Futura volume 1.doc boekvorm


Futura volume 1.doc boekvorm



1 Pages 1-10

▲back to top


1.1 Page 1

▲back to top


Don Boscostudies nr. 18
De
Magna Charta
van het salesiaanse
opvoedingssysteem
Volume 1
Rik Biesmans
1

1.2 Page 2

▲back to top


Met oprechte dank aan Jos Biesmans en Eugeen Vanhoof
voor de uitvoering van de synoptische kolommen in het bij-
gevoegde hulpboekje en van de algemene lay-out en aan
Mia Biesmans voor het samenstellen van het trefwoordenre-
gister. Heel veel dank ook aan Bernard Roose voor de taal-
kundige correcties en aan Jozef Gevaert voor de adviezen bij
de vertaling van citaten uit het Italiaans.
2

1.3 Page 3

▲back to top


Uitgave “pro manuscripto”
Don Bosco Provincialaat
Fr. Gaystraat 129
Sint-Pieters-Woluwe
29 juni 2010
3

1.4 Page 4

▲back to top


Verschenen in de reeks Don Boscostudies:
01 HOFMAN Norbert, De roepingsdroom van don Bosco
(1993)
02 BRAIDO Pietro, Het actieplan en de utopie van de Christe-
lijke samenleving (1994)
03 BIESMANS Rik, Fatti amare… Zorg ervoor dat ze van je
houden (1994)
04 LECHNER Martin, Het lekenproject van de salesianen van
don Bosco (1994)
05 PRELLEZO José Manuel, Het Oratorio van don Bosco in
het dagboek van don Chiala en don Lazzero (1995)
06 DE COOMAN Adriaan, Don Bosco en Franciscus van Sa-
les (1996)
07 DECANCQ Bart, Severino (1996)
08 BIESMANS Rik, Op weg naar de ‘brieven’ van 10 mei
1884 – 1ste deel (1866-1876)
Don Bosco betrouwbare wegwijzer en minzame, maar vastbe-
raden gids (1996)
09 MERTENS Anita, De lekenhelpsters van don Bosco. Tachtig
jaar geschiedenis 1917-1997 (1997)
4

1.5 Page 5

▲back to top


10 SCHEPENS Jacques, Een kwalitatieve lezing van recente
studies rond en over don Bosco (1997)
11 BIESMANS Rik, Op weg naar de ‘brieven’ van 10 mei
1884 – 2de deel (1876-1884)
Doelstelllingen van opvoeding en opleiding gevat in een
krachtig motto (1998)
12 POSADA Maria Esther en DELEIDI Anita, Don Bosco stich-
ter van het Instituut van de Dochters van Maria Hulp der
Christenen (1999)
13 BIESMANS Rik, Op weg naar de ‘brieven’ van 10 mei
1884 – 3de deel: Assistentie de essentie van het Preventief Sys-
teem (2000)
14 BIESMANS Rik, Op weg naar de ‘brieven’ van 10 mei
1884 – 4de deel: Redelijkheid in de omgang met jongeren
(1876-1884)
15 BIESMANS Rik, Op weg naar de ‘brieven’ van 10 mei
1884 – 5de deel: Amorevolezza.
Vriendelijke, minzame, innemende, voorkomende, fijne, wel-
levende, gemoedelijke, ongedwongen, hartelijke… omgangs-
vormen (2003)
16 BIESMANS Rik, De brief uit Rome aan de jongens in Val-
docco (10 mei 1884) bron van pedagogisch-pastorale inspi-
ratie (2007)
17 BIESMANS Jos, Ziekte, lijden en leed in het leven van don
Bosco tegen de achtergrond van zijn fenomenale verwezenlij-
kingen (2009)
18 BIESMANS Rik, De Magna Charta van het salesiaanse op-
voedingssysteem (2010)
5

1.6 Page 6

▲back to top


6

1.7 Page 7

▲back to top


Voorwoord
“Ik verlang niets anders dan dat,
rekening houdend met de veranderde omstandigheden,
de gelukkige dagen terugkeren!” (1)
Don Bosco
De salesiaanse congregatie viert dit jaar don Rua (1837-
1910), de eerste opvolger van don Bosco. Michele Rua, eens
een opgemerkte leerling, later een trouwe medewerker van
don Bosco, bouwde als een behoedzame vader de congrega-
tie na de dood van de stichter verder uit. Zijn grote zorg ging
uit naar ‘het behoud’ van het salesiaanse erfgoed. Hoeveel
gelukkige dagen had hij niet gekend in de buurt van zijn
geestelijke vader?
Meer dan honderd jaar later zijn de context en de omstandig-
heden meer dan gewijzigd. Veranderingen grepen natuurlijk
ook plaats tijdens het leven van don Bosco. Opvoeding is nu
eenmaal een dynamisch gebeuren op zich. In die zin is de
actualisatie van het salesiaanse opvoedingsproject een blij-
vende uitdaging voor opvoeders die in dialoog met don Bos-
co op weg willen gaan met jonge mensen en vandaag de dag
in hun opdracht vreugde willen vinden.
Die uitdaging was en is een basisovertuiging van Rik Bies-
mans. Die overtuiging hield het vuur van zijn studiewerk bran-
dend. In 1994 publiceerde onze medebroeder een eerste
voorbereidende studie in de reeks ‘Don Bosco Studies’. Dat
was de aanzet om de groei en de betekenis van de ‘pedago-
7

1.8 Page 8

▲back to top


gie van de liefde’ te vatten. Toen kwam het waarschijnlijk niet
eens bij hem op dat de weg naar de ‘brieven’ van 1884 zo
lang zou zijn. (2) Zijn gezondheid liet het hem, godzijdank,
toe zo een weg te gaan. Zijn uithoudingsvermogen, zijn kriti-
sche zin en zijn salesiaanse bewogenheid hebben hem vooruit
gestuwd. In zeven publicaties tussen 1994 en 2007 bereidde
hij de nu voorliggende studie voor en belichtte hij diverse be-
grippen uit don Bosco’s opvoedingsproject. Ze zijn ons be-
kend: ‘Fatti amare...’, ‘amorevolezza’ en ‘dolcezza’, ‘amore’
en ‘carità’, ‘assistentie’, ‘goede christen en rechtschapen, eer-
lijke burger’, welwillende vriendelijkheid en familiariteit, blij-
heid en vreugde, redelijkheid en godsdienst... Alle zijn ze con-
stitutieve elementen in het pedagogische systeem van onze
heilige opvoeder. We zijn de auteur dankbaar voor de histo-
risch-kritische en exegetische lezing van de context en de tal-
rijke teksten waarin de ‘brieven’ van 1884 ingebed liggen.
Zijn taalvaardige commentaren maken deze studie tot een
rijke bron van pedagogisch-pastorale inspiratie waaruit op-
voeders, leerkrachten, leken en religieuzen, van vandaag en
morgen kunnen putten.
De nieuwe studie die hij ons nu aanbiedt, heeft de titel ‘De
Magna Charta van het salesiaanse opvoedingssysteem’ ge-
kregen. De “lange versie” van de ‘brief’ van 1884’, in het
bijzonder het deel dat voor de opvoeders bestemd was, is het
hooglied (cfr. Paulus, I Kor., 13) en de grote oorkonde aan
de salesianen in Valdocco. Ze is ook een handvest en houvast
voor alle opvoeders die in het spoor van don Bosco willen
werken.
Het is de verdienste van de auteur dat hij nu ook de zoge-
naamde ‘lange brief’ toegankelijk maakt voor lezers in ons
taalgebied. Opnieuw belicht hij de achtergrond en de histori-
sche context van de doelgroep in Valdocco. Via tekstkritiek en
redactiegeschiedenis brengt hij ons dichter bij de echte schrij-
vende hand van de tekst en vooral bij de inspiratie en de sug-
gesties van don Bosco die erin vervat liggen. Zo ontmaskert
8

1.9 Page 9

▲back to top


hij verder een aantal salesiaanse pedagogische slogans die in
de loop der jaren een eigen leven zijn gaan leiden. Hij plaatst
de ‘lange brief’ in de salesiaanse geschiedenis na don Bosco
en onderzoekt de invloed ervan. Zo brengt hij de lezers in
contact met een pedagogisch document dat de proclamatie
van de liefde als doorvoelde genegenheid en van de familiari-
teit als vriendelijke, gemoedelijke en hartelijke omgangsvorm
bevat, die grondstructuren van het salesiaanse preventieve
systeem zijn.
Elk charter verwijst naar een gever en een ontvanger. Don
Bosco is de gever. Hij heeft ons een salesiaans opvoedings-
systeem geschonken dat een basis voor zingeving en een bron
van levensvreugde kan zijn. De ontvangers zijn de opvoeders
en de jongeren en ook wij, lezers van vandaag. Wij mogen
proeven van gelukkige dagen als wij vandaag in onze situatie
dat charter via studie en praktijk hertalen en beleven. Daarom
zijn we de auteur dankbaar dat hij ons dit geschenk van don
Bosco doorgeeft en als een kostbare diamant uit de bescher-
mende doeken en boeken wikkelt en openlegt.
Ik wens de auteur en de lezers gelukkige dagen.
Jos Claes
provinciaal
6 april 2010
Herinnering aan de
sterfdag van don Rua.
(1) BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jongens in Valdocco (10 mei
1884), Don Bosco Studies nr. 16, Brussel, 2007, p. 61.
(2) ‘Natuurlijk geef ik er me rekenschap van dat de beschouwingen die ik
hier voorleg, slechts het resultaat van een eerste benadering zijn. Maar ik
dacht dat het goed was die al te publiceren.’ – BIESMANS, R., Fatti ama-
re... Zorg ervoor dat ze van je houden, Don Bosco Studies, nr. 3, Brussel,
1994, p. 5.
9

1.10 Page 10

▲back to top


Afkortingen
ASC Archivio Salesiano Centrale
E
Epistolario di san Giovanni Bosco, a cura di Eugenio
Ceria, IV vol., Turijn, Sei 1955, 1956, 1958, 1959.
E (m) G. Bosco, Epistolario. Introduzione, testi critici e note
a cua di Francesco Motto, 4 vol. (1835- 1875), Rome, LAS
1991, 1996, 1999, 2003.
FdB ASC, Fondo don Bosco. Microschedatura e descrizi-
one, Rome 1980.
MB
Memorie Biografiche di Don (del Beato… di San)
Giovanni Bosco, XIX vol., (van I tot IX : G.B. Lemoyne; X: A.
Amadei; van XI tot XIX: E. Ceria) + 1 vol. Indice Analitico (E.
Foglio), Turijn, Sei, 1898-1939 (Indice, 1948)
MBN Don Bosco Leven en werken, aan de hand van zijn
gedenkschriften, (o.l.v. M. Baert) XIX vol., Oud-Heverlee,
1961-1976 + Nieuw alfabetisch repertorium (H. Abrams)
1991.
ms. manuscript
OE
G. Bosco, Opere edite, prima serie: Libri e opuscoli
(ristampa anastatica), XXXVII vol.; seconda serie: Contributi su
giornali e periodici, I vol., Rome, LAS, 1977-1978, 1988.
RSS
Ricerche Storiche Salesiane. Revista semestrale di
storia religiosa e civile, Rome, LAS, 1982 en volgende.
( ) De getallen tussen haken verwijzen naar de bladzijden in
het Hulpboekje.
10

2 Pages 11-20

▲back to top


2.1 Page 11

▲back to top


Inleiding
De brief van 10 mei 1884 aan de jongens in Valdocco, die in
het nummer 16 van de reeks “Don Bosco Studies” voorgesteld
en toegelicht werd, sloot aan bij een zekere traditie in de pas-
toraal-pedagogische activiteiten van don Bosco. Van het be-
gin van de jaren zestig tot het einde van de jaren zeventig van
de negentiende eeuw had don Bosco immers af en toe een
brief geschreven die bestemd was om aan de jongeren voor-
gelezen te worden. Dergelijke brieven stuurde hij naar Val-
docco, Mirabello, Lanzo, Borgo San Martino, Valsalice en -
na de zending van missionarissen naar Zuid-Amerika in 1875
– ook naar San Nicolas of Villa Colón, huizen in Argentinië.
Een geschikt moment om zo een brief voor te lezen was onge-
twijfeld het ogenblik van het traditioneel geworden woordje na
het avondgebed van de jongens. Aan dat gebed namen ook
de leraren, assistenten en oversten deel. Vandaar waarschijn-
lijk dat ze soms allemaal in de aanspreking vermeld staan.1
Het werd dan meteen een schrijven aan alle “huisgenoten.”
Nadat Rome de sociëteit, die don Bosco wilde stichten, op 1
maart 1869 goedgekeurd had, gaf hij er zich terdege reken-
schap van dat de jonge leden van de beginnende congregatie
vorming nodig hadden. Hij had er ook al een idee van hoe hij
in die behoefte zou kunnen voorzien. Dat blijkt uit zijn brief op
15 augustus 1869, enkele maanden na die memorabele
goedkeuring: “We zullen dienaangaande nog heel wat din-
gen aan bod moeten brengen. Dat zal gebeuren met brieven
11

2.2 Page 12

▲back to top


die zullen volgen, met gepaste conferenties en heel in het bij-
zonder via de aanstaande retraite in Trofarello.”2
Die retraite kondigde hij niet zomaar uitdrukkelijk aan. De
notities tonen voldoende aan hoe hij daar het beste van zich-
zelf gaf.3 De brieven, die circulaires mogen genoemd worden,
lieten echter op zich wachten. De eerste vijf of misschien zes
kwamen er pas met ruime tussenpauzes tussen juni 1873 en
december 1874. In de nog langere periode van januari 1875
tot en met november 1880 kunnen we ze ook zogoed als op
één hand tellen. Het gaat in beide periodes telkens om vrij
korte rondzendbrieven die uitmunten door zakelijkheid en
concreetheid, ingegeven en geschreven door een praktische
geest. Soms richtte hij zijn schrijven in eerste instantie enkel
aan de betrokken directeuren. Die kregen dan de opdracht ze
voor te lezen en de inhoud tot onderwerp van hun conferen-
ties te maken.4
Het feit dat dergelijke brieven hun ontstaan te danken hebben
aan de noodzaak van begeleiding bij de uitbouw van een re-
ligieuze congregatie maakt het heel begrijpelijk dat de be-
handelde onderwerpen religieus van aard zijn. Zo gaf don
Bosco in de circulaires van 1873 en 1874 richtlijnen betref-
fende de spaarzaamheid, de religieuze tucht of het stipt on-
derhouden van de regels, de gelofte van zuiverheid, het bid-
den naar aanleiding van de aanstaande definitieve goedkeu-
ring van de constituties, de organisatie van de studie van de
theologie.5 In een latere brief gaf hij de opdracht bij het over-
lijden van een medebroeder te zorgen voor de verspreiding
van een levensschets en te bidden voor de overledene. Na de
beëindiging van zowel het eerste als het tweede Algemeen
Kapittel (1877 en 1880) achtte hij het nodig nog vóór de ge-
drukte publicatie van de besluiten al belangrijke onderwerpen
mee te delen in een brief in het Latijn. Zo konden allen er on-
verwijld mee aan de slag gaan.
12

2.3 Page 13

▲back to top


Misschien heeft don Bosco soms zelf beseft dat hij op een of
andere wijze dat uitstekende middel tot contact en begeleiding
onvoldoende gebruikte of gebruikt had. Toen hij begin januari
1884 een vloed van nieuwjaarswensen had mogen ontvan-
gen, nam hij het besluit zijn dank te betuigen via een algeme-
ne brief. Daarin legde hij op het einde een bedekte schuldbe-
kentenis af. Tegelijk deed hij een belofte: “Ik meen nog iets te
moeten verklaren. Aan alle kanten schrijven onze medebroe-
ders mij en ik zou graag aan ieder van hen een passend ant-
woord sturen. Dat is me echter niet mogelijk. Daarom zal ik
ervoor zorgen vaker een brief te schrijven. Brieven die me de
gelegenheid geven om mijn hart open te leggen en die ook
als antwoord kunnen dienen. Ja, brieven om diegenen tot
gids te zijn die uit heilige beweegredenen in verre landen ver-
toeven en daarom de stem van hun vader die in Jezus Chris-
tus zoveel van hen houdt, niet persoonlijk kunnen horen.”6 In
de brief zelf gaat het in hoofdzaak om de volharding in de
roeping en de trouw aan de regel. Wegens allerlei redenen,
vooral wellicht ten gevolge van een almaar slechter wordende
gezondheidstoestand, is ook van dat goede voornemen niets
meer in huis gekomen.
Dat alles betekent niet dat de pastorale begeleiding en de
opvoeding in die rondzendbrieven volledig buiten beeld ble-
ven. In de circulaire over de tucht (15 november 1873) om-
schreef don Bosco bijvoorbeeld bondig de taken van de direc-
teur, de prefect, de catechist, de leraren, de assistenten en
van “allen.” Volgens zijn aanwijzingen moet de catechist “Eni-
ge tijd vóór bepaalde plechtigheden de leerlingen met korte
preken en stichtende voorbeelden voorbereiden om de plech-
tigheid met de grootst mogelijke luister te vieren.” De leraren
“zullen van alle leerlingen evenveel houden en niemand min-
achten. Met de minder begaafden van de klas zullen zij meer
geduld oefenen, hen meer bijstaan.” De assistenten “zullen
niets onverlet laten om slechte gesprekken te voorkomen.” En
verder: “Aan allen wordt warm aanbevolen om alles wat het
13

2.4 Page 14

▲back to top


welzijn kan bevorderen en de beledigingen van de Heer kan
voorkomen, aan de directeur mee te delen.”7 Het gebeurde
slechts sporadisch, maar het is waardevol genoeg om er in
deze studie op terug te komen of op in te gaan.
Na de vluchtige kennismaking met die beperkte reeks brieven
moet het heel verrassend overkomen te vernemen dat in 1883
en 1884 precies twee heel uitvoerige teksten met louter peda-
gogisch-pastorale inhoud tot stand gekomen zijn.8 Over de
eerste wordt gezegd dat hij bedoeld werd als circulaire “Over
het opleggen van straffen in de salesiaanse huizen”, geda-
teerd op 29 januari 1883. De tweede is de zogenoemde
“lange versie van de brief uit Rome van 10 mei 1884”, die in
salesiaanse kringen nog vaak geldt als de enige onder die
benaming bekende brief uit Rome.
Merkwaardig is dat geen van beide teksten door don Bosco
zelf geschreven werd en dat geen van beide geschriften tijdens
zijn leven intentioneel verspreid werd, laat staan gedrukt.9 Pas
na de Eerste Wereldoorlog werden ze allebei in het volle dag-
licht gebracht. De lange versie van de brief uit Rome in 1920
en de zogenaamde circulaire over het straffen in 1935. Beide
geschriften hebben ook gemeen dat ze, in tegenstelling tot
andere rondzendbrieven van don Bosco, uitvoerig zijn en vrij
duidelijk tot heel duidelijk gestructureerd. Verder hebben bei-
de gemeenschappelijk dat ze in de laatste levensjaren van
don Bosco en tegen dezelfde pedagogisch-pastorale achter-
grond ontstonden.
In aansluiting bij die laatste vaststelling zal ik in een eerste
deel van deze studie trachten die achtergrond te schetsen.
Twee uitgebreide delen, het derde en het vijfde, zal ik wijden
aan de resultaten van het onderzoek naar de belangrijke the-
ma’s of motieven die voorkomen in de definitieve redactie van
de als “Brief van 10 mei 1884” bekende tekst. Het zijn twee
grote delen omdat het als brief uitgewerkte geheel uit twee
14

2.5 Page 15

▲back to top


aaneengevoegde stukken bestaat. Het ene stuk behelst een
schrijven dat uitsluitend voor de salesianen in Valdocco be-
stemd was. Het andere is de aanhechting van onderdelen van
de brief die werkelijk vanuit Rome aan de jongens in Valdoc-
co gestuurd werd. Ter ondersteuning van die beschouwingen
geef ik vooraf in een tweede deel van de studie het skelet van
de opbouw van de tekst, die ook “lange versie” of samenge-
voegde versie mag genoemd worden. Na elk uitvoerig ge-
deelte volgt een samenvatting van de voornaamste bevindin-
gen van dat onderzoek. Zij vormen het vierde en zesde deel.
Daarna volgt in een zevende deel de bespreking van de vraag
of don Bosco en J.B. Lemoyne met die “lange versie” de roos
getroffen en spijkers met koppen geslagen hebben. Daarna
tracht ik in een achtste deel een vollediger beeld te schetsen
van de gebeurtenissen die tijdens de eerste maanden na de
terugkeer van don Bosco en don Lemoyne in het Oratorio
plaatsvonden.10 Op die manier probeer ik dieper door te
dringen in de redactionele geschiedenis en de impact van de
tekst, vooral van het gedeelte dat voor de salesianen bestemd
was.
In het laatste negende deel eindig ik met een afsluitende te-
rugblik.
Om technische redenen wordt de studie in twee volumes ge-
publiceerd. Het eerste bevat de eerste vier delen, het tweede
de volgende vijf. Het begeleidende boekje met de teksten van
beschikbare handschriften wordt aan het eerste deel toege-
voegd om de lectuur van de behandeling van het geschrift te
vergemakkelijken. Op aangepaste wijze verschijnt in elk vo-
lume een trefwoordenregister. De bibliografie enkel in het
tweede volume.
15

2.6 Page 16

▲back to top


16

2.7 Page 17

▲back to top


I. De achtergrond van een schrijven uit 1884 dat be-
stemd was voor de opvoeders, leraren en oversten in
Valdocco, met andere woorden een schets van de pe-
dagogisch-pastorale situatie in de jaren 1880-1884
Om die achtergrond te schetsen, maak ik hoofdzakelijk ge-
bruik van de volgende documenten.
(1) Een soort verslagen van “vergaderingen van de raad van
het huis” in Valdocco en van “maandelijkse bijeenkomsten”
van het personeel daar tijdens het schooljaar 1879-1880. Die
informatie wordt eventueel aangevuld met gegevens uit de
Memorie biografiche.
(2) De eerste toespraak van don Bosco op het tweede Alge-
meen Kapittel in 1880.
(3) Verslagen van de raad van het huis en bijeenkomsten van
het personeel in Valdocco na dat Algemeen Kapittel (1880-
1883). Weer met aanvullingen vanuit de Memorie biografiche
en ook uit de correspondentie van don Bosco zelf.
(4) De aanbevelingen van het derde Algemeen Kapittel (sep-
tember 1883) met de follow-up in het Oratorio in de loop van
het schooljaar 1883-1884.
(5) “De brief van 10 mei 1884 aan de jongens in Valdocco”,
die in nummer 16 van de reeks Don Bosco Studies besproken
werd.
17

2.8 Page 18

▲back to top


1. Vergaderingen van de raad van het huis en bijeen-
komsten van het personeel tijdens het schooljaar
1879-1880
Naar het einde van 1877 werd het “Reglement voor de huizen
van de sociëteit van de H. Franciscus van Sales” gepubli-
ceerd.11 Dat gebeurde dus niet lang na het eerste Algemeen
Kapittel, dat van 5 september tot 5 oktober 1877 plaatsvond
en bepaalde artikelen van dat Reglement op punt stelde. Die
editie bevatte drie belangrijke onderdelen: 1. De vrij bekend
geworden tekst over “Het preventieve systeem in de opvoe-
ding van de jeugd.” 2. Tien “algemene artikelen.” 3. Het ei-
genlijke Reglement, opgedeeld in “Bijzonder (of particulier)
Reglement” en “Reglement voor de huizen van de congregatie
van de heilige Franciscus van Sales.” Dat laatste is een ge-
deelte dat als leefregel voor de jongens bestemd was.
Het “Bijzondere” of “Particuliere Reglement” omschreef de
bevoegdheden en de opdrachten van de oversten, leraren,
assistenten en zelfs van de kok en de portier; ook van de ver-
antwoordelijke van het toneel en van de verzorger van de zie-
ken. Het “Reglement voor de huizen” omvatte de gedragsre-
gels voor de jongens, met onder meer de voorschriften voor
het gedrag in de kapel, in de klassen, de gezamenlijke studie-
zaal, de werkhuizen en ook voor buitenshuis.
Het Reglement in zijn geheel mag de bekroning van jaren
praktijk en reflectie van don Bosco zelf, maar ook van zijn
naaste medewerkers genoemd worden.12 De bondige kleine
verhandeling over de opvoeding van de jeugd en die alge-
mene basisregels legden de hoofdtrekken van de pedago-
gisch-pastorale visie van don Bosco vast. Samen met taakom-
schrijvingen en voorschriften die uit de praktijk gegroeid en
aan de ervaring getoetst waren, vormden ze de grondslag
18

2.9 Page 19

▲back to top


voor een vlotte en vruchtbare samenwerking en gelukkige re-
sultaten.
De grondslag inderdaad. Want verwachten dat daarmee dag
in dag uit in peis en vrede zou kunnen geleefd en gewerkt
worden, zou getuigen van plat optimisme. Het zou betekenen
dat men geen weet heeft van of geen rekening houdt met
menselijke zwakheid en menselijke tekortkomingen. Tussen
droom en daad liggen wel vaker praktische bezwaren. Onder
die praktische bezwaren vielen, alleszins in Valdocco, inge-
wikkelde structuren. Daar waren immers verschillende school-
afdelingen gehuisvest: naast het gymnasium of algemeen on-
derwijs, de vakopleiding. Daarnaast nog het zon- en feest-
dagoratorio. Bovendien verbleef daar sinds het midden van
de jaren zeventig de Hoofdraad van de pas opgerichte con-
gregatie. Dat alles zonder duidelijke materiële of fysieke
scheiding en zonder psychische of morele afstand ten aanzien
van de jeugdwerken, het personeel en de jongeren zelf. Het
zou een wonder geweest zijn, mocht daar niet een of ander
bevoegdheidsconflict ontstaan zijn.
Over minder aangename situaties en hinderlijke wrijvingen
heb ik in een voorafgaande studie geïnformeerd.13 Toch lijkt
het me in het raam van deze studie verantwoord te herinneren
aan een notitie van don G. Lazzero uit een soort dagboek
onder de datum 16 mei 1879: “De Hoofdraad hield een zit-
ting. Men besloot de Hoofdraad het recht te ontzeggen tot
welke bijzondere inmenging dan ook in het Oratorio. Dat be-
tekent dat het Oratorio een huis moet zijn zoals alle andere in
de congregatie. Het moet een (enkele) directeur hebben en bij
hem alleen moet de leiding berusten, net zoals er voor de uit-
gaven één enkele verantwoordelijke moet zijn, namelijk de
prefect. Er werd beslist de bureaus van de Hoofdraad onder te
brengen in een plaats die afgezonderd ligt van het bureau van
het huis. Men was de mening toegedaan dat de verdieping
boven het actuele bureau van het huis daarvoor geschikt
19

2.10 Page 20

▲back to top


was.”14 De gegevens van die notitie zullen aan verstaanbaar-
heid en betekenis winnen tijdens de peripetieën na de aan-
komst van de vroeger besproken brief van 10 mei 1884 aan
de jongens van Valdocco. Ondanks de goede beslissingen
raakte de kern van de moeilijkheden blijkbaar niet uit de weg
geruimd.
Kwam daar nog bij dat don Bosco tijdens het schooljaar
1879-1880 weer verscheidene maanden afwezig was. Op 14
januari 1880 vertrok hij naar Frankrijk, waar hij tot begin
maart verbleef. Vanuit Frankrijk moest hij voor belangrijke
zaken zonder uitstel naar Rome. Dat verblijf nam enkele we-
ken in beslag. Op 29 maart reisde hij door naar Napels. Op
zijn terugtocht naar Turijn maakte hij van de gelegenheid ge-
bruik om van 20 april tot begin mei verschillende huizen te
bezoeken: Magliano, Luca, La Spezia en Sampierdarena. Zo
kwam hij pas op 7 mei weer thuis in Valdocco. Die lange af-
wezigheid vermeldde don Lazzero echter niet in zijn “dag-
boek.” Dat in tegenstelling tot het jaar voordien. Toen schreef
hij wel: “(Don Bosco) was vier en een halve maand afwe-
zig.”15 Uit die laatste aantekening mogen we ongetwijfeld ho-
ren dat hij hem toen erg gemist had. De maanden in 1880
zullen G. Lazzero ongetwijfeld niet minder zwaar gevallen zijn.
Het waren immers de maanden waarin een soort schooloor-
log in volle hevigheid woedde tussen de provinciale school-
raad van Turijn en het ministerie van Openbaar Onderwijs
enerzijds en don Bosco met het Oratorio anderzijds. Die strijd
was begonnen in mei 1879 met een decreet tot sluiting van
het gymnasium in Valdocco. Normaal gesproken zal de aan-
slepende polemiek G. Lazzero als directeur niet onberoerd
gelaten hebben.16
Ondanks die inwendige strubbelingen en de verontrustende
druk van de niet-aflatende dreiging van buiten af mocht men
zich tijdens de schooljaren 1878-79 en 1879-80 over een
20

3 Pages 21-30

▲back to top


3.1 Page 21

▲back to top


mooi aantal positieve voorvallen en voldoening schenkende
gebeurtenissen verheugen.
Meer dan binnenpretjes moeten de salesianen in oktober
1879 gehad hebben, toen de lezers van het tijdschrift Baretti
vernamen dat van de 32 kandidaten uit het Oratorio die zich
voor het gymnasiale eindexamen dat in het koninklijke gym-
nasium van Monviso plaatsvond, aangemeld hadden, 22
scholieren geslaagd waren, terwijl maar 7 op 16 van de
plaatselijke school het klaarspeelden… Een van de 22 was
zelfs als eerste van 82 kandidaten uitgekomen en negen die
voor een of ander vak niet geslaagd waren, zouden dat ge-
makkelijk in orde kunnen brengen in de examensessie van
oktober. Als klap op de vuurpijl voegde de schrijver van de
mededeling eraan toe: “En dat mooi resultaat werd verkregen
ondanks de beroering die het sluitingsdecreet in de klassen
veroorzaakt had.”17 Die fijntjes neergepende bemerking
spreekt boekdelen en laat terecht vermoeden dat de werking
en de geest in Valdocco heel positief waren.
Andere tekens of bewijzen daarvan vinden we in het “dag-
boek” van G. Lazzero telkens als hij met voldoening terugblik-
te op een geslaagde prestatie in de grote gemeenschap van
Valdocco. Het succes van de toneelopvoeringen was in fe-
bruari 1880 weer zo groot dat 150 gegadigden uit de omge-
ving met lege handen naar huis moesten terugkeren omdat er
niet voldoende plaatsen waren. En in mei schreef hij dat de
opkomst ter gelegenheid van het feest van Maria buitenge-
woon was geweest en het hele verloop heel mooi.18 Het moet
gezegd en herhaald worden dat zang, woordkunst, toneel en
liturgische vieringen G. Lazzero erg na aan het hart lagen. Hij
had er als het ware een zesde zintuig voor en hij liet niet na
die successen extra op te tekenen.19
Ook don Bosco was graag van de partij en probeerde op
feestdagen thuis te zijn in Valdocco. Hoewel hij vaak en soms
voor langere tijd afwezig was, droegen vele jongeren hem op
21

3.2 Page 22

▲back to top


handen en in de maand juni, als zijn naamfeest officieel ge-
vierd werd, feliciteerden zij hem schriftelijk.20 In 1880 zijn het
stuk voor stuk uitingen van persoonlijk en vertrouwelijk con-
tact. Het zijn uitingen die getuigen van een sfeer van verbon-
denheid en positieve instelling. Omdat ze in zo een positief
klimaat tevreden en gelukkig waren, gingen die jongens
waarschijnlijk geredelijk in op suggesties, raadgevingen en
waarschuwingen van hun leraren.21
2. De eerste, lange toespraak van don Bosco bij het be-
gin van het tweede Algemeen Kapittel, dat plaatsvond
in september-oktober 1880
Achter die mooie ervaringen gingen echter ook minder pretti-
ge feiten schuil. Zowel bij de opvoeders, leerkrachten en over-
sten als bij de jongeren zelf. Via zijn eerste lange toespraak op
het tweede Algemeen Kapittel vernemen we dat hij tijdens zijn
bezoeken aan de huizen – onder meer tijdens zijn terugreis uit
Rome in het voorjaar van 1880 – zijn ogen niet in zijn zak
gehad heeft. De betreffende passage in die rede begint met
de mededeling: “Een andere zaak die wij samen moeten
trachten te bevorderen, is de geest van christelijke liefde en
zachtheid [vriendelijkheid, minzaamheid, beminnelijkheid] van
de H. Frans van Sales. Die is aan het afnemen onder ons en
voor zover ik het in de verschillende huizen kunnen constate-
ren heb, vermindert hij vooral in de scholen [in de klassen].”
Die indruk, ja die vaststelling, lichtte hij als volgt toe: “De le-
raren zien sommige jongens niet graag en zij behandelen hen
niet goed. Andere jongens worden aan hun lot overgelaten.
Men kijkt niet naar hen om en laat hen links liggen door hen
langere tijd niet te overhoren en hun werk niet te corrigeren,
enz. Weer anderen stuurt men weg uit de klas en als de over-
sten hen dan naar de klas terugsturen, laten zij hen gedwon-
gen en tegen hun zin binnen en zelf bokken zij tegenover de
22

3.3 Page 23

▲back to top


overste omdat hij hen niet steunde. Om niet op voet van oor-
log te raken met de leraar en later geen pijnlijke beslissingen
tegen hem te hoeven nemen, ziet de overste zich soms ge-
noodzaakt een of andere scholier weg te sturen en over te
gaan tot niet-vriendelijke handelingen tegenover iemand die
zich dankzij vriendelijke omgangsvormen misschien tot de
godsdienst en tot God aangetrokken gevoeld had. Ik smeek
jullie die echte geest van zachtheid en naastenliefde zelf te
beoefenen en alles in het werk te stellen om hem te propage-
ren bij de leden van de congregatie in onze huizen. Vooral bij
de leraren. Het elkaar aanmoedigen met naastenliefde en
minzaamheid (vriendelijkheid) zal altijd de steunpilaar van
onze huizen zijn.”22
Don Bosco wees hen daarbij nochtans niet met opgestoken
vinger op het “Reglement voor de huizen.” Toch is een delica-
te verwijzing hoorbaar in het gebruik van zijn woorden zelf. Zij
zijn immers sterk verwant met een paar artikelen van het Re-
glement: “De domste jongens van de klas moeten het voor-
werp uitmaken van de zorg van de leraren. Zij moeten hen
aanmoedigen, maar nooit vernederen” en: “Zij moeten allen
zonder onderscheid overhoren en ze moeten al hun scholie-
ren, vooral degenen die traag van begrip zijn, grote achting
en genegenheid betonen. Ze moeten de verderfelijke gewoon-
te van enkele leraren vermijden die leerlingen die nalatig of al
te traag van begrip zouden zijn, aan hun lot overlaten.”23
De uitdrukking “verderfelijke gewoonte van enkele leraren”
kon tijdens zijn toespraak in eerste instantie misschien nog
opgevat worden als allusie op leerkrachten buiten de scholen
van don Bosco. Zijzelf hadden immers als een van de doel-
stellingen van de salesiaanse sociëteit gesteld: de oprichting
en functionering van “geestelijke en lichamelijke naastenliefde
ten voordele van de jeugd, in het bijzonder van de arme jon-
geren.”24 En armoede heeft vele gezichten. Zo bijvoorbeeld
de intellectuele armoede of het gebrek aan bepaalde verstan-
23

3.4 Page 24

▲back to top


delijke begaafdheden. Niettemin zullen onder de medebroe-
ders wel mensen geweest zijn, die niet zo goed overweg kon-
den met de verscheidenheid aan talenten in een klas en met
de pedagogische en didactische richtlijnen van don Bosco
dienaangaande.25 Sommige leraren zullen bovendien met
goede bedoelingen het peil van het onderwijs hebben willen
opkrikken en daartoe “het kaf van het koren hebben willen
scheiden.” Hierboven werd de noodzaak van goede studiere-
sultaten in het schoollandschap van Turijn in die periode al
gesuggereerd.26 Het is in elk geval een feit dat don Bosco
bleef hameren op zijn standpunten. Voor hem geen elitescho-
len, maar instellingen die de promotie van vele volksjongens
behartigen. Zijn bepalingen van het reglement mikten zeker
ook op het bewaren van een positieve en gelukkige geest on-
der de aanwezige jongeren. Als jongeren de indruk krijgen
dat ze verwaarloosd worden, niet meetellen of niet goed en
zelfs niet rechtvaardig behandeld worden, kunnen kritiek, on-
vrede en malaise niet uitblijven. Dan kan de goede geest zwa-
re averij oplopen. Ook de “echte geest van Frans van Sales”,
zoals hij die in de toespraak op het tweede Algemeen Kapittel
omschreef.
En dat had inderdaad catastrofale gevolgen. Naar don Bos-
co’s overtuiging in de eerste plaats voor het ontluiken en het
behoud van religieuze roepingen: “Dag aan dag zie ik beter
dat onze colleges beetje bij beetje in de plooi van andere
scholen vallen. Men bemerkt er onder de jongens niet meer
dat elan dat men vroeger zag, dat elan voor de goede zaken
en voor de godsdienst en voor de religieuze personen.” [Daar
dook al de erg radicale vergelijking op van het problemati-
sche, onvruchtbare heden met het schijnbaar probleemloze en
vruchtbare verleden.] Daaruit besloot hij: “Daarom is het no-
dig dat wij met grote naastenliefde en zachtzinnigheid met
elkaar omgaan.” (…) Want “Door die christelijke liefde en
minzame, beminnelijke omgang met elkaar zouden de jonge-
ren erg aangetrokken worden tot onze manier van leven…”
24

3.5 Page 25

▲back to top


Nog meer: “Als dan die minzaamheid (vriendelijkheid) die
tegenover de medebroeders tot uiting gekomen is, uitstroomt
naar de leerlingen zelf, ondergaan ze als het ware een elektri-
sche (enthousiasmerende) golf en zouden wij zeker hun gene-
genheid winnen en invloed hebben op hun roeping.”27
Het is overduidelijk dat don Bosco de fenomenen van de ach-
teruitgang op verschillende gebieden veralgemenend op de
debetzijde van “de” salesianen inschreef. Nu is veralgemenen
altijd erg gevaarlijk. Hij haastte zich dan ook te relativeren en
– zoals in de brief aan de jongens van Valdocco tegenover de
jongeren – klaar te laten horen dat het om een beperkt aantal
salesianen ging en dat “de meesten uitblonken door deugd-
zaamheid.” Hij deed dat indirect door te vertellen dat hij een
jongen die het Oratorio wilde verlaten, had doen opmerken
dat “die weinige” leraren en oversten “toch niet de geest van
de congregatie bepalen.”28 Maar het was toen boter aan de
galg gesmeerd. Het is alsof hij wilde illustreren dat jongeren
zich bij het oordelen licht laten leiden door negatieve ervarin-
gen.
Zijn beschouwingen, die hij zonder omwegen bij het begin
van het tweede Algemeen Kapittel op 4 september 1880 for-
muleerde, vloeiden voort uit een persoonlijke analyse en dui-
ding van de situatie in de huizen. Met welke stemverheffingen
en gebarentaal hij ze naar voren bracht, weten we niet. We
kunnen echter vermoeden dat de deelnemers aan het Kapittel
onder de indruk waren van zijn requisitoir, hoewel de meesten
onder hen met heel wat ideeën en standpunten, die in zijn
kritiek aan bod kwamen, vertrouwd waren.29 Hoe indringend
hij op dat ogenblik ook gesproken heeft, toch blijft de vraag
welke impact zijn woorden feitelijk gehad hebben. Het is een
niet ongewoon verschijnsel dat de verslagen van discussies en
voorstellen na een Algemeen Kapittel in een archief verdwij-
nen en daar zo niet eeuwige dan toch langdurige rust vinden.
Hebben zijn toehoorders, van wie heel velen directeur waren
25

3.6 Page 26

▲back to top


en een aantal in Valdocco verbleef, bij hun thuiskomst de in-
houd doorgegeven? Met dezelfde aandrang? Met dezelfde
bewoordingen? Fristen ze daarbij de hier aangehaalde artike-
len van het Reglement op?
Het is meer dan waarschijnlijk dat don Bosco bij zijn bezoeken
aan de gemeenschappen dezelfde overwegingen op tafel leg-
de. Intussen liet het drukken van de besluiten van het Alge-
meen Kapittel van 1880 op zich wachten. Daarom stuurde hij
al op het einde van november van dat jaar aan de directeuren
van de huizen een brief in het Latijn met de voor hem voor-
naamste onderwerpen van het Kapittel. Het zevende punt
luidde: “Ons geduld, onze naastenliefde en onze zacht-
(moedig)heid moeten zodanig in daad en in woord schitteren,
dat in ons de woorden van Christus gerealiseerd worden: Vos
estis sal terrae, vos estis lux mundi [jullie zijn het zout der aar-
de, jullie zijn het licht der wereld].”30 Het is een vleesloze,
bloedarme en een niet eens juiste samenvatting van zijn
gloedvolle en flink gestoffeerde rede geworden.
De verwoording in de publicatie van de besluiten van het
tweede Algemeen Kapittel, die pas in 1882 verscheen, doet
meer recht aan de bedoelingen en de spreekwijze van don
Bosco in die lange toespraak: “De voorbeeldige, vrome, stipte
levenswijze van de salesianen, hun onderlinge christelijke lief-
de, hun wellevende en vriendelijk-gemoedelijke omgang met
de leerlingen zijn efficiënte middelen om de roepingen tot de
geestelijke staat te bevorderen omdat woorden wekken, voor-
beelden trekken.”31 De context van de roepingenzorg is er nu
wel, evenals de woorden “carità” en “dolcezza” en de klem-
toon op de manier van omgaan met de jongeren.
Dat besluit blijft natuurlijk een gebalde weergave, die als een
slagzin of als een cliché kan overkomen en steeds weer nade-
re uitleg vergt in conferenties en persoonlijke gesprekken. Dat
lijkt me meteen een uitdaging om te proberen te achterhalen
26

3.7 Page 27

▲back to top


of er dergelijke sporen van toelichting en toepassing te vinden
zijn. Bijvoorbeeld via het voortgezette dagboek van don G.
Lazzero met aantekeningen over vergaderingen van de raad
van het huis in Valdocco en bijeenkomsten van het personeel
ter plaatse.
3. Sporen van de invloed van het Algemeen Kapittel in
de verslagen van vergaderingen van de raad van het
huis en bijeenkomsten van het personeel in Valdocco
van 1880 tot en met de eerste weken van januari
1884
Het mag merkwaardig heten dat don Lazzero helemaal niets
noteerde over zijn afwezigheid uit Valdocco of over persoon-
lijke inbreng gedurende het Algemeen Kapittel. Zelfs geen
enkele impressie over het verloop ervan. Misschien ontbrak
hem de rust om terug te blikken en te schrijven omdat het
nieuwe schooljaar 1880-1881 al zijn tijd en energie opslorp-
te.
ƒ Inspanningen van don Lazzero om trouw te blijven aan
het “preventieve systeem”
Tegen het einde van oktober nam hij de pen weer ter hand.
Hij legde vast dat de raad van het huis beslist had om “de
toneelopvoeringen voor de scholieren te splitsen van die voor
de vakleerlingen, omdat men de jongens niet meer ineens
allemaal plaats kon geven in de ruimte van de studiezaal.”
Men kwam toen eveneens tot het besluit “vaak naar de ouders
of weldoeners van die jongens te schrijven wier cijfers achter-
uitgingen en die weinig hoop op succes gaven. Zeven zouden
zonder meer weggestuurd worden.”32 De eerste beslissing was
begrijpelijk, omdat het te maken had met orde en tucht en
ook met de veiligheid. Op de gevaren van opeengepakte toe-
27

3.8 Page 28

▲back to top


schouwers en van te geringe draagkracht van het gebouw had
hij trouwens al in februari gewezen.33 Het tweede besluit
strookte misschien minder of helemaal niet met het standpunt
over de aangepaste pedagogisch-didactische aanpak van de
verscheidenheid in een klas. Een standpunt dat don Bosco op
het Algemeen Kapittel nog krachtig verdedigd en vooropge-
steld had.
Hoe dat ook zij, het wegsturen uit het college in Valdocco
wegens tekort aan talent of aan zin in studie vindt geen grond
in de opsomming van het Reglement voor de huizen.34 Daar
was enkel sprake van “vloeken, onzedelijkheid, diefstal.” Van-
uit de praktijk werd volgens P. Braido daaraan toegevoegd:
“de formele en systematische ongehoorzaamheid en de op-
standigheid.” Het is niet mogelijk uit het besluit van die raads-
vergadering in oktober 1880 af te leiden of de zeven minder
goed of slecht presterende jongens het ook lieten afweten op
het disciplinaire vlak en zo afbreuk deden aan de goede geest
in huis. Waarschijnlijk gold voor hen echter wel de relativering
van de gevolgen van het wegsturen die P. Braido aanbrengt
bij het thema wegzendingen door don Bosco. Hij doet dat in
het kader van de mentaliteit van don Bosco en van zijn tijd.35
Vanaf februari 1881 in datzelfde schooljaar ontdekken we
meer sporen die erop wijzen dat men de woorden van don
Bosco op dat Algemeen Kapittel (1880) ernstig wilde nemen
en werkelijk de richting insloeg die hij aangeduid had. Op 8
februari werd vergaderd met “alle leerkrachten van de hoofd-
en van de bijvakken met de respectieve assistenten. Er werden
twee Reglementen gelezen, namelijk dat van de leraren en dat
van de assistenten. Op het einde werd de lectuur van het pre-
ventieve systeem toegevoegd. Er werden slechts een paar op-
merkingen gemaakt omdat de zaak uit zichzelf duidelijk was.
Aan de weinige opmerkingen werd nog toegevoegd dat men
nooit zou zeggen: op het einde van de maand zal ik je een 7
of een 8 geven. Ook nooit een cijfer vastleggen, maar een-
28

3.9 Page 29

▲back to top


voudigweg zeggen: ik zal je een lager cijfer, een slecht cijfer
enz. moeten geven.”36
Het ging daarbij natuurlijk niet om “twee reglementen”, maar
om twee toepasselijke hoofdstukken [VI - met eventueel VII -
en VIII van het eerste gedeelte] uit het Reglement voor de hui-
zen.37 Het is betekenisvol dat bovendien blijkbaar de volledige
kleine verhandeling over het preventieve systeem, d.w.z. het
geschrift over “Het preventieve systeem in de opvoeding van
de jeugd”, (voor-) gelezen werd. En vooral dat het geheel
voor hem praktisch geen toelichtingen nodig had. De toevoe-
ging over “cijfers” voor gedrag en vlijt was belangrijk omdat
die kwestie te maken had met dreiging en straf die als zoda-
nig niet strookten met de “geest van christelijke liefde en
vriendelijke zachtheid van de H. Frans van Sales.” En dat was
toch de hoofdgedachte geweest van don Bosco’s toespraak
op het Algemeen Kapittel.
Met die manier van handelen tijdens de vergaderingen kwam
don Lazzero tegemoet aan een verlangen van don Bosco. Een
verlangen dat enkele weken later in een brief van don Bosco
aan don Ronchail in Nice op 29 maart 1881 bekrachtigd
werd: “Zorg ervoor je kapittel [raad van het huis] vaak samen
te roepen om erop aan te dringen dat men de jongens niet
zou slaan en dat ieder dat gedeelte van het reglement zou
lezen dat hem betreft.”38
Hoewel het Reglement en de geschriften van don Bosco dus
uitmuntten door klaarheid, achtte don Lazzero het niet over-
bodig er soms op terug te keren. Niet lang na het begin van
het schooljaar 1881-1882 riep hij de assistenten van de klas-
sen en de slaapzalen bijeen en las met hen de respectieve
artikelen van het Reglement. “Enkele essentiële normen wer-
den beklemtoond. En men bepaalde dat elke assistent van de
slaapzalen naast het reglement voor de slaapzaal ook zou
beschikken over het reglement dat direct de taak van een as-
29

3.10 Page 30

▲back to top


sistent als zodanig betreft.” De kennisneming of opfrissing van
de passende artikelen was in geen geval een formele bedoe-
ning, want de notitie voegt eraan toe: “De vergadering duur-
de ongeveer twee uur.”39
Rond dezelfde tijd “zette men bovendien het reglement of lie-
ver de taak van de catechist van de scholieren stuk voor stuk
uiteen.”40
Op die manier spande don Lazzero zich in om de geest van
het “preventieve systeem” te bewaren en te versterken en
trouw te blijven aan “de geest van de H. Frans van Sales” en
dus van don Bosco. Zo ook bleven de opvattingen en stand-
punten van don Bosco de maatstaf.
ƒ Praktische begeleiding van het personeel bij de verzoe-
ning van de traditie en de aanpassing aan gewijzigde
omstandigheden die nieuwe eisen stelden op het gebied
van orde en tucht
Intussen werden tijdens die vergaderingen ook maatregelen
genomen om de orde en tucht bij de jongens te bevorderen.
Vooral op punten waar dat nodig bleek. Zo mochten de jon-
gens die de toelating hadden om het instituut te verlaten om
catechismuslessen te gaan geven in de omgeving, na hun te-
rugkeer niet meer op de speelplaats blijven rondhangen terwijl
de anderen aan het bidden of studeren waren.” Want dat was
een bron van stoornis. “Ook zij moesten naar de kapel of de
studie gaan,”41 wat voor de betrokkenen waarschijnlijk heel
wat minder prettig was dan een storend verlengstuk aan hun
privileges te breien.
Een andere vorm van taakvervulling die meteen voor de be-
trokken jongens een privilege betekende, was het opdienen
aan tafel bij het avondmaal. Zij mochten voor de anderen
gaan eten. Kregen ze daarvoor teveel tijd, dan konden ze zo
30

4 Pages 31-40

▲back to top


4.1 Page 31

▲back to top


te oordelen aardig wat verstoring veroorzaken. Daarom werd
op 4 december 1881 besloten dat zowat twintig minuten
moest volstaan. Op die manier “zou het ongemak van het
overdreven lawaai dat zij gedurende de tijd tussen hun
avondmaal en dat van de anderen op de binnenplaats maak-
ten, voorkomen worden.”42
Dergelijke maatregelen, die een zekere verworven vrijheid van
die jongens beknotten of inperkten, verkoos men boven het
inzetten van een bijkomende begeleider of assistent. Waar-
schijnlijk niet onterecht, als men rekening houdt met het nogal
eens ontembare jonge geweld. Dat neemt natuurlijk niet weg
dat de jongeren zelf het niet graag zagen gebeuren en dat
ook wel eens konden laten merken.
Een volgende gewoonte die niet langer kon geduld worden,
bestond in het gepraat na het avondgebed. Met die “traditie”
wilde men nochtans voorzichtig omgaan: “Wij spraken over
de noodzaak van de stilte ’s avonds na de gebeden. Moeten
we proberen die absoluut of middelmatig te verkrijgen? Dat
was de vraag. We kozen voor middelmatig gezien de geest
van dit huis en ook ter wille van de ongerieflijkheid van het
lokaal.” Hoe delicaat de aangelegenheid lag, bewijst het ver-
volg van het verslag: “D. Lazzero nam zich voor er eerst met
de clerici en assistenten afzonderlijk over te praten. Dat deed
hij ‘s anderendaags en diezelfde avond deelde hij het aan de
jongens mee en voegde eraan toe dat zij zich zouden beper-
ken tot een eenvoudige avondgroet aan de bevoegde perso-
nen en zich dan onmiddellijk naar de slaapzaal zouden bege-
ven zonder verdere vragen te stellen over studie, lessen, cijfers
enz.”43
Nog bronnen van misbruiken en gebrek aan orde waren het
niet toegelaten geloop naar de slaapzaal of het zich verwijde-
ren van de activiteiten van de groep of zelfs het verlaten van
het huis. Daarom wilde men het aantal sleutels beperken en
31

4.2 Page 32

▲back to top


een pedel of conciërge aanstellen. Die zou over de sleutels
van de klassen en het hek beschikken en tevens moeten in-
staan voor de schoonmaak. Men oordeelde echter dat het
niet gemakkelijk was daarvoor een betrouwbare leek te vin-
den en dat het evenmin gemakkelijk zou zijn om een salesi-
aan aan te stellen die ook het afstoffen en vegen erbij zou
willen nemen. Omdat men niet direct een goede kandidaat
voor ogen zag, bleef het bij een wat sceptisch en zelfs ironisch
klinkend “we zullen zien en zoeken.”44 Intussen bleef de aan-
leiding tot wanordelijkheden natuurlijk bestaan.
Wellicht leidden dat getalm en die onbeslistheid een half jaar
later in juni 1882, naar het einde van dat schooljaar, tot een
kwalijk voorval. Net op het feest van de H. Aloysius moesten
ze ‘s namiddags een zekere profanatie vaststellen. Enkele
vandalen, onder wie ook jongens van het huis zelf, zowel vak-
jongens als scholieren hadden de bloemen die bij het beeld
stonden, weggenomen en enkele heel brutale rekels hadden
het offerblok opengebroken, enz. En dat was gebeurd terwijl
de oversten en een deel van de assistenten nog in de eetzaal
waren. Op een vergadering van de raad twee dagen later
werd betreurd dat men de daders alleen een strenge verma-
ning gegeven had en niet ook aan de goeden gevraagd had
om eerherstel te brengen. Maar “wat men niet gedaan had,
moest men nu doen.”45
Wie men precies bedoelde met “de goeden” wordt uit zulke
korte notitie niet klaar. Het konden leden van een of andere
broederschap of kerngroep zijn, maar evengoed alle niet bij
de affaire betrokken jongens. In het laatste geval zouden we
te maken hebben met het haast klassieke onderscheid van
don Bosco zelf tussen “enkele deugnieten” en de heel grote
groep goede jongeren.
Even klassiek klinkt de veralgemenende beschouwing in het
vervolg van datzelfde verslag van don Lazzero: “Er werd ge-
32

4.3 Page 33

▲back to top


opperd dat de jongens geen goede geest hebben. Ze zijn on-
gehoorzaam (weerspannig).” Er staat inderdaad “de jongens”
en “ze zijn.” Of waren er toch algemenere tekens van malaise
waarover de betrokkenen geen nadere informatie nagelaten
hebben?
Een omstandigheid die bij de scholieren ongenoegen kon
wekken, bestond hierin dat zij moeilijkheden ondervonden om
hun kleren enz. te laten herstellen. Dat probleem werd door
de oversten in december 1881 grondig besproken en volgens
de besluiten op adequate wijze aangepakt.46 Daarmee mocht
men dan ook verwachten dat een niet onbelangrijke reden tot
ontevredenheid en gemor of kritiek van de baan was.
In elk geval tijdens dat schooljaar verbleef don Oriolo, een
diocesane priester, vanaf april 1882 in het Oratorio. “Met
volledige vrijheid, die hem toegestaan werd om rond te kijken
en te observeren”, bestudeerde hij “het reilen en zeilen (het
leven) van het Oratorio.” Die priester had in zijn bisdom
moeilijkheden gekend en zijn bisschop had hem voor een tijd
aan de zorgen van don Bosco en de salesianen in het Orato-
rio toevertrouwd. Hij schreef zijn indrukken op in “Het huis
van don Bosco te Turijn.” Daarin lezen we: “In dit huis merk je
enkel innemende omgangsvormen die aanzetten om het goe-
de te doen. Op het gezicht van allen is er zoveel vriendelijk-
heid en blijheid dat men er verbaasd over staat. (…) Als je ze
[de oversten] benadert zonder ze te kennen, zou je helemaal
niet vermoeden dat ze met gezag bekleed zijn. (…) Hun socia-
le omgang is van dien aard dat ze zelfs het vermoeden “over-
sten” te zijn, willen uitschakelen. Maar nog groter is je verras-
sing wanneer je die directeuren in actie ziet te midden van de
jonge scholieren en de arme vakleerlingen, bij wie ze zich
meer als vrienden dan als oversten gedragen. In het huis van
don Bosco hangt niet die zware drukkende atmosfeer die men
in sommige colleges inademt. (…) Niet zonder een levendige
ontroering ga ik uit dit huis weg. En wanneer ik voor ogen
33

4.4 Page 34

▲back to top


heb wat de inspanning als het ware schept wanneer de liefde
(carità) haar vleugels geeft, druk ik de wens uit dat in iedere
stad van Italië ten minste één van dergelijke huizen zou oprij-
zen.”47
De eigen medebroeders zagen en beleefden het wel eens an-
ders. Dat getuigt een van de eenentwintig bijdragen ter voor-
bereiding van het derde Algemeen Kapittel, dat in 1883 ge-
houden werd. Over de vakleerlingen schreef don Domenico
Belmonte inderdaad: “Zij zijn gedemoraliseerd door de slech-
te voorbeelden van de werkplaatsleiders. Ze zijn ontmoedigd
omdat ze geen vooruitgang maken in het aanleren van een
vak. [En] ze ergeren zich over de manier waarop ze door de
assistenten behandeld worden. Hoe kunnen ze dan genegen-
heid opvatten voor het huis?”48 In die jaren was don Belmonte
directeur van het tehuis in Sampierdarena, wat erop wijst dat
de “echte geest van don Bosco” niet alleen in Valdocco zoek
kon zijn.
Aan de andere kant beschikken we dan weer over het getui-
genis van een van de Ierse jongens die don Bosco in Valdoc-
co opgenomen had. Op 26 augustus 1882 schreef hij aan
zijn verwanten: “Er zijn zo wat 13 of 14 oversten, die allen
onder don Bosco staan. Zij zijn allemaal heel wellevend en
vriendelijk.”49 Die mededeling klinkt werkelijk niet minder lo-
vend dan het verslag van don Oriolo.
Aan de Ierse jongen en don Oriolo te horen deden de over-
sten en de leerkrachten zichtbaar hun best om met de jonge-
ren om te gaan in de echte geest van Frans van Sales. En had
don Bosco juist daarop niet zo indringend geïnsisteerd tijdens
het tweede Algemeen Kapittel? Aan een algemeen falen te-
genover die omgang kon men het gebrek aan “goede geest”
onder de jongens dus moeilijk wijten.
34

4.5 Page 35

▲back to top


ƒ Een pijnpunt in het bestuur van een almaar complexer
geworden Oratorio in Valdocco
Op het einde van het verslag van de bijeenkomst met de be-
spreking van de zogenaamde profanatie wordt wel een oor-
zaak van het gebrek aan goede geest onder de jongens aan-
geduid. Een heel verrassende dan nog: “De oorzaak is dat er
geen eenheid van bestuur is. Allen spelen centrum op zichzelf
in plaats van een enkel centrum te vormen in de aangestelde
directeur.”50
Of toch niet zo verrassend? Inderdaad, na de eucharistie op
kerstnacht 1881, noteerde G. Lazzero in zijn dagboek: “Er
werd toelating gegeven – maar ik weet niet door wie – dat de
mensen van buiten ook in de sacristie konden komen. Enkele
lomperiken kwamen ook in de sacristie. Ze stelden zich rond
de kleine clerus [misdienaars] op, lachten en schertsten [zelfs]
tijdens de communie en gingen zo voort tot op het einde.”51
Het zat hem duidelijk dwars dat iemand zomaar een persoon-
lijk initiatief genomen had zonder hem te raadplegen.
In dezelfde aantekening stortte hij zijn hart uit over iets dat
hem gedurende de voorbereiding van het kerstfeest veel pijn
gedaan had. “Op de 22ste van deze maand december 1881
gaf don Bosco, op grond van het zeggen van een kleingeestig
iemand aan wie hij volledig vertrouwen schonk, streng bevel
dat voortaan op geen enkele plechtigheid aan tafel nog worst,
koekjes of een bekertje (wijn) zouden geserveerd worden; dat
aan de zangers en muzikanten geen drank of koekjes zouden
gegeven worden; en zelfs niet één koekje aan de acteurs. De
dingen die gisteren voorgevallen waren, werden als echte
misbruiken beschouwd. Maar in werkelijkheid zijn het zaken
die de schrijver [van deze regels] altijd al gezien heeft, althans
gedurende de 25 jaar dat hij in het Oratorio is. De schrijver
[van deze] is niet iemand die ooit een beslissing van de over-
ste zal afkeuren. Toch kan hij niet anders dan in de hoogste
35

4.6 Page 36

▲back to top


mate verbaasd zijn over de manier waarop dat gebeurd is.
Vooral als men rekening houdt met het feit dat juist hij, als
directeur van dit huis, de zaaier van dergelijke misbruiken zou
zijn, terwijl hij precies gewetensvol de oude gebruiken pro-
beerde te volgen. Om op dat gebied niet in gebreke te blij-
ven, had hij zelfs een handleiding ad hoc samengesteld. Dan
maar alles verdragen ad majorem Dei gloriam.”52 De woede
tegen de bekrompen aanklager is nog niet gaan liggen en de
onvrede en ontgoocheling over de handelwijze van don Bosco
zijn nog niet overwonnen. Ze trillen na in de heftige bewoor-
dingen en de krachtige zelfverdediging. Pas toen hij zijn hart
op die manier gelucht had, kon hij zich herpakken en met een
zucht besluiten de weg van religieuze gelatenheid op te gaan.
Gebrek aan eenheid moet inderdaad een stekend pijnpunt
geweest zijn, want een maand na de vergadering in juni werd
dat item weer op tafel gelegd. Namelijk op 31 juli 1882: “Op
het einde kwam de kwestie van de eenheid van bestuur. Over
het algemeen erkenden allen dat er in het Oratorio geen
eenheid van bestuur bestond. De voorzitter gelastte alle leden
van de raad, behalve de prefect die wegging, om de kwestie
te bestuderen en tijdens de volgende vergadering verslag uit
te brengen.”53 Daarbij mag de vraag gesteld worden of het
weggaan van de prefect, dat speciaal vermeld staat, niet een
teken was van een zekere onenigheid.
In latere notities maakte don Lazzero jammer genoeg geen
gewag van een openhartige en goed geargumenteerde ge-
dachtewisseling.
ƒ Tijdens het schooljaar 1882-1883 bewandelt don Laz-
zero de ingeslagen weg verder
Onontbeerlijk blijft dat iedereen goed op de hoog-
te is van de vereisten van zijn taak en dat hij die vervult met
respect voor de bevoegdheid van anderen.
36

4.7 Page 37

▲back to top


Een poging om iedereen op het goede spoor te houden of te
krijgen, deed don Lazzero in het begin van het schooljaar
1882-1883. Al in de eerste bijeenkomst gaf hij de opdracht
“dat ieder zijn eigen reglement las en ook dat van de anderen
om te weten wat men moest doen.”54 Dat lag volledig in de
lijn van zijn handelen sinds het Algemeen Kapittel van 1880,
waarvan de besluiten eindelijk in 1882 gepubliceerd en daar-
door waarschijnlijk opgefrist werden.55 Hoorbaar is echter een
paar dagen later dat daarmee niet alle problemen van de
baan waren. De notities op 26 oktober 1882 vermelden im-
mers dat de vraag gesteld werd “aan wie het toekwam de
briefjes uit te schrijven met de toelating aan de clerici om het
huis te verlaten. Aan de directeur of aan de prefect. Op het
ogenblik van de wandeling van de jongens gaan ook zij zon-
der briefje naar buiten, maar ordelijk zoals hun catechist het
zal voorschrijven.” Zo lijken er drie oversten bij betrokken. Op
de eerste vraag volgde dan ook logischerwijze een tweede:
“Hoe de botsingen vermijden over de toepassing van het ei-
gen reglement bij hen die de voornaamste ambten bekle-
den?” Het woord “botsingen” zegt genoeg en laat meteen
vermoeden dat die wrijvingen onder oversten de geest onder
de jongens werkelijk geen goed deden. Het antwoord op de
gestelde vraag staat heel diplomatisch of met de grootste
schroom geformuleerd: “Door de beoefening van de voor-
zichtigheid. Verder moet niemand zich beledigd voelen als hij
ziet dat anderen op ons terrein komen door te bedenken dat
hij het doet om goed te doen. Op het gepaste ogenblik en op
de juiste plaats zal men de kleine vergissing tactvol en vrien-
delijk en beleefd (in bel modo) laten aanvoelen en verbete-
ren.”56 Dat is ongetwijfeld zijn manier om raad te geven en
oplossingen voor te stellen in de geest van don Bosco’s “cari-
tà e dolcezza” in de toespraak op het Algemeen Kapittel. In
de pas uitgegeven besluiten van dat Algemeen Kapittel lag die
hoofdbekommering van don Bosco nu klaar en duidelijk ge-
formuleerd of geherformuleerd voor. Op deze wijze: “Het
voorbeeldige, vrome, stipte leven van de salesianen, de on-
37

4.8 Page 38

▲back to top


derlinge naastenliefde, de wellevende, innemende omgangs-
vormen en de zachtheid [vriendelijkheid en minzaamheid] te-
genover de leerlingen zijn krachtige middelen om de roepin-
gen tot de geestelijke levensstaat te doen gedijen.”57
Om iedereen op de juiste weg te krijgen, was het natuurlijk
nodig dat ze allemaal naar de vergadering kwamen. Daarop
insisteerde don Lazzero.58 Waarschijnlijk met hetzelfde geduld
en dezelfde voorzichtigheid.
In de verslagen getuigt de hele aanpak van don Lazzero van
omzichtigheid en fijngevoeligheid en eveneens van een zekere
afkeer van assertiviteit of zich krachtig doorzetten. Die trekken
kenmerkten hem, ook daar waar wellicht een stevige hand en
kordate overtuigingskracht nodig geweest waren om orde op
zaken te stellen en als directeur de organisatie in huis beslister
te coördineren en te leiden.59 Morele en uitgesproken steun in
de rug ontbraken daartoe nochtans niet.60 Die manier van
optreden moet wel aan de aard van de man gelegen hebben.
ƒ Op de bres voor de assistentie als wanorde en kwaad
verhinderende en ook ondersteunende, bezielende en
geïnteresseerde aanwezigheid onder de jongens
Voorzichtigheid en zelfs aarzelend optreden klinken ook door
in de verslagen waarin G. Lazzero dringend verzocht een
kerntaak van het preventieve systeem trouw op te nemen, na-
melijk de assistentie. Dat gebeurde onder meer in november
1882, niet zo lang na het begin van het nieuwe schooljaar.
Toen “besliste men”, op het materiële gebied, “de banken
van de jongens in de kerk goed te schikken omdat zij daar
veel te dicht op elkaar zaten.” Waar het dan de assistentie
tijdens de godsdienstoefeningen zelf betreft, vinden we de
aanvoegende wijs en het relativerende “zo mogelijk”: “De
leerkrachten moeten zo mogelijk de eigen klas assisteren om
de leerlingen het goede voorbeeld te geven. Daartoe moeten
38

4.9 Page 39

▲back to top


ze een stoel hebben om op te knielen en te zitten.”61 Met een
uitdrukking uit de volkstaal zouden we zeggen: er moesten
nogal wat eieren onder gelegd worden. Ook als het erom
ging preventief en stimulerend bij de jongens aanwezig te zijn
tijdens het gebed of de diensten in de kapel.
Het was niet de enige plaats waar salesianen het met de pre-
ventieve en ondersteunende assistentie niet zo nauw namen.
In een volgende vergadering op 15 november 1882, nog
geen veertien dagen later, werd vrij cru vastgesteld: “De
speeltijd: de jongens worden niet geassisteerd.” Om dat te
verhelpen, “werd besloten een bijeenkomst te beleggen voor
alle clerici en priesters die op een of andere manier met de
jongens te maken hadden – en we kozen de volgende dag
om hun enkele normen te geven.”
Toch werden op die 15de november al een paar richtlijnen
vastgelegd. Eerst: “Een beetje vastberadener de scheiding van
de speelplaatsen handhaven.” Het aarzelende woordje “een
beetje” zal niet meer verrassen. Ook niet als men weet dat ze
drie dagen tevoren al gehandeld hadden over “de ongemak-
ken die de contacten tussen de scholieren en de vakleerlingen
veroorzaakten.”62 Vervolgens werd voorgeschreven dat men
erover moest “waken dat ze [de jongens] niet de trappen ge-
bruikten om naar boven te lopen, vooral niet naar het hoog-
ste punt en de gang van de oversten. Daartoe werd men het
erover eens de hoofdgang af te sluiten met een traliehek en
ook de kleine trap naar boven om te verhinderen dat ze he-
lemaal naar boven klommen.” Verder werd aangedrongen op
“het zoeken naar nieuwe spelen.”63 Ongetwijfeld met de be-
doeling de speeltijd aangenamer te laten verlopen en op die
manier allerlei kattenkwaad en grotere wanordelijkheden te
voorkomen.
De bijeenkomst de daarop volgende dag is de salesiaanse
geschiedenis ingegaan als “la gran conferenza”, d.w.z. de
39

4.10 Page 40

▲back to top


grote vergadering. Don Lazzero vermeldt dat clerici assisten-
ten, leerkrachten en priesters, allen samen ongeveer 35 me-
debroeders, aanwezig waren en dat hij van halfzes tot kwart
over zes een aantal punten uiteenzette.
Allereerst de levensbelangrijke vraag: “Assistenten wie zijn
dat?” En het laconieke antwoord: “Dat zijn wij allemaal.”
Daarbij aansluitend het tweede punt: “Niet alleen mag men
geen onderscheid maken tussen de klassen, maar ook niet
tussen vakleerlingen en scholieren”, waarbij hij zijn voorkeur
liet spreken door vakjongens voorop te plaatsen. Ten derde:
“De speeltijd niet onder elkaar doorbrengen, maar met de
jongens.” Daarna: “De orde bij de jongens en bij degenen
die een of andere dienst verrichten, moet het voorwerp uitma-
ken van onze zorg op alle plaatsen in huis.” Vervolgens “las
men het Reglement van de assistenten en maakte daarbij en-
kele opmerkingen.” Eens te meer dus het Reglement als refe-
rentiepunt.
“Op dat ogenblik, kwart over zes,” zo noteerde don Lazzero,
“kwam don Bosco binnen. Nadat men hem in het kort mee-
gedeeld had wat hierboven staat, keurde hij alles goed en
bevestigde het. Hij voegde eraan toe er goed op te letten dat
wanneer een leraar, assistent in functie is, hij overste is voor
de jongens. Wanneer de dienst [functie] beëindigd is, moet hij
voor de jongens vriend, vader zijn. Hij maakte nog enkele
nuttige opmerkingen die ik weglaat om kort te gaan.”64 Die
laatste handelwijze van G. Lazzero valt nu natuurlijk te betreu-
ren, omdat ons daardoor misschien waardevolle wenken ont-
houden werden. Vooral wat het “vriend en vader” zijn betreft.
ƒ Gebrek aan eenheid blijft door don G. Lazzero als knel-
punt aangevoeld
“Daarna” [vermoedelijk nog in aanwezigheid van don Bosco]
“las men het derde hoofdstuk Tucht onder de opvoeders.
40

5 Pages 41-50

▲back to top


5.1 Page 41

▲back to top


Praktijk van de christelijke opvoeding van P.A. Monfat.” Die
lectuur “gaf aanleiding tot verdere opmerkingen, in het bij-
zonder tot deze dat men één moet zijn, akkoord moet gaan
en dat ons overeenkomen moet uitstralen naar de jongens die
wij opvoeden.” Om kwart over zeven eindigde die belangrijke
vergadering. Daarnaar zou later nog expliciet verwezen wor-
den, onder andere op 8 maart 1883.65
Tijdens de bespreking van de “profanatie” in de kapel po-
neerde G. Lazzero de stelling: “De oorzaak is dat er geen
eenheid van bestuur is”. Wie die woorden nog in het geheu-
gen heeft, zal begrijpen dat hij juist de gedachte over de on-
misbaarheid en de impact van de éénheid [eensgezindheid] in
het boek van Monfat in reliëf plaatste.
In de volgende vergadering kwam don Lazzero op de nood-
zaak van eenheid terug. Zij het dat hij het op een nieuwe wijze
formuleerde: “Wij beperkten ons ertoe te zeggen dat het no-
dig is zich als een stevig blok (in solidum) op te stellen.” Dat
betekende de noodzaak aan één zeel te trekken of als één
man te handelen en dat bleek nodig als het erom ging “aan-
bevelingen in het openbaar en privé te doen; in het algemeen
en in het bijzonder telkens we een jongen ontmoeten die er
behoefte aan heeft.”66 Zo vrijmoedig, maar ook zo delicaat
met jongeren omgaan was een manier van handelen die don
Bosco heel vaak aangeraden heeft en die hem heel dierbaar
en eigen was.67 Don Bosco zelf zal dan ook graag alles
goedgekeurd en bevestigd hebben. Hij moet heel tevreden
geweest zijn, want don Lazzero had helemaal gehandeld in de
lijn van zijn verlangen en zijn eigen toespraak op het tweede
Algemeen Kapittel.
ƒ Inspanningen om de groepen jongeren beter te structure-
ren en tegelijk oorzaken van ongenoegen weg te werken
41

5.2 Page 42

▲back to top


De opdracht als “vriend en vader” met de jongens om te
gaan, moet in het leven van elke dag meer dan eens onder
druk gestaan hebben. Zo waren de scholieren en vakleerlin-
gen gewoon door elkaar te lopen op de speelplaats en onder
de zuilengang. Geleidelijk constateerden de oversten echter
dat er nogal wat nadelen mee gepaard gingen. Daarom
stuurde men aan op scheiding van de twee groepen, maar
dan moest men ook zorgen voor materiële voorzieningen. Zo
zag men in dat er moest gezorgd worden voor de aanvoer
van drinkbaar water aan de kant van de scholieren en voor
meer wc’s aan de zijde van de vakleerlingen, waar die “wat
schaars waren.” Dat inzicht werd gevolgd door “Er moet in elk
geval geprobeerd worden”, een wending die het vermoeden
wekt dat de uitvoering wel eens op zich zou hebben kunnen
laten wachten.68
Een andere vaststelling betrof de orde en de tucht op de
slaapzalen. Die had te lijden onder het feit dat de jongens
nog kannen en teilen gebruikten. Het aanbrengen van was-
bekkens zou niet alleen per jaar een flinke besparing beteke-
nen, maar ook de hygiëne en de zedelijkheid ten goede ko-
men.69 De “zou-“vorm wekt de indruk dat er meer goede wil
dan beslistheid aanwezig was.
Op zichzelf genomen waren het redelijke en op preventie
mikkende beschouwingen en “zachte” beslissingen, maar het
lijkt erop dat hun hetzelfde lot kon beschoren geweest zijn als
de maatregelen die nodig waren om het verlies aan linnen-
goed en kleding te voorkomen. Op dat punt “sprak men over
en weer en kreeg men de kwestie maar niet opgelost.” Het
was nochtans “een ernstige zaak! Haast allen klagen erover
dat zij niet alles wat ze in huis in de was geven, terugkrijgen.
Na zes maanden hebben de jongens bijna niets meer van hun
uitzet. Waar gaan die zaken naartoe? (…) Uiteindelijk na an-
derhalf uur praten, liet men het aan iedere aanwezige over
om erover na te denken en in de eerstvolgende vergadering
42

5.3 Page 43

▲back to top


verslag uit te brengen.”70 Eens te meer valt er in de volgende
verslagen geen resultaat van dat nadenken of berichten te
bespeuren. Indien er echt niets concreets aan gedaan werd,
zal dat de “goede geest” onder de jongens zeker niet bevor-
derd hebben.
Dergelijke omstandigheden en het feit dat jongens nu een-
maal jongens zijn [in het Engels “boys will be boys”] zullen de
opvoeders, leraren en assistenten, meer dan eens ertoe ge-
bracht hebben op een of andere manier straffend op te tre-
den. Maar hoe moesten ze te werk gaan met eerbiediging van
het dwingende voorschrift van don Bosco: “Waar het mogelijk
is, zal men nooit gebruik maken van straffen”?71 Was een
vermaning, weliswaar een “strenge vermaning” bijvoorbeeld
in het geval van de “profanatie” in juni van het vorige school-
jaar wel genoeg geweest?
ƒ De positie van don Lazzero en zijn medewerkers in de
discussie over de plaats van de straf in de opvoeding en
het intact bewaren van het “preventieve systeem”
Hoewel de verslagen van don G. Lazzero het niet laten ver-
moeden, moet er in die periode toch opnieuw aardig wat ge-
discussieerd zijn over het element straffen in de opvoeding.
Inderdaad opnieuw, want al in 1880 was een nieuwe versie
van don Bosco’s kleine traktaat over “Het preventieve systeem
in de opvoeding van de jeugd” verschenen in het tijdschrift
Bollettino Salesiano. In die versie werd het beknopte laatste
hoofdstuk “Een woord over de straffen” uitgebreid met twee
artikelen, die trouwens onmiddellijk werden overgenomen in
het decembernummer van het Franse “Bulletin Salésien.”72
Het is een open vraag of don Bosco van tevoren op de hoog-
te was en of hij de uitgave goedkeurde. De publicatie toont in
elk geval aan dat zijn medewerkers het nodig en opportuun
achtten zijn richtlijnen aan te vullen.
43

5.4 Page 44

▲back to top


De toegevoegde teksten stroken zeker met zijn inzichten en
opvattingen, maar de formulering is zonder de minste twijfel
schatplichtig aan het werk van twee tijdgenoten. De eerste is
A.M. Teppa (1806-1871) met het boek “Avvertimenti per gli
educatori ecclesiastici della gioventù” dat in 1868 gepubli-
ceerd werd en dat don Bosco zelf onmiddellijk aan zijn naaste
medewerkers aanprees.73 De tweede is de Fransman A. Mon-
fat (1820-1898). Van het volume “La Pratique de l’ éducation
chrétienne” verscheen in 1879 een “vrije” Italiaanse vertaling.
Die kwam hiervoor ter sprake naar aanleiding van de mede-
deling van don Lazzero dat het derde hoofdstuk gelezen en
becommentarieerd werd tijdens de “grote vergadering” op 16
november 1882.
Houden we rekening met de omstandigheden en bepaalde
“botsingen” onder de personeelsleden in Valdocco en met de
grote bezorgdheid van G. Lazzero over het behoud of het tot
stand brengen van eenheid, dan begrijpen we dat hij in die
vergadering dat gedeelte onder de aandacht wilde brengen.
Andere medewerkers waren om andere redenen blijkbaar
meer geïnteresseerd in de laatste hoofdstukken (21-26) van
het boek van Monfat. Die paragrafen behandelden het on-
derwerp “repressie” of straf, dat zo delicate onderwerp in de
opvoeding naar de geest van don Bosco. Die materie werd in
dat boek echter op zulke wijze uiteengezet dat de salesianen
er zich werkelijk in konden herkennen. Voor zijn lessen peda-
gogie, neergeschreven in “Appunti di Pedagogia Sacra, espos-
ti agli ascritti della Pia Società di S. Francesco di Sales”, nam
de novicemeester G. Barberis trouwens hele passages eruit
over.
Het mag dan ook geen verwondering wekken dat er in salesi-
aanse kringen aan een document gewerkt werd met de titel:
“Dei castighi da infliggersi nelle case salesiane” (Over de
straffen die in de salesiaanse huizen moeten opgelegd wor-
44

5.5 Page 45

▲back to top


den). Volgens recent onderzoek is het oudste bekende manu-
script van de hand van G. B. Francesia en was de klus ge-
klaard op 29 januari 1883, de dag vóór don Bosco naar
Frankrijk vertrok voor een reis waarvan hij pas op 30 mei van
dat jaar zou thuiskomen in Turijn.74 In een inleiding bij de la-
tere publicatie van het document over de straffen in de verza-
meling brieven van don Bosco [Epistolario IV, gepubliceerd in
1959] verstrekte E. Ceria meer details. Hij noteerde: “Alvo-
rens voor een niet zo korte tijdspanne afwezig te zijn uit het
Oratorio en uit Italië, gelastte hij don Rua zijn lange brief over
een thema dat van kapitale betekenis is voor de toepassing
van het preventieve systeem, aan de directeuren te overhandi-
gen of te sturen. (…) Don Rua had een voldoende aantal
exemplaren laten gereedmaken. Maar geleidelijk raakte de
tekst van het stimulerende schrijven in de vergeethoek. Eén
enkel exemplaar dat bij toeval in 1935 ontdekt werd, bracht
hem weer in herinnering.”75
Als we die informatie over de opdracht van don Bosco aan
don Rua aanvaarden, blijven we het toch moeilijk hebben met
het feit dat van een vrij ruim aantal exemplaren van een zorg-
vuldig bewerkte en ingrijpende tekst, die don Bosco zelf zou
aangeprezen hebben, geen enkele kopie bewaard werd. Dan
is het al evenmin begrijpelijk dat er in de verslagen van de
vergaderingen van de raad van het huis in Valdocco geen
enkele verwijzing naar die tekst terug te vinden is. Zeker als
we bedenken dat don Lazzero “niet iemand was”, zoals we
hem hiervoor al van zichzelf hoorden zeggen, “die ooit een
bevel van de overste zou afkeuren” of, mag eraan toege-
voegd worden, zou negeren. Anderzijds zou het heel vreemd
geweest zijn, mocht don Francesia zijn verhandeling niet aan
een of meer salesianen voorgelegd hebben met de bedoeling
ze op een of andere manier gedrukt en verspreid te krijgen,
maar zijn voorstel werd waarschijnlijk afgewezen. Het lijkt me
de moeite waard daar op in te gaan.
45

5.6 Page 46

▲back to top


Na het begin van het burgerlijke jaar 1883 vertonen de ver-
slagen van de vergaderingen in Valdocco drie hiaten. De eer-
ste duurde een maand: van 7 februari tot 7 maart. De tweede
van 9 maart tot 19 april en de derde, veruit de langste, van
20 april tot 20 oktober. De bijeenkomsten die verslagen wer-
den, bevatten echter waardevolle, heel waardevolle informa-
tie.
Op 7 maart, dat betekent twee maanden na de zogenaamde
opdracht tot distributie van het document, terwijl don Bosco
nog op reis was, werd beslist “Aan allen een klein boekje te
geven: Avvertimenti per gli educatori ecclesiastici della gioven-
van Alessandro M. Teppa, barnabiet.”76 ’s Anderendaags
(8 maart) “waren aanwezig alle clerici en priesters die op een
of andere manier verantwoordelijkheid dragen voor de goede
gang van zaken in huis.”
Eerst “bracht men de dingen die op 16 november [de zoge-
naamde “grote vergadering”] gezegd werden, bondig samen-
gevat in herinnering.” Die kwamen onder meer neer op de
herhaling van de vraag “Wie zijn de assistenten?” en van het
laconieke antwoord: “Dat zijn wij allen.” Vervolgens van het
accent op de noodzaak van intense samenwerking van allen
onder leiding van de directeur. Die punten zijn te belangrijk
om er hier stilzwijgend aan voorbij te gaan.
Daarna “draaide de vergadering rond de straffen.” Het ver-
volg van het verslag geeft een klaar inzicht in de wijze waarop
dat agendapunt behandeld werd: “Na de lectuur van het
hoofdstuk over de straffen van pater Teppa, barnabiet, en de
woorden van don Bosco die in ons Reglement staan, kwamen
wij met druk uitgewisselde aansporingen tot het besluit, de
voorkeur te geven aan die mannen, ervaren voorbeelden in
de opvoeding van de jeugd.”77 De laatste regels kunnen niet
anders geïnterpreteerd worden dan als een reactie tegen het
te rade gaan bij A. Monfat met zijn boek “Praktijk van de
46

5.7 Page 47

▲back to top


christelijke opvoeding.” Althans wat de kwestie van het straffen
betreft. Bijgevolg ook tegen het onlangs door don Francesia
opgestelde geschrift “Over de straffen die in de salesiaanse
huizen moeten opgelegd worden”, dat naar structuur en in-
houd volledig of voor een hoog percentage schatplichtig was
aan het boek van Monfat. Als we tenminste aannemen dat
enkele oversten op de hoogte geweest zijn van zijn poging.78
Om te bepalen hoe leraren en opvoeders zich moeten gedra-
gen als er gestraft moet worden, hebben de salesianen in het
Oratorio van Valdocco het werk van A. Monfat niet nodig.
Evenmin een document dat voor dat probleem zo opzichtig
van hem afhankelijk is. Dat hoeft niet gedrukt en verspreid te
worden. Zij kiezen met een overdonderende meerderheid,
haast met “staande ovatie”, als richtsnoer in die pedagogisch
gevoelige kwestie het betreffende hoofdstuk uit “Avvertimenti”
van A.M. Teppa en het laatste hoofdstuk van don Bosco’s
“Het preventieve systeem in de opvoeding van de jeugd.” Dat
laatste waarschijnlijk nog in de eerste, niet uitgebreide uitga-
ve. Met de uitdrukking in het verslag “de voorkeur geven aan”
schoven zij om zo te zeggen ook het nieuwe document terzij-
de, ja verwierpen ze het.
Voor zij het daarover eens waren, moeten zij die achtste maart
nochtans heel geanimeerd gediscussieerd hebben. Het ge-
sprek nam zoveel tijd in beslag dat een aantal onderwerpen
niet kon besproken worden. Daarom kwam men overeen de
volgende dag 9 maart opnieuw samen te komen.
De inhoud van het beknopte verslag van die nieuwe bijeen-
komst is zo belangrijk dat het me verantwoord voorkomt die
tekst eerst in zijn geheel aan te halen. “Uitzoeken het waarom
[van het feit of de indruk] dat de jongeren ons meer vrezen
dan graag zien. Dat is tegen onze geest of althans tegen de
geest van don Bosco enz. Over dat belangrijke onderwerp
discussieerden wij ongeveer twee uur lang zonder nochtans de
echte oorzaak te ontdekken. Toen viel het ons te binnen dat
47

5.8 Page 48

▲back to top


we een boekje bezaten dat als gids kon dienen; en we beslo-
ten aan iedereen de “Avvertimenti” van Alessandro M. Teppa,
barnabiet, te bezorgen.”79
Eigenlijk is het niet begrijpelijk dat ze slechts heel korte tijd na
het eventuele ter hand stellen van het rondschrijven over “Het
geven van straffen” (januari 1883) uren vruchteloos van ge-
dachten zouden gewisseld hebben. Daar staat immers onver-
bloemd het volgende geformuleerd: “Gewoonlijk pakken zij
[leerkrachten en assistenten] de kinderen niet aan zoals het
hoort. Ofwel doen ze niets anders dan materiële straffen op-
leggen en bereiken er niets mee. Ofwel laten ze alles maar in
het honderd lopen. Ofwel grijpen ze terecht of ten onrechte
in.” En onmiddellijk daarop wordt dat alles samen juist de
oorzaak van de “malaise” genoemd: “Dat is de reden waar-
om we vaak vaststellen dat het kwaad zich uitbreidt, dat zelfs
bij de beste jongens ontevredenheid ontstaat en dat hij die
met straffen beterschap beoogde, geen goed meer kan
doen.” Misschien vergissen we ons niet als we veronderstellen
dat de medebroeders die tekst moeilijk konden slikken en ver-
teren omdat hij – veralgemenend - hun manier van handelen
in vraag stelde, ja de salesianen ronduit beschuldigde. Even
verder in het document wordt dat wel enigszins gemilderd:
“Tot mijn verdriet moet ik daarom bekennen dat het gemis
aan bereidwillige onderwerping bij de jongens altijd voor een
deel onze eigen schuld was.”80 “Voor een deel” dus. Een mil-
dering die echter niet zonder reden [er staat immers ook “al-
tijd”] als een versterking kon overkomen. Alles wel beschouwd
mogen we zeggen dat het opstel over straffen hun de pap in
de mond zou moeten gegeven hebben. Het feit dat zij niet
slikten, kan slechts betekenen dat zij die tekst toen ofwel niet
kenden ofwel niet lustten. Dat laatste omdat ze niet akkoord
konden gaan met de diagnose en met de beschuldiging:
“voor een deel onze schuld”.
48

5.9 Page 49

▲back to top


Ook de uitdrukking “meer vrezen dan graag zien” in het be-
gin van het bondige verslag zou kunnen ingegeven zijn door
het regulerende document “Over het geven van straffen….”
Daar lezen we op het einde van paragraaf I inderdaad: “La-
ten we liever (eerst) ernaar streven dat de jongens ons graag
zien dan dat ze ons vrezen.”81 Vrezen in de zin van “met af-
stand veroorzakend ontzag benaderen of niet graag contact
zoeken.” Het is echter niet zo zeker dat ze tijdens die vergade-
ring door die uitdrukking in dat document geïnspireerd wer-
den. Met dat motto waren zij immers al langer vertrouwd. Het
kwam tweemaal voor in de editie van het Reglement voor de
huizen. Een eerste keer in het laatste heel korte hoofdstuk van
don Bosco’s kleine verhandeling over het preventieve systeem,
namelijk “Een woord over de straffen” (1877). Op deze ma-
nier: “De opvoeder moet bij de jongens ernaar streven zich
bemind te maken, als hij wil gevreesd worden.” Dat wil zeg-
gen dat iedere leraar en opvoeder ervoor moet zorgen dat de
jongens hem graag zien, als hij wil dat ze hem respecteren.
Als hij wenst dat zij achting voor hem hebben, dat zij ontzag
voor hem hebben of dat zij hem gezag laten hebben en dat ze
hem niet uit de weg gaan. Dan in dezelfde bundel amper
twee bladzijden verder waar in het tweede van de tien “Alge-
mene Artikelen” herhaald wordt: “Iedereen moet ervoor zor-
gen zich bemind te maken als hij wil gevreesd worden.” Dat
artikel behelst verder een toelichting bij het principe: “Hij [de
opvoeder] zal dat grote doel bereiken als hij met woorden en
meer nog door daden laat ervaren dat zijn bekommeringen
uitsluitend gericht zijn op het geestelijke en tijdelijke voordeel
van zijn leerlingen.”82 En werd in de vergadering van 8 maart
niet juist naar “ons Reglement” verwezen? Ik wil hier in het
voorbijgaan extra beklemtonen dat het effect “bemind te wor-
den, geliefd te zijn” uitsluitend afhankelijk gemaakt wordt van
de actieve, zich inzettende naastenliefde.
G. Lazzero zelf kende het motto hoogst waarschijnlijk nog be-
ter. Het werd de directeuren immers voorgehouden in de eer-
ste paragraaf van de zogenaamde “Vertrouwelijke raadgevin-
49

5.10 Page 50

▲back to top


gen aan de directeur van het huis…”, die sinds don Bosco ze
in 1863 aan M. Rua meegaf, verschillende versies beleefden.
Een ervan in 1876. Altijd echter bewaarde dat vertrouwelijke
schrijven – zij het in licht variërende bewoordingen - deze
aanbeveling: “Getroost je eerst (of: veeleer) moeite om je
bemind te maken, dan om je te laten vrezen.”83 Dat betekent:
dan om afstand scheppend gezag te verkrijgen.
De volgende zin van de aantekening in dat belangrijke ver-
slag: “Dat gaat in tegen onze geest of althans tegen de geest
van don Bosco” is niet van ironie of zelfs sarcasme gespeend.
Zou dat immers niet betekenen dat die ware geest van don
Bosco bij hen niet of althans niet meer volledig te vinden was?
Hoewel de teloorgang van de trouw aan de geest van don
Bosco precies de reden van de malaise kon geweest zijn en
de salesianen bijgevolg zelf oorzaak of althans medeoorzaak
waren, zagen zij dat blijkbaar niet in. Ze raakten er alleszins
niet uit. Gelukkig kwam iemand op het lumineuze idee te her-
inneren aan de handleiding van A.M. Teppa met de hoop dat
die een goede gids zou zijn en dat de confrontatie met de uit-
eenzettingen van die schrijver naar voldoend en bevrijdend
inzicht kon leiden. Misschien was die wenk tegelijk een voor-
zichtig aandringen om werk te maken van de beslissing die
twee dagen voordien al genomen werd.84 Toch zou het nog
anderhalve maand duren voor men op 19 en 20 april die
“gids” zowel aan de opvoeders en leraren bij de scholieren
als aan het personeel bij de vakleerlingen overhandigde. Bij
die gelegenheid liet men niet na al “analoge gedachten” uit-
een te zetten.85 Waar “analoge” (gelijkluidende) waarschijnlijk
betekent dat men ze in de onderrichtingen en richtlijnen van
don Bosco aanwijzen kon.
Na die intense gedachtewisselingen is het meer dan verba-
zend dat tot in het nieuwe schooljaar 1883-1884 geen enkel
verslag meer te vinden is. Wilde men elkaar voldoende tijd
geven om het werk van A.M. Teppa met zijn 69 bladzijden
50

6 Pages 51-60

▲back to top


6.1 Page 51

▲back to top


door te nemen? Hadden ze intussen de oorzaak of de oorza-
ken kunnen achterhalen? Hadden ze een strategie kunnen
plannen?
4. Aanbevelingen van het derde Algemeen Kapittel in sep-
tember 1883 en follow-up in het Oratorio van Valdocco
ƒ Het Algemeen Kapittel van 1883
Op de hiervoor gestelde vragen krijgen we geen antwoord.
Don Lazzero heeft er van 20 april tot 20 oktober het zwijgen
toe gedaan. Dat betekent nochtans niet dat de gedachtewis-
seling niet voortgezet werd. Dat getuigt een goed jaar later
een antwoord van don Canepa aan don Bonetti die een be-
vraging moest organiseren. Op 8 juni 1884 begon don Ca-
nepa zijn eerste bijdrage op deze wijze: “1° Verleden jaar
stelde men al voor na te gaan welke de reden kon zijn waar-
om de hoogste klassen geen vertrouwen hadden en geen ver-
trouwen hebben. Het antwoord dat ik toen gaf, geef ik nu
weer.”86 Het is anderzijds mogelijk dat na 20 juni 1883 de
aandacht van de medebroeders of althans van de leden van
de raad van het huis voornamelijk naar de voorbereiding van
het derde Algemeen Kapittel moest gaan. Zij werden door
don Bosco zelf opgeroepen te “handelen over zaken die zij
het meest noodzakelijk oordeelden om voor te stellen.” Om
de voorbereiding te stimuleren en te leiden, stuurde hij hun
“schema’s van de thema’s die zouden besproken worden.”
Hun inzendingen moesten “ ten laatste in de maand augustus
naar Turijn gestuurd worden.”87 Of er echt zoveel van de
voorbereiding in huis kwam, is niet duidelijk. Het Kapittel vond
plaats in het college van Valsalice van 1 september ’s avonds
tot 7 september ‘s avonds. Van de acht opgegeven thema’s
vermeld ik er hier twee. Het vijfde: “De instructie die [of: het
onderricht dat] men aan de arbeiders in de salesiaanse huizen
51

6.2 Page 52

▲back to top


moet geven, en middelen om de roepingen bij de vakleerlin-
gen te bevorderen.” En het achtste: “Herziening en wijziging
van het Reglement van de huizen.”88 De behandeling van bei-
de onderwerpen kan misschien licht werpen op de omgang
met pastoraal-pedagogische problemen.
ƒ Enkele belangrijke aanbevelingen uit de laatste zitting
Als we de aanbevelingen die op het einde van het Kapittel
geformuleerd werden, ter hand nemen, lijkt het op het eerste
gezicht nuttig er drie uit te lichten, die als veelbelovend voor-
komen in het kader van deze studie.
“1° Het is nodig dat wij onze tijd leren kennen en ons eraan
aanpassen. Dat bestaat hierin: eerbied hebben voor de men-
sen en dus waar het kan, goed spreken over de overheden en
waar dat niet mogelijk is, zwijgen. (…)
2° Tot op heden konden wij op het gebied van zedelijkheid
het hoofd opgericht houden. Nu hebben wij ons door de
schuld van een onvoorzichtige enigszins gecompromitteerd.
Onze goede naam is zich aan het herstellen, maar de direc-
teuren, die tegenover het publiek verantwoordelijk zijn, moe-
ten zich met al hun krachten inspannen opdat de moraliteit
zou bewaard blijven.
5° Wat de straffen betreft, moet er opportune [te pas, gelegen]
en importune [te onpas, ongelegen] op aangedrongen wor-
den, dat het preventieve systeem in praktijk gebracht wordt.
Het gebeurt dat sommigen klappen geven of de jongens een
hele week lang aan de straftafel laten staan. Men moet be-
denken dat de meester/leraar de jongens wel mag berispen,
terechtwijzen, maar nooit lichamelijke straffen mag toedienen.
Hij moet zich tot de directeur wenden, die het preventieve sys-
teem zal toepassen. Het komt vaak voor dat de jongens min-
der schuldig zijn dan men denkt, zoals de ervaring aantoont.
52

6.3 Page 53

▲back to top


En als er jongeren zijn die men zou willen straffen? De direc-
teur zal vermanen, maar nooit in het publiek, nooit in aanwe-
zigheid van de jongens. Onder vier ogen kan men heel ge-
makkelijk verkrijgen dat ze zich schikken naar de wil van de
overste en naar het preventieve systeem. Zo zal men verschei-
dene voordelen verkrijgen: a) Men zal het vertrouwen van de
jongens winnen; b) we zullen het aantal roepingen vermeerde-
ren; c) wanneer ze weggaan, zullen we vrienden aan hen
hebben; in het tegenovergestelde geval vijanden; d) ze zullen
nooit slechter worden; ze zullen al dan niet het goede voor-
beeld geven, maar nooit het slechte.”89
ƒ De pedagogisch-pastoraal belangrijke 5de aanbeveling
Het eerste en het tweede besluit komen in de context van de
vergaderingen en bijeenkomsten die hiervoor uitgeplozen
werden, niet aan bod. Ze zijn wel belangrijk voor de korte en
lange versie van de “brief uit Rome”. Hier moet de aandacht
ten volle naar het vijfde onderwerp gaan. Te oordelen naar
de inhoud ervan moet de pedagogische en - laten we maar
zeggen - de pedagogisch-pastorale onopgeloste kwestie
“straffen” op dat Kapittel een heet hangijzer geweest zijn. On-
getwijfeld omdat de praktijk al te vaak tegenstrijdig was met
de voorgehouden theorie. Misschien ook als gevolg van het
op een of andere wijze aanwezige document “Over het geven
van straffen in de salesiaanse huizen.” Die indruk moet nu
nader onderzocht worden.
Uit de geciteerde tekst blijkt in elk geval dat op het gebied van
straffen tijdens dat Kapittel nog maar eens een heel zwaar
accent gelegd werd op de vrijwaring en handhaving van het
preventieve systeem. Tot driemaal toe wordt er immers op
aangedrongen. In het begin van het citaat al. Nog wel inge-
leid met de niet mis te verstane sterke uitdrukking “gelegen en
ongelegen.”90 Straf geven blijkt de grootste bedreiging te
vormen voor het preventieve systeem. Een tweede keer is die
53

6.4 Page 54

▲back to top


klemtoon te horen waar de centrale rol van de directeur in
reliëf geplaatst wordt. Ten slotte in de toelichting bij het prin-
cipe dat een jongen die op een of andere wijze tekortgescho-
ten is, persoonlijk of “onder vier ogen” moet aangesproken
worden.
Nu wordt in een van de inleidende alinea’s van de tekst over
straffen (1883) inderdaad een gelijkaardig accent gelegd:
“Het opvoedingssysteem dat wij moeten toepassen, wordt ge-
woonlijk preventief genoemd.” Er staat wel degelijk “moeten.”
Ter staving legde de auteur in die alinea door middel van een
voetnoot tegelijk een band met het al gedrukte “Reglement
voor de huizen van de Sociëteit van de H. Frans van Sales”
(1877). In dat Reglement had don Bosco juist het verschil tus-
sen repressief en preventief kernachtig uit de doeken ge-
daan.91 In de inleiding van de zogenaamde “rondzendbrief”
over straffen (1883) wordt de omschrijving van don Bosco uit
1877 nochtans aangepast en toegespitst op het te behande-
len onderwerp. Op deze wijze: “Het (preventief systeem) be-
staat hierin dat wij het gemoed van onze leerlingen zodanig
overtuigen dat zij zonder enige vorm van uitwendige dwang
(geweld) zich schikken naar wat wij van hen verlangen.” Het is
betekenisvol dat die wending “zich schikken naar” opduikt in
dat gedeelte van het verslag van het derde Algemeen Kapittel
waarin de gunstige impact van het “onder vier ogen” spreken
omschreven wordt. Een mogelijk teken dat het document van
1883 toen werkelijk ter beschikking lag?
De principes: “nooit in het publiek terecht te wijzen of te ver-
manen” en “nooit in het bijzijn van jongens” [vijfde aanbeve-
ling] lijken inderdaad aan te sluiten bij de tekst van 1883.
Toch is er een opmerkelijk verschil. De uitdrukking van het
derde Algemeen Kapittel “onder vier ogen” (Italiaans “a tu
per tu”) komt in dat uitgebreide document niet voor en de
Latijnse wending “in camera charitatis” van het uitvoerige do-
cument niet in het Kapittelverslag. Anderzijds werden het ver-
54

6.5 Page 55

▲back to top


bod “nooit in het publiek” en de gedachte “niet in het bijzijn
van medeleerlingen” al in andere belangrijke en onder de
salesianen bekende geschriften van don Bosco gebruikt. On-
der meer in zijn kleine verhandeling over “Het preventieve
systeem” en in de (tien) “Algemene Artikelen.”92 Ze moeten
gemeengoed geweest zijn.
Volgens het geschrift van don Francesia (januari 1883) is de
persoonlijke terechtwijzing of de privébestraffing (la correzione
privata) de taak van de directeur. Ook in de aanbeveling van
het derde Kapittel moet de directeur ervoor zorgen dat het
preventieve systeem toegepast of gewaarborgd wordt. Maar
ook die beklemtoning van de rol van de directeur is niet
noodzakelijkerwijze te danken aan het zogezegd rond te stu-
ren schrijven van januari 1883. Zo bepaalde het Reglement
voor de huizen van 1877 dat de leraren die “zich gedwongen
zagen om een straf op te leggen buiten de klas of een heel
belangrijke beslissing te nemen, dat moesten melden en over-
laten aan de studieleider of de directeur van het huis.” De
assistent van zijn kant kon wel “dreigen met een straf, maar
de toepassing ervan wordt voorbehouden aan de prefect of
de directeur.”93 Op het einde van het document “Over het
geven van straffen” wordt de belangrijke, maar delicate op-
dracht van de directeur klaar en genuanceerd geformuleerd.
De aanbeveling van het derde Kapittel laat het dan weer bij
het toch eerder onscherpe “zorg dragen dat het preventieve
systeem toegepast wordt.”
Een volgend punt van een zekere overeenkomst betreft de
straf van de “afgezonderde tafel” in de eetzaal. Het is nor-
maal dat die maatregel in de eventueel voorgestelde rond-
zendbrief over het toedienen van straffen opgenomen werd in
de lijst van mogelijke straffen, namelijk als een ingrijpen van
de zwaardere soort. De straf bestond erin dat een jongen
recht moest blijven staan, hetzij op zijn gewone plaats in de
refter, hetzij aan de speciale tafel. Het is echter veeleer on-
55

6.6 Page 56

▲back to top


verwacht dat ze onder de aanbevelingen van het Kapittel extra
vermeld wordt. Hoewel. Al in 1866 besliste men een gradatie
in te voeren: “ontzeggen van een schotel – ontzeggen van
wijn – in het midden van de eetzaal doen eten – bij de deur
van de eetzaal laten eten – op de knieën – onder de zuilen-
gangen.”94 Instaan voor en handhaven van de orde in een
refter is nooit een gemakkelijke taak geweest. En de toepas-
sing van straffen in dat verband blijkbaar evenmin. Het is niet
gemakkelijk dergelijke straffen op een redelijke en evenwichti-
ge wijze te geven. Vandaar de noodzaak er geregeld op terug
te komen.
Een andere manier van straffen die in het Kapitteldocument
uitdrukkelijk vermeld wordt, is het slaan of het lichamelijke
geweld. Die fysieke straf komt al expliciet voor in een artikel
van het “Reglement voor de huizen” dat in 1877 samen met
de kleine verhandeling over het preventieve systeem gepubli-
ceerd werd. Dat is het reglement dat don Lazzero trouwens al
vóór het derde Algemeen Kapittel deed lezen en herlezen. In
het zesde hoofdstuk van het eerste deel stond voor de leraren
klaar en duidelijk voorgeschreven: “Het is ten strengste verbo-
den te slaan of eerrovende en de gezondheid schade berok-
kenende straffen op te leggen.”95 Ook in een brief van maart
1881 aan don Ronchail, directeur in Nice, drong don Bosco
eropaan dat men de jongens niet zou slaan.96 Temperament-
volle leraren en opvoeders hebben wel eens beweeglijke han-
den en voeten. Directeuren van de huizen moesten dan ook
waakzaam zijn en dergelijke medewerkers tot de orde roepen.
Niet zomaar eenmaal, maar herhaaldelijk.
De overtuiging dat “het vaak voorkomt dat jongeren minder
schuldig zijn dan men denkt zoals de ervaring aantoont” sluit
dan weer dicht aan bij het geschrift van 1883. Daar vinden
we: “Toen ik dan met kalmte en zonder overhaasting informa-
tie over de ware toedracht van de zaak ingewonnen had,
56

6.7 Page 57

▲back to top


moest ik bij mezelf zeggen dat de schuld heel wat lichter was
en in bepaalde gevallen praktisch onbestaande.”97
In het slot van het vijfde thema van de aanbevelingen na het
derde Algemeen Kapittel schuilen echter nog meer punten van
overeenkomst met het bondige traktaat over het preventieve
systeem dan met het document van 1883. Het betreft onder
meer de gedachte dat de opvoeders “vrienden zullen hebben
aan de jongeren als die op het einde van hun opleiding of
schooltijd weggaan.” En het gaat ook om de verzekering dat
de jongens via de toepassing van dat systeem nooit “slechter
zullen worden.” In het traktaat over het preventieve systeem
lezen we inderdaad: “De leerling zal steeds de vriend blijven
van zijn opvoeder” en: “Ouders kunnen gerust zijn dat hun
zoon niet slechter kan worden. Men kan zeker zijn dat er altijd
een bepaalde verbetering intreden zal.”98 Het lijkt me nodig
hierbij aandacht te vragen voor het feit dat don Bosco zo
goed als altijd uitgaat van het standpunt van de jongeren:
“De leerling zal (…) vriend blijven.” Met andere woorden, de
jongens zullen vertrouwen schenken, zij zullen vrienden wor-
den van de leraren, opvoeders en assistenten. Dat zullen ze
echter niet zomaar doen. De salesianen moeten van hun kant
trachten de jongens “tot vrienden te maken” én door wat zij
doen voor de jongens én door de manier waarop ze het
doen. Onder meer “door hen honderduit te laten praten en
zelf weinig te zeggen.”99 En dat kon toch maar gebeuren als
opvoeders en leraren ongedwongen, vertrouwelijk, gemoede-
lijk en geïnteresseerd luisterend bij en onder hen aanwezig
waren. Dan pas zouden de jongeren hun vrienden kunnen en
willen worden.
In haar geheel wekt de vijfde aanbeveling heel sterk de indruk
dat ze bedoeld is als antwoord op de vraag die in de verga-
dering van 9 maart voordien gesteld werd: “Waarom vrezen
de jongens ons meer dan dat ze van ons houden?”100 Dat
antwoord is: door volgens de geest van het preventieve sys-
57

6.8 Page 58

▲back to top


teem minder of niet te straffen, door op redelijke wijze en per-
soonlijk te straffen, door ervan uit te gaan dat de jongens niet
altijd zo schuldig zijn als men eerst zou gedacht hebben en
door beheerst, delicaat en respectvol met hen om te gaan,
kunnen de salesianen als eerste resultaat het vertrouwen van
de jongeren winnen en bijgevolg argwaan en wantrouwen
overwinnen of voorkomen. Zo kunnen zij in de nabije toe-
komst de vastgestelde kloof tussen leraren en assistenten
enerzijds en jongeren anderzijds weer dichten. Het minste wat
men kan zeggen is dat die aanbeveling impliceert dat de
malaise in het Oratorio en wellicht ook in andere instellingen
voor een niet onbelangrijk percent bij de leraren en assisten-
ten zelf gelegen was. De jongens worden, zeker gedeeltelijk,
vrijgesproken. Zij zijn niet altijd zo schuldig als men zou den-
ken.
Al met al is het frappant dat het thema “straffen” op dat Al-
gemeen Kapittel behandeld werd en dat het in de aanbevelin-
gen een ruime plaats toebedeeld kreeg. Daarom is het raad-
selachtig dat tijdens die toch belangrijke samenkomst van een
grote groep Kapittelleden niet in alle openheid gewezen werd
op het bestaan van een document dat slechts enkele maan-
den voordien aan de directeuren zou bezorgd geweest zijn.
Een document bovendien waarin alles zo systematisch, nauw-
keurig en synthetisch uiteengezet lag. Nog raadselachtiger is
dat dan juist andere teksten van don Bosco de aanbevelingen
zo overheersend beïnvloed hebben. Vreemd is verder nog dat
precies dat belangrijke onderwerp bij de verlate publicatie van
de Kapittelbesluiten niet eens meer vermeld werd. Men kan
zich afvragen of het toen niet meer dringend was. Of bestond
de oorzaak hierin dat men voor dat thema liever niet zo een
prominente plaats wilde inruimen?
Op welke teksten de aanbevelingen in de slottoespraak op
het Kapittel ook berustten, don Lazzero had in elk geval weer
58

6.9 Page 59

▲back to top


enkele prioritaire richtlijnen op zak met de opdracht er gedu-
rende het nieuwe schooljaar 1883-1884 werk van te maken.
ƒ Follow-up van die aanbeveling in Valdocco: don G. Laz-
zero blijft trouw aan zijn methode om zijn personeel te
begeleiden
Op dat derde Algemeen Kapittel werd nog een voorstel op
tafel gelegd, waarvan de gevolgen voor het Oratorio heel
ernstig hadden kunnen zijn. Men wilde de Hoofdraad van de
congregatie verbreden en een medebroeder benoemen die
als algemene studieleider verantwoordelijk zou zijn voor alle
professionele scholen. De aanwezige Kapittelleden zagen
niemand beter geschikt dan G. Lazzero. Daarom zou men
hem die taak toevertrouwen en don Francesia belasten met de
leiding van het (hele) Oratorio. Don Bosco was ervoor ge-
wonnen. Maar anderen betwijfelden of dat wel de beste op-
lossing zou zijn voor het Oratorio.101 Daarbij lijkt het op dat
ogenblik gebleven te zijn.
In elk geval was het G. Lazzero die met hernieuwde ijver in de
maanden oktober en november 1883 op enkele dagen tijd
vier en drie vergaderingen organiseerde. Vier voor de raad
van het huis en drie voor allen in huis: “leraren, assistenten,
priesters en oversten.”
Op 20 oktober noteerde hij: “Een andere zaak waar haast
mee gemoeid is, bestaat hierin dat iedereen zijn eigen regle-
ment opnieuw ter hand neemt en dat we het daarna nog eens
samen lezen. We moeten nagaan hoe we het in praktijk kun-
nen brengen zonder met elkaar in botsing te komen.” Zijn
manier om de zaken aan te pakken bleef dezelfde. Ook te-
genover de jongens zo blijkt. Er “werd beslist de volgende
zondag, de dag dat het gebruikelijke triduüm [bij het begin
van het schooljaar] afgesloten werd, het Reglement voor de
huizen in aanwezigheid van de jongens voor te lezen.”102
59

6.10 Page 60

▲back to top


Het eerste element, namelijk de bevordering van de kennis
van de artikelen die op ieders specifieke functie betrekking
hadden, vereiste trouw aan de opdracht die don Bosco vroe-
ger gegeven had en eiste ook de voortzetting van zijn werkwij-
ze na het tweede Algemeen Kapittel. Ook het doel bleef: de
onderlinge eenheid en de duidelijkheid voor de leraren en
assistenten en de jongeren zelf. Ja, ook de jongens. In de
geest van het traktaat over de preventieve opvoedingswijze
was naast de geëigende opfrissing voor de salesianen even-
eens goede informatie voor de jongens over wat van hen ver-
wacht werd, absoluut nodig. Die had men hun trouwens in
vroegere tijden ook gegeven.103
Tijdens de vergadering voor het hele personeel twee dagen
later “lazen ze het hoofdstuk dat over het preventieve systeem
handelt.” Daarbij “maakten ze analoge opmerkingen.” Met
dat agendapunt trok G. Lazzero het spoor van het schooljaar
voordien verder, maar handelde hij ook conform de aanbeve-
lingen op het einde van het derde Algemeen Kapittel. Het is
zo goed als onmogelijk uit te maken over welk hoofdstuk het
in die vergadering ging. Het kan best, zoals in februari 1881,
het hele traktaat geweest zijn, wat goed zou gepast hebben bij
het begin van het schooljaar.104
Iets wat in de beginfase van dat schooljaar ook moest uitge-
klaard worden, was de taak van de studieleider van de scho-
lieren. Dat gebeurde pas twee dagen later tijdens een beslo-
ten zitting van de raad van het huis. Met zin voor praktische
psychologie: “We handelden over het opvoedingssysteem dat
enkele jaren geleden in het Oratorio ingevoerd werd, name-
lijk dat heel de opvoeding of het gewicht ervan helemaal op
de schouders van de studieleider gelegd werd. Nu wilde men
terug naar het vroegere systeem, wat wil zeggen dat een goed
deel, om niet te zeggen de hele verantwoordelijkheid naar de
leraar moest gaan. De assistent moest een hulp zijn en wel als
60

7 Pages 61-70

▲back to top


7.1 Page 61

▲back to top


één geheel met de leraar. Nadat we enkele gevolgen onder-
zocht hadden, besloten wij het te proberen.”105
Een kleine week later “werd die beslissing voorgesteld of liever
meegedeeld” in een bijeenkomst “waaraan de leraren en de
assistenten van de scholieren deelnamen. Na het opperen van
enkele moeilijkheden werd het besluit unaniem aanvaard, zo-
wel door de enen als de anderen.”106
Waarschijnlijk wilde men op die manier de studieleider wat
ontlasten en/of de leraren met hun (jonge) assistenten meer
waarderen door hun grotere zelfstandigheid en zeggings-
macht te geven.
Met dat alles leek bij het begin van dat nieuwe schooljaar in
goede verstandhouding de basis gelegd voor een vreedzaam
en voorspoedig pastoraal-pedagogisch werkjaar. Eens te
meer lagen echter tussen droom en daad praktische bezwa-
ren. Half november al bleek verdere afbakening van verant-
woordelijkheid en bevoegdheid nodig. Ze lazen weer de arti-
kelen van het Reglement die betrekking hadden op de direc-
teur, de prefect en de catechist. (De catechist heeft ook de
ziekenzaal van de jongens onder zijn hoede.) Maar op 16
november konden ze “niets afspreken of beslissen, omdat de
catechist niet aanwezig wilde zijn.”107
Hoe dat nadien verlopen is, blijft een geheim. Don Lazzero
heeft nog enkel over twee vergaderingen gerapporteerd. In
december om het goede verloop van het kerstfeest in de basi-
liek van Maria Hulp te garanderen. Het zijn regelingen die hij
in een ander schrift, het zogenaamde “Dagboek”, genoteerd
heeft. Vervolgens half januari 1884 om op te tekenen dat don
Bosco als maatregel genomen had dat de jongens niet meer
naar buiten mochten gaan om catechismus te geven of ande-
re diensten [in de parochies] te bewijzen.”108 Of dat naar de
zin van don Lazzero was, is maar de vraag. Het is een vraag
61

7.2 Page 62

▲back to top


die rijst naar aanleiding van de bondigheid van zijn aanteke-
ning tegenover de uitgebreide beschouwingen in Memorie
biografiche XVII. Op aandringen van verscheidene mede-
broeders oordeelde don Bosco wellicht dat orde en discipline
en de algemene geest in huis te veel leden onder die activitei-
ten buitenshuis en de daarmee gepaard gaande misbruiken.
Er is echter geen woord te vinden over de eventuele reactie
van de jongeren zelf.
In datzelfde “Dagboek” noteerde G. Lazzero nog uitvoerig de
voornaamste aspecten van het feest van de H. Frans van Sa-
les. Op 29 januari 1884 uitte hij bijzonder grote tevreden-
heid: “In feite was het een van de mooiste, om niet te zeggen
de mooiste plechtigheid van de vele die in het verleden in het
Oratorio gevierd werden.” Dat was te danken “zowel aan de
kwaliteit van de personen die eraan deelnamen, als aan de
prachtige orde van de dagindeling die de hele dag door aan-
gehouden werd, met inbegrip van de toneelvoorstelling.
Daarbij was ook Zijne Eminentie kardinaal Alimonda, [de
nieuwe aartsbisschop van Turijn] aanwezig en ze eindigde
stipt om 20.00 uur. Opvoering van het toneelstuk Toni en
zanguitvoering van Het koor van de gevangenen van Edin-
burgh en ter afsluiting het koor van de Gekken.”109 Het was
voelbaar een opgewekte, ontspannen dag geweest. Om vele
redenen, maar ongetwijfeld ook om het deugddoende getui-
genis van een fantastische samenwerking tussen leraren-
opvoeders en jongens om er een feest van te maken dat nog
lang in het geheugen zou blijven plakken.
Na die aantekeningen eind januari schreef G. Lazzero tijdens
dat schooljaar niets meer. Noch in het “Dagboek” noch in het
schrift met verslagen van vergaderingen. Hij herbegon slechts
in oktober 1884. Dat is een hele tijd na de brief van 10 mei
van don Bosco aan de jongens in Valdocco. In feite herbegon
hij dus in het begin van het schooljaar 1884-1885.
62

7.3 Page 63

▲back to top


Over de redenen van zijn inactiviteit op dat gebied tasten we
in het duister. Allicht had hij niet alleen teveel werk met de
veeleisende algemene leiding van het Oratorio, maar het kan
ook dat de verantwoordelijkheid als lid van de Hoofdraad op
heel wat van zijn tijd en energie beslag legde. Bovendien
baarden verschillende omstandigheden de oversten in Turijn
voortdurend angst en grote zorgen. Daaronder was heel zeker
de onrustwekkende gezondheidstoestand van don Bosco in de
maanden januari-februari. Maar ook de moeizame reis door
Ligurië naar Frankrijk met de uitputtende contacten en preken
van de zieke en lijdende stichter en vervolgens, zonder tus-
senpauze aansluitend, het reizen vanuit Frankrijk weer door
Ligurië naar Rome in de lente van 1884.110
Misschien nog meer dan dat alles miste don Lazzero in de
loop van die lange maanden de aanwezigheid en de steun
van don Bosco. Tijdens de weken in Rome schreef don Bosco
maar zelden en slechts eenmaal eigenhandig aan don Laz-
zero. Die korte brief staat gedateerd op 23 april 1884. Daar-
uit kunnen we een paar zaken afleiden die don Bosco gedu-
rende die dagen van wisselende fysieke pijn en psychische
druk in Rome bezighielden: “Wil aan onze geliefde mede-
broeders en dierbare jongens van het huis meedelen dat het,
vooral sinds twee dagen, merkelijk beter gaat met mijn ge-
zondheid. Daarom wens ik dat we bij mijn terugkeer een mooi
feest mogen beleven in de kerk om de Madonna te danken
voor de ontelbare weldaden die zij ons bewezen heeft. En ook
in de eetzaal om de droefgeestigheid [zwaarmoedigheid, be-
drukte stemming] te verjagen en blij te zijn in de Heer.”111
Daarmee wilde hij persoonlijk de directeur in Valdocco ge-
ruststellen en hem tegelijk enkele opdrachten geven met het
oog op een deugddoende viering van 24 mei, het feest van
Maria Hulp van de christenen. Op dat ogenblik maakte don
Bosco nog helemaal geen allusie op een brief die hij aan de
jongens wilde sturen of op een schrijven dat hij voor de sale-
sianen zelf bestemde. Het volstond dat don Lazzero de jon-
63

7.4 Page 64

▲back to top


gens goed nieuws liet horen over zijn gezondheidstoestand en
dat hij ervoor zou zorgen dat het ook feest zou zijn in de eet-
zaal om op die manier “de droefgeestigheid te verjagen.” Het
woord “droefgeestigheid” lijkt de eerste regel van de notities
in het handschrift B aan te kondigen. Die luidt: “Waarom zo-
veel verveling en zoveel lusteloosheid?”112
Uit de tweede opdracht aan don Lazzero spreekt in elk geval
grote bezorgdheid om zijn oogappel wat het Oratorio in Tu-
rijn inderdaad was. Als een paal boven water staat het vast
dat hij tijdens die dagen in Rome met het reilen en zeilen in
Valdocco in zijn hoofd zat. Waarschijnlijk nam zijn bezorgd-
heid nog toe nadat G. Buzzetti in Rome toegekomen was en
met don Bosco gesproken had.113 Toch kwam don Bosco er
niet toe om don Lazzero middelen aan de hand te doen
waarmee hij de algemene sfeer kon verbeteren, of om hem
aan te sporen de zaken eventueel kordater en steviger aan te
pakken.
Anderzijds moet hij met de situatie in het Oratorio zo intens
bezig geweest zijn dat zijn secretaris G.B. Lemoyne onderweg
naar Rome op 8 april 1884 aan een medebroeder in Turijn
schreef: “Onze teergeliefde vader kan niet spreken zonder
gewag te maken van de heroïsche tijden van het Oratorio.”114
En tijd om met zijn secretaris te spreken, had don Bosco meer
dan hem lief was. Hij moest dagenlang vergeefs wachten op
een gelegenheid tot een audiëntie bij de paus. Hij kon maar
weinig bezoeken afleggen omdat hij heel slecht te been was
en onderhevig bleef aan plots opkomende ongesteldheden.
Hij leed aan de lever en een oog was ontstoken. En als hij ’s
avonds wegens hoofdpijn toch wat aan de frisse lucht wilde,
was dat enkel mogelijk leunend op de arm van don Lemoy-
ne.115 In die omstandigheden is het heel goed te begrijpen dat
hij don Lemoyne flarden van gedachten toevertrouwde die hij
zou verwerken tot een brief aan de jongens in Valdocco. Op
het einde van diezelfde aantekeningen in het manuscript A
64

7.5 Page 65

▲back to top


vinden we een drietal elementen die de salesianen zelf betref-
fen, namelijk (1) de “gewetensplicht”, dat betekent de plicht
bepaalde zaken aan de overste te melden, (2) bijzondere
vriendschappen en (3) jaloezie.116 Tekortkomingen van de
medebroeders in Valdocco drukten hem dus eveneens. Het is
dan ook mogelijk dat hij eraan dacht hen op een of andere
wijze tot de orde te roepen en hen onder meer te herinneren
aan het tweede en vierde besluit van het derde Algemeen Ka-
pittel. Maar dat leek hem zo te zien minder dringend dan een
schriftelijk contact met de jongens.
Afsluitende samenvatting
Tijdens de periode van september-oktober 1879 tot mei 1884
vertoont het dagelijkse leven in het Oratorio en andere huizen
van don Bosco, naar het woord van don Bosco “vooral in de
scholen”, hoogtes en laagtes. Het is een wisselende opeen-
volging van vreugde, enthousiasme en geluk en van verdriet,
neerslachtigheid en ontevredenheid. Rustige, vredige, haast
routineachtige periodes worden doorkruist door woelige da-
gen, getekend door onvrede, wrevel, weerspannigheid en
wrijvingen. Oversten en jongens beleven zonovergoten, on-
vergetelijke, succesrijke dagen naast tijden met schaduw, te-
genslag en malaise. Ze mogen zich verheugen over schitte-
rende schoolresultaten, overrompelende toeloop bij toneelop-
voeringen en prachtige religieuze vieringen, een ervan zelfs de
mooiste ooit. Ze mogen zich verheugen over en trots zijn op
een heel eigen goede geest, die te danken is aan “de toepas-
sing van een speciaal tuchtsysteem”, aan “ons opvoedingssys-
teem.”117 Van don Bosco moeten ze anderzijds horen dat de
uitzonderlijke geest, de geest van de H. Frans van Sales en
van hemzelf, verzwakt, taant en wegkwijnt zodat hun huizen,
in het bijzonder hun scholen, zich amper nog of niet meer on-
65

7.6 Page 66

▲back to top


derscheiden van zovele andere. Tot hun grote scha en schan-
de moeten ze dat ook zelf vaststellen en toegeven.
ƒ De salesianen, oversten, leraren en assistenten maken
zich op verschillende vlakken schuldig en dat gaat ten
koste van de goede geest
Ondanks door de praktijk ingegeven taakomschrijvingen in
het Reglement komt het geregeld tot botsingen op het gebied
van bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Ondanks her-
haaldelijke beklemtoning van de centrale plaats van de direc-
teur gaan velen hun eigen weg. Hoewel men meer dan eens
op de noodzaak van eenheid in het bestuur en het handelen
“in solidum” aanstuurt, trekt men toch niet aan hetzelfde zeel.
De saamhorigheid en samenwerking zijn zoek. Men speelt
liever directeurtje op het eigen terrein. Hoe vaak en hoe sterk
de oversten ook op assistentie, als verhinderende en opbou-
wende aanwezigheid te midden van de jongens, in het bijzon-
der op de speelplaats, aandringen, toch verwaarlozen velen
ze. Hoe vaak hun ook voorgehouden wordt dat straffen,
vooral zware en fysieke straffen, niet pedagogisch te verant-
woorden zijn en helemaal niet in de geest van don Bosco pas-
sen, toch nemen verschillende medebroeders er steeds weer
opnieuw hun toevlucht toe.
ƒ De jongens maken zich door kritiek en wangedrag schul-
dig en schaden daardoor de goede verstandhouding met
oversten, leraren en assistenten
Moeten de salesianen zich op de borst kloppen, zij zijn noch-
tans niet de enigen die steken laten vallen. Dat doen ook de
jongens. De medewerkers van don Bosco stellen immers vast
dat de jongens ongehoorzaam, ja weerspannig zijn. Soms
worden zij geconfronteerd met heel erge wanordelijkheden,
die ze zelfs als vandalenstreken bestempelen. De jongens zijn
ontevreden over het gebrek aan zorg voor hun kleren.118
66

7.7 Page 67

▲back to top


Waarschijnlijk oefenden sommige jongens kritiek uit over be-
paalde inperkingen van vrijheid die hun tevoren wel geschon-
ken werd. Anderen ergerden zich wellicht omdat ze in de klas
niet meetelden. De leraren overhoorden hen niet of corrigeer-
den hun taken niet. Nog andere jongens misten de bezielende
en toegankelijke aanwezigheid van de salesianen op de
speelplaats en ze schenen het traditionele spelaanbod niet
meer te appreciëren. Die waren niet naar hun smaak. Enkelen
zullen verbitterd geworden zijn ten gevolge van de straffen,
zelfs slagen, die ze kregen. De brief aan de jongens van 10
mei 1884 maakt uitdrukkelijk gewag van “gemor” of afbre-
kende kritiek. Een vrij groot aantal - in het verslag van 9
maart 1883 is er inderdaad sprake van “de” jongens - schonk
de oversten geen vertrouwen meer. Integendeel. Hun gedrag
verried dat ze de oversten, leraren en assistenten “meer vrees-
den” dan dat ze van hen hielden. Ze gingen de salesianen uit
de weg.
Daarnaast zal de brief aan de jongens het gebrek aan vrede
met God zelfs als voornaamste oorzaak van de malaise ver-
melden. (32) Hun geloofspraktijk is niet meer te vergelijken
met die van vroeger.
Ontegensprekelijk verkeerde het Oratorio van Valdocco in
een crisis. Het oorspronkelijke elan was gebroken. Hoewel het
zo goed als onmogelijk is de reële ernst, de ware omvang
ervan goed in te schatten, toch bestaat er geen twijfel over dat
men in een impasse terechtgekomen was.119 De oversten na-
men maatregelen die op zichzelf beschouwd adequaat leken,
maar in feite weinig of ten hoogste slechts tijdelijk resultaat
opleverden. Ze zochten naar inzicht in de oorzaken, maar
vonden het waarom niet. In de vroege jaren tachtig bleef de
malaise aanslepen. Daardoor ontstond een zogenaamde
“barrière” tussen oversten, leraren en assistenten enerzijds en
de jongens anderzijds.
67

7.8 Page 68

▲back to top


Uit de gegevens van het eerste deel mogen we afleiden dat
don Lazzero en zijn onmiddellijke medewerkers nog geruime
tijd op de gebruikelijke manier zouden voortgegaan zijn om
de neergang te stoppen en de zaken weer op het goede spoor
te krijgen. Maar voor zij dat konden doen, gebeurde er iets
totaal onverwachts.
ƒ Een onvoorziene tussenkomst van don Bosco
Het kon niet anders of don Bosco moest lijden onder de pre-
caire toestand van het Oratorio, zijn “oogappel.” In het bij-
zonder onder de verziekte situatie in het gymnasium, waarin
hij zoveel roepingen voor zijn Congregatie had zien ontluiken.
Dat aantal verminderde echter met de jaren. Waar hij ook
ging of was, moet hij die zorgen meegedragen hebben. Ook
naar Rome waar hij in april en mei 1884 heel wat tijd had tot
nadenken en gesprekken voeren met don Lemoyne, met
sommige medebroeders in huis, maar ook met G. Buzzetti
nadat die op verzoek van don Bosco zich bij hem gevoegd
had.
Zo kwam don Bosco eind april begin mei op het idee een
heel ernstige brief te schijven aan zijn jongens en daarnaast
misschien ook een indringend schrijven te plannen voor de
oversten, leraren en assistenten in Valdocco. Die laatste ver-
onderstelling wordt me ingegeven zowel door het einde van
de suggesties in het handschrift A als door het begin van het
handschrift B. Dat tweede wordt ingeleid met de vraag:
“Waarom zoveel verveling en zoveel lusteloosheid?”120 (ms. A
24; ms. B 9) Alleen al het woord “perchè” (waarom?) klinkt
als een echo op het agendapunt van de vergadering op 9
maart 1883. Dat luidde: “Het waarom (“il perchè”) vinden”,
of uitzoeken.121 Het wekt de indruk dat don Bosco en in het
bijzonder G.B. Lemoyne tijdens het verblijf in Rome een bij-
drage tot antwoord op die vraag wilden formuleren en een
weg aanwijzen om de malaise te overwinnen.
68

7.9 Page 69

▲back to top


Voor de brief aan de jongens suggereerde don Bosco zijn se-
cretaris enkele gedachten die we terugvinden in het hand-
schrift A. Aantekeningen die direct de salesianen betreffen,
staan eerder verspreid. Een paar aandachtspunten op het
einde van datzelfde manuscript A. Daarnaast enkele rake op-
merkingen en aanwijzingen aan hun adres in het handschrift
B. Soms zijn dat gedachten in telegramstijl, soms stukken die
veeleer wijzen op een eerste poging tot redactie. Met onder
andere de prangende vraag: “ Maar hoe kan men [kunnen
wij] de jongens opnieuw bezielen zodat ze de vroegere leven-
digheid, vrolijkheid, uitbundigheid kunnen herwinnen?” (12-
13) Dat was inderdaad de kernvraag.
Het handschrift C is dan een uitwerking van B. Een redactie
die ook in Rome tot stand kwam, maar er niet voltooid werd
of kon worden. Het manuscript D bevat zowel stukken die let-
terlijk of haast letterlijk overeenstemmen met C of K, alsook
gedeelten die een herschrijving zijn, een nadere uitwerking of
verfijning van C, of die toevoegingen of nieuwe elementen en
overnames uit de brief aan de jongens bevatten. Het hand-
schrift D is een definitieve redactie die pas later haar beslag
kreeg. Dat is een stelling die ik terloops en geleidelijk wil on-
derbouwen.
Volle aandacht wens ik intussen te besteden aan de schemati-
sche voorstelling van de inhoud van de lange versie en ver-
volgens aan de behandelde thema’s en tegelijk aan het mo-
gelijke redactieproces van de tekst. Jarenlang werd die versie
wijd verspreid onder de titel “Brief van don Bosco uit Rome
van 10 mei 1884.” Een titel die overigens met een zeker
voorbehoud aangehouden werd in verschillende uitgaven van
de reeks “Don Bosco Studies”. Auteurs die de opvoedingsme-
thode en spiritualiteit van don Bosco trachten grondig te be-
studeren, verkiezen sinds geruime tijd echter de benaming “de
lange versie.” Voor het uitvoerige eerste gedeelte daarvan,
69

7.10 Page 70

▲back to top


dat onbetwistbaar voor de salesianen in Valdocco bedoeld
was, heb ik in deze studie bovendien de voorkeur gegeven
aan een nieuwe benaming: “Schrijven of uiteenzetting voor de
salesianen (in Valdocco)” en ook “samengevoegde versie”.
Of en in hoeverre die tussenkomst van don Bosco en van don
Lemoyne effect gehad hebben, zijn vragen die pas op het ein-
de van de studie op hun plaats zijn.
Om de voortschrijdende behandeling van de tekst goed te
kunnen volgen, zal het nuttig zijn het bijgevoegde dossier met
de synoptische kolommen van de gebruikte handschriften bij
de hand te houden.
70

8 Pages 71-80

▲back to top


8.1 Page 71

▲back to top


1 E(m), vol. quarto, p. 194: “Caro mio D. Rua e cari tutti voi che abitate nell’
Oratorio di Valdocco” (“Beste don Rua en jullie allen die in het Oratorio van
Valdocco wonen”); E III, p. 5: “Miei cari amici Direttore, Maestri, Professo-
ri, Allievi” (“Mijn dierbare vrienden directeur, vakmeesters, leraren, leerlin-
gen”). Die brieven kwamen ter sprake in BIESMANS, R., De brief uit Rome
aan de jongens van Valdocco (10 mei 1884), Sint-Pieters-Woluwe, 2007, pp.
27-36.
2 E (m), vol. terzo, p. 126. MB IX 689; MBN IX, p. 521.
3 MB IX, pp. 985-999. De Nederlandse versie van de Memorie vermeldt
slechts de titel (MBN IX, p. 753), maar de bladzijden 527-543 van het 56ste
hoofdstuk geven toch een vrij goed inzicht.
4 Dat gebeurde onder meer uitdrukkelijk op het einde van een brief in het
Latijn na het tweede Algemeen Kapittel. (E III, pp. 617-618)
5 E (m), vol. quarto, pp. 113-115; 178-180; 215-217; 255-256; 358-359. MB
X, pp. 1099-1110; MBN XB, pp. 858-869. Enkel in de brief met de vraag
naar intens gebed voor de goedkeuring van de constituties kan en wil hij de
jongens bij de zaak betrekken. In een nota bene lezen we: “De directeur van
elk huis zal dit schrijven aan de medebroeders voorlezen en uitleggen. Hij zal
dat ook aan de leerlingen meedelen op de manier en met de woorden die
daarvoor het meest geëigend zijn” (E (m), vol. quarto, p. 256. MB X, p.
1108; MBN XB, p. 866).
6 E IV, pp. 248-250. MB XVII, p. 17; MBN XVII, pp. 4-5.
7 E (m), vol. quarto, pp. 178-180. MB X, pp.1102-1103; MBN XB, p. 862.
8 In november 1884 en in maart 1885 verschenen nog twee minder omvang-
rijke circulaires over de thema’s lectuur en boeken voor de jongens (MB
XVII, pp. 197-200; MBN XVII, pp. 140-143) en algemener “de verspreiding
van goede boeken” (E IV, pp. 318-321). Ook die twee werden door J.B. Le-
moyne geschreven. Zie daarover een bondige notitie in: BRAIDO, P., Don
Bosco prete dei giovani nel secolo della libertà II, Rome, LAS, 2003, pp.
563-564.
9 De problematiek werd behandeld in “Over de grens. Gezag en structuur”,
Oud-Heverlee, Don Boscovormingscentrum, 2005, pp. 17-21, in “Begeesterd
door Don Bosco, Opvoeding en Spiritualiteit”, Oud-Heverlee, Don Bosco-
vormingscentrum, 2003, pp. 17-21 en in BIESMANS, R., De brief aan de
jongens van Valdocco (10 mei 1884), Don Bosco Studies nr. 16, Sint-Pieters-
Woluwe, 2007, pp. 18-19 en 26.
10 “Vollediger” betekent dat de bladzijden 68-78 uit de studie “De brief uit
Rome aan de jongens…” zullen aangevuld worden.
11 Regolamento per le case della Società di S. Francesco di Sales, Turijn,
1877. Zie OE XXIX [97-196] en BRAIDO, P., (a cura di), Don Bosco educa-
tore scritti e testimonianze, Rome, LAS, 1992, p. 227.
De nummering van de voetnoten, die met de inleiding begon, loopt door.
71

8.2 Page 72

▲back to top


12 Om dat te ontdekken volstaat het al de ervaringen en het omgaan ermee in
de periode 1866-1876 te vergelijken met de bepalingen in het Reglement zelf.
Voor het leren uit die ervaringen zie BIESMANS, R., “Op weg naar de
‘brieven’ van 10 mei 1884, 1866-1876 don Bosco betrouwbare wegwijzer en
minzame, maar vastberaden gids, Don Bosco Studies nr. 8, 1996.
13 R. BIESMANS, “1876-1884 Doelstellingen van opvoeding en opleiding
gevat in een kernachtig motto”, Don Bosco Studies nr. 11, 1998, pp. 16-21.
Vgl. PRELLEZO, J.M., Het “Oratorio van Valdocco” in het dagboek van
don Chiala en don Lazzero (1875-1888. 1895), Don Bosco Studies nr. 5,
1995, 18-20; 79.
14 R. BIESMANS, “1876-1884 Doelstellingen…”, 19-20. “Oratorio” staat
voor al de jeugdwerken daar ter plaatse.
15 PRELLEZO, J.M., Valdocco nell’ottocento tra reale e ideale, documenti e
testimonianze, Rome, LAS, 1992, p. 65/658; ID., Het “Oratorio van Valdoc-
co”…, p. 64.
16 Meer informatie over die strijd in BRAIDO, P., Don Bosco prete dei gio-
vani…II, pp. 392-408. Vgl. MB XIV, pp. 149-215; MBN XIV, pp. 118-179.
17 MB XIV, pp. 193-194; MBN XIV, p. 159. Ook intern sprak don Bosco zijn
voldoening uit in een andere omstandigheid. Zie E III, p. 578; MB XIV, p.
472; MBN XIV, p. 397.
18 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 80/1075-1079; 1085-1089. ID., Het
“Oratorio van Valdocco”…, p. 81. Zie ook MB XIV, p. 504/2; MBN XIV, p.
424/2, waarin de enthousiaste stemming van G. Lazzero begrijpelijker wordt
door een toegevoegd citaat uit een verslagje in de Unità Cattolica.
19 BIESMANS, R., 1876-1884 Doelstellingen…, pp. 26-28; 34; 36-54.
20 Bijvoorbeeld in juni 1880. Excerpten in MB XIV, pp. 508-510; MBN XIV,
pp. 427-429.
21 Die commentaar wordt me ingegeven onder meer door het begin van een
brief van don Bosco aan scholieren van de 4de en 5de klas in Borgo S. Martino
op 17 juni 1879: “Eerst had ik graag geantwoord op enkele kleine brieven die
jullie goede leraar en verscheidene jongens mij geschreven hebben. Omdat ik
dat niet voor ieder van jullie afzonderlijk kan doen, schrijf ik een brief aan
jullie allen terwijl ik me voorneem met ieder privé te spreken tijdens het aan-
staande feest van de H. Aloysius.” (E III, p. 476)
22 I verbali del CG 2. Copia pulita di don Barberis, FdB 1857 C 9-10. Zie
BIESMANS, R., Amorevolezza (1876-1884), Don Bosco Studies nr. 15, pp.
100-101; 170; 226-227.
23 OE XXIX [129-130]. Vgl. “Besluiten van het Algemeen Kapittel” (1877)
in: OE XXIX [392] en “Besluiten van het tweede Algemeen Kapittel van de
vrome salesiaanse sociëteit” (1880) in OE XXXIII [79-80]. In een rondzend-
schrijven amper een jaar na de dood van don Bosco zal M. Rua op zijn beurt
erop aandringen. (Lettere circolari don.Michele Rua ai salesiani, Turijn,
1910, pp. 41-42.)
24 OE XXIX [251].
72

8.3 Page 73

▲back to top


25 Don Bosco wilde zoveel mogelijk jongens vooruithelpen en trachtte dat te
verwezenlijken door ingenieuze didactische richtlijnen, waarvan de toepas-
sing echter niet zo gemakkelijk bleek te zijn. Zie BIESMANS, R., 1866-1876
don Bosco betrouwbare wegwijzer…, p. 44 en MB XI, pp. 217-218; MBN
XI, pp. 166-167.
26 Zie voetnoot 17. Meer informatie en cijfergegevens daarover voor de jaren
vóór 1877 in MB XI, pp. 219-221; MBN XI, pp. 167-168.
27 I verbali del CG 2…, FdB 1857 C 10-11.
28 Ibid., 1857 C 11-12. Wat “weinigen” betreft, zie BIESMANS, R., De brief
uit Rome aan de jongens…, pp. 42; 67. Zie ook MB XI, p. 227; MBN XI, p.
173. Het is natuurlijk mogelijk dat don Bosco in meer dan één geval “weini-
gen” zei of schreef, maar “heel wat, verschillenden”, zelfs “velen” bedoelde.
29 BIESMANS, R., Amorevolezza …, pp. 33-36. Zie ook MB XI, pp. 217-
218; MBN XI, pp. 166-167 en hiervoor voetnoot 25.
30 E III, p. 638. MB XIV, pp. 520 en 795; MBN XIV, p. 438. Bespreking van
dat punt in BIESMANS, R., Amorevolezza…, pp. 106-107; 229-231. De ver-
taling “zachtmoedigheid” werd ingegeven door het Latijnse woord “mansue-
tudine” in de Latijnse brief; de suggestie “zachtheid” door de Italiaanse om-
schrijving of vertaling van de hand van E. Ceria in MB XIV, p. 520. Daarmee
sloot E. Ceria nauwkeuriger aan bij het woordgebruik van don Bosco in zijn
toespraak op het tweede Algemeen Kapittel. Eens te meer treedt de inwissel-
baarheid van begrippen op de voorgrond. Zie ook CERIA, E., Annali della
Società Salesiana I, Turijn, SEI, 1941, pp. 466-467.
31 OE XXXIII [65]. BIESMANS, R., Amorevolezza…, pp. 101-103.
32 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 245/342-349.
33 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 80/1080-1081.
34 OE XXIX [185].
35 Zie voor de hele alinea BRAIDO, P., Prevenire non reprimere. Il sistema
preventivo di don Bosco, Rome, LAS, 1999, p. 218 en pp. 347-348. P Braido
relativeert de gevolgen van dergelijke wegzendingen voor de betrokken jon-
geren. De relativering komt hierop neer dat die jongens “niet terugkeerden
naar een plaats van verderf. Zij deden niets anders dan terugkeren naar hun
familieleden en weer ‘de last van de dag en de brandende hitte’ (Mt. 20,12)
die ze ontvlucht waren”, op zich nemen.
36 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 246/358-364.
37 OE XXIX [129-131]; [132-134] en eventueel [131-132].
38 E IV, p. 34. Zie ook MB XV, p. 133/ punt 4°; MBN XV, p. 102 (waar
tweemaal “3°” gedrukt werd).
39 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 248/400-404.
40 Ibid., p. 248/407.
41 Ibid., p. 248/413-415.
42 Ibid., p. 248-249.
43 Ibid., p. 247/369-376.
73

8.4 Page 74

▲back to top


44 Ibid., p. 248/420-422 en 249/449-460. Misschien ging het om een sinds
jaren ingeroest probleem. Zie daartoe BIESMANS, R., 1866-1876 don Bosco
betrouwbare wegwijzer…, pp. 19-20.
45 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 250-251.
46 Ibid., p. 249/431-447.
47 MB XV, pp. 562-564; MBN XV, pp. 464-465. Zie ook BIESMANS, R.,
Assistentie, de essentie van don Bosco’s preventief systeem in de periode
1876-1884, Sint-Pieters-Woluwe, 2000, p. 65/voetnoot 75.
48 PRELLEZO, J.M., La “Parte operaia” nelle case salesiane, RSS (31) XVI
nr. 2, 1997, p. 358.
49 DICKSON, W. J., The dynamics of growth. The formation and develop-
ment of the Salesians in England, Rome, LAS, 1991, p. 51.
50 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 251/495-497. Zie ook het gebrek aan
eenheid en echte samenwerking in een verslag van G. Barberis uit 1879 in
ASC 0562, Verbali del Capitolo superiore op 8 mei 1879.
51 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 85/1234-1236; vertaling in: Het “Orato-
rio van Valdocco”…, p. 87. Iets gelijkaardigs zou hem overkomen met
Kerstmis 1883. (Ibid., p. 86/1268-1272 en in Het “Oratorio van Valdocco…,
p. 88).
52 Ibid., p. 85/1243-1253; vertaling in: Het “Oratorio van Valdocco”…, p.
87. Zie voor de mogelijke context MB XV, p. 460; MBN XV, p. 379 en E IV,
pp. 102-103.
53 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, pp. 251-252.
54 Ibid., p. 252/527-528. Dat was in eenklank met de opdracht van don Bosco
zoals hij die ter gelegenheid van de conferentie van de H. Frans van Sales in
februari 1879 gegeven had: “Ieder lid moet een afschrift van het Reglement
van de colleges bezitten; hij moet het zo bestuderen dat hij, als hij over het
Reglement, vooral met betrekking tot zijn eigen ambt ondervraagd zou wor-
den, zou moeten kunnen antwoorden zoals dat in het boek gedrukt staat. Zelfs
wanneer een directeur niets anders zou kunnen doen en verkrijgen dan dat
ieder dat deel dat hem aangewezen is, goed volbrengt, dan zou hij al veel
doen. (…) Ik verlang eveneens dat men aan alle leden een afschrift zou geven
van de beslissingen van het Algemeen Kapittel [het eerste], niet alleen om ze
te kennen, maar ook om te zien wat er bijgevoegd moet worden.” (MB XIV,
p. 44; MBN XIV, p. 28.)
55 OE XXXIII [1-96].
56 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 252/544-550.
57 OE XXXIII [65]. Zie ook voetnoot 31.
58 Tot tweemaal toe op korte tijd. Zie PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p.
252/526 en 530.
59 Meer daarover in BIESMANS, R., 1866-1876 don Bosco betrouwbare
wegwijzer…, pp. 15-16 en BIESMANS, R., 1876-1884 Doelstelllingen…, pp.
14-35. Ook PRELLEZO, J.M., Valdocco…, pp. 26-29.
74

8.5 Page 75

▲back to top


60 Tijdens de jaarlijkse directeurenconferentie ter gelegenheid van het feest
van de H. Frans van Sales meende men in februari 1876 bijvoorbeeld “speci-
ale zorg te moeten besteden aan het formuleren van de voorschriften zodat
het niet zou voorkomen alsof de vrijheid van de directeur verengd en zijn
gezag beknot werd. Dat betekende niet dat de macht van de directeur onbe-
perkt moest zijn. Maar omdat het Reglement ook gelezen zou kunnen wor-
den door de jongens, de clerici en de oversten van lagere rang, wilde men in
elk geval dat de directeur zijn prestige (gezag) zou kunnen handhaven ten
opzichte van zijn ondergeschikten. De vergadering was van oordeel dat zo-
wel uit de Regel van de Congregatie als door de verklarende notities die hun
in het geheim meegedeeld waren, de directeuren op voldoende wijze de bil-
lijke grenzen van hun gezag zouden (moeten) kennen.” (MB XIII, p. 84;
MBN XIII, p. 65.)
En op het eerste Algemeen Kapittel zei don Bosco daarover: “Dit moet de
grondslag zijn: de directeur moet de rol van directeur vervullen, dat wil zeg-
gen dat hij de anderen moet kunnen doen werken. Hij moet toezicht uitoefe-
nen, maatregelen nemen, maar nooit zelf aan het werk gaan. (…) Hij moet
erover waken dat allen hun eigen werk doen. Daarom meen ik nooit teveel de
norm te hebben ingeprent dat de directeur, als hij enigszins kan, iedere dag
een ronde moet doen in het huis. Op vele plaatsen zal hij zich niet ophouden,
op andere plaatsen zal hij niets zeggen, maar hij moet aanlopen, zowel in de
keuken als in de eetzalen en zelfs in de kelder, in de kamers en overal. Als hij
zo handelt, zal in het huis nooit een wanordelijkheid kunnen wortel schieten
en zullen duizenden kwalen vermeden worden.” (VERHULST, M., I Verbali
del primo capitolo generale salesiano (1877), Rome, 1980). Vgl. MB XIII, p.
258; MBN XIII, pp. 227-228.
Weer wat later, naar aanleiding van de conferentie van de H. Frans van Sales
in februari 1879, zei don Bosco: “Een ander groot kwaad voor de roepingen
en voor de algemene goede orde veroorzaken zij die proberen een apart cen-
trum te vormen te midden van de leerlingen. Men moet erop aandringen dat
in elk huis allen centrum vormen met de directeur. (…) Maar wee jullie,
wanneer in een huis twee centra ontstaan! Ze zijn als twee kampen, als twee
vaandels en als ze al niet tegenover elkaar staan, dan zijn ze op zijn minst
genomen verdeeld.” (MB XIV, p. 45; MBN XIV, pp. 29-30.)
61 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 253/555-558.
62 Ibid., p. 254/581 en p. 253/565-567.
63 Voor de hele vergadering op 15 november: PRELLEZO, J.M., Valdocco…,
pp. 253-254. Don Bosco zelf over de speeltijdanimatie in februari 1877 in
MB XIII, p. 85/7°; MBN XIII, p. 66/7°.
64 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 254/590-602. BIESMANS, R., Assisten-
tie…, p. 65, waar iets misgelopen is met de vermeldingen van de tijdstippen.
Over de gemeenschappelijke aard van de assistentie sprak don Bosco zelf in
februari 1877: “De assistentie moet solidair (eensgezind) gebeuren.” (MB
XIII, p. 85; MBN XIII, p. 67). Onder het voorzitterschap van M. Rua werd in
75

8.6 Page 76

▲back to top


augustus 1871 besloten: “De speeltijd moet men altijd met hen [de jongens]
doorbrengen en voor zover het mogelijk is met degenen die assistentie het
meeste nodig hebben.” (PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 262/46-47).
65 Het verslag van die “historische” bijeenkomst in PRELLEZO, J.M., Val-
docco…, pp. 254-255. Voor de verwijzing naar 8 maart: ibid., p. 257/676.
66 Voor de hele alinea PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 255/610-612.
67 Zie bijvoorbeeld BIESMANS, R., Assistentie…, pp. 125-126; 128; 142 en
BIESMANS, R., Reflecties bij de circulaire over het toedienen van straffen
in de salesiaanse huizen in Over de Grens, Don Boscovormingscentrum, nr.
07, 2005, p. 62.
68 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, pp. 253/565-567; 254/581; 586-588.
69 Ibid., p. 253/568-571.
70 Ibid., p. 255/614-623. Nog anders vertaald: “Men raakte er niet uit.” Dat
ondanks de maatregelen van amper een jaar voordien. (Ibid., p. 249/431-
447). Zie voetnoot 46.
71 In het geschrift over “Het preventieve systeem in de opvoeding van de
jeugd” in: Don Bosco passie voor jongeren gisteren en vandaag, Oud-
Heverlee, Don Boscovormingscentrum, 2000, p. 65.
72 BRAIDO, P., Il sistema preventivo nella educazione della gioventù, Pic-
cola Biblioteca nr. 5, Rome, LAS, 1985, pp. 24-25; 137; 156. Het is veelbe-
tekenend dat na de dood van don Bosco juist die uitgebreide versie verspreid
werd. Eerst in 1892 door BONETTI, G. in: Cinque lustri di storia
dell’Oratorio Salesiano fondato dal sacerdote D. Giovanni Bosco, Turijn
1892; vervolgens in 1904 door LEMOYNE, G.B. in MB IV, p. 552; MBN
IV, p. 353.
73 In een brief van januari 1869 aan M. Rua: “Neem het boekje van P. Teppa:
Avvisi (sic) agli Ecclesiastici etc.: stuur er eentje naar Lanzo en een ander
naar Mirabello, waaruit men tijdens mijn afwezigheid iedere zondag een
hoofdstuk moet lezen in de bijeenkomst van de clerici en de priesters. Men
moet hetzelfde doen in Turijn.” (E III, p. 4.)
74 PRELLEZO, J.M., “Dei castighi” (1883): puntualizzazioni sull’autore e
sulle fonti redazionali dello scritto, RSS (52), jg. XXVII, nr. 2, 2008, pp.
289-291, 297. Vgl. MB XVI, p. 15/voetnoot; MBN XVI, p. 4/voetnoot. J.B.
Francesia was toen nog directeur van het college Valsalice, dat niet zo ver
van Valdocco verwijderd lag.
75 E IV, p. 201. Dat die reconstructie van don Ceria problematisch is, toont
J.M. Pellezo aan in zijn opstel “Dei castighi” (1883)…, p. 290.
76 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 257/663-665.
77 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 257/677-680. Zie ook BIESMANS, R.,
Redelijkheid in de omgang met jongeren (1876-1884), Don Bosco Studies,
nr. 14, p. 109. Als genoteerd wordt dat die richtlijnen “in ons reglement
staan”, dan heeft don Lazzero normaal gesproken de uitgave van 1877 voor
ogen. Daarin gaat het kleine traktaat over het preventieve systeem de artike-
len van het Reglement voor de huizen vooraf. Het geheel onder de titel: “Re-
76

8.7 Page 77

▲back to top


golamento per le case della società di S. Francesco di Sales,” OE XXIX,
[97-196]. In de verslagen van don Rua in de periode 1866-1877 kwam het
onderwerp “straffen” vaker op tafel. Zie PRELLEZO, J.M., Valdocco…, pp.
146, 147, 148, 154, 162.
Ook de gebundelde lesvoorbereidingen van G. Barberis uit 1897 laten door-
schemeren dat het werkstuk over de straffen als geheel niet zo een goede
beurt maakte. In zijn “Appunti” wijdde hij een hoofdstuk aan “Repressief
optreden en straffen.” Hij nam daarvoor echter de tekst van januari 1883 niet
over. Wel kopieerde ook hij alinea’s en alinea’s uit “La Pratica” van A.
Monfat, maar het gaat dan vaak om andere citaten dan in het document van
1883. Bovendien laste hij enkele zinnen uit don Bosco’s geschriften bijna
letterlijk in. Een eerste gedachte uit de verhandeling over het “Preventieve
systeem…” en een tweede uit de tien “Algemene Artikelen”. (BARBERIS,
G., Appunt idi Pedagogia Sacra, esposti agli ascritti della Pia società di S.
Francesco di Sales, Lithografia Salesiana, 1897, pp. 348 en 356). Eigenaar-
dig genoeg liet hij in don Bosco’s uitdrukking “uno sguardo non amorevole”
(een niet-vriendelijke, niet-innemende blik) het adjectief “non amorevole”
weg of verving het door “uno sguardo severo” (een strenge blik). Ter verkla-
ring van zijn procedure schreef hij inleidend: “Ter aanvulling en als uitleg bij
wat don Bosco heel wijselijk over de straffen zegt waar hij over het preven-
tieve systeem handelt, is het volgende nuttig (…)” (Ibid., p. 347). Meteen liet
hij daardoor natuurlijk horen dat voor hem de weinige artikelen in don Bos-
co’s traktaat van 1877 niet volstonden voor de opvoedingspraktijk van elke
dag. De aanvulling hoefde ook voor hem in die jaren nochtans niet op de
manier van het document uit 1883. Hij verwees er in elk geval niet naar.
78 Zie over die afhankelijkheid: Over de grens…, pp. 25-27; 55, 81. Dat zijn
verhandeling over straffen niet aanvaard werd, moet voor don Francesia een
zware ontgoocheling geweest zijn. Waarschijnlijk één van de klappen die
aanleiding gaven om in zijn “Alcune memorie” voor de periode 1882-1885
de woorden “sofferenze” (zaken die lijden veroorzaken), “minachting” en
“wantrouwen” te gebruiken. (PRELLEZO, J.M., “Dei castighi” (1883)…,
pp. 293 en 295).
79 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 258/685-690. Om oorzaken “van de
verslapping op het gebied van de discipline” op te zoeken, richtte don Bosco
al eens in de jaren zeventig een commissie op. (AMADEI, A., Il servo di Dio
Michele Rua successore del beato D. Bosco, vol. I, Turijn, 1931, pp. 291 en
278).
80 BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, pp. 328/65-71, 329/89-91; Over de
grens…, pp. 33-34 en 35. Vgl. tekst van don Lemoyne via Hulpboekje pp.
17, 25, 24.
81 BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, p. 329/97; Over de grens…, p. 35.
82 OE XXIX [108] en [111]. BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, pp.
270/190-191 en 289/7. Vgl. Don Bosco passie voor jongeren…,p. 65; Een
opvoedingsproject in dialoog met don Bosco. Achtergronden, Oud-Heverlee,
77

8.8 Page 78

▲back to top


Don Boscovormigscentrum, pp. 29/2, 27/1. Ook BIESMANS, R., Fatti
amare…, pp. 23-26.
83 BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, p. 159/15. BIESMANS, R., Fatti
amare…, pp. 18-19. MOTTO, Fr., I “Ricordi confidenziali ai direttori” di
don Bosco, RSS, jg. III, nr. 1 (4), 1984, p. 151. Zie ook FdB 1.362 E 5.
84 Zie voetnoot 76.
85 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 258/692-695.
86 Ibid., p. 292/5-7.
87 Rondzendbrief van don Bosco in E IV, pp. 221-222.
88 MB XVI, p. 411; MBN XVI, p. 319.
89 ASC 1.864 B 2. Vgl. MB XVI, pp. 416-418; MBN XVI, pp. 323-324. Mo-
gelijke vertaling: “Als [er bijzondere gevallen zouden voorkomen waarbij]
men zou willen straffen enz.” Ingekorte versie in CERIA, E., Annali della
società salesiana I, p. 472. Zie ook BIESMANS, R., Assistentie…, p. 126 en
BRAIDO, P., Don Bosco prete… II, p. 528.
90 De uitdrukking “opportune ed importune” had don Bosco zich misschien
tijdens zijn vormingsjaren eigen gemaakt door de lectuur van de tweede brief
aan Timoteus (2 Tim. 4,2). Zie BIESMANS, R., Assistentie…, p. 143. Vgl.
MB XIV, p. 513/1; MBN XIV, p. 432/2.
91 OE XXIX [97]; [99-100]; Don Bosco passie voor jongeren…, pp. 58-59.
92 G. Bosco, Il sistema preventivo nella educazione della gioventù, Rome,
LAS, 1985, p. 91; Don Bosco passie voor jongeren…, p. 66; OE XXIX [113];
Een opvoedingsproject in dialoog met don Bosco, pp. 28 en 31. Vgl.
BIESMANS, R., Assistentie…, p. 125 en ook p. 83. Om misverstand te voor-
komen, zou in “Over de grens…”, (pp. 32 en 51), de vertaling “onder vier
ogen” voor “in privato” en “correzione privata” dan ook mogen vervangen
worden door “privé” of “persoonlijk.” Voor elementen van het zoeken naar
evenwicht tussen de verschillende opdrachten en mogelijke evolutie op dat
punt zie: BIESMANS, R., 1866-1876 don Bosco betrouwbare wegwijzer…,
p. 24/voetnoot (1) en BRAIDO, P., Prevenire non reprimere…, p.
346/voetnoot 29.
93 OE XXIX [130] en [136-137].
94 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 147/46-48. Zie BIESMANS, R., 1866-
1876 don Bosco betrouwbare wegwijzer…, pp. 33-34.
95 OE XXIX [130/art. 6].
96 G. Bosco, Il sistema preventivo…, p. 91/II en uitdrukkelijk in OE XXIX, p.
108/IV; Don Bosco passie voor jongeren…, pp. 65-66 (zonder die toevoeging
uit OE XXIX). Vgl. BRAIDO, P., Prevenire non reprimere…, p. 346. Verder
MB XV, p.133; MBN XV, p. 102 waar de vertaling moet luiden: “om erop
aan te dringen dat men de jongens niet slaat”; E IV, p. 34. Zie ook voetnoot
38. Vgl. eveneens BIESMANS, R., Assistentie…, p. 143; Id., Amorevolez-
za…, pp. 58-59.
97 BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, p. 329/86-89; Over de grens…, pp.
34-35.
78

8.9 Page 79

▲back to top


98 G. Bosco, Il sistema preventivo…, pp. 90/511-513; 84/418; 90/516-518;
Don Bosco passie voor jongeren…, pp. 64/1; 60/3; 65/2.
99 Zie bijvoorbeeld de Algemene Artikelen in BRAIDO, P., Don Bosco educa-
tore…, p. 289/25; Een opvoedingsproject…, p. 28/6.).
100 Zie voetnoot 79.
101 Volgens chronologisch niet heel duidelijke informatie in MB XVII, pp.
200-201; MBN XVII, pp. 143-144. De dodenlijst “Dizionario biografico dei
salesiani”, Turijn, 1969 (p. 165A) laat de benoeming tot verantwoordelijke
voor de professionele scholen plaatsvinden in 1833, waarmee natuurlijk 1883
bedoeld wordt. Op 12 september 1884 wordt op een zitting van de Hoofdraad
nog gediscussieerd over de aanstelling van twee directeuren. (MB XVII, pp.
201-203; MBN XVII, pp.144-146. Eveneens MB XVII, p.206; MBN XVII,
pp.147-148). P Braido vermeldt dat G. Lazzero lid van de Hoofdraad is ge-
weest van 1875 tot 1898 en directeur van het Oratorio van 1879 tot 1886.
(BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, p. 388). Dat hij in 1884 nog directeur
was, kan afgeleid worden uit de laatste alinea van “De Brief uit Rome …, p.
120/kolommen D en K. Ook uit het verslag van een vergadering van de
Hoofdraad op 5 juni 1884. Daar zei don Bonetti inderdaad: “Als directeur
van het Oratorio moet don Lazzero beter dan alle andere leden van de Hoofd-
raad op de hoogte zijn van de zaken.” (MB XVII, p. 185; MBN XVII, p.
130). In september 1884 kwam de taakverdeling in Valdocco opnieuw aan de
orde en werd er ook beslist. Zie deel VIII van deze studie voetnoot 93.
102 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 258/702-705. Vgl. voetnoten 54 en 56
in dit deel.
103 G. Bosco, Il sistema preventivo…, p. 83/389-393 en p. 91/543-545; Don
Bosco passie voor jongeren…, p. 59; en p. 66/punt 4. Dat gebeurde al in 1871
en bij het begin van het schooljaar 1877-1878. (PRELLEZO, J.M., Valdoc-
co…, p. 166/41; p. 60/520-522). Zie ook MB XIII, p. 441; MBN XIII, p. 402;
MB VI, p. 772; MBN VI, p.572; MB IX, p. 397; MBN IX, p. 291.
104 Zie voetnoot 36.
105 In een versie van het Reglement in 1852 was er nog helemaal geen sprake
van een studieleider. (MB IV, p. 543 en pp. 735-755; MBN IV, p. 347 en pp.
469-481.) In de versie van 1877 had de studieleider de opdracht “Al die za-
ken te regelen en erin te voorzien die leraren en scholieren kunnen nodig
hebben voor de lessen en de studie.” (OE XXIX [127/1.]) En een van de be-
sluiten ter gelegenheid van de jaarlijkse bijeenkomst van de directeuren in de
maand januari of februari 1878 luidde: “De discipline in de school, de speel-
tijd en alles wat (daarbij) de goede orde betreft, de wandeling en dergelijke
zaken hangen af van de studieleider.” (PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p.
259/voetn. bij de regels 713-714).
106 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 259/718-721.
107 Ibid., p. 259/730-733.
79

8.10 Page 80

▲back to top


108 Ibid., p. 260 en p. 86/1259-1281.Vroeger waren dergelijke opdrachten
buitenshuis heel gewoon. Zie ibid., p. 240/207 en p. 256/651. Een echo in
MB XVII, p. 187; MBN XVII, p.132. Vgl. voetnoot 41.
109 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 86/1282 en p. 89/1357-1362. Zie even-
eens MB XVII, pp. 22-24; MBN XVII, pp. 9-10. Die dag mochten don Bosco
en zijn naaste medewerkers zich in het bijzonder verheugen over de goodwill
en de tegemoetkomende belangstelling van de aartsbisschop na zovele jaren
waarin men op heel gespannen voet moest leven met zijn voorganger, mon-
seigneur Gastaldi.
110 Zie onder meer MB XVII, pp. 206-207; MBN XVII, pp. 148-149.
111 E IV, p. 256.
112 Handschrift B in BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jongens…, p.
87. Hulpboekje p. 9.
113 Zie voetnoten 24, 25 in dit gedeelte en 58 in het derde gedeelte van de
studie.
114 BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, p. 354; BIESMANS, R., De brief
uit Rome aan de jongens…, p. 39. In die periode moet don Bosco gemakke-
lijk over het verleden verteld hebben. Dat blijkt uit deze notitie in de Memo-
rie Biografiche: “In zijn vrije ogenblikken zocht don Bosco wat opbeuring
voor zijn geest door te vertellen over vroegere belevenissen. Op 8 april
schreef don Lemoyne aan don Bonetti: “Onze teergeliefde vader kan geen
gesprek voeren zonder de heroïsche tijden van het Oratorio in herinnering te
brengen” (MB XVII, p. 66; MBN XVII, p. 39).
115 MB XVII, pp. 80, 84, 89; MBN XVII, pp. 49, 51-52, 55.
116 BRAIDO, P., La lettera di don Bosco da Roma del 10 maggio 1884,
Rome, LAS, 1884, p. 34. BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jon-
gens…, pp. 103 en 107. Hulpboekje pp. 24-25 en pp. 28-29.
117 E III, pp. 482 en 499.
118 Ierse jongens waren ook ontevreden over de hygiënische omstandigheden,
het voedsel, de controle van de brieven en de ervaring van druk om salesiaan
te worden. Zie DICKSON, W.J., The dynamics of growth…, pp. 45, 49, 52,
53-54.
119 Enige hulp tot een realistische beeldvorming vinden we bij don A. Ama-
dei. In 1931 schreef hij als volgt over die periode: “Het Oratorio veroorzaakte
toen niet weinig zorgen. Tussen de oversten en de leerlingen ontbrak zelfs die
familiariteit die de geesten verenigt en mirakels van christelijke liefde en
vurigheid bewerkt.” “Het waren moeilijke dagen, hebben we gezegd.” En wat
behoedzamer uitgedrukt: “In die jaren vertroebelde de perfecte harmonie
onder de confraters en onder de leerlingen die het mooiste kenmerk van het
Oratorio geweest was, een beetje. Dat gebeurde ten gevolge van kleine en
heel kleine dingen, als men zo wil, maar die in ieder instituut schadelijk zijn,
maar bijgevolg nog meer in het moederhuis van de salesiaanse familie.”
(AMADEI, A., Il servo di Dio Michele Rua…, pp. 335, 336 en 324).
80

9 Pages 81-90

▲back to top


9.1 Page 81

▲back to top


120 BRAIDO, P., La lettera…, pp. 34 en 35. BIESMANS, R., De brief uit
Rome aan de jongens…, pp. 103,107 en 87.
121 Zie voetnoot 79.
81

9.2 Page 82

▲back to top


II. De opbouw van het eerste gedeelte van een schrijven
dat bestemd was voor de salesianen in het Oratorio
in Valdocco
Om het verloop van de verklarende beschouwingen bij de
tekst van het schrijven voor de salesianen in Valdocco, ook
“lange”, of samengevoegde versie gemakkelijker om volgen
te maken, lijkt het me nuttig vooraf een ondersteunende struc-
tuur te ontwerpen. Die kan men wanneer het wenselijk is, tel-
kens weer raadplegen. Het skelet van het schrijven is niet altijd
direct duidelijk zichtbaar zodat in een of ander opzicht een
andere indeling kan geclaimd worden, maar de volgende is
zeker aanwezig in de Nederlandse vertaling die ik in een
hulpboekje in de kolom D opgenomen heb.
Het eerste uitvoerige gedeelte van de “lange” of samen-
gevoegde versie [IIIde deel van deze studie]
1. De algemene inleiding van het geheel
1.1 De aanspreking: “Mijn dierbare zonen in Jezus Christus”
1.2 Beschouwingen en gevoelens naar aanleiding van de
langdurige afwezigheid uit het Oratorio
1.3 Verklaring van het feit dat hij niet vroeger geschreven
heeft
1.4 Gevoelvolle beweegredenen die hem ertoe aangezet
hebben nog voor zijn afreis uit Rome te schrijven
1.5 Bijzondere aansporingen: oproep tot aandacht en het in
praktijk brengen van wat hij te zeggen heeft
82

9.3 Page 83

▲back to top


2. De uitvoerige uiteenzetting voor de salesianen in het Ora-
torio van Valdocco
2.1 Inleiding tot de beschrijving van de tegengestelde tafere-
len op de speelplaats tijdens de recreatie
2.1.1 Herneming van de gedachte dat hij “altijd” aan hen
denkt
2.1.2 Zijn avondgebed: “De gebeden die zijn goede moeder
hem geleerd had”
2.1.3 Slaperigheid of verstrooidheid tijdens het gebed
2.1.4 Het “gezicht” dat hem verstrooide
2.2 Beschrijving van de ontspanning op de speelplaats vóór
1870
2.2.1 Voorstelling van Valfrè
2.2.2 Beschrijving van de vrolijke en bruisende ontspanning
op de speelplaats in de periode vóór 1870
2.2.3 De indruk die de recreatie op don Bosco maakte
2.2.4 Commentaar van Valfrè met de hoofdgedachte: “Fa-
miliariteit schept genegenheid en genegenheid wekt
vertrouwen”
2.2.4.1 Familiariteit als omgangsstijl
ƒ De weldoende kracht van “familiariteit”: de opwekking
van genegenheid
2.2.4.2 De vrucht van wederzijdse genegenheid: vertrouwen
2.2.4.3 De gunstige invloed van vertrouwen in het opvoe-
dingsproces
83

9.4 Page 84

▲back to top


2.3 De recreatie rond 1884 onder begeleiding van G. Buzzet-
ti
A. Het eerste luik van die ontspanning focust op de gedragin-
gen van de jongens
2.3.1 Kennismaking met Buzzetti
2.3.2 Beschrijving van de lusteloze ontspanning gefocust op
de gedragingen van de jongens
2.3.2.1 Enkele jongens spelen onbekommerd
2.3.2.2 Andere die niet weinig talrijk zijn,
ƒ vervelen zich
ƒ vormen verdachte kliekjes
2.2.3.3 Sommige spelende jongens doen lusteloos mee
2.3.3 Nabeschouwingen in dialoogvorm
2.3.2.1 Enkele gevolgen van die lusteloosheid onder de jon-
gens
ƒ Het eerste gevolg is lauwheid op het gebied van het
ontvangen van de sacramenten
ƒ Het tweede gevolg: verwaarlozing van de godsvrucht-
oefeningen
ƒ Men is niet graag meer in het Oratorio
ƒ Het vuur van de religieuze roepingen dooft
ƒ "Ondankbaarheid” van de jongeren tegenover hun
oversten
ƒ “Geheimzinnigdoenerij”
ƒ “Gemor” of kritiek
2.3.3.2 Het tweede deel van de commentaar ontwikkelt een
antwoord op de vraag van Don Bosco: “Hoe kunnen
wij mijn dierbare jongens opnieuw bezielen?”
ƒ Het heilmiddel heet “l’amore” [de genegenheid]
84

9.5 Page 85

▲back to top


ƒ Verheldering van het begrip door te laten ontdekken
wat “amore” niet is
Krachtig pleidooi pro domo van don Bosco, dat
echter op een verkeerde interpretatie berust
Wederwoord van Buzzetti
Don Bosco pleit ten voordele van zijn medewer-
kers
ƒ Verheldering van het begrip: kern van wat hij met
“amore” bedoelt, van wat “amore” wel is
ƒ Aandringen van don Bosco: “Wil dat nader verkla-
ren!”
B. Het tweede luik van het tafereel met de lusteloze ontspan-
ning in 1884
2.4 Hetzelfde tafereel op de speelplaats, nu gefocust op de
salesianen
2.4.1 Inleiding: aanmaning tot scherper toekijken
2.4.2 Tekortkomingen van priesters en clerici op het gebied
van de assistentie, de opvoedende aanwezigheid bij de
jongens
ƒ Weinig priesters en clerici onder de jongens aanwezig
ƒ Waar ze wel waren en wat ze deden
ƒ Het merendeel wandelde samen en praatte met elkaar
ƒ Anderen bekommerden zich niet om de jongens
ƒ Nog anderen hielden toezicht van op een afstand
ƒ Een zeldzame overste gaf waarschuwingen, maar op
een repressieve wijze
ƒ Niet geslaagde pogingen van enkele salesianen om
contacten te leggen
85

9.6 Page 86

▲back to top


2.4.3 Sleutelpassage: beschrijving van wat onder “amore”,
affectieve liefde moet verstaan worden
ƒ Evocatie van de relatie tussen don Bosco zelf en de
jongens en vice versa in de jaren vóór 1870
ƒ De kern van de sleutelpassage: “amore” betekent we-
derkerige genegenheid, affectieve liefde. Zij was en
moet nog de norm zijn.
ƒ Verontschuldigingen van don Bosco
ƒ Buzzetti wijst don Bosco op blijvende verantwoorde-
lijkheid
ƒ Heftig verweer en bittere ontgoocheling van don Bos-
co
ƒ Conclusie van G. Buzzetti en beloftevolle herhaling
van zijn standpunt
2.4.4 Tussenstuk dat de loop van de gedachtegang onder-
breekt
ƒ De oorzaak van de huidige malaise ligt bij een aantal
jongeren
Zij hebben geen vertrouwen, gehoorzamen niet on-
middellijk en beschouwen de oversten niet meer als
vaders, broers en vrienden
ƒ Om het hartelijke vertrouwen te herstellen is de ge-
hoorzaamheid van de jongens nodig
2.4.5 Voortzetting van de gedachtegang van vóór het tussen-
stuk waarin het aspect “familiariteit”, een tweede sleu-
telwoord, uitgewerkt wordt
ƒ Betekenis van de term familiariteit
ƒ Illustraties die verhelderen waarin familiariteit en het
zich klein maken met de kleinen bestaan
De leraar en de predikant die handelt naar de
geest van don Bosco
86

9.7 Page 87

▲back to top


Het karakteristieke “oorwoordje” van don Bosco
ƒ Positieve uitwerkingen van wederkerige liefde en we-
derzijds vertrouwen
ƒ Effecten van de herstelde psychologische en geestelijke
weerbaarheid
Niemand zal “meer werken met het oog op ijdele
glorie”
Niemand zal meer straffen “uit gekwetste eigen-
liefde”
Niemand zal zich meer terugtrekken “uit jaloezie”
Niemand zal nog roddelen
Niemand zal nog “zijn hart laten veroveren door
een schepsel”
Niemand zal nog zijn “eigen gemak” zoeken
Niemand zal nog toegeven aan “menselijk op-
zicht”
ƒ Het algemene reveil brengt de salesianen weer op het
spoor van de uiteindelijke bedoelingen van hun pasto-
raal-pedagogisch engagement
2.4.6 Aanvullende beschouwingen over de teloorgang van
het preventieve systeem en de noodzaak het opnieuw
van kracht te laten worden
ƒ Aanklacht tegen het vervangen [verraden] van het op-
voedingssysteem van don Bosco
Almaar regels uitvaardigen verkilt de opvoe-
dingssfeer
De oversten wijken af van de opvoedingsregels
van don Bosco
Men verraadt de kern van het preventieve sys-
teem: waakzaam en liefdevol voorkomen
87

9.8 Page 88

▲back to top


ƒ Nadere omschrijving van de rol van de overste [direc-
teur] in de toepassing van het preventieve systeem
ƒ Weldoende invloed op het gedrag van de jongens
ƒ Bijkomende opdrachten voor de oversten en de assis-
tenten
2.4.7 Afronding van de beschouwingen betreffende het
tweede sleutelwoord: familiariteit
ƒ De opvoeders in Valdocco moeten vóór alles tactvol,
vriendelijk, hartelijk, onthalend bij de jongens aanwe-
zig zijn
ƒ Er moet tijdens de maaltijd een blije, opgeruimde sfeer
heersen
2.5 Slot van het eerste uitvoerige gedeelte van “de lange ver-
sie” dat voor de volwassen bestemd was
88

9.9 Page 89

▲back to top


III. Bespreking van de opbouw, de inhoud en belangrijke
pedagogisch-pastorele thema’s die in het handschrift
C en het eerste uitvoerige gedeelte van het manu-
script D voorkomen (3-30)
1. De algemene inleiding tot “de lange versie” (ms. D) 1
Wie het inlegboekje of de handleiding met de synoptische
tabellen inkijkt, zal vaststellen dat de inleiding van het schrij-
ven aan de medebroeders in de kolom D haast identiek is met
die van de brief die aan de jongens gestuurd werd. (Tekst in
de kolom K).2 Die inleiding schreef J.B. Lemoyne specifiek
voor de jongens. Ze ontbreekt trouwens in de handschriften B
en C, dat zijn de voorlopige aantekeningen en de verdere
redactiepoging voor een geschrift dat uitsluitend voor de sale-
sianen in het Oratorio van Valdocco bestemd was. Toch wil ik
uitvoerig ingaan op de verschillende elementen van die alge-
mene inleiding van het schrijven. Vooral om na te gaan hoe
het mogelijk was dat de redacteur ze zo klakkeloos kon over-
nemen.
1.1 De aanspreking: “Mijn dierbare zonen in Jezus Christus”
Bij het lezen van die aanspreking, zoals ze in de vertaling van
de lange versie luidt, zou de argeloze lezer zonder meer kun-
nen afleiden dat don Lemoyne die aanspreking gemakkelijk
kon toepassen op de volwassen medewerkers van don Bosco.
De salesianen waren immers evenzeer “zijn zonen” als de
jongens, die hij volgens de vertaling van de brief aan de jon-
gens in het Oratorio, zo had aangesproken. Ja, zij waren dat
nog meer. Terloops zij opgemerkt dat voor het schrijven aan
de salesianen net dezelfde datum bewaard werd als die voor
de brief aan de jongens, die werkelijk uit Rome verstuurd werd
met de datum 10 mei 1884. Toch zag P. Braido zich genood-
zaakt te schrijven dat er van die “lange versie” van de brief
twee redacties bestaan: een onafgewerkte (ms. C) en een vol-
89

9.10 Page 90

▲back to top


ledig uitgewerkte (ms. D). Die twee zijn nochtans, zo gaat hij
voort, “waarschijnlijk door een zekere tussentijd van elkaar
gescheiden” tot stand gekomen.3 Op die voorzichtig geformu-
leerde stelling zal ik later terugkomen.
Het is echter niet zo eenvoudig als het in het Nederlands lijkt.
De nu vertaalde aanspreking gaat terug op de Italiaanse:
“Miei carissimi figliuoli in Gesù Cristo” (brief aan de jongens)
respectievelijk “Miei carissimi figliuoli in Gesù C.” (schrijven
aan de medebroeders). Nu is “figliuolo” of “figluolo” een ver-
kleinwoord van het grondwoord “figlio.” Het werd en wordt
gebruikt om meer familiariteit, vertrouwelijkheid en affectie uit
te drukken. Vanuit onze cultuur in het noorden begrijpen we
echter zonder meer dat het verkleinwoord in de vertaling van
de brief aan de jongens toch met “zoon” wordt weergegeven.
Toch liever met “zonen” dan met “jongens” om het familiare
van de Italiaanse aanspreking te suggereren. Rekening hou-
dend met zijn gemoedelijke, affectrijke omgang met jongeren
mag men zelfs verwachten dat don Bosco die aanspreking
juist graag gebruikte tegenover “zijn jongens”, eerder dan
tegenover zijn volwassen medewerkers. Dat is echter niet het
geval. Jarenlang, zo in de jaren zeventig, verkoos hij in brie-
ven aan de jongens van de verschillende instituten volgende
aansprekingen: “voi tutti miei cari figli di S. Martino”, (jullie
allen mijn dierbare jongens van Sint-Martino), “Car.mi miei
artigiani” (“Mijn heel dierbare vakleerlingen”), “Miei cari
amici Direttore, Maestri, Professori, Allievi” (“Mijn dierbare
vrienden directeur, vakleraren, leraren, leerlingen”) en “Miei
cari figli di S. Nicolas.”4
Een dankbrief aan de jongens in Villa Colón (Argentinië) in
1878 maakt daar echter een uitzondering op. Don Bosco ge-
bruikte toen het verkleinwoord: “Figliuoli miei amatissimi”
(“Mijn heel dierbare jongens”).5 Jammer genoeg ontbreken
gegevens over de brief die don Bosco in 1884 vanuit Rome
liet sturen aan don Febraro en zijn jongens uit het 4de en 5de
90

10 Pages 91-100

▲back to top


10.1 Page 91

▲back to top


jaar middelbaar onderwijs, leerlingen die als het ware zijn
oogappel waren.6
In die jaren zeventig richtte hij zich op diezelfde wijze tot de
salesianen. In 1874 “Aan de beminde zonen (“figli”) van de
H. Frans van Sales”, maar in de tekst zelf: “o, zeer geliefde
zonen (figliuoli).” Vervolgens: “Aan mijn dierbare zonen van
het huis van…”, “Mijn dierbare zonen salesianen”, “Heel ge-
liefde zonen in J. C..” Zijn “Herinneringen” (“Memorie
dell’Oratorio), waaraan hij waarschijnlijk in 1873 begon, be-
stemde hij toen heel expliciet uitsluitend voor zijn “zeer gelief-
de zonen salesianen (“pe’ miei carissimi figli Salesiani”).” En
slechts een paar regels verder gewoon “miei figli.” En dat
hoewel het een vertrouwelijk document betrof. Nog in 1878
in de Latijnse brief na het eerste Algemeen Kapittel: “Zeer
beminde zonen” (“figli”).7 Daartegenover nochtans al in 1874
“Aan mijn zeer beminde zonen (“figliuoli”) directeuren en cle-
rici van de salesiaanse Congregatie.”8
Pas in de jaren tachtig lijkt dan de gevoelvolle aanspreking
werkelijk te overheersen. Zo in de nieuwjaarsbrief van 6 ja-
nuari 1884: “Mijn dierbare en beminde zonen” (“figliuoli”)
wat in diezelfde brief nog herhaald werd. Verder in een ge-
deelte van de voortzetting van zijn “Herinneringen”, namelijk
in het zogenaamde “geestelijke testament” (1884-5-6).
Tweemaal kort na elkaar: “Aan al mijn dierbare zonen (“figli-
uoli”) in G. C.” en “Mijn dierbare en beminde zonen in G.
C.”9 Wel moet gezegd worden dat het geestelijke testament
toen natuurlijk nog niet geschreven was.
Voor G.B. Lemoyne zelf was die aanspreking helemaal niet
ongewoon. Althans niet als het de jongens betrof. Hij gebruik-
te die wending zelf. Al in een brief aan de jongens van Lanzo
op 18 april 1868: “Mijn dierbare jongens (“cari figliuoli”) van
het college van Lanzo.” Hij gebruikte ze ook op 23 april 1884
in een brief aan don M. Rua: “Hij (don Bosco) gaat voort zich
91

10.2 Page 92

▲back to top


met de zaken van de Congregatie bezig te houden. We zien
ieder ogenblik hoeveel hij van ons houdt en hoeveel offers,
vernederingen hij voor zijn zonen (“figliuoli”) verdraagt.”10
Volgens de context bedoelde hij met die wending toen natuur-
lijk de medebroeders. Ook voor de salesianen was die aan-
spreking dus perfect mogelijk, al was het maar na die nieuw-
jaarsbrief van 1884 en die brief van G.B. Lemoyne. De im-
pact van zulke brieven in Valdocco mag inderdaad niet on-
derschat worden.
Volledigheidshalve moet eraan toegevoegd worden dat don
Bosco tijdens zijn verblijf in Rome een brief van 23 april 1884
aan don Lazzero stuurde. Hij gaf hem de opdracht: “aan onze
beminde medebroeders (“confratelli”) en dierbare jongens in
huis (“figli della casa”) mee te delen.”11 Met die eerder weer
vereenvoudigde aanduidingen bedoelde hij wel niet tweemaal
de salesianen, maar de twee groepen: enerzijds de volwasse-
nen (confratelli) en anderzijds de jongens (figli).
Hoe dan ook, de overname van de aanspreking uit de brief
aan de jongens in het uitgebreide schrijven aan de salesianen
komt niet uit de lucht vallen. En zelfs een detail als de afkor-
ting “in G. C.” in de brief aan de salesianen blijkt heel nor-
maal te zijn. De oorspronkelijke aanspreking in de brief uit
Rome aan de jongens zelf ligt misschien iets minder in die lijn
van de gewoonten, maar is helemaal niet uitzonderlijk. Vooral
niet in de omstandigheden waarin don Bosco in Rome ver-
keerde en waarvan de gevoelige verbondenheid met het Ora-
torio en de jongens een belangrijk aspect was. Die omstan-
digheden zijn in de algemene inleiding, die allereerst voor de
jongens bestemd was, voelbaar aanwezig. Zo paste dezelfde
aanspreking, met het aangeduide detailverschil (Gesù C. te-
genover Gesù Cristo), voor beide geschriften.
92

10.3 Page 93

▲back to top


1.2 Beschouwingen en gevoelens naar aanleiding van de
langdurige afwezigheid uit het Oratorio
Ondanks een onrustwekkende en tevens meelijwekkende ge-
zondheidstoestand was don Bosco op 1 maart 1884 naar
Frankrijk vertrokken en vandaar begin april naar Rome door-
gereisd. Half mei was hij bijgevolg alweer meer dan twee
maanden uit het Oratorio afwezig.
Dat was lang genoeg weg om, zoals gedurende vroegere af-
wezigheden, en zelfs meer dan bij andere gelegenheden, de
behoefte te voelen om door middel van een brief met de jon-
gens te praten en het verlangen uit te drukken in werkelijkheid
bij hen te zijn. Lang genoeg “van hen verwijderd” om, zoals
hij dat in andere brieven en avondwoordjes deed, ook in mei
1884 een allusie op die lange duur te maken en de jongens
te verzekeren dat hij vaak, ja “altijd” aan hen “denkt”, zoals
het in de brief aan de jongens uitgedrukt werd. Zo had hij het
trouwens al vele jaren geleden verwoord tegenover de jonge-
ren die in 1870 in het Oratorio verbleven. Ook toen vanuit
Rome via een brief aan don Rua: “Hoewel ik mij hier in Rome
[niet] alleen maar om het huis en onze jongens bekommer,
vliegt mijn gedachte toch altijd naar de plaats waar ik mijn
schat in Jezus Christus bezit. Dat zijn mijn dierbare zonen van
het Oratorio.”12 Het is iets wat don Lemoyne trouwens zelf ook
had gedaan en geschreven toen hij directeur in Lanzo was.13
Voor die gedachte en de verwoording ervan had hij niet eens
de inspiratie of de wens van don Bosco nodig. Hij kon zich
zonder moeite met het gebruik van de “ik-persoon” inleven in
de gevoelens en gedachten van don Bosco. Ze waren in een-
klank met zijn eigen gedachten en gevoelens in dergelijke
omstandigheden.
Gelijkaardige uitdrukkingen over langdurige afwezigheid zijn
niet aanwezig in rondzendbrieven aan de salesianen, maar de
mededeling van don Lemoyne over “het voortdurend denken
93

10.4 Page 94

▲back to top


aan” in de brief van 23 april 1884 spreekt boekdelen. Hij
schreef: “Ieder ogenblik kunnen we zien (ervaren) hoeveel hij
van ons houdt.”14 “Ieder ogenblik” klinkt zeker niet minder
intens dan “altijd” met betrekking tot de jongens in zijn brief
een paar dagen voordien (16 april): “Don Bosco draagt hen
allen [de jongens] in zijn hart en hij bidt altijd voor hen.”15
“Altijd denk ik aan jullie” was dan ook tegenover de volwas-
sen medewerkers geen overdrijving en bijgevolg best bruik-
baar.
ƒ Een van de voornaamste redenen waarom don Bosco
zijn jongens zo intens in gedachten had, is dat hij innig “ver-
langt hen gelukkig te zien.” Zijn leven stond in de dienst van
hun geluk. Hun geluk zowel “in deze tijd als in de eeuwig-
heid.” Het is het enige verlangen waarvoor don Bosco altijd
opnieuw openlijk en vrijmoedig was uitgekomen. Al van in
1847 met de eerste editie van zijn gebeden- en bezinnings-
boek voor de jongens: “Il giovane provveduto.” In zijn inlei-
ding schreef hij immers: “Ik stel jullie een korte en gemakkelij-
ke levenswijze voor, maar ze volstaat om voor jullie ouders tot
troost en voor jullie vaderland tot eer te worden, (en) om goe-
de burgers op aarde en ooit gelukkige bewoners van de he-
mel te zijn”16, met andere woorden om in “deze tijd en in de
eeuwigheid” gelukkig te zijn. Die formulering zou uitmonden
in zijn pastoraal-pedagogische motto: “Goede christenen en
rechtschapen (achtenswaardige) burgers vormen.”17 Wat tijde-
lijk en eeuwig geluk concreet kon betekenen in het leven van
elke dag schuilt in een zin als deze in een brief uit 1864:
“Maar dat alles is voor de ziel. En is er dan niets voor het li-
chaam? (…) Nu al beveel ik me bij de prefect aan dat hij het
nodige doet om een mooie dag door te brengen. En als het
weer het toelaat zullen we samen een wandeling maken.”18
Ingeval de prefect in die tijd er werkelijk bij betrokken werd,
dan zal hij zich wel van zijn opdracht gekweten hebben en zal
het er aan tafel feestelijk aan toegegaan zijn.
94

10.5 Page 95

▲back to top


De inhoud van de formulering zelf “in deze tijd en in de eeu-
wigheid” had hij pas in januari in een nieuwjaarsbrief aan zijn
salesianen op 6 januari 1884 nog eens krachtig gebruikt met
de variante: “Onze regel onderhouden, de regel die onze
Moeder de Heilige Kerk zich verwaardigd heeft goed te keu-
ren tot onze gids, voor het welzijn van onze ziel en voor het
geestelijke en tijdelijke welzijn van onze geliefde leerlingen.”19
Het was een brief die wel grote indruk moet gemaakt hebben
op de naaste medewerkers van don Bosco, incluis op don
Lemoyne. Niettemin kan het onderscheid niet geloochend
worden. Voor de jongens worden beide aspecten uitdrukkelijk
vermeld; voor de salesianen enkel “het welzijn van de ziel.”
In de ogen van don Lemoyne was het verlangen om bij te
dragen aan het alzijdige geluk “in deze tijd en in de eeuwig-
heid” – ook van de medebroeders - blijkbaar even sterk de
drijfveer van het schrijven aan de salesianen. Daarom mocht
die gedachte bewaard worden.
1.3 Verklaring van het feit dat hij niet vroeger geschreven
heeft
“Maar”, zo zouden de jongens, de bestemmelingen van de
brief die hij hun uit Rome wilde sturen, kunnen opwerpen,
“moest u daarom zo kort voor uw terugkeer zo nodig nog
schrijven? Zou u bij uw thuiskomst het niet beter kunnen zeg-
gen?” Die vraag en die opwerping wilde de schrijver blijkbaar
voorkomen. Alleszins wordt extra vermeld dat don Bosco
graag “een week geleden” geschreven had, maar er niet toe
gekomen was omdat hij door “onophoudelijke bezigheden”
verhinderd was geworden.
ƒ Dat hij inderdaad “een week geleden al die regels had
willen schrijven” aan de jongens, blijkt uit een brief van don
Lemoyne aan don Rua op 6 mei 1884. Als 5de punt van zijn
brief schreef hij: “Tot slot deel ik je mee dat don Bosco een
95

10.6 Page 96

▲back to top


brief aan het voorbereiden is die hij aan de jongens wil schrij-
ven. Hij wil er zoveel mooie dingen in zeggen aan zijn bemin-
de zonen (“figliuoli”).”20 Het is de moeite waard vast te stellen
dat “jongens” en “beminde zonen” daar samenvallen. Meteen
werpt die mededeling bijkomend en helder licht op het ge-
bruik van het woord “figliuoli” in de aanspreking van de brief
aan de jongens. Ze verstrekt waarschijnlijk nog de beste ver-
klaring voor het gebruik in die brief, waar de aanspreking
waarschijnlijk eveneens uit de pen van de secretaris, don Le-
moyne, vloeide. Anderzijds laat die notitie er geen twijfel over
bestaan dat don Bosco op dat ogenblik enkel zinnens was een
brief aan zijn jongens te sturen.
Het is natuurlijk ook mogelijk dat don Bosco besefte dat het
hem niet meer zou lukken bij zijn thuiskomst de jongeren toe
te spreken en mondeling uiteen te zetten wat hem allemaal op
het hart lag en daarom absoluut wenste te schrijven. E. Ceria
bericht inderdaad dat don Bosco sinds januari 1884 “de jon-
gens niet meer toesprak na de avondgebeden”, maar dat “de
oversten voortdurend over hem spraken.”21
Het manuscript B en in het spoor daarvan ms C tonen aan dat
don Bosco en/of G.B. Lemoyne tijdens het verblijf in Rome
aan een uiteenzetting of eventueel schrijven aan de salesianen
dachten. Het motorische moment was misschien het gesprek
van een medewerker van Journal de Rome met don Bosco.
Dat interview verscheen op 25 april 1884. Een van de vragen
van de journalist was geweest: “Zou u me willen vertellen
waarin uw opvoedingssysteem bestaat?” Don Bosco had ge-
antwoord: Dat is heel eenvoudig: De jongens de volle vrijheid
geven om te doen wat hun het meest bevalt. Het komt erop
aan bij hen de kiemen te ontdekken van hun begaafdheden
en te zorgen dat ze die tot ontwikkeling kunnen brengen. En
omdat iedereen slechts met genoegen doet wat hij weet te
kunnen doen, volg ik dat principe, en al mijn leerlingen wer-
ken niet alleen vlijtig, maar ook met liefde. In zesenveertig
96

10.7 Page 97

▲back to top


jaar heb ik niet een straf opgelegd en ik durf u te bevestigen
dat mijn jongens me heel graag zien [heel veel van me hou-
den].”22 Daar zijn gedachten bij die enigszins aangepast in het
eerste gedeelte van de lange versie voorkomen. Zo kon een
tweede inspiratiemoment het eerste, na de komst van G. Buz-
zetti, doorkruisen en don Lemoyne voor een dubbele opgave
plaatsen. Voor de eerste notities en een poging tot uitwerking
van een schrijven aan de leraren, assistenten en oversten in
Valdocco (ms. B) en een vrij volledige redactie (ms. C), ge-
bruikte don Lemoyne in elk geval hetzelfde papier als voor zijn
beknopte notities (ms. A) en het handschrift K van de brief aan
de jongens. Van een aankondiging van een schrijven aan de
salesianen is echter in de drukke correspondentie van don
Lemoyne met don Rua in die dagen geen spoor te bekennen.
ƒ Als verklaring van het laattijdige schrijven wordt het ar-
gument van de “onophoudelijke bezigheden” gebruikt. En
terecht. Het is zonder twijfel juist dat twee problemen, namelijk
de organisatie van een loterij en het verkrijgen van kerkelijke
privilegiën voor zijn congregatie hem al langer heel wat kop-
zorgen en niet weinig ergernis bezorgden. Met persoonlijke
contacten in Rome, waar hij op 14 april was aangekomen,
wilde hij er schot in brengen en de kwesties ter plaatse oplos-
sen. Maar toen hij ter plaatse was, wilde het niet vlotten.
Voor zijn vertrek naar Frankrijk had hij tijdens een zitting van
de Hoofdraad al zijn beklag gedaan: “Wegens de traagheid
van hen die in Rome ermee belast zijn, is deze loterij voor mij
een voortdurende kwelling.” En “als de ijveraars daar eens
ernstig mee bezig waren, dacht hij de zaken door zijn aanwe-
zigheid op gang te kunnen trekken, zodat de loterij zeker de
waarde van honderdduizend biljetten zou opbrengen.”23 In
Rome aangekomen, “zette hij zich dan ook gezwind aan het
werk”, om tot een oplossing te komen voor de twee vermelde
problemen. Maar wat de loterij betreft, moest hij algauw vast-
stellen dat de salesianen in Rome teveel werk hadden, dat ze
97

10.8 Page 98

▲back to top


die zaak niet aankonden en dat men daar van de loterij bo-
vendien bitter weinig verwachtte. Men zei vlakaf, zo schreef
don Lemoyne op 16 april aan don Rua, dat “de verkoop van
biljetten in Rome zo goed als niets zou opleveren. Het was
een zaak om gek van te worden.”24 Na enige tijd zag don
Bosco geen betere oplossing dan de coadjuteur G. Buzzetti uit
Turijn naar Rome te laten komen om met zijn ervaring de ma-
teriële kant van de zaak in handen te nemen.
Toch liet don Lemoyne nog op 24 april aan don Rua weten
dat de kwestie van de loterij een zaak van lange duur zou
worden. Een paar dagen later besloot hij dat de katholieken
in het bestuur bleken tegen te werken. Bitter en ironisch voeg-
de hij eraan toe: “Zoals andere keren zullen deze keer de kin-
deren van de duisternis ons misschien de hulp verlenen die de
kinderen van het licht ons weigeren.” Op 9 mei kwam dan
eindelijk de “officiële mededeling dat de burgemeester van
Rome in naam van het stadsbestuur de formele aanvraag tot
vergunning om de loterij te organiseren bij de prefect inge-
diend had.”25 Dat leek eindelijk een ferme stap in de goede
richting.
De tweede, volgens don Lemoyne “eeuwige kwestie”, was die
van de privilegiën. Ook in die zaak leerde don Bosco harde
tegenstanders kennen. Niet een van de minsten was kardinaal
Ferrieri. Op zekere dag was het dossier dat don Bosco in ja-
nuari opgestuurd had, in Rome nergens meer te bespeuren. Er
bleef niets anders over dan een nieuwe tekst op te stellen en
in te dienen. In zijn situatie helemaal geen sinecure. Toen de
kardinaal de aanvraag ingekeken had, liet hij op 1 mei weten
dat de tekst niet conform de regels was geformuleerd. Daarop
zou don Bosco gereageerd hebben: “Ik weet niet meer waar
mijn hoofd staat. Ik zal genoodzaakt worden van de privilegi-
en af te zien. Ik zal er maar één of twee van de voornaamste
aanvragen en dan naar Turijn terugkeren.”26 Ondanks die
tegenslag en diepe ontgoocheling werd opnieuw geprobeerd
98

10.9 Page 99

▲back to top


om aan de gestelde eisen te voldoen. Zonder onmiddellijk
succes, want zelfs na de mondelinge toestemming van de
paus tijdens de audiëntie van 9 mei doken nieuwe bezwaren
op.27
Aan die audiëntie ging in de ervaring van don Bosco nog een
zware kruisweg vooraf. Hij had er zozeer naar verlangd met
paus Leo XIII te spreken en hij had gedacht dat hij hem even
gemakkelijk zou kunnen ontmoeten als zijn voorganger Pius
IX. Maar het viel lelijk tegen. Hij moest de regels respecteren
en een schriftelijke aanvraag indienen. Hij moest het beleven
dat anderen die later in Rome aangekomen waren, voor hem
ontvangen werden. Op 5 mei had hij na anderhalve week
uitkijken nog geen antwoord gekregen van Mgr. Macchi. Dat
ontlokte don Lemoyne de bedenking: “Het is bitter, maar ge-
duld.”28 Don Bosco voelde het verplichte wachten en de
schriftelijke procedure die moest gevolgd worden, als een ver-
nedering aan. En dat werkte in op zijn zenuwen en heel zijn
gestel. Op het einde van april leed hij weer drie dagen lang
onder koortsaanvallen.29
ƒ Met zijn gezondheid was het sinds 9 februari op en af
gegaan. Zijn dokter Albertotti trachtte vergeefs hem de reis
naar Frankrijk af te raden. Maar op 1 maart was hij toch ver-
trokken. Was het de lever niet dan waren het de benen of de
maag en hoofdpijn. Op verzoek van de salesianen in Marseil-
le kwam op 25 maart een dokter van de medische faculteit in
Montpellier naar don Bosco. Zijn diagnose was overduidelijk.
Die dokter legde een niet te miskennen verband tussen gees-
testoestand en irritatie van de organen. Het was werkelijk erg
gesteld met don Bosco.30 Hij zou trouwens nooit meer de ou-
de worden. Wel maakte hij het soms beter, maar herviel dan
weer. En dat bleef duren tot in Rome. Van waaruit don Le-
moyne nu eens kon meedelen dat “don Bosco zich beter
voelde, dat de last die de lever en het ontstoken oog veroor-
zaakten, verdwenen waren”, dat de gezondheidstoestand van
99

10.10 Page 100

▲back to top


don Bosco “bevredigend bleef”, dan weer dat don Bosco
“veel te moe’ was en “zich nergens mee kon bezighouden,
omdat het hoofd niet meewilde” of dat “de koorts terugge-
keerd was.”31
Het is dan ook heel begrijpelijk dat hij soms het bed moest
houden en ten gevolge van gezwollen benen en plots opko-
mende ongemakken veel minder bezoeken kon afleggen dan
hij gedurende een verblijf in Rome gewoon was te doen. Kon
hijzelf niet gaan, dan probeerden velen toch tot bij hem te
komen.32 In de mate van het mogelijke ontving hij hen en
stond hen te woord. Ook dat komen en gaan behoorde tot de
reeks “onophoudelijke bezigheden.”
Ondanks zijn kennis van de situatie als ingewijde maakte don
Lemoyne in de inleiding van het schrijven aan de salesianen
geen gewag van de gezondheidstoestand van don Bosco als
een van de redenen waarom hij er niet toe gekomen was een
brief te schrijven. In de inleiding tot het schrijven aan de sale-
sianen veranderde don Lemoyne inderdaad niets aan de in-
leiding tot de brief aan de jongens.
Een verklaring voor dat zwijgen aangaande de gezondheid-
heidstoestand, ligt niet voor het grijpen. Noch wat de brief
aan de jongens, noch wat het schrijven voor de salesianen
betreft. Misschien wilde don Lemoyne in de brief aan de jon-
gens geen herinnering meer aan al die lichamelijke ellende,
omdat het al enkele dagen beter ging.33 En wilde vooral don
Bosco geen allusie meer op zijn gezondheidstoestand. Inder-
daad, op 23 april, op de dag dat don Lemoyne aan don Rua
liet weten dat “don Bosco zich absoluut nergens mee kon be-
zighouden”, deelde don Bosco zelf in een van zijn weinige
persoonlijk geschreven brieven uit Rome dit aan don Lazzero
mee: “Zeg aan mijn beminde medebroeders en dierbare zo-
nen (jongens) in huis dat het in het bijzonder sinds twee dagen
merkelijk beter gaat met mijn gezondheid.”34 Dat belet na-
100

11 Pages 101-110

▲back to top


11.1 Page 101

▲back to top


tuurlijk niet dat zijn minder goede en soms ronduit slechte ge-
zondheidstoestand zijn activiteiten in Rome zwaar gehypothe-
keerd en meer dan eens verhinderd heeft. De salesianen in
Turijn waren intussen voortdurend vrij nauwkeurig op de
hoogte gehouden van de toestand en ze hebben tijdens de
lectuur door don Rua zich misschien verwonderd over het stil-
zwijgen vanwege de redacteur van de brief aan de jongens.
Misschien hebben ze zich later, toen ze het schrijven dat aan
hen gericht was, onder ogen kregen, nog meer verwonderd.
ƒ Over de echte reden waarom hij dan vanuit Rome
toch nog aan de jongens schreef, werd in de inleiding van die
brief evenmin iets gezegd. Feitelijk bestond ze in zijn bezorgd-
heid over de situatie in het Oratorio en het aandeel van de
jongens daarin. De eigenlijke bedoeling van het schrijven aan
de volwassenen werd nadien ook niet ingelast. En zo bleef het
bij die wat vage “onophoudelijke bezigheden.”
1.4 Gevoelvolle beweegredenen die hem ertoe aangezet
hebben nog vóór zijn afreis uit Rome te schrijven
In plaats daarvan schakelt de tekst over op enkele diepe, per-
soonlijke beweegredenen van don Bosco. Die wat verhullende
manier om de hele zaak aan te pakken, is vrij aannemelijk
tegenover de jongeren. In het schrijven aan de oversten, lera-
ren en assistenten is ze misschien minder op haar plaats. An-
derzijds konden die gevoelvolle beweegredenen ook voor hen
gelden. Wat hem tot schrijven aanzette en wat we persoonlijke
beweegredenen mogen noemen, waren tegenover de salesia-
nen evengoed sterke gevoelens. Namelijk dat hij hen “innig
liefheeft in Jezus Christus” en zich evenzeer “verplicht” voelt
“te spreken met de vrijheid van een vader.” Die gedachten en
zinnen konden eigenlijk zonder bezwaar tale quale bewaard
worden. Vooral in een inleiding tot een uiteenzetting in het
kader van de vertrouwelijke briefvorm. Een inleiding die als
zodanig al verschilt van een inleiding tot een zakelijke confe-
101

11.2 Page 102

▲back to top


rentie.
ƒ Dat hij echt van de jongeren hield in Jezus Christus is
de zekerheid die hij de jongens al van in 1847 in “Il giovane
provveduto” gaf: “Mijn dierbaren, ik houd van harte van jullie
allen en het volstaat dat jullie jong zijn om jullie graag te zien.
En ik kan jullie verzekeren dat jullie boeken zullen vinden die
jullie door personen aangeboden worden die veruit deugd-
zamer en geleerder zijn dan ik, maar jullie zullen moeilijk ie-
mand vinden die meer van jullie houdt in Jezus Christus dan
ik.”35 En achter die uitspraak bleef hij staan tot in de 101ste
uitgave in 1885 waarin hij zijn gevoelsbetuiging wel beperkte
tot de eerste zin. Niet alleen hield hijzelf van de jongeren en
wijdde hij zich daarom met heel zijn hebben en houden aan
hun tijdelijke en eeuwige welzijn, maar hij riep op verschillen-
de wijzen zijn medeopvoeders op zo van de jongens te hou-
den en zo met hen om te gaan dat die jongeren op hun beurt
eerder van hen konden houden dan ontzag (eerbiedige vrees)
voor hen hebben.36 En was het niet juist de omkering van bei-
de aspecten die in maart 1883 betreurd werd en waarvoor
men nog altijd geen “waarom” of oorzaken gevonden had?37
Intussen had don Bosco inzicht verworven en daarmee wilde
hij nu een bijdrage tot oplossing leveren. Dat deed hij door
zich - gedreven door de liefde in Jezus Christus - tot de jon-
gens en de volwassenen samen te richten en vervolgens tot de
volwassenen in het bijzonder.
ƒ De tweede beweegreden is het onuitroeibare bewust-
zijn van de verantwoordelijkheid en de taak die hij als vader
tegenover zijn jongens had. De uitdrukkelijke uitnodiging om
in hem een vader te zien, moet hij ooit gedaan hebben te-
genover een van de jongens die het in de beginjaren van zijn
Oratorio thuis zwaar te verduren had. “Denk erom”, zei hij,
“dat, wat er ook gebeurt, ik altijd een vader voor je zijn zal.
En als je in de knel zit, neem dan je toevlucht in mijn huis.”38
102

11.3 Page 103

▲back to top


Later schreef hij in een brief van 1867 aan de jongens van het
instituut in Mirabello: “Ik kom onder jullie als vader, vriend en
broer.”39 Hij kon het precies niet nauwkeurig genoeg zeggen,
maar “vader” staat in de voorstelling van zichzelf toch voor-
aan.
De elkaar opvolgende generaties jongens hebben hem ook
als zodanig ervaren en erkend. Toen ter gelegenheid van zijn
naamfeest in 1872 iedereen don Bosco in de bloemetjes zet-
te, namen onder anderen de leden van de compagnie van de
H. Aloysius het woord en ze zeiden: “Sta ons toe van vandaag
af alle titels achterwege te laten en u met de zoete naam Va-
der aan te spreken.”40 En die aanspreking van de leden van
de compagnie liet don Bosco zich welgevallen op een ogen-
blik dat hij pas hersteld was van een zware ziekte gedurende
de eerste maanden van het schooljaar 1871-1872.
Die citaten zijn belangrijk om enigszins aan te tonen dat don
Bosco zelf zich als vader van zijn jongens beschouwde en zich
tegenover hen ook als zodanig voorstelde. Wat in de inleiding
van de brief uit Rome aan zijn jongens als vanzelfsprekend
weer gebeurde. Die aanhalingen laten ook aanvoelen dat die
benaming bij de jongeren in goede aarde viel, zodat ze hem
niet alleen als vader beschouwden, maar hem ook met die
“titel” wilden aanspreken. Ten derde tonen ze aan dat hij van
zijn directeuren dezelfde gevoelvolle instelling verlangde te-
genover leerlingen en medebroeders.
Met het oog op het uitvoerige schrijven, bestemd voor de sa-
lesianen, zijn die citaten bovendien de moeite waard om te
laten vermoeden dat het pastoraal-pedagogische vaderschap
een geleefde constante was nog voor don Bosco dat in 1877
vastlegde in het traktaat over “Het preventief systeem in de
opvoeding van de jeugd.” Daar stelde hij dat in zijn systeem
“de directeur of de assistenten (…) als liefdevolle vaders spre-
ken”. En verder dat dankzij dat toegepaste systeem “een leer-
103

11.4 Page 104

▲back to top


ling” als oud-leerling “zal doorgaan met zijn vroegere leraren
en oversten als vaders en broers te beschouwen.”41
Het zou een onvergeeflijke fout zijn hier niet opnieuw te wijzen
op de tussenkomst van don Bosco tijdens “de grote bijeen-
komst” van de oversten in Valdocco in 1882 met “35 aanwe-
zigen.” Don Bosco was later toegekomen. Nadat hij geluisterd
had naar wat ze al besproken hadden, zei hij: “Willen jullie er
goed op letten dat wanneer een leraar, assistent in functie is
(een ambt uitoefent), hij in de omgang met de jongens overste
is. Wanneer de dienst (functie) beëindigd is, moet hij voor de
jongens vriend, vader zijn.”42
Dat principe moet bij de medewerkers van don Bosco ge-
meengoed geworden zijn. Dat werd in 1883 nog eens stevig
bevestigd door don Francesia bij het schrijven van zijn ont-
werptekst “Over het geven van straffen”: “Het is nodig dat
jullie nooit vergeten dat jullie de ouders van die dierbare
jeugd vertegenwoordigen. (…) Als jullie daarom echte vaders
van jullie leerlingen willen zijn, dan is het nodig dat jullie ook
het hart van een vader hebben.” En: “Het hart van een echte
vader dat wij toch moeten hebben (…) Dan zullen jullie waar-
achtige vaders zijn en een waarachtige terechtwijzing of straf
geven.”43
Die teksten zijn in de context des te belangrijker omdat we
mogen aannemen dat don Lemoyne ze heel goed of vol-
doende kende. Meer nog, we mogen veronderstellen dat ze
hem stimuleerden om die kenschetsende eigenschap als door-
zichtige toespeling aan de oversten, leraren en assistenten in
de inleiding te bewaren. Dat alle opvoeders op hun beurt als
vaders moeten zijn, zal in het corpus van het schrijven overi-
gens onverbloemd gethematiseerd worden.
ƒ Tegelijk wilde don Bosco voor zijn naaste medewerkers
vader zijn. Daarvan getuigt bijvoorbeeld weer de nieuwjaars-
brief van januari 1884: “Ik aanvaard die woorden graag en
104

11.5 Page 105

▲back to top


als vader beantwoord ik ze heel eenvoudig met jullie van har-
te te danken.” En hij ging voort: “Daarom, als jullie mij in die
grote onderneming te hulp komen, doen jullie alles wat mijn
vaderlijke hart van jullie verwachten kan.” En in het laatste
gedeelte van de brief: “(Die) brieven zullen me een gunstige
gelegenheid bieden om mijn hart voor jullie open te leggen.
Ze zullen ook als antwoord kunnen dienen, meer nog als gids
voor diegenen die wegens heilige beweegredenen in verre
landen vertoeven en daarom de stem van de vader die zoveel
van hen houdt in Jezus Christus, niet persoonlijk kunnen ho-
ren.”44 De herhaling in een en dezelfde brief is opvallend en
veelbetekenend. Vooral zo kort voor het schrijven aan de me-
debroeders in Valdocco.
In de ogen van don Lemoyne was don Bosco trouwens een
“heel geliefde vader.” Op 10 april 1884, slechts een paar
weken vóór de brief aan de jongens, schreef hij aan don Rua:
“Waar men ook gaat, overal vind je mensen die ons altijd
weer nieuwe dingen weten te vertellen over onze heel geliefde
Vader.”45
Don Bosco wilde ontegensprekelijk een liefhebbende en lief-
derijke vader zijn, maar ook een vader die een aanvaarde
gezagvolle afstand weet te bewaren. Dat schenkt hem immers
de vrijheid om op momenten waarop dat nodig is, op te tre-
den en bij te sturen. Zo’n moment was toen blijkbaar aange-
broken. En dan is het zelfs de plicht van een vader te spreken.
Die woorden van de inleiding kunnen herinneren aan een
avondwoord bij het begin van het schooljaar 1863-1864.
Toen zei hij, vooral met het oog op een heel grote groep
nieuwelingen: “Jullie hoeven helemaal niet bang te zijn voor
mij, helemaal geen vrees te koesteren. Integendeel, jullie mo-
gen veel vertrouwen schenken. (…) Daarom moeten zowel de
enen als de anderen grotere oprechtheid aan de dag leggen.
Ik stel mijn hart open voor jullie allemaal. Als er iets is, wat
me niet bevalt, zeg ik het. Als ik een waarschuwing te geven
105

11.6 Page 106

▲back to top


heb, geef ik die onmiddellijk. In het openbaar of onder vier
ogen. Ik heb nooit geheimen voor jullie. Ik draag mijn hart op
de tong. Doen jullie dat ook, mijn dierbare jongens (“figli-
uoli”). Als er iets is dat jullie niet aanstaat, praat er dan over
met mij. We zullen dan proberen de beste oplossing te vin-
den.”46
Niet dat die gedachten vaak herhaald worden in latere toe-
spraken of avondwoordjes en brieven. Ze vinden echter wel
hun bekrachtiging en voortzetting in zijn levenslange voorkeur
voor spontane, gemoedelijke, familiare, ongedwongen om-
gang met jongeren, voor vriendschappelijke, waakzame, dia-
logische, ondersteunende nabijheid en voor bestendige, be-
schikbare, vrijmoedige, corrigerende aanwezigheid.
Hoe hij zich vrij uitte tegenover zijn naaste medewerkers kun-
nen we horen in een soort preek in maart 1876 en in een toe-
spraak tot de leden van het tweede Algemeen Kapittel in
1880.
In die preek sprak don Bosco over de onderlinge broederlijke
liefde en hij zei: “Wij moeten elkaar ondersteunen en
niemand mag met misprijzen spreken over het werk van ande-
ren. Nooit mag er de minste afgunst zijn. Waarom die op-
dracht aan die persoon geven en niet aan mij? Die andere
staat goed aangeschreven, terwijl naar mij niemand om-
kijkt.”47 In zijn eerste toespraak op het tweede Algemeen Ka-
pittel slikte hij zijn ongenoegen niet in. Integendeel: “Een vol-
gende zaak waarvoor wij ons samen moeten inzetten, is de
geest van christelijke liefde en zachtheid (vriendelijkheid, min-
zaamheid) van de H. Frans van Sales. Hij [die geest] verzwakt
bij ons en voor zover ik in verschillende huizen heb kunnen
constateren, gaat hij vooral in de scholen achteruit.”48
Ja, ook tegenover zijn salesianen kon de zin “die de plicht
heeft te spreken met de vrijheid van een vader” rustig en te-
106

11.7 Page 107

▲back to top


recht bewaard worden.
1.5 Bijzondere aansporingen: oproep tot aandacht en het in
praktijk brengen van wat don Bosco te zeggen heeft
In die geest en sfeer passen de daarop volgende vraag en
aansporingen: “Jullie zullen me dat toestaan, nietwaar? En
jullie zullen aandachtig luisteren en in praktijk brengen wat ik
jullie nu wil zeggen.”49 Ze passen naar inhoud en vorm in het
bijzonder tegenover de jongens. Bij hen lokte don Bosco op
een gelijkaardige manier tijdens avondwoordjes vaker reacties
uit. Had hij die geschreven inleiding ooit bij het begin van een
avondwoordje gesproken, dan zouden zij daarop gegaran-
deerd in koor met een luid “Sì, sì” (“ja, ja”) gereageerd heb-
ben.
Zo laat hij direct horen dat hij erop vertrouwt dat ze
“aandachtig zullen luisteren” en, wat meer is, “ook in praktijk
zullen brengen” wat hij hun zal voorhouden. Wat hij te zeggen
heeft zullen ze vernemen uit de mond van Buzzetti en van don
Bosco zelf. Want op het einde zal hij inderdaad zelf het woord
nemen en vragen dat zij hem troosten door hem de hoop te
geven en de belofte alles te doen wat hij voor het welzijn van
hun zielen verlangt. (39)
Die zinnen in de inleiding passen eigenlijk zelfs uitsluitend te-
genover de jongens. Hoe vertrouwelijk hij ook met zijn naaste
medewerkers omging, toch vinden we dergelijke jongensach-
tig, ja kinderlijk geformuleerde vraag en uitnodiging niet in
toespraken die hij voor hen hield of in rondzendbrieven die hij
aan hen richtte.
Niettemin is de inleiding een captatio benevolentiae die om
verschillende redenen, die hiervoor aan bod gekomen zijn, in
haar geheel ook voor de volwassenen bruikbaar was, hoewel
ze in eerste instantie ontegensprekelijk voor de jongeren ge-
107

11.8 Page 108

▲back to top


schreven werd.
2. Eerste uitvoerig gedeelte, uitsluitend bestemd voor de over-
sten, leraren en opvoeders in Valdocco (4-29)
2.1 Inleiding tot de beschrijving van de twee tegengestelde
taferelen op de speelplaats tijdens de recreatie.
De specifieke inleiding tot het eerste grote deel van het schrij-
ven bestaat uit een overgangszin en het korte verhaal van de
omstandigheden waarin don Bosco op een bijzondere wijze
aan de jongens en hun opvoeders en leraren gedacht heeft.
2.1.1 Herneming van de gedachte dat hij “altijd” aan hen
denkt
De overgangszin herneemt de eerste gedachte van de alge-
mene inleiding, namelijk dat don Bosco “altijd” aan hen
denkt. Ja, zo “voortdurend”, dat hij het ook doet wanneer hij
bidt. Niet alleen, zoals dat zijn gewoonte bleek te zijn, tijdens
de eucharistie, maar in de weken dat hij in Rome verbleef ook
terwijl hij het avondgebed bad.
2.1.2 Zijn avondgebed: “De gebeden die zijn goede moeder
hem geleerd heeft”
Voor het gebed in zijn kamer, waarin “hij zich teruggetrokken
had”, koos hij “de gebeden die zijn goede moeder hem ge-
leerd had.” Heel eenvoudige, volkse gebeden mogen we
aannemen. Dat hij als priester van die gebeden gebruik
maakte, kan verwonderen. Daarom is het goed eraan te her-
inneren dat paus Pius IX al in maart 1858, tijdens een per-
soonlijke audiëntie, don Bosco de dispensatie van de verplich-
ting het brevier te bidden mondeling verleend had. Het was
een gunst waarom don Bosco de paus verzocht had, “omdat
108

11.9 Page 109

▲back to top


hij dikwijls van de morgen tot de avond in beslag genomen
werd door een menigte biechtelingen, door bezoeken en za-
ken.”50 In een van de volgende delen van de Memorie biogra-
fiche vernemen we dat “de heilige Vader hem mondeling ont-
slagen had op voorwaarde dat hij, als dat mogelijk was, elke
dag welk deel dan ook [van het brevier] zou bidden.” En tege-
lijk lezen we dat don Bosco in 1864 “een schriftelijk document
wenste te bezitten, dat hij tot rechtvaardiging bij elke gelegen-
heid zou kunnen tonen.” Dat verkreeg hij via een brief op 29
november 1864. Don Lemoyne voegde eraan toe: “Met wel-
gevallen ontving don Bosco het indult. Toch zorgde hij ervoor
het [brevier] in zijn geheel of gedeeltelijk te bidden, naarmate
de tijd het hem te midden van zijn drukke bezigheden toeliet.
Daarom lag het indult altijd op zijn schrijftafel en droeg hij het
op reis met zich mee. Wanneer hij later leed aan fysieke on-
gesteldheid of aan gezichtszwakte, stond hij erop ook dan
elke dag ten minste een kort gedeelte te lezen. Toen hij uit-
eindelijk de laatste jaren niets meer kon doen, ging hij bij an-
deren te rade over het officie van de dag en liet hij zich de
lessen voorlezen. Dat wordt ons door Mgr. Cagliero, don Rua
en don Berto bevestigd.”51 Die bevestiging had don Lemoyne
niet eens nodig. Hijzelf leefde in die laatste jaren en zeker ge-
durende het verblijf in Rome dicht genoeg bij don Bosco om
te weten hoe en wat hij deed.
Naar aanleiding van de vermelding van de aard van het ge-
bed, mogen we gerust stellen dat de mededeling zonder meer
als moraliserend voor de jongens aandoet. De verschuiving
van “maandagnacht” (ms. A) naar “een van de voorbije
avonden” (C, K en D) schonk de redacteur de mogelijkheid
om don Bosco’s manier van handelen en bidden voor het
slapen gaan impliciet tot voorbeeld te stellen van de jongeren.
De inhoud en het verloop van dat laatste gebed van de dag
zal de jongens trouwens niet onbekend geweest zijn. De allu-
sie erop past in elk geval heel goed in een brief die aan hen
gericht was. Om voor de hand liggende redenen past ze min-
109

11.10 Page 110

▲back to top


der of niet in een schrijven aan de oversten en priesters in
Valdocco. Ook al mogen we aannemen dat zij ondanks de
vespers en completen van het verplichte breviergebed en de
aanwezigheid bij de avondgebeden van de jongens waar-
schijnlijk vóór het naar bed gaan nog een laatste persoonlijk
gebedsmoment in ere zullen gehouden hebben. Helemaal in
de traditie van die tijd.
Met de blik op de notities van het handschrift A moet het wel
even verrassen dat de schrijver het heeft over “op een van de
voorbije avonden.” Want in het handschrift A dat brokjes sug-
gesties van don Bosco bevat, heette het “maandagnacht.” Het
hoeft helemaal niet te verwonderen dat de gedachten door
zijn hoofd woelden in de loop van een van die nachten in
april (27-29 april). Toen sliep hij onrustig, omdat de koorts-
aanvallen teruggekeerd waren. E. Ceria bericht zelfs over
“een nacht” tijdens die dagen “dat hij [don Bosco] zo onge-
steld was dat hij uit zijn bed moest komen.”52 Daarnaast wa-
ren er in die periode dagen dat “de uitputting hem op som-
mige uren van de dag velde” of dat “op het einde van de dag
zijn arm hoofd zo vermoeid was dat hij er vaak niet in slaagde
gedachten te formuleren of zijn gedachten bij elkaar te hou-
den.”53 Die laatste mededelingen kunnen verklaren dat er in
de tekst van de brief en het schrijven geaarzeld wordt tussen
door “verstrooidheid buiten mijzelf gebracht”of “door de
slaap overmand.” In de omstandigheden van die dagen was
zelfs staande indommelen mogelijk, zoals zal blijken uit het
slot van het uitgebreide eerste deel van het schrijven.
De toestand van die weken in Rome vertoont een grote gelij-
kenis met de situatie in Lanzo in april 1868. Don Bosco was
naar Lanzo gegaan “om uit te rusten.” In het college daar zou
don Lemoyne twaalf jaar lang (1865-1877) directeur zijn.
Omdat don Bosco erg ziek was, kon hij zich niet met de jon-
gens onderhouden. ’s Avonds kon hij geen rust vinden door
een opeenvolging van dromen die hem ongeveer tien dagen
110

12 Pages 111-120

▲back to top


12.1 Page 111

▲back to top


lang verontrustten. Hij ging slechts om elf uur naar bed in de
hoop, gezien het late uur, diep te kunnen slapen en niet ge-
kweld te worden.”54 Hij moet toen oververmoeid geweest zijn
en door heel veel zorgen geplaagd. Niet alleen door materië-
le beslommeringen, maar ook door zorgen om het geestelijke
welzijn van zijn jongens. De dromen waarover hij nadien in
Valdocco vertelde, doen zwaar vermoeden dat het om
dwangvoorstellingen of regelrechte nachtmerries in half wa-
kende, half ingeslapen toestand ging.
2.1.3 Slaperigheid of verstrooidheid tijdens het gebed
De eerste uitwerking van wat er op een van die avonden in
Rome gebeurde, de versie die we in het begin van het manu-
script C vinden, is soberder en natuurlijker dan de definitieve
redactie D: “Terwijl ik zo aan het bidden was, overviel mij een
verstrooidheid of was het slaap.” Het begrip “verstrooidheid”
mag nog voorop staan. Het werkwoord “assalire”, dat op
beide (verstrooidheid en slaap) slaat en dat “aanvallen” (over-
vallen) betekent, verraadt de connotatie “bekoring.” En als
zodanig wijst die op iets dat ongewenst en vervelend is en
over het algemeen uit een vrij vlug voorbijgaande afleiding
bestaat. Het horen voorlezen van die zin door de jongens zou
het effect kunnen gehad hebben van een bekentenis van men-
selijke zwakheid met een knipoog en een tikkeltje zelfspot. Die
bekentenis zou tevens getuigd hebben van een geest van
open en familiaire communicatie. De verdere, definitieve uit-
schrijving in de handschriften K en D gebruikt twee verschil-
lende werkwoorden. “Door slaap overmand” of “gegrepen
door slaap” duidt op een diepere slaap, terwijl “buiten mijzelf
gebracht (ja, getrokken) door verstrooidheid” eerder iets on-
gewoons suggereert, een verstrooidheid van aparte aard. Het
gaat niet meer om een lichte, vluchtige afleiding. De ver-
woording van de hele zin doet in de handschriften K en D ba-
rokker en gekunstelder aan. Ze wekt zelfs het vermoeden van
111

12.2 Page 112

▲back to top


een verborgen agenda.
2.1.4 Het “gezicht” dat hem verstrooide
Dat vermoeden wordt versterkt door wat volgt: “Het leek me
dat twee jongens die vroeger in het Oratorio geweest waren,
voor mij stonden.” De wending “het leek me” of “het scheen
me toe” gebruikte don Bosco immers herhaaldelijk ter inlei-
ding als hij een of ander droomverhaal wilde vertellen. Dat
gebeurde dan in de context van een beschouwing over wat
men over dromen mocht denken of na een directe medede-
ling dat hij een “droom” gehad had. Die context ontbreekt
hier, maar “het leek me” schijnt toch iets in die richting te
suggereren. Dat doet ook de indruk die hij heeft dat plots
twee oud-leerlingen voor hem staan die algauw gesprekspart-
ners en commentatoren worden. Het optreden van een gids in
droomverhalen was immers schering en inslag bij don Bos-
co.55 Het gaat om clichés, maar hier zijn het eerder fijn, deli-
caat ingeweven tips die voor de salesianen in 1884 zeker zul-
len volstaan hebben om bij eventuele lectuur zich aan een
echte droom te verwachten. Zij wisten trouwens niet dat het
feit dat het hier nu twee oud-leerlingen zijn in flagrante tegen-
spraak is met het handschrift A. Daar staat alleen: ”Heb Buz-
zetti gezien.”
Wat in A met “gezien” bedoeld wordt, is niet meteen klaar.
Betekent het daar misschien: “Ik heb Buzzetti ontmoet, hem
echt met de ogen waargenomen”? Het kan zelfs uitdrukken:
“Ik heb met Buzzetti gesproken.” Of is het daar al: “Ik heb in
een half bewuste of niet-bewuste, slaperige toestand, dus in
de verbeelding, Buzzetti zien opdagen”? De uitdrukking “het
leek me” laat ook hier de tweede mogelijkheid veronderstel-
len. Des te meer omdat iemand “zien” wel meer in een
droomvertelling van don Bosco voorkomt.56 Wat mij betreft,
kan die korte notitie in ms. A echter best betekenen: “Ik heb
112

12.3 Page 113

▲back to top


met Buzzetti gesproken.” Dan worden het verhaal van de
voorbereiding tot het slapen gaan en de wending “het leek
me dat twee (…) voor me stonden” natuurlijk literaire inkle-
ding, enscenering van de redacteur.
Om de grond van de zo-even gegeven interpretatie te begrij-
pen en de draagwijdte ervan enigszins te vermoeden, is het
nodig Giuseppe Buzzetti even nader te leren kennen. Als met-
selaarsjongen kwam hij in de jaren veertig naar het begin-
nende Oratorio. Hij wilde priester worden, maar na een on-
geluk aan de hand was dat in die tijd niet meer mogelijk.
Toch nam hij geen definitief afscheid van don Bosco. Integen-
deel, hij stelde zich als leek ter beschikking van het werk in
Valdocco. Op latere leeftijd, in 1877 werd hij als coadjuteur
officieel lid van de Congregatie. Don Bosco stelde heel veel
vertrouwen in hem. In zijn “Herinneringen aan het Oratorio
van de H. Franciscus van Sales” (1873-1875) wijdde don
Bosco enkele regels aan hem. Hij schreef: “Onder de jongens
die in de beginperiode naar het Oratorio kwamen, moet in de
eerste plaats Giuseppe Buzzetti, die altijd op een voorbeeldige
manier aanwezig was, vermeld worden. Hij was zozeer aan
don Bosco en aan de zondagsbijeenkomst gehecht dat hij
zelfs verzaakte naar huis te gaan bij zijn familie (in Caronno
Ghiringhello) zoals zijn broers en andere vrienden gewoon
waren te doen.”57
Volgens de hiervoor vermelde brief van G.B. Lemoyne aan
don Rua op 19 april 1884 verwachtte don Bosco hem in Ro-
me. Hij had hem geroepen om de zaak van de loterij ter plek-
ke in handen te nemen en hij zou geld meebrengen dat don
Bosco zo hard nodig had. Op 21 april vertrok G. Buzzetti uit
Turijn. Hij was bijgevolg in Rome toen don Bosco op 23 april
een brief aan don Lazzero schreef en eind april weer koorts-
aanvallen kreeg.58
Het is dan ook heel goed mogelijk dat hij don Bosco enkele
113

12.4 Page 114

▲back to top


dagen in moeilijke momenten bijstond. Bijvoorbeeld om me-
dicamenten te helpen innemen. Hij was blijkbaar op de hoog-
te van het gebruik van geneesmiddelen. Vanuit Rome gaf hij
in die dagen via J.B. Lemoyne nog goede raad aan don Rua
om van het spit, waarmee die overste geplaagd zat, af te ra-
ken: “Buzzetti dringt erop aan dat je elke dag een lepel van
het drankje neemt of van het antireumatische afkooksel van
de speciale Belmonte.”59 Misschien nam hij ook zijn beurt om
bij don Bosco tijdens koortsaanvallen te waken en hem na
overmatig transpireren te verversen.
Ongetwijfeld heeft don Bosco in die korte periode dat ze in
Rome samen waren, meer dan eens met hem gesproken. Zo-
wel overdag als ’s avonds, en misschien zelfs ’s nachts. Niet
alleen over de stand van zaken van de loterij, maar ook over
het Oratorio dat G. Buzzetti op vraag van don Bosco pas had
moeten verlaten voor activiteiten in Rome. Het is al veelzeg-
gend dat don Bosco juist op 23 april, pas na de aankomst
van zijn gewaardeerde medewerker, nog persoonlijk een brief
schreef aan don Lazzero en in de omslag een brief toevoegde
aan don Febraro, de studieleider van de scholieren. De laat-
ste had don Bosco, zo meent Fr. Desramaut, waarschijnlijk
om een persoonlijke tussenkomst gevraagd.60 Een interventie
die hij nodig achtte omdat de geest onder de 4de - en 5de -
jaars te wensen overliet. Juist van die scholieren verwachtte
don Bosco heel veel. Het is best mogelijk dat don Bosco zich
na gesprek met Buzzetti genoodzaakt voelde alsnog persoon-
lijk te schrijven. Zowel aan don Lazzero als aan don Febraro.
Het is trouwens merkwaardig dat hij in de brief aan don Laz-
zero een allusie maakte op “het verdrijven van droefgeestig-
heid” en aanspoorde om “opgewekt te zijn in de Heer.”61
Anderzijds blijft het mogelijk dat don Bosco ook tijdens een
verstrooidheid of bij het slapen gaan G. Buzzetti nog voor de
geest zag komen. En dat met “Buzzetti gezien” dat bedoeld
wordt. Don Bosco heeft hem immers vaker aanwezig gezien in
114

12.5 Page 115

▲back to top


zijn dromen en an als actieve partner voorgesteld in zijn
droomverhalen.62
G. Buzzetti had het Oratorio in verschillende ontwikkelingsfa-
sen gekend. Zowel in de jaren zestig als zeventig en tachtig.
Hij kon meespreken over de verschillen tussen toen en nu. En
hij durfde voor zijn inzichten uitkomen. Dat blijkt uit een schrif-
telijke bijdrage aan het derde Algemeen Kapittel. Toen schreef
hij onverbloemd: “Als wij vaststellen dat twee derde van de
jongeren die hun opleiding beëindigen [en] weggaan, onbe-
kwaam is om hun kost te verdienen.”63 Nu is precies de te-
genstelling “vroeger – nu” een kerngegeven bij het begin van
het manuscript A. Allicht met heimwee naar vroegere tijden.
Heimwee dat hij deelde met zijn hoogste en vereerde overste,
omdat ook hij weet en aanvoelen had van wat er de laatste
tijd gaande was in huis. Dat treedt treffend op de voorgrond
in de aanvangsregels van A waar don Bosco vraagt en Buzzet-
ti antwoord geeft en op indringende wijze het verschil tussen
nu en vroeger onder woorden brengt. We mogen dan ook in
geen geval uit het oog verliezen dat juist de gegevens van het
handschrift A het hart van de inhoud van de brief aan de jon-
gens vormen.
Waarom er dan in de uitwerking van C toch twee oud-
leerlingen aan het woord mogen komen, blijft een vraag. Het
gaat werkelijk om twee volwassen oud-leerlingen, hoewel de
vertaling: “Twee jongens die vroeger in het Oratorio geweest
waren”, niet zo eenduidig is.64 De commentaar van beiden op
het gebeuren op de speelplaats is immers die van volwasse-
nen. De identiteit van de genaamde Valfrè kon nog altijd niet
met zekerheid achterhaald worden.65 Een van de drie Valfrè-
kandidaten was 17 jaar oud in 1849.66 Even oud als G. Buz-
zetti, geboren in 1832. Hebben zij elkaar in het Oratorio ge-
kend en heeft Buzzetti in herinneringen en gesprekken met
don Bosco en don Lemoyne die naam laten vallen? Dat het
de tweede mogelijke kandidaat betrof, namelijk Ferdinando
Valfrè, lijkt onwaarschijnlijk. Die Ferdinando blijkt van mei
115

12.6 Page 116

▲back to top


1859 tot juli 1860 scholier te zijn geweest in Valdocco. Een
wat korte tijdsspanne om een onvergetelijke indruk na te laten
bij don Bosco. Verder is er nog Bartolomeo Valfrè, die in au-
gustus 1866 als scholier in het Oratorio begon. De wijziging
van de datum 1860 in 1870 in de passage van de kennisma-
king lijkt een tip in die richting te geven. Of is het eenvoudig-
weg een toevallige naam die bij don Lemoyne zelf in de geest
kwam, toen hij eraan dacht de evocatie van de twee onder-
scheiden taferelen van de speeltijd in het Oratorio ter afwisse-
ling en verlevendiging van het verhaal aan twee verschillende
begeleiders toe te schrijven? G.B. Lemoyne was inderdaad
een literair aangelegde man, die onder meer gedichten en
teksten van toneelstukken op zijn naam heeft staan. Feit is dat
een zekere Valfrè een erg bescheiden rol mocht spelen in het
eerste luik van de beschrijving van het recreatiegebeuren en
de beschouwingen daarbij. Als de introductie van die figuur
bedoeld was om een zekere afwisseling te verkrijgen, dan is
die poging minder geslaagd, want al te gauw verdwijnt die
Valfrè onopgemerkt voorgoed uit beeld, wat een minpunt in
de uitwerking is.
Ook de keuze van het jaartal 1870 is minder gelukkig. Dat
kunnen we afleiden uit de avondwoordjes of, laten we het
maar zeggen, avondlijke verhalen die don Bosco eind april
begin mei 1868 in Valdocco aan de jongens vertelde. Die
verhalen zal ik hierna vaker bij de bespreking betrekken.
Bepaalde kleine verschillen in de tekst tussen de handschriften
C, K en D moeten toegeschreven worden aan een stijlmetho-
de die wil dat gedeelten van de dialoog duidelijk worden toe-
gekend aan een van de deelnemende partners. Bijvoorbeeld:
“antwoordde ik” en “voegde hij eraan toe.” “Hij” is in D zelfs
het erg neutrale en afstandelijke “die man” geworden. Een
wat vreemd woordgebruik voor een oud-leerling, namelijk
Buzzetti die in 1884 bij de salesianen beter bekend moest zijn
dan bij de jongens.
116

12.7 Page 117

▲back to top


2.2 Beschrijving van de ontspanning op de speelplaats vóór
1870
Het tafereel met de ontspanning op de speelplaats van Val-
docco vóór 1870 begint met de
2.2.1 Voorstelling van Valfrè
Hij treedt als eerste naar voren, groet vriendelijk en hartelijk.
Beide woorden geven het Italiaanse “affettuosamente” genu-
anceerd weer. Hij is niet alleen vriendelijk, hij is ook welle-
vend. Hij gebruikt het beleefdheidswoord “u” als hij don Bos-
co aanspreekt, terwijl zijn oud-directeur hem met het vertrou-
welijke “je” of “jou” antwoordt. In de brief aan de jongens
waarschijnlijk geschreven met een belerende bedoeling te-
genover de toekomstige jonge luisteraars. Met betrekking tot
zijn medewerkers lag het wellicht anders.
Het mag wel even verrassen dat don Bosco onmiddellijk stelt
dat hij zich hem “en al de anderen” herinnert. Nu was don
Bosco vaker niet beducht voor een of andere overdrijving.
Don Lemoyne hier blijkbaar evenmin. In ms. C hield hij het
nog bij “de anderen”, wie die anderen of alle anderen op dat
ogenblik van de ontmoeting ook mogen geweest zijn. Wilde
hij hen laten verstaan dat hij niemand vergat en dat hij van
ieder van hen zoveel hield, dat ze de indruk hadden, dat hij
het meeste van hem hield?67 Of is het een prospectief element
met al voor ogen de groepen jongeren die verder de speel-
plaats gaan bevolken?
Een laatste markante verandering van C naar K en D in de
voorstelling van Valfrè is het jaartal. Volgens C “was Valfrè in
het Oratorio nog vóór 1860.” Om nog niet achterhaalde re-
denen is dat in K en D 1870 geworden.68
117

12.8 Page 118

▲back to top


2.2.2 Beschrijving van de vrolijke en bruisende ontspanning
op de speelplaats in de periode vóór 1870
Daarmee is de korte voorstelling ten einde. Geen verdere in-
voelende vraag naar familiale omstandigheden, beroepsleven
of gezondheidstoestand. Dat alles is niet ter zake. De redac-
teur stevent onmiddellijk op de kern af. En die houdt verband
met don Bosco’s vraag aan Buzzetti in A: “Maar leken de jon-
gens van nu je beter dan die van vroeger?” Valfrè mag nu
echter zelf met de deur in huis vallen en de vraag stellen:
“Wilt u de jongens zien die in mijn tijd in het Oratorio wa-
ren?” En conform de vraag van don Bosco aan Buzzetti gaat
het antwoord van Valfrè niet in de richting van hoe zijn mede-
leerlingen het tegenwoordig maken. Integendeel hij toont don
Bosco hoe het hun vroeger gedurende hun schooljaren ging
en hoe gelukkig ze bij hem waren. Om dat te laten zien en te
illustreren wordt een scène uit het dagelijkse leven van het
Oratorio gekozen: het verloop van een recreatietijd op de
speelplaats.
Die keuze is helemaal niet verwonderlijk. Een jaar geleden,
tijdens zijn verblijf in Frankrijk in de lente van 1883 vond bij
de assumptionisten een tafelgesprek plaats. Dat onderhoud
verscheen in de vorm van een interview in het blad “Le Pèle-
rin” van 12 mei 1883. Toen men het had over straf geven,
moet don Bosco gezegd hebben: “Geen enkele speciale vorm
van repressie. Het is echter waar dat soms iemand wegge-
stuurd wordt. Maar in plaats van straffen hebben wij de assis-
tentie en het spel (i giuochi, de spelen).”69
In levensbeschrijvingen van jongeren die don Bosco gekend
heeft of over wie hij vertelt, ruimt hij haast altijd enkele passa-
ges in over hun activiteiten op de speelplaats. Daaruit blijkt de
waarde die hij aan de ontspanning in de opvoeding hechtte.
Moest hij Domenico Savio nog aansporen “niet na te laten
altijd met de andere jongens aan het spel deel te nemen”,
118

12.9 Page 119

▲back to top


dan mocht hij zijn bewondering uiten voor M. Magone die
“de ziel van de ontspanning was en allen in beweging hield.”
“Van zijn grote levendigheid gaf hij (Magone) schitterende
staaltjes op de speelplaats tijdens de recreatie.” Francesco
Besucco nam de zaken zelfs te ernstig op en zei tot don Bos-
co: “U zei me dat deze speeltijd God bevalt en ik zou willen
de gewoonte aannemen alle spelen die mijn kameraden spe-
len, goed te spelen.” In “Severino of de avonturen van een
alpenjongen” laat hij de man terugblikken op de eerste jaren
van het Oratorio als “plaats van ontspanning.” Daar “wordt
gesprongen, gerend, boccia gespeeld, gekegeld en op stelten
gelopen, daar wordt gezongen, fanfare gespeeld, gelachen
en geschertst. Daar zijn duizend andere mogelijkheden om te
spelen.” Severino maakte de verhuis naar het terrein van Val-
docco mee. Zijn terugblik mocht hij besluiten met de rake sa-
menvatting: “Omdat de ruimte hier meer geschikt was, kon
men de godsvruchtoefeningen, de recreatie, het spelmateri-
eel, de avond- en zondagsschool ordelijker organiseren.”70
De ontspanning kreeg werkelijk een ereplaats in het geheel.
Toen hij in april 1861 zijn jongens toesprak, zei hij: “Ik ver-
lang dus dat de jongens niet zoveel om me heen hangen. In-
tegendeel, ik heb liever dat ze altijd de hele recreatie meema-
ken.”71
Dat element bij uitstek van zijn opvoedingswijze bekrachtigde
hij voorgoed in een passage van de kleine verhandeling over
“Het preventieve systeem in de opvoeding van de jeugd”
(1877). Die bevestiging formuleerde hij op deze manier: “Er
moet ruim gelegenheid zijn om te springen, te rennen, te roe-
pen naar hartenlust. Gymnastiek, muziek, declamatie, toneel,
de wandelingen…”72
Terecht mocht hij tijdens dat tafelgesprek in 1883 dan ook
zeggen: “Wij hebben de assistentie en het spel.” De recreatie
was een essentieel deel van zijn opvoedingsmethode. Hij kon
119

12.10 Page 120

▲back to top


er in zijn praktijk als schrijver voor de jeugd niet over zwijgen.
In zijn gesprekken met G.B. Lemoyne en G. Buzzetti beleefde
hij blijkbaar evenveel plezier aan het oproepen van de leven-
dige, lawaaierige en deugddoende recreatie van de jongens
in vroegere jaren van het Oratorio als hij beleefd had toen hij
in “Severino” de ingrediënten van de ontspanning op de
speelplaats dik in de verf zette.73 In de beschrijving van de
sfeer op de speelplaats en in de opsomming van de spellen
worden in K en D gelijkaardige of soms dezelfde woorden
gebruikt als in Severino.
Het handschrift K en daarna D voegen het baarspel eraan
toe. Misschien op aangeven van don Bosco die er heel veel
van moet gehouden hebben. In de biografie van M. Magone
luidt het: “Hij [Magone] was in alle hoeken van de speelplaats
te vinden. Ieder spel dat lichamelijke behendigheid vereiste,
was een lust voor hem. Het spel dat wij “barra rotta” heten,
droeg zijn voorkeur weg en hij stond er bekend voor.” Ook
Severino ging erin op: “Op een zondagavond was ik een en
al aandacht voor een spel dat wij onder elkaar “bara (sic!)
rotta” noemen. (…) Ik was vuur en vlam.”74
Nieuw in K en D tegenover de scènes in die boeken voor de
jeugd is de introductie van de deelname aan de ontspanning
en het spel door priesters en clerici (priesterstudenten). “Aan
alle kanten en overal.” Ook daarbij wordt in de manuscripten
K en D een nieuw spel vermeld: “stomme ambacht.” In verge-
lijking met C worden de activiteiten van de priesters en clerici
in K en D omgewisseld. Nu is een priester “een verhaaltje aan
het vertellen” en speelt een clericus “alle ezels vliegen en
stomme ambacht” mee. Dat strookt overigens beter met de
werkelijke situatie van elke dag in de periode vóór 1870.
Toen waren er immers nog niet veel priesters aanwezig. Op
die plaats van de beschrijving valt wel een heel belangrijk as-
pect van de eerste redactie (C) weg, namelijk dat “de clerici
120

13 Pages 121-130

▲back to top


13.1 Page 121

▲back to top


en de priesters de ziel van de ontspanning waren.” Dat ele-
ment zal in K pas opgenomen worden na de schets van het
speelplaatsgebeuren in 1884 (10-11) en in D nog later in de
tekst (16).
Bewaard is echter wel de indruk van de algemene sfeer van
dat tafereel die zowel in het begin als op het einde van het
gesprek met Valfrè tot uiting komt: “een en al vrolijkheid” en
“jongens die vrolijk door elkaar riepen.” In het Italiaans zijn
dat de woorden “allegria” en “allegramente.” Het zijn gelief-
koosde woorden waarmee don Bosco graag de atmosfeer in
zijn huizen kenmerkte. Onder meer in de jeugdboeken. Toen
Savio zijn voornemen heilig te willen worden aan zijn geeste-
lijke begeleider bekendmaakte, reageerde don Bosco als
goede opvoeder: “Ik verlangde als eerste een voortdurende
en gematigde vrolijkheid. (…) Ik gaf hem als aanbeveling niet
na te laten deel te nemen aan de ontspanning met zijn kame-
raden.”75 Waarschijnlijk vreesde hij dat de jongen de zaken te
ernstig zou opnemen. In het leven van Francesco Besucco
(1864) wijdde don Bosco een heel hoofdstuk aan de “alle-
gria” (vrolijkheid, blijheid). Don Bosco zegt hem toe: “Ik zal je
bijstaan met alle middelen waarover ik beschik. Als je een
goede jongen wil worden, breng dan drie dingen in praktijk
en alles zal op wieltjes lopen.” Daarop vraagt de jongen:
“Welke zijn die drie dingen?” Dan somt don Bosco de drie
op, die zo bekend geworden zijn: “Dit zijn ze: “Allegria, Stu-
dio, Pietà”, vrolijkheid (blijheid, opgewektheid), studie,
vroomheid.” Onmiddellijk reageert de jongen al overdrijvend:
“Vrolijkheid…Vrolijkheid… Ik ben zelfs te vrolijk. Als vrolijk zijn
volstaat om een goede jongen te worden, dan ga ik spelen
van ’s morgens tot ’s avonds. Ben ik daarmee op de goede
weg?” Waarna don Bosco weer: “Niet van ’s morgens tot ’s
avonds, maar enkel tijdens de uren dat de recreatie toegela-
ten is.”76
Het gebruik van de stijlfiguur inclusio, waarbij bepaalde zins-
delen of zinnen van het begin van een tekstgedeelte op het
121

13.2 Page 122

▲back to top


einde ervan letterlijk herhaald worden, in K en D is betekenis-
vol. Het onderlijnt de eminente plaats van de uitgelaten recre-
atie op de speelplaats in het preventieve systeem.
Het is niet de eerste keer dat don Bosco het speelplaatsgebeu-
ren uit het “vroegere Oratorio” met enthousiasme en een ze-
kere nostalgie beschrijft. Dat deed hij bijvoorbeeld al tijdens
een avondwoordje in 1868. Toen vertelde hij: “Vervolgens
scheen het me toe dat ik tot op de speelplaats gegaan was.
(…) Opeens veranderde het huidige Oratorio van uitzicht en
zag eruit als ons eerste huis, heel in het begin. (…) Men moet
zich voorstellen dat de speelplaats omgeven was door uitge-
strekte velden die niet bebouwd en niet bewoond waren. Ze
strekten zich uit tot aan de weiden van de citadel waar onze
eerste jongens naartoe liepen om te spelen. (…) Ik stond met
opengesperde ogen te kijken, zonder maar één keer met de
oogleden te knipperen. Opeens vielen toen alle druiven op de
grond. Ze werden evenveel levendige en vrolijke jongens die
in één ogenblik de hele speelplaats van het Oratorio vulden.
Ook elke ruimte die door de druivelaar overschaduwd werd.
Ze dansten, speelden en renden onder die eigenaardige per-
gola. Het was een echt plezier hen te zien. En hier waren alle
jongens bijeen die er eens geweest waren, die er nu zijn en
die ooit in het Oratorio en in de andere colleges zullen ko-
men.”77
Het minste dat we daarbij mogen aanmerken is dat don Bos-
co een buitengewoon positief beeld van het “vroegere Orato-
rio” met zich meedroeg en dat graag in de verf zette als een
modelsituatie die moest bestendigd worden. Het was een
beeld dat hij in gesprekken met don Lemoyne toen in Rome
waarschijnlijk weer voor ogen had. Het was ook een beeld
waarmee don Lemoyne al langer vertrouwd was. Hij was er
immers bij toen don Bosco tijdens zijn verblijf in Lanzo naar
eigen zeggen door nachtmerries geplaagd werd. Don Lemoy-
122

13.3 Page 123

▲back to top


ne was er toen directeur en hoorde don Bosco schreeuwen tot
in zijn kamer.
2.2.3 De indruk die de recreatie op Don Bosco maakte
Alvorens don Bosco’s reactie te tekenen, last J.B. Lemoyne
een neutraal gestelde appreciatie van het gebeuren in. Ze
wordt inderdaad noch in de mond van Valfrè noch in die van
don Bosco gelegd. Dat kan onmiddellijk afgeleid worden uit
het gebruik van het onbepaalde “men”: “Men kon mer-
ken….” Alsof plots een derde neutrale omstander, ja de re-
dacteur zelf mee aan het kijken was. Toch is de inhoud van de
bedenking geen louter willekeurige ingreep van de redacteur.
De eerste notities (A) bevatten voor de redactie immers al de
suggestie: “Het hartelijke vertrouwen moet er binnenkomen.”
Don Lemoyne springt daar echter heel vrij mee om. Niet in de
uitwerking van C, wel in K en dan ook in D. Allereerst ver-
plaatst hij het gegeven naar voren. In A komt de aanduiding
van de koerswijziging die tot genezing van de toestand in Val-
docco moet leiden, inderdaad pas later in de gedachtegang
voor. De vervroegde inlassing verhindert de redacteur echter
niet het gegeven in de commentaar van Buzzetti nadien te
hernemen (20-21). Vervolgens ontwikkelt hij don Bosco’s in-
zicht op een hem eigen manier. In K maakte hij het adjectief
“hartelijk” uit A tot een zelfstandig naamwoord: “hartelijk-
heid”, dat in die hoedanigheid en met die intensiteit in de ge-
schriften, conferenties en toespraken van don Bosco niet lijkt
voor te komen.78 Bij don Lemoyne echter wel. Zo in zijn brief
uit Rome d.d. 10 april. Daarin liet hij don Rua weten dat don
Bosco, “die heel moe was” de uitnodiging aanvaardde die
graaf Riant met de grootste hartelijkheid gedaan had.”79 Daar
gaf hij dus zelf de voorkeur aan cordialità (hartelijkheid) bo-
ven “amabilità (beminnelijkheid), affabilità (minzaamheid),
benevolenza (welwillendheid) of “amorevolezza” (vriendelijk-
heid, minzaamheid).80 In D plaatst hij bovendien het belang-
rijke begrip “vertrouwen” ernaast, eveneens vergezeld van het
123

13.4 Page 124

▲back to top


hyperbolische “grootste.” Daarmee bereidt hij in D de eerste
nabeschouwing van Valfrè voor. Het algemenere effect van de
verschuiving en de herhaling is natuurlijk dat beide elementen
in het schrijven voor de medebroeders des te sterker resone-
ren.
Wat de lezer van het tussenstukje ook kan aanvoelen, is dat in
de redactie van de brief aan de jongens juist de houding van
de jongeren ten opzichte van de assistenten, leraren en over-
sten gekenmerkt wordt. “Jongens” staat daarom terecht voor-
op in “tussen de jongens en de oversten.”81 Dat is zo gebleven
in de versie voor de salesianen, hoewel in de daarop volgen-
de commentaar de rollen omgekeerd worden.
Die eigenlijke commentaar wordt nog voorafgegaan door de
indruk die de recreatie op don Bosco maakte en die in de ik-
vorm weergegeven wordt: “Ik was in de ban van dat schouw-
spel.” Omdat don Bosco daarna zwijgt, kan Valfrè het initia-
tief nemen.
2.2.4 Commentaar van Valfrè met de hoofdgedachte: “Fami-
liariteit schept genegenheid en genegenheid wekt vertrouwen”
Zijn nabeschouwingen bestaan enerzijds uit een hoofdge-
dachte die al in de redactie B en daarna in C prominent aan-
wezig was, maar in B nog door Buzzetti uitgesproken werd.
Anderzijds omschrijven ze uitwerkingen van het vertrouwen dat
op een bijzondere wijze tot stand gekomen is. Het zijn inder-
daad elementen die we in A en ook in B en C terugvinden, zij
het op een ander ogenblik van de reflectie op wat de ge-
sprekspartners hebben zien gebeuren.82
De hoofdgedachte die Valfrè in de drie versies (C, K en D)
verwoordt, tekent tegelijk het hoofdkenmerk van het gebeuren
op de speelplaats: “Kijk: familiariteit schept genegenheid en
genegenheid wekt vertrouwen.” (7) Zoals zo-even gezegd
124

13.5 Page 125

▲back to top


werd, dook het woord “famigliarità” ook in B op. Tot twee-
maal toe. Dat woord viel daar verrassend en kwam tegelijk
enigmatisch over. Verrassend omdat don Bosco “famigliarità”
voordien in avondwoordjes en brieven niet of nauwelijks met
zulke positieve suggestie in de mond of in de pen genomen
had. Enigmatisch omdat in B niet de minste uitleg volgde.
Enige uitleg kwam er pas in de C-redactie. Maar ook daar
bevatte de toelichting nog geen definitie van het begrip. Don
Lemoyne wees “slechts” op de positieve werking van de “fa-
migliarità” in de opvoeding door te stellen dat “famigliarità”
genegenheid doet ontstaan. Op haar beurt “wekt die vertrou-
wen.” Terloops wil ik vermelden dat de gedachte heel sterk
aanleunt bij een aanbeveling van F. Aporti. Die pedagoog in
Turijn gaf de leraar of onderwijzer de raad “met zijn om-
gangsvormen (suoi modi) de liefde (amore) en het vertrouwen
van zijn leerlingen te winnen.” Toch verkoos hij het algemene
“omgangsvormen” boven “famigliarità.” Ongetwijfeld omdat
hij tegelijk wilde waarschuwen om “die grondregel niet zoda-
nig te overdrijven dat genegenheid (affetto) en vertrouwen in
“famigliarità” zouden ontaarden.”83 Door dat voorbehoud van
Aporti verschilt zijn overtuiging natuurlijk erg met de onvoor-
waardelijke positieve keuze van don Lemoyne en don Bosco.
Heel zeker in de brief en ook in het langere schrijven.
Na het aforisme van de hoofdgedachte schakelt de redacteur
een passage in die pas op het einde van de versie C te vinden
is: “En (dan) delen de jongeren zonder vrees alles mee.” Tot
en met: “dat hij van hen houdt.” (Vandaar de cursieve letter in
de C-kolom van het synoptische overzicht. 7) In het manu-
script K is van die toelichting in C zo goed als niets te merken.
In de uitwerking voor de salesianen neemt de redacteur de
gedachten uit een herhaling in C wel volledig over. Maar zo-
doende geeft hij ook hier nog geen precieze bepaling van het
woord “famigliarità.” Die betekenis moeten we als lezers voor-
lopig zelf op de ene of andere manier trachten te achterhalen.
Dat wil ik in elk geval in het kort proberen. Op dit ogenblik in
125

13.6 Page 126

▲back to top


het kort omdat ik wens dieper erop in te gaan waar de tekst
van de redactie D het begrip “famigliarità” een tweede keer
op de voorgrond plaatst. (21)
Vooraf wil ik echter nog de aandacht vestigen op een niet on-
belangrijk gegeven. In C werd de hele toelichting bij familiari-
teit, genegenheid en vertrouwen in de mond van Buzzetti ge-
legd. In D mag Valfrè ze ten beste geven. Dat is voor de re-
dacteur blijkbaar geen probleem. Hij wil overduidelijk niet
alleen zijn taak als redacteur vervullen, hij wil ook een creatief
opgebouwd en aangenaam geschreven verhaal vertellen. Zijn
werkwijze versterkt natuurlijk wel het vermoeden dat het per-
sonage Valfrè het resultaat is van een literaire vondst of con-
structie. Meteen is die oud-leerling de eerste gesprekspartner
van don Bosco die in C een naam krijgt, waar in A toch al-
leen van Buzzetti sprake was.
ƒ Familiariteit als omgangsstijl
Bekijken we het tafereel van de ontspanning opnieuw, dan
wordt het duidelijk dat de betekenis van “famigliarità” van-
doen heeft met de manier waarop de jongens omgaan met de
opvoeders en zij ook met hen. Het begrip houdt rechtstreeks
verband met de omgangsstijl, met het relatiepatroon. De jon-
gens gaan spontaan en ongedwongen luisteren naar wat een
assistent te vertellen heeft. Ze spelen met de leraren en assis-
tenten mee. Ze omringen “de priesters en clerici aan alle kan-
ten.” Ze mijden de opvoeders niet, ze lopen niet van hen weg.
Integendeel, ze gaan gemoedelijk, vertrouwelijk, complexloos
met hen om. Hetzelfde geldt wat de volwassenen betreft. Zij
blijven niet van op een afstand het spel en het gedrag van de
jeugdigen observeren. Integendeel, zij bevinden zich “te mid-
den van de jongeren”, iets wat don Bosco uiterst dierbaar
was. Dat zal verder nog geaccentueerd voorkomen. Met hen
meespelen, achten zij niet beneden hun waardigheid. Zij zijn
als broers en vrienden onder hen aanwezig. De omgang met
126

13.7 Page 127

▲back to top


elkaar is familiaal (als in een goed gezin), spontaan en tevens
informeel, ongedwongen, familiair in de positieve zin van dat
woord.84
Dat alles ligt in de lijn van wat amper een jaar vroeger een
Franse journalist in Turijn zelf ervaren had en naar aanleiding
van het verblijf van don Bosco in Parijs in Le Pèlerin van 12
mei 1883 uitschreef. “Wij hebben dat systeem (opvoedings-
systeem) in actie gezien. In Turijn vormen de scholieren een
groot college, waar men geen rijen kent. Men gaat er van de
ene plaats naar de andere op de wijze van een familie. Iedere
groep gaat rond een leerkracht staan, zonder lawaai, zonder
opwinding.”85 Na de observatie van het slotgebeuren van een
speeltijd heeft die journalist met de uitdrukking “op de wijze
van een familie” [gezin] een belangrijk aspect van de opvoe-
dingsmethode van don Bosco gevat en op een persoonlijke
manier gekenschetst. Een manier die iets essentieels weergeeft
van de betekenis van het in 1884 gebruikte “famigliarità.”
Een ander deel van de betekenisinhoud was aan bod geko-
men tijdens het tafelgesprek bij de assumptionisten in Parijs.
Daarover berichtte Le Pèlerin eveneens. Tijdens dat onder-
houd stelde men don Bosco de vraag “waarin de vorming die
aan de jongens gegeven wordt, dan wel bestond.” Hij ant-
woordde: “De vorming bestaat in twee dingen: “dolcezza”
(zachtheid, minzaamheid, vriendelijkheid, beminnelijkheid) in
alles en de kapel altijd geopend.” “In alles”, dat wil zeggen
“op elk gebied”, “bij alle contacten.” Dat mag en moet on-
derstreept worden. Naar aanleiding van datzelfde gesprek
publiceerde Le Monde rond dezelfde tijd (17 mei 1883) deze
uitspraak van don Bosco: “De jeugdige zielen hebben tijdens
de periode van hun vorming een grote behoefte aan het erva-
ren van de weldoende invloed die van de priesterlijke bemin-
nelijkheid (vriendelijkheid) uitgaat.”86 Ook in dat verslag wordt
het woord “dolcezza” gebruikt.
127

13.8 Page 128

▲back to top


Zo te horen viel in dat onderhoud aan tafel het woord “famig-
liarità” niet. Toch geven de verslagen zowel in Le Pèlerin als in
Le Monde te verstaan dat voor don Bosco de spontane, in-
formele, vertrouwelijke en vriendelijke omgang van de opvoe-
ders met de jongeren van het hoogste belang is.
ƒ De weldoende kracht die van de familiariteit uitgaat: de
opwekking van genegenheid
Volgens Valfrè is het rechtstreekse resultaat van de weldoende
kracht die van “familiariteit” uitgaat, de opwekking van gene-
genheid. De familiare, gemoedelijke, vertrouwelijke en min-
zaam-vriendelijke omgangsstijl doet genegenheid/liefde ont-
kiemen en groeien in de jonge mensen, zodat zij hun begelei-
ders graag zien. Daarom kan die stijl niet hoog genoeg ge-
schat worden.
In Valfrès soort aforisme, dat op gebalde wijze duidt wat er op
de speelplaats te zien was, valt te noteren dat het oorspronke-
lijke woord voor “genegenheid/liefde”, “die gewekt wordt”,
“amore” is. Dat woord komt niet zo plots als “famigliarità.”
Althans als we rekening houden met A. Daarin komt het al
voor, namelijk in de zo geschreven uitdrukking “amor per / /
vicendevole”, liefde/genegenheid voor elkaar, wederkerige of
onderlinge liefde. Het woord “amore” wordt in die fragmen-
taire notities echter niet onmiddellijk gebruikt. Het duikt maar
op in een tweede reeks gedachteflarden die enkele middelen
bevat om de malaise in Valdocco te overwinnen. Dat woord
“amore” is niettemin ongewoon bij don Bosco. In pedagogi-
sche teksten, maar ook in andere, heeft hij het telkens weer
over “carità” of “carità fraterna” (broederlijke liefde). Het ver-
schil tussen carità en amore bestaat normaal gesproken hierin
dat amore uiteraard verwijst naar de grote waarde van de
affectieve factor in de relaties van mensen. Amore is inder-
daad de naam voor doorvoelde liefde, voor de gevoelslief-
de.87 Vandaar ook de gelijktijdige vertaling genegenheid èn
128

13.9 Page 129

▲back to top


liefde [zonder een of ander adjectief] in de Nederlandse tekst.
(7)
Hoewel ik hier al de aandacht daarop vestig, acht ik het op-
portuun pas verder op het verschil tussen naastenliefde of
christelijke liefde en “amore” nader in te gaan.
De uitingen van de genegenheid van de kant van de jongeren
raken dan weer de volwassenen en wekken aan de zijde van
de opvoeders positieve gevoelens waardoor ook zij hen graag
zien, van harte van hen houden.88
ƒ De vrucht van wederzijdse genegenheid is vertrouwen
Het tweede stuk van de stelling van Valfrè vestigt de aandacht
op de vrucht van de wederzijdse genegenheid. Dat is vertrou-
wen: “en liefde (genegenheid) wekt vertrouwen.” Daarmee
wordt in het schrijven voor de salesianen het element “ver-
trouwen” geanticipeerd en in tegenstelling met de eerdere
versies onmiddellijk ook nader toegelicht.
In de brief aan de jongens had Valfrè zich moeten beperken
tot de algemene stelling en het niet uitdrukkelijk gestaafde
effect “vertrouwen in en buiten de biecht.” Dat was daar al
een aanpassing van wat in het begin van A via het tegendeel
aangeduid werd, namelijk “de jongens van nu hebben niet
veel vertrouwen in de biechtstoel.” De wending “de jongens
van nu” in de aantekeningen verraadt dat de gedachte eerder
thuishoort in de commentaar bij het tweede tafereel onder
begeleiding van Buzzetti. Maar het is anderzijds heel aanne-
melijk en passend daarop vooruit te lopen en de aandacht
van de salesianen te vestigen op de gunstige uitwerking van
genegenheid (liefde) en vertrouwen.
Om toe te lichten wat vertrouwen “buiten de biecht(stoel)” en
ook “binnen de biechtstoel” bewerkt, maakt de redacteur voor
129

13.10 Page 130

▲back to top


de uitwerking in D gebruik van suggesties uit A. Die werden in
de versie C al ontwikkeld, maar daar in de mond van Buzzetti
gelegd. Nog wel op een heel ander ogenblik van het onder-
houd met don Bosco.89
ƒ De gunstige invloed van vertrouwen op het opvoedings-
proces
Valfrè mag hier nu dadelijk drie uitingen in het gedrag
van de jongens aantonen die getuigen van de gunstige in-
vloed van vertrouwen in het opvoedingsproces.
Het eerste bewijs dat de jongens vertrouwen hebben, bestaat
hierin dat zij “hun hart openen en zonder vrees alles open en
bloot voorleggen” aan de opvoeders. Alles. Ze komen dan af
met alle mogelijke problemen, met hun vreugdes en hun leed.
Openheid, onbeperkte openheid van hart was voor don Bos-
co een conditio sine qua non om te kunnen opvoeden: Het is
dan ook niet te verwonderen dat hij in het “Reglement voor de
huizen” de jongens op het hart drukte: “Openen jullie vrijwil-
lig je hart voor hen [de oversten]. Beschouwen jullie hen als
vaders die vurig jullie geluk wensen.”90
Vervolgens tonen zij hun vertrouwen in het bijzonder
door openhartigheid bij het boetesacrament: “Zij worden
openhartig in de biecht en buiten de biecht.” Dat is bijna con-
form de formulering van K. Die voegde aan A, althans op die
plaats van de commentaar van Valfrè, enkel “buiten de
biecht” toe zonder de minste nadere verklaring van dat “bui-
ten.” De uitleg komt alleen in D aan bod. Wellicht vanuit C
waar de gedachte helemaal op het einde toegevoegd werd.
Aan de openheid bij het biechten hechtte don Bosco heel gro-
te waarde. In de jaren zestig schreef hij aan de scholieren in
Mirabello: “Geven jullie me voor een paar ogenblikken enkel
je hart in handen, daarna zullen jullie tevreden zijn.”91 Dat is
een van zijn grote stokpaardjes als ik de gehechtheid aan die
130

14 Pages 131-140

▲back to top


14.1 Page 131

▲back to top


vorm van openhartigheid zo mag noemen.
Ten derde “doen ze gewillig wat leraren, assistenten en
oversten willen bevelen” of vragen. Dat laatste stemt overeen
met “aan wie zij gehoorzaamden” in de optekeningen in A.
Die overtuiging en de stelling van A.M. Teppa lijken als twee
druppels water op elkaar. A.M. Teppa schreef: “Naar wie
bemind wordt, luisteren ze altijd graag en ze gehoorzamen
hem altijd graag.”92 Gehoorzaamheid was voor don Bosco
heel belangrijk. In het Reglement van de huizen schreef hij dat
de vier “deugden die het mooiste sieraad van een jonge chris-
ten vormen, deze zijn: zedigheid, nederigheid, gehoorzaam-
heid en de christelijke liefde.” Het achtste hoofdstuk van dat
Reglement begint met het artikel: “Het fundament van iedere
deugd van een jongen is de gehoorzaamheid aan zijn over-
sten.” Die gehoorzaamheid moet prompt, eerbiedig en blij
zijn tegenover ieder bevel.”93 In het droomverhaal over Do-
menico Savio is een van de zeven bloemen in de ruiker die de
jongen in de handen draagt, de zonnebloem van de gehoor-
zaamheid.94 Toen hij begin mei 1868 over zijn dromen in
Lanzo vertelde, liet hij de gids zelfs zeggen: “Juist, de onge-
hoorzaamheid is de wortel van alle kwaad.”95 Maar gehoor-
zaamheid had geen uitstaans met angstvallig respect en nog
minder met vrees. Gehoorzaamheid zien als vrucht van de
liefde tekende don Bosco. In zijn Herinneringen getuigde hij
over de periode dat hij als leerling in het middelbaar onder-
wijs tijdens de vakantie jongens bezighield: “Dat was dus een
soort oratorio waaraan circa vijftig kinderen deelnamen. Zij
zagen mij graag en gehoorzaamden mij alsof ik hun vader
was.” De belerende toets is hoorbaar in de keuze van het
woord “vader”, waar “grotere broer” wellicht beter op zijn
plaats geweest was. Over zijn activiteit in de beginjaren van
het Oratorio in Valdocco schreef hij in dezelfde Herinnerin-
gen. In dezelfde zin: “Ieder van hen werd mij zozeer genegen
dat zij niet alleen uitermate goed gehoor gaven aan mijn be-
velen, maar er ook erg op uit waren om een of andere taak
131

14.2 Page 132

▲back to top


toevertrouwd te krijgen. (…) En inderdaad, de gehoorzaam-
heid en genegenheid (l’ubbidienza e l’affezione) van mijn
leerlingen grensden waarachtig aan het dolle.”96 Zo vervlocht
hij in de terugblik op zijn leven zijn pedagogische voorkeur en
de opdracht aan de medewerkers. Dat het meteen een op-
dracht was, mogen we horen in de wending “mijn leerlingen”,
niet “mijn jongens” wat voor de beschreven periode beter zou
gepast hebben. Don Bosco’s hart was in 1884 nog vol van
soortgelijke herinneringen en inzichten, want hij keek ze na
voor de publicatie in het Bollettino Salesiano door don Bonet-
ti. Ook don Lemoyne kon, onder meer dankzij de publicatie in
die jaren, er heel vertrouwd mee zijn.
Door die drie heilzame resultaten van vertrouwen aan de kant
van de jongens te expliciteren is de wederkerigheid van ver-
trouwen schenken en vertrouwen ontvangen, verloren gegaan.
Via de beschrijving van de recreatie in C leek die wederkerig-
heid, die wederkerige familiariteit nochtans gesuggereerd te
worden. Het gaat nu in D uitdrukkelijk om het vertrouwen dat
de jongeren schenken en dat de opvoeders winnen dankzij
hun vertrouwelijke, familiare omgangsstijl.
Ten gevolge van dat gedeelte met de uitingen van vertrouwen
van de kant van de jongeren valt het aandeel van Valfrè in het
gebeuren langer uit dan in de redactie van C. Eens te meer
een bewijs van de vrijheid die don Lemoyne zich in de compo-
sitie veroorlooft met de componenten van de gegevens die hij
ter beschikking had.
Na die uitleg bij het begrip vertrouwen is de rol van Valfrè
gespeeld. In elk geval verdwijnt hij van het toneel om plaats te
maken voor de gesprekspartner uit de eerste aantekeningen
(A). Dankzij die uitweiding bij vertrouwen is hij iets langer aan
het woord mogen blijven dan in de redactiepoging C. Een
echt evenwicht tussen de commentaar bij de eerste scène en
die bij de tweede heeft de redacteur daarmee nochtans niet
132

14.3 Page 133

▲back to top


bereikt. Vanuit compositorisch oogpunt is het evenmin erg
geslaagd Valfrè met de stille trom te laten vertrekken en hem
op geen enkel moment nog een bijdrage te laten leveren aan
de bespiegelingen bij het tweede luik van de ontspanningstijd
was zeker niet de gelukkigste inval. Nu hij daar toch aanwezig
was, kon Valfrè als volwassen man zich een verantwoorde
mening vormen over wat er te zien viel en dat inzicht ook ten
beste geven, zij het eventueel in de schaduw van Buzzetti.
2.3 Verloop van de recreatie op de speelplaats van het Ora-
torio rond 1884 onder begeleiding van G. Buzzetti (7-29)
A. Het eerste luik van het tafereel van die ontspanning dat
focust op de gedragingen van de jongens
2.3.1 Kennismaking met Buzzetti
De begeleider bij het tweede tafereel kreeg in C nog geen
eigennaam. Het bleef bij “die andere oud-leerling” en “zei die
oud-leerling.” In K werd hij al iets concreter voorgesteld als
“mijn andere oud-leerling met een heel witte baard.” In de
redactie C had dat opvallende uiterlijk nog geen betekenis
voor het verhaal. Er is daar geen sprake van. In de brief aan
de jongens echter wel. Daar dient de baard even verder in de
tekst om bij hen elke verwarring betreffende de identiteit van
de spreker te voorkomen (K, 8). Het is best mogelijk dat de
schrijver de identiteit van de tweede gesprekspartner op een
speelse en jongensachtige wijze kon laten raden door de jon-
gens omdat de meesten onder hen vertrouwd waren met het
uiterlijk van de ouder geworden Buzzetti.97 Het kan echter ook
dat hij het algemeen en onbepaald wilde houden om bij de
jongens niet de argwaan te wekken dat G. Buzzetti naar Rome
was gereisd om don Bosco te informeren.
De veronderstelling dat de vermelding van de witte baard nog
een toevallig en niet direct naar een bekende persoon verwij-
133

14.4 Page 134

▲back to top


zend kenmerk kon zijn, wordt me ingegeven door het feit dat
G.B. Lemoyne het in het schrijven voor de medebroeders no-
dig acht nu rechtstreeks naam en voornaam van de tweede
oud-leerling te onthullen. (“Die man was Giuseppe Buzzetti.”)
Door de naam van de “andere oud-leerling” bekend te ma-
ken laat don Lemoyne in deze redactie het eerste gegeven van
het handschrift A recht wedervaren. Misschien vond hij het
ook handiger alles wat nog zou volgen, vooral de kritiek op
de situatie rond 1884, niet direct van don Bosco of van zich-
zelf te laten komen, maar van iemand die toch van wanten
wist. Buzzetti was een man die jaren als leek en als “vriend
van don Bosco” werkzaam geweest was in het Oratorio en
zich vanaf 1877 als salesiaan-coadjuteur volledig ten dienst
stelde van de Congregatie. Hij was erbij geweest van in het
begin, had aardig wat beleefd en was door dik en dun trouw
gebleven. Hij was iemand die recht van spreken had.
Met een gelijkaardige directheid als Valfrè stelt hij zonder
voorafgaande plichtplegingen aan don Bosco de vraag: “Wilt
u nu de jongens kennen en zien die tegenwoordig in het Ora-
torio verblijven?”(8). Kennen gaat in zijn vraag zelfs zien
vooraf. Zowel in de versie K als D. In de redactie C was het
net andersom. Wat de schrijver ermee bedoelde, blijft in het
ongewisse. Des te meer omdat don Bosco het in zijn antwoord
enkel over “gezien” heeft.
Net zoals Valfrè gebruikt Buzzetti de beleefdheidsvorm “u”
tegenover don Bosco die op het voorstel weer gretig “ja” ant-
woordt. Deze keer fundeert hij zijn instemming niet met de
vriendelijke bevestiging dat het hem “veel plezier zal doen.”
Dat was in de drie redacties (C, K en D) gelijk. Tegenover
Buzzetti geeft hij voor zijn ja in D dezelfde reden als in K: “Het
is al een maand geleden dat ik hen nog gezien heb!” Het
mocht nog preciezer gezegd “al meer dan een maand” of
“haast anderhalve maand” luiden, want hij was op 1 maart
uit Turijn vertrokken. Het is duidelijk dat zijn verklaring, waarin
134

14.5 Page 135

▲back to top


een element van de algemene inleiding, namelijk de lange
afwezigheid, doorklinkt, eerder voor de jongens bestemd is
dan voor de oversten, leraren en opvoeders. G. Buzzetti
vraagt immers of don Bosco “de jongens wilde kennen en
zien” en don Bosco antwoordt dat “hij hen” niet meer gezien
heeft. Voor de volwassenen had de schrijver bijgevolg beter
naar de sobere tekst van C - zonder nadere fundering - kun-
nen teruggrijpen.
2.3.2 Beschrijving van de lusteloze ontspanning gefocust op
de gedragingen van de jongens
ƒ Als Buzzetti “ze” in het tussenstukje “met de vinger
aanwijst”, dan zijn “ze” ontegensprekelijk weer alleen de jon-
gens. De nu eerstvolgende beschrijving van de recreatie is
zelfs eenzijdig toegespitst op de gedragingen van de jongens.
En wanneer don Bosco in datzelfde tussenstuk plots overscha-
kelt naar de aanspreking “jullie allemaal”, dan richt hij zich
direct en uitsluitend tot de jongens die hem door zijn ge-
sprekspartner “met de vinger”, dat wil zeggen heel nauwkeu-
rig getoond worden. Die directe aanspreking van de jongeren
strookt natuurlijk niet met de verhaalstructuur, die in de ont-
werpredactie (C) wel consequent aangehouden werd met de
wending: “Ik zag het Oratorio en al de jongens….” Ook daar
vanzelfsprekend al de jongens. De overschakeling van indirec-
te naar directe rede kan maar verklaard worden door de
briefstructuur van de uitwerking voor de jongens (K). Waar-
schijnlijk vooral om het voorlezen van de brief voor het jeug-
dige gehoor te verlevendigen. Die formulering is daarna min-
der passend in het schrijven aan de opvoeders binnengeslo-
pen. De vraag van Buzzetti op het einde van de beschrijving
zal dan ook terecht luiden: “Heb je je jongens gezien?” Zo
omkaderde de schrijver het gebeuren op de speelplaats weer
met een inclusio. Het zal in die afsluitende vraag opvallen dat
Buzzetti in het schrijven nu de vertrouwelijke aanspreekvorm
“je” gebruikt. Misschien een restant van de redactie C, dat de
135

14.6 Page 136

▲back to top


schrijver over het hoofd gezien heeft.98
Het begin van de beschrijving van de recreatie in 1884 treft
door de sterke tegenstelling met het begin van de schets van
het eerste tafereel. Echter niet alleen daardoor, maar ook
door het vooropplaatsen van wat er te horen valt. Het resul-
taat van het kijken komt achterop. Zo herneemt het schrijven
voor de volwassenen de karakteristiek “geen blij geroep
meer” uit de redactie C waarvan in de brief aan de jongens
juist het kenmerkende “blij” weggelaten werd. Wel respecteert
de versie D de omzetting uit de brief aan de jongeren waar
“geen geroep meer” inderdaad vóór “liederen” geplaatst
werd. Met dat alles legt de schrijver zijn bedoeling bloot. Via
de negatieve wending - het ontbreken van blijdschap – wil hij
tegenover de salesianen de noodzaak van vrolijkheid, blijheid
voor een goede opvoeding even krachtig accentueren als via
de positieve schrijfwijze in het eerste tafereel. Ja, nog krachti-
ger. En dat is begrijpelijk omdat de tekst nu voor de opvoe-
ders zelf bestemd is. Zij moeten beseffen dat in een droef-
geestige, neerslachtige sfeer goede opvoeding niet mogelijk
is.
In het hierboven vermelde avondwoordje van 1868 werd ook
die vorm van recreatie embryonaal beschreven. Don Bosco
vertelde toen inderdaad verder: “Toen verscheen naast mij
een personage dat ik op het eerste gezicht niet herkende. -
Jullie weten dat don Bosco in zijn dromen altijd een gids
heeft. - Zoals ik observeerde ook hij de jongens. Plots spreid-
de zich een geheimzinnige sluier voor ons uit en verborg dat
aangename schouwspel. Die lange sluier (…) ontrolde zich tot
op de grond. (…) Met de klap was het uit met de vreugde van
de jongens. Er volgde een zwaarmoedige stilte.” Daarna licht-
te de gids toe wat er met die jongens aan de hand was. Ver-
volgens werd de sluier een tweede keer opgelicht en werd een
nieuwe groep jongens zichtbaar. Het waren heel velen van
hen die hij bij het begin gezien had. “Hun vroeger zo mooi
136

14.7 Page 137

▲back to top


gezicht was lelijk en duister geworden en vol afzichtelijke
wonden. Zij liepen er voorovergebogen, verkrampt en melan-
cholisch bij.” Dat schouwspel ontlokte don Bosco de vraag:
“Waarom zijn die jongens die eerst zo opgeruimd en knap
waren, nu zo droevig en lelijk?”99 Het contrast was toen niet
minder schril en de beschrijving zelf gebeurde met gelijkaar-
dige bewoordingen.
Hoe algemeen en catastrofaal de indruk ook is die de korte
inleiding tot het hele tafereel in 1884 wekt, toch toont wat
onmiddellijk daarop volgt aan dat de reële situatie in het hui-
dige Oratorio nuancering vergt.
Eerst en vooral is het zo dat “men” niet op het gezicht van
allen, maar - als dat zo mag gezegd worden – ‘slechts’ op het
gezicht van “velen verveling en lusteloosheid, slecht humeur
en (…) wantrouwen kon lezen.” Die eerste vorm van nuance-
ring gebeurde al in de brief aan de jongens, waar de veral-
gemening “het doen en laten van al de jongens” uit de eerste
redactie (C) gemilderd werd tot “velen onder jullie.” Al even
onoplettend als in de brief aan de jongens is de redacteur hier
met het door elkaar haspelen van de neutrale “men”-vorm en
de persoonlijke “ik”-vorm.100 Wel is hij oplettend genoeg om
de directe aanspreking “onder jullie” en “op jullie gezicht”,
die vanzelfsprekend voor de jongens bedoeld was, te veran-
deren in “jongens” en “op hun gezicht”. (9)
2.3.2.1 Enkele jongens spelen onbekommerd
Naast die velen zijn er eveneens “nog velen” die “zalig onbe-
kommerd rennen, spelen, rondspringen.” Dat was in de brief
aan de jongens en is nu in het uitgebreide schrijven heel wat
gunstiger dan in de eerste redactie (ms. C) met haar: “Er wa-
ren wel jongens die…” Die velen vertonen grote gelijkenis met
de groep jongens die in het verhaal van 1868 bij een derde
opheffing van de sluier getoond werden. “Zij waren heel mooi
137

14.8 Page 138

▲back to top


en stralend van vreugde.” Zo eindigde het verhaal op 30 april
1868 op een vreugdevolle, optimistische noot. Hoewel bij
don Bosco zelf toch ook op gemengde gevoelens. Hij ver-
heugde zich, maar voelde zich ook bedroefd, “omdat hun
aantal niet zo groot was als hij verwacht had.”101
2.3.2.2 Andere jongens die “niet weinig talrijk waren”, nemen
niet deel aan de ontspanning
Na die echt wel heel bondige evocatie van de “goeden” gaat
de aandacht naar “anderen” van wie nog eens gezegd wordt
dat ze “niet weinig talrijk waren.”102 Die “anderen” bestaan uit
of zijn verspreid over verschillende groepen.
Sommigen van hen “staan eenzaam tegen een zuil ge-
leund”. “Anderen” lopen “op de trappen of in de gangen” of
zitten “op de muurtjes aan de kant van de tuin” om “zich aan
de gemeenschappelijke ontspanning te onttrekken.”103 Als
enige beklemtoont deze lange versie het aspect “gemeen-
schappelijk.”
Het zich verwijderen van de grote groep was don Bosco al
langer een doorn in het oog geweest. Een van de besluiten
die het eerste Algemeen Kapittel nam, formuleerde zijn ernsti-
ge bezorgdheid zo: “Wat heel veel zal bijdragen aan de zede-
lijkheid is dat men nooit vrije toegang verleent tot verborgen
plaatsen.”104 Dat zijn plaatsen waar men zich verbergen kan,
waar men zich aan het oog van opvoeders onttrekken kan. In
de uitdrukking “gemeenschappelijke ontspanning” een allusie
zien op de houding van medebroeders die niet aan de recrea-
tie van de jongens deelnamen (vergadering van 16 november
1882) is misschien wat ver gezocht. Anderzijds toch niet he-
lemaal onmogelijk.
Verder zijn er jongens die “onder elkaar” lopen “fluiste-
ren.” Die laatste groepjes worden in het schrijven voor de
138

14.9 Page 139

▲back to top


medebroeders bijzonder geviseerd. Dat gebeurt in een passa-
ge die plastisch weergeeft hoe de H. Aloysius in hun gezel-
schap zou reageren. Ze komt alleen in deze tekst voor en zin-
speelt op het feit dat ze met gesprekken bezig zijn, die in die
jaren als ‘slechte gesprekken’ gecatalogiseerd stonden. (9-10)
Ze lijken op de jongens in het verhaal van april 1868 die te
zien waren na de tweede opheffing van de sluier. Op hun
voorhoofd stonden in het Latijn tekortkomingen op allerlei
gebied te lezen. Bijvoorbeeld: “Onzedigheid, ergernis,
kwaadaardigheid, hoogmoed, luiheid, gulzigheid, nijd, gram-
schap, wraakzucht, ongodsdienstigheid, ongehoorzaamheid,
heiligschennis, diefstal.” Daarom “moeten zij waken over hun
ogen, slechte kameraden vluchten, zich onthouden van ver-
derfelijke lectuur, slechte praat vermijden enz.”105 Voor don
Bosco is de slechte praat een kwaal geweest, gelijkend op een
zevenkoppige draak waar hij nooit alle koppen heeft kunnen
van afslaan.106
Hij heeft er niettemin zelf zijn uiterste best voor gedaan en hij
heeft ook zijn medewerkers opgeroepen om hem in die strijd
bij te staan. Vanaf het oorspronkelijke exemplaar aan don
Rua in 1863 tot de laatste versie in 1885 heeft hij in de “Ver-
trouwelijke raadgevingen” aan de directeuren een belangrijke
opdracht gegeven. Zij moesten “met de leraren, assistenten,
de hoofdverantwoordelijken van de slaapzalen en de wande-
lingen enkele keren vergaderen en aan allen vragen dat ze
zich zouden inspannen om de slechte (onbetamelijke) ge-
sprekken te verhinderen.” Dezelfde zorg moesten ze besteden
wat de coadjuteurs en het dienstpersoneel betreft.107 Onder
raadgevingen van voor 1870 vinden we voor de jonge salesi-
anen met betrekking tot de speeltijd deze: “Bij ieder groepje
jongens moet een clericus zich op handige wijze aansluiten.
Men moet zich goed in de geest prenten dat, als men het an-
ders doet, de onbetamelijke gesprekken de harten zullen be-
derven.”108 Zo groot was zijn bezorgdheid dat zij doordrong
tot in zijn werkje over het preventieve systeem (1877): “Hoog-
139

14.10 Page 140

▲back to top


ste waakzaamheid is geboden om te beletten dat in het insti-
tuut kameraden, boeken of personen die slechte gesprekken
voeren, binnengebracht worden.”109
Minder expliciet, maar duidelijk genoeg wordt het in de tekst
van don Francesia over het straffen (1883) aangeduid: “In
sommige triestige gevallen, waar de leerling ergernis gegeven
heeft.”110 Een gelijkaardige onthullende verhulling is hier in
het schrijven aanwezig in de voorstelling van de H. Aloysius,
het voorbeeld bij uitstek van de deugd van zuiverheid. In het
gezelschap van die jongens zou hij “rood van schaamte ge-
worden zijn.”
Het mag dan ook niet verwonderen dat die constante zorg in
het schrijven voor de medebroeders in Valdocco extra onder
de aandacht gebracht wordt. Het gaat immers om het be-
schermen en bewaren van roepingen wat don Bosco zo na
aan het hart lag met betrekking tot de vierde en vijfde jaren
van het middelbaar onderwijs.
Het is wel verwonderlijk dat het nog niet aan bod kwam in de
brief aan de jongens. Tijdens de nieuwjaarsmaand van 1874
schreef hij er ook aan hen onverbloemd over. Eerst aan de
jongens in Borgo San Martino: “Ik vraag jullie een grote gunst
(…) dat jullie allemaal je inspannen om slechte gesprekken te
verhinderen en uit te bannen.” Daarna aan de vakleerlingen:
“Vlucht de bron van de zonden, namelijk de slechte gesprek-
ken die de goede zeden te gronde richten.”111 Ter gelegen-
heid van een avondwoordje op 15 april 1877 stak hij niet
onder stoelen of banken dat de “oorzaken van zijn ongenoe-
gen” hierin bestonden: “slecht gedrag, slechte gesprekken,
slechte lectuur en verspreiding van slechte boeken.”112 De
jaartallen tonen aan hoe ononderbroken hij die strijd voerde.
Toch is don Lemoyne in de brief van 10 mei 1884 vrij trouw
gebleven aan zijn eerste ontwerp (C) zodat het voor de jon-
140

15 Pages 141-150

▲back to top


15.1 Page 141

▲back to top


gens soberder, niet zo overtrokken overkomt als nu in het
schrijven voor de volwassenen.
Het zijn de jongens die zich van de groep verwijderden of het
gezelschap van de opvoeders trachtten te vermijden die don
Bosco meer dan eens “pijn aan het hart deden.” Van een
avondwoordje maakte hij al in 1861 gebruik om zijn hart te
luchten. “Er zijn verscheidene jongens die sinds het begin van
het jaar in het Oratorio verblijven en ik ken hen bijna niet. Dat
verdriet mij. Er zijn hier in huis twee uitersten. Sommige jon-
gens zijn altijd om me heen, anderen komen niet alleen niet in
mijn buurt, maar zodra ze mij zien, slaan ze op de vlucht
(gaan ze ervandoor). Dat stemt me triest.”113 Dat overkwam
don Bosco dus ook in die heerlijke tijd. Het zal hem nog wel
overkomen zijn. En hij zal er dan niet minder om “gezucht”
hebben. Wat de vermelding van die negatieve groepen nog
begrijpelijker maakt.
2.2.3.3 Sommige spelende jongens doen lusteloos mee
In laatste instantie wordt van de jongens die speelden, nog
iets meer gezegd. “Enkelen van hen” deden zo “lusteloos
mee” dat het overduidelijk was dat ze “geen zin in de ont-
spanning hadden.” Zo wordt de beschrijving van het speel-
plaatsgebeuren op een minder galante manier afgesloten. De
redacteur keert immers terug naar een onderdeel van het tafe-
reel dat hij al te berde bracht, namelijk naar dat over de vele
jongens die nog wel aan het spelen waren. Die kanttekening
op het einde verzwakt natuurlijk de eerdere relativering, maar
versterkt wel de afwezigheid van blijheid en de aanwezigheid
van lusteloosheid en verveling. Wat de schrijver op die manier
ook gewonnen heeft, is weer eens een vorm van de stijlfiguur
inclusio. De beschrijving van de groepen zit op die manier
immers weer eens ingesloten: in het begin: “kon men luste-
loosheid en verveling lezen” en op het einde: “waren enkelen
zo lusteloos.” Waar het einde van het avondlijke verhaal in
141

15.2 Page 142

▲back to top


1868 perspectiefrijk was, daar laat de beschrijving van de
verschillende groepen in 1884 een ontmoedigende en vrij
pessimistische indruk na.
2.3.3 Nabeschouwingen in dialoogvorm
In tegenstelling tot de brief aan de jongeren volgt de com-
mentaar van Buzzetti nu (in D) onmiddellijk op de beschrijving
van de soorten in het oog springende groepen. In de brief van
10 mei 1884 integendeel was de aandacht van don Lemoyne
op dat ogenblik van de tekst niet alleen gegaan naar het ge-
drag van de jongens, maar ook naar dat van de salesianen.
Frappant voor de opvoeders was daar geweest dat “te mid-
den van de jongens maar heel weinig clerici en priesters te
zien waren” en dat “de oversten niet meer de ziel van de
speeltijden waren.”114 In overeenstemming met de ontwerpre-
dactie (C) zullen die twee aspecten van de toenmalige situatie
op de speelplaats pas in een tweede luik van de beschrijving
voor de salesianen zelf belicht en becommentarieerd worden.
2.3.3.1 Enkele gevolgen van die lusteloosheid onder de jon-
gens
De commentaar wordt ingeleid met de vraag van Buzzetti:
“Heb je je jongens gezien?” (Zoals hiervoor al beklemtoond
met het informele “je.”) Daarop antwoordt don Bosco “Ik zie
ze”, alsof hij voortgaat met hen te observeren en hij antwoordt
in deze versie “met een zucht.” Zo onderstreept de schrijver nu
hoe pijnlijk het zien en nog zien van “de lusteloosheid in die
recreatie” voor don Bosco was en is. Hij raakt maar niet los
van de indruk “lusteloosheid” die in zo een schril contrast
staat met de door hem gewenste “levendigheid.”
Aan de zucht van don Bosco beantwoordt de uitroep van Buz-
zetti: “Wat verschillen zij van hoe wij vroeger waren!” Hier
brengt Buzzetti het idee “verschillen” in het gesprek. Dat
142

15.3 Page 143

▲back to top


strookt volkomen met de notities in A. Daar zei hij immers:
“Het verschil tussen die van nu en die van vroeger” en: “Maar
tussen die van vroeger en die van tegenwoordig bestaat een
aanzienlijk verschil.” In de brief aan de jongens werd die
vraag echter don Bosco in de mond gelegd. Hij vraagt inder-
daad: “Maar vanwaar dan dat verschil?” (12) Die wijziging
tegenover A paste daar in het verloop van het gesprek dat
volgde op de beschrijving van het eerste luik van het tweede
speelplaatsgebeuren. Het is een van die aanduidingen, mis-
schien kleine bewijzen, die aantonen dat de redacteur vrij
omgaat met de gegevens die hij ter beschikking kreeg.
Buzzetti doet er nog een schep bovenop. Hij plaatst “zij”
scherp tegenover “wij.” De uitroep “wat verschillen zij van hoe
wij” suggereert inderdaad niet weinig. Er komt zelfs niet de
minste nuancering, niet het minste milderen. Iets wat tijdens
de voorbereiding van het feest van Allerheiligen in 1876 wel
gebeurde. In die periode verliep ook niet alles naar wens. En
dat liet don Bosco op een avond horen. Ook toen stelde hij
heden en verleden scherp tegenover elkaar, zij het op het ge-
bied van de religieuze beleving: “Ik herinner me sommige
jongens, zoals Domenico Savio, Magone, Besucco en ande-
ren die deze novene met grote inzet en buitengewone vurig-
heid deden. (…) Maar dat elan van toen is er (nu) niet. Toen
heerste er een algemene vurigheid.” Naar aanleiding van dat
contrast stelde hij op dat ogenblik echter de vraag: “Maar
jullie zullen vragen: waaraan is dat te wijten?” En het genuan-
ceerde antwoord was: “Het ligt misschien aan die arme don
Bosco, die niet meer tot zijn jongens weet te spreken en er niet
meer in slaagt zich verstaanbaar te maken zoals toen. Of ligt
het aan jullie die hem niet meer begrijpen of hem niet meer
willen begrijpen zoals de vroegere jongens dat deden. Of het
nu aan de ene kant ligt of aan de andere of een beetje aan
beide kanten tegelijk wil ik nu niet weten.”115 Die aanpak ge-
tuigt in elk geval van grote zin voor realiteit en van terughou-
dendheid wat oordelen en veroordelen betreft. De schuld
143

15.4 Page 144

▲back to top


wordt vooralsnog aan geen van beide betrokken groepen
toegeschreven.
In tegenstelling tot die keer in 1876 wordt voor de salesianen
de vraag naar de oorzaken van de verschillen tussen nu en
vroeger niet gesteld. Dat gebeurde logischerwijze overigens
wel onmiddellijk in de verzonden brief van 10 mei. In het
schrijven voor de medebroeders zal dat pas wat verder en in
een andere samenhang gebeuren.116 In tegenstelling tot de
brief aan de jongens waarin terecht naar de oorzaak ge-
vraagd werd, begint Buzzetti hier zonder verwijl aan een reeks
van zes kwalijke gevolgen van de lusteloosheid. Het zijn de
symptomen die don Lemoyne in het begin van het handschrift
B al op één na kort en bondig opgesomd had en daarna in C
soms nader toegelicht en nog met één belangrijk gevolg aan-
gevuld had. Dat juist op de gevolgen van een lusteloze recre-
atietijd gefocust wordt, bewijst op een heel eigen wijze hoe
belangrijk levendig spel en vrolijke ontspanning voor don
Bosco waren.
ƒ Het eerste negatieve gevolg is zichtbaar op het gebied
van de godsdienstige praktijk: lauwheid of lusteloosheid of
gebrek aan vurigheid bij het ontvangen van de sacramenten.
Het manuscript D specificeert “heilige” sacramenten en wijst
daardoor nog uitdrukkelijker op de pijlersacramenten biecht
en heilige communie. Het zijn de twee sacramenten die in de
levensbeschrijvingen van D. Savio, M. Magone, Fr. Besucco
en Severino een heel belangrijke rol toebedeeld kregen.
ƒ Het tweede: de verwaarlozing van de godsvruchtoefe-
ningen in de kerk. Niet alleen in de kerk zoals in B en C, maar
ook “op andere plaatsen.” Weer een voorbeeld van de vrij-
heid die de redacteur zich in de voortgezette uitwerking ver-
oorlooft.
ƒ Het derde, ook religieuze gevolg houdt evenzeer ver-
band met de overheersende sfeer van lusteloosheid. In zulke
144

15.5 Page 145

▲back to top


sfeer kunnen jongens zich niet goed voelen. Daardoor zijn zij
niet graag meer in het Oratorio en vergeten ze zelfs dat “de
Goddelijke Voorzienigheid” hen in het Oratorio “met alle
mogelijke weldaden overstelpt” (B). Die weldaden worden in
C en D nader omschreven: “alle goeds voor lichaam en ziel
en voor het verstand.” Alles, hun lichamelijke gezondheid,
hun religieuze opvoeding en hun intellectuele vorming, hun
“tijdelijke en eeuwige welzijn” hebben ze te danken aan de
goedheid van God. Maar dat besef sterft in de gegeven om-
standigheden uit.
ƒ Waar de vlam van de godsdienstigheid op een laag
pitje gaat branden, dooft ook het vuur van de religieuze roe-
pingen. De verwijzing naar dat negatieve effect ontbrak nog in
B. Daarin volgt nu de versie D de redactie C. Het element
“roepingen” zal in gesprekken en discussies tijdens de maand
juni 1884 in het Oratorio van Valdocco op een heel eigen
wijze een hoofdrol spelen. Het is misschien niet overbodig te
beklemtonen dat “velen” inderdaad een groot aantal bete-
kent, maar anderzijds een zekere vorm van relativering is.
ƒ Een vijfde gevolg van de malaise laat zich gevoelen in
de “ondankbaarheid” van de jongeren tegenover hun over-
sten. Hoe of waardoor die ondankbaarheid zich uit, wordt niet
meegedeeld.
ƒ Dan is er de “geheimzinnigdoenerij.” Die werd tevoren,
tijdens de schets van de verschillende groepen jongens wel
uitvoerig en vrij pathetisch beschreven, in het bijzonder via de
uitweiding over de “slenterende en fluisterend pratende
groepjes.” Die geheimzinnigdoenerij moet don Bosco en ook
don Lemoyne erg dwars gezeten hebben. Dat trad hiervoor
aan het licht in de citaten met betrekking tot “de slechte ge-
sprekken.” Zo dwars dat er na de opsomming van de overige
niet direct uit het schouwspel afleidbare gevolgen nog eens
145

15.6 Page 146

▲back to top


extra de aandacht op gevestigd wordt.
ƒ Hetzelfde kan enigszins gezegd worden van het “gemor”
of de kritiek die samen met de geheimzinnigdoenerij de reeks
bij name genoemde gevolgen afsluit. Zij lijken uiteindelijk aan
de basis te liggen van “alle andere betreurenswaardige ge-
volgen.” Of denkt de redacteur toch nog aan een aantal an-
dere uitwerkingen waarop niet ingegaan wordt?
Gemor of achterbakse kritiek heeft don Bosco meer dan eens
betreurd, aangeklaagd en met woord en daad bestreden. In
november 1873, bij het begin van het schooljaar, sprak hij
over “de tucht onder de leerlingen.” Wat de assistenten be-
treft, schreef hij toen het volgende voor: “Zij moeten met de
grootste zorg het gemor tegen (de afbrekende kritiek op) de
oversten of de gang van zaken in huis verhinderen. En ze zul-
len speciaal aandringen en niets onverlet laten om slechte
gesprekken te voorkomen.”117 De tweede van zijn grote zor-
gen was hiervoor al te horen. De eerste met de uitdrukking
“met de grootste zorg” is werkelijk niet minder insisterend dan
de tweede met “speciaal aandringen.” Het twaalfde deel van
de Memorie biografiche heeft een hoofdstuk met de titel “le
mormorazioni” (het morren of kritiseren). Het bevat twee lan-
gere stukken van een avondwoordje dat don Bosco op 23
januari 1876 hield.
Het eerste deel is een vrije bewerking van de parabel van Je-
zus over de zaaier. Zo zijn er bijvoorbeeld wel de vogels die er
met zaad vandoor gaan, maar zij “betekenen” in zijn toepas-
sing “het gemor”, de kritiek naar aanleiding van een of ande-
re preek of goede lectuur. “Wanneer men een preek gehoord
heeft die een goede uitwerking zou kunnen hebben, komt
men bij zijn kameraden. Een van hen maakt een aanmerking
over een gebaar, de stem, een woord van de predikant en zie
weg zijn al de vruchten van de preek. (…) Een derde lacht met
zijn Italiaans [dat van de predikant] en verdwenen zijn al de
146

15.7 Page 147

▲back to top


vruchten van het sermoen. Hetzelfde dient gezegd van goede
lectuur waarvan de goede invloed door negatieve kritiek ver-
hinderd wordt. Kritiek en gemor zijn des te slechter omdat zij
doorgaans in het verborgene woekeren en opgroeien, op een
plaats waar wij ze niet verwachten.” Die uitspraak roept na-
tuurlijk de geschetste geheimzinnigdoenerij tijdens de recreatie
op. “Wanneer er echter gemor en kritiek is, of kwaadsprekerij
of iets dergelijks, dan is er weinig of niets dat standhoudt. Al-
les wordt direct weggedragen. En wie moet in zijn handen
klappen, aandringen, roepen, waken, opdat die kritiek, die
slechte gesprekken niet gevoerd worden? U [is don Bosco zelf]
weet het wel. (…) Prenten jullie het goed in je geest, mijn bes-
te jongens, dat jullie op elke wijze onder elkaar het kritiseren
als een buitengewoon groot kwaad moeten vermijden, door
het te vluchten als de pest. En jullie moeten het niet alleen zelf
vermijden, maar jullie moeten ook met al jullie krachten pro-
beren dat ook anderen het vermijden.” En in een kort onder-
houd na die toespraak verklaarde hij aan enkele salesianen:
“Men moet erop letten de kritiek te vermijden en te doen ver-
mijden en algemeen gesproken alle wanordelijkheden, vooral
de slechte gesprekken. (…) Ik wil dat jullie zouden weten en
onthouden dat ik met het woord ‘gemor’ (kritiek) niet enkel
bedoel dat men echt kwaadspreekt van iemand, maar ieder
gesprek, iedere woordspeling, ieder woord dat bij een kame-
raad de vrucht van het woord van God kan verminderen.”118
Met die laatste uitspraak keerde hij terug naar de kern van
zijn uiteenzetting van die avond.
Gebrek aan openheid en vrijmoedig contact moeten hem erg
tegen de borst gestoten hebben en bedroefd. Was hij toch de
opvoeder die de jongens uitnodigde “geen geheimen” tegen-
over hem te koesteren zoals hij geen geheimen had voor hen.
“Hij droeg het hart op de tong” en trachtte hen te overtuigen
dat zelf ook te doen.119
147

15.8 Page 148

▲back to top


2.3.3.2 Het tweede gedeelte van de commentaar van Buzzetti
ontwikkelt het antwoord op de vraag van don Bosco: “Hoe
kunnen wij mijn dierbare jongens opnieuw bezielen?”
Op de uiteenzetting van Buzzetti reageert don Bosco als volgt:
“Ik begrijp het, ik versta het.” Terecht heeft G.B. Lemoyne uit
de versie B “Ik zie het” weggelaten, want van de meeste ge-
volgen was tevoren eigenlijk niets te zien geweest. Voor don
Lemoyne en don Bosco is de weerslag van de situatie tijdens
de ontspanning op de religieuze beleving in de kapel “en el-
ders”, op de roepingen en de relaties met de leraren en op-
voeders echter evident. Don Lemoyne moet don Bosco heel
goed aangevoeld hebben. Don Bosco is een man van de
praktijk. Het is dan ook niet meer dan normaal dat hij hier
zonder dralen de vraag stelt naar de manier waarop gereme-
dieerd kan worden. Het is ook normaal dat hij daarbij denkt
dat hij samen met zijn medewerkers handelend moet optre-
den. En het is niet minder normaal dat naar zijn ervaring en
opvatting het remediëren neerkomt op het herstellen of her-
winnen van de recreatiesfeer van vroeger. Hij spreekt direct
van herstel, dat wil zeggen van “terugkrijgen” van de sfeer die
uitmuntte door “levendigheid, vrolijkheid en uitbundigheid”.
Het is de sfeer die hem in het tafereel van vóór 1870 zo on-
weerstaanbaar in de ban gehouden had. Het kenmerkt de
kwintessens van zijn “systeem.”
Dat de jongens zelf schuldig zouden kunnen zijn en bijgevolg
een bijdrage moeten leveren, komt hier niet bij hem op. In de
brief aan de jongens was dat wel het geval. Dat zal blijken bij
de bepreking van het weldra volgende gedeelte dat ik de titel
tussenstuk zal geven. Het zal ook aan bod komen tijdens de
behandeling van het tweede grote, aangehechte deel van de
lange versie.
148

15.9 Page 149

▲back to top


ƒ Het redmiddel heet “l’amore” (de liefde, genegenheid)
De enige remedie die Buzzetti aanreikt, heet liefde. In het Ita-
liaans is dat in de drie versies (B, C en D) op die plaats in de
commentaar van Buzzetti “l’amore.” Dat is een onverwacht
middel. Hoe onverwacht dat is, valt te vernemen in de loop
van het verdere gesprek. Wat hij precies bedoelt, vraagt in-
derdaad meer dan één woord uitleg. Daar krijgen de toekom-
stige lezers van het schrijven geleidelijk vat op dankzij een
boeiend opgebouwde tegenstelling. Aan de ene kant wordt
klaar wat “amore” niet is, en aan de andere kant kan het in-
zicht groeien in wat “amore” wel inhoudt. Om concreet te
maken wat “liefde” is, zal het schouwspel op de speelplaats
zelfs opnieuw moeten bekeken worden.
ƒ Verheldering van het begrip door te laten ontdekken wat
“amore” niet is
Om te verhelderen wat voor Buzzetti “amore” niet is, mag don
Bosco zelf beginnen met duidelijk te maken wat voor hem al-
tijd wezenlijk geweest is als hij over liefde sprak of schreef. Dat
is het begin van de socratische weg die don Lemoyne hier
volgt.
Krachtig pleidooi pro domo van don Bosco, dat echter
op een verkeerde interpretatie van “amore” berust
Don Bosco mag een betoog houden dat klinkt als een stevig
pleidooi pro domo. Hij geeft een overzicht van wat hij zo wat
veertig jaar lang allemaal voor zijn jongens gedaan heeft. Zijn
opsomming is een explicitering van “alle goeds voor het li-
chaam, voor de ziel, voor het verstand waarmee de Goddelij-
ke Voorzienigheid de jongens overstelpt.”120 Het zijn weldaden
die in het handschrift B concreet uitgeschreven stonden (13).
Het is tegelijk een concretisering van een van de tien Algeme-
ne Artikels uit 1877. Die bepaalde regel hield de salesianen
149

15.10 Page 150

▲back to top


voor “dat iedereen moet zorgen dat hij graag gezien wordt…
Hij zal dat grote doel bereiken als hij met woorden en meer
nog met daden zal te verstaan geven dat al zijn bezorgdheid
uitsluitend gericht is op het geestelijke en tijdelijke voordeel
van zijn leerlingen.”121
De zelfverdediging komt haast letterlijk overeen met wat don
Lemoyne tijdens het verblijf in Rome enkele dagen tevoren al
in de derde persoon opgetekend had. Op 23 april 1884
schreef hij aan don Rua: “Ieder ogenblik ziet men hoeveel hij
van ons houdt en hoeveel offers, vernederingen hij voor zijn
zonen (“figliuoli”) verdraagt. Als hij me soms over zijn verle-
den vertelt, glimlacht hij. Maar wie naar hem luistert, voelt zijn
hart ineenkrimpen. Hoeveel heeft hij gedurende veertig jaar
afgezien! Dat zou een onderwerp moeten zijn om over te pre-
ken aan allen. En aan groten en aan kleinen omdat men er
jammer genoeg niet aan denkt. En soms klagen we over din-
gen die ons schijnen te ontbreken, zonder er stil bij te staan
hoeveel het don Bosco kostte om ons te verschaffen wat we
hebben.”122 Als don Lemoyne het in de brief aan don Rua
over “zonen” heeft, dan betreft dat zowel “groten” als “klei-
nen.” En als hij meent dat erover gesproken of gepreekt moet
worden, dan neemt hijzelf hier het voortouw.
De passage in het schrijven maakt hij aangrijpender door don
Bosco zelf het woord te verlenen en hem te laten besluiten dat
“hij alles gedaan heeft wat in zijn macht lag.” Daar valt na-
tuurlijk een zwaar accent op “gedaan”, dus op doen. Het is
allicht niet overbodig erop te wijzen dat in de drie versies don
Bosco zijn inspanningen gedaan heeft voor het welzijn van de
jongens. Zij en zij alleen worden vermeld. “Zij zijn het voor-
werp van de genegenheid van heel zijn leven.” Ongemerkt
treedt met het woord “affetto” een heel ander aspect van de
liefde op de voorgrond. Die uitdrukking herinnert aan een
alinea van de inleiding tot zijn “Il Giovane Provveduto.” Daar
klonk het van de beginjaren van zijn apostolaat af: “Mijn
150

16 Pages 151-160

▲back to top


16.1 Page 151

▲back to top


dierbaren, ik houd van jullie met heel mijn hart en het volstaat
(voor mij) dat jullie jong zijn om jullie heel graag te zien.”123
De liefde die van het hart uitgaat, de gevoelscomponent van
de liefde was een constante in zijn leven. Die wordt hier echter
overheerst door de tomeloze inzet, het mateloze toegewijd
zijn, met andere woorden door de christelijke caritas.
Wederwoord van Buzzetti
Op de stevige bewijsvoering van don Bosco reageert Buzzetti
heel koeltjes: “Ik heb het niet over jou!” Met die reactie lijkt
Buzzetti de actieve interpretatie van don Bosco van wat liefde
is te aanvaarden. Hij laat don Bosco althans in de overtuiging
dat hij op het goede spoor zit door eerder ontwijkend te rea-
geren. Met de aanduiding en benoeming van het heilmiddel
heeft hij zo te horen immers niet zijn overste zelf op het oog
gehad. De reactie van Buzzetti moet bij don Bosco wel zo
overkomen dat niet hij werkelijk tekortgeschoten is, maar an-
deren. Meer is niet nodig om don Bosco onraad te laten rui-
ken. Als Buzzetti het niet op hem gemunt had, dan kan het in
gebreke blijven dat zijn gesprekspartner suggereerde, enkel
op zijn naaste medewerkers slaan. Maar dat kan don Bosco
evenmin over zijn kant laten gaan.
Don Bosco pleit ten voordele van zijn medewerkers
Met dezelfde krachtdadigheid neemt hij het nu voor hen op.
Ook zij geven zich immers ten volle, hoe jong ze vaak nog
zijn. Hun totale toewijding ten bate van de jongens moet toch
voor allen zichtbaar zijn dankzij hun dagelijkse inzet, hun stu-
die en werk. Die verdediging sluit naadloos aan bij zijn nieuw-
jaarsbrief van 6 januari 1884. Daarin had hij slechts enkele
maanden geleden zijn medewerkers nog geprezen. Met lo-
vende bewoordingen: “Ik zeg jullie dus dat ik heel tevreden
ben over jullie, over de ijver waarmee jullie alle mogelijke
werk aanpakken. Zelfs door jullie zware inspanningen te ge-
151

16.2 Page 152

▲back to top


troosten met het doel de meerdere eer van God te bevorde-
ren in onze huizen en onder de jongens die de Goddelijke
Voorzienigheid ons iedere dag toevertrouwt.”124
Ter gelegenheid van de viering van zijn naamfeest had hij het
in juni 1875 ook voor hen opgenomen. Hij deed het toen zo:
“Ik, en ik heb het jullie al bij andere gelegenheden gezegd, ik
heb mijn leven helemaal aan jullie gewijd. En wat ik over me-
zelf zeg, zeg ik ook over al jullie oversten die mij helpen om
jullie zielen te redden. Zoals we er ook moeten onderverstaan
dat jullie wat jullie over mij zeggen (namelijk dat ik werk, dat
ik mij inspan, dat ik mij opoffer), jullie niet bedoelen te zeg-
gen over mij in het bijzonder, maar over allen die zich met mij
afsloven voor jullie welzijn. Intussen verzeker ik jullie dat ik
alles wat ik voor jullie kon doen, ook altijd gedaan heb. Ik
kan jullie niet beloven nog meer te doen, maar ik beloof jullie
voort te gaan met te werken voor de jeugd zolang de Heer mij
in leven wil houden.”125 En dat gold natuurlijk voor allen die
zich naar zijn voorbeeld zonder enig voorbehoud aan het wel-
zijn van de jongens wijdden.
In de definitieve tekst beperkt de schrijver zich tot de twee ge-
noemde aspecten: studeren en werken. (B, de eerste redactie,
was rijker gestoffeerd.) De keuze van die aspecten van hun
leven is niet willekeurig, want ze laat openheid voor wat volgt.
ƒ Verheldering van het begrip: de kern van wat hij met
“amore” bedoelt, van wat de kern wel is
Van die openheid maakt Buzzetti inderdaad gebruik om te
proberen door te stoten tot de kern. Hij ziet dat alles en hij
weet het, hij geeft er zich rekenschap van. Maar, zo stelt hij:
“Dat volstaat niet.” Meer nog: “Het beste ontbreekt nog.” Na
zo een intrigerende, uitdagende uitspraak valt vanzelfsprekend
de volgende ongeduldige vraag: “Wat ontbreekt er dan wel?”
152

16.3 Page 153

▲back to top


(14)
De uitleg die daarop volgt, klinkt misschien eenvoudig en
klaar, maar is werkelijk niet zo voor de hand liggend. Het
antwoord komt veeleer raadselachtig over. Enerzijds bevestigt
Buzzetti don Bosco’s interpretatie van de liefde: de jongens
moeten “bemind worden”. Don Bosco en de zijnen doen er
dus goed aan van de jongens te houden met onbaatzuchtige,
zichzelf totaal vergetende en wegschenkende liefde, zoals hij
en de zijnen die beleefd hebben en beleven. Er volgt echter
een “maar”. Inderdaad: “De jongens zelf moeten beseffen
[begrijpen, zich ervan bewust zijn], dat ze bemind worden.”
Het Italiaanse woord “conoscere” mag normaal gesproken als
verstandelijke activiteit “inzien, snappen” verstaan worden.
Net zoals hiervoor in het citaat uit de tien Algemene Regels.
Het betreft dus onverwachts de houding van de jongeren zelf.
Het ontbrekende, het beste lijkt nu van hen te moeten komen.
Vraag is echter of Buzzetti het zo bedoelt.
Don Bosco laat zich alleszins meeslepen. Hij grijpt dat besef-
fen aan om als het ware gepikeerd te vragen of “ze geen
ogen in hun kop (hoofd) hebben.” Die stevige uitval wordt
slechts schijnbaar onmiddellijk wat gemilderd met de om-
slachtige uitdrukking: “Hebben zij dan niet het licht van de
intelligentie?” Eigenlijk is dat niet minder hard. Het betekent
immers dat ze hun verstand niet gebruiken. En hij eindigt met
zijn ontgoocheling en ongeloof nog eens te luchten. Hij
vraagt hoe het in godsnaam mogelijk is dat ze “niet zien [niet
inzien] dat men alles wat men doet, allemaal uit liefde voor
hen doet?”
Met die heftige reactie komt don Bosco terug op de hoofdge-
dachte van zijn zelfverdediging en het pleidooi ten voordele
van zijn medewerkers. En zo verraadt hij hoe hij vastzit in zijn
opvatting over wat liefde is. Een reden te meer voor Buzzetti
om versterkend te herhalen dat aan die opvatting iets ont-
153

16.4 Page 154

▲back to top


breekt en dan eindelijk de betekenis van zijn uitspraak “dat de
jongens zelf moeten beseffen [begrijpen] dat ze bemind wor-
den”, te verhelderen.
Zo effent de schrijver op een handige wijze de weg naar het
eigenlijke nieuwe inzicht. De vraag die don Bosco nu stelt, is
immers niet meer algemeen “Wat ontbreekt er dan wel?”
maar specifiek en vooral op zichzelf en zijn medewerkers be-
trokken: “Wat verlangt men dan van ons?” Het inzicht, dat
door die vraag gesuggereerd wordt, is dat don Bosco en de
salesianen de oplossing niet in de eerste plaats van de jon-
gens moeten verwachten, zijzelf hebben de sleutel tot “her-
nieuwde bezieling” in handen. Zij moeten door iets meer,
door “het beste” in te schakelen de jongens helpen begrijpen,
helpen inzien. Het gaat er in feite niet om dat de jongens
“moeten begrijpen”. Het gaat er wel om dat de jongens moe-
ten kunnen bewust worden dat de opvoeders hen graag zien.
De leraren, assistenten en oversten zijn verantwoordelijk.
Het is nochtans niet gemakkelijk om de pointe van Buzzetti’s
inbreng in een vertaling tot haar recht te laten komen. Het
oorspronkelijke manuscript B en de vertaling ervan stellen op
de voorgrond dat de jongens moeten “bemind worden in de
dingen die hun plezier doen”, in de dingen die ze graag heb-
ben. De handschriften C en D en de omzetting ervan in het
Nederlands leggen het accent hierop: “De jongens weten of
voelen zich bemind” als de opvoeders, leraren en oversten
“meedoen met de dingen waar zij [als jongeren] van houden.”
Meedoen wordt in deze definitieve tekst toegevoegd als mid-
del waardoor liefde zichtbaar wordt, waardoor ze voelbaar,
ervaarbaar gemaakt wordt. Nog anders uitgedrukt en ook
trouwer aan de Italiaanse versie, komt het hierop neer: “Als
de jongens bemind worden in die dingen die zij graag heb-
ben, door het feit dat men ingaat op [deelneemt aan] hun
kinderlijke [jeugdige] neigingen, dan leren zij ook de liefde
zien…” De leraren, opvoeders en oversten moeten “deelne-
154

16.5 Page 155

▲back to top


men aan de dingen waarnaar hun kinderlijke (jeugdige) nei-
gingen uitgaan.” Dan pas kan het echt tot de jongens door-
dringen dat de salesianen hen graag zien. Dan pas kunnen ze
gaan beseffen, doorhebben dat hun leraren, assistenten en
oversten van hen houden. Ook als hun opvoeders aandringen
op “tucht, studie en zelfverloochening.” (15)
De tekst die met “deelnemen aan dingen waar hun jeugdige
neigingen (of belangstelling) naar uitgaan” vervolledigd
wordt, is misschien nog het best verstaanbaar via de raad die
A.M. Teppa aan geestelijke opvoeders gaf. Het eerste deel
van de studie heeft aangetoond dat de salesianen in de jaren
tachtig zijn handboek geregeld raadpleegden. Hij schreef:
“Wie wil verkrijgen dat de leerlingen van hem houden (…)
moet hen tegemoetkomen en hen, voor zover hem dat moge-
lijk is, tevreden stellen in hun eerlijke verlangens. Hij moet
oprecht deelnemen aan al hun lief [vreugdes] en leed [tegen-
spoed].”126 In de Italiaanse versie van het antwoord van Buz-
zetti is de gelijkenis opvallender dan in de vertaling, omdat
“partecipare” (deelnemen) dichter ligt bij “prenda parte” van
A.M. Teppa en het vervolg “piacciono poco” op zijn beurt
dichterbij het substantief “piaceri” (“wensen, lusten”) van A.M.
Teppa.
Daarnaast zal als verschil tussen beide teksten opvallen dat
Buzzetti uitweidt over het effect van die vorm van liefde: de
jongeren zullen niet anders kunnen dan “de genegenheid (de
gevoelsliefde) leren zien in dingen die hun van nature weinig
aanstaan.” Ze zullen ontdekken dat de volwassenen ook die
zaken voorschrijven en vragen omdat ze gedreven worden
door liefde voor hun bestwil, voor hun welzijn.
Ter illustratie van wat in deze passage bedoeld wordt, past
hier het verhaal van een ontmoeting en gesprek van don Bos-
co met kardinaal Tosti tijdens zijn eerste verblijf in Rome in
1858. Don Bosco moet aan dat voorval zoveel plezier beleefd
155

16.6 Page 156

▲back to top


hebben, dat hij er tegenover zijn jonge medewerkers niet kon
over zwijgen. Zo kon die anekdote een deel worden van het
prettige patrimonium in Valdocco. Maar het kan ook dat don
Lemoyne er pas later over gehoord heeft, toen hij in vertrou-
welijke, maar gerichte gesprekken met don Bosco hem aan
het vertellen trachtte te krijgen over het verleden. De gebeur-
tenis heeft haar beslag gekregen in het vijfde deel van de
Memorie biografiche. Terwijl hij op voorstel van kardinaal
Tosti in een koets een wandeling met hem maakte, zei don
Bosco: “Kijk, Eminentie, het is onmogelijk de jongens goed op
te voeden, als ze geen vertrouwen hebben in de oversten.”
Daarop vroeg de kardinaal hoe men dat vertrouwen winnen
kon. En don Bosco: “Door ervoor te zorgen dat ze naar ons
toekomen, door iedere oorzaak die hen van ons verwijdert,
weg te nemen.” Gevolgd door de logische vraag van de kar-
dinaal: “En hoe kan men ervoor zorgen dat ze naar ons toe-
komen?” En dan het don Bosco zo eigen antwoord: “Door
zelf naar hen toe te gaan, door te proberen ons aan te passen
aan hun verlangens (“gusti”) en ons aan hen gelijk te maken.”
Daarna stelde don Bosco voor om de proef op de som te ne-
men op de Piazza del Popolo waar vele jongens samenkwa-
men. De kardinaal was er wel voor te vinden en don Bosco
slaagde in zijn experiment.127
ƒ Aandringen van don Bosco: “Wil dat nader verklaren!”
Strikt genomen heeft Buzzetti nog altijd niet eenduidig gezegd
waarin de liefde bestaat die hij als heilmiddel aangewezen
heeft. Vandaar terecht het aandringen van don Bosco: “Wil
dat nader verklaren!” Het uitroepteken staat er niet zomaar.
Het is voor hem nog niet helder genoeg.
B. Tweede luik van het tafereel met de lusteloze ontspanning
in 1884 met de schijnwerpers op de salesianen
156

16.7 Page 157

▲back to top


2.4 Hetzelfde tafereel op de speelplaats, nu gefocust op de
salesianen
2.4.1 Inleiding: aanmaning tot scherper toekijken
Anders dan in de proefredacties B en C stelt Buzzetti het on-
geduld van don Bosco hier niet langer op de proef. Hij zal
hem even helpen. Niet zozeer met te praten als met sprekende
beelden te tonen. Zonder verder uitstel nodigt hij hem uit om
opnieuw naar de lusteloze recreatie op de speelplaats te kij-
ken. Nu vanuit een andere invalshoek.
Die andere invalshoek wordt niet onmiddellijk zichtbaar, om-
dat Buzzetti don Bosco aanraadt de jongens te observeren.
Met zijn eigen woorden: “Wil eens goed naar de jongens kij-
ken.” Daarbij spreekt hij don Bosco opnieuw met de beleefd-
heidsvorm “u” aan. Zoals dat voor zijn allereerste vraag het
geval was. (8) In de kladredacties B en C mocht hij ook in
deze fase van het gesprek nog het vertrouwelijke “je” gebrui-
ken. In dit schrijven is de redacteur (nog) minder consequent
met de voornaamwoorden.
Het heeft er veel van weg dat het schouwspel op de speel-
plaats intussen op de achtergrond is blijven stilstaan en nu
weer bewegend ingevloeid wordt. Don Bosco ziet aanvankelijk
dan ook niets nieuws en komt daar ook eerlijk voor uit met de
vraag: “En wat valt er speciaals te zien?”
Naar aanleiding van zo een evidente blindheid mag Buzzetti
zich een scheutje ironie veroorloven. In zijn oratio pro domo
heeft don Bosco geroemd op het feit dat hij zich “goed veertig
jaar” met hebben en houden voor de jeugd ingezet heeft. Nu
mag “de oud-leerling met de baard” hem laten verstaan dat
het hem verwondert dat “zoveel jaren in de opvoeding” hem
niet meer inzicht gegeven hebben. (Letterlijk: “U bent al zoveel
157

16.8 Page 158

▲back to top


jaren met de opvoeding van jongens bezig en u begrijpt het
niet?”) Hij zal hem dan maar even op de goede weg zetten.
Don Bosco moet “scherper” toekijken. Echter niet door nog
eens de gedragingen van de jongens te volgen. Met die eer-
dere uitnodiging kon hij don Bosco ondanks al diens ervaring
blijkbaar op het verkeerde been zetten. Hij moet als opvoeder
ook en vooral naar de salesianen kijken. Ja, naar “onze” sa-
lesianen. In B en ook in C luidde het nog “Waar zijn je (!) sa-
lesianen?” Buzzetti blijft niet langer de objectieve gids, hij
wordt de betrokken medebroeder. Hij schaart zich aan de zij-
de van don Bosco. Hij weet wat voor pijnlijke confrontatie zijn
vereerde leider te wachten staat.
2.4.2 Tekortkomingen van de salesianen op het gebied van
de assistentie, de opvoedende aanwezigheid bij de jongens
ƒ Weinig priesters en clerici onder de jongens aanwezig
Wat don Bosco vanuit die invalshoek het eerste opvalt, is dat
“slechts erg weinig priesters en clerici zich onder de jongens
mengden.” Vervolgens dat er “nog veel minder [salesianen]
aan de ontspanning deelnamen.” En niet minder erg, “dat de
oversten niet meer de bezielers (de initiatiefnemers) van de
ontspanning waren.”
ƒ Waar ze dan wel waren? Wat deden ze dan wel?
ƒ Sommigen, ja “het merendeel, wandelde en praatte met
elkaar” zonder aandacht te besteden aan wat de jongens de-
den. Het merendeel, de meesten lijken de triestige opvolgers
te zijn van degenen die bij het begin van het schooljaar
1882-1883 gewaarschuwd werden “om de speeltijd niet on-
der elkaar door te brengen, maar met de jongens.”128 Of ging
het misschien nog om dezelfde personen? Ook hier lijkt de
redacteur en met hem don Bosco te alluderen op gegevens uit
die zo belangrijke vergadering.
158

16.9 Page 159

▲back to top


ƒ Weer andere salesianen keken ongeïnteresseerd naar de
recreatie.
ƒ Nog anderen “hielden toezicht van op een afstand”
zonder tussenbeide te komen waar dat nodig was, zodat de
jongens niet geassisteerd werden.129 Met andere woorden er
waren er nogal wat die een essentieel element van de assis-
tentie, namelijk de constructieve aanwezigheid onder de jon-
geren tijdens de speeltijd, aan hun laars lapten.130
De zinnen over het tekort aan opvoedend optreden door zich
niet onder de jongens te mengen, onder elkaar te praten en
niet te waarschuwen zijn nieuwe, latere stukken in het hand-
schrift D. Ze zijn noch in B noch in C te vinden.
ƒ Die toevoegingen brengen meteen een andere inlas-
sing met zich mee. Een soort uitzondering. Er is inderdaad
nog een of andere overste te zien die niet laat betijen. Zij be-
horen niet tot “het merendeel”, tot de “niet-geïnteresseerden”,
tot degenen “die van op een afstand toezicht hielden.” Op
zich genomen is dat natuurlijk uitstekend, maar zij verbrodde-
len hun ingrijpen dan weer door het op een manier te doen
die in de geest van don Bosco niet door de beugel kan. Zij
komen op dreigende toon tussenbeide. En wat had don Bosco
in zijn uiteenzetting over “Het preventieve systeem in de op-
voeding van de jeugd” echter aan de kaak gesteld? Dat juist
bij de toepassing van het repressieve systeem “de woorden en
het uiterlijk van de oversten streng zijn en veeleer drei-
gend”?131 En had hij in het begin van het tweede Algemeen
Kapittel zijn toehoorders niet gekapitteld met de inleiding:
“Een volgende zaak waarvoor wij ons moeten inzetten is de
geest van christelijke liefde en zachtheid (minzaamheid, vrien-
delijkheid) van de H. Frans van Sales. Hij (die geest) verzwakt
bij ons en voor zover ik in verschillende huizen heb kunnen
constateren, gaat hij vooral in de scholen achteruit.”132
ƒ Het op zichzelf goed bedoelde, maar in wezen laakbare
optreden van een of andere overste wordt verder aangevuld
159

16.10 Page 160

▲back to top


met de vaststelling dat enkele salesianen positiever ingesteld
zijn. Zij zetten stappen om “zich bij een groepje jongens aan
te sluiten.” Zij slagen echter niet in hun pogingen. De jongens
zelf houden hen er liever buiten. Dat er in 1884 zulke jongens
zijn, is echter geen nieuwe of uitzonderlijke situatie. Don Bos-
co moet er herhaaldelijk mee geconfronteerd geweest zijn.
Anders zou hij in het Reglement voor de huizen (1877) niet dit
artikel hebben opgenomen: “Slecht handelen zij die zich nooit
laten zien door de oversten. Ja, zij verbergen zich en gaan er-
vandoor als zij [namelijk de oversten] aankomen.”133 Dat arti-
kel kwam niet uit de lucht vallen. In een avondwoordje in juni
1875 uitte hij zijn ontevredenheid. Het was een avondlijk
woord in dialoog- of interviewvorm. Don Barberis stelde vra-
gen en don Bosco antwoordde. Hij zei: “Het zijn diegenen,
mijn beste jongens, die zich voor hun oversten gesloten hou-
den. Zij leggen hun hart niet bloot, zij zijn niet oprecht. Wan-
neer ze een overste zien aankomen, zullen ze, liever dan hem
te ontmoeten, een andere kant opgaan. (…) Ik kon zeggen: jij
hebt geen vertrouwen in je oversten, jij opent hun je hart niet.
Welnu, onthouden jullie dit allemaal goed: een zaak die jullie
meer goed kan doen is deze, voor jullie oversten je hart bloot-
leggen, veel vertrouwen in hen hebben en vrijmoedig oprecht
zijn.”134
Door nu het gedrag van die jongeren tegenover hun oversten
te beschrijven, verschuift de schuld weer naar de jongens,
waar het hier toch om de volwassenen gaat. Daarom past dat
stukje wel in de brief aan de jongens, waar het, om een bete-
re organische samenhang te realiseren, eigenlijk nauwer zou
hebben moeten aansluiten bij de beschrijving van de gedra-
gingen van “de fluisteraars.” Het is er haast een variante van.
In het schrijven voor de salesianen heeft dat ontwijkende ge-
drag van bepaalde jongeren eerder het effect van een veront-
schuldiging voor de opvoeders. Wat niet helemaal strookt met
de algemene teneur van de langere toevoeging. Met die be-
merking betreffende het gedrag van “een groepje jongens”
160

17 Pages 161-170

▲back to top


17.1 Page 161

▲back to top


wordt het opnieuw bekijken van het tweede tafereel afgeslo-
ten.
Toch houden de meeste vaststellingen een uitgesproken be-
schuldiging in, een scherpe afkeuring. De afstandelijkheid, het
gebrek aan interesse voor wat de jongeren graag hebben of
doen, de laksheid en het repressieve optreden van de leraren
en opvoeders doen afbreuk aan de oorspronkelijke assiste-
rende en preventieve opvoedingsmethode. Het ligt er vinger-
dik op dat zijzelf daardoor oorzaak zijn van de lusteloosheid,
de slechte sfeer, het groeiende wantrouwen van de jongens en
het ontstaan van “de fatale barrière” waarover G. Buzzetti het
nog zal hebben.
2.4.3 De sleutelpassage, namelijk beschrijving van wat onder
affectieve liefde moet verstaan worden
Nadat zij zo samen de recreatie vanuit een andere gezichts-
hoek bekeken hadden, zegt Buzzetti nog niet direct duidelijk
wat hij precies met “amore” bedoelt. In plaats daarvan keert
hij nog verder terug in het verleden, namelijk naar “de vroe-
gere periode van het Oratorio”, de tijd vóór 1870. Ja, vóór
1860. Het is de tijd die Valfrè voor de geest had mogen op-
roepen. De terugkeer naar die tijd maakt de veronderstelling
dat Valfrè slechts een literaire afsplitsing van Buzzetti is, nog
waarschijnlijker.
ƒ Evocatie van de relatie tussen don Bosco zelf en de
jongens en vice versa in de jaren vóór 1870
In de herinnering aan dat verre verleden zijn twee woorden
heel belangrijk. Dat zijn ze al omdat ze in het handschrift A
voorkomen. Ze zijn het nog meer wegens de inhoud waarvan
zij de dragers zijn. Het eerste is “antichi” (vroegere), respectie-
velijk “anticamente” (vroeger) in het manuscript A. De evoca-
tie van Buzzetti betreft inderdaad lang vervlogen dagen. Maar
161

17.2 Page 162

▲back to top


het waren “mooie jaren”, een “paradijselijke, feestelijke tijd”
voor de jongens in het Oratorio. “Antichi” is het woord dat
don Bosco al in zijn avondwoordje net voor het feest van Al-
lerheiligen op 27 oktober 1876 gebruikte.135 Dus eveneens
voor een gehoor van jongens die na 1870 in het Oratorio
verbleven. Hij herinnerde ook toen aan de “vroegere jongens”
(antichi giovanetti) die hem wel verstonden en die in praktijk
brachten waarvoor hij stond. Het is in 1884 werkelijk niet de
eerste keer dat getracht wordt door verwijzing naar het goede,
mooie, voorbeeldige verleden een nieuwe generatie als het
ware uit te dagen en te bezielen. Het is niet de eerste keer dat
het verleden opgeroepen wordt om een nieuw elan op gang
te brengen.
De basis van die paradijselijke sfeer, van die gelukkige dagen
vroeger bestond in de constante werkelijkheid die gevat zit in
het tweede woord: “in mezzo a”, te midden van. Don Bosco
vertoefde toen “altijd te midden van de jongens en vooral tij-
dens de recreatie.” [In tegenstelling tot de parallelle passages
in B en C gebruikt Buzzetti hier, zoals in de brief aan de jon-
gens, de beleefdheidsvorm u waarmee hij even tevoren plots
begonnen was in de aanmaning te willen kijken en beter of
scherper te willen kijken.] In de vroegste jaren van het Orato-
rio spon don Bosco het begin van een rode draad die door
zijn toespraken, geschriften en vooral zijn handelen blijft lo-
pen. Dat is de continue aanwezigheid te midden van de jon-
gens. Vooral tijdens de ontspanningstijd.
In 1863 benoemde don Bosco don Rua tot directeur in Mira-
bello. Bij die gelegenheid schreef hij de eerste versie van de
“Vertrouwelijke raadgevingen” en prentte hem in: “Doe al het
mogelijke om de hele speeltijd lang te midden van de jongens
door te brengen.”136 Als plaatsvervanger van don Bosco
hoorde hij bij de jongens te zijn en daarbij met hen om te
gaan gelijk don Bosco zelf dat gedaan had en deed. Dat zou
hij later verschillende keren herhalen. Voor telkens weer nieu-
162

17.3 Page 163

▲back to top


we directeuren. Zijn raad kreeg uiteindelijk bekrachtiging en
een algemene draagwijdte door de verhandeling over het
preventieve systeem: “Meer nog, hij [de directeur] moet zich
altijd bij zijn ondergeschikten [d.w.z. zijn leerlingen] bevinden,
telkens als zij niet verplicht zijn tot een of andere bezig-
heid.”137
Nadat don Bosco het decreet van goedkeuring van zijn Con-
gregatie ontvangen had, hield hij op 11 maart 1869 een con-
ferentie voor alle leden van de Sociëteit, geprofesten en aspi-
ranten. En hij zei: “Ik verlang dus en jullie zorgen ervoor dat
jullie tijdens de speeltijd altijd te midden van de jongens zijn
om met hen te spreken of je met hen te ontspannen en ook
om hun goede raad te geven.”138 De assistentie kent verschei-
dene activiteiten, maar de kern is ontegensprekelijk “te mid-
den van.”
In de rondzendbrief van november 1873 gaf hij de prefect de
opdracht: “Te zorgen dat de assistenten en over het algemeen
allen die enig gezag uitoefenen, tijdens de recreatie te midden
van de jongens vertoeven.”139
In het elfde deel van de Memorie biografiche vertelt E. Ceria
dat don Bosco begin juni 1875 zeven geheimen van het Ora-
torio opsomde. Het vijfde luidde: “De oversten schonken altijd
veel vertrouwen en hechtten eraan te midden van de jongens
te zijn, maar altijd op zo een manier dat overdreven familiari-
teit vermeden werd.” Dat geheim stemt overeen met een ge-
dachte uit een conferentie tijdens de retraite van augustus
1875 in Lanzo: “Ik beveel altijd aan te midden van de jon-
gens te vertoeven. (…) Laten we elkaar goed verstaan. We
moeten bij de jongens zijn, te midden van hen, maar nooit als
enkelingen met enkelingen, nooit met de ene meer dan met
de andere.”140 Dat is klare taal, maar de hoofdzaak blijft ge-
waarborgd.
Een bijzonder betekenisvolle tekst uit de jaren zeventig heeft
163

17.4 Page 164

▲back to top


don Bosco opgetekend in zijn Memorie dell’Oratorio: “Dat
deed in mijn hart altijd hoger opslaan de vlam van het ver-
langen weldra priester te zijn om mij te midden van de jon-
gens te begeven, hen bij te staan en aan al hun behoeftes
tegemoet te komen.”141 Zo keek hij terug op zijn studietijd in
het grootseminarie en zo liet hij de lezers - en dat zouden
aanvankelijk alleen zijn salesianen zijn - verstaan dat die
aanwezigheid te midden van de jongens een wezenlijk onder-
deel van zijn en hun priesterlijke roeping was.
Dat innige verlangen en die steeds weerkerende opdracht gaf
hij niet alleen met woorden te verstaan, maar ook metter-
daad. Als hij zich liet fotograferen, was een van zijn voorkeur-
foto’s of bevoorrechte fotomontages die waarop hij zich te
midden van zijn jongens bevond.142
Wat de voortdurende nabijheid inhoudt, wat het verkeren of
vertoeven te midden van de jongeren zo betekenisvol en zo
invloedrijk maakt, wordt niet geëxpliciteerd. We kunnen het
echter eerst en vooral vrij gemakkelijk afleiden uit de contras-
terende elementen tussen de houding van don Bosco en die
van heel veel salesianen. Zij kijken niet naar de jongens om:
“Zij bekommeren zich niet om hen. Zij houden zich op een
afstand. Zij zijn niet meer de ziel van de ontspanning.” (10-11
en 16) Daartegenover staat de wending “te midden van de
jongens, vooral tijdens de ontspanning” wat wil zeggen dat
don Bosco in die jaren wel zijn belangstelling toonde. Hij inte-
resseerde zich voor “dingen die de jongens graag hadden.”
Hij nam deel aan hun spelen, “ontspande zich met hen.” Hij
leefde met hen. En blijkbaar het belangrijkste van allemaal:
hij sprak met hen.143 Dat laatste wordt heel raak in reliëf ge-
plaatst in de brief aan de jongens met de zin: “Toen u, don
Bosco, zich voortdurend met ons kon onderhouden.” (17)
Zich onderhouden kon bestaan in informele gesprekken,
maar ook in de gegeerde en soms wellicht ook wat gevreesde
“oorwoordjes”, waarmee don Bosco iemand terloops prees,
164

17.5 Page 165

▲back to top


terechtwees of hem raad gaf. Zo verlangde hij het trouwens
van zijn directeuren. In de eerste plaats van don Rua. Hij gaf
hem deze aanbeveling: “Doe al wat je kunt om de hele recre-
atietijd te midden van de jongens door te brengen en zorg
ervoor hun een genegen [vriendelijk] woord in het oor te fluis-
teren dat je wel kent. (…) Dat is het grote geheim dat je het
hart van de jongens laat winnen.”144 “Genegen of vriendelijk
woord” is de vertaling van “affettuosa parola.”
Welnu, die zo opgevatte en beleefde voortdurende nabijheid
was de deugddoende bron van de goede, positieve, feestelij-
ke sfeer in het Oratorio. Dat de aanwezigheid van don Bosco
ononderbroken was en dat die voortdurende nabijheid gele-
genheid tot ontmoeting en gesprek bood, komt in de brief
aan de jongens heel klaar tot uiting in de explicitering: “Toen
u zich voortdurend met ons kon onderhouden.” (17-18) Met
het niet te vergeten directe en vertrouwelijke “met ons.” Het is
dan ook eerder bevreemdend dat don Lemoyne juist die zin,
die in het document K overigens op een andere plaats voor-
kwam, weggelaten heeft. Met een licht aangepaste herformu-
lering was het perfect mogelijk geweest hem te bewaren. Het
zou nog voller in de verf gezet hebben dat niet zozeer de ac-
tieve inzet van don Bosco, zijn onbaatzuchtige zelfgave van ‘s
morgens tot ’s avonds, maar wel zijn constante, geïnteres-
seerde en participerende aanwezigheid getuigde van gratuite
genegenheid. Met andere woorden getuigde van “het beste.”
Zijn nabijheid wekte in lang vervlogen tijden de wederkerige
affectieve liefde bij de jongens. Zij kan, zo wordt gesugge-
reerd, die ook nu nog wekken. Vooral de dialoog, het spon-
tane, informele praten, maar ook het ernstige, vertrouwelijke
“oorwoordje” maakte het leven in het Oratorio tot een para-
dijselijk feest. Zij hadden een onschatbare psychologische be-
tekenis in de relatie van jongeren met hun begeleider. Een
van de heel positieve uitwerkingen was wat in de brief aan de
jongens uitgeschreven staat: “En wij hadden geen geheimen
voor u.” [Nog altijd met de beleefdheidsvorm.] Zij gingen
165

17.6 Page 166

▲back to top


spontaan, onbevangen en openhartig in gesprek met hem.
ƒ De kern van de sleutelpassage: “amore” betekent we-
derkerige genegenheid, affectieve liefde. Zij was en moet nog
de norm zijn.
Datzelfde effect vinden wij in dit schrijven, maar het wordt nu
voorafgegaan door een uitweiding die een gedachte brengt
die in de andere redacties niet voorkomt. Het verklarende
“zich voortdurend onderhouden” van de brief aan de jongens
valt weg, terwijl een toelichting over “de liefde” (“amore”) die
met de nabijheid verbonden is, in de plaats komt. Alleen al
het gebruik van het woord liefde wijst erop dat de schrijver
hier een band legt met de uitspraak over de manier of het
middel om “de vroegere levendigheid, vrolijkheid, uitbundig-
heid terug te krijgen.” Op de vraag van don Bosco antwoord-
de Buzzetti immers: “door (met) de liefde” (“coll’amore”).
Evenals in de brief van 10 mei aan de jongeren spreekt Buz-
zetti hier plots veralgemenend en tevens geëngageerd in
naam van alle oud-leerlingen: “Het was een tijd die wij ons
altijd met liefde herinneren, omdat de liefde voor ons de norm
was.” De veralgemening lijkt een teken te zijn dat het om een
heel belangrijke inlassing gaat. Die indruk wordt bekrachtigd
als men bedenkt dat de uitbreiding heel verwant is met een
alinea uit het traktaat “Het preventieve systeem in de opvoe-
ding van de jeugd.” Daar luidt het: “Het preventieve systeem
maakt dat de leerling zich aan zijn opvoeder hecht, zodat die
steeds met de taal van het hart kan spreken, zowel gedurende
de tijd van de opvoeding als later.”145 Letterlijk staat er: “Il
sistema Preventivo rende affezionato l’allievo”, d.w.z. “maakt
de leerling genegen” of, algemener uitgedrukt, maakt dat de
leerlingen van hun opvoeders, leraren en oversten houden,
hen graag zien.
Dat citaat uit don Bosco’s verhandeling kan ertoe bijdragen
166

17.7 Page 167

▲back to top


de betekenis van het woord liefde in de uitspraak “de liefde
was voor ons de norm” goed te verstaan. Aan “affezionato”,
beantwoordt “genegen, toegedaan” en aan “affezione” be-
antwoordt “genegenheid.” Nu wordt in de herinnering van
Buzzetti de vroegere tijd ontegensprekelijk gekenmerkt door
genegenheid, door gevoelvolle liefde, die de jongens aan don
Bosco schenken, nadat zij die liefde van de zijde van don
Bosco ervaren hadden. Hij bedoelt gevoelvolle, vertrouwelijke
en vertrouwen schenkende genegenheid. Die affectieve liefde
ontstond en groeide dankzij de bestendige aanwezigheid van
don Bosco onder hen. Daardoor konden zij ervaren dat hij
hen graag zag. Hij maakte tijd voor hen, was beschikbaar. Hij
luisterde naar hen. Hij liet hen aanvoelen dat hij hen belang-
rijk achtte, dat hij waardeerde wat zij graag hadden. Meer
nog, door die contacten konden zij aanvoelen dat zijzelf voor
hem zo de moeite waard waren dat hij met hen wilde om-
gaan, met hen praten, zich met hen ontspannen, zich interes-
seren voor wat zij graag hadden. Daarom is de uitdrukking “u
kon zich voortdurend met ons onderhouden” in de brief aan
de jongens uitstekend gekozen. (18) Zij konden voelen dat hij
blij en gelukkig was dat zij er waren. Positieve gevoelens
overheersten in de pedagogische relatie. Dat sloeg over als
een vonk. Voor hen werd affectieve “(weder)liefde de
norm.”146 De suggestie van Buzzetti is lichtend helder: Op die
wijze kunnen ook de jongens van nu “beseffen [met heel hun
wezen begrijpen, aanvoelen, ervaren] dat ze bemind worden.”
Dan kunnen ze op hun beurt laten aanvoelen dat zij blij en
gelukkig zijn dat hij bij hen is en hem genegenheid schenken.
Daarom lijkt het me onbegrijpelijk dat de herinnering aan het
“voortdurend onderhouden” als na te volgen voorbeeld en
norm niet in het schrijven aan de medebroeders voorkomt of
opgenomen werd. Misschien werd iets van dat “voortdurend”
en vooral “gemeenschappelijk” al gesuggereerd in de Itali-
aanse versie van C, precies door het meervoud “hun speeltij-
den”, hun tijden van ontspanning.
167

17.8 Page 168

▲back to top


De genegenheid van de jongens van vóór 1870 was een af-
fectie waardoor ze spontaan openhartig werden, waardoor ze
- om het te zeggen met de woorden van de allereerste sug-
gesties van don Bosco (A) – “hun hart helemaal openden.” En
in deze versie: waardoor ze “geen geheimen voor hem had-
den.” De openhartigheid, dat bewijs van heel groot, ja gren-
zeloos vertrouwen, is voor don Bosco eigenlijk het waardevol-
ste effect van zijn gratuite, liefdevolle aanwezigheid onder de
jongens. Van zijn opvoeding met en van het hart.
Verder is die affectieve liefde zo groot en zo sterk dat zij bepa-
lend is voor het leven. Zo bepalend dat Buzzetti zegt: “Het
was een tijd die wij ons altijd met liefde herinneren.” Dat is
een treffende hertaling van wat don Bosco jaren tevoren
schreef: “Zodat de opvoeder de taal van het hart kan spreken,
zowel gedurende de tijd van de opvoeding als later.”147
Zo is dat stuk van de commentaar van Buzzetti de sleutelpas-
sage. De affectieve liefde is wederkerig: schenken en ontvan-
gen, ontvangen en schenken. Die vorm van liefde bedoelde
Buzzetti toen hij zei: “door de liefde.” De affectieve liefde is
“het beste” wat in en rond 1884 ontbreekt. Zij is onontbeerlijk
om de “jongens opnieuw te bezielen.”
Er zijn nog altijd lezers die ervan overtuigd zijn dat de brief
aan de jongens tot stand kwam door een vereenvoudiging
van de zogenaamde lange versie voor de salesianen. Afgezien
van andere elementen die een dergelijke gang van zaken
meer dan onwaarschijnlijk maken, moet hier aangestipt wor-
den dat er niet de minste reden was om een eventuele wegla-
ting van de sleutelpassage te rechtvaardigen. De beschouwing
van Buzzetti over de genegenheid vanwege de jongens als
“norm” zou juist in de brief aan de jongens heel goed gepast
hebben. Maar de schrijver had ze toen nog niet bedacht. Die
gedachte ontbreekt overigens ook in B en C. Ze moet dus in
een latere fase erin gekomen zijn.
168

17.9 Page 169

▲back to top


De evocatie van het gelukkige verleden en de verhelderende
woorden van Buzzetti kan don Bosco alleen maar bevestigen
met een krachtig “Zo is het!” Ze ontlokken hem bovendien
een nostalgische mijmering, waaruit blijkt dat de bedoelde
affectieve liefde geen uitstaans heeft met sentimenteel ge-
doe.148 Noch van zijnentwege noch van de kant van jongeren.
Zij kwamen graag naar hem. Ze waren graag bij hem. Maar
fundamenteel gebeurde het omdat ze aanvoelden, met heel
hun wezen “wisten” dat hij van hen hield en hen heel goed
begeleidde. Ze kwamen “om met hem te spreken” uit “een
levendig verlangen om te luisteren naar zijn raadgevingen en
ze ook in praktijk te brengen.” En hij maakte van hun aan-
hankelijkheid, openhartigheid en heel groot vertrouwen ge-
bruik, als dat zo mag uitgedrukt worden, om hun goede raad
te geven.149 Het ging hem ten diepste niet om het voldoening
schenkende, gelukkig makende gevoel geliefd te zijn. Toch
verheelt hij niet dat hun gehechtheid en bereidwillige mede-
werking hem deugd deden: “Toen was alles vreugde voor
mij.” (18) Anderzijds had hij in bepaalde omstandigheden
echter ook de wens uitgedrukt dat de jongens niet zoveel om
hem heen zouden hangen. Hij had dan liever dat ze de hele
recreatie meemaakten.150
ƒ Verontschuldigingen van don Bosco
Bij die mijmering over het gelukkige verleden dringt bij hem
het besef door dat hijzelf nog slechts zelden “te midden van”
de jongens verkeert. Tegelijkertijd ziet hij in dat die continue
aanwezigheid voor hem niet meer mogelijk is. Dat wil hij even
toelichten. “Afspraken” of audiënties, het behartigen van “za-
ken” en verslechterende “gezondheid” beletten hem persoon-
lijk bij de jongens te zijn. Het kan jammer genoeg niet anders.
In tegenstelling tot de inleiding van de brief aan de jongens
en het schrijven voor de salesianen komt het punt gezondheid
hierbij wel ter sprake. Het zijn redelijke argumenten, maar het
169

17.10 Page 170

▲back to top


is eigenlijk ook een vorm van verontschuldiging.
ƒ Buzzetti wijst don Bosco op blijvende verantwoordelijk-
heid
Daarom is Buzzetti in eerste instantie bereid zijn uitleg te aan-
vaarden. “Goed en wel”, zegt hij. Als goede vriend van don
Bosco mag hij het daarbij echter niet laten. De deugdelijkheid
van de aangevoerde argumenten mogen ze niet tot excuses
maken om niets te doen en hem van elke verantwoordelijk-
heid te ontslaan. Don Bosco heeft een nieuwe verantwoorde-
lijkheid. Het is een verantwoordelijkheid die aangepast is aan
de gewijzigde levensomstandigheden. Hij kan inderdaad niet
meer bij de jongens zijn zoals vroeger. Wat hij wel kan, is
aandringen bij zijn medewerkers, ja eisen dat zij met de jon-
gens omgaan zoals hijzelf dat deed. De werkwoorden zijn al-
lesbehalve zacht. “Bevelen”, zoals het in de redacties B en C
klonk, is nu zelfs “eisen” geworden. En de kern is de omgang,
de manier van “omgaan” met de jongens: “zoals u met hen
omging.” (Nog altijd de respectvolle, maar ook wat afstande-
lijke beleefdheidsvorm.) Dat herinnert aan “te midden van de
jongens” met alles wat dat inhoudt. Het gebruik van het
woord “eisen” klinkt hard. De vraag zelf “waarom hij het niet
doet” moet nog harder klinken.
ƒ Heftig verweer en bittere ontgoocheling van don Bosco
Op Buzzetti’s vraag die als een onverholen verwijt moet over-
komen, verweert don Bosco zich heel heftig: “Ik spreek, ik
schreeuw mijn longen leeg.” Die heftigheid roept de herinne-
ring op aan een toespraak op het tweede Algemeen Kapittel.
In het bijzonder aan de inleiding ervan: “Een volgende zaak
waarvoor wij ons samen moeten inzetten, is de geest van
christelijke liefde (carità) en zachtheid (vriendelijkheid, min-
zaamheid, beminnelijkheid) van de H. Frans van Sales. Hij
verzwakt bij ons en voor zover ik in verschillende huizen heb
170

18 Pages 171-180

▲back to top


18.1 Page 171

▲back to top


kunnen constateren, gaat hij vooral in de scholen achter-
uit.”151 Ook toen sprak hij zonder franjes. Ook toen
“schreeuwde hij zijn longen leeg”.
Maar in 1884 moet hij nog altijd en bitter ontgoocheld vast-
stellen dat “jammer genoeg velen niet meer bereid zijn om de
inspanningen te leveren van weleer.” De redacteur blijft een
groot aantal (“velen”) in het vizier houden. Daarbovenop
moet de wending “niet meer bereid zijn” of – nog sterker –
“geen lust meer voelen”, voorafgegaan door de klacht “jam-
mer genoeg”, erg beschuldigend en streng veroordelend
overkomen. In haar geheel genomen klinkt de reactie van don
Bosco in de definitieve redactie van het schrijven aan de me-
debroeders nog heftiger omdat de verontschuldigende om-
standigheid van B en C weggelaten wordt. Daar luidde het
inleidend nog: “Ik spreek (…), maar begrijp wel dat ook ik zie
hoe de leraren en de assistenten (B), respectievelijk de leraren
(C) door het lesgeven vermoeid zijn en zich jammer genoeg
niet meer in staat voelen om de inspanningen van vroeger te
leveren.”152 (20)
Nu dus geen excuses meer. Zij moeten gewoonweg beseffen
dat zij zich geëngageerd hebben om zijn opvoedingsmethode
toe te passen en dat die toepassing voortdurend grote in-
spanningen vraagt. Via de verhandeling over het preventieve
systeem had don Bosco het hun te verstaan gegeven. Aan-
vankelijk op een wat verhullende manier: “Voor de opvoeders
houdt het [preventieve systeem] wel wat moeilijkheden in.”
Maar daarna openhartig en heel duidelijk: “De opvoeder
moet bereid zijn om elk ongemak en elke vermoeienis het
hoofd te bieden om zijn doel te bereiken.”153 Aan klaarheid
en aandringen ontbrak het bijgevolg niet. Ook niet van de
kant van don Lazzero die don Bosco’s tekst trouwens geregeld
ter hand nam. Dat bleek in het eerste deel van deze studie uit
de aanbevelingen en besluiten van vergaderingen die hij
171

18.2 Page 172

▲back to top


voorzat.
ƒ Conclusie van Buzzetti en beloftevolle herhaling van zijn
standpunt
Tegen die argumentatie heeft Buzzetti weinig verhaal. Als het
zo is, kan hij enkel besluiten dat “zij”, die velen, ongelijk heb-
ben en zelfs dom zijn. “Zij verwaarlozen” immers “het klein-
ste” en daardoor “verliezen zij het voornaamste.”
Wat hij daarmee zeggen wil, is niet zonder meer klaar. De
Italiaanse comparatief stelt de superlatief “het minste” tegen-
over “het meeste in het Nederlands.” Dat meeste of voor-
naamste, zo verklaart Buzzetti, bestaat in “al die andere moei-
ten die zij zich getroosten.” Dat kan in het geheel beschouwd
op niets anders slaan dan op de veeleisende activiteiten “hun
studie en werk” uit het pleidooi waarmee don Bosco hen even
voordien verdedigde. Met andere woorden het slaat op hun
enorme inzet ten koste “van hun jonge jaren”. Het herinnert
aan een engagement dat don Bosco zonder verpinken met
martelaarschap durfde te vergelijken. (14) In de versie B heet-
te het trouwens in alle duidelijkheid: “En dat grotere”, of juis-
ter: grootste, zijn nu net “hun inspanningen.” (20) Met het
meeste of voornaamste wordt dus hun actieve naastenliefde
voor de jongens bedoeld. Daartegenover is het minste dan
natuurlijk de aanwezigheid te midden van de jongens met al-
les wat die nabijheid volgens de toepassing van het preventie-
ve systeem inhoudt. Het minste bestaat dan eigenlijk in de
uitingen van affectieve liefde. In het bijzonder in de meeleven-
de, geïnteresseerde aanwezigheid te midden van de jongeren.
Als dat zou betekenen het minst belangrijke tegenover het
meest belangrijke, dan klopt de tegenstelling natuurlijk niet
met de gedachtegang die voorafging. Evenmin met wat on-
middellijk volgt. Want onmiddellijk daarop formuleert hij op-
nieuw het tegendraadse standpunt van net tevoren, namelijk
172

18.3 Page 173

▲back to top


dat “de jongens zich bemind moeten weten of ervaren dankzij
het feit dat de opvoeders meedoen met de dingen die zij
graag hebben (waarnaar hun jeugdige neigingen uitgaan)”.
Dat doet hij door die gedachte op deze manier te hernemen:
“Dat zij houden van wat de jongens graag hebben.” Die vorm
van liefde is en blijft de kern, het beste dat ontbrak (14) en
bijgevolg ook het voornaamste. De inhoud van de hier met
“minste-meeste” of “kleinste en voornaamste” uitgedrukte te-
genstelling heeft dus maar zin als ze ironisch bedoeld is. Dat
wil zeggen als ze opgevat en begrepen wordt als ironische
weergave van de overtuiging en tevens vergissing van vele
salesianen. Volgens het oordeel van Buzzetti denken en han-
delen zij immers ten onrechte alsof de actieve, iets realiseren-
de, zichzelf vergetende naastenliefde het voornaamste is en
anderzijds de affectieve, zich empathisch inlevende, meele-
vende genegenheid het minder, ja het minst belangrijke.
We zouden de tegenstelling nochtans ook op deze manier
mogen verstaan: Het zogezegde “minste”, het kleinste is ei-
genlijk dat wat het minst inspanning vraagt. Wat het gemak-
kelijkst te verwezenlijken is. En dat is de manier van omgaan
met de jongeren in de geest van don Bosco, een manier die
velen nochtans niet voldoende naar waarde schatten en bij-
gevolg verwaarlozen. Het zogenaamde “grootste” of “voor-
naamste” is dan dat alles wat heel veel inspanningen vereist,
wat met heel veel moeite en zelfs met fysieke en psychische
uitputting gepaard gaat. Maar wat velen absoluut nodig en
hoogst waardevol achten. De ironie van de realiteit wijst ech-
ter uit dat het grootste in haar ogen niets uithaalt als het niet
gepaard gaat met het geringste.
Het weldoende effect van het handelen naar het inzicht, dat
bestaat in de omkering van de waardeverhouding tussen bei-
de vormen van liefde in de opvoeding, is dat het leven van
leraren, assistenten en oversten zoveel aangenamer en lichter
zal worden. Dat laat Buzzetti op deze wijze horen: “De jon-
173

18.4 Page 174

▲back to top


gens zullen houden van wat de oversten graag hebben” (20).
En als kers op de taart zullen zij ervaren dat in die sfeer van
wederkerig graag zien de dagelijkse inspanningen en “ver-
moeidheid”, die werkelijk niet te onderschatten zijn, “licht om
dragen zijn.” Het is een beloftevol perspectief.
Zo is het opnieuw observeren van de recreatie in 1884 aan-
leiding geworden tot staving en uitdieping van de hoofdge-
dachte of sleutelpassage in de commentaar na het eerste be-
kijken van datzelfde speelplaatsgebeuren.
Wie intussen oog heeft voor de redactie B zal merken dat
G.B. Lemoyne na dat beloftevolle besluit van Buzzetti don
Bosco daar de normale vraag liet stellen: “En wat is dan het
kleinste (of minste)”? (21) Buzzetti mocht daarop in die eerste
versie kort en bondig antwoorden: “Familiariteit!” Even bon-
dig als tevoren: “Coll’amore” (door genegenheid). (13) Die
stilistische overeenkomst lijkt een voorsmaak te geven van wat
hij met dat ongebruikelijke begrip bedoelt. Familiariteit en
genegenheid lijken daar twee woorden voor eenzelfde werke-
lijkheid.
Gelijklopend met B mocht don Bosco in het handschrift C bij
het eerste gebruik van familiariteit - ook normaal - vragen:
“Wat moet ik dan mijn salesianen aanbevelen?” Waarop Buz-
zetti: “Familiariteit met de jongens vooral tijdens de recreatie.”
Met die gedrongen uitspraak herneemt hij in elk geval een
voorname gedachte uit de commentaar van Valfrè. In de defi-
nitieve tekst (D) met de reflecties van Buzzetti komt het begrip
familiariteit echter pas wat later uitvoerig aan bod. Daarom
zal ik het pas daar nader behandelen, dat wil zeggen na een
onverwachte onderbreking van de commentaar.
2.4.4 Tussenstuk dat de normale loop van de gedachtegang
onderbreekt
174

18.5 Page 175

▲back to top


In plaats van onmiddellijk voort te gaan op de inhoud en de
betekenis van het begrip familiariteit dat in C direct aangege-
ven werd, onderbreekt de auteur in D de natuurlijke gedach-
tegang. Buzzetti komt er nu plots, zonder de geringste over-
gangszin, op de proppen met een antwoord op een niet eens
voorafgaandelijk gestelde vraag. Naar het begin van dat stuk
te oordelen, moet de vraag naar de oorzaak van de huidige
verandering in het Oratorio verondersteld worden. Voor het
antwoord op die verzwegen vraag legt de schrijver G. Buzzetti
eenvoudigweg een onderdeel van de brief aan de jongens in
de mond. Voor die passage stelde don Bosco in die brief wel
heel beslist de vraag: “Maar vanwaar dat grote verschil tussen
de jongens van toen en de jongens van nu?” Zijn vraag paste
in die brief aan de jongens overigens wonderwel in de op-
bouw. (12) En de uitleg van Buzzetti steunde er volledig en
consequent op gegevens uit het handschrift A, een handschrift
dat in het schrijven voor de leraren en assistenten tot hiertoe
in dit schrijven geen rol van betekenis gespeeld heeft. Verder
trouwens ook niet zal spelen. Het volstaat de synoptische ta-
bellen te raadplegen om dat te constateren.
Bij de onverwachte inlassing in de lange versie heeft G.B. Le-
moyne de opeenvolging van de gedachten niet herschikt.
Evenmin heeft hij de invoeging verantwoord of door een of
andere toelichting inzichtelijk en aannemelijk gemaakt. Bij de
vergelijking zou het bovendien in het oog moeten springen
dat hij een markante passage uit de brief aan de jongens
schrapt. Het betreft het effect van de voortdurend nabije en
dialogerende aanwezigheid van don Bosco. “Herinnert u zich
die mooie jaren nog toen u, don Bosco, zich voortdurend met
ons onderhield? Dat was een paradijselijk feest en wij hadden
geen geheimen voor u.” (18)
Een gevolg van de voor de rest letterlijke overname uit de
brief aan de jongens (K) is dat de bal van de schuld nu op-
eens en zonder reden in het kamp van de jongens gelegd
175

18.6 Page 176

▲back to top


wordt. Zelfs de volledige schuld. Er staat nu inderdaad “de
oorzaak (la causa) van de huidige verandering” waar het in
de brief aan de jongens voorzichtig en onbepaald “oorzaak”
(causa) heette. De beschuldiging staat natuurlijk in krasse te-
genstelling tot wat juist voorafgegaan is en precies de gedra-
gingen van de salesianen als hoofdoorzaak van het gewijzig-
de gedrag van de jongeren aangewezen heeft.
ƒ De oorzaak van de huidige malaise ligt bij een aantal
jongeren
Volgens het begin van de inlas en trouw aan de brief aan de
jongens is het verschil tussen toen en nu dan toch maar aan
“een zeker aantal jongens” te wijten. Wel is het zo dat juist dat
aantal jongens herkenbaar is aan gebrek aan vertrouwen.
Men kan dan ook spontaan denken dat het juist degenen zijn
die zich onttrokken aan de gemeenschappelijke ontspanning,
en heel zeker degenen die zich afzonderden in kliekjes, fluis-
terden en wantrouwig rondkeken. Door dat gedrag verschillen
zij in elk geval grondig van de vroegere jongeren, van wie al
tweemaal gezegd werd dat zij onbevangen en openhartig wa-
ren en dus een groot vertrouwen in don Bosco en de oversten
koesterden en toonden. Dat gebeurde een eerste keer door
Valfrè op het einde van zijn beschouwingen. (7) En dat ge-
beurde een tweede keer door Buzzetti waar hij eraan herin-
nerde dat zij vroeger voor don Bosco “geen geheimen had-
den.” (18) Vroeger “hielden zij” bovendien van hun leraren,
assistenten en oversten en “gehoorzaamden zij onmiddellijk.”
Op “gewilligheid” had ook Valfrè de aandacht gevestigd (7).
En tijdens het gesprek met Buzzetti verheugde don Bosco zelf
zich over “het levendige verlangen om naar zijn raadgevingen
te luisteren en ze in praktijk te brengen.” (19)
Wat die positieve houdingen van vertrouwen, graag zien en
gewillig gehoorzamen ten diepste betekenen, vernemen we op
negatieve wijze uitgedrukt via de typering van de instelling van
176

18.7 Page 177

▲back to top


de huidige generatie jongens. Het moet gezegd dat ik met de
kwalificatie “huidige generatie jongens” de toestand veralge-
meen. Dat doe ik nochtans op basis van de tekst. De veral-
gemening kan immers steunen op de wendingen “maar te-
genwoordig” en “worden de oversten (ook veralgemeend)
beschouwd als oversten.” Actief uitgedrukt betekent die zin
trouwens: zij (de jongens heel algemeen) beschouwen de
oversten “als oversten.” Wat hij daarmee precies bedoelde,
expliciteerde don Bosco niet in de gedachteflarden, die hij op
een avond in mei liet optekenen. Op de ontgoochelende vast-
stelling “maar tegenwoordig worden de oversten beschouwd
als oversten” volgde daar het bitter klinkende “gevreesd” en
dan het vage “enz.” Misschien was het vage woordje “enz.”
toch suggestief genoeg geweest om de salesianen terloops te
herinneren aan het beeld van de overste dat don Bosco op-
hing toen hij over het repressieve systeem schreef. “In dat sys-
teem moeten de woorden en het uiterlijk van de overste streng
zijn en veeleer dreigend. (…) Om zijn gezag kracht bij te zet-
ten, moet de directeur zelden bij zijn onderdanen komen en
meestal slechts wanneer hij moet straffen of dreigen.”154 Der-
gelijke oversten moeten wel gevreesd zijn en met groot, ruime
afstand scheppend ontzag benaderd worden.
In de brief van 10 mei aan de jongens vulde don Lemoyne
“enz.” op met de contrasterende en de daarachter schuilende
gewenste situatie: “en niet meer (beschouwd) als vaders,
broers en vrienden.” Daarmee suggereerde hij daar tegelijk
dat de jongens van gedrag moesten veranderen en handelen
in overeenstemming met het Reglement.155 Verder vulde hij
“gevreesd” uit de suggesties in A aan met “en weinig be-
mind.” De eerste aanvulling kon nu voor de salesianen een
herinnering zijn aan het geschrift over het preventieve systeem.
Althans gedeeltelijk, want don Bosco had er de directeur en
de assistenten naar zijn hart inderdaad gekenmerkt als “lief-
devolle (toegenegen) vaders.”156 Door de overname van die
aanvulling wordt nu krachtig gesuggereerd dat die vaderlijke,
177

18.8 Page 178

▲back to top


affectieve liefdeshouding “tegenwoordig” zoek is. Maar ook
die van broer en vriend. Zo roept de commentaar van Buzzetti
hier een kloofsituatie voor ogen: aan de ene zijde zij (de over-
sten) en aan de andere wij (de jongens). Buzzetti zal het in
overeenstemming met het manuscript A weldra over “fatale
barrière” mogen hebben. Die kloof wordt verdiept en ver-
breed door vrees. Met zijn eigen woorden gezegd: die barriè-
re wordt verhoogd en versterkt door vrees. Het werkwoord
“temere” wordt hier terecht met “vrezen” [bang zijn] vertaald.
“Met ontzag of eerbied benaderen” zou in de gegeven context
te zwak zijn. In plaats van verenigende genegenheid en gewil-
ligheid heerst nu scheidende vrees. Met het catastrofale ge-
volg dat de oversten “gevreesd worden en weinig bemind” en
een “barrière” ontstaan is.
Dat sluit niet uit dat enige overdrijving in het spel is. Die lijkt
echter nodig om de zaken scherp te stellen en te refereren
aan een discussie die zowat een jaar tevoren plaatsvond.
Het vervolg van de tekst: “Bijgevolg worden zij gevreesd en
weinig bemind” moet voor de salesianen inderdaad klinken
als een echo op de vaststelling tijdens de bijeenkomst in Val-
docco op 9 maart 1883. Op die vergadering bleef het echter
niet bij dat gewonnen inzicht in de situatie. Toen voegde men
eraan toe: “Dat is tegen onze geest of althans tegen de geest
van don Bosco.”157 Het was toen niet alleen een eerlijke be-
denking. De formulering van de notulist don Lazzero was te-
vens niet van ironie gespeend. Daarom mag men aannemen
dat niet alle salesianen de woorden die op die bijeenkomst
vielen, een goed jaar later vergeten waren. In de brief aan de
jongens en in het schrijven aan de medebroeders moeten wij
de uitspraak “gevreesd en weinig bemind” als afkeuring en
tevens als oproep tot omkering verstaan. Naar de geest van
don Bosco moet het net andersom zijn: heel veel bemind en
weinig of helemaal niet gevreesd. Vrezen werkelijk met de be-
tekenis van bang zijn voor.
178

18.9 Page 179

▲back to top


Excursie met betrekking tot belangrijke begrippen in geschrif-
ten en raadgevingen van don Bosco
Het motto: De opvoeder moet er eerder naar streven dat
de jongeren van hem houden dan dat ze hem vrezen of op
een eerbiedige afstand blijven
De aansporing “zorg ervoor dat ze van je houden, dat ze je
graag zien” en bijgevolg niet bang voor je zijn, is inderdaad
een levensmotto van don Bosco geworden en een vaak weer-
kerende oproep aan zijn medewerkers. P. Braido heeft dat
ooit door middel van een lijst verwijzingen aangetoond.158
Volgens een aantekening in het vervolg van zijn Herinnerin-
gen, namelijk in de “Memorie dal 1841 al 1884-5-6”, moet
don Bosco al vroeg in zijn pastoraal-pedagogische activiteit
overtuigd geraakt zijn van de waarde van de inhoud van dat
motto. Althans van een voornaam gedeelte ervan. Onder de
titel “Tempi diversi” noteerde hij immers: “Zorg ervoor bemind
te worden, daarna zal het eenvoudig zijn te verkrijgen dat
men je gehoorzaamt.”159 In die herinnering ligt al een klem-
toon op het gunstige gevolg: gehoorzaamheid, gewilligheid,
een uitwerking die ook hier in reliëf geplaatst staat. Maar
even krachtig klinkt het accent dat de opvoeder-pastor ver-
antwoordelijk is. Hij moet ervoor zorgen. Hij moet het initiatief
nemen.
Toen hij op 2 december 1859 zijn jongens in een avond-
woordje toesprak, betrok hij ook het tweede deel van het mot-
to erbij. Ter voorbereiding van het feest van O.- L.- Vrouw
onbevlekt ontvangen gaf hij als bloempje, als dagleuze aan
de jongens: “Ik zal mijn best doen om een groot vertrouwen te
hebben in de oversten.” Tot grondslag voegde hij eraan toe:
“Wij (oversten) willen niet gevreesd worden. Wij wensen be-
mind te worden en verlangen dat jullie volle vertrouwen in ons
179

18.10 Page 180

▲back to top


hebben.”160 Vrezen hier in de zin van “met grote schroom be-
naderen”, zelfs zonder meer “bang zijn voor.” Op dat ogen-
blik mikte hij natuurlijk op het aandeel van de jongens zelf.
Dat concreet en authentiek spreken tot zijn jongens kreeg
weldra een objectieve, belerende neerslag in een historische
schets van het Oratorio in 1862. Hij schreef: “Een langdurige
ervaring heeft aangetoond dat het goede resultaat (het suc-
ces) van de opvoeding van de jeugd in het bijzonder samen-
hangt met het feit dat wij ons weten bemind te maken om ons
vervolgens te doen vrezen.”161 Ontegensprekelijk had hij toen
de opvoeders op het oog. Zij moeten weten zich bemind te
maken. Ook al legt hij niet uit hoe ze dat kunnen doen of wat
ze daartoe moeten doen. Het woord “vrezen” heeft daar eer-
der de betekenis “respecteren, achten, met het nodige ontzag
benaderen.” Beide zijn volgens dat principe goed en nodig. Er
staat inderdaad “om vervolgens.” Dat is: met de bedoeling
ons te doen respecteren. Met “een langdurige ervaring” be-
doelde hij wel zijn persoonlijke twintig jaar lang omgaan met
en werken voor jongeren.
De volgende jaren ondervinding en ook begeleiding van me-
dewerkers dwongen hem tot een meer verfijnde, een meer
genuanceerde verwoording. Toen hij don M. Rua in 1863 tot
directeur van de eerste stichting buiten Valdocco benoemde,
gaf hij hem enkele “Vertrouwelijke raadgevingen” mee. Een
daarvan was deze: “Streef ernaar dat men je graag ziet, alvo-
rens je erom te bekommeren dat men je vreest (dat men ont-
zag voor je heeft).”162 Door “prima di” te vertalen als “alvo-
rens” respecteer ik het vroeger uitgedrukte “di poi”, dat “ver-
volgens” betekent en dat in 1862 tussen “bemind worden” en
“gevreesd worden” een chronologisch verband legde. Zowel
het ene als het andere is echter de moeite waard nagestreefd
te worden. Daarom heeft “vrezen” in die tekst de betekenis
van eerbied, respect, gezag verwerven.
180

19 Pages 181-190

▲back to top


19.1 Page 181

▲back to top


Met dergelijk chronologisch verband tussen “bemind maken”
en “doen vrezen” blijken zijn medewerkers nochtans moeilijk-
heden ondervonden te hebben. Daarvan getuigt het verslag
van een vergadering van de raad van het huis in februari
1872. Zij drukten hun ervaring en overtuiging op deze manier
uit: “Zich tegelijk bemind en gevreesd maken bij de jongens.”
Gevreesd duidelijk in de zin van “geëerbiedigd”, “gerespec-
teerd.” “Dat is gemakkelijk”, voegde de verslaggever er on-
middellijk aan toe. Dat staafde hij en daarom is het goed ook
het vervolg van het verslag te citeren. “Als de jongens zien dat
een assistent een en al zorg is voor hun welzijn, dan kunnen
ze wel niet anders dan van hem houden. Als zij merken dat de
assistent niets door de vingers ziet, wel te verstaan niets van
de dingen die niet goed zijn, maar dat hij hen bij alle tekort-
komingen waarschuwt, dan kan het niet anders of ze zullen
een zekere vrees voor hem hebben. Dat wil zeggen dat zij die
eerbiedige vrees (timore riverenziale) zullen hebben die men
tegenover zijn oversten moet koesteren. Voor één zaak moet
de assistent zich goed hoeden. Dat is zich niet te zeer op gelij-
ke voet met de jongens zelf stellen. Noch in gesprekken, noch
in handelingen, noch in het bijzonder tijdens het spel: hij moet
aan alles deelnemen, maar tegelijkertijd een ernstige houding
aannemen, met zijn gedrag laten zien dat hij hun overste
is.”163
Hun standpunt en begeleidende commentaar is des te kost-
baarder omdat don Bosco zelf pas op 15 februari uit Varazze
naar Valdocco teruggekomen was. In Varazze was hij weken-
lang erg ziek geweest en het volledige herstel nam nog ge-
ruime tijd in beslag. Intussen vergaderden zij onder de leiding
van M. Rua.164 Hun herformulering van het “motto” van don
Bosco is daarom des te merkwaardiger. Zij bewaarden de
contrasterende woordkeuze van don Bosco, maar niet zijn
manier om beide pedagogische vereisten te verbinden. In
plaats van een chronologische opeenvolging verkozen zij re-
soluut simultaneïteit. Hun toelichtingen laten geen twijfel be-
181

19.2 Page 182

▲back to top


staan over wat zij onder “vrezen” verstonden. Het ging om
“een zekere vrees”, dat wil zeggen om eerbied, om erkenning
van een onderscheid dat een zekere afstand schept, hoe mi-
niem die in de praktijk ook kon zijn. Het blijft overigens nog
een raadsel waar zij de term “timore riverenziale” vandaan
hadden. Om die vorm van eerbied in stand te houden leek
het hun noodzakelijk dat assistenten (en leraren) vermeden
zich “al te zeer op gelijke voet te stellen met de jongens.” Het
standpunt “aan alles deel te nemen” straalt dan weer helder
de geest van don Bosco uit.
De optie betreffende gelijktijdigheid werd enkele maanden
voordien, in augustus 1871, al aangekondigd. Toen besliste
men de assistenten bij de beroepsleerlingen aan te sporen
“eensgezind te zijn onder elkaar om allen samen een enkele
zaak na te streven, namelijk van elkaar te houden en elkaar
goede raad te geven betreffende de manier waarop ze de
gehoorzaamheid, de genegenheid (amore) en de achting
(stima) van de jongens kunnen winnen.”165 Het gebruik van
het woord “stima” kan ertoe bijdragen om te begrijpen hoe zij
de begrippen van don Bosco “timore” (vrees) en “temere”
(vrezen) ook die dag interpreteerden. De uitdrukking “eerbie-
dige vrees” (timore riverenziale) in februari 1872 ligt immers
in dezelfde lijn. Door de woordkeuze sloot de beslissing van
de oversten van het huis in 1871 nochtans dichter aan bij het
woordgebruik van A.M. Teppa. Die stelde in zijn bekend werk-
je dat opvoeders “geen moreel gezag kunnen hebben als ze
dat niet verdienen.” En ter verduidelijking: “Men kan het niet
anders verdienen dan door zich geacht, gerespecteerd en
bemind te maken.” Het zijn drie begrippen, maar van “vre-
zen” als zodanig is geen sprake. De drie houden innig ver-
band met elkaar en in de opvoeding zijn het noodzakelijke
elementen. Opvallend is wel dat “geacht en gerespecteerd”
vooropkomen. Daarnaast gebruikte die schrijver ook de be-
knopte vorm: “Wanneer een leraar werkelijk bemind en ge-
eerbiedigd wordt door zijn leerling.”166
182

19.3 Page 183

▲back to top


Ondanks veeleisende werkzaamheden begon don Bosco in
1873 met het schrijven van de Memorie dell’Oratorio of zijn
Herinneringen. Tussen 1873 en 1875 kwam daarbij ook de
periode van zijn middelbare schooltijd aan bod. Aan de leraar
Banaudi dacht hij met grote dankbaarheid en waardering te-
rug. Dat blijkt uit de typering: “Zonder ooit een straf op te
leggen was hij erin geslaagd zich door al zijn leerlingen te
doen vrezen [respecteren] en beminnen. Hij hield van allen als
waren zij zijn zonen en zij hielden van hem als van een tedere
vader.”167 Don Bosco bewaarde zijn begrippenpaar, maar
plaatste - verrassend genoeg - “vrezen” voorop. Bovendien
sloot hij zich op dat ogenblik aan bij de overtuiging dat men
beide componenten tegelijk kon en moest nastreven. Het is
wellicht niet overbodig te wijzen op de manier van beminnen,
namelijk “als een tedere vader.” Dat lijkt te suggereren dat hij
daarbij eerder aan affectieve dan aan effectieve liefde dacht.
Voor een nieuwe versie van zijn “Vertrouwelijke aanbevelin-
gen” aan de directeuren die in maart 1876 uitgebracht werd,
keerde don Bosco terug tot zijn vroegere opeenvolging van
het begrippenpaar, maar tegelijk herschreef hij het motto. Hij
formuleerde het toen op deze manier: “Streef ernaar bemind
te worden als je wil dat ze je vrezen.”168 Wie dat leest, voelt zo
aan dat hij met “vrezen” bedoelt: “Als je gezag wil verkrijgen,
als je wil dat de jongens pedagogisch verantwoord ontzag of
eerbied voor je hebben.” Hij bleef zijn woordgebruik dus
trouw, maar wijzigde de verhouding tussen houden van en
vrezen. Bemind worden was voorwaarde geworden voor ge-
zag, voor met ontzag opkijken naar. Daarmee bracht hij be-
grip op voor het verlangen van de leraren en assistenten naar
voldoende gezag en respect vanwege de jongens. Anderzijds
bekrachtigde hij zijn overtuiging dat het in de opvoeding er
vooral op aankomt bemind, graag gezien te worden. De rest
(gezag, ontzag, respect) volgt dan als het ware vanzelf. Maar
als je er niet in slaagt de jongens van je te laten houden, dan
183

19.4 Page 184

▲back to top


is het gevolg onvermijdelijk: ze zullen bang voor je zijn, je
werkelijk vrezen en je uit de weg gaan.
Die verhouding tussen de twee werd in 1877 officieel be-
kendgemaakt via de publicatie van zowel een versie van de
tien “Algemene artikelen” als van de verhandeling over “Het
preventieve systeem in de opvoeding van de jeugd.”
In een ontwerptekst van de artikelen greep don Bosco nog
terug naar zijn verwoording uit de jaren zestig die hierboven
behandeld werd. Hij schreef in het eerste artikel: “Iedereen
moet dit voor ogen houden: om zich door de jongens te doen
vrezen, moet men zich eerst bemind maken.” “Vrezen” heeft
beslist geen pejoratieve betekenis. Het is een element dat in
de opvoeding zijn plaats heeft. Wel komt het bereiken van
een bepaalde dosis “gezag en eerbied” pas dankzij de gene-
genheid van de kant van de jongeren die men eerst heeft we-
ten te winnen. Die formulering heeft echter niet lang stand
gehouden. Ze schonk blijkbaar geen bevrediging. In de defi-
nitieve versie van de artikelen, die niet veel later tot stand
kwam, werd het klaar uitgedrukte voorwaardelijke verband in
het tweede artikel hersteld: “Iedereen moet zorgen dat hij
graag gezien wordt, als hij verlangt zich te doen vrezen.” Als
toelichting volgde: “Hij zal dat grote doel bereiken als hij met
woord en daad laat zien dat zijn bekommeringen uitsluitend
gericht zijn op het geestelijke en tijdelijke nut (voordeel) van
zijn leerlingen.”169 Uit die doelstelling blijkt eens te meer hoe
groot en sterk de impact van de effectieve liefde toen toch was
in de opvatting van don Bosco met betrekking tot de pedago-
gische liefde.
Tijdens diezelfde maand april werkte don Bosco aan de re-
dactie van de kleine verhandeling over het preventieve sys-
teem. Daarbij bleef hij in het heel bondig gehouden laatste
hoofdstuk dat over straffen handelde, trouw aan de tweede
versie van de grondregel in de tien artikelen. Op deze wijze:
184

19.5 Page 185

▲back to top


“De opvoeder moet ernaar streven dat de leerlingen hem
graag zien, als hij wenst dat ze hem vrezen.”170 Dat laatste
vanzelfsprekend met de betekenis van “hem respecteren”,
“hem gezag gunnen.”
Dat de uitdrukkingswijze met “als” of “indien” rond die tijd
voor don Bosco vrij normaal geworden was, getuigt “het ver-
haal van de clericus” in het XIIIde volume van de Memorie
biografiche. Don Bosco had een salesiaan in de vorming,
Bernardo Vacchina, met onderricht in de school belast. Op
zekere dag vroeg hij hem of hij erin slaagde de tucht in de
klas te handhaven. “Niet altijd”, antwoordde Vacchina. Toen
gaf don Bosco hem in eenvoudige en informele omgangstaal
deze raad: “Luister eens goed. Als je wilt dat ze naar je luiste-
ren en je respecteren, zorg er dan voor dat ze je graag zien.”
Op een informele wijze is de voorwaardelijke wijze hoorbaar.
Daarbij verheldert de wending “naar je luisteren en je respec-
teren” heel goed wat don Bosco met het begrip vrezen in de
positieve betekenis eigenlijk wilde zeggen en ook dat het res-
pect gericht was op het “luisteren”, gehoorzamen door de
jongens. Als toemaat gaf hij hem een tip betreffende het zich
bemind maken. Zij het dat het iets was dat hij daartoe niet
mocht doen: “Maar geen strelingen, vooral niet door het ge-
zicht aan te raken of door bij de hand te nemen.”171 Uitingen
van affectieve liefde heel zeker, maar geen sentimentaliteit.
Toch namen niet alle medebroeders zijn normatieve herfor-
mulering zonder meer over. Zo berichtte de salesiaan P. Gui-
dazio in een brief aan don Bosco in 1879 over zijn activiteit
als leraar in Montefiascone. Don Bosco zou daar een be-
staand college eventueel overnemen. Don Guidazio moest
echter vaststellen dat hij het er als enige salesiaan in het ge-
heel niet gemakkelijk had. Toch was hij blij met zijn persoon-
lijke succes: “Niettemin scherts en lach ik in de klas en bereik
veel meer dan wie dan ook van de anderen. De jongens hou-
den van mij en respecteren mij.”172 Ook hij verkoos toen nog
185

19.6 Page 186

▲back to top


de combinatie “beminnen” en “respecteren.” Wat waarschijn-
lijk toe te schrijven is aan de aanbevolen lectuur van het werk
van A.M. Teppa en de persoonlijke ervaring en overtuiging
van don Guidazio.
Het werkje over “Het preventieve systeem in de opvoeding van
de jeugd” en het gesprek met Vacchina garandeerden echter
niet dat don Bosco van dan af in alle omstandigheden trouw
bleef aan de formulering met de voorwaardelijke band of ze
beschouwde als de definitieve weergave van zijn inzicht. Ter
gelegenheid van zijn naamfeest sprak hij op 29 juli 1880 een
groep oud-leerlingen toe die diocesaan priester geworden
waren. Hij deed een beroep op hun hulp in de opvoeding van
de jeugd. Vooral in de godsdienstige opvoeding. “Jullie moe-
ten”, zo zei hij, “don Bosco te hulp komen om het edele doel
dat wij ons gesteld hebben, namelijk de uitbreiding van de
godsdienst en het welzijn van de burgerlijke maatschappij
door middel van de vorming van arme jongens, gemakkelijker
en op grotere schaal te realiseren.” (…) “Om te slagen bij de
jongens”, zo drukte hij hun op het hart, “moeten jullie je doen
beminnen en niet vrezen. (…) Kortom spannen jullie je in om
zo te handelen, dat wanneer ze jullie zien, de jongens je te-
gemoetlopen en niet ervandoor gaan.”173 Die laatste gedach-
te geeft goed te verstaan hoe zij “vrezen” dienden te verstaan.
Als bang zijn voor, niet graag omgaan met, uit de weg gaan,
“op een afstand blijven.” Zij werpt ook licht op de uitdrukking
in 1884: “Bijgevolg worden zij gevreesd.” Op het ogenblik
dat hij tot de oud-leerlingen sprak, uitte don Bosco zich bijge-
volg met een krasse tegenstelling die herinneringen oproept
aan het memorabele avondwoordje in 1859.
In de ontwerptekst over het opleggen van straffen (januari
1883) werd de stelregel ook weer anders verwoord. Al op het
einde van de eerste paragraaf: “En laten wij er liever naar
streven dat de jongens ons graag zien dan dat ze ons vre-
zen.”174 Vrezen te interpreteren als met ontzag, met grote eer-
186

19.7 Page 187

▲back to top


bied, schroomvol met ons omgaan. Er is in die richtlijn geen
sprake meer van chronologische opeenvolging, geen kwestie
meer dat het ene voorwaarde zou zijn voor het andere. Het
onderscheid bestaat nu in een graadverschil. De intensiteit
van de inspanningen waarmee een leraar of opvoeder tracht
bemind te worden, moet groter zijn dan de intensiteit waar-
mee hij tracht gerespecteerd te worden en gezag te verwer-
ven. Liefde, genegenheid, graag zien krijgt de voorrang. Zon-
der discussie.
Daarom is de toestand in Valdocco in maart 1883 zo onthut-
send en tragisch. De dingen staan op hun kop. De jongens
vrezen de salesianen meer dan ze van hen houden. “De jon-
gens” – heel algemeen en ongenuanceerd - zijn bang; ze
gaan de leraren en assistenten, letterlijk “ons” - ook veralge-
meend en zonder nuance – uit de weg. En het is dan ook ver-
schrikkelijk erg dat zijzelf er maar niet achterkomen waar de
oorzaak ligt. De vraag naar de oorzaak blijkt ook don Bosco
niet los te laten. Zeker hij was op het ogenblik van de verga-
dering in Frankrijk. Maar heel waarschijnlijk werd hij op een
of andere wijze ingelicht. Dat mag afgeleid worden uit een
antwoord van don Canepa op een rondvraag die later, na-
melijk in juni 1884, in Valdocco georganiseerd werd. Dome-
nico Canepa was in die periode van zijn leven catechist bij de
scholieren. Hij begon zijn bijdrage op 8 juni als volgt: “Verle-
den jaar stelde men al voor te onderzoeken wat de reden zou
kunnen zijn waarom de hogere klassen geen vertrouwen had-
den en geen vertrouwen hebben. Wat ik toen geantwoord
heb, antwoord ik ook nu.”175 Dat wijst erop dat de als afwij-
kend ervaren situatie en het zoeken naar oplossingen de
geesten bezighield en meer dan eens onderwerp van gesprek-
ken en mededelingen aan don Bosco was.
In april-mei 1884 zat don Bosco er in elk geval mee in zijn
hoofd. G.B. Lemoyne, die in november naar Valdocco geroe-
pen werd om als secretaris van don Bosco en van de Hoofd-
187

19.8 Page 188

▲back to top


raad te functioneren, allicht ook. Een van de gedachteflarden
(handschrift A) die hij aan don Lemoyne meedeelde, verraadt
zijn muizenissen: “De oversten worden beschouwd als over-
sten / / gevreesd enz.” (20-21) De gedachte suggereert zelfs
kennis van de inhoud van het verslag van 9 maart 1883.
“Vrezen” heeft bij hem dezelfde negatieve betekenis als in het
verslag. In de versie voor de volwassenen vervalt de redacteur
echter niet in een pessimistische overdrijving, namelijk echt
“gevreesd” en daarbovenop “niet bemind worden.” Hij blijft
bij de nuancering “weinig bemind worden.” Zoals in de brief
aan de jongens.
Met alles wat tot hiertoe over het gebruik en de evolutie van
zijn motto samengebracht werd, kan men pas goed begrijpen
hoe dringend hij het moet nodig gevonden hebben dat zowel
de jongens als de volwassenen een bijdrage zouden leveren
om terug te komen tot heel veel beminnen en heel weinig of
gewoonweg niet vrezen. En zo “de barrière doorbreken.”
Niet alleen over Valdocco moest don Bosco zich zorgen ma-
ken. Ook over andere huizen. Tot in Zuid-Amerika toe. Daar-
van getuigt zijn brief aan monseigneur G. Cagliero. Op 10
februari 1885 schreef hij hem en hernam daarbij de wit-
zwarttegenstelling, die hij een paar jaren tevoren tegenover
oud-leerlingen priesters gebruikt had. “Beveel al de onzen
aan (…) zich te doen beminnen en zich niet te doen vre-
zen.”176 Het is een heel sterke, ja absolute manier van uit-
drukken om aan te geven dat in de pedagogisch-pastorale
contacten de uitgesproken voorkeur moet gaan naar het zich
bemind maken. In het bijzonder naar de manier waarop dat
moet gebeuren.
Toen beslist werd de 45ste verjaardag van de stichting van het
Oratorio te herdenken op 8 december 1886, zou don Bosco
de Vertrouwelijke Aanbevelingen aan de directeuren nog eens
bewerken. Voor de verwoording van zijn motto koos hij: “Stu-
188

19.9 Page 189

▲back to top


dia di farti amare, piuttosto che farti temere”, dat is: “Leg je
liever erop toe dat ze je graag zien dan dat ze je vrezen.”177
Dat is een klare bevestiging van de uitdrukkingswijze die ge-
kenmerkt wordt door graadverschil. Beide zijn nodig, maar
liefde toch het meest. Dat is nu precies wat de salesianen van
Valdocco al in 1884 op het hart gedrukt wordt.
ƒ De opvoeder als vader, broer en vriend van de jonge-
ren (20)
Tegen die achtergrond wordt duidelijk wat de leraren, assis-
tenten en oversten rond 1884 opnieuw moeten nastreven. De
tekst suggereert het overduidelijk: zij moeten zich erop toeleg-
gen heel veel bemind te worden en weinig of niet “gevreesd.”
Om dat te bereiken - weer volgens de tekst - moeten zij als
vaders, broers en vrienden voor de jongeren zijn en als zoda-
nig van hen houden en met hen omgaan. Dan zullen de jon-
geren van hun kant hun leraren, assistenten en oversten als
hun “vaders, broers en vrienden” kunnen beschouwen, niet
bang voor hen zijn, hun bijgevolg vertrouwen schenken en
veel van hen houden. De auteur doet met het begin van de
inlas dus eigenlijk niets anders dan de inhoud van de sleutel-
passage op een nieuwe wijze hernemen. Zou dat een reden
kunnen zijn waarom don Lemoyne dat stuk opgenomen heeft?
Van die pastoraal-pedagogische visie op de omgang van de
opvoeders met de jongeren heeft don Bosco bewust het voor-
beeld gegeven. En in de loop van de vele jaren die voorbij
gegaan zijn, heeft hij ook zijn medewerkers daartoe herhaal-
delijk opgeroepen.
Jaren geleden, tijdens een avondwoordje in september of ok-
tober 1863, moet hij zich inderdaad op deze wijze aan de
nieuwe jongens voorgesteld hebben: “Ik wil niet zozeer dat
jullie me als jullie overste beschouwen dan wel als jullie
vriend. Daarom hoeven jullie helemaal niet bang te zijn voor
189

19.10 Page 190

▲back to top


me. Jullie moeten helemaal geen vrees koesteren, maar inte-
gendeel veel vertrouwen schenken. Dat is het wat ik verlang,
wat ik van jullie vraag, wat ik van echte vrienden verwacht.”178
Ook daar de verzekering dat ze niet bang hoeven te zijn. De
vriendschap is naar de beleving van don Bosco tweezijdig: hij
noemt zich niet alleen zelf hun vriend, maar ook de jongens
zijn vrienden. Zij mogen zich als zijn vrienden beschouwen en
zich als zodanig gedragen.
Tien jaar nadien, in 1873 ontmoette hij Maggiorino Borgatel-
lo in het college van Varazze. Naar het getuigenis van Borga-
tello moet don Bosco op het einde van een gesprek met hem
gezegd hebben: “Luister eens goed. Ik wens je vriend te
zijn.”179
Nu zal een vriend zich ongetwijfeld ten volle inzetten voor het
welzijn van zijn vriend of vrienden, maar zonder gezonde ge-
negenheid, zonder affectieve liefde zal de relatie toch geen
echte vriendschap zijn.
Toen hij in juli 1864 een brief aan de jongens in Mirabello
stuurde om een bezoek aan te kondigen, schreef hij: “Ik kom
onder jullie als vader, vriend en broer.”180 Hier gebruikte hij
de drie hoedanigheden naast elkaar en samen. Dat gebeurde
dus zowat drie jaar voor de publicatie van “Avvertimenti per
gli educatori ecclesiastici”, het inspirerende boek van A.M.
Teppa. Die auteur, die door don Bosco aangeprezen werd,
poneerde eveneens helder en kordaat de stelling: “Wie wil dat
zijn leerlingen van hem houden, moet zelf de eerste zijn om
echt van harte van hen te houden met de genegenheid (affet-
to) van een vader en een vriend.”181 Voor don Bosco is bo-
vendien het aspect “broer” belangrijk. Het moet waarschijnlijk
beklemtonen dat zijn voorkeur uitgaat naar een bepaalde
vorm van gelijkheid, verbondenheid en samenhorigheid in de
omgang met elkaar.
190

20 Pages 191-200

▲back to top


20.1 Page 191

▲back to top


Hij heeft de triade nog vaak herhaald. Bijvoorbeeld in 1874.
Na een erg lange afwezigheid, schreef hij via don Rua aan de
jongens in Valdocco: “Jullie vader, jullie broer, vriend van
jullie ziel vertrekt na drie en een halve maand afwezigheid
vandaag (14 april) uit Rome.”182 Die uitspraak geeft meteen te
verstaan dat de verwijzing “van jullie ziel” aanduidt, dat die
relationele hoedanigheden maar zin hebben als ze opwellen
uit een diep gelegen, onuitputtelijke spirituele bron.
Dat was in de tijd dat hij aan zijn Herinneringen aan het Ora-
torio werkte en daar over de priester don Calosso schreef:
“Daar heb ik begrepen wat het zeggen wil een vaste leidsman
te hebben, een trouwe vriend van de ziel.” De overeenkomst
is treffend. En een aantal bladzijden later een beetje algeme-
ner, maar even klaar: “Wie weet, zei ik bij mezelf, als die jon-
geren buiten [de gevangenissen] een vriend zouden hebben,
die zorg voor hen droeg, hun bijstand verleende, hen op zon-
dagen onderrichtte in de godsdienst, wie weet of zij zich dan
niet ver van hun ondergang zouden kunnen houden.”183
Wat hijzelf belangrijk en efficiënt vond voor zijn pastoraal-
pedagogische relatievorming gaf hij ook als raad en richtlijn
aan zijn naaste medewerkers. In 1873 schreef hij aan don
Rua: “In omnibus caritas. (In alles naastenliefde.) Zorg ervoor
dat al degenen met wie je spreekt, je vrienden worden.”184
Het jaar 1877 was het belangrijke jaar van de consolidering.
In de publicatie van het Reglement voor de huizen nam hij
twee invloedrijke teksten op: “Het preventieve systeem in de
opvoeding van de jeugd” en de “Algemene artikelen.” Bijzon-
der betekenisvol voor de onderhavige uiteenzetting zijn: “De
leerling zal steeds de vriend blijven van zijn opvoeder. (…) hij
zal doorgaan met zijn vroegere leraren en oversten als vaders
en broers te beschouwen.” “Vaders en broers” dat zijn twee
van de drie eigenschappen in die belangrijke kleine verhande-
ling. Als het ware ter aanvulling en tegelijk als pendant van de
191

20.2 Page 192

▲back to top


houding van de jongeren luidt het zevende artikel van de “Al-
gemene artikelen”: “Iedere overste moet zich vriend tonen
tegenover hen.”185 Daar wordt allereerst bedoeld: “Tegenover
de moeilijke en zelfs opstandige leerlingen.” En in het “Re-
glement van het Oratorio van de H. Franciscus van Sales voor
de externen”, dat eveneens in 1877 uitgegeven werd, lezen
we: “Hij (de directeur) moet zich voortdurend vriend, metge-
zel, broer van allen tonen.” “Allen” kan daar eventueel alleen
op de medebroeders betrekking hebben. Hoe dan ook de
aanwijzingen voor de directeur gaan op deze wijze voort: “Hij
moet als een vader te midden van zijn eigen kinderen zijn.”186
En daar betreft het de “jeugdige harten.” Het zijn duidelijk
raadgevingen die de commentaar van G.B. Lemoyne kunnen
beïnvloed hebben en hier via G. Buzzetti uitgesproken wor-
den.
Door die officiële documenten moeten de salesianen, don
Lemoyne incluis, goed op de hoogte geweest zijn van dat
standpunt van don Bosco. Zoals gebleken is uit het eerste ge-
deelte van deze studie werden die teksten in Valdocco trou-
wens geregeld ter hand genomen. Anderzijds getuigt de con-
crete situatie daar dat kennis alleen niet volstaat om mensen
tot handelen te bewegen. Natuurlijk is het bovendien mogelijk
dat men de novicen en de clerici in vorming onvoldoende ver-
trouwd maakte met de richtlijnen van don Bosco.
Intussen is don Bosco zelf in de periode na die consoliderende
geschriften heel consequent geweest. Toen de nog erg jonge
don P. Perrot in 1878 tot directeur van de nieuwe stichting in
La Navarre benoemd werd, gaf hij hem deze raad: “Ga niet
als overste, maar als vriend, broer en vader.”187 Dat zal wel
gegolden hebben voor de omgang met de medebroeders,
maar zonder twijfel ook voor het contact met de jongens.
Want in dat opzicht moest hij de anderen voorgaan. De afwij-
kende opeenvolging van de drie aspecten kan natuurlijk wille-
keurig zijn. Ze kan in deze omstandigheden echter het gevolg
192

20.3 Page 193

▲back to top


zijn van een goed overwogen intentie ten opzichte van de
jonge directeur.
Ook op deze plaats moet herinnerd worden aan de “grote
bijeenkomst” in Valdocco. Op het einde van die vergadering
(november 1882) sloot don Bosco zich aan. Nadat hij naar
een samenvatting van de gedachtewisseling geluisterd had,
hechtte hij er zijn goedkeuring aan. Toen zei hij: “Willen jullie
er goed op letten dat wanneer een leraar, een assistent in
functie is, hij in de omgang met de jongens overste is. Wan-
neer de dienst beëindigd is, moet hij bij de jongens vriend,
vader zijn.”188 Zijn richtlijn toont nog eens aan dat hij zijn me-
dewerkers zijn standpunt echt goed wilde inprenten.
De raad in zijn geheel, zoals hij die aan don Perrot gaf, was
voor don Bosco zo bepalend dat hij hem nog eens neerpende
toen hij tijdens de jaren 1884-1886 met tussenpozen een ver-
volg van zijn persoonlijke Memorie dell’Oratorio schreef. Zijn
opvolger als Algemeen Overste gaf hij onder meer de op-
dracht om na de verkiezing alle kiezers “te verzekeren dat hij
de vader, de vriend, de broer van allen wilde zijn.”189 Het lijkt
me niet vermetel in die opdracht “allen” heel breed te inter-
preteren. Want zoals de directeur is hij evenzeer en nog meer
“de voornaamste overste die de uiteindelijke verantwoordelij-
ke is voor wat er in het Oratorio gebeurt.”190
Hoe overweldigend die verschillende citaten en getuigenissen
ook mogen zijn, toch openbaren ze niet klaar en duidelijk wat
hij telkens precies bedoelde met de begrippen vader, vriend
en broer. Wellicht geven sommige nog minder inzicht in wat
de jongens en naaste medewerkers eronder verstonden.
Daarom acht ik het nodig een poging te doen om die inhou-
den nauwkeuriger te omschrijven.
Over vader zijn
193

20.4 Page 194

▲back to top


Wat don Bosco zich onder vader zijn voorstelde, werd natuur-
lijk beïnvloed en bepaald door wat tijdens zijn opleiding in het
seminarie en later in zijn lectuur vanuit de christelijke traditie
over het geestelijke vaderschap van de priester voorgehouden
werd. Maar allicht niet minder door wat hijzelf tijdens zijn
jeugd ervaren had.
Bij het schrijven van zijn Herinneringen dacht hij terug aan
don Calosso. Hij typeerde hem toen onder meer met deze
woorden: “Die man Gods droeg mij zoveel genegenheid toe
dat hij meer dan eens zei: Jij hoeft niet bekommerd te zijn om
je toekomst. Zolang ik leef zal jou niets ontbreken. Als ik sterf
zal ik eveneens het nodige voorzien.” Zodoende beklemtoon-
de don Bosco het vaderschap van de priester, “de man
Gods.” Het valt op dat don Bosco voorop plaatste dat die
man hem liet aanvoelen dat hij hem graag zag, dat hij van
hem hield: “Hij droeg me zoveel genegenheid toe” (“affezio-
ne”). Dat is een herhaling van wat don Calosso hem voordien
gezegd had: “Beste Giovanni, jij hebt in mij jouw vertrouwen
gesteld en ik wil niet dat dit vergeefs zou zijn. Laat dus die
wreedaardige broer en kom bij mij en je zult een liefdevolle
vader hebben.” De genegenheid, de affectieve liefde is voor
hem altijd weer een heel belangrijk aspect in de menselijke en
pedagogisch-pastorale relatie geweest. Een echte vader, ook
een echte geestelijke vader, laat voelen en toont dat hij van
zijn zoon houdt. Hij schenkt geborgenheid, het gevoel dat hij
volledig aanvaard is. Hij is een liefhebbende en lieve vader
“padre amoroso.” Het is de uitdrukking die don Bosco offici-
eel gemaakt heeft in zijn werkje over het preventieve sys-
teem.191
Tegelijk is een waarachtige vader om de toekomst en het wel-
zijn van zijn kinderen bekommerd. Hij zal ervoor zorgen en
desnoods ervoor vechten dat zij het beter hebben dan hijzelf.
194

20.5 Page 195

▲back to top


Ook in de portrettering van de leraar Banaudi plaatste hij de
affectieve liefde, nauwkeuriger nog de wederkerige gevoels-
liefde, in reliëf: “Hij hield van hen alsof het zijn eigen kinderen
(zonen) waren en de leerlingen hielden van hem als van een
tedere vader.” Voelbare genegenheid moeten ook de jongens
bij don Bosco ervaren hebben, zodat ze als oud-leerlingen
hem nog met de “zoete naam van vader” wilden aanspre-
ken.192
Dat accent zou in de socioculturele situatie van zijn tijd en in
de niet-gemengde opvoeding in de scholen wel eens de be-
klemtoning van de onmisbare vrouwelijke, moederlijke com-
ponent kunnen geweest zijn. Die accentuering is wellicht ook
te danken aan de genegenheid van zijn moeder die hij, als
jongste, zo voelbaar had mogen ervaren. Maar ook een liefde
die hij door het zo vroegtijdige verlies van zijn vader, op zijn
minst onbewust, gemist had.
Een goede vader is voor don Bosco echter ook altijd de man
die “in al het nodige voorziet.” De man die, zoals don Bosco
in zijn oratio pro domo in de lange versie, op actieve wijze
toont dat hij van zijn jongens houdt. “Hoeveel heeft hij ver-
dragen en geleden om hun brood, een huis, leraren te geven
en vooral voor het heil van hun ziel te zorgen.” Een echte va-
der wenst niet alleen het tijdelijke en geestelijke geluk van zijn
kinderen, hij doet er ook alles voor “wat in zijn macht ligt.”
(13-14) Daarnaast maakt hij tijd voor hen. Hij praat met hen,
hij luistert naar hun verlangens en behoeften, hij geeft raad,
stimuleert, moedigt aan, geeft een steuntje in de rug, is een
toevlucht, schenkt vertrouwen. Hij waakt echter ook over het
gedrag van zijn kinderen. Waar het nodig is, treedt hij gezag-
vol op en tracht te corrigeren. Onder meer door kordaat,
maar “vriendelijk op fouten te wijzen”, niet onbeheerst te straf-
fen en in geen enkel geval zich te laten verleiden tot lijfstraf-
fen.
195

20.6 Page 196

▲back to top


Het komt er steeds weer op aan vriendelijk, zacht, gemoede-
lijk, vertrouwelijk, familiair met de jongeren om te gaan en
zoals Banaudi erin te slagen “gerespecteerd en bemind te
worden”, zelfs meer bemind dan “gevreesd” te worden. (20)
Over vriend zijn
Door die vertrouwelijke, joviale, welwillende omgang krijgt de
vaderfiguur tevens kwalitatieve trekken van een vriend. Het is
in de gesprokkelde citaten trouwens opmerkelijk hoe vaak
don Bosco de twee, vader en vriend, verbindt. Voor de jonge-
ren wilde hij blijkbaar een vaderlijke vriend zijn.
Toch had hij in zijn jeugdjaren mogen ervaren wat vriend-
schap onder jongeren kan betekenen. In zijn Herinneringen
getuigde hij over Luigi Comollo: “Die wonderbare kameraad
is mijn geluk geweest. Op gepaste tijd was hij daar om mij te
waarschuwen, te corrigeren, te troosten, maar zo innemend
en met zoveel naastenliefde. (…) Ik ging vertrouwelijk met
hem om, spontaan voelde ik mij geneigd om hem na te vol-
gen.” De effectieve, actieve naastenliefde die tot uiting kwam
via waarschuwen, corrigeren en volgen primeert misschien in
zijn terugblik op hun vriendschap. De affectieve component is
echter ook sterk aanwezig dankzij de vermelding van troosten
en vertrouwelijke omgang: de sympathie, het zich veilig weten
en voelen. Maar geen zweem van sentimentaliteit.
Dat was eveneens het geval toen hij vertelde over de vriend-
schappen van Domenico Savio. In de kleine biografie liet don
Bosco de jongen tegen Giovanni Massaglia zeggen: “Ik wil
dat we echte vrienden zijn. Echte vrienden voor de zaken die
de ziel aanbelangen. Daarom zou ik graag hebben dat de
ene van nu af de monitor van de andere zou zijn in alles wat
aan het geestelijke welzijn bijdragen kan.”193 Het cement van
hun vriendschap was de gelijkgezindheid: dezelfde idealen
koesteren en elkaar daarin onvoorwaardelijk steunen.
196

20.7 Page 197

▲back to top


Beide vriendschappen betreffen natuurlijk jonge mensen on-
der elkaar. Maar dezelfde teneur valt op in de reactie van de
jonge priester G. Bosco op zijn bezoeken aan jeugdige ge-
vangenen. Hij maakte algauw de bedenking: “Wie weet, zei ik
bij mezelf, als die jongeren buiten [de gevangenis] een vriend
hadden die zorg voor hen zou dragen, hun bijstand zou verle-
nen, hen op zondagen in de godsdienst onderrichten, wie
weet of zij zich dan niet ver van hun ondergang zouden kun-
nen houden of tenminste het aantal van degenen die opnieuw
in de gevangenis belanden, verminderen?”194 Zo omschreef
hij wat hij als vriend voor hen wilde doen omdat hun lot hem
ter harte ging, omdat hij hen graag zag. Niet louter op hu-
mane basis, maar ook omdat hij hun als priester bijstand wil-
de verlenen.
Nog later bleek uit een avondwoordje dat hij de sympathie,
de genegenheid en de inzet van de vriendschapsrelatie als
bron beschouwde waaruit de jongeren groot of veel vertrou-
wen in hem en bijgevolg in de opvoeders konden putten. Te-
gelijk liet hij hen goed horen dat zij zijn “echte vrienden”
mochten zijn. Dat wil zeggen dat hij de jongens uitnodigde
hem graag te zien en spontaan, vertrouwelijk en openhartig
met hem en hen om te gaan. 195 Waarachtige vriendschap is
wederzijds. Zij houdt een zekere aantrekking tot elkaar in,
waardering, keuze voor elkaar, openhartigheid en verbon-
denheid van beide kanten. Ze houdt ook in dat men in alle
omstandigheden op elkaar kan rekenen. Blindelings om zo te
zeggen. Het is een verhouding tussen opvoeder en jongeren
die in de puberteitsjaren de relatie met een vader of vaderfi-
guur zelfs in de schaduw kan stellen. Zouden daarom de “rol-
len” van vader en vriend in de leraar, opvoeder en overste bij
don Bosco niet zo vaak complementair naast elkaar opge-
somd staan? En zou hij niet daarom in datzelfde avondwoord
overgeschakeld hebben naar het beeld van de vader op het
ogenblik dat hij ging spreken over terechtwijzen en straffen?
197

20.8 Page 198

▲back to top


Hij wilde de vaderlijke vriend en de vriendschappelijke vader
zijn.
Over broer zijn
In de meeste citaten hierboven komt naast vader en vriend
bijna telkens ook broer voor. In het kleine traktaat over het
preventieve systeem beperkte don Bosco zich echter tot vader
en broer.
Wat de aanwezigheid van broers in een gezin betreft, had de
jonge G. Bosco een dubbele ervaring opgedaan. Een eerder
negatieve met zijn oudere stiefbroer Antonio en een positieve
met Giuseppe, zijn wat oudere broer uit het tweede huwelijk
van zijn vader. Over de perikelen met de eerste informeerde
hij ons in de Herinneringen. Over de relatie met Giuseppe
heeft hij daar echter niets geschreven.
Van de drie aspecten is dat van broer ook in de tot nu behan-
delde teksten het minst transparant. We mogen veronderstel-
len dat het broer zijn voor don Bosco heel algemeen te ma-
ken had met op gelijke voet staan, met elkaar begrijpen, voor
elkaar opkomen, met verstandhouding en saamhorigheid en
bereidheid om elkaar te vergeven. Verder met spontane, in-
formele omgangsvormen. Allemaal elementen die hem inge-
geven werden door zijn kijk op een gezond, fijn, ja ideaal ge-
zin. Men zou kunnen denken dat don Bosco dat aspect in het
bijzonder voor zijn jongere assistenten wilde. Dat is echter niet
het geval. Hij wenste evenzeer dat de volwassen leraren en
opvoeders, zelfs de directeuren zich als broers van de jonge-
ren zouden gedragen. Misschien als de wat oudere broers die
niet alleen bescherming verzekeren en wijze raad geven, maar
zich ook gemakkelijker in de leefwereld van de jongeren kun-
nen inleven en met hen kunnen meedoen. Daardoor kunnen
ze zich een heel apart gezag verwerven. Van hun kant is het
zijn verlangen dat de jongeren in hun opvoeders broers zien
en met hen omgaan als met oudere broers. Op die manier
198

20.9 Page 199

▲back to top


krijgt het broer zijn in het opvoedingsproces een eigen aanvul-
lende waarde bij de andere twee.
Met elk van de drie legde don Bosco specifieke accenten die
samengevoegd een bijzondere eigenheid van zijn leraren, op-
voeders en oversten vormden. Een eigenheid die hij samen-
vattend uitdrukte als hij schreef of zei dat hij “als vader, vriend
en broer onder hen kwam.” Een eigenheid die met alles wat
hier geciteerd en besproken werd, allicht nog niet voldoende
onderzocht en geduid kon worden.
ƒ “Eenheid van hart en ziel” en het doorbreken van de
barrière van wantrouwen (20)
Het ingelaste stuk in het schrijven voor de salesianen van Val-
docco benoemt de weldoende wederzijdse verhoudingen nog
op een andere manier. Die benaming schuilt in de volgende
zin: “Als men [jongens en salesianen] dus één hart en één ziel
wil vormen.” Ook die gedachte en verwoording komen uit
een aaneengesloten reeks suggesties die “op een van de
voorbije avonden” in de maand mei in don Bosco’s geest op-
borrelde en die in het manuscript A bewaard gebleven is. De
vaststelling “tegenwoordig worden de oversten beschouwd als
oversten / /gevreesd” en daarna de voorwaarde “als men
dus één hart en één ziel wil vormen” worden in de oorspron-
kelijke notities gescheiden door “enz.” Zoals hiervoor vermeld
werd, had don Lemoyne dat “enz.” in de brief aan de jongens
aangevuld met “en niet meer als vaders, broers en vrienden”
en ook met “weinig bemind.” Dat volstond voor hem om tus-
sen de twee, namelijk enerzijds “gevreesd en weinig bemind”
en anderzijds “één van hart en één van ziel” via “dus” of
“daarom” een band te leggen. Zonder nochtans de onderlig-
gende logische aaneenschakeling naar boven te brengen. Dat
laatste doet hij evenmin in het schrijven voor de salesianen.
Waarschijnlijk bestaat de band hierin: eenheid van hart en ziel
ontstaat wanneer de opvoeders gemoedelijk, vertrouwelijk en
199

20.10 Page 200

▲back to top


familiair als vaders, vrienden en broers met de jongeren om-
gaan en wanneer die op hun beurt die vriendelijke, innemen-
de omgang met waarneembare genegenheid en gehoor-
zaamheid en gewilligheid beantwoorden.
De hoofdgedachte “één van hart en één van ziel” komt uit de
Handelingen van de apostelen (Hand. 4,32). Met de toevoe-
ging “uit liefde tot Jezus”, die don Bosco al van in het begin
liet optekenen (handschrift A), legde hij de religieuze motive-
ring bloot die allen moet bezielen om naar eenheid te streven
en dat streven vaste grond te geven. Menselijke beweegrede-
nen alleen blijken voor hem niet te volstaan. Het citaat uit de
Handelingen behelst een ideaal waarnaar don Bosco in de
jaren zeventig van zijn eeuw meer dan eens verwees. Vooral
in geschriften en toespraken voor zijn naaste medewerkers.
Van heel grote betekenis is het feit dat hij die karakterisering
van de leerlingen van Jezus in de constituties van de Congre-
gatie integreerde. In het eerste artikel van het tweede hoofd-
stuk schreef hij in 1874: “Alle leden leven in gemeenschap,
slechts gebonden door de band van de broederlijke liefde en
de eenvoudige geloften. Die houden hen zodanig samen, dat
zij slechts één hart en één ziel vormen.”196 In de inleiding tot
diezelfde constituties voegde hij later (1877) een hoofdstuk
toe over de broederlijke liefde. Daar hernam hij met stichten-
de bedoeling: “Dit is de lof die de heilige Lucas de eerste
christenen toekent, dat zij zoveel van elkaar hielden, dat zij
slechts één hart en één ziel schenen te hebben.”197
Op het einde van de retraite voor de leden van een nieuwe
expeditie missionarissen naar Zuid-Amerika (eveneens 1877)
moedigde hij hen aan “samen verenigd te blijven en te doen
wat de H. Schrift zegt over de eerste christenen: cor unum et
anima una” (één van hart en één van ziel).198
200

21 Pages 201-210

▲back to top


21.1 Page 201

▲back to top


In een van de verslagen van het tweede Algemeen Kapittel
(1880) staat te lezen: “Allen moeten ervan overtuigd zijn dat
de zaken van het college en van het huis alleen dan goed
zullen marcheren, wanneer men werkt als waren alle leden
van de Congregatie één enkel hart en één enkele ziel.” Om
dat in de praktijk te bevorderen beval don Bosco op datzelfde
Kapittel de conferenties aan die volgens het eerste Algemeen
Kapittel om de veertien dagen moesten gehouden worden.
“Die zijn”, zo stelde hij, “als een tweede verbindingsstreep om
de medebroeders en de directeur een enkel lichaam en een
enkele ziel te laten zijn.”199
Ook dat waardevolle en karakteristieke accent heeft don Bos-
co bekrachtigd, namelijk in de voortzetting van de Memorie
dell’Oratorio: “Alle salesianen die in eenzelfde huis verblijven,
moeten met hun directeur één hart en één ziel vormen.”200
Dat alles betreft natuurlijk de eenheid van hart en ziel onder
zijn directe volgelingen en medewerkers. Dat don Bosco ook
aan de eenheid van hart en ziel van de opvoeders met de
jongens en van de jongens met de leraren, assistenten en
oversten dacht, liet hij horen in zijn Herinneringen. Naar aan-
leiding van de evocatie van het feest ter ere van zijn geliefde
leraar Baraudi schreef hij: “De leraar en de leerlingen vorm-
den één enkel hart.”201 Dat was ook zijn ideaal. En dat hield
hij voor in dat autobiografische en tevens belerende geschrift.
Of hij de jongens ook zo vaak attent maakte op het ideaal-
beeld van de eerste christenen valt moeilijker uit te maken.
Zeker is dat hij er in een brief van 1861 al op wees: “God
moge ons bijstaan om één hart en één ziel te vormen.”202
Even vast staat het dat hij op oudejaarsavond 1876 allen,
natuurlijk ook de jongens, aanspoorde in het nieuwe jaar de
Heer met liefde en opgewektheid te dienen. Want “de Heer
houdt ervan dat men wat men voor hem doet, met blijdschap
doet. Door zo te handelen zullen wij allen één hart vormen
201

21.2 Page 202

▲back to top


om de Heer te beminnen.”203 Indien ook dat als verwijzing
naar de situatie van de christenen in de Handelingen bedoeld
was, dan kon het toch maar effect hebben als hij de jongens
er vaker en uitdrukkelijker mee confronteerde.
Hoe dat ook geweest zij, de gedachte werd opgenomen in de
brief aan de jongens. En daar werd vooropgesteld dat die
liefdevolle eenheid en dus ook de spontane en vertrouwelijke
wederkerige genegenheid maar nieuwe levenskansen krijgen,
als men “de barrière van wantrouwen doorbreekt” en “het
hartelijke vertrouwen” in de relaties herstelt. Dat alles volgens
gegevens van het manuscript A. Die uitdrukkingen herinneren
aan de indruk die Valfrè en don Bosco kregen terwijl ze naar
de speeltijd van het eerste tafereel stonden te kijken. Die in-
druk werd in de brief vastgelegd met de wending “de grootste
hartelijkheid” en in het schrijven met “de grootste hartelijkheid
en het grootste vertrouwen.” (7) Hier heeft de auteur de ver-
binding van de twee tot “hartelijk vertrouwen” uit de sugges-
ties overgenomen.
ƒ Herstel van het hartelijke vertrouwen door de gehoor-
zaamheid van de jongens
Met die gedachten had het tussenstuk kunnen afgesloten wor-
den. Maar de redacteur laat zich verder leiden door de noti-
ties in A en de verwerking ervan in de brief aan de jongens.
Tot en met de band die daar met het woordje “dus” gelegd
werd tussen wat voorafging en de opdracht die enkel de jon-
gens betrof. Om “de barrière te doorbreken” en “het hartelij-
ke vertrouwen” te herstellen, moesten de leerlingen zich [op-
nieuw] door “gehoorzaamheid” laten leiden. Van de twee
elementen even voordien “de jongens hielden van hen en ge-
hoorzaamden onmiddellijk” plaatste hij er bijgevolg slechts
een op de voorgrond om het “hartelijke vertrouwen” te her-
winnen. Hij dacht daarbij niet aan blinde gehoorzaamheid,
niet aan kadavergehoorzaamheid, maar aan gehoorzaam-
202

21.3 Page 203

▲back to top


heid die wordt beoefend in het bewustzijn dat men zich aan
een wijze, liefderijke moeder toevertrouwt. Zij weet wat het
beste is voor haar kind.
Het is een fraai beeld. Toch hapert er iets aan de logische
samenhang. Kan de gehoorzaamheid van de jongens alleen
bewerken dat het hartelijke vertrouwen de plaats inneemt van
het wantrouwen? Is zijzelf niet veeleer het gevolg van de va-
derlijke, broederlijke en vriendelijke liefde van de opvoeders
die de harten van de jongens winnen? Is de juiste volgorde
niet terecht even voordien weergegeven met “de jongens hiel-
den van hen” (voorop) en “gehoorzaamden onmiddellijk”
(daarna)? En waarom hielden de jongens van hen? Toch
vooral omdat de opvoeders geïnteresseerd, op hun niveau
meelevend met hen omgingen.
Het beeld van de relatie moeder en kind is alleszins conform
de gegevens van don Bosco in het handschrift A, maar daar
wordt de beeldspraak voorafgegaan door een spatie. Ze werd
aangebracht tussen het voorafgaande “hartelijke vertrouwen”
en de wens “Dat dus de gehoorzaamheid de leerling gelei-
de.”204 G.B. Lemoyne gaat echter in een ruk door met de tekst
die al voorhanden was. In de brief aan de jongens past die
inhoudelijke aaneenschakeling enigszins, omdat de jongens
daar werkelijk aan zet zijn. Bovendien kan de daar nogal be-
hoedzaam uitgedrukte opdracht om te gehoorzamen er func-
tioneren als een voorbereiding op de opsomming, slechts
even daarna, van wat zij nog allemaal moeten doen (32-33).
In het schrijven voor de medebroeders past die doorbrekende
en beslissende rol van de gehoorzaamheid van de jongens
veel minder, zelfs helemaal niet.
Het hele stuk werd in de brief aan de jongens zo goed als let-
terlijk volgens de oorspronkelijke gegevens overgenomen. Die
suggesties begonnen met de vaststelling: “Maar tussen de
vroegere en de huidige jongens bestaat een aanzienlijk ver-
203

21.4 Page 204

▲back to top


schil.” (ms. A, 12) Het ging in de brief aan de jongens en het
zo-even besproken tussenstuk dan eerst en vooral om de
kenmerken van de vroegere jongens. Dat waren zo al de be-
tere jongens. Don Lemoyne idealiseerde ze nog meer door in
de brief aan de jongens te schrijven: “Alle harten waren open”
in plaats van “hun hart” uit A. Verder, zonder onderscheid te
maken, “de jongens hielden van hen en gehoorzaamden.” De
liefde en de gehoorzaamheid waren dus van in het begin
aanwezig. Wel sloot het manuscript A de metafoor over de
gehoorzaamheid af met “enz. enz.”
Dat open einde gaf de auteur de gelegenheid om te proberen
meer uitleg te geven. In de brief aan de jongens deed hij dat
enigszins terecht met: “Dan zal in het Oratorio weer de vrede
en de blijdschap van vroeger heersen.” In de uiteenzetting
voor de salesianen vallen beide elementen eerder uit de toon.
Ze komen als het ware uit de lucht vallen. Inderdaad. Hoewel
“een en al vrolijkheid” in het eerste tafereel met Valfrè en don
Bosco een heel positief teken was van de goede sfeer op de
speelplaats en in het Oratorio, toch kwam blijdschap er niet
over als een bepalende factor. (6) En over vrede was er in de
karakterisering van “vroeger”, de ideale verleden tijd, al he-
lemaal geen sprake. Dat element komt pas heel wat later aan
bod, namelijk in het tweede deel van de samengevoegde ver-
sie. Nog wel met betrekking tot de biechtpraktijk als explicite-
ring in de brief die aan de jongens gestuurd werd.
Paste het ingelaste stuk in de ontwikkeling van de gedachten
in de brief aan de jongens, in het schrijven aan de opvoeders
staat het gewoonweg niet op zijn plaats. Integendeel het staat
de logische voortzetting van de gedachtegang echt in de weg.
In de veronderstelling althans dat er na de slotzin van Buzzet-
ti’s commentaar van vóór de inlas een voortzetting nodig was.
204

21.5 Page 205

▲back to top


2.4.5 Voortzetting van de gedachtegang van vóór het tussen-
stuk, waarin het aspect familiariteit, een tweede sleutelwoord,
uitgewerkt wordt
Vóór de invoeging van het tussenstuk luidde zijn optimistische
afronding: “Op die manier zal hun vermoeidheid makkelijker
en lichter om dragen zijn.” Was daarmee niet alles of alleszins
het voornaamste gezegd wat de salesianen te doen stond om
“de jongens opnieuw te bezielen”? Ingeval de schrijver niet-
temin oordeelde dat hij het socratische spel niet mocht stop-
zetten omdat hij nog meer moest verduidelijken, dan moest hij
don Bosco vanuit een nog altijd niet goed begrijpen van de
aanwijzingen van Buzzetti wel een nieuwe vraag laten stellen.
Nu had don Lemoyne in beide versies (B en C) op die plaats
telkens inderdaad een vraag geformuleerd met het oog op
een normale of mogelijke voortzetting van het gesprek. In B
was dat: “Wat is dan het kleinste [het minste]?” Een werkelijk
heel natuurlijke vraag na de toch niet zo klare uitspraak van
Buzzetti met de tegenstelling tussen het geringste en het be-
langrijkste. In C werd het: “Wat moet ik dan mijn salesianen
aanbevelen?” (21) Dat is minder vanzelfsprekend na de raad-
gevingen die hij in de C-redactie al gehoord had. Toch nog
aanvaardbaar omdat het allemaal om de salesianen te doen
geweest was en verder ook blijft. De vraag paste overigens
ook goed bij het hele vertrouwelijke gesprek met de afwisse-
lende voornaamwoorden “je” en “ik. Bovendien hoeft die
vraag niet echt verrassend te zijn omdat vragen naar bijko-
mende informatie niet ongebruikelijk was in droomverhalen,
waarin don Bosco de dialoogvorm als overheersend stijlmid-
del gebruikte.205
Bij het zoeken van een goede verbinding tussen het ingelaste
stuk over de schuld en tegelijk het aandeel in het herstel van-
wege de jongens en de gedachten die zouden volgen, bevre-
digden de overgangen B en C hem blijkbaar niet. Hij vond
die wel in de brief aan de jongens: “Maar hoe moet men het
205

21.6 Page 206

▲back to top


aan boord leggen om die barrière te doorbreken?” Of in de
passieve vorm: “Wat moet er gedaan worden om de barrière
te doorbreken?” In tegenstelling tot het begin van het tussen-
stuk krijgt hij zo via de herneming van “fatale barrière van
wantrouwen” nog een literair-technische link tussen het tus-
senstuk en het vervolg van zijn beschouwingen. Toch hapert er
wat aan de formulering van de vraag. Of men het Italiaans
actief met “wij” of passief met “men” vertaalt, de vraag wordt
namelijk te algemeen gesteld. In de brief aan de jongens
mocht het algemeen klinken omdat het vervolg daar zowel
een kleiner deel voor de volwassenen bevatte, als een ander,
een groot deel, dat tot de jongens gericht was. De “wij-vorm”
in de vertaling was daar volledig gerechtvaardigd. De redac-
teur had daar, terecht of minder terecht, beide groepen op
het oog: de volwassenen en de jongeren. (21-22 en 32 en
volgende) Het antwoord hield elementen in voor de twee en
werd er begrijpelijk meer uitgewerkt voor de jongens. In het
schrijven voor de salesianen blijven de jongens verder buiten
beeld. Don Lemoyne heeft met “wij” nu in het vervolg uitslui-
tend de salesianen, assistenten, leraren en oversten, in het
vizier.
Voor zijn antwoord op de geredigeerde vraag van don Bosco
naar de mogelijkheden om de barrière te doorbreken, her-
neemt Buzzetti een kernwoord van de commentaar van Valfrè,
namelijk “familiariteit” (6). Daarom lijkt het mij dat het de op-
bouw ten goede zou gekomen zijn, mocht de schrijver hier het
woord opnieuw aan Valfrè verleend hebben. Dan had die
oud-leerling zijn vroegere invoering van het begrip en zijn eer-
ste commentaar hebben kunnen of mogen uitwerken. Door de
toevoeging “vooral tijdens de speeltijd” in het antwoord van
Buzzetti wordt de verbinding met dat gedeelte van het schrij-
ven trouwens echt expliciet. Het is alsof hij daarmee de be-
schrijving van de “paradijselijke” sfeer op de speelplaats in
het eerste tafereel met Valfrè opnieuw zichtbaar en voelbaar
aanwezig wil roepen. Anderzijds wekt hij via het woord “voor-
206

21.7 Page 207

▲back to top


al” de indruk dat er een breder toepassingsveld bestaat. En
het zal niet bij een indruk hoeven te blijven.
ƒ Betekenis van de term familiariteit
Net zomin als Valfrè definieert Buzzetti de term “famigliarità”.
Althans niet direct. Zoals Valfrè legt hij eerst een band met de
belangrijke begrippen “liefde” (genegenheid) en “vertrouwen”
en bijgevolg ook met de (eerste) sleutelpassage. Hij doet dat
echter op zijn manier: “Zonder familiariteit toont men zijn lief-
de niet en als men die niet zichtbaar maakt, kan er geen ver-
trouwen zijn.” (21) Daarmee introduceert hij tegelijk iets
nieuws.
Volgens Valfrè “brengt familiariteit liefde met zich mee” of,
met de woorden van de vertaling, “schept” die. Familiariteit is
de bron. Zo maakte Valfrè een onderscheid tussen familiariteit
en liefde. Daar bleef het echter bij. Buzzetti verklaart nu dat
familiariteit veruiterlijking is van affectieve liefde, dat zij middel
is om zulke liefde te “tonen.” Meer nog. Niet die liefde op zich
“schept” het vertrouwen. Dat doet enkel een dankzij familiari-
teit zichtbaar gemaakte genegenheid. Dat klinkt als een preci-
sering van het aforisme van Valfrè. Het is ook een aanvulling
en verduidelijking bij de eigen commentaar van Buzzetti. Hij
hield don Bosco immers voor “dat de jongens niet alleen be-
mind moeten worden, maar dat zijzelf moeten beseffen, in-
zien, waarnemen dat ze bemind worden.” (14) Dat begrijpen,
dat aanvoelen, zo lichtte hij daarbij toe, wordt bevorderd door
“het meedoen van de leraren en assistenten met de dingen
die de jongens graag hebben.” (15) Ook door “altijd te mid-
den van de jongens te vertoeven, vooral tijdens de ontspan-
ningstijd” en door “te houden van wat de jongens graag heb-
ben.” (18 en 15). Nu voegt hij eraan toe dat de manier
waarop zij meedoen, aanwezig zijn en houden van de dingen
waar de jongens de voorkeur aan geven, nog belangrijker is.
Ze gaat aan de geboorte van genegenheid vooraf. Om die
207

21.8 Page 208

▲back to top


manier, om die omgangsstijl te karakteriseren grijpt Buzzetti
terug naar de benaming familiariteit die, zoals aangegeven
werd, al in de commentaar van Valfrè gebruikt werd.
Bij de bespreking van het woord familiariteit in de beschou-
wingen van Valfrè heb ik geschreven dat het gebruik van die
term verrassend was, omdat hij tot in 1884 niet zo vaak voor-
gekomen was in de geschriften van don Bosco. En wanneer
dat het geval was, dan veeleer met een minder gunstige of
zelfs pejoratieve betekenis.
Excursie over het gebruik en de betekenis van familiariteit bij
don Bosco
Dat was onder meer het geval in de vertrouwelijke raadgevin-
gen aan don Rua in 1863. Wat het dienstpersoneel betrof
moest don Rua ervoor zorgen dat zij niet erg familiair met de
jongens zouden omgaan. Letterlijk wellicht: “Niet met grote
familiariteit.” Gezien de aard en de taken van dat personeel
ging het daarbij natuurlijk niet om een niet geoorloofde pas-
toraal-pedagogische relatie. Daarvoor koos hij een andere
uitdrukking. In dezelfde aanbevelingen heette het: “Zij [de
onderwijzers, leraren] moeten de bijzondere vriendschap en
de partijdigheid vluchten.”206
Die laatste richtlijn is waarschijnlijk geïnspireerd door alge-
meen verspreide voorschriften van die tijd. Hij lijkt een variant
van de waarschuwingen van pedagogische schrijvers, tijdge-
noten van don Bosco. Het voorbehoud dat F. Aporti bij een
grondregel maakte, heb ik hiervoor geciteerd.207 In een Itali-
aanse vertaling uit 1835 van een geschrift van Agathon,
broeder van de christelijke scholen, was die auteur niet min-
der categorisch. Hij hield dit voor: “Met de meest alerte aan-
dacht moet hij [de leraar] verder elke vorm van vriendschap,
elke gevaarlijke vertrouwelijkheid (famigliarità) met hen [de
leerlingen] vermijden.” Concreet betekende dat: “Die aan-
208

21.9 Page 209

▲back to top


dacht verbiedt ook nog het gezicht aan te raken, de leerlingen
te strelen, met hen te schertsen, zich door hen te laten omhel-
zen.”208 Of de uitdrukking “elke gevaarlijke familiariteit” toe-
laat te veronderstellen dat hij eveneens “niet-gevaarlijke”
vormen kende, blijft hier een vraag.
In die sfeer wordt een van de zeven geheimen die don Bosco
volgens don E. Ceria in juni 1875 opgesomd heeft, heel be-
grijpelijk. Het vijfde luidde inderdaad: “De oversten schonken
veel vertrouwen en hielden ervan te midden van de jongens te
zijn. Maar op zo een manier dat overdreven familiariteit ver-
meden werd.”209 Ook hier is sprake van “overdreven familiari-
teit”, wat tegelijk laat aannemen dat naar don Bosco’s over-
tuiging, zoals waarschijnlijk eveneens volgens die van broeder
Agathon, een normale positieve familiariteit mogelijk was.
Die overtuiging treedt ongecompliceerd naar voren in zijn
Herinneringen aan het Oratorio (Memorie dell’Oratorio),
waaraan hij onder meer in de jaren 1873-1875 schreef. Te-
rugblikkend op zijn jeugd- en vormingstijd, deelde hij er rond-
uit in mee dat hij “graag ongedwongen en op vertrouwelijke
voet zou omgegaan zijn” met enkele parochiepriesters. Om
dat verlangen te benoemen, gebruikte hij de wending “con-
trarre famigliarità.” De bedenking ten aanzien van die pries-
ters houdt in dat het hem niet mogelijk was omdat zij niet be-
reid waren om vriendschappelijk en gemoedelijk, ongedwon-
gen, dat wil zeggen familiair in de goede zin van het woord,
met hem om te gaan.
Wat de omgang met leeftijdgenoten betreft, leerde de erva-
ring hem dat hij onderscheid hoorde te maken. Hij kreeg im-
mers te doen met drie categorieën medeleerlingen: “goede,
onverschillige en slechte.” “Die laatsten waren absoluut en
altijd te mijden, zodra zij bekend waren. Met de onverschilli-
gen” moest hij “zich uit hoffelijkheid en uit noodzaak onder-
houden”; “met de goeden” echter “gemoedelijk en vertrouwe-
209

21.10 Page 210

▲back to top


lijk omgaan, als hij er ontmoette die werkelijk zo waren.” Ook
in dat laatste geval de uitdrukking “contrarre famigliarità.”
Werkelijk goed was Luigi Comollo. Met hem voerde don Bos-
co “gemoedelijke, vertrouwelijke gesprekken” (famigliari dis-
corsi) en “ging hij vertrouwelijk, familiair om” (trattava famig-
liarmente).210
Voor de laatste twee herinneringen kon hij een beroep doen
op overwegingen in een boekje dat hij in 1844 aan Luigi
Comollo gewijd had. Daar had hij zijn medestudenten aan
het grootseminarie in drie groepen ingedeeld: “Enkelen onder
hen zijn slecht, anderen zijn niet slecht, maar ook niet bijzon-
der goed, nog anderen zijn echt goed. De eerste groep moet
je absoluut uit de weg gaan; met de tweede moet je contact
nemen als het nodig is, maar niet op vertrouwelijke wijze (con
famigliarità); met de laatste moet je geregeld omgaan. (…)
Het is waar dat die kameraden (van de derde groep) niet tal-
rijk zijn. (…) En als je er gevonden hebt, ga dan met hen om
en laat het contact de vorm aannemen van geestelijke ver-
trouwelijkheid (spirituale famigliarità) waarmee je zoveel
voordeel kunt doen.”211
Het hoeft geen betoog om aan te tonen dat hij die passage in
zijn latere Herinneringen vooruitgeschoven heeft naar de peri-
ode van zijn studiejaren in het middelbaar onderwijs. Dat
heeft hier echter geen bijzondere betekenis.212 Belangrijk is
wel dat hij het begrip met een positieve lading toen al kende
en gebruikte.
Ondanks zijn naarstige schrijfwerk en het taalgebruik in de
Herinneringen tijdens de periode 1873-1875, riep hij in juni
1875 bij de opsomming van de zeven geheimen dus op tot
voorzichtigheid. In november van dat jaar deed hij het nog
eens, zij het in een andere context. Na zijn afscheidsrede in de
basiliek van Maria Hulp der Christenen noteerde hij enkele
raadgevingen voor de eerste missionarissen ter gelegenheid
210

22 Pages 211-220

▲back to top


22.1 Page 211

▲back to top


van hun vertrek naar Argentinië. In de tweede aanbeveling
spoorde hij hen aan: “Beoefen tegenover iedereen christelijke
liefde en wees heel beleefd, maar voer geen gesprekken en
ga niet vertrouwelijk om met personen van het andere ge-
slacht of van verdachte zeden.”213
Totaal anders klonk zijn aanbeveling voor de omgang met
jongeren. In het bijzonder met jongeren die tekenen van gees-
telijke roeping gaven. Wat hen betrof, vroeg hij de missiona-
rissen hun “christelijke liefde of naastenliefde (carità), min-
zaamheid, innemendheid, vriendelijkheid (amorevolezza) en
bijzondere welwillendheid te bewijzen.” Dat is een vertaling
volgens de tekst van de achttiende aansporing in de Memorie
biografiche, die overeenstemt met de versie van don Chiala in
zijn boek “Da Torino alla Repubblica Argentina.”214 Er zijn na-
tuurlijk belangrijke verschilpunten met het schrijven van 1884.
De inhoud van de aanbeveling in 1875 betreft de omgang
met een beperkte groep jongeren. Verder wordt het begrip
caritas gebruikt en niet “amore.” Bovendien wordt caritas ge-
woon naast “amorevolezza” en speciale welwillendheid ge-
plaatst. Van een of andere relatie tussen christelijke liefde
enerzijds en vriendelijke, beminnelijke omgang en ook welwil-
lendheid anderzijds is geen sprake. Niettemin staan de harten
winnende omgangsvormen uitdrukkelijk vermeld. En dat op
zichzelf is heel belangrijk.
In de versie die P. Braido van die aanbeveling gepubliceerd
heeft, wordt de verhouding tussen caritas en de kenmerkende
omgangswijzen wel nauwkeurig aangegeven. Althans op het
eerste gezicht. Letterlijk luidt het vijfde punt van de achttiende
aanbeveling als volgt: “carità met behulp van tekens (uitingen)
van ‘amorevolezza’ en bijzondere welwillendheid.”215 De aan-
sporing is eigenlijk maar echt zinvol wanneer ze begrepen
wordt als gericht tot de salesianen. Zij moeten de christelijke
liefde beoefenen. Maar het moet een naastenliefde zijn die
zichtbaar, voelbaar, waarneembaar gemaakt wordt door te-
211

22.2 Page 212

▲back to top


kens van vriendelijkheid en welwillendheid. Die eerste en
normale interpretatie botst echter met de formulering van het
geheel van de achttiende aanbeveling. Die bevat inderdaad
een reeks van vijf houdingen. Volgens de opbouw van de vol-
ledige zin moeten de missionarissen ze alle vijf bevorderen of
inprenten bij bepaalde jongeren. Dus ook de caritas. Maar
door de combinatie “carità” en “via tekens van minzaamheid,
beminnelijkheid en welwillendheid” lijkt dat niet evident.216 Het
is zinvoller als die bijzondere taak juist voor de missionarissen
geldt. Zijzelf moeten liefdevol zijn en die liefde veruitwendigen
door minzaam, vriendelijk en welwillend met de jongeren om
te gaan.
Dat is waarschijnlijk ook de redenering van don Bosco’s se-
cretaris G. Berto geweest. De tekst in zijn handgeschreven
kopie in november (?) 1875 stemt eerder met die van don
Chiala overeen: “Heb (betoon) naastenliefde, beminnelijk-
heid….”217 Ook hij bestemt dat onderdeel van die aanbeve-
ling voor de salesianen. “Amorevolezza” heeft hij echter om
een niet te verklaren reden vervangen door een synoniem:
“amabilità.”
De formuleringen van de opdracht ten aanzien van die jonge-
ren lijkt als twee druppels water op een raad van A.M. Teppa
in “Avvertimenti per gli Educatori ecclesiastici.” In een hoofd-
stuk waarin hij richtlijnen gaf bij het straffen, beschreef hij een
van de beste mogelijkheden voor een onderwijzer of leraar
om een jongen die in gebreke gebleven was, zijn ongenoegen
over de fout te laten blijken. Ze bestond hierin: “Een ernstige-
re en meer gereserveerde houding tegenover hem aannemen.
Die tekens (uitingen) van welwillendheid en familiariteit, die
men hem tevoren placht te geven, achterwege laten.” Die
aanwijzingen kunnen wat vaag aandoen. Concreter worden
ze in het geheel van zijn werk. Bijvoorbeeld door ze te zien in
het licht van een richtlijn in het hoofdstuk over de uitoefening
van gezag. Daar lezen we: “Met een andere (leerling) zal men
212

22.3 Page 213

▲back to top


op een minzamere, vriendelijkere en gemoedelijkere manier
(usar modi più amorevoli e famigliari) kunnen omgaan.”218
Vanzelfsprekend is de context van beide raadgevingen (don
Bosco en A.M. Teppa) heel verschillend. Natuurlijk plaatste
A.M. Teppa naast “benevolenza” “famigliarità” en gebruikte
don Bosco “benevolenza” naast “amorevolezza.” Maar bei-
den hebben hetzelfde woord en hebben het over “tekens, ui-
tingen van” welwillendheid. Bovendien is don Bosco’s amore-
volezza een synoniem van Teppa’s famigliarità.
Die laatste interpretatie wint aan kracht als we luisteren naar
een uiteenzetting van don Bosco voor de directeuren op een
bijeenkomst in februari 1876. Zijn thema is opnieuw: “Hoe
scheppen wij een gunstig klimaat voor het ontluiken van roe-
pingen?” Daarbij luidde zijn tweede punt: “Met grote min-
zaamheid, beminnelijkheid, vriendelijkheid (amorevolezza)
horen wij met de jongeren om te gaan: hen echt goed be-
handelen. Die goede behandeling en vriendelijkheid (min-
zaamheid, innemendheid) moet bij alle oversten aanwezig
zijn, niemand uitgezonderd. Met zijn allen kunnen zij nauwe-
lijks één jongere aantrekken en één overste volstaat om allen
weg te jagen. O, hoe belangrijk is het voor een jongen zich
goed behandeld te weten! Hij vertrouwt zich helemaal toe aan
de oversten.” Het zesde punt sluit daarbij aan: “Erg veel zal
ook bijdragen het feit dat we heel vertrouwelijk, gemoedelijk,
familiair met een jongen omgaan (dare faligliarità). Hem vaak
met ons laten wandelen, vertellen, lachen, naar hem luisteren;
hem laten vertellen over zijn leven thuis, over de akkers, de
weiden, de wijngaarden, de kaasmakerij enz. Als zij dan naar
aanleiding van die vertrouwelijke (ongedwongen) omgang
(famigliarità) iets over hun eigen roeping vragen, raad hun
dan aan erover te spreken in de biecht.”219
In die conferentie gebruikte don Bosco amorevolezza en fa-
migliarità naast en zelfs door elkaar. Het zijn duidelijk syno-
niemen, inwisselbare begrippen en termen.
213

22.4 Page 214

▲back to top


De verwantschap van verschillende citaten met de stelling van
Buzzetti is evident. Net zoals het begrip “famigliarità” in zijn
commentaar komen zowel bepaalde mededelingen in de Her-
inneringen als de aanbeveling aan de missionarissen en de
raad aan de directeuren hierop neer: “Zonder tekens van fa-
miliariteit, zonder gemoedelijke, vertrouwelijke, innemende,
vriendelijke, ongedwongen omgang met de jongeren kunnen
die niet ervaren dat de opvoeder hen graag ziet en kunnen ze
ook geen vertrouwen schenken. En kunnen ze zich zeker niet
geroepen en aangetrokken voelen, om zich bij de salesianen
aan te sluiten.
De overeenkomst gold tot hiertoe teksten en uitspraken van
don Bosco uit de eerste helft van de jaren zeventig van de
19de eeuw. Daarom is de vraag gewettigd of en in hoever hij
die lijn heeft aangehouden tijdens de volgende jaren. Onge-
veer tien jaar.
In zijn principiële geschrift over “Het preventieve systeem in de
opvoeding van de jeugd” (1877) is de term “famigliarità” in
elk geval aanwezig. Al van bij het begin waar hij de pedago-
gische instelling en houding van de directeur omschrijft die
voor het repressieve systeem gekozen heeft. “De woorden en
het uiterlijk” van zo een overste “moeten streng zijn en veeleer
dreigend en zelf moet hij elke vertrouwelijke omgang (famigli-
arità) met zijn ondergeschikten vermijden.” Meteen sugge-
reert, ja beklemtoont don Bosco op een eigen manier dat de
woorden en het uiterlijk van de overste in zijn systeem - het
preventieve – zacht, vriendelijk, innemend en uitnodigend tot
contact moeten zijn en zijn omgang ongedwongen, gemoede-
lijk, vertrouwelijk. In de tekst zelf treedt dat op deze manier
naar voren: “De directeur en de assistenten moeten als liefde-
volle vaders spreken, tot leidsman dienen voor elk probleem,
raad geven en minzaam, vriendelijk (amorevolmente) op fou-
ten wijzen.”220 Eens te meer kan vastgesteld worden hoe “fa-
214

22.5 Page 215

▲back to top


migliarità” en die keer “amorevolmente” naast en om zo te
zeggen door elkaar gebruikt werden met gelijkaardige bete-
kenisinhoud.
Rond die tijd ging don G. Vespignani, een nieuw gewijde dio-
cesane priester, kennismaken met don Bosco. Om geest en
werk nader te leren kennen, zou hij een jaar stage lopen. Dat
besloeg 1876-1877. Het moet hem pedagogisch niet alle-
maal meegevallen zijn. Te oordelen althans naar de vraag die
hij don Bosco eens stelde: “En hoe moet ik het aan boord
leggen om hen (de jongens) te leren kennen en mijzelf te laten
kennen?” Don Bosco gaf hem ten antwoord: ”O een goede
vraag! Door u te midden van hen te begeven, gemoedelijk
(famigliarmente) met hen om te gaan, door u te gedragen als
een van hen.” Dat zag Vespignani niet direct zitten. Hij wierp
op: “Maar waar en wanneer kan ik me bij hen voegen? Ik ben
niet gemaakt om samen met hen te spelen, te lopen, te la-
chen. Mijn kwalen, mijn zwakke hart verhinderen mij dat.” En
don Bosco weer: “Wel, loop naar de pomp. Op de tijd van
het ontbijt zult u daar zoveel jongens samen aantreffen die
daar komen drinken. Zij praten over de studie, de klas, het
spelen, over van alles. Voeg u bij hen, maak u vriend van al-
len. Vervolgens begint u aan de herovering en u zult sla-
gen.”221 De raadgevingen klinken als een voorspel op het
schrijven aan de salesianen in 1884. Zoals ik kon aantonen,
zijn “aanwezigheid te midden van de jongens” en ook onge-
dwongen, gemoedelijke, vertrouwelijke omgang er immers
twee heel belangrijke elementen van. De toevoeging “u te
gedragen als een van hen” kon onder meer betekenen met de
jongens meedoen en - algemener - zich interesseren voor al-
les waar zij van houden.
Ten aanzien van dat getuigenis is echter enige voorzichtigheid
niet overbodig. Het is inderdaad mogelijk dat de getuige, om
stage-ervaringen weer te geven, in 1932 gebruik maakte van
inzichten en verwoordingen die hij pas later verworven had.
215

22.6 Page 216

▲back to top


De vraag zelf, die hij don Bosco voorlegde, komt inderdaad
sterk overeen met een opdracht aan iedere directeur in de
Vertrouwelijke Aanbevelingen volgens een versie van 1876.
Daar kan men lezen: “Zorg ervoor je te laten kennen door de
leerlingen en ook henzelf te leren kennen.”222
Volgens de beschikbare documenten lijkt het dan ook eerder
zo te zijn dat don Bosco het woord familiariteit met zijn posi-
tieve betekenis jarenlang niet meer gebruikte. Als hij het over
de omgangsvormen met de jongeren had, gaf hij de voorkeur
aan “amorevolezza” of aan “dolcezza” (zachtheid, beminne-
lijkheid, vriendelijkheid) en “usare belle maniere” (innemend,
wellevend en in de omgang prettig overkomend). Dat was
onder meer het geval in een toespraak tot oud-leerlingen die
in juli 1880 naar Valdocco gekomen waren om zijn naam-
feest te vieren. “Om bij de jongens in de parochies te slagen”,
wees hij hen op de noodzaak “beminnelijk, wellevend, aan-
genaam overkomend met hen om te gaan (usare con essi
belle maniere); doe je beminnen en niet vrezen.” Hij sprak de
overtuiging uit dat “de bewijzen of tekens van innemende
vriendelijkheid (i tratti di amorevolezza) aan de kinderen be-
wezen, in hun geest en hart gegrift blijven.” Niet alleen dus in
hun gelukkige, mentale herinneringen, maar ook in hun hart,
de symbolische plaats van duurzame genegenheid. Op het
einde van die toespraak beklemtoonde hij: “Maar ik herhaal.
Vergeten jullie nooit de zachtheid (minzaamheid) in jullie ma-
nier van omgaan (dolcezza dei modi). Win de harten van de
jongeren door jullie genegenheid (amore).”223
De zachtaardige, minzame, vriendelijke omgangsvormen to-
nen, bewijzen de affectieve liefde die er de bron van is. De
omgangsvormen zijn als het ware het vehikel van de liefde.
Het kernwoord familiariteit zelf ontbreekt, maar de betekenis,
de inhoud is er. Ontegensprekelijk.
216

22.7 Page 217

▲back to top


Hier wil ik erop wijzen dat don Bosco in de toespraak tot de
oud-leerlingen priesters liet horen dat hij zich bewust was van
het verschil in betekenis tussen “carità” en “amore.” Dat zal
men nog beter opmerken als men weet dat het gebruik van
“amore” in de laatste zin van het citaat volledig overeenstemt
met dat op 29 juni 1877. Ook weer in een ontroerd dank-
woordje ter gelegenheid van zijn naamfeest. Veel mensen van
buiten het Oratorio, maar ook zijn medewerkers en jongens
waren aanwezig in de academische zitting. Toch richtte hij
zich direct tot de jongens. Hij zei: “Bij het zien rondom mij van
zovele jongens die mij allemaal met vreugde hun genegen-
heid (amore), hun dankbaarheid betuigen, wordt mijn hart
werkelijk ontroerd. Wat is het mooi de genegenheid verbon-
den te zien met de christelijke liefde (carità). (…) En waarom
zijn er zovele en nog eens zovele vrome personen die een ge-
deelte van hun bezittingen opofferen om ze heilig te gebruiken
bij het hulp betonen aan deze jongens? En waarom zijn er
zoveel en nog eens zoveel personen die de wereld verlaten,
zich aan God binden met de banden van de deugd en van de
broederlijke liefde (amore fraterna) en heel hun leven inzetten
om die tedere kiemplanten te doen groeien voor de hemel?
Dat komt door de christelijke liefde. Ja, het zijn de banden
van de deugd die ons nauw verbonden houden in de Heer,
zodat wij elkaar vriendelijk (amorevolmente) te hulp ko-
men.”224 Hij kon moeilijk het onderscheid tussen de effectieve,
actieve naastenliefde en de affectieve genegenheid en ook de
typische omgangsstijl klaarder omschrijven.
Zou het dan nog mogen verwonderen dat één van de gevleu-
gelde gezegdes die van in het begin van het verschijnen van
het tijdschrift Bollettino salesiano jarenlang op de voorpagina
gepropageerd werd, een gedachte van de H. Frans van Sales
is? En wel deze: “Een tedere liefde tot de naaste (un amore
tenero) is een van de grootste en meest uitmuntende geschen-
ken die de goddelijke Goedheid aan de mensen geeft.”
217

22.8 Page 218

▲back to top


In september 1880, korte tijd na de feestelijke bijeenkomst
van 1880, hield hij een bewogen toespraak op het tweede
Algemeen Kapittel. Tot zevenmaal toe drukte hij op de com-
binatie “carità e dolcezza.” Een eerste keer op deze wijze:
“Een volgende zaak waarvoor wij ons samen moeten inzetten,
is de geest van christelijke liefde (carità) en zachtheid (dolcez-
za: minzaamheid, vriendelijkheid) van de H. Frans van Sales.”
En verder: “Wanneer wij die zachtheid tegenover de mede-
broeders zullen betoond hebben, moet ze ook de leerlingen
zelf ten goede komen. Zij zullen erdoor getroffen worden en
wij zullen grote invloed hebben op hun genegenheid en daar-
om ook op hun roeping.”225
De inhoud is als het ware een herhaling van de uiteenzetting
voor de directeuren in februari 1876, toen ook het thema
roepingen hem inspireerde. Maar op dat ogenblik gaf hij de
voorkeur aan “amorevolezza” en “dare famigliarità.” Tijdens
dat Kapittel keerde hij terug tot het gebruik van het vertrouw-
de “dolcezza.” Overduidelijk is de betekenis echter gelijk.
Eens te meer blijkt dat bepaalde begrippen bij don Bosco in-
wisselbaar zijn. Het lijkt me tevens opportuun nu te beklemto-
nen dat beide passages pastoraal van aard zijn. Voor don
Bosco zijn de omgangsvormen, die hij voorstaat, even nood-
zakelijk, even zinvol en efficiënt voor het welslagen van pasto-
rale als van pedagogische activiteiten bij jongeren.
Opmerkelijk is dat de term “famigliarità” door don Francesia
gebruikt werd in de misschien als rondzendbrief bedoelde
tekst “Over het opleggen van straffen” in januari 1883. In de
paragraaf over het “vermijden van alles wat de indruk zou
kunnen wekken dat de opvoeder uit passie handelt”, wordt de
omgang van Jezus Christus met de apostelen als lichtend
voorbeeld voorgesteld. “Hij verdroeg hen met hun onwetend-
heid en gebrek aan beschaving en met hun geringe geloof.
En hij ging met zulke vertrouwelijkheid (dimestichezza) en in-
nemende gemoedelijkheid, gemeenzaamheid (famigliarità)
218

22.9 Page 219

▲back to top


met zondaars om, dat het sommigen verbijsterde en anderen
bijna schandaliseerde, maar bij velen de hoop wekte op ver-
giffenis.” Achter de apostelen en de zondaars moeten we na-
tuurlijk de jongens zien staan die door onwetendheid, gebrek
aan beschaving en gering geloof in gebreke blijven en zich
soms erg schuldig maken. Pastorale en pedagogische be-
zorgdheid zijn ook daar weer verstrengeld.
In datzelfde hoofdstuk werd een anekdote uit het leven van de
H. Frans van Sales, “de dierbare en milde” patroon van de
Congregatie, overgenomen uit het boek van de hagiograaf,
A.J.M. Hanon. Dat citaat bericht over een voorval uit het le-
ven van de heilige. De aanleiding was dat men op zekere dag
Frans van Sales verweet dat hij een jongen die zich tegenover
zijn moeder erg misdragen had, met overdreven zachtheid
(douceur, dolcezza) behandeld had.” Daartegen zou hij zich
op deze manier verweerd hebben: “Die jongen was niet in
staat enig nut uit mijn vermaningen te halen, omdat de slech-
te instelling van zijn hart hem van de rede en het gezonde
oordeel beroofd had. Een strenge berisping zou hem geen
voordeel opgeleverd hebben en voor mij zou ze heel nadelig
geweest zijn. Want het zou mij dan vergaan zijn zoals mensen
die anderen willen redden en zelf verdrinken.”226
Ook in die beide citaten vertonen familiarità en dolcezza inni-
ge verwantschap. Het gaat om de zachte, minzame, onge-
dwongen, vertrouwelijke, begrijpende, vriendelijke omgang
van opvoeders en pastoraal geëngageerde mensen met de
jongeren die aan hun zorgen toevertrouwd zijn.
Het is wellicht nuttig hierbij op te merken dat don Francesia
die twee passages niet aan Monfat ontleende. Er is wel een
zekere gelijkenis met A.M. Teppa die de raad gaf in bepaalde
gevallen “de jongens die tekens van welwillendheid en famili-
ariteit te onthouden die men hun tevoren gewoon was te ge-
ven.”227 Er kan echter ook gewoon invloed zijn van het
219

22.10 Page 220

▲back to top


woordgebruik en de pedagogische sfeer bij don Bosco en zijn
medewerkers.
De positieve inhoud van het begrip “famigliarità” was don
Bosco in al die jaren immers niet vreemd. Toch wekken zijn
geschriften en uiteenzettingen niet de indruk dat hij het woord
zelf – en dus de werkelijke betekenis ervan - een eersterangs-
rol toebedeelde om daarmee een bepaalde component van
zijn pastoraal-pedagogische denken en handelen te kenmer-
ken. Dat gebeurt nu wel in het schrijven voor de salesianen en
in de voorbereidende teksten ervan. Met grote stelligheid. Dat
naast de context van het schrijven in 1884 ook enkele vroege-
re teksten echt behulpzaam kunnen zijn voor de ontsluiting
van de inhoudelijke betekenis van het woord zal intussen dui-
delijk geworden zijn.
De positieve familiariteit is geen op zichzelf staande na te stre-
ven component in de opvoeding. Zij staat in dienst van de
onmisbare genegenheid en van het ook zo belangrijke, on-
misbare vertrouwen. Familiariteit is, om het met de woorden
van Buzzetti te zeggen, nodig om liefde zichtbaar te maken of
– en dat is het vervolg van de commentaar – om “te laten zien
dat men bemint.” (21) Zonder dat laten zien of tonen hoeft
men er niet op te rekenen dat men bemind zal worden.
Het tonen dat men de kinderen of jongeren graag ziet, was
ook voor F. Aporti essentieel. En wel om genegenheid waar-
neembaar te maken. Op de vraag “Wie zien de kinderen
graag?” gaf hij dit antwoord: “Hem die hen goed onthaalt,
die toont dat hij van hen houdt (mostra amarli) en hun goed
doet.”228 Er mag even op gewezen worden dat in zijn ant-
woord zowel de affectieve als de effectieve liefde aanwezig is.
Tot besluit van de uitvoerige bespreking van het gebruik van
het begrip familiariteit door don Bosco mogen we zeggen dat
hij de voorkeur gaf aan de woorden dolcezza en amorevolez-
220

23 Pages 221-230

▲back to top


23.1 Page 221

▲back to top


za. Tegelijk heeft de excursie uitgewezen dat de drie inhoude-
lijk synoniemen zijn. Het is alleen maar onmogelijk te achter-
halen waarom in de verschillende redacties van de uiteenzet-
ting in 1884 de term familiariteit de voorrang heeft gekregen
en zo grondig voorgesteld wordt.
ƒ Jezus Christus als meester van de familiariteit (21-22)
Als onovertroffen voorbeeld van het betonen van welwillend-
heid en beminnelijkheid (minzame vriendelijkheid) stelde F.
Aporti in zijn beschouwing onmiddellijk Jezus Christus voor
ogen: “Voor ons allen is Jezus Christus het grote voorbeeld
(esempio).” Dat illustreerde hij door middel van deze gebeur-
tenis uit het evangelie: “Toen zijn apostelen nog niet door de
H. Geest verlicht waren, wilden zij de kinderen van Jezus
weghouden, maar hij verhinderde het hun. Hij verwelkomde
de kinderen met welwillende, lieve woorden.”229
Op gelijkaardige manier trachtte don Lemoyne het zichtbaar
maken van genegenheid en familiariteit te gronvesten op de
handelwijze van Jezus Christus. Al in de eerste redacties (B en
C). Zelfs op twee verschillende momenten van zijn teksten.
Een eerste keer nadat hij vooropgesteld had dat de jongens
moeten bemind worden in “de dingen die ze graag hebben.”
Om die stelregel “nader te verklaren”, verwees ook hij naar
Jezus: “De Goddelijke Zaligmaker heeft zich klein gemaakt
met de kleinen en hij heeft onze zwakheden gedragen.”230
(15) Hij combineerde twee bekende Bijbelse teksten, namelijk
Mattheus 18,1-5 en 8,17. Het waren eerst: “Wie zichzelf dus
geringacht zoals dit kind” en: “Wie in mijn naam zulk een
kind opneemt, neemt mij op” (Mt. 18,5 en de kern van F.
Aporti). Vervolgens: “Hij heeft onze zwakheden weggenomen
en onze ziekten heeft hij gedragen” (Mt. 8,17 en Jes. 53,4;).
Jezus liet de kinderen bij zich komen en vereenzelvigde zich
met de kleinen. Hij maakte zich klein, dat wil zeggen daalde
af tot op hun niveau. Zo graag zag hij hen. Dat kan in beide
221

23.2 Page 222

▲back to top


redacties van don Lemoyne op die plaats slechts betekenen
dat hij en don Bosco wensen dat de opvoeders de jongens
graag zien en daarom tot op hun niveau afdalen, zich in hun
verlangens en bezigheden empathisch inleven. Daardoor
kunnen ze hun genegenheid tonen. In het bijzonder tijdens de
ontspanning. Maar natuurlijk niet alleen tijdens de ontspan-
ning.
Die interpretatie vindt bekrachtiging in de onmiddellijke voort-
zetting van beide redacties. In het handschrift B met de eerste
uitwerking volgde dan immers de beschrijving van don Bos-
co’s aanwezigheid te midden van de jongeren vooral tijdens
de recreatie. Dat is ook het geval in C, de volgende bewer-
king. Daar werd de evocatie van don Bosco’s omgang met de
jongens echter uitdrukkelijk voorafgegaan door de treurige
vaststelling dat slechts weinig clerici en priesters aan de ont-
spanning van de jongens deelnamen. (16) Zij maakten zich
dus niet klein.
Eerder verrassend is dat hij er een tweede citaat mee verbond,
namelijk: “en hij heeft onze zwakheden verdragen”. Het is een
erg vrije toepassing van de oorspronkelijke evangelietekst.
(Mt. 8,17) Het is immers een gedachte die niet direct past bij
de hoofdgedachte: met de jongens meedoen, zich interesse-
ren voor wat de jongens graag hebben, zich in hun werld in-
leven omdat men hen graag ziet.
De tweede keer dat hij het citaat uit de Schrift in de redactie B
gebruikte, knoopte don Lemoyne de verwijzing naar Jezus di-
rect vast aan de familiariteit als middel om liefde waarneem-
baar te maken. Het heette: “De familiariteit in de mate van
[zodanig als] Jezus Christus.” Die heenwijzing werd er op-
nieuw gevolgd door uitleg. Ook weer met het kenmerk van
Jezus’ handelwijze: “Hij werd klein voor de kleinen en ver-
droeg onze zwakheden.” (21) Op die plaats inderdaad “voor
de kleinen”, niet meer “met de kleinen” zoals de eerste keer in
222

23.3 Page 223

▲back to top


B. Dat moet in de samenhang met familiariteit wel betekenen
dat Jezus afdaalde tot op het niveau van de kleinen, van de
kinderen om vertrouwelijk met hen te kunnen omgaan. Met de
uiteindelijke bedoeling: voor hun geluk.231 Of de keuze van
“onze zwakheden”, telkens in plaats van “hun zwakheden”,
een bewuste keuze en tevens een zekere hint was, blijft hier
een open vraag.
Ook in C, de tweede bewerking van de tekst, legde don Le-
moyne een band tussen familiariteit en het vermelde citaat.
Maar dat gebeurde daar naar aanleiding van de vraag van
don Bosco: “Wat moet ik dus mijn salesianen aanbevelen?”
Dat is een vraag die duidelijk gesteld werd met de bedoeling
om richtlijnen te laten volgen betreffende gedragingen die
hem en don Lemoyne nodig leken, om in de geest van de
stichter met de jongeren om te gaan. Don Bosco mocht het
doen met deze woorden: “Jezus Christus werd klein met de
kleinen en nam onze zwakheden op zich. Ziedaar het model
van de familiariteit.” (21, kolom C)
De band tussen familiariteit en het opnemen of verdragen van
zwakheden, te begrijpen als zwakheden, gebreken en tekort-
komingen van de jongens, is allermminst duidelijk. Het lijkt
een vorm van vooruitgrijpen op wat nog moet volgen over
vermoeienissen, ondank en dergelijke. (23)
Buzzetti had de klemtoon op de noodzaak “de fatale barrière
te doorbreken” gelegd. Dat gaf don Lemoyne de gelegenheid
om een andere, maar vanzelfsprekende vraag te stellen:
“Maar hoe moeten wij het dan aan boord leggen om die bar-
rière te doorbreken?” (21, kolommen K en D) Het voornaam-
woord “wij” (eventueel het neutrale “men”) kan erop wijzen
dat hij in de eerste plaats dacht aan wat don Bosco en zijn
salesianen moesten doen.232 Dat blijkt trouwens uit het ant-
woord zelf in de brief aan de jongens: “Aan jou en de jouwen
223

23.4 Page 224

▲back to top


zeg ik: Jezus Christus heeft zich klein gemaakt met de kleinen
en hij heeft onze zwakheden verdragen.”233
In de brief van 10 mei aan de jongens kwamen een antwoord
en een citaat terecht die beide specifiek voor don Bosco zelf
(“aan jou”) en de volwassenen bestemd waren. Onverwacht
voegde don Lemoyne er in de brief een nieuwe aanhaling aan
toe, namelijk “Hij brak het geknakte riet niet en doofde de
smeulende vlaspit niet” en ook een belerend besluit: “Hij is
jullie model.” (21, kolom K) Het aanvullende citaat, dat noch
in B noch in C voorkwam, bevat woorden uit het boek Jesaja
(Jes. 42,3) over de dienaar van Jahwe. In zijn evangelie paste
Mattheus (Mt. 12,20) ze op Jezus toe om diens geduld, uit-
houdingsvermogen en wellicht ook vergevensgezindheid te
karakteriseren. Met die aanhaling lijkt G.B. Lemoyne de ge-
dachte “onze zwakheden gedragen ” of “verdragen” te willen
versterken. Zonder de minste twijfel met de hint dat de leraren
en assistenten van Jezus moeten leren om op hun beurt de
zwakheden, gebreken en tekortkomingen van de “wispelturi-
ge” jongens te verdragen. Ze horen bereid te zijn soms veel
water in de wijn te doen. Normaal gesproken zullen zij dat bij
de lectuur door don Rua beter begrepen hebben dan de jon-
gens.
Het is meer dan merkwaardig dat don Lemoyne die opdracht
aan de leraren, assistenten en oversten op zo een manier in
de brief aan de jongens inschakelde. De citaten staan er in-
derdaad vrij verweesd bij. Zij missen, zoals hiervoor al aange-
stipt, de band met de belangrijke idee familiariteit die in de
brief aan de jongens inderdaad helemaal niet voorkomt. Zij
missen bovendien een context die de betekenis voor de jon-
gens zou kunnen verhelderen. Met andere woorden de moti-
vering van de opname is achterwege gebleven. Natuurlijk
mag men vooropstellen dat don Lemoyne samen met don
Bosco in die werkelijk verstuurde brief de meeluisterende sale-
sianen een vingerwijzing wilde geven die eigenlijk alleen de
224

23.5 Page 225

▲back to top


volwassenen konden verstaan. Men kan zich verder afvragen
of beiden misschien wilden vermijden dat de indruk van
schuld aan de malaise in Valdocco te eenzijdig zou overko-
men bij de jongens als enkel toe te schrijven aan hun eigen
“wangedrag”. Met het gevolg dat verandering van houding
alleen van hen moest verwacht worden. Het is mogelijk. Maar
dan moeten we nog veronderstellen dat de jongens de
draagwijdte van die citaten enigszins konden vatten. Boven-
dien moeten we er rekening mee houden dat die passage bij
lectuur van de brief misschien niet eens voorgelezen werd.234
Na de uitweiding, die ik hiervoor toegelicht heb, zag de re-
dacteur geen betere overstapsteen dan de vraag van de versie
K. Hij kon nu de vragen van de redacties B en C vervangen
door die uit de brief aan de jongens. De daarop volgende
uitleg is dan weer bijna een letterlijke overname van de C-
redactie. Ook de wending: “met de kleinen.” Op een niet
onbelangrijke variant na kopieert de redacteur nu inderdaad
gewoon de C-bewerking.
Hij vervangt bijvoorbeeld het woord “model” of ideaalbeeld
(in C en K) door “(leer)meester.” Misschien deed hij dat om in
eenklank te zijn met de uitspraak van Jezus in het evangelie
volgens Johannes: “Gij spreekt mij aan als leraar en Heer”
(Joh. 13,13). Of nog eerder met de terechtwijzing in Mat-
theus: “Gij hebt maar één Meester. (…) Gij hebt maar één
leraar, de Christus” (Mt 23,8 en 10). Maar het is ook moge-
lijk dat hij wilde zeggen: de waarachtig goede leraar is dege-
ne die niet louter van op zijn leerstoel onderricht, maar ook
contact zoekt en neemt met zijn gehoor, met degenen die
naar hem luisteren en met hen spreekt. Dat zal hij trouwens
onmiddellijk illustreren in de manier van handelen van een
leraar naar het hart van don Bosco. Door intussen de tekst
van C zo trouw te volgen, is er geen sprake van het tweede
citaat uit Jesaja betreffende het geknakte riet en de smeulende
vlaspit. Met die uitspraak van Jesaja over de Dienaar van
225

23.6 Page 226

▲back to top


Jahwe komt hij in zijn tekst voor de salesianen even nadien
toch voor de pinnen. Terecht, zoals hierna zal blijken.
ƒ Illustraties die concreet maken waarin familiariteit en het
zich klein maken met de kleinen bestaan
Ook daarna bewaart hij de verdere beschouwingen uit de C-
redactie die Buzzetti nu in zijn commentaar ten beste mag ge-
ven. Het zijn illustraties die concreet aangeven waarin familia-
riteit en bijgevolg ook het zich klein maken met de kleinen
bestaan.
De leraar en de predikant die handelen naar de geest
van don Bosco
De eerste twee illustraties raken het thema van de familiariteit
werkelijk in het hart. Ze kwamen al voor in de eerste redactie
(B). De ene betreft de rechtstreeks pedagogische en de tweede
de onmiddellijk pastorale activiteit van de salesianen.
Een eerste tegenstelling roept het beeld op van een leraar die
zijn leraarschap beleeft tegen de wens en de wil van don Bos-
co tegenover dat van de leraar die handelt naar de geest van
don Bosco. De eerste verzorgt zijn onderricht, maar kijkt bui-
ten de lessituatie niet meer naar zijn leerlingen om. Hij deelt
hun leven en voorkeurneigingen niet. De tweede heeft ook
oog en oor en hart voor zijn jongens op de speelplaats. Hij
gaat zelf naar hen toe, gaat hen tegemoet, spreekt onge-
dwongen en gemoedelijk met hen en neemt deel aan hun
ontspanning.
In de levensbeschrijvingen van jongens en in zijn persoonlijke
Herinneringen aan het Oratorio besteedde hij niet voor niets
zoveel zorg aan de uitwerking van ontmoetingen en dialogen
met jongeren. Een leraar, een assistent, een overste naar het
hart van don Bosco beweegt zich op hun niveau en gedraagt
226

23.7 Page 227

▲back to top


zich zo “als een (oudere) broer.” Hij kan dan ook door zijn
jongens als “broer beschouwd” of ervaren worden. De versies
B en C geven don Bosco’s verlangens nog exacter weer. Door
zijn manier van handelen “wordt” de leraar “broer” (B), zelfs
een “gerespecteerde broer” (C). In die laatste kenschets zijn
zelfs de twee elementen nabijheid en een zekere afstand, ge-
zag en genegenheid samen aanwezig. Na de lectuur van het
tussenstuk is het helemaal niet duidelijk waarom don Lemoyne
de oorspronkelijk versies afgezwakt of gewijzigd heeft.
Een tweede tegenstelling plaatst de priester-opvoeder die
slechts oog heeft voor de strikte invulling van zijn ambt als
geloofsverkondiger, tegenover de predikant of catecheet die
ook buiten het kerkgebouw met de jongeren omgaat. Vooral
tijdens hun ontspanning. De recreatie en de speelplaats als
uitgelezen tijd en plek van contact, gemoedelijke omgang en
interesse tonen voor wat hen interesseert, blijven ook voor
hem centraal. Hij doet dan met de jongens mee. Hij praat
daar met hen. Hij heeft soms een persoonlijk aanmoedigend
of corrigerend woord of woordje. Zo “geeft hij een teken” (B),
het teken namelijk dat hij graag met hen te doen heeft. Hij
toont door zijn geïnteresseerde deelnemen dat hij hen graag
ziet. Hij is het die laat zien dat hun spel en dus zijzelf voor
hem de moeite waard zijn.
Zo wordt hier in de handelwijze van de twee modellen de uit-
spraak van don Bosco op het einde van de vergadering in
november 1882 bekrachtigd. Toen zei hij immers, zoals in het
eerste gedeelte van deze studie en ook hiervoor nog geciteerd
werd: “Wanneer een leraar, assistent in functie is, is hij over-
ste voor de jongens. Wanneer de dienst beëindigd is, moet hij
voor de jongens, vriend, vader zijn.”[Zie deel I]
Het karakteristieke “oorwoordje” van don Bosco
227

23.8 Page 228

▲back to top


Met “woord” of “woordje” zinspeelt Buzzetti natuurlijk op het
don Bosco zo dierbare en karakteristieke “oorwoordje.” Die
allusie wordt aanleiding tot een nieuwe verwijzing naar de
voorbeeldige handelwijze van don Bosco.
Daarin begint Buzzetti met het oproepen van herinneringen
aan de kracht van dat woordje. Het persoonlijke contact en
woord van don Bosco tijdens de recreatie zijn meer dan eens
het vertrekpunt geweest van een belangrijke ommekeer, van
een bekering in het leven van een jongen. De levensbeschrij-
vingen van M. Magone en Fr. Besucco getuigen ervan. Op
ontroerende manier vertelde don Bosco in 1880 aan oud-
leerlingen die priester in het bisdom geworden waren, over
een ontmoeting die hij enkele weken tevoren gehad had. Een
oud-leerling, kapitein in het leger, was hem komen opzoeken.
In de loop van het gesprek zei hij: “Het zien van don Bosco
deed me denken aan de inspanningen die hij zich getroostte
om mij tot het goede te brengen. Ik herinnerde me de woor-
den die hij me in het oor fluisterde, zijn verlangen en zijn uit-
nodigingen dat ik te biechten zou gaan. Die herinneringen
hebben in mijn hart het verlangen doen ontstaan en hebben
me ertoe geleid.” Om te besluiten zei don Bosco tot die pries-
ters: “Ik herhaal: vergeten jullie nooit de vriendelijke, minza-
me omgangsvormen. Win de harten van de jongens met ge-
negenheid (amore). Denk altijd aan de zegswijze van Frans
van Sales: Men vangt meer vliegen met een schotel honing
dan met een vat azijn.”235 Ook zij mochten niet denken dat
met catechismusonderricht en predicatie hun opdracht vervuld
was. Ook voor hen gold dat persoonlijk contact en persoon-
lijke woorden van onschatbare waarde zijn. Waarschijnlijk
koesterde G. Buzzetti zelf zulke kostbare herinneringen.
Een volgend element van de verwijzing houdt verband met het
feit dat contact en woord ervaren worden als een uiting van
liefde en zo wederliefde wekken. In de versie C klinkt die we-
derzijdse vertrouwelijke genegenheid door in het gebruik van
228

23.9 Page 229

▲back to top


het persoonlijke voornaamwoord “jou”, dat in de officiële re-
dactie (D) plaats moet maken voor het reverentiële of afstand
scheppende “u.” Voor de verklaring van dat diep ingrijpende
effect van het geïndividualiseerde woordje herneemt de redac-
teur de in C uitgewerkte stelling uit B: “Wie doorheeft [wie
beseft, bewust is] dat hij bemind wordt, bemint op zijn beurt
en wie bemind wordt, verkrijgt alles, vooral van jongeren.”236
De vertaling “doorheeft” staat hier voor het Italiaanse “sa”
van het werkwoord “sapere.” In een vroeger gedeelte van zijn
commentaar zei Buzzetti dat de jongens zelf “moeten (kunnen)
begrijpen, beseffen of inzien dat ze bemind worden (14). Dat
was in de oorspronkelijke tekst “che conoscano” van het
werkwoord “conoscere.” Beide woorden lijken op een ver-
standelijke activiteit te wijzen: begrijpen, weten, inzien, besef-
fen. Maar het vervolg van het gesprek maakte daar al duide-
lijk dat Buzzetti aan meer of zelfs iets heel anders dan “het
licht van de intelligentie” dacht.
Beide uitspraken van Buzzetti roepen trouwens de herinnering
op aan het besluit van de beschouwingen van Valfrè. In over-
eenstemming met een vooraf overgenomen stuk uit C mocht
Valfrè afsluitend stellen dat “de jongens gewillig alles doen
wat degene [de leraar, overste of assistent] van wie zij zeker
zijn dat hij van hen houdt, wil bevelen.” (7) Ook zijn uitdruk-
king “zeker zijn” wekt het vermoeden dat er een andere en
diepere dimensie schuilgaat onder de woorden “conoscere”
en “sapere.” Waar het om liefde gaat, ontstaat zekerheid on-
getwijfeld door inzicht in al wat iemand voor je doet. Je kunt
zijn of haar effectieve, actieve liefde vaststellen. Je kunt ze re-
delijkerwijze afleiden uit de daden die in jouw voordeel ge-
steld worden. Maar zekerheid ontstaat evenzeer, zo niet nog
meer, door waarneming van tekens van vertrouwelijkheid, van
waardering voor wie en wat je bent, van graag gezien wor-
den, en ook door het aanvoelen van de stuwende affectieve
liefde. Zoals die liefde onder meer tot uiting komt in de broe-
derlijke handelwijze van de leraar-opvoeder en van de meele-
229

23.10 Page 230

▲back to top


vende, geïnteresseerde, dialogerende priester-verkondiger.
Daarom heeft don G. Vecchi in zijn overwegingen bij de uit-
spraak van Valfrè in 1999 terecht het werkwoord “avvertire”
gebruikt. Dat betekent “waarnemen, voelen, gewaarworden,
ervaren.”237 Existentieel ervaren. Zo mogen ook het “conosce-
re” en “sapere” in een ruimere en diepere zin verstaan wor-
den. En niet louter opgevat als een rationeel kennen, zich re-
kenschap geven, erkennen, zich bewust zijn van.
Ook het vervolg van Buzzetti’s stelling, namelijk “en wie be-
mind wordt, verkrijgt alles, vooral van jongeren” sluit aan bij
de woorden van Valfrè. Het is een herhaling van diens besluit
over de gewilligheid van de jongens die “zeker zijn” dat op-
voeders, leraren, assistenten en oversten van hen houden. (7)
Precies omdat zij “tijdens de recreatie” vertrouwelijk, onge-
dwongen, gemoedelijk, vriendelijk en geïnteresseerd in één
woord familiair met hen omgaan.
ƒ Positieve uitwerkingen van wederkerige liefde en weder-
zijds vertrouwen
In de volgende alinea’s herneemt de commentaar van Buzzetti
een paar elementen uit de beschouwingen van Valfrè met be-
trekking tot “familiariteit”, namelijk de samenhang met liefde
en vertrouwen en de gunstige effecten daarvan.
In dat vervolg van de tekst wordt de wederkerige liefde gelijk-
gesteld met vertrouwen. Met “dat vertrouwen” wijst hij inder-
daad terug op de werkwoorden “bemind wordt” en “bemint
op zijn beurt”. Dat betreft zowel de salesianen als de jongens.
Door de liefde gewekt vertrouwen is werkzaam als “een elek-
trische stroom tussen de jongeren en de oversten.” Het is een
beeld dat don Bosco al gebruikte tijdens het tweede Alge-
meen Kapittel en dat in de context van Valdocco waarschijnlijk
veelzeggend was en duidelijker dan wij nu kunnen vermoe-
den.238
230

24 Pages 231-240

▲back to top


24.1 Page 231

▲back to top


De uitwerking ervan is buitengewoon positief. Net zoals Valfrè
zegt Buzzetti dat het “de harten van de jongens opent”, zodat
ze onbevangen en heel openhartig met hun oversten spreken
en op hun beurt echt gemoedelijk met hen omgaan.239
Dat vertrouwen van de kant van de jongeren heeft ook een
gunstige invloed op de salesianen zelf. Het kan inderdaad
door de volwassenen aangevoeld en beleefd worden als ui-
ting van oprechte en diepe genegenheid. En dat kan hun het
leven lichter, aangenamer maken, hun veerkracht vergroten
en hun draagkracht versterken. De spontane, ongekunstelde
uitingen van liefde kunnen ertoe bijdragen dat zij de “ver-
moeienissen” van een onafgebroken aanwezigheid bij de jon-
gens, van voortdurende aandacht voor hun welzijn en onge-
dwongen meedoen met hen welgezind aanvaarden. Ook dat
zij steeds weer bereid zijn om “de ondank, de tekortkomingen
en de nalatigheden van de jongens” geduldig te verdragen.
(23) Die gedachte is een echo van de tevoren uitgesproken
overtuiging en voorspelling van Buzzetti dat “hun vermoeid-
heid gemakkelijker en lichter om dragen zal zijn.” (20) Eens te
meer volstaat die humane motivering echter niet. Als verdie-
pend motief om zo geduldig en verdraagzaam te handelen,
richt hij hen op hun voornaamste model, Jezus Christus. Be-
zield en gestuwd door het voorbeeld van Jezus zullen zij “het
geknakte riet niet breken en de smeulende vlaspit niet doven.”
Hier pas last don Lemoyne dat citaat uit de brief aan de jon-
gens in. Terecht, want op deze plaats past het ten volle.240
ƒ Effecten van de herstelde psychologische en geestelijke
weerbaarheid van de salesianen
Na de indringende uiteenzetting over de noodzaak van de
familiariteit, na de illustratie met concrete vormen van famili-
aire omgang vanwege een leraar, een predikant en don Bos-
co zelf en na de aanwijzing van de positieve invloed ervan op
231

24.2 Page 232

▲back to top


de jongens en de volwassenen gaat de redacteur over tot de
opsomming van een zevental verheugende effecten van gene-
genheid en vertrouwen tussen de jongeren en de oversten.
Terzelfdertijd is het een reeks houdingen of gedragingen die
moeten veranderd worden of verbeterd. Ze wordt gedeeltelijk
ingegeven door een bedenking die we op het einde van het
document A aantreffen. Het is een notitie die eigenlijk niet tot
de suggesties voor een brief aan de jongens behoort. Een
haak ‘(‘ scheidt ze trouwens van de rest af. Daarnaast steunt
die serie ook op een bondige vermelding van vijf aandachts-
punten in B, neergepend in een soort telegramstijl. Daaruit
blijkt nog eens hoezeer de zogenaamde versie B eigenlijk een
basisdocument is dat we als parallel naast A mogen of mis-
schien moeten leggen. De nog voorlopige redactie C wijzigde
gedeeltelijk de inhoud van de terechtwijzingen, herleidde ze
tot drie en verzachtte de toon van de formulering door het
gebruik van de herhaling van de negatieve zinsbouw met
“noch, noch, noch.” In D wordt dat een zevenvoudig herhalen
van het even diplomatische “niemand meer (zien) die.” [Letter-
lijk: “niet iemand die.”]
In de versie B werd nog helemaal geen band gelegd met de
voorafgaande uiteenzetting over familiariteit en de herwonnen
wederzijdse liefde en het opnieuw aanwezige vertrouwen. Wel
met een “harteloos” handhaven van een reglement. De band
met de positieve gevolgen van de wederkerige genegenheid
kwam er pas in de redactie C. Daarin liet G.B. Lemoyne het
corrigeren van de tekortkomingen in het gedrag van de sale-
sianen immers als vanzelfsprekend voortvloeien uit het herbo-
ren vertrouwen, de hernieuwde openhartigheid en liefde van
de jongens en uit de toegenomen draagkracht van de leraren,
assistenten en oversten. Dat deed hij door middel van het ver-
bindingswoord “zodat.” In de definitieve versie D verstevigt hij
die band en tovert de salesianen een zevenvoudig hoopvol
perspectief voor ogen. Tegelijkertijd blijven het zeven terecht-
232

24.3 Page 233

▲back to top


wijzingen, hoezeer die ook bedekt of indirect weergegeven
worden.
Het eerste fenomeen dat met het herwonnen goede ge-
voel en het handelen naar de geest van Jezus bij de salesia-
nen gepaard gaat, is dat zij “niet meer zullen werken met het
oog op ijdele glorie.” Dat is natuurlijk op indirecte wijze zeg-
gen dat ze daarmee wel bezig waren. Welke glorie ze dan
voortaan voortdurend op het oog moeten hebben, zal nadien
geëxpliciteerd worden.
Het tweede is dat zij niet meer straffen “om (hun) ge-
kwetste eigenliefde te wreken.” De verwoording van beide in
het vooruitzicht gestelde verbeteringen gaat vrij trouw terug op
de schetsmatige formulering in B. De allusie die zich toespitst
op het geven van straf, is tegelijk een verenging en een ver-
duidelijking tegenover B. Die toespeling zal des te minder ver-
bazen als we er rekening mee houden dat don Francesia
slechts een goed jaar voordien zich aan het schrijven van het
geschrift “Over het geven van straffen” gezet had. Niet dat de
gedachte hier een kopie ervan zou zijn, maar ze heeft er toch
verwantschap mee. Ze komt uit dezelfde omgeving. Het ge-
schrift in 1883 had het iets terughoudender over “de moeilijk-
heid om alle twijfel uit te schakelen dat men handelt om zijn
eigen gezag te laten gelden.”241 Duidelijker in die materie is
het gedeelte Raadgevingen en Regels van “Onuitgegeven
vroegere documenten” in Memorie biografiche XIV. Dat is een
bloemlezing van teksten die don Lemoyne samengesteld had.
We vinden er deze stelregel: “Rechtvaardig en met christelijke
liefde straffen: nooit woede laten merken. Anders zullen ze
zeggen dat het niet het reglement is [dat tot straf leidt], maar
de beledigde eigenliefde die zich wreken wil.”242
Zijn medewerkers kunnen ook tekortschieten door niet
op te treden. In een vroegere fase van het gesprek met Buzzet-
ti had don Bosco moeten vaststellen dat “anderen” slechts
233

24.4 Page 234

▲back to top


“toezicht hielden van op een afstand zonder degenen die een
fout begingen te waarschuwen.” (17) Enigszins naar de geest
van de notitie in A wordt die verkeerde houding nu in een
derde punt toegeschreven aan jaloezie. Men doet niets omdat
men vreest door op te treden minder sympathiek over te ko-
men bij de jongens dan de medebroeders die maar laten be-
tijen. Dat is volgens don Bosco een nefaste manier van han-
delen die overigens ver naast haar doel doorschiet. Zo moet
hij in conferenties vaker betoogd hebben. Herhaaldelijk moet
hij erop gewezen hebben dat “de jongens fijnzinnige obser-
veerders zijn.” Hij zei dan: “Als zij merken dat een overste ja-
loers, na-ijverig of trots is, of graag op de voorgrond wil tre-
den, gaat al zijn invloed teloor.”243 In 1869 voelde hij zich
verplicht allen – geprofesten en aspiranten – in een avondlijke
toespraak voor te houden: “En opdat dit samenleven aange-
naam zij, moet alle nijd en afgunst vermeden worden, moeten
wij van elkaar houden als broeders.”244 En in de al vermelde
“onuitgegeven vroegere documenten” staat ook deze waar-
schuwing opgenomen: “en veel minder nog uit een of andere
vorm van jaloersheid.”245 Jaloezie lijkt wel een onuitroeibaar
onkruid. Don Bosco moet er meer dan genoeg van gehad
hebben om in de suggesties (handschrift A) de uitdrukking
“verschrikkelijke” of “afschuwelijke jaloersheden” (“feroci ge-
losie”) in de mond te nemen.
Het vierde effect gaat over “niet meer roddelen”. Die
dwaze bezigheid houdt in dat men tekorten van anderen aan
het licht brengt of dik in de verf zet, dat men kwaad spreekt
met de bedoeling in de gunst van de jongens te komen ten
koste van anderen. Men denkt daardoor populair en geliefd
te worden bij de jongeren.246 Maar zo werkt dat niet, mag
Buzzetti zeggen. Integendeel. “Men oogst slechts misprijzen en
hypocriete genegenheid.” Kwaadsprekerij komt hier niet zo-
maar toevallig aan de beurt. Ook dat is een oud zeer. Tijdens
diezelfde toespraak in maart 1869 riep don Bosco hen kor-
daat op tot eenheid van geest en streven en: “Bijgevolg nooit
234

24.5 Page 235

▲back to top


meer van die groepjes clerici en andere personen die kwaad-
spreken van de ene of andere, vooral als het een overste be-
treft. Laten wij het voor elkaar opnemen.”247
Het betreft grotendeels een persoonlijke toevoeging van don
Lemoyne. Daar wil ik pas in het VIIIste deel van de studie
meer aandacht aan besteden.
Het vijfde fenomeen borduurt voort op wat in het vorige
al onderverstaan was, met name onder de gedachte de gunst
en de genegenheid van jongens te willen winnen “met uitslui-
ting” van medeopvoeders. Dat deed waarschijnlijk vermoeden
dat het ging om het laten ontstaan en bevorderen van “bij-
zondere vriendschappen.” Toch wordt ook in de beschrijving
van het vijfde effect die uitdrukking, die open en bloot in het
handschrift B te lezen staat, niet gebruikt. Niettemin is de tekst
met de wat verhullende woorden “die zijn hart laat veroveren
door één schepsel” en dan “al de andere jongens verwaar-
loost” naar de betekenis klaar genoeg. Het is pedagogisch en
pastoraal gesproken een zwaar in gebreke blijven en meer
dan eens een uiterst psychologisch en moreel schadelijk ver-
grijp, waarvoor don Bosco vaak gewaarschuwd heeft.248
Een van de meest treffende uiteenzettingen deed don Bosco in
een conferentie in 1875 tijdens de retraite in Lanzo. Toen zei
hij: “Wij moeten bij de jongens zijn, te midden van hen, maar
nooit als enkelingen bij enkelingen, nooit met de ene meer
dan met de andere. Laten we het ronduit zeggen: de onder-
gang van religieuze congregaties die zich aan het onderwijs
van de jeugd wijden, valt daaraan toe te schrijven. (…) Daar-
om zeg ik: de jongens nooit kussen, geen liefkozingen door
hun gezicht te strelen, hen aan te halen en dergelijke. Geen
particuliere vriendschappen, met deze jongen meer dan met
de andere, vooral met de meer aantrekkelijke jongens. Ook
niet dat geschrijf van brieven over en weer. Als jullie wisten
hoeveel jongens door het sturen van dergelijke briefjes bedor-
235

24.6 Page 236

▲back to top


ven werden. (…) Wat dan te zeggen van iemand die zelfs met
goede bedoelingen jongens naar zijn kamer zou brengen en
zich in de kamer opsluiten om hun een bolwassing of zo te
geven, of hen bij zich te houden om over geheime zaken te
spreken? Dat mag men nooit doen… Evenmin mag iemand
zich meer vriend tonen van deze jongen dan van die andere.
Met grote voldoening stel ik vast dat een bepaalde manier
van doen al vaak toegepast wordt en ik verlang dat die zich
steeds meer zou verspreiden. Ze bestaat hierin: bij het verlaten
van de eetzaal van de kerk enz. zich aansluiten bij de eerste
de beste jongen die buitenkomt, zonder te kijken naar de leef-
tijd of de klas waarin hij zit, en zich met hem onderhouden
over koetjes en kalfjes.”249 Veelzeggend is ook een artikel van
het Reglement voor de huizen (1877): “De leraren, de werk-
meesters en de assistenten moeten op moreel gebied onbe-
sproken mensen zijn. Zij moeten ervoor zorgen iedere vorm
van affectie of bijzondere vriendschap met de leerlingen te
mijden als de pest. Zij moeten eraan denken dat de ontspo-
ring van een enkeling een opvoedingsinstituut in opspraak
kan brengen.”250
Dat heikele probleem pakte hij weer aan tijdens het derde
Algemeen Kapittel. Uit de verslagen licht ik enkele uitspraken.
“Tot nu toe konden wij het hoofd opgericht houden met be-
trekking tot de moraliteit. Nu hebben enkele onvoorzichtige
leden ons enigszins gecompromitteerd. Onze goede naam is
zich aan het herstellen, maar de directeuren die tegenover de
publieke opinie verantwoordelijk zijn, moeten zich met al hun
krachten inspannen om de goede naam te bewaren. (…) Her-
inner de medebroeders eraan dat tekortkomen op het gebied
van de zedelijkheid het huis en de Congregatie niet enkel
voor het gelaat van God, maar ook in de ogen van de wereld
in opspraak brengt. Voor het aangezicht van God verliezen ze
hun ziel, in de ogen van de wereld hun eer.”251
236

24.7 Page 237

▲back to top


Zelfs in een dankwoord voor de goede wensen die hij met
Kerstmis en Nieuwjaar 1883-1884 ontvangen had, kon hij
zijn bezorgdheid niet onderdrukken. Hij uitte gedachten en
gebruikte daarbij woorden die enkele maanden later ook bij
don Lemoyne voorkomen: “Wij hebben ons aan God toege-
wijd, niet om te bevelen, maar om te gehoorzamen. Niet om
ons aan schepselen te hechten, maar om de christelijke liefde
tegenover de naaste te beoefenen, enkel bewogen door de
liefde tot God.”252
Noch don Bosco (ms. A, 24) noch don Lemoyne wil in dit
schrijven stilzwijgend aan die dreiging voorbijgaan. Beiden
nemen de gelegenheid te baat om positieve mogelijkheden in
het licht te stellen. Zij wijzen erop dat juist de ervaring van een
spontane, blije, ondubbelzinnige en erkentelijke genegenheid
vanwege vele jongeren het gevaar van bijzondere vriend-
schappen bezweert. Hun hartelijke liefde is immers het ant-
woord op de goede familiare omgang van de opvoeders met
de jongeren en ook op het geduldig en blijmoedig opnemen
van de inspanningen die gepaard gaan met het constant ge-
interesseerd, stimulerend en corrigerend aanwezig zijn in hun
midden. (20 en 23)
Het voorlaatste element van de opsomming gaat ervan
uit dat het zoeken van “eigen gemak” een goed pedagogisch
en pastoraal functioneren belet. Dat gaat weer terug op een
beknopte vermelding in het manuscript B. De uitwerking in D
stelt nu dat de bereidheid om de “vermoeienissen” en het ge-
wicht van de aanwezigheid te midden van de jongeren wel op
zich te nemen en ook “de strikte plicht” van de assistentie” te
vervullen voortaan de hang “naar eigen comfort” zal uitscha-
kelen. (24-25)
Het laatste aspect van het zevental zijdelingse terechtwij-
zingen werd eveneens geïnspireerd door het document B. Het
heet “menselijk opzicht” en werd daar met de betekenis
237

24.8 Page 238

▲back to top


“drang om niet op te vallen” heel klaar aangewezen als de
oorzaak “waarom men niet doet wat men zou moeten doen.”
Dat was heel algemeen gesteld. De definitieve uitwerking ver-
engt de impact van het menselijke opzicht en past die heel
specifiek toe op het vermanen of waarschuwen waar dat no-
dig is.
De zeven op een eerder bedekte en toch ongezouten manier
benoemde foutieve gedragingen komen niet minder beschul-
digend over dan de zeven of acht die de redacteur opgesomd
heeft bij de beschrijving van het tweede luik van de lusteloze
ontspanning op de speelplaats rond 1884. De schromelijke
tekorten van de salesianen in het Oratorio staan bijgevolg
over twee ruimtelijk gescheiden pakketten gespreid. Tussen
beide opsommingen in valt nog de klacht dat “velen niet meer
bereid zijn de inspanningen van weleer te leveren.” Ondanks
die opsplitsing kunnen ze betrokkenen bij een eventuele lezing
dwars in de maag gelegen hebben.
ƒ Het algemene reveil zet de salesianen weer op het spoor
van de uiteindelijke bedoelingen van hun pastoraal-
pedagogisch engagement
Don Lemoyne sluit de opsomming af met een beschouwing
die het geheel weer met een soort inclusio omvat. In het begin
staat namelijk “niemand meer zien die werkt met het oog op
ijdele eer”, dus menselijke, egoïstische eer. Nu op het einde,
daaraan tegengesteld: “maar niets anders zoeken dan de glo-
rie van God en het heil van de zielen.” Dat zijn de eigenlijke
doelstellingen van het engegament dat ze bij don Bosco aan-
gegaan zijn. Dat zullen onder de gegeven zeven voorwaarden
hun uiteindelijke bedoelingen blijven. Dankzij hun gedrags-
veranderingen zullen ze trouwens handelen naar de geest van
het Reglement voor de huizen. Dat bepaalde: “De studieleider
hoort de leraren er vaak aan te herinneren dat ze moeten
werken voor de glorie van God.” 253 Het impliceert dat ze zich
238

24.9 Page 239

▲back to top


inzetten voor “het heil van de zielen”, onder meer door het
geknakte riet niet te breken en de smeulende vlaspit niet te
doven.
De insluiting is in de eindredactie echter minder zuiver dan in
de C-versie omdat de schrijver op het einde deze nieuwighe-
den erin weeft: “Als die waarachtige liefde zal heersen” en:
“Het is juist wanneer die liefde wegkwijnt….” Het zijn beide
overigens niet zo gelukkige verwijzingen. Het is immers niet
duidelijk waarnaar hij in het samenvattende slot met “die
waarachtige liefde” en “die liefde” wil verwijzen. Geen enkele
van de zeven gedragsveranderingen komt ervoor in aanmer-
king. Evenmin deze zin die even voordien terug te vinden is:
“Die liefde maakt dat de oversten de vermoeienissen verdra-
gen.” (23) Want “die liefde” is op die plaats enkel de gene-
genheid van de jongens die ervaarbaar wordt door hun “ver-
trouwen” en “openhartigheid”.
Daarom rijst de vraag of het wel om een verwijzing naar een
vorige tekst over liefde gaat. Is de inlassing van een nieuw
woord en een nieuwe gedachte - nieuw ten opzichte van de
C-redactie - niet de oorzaak van oneffenheid en onduidelijk-
heid? Misschien heeft de redacteur in een latere fase van het
schrijven voor die toevoeging en de uitdrukking “waarachtige
liefde” inspiratie gevonden in de besluiten van het derde en
vierde Algemeen Kapittel waarvan hij op de hoogte kon zijn.
Een van de besluiten schreef voor: “Men moet er heel goed
voor zorgen dat zij [de vakleerlingen] ervaren/beseffen dat de
oversten van hen houden en hen hoogachten. Dat verkrijgt
men als men hen behandelt met die waarachtige naastenlief-
de (vera carità), die door het heilige evangelie aanbevolen
wordt.”254 Wel heeft hij dan, althans in de oorspronkelijke re-
dactie D, “carità” vervangen door “amore”.
Verder liet don Lemoyne deze gedachte uit C weg: “naar het
voorbeeld van Jezus Christus.” Die heenwijzing zou nochtans
239

24.10 Page 240

▲back to top


heel goed aangesloten hebben bij de beschouwingen net
voor de zevenvoudige opsomming, waar Jezus ook “jullie
model” genoemd wordt.
2.4.6 Aanvullende beschouwingen over de teloorgang van
het preventieve systeem en de noodzaak het opnieuw van
kracht te laten worden
De optimistische toekomstvisie in de afsluiting wekt sterk de
indruk dat Buzzetti daarmee alles gezegd heeft wat er te zeg-
gen viel. De voortzetting van zijn commentaar komt eerder
onverwacht over. In de eerste versie (C) nog onverwachter
dan in de definitieve (D). Dat hangt samen met de manier
waarop de commentaar van Buzzetti voortgezet werd en
wordt. Na alles wat hij ten beste gegeven had, viel in C de
vraag “Weet je waarom het Oratorio tegenwoordig verschilt
van dat van vroeger?” inderdaad bruusk en storend, ongele-
gen en meer dan overbodig. Had er gestaan: “Weet je waar-
door het Oratorio tegenwoordig ook nog verschilt van dat van
vroeger”, dan was het aannemelijker geweest. Dan was het
een inleiding geweest tot een passage waarin alsnog een paar
verspreide en losse gedachten van het handschrift B konden
geordend en ingepast worden. Die had don Lemoyne in de
definitieve versie immers nog niet behandeld, hoewel ze zeker
niet onbelangrijk waren. De antwoorden op die vraag had hij
in C ingeleid met een driemaal herhaald “omdat.” Daarmee
schreef hij het verschil tussen “vroeger” en “nu” toe aan oor-
zaken die eerder van structurele aard zijn. Zo trad daarin aan
het licht dat men in Valdocco de preventieve opvoedingsme-
thode liet varen en het repressieve systeem invoerde.
In de eindredactie heeft hij de overgang iets vlotter gemaakt
door vooraf te stellen dat “wanneer die liefde wegkwijnt de
zaken niet langer goed gaan” en de vraag: “Waarom de lief-
de vervangen?” daaraan onmiddellijk vast te knopen.255 Dat
doet immers vermoeden dat hij nu telkens de affectieve liefde,
240

25 Pages 241-250

▲back to top


25.1 Page 241

▲back to top


de genegenheid van de salesianen ten opzichte van de jon-
gens voor de geest heeft. Liefde dus die maar zichtbaar, voel-
baar en ervaarbaar wordt dankzij de familiariteit, de vriende-
lijke, gemoedelijke en geïnteresseerde omgang. Naast het
“wegkwijnen van die liefde” (26) zal hij weldra inderdaad het
“ontbreken van familiariteit”op gelijke voet plaatsen. (27)
ƒ Aanklacht tegen het vervangen [verraden] van het op-
voedingssysteem van don Bosco
De redactie C moet don Lemoyne werkelijk niet bevredigd
hebben. De stellige “omdat-vorm” van de antwoorden in C
vervangt hij door drie “waarom”-vragen. Nog altijd in de
mond van Buzzetti gelegd, die zo te horen niet te stuiten is.
Misschien is die wijziging slechts een stijlmiddel om de vlam
van de aandacht aan te wakkeren. Bedoelde of toevallige
verandering, de inhoud wordt dwingender en de toon ten ge-
volge van de nu duidelijke climax zelfs verwijtender.
Almaar regels uitvaardigen verkilt de opvoedingssfeer
De eerste vraag luidt: “Waarom wil men de liefde vervangen
door de kilte van een reglement?” Het hoeft geen betoog dat
“een reglement” misprijzend bedoeld is en helemaal niets te
maken heeft met zijn eigen Reglement voor de huizen. Dat
Reglement, zijn Reglement volstaat. Misschien was de over-
duidelijke uitdrukking “het steeds meer reglementeren” of het
opstellen van almaar meer regels in het oorspronkelijke B te
verkiezen geweest. Dat zal uit het vervolg van de “waaroms”
blijken.
Bij het woord reglement zou men allerlei aspecten kunnen
belichten. Het alleen maar vermelden van “kilte” verscherpt
vanzelfsprekend de tegenstelling met warmte die de begrippen
genegenheid en vriendelijke, gemoedelijke, hartelijke omgang
uitstralen. Het roept de sfeer van barrière en afstand op.
241

25.2 Page 242

▲back to top


De oversten wijken af van de opvoedingsregels van
don Bosco
Het tweede waarom vraagt: “Waarom wijken de oversten af
van het onderhouden van die opvoedingsregels die don Bos-
co hun gegeven heeft?” Dat kan natuurlijk niet alleen slaan
op zijn Reglement, maar ook op allerlei steeds weer herhaal-
de mondelinge en schriftelijke onderrichtingen.256 Als we van-
uit een redactioneel oogpunt kijken en oordelen, dan moeten
we vaststellen dat de redacteur met de wending “die don Bos-
co gegeven heeft” de gespreksvorm van het onderhoud tussen
don Bosco en Buzzetti ten onrechte laat schieten. Zo kon G.
Buzzetti niet spreken. In de C-redactie had “die oud-leerling”
of “die vriend”, die wel niemand anders kan zijn dan Buzzetti,
in dit soort aanhangsel nog steeds het woord mogen voeren
met de vertrouwelijke jij-vorm: “die jij hun voorgeschreven
hebt.” (11; 17-18) Dat is in de geest van de hele opzet. Kan
de stilistische breuk louter toeval of verstrooidheid zijn? Of
steekt er meer achter? Moet de wijziging toegeschreven aan
een latere ingreep omdat don Lemoyne vond dat hij er goed
aan deed voor die levensbelangrijke materie, die de opvoe-
dingsregels en het eigen opvoedingssysteem toch zijn, extra te
beklemtonen dat ze van don Bosco afkomstig zijn? Het is alsof
hij de inhoud van de vraag nog groter gezag wil geven door
don Bosco tot onderwerp van die bijzin te maken.
Het meervoud “de jouwen” heeft hij met “de oversten” wel
bewaard. Dat is niet zonder betekenis met betrekking met wat
nog volgt.
Men verraadt de kern van het preventieve systeem:
waakzaam en liefdevol voorkomen
Het perspectief van gezagvol spreken geldt ook en misschien
nog meer voor de derde vraag, die wezenlijke elementen uit
242

25.3 Page 243

▲back to top


het werkje over “Het preventieve systeem in de opvoeding van
de jeugd” een flinke opfrisbeurt geeft. Zoals in die kleine ver-
handeling worden hier inderdaad twee totaal verschillende
systemen tegenover elkaar geplaatst. Zij het in omgekeerde
orde. In de verhandeling beschrijft don Bosco het repressieve
systeem eerst. Hier krijgt echter het preventieve voorrang. Met
haast dezelfde kentekenende woorden, met name “waakzaam
en liefdevol voorkomen.” In het Italiaans: “prevenire colla vi-
gilanza” en “amorosamente.” Het zijn woorden die een herin-
nering moeten oproepen aan het eerste hoofdstuk van het
kleine werk. Daar gebruikte don Bosco in het Italiaans: “sor-
vegliare” (toezicht houden) en “padri amorosi” (liefdevolle, ja
lieve vaders). Op die manier worden de twee vroegere aspec-
ten van zijn systeem hier bevestigd: uitkijken, in het oog hou-
den én liefdevol begeleiden. De twee tegelijk. De versies B en
C vroegen daarentegen alleen aandacht voor “het vaderlijke
systeem” respectievelijk voor “het liefdevolle voorkomen”, wat
eigenlijk heel goed paste in het raam van de voorafgaande
uiteenzetting. Gelijk blijft anderzijds in de drie teksten (B, C en
D) dat het beoogde voorkomen uitsluitend impeditief of ver-
hinderend is, gericht als het is op het “voorkomen van wanor-
delijkheden.”257 Dat kan het onmiddellijke gevolg geweest zijn
van de heersende moeilijkheden in Valdocco die in de lera-
renvergaderingen genoemd werden en in dit schrijven al uit-
drukkelijk ter sprake gekomen zijn.
Tegenover het waakzame en liefdevolle voorkomen in de volle
betekenis van die term, het centrale gegeven in don Bosco’s
systeem en praktijk, staat het repressieve systeem. Dat laatste
“schrijft regels uit die in stand gehouden worden met straffen”,
wat volgens de tekst “minder lastig is en sneller werkt voor wie
beveelt.” (26) In de bondige verhandeling heette dat: “de wet
doen kennen”, “desnoods hun de verdiende straf opleggen”
en: “dat systeem is gemakkelijk, minder vermoeiend.”258
243

25.4 Page 244

▲back to top


Het repressieve systeem mag dan makkelijker zijn voor lera-
ren, assistenten en oversten, bij de jongens oogst het ten ge-
volge van de hoofdrol die aan toepassing van straffen toege-
kend wordt, enkel “haat en ongenoegen” en “misprijzen voor
de opvoeders.” Laat men echter na te eisen dat de jongens de
voorschriften eerbiedigen, dan worden die regels zelf oorzaak
van “heel erge wanordelijkheden.” Voor dergelijke nefaste
gevolgen had don Bosco op zijn manier gewaarschuwd in zijn
kleine verhandeling. Met deze woorden: “Men heeft kunnen
vaststellen dat de jongens de straffen die zij moesten onder-
gaan, niet vergeten en meestal wrok overhouden en verlan-
gen het juk af te schudden en zelfs wraak te nemen.”259 Die
beschouwing in de definitieve lange versie is tijdens een later
voortgezette redactie een ontwikkeling geworden van C, die
deels gestoffeerd wordt door B en deels door aanvullende
opvattingen, ingegeven door gedachtewisselingen na de te-
rugkeer in Valdocco. Maar alle elementen staan in dienst van
een herbevestiging en een krachtig inhameren van het besluit
van het derde Algemeen Kapittel dat voorschreef “te pas en te
onpas te insisteren op de toepassing van het preventieve sys-
teem.”260 Het tweede luik van de tweede beschrijving van de
lusteloze recreatie had aangetoond dat het eigen systeem op
het spel stond.
De passage met de drie vragen beëindigt de redacteur niet
met een insluiting. Dat was mogelijk geweest door bijvoor-
beeld te stellen dat de ontmoedigende en betreurenswaardige
gevolgen van het “geleidelijke” afglijden in de richting van het
repressieve systeem “noodzakelijkerwijze” voortspruiten uit het
“wegkwijnen”, ja ontbreken van “die liefde.” Neen, hij verkiest
het woord “familiariteit”: “Dat gebeurt noodzakelijkerwijze als
de familiariteit ontbreekt.” Door de keuze van die link plaatst
hij ook dat gedeelte van zijn schrijven binnen het kader van
het tweede thema dat hij aangesneden had. Daarin legde hij
uit wat hij met familiariteit, het tweede sleutelbegrip, bedoelde
en hoe dat kon bijdragen aan een antwoord op de vraag:
244

25.5 Page 245

▲back to top


“Maar hoe moeten wij het aan boord leggen om die barrière
te doorbreken?” (21) Niet de aanwezigheid van genegenheid
of affectieve liefde op zich is dus bepalend. Dat zijn wel de
onderlinge uitingen of demonstraties van die liefde, met ande-
re woorden de familiaire, ongedwongen, informele, innemen-
de, vriendelijke, hartelijke omgangsvormen.
Die overtuiging herformuleert hij nog eens in alle duidelijk-
heid: “Als men wil dat het Oratorio terugkeert naar de vroe-
gere gelukkige situatie, moet het vroegere systeem opnieuw
van kracht worden.” Het eerste gedeelte van die zin herinnert
aan de beschrijving van het levendige en vrolijke gebeuren op
de speelplaats met de vertrouwelijke, spontane en gemoede-
lijke omgangsvormen tussen jongeren en opvoeders. Het
roept de “paradijselijke” feeststemming voor de geest. (18).
De toepassing, de beleving van het opvoedingssysteem van
don Bosco, en meer bepaald van de component “familiari-
teit”, is zo belangrijk dat de heropleving van de vroegere sfeer
en het vroegere gelukkig samenleven ervan afhangt. In de C-
redactie legde don Lemoyne dan ook terecht een stevige band
met die, in het geheel van de tekst beschouwd, vrij ver verwij-
derde gedachte. De herhaling van wendingen die vooraf in de
gedachtegang van de uitvoerige en steeds maar uitdijende
commentaar gebruikt werden, bevestigen dat. Het zijn zinsde-
len als: “de gebreken verdragen” en “houden van alles waar
zij van houden.” De band tussen de “vroegere gelukkige si-
tuatie” en de toepassing van het “vroegere systeem”, waarbij
familiariteit centraal staat, was daar onmiskenbaar.
Met zijn rake en consequente conclusie sluit hij het grotere
geheel dat voor de salesianen bestemd was, nochtans weer
niet definitief af. Integendeel.
ƒ Nadere omschrijving van de rol van de overste [direc-
teur] in de toepassing van het oorspronkelijke systeem
245

25.6 Page 246

▲back to top


De redacteur gaat immers door en ontvouwt in D op een per-
soonlijke en nieuwe manier wat hij bedoelt met “het vroegere
systeem” dat “opnieuw van kracht moet worden”, dat met
hernieuwd elan moet toegepast worden. De uitdrukking “het
vroegere systeem”, vooral het gebruik van het woord systeem,
kan verwijzen naar de titel van het werkje van don Bosco over
het preventieve systeem. Hij gaat echter niet over tot een vlak-
ke herhaling van de woorden van don Bosco in die bekende
kleine verhandeling. Hij typeert het systeem nu op een per-
soonlijke en tegelijk nieuwe manier.” Het nieuwe valt pas echt
op als men de versie D vergelijkt met die van C die nauwer en
- het moet gezegd worden - beter aansluit bij de lopende
commentaar. Die eerdere nauw aansluitende en sterk verbin-
dende samenvatting komt in D niet meer voor. Don Lemoyne
schuift hier andere elementen naar voren. Evenmin bewaart
hij de meervoudsvorm “oversten”, die tevoren met “de jou-
wen” en de “oversten” zo vanzelfsprekend aanwezig was. Heel
de volgende passage betreft inderdaad slechts “de overste.”
Enkelvoud. Hij herschrijft de eerste uitwerking (C) werkelijk
volledig waarbij ons nochtans geen inzicht gegund wordt in
de redenen waarom hij dat doet.
Het ligt voor de hand dat lezers in deze tijd het enkelvoud
“overste” opvatten als ‘deel voor het geheel’, dat wil zeggen
als representant van alle oversten, leraren en assistenten. Het
spreekt voor hen toch vanzelf dat don Lemoyne met de om-
vorming van het meervoud in C tot het enkelvoud in de defini-
tieve tekst zich nog directer tot iedere salesiaan afzonderlijk
wilde richten. Hij wilde immers iedere medebroeder oproe-
pen. Iedereen moest zich als het ware persoonlijk aangespro-
ken voelen om het preventieve systeem in trouw aan don Bos-
co toe te passen.
Dat klinkt mooi, maar het is helemaal niet zeker dar het zo
eenvoudig gegaan is. Het ziet er eerder naar uit dat don Le-
moyne beïnvloed werd door de formulering van het vijfde be-
246

25.7 Page 247

▲back to top


sluit van het derde Algemeen Kapittel. Ook van het zesde be-
sluit. Daar staat inderdaad telkens: “De directeur moet het
preventieve systeem in paktijk brengen” en “de directeur moet
zich door de Regels laten leiden”. Nu is de directeur zonder
de minste twijfel de voornaamste overste. Het moet echter
toegegeven worden dat daartegenover in het tweede en het
vierde besluit het meervoud “directeuren” gebruikt werd. Toch
is het mogelijk dat het voorafgaande insisteren van de redac-
teur op de trouw aan het preventieve syteem hem op een be-
paald ogenblik aan de toespraak op het einde van dat Kapit-
tel herinnerde. Vooral omdat don Bosco in het vijfde besluit
tot driemaal toe de benaming “het preventieve systeem” her-
haald had.261 Het idee om de tekst van C om die reden te
wijzigen moet hem dan tussen de redacties van C en D inge-
vallen zijn.
Dat is best mogelijk. Toch vind ik het vreemd dat hij “over-
sten” dan bijvoorbeeld niet gewoon door “directeur” vervan-
gen heeft. Ik heb stilaan veeleer de indruk gekregen dat hij
die verandering pas doorgevoerd heeft na gesprekken die in
de maanden na de terugkeer uit Rome in de Hoofdraad van
de Congregatie plaatsvonden. Een steeds maar terugkerend
discussiepunt was in die dagen het al dan niet behouden van
één directeur voor het almaar omvangrijkere opvoedingswerk
in Valdocco. Daarbij moest men zich wel bezinnen over de
kerntaken van een directeur, de laatste verantwoordelijke en
voornaamste overste van een huis en een werk van don Bos-
co. Van die bezinning en discussies getuigt de herschrijving
van zijn eerste redactie in C. Dat zal ik in het achtste deel
meer verantwoord aantonen.262
Welke de oorzaak van die wijziging ook mag zijn, de her-
schrijving versterkt het vermoeden dat al een tijdje gerezen
kan zijn, namelijk dat Buzzetti volledig uit het gezichtsveld en
de aandacht van don Lemoyne verdwenen is. De schrijver is
nu, meer hoorbaar dan ooit tevoren, zelf aan het woord. Hij
247

25.8 Page 248

▲back to top


heeft het heft in handen, ook al blijft volgens het algemene
concept van het schrijven Buzzetti zijn commentaar voortzet-
ten.263
Globaal genomen bestaat “het vroegere systeem”, in beide
versies (C en D) trouwens, hierin dat “de overste alles voor
allen moet zijn.” Het is een gedachte waarmee de apostel
Paulus zijn persoonlijke, totale inzet getypeerd heeft in een
brief aan de Korintiërs (1 Kor. 9,22). “Voor allen ben ik alles
(geworden)”, schrijft hij, “om er tot elke prijs enkelen te red-
den.” En verder: “Allen wil ik in alles tegemoetkomen, door
niet het eigen voordeel na te jagen, maar dat van velen, op-
dat zij gered zouden worden” (1 Kor. 10, 33).264 De volgorde
van de woordgroep alles/allen - althans in de Griekse versie -
maakte het eerste gedeelte van de uitspraak geschikt voor een
aangepaste en toegepaste kristallisering tot het motto “alles
voor allen zijn.” “Alles voor allen worden.” In kerkelijke krin-
gen werd het motto een inspirerende uitdaging en leuze voor
bisschoppen en priesters. Door die toepassing kon het tijdens
hun vormingsjaren don Bosco en ook don Lemoyne aange-
sproken hebben, zodat ze het opnamen onder de stimuleren-
de idealen en motto’s die hun priesterlijke dienst richting en
impulsen gaven.
Het is ook mogelijk dat zij erdoor getroffen werden in devoti-
onele geschriften over Frans van Sales. Met dat devies teken-
de men immers zijn leven. Vooral zijn leven als bisschop. In
het gebed op zijn feestdag in de kerken wordt trouwens nog
altijd gebeden: “God Gij hebt de heilige Frans van Sales met
zo een grote toewijding voor het heil van de mensen bezield,
dat hij alles voor allen geworden is.”265
Die band met de heilige bisschop van Genève werd waar-
schijnlijk gelegd tijdens de vormingsjaren in het Convict. Dat
gebeurde via L. Guala en G. Cafasso, twee van de priesters
die er de leiding hadden. Zij vonden Frans van Sales de ge-
248

25.9 Page 249

▲back to top


schikte heilige om als persoonlijk model te kiezen en ook aan
hun studenten voor te stellen als na te volgen voorbeeld in
hun priesterleven. Klinkt het dan verrassend dat don Bosco in
de Memorie dell’Oratorio de theoloog Luigi Guala op deze
wijze typeerde en waardeerde: “Onder de regering van Na-
poleon I was hij alles voor allen geweest”?266
Don Bosco kende het gezegde en gebruikte het ook. Bijvoor-
beeld volgens het verslag in het Bollettino Salesiano van een
toespraak die hij in 1880 voor medewerkers en medewerk-
sters in Borgo San Martino hield. Hij riep hen op “te tonen dat
ze echte navolgers waren van de H. Frans van Sales die alles
voor allen werd om allen voor God te winnen.”267
In zijn kleine verhandeling over de opvoeding van de jeugd
omschreef don Bosco dat ideaal dan weer op zijn manier:
“De opvoeder is iemand die toegewijd is aan het welzijn van
zijn leerlingen.” Het woord “consacrare” (wijden, toewijden)
suggereert iets definitiefs en iets allesomvattends. Het betekent
totale en levenslange zelfgave die persoonlijke ambitie, per-
soonlijk najagen van succes, jaloersheid en gemakzucht bant.
Het betekende voor hemzelf en het betekent bijgevolg voor de
oversten, leraren en assistenten eveneens iets allesomvattends:
een voortdurende beschikbaarheid voor allen. Uitgesproken
voorkeur voor de ene of andere, elk vorm van exclusiviteit,
zoals particuliere vriendschap, is onverenigbaar met de totale
toewijding. Al die aspecten, die in het schrijven al voorkwa-
men, worden hier nu tot hun essentie herleid in het motto:
“alles voor allen zijn.”
Wat dat “alles” in de concrete omstandigheden van Valdocco
nog speciaal inhoudt, na wat al aan bod gekomen is, ont-
vouwt don Lemoyne door middel van drie aandachtspunten.
De overste moet eerst en vooral een luisterend oor hebben.
Een luisterend oor zijn. De redacteur verwoordt die opdracht
op deze wijze: “De overste moet bereid zijn om elke twijfel en
249

25.10 Page 250

▲back to top


elke klacht van de jongens te aanhoren.” Hij moet vervolgens
“een en al oog zijn om vaderlijk over hun gedrag te waken.”
Het gaat er niet om zomaar goed uit zijn doppen te kijken.
Het gaat er vooral om dat op een vaderlijke wijze te doen.
Ten derde moet hij “een en al hart zijn om hun geestelijke en
tijdelijke welzijn” te behartigen. In dat laatste gaan effectieve
liefdevolle inzet voor het volledige geluk van de jongens en
affectieve genegenheid hand in hand. Waarachtige inzet komt
voort uit hartelijke genegenheid.
Wanneer we die vereisten voor een overste zo samengevat
zien, lijkt het er toch op dat ze hoofdzakelijk van de directeur
verwacht worden. Die indruk wordt versterkt als we rekening
houden met teksten over de taken van een directeur die don
Bosco vroeger geformuleerd had. Zo bijvoorbeeld in het Re-
glement van het Oratorio van de H. Frans van Sales voor de
externen: “De directeur moet voortdurend tonen dat hij de
vriend, kameraad, broeder van allen is.” En: “Hij moet zijn als
een vader te midden van de eigen kinderen.” Verder nog in
het “Reglement voor de huizen”: “Het is de taak van de direc-
teur zorg te dragen voor de hele gang van zaken op spiritu-
eel, schools en materieel gebied”, met andere woorden voor
het geestelijke en tijdelijke welzijn van alle jongens.268 In de
“Vertrouwelijke raadgevingen aan de directeuren” heette het:
“Iedereen moet uit je daden en je woorden kunnen opmaken
dat het je om het goed van de zielen te doen is. (…) Je zorgen
moeten gericht zijn op het spirituele, lichamelijke en weten-
schappelijke welzijn van de jongens die de goddelijke Voor-
zienigheid je heeft toevertrouwd.”269 Allemaal tekens dat hij
met het enkelvoudige “overste” de directeur voor ogen had.
ƒ De weldoende invloed op op het gedrag van de jonge-
ren
Het effect op de jongens van op die manier overste te zijn en
als overste te handelen bestaat eens te meer in spontane en
250

26 Pages 251-260

▲back to top


26.1 Page 251

▲back to top


ontvankelijke openheid vanwege de jongeren: “De harten zul-
len niet langer gesloten blijven.” Door die algemene openhar-
tigheid zal ook de gevreesde en intens verafschuwde geheim-
zinnigdoenerij uit de weg geruimd en voorkomen worden.
ƒ Bijkomende opdrachten voor de oversten en assistenten
Het contrast tussen levengevende openhartigheid en “dodelij-
ke geheimzinnigdoenerij” inpireert don Lemoyne tot meer bij-
komende taken van oversten en assistenten. Hij kan het niet
laten bij een simpele vermelding van de verontrustende vorm
van geslotenheid die “geheimzinnigdoenerij” is. De term op
zichzelf moest nochtans duidelijk genoeg zijn. Want op het
einde van de beschrijving van het speelplaatsgebeuren door
G. Buzzetti had hij als redacteur een niets aan de verbeelding
overlatende nieuwe alinea ingelast. Hij had het toen over de
heilige Aloysius die zich zou geschaamd hebben over wat in
bepaalde groepjes gefluisterd en verteld werd. (9-10) Toch
voegt hij hier nog een heel nieuwe passage aan de C-redactie
toe.270 Ze bevat twee topics. Het eerste en volledig nieuwe
onderwerp gaat over het wegsturen van bepaalde jongeren.
Het tweede urgeert de meldplicht. Voor dat tweede maakt don
Lemoyne gebruik van een gedachte die hij op het einde van A
opgenomen had. Op de toevoeging zal ik ingaan in het acht-
ste deel.
Wat de geheimzinnigdoenerij betreft, acht de redacteur
het nodig te herinneren aan de tot dan toe gevolgde handel-
wijze. Volgens de toevoeging wil de traditie dat “de oversten
[weer meervoud nu] alleen in geval van immoreel gedrag on-
verbiddelijk moeten zijn.” Voor die stelling kon hij zich beroe-
pen op zijn eigen ervaring en op geschreven richtlijnen.271 Een
paar van die richtlijnen zijn te vinden in een artikel van de be-
sluiten van het tweede Algemeen Kapittel, die in 1882 gepu-
bliceerd werden. Het ene bepaalde het volgende: “Zodra men
er kennis van gekregen heeft dat een jongen ergernis geeft op
251

26.2 Page 252

▲back to top


het gebied van moraliteit, moet men hem onmiddellijk van zijn
kameraden verwijderen en hem daarna naar zijn familie te-
rugsturen.” Het andere: “Men moet die jongens en die perso-
nen van wie men te weten gekomen is dat ze op het gebied
van zedelijkheid en godsdienst gevaarlijk zijn, onverbiddelijk
uit onze huizen verwijderen.”272 Dat dit de norm was, getuigt
het document “Over het geven van straffen in de salesiaanse
huizen” in 1883. Het bevestigt en tegelijk verfijnt het die
norm. Onder meer door gebruik te maken van de verwoor-
ding van Monfat. De weg, die volgens dat document moest
gevolgd worden, bestond hierin: “In sommige trieste gevallen
waarin de leerling ergernis gegeven heeft of God ernstig be-
ledigd heeft, moet de betrokkene onmiddellijk bij de overste
gebracht worden. Die zal met voorzichtigheid de efficiënte
maatregelen nemen die hij opportuun oordeelt. Als iemand
toch doof blijft voor al die wijze maatregelen die bedoeld zijn
om hem tot beterschap te brengen, en als hij doorgaat met
ergernis en het slechte voorbeeld te geven, dan moet hij zon-
der pardon weggestuurd worden. Toch moet ook dat zoveel
mogelijk gebeuren op een manier die zijn goede naam res-
pecteert. Daartoe kan men bijvoorbeeld de jongen zelf de
raad geven dat hij persoonlijk zijn ouders vraagt hem te ko-
men terughalen. Men kan ook rechtstreeks de ouders contac-
teren en aanraden dat ze van college zouden veranderen met
de hoop dat hun jongen het elders beter zal doen.”273
Met de woorden “alleen”, “geval” en “onverbiddelijk”, en
zelfs “immoreel gedrag” herhaalt don Lemoyne hier op een
heel gecondenseerde wijze de gedragsregels van 1883 en
van het tweede Algemeen Kapittel. Met “alleen” lijken de re-
dacteur en don Bosco te willen beklemtonen dat wegzending
niettemin een heel zware en uitzonderlijke straf moet blijven.
Anderzijds is het een maatregel die soms moet genomen wor-
den. Zeker in een instituut waarvan een voorname, zoniet de
voornaamste en haast enige doelstelling geworden is het wek-
ken en gaaf houden van religieuze roepingen.
252

26.3 Page 253

▲back to top


Het lijkt me niet overbodig te herhalen dat het hier een alinea
betreft die in een latere redactiefase toegevoegd werd. Ze
komt in geen enkele andere versie voor. Ze verklaart wat on-
der geheimzinnigdoenerij moet verstaan worden en ook
waarom don Bosco een artikel van het Reglement op het ein-
de van de eerste reeks suggesties (A) wilde inscherpen.
Aan de grondslag van de suggestie en van de betreffende
alinea in het schrijven lijkt inderdaad artikel 5 van het tiende
hoofdstuk uit het “Reglement voor de huizen” te liggen. De
titel is: “Assistenten of verantwoordelijken op de slaapzaal.”
Een gedeelte daarvan luidde: “Impudicitia nec nominetur in
vobis (de onkuisheid mag onder u niet eens vernoemd wor-
den). Als men een of andere tekortkoming op dat gebied ont-
dekt, is men ernstig verplicht om de directeur er onmiddellijk
van op de hoogte te brengen.”274 Het is een gewetensplicht.
Eraan tekortkomen is “zwaar”, is zonde. Omdat het een heel
ernstig te nemen aangelegenheid betreft, moet iedereen
meewerken. Het is geen kwestie voor die assistenten alleen.
Ook tijdens de recreatie moet iedereen waakzaam uitkijken
en luisteren. Het gaat daarbij echter niet om een houding die
de effectieve liefde manifesteert of de familiaire, open en ge-
moedelijke omgang met de jongens ten goede komt. Het
gaat wel om het vervullen van een plicht waardoor noodzake-
lijk disciplinair optreden bij tekortkomingen op het morele vlak
mogelijk is en verantwoord ingrijpen gewaarborgd kan wor-
den. In dienst van het bewaren van een gaaf moreel klimaat
en dus van het geestelijke welzijn. En daarvoor “moesten de
directeuren (meervoud), als verantwoordelijken op het publie-
ke domein, zich alle mogelijke inspanningen getroosten.”275
Dat was hun opdracht volgens de tweede beslissing van dat
derde Algemeen Kapittel.
Door de beklemtoning van de onverbiddelijkheid en de strikte
plicht passen de bijkomende gedachten niet of minder goed
253

26.4 Page 254

▲back to top


in het kader van de voorafgaande beschouwingen over de
absolute noodzakelijkheid van vertrouwen en liefdewekkende
gezonde familiariteit.
2.4.7 Afronding van de overwegingen bij het tweede sleutel-
begrip (familiariteit) en tegelijk van de hele commen-
taar van G. Buzzetti (21-29)
De reactie van Buzzetti op de prangende vraag van don Bos-
co naar wat er moest gedaan worden om de barrière te door-
breken, was eigenlijk kort en bondig: “Familiariteit.” (21)
Maar de toelichting van dat begrip is zoals de uitleg bij “amo-
re” uitgelopen op een heel lange, min of meer consequente
uiteenzetting. Daarom is het niet eens zo verrassend dat de
redacteur don Bosco nu aan Buzzetti de vraag laat stellen
naar “het voornaamste middel om die familiariteit te laten
zegevieren.” Het is met andere woorden gezegd precies of
don Bosco door de bomen het bos niet meer ziet. Wat moet
er nu dringend gedaan worden? Wat is het belangrijkste?
Don Lemoyne doet echter meer. Hij laat don Bosco tegelijker-
tijd vragen naar het middel om ook “die liefde en dat ver-
trouwen” te laten zegevieren. Zo pikt hij de drie dragende be-
grippen van de stelling van Buzzetti bij het begin van zijn toe-
lichting weer op. Die waren: “Zonder familiariteit toont men
zijn liefde niet en als men die niet zichtbaar maakt, kan er
geen vertrouwen zijn.” (21) Op die manier wordt het weer een
geslaagde inclusie.
Maar het is heel goed mogelijk dat don Lemoyne nog meer
op het oog heeft. Hij kan als met een derde dimensie zinspe-
len op het hele gesprek, op alle richtlijnen, zowel betreffende
de familiariteit als betreffende de affectieve liefde en het on-
derlinge vertrouwen. Ook Valfrè zei immers na de beschrijving
van de levendige en uitbundige speeltijd al: “Familiariteit
schept genegenheid en liefde wekt vertrouwen.” (7) Zijn stel-
ling bevatte de drie dragende begrippen die zouden ont-
254

26.5 Page 255

▲back to top


vouwd worden. In dat geval wordt de vraag van don Bosco nu
de vraag naar wat het voornaamste is van alles wat Buzzetti
ingebracht heeft, ja van wat beiden hem verteld en voorge-
houden hebben.
Op het eerste gehoor valt het antwoord: “De nauwgezette
naleving van het Reglement van het huis” eerder tegen. Niet
alleen door zijn inhoud, maar ook door zijn neutrale toon.
Die toon valt des te meer tegen als men de definitieve versie
vergelijkt met de vorige redactie (C). Daar mocht Buzzetti zich
nog rechtstreeks tot don Bosco richten met het vertrouwelijke
en rechtstreekse “jij”: “De nauwgezette naleving van de regels
die jij gegeven hebt.” Het bewaren van dat antwoord zou de
dialoogvorm zeker ten goede gekomen zijn. Bovendien zou
het woord “regels” zonder veel gevaar voor onduidelijkheid
herinnerd hebben aan “de opvoedingsregels” uit het tweede
verwijt. (26)
Gaan we echter dieper in op wat er in de eindredactie ge-
schreven staat, dan kunnen we nog een diepere dimensie
ontdekken. Daartoe is het eerst en vooral nodig te letten op
de wijziging van “regels” in “Reglement van het huis.” (29)
Don Lemoyne moet een goede reden voor die verandering
gehad hebben. Misschien had hij in de C-redactie “regole”
zonder meer geschreven omdat die afkorting klaar genoeg
was na “de opvoedingsregels” in het tweede verwijt. Het is
echter ook mogelijk dat hij beïnvloed werd door don Bosco’s
samenvatting op het einde van het derde Algemeen Kapittel.
In de context van het tweede besluit had don Bosco toen ge-
zegd: “De middelen hiertoe zijn de regel(s) en de beslissingen
die zijzelf [de directeuren] en hun onderdanen moeten nale-
ven. Maar hiervoor moet men ze kennen. Daarom moet men
ervoor zorgen dat men ze leert kennen tijdens de conferenties
die tweemaal per maand gehouden worden. Daartoe zijn
geen geleerde uiteenzettingen nodig. Het is voldoende dat ze
(voor)gelezen worden en dat er een korte aanmaning en uit-
255

26.6 Page 256

▲back to top


leg aan toegevoegd worden.” En in het zesde besluit: “In het
begin kon don Bosco vaak een bezoek brengen aan de hui-
zen en er persoonlijk leiding geven. Thans dient de directeur
zich aan de regel(s) te houden en nooit bruusk op te tre-
den.”276
Het eerste dat men mag veronderstellen is dat don Bosco op
het Kapittel met “Regel(s)” verwees naar de Constituties en
met “Beslissingen” naar de “Deliberazioni” of Kapittelbesluiten
van 1883. Op een gelijkaardige manier had hij zich immers
ook uitgedrukt bij de publicatie van de besluiten van het
tweede Algemeen Kapittel. In het voorwoord schreef hij toen:
“Van de nauwgezette naleving van onze Constituties en van
deze besluiten die er als de praktische toepassing van zijn,
hangen de ontwikkeling en de spirituele vooruitgang van onze
vrome Sociëteit en zijn leden voor het grootste gedeelte af.”
En even verder: “Dat zullen we kunnen verkrijgen door de
nauwgezette naleving van onze Constituties en van deze be-
slissingen.”277 Telkens gaf hij in die inleiding de voorkeur aan
de ondubbelzinnige term “Constituties.”
Verder betekende de vaststelling “tijdens de conferenties die
tweemaal per maand gehouden worden” een krachtige herin-
nering aan en een wellicht niet overbodige opfrissing van een
besluit van het tweede en eerste Algemeen Kapittel met be-
trekking tot de verinnerlijking van de Constituties.278
Het lag dan ook voor de hand dat don Lemoyne voor de defi-
nitieve versie van zijn schrijven voor de medebroeders, dat in
de eerste plaats pedagogisch van aard was, op een bepaald
ogenblik het woord “regels”, als minder of zelfs niet geschikt
moest ervaren. Juist ter oorzake van de connotatie met “Re-
gel(s)” in de betekenis van Constituties. Hier was en is alleen
“Reglement van het huis” eenduidig en op zijn plaats.
256

26.7 Page 257

▲back to top


Het voordeel en de gepastheid van de wijziging worden be-
krachtigd door de overeenkomst of gelijkenis van heel wat
passages van de commentaar in het schrijven voor de mede-
broeders met richtlijnen in het “Reglement voor de huizen.”
Het zijn overeenkomsten die in dit gedeelte van de studie vaak
genoeg mochten aangetoond worden. Dat sluit echter niet uit
dat ook gelijkenis met gedachten uit de Constituties aan te
wijzen viel. Zo bijvoorbeeld waar “eenheid van hart en ziel”
aan de orde was.279 Maar die mogelijkheid tot verwijzing was
eerder een uitzondering. Daarenboven mag hier onderstreept
worden dat, volgens citaten in het eerste deel van deze studie,
don Lazzero dikwijls stukken uit dat Reglement deed
(voor)lezen en er verklaringen bij gaf.280 Om de grondige
kennis en de stipte toepassing van de artikelen van dat “Re-
glement” is het don Lemoyne hier te doen. Ik schrijf het aan
don Lemoyne toe omdat het weer een aanvulling van zijn
hand betreft. Zonder equivalent in de handschriften B en C.
Dan betekent het antwoord van G. Buzzetti dat de oversten,
leraren en assistenten zich het “Reglement voor de huizen”,
dus zeker ook het reglement voor het huis in Valdocco, moe-
ten eigen maken. Daarmee moeten ze vertrouwd zijn en het
van harte in praktijk brengen. Dat mag “het voornaamste
middel” genoemd worden, omdat zoveel aspecten die ter
sprake gekomen zijn, daarin vervat zijn. Als de oversten, lera-
ren en assistenten dat middel goed weten te verinnerlijken en
toe te passen, zullen zij de familiariteit, de liefde en het ver-
trouwen weer zien opbloeien en zullen zij de bestaande barri-
ère doorbreken, ja volledig kunnen opruimen.
Het is alsof Buzzetti en dus don Lemoyne wil zeggen: Kijk, al-
les wat hier opgetekend staat, is niets nieuws. Jullie kunnen
het allemaal in het Reglement voor de huizen vinden. Het ge-
sprek tussen G. Buzzetti en don Bosco is een soort compendi-
um, een samenvatting van zijn opvoedingsregels. Het zet wel
schijnwerpers op bepaalde accentueringen, namelijk “amo-
257

26.8 Page 258

▲back to top


re”, “familiarità” en “confidenza” (vertrouwen), maar die heeft
don Bosco zelf gewild. Daarmee blijkt nu ook alles gezegd.
Maar dat is zonder de manier van vertellen van don Bosco
gerekend. Zoals vaak in de uitwerking van verhalen die hij ’s
avonds vertelde, mag hij hier een niet te stuiten vraagstaart
zijn. Zelfs nadat het verhaal eigenlijk afgesloten was, hoefde
hij niet op te houden.
Soms lukte het hem niet om op het einde van een overigens
levendig gedialogeerd verhaal nog een of andere vraag te
stellen. Omstandigheden verhinderden het hem. Dat gebeur-
de in een soort droomgesprek met de H. Frans van Sales in
mei 1879. “Ik wou nog andere vragen stellen, maar er knalde
een hevige donderslag.” Meteen maakte die een bruusk einde
aan het gesprek. Naar aanleiding van een zware nacht met
pijn en ademnood in januari 1883 zei hij: “Ik wilde nog spre-
ken, maar de andere begon met de mooiste en meest wellui-
dende stem” te zingen.281 Met het amen van dat gezang was
ook de dromerige toestand amen en uit en kwam van verdere
vragen niets meer in huis. Ook in april 1868 had hij na kop-
pig aandringen zijn zin niet gekregen. Vrij ontstemd besloot hij
toen: “Ik mag dus helemaal niets zeggen aan mijn dierbare
jongens?” En dan deed hij nog maar een poging: “Zeg me
dus ten minste wat ik hun mag meedelen, welke raad ik hun
mag geven.” De bijkomende vraag lijkt wel een stijlmiddel te
zijn om de spanning op te drijven. Die keer volgde dan inder-
daad een halve toegeving van de gesprekspartner: “Je mag
zeggen wat je je nog herinnert. Naar je goeddunken.” En
omdat de vriend de sluier nog eens optilde, kon don Bosco
een heel troostrijk einde aan het verhaal vastknopen.282 Met
het verloop van de jaren kon dergelijk aandringen op de val-
reep natuurlijk een stereotiepe stijlmanier worden.
In het schrijven van 1884 mocht een soortgelijke ultieme
vraag blijkbaar niet ontbreken. Ditmaal krijgt hij een antwoord
258

26.9 Page 259

▲back to top


dat bij vertalers veel kopzorgen veroorzaakt heeft. In het Itali-
aans gaat het om een bekende zegswijze, die in het Neder-
lands sinds vele jaren dit als equivalent gekregen heeft: “De
beste schotel bij een diner is een opgeruimd gezicht.”283 Evi-
dent is die vertaling nochtans niet, want met waarschijnlijk
dezelfde woordenboeken bij de hand had men het voordien
tegen de gangbare verklaringen in geprobeerd met: “De bes-
te schotel bij een maaltijd is die welke het krachtigste voedsel
bevat.”284 Daar mag niet lacherig over gedaan worden. Mis-
schien stak er de overtuiging achter dat de hoofdschotel het
voedzaamste voedsel moest verschaffen, omdat de reeks be-
schouwingen van Buzzetti de beste en krachtigste elementen
van het opvoedingssysteem in de kijker plaatste. Anderzijds is
het niet onmogelijk dat de nieuwe en nog altijd geldende Ne-
derlandse vertaling met “opgeruimd gezicht” tot stand kwam
onder invloed van de Franse met: “Le meilleur plat d’un diner,
c’est un bon visage.”285 Hoe dat ook zij, echt wijzer worden
we er niet van. Onvermijdelijk rijzen immers de vragen: “Wat
komt die zegswijze hier eigenlijk doen?” “Wat is de betekenis
ervan in de concrete samenhang?” Want een band zou er
toch moeten zijn.
Volgens de context zou één ding als een paal boven water
moeten staan, namelijk dat er iets mee uitgedrukt wordt dat
betrekking heeft op de oversten, leraren en assistenten in Val-
docco. Over hen ging het toch de hele tijd. Even vast staat
dat de uitspraak van Buzzetti een orgelpunt zou moeten vor-
men na de hele commentaar. Een eerste bruikbare interpreta-
tiesleutel, meen ik, wordt aangereikt door E. Valentini, Fr.
Desramaut, don E. Viganò en de Engelse vertaling.
ƒ De opvoeders in Valdocco moeten vóór alles tactvol,
vriendelijk, hartelijk, onthalend bij de jongens aanwezig
zijn.
259

26.10 Page 260

▲back to top


In 1953 waarschuwde E. Valentini: “Om te voorkomen dat
men die laatste zin verkeerd zou verstaan, is het nodig zich er
rekenschap van te geven dat die woorden tot de opvoeders
gericht werden.” Het ligt voor de hand. Toch vond hij het niet
overbodig daar in Italië de aandacht op te vestigen. De toe-
lichting die hij dan gaf, snijdt hout, al klinkt ze soms wat over-
trokken en soms vrij abstract, om niet te zeggen zweverig:
“Het gaat (…) erom de salesianen eraan te herinneren dat de
liefdevolle normen van het preventieve systeem helemaal ge-
fundeerd zijn op de naastenliefde en dat zij die tegenover de
jongeren in praktijk moeten brengen. De kroon op dat alles is
de voortdurende glimlach en de onverstoorbare vrede. Daar-
van moet de opvoeder onophoudelijk blijk geven om het le-
ven van de scholier (leerling) mooier en aangenamer te ma-
ken en op die manier negen tienden van de moeilijkheden op
te lossen.”286 Heel belangrijk is de zin: “De kroon op dat alles
is de voortdurende glimlach en de onverstoorbare vrede.”
Toch legde hij op die manier geen klaar en duidelijk verband
met het begrip familiariteit en hij parafraseerde het woord ook
niet expliciet. Dat hij in zijn uitleg zoveel gewicht geeft aan de
“naastenliefde” (carità) kan hoofdzakelijk toegeschreven wor-
den aan de versie die hij ter beschikking had. Daarin was
“amore” vervangen door “carità.” Kloppen met de eigenlijke
tekst doet dat natuurlijk niet. Terecht echter stelt hij in zijn
commentaar dat constante vriendelijkheid en onverstoorbare
gemoedsrust de omgang van de opvoeder met de jongeren
moeten kenmerken. Dat is de kers op de taart om in de maal-
tijdtermen van het gezegde te blijven spreken.
Een jaar later, in 1954, citeerde Fr. Desramaut een vers van
de Franse schrijver Corneille om de Italiaanse zegswijze voor
de Franstalige lezers verstaanbaar te maken. Het gezegde, zo
schreef hij, moet gezien worden in het licht van “het vers van
Corneille dat een spreekwoord geworden is: ‘La façon de
donner vaut mieux que ce qu’on donne’ (De manier waarop
men schenkt, is meer waard dan wat men schenkt).” Als een-
260

27 Pages 261-270

▲back to top


27.1 Page 261

▲back to top


voudige verklaring stelde hij: “Don Bosco doet een beroep op
de tact van de opvoeder.”287 De fijngevoelige, wellevende
omgang lijkt het geschenk van de opvoeders aan de jongens,
dat wil zeggen aan de gasten te zijn. Bijzonder betekenisvol is
dat Fr. Desramaut, zoals E. Valentini, in de oorspronkelijke
spreuk een oproep zag aan de opvoeders. Of don Bosco en
don Lemoyne echt aan “tact” dachten, is nog maar de vraag.
Zelf denk ik bij “bon visage” eerder aan een open, vriendelijk
gezicht, aan lichtende ogen en een glimlach om de lippen.
Met de woorden en naar de geest van de tekst wil dat zeggen:
denken aan “familiariteit”, aan vertrouwelijke, gemoedelijke,
innemende, ongedwongen omgang van de oversten, leraren
en assistenten met de jongens. Dat is het voornaamste, zoals
de onthalende, vriendelijke en beminnelijke houding van
gastgevers en opdienende huisgenoten uitermate belangrijk
zijn, ja, bij manier van spreken, de beste schotel. De tekens
van vriendschap samen met het “hen verwennen.”
In die zin begrijp ik ook de hertaling van don E. Viganò. Ter
verklaring van de strenna voor 1984 somde hij enkele treffen-
de gedachten van don Bosco op. Bij het citeren van het Itali-
aanse gezegde schreef hij actualiserend en suggererend tus-
sen twee haken: “een hartelijk gezicht…”288 Dat stemt goed
overeen met de verklaring van de uitdrukking in het woorden-
boek “Lo Zingarelli.” Daar lezen we: “fare buona cera: ac-
cogliere, ricevere cordialmente.” “Fare buona cera” betekent
daar dus hartelijk onthalen, vriendelijk ontvangen.289 Natuur-
lijk komt in zijn bondige actualisering niet aan het licht of don
Viganò nu de heer en de vrouw des huizes en hun personeel
bedoelde of eerder alle aanzittenden. Omdat hij de interpre-
tatie plaatste onder de tussentitel “De goedheid in de school
van don Bosco” en omdat hij in 1984 voor de zusters en de
leden van de salesiaanse familie sprak, mogen we aannemen
dat hij de spreuk wilde toepassen op allen die zich om het
welzijn van jonge mensen bekommeren. Juist omdat hij over-
tuigd was dat don Bosco en don Lemoyne zelf alle salesianen
261

27.2 Page 262

▲back to top


op het oog hadden gehad. Allen - zowel nu als toen - moeten
inzien dat het beste in de omgang met jongeren de minzaam-
heid, vriendelijkheid, hartelijkheid, vertrouwelijkheid, gemoe-
delijkheid, kortom de gezonde familiariteit is. Allen moeten
ernaar handelen.
De Engelse vertaling gaat in dezelfde richting: “Bij een diner
bestaat de beste schotel in een hartelijk welkom.”290 Een har-
telijk welkom of onthaal kan weliswaar beperkend opgevat
worden. Het zou dan enkel de goede, vriendelijke, hartelijke,
familiaire ontvangst bij het begin van de samenkomst karakte-
riseren. Daarmee, dunkt me, doet men de eigenlijke bedoe-
ling van de totale context over familiariteit geen recht. Een
echt welkom is immers werkelijk de hele duur van de maaltijd
voelbaar. En het zijn natuurlijk weer alle opvoeders die de
hele duur van de opvoeding door van hun kant voor dat har-
telijke, vriendelijke, voorkomende, familiaire onthaal moeten
zorgen.
Ter aanvulling wil ik hier een pittig en tevens verhelderend
detail aan bod laten komen. Na zijn terugkeer uit Rome stelde
don Bosco een commissie samen. Die moest via mondelinge
contacten en schriftelijke inzendingen naar de meningen en
voorstellen van de medebroeders in Valdocco peilen. Don
Fumagalli, de viceprefect, maakte van de gelegenheid ge-
bruik om zijn standpunt tegenover het al dan niet wegsturen
van bepaalde jongens uiteen te zetten. Hij vond dat “men veel
te veel geduld had met slechte of verdorven scholieren.” Om
zijn bewering kracht bij te zetten, schreef hij erbij hoe goede
jongens over de kwestie dachten: “Zijzelf klagen erover en
begrijpen niet waarom men sommige roofzuchtige wolven
duldt. In een college dat door leken bestuurd wordt, in een
staatsschool zou men ze niet eens behouden. Hier laat men ze
echter wel blijven en men is nog vriendelijk ook tegenover die
kerels.”
262

27.3 Page 263

▲back to top


Om te laten verstaan dat men vriendelijk met hen omgaat,
gebruikt hij de uitdrukking “si fa loro buon viso”, wat “vrien-
delijk behandelen, hartelijk onthalen” betekent. In een samen-
vatting van die inzending nam don Lemoyne die alinea zo
goed als letterlijk over, maar hij bracht een wijziging in de
uitdrukking aan. Het werd: “si fa loro buona cera.”291 Dat
veranderde echter niets aan de betekenis van de woorden van
don Fumagalli. Naast andere lichte correcties verraadt die
wijziging slechts de stilistische en taalkundige zorg die don
Lemoyne als auteur met ambitie aan zijn teksten besteedde en
ook een zekere voorkeur die hij had. Het voornaamste is dat
we een sleutel meer krijgen om de laatste woorden die hij G.
Buzzetti in de mond legde, goed te begrijpen.
Het is een betekenis die goed past bij het slot van de beschrij-
ving van het eerste tafereel met de joelende en vrolijk door
elkaar roepende jongens en de spontaan meelevende en
meedoende salesianen op de speelplaats. Dat tafereel werd
inderdaad afgesloten met de appreciatie: “Men kon merken
dat tussen de jongens en de oversten de grootste hartelijkheid
en het grootste vertrouwen heerste.” (7) Natuurlijk zou men
kunnen opwerpen dat in die commentaar de hartelijkheid en
het vertrouwen ook en wellicht vooral van de kant van de jon-
gens kwamen. Maar het is klaar dat die er maar kan zijn om-
dat de hartelijke en vertrouwelijke omgang van de opvoeders
zelf er is. Daarom is het nodig rekening te houden met de
daarop volgende commentaar van Valfrè. Die begon precies
met het massief op de voorgrond plaatsen van “familiariteit”
en, daarmee verbonden, met het wijzen op de scheppende
kracht van de familiariteit, dat wil zeggen op de kracht van de
gemoedelijke, vriendelijke, beminnelijke, familiaire omgang
van de salesianen met de jongens. Juist hun manier van om-
gaan was bron van genegenheid en affectieve liefde. (7) Hun
familiariteit was daar in de tekst al de beste schotel.
263

27.4 Page 264

▲back to top


De voorgestelde interpretatie lijkt trouwens ondersteund te
worden door een paar teksten van don Bosco, waarin hij
spreekt over de betekenis van de pedagogische blik of van het
oogcontact. In een alinea van de verhandeling over het pre-
ventieve systeem schreef hij: “Men heeft kunnen vaststellen dat
een niet-vriendelijke blik [uno sguardo non amorevole] op
sommigen meer invloed uitoefent dan een oorveeg.”292 Voor-
al wanneer dat inhoudt dat de leraar of opvoeder de betrok-
kene zo zijn gewoonlijk vriendelijk aankijken, zijn normale
vriendelijke, hartelijke, klare blik onthoudt of weigert. Vanuit
zulke ervaringen en richtlijnen, meer dan door de lectuur van
Monfat, kon Francesia in zijn verhandeling over het opleggen
van straffen schrijven: “Met een liefdevolle (vriendelijke) blik
[uno sguardo di carità], met een woord van aanmoediging
(…) zal men heel wat meer bereiken dan met een vloed van
verwijten.”293 Het positieve effect van het open en vriendelijke
oogcontact zal zeker niet beperkt gebleven zijn tot momenten
waarop straf geven noodzakelijk was.
Hoe belangrijk de ogen en het hele gezicht ook mogen zijn,
toch speelt het hele voorkomen, het hele uiterlijk, het hele
non-verbale gedrag een grote rol. Daarom lijkt mij een verta-
ling als “het vriendelijke, hartelijke voorkomen en minzaam
aanwezig zijn is de beste schotel bij een maaltijd” te verkie-
zen. Of als variant: “het vriendelijke uiterlijk en onthaal.” Dat
mag met de woorden van don Valentini inderdaad “de kroon”
op het onderhoud tussen don Bosco en Buzzetti genoemd
worden. Met andere woorden dat gezegde is de clou.
ƒ Er moet tijdens de maaltijd een blije, opgeruimde sfeer
heersen
Als we de Nederlandse vertaling - en ook de latere Duitse -
daarnaast leggen, dan merken we algauw een verschuiving in
de betekenis.294 Het accent ligt niet meer op tact, vriendelijk-
heid, gemoedelijkheid of hartelijkheid bij het onthaal en in de
264

27.5 Page 265

▲back to top


voortdurend innemende, beminnelijke omgang met de gasten
en dus, wat de toepassing betreft, op de familiariteit vanwege
de salesianen ten opzichte van de jongeren. Ze ligt wel op de
blijheid, de opgewektheid van de disgenoten, dus van de jon-
geren: “De beste schotel bij een maaltijd is een opgeruimd
gezicht.”
Die vertaling kon wel eens beïnvloed zijn door een synoniem
van “fare buona cera”: “far baldoria.” Een archaïsche bete-
kenis daarvan is immers “allegria rumorosa” (lawaaierige,
uitgelaten vrolijkheid) of “festa allegra” (vrolijk feest).295
Nu vormen vrolijkheid en vreugde ongetwijfeld een thema in
dit schrijven. Het blijft in de versie D echter beperkt tot het spel
en de sfeer onder de jongens. Het is ongetwijfeld een ken-
merk van het samenleven zoals don Bosco dat wilde en be-
vorderde. Hij vraagt dan ook aan Buzzetti hoe de jongens “de
vroegere levendigheid, vrolijkheid, uitbundigheid” kunnen
terugkrijgen. (13) Het antwoord kan niet misverstaan worden.
Het is dankzij de gehoorzaamheid van de jongens dat “de
vrede en de blijdschap van vroeger weer zal heersen in het
Oratorio.” (21) Daarnaast was voor don Bosco nog een an-
der element heel belangrijk om op een feestdag vreugde en
blijheid te bevorderen. Vanuit Rome vroeg hij don Lazzero al
op 23 april 1884 ervoor te zorgen dat het aanstaande feest
van Maria Hulp der Christenen “ook in de eetzaal een mooi
feest zou zijn om de zwaarmoedigheid te verjagen en blij te
zijn in de Heer.”296 Op dat element insisteerde hij op het ein-
de van de brief aan de jongens opnieuw: “Ik verlang dat dit
grote feest met alle mogelijke luister gevierd wordt. En don
Lazzero en don Marchisio moeten ervoor zorgen ons ook in
de eetzaal blij te laten zijn.” (40-41) Vanzelfsprekend wilde hij
dat de jongens tevreden en blij waren omdat zij wat feestelijks
en wat extra’s op hun bord kregen. Zo had hij het ten andere
al gewild in 1864, toen hij zijn komst aankondigde aan de
jongens in Mirabello. “En is er dan niets voor het lichaam?”
265

27.6 Page 266

▲back to top


vroeg hij hun in de brief. En als antwoord stelde hij in het
vooruitzicht: “Nu al beveel ik me bij de prefect aan dat hij het
nodige doet om een mooie dag door te brengen.”297 En dat
zullen ze maar al te goed doorgehad hebben.
De vertaling “opgeruimd” of “blij gezicht” heeft dus wel vaste
grond onder de voet. Des te vaster misschien omdat het ver-
slag van de bijeenkomst van oud-leerlingen leken ter gele-
genheid van het naamfeest van don Bosco in 1880 in het tijd-
schrift Bollettino salesiano verscheen onder de titel: “La grati-
dunine filiale a lieta mensa colla bontà paterna.” Daar legt de
verslaggever zeker een klemtoon op de vrolijke, opgewekte
(“lieta”) sfeer die aan tafel heerste.298 Toch kan niet ontkend
worden dat men daarbij alleen aan de vrolijke, opgewekte
stemming onder de disgenoten denkt. In de eerste plaats aan
de gasten die aan een feestelijke tafel mogen aanschuiven.
Een stemming die toeneemt naarmate de maaltijd vordert.
In die zin lijkt K. G. Fischer gedacht te hebben: “Het beste bij
een middagmaal is de tevredenheid van allen.”299 Dacht hij
alleen aan de jongens of was hij van mening dat de salesia-
nen in dezelfde refter aan tafel gingen? Of liet hij zich tot “al-
len” inspireren door het persoonlijke voornaamwoord “ons”
van don Bosco? “Ons” in de brief aan de jongens kan echter
te danken zijn aan de psychologische identificatie van don
Bosco met zijn jongens. Maar laat “allen” nog de volwasse-
nen en ook mee-etende gastgevers omvatten en laat de te-
vredenheid niet enkel op meer verzorgde schotels, maar even-
tueel ook op de feestelijke, opgewekte ambiance slaan, dan
nog lijkt me de vertaling “een blij gezicht”, “een opgeruimd
gezicht” niet voldoende rekening te houden met de specifieke
context van het eerste deel van de lange versie.
Ik kan me moeilijk van de indruk ontdoen dat de Nederlandse
en de Duitse vertalingen de ruime en directe context met aan-
dacht voor een van de voornaamste thema’s in het schrijven
266

27.7 Page 267

▲back to top


voor de salesianen over het hoofd gezien hebben. Dat wil
zeggen de aandacht voor de opdracht van de oversten lera-
ren en assistenten tot vriendelijke, gemoedelijke opvang en
familiaire, informele en vertrouwelijke omgang. Daarom geef
ik de voorkeur aan de vertaling: vriendelijk voorkomen, vrien-
delijk, innemend uiterlijk. Dat impliceert welwillende verwel-
koming en voortgezette gemoedelijke, geïnteresseerde ont-
moeting. Dat is de beste schotel. Helemaal in de geest van de
commentaar van don Lemoyne, alias Buzzetti.
Een niet oninteressante vaststelling is de volgende. Bij de be-
handeling van thema’s als vreugde, vrolijkheid, blijdschap
enerzijds en familiariteit anderzijds in de pedagogie en het
pastoraat van don Bosco gaan de auteurs meestal stilzwijgend
voorbij aan de betekenis van dat gezegde. Meteen ook aan
de evidente citaatwaarde van dat slotakkoord in het schrijven
aan de salesianen. Ze lijken elkaar de kluif niet te benijden of
te bestrijden.
2.5 Slot van het eerste uitvoerige gedeelte van "de lange ver-
sie" dat voor de volwassenen bestemd was
Even voor hij Buzzetti dat soort spreuk liet debiteren, keerde
don Lemoyne terug naar de dialoogvorm. Don Bosco had
weer een vraag gesteld en Buzzetti was weer uitdrukkelijk aan
het woord gekomen. Niet voor lang. Want na zijn wat raad-
selachtige uitspraak “hield hij op met spreken.” Althans in de-
ze versie. Hij heeft blijkbaar niets meer toe te voegen aan zijn
commentaar bij wat er nog “speciaals” te zien was in wat ik
“het tweede luik van het tafereel met de lusteloze ontspan-
ning” genoemd heb. Ook don Bosco zwijgt. Hij is onder de
indruk van de eerder beschreven recreatie: “Met groot onbe-
hagen stond ik naar die recreatie te kijken.” Hoeveel inzicht
hij ook verworven heeft, hoeveel goede raadgevingen hij ook
gekregen heeft, toch voelt hij zich helemaal niet goed. Hij is
ten prooi aan een “groot onbehagen.” Misschien nog nauw-
267

27.8 Page 268

▲back to top


keuriger te vertalen als “hevige smart” of eventueel “diepe
terneergeslagenheid”. “Dispiacere” is een synoniem van
“rammarico” in C, maar met een nuance die zeker geen min-
dere pijn uitdrukt.300 En als gevolg van die psychische belas-
ting voelt hij zich lichamelijk almaar vermoeider worden.
De vermelding van het toenemende gevoel van slaperigheid
laat de redacteur toe terug te keren naar de beginsituatie,
waarin don Bosco tijdens zijn avondgebed door slaperigheid
geplaagd werd, zijn concentratiekracht verloor en ten prooi
viel aan verstrooidheid. Heel het gesprek door is hij rechtop
blijven staan. Want als hij die slaperigheid van zich probeert
af te schudden, wordt hij zich bewust dat hij “rechtop naast
zijn bed” staat en dat zijn gezwollen benen stekende pijnen
veroorzaken.
Gedurende de eerste helft van het jaar 1884 hebben de me-
debroeders in persoonlijke notities en in brieven herhaaldelijk
gewag gemaakt van de gezwollen benen van don Bosco. Het
is dan ook normaal dat don Ceria er vaak melding van maakt
in het XVIIde deel van de Memorie. Bijvoorbeeld in de nacht
van 10 februari: “Het opzwellen van zijn benen, waaraan hij
al jaren leed, was tot aan zijn dijen gestegen.” “De 15de fe-
bruari had hij een hevige koortsaanval. (…) Overigens bracht
hij hele nachten slapeloos door.” “De 17de februari ver-
trouwde hij don Lemoyne toe dat het zwellen van zijn benen
de ingang van zijn maag bereikt had en dat hij op die plaats
een bolvormig gezwel had zo dik als een ei.” “Op 21, 22 en
23 februari ging hij, zij het met veel moeite, wat wandelen
met don Lemoyne.”301 We moeten hem daarbij waarschijnlijk
goed ondersteund zien door zijn secretaris.
Tegen het advies van dokter Albertotti en tegen de zin van
naaste medewerkers in vertrok don Bosco begin maart naar
Frankrijk. Alles verliep beter en succesrijker dan de meesten
gevreesd of verwacht hadden. Op de terugweg bezocht hij
268

27.9 Page 269

▲back to top


begin april de huizen aan de Ligurische kust, maar hij zag zich
dan verplicht meteen naar Rome door te reizen. Daar wacht-
ten hem zware dagen. “Hij moest er zijn bezoeken geweldig
beperken omdat hij moeilijk kon lopen en omdat ongesteld-
heden voorkwamen.” “Zoveel inspanningen, nog verzwaard
door bitter onaangename ervaringen verergerden zijn fysieke
ongemakken meer en meer. Hij leed aan de lever en zijn oog
was ontstoken. Op 27 april overviel hem een koorts die drie
dagen duurde. Op een nacht was hij zo ongesteld dat hij ge-
noodzaakt was uit bed te komen. Op sommige uren van de
dag was de vermoeidheid hem te machtig.” [Viel hij neer van
vermoeidheid.]302
Toen hij op 9 mei eindelijk bij de paus toegelaten werd voor
een audiëntie, knielde don Bosco en kuste de voet van de
paus. Maar onmiddellijk vroeg hij aan de paus te mogen
rechtop staan, omdat hij het in die [geknielde] houding niet
zou kunnen uithouden hebben. Daarop moet de paus gerea-
geerd hebben: “Niet staan, maar zitten” en hij zou Mgr. Mac-
chi bevolen hebben een stoel aan te brengen.303
Hoe lang de verstrooidheid die avond in mei geduurd heeft,
valt natuurlijk niet te zeggen. We weten dat zoiets echt niet
lang hoeft te duren. In tegenstelling tot de psychologische in-
druk kan de reële tijd heel kort geweest zijn. In overeenstem-
ming met zijn uitgebreide redactie heeft don Lemoyne met
“Het was al erg laat geworden” eerder voor de reële tijd ge-
kozen. Daardoor kan hij don Bosco laten beslissen naar bed
te gaan zonder nog te denken aan een poging om opnieuw
aandachtig te bidden. Niet echter zonder zich vast voor te
nemen “deze regels” te schrijven. Dat is interessant omdat het
de uitdrukking is die hij aan het begin al liet optekenen:
“Daarom had ik al een week geleden deze regels willen neer-
schrijven.” (3) Zo is de cirkel van het schrijven literair werkelijk
mooi rond.
269

27.10 Page 270

▲back to top


Op het eerste gezicht is in de beschrijving van het weer tot
bewustzijn komen weinig verandering te zien tegenover de
versie C en het oorspronkelijke einde van de brief aan de
jongens. Naast de hierboven vermelde vervanging van het
woord “rammarico” (verdriet, bitterheid) in C door “dispiace-
re” (terneergeslagenheid, droefheid) in D zijn er echter nog
meer niet onbelangrijke verschilpunten. Ook in vergelijking
met de brief aan de jongens.
In de brief aan de jongens is bijvoorbeeld helemaal
geen sprake van de sterke gevoelens als reactie op het blijven
kijken. Er is zelfs geen sprake van blijven kijken. Don Bosco
“voelde de vermoeidheid stilaan toenemen terwijl zijn vriend
aan het spreken was.” Het is alsof hij zich de hele tijd min of
meer bewust geweest is van een vermoeidheid die almaar
groter werd. Alsof hij niet helemaal weggerukt of gevoelloos
gemaakt werd door een verstrooidheid. Die mogelijkheid
spoort met de volledige uitwerking van de brief aan de jon-
gens waarin don Lemoyne het woord “droom” trouwens niet
liet vallen. Dat zal in de lange versie weldra anders zijn. In
deze redactie en ook in C wordt don Bosco de “crescendo”
gaande vermoeidheid maar op het einde gewaar. Toen Buz-
zetti “ophield met spreken” en don Bosco heel bedroefd naar
de situatie op de speelplaats stond te kijken.
De beklemtoning van de vermoeidheid is hier een heel na-
tuurlijk gegeven. Don Bosco sprak er al over bij de eerste
suggesties in het handschrift A. (29) Na zijn ziekte in februari,
de reis naar Frankrijk en de spanningen in Rome moet hij in-
derdaad vermoeid, ja oververmoeid geweest zijn. Een bewijs
daarvan levert een voorval tijdens de terugreis naar Turijn.
“Op 14 mei 1884 moesten ze in het station van Orte vier uur
wachten. Het was nacht en in de wachtzaal probeerde hij te
slapen in een zetel, maar hij kon niet inslapen.” In die toe-
stand “zag” hij plots Louis (Colle) opdagen. “Don Bosco stond
op en ging hem tegemoet.” En onder meer zei hij: “Ik ben
270

28 Pages 271-280

▲back to top


28.1 Page 271

▲back to top


vermoeid, het gaat slecht met mijn gezondheid.” De verward-
heid bleek even later niet minder frappant uit zijn vragen aan
de hoofdconducteur.304 Het is duidelijk dat hij in die stresse-
rende situatie slachtoffer van een hallucinatie was.
Tijdens het voorlezen van de brief moeten de jongens de toe-
nemende vermoeidheid en de pijn in de benen als heel na-
tuurlijke oorzaken van het ophouden van de verstrooidheid of
het staande even indommelen ervaren hebben. De generatie
jongeren die in 1884 in Valdocco in het college lessen volgde
of een professionele opleiding kreeg, was immers niet ver-
trouwd met avondwoordjes waarbij don Bosco gebruik maak-
te van droomverhalen. Laat staan dat ze vertrouwd waren met
de fijne hints in de brief van 10 mei 1884 waarmee de redac-
teur suggereerde dat het om een droom ging. Volgens de ge-
gevens van de Memorie biografiche dateert het laatste
droomverhaal dat don Bosco aan de jongens vertelde, im-
mers van 24 oktober 1878. De zogenaamde droom over de
gevolgen van de vakanties. En die leidde hij op deze wijze in:
“Voorlopig wil ik een droom vertellen. Jullie weten dat dromen
voorkomen terwijl men slaapt en dat men er geen geloof
moet aan hechten. Maar als het geen kwaad kan er niet in te
geloven, dan kan het soms ook geen kwaad erin te geloven
en kunnen dromen zelfs tot onderrichting dienen zoals bij-
voorbeeld de volgende.” En hij besloot: “Dat is de droom en
al is het maar een droom, toch heeft hij een betekenis die
geen kwaad zal doen aan wie er geloof aan hecht.”305 De
jonge toehoorders waren de laatste van een lange rij genera-
ties die gewoon geweest waren don Bosco “dromen” te horen
vertellen. Zoals vaak in het verleden klonken inleiding en slot
ook in 1878 expliciet en tegelijk relativerend. Niet de inkle-
ding was belangrijk, wel de “onderrichting.”
Voor de salesianen lag de situatie heel anders. Zij hebben al
die jaren door als leden van de Hoofdraad, als novicen of als
medebroeders don Bosco verscheidene keren droomverhalen
271

28.2 Page 272

▲back to top


horen vertellen. Zij zullen vrij vlug begrepen hebben dat het
om een droomverhaal ging, hoewel don Lemoyne in dit geval
eerder een uiterst fijn Botticelliweefsel over het schilderwerk
van zijn redactie legde. Meestal lag het er vingerdik op dat
don Bosco de inspiratie voor belerende verhalen liet terug-
gaan op een nachtelijke droom.306
In de drie versies treedt een duidelijk verschillende
houding tegenover Buzzetti aan het licht. Op de meest waar-
derende en hartelijkste wijze noemt don Bosco hem in de brief
aan de jongens ”de vriend”, “mijn vriend.” In C treft de groot-
ste afstand: “Terwijl de andere ophield met spreken.” Met het
neutrale, zelfs koude “de andere.” Minder afstandelijk, maar
toch erg koel is dat in D geworden: “Mijn oud-leerling.” De
auteur moet daarvoor redenen gehad hebben. Die zijn echter
niet zonder meer uit de tekst af te leiden.
Wel kunnen we vaststellen dat de vriendschappelijkheid en
vertrouwelijkheid de hele brief aan de jongens door gehand-
haafd werd. Niet alleen door don Bosco’s herhaling van een
typisch detail, maar ook door de benaming “vriend.” Zo bij
het begin: “Op dat ogenblik kwam mijn andere oud-leerling,
die een heel witte baard had, naderbij.” (8) Even later in de
reactie van don Bosco: “Toen vroeg ik aan mijn vriend met de
witte baard.” (11) Nadien als don Bosco tegen Buzzetti in-
gaat: “En toch, mijn dierbare, zie je dan niet…?” (33) Nog
verder in het gesprek, om de aanbevelingen voor het aan-
staande feest van Maria Hulp der Christenen in te leiden:
“Om te eindigen vroeg ik aan die vriend van mij.” (35) En ten
slotte: “Terwijl de (mijn) vriend aan het spreken was.” (37)
In de versie C klinkt het van bij het opkomen van G. Buzzetti
zakelijker: “Op dat ogenblik kwam de andere oud-leerling
van het Oratorio naderbij.” (8) Dat blijft zo. Na de beschrij-
ving van het speelplaatsgebeuren is het: “Heb je je jongens
gezien? – zei die oud-leerling.” (11) En om te besluiten:
272

28.3 Page 273

▲back to top


“Toen de andere ophield met praten.” Alleen tussendoor
wordt het even: “Toen hernam die vriend.” (18) (Dat zelfs ter
vervanging van: “En de andere hervatte” in B).
De uitwerking voor de salesianen situeert zich tussen C en K
in. Aanvankelijk bij de voorstelling van Buzzetti is het gemoe-
delijk, familiair: “Op dat ogenblik kwam de andere oud-
leerling, die een heel witte baard had.” (8) Daarna wordt het
echter gewoon zakelijk: “Heb je je jongens gezien? zei me die
oud-leerling.” Daarna: “Riep die oud-leerling uit.” (12) Zelfs
tweemaal “die.” (11) En op het einde van het onderhoud:
“Toen mijn oud-leerling ophield met op die manier te praten.”
(29) Daar tussenin weer, zoals in C, “Toen hernam die
vriend” (17-18) Bovendien gebruikt Buzzetti vaker de beleefd-
heidsvorm u. (18) Alles samen genomen maakt het geheel in
dat opzicht werkelijk een neutrale, afstandelijke indruk.
Er moet bewust aan gewerkt en gewijzigd zijn. Als verant-
woordelijke in de drukkerij en man van de fanfare kon Buzzetti
bij vele jongens in Valdocco in die jaren een graag geziene
figuur zijn. Misschien wilden don Lemoyne en don Bosco
daarom voor de vakleerlingen en scholieren onderstrepen dat
hij een goede oud-leerling en een goede vriend van don Bos-
co was. Die twee aspecten van de relatie tussen don Bosco en
G. Buzzetti hebben als het ware een voorbeeldfunctie voor het
jonge volkje in Valdocco. Ze gaven hem ook een groter recht
op spreken en verleenden meer gewicht aan zijn woorden.
Tegenover de medebroeders lag dat natuurlijk anders.
Verder zou het moeten opvallen dat de versie C op
deze wijze afsluit: “vastbesloten deze regels aan jullie, mijn
dierbaren, te schrijven.” De brief aan de jongens heeft die
levendige aanspreking bewaard: “vastbesloten, mijn dierbare
jongens, jullie deze regels te schrijven.” Maar tegelijk specifi-
ceerde don Lemoyne dat ze aan “mijn jongens” (miei figliuoli)
gericht waren. In het schrijven voor de volwassenen formuleert
273

28.4 Page 274

▲back to top


hij het weer anders: “vastbesloten deze regels aan mijn dier-
bare zonen te schrijven.” Het mocht zoals in het begin van het
schrijven “mijn dierbare zonen” blijven, maar het rechtstreeks
aanspreken “aan u” of “aan jullie” ontbreekt. Het is alsof don
Lemoyne zelf gaan beseffen is, dat het uiteindelijk minder een
brief dan een uiteenzetting, een conferentie geworden is, die
voor alle medebroeders geldt. In welk huis ze ook werkzaam
zijn. Zoals ook de toespraak op het Algemeen Kapittel in
1880 voor allen gold. Vooral voor degenen die in scholen
werkzaam waren.307
Die verschillen nemen echter niet weg dat het slot van het
schrijven voor de salesianen een lichtjes geretoucheerde kopie
lijkt te zijn van de afronding van het hele gesprek tussen don
Bosco en G. Buzzetti in het manuscript C. Een afronding die
meteen het slot van de C-redactie was. Het tweede stuk van
de afsluiting van de zogenaamde lange versie vertoont dan
weer grotere overeenkomst met de zinnen waarmee het on-
derhoud van G. Buzzetti met don Bosco in de brief aan de
jongens afgesloten werd. Uiteindelijk lijken beide een her-
schrijving van de C-versie.
Zo geldt voor de slotfase wat geldt voor bijna heel het eerste
gedeelte van de lange uiteenzetting die uitsluitend voor de
salesianen in Valdocco bestemd was, namelijk dat het hoofd-
zakelijk een verfijning en verder uitgewerkte redactie van C is.
Het blijft meteen het echte slot ervan. Want er worden geen
nieuwe overwegingen meer toegevoegd. Wat daarop volgt is
een overgang naar de aanhechting van de resterende bladzij-
den uit de brief aan de jongens die tot nog toe niet aan bod
gekomen zijn. In deel V zal aan die overgang de nodige aan-
dacht gerwijd worden. De gedetailleerde bespreking van de
inhoudelijke aspecten van het gedeelte dat voor de leraren,
assistenten en oversten in Valdocco bestemd is, mag hier dan
ook als afgesloten beschouwd worden.
274

28.5 Page 275

▲back to top


1 Een doorlopende vertaling van de “lange versie” kan men raadplegen in:
Begeesterd door don Bosco. Opvoeding en spiritualiteit, Oud-Heverlee, Don
Boscovormingscentrum, nr. 05, 2003, pp. 40-54. Met nog op pagina 32 de
vertaling “zonen”.
2 De vertalingen die in het Hulpboekje opgenomen zijn, werden op enkele
plaatsen bijgesteld. Daarom verwijs ik in deze studie met cijfers tussen haken
naar de teksten van het inlegboekje. Ook niet naar de vertaling die in “Be-
geesterd door don Bosco” gepubliceerd werd. Evenmin naar de tabellen in de
uitgave: BIESMANS, R., “De brief uit Rome aan de jongens van Valdocco
(10 mei 1884), Don Boscostudies, nr. 16, 2007, pp. 81-120.
3 BRAIDO, P., La lettera…, p. 27. Begeesterd door don Bosco…, p. 26.
4 E (m), vol. quarto, pp. 196; 208 en E III, p. 5; E III, p. 69. Zie BIESMANS,
R., De brief uit Rome aan de jongens…, pp. 34-35.
5 E III, p. 200. Dat stemt goed overeen met een aanspreking in het “Regle-
ment voor de huizen…” uit 1877. Daar schreef don Bosco: “De kerk, o dier-
bare jongens (“o cari figliuoli”) is het huis van God.” Zie OE XXIX [160].
Zie ook op het einde van een lang verhaal tijdens een avondwoordje in mei
1868 waar hij de vraag stelde: “Wat moet ik dan aan mijn jongens (ai miei
figliuoli) zeggen om hen met afkeer ervoor te vervullen?” (E (m), vol. primo,
p. 452 en MB IX, p. 164; MBN IX, p. 121). Het past hier een vrij recente
notitie van P. Braido aan te halen. “De termen “figli”, “figliuoli”, mogen
soms beschouwd worden als de eenvoudige Italiaanse vertaling van het Pië-
montese dialectwoord “fieuj”, dat in bepaalde contexten eenvoudigweg “ra-
gazzi” (jongens) betekent. In de familiaire taal van don Bosco en van elke
directeur worden die woorden vaak met een heel specifieke nuance verrijkt,
dat wil zeggen dat ze de relatie van spiritueel en opvoedend vaderschap ten
opzichte van de jongens insluiten.” (BRAIDO, P., Prevenire…, p.
312/voetnoot 27.)
6 MB XVII, p. 77; MBN XVII, pp. 46-47.
7 De citaten achtereenvolgend uit: E (m), vol. quarto, pp. 113; 178; 215; 255.
BOSCO, G., Memorie dell’Oratorio di S. Francesco di Sales dal 1815 al
1855, Rome, LAS, 1991, p. 30/13 en 30/18-19; E III, p. 404. Vgl. BOSCO,
G., Herinneringen aan het Oratorio van de H. Franciscus van Sales van
1815 tot 1855, Oud-Heverlee, 2008, p. 81.
8 E III, p. 422. Zelfs nog verder terug in het verleden. Bijvoorbeeld in een
brief van 23 juli 1861: “Giovani miei e figliuoli carissimi”, waar hij met “fig-
liuoli” zich toch wel tot de plaatselijke medebroeders lijkt te richten (MB VI,
p. 990-991; MBN VI, p. 738).
9 E (m), vol. quarto, p. 358. Over het geven van straffen in E IV, pp. 201; 202
(zowel tot de volwassenen als over de jongeren). De nieuwjaarsbrief in E IV,
p. 248; MB XVII, pp. 15-17; MBN XVII, pp. 3-5. Het geestelijke testament
in BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, p. 409/187 en p. 410/190.
275

28.6 Page 276

▲back to top


10 BRAIDO, P., La lettera …, p. 11. Vgl. MB IX, p. 133; MBN IX, p. 102.
Ook in de brieven aan de jongens in 1875 (BRAIDO, P., La lettera…, p. 11).
De brief aan don Rua in BRAIDO, P.-ARENAL LLATA Rogélio, Don Gio-
vanni Battista Lemoyne attraverso 20 lettere a don Michele Rua, RSS, jg.
VII, nr. 1 (12) 1988, p. 147/35.
11 E IV, p. 256.
12 E (m) vol. terzo, p. 169/3-5. Vgl. het avondwoordje uit (waarschijnlijk)
maart 1872: “Ook tijdens mijn ziekte (in Varazze) was ik steeds in gedachten
hier te midden van jullie. Van ginder uit sprak ik dag en nacht, op alle moge-
lijke tijdstippen, over jullie, omdat mijn hart helemaal hier te midden van
jullie was” (MB X, pp. 45-46; MBN XA, p. 37). Verder in een avondwoordje
begin juni 1878: “Maar [ook] als ik niet persoonlijk komen kon, was mijn
geest toch altijd hier bij jullie” (MB XIII, p. 752; MBN XIII, p. 676).
13 Over gelijkaardige formuleringen in brieven en avondwoordjes kan men
BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jongens…, pp. 27-29; 34; 37-38
raadplegen en ook J.B. Lemoyne zelf. (Ibid., p. 23.)
14 Zie voetnoot 10. En don Bosco zelf tot de leerlingen en novicen samen
begin juni 1878: “Ik dan die mij dag en nacht voortdurend met jullie bezig-
houd” (MB XIII, p. 753; MBN XIII, p. 678).
15 BRAIDO, P.- ARENAL LLATA Rogélio, Don Giovanni Battista Le-
moyne…, p. 140/23-24.
16 OE II [187]
17 BIESMANS, R., 1876-1884 Doelstellingen van opvoeding en opleiding
gevat in een kernachtig motto, Don Bosco Studies, nr. 11, 1998.
18 E (m), vol. secondo, p. 59. MB VIII, p. 875; MBN VIII, p. 705. Zie
BIESMANS, R., De brief aan de jongens…, p. 31.
19 E IV, p. 249. MB XVII, p. 16; MBN XVII, p. 4.
20 BRAIDO, P.,-ARENAL LLATA Rogélio, Don Giovanni Battista Le-
moyne…, p. 154/13-15.
21 MB XVII, 17; MBN XVII, 5.
22 MB XVII, pp. 85-86; MBN XVII, p. 53. Wat de aantekening over het ge-
bruikte papier betreft die in dezelfde alinea ter sprake komt, zie BRAIDO, P.,
La lettera…, pp. 15-16 en pp. 22-23. De teksten zelf ibidem, pp. 35-36; 37-
40. In het Hulpboekje vindt men de vertaling van ms. B in de kolom B van
p. 9 tot en met p. 23, die van ms. C in de kolom C van p. 4 tot en met p. 30.
23 MB XVII, p. 74; MBN XVII, p. 44.
24 BRAIDO, P.-ARENAL LLATA Rogélio, Don Giovanni Battista Le-
moyne…, p. 140/30-32 en p. 146/9-15.
25 Ibid., p. 151/5-12; p. 155/11-13.
26 MB XVII, p. 133; MBN XVII, pp. 90-91.
27 Meer details in een brief van don Lemoyne de dato 12 mei 1884 in
BRAIDO, P.- ARENAL LLATA Rogélio, Don Giovanni Battista Le-
moyne…, p. 157/10-15.
28 Ibid., p. 152/11-12 en p. 153/11.
276

28.7 Page 277

▲back to top


29Ibid., p. 149/27; p. 151/3-4. DESRAMAUT, Fr., Don Bosco en son temps
(1815-1888), Turijn, SEI, 1996, pp. 1258-1259.
30 DESRAMAUT, Fr., Don Bosco en son temps…, pp. 1242, 1246; o.a. met
de notitie: “état nerveux entraînant une irritation des organes.” Het verslag
van dokter Combal vindt men in MB XVII, pp. 57-58; MBN XVII, pp. 32-
33. In de Memorie Biografiche legde E. Ceria. die link ook: “Al die inspan-
ningen, nog verzwaard door bittere tegenslagen, verergerden zijn lichamelij-
ke ongemakken” (MB XVII, p. 89; MBN XVII, p. 55).
31 BRAIDO, P.-ARENAL LLATA Rogélio, Don Giovanni Battista Le-
moyne…, pp. 142/3-4, 145/5, 146/16-18, 147/29-30, 151/3-4.
32 MB XVII, pp. 80-81; MBN XVII, pp. 49-50. Niet weinig personen ontza-
gen daarbij de zieke en overwerkte don Bosco niet. Ze wilden hem voor hun
kar spannen: “Te talrijk waren de aanvragen met het oog op onderscheidin-
gen. De ene wilde ridder (cavaliere) worden, een andere monseigneur, nog
een andere bisschop en allen hebben bewijsstukken die hen aanbevelen. Ar-
me wereld ook bij de priesters! (BRAIDO, P.-ARENAL LLATA Rogélio,
Don Giovanni Battista Lemoyne…, p. 146/17-20).
33 BRAIDO, P.-ARENAL LLATA Rogélio, Don Giovanni Battista Le-
moyne…, pp. 153/3, 154/16, 155/14-15.
34 E IV, p. 256.
35 OE II [187]; OE XXXV [135]
36 Zie BIESMANS, R., Fatti amare…, Zorg ervoor dat ze van je houden, Don
Bosco Studies nr. 3, 1994.
37 Zie eerste deel de verwijzing in voetnoot 79.
38 MB III, p. 341; MBN III, p. 222.
39 BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jongens…, p. 31. Zie hiervoor al
voetnoot 6.
40 MB X, p. 333; MBN XA, p. 271. Geïnspireerd door gelijkaardige ervarin-
gen en gevoelens zou kardinaal G. Cagliero ooit getuigen: “Wij, jongens van
het Oratorio, beschouwden hem als een heel tedere vader.” (MB XVIII, p.
583; MBN XVIII, p. 448).
41 BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, pp. 254/425-426, 260/556-558. Don
Bosco passie voor jongeren…, p. 59, 64.
42 Zie voetnoot 64 in het eerste deel van deze studie.
43 BRAIDO, P., Don Bosco educatore …, pp. 326/31-32, 332/150, 332/166.
Over de grens…, pp. 30-31, 38-39.
44 E IV, pp. 249-250. MB XVII, p. 16; MBN XVII, pp. 3-4. Zie voetnoot 6 in
het eerste deel van deze studie.
45 BRAIDO, P.-ARENAL LLATA Rogélio, Don Giovanni Battista Le-
moyne…, p. 138/62-63. Idem op 22 april, ibid., p. 145/5.
46 MB VII, pp. 503 en 506; MBN VII, pp. 393 en 396. Vgl. BIESMANS, R.,
De brief uit Rome aan de jongens…, pp. 28-29/voetnoot 12. Ook toen het
gebruik van het verkleinwoord “figliuoli.”
277

28.8 Page 278

▲back to top


47 MB XII, p. 630. Vgl. Vandaag pastoraal integreren in het opvoedings-
werk, Oud-Heverlee, Don Bosco Vorming & Animatie, 2007, pp. 52-53.
48 I verbali del CG 2. Copia pulita di don Barberis, FdB 1857 C 9-1857 C 12.
BIESMANS, R., Amorevolezza…, p. 100.
49 De tekst van de hele inleiding in BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de
jongens …, pp. 81-82. Hulpboekje, pp. 3-4.
50 MB V, p. 885; MBN V, p. 545.
51 MB VII, pp. 782-783; MBN VII, pp. 610-611. Dat hij om die dispensatie
gevraagd had, werd niet door iedereen op prijs gesteld. Don Rinaldi, derde
opvolger van don Bosco aan het hoofd van de Congregatie, moest dat in 1926
nog uitdrukkelijk verdedigen en toelichten (MB XIX 400).
52 BRAIDO, P.-ARENAL LLATA Rogélio, Don Giovanni Battista Le-
moyne…, p. 151/3-4. En MB XVII, p. 89; MBN XVII, p. 55.
53 MB XVII, pp. 89; 83-84; MBN XVII, pp. 55; 51. DESRAMAUT, Fr. voert
argumenten aan om letterlijk voor de nacht van maandag 5 mei te pleiten
(DESRAMAUT, Fr., Don Bosco en son temps…, p. 1264).
54 MB IX, pp. 133 en 155; 133-136; 155-164; MBN IX, pp. 100-101 en 112;
102-104; 112-121.
55 Zo in 1877 volgens MB XIII, pp. 42, 302; MBN XIII, pp. 27, 268. In 1880
in MB XIV, p. 538; MBN XIV, p. 453. In 1881 volgens MB XV, p. 183;
MBN XV, p. 144. Wat gidsen betreft: MB XIII, pp. 534-536, 761-764; MBN
XIII, pp. 485-487, 685-688. “Een man met het gezicht van de H. Frans van
Sales” in MB XIV, p.123; MBN XIV, p. 95. Een vrouw in MB XV, pp. 364-
366; MBN XV, pp. 297-299.
56 Bijvoorbeeld op 30 april 1868 in MB IX, pp. 155 en 156; MBN IX, pp. 112
en 113, waar op p. 112 het werkwoord “zien” weggelaten werd. Verder in
1871 in MB X, p. 46; MBN XA, p. 37.
57 Bosco, G., Memorie dell’Oratorio…, p. 124/866-870; Bosco, G., Herinne-
ringen …, p. 199.
58 BRAIDO, P.-ARENAL LLATA Rogélio, Don Giovanni Battista Lemoy-
ne…, pp. 143/26 en 144-145, de uitleg bij die regel 26. MB XVII, p. 77;
MBN XVII, p. 47. Zie voetnoten 24 en 25 in dit gedeelte van de studie.
59 BRAIDO, P.-ARENAL LLATA Rogélio, Don Giovanni Battista Le-
moyne…, p. 152/14-16. Ook op het einde van don Bosco’s leven is Buzzetti
samen met zijn vriend coadjuteur Enria in zijn nabijheid (DESRAMAUT,
Fr., Don Bosco en son temps…, p. 1343). In Rome mocht G. Buzzetti in de
onmiddellijke omgeving van don Bosco vertoeven zoals Enria dat had mogen
doen tijdens de lange periode van don Bosco’s ziekte in Varrazze (1871-
1872) (DESRAMAUT, Fr., Don Bosco en son temps…, pp. 822-824). Zie
ook de brieven van Enria aan Buzzetti tijdens de ziekte van don Bosco te
Varazze in MB X, pp. 239, 289; MBN XA, pp. 196, 233. Opmerkelijk en
karakteristiek is de wijze waarop don Bosco aan bezoekers inlichtingen vroeg
over de gang van zaken in de huizen (MB X, p. 292; MBN XA, p. 236).
60 DESRAMAUT, Fr., Don Bosco en son temps…, pp. 1265-1266.
278

28.9 Page 279

▲back to top


61 E IV, p. 256. MB XVII, p. 115; MBN XVII, p. 177. De brief aan don Fe-
braro is verloren gegaan. Wellicht tengevolge van zijn uittreding uit de Con-
gregatie in 1901.
62 MB IX, p. 157; MBN IX, p. 114. MB XIII, p. 43; MBN XIII, pp. 28-29.
63 PRELLEZO, J.M., La “parte operaia” nelle case salesiane, RSS, XVI nr.
2 (31), 1997, p. 358.
64 Italiaans: “due degli antichi giovani dell’Oratorio.” Waarschijnlijk bedoeld
als twee volwassenen die in hun jeugd naar het Oratorio gekomen waren. G.
Buzzetti is ook al aanwezig in een droomverhaal uit april 1868 (MB IX, p.
157; MBN IX, p. 114).
65 BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, p. 376.
66 Zie daarvoor een brief van don Bosco in E I, p. 23.
67 De gedachte werd ooit uitgedrukt met betrekking tot de medebroeders. Zie
MB XVIII, p. 490; MBN XVIII, p. 376.
68 Rond 1860 beleefde het Oratorio een hoogtepunt. Toch ging hij in de jaren
zeventig bij het schrijven van zijn Herinneringen aan het Oratorio niet ver-
der dan het jaar 1855.
69 MB XVI, p. 168; MBN XVI, p. 123. Zie BIESMANS, R., Assistentie…,
pp. 58, 112.
70 BOSCO, G., Vita del giovanetto Savio Domenico, 1959 in: OE XI [201].
ID., Leven van den dienaar Gods Dominicus Savio, Luik, 1923, 41. BOSCO,
G., Cenno biografico sul giovanetto Magone Michele, 1861in: OE XV [187-
188] en DESRAMAUT, Fr., Saint Jean Bosco, Namen, 1958, pp. 83-84.
BOSCO, G., Il pastorello delle alpi ovvero vita del giovane Besucco Fran-
cesco, 1864 in OE XV [334]. BOSCO, G., Severino, ossia avventure di un
giovane alpigiano, 1868].in: OE XX [37-38; 42].
71 MB VI, pp. 889-890; MBN VI, pp. 662-663. BIESMANS, R., De brief uit
Rome aan de jongens…, pp. 41-42.
72 BOSCO, G., Il sistema preventivo…, p. 85/III. Don Bosco passie voor
jongeren…, p. 91/3.
73 O. a. in de brief van don Lemoyne d.d. 23 april 1884: “Als hij mij soms
over zijn verleden vertelt, glimlacht hij” (BRAIDO, P.-ARENAL LLATA
Rogélio, Giovanni Battista Lemoyne…, p. 147/35-36). Don Lemoyne zal
meer dan eens van de gelegenheid gebruik gemaakt hebben om don Bosco uit
te nodigen over het verleden te vertellen. Hij wilde immers zo graag veel
informatie uit de eerste hand verzamelen. Zie daarvoor ook een uittreksel uit
een brief die volgens M. Ribotta in het salesiaanse archief in Rome bewaard
wordt, namelijk onder nr. 272. Zie RIBOTTA, M., The Roman letter of 1884
and its aftermath in: Journal of Salesian Studies, vol. V, nr. 2, 1994, p. 3.
74 OE XIII [169-170] en OE XX Cap. VIII [43]. In het Frans “les barres”
(Constitutions et Règlements, 1985, p. 244) en in het Duits “Hindernislauf”
(Konstitutionen und Satzungen, 1985, p. 253).
75 OE XI [201]. BOSCO, G., Leven van den dienaar Gods…, 34.
279

28.10 Page 280

▲back to top


76 OE XV [332-333]. Meer over de vrolijkheid, blijheid, vreugde in de op-
voedingswijze van don Bosco in BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de
jongens…, pp. 48-51.
77 MB IX, pp. 156-158; MBN IX, pp. 114-115. Ook in het begin van het ver-
volg van dat verhaal verdwenen de kerk van Maria Hulp der Christenen en
alle huidige gebouwen. En weer zag hij samen met enkele medewerkers “het
oude huis Pinardi” (MB IX, p. 161; MBN IX, p. 118).
78 Zie hiervoor BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jongens…, pp. 54-
55.
79 BRAIDO, P.-ARENAL-LLATA Rogélio, Don Giovanni Battista Le-
moyne…, p. 137/10-11.
80 Meer informatie daarover in BIESMANS, R., Amorevolezza…, pp. 171-
189; 33-37.
81 BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jongens…, p. 58-59.
82 In de synoptische tabellen werd de hoofdgedachte “famigliarità” onder B
over het hoofd gezien. Zie BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jon-
gens…, p. 85 en Hulpboekje, p. 7. Omdat de toelichting in C op een andere
plaats voorkomt, werden deelstukken in die kolom in cursieve letter gedrukt.
83 BRAIDO, P., Prevenire…, p. 108-109. F. Aporti gebruikte het woord “af-
fetto.” In sommige handschriften van het schrijven voor de salesianen werd
“amore” in het aforisme van Valfrè vervangen door “affetto” (BRAIDO, P.,
La lettera…, p. 19 en E IV, p. 262. Over contacten met F. Aporti en vooral
G.A. Rayneri zie PRELLEZO, J.M., G.A. Rayneri negli scritti pedagogici
salesiani, Orientamenti pedagogici, Anno XXXX nr. 6, 1993, pp. 1043-1047.
Ook P. De Damas schreef later: “Zij worden op hun beurt kind met de kinde-
ren, zonder zich evenwel te ontdoen van die waardigheid die eerbied tot ge-
volg heeft, en zonder af te dalen tot die grote familiariteit waarop gewoonlijk
misprijzen volgt” (DE DAMAS, P., Le surveillant dans un collège catholi-
que, Parijs, 1857, p. 288).
84 BIESMANS, R., Amorevolezza…, pp. 189-196. ID., De brief uit Rome aan
de jongens…, pp. 49, 54-59.
85 MB XVI, pp. 168-169; MBN XVI, p. 123.
86 Ibid., p. 168 en p. 169; MBN XVI, p. 123. De citaten respectievelijk uit Le
Pèlerin en Le Monde.
87 Zie bijvoorbeeld de H. Frans van Sales. FRANÇOIS DE SALES, Traité de
l’amour de Dieu, Parijs, La bonne presse, 1925, Livre I, XIII-XIV, pp. 33-35.
88 Die wederkerigheid is heel sterk merkbaar in een dankbrief aan de jongens
van het college van Lanzo (E (m), vol. IV, p. 193; BIESMANS, R., De brief
uit Rome aan de jongens…, p. 33).
89 Vandaar in de synoptische kolom C cursief gedrukt. Daar had nog iets
meer mogen opgenomen staan: “De harten openen zich, ze maken hun be-
hoeftes bekend, ze leggen hun gebreken bloot (…) en dan delen ze.” Over de
verplaatsing van de tekst, zie ook hierboven voetnoot 82.
280

29 Pages 281-290

▲back to top


29.1 Page 281

▲back to top


90 OE XXIX [172/art. 7]. Ongetwijfeld naar het model van de jeugdige Jan
Bosco tegenover don Calosso die hem aangesproken had en zich geïnteres-
seerd met hem onderhouden had. En hij besluit: “Ik heb onmiddellijk in don
Calosso mijn vertrouwen gesteld. (…) Elk woord, elke gedachte, elke hande-
ling werd hem direct kenbaar gemaakt. Hij vond dat prima, want op die ma-
nier kon hij mij op verantwoorde wijze zowel op geestelijk als op tijdelijk
gebied leiding geven” (BOSCO, G., Memorie dell’Oratorio…, p. 47/392-
396; ID., Herinneringen…, p. 103). Over de manier waarop don Bosco
trachtte zijn overtuigingen over “in en buiten de biecht” ingang te doen vin-
den bij de jongens, zie BIESMANS, R., Assistentie…, p. 123. Zie ook voet-
noot 40 in dit deel.
91 E I, p. 483. MB VIII, p. 875; MBN VIII, p. 705. Zie BIESMANS, R., De
brief uit Rome aan de jongens…, p. 31. Fr. Motto plaatst die brief onder de
datum “begin juli 1864” in E (m), vol. secondo, pp. 58-59. Treffend is het
getuigenis van G. Ballesio: “En onze zielen openden zich voor hem met inni-
ge, blije en volledige overgave. Wij wilden allemaal bij hem biechten gaan”
(BALLESIO, G., Vita intima di D. Giovanni Bosco nel suo primo oratorio di
Torino, Turijn, 1888, p. 21). Vgl. MB VI, p. 387; MBN VI, p. 287. Zie verder
in dit gedeelte voetnoot 222.
92 TEPPA, A.M., Avvertimenti…, p. 21. Hoe goed de salesianen het werk van
Teppa konden kennen, bleek in het eerste gedeelte van deze studie. Ook F.
Aporti leerde: “Zo zal het gebeuren dat zij (de kinderen) nadat zij er de gene-
genheid in (h)erkend hebben, zich goed zullen gedragen op het gebied van
gedrag en studie, om de onderwijzer te behagen” (BRAIDO, P., Prevenire…,
pp. 108-109).
93 OE XXIX [160/punt 7]; [171/-172/6]. Vgl. BIESMANS, R., 1876-1884
Doelstellingen…, p. 143. Over de gehoorzaamheid van de jongeren ook
BRAIDO, P., Prevenire…, pp. 250-253; 307-308.
94 BIESMANS, R., 1876-1884 Doelstellingen…, p. 142.
95 MB IX, p. 179; MBN IX, p. 135. Zie in die verhalen ook andere veelzeg-
gende uitspraken (MB IX, pp. 159, 160, 169, 173; MBN IX, pp. 116, 117,
125, 129).
96 BOSCO, G., Memorie dell’Oratorio…, pp. 86/1297-1298; 146/291-298.
ID., Herinneringen…, p. 151; 228.
97 Buzzetti was lid van de fanfare. Op een foto van rond 1870 draagt hij een
baard, waarover geschreven wordt dat het toen een volle rosse baard was. Zie
SOLDÀ, G., Don Bosco nella fotografia dell’800. 1861-1888, Turijn, SEI,
1987, pp. 122-123. CERIA, E., Profili di 33 coadiutori salesiani, Colle don
Bosco (Asti), 1952, pp. 17-24. Hij was vaker aanwezig in droomverhalen die
don Bosco als avondwoordje vertelde. Bijvoorbeeld in de periode van de
retraites in 1875 (MB XI, p. 258; MBN XI, p. 202). Ook in een verhaal over
Pius IX dat hij in 1877 alleen aan de directeuren vertelde (MB XIII, p. 43;
MBN XIII, pp. 28-29).
281

29.2 Page 282

▲back to top


98 Volgens E. Ceria moet don Bosco niet zo scheutig geweest zijn om de je-
vorm te gebruiken, laat staan te laten gebruiken. Zie de anekdote met G.
Vespignani. Op zekere dag in 1878 gaf hij don Bosco te kennen dat hij graag
zou hebben dat hij hem met je zou aanspreken. Don Bosco antwoordde ech-
ter: “ Ik zal u later met je aanspreken wanneer u braver geworden bent.” – En
don Bosco wachtte nog tot in 1880 (MB XIII, p. 878; MBN XIII, p. 791).
Hoe het er concreet aan toe ging, toont een brief van Donato Edoardo uit
1860 in MB VI, p. 592; MBN VI, p. 439.
99 MB IX, pp. 158-159; MBN IX, pp. 115-116. Zie ook voetnoot 111 in het
eerste gedeelte en voetnoot 77 in dit gedeelte. In het verhaal uit 1868 treft de
uitdrukking zwaarmoedige stilte. In het Italiaans: “un malinconico silenzio.”
In de brief van don Bosco aan don Lazzero (23 april 1884) kwam immers ook
het woord “malinconia” voor (voetnoot 61 in dit gedeelte). In de versies K en
D zegt don Lemoyne het met vier woorden: “lusteloosheid, verveling, slecht
humeur en wantrouwen.”
100 De werkwoordvormen “udiva” en “vedeva” zijn oude vormen voor de ik-
persoon. “Si leggeva” is dan weer het onpersoonlijke “men”, dat in de C-
redactie overheerste. Daarnaast is de afwisseling gewone onvoltooide verle-
den tijd (vedeva) en de passato remoto (vidi) voor ons niet zo eenvoudig
inleefbaar.
101 MB IX, p. 160; MBN IX, p. 117.
102 Over het gebruik van “(niet) weinigen” zie BIESMANS, R., De brief uit
Rome aan de jongens…, pp. 29, 34, 40, 42. Zie ook voetnoot 28 in het eerste
gedeelte. Zie verder in de vertelling van april 1868: “Slechts een klein aantal
van onze heel talrijke jongens” (MB IX, p. 158; MBN IX p. 115). En in 1863
in een brief aan de jongens van het eerste college buiten Turijn: “Er waren
enkele jongens, heel weinige, die zal ik het zeggen? de heilige sacramenten
onwaardig ontvingen.” (E (m), vol. primo, p. 629/31-32.) Door de jaren heen
lijkt het een cliché te zijn geworden.
103 Zie eerste gedeelte van deze studie voetnoot 63 over de maatregelen die
men toen nam.
104 VERHULST, M., I Verbali del primo capitolo generale salesiano (1877),
p. 342/174-175. OE XXIX [427/punt 8]. De bespreking ervan in VER-
HULST, M., I Verbali…, p. 193/176-179. Dat aandachtspunt werd bewaard
tijdens het 2de Alg. Kap. (1880), OE XXXIII [62]. In een toespraak op 11
maart 1875 zei hij tot de medebroeders: “Als jullie niet kunnen deelnemen
aan hun ontspanning, assisteren jullie hen dan tenminste. Lopen jullie eens
door de meest verlaten plaatsen van het huis en zorgen jullie ervoor het
kwaad te beletten. Jullie kunnen je niet voorstellen wat een goed men kan
doen met een trap op te lopen of door een gang te gaan en met links en rechts
een wandeling over de speelplaats te maken” (MB IX, p. 576; MBN IX, p.
433). Als een vervolg daarop besliste een raadsvergadering van het huis in
Valdocco op 26 december 1875 “de schuilhoeken te verwijderen”
(PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 213/385).
282

29.3 Page 283

▲back to top


105 MB IX, pp. 159-160; MBN IX, pp. 116-117.
106 Zie BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jongens…, pp. 32, 34, 42-
43.
107 MB VII, pp. 525 en 526; MBN VII, p. 412. BRAIDO, P., Don Bosco edu-
catore…, pp. 161/71en 162/95.
108 MB XIV, p. 840.
109 OE XXIX [104-105]. Don Bosco passie voor jongeren…, p. 63.
110 BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, p. 339/329-330. Over de grens…,
p. 50.
111 E (m), vol. quarto, p. 196 en p. 208. Zie BIESMANS, R., De brief uit
Rome aan de jongens…, p. 34. Dat was nog altijd in de geest van wat hij in
1866 aan de jongens in Mirabello schreef: “Men mag nooit van jullie zeggen
dat jullie vuile praat vertellen of zelfs er maar naar luisteren. Als het jullie
overkomt dat jullie horen dat iemand er vertelt, volgen jullie dan het voor-
beeld van onze beschermer, de H. Aloysius: ofwel hem vermanen of het ge-
vaarlijke gezelschap ontvluchten.” Zie (E m), vol. secondo, p. 280/33-35.
112 MB XIII, p. 420; MBN XIII, p. 379. Zie BIESMANS, R., De brief uit
Rome aan de jongens…, pp. 42-43.
113 MB VI, p. 889; MBN VI, pp. 662-663. BIESMANS, R., De brief uit Rome
aan de jongens…, p. 41.
114 BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jongens…, p. 22. Meer over die
passage in De brief uit Rome aan de jongens…, pp. 60-61.
115 MB XII, p. 557; MBN XII, pp. 424-425. Vgl. BIESMANS, R., De brief
uit Rome aan de jongens…, pp. 38-39.
116 “Logischerwijze” als we bedenken dat de vraag naar het waarom zo be-
langrijk geweest was op de vergadering van 9 maart 1883. Zie eerste deel van
deze studie voetnoot 79 en in dit deel voetnoot 37 en verder de bladzijden
waar ik de inhoud van een “onverwacht tussenstuk” (Hulpboekje, pp. 20-21)
zal behandelen.
117 E III, p. 321. MB X, p. 1103; MBN XB, p. 862.
118 MB XII, pp. 40, 44-45, 49; MBN XIII, pp. 28, 31-32, 36.
119 Zie voetnoot 46 in dit derde deel van deze studie. En het uitvoerige citaat
in BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jongens…, pp. 28-29.
120 OE XXIX [111]. Zie Een opvoedingsproject…, pp. 27/1, 29/2. De op-
somming van don Bosco lijkt een heel persoonlijke variant van het standpunt
van A.M. Teppa. Dat luidde: “De geestelijke opvoeders moeten uit liefde tot
God graag de inspanningen, de lasten, de kwellingen, de moeilijkheden, de
ontberingen, het lijden verdragen dat hun taak met zich meebrengt” (TEPPA,
A.M., Avvertimenti…, p. 62).
121 BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, pp. 289/7-10; 288/3-6 en Een op-
voedingsproject …, pp. 29, 27. Dat was ook de overtuiging van F. Aporti:
“De onderwijzer (leraar) moet hun oprechte bezorgdheid tonen voor hun
morele en materiële welzijn” (BRAIDO, P., Prevenire…, p. 108).
283

29.4 Page 284

▲back to top


122 BRAIDO, P.-ARENAL LLATO Rogélio, Don Giovanni Battista Le-
moyne…, P. 147/34-40. Beide auteurs tonen aan dat die brief op 23 april
mag/moet gedateerd worden. In de Memorie Biografiche houdt E. Ceria het
bij de eerste week van mei (MB XVII, p. 89; MBN XVII, p. 55). In de ver-
handeling over “Het preventieve systeem…” gebruikte don Bosco al de wen-
ding: “Goed veertig jaar houd ik mij met de jongens bezig.” (OE XXIX
[109]; Don Bosco passie voor jongeren…, p. 66). Don Bosco schrok er niet
voor terug te zeggen dat hij zichzelf niet spaarde. In april 1861 noteerde don
Ruffino: “Ja… en wie garandeert mij dat ik, als ik minder werk, ik tien jaar
langer zou leven? O nee! Zolang ik kan, wil ik al mijn krachten inzetten om
te werken voor de eer van God en het heil van de zielen. Me niet te gronde
richten. Dat niet. Enkel en alleen doen wat ik kan” (MB VI, p. 889; MBN VI,
p. 663). Dat neemt niet weg dat hij vaak meer deed dan goed was voor zijn
gezondheid.
Dat had de markiezin Barolo al door tijdens de beginjaren van het Oratorio.
In een gesprek met don Bosco moet zij toen gezegd hebben: “Ik kan echter
niet langer tolereren dat u zich doodwerkt” en “uw gezondheid is geruï-
neerd.” In datzelfde onderhoud kunnen we lezen dat hij tegen haar over zich-
zelf zei: “Mijn leven staat ten dienste van het welzijn van de jeugd”
(BOSCO, G., Memorie dell’Oratorio…, p. 151; BOSCO, G., Herinnerin-
gen…, pp. 233-234). Het ging om toewijding uit actieve, effectieve naasten-
liefde.
123 OE II [187] 1ste uitgave, 1847; OE XXXV [135] uitgave 101, 1885. Meer
over “affetto” hierna in voetnoot 146 in dit gedeelte van de studie.
124 E IV, p. 249. MB XVII, p. 16; MBN XVII, p. 3. Hoezeer zijzelf zich die
actieve, effectieve liefde als ideaal eigen gemaakt hadden, blijkt uit een noti-
tie in het verslag van een vergadering in februari 1872. De verslaggever no-
teerde: “Als de jongens zien dat een assistent een en al zorg is voor hun wel-
zijn, dan kunnen ze wel niet anders dan van hem houden.” (PRELLEZO,
J.M., Valdocco…, p. 263.) Zie voetnoot 163 in dit gedeelte.
125 MB XI, p. 228; MBN XI, p. 174. Dat was al volledig in de geest van zijn
kleine verhandeling over het preventieve systeem. Daar schreef hij: “De di-
recteur moet zich daarom helemaal aan zijn opvoedelingen wijden.”
(BOSCO, G., Il sistema preventivo…, p.85/436; Don Bosco passie voor jon-
geren…, p. 61. Over de zusters schreef hij op 8 december 1878: “Geschikt
om een zuster te heiligen die ernaar verlangt Jezus helemaal toe te behoren en
tegelijkertijd haar leven wil in dienst stellen van haar evennaaste, vooral van
de opvoeding van de arme meisjes.” (E III, p. 421. MB XIII, p. 211; MBN
XIII, pp. 183-184).
126 Zie eerste gedeelte van deze studie, voetnoten 72, 75, 76, 78, 83. TEPPA,
A.M., Avvertimenti…, p. 22. Don Ceria heeft ooit een goede poging gedaan
om de behandelde tekst te verhelderen. Hij schreef: “Zij zien dat ze bemind
worden, wanneer men houdt van de dingen die hen bevallen”. Die zij dus
graag hebben, waarvan zij houden. CERIA, E., Annali… (1841-1888), p. 673.
284

29.5 Page 285

▲back to top


Hij schakelde over op het werkwoord “zien”. Zien is concreet, gaat kennen,
weten, beseffen vooraf.
127 MB V, p. 917; MBN V, p. 565. Dat gesprek zou in 1858 plaatsgevonden
hebben. Zie verder voetnoot 221 in dit gedeelte.
128 Zie het eerste deel van deze studie via voetnoot 64. Zie hierna in dit ge-
deelte voetnoot 139. Rond die tijd was don Oriolo in Valdocco. Hij had noch-
tans een heel goede indruk. Zie daarvoor voetnoot 47 in het eerste deel van
deze studie. Anderzijds zag don Bosco zich op 11 maart 1869 genoodzaakt
op grove tekorten te wijzen. Toen sprak hij alle leden van de jonge societeit
toe. Hij zei: “Ik verlang dus, en jullie horen ervoor te zorgen, dat jullie tijdens
de recreatie altijd te midden van de jongens zijn om met hen te spreken of te
spelen en ook om goede raad te geven.” Zo sprak hij omdat “hij iets bemerkt
had dat hem niet erg beviel. Ik zie er altijd twee, drie, vier of vijf die altijd
bijeenstaan, steeds dezelfden en haast altijd van de anderen verwijderd.” (MB
IX, p. 576; MBN IX, p. 433.) En dat was in de goede periode vóór 1870.
129 Daarover bekloeg don Lazzero zich in de vergadering van 25 november
1882. (PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 253/278) In een circulaire van no-
vember 1873 maande hij de prefecten aan zo te handelen “dat de assistenten
en over het algemeen degenen die enig gezag uitoefenden, gedurende de
speeltijd te midden van de jongens zouden zijn.” (E (m) vol. quarto, p.
179/56-57.)
130 BIESMANS, R., Assistentie…, o.a. p. 110.
131 OE XXIX [100]; Don Bosco passie voor jongeren…, p. 58.
132 BIESMANS, R., Amorevolezza…, p. 100. Zie voetnoot 48 in dit deel.
Toen don Bosco in de vroege jaren zeventig vooral jonge medewerkers ter
beschikking had, vroeg hij hun om tijdens de speeltijd te assisteren. Zij moes-
ten vooral “de groepjes in het oog houden en zich op een vriendelijke en
wellevende manier erbij aansluiten en ze voorzichtig uit elkaar doen gaan.”
(MB X, p. 1020; MBN XB, p. 790)
133 OE XXIX [172/4]. Don Bosco zelf werd ermee geconfronteerd. Dat liet
hij horen tijdens het avondwoordje op 16 juni 1867. Hij vertelde een droom-
verhaal. Vrank en vrij zei hij: “Ik ging dichterbij om te zien of ik iemand
kende. Het waren allemaal jongens van het Oratorio. Velen had ik nooit ge-
zien, maar allen zeiden dat ze jongens van het Oratorio waren. En onder de
velen die ik niet kende, waren er ook enkelen die nu in het Oratorio zijn. Het
zijn die jongens die nooit bij don Bosco komen, die nooit raad komen vragen,
die hem uit de weg gaan, in één woord die don Bosco nog niet kent.” (MB
VIII, p. 842; MBN VIII, p. 678)
134 MB XI, pp. 262-263; MBN XI, p. 206.
135 Zie voetnoot 116 in dit gedeelte. Zie ook in een toespraak van don Bosco
op het tweede Algemeen Kapittel in 1880: “De schoonheid van het oude
Oratorio (la bellezza dell’oratorio antico).“ (FdB 10858 C 7). Ook toen die
nostalgische uitdrukking. In het begin van een avondwoordje op 2 december
1859 moet hij gezegd hebben: “Wat is er mooier in een huis dan dit: namelijk
285

29.6 Page 286

▲back to top


dat de oversten het vertrouwen genieten van hun ondergeschikten! Dat is het
enige middel om van het Oratorio een aards paradijs te maken. Het enige
middel ook om te zorgen dat in huis niemand ontevreden is.” (MB VI, pp.
320-321; MBN VI, p. 234)
136 Zie BIESMANS, R., Amorevolezza…, p. 195 en voetnoot 261 daar.
137 BOSCO, G., Il sistema preventivo…, pp. 85/I en 132/I; Don Bosco passie
voor jongeren…, p. 61.
138 MB IX, p. 576; MBN IX, p. 432. Zie later in “Il sistema preventivo…”
(OE XXIX [100]; Don Bosco passie voor jongeren…, p. 59. Dat zijn mede-
werkers het er niet altijd gemakkelijk mee hadden, daarvan getuigt een per-
soneelsvergadering in augustus 1871. Zie voetnoot 63 in het eerste gedeelte.
139 E (m), vol. quarto, p. 179/56-57. MB X, p. 1103; MB XB, p. 861.
140 Voor de twee citaten uit 1875. Eerst MB XI, p. 222; MBN XI, p. 169. Dan
MB XI, p. 340/voetnoot; p. 583. Verder BIESMANS, R., Amorevolezza…,
pp. 202-203.
141 BOSCO, G., Memorie dell’Oratorio…, pp. 91-92; ID., Herinneringen…,
p. 159. Vgl. MB I, p. 377; MBN I, p. 241.
142 SOLDÀ, G., Don Bosco nella fotografia dell’800, 1861-1888, pp. 77-89;
110-111; 196-198; 200-201. Vgl. de tekening van Alfred Ost in MBN XII, p.
240.
143 Zie ook voetnoten 137 en 138 in dit gedeelte. Zie hiervoor BIESMANS,
R., Assistentie…, pp. 107-113.
144 MOTTO Fr., I “Ricordi confidenziali…, p. 149/83-85. MB X, p. 1043;
MBN XB, p. 809. Zie ook de persoonlijke praktijk van don Bosco in de le-
vensbeschrijvingen van enkele jongeren in: BIESMANS, R., Assistentie…,
pp. 115-116. Over de manier van aanspreken in BIESMANS, R., 1866-1876
don Bosco betrouwbare wegwijzer…, pp. 51-52.
145 Volgens de editie in augustus 1877 met de Italiaanse en Franse tekst naast
elkaar in OE XXVIII [428-429], namelijk “rende affezionato” naast “fait que
les Elèves s’affectionnent de plus en plus à leur Instituteur.” Vgl. BOSCO,
G., Il sistema preventivo…, p. 84/421. Don Bosco passie voor jongeren…, p.
60/4. Al vrij vroeg blijkt dat niet iedere medewerker van don Bosco goed
overweg kon met het gevoelswoord “affezionato.” Reeds in de publicatie van
het Reglement voor de huizen in 1877 werd “affezionato” vervangen door
“avvisato” (beraden of ook bezonnen). Zie OE XXIX [102]. Die versie werd
door don Bonetti overgenomen in het septembernummer van het Bollettino
Salesiano van 1880. Zie BOSCO, G., Il sistema preventivo…, 131/5. Dat
heeft sporen nagelaten. Voor de Franstalige provincies verspreidde bijvoor-
beeld Fr. Desramaut in 1958: “forme des élèves réfléchis” (DESRAMAUT,
Fr. , Saint Jean Bosco, p. 146). In de vernieuwde Constituties heet het nog
altijd “avvisato” en “des élèves réfléchis” (Costituzioni e Regolamenti, s.d.,
p. 238 en Constitutions et Règlements, 1986, p. 238). In de Nederlandstalige
gebieden luidt het: “maakt de leerling zo bedachtzaam dat” (Constituties en
Algemeen Reglement, 1986, p. 255), hoewel de samenhang tussen “bedacht-
286

29.7 Page 287

▲back to top


zaam” en het gevolg “dat de opvoeder steeds de taal van het hart kan blijven
spreken” meer dan raadselachtig is. In Duitstalige provincies loste men de
kronkel in de jaren twintig van de 20ste eeuw op deze wijze op: “Das vor-
beugende Verfahren macht es dem Erzieher möglich mit dem Zöglinge stets
in der Sprache des Herzens zu reden.” (DR. LECHERMANN, Charakterbild
Don Boscos nach Johann Lemoyne, Amberg 1921, p. 50). In 1966 probeerde
K.G. Fischer het met: “Das Präventivsystem ermahnt den Jugendlichen der-
art, dass der Erzieher stets die Sprache des Herzens reden kann” (FISCHER,
K.G., Giovanni Bosco, Pädagogik der Vorsorge, p. 95). In de Constituties
werd het: “wendet sich der Erzieher so an den Jugendlichen, dass er immer
die Sprache des Herzens sprechen kann.” (Konstitutionen und Satzungen,
1984), p. 245.
146 Vgl. BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jongens…, pp. 44-45; 47-
48. Misschien kan een voorval dat enkele jaren geleden plaatsvond, wat meer
licht werpen. Een leerling uit het algemeen vormend onderwijs vond er na
zowat twee jaar niet meer zijn draai. Hij stapte over naar het technisch on-
derwijs in een don Boscoschool. Na een dag of twee kwam hij hoorbaar goed
geluimd thuis. Wat moeder ertoe aanspoorde te vragen of het hem dan zo
goed meeviel in de nieuwe school. Ja ma, zei hij. De leraar heeft me bij mijn
voornaam aangesproken. Ik ben nu geen nummer meer.
Het is veelbetekenend dat salesianen die later dat schrijven aan de medebroe-
ders van Valdocco beginnen te verspreiden, een redactie verkiezen waarin
“amore” eenmaal vervangen wordt door “affetto”: “un’epoca che ricordiam
sempre con amore, perchè l’affetto era quello che ci serviva di regola.” Juist
in het zinsstuk: “omdat genegenheid ons tot norm diende.” (18) Dat is het
geval in o.a. E IV, p. 264 en MB XVII, p. 110 met de genuanceerde vertaling
in MBN XVII, p. 72. Volgens P. Braido is het begrip “affetto” strenger, neu-
traler en dus minder warm. (BRAIDO, P., La lettera…, p. 19.) Het betekent
“gevoel.” Heel algemeen. Als dat zo is, dan ligt die vervanging in de lijn van
de voorgaande: “avvisato” in plaats van “affezionato.” Mocht affetto echter
een synoniem zijn van “affezione”, “attaccamento” (aanhankelijkheid), “tene-
rezza” (tederheid), dan zou dat betekenen dat degenen die de wijziging door-
voerden, de kern van Buzzetti’s uitspraak, wat dat aspect betreft, goed gevat
hebben. (Zie ZANICHELLI, Sinonimi e contrari, Bologna, 1987). In die
richting gaat ook P. Stella wanneer hij amorevolezza omschrijft als “de hou-
ding (of omgang) waardoor men de persoonlijke sympathie, de persoonlijke
genegenheid (affetto), het begrip en het medelijden, het meeleven met de
andere manifesteert.” (STELLA, P., La famiglia Salesiana riflette sulla voca-
zione nella Chiesa di oggi, Turijn, Elle Di Ci, 1972, p. 162).
147 BOSCO, G., Il sistema preventivo…, p. 84/421-423; Don Bosco passie
voor jongeren…, p. 60.
148 Vgl. voetnoot 140 in dit gedeelte. Zie het getuigenis van een oud-leerling
in 1867. Hij schreef: “Ik merkte immers dat u altijd van me houdt en dat u
een genegenheid voor mij koestert, die niet particulier (bijzonder) maar god-
287

29.8 Page 288

▲back to top


delijk is. (…) U hebt mij nooit willen vergeten en met dit briefje wil ik u
daarvoor oprecht danken.” En: “toen ik zag dat u nog altijd van harte van mij
houdt.” (MOTTO, Fr., Ricordi e riflessi di un’educazione ricevuta. Un ex
allievo del primo Oratorio scrive a don Bosco, RSS, jg. VI (11), pp. 363,
365. Is dat ook niet de betekenis van deze reflectie: “Ieder van hen werd mij
zozeer genegen dat zij niet alleen uitermate goed gehoor gaven aan mijn be-
velen, maar er ook op uit waren om een of andere taak toevertrouwd te krij-
gen”? En: “De gehoorzaamheid en de genegenheid van mijn leerlingen
grensden waarachtig aan het dolle.” (BOSCO, G., Memorie dell’Oratorio…,
pp. 146/291-293 en 297-298; ID., Herinneringen…, p. 228.) Vgl. voetnoot 96
in dit gedeelte.
149 Vgl. voetnoot 138 in dit gedeelte.
150 MB VI, p. 889; MBN VI, pp. 662-663. BIESMANS, R., De brief uit Rome
aan de jongens…, p. 41. Zie dit gedeelte voetnoot 113.
151 I verbali del CG 2. Copia pulita di don Barberis, FdB 1857 C 9- 1857 E
12. Zie ook BIESMANS, R., Amorevolezza…, p. 100. Vgl. voetnoten 48 en
132 in dit deel. Tijdens zijn canonieke bezoek aan het huis in Lanzo zag don
Rua zich verplicht te noteren: “De directeur gelieve na te gaan of hij zich
vaker met de jongens kan onderhouden en hun geestelijke en tijdelijke be-
hoeftes kan leren kennen en daardoor kliekvorming en vlucht(pogingen)
voorkomen.” (BRAIDO, P., Don Michele Rua primo autodidatta “Visita-
tore” Salesiana, RSS, jg.16, IX, nr. 1, 1990, p. 160/528-529.)
152 In de vertaling van de redacties B en C is de wending “zich niet meer in
staat voelen” te rechtvaardigen omdat de vermoeidheid werkelijk een hinder-
paal kan zijn. In de definitieve versie, waarin geen excuses meer gelden,
wordt “non si sentono più di far” vertaald als “dat ze geen lust meer voelen”
of “dat ze geen zin meer hebben.” In de Franstalige regio’s houdt men het bij
“beaucoup ne se sentent plus la force de supporter les fatigues d’autrefois.”
(Constitutions et Règlements”, p. 247.) De Duitstaligen hebben echter geko-
zen voor “finden viele sich nicht mehr bereit.” (Konstitutionen und Satzun-
gen, p. 257.)
153 BOSCO, G., Il sistema preventivo…, p. 90; Don Bosco passie voor jonge-
ren…, p. 64. Toch is de vraag gewettigd of de verwaarlozing van hun taak
enkel door vermoeidheid of gemakzucht veroorzaakt werd. Zou het bij enke-
len niet ook een principiële houding kunnen geweest zijn? Zoals sommige
diocesane priesters en overheden er principieel tegen (geweest) waren. Illu-
stratief is wat mgr. Gaetano Tortone in 1868 naar Rome schreef: “Ik heb dat
instituut [het Oratorio van Valdocco] verschillende keren tijdens de speeltijd
bezocht. Ik moet bekennen dat ik altijd een pijnlijke indruk kreeg als ik die
clerici te midden van de andere jongens, die een opleiding voor kleermaker,
timmerman, schoenmaker enz. volgen, zag lopen, spelen, springen en zelfs
een lichte klap tegen het hoofd incasseren met weinig waardigheid aan de ene
kant, met weinig of geen respect aan de andere zijde. De goede don Bosco
(…) besteedt weinig zorg (…) aan het hun tijdig inprenten van die gevoelens
288

29.9 Page 289

▲back to top


voor de waardigheid van de staat die ze willen omhelzen.” (STELLA, P.,
Don Bosco nella storia della religiosità cattolica, vol. I, Zürich, PAS-Verlag,
1968, p. 150.)
154 BOSCO, G., Il sistema preventivo…, p. 83; Don Bosco passie voor jonge-
ren…, p. 58.
155 Naar de geest van het Reglement moesten zij de oversten als vaders be-
schouwen. (OE XXIX 172/art. 7) Zie voetnoot 90 in dit gedeelte. Verande-
ring van gedrag wordt in die brief even nadien ook met zoveel woorden van
hen gevraagd. Zij het vrij eenzijdig met de klemtoon op de gehoorzaamheid:
“Dat dus de gehoorzaamheid de leerling geleide.” In het avondwoordje van
april 1868 kwamen gelijkaardige gedachten voor: “Wanneer de bel klinkt,
laten ze dan prompt gehoorzamen. (…) Laten ze het juk van de oversten niet
afschudden omdat zij hen beschouwen als lastige bewakers, als baatzuchtige
raadgevers en vijanden. Dat ze geen victorie kraaien als ze erin slagen hun
onbekende kwaad te verbergen of hun fouten ongestraft te zien” (MB IX, p.
160; MBN IX, p. 117). Eveneens in het volgende avondlijke verhaal op 1 mei
1868. Daarin is sprake van “opruien tegen de oversten.” (MB IX, p. 163;
MBN IX, p. 119.)
156 BOSCO, G., Il sistema preventivo…, p. 83; Don Bosco passie voor jonge-
ren…, p. 59. De typering “liefdevolle vader” gebruikte don Bosco al in 1873
toen hij in zijn “Herinneringen aan het Oratorio” aan de onvergetelijke pe-
riode met de oudere priester don Calosso terugdacht. Wat die goede man hem
als kleine jongen voorstelde, was: “Verlaat dus een wreedaardige broer en
kom bij mij en je zult een liefdevolle vader hebben” (BOSCO, G., Memorie
dell’Oratorio…, p. 50/452; BOSCO, G., Herinneringen…, p. 106).
157 Zie voetnoten 78 en 99 in het eerste gedeelte van deze studie en voetnoot
37 in dit deel.
158 BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, pp. 283-284. Ik heb dat uitgewerkt
en aangevuld in BIESMANS, R., “Die Liebe des hl. Franz von Sales soll mir
in allem Vorbild sein”, Benediktbeuern, 1994, pp. 44-66. ID., Fatti amare…,
pp. 5-41.
159 BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, p. 402/79. Niet opgenomen in MB
XVII, p. 256.
160 MB VI, pp. 320-321; MBN VI, p. 234. Cursieve letters in de tekst van de
Memorie. Zie verder voetnoot 178. Het is mogelijk dat een uitspraak uit de
eerste brief van de H. Johannes invloed uitoefende. De lering luidt: “Liefde
laat geen ruimte voor vrees. De volmaakte liefde drijft de vrees uit.” Een
gedachte die ook de H. Augustinus beïnvloedde: “Perfecta dilectio foras mit-
tit timorem.” (MIGNE, J.-P., Augustini opera omnia, vol. 1, Parijs, 1877, p.
1450.)
161 BRAIDO, P., Don Bosco per i giovani: “L’Oratorio” una “Congregazi-
one degli Oratori”, Rome, LAS, 1988, pp. 63-64. ID., Don Bosco educa-
tore…, pp. 138-139. De varianten in de redacties en kopieën geven te kennen
289

29.10 Page 290

▲back to top


hoe don Bosco en de kopiisten worstelden met de juiste weergave van zijn
idee.
162 MOTTO, Fr., I “Ricordi confidenziali…”, p.146/23. Opnieuw van Don
Bosco vertrekken, Brussel, Don Bosco Centrale, 2008, p. 231. Met een vrije
vertaling van de versie van 1886.
163 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, pp. 263-264. Zie de voetnoot 124 in dit
gedeelte. Zie ook MB X, p. 316; MBN XA, p. 256 en BIESMANS, R., 1866-
1876 don Bosco betrouwbare wegwijzer…, pp. 42-43. Dat zij wel degelijk
“genegenheid” en daarnaast “eerbied, respectvol ontzag” bedoelden, blijkt uit
het verslag enkele maanden tevoren. Daar gebruikten ze de woorden “gene-
genheid” (amore) en eerbied of ontzag (stima). Zie PRELLEZO, J.M., Val-
docco…, p. 262/44. De gelijktijdigheid is ook aanwezig in een pedagogisch
werk van broeder Agathon (1835). P. Braido citeert tweemaal uit zijn werk.
Een eerste citaat is: “Hij [de leraar] wil zich door hen ook doen achten en
respecteren.” Een tweede: “Die autoriteit verwerft men ook nog door de
zachtheid met de krachtdadigheid te verbinden en de liefde (amore) met de
vrees (timore)” in: BRAIDO, P., Prevenire…, pp. 116-117.
164 MB X, pp. 307-310, 315; MBN X A, pp. 248-250, 255.
165 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 262/43-45. BIESMANS, R., 1866-1876
don Bosco betrouwbare wegwijzer…, p. 40.
166 TEPPA, A.M., Avvertimenti…, p. 16 (in het Italiaans: “col farsi stimare,
rispettare ed amare”) en p. 43. Het is eveneens mogelijk dat men kennis had
van de Italiaanse uitgave van een werk van Charles Rollin, namelijk “Della
maniera d’insegnare e studiare le belle lettere” uit 1828. Voor hem bestond
de bekwaamheid van een directeur voor alles “in het zich geacht en bemind
maken (nel farsi stimare ed amare), in het winnen van hun vertrouwen.”
(BRAIDO, P., Breve storia del “Sistema Preventivo”, Rome, LAS, 1993, p.
57). Ook daar beide componenten met die termen naast elkaar geplaatst. Bij
C. Rollin lezen we ook: “Dus een gelukkige mengeling van zachtheid en
gestrengheid, van liefde (amore) en vrees (timore).” “Zulk type leraar zal
weten zich te doen vrezen (temere) en te doen beminnen (amare)” (BRAIDO,
P., Breve storia..., p. 56). Daar dus de combinatie vrezen en houden van.
Vrezen echter voorop, maar meteen wordt gelijktijdigheid gesuggereerd. In
zijn lessen pedagogie zal G. Barberis in de jaren negentig de jeugdige salesi-
anen nog (of weer?) de gelijktijdigheid en gelijkwaardigheid voorhouden:
“De assistent zal de middenweg weten te houden zodat hij bemind en ge-
vreesd (met ontzag benaderd ) wordt” (BARBERIS, G., Appunti…, p. 342).
Misschien wilde hij rekening houden met hun jeugdige leeftijd.
167 Over de periode waarin die Memorie ontstonden, zie BOSCO, G., Memo-
rie dell’Oratorio…, pp. 18-19 en 6. Citaat, ibid., p. 71/907-909. Zie ook
BOSCO, G., Herinneringen…, p. 131.
168 MOTTO, Fr., I “Ricordi confidenziali…”, p. 151/varianten bij regel 13,
volgens een correctie van don Bosco in het handschrift E; pp. 134-135; 140-
290

30 Pages 291-300

▲back to top


30.1 Page 291

▲back to top


141; 144. Vgl. FdB 1.362 E 5. Zie ook MB X, pp. 1040-1041; MBN XB, pp.
805-806.
169 BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, pp. 288/3-4 en 289/7-10. Een op-
voedingsproject in dialoog…, pp. 27 en 29. In 1941 gaf don E. Ceria nog de
voorkeur aan die formulering in: CERIA, E., Annali della società salesiana
dalle origini alla morte di S. Giovanni Bosco (1841-1888), Turijn, SEI,1941,
p. 665.
170 BOSCO, G., Il sistema preventivo…, p. 91/532. Don Bosco passie voor
jongeren…, p. 65.
171 MB XIII, p. 826; MBN XIII, p. 742. In het Italiaans luidt dat: “Vedi, se
vuoi essere obbedito e rispettato, fatti voler bene.” Hij spreekt hem met je
aan. Hij gebruikt de familiare uitdrukking “voler bene”, niet het formelere
“amare.” En in plaats van het niet zo eenduidige “temere” het direct ver-
staanbare “rispettare.” Zie de opvattingen van broeder Agathon in voetnoot
148.
172 Brief in MB XIII, p. 980: “I giovani mi amano e rispettano.” Over de om-
standigheden zie MB XIII, pp. 692-694; MBN XIII, pp. 624-626.
173 MB XIV, p. 513; MBN XIV, pp. 431-432. Volgens de notities die G. Bo-
netti in 1880 publiceerde in het septembernummer van het Bollettino salesia-
no, jg. IV, nr. 1, 1880, p. 11. ( Ook MB XIV, p. 510; MBN XIV, p. 429.)
174 BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, p. 329/97; Over de grens…, p. 35.
Italiaans: “E cerchiamo prima di farci amare che temere.” Letterlijk: “En
laten wij ons inspannen om ons te laten beminnen liever dan ons te doen
vrezen.” De wending “prima di (…) che” betekent “liever” of “veeleer.” De
versie lijkt heel sterk op die van C. Rollin, een Franse auteur die onder meer
via A. Monfat niet onbekend was in Valdocco. Ze luidt: “Omdat men ze in
praktijk gebracht ziet door personen die over de zeldzame gave beschikken
om zich te doen vrezen en zich nog meer te doen beminnen.” (BRAIDO, P.,
Breve storia…, p. 56.) Ook bij hem is het een kwestie van gradatie. Dat
strookt met de benedictijnse traditie: “et studeat plus amari quam temeri” (en
hij - de abt - moet ernaar streven meer bemind dan gevreesd te worden.” (Re-
gel, hoofdstuk LXIV, p. 15.) Vgl. H. Augustinus, Praecepta (Regel van de H.
Augustinus), pp. 7, 13. Agathon, broeder van de christelijke scholen, drukte
het zo uit: “Ver van zich voor te nemen zich enkel te doen vrezen (respecte-
ren) is zijn voornaamste doel vertrouwen te winnen.” (BRAIDO, P., Preveni-
re…, p. 116.)
175 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 292/5-6.
176 E IV, p. 13. MB XVII, p. 309; MBN XVII, p. 231.
177 MOTTO, Fr., I “Ricordi confidenziali…”, p. 151/13. MB X, p.
1041/voetnoot 2; MB XB, p. 806/voetnoot 2. Bovendien zou don Bosco die
definitieve tekst beëindigen met het algemene besluit: “Dat is als een testa-
ment dat ik voor de directeuren van de huizen bestem.” Met daarbij in een
variant: “En op bijzondere wijze voor de directeur van het Moederhuis in
Turijn” (MOTTO, Fr., I “Ricordi confidenziali…”, p. 159/183). Zo is het te
291

30.2 Page 292

▲back to top


begrijpen dat A. Amadei in het Xde deel van de Memorie biografiche, dat in
1939 gepubliceerd werd, die vorm van het motto op kop plaatste van een
reeks uitgelezen, pertinente richtlijnen van don Bosco (MB X, p. 1047; MBN
X B, p. 812). Zie ook voetnoot 162 in dit deel.
178 MB VII, p. 503; MBN VII, p. 393. Vgl. voetnoten 39 en 160 in dit gedeel-
te van de studie. Zie ook BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jon-
gens…, p. 28/voetnoot 12. We mogen denken aan beïnvloeding door F. Apor-
ti, een professor opvoedkunde in Turijn. Rond 1844 hield hij zijn studenten
dit voor: “Geduld oefenen zoals een vader” en “met hen (de kinderen) leven
als wijze vriend en raadgever en directeur, van hen houden als van eigen
kinderen.” (APORTI, F., Scritti pedagogici, raccolti e illustrati da A. Gamba-
ro II, Turijn, 1945, p. 51. Vgl. BRAIDO, P., Prevenire…, p. 109.) Interessan-
te informatie over de relaties van don Bosco met F. Aporti tijdens de tweede
helft van die jaren veertig in MB II, pp. 188-189; 209-219; 398; MBN II, pp.
118-119; 132-138; 245-246. Bij nader toezien is het niet uit te sluiten dat don
Bonetti een of andere gedachte die don Bosco pas later tot uitdrukking heeft
gebracht, in die aantekeningen verwerkt heeft.
179 MB X, p. 20; MBN XA, p. 16.
180 E (m), vol. secondo, p. 59. MB VIII, p. 875; MBN VIII, p. 705.
BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jongens…, p. 31. Zie voetnoot 39
in dit gedeelte van deze studie.
181 TEPPA, A.M., Avvertimenti…, p. 22. Nog vroeger kon don Bosco kennis
gemaakt hebben met het boek “Le dodici virtù di un buon maestro accennato
dall’Ab. De la Salle” (1835) van Agathon, broeder van de christelijke scho-
len. Hij schreef: “Liefde wordt gewonnen door liefde. Een onderwijzer (le-
raar) moet dus voor alles en boven alles tegenover hen [de leerlingen] de
gevoelens van een vader koesteren.” (BRAIDO, P., Prevenire…, p. 117.)
Anderzijds weten we dat don Bosco al rond 1854 in een ontwerp van een
“Reglement van het Oratorio van de H. Frans van Sales voor de externen”
schreef: “Hij [de directeur] moet zich voortdurend vriend, kameraad en broer
van allen tonen.” Zie BOSCO, G., Regolamento dell’Oratorio di S. Frances-
co di Sales per gli esterni in BOSCO, G., Scritti sul sistema preventivo
nell’educazione della gioventù, (a cura di P. Braido), Brescia, La Scuola,
1965, p. 364 en p. 360/voetnoot 1.
182 E (m), vol.quarto, p. 278.
183 Voor beide citaten BOSCO, G., Memorie dell’Oratorio…, pp. 47/397-
398; 120/757-760; ID., Herinneringen…, pp. 103 en 194.
184 E (m), vol. quarto, p. 142. MB X, p. 1183; MBN XB, p. 933.
185 OE XXIX [107] en [112]. Don Bosco passie voor jongeren…, p. 64 en
Een opvoedingsproject in dialoog…, p. 30. Zie voetnoot 41 in dit gedeelte
van deze studie.
186 OE XXIX [35-36]
187 E III, p. 360. Zowat een maand later herinnerde hij don Ronchail, direc-
teur in Nice, met een postscriptum bij een brief in augustus 1878 aan een van
292

30.3 Page 293

▲back to top


zijn voornaamste opdrachten. Die luidde: “Vergeet nooit dat je vader van
allen bent, dat je zo dient te handelen dat je allen naar Jezus leidt.” (E III, p.
380.) Daar beperkte hij zich dus tot het aspect “vaderschap.”
188 Zie voetnoot 42 in dit gedeelte en voetnoot 63 in het eerste deel van deze
studie. Terloops wil ik hier een bedenking van P. Braido citeren over de he-
dendaagse vernieuwing in de functie van de opvoeder. “Dat brengt een radi-
caal nieuwe manier van interpreteren en uitproberen van de idee en de rol van
“vader”, “broer” en “vriend” met zich mee.” (BRAIDO, P., Prevenire…, p.
401.)
189 BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, p. 412/251-252.
190 OE XXIX [35].
191 BOSCO, G., Memorie dell’Oratorio…, p. 50/450-463; ID., Herinnerin-
gen…, pp. 105-106. BOSCO, G., Il sistema preventivo…, p. 83/392; Don
Bosco passie voor jongeren…, p. 59.
192 BOSCO, G., Memorie dell’ Oratorio…, p. 71/909; ID., Herinneringen…,
p. 131. Zie ook voetnoot 167 in dit deel. Wat de oud-leerlingen betreft zie
voetnoot 40 in dit gedeelte. Hierna over zijn vriendschap met L. Comollo
Memorie dell’Oratorio…, p. 95/209-213; Herinneringen…, p. 163.
193 OE XI [89]. BOSCO, G., Leven van den dienaar Gods…, p. 66.
194 BOSCO, G., Memorie dell’Oratorio…, p. 120/756-761; ID., Herinnerin-
gen…, p. 194.
195 Zie voetnoot 178 in dit deel. Zie de tekst via voetnoot 99 in deel I.
196 OE XXVII [55]. Vergelijk met de inleiding van de editie Constituties van
de Sociëteit van den H. Franciscus van Sales, 1938, p. 67.
197 OE XXIX [232]. Constituties en Algemeen Reglement, 1986, pp. 235-236.
198 MB XIII, p. 304; MBN XIII, p. 269. Volgens gegevens van don Lemoyne
(MB XII, p. 845) moet don Bosco al veel vroeger de woorden van de Hande-
lingen geciteerd hebben. Zie eveneens MB XIV, p. 845.
199 ASC 046; FdB 1.858 C 6 en 8-9. Verbale del 2° Capitolo Generale 1880,
quaderno Barberis I, pp. 75 en 78. Zie paginering ROCHOWIAK, J., Il
Capitolo Generale 2° della società salesiana (1880), Benediktbeuern 1993.
Ibid., pp. 113, 114-115. De eerste verbindingsstreep bestond voor hem in het
maandelijkse rendiconto.
200 BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, pp. 428-429. Constituties en Alge-
meen Reglement, 1986, p. 284.
201 BOSCO, G., Memorie dell’Oratorio…, pp. 71-72. ID., Herinneringen…,
p. 132.
202 E (m), vol. primo, p. 453. BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jon-
gens…, p. 28.
203 MB XII, p. 610; MBN XII, p. 473. Die eenheid van de salesianen en de
jongens vroeg hij ook voor een bijzondere gebedsintentie in 1874 (E (m), vol.
quarto, p. 255 en MB X, p. 1107; MBN XB, p. 866). Zelfs vrij onbekende
toehoorders durfde hij oproepen te handelen naar de geest van de eerste chris-
tenen. Op 14 april 1876 hield hij in Rome een toespraak voor de leden van de
293

30.4 Page 294

▲back to top


academische kring Arcadia. Fijntjes en gedurfd spoorde hij hen aan: “Laten
ook wij, naar het voorbeeld van de eerste christenen, één hart en één ziel
vormen om de ernstige gevaren die ons omringen, te bezweren.” (MB XII, p.
641.) Over de omstandigheden zie MB XII, pp. 159-160; 171-173; MBN XII,
pp. 120-121; 129-130.
204 Zie daarvoor BRAIDO, P., La lettera…, p. 33/17. In een uitgave voor
meisjes herinnerde don Bosco er in 1883 aan dat de H. Augustinus de ge-
hoorzaamheid “de moeder en de behoedster van alle deugden” noemde. (OE
XXXIII [190]). Vgl. BIESMANS, R., 1876-1884 Doelstellingen …, pp. 172-
173. Dat beeld kan hier invloed uitgeoefend hebben.
205 Zo in MB XVI, p. 16; MBN XVI, p. 6. Het betreft een droomverhaal uit
midden augustus 1883 met de vraag: “Maar wat moet ik aan onze medebroe-
ders zeggen?”
206 Beide citaten uit E (m), vol. primo, pp. 614-615. MOTTO, Fr., I “Ricordi
confidenziali”…, pp. 148/65 en 147/41-42.
207 Zie voetnoot 83 in dit gedeelte van de studie.
208 BRAIDO, P., Prevenire…, p. 117/1. BIESMANS, R., Amorevolezza…, p.
197. “Il ridere con essi” meen ik te mogen verstaan als het afwijzen van
“schertsen” (ischerzare) zoals bij F. Aporti. Dat zou neerkomen op het ver-
oordelen van samen met de jongens te schertsen. Waarschijnlijk vooral door
dubbelzinnige geestigheden te vertellen en te laten vertellen. Zie don Bosco’s
raadgevingen aan Vacchina via voetnoot 170 in dit gedeelte. Ook P. De Da-
mas wees op het gevaar van familiariteit of familiaire omgang. Hij schreef:
“Gedurende de speeltijd mengen zij zich onder de jongens die niet spelen.
(…) Beurtelings maken zij zich tot kinderen met de kinderen zonder nochtans
de waardigheid af te leggen die respect afdwingt, of af te dalen tot die famili-
ariteit die door misprijzen gevolgd wordt.” In: DE DAMAS, P., Le surveil-
lant…, p. 288.
209 MB XI, p. 222; MBN XI, p. 169. Zie ook voetnoot 140 in dit gedeelte.
210 Voor de hele alinea BOSCO, G., Memorie dell’Oratorio…, pp. 53/527-
536; 59/663-664; 92/149-152; 95/201; 95/212. BOSCO, G., Herinnerin-
gen…, pp. 110; 118; 159; 163. Zie ook BIESMANS, R., Amorevolezza…, pp.
190-192.
211 BOSCO, G., Cenni storici della vita del chierico Luigi Comollo, Turijn,
1844, OE I [63-64].
212 Het is in zekere zin een voorbode van het pedagogische onderscheid in de
Algemene Artikelen (1877). Zie BRAIDO, P., Don Bosco educatore …, pp.
288/9-10; 290/15-16; Een opvoedingsproject in dialoog…, pp. 27-30.
213 In het Italiaans “fuggite la famigliarità.” Dat is een herhaling van een be-
zorgdheid die hij kort tevoren uitsprak tijdens de retraite in september (?)
1875 in Lanzo. Daar drong hij aan op het vermijden (vluchten) van het zich
onderhouden (la famigliarità) met personen van het andere geslacht. Ook van
familiariteit met personen van hetzelfde geslacht. Zie MB XI, pp. 581 en 583
294

30.5 Page 295

▲back to top


en BIESMANS, R., 1866-1876 don Bosco betrouwbare wegwijzer…, pp. 44-
45/voetnoot 2.
214 MB XI, p. 390; MBN XI, p. 301. CHIALA, C., Da Torino alla Repub-
blica Argentina, Letture Cattoliche, 286-7, 1876, pp. 58-60. Aan don Chiala
werd een tijd lang de correspondentie met de missionarissen toevertrouwd.
215 BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, p. 207/46. Constituties en Alge-
meen Reglement, 1986, p. 281.
216 Dat vertalers het niet gemakkelijk hebben, blijkt uit de Franse en Duitse
teksten. In het Frans: “de la charité, des marques d’affection et de bienveil-
lance particulière” (Constitutions et Règlements, 254). Duits: “Liebe, geprägt
von Liebenswürdigkeit und besonderem Wohlwollen” (Konstitutionen und
Satzungen, p. 266). Zie ook de geslaagde vertaling in MBN XI, p. 301.
217 In het Italiaans: “Abbiate carità, amabilità…” Zie BRAIDO, P., Don Bos-
co educatore…, pp. 194-195. Eveneens E II, p. 517 en CERIA, E., Annali…
(1841-1888), p. 255. In beide laatste teksten wordt het vijfde onderwerp dui-
delijk van de overige vier onderscheiden en voor het persoonlijke gedrag van
de salesianen bedoeld. Over de inwisselbaarheid van bepaalde termen zie
BIESMANS, R., Amorevolezza…, pp. 222-236.
218 TEPPA, A.M., Avvertimenti…, pp. 44 en 25. Zie daar ook bladzijde 40.
219 BRAIDO, P., I molti volti dell’amorevolezza”, Revista di Scienze
dell’Educazione, (37), 1999, p. 28. BIESMANS, R., Amorevoleza…, p. 34.
In een soort vademecum noteerde don Rua rond 1874-1875 een aantal punten
waaraan hij aandacht wilde schenken tijdens zijn officiële bezoeken aan de
huizen. Onder de rubriek “Jongeren” vermeldde hij de steekwoorden: “IJver
voor de studie en “familiariteit” met de leraren, assistenten en oversten”
(BRAIDO, P., Don Michele Rua primo autodidatta “Visitatore”…, p. 139).
Of don Rua dat positief of eerder negatief bedoelde, valt echter moeilijk uit te
maken. In de verslagen die hij in de periode 1874-1876 opstelde, valt dien-
aangaande geen spoor te bekennen. Het gaat in ieder geval om de houding
van de jongeren zelf. Zie ook BIESMANS, R., 1866-1876 don Bosco be-
trouwbare wegwijzer…, pp. 44-45.
220 BOSCO, G., Il sistema preventivo…, p. 83/381-383; 391-393. Don Bosco
passie voor jongeren…, pp. 58-59. Over het gebruik en bijgevolg de mogelij-
ke invloed van don Bosco’s kleine traktaat zie het eerste gedeelte via voetno-
ten 36 en 76. Ook PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 258/708.
221 VESPIGNANI, G., Un anno alla scuola del Beato Don Bosco (1876-
1877), Turijn, SEI, 1932, pp. 67-68. De broodjes werden toen ‘s morgens met
een paar slokken water aan de pomp verorberd. Met “herovering” bedoelde
don Bosco waarschijnlijk een soort “tweede match”, “revanchematch” nadat
hij de eerste blijkbaar verloren had. Tijdens het stagejaar gebruikte don Bos-
co het beleefde “u.” Zie voetnoot 98 in dit gedeelte.
222 MOTTO, Fr., I Ricordi confidenziali…, p. 155/varianten bij de regels 90-
91 en pp. 140-141; FdB 1.363 A5. Zie ook deel VIII voetnoot 122.
295

30.6 Page 296

▲back to top


Een gelijkaardig voorbehoud moeten we waarschijnlijk maken betreffende
een anekdote in het vijfde volume van de Memorie biografiche (MB V, pp.
917-918; MBN V, p. 565). Daar vertelt G.B. Lemoyne over een ontmoeting
van don Bosco met kardinaal Tosti in 1858. De kardinaal had hem gevraagd
de jongens van het Sint-Michielstehuis in Rome toe te spreken. Nadien had
hij een gesprek met don Bosco over het meest geschikte opvoedingssysteem.
Nu “was don Bosco steeds meer ervan overtuigd”, zo schrijft don Lemoyne,
“dat de leerlingen van dat tehuis niet spontaan, gemoedelijk, vertrouwelijk
omgingen met de oversten (non avevano famigliarità). Integendeel. Zij waren
bang voor hen. Daarom zei hij: “Kijk, Eminentie, het is onmogelijk de jon-
gens goed op te voeden, als zij geen vertrouwen hebben in de oversten.” (Zie
ook voetnoot 127 in dit gedeelte.) Tot slot van de anekdote volgde het ver-
haal over de aanpak van don Bosco om contact te krijgen met de jongens op
de Piazza del Popolo. Dat voorval herinnert aan de ontmoeting van don Bos-
co met Michele Magone en zijn kameraden aan het station van Carmagnola,
die don Lemoyne even voordien beschreven had. (MB V, pp. 738-739; MBN
V, pp. 457-458.) Daarbij rijzen vragen. Vooreerst of G.B.Lemoyne over een
goede, gedetailleerde bron betreffende dat gesprek in 1858 kon beschikken.
Vervolgens of hij het onderhoud tussen de kardinaal en don Bosco niet
veeleer stoffeerde met woorden en wendingen uit het schrijven van 1884. De
overeenkomsten in gedachten zijn overduidelijk, de bewoordingen soms let-
terlijk.
223 MB XIV, pp. 513-514; MBN XIV, pp. 432-433. BIESMANS, R., Amore-
voleza…, p. 99. Vgl. voetnoot 173 in dit gedeelte. Geen wonder dat een oud-
leerling, G. Ballesio, in 1888 op een ontwapenende wijze over don Bosco
getuigde. Hij schreef: “D. Bosco was voor ons een voorbeeld van echte chris-
telijke minzaamheid (cristiana amorevolezza, christelijke beminnelijkheid,
vriendelijkheid) en in zijn leiding vermeed hij het kunstmatige formalisme,
de gestrengheid die als het ware een afgrond delft tussen wie beveelt en wie
gehoorzaamt. Liefhebbend en mededeelzaam oefende hij gezag uit. Hij inspi-
reerde respect, vertrouwen en genegenheid. En onze zielen openden zich voor
hem met innige, blijde en volledige overgave. Wij wilden allemaal bij hem
biechten gaan.” (BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, p. 277/commentaar.)
Zie voetnoot 91 in dit gedeelte.
224 Bollettino salesiano, jg. IV, nr. 9, p. 12. Vgl. MB XIII, p. 149; MBN XIII,
p. 127. Zie ook BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jongens…, p. 47.
225 FdB 1.857 C 9 en 1.857 C 11. Zie ook voetnoten 49, 134, 151 in dit ge-
deelte. Over de inwisselbaarheid van woorden en begrippen zie STELLA, P.,
Don Bosco nella storia… II, p. 465-466.
226 Voor de twee citaten zie BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, pp.
332/156-160 en 333/186-200. Over de grens…, pp. 39 en 41. De laatste drie-
vier jaar voor zijn dood in 1888 heeft don Bosco niet veel meer geschreven.
In het begin van 1884 begon hij nochtans nog aan een voortzetting van zijn
Herinneringen. Daarin vinden we een aanbeveling aan de directeuren. Ze
296

30.7 Page 297

▲back to top


werd waarschijnlijk rond 1885-1886 geschreven. “Over het algemeen moet
de directeur van een huis vaak en met grote familiariteit contact nemen met
zijn medebroeders.” (BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, p. 428/671-672.)
Het gaat niet om pastoraal-pedagogische relaties met jongeren, maar het be-
vestigt hoe belangrijk die karakteristieke omgangsvorm voor hem was.
227 TEPPA, A.M., Avvertimenti…, pp. 43-44.
228 BRAIDO, P., Prevenire…, p. 108. Zie ook voetnoot 126 in dit deel. Daar
is de parafrase met “zien” van E. Ceria belangrijk. De jongeren moeten kun-
nen zien, waarnemen dat men hen graag ziet, dat men echt van hen houdt.
Dat wil natuurlijk ook zeggen dat de opvoeders “moeten laten zien”.
229 Ibid., p. 108.
230 BRAIDO, P., La lettera…, p. 35/24-29 en p. 38-39/70-76.
231 De band tussen familiariteit en zich klein maken, herinnert aan de tekst
over het toedienen van straffen in januari 1883. Daar werd over Jezus gezegd
dat hij “met zoveel vertrouwelijkheid en familiariteit met de zondaars omging
dat heel wat mensen er versteld van stonden.” Zie BRAIDO, P., Don Bosco
educatore…, p. 332/156-160; Over de grens…, p. 39. In het handschrift B
gebruikte don Lemoyne naast “portare” (dragen, op zich nemen) ook “sop-
portare” (verdragen). Voor de jongens gaat het om “miserie” (morele be-
perktheden, tekorten, ellende), voor de salesianen om “infermità” (zwakhe-
den).
232 Don Rua meende er goed aan te doen het voornaamwoord “io” (ik) in te
voeren. BRAIDO, P., La lettera…, p. 43/ variant bij regel 75.
233 Buzzetti gebruikte daar inderdaad de vertrouwelijke jou-vorm.
234 BRAIDO, P., - ARENAL LLATA, Rogchio, Don Giovanni Battista Le-
moyne…, p. 157/5-9. Zie ook BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de
jongens…, p. 26.
235 MB XIV, p. 514; MBN XIV, p. 433. Zie ook voetnoten 173 en 223 in dit
gedeelte.
236 Frans van Sales schreef: “Als een mens weet dat hij door iemand bemind
wordt, dan voelt hij zich gestuwd om wederkerig te beminnen.” (FRANÇOIS
DE SALES, Traité de l’amour de Dieu, Parijs, Monastère de la Visitation,
1995, Livre VII, ch. VIII, p. 305). Het is mogelijk dat don Bosco of don Le-
moyne of beiden die tekst kenden. In het Frans staat er: “Si un homme sait
d’être aimé.” Don Bosco gebruikte meermaals de werkwoorden “sapere” en
“conoscere”.
237 Don Bosco ci parla di educazione, (a cura di G. B. Bosco), Turijn, Elledi-
ci, 1999, p. 45.
238 Zie de tekst in het eerste gedeelte van deze studie via voetnoot 27. In 1867
schreef een oud-leerling in een brief aan don Bosco: “Ik zie in u iemand die
mijn ziel helemaal zou kunnen (willen) omkeren. Ik was verward, verrukt,
gefascineerd (“eletrizzato”) door uw redeneringen.” (MOTTO, Fr., Ricordi e
riflessi di un’educazione ricevuta..., p. 365.) Een gelijkaardig metaforisch
gebruik wordt ook op onze dagen nog toegepast. “ Ik heb een soort elektrici-
297

30.8 Page 298

▲back to top


teit met kinderen.” Uit een interview met Hadise, “Ik speel graag mijn vrou-
welijkheid uit” in Magazine 27 september 2008, p. 14. Don Bosco moet wel
meer metaforen uit de wereld van de techniek gebruikt hebben. Een van zijn
clerici schreef hem in juni 1860: “Daarom vraag ik u mij met de methode die
u eigen is, te magnetiseren, u voor mij in te zetten en een manier te vinden
om mij te troosten.” (MB VI, p. 592; MBN VI, p. 439.) Magnetiseren in de
betekenis van “aantrekken, fascineren.”
239 Om een goed inzicht te krijgen in de herhaling, kan men gebruik maken
van de voetnoten 90-96 in dit gedeelte van de studie. Over die openhartigheid
en gemoedelijke omgang door de jongens getuigde kardinaal G. Cagliero na
het overlijden van don Bosco. Hij zei: “Wij, jongens van het Oratorio, be-
schouwden hem als een heel tedere vader. En wij hadden tegenover hem een
vertrouwen en met hem een gemoedelijke omgang (famigliarità) die meer
dan kinderlijk waren.” (MB XVIII, p. 583; MBN XVIII, p. 448.)
240 Zoals het past in de Regel van Benedictus, hoofdstuk LXIV, p. 13. Een
teken van de bekendheid en het gebruik van dat citaat onder de medebroe-
ders, zij het misschien pas in latere periodes, zie MB XIV, p. 112; MBN
XIV, p. 86.
241 Over de grens…, 38; BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, p. 332/148-
149.
242 MB XIV, p. 850. Toch mag terecht de vraag gesteld worden of het hier
om een “vroeger” dan wel om een later gegeven raad gaat. Later in de zin van
pas uitdrukkelijk gegeven en geschreven in het nu behandelde schrijven aan
de medebroeders in Valdocco.
243 MB VI, p. 389; MBN VI, p. 289. Een andere uitspraak: “Jongeren merken
alles.” (MB XIV, p. 845.)
244 MB IX, p. 572; MBN IX, p. 430.
245 MB XIV, p. 845. Vgl. voetnoot 47 in dit deel. Zich baserend op de kro-
niek van Domenico Ruffino (periode 1861-1864) bericht don Lemoyne dat
don Bosco in een gesprek de jongeren en meteen een paar aanwezige clerici
al in 1861 opriep: “geen wrok te koesteren en jaloersheden de kop in te druk-
ken.” En ook “geen lang gezicht te zetten als voor een of andere dienst de
voorkeur aan anderen gegeven wordt.” (MB VI, p. 998; MBN VI, p. 745.)
246 Over de vrees populariteit te verliezen en ze op verkeerde wijze te winnen,
zie een van de samengelezen richtlijnen in MB XIV, p. 849. Niet vertaald in
MBN. Enkele gedachten vertonen overeenkomst met beoordelingen van don
Francesia in 1883. Zie de tekst via voetnoot 80 in deel I.
247 MB IX, p. 574; MBN IX, p. 431.
248 Meer daarover in BIESMANS, R., Amorevolezza…, pp. 196-205.
249 Ibid., pp. 202-203. MB XI, p. 583. Vgl. met de rondzendbrief van 12 ja-
nuari 1876. (MB XII, p. 26; MBN XII, pp. 15-16 en E III, p. 8.)
250 OE XXIX [103]; Don Bosco passie voor jongeren…, p. 61.
251 MB XVI, pp. 416-417; MBN XVI, p. 323. Vgl. DESRAMAUT, Fr., Don
Bosco en son temps…, pp. 1226-1227.
298

30.9 Page 299

▲back to top


252 E IV, p. 250. MB XVII, p. 17; MBN XVII p. 4.
253 OE XXIX [128/10]. Die gedachte nam don Lemoyne op onder de uitspra-
ken die don Bosco vaak herhaalde. Zie daarvoor MB VI, p. 389; MBN VI, p.
289. De tekst luidt: “Ja zeker, de oude tijd van het Oratorio zal steeds blijven
bloeien, als men steeds maar blijft streven naar de eer van God. Als we echter
onze eigen roem zoeken, zal er ontevredenheid ontstaan, verdeeldheid, wan-
orde.” Die formulering zelf die in het zesde deel van de Memorie biografiche
voorkomt, kan natuurlijk geïnspireerd zijn door het schrijven van 1884.
254 OE XXXVI [270-271]. Gepubliceerd werden die besluiten pas in 1887.
255 In latere Italiaanse handschriften en uitgaven ging zelfs die woordelijke
band verloren. Don Lemoyne zelf accepteerde immers op een bepaald mo-
ment de vervanging van “amore” door “carità.” Die versie zette zich via de
Memorie Biografiche (MB XVII, p. 111) en Epistolario (E IV, p. 266) door
tot in de Constituties van de salesianen en de Dochters van Maria Hulp der
Christenen. De Nederlandse, Duitse en Franse vertalingen hebben daaraan
geen aandacht geschonken. De akten van de Hoofdraad (1920) en don B.
Fascie in 1927 publiceerden nochtans de oorspronkelijke redactie. (Atti del
Capitolo Superiore van 1920; FASCIE, B., Del Metodo educativo di don
Bosco, Turijn, SEI, 1931, p. 77.)
“Perchè” in de C-redactie werd met “omdat” vertaald. Het is niet louter een
kwestie van leestekens. De vraagtekens ontbreken er inderdaad. Het is ook
een kwestie van betekenis in de gegeven samenhang.
256 Het was trouwens een Reglement dat geleidelijk uit jarenlange ervaringen
ontstaan was. Toch wil ik hier ook herinneren aan enkele bladzijden in MB
XIV, pp. 838-850. Tijdens de avondlijke toespraken in april-mei 1868 laat
don Bosco duidelijk horen dat ook voor de jongens dat Reglement en die
regels volstaan. Die moeten ze onderhouden. (MB IX, pp. 160, 173; MBN
IX, pp. 116, 129.)
257 Meer daarover in BIESMANS, R., Assistentie…, pp. 71-80. OE XXIX
[100]; Don Bosco passie voor jongeren…, p. 59.
258 OE XXIX [99-100]; Don Bosco passie voor jongeren…, pp. 58-59. Hoe-
zeer don Bosco overtuigd was dat zijn systeem moeilijker was, blijkt uit de
woorden: “Voor de opvoeders houdt het wel een paar moeilijkheden in.” Zie
OE XXIX [106]; Don Bosco passie voor jongeren…, p. 64. Zie ook voetnoot
153 in dit gedeelte van de studie.
259 OE XXIX [101]; Don Bosco passie voor jongeren…, p. 60. Zie ook de
inleiding tot het geschrift over de straffen. (BRAIDO, P., Don Bosco educa-
tore…, pp. 325-326; Over de grens…, p. 30.)
260 Zie eerste gedeelte voetnoten 86-89. Vooral voetnoot 89. Wat de toevoe-
ging betreft, zie deel VIII.
261 Voor het geheel van de citaten zie ASC D 5790263; FdB 1.864 B2 en
1.864 A12, 1.864 B1. Ter vergelijking MB XVI, pp. 416-418; MBN XVI, pp.
322-324. Zie eveneens voetnoot 89 in het eerste gedeelte van deze studie.
299

30.10 Page 300

▲back to top


262 De mogelijkheid van de voorgestelde hypothese wordt uitvoeriger behan-
deld in deel VIII van deze studie.
263 We willen G. Buzzetti niet onderschatten. Zie voetnoot 63 in dit gedeelte,
maar er zijn grenzen.
264 In Salesianum citeerde E. Valentini in 1953 de Latijnse versie van 1 Kor.
9,22: “Omnibus omnia factus sum” (allen ben ik alles geworden). Zie
VALENTINI, E., La pedagogia mariana di D. Bosco, Salesianum, jg. 15,
Turijn, 1953, p. 146. De vertaling van het vers (10,33) uit de brief van Paulus
is in deze studie persoonlijk. Ze sluit directer aan bij de oorspronkelijke
teksten. De tendens om in vertalingen in het tweede deel van de zin “velen”
ook zonder meer op te vatten als “allen” blijft aanwezig.
265 Misschien heeft het motto ook te maken met wat Frans van Sales ooit aan
Jeanne de Chantal toevertrouwde: “Toen ik tot bisschop gewijd werd, ontnam
God mij aan mezelf om mij voor hem te nemen. Daarna gaf hij mij aan het
volk. Dat wil zeggen dat hij me omkeerde van wat ik voor mezelf was en
toekeerde tot wat ik voor hen zou zijn.” In het Frans: “Quand je fus consacré
évèque, Dieu m’ôta à moi-même pour me prendre à lui, puis il me donna au
peuple, c’est-à-dire qu’il m’avait converti de ce que j’étais pour moi à ce que
je fusse pour eux.” (LAJEUNIE, E.-J., Saint François de Sales, L’Homme, la
Pensée, l’Action *, Parijs, Editions Guy Victor, 1966, p. 479).
Van de overtuiging dat het motto bij het leven van don Bosco past, getuigt
een tussentitel “Alles voor allen” van de hand van A. Amadei in het Xde deel
van de Memorie Biografiche (1939). Al zette hij het ‘maar’ boven een korte
paragraaf met beknopte brieven en vermeldingen van contacten van don Bos-
co met weldoeners en weldoensters (MB X, p. 208; MBN XA, p. 173). G.B.
Francesia was jaren tevoren niet minder overtuigd: “Van de H. Frans van
Sales wordt gezegd “dat hij alles voor allen geworden was met de enige be-
doeling allen voor de Heer te winnen. Dit is o.i. de samenvatting van het
leven van don Bosco: Alles voor de anderen!” (FRANCESIA, G.B., Vita
breve e popolare di don Giovanni Bosco, San Benigno Canavese, 1903, p.
331.
266 BOSCO, G., Memorie dell’Oratorio…, p. 117/714; ID., Herinneringen…,
p. 190.
267 MB XIV, p. 547; MBN XIV, p. 462.
268 Voor beide citaten zie OE XXIX [35-36] en [115.]
269 MOTTO, Fr., I “Ricordi confidenziali…”, in BRAIDO, P., Don Bosco
educatore…, p. 160. MB X, p. 1041; MBN XB, p. 806. “Lichamelijke” is in
de oorspronkelijke tekst eigenlijk “sanitario”, de gezondheid betreffend.
270 Wat cru zou men kunnen opwerpen dat G. Buzzetti achteraf dus nog erg
actief is mogen zijn.
271 Over zijn ervaringen zie BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jon-
gens…, pp. 73-75.
272 OE XXXIII [62 en 67]. BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jon-
gens…, p. 74. In zijn kroniek (1875-1879) had don Barberis al genoteerd: “In
300

31 Pages 301-310

▲back to top


31.1 Page 301

▲back to top


het huis geldt als voorschrift onder ons absoluut geen jongens te dulden die
lichtzinnig zijn of op een of andere manier ietwat ergernis kunnen geven. Een
enkel slecht gesprek, ja de kleinste immorele handeling volstaat om de schul-
dige weg te sturen. Maar men kan niemand wegsturen zonder met don Bosco
te spreken.” P. Braido is daarbij van mening dat de onverbiddelijkheid van
don Barberis toe te schrijven is aan zijn verantwoordelijkheid van novice-
meester (BRAIDO, P., Prevenire…, p. 348). Zie ook de notitie op 23 januari
1876 in MB XI, p. 458; MBN XI, p. 353. Don Bosco zelf in een avond-
woordje op 15 april 1877. Zie MB XIII, pp. 420-421; MBN XIII, pp. 379-
380.
273 E IV, p. 208. Over de grens…, pp. 50-51. Die omzichtige werkwijze is
daar ongetwijfeld mee ingegeven door een werk van MONFAT, A., La prati-
ca della Educazione Cristiana, 1879, p. 190. Over wegzendingen zie
BIESMANS, R., Redelijkheid in de omgang met jongeren (1876-1884), 2000,
pp. 120-126. Het is een probleem waarmee don Bosco geregeld te maken
kreeg en dat hij publiekelijk aan de orde stelde. Bijvoorbeeld in een avond-
woordje in 1875. Hij had daarbij ook toen slechts een “klein aantal” jongeren
op het oog: “Ik ga nu een tijdje uitkijken om te zien of die gasten zich hele-
maal in orde stellen. Want in het tegengestelde geval zal ik verplicht zijn te
doen wat ik jammer genoeg al heb moeten doen, namelijk hen uit het huis
verwijderen.” (MB XI, p. 227; MBN XI, p. 173). Zie ook MB XI, pp. 459-
460; MBN XI, pp. 353-354.)
274 OE XXIX [137/5]. De Latijnse tekst komt uit de brief van Paulus aan de
Efeziërs (Ef. 5,3). Een gelijkaardige plicht geldt voor de assistenten in de
werkhuizen. Zie OE XXIX [134/4].
275 FdB 1.864 A12. MB XVI, p. 416; MBN XVI, p. 323.
276 FdB 1.864 B1 en B2. Daar vinden we zowel “Regole” als “regole”, met
of zonder hoofdletter. MB XVI, pp. 416 en 418; MBN XVI, pp. 323-324.
277 OE XXXIII [4-5]. Zie ook MB XIV, p. 521; MBN XIV, p. 438.
278 Zie in dit gedeelte voetnoot 199. In 1868 lagen de zaken nog eenvoudiger.
Toen hadden de Regels of Constituties van de religieuze Congregatie nog
niet de betekenis die ze na 1873 en rond 1884 hadden. In 1868 kon don Bos-
co in het verhaal over de druiven doelend op het huisreglement de vriend nog
laten zeggen: “Ze [de jongens] hebben de regels.” (Zie MB IX, p. 160; MBN
IX, p. 117.) Het is zelfs mogelijk dat dit gezegde naast andere elementen uit
dat verhaal don Lemoyne hier beïnvloedde.
In mei 1879 is dat al helemaal anders. Toen wees een figuur met het uiterlijk
van Frans van Sales hem hierop: “Je hebt de regel(s), je hebt de boeken. Doe
wat je anderen leert.” (MB XIV, p. 125; MBN XIV, p. 97.) In die context
waren “le regole” natuurlijk de Constituties.
279 Zie in dit gedeelte voetnoten 197, 198.
280 In dit gedeelte bijvoorbeeld voetnoten 90; 94; 104; 190; 268; 274. In het
eerste deel onder meer de voetnoten 23; 34; 37; 93; 95; 105.
301

31.2 Page 302

▲back to top


281 MB XIV, p. 125; MBN XIV, p. 97 en MB XVI, pp. 16-17; MBN XVI, p.
6.
282 MB IX, p. 160; MBN IX, p. 117.
283 Dat is in elk geval zo in de vertaling van het XVIIde deel van de Memorie
Biografiche: MBN XVII, p. 74. Dat deel van de vertaling verscheen in 1966.
Het Italiaans luidt: “Il piatto migliore in un pranzo è quello della buona cera.”
(MB XVII, p. 112 en E IV, p. 266.)
284 Don Boscokring (o.l.v. M. Baert), De dromen van don Bosco, Oud-
Heverlee, 1959. Hoe moeilijk men het met de uitdrukking “buona cera” ge-
had heeft, kunnen we uit een andere tekst afleiden. In het IVde deel van de
Italiaanse Memorie lezen we: “faceva loro buona cera” (hij onthaalde hen
vriendelijk). De vertaler gooide er met zijn pet naar en verkoos een inderdaad
“afwijkende” en ingekorte zin. (MB IV, p. 375; MBN IV, p. 240.)
285 Zie DESRAMAUT, Fr., Saint Jean Bosco…, p. 165. Dat is nog altijd de
officiële vertaling. Zie Constitutions et Règlements, 1984, p. 249.
286 VALENTINI, E, La pedagogia mariana…, p. 151.
287 DESRAMAUT, Fr., Saint Jean Bosco, p. 165/voetnoot 119.
288 VIGANÒ, E., “Non basta amare!” strenna 1984, Rome, Casa generalizia
FMA, 1984, p. 9. Italiaans: “un viso cordiale.”
289 ZINGARELLI, Nicola, Lo Zingarelli 1996, Vocabulario della lingua ita-
liana, Zanichelli, 1996, p. 331.
290 Constitutions and Regulations, Rome, 1984, p. 261.
291 De tekst van don Fumagalli en de correcties en de wijzing door don Le-
moyne in: PRELLEZO, J.M., Valdocco…, pp. 299/51-61 en 306-307. Zie
ook het Italiaanse verklarende woordenboek “Lo Zingarelli 1996” p. 331/C,
1972 A. Meer over de inzending van don Fumagalli in deel VIII van deze
studie.
292 OE XXIX [108]. Don Bosco passie voor jongeren…, pp. 65-66.
293 E IV, p. 206. Over de grens…, p. 44.
294 In het Duits vinden we: “Der beste Topf auf dem Tisch ist ein frohes Ge-
sicht” (KORTE, R., Gedanken zu Don Boscos Brief aus Rom, Don Bosco
Aktuel, nr. 18, Ensdorf, 1980, p. 13) naast “Der beste Gang beim Mahle ist
ein frohes Gesicht (WEINSCHENK, R., Grundlagen der Pädagogik Don
Boscos, München, 1980, p. 125) en “Der beste Gang bei einer Mahlzeit ist
ein frohes Gesicht” (Konstitutionen und Allgemeine Satzungen, 1985, p. 260).
De constante is duidelijk “een blij” of opgewekt gezicht.
295 ZINGARELLI, N., Lo Zingarelli…, p. 190.
296 Zie voetnoot 113 in het eerste gedeelte.
297 E (m), vol. secondo, p. 59. Brief met een gecorrigeerde datering “begin
juli 1864.” Vgl. BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jongens…, p. 31.
298 La gratitudine filiale a lieta mensa colla bontà paterna, in Bollettino sale-
siano, jg. IV, nr. 9, september 1880, pp. 9 en 10. Vertaling van de titel: “De
kinderlijke dankbaarheid aan de opgewekte(vrolijke) tafel met de vaderlijke
goedheid.” In zijn herinneringen aan een gelijkaardig gebeuren in 1877 no-
302

31.3 Page 303

▲back to top


teerde G. Vespignani: “De rest van de dag verliep in de meest oprechte blijd-
schap, die haar hoogtepunt bereikte bij het broederlijke feestmaal (“agape
fraterna”). VESPIGNANI, G, Un anno alla scuola…, p. 71.
299 FISCHER, K.G., Giovanni Bosco, Pädagogik der Vorsorge, p. 74.
300 In de versie C heette het ‘vivo rammarico” (groot verdriet, felle bitterheid)
tegenover “vivo dispiacere” (groot onbehagen, grote verslagenheid of diepe
terneergeslagenheid) in de definitieve redactie voor de salesianen in Valdoc-
co. Het is niet gemakkelijk de nuances van de synoniemen aan te voelen en
weer te geven.
301 MB XVII, pp. 27, 30, 32; MBN XVII, pp. 12, 14, 15.
302 MB XVII, pp. 80 en 89; MBN XVII, pp. 49 en 55. Zie in het eerste grote
deel voetnoten 110, 115 en in dit gedeelte voetnoten 3o-32.
303 MB XVII, p. 97; MBN XVII, p. 62.
304 MB XV, pp. 90-91; MBN XV, pp. 68-69.
305 MB XIII, pp. 761-764; MBN XIII, p. 672 en pp. 685-688.
306 Don Bosco ging soms ook zelf verhullend onthullend te werk. Een voor-
beeld: “Enkele dagen al dacht ik dus na over een jaarspreuk voor jullie, mijn
beste jongens. Hoe ik er mij echter het hoofd over brak, ik kon maar geen
gedachte vinden die ertoe deed. Ook gisterenavond toen ik al te bed lag,
dacht en herdacht ik wat voor heilzaams ik jullie vanavond voor het jaar 1868
zou kunnen meegeven, maar ik kon me niet vastleggen op een enkel punt. Na
langere tijd, voortdurend verontrust door een heel grote bezorgdheid, kwam
ik in een toestand tussen slapen en waken. Het is een tijd waarin men waar-
neemt en bijna bewust is. Het was een slaap waarin men kan weten wat men
doet, horen wat men zegt en antwoorden als men ondervraagd wordt. In die
toestand kwam ik in de macht van een droom die geen droom was. Het
scheen me toe dat ik nog in mijn kamer was.” (MB IX, p. 11; MBN IX, p. 8).
307 Zie voetnoot 22 in het eerste gedeelte.
303

31.4 Page 304

▲back to top


IV. De thema’s in het eerste gedeelte van de lange
versie voor de salesianen in Valdocco zijn als
een compendium van de essentiële elementen in
de opvoedingswijze van don Bosco
In het vorige hoofdstuk heb ik getracht twee dingen tegelijk te
doen. Zowel namelijk de opbouw en de inhoudelijke elemen-
ten van het schrijven voor de salesianen in Valdocco vrij ge-
detailleerd bespreken alsook aantonen dat de meeste ge-
dachten en standpunten overeenstemmen met vroeger en el-
ders door don Bosco zelf tot uitdrukking gebrachte pedagogi-
sche en pastorale inzichten en overtuigingen.1 Dat tweede heb
ik des te uitvoeriger willen doen omdat ik helemaal niet zo
zeker ben dat don Bosco de inzichten en richtlijnen die don
Lemoyne in het eerste gedeelte van de samengevoegde versie
verwerkt heeft, rechtstreeks geïnspireerd, laat staan gedicteerd
heeft. De tekst van zijn secretaris heeft hij meer dan waar-
schijnlijk niet herlezen en al zeker niet gecorrigeerd. Van enige
controle of correctie door don Bosco valt alleszins geen spoor
te bekennen in de handschriften C en D, die als de oudste
onder de bekende manuscripten moet beschouwd worden en
die de oorspronkelijke versies kunnen zijn. De correcties zijn
van de hand van don Lemoyne zelf.2 Bovendien is het zo dat
don Bosco geen handtekening onder die teksten geplaatst
heeft.3 Daarom leek het me zo noodzakelijk overvloedig te
illustreren dat de behandelde thema’s en soms ook de formu-
leringen zelf op don Bosco teruggaan. Don Lemoyne moet
zich het gedachtegoed van don Bosco heel eigen gemaakt
hebben. Zonder twijfel gebeurde dat op intense wijze tijdens
de periode dat ze samen in Rome verbleven. P. Braido schreef
daarover: “ In die tijdsspanne (eind april begin mei 1884) was
tussen don Bosco en zijn secretaris zo een hoge graad van
gemeenschap van leven, gedachten en gevoelens ontstaan
dat enige afwijking tussen de intenties en ideeën van de Vader
en Meester en het schrijfwerk van de geestelijke zoon en leer-
304

31.5 Page 305

▲back to top


ling niet denkbaar is.”4 Daar mag gerust aan toegevoegd
worden dat de contacten van don Lemoyne als directeur van
Lanzo en de jaren als vlijtige verzamelaar van bewonderde
woorden en daden van don Bosco al veel vroeger gemeen-
schap van intenties en ideeën bevorderd hadden.
Door de verwijzing naar de reële situatie in Valdocco gedu-
rende de beginjaren tachtig kwam tijdens de bespreking af en
toe zelfs even een derde aspect bij de twee die ik hierboven
vermeld heb. Daarom lijkt het me zinvol nu een overzicht op
te stellen van de belangrijkste thema’s die ter sprake gekomen
zijn. En dat aan de hand van twee categorieën. De eerste be-
vat bevestigingen van voorname standpunten en de tweede
eerder opmerkelijke accentverschuivingen in het denken en
theoretiseren van don Bosco en zijn medewerkers of alvast
van don Lemoyne zelf.
1. Bevestiging van wezenlijke bestanddelen van het “systeem”
of de methode van don Bosco
1.1 De bevoorrechte plaats van de ontspanningstijd
Het eerste wat in de opbouw en de bespreking massief op de
voorgrond treedt, is de eminente plaats die de ontspannings-
tijd in het opvoedingsgebeuren inneemt. Alleen al de beschrij-
vingen van de twee tegengestelde taferelen nemen een veer-
tigtal regels in beslag. De commentaar erbij een zestigtal. Het
is een pracht van een illustratie bij het antwoord dat don Bos-
co aan de interviewer van Le Pèlerin gaf. Zijn antwoord: “Wij
hebben de assistentie en het spel” kan overkomen als een
boutade.5 In feite treft het de kern van de zaak.
Het spel en dus ook de speelplaats vervult een dubbele rol in
de opvoeding naar de geest van don Bosco.
305

31.6 Page 306

▲back to top


ƒ Het gaat zonder de minste twijfel om het spel, om de
ontspanning als zodanig
Dat geeft de beschrijving van de speeltijd vóór 1870 (of
1860) te verstaan. Don Bosco “was in de ban van het
schouwspel” dat bestond in “een tafereel vol leven, één en al
beweging, één en al vrolijkheid.” (7; 6) Van jongs af had hij
aangevoeld en ervaren hoe belangrijk beweging, spel, ge-
zonde ontspanning voor kinderen en jongeren waren. Zij be-
antwoordden aan een wezenlijke behoefte van de jeugd.
Over het tegendeel, het gebrek aan leven en beweging was
hij teleurgesteld en ontstemd. “Helaas! Wat een lusteloosheid
in die recreatie.” (12) En helemaal op het einde “stond hij met
groot onbehagen naar die recreatie te kijken.” (29-30) Naar
een recreatie die een aanfluiting was van wat ze naar zijn op-
vatting moest zijn. De levensbeschrijvingen van onder meer
Michele Magone en Severino zijn schitterende getuigen van
don Bosco’s hoge waardering van dat aspect van recreatie en
spel. Het zijn staaltjes van praktische pedagogie die hun be-
kroning gekregen hebben in de eenvoudige, maar haast niet
te evenaren stellingname: “Er moet ruim gelegenheid zijn om
te springen, te rennen, te roepen naar hartenlust.”6
ƒ Tijden van spel en ontspanning hebben ook een on-
schatbare pedagogische waarde in het preventieve sys-
teem van don Bosco
Om die waarde te kunnen realiseren en ervaren, moeten de
opvoeder, de leraar, de overste die tijden te midden van de
jongens doorbrengen. Een van de redenen is deze: door ge-
woon mee te spelen (6), door “mee te doen met de dingen
die zij graag hebben” (15), door “zich klein te maken met de
kleinen” (21-22) kunnen de salesianen de jongeren laten
aanvoelen dat zij hen graag zien. Dat is echter voor don Bos-
co niet voldoende. De opvoeders moeten ook bereid zijn, zo-
als hijzelf, “zich voortdurend met hen te onderhouden.” (18)
306

31.7 Page 307

▲back to top


Op een informele, gemoedelijke, ontspannen en ontspannen-
de manier, maar ook opvoedend op doelgerichte wijze. Dat
gebeurt via het bemoedigende, geïnteresseerde, richtingge-
vende of waarschuwende “oorwoordje”, “het woordje van
iemand die liefheeft.” (22)
Hier de vraag stellen naar de reden van de intensieve en
breedvoerige bevestiging van dat aspect van het systeem of
de opvoedingsmethode van don Bosco is ook vragen naar de
link tussen het derde en het eerste gedeelte van deze studie.
Welnu, het lijkt me zonneklaar dat de redacteur zich geba-
seerd heeft op gegevens van de “grote conferentie” de dato
16 november 1882, die een verlengstuk kreeg in maart
1883. Hij stelt zich echter niet tevreden met de simpele herha-
ling dat er zijn die “de speeltijd onder elkaar doorbrengen.”
Integendeel, in het schrijven aan de salesianen kapittelt hij de
medebroeders die “onder elkaar praatten zonder te letten op
wat de leerlingen deden.” Vervolgens bevestigt hij de stelling
van don Bosco dat “wie niet als leraar of assistent in functie is,
bij de jongens moet zijn als vriend, (en) vader.”7 Tegelijk ont-
wikkelt hij die gedachte. Nu valt het accent immers op
“broer.” Die overeenkomsten zijn natuurlijk een krachtig be-
wijs van het feit dat don Bosco inderdaad “spreekt en zich
hees schreeuwt.” (19)
1.2 Blijdschap, vrolijkheid, vreugde een constitutief element in
het Preventieve Systeem
Eerder terloops, maar niettemin hoorbaar genoeg bevestigen
beschrijving en commentaar dat vrolijkheid en vreugde we-
zenlijk zijn voor de opvoeding in de geest van don Bosco. Het
gebeuren op de speelplaats in het eerste tafereel munt niet
alleen uit door “leven en beweging”, maar ook en vooral
door “vrolijkheid”, door “vrolijk door elkaar roepen.” (6) Ver-
der stelt don Bosco de cruciale vraag: “Maar hoe kunnen we
307

31.8 Page 308

▲back to top


de jongens opnieuw bezielen zodat ze de vroegere levendig-
heid, vrolijkheid en uitbundigheid terugkrijgen?” (13) Vrolijk-
heid is onmisbaar. Vrolijkheid hoort erbij als water bij een
stroom.8 Voor don Bosco betekent dat nochtans niet louter
een uiterlijke opgewektheid van voorbijgaande aard (allegrez-
za), maar in het bijzonder een dieper gevoel van tevredenheid
en existentiële vreugde: “Toen was alles vreugde (gioia) voor
mij.” (18) Op het einde van het gesprek in een bepaald inge-
last stuk besluit Buzzetti: “Dan zal in het Oratorio weer de
vrede en de blijdschap (allegrezza) van vroeger heersen.” (21)
Ja, voor don Bosco is blijdschap constitutief.
1.3 Gehoorzaamheid van de jongeren in de zin van gewillige
medewerking is een conditio sine qua non in de opvoe-
ding
Steeds weer heeft don Bosco uitdrukkelijk gewezen op de
noodzaak van de gehoorzaamheid voor het welslagen van de
opvoeding.9 Op het eerste gezicht lijkt dat standpunt in dit
schrijven misschien minder uitdrukkelijk bevestigd, maar bij
nader toezien, ontdekt men het op verschillende plaatsen. Zo
al in de commentaar van Valfrè bij het eerste tafereel. Een van
de winstpunten van de vrolijke, ja uitgelaten sfeer op de
speelplaats is: “Zij doen gewillig wat degene van wie zij zeker
zijn dat hij van hen houdt, wil bevelen.” (7-8) Het mag blijk-
baar geen door tuchtmaatregelen afgedwongen gehoor-
zaamheid zijn. Het moet een door liefde geïnspireerde, vrijwil-
lige meegaandheid of gewilligheid zijn. Dat was de bood-
schap van don Bosco aan de jonge clericus B. Vacchina tij-
dens het schooljaar 1876-1877: “Als je wilt dat ze je gehoor-
zamen en je eerbiedigen, doe je dan graag zien.”10 Zoals dat
“eertijds” normaal was, toen “alle harten open waren voor de
oversten. De jongens hielden van hen en gehoorzaamden
onmiddellijk.” (20) Diezelfde aard van gehoorzaamheid wordt
gesuggereerd met het beeld: “Dat de gehoorzaamheid de
leerling geleide zoals een moeder haar kindje geleidt.” (21)
308

31.9 Page 309

▲back to top


Don Bosco verkiest de gehoorzaamheid die naar zijn ervaring
een liefhebbende moeder verkrijgt. Door dat beeld wordt na-
tuurlijk de eerder stereotiepe tegenstelling met de gehoor-
zaamheid die een strenge, gezagvolle vader afdwingt, opge-
roepen. Die vorm zint don Bosco duidelijk niet. Dat is nog
eens hoorbaar in: “Wie bemind wordt, verkrijgt alles, vooral
van jongens.” (23)
Is de gehoorzaamheid noodzakelijk aan de kant van de jon-
gens, dan is aan de kant van de salesianen even noodzakelijk
dat zij zich bemind weten te maken. Of de jongens kunnen en
zullen gehoorzamen, hangt in heel grote af van hun omgang
met hen.
1.4 In de opvoedingsmethode van don Bosco moeten de
leraar, assistent en overste “vader, vriend en broer” van
de jongeren trachten te zijn. Zij moeten zich meer moeite
getroosten om zich bemind te maken dan om gerespec-
teerd te worden of gezag te verwerven.
Als don Bosco over vaderschap spreekt of schrijft dan is dat
altijd weer met de expliciet vermelde of tenminste gesugge-
reerde kwalificatie “liefdevol” of “beminnelijk.”11 Het is de
opdracht van de opvoeder vader, vriend en broer te zijn en
veeleer bemind dan gerespecteerd of gevreesd te willen zijn.
Het zijn twee hoofdthema’s in geschriften en uitspraken van
don Bosco.12 Ze komen in dit schrijven heel uitdrukkelijk aan
bod. Tot tweemaal toe. Een eerste keer via de klacht dat “de
oversten als oversten beschouwd worden en niet meer als va-
ders, broers en vrienden; bijgevolg worden zij gevreesd en
weinig bemind.” (20-21) Het lijkt een eenvoudige herhaling te
zijn van de vaststelling tijdens een vergadering op 9 maart
1883. Toch ligt het er dik op dat hij precies wil dat het an-
dersom zou zijn. Dat is bij de tweede keer nog voelbaarder.
Broer van de jongeren zijn is het positieve kenmerk van de
leraar die “tijdens de recreatie bij de jongens komt.” Door zijn
309

31.10 Page 310

▲back to top


geïnteresseerde en gemoedelijke aanwezigheid “wordt hij als
een broer.” Volgens de C-redactie “een gerespecteerde
broer.” (22)
1.5 De naastenliefde (carità), de onbaatzuchtige, noeste inzet
voor het algemene welzijn van de jongens blijft een be-
langrijk middel om zich bemind te maken
Enkele jaren praktijk in het Oratorio hadden don Bosco ervan
overtuigd dat het dagelijkse werk ten voordele van verlaten en
in moreel, sociaal en godsdienstig gevaar verkerende jeugd
een hoge graad van christelijke liefde of naastenliefde vereis-
te. In 1850 schreef hij aan A. Rosmini: “Het gaat erom een
nieuw gebouw op te trekken voor het Oratorio dat de burger-
lijke, morele, godsdienstige opvoeding van de verlaten jeugd
tot doel heeft. (…) Maar er zijn priesters nodig en priesters die
goed gevormd zijn in de naastenliefde (carità).” De verzuch-
ting lag in de lijn van zijn vierde voornemen ter gelegenheid
van zijn priesterwijding: “De naastenliefde en de zachtheid
van de H. Frans van Sales zullen mij in alles tot gids dienen.”
Jarenlange ervaringen brachten hem er uiteindelijk toe in
1877 te schrijven dat “de praktijk van het (preventieve) sys-
teem helemaal gebaseerd is op de woorden van St.-Paulus.
Hij zegt: De caritas is geduldig en lankmoedig; zij verdraagt
alles, maar hoopt alles en verduurt ieder ongemak.”13
In het schrijven voor de salesianen in Valdocco krijgt die cate-
goriek gestelde opvatting een merkwaardige en belangrijke
correctie of aanvulling. De caritas blijft volgens Buzzetti niet
langer het voornaamste. Haar grote betekenis gaat echter niet
verloren. Integendeel, zij behoudt nog altijd een fundamentele
waarde.
310

32 Pages 311-320

▲back to top


32.1 Page 311

▲back to top


1.6 De salesianen moeten trouw blijven aan de praktijk van
het Preventieve Systeem
Zoals een van de besluiten van het derde Algemeen Kapittel
(1883) staat ook dit schrijven in dienst van de consolidatie
van de eigen opvoedingsmethode, van het Preventieve Sys-
teem. Enkele pertinente vragen laten aan duidelijkheid niets te
wensen over. (26-27) Zo deze: “Waarom wijken de oversten
af van het onderhouden van die opvoedingsregels die don
Bosco hun voorgeschreven heeft?” Dankzij het inbrengen van
de term “systeem” is de volgende vraag van Buzzetti nog min-
der mis te verstaan: “Waarom vervangt men het systeem dat
waakzaam en liefdevol de wanordelijkheden voorkomt, gelei-
delijk door het systeem dat minder lastig is en sneller werkt
voor wie beveelt?” Nog beslister klinkt de passage: “Als men
dus wil dat het Oratorio terugkeert naar de vroegere gelukki-
ge situatie, dan moet het vroegere systeem opnieuw van
kracht worden.” Dat wil zeggen dat “de overste een en al oog
is om vaderlijk over het gedrag van de jongens te waken.”
(27) In die zin moet het woord “vaderlijk” hen wel herinneren
aan de eerste paragraaf van de kleine verhandeling over het
Preventieve Systeem.
Voorkomen door nabijheid en assistentie betekent echter niet
alleen verhinderen, beletten wat nadelig kan zijn voor de ont-
wikkeling, de ontplooiing van de jongeren. Het betekent ook
positief bijdragen aan het goede christen en flinke burgers
worden. Dat mag Buzzetti magnifiek illustreren via de model-
len van de leraar en de predikant die tijdens de recreatie bij
de jongens komen, met hen meedoen, zich voor hen interes-
seren en een goed woordje weten te zeggen. (22) Een woord-
je van aanmoediging, van ernstige, maar gemoedelijke te-
rechtwijzing, een woordje van belangstelling en medeleven.
Was dat niet de kern van zijn aanwezigheid in de jaren vóór
1870? Het was een paradijselijke tijd voor de jongens omdat
don Bosco zelf “altijd te midden van de jongens was tijdens
311

32.2 Page 312

▲back to top


de ontspanningstijd.” Niet alleen om mee te spelen, maar ook
om “zich voortdurend met hen te onderhouden”, naar hen te
luisteren, speels of ernstig met hen te spreken. (18)
1.7 Morele integriteit van de opvoeder
In de definitieve redactie van het schrijven voor de salesianen
in Valdocco besteedt don Lemoyne meer aandacht aan ge-
dachten die in telegramstijl in B voorkomen en in C slechts
heel even of zelfs helemaal niet aangeraakt worden. Het be-
treft de jaloersheid en de bijzondere vriendschappen. Het is
duidelijk dat hij oordeelde dat het nodig was te blijven waar-
schuwen, zij het op een delicate manier, voor bepaalde more-
le gevaren. Zeker bij de toepassing van het Preventieve Sys-
teem en de daardoor vereiste nabijheid bij de jongeren is
voorzichtigheid geboden. Dat formuleerde don Bosco beslist
en bondig in zijn werkje over het Preventieve Systeem: “De
leerkrachten, de vakleraren en assistenten moeten personen
van onbesproken moraliteit zijn.”14 Het is een constante in de
toespraken van don Bosco. Zij is te wezenlijk in het geheel
van het schrijven om ze in deze samenvattende beschouwin-
gen als accidenteel of niet terzake terzijde te laten.
Het zijn stuk voor stuk bevestigingen van essentiële elementen
in de opvoeding naar de geest van don Bosco. Zo essentieel
dat E. Valentini dat schrijven terecht “de Magna Charta van
het salesiaanse opvoedingssysteem” mocht noemen. De be-
naming lijkt me nog meer verantwoord als we er een aantal
aspecten bij betrekken die in het schrijven voor de medebroe-
ders op de voorgrond geplaatst worden. Dat zijn het vertrou-
wen, de affectieve liefde (amore) en de familiariteit.
312

32.3 Page 313

▲back to top


2. De expliciete benoeming en accentuering van elementen
die tot in 1884 minder of zeker niet op die wijze aanwezig
waren.
Het is haast niet mogelijk de klemtoon die zowel Buzzetti als
Valfrè op de noodzaak van vertrouwen voor het welslagen van
een goede opvoeding legt, niet te horen.
2.1 Vertrouwen in elkaar is onmisbaar in de opvoeding
Juist het schrijven voor de salesianen vestigt in de eerste reac-
tie op de beschrijving van het bruisende leven op de speel-
plaats van vóór 1870 onmiddellijk de aandacht op het posi-
tieve van het onderlinge vertrouwen. Dat gebeurt met de sa-
menvattende beschouwing: “Men kon merken dat tussen de
jongens en de oversten de grootste hartelijkheid en het groot-
ste vertrouwen heersten.” (6-7) “En het grootste vertrouwen” is
een waardevolle toevoeging aan de voorafgaande redactie K
en een betekenisvolle opsplitsing van een suggestie in A, waar
enkel “dat het hartelijke vertrouwen er binnentreedt” geno-
teerd werd. Valfrè, de eerste oud-leerling, bekrachtigt en ver-
klaart die appreciatie: “Kijk: familiariteit schept liefde en liefde
wekt vertrouwen.” (7) Vervolgens beschrijft hij de gunstige in-
vloed van het zo tot leven gekomen vertrouwen op het gedrag
van de jongens. (7-8) Na die accentuering is het vrij eigen-
aardig dat don Bosco geen melding van vertrouwen maakt
waar hij naar de mogelijkheid tot “opnieuw bezielen” vraagt.
Zoals Valfrè legt ook Buzzetti de klemtoon op de noodzaak
van vertrouwen om “de barrière van wantrouwen te doorbre-
ken.” Daarbij verwerkt hij de door Valfrè naast elkaar ge-
plaatste elementen hartelijkheid en vertrouwen weer tot een
eenheid: “het hartelijke vertrouwen.” Het is de eenheid die
don Bosco aangegeven had in de vluchtige notities van het
handschrift A. (21) Ook voor Buzzetti horen familiariteit en het
ontstaan van vertrouwen samen en de gunstige invloed op de
313

32.4 Page 314

▲back to top


jongens is dezelfde: “dat vertrouwen wekt een elektrische
stroom op tussen de jongeren en de oversten” en “de harten
gaan open.” (23) Op het einde van het onderhoud met Buz-
zetti krijgt het vertrouwen dan ook terecht de plaats die het
toekomt. Namelijk in de vraag van don Bosco: “En welk is het
voornaamste middel om die familiariteit en die liefde en dat
vertrouwen te laten zegevieren?” (29) Meteen staan de drie
factoren samen in het volle licht.
Vertrouwen wordt gewekt en gewonnen door van de leerstoel
en de preekstoel naar beneden te komen, door te midden van
de jongens en op hun niveau aanwezig te zijn, door met hen
in gesprek te gaan en te luisteren naar wat hen bezighoudt,
wat hen blij maakt of bedrukt. (22-23) In de bespreking is het
verhaal van het onderhoud van don Bosco met kardinaal Tosti
daar een schitterende illustratie van.15
Dat in de schijnwerpers plaatsen van vertrouwen schenken en
vertrouwen inboezemen is geen onverwachte nieuwigheid in
het denken en spreken van don Bosco. Bij de bespreking van
de inhoudelijke elementen is gebleken dat don Bosco er
openlijk over sprak in zijn avondwoordjes.16 Zijn uitspraken
kunnen nog aangevuld worden. In de bespreking van de tekst
in het IIIde deel werd erop gewezen dat hij onder de zeven
“geheimen” van zijn methode ooit vertrouwen vermeldde. En
in de besluiten van het derde Algemeen Kapittel schoof hij dat
aspect naar voren als één van de winstpunten van het gepaste
optreden van de directeur inzake straffen.17 Verder mogen we
niet vergeten dat hij de directeuren in 1876 deze aanbeveling
gaf: “Niet alleen hen [de jongens] goed behandelen. Maar de
groteren en degenen die enige hoop [op roeping] geven,
moeten veel vertrouwen krijgen van de overste.”18 Vertrouwen
is een heen en weer gaande “elektrische stroom.” De volwas-
senen schenken en ontvangen, krijgen en geven. De jongens
ontvangen en schenken, geven en krijgen.
314

32.5 Page 315

▲back to top


Toch komt de component “vertrouwen” weinig of niet aan
bod in studies over de opvoedingsmethode van don Bosco.19
Gedeeltelijk is dat wellicht toe te schrijven aan het geringe
aantal klare uitspraken van don Bosco van vóór 1884.20 Ge-
deeltelijk is dat bovendien te wijten aan de onzekerheid over
de juiste datum en genoteerde inhoud van avondwoordjes.
Dat is het geval voor het woordje bij het begin van het school-
jaar 1863-1864.21 Ook aan het gebrek aan bewijskracht of
bruikbaarheid van bepaalde citaten.22 Anderzijds is dat op-
merkelijke zwijgen niet goed te begrijpen. P. Braido citeert
immers in een van zijn werken voluit de aanbeveling van
1876.23 Bovendien zorgde hij in 1987 voor de kritische uitga-
ve van de tien “Algemene Artikelen.” Welnu, daarin schreef
don Bosco in 1877: “Zij [de grote meerderheid van de jon-
gens] moeten aangemoedigd worden om te werken. Ook met
kleine beloningen en door te tonen dat men groot vertrouwen
in hen stelt, zonder nochtans de bewaking te verwaarlozen.”24
Dat is een heel belangrijke richtlijn. Ter wille van de inhoud
zelf natuurlijk. Maar ook omdat don Bosco daarmee naad-
loos aansluit bij de conferentie van 1876. Een jaar nadien
legde hij in die norm van de Algemene Artikelen immers weer
het accent op het vertrouwen dat de opvoeders moeten heb-
ben in de jongens. Dat artikel wint bovendien aan betekenis
als men let op de context. Die bestaat in een gebalde samen-
vatting van essentiële artikelen of pedagogische richtlijnen.
Ten slotte zijn er de besluiten van het derde Algemeen Kapit-
tel. Die zijn voldoende betrouwbaar genotuleerd.
In elk geval worden in dit schrijven aan de salesianen niet al-
leen de noodzaak van vertrouwen vanwege de jongeren te-
genover hun opvoeders, maar ook de manieren waarop de
opvoeders dat vertrouwen kunnen winnen, uitermate sterk be-
klemtoond als voorwaarden voor een geslaagde opvoeding.
315

32.6 Page 316

▲back to top


Niet minder uitgesproken gebeurt dat voor de term familiari-
teit. Zowel de commentaar van Valfrè als die van Buzzetti in-
troduceert hem en plaatst hem in het volle licht.
2.2 Familiariteit
Nadat Valfrè en don Bosco met groot genoegen het schouw-
spel van de eerst beschreven recreatie gadegeslagen hadden,
besloot Valfrè: “Kijk: familiariteit schept liefde en liefde wekt
vertrouwen.” (7) Met het woord familiariteit kenmerkt hij de
manier van omgaan van de medewerkers van don Bosco met
de jongens en van de jongens met “de clerici en de priesters.”
En die bestond hierin dat de medewerkers van don Bosco
spontaan en opgewekt meespeelden, meezongen en riepen,
gemoedelijk vertelden of familiair een gesprek aanknoopten.
Die vertrouwelijke, gemoedelijke omgang onderscheidde zich
volgens de waardering van de redacteur even voordien door
“de grootste hartelijkheid en het grootste vertrouwen.” (7)
Ook volgens Buzzetti is de familiariteit, “vooral tijdens de re-
creatie” van kapitaal belang. Ongedwongen, gemoedelijke,
vertrouwelijke omgang met de jongens is absoluut nodig om
“die barrière te doorbreken.” (21) Ook voor hem bestaat fa-
miliariteit, zoals in de paragraaf over de ontspanningstijd al
aangeduid, hierin dat de salesianen, naar het voorbeeld van
don Bosco, “onder de jongens aanwezig zijn.” “Vooral tijdens
de ontspanningstijd.” (18) De speeltijd is het moment bij uit-
stek van vriendelijk, informeel contact en gesprek en van ge-
moedelijke, harten winnende familiaire omgang met elkaar.
Die aanwezigheid is actief. Ze betekent dat de volwassenen
“houden van wat de jongens graag hebben.” (20) Ze betekent
eveneens dat de opvoeders “zich klein maken met de klei-
nen.” (21-22) Dat ze dus “tijdens de recreatie bij de jongens
komen en als een broer worden” en “een woordje zeggen.”
(22) Ze zijn onder de jongens aanwezig “als een van hen.”25
Zonder die nabije, vriendelijke, hartelijke, gemoedelijke om-
316

32.7 Page 317

▲back to top


gang, zonder die tekens van gemeende belangstelling voor de
persoon van de jongeren en voor wat hen interesseert, in één
woord zonder familiariteit kunnen de jongens niet ervaren dat
hun opvoeders hen graag zien. Dankzij familiariteit kan de
speeltijd en kan het hele leven in Valdocco “een paradijselijk
feest” zijn. (18)
Al veel vroeger kende en waardeerde don Bosco de familiaire
omgang, de uitingen van positieve familiariteit. Dat bewijzen
de beschrijving van zijn omgang met zijn vriend Comollo en
het uitgesproken verlangen naar vertrouwelijk, vriendelijk con-
tact met de oversten in het grootseminarie. Dat geven verder
de richtlijnen aan die hij in 1876 aan de directeuren gaf voor
het omgaan met jongeren in het raam van roepingenzorg.
Ook de raad aan don Vespignani is heel klaar.26 Ondanks
die blijken van waardering van “familiariteit” was don Bosco
zich goed bewust van de negatieve betekenisinhoud van het
woord. Hij vreesde bepaalde uitwassen en liet zich vaak te-
rughoudend uit over familiariteit en gaf doorgaans de voor-
keur aan andere woorden om de hem eigen omgangsstijl te
kenmerken.27
Tegenover die aarzelingen en het gebruik van andere woor-
den en uitdrukkingen steekt dit schrijven dus schril af. Zo
klaar, radicaal en overheersend als hier klonk het tevoren
niet. Het is een heel belangrijke accentverschuiving.
2.3 De affectieve liefde
Een even merkwaardige en duidelijke nuancering heeft
plaatsgegrepen via het gebruik van het woord “amore”, affec-
tieve liefde.
ƒ Herhaaldelijk heeft don Bosco aan zijn medewerkers ge-
vraagd zich eerst of meer moeite te getroosten om zich be-
317

32.8 Page 318

▲back to top


mind te maken dan om gerespecteerd of “gevreesd” te wor-
den. Of anders uitgedrukt: zich liever in te spannen om be-
mind te worden dan om gezag te verwerven. Maar zelden of
nooit zette hij daarbij uiteen hoe ze het concreet aan boord
moesten leggen om zich bemind te maken. Als hij erover uit-
weidde, dan was het in de zin van wat hij schreef in een van
de tien Algemene artikelen (1877): “Dat grote doel zal hij (le-
raar en/of opvoeder) bereiken als hij met woorden en meer
nog met daden zal te kennen geven dat al zijn inspanningen
op het geestelijke en tijdelijke welzijn van zijn leerlingen ge-
richt zijn.”28 Hij bedoelde daarmee dat hun voortdurende,
zichzelf verloochenende inzet, hun zichtbare harde werk ten
bate van de jongens wederliefde zou wekken. Dat is nog de
hoofdtoon in een toespraak van 1880 tot oud-leerlingen die
diocesaan priester geworden waren. “Om bij kinderen te sla-
gen”, zo zei hij, “moeten jullie je veel moeite getroosten om
op een innemende, aangename manier met hen om te gaan.
Doen jullie je graag zien, niet vrezen.” En dan volgt zijn raad.
“Tonen jullie hun en overtuigen jullie hen ervan dat jullie het
heil van hun ziel verlangen. Verbeteren jullie hun gebreken
met geduld en naastenliefde en vooral weerhouden jullie je
hen te slaan.” Hij sprak toen echter ook over “bewijzen van
“amorevolezza” (minzaamheid, innemendheid, vriendelijk-
heid)”, maar gaf daar verder geen illustrerende voorbeelden
van.29 Zijn medewerkers waren soms nog minder concreet.
Op een vergadering bleef het hierbij: “De assistenten moeten
van elkaar houden en aan elkaar goede raad geven betref-
fende de manier waarop ze de gehoorzaamheid, de gene-
genheid (amore) en de achting (stima) van de jongens kunnen
winnen.”30 Wel gebruiken zij voor de positieve gevoelens van
de jongens tegenover hun leraren, assistenten en oversten de
woorden “amore” en stima.
Het is dan ook heel begrijpelijk dat don Bosco zichzelf en zijn
medewerkers tegenover Buzzetti verdedigt met de verwijzing
naar de jarenlange inspanningen en de volledige toewijding
318

32.9 Page 319

▲back to top


van zichzelf en van zijn medewerkers aan het lichamelijke,
geestelijke en morele welzijn van zijn jongens. Het zijn zovele
bewijzen van zijn naastenliefde, van zijn actieve en effectieve
christelijke liefde (carità). De caritas is de stuwende en dra-
gende kracht, de voornaamste component in zijn dienstbaar
leven.
ƒ Juist die rotsvaste overtuiging wordt nu in het schrijven
door de commentaar van Buzzetti onderuitgehaald. Inder-
daad. De caritas, de effectieve en actieve liefde is echt niet
het belangrijkste in de opvoeding en het pastoraat. Wel
“amore”, affectieve liefde, genegenheid. (13 en 20) Het
woord “amore” was al de woordelijke optie in de werkteksten
of handschriften B en C. Het is dus een heel bewuste accent-
verschuiving. Het is overduidelijk de sleutelpassage. De uitleg
hoe de opvoeders die genegenheid, die liefde kunnen winnen
is in dit schrijven trouwens helemaal niet karig. Hij kan het niet
aanschouwelijk genoeg maken en tonen.
Een eerste “manier” bestaat in “het meedoen met de dingen
die zij graag hebben.” (15) Zich inleven in hun interesses.
Hun leven delen. Vervolgens herinnert Buzzetti aan de uitzon-
derlijke betekenis van “het altijd te midden van de jongens
zijn” en het zich “voortdurend met hen onderhouden.” (18)
Op de wijze waarop don Bosco dat deed natuurlijk. Daarom
spoort hij don Bosco aan erop aan te dringen dat zijn mede-
werkers met de jongens zouden omgaan precies zoals hij dat
gedaan had. (19) En dat betekent: “zich onder de jongens
mengen, aan hun ontspanning deelnemen, de ziel van de
ontspanning zijn.” (16-17) Dat betekent: van de leer- en
preekstoel afdalen, “tijdens de speeltijd bij de jongens ko-
men”, persoonlijk met hen spreken (“een woordje zeggen in
het oor van een jongen”), luisteren naar hun lief en leed. (22)
Hen vooral daardoor laten ervaren dat zijzelf en hun verlan-
gens en voorkeuren voor de opvoeders de moeite waard zijn.
Verder houdt dat in “zich klein maken met de kleinen.” (21-
319

32.10 Page 320

▲back to top


22) Zich in hun situatie verplaatsen, zich op hun niveau be-
wegen, “broer worden.”
Het is die genegenheid, die liefde “die alles verkrijgt” (23).
Alles. Ook de gewillige gehoorzaamheid en de openhartig-
heid (7, 18, 20, 23), volgens don Bosco onmisbare factoren
voor het welslagen in de opvoeding.
Die kern van het systeem had ook B. Fascie, de algemene
leider voor de scholen in de Hoofdraad, in 1920 ontdekt.
Toen schreef hij dat de Algemene Overste, don Albera, “die
liefde (amore), die beminnelijke (hartelijke) belangstelling voor
de jongeren die het geheim van don Bosco’s bewonderens-
waardige invloed op hen geweest was,” aanbevolen had. Dat
had don Albera gedaan ter gelegenheid van de aankondiging
van de afzonderlijke uitgave van de kleine verhandeling van
don Bosco over het Preventieve Systeem. En hij had zijn aan-
beveling gestaafd met “normen en kostbare aansporingen uit
een brief van de Stichter die gedateerd was op 10 mei
1884.”31
Toch houdt die accentuering van de affectieve liefde in de
uiteenzetting van don Lemoyne geen negatie van de effectieve
liefde in. Dat is trouwens heel begrijpelijk, want don Bosco
stemde ten volle in met de woorden die Vincent de Paul over
de liefde tot God vaak herhaalde. De ervaring en overtuiging
van die heilige zette hij dik in de verf in zijn eigen “De christen
begeleid op weg naar de deugd en beschaafdheid” (1848).
Daar lezen we het citaat: “Zovele akten van liefde tot God en
zovele andere gevoelens van een teder hart, hoe uitermate
goed en wenselijk ook, worden toch verdacht als ze niet ge-
paard gaan met de effectieve liefde.”32 Voor don Bosco gold
die uitspraak evenzeer voor de liefde tot de naaste.
ƒ Met die centrale plaats van “amore” en de breed uitge-
werkte begripsverklaring voor ogen zal het niet verwonderen
320

33 Pages 321-330

▲back to top


33.1 Page 321

▲back to top


dat P. Braido dat schrijven voor de medebroeders ooit typeer-
de als “het gedicht van de educatieve liefde.”33 Verwonderen
moet dat anderzijds toch, omdat hij die waarderende titel gaf
aan een editie die in belangrijke onderdelen afweek van de
oorspronkelijke versie van don Lemoyne (het handschrift D)
waarop onderhavige studie steunt. P. Braido nam in de jaren
vijftig en zestig immers nog de tekst zoals hij die in de uitga-
ven van E. Ceria vond.34 In die edities is echter iets vreemds
gebeurd. Op cruciale plaatsen werd het woord “amore” ver-
vangen door “carità.” Zo in de sleutelpassage waarin Buzzetti
zegt: “Coll’amore” (door de genegenheid, door de affectieve
liefde). (13) Ook in de vraag van Buzzetti: “Waarom wil men
de genegenheid vervangen door de kilte van een reglement?”
werd het later “carità.” (26) Op andere plaatsen heeft dan
weer “affetto” het oorspronkelijke woord “amore” verdrongen.
Dat is onder meer het geval in het tweede deel van de evoca-
tie van de gevoelens in vroegere tijden waarvan Buzzetti zegt
dat de oud-leerlingen er met genegenheid aan terugdenken,
omdat die (aanhankelijke) liefde toen de norm of de regel
was. (18) In het eerste deel van de zin werd “amore” be-
waard. In het tweede deel echter vervangen door “affetto.”35
Ondanks die wijzigingen, die hij in 1959 nog zelf publiceer-
de, ontdekte P. Braido toch de kern van het centrale gedeelte
van de tekst. Raak en terecht schreef hij in de inleiding tot die
uitgave: “De praktijk van het “Preventieve Systeem”, als alge-
mene educatieve methodologie, is het werk van rede(lijkheid)
en godsdienst, gerealiseerd in het klimaat van de christelijke
liefde (carità), of liever van de affectieve liefde (amore), nog
beter van de “amorevolezza”, de “stijl” van don Bosco’s pe-
dagogie.”36 De gradatie van “of liever” naar “nog beter” is
veelbetekenend. “Amorevolezza” gebruikte hij daarbij duide-
lijk als synoniem van de term “familiariteit” die het schrijven
voor de salesianen in Valdocco werkelijk beheerst.
321

33.2 Page 322

▲back to top


ƒ De onderliggende motivering van de woordveranderin-
gen in bepaalde edities is tot nu toe in het duister gebleven.
Heel verrassend is dat don Lemoyne de wijzigingen zelf moet
aangebracht hebben in een later uitgeschreven versie. Het
komt over alsof hij niet zou aangevoeld hebben dat die ver-
anderingen frontaal botsten met de teneur van een heel groot
gedeelte van de commentaar bij beide luiken van het tweede
speelplaatstafereel.
Intussen blijkt dat de latere invoering van het begrip “carità”
in bepaalde versies niet consequent doorgevoerd is. In ver-
schillende uitspraken of gedachten is “amore” gewoon be-
houden. Bijvoorbeeld in: “Zonder familiariteit toont men zijn
liefde niet.” (21) En minder evident in: “Als die waarachtige
liefde zal heersen” en “het is juist wanneer die liefde weg-
kwijnt.” (25-26) Waarschijnlijk waren zulke ongewijzigde pas-
sages voldoende om P. Braido te inspireren tot de rake type-
ring “gedicht van de educatieve liefde.” Voor de oorspronke-
lijke tekst met het overheersende woord “amore” is die hoge
waardering, met betrekking tot het eerste gedeelte van de sa-
mengevoegde versie, natuurlijk nog meer verantwoord.
2.4. Godsdienstige fundering
Waar Valfrè don Bosco op de betekenis van de familiariteit en
de genegenheid wees, bleek zijn stelling uitsluitend op huma-
ne overwegingen te berusten. Hij zei: “Kijk, familiariteit schept
liefde (genegenheid) en liefde wekt vertrouwen.” (7) Dat geldt
evenzeer voor de aanvankelijke commentaar van Buzzetti. Het
is zijn overtuiging dat de jongens “zich bemind voelen” als de
opvoeders “meedoen met de dingen die zij graag hebben.”
(15) Of nog als opvoeders en leraren “houden van wat de
jongens graag hebben.” (20) Ook voor hem bestaat familiari-
teit in het “laten zien (ervaren) dat men bemint.” (21)
322

33.3 Page 323

▲back to top


Precies naar aanleiding van dat laatste standpunt legt Buzzetti
echter de diepere beweegreden bloot om familiair, gemoede-
lijk en ongedwongen met de jongeren om te gaan. Voor de
uitwerking van de betreffende commentaar maakt don Le-
moyne gebruik van een fundamentele gedachte uit de sugges-
ties in het handschrift B die misschien door don Bosco zelf
tijdens dat verblijf in Rome geïnspireerd werden. Een eerste
versie van die ingeving behelst een vraag van don Bosco en
het antwoord van een gesprekspartner die nog geen naam
gekregen had. Don Bosco stelde daar de vraag: “Wat ver-
langt men dan van ons?” Het antwoord luidde: “Door het feit
dat de jongens zich bemind weten en voelen in de dingen die
zij graag hebben, moeten zij leren de liefde [van de opvoe-
ders] te zien in de zaken die van natuur minder naar hun zin
zijn. En die minder aangename dingen dan ook graag leren
doen.” De opsomming van “die dingen” is summier, maar
kenmerkend voor de situatie van de jongens in het Oratorio.
(15)
De repliek bleek voor don Bosco niet klaar genoeg. Hij wens-
te meer uitleg. Hij kreeg die met de toelichting: “De Goddelij-
ke Zaligmaker maakte zich klein met de kleinen en hij
(ver)droeg hun zwakheden.” (15) Datzelfde handschrift bevat
een tweede versie van die oriënterende gedachte. Het is een
losse zin, maar toch al verbonden met het begrip familiariteit,
namelijk “De familiariteit, zo(veel) als Jezus Christus zich klein
maakte voor de kleinen en onze zwakheden (ver)droeg.”37
(21) De band tussen familiariteit en de handelwijze van Jezus
is niet meteen duidelijk. Hij lijkt erin te bestaan dat Jezus zich
op het niveau van de kleinen plaatste, dat hij graag in hun
gezelschap verkeerde. Ondanks de zwakheden waarmee hij
geconfronteerd werd. Die verdroeg hij omdat hij van hen
hield, omdat hij hen graag zag.
De C-redactie en de brief aan de jongens breidden de ge-
dachte uit. De C-redactie wijzigde “voor de kleinen” in “met
323

33.4 Page 324

▲back to top


de kleinen”. Vermoedelijk met de betekenis “samen met hen”,
“te midden van hen”. De religieuze verwijzing werd nog be-
krachtigd: “Ziedaar het model van de familiariteit.” In de brief
aan de jongens viel de samenhang tussen citaat en familiari-
teit echter volledig weg. Het woord familiariteit werd er ge-
woon weggelaten. Wel werd er, specifiek met het oog op don
Bosco zelf en de salesianen, een nieuw citaat ingevoegd: “Hij
heeft het geknakte riet niet gebroken en de smeulende vlaspit
niet gedoofd.” En tot besluit: “Hij is jullie model.” In het ge-
schrift voor de volwassenen werd dat weer in de context van
de familiariteit geplaatst: “Ziedaar de meester van de familia-
riteit.” Jezus Christus is dus voor de salesianen “de leermees-
ter” van de familiariteit. (21) Het tweede citaat werd verscho-
ven naar de commentaar betreffende de kracht van de liefde
die de opvoeders mogen ontvangen van de jongeren. Ook
dan is het weer niet alleen de humane ervaring van genegen-
heid die hen kan sterken om vermoeienis, ondank storingen,
tekortkomingen en nalatigheden van de jongens te helpen
verdragen. Zij wordt geschraagd en verdiept door het indruk-
wekkende voorbeeld van Jezus Christus. Hij is hun model in
het dragen en verdragen, omdat hij het geknakte riet niet brak
en de smeulende vlaspit niet doofde. (23) Het is een ruime
interpretatie van de perikope uit het evangelie volgens Mat-
theus, wat bleek bij de bespreking van de commentaren,
maar zowel het citaat als de boodschap staan er beter op hun
plaats.
Loutere humane onderbouwing van de fundamentele grond-
houding die de familiariteit is, volstaat niet. Een diepere, spiri-
tuele fundering moet het handelen van de salesianen motive-
ren.
Moraliserende toepassingen moeten in die jaren gebruikelijk
geweest zijn onder de naaste medewerkers van don Bosco. In
een uitgeschreven, maar waarschijnlijk niet gepubliceerde
verhandeling over straffen is don Francesia in 1883 op gelijk-
324

33.5 Page 325

▲back to top


aardige wijze te werk gegaan. Zijn opvattingen, die hij her-
haaldelijk aan een werk van P.A. Monfat ontleende, recht-
vaardigde hij op verschillende plaatsen persoonlijk op een
dieper niveau door naar het optreden van Jezus te verwijzen.
Bijvoorbeeld waar hij stelde dat de leraar of opvoeder een
jongen “de tijd moet gunnen om na te denken, in zichzelf te
keren, de omvang van zijn ongelijk in te zien en tevens te be-
grijpen dat de straf verantwoord en noodzakelijk was.” Daar
voegde hij inderdaad als fundering van die handelwijze aan
toe: “Mij heeft de manier waarop de Heer met Paulus omge-
gaan is, steeds doen nadenken. (…) Niet onmiddellijk heeft
Jezus Paulus tegen de grond geslagen, maar pas na een lan-
ge reis, nadat hij tijd genoeg had gehad om na te denken
over zijn zending. (…) Ik zou graag hebben dat mijn dierbare
salesianen zich door dat goddelijke model lieten inspireren.”38
Ook voor hem was Jezus Christus het model voor de geduldi-
ge, tijd schenkende manier van omgaan met de jongens die
als bewijs kan gelden dat ze echt van de jongens houden.
Niet minder relevant is deze passage van don Francesia:
“Stellen wij ons ten dienste van hen [van de jongens], zoals
Jezus Christus gekomen is om te gehoorzamen niet om te be-
velen. (…) Zo deed ook Jezus met zijn apostelen: hij verdroeg
hun onwetendheid en onbeschaafde manieren, hun geringe
trouw. Hij behandelde de zondaars met zoveel gemeenzaam-
heid en vertrouwelijkheid, dat heel wat mensen er versteld van
stonden, anderen zich ergerden, maar bij vele anderen de
hoop gewekt werd van God vergiffenis te verkrijgen. Daarom
verlangde hij dat wij van hem zouden leren zacht(moedig) en
nederig van hart te zijn.”39
Zo riep ook don Fancesia op om naar het voorbeeld van Je-
zus Christus onaangename dingen te verdragen, maar nog
treffender is het andere beeld van Jezus dat hij de opvoeders
als ideaal voorstelt. Jezus Christus gaat vertrouwelijk, zacht,
voorkomend, ja, gemeenzaam met zwakke, tekortschietende
325

33.6 Page 326

▲back to top


zondaars, volwassenen en jongeren, om. Het is een beeld dat
afwijkt van de overheersende voorstelling van Jezus als dege-
ne die zich volledig wegschenkt, die zichzelf wegcijfert, die op
alle mogelijke manieren zieke, zwakke, uitgestoten en zondige
mensen van dienst wil zijn. Jezus is degene die zijn leven prijs-
geeft, die de naastenliefde beoefent in de hoogste graad, die
de incarnatie is van de actieve, effectieve liefde. Maar daar-
naast plaatsen don Francesia en don Lemoyne het andere
beeld: Jezus de man van het spontane, onbevangen contact,
de man van de harten veroverende beminnelijke omgang. De
manier waarop Jezus zelf met kinderen en volwassenen om-
ging, is voor hen uitermate belangrijk. Niet alleen zijn zelfga-
ve, maar ook zijn vertrouwelijke, gemeenzame, vriendelijke,
tedere, familiaire omgangswijze moeten opvoeders tot navol-
ging inspireren.40
Misschien wilden beide auteurs, don Francesia en don Le-
moyne, de weg die don Bosco zelf had uitgezet in zijn korte
verhandeling over het Preventieve Systeem, verstevigen, maar
ook ontwikkelen. In dat kleine traktaat had don Bosco geci-
teerd uit het dertiende hoofdstuk van de brief aan de Korinti-
ers: “De praktijk van dit systeem is helemaal gebaseerd op de
woorden van St.-Paulus die zegt: Charitas patiens est, benigna
est, omnia suffert, omnia sperat, omnia sustinet.” [De caritas
(de christelijke liefde) is geduldig en lankmoedig; zij verdraagt
alles, maar hoopt alles en verduurt ieder ongemak.] Naast
verdragen en verduren zijn ook geduldig en lankmoedig aan-
wezig. Maar beide auteurs gaan er dieper op in. Ze ontvou-
wen die begrippen en maken die aspecten aanschouwelijker,
concreter.
De citaten en interpretaties van don Bosco en zijn medewer-
kers betekenen dat het Preventieve Systeem en in het bijzonder
de salesiaanse relationele omgangsstijl voortvloeien uit een
christelijke spiritualiteit. Dat zou kunnen verklaren waarom
don Bosco boudweg concludeerde dat “alleen een christen
326

33.7 Page 327

▲back to top


het Preventieve Systeem met succes kan toepassen.”41 Een
christen dan die zich laat inspireren door Jezus Christus zelf.
Het is alleszins een stelling die grote verwantschap vertoont
met een uitspraak tijdens een niet nader gedateerd onder-
houd met de prefect van de provincie Turijn. Bij die gelegen-
heid zou don Bosco gezegd hebben: “Ik ben inderdaad van
oordeel dat men zonder godsdienst niets goeds van de jon-
gens kan verkrijgen.”42
Het is echter ook mogelijk dat het onder de medebroeders
een tendens geworden was de “evangelische” inspiratiebron-
nen van het Preventieve Systeem te expliciteren. Daarvan ge-
tuigt een besluit van de twee Algemene Kapittels die in 1883
en 1886 gehouden werden. De beslissingen werden in één
document samen uitgegeven. Het besluit in kwestie is als volgt
geformuleerd: “Men moet er op alle mogelijke manieren voor
zorgen dat de jongens er zich bewust van [kunnen] zijn dat de
oversten hen graag zien en hen hoogachten. Dat verkrijgt
men door hen met die ware geest van christelijke liefde te be-
handelen die het heilige evangelie aanbeveelt.”43 Aan welke
concrete teksten in het Nieuwe Testament daarbij gedacht
werd, blijft ongewis, maar we mogen zeker denken aan Mat-
theus 5,43; 19,19 en 22,39.44 Die besluiten plaatsen niet
alleen de actieve en effectieve naastenliefde op de voorgrond,
maar met “graag zien en hoogachten” ook de affectieve lief-
de.
Naar de geest van de uiteenzetting van don Lemoyne moet
bovendien heel het handelen van de salesianen enkel ingege-
ven zijn door “het zoeken van de glorie van God en het heil
van de zielen.” (25) Ook dat, volgens de C-redactie, “naar
het voorbeeld van Jezus Christus”, een explicitering die hij in
de definitieve versie weggelaten heeft. Om welke reden of
redenen dan ook. Feit blijft dat hij de overkoepelende ge-
dachte in een eerste fase zo wilde funderen. Het is trouwens
327

33.8 Page 328

▲back to top


vanuit compositorisch oogpunt jammer dat hij die zinsnede uit
het handschrift C weggelaten heeft.45
Uiteindelijk zijn het in het schrijven voor de salesianen mis-
schien slechts schaarse elementen. Belangrijk is natuurlijk dat
ze er zijn.
Besluit
Bekijken we het geheel van de wezenlijke factoren voor de
opvoeding, dan blijkt dat het uitgebreide gedeelte van het
schrijven dat met het oog op de volwassenen geschreven
werd, zo rijk is dat P. Braido het “minuscule document van
don Bosco” zelfs beschouwde als “een pedagogisch mani-
fest.”46 Dat ligt in de lijn van de waarderende benaming die E.
Valentini gaf. Voor hem was het schrijven aan de salesianen
van Valdocco “de Magna Charta van het salesiaanse opvoe-
dingssysteem.”47 Als men er rekening mee houdt dat de be-
spreking van de opbouw en vooral de behandeling van de
verschillende inhoudelijke aspecten in het eerste gedeelte van
de lange versie aangetoond hebben hoeveel dragende ge-
dachten en standpunten van don Bosco in dat schrijven sa-
mengebracht werden, dan zijn die karakteriseringen zeker te
rechtvaardigen.
Iets minder poëtisch uitgedrukt mogen we zeggen dat het
schrijven een compendium geworden is van heel voorname
en kenmerkende pedagogische opvattingen van don Bosco.
Daarom blijft een ernstige en grondige kennismaking met dat
“minuscule document” nog altijd hoogst wenselijk.
328

33.9 Page 329

▲back to top


1 Dat laatste heb ik uitvoeriger gedaan dan P. Braido deed met notities bij de
kritische uitgave in 1984 van het schrijven voor de salesianen. Zie BRAIDO,
P., La lettera …, pp. 47-58.
2 Ibid., 17 en wat de correcties betreft p. 37/Sigle en p. 47/Sigle. Minder klaar
is een alinea in BRAIDO, P., Luce intellettual piena d’amore. Per il centena-
rio di una “lettera pedagogica”, Orientamenti pedagogici, jg. XXXI, nr. 6,
1984, p. 1068.
3 P. Braido, vermeldt enkel bij de brief aan de jongens dat don Bosco hem
eigenhandig ondertekend heeft: BRAIDO, P., Luce intellettual…, p. 1068.
4 BRAIDO, P., Luce intellettual…, p. 1068.
5 Zie deel III voetnoot 69.
6 OE XXIX [105]; Don Bosco passie voor jongeren…, p. 61.
7 Zie deel I voetnoot 64 en 65.
8 Over de rol van de vreugde zie deel III via de voetnoten 75-77 en 203.
9 Zie daarvoor de voetnoten 91-96 in deel III.
10 MB XIII, p. 826; MBN XIII, p. 742. Zie voetnoot 171 in deel III.
11 Zoals in het werkje over “Het preventieve systeem in de opvoeding van de
jeugd.” Zie OE XXIX [100]; Don Bosco passie voor jongeren…, p. 59.
12 Zie voetnoten 39; 42-43 en 155-156, 167, 180-182,186-189, 221, in deel
III.
13 De drie citaten achtereenvolgens: E (m), vol. primo, p. 99/7-11; BRAIDO,
P., Don Bosco educatore…, p. 400/23-24 en ten slotte OE XXIX [102]; Don
Bosco passie voor jongeren…, p. 61.
14 BOSCO, G., Il sistema preventivo…, p. 85/440-441. Don Bosco passie
voor jongeren…, p. 61. Zie voetnoot 251 in deel III.
15 Zie tekst via voetnoot 127 in deel III.
16 Zie voetnoten 134, 160, 178 en 209 in deel III.
17 Zie voetnoten 140 en 209 in deel III en voetnoot 89 in deel I.
18 Zie voetnoot 219 in deel III.
19 J. Schepens en E. Valentini wijdden een gedeelte van een artikel aan ver-
trouwen in de opvoeding, maar steunden daarvoor uitsluitend op “De brieven
uit Rome.” SCHEPENS, J., De brieven uit Rome charter van vertrouwen en
geloof in de opvoeding in Begeesterd door don Bosco, Opvoeding en spiri-
tualiteit, Oud-Heverlee, Don Boscovormingscentrum, 05, 2003, pp. 55-69.
VALENTINI, E., La pedagogia mariana…, pp. 144-147.
20 Wat bijvoorbeeld de brieven betreft slechts in: E (m), vol. terzo, pp. 144 en
501. E (m), vol. quarto, p. 164. BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de
jongens…, pp. 31 en 36.
21 BRAIDO, P., Prevenire…, p. 345.
22 Zie RICALDONE, P., Don Bosco Educatore I, Asti, 1951, pp. 197-201 en
verder pp. 201-228.
23 Volgens voetnoot 219 in deel III.
24 BOSCO, G., Scritti pedagogici e spirituali, Rome, LAS, 1987, p. 217/6° en
p. 215/5°. Een opvoedingsproject…, pp. 30/6 en 28/5.
329

33.10 Page 330

▲back to top


25 Zie voetnoot 221 in deel III.
26 Zie onder meer de voetnoten 203, 221 in deel III. Voor een goed inzicht in
de pedagogische opvattingen die toen maatgevend waren, is belangrijker dan
op het eerste gezicht lijkt een aandachtspunt in de opsomming van aspecten
die don Rua tijdens de jaren 1874-1876 in elk afzonderlijk huis zal “inspecte-
ren”. Zie BRAIDO, P., Don Michele Rua primo autiodidatta…, pp. 105-106
en pp. 139/20-21. Wat de jongens betreft, staat er in telegramstijl: “Studie-
ijver en vertrouwelijke, spontane omgang (famigliarità) met de leraren, assis-
tenten en oversten.” Het betreft dus de omgang van de jongens met hun op-
voeders. Dat het om een positieve kwaliteit van hun omgang gaat, mogen we
afleiden uit het feit dat “familiariteit” naast het positieve “studie-ijver” staat.
Vgl. BIESMANS, R., Op weg naar de ‘brieven’ van 10 mei 1884…, p. 44.
27 Zie via de voetnoten 140 en 209 in deel III. Een vrij uitvoerige bespreking
in BIESMANS, R., Amorevolezza…, pp. 189-207.
28 Voetnoot 82 in deel I.
29 Voetnoten 173 en 225 in deel III. Soms blijkt de betekenis van woorden
erg dicht bij elkaar te liggen. In een droomverhaal dat hij op 9 mei 1879 ver-
telde, was Frans van Sales persoonlijk zijn gids. Don Bosco vroeg hem wat
hij moest doen om de roepingen te bevorderen. Daarop antwoordde de gids:
“De salesianen zullen veel roepingen hebben als ze (…) hun leerlingen met
de grootste christelijke liefde behandelen.” In andere omstandigheden ver-
koos don Bosco zelf de wending: “minzaam, vriendelijk met hen omgaan.”
Daarvoor gebruikte hij toen “amorevolezza.” Even nadien stelde hij in die-
zelfde droom de vraag: “Hoe zal men in onze huizen de goede geest kunnen
bewaren?” En het antwoord van zijn gids luidde: “(…) met welwillendheid
(benevolenza) behandelen”, dat wil zeggen “vriendelijk, hartelijk, affectief
liefdevol omgaan met.” Zie MB XIV, p. 124; MBN XIV, p. 96.
30 Voetnoot 165 in deel III.
31 Atti del Capitolo Superiore della pia società salesiana, Catania, Milaan,
Parma, SEI, 24 juni 1920, p. 14. Vgl. de rondzendbrief van 6 april 1920 in:
Lettere circolari di D. Paolo Albera ai Salesiani, Turijn, SEI, 1922, p. 312.
32 OE XXVIII [38]. Hetzelfde werk, “De christen begeleid op weg naar de
deugd en de beschaafdheid”, gaf don Bosco opnieuw uit in 1876. Even tevo-
ren schreef hij: “De heilige [Vincentius] was niet tevreden met God [enkel]
op een eenvoudige affectieve liefde te beminnen en hoge gevoelens over zijn
goedheid en grote verlangens naar zijn eer te koesteren, maar hij deed die
liefde tot effectieve liefde worden.” Hijzelf zorgde voor de cursieve letters.
Ibid., [37-38].
33 BOSCO, G., (a cura di BRAIDO, P.) Scritti sul sistema preventivo…, p.
317. In het Italiaans: “Il poema dell’amore educativo.” In 1954 had P. Braido
een korte bijdrage geschreven met de uitdagende titel: “Het volstaat niet te
beminnen om goede opvoeders te zijn.” (BRAIDO, P., Non basta amare per
essere buoni educatori (Het volstaat niet te beminnen om goede opvoeders te
zijn) in: Orientamenti pedagogici, jg. 1, 1954, pp. 87-89). Met die uitspraak
330

34 Pages 331-340

▲back to top


34.1 Page 331

▲back to top


wilde hij zelfgenoegzaamheid en geslotenheid tegenover elke vernieuwing of
actualisering van het salesiaanse systeem op het vlak van pedagogie aan de
kaak stellen.
34 E IV, pp. 261-269. MB XVII, pp. 107-114; MBN XVII, pp. 69-76. Dat is
trouwens nog altijd de tekst die opgenomen werd in de verschillende uitga-
ven van de hernieuwde Constituties en het Algemeen Reglement.
35 Zie voetnoten 83, 138 en 146 in deel III.
36 BRAIDO, P., 10 maggio 1884 in: Orientamenti pedagogici, jg. VI, nr. 4,
1959, p. 547.
37 BRAIDO, P., La lettera …, p. 36/59-60. De identificatie met de kleinen
heeft in de christelijke traditie heel diepgaande invloed uitgeoefend op de
spiritualiteit van opvoeders en zorgverleners. Op don Bosco zelf volgens zijn
aansporing: “Laten we dus de jongens behandelen zoals we Jezus Christus
zouden behandelen, mocht hij als jongen in dit college verblijven.” (MB
XIV, pp. 846-847.) Ook op zijn medewerkers. In september 1884 werd het
ontwerp van een wapenschild voor de congregatie voorgesteld. Onderaan
prijkte het motto: “Sinite parvulos venire ad me” dat wil zeggen: “Laat de
kleinen tot mij komen.” Uiteindelijk zou de leuze “Da mihi animas, caetera
tolle”, Geef mij zielen, het overige mag je hebben” het halen dankzij de ar-
gumentatie van don Bosco. (MB XVII, p. 365; MBN XVII, p.276.)
38 BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, p. 331/128-144; Over de grens…,
pp. 37-38.
39 BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, p. 332/153-161. Over de grens…, p.
39. De bekende evangelietekst in Mt 11, 29.
40 Er mag hier gewezen worden op het dubbele beeld in de Constituties van
de salesianen. Daar vinden we in artikel 11: “Bij het lezen van het evangelie
zijn wij gevoeliger voor bepaalde trekken in de figuur van de Heer. Zijn in-
stelling van goede herder die de harten verovert met zachtheid (mildheid) en
met de prijsgave van zichzelf.” (CONSTITUTIES en ALGEMEEN REGLE-
MENT, p. 26.) In het Italiaans “con la mitezza e il dono di sé.” (COSTITU-
ZIONI…, p. 21.)
41 Voor beide citaten uit de korte verhandeling: BOSCO, G., Il sistema pre-
ventivo…, p. 84/429-433. Don Bosco passie voor jongeren…, p. 61.
42 MB XIII, p. 557 en ook p. 558; MBN XIII, p. 507 en p. 508.
43 OE XXXVI [270-271]. Zie ook voetnoot 254 in deel III en 120 in deel V.
44 Wellicht ook Joh. 15,13; Matth. 5,9-13 en 11,29; Luc. 19,1-11.
45 Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat P. Stella die verwijzing niet
opgenomen heeft in de paragraaf over “Godsdienstige elementen in het op-
voedingssysteem van don Bosco”. STELLA, P., Don Bosco nella storia…II,
p. 469.
46 BRAIDO, P., 10 Maggio 1884, p. 545.
47 VALENTINI, E., La pedagogia mariana…, p. 137.
331

34.2 Page 332

▲back to top


Trefwoordenregister
De getallen tussen haakjes verwijzen
naar voetnoten.
A
Aannemen
47;103;107;109;118;177;180;
208;209;211;260.
Aanwezig(heid)
41;53;60;63;66;67;84;96;105;
109;140;157;158;161;163;164;
166;167;168;171;174;197;214;
221;230;236;243;309;310;315.
Achting
23;49;181;317.
Afgunst (zie ook jaloersheid)
150;233.
Afstand
19;48;50;84;104;125;158;163;
176;181;185;226;227;232;240;
271.
Afstandelijk(heid)
115;160;169;178;271;272.
Affectieve liefde
85;160;164;165;166;167;168;
171;182;184;189;193;206;215;
219;228;239;243;253;262;311;
316;318;319;320;326;329.
Algemeen Kapittel
17;25;26;27;28;29;37;51;58;
272; [72;74].
Algemeen Kapittel - eerste
18;105;137;200;255; [75].
Algemeen Kapittel - tweede
12;17;22;24;25;26:34:41;50;
90;158;169;199;216;229;250;
251;255;[71;72;73;284].
Algemeen Kapittel - derde
17;34;51;54;55;56;57;59;60;
65;114;235;243;245;252;254.
Algemeen Kapittel - vierde
138.
Amore
5;8;92;84,85;122;124;127;128;
148;151;160;165;173;181;210;
211;212;215;216;227;238;253;
332
256;259;311;316;317;318;319;
320;321;[279;286;289;297;328;
329].
Avondgebed
11;31;82;95;107;109;266.
Avondwoordje
92;105;106;115;121;124;135;
139;140;145;159;161;178;185;
188;196;270;313;314;274;275;
280;284;288;299;300
Assistent
11;13:18;28;29;31;32;34;40;
41;43;46;48;55;57;58;59;60;
61;66;67;68;87;96;100;103;
117;123;125;130;138;145;153;
154;170;172;174;175;176;
180;181;182;186;188;192;197;
200;205;206;213;223;225;226;
228;229;231;235;242;245;
248;250;252;256;258;260;265;
273;306;308;311;317;[283;
284;289;299;300;329].
Assistentie
5;8;38;39;66;84;119;157;158;
162;236;304;310;[74;75;76;77;
78].
B
Barrière
67;160;177;187;198;301;204;
205;222;240;243;253;256;312;
315.
Begeleiden/Begeleiding
15;59;242;12;13;30;83;128;
132;174;179.
Begeleider
31;115:120;127;132;164.
Beleefd(heid) (zie ook wellevend-
(heid))
37;209.
Beleefdheidsvorm
133;156;161;164;169;272.
Beminnelijk(heid)
22;24;122;126;169;210;211;

34.3 Page 333

▲back to top


212;215;220;260;262;263;308;
319;325, [295].
Bevoegdheid (-heden)
18;19;36;61;66.
Biecht(en)
158;129;143;212;227; 280;
295.
Biografie (zie ook levensbeschrijving)
119;195.
Blijdschap
135;200;203;264;266;306;
[307;301].
Blij(heid)
8;23;63;87;120;130;135;166;
184;236;263;264;265;313;
[279;280;295;301].
Bloemen - Bloemetje
32;102;130;178.
Botsingen
37;44;59;66.
Broer
102;103;112;126;130;176;188;
189;190;191;192;193;196;197;
198;225;226;306;308;309;
315;319;[288;291;292].
C
Carità
8;26;34;37;127;169;210;211;
215;216;217;238;259;263;309;
318;320;321;[294;297].
Catechist
13;30;37;61;186.
Centrum
19;35;71;75;76;78; [274;328].
Christelijke liefde (zie ook carità)
22;24;26;29;105;128;130;158;
169;209;210;216;217;232;236;
309;318;320;326; [80;329].
Circulaire
12;13;14; [71;76;284].
Commissie
261; [77].
Constituties
12;199;255;256; [71 285;
286;292;293;298;300;330].
Contact(en)
9;13;22;39;49;63;65;84;96;
126;146;166;187;191;209;213;
224;226;227;261;304;315;
316;325;[279;195;299].
D
Deugd
130;139;216; [292;329].
Directeur
12;13;14;19;20;25;26;33;34;
35;36;37;38;45;46;50;53;54;
55;56;58;61;63;66;86;89;90;
92;102;103;110;116;122;138;
161;163;176;179;182;187;191;
192;197;200;212;213;214;217;
235;244;245;246;249;252;254;
304;313;316.
Discipline (zie ook tucht)
62; [77;79].
Dolcezza
8;26;37;126;215;216;217;218;
219.
Dood
7;72;[76;245].
Droom
4;19;61;111;270;[302;329].
Droomverhaal
111;130;204;269;207;[278;
284;293;329].
E
Eén directeur
246;249; [74;289].
Eenheid (een zijn)
35;36;40;41;44;60;66;198;199;
200;201;233;256;312; [74;
292].
Eenheid van bestuur
35;36;41.
Eensgezindheid
41;181; [75].
Effectieve liefde
182;183;219;249;252;319;325;
[283;329].
Elan
24;67;142;161;244.
F
Familiair
110;126;194;198;207;208;209;
212;229;230;252;261;262;271;
315;322;325;[274;293].
333

34.4 Page 334

▲back to top


G
Gang van zaken
46;145;167;249; [277].
Gedrag
18;29;67;86;125;129;139;141;
159;175;176;180;194;224;231;
248;249;250;251;263;310;
312;[280;288;294].
Geduld
13;26;31;38;98;156;223;261;
317;[291].
Geest van don Bosco
34;37;44;48;50;66;85;158;172;
177;181;225;304;306;311.
Gehoorzaam(heid)
130;131;175;178;181;198;201;
202;203;264;307;308;317;319;
[280;287;288;292;295].
Gemoedelijk(heid)
5;9;26;57;89;105;125;127;194;
198;208;212;213;214;217;225;
226;229;239;240;244;252,260;
262;263;265;271;306;309;310;
315;322.
Genegenheid
9;23;25;34;82;83;85;123;124;
125;127;128;131;148;149;154;
164;165;166;167;172;173;177;
181;183;186;189;193;194;196;
198;201;206;215;216;217;219;
220;221;226;227;230;231;233;
234;236;238;239;240;243;249;
253;262;317;318;319;320;321;
323.
Gezag
33;49;50;162;176;179;181;
182;183;184;186;197;211;226;
232;241;308;317; [71;75;284;
295].
Gezondheid
8;56;63;98;99;144;168;269;
283;299.
Godsdienst/religieuze praktijk
8;23;24;38;143;185;190;196;
250;320;321;326;330.
Godsdienstig(heid)
138;144;309.
Godsdienstige (opvoeding)
185;309.
334
Godsvrucht (oefeningen) -
83;118;143.
Goede raad
113;162;168;181;317; [284].
Graag zien
48;49;96;127;128;153;154;
165;173;175;178;184;185;186;
188;220;305;307;316;317;
326.
Groot aantal
67;144;170.
Grote vergadering
40;44;46.
H
Hart
13;35;36;86;93;95;103;104;
105;114;129;130;131;139;140;
146;149;150;159;162;164;165;
167;176;188;198;199;200;214;
215;216;218;224;225;227;234;
248;256;324;[275;285;292].
Hartelijk(heid)
5;9;85;87;116;122;201;202;
236;240;244;249;258;260;261;
262;263;271;312;325;319;
[329].
Heropleving
244.
Houden (van) – (zie ook graag zien)
4;9;12;58;96;101;128;152;153;
154;165;172;178;180;181;182;
184;186;188;189;206;214;229;
233;238;244;251;317;321;324.
Hoofdpijn
64;98.
Hoofdraad
19;59;63;96;246;270;319;
[79;298].
I
Impact
15;25;41;54;91;183;236.
Informeel
126;315.
Innemend(heid)
5;33;38;195;198;210;212;213;
215;217;244;260;263;265;317;
[77].

34.5 Page 335

▲back to top


Invloed
9;25;27;82;86;126;129;146;
217;218;230;233;249;258;262;
312;319;288;[293;294;330].
Inzet
31;49;105;142;150;158;164;
169;171;189;196;216;217:237;
247;249;309;317; [283].
J
Jaloersheid (zie ook afgunst)
233;248;311; [297].
K
Kleine verhandeling
18;29;49;55;56;118;183;190;
241;243;245;248;310;319;
[283].
Kritiek
24;25;33;66;67;83;133;
[45;146].
L
Leraar
22;40;49;52;61;85;103;124;
181;182;184;186;192;193;196;
200;207;211;224;225;226;228;
230;262;305;306;308;310;317;
324;[72;282;286;289;290].
Leraren
11;13;17;18;22;23;24;25;28;
43;47;50;55;56;57;58;59;60;
61;62;66;67;68;89;96;100;103;
107;123;125;130;134;138;147;
153;154;160;165;170;172;174;
175;181;182;186;188;190;194;
197:198;200;205;206;207;223;
229;231;235;237;242;245;248:
250;258;260;265;273;317;321;
331;[71;79;294].
Leerkracht(en)
8;22;23;28;34;38;40;48;126;
311.
Lusteloos(heid)
64;68;83;136;140;141;143;
144;160;305; [281].
M
Malaise
24;33;48;50;58;65;67;68;85;
127;144;175;223.
Maria (Hulp)
5;21;61;63;209;264;271;
279;298.
Minzaam
4;5;22;23;24;38;105;122;126;
127;158;169;210;211;212;213;
215;217;218;220;227;260;263;
317; [72;295].
Minzaam(heid)
22;23;24;38;105;122;126;158;
169;210;211;212;215;217;260;
317; [295].
Misprijzen
105;233;240;242; [179; 293].
Model (zie ook voorbeeld)
222;223;224;226;230;238;247;
310;323;324; [280].
Moraliteit (zie ook zedelijkheid)
52:235;250;311.
Morren
33;37;83;145;146.
N
Naamfeest
21;120;151;185;215;216;264.
Naastenliefde
23;24;26;38;49;128;171;172;
190;195;210;211;216;238;259;
309;317;318;325;326;[283].
O
Omgaan
24;23;31;41;125;166;169;172;
179;185;186;188;197;198;207;
208;209;211;212;215;221;
229;262;315;316;318;324;
[72;329].
Omgang
5;9;23;24;26;33;34;38;52;89;
103;105;124;126;127;169;188;
189;191;192;195;197;198;206;
208;210;212;213;214;215;217;
218;221;226;227;230:236;239;
240;244;252;259;260;262;
335

34.6 Page 336

▲back to top


263;265;308;315;316;325;
[6;286;293;295;296;
297;300;329].
Ondank(baarheid)
83;144;222;230;233.
Onderhoud
117;126;127;129;146;241;263;
272;273;313;326;[283;295].
Ongehoorzaam(heid)
28;33;66;130;138.
Ongemak
31;170;309;325.
Ontevredenheid
33;42;65;159; [297].
Ontspanning
82;83;84;116;117;118;119;
120;125;132;134;137;140;143;
147;155;157;163;166;175;221;
225;226;237;266;304;305;318;
[281].
Ontzag
49;101;176;177;179;182;185;
[276;289].
Onverbiddelijk(heid)
250;251;252; [299].
Oorzaak
35;41;42;48;50;51;58;67;85;
101;139;143;155;160;174;175;
186;236;238;239;243;246;269;
[77].
Opdracht
7;12;18;37;42;45;46;55;59;60;
63;64;87;91;93;105;131;138;
162;163;192;201;202;211;214;
223;227;248;250;252;265;308;
[74;78;79;291].
Openhartig (heid)
36;129;130;164;166;167;168;
170;175;196;229;231;238;249;
250;319; [296].
Opstel
48;223;240;[76].
Opvoeder(s)
7;8;9;17;22;41;43;47;49;50;
56;57;62;87;101;103;107;120;
125;127;128;129;131;134;135;
137;140;141;146;147;153;154;
157;159;160;165;167;170;171;
178;179;181;184;186;188;190;
196;197;198;200;202;203;213;
217;218;220;226;228;229;236;
336
242;244;248;258;259;261;262;
305;308;311;314;315;316;317;
318;321;322;323;324;325;331;
[282;285;291;295;298;329;
330].
Opvoeding
5;7;13;18;29;41;43;44;47;60;
103;117;118;124;135;144;156;
158;165;167;172;179;181;182;
183;185;190;194;213;219;241;
246;261;304;306;307;309;311;
312;314;318;319;327;[71;72;
76;274;275;283;328].
Opvoedingssysteem
5;8;9;54;60;65;86;95;126;240;
241;244;258;311;317;;294;
330].
Oratorio
4;15;17;19;20;21;25;30;33;35;
36;45;17;51;58;59;62;63;64;
65;67;68;81;82;83;88;90;91;
92;100;101;111;112;113;114;
115;116;117;118;119;121;130;
132;133;134;136;140;144;160;
161;162;164;174;179;182;187;
190;191;192;200;203;208;216;
225;237;239;244;247;249;264;
271;307;309;310;322;331;[71;
72;74;76;79;80;274;276;277;
278;280;283;284;285;287;288;
289;291;292;293;297;299]
Orde
21;27;30;31;38;40;42;56;62;
65; 75;79.
Overste(n)
11;17;18;22;23;25;32;33;34;
35;37;39;40;42;45;47;53;59;
63;65;66;67;68;83;84;86;87;
95;96;100;103;107;109;113;
114;123;129;130;134;141;144;
145;148;150;151;153;154;155;
157;158;159;162;165;172;175;
176;177;178;180;121;187;188;
190;191;192;196;198;200;205;
208;212;213;223;225;226;228;
229;230;231;233;238;240;241;
242;244;245;246;247;248;249;
250;251;256;258;260;262;265;
273;305;307;308;310;312;313;
316;317;319;326;331;[5;80;
284;288;294;295;329].

34.7 Page 337

▲back to top


P
Prefect
13;19;36;37;55;61;93;97;162;
261;264;326.
Preventie
5;42;171.
Preventief
5;39;54;102.
Preventief systeem
5;9;18;27;28;29;30;38;43;45;
47;49;52;53;54;55;56;57;58;
60;86;118;121;139;158;162;
165;170;171;176;183;185;190;
193;197;213;239;241;243;245;
246;259;262;305;306;310;311;
319;320;325;326;[74;76;77;
283;328].
R
Recreatie (zie ook speeltijd)
82;83;107;117;118;119;120;
121;122;123;131;132;134;135;
137;141;146;156;157;160;161;
162;168;173;221;226;227;229;
243;252;266;305;208;310;315;
[284].
Regels
12;18;35;47;86;90;94;97;98;
112;152;232;240;242;243;245;
254;255;268;272:304;[79;294;
298;300].
Reglement
18;23;24;26;28,29;30;37;40;
46;49;52;54;55;56;59;60;61;
66;129;130;159;176;190;191;
231;232;235;237;240;241;249;
252;254;255;256;320.
Remediëren
147.
Repressief systeem
44;117;158;176;213;
239;242;243.
Respect
36;58;130;169;179;182;184;
287;289; [193;295].
Roeping
13;24;25;26;38;52;53;68;83;
139;144;147;163;210;212;217;
251;313;[75;329].
S
Samenvatting
15;26;65;118;192;245;254;
256;261;314; [299].
Samenwerking
19;46,62;66; [74].
Scheiding
19;39;42; [276].
Schuilhoek
[281].
Slechte gesprekken (zie ook vuile
praat)
13;138;139;144;145;146.
Spanningen (zie ook botsingen en
wrijvingen)
269.
Speeltijd
39;40;115;118;126;138;141;
157;158;161;162;166;201;205;
253;305;306;315;316;318;
[75;76;79;284;287;293].
Spiritualiteit
69;325;[71;274;328;330].
Straf(fen)
14;29;43;44;45;46;47;48;49;
53;54;55;56;58;66;67;86;95;
103;117;139;176;182;183;185;
194;196;211;217;232;242;243;
251;263;313;323;324; [76;77;
78;274;288;296;298].
Streng(heid)
32;35;43;158;170;176;213;
218;308; [77].
Structuren
19;47;81;[71].
Studieleider
55;59;60,61;113;237;[79].
Systeem
57;60;103;126;147;176;213;
242;243;244;245;247;304;306;
310;319;325.
T
Tekortkomingen)
19;65;84;138;157;180;222;
223;230;231;252;323.
Te midden van
33;66;108;125;141;161;162;
337

34.8 Page 338

▲back to top


163;164;168;169;171;191;206;
208;214;221;234;236;249;305;
310;313;318;323; [75;295;284;
287].
Terechtwijzing
53;55;103;196;224;231;236;
310.
Toezicht
84;158;232;242; [75].
Traditie
11;30;31;109;193;250; [290].
Trap(pen)
39;137;281.
Tucht (zie ook discipline
12;13;27;30;41;42;65;145;154;
184.
Tussenstuk
85;123;134;147;173;201;
202;203;204;226; [282].
V
Vader
7;13;40;42;64;100;101;102;
103;104;106;108;129;130;176;
182;188;189;190;191;192;193;
194;195;196;197;198;213;226;
242;249;303;306;308;[276;
288;291;292;297].
Vakleerling(en)
27;33;34;39;40;42;50;52;89;
139;238;272.
Veranderingen
7;237;238;321.
Verbeter(ing)
37;57;64;232;317.
Verdragen
36;194;221;222;223;230;238;
244;323;324;325;[282;296].
Vermoeidheid
173;203;230;268;269; [173;
203;287].
Verschil(len)
54;114;115;127;128;142;143;
154;174;175;202;215;239:273.
Vertrouwelijk(heid)
22;50;57;89;90;100;106;116;
125;127;131;135;138;155;156;
161;164;166;179;182;187;194;
195;196;198;201;204;207;208;
209;210;212;213;214;217;218;
338
221;227;228;229;241;244;249;
254;260;262;265;271;315;316;
324;325.
Vertrouwen
35;51;53;57;58;59;67;82;85;
104;112;122;123;124;125;128;
129;131;155;159;162;166;167:
168;175;178;186;188;189;193;
194;196;201;202;206;208;213;
219;229;230;231;238;252;253;
256;262;311;312;313;314;315;
321;[280;284;289;290;295;297;
328].
Verveling
64;68;136;140;141; [281].
Verwaarlozing
83;143; [287].
Verwijdering
31;92;137;140;155;250;251;
[281;284;300].
Vierde en vijfde jaren
113;139; [72].
Voorbeeld (zie ook model)
13;26;34;39;47;53;108;113;
139;143;151;166;188;217;220;
226;230;238;247;251;315; [17;
323;324;326].
Voorkomen
5;13;14;31;39;42;52;58;86;88;
94;96;125;132;145;160;235;
241;242;249;258;261;263;265;
270;310;311;324;331; [75;78;
287].
(Voor)naam.
52;97;102;114;115;125;127;
133;165;178;194;220;233;235;
251;322; [286].
Voornemen
13;120;309.
Vorming
11;126;144;184;185;191;245;
[276].
Vrede
19;24;67;203;259;264;307.
Vreugde
7;8;65;129;135;137;154;168;
216;264;266;306;307;279;328.
Vrezen
47;49;50;58;101;104;124;129;
130;177;178;179;180;181;182;
183;184;185;186;187;188;

34.9 Page 339

▲back to top


215;317;[288;289;290;297].
Vriend(en)
33;40;42;53;57;89;102;103;
112;126;133;169;176;188;189;
190;191;192;195;196;197;198;
204;226;235;241;249;257;269;
271;272;306;308;316;[71;277;
291;292;300].
Vriendelijkheid
8;22;23;24;33;38;105;122;126;
158;169;210;212;215;217;220;
259;260;263;317.
Vrijheid
31;33;67;95;100;104;106;131;
143; [75].
Vrolijk(heid)
69;82;117;120;121;135;143;
147;165;203;244;262;264;265;
266;305;306;307; [279].
Vuile praat (zie ook slechte gesprek-
ken en slechte praat)
282.
W
Waakzaam(heid)
56;86;139;241;242;252;310.
Waarschuwen
22;84;105;124;158;180;195;
207;232;233;237;311.
Wanordelijkheid(heden)
32;38;39;66;146;242;243;310;
[75;297].
Wantrouwen
58;136;160;175;198;201;202;
204;312;[77;281].
Wapenschild
330.
Wegsturen
27;28;117;250;251;261; [299].
Wegzending (zie ook verwijderen,
wegsturen)
28;251; [73;299].
Wellevend(heid)
5;26;34;38;116;215;259; [284].
Welzijn
14;94;101;106;149;151;154;
180;185;189;193;230;248;260;
309; [282;283].
- geestelijk
94;110;185;249;252;317;
318.
- tijdelijk
94;101;144;249;317.
Wrijvingen (zie botsingen en span-
ningen)
19;37;65.
Z
Zachtheid/Zachtzinnigheid
22;23;24;29;38;105;126;158;
169;215;217;218;309;[73;289;
330].
Zedelijkheid (zie ook moraliteit)
42;52;137;235;250.
Zuiverheid
12;139.
Zwaarmoedigheid
63;135;264; [281].
339

34.10 Page 340

▲back to top


Inhoud van volume 1
Voorwoord
7-9
Afkortingen
10
Inleiding
11-15
Deel I: De achtergrond van een schrijven uit 1884 (manu-
scripten C en D) dat bestemd was voor de opvoeders, leraren
en oversten in het eerste Oratorio van don Bosco, met andere
woorden een schets van de pedagogisch-pastorale situatie in
de jaren 1880-1884
17-81
Deel II: De opbouw van het eerste gedeelte van een schrijven
dat bestemd was voor de salesianen in het Oratorio in Val-
docco (ms. D)
81-88
Deel III: Bespreking van de opbouw, de inhoud en de belang-
rijke pedagogisch-pastorale thema’s die in C en het eerste
gedeelte van D voorkomen
89-303
Deel IV: De thema’s in het eerste gedeelte van de lange versie
voor de salesianen in Valdocco zijn als een compendium van
de essentiële elementen in de opvoedingswijze van don Bosco
304-331
Trefwoordenregister van het eerste volume
332-339
Als bijlage:
Inlegboekje of hulpboekje met de teksten van enkele manu-
scripten en met uittreksels van een droomverhaal uit 1868 in
de vorm van synoptische kolommen
340