Futura - Volume 2


Futura - Volume 2



1 Pages 1-10

▲back to top


1.1 Page 1

▲back to top


Don Boscostudies nr. 18
De
Magna Charta
van het salesiaanse
opvoedingssysteem
Volume 2
Rik Biesmans
1

1.2 Page 2

▲back to top


2

1.3 Page 3

▲back to top


Inleiding
Zoals ik in het eerste volume meegedeeld heb, was het om
technische redenen nodig de resultaten van deze studie in
twee volumes te publiceren. Met het gevolg dat het overzicht
van de opbouw van het tweede gedeelte dat hoofdzakelijk uit
de aanhechting van het resterende deel van de brief aan de
jongens bestaat, niet in het eerste volume opgenomen werd,
maar verschoven naar het tweede. Dat schema wordt nu hier
voorop geplaatst.
1. De overgang naar de opname van de richtlijnen voor de
jongens
ƒ Klare toeschrijving van het hele volgende stuk aan een
droomgebeuren
2. Vijf opdrachten voor de jongens
ƒ De jongeren moeten beseffen en erkennen wat de over-
sten, leraren en assistenten voor hen doen
ƒ Ze moeten de nederigheid beoefenen
ƒ Ze moeten gebreken van anderen verdragen
ƒ Ze moeten ophouden met morren en kritiek leveren
ƒ Ze moeten zich inspannen om in de genade van en de
vrede met God te leven
3. Uitweiding over de betreurenswaardige gevolgen van het
ontbreken van de vrede des harten
3

1.4 Page 4

▲back to top


4. De biechtpraktijk van de jongens
ƒ De absolute noodzaak van ernstig genomen voorne-
mens
ƒ De vraag van don Bosco naar het aantal jongens van
wie de biechtpraktijk zonder vrucht blijft
ƒ De zware uitval van G. Buzzetti betreft een beperkt aan-
tal jongeren
ƒ De tekst geeft te kennen dat Buzzetti weet wie die jonge-
ren zijn
ƒ De manier waarop don Bosco die jongeren wil “aan-
pakken”
ƒ Oproep aan alle jongens
5. Laatste opdrachten die don Bosco moet vervullen naar
aanleiding van het nakende feest van Maria Hulp der
Christenen op 24 mei
6. Specifieke, toegevoegde opdrachten die voor allen gelden
om de barrière uit de weg te ruimen
7. Het “ontwaken” van don Bosco volgens de lange of sa-
mengevoegde versie
8. Overgang naar bijkomende beschouwingen uit de brief
aan de jongens
9. Reflecties waarbij don Bosco zijn jongens in de ik-persoon
aanspreekt
ƒ Gevoelvolle en algemene formulering van zijn grote
verwachtingen voor de nabije toekomst
ƒ De concrete formulering in een reeks van viermaal twee
aspecten
Genegenheid en christelijk vertrouwen
4

1.5 Page 5

▲back to top


Toegeeflijkheid en wederzijdse verdraagzaamheid
Openhartigheid en ongekunsteldheid
Naastenliefde en ware blijdschap
ƒ Diverse gedachten die gedeeltelijk herhalingen zijn en
gedeeltelijk toevoegingen die door het naderende feest
en don Bosco’s gezondheidstoestand ingegeven zijn
De rol van O.-L.-Vrouw, “de H. Maagd Maria”
Leven in de geest van wederzijdse naastenliefde
(carità)
De geest van de H. Frans van Sales
Don Bosco en zijn naderend levenseinde
Aantekening van de secretaris
Nog een innige wens
Enkele mededelingen:
Audiëntie bij de paus
Het tijdstip van de terugkeer
Een wens ter gelegenheid van het aanstaande
feest, een wens die don Bosco typeert
10. Ondertekening van de lange versie en de brief die aan de
jongens gestuurd werd
5

1.6 Page 6

▲back to top


6

1.7 Page 7

▲back to top


V. Bespreking van het tweede grote gedeelte van het hand-
schrift D, dat wil zeggen van de definitieve lange versie
Het vervolg van het schrijven dat voor de salesianen in Val-
docco bestemd was, bestaat uit een haast letterlijke overname
van het tekstgedeelte van de brief aan de jongens (10 mei
1884) dat in de lange versie nog niet aan bod gekomen was.
1. De overgang naar de opname van de richtlijnen voor de
jongens uit de brief die aan hen gestuurd was
Na het antwoord van Buzzetti met de uitdrukking “de beste
schotel bij een diner” had de redacteur don Bosco op deze
wijze kunnen laten reageren: “Dat alles geldt voor de leraren,
assistenten en oversten. Maar wat moet ik aan de jongens
zeggen?” Zo had hij een vrij natuurlijke eenheid kunnen sme-
den tussen het schrijven voor de salesianen en de verstuurde
brief aan de jongens. Tegelijk zou hij de samenhang die in de
allereerste notities (handschrift A) enigszins aanwezig is, be-
houden hebben. Zij het in omgekeerde volgorde, want in die
aantekeningen gaan de suggesties van don Bosco voor een
brief aan de jongens de embryonale inspiratie voor een even-
tueel schrijven aan de salesianen vooraf.1 Don Lemoyne heeft
echter een andere optie genomen. Hij verkoos het breedvoe-
rige, maar heel stimulerende eerste deel af te sluiten met het
slot, dat hij al gebruikt had in de brief aan de jongens en dat
ook de C-redactie afrondt.
Als hij dan aan de uiteenzetting voor de volwassenen nog een
gedeelte van de brief die voor de jongens bestemd was, wilde
aanhechten, kon hij voor een niet licht probleem komen te
staan. Hij zou immers een nieuwe inleiding moeten bedenken
voor de voortzetting van de tekst. Dankzij de ervaring met het
noteren en uitschrijven van verschillende droomverhalen moet
7

1.8 Page 8

▲back to top


dat voor don Lemoyne echter nauwelijks een probleem ge-
weest zijn. Zeker toen hij beslist had zonder de minste terug-
houdendheid te schrijven dat de lange uiteenzetting voor de
medebroeders aan een “droom” van don Bosco te danken
was. Daardoor kon hij een beroep doen op een techniek die
hij bij het uitwerken van het al enkele keren vermelde droom-
verhaal in 1868 gebruikt had. Om toen de langere allegorie
over de druiven als droom in twee delen te kunnen vertellen,
werd het droomgebeuren in twee fasen opgesplitst. De indruk
van belgeluid om aan te duiden dat het tijd was om naar de
eetzaal te gaan voor het middagmaal maakte don Bosco een
eerste keer wakker. Daarna “dommelde hij weer in” en ging
de droom gewoon voort. Met bijna dezelfde medewerkers om
hem heen, die bij name genoemd werden, en met een gids
die nog een onbekende, maar “ernstige en vastberaden man”
was.2
ƒ Klare toeschrijving van dit stuk van de brief aan de jon-
gens aan een droomgebeuren
De beslissing om de oorsprong van beide teksten aan een
droom toe te schrijven, blijkt al uit de eerste woorden van de
overgangspassage: “Dergelijke dromen zou ik liever niet heb-
ben, want zij vermoeien mij te veel.” (30) Geen omzichtige of
versluierde tips meer, maar open en vrijuit: “Dergelijke dro-
men.” De inleidende zin naar de aanhechting van de rest van
de brief aan de jongens kan natuurlijk ingegeven zijn door de
reële fysieke toestand van don Bosco in die dagen, een toe-
stand namelijk van ongesteldheden en uitputting.3 Maar ook
door wat hem in dergelijke omstandigheden vaker overkwam.
Don Bosco heeft in zijn leven veel slapeloze nachten gekend
en nachten waarin hij verschillende keren wakker schrok.
Vooral in tijden van ziekte en van stress, periodes waaruit een
groot aantal “dromen” dateren, had hij er last van.4 Het wa-
ren nachten waarna hij zich “geradbraakt” moet gevoeld
hebben en waarna hij hevig moet verlangd hebben naar een
rustige, ongestoorde slaap. Na het wakker schrikken dat ver-
8

1.9 Page 9

▲back to top


oorzaakt werd door belgeluid, had hij in 1868 zich inderdaad
mogen verheugen, omdat hij wat later opnieuw had kunnen
inslapen. Al was het slechts een vreugde van korte duur om-
dat de droom opnieuw begon.
Door de veralgemening, dat wil zeggen door de allusie op
andere dromen (“dergelijke”), lijkt die overgangszin in zijn ge-
heel heel sterk op het einde van het droomverhaal op 31 de-
cember 1867. Die avond sloot hij het verhaal van de eigenlij-
ke “droom” immers op deze wijze af: “Zij [hagelstenen op zijn
hoofd] maakten mij wakker en ik lag te bed. Ik verzeker jullie
dat ik toen veel meer vermoeid was dan toen ik ging slapen.”5
Hoe vermoeiend het soms voor don Bosco moet geweest zijn,
blijkt eveneens uit de inleiding van een korte mededeling uit
1875. Hij begon zijn verhaal toen met deze bekentenis: “Van-
nacht kon ik maar weinig slapen. Ik had een droom die me
geweldig stoorde.”6 Het lijkt op een soort nachtmerrie.
Niet minder erg verging het hem in april 1868. Ook toen liet
zijn gezondheidstoestand te wensen over. Daarom was hij rust
gaan zoeken in Lanzo. “In de eerste dagen van de Goede
Week (5 april) had ik dromen, die mij verscheidene nachten
bezighielden en lastigvielen”, zo vertelde hij zijn toehoorders
nadien in de maand mei. “Ze vermoeiden mij zozeer dat ik
mij ’s morgens bij het ontwaken veel meer vermoeid voelde
dan wanneer ik de hele nacht zou gewerkt hebben, omdat
mijn geest heel verontrust en opgewonden was.”7 Dat citaat is
weer een aanwijzing dat het verhaal van 1868 heel wat in-
houdelijke aspecten bevat die overeenkomen met de uitwer-
king van 1884.
Volgens de inleiding van een verhaal op 3 mei 1868 werd het
in die dagen echter nog erger. Want hij begon het vervolg op
deze manier: “Heel de volgende dag liep ik te denken aan de
vreselijke nacht die ik zou moeten doorbrengen. Toen het
bedtijd werd, kon ik er maar niet toe besluiten om te gaan
9

1.10 Page 10

▲back to top


slapen. Ik bleef aan mijn tafel zitten en doorbladerde een of
ander boek tot middernacht. (…) Per slot van rekening deed
ik mezelf geweld aan en legde mij te bed.” Pas lag hij neer of
een droom overviel hem toch. Een totaal nieuwe. De gids no-
digde hem uit om hem te volgen op een tocht. Het is dan ook
heel goed te begrijpen dat hij zich toen verweerde en zei:
“Om de liefde Gods, laat me liggen. In ben veel te moe. Ik
word al verscheidene dagen door tandpijn gekweld.” Tenslot-
te ging hij toch mee op stap. Na een lange mars met de gids,
dacht hij bij zichzelf: “Oei, mijn arme tanden! Arme sukkelaar
met je gezwollen benen.”8
Weer vallen gelijkenissen op, maar er is ook een verschil. In
1868 ging het om twee nachten met twee verschillende dro-
men, waarvan de eerste, namelijk over de druiven, tijdens de-
zelfde nacht in twee fasen verliep, en de tweede vooraf aan-
gekondigd werd. In tegenstelling tot 1868 laat de redacteur in
1884 het vervolg van dezelfde droom echter niet tijdens de-
zelfde nacht plaatsvinden. Het gevolg is dat don Bosco zoals
in 1868 tussen twee verschillende droomvoorvallen, nu tussen
twee delen van eenzelfde droomgebeuren, na een “radbra-
kende” nacht ook een eindeloos lange en vermoeiende dag
had. Maar omdat hij in 1884 blijkbaar niets vreselijks meer
verwachtte, “zag hij het uur waarop hij de volgende avond
zou kunnen gaan rusten maar niet naderbij komen.” (30-31)
In 1884 mocht hij dus intens naar weldoende rust verlangen.
Zonder vrees opnieuw geplaagd te worden.
De overeenkomst met de uitwerking in 1868 had in 1884 nog
groter kunnen zijn, indien don Lemoyne gebruikt gemaakt had
van de aanduiding over een mogelijke pauze in de eerste no-
tities. Ze wordt in de synoptische tabellen gesuggereerd in de
kolom van het handschrift A met: “Ik voelde me moe.” (29)
Het is een cesuur tussen een eerste en een tweede handvol
suggesties. Beide stukken gaan overigens aan een paar
schaarse gegevens voor een eventueel schrijven aan de sale-
10

2 Pages 11-20

▲back to top


2.1 Page 11

▲back to top


sianen vooraf.9 Dat doet vermoeden dat de inspiratie voor de
brief aan de jongens aangereikt en opgetekend werden vóór
de beschouwingen in het manuscript B. Het tweede kleine ge-
heel van gedachten in A begint met de vraag: “Heb je me
niets anders te zeggen?” (vgl. 35) Door die opsplitsing had
ook de brief aan de jongens uit twee stukken kunnen bestaan.
Zelfs met “een opnieuw indommelen.” Hoe dan ook de op-
bouw van het verhaal in 1868 vertoont enkele kenmerken die
het doen voorkomen als een blauwdruk van de uitwerking in
1884. Dankzij het uitschrijven van notities van wat don Bosco
hem in vroegere omstandigheden had verteld, had don Le-
moyne verschillende stilistische knepen en clichématige mid-
delen onder de knie gekregen die hem in 1884 goed van pas
kwamen.10
Tot overmaat van ramp voor don Bosco begon hij dus, vol-
gens don Lemoyne, pas de avond van die al te lange dag op-
nieuw te dromen. Nog wel het vervolg van de nacht voordien.
De redacteur laat er in de overgangspassage geen twijfel
meer over bestaan. Hij herhaalt dat het om een droom en wel
dezelfde droom gaat: “Nauwelijks was ik in bed of de droom
begon opnieuw.” De situatie is dan ook dezelfde. En toch
weer niet helemaal dezelfde. Er is dezelfde speelplaats en er is
dezelfde gids: “dezelfde oud-leerling”, namelijk Buzzetti. Zijn
metgezel Valfrè was trouwens al eerder ongemerkt uit het blik-
veld verdwenen. Vervolgens zijn er ook “de jongens die nu in
het Oratorio leven.” Niettemin is er een opmerkelijk verschil.
In het tweede luik van het tweede speelplaatsgebeuren keken
don Bosco en zijn begeleider hoofdzakelijk naar het gedrag
van de salesianen. In het begin van het vervolg uit de brief
aan de jongens wordt nu echter enkel hun aanwezigheid ver-
meld. De aandacht wordt uitsluitend gevestigd op de jongeren
zoals ze te zien waren in het eerste luik van het tweede tafe-
reel. De wijziging van de gezichtshoek ten opzichte van het
doen en laten van de salesianen en de lange uiteenzetting
11

2.2 Page 12

▲back to top


over wat zij moeten veranderen, gebeurt zo versluierd dat men
het niet eens zou merken.
Don Bosco zelf mag die wijziging expliciteren en verantwoor-
den met een vraag die de eigenlijke overgang tussen de twee
deelteksten vormt. “Wat je me gezegd hebt, zal ik aan mijn
salesianen laten weten, maar wat moet ik aan de jongens van
het Oratorio zeggen?” (31) Op het eerste gehoor klinkt dat
als een heel natuurlijke vraag. Het is zelfs een echo van de
erg bondige, en vrij ongeduldige, ja kortaangebonden vraag
in de brief aan de jongens: “En aan de jongens?” (31) Maar
eigenlijk komt het in de samengevoegde versie eerder be-
vreemdend over. Misschien niet zozeer omdat hij nog het
woord wil nemen, nadat Buzzetti met zijn gezegde over de
beste schotel duidelijk had laten aanvoelen dat hij niets meer
te zeggen had. Het is veeleer bevreemdend omdat don Bosco
al een antwoord gekregen had op het einde van wat ik in het
derde deel besproken heb onder de titel “Onverwacht tussen-
stuk dat de normale loop van de gedachtegang onderbreekt.”
De inlassing die hoofdzakelijk op de eerste notities (ms. A) te-
rugging, sloot trouwens af met de opdracht aan de jongens:
“Dat dus de gehoorzaamheid de leerling geleide zoals een
moeder haar kindje geleidt.” (21) We mogen zelfs vertalen:
“De gehoorzaamheid moet de leerling geleiden, zoals een
moeder haar kindje geleidt”, want er werd tegelijk aange-
toond hoe belangrijk de gehoorzaamheid in zijn pastoraal-
pedagogische opvattingen was.11 Als slot paste dat uitstekend
bij het begin van de inlassing waar over de jongens van vroe-
ger gezegd werd dat ze uitblonken in liefde en gehoorzaam-
heid. “Zij hielden van de oversten en gehoorzaamden onmid-
dellijk.” (20)
In de brief aan de jongens bleef het daar niet bij. Er volgde
even nadien een reeks van vijf oproepen. En die volgen ook
nu in de lange versie als direct antwoord van Buzzetti op de
inleidende vraag van don Bosco.
12

2.3 Page 13

▲back to top


Intussen heeft de redacteur in deze overgangspassage nog al-
tijd niets meegedeeld over een of andere beweegreden die
hem ertoe aanzette de rest van de brief aan de jongens vast te
hechten aan het schrijven voor de salesianen.
2. Vijf opdrachten voor de jongens
Wie die vijf opdrachten of oproepen een eerste keer leest, zal
allicht niet getroffen worden door opvallende overeenkomsten
tussen die aanmaningen en wat er in de brief aan de jongens
aan voorafging. Dat komt onder meer hierdoor dat in de sa-
mengevoegde versie de onmiddellijke samenhang van de
brief verloren is gegaan. In de eigenlijke brief volgt de reeks
opdrachten haast direct op de passage die handelt over de
oorzaak van het grote verschil tussen nu en vroeger. In het
schrijven voor de volwassenen is die passage het “onverwach-
te tussenstuk” geworden. (20) Daarin stond de tegenstelling
“vertrouwen” en “geen vertrouwen” of ook “wantrouwen”
centraal. Daarin wees Buzzetti de gehoorzaamheid van de
jongens aan als middel om “de barrière te doorbreken” het
vertrouwen te doen heropleven en “de vrede en de blijdschap
weer te doen heersen.” Wie de vijf oproepen aan de jongens
leest, zal waarschijnlijk geen in het oog springende verbanden
zien tussen die opdrachten en de vijf of zes schadelijke gevol-
gen van de lusteloosheid op de speelplaats die in B en C op-
gesomd werden. (12) De afstand daartegenover is trouwens
hier nu nog groter. Men zou nochtans mogen verwachten dat
er op een of ander ogenblik maatregelen zouden voorgesteld
worden om die gevolgen ook door toedoen van de jongens te
bestrijden. Daarom lijkt het me nodig de vijf oproepen gron-
dig door te nemen om een beter inzicht in de samenhang te
krijgen.
ƒ De jongens moeten beseffen en erkennen wat de over-
sten, leraren en assistenten voor hen doen
13

2.4 Page 14

▲back to top


Het eerste in de rij komt de aanmaning dat de jongens moe-
ten “inzien, goed begrijpen hoezeer de oversten, leraren en
assistenten zich inspannen en studeren” en dat zij dat doen
“uit liefde voor hen.” Dat laatste wordt gefundeerd: wat zij
doen, vraagt zoveel van hen dat men mag spreken van “heel
veel offers.” Die zou niemand op zich willen nemen als het
niet was dat hij alleen “het welzijn van de jongeren” op het
oog had. Als wij de oproep zo hertalen, dan merken we dat
heel belangrijke aspecten en zelfs bepaalde woorden al aan-
wezig zijn in het wederwoord waarmee don Bosco in het
handschrift B, met de eerste elementen van het schrijven voor
de salesianen, de verdediging van zijn medewerkers op zich
nam. Daar lezen we: ”Zie je niet hoe ze martelaren zijn van
het werk, hoe ze dag en nacht studeren, toezicht houden, zich
afsloven?” (14) De tweede redactie (C) brengt enkele veran-
deringen aan. Ze wijzigt de volgorde van de activiteiten van
de salesianen. Studeren, wat betekent de lessen goed voorbe-
reiden, komt voorop. Ze schrapt een element (toezicht hou-
den), preciseert en versterkt “zich afsloven” met “verbruiken
hun jonge jaren” en voegt een religieuze motivering toe: “die
de goddelijke voorzienigheid hun toevertrouwde.”
Het is dus best mogelijk dat de passage met de verdediging
van zijn medewerkers deze eerste opdracht voor de jongens
beïnvloed heeft. Vooral dan via B. Vandaar waarschijnlijk dat
zwaar accent op de actieve, effectieve liefde die aan beide
verdedigingsredes ten grondslag lag: zich moeite getroosten,
studeren (in die volgorde) en bereidheid tot heel veel offers.
Toch is er ook een groot onderscheid en een opmerkelijke
zelfstandigheid in de redactie van de brief aan de jongens.
Wat de inzet van de salesianen betreft, is er immers helemaal
geen sprake van een religieuze motivering, zoals in de verdere
uitwerkingen C en D. Volgens de formulering van deze op-
dracht in K getroosten de oversten, leraren en assistenten zich
veel moeite omdat ze van de jongens houden. Ze offeren zich
helemaal op omdat het welzijn van de jongeren hun ter harte
14

2.5 Page 15

▲back to top


gaat. “Per loro amore” (uit liefde voor hen; om hunnentwil;
“amore” toch eerder in de betekenis van naastenliefde) en
“pel loro bene” (voor hun welzijn) staat er. Dat zijn heel hu-
mane beweegredenen die alle jongens konden aanspreken en
die hen konden overtuigen “te erkennen.”
Erkennen verwijst natuurlijk ook naar erkentelijkheid, dat wil
zeggen dankbaarheid.12 En dat element is aanwezig in de ge-
gevens van het handschrift B, namelijk in het vijfde tekort in de
aanklacht van Buzzetti. (12). Het is mogelijk dat er van daaruit
invloed geweest is op de keuze en de verwoording van de
eerste opdracht.
Daarbij kan de vraag rijzen of die eerste aanmaning werkelijk
allen kon aanspreken. Als don Rua ze voorgelezen heeft, kon
dat voor velen zeker het geval zijn. Bij anderen zal die aan-
sporing echter eerder overgekomen zijn als staande, vaak ge-
hoorde uitdrukking die niet veel indruk meer maakte. Bij
sommigen zelfs als loze woorden, omdat ze die inzet en die
liefde in het dagelijkse leven minder of niet konden ervaren.
Zij leden misschien onder wat don Bosco op het tweede Al-
gemeen Kapittel in 1880 echt hard aangeklaagd had, name-
lijk dat leraren “sommige jongens niet graag zagen en niet
goed behandelden”? Dat men hen links liet liggen, hen lan-
gere tijd niet overhoorde en hun werk niet corrigeerde enz.13
En welke negatieve indruk hadden sommige scholieren van de
leraren en assistenten die op de “grote vergadering” van 16
november 1882 aangemaand werden om “de speeltijd niet
onder elkaar, maar met de jongens door te brengen”?14
Hadden vele jongens niet voldoende redenen om hun leraren
en opvoeders meer te vrezen dan graag te zien, zoals op 9
maart 1883 opgemerkt werd?15
15

2.6 Page 16

▲back to top


ƒ Ze moeten de nederigheid beoefenen
De tweede aansporing: “Laten zij zich voor ogen houden dat
de nederigheid de bron van alle zielenvrede is” schijnt bij
geen enkele van de andere versies aan te sluiten. Toch moet
don Bosco over zielenvrede hebben willen spreken, want de
eerste notities (handschrift A) bevatten al de suggestie: “dus
ook de vrede van het hart.” Die gedachte kreeg werkelijk een
plaats in de brief aan de jongens. Het gebeurde in de passa-
ge over “de oorzaak van het grote verschil.” Daarna ook in
de tekst die als het “onverwachte tussenstuk” voor de salesia-
nen overgenomen werd. (20-21) In die inlassing maakt Buz-
zetti heel duidelijk dat gehoorzaamheid bron is van “vrede en
blijdschap.” De ene keer dus gehoorzaamheid, de andere
keer nederigheid. Er moet haast een gelijkheidsteken ge-
plaatst worden tussen die twee.
Naar de opvatting van don Bosco bestaat inderdaad een heel
nauwe band tussen gehoorzaamheid en nederigheid. Dat
merken we al bij de voorbereiding van het kerstfeest in de-
cember 1865. Negen dagen lang stelde hij voor iedere dag
een soort slagzin (bloemetje) voor. De tweede dag koos hij:
“Eenvoud (nederigheid) in kleding en haartooi, nederigheid in
het spreken en gehoorzamen, bij erg onaangename din-
gen.”16 Jaren later, op het einde van een retraite in 1876, ver-
telde hij een “symbolische droom over een razende stier.” Om
niet door de aanstormende stier omvergeramd en gedood te
worden, moesten de aanwezigen, gehoorzamend aan een be-
vel van een gids, op de grond gaan liggen. De liggende hou-
ding was een teken van nederigheid. Allen die gehoorzaam-
den en waren gaan liggen, mochten “de uitwerking van de
nederigheid zien.” Omdat ze nederig waren, gehoorzaamden
zij. In een tweede deel van het verhaal veralgemeende don
Bosco belerend: “De nederigheid is de grondslag van de
deugd.” In een vervolg van het droomverhaal voegde hij er-
aan toe: “De andere zaak is de nederigheid, die wij moeten
trachten zelf te bezitten en in te planten bij onze jongens en bij
16

2.7 Page 17

▲back to top


iedereen. Het is een deugd die gewoonlijk het fundament van
het christelijke leven en van de volmaaktheid genoemd
wordt.”17 De nederigheid beschouwde hij dus als de grond-
slag van de andere deugden. Ook van de gehoorzaamheid.
De jongere die meent het beter te weten of te kunnen, die zijn
inzichten de beste vindt, die niet erkent dat de opvoeders
meer ervaring hebben en beter weten wat goed voor hem is,
zal het moeilijk hebben om te gehoorzamen en zich te laten
leiden. Of anders uitgedrukt: “Zich door de gehoorzaamheid
te laten leiden als een kind door zijn moeder.” Een gedachte
die ook in hun brief voorkwam. (21) Die samenhang van ge-
dachten kan aanleiding gegeven hebben om precies die op-
roep, namelijk de nederigheid te beoefenen, hier op te ne-
men.
Het is natuurlijk ook mogelijk dat de opdracht ingegeven werd
door het artikel in het Reglement voor de huizen. Dat moet
goed bekend geweest zijn, want er moest regelmatig uit voor-
gelezen worden. In het hoofdstuk over de vroomheid bepaal-
de het: “De deugden die het mooiste sieraad van een jonge
christen vormen zijn: de moraliteit (zedigheid), de nederigheid,
de gehoorzaamheid en de naastenliefde.” En wat de scholie-
ren en hun houding in klas en studie betreft: “De deugd die in
het bijzonder de scholieren op het hart gedrukt wordt, is de
nederigheid. Een hoogmoedige scholier is een dwaze onwe-
tende.”18
We mogen geredelijk aannemen dat bij het horen voorlezen
van de brief verschillende jongens die band wel zullen aange-
voeld of gelegd hebben. Een aantal anderen echter niet. Voor
hen zal het eerder één van de vele niet-onbekende, maar niet
direct toepasselijke aansporingen geweest zijn. Een aanspo-
ring die don Vespignani op aanvraag van don Bosco in 1880
ook in Argentinië hoorde te doen: “Zeg aan de scholieren en
de novicen dat ik grote dingen van hen verwacht. Zedigheid,
nederigheid en studie.”19
17

2.8 Page 18

▲back to top


ƒ De gebreken van anderen verdragen
De derde aanmaning: “Zij moeten de gebreken van de ande-
ren verdragen” is in de korte brief nog minder voorbereid. Het
is echter een aansporing die onder jongeren en volwassenen
wel eens vaker moet herhaald worden, wil men in een con-
structieve en gelukkige sfeer samenleven. Ook bij don Bosco.
Een voorbeeld uit de al geciteerde voorbereiding van het
kerstfeest in 1865. De slagzin of het bloemetje voor de derde
dag luidde: “Naastenliefde - de gebreken van anderen ver-
dragen en niemand beledigen.”20 Of met “anderen” alleen de
medeleerlingen bedoeld worden of ook de oversten, leraren
en assistenten valt moeilijk uit te maken. Veronderstellen mo-
gen we het in elk geval. Zowel in 1884 als in 1865.
Ook dat is een levensregel die don Bosco via het Reglement
van het Oratorio van de H. Frans van Sales voor de externen
de jongeren trachtte in te prenten voor hun omgang met el-
kaar. Hij schreef voor: “Wij zijn allemaal kinderen van God.
En wij moeten van elkaar houden met dezelfde naastenliefde
als broers onder elkaar.” Daarnaast in het Reglement voor de
huizen: “De echte naastenliefde gebiedt met geduld de ge-
breken van de anderen te verdragen en gemakkelijk te verge-
ven wanneer iemand ons beledigt.” En: “Beoefen de naasten-
liefde, verdraag de gebreken van anderen.”21
ƒ Ze moeten ophouden met morren of kritiek leveren
De volgende oproep aan de jongens lijkt wel ingegeven te zijn
door de redacties B en C. Het handschrift B, dat trouwens be-
gint met de vraag naar de oorzaak van “zoveel verveling en
zoveel lusteloosheid” tijdens de recreatie, geeft onmiddellijk
de opsomming van de kwalijke gevolgen ervan. Een is het
morren, de kritiek. (12) Er zou dus beïnvloeding kunnen ge-
weest zijn op deze aanmaning. Maar dat hoeft niet zo te zijn.
18

2.9 Page 19

▲back to top


Kritiek is immers een kwaal die don Bosco niet kon verdragen.
Hij ging er herhaaldelijk heftig tegen tekeer. Hij bestreed ze
zowel bij zijn jongens als bij zijn medewerkers. Zo vertelde hij
tijdens het avondwoordje op 10 juni 1867 over een twistge-
sprek tussen twee oud-leerlingen. Daaruit trok hij voor de jon-
gens en de aanwezige opvoeders de les: “Nooit kwaad te
spreken over de naaste. Spreek goed over hem of spreek he-
lemaal niet over hem.” En hij besloot: “Leer van Savio, Ma-
gone en Besucco de kritiek te vluchten. Als de naaste gebre-
ken heeft, laten we dan geduld met hem hebben. Laten wij el-
kaars tekorten verdragen, want niemand onder ons is vol-
maakt.”22 Het is in 1884 haast een woordelijke herhaling.
Zoals dat vaker gebeurde, kleedde hij ook in januari 1876
zijn gedachten in een droomverhaal in. Hij zei: “Kritiek (of
gemor) is des te slechter omdat ze over het algemeen in het
geheim, in het verborgene woekert en opgroeit op een plaats
waar wij ze niet verwachten. (…) Zo ook wanneer bij preken,
aansporingen, goede voornemens iets verloren gaat door een
verstrooidheid, een bekoring enz., zullen ze minder vrucht
dragen. Wanneer echter gemor of kritiek, kwaadspreken of
iets dergelijks de kop opsteekt, dan is er niets dat standhoudt.
Alles wordt ineens weggenomen.” Heel interessant is de defi-
nitie die hij nadien nog gaf: “Ik verlang dat jullie weten en
onthouden dat ik onder het woord “morren of kritiek” niet en-
kel versta, dat men over iemand kwaadspreekt achter zijn rug,
maar [ook] ieder gesprek, iedere geestigheid, ieder woord
waardoor de vrucht van het woord van God dat hij gehoord
heeft, bij een kameraad kan verminderen.”23
Eind oktober 1877, na het eerste Algemeen Kapittel, werd ie-
der jaar een triduüm, een driedaagse van bezinning en ge-
bed, georganiseerd. Don Bosco sprak over de mogelijke min-
der goede invloed van de zomervakantie. Hij zei: “Maar als je
vaststelt dat je van thuis iets slechts meegebracht hebt, bij-
19

2.10 Page 20

▲back to top


voorbeeld een slechte gewoonte, de neiging tot kritiek, tot
ongehoorzaamheid, dan geldt het corrige (verbeter je).”24
Toen hij enkele weken later, in december 1877, in Rome ver-
bleef, vroeg hij aan don Rua op het thuisfront enkele gedach-
ten voor het volgende jaar mee te delen. De eerste opdracht
luidde: “De gewoonte van het roken en kritiseren bestrij-
den.”25 Dat was in eerste instantie voor de salesianen be-
doeld, mogen wij aannemen. Maar het aandachtspunt kritiek
was wel tot iedereen gericht. Zoals de andere twee slagzinnen
was dat geldig, om de woorden van don Bosco te gebruiken,
“te beginnen met don Rua tot en met de schoonmaker.”26
Don Bosco zal wel meer dan één reden gehad hebben om er
zo vaak over te spreken.
Het zal ook voor de jongens die in 1884 in Valdocco verble-
ven, geen complete verrassing geweest zijn die aanmaning
(nog eens) te moeten horen in een brief die aan hen gericht
was. Tijdens het voorlezen en eventueel toelichten van het Re-
glement voor de huizen werd hun dat immers ook ingeprent.
Op deze wijze: “Mijd het gezelschap van degenen die de be-
schikkingen van de oversten bekritiseren, hoewel zij zich moei-
ten getroosten voor jullie. Dat zou een teken zijn van heel gro-
te ondankbaarheid.”27
ƒ Ze moeten zich inspannen om in de genade van en de
vrede met God te leven
De laatste opdracht is: “Ze moeten zich inspannen om in de
heilige genade van God te leven.” Dat is uiteindelijk het be-
langrijkste, want in het begin van de bewuste aanmaning staat
het woord “bovenal.” Meteen neemt don Lemoyne een sug-
gestie van don Bosco op: “Dus ook de vrede des harten.”
(ms. A 32) Die opgave aan de jongens kan tevens ingegeven
zijn als reactie op het kwalijke gevolg van de “lusteloosheid”,
dat in de opsomming van B en C als eerste vermeld staat, te
20

3 Pages 21-30

▲back to top


3.1 Page 21

▲back to top


weten “de lauwheid in het ontvangen van de sacramenten”,
respectievelijk “de lauwheid bij zovelen in het ontvangen van
de sacramenten.” (12) Daarbij werd op de eerste plaats aan
het ontvangen van het sacrament van de biecht gedacht om-
dat het boetesacrament de geschonden of verloren genade
herstelt of terugschenkt. Dat was een overheersende bezorgd-
heid van don Bosco in zijn pastorale activiteit bij de jongens.
Vestigde Valfrè in zijn commentaar trouwens al niet de aan-
dacht op “het vertrouwen in en buiten de biecht”? En was dat
ook niet een element uit de eerste gedachte-invallen van don
Bosco? (7)
Voor hem was “het eeuwige heil” hoogste prioriteit. Maar hoe
zou de ware redding mogelijk zijn zonder in vrede te leven
met God of zonder te leven en te sterven “in de genade van
God”? De innige samenhang tussen de twee (in vrede met
God en in de genade van God leven) legde hij onder meer
vast in de levensbeschrijving van Michele Magone. Dat ge-
beurde naar aanleiding van een crisis in het leven van de jon-
gen. Hij besloot dat hoofdstuk met de gedachte: “Men moet
zijn raad [die van de biechtvader] volgen en leven met vrede
en vreugde in het hart. Kortom, de gehoorzaamheid aan de
biechtvader is het meest doeltreffende middel om ons van
scrupules te bevrijden en in Gods genade te leven.”28
Om dat leven in vrede en in de genade te bevorderen was
don Bosco heel inventief. Hij zou geen middel ongebruikt ge-
laten hebben. Ter gelegenheid van het begin van het nieuwe
schooljaar 1877-1878 sprak hij de jongens ’s avonds toe en
spoorde hen aan: “Laten we ervoor zorgen opnieuw in de ge-
nade van God te leven, als we die genade per ongeluk zou-
den verloren hebben.”29 Dergelijk ongeluk was naar zijn erva-
ring tijdens de vakantieperiode heel reëel.
Vorige generaties jongeren had hij in dezelfde zin toegespro-
ken. In 1868: “Wie in Gods genade leeft, zij blij, maar moet
21

3.2 Page 22

▲back to top


opletten om niet te vallen. Wie zou gevallen zijn statim resur-
gat, sta dadelijk op en keer door de heilige biecht in Gods
genade terug.”30 Soms liet hij daarom zelfs jongens roepen
om “spoedig vrede te sluiten met God.”31 In zijn opvatting en
ook in de opvatting van zijn tijdgenoten was dat sacrament
van het allergrootste belang. Tot de vakleerlingen zei hij einde
mei 1875 bij het begin van hun bezinningsdagen: “Wie gewe-
tensvrede heeft, heeft alles. Wie die integendeel niet heeft,
welk geluk zal hij ooit kunnen smaken op deze aarde?”32
Toen hij van een bezoek aan de huizen in Ligurië thuisgeko-
men was, hield hij half maart 1876 een avondwoordje. Hij
was nog helemaal onder de indruk van het zicht op een
stormachtige Ligurische zee. Hij zei: “De onrustige beweging
van de vloedgolven deed me denken aan de gewetenstoe-
stand van een jongen die gezondigd heeft. Nooit kent hij het
gevoel van vrede en rust. Geef me een goede jongen. Die is
rustig en tevreden omdat zijn geweten hem niets verwijt.”33
Frappant zijn in die twee uitspraken de uitersten “heeft alles”
en “nooit kent hij.” In een brief aan de jongens van het huis in
S. Nicolás (Argentinië) die hem naar aanleiding van zijn
naamfeest in juni 1876 geschreven hadden, dankte en be-
moedigde hij hen. Hij antwoordde: “Gaan jullie verder op de
weg van de deugd en jullie zullen altijd de vrede des harten,
de welwillendheid van de mensen en de zegen van de Heer
genieten.”34 Ook hier “altijd.”
Het zijn aanmoedigingen en overwegingen die het spreek-
woord bevestigen: Waar het hart vol van is, loopt de mond
van over. Als vanzelf vloeit uit de laatste aanmaning aan de
jongens de stelling voort die Buzzetti nu mag uitspreken: “Wie
niet in vrede met God leeft, heeft ook geen vrede met zichzelf
en heeft geen vrede met anderen.” (32) Het klinkt als een ver-
re echo van een gedachte uit een toespraak van don Bosco
tot de zusters waarmee hij de retraite en de ceremonie van de
inkleding in augustus 1875 bezegelde. “Hij sprak over de
22

3.3 Page 23

▲back to top


grote gave van de vrede en besloot dat men, om in vrede met
God en de naaste te leven, eerst in vrede moet leven met
zichzelf.”35
Het is dus alsof Buzzetti wil zeggen dat de kritiek, de onver-
draagzaamheid tegenover de gebreken van anderen, de
hoogmoed en de ondankbaarheid ten opzichte van de over-
sten, leraren en assistenten voortspruiten uit de onvrede met
zichzelf van de jongens. Althans van een aantal jongens, want
“wie” is vanzelfsprekend niet iedereen, niet allen.
Uiteindelijk vormen de vijf opdrachten een reeks die
bestaat zowel uit algemene, vaak te herhalen en ook herhaal-
de aansporingen als uit aanmaningen die uit de concrete om-
standigheden van de redacties naar voren gekomen zijn. In
die zin is het als het ware een variant van de opsomming in
het droomverhaal van 1868. Een greep uit de ellenlange rij
van toen: “Het ontbreekt hun niet aan middelen om vrij van
die [voordien opgelijste] ziektes te leven. Ze hebben het re-
glement. Laten ze het onderhouden. Ze hebben hun oversten.
Laten ze hun gehoorzamen. Ze hebben de sacramenten. La-
ten ze er gebruik van maken. Ze hebben de biecht. Laten ze
die niet profaneren door zonden te verzwijgen. (…) Als de bel
gaat, moeten zij prompt gehoorzamen. Laten ze geen smoes-
jes zoeken om hun leraren te bedriegen en lui te zijn. Laten ze
het juk van de oversten niet afschudden en hen beschouwen
als onwelkome bewakers, baatzuchtige raadgevers en vijan-
den. Laten ze geen victorie kraaien als ze erin slagen hun on-
bekende kwaad te verbergen en hun fouten ongestraft te zien.
Ze moeten eerbiedig zijn en graag bidden in de kerk en op
andere ogenblikken die voor het gebed bestemd zijn, zonder
te storen of te kletsen. Ze moeten studeren in de studie, wer-
ken in het werkhuis en zich fatsoenlijk gedragen.”36 Ook die
serie aanmaningen beantwoordde niet strikt aan de vooraf-
gaande lijst met “ziektes” of gebreken.
23

3.4 Page 24

▲back to top


Ze behoren veeleer tot het programma van de vorming van
jonge mensen tot “goede christenen en achtenswaardige bur-
gers.” Met andere woorden tot het opvoedingsdoel dat don
Bosco vaak formuleerde en de jongens in het Reglement van
het Oratorio van de H. Frans van Sales ook klaar voor ogen
stelde: “Als een jongen naar het Oratorio komt, moet hij goed
beseffen dat het een godsdienstige plaats is, waar men goede
christenen en achtenswaardige burgers wil vormen.”37
De reeksen aanmaningen in beide droomverhalen geven te
verstaan dat er in de opvoeding altijd weer werk aan de win-
kel is om goede attitudes aan te kweken, om orde te schep-
pen en de jongeren in vrede des harten en in de genade van
God te helpen leven. Het beperkte aantal opdrachten in 1884
laat anderzijds vermoeden dat don Bosco en don Lemoyne
geleerd hebben dat het beter is de jongens niet teveel hooi op
de vork te doen nemen. Zeker niet als men zich tot de hele
groep richt.
3. Uitweiding over de betreurenswaardige gevolgen van het
ontbreken van de vrede des harten
Aan de vrede des harten is don Bosco zoveel gelegen dat hij
en don Lemoyne er dieper op ingaan. In het gesprek heeft
don Bosco de laatste suggestie van Buzzetti natuurlijk heel
goed begrepen. Hij besluit terecht: “Jij zegt me dus dat er on-
der mijn jongens een aantal zijn die niet in vrede leven met
God.” Maar hij kleedt dat inzicht in vraagvorm in en beperkt
de mogelijke toepassing tot “een aantal.” Daardoor verzacht
hij de conclusie tot: “Jij zegt dat, maar ik kan het niet of nau-
welijks geloven”. Ook tot: “het gaat zeker niet om alle jon-
gens.” Zo klinken de woorden minder als een persoonlijk hard
besluit dan als de mening van Buzzetti zelf. Het kan daarom
bij de jongens of bij vele goede jongens overgekomen zijn als
was don Bosco het niet eens met wat Buzzetti hem wilde doen
geloven.
24

3.5 Page 25

▲back to top


De achter een soort zegswijze verdoken bewering dat niet alle
jongens in vrede met God leven mag Buzzetti nu hard maken.
Hij doet dat met durf en grote vertrouwelijkheid.
Hij doet het op een vertrouwelijke wijze. In de eerste notities
(ms. A) gebruikte niet alleen don Bosco de vertrouwelijkheids-
vorm “je” tegenover G. Buzzetti (“leken de jongens van nu
je”), maar ook Buzzetti tegenover don Bosco (“jouw raadge-
vingen”). (11; 18) In de redacties B en C werd dat vrij conse-
quent aangehouden. (13, 14, 15, 17, 18, 25, 26, 29). Nog
consequenter in B dan in C. Dat kan invloed uitgeoefend
hebben op de redactie van de brief aan de jongens. (21, 33)
In het schrijven voor de salesianen is dat in de mond van Buz-
zetti meestal de beleefdheidsvorm “u” en “uw” geworden of
werd het voornaamwoord op een of andere manier omzeild.
(18, 19, 26, 29) Daardoor is er op het relationele gebied een
grote tegenstelling ontstaan tussen het eerste grote gedeelte
van de samengevoegde versie en het tweede aangehechte
stuk.
Hij onderbouwt zijn standpunt ook met durf, want hij schrikt er
niet voor terug het gebrek aan zielenvrede van “een aantal”
jongens als “de voornaamste oorzaak van de slechte sfeer” in
Valdocco te brandmerken. Daarmee wist hij niet met één veeg
van tafel wat hij tevoren in de brief aan de jongens als “oor-
zaak van het grote verschil” had aangewezen. De vlakaf om-
schreven oorzaak was daar: “dat een zeker aantal jongens
geen vertrouwen heeft in de oversten.” (20) [Dat gebeurde bij
het begin van de passage die in de lange versie als “onver-
wacht tussenstuk” opgenomen werd.] In de voortgezette
commentaar hier zal hij trouwens beide verbinden. In de brief
werd nadien terloops ook op het aandeel van de salesianen
gezinspeeld: er waren maar “weinig clerici en priesters” bij de
jongens te bespeuren en “de oversten waren niet meer de ziel
van de ontspanning.” (16) Don Bosco moet dus wel “vele
25

3.6 Page 26

▲back to top


oorzaken” kennen. Buzzetti hoeft ze niet nog eens op te som-
men. Maar - en dat is uitermate belangrijk in het geheel -
omdat don Bosco ze kent, moet hij er ook iets aan doen. Het
wordt als het ware tussen neus en lippen gezegd, maar eigen-
lijk wordt hij hier gemandateerd om op te treden. Hij draagt
een grote verantwoordelijkheid. Hij heeft geen andere keuze.
Hij “heeft de plicht te spreken met de vrijheid van een vader”,
zoals hij in de inleiding tot de brief liet schrijven. Het is niet
een persoonlijke slechte bui of een willekeurige beslissing die
hem drijven.
Vervolgens toont Buzzetti met aplomb aan dat het ontbreken
van de vrede met God aan de basis ligt van het “geen ver-
trouwen hebben” of - directer gezegd - van het wantrouwen
waarvan “een zeker aantal jongens” blijk geeft. Het woord
“wantrouwig” hier maakt inderdaad de verbinding met “geen
vertrouwen” een paar alinea’s tevoren in de brief.38 (33 en
20)
Wantrouwig zijn volgens Buzzetti “alleen” degenen die iets te
verbergen hebben. Degenen die bang zijn dat iets uitkomt van
wat ze op hun kerfstok hebben of zinnens zijn uit te spoken,
iets wat hun goede naam of hun belangen zou kunnen scha-
den. Voor een goede verstaander in die tijd bedoelt hij daar-
mee niet alleen dat er jongens zijn die contact met de over-
sten vermijden op de speelplaats, maar ook dat er zijn die
zonden of tekortkomingen achterhouden in de biecht. De ge-
volgen of begeleidende verschijnselen van dat wantrouwen
zijn zichtbaar. Zij lopen onrustig en geprikkeld rond. Zij zijn
het die kliekjes vormen die “achterdochtig en met boosaardi-
ge blikken rondkijken.” (9) Zij hebben het moeilijk met onder-
danigheid en gehoorzaamheid. Zij “zijn geïrriteerd om een
peulschil.” Met de woorden van even voordien: “Zij verdragen
de gebreken van anderen niet.” Zij “hebben de indruk dat al-
les verkeerd loopt.” Daarom oefenen zij kritiek uit. Zij weten
niet wat echte liefde is en “oordelen daarom dat de oversten
26

3.7 Page 27

▲back to top


niet van hen houden.” Zij zijn het “die de oversten beschou-
wen als oversten”, als ongewenste en gevreesde bewakers.
(20) Kortom zij zijn het die de sfeer verpesten.
Eigenlijk komen de verschijnselen neer op dezelfde tekortko-
mingen die hij tevoren omschreven heeft en die de jongens,
volgens de opgesomde opdrachten, door positieve gedragin-
gen moeten verhelpen. Dat geldt voor allen, maar voor som-
migen in het bijzonder. Ten diepste is verbetering echter
slechts mogelijk als ze proberen in vrede te leven met God.
Nu zijn naar de rotsvaste overtuiging van don Bosco de sa-
cramenten de meest probate middelen om “in de genade van
God” of “in vrede met God” te leven.
4. De biechtpraktijk van de jongens
De loop van het gesprek laat er geen twijfel over bestaan dat
don Bosco goed begrepen heeft dat Buzzetti het heeft over
jongens die dingen verbergen en bijgevolg niet te biechten
gaan of in de biecht dingen verzwijgen. Toch neemt hij het op
voor zijn jongens. Hij trekt de zaken open. Hij verwijst naar de
algemene sacramentele praktijk in het Oratorio. En die is lo-
venswaardig.
ƒ De absolute noodzaak van ernstig genomen voorne-
mens
- Buzzetti laat zich echter niet afleiden. Hij gaat door op
de biechtpraktijk. Hij spreekt don Bosco op het punt van de
frequentie niet tegen. Hij bevestigt dat er “inderdaad heel
veelvuldig gebiecht wordt.” De praktijk mag dus algemeen en
veelvuldig zijn, zij is toch erg defectief. Zelfs bij “zoveel jon-
gens.” De biecht lijdt onder een radicaal gebrek, namelijk de
onstandvastigheid in de voornemens. Het woord radicaal
staat inderdaad in cursieve letters en was al aanwezig in de
eerste en belangrijke suggesties van don Bosco. (33, ms. A)
Natuurlijk zullen de jongens die speciale schrijfwijze niet te
27

3.8 Page 28

▲back to top


zien gekregen hebben, maar don Rua zal er bij het voorlezen
zeker een flinke stemverheffing aan gegeven hebben. Buzzetti
vindt het bewijs voor zijn uitspraak in de feiten. De jongens
gaan biechten, maar komen telkens met “dezelfde tekortko-
mingen, dezelfde gelegenheden, dezelfde gewoontes, dezelf-
de ongehoorzaamheden, dezelfde verwaarlozing van hun
plichten. Maand aan maand gaat het zo voort.” In de tekst
voor de salesianen voegt don Lemoyne nog enkele elementen
aan die tirade toe. Nu wordt het “naaste gelegenheden”,
“slechte gewoontes” en “zelfs jaren lang.”
Heel opvallend worden daarbij de scholieren van de vijfde
gymnasiumklas in het vizier genomen. Dat kan te maken heb-
ben met de moeilijkheden die men toen met die jongens on-
dervond. Het zijn moeilijkheden waarover don Febraro in het
voorjaar van 1884 niet aan don Bosco zelf durfde te schijven,
omdat hij hem wegens zijn gezondheidstoestand en zijn be-
zigheden te Rome wilde sparen. Hij dacht er wel aan “meer
gedetailleerd over het gedrag van de scholieren te berichten
aan don Lemoyne.” Of hij dat ook gedaan heeft, weten we
niet. Misschien kwam dat probleem na de terugkeer uit Rome
weer uitdrukkelijk op tafel met het gevolg dat don Lemoyne
dat onderdeel pas later in de tekst invoegde.39
Op de noodzaak van vaste voornemens moet don Bosco vaak
gehamerd hebben. Misschien was het wel niet het grote aan-
dachtspunt voor het nieuwe jaar dat hij in januari 1883 voor-
stelde. Maar in het midden van die maand deelde hij zijn
naaste medewerkers toch via een droomverhaal mee wat hij
voor meer dan één dag belangrijk achtte voor de afzonderlij-
ke groepen. Die keer eerst voor zichzelf, dan voor zijn salesia-
nen en ten slotte ook voor de jongens. Voor hen gold de op-
dracht “zich dikwijls te voeden met het voedsel van de sterken
[de heilige communie] en vaste voornemens te maken in de
biecht.”40 Het mag haast niet verondersteld worden dat hij
28

3.9 Page 29

▲back to top


hun dat motto niet op de een of andere manier zou meege-
deeld hebben.
In februari 1871 schreef hij aan de jongens van het college in
Lanzo. Daarin vertelde hij hun dat hij het in een droomgezicht
met de duivel aan de stok gekregen had. Zoals dat wel meer
gebeurde, was don Bosco hem te slim af en wist hem kostbare
informatie te ontfutselen. Zo bijvoorbeeld moest de satan be-
kennen: “Ook hier dienen mij velen. Dat zijn zij die beloven,
maar zich niet om de beloftes bekommeren. In de biecht be-
lijden zij altijd dezelfde zaken en ik ben heel blij met hun
biechten.” Na een grotesk, potsierlijk spektakel loste de duivel
nog deze bekentenis: “Wat ons de grootste schade berokkent,
wat wij het meeste van al vrezen is de standvastigheid in de
voornemens die men in de biecht maakt.”41 Dat was gods-
dienstonderricht in speelse vorm.
Wat hij aan de jongens in Lanzo schreef, is als het ware een
geresumeerde variant van een intrinsiek ernstig verhaal dat hij
daar in april 1869 verteld had. Met niet minder amusante de-
tails. Ook toen bleef don Bosco de baas en was de duivel de
pineut die de betekenis van drie stroppen prijsgeven moest.
De derde strop betekende “dat zij geen goed voornemen ma-
ken en de raad van de biechtvader niet volgen.” Na de vertel-
ling vatte hij de betekenis van de drie duivelse stroppen nog
eens samen en herhaalde dat de derde strop “het ontbreken
van een goed voornemen” was.42 Dat wilde hij de jongens
absoluut inprenten. Dankzij de impact van beeldrijke taal.
Datzelfde wilde hij bereiken met het avondwoordje op 31 mei
1873. Hij sprak over “de oorzaak waarom zoveel mensen
voor eeuwig verloren gaan.” En hij zei dat “hij elke nacht
droomde dat de oorzaak lag in het gebrek aan goede voor-
nemens in de biecht. (…) Dat is de reden waarom zovelen te
biechten gaan, zelfs vaak, maar zonder zich ooit te beteren.
Zij belijden steeds dezelfde dingen.”43
29

3.10 Page 30

▲back to top


Vóór de scholieren van het vijfde jaar in 1875 met vakantie
vertrokken, drukte hij hun op het hart: “En als ze genezen,
gaan ze door met hetzelfde leven te leiden als tevoren. Zij
vergeten de gemaakte voornemens. Zij zijn te beklagen! Op
het moment van de dood moet men “gewerkt hebben” (avere
operato) en niet “hebben willen werken” (volere operare).44
Dat alles lijkt een voortzetting te zijn van wat don Bosco al tot
de jongens zei op oudejaarsavond 1858. Voor het nieuwe
jaar verwachtte hij dit van hen: “Biechten jullie dus goed en
zorgen jullie ervoor dat in al jullie biechten naast de ernstige
oprechtheid het berouw en het vaste voornemen aanwezig
zijn. Anders zou te biechten gaan nutteloos en zelfs schadelijk
zijn. In de plaats van zegen zullen we vervloeking over ons
hoofd afroepen.”45
Het is zo goed als vanzelfsprekend dat hij die bezorgdheid
opnam in een artikel van het Reglement van het Oratorio. Het
luidt: “Ga op zo een manier te werk dat jullie van de ene
biecht tot de andere de raadgevingen van de biechtvader
onthouden en ervoor zorgen ze in praktijk te brengen.”46
Het aandringen op standvastigheid in de voornemens is een
constante in de pastorale activiteit van don Bosco. Daarom
mag Buzzetti zijn requisitoir beginnen met de geweldige uit-
haal: “Wat radicaal ontbreekt.” Hij mag zelfs eindigen met de
straffe conclusie: “Het zijn biechten die weinig of geen waarde
hebben en daarom ook geen vrede brengen.” (34) Hij zegt
net niet dat ze allemaal geen waarde hebben, maar hij zegt
wel duidelijk dat ze - veralgemeend - geen vrede brengen.
Wat te bewijzen was. Hij mag zelfs nog verder gaan en deze
angstaanjagende dreiging eraan toevoegen: “Als een jongen
in die toestand zou sterven zou dat een heel ernstige zaak
zijn.” Daarmee suggereert hij nog meer of iets anders dan
gebrek aan standvastigheid in de voornemens alleen.
30

4 Pages 31-40

▲back to top


4.1 Page 31

▲back to top


Of dat allemaal strookte met de zuivere leer over het sacra-
ment van de biecht, is een andere kwestie. Blijkbaar is die
voor don Bosco en don Lemoyne hier niet aan de orde. Voor
hen en voor het doel dat ze voor ogen hebben, namelijk de
betrokken jongens tot bekering oproepen, is het nu belangrij-
ker om verduidelijking te krijgen aangaande “een aantal.”
Dat blijkt uit de volgende vraag van don Bosco.
ƒ De vraag van don Bosco naar het aantal jongeren van
wie de biechtpraktijk zonder vrucht blijft
Daarop vraagt don Bosco of er veel zulke jongens in het Ora-
torio zijn. Die vraag kan verrassen. Het woord “velen” lijkt
immers een zeker pessimisme te verraden. Toch is het om
meer dan een reden te begrijpen. Het kan de redacteur inge-
geven zijn door de vorige uitspraak van Buzzetti: “bij zoveel
jongens ontbreekt de standvastigheid in de voornemens.”
Daarnaast kan het voor de geoefende schrijver, die don Le-
moyne is, het stijleffect van een echo hebben. Niet alleen ten
opzichte van het begin van het requisitoir van Buzzetti, maar
ook met de herinnering aan de passage met “de oorzaak van
het grote verschil: een zeker aantal jongens.” (20) Verder kan
hier meegespeeld hebben dat het woord “velen” een vrij vast
ingrediënt in de verhalen van don Bosco was.
Toen het onbekende personage in het verhaal over de wijn-
stok en de druiven in 1868 de sluier een tweede keer om-
hoogtrok, verscheen niet meer het ontelbare aantal jongens
dat don Bosco de eerste keer gezien had, maar niettemin
“heel, heel velen.” Hun uiterlijk was “lelijk en duister gewor-
den, vol afzichtelijke wonden.”47 Met vele jongens ging het
dus op moreel-godsdienstig gebied toen niet goed. De her-
haalde confrontatie met gebrek aan oprechtheid in de biecht
en aan onstandvastigheid in het nakomen van de goede
voornemens van de biechtelingen zou een biechtvader de
moed kunnen ontnemen. Dat lijkt don Bosco in 1868 over-
31

4.2 Page 32

▲back to top


komen te zijn. Hij moet de dagen van rust in Lanzo om ver-
scheidene redenen hard nodig gehad hebben. Dat de slaap
door nachtmerries verstoord werd, is er een bewijs van. Maar
de zorg om hun spirituele heil was er zeker een bestanddeel
van. Gedurende een van die gestoorde nachten zag hij vele
jongens voor eeuwig verloren gaan. Bij het vertellen zei hij:
“Toen ik er zoveel zag vallen, riep ik wanhopig: Maar dan is
het nutteloos dat wij in onze colleges werken als zoveel jon-
gens zo eindigen.”48 Ook daar “zoveel.”
Zowat een jaar later zei hij in Lanzo en nadien in Valdocco
dat hij zich “nooit zou hebben kunnen inbeelden dat zoveel
jongens de strop om de hals hadden en het katerachtige
monster op de rug.” En in hetzelfde avondwoordje herhaalde
hij op het einde: “Ik zag dat velen zo een monster op hun
schouders droegen, zelfs meer dan ik vermoedde.”49 De ma-
nier waarop hij zich uitliet, liegt er niet om.
Voor misschien het laatste droomverhaal dat hij aan de jon-
gens vertelde, kleedde hij op 24 oktober 1878 zijn bood-
schap in een allegorie met lammetjes in. “Maar vele [lamme-
tjes] bleven buiten [de tuin die het Oratorio is]. Het waren
doorgaans zij die het ergst gekwetst waren. En het was mij
onmogelijk hen te benaderen.”50 Ook toen waren het voor
hem velen en weer verdoezelde hij zijn onmacht niet.
ƒ De zware uitval van G. Buzzetti betreft een beperkt aan-
tal jongeren
Uit het antwoord van Buzzetti blijkt echter dat het aantal “zwa-
re gevallen” toch niet zo groot is als zijn uithaal “zoveel jon-
gens” liet veronderstellen. Het gaat volgens Buzzetti om “wei-
nige jongens in vergelijking met het grote aantal, dat in huis
is.” Op die manier respecteert de redacteur nu het gegeven
van de eerste suggesties van don Bosco in het handschrift A.
Daar beperkte don Bosco het zelf tot “enkele jongens.” Het is
32

4.3 Page 33

▲back to top


een vorm van relativeren of nuanceren die vaker voorkwam
wanneer hij een droomverhaal vertelde of zijn jongens toe-
sprak.
In 1868 bracht hij een korte rustperiode door in Lanzo. Toen
don Lemoyne hem naar Turijn terugbracht, vernam hij hoe tij-
dens die nachten beangstigende dromen don Bosco gekweld
hadden. Een daarvan, een heel korte droom, betrof de jon-
gens van Lanzo. Daarom schreef don Lemoyne in der haast
een brief aan zijn jongens. Zoals don Bosco richtte hij zich in
het bijzonder tot “die arme ongelukkigen (gering in aantal
echter) die meeheulen met de duivel en die proberen hun
kameraden te gronde te richten.”51 De overeenkomst is over-
duidelijk.
Het avondwoordje op 4 juni 1875 verliep in dialoogvorm. Als
nadere uitleg zei don Bosco tot don Barberis: “Inderdaad er
waren verscheidene jongens, niet echter in een groot aantal,
die ik niet goed kon zien. (…) En dat zijn degenen, mijn dier-
bare jongens, die zich voor hun overste gesloten houden, die
niet openhartig en niet oprecht zijn.”52
In zijn toespraak in september 1876, die toen de leden van
zijn Congregatie betrof, ging “de grote meerderheid” tegen
de grond liggen om zich tegen een woedende stier te be-
schermen. Niettemin “wilden enkelen blijven rechtstaan om te
zien hoe die stier was. Ze gingen niet liggen. Het waren er
weinigen.”53
Telkens gaat het echter juist om “weinigen” die dan schrome-
lijk tekortschieten. Zo bijvoorbeeld degenen die niet wilden
gaan liggen: “Nu zul je zien wat er met diegenen zal gebeu-
ren. Je zult zien wat ze krijgen, omdat ze zich niet willen neer-
leggen,” dat betekent zich niet willen vernederen.54
33

4.4 Page 34

▲back to top


Leggen we twee groepen uitspraken naast elkaar, dan komt
het over alsof de keuze tussen “veel” en “weinig” niet eendui-
dig was en waarschijnlijk van concrete omstandigheden af-
hing. In de brief aan de jongens van 10 mei 1884 werden
hoogst waarschijnlijk de jongens van de “slenterende en fluis-
terende” kliekjes bedoeld. Vandaar toch eerder “weinigen.”
ƒ De tekst geeft te kennen dat Buzzetti weet wie die jon-
gens zijn
Buzzetti gaat nog een stap verder. Hij zegt niet alleen dat het
aantal van die jongens gering is, hij laat don Bosco ook zien
wie het zijn. Zoals hij de verschillende groepen op de speel-
plaats aanwees (8), zo wijst hij nu die weinigen “één voor
één” met de vinger aan. (34)
Het leren kennen van “gevaarlijke elementen” onder de jon-
gens door bemiddeling van een bekend of ook onbekend
personage is eveneens een vast ingrediënt in de droomverha-
len van don Bosco.
Naar het slot van het verhaal over de salesiaanse tuin (1876)
heeft de overleden Domenico Savio drie lijsten met namen
mee. Op de derde “stonden de namen van allen die in Gods
ongenade verkeerden.” Don Bosco stak er zijn hand naar uit,
maar kreeg ze niet onmiddellijk. Na een tijdje reikte Savio ze
dan toch aan. Toen don Bosco het papier opende, zag hij
“geen enkele naam”, maar “op het ogenblik zelf kreeg hij in
een oogwenk al de personen voor ogen wier namen erop
voorkwamen, alsof hij henzelf in werkelijkheid zag.” Hij zag ze
allemaal “met bitterheid.” “Het grootste aantal kende” hij. “Zij
behoorden tot het Oratorio en tot de andere colleges.”55 Of
“allen”, “al de personen” en “het grootste aantal” werkelijk
betekent dat het er velen waren, valt moeilijk uit te maken.
Wel duidelijk is dat hij zegt dat hij ze in levenden lijve voor
zich zag. Anderzijds wordt door de gevoelsreactie: “Ik zag ze
met bitterheid” toch het vermoeden gewekt dat het aantal niet
34

4.5 Page 35

▲back to top


zo gering was. Maar het gaat er hier vooral om dat Savio
hem de lijst overhandigde. Daardoor kwam hij te weten om
welke jongens het ging en van wie hij “het grootste aantal
(her)kende.” Na zo een verhaal konden de jongens bijna niet
anders dan aannemen dat don Bosco de namen op een heel
bijzondere, ja, wonderbare wijze leerde kennen.
Eind april 1868 vertelde hij in Valdocco wat hem tijdens zijn
rust in Lanzo overkomen was. Hij sprak over de jongens die
hij had kunnen zien nadat de gids de sluier een tweede keer
omhooggetrokken had en hem toegeroepen had: “Kijk!” Hun
gezicht was “lelijk, somber en erg gekwetst.” Omdat hij “hen
wilde waarschuwen en terechtwijzen, nam hij zijn portefeuille,
haalde het potlood eruit om de namen van de jongens die hij
(her)kende op te schrijven en hun zonden of tenminste het
hoofdgebrek van elkeen op te tekenen. De onbekende gids
nam hem echter bij de arm en liet het hem niet toe.” Toen
don Bosco aandrong, “rukte de gids hem de portefeuille uit
de handen en wierp hem op de grond” en hij voegde eraan
toe: “Ik zeg u dat u die namen niet mag opschrijven. Met de
genade van God en de stem van hun geweten kunnen ze we-
ten wat ze moeten doen of laten.” Ten slotte “mocht hij zijn
jongens alles zeggen wat hij zich herinnerde.” In een volgend
gedeelte van het verhaal, dat hij de avond nadien vertelde,
nodigde de gids hem uit de bessen te bekijken. Die “waren
beschreven met de naam van een leerling en de naam van
zijn fout.” Daarom probeerde don Bosco opnieuw en wel op
dezelfde manier de namen van enkele jongens die hij
(her)kende, te noteren. Dat wilde hij doen “om hen persoon-
lijk te kunnen waarschuwen en terecht te wijzen.” Weer liet de
gids het niet toe, hoezeer don Bosco ook bleef aandringen.56
Het is belangrijk op te merken dat de gids hem uitnodigde de
bessen goed te bekijken. Zo - door aandachtige oplettend-
heid - kon hij de namen en de fouten lezen. Het is eveneens
belangrijk te onderstrepen dat het “enkele” jongens zijn die hij
kende of herkende en dat hij heel duidelijk aangaf wat hij na-
35

4.6 Page 36

▲back to top


dien met de informatie wilde doen. Tekenend is ook dat hij elk
van de betrokkenen privé wou spreken.
In december 1871 ging don Bosco naar Varrazze, waar hij
zwaar ziek werd. In die dagen van ziekte werd zijn nachtrust
erg verstoord door dromen of nachtmerries. Later vertelde hij
dat hij iemand in een bepaalde hoek van de speelplaats zag
die een schrift in de hand had met al de namen van de jon-
gens. Hij bekeek don Bosco en begon onmiddellijk te schrij-
ven. Natuurlijk wilde don Bosco te weten komen wat die on-
bekende opschreef. Toen hij dichterbij gekomen was, zag hij
dat die iemand telkens iets schreef naast de naam van een
jongen en dan van een andere. Algauw was hij die persoon,
die de duivel in persoon bleek te zijn, te slim af. “Terwijl die
rondkeek”, naderde hij nog meer en bladerde hij hier en daar
in het schrift en zag hij dat op de ene kant de namen van de
jongens stonden en op de andere zijde soms dierenfiguren
getekend waren. Terwijl hij vlug de bladen omdraaide, kon hij
merken dat verscheidene namen niet met inkt en nauwelijks
leesbaar geschreven waren. Om zijn verhaal te besluiten, gaf
hij deze wenk: “Nu zullen er natuurlijk onder jullie velen zijn
die willen weten of iets over hen geschreven werd en wat en of
hun naam met inkt geschreven was of niet. Het past hier ech-
ter niet daarop in te gaan. Afzonderlijk kan men een ant-
woord geven aan wie het verlangt.”57 Opmerkelijk in dit ver-
haal is het schrift met namen waar iets bijgeschreven staat, en
vervolgens het open einde dat degenen die zich aangespro-
ken voelen, de kans geeft vrij contact op te nemen met don
Bosco.
Hoezeer don Bosco telkens eropuit was de namen van jon-
gens die erg in gebreke gebleven waren, te leren kennen,
toch stemde die kennis hem dan niet blij. Als directeur van
Lanzo deelde don Lemoyne in zijn brief aan de jongens van
het college mee dat don Bosco, na enkele dagen rust ter
plaatse, hem toevertrouwde: “ Ik heb vannacht dromen gehad
36

4.7 Page 37

▲back to top


die mij echt bedroefd maakten.”58 Dergelijke gevoelsreactie
was hem helemaal niet vreemd. Naar het einde van een ver-
haal in 1878 zei hij: “Kijk, dat is de uitwerking van de vakan-
tie, legde mij iemand uit die mij vergezelde, terwijl ik buiten
mezelf was van verdriet om dat schouwspel.”59 Dat is haast
een herhaling van zijn reactie in de loop van het gebeuren
met de druivelaar en de druiven in 1868. Toen zei hij dat hij
“bedroefd”, ja troosteloos was “ten gevolge van dat schouw-
spel.” En het schouwspel bestond er op dat ogenblik in dat hij
op aansturen van de gids ontdekte dat “vele jongens op hun
voorhoofd en hun hand hun zonde geschreven droegen.”60
Er zijn nogal wat overeenkomsten tussen die verhalen uit
vroegere jaren en dit onderdeel van de brief. Er zijn echter
ook punten van verschil. Een groot verschil is bijvoorbeeld het
feit dat hier een bekende, nog levende met het Oratorio ver-
bonden man, namelijk Buzzetti, de betrokken jongens aan-
wijst. Dat is in andere vertellingen, die overigens overduidelijk
als het resultaat van dromen of droomgezichten aangekon-
digd worden, zelden het geval. Daar treedt ofwel een onbe-
kende gids op of een overleden kennis van don Bosco, zoals
Domenico Savio en don Provera of een heilige zoals Francis-
cus van Sales en O.-L.-Vrouw.61 Hier is het Buzzetti die, pas in
Rome aangekomen, heeft kunnen praten met en zijn hart
kunnen luchten bij don Bosco die zich altijd graag liet infor-
meren. Het is trouwens merkwaardig hoe in deze passage de
notities van het handschrift A trouw gevolgd worden.
ƒ De manier waarop don Bosco die jongeren wil “aan-
pakken”
De punten van overeenkomst komen voor in de reactie van
don Bosco op het zeggen en aanwijzen van Buzzetti. Don
Bosco ziet die weinige jongens één voor één. Hij verheelt niet
dat hij bedroefd is om wat hij te zien krijgt.62 Ook wil hij die
dingen met iedere betrokkene bespreken als hij weer in Val-
docco is. Dat laatste “wanneer hij weer thuis is”, is een kleine,
37

4.8 Page 38

▲back to top


zo goed als overbodige toevoeging tegenover A. Anderzijds is
er dan weer dit verschil: in tegenstelling tot wat don Bosco va-
ker probeerde te doen, tracht hij hier geen namen te noteren.
Dus geen lijst, geen notities. Ook geen zondecatalogen in het
Latijn zoals in 1868.63 Hij wil geen overtredingen “op papier
zetten.”
Hoe clichématig bepaalde elementen in de loop van de jaren
geworden waren, mag hier nog eens in het volle licht gesteld
worden. Het gaat om een citaat uit een avondwoordje in het
begin van 1865. Toen al. Hij sprak als volgt: “Mijn jongens,
als de dood nu zou komen, zouden jullie dan gereed zijn? Het
merendeel onder jullie wel, hoop ik. Enkelen echter ongeluk-
kigerwijze niet, omdat zij in staat van doodzonde verkeren.
(…) Al een tijdje wilde ik hen waarschuwen, maar tot nu toe
heb ik het nagelaten in de hoop dat ze zich zouden bekeren.
Nu zal ik echter slechts enkele dagen meer wachten. Dan zal
ik hen aanspreken. Als ik zou willen, zou ik hen één voor één
kunnen aanwijzen, maar niet in het publiek. Die arme jongens
moeten zich er wel aan verwachten, dat ik hen zal waarschu-
wen.”64
ƒ Oproep aan alle jongens
Zonder meer de tekst van A volgend, mag don Bosco zich
dan direct tot alle jongens richten met het besluit: “Ik zeg jullie
alleen [ik zal jullie alleen zeggen] dat het tijd is om te bidden
en vaste voornemens te maken.” Dat laatste betekent “geen
voornemens met woorden, maar met daden.” Daarmee keert
hij terug naar het wezenlijke bestanddeel van de biecht dat
naar het oordeel van Buzzetti in Valdocco radicaal ontbreekt.
In dat opzicht moeten zij het voorbeeld volgen van Comollo
(+ 1839), de jeugdvriend van don Bosco, en van jongens uit
de glorietijd van het Oratorio. Die jongens worden bij name
genoemd: Domenico Savio (+ 1857), Besucco (+1864) en
Saccardi (+1866). Vooral Comollo, Savio en Besucco waren
voor de jongeren van Valdocco in 1884 geen onbekende
38

4.9 Page 39

▲back to top


namen. Van de levensbeschrijving van Comollo verscheen in
1884 een zesde editie en van de biografie van Domenico Sa-
vio een vijfde en zesde uitgave in 1878 en 1880. Van het
boekje met de levensgeschiedenis van Francesco Besucco een
tweede oplage in 1878.
Niet alleen via die boeken voor de jeugd stelde don Bosco die
jongens tot voorbeeld van nieuwe generaties jongeren, maar
waarschijnlijk ook via allerlei toespraken. Tijdens de novene
ter voorbereiding van het feest van Allerheiligen in 1878 sprak
hij in het avondwoordje over hen. Hij zei: “Ik herinner me
sommige jongens zoals Domenico Savio, Magone, Besucco
en anderen die deze novenen met engagement, met een bui-
tengewoon vurige inzet deden. Men kon niets meer verlangen.
Ik wil niet zeggen dat ze nu slecht gedaan worden. Er zijn bra-
ve jongens bij, maar het elan van toen is er niet.”65
Hij moet vaker over hen gesproken hebben en zijn geschriften
over hen aangeprezen hebben. In 1883 had hij nog tegen
don Lemoyne gezegd dat hij hem werk wilde geven. Later her-
innerde hij hem aan zijn voornemen. Hij schetste het thema
voor een rondzendbrief. Volgens don Ceria schreef don Le-
moyne een brief over de lectuur in de salesiaanse huizen,
keek don Bosco hem na en verspreidde men hem in novem-
ber 1884. Voor de lectuur op de slaapzalen werd dit voorge-
schreven: “Ik zou beginnen met de levensbeschrijvingen van
onze leerlingen Comollo, Savio, Besucco enz.”66 Zelfs Comol-
lo werd daar “een leerling” genoemd.67
In september 1884 overhandigde hij een zevental raadgevin-
gen aan de directeuren. De zesde luidde: “Als lectuur moet
men bij voorkeur de levensbeschrijvingen van onze leerlingen
lezen en te lezen geven.”68 Enkele maanden later zorgde don
Bosco ervoor dat een rondzendbrief over “de verspreiding van
goede boeken” geschreven en gepubliceerd werd. Ook daar-
in besteedde hij speciale aandacht aan de jeugd: “De jon-
39

4.10 Page 40

▲back to top


gens tot de deugd aansporen, in het bijzonder met de levens-
beschrijvingen van Savio, Besucco en van jongeren zoals
zij.”69
Zodoende is het thema van de standvastigheid in de voorne-
mens afgerond. Maar we weten het al, wanneer don Bosco
op het einde van een onderhoud nog iets meer of nog iets be-
langrijks wil zeggen, dan stelt hij een vraag in de zin van: “En
anders niets?” Zo was het bondig op het einde van het schrij-
ven voor de salesianen. Nu is het “Heb je mij anders niets
meer te zeggen?” Weer trouw aan de suggesties in het hand-
schrift A.
5. Laatste opdrachten die don Bosco moet vervullen naar
aanleiding van het nakende feest van Maria Hulp der Christe-
nen op 24 mei
In de brief aan de jongens maakte don Lemoyne gebruik van
twee elementen uit de suggesties in A om het antwoord van
Buzzetti op don Bosco’s vraag te stofferen. Daaraan voegde
hij in K al een paar gedachten toe. Nu in de lange versie
breidt hij het tweede element verder uit en last hij nog een
nieuw aspect in.
ƒ Eerst worden de twee aanbevelingen aan allen (in het
handschrift A) een dubbele opdracht voor don Bosco zelf. Net
zoals in de oorspronkelijke brief aan de jongens. Dat don
Bosco de les gespeld krijgt of de opdracht van een gids ont-
vangt, is geen uitzondering. Op 23 januari 1876 hield hij een
avondwoordje over het kritiseren. Een goede oude man zei
hem toen onverbloemd: “Jij die priester bent, leg daar de
klemtoon op. Preek, spoor aan, spreek, wees niet bang ooit
iets te veel te zeggen.”70 In een ander droomverhaal werd hij
flink op de vingers getikt door stemmen die hem scherp lieten
horen dat hij van vele dingen “van de moraal” niets afwist,
hoewel hij priester was. In dat alles kwam hij waarachtig als
40

5 Pages 41-50

▲back to top


5.1 Page 41

▲back to top


“een nieuweling” over. Ongezouten noemde Broeder Michele
van de christelijke scholen, die ook bij de gidsen was, hem
“een novice.” Uiteindelijk kreeg hij dit op zijn brood ge-
smeerd: “Als directeur van die jongens moet jij ervoor zorgen
hen ver van die twee zonden [gulzigheid en vadsigheid] te
houden door het geloof in hen te doen herleven.”71 Het ziet
ernaar uit dat hij in die manier van spreken een dubbel voor-
deel zag. Ze liet hem toe steviger door te spreken dan wan-
neer hij gewoon als directeur in eigen naam het woord zou
genomen hebben. Daarnaast werd door bepaalde suggesties
en uitdrukkelijke aanduidingen bij het vertellen van dromen
een sfeer gecreëerd van bovennatuurlijke ingeving en bege-
leiding.
Vanwege Buzzetti moet hij hier “groten en kleinen” alvast het
volgende voorhouden: ten eerste “dat zij kinderen van Maria
Hulp zijn” en ten tweede dat het aan haar te danken is dat zij
in Valdocco zijn, want “zijzelf heeft hen hier bijeengebracht.”
Met “groten” worden in de oorspronkelijke notities en in brief
aan de jongens allicht de scholieren van het 4de en 5de jaar
gymnasium bedoeld. Dat blijkt uit het vervolg van de brief. Hij
moet hun ook voorhouden dat Maria hen bijeengebracht
heeft om een drievoudig doel te bereiken: (1) “Om hen weg
te halen uit de gevaren van de wereld. (2) Opdat zij van el-
kaar zouden houden als broers en (3) opdat zij met goed ge-
drag God en haar zouden eren.” De tweede en derde ge-
dachte kwamen al in de brief aan de jongens voor. De eerste
gedachte is een toevoeging in D. De constructie met “om te”
naast en tegenover tweemaal “opdat” stoort hier trouwens de
opbouw van de zin zoals die voorkomt in de brief aan de jon-
gens. Vooral de uitdrukkingen “als broers van elkaar houden”
en “met goed gedrag God en haar eren” zijn geschreven op
het niveau van de jongens. Ze passen bij hun leefsituatie en
het relationele en godsdienstige opvoedingsklimaat van don
Bosco. “Van elkaar houden als broers” sluit trouwens aan bij
de citaten die ik vermeld heb in de bespreking van de derde
41

5.2 Page 42

▲back to top


van de vijf aanmaningen. Het zijn de aansporingen aan het
begin van de aanhechting van het grote tweede deel van de
eigenlijke brief.72
Met de opdracht dat don Bosco de jongens moet herinneren
aan de rol van Maria Hulp in hun leven draagt Buzzetti zijn
overste niets nieuws op. In die zin sprak don Bosco immers
herhaaldelijk tot zijn jongens. Al in de jaren vijftig. In zijn
avondwoordje op 31 december 1858 wees hij hen hierop:
“Verder hebben wij iets heel bijzonders bij ons en dat beseffen
wij niet genoeg. Dat is de bescherming van Maria en hoe effi-
ciënt de toevlucht tot die goede Moeder is.”73 Voor en na
1854, het jaar waarin het dogma van de onbevlekte ontvan-
genis van Maria afgekondigd werd, stond ook bij don Bosco
dat aspect van de Mariaverering voorop. Dat komt onder
meer tot uiting in zijn levensbeschrijving van D. Savio (1959).
De jongen wilde in 1856 een broederschap van Maria onbe-
vlekt ontvangen oprichten. Ongetwijfeld met de medewerking
van don Bosco ontwierp hij een reglement. De artikelen 9 en
10 geven een goed inzicht in de mariale devotie die don Bos-
co bij de jongens bevorderde. Het negende bepaalde: “In het
bijzonder gedurende het rozenkransgebed (rozenhoedje) zul-
len wij dagelijks onze broederschap aan Maria aanbevelen en
haar smeken om de genade van de volharding.” En het tien-
de: “Wij zullen trachten iedere zaterdag een speciale oefening
van godsvrucht te verrichten of iets speciaals te doen ter ere
van Maria onbevlekt ontvangen.”74
Tijdens de voorbereiding tot het feest van Maria onbevlekt
ontvangen in 1859 sprak hij in dezelfde geest als in 1858.
Hoe hij het precies aanpakte, vernemen we in het avond-
woordje van 29 november. “Zij is onze moeder en zij houdt
oneindig meer van ons dan alle harten van alle aardse moe-
ders samen van ons kunnen houden. Zij houdt zielsveel van
alle christenen, maar voor de jongens van het Oratorio heeft
zij altijd een bijzondere genegenheid getoond. Er zouden dui-
42

5.3 Page 43

▲back to top


zenden dingen aan te wijzen zijn, waaronder ook buitenge-
wone feiten, die dat aantonen.” Voor haar moesten ze dan
gedurende de novene ook een ruiker bloemen klaarmaken.
Op deze manier: “Door alle dagen een bloem te plukken. En
waar moet die geplukt worden nu er geen bloemen meer op
het veld staan? In jullie hart. En wat zal die bloem zijn? Een
kleine deugd die iedere dag ter ere van Maria onbevlekt be-
oefend wordt.”75
Jaren later was hij O.-L.-Vrouw meer gaan eren en aanroe-
pen onder de titel Maria Hulp van de Christenen. Een ver-
strengeling van beide titels gebeurde onder meer in een
avondwoordje op 30 mei 1862. Toen sprak hij over twee vas-
te zuilen in de woelige zee, waarop respectievelijk een hostie
en een beeld van de Onbevlekte stond. En onder het beeld
van de H. Maagd het opschrift “Maria Hulp der Christenen.”76
Dat feest werd “het feest der feesten” en werd op 24 mei of
rond 24 mei met zorg voorbereid en luisterrijk gevierd. Tijdens
de voorbereiding gaf hij op 13 mei 1877 een avondwoordje.
De verandering van de titel belette hem niet voor nieuwe ge-
neraties zowat dezelfde gedachten te ontwikkelen als vroeger.
Bijvoorbeeld: “En als dat zo is bij de moeders op deze aarde,
zal het dan niet hetzelfde zijn bij onze goede moeder daarbo-
ven in de hemel? O, geloven jullie het, zij is beter, oneindig
liefderijker dan de moeders van deze aarde en veel machtiger
dan de moeders op deze aarde. Zij kan ons alles verlenen en
verleent het ons graag. Als wij ons van ganser harte aan haar
zullen aanbevelen, zal zij bereid zijn om ons te helpen, omdat
wij op een bijzondere wijze haar kinderen zijn.”77
Don Bosco stelde zijn leven lang een vurig en onbeperkt ver-
trouwen in Maria. En dat in hoge mate ontwikkelde vertrou-
wen wilde hij overdragen op zijn toehoorders, klein en groot.
Zoals hierboven aangeduid werd, zijn er gewichtige redenen
om aan te nemen dat “groten en kleinen” in de oorspronkelij-
43

5.4 Page 44

▲back to top


ke brief inderdaad de “grotere” en “kleinere” jongens betrof-
fen. Het is echter ook mogelijk dat don Lemoyne daarmee
eerder enerzijds de salesianen en anderzijds de jongens be-
doelde. Dat lijkt ten andere zijn intentie geweest te zijn in brie-
ven die hij tijdens het verblijf in Rome aan don Rua stuurde.
Op 16 april 1884 schreef hij: “Don Bosco laat goedendag
zeggen aan jou en aan alle anderen, groten en kleinen.”78
Daar is zijn bedoeling vrij duidelijk, me dunkt. Hetzelfde lijkt
ook te gelden voor een andere brief uit die periode. Waar hij
het had over wat don Bosco veertig jaar lang afgezien had,
besloot hij: “Dat zou het onderwerp moeten zijn om over te
preken voor allen, én voor groten én voor kleinen.”79 En zou
dat niet evenzeer het geval zijn als hij hier, niet zoveel verder
dan “Houd iedereen voor”, de brief aan de jongens aanvult
met de voorwaarde om de barrière succesrijk te kunnen ver-
wijderen? De voorwaarde is dat “groten en kleinen bereid zijn
om een kleine versterving te doen.” (36) Toch een voorwaar-
de die voor de respectieve groepen aan elke zijde van de bar-
rière geldt, zou men denken. Hoewel. De aanvulling steunt op
een gegeven uit het handschrift A, dat wellicht toch in de eer-
ste plaats de jongeren betreft. Absoluut zeker is dat nochtans
niet. Zelfs niet als we luisteren naar de woorden van don Bos-
co tijdens de zitting van de Hoofdraad op 28 februari 1884,
een paar dagen vóór zijn vertrek naar Frankrijk. Hij vroeg de
raadsleden de jongens te stimuleren om vurig voor hem te
bidden zolang hij onderweg zou zijn. “Dat om twee redenen.
1° Opdat mijn gezondheid tegen de ongemakken van het rei-
zen zou bestand zijn. 2° Omdat ik veel centen nodig heb.
Men moet het tegen de groten zeggen, men moet het tegen
de kleinen zeggen.”80 Hoe waarschijnlijk het ook is dat hij
toen de twee groepen jongens bedoelde.
ƒ Tot de opdracht van don Bosco behoort het ook voor
te houden “dat de Madonna met talloze genaden en wonde-
ren hun [de jongens] brood geeft en middelen om te stude-
ren.” Dat is een derde punt. Het is een aspect dat don Le-
44

5.5 Page 45

▲back to top


moyne aan de andere twee toevoegt. Het is een gedachte die
in geen enkele redactie voorkwam. Misschien werd ze geïnspi-
reerd door de passage in het schrijven voor de salesianen
waar Buzzetti de gevolgen van de lusteloze ontspanning op-
somt. Een van de gevolgen was dat “ze ongaarne leven op
een plaats waar de goddelijke voorzienigheid hen overstelpt
met alle goeds voor het lichaam, voor de ziel, voor het ver-
stand.” (12)
Voor don Bosco is het inderdaad God, de goddelijke voorzie-
nigheid die alles in handen heeft en leidt. Dat bevestigen on-
der meer uitspraken in zijn Herinneringen aan het Oratorio.
Terugblikkend op zijn leven schreef hij over het Oratorio als:
“Die instelling die de goddelijke voorzienigheid welwillend
aan de Sociëteit van de heilige Frans van Sales toevertrouwd
heeft.” Toen markiezin Barolo twee ruime kamers van een
toevluchtshuis voor meisjes, dat in aanbouw was, ter beschik-
king van het beginnende Oratorio stelde, ervoer hij dat in die-
zelfde terugblik als “de keuze van de goddelijke voorzienig-
heid.”81
Tegelijkertijd was het voor hem duidelijk dat hij gebeurtenis-
sen en inspiratie moest toeschrijven aan de genadige en
moederlijke bescherming van Onze-Lieve-Vrouw. Zo schreef
hij in diezelfde Herinneringen dat hij op maandag na de
priesterwijding, die op zaterdag, vigiliedag van het feest van
de H. Drie-eenheid plaatshad, de mis ging celebreren in de
kerk van de Consolata. Dat deed hij: “Om de verheven
Maagd Maria te bedanken voor de ontelbare gunsten die zij
voor mij van haar Goddelijke Zoon Jezus verkregen had.”82
Zonder de minste twijfel speelde in het woord “ontelbare” (in
het Italiaans “infiniti”) mee wat hij in de terugblik op zijn leven
tot in 1873-1875 geschreven had.
Dat zij die “bemiddelende” rol van haar Zoon en dus in we-
zen van de goddelijke voorzienigheid in zijn leven toebedeeld
45

5.6 Page 46

▲back to top


kreeg, illustreerde hij in de symbolisch uitgewerkte droom op
negenjarige leeftijd. De kern van zijn opdracht en dus van zijn
roeping kreeg hij van Jezus zelf: “Hij riep mij bij naam en gaf
mij het bevel mij aan het hoofd van die kinderen te stellen.”
Jezus, en in hem en door hem de goddelijke voorzienigheid,
wees hem bovendien de te volgen methode aan: “Niet met
slagen, maar met zacht(moedig)heid en christelijke liefde zul
je je vriendjes moeten winnen.” Om hem bij het vervullen van
die roeping bij te staan, gaf Jezus de assistentiële taak echter
door aan zijn Moeder: “Ik zal je de meesteres geven en onder
haar leiding kun je wijs worden en zonder haar wordt alle
wijsheid dwaasheid.”83
Wat nu die ontelbare gunsten zelf betreft, lijkt me een gebeur-
tenis in april 1878 heel illustratief. Don Bosco werd toen ern-
stig ziek in Sampierdarena. De coadjuteur Enria verzorgde
hem en noteerde dat don Bosco hem op een avond toever-
trouwde: “Wat ziet de Madonna ons graag!” Dat zei hij naar
aanleiding van het bezoek van veel weldoeners en weldoen-
sters die “niet met lege handen gekomen waren.”84 Financiële
hulp had hij toen weer heel hard nodig. Die avond in Sam-
pierdarena was geen eenmalige of toevallige gebeurtenis. In-
tegendeel. Dat voorval en zovele andere voorvallen behoor-
den voor don Bosco tot de “duizenden dingen, waaronder
ook buitengewone feiten.” En die uitdrukking betekent zoveel
als zeggen dat O.-L.-Vrouw als Maria Hulp van de Christenen
hem bijstond met bovennatuurlijke genaden of tussenkomsten
ten gunste van zijn werken.85
Niet alleen hijzelf was in die overtuiging gegroeid, maar ook
zijn naaste medewerkers en vele weldoeners en weldoensters.
Voor hen allen werd het in de loop van de jaren zelfs almaar
duidelijker dat Maria Hulp juist door bemiddeling van don
Bosco genezingen, bekeringen en wonderen van liefdadigheid
verwezenlijkte.
46

5.7 Page 47

▲back to top


In die sfeer kan het niet verrassen dat don Lemoyne een ali-
nea inlast met de uitdrukking “talloze genaden en buitenge-
wone gebeurtenissen of wonderen.” Wel is het eens te meer
moeilijk aanvaardbaar dat hij dat punt zou weggelaten heb-
ben in de brief aan de jongens. “Brood en studeren” hebben
toch in de eerste plaats met hun leven in Valdocco te maken.
Vooral dan met dat van de scholieren.
ƒ In het vierde punt brengt don Lemoyne nu een kleine wij-
ziging aan. De opdracht wordt niet meer als behorend tot de
taken van don Bosco voorgesteld. Wel als een opgave voor
alle jongens, aan wie de brief trouwens gericht was. En nu
ook - tevoren in de eigenlijke brief wellicht slechts onrecht-
streeks bedoeld - voor de volwassenen. Door die verandering
van onderwerp van de zin is er weer een breuk in de opbouw.
“Zij [de jongens dus] moeten erom denken dat ze aan de
vooravond van het feest van hun Allerheiligste Moeder staan.
Zij moeten beseffen dat ze, zoals de eerste suggesties al aan-
gaven, juist met de bijstand van Maria Hulp de barrière van
wantrouwen zullen kunnen neerhalen.” Men zou kunnen op-
werpen dat men eronder moet verstaan dat het zijn taak is
hen eraan te herinneren. Maar het staat er nu eenmaal niet
meer met dezelfde eenduidige woorden.
De eigen inspanningen van de jongens waarop net voordien
een beroep gedaan werd, zijn noodzakelijk, maar volstaan
blijkbaar niet. Die inspanningen kwamen, wat de jongens be-
treft, hierop neer: in het tussenstuk gehoorzaamheid (21) en
daarna de vijf punten in het begin van het tweede grote ge-
deelte (32). De bestaande barrière is echter niet alleen het
gevolg van menselijke zwakheden, zij is ook mede het werk
van de duivel. Van die barrière weet hij gebruik te maken “om
bepaalde zielen in het verderf te storten.” “Bepaalde” beant-
woordt natuurlijk aan “een aantal” en “weinigen.” Op hen
blijft de schijnwerper gericht. Ze worden misschien zelfs over-
belicht. Voor don Bosco en zijn medewerkers is de duivel een
47

5.8 Page 48

▲back to top


reële vijand en, zeggen we maar, de verpersoonlijkte kracht
van het kwaad. Daarom zijn ook sterkere tegenkrachten nodig
om hem de baas te worden.
Hoe hijzelf in droomgezichten de duivel soms te vlug af was,
kwam hiervoor al aan bod.86 Soms heeft hij echter ook gewe-
zen op de hulp van Maria om de duivel te bestrijden. Zo in de
jaren zestig. Tijdens een avondwoordje op 2 januari 1865 zei
hij: “De duivel, mijn dierbare jongens, loopt onder jullie en ik
zie hoe hij jullie wil verslinden. Hij loopt achter jullie aan en
nu eens pakt hij jullie met de ene voet dan weer met de ande-
re en hoopt jullie ten val te brengen. En nu houdt hij jullie ste-
vig met beide voeten omkneld. Maar jullie hebben een mooie
Dame die jullie de hand reikt en jullie ondersteunt zodat het
onmogelijk is te vallen. (…) Mijn goede jongens, die lelijke
tronie is de duivel, jullie vijand. De mooie Dame is de aller-
heiligste Maagd Maria.”87
Hoe het komt dat de redacteur hen erop attent maakt dat het
“de vooravond van het feest is”, valt moeilijk te zeggen. Want
de brief werd toch al op 10 mei verstuurd. Wellicht bedoelde
hij slechts dat het feest heel dichtbij was. Dat zou nog het best
rijmen met de bijkomende opdracht aan allen tijdens de
voorbereiding op het grote feest van Maria Hulp der Christe-
nen. Een bijkomende opdracht die even nadien volgt.
6. Specifieke, toegevoegde opdrachten die voor allen, groten
en kleinen, gelden om de barrière uit de weg te ruimen in
Valdocco als voorbereiding tot het feest van Maria
De allusie op de noodzaak om de fatale of nefaste barrière
die de duivel had weten op te werpen, neer te halen, geeft
don Lemoyne de gelegenheid om nog een paar gedachten uit
A nu in te lassen. Die had hij in de brief aan de jongens niet
opgenomen. Daardoor wijkt de tekst in D hier weer af van de
tekst in K. Het valt moeilijk een reden te bedenken waarom hij
48

5.9 Page 49

▲back to top


die gedachte uit een vooraf geschreven uitgebreide tekst voor
de volwassenen zou weggelaten hebben omdat hij zogezegd
niet zou gepast hebben in een brief voor de jongens.
In A kwam eerst de vraag van don Bosco naar mogelijk suc-
ces van de operatie: “En zullen we erin slagen die barrière uit
de weg te ruimen?” En daarna de opgave aan allen: ze moe-
ten iets speciaals doen ter ere van Maria Hulp. In deze toe-
voeging geeft Buzzetti een versterkt positief antwoord op de
vraag van don Bosco. In plaats van gewoon “Jawel” nu “Ja,
zeker.” Hij biedt bijgevolg een hoopvol en verheugend per-
spectief. Toch verbindt hij dat heerlijke vooruitzicht met een
voorwaarde. Nu zelfs met een tweevoudige voorwaarde.
Voor de eerste voorwaarde wijzigt don Lemoyne de
oorspronkelijke verwoording van don Bosco. Hij vervangt
“een bloemetje” door “een kleine versterving.” Het geven van
een kleine geestelijke bloem tijdens de dagen van voorberei-
ding op een liturgisch feest vertolkte nochtans een overbekend
gebruik in de morele en religieuze opvoeding van don Bosco.
Of het om de voorbereiding van Kerstmis, van 8 december
(Maria onbevlekte ontvangenis), van 24 mei (Maria Hulp)
ging of om de hele maand mei of om de gedachtenis van de
H. Frans van Sales en de H. Aloysius, don Bosco intensiveerde
de opvoeding via concrete gedachten en voorstellen waaraan
hij de naam “fioretti” (kleine bloemen of bloemetjes) gaf.
Ooit uitte don Lemoyne zijn waardering voor die aanpak op
deze wijze: “Voor iedere zondag en voor elke dag van de no-
vene handelde hij over de voornaamste deugden van de hei-
lige met een gebed, een schietgebed en een vrome oefening.”
Van “die vrome oefeningen of kleine bloemen, de pit, de es-
sentie van zijn raadgevingen, preken, persoonlijke aansporin-
gen” gaf hij dan een reeks voorbeelden.88
49

5.10 Page 50

▲back to top


Conform die traditie wilde don Bosco dat in mei 1884 dus
blijkbaar weer doen. Toch neemt don Lemoyne het woord uit
A niet over. Hij vervangt het door “kleine versterving.” Of don
Bosco ermee akkoord gegaan is, weten we niet. Er zijn im-
mers geen sporen te vinden van het feit dat hij de tekst van de
lange versie ooit zou nagelezen of gecorrigeerd hebben.
Het is echter zo goed als vanzelfsprekend dat hij, zoals de
meeste gelovigen in zijn tijd, zelf de versterving beoefende en
ze soms aanbeval. Ook aan jongeren. Dat deed hij inder-
daad. Zo tijdens een avondwoordje in de novene voor het
feest van de H. Frans van Sales in januari 1876. Don Bosco
zei: “Ik moet jullie nog een bloemetje geven. Het seizoen is
eerder aan de koude kant en als kleine bloem zou ik willen
dat jullie al de koude, de vochtigheid en andere ongemakken
die jullie gedurende de novene te verduren hebben, zouden
verdragen zonder daarover te klagen. Dat om de H. Francis-
cus aangenaam te zijn. Telkens als het jullie overkomt iets te
moeten lijden, zoals ziekte, beledigingen, krenkingen, zeggen
jullie dan: ter ere Gods. De Heer zal er heel tevreden over zijn
en door bemiddeling van Sint-Franciscus zal hij jullie zege-
nen.”89
Dat “bloemetje” lag in de lijn van wat hij bij Domenico Savio
in een aanvullend hoofdstuk van de levensbeschrijving gepre-
zen had en wat de jongens als lectuur aanbevolen kregen: “In
het koude jaargetijde had Savio veel last van winterhanden.
Maar hoewel hij ervan afzag, hoorde men hem er niet over
spreken of klagen.”90
Toch was don Bosco anderzijds voorzichtig en terughoudend
wat fysieke verstervingen betrof. Toen hij Domenico Savio
ging bezoeken omdat de jongen op een wintermorgen ziek te
bed was blijven liggen, stelde hij vast dat hij verkleumd en met
opgetrokken benen in bed lag. Hij keek nauwkeurig toe en
merkte dat hij slechts een dun zomerdekentje op zich had.
50

6 Pages 51-60

▲back to top


6.1 Page 51

▲back to top


“Van toen af”, zo besloot don Bosco, “werd hem verboden
nog enige versterving te doen zonder eerst uitdrukkelijk toela-
ting te vragen.” Wat hem nog toegestaan werd, waren “het
geduldig verduren van beledigingen die je wel eens aange-
daan worden, en het met gelatenheid verdragen van warmte,
kou, wind, regen, vermoeidheid en allerlei onaangenaamhe-
den op het gebied van gezondheid.”91
Het bloemetje dat don Bosco voor ogen had, ging vermoede-
lijk in de richting van het verdragen. Want in A werd er niet
alleen voorgesteld “de Hemelmoeder een bloemetje aan te
bieden”, maar ook “bereid te zijn een of ander voor haar te
lijden.” Don Lemoyne maakt er een geheel van, maar laat wel
een voor don Bosco specifieke, traditionele en vertrouwde be-
naming vallen.
Het is alsof voor don Lemoyne iets anders even be-
langrijk, zoniet nog belangrijker is, namelijk dat “groten en
kleinen in praktijk brengen” wat Buzzetti aan don Bosco ge-
zegd heeft. [In de tekst zelf staat de rechtstreekse rede: “wat ik
u gezegd heb”, met eens te meer de beleefdheidsvorm “u.”]
Don Lemoyne weet natuurlijk dat waarachtig christelijk leven
maar mogelijk is als genade en menselijke inspanning sa-
mengaan. Na al wat in de commentaren als inspanning van
de volwassenen en de jongeren gevraagd werd, is het nor-
maal dat hij nog eens extra de aandacht vestigt op de nood-
zaak van de vervulling van de respectieve taken of opdrach-
ten. Daardoor krijgt de combinatie “groten en kleinen” hier
zeker een ruimere betekenis. De uiteindelijke verantwoordelij-
ke is echter don Bosco zelf. Tot hem richt Buzzetti zich immers
een laatste keer.92
“Wat ik u gezegd heb” sluit inderdaad het gesprek tussen don
Bosco en Buzzetti in de voortgezette “droom” af. Meteen rondt
die zin alle gesprekken in de lange versie af. Dat betekent dat
51

6.2 Page 52

▲back to top


de uitdrukking op het geheel van de inhoud kan slaan en al-
len wil engageren.
7. Het “ontwaken” van don Bosco volgens de lange of sa-
mengevoegde versie
Om don Bosco te laten ontwaken uit de “droom” of de “ver-
strooidheid” of gewoon uit het even rechtstaande ingedom-
meld zijn, kon don Lemoyne het eigenlijke slot van de brief
aan de jongens niet meer gebruiken. Dat had hij al op het
einde van het eerste lange gedeelte uit C gekopieerd. Hij
moest een nieuw slot bedenken. Daarvoor maakte hij gebruik
van een zin uit het einde van dat eerste gedeelte. (29) Tevens
liet hij zich inspireren door de afsluiting van andere droom-
verhalen.
De reactie “met groot verdriet” of met hevige smart
“naar de recreatie kijken” op het einde van het eerste uitge-
breide deel verzacht hij nu in het nieuwe slot tot het neutrale
“ging ik voort met naar mijn jongens te kijken.” Heel natuur-
lijk komt die zakelijkheid niet over. Daarvoor staat ze in te
schril contrast met wat onmiddellijk volgt.
De blik van don Bosco wordt inderdaad gebiologeerd
door de weinige jongeren “die de richting van het eeuwige
verderf al uitgingen.” Die aanblik benauwt hem zozeer dat hij
wakker schiet.
Het plots ontwaken uit een droom werd door don Bosco vrij
vaak toegeschreven aan een of andere vorm van lawaai van
buiten. Rumoer in een kamer naast de zijne, klokkengelui, een
bel die luidde, bliksem en donderslagen. Soms fysieke pijn
zoals hagelstenen op zijn hoofd.93 Enkele keren was het ech-
ter, gelijk in 1884, een hevige emotie die hem wekte. Bij het
zien van de razende stier die in het verhaal van de vier spijkers
52

6.3 Page 53

▲back to top


“opnieuw verscheen” (1876), was hij “zo ontzet (geschrokken)
dat hij wakker schoot.”94 Tijdens zijn ziekte in februari 1884
hoorde hij in een koortsaanval-droom Sint-Paulus bidden en
“dat gebed ontroerde hem zodanig dat hij in tranen uitbarstte
en ontwaakte.”95 En dan in 1868. Weer eens is het precies
dat verhaal van 1868. Toen werd hij door “zulke ontzetting
geslagen, dat hij op de vlucht sloeg en vluchtend ontwaak-
te.”96 En die ontzetting werd toen eveneens veroorzaakt door
de ontdekking van zware zonden, met name onzedigheid en
hoogmoed, twee hoofdgebreken die zijn huis bedreigden.
Hier dus na het antwoord van Buzzetti op de vraag betreffen-
de het al dan niet slagen geen sprake meer van stilaan tot
bewustzijn komen, of last van gezwollen benen of vaststelling
dat hij nog rechtop voor zijn bed staat. Dat laatste was bij een
aandachtige redactie trouwens niet meer mogelijk omdat don
Lemoyne bij de overgang naar het aangehechte stuk don
Bosco “naar bed had laten gaan”. (30) Nu dus geen einde
meer dat in de brief aan de jongens de verstrooidheid of het
even indommelen zo harmonisch in overeenstemming met het
begin afgesloten had. Het is bovendien een slot dat uitsluitend
bestemd is voor de salesianen en niet past in het geheel van
het antwoord op de vraag van de overgangsfase naar de brief
aan de jongens: “Wat moet ik aan de jongens van het Orato-
rio zeggen?” (31) De jongens hebben don Rua dat slot inder-
daad nooit horen voorlezen. Net zo min overigens als een
paar van de vermelde toevoegingen omdat ze nu eenmaal
niet voorkwamen in de brief die aan hen gericht was.
Na die afronding gaat hij over tot de overname van het laat-
ste gedeelte van de brief aan de jongens. Dat stuk bestaat uit
een korte overgang en enkele beschouwingen achteraf. Het
komt op een paar eigenlijk onbelangrijke wijzigingen na vol-
ledig overeen met de oorspronkelijke tekst.
53

6.4 Page 54

▲back to top


8. Overgang naar bijkomende beschouwingen uit de brief
aan de jongens
In de overgangszin richt hij zich weer direct tot zijn lezers of
liever zijn toehoorders: “Veel andere heel belangrijke dingen
die ik gezien heb, zou ik jullie nog willen vertellen.” Maar hij
oordeelt dat “de tijd ontbreekt” en dat het ook niet “de ge-
schikte omstandigheid is om het te doen.”97 Het is lang niet
duidelijk waarop don Bosco of don Lemoyne hier zinspeelt.
Misschien ontbrak de tijd omdat de brief absoluut moest ver-
trekken om tijdig in Turijn aan te komen.
Misschien namen beiden hun toevlucht tot dat excuus omdat
don Bosco er in het verleden wel eens vaker gebruik van ge-
maakt had. Vooral in avondwoordjes waarin hij droomverha-
len vertelde, had hij de luisterende jongens er soms op gewe-
zen dat het niet de gepaste plaats of geschikte omstandighe-
den waren om nog meer mee te delen. En dat gebruik kende
don Lemoyne heel goed. Naar aanleiding van een verhaal
over een gedroomd gesprek met een bisschop zei don Bosco
in 1867 vlakaf: “Wat hij mij zei, mijn beste jongens is niet
voor jullie bestemd.”98 In 1871, toen het erom ging te weten
of de namen van jongens al dan niet met inkt geschreven wa-
ren, achtte hij het woordje ‘s avonds “niet de geschikte gele-
genheid om daarover te spreken.” Ook die keer had hij “nog
veel andere dingen gezien” waarover hij het later stukje bij
beetje wilde hebben. Nadien maakte hij de namen toch niet
bekend. Hij ging bovendien slechts twijfelend en terughou-
dend op de kern van de zaak in.99 Op 4 juni 1875 bestond
de nabeschouwing bij een droomverhaal uit een dialoog tus-
sen hem en don Barberis. Daarin omzeilde hij een rechtstreeks
antwoord op een van de vragen van don Barberis. Kordaat
stelde hij wel: “Wat het meedelen betreft van de weg die iede-
re jongen zal inslaan en hoe die zal eindigen, dat is niet op-
portuun.”100 In een korte afsluitende beschouwing bij het
breed uitgesponnen verhaal over de salesiaanse tuin in de-
54

6.5 Page 55

▲back to top


cember 1876 sprak hij in dezelfde zin over de toestand van
elke jongen: “Daarover zal ik niets in het openbaar zeggen.
Hier zou veel uitleg moeten verschaft worden, maar die be-
waar ik voor een andere avond.”101 Voor zover we over do-
cumenten beschikken, is van “die andere avond” niets in huis
gekomen.
9. Reflecties waarbij don Bosco zijn jongens in de ik-persoon
direct aanspreekt
Dat don Bosco de gewoonte had op het eigenlijke verhaal
van “dromen” nog een of andere vorm van nabeschouwingen
te laten volgen, kwam net hiervoor al tot uiting. Vaak waren
dat moraliserende overwegingen of aanmaningen. Meestal
hield hij het kort tot heel kort. In deze brief is het echter een
vrij lange passage, waarin hij op een uitzonderlijke wijze her-
haaldelijk op het gevoel van toehoorders en/of lezers inspeelt.
De redacteur laat don Bosco die beschouwingen met een on-
gewoon en krachtig “Ik besluit” inleiden. Het is alsof don Bos-
co even moet slikken om een plots opwellende ontroering de
baas te blijven.
ƒ Gevoelvolle en algemene formulering van zijn grote
verwachting voor de nabije toekomst
Die opwelling wordt hoorbaar veroorzaakt door het
gevoel dat de jongens van het huidige Oratorio zijn totale in-
zet niet meer beantwoorden. Niet meer waarderen zoals dat
vroeger gebeurde. Hij wordt nu inderdaad heel persoonlijk. In
tegenstelling tot de eerste van de aanmaningen aan het begin
van het aangehechte briefgedeelte. (32) Daar ging het om de
erkenning door de jongens van de enorme inspanningen en
offers van de oversten, leraren en assistenten. Nu confronteert
hij hen echter en zelfs alleen met zijn eigen onbaatzuchtige,
levenslange inspanningen. Daarbij past hij de heel expressie-
ve en sterke uitdrukking “zijn leven verbruiken” (“consumare”)
of offeren van de notities in B op zichzelf toe. (14) Door die
55

6.6 Page 56

▲back to top


jarenlange inzet met al zijn krachten is hij een “arme, oude
man” geworden. Zo stelt hij zichzelf voor als iemand die men
met eerbied moet bejegenen. Als iemand die men moet ont-
zien. Als iemand die het verdient dat men hem een genoegen
doet. Het gevoelsargument overheerst. De salesianen, die de
tekst eventueel onder ogen krijgen, zal de uitdrukking “zijn le-
ven verbruiken” en in de samengevoegde tekst zelfs “zijn hele
leven”, zonder twijfel kunnen herinnerd hebben aan het we-
derwoord van don Bosco ter verdediging van zijn medewer-
kers tegenover Buzzetti in het eerste deel van de lange versie.
De gevoelsnoot klinkt ook door in zijn uitgesproken
verwachting, in zijn visie op de nabije toekomst. Het is zijn in-
nige en uitdrukkelijke verwachting dat “de gelukkige dagen
van het oude Oratorio zouden terugkeren.” Het is klaarblijke-
lijk een allusie op de blije herinneringen waarmee Buzzetti de
sfeer van het vroegere Oratorio voordien in de redactie B en
in de brief aan de jongens gekenmerkt had. Als don Bosco
zich vroeger te midden van zijn jongens begaf, wekte zijn con-
tact vreugde en luidruchtige uitbundigheid (“tripudio”). Daar-
door was het leven in het Oratorio “een paradijselijk feest”
(“un tripudio di paradiso”). Dat is de uitdrukking die in het
schrijven voor de volwassenen opgenomen en zelfs nog nader
toegelicht werd.102 Het is het onderdeel van de commentaar
van Buzzetti waarna don Bosco in de redacties C en D heel
persoonlijk werd en zei: “Toen was alles vreugde voor mij.”
(18) In de lange versie klinkt die persoonlijke noot uit C nu op
deze plaats waarschijnlijk mee. Het waren onvergetelijke
“mooie jaren”, gelukkige jaren. Voor iedereen. Het is tegelijk
wellicht een allusie op het begin van de brief waarin hij al be-
klemtoonde dat zijn enige verlangen erin bestond “hen geluk-
kig te zien in deze tijd.”
Maar juist met dat verwachtingsvolle en nostalgische
uitzicht op de toekomst, namelijk de terugkeer, het opnieuw
beleven van de glorietijd van het Oratorio, verbindt hij een
56

6.7 Page 57

▲back to top


onverwachte nuchtere zin voor relativering. Die komt tot uiting
in de merkwaardige tussenzin: “Rekening houdend met de
veranderde omstandigheden.” De perikelen rond de vertaling
en de betekenis van die tussenzin werden besproken in een
van de vorige edities in de reeks “Don Bosco Studies.”103 In
wezen komt de uitleg hierop neer. Met het verstrijken van de
jaren was het jeugdwerk in Valdocco er heel anders gaan uit-
zien. Wat don Bosco zelf betreft, wat zijn medewerkers en de
jongens en ook wat de invloed van buiten af betreft.
Voor don Bosco zelf is de situatie helemaal anders geworden.
Dat heeft hij in zijn verdediging tegenover Buzzetti eerlijk ver-
woord. Hij kan zich niet meer op dezelfde wijze en met dezelf-
de frequentie en intensiteit met de jongens onderhouden. Zijn
gezondheid, zijn vele afspraken en de toegenomen zakelijke
verplichtingen verhinderen hem dat. (18-19) Verder zijn er de
lange afwezigheden ten gevolge van noodzakelijke reizen.
Ook de mogelijkheid tot continu contact met zijn medewer-
kers leed eronder. Zijn innemende, harten veroverende en op-
voedende aanwezigheid kon de sfeer in Valdocco steeds min-
der rechtstreeks bepalen.104 Hij moest zich almaar meer op
zijn medewerkers verlaten. Dat is beslist een verandering
waarmee rekening moet gehouden worden.
Dat is een gewijzigde situatie die grotere verantwoordelijkheid
legt bij zijn medewerkers. Die laten echter op verschillende
punten verstek gaan. De definitieve tekst van de lange versie
laat daarover geen twijfel bestaan. Daarin schrapte don Le-
moyne een aanvankelijk in de handschriften B en C aangewe-
zen verzachtende omstandigheid om in de lange versie te ein-
digen met een erg harde beschuldiging: “Velen zijn niet meer
bereid om de inspanningen te leveren van weleer.” (19)
Daardoor verwaarlozen ze kansen tot persoonlijk contact en
stimulerende, bezielende, preventieve aanwezigheid op de
speelplaats. (19) Met bepaalde straffen en opvoedingsregels
vervallen ze zelfs tot het repressieve systeem. (23-24 en 26)
57

6.8 Page 58

▲back to top


Ook hebben we over een niet gering aantal salesianen ver-
nomen dat ze het bestuur en vooral de eenheid van bestuur
niet respecteren.105 Hun mentaliteit is in sommige opzichten
erg veranderd. Toch zijn dat geen wijzigingen waarmee reke-
ning moet gehouden worden. Integendeel. Zijn medewerkers
en plaatsvervangers moeten terugkeren tot het oorspronkelijke
systeem, het preventieve systeem. Het systeem dat “waakzaam
en liefdevol wanordelijkheden voorkomt.” (26)
Verder zijn er de jongens zelf. Volgens de beschrijving van het
speelplaatsgebeuren vinden velen hun gading niet meer in de
aangeboden ontspanningsmogelijkheden. Sommigen verwij-
deren zich zelfs van de grote groep. Nog anderen vormen
kliekjes waarin kritiek gespuid of “vuile praat” verteld wordt.
(9-10; 32) Ongehoorzaamheid en wantrouwen komen al te
vaak voor. (20-21; 34) De sacramentele praktijk lijkt gete-
kend door oppervlakkigheid en formalisme. (33-34) Evenmin
als de tekortkomingen van de salesianen komen dergelijke
negatieve “veranderingen” in aanmerking om er rekening
mee te houden in de zin die in de tekst bedoeld wordt.
Een verandering die in de tekst niet vermeld wordt, maar wel
in aanmerking komt, is het aantal jongeren dat geweldig toe-
genomen is. Dankzij een studie van P. Stella beschikken we
voor de jaren 1851-1869 over betrouwbare informatie betref-
fende het groeiende aantal, het percentage scholieren en vak-
leerlingen en hun geografische en sociale herkomst.106 Jam-
mer genoeg niet voor de periode 1871-1884. De gewijzigde
situatie op het gebied van het aantal jongeren moet de hand-
having van orde en tucht moeilijker gemaakt hebben en on-
getwijfeld aanpassingen wat assistentie en persoonlijk contact
betreft, vereist hebben. Een van de maatregelen die trouwens
al genomen werd, was de scheiding van scholieren en vak-
jongens voor de speeltijden en andere activiteiten.107 Aan wel-
ke andere hier nog gedacht werd, is werkelijk niet onmiddel-
lijk duidelijk.
58

6.9 Page 59

▲back to top


Misschien komen ook factoren van buiten zoals politieke, so-
ciale, culturele en kerkelijke ontwikkelingen in aanmerking.
Daarmee werd don Bosco in het verleden al geconfronteerd.
Zo nam rond 1867 het percentage vakjongens in Valdocco
toe ten gevolge van een algemene economische crisis. Turijn
verloor toen aan betekenis omdat Rome de hoofdstad van het
nieuwe Italië werd. De werkgelegenheid verminderde en het
levensonderhoud werd duurder. De werkgevers stonden onder
de druk van loonsverhogingen.108 Over de invloed van die
sociale situatie op de jongens en de gang van zaken in het
Oratorio heb ik echter nog niets gevonden. Het is voor deze
studie waarschijnlijk niet nodig om de verspreiding van het
manifest “Proletariërs aller landen, verenigt u” (1848) en de
impact van de door Karl Marx in 1866 gestichte Internationa-
le op arbeiders en gezinnen in Noord-Italië op het spoor te
komen. Maar het kan moeilijk anders of rond 1880 beroer-
den dergelijke geschriften en bewegingen ook in Italië vele
gemoederen.
Het is dan ook niet overbodig te weten dat don Bosco in dat
opzicht niet wereldvreemd was. Dat mogen we afleiden uit
een toespraak uit 1883. Toen zei hij in Lyon het volgende tot
zijn toehoorders: “Indien u toelaat dat die jongens het slacht-
offer worden van communistische theorieën, dan zullen ze de
weldaden die u hun vandaag weigert, eens komen vragen.
Niet meer met de hoed in hand, maar door u het mes op de
keel te zetten. Dan zullen ze u misschien samen met uw goe-
deren ook uw leven ontnemen.” 109 Dat gebeurde overigens
maar acht jaar voor het verschijnen van de encycliek Rerum
novarum. Met hem zullen zijn medewerkers van het eerste uur
er zich wel rekenschap van gegeven hebben, dat de jongeren
in de jaren tachtig van de 19de eeuw niet meer waren zoals zij
in hun jeugd in het Oratorio geweest waren.
59

6.10 Page 60

▲back to top


Het eerste besluit van het 3de Algemeen Kapittel in september
1883 toont trouwens aan dat don Bosco en zijn medewerkers
zich terdege rekenschap gaven van bepaalde veranderingen
in de maatschappij en in de Kerk. Gevat formuleerde don
Bosco het zo: “Het is noodzakelijk dat wij trachten onze tijd te
kennen en ons eraan aan te passen.”110 Welke veranderingen
hij toen precies voor ogen had, komt uit de context echter niet
zo klaar naar voren. Opmerkelijk is dat hij aanpassing als een
ernstige opgave beschouwde en naar voren schoof.
Dat besef van en die gevoeligheid voor allerlei veranderingen
maken de reactie van don Bosco na de kennismaking met een
brief van E. H. Dupuy een paar jaar later heel aannemelijk.
Die geestelijke was directeur van het grootseminarie te Mont-
pellier en vroeg don Bosco naar zijn methode op het gebied
van gelovige opvoeding en begeleiding van jongeren. Vol-
gens een getuigenis van don Lemoyne moet hij daarop gere-
ageerd hebben: “Men wil dat ik mijn methode zou uiteenzet-
ten. Maar die ken ik zelf niet. Ik ben altijd vooruitgegaan zoals
de Heer het mij ingaf en de omstandigheden het vereisten.”111
Het is opmerkelijk dat hij niet alleen aandacht vestigde op spi-
rituele ingevingen, maar ook op “omstandigheden.” Wat hij
dan ook onder dat woord mag verstaan hebben.
Zijn instelling en devies zouden blijven nawerken. Tot in het
onderricht van G. Barberis aan de novicen. In de lithografi-
sche uitgave van zijn Appunti [notities voor een gewijde of
christelijke pedagogie] kwam hij er krachtig voor uit. De letter-
lijke, niet becommentarieerde opname van don Bosco’s kleine
verhandeling over het preventieve systeem in zijn cursus leidde
hij kort in. Daaruit citeer ik: “Ook onze onvergetelijke vader
don Giovanni Bosco besteedde zijn leven om ons een metho-
de aan de hand te doen. Als wij [op onze beurt] die methode
volgen, zouden wij volgens de veranderde tijden, volgens de
huidige omstandigheden en volgens onze regels over het al-
gemeen een zodanige opvoeding kunnen realiseren dat ze
60

7 Pages 61-70

▲back to top


7.1 Page 61

▲back to top


met zekerheid in haar opzet zou slagen.”112 De trouw aan de
handel- en werkwijze van don Bosco is er. Maar ook en zelfs
vóór “onze regels” de openheid tegenover de veranderde tij-
den en de “huidige omstandigheden. Alleen de concrete in-
vulling of uitleg wat “de veranderde tijden” en “huidige om-
standigheden” betreft, is ook bij don Barberis achterwege ge-
bleven.
Als don Bosco in zijn brief aan de jongens het globaal gefor-
muleerde verlangen uitdrukt dat de “gelukkige dagen van het
oude of vroegere Oratorio zouden terugkeren, dan moeten
de jongens niet bang zijn dat hij mordicus aan een totale te-
rugkeer naar het verleden denkt. Ze hoeven echt niet te vrezen
dat het heden een slaafse kopie van het verleden zou moeten
zijn. Het is hem om essentiële dingen te doen. Dingen die ge-
lukkig maken. Wat hij echt wil bewaren, zal hij nog eens bon-
dig samenvatten.
ƒ De concrete formulering van zijn verwachtingen in
een reeks van viermaal twee aspecten
Het resumé behelst wezenlijke aspecten, die tevoren min of
meer breedvoerig werden behandeld. Via een viervoudige
herhaling van de inleidende woorden “de dagen van” worden
die nu indringend hernomen en ingeprent. Viermaal twee met
elkaar verbonden aandachtspunten.
Genegenheid en christelijk vertrouwen
Voorop komen relationele aspecten die de houding van de
jongens tegenover de oversten moeten kenmerken: “De da-
gen van de genegenheid (amore) en het christelijke vertrou-
wen tussen de jongens en de oversten.”113 Dat don Bosco in
de eerste plaats de gevoelvolle genegenheid, het graag zien
voor ogen had, konden de jongens al horen in de nabe-
schouwingen bij de beschrijving van de speeltijd tijdens de
vroegere tijden van het Oratorio. “Men kon immers merken”,
werd hun gezegd, dat toen “tussen de jongens en de oversten
61

7.2 Page 62

▲back to top


de grootste hartelijkheid heerste.” En Valfrè voegde eraan toe:
“Kijk: familiariteit schept genegenheid en genegenheid schept
vertrouwen.” (7) En op zijn beurt had Buzzetti formeel gezegd
dat een hart dat “niet in vrede is met God, de indruk heeft dat
alles verkeerd loopt. En omdat het zelf geen liefde heeft, oor-
deelt het dat de oversten er niet van houden.” (33) Met ande-
re woorden een jongen die niet in vrede met God leeft, meent
dat de oversten hem niet graag zien, omdat hijzelf de diepere
kracht mist om graag te zien. Zonder genegenheid vanwege
de jongeren en zonder wederzijdse affectieve liefde is ware
opvoeding niet mogelijk.
Echte opvoeding is evenmin mogelijk zonder vertrouwen van
de jongeren in hun opvoeders. Daarom mocht Buzzetti in zijn
commentaar zeggen dat “de oorzaak van het grote verschil”
tussen het heden en het verleden moest toegeschreven wor-
den aan “een zeker aantal jongens dat geen vertrouwen heeft
in de oversten.” Daarom moesten alle jongens bij het voorle-
zen van de brief horen: “De barrière van wantrouwen moet
doorbroken worden en in de plaats daarvan moet het hartelij-
ke vertrouwen komen.” Ook al ging het eigenlijk ‘slechts’ over
“een zeker aantal jongens.” Dat zijn vooral diegenen die “de
oversten proberen te ontwijken. (9; 17) Voor de sfeer van ver-
trouwen en vertrouwelijkheid zijn allen verantwoordelijk. Daar-
toe worden zij nu in dat eerste verlangen op heel emotionele
wijze opgeroepen.
Het is een verzuchting die hij in het verleden al vaak had laten
horen. Ook in de periode vóór 1870. Zo eind augustus begin
september 1862 tijdens de voorbereiding van de gedachtenis
van de geboorte van O.-L.-Vrouw. Hij gaf wat uitleg bij een
van de “bloemetjes.” Don Bonetti maakte deze aantekening:
“Wij [de jongens] moesten een groot vertrouwen stellen in de
oversten. Zowel in zaken die de ziel als in dingen die het li-
chaam betreffen.”114 En in de loop van een avondwoordje in
1863 dat hier al vaker geciteerd werd, zei hij: “Daarom moe-
62

7.3 Page 63

▲back to top


ten jullie helemaal niet bang zijn voor mij, helemaal geen
vrees koesteren, maar integendeel veel vertrouwen schenken.
Dat is het wat ik verlang, wat ik van jullie vraag, wat ik van
echte vrienden verwacht.”115 In het eerste deel van het sa-
mengevoegde schrijven had de redacteur de salesianen erop
willen wijzen, dat het vertrouwen van hun kant “een elektri-
sche stroom” kan wekken tussen de jongeren en de oversten.”
(23) Dat was hun aandeel.
Toegeeflijkheid en wederzijdse verdraagzaamheid
Dan volgt de tweede te vervullen dubbele wens: “de dagen
van toegeeflijkheid en wederzijdse verdraagzaamheid uit lief-
de tot Jezus.” De derde opdracht in de reeks van vijf maande
de jongens voordien aan tot “het verdragen van de gebreken
van anderen.” (32) In deze samenvatting komt de geest van
toegeeflijkheid erbij.116 Om verdraagzaamheid mogelijk te
maken en te bevorderen is “toegeeflijkheid” nodig. Je mag de
anderen niet overvragen. Bij conflicten niet het onderste uit de
kan willen. Niet minder noodzakelijk is de religieuze fundering
“uit liefde tot Jezus (Christus).” Dat kan betekenen “om Jezus
plezier te doen”, maar ook om Jezus na te volgen die zelf be-
reid was tot vergiffenis schenken en die Petrus opriep tot “ze-
ventig maal zeven keer vergeven.”
De verdraagzaamheid was een houding tegenover de naaste
die don Bosco al van in de eerste uitgave van zijn “Il giovane
provveduto” (een boek met overwegingen, gebeden en religi-
euze gezangen) in 1847 de jongens voorhield. Onder meer
via het voorbeeld van de H. Aloysius. Over hem schreef don
Bosco: “Hij wist op bewonderenswaardige wijze de gebreken
van de naaste te verdragen.” Waarschijnlijk als heel toepasse-
lijk op de jongeren die toen op de activiteiten van het Orato-
rio afkwamen, gaf hij inzicht in mogelijke gebreken die bom-
metjes leggen onder de geest van verdraagzaamheid: “Hij
was zo geduldig tegenover de beledigingen, krenkingen en
beschimpingen…” En tot besluit nog eens: “Ook wij, mijn
63

7.4 Page 64

▲back to top


dierbare jongens, kunnen de H. Aloysius navolgen (…) in het
verdragen van de gebreken van onze kameraden en in het
hun vergeven als wij gekrenkt werden.” Dat aspect in de voor-
stelling van de heilige bewaarde don Bosco tot in de editie
van 1885.117 Ondanks gewijzigde omstandigheden zeker nog
altijd niet zonder reden.
Openhartigheid en ongekunsteldheid
Het derde verlangen brengt attitudes samen die eveneens
nauw met elkaar verbonden zijn: “de dagen van de open har-
ten in alle eenvoud en ongekunsteldheid.” De kern “de dagen
van de open harten” klinkt als een echo op de passage met
de vraag: “Herinnert u zich die mooie jaren nog?” Jaren die
Buzzetti kenmerkte met de uitspraak: “En wij hadden geen ge-
heimen voor u.” Zo onbevangen en openhartig waren de jon-
gens toen of zo onbevangen en openhartig worden ze door
Buzzetti voorgesteld. Hoe belangrijk openheid van hart voor
don Bosco was, kunnen we afleiden uit het feit dat hij ze al in
zijn eerste suggesties voor de uitwerking van een brief twee-
maal vermeldde: “Vroeger stond hun hart helemaal open.”
(18, ms. A) Wat in de brief werd: “En wij hadden geen ge-
heimen voor u.” (18 ms. K) En ook: “Dat de harten open-
gaan.” (39, ms. A) Eigenlijk treedt hier hetzelfde thema op de
voorgrond als in het Reglement voor de huizen: “Openen jul-
lie hun vrijwillig jullie hart, omdat jullie hen beschouwen als
vaders die vurig jullie geluk verlangen.”118
Daar komt nu nog bij: “in alle eenvoud en ongekunsteld-
heid.” Zoals voor vele opvoeders is wellevendheid een vereis-
te bij don Bosco, maar hij wil geen formeel, laat staan forma-
listisch gedoe. Integendeel voor hem mag, ja moet omgang
met de oversten, leraren, assistenten en met hemzelf uitmun-
ten door ongekunsteldheid. De omgang moet informeel, on-
gedwongen, vertrouwelijk, familiaar, dat wil zeggen ongekun-
steld zijn. Dat komt erop neer dat hij geïnspireerd moet wor-
den door de geest van familiariteit, het zo belangrijke woord
64

7.5 Page 65

▲back to top


dat Valfrè in zijn commentaar, die voor de jongens bestemd
was, als een synoniem van “de grootste hartelijkheid” op de
voorgrond mocht plaatsen. (6-7)
Hoe don Bosco die eenvoud en ongekunsteldheid opvatte en
beeldrijk voorstelde, kunnen we opmaken uit een artikel van
het Reglement voor de huizen. In het hoofdstuk over de hou-
ding tegenover de oversten schreef hij: “Slecht handelen zij
die zich niet laten zien bij (door) de oversten, maar zich inte-
gendeel verbergen of weglopen als zij eraan komen. Roepen
jullie je het voorbeeld van de kuikens voor de geest. Degene
die het dichtst bij de klokhen lopen, krijgen altijd speciale
hapjes van haar.”119
Naastenliefde en ware blijdschap
Ook de vierde wens verbindt twee aspecten met elkaar: “de
dagen van de naastenliefde en de ware blijdschap voor al-
len.” Terecht krijgt “blijdschap” een plaats in de samenvatting
van de vurige verlangens. Vrolijkheid of blijdschap speelt im-
mers van in het begin van de brief aan de jongens een be-
langrijke rol. Bij uitstek kenmerkt zij de sfeer op de speelplaats
tijdens de vroegere periode van het Oratorio: “Het was een
tafereel vol leven, een en al beweging, een en al vrolijkheid.”
En: “De jongens riepen vrolijk door elkaar.”(6) Dat is een
blijdschap die vooral door uiterlijke activiteit ontstaat. Ze is
aan de levendige ontspanning zelf te danken.
Die vrolijkheid is voor don Bosco zeker heel belangrijk. Het
scheppen van dergelijke gunstige, maar tegelijk eerder opper-
vlakkige omstandigheden volstaat voor hem echter niet. On-
misbaar om een echte blije, opgewekte sfeer te creëren, zijn
de hartelijke relaties, gemoedelijke en ongedwongen omgang
of familiariteit “tussen de jongens en de oversten.” (6) Daar-
om moet het wantrouwen verdwijnen. In de plaats van wan-
trouwen moet namelijk “het hartelijke vertrouwen komen.” Dat
wordt in de lange versie bevestigd door het antwoord op zijn
65

7.6 Page 66

▲back to top


vraag na de beschrijving van de speelplaats rond 1884. Daar
was zijn vraag: “Hoe kunnen wij mijn dierbare jongens op-
nieuw bezielen zodat ze de vroegere levendigheid, vrolijkheid,
uitbundigheid terugkrijgen?” Daartoe is volgens Buzzetti meer
nodig dan spelen alleen of “het zoeken van nieuwe spelmo-
gelijkheden.”120 Voor alles is de genegenheid, de affectieve
liefde vereist, letterlijk: “Coll’amore.” (13) Die wordt getoond
en betoond via de gemoedelijke, geïnteresseerde constante
aanwezigheid onder de jongeren. (18) Pas als de vertrouwelij-
ke, familiare omgang van opvoeders met jongens en van jon-
gens met opvoeders, vooral tijdens de ontspanning, en daar-
door het “hartelijke vertrouwen”, hersteld zou zijn, zou “in het
Oratorio weer de vrede en de blijdschap van vroeger heer-
sen.” (21)
De combinatie vrede en blijdschap zou in het vierde verlan-
gen dan ook vanzelfsprekend geweest zijn. Het zou hebben
kunnen overkomen als de herhaling van de verbinding van
beide begrippen in de brief aan de jongens waar Buzzetti zijn
opinie over “de oorzaak van het grote verschil” tussen vroeger
en nu afrondde. In het schrijven voor de salesianen kwam die
combinatie ook voor op het einde van het zogenoemde tus-
senstuk. (21) In de brief aan de jongens volgde op de verbin-
ding van die beide kenmerken van het vroegere Oratorio bij-
na onmiddellijk de passage met de vijf opdrachten voor de
jongens. (32) De combinatie “vrede en blijdschap” van Buz-
zetti kondigde de vijfde opdracht, die de klemtoon op de vre-
de legde, als het ware aan. De vrede met God, met de ande-
ren en met zichzelf. (32) Die vrede nu was voor don Bosco de
grondslag van de innerlijke vreugde, van de echte blijdschap,
die in het vierde verlangen dan ook “de ware blijdschap” ge-
noemd wordt. Meer nog: “de ware blijdschap voor allen.”
Dus niet alleen voor “het aantal dat [nog] niet in vrede met
God leeft”, omdat het “niet in de heilige Genade van God
leeft.”
66

7.7 Page 67

▲back to top


De verbinding naastenliefde en blijdschap is daarentegen niet
vanzelfsprekend. De dienstbare naastenliefde had de redac-
teur in de brief aan de jongens voordien immers niet ter spra-
ke gebracht. Hij gebruikt het begrip carità (naastenliefde,
christelijke liefde) hier dus heel onverwacht. Des te onver-
wachter omdat don Bosco zelf bij het geven van zijn eerste
suggesties met de gedachte “daarom onderlinge liefde
(l’amore per vicendevole)” eerder aan wederkerige affectieve
liefde moet gedacht hebben. Die intentie had don Lemoyne
even tevoren in de verwoording van het eerste dubbelverlan-
gen trouwens gerespecteerd. (39) Ook de bedoeling die Buz-
zetti naar het einde van het droomverhaal aan Maria Hulp
toeschreef, gaat in de richting van affectiviteit. Zij bracht de
jongens samen “opdat zij van elkaar zouden houden als
broers.” (35) Dus elkaar graag zien, net als broers. Toch moet
gezegd worden dat hij in de brief die aan hen gericht was,
eerder geen diepgaande beschouwingen over “amore” als af-
fectieve liefde ontwikkeld had. Dat is duidelijk.
Misschien wilde don Lemoyne, beïnvloed door het tweede ver-
langen met de kernwoorden toegeeflijkheid en verdraag-
zaamheid, hier gewoon de aandacht vestigen op de effectieve
liefde, de christelijke liefde. Dat wil zeggen: op de bereidheid
om als broers elkaar te verdragen en te vergeven. Maar even-
zeer op de bereidheid om als broers voor elkaar op te komen,
voor elkaar in de bres te springen en elkaar dienst te bewij-
zen. Het is de naastenliefde, de caritas van Domenico Savio
en Michele Magone die don Bosco in de levensbeschrijvingen
van beide jongens zo concreet beschreven en daardoor ge-
stimuleerd had. Samen met het elkaar graag zien maakt ook
die dagelijkse inzet voor elkaar het samenleven aangenaam
en blij-gelukkig.
Dat de introductie van “carità” in de formulering van het vier-
de verlangen toevallig zou gebeurd zijn of louter om in die
korte alinea de woorden “amore” en “carità” als synoniemen
67

7.8 Page 68

▲back to top


af te wisselen, lijkt me vrij onwaarschijnlijk. Vooral omdat hij
enkele zinnen verder in de brief aan de jongens weer “carità”
verkiest. Is het dan niet eerder mogelijk dat op het ogenblik
van het schrijven van het vierde verlangen al gedachten door
het hoofd van de redacteur flitsten waarin de caritas centraal
zou staan? Die zou hij even nadien uitschrijven in een uitno-
diging tot het sluiten van een samenvattend “akkoord”.
Zoals don Bosco bij het begin van zijn bijkomende reflecties
de gevoelige snaar wilde raken, zo wil hij het opnieuw op het
einde van de opsomming van zijn innige wensen. Hij verheelt
niet dat hij bedroefd is en troost nodig heeft. Hij communi-
ceert op authentieke wijze en spreekt de jongens weer direct
aan: “jullie.” Zij kunnen hem troosten door hem “de hoop te
geven en te beloven dat ze alles zullen doen wat hij verlangt.”
Dat kunnen natuurlijk ook de opvoeders. Met “ik verlang”
rondt de redacteur ook het stukje samenvatting mooi af. Te-
gelijk maakt hij eens te meer duidelijk waar het don Bosco
uiteindelijk om te doen is, namelijk om het “welzijn van hun
ziel.” Met andere woorden het doel is hun eeuwige geluk, om
het met zijn eigen uitdrukking uit het begin van zijn brief te
zeggen. Dat aspect stond in het gesprek met die “andere oud-
leerling” manifest op de voorgrond. Zo manifest dat het twee-
de element, namelijk het geluk hier en nu, het tijdelijke uit het
gezichtsveld verdwijnt.
Daarmee had don Lemoyne de uitwerking van de gedachten
van don Bosco en dus ook de brief aan de jongens kunnen
afsluiten. Maar hem vielen nog enkele gedachten te binnen
die hij er absoluut aan toe wilde voegen.
ƒ Diverse gedachten die gedeeltelijk herhalingen zijn en
gedeeltelijk toevoegingen die door het naderende feest en
don Bosco’s gezondheidstoestand ingegeven werden
68

7.9 Page 69

▲back to top


De rol van O.-L.-Vrouw, “de H. Maagd Maria”
Het is alsof don Lemoyne gemerkt heeft dat hij nog één van
de beginsuggesties niet opgenomen heeft. Alsof hij is gaan
denken dat hij de opdracht “voor te houden dat Maria Hulp
hen hier bijeengebracht heeft” niet voldoende in reliëf ge-
plaatst heeft. Hij laat don Bosco alleszins bij die gedachte
aanknopen: “Jullie beseffen niet voldoende wat een geluk het
is in het Oratorio opgenomen te zijn.” Die opname heeft im-
mers met de Madonna te maken. Maria Hulp der Christenen
heeft een speciale band met het Oratorio. Dat is een heel
diepe overtuiging van don Bosco die uit levenslange ervarin-
gen gegroeid is. Ervaringen in zijn uiterst dierbare Valdocco,
maar ook in zijn andere huizen. Daarom mag hij “tegenover
God getuigen” dat Maria Hulp - hier door don Lemoyne de
“H. Maagd Maria” genoemd - “de jongens die in een salesi-
aans huis binnenkomen, onder haar speciale bescherming
neemt.” Het is trouwens een overtuiging waarover don Le-
moyne in april 1884 aan don Rua schreef dat don Bosco hem
had opgedragen ze aan de jongens mee te delen. En het
werd: “Zo moeten zij voortgaan met voor hem te bidden en
vaak te denken aan het grote geluk dat zij op zulke bijzondere
wijze kinderen van de Madonna zijn.”121 Zo te zien was het in
die dagen van voorbereiding tot het feest van Maria Hulp een
vertrouwde, constante gedachte. Ze past ongetwijfeld heel
goed in de brief, maar staat in de opbouw van het geheel niet
op de beste plaats.
Leven in de geest van wederzijdse naastenliefde (carità)
Zonder de minste overgang neemt de redacteur dan de klem-
toon op de naastenliefde uit het vierde verlangen van don
Bosco weer op. Met de inleiding “Laten wij dus allemaal ak-
koord gaan” doet hij wel een poging tot overgang, maar die
kan moeilijk als geslaagd beschouwd worden. Vóór de alinea
over O.-L.-Vrouw had die aansporende zin nog betekenis ge-
had. Hier echter niet.
69

7.10 Page 70

▲back to top


Dankzij het synoptische overzicht kunnen we zien dat de ver-
woording van de tekst in de kolom D verschilt van die in de
brief aan de jongens (K). Het enkelvoud van de onbepaalde
vorm “wie beveelt” en “wie gehoorzaamt” is vervangen door
“degenen die bevelen” en “degenen die moeten gehoorza-
men”. Zo heeft don Lemoyne een toets die don Rua aange-
bracht had in het handschrift dat hij zou voorlezen of voorge-
lezen had, in zijn eindredactie gerespecteerd.122 Wat ook de
reden van don Rua mag geweest zijn. Het is meteen een be-
wijs dat de final touch van de lange versie zeker niet in Rome
gebeurde.
Wat vervolgens de inhoud van de nieuwe alinea over de
naastenliefde betreft, die stemt niet overeen met de teneur van
de gedachten die vooraf uitgewerkt werden.
Toegegeven dat in de brief aan de jongens de gewillige en
onmiddellijke gehoorzaamheid van de jongeren in het vroe-
gere Oratorio tot voorbeeld gesteld werd van de scholieren
en vakleerlingen rond 1884. Die passage over de vroegere
en nu opnieuw gewenste houding van de jongens werd ook in
het zogenaamde tussenstuk van de lange versie opgenomen.
(20-21) Maar de gewilligheid werd daar helemaal niet gewekt
door de werkzame liefde van de oversten, leraren en assisten-
ten bij het bevelen of door een bewust beleefde naastenliefde
van de jongens via gehoorzaamheid. Integendeel de prompte
gehoorzaamheid was in het vroegere Oratorio het effect van
de affectieve liefde (amore) en de familiare, vertrouwelijke
omgang, de familiariteit van de salesianen enerzijds en an-
derzijds van de spontane, openhartige, vertrouwensvolle res-
pons-genegenheid van de jongens. In het schrijven, bestemd
voor de salesianen, speelden de affectieve liefde (“amore”) en
de familiariteit een allesoverheersende rol. Dat maakt de me-
chanische overname van “carità” uit de brief aan de jongens
op het einde van de lange versie nog meer bevreemdend.
70

8 Pages 71-80

▲back to top


8.1 Page 71

▲back to top


De geest van de H. Frans van Sales
Nog minder voorbereid of verantwoord is de daarmee ver-
bonden verwijzing naar de heilige Frans van Sales. Zowel in
de brief zelf als in de samenvoeging van de tekst voor de jon-
gens met die voor de salesianen. Of de geest van die heilige
bevorderd zou worden of gediend zou zijn met de voorgestel-
de beoefening van de naastenliefde of christelijke caritas door
de jongens is meer dan twijfelachtig. Daarvoor zijn bij Frans
van Sales het onderscheid tussen affectieve en effectieve liefde
en het accent op de “douceur” of zachtheid (beminnelijkheid,
minzaamheid) te belangrijk.
Over een aangepaste manier waarop jongeren de heilige
Frans van Sales konden en moesten navolgen, sprak don
Bosco tijdens een avondwoordje in januari 1876. Hij stelde
toen de vraag: “En wat zal ik je nu voorstellen om onze heili-
ge patroon te eren?” En hij antwoordde: “De heilige Frans
van Sales, jullie weten het, is de heilige van de
zacht(moedig)heid en van het geduld. Ik zou dus willen dat
jullie allemaal gedurende de novene zouden trachten hem in
die deugd na te volgen.” Het tussenzinnetje “jullie weten het”
laat toe aan te nemen dat hij Frans van Sales vaker in die zin
voorstelde. En met “die deugd” in het enkelvoud liep hij op
dat ogenblik in gedachten vooruit op wat hij eigenlijk bedoel-
de. Hij ging inderdaad als volgt voort: “Ik zou dus graag heb-
ben dat jullie een voorraad zouden opslaan van die zacht-
(moedig)heid. Een zachtheid die steeds jullie hart zou vormen
en die jullie ertoe zou brengen om je kameraden graag te
zien en nooit boos op hen te zijn; om hen niet te bejegenen
met beledigende of misprijzende woorden; om hun steeds
goed te doen waar jullie kunnen en nooit en op geen enkele
wijze kwaad. En nu ik het toch daarover heb, ik zou willen dat
jullie je speciaal voornemen jullie door die genegenheid
(amore) voor je kameraden te laten aansporen om elkaar
goede raad te geven en nooit, zoals het onder mensen jam-
mer genoeg gebeurt, om elkaar tot kwaad aan te zetten met
71

8.2 Page 72

▲back to top


slechte raad.” Het is alsof don Bosco bedoelde dat de zacht-
zinnigheid naar het voorbeeld van de heilige hen bekwaam
zou maken om de kameraden van harte graag te zien en
dankzij die zich inlevende en meelevende liefde zich ook
daadwerkelijk in te zetten voor hun welzijn. En hij herhaalde:
“Neem van mij aan, wanneer iemand op het goede moment
en op de juiste plaats op innemende, minzame manier (amo-
revolmente) een kameraad een goede raad weet te geven,
dan bewijst hij hem een grote dienst.” 123 Van de “carità” van
de heilige was daar expliciet helemaal geen sprake. De aan-
bevelingen van don Bosco tonen wel duidelijke sporen van de
praktische verstrengeling van affectieve en effectieve liefde. En
ook bij hem ligt een goed hoorbaar accent op de beminnelij-
ke manier van met elkaar om te gaan. Dat is de ware geest
van de heilige Frans van Sales. Nog wel op het gebied van
relaties die jongeren kunnen en hun opvoeders moeten aan-
spreken.
Toch moet ik bij de interpretatie van de hele alinea enig voor-
behoud maken. Steunt ze niet op een te strakke opvatting
over de betekenis van “carità”? Dezelfde vraag kan gesteld
worden betreffende de bespreking van het vierde verlangen
van don Bosco. Zou het woord caritas in beide gevallen niet
veeleer een variant van “amore” zijn? Er wordt immers wel
eens gezegd of beweerd dat don Bosco zelf en ook zijn me-
dewerkers niet erg rationeel en consequent omgingen met het
gebruik van bepaalde begrippen. In mei 1879 vertelde hij een
droomverhaal waarin de H. Frans van Sales hem een boekje
overhandigde en liet lezen wat voor de novicen, geprofeste
medebroeders, directeuren en oversten van zijn Congregatie
belangrijk was. Ook mondeling gaf de heilige patroon enkele
raadgevingen. Wat het bevorderen van roepingen betreft zei
hij: “De salesianen zullen veel roepingen hebben dankzij hun
voorbeeldig gedrag en als zij de leerlingen met de grootste
christelijke liefde (“somma carità”) behandelen.”124
72

8.3 Page 73

▲back to top


Dat is blijkbaar een herhaling van een vaak uitgesproken ge-
dachte die een niet aflatende bezorgdheid verraadt. Datzelfde
thema had hij inderdaad zowat drie jaar vroeger ook te berde
gebracht. Maar met heel andere bewoordingen. In 1876,
drukte hij zijn ervaring en “methode” op deze wijze uit: “Met
grote minzaamheid (beminnelijkheid) horen wij met de jonge-
ren om te gaan: hen echt goed behandelen. En die goede
behandeling en vriendelijke gemoedelijkheid moeten bij alle
oversten aanwezig zijn, niemand uitgezonderd.”125 In de loop
van dat gesprek gebruikte hij toen dus niet “somma carità”,
maar het woord “amorevolezza.” Zelfs verschillende keren.
Toch lijkt hij in beide gevallen hetzelfde te bedoelen, zijn me-
dewerkers dezelfde handelwijze op het hart te drukken, name-
lijk het belang van de gemoedelijke, vertrouwelijke, innemen-
de omgang, teken van oprechte, voelbare genegenheid. Zijn
woorden blijken werkelijk niet altijd een nauwkeurig omschre-
ven inhoud te dekken. Ze zijn verwisselbaar.
Maant een dergelijke vaststelling tot voorzichtigheid aan, dan
wijzen andere toespraken van don Bosco en de tekstgeschie-
denis van de lange versie toch ook in de richting van een pre-
cies afgelijnde betekenis en een bewuste keuze van woorden
als “amore” en “carità.”
Daarvan getuigt bijvoorbeeld een dankwoordje van don Bos-
co op het einde van de viering van zijn naamfeest in juni
1877 zoals het in de Memorie biografiche opgetekend werd.
Die avond zei hij: “Bij het zien rondom mij van zovele jongens
die mij allemaal met vreugde hun genegenheid (“amore”) en
hun dank betuigen, wordt mijn hart werkelijk ontroerd.”
Daarmee bedoelde hij zonder de minste twijfel de hartelijke
affectvolle liefde van de jongens. Die plaatste hij naast de
christelijke liefde die hij die avond in aanwezigheid van vele
genodigden en salesianen ook heel speciaal in het licht wilde
stellen. “Wat is het mooi de genegenheid (“l’amore”) verbon-
den te zien met de christelijke liefde (“la carità”).” Het is hun
73

8.4 Page 74

▲back to top


actieve naastenliefde die zijn pastorale en pedagogische werk
bij de jongens mogelijk maakte. Dat illustreerde hij op deze
wijze: “En waarom zijn er zovele en nog eens zovele personen
die een gedeelte van hun bezittingen opofferen om ze heilig te
gebruiken bij het hulp verlenen aan deze jongens?” Dat zei hij
met het oog op de liefdadigheid van de aanwezige weldoe-
ners en weldoensters. “En waarom zijn er zovele en nog eens
zovele personen die de wereld verlaten, zich aan God binden
met de banden van de deugd en van de broederlijke liefde
(“amore fraterna”) en heel hun leven inzetten om die tedere
kiemplanten te doen opgroeien voor de hemel? Dat komt
door de christelijke liefde” (“per la carità”)! En dat gold over-
duidelijk voor zijn naaste medewerkers, de salesianen. “Ja,
het zijn de banden van de deugd die ons overal nauw ver-
bonden houden in de Heer, zodat wij elkaar minzaam, vrien-
delijk en familiaar (“amorevolmente”) te hulp komen.”126 En
daarmee kenmerkte hij tevens de eigen manier van omgaan
met jongeren en medemensen waarop zij zich moesten enga-
geren en inzetten. We mogen ons werkelijk afvragen of er wel
een tekst is die genuanceerder de dragende gedachten van
don Bosco over naastenliefde, genegenheid en gemoedelijke
vriendelijkheid weergeeft.
Conform het woordgebruik van die spontane toespraak zijn
de oudste handschriften van de zogenaamde lange versie. In
het derde deel van deze studie heb ik aangetoond hoe vol-
gens het manuscript D don Lemoyne via Buzzetti’s commen-
taar en de sleutelpassage inzicht trachtte te geven in het ver-
schil tussen effectieve en affectieve liefde, tussen “carità” en
“amore.” Met andere woorden tussen naastenliefde of on-
baatzuchtige en mateloze inzet en hartelijke genegenheid
waardoor oversten, leraren en assistenten de jongens laten
ervaren, laten voelen dat ze hen graag zien. En hoe de jon-
gens die genegenheid en die gemoedelijke, vriendelijke, fami-
liare omgang met hartelijke genegenheid en vertrouwensvolle,
ongedwongen omgang beantwoorden. Maar juist in die es-
74

8.5 Page 75

▲back to top


sentiële uiteenzetting zijn later vrij raadselachtige dingen ge-
beurd, die ik in het IIIde en IVde deel enkel even te berde ge-
bracht heb.127 In het raam van de beschouwingen bij het af-
sluitende voorstel van don Bosco aan allen en bij zijn vierde
verlangen wil ik er nader op ingaan.
In het handschrift D, waarvan de vertaling in deze studie tot
richtsnoer dient, is dat onderscheid consequent aangehouden,
behalve in de slotalinea’s die beginnen met “Ik besluit” en die
overgenomen zijn uit de brief aan de jongens. Dat manuscript
D is volgens P. Braido het oudste van de bekende handschrif-
ten met de lange of samengevoegde versie. Het is geschreven
door don Lemoyne zelf, maar op grotere bladen papier dan
de handschriften A, B, C en K, wat het vermoeden wekt dat
het op een ander ogenblik tot stand kwam dan de vorige vier.
Don G. Berto, jarenlang secretaris van don Bosco, heeft dat
handschrift D op een onbekende datum trouw gekopieerd.
Die kopie kreeg bij don Braido het letterteken E.128 Juist die
kopie werd op een nog niet verklaarde wijze door don B. Fas-
cie opgevist en gebruikt voor de editie in 1920. Aan die tekst-
traditie bleef don Fascie trouw bij de uitgave en heruitgave
van een bundel inspirerende geschriften en verhalen van don
Bosco en van enkele getuigenissen.129
We mogen zeggen “op nog niet verklaarde wijze”, omdat hij,
normaal gesproken, weet moet gehad hebben van een ander
handschrift (F) dat op belangrijke plaatsen afwijkt van D en E.
Onder meer wegens de vrij consequente vervanging van
“amore” door “affetto” of “carità”, die volgens P. Braido bei-
de “strenger, plechtiger” en dus afstandelijker, minder ge-
voelsgeladen zijn.130 Don P. Braido concludeert dat F door
een jonge schrijver met een elegant handschrift geschreven
werd. Van een datum maakt hij echter geen gewag. Evenmin
van een opdrachtgever of van een aanleiding. Het moet alles-
zins gebeurd zijn in de jaren dat G.B. Lemoyne, die in 1916
overleed, naarstig bezig was met het verzamelen en rang-
75

8.6 Page 76

▲back to top


schikken van documenten en notities voor het schrijven van de
Memorie biografiche en een levensbeschrijving van don Bos-
co. In die verzameling, die hij de benaming Documenti gaf,
nam hij die wijzigingen op. Daarvan getuigen de drukproe-
ven. Ook weer zonder datum. Don Braido kende er het letter-
teken G aan toe. Betekent die opname door don Lemoyne
ook dat hijzelf de kopiist de opdracht gegeven heeft de wijzi-
gingen aan te brengen? Moeilijk om zeggen. Iemand kan ze
ook aan don Lemoyne voorgesteld hebben of hem uitdrukke-
lijk gevraagd hebben ze in te voeren. In de biografie die don
Lemoyne aan don Bosco wijdde en waarvan het tweede deel
in 1913 gepubliceerd werd, respecteerde hij die veranderin-
gen trouwens ook bij het citeren van een paar uittreksels uit
de lange versie. Ter illustratie: “Wee als men de christelijke
liefde (“carità”) zou vervangen door de kilte van het Regle-
ment!” (Hier nog wel “het Reglement” en niet “een reglement”
zoals in D.) Verder: “Zonder familiariteit toont men zijn liefde
(“affetto”) niet en als men die niet zichtbaar maakt, kan er
geen vertrouwen zijn.” In een volgende aanhaling bewaarde
hij dan weer “amore”: “En die genegenheid (“amore”) maakt
dat de oversten de vermoeienissen verdragen, het op de ze-
nuwen werken, de ondank, de storingen, de tekortkomingen,
de nalatigheden van de jongens.” Maar in dat geval gaat het
om de aanhankelijkheid van de jongens zelf. Niet om de
houding van de opvoeders tegenover de jongens. Dat zou wel
eens de dieper liggende reden van de andere wijzigingen
kunnen zijn. Als laatste citeerde hij een zin die naar het einde
van de brief aan de jongens trouwens een plaats gekregen
had. Hij luidt: “Ik verlang dus heel vurig jullie, priesters, clerici
en dierbare jongens, de weg van de Heer te laten volgen. De
weg die Hijzelf verlangt dat jullie gaan.” Waarschijnlijk daarbij
aansluitend rondde hij die reeks van twee bladzijden citaten
met deze slotbeschouwing af: “Don Bosco wilde, dat opvoe-
ders en opvoedelingen dezelfde weg zouden volgen, de weg
van de naastenliefde (“della carità”)! Ziedaar, de reden waar-
76

8.7 Page 77

▲back to top


om hij zei dat zijn systeem het preventieve systeem was, de
christelijke liefde!131
In die slotbeschouwing van het hoofdstuk in de biografie heeft
hij misschien de sleutel aangereikt om door te dringen tot de
reden waarom “amore” op een bepaald moment door “cari-
tà” vervangen werd. En tegelijk tot de reden waarom hij in de
passage met de “christelijke liefde van degenen die moeten
bevelen en de christelijke liefde van degenen die moeten ge-
hoorzamen” de voorkeur gaf aan “carità.” Zowel aan de zijde
van de opvoeders als aan de kant van de jongens. Volgens
don Bosco is de christelijke liefde inderdaad de basis van het
preventieve systeem. Dat legde hij zelf vast in zijn kleine ver-
handeling over het preventieve systeem. Op deze wijze: “De
toepassing van dat systeem is helemaal gebaseerd op de
woorden van de H. Paulus. Hij zegt: De caritas is geduldig en
lankmoedig. Zij verdraagt alles, maar hoopt alles en verduurt
ieder ongemak.”132
Het is misschien de sleutel, want het is niet uitgesloten dat de
slotbeschouwing van don Lemoyne na die citaten in de bio-
grafie te danken is aan een post factum inzicht en interpreta-
tie. De eigenlijke impuls voor de vrij algemene vervanging van
“amore” door “carità” zou evenwel toch van buiten kunnen
gekomen zijn. In juli 1887 werden de besluiten van het derde
en vierde Algemeen Kapittel (1883 en 1886) samen gepubli-
ceerd. In de artikelen 3 en 10 over de godsdienstig-morele
opvoeding van het hoofdstuk “betreffende de jonge vakleer-
lingen” heeft men de voorkeur gegeven aan de term “carità.”
Het gaat er nochtans over de manier waarop de oversten met
hen moeten omgaan om de jongens te laten ervaren dat zij
hen graag zien. Juist zoals dat in raadgevingen met oog op
het wekken van roepingen die hier tevoren behandeld wer-
den, het geval was. Het derde artikel luidt: “Men moet er alles
aan doen opdat zij zouden beseffen dat de oversten hen
graag zien en hoogachten. Dat bereikt men door met hen om
77

8.8 Page 78

▲back to top


te gaan in die geest van waarachtige naastenliefde, die het
heilig evangelie aanbeveelt.” Het tiende: “Met het oog op de
grote behoefte aan veel vakleraren, moet iedere medebroeder
met het goede voorbeeld en de christelijke liefde ervoor zor-
gen bij de leerlingen het verlangen te wekken om lid te wor-
den van onze vrome vereniging.”133 De uitdrukking is nu
“waarachtige naastenliefde” (“vera carità). Niet meer “waar-
achtige genegenheid” (“vero amore”) zoals in het schrijven
aan de medebroeders in 1884. (25) Zo goed als zeker is de
formulering “waarachtige naastenliefde” in het derde artikel
van de hand van don Rua. In de Kapittelverslagen over “voor-
stellen” en de bespreking van het thema over de vakleerlingen
in 1886 ontdekte don J.M. Prellezo inderdaad een betekenis-
vol ingrijpen van don Rua. “Alvorens afscheid te nemen van
de kapittelleden deed don Bosco nog een bedroefde [emotio-
nele] oproep. Zij moesten “strenge methodes” vermijden en
het preventieve systeem in praktijk brengen.” In het document
voegde don Rua in 1886 een notitie toe die daarna het geci-
teerde derde artikel geworden is. “We moeten alle mogelijke
zorg daaraan besteden dat zij [de jongens] beseffen dat ze
door de oversten bemind en gerespecteerd worden. Dat be-
reiken we door hen met die geest van waarachtige naasten-
liefde te behandelen die alleen in staat is om hen goed te
maken.”134
Zijn voorkeur voor “carità” is nog merkbaar in een brief aan
de medebroeders in december 1889. Daarin verwees hij ex-
pliciet naar het Reglement voor de huizen van 1877. Niet
naar het schrijven van don Lemoyne of de tekst van don Fran-
cesia. Wel in het bijzonder, hoewel niet letterlijk, naar de arti-
kelen 5 en 6 van het hoofdstuk VI. Hij stelde: “De leraren
moeten zich inspannen om de normen van het preventieve
systeem te volgen.” Dat betekent onder meer dat zij volgens
het Reglement “zorg moeten dragen voor alle leerlingen. Dat
zij hen allen vaak moeten overhoren en niet slechts enkelen.”
Enkelen te verstaan als de beteren of de besten. De opdracht
78

8.9 Page 79

▲back to top


van de leraren dat zij “al hun leerlingen hoge achting en grote
genegenheid moeten betonen” liet hij echter achterwege. Hij
voegde er even later aan toe: “Ik zal er mij toe beperken jullie
aan te bevelen om onder ons altijd de naastenliefde in daden,
woorden en gevoelens te doen heersen. Laten we ons bij onze
leerlingen onthouden van liefkozingen en gemaaktheid [sen-
timentaliteit].”135 Het lijkt erop dat juist die vrees voor mis-
plaatste gevoelerigheid hem ertoe aangezet heeft de christelij-
ke liefde of naastenliefde te beklemtonen en bij voorkeur zelf
het woord “carità” te gebruiken en dankzij zijn voorbeeld ook
te doen gebruiken. De toewijding en de onbaatzuchtige inzet
moeten primeren. Het spreekt voor zich dat dit een interpreta-
tie van de woorden van don Rua is die verdient grondiger on-
derzocht te worden. Van een direct ingrijpen van zijn kant in
de tekst van de langere versie kan volgens de beschikbare
gegevens alleszins geen sprake zijn.136
Dergelijk ingrijpen is niet gebeurd voor de keuze van “carità”
in de laatst besproken passage over het bevelen van de over-
sten en het gehoorzamen van de jongens. Dat is in de brief
aan de jongens een eerder onverwachte beslissing van don
Lemoyne geweest. Ondanks die keuze ben ik ervan overtuigd
dat we bij die keuze op de achtergrond toch “amore” mogen,
ja moeten horen meeklinken. Daarvoor staat de grote context
garant. Dat geldt voor de commentaar van G. Buzzetti. Wan-
neer gehoorzaamden de jongens volgens hem immers “on-
middellijk”? In de periode dat “alle harten open waren voor
de oversten en de jongens van hen hielden.” (20) En wanneer
ontstaan die openheid en die genegenheid? Als er familiariteit
heerst. Want volgens Valfrè schept de familiariteit genegen-
heid en die affectieve liefde wekt op haar beurt vertrouwen.
(7) Nog belangrijker is de directe, engere context. Even tevo-
ren heetten de twee elementen van de eerste van een viervou-
dige opsomming: “De dagen van de genegenheid en het
christelijke vertrouwen.” Dus consequent “amore”. (38)
79

8.10 Page 80

▲back to top


Eens te meer toont don Lemoyne hier zijn voorkeur voor de
stijlfiguur “inclusio” of insluiting. Het tekstgedeelte na het ont-
waken dat de innige verlangens van don Bosco bevat, begon
hij met de evocatie van het beeld van “een arme oude man.”
Hij sluit het nu af met de gedachte dat voor die arme oude
man het uur van het definitieve afscheid nadert. Hij zal naar
de eeuwigheid moeten vertrekken. Daarbij richtte don Bosco
zich in de verstuurde brief aan de jongens opnieuw direct tot
de jonge toehoorders. Weer met de aanspreking “figliuoli”, in
het Nederlands dus “jongens”. Dat kan nu in de samenge-
voegde tekst voor zijn “dierbare zonen” of salesianen behou-
den blijven. Net zoals in het begin van de lange versie wat uit
de bespreking van de initiële aanspreking bleek. Met des te
meer reden omdat even nadien allen, priesters, clerici en jon-
gens, aangesproken werden. Maar in de brief zelf dan heel
speciaal de “heel dierbare jongens”.
Don Bosco over zijn naderende levenseinde
De gedachte aan de dood en aan de mogelijke nabijheid van
het einde van zijn leven was don Bosco helemaal niet vreemd.
In een droomverhaal dat hij op 9 mei 1879 vertelde, was
Frans van Sales zijn gids. Op dat ogenblik was hij zowat 63
jaar oud en in het voorjaar had hij met ernstige gezondheids-
problemen af te rekenen gehad.137 Die lieten diepe sporen
na. Tot in een droomverhaal. Want tijdens het gesprek van
don Bosco met zijn begeleider in dat verhaal kwamen plots
vier personen met een lijkbaar aandragen. Don Bosco vroeg
voor wie die bestemd was en kreeg als antwoord: “Voor jou!”
Waarna hij wilde weten of het voor “weldra” was. Toen zijn
gids hem daarover in het ongewisse liet, drong hij even na-
dien aan: “Is het einde van mijn sterfelijk leven nabij?” Maar
zijn zegsman kwam hem niet verder tegemoet dan met de
aanbeveling: “Wees daarover niet bezorgd. (…) Wees waak-
zaam.”138 De anekdote toont klaar aan dat hij in die periode
de ziekte als levensbedreigend ervoer.
80

9 Pages 81-90

▲back to top


9.1 Page 81

▲back to top


Zowat vier jaar later in januari 1883 ging het hem weer niet
goed. Hij had eens te meer last van zijn maag. Zozeer dat “hij
nauwelijks kon ademhalen.” In die toestand overviel hem een
droom. Hij meende een overleden salesiaan, don Provera, te
zien. Als eerste vraag - en dat is veelzeggend - vroeg hij hem:
“Zeg me iets over mijzelf.” Don Provera antwoordde dat hij
moest voortdoen, dat veel hem nog wachtte. Don Bosco was
er echter niet gerust op. Zo uitzichtvol voelde hij zich helemaal
niet. Hij wilde op 31 januari wel naar Frankrijk vertrekken en
daarom Mgr. Gastaldi, de bisschop van Turijn, vooraf een
bezoek brengen. Toen die hem niet wenste te ontvangen, zou
don Bosco gezegd hebben: “Monseigneur heeft niet met me
willen spreken nu ik hem opzocht. Weldra zal hij me zoeken
en hij zal me niet vinden omdat ik er niet zal zijn.”139 In het
droomgezicht stelde hij don Provera dan ook de vraag: “Nog
voor lange tijd?” En don Provera daarop: “Niet zo lang meer.
U moet echter met alle mogelijke krachten werken alsof u al-
tijd zou blijven leven,… maar… maar altijd goed voorbe-
reid.”140 De uitdrukking: “Niet zo lang meer” hoeft geen ver-
dere commentaar.
Na die maand januari zijn de indrukken die de Fransen in Pa-
rijs en Lille van don Bosco in de lente van 1883 krijgen, goed
te begrijpen. In Parijs schreef L’Univers van 5 mei: “Voor een
talrijk publiek is zijn stem te zwak om zich te doen horen. Zijn
gang is weifelend en zijn gezichtsvermogen zwak.” De krant
Pas-de-Calais-Arras enkele dagen later: “Een priester op jaren
beklimt met veel moeite de kansel niet zonder door anderen
geholpen te worden. Hij groet bescheiden zijn toehoorders en
terwijl hij blijft staan omdat het hem teveel moeite kost om te
knielen, concentreert hij zich enkele ogenblikken met gesloten
ogen. Zijn uitgemergelde gelaatstrekken die doen denken aan
de pastoor van Ars, veranderen van uitzicht als hij bidt.”141 Hij
zag er werkelijk niet uit als iemand die nog lang zou leven.
81

9.2 Page 82

▲back to top


In de wintermaanden van 1884 was hij er nog erger aan toe.
Fr. Desramaut schreef over die periode: “Het scheelde niet
veel of de strenge winter van Turijn had hem geveld zoals dat
met vele anderen rondom hem gebeurde. De ziekte in februa-
ri zal hem in een halve afzondering dompelen waaruit hij niet
meer zal terugkeren. (…) Don Bosco was moe, zijn organisme
verzwakt en hij kon zich maar moeizaam verplaatsen. Zijn
ogen baarden hem zorgen. Hij leed aan netvliesbloedingen.
Hijzelf geloofde dat zijn dood heel nabij was. Op 8 februari
beëindigde hij in zijn “geestelijke testament” een reeks af-
scheidsbrieven aan zijn voornaamste weldoeners.” En op 11
februari gaf de dokter de salesianen de aanbeveling de ziekte
niet licht op te nemen. Tegen het einde van die maand gaf
don Bosco echter zijn intentie te kennen dat hij weer op bedel-
tocht naar Frankrijk wilde vertrekken. Toen zijn dokter Al-
bertotti dat hoorde, zou hij tegen zijn patiënt gezegd hebben:
“Als u Nice bereikt zonder te sterven dan zal dat een mirakel
zijn.” Maar “moedig, zelfs overmoedig sleepte hij zijn arme
lichaam met korte ritten van enkele kilometers langs de kust
van de Middellandse Zee.” Zo bereikte hij Nice op 4 maart.
Daar luidde de diagnose van dokter Charles d’Espiney dat
don Bosco aan een leveraandoening leed. Zijn patiënt toonde
echter weinig animo om de voorgeschreven kuur te volgen.
Desramaut is ervan overtuigd dat don Bosco “met een mini-
mum aan voorzichtigheid en een maximum aan vastberaden-
heid tegen de ziekte vocht.”142
In die toestand van afwisselende betere en minder goede da-
gen en nachten reisde hij begin april terug naar Italië. Niet via
salesiaanse huizen naar rust in Turijn. Rust was hem voor-
alsnog niet gegund, want hij zag zich genoopt naar Rome
door te reizen om daar hangende kwesties die hem bedruk-
ten, op te lossen. Hij kwam er op paasmaandag 14 april aan,
maar het zou tot bijna half mei duren voor hij met gedeeltelij-
ke resultaten naar Valdocco kon terugkeren. Het waren erg
stresserende weken voor don Bosco. De voortdurende span-
82

9.3 Page 83

▲back to top


ning na de overdrukke dagen in Frankrijk verhinderde zowel
lichamelijk als geestelijk herstel. Hij voelde zich vaak “veel te
moe”, “kon zich nergens mee bezighouden” en ook de
koortsaanvallen keerden terug.143 Meer dan ellende genoeg
om zich af te vragen hoe lang hij dat nog kon volhouden en
hoe dicht het ogenblik van het definitieve afscheid en het ver-
trek “naar de eeuwigheid” naderde. Daarom zal don Bosco er
geen bezwaar tegen gemaakt hebben dat don Lemoyne de
gedachte die hem bezighield, op die manier uitdrukte in de
brief aan de jongens. Met vroegere nog directere uitspraken
van don Bosco voor ogen mogen we zelfs aannemen dat hij-
zelf ze aan zijn secretaris suggereerde.
De reflectie over het naderende levenseinde van don Bosco
geeft in de tekst aanleiding tot een innige wens die eigenlijk
de kern van alle andere verlangens bevat en insluit. Hij luidt:
“bijgevolg verlang ik vurig dat jullie, priesters, clerici en heel
dierbare jongens die weg volgen die de Heer zelf verlangt dat
jullie gaan.” De kleine letter van “bijgevolg” zou er attent op
moeten maken dat deze wens de directe voortzetting is van de
gedachte die eindigt met “naar mijn eeuwigheid.” De innige
samenhang is echter verloren gegaan omdat don Lemoyne
tussen haken een zin invoegde die de oorspronkelijke gedach-
teloop in twee stukken hakte die te ver van elkaar verwijderd
staan. Een invoeging waar don Rua ter verduidelijking bij-
schreef: “Aantekening van de secr.”
Don Lemoyne laat don Bosco hier helemaal niet aarzelen om
zijn ultieme verlangen helder en beslist uit te drukken. Net zo
min als hij tevoren ervoor moest terugschrikken om nog be-
paalde wensen duidelijk uit te spreken en ronduit te vragen
dat ze hem zouden beloven “alles te doen” wat hij verlangde.
Het is de stelligheid waarmee hij in de inleiding van de brief
zich verzekerde van hun goede wil en medewerking: “Jullie
zullen aandachtig luisteren en in praktijk brengen wat ik jullie
nu wil zeggen.” (4) Daar vertrouw ik op.
83

9.4 Page 84

▲back to top


Aantekening van de secretaris
In tegenstelling tot de brief aan de jongens maakt de samen-
gevoegde versie met de woorden “Aantekening van de se-
cret.” extra duidelijk dat het een inlassing is. Die verduidelij-
king komt van don Rua. Hij bracht ze aan op het handschrift
van de brief aan de jongens.144 Dat verklaart de neutrale for-
mulering die minder of niet past in de pen van de schrijvende
don Lemoyne. Nadien nam don Lemoyne ze over in de lange
versie. Dat toont aan dat hij die inlassing pas opnam, pas kon
opnemen nadat hij uit Rome teruggekomen was. De hele noti-
tie behelst de informatie dat don Bosco ophield met dicteren,
dat zijn ogen zich met tranen vulden en dat hij er pas na en-
kele ogenblikken weer mee doorging. In wezen gaat het om
de weergave van de gevoelsreactie van don Bosco op de
plots opwellende gedachte aan dood en eeuwigheid.
In de uitgave van die versie in het zeventiende volume van de
Memorie biografiche (1936) behield don Ceria die invoeging
zoals hij ze in het handschrift van don Berto gevonden had.
Bovendien begon hij na de slothaak met “Bijgevolg” een
nieuwe zin, waardoor de samenhang nog een dikkere mist in-
ging.145 In 1959, bij de volgende editie van de lange versie,
namelijk in het vierde deel van de correspondentie van don
Bosco, gooide hij het over een andere boeg. Hij verwees de
hele inlassing naar de voetnoten onderaan.146 Daardoor werd
de verbroken samenhang in de tekst hersteld en kreeg het
laatste “vurige verlangen” van don Bosco na de voorafgaan-
de wensen onmiskenbaar de waarde van een climax. Tegelijk
werd zodoende scherper zichtbaar hoe de passage die begon
met het werkwoord “verlangt” in de vraag “wat deze arme
oude man verlangt”, mooi afgerond wordt met “bijgevolg ver-
lang ik.”
Redenen voor zijn beslissing in de uitgave van 1959 heeft E.
Ceria niet gegeven. Misschien oordeelde hij dat die inlassing
niet in de tekst paste, omdat zij de gedachtegang onderbrak.
84

9.5 Page 85

▲back to top


In plaats van “Aantekening van de secretaris” schreef hij in de
voetnoot van die editie trouwens: “Aantekening van don Le-
moyne”, waardoor hij er zich nog verder van schijnt te distan-
tiëren. We zouden ook kunnen veronderstellen dat hij niet ak-
koord kon gaan met de inhoud van die notitie. Het moet voor
hem immers meer dan duidelijk geworden zijn dat don Bosco
in de ziekelijke toestand waarin hij zich in Rome bevond, noch
de brief aan de jongens noch de lange versie echt dicteren
kon. Bovendien was hij in 1959 goed op de hoogte van de
manier van samenwerken tussen don Bosco en zijn secretaris.
Daarvan getuigt zijn veelbetekenende mededeling over een
voorval in juli 1884. Dat is dus korte tijd na de terugkeer uit
Rome. Hij bericht:”Don Bosco gaf don Lemoyne in grote trek-
ken een uiteenzetting van wat hij gezien had.” Het ging klaar-
blijkelijk weer over een droomgezicht. “Maar hij vertelde hem
(in juli) slechts heel algemeen wat hij gehoord had, namelijk
lofzangen over de zuiverheid, de middelen om die deugd te
bewaren en de beloningen in deze wereld en in de andere.
Daarna zei hij hem dat hij er gebruik van kon maken als
schets die hij verder vrij ontwikkelen kon.” In tegenstelling tot
het manuscript A met schaarse suggesties voor de brief aan
de jongens van 10 mei 1884 beschikken we in dat geval zelfs
niet eens over die “grote trekken.” Ook don Ceria had ze
blijkbaar niet. Daarom nam hij een kordate beslissing. Hij be-
sloot zijn bondige bericht betreffende het verhaal van juli: “De
secretaris voerde het bevel uit, maar hij kreeg nooit de gele-
genheid het lange opstel aan don Bosco zelf voor te lezen.
Om die redenen zullen we ons tevreden stellen met het te pu-
bliceren op het einde van het volume.”147
In feite is dat echter een vreemde beslissing. Want om conse-
quent te zijn, had hij ook de zogenaamde lange versie uit
1884 nooit gewoon in het XVIIde deel van de Memorie bio-
grafiche (1936) mogen publiceren. Over een document met
suggesties van don Bosco voor de brief aan de jongens
spreekt hij daar immers ook niet. Bovendien beschikte hij niet
85

9.6 Page 86

▲back to top


over een echt bewijs dat don Lemoyne de uitwerking van de
spaarzame gegevens in mei 1884 aan don Bosco voorgele-
zen zou hebben of dat don Bosco correcties zou aangebracht
hebben. Dat belette hem dan weer niet in een korte inleiding
tot de publicatie in het IVde deel van de correspondentie van
don Bosco (1959) te schrijven: “In de vorm van een brief dic-
teerde don Bosco aan don Lemoyne het verhaal van een
droom met de grootste betekenis en deed hem aan het Ora-
torio sturen.”148 Die notitie valt natuurlijk niet of minder te ver-
zoenen met de weglating van de “Aantekening” uit de tekst
zelf. Zijn uitspraak klinkt zelfs nog stelliger dan de formulering
in de Memorie biografiche. Daar was hij voorzichtiger: “De
droom die don Bosco in Rome had en die zo goed als gedic-
teerd werd aan don Lemoyne.”149
Die trouw aan de traditionele voorstelling van het dicteren is
in die inleiding des te minder te begrijpen omdat hij in nog
twee andere gevallen blijk geeft van goede kennis van de
werkwijze van don Bosco. Vooral in die periode van zijn leven.
Een ervan hangt samen met de lectuur in de huizen van don
Bosco. Daarover bericht don Ceria: “In 1883 had hij (don
Bosco) inderdaad tegen don Lemoyne gezegd: “Te gelegener
tijd zal ik je een werk geven.” Toen hij hem dan een jaar later
tegenkwam, vroeg hij: ‘Herinner jij je nog wat ik je zei over
een werk dat moest gedaan worden? Welnu, thans is de tijd
gekomen.’ En hij schetste hem het thema van een rondzend-
brief over de lectuur om bij het begin van het schooljaar aan
de huizen te sturen. Don Lemoyne schreef, don Bosco keek na
en die lange brief werd begin november in de colleges ver-
spreid.”150 Of don Bosco die brief nakeek, is nog maar de
vraag. G.B. Lemoyne werkte hem uit in de periode waarover
don Ceria zelf betreffende de fysieke toestand van don Bosco
schreef: “Met een krachtige arm moest men de zwakke (afge-
leefde) oude man ondersteunen.” En: “Hij gaf toe aan het
aandringen van de artsen en van zijn zonen en hij remde zijn
werkzaamheid wat af. Tegen de avond gunde hij zich een uur-
86

9.7 Page 87

▲back to top


tje wandelen in gezelschap van don Lemoyne en de jonge
geestelijke Viglietti. Hij liep uiterst traag.”151 Nog belangrijker
in deze kwestie is deze notitie van diezelfde don Ceria: “Van
1884 af werd de vermindering van zijn gezichtsvermogen
steeds duidelijker. (…) Zijn gezichtsvermogen verminderde zo
erg dat hij op 14 oktober aan de Penitentiarius het indult aan-
vroeg en verkreeg om op de feestdagen en de dagen met een
eigen ritus van tweede klas de votiefmis van de Heilige
Maagd te celebreren en op andere dagen de mis van de
overledenen.”152
Don Ceria had bepaalde elementen in de behandelde aante-
kening zelfs onjuist kunnen vinden. Zou het inderdaad niet
eerder zo geweest zijn dat het gemoed van don Bosco vol
schoot omdat hij aan zijn nakend afsterven dacht? En niet
omdat een zweverige “onuitsprekelijke tederheid” hem over-
weldigde? Ontroering en wenen blijken in die dagen en
maanden echter niet uitzonderlijk te zijn geweest voor don
Bosco. Een gelijkaardige situatie van ontroering en wenen
overkwam hem in februari 1884. Zij wordt met haast dezelfde
bewoordingen beschreven. Don Bosco vertelde toen dat hij
over Petrus en Paulus gedroomd had. Zij herinnerden hem er-
aan dat hij nog in het krijt stond. Hij had uit het oog verloren
dat hij beslist had hun beider levensbeschrijving opnieuw uit te
geven. En ze zeiden: “Als je het niet vlug doet, zul je er geen
tijd meer voor hebben.” Dat gezegde was in die maand van
zware ziekte meer dan duidelijk. Daarna spraken beide heili-
gen om beurt een gebed uit, dat don Bosco ongetwijfeld
graag tot het zijne zou gemaakt hebben tijdens bewuste mo-
menten bij het sterven. Over het gebed van de H. Petrus zei
hij dat de herhaling van de naam (Maria) “met dusdanige uit-
drukking van genegenheid en met zo een stijgende ontroering
uitgesproken werd dat men het niet kan beschrijven en dat
men van tederheid tranen in de ogen kreeg.” En over dat van
de H. Paulus: “De manier waarop hij de woorden van dat ge-
87

9.8 Page 88

▲back to top


bed uitsprak, wekte in mij zo een ontroering dat ik in tranen
uitbarstte en wakker werd.”153
Naast de berichten van don Ceria over de manier van werken
van don Bosco werpt ook een briefje van don Bosco zelf aan
don Lemoyne in oktober 1883 helder licht op hun samenwer-
king. Hij vroeg hem toen: “Doe me het genoegen de droom
over Amerika te voltooien en stuur me hem spoedig. Graaf
Colle is er benieuwd naar, maar hij wil hem in het Frans ver-
taald ontvangen. Ik zal ervoor zorgen dat dit onmiddellijk ge-
beurt.”154 Het ging om een droom die hij op 4 september aan
de leden van het derde Algemeen Kapittel verteld had. Pas op
12 november kon don Bosco daarover aan don Costamagna
in Marseille vóór diens vertrek naar Zuid-Amerika het volgen-
de laten weten: “De droom van don Lemoyne moet op enkele
punten verbeterd worden. Dat zul je merken.”155 Don Bosco
bedoelde wel de droom die don Lemoyne moest uitwerken. Te
oordelen naar het verloop van de weken, ja maanden moet
het hele redactiewerk geen gemakkelijke klus geweest zijn.
Het gaf de redacteur natuurlijk de tijd om informatieve ele-
menten op te zoeken en in te lassen die in de oorspronkelijke
gegevens niet voorkwamen.156 Dergelijke kennis zou moeten
volstaan hebben om zich ongemakkelijk te voelen bij het lezen
van “hield don Bosco op met dicteren” en “ging hij voort” in
de bewuste “Aantekening”. Dat moest voldoende geweest zijn
om die dan naar de voetnoten te verwijzen.
Nog een innige wens
De christelijke hoop die aan de grondslag ligt van het tweede
deel van de door de aantekening uiteengerukte gedachte-
gang is dat zij allen met hem het eeuwige heil en geluk mo-
gen bereiken. Dat zal gebeuren als zij de weg blijven volgen
“die de Heer zelf verlangt dat zij volgen.” Het is een manier
van zich uitdrukken waarvan ik niet zo stellig kan aantonen
dat don Bosco ze vaak gebruikte. Maar ongewoon was ze
niet. Toen in april 1875 de tijd van de retraite naderde, dacht
88

9.9 Page 89

▲back to top


hij na over wat hij hun moest zeggen om die heilzame tijd zo
te laten verlopen dat hij vruchtbaar zou zijn. Met die vragen
ging hij naar bed en in de nacht bleef hij ermee bezig. In een
avondwoordje op 4 mei vertelde hij wat hij erover gedroomd
had. Een maand later kwam hij erop terug. Die avond in de
vorm van een dialoog tussen don Barberis en hemzelf. Don
Barberis stelde vragen, die op meer uitleg gericht waren en
die zij beiden waarschijnlijk tevoren afgesproken hadden. Don
Bosco gaf telkens toelichtingen. Een daarvan luidde: “Iedere
jongen had verschillende wegen voor zich liggen. Ook enge
en doornige. Enige waren zelfs bezaaid met punten van
scherpe spijkers. Alle wegen waren echter ook met genaden
van de Heer bestrooid.” Toen hij dat gezegd had, conclu-
deerde don Barberis: “Dat betekent dus dat u in staat zult zijn
de weg aan te wijzen die ieder moet bewandelen. Met andere
woorden welke voor ieder van ons de juiste roeping is. Hoe
we zullen eindigen. Welke weg we zullen inslaan .” En don
Bosco: “Het gaat er niet om te zeggen welke weg iedereen zal
inslaan en hoe hij zal eindigen. (…) Wat ik wel kan zeggen is
dit: wanneer een bepaald iemand deze bepaalde weg op-
gaat, dan is hij er zeker van dat hij zich op weg gezet heeft
naar de hemel, dus via de weg waartoe hij geroepen is. En
wie die weg niet volgt, is niet op de juiste weg.”157 Wat niet
belet dat het, als we het geheel van zijn toespraak beluisteren,
ook een weg is of kan zijn die met genaden bestrooid is.
Een uitspraak tijdens een conferentie voor de geprofesten, no-
vicen en aspiranten in oktober 1876 ligt in diezelfde lijn: “Wij-
zen de feiten dat God ons naar hier geleid heeft en dat wij
naar hier gekomen zijn er wellicht niet op dat hijzelf deze
heilsweg voor ons geopend heeft?”158 Ook daar gebruikte hij
het beeld van de heilsweg. Het kan moeilijk slechts een retori-
sche vraag zijn. Want het woord “wellicht” laat werkelijk ruim-
te voor een of ander voorbehoud en voor persoonlijke vrij-
heid. Die openheid tegenover de mogelijke verscheidenheid
van roeping komt goed overeen met een conferentie die hij
89

9.10 Page 90

▲back to top


op 14 maart 1876 hield. Op het einde van het eerste gedeel-
te van een uitvoerig avondwoord zei hij: “Jullie zien dus dat
allen op velerlei en onderscheiden manieren in de evangeli-
sche oogst kunnen werken.”159
In de paragraaf van de Constituties (1877) waarin don Bosco
“Het belang van het volgen van de roeping” behandelt, gaat
het vanzelfsprekend over de geestelijke roeping in de Con-
gregatie. Toch schreef hij ook toen genuanceerd. “De barm-
hartige God die oneindig rijk aan genade is, bepaalt op het
moment van de schepping van de mens voor iedereen een
weg, waarop hij, als hij die volgt, heel gemakkelijk zijn eeuwi-
ge redding kan bereiken.”160 De nuancering ligt in de uitdruk-
kingen “oneindig rijk aan genade”, “als men hem volgt” of
“door hem te volgen” en “heel gemakkelijk.” Zo wijzigde hij
de zin van een hem voorafgaande redacteur die onvoorwaar-
delijk en onverbiddelijk geschreven had: “de noodzakelijke
genaden” en “die hij moet volgen.”
Ook in een brief aan de scholieren van het 4de en 5de jaar in
het gymnasium van Borgo S. Martino stelde hij vooraf dat “de
mensen in deze wereld de weg naar de hemel in een van de
twee staten moeten gaan: de geestelijke of de wereldlijke.”
Wat bij de levenskeuze kan helpen, lichtte hij bondig maar
helder toe. Voor de geestelijke staat maakte hij onderscheid
tussen diocesane clerus, priesterschap in een orde of congre-
gatie en priester-missionaris worden. Weer te waarderen is
zijn standpunt: “Iedereen kan (mag) kiezen wat hem het naas-
te aan het hart ligt, wat het beste overeenkomt met zijn fysieke
en morele krachten, waarvoor hij te rade gaat bij een vrome,
geleerde en voorzichtige persoon.”161
Door het feit dat G.B. Lemoyne in de brief en in de samenge-
voegde versie don Bosco allen, priesters, clerici en jongens
laat aanspreken, heeft ook hij hier ongetwijfeld in de eerste
plaats de roeping tot de religieuze staat op het oog. Die be-
90

10 Pages 91-100

▲back to top


10.1 Page 91

▲back to top


zorgdheid speelde overigens opvallend mee toen Buzzetti in
de lange versie de gevolgen van de lusteloze ontspanning op-
somde. Een van de gevolgen was dat “velen niet meer beant-
woorden aan hun roeping.” (12) De zorg voor roepingen kan
ook in de brief aan de jongens de passus over de weg die de
Heer zelf verlangt dat men gaat, ingegeven hebben. Vooral
door de nawerking van de brief die hij eind april in Rome
door de klassenleraar, don Febraro, toegestuurd kreeg. Aan
de ene kant mocht don Bosco zich verheugen over de bereid-
heid van de scholieren van de 4de en 5de klas van het gymna-
sium om hem vertrouwelijk op de hoogte te brengen van hun
levenskeuze. Dat had hij hun voordien via don Febraro ge-
vraagd. Aan de andere kant moest hij ongerust worden ten
gevolge van dit zinnetje in de brief: “Onder ons gezegd, u zult
onaangename dingen vernemen, maar u mag er zeker van
zijn dat wij u graag zien.”162 In dat verband is een notitie van
don Ceria heel relevant. Volgens hem verlangde don Bosco
dat iedereen hem “in vertrouwen” zou laten weten “tot welke
levensstaat hij meende geroepen te zijn, namelijk tot de gees-
telijke of tot de wereldlijke. (…) Iedereen hoorde echter uit te
gaan van het principe die staat te willen kiezen die hem de
beste toescheen voor het heil van zijn ziel.”163 Hij liet dus de
vrijheid. Maar tegelijk is het voelbaar dat hij hoopte dat “ve-
len” zouden ervaren en inzien dat de weg “die de Heer ver-
langt”, de weg van de geestelijke staat zou zijn.164
Als in de brief uit Rome de priesters en de clerici samen met
de jongens aangesproken worden, dan kan dat enkel beteke-
nen dat hij wenst dat zij de goede weg inslaan of de ingesla-
gen weg blijven bewandelen. Met andere woorden dat zij in
hun roeping volharden.
Enkele mededelingen
Aan de laatst besproken passus hecht don Lemoyne nog twee
mededelingen en een verlangen. Hij doet dat vrij handig door
de eerste mededeling in te leiden met de overgangswoorden
91

10.2 Page 92

▲back to top


“Met dat doel”, namelijk om hen de weg van de Heer te hel-
pen volgen.
o Audiëntie bij de paus
Na weken wachten had don Bosco inderdaad op “vrijdag 9
mei” eindelijk een audiëntie bij paus Leo XIII verkregen. Bij die
gelegenheid gaf de paus hem de gebruikelijke apostolische
zegen. Die wordt hier nu verbonden met de keuze van en de
volharding op de door de Heer gewenste weg. De paus heeft
- zo don Bosco en don Lemoyne - zijn zegen gegeven met de
bedoeling allen de nodige kracht daartoe te verlenen.
De apostolische zegen was voor don Bosco helemaal geen
formaliteit. Na elke audiëntie, die hem toegestaan werd,
sprak hij er graag over. Met vreugde en grote eerbied om
iedereen de waarde ervan te laten inzien en hoogschatten.
Toen hij in januari 1874 in Rome verbleef, stuurde hij een
nieuwjaarsbrief naar de verschillende huizen. Daarin berichtte
hij, telkens op een aan de geadresseerden aangepaste wijze,
over een audiëntie die de paus hem op 5 januari toegestaan
had.
De directeur, don Lemoyne, en de jongens in Lanzo waren
nog dezelfde dag aan de beurt: “Vanmorgen werd ik om elf
uur bij de H. Vader in audiëntie toegelaten. Ik heb hem min-
zaam, edelmoedig en welwillend ervaren in alles wat ter spra-
ke gekomen is. Hij sprak veel over onze zaken, over de Con-
gregatie, de priesters, de clerici, de jongens en ten slotte
sprak hij speciaal over het college in Lanzo, waarover hij
vroeger al gesproken had. Hij wilde een bewijs van zijn bij-
zondere welwillendheid voor jullie geven en gelastte mij jullie
zijn heilige en apostolische zegen te geven met een volle af-
laat op de dag waarop jullie zullen biechten en communice-
ren.”165 Ook toen was het een brief die hoofdzakelijk voor de
jongens bestemd was, maar waarin Don Bosco de paus over
de priesters, clerici en jongens, in die volgorde, laat spreken.
92

10.3 Page 93

▲back to top


Toch mag ik aan die opeenvolging waarschijnlijk niet teveel
belang hechten, want de brief op dezelfde dag aan het Ora-
torio van Valdocco was aan “allen die er wonen” gericht.
Daar klonk het bericht over de audiëntie zakelijker. “Vanmor-
gen heb ik samen met don Berto om elf uur een audiëntie bij
de paus gehad. Met genoegen onderhield hij zich over de
Congregatie van de H. Frans van Sales, over de leden ervan,
de priesters, clerici, scholieren, vakleerlingen, over Hong
Kong en over vele andere dingen. (…) Hij wilde nog andere
gunsten verlenen, onder meer zijn apostolische zegen met een
volle aflaat op de dag waarop jullie te biecht en te communie
zullen gaan.”166 Daar somde hij haast alle categorieën van de
bewoners van Valdocco op.
De brieven aan de gemeenschappen van Borgo S. Martino en
Valsalice werden een dag later geschreven. Zij getuigen van
de vrijheid waarmee hij de informatie bewerkte volgens de
concrete omstandigheden. Maar de apostolische zegen gaf hij
telkens door.167
In 1877 stond Pius IX, die oud en ziek was, hem geen pri-
véaudiëntie meer toe, maar als uitgever van de Letture Catto-
liche kon don Bosco deelnemen aan een publieke audiëntie
voor katholieke journalisten en hun vertegenwoordigers. Tij-
dens de persoonlijke begroeting van de paus moet hij toch
enkele woorden hebben kunnen wisselen met hem. Het is in-
teressant om te constateren hoe hij van die korte ontmoeting
een goede maand later gebruik maakte in een brief aan de
jongens van het college in Villa Colón (Uruguay). “Ik sprak
over Villa Colón, [een plaats] waarvan hij zich heel goed her-
innerde dat hij ze gezien had. Ik vroeg hem een speciale
apostolische zegen voor jullie en voor al jullie verwanten tot in
de derde graad met een volle aflaat in het stervensuur. Heel
graag, antwoordde de minzame paus. God zegene de scho-
lieren van Villa Colón, hij zegene hun ouders en make hen al-
93

10.4 Page 94

▲back to top


len tot vurige katholieken. De vaders en hun zonen mogen
heel rijk worden, heel rijk, maar in de ware rijkdom die de
deugd is, de heilige vrees van God.”168
Vergeleken met de berichten uit 1874 en 1877 zijn de verwij-
zing naar de audiëntie en de formulering van de zegen in
1884 uiterst sober. Maar ze zijn er.
o Het tijdstip van de terugkeer
Vervolgens kondigt don Bosco zijn thuiskomst in Valdocco
aan. Hij verzekert de jongens dat hij “op de dag het feest van
Maria Hulp” (24 mei) samen met hen “voor het beeld van de
liefdevolle Moeder in de kerk aanwezig zal zijn.”
o Een wens ter gelegenheid van het aanstaande feest,
een wens die don Bosco typeert
Aan die mededeling knoopt hij een overeenkomstig verlangen
vast. In het verleden heeft hij er ieder jaar opnieuw voor geij-
verd dat het een prachtig feest zou zijn. Het is dan ook geen
wonder dat hij ook deze keer wenst dat “dit grote feest met al-
le mogelijke luister gevierd wordt.”
Voor don Bosco is het een groot feest, zelfs een heel groot
feest. Wat hem ieder jaar opnieuw motiveert, is een oprecht
en diep gevoel van dankbaarheid tegenover Onze-Lieve-
Vrouw in de hoedanigheid van Maria Hulp van de Christenen.
Een gevoel dat hij bij zijn medewerkers en jongens trachtte op
te wekken en te voeden. Nog op 23 april had hij vanuit Rome
eigenhandig aan don Lazzero geschreven: “Ik verlang dat wij
bij mijn aankomst een mooi feest vieren in de kerk om de
Madonna te bedanken voor de ontelbare weldaden die zij ons
bewezen heeft.”169 Aan bepaalde weldaden heeft Buzzetti
voordien in de brief aan de jongens herinnerd. “Maria Hulp
heeft hen hier bijeengebracht.” (35) En hijzelf getuigde even
verder “voor God”: “Het volstaat dat een jongen in een sale-
94

10.5 Page 95

▲back to top


siaans huis binnenkomt, opdat de H. Maagd hem dadelijk
onder haar speciale bescherming zal nemen.” (39) De jonge-
ren kunnen dus begrijpen waarom hij erop staat dat het feest
in de kerk “met alle mogelijke luister” gevierd wordt. In een
toevoeging voor de salesianen in de lange versie herneemt
Buzzetti bovendien de zo-even geciteerde gedachte uit de
brief aan don Lazzero. Don Bosco moet “groten en kleinen
voorhouden (…) dat het de Madonna is die met talloze gena-
den en wonderen hun brood geeft en middelen om te stude-
ren.” (36)
Luisterrijke aspecten van de liturgische plechtigheid waaraan
don Bosco en don Lemoyne konden denken, vinden we terug
in de Memorie biografiche. Don Ceria citeert er enkele regels
uit een relaas in de Unità Cattolica van 27 mei 1884. In de
context van de pas geopende expositie in Turijn beschreef dat
blad de viering nogal hoogdravend “als een katholieke ten-
toonstelling.” De reporter verantwoordde zijn gewaagde ver-
gelijking op deze wijze: “Wegens de grote toeloop van volk,
wegens de buitengewone vroomheid, waarvan blijk gegeven
werd, wegens de pracht van de eredienst en de gewaden en
ook wegens de uitgelezen muziek die er uitgevoerd werd.”170
Wie don Bosco een beetje kent, zal daarbij in het bijzonder
denken aan de schare misdienaars en de meerstemmige ge-
zangen van het jongenskoor.
Hoewel hij er met geen woord over rept, heeft hij ditmaal nog
een bijkomende persoonlijke reden om op een “mooi feest in
de kerk” of op “alle mogelijke luister” aan te dringen. Hij weet
immers dat tot zijn onuitsprekelijke vreugde de nieuwe aarts-
bisschop van Turijn, kardinaal Alimonda, zal voorgaan in de
plechtige eucharistie. Kardinaal Alimonda werd amper een
jaar eerder in juli 1883 benoemd en het is dus de allereerste
keer dat hij in die hoedanigheid naar Valdocco zal komen. In
tegenstelling tot de vorige aartsbisschop is hij een echte vriend
van don Bosco. Ook in de ogen van de kardinaal moet het
95

10.6 Page 96

▲back to top


een luisterrijke viering zijn. En tegelijk een unieke ervaring.
Don Bosco wil zonder twijfel een goede indruk maken.
Als hij het over een “luisterrijk feest” heeft, dan staat hem na-
tuurlijk in eerste instantie de godsdienstige kant van de viering
voor de geest. Dat blijkt uit de tweeledigheid van de zin en de
vooropplaatsing van dat aspect. Voor hem en ook voor de
jongens zou het nochtans geen echte feestdag zijn, mocht het
daarbij blijven. Daarom moeten don Lazzero, directeur van
het Oratorio, en don Marchisio, de prefect die voor de alge-
mene tucht en de huishoudelijke aangelegenheden instond,
“ervoor zorgen ons ook in de eetzaal blij te laten zijn.” In de
samengevoegde tekst heeft de redacteur er “zo te handelen
dat wij ook in de refter blij zijn” van gemaakt. Het is alsof hij
de leraren en opvoeders wil herinneren aan de zegswijze: “De
beste schotel bij een middagmaal is een opgeruimd gezicht.”
Al vlug moet don Bosco in zijn omgang met de jongens be-
grepen hebben dat een feest voor de ziel moet gepaard gaan
met een feest voor het lichaam. Zo drukte hij het al uit in een
brief aan don Rua, de salesianen en de jongens in Mirabello.
Daar had hij in 1863 de eerste stichting buiten Valdocco ge-
daan en er don Rua op zijn 25ste tot directeur benoemd. In ju-
ni 1864 liet hij de hele gemeenschap weten dat hij zinnens
was op 21 juni de heilige mis met de gedachtenis van de H.
Aloysius in hun college te celebreren. Een van de drie dingen
die ze de heilige moesten vragen was: “Dat don Rua op mijn
kosten jullie blij moet maken. Eerst in de kerk, daarna bij het
middagmaal en ten slotte met een mooie wandeling.” Omdat
het hem niet gelukt was zijn plan uit te voeren, schreef hij hun
begin juli opnieuw. In die brief herhaalde hij zijn gedachte:
“Maar, dat is allemaal voor de ziel. Is er dan niets voor het li-
chaam? Toch wel. Nadat wij de ziel zullen gegeven hebben
wat zij nodig heeft, zullen we het lichaam niet op zijn honger
laten. Nu al beveel ik me bij de prefect aan dat hij de gepaste
bevelen zou geven om een mooie dag door te brengen. En
96

10.7 Page 97

▲back to top


als het weer het toelaat ook allemaal samen een wandeling te
maken.”171
Om bij het verloop van dat feest te blijven, op 25 mei of juni
1872 bepaalde de raad in Valdocco op die dag “een beetje
kermis te houden. Men organiseerde de uitdeling van de prij-
zen. (…) Men besliste ook wat vuurwerk af te steken.”172 Dat
betreft niet rechtstreeks de eetmalen, maar ook dergelijke ont-
spanningsmogelijkheden zullen bijgedragen hebben aan een
opgewekte, feestelijke sfeer in huis.
In een toespraak tot de scholieren van de hogere cyclus te
Alassio in februari 1879 “beval hij hun de blijheid aan. Ze
moesten blij zijn en daartoe ervoor zorgen in vrede te leven
met God.” Maar weer liet hij het daar niet bij. “Hij wilde dat
ze niet alleen geestelijk blij zouden zijn, maar ook lichamelijk.
Daarom had hij met de directeur afgesproken dat zij aan tafel
iets zouden krijgen waarover ze tevreden zouden zijn.”173
In het midden van de jaren zeventig slaagde don Lazzero erin
regels vast te leggen voor de organisatie van de verschillende
feestdagen. In een appendix of bijvoegsel vinden we zowel
voorschriften met betrekking tot ontbijt en middagmaal als
richtlijnen voor de kerkelijke diensten, de academische zittin-
gen, de ontspanning en de toneelopvoeringen.174 Niet dat
ontbijt en middagmaal op die dagen telkens zo copieus wa-
ren. Dat was in die tijd gewoon onmogelijk. Maar het is over-
duidelijk dat de oversten bij die jaarlijks weerkerende feestelij-
ke gelegenheden voor een extra moesten zorgen.
Dat was voor hem zo wezenlijk dat hij er in die brief van 23
april aan don Lazzero al aan dacht. Hij verlangde dat ze “bij
zijn aankomst een mooi feest zouden vieren in de kerk (…) en
ook in de eetzaal.”175 Toch wordt don Lazzero er samen met
don Marchisio nog eens aan herinnerd. Was het speels en
met een zekere humor bedoeld? Een knipoog naar de jon-
97

10.8 Page 98

▲back to top


gens? Of wilde hij eerder beiden onder druk zetten? Moeilijk
om uit te maken. Het kon trouwens ook een bevestiging zijn
van de jarenlange handelwijze van don Lazzero. Zelfs een
soort publiek eerherstel, na het ongelijk dat hem in december
1881 aangedaan was. Volgens de notitie van don Lazzero zelf
had don Bosco hem toen op het zeggen van “een kleinzielig
iemand het strenge bevel gegeven voortaan bij geen enkele
plechtigheid aan tafel nog salami, koekjes of gebak te geven.
En aan de zangers en muzikanten geen drank of koekjes en
zelfs niet één koekje aan de toneelspelers. Hij beschouwde die
dingen als echte wanordelijkheden die gisteren voorgevallen
waren, terwijl het dingen zijn die de schrijver (van deze regels)
altijd gezien heeft, tenminste gedurende de 25 jaar dat hij in
het Oratorio is.”176
Pas op die manier kan het “het feest van Maria Hulp het pre-
ludium zijn van het eeuwige feest dat wij allemaal samen ver-
enigd eens mogen vieren in het paradijs.” Het klinkt als een
conventionele aflsuiting, een slot dat in die tijd veeleer bij een
preek zou passen. Toch is ook dat einde typisch voor don
Bosco. Zijn avondwoordje in Alassio, waarin hij over geestelij-
ke en lichamelijke blijheid gesproken had, beëindigde hij op
gelijkaardige wijze. Hij besloot: “Door zo blij en goed te zijn,
zullen jullie je een eeuwige blijdschap voorbereiden, die ik jul-
lie van harte toewens. En ik smeek de Heer ze jullie te schen-
ken.”177
Compositorisch sluiten die slotwoorden trouwens heel goed
aan bij de gedachte aan het begin van zijn brief aan de jon-
gens: “Ik heb maar één verlangen: jullie gelukkig te zien in
deze tijd en in de eeuwigheid.” “Die gedachte en dat verlan-
gen” hadden hem aangezet “deze brief te schrijven.” (81) Het
einde is een bevestiging van het begin. Beide passen boven-
dien heel goed in de mond van een “arme oude man”, die de
tijd voelt naderen dat hij afscheid zal moeten nemen en naar
de eeuwigheid vertrekken. (38 en 40)
98

10.9 Page 99

▲back to top


10. Ondertekening van de lange versie en de brief die aan de
jongens gestuurd werd
De brief die aan de jongens in Valdocco gericht was, sloot
don Lemoyne met een gebruikelijke, maar niet geijkte formule
van don Bosco af: “Jullie heel toegenegen vriend in J.C.” Don
Bosco zelf handtekende hem: Pr. Gio. Bosco.” Volgens de
voordien ingeschoven opmerking was G.B. Lemoyne immers
maar de persoon die noteerde wat don Bosco dicteerde. We
weten echter dat don Bosco in feite niet iedere zin dicteerde of
suggereerde. Wel was hij de aanreiker van de initiële en dra-
gende gedachten. Hij was ook degene die ondertekende.
Daarom mag hij in zekere zin de schrijver van de aan de jon-
gens gestuurde brief genoemd worden.
Het bezittelijke voornaamwoord “jullie” gebruikte don Bosco
niet altijd. De afkorting J.C. evenmin. Zo sloot hij de brief van
23 juli 1861 aan jongens van het Oratorio al af: “Heel toe-
genegen vriend in J.C. Pr. Bosco Gio.” Een jaar later op 21
juli was het wel: “Jullie heel toegenegen in de Heer Pr. Bosco
Gio.” Dus zonder “vriend.” Ook aan de jongens in Mirabello
op 30 december 1863: “Jullie toegenegen in J.C. Pr. Bosco
Gio.” Aan de jongeren in Valdocco op 6 augustus 1863 dan
weer: “Toegenegen in Jezus C. Pr. Bosco Gio.” Op het einde
van de brief aan don Lazzero en de vakjongens lezen we in
1874: “Jullie heel toegenegen vriend Pr. G. Bosco.” Precies
zoals in de oorspronkelijk “korte versie”, de brief aan de jon-
gens in 1884.178
In de samengevoegde versie is het echter niet meer “jullie
heel toegenegen vriend”, maar “jullie toegenegen vriend.”
Dat verrast enigszins omdat het in vroegere circulaires of brie-
ven aan jongens en salesianen samen “(Jullie) heel toegene-
gen (vriend)” kon zijn.179 Don E. Ceria is er nog vrijer mee
omgegaan in zijn publicaties van de samengevoegde brief.
99

10.10 Page 100

▲back to top


Zowel in de uitgave in de Memorie biografiche als in zijn edi-
tie van Epistolario di Giovanni Bosco. Hij herstelde alvast het
“heel toegenegen”, maar liet telkens “vriend” weg. Bovendien
voegde hij in de Memorie na het woord “paradijs” plaats en
datum in: “Rome, 10 mei 1884” en in Epistolario deed hij dat
na “J.C.” De plaatsing van datum en plaats onderaan blijkt in
de tijd van don Bosco echter heel normaal geweest te zijn.180
Daarna volgt de weergave van de handtekening: “Pr. Gio.
Bosco.” Voor P. Stella was het in 1969 nog klaar dat don
Bosco de lange versie handtekende. Dat blijkt uit deze affir-
matie: “Van die brief is er geen door don Bosco eigenhandig
geschreven exemplaar bekend, maar enkel de oorspronkelijke
versie (in twee redacties) die don Lemoyne geschreven heeft
en die door don Bosco gehandtekend werd.” In latere jaren
was P. Braido heel duidelijk over de korte brief aan de jon-
gens [de brief uit Rome van 10 mei 1884]: “Op het einde
staat de persoonlijk geschreven handtekening van don Bos-
co.” En over de controle van de uitwerking die don Bosco zou
uitgeoefend hebben, zei hij: “Die is bijzonder zeker wat de
korte versie betreft, die zijn persoonlijke handtekening
draagt.”181 Met betrekking tot de samengevoegde versie stel-
de hij zich terughoudend op. Hij schreef of zei er niet direct
iets over, maar het respectieve beklemtonen van de aanwe-
zigheid van de handtekening in het handschrift van de brief
aan de jongens en het stilzwijgen erover naar aanleiding van
publicaties van de lange versie waren veelbetekenend.182
Vaststaat dat Don Bosco geen correcties of aanvullingen aan-
gebracht heeft. Noch in de brief aan de jongens, noch in de
lange redactie.183 Even vast staat, zo P. Braido, dat de redac-
tie van beide geschriften van de hand van don G.B. Lemoyne
is. Hij besluit: “Verschillende argumenten verzekeren dat hun
redactie volledig aan don Giovanni Baptist Lemoyne, goede
schrijver en heel goede opvoeder, toe te schrijven is. (…) Hoe
dan ook, afgezien van het probleem van de personen die di-
100

11 Pages 101-110

▲back to top


11.1 Page 101

▲back to top


rect bij het ontstaan van de documenten betrokken waren en
die er de enige getuigen van waren, is het overduidelijk dat
de twee teksten een gelukkige synthese vormen van een col-
lectieve ervaring, die decennia lang bij don Bosco en zijn me-
dewerkers gerijpt was en die hij overdacht had en bij verschil-
lende gelegenheden al geformuleerd had. (…) De brieven
spruiten voort uit een levendige en geconsolideerde traditie.
Zij brengen ze onder woorden en herformuleren ze met ter-
men die toen oorspronkelijk en scherp omschreven waren. Op
het theoretische vlak verrijken en vervolmaken zij die. Zij moe-
ten dan ook gelezen en geïnterpreteerd worden in de context
van de totale historische ervaring die op haar beurt er beter
door verklaard wordt. Zij vormen het ideële onverdeelde pa-
trimonium van een opvoedingsgemeenschap die zich herkent
in don Bosco en in zijn “stijl” van leven en handelen.”184
De lange of samengevoegde versie is dan wel niet zonder
meer “zijn [die van don Bosco] gedenkwaardige brief uit Ro-
me van 10 mei 1884” en ook niet “de meest authentieke
commentaar van zijn Preventieve Systeem” zoals don Albera
in 1921 met enthousiasme schreef.185 Authentiek in de bete-
kenis dat don Bosco zelf de auteur of dicterende autoriteit zou
zijn. Wel is en blijft het document met de samengevoegde ver-
sie een uitstekende aanschouwelijke beschrijving en een
doordachte voorstelling van zijn systeem. Een document dat
terecht als de Magna Charta van het salesiaanse opvoedings-
systeem of als een compendium van de pedagogisch-
pastorale opvattingen en overtuigingen van don Bosco mog
bewaard en gepropageerd worden.
101

11.2 Page 102

▲back to top


1 BRAIDO, P., La lettera …, pp. 33-34.
2 MB IX, pp. 160-161; MBN IX, pp. 117-118.
3 Later schreef G.B. Lemoyne: “Tijdens die nachten dat hij [don Bosco] er
slecht aan toe was…” (BRAIDO, P., La lettera…, p. 9.)
4 Zie voor de periodes 1846-1871 en 1884: BIESMANS, J., Ziekte, lijden en
leed…, pp. 51-59, respectievelijk pp. 221-245. Ook voetnoten 3 en 6 in dit
gedeelte van de studie.
5 MB IX, p. 17; MBN IX, p. 13.
6 MB XI, p. 34; MB XI, p. 18.
7 MB IX, p. 156; MBN IX, p. 113.
8 MB IX, pp. 167-168; MBN IX, pp. 123-124.
9 Vgl. voetnoot 1 in dit gedeelte. Hetzelfde stramien (een opdeling in twee
stukken via het plots wakker worden en daarna weer inslapen en de droom
voltooien) kenmerkt ook het verhaal in september 1876 tijdens een retraite in
Lanzo. (MB XII, p. 469; MBN XII, p. 357.)
Intussen kan het nuttig zijn vast te houden dat G. Buzzetti in Rome aangeko-
men was, vóór het interview met de journalist van Le Monde plaatsgreep. Zie
voetnoot 22 in deel III.
10 Zie onder andere MB XV, p. 364; MBN XV, p. 297 met dit bericht: “Op de
laatste dag van december (1881) had don Bosco een droom over hun insti-
tuut. [Dat van de Dochters van Maria Hulp der Christenen.] Die vertelde hij
aan don Lemoyne. En, zoals hij placht te doen voor alles wat don Bosco be-
trof, noteerde hij hem onmiddellijk.”
11 Zie de voetnoten 92-96 in het derde en voetnoot 9 in het vierde deel met de
paragraaf 1.3 over “De gehoorzaamheid van de jongeren als conditio sine qua
non in de opvoeding.”
12 Zoals in het Italiaans “riconoscere” en “riconoscenza”.
13 Zie voetnoot 22 in het eerste gedeelte van de studie.
14 Zie voetnoot 64 in het eerste gedeelte.
15 Zie voetnoot 79 in het eerste gedeelte.
16 MB VIII, p. 257; MBN VIII, p. 203.
17 MB XII, pp. 464-465, 471; MBN XII, pp. 352-353, 358.
18 Voor beide citaten: OE XXIX [160/7]; [169/22]. Zie BIESMANS, R.,
Doelstellingen van opvoeding en opleiding…, pp. 143-144.
19 MB XIV, p. 644; MBN XIV, p. 551. E III, p. 620.
20 MB VIII, p. 257; MBN VIII, p. 203.
21 OE XXIX [62/7]; [173/1 en 174/5] over het gedrag ten opzichte van de
kameraden en [179/10].
22 MB VIII, pp. 830-831; MBN VIII, p. 669. Vgl. met de anekdote in MB X,
pp. 129-130; MBN XA, p. 106.
23 MB XII, pp. 44 en 49; MBN XII, pp. 31 en 36. Zie ook voetnoot 117 in
deel III.
24 MB XIII, p. 439; MBN XIII, p. 400.
102

11.3 Page 103

▲back to top


25 E III, p. 254. MB XIII, p. 392; MBN XIII, p. 353.
26 Ibidem.
27 OE XXIX [172/9].
28 OE XIII [177-178]. Dat gebeurde in de eerste uitgave van het verhaal in
1861, maar ook nadien in 1866 en 1880, de 2de en 3de editie.
29 MB XIII, p. 439; MBN XIII, p. 401.
30 Dat gebeurde op 19 oktober 1868. (MB IX, p. 394; MBN IX, p. 290.)
31 MB X, p. 76; MB XA, p. 62.
32 MB XI, p. 248; MBN XI, p. 192.
33 MB XII, p. 132; MBN XII, p. 99.
34 E III, p. 69. MB XII, p. 278; MBN XII, p. 210.
35 MB XI, p.363; MBN XI, p. 281.
36 MB IX, p. 160; MBN IX, pp. 116-117. Vgl. voetnoot 155 in deel III. In een
volgende deel van het relaas van zijn droomgezichten in Lanzo herhaalde don
Bosco: “Zij hebben de oversten. Laten zij aan hen gehoorzamen. Ze hebben
de voorschriften van het Reglement. Laten zij die onderhouden. Ze hebben de
sacramenten. Laten zij die ontvangen.” (MB IX, p. 173; MBN IX, p. 129.) De
tegenstelling vrienden – vijanden zal terugkomen op het derde Algemeen
Kapittel in september 1883: “Wanneer zij (moeten) weggaan, zal men vrien-
den hebben; anders vijanden.” (MB XVI, p. 417; MBN XVI, p. 324.) Vgl.
deel I voetnoot 89.
37 OE XXIX [60/6].
38 In het Italiaans de werkwoordvorm “diffida” met de uitdrukking “non ha
confidenza.”
39 Over de briefwisseling zie BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jon-
gens…, p. 36. Vooral de brief in MB XVII, pp. 703-704. Verder in deel VIII
van deze studie het verloop van de vergaderingen na de thuiskomst van don
Bosco.
40 MB XVI, p. 16; MBN XVI, p. 6. In 1863 prees hij de jongens in Mirabello,
de eerste stichting buiten Turijn: “Met echte tevredenheid heb ik gemerkt dat
jullie de sacramenten van biecht en communie veelvuldiger ontvangen.” (E
(m), vol. primo, p. 629/15-16.)
41 E (m), vol. terzo, pp. 308-309. MB X, p. 43; MBN XA, pp. 34-35.
42 MB IX, p. 595; MBN IX, p. 446.
43 MB X, p. 56; MBN XA, p. 46.
44 MB XI, p. 256; MBN XI, p. 200.
45 MB VI, p. 115; MBN VI, p. 88.
46 OE XXIX [69/11].
47 MB IX, p. 159; MBN IX, p. 116. In het Italiaans “molti e molti.”
48 MB IX, p. 173; MBN IX, p. 129.
49 MB IX, pp. 595-596; MBN IX, pp. 446-447.
50 MB XIII, p. 763; MBN XIII, p. 687.
51 MB IX, p. 134; MBN IX, p. 103. Zie over het gebruik van “weinige” ook
voetnoot 102 in deel III.
103

11.4 Page 104

▲back to top


52 MB XI, p. 262; MBN XI, p. 206.
53 MB XII, p. 464; MBN XII, p. 352. Dat insisteren op het feit dat het om
weinige jongeren ging, was in 1863 ook al aanwezig in een brief aan de jon-
gens van Mirabello. Er waren dan enkele jongens, heel weinige, die, moet ik
het zeggen?, de sacramenten onwaardig ontvingen.” Zie E (m), vol. primo, p.
629/31-32.
54 Ibidem.
55 MB XII, pp. 594-595; MBN XII, pp. 458.
56 MB IX, pp. 159-160 en 163; MBN IX, pp. 116-117 en 119-120. Hoe hij de
tweede avond weer zijn portefeuille kon nemen die de onbekende gids voor-
dien op de grond gegooid had, interesseerde zo te horen niemand.
57 MB X, pp. 46-47; MBN XA, pp. 37-38.
58 MB IX, p. 133; MBN IX, p. 102. Zie ook voetnoot 45 in dit deel.
59 MB XIII, p. 763; MBN XIII, pp. 687-688.
60 MB IX, p. 159; MBN IX, p. 116. Ook in de brief aan de jongens in Mira-
bello verheelde hij zijn diepe bedroefdheid niet. “Ik moet jullie veel dingen
meedelen, die mijn geest diep bedroefd hebben.” En: “Maar wat mij het
meest pijn gedaan heeft…” (E (m), vol. primo, pp. 629/20, 29.)
61 Voorbeelden zijn: MB IX, p. 158; MBN IX, p. 115; MB XII, p. 42; MBN
XII, p. 29; MB XII, p. 463; MBN XII, p. 351; MB XIII, p. 302; MBN XIII, p.
267; MB XII, p. 587; MBN XII, p. 452; MB XIV, p. 123; MBN XIV, p. 95;
MB XII, p. 351; MBN XII, p. 264; MBN XIII, p. 535; MBN XIII, p. 486;
MB XIV, p. 609; MBN XIV, p. 518.
62 Naast andere factoren hebben avondwoordjes en verhalen waarin hij liet
doorschemeren of openlijk zei dat hij kennis van bepaalde namen kreeg, bij
vroegere generaties jongeren en bij medewerkers van don Bosco de overtui-
ging gewekt dat hij in de gewetens kon lezen. Dat is alvast de overtuiging
van don Berto die volgend getuigenis aflegde: “Op 7 december 1873 bege-
leidde ik de dienaar van God ’s avonds naar bed. Toen we in zijn kamer aan-
gekomen waren, vroeg ik hem mij in vertrouwen te zeggen hoe hij het aan
boord legde om het innerlijk en vooral de zonden van de jongens te kennen.
En met zijn gebruikelijke minzaamheid zei hij: Kijk, bijna iedere nacht
droom ik dat jongens bij mij te biechten komen. Zij vragen mij een algemene
biecht te spreken en onthullen me al hun moeilijkheden. Als zij dan ’s mor-
gens ook te biechten komen, heb ik niets anders te doen dan te zeggen wat zij
op hun geweten hebben.” (MB X, p. 71; MBN XA, p. 59.) Toch is in die
kwestie voorzichtigheid geboden. Dat blijkt uit een mededeling van E. Ceria
in het XIVde volume van de Memorie Biografiche. Daarin behandelde hij het
jaar 1879. Hij schreef: “De mening dat hij in de gewetens kon lezen, droeg er
niet weinig toe bij dat de jongens bij hem te biecht gingen. Dat was wel niet
altijd het geval. Ook meestal niet. Zelfs kwam het niet eens zo vaak voor. De
eenvoudige twijfel dat het mogelijk was, had echter de kracht om het aantal
van zijn kleine klanten te doen aangroeien.” (MB XIV, p. 121; MBN XIV, p.
94.) De progressieve relativering is betekenisvol. Het moet bovendien opval-
104

11.5 Page 105

▲back to top


len dat hij het heeft over “kleine klanten.” Ongetwijfeld suggestieve nuance-
ring te meer. Verder blijft van kracht wat ik geschreven heb in “De brief uit
Rome aan de jongens …”, pp. 70-71. De hele kwestie verdient natuurlijk een
afzonderlijke behandeling.
63 MB IX, p. 159 en p. 162; MBN IX, pp. 116 en p. 119, waar de Latijnse be-
namingen vertaald werden.
64 MB VIII, p. 7; MBN VIII, p. 5.
65 MB XII, p. 557; MBN XII, p. 424.
66 MB XVII, p. 199; MBN XVII, p. 142. Vandaar ook in de verzameling
teksten van FISCHER, K.G., Giovanni Bosco, Pädagogik der Vorsorge, pp.
77-81. In het IVde deel van het Epistolario werd die circulaire echter niet op-
genomen.
67 Voor de invloed van de biografie van Comollo op D. Savio zie OE XI
[227/voetnoot] en de vertaling in BOSCO, G., Leven van den dienaar…, p.
58.
68 MB XVII, p. 376; MBN XVII, p. 285.
69 E IV, p. 320. De datum is 19 maart 1885. Dat rondzendschrijven werd niet
opgenomen in het XVIIde volume van de Memorie Biografiche. Daarom ook
niet te vinden in FISCHER, K.G., Giovanni Bosco, Pädagogik der Vorsorge.
Het werd wel gepubliceerd door P. Braido in BOSCO, G., “Scritti sul sistema
preventivo…”, pp. 599-604.
70 MB XII, p. 44; MBN XII, p. 32.
71 MB XII, pp. 354-355; MBN XII, p. 268.
72 Zie voetnoot 21 in dit gedeelte. Dat accent sluit niet uit dat don Bosco
wenste dat de jongens hun oversten, leraren en opvoeders als hun oudere
broers zouden beschouwen.
73 MB VI, p. 115; MBN VI, p. 88.
74 OE XI [129] en BOSCO, G., Leven van de dienaar Gods…, p. 59.
75 MB VI, pp. 318-319; MBN VI, p. 232.
76 MB VII, p. 170; MBN VII, p. 128. In de brief van juni 1863 aan de jongens
in Mirabello: “Devotie voor en vaak zijn toevlucht nemen tot de Heilige Ma-
ria. Men heeft nooit ergens ter wereld gehoord dat iemand die met vertrou-
wen zijn toevlucht bij die hemelse moeder gezocht had, niet prompt zou ver-
hoord geweest zijn.” (E (m), vol. primo, p. 629/46-48.)
77 MB XIII, pp. 406 en 408; MBN XIII, pp. 366 en 368.
78 BRAIDO, P.-ARENAL LLATO Rogélio, Don Giovanni Battista Le-
moyne…, p. 140/34-35.
79 Ibid., p. 147/36-38.
80 MB XVII, p. 34; MBN XVII, p. 16.
81 BOSCO, G., Memorie dell’Oratorio…, pp. 29/11-12; 132/1072-1080;
BOSCO, G., Herinneringen aan het Oratorio…, pp. 81; 208-209.
82 BOSCO, G., Memorie dell’Oratorio…, pp. 110-111; BOSCO, G., Herinne-
ringen aan het Oratorio…, p. 184.
105

11.6 Page 106

▲back to top


83 Ibidem, pp. 35/133-135; 36/145-147; Ibidem, pp. 88-89. In de tekst heeft
don Bosco zelf “een meesteres” gecorrigeerd tot “de.” Het is veelbetekenend
dat hij “zachtheid, minzaamheid, vriendelijkheid” voorop plaatste. Voor de
vertaling zie BIESMANS, R., Amorevolezza…, pp. 217-221.
84 MB XIII, p. 547; MBN XIII, p. 498.
85 Zie daarvoor notities in MB XVII, pp.53-54; MBN XVII, pp. 29-30. Na
een genezing waarover men hem in 1885 een bericht gestuurd had, moet hij
als volgt gereageerd hebben: “Men ziet werkelijk dat de Madonna altijd onze
goede Moeder is. Dat zijn zaken die wij met onze eigen ogen zien. Het zijn
dingen die dagelijks en meermaals per dag gebeuren.” (MB XVII, p. 680;
MBN XVII, p. 527.)
Hoe hij de opdracht tot voorhouden zag en verwezenlijkte, vatte hij nog eens
samen in een geschrift dat men als “geestelijk testament” is gaan beschou-
wen. Daarin lezen we: “De heilige Maagd Maria zal de Congregatie en de
salesiaanse werken zeker blijven beschermen als wij voortgaan met ons ver-
trouwen in haar te stellen en haar verering te bevorderen. Haar gewone fees-
ten en nog meer haar plechtige feestdagen, novenen en triduüms alsook de
maand die haar is toegewijd, moeten altijd warm aanbevolen worden in al
onze publieke en privérelaties. Dat kan gebeuren door de verspreiding van
blaadjes, boeken, medailles, prentjes, door het publiceren of eenvoudigweg
vertellen van de genaden en zegeningen die onze hemelse weldoenster op ie-
der ogenblik aan de lijdende mensheid verleent.” (MB XVII, p. 261; MBN
XVII, p. 192.) Zie ook BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, p. 415/324-
331.
86 Zie voetnoot 37 in dit gedeelte van de studie.
87 MB VIII, p. 7; MBN VIII, pp. 5-6.
88 MB II, pp. 361-362; MBN II, pp. 223-224. Vgl. voetnoten 14 en 69 in dit
deel van de studie. Een treffende reeks in MB XV, pp. 469-470; MBN XV, p.
388 en in MB VIII, pp. 351-354; MBN VIII, pp. 279-282.
89 MB XII, p. 33; MBN XII, p. 22. Vgl. MB VIII, p. 352/9; MBN VIII, p.
280/9.
90 BOSCO, G., Vita del giovanetto Savio Domenico, Turijn, 1880, p. 69; ID.,
Leven van den dienaar Gods…, p. 55. Het nieuwe hoofdstuk in die editie
draagt de titel: “Versterving van de zintuigen.”
91 OE XI [224-225]; BOSCO, G., Leven van den dienaar Gods…, p. 52.
92 In de edities van MB XVII en in Epistolario IV werd het persoonlijke
voornaamwoord weggelaten en verdwijnt ook die nuancering. Vandaar ook
in CAR p. 276 en FMA, p. 276.
93 Bel voor het middagmaal (voetnoot 2 in dit deel); stier (voetnoot 17); ge-
rucht of lawaai (MB XIII, p. 764; MBN XIII, p. 688; MBN XV, p. 365;
MBN XV, p. 398); klokkengelui (MB XVI, p. 394; MBN XVI, p. 306); fy-
sieke pijn (MB XIII, p. 44; MBN XIII, p. 29), hagelstenen (voetnoot 4 in dit
deel).
106

11.7 Page 107

▲back to top


94 MB II, p. 469; MBN XII, p. 356. Door het gebruik van het werkwoord
“spaventare” herinnert dit citaat natuurlijk aan het vorige met het zelfstandige
naamwoord “spavento.”
95 MB XVII, p. 29; MBN XVII, p. 13.
96 MB IX, p. 164; MBN IX, p. 121.
97 In de lange versie is het woord “andere” weggelaten en gaat het om “niet
geschikte omstandigheden” (meervoud). Toch blijft het even vaag.
98 MB VIII, p. 858; MBN VIII, p. 692.
99 MB X, pp. 47-48; MBN XA, pp. 38-39.
100 MB XI, p. 263; MBN XI, p. 207. Het is meteen een aanwijzing dat men
delicate zaken in een persoonlijk gesprek moet behandelen.
101 MB XII, p. 595; MBN XII, p. 459.
102 Het woord “tripudio” werd niet opgenomen in de C-redactie.
103 Rik BIESMANS, De brief uit Rome aan de jongens…, 2007, pp. 61-64.
104 De passage in de verschillende redacties van de lange versie (18-19) laten
vermoeden dat don Bosco zeker rationeel inzag dat de toestand geweldig ver-
anderd was. Emotioneel had hij het moeilijk om dat te aanvaarden en te ver-
werken. Zie BIESMANS, J., Ziekte, lijden en leed…. Bijvoorbeeld de blad-
zijden 252-256.
105 Hoe zich dat concreet kon manifesteren, kwam in het eerste gedeelte van
deze studie aan bod. Zie onder meer de bespreking van het tweede Algemeen
Kapittel in 1880 en het onderdeel “Praktische begeleiding van het personeel
bij de verzoening van traditie en aanpassing aan gewijzigde omstandighe-
den.” Ook voetnoot 36 en voetnoten 50-53 in datzelfde deel I.
106 STELLA, P., Don Bosco nella storia economica e sociale (1815-1870),
Rome, LAS, 1980, pp. 178-181;
107 Zie het eerste grote gedeelte van deze studie. Bijvoorbeeld voetnoten 32-
33 en 62. Ook de voetnoten 41-46 in datzelfde deel. Verder over de eventuele
benoeming van twee directeuren in Valdocco in MB XVII, pp. 200-203;
MBN XVII, pp. 144-146.
108 STELLA, P., Don Bosco nella storia economica…, p. 181.
109 MB XVI, p. 66; MBN XVI, p. 44.
110 Zie voetnoot 89 in het eerste gedeelte.
111 MB XVIII, pp. 126-127; MBN XVIII, p. 87. Vgl. LEMOYNE, G.B., Vita
del venerabile servo di Dio Giovanni Bosco, vol. II, Turijn, 1913, p. 270.
112 BARBERIS, G., Appunti…, pp. 276-277.
113 Zie “de sleutelpassage” in het IIIde deel en de overwegingen bij “affectie-
ve liefde” in het IVde gedeelte. Aan het feit dat don Lemoyne hier de uit-
drukking “christelijk vertrouwen” gebruikt, wil ik geen aandacht besteden. Al
in het handschrift L van de brief aan de jongens dat rond 1886 onder zijn lei-
ding tot stand moet gekomen zijn, schrapte hij dat woord “christelijk.” Zie
BRAIDO, P., La lettera …, pp. 23 en 46.
114 MB VII, p. 245; MBN VII, p. 189.
115 MB VII, p. 503; MBN VII, p. 393.
107

11.8 Page 108

▲back to top


116 Terloops zij erop gewezen dat in de brief aan de jongens gewoon “geest
van toegeeflijkheid” staat. Dus met een kleine letter. In de lange versie
(handschrift D) is dat “Geest” met hoofdletter. En in diezelfde tweede wens
respectievelijk Jezus en Jezus Christus.
117 OE II [243-244] en OE XXXV [191-193].
118 OE XXIX [172/7].
119 OE XXIX [172/4].
120 Vgl. voetnoot 63 in het eerste deel .
121 BRAIDO, P.-ARENAL LLATO Rogélio, Don Giovanni Battista Le-
moyne…, p. 140/24-26.
122 BRAIDO, P., La lettera..., p. 16 en p. 46/notities bij de regels 144-145.
123 MB XII, p. 32; MBN XII, p. 21. Over het gebruik en de mogelijke beteke-
nis van “mansuetudine” zie BIESMANS, R., Amorevolezza…, pp. 209-236.
De vertaling en de interpretatie van het citaat zijn hier herzien.
124 MB XIV, p. 124; MBN XIV, p. 96. Vgl. OE XXXVI [170-171] met de
uitdrukking “ware geest van christelijke naastenliefde.”
125 Zie BIESMANS, R., Amorevolezza…, p. 34.
126 MB XIII, p. 149; MBN XIII, p. 127. Vgl. BIESMANS, R., Fatti amare…,
p. 72; ID., De brief uit Rome aan de jongens…, p. 47.
127 In de voetnoot 146 van deel III en in de tekst die men kan raadplegen via
voetnoot 281, eveneens in deel III. Verder in deel IV zoals de voetnoot 33
daar aangeeft.
128 BRAIDO, P., La lettera …, pp. 16-17. Zie ook in Begeesterd door Don
Bosco, pp. 13-14, 28 en 30-31.
129 BRAIDO, P., La lettera …, pp. 6-7, 30. Begeesterd door Don Bosco, pp.
13-14, 16, 30-31.
130 BRAIDO, P., La lettera …, p. 19. Zie deel III voetnoot 146.
131 LEMOYNE, G.B., Vita del venerabile servo di Dio… II, pp. 311-312.
Vergelijk met het handschrift D in het Hulpboekje: (26), (21), (23).
132 BOSCO, G., Il sistema preventivo…, p. 84; Don Bosco passie voor jonge-
ren…, p. 61. Dat de caritas de centrale plaats inneemt, trad nog eens op de
voorgrond in een droomverhaal tijdens een retraite in september 1881. Daarin
stond niet alleen de diamant van de caritas op het hart van de schitterend ge-
klede hoofdfiguur, maar don Bosco liet er ook een van de omstanders opte-
kenen: “De liefde begrijpt alles, verdraagt alles, overwint alles. Laten wij
haar prediken met woord en daad.” (MB XV, p. 184; MBN XV, p. 146)
133 OE XXXVI [270-271].
134 PRELLEZO, J.M., Don Bosco e le scuole professionali (1870-1887) in:
Don Bosco nella storia (a cura di M. Midali), Rome, LAS, 1990, p. 352. Zie
ook OE XXXVI [270-271] en MB XVI, p. 417; MBN, pp. 323-324.
135 Lettere circolari di Don Michele Rua…, pp. 41-44. OE XXIX [129-130].
136 Zie BRAIDO, P., La lettera …, p. 47/Sigle. Wat wel het geval is geweest
voor het handschrift K, de brief aan de jongens. (Ibid., p. 41/Sigle.)
137 BIESMANS, J., Ziekte, lijden en leed…, pp. 151-155.
108

11.9 Page 109

▲back to top


138 MB XIV, pp. 124-125; MBN XIV, p. 97.
139 MB XVI, p. 31; MBN XVI, p. 18. Met de klemtoon op het zinsdeel “ik zal
er niet zijn” geef ik de voorkeur aan een heel menselijke interpretatie en dis-
tantieer me van de uitleg van don Lemoyne.
140 MB XVI, pp. 16-17; MBN XVI, pp. 5-6. Zie ook BIESMANS, J., Ziekte,
lijden en leed…, pp. 201-202.
141 MB XVI, pp. 112 en 262; MBN XVI, pp. 79 en 196. Een heel ander con-
trasterend beeld werd in de maand juni opgehangen door Il Berico van Vi-
cenza. Dat lijkt heel erg geïdealiseerd. Zie DESRAMAUT, Fr., Don Bosco en
son temps…, 1227.
142 DESRAMAUT, Fr., Don Bosco en son temps…, pp. 1233-1249, in het bij-
zonder pp. 1233, 1237-1238, 1243 en 1247.
143 Zie voetnoten 31 en 32 in deel III.
144 BRAIDO, P., La lettera..., pp. 16 en 46/notitie bij regel 147.
145 MB XVII, p. 114; MBN XVII, p. 76.
146 E IV, p. 269. [Dat volume werd postuum uitgegeven.] Die manier van
omgaan met de “aanmerking van de secretaris” nam Fr. Desramaut over in
zijn uitgave: Saint Jean Bosco…, p. 170. Wel is er iets misgelopen met de
verwijzing naar de MB. Die optie, maar dan zonder publicatie van de “Aan-
merking…”, werd voortgezet in de Franse versie van de Constituties: Consti-
tutions et Règlements, p. 252.
147 MB XVII, pp. 194 en 722-730; MBN XVII, p. 138 zonder de uitwerking
van don Lemoyne. De tekst van G.B. Lemoyne komt niet voor in de Neder-
landstalige verzameling “Dromen van don Bosco”, Don Boscokring, Oud-
Heverlee, 1959. En bijgevolg ook niet in het vierde deel van een latere door
de Zusters van don Bosco verwezenlijkte uitgave. Zonder jaartal of plaats van
de editie.
148 E IV, p. 261. De “oneffenheid” of het contrast tussen voorafgaande notitie
en verplaatsing van de “Aantekening” moet wellicht toegeschreven worden
aan een zekere vermoeidheid op het einde van het leven van don Ceria. Zie
daarover don E. Valentini in de inleiding van het postuum uitgegeven vierde
volume van Epistolario, p. V.
149 MB XVII, p. 181; MBN XVII, p. 127. Zie BIESMANS, R., De brief uit
Rome aan de jongens…, p. 75. Die informatie betrof de brief aan de jongens
die don Rua voorlas. Die mededeling valt te vergelijken met: “Hij vertelde
hem [de droom] in verschillende beurten aan don Lemoyne en droeg hem op
die uit te schrijven. Toen dat gebeurd was, liet hij hem voorlezen en dicteerde
verbeteringen.” (MB XVII, p. 107 en MBN XVII, p. 69.) Dat moet wel op de
lange versie slaan. Daarbij is “voorlezen” niet te bewijzen en “correcties dic-
teren” nog minder.
150 MB XVII, p. 197; MBN XVII, p. 140. Daarover schrijft P. Braido dat don
Bosco de circulaire ondertekend heeft. (BRAIDO, P., Don Bosco educato-
re…, p. 352/voetnoot 18.) Die voetnoot is een goede correctie van P. Braido
in: La lettera …, p. 10/voetnoot 19. Ook andere medebroeders schreven in
109

11.10 Page 110

▲back to top


zijn naam en don Bosco ondertekende. Zo don Bonetti in het begin van het
jaar 1884 volgens MB XVII, p. 22; MBN XVII, p. 9.
151 MB XVII, pp. 144 en 158; MBN XVII, pp. 99 en 110.
152 MB XVII, p. 207; MBN XVII, pp. 148-149.
153 MB XVII, p. 29; MBN XVII, p. 13. Vgl. voetnoot 89 in dit deel.
154 E IV, p. 237. MB XVI, p. 430; MBN XVI, p. 336.
155 E IV, p. 241. MB XVI, p. 383; MBN XVI, p. 295. De vertaling “Dat zul je
merken” vooronderstelt dat don Bosco hem de tekst toch al zou gestuurd
hebben, al moest er nog aan geschaafd worden. Naar aanleiding van die
“droom” bericht don Ceria erg samenvattend over de taakverdeling tussen
don Lemoyne en don Bosco. Hier volgt de Nederlandse vertaling: “Don Le-
moyne schreef hem [de droom] dadelijk op en don Bosco nam hem van voren
tot achteren opnieuw door en bracht toevoegingen en wijzigingen aan. Wij
zullen die gedeelten onderstrepen waarvan in het origineel blijkt dat ze door
don Bosco geschreven werden. Tussen teksthaken zetten wij sommige passa-
ges die don Lemoyne na uitleg die don Bosco hem nadien gaf, later als ver-
klarende kanttekeningen inlaste.” (MB XVI, p. 385; MBN XVI, p. 296.)
Daardoor alleen al is het een interessant en relevant geheel geworden. Verge-
lijk de editie van het manuscipt door ROMERO, C., I sogni di don Bosco,
Turijn, ELLE DI CI, 1978, pp.79-93.
156 Een zeker inzicht geven enkele bladzijden in BRAIDO, P., Don Bosco
prete dei giovani…II, pp. 499-506.
157 MB XI, p. 263; MBN XI, p. 207.
158 MB XII, pp. 560-561; MBN XII, p. 428.
159 In: Vandaag pastoraal integreren in het opvoedingswerk…, p. 27. De vol-
ledige tekst van de toespraak: pp. 42-54.
160 OE XXIX [203-204]. Vgl. STELLA, P., Don Bosco nella storia… II, p.
398/voetnoot 134.
161 E III, p. 476. MB XIV, pp. 125-126; MBN XIV, p. 98.
162 MB XVII, p. 704. Zie eveneens voetnoot 21 in deel I en voetnoten 6 en 60
in deel III. En BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jongens…, p. 36.
163 MB XVII, p. 77; MBN XVII, p. 47.
164 Hoeveel van hen er dat jaar in de Congregatie intraden, blijken we niet te
weten. Over de jaren tot 1875 schreef don Bosco dat 15% van de scholieren
voor de geestelijke staat koos. Wat Valdocco betreft, in 1878 bijvoorbeeld
telde het 5de jaar gymnasium 38 jongens. Slechts drie van hen traden in het
noviciaat. Zie STELLA, P., Don Bosco nella storia... II, p. 394/voetnoot 122.
165 E (m), vol. quarto, 193/9-15. MB X, p. 740; MBN XB, p. 619. Relevant is
ook de handelwijze van don Bosco na een pausbezoek in januari 1867. Zie E
(m), vol. secondo, pp. 337-338 en 345. MB VIII, pp. 715 en 729; MBN VIII,
pp. 570 en 582.
166 E (m), vol. quarto, pp. 194-195. MB X, p. 741; MBN XB, pp. 620-621.
167 E (m), vol. quarto, pp. 196-197. MB X, pp. 742-743; MBN XB, pp. 621-
622.
110

12 Pages 111-120

▲back to top


12.1 Page 111

▲back to top


168 E III, p. 200. In 1823 was de latere Pius IX als lid van een apostolische
delegatie in Zuid-Amerika geweest. Bijzonderheden over de omstandigheden
van die audiëntie in MB X, pp. 136-137 en 139; MBN XIII, pp. 115-116 en
118. Vgl. E III, pp. 184, brief aan don Rua. Zie ook BIESMANS, R., De brief
uit Rome aan de jongens…, p. 35.
169 E IV, p. 256. MB XVII, p. 115; MBN XVII, pp. 76-77.
170 MB XVII, p. 151; MBN XVII, p. 105.
171 De twee brieven in E (m), vol. secondo, p. 57/17-19 en p. 59. Fr. Motto
legt een verband tussen de twee. E. Ceria dateert de eerste in 1864 en de
tweede in 1867 (E I, p. 310 en E I, p. 483). G.B. Lemoyne vermeldt slechts
de tweede. Zie MB VIII, p. 875; MBN VIII, p. 705. Vgl. BIESMANS, R., De
brief uit Rome aan de jongens…, p. 31.
172 PRELLEZO, J.M., Valdocco …, p. 169/117-121.
173 MB XIV, p. 52; MBN XIV, p. 35. Zie ook BIESMANS, R., De brief uit
Rome aan de jongens…, p. 50.
174 PRELLEZO, J.M., Valdocco …, pp. 104- 122. Ook PRELLEZO, J.M.,
Het “Oratorio van Valdocco” in het dagboek van don Chiala en don Laz-
zero, pp. 106-129. In december 1881 bestempelde don Lazzero het nog als
“een toegevoegde handleiding”. Zie PRELLEZO, J.M., Valdocco …, p.
85/1252-1253; ID., Het “Oratorio van Valdocco”…, p. 87 (met de vertaling
“handleiding ad hoc”).
175 E IV, p. 256. MB XVII, p. 114; MBN XVII, p. 77.
176 PRELLEZO, J.M., Valdocco …, p. 85/1243-1248; ID., Het “Oratorio van
Valdocco”…, p. 87. “Kleinzielig iemand” of letterlijk “een individu met wei-
nig hersenen.”
177 MB XIV, p. 52; MBN XIV, p. 35.
178 E (m), vol. primo, pp. 453, 511, 630, 685. Zie andere brieven in E (m),
vol. secondo, pp. 57, 59; vol. terzo, pp. 309, 501, waar toen de voornaam van
don Bosco voor de familienaam kwam; vol. quarto, pp. 194, 197,198, 208
met de brief van 1874.
179 E (m), vol. quarto, pp. 382, 386, 409. E III, p. 405; E IV, pp. 250, 349.
180 Zie BRAIDO, P., La lettera..., pp. 62 en 47. Ook in Epistolario IV ont-
breekt “amico” (vriend). Over de plaatsing van datum en plaats zie E (m),
vol. quarto, p. 28, op het einde van de reeks met “afkortingen” in de toelich-
ting bij de asterisk.
181 STELLA, P., Don Bosco nella storia… II, p. 469. BRAIDO, P., La let-
tera..., p. 23 en vooral bij de “Sigle” onder de afkorting S. Nog hetzelfde
standpunt in 1992 in: ID., Don Bosco educatore…, p. 359. ID., Luce intellet-
tual…, p. 1068.
182 BRAIDO, P., La lettera..., p. 17. Zo nog in 1992 in: ID., Don Bosco edu-
catore…, p. 357. ID., Luce intellettual…, p. 1068.
183 Zie de “Sigle” in BRAIDO, P., La lettera..., pp. 41 en 47.
184 BRAIDO, P., Luce intellettual…, p. 1068.
111

12.2 Page 112

▲back to top


185 ALBERA, P., Lettere circolari di D. Paolo Albera ai Salesiani, Turijn,
SEI, 1922, pp. 458-459. Ook in: Atti del Capitolo Superiore della pia società
salesiana, II, 15 mei 1921, 4, p 202. Vgl. voetnoot 31 in deel IV.
112

12.3 Page 113

▲back to top


VI. De keerzijde van de medaille of de medewerking van de
jongens in het opvoedingsproces.
Het tweede gedeelte van de lange versie van wat in salesiaan-
se kringen de brief uit Rome genoemd wordt, bestaat uit de zo
goed als letterlijke overname van het overgebleven en meteen
grootste gedeelte van de brief aan de jongens. Al wat vooraf-
gegaan is, heeft dat waarschijnlijk voldoende aangetoond.
Om gelijkaardige redenen als die vermeld in het vierde deel
van deze studie lijkt het me nuttig ook nu een kort overzicht te
geven van de voornaamste elementen in dat aangehechte
deel. Dit hoofdstuk wordt dan ook een soort pendant van het
vierde. Ging het daar hoofdzakelijk om de opdrachten van de
opvoeders en leraren, dit gedeelte betreft het aandeel van de
jongeren in het proces van de opvoeding. Omdat in het eer-
ste gedeelte van de samengevoegde versie ook enkele stuk-
ken uit de brief aan de jongens voorkomen, wil ik er ook die
bij betrekken. Toch zal ik hier een andere opeenvolging van
de aspecten aanhouden.
De reden is dat Valfrè na de beschrijving van het eerste tafe-
reel op de speelplaats in de brief aan de jongens al de stelling
mag poneren: “Kijk, familiariteit schept genegenheid en ge-
negenheid wekt vertrouwen”. (7)
1. Familiariteit.
Die interpretatie van het eerste geëvoceerde tafereel gebeurt
op de zuiverste manier in de C-redactie, omdat de stelling van
Valfrè direct op de beschrijving volgt. In de brief aan de jon-
gens werd een duiding van het tafereel ertussen geschoven
met de explicitering: “Men kon zien dat tussen de jongens en
de oversten de grootste hartelijkheid heerste.” In het schrijven
voor de salesianen nog uitgebreid met “en het grootste ver-
trouwen”.
113

12.4 Page 114

▲back to top


In een eerste redactie had de redacteur die duiding niet no-
dig. De conclusie uit het gebeuren op de speelplaats lag voor
de hand. Familiariteit betekende immers de spontane, ver-
trouwelijke, informele omgang tussen opvoeders en jongens
zoals die vast te stellen was tijdens de ontspanningstijd die
Valfrè voor ogen toverde. Tegelijk zette hij met zijn uitspraak
familiariteit, te verstaan als gemoedelijke, ongedwongen,
vriendelijke en hartelijke omgang met elkaar, op de eerste
plaats. Zij ligt aan de oorsprong van liefde en vertrouwen. Zo
belangrijk is ze.
De jongens mochten horen en weten dat die manier van om-
gaan met de leraren en opvoeders niet alleen toegelaten was,
maar normaal, ja, gewenst. Ze mochten horen dat juist dat de
kern uitmaakte van de “mooie jaren van weleer toen don
Bosco zich voortdurend met de jongens kon onderhouden”.
(18) Zij mochten ook horen en weten dat die omgangsstijl, die
hun voorgangers in het Oratorio zo spontaan beleefden, fa-
miliariteit genoemd wordt.
Een andere, indirecte manier om inzicht te geven in wat met
familiariteit bedoeld en gewenst werd, komt voor in wat ik
“het onverwachte tussenstuk” genoemd heb. Daar beklaagde
Buzzetti er zich over dat rond 1884 “de oversten als oversten
beschouwd werden en niet meer als vaders, broers en vrien-
den”. (20) Positief betekent dat: wanneer de jongens de over-
sten (de salesianen leraren en opvoeders) als vaders, broers
en vrienden beschouwen en bijgevolg vertrouwelijk, gemoe-
delijk, ongedwongen, vriendelijk met hen omgaan, wanneer
er dus familiariteit heerst, dan pas zijn ze goede jongens naar
het verlangen van don Bosco. Dan pas leggen ze mee de
grondslag van een opvoeding die kan slagen.
In die zin is familiariteit in hoge graad verwant met, om niet te
zeggen synoniem van “amorevolezza” of “dolcezza”, woorden
114

12.5 Page 115

▲back to top


die don Bosco vaker gebruikte. Ook zij betekenen vriendelijk-
heid, minzaamheid, vertrouwelijkheid, gemoedelijkheid, be-
minnelijkheid in de omgang.1 “Amorevolezza” is voor don
Bosco in zijn kleine verhandeling over het Preventieve Systeem
één van de drie dragende pijlers. Zij het in die context eenzij-
dig op te vatten als kwaliteit van de opvoeders alleen.2
Ontbreekt echter de wederzijdse familiariteit, dan kan noch
onderlinge genegenheid (affectieve liefde) noch onderling ver-
trouwen ontstaan en gedijen. Dan worden, volgens de tekst,
de salesianen opvoeders meer gevreesd dan bemind, dan
kunnen de jongens geen vertrouwen hebben. (20)
2. Affectieve liefde
Het is dan ook heel verstaanbaar dat in de reeks staccato op-
gesomde verlangens van don Bosco op het einde van de brief
als eerste dit aan de beurt kwam: “De dagen van de gene-
genheid (i giorni dell’amore)”. (38) Het is even begrijpelijk dat
naar het verleden gewezen wordt als de tijd dat de jongens
“van de oversten hielden”, de oversten graag zagen. (20)
Voor een goede opvoeding is de affectieve liefde van de jon-
geren even onontbeerlijk als die van de opvoeders. Voor allen
geldt de overtuiging van Buzzetti: “Coll’amore”, door de lief-
de. (13)
Op de gevoelsliefde insisteerde Buzzetti nog eens toen hij don
Bosco de opdracht gaf “groten en kleinen” voor te houden
“altijd te gedenken dat zij kinderen van Maria Hulp zijn”. “Zij-
zelf heeft hen immers bijeengebracht opdat zij van elkaar
houden als broers”. (35) Dat houdt onder meer in dat zij, jon-
geren onder elkaar, maar ook de jongens ten opzichte van de
opvoeders, trachten te voldoen aan het tweede verlangen van
don Bosco, namelijk te leven in “de geest van toegeeflijkheid
en wederzijdse verdraagzaamheid”. (39) Die liefde moet in-
derdaad wederzijds zijn en zelfs de manier van gehoorzamen
115

12.6 Page 116

▲back to top


aan de kant van de jongens en de wijze van bevelen aan de
zijde van de opvoeders kenmerken.3 (39)
3. Vertrouwen
Samen met de liefde vermeldde Valfrè al vertrouwen. Specifiek
“vertrouwen in en buiten de biecht”. (7) Naar de herinnering
van Buzzetti aan de vroege periode van het Oratorio uitte dat
vertrouwen in don Bosco, de overste, zich in het feit “dat zij
geen geheimen” voor hem hadden, dat “eertijds alle harten
open waren voor de oversten”. (18 en 20) Het belang van
beide, liefde en vertrouwen, wordt nog eens onderstreept in
het eerste tweetal van de verlangens van don Bosco voor de
toekomst. In de eerste plaats wenste hij de terugkeer van “de
dagen van genegenheid en christelijk vertrouwen tussen de
jongens en de oversten”. En in de zin van Buzzetti klonk zijn
derde verlangen: “De dagen van de open harten”. (39) Vol-
gens de voorafgaande suggesties van don Bosco moest het
inderdaad een “hartelijk vertrouwen” zijn.4 (21)
Dat is helemaal in de geest van zijn avondwoordje op 2 de-
cember 1859. Toen sprak hij al een even duidelijke taal. Na
de inleiding: “Het “bloemetje” dat ik jullie voorstel is uitermate
belangrijk” gaf hij voor de volgende dag als persoonlijk motto
voor ieder: “Ik zal ervoor zorgen altijd groot vertrouwen te stel-
len in de oversten”. Dat voorstel onderbouwde hij zorgvuldig:
“Wij willen niet gevreesd worden, wij verlangen dat men van
ons houdt en dat jullie volle vertrouwen stellen in ons. Wat is
er mooier in een huis dan dit: dat de oversten het vertrouwen
genieten van hun ondergeschikten! Dat is het enige middel
om van het Oratorio een aards paradijs te maken, het enige
middel ook om te zorgen dat er in huis niemand ontevreden
is”.5
Daarom kwam don Bosco er rond voor uit dat “wantrouwen
(bij de jongens) hem veel pijn aan het hart doet”. (9) Daarom
116

12.7 Page 117

▲back to top


stelde hij geheimzinnigdoenerij en het afstand houden van de
leraren en oversten aan de kaak. (9-10; 28; 17) Daarom
moest het gemor ophouden. (32) Kritiek is als sluipend gif.
Om echt te kunnen opvoeden was het absoluut nodig dat
“het wantrouwen plaatsmaakte voor hartelijk vertrouwen”.
(20-21)
4. Gehoorzaamheid
Dat een jongere zijn opvoeders vertrouwt, betekent onder
meer dat hij gelooft, zelfs dat hij erop rekent dat de leraren en
assistenten het beste met hem voorhebben en vooral dat ze
hem graag zien. Dat geloof en die zekerheid vormen samen
met de genegenheid, het gevoelen graag gezien te zijn de ba-
sis van de gehoorzaamheid bij don Bosco. Niet vrees of
dwang, niet het niet anders kunnen. Gehoorzaamheid van de
jongens was in zijn ogen een heel belangrijke eigenschap,
één van de hoofddeugden. In de brief die aan hen gericht
was, is dat duidelijk te merken. Indirect door de verwijzing
naar de manier van gehoorzamen in de jaren vóór 1870: “De
jongens hielden van hen en gehoorzaamden onmiddellijk”.
(20) Ook door de opdracht die don Bosco op het woord van
Buzzetti aan de jongens geven moest: “Laten zij zich herinne-
ren dat de nederigheid de bron is van alle zielenvrede”. (32)
Nederigheid of bescheidenheid is de erkenning van gemis
aan ervaring. Direct was de beklemtoning van een gewillige
houding, zoals in een gezin, te horen in de oproep “dat dus
de gehoorzaamheid de leerling (de jongere) geleide zoals een
moeder haar kindje geleidt. (21)
Zo is het accent op de gehoorzaamheid en de eigen aard van
die gehoorzaamheid haast alomtegenwoordig.
117

12.8 Page 118

▲back to top


5. Vrolijkheid, blijdschap
Uit de bespreking is gebleken dat een blije, opgewekte sfeer
in het opvoedingsmilieu uitermate belangrijk is. In de schets
van het verloop van de ontspanning op de speelplaats van
vóór 1870 kwam “het vrolijk door elkaar geroep” als bekro-
ning op het einde van de beschrijving. (6) Het is in wezen te-
vredenheid en opgewektheid die ontstaan door spelen die in
de smaak van de jongens vallen. Opgewekt en blij worden
jongeren ook op goed georganiseerde feestdagen waar er
aan tafel iets extra’s te smullen valt. Don Bosco had het dus
bij het rechte eind toen hij de directeur en de econoom vroeg
“ervoor te zorgen om iedereen blij te laten zijn in de eetzaal”.
(41) Toch wordt blijdschap niet alleen gewekt door uiterlijke
activiteiten, door “leven en beweging”. Er zijn wortels die die-
per gaan. In de evocatie van het eerste speelplaatsgebeuren
draagt ook het spontane en geïnteresseerde meespelen en de
gemoedelijke, vertrouwelijke, familiare omgang bij aan de
vrolijke sfeer. (6) Het gedeelte over het doorbreken van de fa-
tale barrière bevestigt dat. De verwezenlijking van de toe-
komstvisie: “Dan zal in het Oratorio weer de vrede en de
blijdschap van vroeger heersen” hangt af van “hartelijk ver-
trouwen en gewillige gehoorzaamheid”. (20)
De wortels van “de ware blijdschap” of van “de echte vreug-
de” in het vierde verlangen van don Bosco vinden hun bron
van levengevend water nog dieper. (39) Zij putten uit de
godsdienstige bron van de vrede met God dankzij vooral het
sacrament van de biecht en de daarbij behorende goede
voornemens en dankzij het ernstig beleefde kindschap van
Maria Hulp.
6. Voortdurende aandacht voor de godsdienstige, de gelovige
praktijk van de jongens als onmisbaar voor de goede opvoe-
ding
118

12.9 Page 119

▲back to top


De zorg die aan de uitwerking van die twee aandachtspunten,
het sacrament van de biecht en de devotie tot O.-L.-Vrouw,
gewijd wordt, getuigt van de ernst waarmee don Bosco de
christelijke geloofsbeleving bevorderde en onder de aandacht
van zijn jongens bracht. Hij was er constant mee bezig om het
eerste element van de bondige samenvatting van de doelstel-
lingen van zijn opvoeding te verwezenlijken. Zijn motto was
inderdaad: “goede christenen en achtenswaardige, flinke
burgers vormen”.6 Het was er hem om te doen de kiemen van
de persoonlijke mogelijkheden te ontdekken en bij te dragen
aan de ontplooiing ervan en aan de realisatie van het goede
zelf, mee in functie van de grote gemeenschap.
De meeste van de hiervoor opgesomde aspecten met betrek-
king tot de opvoeding bracht noch hij in de eerste suggesties
noch don Lemoyne in de redactie van de brief aan de jongens
uitgesproken in verband met de christelijke godsdienst. Toch
waren er in het handschrift A enkele aanduidingen. Vooreerst
bij het aandringen op “het vormen van één hart en één ziel”.
Die eenheid moesten ze zonder twijfel nastreven om een neu-
traal geformuleerd motief, namelijk naar het model van “de
vroegere periodes”, maar ook en heel uitdrukkelijk “uit liefde
tot Jezus” of ter wille van Jezus. (20) Vervolgens bij het bele-
ven van de onderlinge liefde. Daartoe wilde hij hen oproepen
omdat “zij kinderen van Maria Hulp zijn”, die hen in het Ora-
torio “bijeengebracht heeft” en “onder haar speciale hoede
genomen heeft”.7 (35; 39) Ten slotte waar het in de versie van
don Bosco om “niet veel vertrouwen in de biechtstoel” en
vooral in gewetenszaken ging. Dat herformuleerde Valfrè in
positieve zin en noemde in één adem “oprechtheid en open-
hartigheid in de biecht en buiten de biecht”. (7) Maar “in de
biecht” bleef voorop staan.
In het tweede gedeelte van de lange versie en dus in de brief
aan de jongens werd het “leven in de heilige genade van
God” en bijgevolg “in de vrede met God” op de voorgrond
119

12.10 Page 120

▲back to top


geplaatst. Dat is immers de voorwaarde om “met zichzelf en
de anderen”, zowel met de kameraden als met de oversten in
vrede te leven. (32) Dan pas kunnen de jongens toegeeflijk,
vergevensgezind, broederlijk, liefdevol met elkaar omgaan en
ook vertrouwensvol, gehoorzaam, ongedwongen, gemoede-
lijk met de oversten. Voor een goede verstaander betekent het
dat de vrede met God een buitengewoon gunstige weerslag
heeft op de opvoeding tot een goede christen en een te waar-
deren burger. Bovendien is die vrede de bron van “ware blijd-
schap”, echte levensvreugde. (32; 39) Ontbreekt die diepe
vrede dan ontstaat een slechte sfeer, die opvoeding onmoge-
lijk maakt. Buzzetti mag van dat gebrek aan innerlijke, religi-
euze vrede zelfs zeggen dat het “de voornaamste oorzaak van
de slechte sfeer is”. (32-33)
Om het leven in de genade en de vrede te bewaren, te be-
vorderen en te herstellen is het boetesacrament het uitgelezen
middel. De positieve werking van het boetesacrament in het
bijzonder wordt in de brief aan de jongens met zorg ontwik-
keld. De betekenis ervan willen don Bosco en don Lemoyne
eens te meer inprenten. Ten eerste, althans volgens de com-
mentaar van G. Buzzetti, omdat het, als men het goed ont-
vangt, de vrede met God schenkt. Dat wil onder meer zeggen
een gerust geweten en dus vreugde en een voor waarden en
normen ontvankelijke levensinstelling. Ten tweede, omdat het
goed ontvangen sacrament uitmondt in “goede voornemens”.
Don Bosco wist uit ervaring met Comollo, Savio, Besucco en
Saccardi en met vele andere jongeren - ook met degenen die
rond 1884 in het Oratorio leefden - dat precies de standvas-
tigheid in de uitvoering van de voornemens de opbouw van
een deugdzame en moreel sterke persoonlijkheid bevordert.
Dat had hij de verschillende generaties jongens voorgehou-
den in de levensbeschrijving van Domenico Savio. Het veer-
tiende hoofdstuk begon met deze overtuigende zin: “De erva-
ring heeft aangetoond dat de krachtigste ondersteuningsmid-
120

13 Pages 121-130

▲back to top


13.1 Page 121

▲back to top


delen van de jeugd de sacramenten van de biecht en van de
communie zijn”.8
Daarom moet het hem zoveel pijn gedaan hebben te moeten
vaststellen dat zijn colleges “beetje bij beetje in de plooi van
andere scholen vielen” en dat er “dat elan voor de goede za-
ken en voor de godsdienst en voor de religieuze personen”
niet meer waarneembaar was.9
Toch lijkt de werking van het sacrament alleen niet te vol-
staan. De jongens hebben blijkbaar ook de bijstand van Ma-
ria Hulp nodig. Dat werd de jongens ingescherpt. Buzzetti on-
derstreepte de doorleefde overtuiging van don Bosco: ”Met
haar hulp moet” en kan “de barrière van wantrouwen neer-
gehaald worden”. (36) Dat was even waar voor de salesia-
nen. Daarom moet hij “groten en kleinen voorhouden dat zij
kinderen van Maria Hulp zijn”. (35) Voor beide groepen in het
Oratorio, jongeren en volwassenen, gold eveneens dat het de
geest van de Heilige Frans van Sales was die hun onderlinge
relaties moest kenmerken. (40) De geest van de heilige die
uitmuntte door zachtheid en oprechte genegenheid in zijn
contacten met de evennaasten. Hij stelde de woorden en da-
den van de heilige patroon tot voorbeeld. Niet die van een of
andere tijdgenoot pedagoog.
Heel belangrijk is dat don Bosco daarover, zoals trouwens
over andere elementen in de opvoeding, open en duidelijk wil
communiceren met de jongens. Ook weer in deze brief aan
de jongens.
Besluit
De ingewerkte stukken en het aangehechte deel van de brief
aan de jongens illustreren treffend dat godsdienst en “amore-
volezza” dragende pijlers zijn van het opvoedingssysteem van
don Bosco. Het zijn twee van de drie pijlers die hij in zijn klei-
121

13.2 Page 122

▲back to top


ne werk over het Preventieve Systeem aanwees en waarvan hij
godsdienst voorop plaatste.10 Slechts twee zoals het er in
1864 expliciet twee, namelijk godsdienst en rede(nering), blij-
ken geweest te zijn in een gesprek met F. Bodrato, een on-
derwijzer uit Mornese. Met nog een krachtiger accent op
“Waarachtige godsdienst, oprechte godsdienst”.11
Anderzijds is het ook een feit dat de lange versie in beide on-
derdelen heel veel aandacht besteedt aan de effectieve en
vooral aan de affectieve liefde, aan de familiariteit en het we-
derzijdse vertrouwen in het opvoedingsproces. Uitdrukkelijker
en opvallender dan in vroegere teksten van don Bosco betref-
fende zijn opvoedingsmethode. In die zin mogen we zeggen
dat de brief aan de jongens samen met het schrijven voor de
salesianen complementair zijn ten opzichte van die andere
teksten. Tegelijk zijn ze op zichzelf zo rijk aan pedagogisch-
pastorale elementen en duidingen dat de hoge waarderingen
“Magna Charta van het salesiaanse opvoedingssysteem” en
“pedagogisch manifest” en ook “gedicht van de educatieve
liefde”, die op het einde van het IVde deel van deze studie
aangehaald werden, verantwoord blijven voor het geheel van
het “minuscule document”.
1 BIESMANS, R., Amorevolezza…, pp. 189-207.
2 BOSCO, G., Il sistema preventivo…, p. 83/395-396. Don Bosco passie voor
jongeren…, p. 59. Hoezeer sommige medewerkers enkel aan de volwassenen
dachten, kunnen we afleiden uit de variant die G. Vespignani schreef:
“L’apoteosi del suo sistema educativo: religione, ragione, paternità”.
(VESPIGNANI, G., Un anno alla scuola…, p. 70). In vertaling: “De apothe-
ose van zijn opvoedkundige systeem. Godsdienst, rede(nering) of re-
de(lijkheid), vaderlijkheid”.
3 Het lijkt trouwens moeilijk te blijven de affectieve liefde haar zelfstandig-
heid te geven. A.J. Lenti schrijft: “Love should be expressed with a certain
style, much like Jesus, or like loving parents, would express it – with loving
concern, with caring friendliness, with tender loving care”. (Liefde moet tot
uiting komen via een bepaalde stijl, in de aard van de manier waarop Jezus of
liefhebbende ouders ze uiten – met liefdevolle interesse, met zorgende vrien-
122

13.3 Page 123

▲back to top


delijkheid, met tedere liefdevolle zorg”. (LENTI, A.J., Don Bosco History
and spirit, 3. Don Bosco educator, spiritual master, writer and founder of the
salesian society, Rome, LAS, 2008, p. 153.) De laatste woordgroepen ver-
binden aspecten van de affectieve liefde nog te sterk met die van de effectie-
ve liefde.
4 Meer over het begrip “hartelijkheid” in BIESMANS, R., De brief uit Rome
aan de jongens…, pp. 53-59.
5 MB VI, pp. 320-321; MBN VI, p. 234. Zie ook voetnoot 160 in deel III.
6 Uitvoerige behandeling in BIESMANS, R., Doelstellingen van de opvoe-
ding en opleiding…, pp. 77-96.
7 Zie daarnaast BRAIDO, P., La lettera di don Bosco..., pp. 33-34.
8 OE XI [217]. Dat was in de eerste uitgave in 1859. Hetzelfde nog in de
zesde editie van 1880. BOSCO, G., Leven van den dienaar Gods…, p. 47.
Het is dan ook maar natuurlijk dat hij in zijn werkje over het Preventieve
Systeem schreef: “De veelvuldige biecht, de veelvuldige communie, de dage-
lijkse eucharistie zijn de pijlers die het gebouw van de opvoeding moeten
schragen, waaruit men dreigementen en zweep wil weren.” (BOSCO, G., Il
sistema preventivo…, p. 85/452-454 en Don Bosco passie voor jongeren…, p.
62). Dat was nog zijn overtuiging tijdens een interview met een journalist van
Le Pèlerin op 12 mei 1883. Hij zei: “De vorming bestaat in twee dingen:
zachtheid (beminnelijkheid) in alles en de kapel altijd open met alle gemak
om te biechten en te communiceren.” (MB XVI, p. 168; MBN XVI, pp122-
123, met een erg ongelukkige vertaling). Vgl. voetnoot 86 in deel III. Toch
was hij zich ervan bewust dat “het veelvuldige ontvangen van de sacramen-
ten alleen nog geen bewijs van deugdelijkheid is.” (MB XI, p. 278; MBN XI,
p. 217.)
9 Zie voetnoot 27 in deel III.
10 BOSCO, G., Il sistema preventivo…, p. 83/395-396; pp. 84-85; 85-86;
Don Bosco passie voor jongeren…, pp. 59; 61; 62.
11 BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, pp. 179/7-8; 180/26; 181/58-59.
Salesianiteit uit Mornese, pp. 88-192.
123

13.4 Page 124

▲back to top


VII. De uiteenzetting voor de salesianen en de brief aan de
jongens als pogingen om zware tekortkomingen tegen de
toepassing van het preventieve systeem en de malaise in
het Oratorio van Valdocco - zoals die in het eerste deel
van de studie geschetst werden - weg te werken en te
overwinnen.
Tijdens de besprekingen van de in briefvorm uitgewerkte uit-
eenzetting voor de salesianen en ook van de brief die aan de
jongens gestuurd werd, is hier en daar gebleken dat don Le-
moyne bepaalde thema’s behandelde onder invloed van pas-
toraal-pedagogische tekortkomingen en aspecten van een
malaise die in het eerste gedeelte van deze studie samenge-
bracht werden. Omdat het terloops en sporadisch gebeurde,
wil ik in een gecondenseerd overzicht aantonen dat de ver-
handeling en de brief pogingen zijn om de situatie in Valdoc-
co grondig te saneren.
1. Tekortkomingen op het gebied van de assistentie op de
speelplaats en aanwijzingen om te corrigeren
Het is opmerkelijk dat zowel voor de brief als voor de breed-
voerige uiteenzetting op een bepaald ogenblik het kader van
de speeltijd gekozen werd. Dat was nog niet het geval in de
eerste gedachten die don Bosco liet optekenen (handschrift
A). Ook niet uitdrukkelijk in het handschrift B, waarin wel de
wendingen “Kijk naar de jongens” en “Wat valt er speciaals te
zien?” voorkwamen. Echter zonder een verhelderende context.
Eveneens de wenk: “zoals het andere blad”. Op dat blad, dat
waarschijnlijk verloren ging, kan iets meer gestaan hebben.
Uiteindelijk besteedde don Lemoyne heel veel zorg aan de
beschrijvingen van het verloop van de ontspanningstijd op de
speelplaats. Vooral in de redactie C en in de definitieve uit-
eenzetting voor de salesianen. Talrijke elementen van die ver-
schillende beschrijvingen hebben telkens de richting en de in-
houd van de commentaren bepaald.
124

13.5 Page 125

▲back to top


Over het inspiratieve moment van die keuze en uitwerking
hebben we geen directe aanduidingen. We kunnen wel gis-
sen. In het geheel van de opvoeding volgens het concept van
don Bosco neemt de speelplaats inderdaad een centrale
plaats in. De speeltijd toont op de meest zichtbare manier wat
er allemaal schort of integendeel juist naar wens gaat. Het
gebeuren op de speelplaats is de thermometer van de sfeer in
het Oratorio, in het bijzonder van de internaatsafdeling, de
middelbare school en de vakopleiding. Het is ook mogelijk
dat een vroeger droomverhaal uit 1868 de vonk geweest is.
Van dichtbij was don Lemoyne daarbij betrokken geweest
omdat don Bosco toen in het college van Lanzo, waar hij in
die periode directeur was, bij hem verbleef. Toch ligt het nog
meer voor de hand dat vooral de herinnering aan bijeenkom-
sten van de Raad van het huis en personeelsvergaderingen in
Valdocco een beslissende rol gespeeld hebben. Zo werd in
november 1882 vastgesteld dat er tijdens “de speeltijd niet
geassisteerd werd” en klonk de oproep “de speeltijd niet on-
der elkaar door te brengen”.1
ƒ Overeenkomst in de opsomming van tekortkomingen
Het is trouwens opvallend hoezeer de analyse van de situatie
in het schrijven voor de salesianen en die tijdens de vergade-
ringen in 1882 in dit opzicht op hetzelfde neerkomen. De
verwaarlozing van de assistentie wordt in de lange versie in-
derdaad als volgt beschreven: “Ik keek toe en zag dat erg
weinig priesters en clerici zich onder de jongens mengden en
dat er nog veel minder aan hun ontspanning deelnamen. De
oversten waren niet meer de ziel van de ontspanning. Het me-
rendeel onder hen wandelde samen en ze praatten onder el-
kaar zonder te letten op wat de leerlingen deden. Anderen ke-
ken naar de recreatie, maar bekommerden zich niet om de
jongens. Nog anderen hielden toezicht van op een afstand”.
(16-17) Soms dus haast met dezelfde bewoordingen als in de
verslagen van de bijeenkomsten in november 1882.2
125

13.6 Page 126

▲back to top


ƒ De manieren van remediëren
Vervolgens probeert ook de schrijver, net zoals de medebroe-
ders in de vroegere vergaderingen te remediëren. Daarbij
duiken dan eerder belangrijke verschillen op. In het verleden
“koos men” bijvoorbeeld “de volgende dag om hun enkele
normen te geven” of las men “het Reglement en maakte
daarbij enkele [niet vermelde] opmerkingen”. Men nam ook
de kleine verhandeling over het Preventieve Systeem van don
Bosco en een werk van P.A. Monfat ter hand of deelde het
bekende boekje van A.M. Teppa uit.3 Het komt allemaal nog-
al normatief en theoretisch over. In 1884 doet don Lemoyne
geen beroep op na te komen voorschriften, maar gaat hij
concreet te werk. Hij stelt de kern van de manier van hande-
len van don Bosco aanschouwelijk tot voorbeeld: “Was u toch
altijd te midden van de jongens. Vooral tijdens de ontspan-
ningstijd”. Hij laat het echter niet bij die mooi ingeklede voor-
zichtige vingerwijzing. Hij versterkt ze door onmiddellijk het
aantrekkelijke resultaat van die handelwijze op te roepen:
“Het was een paradijselijk feest” en “de liefde (genegenheid)
was voor hen de norm”. (17-18) Maar de kern was en is aan-
tonen hoe het moet. Via geschreven normeringen of via aan-
schouwelijke voorbeelden.
Nog in de geest van willen overtuigen tot adequaat gedrag
beklemtoont hij dat de navolging van don Bosco henzelf ge-
lukkiger kan maken. Hij doet dat eerst indirect door de mond
van don Bosco: “Toen was alles vreugde voor mij”. Daarna
door nader te omschrijven wat eigenlijk vreugde schenkt en
dus gelukkig maakt, namelijk “Bij de jongens bestond een
grote aandrang om bij mij te komen en met mij te spreken. En
een levendig verlangen om te luisteren naar mijn raadgevin-
gen en ze in praktijk te brengen”. (18) Verder door in de
commentaar van Buzzetti te verzekeren dat ze de voldoening
zullen mogen smaken dat “de jongens houden van wat de
126

13.7 Page 127

▲back to top


oversten graag hebben” en dat daardoor “hun vermoeidheid
lichter om dragen zal zijn”. (20)
Het is een heel andere manier om mensen tot verandering te
brengen dan in de geciteerde vergaderingen. In deze passa-
ges wordt niet de rationele, moraliserende en theoretische,
maar de emotionele en visuele weg gevolgd. Niet de weg van
oproepen tot vervulling van voorschriften en plichten, maar de
weg met het perspectief persoonlijke voldoening en waarach-
tig geluk te realiseren. Of die aanpak ook goede resultaten
geboekt heeft, zal hierna onderzocht worden.
2. Over de omgangsvormen tussen opvoeders en jongeren
In het getuigenis van don Bosco licht al op wat ontbreekt in de
huidige omgang met de jongens en hoe zijn medewerkers dat
kunnen veranderen.
ƒ Ook in dat opzicht zijn er raakpunten tussen een richtlijn van
don Bosco in de vroege jaren tachtig en de tekst van don
Lemoyne
De manier waarop hij vroeger te midden van de jongens
aanwezig was en de wijze waarop zij met hem omgingen,
krijgt in de reactie van don Bosco en de raad van Buzzetti nog
niet een of andere kenmerkende kwalificatie. In het verslag
van de vergadering op 16 november 1882 gaf don Bosco die
nochtans wel. Hij maakte er tegelijk een klaar onderscheid:
“Wanneer een leraar of assistent zijn ambt vervult, is hij over-
ste. Wanneer de dienst beëindigd is, moet hij voor de jongens
vriend en vader zijn”.4 Wat dat aan dagelijkse gedragingen
precies vereist, kwam in het verslag echter niet tot uiting.
Dat gebeurt wel in het grote gedeelte voor de salesianen. Don
Lemoyne concretiseert die vereisten via de voorstelling van de
gewenste handelwijze van een leraar en van een predikant-
127

13.8 Page 128

▲back to top


godsdientsleraar. Zelfs op een manier die aan de woorden
van don Bosco in 1882 doet denken. De leraar komt na de
les, dus om zo te zeggen als “zijn dienst beëindigd is”, achter
zijn lessenaar uit en “mengt zich” tijdens de recreatie onder de
jongens. Hij gedraagt zich “als een broer” en wordt ook als
dusdanig gerespecteerd en behandeld. Ook de predikant ver-
laat na zijn preek of onderricht zijn preekgestoelte, zijn positie
boven de jongens. Hij daalt af tot hun niveau en brengt de
speeltijd met hen door. Hij spreekt hen aan en maakt gebruik
van het oorwoordje om goede raad te geven. (22) Zo toont
hij zich, ook weer na zijn dienst, in feite vriend en vader. De
inhoudelijke overeenkomst valt niet te ontkennen.
ƒ Nadere omschrijving van de gedragingen van de leraar en
de “predikant”
Letten we op de context dan ontdekken we dat don Lemoyne
de concretisering voorbereid heeft en daarbij een stap verder
zet. Even voordien heeft Buzzetti mogen zeggen dat “men
zonder familiariteit zijn liefde niet toont”. Hier herhaalt Buzzetti
het door Valfrè al uitgesproken eerder ongebruikelijke woord
“familiariteit”. Om duidelijk te maken wat hij bedoelt, herin-
nert hij aan de daden en woorden van Jezus Christus: “Hij
werd klein met de kleinen”. Dat “zich klein maken met de
kleinen” en daardoor “laten zien dat zij van de jongens hou-
den” illustreert nu het handelen van beide opvoeders omdat
zij gemoedelijk met de jongeren omgaan. Beiden belichamen
familiaar, vertrouwelijk, gemoedelijk, inlevend en meelevend
gedrag. Beiden laten zien waarin pedagogische, vruchtbare
familiariteit bestaat.
ƒ Antwoord op de hangende vraag van 9 maart 1883
Konden de medebroeders in maart 1883 de oorzaak “waar-
om de jongeren hen meer vreesden dan graag zagen” niet
vinden, nu krijgen ze het antwoord op een blaadje.5 De oor-
128

13.9 Page 129

▲back to top


zaak ligt bij hen. “Weinig priesters en clerici mengden zich
onder de jongens en nog minder namen deel aan hun ont-
spanning. Zij praatten onder elkaar, bekommerden zich niet
om de jongens, hielden toezicht van op een afstand”. (16-17)
Zo ontstond een “barrière”. Daarom zouden zij er goed aan
doen het voorbeeld van don Bosco, van hun twee collega’s
en ja, van Jezus zelf te volgen. Zij zijn modellen, meesters van
de echte familiariteit, modellen van een efficiënte pedagogi-
sche omgang van de opvoeders met de jongens. Hun han-
delwijze is vruchtbaar inderdaad. Want zij wekken veeleer ge-
negenheid dan dat ze vrees of ontzag inboezemen en “zij krij-
gen alles gedaan van de jongens die van hen houden”, en
die hen - zo mogen we interpreteren - als “vaders, broers en
vrienden” beschouwen. (20) Dat is volledig volgens en niet
“tegen” hun geest “of althans de geest van don Bosco”.6 Als
allen in Valdocco hen navolgen, zal de “vroegere gelukkige
situatie” terugkeren. (38) Dan zullen ze succesrijkere opvoe-
ders en leraren worden en gelukkigere mensen. Want de jon-
gens zullen “van hen houden en hun onmiddellijk gehoorza-
men”. (20)
ƒ De ongebruikelijke term “familiariteit” en de richtlijnen van
het verleden
De introductie van het woord familiariteit mag niet overijld als
een breuk met het verleden verstaan en geïnterpreteerd wor-
den. Daarvoor bevat de toespraak van don Bosco tot de le-
den van het tweede Algemeen Kapittel (1880) naast verschil-
punten te veel overeenkomstige elementen. Aan de ene kant
sprak hij er ook zijn ongenoegen uit over de tekortkomingen
tegen het Preventieve Systeem. Niet echter met betrekking tot
de speeltijd, maar vooral tot de school- of klassituatie. Verder
gebruikte hij in die vrij emotionele uiteenzetting het woord fa-
miliariteit niet. Wel, zoals zo vaak “dolcezza”. Maar de loop
van zijn aanmerkingen en aanwijzingen betreffende “dolcez-
129

13.10 Page 130

▲back to top


za” stemt heel goed overeen met de betekenisinhoud van
“familiarità”.
Hij wees de leraren immers ernstig terecht omdat hij vastge-
steld had dat “sommige jongens niet graag gezien waren en
niet goed behandeld werden. Hij betreurde dat “de overste
zich in bepaalde gevallen gedwongen zag over te gaan tot
niet welwillende handelingen”. Daarom riep hij hen op “met
grote naastenliefde en minzaamheid (dolcezza) met elkaar om
te gaan. Als dan die minzaamheid (dolcezza)” of vriendelijk-
heid “die tegenover de medebroeders betoond wordt, naar de
leerlingen zelf uitstroomt, ondergaan ze als het ware een elek-
trische golf. Dan zouden wij zeker hun genegenheid winnen
en invloed op hun roeping hebben”.7
Nu is er natuurlijk wel een nuance tussen “familiarità”, famili-
ariteit in de zin van gemoedelijke, vertrouwelijke, spontane,
informele omgang en “dolcezza”, op te vatten als minzaam-
heid, zachtzinnigheid, vriendelijkheid in de contacten. En dat
niet alleen op het niveau van concreetheid of abstractie. Be-
trekken wij echter de verwoording van zijn gedachten uit 1880
in de besluiten die in 1882 gepubliceerd werden, erbij dan
komen zijn bedoelingen en de overeenkomst in een heller
licht. Het besluit luidt namelijk: “Hun onderlinge christelijke
liefde [van de salesianen], hun innemende manieren en vrien-
delijk-zachtzinnige omgang met de leerlingen zijn efficiënte
middelen om de roepingen tot de geestelijke staat te bevorde-
ren”.8 Het gaat dus om synoniemen, die aangeven wat in de
geest van don Bosco de omgang met de jongens moet ken-
merken.
Leek er aanvankelijk in de uitdrukkingsmiddelen een echte
breuk te bestaan, bij nader toezien is dat naar de inhoud be-
slist niet het geval. De reden waarom don Lemoyne via Valfrè
voor de jongens en vooral via Buzzetti de overstap doet van
130

14 Pages 131-140

▲back to top


14.1 Page 131

▲back to top


dolcezza naar familiarità en de familiariteit bovendien zo cen-
traal stelt, blijft echter nog onopgehelderd.
Nu moet ik wel toegeven dat het woord familiariteit tweemaal
in het handschrift B voorkomt. Dat manuscript kan aanduidin-
gen en suggesties van don Bosco bevatten, maar beslist niet
op dezelfde wijze als het document A. Daarvoor wekt het te-
veel de indruk dat het al een eerste redactiepoging is. Boven-
dien mogen we niet vergeten dat don Bosco zelf het woord
niet zo manifest gebruikt heeft als dat hier gebeurt. Het had
bij hem zeker niet de functie van een sleutelwoord die het in
de uiteenzetting van don Lemoyne wel heeft. Dat bleek vol-
doende uit de toelichtingen bij het begrip in het derde deel
van deze studie.
3. De genegenheid of de affectieve liefde in de opvoedingsre-
latie
Iets gelijkaardigs heeft plaatsgevonden wat het gebruik van
het woord “amore” (genegenheid) betreft. In de zo-even geci-
teerde uitspraak op het tweede Algemeen Kapittel liet don
Bosco zich heel optimistisch uit over de invloed van innemen-
de en minzame omgang. “Wij zouden hun genegenheid win-
nen”, concludeert hij. Hun genegenheid is in het Italiaans:
“loro affetto”. Het is een conclusie die goed overeenstemt met
deze commentaar van Valfrè: “Kijk: familiariteit schept gene-
genheid” (amore). (7) En met de aanbeveling van Buzzetti:
“Familiariteit. Zonder familiariteit toont men zijn genegenheid
niet”. (21-22) Ook “amore” en “affetto” blijken synoniemen
te zijn.
Terloops zij opgemerkt dat de inwisselbaarheid van termen in
Valdocco opmerkelijk kon zijn. Toen don Francesia zijn ver-
handeling over het toepassen van straffen uitwerkte, schreef
hij eind 1882: “Niets kan een hart dat als een niet te verove-
ren burcht is, met geweld openbreken. Men kan het alleen
131

14.2 Page 132

▲back to top


met genegenheid (affetto) en minzaamheid (dolcezza) verove-
ren”.9 Het klinkt alsof don Francesia het woord “carità” van
het tot zevenmaal herhaalde tweespan “carità - dolcezza” uit
de toespraak van don Bosco op dat Algemeen Kapittel wilde
ontbolsteren en de echte betekenis ervan blootleggen. En zou
hij het niet bij het rechte eind gehad hebben? De zesde keer
zei don Bosco inderdaad: “Ik zeg dus en herhaal: De minza-
me vriendelijkheid [en] de caritas onder elkaar en tegenover
hen [de jongens] zijn de krachtigste middelen om hen op te
voeden en de roepingen te cultiveren”.10 Het is overduidelijk
dat ook don Bosco eigenlijk de genegenheid, de affectieve
onderlinge liefde bedoelde. Had hij die passage in zijn toe-
spraak toch ingeleid met de vaststelling dat “men bepaalde
jongens niet graag zag”. Het viel hem zwaar dat leraren
sommige jongens verwaarloosden, hen niet rechtvaardig be-
handelden en zich niet inzetten voor hun ontwikkeling. Maar
het deed hem niet minder pijn te moeten zien dat zij niet van
hen hielden en niet vriendelijk, innemend met hen omgingen.
Als don Francesia in zijn verhandeling en don Lemoyne in zijn
uiteenzetting respectievelijk “affetto” en “amore” verkiezen in
plaats van “carità”, blijven ze trouw aan don Bosco. Don Le-
moyne des te meer omdat don Bosco in zijn suggesties (in het
handschrift A) zelf wilde aansporen tot “genegenheid voor el-
kaar” met de uitdrukking “amore per vicendevole” (onderlinge
liefde, liefde voor elkaar). (39)
Als zij in de geest van don Bosco met de jongens zouden om-
gaan, zowel in de klas als erbuiten, dan zouden zij ongetwij-
feld minder vaak, ja, zo goed als nooit hun toevlucht hoeven
te nemen tot straffen. Ze zouden er ook niet zoveel moeten
over spreken in hun vergaderingen.11
4. Wat straffen betreft
Hoewel de opvoedkundige situatie in Valdocco tijdens de be-
ginjaren tachtig niet altijd zo rooskleurig was, kwam het the-
132

14.3 Page 133

▲back to top


ma straffen in die periode slechts eenmaal expliciet aan bod,
namelijk op de belangrijke vergadering van 7 maart 1883.
Dat wil zeggen enkele maanden nadat don Francesia zijn uit-
gebreid opstel over het straffen voltooid had. Het gesprek
moet toen een hele tijd in beslag genomen hebben, maar het
verslag is erg vaag. Men besloot “de voorkeur te geven aan
die mannen [don Bosco zelf en A.M. Teppa], ervaren voor-
beelden in de opvoeding van de jeugd”.12
Toch moet het onderwerp straf de medebroeders vaker bezig-
gehouden hebben. Zelfs bij het derde Algemeen Kapittel
kwam het op de agenda. Het voornaamste besluit was toen
dat men bij het straffen in elk geval het “Preventieve Systeem
in praktijk moest brengen”. Dus zeker geen repressief optre-
den en geen lichamelijke straffen.13
In de tekst voor de salesianen loopt don Lemoyne niet in een
boog om dat thema heen. Integendeel. Hij neemt in de be-
handeling van die materie geen blad voor de mond. Hij be-
krachtigt de standpunten van het laatste Algemeen Kapittel.
Onder meer door zich af te zetten tegen repressiviteit: “Waar-
om vervangt men het systeem dat waakzaam en liefdevol
wanordelijkheden voorkomt, geleidelijk door het systeem dat
minder lastig is? Namelijk regels uitschrijven die, in stand ge-
houden met straffen, haat doen ontstaan en misnoegen tot
gevolg hebben”. (26-27) Duidelijker dan het derde Algemeen
Kapittel stelt hij het Preventieve Systeem tegenover het repres-
sieve, maar de verontwaardigde vraag in 1884 en het besluit
in 1883 zijn wel heel verwant.
Anderzijds draagt don Lemoyne op een specifieke wijze bij
aan het debat. Hij durft het aan te schrijven dat “een zeldza-
me overste waarschuwingen gaf, maar op dreigende toon en
vrij zelden”. (17) En hij accentueert een bijzonder kwalijke
oorzaak van straffend optreden. Hij kapittelt ze door de vinger
133

14.4 Page 134

▲back to top


op een tere wonde te leggen: “Straffen om gekwetste eigen-
liefde te wreken”.14 (24)
5. Aansporing tot trouw aan het eigen opvoedingssysteem
Don Lemoyne plaatst niet alleen het toepassen van straf bin-
nen het kader van de twee tegengestelde opvoedingssyste-
men, hij vestigt ook de aandacht op de positieve karakteristie-
ken van het Preventieve Systeem van don Bosco. Hij wijst erop
dat het tot het wezen van zijn methode behoort “waakzaam en
liefdevol (amorosamente) wanordelijkheden te voorkomen”.
(26) Dat wil zeggen enerzijds vastbesloten, maar vriendelijk
fouten verhinderend of voorkomend en anderzijds vaderlijk,
liefdevol begeleidend, gemoedelijk raadgevend en minzaam
vriendelijk bijstand verlenend en zich inlevend en meelevend
constructief te midden van de jongens aanwezig te zijn.15 Voor
de oversten betekent het systeem ook: “Steeds bereid zijn om
elke twijfel, elk beklag vanwege de jongens te aanhoren” en
om “een en al oog vaderlijk over hun gedrag te waken”. (27)
Eigenlijk is heel zijn verhandeling in dialoogvorm een pleidooi
voor de geïnteresseerde, liefhebbende, positieve en construc-
tieve omgang van de opvoeders met de jongeren. De han-
delwijze van don Bosco, vooral in de vroegere jaren, en het
gedrag van twee voorbeeldige leraren-opvoeders zijn een
concretisering van wat don Lazzero en de medebroeders in
hun vergaderingen rond de jaren tachtig meer dan eens lazen
en te lezen kregen.16
Lectuur en opfrissing van richtlijnen zijn echter “woorden die
wekken”. Voor de geest roepen van modellen zijn “voorbeel-
den die trekken”, om de woorden van don Bosco uit het eer-
ste deel aan te halen.17
Zo geeft de redacteur van de lange versie een niet mis te ver-
staan antwoord op de onbeantwoorde vraag hoe het kwam
134

14.5 Page 135

▲back to top


dat de jongens de salesianen meer vreesden dan beminden.
Hij duidt tegelijkertijd op concrete wijze aan hoe zij kunnen
remediëren.
6. Zorg voor geestelijke roepingen
Aan dat gezegde herinnerde don Bosco naar aanleiding van
de publicatie van de besluiten van het tweede en derde Alge-
meen Kapittel samen. Precies in de context van het bevorde-
ren van “roepingen tot de geestelijke staat”. Dat was al jaren
een van zijn bestendige zorgen. Daarom trachtte hij zijn me-
dewerkers te overtuigen om in dat opzicht zijn zorg te delen
en dezelfde ijver aan de dag te leggen.18
In de bondige aantekeningen na de vergaderingen uit de pe-
riode 1880-1884 is van die zorg en ijver echter niet direct iets
te merken. Ook don Lemoyne laat het bij een vermelding in
de rand: “Vandaar het feit dat velen niet meer aan hun roe-
ping beantwoorden”. (12)
Besluit
Met al die thema’s op een rij voor ogen mogen we besluiten
dat don Lemoyne en ook don Bosco de intentie hadden de
pedagogisch-pastorale achteruitgang in Valdocco te stuiten
en het Oratorio een nieuw elan te geven. Met die bedoelin-
gen bezorgden zij een aanschouwelijke analyse van de malai-
se en een persoonlijk, maar klaar inzicht in de oorzaken er-
van. Daarom wezen zij op inspirerende modellen en gaven
concrete, bruikbare richtlijnen. Bij dat alles hielden zij reke-
ning met de vaststellingen en zorgen van de oversten, leraren
en assistenten in Valdocco, zoals die vastgelegd werden in
verslagen van vergaderingen uit de periode rond 1880. Ik
schrijf hier don Lemoyne en don Bosco en ook “zij”. Ik doe
dat omdat het mij moeilijk, zelfs onmogelijk voorkomt hun
beider aandeel in het handschrift B uit elkaar te halen. Maar
135

14.6 Page 136

▲back to top


ik ben er stellig van overtuigd dat niet alleen de redactie,
maar ook belangrijke inhoudelijke elementen aan don Le-
moyne moeten toegeschreven worden. Daarbij kan ik echter
niet genoeg herhalen dat hij met heel grote eerbied voor en
een bewonderenswaardige kennis van de ervaringen en op-
vattingen van don Bosco geschreven heeft.
Zo is de samengevoegde tekst een compendium geworden
van de opvoedingsmethode van don Bosco en meteen ook
“de Magna Charta” ervan.19 Ondanks die hoog waarderende
woorden acht ik het nodig een paar overwegingen toe te voe-
gen.
Bijkomende beschouwingen
Wie het eerste deel van deze studie opnieuw doorneemt, zal
tot de bevinding komen dat er op zijn minst één aspect in de
opvoeding volgens de geest van don Bosco is waaraan don
Lemoyne vrij veel aandacht wijdt, maar dat in de periode rond
1880 onderbelicht bleef. Aan de andere kant zal men ontdek-
ken dat een gespreksthema dat voor de oversten, leraren en
assistenten in Valdocco jarenlang heel belangrijk was, in de
uiteenzetting van don Lemoyne helemaal ontbreekt.
A. De godsdienstige component
Een aspect waarnaar althans in de brief aan de jongens vrij
veel aandacht gaat, is de tanende geloofspraktijk van de jon-
geren. Op die achteruitgang, niet alleen in Valdocco, had
don Bosco al gewezen tijdens het tweede Algemeen Kapittel
(1880). In alle klaarheid had hij gezegd: “Men bemerkt er [in
de colleges] onder de jongens niet meer dat elan dat men
vroeger zag, dat elan voor de goede zaken en voor de gods-
dienst en voor de religieuze personen”.20
136

14.7 Page 137

▲back to top


Of de oversten, leraren en assistenten die zorg van don Bosco
ernstig namen en hoe zij probeerden te remediëren, vernemen
we niet in de notities van hun bijeenkomsten in de jaren na
dat Kapittel. In zijn commentaren voor de salesianen beperkt
G. Buzzetti zich trouwens ook tot slechts een soort parafrase
op de woorden van don Bosco op het Kapittel. Hij beweert:
“Vandaar de lauwheid in het ontvangen van de heilige sa-
cramenten, de verwaarlozing van de godsvruchtoefeningen in
de kerk en elders”. (12) Zodoende legt hij een verband tussen
de lusteloosheid op de speelplaats en de lauwheid of het ge-
brek aan elan in de geloofsbeleving bij de jongens. Hij ver-
klaart die band echter niet nader en gaat in de uiteenzetting
voor de salesianen ook niet dieper op de kwestie in.
In de brief aan de jongens legt hij die link helemaal niet. Toch
heeft hij hun op het gebied van godsdienstige praktijken heel
wat te zeggen en aan te bevelen. Zo via de vijfde, op zichzelf
staande opdracht: “En bovenal laten zij zich inspannen om in
de genade van God te leven”. (32) Verder bekritiseert hij fel
hun biechtpraktijk. Wat “radicaal ontbreekt, is de standvastig-
heid in de voornemens”. (33) Daarom is het echt tijd “vaste
voornemens te maken”. (34) Ten slotte houdt hij don Bosco
voor de jongens bewust te maken dat zij kinderen van Maria
Hulp zijn en zich als zodanig moeten gedragen. (35-36)
We kunnen ons dan ook afvragen waarom don Lemoyne juist
in die brief zoveel energie steekt in de behandeling van de
biechtpraktijk en de mariale devotie en de betekenis ervan in
de opvoeding. Het antwoord is waarschijnlijk heel eenvoudig:
omdat don Bosco zelf dat wilde. In zijn suggesties aan zijn se-
cretaris nemen die aspecten inderdaad heel wat regels in be-
slag. Zo achtereenvolgens: “Het verschil tussen deze jongens
en de vroegere is dat deze in de biechtstoel niet veel vertrou-
wen hebben. Radicaal ontbreekt de standvastigheid van de
voornemens. Zij moeten allen bedenken dat zij kinderen van
O.-L.-Vrouw Hulp der Christenen zijn. Zij heeft hen hier sa-
137

14.8 Page 138

▲back to top


mengebracht”. (35) Tegelijk rijst de vraag welke uitwerking
van die bedenkingen don Lemoyne bij de salesianen ver-
wachtte via de samenvoeging van beide teksten.
Wel kon hij dat allemaal aanbrengen omdat het strookte met
deze fundamentele opvatting van don Bosco: “Ter gelegen-
heid van retraites, triduüms, novenen, preken, catechismusles-
sen moet men de schoonheid, de grootheid en de heiligheid
aantonen van die godsdienst die middelen aanbiedt die zo
gemakkelijk kunnen aangewend worden, die zo voordelig zijn
voor de maatschappij, voor de rust van het gemoed, voor het
heil van de ziel, zoals precies de sacramenten zijn. Op die
manier blijven de kinderen spontaan gemotiveerd voor die
godsvruchtoefeningen. Zij zullen er graag gebruik van ma-
ken”.21 Aan die reeks gelegenheden mocht gerust toegevoegd
worden: avondwoordjes en brieven. Don Lemoyne had mis-
schien meer redenen dan wij vermoeden om te hopen dat
aanduiding van tekorten en aansporingen in een brief zoals
die van 10 mei indruk zou kunnen maken en serieuze resulta-
ten boeken.
Het valt, me dunkt, niet gemakkelijk uit te maken of de op-
voeders met de uiteengezette interpretatie van oorzaak en ge-
volg akkoord konden gaan en of zij zich daardoor aange-
sproken voelden om vooral op de speelplaats op een andere
wijze aanwezig te zijn.
Bovendien mag de vraag gesteld worden of de opwekkingen
en terechtwijzingen van een brief aan alle jongens in de gege-
ven situatie van het Oratorio hen “spontaan” en echt kon mo-
tiveren. Zoveel hing immers af van de familiariteit van de op-
voeders in hun omgang met de jongens en van hun pedago-
gisch-pastorale aanpak naar de geest van het Preventieve Sys-
teem.
138

14.9 Page 139

▲back to top


B. Het probleem van de eenheid in het bestuur
De tweede vaststelling betreft een thema dat in het schrijven
van don Lemoyne helemaal niet terug te vinden is. Dat is het
in de vergaderingen steeds weerkerende gespreksthema over
het ontbreken van eenheid of preciezer uitgedrukt over het feit
dat de salesianen geen eenheid vormen rond of met de direc-
teur, of dat de directeur niet de enige, echte directeur kan zijn.
Daar werd al over geklaagd in 1879. Don Lazzero noteerde
de noodzaak “dat het Oratorio een huis moest zijn zoals alle
andere in de Congregatie. Het moest één enkele directeur
hebben en bij hem alleen moest de leiding berusten”.22 Te
oordelen naar het steeds weer voorkomen van dat gespreks-
punt was het jarenlang een echt pijnlijk probleem.23
Toch besteedde don Lemoyne er niet de minste aandacht aan.
Wel hoorden wij hem pleiten voor de afbraak van “de barriè-
re van wantrouwen” en het herstel van het “hartelijke vertrou-
wen” om weer “een van hart en een van ziel” te kunnen zijn.
Maar daarmee bedoelde hij de hereniging, de geestelijke
eenheid van de jongens met de opvoeders en van de volwas-
senen met de jongeren. Niet de eenheid die de salesianen in
Valdocco op het oog hadden, namelijk de eenheid in en van
bestuur.
Het is een bewuste of onbewuste vergetelheid van don Le-
moyne, een vergetelheid die hem erg zuur zou opbreken zoals
zal blijken uit de peripetieën na de terugkeer van don Bosco
uit Rome.
139

14.10 Page 140

▲back to top


1 Zie voetnoten 62 en 64 in deel I.
2 Zie vooral voetnoten 62 en 63 in deel I.
3 Zie in deel I de voetnoten 62, 64, 65, 76 en 77.
4 Zie deel I voetnoot 64.
5 Ibidem.
6 Zie deel I voetnoot 79.
7 Zie deel I voetnoten 22 en 27. We mogen ook vertalen: “We zouden daar-
door veel aan invloed op hun genegenheid winnen en zo op hun roeping”.
Een getuigenis van die invloed is te horen in een brief van een jongen op 24
juni 1979. Hij schreef: “Ik voel een aandrang van gevoelens in mijn hart. (…)
Ik heb geen woorden om zulke oprechte gevoelens uit te drukken”. En hij be-
eindigde zijn brief: “Ik bid u de hartelijkste gevoelens van genegenheid
(d’affetto) te willen aanvaarden.” (MB XVI, p. 589.)
8 Zie deel I voetnoot 31. Vooral “le belle maniere” is overduidelijk. Maar ook
“dolcezza cogli alunni”, hier omgezet in “vriendelijk-zachtzinnige omgang
met de scholieren”.
9 E IV, p. 202. Over de grens…, p. 33.
10 FDB 1.857 C 12.
11 Vgl. voetnoten 37, 72, 74, 77 (vooral), 79-80, 89, 90 in deel I.
12 Zie deel I voetnoot 77.
13 Zie deel I voetnoot 89.
14 Misschien beïnvloed door A.M. Teppa die waarschuwt voor “elke drift uit
eigenliefde.” (TEPPA, A.M., Avvertimenti…, p. 49.)
15 Over het impeditieve en het constructieve aspect zie BIESMANS, R., As-
sistentie, de essentie…, pp. 71-146.
16 Zie voetnoten 36, 39, 61-63 en 89 in deel I.
17 Zie deel I voetnoot 31.
18 Zie voetnoten 31, 88 en 89 in deel I.
19 Zie besluit van het IVde deel.
20 Deel I voetnoot 27.
21 BOSCO, G., Il sistema preventivo…, p. 86/456-461. Don Bosco passie
voor jongeren…, p. 62.
22 Zie deel I voetnoot 14.
23 Zie de verschillende notities in de voetnoten 50-51, 53, 60, 65-66, 71, 77,
101 in deel I.
140

15 Pages 141-150

▲back to top


15.1 Page 141

▲back to top


VIII. De lange of samengevoegde versie in het licht van ver-
gaderingen en gebeurtenissen die vooral gedurende en-
kele maanden na de terugkeer van don Bosco uit Rome
plaatsvonden
Op 17 mei 1884 ‘s avonds kwam don Bosco in Valdocco
aan.1 Over de effecten van de brief aan de jongens tijdens de
eerste weken na de terugkeer van don Bosco bericht don Ce-
ria uitdrukkelijk en enthousiast in het XVIIde deel van de Me-
morie biografiche. In een vorige studie “De brief uit Rome aan
de jongens in Valdocco” konden dan ook enkele, zij het kriti-
sche bladzijden gewijd worden aan de receptie ervan door de
jongens.2 Over een mogelijke uitwerking van de lange uiteen-
zetting van don Lemoyne op de leraren, assistenten en over-
sten bewaart hij echter een opvallend stilzwijgen. Toch be-
schikte E. Ceria over een aantal verslagen van de Hoofdraad,
toen nog kapittel van de oversten genoemd. Hij heeft die ge-
gevens in enkele hoofdstukken van dat XVIIde deel ter be-
schikking gesteld, maar hij heeft daarbij niets meegedeeld
over de manier waarop de medebroeders in Valdocco op het
eerste uitvoerige gedeelte van de samengevoegde versie rea-
geerden.
Om daarover meer te achterhalen wil ik de documenten die
hij geraadpleegd en gepubliceerd heeft, vanuit die specifieke
invalshoek benaderen en ontleden. Met diezelfde bedoeling
wil ik er ook de teksten van enkele salesianen uit Valdocco bij
betrekken. Zij hebben schriftelijk geantwoord op een enquête,
waarvoor don G. Bonetti een opdracht kreeg. Ook zijn sa-
menvatting van de antwoorden en een zekere synthese van
G.B. Lemoyne naar aanleiding van die rondvraag zijn in dat
opzicht erg interessant.3
141

15.2 Page 142

▲back to top


1. Verslagen van de bijeenkomsten van de Hoofdraad op 19
mei en 5 juni 1884.
1.1 Zitting op 19 mei 1884
Twee dagen na zijn thuiskomst zat don Bosco al een vergade-
ring van de Hoofdraad voor. Begrijpelijkerwijze was de
hoofdbrok, zelfs de enige schotel, “het relaas van zijn reis
naar Rome en van de buitengewoon mooie ontvangst door de
paus” en verder een woord over “de privilegiën en de decora-
ties die hem stellig beloofd waren”. Op het einde van het ver-
slag staat echter een veelzeggende notitie. Namelijk: “Don
Bonetti stelt voor een volgende bijeenkomst te beleggen met
het oog op de goede gang van zaken in het Oratorio”. Met
het bondige “Aangenomen” eindigt het verslag.4
Op het eerste gezicht lijkt zijn voorstel verband te houden met
de teksten die in de voorafgaande delen van deze studie be-
handeld werden. Om uit te maken of dat ook werkelijk het
geval geweest is, moeten we de notulen van de daarop vol-
gende vergaderingen aandachtig lezen.
Dat de Hoofdraad pas begin juni samenkwam - op twee juni
moet het een beperkte vergadering geweest zijn - is waar-
schijnlijk vooral het gevolg van de voorbereiding en de viering
van het hoogfeest van Maria Hulp der Christenen. Nog in
Rome had don Bosco het plan opgevat eventueel twee afzon-
derlijke toespraken te houden. Een eerste op 20 mei voor de
medewerkers en een tweede op 23 mei voor de medewerk-
sters. Tenslotte werd het dezelfde datum voor beide groepen
samen in de basiliek. Men wilde don Bosco blijkbaar sparen.
Toch mocht men die dag vaststellen dat hij “gesproken had
met een kracht die men niet meer van hem gewoon was.”
Toen hij van de kansel naar beneden gekomen was, zou hij
zelfs gezegd hebben dat “hij nog gemakkelijk langer had
kunnen spreken.” Of hij dat echt zo gemakkelijk zou gekund
142

15.3 Page 143

▲back to top


hebben, mogen we betwijfelen. Of zou hij de woorden “al erg
dicht bij het einde van mijn dagen” in zijn tot één toespraak
herleide conferentie die namiddag slechts pro forma uitge-
sproken hebben?5
Met zijn gezondheid bleef het op en af gaan. Maar hij deed
wat hij kon. Hij hoorde biecht voor de jongens in de sacristie.
Hij verloor de loterij in Rome niet uit het oog en ontwierp een
kleine circulaire voor de medewerkers en medewerksters.
Niettemin zette hij “op aandringen van de artsen en de me-
debroeders zijn werkzaamheid op een lager pitje. Ook ver-
oorloofde hij zich tegen de avond een uurtje wandelen in ge-
zelschap van en met de steun van don Lemoyne en de clericus
Viglietti. Hij stapte [dan] uiterst traag.”6
1.2 De vergadering op 5 juni 1884.
ƒ Voorstel tot bespreking van twee agendapunten.
Don Bosco zat de bijeenkomst die op 5 juni in zijn kamer
plaatsvond, voor. Het derde agendapunt leidde hij op deze
manier in: “Het gaat erom te zien en te bestuderen wat er ge-
daan en wat er vermeden moet worden om de moraliteit on-
der de jongens te verzekeren en om zorg te dragen voor roe-
pingen. Verschillende normen werden al vastgelegd op het
Algemeen Kapittel en ze zijn in druk verschenen.”7 Daarmee
schoof hij twee onderwerpen en precies twee van zijn hoofd-
bekommernissen wat de jongens betrof naar voren: de eerste
de verbetering van de zedelijkheid bij de jongens en de twee-
de de zorg voor de roepingen.
Beide aandachtspunten kwamen in de samengevoegde tekst
van don Lemoyne voor, maar enkel terloops. Het valt echter
op dat don Bosco in zijn inleiding helemaal niet verwijst naar
de brief aan de jongens of naar een tekst die voor de salesia-
nen bestemd was. Hij herinnert de aanwezigen direct en al-
143

15.4 Page 144

▲back to top


leen aan de “normen van het Algemeen Kapittel”. Bovendien
beklemtoont hij dat alle medebroeders erover beschikken of
ze althans kunnen raadplegen omdat ze in druk verschenen
zijn.
Omdat de Congregatie toen al drie Algemene Kapittels achter
de rug had, namelijk in 1877, 1880 en 1883, is zijn verwij-
zing niet erg duidelijk. Maar als we rekening houden met de
twee thema’s waarover hij wilde handelen, moeten we aan-
nemen dat hij Besluiten van het tweede Algemeen Kapittel
(1880) voor ogen had. Die werden pas in 1882 uitgegeven.
Voor de kwestie van de “Moraliteit onder de leerlingen” her-
nam het derde hoofdstuk van het IIIde deel bijna letterlijk de
artikelen van het eerste Algemeen Kapittel. Enkel twee nieuwe
items werden er ingelast. In die besluiten werd echter een heel
nieuw hoofdstuk gewijd aan de “Middelen om zorg te dragen
voor de roepingen tot de geestelijke staat”. Dat kapittel be-
helst een belangrijke inleiding en 13 artikelen.8
Wat de moraliteit betreft, hield het hoofdstuk in een korte in-
leiding de salesianen het volgende voor: “De moraliteit van
de leerlingen maakt vorderingen in de mate dat zij bij de sale-
sianen schittert. De jongens krijgen wat men hun schenkt. En
de salesianen kunnen de anderen nooit geven, wat zijzelf niet
bezitten.” Dan volgde een artikel dat hen erop wees dat “de
stiptheid in de vervulling van het eigen ambt en de regelmati-
ge assistentie het zaad zijn van de goede zeden bij de leerlin-
gen.” Een ander artikel herinnerde hen eraan dat “het nooit
vrije toegang verlenen tot schuilhoeken een krachtige hulp be-
tekent voor de moraliteit.”9
Het eerste artikel van het hoofdstuk over het cultiveren van
roepingen sloot daarbij aan. Het bepaalde: “Het voorbeeldi-
ge, godvruchtige, stipte leven van de salesianen, de onderlin-
ge naastenliefde (carità), de fijne, wellevende omgangsvor-
men en de minzame vriendelijkheid (dolcezza) tegenover de
144

15.5 Page 145

▲back to top


leerlingen zijn efficiënte middelen om zorg te dragen voor de
roepingen tot de geestelijke staat, omdat woorden wekken,
voorbeelden trekken.”10
De citaten bevatten dus punten van overeenkomst met klare of
minder klare accenten in de uiteenzetting van don Lemoyne.
Er zijn vooral de noodzaak van assistentie en de weldoende
werking van een wellevende, welwillende en vriendelijke, ja
familiaire omgang met de jongeren. Toch moet ik herhalen
dat don Bosco bij de opening van de vergadering de aanwe-
zigen te verstaan gaf dat zij voor de behandeling van de twee
voorgestelde thema’s zich best zouden herinneren wat de be-
slissingen van het (tweede) Algemeen Kapittel daarover voor-
geschreven hadden. Dat doet spontaan de vragen rijzen:
“Waarom nam hij op dat ogenblik niet het schrijven van zijn
secretaris ter hand? Waarom ging hij er niet expliciet van uit?”
Er lijken slechts twee zinnige verklaringen mogelijk, namelijk
dat het schrijven er nog niet was of dat hij zinnens was een
thema aan te kaarten dat in de uiteenzetting van don Lemoy-
ne voor de salesianen niet voldoende aan bod gekomen was.
Het is mijn overtuiging dat de eerste veronderstelling de meest
waarschijnlijke is.
ƒ Het thema roepingen
Na die korte inleiding ging hij nader in op het tweede
thema. Eerst sprak hij openhartig over zijn bevindingen de
laatste tijd op het gebied van het probleem van de roepingen.
“Het is pijnlijk om te zien,” zei hij, “dat zoveel jongens, met
wie het in het begin goed gaat, helemaal veranderd zijn als ze
in de vijfde klas van het gymnasium komen. Men heeft reeds
opgemerkt dat vele jongens van de vierde en vijfde klas be-
slissen naar de universiteit te gaan of een baan te zoeken in
plaats van zich aan de geestelijke staat te wijden. Een aantal
onder hen omhelst de geestelijke staat, maar in het seminarie.
(…) Wij besteden dus de liefdadigheid (carità) van anderen
145

15.6 Page 146

▲back to top


[medewerk(st)ers en weldoen(st)ers] aan hen die advocaat,
arts of journalist willen worden. (…) Ik stel dus voor te onder-
zoeken wat onze gewetensplicht is en wat we moeten doen. In
de voorbije jaren waren er vele jongens die mij over hun roe-
ping wensten te spreken. Maar dit jaar (…) loopt het heel an-
ders. Weinig jongens en dan nog aarzelend zijn me komen
spreken en hebben mij vrijuit gezegd dat ze ofwel in de wereld
wilden blijven ofwel naar het seminarie gaan.”11
Die persoonlijke beschrijving van de situatie sluit aan bij een
van zijn bedenkingen op het tweede Algemeen Kapittel. Ze is
zelfs een illustratie van zijn woorden toen: “Men bemerkt er
onder de jongens niet meer dat elan dat men vroeger zag, dat
elan voor de goede zaken en voor de godsdienst en voor de
religieuze personen.”12
Het is heel goed mogelijk dat hij bedoelde te zeggen dat
slechts weinige jongens hem tijdens de eerste weken na zijn
terugkeer uit Rome waren komen vinden, om aarzelend over
hun plannen na het vijfde jaar te spreken. Dat staat dan wel in
schrille tegenstelling tot een notitie van don Lemoyne op 13
juni. Hij berichtte: “Al de voorbije dagen gaf don Bosco tegen
de avond veel jongens de gelegenheid om hem te komen
spreken. Gisteren echter op Sacramentsdag gingen heel velen
naar zijn kamer om met hem over hun roeping te spreken”.13
De bedroefde vaststelling van don Bosco zou ook kunnen be-
tekenen dat er van antwoorden op zijn vraag aan don Febra-
ro niet veel in huis gekomen was. Hij had hem rond 23 april
verzocht de leerlingen van het vierde en vijfde jaar mee te de-
len dat hij graag had dat ze hem persoonlijk “in vertrouwen”
zouden schrijven en laten weten wat ze in de toekomst gingen
doen.14
Die zeldzame en teleurstellende ontmoetingen met vijf-
dejaars moeten hem op de gedachte gebracht hebben de za-
ken heel anders aan te pakken. Na die situatieschets vroeg hij
146

15.7 Page 147

▲back to top


de leden van de raad dan ook niet naar hun ervaringen of
naar hun reactie op zijn relaas. Hij legde onmiddellijk een
verrassend voorstel ter verbetering op tafel: “Naar mijn oor-
deel moeten wij een maatregel nemen betreffende de organi-
satie van onze studies. We zouden ze moeten herleiden tot
wat de apostolische scholen in Frankrijk zijn. Het zal moeilijk
zijn. Toch is het nodig dat we slagen. Als we dat gedaan heb-
ben, zullen we zien hoe we de jongens kunnen opleiden en op
welke manier we ze kunnen behouden. Het is waar dat we
niet meer zo een buitengewoon groot aantal zullen hebben.
Maar al hadden wij er maar honderd, vijftig, veertig, dan is
het maar zo. Er zal echter geen moreel gangreen meer zijn. Ik
meen dat de beslissingen die tijdens de Algemene Kapittels
genomen werden, niet volstaan om ons doel te bereiken.”15
Zo te horen dacht don Bosco aan een drastische ingreep. Hij
wilde de middelbare school in Valdocco blijkbaar omvormen
tot een juvenaat, tot een kweekschool voor eigen roepingen.
Op die manier hoopte hij twee verbeteringen te realiseren:
meer roepingen vinden en vormen voor zijn Congregatie die
almaar meer mankracht nodig had, en tegelijk de in zijn ogen
verziekte moraliteit genezen.
De eerste die inging op het hoofdthema van don Bos-
co, was don Lazzero, directeur van het Oratorio in Valdocco
en lid van de Hoofdraad. Hij stelde voor “te beginnen met het
vijfde jaar af te schaffen.”
Misschien was hij op die gedachte gekomen omdat hij weet
had van een gesprek tussen don Bosco en don Lemoyne. In
het relaas van de gebeurtenissen in mei-juni 1884 bericht don
Ceria over dat onderhoud. “Al op 27 januari had don Bosco
aan don Lemoyne zijn plan uiteengezet. Ik zou - zo had hij ge-
zegd - de vierde en vijfde klas van het gymnasium naar San
Benigno overbrengen en alleen voor degenen die in de Con-
gregatie willen blijven. Vooraf zou ik de ouders een verklaring
147

15.8 Page 148

▲back to top


laten ondertekenen dat ze hun zonen volledige vrijheid geven.
In het Oratorio zouden dan enkel de eerste, tweede en derde
klassen blijven.”16
Toch is het alsof don Bosco die inbreng van don Laz-
zero niet kon appreciëren. Hij gaf er in elk geval de voorkeur
aan op zijn eigen spoor te blijven. De verslaggever rappor-
teerde: “Hij stelt het plan voor een commissie de opdracht te
geven om de zo-even uiteengezette idee van de apostolische
scholen te bestuderen. Hij kan daar niet over nadenken want
hij heeft hoofdpijn. Hij vindt het nodig dat men de noodzake-
lijkheid ervan zou begrijpen en dat men zich ernstig zou in-
spannen middelen te zoeken om dat te verwezenlijken.”
In het voorbijgaan liet don Bosco horen dat hij het niet zo
goed stelde. Hij had last van zware hoofdpijn. Dat belette
hem echter niet aanwezig te blijven en nog sturend aan het
gesprek deel te nemen.
Het verhinderde ook don Rua niet zijn ervaring in het
midden te brengen en de zaken te preciseren en te relative-
ren. “Hij had altijd weer vastgesteld dat het slagen of misluk-
ken van de vijfde klas van het gymnasium steeds afhing van
de leraar. Sinds don Borio in Lanzo leraar van de retorica [de
laatste klas van het middelbaar onderwijs] geworden was, had
de Congregatie altijd novicen uit dat college gehad.” Het was
een delicate manier om te verantwoorden waarom hij er an-
ders over dacht dan don Lazzero en don Bosco zelf. Misschien
zat er ook de voorzichtige allusie achter dat de leraar van het
vijfde jaar in het Oratorio in gebreke bleef.
Dat was dan geen goede suggestie geweest. Don Bosco ging
er straal aan voorbij. Het is alsof hij don Febraro wilde spa-
ren. Naar zijn mening moest men de oorzaken van de ver-
mindering van de roepingen elders zoeken. Hij zag er twee:
“Sinds enige tijd is het aantal novicen uit het Oratorio afge-
148

15.9 Page 149

▲back to top


nomen ofwel omdat de pastoors ons “roclò” (bocht, afval)
sturen die wel mooie getuigschriften van goed gedrag mee-
krijgen, ofwel omdat men, als men ze aangenomen heeft, niet
genoeg geesteskracht heeft om ze terug naar huis te sturen.
We moeten dus het aannemen van jongens bestuderen
evenals de manier om het huis te zuiveren. Intussen moeten
we onderzoeken: 1° of we er goed aan doen onze scholen als
apostolische scholen te organiseren; 2° wat die apostolische
scholen precies zijn. Uit het antwoord op die twee vragen zal
men afleiden of men de vijfde gymnasiumklas al dan niet
moet behouden”.
Zo hield don Bosco voet bij stuk en sprak daarbij straffe taal.
Zeker aan het adres van de pastoors, maar ook tegenover de
oversten in Valdocco. Weliswaar in besloten kring gebruikte
taal, maar in elk geval heel emotionele taal. Het moet don
Bosco heel hoog gezeten hebben. Bovendien verbreedde hij
zijn voornemen, door het meervoud “onze scholen” te hante-
ren. Waarmee hij toch wel de salesiaanse middelbare scholen
bedoelde.
Die verruiming moet don Scappini, de directeur van
Lanzo, die samen met don Bertello, de directeur van Borgo
San Martino, ook aanwezig was, tot een reactie verleid heb-
ben. Hij moet alleszins het vijfde jaar in zijn college bedreigd
gezien hebben. Om het te redden, schetste hij een ingenieus
compromis. Hij stelde voor “in onze scholen de lessen Grieks
en wiskunde te schrappen of althans enkel de eerste beginse-
len ervan aan te leren zoals men dat in de seminaries deed.
Als de jongens dan voor de derde klas staan, zullen degenen
die niet willen weten van de geestelijke staat, eraan denken
op een andere manier voor zichzelf te zorgen. De onzen die
het einddiploma van het gymnasium zullen moeten behalen,
zullen dan Grieks en wiskunde gaan studeren in San Benig-
no.”
149

15.10 Page 150

▲back to top


Op dat ogenblik van de gedachtewisseling lijkt don
Bonetti er schoon genoeg van te hebben gehad. De secreta-
ris, don Lemoyne, noteerde: “Hij [G. Bonetti] keurt goed wat
er gezegd is, maar stelt dat het de gevolgtrekking moet zijn en
niet het uitgangspunt van een hervorming. Het komt [alle-
maal] neer op het genezen van de bladeren van een boom,
terwijl men de wortels moet helen.”
Don Bonetti sprak een beeldrijke taal, maar wat hij bedoelde,
kwam wellicht niet klaar over.
Bij don Bosco had hij al niet meer succes dan de an-
deren. Don Bosco ging onverstoord voort: “De vraag die nu
aan de orde is, gaat over de aannemingen [de opnames] en
het verwijderen van de rotte appels, [letterlijk: het aan de deur
zetten van gebroken botten]. Intussen zijn de apostolische
scholen zoals die in de seminaries georganiseerd worden, het
punt waarover we goed moeten nadenken”.
Nadat hij zijn standpunt nog eens duidelijk geformu-
leerd had, richtte hij zich tot don Bertello. Daarop nam de di-
recteur van Borgo San Martino het woord en sprak heel vrij-
moedig, ook al ging hij tegen de plannen van don Bosco in.
Hij zei “dat hij niet geloofde dat het zou passen apostolische
scholen in het Oratorio in te richten”. Zijn argument was: “We
zouden pastoors, bisschoppen, ouders en regering tegen ons
in het harnas jagen. Daarom keurde hij de afschaffing van de
vijfde klas in het gymnasium niet goed.” Daarmee ging hij on-
verschrokken in tegen het voorstel van don Lazzero. Wel was
“hij er volstrekt van overtuigd” dat drie aandachtspunten
moesten in acht genomen worden om “onze kwalen te gene-
zen.” Die zijn: “1° tucht; 2° strengheid bij het buitenzetten van
de verdorven jongens; 3° waakzaamheid op de trappen, de
balkons, de binnenplaatsen die niet voor de recreatie bestemd
zijn.”
150

16 Pages 151-160

▲back to top


16.1 Page 151

▲back to top


Don Bertello heeft goed gehoord dat don Bosco het meer-
voud “apostolische scholen” gebruikte. Hij nam het gewoon
over en paste het alleen op het Oratorio toe. Toch vreesde hij
wellicht zoals don Scappini dat na Valdocco de andere scho-
len zouden volgen. Te oordelen naar de maatregelen die hij
voorstond, waren de kwalen waaraan hij dacht, waarschijnlijk
dezelfde als de twee die don Bosco bij het begin van de ver-
gadering genoemd had: tekortkomingen op het gebied van
moraliteit en vermindering van de roepingen. De keuze van
het woord strengheid weerspiegelt de sterke uitdrukkingen van
don Bosco: “het huis schoonmaken (uitzuiveren)” en “aan de
deur zetten”. Het doortastende optreden dat hij eiste bij de
verwijdering van bepaalde jongens, herinnert aan de “onver-
biddelijkheid” die don Lemoyne in zijn tekst voor de salesia-
nen bepleitte. Maar dat wil nog niet zeggen dat don Bertello
door hem beïnvloed was. Integendeel, want die passage van
don Lemoyne is een inlassing tegenover de redacties B en C.
Een latere toevoeging. (28) We mogen ook aannemen dat
don Bertello de voorschriften van het eerste en tweede Alge-
meen Kapittel kende. In het hoofdstuk over de moraliteit van
de leerlingen bepaalden ze: “Zodra men weet dat iemand er-
gernis geeft op het gebied van zedelijkheid moet men hem
onmiddellijk van de anderen scheiden en hem vervolgens
naar zijn familie terugsturen.” Daarnaast schreef sinds het
tweede Algemeen Kapittel een nieuw artikel voor: “Men ver-
wijdere onverbiddelijk uit onze huizen die jongeren en perso-
nen van wie men op een of andere wijze weet dat ze een ge-
vaar vormen op het gebied van moraliteit en godsdienst.”17
Waar het in de vroegere bepaling “onmiddellijk” heette, daar
staat in het latere “onverbiddelijk”, maar - en dat is niet onbe-
langrijk - in het raam van het nieuwe hoofdstuk over de zorg
voor de roepingen tot de geestelijke staat.
De aanbeveling “waakzaam te zijn op de trappen en plaatsen
die niet voor de recreatie bestemd zijn” sluit aan bij een artikel
in de besluiten van het eerste Algemeen Kapittel. Het betreft
151

16.2 Page 152

▲back to top


de zorg om de moraliteit: “Heel krachtig zal aan de moraliteit
bijdragen dat men geen vrije toegang tot de schuilhoeken ver-
leent.”18 Het is natuurlijk mogelijk dat het horen over het voor-
lezen van de brief aan de jongens of de lectuur zelf don Ber-
tello daar nog eens van overtuigd had.
Op dat ogenblik mengde don Cagliero zich in de dis-
cussie. Hij knoopte aan bij het punt aannemen of aanvaarden
van jongens. Maar hij benaderde de kwestie vanuit een heel
andere hoek. Hij opperde dat “het aannemen van één enkele
persoon zou moeten afhangen. Anders zou het kunnen ge-
beuren dat de een de schapen aanvaardt en de andere de
wolven”. En onder wolven verstond hij “de volwassenen die
men uit liefdadigheid opnam en allerlei werkzaamheden liet
verrichten”.
Daarmee raakte hij een delicaat onderwerp aan dat in het
verleden meer dan eens door don Lazzero te berde gebracht
werd zoals in het eerste deel van deze studie aangetoond
werd. Don Lemoyne repte er in zijn tekst voor de salesianen
echter met geen woord over. Als secretaris moest hij nu mee-
maken dat het duiveltje uit het doosje sprong.
Don Bosco wilde die discussie blijkbaar uit de weg
gaan. Hij begon over iets heel anders. “Hij ontvouwde zijn
idee over een catechismusonderricht dat op zondag moest
gebeuren. Daarmee moest men de jongens volgens onze
principes kennis verschaffen.”
ƒ Veelzeggende poging om het gesprek een andere richting in
te sturen
Dat afleidingsmanoeuvre mislukte echter omdat don Bonetti
de draad van zijn eerste tussenkomst weer opnam. Daarbij
kwam hij eerst terug op zijn dada: “De noodzaak de dingen
bij de wortels aan te pakken”. Dan, of wellicht daartoe, “in-
152

16.3 Page 153

▲back to top


terpelleerde hij don Lazzero, die als praktische directeur van
het Oratorio de zaken beter moest weten dan alle andere le-
den van de Hoofdraad. Hij moest dus spreken.”
Don Bonetti sprak over don Lazzero als “praktische directeur”
omdat onder meer don Rua bij zijn aantreden vroeger gewild
had dat don Bosco zelf de eigenlijke directeur van het Orato-
rio bleef en ook als zodanig beschouwd werd. Na don Rua
was don Lazzero echter in feite de officiële directeur gewor-
den.
Don Lazzero liet zich niet pramen en zei dat “het nodig
was het Reglement van de huizen toe te passen zoals in de
andere huizen.” Een beroep op dat Reglement was don Laz-
zero niet vreemd. Integendeel. Dat bewijzen zijn hernemen
van bepaalde hoofdstukken of aspecten ervan tijdens de ver-
gaderingen die in het eerste deel van deze studie ontleed
werden.19 Met wat hem daarbij heel na aan het hart lag,
kwam hij weer onmiddellijk op de proppen. “Daarom moet er
eenheid van bestuur zijn, anders wordt het ambt van directeur
herleid tot dat van een eenvoudige dienaar.” Hij zei ook dat
“de jongens die weggestuurd worden, voor ze vertrekken ge-
tuigschriften van goed gedrag krijgen van een of ander lid van
de Hoofdraad dat al te vaak door zijn veel te goed hart be-
wogen wordt. Wanneer de jongens die manier van handelen
doorhebben, gaan de goede orde en de autoriteit verloren.
De directeur blijft aan handen en voeten gebonden achter
enz.”
Het is enigszins jammer dat don Lemoyne niet het hele betoog
van don Lazzero weergegeven heeft en de lezer met “enz.” in
het ongewisse laat. Anderzijds is het minder erg, omdat we
dankzij de bespreking van de vergaderingen in het eerste deel
van deze studie toch voldoende op de hoogte zijn van wat
don Lazzero hoog zat. En ook hoe hij zich al in 1879 ergerde
over de inmenging van oversten van de Hoofdraad in de
153

16.4 Page 154

▲back to top


gang van zaken van het Oratorio, waarvan hij de directeur
was.20
Hij greep dus de kans om een punt aan de orde te brengen
dat volgens hem verband hield met de achteruitgang op het
gebied van de moraliteit en van de roepingen. Het was tege-
lijk een aspect dat in de tekst van don Lemoyne voor de sale-
sianen onaangeroerd bleef. Of don Lazzero dat wist of niet is
eigenlijk niet belangrijk.
Eens te meer ging don Bosco niet door op dat delicate
onderwerp. Wel bracht het hem ertoe de opdracht van de
commissie te wijzigen. Zouden ze zich voordien moeten bui-
gen over de kwestie van de apostolische scholen, nu “besloot
hij dat een commissie moest gevormd worden die de te ne-
men maatregelen moest bestuderen om de moraliteit in het
Oratorio te bevorderen.” Dat was het eerste geweest van de
twee thema’s, die hij bij de opening van de bijeenkomst op de
agenda geplaatst had. “Don Rua, don Bonetti, don Lazzero,
don Durando en don Cagliero werden tot leden van de com-
missie gekozen. Ze zouden maandagnamiddag [9 juni] om
halfdrie samenkomen om de gerijpte ideeën uit te wisselen.”
Bovendien “kreeg don Bonetti de taak om privé de mening te
vragen van de afzonderlijke leden van de lokale raad en van
de afzonderlijke leraren. Op maandag zou hij er verslag over
uit brengen aan de commissie.”
Die beslissing zou het einde van de vergadering heb-
ben kunnen betekenen. Maar don Bertello, die geen lid van
de commissie zou zijn en ook niet tot het lerarenkorps van
Valdocco behoorde, wilde nog gauw zijn “gerijpte ideeën”
kwijt. Hij stelde twee middelen voor om de moraliteit op te
krikken: 1° Een strikt onderscheid en een volledige afzonde-
ring maken tussen de bewoners van het huis door drie grote
categorieën te vormen: scholieren, vakleerlingen, personen
die niet tot de Congregatie behoren. 2° Bewaking op de trap-
154

16.5 Page 155

▲back to top


pen, in de gangen, enz.” Met het eerste trad hij don Cagliero
bij. Het tweede had hij tevoren al aanbevolen. Daar en hier
zonder de bewoordingen uit de brief aan de jongens.
Ook don Lazzero wilde nog een duit in het zakje doen.
Hij merkte op “dat voor de wandelingen de groepen vroeger
uit niet meer dan 25 jongens bestonden. Nu echter uit een
hele klas. Zonder toezicht zijn de wandelingen een groot ge-
vaar. Hij beklaagde zich ook over de vakanties, enz.”
Daarbij valt de afkorting “enz.” van de verslaggever nog meer
te betreuren.
Volgens het verslag reageerde don Bosco daarop: “Hij
besloot met te insisteren op de hoogdringendheid van de be-
scherming van de moraliteit. Om daarin te slagen mocht men
geen personeel, werk, moeite of kosten ontzien.”
Besluit of niet, don Lazzero leek niet te stoppen. Hij
beklaagde zich er nog eens over dat “de eenheid van bestuur
ontbrak en dat hij niet gesteund werd.”
ƒ Afronding van de bijeenkomst.
Toen moet don Bosco het welletjes gevonden hebben. “Hij
sloot de vergadering af met de herhaling van de punten
waarop het praktische resultaat van de vergadering moest
slaan: 1° De regeling van de aanneming [van de jongens]. 2°
De zuivering van het huis. 3° De indeling, verdeling en rege-
ling van de ambten, de jongens, de speelplaatsen, enz.”21
Ook hier valt het te betreuren dat niet de hele samenvatting
van don Bosco opgenomen werd. Zijn twee persoonlijke be-
kommeringen, de zorg voor de aanneming van jongens en
het wegzenden van sommige scholieren, staan voorop. Dat
alleen al toont aan hoe don Bosco de leiding in handen hield
155

16.6 Page 156

▲back to top


en welk gewicht hij in de schaal legde. De voorstellen van don
Bertello en met de uitdrukking “regeling van de ambten” mis-
schien ook de grote bezorgdheid van don Lazzero hebben het
derde punt beïnvloed. Naar de inhoud van “enz.” blijft het
echter raden. Het zou verwonderlijk zijn, mocht hij het onder-
zoek naar de oprichting van een apostolische school en de
opdracht van de commissie betreffende de moraliteit in het
Oratorio niet opnieuw vermeld hebben. Dat zou de impact
van zijn persoonlijke plannen en inzichten natuurlijk nog ver-
sterkt hebben.
Toch is het relevant dat verschillende leden van de raad vrank
en vrij of eerder voorzichtig voor hun mening uitkwamen. Een
mening die op verschillende vlakken van de voorstellen of ver-
langens van don Bosco afweek. Het is eveneens interessant te
zien hoe don Bosco met hun inbreng omging. Heel belangrijk
is zonder twijfel ook dat hij het idee van een commissie lan-
ceerde en bovendien verlangde dat een soort ruime enquête
onder de medebroeders gehouden werd.
Merkwaardig is verder dat er tijdens die vergadering op geen
enkel moment verwijzingen naar de lange uiteenzetting van
don Lemoyne voor de salesianen bespeurbaar zijn. Geen en-
kel lid van de Hoofdraad sprak erover en ook don Lemoyne
zweeg in alle talen. Vandaar het oordeel van P. Braido, zelfs
voor het geheel van de zittingen in die maanden: “De versla-
gen van de Hoofdraad van de salesiaanse sociëteit maken
geen enkele vermelding ervan.”22
2. Een eerste reeks schriftelijke bijdragen aan het onderzoek
dat don Bosco aan don Bonetti had toevertrouwd.
2.1 Een van de bewaarde reacties op de contacten en vragen
van don Bonetti was die van don Stefano Febraro, studieleider
in Valdocco23
156

16.7 Page 157

▲back to top


ƒ Zijn grootste kopzorg.
Ter inleiding schreef hij dat hij niet voldoende tijd had gehad
om grondig na te denken omdat hij met examens bezig was.
Toch is het een vrij lang epistel geworden. Zijn eerste overtui-
ging was: “Ik acht het noodzakelijk dat er iemand is die abso-
lute zeggenschap over alles heeft, iemand die de geesten en
de krachten samenhoudt die nu verschillende richtingen uitlo-
pen. Hij moet de regels interpreteren en ze door allen in een-
zelfde geest en met eenzelfde methode doen toepassen. Hij
moet in staat zijn en verplicht zijn rekenschap af te leggen aan
God en de hogere oversten over het gedrag van zijn onder-
danen en hij moet met betrekking tot hen de taken die het
Reglement aan de directeur toewijst, integraal vervullen. Komt
die persoon er niet, dan is, me dunkt, elke andere maatregel
vergeefs. Waar veel oversten zijn aan wie men verslag uit-
brengt, maar niemand die persoonlijk en direct op alle zaken
toeziet, daar winnen de meest drieste profiteurs, terwijl de an-
deren de moed verliezen. Daar steken achterdocht, verwaar-
lozing en kwaad de kop op. Dat is al sinds vele jaren de ge-
schiedenis van de clerici en de jongens van het Oratorio.
Onder schitterende schijn zag ik steeds weer die pest zich ver-
bergen. Zij deed voor velen de weldaad van het verblijf in het
Oratorio bij don Bosco in rampzaligheid verkeren. Als u be-
denkt wat hier met zoveel clerici van goede wil gebeurd is en
wat met zovele jonge scholieren gebeurt, namelijk dat van de
tweehonderd die jaarlijks bij ons komen, meer dan een derde
weggestuurd wordt of slecht wordt vóór ze hun studies vol-
tooien, dan zult u inzien hoe wijs de idee van don Bosco is
om de oorzaken van dat kwaad uit te roeien”.24
Don Febraro zag het erg zwart in. Hij hing een heel somber
beeld op. Volgens hem was de hoofdoorzaak het gebrek aan
eenheid in de leiding. In dat opzicht komen zijn klacht en ver-
langen niettemin heel goed overeen met de opvatting van don
Lazzero. Toch lijkt hij tegelijk te zeggen dat don Lazzero het
157

16.8 Page 158

▲back to top


bestuur niet stevig genoeg in handen nam, dat hij onvoldoen-
de gebruik maakte van de mogelijkheden die het Reglement
hem schonk.
Hoe pessimistisch het ook klinkt, vooral wat de verwijdering
van jongens uit het gymnasium betreft, toch maakte hij de
woorden van don Bosco bij het begin van de vergadering op
5 juni slechts concreter. Toen zei don Bosco immers: “Het is
pijnlijk om te zien dat zoveel jongens met wie het aanvankelijk
goed gaat, helemaal veranderd zijn wanneer zij in de vijfde
klas van het gymnasium komen”.
Met de zin over “de idee van don Bosco om de oorzaken uit
de weg te ruimen” sprak hij zijn waardering uit voor het plan
van don Bosco. Misschien ook voor de methode, namelijk om
dat te doen na raadpleging van de betrokken medebroeders.
Daaraan wilde hij trouwens meewerken.
ƒ Overgang naar een reeks van zeven klachten
Het begin van de inzending van don Febraro is een gevoels-
geladen uiting van een opgekropt gemoed. Hij was er zich
bewust van, want hij vervolgde: “Wil mij verontschuldigen
voor die uitbarsting en wil geduld oefenen als ik om het haas-
tig te doen hierna [toch] in het lang en breed schrijf wat ik
denk”.
De overgangszin naar zijn uitvoerige uiteenzetting laat nog
eens horen hoe belangrijk de zaak van het aanstellen van één
directeur voor hem was. “Door de aanstelling van een direc-
teur met zeggenschap over alles, die de enige rechter en ge-
wone vertolker van de regels en de verplichtingen is, ruimt
men de voornaamste oorzaak van de mistevredenheid uit de
weg. Voor de rest [de overige problemen] zullen we met hem
afspreken.” Die gedachte zal hij naar het einde van zijn be-
schouwingen herhalen. Toch wou hij niet dat men overhaast
158

16.9 Page 159

▲back to top


zou te werk gaan: “Niettemin alvorens zo een directeur aan te
stellen, zou ik willen dat de oversten de volgende zaken met
betrekking tot de scholieren onder ogen zouden nemen.”
ƒ Die “volgende zaken” beschreef hij onder zeven punten
“1° Die directeur moet er alleen zijn voor de scholie-
ren, zoals er ook een afzonderlijke prefect voor de scholieren
moet zijn. Anders zullen zij ten gevolge van de complexe rela-
ties en het grote aantal jongens hun taken niet kunnen vervul-
len, zelfs niet al hadden zij al het gezond verstand, de werk-
kracht en de perfecte tact van don Rua. Wij zouden altijd met
dezelfde ellende blijven zitten.”
Wat hij eigenlijk wou, is een afzonderlijke directeur en prefect
voor het gymnasium, met andere woorden een klare schei-
ding van de twee afdelingen: de scholieren en de vakleerlin-
gen.
Het is opmerkelijk dat hij gewag maakte van “het grote aantal
jongens” als een van de twee redenen waarom een directeur
uitsluitend voor het gymnasium noodzakelijk was. Het was
misschien één van de “veranderde omstandigheden”, waarop
don Lemoyne en don Bosco alludeerden in de brief aan de
jongens. (38) Toch profiteerde don Febraro niet van die ope-
ning om zijn argument te staven. Het is natuurlijk mogelijk dat
hij bij het voorlezen van die brief afwezig geweest was of dat
de uitdrukking hem niet opgevallen was.
2° De beschouwingen in zijn tweede punt tonen aan
dat hij realistisch genoeg was om te veronderstellen dat men
geen twee aparte administraties, namelijk een voor de scho-
lieren en een voor de vakleerlingen, zou willen oprichten. Dat
men dus geen volledige scheiding zou willen doorvoeren. In
dat geval, zo stelde hij voor, “hoorde bij de scholieren althans
iemand te zijn die, in alles afhankelijk van de [algemene] di-
159

16.10 Page 160

▲back to top


recteur, moest instaan voor het hele toezicht op de jongens en
op degenen die de meest directe zorg voor hen dragen.” Dat
zou iemand kunnen zijn “zoals tegenwoordig de catechist bij
de vakjongens en voorheen de directeur van de scholieren.”
Die oplossing zag hij in overeenstemming met het Reglement.
Dat bepaalde immers dat “de studieleider moest instaan voor
de tucht in de school, de prefect voor de straffen van de jon-
gens en de catechist voor het toezicht of de assistentie bij de
clerici”.25 Met die taakverdeling kon hij instemmen op voor-
waarde dat “de directeur [van het geheel] overal zelf aanwe-
zig kon zijn en de dingen niet alleen via verslagen of rappor-
teringen moest te weten komen.” Want “iemand die directeur
van het hele Oratorio is, moet steunen op wat men hem komt
vertellen en moet de ene of de andere mishagen (tegenstaan)
al naargelang hij de verhalen al dan niet aanvaardt. Hij moet
zich maar laten informeren door de assistenten, de leraren en
de catechist om te horen of dat niet een van de redenen van
het ongenoegen is.”
3° De benoeming van een derde oorzaak is de vrucht
van een heel persoonlijke kijk op de gang van zaken. “De di-
recteur moet samen met de andere oversten aan tafel komen,
de vergaderingen bijwonen waarin men ernstig bespreekt wat
er te doen valt, oprecht en vrijmoedig met elkaar afspreekt.
Volgens de aard [van de zaken] en de behoeftes moet hij een
uitspraak doen en aandringen en de in het openbaar gegeven
terechtwijzingen niet sparen voor wie ze verdient. Dat is iets
wat men in het Oratorio nooit gedaan heeft.”
Als wij nu de verslagen van de vergaderingen van de raad
van het huis naast zijn opmerkingen leggen, dan stellen we
vast dat die raad werkelijk bijeenkwam en dat don Lazzero re-
gelmatig aanwezig was en zelf de verslagen schreef. Voor “de
maandelijkse bijeenkomsten” met de medebroeders geldt dat
echter niet. Tussen 8 januari 1878 en 17 oktober 1884 staat
inderdaad geen enkel verslag ingeschreven.26 Er werden ook
160

17 Pages 161-170

▲back to top


17.1 Page 161

▲back to top


herhaaldelijk beslissingen genomen, maar, zoals aangestipt in
het eerste deel van de studie, soms aarzelend en niet altijd op
een kordate wijze uitgevoerd.27 In hoeverre hij medebroeders
in persoonlijke gesprekken op hun plichten en tekortkomingen
wees, weten we niet. Wel weten we dat don Bosco tegen pu-
bliek gegeven persoonlijke vermaningen was.
4° Een vierde oorzaak van wanorde, spanningen en
malaise bestond in de onterechte inmenging van personen die
in het gymnasium eigenlijk niets te zoeken hadden. “Men
moet de medebroeders die geen uitstaans hebben met het
huis, alle contact met de jongens en de clerici verbieden. (…)
Zij waren het altijd die onenigheden veroorzaakten en de ver-
klikkers waren bij de jongens en de oversten, van wie zij gun-
sten en voorkomende behandelingen verkregen ten nadele en
tot ontmoediging van degenen die gehoorzaamden en werk-
ten.” Daarmee verdedigde hij gedeeltelijk het standpunt dat
don Lazzero al in 1879 ingenomen had.28 Slechts gedeeltelijk
omdat don Febraro een uitzondering maakte voor “de over-
sten van de Hoofdraad en voor enkele anderen aan wie de
directeur toestemming gaf”.
Eens te meer gaat het om een praktisch, alledaags aspect
waarvoor don Lemoyne in zijn beschouwingen geen aandacht
had. Dat neemt niet weg dat don Febraro zich wel eens kon
vergist hebben met de uitzonderingen die hij wilde toelaten.
Don Lemoyne zal rond diezelfde tijd schrijven: “De aanvaar-
ding en inschrijving van jongens voor het huis in Turijn han-
gen van teveel personen af: Cagliero, D. Rua, de prefect, de
directeur.”29 Don Rua en don Cagliero waren immers leden
van de Hoofdraad.
5° In zijn vijfde punt preciseerde hij een aantal zaken
die de directeur of de raad van het huis moest regelen. Hij
stelde: “De directeur of de raad van het huis moet erop letten
de bezigheden te verdelen volgens de krachten van ieder. Zij
161

17.2 Page 162

▲back to top


mogen niet gedogen dat iemand die voortdurend werk wei-
gert of taken die hem niet aanstaan, nadien als vlijtig beloond
en geprezen wordt door iemand die slechts oog heeft voor het
resultaat van een examen of het werk van een paar maan-
den.” Dat betekende niet dat hij een perfecte gelijkheid wou,
maar “de al te manifeste onrechtvaardigheid die in strijd is
met de natuurlijke gevoelens en de goddelijke wet en waarvan
ik weet dat ze verderfelijk is, stoot mij tegen de borst.”
6° Het volgende punt verraadt dat hij bij de taak- of
werkverdeling niet enkel aan “de fysieke kracht” dacht: “Men
moet het karakter, de capaciteiten en de verdiensten van de
personen nagaan, althans van hen die de belangrijkste amb-
ten [moeten] vervullen. Dat is nodig om de anderen niet te
ontmoedigen.”
Daarmee toonde hij weer hoe goed hij het hoofdstuk over de
directeur in het Reglement kende. Volgens artikel 13 hoort die
zorg inderdaad tot zijn taak.30 Tegelijk wist hij te relativeren.
7° De zevende bezorgdheid legt de vinger op een vol-
gens hem bijzonder nadelige zwakte in de organisatie van het
Oratorio. “Als men een schikking getroffen heeft en de taken
en bevoegdheden van de verschillende ambten vastgelegd
heeft, mag men ze niet ieder jaar naar willekeur veranderen,
zoals ikzelf de laatste 5 of 6 jaar heb zien gebeuren. Of als
men toch een verandering wil aanbrengen, dat men ze dan
tenminste openlijk kenbaar maakt. U zult me begrijpen als u
even zou denken aan wat er gedurende de laatste jaren met
de ambten van de prefect, de catechist, de studieleider en van
de andere oversten bij de scholieren gebeurd is. Mocht het
nodig zijn, zal ik er u uitleg bij geven.”
Aan die reeks van zeven wilde hij nog vele zaken toevoegen.
Maar hij liet het erbij: “Ik heb me voorgenomen niet over het
verleden te spreken. Het zouden nutteloze klachten zijn. Ik heb
162

17.3 Page 163

▲back to top


de oversten veel doen lijden, maar ikzelf heb nog veel meer
geleden omdat ik niet begrepen werd.”
ƒ Aandringen op zijn voornaamste voorstel
Daarna keerde hij nog eens terug op zijn hoofdbekommernis:
“Gesteld dat we zo een directeur hebben die werkelijk direc-
teur is, die autoriteit en tijd heeft, dan zullen we met hem de
secundaire zaken oplossen. Die betreffen het personeel, de
tucht, de boeken, de beloningen en de straffen. We zullen de
zaken zo regelen dat we elkaar niet tegenwerken en het ge-
voel voor deugdzaamheid bij de jongens niet ruïneren.”
Don Febraro verwachtte dus bijzonder veel helende invloed
van de aanstelling van een directeur die naar zijn opvatting
over de taak van een directeur echt directeur zou zijn. Dat was
voor hem prioritair. Al de rest secundair. Het valt wel op dat
hij onder die secundaire elementen, die wel de salesianen be-
treffen, zo goed al niets vermeldde van wat voor don Lemoyne
zo belangrijk was in zijn reeksen van tekortkomingen aan de
kant van de opvoeders. (16-17 en 23-25) Niet minder opval-
lend moet het zijn dat don Lemoyne zich in zijn eindredactie
aansloot bij de beschouwingen van onder meer don Febraro.
Ook van don Canepa wiens inzichten over de gewenste direc-
teur hierna nog volgen. Hij maakte inderdaad van een meer-
voud in de C-redactie: “alles voor allen te zijn, vaders voor de
jongens…” in het manuscript D een enkelvoud: “Dat de over-
ste alles voor allen weze”. (27) En daarmee bedoelde hij zon-
der de minste twijfel de directeur wiens positie na de terugkeer
van don Bosco zo onder vuur lag.
ƒ Enkele strikt persoonlijke reacties en bijkomende overtuigin-
gen.
Daarna voegde hij nog enkele overwegingen toe. Een ervan is
deze: “De jongens die bij ons komen, zijn over het algemeen
163

17.4 Page 164

▲back to top


goed en ook goed ingesteld. De oorzaken dat ze slecht wor-
den, zouden nu minder talrijk kunnen zijn dan in de eerste tij-
den, indien de malaise die ons teistert, onze krachten niet on-
dermijnde en de jongens niet opzadelde met hetzelfde gevoel
dat hen afwijzend doet staan tegenover het goede en ontvan-
kelijk maakt voor achterdocht.”
Met die opvatting lijkt hij in te gaan tegen de stelling van don
Bosco in de brief aan de jongens. De eerste oud-leerling Val-
frè mocht immers met zijn beschrijving van het speelplaatsge-
beuren die “vroegere tijden” ophemelen. Voor don Febraro is
het perfect mogelijk dat de zaken rond 1884 even goed, ja
nog beter zouden lopen. Als men maar de nodige maatrege-
len wou nemen. Daarnaast gebruikte don Febraro “achter-
docht”, een woord dat herinnert aan een kwalificatie die in de
brief aan de jongens voorkwam. Toen don Bosco het over een
kliekje had dat hij aan het wandelen zag, zei hij: “Zij praatten
fluisterend onder elkaar terwijl ze achterdochtig en boos-
aardig rondkeken.” (9) Dat had don Febraro tijdens de lectuur
door don Rua blijkbaar getroffen. En dat wilde hij beamen.
Dat don Febraro die tegenstelling en die kleine overeenkomst
bewust bedoeld heeft, kan natuurlijk betwijfeld worden. Vooral
de overeenkomst kan louter toevallig zijn. Heel duidelijk is
anderzijds dat hij totaal andere oorzaken in het midden bracht
dan don Lemoyne. Van doorslaggevende invloed van de sa-
mengevoegde tekst op don Febraro kan werkelijk geen sprake
zijn.
2.2 Inzending van don D. Canepa
Op dezelfde datum, 8 juni, schreef don Canepa, die twee
schooljaren lang (1882-1884) de catechist van de scholieren
in Valdocco was, zijn bijdrage.31 Hij was dus het tweede lid
van de raad van het huis die zijn medewerking verleende.
Ook hij verkoos een opsomming van punten. Om precies te
164

17.5 Page 165

▲back to top


zijn: negen. Het valt enigszins te verwonderen dat hij nog
meedeed, want het herhaald zoeken naar en spreken over
oorzaken was naar zijn mening vrij steriel geweest. Dat liet hij
don Bonetti al goed aanvoelen in het eerste punt van zijn in-
zending.
ƒ “1° Verleden jaar al stelde men voor de reden te achterha-
len waarom in de hogere klassen vertrouwen ontbrak en nu
nog ontbreekt?” Met die opmerking lijkt hij te verwijzen naar
de vergadering van 9 maart 1883. Toen boog men zich over
de vraag “Waarom de jongeren ons meer vrezen dan graag
zien.” Zonder resultaat.32
Hij moet zich toen in de discussie gemengd hebben, want hij
ging voort: “Wat ik toen antwoordde, antwoord ik ook nu.”
Als reden van die herhaling gaf hij op: “Ik doe dat des te
meer omdat ik het bevestigd zag in de brief die de heer don
Bosco vanuit Rome stuurde.” Met zijn beroep op de brief aan
de jongens bewees don Canepa dat hij tijdens de voorlezing
van don Rua inderdaad goed geluisterd had.33 Net zo goed
als don Febraro. Vertrouwen is inderdaad een thema dat Val-
frè in zijn commentaar na het eerste en uiterst positieve tafe-
reel op de speelplaats onmiddellijk in het centrum geplaatst
had. (6) Gebrek aan vertrouwen, ja wantrouwen is daarte-
genover wat Buzzetti als oorzaak van de malaise naar voren
schoof in zijn commentaar op het tweede luik van het negatie-
ve tafereel in de brief aan de jongens. (20) De aspecten ver-
trouwen en wantrouwen bleven ook verder in de brief uitdruk-
kelijk aanwezig. (33 en 38)
Met zijn autoriteitsargument bevestigt don Canepa impliciet
dat die brief voor hem werkelijk een brief van don Bosco was.
Het is veelbetekenend dat hij het thema van vertrouwen of
gebrek aan vertrouwen eruit pikte. Wat hij dan als oorzaak
van het gebrek aan vertrouwen aanduidde, doet echter wel
165

17.6 Page 166

▲back to top


even opkijken. De jongeren van die klassen “hebben geen
vertrouwen omdat zij de leerlingen van andere klassen de loef
afsteken in het kwaad bedrijven.” Ook het feit dat hij de oor-
zaak zonder meer bij de jongeren legde, zij het bij bepaalde
jongeren. Hun kwaad bestond hierin: “Hun overheersende
kwalen zijn de vuile praat, de slechte lectuur, enz. enz. enz.”
Hij liet het nochtans niet bij een loutere beschuldiging. Zijn in-
terpretatie en het drievoudige “enzovoort” lichtte hij toe met
een vergelijking tussen de jongens van de verschillende klas-
sen: “Mag ik een vergelijking maken tussen de derde en de
vierde gymnasiumklas?”
Uit zijn antwoord citeer ik enkele zinnen: “De derde is talrijker.
(…) De derde is oprecht. De vierde, heel weinige jongens uit-
gezonderd, maar werkelijk heel weinige, kijkt altijd achter-
dochtig naar de oversten en vermijdt elk contact tenzij in het
geval dat men het naar hun zin maakt. En hoe komt dat? Al
van in het tweede jaar schepten zij er genoegen in de ene of
de andere, ook een overste, te beschuldigen van onzedelijk-
heid. Die praat hield verleden jaar [hun derde] de hele tijd
aan en nu [in de vierde klas] moeten de oversten hen met
handschoenen aan behandelen om niet aangepakt te wor-
den. Het volstaat enkele minuten in hun klas te zijn om bij hen
een duivelse geest van tegenspraak, van jaloersheid waar te
nemen, waarmee zij vrijpostig elkaar beledigende namen ge-
ven. Als een goede leerling zich vergist: “Je bent een boontje,
een spion en je weet dat niet? Enzovoort: zodat de weinige
goeden overbluft worden door het grotere aantal slechten.”
En daarop voortbordurend: “Ik geloof dat ik niet overdrijf als
ik stel dat de 5de klas van volgend jaar nog slechter zal zijn
dan die van dit jaar als de mentaliteit van de huidige 4de zal
overheersen. Weinige jongens brachten [dit jaar] schade aan
de 5de toe. Velen van de tegenwoordige 4de klas zullen vol-
gend jaar nog meer schade veroorzaken. Hoe langer men
talmt, des te pijnlijker de ingreep zal zijn. En hoe schadelijker
166

17.7 Page 167

▲back to top


voor ons. (…) Om de 4de voor te bereiden moeten wij hetzelf-
de doen in de 3de. Het zijn er weinig, maar die weinige ach-
terdochtigen zullen de kop opsteken en ons grote last berok-
kenen.”
Zoals don Bosco en don Lemoyne in de brief aan de jongens
schoof don Canepa de schuld van het wantrouwen en de
slechte sfeer in het gymnasium de jongens in de schoenen.
Vooral de jongens van de 4de klas. Het betrof moeilijk gedrag,
namelijk hun “geest van tegenspraak en jaloezie”, maar ook
hun immoraliteit die zich manifesteerde in “vuile praat en ver-
derfelijke lectuur” en hun bijna ziekelijk aandoende beschul-
digingen van immoraliteit bij anderen. Zijn verlangen was de
klassen te zuiveren, niet een of meer klassen af te schaffen.
Misschien was don Canepa een van de oversten die don Bos-
co overtuigd had van de noodlottige verandering van de jon-
gens als ze in de 4de en 5de klas gekomen waren. Een veran-
dering die don Bosco bij de opening van de vergadering op 5
juni daadwerkelijk betreurde.
Aan de andere kant liet don Canepa onder bedekte termen
verstaan dat bepaalde opvoeders op het vlak van moraliteit
wellicht niet vrijuit gingen.34 Zo kwam hij dicht in buurt van de
tekst in het handschrift D over “zijn hart laten veroveren door
een schepsel en dat het hof maken”. (103) Daar lijkt hij echter
helemaal geen weet van te hebben gehad. Dat had hij wel bij
wat hij schreef over het waarneembare wantrouwen. Want dat
bracht hij inderdaad in verband met “de brief van don Bos-
co”, te verstaan als de brief die don Rua voorgelezen had.
Het delicate van de materie weerhield hem echter niet in het
spoor van don Bosco voor “ingreep” of tijdig wegsturen te
pleiten. Zelfs voor sommige leerlingen uit de derde klas.
167

17.8 Page 168

▲back to top


ƒ Van punt twee tot en met vijf, zelfs tot en met zes, deed hij
zijn beklag over de invulling van het directeurschap in het
Oratorio.
Zoals Febraro stelde hij in zijn tweede opmerking: “2°
Er moet een enkele directeur zijn. En die directeur moet de
christelijke liefde en de daadkracht van een vader hebben.
Maar zowel het ene als het andere zou nutteloos zijn als hij
niet te midden van de jongens aanwezig zou zijn, als hij de
rapporteringen over de jongeren niet direct van zijn onderge-
schikten zou krijgen en niet op het ogenblik zelf zou kunnen
reageren.” Dat alles is mogelijk want: “Het Reglement is klaar
en duidelijk. Het zou volstaan de zaken zo te regelen dat men
het kan naleven.”
De overtuiging dat de directeur overal aanwezig moet
zijn en dat hij de informatie uit eerste hand moet ontvangen,
deelt hij met don Febraro.
“3° De directeur is zo goed als overbodig als hij geen
direct contact kan hebben met de anderen. Zolang de prefect,
de studieleider, de leraren en assistenten ten gevolge van het
grote aantal [jongens] en de talrijke bezigheden zover van de
directeur verwijderd zijn dat ze veel tijd moeten verliezen om
een overtreding van de jongeren of een behoefte te signale-
ren, zullen de jongens niet terechtgewezen worden, zullen ze
geen toezicht krijgen en steeds slechter worden. Zulke directe
relatie is niet minder nodig voor de assistenten. Op dit ogen-
blik weten zij zelfs niet van wie ze afhangen. Of de directeur
of iemand aan wie hij de opdracht gegeven heeft, moet de
macht en de bekwaamheid hebben om het personeel in te
zetten. Heel in bijzondere wijze voor de assistentie.
En zodra men een probleem opmerkt, moet men prompt re-
mediëren. De regelmatige vergaderingen, maar dan met de
vrijheid van spreken ook voor de ondergeschikten, samen met
168

17.9 Page 169

▲back to top


de goede wil en de daadkracht van de oversten kunnen veel
kwalen genezen.”
Op de noodzaak direct in te grijpen borduurde hij
voort. “4° Als tussen de ene of de andere zich wrijvingen
voordoen, waarom ze dan laten voortduren en schade ver-
oorzaken en waarom niet zoeken om de zaak bij te leggen?
De een kaatst de bal naar de ander: moet ik dat doen of
moet hij dat doen? Hoewel men met zovelen is, komt men tot
niets, tenzij tot het afbreken van wat de andere doet. Dat zou
niet gebeuren als de directeur direct zou kunnen onderzoeken
waar het probleem zit en te werk gaan zoals hij oordeelt dat
het moet.”
Ten vijfde betrok hij er ook andere oversten bij. “5°
Het past dat de directeur over alle middelen beschikt om te
belonen, de prefect over die om te straffen. Men klaagt erover
dat er geen tucht heerst. Het Reglement zegt dat dit de be-
voegdheid van de prefect is. In het Oratorio was dat altijd de
taak van de studieleider. Aan wie van beiden komt het dan
toe? Als die zaak uitgeklaard is, weet men wie voor de tucht
moet instaan.”
Betreffende de bevoegdheid van de prefect had hij het bij het
rechte eind. Het Reglement van de Huizen had al in 1877 de
verantwoordelijkheid “voor de tucht van de jongens, de net-
heid en het onderhoud van het huis” in zijn handen gelegd.35
Of de afwijkende praktijk in het Oratorio ooit een officieel ka-
rakter kreeg, viel nog niet te achterhalen.36 Intussen was er
wel een artikel in het Reglement dat aanleiding tot misver-
stand en wrijving kon geven. Dat schreef het volgende voor:
“Als het geval zich voordoet dat men buiten de klas straf moet
geven of belangrijke beslissingen moet nemen, dan hoort men
het aan de studieleider of aan de directeur van het huis mee
te delen en het hem in handen te geven.”37
169

17.10 Page 170

▲back to top


Het zesde punt begon hij met de zware klacht: “De
plaats waar een medebroeder het meest aan zijn lot overgela-
ten wordt [zich het meest geïsoleerd voelt] is het Oratorio.”
Schuldig zijn de oversten. De oversten over het algemeen en
dus ook de directeur. Inderdaad: “Ondanks de vele oversten
is er geen enkele onmiddellijke overste die te rechter tijd een
beslissend woord kan spreken of even kan bemoedigen. Ie-
mand is bijvoorbeeld erg streng. Wordt hij gewaarschuwd?
Neen. Intussen roddelen de jongens en de medebroeders on-
der elkaar over die persoon en hij wordt door de oversten af-
gekeurd. Hijzelf weet er echter niets van. Een ander vervalt in
het andere uiterste en men laat maar betijen. Of hij wordt
gewaarschuwd, maar na verloop van tijd en wanneer men de
ongemakken nog slechts moeilijk kan verhelpen.”
ƒ Over de uitwijzing
Vervolgens gaf hij zijn standpunt betreffende het wegsturen:
“Het is een wreedheid met de wegzending van een jongen te
wachten tot hij ons alle bewijzen van zijn slechtheid gegeven
heeft. Men moet van jaar tot jaar in elke klas een overzicht
opstellen van de meest achterdochtige jongens en zodoende
de 4de en 5de die moeilijke kwestie besparen.”
Zijn opvatting en zijn voorstel komen heel radicaal over. Toch
lijken ze me te liggen in de lijn van de radicaliteit van don
Bosco en don Bertello. Oordeelde don Bosco tijdens de bij-
eenkomst op 5 juni immers niet dat “men niet krachtdadig
genoeg was in het terugsturen van sommige jongens”? Gaf
hij verder niet de opdracht “na te gaan hoe het huis kon ge-
zuiverd worden”? En pleitte don Bertello in diezelfde context
niet voor “strengheid” bij het wegzenden? Strengheid allicht
op te vatten als identiek met onverbiddelijkheid. Hun uitspra-
ken zijn niet zo vreemd. Beiden konden steunen op een artikel
dat - zoals hiervoor al aangehaald - door een beslissing van
het tweede Algemeen Kapittel geijkt werd en dat don Lemoyne
170

18 Pages 171-180

▲back to top


18.1 Page 171

▲back to top


naar aanleiding van de besprekingen in de Hoofdraad in zijn
tekst geïnterpoleerd en bekrachtigd heeft. (28) Waar het om
zedenfeiten ging was dat in die periode blijkbaar de heersen-
de opvatting over het wegsturen in het Oratorio.
Het is een standpunt dat een eind verwijderd ligt van de theo-
rie in het extra korte hoofdstuk over straffen in don Bosco’s
kleine werk over het Preventieve Systeem in 1877. Daar heette
het: “Waar mogelijk zal men nooit gebruik maken van straf-
fen.” Al staat er natuurlijk “waar mogelijk”. Van een nadere
omschrijving van dat “waar mogelijk” hield hij niet. Althans
niet in het kader van dat essentiële geschrift.38 In de praktijk
waren goede afspraken wel nodig. Die zijn dan ook te vinden
in het Reglement voor de Huizen (1877) en in de Besluiten
van het eerste Algemeen Kapittel (1878). Onder andere: “Als
men weet heeft van iemand die op het gebied van moraliteit
ergernis geeft, moet men hem onmiddellijk van de anderen
scheiden. En dan naar de familie terugsturen”.39 Het is moge-
lijk dat die onverbiddelijkheid ook beïnvloed werd door deze
uitspraak in het evangelie van Mattheus: “Maar als iemand
een van deze kleinen die in mij geloven aanleiding tot zonde
geeft, zou het beter voor hem zijn als men hem een molen-
steen om de hals hing en hem liet verdrinken in het diepste
van de zee. (Mt. 18, 6) Ook al sloeg die strenge veroordeling
in eerste instantie op aanleidingen gegeven door volwassenen
en hield ze geen rekening met de daarop volgende verzen
over de broederlijke vermaning. (Mt. 18, 15-17).
Als don Bosco in de vergadering van 5 juni zijn beklag erover
deed dat men niet energiek genoeg optrad, dan wekt dat het
vermoeden dat toch niet iedereen het eens was met de over-
heersende opvatting: doortastend, ja drastisch op te treden.
Wat doortastendheid ook mag ingehouden hebben, niet
iedereen zal met bepaalde vormen van onverbiddelijkheid ak-
koord gegaan zijn. Zou dat niet de reden zijn van de stelling-
name van don Francesia in zijn uitgeschreven verhandeling
171

18.2 Page 172

▲back to top


over de op te leggen straffen (1883)? Volgens hem “moest
iemand die doof bleef voor alle wijze maatregelen die be-
doeld waren om een jongen tot beterschap te brengen en die
doorging met ergernis en het slechte voorbeeld te geven,
zonder pardon weggestuurd worden.” Voorwaarden zijn ech-
ter: doof blijven en doorgaan. En dan wegsturen nog met
dien verstande dat “het zoveel mogelijk gebeurt op een ma-
nier die zijn goede naam respecteert.”40 Het is een alinea die
hij haast letterlijk van P.A. Monfat overschreef, maar die aan-
toont dat hij er op dezelfde wijze over dacht. De beschreven
tactiek is trouwens de handelwijze die echt bij het preventieve
systeem past.
ƒ Laatste twee opmerkingen die tot het ambt van de catechist
behoren
In zijn achtste en negende bedenking legde hij nog een paar
concrete zaken voor. “Zowel voor de oversten als voor de
jongens zou het passen dat de oefening van de goede dood
stipter en plechtiger zou georganiseerd worden.” Dat wilde
onder meer zeggen dat die bezinningsdag stipt elke maand en
goed verzorgd moest georganiseerd worden. En wat de jon-
gens in het bijzonder betreft, klaagde hij aan dat zij “geen
onderricht, geen predicatie op hun niveau kregen.” Dat laat-
ste lichtte hij toe: “In de kerk moet de predikant voor zeven of
acht verschillende soorten gehoor [tegelijk] spreken. Hij kan
onderwerpen die voor hen belangrijk zijn en een grote hulp
zouden betekenen en die zij ook graag zouden beluisteren,
niet in alle vrijheid behandelen. De openbare kerk is een ge-
luk voor de materiële hulp, maar een ongeluk wegens de
geestelijke nadelen.” Met die boutade sloot hij zijn negende
punt af en kwam daarmee dicht in de buurt van de idee van
don Bosco betreffende “catechismusonderricht op zondag om
de jongens te onderrichten volgens de eigen [pastoraal-
pedagogische] principes.”
172

18.3 Page 173

▲back to top


2.3 De bijdrage van don Secondo Marchisio
De derde reactie op de enquête kwam van don Marchisio die
in de jaren 1883-1884 prefect in het Oratorio was. Hij was
dus ook een van de belangrijke oversten van het huis en lid
van de plaatselijke raad. Op het einde van de brief aan de
jongens werd hem gevraagd ervoor te zorgen dat er blijd-
schap kon heersen in de eetzaal. (41) Hij leverde zijn zeven
beknopt geformuleerde inzichten op 9 juni in. Dus niets te
vroeg. Want op 9 juni stelde don Bonetti een samenvatting
op.41
Zijn eerste en bijgevolg heel intense verlangen ver-
schilde niet van dat van zijn collega’s: “Wij hebben behoefte
aan een directeur die werkelijk directeur is.” Dat wil zeggen
“iemand tot wie men zich altijd wenden kan en van wie men
een ja of een neen mag horen.”
In een derde punt voegde hij daar nog aan toe: “Een
enkele persoon moet het avondwoordje geven. In dat opzicht
moet hij, zou ik zeggen, scrupuleus zijn en nooit ontbreken.
De besluiten van het Algemeen Kapittel zeggen dat de direc-
teur moet spreken, wat ook het onderwerp is dat moet behan-
deld worden.”
Met die eisen interpreteerde hij een artikel in de besluiten van
het tweede Algemeen Kapittel erg streng. Dat had voorge-
schreven: “De directeurs moeten vooral onthouden dat de
korte toespraak ’s avonds voor het slapengaan een krachtig
middel is om de jongens ernstig te doen denken aan hun zie-
lenheil.”42
In zijn tweede aanmerking vond hij het nodig dat “de
raad van het huis om de acht dagen of ten minste om de
veertien dagen bijeenkwam.” “Dat zou, me dunkt, de mooiste
173

18.4 Page 174

▲back to top


band onder de oversten scheppen en het zekerste middel zijn
om de goede tucht onder de jongens te handhaven.”
Ook dat voorstel zou een wijziging of aanvulling in de Beslui-
ten van het tweede Algemeen Kapittel vereist hebben. Want
artikel 10 schreef de directeur voor: “Iedere maand en telkens
als er een belangrijke zaak moet behandeld worden, moet hij
raad houden.”43
Ten vierde gaf hij betreffende het ambt van catechist
een inzicht dat hij door ervaring verworven had. “De catechist
zou altijd een wat oudere persoon moeten zijn, opdat de jon-
gens meer vertrouwen in hem zouden kunnen stellen. Als men
dit jaar zo weinig heeft kunnen realiseren bij de jongeren, dan
is dat omdat zij niet weten in wie hun vertrouwen te stellen en
aan wie raad te vragen.”
Daarmee lijkt hij de catechist echter een uitzonderlijke beteke-
nis toe te kennen waar het om de geestelijke begeleiding van
de jongens ging. Een betekenis die eigenlijk ten nadele van
de positie van de directeur en van de verantwoordelijkheid
van de priesters in huis zou kunnen uitvallen.44
De vijfde aanmerking betrof nog eens de verantwoor-
delijkheid van de catechist, namelijk die ten opzichte van de
clerici. Die mochten, zo meende don Marchisio, maar doen
wat ze wilden en werkten niet altijd met de nodige waardig-
heid.
Vervolgens de zesde: “Veel zaken die beter niet zouden
geweten zijn, lekken gemakkelijk uit bij de jongens zonder dat
men te weten komt vanwaar en hoe.”
Tot slot nog een erg vervelende vaststelling: “De lokale
oversten zijn het onder elkaar niet al te eens. Het gevolg is dat
men de zaken vaak maar op hun beloop laat.”
174

18.5 Page 175

▲back to top


Dat was een oud zeer. In november 1882 klaagde men er al
over. Don Lazzero pakte het probleem toen wel omzichtig aan
door Monfat te citeren die de noodzaak “een te zijn en ak-
koord te gaan” in het licht stelde. En verliet in juli 1882 de
toenmalige prefect niet de vergadering? En is het niet een feit
dat de catechist van de scholieren op 16 november 1883 niet
aanwezig wilde zijn? En dat was in die periode precies don
Canepa.45 In zijn hiervoor besproken inzending was hij overi-
gens echt niet mals voor de directeur, don Lazzero.
2.4 Een vierde document
Onder de bijdragen heeft J.M. Prellezo ook een brief van een
zekere Tommaso Pentore, een vierentwintigjarige medebroe-
der-assistent, opgenomen, hoewel hij direct aan don Bosco
gericht was. Het is onduidelijk wanneer Pentore schreef, maar
de reden waarom hij zich tot don Bosco wendde, bekende hij
openhartig. Hij verkoos die weg omdat hij bang was voor
mogelijke gevolgen als andere oversten zouden ingelicht wor-
den over de inhoud van zijn brief. Hij vreesde zelfs een be-
paalde vorm van represaille, namelijk “uitwijzing uit het Ora-
torio op het einde van het jaar.” Omdat zijn brief echter ele-
menten bevat die als een bijdrage aan de enquête kunnen
beschouwd worden, leg ik hem hier voor.46
Gedurende zijn militaire dienst (1882-1883) verbleef
T. Pentore in het Oratorio en tijdens het schooljaar 1883-
1884 was hij er assistent. Daarom is het begrijpelijk dat hij
begon met het onderwerp assistentie. Hij ging er stevig tegen
aan: “Er is werkelijk gemis aan assistentie en een grote zorge-
loosheid tegenover het gedrag van de jonge scholieren. Dat is
niet omdat er te weinig assistenten zijn, maar omdat iedereen
zegt dat hij niet gesteund wordt door de overste. Die heeft
geen oren naar hun klachten. Integendeel, het schijnt dat hij
ongenoegen toont, als hij ziet dat men belang hecht aan de
175

18.6 Page 176

▲back to top


assistentie. Het is hoog tijd dat men die misverstanden uit de
wereld helpt.”
Met zijn klacht over het “gebrek aan steun vanwege de over-
ste” sprak hij eenzelfde aanvoelen uit als don Canepa met zijn
“zich geïsoleerd”, zich in de steek gelaten voelen.
Pentore wilde don Bosco overtuigen dat hij niet zomaar wat
uit zijn nek kletste. Daarom gaf hij een voorbeeld: “Geduren-
de meer dan veertien dagen brachten de leerlingen van het
5de jaar hun les- en studietijd en vooral de tijd na het mid-
dagmaal in de slaapzaal door. Zij lagen op bed met de
smoes dat zij samen de leerstof aan het herhalen waren. Toch
heeft men nooit maatregelen genomen, hoewel elk van de
vier oversten van het Oratorio ingelicht was, ja het met eigen
ogen gezien had. Don Febraro laat de armen zakken bij het
zien dat hij er voor alles alleen voorstaat. De anderen klagen
erover dat ze niet gesteund worden door de bevoegde instan-
tie. De directeur lijkt niets te ondernemen. Intussen worden de
jongens bedorven. Vandaag nog worden ze in de klas en op
de speelplaats bijna de hele dag alleen gelaten, zodat men ze
in alle schuilhoeken van het huis tegenkomt. Ook al twee
maanden en zelfs langer kan men iedere dag na het mid-
dagmaal de trap die naar de kamer van don Durando leidt en
naar boven naast de kleine kerk, vol jongens zien zitten met
het excuus dat ze aan het studeren zijn. Toch heeft niemand
het ooit publiek verboden.”
Het zijn zware aantijgingen tegen de voornaamste oversten in
het Oratorio. Don Febraro, de studieleider, uitgezonderd. In
het bijzonder tegen de directeur, don Lazzero, die volgens ge-
gevens in het eerste gedeelte van deze studie nochtans heel
wat pogingen ondernam om de assistentie te bevorderen, on-
der meer wat het misbruik van de trappen betreft. Hij was ech-
ter niet altijd succesrijk.47
176

18.7 Page 177

▲back to top


Omdat zijn brief niet gedateerd is, blijft het mogelijk dat T.
Pentore hem al veel vroeger en in andere omstandigheden
aan don Bosco bezorgde. Misschien ook pas later. Tijdens zijn
tweede jaar assistentie (1884-1885) bijvoorbeeld. Want hij
had het op de 5de klas gemunt. De klas waarover don Cane-
pa schreef dat in het schooljaar 1883-1884 “weinig scholie-
ren die klas morele schade berokkenden”, terwijl “velen uit de
4de dat het jaar daarop meer zouden doen”. Hoe dan ook het
“zich onttrekken aan de ontspanning op de speelplaats” ge-
beurde op grote schaal bij de vijfdejaars, die T. Pentore in het
vizier nam, en het gebeurde niet met fraaie bedoelingen.
Een tweede zaak die hij graag verbeterd zag, was de-
zelfde als die don Canepa en Marchisio aankaartten, namelijk
de frequentie van de vergaderingen. Toch legde hij in zijn
hoedanigheid van assistent eigen accenten: “Iedere maand
zou met ons assistenten en leraren samen met een andere
overste een vergadering moeten plaatsvinden om afspraken te
maken. Ook om een beter zicht te hebben op de plaatsen
waar assistentie nodig is en te voorkomen dat men de zaken
op hun beloop laat omdat niemand de last om op te vallen,
op zich wil nemen.”
We mogen veronderstellen dat hij met de allusie “samen met
een andere overste” de studieleider, met name don Febraro
bedoelde. Het Reglement voor de Huizen schreef inderdaad
voor dat de studieleider “de bedenkingen van de leraren en
assistenten betreffende de tucht en de moraliteit van de leer-
lingen moest aanhoren om hun de normen en de raad te ge-
ven die hij nodig achtte.” Die taak werd op het eerste en
tweede Algemeen Kapittel nader omschreven. “De studieleider
hoort iedere maand te vergaderen met de leraren en degenen
die de bijlessen geven of die op een of andere wijze betrokken
zijn bij de leiding van de studiën of de assistentie van de scho-
lieren.”48
177

18.8 Page 178

▲back to top


Eens te meer wordt duidelijk dat het in het Oratorio niet zo-
zeer aan reglementeringen ontbrak, maar aan doortastende,
vriendelijk overtuigende, stipt voorlevende en voorbeeldig sa-
menwerkende leidinggevende personen.
3. Samenvatting van de mondelinge en schriftelijke antwoor-
den op de rondvraag door don Bonetti
In de commissie die op 5 juni samengesteld werd en die op 9
juni ’s namiddags zou bijeenkomen, moest don Bonetti ver-
slag uitbrengen over de resultaten van zijn contacten met de
leden van de raad van het huis en met medebroeders ieder
afzonderlijk. Dat rapport schreef hij op 9 juni.49
ƒ De inleiding
De inleiding van zijn resumé bestaat uit een enkele zin: “Uit
het doorgevoerde onderzoek en uit de zaken die ik van de
voornaamste personen die met het onderricht of de assistentie
van de jongens belast zijn, gehoord heb, resulteert dat het
volgende noodzakelijk is.”
Daarmee geeft hij te kennen dat zijn samenvatting niet alleen
steunt op schriftelijke inzendingen, maar ook op privégesprek-
ken. Toch staat het vast dat zeven van de acht items van zijn
verslag ingegeven zijn door het voornaamste punt uit de
schriftelijk ingediende antwoorden, namelijk de situatie van de
directeur in het Oratorio. Verschillende bedenkingen komen
letterlijk overeen met zinnen uit de hiervoor behandelde in-
zendingen.
178

18.9 Page 179

▲back to top


ƒ Het corpus van het verslag
Zes punten wat de directeur betreft
- Al in het eerste punt kunnen we de verlangens en sug-
gesties van don Febraro, Canepa en Marchisio horen. Maar
evenzeer de eigen manier van verwoorden van don Bonetti:
“De directeur van het huis moet directeur kunnen zijn en ook
effectief zijn. Dat wil zeggen dat hij zijn autoriteit (gezag) moet
manifesteren op een manier dat de jongens weten dat hij hun
overste is en dat alle andere verantwoordelijken hetzij van de
school, hetzij van de discipline of van de assistentie niets an-
ders zijn dan de vingers van zijn hand of de armen van zijn li-
chaam.”
- In het tweede item legt hij uit hoe een medebroeder of
verscheidene medebroeders, met wie hij gesproken had, dat
manifesteren zagen. Via diverse impliciete citaten wordt een
boekje opengedaan met de verplichtingen van de directeur.
“Hij moet vaak tijdens de speeltijd aanwezig zijn, hij moet de
klassen bezoeken, kortom hij moet op al die plaatsen komen
waar zijn vingers, zijn armen, dat wil zeggen zijn helpers, ook
zouden moeten zijn.”
Die eisen kloppen met deze opgave uit de “Vertrouwelijke
aanbevelingen aan de directeurs”: “Zorg ervoor dat de jon-
gens je leren kennen en dat jij hen leert kennen. Breng daar-
om alle mogelijke tijd met hen door.” “Alle mogelijke tijd”
werd als “vaak” geïnterpreteerd.50 Verder stroken ze met een
besluit van het tweede Algemeen Kapittel. Dat had voorge-
schreven: “De directeur moet dikwijls door het huis lopen. Hij
moet de toestand van alles nakijken, binnenlopen in de ka-
mers, de keuken, de eetzalen en de kelder en hij mag niet na-
laten de werkhuizen te bezoeken waar die er zijn, om volledig
op de hoogte te zijn van de zaken.”51
179

18.10 Page 180

▲back to top


Het stipt nakomen van die voorschriften zou een aantal voor-
delen kunnen opleveren. Wat de jongens betreft: “Zijn aan-
wezigheid onder de jongens van het huis zou hen altijd meer
overtuigen dat hij hun hoofd is en het zou hem de gelegen-
heid bieden om tot een vertrouwensrelatie met hen te komen.”
Wat de salesianen betreft: “Zou hij een impuls geven aan zijn
ondergeschikten om zelf op hun plaats te zijn en zodoende
zou men het vroegere systeem weer doen opbloeien. Dat wil
zeggen het systeem dat don Bosco en de eerste oversten in
die gelukkige tijden toepasten. Zij brachten hun recreatie door
samen met de jongens hetzij pratend, hetzij spelend en zin-
gend en maakten daardoor het Oratorio als het ware tot een
gezin, een familie.” Zo geeft hij een persoonlijke duiding van
het eerste bruisende tafereel van de speeltijd uit de brief aan
de jongens. Een duiding die naast de interpretatie met de
woorden “de grootste hartelijkheid tussen de jongens en de
oversten” uit de brief mag staan.
De gedachte dat zijn aanwezigheid onder de jongens kan bij-
dragen aan het scheppen van een band van vertrouwen komt
dicht bij de betekenis van het aforisme van Valfrè in de brief
aan de jongens: “Familiariteit schept genegenheid en gene-
genheid wekt vertrouwen”. (7) Verder herinnert de wending
“die gelukkige tijden” zeker aan “de gelukkige dagen van het
oude Oratorio” uit het begin van de reeks intense verlangens
van don Bosco en aan “de mooie jaren”. Beide in de brief
aan de jongens. (38 en 18) Maar evenzeer roept ze de uit-
drukking “de vroegere gelukkige situatie” of letterlijk “het
vroegere geluk” (27) uit het eerste deel van de lange versie
op. De beschrijving van de gunstige invloed op het salesiaan-
se personeel bevat daarnaast een term die alleen in het eerste
gedeelte van de samengevoegde versie voorkomt. Zo: “het
vroegere systeem” of misschien letterlijk “het oude systeem”,
maar dan niet vergezeld van “opnieuw in voege brengen”,
wel van “doen opbloeien”. (27)
180

19 Pages 181-190

▲back to top


19.1 Page 181

▲back to top


Dergelijke overeenkomsten kunnen deels te danken zijn aan
een gesprek met een of meer medebroeders die goed geluis-
terd hadden naar de lectuur van de brief aan de jongens,
deels ook aan een onderhoud dat don Bonetti met don Le-
moyne, de secretaris van de Hoofdraad, had gehad. Ander-
zijds is het niet eens nodig aan een gesprek met don Lemoyne
te denken. De term “het oude systeem” was immers niet on-
gebruikelijk in Valdocco. Na een vergadering in oktober
1883 noteerde don Lazzero, zij het in een andere context en
met een andere toepassing: “Vandaag zou men graag het
oude systeem hervatten.”52
Suggestief is het einde van dat tweede punt van zijn verslag:
“Zij maakten van het Oratorio als het ware een gezin, een
familie.” In de Memorie biografiche legde don Lemoyne en-
thousiast vast hoe het Oratorio in zijn beginjaren “een echt
gezin was”. Daarnaast: “Tot eind 1858 beheerde en leidde
don Bosco het Oratorio zoals een vader het eigen gezin”.53
Het hoeft niet te verwonderen dat de zowat vijfentwintig jaar
ouder geworden salesianen van het eerste uur in 1884 nog
graag aan die “mooie tijd” terugdachten, dat ze soms heim-
wee naar de vroege familiale, ja huiselijke sfeer hadden.
- Het derde stuk van zijn resumé berust weer meer op de
inzending van de drie eerder vernoemde oversten. “Omdat de
directeur veel zaken door middel van de prefect, de studielei-
der, de catechist en de leraren moet doen, is het nodig dat hij
hen dikwijls rond zich verzamelt om van ieder van hen te ver-
nemen hoe het met de tucht en het gedrag van de jongens
gesteld is.” Weer legt hij uit welke voordelen daarmee ver-
bonden zouden zijn. “Op die manier raakt niet alleen hijzelf
geïnformeerd, maar kan hij ook alle anderen op de hoogte
brengen. Daardoor ontstaat eenheid in het bestuur en gebeurt
het niet dat een overste een jongen tegen wie een andere
overste heel zware beschuldigingen zou moeten inbrengen,
welwillend behandelt en prijst.”
181

19.2 Page 182

▲back to top


Met dat voorstel pikte hij gedachten op waarmee hij kon te-
gemoetkomen aan het verlangen van don Bosco op het einde
van de bijeenkomst op 5 juni. Toen gaf hij de opdracht te
denken aan “de indeling, verdeling en de regeling van de
ambten”.
- Vervolgens nam hij van Marchisio de aanmaning tot
regelmaat in het avondwoordje over. Hij deed het op een de-
licate en constructieve wijze. Hij motiveerde weer. Nu door de
opvoedkundige waarde van dat gebruik te belichten. “Met het
doel tot de deugd op te voeden, naar de vroomheid te bege-
leiden, de vinger op de wonde te leggen en de jongens te la-
ten beseffen dat de directeur van hun ziel houdt, zal hij de
taak om ’s avonds te spreken zelf opnemen. Hij moet er een
zaak van maken zijn woordjes met een overdacht doel te ge-
ven, dat wil zeggen zijn huis begeleiden op de weg naar mo-
raliteit en godsvrucht. Dat wil ook zeggen dat hij de betere
jongens laat horen dat zij hier in familie zijn en in hun huis en
als het ware in hun rijk en de slechten dat dit huis er niet voor
hen is en dat zij ofwel door hun gedrag zich waardig moeten
tonen ofwel ergens anders moeten naartoe gaan. Dat draagt
ertoe bij om de deugdzame jongens aan te moedigen, de
schuchtere kracht te schenken en de betreurenswaardige ge-
vallen te vernederen.”
In die verantwoording wordt aangegeven dat men de opvoe-
ding tot moraliteit op positieve en preventieve wijze bevorde-
ren kan. Ook vernemen we er waarschijnlijk hoe kenmerkend
het aspect “familie zijn”, zich thuis voelen in het Oratorio voor
don Bonetti was.
- In het zesde punt was de kwestie van de laksheid op
het gebied van wegzendingen aan de beurt. Een van de
grootste oorzaken ervan was de houding van de directeur.
Ofwel konden de ondergeschikte medebroeders bij hem geen
prompt gehoor vinden ofwel achtte hij zich niet vrij genoeg in
182

19.3 Page 183

▲back to top


zijn bestuur. Het gevolg was dat men in huis jongens verdroeg
die anderen tot kwaad verleidden. In de lijn van don Canepa
legde hij dan ook voor “dat men die jongens zou wegsturen
die het naaste jaar nog altijd een gevaar konden betekenen
als men tenminste niet wilde dat de besmetting zou aanhou-
den.”
- De zevende suggestie handelde over een zaak die niet
in de schriftelijke inzendingen voorkwam, namelijk het maan-
delijkse contact, rendiconto genoemd, met de clerici. Het
voorstel hield in dat het voor de clerici die een taak in het
Oratorio vervulden, zou gebeuren bij de directeur van het
huis waar zij ingezet waren. De fundering was: “Zo kon de di-
recteur de bekwaamheden en de bijzondere behoeftes van el-
ke clericus leren kennen. Daar kon hij dan gebruik van maken
voor de toekenning van de taken in huis.”
Dat voorstel sloot aan bij een artikel in de Besluiten van het
(eerste) Algemeen Kapittel: “De directeuren moeten ervoor
zorgen dat alle leden van de congregatie altijd hun maande-
lijkse rendiconto rustig en gewetensvol komen doen.”54
Met betrekking tot de catechist
- In het vijfde punt, dat tussen de bedenkingen over en
aanbevelingen aan het adres van de directeur een beetje ver-
loren staat, besteedde don Bonetti aandacht aan de opmer-
kingen van don Marchisio, don Febraro en andere mede-
broeders betreffende de rol van de catechist. “Er is een solide
catechist nodig. Iemand die kan onderrichten, maar dan met
de nodige voorzichtigheid en vooral iemand die zowel de
achting als de welwillendheid van de jongens weet te winnen.”
183

19.4 Page 184

▲back to top


Over het sacrament van de biecht en de geestelijke
begeleiding
- Ook het laatste onderwerp van zijn samenvatting komt
niet voor in de al voorgestelde schriftelijke bijdragen. Het gaat
over de noodzaak om het aantal biechtvaders te beperken.
Als motivering wordt daarbij aangevoerd: “Om de geestelijke
leiding niet in teveel handen te leggen en vooral niet in han-
den van priesters die onvoldoende ervaring hebben.”
ƒ Afsluiting
Voor de afsluiting van zijn samenvatting neemt hij nog een
gedachte over van don Febraro. Don Bonetti apprecieert zijn
opvatting dat “secundaire zaken” in orde kunnen komen
“wanneer men aan de directeur van het Oratorio maar de-
zelfde bevoegdheden verleent als die waarover de meeste an-
dere directeuren beschikken.” Dat laatste was trouwens al in
1879 de vurige wens van don Lazzero.55 In het zesde punt van
het verslag van don Bonetti is niettemin te horen dat “de di-
recteur [van het Oratorio] zich [nog altijd] niet voldoende vrij
voelde in zijn bestuur”. Tijdens de vergadering van de Hoofd-
raad op 5 juni had hij trouwens diezelfde klacht weten te ont-
lokken aan don Lazzero.
Nabeschouwingen bij de samenvatting van don Bonetti
Het kon moeilijk anders of het relaas van don Bonetti moest
het voornaamste thema van don Febraro, een heel belangrijk
gedeelte van de klachten van don Canepa en het eerste punt
van don Marchisio dik onderlijnen. Dat betrof de situatie,
houding en tekortkomingen van de directeur die zij in reliëf
geplaatst hadden. Dat pijnpunt overheerst alles. De andere
suggesties, waaronder het wegsturen van sommige jongens
en zelfs het bevorderen van de moraliteit, worden ermee ver-
184

19.5 Page 185

▲back to top


bonden. Dat laatste was nochtans op 5 juni de prioritaire op-
gave van don Bosco aan de commissie. Het woord “morali-
teit” komt maar terloops opduiken in het vierde punt van don
Bonetti. Andere elementen komen er nauwelijks aan te pas.
Het massieve voorstel van don Bosco, namelijk het gymnasi-
um tot apostolische school om te vormen al helemaal niet.
Dat is echter begrijpelijk omdat het niet direct tot de opdracht
van de commissie behoorde en bij de confraters in het werk
van Valdocco waarschijnlijk nog niet bekend was.
Dat toont nog maar eens aan hoe don Lemoyne bij de redac-
tie van zijn uiteenzetting eigenlijk bezig was geweest en nog
was aan een heel belangrijke oorzaak van het onbehagen en
de malaise onder de medebroeders voorbij te gaan.
Er is nog iets in het resumé en in de schriftelijke bijdragen dat
aandacht verdient. Naast het thema directeur is het onder-
werp wegzendingen in het begin van juni opvallend aanwezig.
Of liever, nog opvallend aanwezig. Het woordje “nog” is hier
werkelijk op zijn plaats, want volgens don Ceria hadden het
voorlezen van de brief aan de jongens en de contacten van
don Bosco met afzonderlijke internen “twee belangrijke uit-
werkingen.” Dat waren: “De start van een hervorming in het
leven van het Oratorio en de verwijdering van sommige jon-
gens die heel goed schenen te zijn.”56 Van die verwijdering
moet begin juni echter weinig of niets in huis gekomen zijn.
Anders had don Canepa niet meer zulke precieze voorstellen
gedaan en zou don Bonetti het onderwerp niet zo toekomst-
gericht opgenomen hebben. Dan had zelfs don Bosco op 5
juni het gebrek aan “energiek optreden” niet hoeven te be-
treuren.
Als er al een begin van heropleving te merken was, dan zal
het toen nog niet zo zichtbaar geweest zijn. Don Marchisio
begon zijn nuchtere opsomming immers met de zin: “Als de
zaken in huis niet zo vlotten.” Dat lijkt eerder een stijlfiguur om
185

19.6 Page 186

▲back to top


uit te drukken dat het er werkelijk niet goed ging. Wat dan
weer niet betekent dat het allemaal kommer en kwel was.
Integendeel. Don Ceria bericht: “Zondag 8 juni [1884], feest
van de Allerheiligste Drie-eenheid, bracht een nieuwigheid in
het Oratorio. Op die zondag viel de verjaardag van de eerste
H. Mis van don Bosco. Voor de eerste keer werd die heuglijke
gebeurtenis speciaal gevierd. Er was muziek in de kerk, een
speciaal diner, een concert van het muziekkorps op de speel-
plaats. In de eetzaal lazen de jongens enkele gelukwensen in
proza en poëzie voor. Don Lemoyne kwam het feestje opvro-
lijken met een geestig sonnet.”
We vernemen echter niet hoe don Bosco erbij betrokken was,
hoe hij zich voelde en of hij de aanwezigen kon toespreken.
4. De samenkomst van de commissie
In het overzicht dat P. Braido van de vergaderingen van de
Hoofdraad in de maanden na de terugkeer van don Bosco
opstelde, vermeldt hij niets over wat er op 9 juni gebeurde.
Geen wonder. In 1936 moest E. Ceria zich ook al teleurge-
steld tevreden stellen met deze notitie: “Over wat er tenslotte
beslist werd door de commissie die don Bosco benoemd had
om raad te geven betreffende middelen om de tucht in het
Oratorio te verstevigen, weten we letterlijk niets.”57
Verrassend genoeg heeft E. Ceria het in die context over
tucht, waar don Bosco duidelijk over moraliteit gesproken
had.
186

19.7 Page 187

▲back to top


5. Bijkomende bijdragen aan de rondvraag van don Bonetti
Of er een bijeenkomst van de commissie plaatsgehad heeft,
mag dan onzeker zijn, feit is dat zonder de minste twijfel don
Canepa nadien nog een paar ervaringen en bedenkingen
wilde overhandigen. Andere medebroeders, don Fumagalli en
don Ruffino, dateerden hun opiniestukken niet, maar verschil-
lende ideeën van hun bijdrage hadden nog geen invloed op
de samenvatting van don Bonetti. Daarom wil ik ook die in
een tweede groep geschriften behandelen.
5.1 De tweede inzending van don Canepa
Don Canepa die zijn eerste bijdrage in zeven haasten ge-
schreven had, moet vernomen hebben dat hij nog altijd aan-
vullingen kon inleveren. Hij geeft zelfs de indruk dat hij op de
hoogte was van het bondige verslag van don Bonetti. Hij leid-
de zijn aanvulling op 13 juni als volgt in: “Ik schrijf een kleine
toevoeging bij het rapport.”58 Dat is precies het woord dat
don Bonetti in de titel van zijn samenvatting gebruikt had.
Als men het op de keper beschouwt, had hij slechts nog één
aspect toe te voegen, namelijk “De doorslaggevende oorzaak
van de ergste wanordelijkheden bestaat hierin dat niemand of
bijna niemand de hatelijke taken op zich neemt.” De reden
daarvan was: “Dat gebeurt omdat de ondergeschikten, tel-
kens als zij iets rapporteren, uiteindelijk ongelijk krijgen. De
jongens die kunnen steunen op het gelijk dat zij van de over-
sten krijgen, hebben maling aan wie hen zou moeten bevelen
en het recht zou kunnen en moeten hebben om gehoorzaamd
te worden.” Om zijn klacht kracht bij te zetten, raadde hij don
Bonetti aan: “U kunt u bevragen bij de clerici en u zult horen
dat het om een algemene klacht gaat.” Hij deed dat waar-
schijnlijk omdat de clerici meestal erg jong waren, geen of
slechts weinig ervaring hadden en bijgevolg vaker met on-
aangename situaties geconfronteerd werden en dus hulp no-
187

19.8 Page 188

▲back to top


dig hadden. Tot overmaat van ramp pakten bepaalde over-
sten de zaken nog verkeerd aan. Dat horen we in zijn vragen:
“Zelfs al had de clericus ongelijk, gaat het dan op hem dat te
zeggen en het te verklaren in aanwezigheid van de jongens?
Zou het niet beter zijn ieder persoonlijk zijn deel te geven,
maar in tegenwoordigheid van de jongens de clericus altijd te
steunen?”
Don Canepa wond er geen doekjes om en legde niet mis te
verstaan de schuld bij de salesianen, in het bijzonder bij de
oversten. Zij zijn het onderling niet eens. Zij trekken niet aan
hetzelfde zeel. Daar profiteren de jongens van. Wie hij met
“oversten” eigenlijk op het oog had, is niet zo duidelijk.
Waarschijnlijk ging het om de directeur, de prefect en de stu-
dieleider, die hij in zijn eerste bijdrage vermeld had. Ze werk-
ten niet bepaald optimaal samen. Dat was trouwens ook de
klacht van don Marchisio over de “lokale oversten”. Daar
kwam nog bij dat hun bevoegdheden niet altijd klaar omlijnd
of afgesproken waren en dat men op elkaars terrein kwam.
Verder was dit zijn persoonlijke ervaring: “Als een (andere)
overste het op zich neemt om het geval te onderzoeken en de
zaken te behandelen zoals ze moeten behandeld worden, dan
haalt hij zich enkel de haat en de kritiek van de jongens op de
hals. Want weer een andere overste kiest de kant van de jon-
gens. En als er een gunst te verlenen valt, dan geeft men die
aan zulke kerels.” We mogen aannemen dat hijzelf de overste
was die het goed bedoelde. Dat zal hij hierna nog openlijker
laten horen. Zijn ongenoegen over dat stokken in de wielen
steken, gaf hem deze opmerking in: “Geloof me, in het Ora-
torio zijn we met teveel en omdat we met teveel zijn, gebeurt
er niets.” Daarmee versterkte hij zijn opvatting in de vorige in-
zending: “Omdat we met zo velen zijn, komt men tot niets.”
Dat was overigens een overtuiging die hij deelde met don Fe-
braro.
188

19.9 Page 189

▲back to top


Daarom moesten naar zijn mening “de ambten goed om-
schreven worden en moest iedereen binnen zijn eigen sector
kunnen optreden. Altijd natuurlijk in verstandhouding met de
directeur en met de anderen aan wie het toekomt. Halve
ambten ruïneren het hele ambt.”
Doortastend optreden is echter voor niemand een sinecure.
Opvoeders doen het niet graag en als het kan, laten ze het
liever aan een andere over om de kastanjes uit het vuur te ha-
len. Die wetenschap bracht hem terug naar wat hij in het be-
gin schreef. Volgens hem moet daarom “de haat [de afkeer]
van de jongens zich op één persoon [kunnen] concentreren en
niet op alle oversten.” “Anders”, zo stelde hij, “zijn wij er
slechter aan toe dan in de staatsgevangenis [van Turijn].” Don
Canepa schuwde straffe uitdrukkingen niet. “Die ene persoon
moet over de middelen beschikken om te handelen en moet
de vrijheid hebben om te handelen. In de huidige stand van
zaken laadt niemand de haat op zich. Het is enkel zo dat de-
gene die zijn plicht wil doen, uiteindelijk moet wanhopen iets
te kunnen bereiken, want heel het beleid is ontwricht. Wat mij
betreft, ik beken dat ik bepaalde wanordelijkheden die dan
nog herhaaldelijk voorkomen, in geweten niet kan verdragen.
Toch moet ik ze aanzien, omdat hij die ze zou moeten verhel-
pen, ofwel niet wil ofwel…”
Wie hij met die ene persoon bedoelde, is niet zo duidelijk. In
het vijfde punt van zijn inzending op 8 juni herinnerde hij er-
aan dat volgens het Reglement de prefect verantwoordelijk is
voor de tucht en het straf geven tot zijn taak behoort. Ander-
zijds voegde hij eraan toe dat in het Oratorio de tucht altijd
praktisch in de handen van de studieleider gelegen had. En
dat was toen don Febraro.
Vrij bitter en sarcastisch klinkt zijn uitdaging: “Stel dat ik zou
willen dat de jongens me graag zien en een ander zou dat
ook willen, wat moet er dan gebeuren? Niet letten op de
189

19.10 Page 190

▲back to top


wanordelijkheden van de jongens, er niet over spreken of hun
gelijk geven. Dat zijn de wateren waarin wij in het Oratorio
zwemmen. Ik geloof dat u alles wat ik de vorige keer wilde
zeggen, daarmee kunt samenvatten.”
Met andere woorden leraren, assistenten en oversten schijnen
goede maatjes te willen zijn met de jongens, hen te vriend wil-
len houden, sympathiek te zijn. Daarom schuwen ze het vuile
werk van optreden, vermanen en straffen. Dat laten ze aan
anderen over en zo gebeurt er niets en doen de jongeren
maar wat ze willen.
Bij zijn uitdaging zou men een uitlating van G. Buzzetti uit de
brief aan de jongens kunnen horen doorklinken. Gebruik ma-
kend van een suggestie van don Bosco liet don Lemoyne hem
immers zeggen: “Bijgevolg worden zij meer gevreesd dan
graag gezien.” (20) Het is echter mogelijk dat don Canepa,
als heel ernstige man, nog altijd onder de indruk was van de
vaststelling tijdens de vergadering op 9 maart 1883. Daar
had men in de raad van het huis zich afgevraagd: “Waarom
vrezen de jongens ons meer dan ze van ons houden?” En ze
waren er niet uitgeraakt.59 Maar nog eerder ligt het voor de
hand dat hij de inhoud van de verhandeling over het Preven-
tieve Systeem in de opvoeding van de jeugd beheerste. In het
vierde hoofdstukje had don Bosco geschreven dat de opvoe-
der moet zorgen dat de leerlingen hem graag zien, als hij wil
dat ze ontzag voor hem hebben.60 Daarbij gebruikte don Bos-
co “farsi amare”, net wat don Canepa op 13 juni ook deed.
Niet minder scherp dan zijn veronderstelling is de nota bene:
“Als men een jongen wil straffen, is het niet goed te wachten
tot langdurige overwegingen, onderzoeken enz. gebeurd zijn.
Men kan geloof hechten aan de rapporten die men van de
medebroeders krijgt. Sommige onderzoekingen en overwe-
gingen duren tot het einde van het jaar. Wat rampzalig is. En
men oogst…”
190

20 Pages 191-200

▲back to top


20.1 Page 191

▲back to top


In die toevoeging is don Canepa erg concreet. Tegelijk raakt
hij een heel gevoelig punt aan. Misschien maakte don Le-
moyne een allusie op zijn handelwijze via de pijnlijke vaststel-
lingen, die don Bosco formuleerde tijdens het bekijken van het
tweede luik van het speeltijdgebeuren in 1884. Een van de
negatieve punten, die aan de C-redactie toegevoegd werden,
luidt immers: “Een zeldzame overste gaf waarschuwingen,
maar op dreigende toon en dan nog vrij zelden”. (17) Als don
Canepa dat had kunnen lezen zou hij wel gesteigerd hebben.
Hij zag het beslist anders, hoewel hij het allicht niet altijd bij
het rechte eind had. Don Marchisio achtte hem als vijfentwin-
tigjarige blijkbaar te jong voor het ambt van catechist. Schreef
hij niet: “De catechist zou altijd iemand van een zekere leeftijd
moeten zijn”? Dat wil zeggen een zekere ervaring hebben. In
zijn samenbundelend rapport nam don Bonetti dan dit op: “Er
is een solide catechist nodig, die natuurlijk moet kunnen on-
derrichten, maar met de vereiste voorzichtigheid.”
Het wordt almaar duidelijker dat precies elementen die don
Lemoyne en don Bosco in de uiteenzetting en de brief niet in
aanmerking genomen hadden, oorzaak waren van de malaise
in Valdocco. Ze wogen zwaar door bij de medebroeders. Ze
waren vooral van organisatorische aard. De keuze van de
hoofdverantwoordelijken was niet altijd gelukkig: te jonge
mensen, te weinig gevormde salesianen, karakterieel niet ge-
makkelijk in de omgang met anderen. Er waren teveel mede-
broeders in de opvoedingsgemeenschap. Ze liepen elkaar
voor de voeten. Ze hadden te weinig om handen en werden
volgens Febraro “verspreiders van onenigheid” en “verklikkers
bij de jongens en de oversten”.
Bovendien had de directeur te weinig gezag. Hij nam de lei-
ding niet kordaat genoeg in handen. En hij hield onvoldoende
voeling met zijn “ondergeschikten”, zodat velen zich niet ge-
191

20.2 Page 192

▲back to top


steund of begrepen voelden en een aantal dingen niet ge-
beurde of in het honderd liep.
Dat alles is ook terug te vinden in de rapporten van twee an-
dere medebroeders: don Fumagalli en don Ruffino.
5.2 De opvattingen van don Fumagalli
Don Fumagalli was in het schooljaar 1883-1884 viceprefect
in Valdocco. De inleiding van zijn bijdrage kon niet korter,
maar ook niet puntiger: “Enkele oorzaken van de verschillen-
de wanordelijkheden die in huis voorkomen.” Hij valt met de
deur in huis.
- Zijn eerste punt is in het voordeel van de jongens en in
het nadeel van de oversten en de directeur. Eens te meer dus.
“De jongens zouden bereid zijn het goede te doen als zij
maar een centrum hadden waarnaar zij zich konden richten.”
Hij bedoelde een centrale persoon. “Zij zien zich echter in een
grote oceaan van oversten en weten helemaal niet tot wie zij
zich moeten wenden om goede raad, een vermaning of een
correctie te krijgen. Daarom beslissen zij met niemand te
spreken.” Het beeld van de oceaan geeft nog een duidelijker
inzicht in de situatie dan het zakelijke “teveel” van don Cane-
pa en de “vele oversten” van don Febraro. Er zijn teveel refe-
rentiepunten, teveel referentiepersonen. Dat is voor hem de
voornaamste bron van wanorde, wrevel en spanningen.
Aan de andere kant was het beeld van de oceaan misschien
wel overtrokken. Hoewel, in het verslag van de grote bijeen-
komst op 16 november 1882 noteerde don Lazzero de aan-
wezigheid van “circa 35” personeelsleden. Waarschijnlijk met
de salesianen die bij de vakleerlingen werkzaam waren erbij.
Een Ierse scholier had het in augustus 1882 over maar 13-14
oversten in het gymnasium.61 Dat zegt misschien meer over
192

20.3 Page 193

▲back to top


zijn perceptie van de situatie dan over de realiteit in het hele
Oratorio.
Hoe dat centrum, die centrale figuur moet functioneren, kon
don Fumagalli niet beter uitleggen dan door naar het verle-
den te verwijzen. Hoewel hij in het begin van de jaren zeventig
in Borgo San Martino schoolliep en pas in 1876 de eerste ge-
loften aflegde, lijkt hij de rol van don Bosco in Valdocco goed
te kunnen inschatten. Of zou hij eerder onder invloed van wat
hij had horen vertellen, het verleden idealiseren? Als echte,
altijd aanwezige directeur heeft hij don Bosco eigenlijk niet
meer gekend. Van 1876 tot 1879 had don Lazzero immers
don Rua opgevolgd als vicedirecteur, maar in feite was hij van
toen af de directeur. Van 1880 tot 1886 droeg hij ook offici-
eel de titel van directeur. Hoe dat ook was, don Fumagalli
schreef dat “het goed zou zijn dat allen zich tot de dierbare
vader don Bosco zouden kunnen wenden.” Toch moet hij een
realist geweest zijn, een man die openstond voor noodzakelij-
ke veranderingen en daarom don Lazzero een steun in de rug
wilde geven. Die indruk wekt hij met het vervolg: “Dat is nu
echter eenmaal onmogelijk. Het is bijgevolg nodig dat ie-
mand hem vertegenwoordigt en dat die niet alleen bij naam,
maar ook feitelijk degene is aan wie de jongens gemakkelijk
ieder probleem kunnen toevertrouwen en van wie zij vaderlijke
terechtwijzingen, raadgevingen en vermaningen die voor hun
tijdelijke en geestelijke behoeften nuttig zijn, kunnen verkrij-
gen.”
Don Fumagalli weidde niet uit over de redenen waarom hij
oordeelde dat men zich niet meer tot don Bosco kon wenden.
Een van de oorzaken zal zeker diens verslechtende gezond-
heidstoestand geweest zijn, maar ook zijn afwezigheden uit
het Oratorio en zijn talrijke andere bezigheden. Die laatste
feitelijkheden verhinderden al langer frequent contact met
jongens en medebroeders. Als we mogen veronderstellen dat
don Bosco zelf suggesties heeft gedaan voor de aantekenin-
193

20.4 Page 194

▲back to top


gen in het manuscript B, dan mogen we ook besluiten dat hij-
zelf zich van die veranderde situatie bewust was. (18-19) De
uitspraak van don Fumagalli moet dan ook de wenkbrauwen
doen fronsen bij de berichten van don Ceria over de feiten na
de thuiskomst van don Bosco. Hij noteerde enthousiast: “Na
zijn terugkeer werd het een processie van jongens naar zijn
kamer.” En: “Zodra hij de meest dringende zaken afgehan-
deld had, begon de heilige dagelijks een paar uurtjes aan de
ontvangst van jongens te besteden.”62
Don Fumagalli zag heel goed waar het schoentje wrong, na-
melijk in de tegenstelling “bij naam” en “feitelijk”. Gevat illu-
streerde hij hoe noodzakelijk zo een directeur is: “Ik zeg dat
omdat men van een jongen uit een hogere klas al het ant-
woord gekregen heeft [toen hij repliceerde]: Wie is de direc-
teur?” Meteen deed hij een deugdelijk voorstel om het pro-
bleem op te lossen: “Zo een vraag [als antwoord] toont klaar
aan dat de leraren en assistenten in de klas of op de speel-
plaats nooit of slechts zelden over de directeur spreken. Ze
doen hem niet kennen en ze zorgen er niet voor dat de jon-
gens naar hem toegaan en hem graag gaan zien. Ze doen
zijn deugden niet waarderen zoals het hoort, hoewel dat hun
strikte plicht is. Als alle jongens de directeur genegen waren,
zou hij hen gemakkelijk veel meer op weg kunnen zetten naar
don Bosco en de andere oversten van de Hoofdraad en zo
een waarachtige en heilige eenheid vormen.”
Voor don Fumagalli ligt de oorzaak duidelijk minder bij het in
gebreke blijven van de directeur dan bij de handelwijze van
de leraren en assistenten.
- De tweede oorzaak gaat over “Gebrek aan assistentie
tijdens de speeltijd”. Daarmee kwam hij in de buurt van het
eerste onderwerp van de assistent T. Pentore. Don Fumagalli
formuleerde het zo: “In plaats van tijdens de ontspanning on-
der de jongens aanwezig te zijn, verkiezen de medebroeders
194

20.5 Page 195

▲back to top


met elkaar te wandelen en te praten. Als men hen er af en toe
opmerkzaam op maakt dat die manier van doen niet conform
ons Reglement is, komen ze af met het excuus dat zij het niet
aandurven zich onder de jongens te begeven. Ofwel vrezen zij
dat zij, als ze zich onder hen mengen, als indringers zullen be-
stempeld worden en men hen zal laten staan, ofwel weten zij
niet waarover praten.”
Het is een passage die wel eens aangehaald wordt om aan te
tonen dat de schrijver de lange versie van don Lemoyne ken-
de. Dan verliest men echter twee dingen uit het oog. Ten eer-
ste dat het vaker gebeurde dat men het salesiaanse personeel
moest wijzen op de plicht tot assisteren tijdens de speeltijd in
plaats van zich afzijdig te houden. Het was bijvoorbeeld de
klacht en de reactie die op de vergadering op 15 november
1882 te horen waren: “De speeltijd niet onder elkaar door-
brengen, maar met de jongens.”63 Ten tweede dat don Le-
moyne in de C-redactie enkel het wandelen vermeldde. Het
praten komt er maar in de eindredactie bij. Die passage is
overduidelijk een latere toevoeging, zoals overigens een paar
andere in de reeks van acht tekortkomingen in zijn tekst voor
de salesianen. Bij hem is er verder geen sprake van aange-
voerde excuses, wel enerzijds van enkele goedwillende salesi-
anen en anderzijds van een kliekje jongens dat opzettelijk elk
contact vermeed. (16 en 17) Zo legde hij een flinke portie
schuld bij de jongens.
Al even erg of nog erger was voor don Fumagalli deze vorm
van verwaarlozing: “In de klassen, vooral in de hogere, ge-
beurt het dikwijls dat men de jongens laat binnengaan en een
halfuur en zelfs langer zonder assistentie laat. Aan zichzelf
overgelaten begaan ze erge wanordelijkheden. De betere
jongens klagen erover dat zij, als ze een beetje willen stude-
ren, verplicht zijn de klas te verlaten en zich terug te trekken
onder een of andere portiek om een beetje rust te vinden en
geen tijd te verliezen. En als men hun vraagt waarom ze niet
195

20.6 Page 196

▲back to top


in de klas zijn, antwoorden ze op staande voet: wie kan het bij
zoveel lawaai en wanorde uithouden? Er is geen leraar, geen
assistent en men maakt er lawaai van…”
Ook in die illustratie is er enige gelijkenis met de voorbeelden
van T. Pentore.
Die leraren en assistenten bleven dus zwaar in gebreke tegen-
over een artikel van het Reglement: “De leraar moet ervoor
zorgen stipt op tijd in het klaslokaal te zijn om wanordelijkhe-
den die voor en na de les voorkomen, te verhinderen.”64
De verwaarlozing van de assistentie kende haast geen gren-
zen. “Gedurende de zangles ’s avonds in de wintertijd ziet
men vaak jongens vrij de trappen op en af rennen en tot nu
toe heeft niemand eraan gedacht om iets te doen aan die on-
gepaste situatie.”
De niet te dulden aanwezigheid van jongens op de trappen
[don Fumagalli] of in schuilhoeken [T. Pentore] was een vaker
voorkomende overtreding. Men moest er onder andere ook in
vroegere jaren tegen optreden.65 T. Pentore ergerde zich
trouwens ook aan het ongeoorloofde gebruik van bepaalde
trappen en het feit dat men niet openbaar ertegen optrad.
Over die grove tekortkomingen op het vlak van de assistentie,
dat essentiële element in de opvoeding in de geest van don
Bosco, is niets terug te vinden in de samenvatting van don
Bonetti. Evenmin iets over de derde en vierde klacht van don
Fumagalli. Dat lijkt erop te wijzen dat zijn inzending nog niet
klaar was voor 9 juni.
- In een derde punt deed hij er zijn beklag over dat de
les in beleefdheid, die wekelijks moest plaatsvinden, niet ge-
geven werd. In zijn vierde pakte hij de praktijk van de waar-
schuwingen aan: “Men geeft waarschuwingen, maar men
196

20.7 Page 197

▲back to top


dringt er niet op aan dat ze ook in praktijk omgezet worden
en opgevolgd. Met het gevolg dat de jongens weinig of geen
waarde hechten aan welke waarschuwing dan ook die de
oversten hun geven.”
- Met de vijfde opmerking boog hij zich over de onenig-
heid bij het weigeren en toestemming geven. Het was een er-
gerlijk gegeven dat ook don Canepa in zijn toevoeging op 13
juni bekritiseerde, waar hij schreef dat de jongens er zich niets
van aantrokken. Het zat don Fumagalli werkelijk hoog: “Het
doet de jongens veel kwaad als ze zien dat de oversten niet
op dezelfde manier optreden (het spijt me het te moeten zeg-
gen, maar ik plaats het tussen twee haken, ik bedoel de geest
van tegenspraak). Een overste weigert een jongen een zekere
gunst, een bepaalde toelating, omdat hij dat passend vindt en
een paar minuten later wordt dezelfde zaak toegestaan door
een andere overste. Het gevolg is dat de jongens met de
oversten en hun waarschuwingen heimelijk lachen. (…) Dat
bewijst nog eens de noodzaak dat ieder bevel, iedere weige-
ring of toelating van een enkel punt moet uitgaan.” Hij maak-
te dus van die kwestie tussendoor handig gebruik om zijn be-
schouwingen in het eerste item kracht bij te zetten.
Wat hij niet deed, is zich uitspreken over mogelijke beweegre-
denen van die handelwijze. Was het uit jaloersheid? Was het,
om de woorden van don Lemoyne te citeren, omdat men “zijn
hart liet veroveren door een schepsel?” (24-25) Daar lijkt don
Fumagalli niets over gehoord te hebben.
Zijn scherpe opmerking over het lachen of spotten met be-
paalde oversten heeft don Lemoyne overgenomen in een sa-
menvatting die ik hierna nog behandel. De bewoording van
don Fumagalli hebben don Lemoyne er zo te zien toe ge-
bracht de gegevens van het handschrift B uit te breiden met
de negatieve gevolgen van “misprijzen voor de oversten en
aanleiding tot heel erge wanordelijkheden.” (27)
197

20.8 Page 198

▲back to top


- De beschrijving van wantoestanden ten gevolge van de
onenigheid bracht hem op de idee in een zesde opmerking
een woord te wijden aan “het ontbreken van naastenliefde”.
“Bij het zien dat de dingen de verkeerde richting uitgaan,
zouden enkele medebroeders die vol goede wil, en vol heilige
ijver voor het welzijn van de zielen zijn, zich te midden van de
jongens willen gooien en hun een beetje goed doen. Maar zij
wagen het niet meer omdat zij na een paar pogingen in die
zin zich de vernederingen van anderen (het spijt me het te
moeten zeggen: van oversten) op de hals haalden...” De drie
gedachtepuntjes betekenen allicht: “Zo blijft men maar aan-
modderen, zo laat men de zaken maar in het honderd lopen.”
Weer eens verraadt de tekst tussen haken hoe zwaar dat op
zijn maag lag. Niet alleen bij hem, maar ook bij de assistent
Pentore, die zag hoe men maar liet betijen, en bij don Mar-
chisio in zijn zevende opmerking.
De interpretatie dat de zaken in het honderd lopen bevat een
uitdrukking die lijkt op een zin die don Francesia gebruikte in
zijn verhandeling over de op te leggen straffen.66 Een uitdruk-
king die hij ontleende aan het boek van Monfat dat ook veel
medebroeders in Valdocco voldoende kenden.
Met “zich erin gooien” gebruikte don Fumagalli hetzelfde
woord als don Bosco tegenover don Lazzero in een vergade-
ring op 5 juli. Dat zegt wel iets over de aanpak, de manier
van spreken van don Bosco.
Ook hier vertoont de tekst van don Fumagalli een zekere ge-
lijkenis met een element in de uiteenzetting van don Lemoyne.
Namelijk met het zevende gunstige gevolg van de “elektrische
stroom van vertrouwen tussen de jongeren en de oversten” in
de tekst voor de salesianen. (25) Bij Fumagalli is er echter
geen verband met “menselijk opzicht”, maar met pijnlijke er-
varingen. Toch is invloed van don Fumagalli mogelijk omdat
198

20.9 Page 199

▲back to top


don Lemoyne juist diens bijdrage en die van don Ruffino bun-
delde. Dat zal hierna onder 5.4 nog aan bod komen.
- Pas had hij die reeks van zes met “D.F.S.” [don Fuma-
galli Serafino] ondertekend, of er vielen hem nog twee zaken
in die ook oorzaak van wanordelijkheden waren.
° De eerste betreft die andere doorn in het oog: het weg-
sturen van jongens. Zoals don Canepa oordeelde hij dat men
teveel geduld oefende of liever laksheid aan de dag legde
met het buitenzetten van sommige jongens. “Men duldt de
slechte jongens veel te lang. Dat gebeurt ofwel omdat ze door
rijke mensen [letterlijk “magnaten”] aanbevolen werden, ofwel
omdat ze van buiten uit en zelfs van binnen uit beschermd
worden. Men zou hen onmiddellijk moeten doorsturen en zo
de worm onder de anderen verwijderen. Dan zou men niet
hoeven te jammeren over het bederf van zoveel andere jon-
gens.” En dan weer zo een tussenzinnetje: “Schuld hebben de
oversten”, waarmee hij een flinke veeg uit de pan gaf. “Dan
zou niet voorvallen wat bijna altijd weer gebeurde, namelijk
dat men naar het einde [van het schooljaar] vijf of zes jongens
moet wegsturen, omdat men bij het begin van het schooljaar
een jongen niet heeft willen verwijderen. Op dat punt klagen
goede jongens zelf. Ze begrijpen niet dat men roofzuchtige
wolven duldt die men niet eens zou behouden in een college
dat door leken bestuurd wordt, in een college van de staat.
Hier houdt men hen en is nog vriendelijk tegenover hen ook,
alsof het jongens waren die alle achting verdienen. Vaak kent
men hun zelfs gunsten toe, die men aan de betere jongens
weigert.” Don Fumagalli nam ook in die kwestie geen blad
voor de mond.
Hoewel hij in die delicate zaak heftig reageerde, behoedde hij
zich toch voor overdrijving. Waar don Febraro het over een
derde van de tweehonderd scholieren had, vermeldde hij “vijf,
zes” gevallen op het einde van het jaar. Het zal ver van over-
199

20.10 Page 200

▲back to top


bodig zijn naast uitdrukkingen die in de verhitte debatten en
emotionele uitvallen in de inzendingen te horen waren, ook
de rustige en relativerende stem van don Fumagalli te beluis-
teren.67
° Een tweede punt neemt “de handelwijze tegenover de
jongens van een of andere overste” op de korrel. “Een manier
van handelen die zij volstrekt niet appreciëren. Zodanig dat
leerlingen van de retorica zegden: Als die denkt dat de waar-
schuwing die hij geeft, in praktijk zal gebracht worden. Verre
van, men doet helemaal het tegendeel. Anderen zeggen: de
voornaamste reden waarom zo weinig jongeren blijven en
naar het noviciaat in San Benigno gaan, is juist de manier van
handelen van die bepaalde overste…”
Dat laatste gezegde klinkt als een bevestiging van de uit-
spraak van don Bosco tijdens een conferentie voor de direc-
teuren in 1876. Toen sprak hij uit ervaring: “Met zijn allen
kunnen zij [de oversten] nauwelijks één jongere aantrekken en
één volstaat om allen weg te jagen.”68 Het is een ervaring
geweest die hij zijn naaste medewerkers wellicht vaker inprent-
te.
5.3 Opmerkingen en voorstellen van Giacomo Ruffino
Na zijn priesterwijding in 1883 was don Ruffino gedurende
twee jaren (1884 en 1885) lid van de raad van het huis in
Valdocco. Zijn bijdrage aan de rondvraag van don Bonetti
bevat twaalf heel kort gehouden onderdelen.
Heel concrete voorstellen met betrekking tot de jongens
Het eerste voorstel betreft het behoud van leerlingen in het
gymnasium. Voor hem mocht het al dan niet overgaan naar
een volgende klas in de afdeling van de scholieren in het
Oratorio blijkbaar niet het resultaat van een soort uitzuivering
200

21 Pages 201-210

▲back to top


21.1 Page 201

▲back to top


op morele gronden zijn op het einde van het schooljaar. De
beslissing moest op positieve criteria berusten. Zijn standpunt
was dat de bevordering of toelating tot de derde, vierde en
vijfde klas “een beloning moest zijn. Een beloning niet alleen
voor de vorderingen op het gebied van studie, maar ook voor
onberispelijk gedrag.” Als argument wees hij op het feit dat
“de leerlingen van de lagere klassen opkijken naar die van de
vijfde.”
Toch was de uitsluiting van bepaalde jongens ook voor hem
geen af te wijzen maatregel. Integendeel het was een ernstige
kwestie. Hij benaderde ze echter vanuit een andere invals-
hoek. Hij verkoos preventief op te treden. Van die voorkeur
getuigt zijn twaalfde en laatste voorstel in de rij: “Bij de aan-
vang van het schooljaar moeten we met bijzondere aandacht
screenen of er jongeren zijn die hun kameraden kwaad kun-
nen berokkenen. Vindt men zo een jongen, dan moet men
hem direct verwijderen, om te beletten dat anderen zedelijk
bedorven worden.”
Met zijn tweede voorstel bracht hij een artikel van de besluiten
van het tweede Algemeen Kapittel te berde. Het ging om een
artikel waaraan don Bosco heel sterk vasthield: “Het zou een
nuttige zaak zijn om vooral bij het begin van het schooljaar de
boeken die de jongens in het Oratorio binnenbrachten,
nauwkeurig te controleren. En ook dat men zoals in andere
colleges niet zoveel leesboeken zou toelaten. Zo een controle
zou men in de loop van het jaar kunnen herhalen. De erva-
ring heeft immers geleerd dat men de lijsten die men de jon-
gens laat invullen, niet vertrouwen kan. Want velen doen dat
niet gewetensvol.”69 “Maar”, zo vroeg hij zich af, “wie neemt
die taak op zich?”
Die voorstellen zijn ontegensprekelijk bedoeld om de morali-
teit onder de jongens te verzekeren en te bevorderen. De ne-
gen punten die dan volgen, beschrijven een voor een de op-
201

21.2 Page 202

▲back to top


gaven van de hogere oversten in huis, en die van de assisten-
ten en de leraren.
Revue van belangrijke opdrachten van afzonderlijke
oversten
- Zijn opsomming begint met aanbevelingen aan de di-
recteur. “Opdat de jongens een hechtere eenheid met de
oversten zouden vormen, zou het goed zijn dat de directeur
van het huis zich van dichterbij met hun zaken bezighoudt.
Zowel op het vlak van gedrag als op het vlak van studie.” Zo-
als don Canepa dat vroeg, suggereert don Ruffino, dat “hij
meer contact zou moeten nemen met de leerlingen. Hij zou
niet alleen tijdens de speeltijd naar hen toe moeten gaan,
maar ook nu en dan in de klas of persoonlijk de maandelijkse
cijfers meedelen enz. Het zou kortom nodig zijn zo te hande-
len dat de jongens weten dat ze een directe overste hebben,
rond wie alles draait.”
“Bij het toekennen van die cijfers voor gedrag”, zo voegt hij er
nadien in zijn 6de suggestie aan toe, “moet iedereen die er op
een of andere manier bij betrokken is, de grootste belangstel-
ling tonen. En het zou goed zijn, mocht de directeur van het
huis altijd eraan deelnemen, want dat is nu precies het meest
geschikte moment om maatregelen te nemen als die nodig
mochten blijken.”
- In een vierde punt uitte hij kritiek op de invulling van
het ambt van prefect. “De bezigheden van de prefect in het
Oratorio beantwoorden tegenwoordig niet aan wat het Re-
glement voorschrijft. Diverse taken die tot die opdracht beho-
ren, worden door niemand vervuld. Daardoor verhindert men
niet dat bepaalde wanordelijkheden voorvallen. En als ze ge-
beurd zijn, neemt men geen maatregelen opdat ze niet meer
zouden voorkomen.”
202

21.3 Page 203

▲back to top


- Dan is het de beurt aan de catechist. Volgens hem is
“de taak van de catechist van het hoogste belang, maar ook
heel delicaat.” “Daarom moet het een persoon zijn met een
stabiel karakter. Hij moet een combinatie zijn van ernst en va-
derlijke minzaamheid. Bij het vermanen en terechtwijzen moet
hij absoluut elke handelwijze bannen die irritatie en nog erger
sarcasme of minachting verraadt.”
Over de samenwerking tussen die voornaamste over-
sten in de negende en tiende aanwijzing
Enerzijds had hij, net zoals don Marchisio, vastgesteld dat het
niet altijd zo goed boterde tussen de oversten. Daarom “moet
tussen de studieleider, de catechist en de prefect de grootste
eensgezindheid bestaan bij het vervullen van hun respectieve
ambten, om te vermijden dat vertragingen, misverstanden en
ontevredenheid ontstaan.” Anderzijds moet hij met don Fu-
magalli ervaren hebben dat die onenigheid kwalijke gevolgen
had op het gedrag van de jongens. Daarom noteerde hij:
“Wanneer men een regel voor de scholieren uitvaardigt, is het
nodig dat alle oversten zich inspannen om hem te doen on-
derhouden. Anders komt er minachting voor de reglemente-
ringen uit voort.”
Voor de assistenten
In een zevende punt nam hij het op voor de assistenten. Zij
doen het zeker niet altijd zo goed. Maar dat is niet zozeer aan
henzelf te wijten. “De assistenten zijn meestal goed ingesteld,
maar ze zijn onervaren. Zij hebben er behoefte aan dat men
hen in speciale vergaderingen onderricht over de manier van
bewaken, omgaan met de leerlingen en verwerven van ach-
ting en welwillendheid enz.” Het lijkt een variante van het ver-
langen van T. Pentore. Tegelijk is de combinatie “achting en
welwillendheid” dezelfde als die in het rapport van don Bonet-
ti, wat niet betekent dat Bonetti ze van don Ruffino overgeno-
203

21.4 Page 204

▲back to top


men heeft. Was dat wel zo, dan zou hij het geheel van diens
“opmerkingen en voorstellen” heel stiefmoederlijk behandeld
hebben.
Ondanks zijn mildere houding tegenover de assistenten wilde
hij toch zijn ogen niet sluiten voor het al te grote gebrek aan
assistentie. Dat komt tot uiting in de elfde opmerking: “Noch
in de klas noch op de slaapzaal noch op andere plaatsen
mogen de jongens zonder toezicht [surveillantie] gelaten wor-
den.” Die zorg deelde hij dus met T. Pentore en don Fuma-
galli.
De leraren
Tenslotte “zou het in de klassen het engagement van elke le-
raar moeten zijn om de jongens niet alleen liefde voor de stu-
die, maar ook respect en achting voor de zaken en de perso-
nen van de Congregatie in te prenten. Gedurende de speeltijd
zouden ze de grootste voorzichtigheid aan de dag moeten
leggen bij het beoordelen van een of ander, vooral in tegen-
woordigheid van de leerlingen.” Zo verwoordde hij op een
zachtere en meer beheerste manier een ongenoegen dat don
Canepa in zijn toegevoegde bijdrage directer en heftiger uitte.
Don Ruffino is eveneens de man met de heldere formulerin-
gen en de gefundeerde argumentatie.
Afsluitende beschouwingen
Noch don Ruffino noch don Fumagalli laat ergens merken dat
zij hun opvattingen en voorstellen aan don Bonetti zouden ge-
richt hebben. In tegenstelling met don Febraro, don Canepa
en don Marchisio beginnen beiden hun bijdrage zonder aan-
spreking. Zij hebben hun bladen ook niet van een datum
voorzien. Ingeval don Bonetti ze ontvangen heeft, dan heeft
hij ze toch niet gehonoreerd. Misschien omdat hij oordeelde
204

21.5 Page 205

▲back to top


dat hun aandachtspunten, om het met zijn eigen woorden te
zeggen, tot “de vele andere suggesties behoorden die het best
in praktijk kunnen gebracht worden, zodra de directeur…”
Daarnaast misschien niet minder omdat hijzelf focuste op de
situatie van de directeur in het Oratorio. Dat laatste is over-
duidelijk in zijn samenvattend rapport, maar treedt ook op de
voorgrond in het verslag van de vergadering op 5 juni 1884.
5.4 Een onverwacht document
Wie onder de titel “Algemene beschikkingen” wel gebruik
maakte van de notities van don Fumagalli en don Ruffino,
was don Lemoyne. Het is geen samenvatting in de aard van
het voorbereidingswerk van don Bonetti. Het is eerder een
bundeling, want don Lemoyne heeft de bedenkingen en voor-
stellen van beide medebroeders vrij volledig, maar in elkaar
vervlochten opgenomen.70 De criteria voor de ordening van
hun onderwerpen in een drievoudige geleding van zijn sa-
menvoeging zijn echter niet duidelijk. Op enkele plaatsen
heeft hij nog een persoonlijk inzicht of aspect toegevoegd. Ei-
genaardig genoeg heeft hij, bij die sporadische en kleine
aanvullingen geen poging gedaan om elementen uit de brief
aan de jongens of uit de C-redactie van zijn uiteenzetting in te
schuiven. Zelfs de formulering van de ingelaste opmerking
“De oversten zijn nooit te midden van de jongens” wijkt af van
de aantijging in de brief aan de jongens en de tekst voor de
medebroeders: “De oversten waren niet meer de bezielers van
de ontspanning.” (10-11 en 16)
Het is helemaal niet duidelijk welke zijn bedoelingen geweest
zijn met het samenbrengen van die twee inzendingen. Het is
evenmin klaar of zijn document een rol gespeeld heeft in de
eventuele besprekingen van de commissie en in de vergade-
ringen van de Hoofdraad. In de bestaande verslagen valt al-
leszins niets overtuigends te ontdekken. Ontegensprekelijk is
wel dat hij bepaalde elementen van beide medebroeders ge-
205

21.6 Page 206

▲back to top


bruikt heeft om de C-redactie aan te vullen. Dat heb ik hier-
voor al laten doorschemeren. In een appendix bij dit gedeelte
van de studie zal ik dat nog uitdrukkelijker aantonen onder de
tussentitel “aanwijzingen die in de tekst zelf aanwezig zijn”.
6. De vergaderingen van de Hoofdraad eind juni – begin juli
1884
6.1 De bijeenkomsten op 27 en 30 juni
Hoe het komt dat er geen vergadering van de Hoofdraad
plaatsvond tussen 5 en 27 juni weten we niet. Misschien heeft
het te maken met de toestand waarin don Bosco verkeerde.
Aan de ene kant “kon men hem meermaals per dag zien, met
hem spreken in de biecht, hem op de speelplaats en in de
eetzaal aantreffen en hem op zijn kamer gaan vinden.” Ook
“was het voor hem een opluchting een poosje gemoedelijk te
kunnen praten met enkele salesianen. Hij vertelde dan ge-
beurtenissen die hem onlangs overkomen waren, maar
meestal sprak hij graag over voorvallen uit lang vervlogen tij-
den.” Daardoor “kreeg men de illusie dat hij zijn vroegere ge-
zondheid had teruggekregen.”71 Aan de andere kant kennen
wij de steeds weerkerende, tegelijkertijd uitgesproken zorgen
rond de gezondheidstoestand van don Bosco.
Misschien zaten ook het feest van de heilige Aloysius, patroon
van de jeugd, dat jaar op 22 juni, en de luisterrijke viering ter
gelegenheid van het naamfeest van don Bosco op 24 juni er
voor iets tussen. Op de vooravond organiseerde men een
academische zitting, waarna hij een woord van dank sprak.
Daarin komen twee opmerkelijke gedachten voor. De eerste
treft door zijn zin voor humor: “Hij bezat niet de deugden die
de genegenheid van de jongens hem toegeschreven had. Hij
zou zich inspannen om ze in de toekomst te verwerven zodat
men een volgende keer geen dichterlijke leugens meer hoefde
te vertellen.” Om zo opgewekt over de toekomst te spreken,
206

21.7 Page 207

▲back to top


moet hij zich behoorlijk goed gevoeld hebben. De tweede ge-
dachte verraadt echter dat het eerder schijn was, eerder een
literaire kneep en dat een dieper aanvoelen hem veeleer aan
een nabije dood deed denken. Hij zei dat “hij de jongens een
grote liefde toedroeg en het korte leven dat hem nog restte,
aan hun welzijn wilde wijden.” ’s Anderendaags werd het een
apotheose. Monseigneur Bertagna ging voor in de eucharistie
en diende verschillende jongens het vormsel toe. ’s Middags
“werd het diner een echt familiefeest in de grote eetzaal.” Als
klap op de vuurpijl kwam kardinaal Alimonda, de aartsbis-
schop van Turijn, don Bosco ’s avonds nog gelukwensen, de
voortzetting van de academische zitting bijwonen en een har-
telijk woordje spreken. Op 26 juni ging don Bosco zich nog
eens in de bloemetjes laten zetten door het huis in Lanzo.72
Wie hem daarbij vergezelde, weten we echter niet. Er was
door dat alles om zo te zeggen geen tijd voor problemen,
maar het moeten vermoeiende dagen geweest zijn.
Feit is dat de Hoofdraad pas op 27 juni opnieuw samen-
kwam. Het verslag van de vergadering die op die dag weer
door don Bosco zelf voorgezeten werd, vermeldt niets over
“het thema Oratorio.” Ze hadden die avond voldoende om
handen met materiële en contractuele problemen in het huis
van Varazze. In het vierde punt van de notulen op 30 juni vin-
den we niettemin een paar gegevens.73 Don Lazzero had die
keer verschillende zaken voor te leggen. Hij stelde onder meer
voor aandacht te schenken aan het feest van het H. Hart. Dat
wilde hij doen om volgens de intentie van don Bosco “heel
bijzondere genaden die hij nodig heeft, te verkrijgen.” Met
“heel bijzondere genaden” bleef hij vaag. Het kon op de ge-
zondheidstoestand van don Bosco slaan, maar ook op de al
behandelde situatie in het Oratorio. Don Bonetti nam direct
de gelegenheid te baat om het in de tweede zin te interprete-
ren. “Hij nam het woord om te spreken over de assistentie bij
de jongens en op de slaapzalen die de hele dag door open-
bleven”. Nu was de zaak van de assistentie bij de jongens
207

21.8 Page 208

▲back to top


ongetwijfeld een thema in de schriftelijke bijdragen van de
medebroeders geweest. De kwestie van de slaapzalen kwam
echter enkel bij T. Pentore voor.
Daarop kwam don Lazzero tussen. Hij gaf de redenen op
waarom de slaapzalen open moesten blijven. Jammer genoeg
heeft de secretaris die motieven niet opgetekend. Of hij er
ook maatregelen bij vermeldde om eventuele misbruiken te
voorkomen, vernemen we evenmin. Op een bepaald ogenblik
moet don Bosco de vraag gesteld hebben: “Wie is nu feitelijk
verantwoordelijk voor de discipline? Tot wie moeten de lera-
ren en assistenten zich wenden om steun te krijgen? Wie is
volgens het Reglement de scheidsrechter bij betwiste zaken?
En wanneer een leraar er niet is, wie moet dan voor de ver-
vanging zorgen? Ik heb gezegd dat men niet op kosten moet
kijken. Als men maar voorziet in alles wat er nodig is om de
goede orde te waarborgen. De directeur moet het niet zelf
doen, maar erover waken dat anderen het uitvoeren.”
“Ik stel dus voor”, zo besloot don Bosco, “met dat doel aan-
staande vrijdag opnieuw samen te komen”. Dat was dus al op
4 juli. “Men zou dan weer datzelfde onderwerp behandelen.”
De vraag met betrekking tot de verantwoordelijkheid voor de
discipline was de vraag die don Canepa in alle klaarheid
naar voren gebracht had. Ze was ook een punt van don Mar-
chisio en van don Ruffino. En G. Bonetti hervatte in zijn rap-
port dat de directeur er samen met de prefect, de catechist en
de studieleider voor moest zorgen. De klacht over het gebrek
aan ondersteuning kwam niet alleen van T. Pentore, maar
ook van don Fumagalli, die zag hoe sommige medebroeders
in hun schelp kropen, en van don Canepa, die vaststellen
moest hoe men zich alleen gelaten kon voelen. Over het ont-
breken van een leraar of assistent waar ze zouden moeten
zijn, beklaagden zich T. Pentore en don Fumagalli. Don Bos-
co stelde dus zeker vragen die onder de medebroeders leef-
208

21.9 Page 209

▲back to top


den, maar concrete antwoorden of maatregelen bleven die
dag uit.
Met de woorden “niet op kosten te kijken” herhaalde hij in-
derdaad slechts de sterke aanbeveling naar het einde van de
bijeenkomst op 5 juni. Met de opvatting dat de directeur niet
alles zelf moet doen, gaf hij niettemin een gepaste aanwijzing
voor de directeur. Tegelijk bevestigde hij een langer verwor-
ven inzicht. Aan don Ronchail, directeur in Nice schreef hij
immers in 1877: “Uit dat alles kun je besluiten dat het ambt
van directeur in wezen hierin bestaat: de zaken die moeten
gedaan worden, verdelen en vervolgens aandringen dat men
ze doet.”74 Het was hem dus niet alleen te doen om het dele-
geren zelf, maar ook om de delicate kwestie van de controle
op de gedelegeerde taak.
In diezelfde tussenkomst herhaalde hij terloops zijn vraag van
5 juni betreffende het catechismusonderricht: “En de cate-
chismus?” Nadere uitleg kwam er niet of heeft de notulist in
elk geval niet opgetekend.
6.2 Ingreep van don Bosco
Don Bosco wachtte echter die vrijdag niet eens af. Althans
volgens een aantekening van don Ceria: “Don Bosco was
echter bezorgd om de wanordelijkheden die vaak voorkwa-
men en onder de jongens grote ontevredenheid veroorzaak-
ten.”75 Die notitie laat doorschemeren dat de vroegere mede-
deling aangaande de brief aan de jongens, namelijk dat hij
het begin van hervorming in het leven van het Oratorio bete-
kende, moet begrepen worden als een begin dat maar traag
op gang kwam. Een hervorming bovendien die minder toe te
schrijven is aan de lectuur van de brief dan aan de vergade-
ringen en besluiten nadien.
209

21.10 Page 210

▲back to top


Omdat don Bosco oordeelde dat er haast mee gemoeid was,
“schreef hij eigenhandig zeven punten neer, waarvan hij dacht
dat ze noodzakelijk waren om het schooljaar in alle rust te
kunnen beëindigen.” Hij deed dat onder de hoofding “Voor-
lopige beschikkingen”. Het zijn de volgende: “1° Een novene
ter ere van de Allerheiligste Maagd volgens de intentie van
don Bosco. 2° Gemoedelijk, informeel, vriendelijk omgaan
met de jongens. Laten zien dat men alles voor hun welzijn
doet en dat men zorg draagt voor hun studies. 3° Af en toe
moet een lid van de Hoofdraad ’s avonds een woordje zeg-
gen. 4° Assistentie. De leden van de raad [van het huis] moe-
ten zich inspannen om ook gedurende de ontspanning onder
de jongens te komen. 5° De directeur of iemand anders in zijn
naam moet een conferentie houden voor allen die bij de jon-
gens zorg dragen, om ze aan te zetten het zo aan boord te
leggen dat de kritiek ophoudt. 6° Zorgen voor het bevorderen
van het veelvuldige ontvangen van de sacramenten en in het
openbaar te durven zeggen dat sommigen niet te biechten
geweest zijn.(…) 7° Don Bosco moet af en toe iets tot de jon-
gens zeggen.”76
In die zeven punten kunnen we elementen erkennen die in de
brief aan de jongens voorkwamen en andere die eerder inge-
geven zijn door de bijdrage van verschillende medebroeders
of door de samenvatting van don Bonetti.
° Elementen die in de brief beklemtoond werden.
- De invloed van de brief is eerder verhuld aanwezig in
de tweede aanbeveling. De salesianen moeten “eenvoudig,
niet streng, vriendelijk” met de jongens omgaan en tegelijk
zichtbaar, waarneembaar maken dat ze alles doen wat moge-
lijk is om hen gelukkig te laten zijn. De werkzaamheid van een
informele, gemoedelijke en hartelijke omgang had Valfrè mo-
gen tonen in het eerste speelplaatstafereel en ook verduidelij-
ken met een korte commentaar. (5-7) Op zijn beurt had G.
210

22 Pages 211-220

▲back to top


22.1 Page 211

▲back to top


Buzzetti mogen herinneren aan de paradijselijke tijd dat don
Bosco zich voortdurend met hen had kunnen onderhouden.
(18)
In de grond hernam don Bosco die gedachten, maar gebruik-
te niet het kenmerk “de grootste hartelijkheid” of het zo be-
langrijke woord “familiariteit”. Naar de tekst van don Ceria
verkoos hij “alle buone”, dat wil zeggen “zonder complimen-
ten, gemoedelijk, informeel, vriendelijk en tegelijk welle-
vend”.77 En dat is natuurlijk zoveel als familiair in de geest van
don Bosco.
Aan de andere kant had Buzzetti als eerste van een reeks op-
drachten voor de jongens hun dit voorgehouden: “Te erken-
nen hoezeer de oversten, leraren en assistenten zwoegen en
zich inspannen uit liefde tot hen.” (32) Dat houdt vanzelfspre-
kend in dat de salesianen het moeten laten zien. Hoe zouden
de jongens het anders kunnen ervaren en erkennen? De sale-
sianen kunnen en moeten hun onvermoeibare inzet onder
meer tonen door de vrije tijd met hen door te brengen en op
tijd in de klas en elders aanwezig te zijn. Dat zijn zaken die
volgens T. Pentore, don Fumagalli en don Ruffino erg te wen-
sen overlieten. Zo ging de tweede “beschikking” tegelijkertijd
op die aanklachten in en riep allen tactvol op zich onmiddel-
lijk te herpakken.
Zo suggereert don Bosco op een eigen manier - hoe onbe-
wust misschien ook - de noodzaak van de affectieve en effec-
tieve liefde. Beide samen.
- Met het accent op de mariale devotie en de zorg voor
de sacramenten [biecht en communie] vertonen ook de eerste
en zesde beschikking overeenkomst met de brief aan de jon-
gens. Daarin wees G. Buzzetti op de gebrekkige biechtpraktijk
en gaf hij don Bosco de opdracht iedereen voor te houden
211

22.2 Page 212

▲back to top


dat zij kinderen van Maria Hulp zijn en tijdens de noveen een
extra inspanning moeten doen uit liefde tot haar. (35-37)
° Aspecten uit de antwoorden op de vragen van don Bonetti.
- Van bijzonder sterke aandacht voor de bevordering
van de geloofsbeleving getuigen de hierboven besproken
schriftelijke inzendingen alleszins niet. Misschien kwam dat
aspect wel ter sprake in de mondelinge contacten van don
Bonetti. In het vierde punt van zijn rapport vernemen we: “Met
het doel op te voeden tot de deugd en aan te sturen op gods-
vrucht, met het doel de vinger op de wonde te leggen en de
jongens te doen beseffen dat de directeur echt om hun zielen-
heil geeft, zal hij de taak op zich nemen ’s avonds een woord-
je te zeggen. Hij zal erop letten dat zijn woordje een vooraf
overwogen doel op het oog heeft, namelijk zijn huis te leiden
tot voorbeeldig zedelijk gedrag en vroomheid.”
Die overweging en indirecte terechtwijzing leggen de grootste
verantwoordelijkheid voor de moraliteit en de godsdienstige
opvoeding op de schouders van de directeur. Dat gebeurde,
althans in zijn algemeenheid, terecht volgens het Reglement
voor de huizen: “De directeur heeft als taak te zorgen voor de
hele gang van zaken op het geestelijke, schoolse en materiële
gebied.” Anderzijds bepaalde datzelfde Reglement dat “de ca-
techist [van het gymnasium] moest waken over en voorzien in
de geestelijke noden van de jongens van het huis. En erop let-
ten dat de scholieren de heilige sacramenten ontvingen.” Het
artikel voor de catechist van de vakleerlingen was nog nauw-
keuriger: “Buiten wat in het vorige hoofdstuk beschreven
werd, moet de catechist van de vakleerlingen zorgen dat zijn
jongens iedere veertien dagen of ten minste eenmaal per
maand de sacramenten van biecht en communie ontvangen
en dat niemand de godsvruchtoefeningen op feestdagen of
werkdagen mist/spijbelt.”78
212

22.3 Page 213

▲back to top


Wegens de samenhang met de vijfde beschikking schijnt don
Bosco met de zesde de bevordering van de sacramentele
praktijk toch eerder van de directeur te verwachten. Maar mis-
schien bedriegt de bondigheid van zijn formulering en allicht-
bedoelde hij het algemeen voor alle opvoeders in Valdocco.
Dat zou maar redelijk geweest zijn. Want om die religieuze
praktijk in stand te houden en te doen bloeien was vanzelf-
sprekend de blijvende zorg van allen onmisbaar. Het is echter
een vraag of allen met het vrijmoedige, maar ook stevige
aandringen van don Bosco met die zesde beschikking ak-
koord konden gaan.
- Het lijkt overigens dat don Bosco de directeur enigszins
wilde sparen of ontlasten. In het vijfde punt vroeg hij “de di-
recteur of iemand anders een conferentie te houden”. Voor de
jonge assistenten had don Ruffino “speciale conferenties” ge-
vraagd zonder eraan toe te voegen dat de directeur ervoor
moest instaan. T. Pentore van zijn kant smeekte ook om der-
gelijke samenkomsten in aanwezigheid van een overste. Don
Canepa hield het bij het onbepaalde: “De veelvuldige verga-
deringen met vrijheid van spreken ook voor de ondergeschik-
ten.”
Met de vergadering of conferentie die don Bosco dringend
wou laten plaatsvinden, had hij een speciale bedoeling, na-
melijk de kritiek een halt toeroepen. En kritiek van de jongens
was het wat de goedmenende overste zich volgens don Ca-
nepa op de hals haalde. Aan de andere kant heette de vierde
opdracht van Buzzetti voor de jongens met dezelfde woorden:
“Dat zij ophouden met de kritiek.” (32)
- Wat het avondwoordje betreft, stelde don Marchisio
voor dat een enkele persoon ’s avonds zou spreken, namelijk
de directeur. Zo absoluut wilde don Bosco het in de derde be-
schikking niet. Hij vroeg de leden van de Hoofdraad uitdruk-
kelijk er af en toe een te geven.
213

22.4 Page 214

▲back to top


- Meer nog. Onder het trefwoord “assistentie” in het
vierde punt droeg hij diezelfde leden op zich in te spannen om
gedurende de speeltijd onder de jongens aanwezig te zijn. Hij
dacht zoals don Febraro die de bemoeials van alle contact
met de jongens en de clerici wilde uitsluiten, maar een uitzon-
dering maakte voor de medebroeders van de Hoofdraad. De
jongens moesten niet zozeer via de directeur meer in contact
gebracht worden met de leden van de Hoofdraad, zoals don
Fumagalli meende. Integendeel. Zij moesten het zelf zoeken.
- Zelf wou hij ook nog contact. Dat legde hij zichzelf op
in het zevende punt. Soms zou hij in de toekomst de jongens
persoonlijk toespreken. Het komt zo over als wilde hij dege-
nen die dachten zoals don Fumagalli, namelijk dat recht-
streeks contact voortaan niet meer mogelijk was, van ant-
woord dienen. Toch had Fumagalli gelijk. Over de situatie
begin 1884 schreef don Ceria: “Na de avondgebeden sprak
hij niet meer tot de jongens.”79 Daar wou don Bosco met zijn
voornemen bijgevolg voorzichtig, want “soms”, verandering in
brengen. Of hij daarin nog slaagde is eerder onwaarschijnlijk.
Fr. Desramaut vat dat jaar en de volgende immers zo
samen: “Een ritme van leven was ingezet in 1884. De jaren
1885, 1886 en 1887 leken voor onze don Bosco op 1884.
(…) In Valdocco leefde don Bosco nu teruggetrokken in ge-
zelschap van zijn secretarissen die heel bezorgd waren om zijn
gezondheid en zijn comfort.” Na de vergaderingen in juli
1884 bleef hij ook niet voortdurend in Valdocco. Voor de eer-
ste keer ging hij van 19 juli tot 22 augustus met vakantie in
Pinerolo. Maar bij zijn terugkeer was hij niet echt hersteld. Pas
weer in Turijn voor de retraite in Valsalice moest hij zich op 3
september voor het biechthoren al laten vervangen door don
Rua, omdat hij buiten krachten was. “Om het te zeggen zoals
het is”, besluit Fr. Desramaut, “vanaf de eerste weken van
1884 was hij begonnen gedeeltelijk [letterlijk: half] met pensi-
oen te gaan.”80 Verder bleef hij sukkelen met zijn linkeroog.
214

22.5 Page 215

▲back to top


Op 19 april liet don Lemoyne inderdaad aan don Rua weten
dat het ontstoken was en op 1 juni noteerde Viglietti dat hij
“de geestelijke lezing en de meditatie aan don Bosco voor-
las.”81
Zelfs in de veronderstelling dat don Ceria werkelijk over dat
eigenhandig geschreven document beschikte, blijft het moei-
lijk te begrijpen waarom don Bosco die beschikkingen in aller
ijl wou treffen. Afgezien van een drietal, namelijk de novene,
de familiaire omgang met en de intense inzet voor het welzijn
van de jongens en ook de organisatie van een conferentie,
waren het eerder maatregelen die niet op een paar dagen
tijd, tussen 30 juni en 4 juli, konden gerealiseerd worden. En
dan moeten we er voor die drie aan toevoegen: “En dan
nog”. In elk geval is van een speciale conferentie in die dagen
niets terug te vinden in de verslagen van de raad van het huis
of in het dagboek van don Lazzero.82
6.3 De vergadering op 4 juli
Op 4 juli zat don Bosco de volgende vergadering van de
Hoofdraad voor. Men besprak er de situatie in Valdocco pas
op de zevende plaats.83
Don Bosco begon te spreken over de hervorming van het
Oratorio en sloot aan bij de woorden van don Lazzero op 5
juni. Don Lazzero had toen geantwoord dat het er vooral op
aankwam: “Het Reglement voor de huizen toe te passen zoals
in de andere huizen” en de eenheid van bestuur te waarbor-
gen. Dat wilde toen zeggen dat er slechts een directeur mocht
zijn in Valdocco. Zelf zei don Bosco nu: “Ik heb het Reglement
dat in vroegere tijden toegepast werd, nagekeken en ik blijf
ervan overtuigd dat we het ook op onze dagen moeten on-
derhouden, omdat het in alle behoeftes voorziet en er ook op
vooruitziet.”
215

22.6 Page 216

▲back to top


Het is moeilijk de centrale plaats van het Reglement in hel-
derder licht te stellen. Misschien is dat voor don Lemoyne, die
als secretaris aanwezig was, de aanleiding geweest om de
uitdrukking “de regels die jij gegeven hebt” uit de C-redactie
te vervangen door het ondubbelzinnige “het reglement van
het huis”. (29)
° De positie van de directeur
- De eerste conclusie die don Bosco daaruit trok, gold
de positie van de directeur. Hij ging daarbij aan de zijde van
don Lazzero staan en sloot zich tegelijk aan bij de opvattingen
van don Febraro, don Canepa, don Marchisio en don Fuma-
galli. Dat is hoorbaar in het vervolg: “Het is nodig dat de di-
recteur de leiding heeft, dat hij zijn eigen reglement evenals
het reglement van de anderen goed kent en alles weet wat zij
moeten doen. Alles hoort echter van een enkelvoudig begin-
punt uit te gaan. Op dit ogenblik is in die eenheid verslapping
opgetreden. De een zegt: “Ik ben hier niet verantwoordelijk
voor”. De ander wijst de verantwoordelijkheid af. Allen geven
bevelen en daardoor ontstaan er strubbelingen. De een geeft
een bevel en de ander voert het niet uit. Ook de assistenten
willen hun gezag laten gelden en o wee wanneer je eraan
raakt. We moeten dus het gezagsbeginsel handhaven zoals
het vroeger was: een enkele persoon moet verantwoordelijk
zijn. Die moet niet het minste [vaste] werk op zich nemen. Hij
mag met gekruiste armen toezien, maar hij moet stappen zet-
ten en de anderen altijd bevragen: Heb je het gedaan? Heb
je het niet gedaan? Hij moet iemand die daarvoor aangesteld
werd, de brieven laten lezen, notities aanbrengen en aan de
verschillende diensten uitdelen. Hijzelf zal maar drie of vier
brieven overhouden, waarvan hij de aantekeningen inkijkt en
die hij aan zijn secretaris overhandigt om ze te beantwoor-
den.”84
216

22.7 Page 217

▲back to top


In het laatste gedeelte bevestigde don Bosco wat hij op
30 juni gezegd had, dat de directeur het werk niet zelf hoeft te
doen. Hij moet er wel op toezien dat anderen het doen.
- Na die standpuntbepaling reageerde don Lazzero op
vraag van don Bosco en zei dat “dat nog niet alles was, hoe-
wel het een vrij ernstig ongemak betekende.” Zijn antwoord
was weer eens weinigzeggend, allerlei suggererend, maar
zonder iets concreets naar voren te brengen. Voldoende ech-
ter om don Bonetti uit te dagen tot een poging om don Laz-
zero uit zijn tent te lokken. Hij vroeg hem “die in de praktijk
het ambt van directeur uitoefende, de moeilijkheden waarmee
hij te kampen had, vrijuit te specificeren.”
Weer slaagde hij in zijn opzet. Toch raakte don Lazzero niet
verder dan zijn klacht op 5 juni en op 16 mei 1879. Hij her-
haalde: “De eenheid ontbreekt omdat de ondergeschikten
leiding gaan vragen aan verschillende personen van de
Hoofdraad en hun raadgevingen opvolgen”. Verduidelijkend
voegde don Ceria er in de Memorie aan toe: “raadgevingen
die soms in tegenspraak zijn met die van de directeur.” Don
Lazzero zocht de oorzaken dus nog altijd buiten zichzelf, hoe-
wel don Bosco klaar te verstaan gaf dat het erop aankomt de
leiding daadwerkelijk op te nemen en zich niet te verliezen in
honderdeneen bezigheden.
- Daarop zette don Bosco nog eens zijn standpunt uit-
een. Niet direct don Lazzero aansprekend, maar in de hij-
vorm. De directe aanspreking zou allicht beledigend hebben
kunnen overkomen. “Als de directeur zich erin zou gooien,
zou hij merken wat er moet gedaan worden. Binnen de kortste
keren zou hij alles en allen de baas zijn. Er mag maar een
persoon zijn, namelijk de directeur van het huis die contracten
afsluit. Van een enkele persoon moeten de aanvaardingen af-
hangen van personen die tot het huis zullen behoren. Van een
persoon de wegzendingen. Een persoon bepaalt de werken
217

22.8 Page 218

▲back to top


die in het Oratorio moeten verricht worden, Die persoon
hoort de directeur te zijn. Hij alleen mag op het middagmaal
uitnodigen of op zijn minst moet men hem eerst op de hoogte
brengen van de voorgenomen uitnodigingen, opdat hij aan
tafel geen onbekende of onverwachte personen zou ontmoe-
ten. De Hoofdraad mag zich in het Oratorio alleen met zaken
bemoeien waarmee hij zich in ieder ander afzonderlijk huis
mag bezighouden. De directeur van het Oratorio moet dus al
de vrijheid van handelen hebben die de andere directeurs in
hun huis hebben. Hem komt het toe te beslissen over de wer-
ken die moeten gedaan worden. De Hoofdraad heeft enkel
tot taak het ontwerp goed te keuren of te verwerpen, maar al-
tijd rekening houdend met het standpunt van de directeur. De
Hoofdraad is niet de baas van dit huis. Degene die beveelt, is
de plaatselijke directeur. Ik herhaal dat ik deze dagen het Re-
glement van de huizen met aandacht gelezen heb en dat ik er
niets in vind dat moet gewijzigd worden. Er moet dus eenheid
van leiding zijn. Het personeel van dit huis staat in dienst van
de directeur. Het is er niet voor de anderen.”
Dat is klare taal voor alle aanwezigen. Een stevige steun voor
don Lazzero en een flinke tik op de vingers van de leden van
de Hoofdraad. Daarmee beschouwde don Bosco de zaak af-
gehandeld. Terecht of te optimistisch? Hield hij genoeg reke-
ning met het karakter van don Lazzero? Was die de man om
er zich in te gooien? Waren de andere leden in staat en be-
reid om eventuele klachten of persoonlijke vaststellingen met
hem als hoofd van de instelling te bespreken? Dat zou de toe-
komst moeten uitwijzen.85
° De moraliteit bij de jongens
- Daarna pakte don Bosco een tweede onderwerp aan.
Dat van de moraliteit onder de scholieren. Het thema waar-
over de commissie zich had moeten buigen. Hij begon dan
ook met de vraag: “Welke beschikkingen zouden voor vol-
218

22.9 Page 219

▲back to top


gend jaar kunnen genomen worden om de moraliteit in de
vierde en vijfde klas van het gymnasium te waarborgen?” Dat
is praktisch de vraag die hij op 5 juni aan de commissie gaf.
Het ziet er echter niet naar uit dat hij de rapporteur don Bo-
netti aan het woord liet komen om zijn bevindingen uiteen te
zetten. Volgens het verslag ging don Bosco zelf voort met zijn
visie op de kwestie. “Ik heb besloten, voegde hij eraan toe, de
jongens te waarschuwen dat het aanstaande jaar alleen die-
genen in de hoogste twee klassen zullen aangenomen worden
die de geestelijke staat willen omhelzen”. En ook dat “het
Oratorio de examens voor het einddiploma van het gymnasi-
um niet garandeert.”
Dat laatste was voor don Durando, die sinds 1876 verant-
woordelijke voor de scholen was, een brug te ver. Hij bracht
in “dat het gevolg van die maatregel zal zijn dat de begaafde
jongens niet meer zouden komen en integendeel de middel-
matigen zullen blijven. Enkele jongens die men zou willen uit-
sluiten, zullen niet nalaten te komen.” Hij meende dat men de
dingen anders hoorde te bekijken: “Enkel de studie en de
hulp om te slagen brengen de jongens ertoe goed [braaf] te
zijn.” Eigenlijk was het een inhoudelijke bevestiging van de
tweede van de zeven gedachten die don Bosco in de tussen-
tijd opgetekend had: “Dat men zorg draagt voor hun studies.”
Toch kon don Bosco op dat ogenblik die opwerping niet over
zijn kant laten gaan. Hij reageerde heftig: “Ik wil niet tegen-
gewerkt, maar wil geholpen worden in mijn plan dat ik voor
het beste houd om mijn doel te bereiken.” Op staande voet
“trok don Durando zijn opmerkingen in,” noteerde don Le-
moyne.
° Slot van de bijeenkomst
Daarop sloot don Bosco de vergadering af en legde een
nieuwe datum vast, namelijk maandag 7 juli. Misschien voel-
219

22.10 Page 220

▲back to top


de hij zich te vermoeid of had hij weer last van hoofdpijn.86 Of
voelde hij aan dat de anderen toch geschrokken waren van
zijn heftigheid en vrij autoritaire optreden. Tot besluit van de
bijeenkomst voegde hij er nog aan toe: “Allen moeten degene
die de leiding heeft, bijstaan. Don Rua zal in die zin een con-
ferentie geven voor allen die in huis een taak vervullen. Hij
moet er echter mee wachten tot wij het daarover onder elkaar
eens geworden zijn. Hier is een hoofd nodig. Het avond-
woordje is de hoofdsleutel [de voornaamste sleutel] van het
huis. Veel, zo niet alles hangt daarvan af.”
Met die toevoeging onderstreepte hij nog eens het eerste punt
van de vergadering: dat er één hoofd nodig is en dat allen er
het hunne moeten toe bijdragen dat hij ook directeur kan zijn.
Daarnaast waren er ook twee accenten uit de zeven die hij na
de vergadering op 30 juni opgeschreven had, maar wellicht
nog niet meegedeeld aan de anderen. Het betrof het vijfde
punt over de conferentie die moest gehouden worden. Nu
bepaalde hij wie het moest doen, met name don Rua en wat
het thema moest zijn. En betreffende het derde punt sprak hij
het later vaak geciteerde aforisme: “Het avondwoordje is de
hoofdsleutel van het huis.” Een gedachte die eigenlijk een
herhaling is van zijn innige overtuiging die hij in zijn werkje
over het Preventieve Systeem uitgeschreven had: “Dat [het
avondwoordje] is de sleutel van goed zedelijk gedrag [morali-
teit], van de goede gang van zaken en van het succes van de
opvoeding.”87
6.4 De samenkomst op 7 juli 88
Van de weinige dagen tussen beide bijeenkomsten maakte
don Bosco of zijn secretaris gebruik om een korte samenvat-
ting te maken van de discussie en eventueel ook van de bij-
dragen rond het alles overschaduwende probleem van de
concrete positie van de directeur. Het resumé behelst beslis-
singen in de vorm van vier aanbevelingen. Daarmee begon
220

23 Pages 221-230

▲back to top


23.1 Page 221

▲back to top


hij die dag het derde agendapunt “over de gang van zaken in
het Oratorio”.
* Het gedeelte van de vergadering dat rond het probleem van
het directeurschap draaide
° Samenvatting van de taken van een directeur
In hoofdzaak komen de standpunten van don Bosco wat de
opdrachten van een directeur betreft hierop neer.
Nodig is: “1° Eenheid van bestuur.” In deze zin dat er een en-
kele directeur moet zijn. Die directeur “moet de bevoegdhe-
den van zijn onderdanen goed kennen.”
“2° Hij zal anderen de brieven laten doornemen.
Hij zal de aantekeningen nalezen.”
“3° Hij zal het personeel van het huis en de leerlin-
gen zelf aannemen of wegsturen onder de voorwaarden die
hij in elk afzonderlijk geval nodig acht.”
“4° Voor zover het mogelijk is, moet de directeur
zich beperken tot het nagaan of de zaken door de onderge-
schikten gedaan worden. Hij mag zich echter niet aan be-
paalde zaken binden.”
Dan volgen weer vier punten waarvan twee de derde aanbe-
veling specificeren en twee andere de directeur heel concrete
aandachtspunten voorhouden.
1) “Men neme als scholieren alleen die jongens aan die
priester willen worden en bij voorkeur hen die op een of an-
dere wijze laten verstaan dat ze salesiaan willen worden.” Met
die richtlijn liet hij horen dat hij het huiswerk betreffende de
221

23.2 Page 222

▲back to top


vraag op 5 juni om het probleem van de aannemingen van
jongens te onderzoeken, zelf gemaakt had.
2) “Men zal heel streng zijn in het verwijderen van jon-
gens die iets zeggen, die toespelingen maken of laakbare
dingen doen tegen de goede zeden. Men moet niet bang zijn
in die zaak te streng te zijn.” Daarmee sloot hij zich aan bij de
strengheid van don Bertello. De accentuering van die norm
lijkt te betekenen dat men na zijn terugkeer nog niet of nog
niet voldoende opgetreden was.
3) “Wie niet regelmatig te communie gaat en nalatig is
in de godsdienstige praktijken doet er beter aan een vakop-
leiding te volgen. Nooit de studie.”89
4) “De directeur moet graag met de jongens praten bui-
ten de biecht en hen vaak afzonderlijk bij zich roepen en in-
formeren naar hun behoeftes, hun gezondheid, hun studies,
hun moeilijkheden, hun roeping enz. enz.”
Met die samenvatting bewees don Bosco dat hij voldoende
aandacht wilde besteden aan de oplossing van het heikele,
maar dringende probleem betreffende de directeur in de ge-
meenschap van Valdocco. En dat hoewel het niet behoorde
tot de twee die hij bij de opening van de bijeenkomst op 5 ju-
ni op tafel gelegd had.
° Nieuwe discussie over het probleem
Toch stelden zijn voorstellen en aanbevelingen niet iedereen
tevreden. Don Cagliero en don Lazzero wierpen direct op dat
“in dit huis de bevoegdheden [opdrachten] van de directeur
en van de andere leden van de Raad van het Oratorio te tal-
rijk waren.” Ze verdronken om zo te zeggen in hun bezighe-
den. Hun bedenking opende een nieuwe discussie rond dat
blijkbaar zo moeilijk op te lossen probleem.
222

23.3 Page 223

▲back to top


Tijdens de voortgezette gedachtewisseling deed don Bosco
enkele belangrijke en ook verrassende uitspraken over de
taakverdeling en vooral over de verlichting van het takenpak-
ket van enkele medebroeders.
Hij haakte in op de opmerking van beide raadsleden met het
motto: “Iedereen moet slechts doen wat hij moet doen.” Dat
concretiseerde hij voor de catechist en de directeur. De cate-
chist moet catechist zijn. (…) De catechist is de sleutel van het
Oratorio en van heel het goede functioneren ervan.” Dat was
een bijzonder hoge waardering van de rol van dat ambt. Voor
de directeur beklemtoonde hij: “Zijn enige en waarachtige
taak bestaat erin altijd toezicht te houden en op alles toe te
zien.” Het bleef dus een herhaling van een vertrouwd stand-
punt en een stille verwijzing naar het Reglement.
Dat antwoord bevredigde don Lazzero nog altijd niet en hij
merkte op: “Zodoende kan de directeur zich niet meer recht-
streeks met de jongens bezighouden.” Dat kan maar beteke-
nen dat don Lazzero zich minder gelukkig voelde met de zorg
voor administratieve en organisatorische zaken, het uitvoeren
van de algemene controle en het realiseren van de stimule-
rende begeleiding van het personeel. Het directe contact met
de jongeren en dus het pastoraal-pedagogische sprak hem
meer aan.
Vrij onverwacht reageerde don Bosco niet met de norm dat
het voor een directeur naar zijn geest geen kwestie was van
het een of het ander, maar van een oordeelkundig het een en
het ander.90 Hij koos voor het verrassende: “Als de directeur
de jongens niet bij zich kan roepen, dan kan hij ze door de
catechist laten roepen.” Dat komt neer op delegeren, een
term die don Bosco allicht niet kende, maar naar de inhoud
wel praktiseerde. Dat deed hij trouwens in een vorige verga-
223

23.4 Page 224

▲back to top


dering ook met betrekking tot het behandelen van de post en
het tijdrovend beantwoorden van brieven.
Die visie op het directeurschap kreeg steun van don Barberis.
Hij bracht in dat “het voor de directeur hoofdzaak is leiding te
geven aan het personeel. Dat bestaat in het Oratorio uit 60 of
70 medebroeders.” Ook van hem vernemen we dus dat er
heel wat meer zijn dan de 13 of 14 van de Ierse jongen of de
ongeveer 35 tijdens een bijeenkomst in november 1882. Zijn
inbreng mag begrepen worden als: “Vóór alles de vorming en
begeleiding van de salesianen.” Onderverstaan: daar heeft
een directeur de handen aan vol.
Don Bosco bevestigde dat standpunt niet als zodanig. Hij her-
haalde het principe: “Iedereen moet zijn deel doen.” Dat pas-
te hij in het voorbijgaan toe op de leden van de Hoofdraad.
“Zij moeten alleen doen wat bij hun ambt hoort en zich vrij
maken van de andere bezigheden. (…) De [algemene] cate-
chist moet iedere andere zorg laten varen. Hij moet trachten
alle personen van de Congregatie te leren kennen. Om zich
van veel werk te ontdoen en om aan de Regel te gehoorza-
men, moet hij hen eraan gewoon maken dat ze zich tot de in-
specteurs van de eigen inspectie wenden. De leden van de
raad van het huis moeten het onder elkaar eens zijn, als ze
willen dat de zaken goed marcheren.”91
Daarop trok don Lazzero het gesprek weer op het niveau van
Valdocco, meer bepaald op het niveau van de leden van de
raad van het huis. Die waren van goede wil [met een goede
geest bezield], maar ze moesten gevormd worden.
Van die inbreng maakte don Bosco gebruik om don Lazzero
waarschijnlijk enkele nuttige wenken te geven. Want hoewel
hij zijn raadgevingen weer in de hij-vorm formuleerde, lijken
ze voor don Lazzero bestemd te zijn. Het klinkt als: Wie het
schoentje past, trekke het aan. “Een [de] directeur moet altijd
224

23.5 Page 225

▲back to top


welwillend naar hen luisteren, hen aanporren te spreken, hu-
meurigheden uit de weg ruimen. Hij moet ook de levendig-
heid [van de jonge, al te jonge assistenten] of menselijke
kleinheid verdragen. Hij moet verdraagzaam zijn, niet scherp.
Dankzij zijn christelijke liefde zal hij de verbindende schakel
van de eenheid zijn.”
* Over de noodzakelijk geachte vervanging van don Bosco
Zonder merkbare overgang gooide don Bosco het gesprek
over een andere boeg. Hij begon over zijn persoonlijke situa-
tie te spreken. Het is alsof het tot hem doordrong dat hijzelf
een voorbeeld van delegeren moest stellen. “In de toestand
van fysieke en mentale vermoeidheid, waarin ik verkeer, kan
ik niet meer verder. Ik heb er behoefte aan dat don Rua mij
terzijde staat om mij in vele zaken te vervangen en dat hij mij
helpt in wat ik alleen moeilijk klaren kan.”
Die delegatie van bevoegdheden en belasting met nieuwe be-
zigheden zou voor don Rua natuurlijk gevolgen hebben wat
de invulling van zijn functie betrof. “Don Rua hoeft dus geen
direct werk in het huis meer te hebben. Wat de salesiaanse
sociëteit betreft, zal men de vele bezigheden die hij tot nu toe
verricht en die eigenlijk de taak van een econoom zijn, aan
anderen toevertrouwen. Men moet een manier zoeken om
een procurator aan te stellen die voor de nalatenschappen,
krediet en schuld, de geschillen, de contracten en de testa-
menten zal zorgen. Om die zaken af te handelen, stelle men
een priester of een leek aan, een advocaat of een procurator
van beroep. Die zal de leiding nemen bij betwistingen en in
de administratie. Als don Savio dat zou willen aanvaarden,
zou dat werk in heel goede handen zijn.”
Het is opmerkelijk dat hij voor een aantal zaken aan een leek
dacht en aan een beroepskracht, ook al zou hij daarbij in eer-
225

23.6 Page 226

▲back to top


ste instantie een coadjuteur en dus een lid van de Congrega-
tie voor ogen gehad hebben.
We mogen aannemen dat de leden van de Hoofdraad met
stijgende verbazing naar zijn voorstellen luisterden. Ze kregen
amper de tijd om te bekomen, want hij had nog twee dingen
te zeggen.
* Aspecten die de goede gang van zaken in het Oratorio kun-
nen bevorderen
Daarna kondigde hij volgens het verslag aan dat hij nog twee
aspecten betreffende het Oratorio wilde meedelen.
- Als eerste sprak hij heel kort over een zaak die de
geestelijke directeur of de algemene catechist moest beharti-
gen.
- Vervolgens over de jongens. Bij de aanneming of in-
schrijving van jongens moest “men een neiging voor de gees-
telijke staat vaststellen.” Dat was een herhaling van zijn stand-
punt uit het begin van de zitting. Hij nam de term “apostoli-
sche school” uit de bijeenkomst op 5 juni niet opnieuw in de
mond, maar het is overduidelijk dat hij met die norm het aan-
tal roepingen wilde opdrijven door nauwkeuriger onderzoek
vooraf. Desnoods ten koste van het aantal jongens in het
gymnasium.
Die selectie bij de aanneming volstond echter niet. Hij vroeg
hun verder: “Men moet er aandachtig op letten dat bij de
jongens het vergif van de onzedelijkheid niet binnendringt. Als
dat toch gebeurt en het sijpelt door zonder op te vallen, dan
veroorzaakt het uiteindelijk onherstelbare schade.” Ook het
onderwerp moraliteit bij de jongens liet hij dus niet los. Wat
hij in dat opzicht wilde doen, verduidelijkte hij: “Als men de
jongens die voor het naaste jaar in het Oratorio zullen aan-
226

23.7 Page 227

▲back to top


genomen worden, niet wenst te waarschuwen dat alleen zij in
aanmerking komen die verlangen priester te worden, dan
moet men een andere evenwaardige oplossing voorstellen.”
Eigenlijk hield hij vast aan de strategie om het huis uit te zui-
veren die hij naar het einde van de vergadering op 4 juli ge-
schetst had. Daar had don Durando zich openlijk tegen ver-
zet. Misschien had don Bosco gedurende het paar dagen na-
dien nog moeten horen dat zijn standpunt niet gedeeld werd.
Vandaar de voorwaardelijke wijze met “als” of “indien”. Als
men het wegsturen niet wilde organiseren op de manier die hij
voorstelde, dan moesten ze maar een andere zoeken om te
verhinderen dat sommige jongens na de vakantie konden te-
rugkeren. Zijn doel moest echter overeind blijven en gereali-
seerd worden.
Dat had don Cagliero meteen door. Ook hij had nagedacht.
Met betrekking tot de jongens van de vierde en vijfde klas had
hij in elk geval een vrij diplomatisch voorstel in huis. Dat zat
zo ineen: “Zodra de jongens met vakantie naar huis vertrok-
ken zijn, moet men aan al degenen die wij niet meer willen
hebben, schrijven dat ze voor volgend jaar niet meer aange-
nomen zijn als ze geen nieuwe aanvraag indienen. En als zij
er een insturen, zullen wij met ja of neen antwoorden.”
“De Hoofdraad keurde dat goed”, noteerde de secretaris.
Zonder slag of stoot zal het echter niet gelopen zijn. Don Bos-
co dacht daarbij aan “4 meest noodzakelijke gevallen”. Over
de precieze formulering van de brief moeten ze nog gediscus-
sieerd hebben. Ten slotte gaf hij de opdracht een brief op te
stellen met deze strekking: “Als u binnen de bepaalde tijd
geen bewijs van aanneming ontvangen hebt, zorg er dan voor
ergens anders naartoe te gaan om uw studies te voltooien.
Men vrage don Cerruti hoe hij de zijne geformuleerd heeft.”
Dat waren natuurlijk maar een paar zinnen uit een groter ge-
heel, maar die maakten de procedure eenvoudiger dan die
van het het voorstel van don Cagliero. Geen heen en weer
227

23.8 Page 228

▲back to top


geschrijf meer. Ook minder vatbaar voor betwisting door ou-
ders, voogden of pastoors, maar tevens abrupter en minder
menselijk begeleidend. Het achterhalen of die maatregel in de
praktijk kon beletten dat een of andere goedhartige overste in
de toekomst nog een gunstig rapport meegaf en zo de wrevel
van don Lazzero kon wegnemen, zou nog grondiger onder-
zoek vergen. Voor de aanwezigen motiveerde don Bosco die
manier van optreden nog eens: “We mogen bepaalde jon-
gens niet langer in huis houden. Als zij echte tekens geven dat
ze niet geroepen zijn en een dubbelzinnig gedrag vertonen,
moet men ze bij de scholieren wegnemen en wegsturen.”
Waarschijnlijk hield die beslissing in dat men de opvatting van
don Cagliero om de vakantieperiode af te wachten, respec-
teerde. Naar het einde van het schooljaar wilde don Bosco
allicht niet veel of geen jongens wegsturen. Het getal 4 is ove-
rigens significant. Indien dat besluit in die dagen aan de me-
debroeders bekendgemaakt werd, kan die werkwijze zowel
don Canepa als don Fumagalli eerder ontgoocheld hebben.
Eventueel ook don Bertello, die zich voor “strengheid” uitge-
sproken had, en vooral don Lemoyne, die nog de passage
met “onverbiddelijk zijn” in de definitieve redactie zou opne-
men. (28)
Intussen lijken het verloop van de gesprekken en de uiteinde-
lijke beslissing op 7 juli de informatie van don Lemoyne en
vervolgens die van don Ceria te relativeren wat het tijdstip van
de uitvoering van de door hen bedoelde uitwijzingen betreft.92
Zo een vaart zal het niet gelopen hebben.
6.5 Bijeenkomst van de Hoofdraad op 19 juli
Over het verslag van de daarop volgende vergadering van de
Hoofdraad op 19 juli beperkt P. Braido zich tot de inleiding:
“Don Bosco komt terug op wat in de laatste zittingen over het
Oratorio gezegd werd. Men moet lezen en in praktijk brengen
228

23.9 Page 229

▲back to top


wat de Hoofdraad beslist heeft.” Er klinkt een zeker ongeduld
in door, hoewel het in de voorgaande zittingen niet altijd tot
formele beslissingen kwam. Het bleef meestal bij intentiever-
klaringen en aanbevelingen. Het eigenlijke verslag in het ar-
chief begint nochtans veelbelovend: “Don Bosco komt terug
op wat in de laatste vergadering [enkelvoud] over het Orato-
rio gezegd werd.” En die belofte werd ook ingelost. In de
Memorie biografiche heeft don Ceria dan ook een uitgebrei-
der relaas van die samenkomst.93 Daaruit blijkt dat don Bosco
er zijn gedachten rond een drietal verlangens, weliswaar min-
der geordend, uiteengezet heeft. Ze kunnen vrij kort samen-
gevat worden.
* Eerst twee elementen wat de jongens betreft.
° “Het gedrag van de jongens
Na de inleidng zei hij: “Wij worden over het gedrag van de
jongens steeds bedrogen, omdat het maandelijkse rapport al-
tijd goed is. Als wij weten dat een jongen niet deugt, mogen
wij ons niet laten misleiden door de hoop dat hij zich beteren
zal.” Dat is een vrij pessimistische uitspraak, die men niet zo
direct van don Bosco zou verwachten. Het wijst erop dat hij en
zijn medewerkers soms op grenzen van opvoedbaarheid ge-
stoten zijn. Althans volgens de normen die zij in bepaalde om-
standigheden stelden.
° De aanvaarding van jongens voor het volgende schooljaar
Dan over het aannemen van jongens. In dat opzicht bleef hij
bij zijn overtuiging: “Willens nillens zullen wij onze scholen op
dezelfde leest moeten schoeien als de apostolische scholen.”
Daarom mag men voor zover dat mogelijk is alleen die jon-
gens aannemen die salesiaan willen worden of zich toeleggen
op de missies. De jongens die men op die voorwaarde aan-
genomen heeft, maar nadien geen salesiaan meer willen
229

23.10 Page 230

▲back to top


worden, moeten het volledige kostgeld betalen.” Om op veilig
te spelen, mocht men “na de vakantie nooit jongens aanne-
men die van huis terugkeren zonder het getuigschrift van goed
gedrag, afgeleverd door de pastoors. (…) En zelfs als sommi-
gen dat getuigschrift tonen, kan men nog vertrouwelijk aan de
pastoor nieuws over hen vragen met de belofte de zaak ge-
heim te houden.” Verder: “Wanneer er jongens zijn die de
verwachting wekken dat zij goede salesianen zullen worden,
moet men nagaan of zij al dan niet kostgeld kunnen betalen.
Men mag niet op kosten kijken. Het Huis moet erin voorzien.”
Het is alsof hij zijn uitval van 5 juni tegen de pastoors verge-
ten is. Natuurlijk had hij hen nodig om in de parochies roe-
pingen te vinden. Het zal overigens niet verwonderen dat hij
wegens die grote zorg om roepingen een selectie wilde door-
voeren en het kostgeld aanpassen.
* Versteviging van de leiding van de huizen
Tussendoor sprak hij over zijn intentie om bekwame salesia-
nen aan te duiden voor de voornaamste functies in de huizen
en zo de directieteams te verstevigen. Hij stuurde aan op “het
hervormen van de raden van de afzonderlijke huizen en in het
bijzonder na te gaan of de catechisten op de hoogte zijn van
hun taak. De studieleider moet weten wat er in de klassen ge-
beurt en moet ze bezoeken.” Toegepast op het Oratorio
kwam dat hier op neer: “Deze vakantie moet voor het huis
[het Oratorio] in het nodige personeel voorzien worden.
Vooral de catechist.” Voor het overige “moet iedereen zijn ta-
ken vervullen in de tegenwoordigheid van God.”
Het plan voor het Oratorio voerde don Bosco in september
1884 uit. Ondanks het advies van don Rua het nog een jaar
met don Canepa te proberen, verplaatste don Bosco hem
naar het huis in Nizza Marittima [Nice in Frankrijk].94 Even-
eens in september werd beslist in het Oratorio twee directeu-
230

24 Pages 231-240

▲back to top


24.1 Page 231

▲back to top


ren aan te stellen. Don Francesia voor het gymnasium en don
Lazzero voor de afdeling van de vakleerlingen.95 Over die
kwestie wordt hierna eerst nog intens van gedachten gewis-
seld.
Over wat tussen 19 juli en 4 september 1884 op het vlak van
vergaderingen gebeurde, vernemen we van don Ceria enkel
dat “tot in september de Hoofdraad zich niet meer bezighield
met zaken die betrekking hadden op de tucht.” Dat was wel-
licht het gevolg van de afwezigheid van don Bosco. Hij moet
op 19 juli met vakantie naar Pinerolo vertrokken zijn. Wellicht
nadat hij de bijeenkomst van de Hoofdraad die tot acht uur ’s
avonds duurde, voorgezeten had. Hij zou pas op 22 augustus
naar Turijn terugkeren.96
Uit die periode verhaalt de kroniek van don Ceria een voorval
dat op een bijzondere manier licht laat vallen op de redactie
van zowel de brief aan de jongens als van de grondige ver-
handeling van don Lemoyne voor de medebroeders.
7. De uitwerking van een droomverhaal
Na de opname van de notulen van de bijeenkomst van de
Hoofdraad op 7 juli last don Ceria een episode uit het leven
van don Bosco in.97 De inleiding van het bericht is ultrakort:
“Onder de druk van al die gedachten had don Bosco in de
maand juli een droom.” Don Ceria lijkt hier de samenhang
tussen psychische druk en “dromen” te accentueren. Hij ge-
bruikt zelfs het werkwoord “domineren”: “gedomineerd door
al die gedachten”. Te weten de onophoudelijke zorgen rond
de taken van de directeur, het aannemen van jongens voor
het gymnasium, de uitwijzingen, de moraliteit onder de jon-
gens en de formulering van een formulier voor de herinschrij-
ving. Met daar bovenop het niet te vergeten besef van zijn “fy-
sieke en mentale vermoeidheid waardoor hij niet meer verder
kon”. Dat alles schiep weer eens de geschikte voedingsbodem
231

24.2 Page 232

▲back to top


voor slapeloosheid en niet wijkende, vermoeiende gedachten
en voorstellingen.
De inlassing op die plaats in de Memorie biografiche betekent
nog niet dat het voorval onmiddellijk na die discussies plaats-
vond. Het kan ook later gebeurd zijn. Bijvoorbeeld na de bij-
eenkomst op 18 juli of zelfs tijdens het verblijf in Pinerolo.
Daar waren don Lemoyne en de clericus Viglietti aanwezig om
hem bij te staan. E. Ceria springt overigens nogal vrij om met
de plaatsing van de verslagen van de verschillende vergade-
ringen.
Op die inleiding liet hij direct een bondige samenvatting van
het droomgezicht volgen. Die besloot hij met de volgende
mededelingen: “De volgende dagen maakte hij aan don Le-
moyne in grote trekken bekend wat hij gezien had. Hij vertel-
de hem echter slechts heel algemeen wat hij gehoord had,
namelijk lofzangen op de zuiverheid, de middelen om die
deugd te bewaren en de beloningen in deze wereld en in de
andere. Daarna zei hij [tot don Lemoyne] dat hij er gebruik
van kon maken als hoofdlijnen die hij vrij kon ontwikkelen. De
secretaris voerde het bevel uit, maar het was hem nooit mo-
gelijk hem het lange opstel voor te lezen.”98
Van een periode waarin don Lemoyne zich aan het opgedra-
gen werk zette, of van een datum waarop hij de redactionele
bezigheid afsloot, is geen sprake. Veelbetekenend in de toe-
lichting van don Ceria is de werkwijze van don Bosco: aan
don Lemoyne slechts enkele suggesties aanreiken en hem dan
de volle vrijheid laten. Met op de achtergrond misschien toch
de intentie alles op tijd en stond te controleren, te corrigeren,
aan te vullen, te schrappen en zo de authenticiteit te verzeke-
ren. Bijzonder treffend is hier de gelijkenis met het gebeuren
rond de brief aan de jongens en eventueel ook rond de uit-
eenzetting, de verhandeling of – om het woord van don Ceria
te gebruiken - het “opstel” voor de medebroeders over de
232

24.3 Page 233

▲back to top


aanpak van de pastorale en pedagogische problemen in Val-
docco.
Het wekt zelfs de gedachte aan de mogelijkheid dat don Le-
moyne zich gedurende de rustige dagen in Pinerolo nog niet
bezighield met die recente opdracht, maar wel met de eindre-
dactie van de zogenaamde lange versie voor de medebroe-
ders in Valdocco. Onder meer met de wijzigingen en toevoe-
gingen die ik bij de bespreking van de inhoud soms aange-
duid heb. Die these maakt het begrijpelijker dat van zijn onaf-
gewerkte en nog onbekende uiteenzetting geen spoor te be-
speuren valt in de gedachtewisselingen en discussies gedu-
rende de eerste maanden na de terugkeer van don Bosco uit
Rome.
Natuurlijk gaat het om een veronderstelling. De werkelijke da-
tum van de eindredactie van de lange versie ligt misschien
nog later, veel later. Dat denkt in elk geval P. Braido. In een
werk uit 1999 stelt hij: “De teksten [de citaten], ontleend aan
de definitieve redactie, die ver verwijderd ligt van de mei-
maand in Rome, zijn identiek met die van de twee voorberei-
dende manuscripten. Die werden in de hoofdstad uitgeschre-
ven tussen eind april begin mei 1884.”99 Hij verantwoordt die
uitspraak echter niet. Hoe dan ook, in die aantekening zet hij
een stap verder dan in 1984. Toen schreef hij: “Het is echter
moeilijk uit te maken of en wanneer die lange versie verstuurd
werd, of en hoe ze aan de betrokkenen meegedeeld werd en
welke reacties ze teweegbracht.” En verder: “Ook in de even-
tuele hypothese dat ze [de lange versie] veel later geschreven
werd.”100 Dat hij toen al twijfels had aangaande de traditio-
neel gehanteerde datum van de afwerking is nochtans duide-
lijk te horen.
Naast het bericht van don Ceria over de werkwijze van don
Bosco is ook de vermelding dat don Lemoyne “het lange op-
stel” niet kon voorlezen aan don Bosco of eerder misschien
233

24.4 Page 234

▲back to top


het hem niet kon laten lezen, erg belangrijk.101 Hoe langer het
duurde voor hij eraan werken kon of het afgewerkt kreeg, on-
der meer tot in de periode dat don Bosco helemaal niet meer
kon of overleden was, hoe waarschijnlijker dat is voor dat
droomverhaal uit juli 1884. Dat kan trouwens ook gelden
voor de eindredactie van de lange versie van de zogenaamde
brief uit Rome. In die zin zijn de notities van don Ceria over
dat droomverhaal echt betekenisvol.
8. Bijeenkomsten van de Hoofdraad op het einde van augus-
tus
Don Ceria schreef terecht dat de Hoofdraad zich tijdens de
afwezigheid van don Bosco niet meer met het probleem van
“de tucht in het Oratorio ” bezighield. Ook nog niet op het
einde van de maand augustus. Alleszins niet direct. Dat neemt
niet weg dat een of ander lid of ook don Bosco zelf een uit-
spraak deed waarmee iemand bloot gaf wat voor hem be-
langrijk was om de gang van zaken in het Oratorio te verbe-
teren.
8.1 Vergadering op 26 augustus 1884
Hoewel don Bosco thuisgekomen was uit Pinerolo, zat don
Rua die zitting van de Hoofdraad op 26 augustus voor.102 Ze
werd helemaal gewijd aan materiële dingen. Met het vijfde en
laatste agendapunt bespraken ze vernieuwingswerken in “de
ondergrondse ruimtes van de Maria Hulpkerk”. Daarbij merk-
te don Sala, de algemene prefect, op dat men van de gele-
genheid gebruik zou kunnen maken om “een gerieflijke door-
gang voor de vakleerlingen te realiseren”. Een doorgang van
hun actuele speelplaats naar die bij de drukkerij en de kleine
kerk. Zo zou men een begin maken met het project en de
scheiding tussen de scholieren en de vakleerlingen.” Het plan
en de splitsing die hij voor ogen had, kaderden natuurlijk in
structurele maatregelen die naar zijn inzichten konden bijdra-
234

24.5 Page 235

▲back to top


gen om orde en tucht beter te handhaven en ook de morali-
teit te bevorderen.
8.2 Bijeenkomsten op 29 en 30 augustus
Op 29 augustus kwam men drie keer bijeen. Tweemaal onder
voorzitterschap van don Bosco en eenmaal onder leiding van
don Rua. In hoofdzaak om de toelatingen tot het noviciaat te
bespreken. Daarmee ging men op 30 augustus voort in aan-
wezigheid van don Febbraro, de studieleider van het gymna-
sium in Valdocco en don Chiesa, directeur van het college in
Varazze.103 Bij de behandeling van de aanvraag van een kan-
didaat die uit het bisdom Ivrea overgekomen was, bracht don
Febraro naar voren dat “hij de retraite slecht gedaan had en
dat hij in de kerk vaak praatjes maakte met een zekere Ber-
tero”.
Daarop nam don Bosco het woord. Dit was zijn standpunt:
“Als algemene regel mag men niet schipperen met de morali-
teit. Het is beter de aanvaarding te verhinderen als men twij-
fels heeft over de moraliteit, dan een persoon in huis binnnen
te halen die misschien immoreel is. Wat lichtzinnigheid [ge-
brek aan ernst], geringe opvoeding, zwakke studieresultaten
betreft, kan men schipperen. De moraliteit is fundamenteel.
De ervaring toont aan dat een teken van immoraliteit bestaat
in het mijden van de oversten.” Zijn interventie openbaart zijn
diepste overtuiging en bevestigt wat in het manuscript C en in
de brief aan de jongens tot uiting kwam in de beschrijving van
de leerlingen die zich aan het spel op de speelplaats onttrok-
ken. Heel in het bijzonder van degenen die kliekjes vormden
en opvielen door achterdochtig gedrag en het ontlopen van
contact met de opvoeders. (9-10 en 33)
Bij de bespreking van een andere kandidaat gaf hij de raad
“hem met voorkomendheid te behandelen en hem te aan-
vaarden naar de geest van de H. Frans van Sales.” Als dan
235

24.6 Page 236

▲back to top


naar het einde van de brief aan de jongens aan de “geest van
de H. Frans van Sales” herinnerd wordt, is dat wellicht niet zo
onverwacht of minder op zijn plaats als ik aanvankelijk zou
gedacht hebben. (40)
9. De situatie in september 1884
Was het don Bosco tijdens het verblijf in Rome haast niet ge-
lukt zelf een brief te schrijven, na zijn thuiskomst rond half mei
in Valdocco en ook in Pinerolo lukte het weer een beetje. Met
moeite. Op 30 juli 1884 vroeg hij in alle eenvoud aan een
medewerkster in Genua: “Wil (…) begrip hebben voor mijn
slecht schrift. Het is het schrift van een arme oude en halfblin-
de man.”104 Het ligt dan ook voor de hand te besluiten dat hij
in die toestand het nalezen van uitgebreide geschriften van
zijn secretaris zeker niet meer aankon.
Algemener gesproken, fysiek raakte hij er maar niet bovenop.
In Pinerolo voelde hij zich nochtans weer beter. Toch moest hij
op 8 augustus tegenover don Cagliero bekennen: “Al gaat
het veel beter met mijn gezondheid, toch kan ik niet naar Niz-
za [Monferato] gaan wat ik zo graag had willen doen.”105 Pas
sinds 22 augustus terug in Turijn moest hij, zoals hiervoor
vermeld, al op 3 september het biechthoren stopzetten omdat
zijn fysieke kracht het begaf.
9.1 Vergadering van de Hoofdraad op 4 september
Niettemin was hij ´s anderendaags alweer op de been voor
de vergadering van de Hoofdraad, die zijn werkzaamheden
hervatte en in Valsalice bijeenkwam tijdens de retraite in dat
college. Don Ceria is ervan overtuigd dat “don Bosco vast-
hield aan zijn plan om in het Oratorio een bevredigende re-
organisatie [of hervorming] door te voeren.” Toen het dan in
september erom ging “het personeel voor de huizen samen te
stellen, kwam hij altijd weer op dat punt terug.”106 Het is mo-
236

24.7 Page 237

▲back to top


gelijk dat don Bosco eraan vasthield, maar het was don Rua
die op 4 september er zonder aarzelen mee op de proppen
kwam. Misschien had hij er vooraf voor gezorgd dat don Laz-
zero en don Francesia niet aanwezig waren. Daardoor kon-
den hij en de andere aanwezigen zich ongehinderd uitspre-
ken. Hij stelde voor don Lazzero, de directeur van het Orato-
rio in zijn geheel, te benoemen tot raadslid voor de vakoplei-
ding. Op die manier zou men tegemoetkomen aan “een be-
slissing van het derde Algemeen Kapittel”, namelijk een bu-
reau voor de vakscholen op te richten. “Hij zou voor de werk-
huizen en de vakleerlingen van de hele Congregatie zijn wat
het raadslid voor de scholen [don Durando] voor alle colle-
ges, scholen, leerkrachten en scholieren van heel de Congre-
gatie was. Tot directeur van het Oratorio zou hij don France-
sia aanstellen.”107
Direct kreeg don Rua echter de wind van voren. Don Sala, de
algemene econoom, vreesde botsingen met bevoegdheden
die hij nu had. Don Cagliero zette zich vierkant achter het
idee van de benoeming van twee afzonderlijke directeuren,
iemand voor de scholieren en een andere voor de vakleerlin-
gen. Een van zijn argumenten was dat iemand die in het Ora-
torio de enige directeur zou zijn, “als in een onmetelijke zee
geplaatst was.” Zijn beeldspraak en die van don Fumagalli in
zijn vroegere bijdrage lijken op elkaar als twee druppels wa-
ter. Er waren er die zich bij don Rua aansloten en anderen die
don Cagliero steunden. Het ging er geanimeerd, ja heftig aan
toe. De inzichten bleven diametraal tegenover elkaar staan.
Voor don Barberis “had don Lazzero niet het karakter om een
vastberaden scheidsrechter te zijn in de problemen die enkel
in het Oratorio bestonden.” Naar het oordeel van andere le-
den had de nieuwe directeur [don Francesia] dan weer niet
“de vereiste kwaliteiten om directeur van het Oratorio te zijn.”
Een van de raadsleden kwam ertoe te denken aan een super-
directeur boven de andere twee.
237

24.8 Page 238

▲back to top


Na een langdurige discussie ging don Rua over tot een korte
samenvatting. Toen achtte don Bosco, die iedereen zijn me-
ning vrijuit naar voren had laten brengen, het ogenblik geko-
men om het woord te nemen. Hij zei: “Het is moeilijk een per-
soon te vinden die bij iedereen in de smaak valt, die allen
aanstaat. De een zal hem te zacht vinden, de andere te weinig
tegemoetkomend. Een derde te zorgeloos, een vierde te
streng. Wij zijn mensen en wij moeten de dingen op een men-
selijke manier doen. Laten we onze beslissingen nemen op
een vlak dat erdoor kan. Mij schijnt het toe dat het enige wat
men tegen don Francesia kan inbrengen, is dat hij te goed is.
Hij is echter geleerd en vroom en die gaven vindt men niet zo
gemakkelijk bij anderen. Al zo lang werk ik in het Oratorio.
Daarom ken ik hem goed. Wat gedaan moet worden, doet hij
en hij kent het Reglement door en door.” Daarmee liet hij ho-
ren dat hij de zijde van don Rua koos. Don Francesia was ook
zijn kandidaat. Als enige directeur.
Niet onder de indruk van de argumenten van don Bosco
maakte iemand daarop de opmerking dat alle goeds dat men
over don Francesia kon zeggen, ook voor don Bertello gold.
Alsof hij niets gehoord had, pakte don Rua het probleem van
de benoeming van een catechist aan. De inzendingen op de
rondvraag van de commissie, die hiervoor behandeld werden,
toonden aan dat don Canepa niet de meest geschikte per-
soon gebleken was. Er werd ook voorgesteld een nieuwe le-
raar voor de retorica te benoemen. Ten slotte hakte don Bos-
co de knoop door wat de benoeming van de directeur betrof:
“don Francesia [huidige directeur van het college van Valsali-
ce] zou naar het Oratorio komen en don Cesare Cagliero zou
de leiding van Valsalice op zich nemen.” Daarmee was de
kous af.
Tijdens de vergaderingen op 6 en 11 september werd er in-
derdaad met geen woord meer over gerept. Andere agenda-
punten, zoals de aanvaarding van novicen, de toelating tot
238

24.9 Page 239

▲back to top


het afleggen van geloften en de bespreking van allerlei aan-
vragen tot materiële verbeteringen in sommige huizen dron-
gen zich op. Naar eigen zeggen werd het hem moeilijk ge-
maakt zijn raad bijeen te brengen om de goede gang van za-
ken van de Congregatie in het lang en het breed te behande-
len.108
9.2 Bijeenkomst van de leden van de Hoofdraad op 12 sep-
tember
Weldra kwam echter aan het licht dat met zijn eerder geno-
men beslissing de zaak van het directeurschap nog niet be-
slecht was. Dat vernemen we via het verslag van de vergade-
ring op 12 september. Hoewel het linkerbeen van don Bosco
op 9 september weer pijn gedaan had en gedurende de nacht
altijd maar meer was opgezwollen, was hij op 11 september
op post geweest. En ook op 12 september zat hij de vergade-
ring voor.109 Het zou nochtans een lange en zware dag wor-
den. Een bijeenkomst van elf tot bijna halfeen en een tweede
zitting van kwart voor vier tot zes uur. Ik beperk me tot de na-
middagvergadering.
* Een beslissing met verstrekkend gevolg
Het eerste punt van die namiddag heeft blijvende invloed uit-
geoefend in de Congregatie. De algemene econoom legde
het ontwerp van een wapenschild op tafel. Onderaan was als
motto deze tekst uit het evangelie aangebracht: “Sta de klei-
nen toe tot mij te komen”. Dat was een heel zinvolle leuze
omdat ze heel treffend het doel van de levensinzet van don
Bosco omschreef, namelijk op een toegankelijke, onthalende
manier efficiënte ontwikkelingskansen geven aan verwaar-
loosde, achtergestelde, aan allerlei gevaren blootgestelde en
onbemiddelde jongens. Kansen zowel op lichamelijk, als intel-
lectueel, moreel en gelovig vlak. Toch kon hij er niet mee in-
stemmen. Hij hield meer van het levensmotto dat hij al in de
239

24.10 Page 240

▲back to top


jaren vijftig in zijn bureau aan de muur had hangen en waar-
bij hij uitleg gaf aan Domenico Savio. Dat was: “Da mihi
animas, coetera tolle”. Ietwat spits vertaald betekent dat:
“Geef mij zielen. Al de rest interesseert mij niet”. Het zielen-
heil, het eeuwige geluk van de jongeren was uiteindelijk zijn
voornaamste zorg. Dat was nog eens uitdrukkelijk tot uiting
gekomen in de brief aan de jongens in Valdocco. Zijn keuze
werd vlot goedgekeurd.110 Ze zou de Congregatie blijvend
kenmerken en op geregelde tijden oproepen trouw te blijven
aan haar kerntaak.
* Bevordering van de moraliteit onder de jongens
Hoezeer hij in de weer was voor het morele en geestelijke
welzijn van zijn jongens bleek opnieuw bij het achtste punt van
de zitting. Hij hield de aanwezige raadsleden voor: “We moe-
ten trachten elk verboden boek ver van onze leerlingen te
houden, zelfs als het [door de burgerlijke overheid] voor de
scholen zou voorgeschreven zijn. Nog minder mag men der-
gelijke boeken te koop aanbieden. (…) Men moet bij voor-
keur de levensbeschrijvingen van onze leerlingen lezen en te
lezen geven.” In de sector lectuur wilde hij op twee manieren
tegelijk preventief opvoedend zijn. Impeditief of verhinderend
enerzijds en stimulerend, opbouwend anderzijds.111 Het hoeft
geen betoog dat het agendapunt over het goede boek hele-
maal niet beïnvloed werd door zijn suggesties begin mei in
Rome of de uitwerking ervan door don Lemoyne.
Niet minder beslist klonk zijn verwijt aan de salesianen: “We
hebben te weinig achting voor onze eigen uitgaven. Sommi-
gen vinden het vernederend godsdienstige boeken te geven
aan de scholieren van de vierde en vijfde klas van het gymna-
sium.” Zo sprong op dat ogenblik zijn uitgesproken bezorgd-
heid voor die klassen weer naar het voorplan. Die zorg deelde
hij met verschillende medewerkers aan de enquête van de
240

25 Pages 241-250

▲back to top


25.1 Page 241

▲back to top


commissie in juni, maar hij geloofde blijkbaar meer dan zij in
de morele werkzaamheid van goede lectuur.
* Handhaving van het opvoedingssysteem
Volgens het tiende punt van het verslag gaf hij daarna uiting
aan een andere niet minder grote bekommering. Met deze
aanbeveling: “Jullie moeten je toeleggen op en inspannen
voor de invoering en de praktijk van het Preventieve Systeem
in onze huizen. De directeuren moeten conferenties geven
over dat uitermate belangrijke onderwerp en over de ontelba-
re voordelen ervan voor het heil van de zielen en de eer van
God.” Het klinkt enigszins als een echo van enkele regels uit
het door don Lemoyne uitgewerkte schrijven voor de mede-
broeders. (26-27) G.B. Lemoyne gebruikte echter de officiële
benaming “het Preventieve Systeem” niet en ook niet de term
“voordelen” van het systeem. Dat deed don Bosco wel op het
einde van het derde Algemeen Kapittel.112 En dat deed hij tij-
dens de zitting die namiddag opnieuw. Wat hij niet deed, was
concrete aanwijzingen geven over de inhoud van die confe-
renties of een persoonlijk overzicht van de mogelijke voorde-
len. En al helemaal niet waardevolle en illustratieve passages
uit de zogenaamde lange versie bevestigen.
* Beslissing betreffende het dubbele directeurschap
Daarna ging hij over tot de kwestie van het directeurschap in
het Oratorio. Hij zei: “Ik vind het nodig dat don Francesia
naar het Oratorio komt en dat hij samen met don Lazzero dit
huis bestuurt.” Dat moet na zijn besluit op 4 september over-
gekomen zijn als bakzeil halen. Daarom moet hij zich ver-
plicht gezien hebben de nieuwe beslissing te verantwoorden.
Op deze wijze: “Een enkele directeur kan onmogelijk zoveel
personen in het huis van Valdocco leiden. Don Lazzero heeft
me meer dan eens gevraagd hem van die zware last te ont-
slaan. Daarom is het nodig de bevoegdheden onder don
241

25.2 Page 242

▲back to top


Francesia en don Lazzero te verdelen. Aan don Francesia de
scholieren toevertrouwen en alles wat hen betreft. Aan don
Lazzero alles wat de vakleerlingen aangaat. Met daarnaast
nog het ambt van catechist voor alles wat betrekking heeft op
de vakleerlingen van de Congregatie in al de andere huizen.
Hij is bevoegd voor alles wat de moraliteit en de tucht van de
vakleerlingen aangaat. Zowel in het Oratorio als in de Con-
gregatie. (…) Met don Francesia en don Lazzero zal men een
modus vivendi moeten opstellen die kan blijven duren nu wij
er nog zijn, en ook zonder ons en na ons. Als men het volle-
dige gezag over het hele Oratorio in een persoon wil concen-
treren, dan is er van heden af een nieuw systeem nodig. En
het is niet mijn bedoeling het systeem te veranderen.” Wat hij
daarmee bedoelde, is niet zonder meer duidelijk. Maar waar-
schijnlijk wilde hij zeggen dat hij het Preventieve Systeem, zijn
opvoedingssysteem wilde handhaven. En hij vervolgde: “De
vakjongens moeten wat het bestuur betreft zoveel mogelijk
een autonome afdeling vormen. De scholieren moeten ook
een autonome sectie zijn, onafhankelijk van de vakleerlingen.
Wanneer men de mogelijke organisatie van het personeel niet
aanpakt, zal alles op een monsterachtige vermenging uitlo-
pen. Don Lazzero heeft mij meermaals in die zin geschre-
ven.”113
Voor de overstap naar de benoeming van twee directeuren
gaf don Bosco dus eigenlijk drie argumenten aan. Het eerste:
“Het overgrote aantal personen in het Oratorio.” Daar had-
den don Febraro, don Canepa en don Fumagalli inderdaad
op gewezen, althans wat het aantal salesianen betreft. Maar
don Bosco zelf verstond het misschien ruimer. Met de jonge-
ren erbij. Het kon dus een soort rekening houden met “veran-
derde omstandigheden” en tegelijk met ietwat verhuld uitge-
sproken inzichten van medebroeders zijn. Een tweede argu-
ment putte zijn kracht uit een beroep op de visie en het ver-
langen van don Lazzero zelf. Die moest don Bosco dus ook in
juni en juli al gekend hebben, want “don Lazzero had hem
242

25.3 Page 243

▲back to top


meermaals in die zin geschreven.” Door zich op don Lazzero
te beroepen, dekte don Bosco zich van die zijde af. Van don
Lazzero kon men dus een akkoord verwachten. Men hoefde
geen wrevel of oppositie te vrezen. Daarna voegde hij er een
derde motief aan toe, namelijk de overtuiging dat die reorga-
nisatie nodig was om het systeem, dat wil zeggen het Preven-
tieve Systeem met alles wat dat inhoudt, te kunnen waarbor-
gen.
Het valt niet uit te sluiten dat don Bosco nog een argument
achter de hand hield voor die onverwachte wending. In de
tussentijd had men hem wellicht kunnen overtuigen dat don
Francesia echt niet de man was om beide afdelingen samen
te leiden.114
* Begeleiding van de invoering van het stelsel met de twee di-
recteuren
De kracht van zijn argumenten verhinderde don Bosco noch-
tans niet realistisch te blijven en de gevolgen van menselijke
gevoeligheden en gebreken in te calculeren. Concreet bete-
kende dat organisatorisch onder meer het opstellen van “een
modus vivendi tussen don Francesia en don Lazzero.” Maar
niet minder noodzakelijk was de mentaliteit, de goede instel-
ling van beide betrokkenen. Zo stelde hij even nadien: “Door
ervaring, met goede wil en de toestemming van de twee di-
recteuren en door wijzigingen aan te brengen en te verande-
ren zal men ertoe komen ieder probleem het hoofd te bie-
den”. Hijzelf had ondervinding genoeg opgedaan om hun
aan te raden: “Het gaat er niet om onmiddellijk onverander-
lijke principes vast te leggen, wel om te onderzoeken hoe mijn
gedachte in praktijk kan gebracht worden, zodat men daarop
kan voortbouwen. Bepaalde traditionele grondbeginselen die
tot op heden als norm gediend hebben, moet men vasthou-
den. Het zijn echter zaken die men met grote rustigheid moet
behandelen.”
243

25.4 Page 244

▲back to top


Die geleidelijkheid en omzichtigheid namen de vrees van don
Rua niet weg. Hij merkte op dat “het nodig was de bevoegd-
heden van de twee directeuren goed te omschrijven opdat er
geen argwaan, geen spanningen enz. zouden ontstaan.”
Dat was het sein om de discussie te heropenen. Daarbij on-
derscheidde don Cagliero zich door nuchterheid, aandacht
voor dagelijkse dingen en soepelheid. Misschien ook door
een scheutje humor. Hij antwoordde dat “spanningen het
stoomschip doen vooruitgaan” en dan: “dat men zich om
spanningen zal bekommeren naarmate ze zich voordoen.”
Don Barberis stelde niet onaardige vragen. Namelijk “of het
hoofd van het Oratorio niet de inspecteur kon zijn en of het
niet beter was dat de twee directeuren (…) eigenlijk onderdi-
recteuren zouden zijn.” Don Bosco bleek echter vastbesloten:
“Laten we beginnen met de orde en de tucht veilig te stellen
door twee directeuren te benoemen.”
Met die aansporing herinnerde hij iedereen nog eens aan de
eigenlijke bedoeling die hij de hele tijd voor ogen had gehad.
En ook nu via die specifieke operatie had. De oplossing van
de directeurskwestie moest men doorvoeren in het teken van
de heropleving van orde en discipline. Dus ook van de mora-
liteit onder de jongens.
9.3 Vergaderingen van de Hoofdraad onder leiding van don-
Rua
De overgang naar een nieuwe bestuursvorm moet een zware
bevalling geweest zijn. Na die vergadering op 12 september
kwam de Hoofdraad tussen 18 en 22 september verschillende
keren bijeen. Don Rua moest de leiding nemen omdat dokter
Fissore gewild had dat don Bosco het bed zou houden om het
weer gezwollen been te laten rusten. Bovendien had zijn pati-
ent voortdurend koorts.
244

25.5 Page 245

▲back to top


° Op 18 september kwam men in hoofdzaak samen om het
personeelsbestand van het Oratorio samen te stellen. Don
Rua begon met de lakonieke mededeling: “Don Giovanni
Bosco rector, don Rua vicerector, don Francesia directeur van
de scholieren, don Lazzero directeur van de vakleerlingen.”
Nauwelijks was hij uitgesproken of don Francesia zette aan
met “de aanstelling van twee directeuren die onafhankelijk
van elkaar in hetzelfde Oratorio verantwoordelijk zouden zijn,
te bestrijden. Hij voorzag een fataal dualisme.” Don Durando
sprong hem bij. “Hij vond het een oplossing die de gang van
zaken in het Oratorio van kwaad tot erger zou voeren.” Voor
dat protest en die afwijzing moet don Rua inwendig begrip
kunnen gehad hebben. Tijdens een vorige zitting in aanwezig-
heid van don Bosco had hij zich immers zelf verzet en opwer-
pingen ingebracht, maar vervolgens had hij het gezag van
don Bosco erkend. Daar bleef hij bij, al had hij het er nog erg
moeilijk mee. Hij zei dat “hij bereid was aan don Bosco te ge-
hoorzamen, maar moeilijkheden en wanordelijkheden voor-
zag. Hij geloofde dat don Bosco door anderen aangezet werd
om zo een beslissing te nemen, want voordien was don Bosco
altijd een voorstander van de eenheid van bestuur ge-
weest.”115
° Hoe onrustwekkend de gezondheidstoestand van don Bosco
was, treedt aan het licht bij het begin van de voormiddagzit-
ting op 19 september. Don Rua waarschuwde direct “dat men
gezien de ziekte van don Bosco niet mocht nalaten na te den-
ken over een smartelijke eventualiteit. Het ging erom te den-
ken aan de begrafenisplechtigheid en de manier waarop.”
Ook aan de begraafplaats moest gedacht worden en aan het
testament van don Bosco om twisten met erfgenamen te voor-
komen.116
° ’s Namiddags kaartte don Francesia de kwestie van de twee
directeuren opnieuw aan en zei “dat hij het ambt aanvaardde
zoals don Bosco zou voorstellen.”117 Vreemd genoeg ging don
245

25.6 Page 246

▲back to top


Rua daar niet direct positief op in. Wellicht voorvoelde hij on-
derhuidse spanningen en vreesde erg nadelige wrijvingen en
botsingen. Hij hernam in elk geval het idee van een [hoofd-]
directeur en twee vicedirecteuren. Dat viel echter niet in goede
aarde. Tijdens de gedachtewisseling kwam hij op een andere
oplossing. Don Lazzero zou algemeen verantwoordelijke wor-
den voor de vakjongens in alle huizen van de Congregatie en
tegelijk directeur in Lanzo. Dat nam don Lazzero aan en hij zei
dat hij met die oplossing “grotere vrede zou hebben”. Die
wending werd door de raad goedgekeurd, behalve door don
Cagliero.
° ’s Anderendaags, 20 september, vroeg don Rua aan don
Lazzero of hij tevreden was [met het voorstel] om naar Lanzo
te gaan.” Dat bleek niet het geval te zijn. Hij zat met het ge-
voel “dat men een middel gezocht had om hem uit het Orato-
rio te verwijderen.” En hij verklaarde “dat hij na zoveel jaren
directeur in het Oratorio te zijn geweest, niet kon aanvaarden
opzij geschoven te worden omdat dit op eerverlies zou uit-
draaien.” Het gevolg was dat de zaak opgeschort werd.118
° Drie zittingen van de raad lang zweeg men erover. Pas op
29 september heropende men de discussie betreffende de
twee directeuren van het Oratorio. “Men discussieerde lang
en levendig, maar besloot don Bosco te gehoorzamen.”119
Dat kwam neer op de definitieve invoering van het dubbele
directeurschap in het Oratorio van Valdocco.
Niet zoveel tijd later bleek de aanstelling van twee directeuren
echter geen succesrijke ingreep. In de geschiedenis van de ja-
ren 1886-1888 laat don Ceria geen ruimte tot twijfel. Dit is
zijn beoordeling: “Het experiment met het dubbele bestuur
had schipbreuk geleden. Niet zozeer omdat het systeem ge-
breken vertoonde, als omdat don Francesia blijk gegeven had
dat hij tegen zijn taak niet opgewassen was. Daarom was het
dringend nodig geweest de zaken van het Oratorio op een
246

25.7 Page 247

▲back to top


andere basis te organiseren. Men keerde dus terug naar een
enkele leiding, die aan het gezag van don Belmonte werd
toevertrouwd.”120
Met dat bericht wil ik het onderzoek naar mogelijke effecten
van de lange of samengevoegde versie op de medebroeders
en de “heropleving” in Valdocco afsluiten. Het was in hoofd-
zaak een onderzoek via de kennismaking met vergaderingen
van de Hoofdraad die tussen eind mei en oktober 1884
plaatsvonden, en met een paar bijdragen van medebroeders
aan een soort enquête in juni. Alvorens daar enkele nabe-
schouwingen aan vast te knopen, wil ik nog even stilstaan bij
de manier waarop don Lazzero de nieuwe situatie aangepakt
heeft.
10. De start van don Lazzero als directeur van de afdeling van
de vakleerlingen
Over het begin van het nieuwe schooljaar worden we vooral
ingelicht door de verslagen van twee vergaderingen. Een eer-
ste op 17 oktober voor de assistenten van die sectie en op 18
oktober een tweede voor de leden van de raad van het huis.
* De bijeenkomst met de assistenten van de vakjongens
Vooraf vermeldde don Lazzero heel uitdrukkelijk dat “de assis-
tenten van de vakjongens aanwezig waren” en dat hij als “di-
recteur voorzitter was.” Daarna bewijzen de eerste woorden
van het eigenlijke verslag onmiddellijk dat don Lazzero de
vakleerlingen een warm hart toedroeg en dat hij trachtte zijn
jonge medewerkers te winnen voor zijn persoonlijke positieve
instelling.121
De eerste twee punten van zijn notities luiden: “De jonge vak-
leerlingen zijn zoals andere jongens. Als men hen op de juiste
247

25.8 Page 248

▲back to top


manier aanpakt, zijn zij in staat tot grotere bewijzen van een
goed hart dan de scholieren.” En: “Soms zijn ze onbeschaafd,
ja brutaal en in dat opzicht moeten we met hen te doen heb-
ben. Zoals mensen die voortdurend met materiële dingen be-
zig zijn, is het hun niet mogelijk zich die beschaafde omgang
eigen te maken die men jonge scholieren gemakkelijk in-
prent.”
Daarna gaf hij hun deze gouden regel: “Een van de voor-
naamste knepen van een assistent van de vakjongens is hen te
kennen en de jongens die hij assisteert bij naam te kunnen
aanspreken. De jongens zijn half gewonnen als ze weten dat
je hen kent.” Het was een vuistregel die don Lazzero jaren ge-
leden al gegeven had aan de priesters en clerici van de vak-
jongens. Namelijk in november 1873: “Kennis van de jon-
gens. Zij hebben veel meer respect voor een assistent, als ze
weten dat hij hen allen bij hun naam kent. En om te laten
merken dat je hen kent, is het goed iemand die je wilt waar-
schuwen, altijd bij zijn naam bij je te roepen.”122 Zijn persoon-
lijke ervaring stond daar borg voor.
Zijn vierde raad betrof de “eenheid”. Die lichtte hij nader toe:
“Een assistent mag in het bijzijn van de jongens nooit afkeu-
ren wat een andere assistent doet of zegt. Wee, als de jon-
gens in de gaten krijgen dat er enige tweedracht bestaat. Dan
krijgt men niets meer gedaan.” Dat stemt haast woordelijk
overeen met de inbreng van don Fumagalli en ook van don
Febraro. Maar het strookt evenzeer met de aansporing die
men de assistenten al in 1871 gaf. Toen schreef men na de
vergadering die don Rua geleid had: “Men maande de assis-
tenten aan met elkaar verbonden te zijn [één te zijn] door al-
len een zaak na te streven, namelijk van elkaar houden en el-
kaar raad geven over de manier waarop men de gehoor-
zaamheid, genegenheid en achting van de jongens kan win-
nen.”123 Toen was er natuurlijk minder of geen gevaar dat
248

25.9 Page 249

▲back to top


men zou gesproken hebben van “een grote zee of oceaan”
van oversten of assistenten.
Ten zesde en ten laatste - ik wissel de opeenvolging even om -
vroeg hij hun “zich zoveel mogelijk van lasten te ontdoen door
zich te beperken tot rapporteren” of “verslag uitbrengen aan
de oversten” Dat was van zijnentwege diplomatisch om te
voorkomen dat ze zich onbesuisd zouden begeven op het ge-
vaarlijke pad van zelf straf opleggen. Dat blijkt uit het vervolg:
“Voor een jongen is het al straf als hij hoort dat men erover
spreekt met de overste.”
Het vijfde onderwerp is heel speciaal. Vooral dan tegen de
achtergrond van alles wat in deze studie voorafging. Eerst
klinkt het normaal: “Men las [het verslag van] de voorafgaan-
de vergadering.” Dat is echter misleidend, want “voorafgaan-
de” slaat op een vergadering die jaren geleden plaatsgevon-
den had, namelijk in “februari 1872”, maar “die beoordeelde
men als heel nuttig voor het begin van het [school] jaar.” Het
ging om een zitting die don Rua voorgezeten had. Ik vat drie
van de vier richtlijnen even samen. “1°De taak om de speeltijd
zo te organiseren dat hij ten goede komt aan de jongens en
de assistenten. Om dat te bereiken is het nodig zich met hen
te onderhouden, zich bij hun groepjes, spelen en gesprekken
aan te sluiten. Altijd echter zoveel mogelijk op vriendelijke,
tactvolle en liefdevolle wijze. 2° Ervoor zorgen dat de jongens
van je houden en tegelijk ontzag voor je hebben. 4° Nooit de
moed verliezen als wij van de jongens onaangename en zelfs
erge dingen moeten incasseren. (…) De oversten nemen op
het ogenblik zelf geen enkele beslissing daar dat zou volstaan
om de edelmoedigste weldoeners van het huis te verwijderen
en dan zou niet alleen de weggejaagde jongen eronder lij-
den, maar ook vele anderen. Dat betekent niet dat men er
niet aan denkt er iets aan te doen. Het gaat er enkel om nog
een tijdje geduld te oefenen en alles zal in orde komen.”124
Het moet een verslag geweest zijn dat don Lazzero goed wist
249

25.10 Page 250

▲back to top


zitten, dat hij hoog waardeerde en waarmee hij erg vertrouwd
was. Dat is niet zo verwonderlijk. Hij had het verslag ooit zelf
geschreven in een schrift waarin hij vooral notities uit vergade-
ringen met de priesters en clerici van de vakjongens tussen
1871 en 1878 had bijgehouden.125 Het bewuste verslag is in
elk geval een tekst die in een notendop heel essentiële, maar
deels ook genuanceerde aspecten van de opvoedingsmetho-
de in de geest van don Bosco bevat. Die wilde hij de nieuwe
equipe in de nieuwe situatie voorhouden.
Er zijn ontegensprekelijk een aantal elementen in dat verslag
die min of meer passen bij passages uit de lange versie van
don Lemoyne. Toch doet don Lazzero geen beroep op die
tekst, toch heeft hij geen kopieën bij de hand om ze uit te de-
len. Het lijkt dus voor de hand te liggen dat die niet ter be-
schikking waren, ja, dat de tekst überhaupt nog niet bekend
was.
* Tweede vergadering: 18 oktober 1884 (vakleerlingen)
De volgende bijeenkomst had al ’s anderendaags plaats. Zij
was van een heel andere aard, want alleen de oversten, dat
wil zeggen twee prefecten, de catechist van de vakjongens,
don Oddone, de econoom, en don Lazzero, de directeur,
kwamen samen.
Belangrijk in het raam van de doorgevoerde structurele ver-
nieuwing zijn de afspraken rond de taakverdeling: “De externe
prefect en de catechist worden belast met de uitwendige dis-
ciplinaire orde”. De externe prefect “moet het reglement van
het huis voorlezen en uitleggen aan de vakleerlingen.” Hij
moest er ook voor zorgen dat zij lessen in wellevendheid kre-
gen. Het was trouwens don Fumagalli, viceprefect van het
Oratorio, die in zijn beschouwingen het ontbreken van een
wekelijkse les in goede manieren betreurd had. De catechist
kreeg de bijzondere zorg voor het toezicht op de slaapzalen,
250

26 Pages 251-260

▲back to top


26.1 Page 251

▲back to top


in de kerk en op de ziekenzaal. De slaapzalen komen nu
voorop. Het is opmerkelijk dat zijn taak in “toezicht” bestaat,
niet in “assistentie”. Toezicht roept toch eerder controle en
een zekere afstandelijkheid op.
* Enkele losse voorschriften [Vergadering]
Op die twee verslagen volgen enkele regels waarvan het niet
klaar is of het om reacties gaat op bijeenkomsten die plaats
gevonden hadden of om aantekeningen voor vergaderingen
die nog moesten plaatshebben voor de groepen die hij op-
somde. Dat zijn de volgende.
- Voor de oversten geldt dat ze “moeten overeenkomen
met de medebroeders. Ze moeten ’s morgens assisteren aan
de ingang van de werkhuizen.” Daar weer wel “assisteren”.
- De clerici moeten: “1° Zorgen voor de schoonmaak.”
Vervolgens: “2° Ze moeten niet te streng zijn, maar ook niet te
laks. Zij moeten altijd verslag uitbrengen aan de onmiddellijke
oversten. Als het gaat om buitengewone gevallen moet don
Bonetti geraadpleegd worden. Continue bewaking.
- Dan voor de werkmeesters: “1° Onze jongens zijn niet
meer zoals ze vroeger waren. 2° We hebben een andere “te-
neur” van opvoeding nodig. 3° Verbijsterend is de gedachte
dat jongens al op de hoogte zijn van alle mogelijk kwaad. 4°
Het is bijgevolg nooit overdreven om altijd waakzaam te zijn
en, zonder altijd kwaad te veronderstellen, nooit gerust te zijn
als we hen niet onder ogen hebben. De grootst mogelijke
overeenkomst met de assistenten bij het strikt toepassen van
het reglement.”
Het ligt er vingerdik op dat de opdracht van don Bosco te
zorgen voor moraliteit dergelijke richtlijnen bepaald heeft. Het
accent op waakzaamheid, overal en altijd, overheerst. Dat
251

26.2 Page 252

▲back to top


duidt eerder op zakelijk, verhinderend toezicht. De schroeven
worden toegedraaid: “Strikte toepassing van het reglement.”
Toch klinkt ook redelijkheid door in de tussenzin “zonder altijd
kwaad te veronderstellen” en in de opdracht “niet te streng te
zijn”.
Minder toegankelijk is de uitdrukking “andere teneur van op-
voeding” of opvoedingsmethode. Zou hij er iets mee bedoe-
len in de zin van de verandering van systeem die don Bosco
vreesde, maar afwees op 12 september? Zou die andere op-
voedingswijze voortaan alleen of hoofdzakelijk moeten be-
staan in waakzaamheid en striktheid? Dat laatste lijkt minder
waarschijnlijk, want dat zou indruisen tegen de standpunten
van de vergadering in februari 1872 die hij pas op 17 okto-
ber 1884 opgefrist had om het nieuwe schooljaar te begin-
nen. Of zouden er achter die wending andere, nog niet uitge-
sproken inzichten schuilgaan om het probleem dat “de jon-
gens niet meer als vroeger zijn” efficiënt en met succes aan te
pakken?126 Ongetwijfeld blijkt hij het eens te zijn met de vast-
stelling van don Bosco tijdens het gesprek met Buzzetti. In
vraagvorm mocht don Bosco die in de brief aan de jongens
formuleren: “Maar vanwaar dan dat grote verschil tussen de
jongens van toen en de jongens van nu?” (11) Don Lazzero
stelde inderdaad een frappant verschil vast, maar was hij
daarom ook overtuigd dat de oorzaak die Buzzetti aangege-
ven had in een fragment van de brief aan de jongens, de juis-
te was? (20-21) Hoe oordeelde hij over de aanbevelingen om
tot herleving te komen? Zowel over de korte aanbeveling aan
de salesianen als over de verschillende opdrachten aan de
jongens? (21 en 32) Maar misschien dacht hij niet eens aan
dat alles omdat het een hele tijd geleden was dat don Rua de
brief voorlas en omdat die al in het archief beland was.
De volgende maanden heeft don Lazzero geen verslagen
meer geschreven van bijeenkomsten waarin daarover eventu-
eel verder van gedachten gewisseld werd. Het gevolg is dat
252

26.3 Page 253

▲back to top


we in het duister tasten en dat sommige zinnen, zoals die van
de niet-gedateerde regels, eerder cryptische omschrijvingen
blijven.
Raadselachtig blijft ook zijn notitie na Kerstmis 1884: “In
1885 werd niets meer genoteerd omdat degene die deze her-
inneringen gewoonlijk optekende toen een droevig leven leid-
de. Hij was ontmoedigd omdat hij op zovele manieren tegen-
gewerkt werd dat hij werkelijk niet meer wist wat op te teke-
nen.”127 Waarschijnlijk mogen we veronderstellen dat een van
die “vele manieren” verband hield met de invoering van het
dubbele directeurschap. Had hij tijdens de besprekingen al
niet veel negatiefs over zijn beleid moeten slikken? Was de in-
voering zelf niet een zware slag geweest? Sprak hijzelf toen
niet over “eerverlies”? Toch lijkt het meest stresserende en
ontmoedigende een moeizame, ja conflictueuze samenwer-
king met don Francesia geweest te zijn. Had don Rua niet on-
verbloemd gezegd dat hij niet voor dat experiment was omdat
hij grote moeilijkheden bij de uitvoering voorzag? Het lijkt me
ook mogelijk dat men er niet toe gekomen is een werkzame
“modus vivendi” op te stellen. Dat is een element dat nader
onderzocht zou moeten worden.
Minder aanvaardbaar lijkt me de hypothese dat don Lazzero
rond die tijd kennis zou gekregen hebben van de lange versie
D of de aanpassing ervan in E? Dan zou de passage over “de
overste [in het enkelvoud] die steeds bereid moet zijn om elke
twijfel te aanhoren” enzovoort, hem natuurlijk heel veel pijn
kunnen gedaan hebben. Zelfs al zou de uitstekende verhan-
deling van don Lemoyne daarna in het archief beland zijn.
253

26.4 Page 254

▲back to top


11. Nabeschouwingen
Bij het overlopen van de verslagen van de bijeenkomsten van
de Hoofdraad tussen de terugkeer van don Bosco uit Rome en
de beslissingen op 12 en 29 september komen enkele accen-
ten als vanzelf op de voorgrond. Accenten dan die verband
houden of kunnen houden met de brief aan de jongens en
met de zogenaamde lange versie van die brief.
* Op 5 juni bepaalde don Bosco klaar en helder met
welk doel de aanwezige leden de besprekingen die zij op
vraag van don Bonetti die dag begonnen, zouden voeren.
“Het gaat erom,” zo had hij voorgehouden, “te zien en te be-
studeren wat er gedaan en wat er vermeden moet worden om
de moraliteit onder de jongens te verzekeren en zorg te dra-
gen voor roepingen.” Die twee objectieven lagen werkelijk in
de lijn van de inhoud van de brief aan de jongens, hoewel hij
op geen enkel moment naar die teksten verwees. Aan die
doelstellingen heeft hij weken, ja maandenlang vastgehouden
ondanks het feit dat de kwestie van het directeurschap en de
discussie rond het bestuur van het Oratorio zijn oorspronkelijk
geformuleerde bekommering overschaduwden en uitermate
veel tijd en aandacht opslorpten.
* Duidelijk komt ook naar voren dat don Bosco meer
dan eens niet alleen zelfverzekerd aan zijn ideeën en stand-
punten vasthield, maar ook vrij autoritair uit de hoek kon ko-
men. Gaf hij ook vrijheid tot discussie, toch duldde hij soms
niet de minste tegenspraak. Men moest hem in zijn plannen
steunen en hem niet tegenwerken.
* Even duidelijk, zoniet nog duidelijker is het geworden
dat de verhandeling of “het opstel” van don Lemoyne of
nauwkeuriger gezegd het eerste deel van de lange versie geen
aanwijsbare invloed uitgeoefend heeft op de besprekingen.
Voor een gedeelte is dat maar normaal, want de problema-
254

26.5 Page 255

▲back to top


tiek rond het bestuur en de eenheid van directie als zodanig
had hij in zijn breedvoerige uiteenzetting niet ter sprake ge-
bracht. Voor andere thema’s zoals de moraliteit, de orde en
de tucht bij de jongens, de praktijk van het Preventieve Sys-
teem en de zorg voor de roepingen is dat echter ongewoon,
ja onbegrijpelijk. Zeker als men aanneemt dat hij de redactie
al in Rome zou voltooid hebben en dat die rond half mei
1884 al bekendgemaakt zou zijn in Valdocco.
* Een volgend besluit is dat een aantal elementen in de
discussies en de inzendingen van een paar medebroeders
grote vragen doen rijzen aangaande de beschrijving van de
directe en erg positieve effecten van de brief aan de jongens,
zoals die door don Lemoyne en don Ceria beschreven wer-
den.
- Wegzendingen
Een eerste element betreft de wegzendingen. G.B. Lemoyne
en in zijn spoor E. Ceria halen de verwijdering van “enkelen”
of “sommige” jongens “die goed schenen te zijn”, aan als een
van de “voornaamste uitwerkingen” van de brief uit Rome.128
Hoewel geen van beiden er een precieze datum op kleefde,
suggereren hun mededelingen toch dat de maatregel eerder
kort op de terugkeer van don Bosco volgde. Dat lijkt echter
helemaal niet het geval te zijn geweest. Nog tijdens de zitting
van de Hoofdraad op 5 juni drong don Bosco aan op het
“bestuderen van de manier waarop het huis kon uitgezuiverd
worden.” Het probleem was op dat ogenblik nog letterlijk:
hoe “de gebroken beenderen” of de rotte appelen “aan de
deur zetten.” In de overtuiging dat men “met strengheid moest
optreden bij het verwijderen van slechte jongens” viel don
Bertello hem toen bij. Met een normaal accent op “slechte”.
Op 4 juli, een maand later, zag don Bosco zich verplicht
hierop te insisteren: “De uitwijzingen moeten van een enkele
persoon afhangen”. En op 7 juli vond hij het weer nodig richt-
255

26.6 Page 256

▲back to top


lijnen te geven over de procedure die men in acht moest ne-
men. Essentieel was dat de directeur “het personeel van het
huis en ook de jongens zelf aannam en ontsloeg onder de
voorwaarden die hij noodzakelijk achtte.” Op diezelfde ver-
gadering kwam don Cagliero op de proppen met zijn voor-
stel. Hij zou in het begin van de vakantie die overigens al
dichtbij was, een brief of een formulier aan de scholieren van
het vierde en vijfde jaar willen sturen. Na hun antwoord, zou
men over de toelating tot terugkeer naar het college beslissen.
Natuurlijk ook over de verwijdering uit het college. Dat alles
betekende bijgevolg een soort uitstel van “executie” of van de
“uitzuivering”.
Ook de inzendingen van don Canepa en don Fumagalli en
de samenvatting van don Bonetti tonen aan dat er van verwij-
deringen weinig of niets in huis gekomen was. Don Canepa
betreurde in zijn opsomming op 8 juni dat men zulke drin-
gende maatregel uitstelde. “Hoe langer men talmt, hoe pijn-
lijker de ingreep zal zijn en hoe schadelijker voor ons”, stelde
hij.
Het minste dat men kan zeggen, is dat er in die laatste maan-
den van het lopende schooljaar maar moeilijk van een echte
“heropleving” door de wegzending van moreel minder be-
trouwbare jongeren kan gesproken worden.
- Tucht en orde
Iets gelijkaardigs valt te constateren op het vlak van tucht en
orde. Enerzijds “nam” volgens E. Ceria “de volgzaamheid
toe.”129 Anderzijds laste hij een opsomming van een zevental
beslissingen van don Bosco in zijn verhaal in. Die heb ik hier-
voor “ingreep van don Bosco” genoemd. Die vond plaats tus-
sen 30 juni en 4 juli. In de vergadering van 30 juni was don
Bonetti beginnen praten over “de assistentie van de jongens,
over het geopend blijven van de slaapzalen”. Er schortte dus
256

26.7 Page 257

▲back to top


nog steeds heel wat op het vlak van de assistentie en als ge-
volg daarvan op het gebied van orde en tucht. Daarom
plaatsten ze de zaak op de agenda van de volgende bijeen-
komst. Don Bosco wachtte de zitting van 7 juli echter niet af.
De beweegreden om snel in te grijpen, was zijn bezorgdheid
over de problemen die “herhaaldelijk voorkwamen en grote
ontevredenheid bij de jongens verwekten.” Dat laatste valt na-
tuurlijk moeilijk te verzoenen met toenemende volgzaamheid.
- Godsdienstige praktijk
Volgens don Ceria namen “de communies en de bezoeken
aan Jezus in het Heilige Sacrament toe.”130 Toch achtte don
Bosco het nodig in het begin van de vergadering op 7 juli dit
voor te houden: “Een scholier die niet te communie gaat en
nalatig in het gebed is, moet (…) overgeplaatst worden.”131
Dat verklaart misschien waarom E. Ceria mocht schrijven dat
de opeenvolging van feesten [Maria Hulp, de H. Aloysius en
het naamfeest van don Bosco] de kroon op het werk zetten en
anderzijds toch noteerde dat men vreesde dat het een strovuur
kon zijn. Die vrees schuilt in zijn opmerking: “Men wilde ech-
ter duurzame maatregelen.”132 Met andere woorden maatre-
gelen die op langere termijn effect zouden hebben.
- Bezoeken van jongens bij don Bosco
In een paar verslagen van de Hoofdraad en vooral in de rand
van de besprekingen die voorafgingen, zijn nog elementen
naar voren gekomen die nieuw licht werpen op bepaalde ge-
gevens van don Ceria. Zo zou er tijdens de eerste weken na
de terugkeer van don Bosco een “processie van jongens naar
de kamer van don Bosco geweest zijn.” En dat zou al heel
vlug gebeurd zijn, want in een volgend hoofdstuk voegde hij
eraan toe dat “de reeks feesten dan de kroon op het werk zet-
te.”133 Zijn die berichten echter in eenklank te brengen met de
reële situatie in het Oratorio? We moeten ons werkelijk afvra-
257

26.8 Page 258

▲back to top


gen of don Bosco wel de tijd en de fysieke kracht had om in
die korte of zelfs langere periode zoveel jongens te woord te
staan.
Na de strapatsen op de terugreis naar Turijn, zal een flinke
rust nodig geweest zijn. Daarnaast was hij vóór 24 mei vooral
in beslag genomen door de voorbereiding van het feest van
Maria Hulp. Vanuit Rome had hij het aan don Rua overgela-
ten of hij de bedevaarders tijdens de novene twee keer zou
toespreken. Waarschijnlijk om hem te sparen, herleidde men
de bijeenkomsten van de medewerkers tot een enkele mani-
festatie, zodat hij slechts een keer de inspanning van het spre-
ken moest opbrengen. Verder zou het gepast hebben dat hij
op bezoek ging bij de aartsbisschop van Turijn. Voor hij ech-
ter daartoe zelf het initiatief nam, kwam Mgr. Alimonda per-
soonlijk naar don Bosco en bleef ongeveer twee uur.134
De dagen na het prachtige feest van Maria Hulp kwam hij er
amper toe een paar korte briefjes te schrijven en een langere
oproep aan de medewerkers en medewerksters om hem te
helpen bij de loterij voor de kerk in Rome.135 Nog informatie-
ver is een kroniek van de jonge secretaris Viglietti: “1 juni, Tu-
rijn. – Op bevel van de dokter moet don Bosco bijna iedere
avond buiten te voet een wandeling maken. Don Lemoyne en
ikzelf vergezellen hem. (…) Met don Bosco lees ik de geeste-
lijke lezing en de meditatie.”136 We moeten dus aannemen dat
don Bosco ’s avonds wel niet vaak te spreken was, ook al
schrijft don Ceria: “Zodra hij de dringendste zaken afgehan-
deld had, begon de heilige ’s avonds laat een paar uurtjes
aan audiënties te besteden.”137 En wat kan “’s avonds laat” in
die omstandigheden betekenen?
Hoe betekenisvol is in dat kader de bedenking van don Fu-
magalli in zijn schriftelijke bijdrage aan de gedachtewisseling.
Daarom herhaal ik nu wat hij schreef: “Het zou goed zijn dat
allen zich tot onze dierbare vader don Bosco zouden kunnen
258

26.9 Page 259

▲back to top


wenden. Dat is nu echter eenmaal onmogelijk. Het is bijge-
volg nodig dat iemand hem vertegenwoordigt.” Direct contact
was volgens hem voor de confraters niet mogelijk. Hoeveel te
minder voor de jongens.
Even betekenisvol zijn enkele uitspraken van don Bosco zelf.
Zo tijdens de vergadering op 5 juni zijn opmerking over de
hoofdpijn die hem belette goed na te denken. En in zijn toe-
spraak ter gelegenheid van zijn naamfeest op 24 juni de allu-
sie op het kleine stuk leven dat hem nog restte. Ook de klacht
op de zitting van de Hoofdraad op 7 juli over zijn fysieke ver-
moeidheid. En niet te vergeten zijn ontgoocheling over het feit
dat zo weinig jongens hem over hun roeping waren komen
spreken.
* Wat de definitieve redactie van de samengevoegde ver-
sie betreft, kunnen die vaststellingen maar uitmonden in de
vragen: Wanneer zou don Lemoyne ze afgewerkt hebben?
Wanneer konden de salesianen in Valdocco erover beschik-
ken? Zeker, de beantwoording van die vragen is niet van we-
zenlijk belang voor de intrinsieke waarde van de eigenlijke
brief aan de jongens en van de inhoud van de lange of sa-
mengevoegde versie. Toch hebben die antwoorden niet alleen
betekenis in het geheel van de geschiedenis van de Congre-
gatie. Ze zijn ook noodzakelijk voor de studie van de reële
impact van geschriften waarvan de hoofdbedoeling toch was
directe en echte invloed uit te oefenen op de hoorders en le-
zers in Valdocco. Daarom wil ik enkele aanduidingen die her
en der in deze studie met betrekking tot een mogelijke eind-
datum van de voltooiing van de samengevoegde versie ver-
meld werden, in een aanhangsel samenbrengen en ook aan-
vullen.
259

26.10 Page 260

▲back to top


Appendix
Verschillende aangereikte elementen kunnen ge-
rangschikt worden onder de rubrieken externe en interne
aanwijzingen. De eerste groep heeft onder meer te maken
met vaststellingen net vóór of bij het uitschrijven van de
teksten en met gebeurtenissen na de terugkeer van don Bosco
in het Oratorio. De tweede categorie betreft vooral de eindre-
dactie van het handschrift D.
1. Externe indicaties met gegevens van vóór of bij het
schrijven dat voor de salesianen bestemd was
1.1 Een van de externe aanduidingen die doen vermoe-
den dat de definitieve lange versie niet in Rome tot stand
kwam, is het verschil in gebruikt schrijfpapier. Voor de hand-
schriften A B C en K (de verstuurde brief aan de jongens) ge-
bruikte don Lemoyne in Rome bladen papier van hetzelfde
formaat (209 x 268) met lichte, blauwe lijnen. De lange versie
(manuscript D) schreef hij op papier waarvan het formaat 270
x 380 is met duidelijke blauwe lijnen zonder marge.138
1.2 Een tweede indicatie is het feit dat de brief aan de
jongens zo goed als zeker door don Bosco eigenhandig on-
dertekend werd. Dat is beslist niet het geval voor het hand-
schrift D met in het eerste gedeelte de lange versie voor de sa-
lesianen.139 Er zijn bovendien geen tekens dat don Bosco het
zou gelezen of gecorrigeerd hebben. “Dicteren” in de echte
zin van het woord heeft hij ook niet gedaan, niet kunnen
doen.
1.3. Nog een externe aanwijzing is het vijfde punt van
de brief van don Lemoyne aan don Rua op 6 mei 1884.
Daarin deelde hij mee dat don Bosco een brief aan het voor-
bereiden was, die hij aan de jongens wilde sturen. Hij wilde er
260

27 Pages 261-270

▲back to top


27.1 Page 261

▲back to top


heel veel mooie zaken in vertellen aan zijn zeer geliefde jon-
gens.140 “Voorbereiden” wil waarschijnlijk zeggen dat don
Bosco hem de suggesties van het handschrift A gegeven had
om ze op staande voet uit te werken in een brief. Dat don
Bosco er toen alleen aan dacht een brief aan zijn jongens te
sturen, drukte don Lemoyne uit met de wending “aan de jon-
gens”, in het Italiaans trouwens “ai giovani”. Van de volwas-
senen, de salesianen is er in het bericht aan don Rua hele-
maal geen sprake.
2. Aanwijzingen die in de tekst zelf aanwezig zijn
In de uitwerking van de redenen waarom het huidige Oratorio
verschilt van dat van vroeger heeft don Lemoyne in de defini-
tieve versie een paar wijzigingen aangebracht tegenover de
redactie C. (26-27) Dat geldt ook voor de omschrijving van
het “vroegere systeem” (27) en voor de beschrijving van de
positieve gevolgen van het opnieuw invoeren van dat systeem.
(27-28) Die wijzigingen en aanvullingen komen voor op het
einde van het schrijven dat voor de salesianen bestemd was.
Daar is de invloed van besprekingen in de Hoofdraad, waar-
van don Lemoyne de secretaris was, het sterkst merkbaar.
2.1 Waar G. Buzzetti de oorzaken van de verandering
tegenover vroeger mag opsommen, wijzigt don Lemoyne de
zakelijke opeenvolging van een drievoudig redengevend
“omdat” in een driemaal indringender klinkende vraag met
“waarom?” Dat is ongetwijfeld vooral verfraaiing vanuit lite-
rair oogpunt. (26)
Inhoudelijk opvallender is de vervanging van de rechtstreekse
rede “omdat de jouwen afwijken”, waaronder alle salesianen
verstaan worden, door het specifieke “de oversten”. Tegelijk
veranderde hij het directe “de opvoedingsregels die jij voor-
geschreven hebt” in het afstandelijke “die don Bosco voorge-
schreven heeft”. (26)
261

27.2 Page 262

▲back to top


Het onomwonden verwijt aan de oversten en aan de oversten
alleen past niet zo goed meer in de mond van Buzzetti. Het
blijkt eerder ingegeven door de kennis van de teksten van don
Fumagalli en don Ruffino. Don Fumagalli oordeelde dat de
oorzaak van het bederf van zovele andere jongens de over-
sten waren. Don Ruffino had het achtereenvolgens over de di-
recteur, de prefect en de catechist en ook over het gebrek aan
eensgezindheid tussen de studieleider, de catechist en de pre-
fect. Dat alles had don Lemoyne inderdaad opgenomen in de
zogenaamde “Algemene beschikkingen”, zijn bundeling van
de bijdragen van don Fumagalli en don Ruffino.
Verder was don Fumagalli van oordeel dat de onenigheid on-
der de oversten, weer de oversten, tot gevolg had dat de jon-
gens zich heimelijk vrolijk maakten over hen en hun raadge-
vingen. Van zijn kant stelde don Ruffino dat alle oversten zich
moeite moeten getroosten om een regel die uitgevaardigd
werd, te doen onderhouden. Anders ontstaat er misprijzen
voor de reglementen. Weer iets dat don Lemoyne zo goed als
woordelijk opnam in zijn definitieve redactie. (27)
In de tweede wijziging op die plaats, namelijk “die don Bosco
hun heeft voorgeschreven”, heeft de redacteur de dialoog-
vorm uit C helemaal opgeheven. De taal schept opeens de
sfeer van een verhandeling. Ontegensprekelijk heeft don Le-
moyne zelf het woord genomen. En dat klinkt alsof hij het ge-
daan heeft vanuit een objectiverende invalshoek op een
ogenblik dat don Bosco er niet meer was. Bij die wijzigingen
kan alvast niet meer van “dicteren” gesproken worden.
2.2 In de omschrijving van de essentie van het vroegere
[preventieve] systeem gebeurde er iets heel anders. Hij her-
schreef die passage bijna volledig en zette ze om van meer-
voud naar enkelvoud: de overste. (27-28) Dat is helemaal in
overeenstemming met het gewicht dat hij in navolging van
262

27.3 Page 263

▲back to top


don Ruffino en don Fumagalli in de bundeling van hun inzen-
dingen aan de rol van de directeur toegekend had. Aan dat
punt van hun opmerkingen had hij immers de eerste plaats
gegeven. Don Fumagalli had erop gewezen dat “een verte-
genwoordiger van don Bosco nodig was.” Aan hem moesten
de jongens gemakkelijk alles kunnen toevertrouwen en van
hem moesten ze vaderlijke terechtwijzingen, raadgevingen en
vermaningen kunnen krijgen tot nut van hun tijdelijke en gees-
telijke behoeften. Volgens don Ruffino moest de directeur
meer contact nemen met de leerlingen. Misschien had don
Lemoyne er ook weet van dat don Canepa verlangde dat de
directeur de caritas en de daadkracht van een vader zou heb-
ben. Het zijn allemaal aspecten die zijn herschrijving van de
passage in C beïnvloed hebben.
Bovendien mag niet vergeten worden dat don Lemoyne als
secretaris van de Hoofdraad getuige geweest van de woorden
die don Bosco op 4 juli over directeur-zijn tot don Lazzero ge-
zegd had. Juist in de hij-vorm. En op 7 juli dat “de directeur
graag met de jongens zou moeten praten buiten de biecht en
informeren naar hun behoeftes, hun gezondheid, hun studies,
hun moeilijkheden, hun roeping, enz. enz.” Ook don Bosco
had het over de directeur, de belangrijkste overste, in het en-
kelvoud.
2.3 Een van de vijf positieve gevolgen van de terugkeer
naar het vroegere systeem is ten opzichte van de manuscrip-
ten B en C een aanvulling. (28) Het last de kwestie van de
wegzendingen in die herhaaldelijk behandeld werd in de zit-
tingen van de Hoofdraad. Don Lemoyne schaarde zich daar-
bij aan de zijde van de strengheid van don Bosco en don Ber-
tello, maar ook van don Ruffino en don Fumagalli zoals in dit
deel aangetoond werd. Ter opfrissing niettemin dit: don Ruffi-
no had voorgesteld in het begin van het schooljaar goed uit te
kijken. Ontdekte men dan iemand die zijn kameraden kon
schaden, dan moest men die dadelijk verwijderen. Van zijn
263

27.4 Page 264

▲back to top


kant had don Fumagalli er zich over beklaagd dat men teveel
geduld had met slechte jongens. Daardoor moet don Lemoy-
ne zich gesterkt gevoeld hebben om in een toevoeging met
het woord “onverbiddelijk” onbeschroomd aan een besluit
van het tweede Algemeen Kapittel te refereren. Met “men kan
beter het risico lopen” (28) deed hij er nog een schep boven-
op.
2.4 Er zijn nog meer toevoegingen en uitweidingen. En-
kele komen al voor in de beschrijving van het eerste luik van
het speelplaatstafereel. In de lange versie heeft don Lemoyne
bijvoorbeeld aandacht voor jongens “op de muurtjes aan de
kant van de tuin.” (9) De reden waarom dat nu, in tegenstel-
ling met de C-redactie en de brief aan de jongens, zo belang-
rijk was in zijn uiteenzetting voor de salesianen, is echter niet
meer te achterhalen. Evenmin of hij daarmee wilde zeggen
dat de salesianen daar meer moesten op letten.
Onmiddellijk daarna schrijft hij in de samengevoegde versie
dat sommige jongens zich aan de “gemeenschappelijke” ont-
spanning onttrokken. (9) Het lijkt een onbeduidend detail,
maar het zou wel een accentuering kunnen zijn van de nood-
zaak van gemeenschappelijkheid in de zin van jongens en sa-
lesianen samen. Toen hij de bijdrage van don Fumagalli bun-
delde, had hij kunnen lezen hoe die van leer trok tegen de
medebroeders die “liever onder elkaar wandelden en kletsten”
in plaats van samen met de jongens aan het spel deel te ne-
men. Don Fumagalli had ervaren dat het gepraat onder el-
kaar de aandacht voor wat de jongens deden, verslapte en
verhinderde.
De uitbreiding van de commentaar bij de jongens die in kliek-
jes rondslenterden, verduidelijkt dat het groepjes waren, waar
men slechte praat vertelde. Dat doet hij vooral door middel
van de reactie van de H. Aloysius. (10) De inspiratie voor de
ingevoegde verwijzing naar die heilige is wellicht toe te schrij-
264

27.5 Page 265

▲back to top


ven aan de plechtige viering op 22 juni en een gedachte uit
de preek van Mgr. Chiesa, de bisschop van Pinerolo, die
voorging.141 Het valt echt moeilijk een reden te bedenken
waarom hij die passage zou weggelaten hebben in de brief
aan de jongens zelf, mocht hij ze vroeger geredigeerd heb-
ben.
2.5 Ook een aanvulling, maar een heel belangrijke,
schreef don Lemoyne naar aanleiding van de herinnering die
Buzetti mocht oproepen met de vraag: “Herinnert u zich die
mooie jaren nog?” (18) Het was een tijd waarover hij, zoals in
de brief aan de jongens, in naam van vele oud-leerlingen kon
zeggen: “die wij ons altijd met liefde herinneren.” Als reden
mocht hij bovendien opgeven: “Omdat de liefde voor ons de
norm was.” In het Italiaans gebruikte hij tweemaal het woord
“amore”. Liefde in de betekenis van genegenheid. Zo is het
een versterkte bevestiging van zijn uitspraak “door/met de
liefde”, de genegenheid de affectieve liefde. (13) Het waren
de jaren dat de jongens mochten ervaren en aanvoelen dat
don Bosco hen graag zag en dat zij hem graag zagen. De
liefde als norm is een toevoeging die in de brief aan de jon-
gens ontbeekt, maar er werkelijk heel goed op haar plaats
zou geweest zijn.
2.6 Dan is er nog een opmerkelijke aanvulling op het
einde van de zeven verwijten aan het adres van de mede-
broeders in Valdocco. (25) Het zevende kwam al voor in het
handschrift B, namelijk “menselijk opzicht”. Wat dat tot gevolg
had, werd er op deze manier beschreven: “Daaruit volgt dat
men, om niet op te vallen, niet doet wat men zou moeten
doen.” Die zin lijkt sterk op de klacht van Pentore, die hij aan
don Bosco bekendmaakte en die hiervoor besproken werd,
namelijk: “Niemand wil de last van op te vallen op zich ne-
men.” De uitleg van B liet don Lemoyne echter vallen. Hij ver-
ving ze door een concreet voorbeeld van plichtverzuim: “nala-
ten vermaningen te geven aan wie vermaand moet worden.”
265

27.6 Page 266

▲back to top


Dan voegde hij er een overweging aan toe die gedeeltelijk
geïnspireerd schijnt door een besluit van het derde of vierde
Algemeen Kapittel.142 Verder hechtte hij er nog een persoon-
lijke overweging aan. Die uitweidingen wekken nochtans de
indruk dat ze niet zo goed passen in het geheel, maar ze ver-
sterken de overtuiging dat de eindredactie van het handschrift
D niet in Rome tot stand kwam.
2.7 Ook in het aangehechte gedeelte van de brief aan
de jongens komen toevoegingen of wijzigingen voor.
Soms bestaat de inlassing slechts uit enkele woorden zoals
“dezelfde naaste gelegenheden” en “dezelfde slechte ge-
woontes” in plaats van “dezelfde gelegenheden” en “dezelfde
gewoontes”. (33) Soms is de invloed van gesprekken en
teksten na 30 mei speurbaar. Zo in de toevoeging “zelfs jaren
lang en voor enkelen zelfs tot in de vijfde gymnasiumklas”.
(34) Het probleem met de scholieren van de vierde en vijfde
klas beheerste herhaaldelijk de discussie in de Hoofdraad.
Zelfs het drastische voorstel om die klassen af te schaffen
kwam op de proppen. Don Canepa liet zich bezorgd en bitter
uit over die klassen en het voorstel van don Ruffino om de
toelating tot de hogere klassen te regelen, had don Lemoyne
in zijn “Algemene beschikkingen” opgenomen.
Daarna komt de passage met de rol van Maria Hulp. Een in-
gelaste bedoeling om jongens naar het Oratorio te brengen
is: “Om hen weg te halen uit de gevaren van de wereld.”
Ook is zij het die “met talloze genaden en wonderen hun
brood verschaft en middelen om te studeren.” (35)
Weer andere inlassingen danken hun inhoud aan het inpas-
sen van nog niet gebruikte gegevens uit de oorspronkelijke
suggesties van don Bosco. Zo de vraag: “En zullen wij sla-
gen?” verwerkt tot: “En zullen wij erin slagen die barrière uit
de weg te ruimen?” Dat geldt eveneens voor het aangepaste
266

27.7 Page 267

▲back to top


antwoord betreffende de voorwaarde tot slagen. De redacteur
lichtte er bovendien nader toe waarin “het bloemetje” ter ere
van Maria Hulp kon en moest bestaan. (36-37) Terloops zij
opgemerkt dat don Bosco dergelijke uitbreidingen niet gedic-
teerd heeft en dat don Rua die toevoegingen natuurlijk niet
heeft kunnen voorlezen.
Wat don Rua wel kon voorlezen is zijn peroonlijke aanvulling:
“Notitie van de secr.” Welnu, precies die aanvulling heeft don
Lemoyne in de samengevoegde versie letterlijk overgenomen.
Dat kon hij natuurlijk maar doen nadat hij naar Turijn terug-
gekeerd was, wat ik in het Vde deel onder de tussentitel “Aan-
tekening van de secretaris” behandeld heb.
Bijzonder opvallend zijn natuurlijk de zin: “Veel heel belangrij-
ke dingen die ik gezien heb” en heel het gedeelte dat begint
met: “Ik besluit”. Zij komen zelfs niet in de C-redactie voor.
Wel in de brief voor de jongens die werkelijk vanuit Rome ver-
stuurd werd. Ze werden speciaal voor hen geschreven, ook al
liet don Lemoyne don Bosco zich vooral op het einde even-
eens direct tot de salesianen (priesters en clerici) richten.
Al die vaststellingen in de tekst bevestigen dat de definitieve
redactie van het handschrift D na de terugkeer van don Bosco
en don Lemoyne uit Rome tot stand gekomen is. Zelfs geruime
tijd nadien. Zij ondersteunen het vermoeden dat P. Braido in
1992 opperde: “De compositie van de lange redactie (ms. D).
zou veel later kunnen samengesteld zijn in Valdocco. De re-
dacteur zou kunnen halt gehouden hebben na het handschrift
C.” Tegelijk bekende P. Braido echter dat het moeilijk is de
tijd en de plaats ervan te bepalen.143 Daarom wil ik nog in-
gaan op enkele bijkomende externe gegevens waarmee men
wellicht geen of te weinig rekening gehouden heeft.
267

27.8 Page 268

▲back to top


3. Nog enkele externe aanduidingen
3.1 Na het vertrek uit Rome stuurde don Lemoyne op 15
mei vanuit Firenze een brief aan don Rua. Daarin drukte hij
deze verwachting uit: “Ik hoop dat je op dit ogenblik de brief
ontvangen en aan de jongens voorgelezen hebt die don Bos-
co aan hen gericht heeft.”144 In dat bericht bracht hij dus, net
zoals in de hiervoor besproken correspondentie op 6 mei, en-
kel de brief aan de jongens te berde. Vanuit Firenze repte hij
weer met geen woord over een versie voor de salesianen al-
leen of over een volledige brief waaruit slechts delen naar
keuze zouden voorgelezen worden. Evenmin een woord over
een ingekorte en aangepaste versie die hij dan op vraag van
don Rua zou hebben samengesteld.145
Bij die mededelingen uit Rome en Firenze wil ik nu gegevens
aansluiten uit een notitie die don Lemoyne pas later schreef,
toen hij bezig was met het verzamelen van aantekeningen ter
voorbereiding van het schrijven van de Memorie biografiche.
Wanneer hij dat precies deed, kon nog niet bepaald worden.
Meer dan waarschijnlijk na het overlijden van don Bosco. In
een inleidende aantekening deelde hij enkele details mee
rond de redactie van de brief van 10 mei 1884 aan de jon-
gens en van de uitgebreide uiteenzetting voor de salesianen:
“In verschillende fasen vertelde hij [don Bosco] hem [een
droom] aan don Lemoyne. Dan deed hij hem die uitschrijven
en voorlezen terwijl hijzelf verbeterde. Daarna moest hij [de
tekst] opnieuw bewerkt en overgeschreven worden. Omdat hij
in het bijzonder de leden van de salesiaanse Congregatie
aanging, was een nieuwe bewerking nodig die in het open-
baar in aanwezigheid van alle jongens van het Oratorio zou
kunnen voorgelezen worden. Terwijl het hele tweede gedeelte
kon behouden worden, moest wat in het eerst gedeelte uitvoe-
rig gezegd werd, achterwege gelaten worden met uitzondering
van de beschrijving van de twee ontspanningstijden. Die brief
werd op 10 mei verstuurd.”146
268

27.9 Page 269

▲back to top


Dat is een reconstructie van de onderscheiden redacties die in
het licht van zijn brief van 6 mei aan don Rua niet zonder
meer met de feiten lijkt te kloppen. Zeker, voor “verschillende
fasen” of voor onderscheiden momenten waarop don Bosco
bepaalde suggesties deed, valt iets te zeggen. Zo is er tussen
de eerste veertig regels en de laatste zes van het handschrift A
al een hemelsbreed verschil. Ze staan op hetzelfde blad, maar
zowel het haakje vóór die zes regels als nog meer de inhoud
ervan doen heel sterk vermoeden dat ze niet tot de inspiratie
van de eerste veertig behoren. Een van de twee gedachten,
namelijk die over de afgunst of jaloezie tussen oversten, komt
trouwens terug in het handschrift B. (24) Als don Bosco ook
de suggesties of bepaalde ideeën van het handschrift B aan-
gereikt heeft, dan kan hij dat mogelijkerwijze kort na het ver-
trek van de brief van 6 mei aan don Rua gedaan hebben. Die
specifieke suggesties samen met de gedeeltelijke uitwerking
ervan in B tonen eenduidig aan dat de schrijver daarmee in-
derdaad “de leden van de salesiaanse Congregatie” als gea-
dresseerden voor ogen had. Het is vervolgens heel goed mo-
gelijk dat don Lemoyne daarop ook de C-redactie uitschreef
vóór hij de eigenlijke brief aan de jongens met behulp van de
gegevens van het manuscript A afgewerkt had. Daardoor kon
hij uit die redactie “de twee speelplaatstaferelen” putten en
bewerken voor de brief waarvoor don Bosco hem begin mei
al inhoudelijke elementen en de opdracht gegeven had. Die
bewerking kon hij dan later overnemen in de definitieve sa-
mengevoegde redactie van het handschrift D.
Wat het laatste gedeelte van de geciteerde notitie aan don
Rua betreft, daar liggen de kaarten even anders. Dat tweede
deel komt immers niet voor in de C-redactie en anderzijds
werd het zogenaamde tweede deel van het manuscript D echt
niet in zijn geheel overgenomen in de brief aan de jongens.
Door de aandacht te vestigen op een aantal aanvullingen dat
in D voorkomt, werd dat voldoende aangetoond in de voor-
269

27.10 Page 270

▲back to top


afgaande paragraaf over de interne aanwijzingen. Het tweede
deel kon dus niet eens “helemaal” of in zijn geheel behouden
blijven, zoals de aantekening aangeeft. Bovendien bevat het
eerste gedeelte, dat voor de leden van de Congregatie be-
stemd was, de belangrijke passage die ik “tussenstuk” ge-
noemd heb. De twee tegengestelde speelplaatstaferelen zijn
dus niet “de enige” elementen die zowel in het definitieve “uit-
voerige gedeelte” als in de brief aan de jongens voorkomen.
Niet echter in de handschriften B en C. Dat tussenstuk ver-
meldt don Lemoyne echter niet in die latere notitie. Voor hem
ging het toen “enkel”, “solo” heet dat in het Italiaans, om de
beschrijvingen van de recreatietijden. De vraag mag dan ook
gesteld of de niet-vermelding niet juist het bewijs is dat het
“tussenstuk” later vanuit de brief aan de jongens zijn weg naar
het manuscript D vond. Dat lijkt me de logische gang van za-
ken. Onder meer omdat het stuk niet gaat over de houding of
de gedragingen van de salesianen, wel over het gedrag van
“een zeker aantal jongens”. Daarom past het niet echt in het
geheel van de uiteenzetting voor de medebroeders. Vervol-
gens maakt dat stuk haast letterlijk gebruik van suggesties in
het handschrift A, iets wat in de rest van het uitgebreide ge-
deelte voor de salesianen helemaal niet gebeurt. (20-21)
Veelzeggend is natuurlijk ook dat hij in diezelfde notitie mee-
deelt dat die brief, op 10 mei verstuurd werd. Dat kan geen
andere brief zijn dan de nu “ingekort” genoemde brief voor
de jongens. Want alleen die werd inderdaad verzonden en
met enkele kleine “correcties” en wat begeleidende en nog te-
rug te vinden leeshulp van de hand van don Rua voorgelezen.
De leeshulp bestond in aanduidingen die het de jongens ge-
makkelijk moesten maken om te volgen wie in de gesprekken
aan het woord was.
Betekenisvol is ook het vervolg van zijn aantekening: “Nadat
don Rua hem in het publiek voorgelezen had, oogstte hij [die
brief] een groot effect.”147 De lange versie is er dan overdui-
270

28 Pages 271-280

▲back to top


28.1 Page 271

▲back to top


delijk nog niet. Terecht vulde P. Braido een inleiding tot de in-
formatieve notitie van don Lemoyne in 1992 aan. In 1984
had hij geschreven: “Het past de belangrijke informatie in
haar geheel weer te geven.” In 1992 werd dat: “Het past de
belangrijke informatie weer te geven, die nochtans radicaal
moet bijgesteld worden door een aandachtiger onderzoek van
de documenten die ter beschikking zijn.”148 Die aanvulling
liegt er niet om.
3.2 We weten met zekerheid dat don Rua het handschrift
K ontvangen en voorgelezen heeft. Om de gesprekspartners
goed te onderscheiden, heeft hij telkens als don Bosco aan
het woord was, “Io” (“ik”) in de marge van de tekst geschre-
ven en voor Valfrè “V.” Voor Buzzetti is dat “a.” waarmee hij
wellicht “l’altro mio antico allievo” (“mijn andere oud-
leerling”) bedoelde.149 G. Buzzetti werd in de brief aan de
jongens inderdaad niet bij name genoemd. Dat is de leeshulp
die ik in het vorige punt vernoemd heb. Aanduidingen bij zin-
nen of woorden die hij zou willen weglaten hebben, zijn er op
een uitzondering na niet. De weglating betreft de namen van
don Lazzero en don Marchisio op het einde van de brief.150
Zo fijngevoelig was don Rua.
3.3 De verslagen van de vergaderingen van de Hoofd-
raad tussen 19 mei en 18 september 1884 laten met veel
moeite allusies op de voorgelezen brief aan de jongens ont-
dekken. De lange versie komt echter helemaal niet in beeld.
Ook niet in de notities van don Lazzero bij het begin van het
schooljaar 1884-1885. Dat is toch onvoorstelbaar met een
briljant geschreven compendium en een in bepaalde opzich-
ten verrassende en gedurfde herformulering van heel voor-
name aspecten van het opvoedingssysteem op tafel. Het gro-
te, voortdurende stilzwijgen kan moeilijk iets anders betekenen
dan dat die markante verhandeling in die periode nog niet ter
beschikking lag.
271

28.2 Page 272

▲back to top


3.4 Verder zijn daar nog de moeilijk te ontrafelen ge-
schiedenis van het ontstaan van bepaalde handschriften en
ook de publicatiedatum van de lange versie. Toch laat die ge-
schiedenis voldoende uitschijnen dat de lange versie zeker
niet klaar was in mei 1884.
° Rond 1886 kreeg don Lemoyne de jonge Giuseppe
Berardo als kopiist toegewezen. Onder zijn toezicht kopieerde
zijn helper in een schrift een bloemlezing “dromen van don
Bosco” waaronder een heel getrouw afschrift van het hand-
schrift K, dat wil zeggen van de eigenlijke brief aan de jon-
gens van Valdocco. Die moet hij zijn helper bijgevolg als een
zelfstandig geheel toevertrouwd hebben. G. Berardo zelf heeft
van de gelegenheid klaarblijkelijk gebruik gemaakt om die
bundel voor zichzelf over te schrijven.151 Welke bedoeling don
Lemoyne met die verzameling had, die hij liet opmaken en
waarin de echte brief aan de jongens apart opgenomen was,
is nochtans niet evident. Het is mogelijk dat hij met dergelijke
bloemlezing een dienst wilde bewijzen aan de salesianen die
instonden voor de vorming van de novicen. Het is alleszins
een feit dat een paar schriftjes uit de jaren negentig van de
negentiende eeuw met die brief van de hand van novicen en
een novicemeester zijn.152 Voor die vaak erg jonge kandidaten
was de inhoud van die brief ongetwijfeld toegankelijker en
nuttiger dan sommige andere teksten waaronder eventueel de
lange of samengevoegde versie. Dat heeft niet verhinderd dat
“de korte redactie, met zekerheid de enige ‘oorspronkelijke’,
in de meest complete vergetelheid vervallen is.”153
° Van de samengevoegde versie bestaan eveneens enke-
le handschriften. Het voornaamste met het kenteken D werd
door don Lemoyne zelf geschreven. Het beslaat zowat twintig
bladzijden van een bundeltje foliovellen. Het omslagfolio be-
vat aanduidingen die aantonen dat don Lemoyne het geheel
wilde onderbrengen in een verzameling documenten die hij
aanlegde met het oog op het schrijven van de Memorie bio-
272

28.3 Page 273

▲back to top


grafiche. Die voorbereiding gebeurde in een latere fase van
zijn leven. Maar P. Braido acht het niet uitgesloten dat het
handschrift D zelf op een ander en dus vroeger tijdstip ge-
schreven werd dan bepaalde inleidende gegevens met betrek-
king tot de lange versie in dat bundeltje. Een datum, eventu-
eel nog in 1884, plakt hij er echter niet op.154 Dat moet tot
voorzichtigheid aanmanen.
Fr. Desramaut is expliciet niet bereid om de hypothese van
don Braido te accepteren en impliciet distantieert hij zich
daardoor nog beslister van de hiervoor beschreven recon-
structie volgens de notitie van don Lemoyne. Zijn conclusies
zijn: “Die lange redactie is vandaag de dag veruit de meest
bekende. Het is jammer genoeg niet mogelijk te garanderen
dat don Bosco ze las en zo er authenticiteit aan verleende.
Het is ook niet mogelijk ze te dateren in 1884. Het heeft er
alle schijn van dat men enkel zeggen kan dat ze met zeker-
heid rond 1889 helemaal op punt gezet werd toen de druk-
proeven van de Documenti XXVII klaargemaakt werden.” Zijn
argument is: “De versie D verschijnt inderdaad in Documenti
XXVII, 221-228.” Met die bewering en met de daarop vol-
gende uitspraak: “Van daaruit is ze overgegaan naar de MB
XVII, 107/28 tot 114/34” wijkt hij echter af van de bevindin-
gen van don Braido en houdt hij ook geen rekening met be-
paalde feiten.155 Zo alvast niet met het feit dat de tekst die E.
Ceria in het volume XVII van de Memorie biografiche publi-
ceerde, helemaal niet teruggaat op het handschrift D, maar
op het manuscript F, waarover hierna meer.
° Een ander belangrijk handschrift van de samenge-
voegde versie met het kenteken E is dat van don Berto. Hij
was zowat twintig jaar lang secretaris van don Bosco. Wegens
gezondheidsproblemen en psychisch lijden werd hij in mei
1884 vervangen door de jeugdige Viglietti.156 Hij overleed in
1914. Over de datum waarop en de omstandigheden waarin
don Lemoyne hem de tekst heeft laten kopiëren weet don
273

28.4 Page 274

▲back to top


Braido niets mee te delen. Hij vermeldt wel dat don Berto het
manuscript D trouw overschreef en dat don Fascie en don Al-
bera de kopie in 1920 gebruikt hebben voor de publicatie
van de lange redactie in de Akten van de Hoofdraad.157
° Ook het manuscript F is afhankelijk van D, maar het
vertoont een markant verschil. Het woord “amore” werd op
verschillende plaatsen vervangen door “carità” of “affetto”.
Dat moet met instemming van don Lemoyne gebeurd zijn.
Want hijzelf schreef bovenaan in de marge van het eerste
blad: “Hoofdstuk XXXI Droom: Het vroegere en het huidige
Oratorio – Naastenliefde (carità) en familiariteit [in de om-
gang] met de jongens – Biechten en gedrag van de jongens.”
Er valt niet naast het woord “carità” te kijken. Bovendien, en
dat is nog bewijskrachtiger, nam hijzelf die vervangingen op
in de drukproeven die het XXXIste hoofdstuk van het XXVIIste
deel van de Documenti vormen.158
Ter aanvulling wil ik even herhalen dat het juist de tekst van
die Documenti is die E. Ceria gepubliceerd heeft in latere edi-
ties, namelijk in de Memorie biografiche XVII (1936) en de
correspondentie van don Bosco, Epistolario IV (1959).159
° Het loont vervolgens de moeite een schrift van don E.
Bianchi in te kijken. Hij was diocesaan priester in Rimini. Op
zijn zevenentwintigste, in 1880, bezocht hij don Bosco in Tu-
rijn en hij besloot zich bij de salesianen aan te sluiten. In
1881 legde hij geloften af en kreeg haast onmiddellijk de op-
dracht don Barberis, de novicemeester, te helpen bij de vor-
ming van de jonge novicen in San Benigno Canavese.160 Toen
het noviciaat in 1886 verplaatst werd van San Benigno naar
Foglizzo werd hijzelf novicemeester. In een schrift heeft hij de
tekst van de lange versie opgeschreven. Dat handschrift heeft
het kenteken T. Interessant is dat hij zijn bron vermeldde: “Uit
de Annalen van don Lemoyne”. Toch is wat hij met “Annalen
van don Lemoyne” bedoelde, niet meteen duidelijk. Het zou
274

28.5 Page 275

▲back to top


kunnen betekenen dat hij inzage kreeg in de Documenti wat
zoveel wil zeggen als dat hij de tekst pas einde jaren tachtig
kon overschrijven. Als dat zo is, valt er uit zijn kopiëren niets af
te leiden over de ontstaansdatum van het oorspronkelijke
handschrift D.
Don Braido laat echter ruimte voor de veronderstelling dat
don Bianchi een manuscript ter beschikking kan gehad heb-
ben van vóór de ingeplakte drukproeven in de Documenti en
zelfs van vóór het handschrift F.161 Op zichzelf levert ook dat
nog geen bewijs dat hij het op een vroeger tijdstip zou geko-
pieerd hebben. Wat er ook van zij, in elk geval rijst nog de
vraag: “Wanneer en hoe wist don Bianchi van het bestaan
van de lange versie af?” Had don Barberis, met wie hij enkele
jaren in het noviciaat te San Benigno samenwerkte, hem een
tip gegeven? Dat zou kunnen gebeurd zijn naar aanleiding
van de benoeming van don Bianchi tot novicemeester in Fog-
lizzo in 1886. Met die aanstelling had men natuurlijk te ken-
nen gegeven dat hij het volle vertrouwen verdiende. Niettemin
“ging don Barberis zoveel mogelijk naar Foglizzo om er de
geest van de stichter gaaf te bewaren.”162 Om die geest beter
te leren kennen, te bewaren en door te geven, zou de tekst
van don Lemoyne natuurlijk een nuttig hulpmiddel geweest
zijn voor de nieuwe novicemeester.
° Die piste mogen we echter vergeten. Don Barberis lijkt
de tekst niet te hebben doorgegeven. Er is wel een manuscript
[U] met de lange versie van zijn hand bewaard gebleven. Ook
dat is niet gedateerd. Om het te schrijven, blijkt hij echter het
handschrift van don Bianchi gebruikt te hebben. Hij corrigeer-
de dat namelijk hier en daar en hij zette een gedeelte waar-
van hij dacht dat het de brief aan de jongens was, tussen
haakjes. Iets wat E. Bianchi niet gedaan had. Bij die poging
tot afbakening van de zogenaamde korte versie had don Bar-
beris het zichtbaar nog bij het verkeerde eind. Wellicht omdat
hij van de brief aan de jongens geen afschrift had en er maar
275

28.6 Page 276

▲back to top


van afwist door horen vertellen. Hij verbleef immers van 1879
af met de novicen in San Benigno Canavese. Ook plaatste hij
een nota bene bij de tekst die “onnauwkeurig en willekeurig”
is, ja, uit de lucht gegrepen.163
Don Barberis heeft er blijkbaar niet veel mee kunnen aanvan-
gen of in feite aangevangen, want in zijn lessen pedagogie
die in 1897 lithografisch uitgegeven werden, heeft hij er het
stilzwijgen toegedaan. Om welke redenen dan ook.164 Dat wil
nochtans niet zeggen dat hij nooit erover zou gesproken heb-
ben. Dat moet hij op een bepaald ogenblik op een of andere
wijze gedaan hebben. Daarvan getuigen twee manuscripten
[V en W] die duidelijk op zijn handschrift U teruggaan.165
Maar net zo min als don Bianchi hebben don Barberis en de
andere twee hun documenten gedateerd en weten we bijge-
volg niet wanneer ze eigenlijk op de hoogte waren van het
bestaan van de zogenaamde lange versie. Hun manuscripten
kunnen in dit stadium van het onderzoek niets bijdragen aan
de zoektocht naar het tot stand komen van de redactie van de
lange versie. Ze leveren ook niets op betreffende het tijdstip
waarop ze de tekst leerden kennen of de intensiteit waarmee
de inhoud behandeld en verspreid werd.166
° Overzien we het geheel van de bestaande handschrif-
ten, dan moeten we besluiten dat ze niet talrijk zijn. Noch die
van de brief aan de jongens, noch die van de lange of sa-
mengevoegde versie. Het eerste is begrijpelijker dan het
tweede. Vervolgens moeten we vaststellen dat we die manu-
scripten niet of moeilijk kunnen dateren. Toch lijkt het me niet
vermetel enerzijds ervan uit te gaan dat T, U, V en W van late-
re datum zijn en anderzijds te stellen dat ook E en F niet bij-
dragen aan de bepaling van tijd en plaats van het ontstaan
van de definitieve redactie van het oorspronkelijke manuscript
D van don Lemoyne. Evenmin lijkt het me vermetel eraan toe
te voegen dat de inhoud aanvankelijk niet bekend werd en
zeker geen furore maakte. Was dat wel het geval geweest,
276

28.7 Page 277

▲back to top


dan zouden er wel meer handschriften bewaard gebleven zijn
en zou de tekst beslist eerder in druk uitgegeven zijn.
3.5 Een circulaire van don Rua
Alles samen zijn er bijgevolg voldoende elementen die het
heel aannemelijk maken dat de definitieve redactie van de
uiteenzetting voor de salesianen in Valdocco niet in mei 1884
tot stand is gekomen. Is 1889, zoals Fr. Desramaut conclu-
deerde, een mogelijkheid? Waarschijnlijk niet, omdat vooral
het handschrift D, maar ook de kopie E van don Berto oor-
spronkelijker zijn dan F en de daarop steunende drukproef en
opname in de Documenti (document G). Het manuscript D is
immers het enige dat don Lemoyne zelf geschreven heeft.
Daarin had hij het woord “amore” de voorkeur gegeven.
Wanneer don Lemoyne “amore” vervangen heeft of laten ver-
vangen heeft door “carità” en “affetto” heeft P. Braido niet
kunnen bepalen. Het zou kunnen gebeurd zijn nadat G.B.
Lemoyne zijn redactie aan don Rua te lezen gegeven had. In
deel V van deze studie heb ik aangetoond dat don Rua een
voorkeur had voor het woord “carità”. Het zou dus kunnen,
maar zeker is dat niet. Zeker is wel dat don Rua, net zoals don
Bosco in het begin van de vergadering op 4 juli 1884, zich in
een circulaire van 1889 alleen beriep op het Reglement van
de huizen. Terloops wil ik herhalen dat hij bij die gelegenheid
zelfs een gedeelte van een artikel achterwege liet waarin van
genegenheid (“affezione”) sprake is.167 Het valt dan ook niet
uit te sluiten dat don Rua zelfs na de vervanging van “amore”
nog altijd liever had dat de lange versie niet bekendgemaakt
of gepubliceerd werd. Het blijft anderzijds mogelijk dat hij in
1889 nog niet afwist van het bestaan van de tekst die G.B.
Lemoyne voor de Documenti klaarmaakte, al zou dat toch
eerder verwonderlijk zijn. Zelfs als zijn zwijgen zou betekenen
dat don Lemoyne nog niet met zijn werk op de proppen ge-
komen was, dan verhindert dat niet dat hij de klus toch al ge-
klaard had.
277

28.8 Page 278

▲back to top


3.6 Een gedrukte samenvatting in 1913
Terwijl don Lemoyne het verzamelen van documenten voort-
zette en bezig was met het redigeren van negen volumes van
de Memorie biografiche, waarvan er tussen 1896 en 1912
acht verschenen, schreef hij ook een biografie in twee delen.
Het tweede werd in 1913, een jaar voor zijn overlijden, gepu-
bliceerd. Dat wil ook zeggen een paar jaren na de dood van
don Lazzero en don Rua die beiden kort na elkaar in 1910
gestorven zijn. In het achtste hoofdstuk van het tweede deel
ging hij met kennis van zaken nader in op essentiële kenmer-
ken van het opvoedingssysteem van don Bosco.
° Om de opsomming van die goed toegelichte eigen-
schappen af te ronden, kondigde hij het volgende aan: “Als
bekroning van wat we gezegd hebben, voegen wij enkele ge-
dachten toe. Het zijn uittreksels uit een lange brief die hij [don
Bosco] dicteerde en in 1884 vanuit Rome aan de salesianen
van het Oratorio zond.”168
Die bondige inleiding is om meer dan een reden merkwaar-
dig. Daar is eerst en vooral de uitdrukking “als bekroning”.
Daarmee geeft hij te verstaan dat het om heel waardevolle
gedachten gaat. Hij schat ze zelf erg hoog in. Het klinkt zelfs
als kon hij er voor de eerste keer in het openbaar over spre-
ken en ze in druk laten verschijnen. De bronvermelding “uit
een lange brief” is immers heel vaag. Hij kon blijkbaar niet
aan een bekende of gepubliceerde tekst refereren.
Vervolgens beklemtoont hij dat don Bosco de waardevolle
gedachten dicteerde. Dat deed hij nochtans niet in de notitie
die hij in het bundeltje met het handschrift D toevoegde.
Daarin deelde hij mee dat “don Bosco in verschillende fasen
een droom vertelde en hem die daarna deed redigeren”.
Daarbij heb ik getracht aan te tonen dat met het handschrift A
278

28.9 Page 279

▲back to top


en de ideeën van het manuscript B voor ogen “dicteren” dan
toch in een heel ruime zin moet worden opgevat.
Ook zijn laatste mededeling: “en in 1884 vanuit Rome aan
de salesianen van het Oratorio zond” is interessant. Enerzijds
omdat hij gewoon “in 1884” schrijft en niet op 10 mei 1884.
Op zichzelf schept dat een zekere openheid met betrekking tot
de periode van de redactie. Een openheid, die echter direct
weer gesloten wordt, omdat hij anderzijds tegelijk zelfverze-
kerd stelt dat de lange versie vanuit Rome verstuurd werd. In-
tussen weten we dat bevindingen van ernstige studies dat op
verantwoorde wijze tegenspreken.169 De inleiding bij de publi-
catie van enkele uittreksels lijkt dus een uiting van de be-
zorgdheid om iedere twijfel rond de authenticiteit van de in-
houd evenals van de plaats en het tijdstip van de redactie te
voorkomen of de kop in te drukken. Authenticiteit dan in de
zin van afkomstig van don Bosco zelf.
° Het loont niettemin de moeite de daarop volgende ci-
taten uit dat hoofdstuk nader te bekijken. Zowel om de bron
te ontdekken waaruit hij citeert, als om de vinger te leggen op
kleine wijzigingen die hij aangebracht heeft.170
- De bron zou het handschrift F kunnen zijn, maar waar-
schijnlijker is dat hij de drukproef uit de Documenti gebruikt
heeft. Daaruit heeft hij inderdaad de termen “carità” en “affet-
to” behouden die ter vervanging van “amore”, de voorkeur-
term in het oorspronkelijke handschrift D, later aangebracht
waren. Dat wil eens te meer zeggen dat “dicteren” niet letter-
lijk mag genomen worden.
- Het is niet nodig alle wijzigingen te vermelden. Enkele
voorbeelden volstaan om nog beter te laten begrijpen dat don
Lemoyne het woord “dicteren” wel in een heel ruime zin moet
opgevat hebben. Als hij het over de dingen heeft die “de jon-
gens van natuur weinig aanstaan”, lezen we nu: “tucht, in-
279

28.10 Page 280

▲back to top


spanning om zichzelf te kastijden” in plaats van: “tucht, studie
en zelfkastijding” (15). Het is echter mogelijk dat de verande-
ring aan een vergissing uit verstrooidheid te wijten is. Dan
gaat hij verder: “En leren die dingen te doen met elan en lief-
de”, een toevoeging uit het handschrift F of de drukproef, in
plaats van “met liefde” zonder meer in zijn eigenlijke bron.
(15)
Een viertal citaten laat hij hier voorafgaan door de uitroep
“wee”, gevolgd door een voorwaardelijke bijzin, wat een heel
nieuwe sfeer schept, de tekst anders kleurt. Het eerste “wee”
leidt de passage in waar hij de gevolgen van de lusteloosheid
tijdens de ontspanning opsomt. Nu is een ervan “het niet be-
antwoorden aan hun roeping”, waar het oorspronkelijk en in
F en ook in de drukproef luidde: “Het feit dat velen niet be-
antwoorden.” (12)
Waar het in de originele versie en ook in de Documenti heette
dat de leraar die zich na de les te midden van de jongens be-
geeft, “als een broer wordt” (22), daar lezen we nu het direc-
tere “wordt een broer”.
- Die aanhalingen komen allemaal uit de lange uiteen-
zetting of verhandeling, dat wil zeggen uit het schrijven voor
de salesianen. Het zijn meestal belangrijke gedachten. De
herschreven uitspraak “Door het geringere te verwaarlozen,
verliezen ze het voornamere en dat voornamere bestaat in de
inspanningen [lasten, vermoeienissen]” mist echter de oor-
spronkelijke context. (20) Daardoor is de idee enigmatisch
geworden. Ik vertaal trouwens met de comparatief omdat een
duidelijke tegenover elkaar plaatsing van twee aspecten ont-
breekt. Ook het begrip “familiariteit” komt in deze samenvat-
ting niet voldoende uit de verf.171 De lezer heeft het raden
naar de precieze inhoud van het begrip.
280

29 Pages 281-290

▲back to top


29.1 Page 281

▲back to top


In de slotalinea’s heeft hij een kleine correctie van don Rua in
de voor te lezen brief aan de jongens gerespecteerd, maar
diens toevoeging “aantekening van de secretaris” (weer) ge-
schrapt. (40) Ook dat verraadt dat het geen uittreksels zijn uit
een werkelijk gedicteerde en nadien werkelijk verstuurde tekst.
° De afsluiting van het hele hoofdstuk is eveneens be-
langrijk: “Don Bosco wilde dat opvoeders en jongeren [op-
voedelingen] dezelfde weg aflegden, de weg van de caritas
[de christelijke liefde, de naastenliefde]! Ziedaar, de reden
waarom hij zei dat zijn systeem het Preventieve Systeem, de
caritas was.” Het is zonneklaar dat die afsluitende gedachte
ingegeven is door de woorden van don Bosco in de kleine
verhandeling over “het Preventieve Systeem in de opvoeding
van de jeugd”. Daar schreef hij: “De praktijk van dit systeem
is helemaal gebaseerd op de woorden van St.-Paulus die
zegt: De christelijke liefde (caritas) is geduldig en lankmoe-
dig…”172 Met het citaat uit dat geschrift van don Bosco heeft
don Lemoyne misschien onbewust de sleutel gegeven voor de
vervanging van “amore” door “carità” in latere handschriften
en drukproeven.173 Wat niet belet dat de veronderstelling van
mogelijke invloed van don Rua die hierboven voorgelegd
werd, overeind blijft.
Al met al heft ook die publicatie de sluier van het mysterie dat
rond de definitieve redactie van de lange versie hangt, niet
op.
3.7 De publicatie in 1920
In de Akten van de Hoofdraad van juni 1920 kondigde B.
Fascie het volgende aan: “In de hoop heel binnenkort allen
kennis te kunnen geven van de volledige brief van don Bosco,
beperk ik me nu tot het mij eigen maken van de aanbevelin-
gen van de Algemene Overste.” Het was helemaal geen loze
aankondiging of belofte, want het eerstvolgende nummer van
281

29.2 Page 282

▲back to top


de Akten bevatte de volledige tekst.174 De aankondiging van
don Fascie kwam slechts zeven jaar na de publicatie van de
samenvatting van don Lemoyne in de uitgave van de levens-
beschrijving van don Bosco. Toch klinken de woorden van
don Fascie als ging het om het ter kennis brengen van iets to-
taal nieuws, als van een geschrift waar de salesianen geen
weet van hadden.
Die indruk wordt nog versterkt door wat de Algemene Overste
zelf nog geen jaar later schreef. Namelijk: “Mijn dierbaren,
jullie kunnen hem [de brief] lezen en herlezen in de Akten van
de Hoofdraad (pag. 40-48). En ik druk de vurige wens uit dat
de studenten van de noviciaten en de huizen voor filosofie en
theologie hem met ware genegenheid bestuderen samen met
[het brochuurtje over] het Preventieve Systeem, om hem diep
in geest en hart te prenten. Meer nog, om die studie te ver-
gemakkelijken, zal ik hem [de brief] binnenkort in een afzon-
derlijk boekje laten drukken.”175 Ook uit zijn woorden komt
naar voren dat de lange versie niet gedrukt verspreid en be-
kend was en niet op het studieprogramma van de jonge sale-
sianen stond. En zeker dat zij niet tot het actieve patrimonium
van de Congregatie behoorde. Hoe verwonderlijk dat ook
mag overkomen na het verschijnen van enkele citaten in de
levensbeschrijving van don Bosco die don Lemoyne in 1913
uitgegeven had.
Besluit
Hoewel het hele onderzoek de sluier over het ont-
staan van het handschrift D niet helemaal kan wegschuiven,
toch blijft het niet zonder resultaat. Het draagt ertoe bij om
enkele onnauwkeurige voorstellingen over het ontstaan en de
mogelijke invloed van de samengevoegde tekst aan te wijzen
en op te ruimen. Daardoor kan de aandacht ongestoord uit-
gaan naar de onopgesmukte werkelijkheid en het essentiële,
namelijk dat vooral het eerste deel van de lange versie de
282

29.3 Page 283

▲back to top


Magna Charta en een heel geslaagd compendium van het
Preventieve Systeem is. P. Braido heeft die conclusie op zijn
manier verwoord: “In ieder geval, de mogelijke en uiteenlo-
pende hypotheses rond de chronologische opeenvolging van
de redactie van de verschillende teksten verminderen de histo-
rische betekenis en de inhoudelijke waarde ervan niet. Dat
geldt vanaf de oorspronkelijke redactie die voor een beperkte
groep geadresseerden bestemd was (die nochtans al de mo-
gelijkheid om een voorbeeldfunctie te vervullen in zich droeg)
tot en met de opeenvolgende toenemende uitbreiding van de
concepten.”176 Daar mag aan toegevoegd worden dat de in-
trinsieke waarde van de definitieve tekst uiteindelijk ook niet
afhangt van het tijdstip waarop hij tot stand gekomen is.
Evenmin van het tijdstip waarop hij invloed is beginnen uit te
oefenen.
Nog gevatter formuleerde P. Stella dat de lange versie “moet
beschouwd worden als een van de meest efficiënte en rijkste
pedagogische documenten van don Bosco.” Dat besloot hij
ondanks twijfels en onzekerheden over de authenticiteit in een
periode dat men overtuigd was dat de handtekening onder de
lange versie authentiek was. Aarzeling komt tot uiting in de
vragen: “Maar wat dicteerde don Bosco eigenlijk? De brief of
een schema? Een reeks aanbevelingen of het volledige do-
cument met de hoogdravende, lange volzinnen met veel ad-
jectieven die men zelfs tot in de notitie van de secretaris aan-
treft?”177
De geschiedenis van enkele vergaderingen en gebeurtenissen
gedurende de maanden na de terugkeer van don Bosco uit
Rome heeft ook duidelijk aangetoond dat we ons geen illusies
moeten maken over een onmiddellijke impact van de tekst op
de dagelijkse opvoedingspraktijk in Valdocco. Het staat vast
dat het eerste deel van de lange redactie de besprekingen
rond de maatregelen “om de jongens opnieuw te bezielen”
(12) niet bevrucht heeft. Het heeft ook de inzendingen van
283

29.4 Page 284

▲back to top


medewerkers aan de enquête van een speciaal opgerichte
commissie niet beïnvloed. Die conclusie geldt natuurlijk ook
voor de zelfstandige, maar onafgewerkte redactie C. Hoe on-
begrijpelijk het ook mag zijn dat zo een inspirerende tekst
geen kans gekregen heeft om bij te dragen aan de onmiddel-
lijke heropleving van het Oratorio dankzij de hernieuwde en
radicale trouw van de salesianen aan “de opvoedingsregels
die don Bosco hun voorgeschreven had.” (26) Verder blijft het
ook moeilijk om het tijdstip te bepalen waarop de volledige
tekst zijn inspirerende waarde heeft laten gelden in de Con-
gregatie.
Die moeilijkheid is onder meer het gevolg van de heel onze-
kere datering, aanwending en verspreiding van de handschrif-
ten van don Bianchi en don Barberis in de vorming van jonge
salesianen. Ze hangt eveneens samen met de heel beperkte
keuze van don Lemoyne in de publicatie van 1913. De keuze
bevat treffende ervaringen en algemeen geldige richtlijnen,
maar ontbeert de ondersteunende samenhang en bijgevolg
de klaarheid en overtuigingskracht van de hele context. Er ligt
dan ook nog een terrein braak voor nader onderzoek over de
invloedscurve van de Magna Charta in en buiten Italië.
284

29.5 Page 285

▲back to top


.
1 MB XVII, p.121; MBN XVII, p. 81. Bollettino salesiano, jg. VIII, nr. 6, ju-
ni 1884, p. 85.
2 BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jongens…, pp. 68-78.
3 BRAIDO, P., La lettera …, 64-80. PRELLEZO, J.M., Valdocco …, pp. 287-
307.
4 Voor beide citaten zie BRAIDO, P., La lettera…, p. 64. De namen van de
personen voor wie hij een decoratie aangevraagd had, staan vermeld in een
verzoekschrift. Zie MB XVII, p. 104; MBN XVII, pp. 66-67.
5 Over die plechtigheid en de woorden van don Bosco zie MB XVII, pp. 147-
151; MBN XVII, pp. 101-105. Bollettino Salesiano, jg. VIII, nr. 6, juni 1884,
p. 85 en nr. 7, juli 1884, p.94-96. Zie ook BRAIDO P.- ARENAL LLATA
Rogélio, Don Giovanni Battista Lemoyne …, pp. 143-144. Zijn woorden hier
zijn directer en eenvoudiger dan die uit de pen van don Lemoyne op het einde
van de brief aan de jongens. Voor een goed inzicht in de wisselende evolutie
van de gezondheidstoestand van don Bosco in die dagen: BIESMANS, J.,
Ziekte, lijden en leed…, pp. 223-224 en pp. 245-247.
6 E IV, pp. 270-271 en MB XVII, pp. 154-155 en 158; MBN XVII, pp. 107-
108 en 110. Vgl. DESRAMAUT, Fr., Don Bosco en son temps…, p. 1267.
7 FdB 1.880 D 1-3 (ASC 0592) MB XVII, p. 83; MBN XVII, p. 128. PREL-
LEZO, J.M., Valdocco…, p. 274. Gedeeltelijk ook in BRAIDO, P., La lettera
, p. 64. De bijeenkomst op 2 juni werd volgens het uiterst korte verslag
(FdB 1.880 E 12) alleen aan een vijftal praktische onderwerpen gewijd, maar
blijkt toch bijna twee uur in beslag genomen te hebben.
8 OE XXXIII [61-64] en [64-67]. Het geheel van de Besluiten werd in 1882
gepubliceerd. Te vergelijken met OE XXVIII [320-321] en OE XXIX [426-
429].
9 OE XXXIII [61-62]. Dat is een herhaling van wat het eerste Algemeen Ka-
pittel bepaald had. Zie OE XXIX [426] en [427/8]. De gedachten van de in-
leiding had don Bosco al uitgeschreven in een rondzendbrief op 4 februari
1874. Nog beeldrijker zelfs: “Als onvergankelijk principe kan men dus stel-
len dat de moraliteit bij de jongens afhangt van wie hen onderricht, assisteert
en leidt. Wie niets heeft, kan niets geven, zegt het spreekwoord. Een lege zak
kan geen graan geven en een volle fles droesem geen goede wijn leveren.” (E
(m), vol. quarto, p. 215/13-16. MB X, p. 1104; MBN XB, p. 863.) Op het
einde van het derde Algemeen Kapittel hield hij nog eens voor: “De directeu-
ren moeten bedenken dat zij verantwoordelijk zijn voor de eigen moraliteit en
die van de medebroeders en van de leerlingen.” Zie MB XVI, p. 417; MBN
XVI, p. 323.
10 OE XXXIII [65.]
11 MB XVII, p. 183; MBN XVII, p. 128. Gedeeltelijk in PRELLEZO, J.M.,
Valdocco…, p. 274. FdB 1.880 D 1.
12 Zie voetnoot 27 in deel I en voetnoot 20 in deel VII.
285

29.6 Page 286

▲back to top


13 BRAIDO, P., La lettera …, pp. 29-30; Begeesterd door Don Bosco, pp. 29-
30. FdB 1.880 D 1-3.
14 MB XVII, p. 77; MBN XVII, pp. 46-47. Vgl. BIESMANS, R., De brief uit
Rome aan de jongens…, pp. 36 en 71.
15 MB XVII, pp. 183-184; MBN XVII, p. 129. De volgende reeks citaten uit
het verslag van 5 juni kan men ook daar terugvinden. Ik zal verder voor de
andere vergaderingen dezelfde werkwijze volgen om het aantal voetnoten
binnen de perken te houden.
16 MB XVII, p. 186; MBN XVII, p. 131.
17 OE XXXIII [62/10] en [67/12]. Vgl. OE XXIX [427/10].
18 OE XXIX [427/8]; OE XXXIII [62/8].
19 Zie onder meer voetnoten 37, 39, 40, 54, 56, 77, 95, 102, 104, 107 in deel
I. Zie in het bijzonder PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p.242/271 en p.
252/527-528.
20 Zie bijvoorbeeld de voetnoten 50, 53, 56, 60, 65, 66, 93 in datzelfde deel.
En wat de ergernis betreft voetnoot 14 in deel I.
21 Als slot van de citaten in MB XVII, p. 185; MBN XVII, p. 131. Vgl. de
excerpten bij BRAIDO, P., La lettera …, pp. 64-65.
22 BRAIDO, P., Luce intellettual…, p. 1067.
23 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, pp. 288-292. BRAIDO, P., La lettera …,
pp. 67-80. Feb(b)raro gaf in het schooljaar 1881-1882 Italiaans en Grieks in
het vijfde jaar. Van 1882 tot 1885 was hij studieleider. In 1901 verliet hij de
Congregatie. (PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 244/303-304 en p. 278).
Vgl. voetnoten 105 en 106 in deel I.
24 Die over alles zeggenschap heeft” is de vertaling van zijn uitdrukking “un
capo assoluto”. Om hem goed te begrijpen, kan het helpen uit het Reglement
voor de huizen het volgende te citeren. “De directeur is het hoofd van de in-
richting. Aan hem alleen komt het toe de jongens van het Huis aan te nemen
of weg te sturen. Hij is verantwoordelijk voor de taken van iedere werkne-
mer, voor de moraliteit en de opvoeding van de leerlingen. […] Het is de taak
van de directeur zorg te dragen voor de spirituele, schoolse en materiële gang
van zaken”. OE XXIX [115/art. 1 en 3]; vgl. OE XXXIII [30, 32-33].
25 Die beschikkingen kan men terugvinden in OE XXIX [127/1 en 116/1,
118/10; 121/1, 123/12]. Voor de term “directeur van de scholieren” werd
voorheen gebruikt “directeur van de studiën”, o.a. in het document met het
reglement van het college te Mirabello (MB VII 866) en in een rondzendbrief
van 27 september 1874 in MB X, p. 1108; MBN XB, p. 867 en E (m), vol.
quarto, p. 323/15. Vgl. Indice analitico delle Memorie biografiche di S. Gio-
vanni Bosco, Turijn, SEI, 1948 onder “Consigliere scolastico”.
26 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, pp. 245-260 en p. 268.
27 Zie bijvoorbeeld de tekst via voetnoten 45, 57,59 en 61 in deel I.
28 Voetnoot 14 in deel I.
29 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 307/120.
30 OE XXXIII [32].
286

29.7 Page 287

▲back to top


31 Zie onder meer PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 255/633. Zijn bijdrage
in PRELLEZO, J.M., Valdocco…, pp. 292-294.
32 Zie voetnoten 79 en 86 in deel I.
33 De mening van P. Braido gaat in dezelfde richting: BRAIDO, P., Luce in-
tellettual …, p. 1067.
34 In dat opzicht was hij terughoudender dan don Bosco zelf op het einde van
het derde Algemeen Kapittel (september 1883). Zie voetnoot 89 in deel I en
MB XVI, pp. 416-417; MB XVI, p. 323.
35 OE XXIX [118/10].
36 Misschien werd er tijdens de vergadering op 24 oktober 1882 op ge-
zinspeeld. Het verslag vermeldt: “We handelden over het opvoedingssysteem
dat enkele jaren geleden in het Oratorio ingevoerd werd. Dat bepaalde dat
heel de opvoeding of het gewicht ervan op de schouders van de studieleider
rust. Nu zou men het oude systeem willen hervatten. Dat betekent dat een
goed deel, om niet te zeggen de hele verantwoordelijkheid naar de leraar
moet gaan.” (PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 259/711-714.)
37 OE XXIX [130/7].
38 BOSCO, G., Il sistema preventivo…, pp. 91/529-531; 137/aantekeningen
bij regels 180-183 en 186. Don Bosco passie voor jongeren…, p. 65.
39 Concretiseringen op het gebied van straffen in het Reglement voor de Hui-
zen. OE XXIX [130/6 en 7]. Verder OE XXIX [427/10]. Zie ook voetnoot 14
in dit deel.
40 BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, p. 339/332-336. Over de grens…, p.
50. De formulering van don Francesia toont aan dat hij de uitvoering van die
straf zo menselijk mogelijk wilde doen verlopen. Het wegsturen uit een
school of opvoedingsinrichting moet vrij vaak voorgekomen zijn. Ter infor-
matie hier een bericht over een onderzoek in de archieven van de instelling
Mendicità Instruita in Turijn gedurende de periode 1835-1855. “Niet allen
die toegelaten waren, beëindigden de leertijdcyclus op een regelmatige wijze.
Inderdaad 1/5 van de opgenomen jongeren verlieten het Werk voortijdig. De
voornaamste redenen waren tweevoudig: de vrijwillige ontslagen (78 geval-
len of 10,4%) die toe te schrijven waren aan redenen die bijna nooit in de of-
ficiële documenten opgenomen werden, en de wegzendingen ten gevolge van
onwaardigheid en gebrek aan tucht (64 gevallen of 8,6%). Bron is CHIOSSO,
G., Carità educatrice e istruzione in Piemonte, Turijn, SEI, 2007, p. 84.
41 Zijn gedachten in PRELLEZO, J.M., Valdocco…, pp. 296-297.
42 OE XXXIII [64/22].
43 OE XXXIII [31/10].
44 Vgl. OE XXIX [121-126].
45 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, achtereenvolgens pp. 254-255; 252/521;
259/733. Zie ook voetnoten 65-66, 53 en 107 in deel I. Toch is voorzichtig-
heid geboden omdat don Prellezo ook don Domenico Vota als catechist ver-
noemt. (PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 256/voetnoot.)
46 Zijn brief in PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 287-288.
287

29.8 Page 288

▲back to top


47 Op de bijeenkomst op 16 november 1882 waren bijvoorbeeld circa 35
aanwezigen, onder wie clerici, leraren en priesters.” (PRELLEZO, J.M., Val-
docco…, 254/590-591.) Zie ook voetnoot 106 in deel I. Betreffende de trap-
penkwestie zie PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 254/581-584 en voetnoot
63 in deel I.
48 Voor het Reglement: OE XXIX [128/10]; de besluiten van het eerste en
tweede Algemeen Kapittel OE XXIX [392/6] en OE XXXIII [80/7.]
49 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, pp. 301-303. Het werken met een commis-
sie was nochtans geen nieuwigheid. Toen don Leveratto, prefect van het Ora-
torio, in het voorjaar van 1877 een plan indiende om de ambten en de onder-
linge afhankelijkheden beter te organiseren, gaf don Bosco de opdracht een
commissie samen te stellen die dat plan zou onderzoeken. Zie MB XIV, p.
115; MBN XIV, p. 88.
50 BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, p. 163/105-106. In 1863 klonk het
nog radicaler: “Doe wat je maar kunt om de hele ontspanningstijd te midden
van de jongens door te brengen.” (Ibid., p. 163/verklaring bij 105-106.)
51 OE XXXIII [33/19].
52 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 259/713-714.
53 MB III, p. 353; MBN III, p. 230 en MB IV, p. 679; MBN IV, p. 433.
54 OE XXIX [423/16].
55 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, pp. 27-28. BIESMANS, R., Doelstellin-
gen…, p. 19. Zie ook voetnoot 14 in deel I.
56 MB XVII, p. 107; MBN XVII, p. 69. Don Lemoyne was behoedzamer in
zijn evaluatie. Zie BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jongens…, 72.
Ondanks dat alles mag niet uitgesloten worden dat een of andere jongere toch
al weggestuurd werd. De manier waarop don Bosco na zijn terugkeer uit
Rome in 1879 optrad, kan die veronderstelling eventueel ondersteunen.
Hoewel we in dat verhaal ook lezen dat “hij doorgaans grote verwachtingen
stelde in de verbetering van jonge leerlingen “ en dat “zoveel lankmoedigheid
soms verbazing wekte.” Zie MB XIV, pp. 111-113; MBN XIV, pp. 85-86.
57 BRAIDO, P., La lettera..., p. 65. MB XVII, p. 188; MBN XVII, p. 133. M.
Ribotta beweert dat de notulen van de bijeenkomst op 9 juni weinig bijzon-
derheden over wat er besproken werd, inhouden. Hij geeft echter geen bron
om die bewering te staven. (RIBOTTA, M., The Roman Letter of 1884 and
its Aftermath, p. 15.)
58 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, pp. 295-296. In het rapport van don Cane-
pa zijn overeenkomsten te vinden met gedachten van don Francesia in 1883.
Vgl. via voetnoot 80 in deel I.
59 Zie voetnoot 79 in deel I.
60 Zie voetnoot 82 in deel I.
61 Vgl. voetnoten 64 en 49 in deel I. Zie wat het gymnasium of college betreft
PRELLEZO, J.M., Valdocco…, pp. 244-245.
62 MB XVII, pp.107 en 181; MBN XVII, pp. 69 en 127. BIESMANS, R., De
brief uit Rome aan de jongens…, pp. 71 en 76.
288

29.9 Page 289

▲back to top


63 Zie voetnoten 62 en 64 in deel I. Die tekortkoming tegen de geest van don
Bosco lijkt wel een vaak uitbrekende epidemie. Al in 1871 moest men vast-
leggen dat “de salesianen tijdens de ontspanning altijd bij de jongens moesten
zijn en zoveel mogelijk bij de jongens die assistentie het meest nodig had-
den.” (PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 262/46-47.)
64 OE XXIX [81/1, 129/1, 131/2].
65 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, pp. 213/385 en 254/586-587. Vgl. artikel
in het Reglement voor de huizen OE XXIX [427/8]; OE XXXIII [62/8]. Vgl.
voetnoot 15 in dit deel. Zie ook een beslissing in 1875 in MB XI, p. 216;
MBN XI, p. 165.
66 Zie deel I voetnoot 80. Het gaat om de wendingen in het Italiaans. Ener-
zijds “lasciano andar tutto a male” (don Francesia in BRAIDO, P., Don
Bosco educatore…, p. 328/67-68) en anderzijds “le cose andare d’a rompi-
collo” (don Fumagalli in PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 299/46).
67 Vergelijk met de richtlijnen van don Francesia via voetnoot 40 in dit deel.
Zo kunnen we beter begrijpen wat J.B. Mehler na een bezoek aan het Orato-
rio in 1886 schreef: “Het meest ingrijpende strafmiddel is voor hem [don
Bosco] het wegsturen. Als hij het toepast, dan gebeurt dat op zo een ontzien-
de wijze dat de jongen daardoor niet tot wanhoop gedreven wordt en hem
nog enige hoop op terugkeer blijft.” Zie MEHLER, J.B., Don Bosco und sei-
ne socialen Schöpfungen in Arbeiterwohl, jg. 6, jan.-febr.-maart 1886, p. 13.
Dat belet dan weer niet dat tussen theorie en praktijk wel eens een grote af-
stand kon liggen.
68 BRAIDO, P., I molti volti…, p. 28/3. BARBERIS, G., Cronaca, quad. 19,
p. 22. Zie BIESMANS, R., Amorevolezza…, p. 34.
69 OE XXXIII [64/21].
70 BRAIDO, P., La lettera..., p. 79. PRELLEZO, J.M., Valdocco…, pp. 304-
307.
71 MB XVII, pp. 164 en 161; MBN XVII, pp. 114 en 112. Vgl. DES-
RAMAUT, Fr., Don Bosco en son temps…, p. 1268.
72 Voor de verschillende citaten: MB XVII, pp. 170 en 164-168; MBN XVII,
pp. 118 en 114-117.
73 FdB 1.880 D4-5. (ASC 0592) BRAIDO, P., La lettera..., p. 65. Zie ook
MB XVII, p. 188; MBN XVII, p. 133.
74 E III, p. 158. MB XIII, p. 118; MBN XIII, p. 98. Zie veel vroeger al in een
circulaire van 16 november 1873. “Het is niet nodig dat hij [de directeur] veel
werk verricht. Wel dat hij erover waakt dat iedereen het deel vervult waar-
voor hij verantwoordelijk is.” (E (m), vol. quarto, p 178/37-38).
75 MB XVII, p. 188; MBN XVII, p. 133.
76 Ibidem.
77 De zin “prendere i giovani alle buone” zou men intuïtief kunnen vertalen
met “de jongens nemen zoals ze zijn”. Maar dan doet men de betekenisin-
houd van de uitdrukking “alla buona” (hier: alle buone) geen recht. “Alla bu-
ona” betekent “op een eenvoudige manier, zonder al te veel omhaal, zonder
289

29.10 Page 290

▲back to top


complimenten.” Daarnaast is er “con le buone” met de omschrijving of om-
zetting: “op wellevende, beleefde wijze”, “zonder strengheid”, “minzaam,
beminnelijk”, “gentiment” of vriendelijk. Voor de hele uitdrukking “prendere
con le buone” vinden we verschillende vertalingen. Van “iemand weten aan
te pakken” tot “iemand goed (liefdevol, hartelijk) aanspreken” en “prendre
quelqu’un par la douceur” (iemand met zachtheid, minzaamheid, vriendelijk-
heid winnen of aanpakken). Zie de woordenboeken Lo Zingarelli 1996, 258;
VAN DALE, Handwoordenboek Italiaans/Nederlands, 2001, pp. 116 en 648;
Langenscheidts Großwörterbuch Italienisch/Deutsch, 1975, p. 87; Il nuovo
dizionario Garzanti di Francese, francese-italiano italiano-francese, 1992, p.
1142.
78 Achtereenvolgens OE XXIX [115/3 121/1en 122/5 en 125/1].
79 MB XVII, p. 17; MBN XVII, p. 5.
80 Gegevens uit: DESRAMAUT, Fr., Don Bosco en son temps…, pp. 1280,
1269-1271, 1274. Zie ook MB XVII, p. 374; MBN XVII, p. 283. Over het
verblijf in Pinerolo zie BRAIDO, P., Don Bosco prete… II, p. 553. Over de
vervanging door don Rua zie BRAIDO, P., Don Bosco prete…II, p. 554.
81 BRAIDO, P. e ARENAL LLATO Rogélio, Don Giovanni Battista Le-
moyne…, p. 142/4 en DESRAMAUT, Fr. , Don Bosco en son temps…, p.
1267.
82 Zie PRELLEZO, J.M., Valdocco…, 268 en 89-90.
83 FdB 1.880D 9-10. (ASC 0592) BRAIDO, P., La lettera..., p. 65. Dezelfde,
stilistisch lichtjes aangepaste tekst en aanvullingen in MB XVII, pp. 189-190;
MBN XVII, pp. 133-135. Korte excerpten uit die vergaderingen in BRAIDO,
P., Don Bosco prete… II, pp. 552-553.
84 “Met gekruiste armen” is in het Italiaans: “de handen in of onder de sin-
gel”. Dat is een heel aanschouwelijk beeld voor allen die zich de tijd herinne-
ren dat de priesters een toog droegen en over het middel een singel, soms met
kwastjes. Wat de inhoud zelf betreft, zie ook voetnoot 74 in dit deel.
85 Het was niet de eerste keer dat de situatie van de directeur van het Oratorio
klaar omschreven werd. In 1877 kwam een commissie tot dit besluit: “De di-
recteur [van het Oratorio] moest de gewone bevoegdheid hebben die alle di-
recteurs hadden. (…) De directeur moest niet gebonden zijn door de interven-
ties van de leden van de Hoofdraad. Hij zou beslissen over de voornaamste
zaken van het huis en hij moest vooral speciale bevoegdheden hebben inzake
alle aanvaardingen. (…) De nieuwe regeling in het Oratorio werd onderlijnd
door de omstandigheid dat de Hoofdraad ook wat het verblijf betrof, zich
ging afzonderen van de rest van het huis.” Zie MB XIV, pp. 119-120; MBN
XIV, pp. 92-93. Op papier was alles in orde, maar de praktijk bleek minder
gewillig.
86 Zoals hij volgens de notulen van don Lemoyne er tijdens de vergadering op
5 juni door geplaagd werd.
87 BOSCO, G., Il sistema preventivo…, p. 87/484-486; Don Bosco passie
voor jongeren…, p. 63. Dat er al eens vrij omgesprongen werd met die woor-
290

30 Pages 291-300

▲back to top


30.1 Page 291

▲back to top


den blijkt uit de publicatie in 1880 in Bollettino salesiano (BOSCO, G., Il sis-
tema preventivo…, pp. 25 en 134/manuscript M).
88 FdB 1.880 D 11-12. MB XVII, pp. 190-193; MBN XVII, pp. 135-137. Ge-
deeltelijk ook in: BRAIDO, P., La lettera..., pp. 65-66.
89 Vgl. die drie richtlijnen in PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 276.
90 Vgl. OE XXIX [460/3] en vooral [461/6] en [462/8].
91 Don Bosco gaf de voorkeur aan het woord inspecteur als benaming voor de
verantwoordelijke van een geografisch samenhorende groep huizen. Het eer-
ste Algemeen Kapittel had in 1877 hun bevoegdheden omschreven. Zij wer-
den een tussenschakel tussen de directeuren met hun gemeenschappen en de
leden van de Hoofdraad. Zo te horen moesten niet alleen de medebroeders,
maar ook de leden van de Hoofdraad in 1884 nog altijd aan die nieuwe situa-
tie wennen.
92 BRAIDO, P., La lettera..., p. 9. Begeesterd door don Bosco…, p.18. MB
XVII, p. 107; MBN XVII, p. 69. BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de
jongens…, pp. 69-70, 72.
93 FdB 1.880 E 1. BRAIDO, P., La lettera..., p. 66. MB XVII, pp. 186-187;
MBN XVII, pp. 131-132, maar E. Ceria dateert de bijeenkomst op 18 juli.
94 Volgens gegevens in PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 278.
95 MB XVII, p. 201; MBN XVII, p. 144. Vgl. voetnoot 101 in deel I.
96 Zie voetnoot 80 in dit gedeelte.
97 MB XVII, pp. 193-194; MBN XVII, pp. 137-138.
98 MB XVII, p. 194; MBN XVII, p. 138.
99 BRAIDO, P., Prevenire …, p. 292/voetnoot 10. Identiek zijn eigenlijk maar
twee van de drie citaten in die alinea.
100 BRAIDO, P., Luce intellettual …, pp. 1066 en 1068.
101 Dat was, zo don Ceria zelf, de reden waarom hij de uitgebreide tekst van
don Lemoyne slechts in het aanhangsel van het XVIIde deel van de Memorie
Biografiche (MB XVII, pp. 722-730) opgenomen heeft. Een andere reden
kan zijn dat hij enkele delen van de uiteenzetting hoogdravend en te idealis-
tisch vond. Hier zou een vergelijkende studie tussen conferenties van don
Bosco over de zuiverheid en het “opstel” van don Lemoyne nuttig kunnen
zijn.
102 FdB 1.880 E 3.
103 FdB 1.880 E 11-12, 1.881 A 1.
104 E IV, p. 280.
105 E IV, p. 282.
106 MB XVII, p. 196; MBN XVII, p. 139.
107 Voor de betreffende citaten FDB 1.881 A2-4. MB XVII, pp. 200-201;
MBN XVII, pp. 143-144. Wat de benoeming van don Lazzero betreft, zie
voetnoot 101 in deel I. Het portret dat don Bosco van don Francesia tekende,
stemt overeen met het beeld dat de Turijnse professor G. Allievo in het lite-
raire schooltijdschrift “Il Baretti” schetste. Die schreef op 10 september over
hem: “In die directeur vermag de blinde welwillendheid [toegeeflijkheid] te-
291

30.2 Page 292

▲back to top


genover de scholieren veel meer dan de eerbied die men aan het gezag van de
leraar verschuldigd is.” (PRELLEZO, J.M., “Dei castighi” (1883): puntua-
lizzazioni…, p. 293).
108 FdB 1.881 A 5-7; 1.881 A 8-11.
109 FdB 1.881 A 12-1.881 B 1 en 1.881 B 2-7. Vgl. BRAIDO, P., Don Bosco
prete… II, pp. 554-555. Een belangrijk deel van het rapport van die bijeen-
komst in MB XVII, pp. 201-203; MBN XVII, pp. 144-146.
110 FdB 1.881 B 6. BRAIDO, P., Don Bosco prete… II, p. 562. MB XVII, p.
365; MBN XVII, p. 276.
111 FdB 1.881 B 6. Vgl. BRAIDO, P., Don Bosco prete… II, pp. 562-563.
Over het impeditieve aspect: BIESMANS, R., Assistentie…, pp. 71-81
112 Vgl. Voetnoot 89 in deel I en voor de opvolging ervan door don Lazzero
in voetnoot 104 van deel I.
113 MB XVII, pp. 201-202; MBN XVII, p. 144.
114 Zie voetnoot 107 in dit deel.
115 FsB 1.881 B 8. Vgl. MB XVII, pp. 204 en 206; MBN XVII, p. 146 en p.
148. Met het inzicht en de overtuiging dat don Bosco tot dan de eenheid van
bestuur altijd voorgestaan had, stond don Rua wel niet alleen. Jaren later
schreef don Lemoyne veralgemenend en misschien vergoelijkend: “Het was
zijn voortdurend advies dat de leiding van het huis in de handen van de direc-
teur zou liggen en dat iedere overste zijn eigen taak zou verrichten.” Zie
LEMOYNE, J.B., Vita del venerabile servo di Dio … II, p. 291.
116 FdB 1.881 B 9. Ook MB XVII, p. 206; MBN XVII, p. 148. Wat de ziekte
van don Bosco en het eventuele overlijden betreft, zie DESRAMAUT, Fr.,
Don Bosco en son temps…, p. 1272 en BRAIDO, P., Don Bosco prete… II, p.
555.
117 FdB 1.881 B 10.
118 FdB 1.881 B 12.
119 FdB 1.881 C 4.
120 MB XVIII, p. 251; MBN XVIII, p. 190 en MB XVII, p. 206; MBN XVII,
p. 148. PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 276.
121 De citaten uit het verslag van 17 oktober 1884 kan men raadplegen in
PRELLEZO, J.M., Valdocco…, pp. 268-269.
122 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 266/139-140. Dat was waarschijnlijk
nog voor don Bosco een gelijkaardige gedachte opnam in een nieuwe versie
van de “Vertrouwelijke aanbevelingen”. Zie voetnoot 222 in deel III. Zie ook
MOTTO, Fr., I “Ricordi confidenziali”…, p. 155/notities bij de regels 90-91
en “Vertrouwelijke raadgevingen aan directeurs (1863-1886) in Opnieuw
van Don Bosco vertrekken. Geschriften & getuigenissen 1845-1877, Brussel,
Don Bosco Centrale, 2008, p. 236. Vgl. BIESMANS, R., Op weg naar de
‘brieven’ van 10 mei 1884, 1ste deel…, pp. 51-52, met het gebruik van de
voornaam door don Bosco op p. 52/voetnoot (1).
123 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 262/43-45.
292

30.3 Page 293

▲back to top


124 Ibid., pp. 263-264. Het is een erg rijke en belangrijke tekst. Om de tweede
richtlijn goed te verstaan is het nodig de tekst van de vorige voetnoot ernaast
te leggen.
125 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, pp. 261-268. Vgl. de “gran conferenza”
via voetnoot 64 in deel I.
126 Volgens don Lemoyne had don Bosco al rond 1862 moeten vaststellen dat
“de boosheid toenam onder de jongens die van kindsbeen af slachtoffers of
getuigen van schandelijke dingen geweest waren.” Daarom was hij klaardere
taal gaan spreken. Zie MB VII, p. 81; MBN VII, p. 62. en STELLA, P., Don
Bosco nella storia…II, p. 250. Het was een aanpassing aan de veranderde
omstandigheden, maar geen verloochening van zijn systeem.
127 PRELLEZO, J.M., Valdocco…, p. 90/1402- 1404. ID., Het Oratorio” van
Valdoco…, p. 91.
128 Zie BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jongens…, pp. 69-70 en 72.
129 MB XVII, p. 182; MBN XVII, p. 128. Vgl. BIESMANS, R., De brief uit
Rome aan de jongens…, p. 77, waar de juiste verwijzing in de voetnoot weg-
gevallen is.
130 MB XVII, p. 182; MBN XVII, p. 128.
131 MB XVII, p. 191; MBN XVII, p. 135.
132 MB XVII, p. 182; MBN XVII, p. 128.
133 MB XVII, pp. 107 en 182; MBN XVII, pp. 69 en 128.
134 Voor de hele alinea MB XVII, p. 147; MBN XVII, pp. 100-101. Zie ook
voetnoot 5 in dit deel.
135 E IV, pp. 269-271.
136 DESRAMAUT, Fr., Don Bosco en son temps…, p. 1267. BRAIDO, P.,
Don Bosco Prete… II, p. 552. Zie voetnoot 6 in dit deel. Zie ook MB XVII,
p. 158; MBN XVII, p. 110.
137 MB XVII, p. 181; MBN XVII, p. 127.
138 BRAIDO, P., La lettera …, pp. 14—16 en 22-23. Zie ook voetnoot 128 in
deel V. Don Braido plaatst die vaststelling nog eens in reliëf in: Don Bosco
Educatore, scritti e testimonianze (a cura di BRAIDO, P.,), Rome, LAS,
1992, p. 361/voetnoot 36.
139 BRAIDO, P., La lettera..., pp. 23 en 28. Met stelligheid geponeerd op
bladzijde 23: “Op het einde [van de brief aan de jongens] staat de autografi-
sche handtekening van don Bosco.”Met enige terughoudendheid echter blz.
28: “van hem is” en dan tussen twee haakjes: “(als ze niet nagebootst werd),
enkel de handtekening die de korte versie afsluit.” In een artikel, dat even-
eens in 1984 verschenen is, formuleert don BRAIDO het als volgt: “De con-
trole van de definitieve redactie is in het bijzonder zeker wat de korte brief
betreft die ook zijn handtekening draagt.” Vgl. BRAIDO, P., Luce intellettu-
al…, p. 1068. Zie ook voetnoot 3 in deel IV van deze studie. Zie ook DES-
RAMAUT, Fr., Don Bosco en son temps…, p. 1276/voetnoot 57.
140 BRAIDO, P. e ARENAL LLATA Rogélio, Don Giovanni Battista Le-
moyne …, p. 154/13-15.
293

30.4 Page 294

▲back to top


141 MB XVII, p. 170; MBN XVII, p. 118. Vgl. voetnoot 72 in dit deel. An-
derzijds is het een feit dat don Lemoyne een grote waardering had voor een
klein geschrift van don Bosco over die heilige. Zie MB II, pp. 359-363; MBN
II, pp. 222-224. Don Bosco integreerde de tekst in zijn meditatie-, gebeden-
en zangboek voor de jeugd (1847). Hij schreef: “Die deugd [de zuiverheid]
kan nooit bewaard worden zonder de onfatsoenlijke gesprekken en de slechte
kameraden te vluchten.” In OE II [241].
142 Zie de tekst via voetnoot 254 in deel III.
143 BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, p. 361. Vgl. BRAIDO, P., La let-
tera..., p. 27, waar hij niet verder ging dan “een zeker interval”.
144 BRAIDO, P. e ARENAL LLATA Rogélio, Don Giovanni Battista Le-
moyne…, p. 159/37-38.
145 Dat laatste is de overtuiging van E. Ceria: “De brief werd verstuurd op 10
mei, maar don Rua die meende dat het niet passend was hem in zijn geheel in
het publiek voor te lezen, verzocht hem een uittreksel ervan te sturen die bij
de leerlingen de ronde zou kunnen doen.” Zie MB XVII, p. 107; MBN XVII,
p. 69. Hoe zou zulk heen en weer corresponderen toen trouwens technisch
mogelijk geweest zijn? Zie voetnoot 140 in dit deel voor de brief van 6 mei
aan don Rua.
146 BRAIDO, P., La lettera..., pp. 9 en 17. De aantekening is te vinden in de
bundel LXV. Vgl. Begeesterd door don Bosco…, pp. 17-18. De opvatting van
DESRAMAUT, Fr., in voetnoot 155 van dit deel.
147 Ibidem. Toen ging het dus al om een zogenaamde “ingekorte” tekst waar-
voor de schrijver zelf het initiatief nam. Don Rua hoefde er dus niet eens op
aan te dringen bij don Lemoyne, zoals don Ceria schreef.
148 Respectievelijk BRAIDO, P., La lettera..., p. 8 en BRAIDO, P., Don Bos-
co educatore…, p. 350.
149 Zie de varianten in BRAIDO, P., La lettera..., pp. 41-45.
150 Op het einde van de tekst heeft don Rua nog een paar wijzigingen aange-
bracht. BRAIDO, P., La lettera..., p. 46. Uit een daarvan mogen we allicht
afleiden dat don Rua bij de lectuur de namen van don Lazzero en don Mar-
chisio weggelaten heeft.
151 BRAIDO, P., La lettera..., pp. 23 en 41-46. Het afschrift kreeg als kente-
ken de letter L. Zelfs de aanduidingen van don Rua “Io” en “A” met het oog
op het voorlezen van de brief werden door G. Berardo gekopieerd.
152 BRAIDO, P., La lettera..., pp. 23-26. Vgl. BRAIDO, P., Don Bosco edu-
catore…, p. 362.
153 BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, p. 349.
154Ibid., 16-17.
155 DESRAMAUT, Fr., Don Bosco en son temps…, pp. 1276-1277.
BRAIDO, P., La lettera..., pp. 18-19.
156 Over don Berto zie DESRAMAUT, Fr., Don Bosco en son temps…, p.
1267 en p. 1342.
157 BRAIDO, P., La lettera..., pp. 17-18.
294

30.5 Page 295

▲back to top


158Ibid., pp. 18-19.
159 Zie voetnoot 255 in deel III.
160 Dizionario biografico dei salesiani (redactie VALENTINI, E., - RODI-
NÒ, A.), Turijn, 1969, p. 41.
161 BRAIDO, P., La lettera..., p. 20. Zie ook de stamboom van de handschrif-
ten, drukproeven en edities op pagina 31.
162 MB XVIII, pp. 249-250; MBN XVIII, p. 188.
163 BRAIDO, P., La lettera..., pp. 20-21.
164 BARBERIS, G., Appunti…, 1897.
165 BRAIDO, P., La lettera..., pp. 21-22 en 31.
166 Meer over die kwestie in BRAIDO, P., La lettera..., p. 14 en Begeesterd
door don Bosco…, p. 25.
167 Voetnoten 134 en 135 in deel V. Het betreft de Lettere circolari di Don
Michele Rua…, pp. 41-44 en de weglating in art. 5 van het Reglement in OE
XXIX [129-130]. Hier mag nog een uittreksel uit een rondzendbrief aan de
inspecteuren en directeuren in Amerika vermeld worden. Op 24 augustus
1894 schreef hij: “Om te voorkomen dat het Preventieve Systeem dode letter
blijft, moet men vaak de gulden bladzijden doen lezen die don Bosco erover
schreef.” (Lettere circolari di don Michele Rua…, p. 117.) Ook toen kwam
hij er niet toe te wijzen op een eventueel bekend tweede kostbaar luik naast
het korte traktaat over Het Preventieve Systeem in de opvoeding van de
jeugd. Zie ook de circulaire van 29 januari 1896. (Ibid., p. 144.
168 LEMOYNE, G.B., Vita del venerabile servo di Dio… II, p. 310. Vgl.
voetnoot 131 in deel V.
169 Voor deze alinea zie voetnoot 143 in dit deel. Wat het dicteren betreft, zie
via voetnoten 144-149 in deel V.
170 De citaten zijn ontleend aan LEMOYNE, J.B., Vita del venerabile servo di
Dio… II, pp. 311-312.
171 Met zijn keuze van citaten heeft don Lemoyne invloed uitgeoefend op au-
teurs die zich in het begin van de 20ste eeuw voor de opvoedingsmethode van
don Bosco interesseerden. Onder meer in Duitsland. Nog in 1921, dus een
jaar na de publicatie van de lange versie via de Akten van de Hoofdraad,
hield J. Lechermann het bij de bladzijden uit het tweede deel van de Vita del
venerabile Giovanni Bosco II. Dat zegt genoeg over de “bekendheid” en de
verspreiding van “een brief uit Rome aan het Oratorio” en zelfs van de Ak-
ten. Enkele excerpten kortte J. Lechermann zelfs in. De onbegrijpelijke ge-
dachte over het mindere [geringste] tegenover het meerdere [voornaamste]
liet hij gewoon weg. In de zin over de roepingen gaf hij de voorkeur aan: “dat
velen hun roeping niet volgen.” Dat is eerder toe te schrijven aan de nuchter-
heid van relativerend gezond verstand dan aan kennis van een andere bron.
Met de gedachte dat “Jezus de leraar van de familiariteit is” wist hij geen weg
en schrapte ze. Met het begrip familiarità zelf had hij blijkbaar erg veel moei-
te. Naast “Familiensinn” gebruikte hij voor de vertaling “Familiengeist” wat
enkel mogelijk is als men niet over de hele context beschikt. “Carità” ver-
295

30.6 Page 296

▲back to top


taalde hij door “Güte” (goedhartigheid, vriendelijkheid) en “affetto” door
“hingebende Liebe” (zich wegschenkende liefde) wat maar mogelijk is door
totale onbekendheid met de context. Zie LECHERMANN, J., Charakterbild
Don Boscos nach Johann Lemoyne, Ensdorf, 1921, pp. 56-57. De voorkeur
voor familiegeest moet misschien toegeschreven worden aan het gebruik van
“spirito di famiglia” door don Albera in een rondschrijven van 15 mei 1921.
Zie ALBERA, P., Atti del capitolo superiore della pia società salesiana, II,
15 mei 1921, 4, p.202. Ook professor L. Habrich beschikte in 1924 nog enkel
over de tekst van J. Lechermann. Zie HABRICH, L., Aus dem Leben und der
Wirksamkeit Don Boscos, Kaldenkirchen, 1924, p. 141.
172 BOSCO, G., Il sistema preventivo…, p. 84. Don Bosco passie voor jonge-
ren…, p. 61. Zie ook voetnoot 131 in deel V.
173 Zie de bespreking van het verschil tussen amore en carità in deel III. Vgl.
via voetnoot 132 in deel V.
174 Atti del Capitolo Superiore della pia società salesiana, I, 24 juni 1920, 1,
p. 14. De eerste publicatie van de tekst in de Atti del Capitolo Superiore…, I,
24 augustus 1920, 2, pp. 40-48.
175 Atti del Capitolo Superiore…, II, 15 mei 1921, 4, p. 202. Vgl. de
rondzendbrief in: Lettere circolari di D. Paolo Albera ai Salesiani, Turijn,
SEI, 1922, pp. 458-459.
176 BRAIDO, P., La lettera..., p. 27. Die stelling is hij blijven verdedigen. Zie
BRAIDO, P., Don Bosco educatore…, p. 360. Als toelichting: 1. “Inhoude-
lijk” of letterlijk “ideële” betekent op het gebied van de ideeën. 2. “De moge-
lijkheid om een voorbeeldfunctie te vervullen” is letterlijk “potentieel para-
digmatisch”.
177 STELLA, P., Don Bosco nella storia… II, 469.
296

30.7 Page 297

▲back to top


Tot algemene afsluiting
1.Toen ik de beschrijvingen van de twee speeltijden in de brief
aan de jongens en ook in de uitgebreide uiteenzetting voor
hun oversten, leraren en assistenten las en herlas, schoten me
plots twee verslagen van vergaderingen in het Oratorio te
binnen. Ze werden begin jaren tachtig door don Lazzero op-
getekend. In het eerste verslag noteerde hij heel bondig:
“Zoeken naar het waarom van het feit dat de jongens ons
meer vrezen dan ze van ons houden. Dat staat haaks op onze
geest of althans op de geest van don Bosco.”1 De spontane
beklemtoning van dat deelaspect van zijn opvoedingsmetho-
de, ja van “de geest van don Bosco”, is natuurlijk een enorm
belangrijk gegeven. Het wijst erop hoe essentieel het voor hen
was. Op hun beurt maken de filmische opnames in de brief
de tegenstelling tussen de toestand rond 1884 en de situatie
van vóór 1870 (1860) met het ideaalbeeld dat volgens de
geest van don Bosco moet nagestreefd worden, treffend aan-
schouwelijk. Was de beoordeling van het schouwspel op de
speelplaats dat Valfrè en don Bosco samen mochten bekijken,
toch deze: “Men merkte dat tussen de jongens en de oversten
de grootste hartelijkheid heerste.” Met andere woorden in die
tijd leefde men volgens de geest van don Bosco. Toen heers-
ten wederzijds vertrouwen, openheid, ja genegenheid en ver-
langen naar contact. Daar viel geen zweem van vrees te be-
speuren.(6-7) De lusteloosheid, de tegenzin en het mijden van
contact gedurende de speeltijd die de andere oud-leerling
daartegenover in het tweede tafereel opriep, toonden maar al
te waarneembaar wantrouwen, achterdocht, onwil en zich af-
sluiten. (9-10) De gedragingen van veel jongens in 1884 leg-
den op pijnlijke wijze bloot dat zij inderdaad “vrezen en wei-
nig beminnen”, zoals de tekst verder bevestigt. (20)
In een tweede verslag legde don Lazzero vast dat don Bosco
later aankwam en zich eerst liet informeren. Daarna drong hij
297

30.8 Page 298

▲back to top


er bij zijn medewerkers op aan buiten hun ambtelijke uren,
dus tijdens de ontspanningstijd, als vrienden en vaders met de
jongens om te gaan.2 Dat de salesianen zich daarvoor te wei-
nig inspanden, wordt zowel in de brief als in het eerste deel
van de lange versie indirect aangeklaagd. Het gevolg is dat
“de jongens hen als oversten en niet meer als vaders, broers
en vrienden beschouwen.” (20) Hoe ze het tij alsnog kunnen
keren, wordt hun getoond en voorgehouden in de omgang
van don Bosco zelf met zijn jongens en in de handelwijze van
de voorbeeldige leraar en zijn collega predikant. (17-18; 22)
Bij de vaststelling van die opvallende overeenkomsten rees de
vraag of brief en vooral de lange versie niet door heel concre-
te omstandigheden ingegeven teksten waren. Om daar een
betrouwbaar antwoord op te kunnen geven, leken me nadere
kennismaking met de pastoraal-pedagogische omstandighe-
den in Valdocco rond 1884 noodzakelijk. Daarom heb ik die
situatie geschetst in het Iste deel. Na de omstandige bespre-
king van het schrijven voor de salesianen en de inhoud van de
brief heb ik telkens een samenvattende toets geplaatst. (delen
IV en VI). Die overzichten mondden uit in het VIIde deel dat
aantoonde dat don Bosco en vooral don Lemoyne in hoofd-
zaak werkelijk reageerden tegen tevoren besproken en be-
handelde tekortkomingen aan de kant van de jongens en te-
gen grove nalatigheden en gebreken bij de salesianen.
2. Een ander belangrijk moment tijdens de jarenlange studie
was het ogenblik dat ik me echt bewust werd dat don Lemoy-
ne de teksten geschreven heeft. Weliswaar op basis van enke-
le suggesties van don Bosco. Dat laatste was heel duidelijk
voor de brief aan de jongens, want controleerbaar dankzij het
bewaarde handschrift A, dat de eerste kolom van het bijge-
voegde boekje met synoptische tabellen in gespreide stukken
weergeeft. (7-10; 11; 17-18; 20; 29-30; 31-41) Voor het
eerste deel van de lange versie was dat minder klaar. Daar-
voor wekte het handschrift B teveel de indruk dat het gedeelte-
298

30.9 Page 299

▲back to top


lijk een eerste redactie was waarbij een “ander blad” dat niet
meer te identificeren viel, dienst deed.3 Wat daar ook van
mag zijn, een nauwkeurige vergelijking van teksten laat in elk
geval onweerlegbaar zien dat don Lemoyne inspirerende ge-
gevens van don Bosco in beide redacties herhaaldelijk vrij uit-
gewerkt en persoonlijk aangevuld heeft.
Die ontdekking heeft aanleiding gegeven tot de vraag: “Mo-
gen we er wel op rekenen dat we nog echt de opvattingen van
don Bosco zelf in beide geschriften vinden?” Delen III en V
bieden het verloop van een veelzijdig onderzoek naar een ge-
fundeerd antwoord. De belangrijkste bevindingen heb ik, zo-
als hiervoor nog eens herhaald werd, telkens zo overzichtelijk
mogelijk samengebracht in de delen IV en VI. De resultaten
getuigen dat don Lemoyne niet alleen met zichtbaar respect
herhaaldelijk suggesties van don Bosco opgenomen heeft,
maar zich ook voor persoonlijke verwerkingen en toevoegin-
gen heeft laten leiden door grondige vertrouwdheid met de
voornaamste geschriften en met bekende uitspraken van don
Bosco. Dat neemt niet weg dat hij enkele accenten van de ei-
genheid (identiteit) van don Bosco’s opvoedingssysteem op
zijn manier theoretisch beschreven, gedefinieerd en in reliëf
geplaatst heeft. Dat deed hij voornamelijk met de elementen
affectieve liefde (amore), familiariteit en “grootste hartelijkheid
en grootste vertrouwen”. Het zijn stuk voor stuk accenten die
don Bosco voorgeleefd, maar niet op die specifieke manier
benoemd en op die uitdrukkelijke wijze gethematiseerd had.
Dankzij die manier van werken heeft don Lemoyne teksten af-
geleverd die terecht een compendium van de ervaringen,
standpunten en richtlijnen van don Bosco mogen genoemd
worden. Ook terecht “de Magna Charta van het opvoedings-
systeem van don Bosco.”
3. Daarom ben ik het almaar meer gaan betreuren dat men
zich vaak tevreden gesteld heeft met enkele, meestal nog uit
299

30.10 Page 300

▲back to top


hun verband gerukte citaten uit de rijke inhoud van het ge-
deelte dat specifiek voor de volwassenen bestemd was. Dat
zijn dan de volgende vaak sloganachtig gebruikte gedachten.
“De opvoeder moet zich interesseren voor wat de jongeren in-
teresseert” waarbij het oorspronkelijke “als zij zich bemind we-
ten in wat zij graag hebben omdat de opvoeders meedoen”
meer inhoudt dan louter zich interesseren voor. Dan: “Je lief-
de moet je zichtbaar of voelbaar of ervaarbaar maken”. Dat
motto is ongetwijfeld ingegeven door de uitspraak: “Wie ge-
liefd wil zijn, moet laten merken dat hij bemint”, maar het
geeft helemaal geen idee van hoe men dat kan laten merken.
Het is onder meer helemaal los komen te staan van de “zich
voortdurend met de jongeren onderhoudende [sprekende]
aanwezigheid” van don Bosco en de daarbij aansluitende dia-
logerende aanwezigheid van de modelleraar en de predikant.
Los dus ook van de ware betekenis van familiariteit en de
door don Bosco zelf bevoorrechte begrippen “dolcezza” en
“amorevolezza”.
Vervolgens is er de constante beklemtoning van de assistentie
gedurende de ontspanningstijden. Dat komt in de huidige
praktijk hoofdzakelijk neer op actief meedoen, meespelen,
meeleven. In feite betekent assistentie echter evenzeer ge-
moedelijke, spontane, ongedwongen omgang en stimulerend,
opvoedend contact. Bij een eenzijdige accentuering gaat vaak
onvoldoende aandacht naar de ruimere toepassing die schuilt
in de tekst: “Familiariteit met de jongens in het bijzonder tij-
dens de recreatie.” (21) “In het bijzonder” is inderdaad niet
hetzelfde als “uitsluitend”. Het betekent een bevoorrechte
kans. Niet de enige. “Vader, broer en vriend zijn” houdt zo-
veel meer in zoals onder meer blijkt uit de vereisten die aan
een goede overste gesteld werden. (27-28)
De vaststelling van die partiële en vrij oppervlakkige kennis en
toepassing van essentiële aspecten uit de samengevoegde
300

31 Pages 301-310

▲back to top


31.1 Page 301

▲back to top


versie heeft mij ertoe aangezet de poging aan te houden om
de verscheidenheid en draagwijdte van die richtinggevende
raadgevingen of oproepen te laten ontdekken en de rijkdom
van het geheel te ontsluieren. De richtlijnen overstijgen het
accidentele van een antwoord op lokale en heel concrete te-
korten en moeilijkheden. In het raam van de preventieve me-
thode volgens don Bosco zijn de aanschouwelijk voorgestelde
en vaak beklijvende ideeën grondleggend en algemeen gel-
dig.4 Daarom verdienen ze grondige kennis en geregelde
confrontatie met de theorie en praktijk vandaag de dag. Dat
verdienen ze naast en misschien liever nog samen met de be-
scheiden verhandeling van don Bosco over “Het Preventieve
Systeem in de opvoeding van de jeugd”. Het lijkt me trouwens
nuttig de overeenkomsten en de verschillen of, juister nog, de
nuances en ontwikkelingen te onderzoeken, om zo de waarde
van elk afzonderlijk en van beide geschriften samen klaarder
te doen uitkomen.
4. Receptie en impact van de lange versie
In de rand van de afzonderlijke studie van de echte brief aan
de jongens werd ik aangenaam verrast door de aandacht die
don Lemoyne en don Ceria wijdden aan de uitwerking of de
invloed van de lectuur van die brief op de geadresseerden.5
Een aantekening van don Ceria intrigeerde me speciaal. Na
de opsomming van positieve gevolgen noteerde hij: “Men
wilde echter duurzame maatregelen.” Daarmee bedoelde hij
dat er in Valdocco salesianen waren die beseften dat het no-
dig was om maatregelen te nemen die de wellicht eerder
emotioneel gewekte gunstige gevolgen konden ondersteunen
en bestendigen. En hij ging voort: “Daaraan dacht de Hoofd-
raad. In de vergaderingen werd de situatie in het Oratorio
herhaaldelijk aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen.
Het is leerzaam althans gedeeltelijk te vernemen wat er onder
het voorzitterschap van don Bosco besproken werd.”6
301

31.2 Page 302

▲back to top


Het leek me vanzelfsprekend dat de aanschouwelijk voorge-
stelde analyse en de daarop inspelende aanwijzingen die Val-
frè en Buzzetti ten beste mochten geven, een dergelijk “nauw-
keurig onderzoek” en zulke op “duurzame” remediëring ge-
richte maatregelen ook merkbaar zouden bevrucht hebben.
De zoektocht naar concrete invloed die haar neerslag in het
VIIIste deel kreeg, heeft echter aangetoond dat het eerste ge-
deelte van de lange versie bij die besprekingen geen rol ge-
speeld heeft. Het is zelfs gebleken dat het nog niet uit te ma-
ken valt wanneer die Magna Charta invloed is beginnen uit te
oefenen. Deze studie moet zelfs nog twijfel laten bestaan over
de impact van de samenvatting van don Lemoyne die hij in de
levensbeschrijving van 1913 publiceerde.
Het ziet ernaar uit dat de definitieve redactie van de lange
versie bijna hetzelfde lot beschoren is geweest als de tekst
over het toedienen van straffen in de salesiaanse huizen van
don Francesia. Namelijk lange tijd een bestaan leiden in de
marge en de vergetelheid.
Dat doet echter geen afbreuk aan de waarde van het docu-
ment. Op een stilistisch geslaagde en boeiende wijze brengt
het lezers in direct en indirect contact met don Bosco en ook
met een van zijn trouwste en, wat pastoraal-pedagogische
opvattingen betreft, meest verwante volgelingen en een van
de beste interpretatoren.
5. Don G.B. Lemoyne, de man die herformuleert
De woorden interpretatoren en “herformuleert” worden me
ingegeven door de hierboven nog eens hernomen begrippen:
“amore”, familiariteit en grootste hartelijkheid en grootste ver-
trouwen. Zelfs als we ervan uitgaan dat don Bosco ze volgens
het handschrift B in gesprekken met en inspirerende suggesties
voor don Lemoyne zelf gebruikte, dan nog valt het niet te ont-
302

31.3 Page 303

▲back to top


kennen dat de redacteur ze in vrijheid interpreteerde en ont-
wikkelde.
Die vrijheid en creativiteit mogen we beschouwen als een toe-
passing van deze wijze norm uit de brief aan de jongens en
de samengevoegde versie: “Ik verlang niets anders dan dat,
rekening houdend met de veranderde omstandigheden, de
gelukkige dagen terugkeren.” (30) Die levensregel is een blij-
vende remedie tegen verstarring en fundamentalisme wat om-
schrijving en benoeming van de essentie van preventie en van
kenmerkende elementen van het Preventieve Systeem betreft.
Die conclusie wil ik met een paar voorbeelden uit een werk
van P. Braido illustreren. Ze betreffen aspecten die in de lange
versie prominent aanwezig zijn. Een eerste: De veranderde
omstandigheden in onze tijd hebben “een radicaal nieuwe
manier om het idee en de rol van “vader”, “broer”, “vriend”
te interpreteren en ervaren tot gevolg. De zelfverzekerde en
zekerheid schenkende opvoeder, die zich van zijn taak bewust
is en verantwoordelijkheid opneemt, is niet autoritair, maar
gezaghebbend. Hij is in staat om het onbeperkt affectief en-
gagement te laten samengaan met diep respect en onvoor-
waardelijk vertrouwen. Alleen die voorwaarde kan de authen-
tieke dialoog en de opbouwende ontmoeting waarborgen met
een jongere die gerespecteerd wordt in zijn rechten, in de per-
soonlijke verantwoordelijkheid voor zijn ontwikkeling met in-
begrip van meningsverschil en contestatie.”
Een tweede voorbeeld: “Het is nodig een concrete en uitge-
sproken ‘familiale preventieve pedagogie’ uit te zoeken, die
de sleutelbegrippen van het ‘systeem’, heel speciaal de pro-
blematische ‘amorevolezza’ die tussen [enerzijds] affectieve
creativiteit, zekerheid gevend gevoel van toebehoren en [an-
derzijds] angstige bezitterigheid [en] geweld heen en weer be-
weegt, met bijzondere kritische zorg, in veranderde omstan-
digheden opnieuw kan toepassen.”7 In die tekst hoeven we,
303

31.4 Page 304

▲back to top


met het oog op de behandelde uiteenzetting van don Lemoy-
ne, “amorevolezza” maar te vervangen door familiariteit, om
al met don Braido akkoord te gaan.
Wat in elk geval steeds de uiteindelijke bedoeling van herin-
terpretatie en actualisering hoort te zijn, is niet zozeer “de te-
rugkeer van gelukkige dagen” uit het verleden als echt geluk
voor alle betrokkenen in het heden.
304

31.5 Page 305

▲back to top


1 Zie voetnoot 79 in deel I en voetnoot 7 in deel VII.
2 Zie voetnoot 64 in deel I en voetnoot 5 in deel VII.
3 BRAIDO, P., La lettera..., p. 36/35. Dat “andere blad” kon wel eens de tekst
van de brief aan de jongens zijn. Zie de tekst in BRAIDO, P., La lettera..., p.
43/55-57.
4 Volgens P. Stella moet de lange versie “beschouwd worden als de meest
efficiënte exegese van de minzame en preventieve assistentie” en “als een
van de meest efficiënte en rijkste pedagogische documenten van don Bosco.”
Wel formuleerde hij dat in de overtuiging dat “don Lemoyne de originele
tekst schreef en don Bosco hem handtekende.” (STELLA, P., Don Bosco nel-
la storia…II, p. 467 en p 469.) En voor P. Braido is de tekst “de samenvatting
van het beste van zijn opvoedkundige ervaring op het einde van zijn leven.”
(BRAIDO, P., .10 maggio 1884, p.550.)
5 BIESMANS, R., De brief uit Rome aan de jongens…, pp. 68-78.
6 MB XVII, p. 182; MBN XVII, p. 128.
7 Beide citaten uit BRAIDO, P., Prevenire…, p. 401 en p. 403. “Bezitterig-
heid” is een poging tot vertalen van “possessività”. In de jaren twintig van de
20ste eeuw nam don Fascie in een bloemlezing de tekst van het handschrift D
op. Dat wil zeggen het handschrift met de voorkeur voor het woord “amore”.
In zijn inleiding schreef hij echter dat er “twee essentiële elementen zijn:
REDE en GODSDIENST. (…) Rede in de vorm van gezond verstand en
godsdienst in de vorm van christelijke liefde bekleed met zachtmoedigheid
waarmee men het gemoed van de leerlingen wint en op zo een manier dat
men hen tot vrienden maakt.” (FASCIE, B., Del metodo educativo…, pp. 33-
34.) Zo was de derde pijler “amorevolezza” uit het kleine traktaat van don
Bosco over het preventieve systeem toch mee aanwezig, maar hij verving de
term “amorevolezza” toen door “mansuetudine” (zachtmoedigheid). Met de
uitleg erbij.
305

31.6 Page 306

▲back to top


Bibliografie
AMADEI Angelo, Il servo di Dio Michele Rua successore del
beato D. Bosco, 3 dln. Turijn, SEI, 1931.
APORTI Ferrante, Scritti pedagogici, raccolti e illustrati da A.
Gambaro II, Turijn, 1945.
AVANZINI Guy, Education et pédagogie chez Don Bosco, Pa-
rijs, Editions Fleurus, 1989.
BALLESIO Giacinto, Vita intima di D. Giovanni Bosco nel suo
primo oratorio di Torino, Turijn, 1888.
BARBERIS Giulio, Appunti di Pedagogia Sacra, esposti agli as-
critti della Pia Società di S. Francesco di Sales, Littografia Sa-
lesiana, 1897.
BARBERIS Giulio, Cronaca, quaderno 19, ASC A 001.
BARBERIS Giulio, Verbali del Capitolo superiore, ASC 0562.
BARBERIS Giulio, Verbali del Capitolo Generale secondo,
Copia pulita, FdB 1.857.
BARZAGHI Gioachino, Rileggere Don Bosco nel quadro cul-
turale della Restaurazione, Milaan, L.E.S., 1985.
BARZAGHI Gioachino, Alle radici del sistema preventivo di
Don Bosco, Milaan, L.E.S., 1980.
BIESMANS Jos, Ziekte, lijden en leed van don Bosco, Don
Boscostudies, 17, Sint-Pieters-Woluwe, 2009.
BIESMANS Rik, De brief uit Rome aan de jongens in Valdocco
(10 mei 1884), Don Bosco Studies, 16, 2007
306

31.7 Page 307

▲back to top


BIESMANS Rik, Fatti amare (...) Zorg ervoor dat ze van je
houden, Don Bosco Studies, 3, Sint-Pieters-Woluwe, Don
Bosco Provincialaat, 1994.
BIESMANS Rik, Op weg naar de ‘brieven’ van 10 mei 1884.
Amorevolezza (1876-1884), Don Bosco Studies, 15, Sint-
Pieters-Woluwe, Don Bosco Provincialaat, 2003.
BIESMANS Rik, Op weg naar de ‘brieven’ van 10 mei 1884,
ASSISTENTIE, de essentie van don Bosco’s Preventief systeem
in de periode 1876-1884, Don Bosco Studies, 13, 2000.
BIESMANS Rik, Op weg naar de ‘brieven’ van 10 mei
1884,1866-1876, Don Bosco betrouwbare wegwijzer en min-
zame, maar vastberaden gids, Don Bosco Studies, 8, Sint-
Pieters-Woluwe, Don Bosco Provincialaat, 1996.
BIESMANS Rik, Doelstellingen van opvoeding en opleiding
gevat in een kernachtig motto 1876-1884, Don Boscostudies,
11, Sint-Pieters-Woluwe, Don Bosco Provincialaat, 1998.
BODRATTO Francesco, Epistolario (1857-1880), Rome, LAS,
1988.
BONETTI Giovanni, Cinque lustri di storia dell’Oratorio Sale-
siano fondato dal sacerdote D. Giovanni Bosco, Turijn, Ti-
pografia Salesiana, 1892.
BOSCO G.B. (a cura di), Don Bosco ci parla di educazione,
Turijn , Elledici, 1999.
BOSCO Giovanni, Cenni storici della vita del chierico Luigi
Comollo, Turijn 1844.
BOSCO Giovanni, Il sistema preventivo nella educazione
della gioventù. Introduzioni e testi critici (a cura di Pietro
Braido), Rome, LAS, 1985.
BOSCO Giovanni, Leven van den Dienaar Gods Dominicus
Savio, Luik, Sint-Johannes Berchmans, 1923.
307

31.8 Page 308

▲back to top


BOSCO Giovanni, Memorie dell’Oratorio di S. Francesco di
Sales dal 1815 al 1855, (a cura di Antonio Da Silva Ferreira),
Fonti - Serie prima, 4, Rome, LAS, 1991.
BOSCO Giovanni, Opere edite, Prima serie, Libri e Opusculi,
37 vol., Rome, LAS, 1976-1977.
BOSCO Giovanni, Pietro ossia la forza della buona educazi-
one. Curioso episodio contemporaneo, Turijn, 1881.
BOSCO Giovanni, Scritti pedadogici e spirituali (a cura di J.
Borrego, P. Braido, A. Ferreira da Silva, F. Motto, J.M.
Prellezo), Fonti - Serie prima, 3, Rome, LAS, 1987.
BOSCO Giovanni, Scritti sul sistema preventivo nell’educazi-
one della gioventù, (a cura di P. Braido), Brescia, La scuola,
1965.
BOSCO Giovanni, Vita del giovanetto Savio Domenico, Al-
lievo dell’Oratorio di Franc. di Sales, Turijn, 1880.
BOSCO Teresio, Don Bosco visto da vicino, Turijn, Leumann,
1996.
BOSCO Teresio, Jan Bosco vertelt zijn leven, Brussel, Don
Boscocentrale V.Z.W., 1989.
BRACCIO G., Torino e don Bosco I, Archivio storico della città
di Torino, Turijn, 1989.
BRAIDO Pietro, Breve storia del “Sistima Preventivo”, Rome,
LAS, 1993.
BRAIDO P., Caratteri del sistema preventivo del beato Luigi
Guanella, Rome, Nuove Frontiere Editrice, 1992.
BRAIDO Pietro, Don Bosco educatore, Scritti e testimonianze,
(a cura di Pietro Braido), Rome, LAS, 1992.
308

31.9 Page 309

▲back to top


BRAIDO Pietro, Don Bosco voor de arme en verwaarloosde
jeugd in twee onuitgegeven documenten uit 1854 en 1862,
Oud-Heverlee, 1989.
BRAIDO P., Don Bosco nella Chiesa a servizio dell’umanità,
(a cura di P. Braido), Rome, LAS, 1987.
BRAIDO Pietro, Don Bosco per i giovani: L’ “Oratorio” una
“Congregazione degli oratori”. Documenti, Piccola Biblioteca
dell’ISS, Rome, LAS, 1988.
BRAIDO Pietro, Don Bosco prete dei giovani nel secolo della
libertà, vol. I-II, Rome, LAS, 2003.
BRAIDO Pietro, Don Michele Rua primo autodidatta “Visita-
tore” Salesiano, RSS, 9 (1990) pp. 97-179.
PRAIDO Pietro, I molti volti dell’amorevolezza, Revista di
Scienze dell’Educazione, 37, 1, 1999, pp. 17-46.
BRAIDO Pietro, Il progretto operativo di Don Bosco e l’utopia
della società cristiana, Quaderni di Salesianum, 6, Rome,
LAS, 1982.
BRAIDO Pietro, Il sistema preventivo di Don Bosco (Pubbli-
cazioni dell’Istituto Superiore di Pedagogia 1), Zürich, Pas-
Verlag, 1964.
BRAIDO Pietro, Il sistema preventivo nella educazione della
gioventù, Piccola Biblioteca, 5, LAS Rome 1986.
BRAIDO Pietro, Laicità e laici nel progetto operativo di Don
Bosco, in AUTORI VARI, I laici nella Famiglia Salesiana,
Rome, Editrice SDB, 1986.
BRAIDO Pietro, La Lettera di Don Bosco da Roma del 10
Maggio 1884, Rome, LAS, 1984.
BRAIDO Pietro, L’esperienza pedagogica di Don Bosco,
Rome, LAS, 1988.
309

31.10 Page 310

▲back to top


BRAIDO Pietro, Luce intellettual piena d’amore. Per il cen-
tenario di una “lettera pedagogica”, Orientamenti peda-
gogici, XXXI, 6, 1984, pp. 1063-1073.
BRAIDO Pietro, Non basta amare per essere buoni educatori,
Orientamenti pedagogici, I, 1, Rome, LAS, 1954, pp. 87-89.
BRAIDO Pietro, Prevenire non reprimere. Il sistema educativo
di don Bosco, Rome, LAS, 1999.
BRAIDO Pietro, Una formula dell’umanesimo di don Bosco:
“Buon cristiano e onesto cittadino”, RSS XIII, 1 (24), 1994.
BRAIDO Pietro, 10 maggio 1884, Orientamenti pedagogici,
VI, 4, 1959, pp. 545-551.
BRAIDO P.- ARENAL LLATA Rogélio, Don Giovanni Battista
Lemoyne attraverso 20 lettere a don Michele Rua, Ricerche
Storie Salesiane, 12, VII 1, 1988, pp. 89-170.
CERIA Eugenio, Annali della società salesiana, dalle orgini
alla morte di S. Giovanni Bosco (1841-1888), Turijn, SEI,
1941.
CERIA Eugenio, Epistolario di S. Giovanni Bosco, 4 vol.,
Turijn, SEI, 1955-1959.
CERIA Eugenio, Profili di 33 coadiutori salesiani, Asti, Libreria
dottrina cristiana, 1952, pp. 17-24.
CERIA E., Profiles of thirty-three salesians, New-York, 2005.
CERIA Eugenio, Vita del servo di Dio Michele Rua, Turijn, SEI,
1949.
CERRUTI Francesco, Le idee di Don Bosco sull’educazione e
sull’insegnamento e la missione attuale della scuola, S. Beni-
gno Canavese, 1886.
310

32 Pages 311-320

▲back to top


32.1 Page 311

▲back to top


CERRUTI Francesco, Un ricordino educativo-didattico, Turijn,
SAID, 1910.
CHIALA Cesare, Da Torino alla Repubblica Argentina, Letture
Cattoliche, 286-7, 1876.
CHIOSSO G., Carità educatrice e istruzione in Piemonte,
Turijn, SEI, 2007.
CONSTITUTIES EN ALGEMEEN REGLEMENT, 1986.
CONSTITUTIES van de SOCIETEIT van den H. Franciscus van
Sales, Gent, L. Van Melle, 1938.
CONSTITUTIONS et REGLEMENTS, Saint-Martin-en-Haut,
Imprimerie des Monts du Lyonnais, 1986.
CONSTITUTIONS and REGULATIONS, Rome, Editrice S.D.B.,
1997.
COSTITUZIONI e REGOLAMENTI, Rome, Editrice S.D.B.,
1984.
COSTITUZIONI e REGOLAMENTI. CONSTITUTIES en RE-
GLEMENT, instituut van de dochters van Maria Hulp, 1982.
DE DAMAS P., Le Surveillant dans un collège catholique, Pa-
rijs, 1857.
DESRAMAUT Francis, Don Bosco en son temps (1815-1888),
Turijn, SEI, 1996.
DESRAMAUT Francis, Don Bosco et la vie spirituelle, Parijs,
Beauchesne, 1967
DESRAMAUT Francis, Saint Jean Bosco, Textes pédagogiques
traduits et présentés par Francis Desramaut, Namur, Les Edi-
tions du Soleil Levant, 1958.
311

32.2 Page 312

▲back to top


DICKSON William John, The dynamics of growth The founda-
tion and development of the salesians in England, Rome, LAS,
1991.
DIZIONARIO BIOGRAFICO DEI SALESIANI, a cura dell’Uf-
ficio Stampa Salesiano Turijn, 1969.
DON BOSCOKRING (o.l.v. Baert Marcel), De dromen van
don Bosco, Oud-Heverlee, 1959.
FASCIE Bartolomeo, Del metodo educativo di Don Bosco,
Turijn, SEI, 1931.
FISCHER Kurt Gerhard, Giovanni Bosco. Pädagogik der Vor-
sorge, Paderborn, 1966.
FRANCESIA G.B., Vita breve e popolare di Don Giovanni
Bosco, San Benigno Canavese, 1903.
FRANCISCUS van Sales, Inleiding tot het devote leven, Hilver-
sum, Paul Brand N.V., 1960.
FRANCOIS DE SALES, Traité de l’amour de Dieu, Parijs, La
bonne presse,1925.
FRANZ VON SALES, Deutsche Ausgabe der Werke des hl.
Franz von Sales, 12 dln., Eichstätt und Wien, Franz-von Sales-
Verlag, 1938-1983.
GIORDANI Domenico, La carità nell’educare ed il sistema
preventivo del più grande educatore vivente, il venerando D.
Giovanni Bosco, S. Benigno Canavese, 1886.
KONSTITUTIONEN UND ALLGEMEINE SATZUNGEN DER
GESELLSCHAFT DES HL. FRANZ VON SALES, 1985.
KORTE Rainer, Gedanken zu Don Boscos Brief aus Rom, Don
Bosco Aktuel, nr18, Ensdorf, 1980.
312

32.3 Page 313

▲back to top


LAJEUNIE Etienne-Jean, Saint François de Sales, L’Homme, la
Pensée, l’Action *, Parijs, Editions Guy Victor, 1966
LEMOYNE G.B., AMADEI A., CERIA E., Memorie biografiche
di Don (del Beato (...) di San) Giovanni Bosco, 20 dln., Turijn,
San Benigno Canavese, Scuola tipografica libraria (sic) Sale-
siana - Società Editrice Internazionale, 1898-1948.
LEMOYNE G.B., AMADEI A., CERIA E., Biografische Gedenk-
schriften van de H. Johannes Bosco, 20 dln., Oud-Heverlee,
1961-1969.
LEMOYNE G.B., Vita del venerabile servo di Dio Giovanni
Bosco fondatore della pia Società Salesiana, vol. II, Turijn,
SEI, 1913.
Lettere cicolari di Don Michele Rua, Turijn, Buona stampa,
1910, pp. 35-44.
MALFAIT Daniël, “Il cristiano guidato alla virtù ed alle civiltà
secondo lo spirito di san Vincenzo de’ Paoli” (Don Bosco
1848), Studio del libretto con una particolare attenzione al
tema della carità operosa, Rome UPS, 1994.
MEHLER J.B., Don Bosco und seine socialen Schöpfungen,
Arbeiterwohl, jg.6, jan.-febr.-maart, 1886.
MIDALI Mario (a cura di), Don Bosco nella storia, Atti del 1°
Congresso Internazionale di Studi su Don Bosco, Studi storici,
10, Rome, LAS, 1990.
MONFAT P.A., La Pratica della educazione cristiana, Rome,
Tipografia dei fratelli Monaldi, 1879.
MOTTO Francesco (a cura di), Giovanni Bosco Epistolario,
Introduzione, testi critici e note, 4 vol., Rome, LAS, 1991-
2003.
MOTTO Francesco, I “Ricordi Confidenziali ai direttori” di don
Bosco, RSS, III, 1, 1984, pp. 125-166.
313

32.4 Page 314

▲back to top


MOTTO Francesco, Ricordi e riflessi di un’educazione rice-
vuta. Un ex allievo del primo Oratorio scrive a don Bosco,
RSS, VI, 2, 1987, pp. 359-368.
NANNI Carlo, (a cura di), Don Bosco e la sua esperienza pe-
dagigica; eredità, contesti, sviluppi, risonanze, Quaderni di
orientamenti pedagogici 21, Rome, LAS, 1989.
OEUVRES de Saint François de Sales, Edition complète, 26
vol, Annecy, 1892-1932.
PRELLEZO José-Manuel, «Dei castighi» (1883): puntualizza-
zioni sull’autore e sulle fonti redazionali dello scritto, RSS,
XXVII, 2, 2008, pp. 287-307.
PRELLEZO José-Manuel, Don Bosco e le scuole professionali
(1870-1887) in: Don Bosco nella storio (a cura di Midali M.),
Rome, LAS, 1990.
PRELLEZO José Manuel, G. A. Rayneri negli scritti pedagogici
salesiani, Orientamenti Pedagogici, XXXX, 6, 1993, pp.
1039-1063.
PRELLEZO José Manuel, La «Parte operaia» nelle case sale-
siane, Documenti e testimonianze sulla formazione professio-
nale (1883-1886), RSS, XVI, 2, 1997, pp. 353-391.
PRELLEZO José Manuel, “Het Oratorio van Valdocco“ in het
dagboek van don Chiala en don Lazzero (1875-1888.
1895)”, Don Bosco Studies, 5, Don Bosco Provincialaat, Sint-
Pieters-Woluwe, 1995.
PRELLEZO José Manuel, L’Oratorio di Valdocco nel «Diario»
di don Chiala e don Lazzero (1875-1888. 1895). Introduzione
e testi critici, RSS, IX, 2, 1990, pp. 347-442.
PRELLEZO J.M., L’Oratorio di Valdocco nelle «Adunanze del
Capitolo della Casa» e nelle «Conferenze mensili» (1871-
1884) Introduzione e testi critici, RSS, X, 2, 1991, 245-294.
314

32.5 Page 315

▲back to top


PRELLEZO José Manuel, L’Oratorio di Valdocco nelle “Confe-
renze capitolari“ (1866-1877). Introduzione e testi critici, RSS,
X, 1, 1991, pp. 61-154.
PRELLEZO José Manuel, Valdocco nell’Ottocento tra reale e
ideale, (1866-1989). Documenti e testimonianze, Rome, LAS,
1992.
PRELLEZO José Manuel, Valdocco (1866-1888) Problemi or-
ganizzativi e tensioni ideali nelle “Conferenze“ dei primi Sale-
siani, RSS, VIII, 1989, pp. 289-328.
RIBOTTA Michael, The Roman letter of 1884 and its after-
math, Journal of Salesian Studies, vol. V, 2 1994, pp. 1-21.
RICALDONE Pietro, Don Bosco Educatore I, Asti, 1951.
ROCHOWIAK Jaroslaw, Il capitolo generale 2° della società
salesiana (1880) Problemi di educazione e di vita salesiana,
Benediktbeuern, 1993.
SOLDA G., Don Bosco nella Fotografia dell’800, 1861-
1888). Turijn, SEI, 1987.
STELLA Pietro, Don Bosco nella storia della religiosità cattoli-
ca, vol. I, Vita opere, Zürich, Pas-Verlag, 1968.
STELLA Pietro, Don Bosco nella storia della religiosità cattoli-
ca, vol. II, Mentalità religiosa, Zürich, Pas-Verlag, 1969.
STELLA Pietro, Don Bosco nella storia economica e sociale
(1815-1870), Rome, LAS, 1980.
STELLA Pietro, Gli scritti a stampa di S. Giovanni Bosco,
Rome, LAS, 1977.
STELLA Pietro, La famiglia salesiana riflette sulla vocazione
nella Chiesa di oggi, Turijn, Elle Di Ci, 1972.
315

32.6 Page 316

▲back to top


TEPPA Alessandro, Avvertimenti per gli educatori ecclesiastici
della gioventù, Rome-Turijn, Tip. e lib. Pontificia, 1868.
VALENTINI Eugenio-RODINO Amadeo, Dizionario biografico
dei salesiani, Turijn, Ufficio stampa salesiano, 1969.
VALENTINI Eugenio, La pedagogia mariana di D. Bosco, Sale-
sianum, Turijn, PAS, 1953, pp. 100-164, vooral pp. 137-
154.
VERHULST Marcel, I Verbali del Primo Capitolo Generale
Salesiano (1877), Rome, UPS, 1980.
VESPIGNANI Giuseppe, Un anno alla scuola del Beato Don
Bosco (1876-1877), Turijn, SEI, 1932.
VIGANO' Egidio, “Non basta amare!” Strenna 1984. Rome,
Casa generalizia FMA, 1984.
WEINSCHENK R., Grundlagen der Pädagogik Don Boscos,
München, DBV, 1980.
ZANICHELLI, Sinonimi e contrari, Bologna, 1987.
ZINGARELLI Nicola, Lo Zingarelli 1996. Vocabulario della lin-
gua italiana, Zanichelli, 1996.
316

32.7 Page 317

▲back to top


Trefwoordenregister
De getallen tussen haakjes verwijzen
naar voetnoten.
A
Aanname / aanneming(en)
149;150;152;155;221;222;226;
227;229;230;231
Aanwezig(heid)
7;11;14;15;16;19;27;30;57;66;
73;74;94;100;127;134;138;
148;149;160;168;175;179;180;
185;188;192;193;194;196;206;
211;213;214;216;232;235;237;
245;247;268;300;303
Achterdocht
26;157;164;166;167;170;235;
297
Achting
79;183;199;203;204;240;248
Afgunst (zie ook jaloersheid)
269
Afstand
13;117;125;129;[289]
Afstandelijk(heid)
75;251;261
Affectieve liefde
62;66;67;70;74;79;115;122;
131;265;299;[107;122;123]
Algemeen Kapittel
15;132;143;144;173
Algemeen Kapittel - eerste
19;144;151;171;183;[285;291]
Algemeen Kapittel - tweede
129;131;136;144;145;146;157;
170;173;174;177;179;201;264;
[107;288]
Algemeen Kapittel - derde
60;88;133;135;237;241;266;
[103;285;287]
Algemeen Kapittel - vierde
77;266
Amore
15;61;66;67;70;71;72;73;74;
75;76;77;78;79;115;121;131;
132;265;274;277;279;281;299;
302;[296;305]
Apostolische scholen
147;148;149;150;151;154;229
Assistent(en)
3;7;13;14;15;18;23;55;64;70;
74;117;127;135;136;137;141;
160;168;175;177;190;194;196;
198;202;203;204;208;211;213;
216;225;247;248;249;251;297
Assistentie
58;124;125;144;145;160;168;
175;176;177;178;179;194;195;
196;204;207;210;214;251;256;
257;300;307;[140;289;292;305]
Authenticiteit
232;273;279;283
Autoriteit
101;153;163;179
Avondgebed
214
Avondwoordje
19;22;29;32;33;38;39;40;42;
43;48;50;54;62;71;89;98;116;
138;173;182;213;220;[104]
B
Barrière
4;13;44;47;48;49;62;118;121;
129;139;266
Begeleiden
26;134;182;228;270
Begeleider(s)
11;80
Begeleiding
41;60;174;184;223;224;243;
[107]
Beleefd(heid)(zie ook wellevend-
(heid))
196
317

32.8 Page 318

▲back to top


Beleefdheidsvorm
25;51
Beminnelijk(heid)
71;72;73;115;[123;290]
Bemoedigen
170
Bevoegdheid (-heden)
169;[290]
Bewaking
154;251
Biecht(en)
21;22;23;26;27;28;29;30;31;
38;92;93;116;118;119;121;
143;184;206;210;211;212;222;
263;274;[103;104;123]
Biografie (zie ook levensbeschrijving)
39;76;77;278;[105]
Blijdschap
5;13;16;65;66;67;98;118;120;
173
Blij(heid)
21;29;36;56;65;67;96;97;98;
118
Bloemen - Bloemetje
16;18;43;49;50;51;62;116;207;
267
Botsingen
237;246
Broer(s)
18;41;67;114;115;128;129;
280;298;300;303;[105]
Buitenzetten (zie verwijdering)
150;199
C
Carità
5;67;68;69;70;72;73;74;75;76;
77;78;79;132;144;145;274;
277;279;281;311;313;314;
[287;295;296]
Catechist
160;162;164;172;174;175;181;
183;191;203;208;212;223;224;
226;230;238;242;250; 262;
[287]
Centrum
165;192;193
Christelijke liefde (zie carità)
318
46;67;72;73;74;76;77;78;79;
130;168;225;281;[305]
Circulaire (zie ook rondzendbrief)
99;143;277;[105;109;289;295]
Commissie
148;154;156;178;185;186;187;
205;218;219;238;241;284;
[288;290]
Constituties
90;311;312;[109]
Contact(en)
26;36;56;57;58;121;130;156;
161;166;168;178;183;185;193;
195;202;212;214;223;235;259;
263;297;300;302
D
Dankbaarheid
15;94
Delegeren (zie ook delegatie)
209;223;225;[111]
Deugd(en)
16;17;22;40;43;49;71;74;85;
94;182;194;206;212;232;[123;
294]
Deugdzaamheid
163
Directeur(en)
36;39;41;60;72;92;96;97;118;
125;139;147;149;150;153;154;
157;158;159;160;161;162;163;
168;169;170;173;174;175;176;
178;179;181;182;183;184;185;
188;189;191;192;193;194;200;
202;205;208;209;210;212;213;
214;215;216;217;218;220;221;
222;223;224;226;230;231;235;
237;238;239;241;242;243;244;
245;246;247;250;256;262;263;
[107;285;286;289;290;291;292;
295]
Directeurschap
168;221;224;239;241;246;253;
254
Directieteam
230
Discipline (zie ook tucht)
179;208;244

32.9 Page 319

▲back to top


Dolcezza
114;129;130;131;132;144;300;
[140]
Doortastend(heid)
151;171;178;189
Dood
30;38;80;82;84;172;207;278
Droom
8;9;10;11;16;33;46;51;52;53;
81;86;88;231;268;274;278;
[102;104;109;110]
Droomverhaal
7;8;9;16;19;23;24;28;32;33;
34;40;52;54;67;72;80;129;231;
234;[108]
E
Eén directeur
158;159;163;173;194;215;221;
223;224
Eenheid (één zijn)
7;58;119;139;153;155;157;
181;186;194;202;212;215;216;
217;218;221;225;245;248;255;
[292]
Eenheid van bestuur
58;153;155;215;221;245;[292]
Eensgezindheid
203;262
Effectieve liefde
14;67;71;72;211;[123]
Elan
39;121;135;136;137;146;280
Enquête
141;156;173;175;240;247;284
F
Familiair
145;211;215;303
Familiariteit
62;64;65;70;76;79;113;114;
115;122;128;129;130;131;138;
180;211;274;290;299;300;302;
304;[295]
G
Gang van zaken
59;142;154;160;212;220;221;
226;234;239;245;270;[286]
Gebrek aan steun
176
Gedrag(ingen)
11;27;28;41;72;126;127;128;
134;149;153;157;167;175;181;
182;201;202;203;212;220;228;
229;230;235;270;274;297;
[102]
Geduld
18;19;71;158;199;249;264
Geest van don Bosco
129;130;132;136;196;211;250;
297;[288]
Gehoorzaam(heid) (gehoorzamen)
12;13;16;17;21;23;26;47;70;
77;79;115;117;118;120;129;
161;187;224;245;246;248;
[102;103]
Geloofsbeleving
119;137;212
Gemoedelijk(heid)
65;66;73;74;114;115;118;120;
128;130;134;206;210;211;300
Genegenheid
4;42;61;62;66;70;71;73;74;76;
78;79;87;113;115;116;117;
121;126;129;130;131;132;180;
206;248;265;277;282;297;
[140]
Gezag
179;191;216;242;245;247;
[291]
Gezondheid
44;51;57;143;206;214;222;
236;263
Godsdienst – religieuze praktijk
119;121;122;136;138;146;151;
213;[122;305]
Godsdienstig(heid)
24;41;77;96;118;212;240
Godsdienstige (opvoeding)
212
Godsdienstige praktijk
137;222;257
319

32.10 Page 320

▲back to top


Godsvrucht (oefeningen) - (zie
vroomheid)
42;137;138;182;212
Goede orde
153;208
Goede raad
71;72;128;192
Goede zeden (zie ook zedelijkheid)
144;222
Graag zien
61;62;67;74;77;91;117;165;
189;190
Groot aantal
8;32;33;147;159;168;242
Grote vergadering
15
H
Hart
3;16;17;21;22;30;37;43;62;64;
71;73;90;116;119;131;139;
153;167;197;207;247;248;282;
[108;140]
Hartelijk(heid)
62;65;66;73;74;113;114;116;
117;118;139;180;207;210;211;
297;299;302;[123;140;290]
Heropleving
185;244;247;256;284
Hervorming
150;185;209;215;236
Houden (van) – (zie ook graag zien)
18;41;67;115;126;129;248;249
Hoofdpijn
148;220;259
Hoofdraad
44;141;142;147;153;156;161;
171;181;186;194;205;206;207;
210;213;214;215;217;218;224;
226;227;228;229;231;234;236;
239;244;247;254;255;257;259;
261;263;266;274;281;282;301;
[290;291;295]
I
Impact
29;59;156;259;283;301;302
320
Informeel
64;210;211
Innemend
57;72;73;130;131;132
Invloed
15;19;25;57;59;124;130;131;
163;164;180;187;193;198;210;
239;254;259;261;266;281;282;
283;301;302;[105;140;295]
Inzet(ten)
14;15;39;55;56;67;74;79;132;
211;215
J
Jaloersheid (zie ook afgunst)
166;197
K
Kleine verhandeling
60;77;115;126;281
Kritiek
3;18;19;20;23;26;58;117;188;
202;210;213
L
Leraar
91;127;128;148;196;204;208;
238;280;298;300;[287;292;
295]
Leraren
3;7;13;14;15;18;23;55;64;70;
74;78;79;96;113;114;117;129;
130;132;134;135;136;137;141;
154;160;168;177;181;190;194;
196;202;204;208;211;297;
[105;288]
Leerkracht
237
Lusteloos(heid)
13;18;20;137;280;297
M
(H.) Maagd
5;43;45;48;69;87;95;210;[106]

33 Pages 321-330

▲back to top


33.1 Page 321

▲back to top


Malaise
124;135;161;164;165;185;191;
318
Maria (Hulp)
4;40;41;42;43;46;47;48;49;67;
69;94;98;115;118;119;121;
137;142;212;234;257;258;266;
267;312;[102]
Minachting
203
Minzaam (minzame)
72;74;92;93;131;132;134;144;
307;[289;305]
Minzaamheid
71;73;115;130;132;203;[104;
106;290]
Misprijzen
71;197;262
Model
119;129;134;135;300
Moraliteit (zie ook zedelijkheid)
17;143;144;147;151;152;154;
155;156;167;171;177;182;184;
185;186;201;212;218;219;220;
226;231;235;240;242;251;254;
255;[285;286]
Morren (gemor)
3;18;19;117
N
Naamfeest
28;73;206;257;259
Naastenliefde
5;15;17;18;65;67;69;70;71;74;
76;78;79;130;144,198;274;
281;[108]
O
Oceaan (zie ook zee)
192;249
Omgaan
74;77;114;120;128;132;203;
210;[109]
Omgang(svorm)(stijl)
18;64;65;66;70;73;74;96;114;
115;118;127;129;130;131;134;
138;144;145;191;210;215;248;
274;298;300;[140]
Onbeschaafd
248
Ondank(baarheid)
20;23;76
Onderhoud
40;147;169;181
Onenigheid
191;197;198;203;262
Ongehoorzaam(heid)
20;28;58
Ongemak(ken)
44;50;77;170;217
Ontevreden - ontevredenheid
116;203;209;257
Ontspanning
25;45;65;66;91;97;118;125;
129;177;194;205;210;264;280;
[289]
Ontzag
129;190;249
Onverbiddelijk(heid)
90;151;170;171;228;264
Onzedelijkheid
166;226
Oorzaak (oorzaken)
13;16;18;25;26;29;32;62;66;
120;128;133;135;138;148;157;
158;160;161;164;165;166;169;
182;185;187;191;192;193;194;
199;217;252;261;262;
Opdracht(en)
3;4;12;13;14;15;17;20;23;24;
27;28;40;42;44;46;47;48;51;
63;66;69;76;78;113;115;117;
137;141;148;154;156;168;170;
182;185;202;211;213;221;222;
227;233;251;252;269;274;
[106;288]
Openhartig(heid)
5;33;64;70;119;145;175
Opstel(len)
85;133;170;232;233;242;243;
254;[291]
Opvoeder(s)
15;17;19;62;64;66;68;72;76;
77;96;100;113;114;115;116;
117;127;128;129;134;138;139;
163;167;189;190;213;235;281;
300;303;[105]
321

33.2 Page 322

▲back to top


Opvoeding
24;49;60;62;77;113;114;115;
118;119;120;121;125;133;136;
137;182;190;196;212;220;235;
251;252;281;301;307
Opvoedingssysteem
101;121;122;134;241;242;271;
278;299;318;[287]
Orde
24;58;153;208;235;244;250;
255;256;257
Overste(n)
3;7;12;13;14;18;20;23;25;26;
27;33;42;45;55;61;62;63;64;
65;70;72;73;74;76;77;78;79;
97;113;114;115;116;117;120;
125;127;130;133;134;135;136;
137;141;149;153;157;159;160;
161;162;163;166;167;169;170;
172;173;174;175;176;177;179;
180;181;187;188;189;190;191;
192;194;197;198;199;200;202;
203;205;211;213;228;235;249;
250;251;253;261;262;263;269;
281;282;297;298;300;[103;
105;292]
P
Prefect
96;159;160;161;162;168;169;
173;175;181;188;189;192;202;
203;208;234;250;262;[288]
Preventief
201;240;303;307
Preventief systeem
58;60;77;78;101;115;122;124;
126;129;133;134;138;171;172;
190;220;241;242;243;255;262;
281;282;283;301;303;307;318;
[123;295;305]
R
Receptie
141;301
Recreatie (zie ook speeltijd)
18;52;125;128;150;151;180;
270;300
322
Regels
57;60;61;97;133;157;158;216;
248;261;284
Reglement(en)
17;18;20;23;24;30;42;64;65;
76;78;126;153;157;158;160;
162;168;169;171;177;189;195;
196;202;208;212;215;216;218;
223;238;250;251;252;262;277;
311;[103;286;287;288;289;295]
Remediëren
126;135;137;168
Repressief
133
Repressief systeem
57
Respect
204;248;299;303
Roeping (en)
46;72;77;89;90;91;130;132;
135;143;144;145;146;147;148;
151;154;222;226;230;254;255;
259;263;280;[140;295]
Rondvraag (zie enquête)
141;178;187;200;238
Rondzendbrief
39;86;[285;286;295;296]
S
Samenvatting
63;65;68;119;141;155;173;
178;184;187;196;197;205;210;
220;221;222;232;238;256;278;
280;282;302;[305]
Samenwerking
88;203;253
Scheiding
58;159;234
Schuilhoek(en)
144;152;176;196
Slechte praat
264
Spanningen (zie ook wrijvingen en
botsingen)
161;192;244;246

33.3 Page 323

▲back to top


Speeltijd(en) zie ook recreatie)
15;58;61;124;125;128;129;
179;180;194;195;202;204;214;
249;297
Steunen
160;170;187;188;254
Straf(fen)
57;131;132;133;134;160;163;
169;171;172;189;190;198;249;
302;[287]
Standvastigheid
29;30;31;40;120;137
Streng(heid)
78;98;150;151;170;171;173;
210;222;228;238;251;252;255;
263;[289]
Structuren-structuur
234;250
Studieleider
156;160;162;168;169;176;177;
181;189;203;208;230;235;262;
[286;287]
Systeem
58;77;101;133;134;180;181;
241;242;243;246;252;261;263;
281;303;[287;293]
T
Tegenspraak
166;167;197;217;254
Tekortkomingen
26;27;28;58;76;124;125;129;
151;161;163;184;195;196;298;
318;[288]
Te midden van
56;126;127;134;168;198;205;
280;[288]
Terechtwijzing - terechtwijzen
35;138;160;190;203;212;263
Toevoeging
5;38;41;49;53;68;95;151;195;
233;264;265;266;267;280;251;
299
Toezicht
14;125;129;155;160;168;204;
223;250;251;252;272
Traditie
50;75;101;[107]
Trap(pen)
150;151;154;176;196;[288]
Tucht (zie ook discipline)
58;96;150;160;163;169;174;
177;181;186;189;231;234;235;
242;244;255;256;257;279;280;
[287]
Tussenstuk
12;13;16;25;47;66;70;114;270
Tweedracht
248
U
Uitsluiten / uitsluiting
201;214;219
Uitwijzing
170;175;228;231;255
Uitzuivering
200;256
V
Vader
26;60;64;92;94;114;127;128;
129;163;168;181;193;258;263;
298;300;303
Vakleerling(en)
22;58;70;77;78;93;154;159;
192;212;231;234;237;242;245;
247;250
Veranderde omstandigheden
57;159;242;303;[293]
Veranderingen
14;43;47;57;58;60;76;127;162;
167;193;214;252;261;280
Verbeteren
20;27;143;147;234;239;[109;
288]
Verdraagzaam(heid)
5;23;63;67;115;225
Verdragen
3;18;19;26;50;51;63;64;67;76;
189;225
Vermoeidheid
51;127;225;231;259;[109]
Verschil(len)
10;11;13;16;25;31;37;38;62;
66;70;74;126;137;252;260;
261;269;274;301;[296]
323

33.4 Page 324

▲back to top


Vertrouwelijk(heid)
25;62;64;66;70;73;91;114;115;
118;128;130;179;230;[292]
Vertrouwen
4;13;21;25;26;43;61;62;63;65;
66;76;79;91;113;114;115;116;
117;118;119;122;137;139;146;
165;166;174;180;198;201;275;
297;299;302;303;[104;105;
106;107]
Verwaarlozing
28;125;137;157;195;196
Verwijdering(verwijderen)
44;58;150;151;158;185;199;
201;222;246;249;255;256;263
Vierde en vijfde klas
28;30;145;146;147;148;149;
150;158;166;177;201;219;227;
240;256;266;[286]
Volgzaamheid
256;257
Voorbeeld(en)
18;20;29;33;37;38;39;49;63;
65;70;72;78;79;121;126;129;
133;134;145;172;176;196;225;
265;274;303;[104]
Voorkomen
11;113;134;139;161;177;189;
192;196;202;208;245;249;270;
279;[295]
(Voor)naam
35;36;41;46;49;87;172;210;
248;265;[110;111;292]
Voornemen(s)
4;19;27;28;29;30;31;38;39;40;
71;118;120;137;149;214
Vorming
24;224;272;274;284;[123]
Vrede
3;13;16;20;21;22;23;24;25;26;
27;30;62;66;97;118;119;120;
246
Vreugde
9;21;56;66;73;92;95;118;120;
126
Vrezen (vrees)
10;15;29;61;63;79;94;117;129;
165;190;195;243;244;257;297
324
Vriend
46;63;95;99;100;114;127;128;
129;190;298;300;303;[103;
111;305]
Vriendelijkheid
74;115;130;132;144;[106;290;
296]
Vrijheid
26;89;91;93;148;168;172;189;
213;218;232;254;303
Vrolijk(heid)
65;66;118;262
Vroomheid
17;95;182;212
Vuile praat (zie ook slechte praat)
58;166;167
Vuistregel
248
W
Waakzaam(heid)
58;80;133;134;150;151;251;
252
Waarschuwen/waarschuwing
35;38;133;191;196;197;200;
219;227;248;
Wanorde
161;192;196
Wanordelijkheid(heden)
58;98;133;134;187;189;190;
192;195;196;197;199;202;209;
245
Wantrouwen
13;26;47;58;62;65;116;117;
121;139;165;167;297
Wapenschild
239
Wegsturen
153;157;167;170;171;172;183;
184;189;199;221;227;228;
[287;288;289]
Wegzending(en) (zie ook verwijde-
ren, wegsturen)
170;182;185;217;255;256;263;
287
Wellevend(heid) (zie ook beleefd-
heid)
64;144;145;211;250;[289]

33.5 Page 325

▲back to top


Welzijn
14;15;68;72;198;207;210;215
Wrevel
192;228;243
Wrijvingen (zie botsingen en span-
ningen)
169;246
Z
Zachtheid
71;121;[106;123;290]
Zedelijkheid (zie ook moraliteit)
143;151;166
Zee (zie oceaan)
22;43;82;171;237;249
Zich/onderhouden
57;114;211;249;300
Zuiveren (zie ook verwijdering)
149;167;227
Zuiverheid
85;232;[291;294]
325

33.6 Page 326

▲back to top


Inhoud van volume 2
Inleiding
3-5
V. Bespreking van het tweede grote gedeelte van het hand-
schrift D, dat wil zeggen van de zogenaamde lange versie
7-112
VI. De keerzijde van de medaille of de medewerking van de
jongens in het opvoedingssysteem
113-123
VII. De uiteenzetting voor de salesianen en de brief aan de
jongens als pogingen om zware tekortkomingen tegen de
toepassing van het Preventieve Systeem en de malaise in het
Oratorio van Valdocco - zoals die in het eerste deel van de
studie geschetst werden - weg te werken en te overwinnen
124-140
VIII. De lange of samengevoegde versie in het licht van ver-
gaderingen en gebeurtenissen die vooral gedurende enkele
maanden na de terugkeer van don Bosco uit Rome plaats-
vonden
141-296
Tot algemene afsluiting
297-305
Bibliografie
306-316
Trefwoordenregister van het tweede volume
326
317-325