bemiddelt, is wezenlijk bepalend voor het klimaat waarin de relatie met de jongere gedijt.
Intussen is duidelijk dat opvoeding geen zaak van 'te nemen of te laten' is. In gesprek
durven gaan met jongeren vraagt moed en inzet van een opvoeder. Van hem wordt
verwacht dat hij zich kwetsbaar durft op te stellen, dat hij eigen beperkingen en onmacht
niet verdoezelt. Jongeren zullen hem als het ware appelleren op zowel de mogelijkheden
als de grenzen van zijn norm- en waardepatroon. En toch, hoe kan een opvoeder bakens
uitzetten in het verhaal van jongeren en in die biografie kwalitatief aanwezig zijn? Aan de
hand van een aantal concrete begrippen geven we enkele krijtlijnen aan hoe assistentie
vorm kan krijgen.
Opvoeding is geen kwestie van techniek of van handige knepen. Jongeren hebben
meteen door of hun opvoeder een 'spel' speelt of gewoonweg eerlijk en dus authentiek is.
Datgene waar jongeren zelf naar op zoek gaan en waar een mens zijn leven lang naar
tracht, namelijk trouw aan zichzelf te blijven, verwachten jongeren uiteindelijk ook van een
opvoeder: authenticiteit. Wat de opvoeder aan jongeren wil meegeven, wat hij belangrijk
acht, daar moet hijzelf ten volle in geloven. De authenticiteit van de opvoeder is de
zinhorizon waarmee jongeren botsen, waarmee zij in discussie gaan en elementen
uitpikken of verwerpen voor hun persoonlijk levensontwerp.
Het heen en weer tussen opvoeder en jongere is een geleidelijk proces van groeien in
vertrouwen. De opvoeder vertrouwt erop dat jongeren creatief zijn en ertoe in staat mee te
bouwen aan hun toekomst. Dat is de eerste voorwaarde opdat jongeren ervaren dat hun
opvoeders het goed menen. Daaruit groeit dan weer het vertrouwen van jongeren in de
opvoeder. Vertrouwen is uiterst broos en snel gefnuikt, maar het kan ook een stevige basis
zijn om te bouwen aan een identiteit.
Een kwalitatieve aanwezigheid veronderstelt dat een opvoeder niet alleen mentaal, maar
ook letterlijk aanwezig is onder jongeren. Hij is aanspreekbaar en beschikbaar: op de
speelplaats, in een leefruimte, in de klas, tijdens het werk, bij studie en ontspanning.
Betrokken zijn op de wereld van jongeren houdt in dat de opvoeder ook aanwezig is op
die plaatsen waar jongeren samen zitten en rondlopen. Zonder dat hij zich opdringt,
probeert hij hun leefwereld van binnenuit aan te voelen. Als jongeren seismografen zijn,
dan kan hij de golfbewegingen slechts waarnemen als hij zoveel mogelijk midden onder
de jongeren leeft.
Die aanwezigheid veronderstelt ook een doorleefde interesse. Het geluk en het leven van
de jongere laten de opvoeder niet onverschillig. Zij mogen hem bezighouden en beroeren.
Hij mag verheugd en gelukkig zijn als het de jongere goed gaat. Het mag hem iets doen
als een van zijn jongere zich zorgen maakt om zijn gezondheid, om de situatie thuis, om
zijn relaties, om de onmacht om zijn leven vorm te geven op zoveel vlakken van het
bestaan.
Het is een speelse aanwezigheid. De opvoeder deelt het spel en de ontspanning van zijn
jongeren, vertoeft graag bij hen, doet met hen mee bij allerlei activiteiten. Zijn
aanwezigheid brengt sfeer in het geheel en gezelligheid in het samenleven en -werken.
De opvoeder verbindt geen voorwaarde aan zijn inzet voor jongeren. Zijn keuze voor hen
is onvoorwaardelijk. Bij opvoeding geldt de regel niet: voor wat, hoort wat. Opvoeders
3