Memorie-Boek-18


Memorie-Boek-18



1 Pages 1-10

▲back to top


1.1 Page 1

▲back to top


DON BOSCO LEVEN EN WERKEN

1.2 Page 2

▲back to top


- PRO MANUSCRIPTO -

1.3 Page 3

▲back to top


DON BOSCO
Leven en werken, aan de hand
van zijn gedenkschriften
door
Eugenio CERIA
ACHTTIENDE DEEL
1886 - 1888

1.4 Page 4

▲back to top


Deze Nederlandse vertaling
van dit achttiende deel van
de "Memorie" kwam eveneens
tot stand onder het impuls
van de Don-Boscokring, ge-
leid door Z.E.H. M. BAERT, te
Oud-Heverlee, in het jaar
1968.
Vertaling: Dr. J. MUYS.

1.5 Page 5

▲back to top


HOOFDSTUK I
HET LEVEN VAN DON BOSCO IN HET ORATORIO
GEDURENDE DE EERSTE TWEE MAANDEN EN HALF
VAN HET JAAR 1886.
In het begin van het jaar 1886 kwam Don Bosco gedurende twee
maanden en half niet buiten het Oratorio. Wanneer de jongens gedurende
de speeltijden hem door de galerij van de tweede verdieping zagen komen,
als hij uit zijn kamer kwam of er zich naartoe begaf, onderbraken ze da-
delijk hun spel, liepen jubelend onder de galerij en klapten uitbundig
in hun handen. Dan bleef hij een ogenblik staan, hield zich vast aan de
balustrade en sprak een paar hartelijke woorden tot de jongens die eer-
biedig stil luisterden en dan luidruchtig toejuichten. Op een avond zei
Don Francesia in zijn "avondwoordje" dat het niet nodig was in de handen
te klappen telkens wanneer ze Don Bosco zagen, omdat de Oversten toch al
wisten dat zij veel van hem hielden, maar die waarschuwing hielp niet
want telkens ze het geluk hadden hem te zien gingen ze ermee voort hem
feestelijk te onthalen.
Wat zijn gezondheidstoestand betreft schreef Don Lazzero op 10
januari aan Mgr. Cagliero: "Don Bosco beklaagt er zich over dat zijn
hoofd zich met niets meer kan bezighouden. Hoe weinig hij dat ook doet,
toch heeft hij dadelijk zware hoofdpijn. Nog tot daar toe dat hij
zich met niets meer kan bezighouden als hij maar leeft, staande of zit-
tende. Voor ons is dat voldoende, voor ons is dat alles." In een van
zijn gebruikelijke maandelijkse omzendbrieven liet Don Rua op 27 januari
volgend bericht weten: "De gezondheidstoestand van onze goede Vader ver-
slecht niet, God zij dank, maar ongelukkigerwijze is er evenmin een mer-
kelijke beterschap. Zijn benen weigeren nog altijd hem te dragen, zijn
gezichtsvermogen is steeds zwak, zijn maag soms zeer vermoeid. Toch
hoort hij nog biecht en verleent hij audiënties wanneer hij dit kan
e n h i j k a n nooit wat rust nemen."
Hij hoorde de biecht van de Salesianen die bij hem op zijn kamer
gingen en ook van de jongens van de vierde en vijfde klas gymnasium, die
hij af en toe samenriep om hun een vertrouwelijke korte toespraak over
het thema van hun roeping te houden. Volgens wat de overlevenden hier-
over verhalen en men uit de memoranda van die tijd kan putten, waren
sommigen van deze vergaderingen onvergetelijk.
Een van deze vergaderingen had plaats op 3 januari. Op 13 decem-
ber 1885 had hij aan de jongens, na de vergadering, hazelnootjes ten
geschenke gegeven. Toen hij nu de overgebleven hazelnootjes wou uitdelen, ver-

1.6 Page 6

▲back to top


- XVIII/2 -
richte hij een mirakel dat wel geleek op andere mirakels in de loop van
deze Gedenkschriften verhaald. Hij liet zich het zakje brengen en deelde
ze mild uit. De jonge geestelijke Festa, die gemerkt had dat er veel
minder waren dan de vorige keer, waarschuwde hem: - "Geef er niet zoveel,
want u zult er niet genoeg hebben voor allen."
- "Laat mij maar doen", - antwoordde hem Don Bosco.
Ook de jongen die de zak vasthield waarschuwde hem ook dat, wanneer
hij er aldus mee voortging, de meeste jongens er geen meer zouden heb-
ben. - "Zwijg jij eens", - gebood hij hem. - Ben je bang dat je er geen
meer zult hebben?" - Die jongen was Giuseppe Grossani (1) die wij al ver-
noemd hebben en die, gedurende bepaalde uren van de dag, zich in de
voorkamer bevond om bij Don Bosco de bezoekers in te leiden. Hij herin-
nert zich dat de hazelnootjes daar gebracht waren door Mevrouw Nicolini
en bericht ons eveneens over verschillende omstandigheden.
Er waren 64 jongens aanwezig. Don Bosco gaf aan ieder er een
handvol van en dan zo maar met twee handen tegelijk! De hazelnootjes
zouden vlug uitgedeeld zijn! Maar nu werd de aandacht van de leerlin-
gen door een wel zeer zonderlinge nieuwigheid getrokken. Terwijl ze na-
gingen hoeveel hazelnootjes uit de zak waren gekomen en hoeveel er nog
in bleven, bemerkten ze tot hun grote verbazing dat in het zakje het
peil niet gedaald was en dat, hoeveel er ook uitkwamen, de hoeveelheid
daarbinnen niet verminderde. Het scheen of een geheimzinnige hand er
zoveel in teruglegde als hij er uithaalde.
Hun verbazing steeg ten top, toen bij het einde van de uitdeling,
kon worden vastgesteld dat het zakje niet minder woog dan voorheen. Toen
konden de jongens hun verstomming niet meer verzwijgen voor Don Bosco en
ze vroegen hem hoe hij dit gedaan had. - "Ik weet het niet", - antwoord-
de hij eenvoudig en met een glimlach. Ik zal u dan verhalen, maar aan
jullie die mijn vrienden zijn kan ik wel iets in vertrouwen zeggen wat
zovele jaren geleden in het Oratorio voorgevallen is." - En hij begon te
vertellen over de wonderlijke verveelvoudiging van de kastanjes en die
andere van de gewijde hosties.
Op het laatste verscheen Don Francesia die, toen hij het ongewone
lawaai hoorde, vooruit kwam en zei: - "Oh! oh! wat is er? wat is er?"
- En de jongens riepen in koor: - "Don Bosco heeft ons de hazelnootjes
gegeven." - En Don Francesia aan Don Bosco: - "Geef er mij dan ook wat
van!" - Maar Don Bosco zei hem: - "Jij kunt ze niet eten omdat je geen
tanden hebt."
Intussen hoorde men op de speelplaats het druk gebabbel van de zangers
(1) Cfr. boekdeel XVII, blz. 400.

1.7 Page 7

▲back to top


- XVIII/3 -
die terugkeerden van Valsalice waar ze een muzikaal avondje gegeven had-
den. Don Francesia zei aan Don Bosco dat dit de grootste leerlingen wa-
ren en dat het niet zou passen dat zij geen hazelnootjes ontvingen. - "L aa t ze
naar boven komen"- antwoordde Don Bosco, terwijl hij de anderen weg-
stuurde. Dan gaf hij aan Grossani het bevel na te zien of er in het
kistje nog hazelnootjes overgebleven waren. De jongen, die eerst het
kistje had geledigd, sprong op van verbazing toen hij er weer een mooie
hoeveelheid vond. Hij verzamelde ze, schudde ze in het zakje en bracht
het bij Don Bosco. Deze gaf er steeds met volle handen van aan een
veertigtal jongens en haalde er nog een handsvol uit voor de drager.
In de hoogste klas van het gymnasium werd ook onderricht gegeven door
Don Lorenzo Saluzzo. Don Bosco verlangde dat hij steeds zou aanwezig
zijn bij de conferenties voor de leerlingen, maar ditmaal was hij er niet. Kort
nadien ontmoette Don Bosco hem in de bibliotheek en zei hem: - "Je hebt er ver-
keerd aan gedaan deze avond niet naar de conferentie te komen."
"Waarom, Don Bosco?"
"Laat Festa eens vertellen wat er voorgevallen is."
"Neen, vertelt u het mij maar, doe me dat genoegen."
Intussen waren uit nieuwsgierigheid ook Don Finco, Don Lucheli en
anderen bij gekomen en Don Bosco vertelde de zaak met de eenvoud van een
toeschouwer.
Toen het nieuws zich door het huis verspreid had, werd er overal de jacht
ingezet op de miraculeuze hazelnootjes. "Ik - schrijft Don Lemoyne - heb de jon-
gens ondervraagd en ik bevestig dat ze de zaak met eigen ogen gezien
hebben en dat ze er allen vast van overtuigd waren dat er een mirakel
gebeurd was."
Elf dagen nadien riep Don Bosco opnieuw dezelfde leerlingen
bij zich. In hun geest was de herinnering levendig gebleven aan zekere
woorden die hij hun gezegd had toen hij hun zijn nieuwjaarswensen toe-
stuurde voor het jaar 1886. Met kinderlijk vertrouwen hadden ze hem
gevraagd dat hij hun wat duidelijker sommige van zijn voorzeggingen zou
willen verklaren. Op 14 januari dan waren ze in zijn kamer en hij zei
hun wat volgt en terwijl hij sprak, schreef de jonge geestelijke Festa zijn
woorden op.
"
Weer zijn we hier samen om elkaar een paar woordjes te zeg-
" gen. Jullie zullen zeggen: waarom roept Don Bosco alleen ons om met el-
" kaar te spreken en roept hij ook niet de priesters, de jonge
" geestelijken, de vakleerlingen of dan toch ten minste al de stu-
" denten? Het is maar natuurlijk dat dit bij je gezellen en bij de
" anderen die deze voorkeur merken, wat nijd verwekt. Maar jullie
" dienen te weten dat Don Bosco zich altijd onder de jongens bevond

1.8 Page 8

▲back to top


- XVIII/4 -
" en dat hij door de jongens steeds gezocht werd. Hij ging zendingen hou-
" den te Chieri, te Castelnuovo, te Ivrea, te Biella en de jongens,
" niet de internen van dit Oratorio maar de jongens van de stad
" Turijn kwamen samen met tien, met twintig, met dertig, eens zelfs met
" honderddertig en gingen dan te voet tot waar Don Bosco zich be-
" vond om bij hem hun biecht te spreken, En Don Bosco hield er steeds van
" zich te midden van de jongens te bevinden. Nu kan ik mij niet
" meer bewegen en heb ik de kracht niet meer tot al de bewoners van het
" huis te spreken. Toch is het mijn verlangen zoal niet het hele Orato-
" rio, zoal niet al de leerlingen dan toch een gedeelte van hen te
" leiden, ten minste die van de vierde en van de vijfde klas.
"
Maar jullie hebben mij iets bijzonders gevraagd, nl. dat ik jul-
" lie mijn Nieuwjaarswensen zou uitleggen en dat ik jullie iets
" zou zeggen over die zes gezellen van jullie. Kijk. Het past niet
" dat ik jullie zou zeggen of er onder jullie zijn die moeten sterven,
" maar ik mag wel zeggen dat van die zes bijna allen bereid zijn
" om rustig en goed hun zaken te doen als ze genoodzaakt zullen zijn voor
" de rechtbank van God te verschijnen. Ook de anderen beginnen zich
" langzamerhand klaar te maken. Want jullie dienen te weten dat,
" zonder dat zij het merken, achter hen iemand staat om ze met
" grote zorg goed voor te bereiden. Wanneer het dus hun beurt zal
" zijn, mag men hopen dat ook voor hen alles goed zal gaan. Wezen
" jullie rustig maar houden jullie zich klaar en stel geen vertrou-
" in je gezondheid, ook wanneer jullie de sterksten van het Oratorio
" zouden zijn.
"
Eens, in de voorbije jaren, had Don Bosco bemerkt dat op een be-
" paalde tijd een van de jongens van het Oratorio zou sterven. Zon-
" der het uitdrukkelijk te zeggen stond Don Bosco achter hem. Hij
" hielp hem om zijn algemene biecht goed te spreken en al zijn za-
" ken goed op orde te stellen. Ook had hij aan sommige oversten ge-
" zegd dat hij op die jongen zou letten. En dan dien ik nog te zeg-
" gen dat het een brave jongen was, die goed voorbereid was, zodat
" hij zijn zaken goed deed.
"
En toch; wanneer er een kloeke jongen in het Oratorio was,
" dan was het wel Milane. Bovendien bereikte hij de laatste dag
" van de vooraf bepaalde termijn en zijn makkers zeiden al: kijk,
" hij gaat er ditmaal aan ontsnappen. Toen zijn laatste dag gekomen was,
" had hij om negen uur 's ochtends een lichte ongesteldheid. Hij
" zat op zijn bed omringd door verschillende makkers en hij hield
" zijn boterham in de hand. Allen waren opgewekt aan het babbelen.
" Toen, op een zeker ogenblik, draaide Milane zich op zijn zijde
" en steunde op het hoofdkussen. Zijn makkers riepen op hem maar hij ant-
" woordde niet. Ze schudden hem en hij gaf geen teken van leven
" meer. Hij was al een lijk.
"
Ik heb jullie thans enkel die Milane genoemd, maar ik zou jul-
" lie de namen kunnen geven van verschillende andere jongens niet
" minder gezond en sterk als hij en die toch een dergelijk lot onder-

1.9 Page 9

▲back to top


- XVIII/5 -
" gingen. Wees dus bereid en stel geen vertrouwen op je gezond-
" heid. Wees zeer godvruchtig tegenover de Allerheiligste Maagd, bid en
" wees opgeruimd maar dan zeer opgeruimd.
"
Jullie hebben mij eveneens gevraagd dat ik jullie zou
" uitleggen wat ik jullie gezegd heb over de publieke onheilen die dit
" jaar onze streken zullen teisteren. Ik zeg jullie dit graag en ik
" zou het bijna ook in het publiek vanaf de preekstoel gezegd heb-
" ben. De Heer zal ons rampen zenden, namelijk, pest, droogte en
" overstroming. En jullie zullen vragen: - "Waarom zendt de Heer
" de ze k as ti j dingen?"
"
Dit waarom moet bestaan en bestaat ongetwijfeld. Het is de
" ondeugd van oneerbaarheid. Om deze reden heb ik gemeend dat het
" niet te pas kwam hierover in het publiek te spreken. De zuiveren va n
" harte zullen Gods glorie zien. En onder zuiveren van harte ver-
" staat men diegenen die niet het ongeluk hadden in deze lelijke
" zonde te vallen of die, wanneer zij er in vielen, dadelijk weer
" rechtstonden.
"
Jullie zullen horen zeggen dat daar de cholera heerst,
" dat er elders overstromingen zijn, enz. Zeg dan bij jezelf: dit
" zijn allen kastijdingen die de Heer aan de mensen toestuurt om
" ze voor hun zonden te bestraffen. Maar vrees niet, wees opgeruimd. Zo-
" lang jullie aan je hals de medaille van Maria, Hulp der Christe-
" nen draagt en tegenover haar heel godvruchtig zijn, wil ik hopen
" dat zoals toen de vorige malen in de stad Turijn en juist hier
" in de buurt van het Oratorio de cholera woedde en onze jongens
" ervoor gespaard bleven, ook jullie nu zullen gespaard blijven.
"
Deze dingen zeg ik voor jullie in het bijzonder, maar houd ze
" voor jullie en schrijf er niet eens over naar huis of aan anderen en
" ze g ni et : - Don Bosco heeft ons gezegd dat er dit of dat gaat gebeuren.
"
- Ne en , dit d ie nt v oo r ju ll i e al le en t e zi jn , h aa l uit
" mijn waarschuwing zoveel vrucht als jullie maar kunnen, maar zeg er
" niets over aan de anderen. Ik wil jullie nog iets zeggen. Ik heb gezien
" dat deze ochtend hier velen gekomen zijn om te biechten, te commu-
" nie te gaan en de oefening van de goede dood te doen. Ik ben
" da ar ov er z eer tev reden, maar het is echter natuurlijk dat dit bij de
" anderen wat afgu ns t verwekt .
" En d e kl ei ne jong ens k un ne n ze ggen: - "Hebben ook wij onze zonden
" bij Don Bosco niet te biechten? - Jawel, maar Don Bosco kan, zoals
" hij dat al gezegd heeft, zich niet met allen bezighouden. Daarom be-
" perkt hij zich tot de leerlingen van de vierde en van de vijfde
" klas, omdat zij zich in het laatste jaar bevinden, waarin ze
" zich dienen te beraden over hun roeping waarvan steeds de eeu-
" wige zaligheid van een jongen afhangt. Hij is de gewone biecht-
" vader van de leerlingen van de vierde en van de vijfde klas van
" het gymnasium, maar daarmee is niet gezegd dat zij die bij an-
" dere biechtvaders gaan daarmee iets verkeerds zouden doen. Het
" is voldoende dat een jongen vaak en goed te biechten en te com-

1.10 Page 10

▲back to top


- XVIII/6 -
" munie gaat. Ik herhaal dat ik enkel bekommerd ben om te weten welke
" jullie gedachten zijn over je roeping tot de geestelijke staat of tot
" de lekenstaat, omdat ik jullie tijdelijk en eeuwig geluk verlang. Dat
" er zijn die hier te communie gaan in de Mis van Don Bosco vind ik
" goed. Maar ik wil dat ze dit vrijelijk zouden doen. Wie in de kerk
" wil te communie gaan, doet daar goed aan en wie verlangt te commu-
" nie te gaan in de Mis van Don Bosco kan dit doen, maar niemand mag
" dit doen omdat het hem zou bevolen zijn. Neen, dat niet!
"
We zullen elkaar nog bij andere gelegenheden zien, wanneer
" jullie niets zullen te doen hebben en Don Bosco niets te doen heeft
" en ik zal jullie altijd zeggen wat mij toeschijnt u het meeste goed
" te kunnen doen.
De nauwgezet bijgehouden registers van het Oratorio vermelden naast de
namen, de data van zes jongens overleden tussen maart en september 1886, twee
studenten en vier vakleerlingen.(1)
Nog diezelfde maand, op de avond van 31 januari, kwamen de jongens een
derde maal samen. - "Vertel ons een droom die ons werkelijk aangaat", zeiden ze
aan Don Bosco. En hij antwoordde: — "Ja, ik zal jullie er een vertellen. Enkele
jaren geleden droomde ik dat ik na de Mis van de communiteit tussen de jongens
door ging. Allen stonden rondom mij, bekeken mij en luisterden naar mijn woor-
den. Een van hen keerde mij nochtans de rug toe. (Wanneer op de speelplaats
Don Bosco met de jongens op en neer aan het wandelen was, liepen zij die op
een rij voor hem gingen steeds achteruit zonder hem de rug toe te keren). Deze
jongen had in zijn hand een mooie ruiker met bloemen van verschillende kleuren:
wit, rood, geel en paars... Ik zei hem dat hij zich zou omdraaien en mij zou be-
kijken. Hij keerde zich dan voor een ogenblik om en hernam dan zijn weg. Ik be-
rispte hem hiervoor en hij antwoordde mij: Dux aliorum hic similis campanae,
quae vocat alios ad templum Domini, ipsa autem non intrat in ecclesiam
Dei (hij die anderen leidt is als de klok die de anderen naar het huis des
Heren oproept, maar zelf niet in de kerk binnentreedt). Toen deze woorden weer-
klonken verdween alles en ik vergat ook weldra die droom. Enkele dagen geleden
echter zag ik tussen jullie een jongen, die helemaal de jongen van mijn droom
was. Hij is groter geworden, maar hij is het."
- De jongens vroegen hem dadelijk:
"En wie van ons is het? Wie is het?"
"Ja" - antwoordde Don Bosco - "hij is hier onder jullie maar het past
niet te zeggen wie hij is, des te meer omdat ik niet eens de uitleg van die
droom zou kunnen geven."
(1) Hier volgen ze: 1° Carlo Brunet van Bardonecchia van het eerste jaar van het hogere
gymnasium (9 maart) — 2° Carlo Ranzani van Borgo Castano Primo, van de tweede klas van
het gymnasium (13 april) – 3° Antonio Enria van Turijn, kopergraveerder (4 mei) — 4°
Antonio Trogu van Carloforte, boekbinder (28 mei) — 5° Giovanni Ferrari van Vigevano,
boekbinder (5 juli) — 6° Giacomo Alladio van Busca, smid (21 september). In januari
stierf ook thuis Carlo Gonino van Druent, kleermaker, maar hij was op 27 december wegens
ziekte gestorven, zodat hij niet aanwezig was bij de Nieuwjaarswensen.

2 Pages 11-20

▲back to top


2.1 Page 11

▲back to top


- XVIII/7 -
Nadat hij dit gezegd had, liet hij de hazelnootjes van de vorige
keer brengen. Er waren er wat minder omdat intussen meer dan een vrome
"dief" in het zakje was gaan vissen. Zoals dit nu voor de hand lag hiel-
den de jongens gedurende de uitdeling hun ogen wijd open om goed te zien
wat er ging gebeuren, maar toen werd het zakje steeds maar minder vol.
To ch w a ren er genoeg voor iedereen, behalve voor een van de jongens die de zak
vasthielden de ene hield hem op met de hand en de andere hield hem
open.(1)
M aar D on B os co door zo ch t inmiddels d e zak en rie p ui t: - "Hier is
er nog een!" - Hij ging dan verder met zoeken en trok er glimlachend nog
een handvol uít, die hij aan de jongen gaf, terwijl hij hem zei: - "Hou
ze zorgvuldig bij." - Daarna riep hij de catechist Don Trione, die bij
de jongens stond en gaf er ook aan hem. Hij riep Don Durando, de algemene
prefect, die in de nabijheid zijn kantoor had, en ook voor hem vond hij
er. - "Ik wil er nog geven" - zei hij aan Mazzola en aan Bassignana - en
beiden kregen nog een handvol. De jongens waren ten uiterste verstomd en
bekeken hem stilzwijgend en als bevangen door een heilige vrees.
Eindelijk stak hij de hand nog eens in het zakje en haalde er nog
vijf hazelnootjes uit, waarbij hij zijn spijt liet blijken omdat sommi-
gen van de jongens daar niet waren. In feite ontbraken er vijf: d r i e
waren naar Valsalice gegaan en twee waren in de studiezaal gebleven. Het
is echter zeker dat hij bij dit halve duister en gelet op zijn slechte gezichts-
vermogen niet met eigen ogen hun afwezigheid had kunnen vaststellen.
Terwijl men naar buiten ging kwam de leerling Barassi dichter
bij Don Bosco en vroeg hem: -"Die persoon met de bloementuil zal een
scheuring verwekken, nietwaar?"
"Zeker en hij zal te bedenken geven" - antwoordde Don Bosco, "maar
iets meer weten wij er niet over."
Alvorens van het wachtzaaltje naar zijn kamer te gaan, hield hij
het brave jongetje Calzinari staan en nam hem bij de hand. Hij was ie-
mand die zich nooit bij Don Bosco liet zien. Don Bosco zei hem iets in
het oor. Het jongetje verbleekte en antwoordde: - "Het is goed."
Toen Don Bosco met de secretarissen alleen gebleven was, zei hij: - "Die
jongen met de bloementuil heb ik al uitgenodigd en geroepen. Hij beloofde
te zullen komen, maar hij is nog niet gekomen. En toch is het nodig dat ik
hem zou spreken."
(1) Zij waren Tito Tomasetti, gestorven als Salesiaans priester en Giovanni Franchini, die nog
leeft en eveneens Salesiaans priester is. Het dagboek van Don Viglietti vermeldt Garassino
als daar aanwezig zijnde, terwijl hij echter in de studiezaal gebleven was. De dagboek-
schrijver was echter niet bij dit feit aanwezig.

2.2 Page 12

▲back to top


- XVIII/8 -
Hoe goed ontving hij hen die vol vertrouwen Don Bosco naderden,
vooral in de biecht!
In 1888 na de dood van Don Bosco, kwam bij Don Rua een brief met
zeer vertrouwelijk karakter, maar de schrijver verleende hem de machti-
ging er om het even welk gebruik van te maken. Daarom werd de brief be-
waard en wij zullen er hier de passage uit halen, die over Don Bosco
als biechtvader spreekt. Deze arme jongen, die al te vlug door het kwaad
was bedorven, had zeer slechte gewoonten aangenomen, die hem naar zijn
verderf stuwden. Dank zij de goddelijke barmhartigheid werd hij echter
als leerling in het Oratorio aanvaard, waar hij zich volledig in de
armen van Don Bosco wierp en hem iedere week oprecht zijn ellenden kwam
onthullen. De volgehouden wekelijkse biecht is een groot middel om op-
nieuw recht te komen en de vrijheid van de kinderen Gods weer te verwer-
ven. In het geval echter waarover we nu spreken zou dat wellicht niet zo
vlug gebeurd zijn zonder de geduldige, zachte, goedertieren christelijke
liefde van Don Bosco. Laat ons het woord geven aan de boeteling zelf:
"Alleen deze steeds serene en rustige kalmte van Don Bosco en, ik zou
bijna zeggen, een zekere onverschilligheid voor alles wat men hem zegde,
alleen zijn taal al, die wel sober was maar doordrongen van de fijnzin-
nigheid van een heilige liefde en van een medelijden, tegelijkertijd
levendig en zacht als balsem, en eindelijk, dit luisteren, zonder zijn
gelaat te vertrekken, naar die steeds weerkerende ellenden, dat alles
waren de heilzame banden, de liefdevolle strikken, waarmee de Man Gods er
vlug in slaagde in mijn ziel niet enkel de afschuw voor de zonde te leg-
gen, maar ook de moed, het levendige vertrouwen dat ik er eens zou toe
komen de zware kettingen van mijn slavernij te verbreken.(...) Hoe
dikwijls, wanneer ik terugdenk aan de naastenliefde van Don Bosco, aan
het eindeloze goed dat hij mij gedaan heeft, denk ik dadelijk aan de zeer
vele jongens, die jammerlijk door de ondeugd bedorven zijn maar weer be-
ter zouden worden en hun heil zouden kunnen vinden, indien zij bij de
biechtvader altijd de minzaamheid, de blijde en troostende ontvangst
zouden vinden die zo eigen was aan deze goede Vader."
Twee dagen voor de bijeenkomst die we beschreven hebben had men
in het appartement van Don Bosco een nieuwigheid ingevoerd. Tot dan toe,
telkens hij naar beneden naar de kerk kon komen, celebreerde hij de Mis
aan een klein altaar, dat opgeborgen werd in de vorm van een kast. Niet
zonder moeite was de jonge geestelijke Viglietti erin geslaagd te ver-
krijgen dat de kamer naast de wachtzaal omgevormd werd in een kapel met
een mooi altaar. Op de avond van het feest van de H. Franciscus was
Kardinaal Alimonda gekomen voor een onderhoud met Don Bosco. De se-
cretaris zette aan Zijne Eminentie uiteen wat een groot genoegen het
aan heel het huis zou gedaan hebben, indien hij zich zou gewaardigen het
altaar en de kapel te zegenen. De kardinaal deed dit zeer welwillend. De
bisschop van Ivrea, sommige kanunniken en verscheidene illustere heren
die eveneens gekomen waren, woonden samen met Don Bosco de plechtigheid
bij. Zijne Eminentie, bekleed met de stool, las met het rituaal in de hand, de

2.3 Page 13

▲back to top


- XVIII/9 -
liturgische gebeden en zegende het feestelijk verlichte altaar en de ka-
mer. In koor lazen de aanwezigen het Miserere met de andere psalmen. Het
was een lieflijke kleine plechtigheid, waarvan men vandaag de volledige
opportuniteit ziet. Nu inderdaad de kamers van Don Bosco als een waar-
achtig klein heiligdom geworden zijn, is het kapelletje waar hij zijn
laatste Missen celebreerde, als het sancta sanctorum geworden.
We hebben gesproken over de plechtigheid van de H. Franciscus. We
moeten er nog iets over zeggen. Ze werd voorafgegaan door een conferen-
tie aan de Medewerkers, die "tot groter gemak", zoals men leest in de
uitnodigingsbrief, gehouden werd in de kerk van Sint-Jan de Evangelist.
Ze werd voorgezeten door Don Bosco. Het publiek verwachtte er zich aan
hem te zullen horen en hij wenste te spreken, maar de artsen wilden dat
niet. Daarom gelastte hij Don Bonetti de volgende drie gedachten te ont-
wikkelen: 1° enkele troostende gevolgen van de Salesiaanse Werken dank-
zij de liefdadigheid van de Medewerkers; 2° het was nodig deze gevol-
gen voort te zetten en te doen aangroeien bij middel van andere aan-
zienlijke werken; 3° middelen die met dit inzicht konden gebruikt wor-
den.(1) Mgr. Bertagna zou de zegen moeten geven hebben, maar, omdat hij
door een andere dienst hiertoe belet was, werd hij gegeven door Don
Bosco. Hierover schreef Don Lazzero aan Mgr. Cagliero op 3 februari:
"Zeker, wanneer men Don Bosco aan het altaar ziet, is dit iets wat
iedereen verblijdt maar anderzijds boezemt het medelijden in wanneer
men ziet hoe moeilijk het voor hem is de trappen op en af te gaan. Hij doet
het echter graag."
Tot vreugde van Don Bosco kwamen nog diezelfde avond Don Calcagno
en Don Rota uit Uruguay en Don Borgino uit Brazilië. Te Bordeaux aan wal
gegaan, waren ze zeer goed en zeer hartelijk behandeld geworden door de
bisschop, alleen omdat hij wist dat ze zonen van Don Bosco waren.
Nooit was het feest van de H. Franciscus met zoveel praal gevierd
geworden. Mgr. Valfré, die sinds kort bisschop van Cuneo was, droeg de
Communiemis op, de kardinaal pontificeerde bij de gezongen Mis, de wel-
sprekende Mgr. Riccardi, bisschop van Ivrea, sprak in de namiddag de
lofrede uit en vatte het leven van de H. Franciscus samen in het pro-
gramma: God beminnen en Hem doen beminnen. Maestro Dogliani voerde de
keizerlijke Mis van Haydn uit. De zegen werd gegeven door de kardinaal;
leider van het feest was Dr. Fissore. Bij het diner werd de tafel van
Don Bosco eer aangedaan door veertig genodigden, onder wie Zijne Emi-
nentie, vier bisschoppen en Graaf en Gravin de Franqueville uit Parijs.
's Avonds voerden de jongens een nieuw drama op van Don Lemoyne, met
als titel Vibio_Sereno, een Romeins en christelijk onderwerp uit de
eerste eeuw. Ook Zijne Eminentie wou erbij zijn. "Don Bosco", schreef
Don Lazzero in zijn brief van 3 februari, "bracht deze dag zeer goed door
en nam zelf ook aan alles deel."
De nacht tevoren had hij slecht geslapen. Door zijn roepen had hij Vigli-
(1) De volledige toespraak werd in twee afleveringen gedrukt in het Bollettïno van maart en van
april.

2.4 Page 14

▲back to top


- XVIII/10 -
etti gewekt. Deze ondervroeg hem ’s ochtends: - "Ik zag" – antwoordde hij - "een
dikke jongen met een breed hoofd dat naar het voorhoofd toe nauwer werd. Hij
was klein en gedrongen van gestalte. Hij draaide steeds maar rond mijn bed.
Ik probeerde hem op alle manieren te verdrijven, maar aan een kant weggejaagd,
vluchtte hij naar de andere kant en ging voort met mij overlast aan te doen.
Ik berispte hem, wou hem slaan, maar ik slaagde er niet in deze hinderlijke
zaak te doen ophouden. Eindelijk zei ik hem: Pas op, indien je niet weggaat,
dwing je mij je een woord te zeggen, dat ik nog nooit uitgesproken heb. En toen
de jongen met zijn draaien voortging, riep ik met luide stem: Kreng! En ik werd
wakker." Na zijn verhaal werd hij erg rood en voegde eraan toe: - "Ik heb in
heel mijn leven dit woord niet gezegd en nu heb ik het in mijn slaap gezegd." En
hij glimlachte.
Twee dromen, die men wegens hun aard bij de vorige droom kan rangschik-
ken, was hij zo vriendelijk op 25 februari te vertellen, in een onderhoud met
zijn secretarissen. Ziehier, de eerste droom. Hij trad in de kathedraal van S.
Giovanni te Turijn, toen hij twee priesters zag, waarvan de ene aanleunde tegen
het wijwatervat en de andere tegen een zuil. Beiden hielden onverschillig hun
hoed op het hoofd. Hij zou ze willen berispen hebben, maar hij aarzelde dit te
doen, omdat hij op hun gelaat een uitdrukking van zeer cynisch misprijzen zag.
Toch vermande hij zich en zei tot de eerste:
- "Pardon, uit welk land zijt U?"
- "Wat gaat het u aan dit te weten?" - antwoordde deze bruusk.
- "Het is enkel omdat ik u iets dringend zou willen zeggen."
- "Maar ik heb met u niets te maken."
- "Luister dan: ik wil u niet berispen, maar indien u geen eerbied hebt
voor deze heilige plaats en u er niets om geeft dat de mensen erdoor geërgerd
worden en om u lachen, ontzie dan ten minste u zelf. Doe die hoed af!"
- "Het is waar, u hebt gelijk" - zei de priester en hij deed zijn hoed af.
Dan ging Don Bosco naar de andere toe en herhaalde zijn berisping. Ook deze ont-
blootte zijn hoofd. Don Bosco lachte hartelijk en werd wakker.
En hier volgt de tweede droom. Hij ontmoette iemand die hem met aandrang
zei zich aan het publiek voor te stellen en te preken over de Kruisweg. - "Pre-
ken over de Kruisweg"? - antwoordde hij. - "U bedoelt over het Lijden van Ons
Heer?"
- "Neen, neen" - herhaalde die persoon - "over de Kruisweg."
Terwijl hij dit zei bracht hij hem langs een lange straat, die uitkwam op
een onmetelijk plein. Daar deed hij hem op een podium stijgen. De plaats was
verlaten en daarom zei Don Bosco: - "Maar aan wie moet ik preken, vermits hier

2.5 Page 15

▲back to top


- XVIII/11 -
niemand is?"
Welnu, opeens krioelde het plein van volk. Hij sprak dan over de Kruis-
weg, legde de betekenis van het woord uit, somde de voordelen van deze vrome
oefening op en, toen hij gedaan had met spreken, smeekte hem iedereen hiermee
voort te gaan en uitleg te geven over de afzonderlijke staties. Don Bosco ver-
ontschuldigde zich en zei dat hij niets meer te zeggen had, maar de mensen
drongen aan en hij hernam zijn preek en sprak maar zonder op te houden. Hij zei
dat de Kruisweg, de weg is van de Calvarieberg, de weg van het lijden, dat
Jezus als de eerste deze weg begaan heeft en aan ons voorstelt hem te volgen met
deze woorden: W ie mij n volge li ng w il z ij n, moet zichzelf verloochenen,
zijn kruis opnemen en MIJ volgen. Eindelijk ontwaakte hij in de volle gloed
van zijn woorden.
Over de Kruisweg had hij op 16 november van het jaar voordien een andere
droom verhaald. Het scheen hem toe dat zich rond hem een menigte bevond die hem
zegde: - "Maak een Kruisweg door de voorbeelden! Doe dit, doe dit!" - "Maar wel-
ke voorbeelden wilt u dat ik zou geven"? - antwoordde hïj. - "De Kruisweg is op
zichzelf een voortdurend voorbeeld van het lijden van ons Heer."
"Neen, neen. Wij willen een nieuw werk."
Don Bosco had op het ogenblik zelf het werk klaar. Hij had zelfs al de drukproe-
ven in handen en zocht gejaagd naar Don Bonetti en Don Lemoyne of Don Francesia,
opdat deze ze zouden verbeteren omdat hij zeer moe was. Bij dit angstig zoeken
ontwaakte hij.
Don Bosco zou werkelijk in zichzelf het voorbeeld van het lijden van
Christus herhalen, door in vereniging met Hem, de pijnlijke ziekten te ver-
dragen die hem voortaan tot aan zijn dood zouden begeleiden en door zich als een
model van geduld aan zijn zonen voor te stellen.
Laat ons nog een droom verhalen, die een profetisch element schijnt te
bevatten. De jonge geestelijke Festa verhaalde hem op 1 maart aan Don Lemoyne.
Hij droomde dat hij zich in de Becchi bevond. Zijn moeder stond met een em-
mertje in haar hand nabij de bron en haalde er het vuile water uit dat ze in
de bak uitgoot. Deze bron had vroeger altijd zeer zuiver water gegeven. Daarom
was hij verwonderd omdat hij dit niet verklaren kon.
- "Aquam nostram_pretio bibimus" - zei toen Mama Margherita.
- "Met uw Latijn altijd!" - antwoordde haar Don Bosco. "Dat is geen tekst
uit de schriftuur."
- "Dat heeft geen belang. Neem dan andere woorden, als dat je be-
haagt. Daarin is alles begrepen. Het is voldoende het goed te bestuderen. Ini-
quitates eorum porta... Voeg er nu aan toe wat je maar wilt."
"Portavimus? portamus?"
"Wat je wil: portavimus, portamus, portabimus. Denk goed over deze
woorden na, bestudeer ze en laat ze bestuderen door al je priesters en je zult

2.6 Page 16

▲back to top


- XVIII/12 -
alles vinden wat er moet gebeuren."
Dan leidde ze hem achter de fontein op een verheven plaats, waar men Ca-
priglio met zijn wijken en de wijken van Buttigliera en Buttigliera zelf en nog
meer hier en daar verspreide wijken zag. Terwijl zij er naar wees, zei ze:
- "Welk verschil is er tussen deze dorpen en Patagonië?"
- "Maar" - antwoordde ik - "ik zou, zoveel mogelijk, hier en ook ginder
goed willen doen."
- "Zo is het goed" - repliceerde Mama Margherita.
Dan scheen het hem toe dat zijn moeder wegging en toen zijn fantasie te
zeer vermoeid was, ontwaakte hij. Na dit verhaal maakte hij volgende opmerking:
- "De plaats waarheen mijn moeder mij gebracht heeft is zeer geschikt om een werk
te volbrengen, omdat zij centraal gelegen is tussen zeer vele wijken en vlekken
die geen kerk hebben.
In zijn hiervoor genoemde omzendbrief verwees Don Rua, buiten de biecht,
naar de audiënties. Het moeizame werk van de audiënties vulde steeds verschei-
dene uren van de dag, maar slechts over twee bezoeken, bezoeken die zeer veel van
elkaar verschilden, is het aandenken bewaard gebleven.
Op 3 januari ontving hij het bezoek van een Frans advocaat. Zoals hij
zei, waren het de Bourbons die hem gezonden hadden. Hij hield voor Don Bosco
een lange redenering om hem te komen zeggen dat het er om ging in heel Europa de
oude koninkrijken van de Bourbons, te beginnen met Spanje, te herstellen, en dat
hij namens de Prinsen van deze huizen zijn raad en zijn zegen kwam vragen.
Don Bosco liet hem praten zo lang hij wou. Op het laatste vroeg de vreem-
deling om van hem een antwoord los te krijgen: "Wat zou de mening van Don
Bosco in deze aangelegenheid zijn?"
"Ik ben in deze zaken geen bevoegde rechter", antwoordde hij. "Van
de kroonpretendenten ken ik amper de namen en niet eens van allen. Voor het ove-
rige heb ik grote verplichtingen tegenover Frankrijk. Daar werden door mij ver-
scheidene Tehuizen begonnen, die door de liefdadigheid van de Fransen onderhou-
den worden. Bijgevolg mag ik op generlei wijze misbruik maken van de mij ver-
leende gastvrijheid. Ik kan u dus geen enkele raad geven. Ik zou enkel willen
opmerken dat het niet voorzichtig zou zijn zich aan een onderneming te wagen,
wanneer men niet de zekere middelen bezit die het welslagen waarschijnlijk ma-
ken."
"Wanneer al de Bourbons samen spannen" - hernam de advocaat "zijn de mid-
delen er wel."
- "Maar ze dienen er acht op te slaan dat, wanneer die waarschijnlijkheid
niet aanwezig is, er voor Frankrijk een onmetelijke schade zal uit voortvloeien."

2.7 Page 17

▲back to top


- XVIII/13 -
- "En wat is uw oordeel over het welslagen van de onderneming?"
"Moge in alles God's heilige wil geschieden."
"Zoudt u uw zegen geven aan de Prinsen van Bourbon?"
"En waarom niet? Maar enkel in deze zin, dat in alles Gods
heilige wil zou geschieden en niets meer."
"Geeft u mij de toelating deze woorden bekend te maken?"
"Daarover bestaat geen enkele moeilijkheid."
Na dit gesprek zei de advocaat dat hij zich naar Venetië begaf
om er de bevelen van Don Carlos in ontvangst te gaan nemen. Sommigen
twijfelden en vroegen zich af of het een speuragent van de Franse poli-
tie geweest was, daar gestuurd om na te gaan welke politieke gedachten
Don Bosco had. In ieder geval konden de antwoorden van Don Bosco geen
vermoedens opwekken en geen steun geven aan beschuldigingen. Het was
altijd zijn stelsel geweest zich nooit met politiek in te laten.
Het andere bezoek waar we over spraken had als doel een genezing
te verkrijgen. Een zekere heer, tot ridder benoemd door toedoen van Don
Bosco, had hem beloofd een bedrag te zullen betalen ten voordelen van
zijn werken. Hoewel hij het kon, hield hij echter nooit zijn woord.
Nu gebeurde het dat een van zijn zonen, een gelukkige factotum in
huiselijke zaken, zwaar ziek viel. Toen de vader zag in welke slechte
toestand zijn zoon zich bevond, liep hij op 19 januari Don Bosco han-
denwringend vragen om te bidden en te laten bidden voor zijn zoon. - "Van mijn
kant beloof ik graag te bidden" - zei Don Bosco aan iemand die in zijn
nabijheid stond - "nu zijn zoon door God wordt geroepen. Maar de heer Ridder
mo est vroeger aa n Don Bos co g ez eg d h eb be n: "H alt! Don Bosco, ik heb hier
10 .000 lire voor u en u moet mij deze genade van Maria, Hulp der Chris-
tenen verkrijgen. Maar nu kan ik niets anders doen dan de Heer bidden dat hij
aan zijn zoon weldra het eeuwige geluk zou geve." Volgens de mening van
Don Bosco, kon hij die tegenover God niet edelmoedig was, weinig hoop hebben van
hem buitengewone genaden te ontvangen.
Juist het tegenovergestelde ervaart een hoge weldoenster van Don
Bosco, gravin Wanda Grocholska, geboren Prinses Radziwill. In maart
1886, daags voor het vertrek van Don Bosco naar Spanje, werd ze te Kra-
kau getroffen door een longvliesontsteking met verwikkelingen en ver-
keerde ze weldra in doodsgevaar. Haar zuster telefoneerde naar Don Bos-
co en bezwoer hem voor de zieke te willen bidden. Een arts die men uit
Parijs ontboden had deed zijn best om haar te redden, maar het duurde
niet lang of ze viel in doodstrijd. Nu gebeurde het echter dat de arts
haar pols betastte en uitriep: - "Ze is gered!" - Nadien verliepen enke-
le weken en Don Rua schreef aan een vriendin van de Gravin om nieuws over haar

2.8 Page 18

▲back to top


- XVIII/14 -
te vernemen. Deze kon echter niet antwoorden zodat men dacht dat de dame overle-
den was. Don Bosco bevond zich al te Barcelona, toen Don Rua, die hem vergezel-
de, hem op een bepaalde dag, zegde: - "Mevrouw Grocholska ís zeker dood."
"Neen, neen" - antwoordde hij met een glimlach. - "Ze is genezen en
op dit ogenblik is ze aan het souper."
"Van wie hebt u dit nieuws ontvangen?"
- "Er is mij een telegram uit de hemel toegekomen."
De zaken waren juist zoals hij zei.
Tot diezelfde tijd behoort een ander geval van kennis van zaken die op
verre afstand gebeurden. Vanuit Monaco had de Overste van een klooster hem ge-
schreven om hem een juffrouw aan te bevelen, die zich van het Protestantisme tot
het Katholicisme bekeerd had en die aan vallende ziekte leed. Hij antwoordde:
"Wees getrouw aan de beloften die gedaan werden. Zolang u getrouw zult zijn, zult
u de bescherming van de Heilige Maagd genieten." Zolang de juffrouw trouw bleef
genoot ze een goede gezondheid, maar wanneer ze aan haar beloften te kort schoot,
werd ze opnieuw door de kwaal overvallen. Na dit antwoord te hebben gegeven ging
Don Bosco verder: "Hebt u in huis niet die bepaalde persoon? Zeg aan die verloren
dochter dat ze zou teruggaan om te zorgen voor haar blinde moeder en voor haar
zonen." De Overste was uit haar lood geslagen en vroeg hoe Don Bosco iets
kon weten dat niemand hem meegedeeld had, des te meer omdat ook zij zelf al
enig vermoeden had. Een ongelukkige had laten verstaan dat zij een heidense
mulattin was, maar dat zij vurig wenste de godsdienst van Jezus Christus
te kennen en te omhelzen. Een pater Jezuïet, die door een vertrouwde vrien-
din van haar hiervan kennis had gekregen, sprak er over met de Bisschop. Dan
verzocht hij de Moeder Overste de vrouw in haar communiteit te willen opnemen
om ze op het doopsel voor te bereiden. Het ongelukkige schepsel toonde zich
ongeduldig dit te ontvangen. Het was echter allemaal komedie, zoals men bijna
plots ontdekte. Don Bosco had ze nog op tijd gewaarschuwd pas twee dagen voor
de heilige ceremonie.
Vanuit Frankrijk kwam voor Don Bosco een sympathieke eerbetuiging. Onze
lezers zullen zich de conferentie herinneren, die hij in 1883 hield voor de
Aardrijkskundige Vereniging van Lyon over Patagonië. Nadien stuurde hij ook een
memorandum over ditzelfde onderwerp, dat als een waardevol werk beschouwd werd.
De beheerraad van de Vereniging was niet erg gehaast om hierover een be-
sluit te nemen, vermits hij eerst in januari 1886 liet weten dat hem een zilve-
ren medaille was toegekend geworden voor zijn verdiensten op het terrein van
de aardrijkskundige wetenschap" zoals die op onze dagen opgevat wordt "namelijk
als een "bijdrage tot de studie en de vooruitgang van de mensen en de dingen in

2.9 Page 19

▲back to top


- XVIII/15 -
de vreemde landen." De overhandiging hiervan zou echter plaatshebben gedu-
rende een plechtige zitting, die men eerst lange tijd nadien kon houden.
Men wou dat op een zijde van de medaille volgende tekst zou staan: Don
Bo sc o - Prêtre Salésien – Civilis ation de la Patagonie, en men vroeg hem
welke datum er diende op geplaatst te worden. Er werd geantwoord 24 mei
1879, de dag waarop de Salesianen naar Patagonië waren gegaan. Men
z e i o o k d a t n a d e n a a m v a n D o n B o s c o diende te staan: fondateur des Salé-
siens.
De overhandiging kon eerst gebeuren gedurende een plechtige alge-
mene zitting tegen het einde van het jaar. In de maand december gaf het
bestuur hem bericht dat ze zou plaatshebben op zondag 19. "Het zou voor
ons een eer en een geluk zijn", - schreef men hem toen - " indien u er
zoudt kunnen bij aanwezig zijn. Ook de burgers van Lyon zouden verheugd
zijn u te zien en u toe te juichen." Maar als vertegenwoordigers van Don
Bosco werden Don Barberis en Don Albera afgevaardigd. Ze werden binnen-
gebracht door voorzitter Desgrands in de aula van de Universiteit, waar
de Vereniging haar zittingen placht te houden. Men deed ze plaatsnemen
naast de voorzitter. Na het voorlezen van een proces-verbaal over de vorderingen
en het werk van de Vereniging, nam de Voorzitter het woord. Hij herin-
nerde in bewoordingen vol lof aan de toespraak van Don Bosco over het
uiterste punt van Zuid-Amerika. Hij zei dat de redenaar zeer precieze
en interessante berichten gegeven had over deze onherbergzame streken.
Dit nieuws had hij gehaald zowel bij gezaghebbende auteurs als vooral
uit de verslagen van zijn missionarissen die hij in de geest en met al
zijn genegenheid volgde. Hij besloot met te zegen dat Don Bosco zich
op die manier zeer verdienstelijk gemaakt had tegenover de Aardrijks-
kundige Vereniging, zodat de Raad beslist had hem een zilveren medaille
te verlenen. Dan kwam Don Albera naar voren om onder het levendige ap-
plaus van de talrijke vergadering deze medaille in ontvangst te nemen.
Ook in het buitenland schreven twee kranten veel lof over Don Bosco.
In Portugal liet A Palavra van Oporto in zijn nummers van 15 en 16 janu-
ari een lang en geestdriftig artikel verschijnen, dat Don Bosco huldig-
de als de verdienstelijkste man van de mensheid in de jongste tijd. Een
andere krant op de oevers van de Theems bracht hulde aan Don Bosco. Het
was de Merry England, die een schitterende levensbeschrijving over hem
gaf en ook volgend oordeel over de priesters van Don Bosco uitsprak: "De
Salesiaanse priesters zijn, in der waarheid, mensen die onderlegd
zijn, maar wat nog meer waard is, is het feit dat ze ook bezield zijn
met een apostolische ijver en met een echte vroomheid. Ze zijn, kortom,
goede en ijverige herders, die graag hun leven voor de redding van
hun schapen zouden geven." De nieuwe en uiterst populaire Eco d'Ita-
lia, de tolk van de katholieken van Genua, bracht in zijn nummer van 25
januari verslag uit over dit artikel en betuigde van zijn kant de hoog-
ste achting en verering voor de Salesiaanse Sociëteit en voor haar
Stichter. Het artikel werd besloten met volgende vurige oproep: "Ja,
laten we zo goed mogelijk het heilige werk van de nieuwe Apostel van de
verlaten jeugd helpen, verspreiden en begunstigen. Aldus zullen we een van de

2.10 Page 20

▲back to top


- XVIII/16 -
grootste en verhevenste diensten aan de heilige zaak van God en van zijn Kerk
bewijzen."
Vanuit Faenza weerklonk een wanklank. De radicale krant Lamone, begon
opnieuw te schelden tegen Don Bosco en klaagde bij de overheid "de Salesiaanse
Opvoeding" aan, omdat de Salesianen, die de vijanden van het vaderland waren,
hun gevoelens lieten insijpelen in de ziel van de jongens. Maar waarin in wer-
kelijkheid die belasterde opvoeding van de Salesianen bestond, werd juist in
die dagen bekend gemaakt door de nieuwe Algemene Studieleider Don Francesco
Cerruti, die zijn ambt begon met, bij het begin van het jaar, een werkje van
hem te laten drukken met als titel: De gedachten van Don Bosco over de opvoeding
en het onderricht en_de_huidige taak van de school. De Salesiaanse opvoeding was
juist bezield door deze gedachten,"dezelfde gedachten" - schreef Don Cerruti
- van de grootste moderne opvoedkundigen en opvoeders", die sidderden bij het
zien van de ongodsdienstigheid en de onzedigheid die dreigden volkeren en naties
ten val te brenge.
Wie Don Bosco zo vermoeid zou gezien hebben, zou zich niet hebben kunnen
voorstellen waarop hij in zijn hart in de maanden februari en maart aan het
zinnen was. Hij overwoog of hij een reis naar Spanje zou maken. Omdat hij aan-
voelde dat hij vlug zou moeten handelen om zijn wens te kunnen volbrengen,
trachtte hij het verzet van zijn toegenegen zonen, die voor zijn waardevol leven
vreesden, te overwinnen. Om de waarheid te zeggen, was hij al in Spanje geweest
maar op de manier van de heiligen, niet op de gewone manier. We zullen hier die
gebeurtenis verhalen. We bezitten er verscheidene verslagen over en we hebben
meermaals het echt verhaal gehoord uit de mond zelf van hem die dit zo onver-
wacht bezoek ontving. Het kan ons vreemd toeschijnen dat hij zich later niet
meer goed herinneren kon in welke nacht het gebeurd was, namelijk de nacht
voor of na het feest van de H. Franciscus van Sales. Dit is echter een tekort-
koming van het geheugen die niets afdoet aan de geloofwaardigheid van het feit,
waarover hij gedurende de apostolische processen een verklaring aflegde.
Don Branda, de directeur van het huis van Sarria, sliep rustig in zijn
bed, toen hij zich hoorde roepen. Hij stond op en hoorde duidelijk de stem
van Don Bosco, die hem zei: "Branda, sta op en kom mee met mij." - Don
Branda dacht: - "Ik ben aan het dromen en het is nodig dat ik zou slapen!" -
En om zich te bevrijden van deze vermeende begoocheling, draaide hij zich op
zijn andere zijde. Dadelijk viel hij opnieuw in een zware slaap die voortduur-
de tot bij het opstaan. ‘s Ochtends herinnerde hij zich de stem die hij 's
nachts gehoord had. Hij gaf er echter geen acht meer op en bleef rustig tot aan
het octaaf van de H. Franciscus. In de nacht van 6 februari hoorde hij geduren-
de zijn slaap nogmaals roepen: - "Don Branda! Don Branda!" - Weer was het de
stem van Don Bosco. Hij schudde zich, opende zijn ogen en zag met verstomming
dat zijn kamer hel verlicht was als in volle dag. Zijn bed bevond zich in een
alkoof en aldus bevond hij zich, duidelijk afgetekend op het gordijn tegenover

3 Pages 21-30

▲back to top


3.1 Page 21

▲back to top


- XVIII/17 -
het profiel van een priester, die helemaal Don Bosco was. De stem ging verder:
- "Slaap nu niet! Sta toch op." - "Ik kom dadelijk." Híj stond op,
kleedde zich aan, verschoof het gordijn en zag daar te midden van de
k a m e r D o n Bosco die op hem stond te wachten.
Uit zijn gelaat en uit zijn blik straalde een vaderlijke en ver-
trouwelijke genegenheid. Don Branda ging tot bij hem, nam zijn hand om
ze te kussen en intussen zei hem Don Bosco: - "Kom met mij mee, leid
me voor een bezoek aan het huis. Ik zal je zaken laten zien, waarover
je n ie t eens een vermoeden hebt. En toch zijn het zaken die schrik aanjagen."
Don Branda nam de sleutels, ging met Don Bosco uit zijn kamer, be-
klom de trappen en trad met hem op de slaapkamers. Alle jongens sliepen
in hun bed. Don Bosco duidde hem er drie van aan, die hij zeer goed
herkende, hoewel hun aangezichten lelijk verwrongen waren. - "Zie je die
drie ongelukkigen? Ze werden bedorven door iemand van wie je dat niet
zou geloven, indien ik het je niet was komen zeggen. En ik ben gekomen
omdat het nodig was dat ik voor jou dit geheim van ongerechtigheid zou
onthullen. Je hebt in hem vertrouwen gesteld, je meende dat hij een bra-
ve persoon was, en zo ziet hij er uiterlijk ook uit. Het is de coadju-
teur... (en hier noemde hij naam en voornaam). Hij is het die de ziel van
deze jongens vermoord heeft. Kijk, in welke toestand ze zich bevinden."
Bij het horen van die naam was Don Branda als versteend. Nooit zou hij
zoveel boosheid hebben vermoed. Die persoon ging werkelijk voor een bra-
ve man door en uiterlijk was zijn gedrag onberispelijk. Don Bosco ging verder: -
"Stuur hem dadelijk van huis weg. Duld niet dat hij nog onder de jongens zou ver-
toeven. Hij zou in staat zijn nog anderen te bederven."
Intussen gingen ze verder van de ene slaapzaal naar de andere en
zagen hoe allen sliepen. Don Bosco toonde hem verschillende jongens
met een verwrongen en misvormd gezicht. Toen ze uit de slaapzaal kwamen,
deden ze een ronde door heel het huis. De trappen, de kamers, de speel-
pleinen waren steeds met licht overstroomd, alsof het dag was. Don Bos-
co liep vlug, als iemand die amper veertig jaar oud was. Men keerde
te ru g na ar de kamer van Don Branda. Daar in een hoek, nabij een rek, waren de
drie beklagenswaardige jongens op het punt zich te verstoppen om aan het
zicht van Don Bosco te ontvluchten. Hun gelaat was nog altijd afstote-
lijk. In hun nabijheid stond onbeweeglijk de coadjuteur met neerhangend
hoofd, bevend en ontdaan, als een ter dood veroordeelde die men naar de
galg brengt. De fysionomie van Don Bosco werd verschrikkelijk streng.
Hij wees hem aan Don Branda aan en zei: - "Hij is het die de jongens
bederft!" - Dan keerde hij zich naar de schuldige en riep hem met ver-
pletterende stem toe: - "Snoodaard! Ben jij het die de zielen aan de
Heer ontrooft? Ben jij het die op die manier de Oversten verraadt? Je
bent onwaardig je naam te dragen!" - Zo ging hij verder met hem dreigend
toe te spreken. Hij bracht hem de ontzaglijkheid van zijn schuld, waar-
in h ij volhardde e n die hij maanden en maanden in de biecht verzwegen had,

3.2 Page 22

▲back to top


- XVIII/18 -
onder ogen. Naast die figuren verscheen ook een jonge geestelijke. Zijn
houding was als iemand die vernederd was, maar hij was niet zo ontdaan
als de coadjuteur. Ook hem bekeek Don Bosco, maar niet zo streng als de
andere en hij zei aan Don Branda: - "Ook deze dien je uit het huis te
verwijderen, want, wanneer hij blijft, zal hij in zware zonden vallen."
- "Maar ik weet niet hoe ik deze bevelen kan uitvoeren" – merkte
Don Branda op. - "Ik weet niet welke redenen ik kan aanvoeren om tot
deze besluiten te komen. Ik heb geen bewijzen. Het is een netelige zaak.
Zou u niemand anders kunnen aanduiden om de bevelen uit te voeren?"
Terwijl hij zo sprak, scheen het hem toe Don Rua te ontwaren, die
rechtop in de nabijheid van Don Bosco stond, de wijsvinger op zijn lip-
pen legde en hem teken deed dat hij zou zwijgen. Don Branda zweeg en Don
Bosco maakte aanstalten om de kamer te verlaten. Op dat ogenblik ver-
dween het licht volledig. Don Branda bleef in een volslagen duister,
zocht tastend het licht op de tafel, stak het aan en zag dat hij alleen
was. Het was nog twee uren voor het opstaan. Dan nam hij zijn brevier
en begon het heilige officie te bidden. Toen de bel geklonken had, ging
hij naar beneden om ten prooi aan een heftige bewogenheid zijn Mis te
celebreren.
De gedachte dat hij die twee personen zou moeten wegzenden, kwel-
de hem. Hoe zou hij ze bij zich roepen? Hoe het gesprek beginnen? Welke
argumenten aanvoeren om ze hun schuld te doen bekennen? Hij bewaakte hen
voortdurend maar merkte bij hen niets op dat een vermaning zou verdiend
hebben. Hij hoorde anderzijds een inwendige stem die steeds maar her-
ha al de : - "Handel! Handel!"
Hij liet de prefect en de assistenten roepen en beval ze goed hun
ogen open te houden om de minder goeden te ontdekken. Hij hoopte dat op
die manier een of andere aanduiding van het verborgen kwaad zou doorsij-
pelen. Hij had beslist niet te spreken en meende dat met die voorzorgen
zijn geweten gerust kon zijn. Daardoor scheen het hem toe dat hij die
inwendige stemmen het zwijgen kon opleggen en ze lieten hem werkelijk
gedurende enkele dagen met rust. Telkens echter hij zijn Mis ging cele-
breren, voelde hij zich gevat door een zeker afgrijzen dat hem deed beven.
Terwijl hij in die zielstoestand verkeerde, ontving hij vanuit Tu-
rijn een brief van Don Rua, die hij lange tijd bewaarde en aan velen
li et z ien.(1) Daar in zegde hi j: "Gisteravond wandelde ik met Don Bosco en
(1) Hij toonde de brief aan Prefect Don Aime, hij las hem voor in een conferentie aan de jon-
ge geestelijken, zoals Don Pirola zich herinnerde, hij liet hem lezen aan de Missiona-
rissen die daar op doortocht waren kort voor de aankomst van Don Bosco. Dan ging hij
mettertijd verloren. Don Rua legde bij de processen volgende verklaring af: "Ik bevond
mij gedurende die dagen te Turijn en daags na die verschijning, toen ik met Don Bosco
in gesprek was, zei hij mij, dat hij ‘s nachts een bezoek gebracht had aan Don Branda, en,
naar het mij toeschijnt, beval hij mij hem per brief te vragen of hij zijn bevelen uit-
gevoerd had. Op dat ogenblik hechtte ik niet veel belang aan zijn woorden en toen ik
het ontvangen bevel uitgevoerd had, dacht ik er verder niet meer aan. Wanneer ik dan,
enkele maanden later, Don Bosco naar Spanje vergezelde, kwam Don Branda ons aan de grens
tegemoet en vertelde hij mij duidelijk zijn avontuur. Toen begreep ik welk bezoek Don Bosco
hem gebracht had."

3.3 Page 23

▲back to top


- XVIII/19 -
hij zei me dat hij je een bezoek had gebracht. Maar misschien sliep je op dat
uur."
Vier of vijf dagen na de verschijning had hij zich naar het huis van Dame
Dorotea begeven om er de Mis te celebreren. Bij het binnenkomen hoorde hij de
moeder van de Salesianen tot hem zeggen: - " I k h e b v a n Don Bosco gedroomd,
weet u! Ik heb vannacht van hem gedroomd."
- "Pardon" - onderbrak haar Don Branda, - "vanochtend zou ik dadelijk
de Mis willen opdragen."
De woorden van de heilige vrouw hadden zijn hart in beroering gebracht en
hij wou niet verder meer luisteren. Hij ging onmiddellijk naar de kapel,
kleedde zich aan en begon de Mis. Maar, pas had hij het Introibo gezegd en had
hij de trappen bestegen of, terwijl hij zich bukte om het altaar te kussen, werd
hij door schrik en vrees bevangen en hoorde hij een inwendige stem weerklinken
die zei: - "Doe dadelijk wat Don Bosco je bevolen heeft. Anders is dit de laat-
ste Mis die je opdraagt."
Hij keerde naar huis terug, beslist handelend op te treden. Hij zou
aan iemand raad willen vragen hebben, maar hij wist niet aan wie. Aan zijn
biechtvader sprak hij er niet over, omdat hij vreesde dat deze de zaak ver-
keerd zou beoordelen. Toch talmde hij niet langer. Hij liet de Prefect Don
Aime komen, beval hem het grootste geheim aan over alles wat hij hem zeggen
zou. Hij vertelde hem slechts gedeeltelijk wat hij die nacht gedurende de octaaf
van de H. Franciscus gezien had. Hij maakte hem de namen van de drie jongens
bekend en gaf hem de gepaste onderrichtingen. Hij zou ze afzonderlijk bij zich
roepen zonder dat de ene iets van de andere afwist, ze openhartig laten verstaan
dat hij alles wist en ze opleggen hem de naam bekend te maken van hem die
ergernis gaf. Indien ze zouden loochenen of weigeren te spreken, zou hij zijn
hand opsteken. Nadat hij de eerste ondervraagd had, zou hij hem in een bepaalde
kamer opsluiten, waar niemand met hem mocht spreken. Dan zou hij de tweede
jongen roepen en handelen met hem als met de eerste. Dan zou hij hem naar een
bepaalde klas brengen en er hem opsluiten. Nadat hij de derde jongen onder-
vraagd zou hebben, die hij op zijn kantoor zou houden, zou hij hem verslag uit-
brengen over het resultaat van zijn onderzoek. - "Hier op dit blad" -
eindigde Don Branda - "schrijf ik de naam op van hem die ik gezien heb, als de
dader van de ergernis. Wanneer jij terugkeert van de ondervraging, zullen we de
vergelijking maken tussen deze naam en de naam door de jongens onthuld." - Ter-
wijl hij dit zei, nam hij een pen, schreef op het blad en plooide het toe.
De Prefect voerde het bevel nauwgezet uit. De eerste jongen was onthutst
en begon met te ontkennen, maar toen hij zag dat de overste beslist en zeker op-
trad, bekende hij. De tweede en de derde, die eveneens in het nauw waren ge-
bracht, gaven hetzelfde antwoord.

3.4 Page 24

▲back to top


- XVIII/20 -
Don Aime keerde terug bij de Directeur om hem het resultaat van zijn
opzoekingen mee te delen. Dan ontplooide Don Branda het blad en gaf het hem.
Het was de naam van de coadjuteur die de jongens hadden aangeklaagd. Nu bestond
er voor de overste geen enkele reden meer tot voorzichtigheid, die hem zou kun-
nen weerhouden hebben. Daarom liet hij dadelijk de schuldige roepen.
Deze leefde sinds verscheidene dagen ten prooi aan een vreselijke inwen-
dige beroering. Toen hij bij Don Branda gekomen was, ondervroeg deze hem en zei:
- "Ben jij het die mijn jongens bederft?"
- "Ik?... op welke manier?" - stotterde hij uit zijn lood geslagen.
- "Ja, jij, op die en die manier."
De ongelukkige viel op zijn knieën, smeekte om genade en riep uit:
- "Heeft Don Bosco u dit geschreven?"
- "Don Bosco is het mij persoonlijk komen zeggen."
Toen hij zich dan het bevel hoorde toesturen dat hij dadelijk uit het huis
zou vertrekken, weende hij, smeekte en vroeg dat men hem het ambt dat voor hem
gevaarlijk was, zou ontnemen. Ze mochten hem ook de vloer laten aanvegen maar
hij smeekte dat men toch een paar maanden de tijd zou laten om voor zijn toekomst
te zorgen. Hij werd verhoord.
Toen Don Bosco dan aan de Spaanse grens gekomen was, trok Don Branda die
hem tegemoet gegaan was, hem opzij in een zaal en zei hem:
"Te Sarrià zul je misschien de zaken niet vinden, zoals je die eigen-
lijk wenst."
"Wat heb je gedaan?"
"De drie jongens werden terug naar huis gestuurd, met enige dagen tus-
senpoos tussen het vertrek van elk van de jongens, maar de coadjuteur bevindt
zich nog in huis. Ik heb toegegeven aan zijn tranen en verzoeken en heb hem
een uitstel van een paar maanden gegeven."
- "Dat is goed. Ik zal komen en zien wat ons te doen staat."
Enkele weken later werd de coadjuteur voorgoed naar huis gezonden.

3.5 Page 25

▲back to top


- XVIII/21 -
H O O F D S T U K II
LANGS LIGURIË EN FRANKRIJK
NAAR SPANJE
In Spanje waren de Salesiaanse Medewerkers nog niet talrijk maar toch
zeer invloedrijk. Hoge personaliteiten bij de clerus en bij de leken beroem-
den er zich op deze titel te dragen. De naam van Don Bosco weergalmde er van
het ene tot het andere uiteinde van het land, want kranten en tijdschriften
riepen de aandacht van het publiek zowel op hem als op zijn huizen van Utrera en
Sarrià. De meest voorname weldoeners, vooral Mevrouw Dorotea, zouden zich zeer
gelukkig geacht hebben hem te zien. Daarom verzochten ze hem, naargelang de
gelegenheid zich aanbood, zich naar hun vaderland te begeven. Sinds lang wou
Don Bosco er naartoe gaan en beloofde hij zelfs formeel dit bezoek. Op het einde
van de maand februari was zijn besluit genomen en dadelijk begonnen de voorberei-
dingen.
Toen binnen en buiten het Oratorio het gerucht verspreid was dat hij
zich tot deze verre reis zou wagen, waren Salesianen en vrienden bang, omdat ze
ernstig vreesden dat hij onderweg zou bezwijken. Hij stelde iedereen gerust
door zich te beroepen op zijn ervaring van de vorige reizen. Die hadden niet
enkel zijn gezondheid niet verslecht, maar zelfs verbeterd. Hij zei trouwens dat
hij eerst zijn weerstandsvermogen op de proef zou stellen door rustig de rivier
van Ligurië te bereizen en nadien ook de kust van Frankrijk. Ging alles goed, dan
zou hij verder reizen, zo niet, zou hij rechtsomkeer maken.
Het nieuws dat Don Bosco op het punt stond een bezoek te brengen aan
Spanje, verspreidde zich in dat land zeer vlug en wekte er een onmetelijke ver-
wachting op. Maar de spanning Don Bosco te leren kennen, zijn woord te horen,
te genieten van zijn tegenwoordigheid kon bij niemand levendiger zijn dan hij
Mevrouw Dorotea, omdat niemand meer dan zij een zo grote geestesverwantschap
met Don Bosco had en dus bekwamer was de grootsheid van zijn zending te begrij-
pen.
Hij verliet het Oratorio van Valdocco om half drie in de namiddag van
vrijdag 12 maart en nam, voor het eerste gedeelte van zijn reis, benevens zijn
secretaris, de jonge geestelijke Viglietti, Don Cerruti en Don Sala met zich
mee. Hij zag er vrij goed uit, maar kon moeilijk blijven staan en had steun
nodig. Bij het station van Porta Nuova kwam de correspondent van een krant uit

3.6 Page 26

▲back to top


- XVIII/22 -
Toscane (1) hem begroeten en drukte zijn spijt uit hem naar die verre streken te
zien vertrekken. Hij antwoordde hem dat hij gedwongen werd door de noodzaak brood
aan zijn jongens te bezorgen.
"Beveel u aan Depretis aan!" - ontsnapte het aan de journalist.
"Ja zeker, aan hem! Indien hij wist wat mij enkel maar aan belastingen
de huizen die ik in Italië heb, kosten!"
Zonder werkelijk ongemak, zelfs onder het houden van een opgewekt ge-
sprek, kwam men te Sampierdarena toe. Daar trof hij twee brave arbeiders aan
van Arenzano, die op hem wachtten om hem de giften van dankbaarheid voor de gun-
sten verkregen door de tussenkomst van Maria, Hulp der Christenen ter hand te
stellen. Ze zeiden hem dat in hun dorp de mensen een vurig vertrouwen stelden in
Maria, Hulp der Christenen.
Don Bosco bracht een slechte nacht door, zodat hij genoodzaakt was de Mis
op zijn kamer te celebreren. De jongens van de vierde en van de vijfde klas van
het gymnasium waren er bij aanwezig. Pas had hij zijn dankzegging gedaan en iets
gegeten, of hij begon zonder onderbreking tot 's middags mensen te ontvangen.
Het waren bijna allen mensen, die, zoals hij zei, gekomen waren om Maria, Hulp
der Christenen te bedanken voor de genaden die ze verkregen hadden, na zijn zegen
van het jaar voordien.
De Medewerkers van Genua hadden alles in orde gebracht, opdat in de
stad, in de kerk van San Siro, een conferentie zou kunnen gehouden worden. Hij
begaf er zich dus naartoe in de vroege namiddag. Ook de aartsbisschop, Mgr.
Magnasco, wou er bij aanwezig zijn. Don Cerruti voerde er het woord en onderhield
er gedurende een half uur het talrijke auditorium, daar naartoe gestroomd om er
Don Bosco te zien. Bij zijn doortocht was het een gedrang om zijn hand te
kussen. Op sommige ogenblikken vreesde men dat hij zou verpletterd worden.
Voor en na de conferentie luisterde hij in de sacristie naar hen, die hem
wilden spreken. Tot de personen die tot de Aartsbisschop naderden om zijn ring
te kussen, zei hij: - "Ga bij Don Bosco." Coadjuteur Enria hoorde door velen
zeggen, dat ze zich gelukkig achtten de zegen van een heilige te hebben ontvan-
gen. Op 28 maart schreef Don Lazzero aan Mgr. Cagliero: "De persoon van onze
goede Vader Don Bosco krijgt meer waarde, naarmate hij ouder wordt. Te Genua,
waar hij zich voor de conferentie naartoe begaf, was er nog nooit een groter
geestdrift geweest. Nooit toonden de mensen zich zo mild, want de zeer overvloe-
dige geldinzameling was er het bewijs van."
Over dezelfde zaak schreef een Medewerker van Voltri (2) aan Don Rua:
"Ik heb ongeveer een uur in het Paradijs vertoefd! Het had er de schijn van of
(1) De Amico del popolo van Prato, 20 maart 1886
(2) De heer Primo Aronn, Vegima per Voltri, 21 maart 1886.

3.7 Page 27

▲back to top


- XVIII/23 -
de Medewerkers en de Medewerksters, hun geliefde Don Bosco (vergeef me het
woord!) wilden opeten. Iedereen wilde hem zien, hem spreken, zijn hand kussen,
en hij, die goede Vader, lachte maar, luisterde naar iedereen en had voor
iedereen een goed woord, van die woorden die een geheimzinnige invloed op de ziel
hebben."
Bij de avondschemering werd hij vergezeld naar het herenhuis van Mevrouw
Ghiglini, waar gedineerd werd. Hij keerde terug naar Sampierdarena in de late
avond en was vermoeid. Men hoorde hem aan een heer zeggen: - "Wat mij betreft
leef ik van wat kafferkoren, maar ik heb zovele zonen aan wie ik eten moet geven.
Vermits de liefdadigheid van de brave mensen geen grenzen kent, heb ik iedereen
nodig."(1) - Op het einde van die dag schreef Viglietti in zijn dagboek: "Don
Bosco was vandaag zeer opgeruimd, verkocht kwinkslagen en zijn geest was zeer
helder."
Don Belmonte, de directeur van het tehuis van Sampierdarena, bevestigde
dat te S. Siro een miraculeus feit voorviel. In de sacristie deelde Don Bosco
medailles van Maria, Hulp der Christenen uit, maar, toen hij er geen meer had,
wendde hij zich tot mij en vroeg of ik er meegebracht had. De directeur gaf er
hem een veertigtal of misschien ook minder. Toen begon Don Bosco er opnieuw uit
te delen. De plaats was eivol mensen en hij gaf maar en gaf maar aan allen die
op een rij voor hem passeerden en hun hand uitstaken. Don Belmonte en de heer
Dufour, die naast hem stond, konden hun ogen niet geloven! Van de medailles
werden er zeker verscheidene honderden, wellicht meer dan duizend, uitgedeeld.
Zonder een verveelvoudiging zou dit volstrekt onmogelijk geweest zijn.
De dag nadien volgden de audiënties elkaar op zonder verpozen. ‘s Middags kwam,
in gezelschap van haar vader en haar moeder, een jonge vrouw die van geen kerk
wou weten en rechtuit krankzinnig scheen te zijn. Tegenover Don Bosco legde ze
haar dwaze hoogmoed af, knielde neer om zijn zegen te ontvangen en zei dan we-
nend: - "Ik beken werkelijk mijn dwaling. Tot heden toe heeft de duivel mij
bedrogen. Morgen zal ik te biechten en te communie gaan." Haar ouders waren zo
bewogen dat ze niet meer opstonden en zouden gewild hebben niet meer te moeten
ver- trekken. Dit schouwspel duurde een tijdje maar eindelijk gingen ze weg, na
een mooie gift te hebben gedaan.
Die avond werden de klokken van de nieuwe kerk van San Gaetano plechtig
gewijd. Coadjuteur Quirino, hiervoor opzettelijk naar het Oratorio gekomen,
luidde ze voor de eerste maal met zijn onvergelijke- lijk meesterschap, dat aan
de mensen van Turijn zo bekend was. Toen de ceremonie gedaan was, begon Don Bosco
opnieuw aan zijn audiënties, en ging er mee verder tot acht uur. "Hij is ver-
moeid" - wordt nogmaals in het dagboek gezegd - "maar hij schijnt zeer goed te
zijn. Hij is rustig en opgeruimd."
_
(1) De Eco d'Italia, 15 maart 1886.

3.8 Page 28

▲back to top


- XVIII/24 -
Niettegenstaande de hindernissen van alle aard, die hem geen rust lieten,
verloor hij het Oratorio niet uit het oog. Hij eindigde, inderdaad, die dag door
aan zijn secretaris het bevel te geven aan Don Rua te schrijven wat hij zou zeg-
gen. Dadelijk schreef Viglietti: "Don Bosco gelast mij ermee u te verzoeken de
jongens van zijnentwege te willen groeten. Zeg hun dat ik hier te Sampierdarena
jongens met veel goede wil heb aan- getroffen, dat, zoals in het Oratorio de
jongens van de vierde en van de vijfde klas gisterenochtend op mijn kamer de Mis
van Don Bosco hebben bijgewoond en dat ze met veel vurigheid uit zijn handen de
Communie ontvangen hebben. Hij belast mij er mee vele groeten te doen aan Don
Lemoyne, Don Lago, Suttil, Festa en Gastaldi." Voor eigen rekening voegde de
secretaris er dan aan toe: "Als het u belieft, beste heer Don Rua, beveel Don
Bosco aan ieders gebeden aan, want zijn gezondheid laat veel te wensen over."
In het tehuis verscheen een beeldhouwer, die, zonder ooit Don Bosco ge-
zien te hebben, volgens foto's een schets gemaakt had van zijn hoofd en zijn
borstbeeld, steeds met de hoop hem eens te kunnen naderen om er de laatste hand
aan te kunnen leggen. Hij ging hem dus maar achterna en viel hem zo lastig, dat
Don Bosco er in berusten moest voor hem te poseren. Terwijl hij op het podium
steeg, dat de kunstenaar voor hem in gereedheid had gebracht, lachte hij en zei:
- "Kijk, ik klim op naar mijn folterplaats." Toen hij dan zag hoe deze op zijn
gelaat een soort brijachtig gips aanbracht om zijn eerste poging te verbeteren,
fluisterde hij zijn secretaris toe: - "Kijk, Viglietti, of hij mij wel goed in
een gipsverband legt." - Maar na een kwartiertje kreeg hij vaak en viel in slaap.
Toen hij wakker werd, bemerkte hij dat er een uur verlopen was. Daarom stapte hij
vlug van het podium, want veel volk stond op hem te wachten om hem te spreken.
Dit gebeurde in de ochtend van de 15de. Na het diner vermoeiden de
audiënties hem erg. Toch vertelde hij bij het souper enkele mooie anekdoten.
Toen er, tenslotte, spraak was van zijn gevoelig hart, zei hij, dat hij bij
het celebreren van de Mis er niet meer toe kwam de Missies aan te bevelen. Hij
was dan zo bewogen dat hij gevaar liep erin te stikken. - "Dan ben ik ge-
noodzaakt" - voegde hij er aan toe - "aan Gianduia (onze Jan Klaassen) te
denken en mij tot elke prijs te verstrooien."
Ook op de ochtend van de 16de, de dag van zijn vertrek, was het steeds
maar een komen en gaan. Op het laatste ogenblik kwam Markies Spinola met
een fototoestel om hem te fotograferen. Don Bosco liet het toe om hem ple-
zier te doen. Dat veroorzaakte echter veel tijdverlies, zodat alles vlug dien-
de te gebeuren om de trein van Varazze nog te halen. Anderzijds was men op het
station verwittigd en de stationschef was zo goed te willen wachten.
Te Arenzano zou het oponthoud, in plaats van enkele minuten, een paar uur

3.9 Page 29

▲back to top


- XVIII/25 -
moeten geweest zijn om al die mensen, die het station bestormden, tevreden te
stellen De menigte viel het station binnen en bracht er de zieken naartoe. Ze
omringden de trein, grepen zich vast aan de rijtuigen en klommen er op. Er was
reeds vertraging. Herhaaldelijk gaf de stationschef het sein tot het vertrek maar
de machinist waagde het niet de trein in beweging te zetten uit vrees voor onge-
lukken, Een zieke vrouw, in de wagen gedragen waar Don Bosco zich bevond en
door hem gezegend, werd op de slag weer gezond zodat ze vlug naar huis kon
lopen.
Wat dan te zeggen van Varazze? De beambten konden niet eens de biljetten
van de reizigers aannemen, want zij die van de trein stapten liepen verloren tus-
sen de zeer grote menigte die met geweld tot aan de sporen gedrongen was. De
pastoor van de hoofdkerk, zeer bevriend met de Salesianen, had vanaf de kansel de
komst van Don Bosco aangekondigd. Bovendien had hij in de stad en in de aangren-
zende gemeenten een omzendbrief verspreid met het bericht van een conferentie
voor de Medewerkers. Het uitwerksel hiervan was dat de mensen kwamen toegelopen
van Savona, van Sestri, van Voltri en van Arenzano. De bejaarde mensen beves-
tigden dat men te Varazze nooit zo een toeloop van vreemdelingen gezien had,
noch een dergelijk schouwspel van geestdrift en geloofsovertuiging.
De opklimmende straat die op het college uitkomt, is maar een paar minu-
ten lang maar Don Bosco had er drie kwartier voor nodig, zovele mensen omring-
den hem om zijn hand te kussen. De jongens die hem opwachten en in rijen aan
weerszijden van de kleine straat geschaard stonden, geraakten in verwarring en
werden door de menigte onder de voet gelopen.
Na het diner was de buurt van het instituut tjokvol met mensen. Men
probeerde wel ze buiten te houden maar het was vergeefse moeite. Hoe het ook
moge gebeurd zijn, maar het was een feit dat de poort opeens open- vloog, de
ontzaglijke menigte zich over de speelplaats verspreide, de gangen vulde,
de trappen en de klassen innam. Wie zou dit geweld kunnen beteugelen hebben?
Indien Don Bosco zou buitengegaan zijn, mocht voor zijn leven gevreesd
worden. Don Viglietti, die voor zijn kamer ge- plant stond, predikte voor
doven. Sommigen knielden voor hem neer en hielden hem vast bij zijn voeten,
terwijl ze riepen dat men hun, om de liefde Gods, Don Bosco zou laten zien.
De conferentie was vastgesteld op 4 uur, maar het sloeg al 5 uur en Don Bosco be-
vond zich nog steeds op zijn kamer. Hij zat op een stoel en werd van alle kanten
omringd.
En toch was het nodig hem vrij te maken. Bij zware gevallen dient men
paardemiddelen te gebruiken. Daarom deed men een beroep op de gespierde armen
van vissers. Ze namen hem, samen met zijn secretaris in hun midden, en bege-
leidden hem naar de pastorie. Om de afstand te verkorten lieten ze hem binnen-
treden langs een deur die bijna nooit geopend werd, aan de achterkant van het
gebouw, langs een private weg die uitkwam op een plein. De samengepakte me-
nigte voor de kerk doorbreken was een moeilijke onderneming. De arme Don Bosco

3.10 Page 30

▲back to top


- XVIII/26 -
liep niet meer, maar ging als het ware gedragen op de golven van de deinende me-
nigte vooruit. Om niet van hem te worden gescheiden hield Viglietti zich aan zijn
soutane geklemd. Groepen nieuwsgierigen stonden op elkaar gepakt aan ramen, deu-
ren, zelfs op de daken. Om zes uur overschreed hij de drempel van de kerk. Steeds
ondersteund door deze brave mensen, bereikten hij en zijn secretaris de pastorie,
waar Don Bosco eindelijk kon gaan zitten.
Nadat de zangers van het college het Quasi arcus hadden uitgevoerd, han-
delde Don Cerruti over de liefdadigheid, de liefdadigheid uitgeoefend door gebe-
den en door werken. Dan kwam de pastoor op de kansel. Bewogen en vol geestdrift
deed hij de mensen wenen. Natuurlijk waren er velen in die overvolle kerk die in
zwijm vielen en die naar buiten werden gedragen. Na de zegen werd de kerk nog
niet ontruimd. Op het plein kon men op de hoofden lopen. Terwijl men dacht op
welke manier het probleem zou kunnen opgelost worden, kwam een landbouwer tot bij
Don Bosco met zijn arm in een foulard rondom zijn hals. Hij zei hem: - "Bid
voor mij. Ik heb me bezeerd. Ik kan niet werken en mijn familie lijdt nood."
"Welke is de zieke arm?" - vroeg Don Bosco.
"Wel, ... ík zou het u niet kunnen zegge... Ik ben genezen!
Don Bosco vroeg hem zijn foulard weg te bergen en te zwijgen. Er waren
echter veel getuigen van dit feit. Het gerucht verspreidde zich en de geestdrift
groeide nog aan. Nabij de balustrade stond een man uit het volk. Met zijn elle-
bogen baande hij zich een weg, naderde Don Bosco alsof hij hem een groot geheim
wou toevertrouwen. Hij sprak echter dialect en Don Bosco begreep hem niet. Daarom
neigde hij het hoofd om beter te luisteren. De andere was verlegen en begreep de
reden van de beweging niet. Daarom smakte hij een zoen op zijn wang en ging weg.
Don Bosco, bewoog zich naar de deur met de stappen van een mier. Af en
toe hoorde men kreten van personen die gevaar liepen te worden verplet. Hij
bleef steeds kalm en rustig, glimlachte tegen iedereen, had voor allen en
vooral voor de kinderen een woordje en een groet. Tussen stompen en stoten, zo
goed als het ging kon hij het hekken van de pastorie bereiken. Van daar klom men
over een trap naar de overloop voor de ingang. Don Bosco beklom een paar treden
en keerde zich naar de menigte. Dit was voldoende opdat in een oogwenk een plech-
tige stilte zou heersen. Met vertedering zei hij dat hij iedereen bedankte voor
hun betuigingen van genegenheid. Hij bedankte de pastoor voor zijn welwillend-
heid. Dan maakte hij zich klaar om de zegen te geven. Het was een prachtig
schouwspel. De avondschemering ging invallen. Don Bosco stond daar boven, recht-
op, helemaal ingetogen. Hij hief zijn rechterhand op om het kruis te maken over
de menigte die daar neergebogen of uitgestrekt op de grond lag. Bij het Amen
klonk een eindeloze kreet: Leve Don Bosco, vaak herhaald en in de verte weer-
galmend. De klokken luidden feestelijk en daar voor hem scheen de kabbelende
zee te trillen onder het licht van de sterren. De oudere mensen hebben de indruk
van dit suggestief ogenblik nog niet vergeten.

4 Pages 31-40

▲back to top


4.1 Page 31

▲back to top


- XVIII/27 -
In de pastorie verleende hij audiëntie tot negen uur. - "Al die mensen" -
zei hij nadien aan zijn secretaris, "weten niet eens wat ze van mij verlangen.
Sommigen komen me zeggen: mijn vrouw, mijn broer, mijn man is ziek, ik zou
willen dat hij of zij zou gezond worden. Ze voegen e r a a n t o e : z e g m e
hoeveel het kost. Maar ik antwoord: genaden worden niet verkocht. Bid
gedurende drie dagen, drie Wees Gegroeten tot Maria, Hulp der Christenen.
"Hoe dat"? antwoordden sommigen. Hiervoor is toch wat anders dan Wees Gegroe-
ten nodig! Zeg me maar zonder aarzelen: hoeveel kost het? Don Bosco moet
hun dan uitleggen dat het geloof in God, het gebed en de aalmoezen nodig
zijn om gunsten te verkrijgen." - Geloof was er wel zeker. Niet enkel
giften in geld, maar ook ringen, oorringen en dergelijke juwelen werden er
overvloedig geschonken.
Onder de velen die bij Don Bosco gingen, was er ook een bedroefde
moeder met haar dochtertje dat wegens uiterst zwakke onderste ledematen
in gevaar verkeerde kromme benen te krijgen. Het rachitisme of En-
gelse ziekte misvormde ze steeds meer. Don Bosco gaf het meisje zijn
zegen en dan zei hij aan de moeder: - "Ga maar, brave vrouw, treur niet
meer, uw dochter zal beter worden." - En het kleine meisje begon inder-
daad te beteren, ze groeide krachtig op en leeft nog. Haar naam is: Carmela
Gracchi.
We bezitten ook het gedetailleerde verslag over een geeste-
lijke gunst. Dame Maria Bruzzone, afkomstig van Rossiglione en wo-
nende te Varazze, had een zoon Giuseppe genaamd, die gehoorzaam en toe-
genegen geweest was maar nu veel hield van bals en van verdacht gezel-
schap. De arme moeder kon maar geen rust vinden. Bij de moederlijke ver-
maningen zweeg de jongen, glimlachte en ging voort met te doen wat hem
behaagde. Nadien had hij het gezelschap gezocht van een kliekje pretma-
kers die zich op dansavonden gingen vermaken. De bedrukte vrouw weende
en bad. De komst van Don Bosco verruimde haar hart. Ze ging naar het
college om haar hart eens uit te spreken. Maar hoe kon ze bij Don Bosco
geraken in dit gewoel en gedrang? Ze dacht er aan op hem te wachten aan
het station, bij zijn vertrek. Maar het plein, de ingang en de wachtzaal
krioelden van mensen. Ze had alle hoop verloren en zat neergehurkt in
een hoekje, helemaal in haar droefheid verdiept. Terwijl ze daar ineen-
gekrompen zat, kwam een van de priesters die Don Bosco naar het station
vergezelden tot bij haar en zei haar: - "Vrouw, kom met me mee." Mevrouw
Bruzzone volgde hem machinaal en bevond zich in aanwezigheid van Don
Bosco, die haar had laten roepen. Verstomd, in verwarring door dit ge-
heimzinnig ontbieden, viel ze neer aan zijn voeten en barstte in tranen
uit. Na een ogenblik zei Don Bosco: - "Wat verlangt u, arme vrouw?"
- "Oh! Vader. Ik heb u zoveel te zeggen. Maar ik ben zo uit mijn
lood geslagen dat ik de woorden niet vind. Ik heb vele kinderen, maar ik
heb een zoon...".
- "Arme moeder!" - onderbrak haar Don Bosco - terwijl hij zijn hand
op haar hoofd legde. - "Schep moed. Er is niets nieuws in wat u denkt. In

4.2 Page 32

▲back to top


- XVIII/28 -
het heilig misoffer zal ik voor u bidden en weldra zal alles in regel zijn.
Troost u".
Hij zegende haar en vertrok. De vrouw leefde voortdurend gekweld door de
gedachte dat haar zoon zich in oneerbare betrekkingen had laten vasthaken. Don
Bosco had haar echter gerust gesteld op dit punt en het was werkelijk zoals
hij gezegd had. Kort daarop kwam de ommekeer die hij voorzegd had. Op de laatste
zondag van carnaval, waarvoor de moeder meer dan ooit bevreesd was, zei hij
haar, tegen de avond: - "Mama, laat ons gaan slapen."
- "Jij wilt mij om de tuin leiden om vrijer te zijn" - antwoordde zij
hem. "Jij doet wat je wilt, maar ik ga slapen of niet slapen zoals het mij be-
valt."
- "Neen, Mama, ik bedrieg je niet, ik ga slapen."
Hij ging, inderdaad, slapen. Wat er in hem gebeurd was, weet men niet,
ook al omdat de jongen niet veel zei, maar het is zeker dat hij van toen af niet
meer op de plaatsen en bij de personen van vroeger kwam, ofschoon hij zijn lid-
geld betaald had. Hij werd ernstig, hield zich met zijn zaken onledig, dreef
ook handel in Amerika gedurende een paar jaren, keerde terug naar zijn familie en
beging geen enkele lichtzinnigheid meer.
Op 17 maart om elf uur 's avonds kwam Don Bosco te Alassio toe. Toen
hij daar naartoe ging had hij ruim een half uur met Don Cerruti over niets anders
gesproken dan over de Missionarissen en de Missies, meer bepaald over de plaatsen
in Amerika, Afrika en Azië, waar de zijnen, met verloop van tijd zouden naartoe
gaan om er zich te vestigen. - "U zult me zeggen" - merkte hij op - "dat er al
andere Congregaties zijn. Dat is zeer juist, maar wij gaan om ze te helpen en
niet om hun plaats in te nemen. Herinner je dat goed. Doorgaans houden ze zich
meer met de volwassenen bezig. Wij dienen ons in het bijzonder met de jeugd bezig
te houden, vooral met de arme en de verlaten jeugd."
Wij hebben geen nieuws over zijn verblijf in het college van Alassio. Uit
een brief die Don Viglietti aan Don Rua schreef op de avond van de 18de, ver-
nemen we alleen dat niets de aandacht van Don Bosco van het Oratorio kon af-
trekken.
Zijn secretaris zei, inderdaad: "Hij belast mij er mee vele groeten te
doen aan u en aan het kapittel en u te zeggen dat u aan de jongens nieuws over
hem zou geven en vele groeten zou doen aan de jongens van de 4de en de 5de klas
van het gymnasium. U zult hun zeggen dat Don Bosco onophoudend aan hen denkt
en dat het hem toeschijnt of hij iedere ochtend, na zijn communie hun het brood
der Engelen uitdeelt."
Op de 20ste was hij te Nizza, waar hij dacht te blijven tot aan het ein-
de van de maand. De processie van de bezoeken begon dadelijk. De keur van de bur-
gers was tegenwoordig bij de conferentie van de 24ste.

4.3 Page 33

▲back to top


- XVIII/29 -
Bij hen hadden zich ook adellijke heren gevoegd die te Cannes verbleven. De con-
ferencier, abbé Bonetti van Nice, hield een geniale slotrede. Hij ze i: "Er was
eens een engel uit het Paradijs die zijn genot vond in God en in de za-
ke n va n God. Wanne er hij ec ht er z ov eel m is er ie o p aar de z ag , de maat-
schappij in puin, de kinderen verlaten, dan voelde hij zich diep getroffen. Hij
begaf zich voor de Heer en zei hem: - "Hier geniet ik van al het goede
dat U me geeft, maar ik heb op aarde uw schepsels gezien die weeklagen
en Uw hulp afsmeken. Graag, mijn God, breng ik het offer van al het goede
in de hemel om ze ter hulp te snellen." - "Het weze zo"! antwoordde God. Dan
vloog deze engel uit het Paradijs neer, zwevend op zijn vergulde vleu-
gels, naar Italië, naar Frankrijk en naar Spanje. Over heel Europa
spreidde hij zijn doeltreffende zegeningen uit. Hij vloog tot aan de
uiterste punt van Amerika en overlaadde het met zijn gaven. Deze engel
van vrede, nooit moe weldaden te bewijzen, hoewel gebroken door de ja-
ren en de vermoeienissen, gaat overal voorbij, de mensen zegenend en ver-
troostend. Deze engel, mijn toehoorders, kent u. U hebt hem onder u: het is Don
Bosco."
Ook Don Bosco stond op om te spreken. Vol ontroering schreef hij
aan de Medewerkers al het goede toe dat de Salesianen poogden te doen.
"Zijn geest was zeer helder" noteert de schrijver van het dagboek.
Gedurende het diner was hij omgeven van een mooie schare vrienden,
onder wie de hooggeachte heren Levrot, d'Espiney en Michel niet mochten
ontbreken. Don Bosco had op deze blijde gelegenheid gewacht om vooral Dr.
d'Espiney te eren. Door zijn toedoen had de Paus hem tot ridder be-
noemd in de Orde van Sint-Gregorius de Grote. Daarom vertrouwde hij aan
ingenieur Levrot die ook, dank zij hem, met hetzelfde ereteken vereerd
was geworden, de opdracht er met gepaste woorden in het publiek mede-
deling van te doen. Bij het einde van het diner hield de ingenieur
een uitgelezen toespraak, waarin de adel van zijn opvattingen wedijver-
de met de fijnheid van de vorm. We willen van hem hier een enkele beves-
tiging aanhalen, die verder reikt dan de bewoordingen van een eenvoudi-
ge beleefdheid bij de dis. Dank zij een lange gewoonte kende Levrot Don
Bosco zeer goed en beter dan iemand anders kon hij de draagwijdte van
zijn woorden meten, toen hij zei: "Al wat Don Bosco doet, doet hij
goed en uiteindelijk heeft hij altijd gelijk." Zo was het inderdaad!
Het gebeurd dat Don Bosco in het begin ongunstig beoordeeld was gewor-
den ofwel dat men hem verdacht vond, maar bij het touwtrekken van de
partijen, had hij zijn eigen plan en oogstte goedkeuring en lof. Voor
een enkel geval, of juister voor een complex van gevallen, duurde het
onbegrip zelfs nog lang na zijn dood, maar op het ogenblik dat door de
Voorzienigheid vooraf bepaald was, schitterde de rechtvaardiging van
Do n Bo sc o me t e en Z ui de rs l ic ht t en aanzien van de hele Kerk.
Onder het applaus van de disgenoten hechtte Don Bosco het ere-
teken op de borst van de nieuwe ridder. Daarna werd het woord gevoerd
door abbé Bonetti, door Don Bosco zelf, door advocaat Michel. "Het was een

4.4 Page 34

▲back to top


- XVIII/30 -
mooi familiefeest" noteerde Don Viglietti.
Later ging Don Bosco, vergezeld van directeur Don Ronchail en van Vigliet-
ti, een bezoek brengen aan Gravin Braniska, bij wie hij ook de hertog van Rivoli
en andere adellijke heren aantrof. Van daar begaf hij zich bij Madame de Montor-
me. Toen hij terug thuis kwam was zijn soutane vol gaten omdat de schaar van vro-
me personen er stukken uit geknipt had.
's Ochtends van de volgende dag waren er zeer vele bezoeken, zodat hij
geen ogenblik op adem kon komen. Maar samen met de bezoeken groeiden ook de
liefdadige giften aan. 's Avonds kwam een Engelse gravin, bereid in Engeland
een uitgestrekte eigendom te schenken om er een Salesiaans huis op te rich-
ten. Het was de plicht van dankbaarheid die haar tot deze grote milddadigheid
bewoog. Pas enkele dagen geleden lag zij ziek te bed. Ze had toen aan Don Bosco
geschreven om zijn zegen af te smeken en zodra ze hem ontvangen had, was ze op-
gestaan en was ze zonder enig ongemak bij hem op bezoek gegaan.
Merkwaardig was het geval van een zekere dame Mercier, een Engelse van
oorsprong, maar die sinds geruime tijd in Frankrijk gehuisvest was.
Ofschoon een protestante had ze op 7 december 1885 vanuit Nice aan Don
Bosco geschreven. Ze was sinds tien jaar ziek en ze riep de bijstand van zijn
gebeden in voor haar ziel en haar lichaam. Don Bosco had haar door Don Ron-
chail laten antwoorden dat hij, na 20 februari, te Nice zou zijn en dat ze zich
tot hem persoonlijk kon wenden. Met Don Albera en met zijn secretaris begaf Don
Bosco zich op de avond van de 26ste naar haar herenhuis. Hij sprak haar met echte
vurigheid over de godsdienst. Ook zij sprak op zo een manier dat men zou gedacht
hebben dat zij katholiek was. Ze wou de zegen van Don Bosco ontvangen. Met
grote voldoening ontving ze van hem het boek "de Katholiek in onze eeuw" en zei
dat ze hoopte het katholicisme te zullen omhelzen. Don Bosco spoorde haar hiertoe
aan door te zeggen: - "We zijn oud, Mevrouw. Wat zullen we aan God antwoorden?
Stel het niet uit!" - Maar ze bekeerde zich niet.
Van daar ging hij twee zieke dames bezoeken. Terug thuis gekomen wachtte
hem een dubbele aangename verrassing vanwege de jongens. Ze boden hem een reeks
communies aan die voor hem zouden gedaan worden en een lijst van tweehonderd
namen van leerlingen die met goede wil begonnen waren, uit liefde voor hem, het
goede te doen, en die semester een tien voor gedrag gekregen hadden.
Te Nice verbleef de Koningin van Würtemberg, de echtgenote van Koning
Karel I en de zuster van Tsaar Alexander II, die in 1881 gevallen was als slacht-
offer van de nihilisten. Ze heette Olga Nicolajewna. Hoewel ze tot de schisma-
tieke Russische kerk behoorde, verlangde ze toch Don Bosco te zien omdat ze had
horen zeggen dat hij een heilige was. Daarom zond ze een hofdame om te vragen of

4.5 Page 35

▲back to top


- XVIII/31 -
hij gevolg wou geven aan haar aandringen. Ze zou hem die dag, de 27ste, enkel
kunnen ontvangen tussen half vier en vier uur.
Don Bosco antwoordde bevestigend. Toen hij echter om 15.30 u. voor
de deur van de kamer, waar hij audiëntie verleende, passeerde, zag hij enkele
personen, die stonden te wachten om door hem te worden ontvangen. Onder hen waren
Gravin Michel en Baron Héraud. Hij ging dan ook rustig terug naar binnen Don
Ronchail en Vigliettï, die naar boven gekomen waren om hem te gaan halen, wan-
delden in de wachtzaal over en weer en werden ongeduldig wegens deze vertraging.
Toen zij hem dan eindelijk za- gen naar buiten komen, drongen ze bij hem aan
vlug heen te gaan. Hij bemerkte daar echter Don Cerruti en, omdat hij wist dat
hij wou biechten, riep hij hem binnen en zei hem: - "De Koningin van Würtem-
berg kan wel wat wachten en inmiddels kunnen wij onze zaken beëindigen." - Na
zijn biecht gehoord te hebben, zei hij hem: - "Wees zo goed nu ook mijn
biecht te horen." - Daarbuiten stonden ze met hun beiden op hete kolen.
Pas was hij bij hen, of ze deden hun beklag dat het uur al verstreken
was. "Laat ons vlug gaan" - herhaalden ze hem - "we zullen niet meer bij-
tijds aankomen. Misschien is het zelfs al te laat."
"E ciau!" - antwoordde hij hun in het Piëmontees - "turnuma a ca (Ge-
duld dan maar, dan keren we terug naar huis).
Intussen groette en streelde hij de jongens van het college die hij
ontmoette en aan sommigen gaf hij ook een goede gedachtenis. Op straat klom hij
in het rijtuig hem door Markiezin de Constantin gestuurd. De goed gehumeurde
Baron Héraud had zich in het hoofd gestoken bij hem dienst te doen als lakei
en sprong op de bok. Tegen vier uur zou er in het herenhuis een gala-ontvangst
plaatshebben. Daardoor kwam het dat dames en heren zich in de zalen heen en
weer begaven en benieuwd waren Don Bosco te zien. Ze bleven hem met verering be-
kijken.
In de voorkamer aangekomen, kondigde een kamerbediende de komst van
Don Bosco aan. Hij werd dadelijk naar binnen gebracht. De koningin ging hem tege-
moet met blijken van beleefdheid terwijl ze hem uiterst minzaam aansprak. Zij no-
digde hem uit te gaan zitten, vroeg hem nieuws over zijn huizen, over zijn jon-
gens, over zijn opvoedingsmethode en met welke geldmiddelen hij er toe kwam het
hoofd te bieden aan zovele uitgaven. Zij vroeg hem tevens zich met Würtemberg te
willen bezig houden. Ze stelde hem vragen, luisterde naar hem, bekeek hem met
eerbied, en vroeg hem op het laatste of hij op dat ogenblik bijstand nodig had.
Don Bosco antwoordde dat het voor de eerste maal dat hij de eer genoot Hare
Majesteit te zien, het niet paste haar over dit onderwerp te onderhouden. Maar
omdat de Koningin aandrong en zich bereid toonde iets voor hem te doen, legde hij
haar uit wat de Medewerkers waren.
- "Juist dat verlangde ik van u!" - riep de Koningin uit. - "Maak me dus
Salesiaanse Medewerkster."

4.6 Page 36

▲back to top


- XVIII/32 -
Het onderhoud duurde drie kwartier. Enkel wanneer Don Bosco zei dat hij
zich op weg bevond naar Spanje, antwoordde de Koningin dat ze hem niet lan-
ger wilde ophouden. Ze vroeg hem echter terug te keren naar Nice en toen ze op
het punt stond hem weg te laten gaan, zei ze hem met levendige ontroering: -
"Ik dank u voor de zegen die u aan mijn familie gebracht hebt. Zodra mogelijk
zal ik hierover bericht laten ge- worden aan mijn verwanten en ik zal hun mee-
delen wat u mij gezegd hebt. Ik zal dadelijk dag en uur van dit waardevolle be-
zoek noteren."
Om zich terug te trekken uit de aanwezigheid van een Koningen, dient men
te wachten tot zij teken geeft dat men mag weggaan, maar de Koningin scheen te
aarzelen Don Bosco te laten vertrekken. Eindelijk, zonder een dienaar te roepen,
zoals de etiquette het zou gewild hebben, vergezelde zij zelf hem tot op de drem-
pel. Toen zij Don Ronchail en Viglietti daar gezien had, vroeg zij wie zij waren,
welk ambt ze vervulden en wenste ze er geluk mee. Met veel gevoel beval ze de
persoon van Don Bosco aan zijn secretaris aan en na een groet, trok ze zich
terug. Toen hij door de zalen trok hadden talrijke dames medelijden met hem, om-
dat ze zagen hoe moeilijk hij lopen kon en omdat hij duidelijk geen voet zonder
pijn kon verzetten.
Hij moest nu naar Cannes vertrekken, maar, omdat hij nog tijd had, bracht
hij een bezoek aan het huis van de Augustinessen, een rusthuis voor rijke
dames. Daar gaf hij een particuliere audiëntie aan enkele dames. Dan haastte
hij zich naar het station, waar een groep dames en heren hem stond op te wachten
om hem goede reis toe te wensen.
Hij nam de trein met alleen Viglietti als gezel. Bij zijn aankomst bood
Markies Gaudemaris hem zijn rijtuig aan, waarin hij hem voor het diner naar
zijn landhuis bracht. Na afscheid te hebben genomen van deze brave familie ging
Don Bosco overnachten in het pensionaat Montplaisir, bestuurd door de dames van
Maria, Hulp der Christenen, een prachtige villa ín de buurt van het station. De
kloosterlingen woonden echter in een naburig huis. In hun kapel droeg hij 's
anderendaags zijn Mis op. Dan begonnen de audiënties die voortduurden tot de mid-
dag. Hij ging dineren bij Gravin de Villaroi in haar villa van de Grote Pijnboom
genaamd en ook daar ver- leende hij audiënties. Wanneer hij terugkeerde naar de
Zusters, was het speelplein vol mensen die, bij zijn doortocht, gingen knielen op
het grind om door hem gezegend te worden. Hij deelde medailles uit en ontving
dan tot 's avonds. 's Ochtends nadien gaf Don Viglietti aan Don Rua het volgende
bericht: "Ik haast me u nieuws te geven over Don Bosco, die in de kamer slaapt
naast de mijne, in de grote villa van het Pensionaat van de Zusters van Maria,
Hulp der Christenen (...). Don Bosco is vermoeid, maar dank zij God en de gebeden
van de jongens van het Oratorio is zijn gezondheid vrij goed. Hij zegt dat u wel-
dra naar Marseille zoudt komen, nl. op 1 of 2 april, want hij moet dringend naar
Barcelona vertrekken."

4.7 Page 37

▲back to top


- XVIII/33 -
Vele personen kwamen op 29 maart samen in de kapel van het zieken-
huis om zijn Mis te horen. Dan trok hij zich terug in het huis van de aalmoeze-
nier, Mgr. Guigou. De ijverige Medewerker verkeerde weldra in ernstige
moeilijkheden, omdat het genoegen Don Bosco te kunnen herbergen ge-
stoord werd door het binnenvallen van vele personen die, gelijk over-
al, Don Bosco volgden en zonder er iets om te geven zijn woning kwamen
bezetten. Ook Prinses di Caserta, de zuster van Francesco V, de laat-
ste Koning van Napels, kwam daar toe. Men bracht hem daar een jong
meisje op een draagbaar gebonden, omdat ze gemakkelijk stuiptrekkingen
kreeg. Haar uiterst bedroefde ouders verzochten hem haar te willen ze-
genen. Hij verhoorde ze en vroeg dan : - "Sinds wanneer is het meisje bedle-
gerig?"
- "Sinds vijf jaar" - antwoordde haar vader.
"Stelt u vertrouwen in Maria, Hulp der Christenen?"
- "Ja, Mijnheer" - antwoordde haar vader.
- "Indien u vertrouwen hebt, ontdoe het meisje dan van deze banden,
laat ze zich in de kamer hiernaast aankleden en u zult zien dat ze zal
opstaan en lopen zonder iemands hulp nodig te hebben."
"Maar dat is onmogelijk!" - riep haar moeder plots uit. - "De
artsen willen niet dat men haar zou aanraken. Dat is onmogelijk en ze
kan zich helemaal niet bewegen."
- "Doe toch wat ik u zeg!" - herhaalde Don Bosco.
Toen zei de zieke zelf: - "Heb vertrouwen, Papa. Geloof Don
Bosco, probeer hem te gehoorzamen, maak me los en ik zal genezen." -
Na wat aarzelen maakte haar vader haar los. Dan nam ze de enkele kleren
die op het bed lagen, kleedde zich zelf aan, stond op en begon te lopen
terwijl ze zei: - "Ziet u, Papa, ziet u Mama, hoe goed ik kan lopen! Ik
be n ge n e zen."
Het scheelde weinig of de moeder viel in bezwijming, zo werd haar
hart overstelpt door de grote vreugde en de vader stond helemaal sprake-
loos. Zijn dochter echter verzocht haar ouders haar te helpen om haar
draagbaar naar huis te brengen, want ze wou op eigen benen lopen. Haar
vader raadde het haar af, en wou dat ze weer zou gaan liggen om door
haar ouders te worden gedragen. - "Don Bosco, wat moeten we doen?"
vroeg het meisje. - "Kijk", antwoordde Don Bosco - "ga naar huis met
u w vader en met uw moeder en bedank Maria, Hulp der Christenen."
Men kan zich gemakkelijk voorstellen wat daarbuiten gebeurde wan-
neer men het lege bed naar buiten zag brengen en het meisje met vaste
tred achteraan kwam gelopen. Dadelijk werden andere zieken binnengebracht
maar Don Bosco zei: - "Het is tijd dat we er mee ophouden!" - En hij be-
gon bepaalde gebeden voor te schrijven, die men geruime tijd zou bidden
om de genade te verkrijgen.
Een dame, die het hierboven beschreven toneel gezien had, liet haar zoon

4.8 Page 38

▲back to top


- XVIII/34 -
met zijn bed halen en voor Don Bosco brengen, maar hij zegende hem in der
haast, schreef gedurende een zeker aantal dagen vrome praktijken voor en
terwijl hij haar goede hoop op genezing gaf, ging hij heen.
Te middag aanvaardde hij te gaan dineren in de zeer mooie villa
van de heer Potron. Dan begaf hij zich opnieuw bij Mgr. Guigou, waar hij
de wensen van een oneindig aantal mensen moest inwilligen. In groepen
kwamen ze zijn kamer binnen, ontvingen zijn zegen, kregen een medaille en gingen
dadelijk buiten. Eindelijk ging hij een bezoek brengen aan Hare Konink-
lijke Hoogheid, de Prinses van Hohenzollern, Antonia van Braganza, de
echtgenote van Prins Leopold en een vurige katholieke, die graag lid werd
va n de Salesiaanse Medewerkst er s, ging hij naar het station, w a a r h i j d e
huldeblijken ontving van vele heren, onder wie uitmuntten Prins en
Prinses di Caserta, die met eerbied zijn hand kusten. Te Cannes nog meer
dan te Nice, verleende de liefdadigheid hem ruime bijstand.
Vanuit Nice had hij op vrijdag 26 maart aan Graaf en Gravin Colle g e-
sc hr ev en: "Maandagavond, zal ik, als het God belieft, bij u zijn en zulle n we
op ons gemak over onze zaken kunnen s prek en . I n d ie n u mij een altaar
kunt klaarmaken, zal ik graag in uw huis de Heilige Mis celebreren of
anderzijds zal ik mij aan uw bevelen houden." Op de avond van de vast-
gestelde dag kwam hij te Toulon toe. Hij soupeerde met deze goede heer en
dame, die, zoals gebruikelijk, aangetrokken werden door de aangenaamheid
van zijn gesprekken en zich voor middernacht niet van hem konden losruk-
ken.
I n de aa ng eh aa lde b ri ef h ad hij ook geschreven: "Dinsdag zullen
Graaf du Boys en zijn dochter vanuit Hyères naar Toulon komen om ons een
eenvoudig bezoek te brengen. Het zijn milddadige en goede katholieken
en ze geven geen overlast." Ze kwamen inderdaad en de Graaf nodigde ze
uit op een diner, evenals de pastoor van Saint-Louis en andere vrienden.
du Boys verzocht Don Bosco hem enkele medailles van Maria, Hulp der
Christenen te willen geven. Nadat hij ze had gekregen, vertelde hij hoe
hij aan een medaille van Maria, Hulp der Christenen, zijn leven te
danken had. Drie jaar voordien was hij van een hoogte van verscheidene
meters gevallen en zou te pletter zijn gestort, des te meer omdat het
gewicht van zijn 79 jaar hem zwaar op de schouders woog. Toen hij echter
op de grond terecht was gekomen, voelde hij alleen maar de bedwelming
door de val veroorzaakt. Dit wonderlijke feit diende, volgens hem, te
worden toegeschreven aan het feit dat hij de medaille van Maria, Hulp der
Christenen, op zich droeg.
Gedurende de gesprekken met Graaf en Gravin Colle werd er ge-
sproken over de levensbeschrijving van Mama Margherita, die Don Lemoyne
aan het voorbereiden was. De Graaf was zo ongeduldig ze te kunnen le-
zen dat hij ze, wat het mocht kosten, dra wou gepubliceerd zien. Hij zelf
zou de kosten hiervan dragen maar hij wou dat ze zodra mogelijk zou gepu-
bliceerd worden. Daarom schreef Don Viglietti onmiddellijk aan de auteur:
"Don Bosco geeft mij het bevel u alles wat hier volgt te schrijven per spoedbe-

4.9 Page 39

▲back to top


- XVIII/35 -
richt en ik gehoorzaam." Eerst zette hij de wil van de Graaf uiteen en ging dan
verder: "Don Bosco zegt: ze mag zijn zoals ze wil, verbeterd of niet verbeterd, men
mag over hem veel of weinig spreken, dat alles heeft geen belang, maar maar hij
wil zodra mogelijk deze voldoening hebben. Indien een bevel niet zou voldoende
zijn, zegt hij dat hij dit als een gunst afsmeekt, dat je alle andere bezigheid
zou laten liggen, maar de wil zou volbrengen van de Vader die van hem houdt als
van de dierbaarste van alle Salesianen. Dit is het wat Don Bosco wil dat ik u zou
zeggen."
Een wens van Don Bosco was tien bevelen waard. In een brief van 23 april
zei Don Lemoyne inderdaad aan Don Cagliero: "Ik ben ermee bezig als een razende
het leven van Mama Margherita te voltooien, want ik denk het aan Don Bosco voor
zijn feestdag aan te bieden." En op die dag bood hij het hem aan.(1)
Ziehier in welke vorm de schrijver de moeder van Don Bosco voor-
stelt: "Ze was niet rijk maar bezat het hart van een koningin, ze was niet onder-
richt in profane wetenschappen, maar ze was opgevoed in de heilige vreze Gods.
Heel vroeg werd ze beroofd van wie haar steun diende te zijn, maar ze voelde
zich veilig met de wilskracht van een wil die zich steunde op de hulp uit de
hemel. Aldus kon ze de zending die God haar toe- vertrouwd had tot een goed einde
brengen." Het boek genoot ruime bijval want het beantwoordde inderdaad aan de
gewettigde nieuwsgierigheid van allen die wensten te weten wie en op welke
manier Don Bosco als kind gevormd had.
Deze levensbeschrijving behaagde zeer aan Don Bosco die er vaak wenend
enkele bladzijden uit las, zoals hij zelf eens aan de auteur zei. Toen hij hem
bij die gelegenheid meedeelde hoe hij dan tranen van vertroosting weende bij al
die dierbare herinneringen, drukte de goede Vader hem de hand en zei hem: "Dank
u!" - zonder er iets anders aan toe te voegen.
Vanuit Toulon vertrok Don Bosco die avond naar Marseille. In zijn coupé
reisde met hem een arme zieke, die zo kreunde dat hij medelijden opwekte. Toen
hij Don Bosco erkende, wierp hij zich aan zijn voeten neer en riep zijn zegen af.
Hij ontving zijn zegen, voelde zich beter, schonk aan Don Bosco honderd frank en
bad dan de hele Rozenkrans, iets wat hij, - naar hij zei - sinds geruime tijd
niet meer had kunnen doen. Don Bosco gaf hem de verzekering dat zijn beterschap
zou voortduren.
In het station van Marseille werd hij verwelkomd door de familie
Olive en pastoor Guiol. Een onbeschrijflijke geestdrift laaide op bij
zijn ontvangst in het Oratorio van Saint-Léon. Bij het vallen van de
avond kwam het hele huis rond hem samen om zijn aankomst met een feestelijke aca-
(1) Scene morali di famiglia nella vita di Margherita Bosco, Turijn 1886 — (Stichtelijke ge-
zinstaferelen uit het leven van Margherita Bosco) Salesiaanse Drukkerij. Op 19 april
schreef Viglietti vanuit Sarrià aan Don Lemoyne: "Don Bosco zegt dat, wat de bijzonder-
heden over de dood van Mama Margherita betreft hij met vrucht D. Giacomelli kan ondervragen."

4.10 Page 40

▲back to top


- XVIII/36 -
demische zitting te vieren. Een mooie bijzonderheid was het feit dat
hem een bedrag van duizend frank werd aangeboden, de vrucht van kleine
besparingen zichzelf opgelegd door de jongens van Marseille, Parijs, Rij-
sel en La Navarre om hem te helpen bij het bouwen van de kerk van het
Heilig Hart te Rome. Het initiatief van de geldinzameling was uitgegaan
van de leerlingen van Saint-Léon.
De stadskranten hadden de aanwezigheid van Don Bosco aangekondigd
zodat het leek alsof het huis op sommige uren van de ochtend en van de
avond stormenderhand ingenomen was geworden. Ofschoon Don Bosco vermoeid
was, wou hij niemand teleurstellen. Om zelfs geen leed te doen aan de
mensen van het huis, veinsde hij niet vermoeid te zijn, door aan tafel
aangename episodes uit zijn leven te vertellen.(1)
Om zijn reis verder te zetten wachtte hij op de komst van Don Rua.
Deze kwam in de late avond van 2 april toe. Samen besloten ze naar Bar-
celona te vertrekken op 7 april en plaats te nemen in een slaapwagen. In
afwachting studeerde Don Rua Spaans en gebruikte daar- bij als leesboek
het werkje van de bisschop van Milo, waarover wij gesproken hebben in
het voorwoord van het voorgaande boekdeel.(2)
L aat o ns i et s zegge n ov er dit werkje : Wie is Don Bosco? Op welke
grondslag berust zijn faam van buitengewoon mens? Wat dient men te den-
ken over het Salesiaans Werk en zijn auteur? Dit waren de vragen die ge-
steld werden door de Spanjaards, vanaf het ogenblik dat twee huizen
van Don Bosco over hem in hun Vaderland deden spreken. De auteur stelde
zich voor deze vragen te beantwoorden in drie lange hoofdstukken die de
vormgeving en de ordening van drie echte conferenties hebben. Het lijvige
boekdeel wordt besloten met de herdruk van drie artikels door Monseigneur
in 1880 gepubliceerd in de Revista popular van Barcelona (3) onder de titel van
Don Bosco y los Talleres salesianos (Don Bosco en de Salesiaanse werkhui-
zen). Hij zegt een aandachtige studie te hebben gewijd aan de Salesiaan-
se Instelling en is ervan overtuigd door zijn werk een grote dienst te
hebben bewezen aan de Kerk "aan wie de glorie voor deze uitstekende
priester toekomt" en een niet minder grote dienst aan de maatschappij"
tot wiens voordeel alles strekt wat bijdraagt tot het verspreiden en
he t be gu ns ti ge n van de heilige ondernemingen van een zo groot man, die een
authentieke vertegenwoordiger van de christelijke naastenliefde is."(4) De fris-
(1) Het was toen dat hij de episode vertelde van het tafelzilverwerk te Aix in
het huis van Baron Martini, zoals door Don Viglietti in zijn dagboek verhaald
wordt (cfr. boekdeel XIV, blz.
(2) Mgr. Spinola, vooreerst titulair bisschop van Milo en ordinarius van Coxia,
dan bisschop van Malaga, aartsbisschop van Sevilla en ten slotte kardinaal,
was een prelaat wiens leven zo heilig was dat het proces voor zijn zaligen
heiligverklaring in gang is. Met de intuïtie van de heiligen had hij vol-
ledig de heiligheid van Don Bosco en de grootsheid van zijn zending begre-
p e n , z o a l s o o k b l i j k t u i t z i j n boek Don Bosco y su Obra (Don Bosco en zijn werk).
(3) Nummers 708, 709, 710.
(4) Introducción, blz. 10.

5 Pages 41-50

▲back to top


5.1 Page 41

▲back to top


- XVIII/37 -
heid van zijn stijl zorgt ervoor dat ook thans nog deze bladzijden graag
gelezen worden.
Don Bosco deed niet of hij deze en andere dergelijke publicaties niet
kende, maar hij bekeek ze nuchter. Wanneer Don Evasio, bij een van zijn te-
rugkomsten uit Amerika, eens aan Don Bosco zei dat hij dit boek met veel nut
gelezen had, antwoordde hem Don Bosco: - "Welnu, vertaal het dan. Onder al de
Amerikaanse Missionarissen ben jij en Don Lasagna nog de enigen die bekwaam
zijn vloeiend in het Italiaans te schrijven. We zullen het dan laten
drukken."
"Maar hoe dan, Don Bosco?" - merkte Don Rabagliati vertrouwelijk op:
"zullen wij zelf onze eigen lof zingen? Dunkt u niet dat dit ongepast is?"
- "Wel nee, kijk maar. Wanneer wij het niet drukken, zullen de anderen het
doen en het resultaat zal hetzelfde zijn. Het gaat voortaan niet meer over
persoonlijkheden, het gaat over het verheerlijken van het werk van God en
niet het werk van de mens, want alles wat er gedaan werd en nog gedaan wordt
is Zijn werk."
Een dame, een zekere Elisa Blanch, aangetast door krankzinnigheid, werd
op 3 april in tegenwoordigheid van Don Bosco gebracht. Op hetzelfde ogenblik
dat ze door hem gezegend werd, verkreeg ze opnieuw het gebruik van haar ver-
stand.
Ook ditmaal gebeurden te Marseille enkele genezingen. Bij Don Bosco
kwam een brave vrouw die al sinds vele jaren aan zware hoofdpijn leed en be-
zwoer hem haar te willen genezen en de hoofdpijn te doen ophouden. Alvorens
haar zijn zegen te schenken stelde hij haar voor gedurende een bepaalde tijd
drie Weesgegroeten te bidden. Op een oogwenk verdween de pijn. De vrouw was
zo gelukkig en tevreden dat ze beloofde nog voor de avond als bewijs van
dankbaarheid een gift van honderd frank te brengen. Maar, toen ze terug in
haar gezin gekomen was, vergat ze uit overgrote vreugde én haar gebeden én
haar belofte. Heel gauw zou ze er trouwens aan herinnerd worden, want, toen
de kwaal opnieuw optrad, zag zij er de vinger Gods in omdat ze haar woord
niet gehouden had. Daarom was ze enkele dagen nadien opnieuw bij Don Bosco om
haar plicht te vervullen en toen ze vertrok, was ze weer genezen.
Juffrouw de Gabriac leed aan een zware tbc. Toen ze vernam dat Don Bos-
co zich te Marseille bevond en ze had horen vertellen dat hij talrijke ge-
nezingen bewerkt had, liet ze hem zeggen dat zij hem zeer graag zou ontmoet
hebben. Ze woonde in de rue Sainte-Philomène, nu de rue Docteur Escat, in de
villa thans ingenomen door de Clinique Blanchard. Don Bosco ging bij haar op
bezoek. Ze verzocht hem zonder meer haar te willen genezen. - "Ik ben hele-
maal geen genezen" - antwoordde hij haar. Toch voegde hij er aan toe: "We
zullen nu tot Maria, Hulp der Christenen bidden en ik zal u in haar naam de

5.2 Page 42

▲back to top


- XVIII/38 -
zegen geven." - Hij liet haar drie Wees Gegroeten bidden, zegende haar en
trok zich terug. Vier dagen nadien terwijl hij voor haar de Mis opdroeg, zo-
als hij haar beloofd had, werd de ziekte tegengehouden en genas de juffrouw
zo volkomen, dat ze huwde en twee zeer flinke zoontjes kreeg.
De heiligen bezitten het wonderbare geheim de harten die onder elkaar
in onenigheid leven, met elkaar te verzoenen. Madame Broquier, een vrome Me-
dewerkster, had een dochter, die, wegens haar man, in vijandschap geraakt was
met haar en met haar vader. Sinds lang bestonden er tussen de twee families
geen hartelijke betrekkingen meer. Wanneer Don Bosco zag dat de ouders be-
droefd waren wegens deze onenigheid, bood hij zich zelf aan om als vrede-
stichter op te treden. De echtgenoten Broquier waren hierover uiterst tevre-
den en gaven een diner te zijner ere, waarop ze, op zijn voorstel, enkel hun
dochter en schoonzoon uitnodigden. Deze laatsten waren aangelokt door de ge-
dachte zich met Don Bosco aan tafel te zullen bevinden en namen graag de uit-
nodiging aan. Dit was al een flinke stap vooruit. Gedurende het diner repte
Don Bosco met geen enkel woord over de huiselijke zaken, maar steeds geksche-
rend maakte hij allen door zijn joviale geestige gezegden opgeruimd. Toen ze
dan aan de vruchten toe waren, hief hij zijn glas op, stelde een heildronk in
op de vrede, op de eendracht, op de genegenheid in de familie, maar op zo een
lieve en indringende manier, dat allen ontroerd en zelfs verrukt waren en
tenslotte elkaar omhelsden zodat het weer vrede was.
Op maandag 5 april diende Mgr. de Bisschop het vormsel toe in de kapel
van het Oratorio aan een dertigtal jongens. Nadien onderhield hij zich wat
met Don Bosco. In huis vierde men die dag het feest van Sint-Jozef, een ge-
schikte gelegenheid om de voornaamste weldoeners aan de tafel van Don Bosco
uit te nodigen en een conferentie te houden voor de Medewerkers. Een select
auditorium van heren en dames luisterde naar de spreker en allen waren zeer
getroffen door de woorden die Don Bosco hun op het einde wou toespreken. Toen
hij immers aan de liefdadigheid van de inwoners van Marseille herinnerde, was
hij zo bewogen en vertederd dat snikken hem af en toe beletten verder te
gaan.
De dag van 6 april besteedde hij aan de dames van het Comité. Nadat hij
voor hen de H. Mis had opgedragen, verzamelde hij ze voor de eerste maal niet
meer bij de pastoor van Saint-Joseph, maar in de grote zaal van het Oratorio
die, zoals de notulen noteren, "beter bereikbaar was dan de pastorie voor de
smartende benen van Don Bosco." Het ging op de eerste plaats over de aankoop
van een naburig terrein omdat het werkelijk noodzakelijk werd het gebouw te
vergroten om niet al te veel aanvragen te moeten weigeren. - "Op dit ogenblik
is het onmogelijk" - zei Don Bosco. - "We dienen vooreerst te denken aan het
betalen van onze schulden. Ook ik weet hoe moeilijk de tijden zijn. Velen die
liefdadig zouden willen zijn, kunnen het niet doen. Laat ons de goddelijke
Voorzienigheid bedanken voor de hulp die we tot heden toe ontvangen hebben.
Ik heb met Don Albera gesproken en ik heb vernomen dat het huis 70.000 frank
oude schulden heeft, die afkomstig zijn van vroeger uitgevoerde werken. Wan-

5.3 Page 43

▲back to top


- XVIII/39 -
neer deze betaald zullen zijn, zal men met de bijstand van de liefdadigheid
het hoofd kunnen bieden aan de gewone uitgaven. Ik ga naar Barcelona en ik
hoop daar geld te vinden." - Op dat ogenblik werd hij onderbroken door abbé
Guiol die er aanherinnerde hoe Don Bosco in de vorige conferentie gezegd had
hoe hij, om aalmoezen te vragen, geen twee, maar drie handen zou willen uit-
steken hebben. Hij vroeg hem dan of hij van die drie handen geen enkele zou
willen voorbehouden voor het Oratorio van Saint-Léon. - "Alle drie" - ant-
woordde Don Bosco prompt. Hij toonde veel vertrouwen te hebben in het goede
resultaat van zijn reis. En inderdaad, vanuit Barcelona, stuurde hij in
eenmaal 10.000 frank aan Don Albera.
Om zijn vertrouwen te verrechtvaardigen verhaalde hij een providentieel
feit. - "Deze winter" - zei hij - "drong Don Albera bij mij aan hem geld te
sturen. Ik scharrelde zoveel samen als ik maar kon en toen bezat ik 1.500
frank, de helft van de 3.000 frank die er nodig waren. Toen kwam de post met
brieven uit Rusland, Oostenrijk en tot zelfs uit Midden-Afrika. Ik opende de
brieven en bepaalde krabbels met zonderlinge tekens, waarvan men zou gezegd
hebben dat het duivelsschrift was, kwamen te voorschijn. Niemand van ons kon
ze ontcijferen. Gelukkigerwijze kon men een tolk vinden. Een heidense dame
schreef dat zij een dame had horen vernoemen die grote gunsten verleende en
de Heilige Maagd heette. Ze wist dat men geld nodig had en dat Don Bosco niet
naar haar land kon gaan. Ze verzocht hem een van zijn gezellen te sturen om
haar en andere personen te dopen. Men zou zijn reis betalen en intussen zond
ze hem een gift. Het omwisselen was moeilijk omdat men de wisselkoers niet
kende van dat geld. Toen men echter het bedrag samentelde van de verschillen-
de giften van allerlei herkomst, waren er juist de 1.500 frank die er ontbro-
ken hadden en het meest verheugende van alles was dat allen ze opstuurden uit
dankbaarheid voor de genaden die ze verkregen hadden dank zij de tussenkomst
van Maria, Hulp der Christenen. Zij is het die ons werk beschermt." - Na dit
verhaal gaf hij nieuws over de vorderingen van de Salesiaanse Missies in Pa-
tagonië en over de gang van zaken in het Oratorio van Saint-Léon. Hij besloot
dan met zijn gebruikelijke jovialiteit: - "Vanaf heden nodig ik allen uit
naar Turijn voor mijn gouden jubileumsmis in 1891. Voor dit feest voorziet
men zaken die tot een andere wereld behoren. Er zullen tweeduizend zangers
zijn. Mgr. Cagliero, de eerste Salesiaanse bisschop zal komen met een koor
van Patagoniers." - In de notulen echter, wordt eraan toegevoegd, dat Don
Bosco liet doorschemeren dat hij twijfelde of hij bij het feest aanwezig zou
kunnen zijn. Alvorens de zitting voor geheven werd verklaard, overhandigde
pastoor Guiol hem een bedrag van 1.000 fr. Die dag ging Don Bosco dineren bij
de heer Oliver. Toen de deur van de zaal waar de tafel gedekt stond openging,
ontsnapte een kreet van verrassing aan allen die Don Bosco vergezelden, want
daar verschenen zwijgend en in feestelijke stemming de novicen van La Provi-
dence. Het was de heer Olive, de man van de halve kip voor al de jongens van
Valdocco, die aan Don Bosco deze mooie verrassing bezorgd had.(1) De zonen
(1) Abbé Guiol had samen met de novicen te La Providence het feest van de H. Franciscus van
Sales gevierd. Nadien had hij aan de dames van het comité op de zitting van 5 februari
zijn indrukken meegedeeld. Wat_ (vervolg op blz. 40)

5.4 Page 44

▲back to top


- XVIII/40 -
van de huiseigenaar bedienden de genodigden.
Toen zich in de stad het nieuws verspreid had, dat Don Bosco op 7 april
ging vertrekken, stroomden de bezoekers nog talrijker naar het Oratorio toe.
Op het ogenblik van zijn vertrek stond op de speelplaats van het Huis een
dichte menigte samengepakt. De internen vormden de haag bij zijn doortocht en
waren zichtbaar bedroefd. Het afscheidswoord van Don Bosco vermeerderde hun
droefheid, want hij zei: -"Tot weerziens in het Paradijs." - Don Viglietti
schrijft dat bij het horen van die woorden de brave jongens weenden. En ze
wisten wel waarom want op aarde zouden ze hun geliefde Vader niet meer terug-
zien. Een onvergetelijke gedachtenis die de laatste was, had hij aan de mede-
broeders van het huis nagelaten toen hij bij het weggaan hun in het Italiaans
zei: - "Denken jullie er aan dat jullie broeders zijn."
De intiemste vrienden waren met hun familie bij de trein samengekomen.
De stationschef, die voor hem en voor de zijnen een zeer mooi gereserveerd
coupé had gevonden, kwam hem tegemoet met de voornaamste ambtenaren van het
spoor om hem zijn huldeblijken en beste wensen aan te bieden. Zijn dame bood
hem een mooie bloementuil aan. Toen de locomotief floot, vlogen ook geluk-
wensen en applaus voor Don Bosco de hoogte in. De brave Don Albera, die daar
gebleven was met voor zijn geest het gezicht van zijn gebroken gestalte en
een grote vrees dat de reis hem kwaad zou hebben gedaan, voelde zijn hart
zwellen terwijl dikke tranen hem over de wangen rolden.
(1) vervolg van blz. 39
hij zei is uiterst interessant. "Ces enfants étaient vraiment admirables et pénétrés de
cet esprit de Don Bosco, qui est un esprit particulie., Don Bosco a voulu faire servir
la jeunesse par la jeunesse et une jeunesse pieuse, ou par ses prêtres élevés dans son
esprit et formés par lui; les enfants, grandis dans cette atmosphère, pénétrés de ces
idées, sont admirablement disposés à l'apostolat. Ils sont formés à la pénitence, á la
prière, au renoncement, vertus éminemment requises pour faire un bon prêtre, et préparer
ensuite la jeunesse au devoir et à la vie chrétienne: c'est l'oeuvre que le comité a la
mission et la consolation de soutenir, et pour laquelle son dévouement doit s'employer."

5.5 Page 45

▲back to top


- XVIII/41 -
H O O F D S T U K III
HET DAGBOEK VAN BARCELONA
In het Oratorio had men er steeds sterk aan getwijfeld of zijn gezond-
heid aan Don Bosco zou veroorloven tot aan de overkant van de Pyreneëen door
te dringen. "Indien dat zou gebeuren" - schreef Don Lazzero, op 28 maart aan
Don Cagliero - "dan zou men dit in der waarheid een mirakel mogen noemen,
vermits, menselijk gesproken, gelet op de fysische toestand van Don Bosco
zich men dit niet eens in een droom zou kunnen voorstellen." Terwijl hij ech-
ter zo de algemene gedachte uitdrukte, besloot hij: "Hij is de man van de
Voorzienigheid en dat is voldoende." Maar niettegenstaande al die vrees bleef
hij niet halverwege staan.
Portbou is het eerste station in Spanje dat de reiziger aantreft wan-
neer hij de Franse grens overkomt langs de kant die op de Golf van Lyon uit-
komt. Voor het traject vanuit Marseille gebruikte Don Bosco's trein elf uur.
Hij was op 7 april om 5 uur in de namiddag vertrokken om daar toe te komen om
4 uur de volgende ochtend. Daar waren vol verlangen hem te kunnen verwelkomen
Don Branda en een zekere heer Sunër uit Barcelona. Deze heer was de intendant
van een schatrijke familie van Barcelona, die, zoals we te gelegener tijd
zullen verhalen, van Don Bosco een grote gunst verwachtte. Hij huurde voor
zichzelf een heel salonrijtuig en bracht er Don Bosco en zijn twee gezellen
binnen. Ze vonden daar alle denkbare gerieflijkheid om zich te verkwikken en
uit te rusten. Wegens zijn uiterste zwakheid was Don Bosco wel genoodzaakt
zijn eucharistische vasten te breken, maar Don Rua wenste ook nog op een laat
uur zijn Mis te celebreren en raakte spijs noch drank aan.
Het spoor loopt een eindje langs de kust van de Middellandse Zee, gaat
dan wat verder het land in en komt, na een hele poos weer opnieuw aan de kust
uit. Daar stapte, in een klein station, Don Narciso Pascual, de schoonzoon
van Mevrouw Dorotea, samen met zijn zoon, op de trein. Vader en zoon kenden
Don Bosco al, omdat ze, in 1884, te Turijn waren geweest.
Bij het overstappen ontmoette Don Bosco een reiziger die tegelijkertijd
te Marseille was opgestapt. In die stad zat hij op de trein het vertrek af te
wachten toen hij plots een groot rumoer hoorde. Hij begaf zich naar het
raampje en hoorde dat ook Don Bosco vertrok. Omdat hij al zovele zaken over
hem vernomen had verlangde hij vurig hem te benaderen.

5.6 Page 46

▲back to top


- XVIII/42 -
Te Portbou werd zijn verlangen bevredigd. De heer Sunër die hem kende,
bood zich aan om hem voor te stellen en deed dat in het Frans, maar hij zelf
voltooide de voorstelling in het Italiaans. Daarop zei Don Bosco hem: - "Gaat
u niet van mij weg. We zullen voor de rest van de reis elkaar gezelschap hou-
den." - Hij was zo blij als een kermisvogel en week niet meer van zijn zijde.
Er werd een hele tijd een aangenaam gesprek gevoerd. Toen viel Don Bosco in
slaap en sliep tot het morgenkrieken. Toen deze gedienstige heer zag dat een
veter van Don Bosco's schoenen losge- raakt was, bukte hij zich om hem op-
nieuw te binden. Hij deed dit met groot genoegen, niettegenstaande Don Bos-
co's tegenstribbelen. Te Barcelona verliet Don Bosco de trein, terwijl hij op
zijn arm steunde en bij het afscheid nemen, zei hij hem: - "Morgen verwacht
ik u te Sarrià. Ik wens u de communie te geven." - "Ik hoef hierbij niet te
zeggen" - schreef hij (1) - "dat ik mij reeds vóór het vastgestelde uur, naar
het Salesi-aanse huis van Sarrià begaf."
Met zijn kleine état-major die we hierboven beschreven hebben, deed Don
Bosco zijn intrede in de hoofdstad van Catalonië. Sinds enkele weken hadden
de kranten zijn komst aangekondigd en hadden het nieuws vergezeld laten gaan
van inlichtingen over zijn persoon en over zijn werken. Toenr dan de dag van
zijn aankomst bekend was geworden, kwamen zelfs uit Madrid, Sevilla en andere
grote steden adellijke personaliteiten en aanzienlijke vertegenwoordigers van
clerus en leken om hem hun groeten en hun beste wensen aan te bieden.
De inwoners van Barcelona waren toch zo trots op de eer hem onder hen
te mogen ontvangen en onthaalden hem met een publieke manifestatie, waarmee
ze ook de ontvangst van een koning zouden gevierd hebben. Met duizenden
stroomden ze op het station toe, heren en volksmensen onder elkaar gemengd.
Op een gereserveerde plaats schaarden zich in goede orde de hoofden van de
katholieke verenigingen en van de persoonlijkheden die de wetenschappelijke,
de burgerlijke, de politieke en de kerkelijke milieus vertegenwoordigden. De
Gouverneur vertegenwoordigde er de Koningin Maria-Christina, de regente van
de nog ongeboren Alfonso XIII. Mgr. de Bisschop, die uit zijn residentie af-
wezig was, had aan zijn Vicaris-Generaal opdracht gegeven hem te vervangen en
deze bevond zich daar met zijn indrukwekkende stoet van geestelijken. Wanneer
Don Bosco naar voren trad, bleef hij staan voor een schouwspel van buitenge-
wone grootsheid. Deze grootsheid verkreeg een volstrekt nieuw karakter door
de eigenaardige tegenstelling tussen de plechtigheid van het onthaal en de
nederigheid van hem die onthaald werd. Met zijn bescheiden voorkomen, zijn
vervallen uiterlijk, bijna onthutst bij het zicht van de grote menigte, ging
hij voorbij met rustig gelaat, maar verraadde toch in de glans van zijn ogen
welke grote ziel in dit ellendig tenger lichaam schuil ging.
(1) Uit het verhaal van de heer Gio. Batt. Montobbio Villavecchia aan Inspecteur Don Calasanz,
Barcelona, 6 juni 1934. De heer Montobbio, die nog leeft en afkomstig is van Genua, was de
hierboven vermelde reiziger.

5.7 Page 47

▲back to top


- XVIII/43 -
Hij vergat de vermoeidheid die op zijn ledematen drukte en wendde zich
kalm en hoofs tot allen die zich inspanden hem te benaderen om hem hun hulde-
blijken aan te bieden of hem een verzoek te laten geworden. Naargelang de ge-
vallen en de ontmoetingen antwoordde hij aan allen ofwel met een eenvoudige
hoofdknik of een liefdevolle blik of een heus woord, terwijl een lieflijke
glimlach om zijn lippen speelde. Maar zoals hij nu vooruit stapte zou hij
nooit bij een van de vijftig en meer rijtuigen geraakt zijn, die elkaar het
voorrecht betwistten hem doorheen deze zee van mensen naar de stad te bren-
gen. Met de hulp van vrijwilligers kwam hij er eindelijk toe, na omstreeks
een uur. In de wedstrijd voor de voorkeur viel zijn keuze met vol recht op
het rijtuig van de Mama van de Salesianen, die daarover zeer verheugd was,
maar ook over de woorden die Don Bosco haar toestuurde, toen hij haar voor
de eerste maal zag: - "Oh! Mevrouw Dorotea! Elke dag heb ik tot God gebeden,
dat Hij mij de genade zou verlenen u te mogen kennen voor mijn dood."
Hij werd naar het herenhuis van de adellijke dame gebracht en trok zich
terug in de kamer die hem aangewezen werd, omdat hij aanvoelde dat hij vol-
strekt rust nodig had. Intussen droeg Don Rua de Mis op in de huiskapel. Ze
werd bijgewoond door allen, die tot daar de erewacht voor Don Bosco gevormd
hadden. Don Bosco verscheen daarna in de zaal, waar de vertegenwoordigers van
verscheidene illustere families hem hun opwachting wilden maken. Dan dineerde
hij in deze patriarchale familie. Na nog een paar bezoeken te hebben ontvan-
gen, steeg hij in een rijtuig om zich naar het college van Sarrià te begeven.
Te Sarrià werd zijn naam, samen met die van Maria, Hulp der Christenen,
gezegend, vooral wegens een feit dat niet enkel door de volksmensen als mira-
culeus aangezien werd. Het jaar voordien was Barcelona zwaar getroffen gewor-
den door de cholera, terwijl Sarrià, een paar kilometer verder gelegen en
elke dag bezocht door duizenden personen, die van de besmette plaats kwamen,
ervan gespaard was gebleven. Mevrouw Jesusa de Serra had een groot aantal
medailles van Maria, Hulp der Christenen, waarvan Don Bosco verzekerd had dat
ze een antigif waren tegen de ziekte aangekocht. Ze had haar twee zonen José
en Sebastian deze laten ingraven langs de wegen die van Barcelona naar Sarrià
voerden, en in Sarrià had men geen enkel slachtoffer te betreuren gehad.
Toen Don Bosco in het college toekwam, werd hij er als de Godsgezant
verwacht. Het jaar voordien hadden de jongens hem voor het feest van S. Gio-
vanni een tekening gestuurd met de voorstelling van een rijdend locomotief en
met het opschrift: Van Turijn naar Barcelona. Hun droom was eindelijk werke-
lijkheid geworden. Wat al novenen hadden ze gedaan, wat al verstervingen be-
oefend om van de Hemel de genade te bekomen dat Don Bosco veilig en wel onder
hen zou mogen komen! Toen ze dan het nieuws vernamen dat die genade weldra
zou verleend worden spanden ze zich in om Don Bosco een waardig onthaal voor
te bereiden.
De speelplaats was prachtig versierd, maar meer dan door alle festoe-

5.8 Page 48

▲back to top


- XVIII/44 -
nen en bloemen werd zijn aandacht geboeid door de open en serene gezichten
van de jongens, die met de ogen op hem gericht, zich niet konden verzadigen
naar hem te kijken. "Daar is de vader" - dachten ze - "daar is de heilige,
daar is de bewerker van de mirakels over wie we zoveel gelezen en gehoord
hebben!" Een mooie hymne begeleid door het muziekkorps verhief de harten, die
trilden van vreugde en dankbaarheid. Een dichte menigte verdrong zich binnen
en buiten het huis.
Zijn eerste stappen waren gericht naar de kapel, om God speciaal te
bedanken voor het gelukkige verloop van de reis, dank zij het gebed van ve-
len. Er werd een voor deze gelegenheid gecomponeerd motet gezongen op de
woorden: Ego sum jastor bonus. Dan verleende Don Bosco aan de jongens en aan
al de anderen de zegen van Maria, Hulp der Christenen. Daarna gaf Don Rua de
zegen met het Allerheiligste, met assistentie van de Vicaris-Generaal van het
diocees en van een professor van het grootseminarie. De ontroering gepaard
met de inspanning van die avond en van die dag zouden hem ten slotte hebben
uitgeput, indien Viglietti, die steeds vol aandacht en bezorgdheid was hem,
na een paar korte audiënties niet vandaar naar zijn kamer geleid had. De
kamers die moesten dienen voor hem en voor zijn twee gezellen waren gevaagd,
in orde gebracht, gemeubileerd en schoongemaakt door Mevrouw Dorotea zelf met
de hulp van haar dochters.
De Correo Catalan, die 's avonds uitkwam, gaf eerst een beschrijving
van zijn aankomst en zei dan: "Heel Barcelona, vertegenwoordigd door al de
sociale klassen, ontving met vreugde het bezoek van deze deugdzame priester
die wij hartelijk verwelkomen en van wie wij, indien het mogelijk ware, zou-
den wensen dat zijn verblijf onder ons lang zou duren."
Het uiterst slechte weer, dat schier de hele volgende ochtend duurde,
was een tegenslag voor de mensen van Barcelona, maar was gunstig voor Don
Bosco, omdat de bezoekers nu niet toestroomden, zodat hij gelegenheid kreeg
wat uit te rusten. Maar dat was niet meer het geval in de namiddag. Toen werd
zijn voorkamer gevuld met dames en heren uit de hoogste adel. Het verschil
van taal was voor hem geen moeilijkheid, want Viglietti schreef in zijn dag-
boek: "Don Bosco spreekt in het Italiaans en allen begrijpen hem tot ieders
echte verbazing. Hij zelf begrijpt zeer goed Spaans." Don Rua echter, had,
zodra hij een voet in Spanje gezet had, nog enkel Spaans gesproken en ge-
bruikte deze taal met zoveel gemak dat zij die wisten dat hij het op enkele
dagen geleerd had in een van die kleine spraakleren van 15 centimes, uitge-
geven door Sonzogno van Milaan,(1) er verstomd over stonden.
(1) Die dag, 9 april, schreef hij aan Don Bonetti en begon hij zijn brief op deze manier:
"Muy querido Don Bonetti. En el viaje yo pude leer al amado Padre nuestro la historia
del Oratorio. El ha sido mucho severo y me sugerió varias modificaciones, como tù
encontrarás en las estampas ; entre otras la de suprimir el nombre y hasta la inicial
del Professor que vino a visitarnos, y la historia de la muerte de Farini y de Cavour."
(Mijn beste Don Bonetti. Gedurende de reis kon ik voor onze geliefde vader de geschie-
denis van het Oratorio voorlezen. Hij is zeer streng geweest en heeft mij verschillen-
de wijzigingen voorgesteld, zoals je zult merken aan de drukproeven. Onder meer stelde hij
voor de naam en zelfs de begin-
(vervolg op p. 45)

5.9 Page 49

▲back to top


- XVIII/45 -
Geen afstand, geen druk op elkaar volgen van gebeurtenissen waren bij
machte de gedachten van Don Bosco volledig af te leiden van het Oratorio.
Ziehier wat Viglietti namens hem, tegen de avond, aan Don Lemoyne schrijft:
"Dank zij God gaat het goed met Don Bosco en hij gelast mij u te zeggen dat,
ofschoon hij zich op een andere grond en onder andere mensen bevindt, zijn
hart en zijn geest toch altijd in zijn dierbaar nestje van het Oratorio
blijven."
Van nu af zullen wij bij ons verhaal de feiten vertellen volgens het op
elkaar volgen van de dagen. Het zal het dagboek van Barcelona worden van de
reis van Don Bosco in Spanje. Het is juist dat hij te Sarrià verbleef, maar,
hoewel deze bevolking nog niet, zoals nu, door de stad opgeslorpt was, en een
afzonderlijke gemeente vormde, werd ze toch als een voorstad van Barcelona
aanzien.
ZATERDAG, 10 APRIL.
In de nacht van 9 op 10 april had Don Bosco een nieuwe droom over de
Missies. Hij vertelde hem aan Don Rua, aan Don Branda en aan Viglietti met
een stem die soms door snikken onderbroken werd. Viglietti schreef hem dade-
lijk op en op zijn bevel stuurde hij er een kopie van aan Don Lemoyne, opdat
men hem zou voorlezen aan al de Oversten van het Oratorio en hij als algemene
aanmoediging zou gelden. Toch maakte hij de secretaris er opmerkzaam op dat
het "niet meer was dan de schets van een prachtig en langdurig visioen." De
tekst die wij publiceren is die van Viglietti, maar iets of wat geretoucheerd
door Don Lemoyne, enkel wat de vorm betreft, om het opstel wat correcter te
maken.
"
Don Bosco bevond zich in de buurt van Castelnuovo op de Bric-
" co del Pino (dennenheuvel) genoemd, nabij het dal van Sbarnau.
" Van daarboven liet hij zijn blik naar overal weiden, maar hij
" zag niets anders dan een dichte bosschage overal bezaaid en
" zelfs bedekt met een ontelbare hoeveelheid kleine zwammen.
"
"Maar dit" - zei Don Bosco - "is toch het graafschap
" van Giuseppe Rossi.(1) Hij zou toch hier moeten zijn."
"
En, inderdaad na enige tijd verscheen Rossi die heel
" ernstig van op een verre heuvel naar de onder hem liggende dalen
" stond te kijken. Don Bosco riep hem, maar hij antwoordde en-
" kel met de blik van iemand die in gedachten verslonden is.
"
Don Bosco keerde zich naar de andere kant toe en zag in
" de verte Don Rua, die evenals Rossi daar heel ernstig kalm neerzat en
(1) (vervolg van p. 44.)
letters te schrappen van de Professor die bij ons op bezoek kwam en het verhaal van de
dood van Farini en Cavour"). Het waren schetsen uit de Storia dell'Oratorio di S.
Francesco di Sales, tweede deel, hoofdstuk XVI, nadien verschenen in het Bollettino van
augustus. Zoals men merkt stond de publicatie van Don Bonetti onder het toezicht van Don
Bosco en van Don Rua. De naam van de professor kan men lezen bij LEMOYNE M.B. boekdeel
VII, blz. Over de dood van de twee politici wordt verhaald in boekdeel VI, blz. en blz.
(2) Van deze grond had Don Bosco al schertsend de coadjuteur Rossi tot graaf benoemd.

5.10 Page 50

▲back to top


- XVIII/46 -
" aan het uitrusten was.
" Don Bosco riep ze beiden, maar ze bleven zwijgzaam en antwoordden
" niet eens met een teken.
"
Dan daalde hij van die heuvel af en al lopende kwam hij aan
" op een andere heuvel en op diens top rees een woud op, maar het
" was goed onderhouden en er liepen wegen en paden door. Vandaar
" liet hij zijn blik rondgaan tot aan de verre horizon, maar nog
" voor zijn oog, werd zijn oor getroffen door het rumoer van een
" ontelbare groep kinderen.
"
Hoe hij ook zijn best deed om te ontwaren van waar dat la-
" waai kwam, toch zag hij niets. Op het lawaai volgde dan een geroep
" alsof er een groot ongeluk gebeurd zou zijn. Tenslotte zag hij on-
" metelijk veel jongens die rond hem liepen en steeds maar zeiden:
" "We hebben op jou gewacht, we hebben op jou gewacht, maar uitein-
" delijk ben je er, je bent onder ons en je zult ons niet ontsnappen!"
"
Don Bosco begreep er niets van en dacht er over na wat deze
" kinderen van hem wilden. Terwijl hij ze echter verbaasd te midden
" van hen bekeek, zag hij een onmetelijke kudde lammetjes geleid door
" een herderin. Op een wenk zette zij de jongens samen in een groep
" naast haar schapen. Dan bleef ze naast Don Bosco staan en zei hem:
"
- Zie je waar je voor staat?
"
- Ja, dat zie ik - antwoordde Don Bosco.
"
- Wel, herinner jij je de droom die je gehad hebt op de leef-
" tijd van 10 jaar?
"
- Het is zeer moeilijk hem mij te herinneren. Mijn geest is
" vermoeid en op dit ogenblik kan ik hem mij niet goed meer herinneren.
"
- Goed, goed. Denk er over na en je zult je hem herinneren.
"
Dan liet zij de jongens met Don Bosco komen en zei hem:
"
- Kijk nu naar deze kant uit, scherp je blik, jullie allemaal
" en lees wat daar geschreven staat. Welnu, wat zie je?
"
- Ik zie bergen, dan een zee, dan heuvels, dan opnieuw bergen
" en zeeën.
"
- Ik lees Valparaiso, zei een jongen.
"
- Ik lees Santiago, zei een andere.
"
- Ik lees beide namen, zei een derde.
"
- Welnu, ging de herderin verder - vertrek nu van dat punt
" en dan zal je een richtlijn hebben van alles wat de Salesianen in
" de toekomst moeten doen... Keer je nu langs deze andere kant, trek
" een visuele lijn en kijk.
"
- Ik zie bergen, heuvels en zeeën...
"
En de jongens scherpten hun blik en riepen in koor:
"
- Wij lezen Peking. Dan zag Don Bosco een grote stad met een
" brede rivier, waarover enkele grote bruggen waren geworpen.
"
- Goed - zei de juffrouw, die hun onderwijzeres scheen te
" zijn. Trek nu een enkele lijn van het ene uiterste tot het andere,
" van Peking naar Santiago, maak een centrum in het midden van Afrika
" en dan zullen jullie een juiste gedachte hebben van wat de Salesia-
" nen te doen hebben.

6 Pages 51-60

▲back to top


6.1 Page 51

▲back to top


- XVIII/47 -
"
- Maar hoe kunnen we dat allemaal doen? - riep Don Bosco uit.
"
- De afstanden zijn onmetelijk, de plaatsen moeilijk en de
" Salesianen weinig in aantal.
"
- Maak je niet ongerust. Dit alles zal gedaan worden door
" je zonen, de zonen van je zonen en van hun zonen, maar hou je
" streng aan het onderhouden van de Regel en aan de geest van de
" Vrome Sociëteit.
"
- Maar waar vandaan al die mensen halen?
"
- Kom hier en kijk. Zie je daar vijftig missionarissen die
" klaar staan? Zie je er verder nog andere en nog eens andere?
" Trek een lijn van Santiago naar het centrum van Afrika. Wat zie je?
"
Ik zie tien centra van stations.
"
- Welnu, de centra die je ziet zullen een studiehuis en een
" noviciaat vormen en vele missionarissen geven om er deze streken
" van te voorzien. En keer je nu naar die kant toe. Daar zie je tien
" andere centra van het midden van Afrika tot Peking. En ook deze
" centra zullen al deze andere streken van missionarissen voorzien.
" Daar is Hong-Kong, daar Calcutta, verder Madagascar. Deze centra en
" nog meer andere zullen huizen, studiehuizen en noviciaten hebben.
"
Don Bosco luisterde, keek toe en onderzocht en zei dan:
" - En waar al die mensen vinden en hoe missionarissen naar die plaat-
" sen zenden? Daar zijn de wilden die zich met mensenvlees voeden,
" daar zijn ketters, daar vervolgers, hoe zullen we het aanleggen?
"
- Kijk - antwoordde de herderin - wees van goede wil. Er
" dient maar één zaak gedaan te worden: aanbevelen dat mijn zonen
" voortdurend de deugd van Maria zouden in ere houden.
"
- Welnu, ja, het schijnt me toe dat ik het begrepen heb.
" Ik zal aan iedereen je boodschap overbrengen.
"
- En wees op je hoede voor de dwaling die thans heerst, na-
" melijk het dooreenmengen van hen die de menselijke kunsten bestu-
" deren met hen die de goddelijke kunsten bestuderen, want de weten-
" schap over de hemel wil niet gemengd worden met de aardse zaken.
"
Don Bosco wou nog spreken, maar het visioen verdween, de
" droom was uit.
Terwijl Don Bosco aan het vertellen was, riepen zijn drie toehoorders
herhaaldelijk uit: - "Oh! Maria, Maria!" - En als besluit zei Don Bosco nog
dit: - "Hoe zeer bemint Maria ons toch!" - Wanneer hij nadien met Don Lemoyne
te Turijn over deze droom sprak, zei hij met rustig maar doordringend accent:
- "Wanneer zullen de Salesianen in China zijn en zullen ze zich op de oevers
bevinden van de rivier, die in de buurt van Peking voorbijstroomt!... De enen
zullen naar de linkeroever van de kant van het grote Keizerrijk komen, de an-
deren op de rechteroever van de kant van Tartarenland. Wanneer zullen zij el-
kaar ontmoeten en de hand drukken!... Wat een roem voor onze Congregatie!...
Maar de tijd is in Gods handen!"

6.2 Page 52

▲back to top


- XVIII/48 -
Wanneer Don Lemoyne een kopie stuurde van de droom aan Mgr. Cagliero
schreef hij op 23 april over de rol daarin gespeeld door Don Rua, de plaats-
vervanger van Don Bosco en door Giuseppe Rossi, de algemene provisor: "Ik zou
dit aldus interpreteren: Don Rua is het geestelijk deel waarover veel be-
zorgdheid heerst, Giuseppe Rossi het stoffelijk deel waar ook moeilijkheden
zijn. De toekomst zal beiden troosten." En zo was het ook in werkelijkheid.
Een goed commentaar bij dit punt van de droom, waarin over Chili ge-
sproken werd, springt naar voor uit wat verhaald wordt in het Bollettino van
september 1887. Bij de beschrijving van een reis die door Mgr. Cagliero samen
met Mgr. Fagnano gedaan werd in de republiek aan de andere kant van het An-
desgebergte, wordt verhaald dat te Santiago, senator Valledor de Salesianen
verzocht het bestuur op zich te nemen van een rijkswezenhuis en vaders te
worden van vele kinderen tussen 7 en 10 jaar oud en dat ze, toen ze een be-
zoek aan dit Instituut brachten, op een kleine academische feestzitting een
weesje volgende woorden hoorden lezen: - "Sinds twee jaar wenen en bidden wij
dat Don Bosco ons een vader zou geven." - Dit was niet alles. Mgr. Fagnano
onderhield zich met de jongetjes, sprak met enkele argeloze knapen, die hem
zeiden: - "De meisjes hebben een moeder (ze bedoelden hiermee de Zusters),
maar wij kunnen geen vader hebben. Onze vader is Don Bosco, maar tot heden is
hij niet toegekomen." - Daarna te Valparaiso liepen op de dag van un aankomst
meer dan tweehonderd kinderen hen achterna en riepen: - "Eindelijk zijn onze
vaders aangekomen! Morgen zullen we naar school kunnen gaan. Wat een genoe-
gen!" - Toen ze dit zagen en hoorden, dachten ze aan alles wat ze in de droom
gelezen hadden omdat het feit zo goed overeenstemde met de voorzegging.(1)
Op de eerste dagen was er bij de leerlingen van Sarrià groot feest. De eerste
maal dat het muziekkorps, na het diner, enkele sonaten uitvoerde, deelde Don
Bosco aan ieder van de muzikanten eigenhandig een versnapering uit. "Deze
jongens" - schreef Viglietti (2) - "zijn buiten zichzelf van vreugde om de
aanwezigheid van Don Bosco. Zijn gezondheid is zeer goed en hij is zeer opge-
ruimd."
Omdat de toeloop en het wegtrekken van de bezoekers een dagelijks ver-
schijnsel was, zullen wij niet steeds hetzelfde herhalen. Soms kwamen ze er
toe als een rustig vloeiende stroom, maar vaker was het een alles overstro-
mende vloed. De godsdienstige gezindheid die in de Spaanse ziel ingeworteld
ís, steeg ten top in de buurt van een priester die een grote faam van heilig-
heid genoot.
Ook te Barcelona evenals te Marseille hadden de Salesiaanse Medwerk-
(1) Brief van Don Rabagliati aan Don Bosco, Concepcion de Chili, 14 mei 1887.
(2) Brief aan Don Lemoyne, Barcelona, 10 april 1888.

6.3 Page 53

▲back to top


- XVIII/49 -
sters een comité van circa dertig dames gevormd, even liefdadig als adellijk,
die edelmoedig het huis van Sarrià ter hulp kwamen. Het comité was voorgeze-
ten door Mevrouw Dorotea. Ze kwamen geregeld elke veertien dagen samen om een
onderzoek in te stellen naar de behoeften en om naar middelen uit te zien. Ze
werkten zelfs eigenhandig aan het linnengoed. Don Bosco riep ze samen en
sprak ze toe in het Italiaans. Hij bedankte ze voor de liefdadigheid die ze
ten gunste van zijn werk betoonden en voorzegde dat over korte tijd het huis
van Sarrià, vergroot naar de behoeften, zou bezet worden door vijfhonderd
jongens over wie ze hun welwillende en weldoende bescherming zouden kunnen
uitstrekken.
Als een heuse moeder dacht Mevrouw Dorotea aan alles wat Don Bosco, Don
Rua en secretaris Viglietti konden nodig hebben. Daarom voorzag ze hen van
hun persoonlijk linnengoed, bracht een bezoek aan hun kamers, zorgde ervoor
dat alles zuiver en in orde werd gehouden door een van haar dienstmeiden. Ze
stuurde eveneens een kokkin voor het bereiden van de spijzen en deed deze
dienst soms zelf.
Op bezoek bij Don Bosco kwam Markies Brusi, de directeur van de Diario
de Barcelona, een zeer verspreide krant. Toen hij uit zijn kamer vertrok was
hij zeer ontroerd. In het nummer van die dag publiceerde hij een artikel met
een juiste en gedetailleerde beschrijving van de aankomst van Don Bosco te
Sarrià.
ZONDAG, 11 APRIL.
Zoals we gezegd hebben, was Sarrià toen een zelfstandige gemeente met
een vlottende bevolking, die, gedurende bepaalde seizoenen het cijfer van
25.000 zielen bereikte. De burgemeester en de gemeenteraad kwamen officieel
op bezoek om aan Don Bosco hun huldeblijken te betuigen. Ze bewezen hem een
grote verering. Vooral de burgemeester verklaarde dat hij de hemel bedankte
aan Sarrià een Salesiaans huis te hebben geschonken en beloofde dat de ge-
meenteraad het steeds met al zijn krachten zou beschermen. Deze heren ontvin-
gen van Don Bosco met genoegen een medaille van Maria, Hulp der Christenen en
nadien zijn zegen.
Dan was het mooi om zien met welke belangstelling naar zijn woord ge-
luisterd werd tegelijkertijd door de directeur van de Correo_Catalan, een
groep universiteitsstudenten en de vertegenwoordigers van de avondscholen van
Barcelona. Na hun vertrek kwam de Provinciaal van de Jezuïeten met enkele
Paters binnen.
Bij het invallen van de avond gaf het muziekkorps een concert op de
verlichte speelplaats en de dag werd met een vuurwerk besloten. Om niemand
ontevreden te stellen was men genoodzaakt geweest de poorten open te laten,
zodat een massa volk kwam toegelopen. Ook Don Bosco wou van het schouwspel
genieten maar hield daarbij rekening met zijn verzwakt gezichtsvermogen. Hij
opende enkel zijn ogen om te kijken naar een mooie ballon die zich in de

6.4 Page 54

▲back to top


- XVIII/50 -
lucht verhief en waarop in grote letters zijn vereerde naam stond. Majestueus
zweefde hij tenslotte, over de stad Barcelona.
MAANDAG, 12 APRIL.
De hierboven genoemde Diario schreef een tweede artikel vol lof over
Don Bosco, zijn werk in de wereld en over de Talleres van Sarrià. Bij zijn
bezoek van daags tevoren had de directeur van de krant in de gelaatsuitdruk-
king van Don Bosco de weerschijn gezien, niet enkel van zijn heiligheid maar
ook van een groot verstand en van een ongetemde wil.
Wanneer Don Bosco oud-leerlingen van het Oratorio ontmoette, was hem
dit steeds zeer aangenaam. Een van hen, een zekere Giacomo Gherna, die te
Barcelona woonde, spoedde zich op weg om hem terug te zien en zijn hand te
kussen. Sinds jaren leed hij aan zijn benen en had er zoveel pijn in, dat
deze reis naar Sarrià hem heel wat moeite kostte. In de aanwezigheid van zijn
weldoener, verhaalde hij hem de geschiedenis van zijn smarten. "Laat dit on-
derwerp een beetje rusten" - zei Don Bosco - wees maar rustig." En terwijl
hij dit zei raakte hij zijn knieën aan. Dan haalden ze herinneringen op aan
de eerste tijd van het Oratorio en dachten opnieuw aan episodes en personen.
Gherna herinnerde zich zeer goed dat hij, in 1860, op het punt afscheid te
nemen van Don Bosco, hem gezegd had: - "Kom eens naar Barcelona." - Daarop
had Don Bosco hem geantwoord: - "Wie weet!" - maar op een toon die hij steeds
als een bevestiging aangezien had. "En u ziet", riep hij uit, "dat dit wie
weet zich bewaarheid heeft."
Het ene woord bracht het andere mee en de geest van de oud-leerling
werd gevuld met vele heerlijke herinneringen, zodat hij nadien vlug naar Bar-
celona terugkeerde zonder te bemerken dat hij genezen was, zo vervuld was hij
van de zalige gedachtenissen van de jaren gesleten onder het vaderlijk be-
stuur van Don Bosco. Hij was al terug in de stad vooraleer hij bemerkte dat
hij van zijn kwaal bevrijd was. Van het ogenblik af waarop Don Bosco zijn
handen op zijn knieën gelegd had, had hij niets meer gevoeld en ook nadien
had hij geen hinder van dien aard meer gehad. In de loop van zijn verder
leven had hij nog wel andere ziekten, maar van deze ziekte bleef hij bevrijd.
Aldus getuigde Don Rinaldi.
DINSDAG, 13 APRIL.
Een omzendbrief, opgesteld door Don Lemoyne, en ondertekend door de
algemene Prefect, Don Durando, deelde aan al de huizen van de Congregatie de
meest merkwaardige berichten mee over de reis van Don Bosco tot aan zijn aan-
komst in het college van Sarrià. Op 5 mei zou een tweede brief in dezelfde
zin verzonden worden.
Een andere journalist, de directeur van de Revista popular, Dr. Sardà y
Salvayan, kwam bij Don Bosco op bezoek. Hij wou dat hij bij hem zou dineren.
Volgens berekeningen kwamen er tussen drie en zes uur in de namiddag ongeveer

6.5 Page 55

▲back to top


- XVIII/51 -
tweeduizend personen. Een jong meisje van nog geen 15 jaar, wiens rechterhand
en voet misvormd waren, kwam met haar moeder en vroeg Don Bosco om zijn ze-
gen. Hij zegende haar en ondervroeg haar dan:
- "Waar hebt u pijn?"
- "Hier, in mijn hand" - zei ze. - "Ik kan ze niet bewegen."
Terwijl ze dit zei bemerkte ze niet dat ze haar hand ophief en ze ver-
toonde voor een dertigtal bezoekers. Don Bosco glimlachte, terwijl zij ver-
ward was en het gevoel had dat ze haar hand nog niet kon plooien. Don Bosco
echter deed haar haar handen samenvoegen en beval haar samen met hem te zeg-
gen: "0! Maria! genees mij!" - Dan beval hij haar iedere dag tot aan Sacra-
mentsdag drie Onze Vaders, Wees Groeten en Glorie zij den Vader te bidden,
niet om haar genezing te verkrijgen, maar als dank voor de genezing die ze
verkregen had. Feitelijk waren ook de gewrichten van haar been opnieuw los
geworden, want het meisje kon zonder hinken heengaan.
Een rentmeester die samen met Don Branda Don Bosco aan de grens ontvan-
gen had, bracht hem een brief van de heer Jovert, markies van Gélida, zijn
patroon, die zich zeer nederig aan zijn gebeden aanbeval. Don Bosco antwoord-
de hem eigenhandig en gaf hem de verzekering dat hij voor hem zou gebeden
hebben. Hij vroeg hem een dag uit te kiezen om te communie te gaan en hem dit
te laten weten, omdat hij dan diezelfde ochtend de Mis zou opgedragen hebben
volgens zijn intenties.
De brief van de Markies raakte bekend in zijn familie en verwekte bij
zijn verwanten een levendige indruk wegens de godsdienstige gevoelens die er
in tot uiting kwamen, vermits hij sinds geruime tijd niet meer te biechten
ging. Maar er was nog wat anders. Deze heer die zich actief met de overzeese
handel bezig hield, bezat een groot fortuin. Hij werd echter gekweld door een
manie die hem ongelukkig maakte. Men zou haar "coprofobie" kunnen noemen
hebben. Hij beeldde zich inderdaad gemakkelijk in dat alles met drek besmeurd
was. Hij at niet samen met zijn familie. Toen hij vernomen had dat de moeder
van zijn vrouw eens naar Sarrià geweest was, een plaats, die volgens hem vol
vuilnis lag, wou hij haar niet meer zien en wee haar, wanneer ze haar dochter
durfde aanraken. Langzamerhand leerde hij zijn toestand volledig kennen, zo-
dat hij een belofte gedaan had een miljoen te zullen schenken om een zieken-
huis te bouwen, indien hij de genade verkreeg van deze ziekelijke dwaasheid
bevrijd te worden. De kwaal was begonnen met een val. Jaren geleden, toen hij
eens met zijn vrouw naar Lourdes ging, was zijn paard gaan steigeren, op hol
geslagen en had hem eindelijk in een afgrond doen neerstorten. Het dier was
verpletterd terwijl de Markies, slechts enkele schrammen in zijn zijde had
opgelopen. Omdat de steile berghelling niet minder dan 250 meter diep was,
meenden de bijgelovige mensen dat hij met de duivel omging. Toen hadden zijn
verwanten al hun hoop op Don Bosco gesteld maar hij had geweigerd hem te ont-
vangen omdat hij door de kranten vernomen had dat Don Bosco uit het veraf-
schuwde Sarrià zou komen. Trouwens, zijn vrouw, had al in het geheim, in ge-

6.6 Page 56

▲back to top


- XVIII/52 -
zelschap van zijn rentmeester, een bezoek gebracht aan Don Bosco. Na een lang
onderhoud met hem te hebben gehad, was zij zeer getroost teruggekomen. Het
scheen haar dus al een halve genade toe dat haar man zo spontaan en zo vroom
aan Don Bosco geschreven had.
Een bejaarde kolonel wou, in zijn eenvoudig geloof, het koste wat het
wou, de voeten van Don Bosco kussen. Na hem kwam er een familie binnen die 22
personen telde. Wanneer allen neerknielden om zijn zegen te ontvangen, wendde
Don Bosco zich tot een dame, die te midden hen bleef rechtstaan en zei haar:
"U hoeft niet te knielen." - Een ongemak aan de benen zou haar het knielen
niet hebben veroorloofd, tenzij met heel veel last, maar wie had dit aan Don
Bosco gezegd? Deze zaak wekte verrassing en ontroering.
WOENSDAG, 14 APRIL.
Talrijke mensen hoorden de Mis van Don Bosco, waarin hij wel 200 commu-
nies uitreikte. Op de middag verschafte Mevrouw Dorotea hem een ontspanning
die hem wat liet uitrusten in haar buitenverblijf, omgeven door een uitge-
strekt park en een tuin die door verschillende zeldzame dieren aantrekkelijk
was gemaakt. Bij het beklimmen van de trap die uitkwam op de appartementen,
ging hij voorbij een grote spiegel op de overloop van de eerste verdieping.
Don Bosco keerde zich tot hen die hem tegemoet kwamen en zei: - "Men dient
ook die andere heren uit te nodigen." - En hij wees naar de personen die in
de spiegel weerkaatst waren.
Men lachte over de kwinkslag en dat gaf hem aanleiding met genoegen het
verhaal te doen van een anekdote enkele jaren voordien voorgevallen in een
klerenzaak te Marseille. Hij had abbé Martin, de pastoor van de parochie,
waarvan het huis van La Navarre afhing, met zich mee gebracht. Het was wer-
kelijk een zeer eenvoudige man. Toen hij zich voor een grote spiegel bevond,
was hij verward en verstrooid geworden en had hij zijn hoed afgenomen voor de
priester die hij meende ontmoet te hebben en die echter zijn eigen figuur
was. Op hetzelfde ogenblik had de vermeende vreemdeling zijn groet beant-
woord. De brave priester begaf zich naar de uitgang en wou beleefd zijn:
"Gaat u voor" - zei hij met een gebaar. De andere herhaalde dezelfde tekens
zonder te spreken. "Maar neen toch" - hernam de pastoor - "ík verzoek u voor
te gaan." Dit tafereeltje duurde enkele minuten, maar Don Bosco had zich zo
geplaatst dat de spiegel zijn persoon niet kon weerkaatsen en hartelijk lach-
te. Toen ze dit plezierige verhaal hoorden, lachten ook deze heren.
Niet ver van de villa was een college voor meisjes uit de aristocratie,
bestuurd door de Zusters van het Heilig Hart. Op hun verzoek bracht hij hun
een bezoek. Heel de communiteit kwam naar beneden om hem bij de portierloge
te ontvangen, terwijl de internen wachtten op het terras voor de studiezaal.
Geestelijken en leken van buiten het huis, waren er in groot aantal samenge-
komen om hem van dichtbij te zien en zijn zegen te ontvangen. Hij kwam met

6.7 Page 57

▲back to top


- XVIII/53 -
trage stap vooruit, ondersteund door de armen van Don Rua en van Viglietti en
in minzaam gesprek met de Overste, Moeder de Bofarull. In de tuin bezorgde de
groep meisjes van de externe leerlingen hem een mooie improvisatie, vermits
ze op het bekende volksmotief van Turijn met veel zwier de lof aan Maria,
Troosteres der Bedrukten, inzetten. Na in het Instituut de voet te hebben
gezet, ging hij een ogenblik zitten om wat uit te rusten.
Onder de aanwezigen bevond zich de moeder van een leerlinge die op de
korte tijd van twee weken twee zonen had verloren. Ze maakte gebruik van dit
ogenblik, wierp zich neer aan de voeten van Don Bosco, verhaalde hem haar
tegenslagen en smeekte hem haar oudste dochter te genezen, die zo verstompt
van geest was dat ze, ofschoon veertien jaar oud, niet tot haar eerste commu-
nie kon worden toegelaten. Don Bosco voelde zich vertederd door de smart van
de ongelukkige vrouw. Hij riep het meisje bij zich, gaf haar een medaille,
strekte zijn rechterhand uit over haar hoofd en sprak luidop de zegeningfor-
mule uit. Hij beloofde de verlangde genade te zullen vragen, indien dit zou
strekken tot meerdere glorie van God. Dan wendde hij zich tot de moeder die
in tranen uitbarstte en zei haar: - "Heb vertrouwen, uw dochter zal haar
communie doen." - Iets anders voegde hij er niet aan toe. De voorzegging kwam
uit. Het meisje kon eindelijk tot de Heilige Tafel naderen en enkele maanden
later riep God haar tot zich.
Onder de algemene ontroering begaf Don Bosco zich terug op weg naar het
terras. Op het punt de drempel te overschrijden hoorde hij de muziek van het
Salesiaans muziekkorps het tafereel opvrolijken. Daarna kwamen twee meisjes
naar voren. Een bood aan Don Bosco in naam van haar gezellinnen een sierlijke
beurs aan met een gift erin, terwijl de andere een toespraak voorlas.(1)
Daarna sprak Don Bosco en beval hun aan veelvuldig de sacramenten te
ontvangen. Tenslotte kwamen ze allen een voor een bij hem om uit zijn handen
de medaille van Maria, Hulp der Christenen te ontvangen.
Onder de leerlingen van de kostschool bevond zich de kleine Mercedes
S., acht jaar oud, een bloem van een meisje, maar kreupel vanaf haar geboor-
te. Haar vader, die enkel dit dochtertje had, zou alles hebben gedaan om aan
deze fysische onvolmaaktheid te verhelpen. Hij hoopte toen op een mirakel en
het meisje had er zich op voorbereid door een noveen van gebeden. Ze werd aan
Don Bosco voorgesteld maar zodra hij hoorde waarover het ging, antwoordde
hij: - "Neen, dit zou niet voor haar welzijn zijn." (2)
In de studiezaal werd hij opgewacht door de Zusters, omstreeks een
tachtigtal. Ze schonken hem een kunstvol versierde monstrans. Ook zij ont-
vingen een medaille en zijn zegen. Een van de aanwezigen, die sinds gerui-
(1) Viglietti vroeg ze en bracht ze naar Turijn, maar wij hebben er enkel de Italiaanse
vertaling van gevonden.
(2) Voor een dergelijk geval cfr. boekdeel XVI, blz 149.

6.8 Page 58

▲back to top


- XVIII/54 -
me tijd ziek was, zonder hoop op genezing, had een bovenmenselijke inspanning
gedaan om de ziekenzaal te verlaten en zich tot bij Don Bosco te sleuren om
door hem gezegend te worden. Ze dacht bij zichzelf: - "Wie weet? Soms zijn de
wanhopigste uren Gods uren." - Don Bosco zei haar, alsof hij in haar geest
las: - "Mijn dochter, u dient het kruis te beminnen, dat Jezus op uw schou-
ders legt." - De zieke begreep, schepte moed en gaf zich volledig over in
Gods handen.
De Overste kon hem niet genoeg bedanken voor zijn gewaardeerd bezoek.
Het jaar voordien had ze viermaal naar Turijn geschreven om van Maria, Hulp
der Christenen speciale genaden te verkrijgen en altijd was ze verhoord ge-
worden. Terwijl hij dan, bij zijn vertrek, door de tuin ging, was men ge-
noodzaakt aan de kostschoolleerlingen toe te laten uit de studiezaal te komen
om zich langs zijn doortocht op te stellen en toen hij zich verwijderd had,
kwamen ze in grote menigte op het terras en op de hogere heuveltjes samen,
vanwaar ze met hun zakdoeken en hun sluiers zwaaiden en "Leve Don Bosco!"
riepen.
Een derde artikel in de Diario de Barcelona had niets dan lof voor Don
Bosco en zijn werken, vooral zijn scholen voor kunsten en ambachten. "Men
merkt duidelijk" - las men er - "de heiligheid op zijn gelaat, als een weer-
glans van zijn christelijke deugden en van zijn zuiver geloof, waardoor bij
zijn werk voor de godsdienst en voor de beschaving tot een gelukkige voltooi-
ing gebracht heeft en met welslagen voortgaat ze te besturen."
DONDERDAG, 15 APRIL.
Naast het al genoemde Comité van de dames die van adel waren, bestond
er een ander van Medewerksters, wiens taak het was geldinzamelingen te houden
voor het Salesiaans werk van Sarrià. Ook voor hen wou Don Bosco een conferen-
tie houden, waarin hij uitlegde waarin de samenwerking met hem bestond.
Een heel andere vergadering werd te zijner eer gehouden in de namiddag-
uren. Te Barcelona bloeide een Katholieke Vereniging, die haar leden uit het
hoge milieu van de burgers haalde. Haar Voorzitter was aan het station op het
ogenblik van de aankomst van Don Bosco. In de namiddag dan van 10 april had
hij bij hem een groep gebracht van de voornaamste leden, die bij Don Bosco
een lange en hartelijke audiëntie hadden. Uiteindelijk besloot men een plech-
tige vergadering te zijner ere samen te roepen. Een persoonlijk uitnodigings-
brief riep al de leden van de sodaliteit samen voor 15 april. In de ochtend
van 14 april woonden de leden de Mis van Don Bosco bij. De voorzitter en de
secretaris dienden de Mis. Nadien keerden ze 's avonds terug naar de toneel-
zaal voor een private samenkomst of godsdienstige conferentie in aanwezigheid
van Don Bosco. Maar de algemene vergadering van 15 april werd met veel meer
pracht en praal gehouden.

6.9 Page 59

▲back to top


- XVIII/55 -
De voorzitter met de bestuursraad begaven zich naar Sarrià om Don Bosco
te gaan halen en hem naar de maatschappelijke zetel te vergezellen. Ze waren
allen in ceremoniekleed en droegen op de borst het kenteken van de vereni-
ging. Drie rijtuigen wachtten voor de deur. In het eerste rijtuig namen
plaats Don Bosco, Don Rua, de Vicaris van het diocees en de jonge geestelijke
Viglietti, in het derde rijtuig de anderen. Tot dan toe waren de leden van de
vereniging samengekomen in een oud lokaal dat te eng geworden was, wegens het
steeds groeiende aantal leden. Daarom had men een nieuw, prachtig lokaal
klaargemaakt, dat men juist op die dag wou inwijden door het bezoek van Don
Bosco. Drie grote zalen waren amper groot genoeg om allen die toegestroomd
waren te bevatten, omdat sommigen van hen met hun dame gekomen waren.
Bij het binnenkomen van Don Bosco stonden allen recht, terwijl het or-
kest een triomfmars inzette. Wanneer hij op een hoge katheder had plaats ge-
nomen, luisterde hij naar het zingen van een mooi Salve_Rezina, uitgevoerd
door een twintigtal jongens onder de leiding van de componist zelf, maestro
Frigola, die ook buiten Spanje reeds vermaardheid had verworven. Dan hield de
Voorzitter, een universiteitsprofessor, een mooie en verheven toespraak. Na
het intermezzo van een sonatine las de secretaris de akte voor, waarin ver-
klaard werd dat de Vereniging, in beraadslaging vergaderd, besloten had Don
Bosco met de kentekens van de Vereniging te decoreren. Dan kwamen twee voor-
name heren vooruit en hingen hem om de hals een grote gouden medaille met de
zinnebeelden van Sint-Joris en van Sint-Jozef. Wanneer op zijn borst het
vlammende kenteken schitterde, werd het nieuwe lid door een geestdriftige
ovatie begroet. Ook hier kwam meer dan ooit de tegenstelling op de voorgrond
tussen de praal die hem omringde en de nederige houding van Don Bosco.
Hij voelde het als zijn plicht aan dat ook hij een woord zou zeggen.
Zijn stem klonk krachtig en zijn woorden zinderden. Ofschoon hij zijn gedach-
ten in het Italiaans uitdrukte, werden ze toch gemakkelijk begrepen. Hij zei
wat hierna volgt:
"
Mijne Heren,
"
"
Ik zou uw mooie moedertaal willen kennen om daarin mijn ge-
" dachten uit te drukken. Ik kan u niet zeggen wat ik op dit ogenblik
" in mijn hart voel. Ik ben uiterst bewogen wanneer ik zie wat deze
" vergadering betekent en vooral wegens de eer die u mij aandoet.
"
Ik beloof u deze medaille te zullen bewaren als een eervol
" en roemrijk kenteken. Door haar zal ik herinnerd worden aan uw edele
" Katholieke Vereniging alsook aan al de katholieken van Barcelona. Te
" Turijn aangekomen zal ik ze met fierheid tonen aan mijn goede zonen,
" waarbij ik ze zal aanbevelen de deugden na te volgen van de katholie-
" ken van Barcelona. Wanneer ik naar Rome ga en de Heilige Vader zal
" zien, zal ik hem zeggen hoe de Vereniging van de

6.10 Page 60

▲back to top


- XVIII/56 -
" Katholieken te Barcelona hem bemint en alles doet ten voordele
" van de gezonde leer.
"
Ik dank ten zeerste de heer Voorzitter voor de uitdruk-
" kingen van onverdiende lof die hij mij in zijn toespraak toege-
" stuurd heeft, vooral wegens de vele vruchten die de Salesiaanse Talle-
" res aan de moderne maatschappij geeft.
"
Ik heb een hoge opvatting van de katholieke geestdrift
" die hier heerst en ik wens de stad Barcelona geluk omdat ze
" steeds een uitmuntend vrome stad was en ik wil geloven dat ze dit in
" de toekomst steeds zal zijn en zich daardoor roemrijke dagen zal ver-
" dienen.
"
Als nijverheidsbevolking heeft ze er meer dan enig an-
" der belang bij de Salesiaanse Talleres te beschermen. Uit deze
" huizen komen jaarlijks vijftigduizend jongens die nuttig zijn voor de
" maatschappij. Ze gaan in de kantoren en de werkhuizen de goede grond-
" beginselen verspreiden. Aldus blijven ze ver van de gevangenissen en
" van de galeien en worden ze levende voorbeelden van heilzame
" beginselen.
"
De jongen die in uw straten opgroeit, zal u eerst een
" aalmoes vragen, dan zal hij ze eisen en tenslotte zal hij ze
" hem doen geven met de revolver in de vuist.
"
Als resultaat van de beschavingszending van de Talleres,
" kan ik verwijzen naar de vruchten van de Salesiaanse Missies
" in Patagonië. Daar wordt de godsdienst van Jezus Christus al
" gekend en in praktijk gesteld door meer dan veertienduizend
" inboorlingen.
"
Ik eindig met aan deze geachte vergadering de smeekbede
" te richten ons te helpen door hun gebeden, opdat de Talleres opgericht
" in het nabije Sarrià en ongetwijfeld bestemd om de toestand
" van de arme en verlaten wezen te verbeteren, door God zouden
" mogen gezegend worden.
Driemaal werd hij door applaus onderbroken, maar veelvuldiger waren de tekens
van een levendige ontroering. Na een geldinzameling ten voordele van het Sa-
lesiaans werk, zegende hij de aanwezigen en dan werd de zitting voor geheven
verklaard. Maar toen begon voor hem de meest drukkende vermoeidheid omdat de
hele vergadering in beweging kwam en stormenderhand van hem bezit nam.
Het ging hier niet om de eerste de beste massa, maar het waren personen
uit de aristocratie die wisten hoe ze zich dienden te gedragen. Toch, wegens
hun groot aantal, vermoeiden ze hem erg, omdat hij iedereen tevreden wou
stellen: de ene liet hij zijn hand kussen, aan de andere gaf hij de opbeuring
van een goed woord of een speciale zegen.
Tot Sarrià werd hij begeleid door hetzelfde gevolg waarmee hij gekomen
was. Hij kon werkelijk niet meer. Toch toonde hij een goed humeur. Aan Vigli-
etti zei hij, dat, terwijl hij met zoveel eer overstelpt werd, hij bij zich-
zelf het beroemde woord overwoog:(1) Quam parva sapientia regitur mundus!
(1) De Zweedse kanselier Oxienstierna zou aan zijn zoon, die, uit schuchterheid het ambt van
eerste volmachtdrager van Zweden op het Congres van Münster (1648) niet wou aanvaarden
gezegd hebben: Videbis, fili mi, quam panva, sapientia regitur mundus.

7 Pages 61-70

▲back to top


7.1 Page 61

▲back to top


- XVIII/57 -
Het verhaal van deze gebeurtenis is bewaard geworden in een sierlijk
werkje dat behalve het verslag van de buitengewone zitting ook de toespraak
van de voorzitter bevat en een vertaling in het Spaans van de korte rede van
Don Bosco.(1) De kranten hielden zich uitvoerig met dit feit bezig.
VRIJDAG, 16 APRIL.
Er werd een jongetje bij Don Bosco gebracht dat in een doek om zijn
hals een arm droeg die zo misvormd was, dat hij hem niet kon opheffen noch
bewegen. Hij had dit gebrek sinds zijn kindsheid. Zijn ouders bevalen hem bij
Don Bosco aan opdat hij hem zou zegenen. Daarop beval hij hem de arm los te
maken, de handpalmen tegen elkaar te slaan en ze samen te brengen al zeggen-
de: "Maria, help mij!" - Het kind gehoorzaamde en dit was het begin van zijn
volledige genezing.
Al voor de derde maal kwam de aalmoezenier van de Zusters van Loreto
terug om Don Bosco te verzoeken de Overste van het klooster te gaan troosten.
Ze was door kanker aangetast en ze verlangde nog enkel hem te zien vooraleer
te sterven. Hij liet dadelijk antwoorden dat hij haar zo spoedig mogelijk een
bezoek zou brengen en als voorbode een medaille van Maria, Hulp der Christe-
nen stuurde.
De kleine Medina, een arme jongen van Barcelona, had een vinger die
door koudvuur aangetast was. De artsen wilden hem afzetten. De jongen werd
aan Don Bosco voorgesteld en gezegend en op dat ogenblik voelde hij niets
nieuws, maar gedurende de nacht droogde de wonde op en zijn vinger genas vol-
ledig. Korte tijd nadien werd hij door Don Branda in het college aanvaard,
waar hij slechts een paar maanden verbleef omdat hij intrad bij de Maristen
en in 1890, toen de Directeur het feit aan Don Lemoyne vertelde, studeerde
hij godgeleerdheid.
ZATERDAG, 17 APRIL.
Een groot feestmaal werd gehouden ter ere van Don Bosco bij Don Narci-
so. Al de disgenoten waren verwanten. Een oom van hem las een sonnet voor
door hem zelf samengesteld. Toen Don Bosco terugkeerde stond een massa mensen
op hem te wachten.
(1) Acta de la Sesión solemne celebrada en 15 de Abril de 1886 por la Asociación de Catoli-
cos de Barcelona para imponer la insignia de la Corporación al ilustre y venerable
presbitero Sr. D. JUAN BOSCO, Fundador de los Talleres Salesianos, Barcelona, Tipografia
Catolica, 1886.
(Akten van de plechtige zitting gehouden op 15 april 1886 door de Vereniging van de
Katholieken van Barcelona, om de kentekens van de corporatie toe te kennen aan de illus-
tere en eerwaarde priester, de heer Don Giovanni Bosco, Stichter van de Salesiaanse
Werkhuizen, Barcelona, Katholieke Drukkerij, 1886).

7.2 Page 62

▲back to top


- XVIII/58 -
ZONDAG, 18 APRIL.
Duizenden personen vulden de straat, de speelplaats, de wachtzaal en de
aanpalende kamers. Het was noodzakelijk aan de kerkdeur een bordje te hangen
waarop de uren aangeduid stonden waarop Don Bosco nog enkel de zegen zou
schenken. "Don Bosco is vermoeid en zijn gezondheid is niet al te best",
schreef Viglietti in zijn dagboek.
MAANDAG, 19 APRIL.
Don Bosco dacht aan het huis van S. Benigno, de kweektuin van de Con-
gregatie en liet schrijven dat hij voor deze jonge geestelijken bad en en dat
hij hoopte ze spoedig terug te zullen zien. Audiënties van 's ochtends tot 's
avonds. Hij telegrafeerde aan Rossi hem onmiddellijk een grote hoeveelheid
medailles te willen sturen.
DINSDAG, 20 APRIL.
"Don Bosco is buiten adem en krachten" - noteert de schrijver van het
dagboek, alleen maar door zijn zegen te geven en te zeggen: Dios os bendiga."
Voortaan was hij genoodzaakt een massa mensen tegelijk te zegenen. Iedere
ochtend, na zijn Mis, zegende hij hen die de kerk vulden. Gingen deze buiten,
dan kwamen er even zovele anderen met hetzelfde doel binnen. Daarna bereikte
hij met moeite zijn kamer en begon dadelijk aan zijn audiënties. Het spoor-
wegbeheer was genoodzaakt de treinen naar Barcelona en terug te verdubbelen.
De bisschop van Vich, Mgr. Morgadez y Gili, kwam opzettelijk om Don
Bosco te zien. Hij werd onthaald op de tonen van de Spaanse koningsmars en
bleef dan dineren met twee kanunniken die hem vergezelden. Verscheidene
illustere families van Barcelona, onder wie, die van de Gouverneur, volgden
elkaar op. Ook de bisschop van het diocees, Mgr. Català y Albosa, kwam op
bezoek. Gelet op de geestesgesteldheid van die tijd, werd dat van zijn kant
een daad van grote inschikkelijkheid geacht vermits hij de eerste was om Don
Bosco te bezoeken. Don Bosco had hem nog geen bezoek gebracht omdat hij wist
dat hij buiten zijn residentie verbleef. Monseigneur betoonde hem een echte
genegenheid en bleef meer dan een uur met hem in gesprek. In zijn aanwezig-
heid werd de brief voorgelezen die de secretaris van minister Silvela ge-
bracht had over de zaak van het instituut van Madrid, zoals wij in het vorige
boekdeel verhaald hebben.(1) Nu zovele personaliteiten zich haastten Don
Bosco te gaan vereren werd de eerbied van het volk tegenover hem hierdoor nog
vergroot.
Bij onze beschrijving van zijn reis naar Parijs hadden we de gelegen-
heid melding te maken van Mevrouw de Cessac, een vurige bewonderaarster en
(1) Vol XVII, 21ste hoofdstuk, blz. 463 en vlg.

7.3 Page 63

▲back to top


- XVIII/59 -
een edelmoedige weldoenster van Don Bosco. Welnu, op 20 april ontving hij een
telegram met volgende tekst: Viscomtesse de Cessac, très malade. Viscomte de
Cessac. Dit bericht bedroefde hem en hij liet Don Rua antwoorden, dat hij
voor haar zou bidden. Vooraleer echter de brief vertrokken was, meldde een
tweede telegram: "Hier instantanément dans la soirée, j'ai été guéríe, je
mange et je bois; merci pour vos prières. Viscomtesse de Cessac. In een ver-
trouwelijke brief van 30 april beschreef dan haar man aan Don Rua de ziekte
van zijn echtgenote en de manier waarop ze genezen was, op het ogenblik, naar
het bleek, dat Don Bosco voor de zieke gebeden had. Haar beterschap duurde
echter niet lang. Het schriftje, waarin Don Bosco in 1884 de brieven schreef
die dienden gekopieerd en gestuurd te worden aan de voornaamste weldoeners
na zijn dood, bevatte er ook een voor Mevrouw de Cessac, maar Don Bosco zelf
voegde er twee jaar later volgende nota aan toe, voorafgegaan van een kruis-
je: "Requiescat in pace - 1886." De dame stierf inderdaad in de herfst van
dat jaar.
WOENSDAG, 21 APRIL.
Don Bosco was opgestaan om de Mis te gaan opdragen in het huis van Mar-
kiezin de Comillas, toen, bij het afdalen van de trap, een meisje door de
duivel bezeten, die zodra ze hem zag, tegemoet kwam, zich op de grond wierp
en bijna bewusteloos bleef liggen. Het schuim liep uit haar mond, terwijl ze
te keer ging en zich kronkelde als een slang. Hij zei haar dat ze Maria zou
aanroepen, maar zij huilde: - "Neen, neen !" – En dan antwoordde de boze
geest door haar mond: - "Neen, neen, ik wil niet uit haar weggaan, ik wil
niet vertrekken." - Omdat de naam van de ongelukkige Maria was, riep Don
Bosco haar: - "Maria, neem deze medaille."- Maar ze liet niet blijken dat ze
het begrepen had. Eindelijk gaf Don Bosco haar zijn zegen. Toen stond het
meisje op, nam de medaille die Don Bosco haar aanbood, kuste ze, ging de kerk
binnen en hoorde de Mis. Ze scheen genezen te zijn. Ze nam, inderdaad, rustig
haar ontbijt en dit in aanwezigheid van talrijke personen.- Zij die haar ver-
gezelden zeiden dat ze haar in lange tijd niet zo kalm gezien hadden en waren
er over verbaasd. Ze ging toen getroost terug naar huis.
Buiten stonden twee uiterst sierlijke rijtuigen klaar om Don Bosco naar
de Markiezin te brengen, die hem vereerde alsof hij een kardinaal was. Hier
geven we het woord aan Viglietti, die schrijft: "We kwamen toe aan de heren-
woning van de Markiezin, die in der waarheid een koninklijk paleis mag ge-
noemd worden. Er zijn daar grote rijkdommen, vooral in kunstwerken en onmete-
lijke salons. Telkens een Prins of Koning naar Barcelona komt, neemt hij zijn
intrek bij de Markiezin. Al de gewijde voorwerpen voor de dienst aan haar
privé-altaar waren prachtig. Het missaal was helemaal gevoerd met gedreven
goud en zilver en ingelegd met waardevolle parels. De kelk en de ciborie wa-
ren in massief goud, versierd met diamanten, smaragden en topazen."
Gedurende de goddelijke dienst werd er gezongen met begeleiding van

7.4 Page 64

▲back to top


- XVIII/60 -
harmonium en piano, maar het was allemaal Italiaanse muziek. De Mis werd bij-
gewoond door ongeveer tweehonderd personen, allen verwanten en vrienden van
de Markiezin. Don Bosco was dan genoodzaakt met iedereen kennis te maken. Hij
ontving ze afzonderlijk of met kleine groepjes tot elf uur. Van daar ging hij
een bezoek brengen aan de bisschop, die hem met levendige vervoering ont-
ving. Don Bosco dacht er aan evenals te Marseille, ook te Barcelona een novi-
ciaat of liever een nationaal college voor missionarissen te stichten. Hij
sprak er over met Monseigneur, die hem bescherming en hulp beloofde. Hij zei
dat hij het met hem eens was te Sarrià een gymnasium op te richten, waar
priesterroepingen zouden gekweekt worden. Het scheen alsof hij hem niet meer
wou laten vertrekken. Hij vergezelde hem, iets wat tot dan toe ongehoord was,
tot aan de grote trap. Don Bosco ging dineren bij de markiezin de Moragas, de
schoonmoeder van de heer Jobert.
Daar vertrokken, ging hij naar het klooster van de Zusters van Loreto
om de Overste op te beuren, zoals hij dat beloofd had. Ze was nu op het einde
van haar leven en was aangetast door een kwaadaardige verzwering. Hij zei
haar woorden van grote vertroosting en zegende haar. Daarna werd hem door de
hele communiteit en door de aalmoezenier een kloosterzuster voorgesteld die
er sinds lang toe veroordeeld was met gekruiste benen te blijven zitten, zon-
der ook maar een stap te kunnen verzetten noch zich te bewegen. Daags voor-
dien had men haar verwittigd dat Don Bosco voorbij de deur van het klooster
zou komen. Deze deur kwam uit op de straat die van Barcelona naar Sarrià
loopt en daarom had ze zich naar buiten laten brengen om door hem gezegend te
worden. Bij zijn zegen die aldus in het voorbijgaan was gegeven, had ze ge-
voeld dat ze genezen was, zodat ze opstond en alleen kon lopen tot grote ver-
wondering van al haar medezusters. Ook toen, in de aanwezigheid van Don Bos-
co, begon ze te rennen en te springen tot stomme verbazing van allen, die
sinds lang eraan gewend waren haar onbeweeglijk te zien. Zuster Candida, want
dat is de naam van de begunstigde, leeft nog steeds (1935) in een dorpje in
de buurt van San Sebastian, maar nu is ze wegens haar hoge leeftijd aan haar
bed gekluisterd.
Teruggekeerd naar het college, troffen ze er de straat en de speel-
plaats vol mensen en rijtuigen aan. Binnen stonden 250 heren van het Genoot-
schap van Sint-Vincentius de Paoli te wachten. Don Bosco bood zich dadelijk
bij hen aan en groette ze genegen terwijl hij zich verheugde over hun geloof
en vroomheid. Hij sprak over het Salesiaans werk en over hun werk en wees er-
op hoe beide werken goed met elkaar overeenstemden. Dadelijk werd er een
geldinzameling gedaan, zoals men dit placht te doen en nog pleegt te doen op
de afzonderlijke vergaderingen van de leden die de verschillende conferenties
vormen. Eindelijk gaf Don Bosco zijn zegen en nadat hij aan iedereen de me-
daille van Maria, Hulp der Christenen had geschonken, trok hij zich terug op
zijn kamers om zoveel mogelijk hen te ontvangen die met ongeduld wachtten om
hem te spreken. "Ieder dag" schrijft Viglietti - "ontvangt men talrijke gena-
den bij de zegen van Maria, Hulp der Christenen, die door Don Bosco gegeven

7.5 Page 65

▲back to top


- XVIII/61 -
wordt en iedere dag horen we verslagen over de weldoende uitwerksels hiervan.
Maar voortaan is het onmogelijk geworden ze nog allemaal te noteren."
WITTE DONDERDAG, 22 APRIL.
In Spanje waren de drie laatste dagen van de Goede Week helemaal gewijd
aan vrome werken, vooral aan de herdenking van de mysteries van het Lijden en
de Dood van Onze Heer Jezus Christus. Iedere andere bezigheid werd geschorst.
Er waren geen bezoeken meer, tenzij wanneer het dringend noodzakelijk was. Op
spoor- en tramwegen waren de reizen tot een minimum beperkt. Handelszaken en
kantoren waren gesloten. De kerken waren druk bezet. Het waren dus drie stil-
le dagen voor de vermoeide Don Bosco, die wat rust kon genieten en zich on-
derhouden met zijn zonen van Sarrià.
Op iedere regel zijn er echter uitzonderingen. Inderdaad, ondanks het
schorsen van de bezoeken, ontving hij de heer Mas, met zijn vrouw en zoon.
Deze heer was de directeur van een befaamde katoenfabriek, de voornaamste van
Barcelona, op de plaats waar thans de zetel is van de Nijverheidsuniversi-
teit. Als een man die zeer geëerd was en een ijverig katholiek, wou hij van
Don Bosco een speciale zegen ontvangen voor hem en voor de zijnen. Het ging
niet zonder moeite maar ze bleven meer dan een uur in zijn kamer en bij het
afscheid nemen hield Don Bosco de heer Mas gedurende een paar seconden stevig
in zijn armen gekneld en fluisterde in zijn oor enkele woorden die hij nooit
volledig aan iemand heeft bekend gemaakt. Eerst twee jaar nadien, op het punt
te sterven, liet hij zijn echtgenote roepen en zei haar dat ook zij zich op
de dood diende voor te bereiden, omdat over korte tijd zij beiden, zoals Don
Bosco hem gezegd had, zich in de eeuwigheid zouden bevinden. De echtgenote
stierf, inderdaad, een maand later.
De overledene had aan zijn zoon José een groot kruisbeeld nagelaten,
hem door Don Bosco geschonken. Deze zoon, die thans (1935) 73 jaar oud is,
werd in 1934 getroffen door een zware longontsteking, zodat de artsen wan-
hoopten hem nog te kunnen redden. Dan hing hij dit kruisbeeld om de hals en
was op enkele dagen, tot grote verrassing van de artsen, volledig genezen.
In de namiddag van Witte Donderdag gingen Don Rua en de jonge geeste-
lijke Viglietti, begeleid door de heer Narciso naar de stad voor het bezoek
aan de zeven kerken. Ter documentatie van de traditionele Spaanse vroomheid
die toen nog zeer levendig was, schrijven wij hier een bladzijde over van de
briefwisseling tussen Viglietti en Don Lemoyne: "Wan neer wij terugkeerden
naar Sarrià" - schreef hij, "hadden wij wel duizend zaken te vertellen aan
Don Bosco omdat wij werkelijk niet konden geloven dat er in Spanje zoveel
godsdienstzin was. We hadden gezien hoe de soldaten in parade-uniform, op
rijen door hun officieren aangevoerd een bezoek brachten aan de graven. De
vlaggen op de stads- en op de regeringsgebouwen waren met een rouwfloers be-
dekt. Er was geen enkel rijtuig op de straat te zien, men hoorde niet zingen
en geen muziek spelen. Toch waren de straten vol mensen die met stichtende

7.6 Page 66

▲back to top


- XVIII/62 -
vroomheid en een rozenkrans of een devotieboek in handen zich naar de kerken
begaven. Gedurende deze drie dagen ziet men in Barcelona geen rijtuigen, de
treinen staan stil in de stations. Vandaag werd er zelfs in de posterijen
niet gewerkt en alle fabrieken en winkels zijn gesloten. Eerst op Paaszater-
dag, 's middags, wordt deze godsdienstige, zwijgzame betovering gebroken. De
Spaanse soldaat is verplicht iedere zondag de Heilige Mis te horen."
Weer verscheen de vrouw die van de duivel bezeten was en al op 21 april
gekomen was. Ze raasde als een duivelin maar nadat ze zijn zegen had ontvan-
gen, kwam ze weer tot zichzelf, drukte het beeld van de Madonna op haar hart
en kuste het herhaalde malen terwijl ze Don Bosco bedankte.
GOEDE VRIJDAG, 23 APRIL.
Don Bosco bracht de dag door in de intimiteit met zijn zonen. 's Och-
tends bleven de jongens buiten het huis, maar in de namiddag hielden ze Don
Bosco geruime tijd gezelschap. Hij schertste met hen en ging met hen wandelen
op de speelplaats. Dan begaf hij zich naar de twee belendende tuinen, die hij
in alle richtingen doorkruiste. Nadien bracht hij een bezoek aan het college,
steeds in gezelschap van de leerlingen. Aldus nam hij over alles inlichtingen
en maakte hij verscheidene voorstellen tot bouwen. Onder meer stelde hij de
aankoop van het aanpalende terrein voor.
PAASZATERDAG, 24 APRIL.
Don Bosco droeg de Mis op in de huiskapel van de heer Narciso. Daar
hoorde hij de kanonschoten die het Faas-Alleluia aankondigden. Het was tevens
het sein voor een nieuwe toeloop van mensen. Bij zijn terugkeer stonden al
enkele honderden personen te wachten en het werd half twee vooraleer hij op-
hield met ze te ontvangen. Nadien kwam een comité van heren, die zich bezig-
hielden met de voorbereidingen voor een Salesiaanse conferentie. Hij sprak
geruime tijd met hen over zijn Werk en over de manier het te ondersteunen.
Ook de leden van het damescomité wachtten in een aparte zaal en wensten hem
terug te zien. Don Bosco ging er naartoe en spoorde ze aan te volharden in
hun liefdadige werkzaamheid. Intussen had een zeer grote menigte de binnen-
plaats en heel de omgeving van het college ingenomen. Ettelijke duizenden
stonden daar opeengepakt. De rust die hij de vorige dagen had kunnen genieten
maakte het hem mogelijk de audiënties tot op een laat uur voort te zetten.
PASEN, 25 APRIL.
Een intiem feestje verhoogde de blijdschap bij de Paasmis van Don Bos-
co: een kleindochtertje van de heer Narciso, een meisje van de heer Emanuel
Pascual deed haar eerste communie. Deze plichtbewuste en vurige christen
hield veel van de Salesianen voor wie hij graag zijn grote invloed en ook
zijn liefdadigheid edelmoedig gebruikte. Hij was tevreden dat Don Bosco aan

7.7 Page 67

▲back to top


- XVIII/63 -
zijn dochtertje de communie uitgereikt had en daarom wou hij dat al de
jongens van het huis opgeruimd zouden zijn en trakteerde hij ze op ver-
snaperingen.
Onder de genodigden bevond zich de heer Montobbio, die met Don
Bosco op reis was geweest. Na de Mis nam ook hij aan de lichte maaltijd
deel. Don Bosco zat op de ereplaats. Op een zeker ogenblik haalde hij een
neusdoek uit zijn zak. De heer Montobbio maakte gebruik van de vertrouwe-
lijke omgang die hij met Don Bosco had en verzocht hem die neusdoek als
geschenk aan hem te geven. Hij antwoordde: - "Jawel, maar op voorwaarde
dat u mij een stuk papier zoudt geven." - Deze begreep welk papier hij
bedoelde, maar omdat hij het bedrag dat hij meende te geven niet bij zich
had, beloofde hij hem dat hij op een andere dag met het papier zou terug-
komen. Intussen zou Don Bosco hem zijn neusdoek overlaten. Deze stelde
hem tevreden. De neusdoek wordt thans godvruchtig als een aandenken be-
waard.
Ook in zijn dromen zag Don Bosco het Oratorio terug. In de nacht
van 25 april was hij zo tegenwoordig bij een conferentie die Don Lemoyne
hield voor de leerlingen van de vierde en van de vijfde klas. Hij had ge-
noteerd dat er velen ontbraken. Daarna was hij in de kerk van Maria, Hulp
der Christenen, gedurende de Mis van de communiteit en had hij bemerkt
dat er een aanzienlijke vermindering was van het aantal communies. Daarna
had hij het "rendiconto" gehoord van deze jongens en moest hij de afwe-
zigheid van niet weinigen betreuren. Hij gaf het bevel deze zaken naar
Turijn te schrijven en te laten weten, dat hij, bij zijn terugkeer, aan
iedereen zou bekend maken welke rol hij in de droom vervuld had.
MAANDAG, 26 APRIL.
In de Mis deelde Don Bosco een groot aantal communies uit, totdat
hij van vermoeidheid niet meer kon en de ciborie aan een andere priester
overhandigde. Deze was genoodzaakt de communiebank te verlaten en in de
kerk onder de menigte te gaan, omdat zij die te communie gingen zich on-
mogelijk een doortocht konden banen. Na de Mis werd het een echte over-
rompeling. Het zal voldoende zijn te zeggen dat hij op een uur tijd zeven
grote pakken medailles uitdeelde en aan iedereen maar één medaille gaf.
Wat was het een kritisch ogenblik toen hij naar zijn kamer wou
klimmen! Een echte mensenzee sloot hem de doorgang af. De mensen van het
huis bekeken elkaar verstomd omdat ze niet wisten op welke manier ze hem
ter hulp konden komen. Toch scheen hij de rust in persoon te zijn. Het
enige hulpmiddel scheen er in te bestaan de grendel voor de deur te
schuiven opdat er geen mensen meer zouden bijkomen. Daarna werkten er
vele personen met handen en voeten om hem een doortocht te banen. Het was
een duwen en wringen van tien tot elf uur. Nadat Don Bosco zich in zijn
kamer opgesloten had, werden veertig tot vijftig personen tegelijk bin-
nengeleid. Hij gaf aan allen tegelijk zijn zegen, schonk aan iedereen een
medaille en dan vertrok de groep weer om plaats te maken voor een even

7.8 Page 68

▲back to top


- XVIII/64 -
talrijke groep. Twaalf maal werd dit manoeuvre herhaald, om al de mensen
die in het college opeengepakt stonden te laten komen. Daar buiten ech-
ter rumoerde een nog veel grotere menigte, waarvan de toegang dan later
geregeld werd met hele vloedgolven, tot het avond werd. In de kapel hield
Don Rua zijn eerste preek voor de jongens in het Spaans.
DINSDAG, 27 APRIL.
Een sterke verkoudheid onderbrak plots de betrekkelijk goede toe-
stand van Don Bosco, maar dit ongemak belette hem niet de seminaristen
van Barcelona te ontvangen. Andere merkwaardige dingen hebben wij voor
die dag niet aan te stippen, tenzij dat hij zijn handtekening plaatste
onder een omzendbrief waarin Medewerkers en vrienden op een conferentie
werden uitgenodigd voor 30 april in de parochiekerk van Belén.
WOENSDAG, 28 APRIL.
Overal waarheen Don Bosco zich begaf, ontbraken hem nooit gelegen-
heden als trooster van de bedroefden op te treden. De heer Ramon de Pon-
sich, een eerbiedwaardige grijsaard, rijk en zonder kinderen,had in het
begin van de maand zijn levensgezellin verloren, zodat hij steeds maar
weende. Hij weigerde te eten en te slapen, zodat men vreesde dat hij aan
zijn droefheid zou ten onder gaan. Hij zelf en zijn verwanten hoopten dat
een bezoek van Don Bosco hem opnieuw de vrede zou geschonken hebben. Om
half acht 's ochtends begaf Don Bosco zich naar zijn prachtige herenwo-
ning die zich niet ver van het college van Sarrià bevond. Daar aangekomen
hoorde hij de biecht van de brave heer, droeg voor hem de Mis op en gaf
hem de heilige communie. Daarna bleef hij met hem praten gedurende onge-
veer drie uren en dineerde met zijn verwanten. In de loop van die dag
weende hij niet meer en nadien was zijn droefheid kalm en vol berusting.
Nadien schreef hem Don Bosco vanuit S. Benigno op 31 augustus, maakte hem
zijn gelukwensen over voor zijn naamdag en herinnerde hem aan zijn voor-
nemen de missionarissen van Patagonië te begunstigen.
Zijn eigenhandig geschreven brief is thans uiterst versleten en schier
onleesbaar geworden, omdat hij op vele zieken als relikwie gebruikt werd.
We dienen hier eveneens een ontmoeting die wat sui generis is te
verhalen. Enkele dagen voordien was bij Don Bosco een priester geweest
om hem strikt vertrouwelijk mee te delen dat volgende nacht de pastoor
van S. Maria del Pino wellicht zou sterven. Hij had het viaticum al ont-
vangen en hij bevond zich in extremis. Zijn parochie was rijker dan al de
andere parochies en was zelfs de beste wat dit aspect betrof. Hij vroeg
aan Don Bosco een speciale zegen opdat hij tot pastoor zou benoemd wor-
den. Don Bosco antwoordde hem: - "En toch heeft deze pastoor personen
naar mij toegestuurd om mij te zeggen dat, wanneer ik hem een bezoek zou
brengen, hij zou genezen. Ik verneem dat hij een uitstekende priester is,
een van die priesters, die de Kerk op dit ogenblik hoogst nodig heeft.Ik
zal voor hem bidden en slechts enkele ogenblikken geleden heb ik hem een
medaille van Maria, Hulp der Christenen gestuurd. Laat het ons dan zo

7.9 Page 69

▲back to top


- XVIII/65 -
doen: u zult uwe gebeden bij de mijne voegen opdat God van u en van die
pastoor het beste zou maken voor zijn glorie."
Vele priesters en pastoors hadden hun kandidatuur gesteld voor
deze parochie, maar ze werden allen in hun verwachtingen bedrogen, want
op 28 april vernam men, dat de medaille pas de zweer aangeraakt had of
dat de zieke, die al door de artsen opgegeven was en van wie de ogenblik-
ken geteld waren, geen gevaar meer liep en een gevoelige beterschap
kende.
Uit opzoekingen in het parochiearchief van de kerk van Santa Maria
del Pino is gebleken dat de naam van deze pastoor was: Francesco di Paola
Esteve Nadal. Welnu, in de kranten van april 1886 kan men lezen dat de
pastoor van S. Maria del Pino, Don Francesco Esteve de heilige Teerspijs
ontvangen had en in de overlijdensregisters van diezelfde parochie vindt
men zijn naam op 11 april 1889. Na zijn wonderbaarlijke genezing leefde
hij dus nog drie jaar.
's Avonds had er een mooie verrassing plaats. In de kamer van Don
Bosco kwamen veertig personen, die allen samen zijn zegen hadden ontvan-
gen aan hem voorbij om de medaille te ontvangen, toen een luide algemene
kreet weerklonk. Een vrouw die terug binnengekomen was lachtte als een
waanzinnige en zei: - "Deze personen zullen mijn geval verhalen want ik
kan van ontroering niet spreken." - Ze wees twee vrouwen aan die haar van
Barcelona naar Sarrià vervoerd hadden, opdat Don Bosco haar zijn zegen
zou schenken. Ze was in haar huis van de trap gestort en had haar voet
gebroken. De artsen wanhoopten haar te kunnen genezen. Maar toen Don
Bosco haar gezegend had en hij naar boven naar zijn kamer ging, was ze
enkele minuten nadien op haar voeten gaan staan, zonder iemands steun
nodig te hebben. Toen de eerste verstomming voorbij was, werd ze bijna
gek van vreugde, ze maakte grote gebaren en schreeuwde luid en zij die
haar zo-even nog beklaagd hadden wisten nu van verbazing niets te zeg-
gen dan o! en ha! Don Viglietti ging vliegensvlug Don Rua en de anderen
roepen, opdat ze getuigen van het feit zouden zijn. Haar naam was Rosa
Tarragona y Doret, dochter van José en Serafine de Pons de Orboyd, af-
komstig deze laatste van Urgel. Ze ging te voet naar huis en keerde daags
nadien terug om de Mis van Don Bosco te horen. Ze voelde zich zeer goed
alsof ze nooit voordien enige kwaal gekend had.
DONDERDAG, 29 APRIL.
Samen met Don Rua en Viglietti begaf zich Don Bosco bij de Presi-
dent van de Bank van Barcelona, de heer Oscar Pascual. Terwijl hij zich
daar in huis bevond, werd een dame binnengeleid om zijn zegen te ontvan-
gen. Sinds lang waren haar benen zo verstijfd dat de arme vrouw geen stap
meer kon doen. Don Bosco wees haar een gebed aan dat ze tot op het einde
van de maand januari zou bidden. Ze gehoorzaamde en bij het begin van het
nieuwe jaar begon ze uit te gaan en te lopen. Zo schreef aan Don Vigliet-

7.10 Page 70

▲back to top


- XVIII/66 -
ti op 1 januari 1887 Dame Consuelo Pascual de Marti.(1)
Bij zijn terugkeer zei hij: - "Indien ik niet enkel de harten maar
ook de beurzen zou willen open stellen en geld hebben zoveel ik maar wil,
dan zou ik enkel volgende ware woorden dienen uit te speken: Indien u ge-
naden verlangt vanwege Maria, Hulp der Christenen, geef dan een aalmoes
en u zult zeker verkrijgen en wie meer geeft, zal meer verkrijgen. Maar
ik zeg dit niet duidelijk om niet af te schrikken en om de staatsoverhe-
den en eveneens de geestelijke overheden niet te ontstemmen."
De omgeving van het college leek op een groot foorplein. "Ze ko-
men te Sarrià toe" - schreef Viglietti aan Don Lemoyne - "ze gaan naar
het college en omdat ze daar in huis geen plaats vinden, gaan ze langs
de straat neerzitten en nemen daar hun maaltijden. Dagen lang wachten ze
om Don Bosco te kunnen zien. En ik zeg wel hem te "zien" want eens dat ze
met vijftig of zestig tegelijk in de kamer van Don Bosco zijn gebracht om
daar zijn zegen te ontvangen, en dan een medaille, willen ze niet meer
weggaan. Ik wil ze buiten brengen, ik roep om ze te doen begrijpen dat ze
zouden weggaan en plaats maken voor anderen. - "Maar wat doen jullie
hier?" vraag ik hun. "We willen maar kijken" - antwoordden ze mij. - "Hij
is een Heilige! Hij is een heilige!" Ze bekijken hem, wenen en alleen
maar door zijn kleren te kussen of zijn zegen te ontvangen, verkrijgen ze
vele genaden van genezing. Alles kan ik hier niet meer bijhouden."
Op 28 april was daar een vrouw die aan kanker leed. De artsen raad-
den haar aan een heelkundige bewerking te wagen. Na de zegen van Don
Bosco te hebben ontvangen werd ze daags nadien opnieuw onderzocht en bui-
ten gevaar verklaard, daar de zweer zich geheeld had met achterlating van
littekens. Feiten in die trant verspreidden zich met de snelheid van de
bliksem. "De kranten schrijven er over in hun kolommen" ging Viglietti
verder - "de Bisschop spreekt er over met hen die hem een bezoek brach-
ten, de clerus met de gelovigen, de families met hun verwanten. De be-
ambten, de soldaten, de arbeiders spreken er over. Waarover er ook ge-
praat wordt, op het einde komt het gesprek toch hier op neer." Velen fo-
tografeerden Don Bosco gezeten op zijn kamer of terwijl hij, door anderen
ondersteund van de trap komt of aan het altaar terwijl hij de communie
uitreikt. Men dient er dan ook niet verwonderd over te zijn dat de Bis-
schop, die niet zo gemakkelijk voor iets begeesterd wordt, voor het Werk
van Don Bosco een bewondering toont die ons doet verstommen. Op een con-
ferentie aan zijn clerus verklaarde hij helemaal voor Don Bosco gewonnen
te zijn.
Deze zielsgesteldheid was de beste voorbereiding die men wensen kon
voor de conferentie, die de heren van het Comité aan het voorbereiden
waren. Verdeeld over verscheidene subcomités brachten ze een bezoek aan
(1) In de brief werd gezegd: "Mas de pronto diga eso a D. Bosco, esa senôra hacia
muchisimos afios que no podia dar un paso y ahorn sale ya de casa." (Zeg vlug aan D.
Bosco dat deze dame sinds vele jaren geen stap meer kon verzetten en dat ze nu al
buiten huis komt).

8 Pages 71-80

▲back to top


8.1 Page 71

▲back to top


- XVIII/67 -
aan de families afzonderlijk, zamelden giften in, schreven de namen van
de nieuwe Medewerkers in en nodigden allen uit op de vergadering. De heer
Manuel Pascual had hun een ordewoord gegeven, waarmee ze elkaar wederke-
rig groetten wanneer ze elkaar onderweg ontmoetten. De ene zei: A Solis
ortu usque ad occasum, waarop de andere antwoordde: Salesiani sumus.
VRIJDAG, 30 APRIL.
Veertien dagen van dergelijke voorbereiding hadden hun uitwerk-
sel. Het werd tevens een schitterende geloofsbetuiging bij het begin van
de Mariamaand.
Ofschoon de conferentie vastgesteld was voor vier uur in de namid-
dag was de Pastoor van Belén genoodzaakt de deuren te openen om 1 uur,
indien hij niet wou dat ze zouden ingebeukt worden en om halfdrie moest
hij sluiten om ongelukken te vermijden. Duizenden personen gingen nutte-
loos te keer op het plein en in de aanpalende straten. In de kerk, die
vrij ruim was en waarin wel een dertigtal grote tribunes waren opgesteld,
zaten de mensen als haringen in een ton.
Don Bosco die in de woning van Mevrouw Dorotea gedineerd had, kwam
in haar rijtuig toe. Omdat het hem onmogelijk was langs de beuk binnen te
gaan, werd voor hem een toegang gemaakt langs de kant van de sacristie.
Hij ging plaats nemen in het priesterkoor langs de kant van het Evange-
lie, rechts van de Bisschop, die aan zijn linkerkant Don Candido, de abt
van het Trappistenklooster van Sainte Marie du Désert te Toulouse,(1)
had, en rondom zaten de waardigheidsbekleders van de diocesane clerus. In
cornu epistolae hadden burgerlijke en militaire overheden met verscheide-
ne directeurs van verenigingen en van kranten plaats genomen. De heren-
en damescomités hadden in de kerk afzonderlijke plaatsen ingenomen. De
eerstgenoemden droegen hun eretekens op de borst. De stadswacht te paard
kon aan de aanloop van buiten niet weerstaan, een golf van mensen brak
een versperring door maar nadien stond men voor een deur die weerstond
alsof ze van brons was.
De ceremonie verliep more solito, de voorafgaande lezing van een
hoofdstuk uit het leven van de H. Franciscus van Sales inbegrepen. De
conférencier, Dr. José Julià, ontving de zegen van de bisschop en vroeg
hem:
- "Op welke gedachte dien ik meest de nadruk te leggen?"
Het antwoord van de bisschop was: - "Spreek over het grote Werk van
deze Man Gods en doe zijn zending goed begrijpen."
- "Wat dunkt u hiervan, Don Bosco?" - vroeg hij hem dan.
(1) Hij had zich. naar Spanje begeven voor een canonieke visitatie aan het dochterhuis
dat ze daar hadden. Als secretaris vergezelde hem Don André Malet toen een pas ge-
wijde priester en thans abt van Sainte Marie du Désert.

8.2 Page 72

▲back to top


- XVIII/68 -
- "Ik kan enkel Deo gratias! uitroepen" - antwoordde deze.
De redenaar stelde in Don Bosco de man voor door de Voorzienigheid
naar de Kerk gezonden voor de bijzondere behoeften van die tijd. Hij
maakte de lof van het instituut van de Talleres Salesianos en liet goed
uitschijnen welk goed de Talleres van Sarrià verrichtten. Daarna zong men
Carità van Rossini en dan wou Don Bosco zijn stem laten horen.
Hij begaf zich naar de balustrade, zei dat hij zou gewild hebben
de stem te hebben van de wervelwinden waarover in de Heilige Schrift ge-
sproken wordt, om de mensen van Barcelona te bedanken voor hun betuigin-
gen van geloof, godsdienstzin, liefdadigheid en sympathie. Hij kondigde
aan dat hij de ochtend nadien de Mis zou opdragen voor alle aanwezigen en
deelde mee dat hij die dag per telegram uit Rome een speciale zegen had
ontvangen van de Heilige Vader voor al de weldoeners van zijn Werk en
voor al de mensen op de conferentie aanwezig. Op het laatste daalde de
bisschop van zijn katheder, ging naast Don Bosco plaats nemen en herhaal-
de met krachtige stem in het Spaans wat Don Bosco in zijn eigen taal ge-
zegd had.
Mevrouw Dorotea, de voorzitster van het damescomité, en Mevrouw
Antonita de Oscar Pascual, de penningmeesteres, stonden aan een tafel om
de aalmoezen in te zamelen, die de jongens van de Katholieke Vereniging
en de Medewerksters met een bewonderenswaardige orde hadden bijeenge-
bracht op de verschillende plaatsen van de kerk, die men hun aangeduid
had.
Toen alles gedaan was werd de deur weer geopend. Hier volgt de
beschrijving van Viglietti! "In plaats van naar buiten te gaan, wierp de
menigte zich als gek naar Don Bosco toe. Iedereen wou hem zien, hem aan-
raken, een blik van hem opvangen, een woord van hem horen.
Er waren er zelfs die om hem aan te raken, zich op de grond wier-
pen en hun arm uitstaken op gevaar af te worden vertrapt, maar met de
hulp van krachtige armen kon men Don Bosco onttrekken aan de bijna onbe-
scheiden vroomheid van de aanwezigen, want anders zou er met hem wie weet
wat gebeurd zijn. Hij steeg in een rijtuig en, om aan de wensen van het
volk te voldoen, reed dit voor de kerk, waar een ontzaglijke menigte met
ontbloot hoofd op hem aan het wachten was. En zeggen dat het stortre-
gende."
ZATERDAG, 1 MEI.
De toeloop van volk naar de Mis van Don Bosco in de kerk van Be-
lén was niet minder groot dan die naar de conferentie. In het portaal
verkochten Mevrouw Dorotea en andere dames boeken en devotievoorwerpen
(1) De Diario de Barcelona van 1 mei bracht verslag uit over de ceremonie en sprak dan
over de goede gevolgen teweeggebracht door de aanwezigheid van Don Bosco te Sarrià.

8.3 Page 73

▲back to top


- XVIII/69 -
voor rekening van Don Bosco en zamelden giften in. Bij het einde van de
Mis was er een nieuwe collecte. Dan zegende Don Bosco de aanwezigen, be-
dankte ontroerd de mensen van Barcelona voor alles wat ze voor hem ge-
daan hadden en loofde hun stichtende vroomheid. De pastoor probeerde iets
te zeggen, maar na een paar zinnen liet hij zich door zijn ontroering
overmannen en beperkte er zich toe met krachtige stem uit te roepen: -
"We hebben hier een heilige, een gezant van de hemel onder ons." - De
menigte rees op in vervoering zodat ze met geweld het hekken van de ba-
lustrade doorbrak, naar binnen stroomde, zuchten en kreten slaakten die
leken op het klotsen van de golven van een stormende zee. Don Bosco werd
met moeite in veiligheid gebracht en in de sacristie opgesloten.
Voor het diner aanvaardde hij de uitnodiging van Don Manuel Pas-
cal. Gedurende het banket, dat niet luisterrijker zijn kon, deed hij hem
een voorstel een klok van de kerk van het Heilig Hart van Jezus te Rome
te wijden aan de gedachtenis van de eerste communie van zijn dochtertje
op Paasdag! Met dit doel had hij al een opschrift klaargemaakt en las het
voor.(1) Daar, zoals in andere patriciërshuizen, werd alles wat Don Bosco
gebruikt of aangeraakt had, aangezien als een waardevolle relikwie. Daar-
om werden glazen, couverts, servetten en dergelijke zaken opzij gezet en
met vroomheid bewaard.
ZONDAG, 2 MEI.
De menigte die in de Talleres van de Salesianen opeengepakt stond
was niet te tellen. De mensen begonnen toe te komen om drie uur 's och-
tends en bleven aankomen tot acht uur 's avonds, waarbij velen de hele
dag nuchter bleven. Op de speelplaatsen en in de straten was het eivol.
Het bleek onmogelijk dadelijk particuliere audiënties te verlenen. Daarom
ging Don Bosco over de balkons van de aanpalende kamers naar zijn eigen
kamer en gaf daar zijn zegen aan duizenden en duizenden gelovigen. Het is
onmogelijk een beschrijving te geven van deze taferelen, men moet ze zelf
zien. Willens nillens was men aangedaan bij het zien van zoveel geloof,
liefdadigheid en godsdienstzin. Overal waar Don Bosco zich naartoe begaf
was een steen of een bronzen plaat reeds in gereedheid gebracht om er ter
eeuwige gedachtenis de datum van zijn aankomst in te beitelen.
Om de korte afstand tussen zijn kamer en de kerk af te leggen om
er zijn Mis te gaan opdragen, had hij ruim een half uur nodig. Wanneer
hij dan van het altaar kwam, kon hij niet eens zijn kazuifel afleggen
want de menigte stond samengepakt in het priesterkoor, hield hem tegen
en trok hem naar alle richtingen om zijn hand en de gewijde gewaden te
kussen. "Het erge hiervan is" - zegt Viglietti in zijn dagboek - "dat in
dit gedrang en verwarring en bij die geestdrift Don Bosco soms vrij
(1) Hac die magna Paschatis nobilis puella Maria de la Soledad Pascual y de Slanza
scientia et virtute precoci, aetatis annorum novem, prima vice ad coenam Angelorum
in ecclesia asceterü Salesiani Barcinonensis accesslt. Parentes Don Manuel de Bof-
farul y Maria de la Soledad de Slanza de Pascual gaudentes et benedicentes Dominum
ad perennem rei memoriam gratulanti animo posuerunt, 1886.

8.4 Page 74

▲back to top


- XVIII/70 -
erg gekneusd geraakt. Men trekt hem, men krabt hem, men draagt hem weg en
toch blijft Don Bosco altijd even rustig. Hij lacht zelfs om dit enthou-
siasme en zegt soms: - "Ze doen me zeer, maar dat heeft geen belang, want
het is altijd de dikste brok die aangevallen wordt."
Hij hield niet op met het geven van audiënties tot één uur. Dan
werd hij door de bisschop en een veertigtal aanzienlijke genodigden op-
gewacht voor een intiem vriendenmaal. Men had de tafels gedekt in de
grote toneelzaal. 's Avonds vertoonde hij zich meermaals van daarboven
om de grote menigte, daar in het ronde samengepakt, te zegenen. Bij het
invallen van de nacht, woonde hij het vuurwerk bij. Onder de andere be-
koorlijke verrassingen was er het vertonen van zijn verlicht portret op
zijn Spaans gekleed.
MAANDAG, 3 MEI.
In de ochtend van 3 mei aanvaardde Don Bosco, gedreven door die
onuitputtelijke goedheid, die er hem toe bracht steeds zaken te doen die
iemand aangenaam konden zijn, een uitnodiging, die hem wat last zou ver-
oorzaken. De heer Suner, de rentmeester van markiezin Moragas, eertijds
kamermuzikant aan het hof van Napoleon III, was de auteur van verschei-
dene gewijde en profane composities, die hij liet uitvoeren onder zijn
leiding door een schola cantorum, die hij zelf in het leven geroepen had.
Welnu, hij verlangde dat Don Bosco hem door zijn aanwezigheid zou vereren
gedurende de proefuitvoering van een van zijn Missen. Don Bosco kon niet
neen zeggen, kwam beneden naar de kapel en woonde de hele uitvoering bij.
Don Viglietti schrijft in zijn dagboek dat het resultaat schitterend was,
maar men kan er uit afleiden dat Don Bosco met zijn gedachten elders was
dan bij de melodieën van de zang.
Die dag gaf Don Luis Marti-Codolar in zijn villa een banket om
Don Bosco te vieren en te eren. Hij kwam hem persoonlijk afhalen om-
streeks 11 uur met een rijtuig bespannen met zes prachtige paarden en
met de koetsiers in livrei. Langs zijn doortocht hielden de toejuichin-
gen niet op.
Het was een villa vol pracht en praal. De vreemdelingen brachten
er een bezoek om al dat moois te komen bewonderen en talrijke opschriften
herinnerden aan de komst van prinsen en koningen. Men wou ook dat de jon-
gens van het college zouden komen. Op de torens - want het gebouw had het
uitzicht van een groot kasteel, wapperden vaandels met het wapen van het
huis.
Bij zijn komst kwamen de talrijke leden van het huis en de ver-
wanten hem tegemoet. De leerlingen stonden rond hun muziekkorps ge-
schaard, dat de Italiaanse koningsmars speelde. Boven de ingangsdeur
stond tussen bloemen: Viva Don Bosco. Maar Don Bosco stond daar met ge-
bogen hoofd en zag al die versiering niet. - "Kijk, Don Bosco, kijk! wat
ze voor u gedaan hebben" - zei men hem. Hij hief het hoofd op, keek toe,

8.5 Page 75

▲back to top


- XVIII/71 -
glimlachte en was dan weer in zichzelf verzonken.
In de concertzaal werd hij bij zijn aankomst begroet door de doch-
ters van Don Luis die samen met hun nicht een opgewekt muziekstuk uit-
voerden op een viool, een violoncel en een piano. In de tuin werden de
jongens aan een lange tafel onthaald. De zonen van Don Luis en hun neven
zaten in hun midden. In de eetzaal zaten de anderen aan een tafel met
vijftig couverts. Er heerste zoveel hartelijkheid dat Don Bosco en de
zijnen zich in hun eigen familie waanden.
Een van de disgenoten zei tot Don Bosco: - "Oh! Don Bosco, u dient
te bidden opdat wij allen in de hemel zouden verenigd zijn, zoals wij ons
thans hier bevinden." Don Bosco werd daarbij heel ernstig en liet in de
algemene stilte volgende woorden vallen: - "Ik zou dit wel willen, maar
zo zal het niet zijn." - Deze woorden verwekten een zichtbaar onbehagen.
Don Bosco echter wou de harten rustig maken, begon weer te glimlachen
zoals hij dit placht te doen en zei: - "Welnu, we zullen bidden tot de
Madonna, die zo goed is, en zij zal de zaken in orde brengen."(1)
Na het diner trok Don Bosco zich terug op een kamer om wat uit te
rusten. Later kwamen verwanten van Don Luis bij hem op audiëntie. Als
laatste kwamen Don Luis en zijn echtgenote. Wat zich daar afgespeeld
heeft, heeft nooit iemand geweten, maar wanneer beide echtelingen uit de
kamer kwamen, scheen het dat ze zich geen rekenschap konden geven van wat
hun overkomen was. Hun ogen waren gezwollen van tranen en Viglietti hoor-
de ze uitroepen: "Het is een heilige! Het is een heilige!"
Om vier uur ging Don Bosco samen met de anderen naar de tuin, waar
Don Joaquin Pascual, de neef van Don Luis, een mooie groep rangschikte
van allen samen om er ter gedachtenis aan deze blijde dag een foto van
te maken. Op enkele minuten tijd werden tien verschillende foto’s ge-
maakt.
Van de portretten van Don Bosco bestaat thans een talrijke en zeer
verscheiden verzameling. Er zijn er op iedere leeftijd als priester en
in de meest verschillende houdingen. Welnu, men heeft terecht opgemerkt
(2) dat op geen enkel van die portretten ook maar de minste aanwijzing
bestaat niet enkel van een gevoel van hoogmoed maar zelfs van een zekere
zelfgenoegzaamheid of eenvoudige ijdelheid. Zijn "vierkant, wilskrachtig,
zwaarbenig en gespierd openhartig en diepzinnig" gelaat schijnt in zijn
laatste jaren "verfijnd door het lijden" maar ook in zijn volle kracht is
het altijd vol "eenvoudige en aantrekkelijke goedheid." En dan "wat een
gezag! Wat een verstand! Wat een geheime betovering!"
(1) Brief van Don Robert Vidal, monnik in de abdij du Désert aan de directie van het
Franse Bollettino.(Haute Garonne), 20 november 1936.
(2) Henri GHEON, Saint Jean Bosco, Reeks: "Les Grands coeurs", Parijs, Flammarion,
blz. 186, 1935.

8.6 Page 76

▲back to top


- XVIII/72 -
Toen de foto's genomen waren, kwam er een interessant tafereeltje.
De gemijterde abt van de Trappisten, die wij ontmoet hebben op de confe-
rentie in de kerk van Belén, was in die dagen te gast bij de familie van
Don Narciso Pascual en bevond zich onder de genodigden. Op de groepsfoto
zat hij aan de rechterhand van Don Bosco. Hij stond dan recht en sprak
met zoveel geestdrift over Don Bosco en over zijn zending dat hij al de
aanwezigen ontroerde. Dan nam hij de ring van zijn vinger en het kruis
van zijn hals, die hij als abt droeg en riep uit: - Tegenover deze man
Gods telt geen gezag." - Hij knielde neer aan de voeten van Don Bosco en
smeekte voor zichzelf en voor alle aanwezigen zijn zegen af. Allen kniel-
den en werden door hem gezegend. Tenslotte, zoals Don Rua het in de pro-
cessen bevestigd heeft, drong de abt zo hard aan om het kalotje te krij-
gen van Don Bosco, dat hij zijn tegenstribbelen overwon en erin slaagde
het hem van het hoofd te plukken. Hij was drie dagen te Barcelona geble-
ven alleen om te kunnen genieten van de aanwezigheid van Don Bosco. Zijn
vroegere secretaris (1) die ook te gast was bij de adellijke familie,
schreef aan kanunnik Tournier van Toulouse in het jaar van de zaligver-
klaring:(2) "De dagen waarop ik de heilige kon zien, met hem spreken, aan
zijn tafel eten, waren waardevolle dagen. Bij een wandeling doorheen de
tuin had ik de voldoening hem de arm te mogen geven, iets wat mij vele
zegeningen bracht, zonder de zegen te tellen mij door Don Bosco geschon-
ken, toen ik voor hem knielde."
Ook Don Bosco wou de zo beroemde villa zien en bezoeken. Begeleid
door al deze heren, gevolgd door de jongens van Sarrià en ondersteund
door Don Luis, doorliep hij een groot gedeelte van de tuin. Hij bleef
staan om te kijken naar de prachtige verzameling water- en bodemvogels,
kamelen, herten, beren, olifanten, krokodillen en andere exotische die-
ren.
Tegen avond nam hij afscheid. "Het zal vreemd toeschijnen" -
schrijft Viglietti in zijn dagboek - "en toch geloof ik niet te overdrij-
ven wanneer ik zeg, dat wij nergens zoveel genegenheid en zoveel verering
voor Don Bosco hebben ontmoet als in deze familie. Don Bosco zelf heeft
het mij vandaag gezegd." Alvorens te vertrekken moest hij aanwezig zijn
bij de onthulling van een steen ter herinnering aan zijn bezoek.
Men kon gemakkelijk voorzien dat gedurende de dag vele mensen Don
Bosco in het college zouden opzoeken, Daarom was men overeengekomen in de
loop van de ochtend dat men aan iedereen, die zou komen, een blad zou
aanbieden waarop hij zijn naam zou schrijven en dat men zou zeggen dat
Don Bosco, bij zijn terugkeer deze namen zou zegenen met het inzicht de
ondertekenaars, hun verwanten en hun particuliere inzichten te zegenen.
Welnu, wanneer hij terug naar huis kwam, werd hem een omvangrijk dossier
(1) Cfr. de nota op blz. 67.
(2) Chan. Clement TOURNIER, Le bienheureux Don Bosco à Toulouse, Toulouse, Impr. Ber-
thoumieu, 1929, pag. 87.

8.7 Page 77

▲back to top


- XVIII/73 -
aangeboden met niet minder dan 7000 handtekeningen (1). Dit was echter
niet voldoende om er hem van te ontslaan zich op het balkon te vertonen
om zijn zegen te schenken aan de menigte die daar op hem was blijven
wachten.
Om de talrijke inwoners van Barcelona die naar Sarrià toestroomden
te vervoeren waren de gewone treinreizen niet voldoende. Gedurende de
laatste dagen werden de treinen verdrievoudigd en soms werden er twee
locomotieven voorgespannen, omdat de vracht zo zwaar was.
ZONDER DATUM
Er zijn sommige buitengewone gebeurtenissen, waarvan wij niet we-
ten op welke dag ze gebeurd zijn, omdat we eerst uit veel latere versla-
gen er kennis van gekregen hebben. Daarom zullen wij ze hier allen na
elkaar verhalen.
Vooreerst drie genezingen. Een arme moeder bracht in de aanwezig-
heid van Don Bosco een van haar dochters, aangetast door cholera, door-
gaans sint-vitusdans genaamd, en bad hem haar te willen genezen. - "Ik
zal het niet zijn die haar zal genezen!" - antwoordde Don Bosco. Dan keek
hij de zieke in de ogen en zei haar: - "Heb een grote godsvrucht voor de
allerheiligste Maagd, bid elke dag een Ave Maria en je zult niet meer van
deze kwaal lijden". - Een dame, die bij dit bezoek aanwezig was verzocht
bij het naar buiten gaan de moeder haar te laten weten of haar dochter
genezen was. Na verloop van een zekere tijd kwam de moeder haar persoon-
lijk heel tevreden zeggen dat haar dochter van toen af en tot dan toe
steeds zeer gezond geweest was.
Dezelfde dame, die op die dag naar huis terugkeerde, bracht een
bezoek aan de familie Figueras, van wie ze wist dat er een dochter bedle-
gerig was en zich wegens herhaalde bloedingen in een ernstige toestand
bevond. Daar vertelde ze wat ze van Don Bosco gezien en over hem gehoord
had. Aan de moeder van de zieke gaf ze een medaille haar door Don Bosco
geschonken, beval haar aan vertrouwen te hebben en de medaille om de hals
van de zieke te hangen. Welnu, van dat ogenblik af hielden de bloedingen
voorgoed op.
Een nicht van dezelfde dame leed ook sinds jaren aan overvloedig
bloedverlies. Toen ze hoorde over de wonderen door Don Bosco verricht,
zei ze eens, vol vertrouwen, tot iemand die haar over hem sprak: - "Het
is onnodig dat ik tot bij hem zou gaan. Het zal voldoende zijn Mis te
horen". - En inderdaad, nadat ze zijn Mis gehoord had, genas ze volle-
dig.(2)
Twee andere feiten werden verhaald aan Don Lemoyne door Don Fi-
lippo
(1) Viglietti schreef dat hij dit dossier naar Turijn gebracht heeft, maar wij weten
niet waar het beland is.
(2) Verhaal van de getuige, Mevrouw Ferrea, weduwe Pons, Barcelona, 18 juli 1909.

8.8 Page 78

▲back to top


- XVIII/74 -
Rinaldi, die ze vernomen had van vertrouwenswaardige personen, toen hij
in Spanje inspecteur was. Een dame, die zeer treurig was wegens voortdu-
rende ontijdige geboorten, ontboezemde haar leed tegenover Don Bosco.
Don Bosco beurde haar op en zei haar: - "Wees rustig. Van nu af zal dit
niet meer gebeuren". - Het werd een wonderlijk geval! Ze kreeg nog zeven
zonen die allen vol levenskracht waren en dan ook in leven bleven.
Een zekere professor Dalman begaf zich bij Don Bosco in gezelschap
van zijn vrouw en van zijn zonen. De dame droeg een jongetje van een of
twee jaar op haar arm. Vader en moeder vroegen zijn zegen en bevalen zich
aan zijn gebeden aan, opdat hun zonen volmaakte christenen zouden worden.
Don Bosco hief de ogen op en bleef dan, enkele ogenblikken ingetogen
staan. Dan wees hij naar de grotere kinderen en zei met een glimlach:
"Deze zullen we allemaal paters maken." - Dan keerde hij zich tot het
kleinste kind en hernam: - "En deze is voor Don Bosco". De ouders zeiden
nooit tegen iemand een woord over wat Don Bosco hun gezegd had en wacht-
ten de gebeurtenissen af. Welnu, de ene na de andere van de zonen werden
kloosterling in verschillende instituten. Een onder hen trad in de Socië-
teit van Jezus binnen en de jongste werd Salesiaan.
Nog een andere voorzegging van Don Bosco werd stipt bewaarheid. Te
Sarrià voelde men de noodzaak aan dat de Dochters van Maria, Hulp der
Christenen zouden komen. Ook hij erkende ter plaatse de gepastheid hier-
van. Welnu, eens zag hij op korte afstand een goed omheinde villa en zei
hij aan Don Branda: - "Dit is de plaats die voor onze Zusters zal moeten
dienen." Maar alles scheen samen te spannen opdat dit niet zou bewaarheid
worden. De aanspraken waren zo buitensporig dat men, na vergeefse pogin-
gen om ze te verminderen, eraan dacht zich elders te voorzien. Don Bosco
drong steeds aan bij de Directeur opdat de Zusters weldra naar Sarrià
zouden kunnen gaan. Iedere hoop scheen verdwenen, toen de eigenaar on-
voorziens stierf en zijn zoon, zijn enige erfgenaam besliste de plaats
te verlaten waarvan het zicht zijn voortdurende bittere pijn vernieuwde
en spontaan het huis tegen zeer lage prijs aanbood. Bovendien vond men
dadelijk iemand bereid de aankoopprijs te betalen, zodat de Zusters niet
lang moesten wachten om bezit te nemen van het huis.
Eens ontving hij een groep onbekende heren, aan wie hij, op het
einde van de audiëntie medailles uitdeelde. Hij had er zo maar een hand-
vol genomen en de laatste persoon ontving geen medaille. Deze verzocht er
hem ook een te geven. Don Bosco zei hem: "U hebt het kloosterleven verla-
ten." - Hij was inderdaad uit de Sociëteit van Jezus getreden.
DINSDAG 4 MEI
De dag van zijn vertrek naderde en de vrienden van Don Bosco voel-
den reeds het leed van zijn heengaan. Een lief tafereeltje ontroerde al-
len die er bij aanwezig waren. De kleinkinderen van Donna Dorotea en de
zonen van Don Luis Marti-Codolar, een veertigtal samen, hadden hun gering

8.9 Page 79

▲back to top


- XVIII/75 -
zakgeld meegebracht en gaven het in handen van Don Bosco. De ene gaf hon-
derd de andere twee honderd en sommigen zelfs meer peseta's. Hij nam dit
glimlachend aan en zei tot ieder een woordje. Tenslotte riep hij over hen
Gods zegen af.
Hij droeg zijn Mis op in het huis Pons, waar hij ook dineerde. Dan
bracht hij een bezoek aan de Dochters van Maria, Hulp der Christenen en
aan het Jezuïetencollege. Met de Paters onderhield hij zich gedurende
meer dan een half uur edificando a todos con su santa conversación, su
dulzura y su humildad (hij stichtte allen door zijn heilig gesprek, zijn
zachtheid en zijn ootmoed), schreef ons Pater Antonio Viladevall vanuit
San Miguel in Argentinië op 25 juni 1933. Toen hij aanstalten maakte om
te vertrekken, kwamen al die kloosterlingen zijn hand kussen.
De eerwaarde Pater Viladevall heeft een persoonlijke beweegreden
om dit bezoek nooit te vergeten. In het college gaf hij onderricht in ma-
thesis, maar een hardnekkige keelontsteking maakte hem sinds enkele maan-
den stemloos. In plaats van klas te kunnen geven, was hij genoodzaakt de
lessen die hij reeds uitgelegd had nogmaals te laten instuderen of ge-
bruik te maken van een zeer verstandige leerling, die, naast zijn kathe-
der stond en met luide stem voor zijn medeleerlingen herhaalde wat de le-
raar hem in het oor fluisterde. Alle geneeskundige zorgen hadden niet het
minste resultaat, maar voornoemde leerling werd het werktuig van de Voor-
zienigheid. Zijn naam was José de Salas en hij behoorde tot een adellijke
familie. Hij sprak over zijn leraar aan zijn moeder en zijn moeder legde
het geval uit aan Don Bosco en smeekte zijn hulp af. Don Bosco gaf haar
een medaille van Maria, Hulp der Christenen opdat hij ze bij hem zou
brengen. Hij zei haar dat hij ze in wat water zou leggen en dit water zou
uitdrinken, met daarbij het verzoek aan de Madonna hem te willen genezen.
- "Ik hoop dat hij zal genezen", besloot hij. De Pater volgde zijn raad
op, hoewel sin gran fe (zonder veel geloof) zoals hij thans bekent. En
toch kreeg hij dadelijk en volledig zijn stem terug en nooit had hij nog
een ziekteverschijnsel van die kwaal. Daarom bewaart hij nog steeds de
medaille como oro en_pano (als goud in een kous).
Bij zijn vertrek uit het college van de Jezuïeten ging hij een
zieke gravin opbeuren en nadien bracht hij een bezoek aan het ziekenhuis
dat door Donna Dorotea gesticht werd. Te Sarrià wachtte sinds de ochtend
een zee van mensen op hem. Terwijl hij per rijtuig voorbijreed, zag hij
vele mensen die op de daken van de hulzen geklommen waren, anderen zaten
op de omheiningsmuren en op de bomen langs de weg. Zoals hij dit placht
te doen kwam hij op het balkon en richtte enkele woorden tot de menigte,
die toejuichte, Leve Don Bosco riep en op de grond knielde om door hem
gezegend te worden. De deur van het huis bleef goed gesloten, want het
zou onmogelijk geweest zijn wat orde te brengen in de toestromende menig-
te en wie weet welke vrome vandalenstreken men dan machteloos had moeten
toelaten. Een of andere diefte vanwege enkele bevoorrechten, aan wie men
wegens verschuldigde egards toegang verleend had, kon toch niet vermeden
worden. Hoe dikwijls moest in die laatste dagen de secretaris de pennen

8.10 Page 80

▲back to top


- XVIII/76 -
bij de inktpot vernieuwen en het bed van nieuw linnengoed voorzien !
WOENSDAG 5 MEI
Don Bosco droeg zijn Mis op ten huize van Donna Dorotea en ver-
bleef tot na de middag bij haar familie. Dan bracht hij een bezoek aan
de Markiezin de Comillas. Daar kwam Don Luis Marti hem halen om hem naar
de kerk van Las Mercedes (0.-L.-Vrouw van Barmhartigheid) te brengen.
Dit is een beroemd heiligdom van de Madonna, zeer dierbaar aan de inwo-
ners van Barcelona en het doel van vele bedevaarten. Iedere gelovige
vreemdeling die te Barcelona aankomt, vertrekt niet zonder een groet te
hebben gebracht aan 0.-L.-Vrouw van Barmhartigheid. Daarom had ook Don
Bosco daags voor zijn vertrek uit de stad zich voorgenomen daarheen te
gaan om tot Maria te bidden en haar te danken. Omdat zijn inzicht bekend
was geworden, stonden vele mensen te wachten op zijn doortocht langs de
straten, op de veranda's en in de kerk. Hij werd bij de ingang ontvangen
door een talrijke groep van adellijke heren, werd door hen begeleid naar
het priesterkoor en uitgenodigd op een speciale plaats te gaan zitten.
Tegenover hem zong een jongenskoor met begeleiding van een orkest een
Salve Regina. Dan geschiedde er een akte die we wel historisch mogen
noemen. We dienen echter te verhalen wat er aan voorafging.
Onder de mooie en vruchtbare heuvels, die de hoofdstad van Cata-
lonië als met een prachtige kroon omringen, is er een die hoger oprijst
dan alle anderen en niet enkel de omringende dalen en vlakten, maar ook
de naburige steden beheerst. Het is moeilijk zich een verrukkelijker pa-
norama voor te stellen dan wat men van daarboven geniet. Daarom was dit
steeds een plaats voor aangename samenkomsten van de stadsbewoners en van
de vreemdelingen. De heuvel heeft een eigenaardige naam, want hij wordt
daar de berg van Tibidabo genoemd. Zijn grote hoogte en de buitengewone
lieflijkheid waren oorzaak dat de volksverbeelding daar de derde beko-
ring van Jezus ging plaatsen en zo ontstond de legende dat de duivel de
Zaligmaker daar naartoe bracht, hem al de rijkdommen van de wereld toonde
en op die bergtop tot hem zei: "Haec omnia tibi dabo, si cadens adorave-
ris me.(1)
Sinds enkele jaren was de top van de hoogte in het bezit geraakt
van mensen zonder beginselen, die het er op aanlegden daar een weelderig
hotel op te richten dat als lokaas zou dienen voor genotzieke en van het
leven genietende kosmopolieten ofwel om er de oprichting van een protes-
tantse tempel te begunstigen. Tegenover dergelijke bedreigingen waren in
het jaar 1886 zeven brave heren het onder elkaar eens geworden die plaats
aan te kopen, om te beletten dat deze mooie plaats werkelijk in de handen
van de duivel zou vallen. Na de aankoop bestudeerde men welk gebruik men
er best kon van maken. Intussen hadden ze daar voorlopig een kapel opge-
(1) Matth. IV, 9.

9 Pages 81-90

▲back to top


9.1 Page 81

▲back to top


- XVIII/77 -
richt, toegewijd aan het Heilig Hart van Jezus.
We komen thans terug bij Don Bosco. Zijn aanwezigheid te Barcelona
had de gedachte doen ingang vinden hem deze plaats als geschenk te geven
opdat hij aan al diegenen die met boze inzichten bezield waren, zou ant-
woorden met de woorden van het Evangelie: Vade retro, Satana.(1) Een van
de eigenaars had er zich tegen verzet en had gezegd dat hij niet eens
wist wie Don Bosco was, maar Don Manuel Pascual sprak over hem met zoveel
welsprekendheid en zoveel bijzonderheden, dat hij door een geheimzinnige
vrees bevangen werd en niet enkel sprakeloos, maar schier ademloos bleef.
Terwijl dus Don Bosco zich daar in gebed bevond, kwamen genoemde
heren tot bij hem en lieten hem een akte lezen waardoor zij hem de eigen-
dom van de berg overdroegen en hem de desbetreffende documenten overhan-
digden. Het overdrachtsdocument was geschreven en versierd door een vaar-
dige kalligraaf. In naam van de Commissie bood de Voorzitter van het Ge-
nootschap van Sint-Vincentius a Paulo hem het document met volgende woor-
den aan: - "Ter eeuwige gedachtenis aan uwe komst in deze stad, hebben de
hier aanwezige heren beraadslaagd en in gemeenschappelijk akkoord beslo-
ten u hun eigendom van de berg Tibidabo over te laten, opdat zijn top,
waarvoor de bedreiging bestond dat hij zou worden omgevormd tot een
kweekschool van ongodsdienstigheid, zou gewijd worden met een heiligdom
aan het Heilig Hart van Jezus, om de godsdienst die U ons met zoveel
ijver en door uw voorbeeld gepredikt hebt en die de edele nalatenschap
van onze voorvaders is, vast en onwankelbaar te behouden."
Toen antwoordde Don Bosco, diep ontroerd:- "Ik ben ontdaan door
dit nieuwe, onverwachte bewijs dat u mij geeft van uw godsdienstzin en
uw vroomheid. Ik dank u hiervoor, maar u dient te weten dat u op dit
ogenblik de werktuigen zijt van de goddelijke Voorzienigheid. Toen ik
Turijn verliet om naar Spanje te gaan, dacht ik bij mezelf: nu de kerk
van het Heilig Hart te Rome bijna voltooid is, dienen wij aan een ander
middel te denken om het Heilig Hart te vereren en er de godsvrucht van te
verspreiden. Een inwendige stem stelde mij gerust en gaf mij de verzeke-
ring dat ik hier mijn wens zou kunnen bevredigd zien. Deze stem herhaal-
de mij: Tibi dabo, tibi dabo! Ja, Mijne Heren, u zijt de werktuigen van
de goddelijke Voorzienigheid. Met uwe hulp zal hier weldra op deze berg
een heiligdom oprijzen toegewijd aan het Heilig Hart van Jezus. Daar zal
iedereen de gelegenheid krijgen tot de heilige sacramenten te naderen en
zal men zich in eeuwigheid uwe liefdadigheid herinneren en uw geloof
waarvan u mij zovele mooie bewijzen gegeven hebt."
Hij sprak deze woorden met ontroering uit en groot was de emotie
van de personen die naar hem luisterden. Daarna zegende hij de menigte,
(1) Marc. VIII, 33.

9.2 Page 82

▲back to top


- XVIII/78 -
waarna men hem naar de sacristie vergezelde. Daar schreef hij zijn naam
in een register bestemd de handtekeningen te bevatten van de aanzienlijk-
ste bezoekers van het heiligdom.
Hij vertrok uit deze gewijde plaats met het bewustzijn een onder-
neming op zich te hebben genomen, waarvan hij niet eens het begin van
haar verwezenlijking zou zien. Maar hoezeer deze onderneming hem ter har-
te ging liet hij dadelijk merken van bij de eerste vergadering van het
Kapittel die gehouden werd na zijn terugkeer in de ochtend van 26 mei.
Nadat hij herinnerd had aan de vele verplichtingen die hij in Spanje op
zich had genomen, ging hij verder: - "Op de berg van Tibidabo zou men het
noviciaat kunnen bouwen van de Spaanse jongens die voor de missies be-
stemd zijn. De bisschoppen keuren dit goed en zijn zelfs vol geestdrift
over het voorstel. Intussen hebben de zaken hun verder verloop. Wij ont-
vingen de berg reeds als gift." - De opvolgers van Don Bosco namen trouw
de nalatenschap van zijn wens over. Inmiddels vooraleer de maand mei ten
einde was, rees op de top van de Tibidabo onder de leiding van de Salesi-
anen en dank zij de bijdragen van vrome personen, een gotisch kapelletje
op, zodat het goddelijk Hart deze plaats in bezit begon te nemen.(2)
Vanuit Barcelona begeleidde Don Luis hem opnieuw met zijn rijtuig
naar Sarrià. Er was volk bij zijn vertrek, volk langs de straten, volk
bij zijn aankomst. Overal deden zich ontroerende tafereeltjes voor, ge-
roep en toejuichingen van alle kanten. De onverstoorbare kalmte van Don
Bosco was een aansporing voor de massa, die de goede wil en de krachtda-
digheid van hen die hem begeleiden op een harde proef stelde.
Na het avondmaal kwamen al de families Pascual naar het college.
Er waren er vier en ze schenen met elkaar te wedijveren om hun genegen-
heid voor Don Bosco te betonen. Ze waren daar bijeengedreven door de ge-
dachte aan zijn aanstaand vertrek. "Al deze families weenden", schrijft
Viglietti in zijn dagboek.
DONDERDAG 6 MEI
Het was de laatste dag. Don Bosco celebreerde aan het nieuwe al-
taar opgericht in de kapel van het college. Na de Mis ging hij terug naar
zijn kamer en zegende de menigte die hem luidkeels naar buiten riep. Hij
deed teken dat hij zou spreken. Er ontstond een algemeen gedrang, men
stootte elkaar in de rug, men verdrong zich om te horen wat hij zou zeg-
gen. Hij zei: "Ik hoop jullie allen weer te zien in het Paradijs... Daar
zal het niet meer de audiëntie van een arme priester zijn, maar van de
Allerheiligste Maagd in persoon, van haar goddelijke Zoon Jezus, en niet
meer voor een paar minuten, maar voor heel de eeuwigheid."
(1) In de kerk van 0.-L.-Vr. van Barmhartigheid, aan de linkerkant van het altaar
gewijd aan de Heilige Maagd Maria van Cervellón, dat zich bevindt in de rechter-
kruisbeuk, leest men op een marmeren steen een Latijns opschrift dat aan het feit
van de schenking die daar plaats had, herinnert.
(2) Diario de Barcelona, 30 mei 1886.

9.3 Page 83

▲back to top


- XVIII/79 -
De laatste audiënties waren voor de families Pascual, die, niet-
tegenstaande het afscheid van 's avonds voordien, niet konden weerstaan
aan de wens nog eens van zijn beminnenswaardige woorden te genieten! "Het
was ontroerend" - zegt de schrijver van het dagboek - "te zien hoe deze
heren en dames door de kamers trokken, elkaar al snikkend begroetten en
niet wisten hoe ze zich zouden verwijderen. Ze begaven zich naar de deur,
keerden terug, kwamen opnieuw binnen en kusten de voorwerpen die Don Bos-
co gebruikt had. Weer begroetten ze elkaar en konden zich geen rekenschap
geven van wat hun overkwam."
Don Bosco had nooit de gelegenheid gehad tot al de jongens samen
te spreken. Daarom ging hij na het diner, op het laatste ogenblik, naar
de kerk waar ze verzameld waren om zijn gedachtenissen in ontvangst te
nemen. Hij zei hun enkele woorden, zegende hen en begroette ze. De jon-
gens barstten in tranen uit.
De treinbeambten van de spoorlijn naar Sarrià verlangden eveneens
de eer te genieten hem op hun trein te hebben vermits hij altijd per rij-
tuig gegaan en gekomen was. Daarom hadden ze een speciale wagen voor hem
klaargemaakt en samen met hun dames, overlaadden ze hem bij zijn aankomst
met vriendelijkheden. Met hem stapten de voornaamste gezaghouders van die
plaats evenals vele Medewerkers en vrienden op. Don Luis en Don Oscar
Pascual waren er niet. Omdat ze wisten dat een ontzaglijke menigte het
station van Barcelona overstroomde, begaven ze zich met hun rijtuigen
naar de voorlaatste halte, ontvingen er Don Bosco en zijn gezellen en
brachten hem dadelijk naar de trein voor Frankrijk zodat ze hem inspan-
ningen en emoties bespaarden.
Nabij de trein voor Frankrijk ontmoette Don Bosco Mevrouw Dorotea
met een groep heren en dames, daar gekomen voor een laatste bewogen vaar-
wel. Talrijke personen stegen met hem op de trein om uit te stappen aan
een station dat op omstreeks twee uren van hun stad lag.
Wanneer Mevrouw Dorotea terugkeerde naar Barcelona overdacht ze
bij zichzelf de woorden en de zaken die ze gezien en gehoord had geduren-
de die weken waarin ze werkelijk de taak van Maria en Martha vervuld had.
Telkens haar dit mogelijk geweest was had ze met serafijnse vroomheid de
Mis van Don Bosco bijgewoond en had ze eigenhandig bijgedragen tot de
diensten die zijn persoon betroffen. Ze had zelfs schilders laten komen
om de zaal te versieren van haar herenhuis, waar ze het inzicht had een
dergelijke gast te onthalen en wanneer hij vertrokken was, maakte ze er
een kapel van en bewaarde er in grote kasten de meubels en de voorwerpen
die hij gebruikt had. Het was zeer stichtend geweest te zien hoe deze
brave dame, die door heel Barcelona bewonderd en vereerd werd wegens haar
heldhaftige liefdadigheid, voor Don Bosco stond, nederig als een klein
meisje.
Tweemaal, in april en mei, stuurde Don Durando, als algemeen Pre-

9.4 Page 84

▲back to top


- XVIII/80 -
fect, aan de Salesiaanse huizen bondige verslagen over de reis van Don
Bosco in Spanje. Over het eerste verslag schreef Mgr. Cagliero: (1) "De
brief van Don Durando werd door allen aandachtig gelezen en herlezen.
Niettegenstaande er een zeer koude wind blies, werden wij allen verwarmd
door een heilige geestdrift, door een edele trots de zonen te zijn van
dergelijke vader."
Met welke gedachten zal Don Bosco bezig geweest zijn, wanneer hij
alleen was en de gebeurtenissen overdacht van die 29 zware maar triomfan-
telijke dagen? Het is wel geoorloofd deze af te leiden uit een paar woor-
den die aan zijn lippen ontsnapten.(2)
Eens, aan tafel gaf een van de genodigden zijn commentaar over dit
zich dagelijks herhalen van het triomfantelijk onthaal met veel volk en
als enig antwoord fluisterde hij hem zeer rustig en eenvoudig toe: "Ik
weet niet waarom die menigten mij komen zien!" - Wanneer dan in het ver-
volg van het gesprek gehandeld werd over het Salesiaans werk van Sarrià,
bevestigde hij, met de houding van iemand die het over een beuzelarij
heeft: - "De Talleres Salesianos zullen onderricht en opvoeding geven aan
vijfhonderd kinderen." - Zichzelf vergeten en met vast vertrouwen streven
naar de ontwikkeling van de door God gewilde werken, dat zijn de gedach-
ten van heiligen.
(1) Brief aan Don Lazzero, Patagones 26 mei 1886.
(2) Diario de Barcelona, 1 mei 1886.

9.5 Page 85

▲back to top


- XVIII/81 -
H O O F D S T U K IV
VERTREK UIT SPANJE EN TERUGKEER NAAR TURIJN
Meer dan een Salesiaanse lezer, zal zich bij het eindigen van het
vorige hoofdstuk afgevraagd hebben, waarom, bij het verhaal van het ver-
blijf van Don Bosco te Barcelona, zoals trouwens in het verhaal over zijn
verblijf te Parijs, er nooit melding werd gemaakt van Don Rua, die, naast
Don Bosco, toch ook niet werkeloos zal gebleven zijn. De schuld ligt gro-
tendeels bij onze bronnen die, wat hem betreft, bijna stom blijven. We
dienen er echter ook aan toe te voegen dat het zijn gewoonte was zich te-
rug te trekken en te verdwijnen naast Don Bosco om niet in het minste de
aandacht af te trekken van de persoon van onze heilige stichter. Wij kun-
nen er zeker van zijn dat hij zich bezig heeft gehouden met de overgrote
briefwisseling, dat hij hem zal vertegenwoordigd hebben bij beleefdheids-
bezoeken en ook bij belangrijke gelegenheden, maar steeds als zijn nede-
rige secretaris. In zijn hoedanigheid van vicaris van de vrome Sociëteit
zal hij dagelijks in zakenrelaties gebleven zijn met de leden van het
Hoofdkapittel, wiens bedrijvigheid zich natuurlijk in de schaduw ontwik-
kelde zonder dat er iets voor de geburen uitlekte. Hij zal zijn heilig
ambt uitgeoefend hebben ten voordele van de medebroeders en de jongens
van het huis van Sarrià, vooral door biecht te horen, maar de waarheid is
dat wij over hem op positieve wijze niets weten. En we zullen evenmin bij
de terugreis over hem iets vernemen.
Maar gedurende de laatste dagen gebeurde te Sarrià een feit, waar-
aan herinnerd werd op een ogenblik dat Don Rua de opvolging op zich nam
van Don Bosco en dat hem de verering van de Spaanse medewerkers verzeker-
de. Een jongetje, dat door de artsen opgegeven was, zou niet lang meer
wachten om zijn laatste adem uit te blazen. De ouders, gedreven door hun
liefde en hun geloof, brachten het bij Don Bosco. Don Bosco die werkelijk
niet meer kon, liet antwoorden dat ze bij Don Rua zouden gaan. Deze gaf
zijn zegen en het stervende kind genas ogenblikkelijk. Op dat ogenblik
werd de zegen van Don Rua aangezien als gegeven zijnde in naam van Don
Bosco, aan wie bijgevolg de doeltreffendheid van zijn tussenkomst toege-
schreven werd, maar nadien, toen het nieuws verspreid werd en het geval
overwogen, meende men ook aan Don Rua zijn aandeel in de verdienste te
moeten toeschrijven.
Op de avond van 6 mei gingen onze reizigers niet verder dan Ge-

9.6 Page 86

▲back to top


- XVIII/82 -
rona. Don Bosco had, alvorens zich bloot te stellen aan nieuwe ongemakken
rust en kalmte hard nodig en vond een rust en vrede in het huis van de
milde heer Joachim de Carles, die hem met zijn zonen aan het station ging
opwachten. Een eindeloze menigte omringde het stationsgebouw, maar Don
Bosco bracht een groet aan de geestelijke en burgerlijke gezaghebbers die
hem werden voorgesteld, zodra hij uit de trein stapte, steeg dadelijk in
een rijtuig en werd aldus aan de aanvallen van de menigte onttrokken. Het
herenhuis waarin hij werd opgenomen, had reeds veertien vorsten geher-
bergd, onder wie Amedeo van Savoia, gedurende zijn korte heerschappij in
Spanje. De familie, die Don Bosco bewonderde, achtte het een grote gunst
van de hemel hem gedurende korte tijd in haar schoot te mogen opnemen. De
kamer die hem aangewezen werd wordt nog op vandaag hoog aangeschreven,
hoewel het herenhuis van eigenaar veranderde. Het werd nl. aan de bis-
schop van Gerona geschonken en werd de weelderige zetel van de Katholieke
Actie.
Hoe was het mogelijk dat Don Bosco, ver van Barcelona van deze
aristocratische gastvrijheid kon genieten? Deze vraag wordt beantwoord
door een nog levende getuige (1936), de oude pastoor van Lloret de Mar,
de eerwaarde heer Juan Ferrès y Puntones, die toen bij die adellijke
familie een ambt vervulde.(1) Don Joachim, de oudste zoon van Joachim de
Carles, vernam dat te Barcelona een geestelijke toegekomen was die de
naam had een heilige te zijn en dacht eraan hem te gaan bezoeken. Op 24
april dan nam hij de jonge Ferrès met zich mee, begaf zich naar het Sale-
siaans huis van Sarrià en verkreeg weldra een audiëntie bij Don Bosco.
Hun onderhoud duurde zeer lang. Men weet niets van wat er gezegd werd,
maar men zag Carles zeer tevreden naar buiten komen. Daags nadien hoorde
hij de Mis van Don Bosco in de kapel van het Instituut en ontving van hem
de communie. Na een tweede audiëntie vertrok hij stralend van blijdschap,
omdat Don Bosco hem beloofd had, bij zijn terugkeer, hem in zijn huis te
komen opzoeken. Die belofte werd een werkelijkheid. Toen een briefje de
heer en mevrouw Carles liet weten dat Don Bosco op de avond van 6 mei te
Gerona zou zijn, was de hele familie meer tevreden dan wanneer het over
het koninklijk echtpaar van Spanje zou gegaan zijn. Daarom werd de heren-
woning versierd, een groot banket in de mooiste zaal ingericht, een kamer
tiptop voor de gast in orde gebracht. Ziehier hoe onze pastoor de indruk,
die hij toen had, beschrijft: "Don Bosco had een gemiddelde gestalte,
uiterst levendige ogen, een doordringende blik, een glimlach om de lip-
pen, en bezat een buitengewone aantrekkelijkheid. Poseia el don de gentes
(hij had er een slag van om met de mensen om te gaan). Het was voldoende
hem te zien om te zeggen dat hij een heilige was. Het uitwerksel dat ik
in zijn aanwezigheid ervaren heb, was dat, wanneer ik hem bekeek, ik ge-
noodzaakt werd mij te bezinnen en te onderzoeken hoe het met mijn ziel
(1) Verslag van Don Eugenio Magni, de directeur van het Salesiaans huis van Gerona 5 mei
1936). Cfr. eveneens de Mensajerito de Maria Auxiliadora van Gerona, 1 mei 1936. De
gegevens die men hier en elders vindt, wijzen er op dat zekere berichten werden inge-
last toen het boekdeel reeds naar de drukkerij was.

9.7 Page 87

▲back to top


- XVIII/83 -
gesteld was." Bij zijn vertrek wilden de heren Joachim de Carles, vader
en zoon met hun twee minderjarige zonen Edward en Emiel hem tot Cervere
vergezellen. Het bezoek was kort maar de briefwisseling bleef lang duren.
Omdat zijn verblijf zo kort was, kon hij niet vele bezoeken afleg-
gen noch ontvangen. Onder andere personen ontving hij de bisschop, Mgr.
Thomas Sivilla, daags nadien 's ochtends vroeg gekomen wegens zijn leven-
dig verlangen hem te zien. Toen hij het weelderige appartement zag dat
hem werd aangewezen, riep hij uit tegenover Don Carles die hem begeleid-
de: - "Wat nu! een dergelijk appartement voor Don Bosco?" waarop deze
antwoordde: - "Excellentie, indien er een beter appartement zou geweest
zijn, dan zou ik het hem gegeven hebben." Hij vertrok om half negen in de
namiddag. De hele familie van zijn gastheren wou hem vergezellen tot
Portbou. Ze namen afscheid van hem met innige betuigingen van eerbied en
genegenheid. Alleen gebleven met Don Rua en Viglietti (ook Don Branda die
hem tot daar gevolgd was, was moeten terugkeren)aanvaardde hij met een
dankbaar hart het diner hem daar klaargemaakt door een brave dame. In de
namiddaguren nam hij dan weer de trein naar Montpellier, van waaruit hij
het inzicht had langs de kortste weg naar Italië terug te keren. Hij had
haast weldra Turijn te bereiken, omdat de noveen van Maria, Hulp der
Christenen nabij was. Deze haast was echter betrekkelijk, omdat er be-
slist was geworden dat hij per etappen zou reizen, zoals dit wegens zijn
gezondheidstoestand raadzaam was.
Na een halte van een uurtje te Cette, waarvan hij gebruik maakte
om een rijke familie te gaan bezoeken, begon hij om half zeven aan de
reisroute voor die dag met als bestemming Montpellier. Hier werd hij met
open armen verwacht door de Overste van het Groot Seminarie en door de
andere oversten, die hem lieten souperen met de seminaristen.
's Anderendaags 's ochtends droeg hij de Mis van de communiteit
op. Dan verleende hij audiëntie aan talrijke personen, die vanaf de eer-
ste uren van de dag zich verdrongen voor de deur van het Seminarie. Om-
streeks elf uur ging hij, op verzoek van de Overste, een bezoek brengen
aan de kloosterzusters van het Heilig Hart. Hij werd er met spanning ver-
wacht. "Tout était en joie ce jour-là; on allait voir un Saint" schreef
ons op 25 februari 1934 een van de overlevenden, die verder ging: "Men
had veel gebeden om dit bezoek, dat als een grote gunst beschouwd werd,
te verkrijgen. En dit was in werkelijkheid het feit deze eerbiedwaardi-
ge grijsaard te zien en te horen, wiens gelaatstrekken, wiens accent de
stempel droegen van een ziel die innig met God verenigd was." Hij bleef
daar een kwartier, zittende in een grote zetel en omringd van de commu-
niteit, van de kostschoolmeisjes en van een groep dames. Hij sprak gedu-
rende enkele minuten. Dan kwamen verscheidene personen op hem toe, die
hem, een voor een, hun leed toevertrouwden of hem om gebeden vroegen. Hij
aanhoorde ze allen met veel goedheid. Ook een meisje kwam bij hem met ge-
vouwen handen en de ogen vol tranen. Ze smeekte hem en zei:
- "Pater, laat mijn moeder terugkomen!"

9.8 Page 88

▲back to top


- XVIII/84 -
"Waar is zij"? - vroeg Don Bosco.
"Ze is dood" - antwoordde de kleine.
"Laat ze dan bij de Heer blijven" - zei haar Don Bosco. - "Ze
is daar zeer goed."
Omdat het laat werd, zei hij met luide stem, zodat allen hem kon-
den horen: - "Naar allen kan ik niet meer luisteren. Ik zal u de zegen
geven en bidden dat de genaden die u verlangt u zouden verleend worden."
De kloosterzuster die ons deze berichten gaf, was toen nog in de
wereld. Ze voelde wel een ietsje roeping, maar bijna meer in het vage en
meer door haar geloof dan omdat ze er neiging toe voelde. Ze bracht en-
kele dagen in het klooster door en had nog helemaal niet het besluit ge-
nomen er te blijven. De Overste, integendeel, wou haar zekerheid geven en
zou gewild hebben dat ze nog die avond in het noviciaat zou intreden.
Zich zo opeens van haar familie verwijderen, zonder er haar ouders kennis
van te geven, zonder ze zelfs te groeten, zonder ook nog maar een enkele
dag te kunnen genieten van dat leven van jong meisje dat haar zo behaag-
de, was iets wat haar geest overhoop wierp. In deze geestesgesteldheid
kwam Don Bosco in haar nabijheid en bekeek haar maar ze bleef onverschil-
lig. De Overste deed haar teken haar te willen volgen. Ze gehoorzaamde,
daalde langzaam de trap af achter Don Bosco en toen ze in de tuin gekomen
was bracht de Moeder Overste haar voor Don Bosco, en zei haar te knielen
om een zegen te ontvangen, die ze niet gevraagd noch gewenst had. Toch
gehoorzaamde ze weer. Hij legde haar vaderlijk de hand op het gloeiende
hoofd, drukte hard en zei: - "Arm meisje, heb vertrouwen. U zult veel te
strijden hebben, ja, veel... maar...". - De beroering die haar op dat
ogenblik aangreep, maakte het haar onmogelijk de woorden te horen die na
dit maar kwamen. Alles werd letterlijk bewaarheid. Strijd, tegenkantin-
gen, persoonlijke en uitwendige moeilijkheden spanden samen om haar haar
roeping te ontrukken, maar 47 jaar na deze ontmoeting, zei ze dat ze ge-
lukkig was in haar kloosterleven en schreef ze dit geluk toe aan de doel-
treffendheid van de zegen en van de gebeden van Don Bosco.
De Eclair,het katholieke orgaan van die plaats, herdacht in zijn
nummer van zaterdag 8 mei, de indruk die ook te Montpellier in 1883 was
teweeggebracht door wat er verteld werd over het bezoek van Don Bosco
aan Parijs en liet aan zijn lezers het nieuws weten dat de célèbre prê-
tre italien zich in hun stad bevond en dat hij daags nadien de Mis zou
opdragen om acht uur in de kathedraal. Dit nieuws bracht de inwoners van
de stad in beweging. Een nooit geziene massa vulde de ruime kerk lang
voor dit uur. Bij zijn aankomst kwam het hele Kapittel en de voltallige
clerus hem tegemoet. Bij het Evangelie sprak de Vicaris-Generaal van op
de kansel en beval een geldinzameling aan ten voordele van de Salesiaanse
Werken. Don Rua en Viglietti gingen rond met de schaal en dankten de ge-
vers met de rituele zin van Don Bosco: Que Dieu vous le rende. Na de Mis
zei Don Bosco enkele woorden tot de menigte. "Zijn trage en zwakke stem"
- schreef de genoemde krant in zijn nummer van 10 mei - "beheerst het

9.9 Page 89

▲back to top


- XVIII/85 -
auditorium niet. Zijn vreemd accent maakt het hem onder ons ongemakke-
lijk, hij schijnt te aarzelen, wanneer hij spreekt", maar "het is genoeg
hem te zien om een bovennatuurlijke onzichtbare uitstroming aan te voe-
len, die van heel zijn persoon uitstraalt."
Na zich wat te hebben verkwikt op de pastorij, begaf hij zich naar
het klooster van de Visitatie, waar hij zich met de Zusters, die in een
zaal verzameld waren onderhield. Een zuster van wie de hele communiteit
veel hield wegens haar mooie deugden, was zwaar ziek. De kloosterzusters
verzochten hem haar te willen bezoeken omdat ze op een mirakel hoopten.
Don Bosco ging haar vinden, maar na zich enkele ogenblikken te hebben be-
zonnen alsof hij Gods wil raadpleegde, stak hij de wijsvinger in de hoog-
te en riep uit: - "Naar de hemel, naar de hemel!" - En, inderdaad, kort
nadien schonk ze haar ziel terug aan de Heer.
Alvorens te vertrekken gaf Don Bosco op die plaats vele audiën-
ties. Tegen twaalf uur keerde hij terug naar het Seminarie. Dit werd be-
stuurd door de zonen van Sint-Vincentius a Paolo, die deze dag hadden
uitgekozen om hun heilige Patroon te vieren, omdat ze oordeelden dat de
aanwezigheid van Don Bosco het mooiste punt op het programma was.
In de namiddag begon de toeloop van de bezoekers. Er kwamen er zo-
vele dat het onmogelijk was iedereen tevreden te stellen, vermits men
toch de tijdsindeling van de communiteit niet mocht in de war brengen. Er
gebeurde een wonder, waarvan velen getuigen waren. Een zieke dame, die
bijna tot bij Don Bosco gedragen werd, ontving zijn zegen en genas ogen-
blikkelijk, zodat ze alleen naar huis kon gaan. Toen hij uit de audiën-
tiezaal terug naar zijn kamer ging, was het eerste wat hij deed zich ont-
maken van de gouden en zilveren muntstukken die zwaar in zijn zakken wo-
gen. Daarom zei hij later al schertsend: - "Wanneer wij te Montpellier
het geld weigerden, dan wierpen ze het ons achterna en ze waren heel ge-
lukkig als we het wilden aanvaarden."
Te Montpellier zag hij opnieuw een van zijn beste kennissen, Dr.
Combal, die daar verbleef.(1) Pas had hij de komst van Don Bosco vernomen
of hij haastte zich hem reeds die eerste avond te gaan bezoeken. Ook de
twee volgende avonden bracht hij hem een bezoek. De laatste maal bracht
hij zijn familie mee en wou hij van hem niet weggaan zonder zijn gezond-
heidstoestand goed te onderzoeken. Toen hij uit de kamer kwam en Don Rua
en Viglietti ontmoette, bevestigde hij hem de diagnose van twee jaar
voordien: - "Don Bosco" - herhaalde hij - "heeft geen andere ziekte dan
een uiterst verval van krachten. Indien Don Bosco geen enkel mirakel zou
gedaan hebben, dan geloof ik dat zijn grootste mirakel zou zijn, dat hij
nog leeft. Zijn organisme is helemaal vervallen. Hij is doodop van ver-
moeidheid en iedere dag gaat hij toch verder met zijn werk. Hij eet wei-
(1) Cfr. boekdeel XVII, blz. 32-33.

9.10 Page 90

▲back to top


- XVIII/86 -
nig en toch leeft hij. Dat is voor mij zijn grootste mirakel."
De seminaristen betuigden voor Don Bosco een genegen bewondering.
Om naar hem te luisteren zouden ze het seminarie hebben afgebroken en om
achter hem aan te lopen. Na het souper kwam hij bíj hen in een zaal. Hij
kon op zijn benen niet meer staan. Hij zou willen spreken hebben maar hij
was zo vermoeid dat hij hieraan moest verzaken en zich beperken tot het
geven van zijn zegen aan allen tegelijk. Maar toch was het feit alleen
dat ze hem zagen welsprekender en doeltreffender dan iedere toespraak.
Dat een bloedverwante van Don Bosco te Montpellier leefde was hem
misschien niet eens bekend of wellicht herinnerde hij het zich niet. Sa-
men met zijn vrouw, een geboren Zagna, had Francesco Bosco, zoon van
Giovanni, de oom langs vaderszijde van Don Bosco, we weten niet om welke
redenen zijn vaderland verlaten en was vroegtijdig te Marseille in 1870
gestorven. Hij had twee dochters die nog kinderen waren, nagelaten. Deze
werden opgevoed te Montpellier in het wezenhuis van de zusters van Naza-
reth, waar ze zich juist bevonden, toen hun grote kozijn daar toekwam. De
oudste, geboren in 1867, bevond zich op een leeftijd waarop ze over haar
toekomst diende te beslissen. Ze bezocht Don Bosco in het Seminarie. Het
was niet de eerste maal dat ze hem toen zag, vermits, toen ze acht jaar
oud was haar moeder, die naar Castelnuovo gegaan was, haar bij hem te Tu-
rijn gebracht had.(1) Hij had haar met een ontroerende goedheid ontvangen
en haar gevraagd wat zij meende te worden en zij had geantwoord dat ze
kloosterlinge wou worden. - "Ja, dat is goed, zei hij haar terwijl hij
haar met doordringende ogen bekeek. - "Ik zal in jou belang stellen". -
Hij zei dus aan de zuster die haar begeleidde: - "Ik heb haar grootvader,
de broer van mijn vader, in zijn laatste ogenblikken bijgestaan. Indien
iedereen leefde zoals hij, zou de dood steeds even mooi zijn als de zij-
ne." - Het jonge meisje trad binnen bij de Benedictinessen van Sembel bij
Miols in het département de l'Héraut. Ze werd geprofest in 1893 en veran-
derde haar naam van Paola in die van Maria Eleonora.(2) Ze werd er Over-
ste en terwijl wij dit schrijven bevindt ze zich in de abdij van Pradi-
nes, in het departement van de Loire.(3)
(1) In een brief aan haar bloedverwante, Moeder Eulalie Bosco, van de zusters van Ma-
ria, Hulp der Christenen, schreef ze vanuit Pradines op 21 november 1929 waarbij
ze verwees naar dit bezoek en naar haar eigen vader: "Il devait être très estimé;
j'avais remarqué que les vieilles personnes qui l'avaient connu á Castelnuovo,
quand on leur disait: Voilà la fille de François Bosco - joignaient les mains et
disaient: - Oh! oh! - Elles me regardaient avec une tendresse respectueuse."
2) Abbé Gervais, Vicaris-Generaal van Montpellier, bewogen door de grote genegenheid
die hij voor Don Bosco voelde, deed zijn best om haar in het klooster te doen
opnemen.
(3) We zijn deze inlichtingen verschuldigd deels aan Zuster Maria Joseph van het Trap-
pistinnenklooster van Espira de l'Agly in de Pyrenées Orientales, die ze op 5 april
1899 aan Don Lemoyne stuurde en deels aan Moeder Maria Eleonora bij middel van een
verslag aan Moeder Eulalia samen met de vermelde brief gestuurd. (Het klooster van
de Trappistinnen van Espira is nu overgebracht naar Abbaye Cisterciense N.D. de
Bonne Espérance te Echourgnac (Dordogne) in Frankrijk. Zuster Maria Joseph
heette in de wereld Marie-Joséphine MAFFRE de Fontjoye, geboren 16 sept. 1843,
gestorven 21 maart 1918, geprofest bij de Benedictinessen van Sembel (waar ze dus
met Paula Bosco had samengeleefd (alias Mère Eléonore), is op 13 december 1893
overgegaan naar de Trappistinnen van Espira, waar ze opnieuw professie deed op 17
januari 1895. Noot van Frater Jan Bosco, Sint-Sixtus te Westvleteren).

10 Pages 91-100

▲back to top


10.1 Page 91

▲back to top


- XVIII/87 -
De talrijke menigte werd van uur tot uur groter en stoorde ern-
stig de rust van de vrome plaats, zodat Don Bosco besloot niet langer
zijn verblijf te verlengen. Daarom, op de ochtend van 10 mei, nam hij een
lichte déjeuner bij de Zusters van Liefde, die door bemiddeling van hun
medebroeders deze gunst verkregen hadden en vertrok dan naar Valence.
Deze gastvrijheid, hem zo hartelijk in het Seminarie van Montpel-
lier aangeboden, had een gevolg, waarover wij wel dienen te spreken. Van
uit Turijn had Don Bosco aan de heer Dupuy de overste van het Seminarie,
met zijn dank enige publicaties van zijn hand gezonden, onder meer het
leven van Sint-Vincentius a Paolo. Deze antwoordde op 2 juli. Hij dankte
hem en zei: - "Het seminarie van Montpellier behoudt nog steeds een aan-
gename indruk aan uw bezoek. De brave inwoners van de stad, die u zo goed
ontvangen hebben, zouden er toe bereid zijn deze ontvangst te vernieuwen
en ik zou mezelf opnieuw aanbieden om u te ondersteunen en u tegen de op-
dringerige menigte te beschermen. Het is waar dat het mij veel zweet ge-
kost heeft om de aanloop tegen te houden van het volk, dat de hand wou
kussen van een priester, arm onder de armen, en vol gebrekkigheden." Maar
toch had hij nog een grote spijt. Hij had hem volledig ter beschikking
van de anderen gelaten en daarom had hij nooit de gelegenheid gehad eens
tussen vier ogen met hem te spreken, terwijl hij nochtans vurig verlangd
had hem te ondervragen over de methode die hij gebruikte om de zielen
naar God te brengen. Weliswaar had hij hem gevraagd hoe hij het aanlegde
om, met zo weinig helpers, zovele jongens te besturen en Don Bosco had
hem geantwoord dat heel zijn geheim bestond in hun de heilige vreze Gods
in te boezemen, maar de Overste had zich met dat antwoord niet tevreden
gesteld. "De vreze Gods" - merkte hij op in diezelfde brief - is enkel
het begin van de wijsheid en ik zou nu willen weten welke de methode is
om de zielen tot het toppunt van de wijsheid, die de liefde Gods is, te
leiden.
Toen men hem de brief voorlas, riep Don Bosco uit: - "Men wil dat
ik mijn methode zou uiteenzetten. Maar die ken ik zelf niet. Ik ben
steeds maar verder gegaan zoals de Heer mij dit ingaf en de omstandighe-
den dit vorderden."(1) Wat hij antwoordde of liet antwoorden, weet men
niet, maar het is zeker dat deze woorden in hun eenvoud een grote bete-
kenis hadden. Ze betekenden niet, zoals ook Don Fascie noteert,(2) dat
hij maar verder ging zonder te weten waarheen, maar dat hij niet onbuig-
zaam vasthield aan een onveranderlijk stelsel, dat hem "de vrijheid van
beweging zou afgesneden hebben tegenover nieuwe initiatieven of nieuwe
eisen." Zijn uitnemend praktische geest weigerde abstracte dingen. Don
Bosco maakte in werkelijkheid gebruik van de zogenaamde preventieve me-
thode, maar de elementen hiervoor haalde hij uit "de menselijke en Chris-
telijke overlevering" en uit de studie van het hart van de jongens, dus
ver van het terrein van de theoretische opvoedkunde.
(1) LEMOYNE, Vita del Venerabile Don Bosco, Vol. II blz 311.
(2) D.B. FASCIE, Il metodo educativo di Don Bosco, S.E.I. blz. 20-22 passim.

10.2 Page 92

▲back to top


- XVIII/88 -
Op de lijn van Montpellier naar Valence ontmoet men Tarrascone,
waar men dient over te stappen. Gedurende deze wachttijd van ongeveer
een half uur had zich het gerucht verspreid dat die priester op zijn
Italiaans gekleed, Don Bosco was, zodat de wachtzaal vol mensen liep. Aan
de enen kon men zien dat ze enkel door nieuwsgierigheid waren aangetrok-
ken, terwijl de anderen, daarentegen, hem vroom om zijn zegen kwamen
vragen.
Men kwam te Valence toe omstreeks vier uur in de namiddag. De pas-
toor van de kathedraal, die veel genegenheid voor Don Bosco en voor de
Salesianen had, wachtte hem aan het station op en bracht hem naar zijn
huis. Bij het souper zat ook aan tafel de econoom van het grote Kartui-
zerklooster van Grenoble. Hij sprak lang met Don Bosco. Deze brave monnik
wist heel weinig over Don Bosco en nog minder over zijn werk, maar Vigli-
etti slaagde er in hem op korte tijd zo in te lichten, dat hij bij het
afscheid beloofde hen niet te vergeten en allen met oprechte hartelijk-
heid omhelsde. Dit "niet vergeten" betekende dat bij de aanzienlijke
milddadigheden die jaarlijks door het rijke klooster beoefend werden, er
ook een aandeel hiervan naar Don Bosco zou gaan. Dit waren geen woorden
in de wind. Inderdaad, op 31 mei kwam een monnik van dit Kartuizerkloos-
ter naar het Oratorio en bracht, in naam van de Prior, bij Don Bosco een
gift van vijftigduizend frank samen met een zeer welwillende brief, waar-
in de Overste zich bereid verklaarde hem iedere dienst te bewijzen en hem
iedere bijstand te verlenen.
Een erediner werd daags nadien door de pastoor ingericht, met tal-
rijke uitnodigingen aan de heren van de stad, onder wie wij zullen ver-
melden de heer du Boys, de biograaf van Don Bosco, die wij reeds te Tou-
lon ontmoet hebben.(1) Daarna bracht Don Bosco een bezoek aan de Zusters
van de Visitatie, aan de Zusters Trinitarissen en aan de dames die voor
de missionarissen werkten. Overal schonk hij raad, opbeuring en zegenin-
gen. Om acht uur die avond was er een conferentie in de kathedraal, die,
hoewel zeer ruim, gevuld was met mensen. Don Bosco stond echter het woord
af aan Don Rua, die de geschiedenis van het Oratorio verhaalde en zich
dan met Viglietti naar de kerk begaf om aalmoezen in te zamelen.
Evenals de vorige ochtend, celebreerde hij op 12 mei in de kathe-
draal. Na het Evangelie ging hij zitten en sprak hij voor een zeer tal-
rijk auditorium, waarbij hij het vooral had over de kerk van het Heilig
Hart te Rome. Dan gebeurde er een nieuwe geldinzameling, terwijl Don Rua
aan de communiebank een grote hoeveelheid medailles van Maria, Hulp der
Christenen uitdeelde. Nadat hij zoveel mogelijk audiënties gegeven had,
trok Don Bosco zich terug omdat het vertrekuur nabij was. Het sloeg
twaalf uur, wanneer hij Valence verliet voor Grenoble, de laatste etap-
(1) Cfr. hiervoor blz. 34 en deel XVII blz. 162.

10.3 Page 93

▲back to top


- XVIII/89 -
pe van Don Bosco op Frans grondgebied. Wij noemen het de laatste niet
enkel van de lange reis die wij beschreven hebben, maar ook voor de rest
van zijn leven.
Te Grenoble was zijn faam hem voorafgegaan. Priesters en heren die
gegaan waren om hem te onthalen en zagen welke grote menigte op hem
wachtte, hadden beslist hem van het station naar de kerk van Saint-Louis
te brengen. De straten en de naburige pleinen puilden uit van mensen en
binnen de kerk stonden de mensen in iedere hoek op elkaar gepakt. De pas-
toor in rochet gekleed, kwam hem met heel zijn clerus tegemoet tot aan de
deur en verzocht hem met luide stem zijn parochianen te willen zegenen en
voor hen te bidden. Don Bosco vervulde zijn wens. Dan was et geen tegen-
houden meer aan. De menigte werd als uitzinnig meegesleept en wierp zich
op hem, zodat het nodig was hem met sterke mannen te omringen, opdat hij
niet zou verpletterd worden maar op de ene of de andere wijze het altaar
zou kunnen bereiken. Nu de mensen er niet meer in slaagden zijn hand of
zijn kleed aan te raken, zwaaiden ze van op afstand met hun rozenkransen
en sloegen ermee op zijn rug, op zijn hals, op zijn hoofd, op zijn armen,
zodat zowel bij het binnenkomen als bij het buitengaan hij een "vrome
geseling" te doorstaan had, zoals Don Rua, die naast hem ging, dit gedu-
rende de Processen verklaarde.(1) Inderdaad, 's avonds waren zijn handen
bevlekt met bloed, zijn gezicht deed hem pijn en ook zijn rechterarm.
Toen men er, met tijd en geduld, toe kwam hem in een rijtuig op
te sluiten, werd hij naar het Groot Seminarie gevoerd met een gevolg van
geestelijken en leken. De voertuigen reden langs de poort die uitkwam op
de grote weg binnen, terwijl de seminaristen benieuwd aan de vensters
stonden, vol spanning om Don Bosco te zien. De Overste, omgeven door zijn
personeel ontving hem aan de voet van de grote trap. Toen hij zag dat hij
vermoeid was en hijgde, zei hij hem:
"Eerwaarde Vader, u schijnt erg te lijden... Maar niemand weet
beter dan u, hoe het lijden heiligt."
- "Neen, neen, heer Overste" - antwoordde hem prompt Don Bosco -
wat heiligt is niet het lijden, maar het geduld."
Kort nadien luidde het voor het souper. Met al de oversten ging
hij naar de refter van de seminaristen. Deze stonden recht en juichten
hem geestdriftig toe. Op zijn plaats aangekomen, zei hij luidop in het
Italiaans: "Buon appetito!" - Zo deed hij het ook de andere keren.
Vier seminaristen deden om beurt de dienst aan tafel. De vier van
die avond hadden afgesproken de servetten en het couvert van Don Bosco te
gappen en onder elkaar te verdelen, maar om die kleine diefstal te ver-
(1) Verslag van de diocesane processen, art. XVIII, par. 185.

10.4 Page 94

▲back to top


- XVIII/90 -
vergoeden had elk van hen een bepaald bedrag beloofd om een nieuw servies
gelijkwaardig aan het gegapte aan te kopen. Op het geschikte ogenblik
vlogen ze dan op hun prooi toe en verdeelden de buit onder elkaar.
De eerste dag te Grenoble, 13 mei, was vol bedrijvigheid. Infra
Missam, in de kathedraal gecelebreerd in aanwezigheid van het Kapittel
dat hem in groep ontvangen had met de plechtigheid voorgeschreven bij de
ceremoniën voor een bisschop, hield Don Bosco een vrij lange toespraak
voor een dicht bezet auditorium. Hij toonde aan hoe zijn werk beantwoord-
de aan de behoeften van de tijd. Dan volgde de gebruikelijke geldinzame-
ling.
Na de Mis, terwijl hij te voet over het plein ging, waar vele men-
sen waren en zich naar de pastorie begaf, kwam een grijsaard door de me-
nigte heen moeizaam op hem toe, wierp zich op de knieën en smeekte hem,
hem te willen zegenen en te willen bidden voor zijn echtgenote. Heel de
stad kende en vereerde hem. Het was de heer Paul Lamache, een van de ze-
ven personen die samen met Ozanam te Parijs in 1833 de vereniging van
Sint-Vincentius a Paolo, beter bekend onder de benaming van de Conferen-
ties van Sint-Vincentius a Paolo, gesticht had. Hij was al op jaren toen
hij zich te Grenoble vestigde en zijn vrouw was sinds jaren zwaar ziek.
Op dat ogenblik kon de arme zieke zelfs geen enkele spijs meer slikken en
de artsen gaven geen hoop meer. Haar man, iemand met een groot geloof,
had vernomen dat Don Bosco daar was en kwam de laatste proef wagen. Wan-
neer Don Bosco zijn innig droevige geschiedenis gehoord had, bezon hij
zich enkele ogenblikken, als om God te raadplegen en zei dan:
"Doe iets voor de armen dat van u een offer vergt. Uw dochters
bezitten zeker familiejuwelen, waaraan ze zeer gehecht zijn?"
"Ja, die hebben ze, antwoordde hij.
"Welnu dan", hernam Don Bosco, "laat ze die offeren aan Maria,
Hulp der Christenen, voor de Salesiaanse werken.
Het was hard daarvan afstand te doen, maar toch gingen deze kleine
familieschatten enkele dagen later de weg op naar Turijn. Toen Don Bosco
ze ontvangen had, liet hij telegraferen: "Zal gezond worden, indien nut-
tig voor eeuwige zaligheid." Het uitwerksel was dat Mevrouw Lamache genas
en nog twintig jaar lang in leven bleef.
In de pastorie kwamen de leden van de Vereniging van Sint-Vincen-
tius a Paolo samen om hem hun hulde te brengen en door hem te worden ge-
zegend. Nadien ging hij op bezoek bij een weldoenster en bleef er om vele
audiënties te verlenen. Voor een diner ging hij bulten de stad, in de
villa van het Seminarie samen met al de jonge geestelijken. Bij zijn te-
rugkeer bezocht hij de kloosterzusters van het Heilig Hart. Toen hij na-
dien terug was gekeerd in zijn verblijf ontving hij nog iedereen die hem
wou spreken. Op het uur van de geestelijke lezing, onmiddellijk voor het
souper, toen er geen vreemdelingen meer mochten binnenkomen, voegde hij
zich bij de seminaristen voor deze vrome oefening, maar ditmaal werd de

10.5 Page 95

▲back to top


- XVIII/91 -
lezing vervangen door een aansporing van Don Rua over Gods liefde voor
ons. Een van de aanwezigen schreef: - "Zijn vurige woorden getuigden er-
voor dat zijn ziel in gloed stond. Meer dan een overweging was het een
beschouwing, maar voor Don Bosco werd het een geestesvervoering. Dikke
tranen liepen hem over zijn wangen en toen de Overste dit merkte zei hij
luidop met zijn zachte en sympathieke stem: - "Don Bosco weent." - Het is
onmogelijk de ontroering door dit eenvoudige woord in onze harten verwekt
uit te drukken. De tranen van Don Bosco waren nog machtiger dan de vlam-
mende verzuchtingen van Don Rua. Wij voelden ons diep aangedaan en her-
kenden de heiligheid aan het teken van de liefde. Wij hadden geen mirakel
meer nodig om aan Don Bosco onze verering te betuigen terwijl wij ons van
daar naar de refter begaven."
En ziehier wat ze deden. Er waren 120 seminaristen en allen wilden
ze de hand van Don Bosco kussen. Op een oogwenk waren ze het ermee eens.
Twee gingen plaats nemen aan zijn zijden en ondersteunden zijn armen. Al-
dus langs de portiek die tot aan de refter ging, volgden ze elkaar op,
met twee tegelijk, elk aan een kant om zijn handen te zoenen. Nu dient
men te noteren dat men dit in Frankrijk doorgaans niet pleegt te doen bij
de priesters, zoals wij dit in Italië wel plegen te doen. Het feit dat ze
dit deden was een akte die het karakter kreeg van een diepe persoonlijke
verering.
Nadien ontstond een wedstrijd om hem privé te kunnen spreken.
Hiervan volgt een episode. De volgende ochtend vroeg was een seminarist,
Edouard Jourdan, die, men weet niet op welke manier uit de rijen weg ge-
glipt was, naar het appartement van Don Bosco gelopen en had op de deur
van zijn kamer aangeklopt. Niemand antwoordde maar Don Viglietti liet
zich zien en zei hem dat Don Bosco zich in de leeszaal bevond. Zonder een
enkel woord te zeggen ging de jonge geestelijke die kant uit. Hij werd
gevolgd door een makker die daar eveneens, men weet niet hoe, toegekomen
was. Beiden sprongen op en knielden. Jourdan nam als eerste het woord en
zei:
- "Vader, ik ben onbeslist betreffende mijn roeping. Zegt u mij
wat ik moet doen."
- "U, mijn vriend, dient bij mij te komen" - antwoordde Don Bos-
co. - "U zult Salesiaan worden."
Ook de andere ondervroeg hem over de weg die hij zou kiezen. Als
enig antwoord kreeg hij een ontkennend gebaar met de rechterhand dat be-
tekende: - "U niet, u wil ik niet. Zowel toen hij ja zei aan de ene, als
toen hij neen zei aan de andere drukte hij zich even categorisch uit.
Nog een andere bevlieging had deze brave seminaristen aangegrepen,
namelijk stukjes van zijn soutane of haarlokken af te knippen. Pogingen
daartoe werden gedaan op het ogenblik dat de Overste aan Don Bosco de
verschillende slaapzalen liet zien. Enkelen waren gewapend met een
schaar, maar, als het er op aankwam, schoot hun de moed tekort er gebruik
van te maken. Toch waren er die het waagden, maar een plotse strenge oog-

10.6 Page 96

▲back to top


- XVIII/92 -
opslag van Don Bosco joeg hun vrees aan. Een van hen had meer geluk dan
de anderen en hij slaagde, maar Don Bosco bemerkte het en zei met een
glimlach tot de Overste: "Heer Overste, er zijn hier dieven!" - De Over-
ste sperde zijn ogen open, maar het alarm duurde maar een ogenblik. Mooi
is die opmerking door iemand wiens woorden wij zo pas hebben aangehaald
aangaande de tranen van Don Bosco. Hij weet op een vernuftige manier twee
zo verschillende zaken als de gestrengheid van die oogopslagen en de min-
zaamheid van die glimlach te verzoenen. "De strenge blik" - schrijft hij
- "ante factum" en de glimlach "post factum". Bij de heiligen en bij God
geven rechtvaardigheid en barmhartigheid elkaar een onuitsprekelijke
zoen."
Dit commentaar wordt gegeven door de jonge geestelijke, die van
Don Bosco een neen hoorde. Bij de audiëntie van hem die een ja had ge-
hoord en van de gezellen van zijn slaapzaal herhaalde Don Bosco de uit-
nodiging en hij sprak niet voor dovemansoren. Hij begaf zich inderdaad
naar het noviciaat van Marseille, werd Salesiaans priester en leefde tot
1923. De andere oefende vele jaren zijn herderlijk ambt uit in het dio-
cees. Dan trad hij in het grote Kartuizerklooster van Grenoble, tot de
tijd waarop de kloosterlingen uit Frankrijk werden verjaagd. Het is Pa-
ter Pierre Muton, thans vicaris van het Kartuizerklooster van Motta
Grossa bij Pinerolo. Zijn verslag over het verblijf van Don Bosco in het
Seminarie van Grenoble bevat nog vele andere kleine bijzonderheden. (1)
Hij verzwijgt daarin echter een bijzonderheid, die hij in ons noviciaat
van Monte Oliveto verteld heeft.(2) Toen hij in het Seminarie was, liep
hij het gevaar zijn gezichtsvermogen te verliezen of, op zijn minst, er
onvoldoende van over te houden om zijn studies voort te zetten. Welnu, de
eerste maal dat hij de hand van Don Bosco kon grijpen, drukte hij ze, vol
vertrouwen, op zijn ogen. Als bij betovering kregen ze weer nieuwe
kracht, zodat iedere beduchtheid voor altijd verdween.
De derde dag van Don Bosco te Grenoble bracht hij ongeveer door
zoals de eerste dag, met dit verschil dat de regen in beken neerstroomde
maar niet kon beletten dat een ontzaglijk grote menigte de kerk van
Saint-Louis, waar hij zou celebreren, volledig in bezit nam en daarna
ook het naburige plein en de belendende straten. Zoals gewoonlijk werd
hij aan de deur door de pastoor en de clerus ontvangen. Bij het Evangelie
vertelde hij wat over de geschiedenis van de kerk van het Heilig Hart te
Rome. Na de Mis volgden audiënties in de pastorie, audiënties in de na-
bijheid van de kerk van Saint-Laurent waar hij een bezoek bracht en in
het Seminarie. Om acht uur 's avonds ging hij naar de kerk van Saint-
André voor de vrome oefening van de Mariamaand. Het was al donker en een
zee van mensen rumoerde op het plein omdat in de kerk niemand meer binnen
kon. Omdat hij vreesde dat in die grote verwarring hem een ongeluk zou
(1) Bij de verdeling van de buit aan de tafel van Don Bosco, kreeg hij voor zijn aan-
deel het glas. Toen hij monnik werd schonk hij dit aan zijn familie, die het vroom
bewaarde. Bij de feesten van de zalig- en heiligverklaring werd het aan tafel ge-
bracht en iedereen dronk er een slok wijn uit.
(2) La voce di Monte Oliveto, maart—april 1932.

10.7 Page 97

▲back to top


- XVIII/93 -
kunnen overkomen,stapte Don Bosco uit het rijtuig en verscheidene heren
met aan hun hoofd de herculisch sterke coadjuteur Graziano, die hem van
uit Italië was tegemoet gekomen, omringden hem en verschaften hem, zo
goed ze konden, een doortocht. Don Bosco was vreselijk vermoeid. Toch
wilde hij van aan de communiebank iets tot het volk zeggen en gaf hij de
aanwezigen zijn zegen.
Was het binnenkomen in de kerk niet zonder beduchtheid geschied,
dan werd het naar buiten gaan een vreselijke onderneming. Te midden van
die talrijke woelige menigte konden grote ongelukken gebeuren. "Zowel Don
Bosco, als wij zelf die bij hem waren" - schrijft Viglietti - "zullen
nooit die avond vergeten. Zijn voeten waren zo erg betrappeld dat ze
bloedden. Om niet van hem verwijderd te worden, was ik genoodzaakt mij
aan zijn kleren vast te klampen. Onze arme vader, was niet enkel afgemat,
verpletterd en geschramd door de onbescheiden vroomheid van de gelovigen
maar ook zijn handen waren doodsbleek. Ze hadden erin gebeten, ze hadden
op zijn gelaat en zijn handen gewreven met rozenkransen, met kruisbeelden
en met medailles." Toch zal het voor iemand die au-dessus de la mêlée was
wel een ontroerend schouwspel van geloof geweest zijn.
De laatste dag, 15 mei, kwam hij niet uit het Seminarie, tenzij op
het uur van de afreis. Hij celebreerde de Mis van de communiteit en
groette de jonge geestelijken. De bisschop van het diocees, Mgr. Fava zag
hij niet, omdat deze niet in de stad was. Bij zijn aankomst had Don Bosco
het zich nochtans tot plicht gerekend, zich naar het bisschoppelijk pa-
leis te begeven als teken van zijn vrome hulde. Tenslotte, omstreeks ne-
gen uur, verliet hij Grenoble met de doorgaande trein naar Italië, waar-
bij hij voor altijd vaarwel zei aan Frankrijk wiens welwillendheid en
edelmoedigheid hij op zovele wijzen ervaren had.
Don Lemoyne hoorde het nieuws verhalen van een wonderbaarlijk feit
te Grenoble voorgevallen nog voor Don Bosco daar aangekomen was. Een ze-
kere heer Darberio had een zoon die leed aan een ongeneeslijke kwaal en,
wat voor een christelijke familie nog droeviger was, die hardnekkig wei-
gerde de sacramenten te ontvangen. Daarom had de vader zich per brief tot
Don Bosco gewend en had hem gesmeekt tot God te willen bidden opdat Hij
ten minste het hart van deze ongelukkige zou raken. Don Bosco antwoordde
hem dat zijn zoon niet alleen zou genezen maar dat hij op zijn doortocht
naar Grenoble, zijn Mis zou dienen. En zo gebeurde het.
Op deze doortocht hebben eveneens betrekking twee brieven aan Don
Bosco geschreven in januari 1888 door iemand die wel niet zal geweten
hebben in welke toestand Don Bosco zich op dat ogenblik bevond. In de
eerste brief, gedateerd op 16 januari, vraagt Mevrouw Susanne de la Bros-
se een geestelijke gunst. Om echter de baan vrij te maken voor haar
vraag, herinnert ze hem aan een tijdelijke gunst die ze van hem verkregen
heeft. "Toen u" - schrijft de vrouwelijke vraagsteller - "twee jaar gele-
den op doortocht kwam te Grenoble, leed mijn vader aan een zware oogziek-
te. U hebt zich toen gewaardigd voor hem tot Maria, Hulp der Christenen
te bidden en nog diezelfde dag waren mijn vaders ogen genezen."

10.8 Page 98

▲back to top


- XVIII/94 -
De tweede brief met als datum 25 januari komt van een zeer arme
jongen, Marius Faure genaamd. Hij stuurt hem een gift van 1,25 frank en
beveelt zich aan zijn gebeden aan, opdat hij, na zijn genezing, werk zou
kunnen vinden. Welnu, om zijn herinnering op te frissen, herinnert hij
hem aan verscheidene omstandigheden van een audiëntie die hij hem te Gre-
noble verleende. Hij is namelijk die arme jongen met een bult, die hij op
zijn kamer in het Seminarie ontvangen had, vooraleer de Mis te gaan op-
dragen in de kerk van Saint-Louis. Zijn moeder was toen ziek en Don Bosco
had hem voor haar een medaille geschonken met de aanbeveling tot het ein-
de van dat jaar volgend gebed tot het Heilig Hart van Jezus te richten: -
"Glorie aan het Heilig Hart van Jezus, nu en altijd en in alle eeuwen der
eeuwen. Amen." Een schietgebed dat men gemakkelijk kon onthouden, wel-
licht aangeraden wegens de geringe ontwikkeling van de jongen. Hij geeft
aan Don Bosco de verzekering dat hij dit gebed steeds gebeden heeft, maar
voegt er niets aan toe over de toestand van zijn moeder. Wij zouden eer-
der de buitengewone trek van goedheid willen aanstippen, waarmee Don
Bosco op een dergelijk ontijdig ogenblik deze arme jongen wou aanhoren en
opbeuren alsof hij een groot personage was.
En thans komen we tot het nawoord. Op 11 mei had Viglietti aan Don
Lemoyne vanuit Valence geschreven: "Don Bosco, aan wiens zijde ik mij op
dit ogenblik bevind, gelast mij u vele groeten te doen en al de Oversten
en al de jongens van het Oratorio te groeten en hun te zeggen dat hij
hoopt ze allen in goede gezondheid terug te zullen zien op zaterdagavond
om zes uur." Deze mededeling na een zo lange afwezigheid en na de gemeen-
schappelijke beduchtheid voor zijn waardevolle gezondheid, gedurende die
zo moeizame reis bracht heel het Oratorio in feeststemming. Iets voor
zeven uur kwam hij toe. Wie kan de geestdrift beschrijven bij zijn aan-
komst aan de portiersloge? De eerste geestdrift veranderde trouwens wel-
dra in een bewogen tederheid, wanneer men zag hoe hij steeds meer gebogen
liep.(1) Terwijl hij uiterst traag over de speelplaats ging, te midden
van twee dicht bezette rijen van jongens die zijn handen grepen om ze te
kussen, wou een van zijn secretarissen die merkte hoe vermoeid hij was,
een einde stellen aan die beweging door de jongens terug te duwen. Don
Bosco echter, die het onverwachte leed bemerkte van de jongens die in
zijn nabijheid stonden, gaf hem een lichte kaakslag en zei: - "Waarom wil
je niet dat ze mijn hand zouden kussen? Laat ze maar komen." Aldus geno-
ten allen van deze voldoening, terwijl ze hem begeleidden met uitroepen
van vreugde en met toejuichingen, terwijl hij door de galerij liep om
naar zijn kamer te gaan. Na het souper waren een mooie verlichting en
grote opschriften de uitdrukking van hun algemene jubel.
Het Patroonfeest van Sint-Jozef, in het Oratorio vooral door de
vakleerlingen gevierd, viel op 16 mei. Om de Madonna te bedanken voor
de weldaden gedurende zijn reis ontvangen, wou Don Bosco, al kostte het
(1) Brief van Don Lazzero aan Mgr. Cagliero, Turijn, 17 mei 1886.

10.9 Page 99

▲back to top


- XVIII/95 -
hem veel moeite, de Mis opdragen in de kerk van Maria, Hulp der Christe-
nen, zoals vroeger aan het altaar van Sint-Pieter, onder de Mis voor de
communiteit, zodat allen de troost genoten hem goed te kunnen zien. Op de
middag kwam hij beneden naar de refter van zijn Medebroeders, waar jon-
gens en oversten hem in proza en verzen complimenten voorlazen. Omdat
Don Bosco het Piëmontees zeer goed sprak en er van hield, begroette hem
Don Francesia, de directeur van de leerlingen op een vrolijke toon in dit
dialect. Uiteindelijk kondigde Don Lazzero, de directeur van de vakleer-
lingen aan, dat na de avonddiensten, zijn jongens een academische zitting
zouden houden die men de titel zou kunnen geven van Sint-Jozef en Don
Bosco. Daarom verzocht hij de aanwezigen deze door hun komst te willen
vereren, maar aan Don Bosco durfde hij het niet deze uitnodiging te rich-
ten, des te meer omdat de zaak op de speelplaats zou verlopen. Toch zou
het voor de vakleerlingen een waardevol geschenk zijn, wanneer ze ook
maar enkele ogenblikken Don Bosco onder hen zouden hebben. Deze antwoord-
de: - "Bij mooi weer en als het niet te koud is, zal ik komen."
Hij kwam werkelijk. Viglietti was op de gedachte gekomen hem de
medaille om de hals te hangen, die hij van de Katholieke Vereniging van
Barcelona ontvangen had. Deze nieuwigheid werd door allen met grote
blijdschap begroet. Samen met de lofbetuigingen aan Sint-Jozef verweefde
men verwijzingen naar de reizen van Don Bosco, naar het goede door hem
verricht, naar het ereteken te Barcelona ontvangen, en nog zovele andere
zaken die hem tot tranen toe bewogen. Ook de katholieke arbeiders van
Borgo Dora, van wie Don Bosco de ere-voorzitter was, hadden een vertegen-
woordiging gestuurd met een genegen adres dat men in het publiek zou
voorlezen. Don Bosco was zo tevreden dat hij het bevel gaf alles wat men
voorgelezen had keurig te kopiëren, er een mooi bundeltje van te maken en
het naar Spanje, naar de adellijke familie Marti-Codolar te sturen. "Zo
eindigde" - schreef ’s anderendaags in de aangehaalde brief - "deze mooie
dag van gisteren, mooi door de aankomst van Don Bosco onder ons, mooi we-
gens het Patroonfeest van Sint-Jozef, mooi omdat het in de noveen viel
van ons feest van Maria, Hulp der Christenen, mooi ook wegens het mooie
weer, nadat we geruime tijd geen dergelijke ongestoord kalme dag meer ge-
had hebben."
Wie te Turijn meer dan iemand anders van de gelukkige terugkeer
van Don Bosco genoot, was kardinaal Alimonda. Hij wachtte eerst enkele
dagen. Toen hij meende dat Don Bosco zich voldoende hersteld had van zijn
inspanningen van deze reis, waarvan sommigen meenden dat ze blijk gaf van
"een vrome en verrassende roekeloosheid",(1) kwam hij op de ochtend van
18 mei onverwacht naar het Oratorio om hem te zien. Zijn bezoek was geen
louter vormelijk bezoek, maar het was een bezoek ingegeven door een har-
telijke vriendschap, zodat hij meer dan een uur bleef. Hij trof hem jam-
mer genoeg aan in de staat waarin Don Lazzero hem op 20 mei beschrijft in
een brief aan de Vicaris-Generaal van Patagonië: "Je zult mij vragen: hoe
(1) Notulen van het damescomité van Marseille, Zitting van 13 mei 1886.

10.10 Page 100

▲back to top


- XVIII/96 -
stelt Don Bosco het? Zijn toestand is niet slecht maar het wordt steeds
erger, wat wil zeggen dat zijn benen steeds zwakker worden en het de
schijn heeft of zijn lichaam driemaal zwaarder weegt, nu hij zijn benen
niet meer bewegen kan. Met moeite sleept hij zich voort voetje voor voet-
je. Zijn hoofd is nog goed, zijn maag zeer goed. Iedere dag vermindert
bij hem de lust tot spreken. Hij geniet ervan wanneer hij de anderen
hoort praten en vooral wanneer ze het over de missies hebben. Dan wordt
hij zeer opmerkzaam en doorgaans neemt hij bij deze zaken zelf het woord.
Voor het overige wensen wij dat hij zo nog ad multos annos zou kunnen
voortgaan."
Ook ditmaal had Don Bosco dit risico dus genomen, hoewel het de schijn
had, nadat hij, in een dergelijke toestand, zijn doel niet zou kunnen be-
reiken hebben. Toch had hij, gevolg gevend aan een gedachte die hem niet
los liet, zonder rekening te houden met de voor de hand liggende mense-
lijke voorzichtigheid, dit gedaan. Zoals altijd had de Voorzienigheid hem
op zichtbare wijze bijgestaan, door hem naar het algemene oordeel on-
overkomelijke hinderpalen te laten overwinnen. Wat al geestelijk goed
bewerkte hij in de zielen door zijn doeltreffend woord! Maar wanneer we
dit ter zijde laten en evenmin rekening houden met de zo nodige stoffe-
lijke hulp die hij genoten had en met het grootse aanbod van het Tibidabo
met de bedoeling de nationale belofte van Spanje tegenover het Heilig
Hart van Jezus in te lossen, had zijn bezoek aan het edele Spaanse volk,
evenals vroeger in Frankrijk bewerkt, dat zijn werk er door iedereen ge-
kend, gewaardeerd en gewenst werd. Na een kort verloop van jaren zou het
een ruime en stevige ontwikkeling kennen, zodat het zelfs de woeste uit-
spattingen van de communistische revolutie die in 1934 het hele land in
heftige beroering bracht en met bloed overstroomde,(1) zou overleven.
(1) Op het ogenblik dat wij de drukproeven aan het verbeteren zijn (4 december 1936)
dreigt het Russische bolsjewisme, na honderden kerken met de grond gelijk gemaakt
te hebben en 14.000 priesters te hebben vermoord, in Spanje de helse krachten sa-
men te brengen om het christen en beschaafd Europa te vernietigen... indien de
aartsengel Michaël hem niet voor die tijd zal terugjagen in de afgrond waaruit
hij gekomen is.

11 Pages 101-110

▲back to top


11.1 Page 101

▲back to top


- XVIII/97 -
HOOFDSTUK V
VAN HET FEEST VAN MARIA, HULP DER CHRISTENEN NAAR
HET FEEST VAN MARIA-TEN-HEMEL OPGENOMEN. - DON BOSCO
IN HET ORATORIO EN TE PINEROLO.
Het feest van Maria, Hulp der Christenen verkreeg van jaar tot
jaar een steeds grotere aantrekkelijkheid en een grotere verspreiding. In
1886 was de toeloop van de gelovigen groot gedurende de noveen, zeer
groot daags voordien, en buitengewoon groot op de dag van de plechtig-
heid. Samen met het aantal verhoogde tevens de echte godsvrucht. Don
d'Antuono, de predikant van de Mariamaand en van de noveen, zei dat hij
in ruimere kerken en voor een grotere menigte gepredikt had, maar dat hij
nooit zoveel ingetogenheid en zoveel vroomheid gezien had.
De aanwezigheid van onlangs gewijde bisschoppen te Turijn, ver-
hoogde zodanig de praal van de heilige diensten die de hele dag van 23
mei zo plechtig plaatshadden, dat het scheen alsof het reeds de feest-
dag was. De pontificale diensten 's ochtends en s avonds droegen er toe
bij deze illusie te verwekken, des te meer omdat het een zondag was. Don
Bosco celebreerde aan het altaar van Sint-Pieter. Een opeengepakte massa
woonde zijn Mis bij terwijl de algemene Voorzitter van de Katholieke Ar-
beidersvereniging van Turijn en de Voorzitter van de afdeling van Sint-
Joachim zijn misdienaars waren. De leden van deze laatste afdeling waren
in groep gekomen om Maria, Hulp der Christenen te bedanken voor de geluk-
kige reis van hun erevoorzitter. In de namiddag, twee uren voor de ves-
pers, werd de Salesiaanse conferentie gehouden. Don Bosco had laten ver-
staan dat hij zou gesproken hebben, maar op het laatste ogenblik schoten
de krachten hem te kort en hij gelastte er Don Bonetti mee. Hij bleef
zitten luisteren in het priesterkoor. Met ontroering keken de toehoorders
naar zijn rustige en lijdende houding. Terwijl men de geldinzameling deed
viel er een werkelijk opmerkelijke episode voor. Een arbeider, die door
met zijn ellebogen te werken, tot bij hem had weten te naderen, legde
tien "scudi" (50 frank ongeveer van toen. Noot van vertaler) in zijn han-
den en zei daarbij: - "Sedert zes maanden heb ik dit kunnen sparen. U mag
het hebben voor uw arme kinderen."
Toen Don Bosco buiten kwam op de speelplaats van het Oratorio om-
ringden hem vele Medewerkers met een onuitsprekelijke genegenheid. "Wie

11.2 Page 102

▲back to top


- XVIII/98 -
Don Bosco onder de zijnen niet gezien heeft" - werd toen geschreven,(1)
"kan zich geen gedachte vormen van wat geestdrift is." Toch zag men met
grote droefheid dat hij zo traag in zijn bewegingen geworden was en dat
hij zo gebogen liep. - "Wat is hij oud geworden" - riep men uit. Vigli-
etti schreef in zijn dagboek: "Don Bosco had drie kwartier nodig om te-
rug naar zijn kamer te gaan. Wat een menigte! De meesten zijn vreemdelin-
gen, gekomen om Maria, Hulp der Christenen te bedanken voor de verkregen
gunsten. Tweemaal gaf Don Bosco met tranen in de ogen zijn zegen aan deze
massa. Hij is afgemat, hij heeft geen adem meer, hij is zo uitgeput dat
hij er bij zou vallen, en toch wil hij allen tevreden stellen, met ieder-
een spreken, aan iedereen nieuws vragen. Hij is een martelaar."
Op het feest, ofschoon het een werkdag was, was er een zo grote
toeloop als men dit nooit in het Oratorio gezien had. Kardinaal Alimonda
deed de pontificale assistentie bij de Mis die door een Bisschop gezongen
werd, en kwam 's avonds terug voor de zegen met het Allerheiligste. In
het Oratorio kwamen na elkaar honderden priesters en leken, vrienden van
Don Bosco samen om zich met hem te verheugen en hem aangenaam gezelschap
te houden. Aan tafel waren rond de Aartsbisschop aan een kant verschil-
lende bisschoppen geschaard en rond Don Bosco aan de andere kant Graaf en
Gravin Colle en verscheidene Italiaanse medewerkers. 's Ochtends kwamen
al de novicen van S. Benigno naar het Oratorio om op die mooie dag een
bezoek te brengen aan Don Bosco en namen deel aan de diensten. Hij wou ze
allen samen op zijn kamer ontvangen en bij het afscheid nemen zei hij
hun: - "U zijt al met velen, maar er zullen er nog meer naar het novici-
aat komen. Ik geef u twee medailles, een voor u en een voor iemand aan
wie u ze schenken wilt. Daarom geef ik u een kleine medaille, opdat, wan-
neer u ze per brief wilt sturen, ze het gewicht niet zou overschrijden.
Ik geef u ook mijn zegen, opdat u als jonge geestelijken en als priesters
veel goed zoudt kunnen doen, en ik geef ook mijn zegen aan de leden van
uw familie. Ik zal altijd aan u denken." - Bij late avond was Don Bosco
heel en al vertederd toen hij van op zijn kamer, wel duizend mensen op
het plein voor de kerk herhaalde malen hoorde roepen bij het zien van de
verlichte koepel: "Leve Maria, Hulp der Christenen."
Twee dagen na het feest van Maria, Hulp der Christenen zat Don
Bosco een belangrijke vergadering van het kapittel voor, waaraan ook de
algemene Procurator, Don Dalmazzo, deelnam. In naam van de Minister van
Buitenlandse Zaken, Graaf di Robilant, die met hem door bemiddeling van
commandeur Malvano er vertrouwelijk over onderhandeld had, stelde hij aan
Don Bosco de stichting van een Salesiaans huis in Caïro voor. Hij legde
uit dat de Apostolische Vicaris, Mgr. Sogaro en de Apostolische delegaat,
Mgr. Chicaro, aan de Minister geschreven hadden en Salesianen vroegen. De
Italiaanse regering had al voordien aan Don Bosco voor deze zaak gedacht,
(1) Bollettino Salesiano, juli 1886.

11.3 Page 103

▲back to top


- XVIII/99 -
dacht, omdat zij heel goed wist wat hij deed en door ervaring ondervonden
had dat de ondernemingen die hij aanvatte door hem voltooid werden. De
Regering zou brevi manu (zonder omhaal) een aanzienlijk bedrag schenken
en zou over alles het diepste stilzwijgen bewaren terwijl men aan de Sa-
lesianen volledige vrijheid zou laten van werking zonder dat ze, van wie
ook afhankelijk zouden zijn. De Minister vroeg zodra mogelijk een school
te openen, namelijk bij het begin van het nabije schooljaar en ten laat-
ste in februari 1887.
Don Bosco merkte op dat de Regering, toen men onderhandelingen had
aangeknoopt met Patagonië haar beloften niet gehouden had en besloot: -
"Thans zegt men dat het zeker is. Maar bestaat het gevaar niet dat di Ro-
bilant geen deel meer zou uitmaken van de ministerraad? Indien dit zou
gebeuren, zou alles in het water vallen."
Don Dalmazzo antwoordde dat een verandering wat dit plan betrof,
onwaarschijnlijk was. Malvano had verzekerd dat hij steeds Directeur-Ge-
neraal van Buitenlandse Zaken zou blijven, ook wanneer er een andere mi-
nister zou komen. Het was trouwens een zaak die overeenstemde met de in-
zichten van de hele Regering en niet van een enkele Minister.
Don Bosco zei: - "Ik ben geneigd dit te aanvaarden en zodra ik
kan, zal ik enkele Salesianen naar Caïro zenden. We moeten eerst een
schelm (1) vinden, die naar Cairo wil gaan om er toe te zien en onderhan-
delingen te voeren. Laten we zeggen dat we zullen proberen de termijn
waarop we zullen gaan te verkorten, maar dat we echter niet in botsing
willen komen met de Propaganda Fide, waarvan we ons niet kunnen losmaken.
We zullen echter geen gewag maken van de toelagen die de Regering ons zou
geven. Ik zal u ondertussen ronduit zeggen dat deze Missie een van mijn
plannen is, dat het een van mijn dromen is. Indien ik jong ware, zou ik
Don Rua met mij meenemen en hem zeggen: - "Kom, laten we naar Kaap de
Goede Hoop gaan, naar Nigeria, naar Khartoem, naar Kongo of liever nog
naar Soeakin, zoals Mgr. Sogaro voorstelt, omdat de lucht er goed is."
Daarom zou men een noviciaat kunnen oprichten langs de kant van de Rode
Zee. Maar daarvoor is het nodig dat de Propaganda niet tegen de Salesia-
nen zou zijn. Don Dalmazzo dient aan commandeur Malvano in diplomatische
woorden te laten horen hoeveel Italianen er overgelaten zijn aan een
zekere onzedelijkheid in Zuid-Amerika, in Patagonië, in de Pampa's, in
Argentinië, in Chili, in de Ancudeilanden (2) en dit om er op te wijzen
wat we doen en hoe nodig het is subsidies te verkrijgen."
Niet zonder bespreking aanvaardde het Kapittel het voorstel van
di Robilant, maar op voorwaarde dat alles langzamerhand zou gebeuren zo-
dra dit mogelijk zou zijn.
(1) Scherts waarmee Don Bosco bedoelde: een persoon die handig weet te manoeuvreren.
(2) Hij bedoelt de eilandengroep van Chiloë, waarvan Ancud in Zuid—Chili de actiefste
haven is.

11.4 Page 104

▲back to top


- XVIII/100 -
Het had er de schijn van of Kardinaal Simeoni, de nieuwe Prefect
van de Propaganda had van zijn voorganger, Kardinaal Franchi, het wan-
trouwen tegenover de bekwaamheid van de Salesiaanse missionarissen ge-
ërfd. Wel ging hij zover de handen van Don Bosco te kussen en hem ver-
trouwelijk met "jij" aan te spreken, maar het feit dat hij zich kantte
tegen het verlangen van Mgr. Sogaro, Salesiaan te worden, scheen aan Don
Bosco een teken van zijn gering vertrouwen. Maar zoals Don Bosco zich
toen uitdrukte was Mgr. Domenico Jacobini, de secretaris van voornoemde
Congregatie "onze echte vriend en alles voor ons" en het was aan hem te
danken dat de Kardinaal-Prefect op 26 februari 1887 aan Don Bosco
schreef: "Met veel genoegen heb ik gehoord dat U er toe bereid is de
priesters van uw instituut naar Egypte te zenden om er een school te
openen die voorzien zal in de katholieke opvoeding van de jeugd uit de
Italiaanse kolonie. Omdat ik wens dat dit onderwerp zodra mogelijk een
werkelijkheid zou worden, verzoek ik u rechtstreeks in verbinding te
willen treden met de Apostolische Vicaris Mgr. Anacleto Chicaro,(1) die
zich steeds ingespannen heeft voor deze school, om zo de Italiaanse
jeugd uit het niets doen en uit het gevaar van bederf, dat ze daar bij
iedere stap ontmoet, te redden."
Zo ontmoetten de twee Overheden, de ene om de invloed van Italië
in het buitenland te vergroten, de andere om Gods Rijk uit te breiden,
e1kaar bij hetzelfde goede werk; maar wegens het geschil dat de twee
machten verdeelde was alles verlopen zonder enig wederkerig begrip en
van de kant van Italië niet op initiatief van de Regering, die tegen-
over de Kerk vijandig gezind was, maar door de verlichte goede wil van
de Minister uit Piëmont. Deze laatste had uit de geheime fondsen een
miljoen gehaald als toelagen voor de missies, maar, zoals men later uit
betrouwbare bron vernam vanwege de familie di Robilant, beschikte Cris-
pi, die de Minister had doen vallen, over dit bedrag. Don Rua zond de
Salesianen naar Egypte, tien jaar later en stichtte er het Instituut van
Alexandrië. Voor Cairo zou men moeten wachten tot in het jaar 1925.
Een andere omstandigheid roept ons naar Rome terug tegen het einde
van de maand mei. Gedurende de afwezigheid van Don Bosco in Turijn, had-
den de Salesianen een blij nieuws ontvangen. Door het afsterven van Zijne
Eminentie Kardinaal Nina, op 25 juli 1885, was de Congregatie zonder Kar-
dinaal-Beschermheer gevallen. Don Bosco drong bij de Heilige Vader aan
opdat hij gewaardigen zou dit ambt toe te vertrouwen aan Kardinaal Lau-
renzi, aan wie hij kennis gaf van zijn verlangen en zijn aanvraag. Maar
de Kardinaal maakte aan de Paus zijn voornemen bekend dit niet te zullen
aanvaarden en gaf hiervan kennis aan Don Bosco in een brief vol nederig-
heid voor zijn eigen persoon en van achting voor hem en voor zijn Con-
gregatie. Eindelijk na acht maanden had de Heilige Vader in een brief van
de Staatssecretarie gedateerd van 17 april, Kardinaal Parocchi, zijn
Vicaris te Rome daartoe benoemd. Bij de heuglijke tijding stuurde de
(1) Op blz. 98 is hij Apostolisch Delegaat.

11.5 Page 105

▲back to top


- XVIII/101 -
Algemene Prefect Don Durando in naam van Don Bosco aan Zijne Eminentie
bedankingen en beloften, per telegram. De Kardinaal antwoordde hem even-
eens telegrafisch dat hij "aan de zeer edele gevoelens" tegenover hem tot
uiting gebracht zou beantwoorden met "een bezorgdheid Don Bosco waardig".
Zodra Don Bosco dit vernomen had stuurde hij vanuit Barcelona een brief
aan Zijne Eminentie, gaf uiting aan zijn dankbaarheid en zijn jubel en
ontving van hem volgende brief:
"
Aan de zeereerwaarde Pater Algemeen Overste,
"
"
Het is om uwe christelijke naastenliefde en om die van
" uw beminde zonen dat ik mij gelukkig voel met mijn benoeming tot
" Beschermer van de Salesiaanse Congregatie en ik dank u hiervoor.
"
De opvolger te zijn van een Kardinaal versierd met zovele
" waardevolle eigenschappen als de betreurde Eminentie Nina, hem
" op te volgen op een ogenblik dat hij met zovele andere zware za-
" ken belast was, is geen geringe zaak en vele andere harten, naast
" het mijne, zouden er door ontmoedigd geworden zijn.
"
Maar de gebeden van de Eerwaarde Don Bosco, die van de voor-
" beeldige geestelijken rond hem geschaard onder de banier van Sales,
" laten mij het vertrouwen koesteren dat door de zwakheid van de Be-
" schermer de zaak niet in het gedrang zal gebracht worden en het
" nut van de beschermden er niet zal door lijden.
"
En door dit vertrouwen span ik mij met blijdschap in voor
" het eervolle werk en reken ik op de gemeenschappelijke gebeden
" van de oversten en van de onderdanen.
"
uw nederige dienaar,
"
L.M. Parocchi
" Rome, 29 april 1886.
Kardinaal Beschermheer.(1)
"
" Aan de zeereerwaarde Algemeen Overste van de Salesianen Don Gio-
" vanni Bosco (Spanje) Barcelona, Sarrià.
Na de terugkeer van Don Bosco had Kardinaal Alimonda in een brief
van hem aan Kardinaal Parocchi de gelegenheid dit onderwerp aan te raken
(1) Lucido Maria Parocchi, geboren te Mantua op 13 augustus 1833 deed zijn gymnasium en
lyceum in het seminarie van zijn vaderstad. De godgeleerdheid studeerde hij te Rome
aan de Grego-riaanse Universiteit. Teruggekeerd te Mantua gaf hij aan de jonge
geestelijken onderricht in de zedelijke godgeleerdheid, in het kerkelijk recht en
in de geschiedenis. Hij was pastoor van de parochie van Sint—Gervasius en Protasius.
In 1871 benoemde Pius IX hem tot bisschop van Pavia en in 1877 Aartsbisschop van
Bologna, maar in beide zetels weigerde de Regering hem het exequatur, zodat hij in
het Seminarie moest gaan wonen en van de Paus de voorzieningen verwachtte die hem
door de Staat verschuldigd waren. Pius IX benoemde hem Kardinaal in het Consistorie
van 22 juli 1877 en in 1882 riep Leo XIII hem naar Rome. In 1884 verkoos hij hem
tot zijn Vicaris—Generaal voor Rome. In 1889 ging hij van de orde der priesters
over naar die van de bisschoppen en bezette hij de voorste zetel van Albano. Door
ziekte genoodzaakt liet hij in 1896 het Vicariaat voor het rustiger ambt van Vice—
Kanselier van de Heilige Roomse Kerk. Hij stierf in december 1902.

11.6 Page 106

▲back to top


- XVIII/102 -
en deze schreef hem uiterst minzaam op 29 mei: "Over dit Protectoraat ben
ik des te meer verheugd omdat het mij, op een zekere manier, deelachtig
maakt aan de waardevolle inspanningen van deze waarlijk apostolische man,
dit wonder van naastenliefde, die Don Bosco, de Overste van de Salesianen
is." In diezelfde maand toonde de nieuwe Beschermheer in het openbaar
welke gevoelens hem tegenover Don Bosco en de Salesianen bezielden. Bij
de adellijke Oblaten van Torre de "Specchi hield hij voor het feest van
Maria, Hulp der Christenen de Conferentie aan de weldoeners van Rome. Hij
begon met te zeggen dat hij het betreurde dat in de vergadering niet aan-
wezig was "het schitterendste juweel" die er andere malen placht te
schitteren en die zijn glans aan de Salesiaanse conferentie schonk, dat
hier niet aanwezig was" de eerbiedwaardige apostel van de moderne naas-
tenliefde", de "goede en onvermoeibare Don Bosco", die zovele vragen zou
kunnen beantwoord hebben" met de minzame glimlach van een broer en van
een apostel, met de eerbied van een vriend en van een vader, die allen
goedgezind is." Daarna gaf hij een uiteenzetting van het Salesiaanse Werk
en bewees hoe zijn ontstaan en zijn evolutie diende toegeschreven te wor-
den aan het geloof en aan de naastenliefde van deze man Gods. Hij illus-
treerde deze twee punten met voorbeelden en keerde zich tot de huismoe-
ders, opdat zij door de naastenliefde, ingegeven door hun geloof, zouden
meewerken aan zoveel goed, en vooral zouden bijdragen tot de oprichting
van het tehuis van het Heilig Hart te Rome en het onderhoud van de jon-
gens die er leren werken en zich heiligen als lid van de Kerk.
De zwakke gezondheid van Don Bosco wendde hem toch niet af van een
van zijn geliefde nagestreefde doelwitten, namelijk, het vermeerderen van
het aantal Salesiaanse medewerkers. Gedurende het laatste decennium van
zijn leven was een van zijn overheersende gedachten het aantal medewer-
kers te verveelvoudigen en de vrome Sociëteit te verstevigen door het
aantrekken van gezagvolle personaliteiten. Zo liet hij in de maand mei
aan alle Italiaanse bisschoppen, die het diploma van Medewerker nog niet
bezaten, dit zenden samen met een verzameling van het Bollettino Salesia-
no. Het bleek wel zijn laatste groet te zijn aan de bisschoppen van Ita-
lië, voor wie hij zich in kritische ogenblikken zo ingespannen had en met
wie hij wou dat zijn Congregatie onverbrekelijk zou verbonden worden. Van
14 mei tot 19 juli ontving hij vijftig antwoorden, waaronder drie van de
Kardinalen Melchers, Lodovico Jacobini en Capecelatro. De vrome Bisschop
van Capua en de geleerde bibliothecaris van de Heilige Roomse Kerk be-
schouwde het feit te zijn opgenomen onder het getal van de Salesiaanse
Medewerkers "niet enkel als een eer maar als een heus geestelijk" benefi-
cium." De gewijde herders bedankten, bevalen zich aan de gebeden van Don
Bosco aan en drukten vaak de wens uit, dat de zonen van Don Bosco zouden
gaan werken in hun bisdom, waarvan ze de bewenenswaardige toestand op
godsdienstig gebied beschreven.
Op 2 juli werd in het Hoofdkapittel gehandeld over de beste manier
om te zorgen voor de verzending van het Bollettino. Don Bosco zei daarbij
het volgende: - "Het Bollettino is niet enkel het voornaamste maar ook

11.7 Page 107

▲back to top


- XVIII/103 -
het noodzakelijke middel voor de Congregatie. De Medewerkers zijn voor
ons een schoorboog die niet kan instorten. Daarom dienen wij er aan te
denken ze te organiseren. Toch moeten we daarom niet overhaastig te werk
gaan maar dienen we in deze aangelegenheden geduld te hebben. Er bestaat
een grote afstand tussen het aanstellen van de Tienmannen en het in prak-
tijk stellen van de hele organisatie. We dienen traag te werk te gaan.
Wanneer wij ordelijk en geregeld zorgen voor het Bollettino en voor de
Vereniging van Medewerkers, zal het onze Congregatie aan geen stoffelij-
ke middelen ontbreken." - Het Bollettino werd toen gedrukt met een op-
lage van 40.000 exemplaren. De jaarlijkse uitgave voor het drukken en de
postzegels, bedroeg, zonder rekening te houden met het loon voor het per-
soneel 25.000 lire. Het bleek dat gedurende dit decennium voor het Bol-
lettino 900.000 lire waren binnengekomen. De eerste stap voor de organi-
satie van de Medewerkers diende te bestaan in het aanstellen van de Tien-
manschappen in iedere parochie. Men zou de pastoors verzoeken de persoon
te kiezen die men als tienman zou kiezen en bij het benoemen van een Di-
recteur, in de grote steden, waar de tienmanschappen in groot aantal wa-
ren, zou deze een door de bisschop afgevaardigde kanunnik zijn. Bij dit
alles diende men twee klippen te omzeilen, namelijk al te onbesuisd en
aanvallend op te treden en de plaatselijke liefdadigheid naar elders af
te leiden. Daarom beval Don Bosco aan kalm en voorzichtig te handelen.
De voornoemde Prelaten, die bijna allen tot diocesen behoorden,
die zeer ver van Turijn lagen, schreven aan Don Bosco in de overtuiging
dat hij nog altijd een goede gezondheid genoot en dus verder ging met
te werken met de volle doeltreffendheid van zijn persoonlijke werkzaam-
heid, maar wij weten hoe zijn krachten vervallen waren. Op bepaalde
ogenblikken voelde hij zich zo afgemat dat hij geen woord meer kon uit-
brengen. Toch verliet zijn geest voor humor hem nooit. Eens toen zijn
ademhaling erg beklemd was zei hij: - "Wie weet of men in Turijn geen
goede vervaardiger van blaasbalgen zou kunnen aantreffen? Ik zou hem no-
dig hebben om te kunnen ademhalen." Op de dag van het feest van Maria,
Hulp der Christenen terwijl hij, tussen de menigte ingeklemd, bijna
zonder adem was en zich nog moeilijk op de been kon houden, keerde hij
zich tot zijn secretaris en fluisterde hem in het oor met een voorge-
wende blik of hij hem iets geheimzinnigs ging zeggen: - "Wie weet of men
uit devotie hier geen paar vuistslagen zou mogen geven"? - Op een avond
vergezelde Viglietti hem naar zijn kamer op het uur dat hij zou gaan
rusten en drukte hem zijn vrees uit dat hij teveel dekens van het bed
had weggenomen, zodat hij 's nachts kou zou kunnen hebben. - "Goed"
- antwoordde hij - "je kunt mijn schoenen op mijn voeten leggen." - Het
zijn geringe zaken, indien men wil, maar ze getuigen voor zijn gebruike-
lijke innerlijke rust, die nooit overrompeld werd door fysische ongemak-
ken of door lastige zaken van buiten.
In de namiddag van 7 juni gaf hij aan Viglietti het bevel het
rijtuig in gereedheid te willen brengen, omdat hij zijn dagelijkse uit-
stappen, hem door de artsen opgelegd, wou hervatten. 's Avonds reed men
langs de viale di Rivoli en, toen men het belastingskantoor voorbij was,
stapte hij uit om wat te voet te gaan. Hij sprak over verschillende za-

11.8 Page 108

▲back to top


- XVIII/104 -
ken, onder meer over hen die in de kloostercongregaties het ambt vervul-
len van penningmeester. Ze hebben, zoals hij zich uitdrukte, de taak van
Judas in het heilig college en hij noteerde hoe zij al te vaak slecht
eindigen en een kwaad begingen. Uit die dagen dateerde het droeve voor-
beeld gegeven door de Econoom van de Broeders van de christelijke scho-
len. - "Het is om die reden" - ging hij verder - "dat ik van bij het be-
gin van mijn loopbaan de belofte heb afgelegd geen geld op zak te houden.
Dadelijk, naargelang ik het ontvang, weet ik waar ik het moet gebruiken.
Ik ben steeds met schulden bezwaard en toch gaat het vooruit."
Op een avond sprak hij over stoffelijk beheer en maakte hij vol-
gende opmerking: - "Wanneer wij in ons huis heren ontvangen, die vroeger
rijk waren of tot een adellijke familie behoorden of een graad of een
ambt in de samenleving bekleed hebben en die nu tot armoede vervallen
zijn, mag men ze in onze zaken nooit als beheerders gebruiken maar als
dienaars of eenvoudige secretarissen."
Ook in het leven van Don Bosco zijn er gevallen van dieren, die
vertrouwvol met Don Bosco omgingen. Bij een van zijn wandelingen, toen
hij op stap was met Don Lemoyne, kwam er een musje voor hem uit vliegen
en huppelde op de grond. Dan vloog het op en ging op zijn rechter schou-
der zitten. Nadien vloog het nog eens op en ging het op zijn linker
schouder zitten. Tenslotte vloog het de hoogte in en verdween.
Zoals men ook over andere heiligen kan lezen, was hij ook goed
voor Gods schepselen. In november 1887 hoorde men eens gedurende het mid-
dagmaal het gezoem van een vlieg. Don Bosco vroeg wat er gebeurde. Enke-
len die naar het venster toegegaan waren, antwoordden hem dat een spin
een vlieg had verschalkt en ze in haar draden vastbond.
- "Verlos haar, verlos haar, het arme beestje!" - riep hij ang-
stig uit.
- "Laat ons eens zien hoe het zal eindigen" - antwoordde iemand.
- "Neen, neen... dat staat me niet aan... Als jullie haar niet
verlossen, zal ik zelf komen. Het doet mij teveel leed."
En hoewel uitgeput van krachten zodat iemand hem moest ondersteu-
nen, maakte hij aanstalten om op te staan. Maar om hem genoegen te doen,
werd de vlieg onmiddellijk bevrijd.
Ook gedurende zijn slaap leed hij aan stoornissen. Sommige nach-
ten droomde hij van monsters die hem aanvielen en zag hij katten die
leeuwen werden en slangen die in duivels veranderden. Op een nacht riep
hij lang en deed zelfs Viglietti komen. Deze die in de naburige kamer
sliep aarzelde om op te staan, maar dan vreesde hij dat die kreten en die
beroering hem schadelijk konden zijn. Hij ging in de kamer en wekte hem.
- "Dank je, beste Viglietti" - zei hij hem toen - "je hebt me een goede
dienst bewezen. Ik heb dromen die mij schrik aanjagen en die mij zeer
vermoeien!"

11.9 Page 109

▲back to top


- XVIII/105 -
Op 21 juni kreeg hij het aangenaam bezoek van 230 jongens van het
college van Borgo S.Martino, daarheen gebracht door hun oversten als be-
loning voor hun lofwaardig gedrag in het algemeen in de loop van het
schooljaar. Op rijen van vier trokken ze door de straten van de stad en
werden bewonderd voor hun goede orde en houding. In het Oratorio werd hun
grote gedweeheid en ernst genoteerd. Don Bosco zag ze allen samen in de
studiezaal, waar hij luisterde naar de voorlezing van een brief. Met gro-
te tederheid antwoordde hij op hun betuigingen van genegenheid. Hij zei
hun dat hij steeds een grote liefde had voor zijn tweede gesticht huis.
Met een verwijzing naar dit reisje, schreef Don Lazzero:(1) "Het college
van Borgo S. Martino is steeds in volle bloei."
Indien het de daaropvolgende donderdag 24 juni geen Sacramentsdag
ware geweest, zou het college van Borgo deze dag voor zijn uitstapje ge-
kozen hebben. Anderzijds verhinderde dit samentreffen niet aan het Orato-
rio de naamdag van Don Bosco te vieren. De Oversten hadden de indruk ge-
had dat het de wens was van Don Bosco dat jaar het feest van S. Giovanni
met meer plechtigheid dan gebruikelijk was te vieren. Die reden begrepen
ze uit zichzelf en een andere reden begrepen ze nadien. Sinds het nieuwe
stelsel van de twee directeurs van kracht was, verliepen de zaken van het
Oratorio niet zoals men gehoopt had, vooral in de afdeling van de studen-
ten. Om de goede stemming van het leven in huls wat op te krikken zou
bijgevolg een mooi familiefeest dat de jongens dichter bij Don Bosco en
bij de oversten zou brengen zeker helpen. De andere reden was de aanwe-
zigheid van vreemde personaliteiten die aan Don Bosco de verzekering had-
den gegeven dat ze zouden komen. Ook ten aanzien van hen betaamde het aan
het feest een plechtig karakter te geven dat zou behagen aan de gasten,
hen zou stichten en een kenteken van het Salesiaanse leven, namelijk een
blij familieleven in de praktijk zou tonen. Nu men het inzicht van Don
Bosco kende, werd niets verzuimd om het goed te doen slagen en naar het
zeggen van de aanwezigen slaagden de zaken buitengewoon goed en bevredig-
den volledig.
Een personaliteit die niemand verwacht had, kwam onverwacht in het
Oratorio toe omstreeks twee uur in de namiddag, daags voor het feest, op
een ogenblik dat het huis al het plezierige uitzicht aanbood van de om-
standigheden. Het was namelijk de Voorzitter van de Republiek van Peru
met zijn zoon. Hij bevond zich op reis naar Parijs en wou zijn kortston-
dig verblijf te Turijn gebruiken om een bezoek te brengen aan het Orato-
rio en aan Don Bosco. De jonge geestelijke Viglietti die vloeiend Spaans
sprak was hem als cicerone behulpzaam. Vader en zoon waren vol geestdrift
en zeiden dat ze graag zouden terugkeren om alles grondig te bekijken.
Intussen verzochten ze Don Bosco met genegen aandrang te willen denken
aan een stichting in hun land. In Peru was Don Bosco bekend geworden door
zijn levensbeschrijving van de hand van d'Espiney, die in 1884 vertaald
(1) Brief aan Mgr. Cagliero, Turijn (5 juli?) 1886.

11.10 Page 110

▲back to top


- XVIII/106 -
was door Pater Luigi Torra. De algemene aandacht in Peru, zoals in het
algemeen in de Amerikaanse republieken, was vooral getrokken geworden
door de beroepsscholen voor de volkskinderen. Drie jaar na Don Bosco's
dood begaven de Salesianen zich naar Lima.
Toen de Peruanen vertrokken waren kwamen er twee andere gasten
toe, die levendig verwacht werden, namelijk de heren Juan de Font, de
secretaris van de Katholieke Vereniging van Barcelona en de graaf de
Villeneuve Flayosc, de voorzitter van landbouwverenigingen in Zuid-
Frankrijk. Bij de gebruikelijke academische zitting van daags voordien
zaten deze beide heren, als vertegenwoordigers van hun land, naast Don
Bosco. Het merkwaardigste nummer van het programma was de voorstelling
van het leven van Mama Margherita geschreven door Don Lemoyne. De auteur
liet dit toneelspel vergezeld gaan van een sonnet, waarin hij zei dat het
boek de mooiste bloemenruiker was die men aan Don Bosco op zijn naamdag
kon aanbieden, namelijk een ruiker gevormd met de steeds welriekende
deugden van zijn heilige moeder.(1)
Op 24 juni las hij de H. Mis aan het altaar van Sint-Pieter. In
de ochtenduren ontving hij een vertegenwoordiging van de oud-leerlingen,
die hem een rood misgewaad in het met zilverdraad bestikte brokaat aan-
boden. De landmeter Giacomo Belmonte trad op als tolk van de gemeenschap-
pelijke gevoelens. In zijn kleine toespraak, die gedrukt werd (1) liet
hij de dierbare herinnering aan die verre tijden in volgende zinnen her-
leven: "Ieder van de oud-leerlingen bewaart een dierbare herinnering aan
de dagen doorgebracht onder de vaderlijke leiding van onze zeer beminde
Don Bosco. Nu ze volwassen zijn en zich in hun veelvoudige bezigheden
soms gebroken voelen door moeilijke omstandigheden, helpt hen de geze-
gende gedachtenis aan Don Bosco, die hun bijtijds door woord en voorbeeld
de volharding in het werk, in hun voornemens en in christelijke grootmoe-
digheid wist aan te leren. Hoevelen, om niet te zeggen, allen, aanzien de
dagen doorgebracht in deze sfeer van vrede en godsdienstzin, van studie
en werk als de mooiste dagen uit hun leven! De herinnering aan hun jeugd
gaat steeds gepaard met het beeld van hun toegenegen Overste, die een
onuitwisbaar spoor in hun bestaan naliet. En het aantal volwassenen, die
de gelukkige dagen doorgebracht onder de zorgen van deze zo goede Vader
met heimwee zullen gedenken, is nog steeds aan het stijgen. De leerlingen
die elk jaar, na het beëindigen van hun studie of na het aanleren van hun
vak, zich doorheen de wereld verspreiden, zorgen er voor dat er geen land
is, waar men niet over Don Bosco hoort spreken." Don Bosco antwoordde met
grote genegenheid en met tranen van vaderlijke dankbaarheid.
(1) Cfr. hiervoor blz. 35.
(2) Nel dl onomastico del Reverendissimo D. Giovanni Bosco gli antichi allievi dell'Ora-
torio di S. Francesco di Sales. Turijn 1886, Salesiaanse Drukkerij, blz. 6-7 (De oud-
leerlingen van het Oratorio van de H. Franciscus van Sales op de naamdag van de
Zeereerwaarde D. Giovanni Bosco.)

12 Pages 111-120

▲back to top


12.1 Page 111

▲back to top


- XVIII/107 -
Gevolgd door de gasten en door de leden van het Hoofdkapittel kwam
hij voor het diner naar beneden in de gemeenschappelijke eetzaal. De
laatste betuiging van genegenheid, de tweede academische zitting voor een
talrijk publiek was zeer lieflijk gestoffeerd door zangen, muziekuitvoe-
ringen en voorlezingen. De heren de Villeneuve en de Font werden er door
de Katholieke Vereniging van Arbeiders van Turijn tot ereleden uitgeroe-
pen.(1) In een indrukwekkende lauwerkrans, fantastisch verlicht, werd in
even zovele takken de naam van alle huizen van Don Bosco gevlochten. Ten-
slotte kon Don Bosco enkel bedanken en groeten met een breed armgebaar en
met een glimlach vol onuitsprekelijke tederheid.
Ditmaal was de Kardinaal verhinderd te komen, wegens de ceremonie-
en van Sacramentsdag, maar omstreeks 5 uur in de namiddag wou hij toch
Don Bosco een bezoek brengen en bleef hij twee uur bij hem.
De medebroeders uit Amerika hadden de tijd goed uitgemeten en hun
brieven kwamen op het gepaste ogenblik aan. Het is vertederend hun werke-
lijk kinderlijke uitdrukkingen te lezen. Om er een staaltje van te geven
zouden wij, wat wij eerder al gezegd hebben, dienen te herhalen. Daarin
merkt men dat de herinnering aan Don Bosco voortdurend in hun hart blijft
leven en op zichzelf voldoende is om ze verenigd te houden, om ze aan te
moedigen bij moeilijkheden, om onder hen een heilige apostolaatswedijver
te doen ontstaan. God maakt bepaalde mensen niet enkel machtig door woord
en werk, maar ook rijk in aantrekkelijkheden om de liefde van hun onder-
danen en helpers te veroveren.
Het bleek dat zelfs Maria, Hulp der Christenen er vanuit de hemel
behagen in schiep deze zo gelukkige dag grotelijks te komen verblijden.
Don Confortóla, tot dan toe Directeur van het huis van Florence en nu
overgeplaatst naar Rome, stond op het punt als slachtoffer van de volvu-
lus of beklemming van een darmlis in een ander gedeelte van de darm te
bezwijken. Een telegram van 23 juni smeekte voor de zieke een zegen en
gebeden af. Don Bosco liet telegrafisch antwoorden dat hij bad en liet
bidden. In de ochtend van 24 juni kwam er een tweede telegram toe van Don
Dalmazzo met volgende tekst: "Leve Sint-Jan! - Don Confortóla is na uw
zegen zo goed als verrezen. Een voorspoedige feestdag." De arts die
vreesde dat hij al overleden was maar hem naast zijn bed zag staan, riep
uit: - "Dit is iets dat de wetenschap niet kan verklaren."
In die zelfde dagen bereikte Don Bosco het nieuws van een ander
feit waarin men genoodzaakt was de hand van Maria, Hulp der Christenen te
zien. Een vreselijke uitbarsting van de Etna had paniek gezaaid onder de
dichte bevolking die rustig langs de flanken van de beruchte vulkaan
woonde. Nicolosi, een gemeente van circa 4.000 inwoners, werd het meest
(1) De Raad van de Vereniging van Barcelona stuurde nadien aan Don Bosco een genegen en
dankbare brief voor het onthaal aan haar secretaris te beurt gevallen.

12.2 Page 112

▲back to top


- XVIII/108 -
bedreigd. Men berekende dat langs die berghelling de lava naar beneden
kwam met een snelheid van vijftig tot zeventig meter per uur. Pijnboom-
bossen, kastanjeaanplantingen, bebouwde akkers werden er door bedekt,
verzengd en vernietigd. De inwoners hadden hun huizen verlaten. In deze
vreselijke omstandigheden schreven de Dochters van Maria, Hulp der Chris-
tenen, vanuit Catania en Agira, aan Don Bosco en verzochten hem een of
ander middel aan te wijzen om het gevaar te bezweren. Don Bosco antwoord-
de dat men dadelijk op die plaats medailles van Maria, Hulp der Christe-
nen zou uitstrooien en dat hij inmiddels zijn zegen gaf en bad. De pas-
toor ontving de medailles van de Zusters en ging ze zo hoog mogelijk uit-
strooien. Het was wonderbaar. Deze medailles duidden als het ware de
uiterste grens aan van het brandend hete element, dat niet verder door-
drong. Toen de Zusters met enige vertraging het nieuws van dit feit aan
Don Bosco meedeelden, kon men al in de kranten een telegram lezen van het
agentschap Stefani, waarin gezegd werd: "De lava is op driehonderd meter
gekomen en is blijven hangen op een helling die zich boven het dorp be-
vindt." Nu dient genoteerd te worden dat de vuurstroom "die op de helling
bleef hangen" zich nog steeds, zouden we zeggen, in een vloeiende toe-
stand bevond en dat de uitbarsting hem bleef voeden. De wetenschapsmensen
gaven Nicolosi als reddeloos verloren. Tot zelfs de zeer antiklerikale
Gazzetta di Catania gaf ruchtbaarheid aan een depêche, die het juiste
punt van de halte nader aanwees en die het verschijnsel met zijn echte
naam noemde in volgende tekst: "Te Altarelli heeft de lava zich in twee
gesplitst en laat de inwoners ongedeerd. Een mirakel". Op dit ogenblik is
de opgehoopte massa versteend en blijft er de herinnering aan het wonder
vereeuwigen.(1)
De vrienden van Barcelona vergaten Don Bosco niet. Men kreeg er
een nieuw bewijs van, toen zijn naamdag voorbij was. Onder de families
die hem het meest genegen waren, waren de families van de gebroeders
Pascual. De jongste van hen, Policarpo, was, na het vertrek van Don Bos-
co in het huwelijk getreden en was nu op huwelijksreis. Bij zijn terug-
keer kwam hij langs Turijn en op 26 juni verraste hij Don Bosco met zijn
bezoek in gezelschap van zijn bruid. Wanneer dan daags nadien in het Ora-
torio het feest van Sint-Aloysius gevierd werd, nam hij, samen met ver-
scheidene andere heren, deel aan het feest. Men liet hem wat muziek van
het Oratorio horen en de herhaling van een lied voor de naamdag van Don
Bosco, geschreven door Don Lemoyne en gecomponeerd door Maestro Dogliani.
Op 29 juni vertrok hij uit Turijn, aan het station begroet in naam van
Don Bosco en van Don Rua door Viglietti. Vanuit Spanje kwamen toen voor
Don Bosco dagelijks van acht tot vijftien brieven toe.
Om geen 150 flinke arbeiders ontevreden te stellen, legde hij zich
neer bij een niet lichte stoornis rekening houdend met zijn ongemakken.
(1) De beide telegrams waren ook in de Unità Cattolica van 18 juni verschenen.

12.3 Page 113

▲back to top


- XVIII/109 -
De afdeling van S. Secondo van de Katholieke Arbeidersvereniging van Tu-
rijn vierde het tienjarige bestaan sinds haar stichting en verkreeg dat
het broederlijke feestmaal in het Oratorio mocht plaats hebben. Natuur-
lijk werd Don Bosco uitgenodigd de feestdis voor te zitten. Hoewel de
warmte zijn lijden verhoogde, kon hij dit toch niet weigeren. Hij ver-
borg zelfs zijn ongemakken en liet bij de disgenoten de indruk na dat hij
zich zeer goed bevond. Bij het einde gaf men de vrije loop aan de heil-
dronken. Don Bosco luisterde sereen toe, maar had de kracht niet in het
publiek te antwoorden. Toch kwamen de leden, bij het einde van het ban-
ket, bij hem en konden persoonlijk een paar goede woorden vernemen.
In het jaar van zijn heiligverklaring werd er van verschillende
zijden over geredetwist of Don Bosco ja dan neen een Fraciscaans Derde-
Ordeling geweest was. Zijn naam stond wel te lezen in een oude lijst,
maar niet in de officiële registers. Misschien was hij daar door nala-
tigheid vergeten geworden. Daarom wilden in 1886 de Franciscanen van S.
Antonio te Turijn hieraan verhelpen en zonden ze hem op 1 juli het in-
schrijvingsdiploma, waarin ze hem de titel gaven van Patriarch van de Sa-
lesianen. Bij het document was een brief gevoegd van 28 juni en in die
brief zei Pater Candido "directeur van de Heilige Derde Orde" het vol-
gende: "Hierbij gaat de brief die u formeel tot Derde Ordelid van de
Franciscanen van de Congregatie van Sint-Thomas verklaart. Ik stel me
voor dat u zich zult herinneren dat u werkelijk de inkleding en reguliere
professie gedaan hebt, ofschoon u zich de juiste tijd niet herinnert. In
het geval echter dat dit onzeker zou zijn, zou u er goed aandoen het ook
nu nog te doen, vermits dergelijke inkleding en professie onontbeerlijk
zijn om van alle geestelijke voordelen te kunnen genieten. In dit geval
zal ik graag, op een teken van u, voor dit doel, naar uw kamer komen." De
Pater zal voordien hierover met Don Bosco een onderhoud hebben gehad,
vermits hij er aan toevoegde: "Inmiddels dank ik u van harte voor uw va-
derlijk onthaal en voor de aansluiting bij ons serafijns broederschap."
Hieruit blijkt duidelijk dat hij bevestigd had ab immemorabili tot de
Orde te behoren.(1)
Op de avond van 5 juli ontving hij een uiterst voornaam bezoek.
De prinsen Czartoryski, vader en zoon, lieten zich op de dag zelf van
hun aankomst te Turijn in het Oratorio aanmelden, kwamen nog diezelfde
dag bij hem en aanvaardden de uitnodiging voor het diner van ’s middags
daags nadien. Om de gasten te eren deed Don Bosco enkele heren van de
aristocratie van Turijn, onder wie Graaf Prospero Balbo eveneens komen.
Deze wou de uitnodiging niet aanvaarden en riep als verontschuldiging in
dat zijn hardhorigheid hem belette aan het gesprek deel te nemen. - "En
toch heb ik u nodig" - drong Don Bosco aan - "om de prinsen Czartoryski
gezelschap te houden."
(1) Ook van Pius X is het geweten dat hij Franciscaans Derde—Ordeling werd toen hij pas-
toor was te Salzano, maar, omdat de documenten ontbreken, weet men er niets anders
over. (Fr.V. FACCHINETTI, l'Anima di Pio Decimo (De ziel van Pius X), Milaan, uitge-
versmaatschappij "Vita e Pensiero" 1935, blz. 371).

12.4 Page 114

▲back to top


- XVIII/110 -
Bij het horen van die naam ontwaakte bij de oude Graaf de herinne-
ring aan zijn oude wapenmakker. In 1848 bij de belegering van Peschiera
streed naast de Piëmontezen een legioen van Poolse vrijwilligers, waarin
Prins Ladislaus Czartoryski, de vader van August een bevelpost had. Daar
hadden beiden elkaar als luitenanten van de artillerie ontmoet. Het ver-
langen een zo aanzienlijke medestrijder te ontmoeten deed de Graaf zijn
doofheid vergeten. De ontmoeting was dan ook uiterst hartelijk en uitbun-
dig. Aan tafel gaf de uitwisseling van herinneringen en het ophalen van
roemrijke daden gedurende geruime tijd voedsel aan het algemene gesprek.
Don Bosco luisterde toe tot hij, op het gepaste ogenblik ook begon te
vertellen over zijn strijd, maar een strijd die hij diende uit te vechten
tegen hen die zijn werken tegenwerkten, tegen de vijand van de zielen en
met zijn schuldeisers. August luisterde met belangstelling en vroeg hem
of hij er aan dacht de Salesianen ook naar Polen te sturen.
"Er dient iets gedaan te worden" - merkte prins Ladislaus op -
om te beletten dat de jeugd zou bedorven worden. Samen met de zedelijk-
heid verdwijnt ook de nationale geest."
"Zeker" - hernam de zoon - "Don Bosco zal tevreden zijn over
Polen en zal er talrijke roepingen vinden."
"We zullen komen, we willen ook bij u komen" - bevestigde Don
Bosco met vaste stem, na een ogenblik te hebben gezwegen om erover na te
denken.
- "Maar wanneer?" - werd hem gevraagd.
"Zodra wij hiervoor geschikt personeel hebben" - antwoordde
hij. "De taal zal zware moeilijkheden meebrengen, maar ook daaraan zal
verholpen worden."
Na een ogenblik stilzwijgen zei Don Francesia in al zijn eenvoud
en op schertsende toon tot Prins August: - "Kijk, heer Prins, kom bij ons
Salesiaan worden en Don Bosco zal dadelijk een huis openen in Polen."
Er werd geglimlacht, er werden hierover nog enkele woorden gewis-
seld en dan begon men over wat anders te praten. Maar drie disgenoten
dachten er verder over na. Don Bosco, Prins Ladislaus en zijn zoon. Zo-
als we dit verhaald hebben had de vader Don Bosco te Parijs in het heren-
huis Lambert gekend, maar hij had nooit een Salesiaans huis gezien en hij
meende dat de Salesiaanse Congregatie een te nederig instituut was. On-
vermurwbaar om aan zijn zoon de hem gevraagde toestemming Salesiaan te
mogen worden te weigeren, had hij er enkel in toegestemd zich met hem
naar Turijn te begeven om er met Don Bosco te praten en van dichtbij zijn
werken te bekijken, maar zeker niet om over zijn roeping te praten.
Na het diner gingen ze alle drie weg en kwamen weer samen voor een
intiem gesprek. De vader zette de plannen van de familie uiteen over de
toekomst van August en verzocht Don Bosco om zijn verlicht advies. Don
Bosco twijfelde wel niet over de roeping van de jonge heer, maar deed
toch niets anders dan herhalen wat hij hem meermaals schriftelijk aan-

12.5 Page 115

▲back to top


- XVIII/111 -
bevolen had, namelijk dat hij zich op de toekomst zou voorbereiden op zo
een manier dat hij zou beantwoorden aan de wettige verwachtingen van de
familie en van Polen. Hij voegde er echter aan toe:
"Ik geloof nochtans dat wanneer het klaarblijkelijk zou zijn dat
Gods wil in tegenstrijd is met de wil van Uwe Excellentie, u er zich niet
zou mogen tegen verzetten."
"Ongetwijfeld" - zei de vader - "ik zou zelfs een tweede zoon als
priester willen hebben."
"Dat zou zeer goed zijn" - besloot Don Bosco. - "Een lid van een
zo invloedrijke familie zou veel goed kunnen doen aan de Kerk en aan het
Vaderland. Moge in ieder geval in alles en voor alles de heilige wil van
God geschieden."
Vader en zoon namen tevreden afscheid van Don Bosco. De eerste had
nu een andere opvatting over hem en hield het voor zeker dat uiteindelijk
zijn August zich naar de vaderlijke plannen zou geplooid hebben. De twee-
de was verheugd omdat zijn vader nu een andere mening over Don Bosco had.
Hij ging heen, beslist de raadgevingen van Don Bosco op te volgen. Inder-
daad, te Sieniawa legde hij zich op de zaken toe, verrichtte financiële
operaties van grote waarde, vertegenwoordigde zijn vader zeer goed en
onderhield op een waardige wijze de tradities van de families. Prins La-
dislaus was op het toppunt van blijdschap. Maar hoe dikwijls gebeurt het
niet in deze wereld dat ten aanzien van het lot van de kinderen, de vader
wikt en God beschikt.
De zomerwarmte putte Don Bosco iedere dag wat meer uit en een be-
gin van buikloop met bloedontlasting maakte het hem niet weinig lastig.
Hij aanvaardde dan ook de suggestie naar Valsalice te gaan, waar, met
uitzondering van de middaguren, de temperatuur ook te midden van de zo-
mer verfrissend is. Hij begaf er zich naartoe op de avond van 7 juli,
samen met Viglietti. Men zou eigenlijk wel gewild hebben dat hij zou te-
ruggekeerd zijn naar Pinerolo, zoals twee jaar tevoren, maar in het be-
gin weifelde hij een beetje en daarna, toen hij een beslissing trof, be-
sloot hij tot 15 juli te Valsalice te blijven omdat het hem pijn deed de
twee jaarlijkse bijeenkomsten van de oud-leerlingen van zijn aanwezigheid
te beroven.
Te Valsalice ontving hij van twee Franse Prelaten twee goede brie-
ven. In dat jaar was vanuit de Salesiaanse drukkerij van Nice de Franse
vertaling van zijn Cattolico nel secolo (1) verschenen. Mgr. Dabert, bis-
schop van Périgueux en van Sarlat had er een exemplaar als huldeblijk van
ontvangen en schreef hem dat hij het boek in ieder opzicht als uitstekend
had bevonden. Dit gold niet enkel voor de stevigheid van de bewijsvoering
(1) Le catholique dans le monde, Nice, Patronage St. Pierre, 1886.

12.6 Page 116

▲back to top


- XVIII/112 -
en voor de historische zekerheid, maar ook voor de eenvoud en soms gemoe-
delijkheid van de stijl, waardoor de bewijskracht en de juistheid van de
leer nog meer in het licht werden gesteld. De andere brief kwam van Ren-
nes. De aartsbisschop, Mgr. Place, de vroegere bisschop van Marseille op
het ogenblik dat de Salesianen er naartoe gingen, was door Leo XIII tot
Kardinaal benoemd in het Consistorie van 7 juni. Don Bosco had hem een
brief met gelukwensen gestuurd. In zijn antwoord noemt Zijne Eminentie
hem zijn vriend, biedt zijn verontschuldigingen aan voor zijn laattijdig
antwoord en zegt hem: "U kent voldoende mijn vroegere gevoelens, die nog
steeds dezelfde zijn, ten opzichte van uw persoon en de Salesiaanse fami-
lie. U moogt het er dan voor houden dat onder al de bewijzen van sympa-
thie die ik de vreugde gehad heb te ontvangen, de uwe mij bijzonder dier-
baar zijn." Tenslotte beval hij zich met zeer hoffelijke bewoordingen in
zijn gebeden aan.
Aan zijn kort verblijf te Valsalice is ook de herinnering verbonden
van een feit dat iets wonderlijks heeft en waarvan in ons archief een
authentiek relaas is blijven bestaan. Een welgestelde landbouwer van Ro-
signano, een zekere Giorgio Caprioglio, had een dochter, die sinds ette-
lijke maanden in een krankzinnigengesticht van Alessandria opgesloten
was. Op 10 juli bood hij zich aan bij Don Bosco in het college van Valsa-
lice, zette hem het geval uiteen en smeekte zijn hulp af. Don Bosco
schreef hem enige gebeden voor die hij iedere dag in zijn familie zou
bidden tot aan de plechtigheid van Allerheiligen. De brave man deed dat
en zei aan iedereen: - "Don Bosco heeft beloofd dat de gunst niet zal
ontbreken." - Niettegenstaande dit vertrouwen, was hij toch ongeduldig om
het resultaat van dit langdurig bidden te kennen. Omstreeks 22 oktober
begaf hij zich naar Alessandria om vast nieuws over zijn dochter te ver-
nemen. Hij kwam er echter zeer bedroefd van terug omdat hij van de dok-
ter geen enkel geruststellend woord had kunnen vernemen. Toch was hij er-
van overtuigd dat de mond van Don Bosco de waarheid sprak en daarom ging
hij verder met te bidden zoals vroeger. En kijk, op 29 oktober ontving
hij een brief waarin de volkomen genezing van zijn dochter aangekondigd
werd en hij uitgenodigd werd haar te gaan halen, en mee te nemen naar
huis. De vader liep er naartoe en trof haar in zeer normale toestand aan,
zodat zij daags voor Allerheiligen in Alessandria de sacramenten wou ont-
vangen om God te bedanken voor het feit dat ze opnieuw gezond was gewor-
den.
De verandering van verblijf verwekte weldra haar weldoende gevol-
gen. Dat is zo waar dat Don Bosco op 11 en 15 juli naar het Oratorio kon
gaan om zich bij de oud-leerlingen te bevinden. Telkens kon hij, bij het
einde van de maaltijd, het woord voeren. Gelukkig konden zijn korte toe-
spraken bewaard blijven zodat ze thans de enige herinnering aan het dub-
bele feest zijn. Aan het diner van de leken oud-leerlingen namen ook en-
kele Franse heren deel. Ziehier wat Don Bosco zei:
"
Ik wens jullie enkele woorden toe te sturen, ook al omdat

12.7 Page 117

▲back to top


- XVIII/113 -
" ik er niet zeker van ben, dat ik mij nog een jaar onder jullie
" zal kunnen bevinden. Ik zou zeer tevreden zijn nog eens en meer-
" malen deze mooie dag in jullie gezelschap te kunnen doorbrengen
" maar de ongemakken van de ouderdom waarschuwen mij dat ik mezelf
" niet met deze hoop mag vleien. Ik dank jullie daarom samen met
" mij naar dit diner te zijn gekomen en samen met jullie de heren
" die de vriendschap uit Frankrijk naar hier heeft gebracht. Van-
" daag zullen niet al mijn goede vrienden hier samenkomen, mijn
" beste zonen, omdat dit niet mogelijk was wegens de grote afstand
" en wegens de vele bezigheden. Maar wanneer jullie hen zullen ont-
" moeten, zeg hun dan dat, nu jullie gekomen zijn, ik hen in jullie
" gezien heb. Wanneer ik jullie bedank, heb ik ook hen bedankt voor
" de genegenheid die ze mij blijven toedragen. Zeg hun dat Don Bos-
" co er steeds toe bereid blijft zijn brood met hen te delen, omdat
" het niet het brood is van Don Bosco, maar het brood van de Voor-
" zienigheid. Don Bosco bemint jullie allen in Jezus Christus omdat
" jullie Hem beminnen en ik hoop dat Ons Heer ons de genade zal ver-
" lenen betere tijden te beleven. Don Bosco zal steeds voor jullie
" blijven bidden en helpen jullie mij met jullie gebeden opdat wij
" de hand zouden kunnen slaan aan nieuwe werken en de al begonnen
" werken zouden kunnen voortzetten. Kijk hoe goed de Voorzienigheid
" tegenover ons geweest is. Op dit ogenblik worden er duizenden en
" duizenden in onze huizen asiel geschonken. Deze voeden zich niet
" met sprinkhanen en bloemen. En toch, sinds het begin van het Ora-
" torio tot op onze dagen heeft er nooit brood ontbroken. Wanneer
" de behoeften gestegen zijn, stegen ook de middelen. En ik geef
" jullie de verzekering dat onze zaken zo zullen blijven groeien
" onder de vleugels van deze goddelijke en beminnelijke Voorzienig-
" heid. Jullie en jullie zonen en de zonen van jullie zonen zullen
" het zien en ervan genieten door deel te nemen aan onze lotgeval-
" len, aan onze voorspoed. Laten we getrouw blijven aan onze heili-
" ge godsdienst en allen zullen genoodzaakt worden ons te achten en
" te beminnen, niemand zal ons kunnen verachten omdat de naasten-
" liefde de band is die de harten verbindt. Ik beloof jullie dat
" ík zal voortgaan met jullie lief te hebben, als een vader, tot-
" dat onze liefde zal gekroond worden op de dag dat wij deze zoete
" woorden zullen horen: "Treed binnen in de vreugde des Heren, want
" jullie hebben mijn heilige wet onderhouden."
Samen met de oud-leerlingen priesters kwamen ook een twintigtal
leken die zondags voordien niet hadden kunnen komen. Uit de woorden van
Don Bosco kan men gemakkelijk afleiden welke onderwerpen vooraf in ver-
schillende heildronken werden aangeraakt. De door hem uitgedrukte ge-
dachten zijn zeer merkwaardig.
"
Ik verheug me zeer over de hier uitgesproken woorden. Ik heb
" jullie uitdrukkingen, jullie bevestigingen begrepen en gesmaakt.
" De heer pastoor van de parochie van de Gran Madre di Dio heeft

12.8 Page 118

▲back to top


- XVIII/114 -
" gezegd dat niemand mij meer bemint dan de oud-leerlingen van het
" Oratorio. De heer ingenieur Buffa bevestigt dat de vrienden me-
" dewerkers bij niemand ten achter staan om mij genegenheid toe te
" dragen en dat deze genegenheid van duizenden en duizenden grenze-
" loos is. Nu is het mijn beurt om te antwoorden en te zeggen wie
" door mij het meest bemind wordt. Zeggen jullie misschien: hier
" is mijn hand. Welke van de vijf vingers wordt door mij het meest
" bemind? Welke ervan zou ik willen missen? Zeker geen enkele want
" alle vijf zijn ze mij even dierbaar en noodzakelijk. Welnu, ik
" zal jullie zeggen dat ik jullie allen bemin en allen zonder graad
" en zonder maat. Ik zou jullie op dit ogenblik vele zaken willen
" zeggen, die betrekking hebben op mijn zonen en op de Salesiaanse
" Medewerkers.
"
Het voorstel van de pastoor van de parochie van de Gran Ma-
" dre elk van jullie aan te sporen tot de vermeerdering van het
" Werk van de Salesiaanse Medewerkers is een zeer mooi voorstel,
" omdat de Medewerkers, langs de Salesianen om, de steun zijn van
" Gods werken... De opperherder Leo XIII is niet enkel de eerste
" medewerker, maar de eerste werker. Het moge jullie voldoende zijn
" de voorgevel van de kerk van het Heilig Hart te bekijken! Hij
" zegt jullie dat het werk van de Medewerkers, het werk van de Paus,
" gemaakt is om zovele christenen wakker te schudden uit de loom-
" heid waarin ze gedompeld zijn en ze de energie van de naastenlief-
" de te doen verspreiden. Dit is het werk dat in deze tijd uitzon-
" derlijk opportuun blijkt te zijn, zoals de Opperherder zelf het
" gezegd heeft: Kon één mens doen wat wij gedaan hebben? Kon één
" mens het Evangelie op zovele plaatsen en op zo een grote afstand
" dragen? Eén mens kon dit zeker niet doen! Het is niet Don Bosco,
" het is de hand van God, die zich van de Medewerkers bedient, Luis-
" ter! Jullie hebben nu gezegd dat het werk van de Salesiaanse Me-
" dewerkers door velen bemind wordt. En ik voeg er aan toe dat dit
" werk zich in alle landen zal verbreiden, zich over de hele Chris-
" tenheid zal verspreiden. Er zal een tijd komen waarin het woord
" Medewerker zal betekenen: een ware christenmens. De hand Gods on-
" dersteunt het werk. De Medewerkers zullen er toe helpen de katho-
" lieke geest te bevorderen. Misschien is dit een utopie van mij,
" maar ik houd het er bij. Hoe meer de Heilige Stoel zal aangeval-
" len worden, hoe meer hij door de Medewerkers zal geloofd worden.
" Hoe meer van alle kanten het wangeloof zal aangroeien, hoe hoger
" de Medewerkers de lichtende fakkel van hun werkzaam geloof zullen
" heffen...
Nadat hij afscheid genomen had van zijn lieve vrienden vertrok hij
die avond met Don Lemoyne en Viglietti naar Pinerolo. De Overste van het
Seminarie was van Pinerolo gekomen om hem te halen. Bij zijn aankomst
werd hij opgewacht door de Bisschop met een herenrijtuig geleend door een
heer uit de stad. Monseigneur, die zeer tevreden was Don Bosco weer bij
zich te hebben, had in zijn bisschoppelijke villa van S. Maurizio logies
voor hem en zijn twee secretarissen in gereedheid laten brengen. Op die
hooggelegen villa bracht Don Bosco de eerste nacht in een zekere span-

12.9 Page 119

▲back to top


- XVIII/115 -
ning door. Hij had een lange droom waarover hij zich trouwens ’s ande-
rendaags niets anders meer herinnerde dan dat men hem in grote haast naar
het station geroepen had en dat hij nog maar net op tijd was toegekomen
om er de trein te halen. Hij was dan op een plaats aangekomen, waar een
grote veldslag plaats had en onverwachts had hij zich te midden van het
gedrang bevonden.
Een droom van een ander slag, niet door hem gedroomd, maar waarin
hij ook een rol speelde, bewerkte enkele dagen nadien heilzame uitwerk-
sels in een brave ziel, zoals door de pastoor meegedeeld werd. Mevrouw
Geronima Verdona van Gavi, een van de oudste weldoensters, had gedurende
vele jaren met moederlijke liefde logies verschaft aan de Salesianen en
de Dochters van Maria, Hulp der Christenen, op hun doortocht bij het gaan
en komen naar en van Mornese. Nu had ze een voorgevoel dat haar levens-
einde niet ver meer af was en had ze Don Bosco verzocht een Salesiaan te
sturen aan wie ze haar laatste wilsbeschikkingen zou meedelen. Don Cer-
ruti werd bij haar gestuurd. Korte tijd nadien werd ze niet enkel ziek in
haar lichaam, maar ook in haar geest. De artsen verklaarden dat ze maniak
geworden was. Ze wou niets meer mededelen, ze werd zwijgzaam en in de
zeldzame woorden die ze nog uitbracht, gaf ze uitdrukking aan haar pijn
en afgematheid. Bovendien kon ze niet eens vijf minuten op dezelfde
plaats blijven staan of zitten. Sinds ongeveer twee maanden verkeerde ze
in deze droeve toestand, toen bevriende personen aan haar de gebeden van
Don Bosco gingen aanbevelen. Welnu, de avond van 19 juli, nadat ze zich
te slapen had gelegd, viel ze rustig in slaap, iets wat ze sinds geruime
tijd niet meer gedaan had en ze droomde dat Maria, Hulp der Christenen en
Don Bosco tot haar naderden om haar te troosten. Zodra ze wakker geworden
was, beval ze aan de dienstmeid een priester te roepen omdat ze wou com-
municeren. Ze bracht nog enkele dagen in een fysische beterschap en in
een morele vrijheid door waarbij ze vroom haar godsdienstige praktijken
naleefde, tot ze, na een serene dood, de prijs van haar goede werken ging
ontvangen.
De soms vrij lange brieven die hij vanuit de villa van de bis-
schop schreef, tonen duidelijk aan hoe het klimaat van Pinerolo gunstig
was voor zijn gezondheid. Een ervan is gericht aan de weldoeners van
S. Nicolàs de los Arroyos en het origineel wordt vroom bewaard in het
huis van de familie Montaldo.
"
Aan mijn verdienstelilke en liefdadige medewerkers en
" medewerksters, aan al hun verwanten en vrienden die in de stad
" S.Nicolàs de los Arroyos in Amerika en in de naburige dorpen
" wonen.
"
Uw godsdienstzin en uwe liefdadigheid, welwillende vrienden,
" medewerkers en medewerksters, is zeer bekend in Amerika en in
" Europa vooral wegens de voortdurende bescherming die u aan onze
" beste zonen, die onder u wonen, verleent. Zij hebben zeer graag
" ons land verlaten om zich bij u te begeven en er zich bezig te
" houden met hun gewijd ambt tot glorie van God en tot geestelijk
" voordeel van uwe zielen en speciaal van de jeugd. Dit werd hun
" zeer aanbevolen

12.10 Page 120

▲back to top


- XVIII/116 -
" alvorens ze vetrokken door hem die ze beminde in onze Heer Jezus
" Christus. Ik weet dat u ze helpt en het weinige dat ze al ge-
" daan hebben zijn ze aan uw liefdadigheid verschuldigd. Ga voort
" met uw werk en ik zal er mee voortgaan tot de Heer te bidden op-
" dat zijn genaden zouden vermenigvuldigd worden over al uw zaken
" en over uw families. Uw goede werken werden verhaald aan onze
" Heilige Vader, Leo XIII, die over dit verhaal zeer verheugd was.
" U zult" - zei hij mij - "mijn speciale welwillendheid meedelen,
" u zult zeggen dat ik ze van ganser harte zegen en hun een particu-
" liere, maar volle aflaat verleen die kan verkregen worden door al
" de medewerkers, door hun families, voor hun overleden bloedverwan-
" ten die lafenis nodig zouden hebben in de pijnen van het Vage-
" vuur."
"
U weet dat mijn Salesianen geen tijdelijke goederen bezit-
" ten. Hun patrimonium is uw vroomheid, het is uw liefdadigheid.
" Mgr. Aneyros, uw zeer vereerde Aartsbisschop, Mgr. Pietro Cecca-
" relli, pastoor en Vicaris van S. Nicolàs zijn het die ons hebben
" aangespoord ons onder u te begeven en ons vertrouwen berust hele-
" maal op hen en op u.
"
Indien God mij in leven bewaart, hoop ik u een tweede brief
" te schrijven, maar dit is onzeker want ik zeer verouderd ben. Ik
" kan moeilijk schrijven en het is nog moeilijker mij te verstaan.
" Ik stel echter een grote hoop op uwe gebeden en op het goede
" nieuws dat ik hoop te ontvangen van u die ik in Jezus Christus be-
" min en voor wie ik iedere dag een speciaal memento doe aan het al-
" taar van de Heer. Moge God ons zegenen, moge de Heilige Maagd,
" Hulp der Christenen, ons allen veilig leiden langs de weg naar
" de hemel.
"
uw toegenegen vriend,
" Turijn, 25 juli 1886.
Priester Gio. Bosco.
Op Sint-Vicentiusdag herinnerde hij zich architect Levrot, de edel-
moedige weldoener van Nice en hij stuurde hem zijn beste wensen voor zijn
naamdag.
"
Beste Heer Cavaliere Vincenzo Levrot,
"
"
Moge de Heilige Maagd, Hulp der Christenen op deze dag, uw
" naamdag, een speciale zegen zenden over u, over heel de familie,
" over al uw zaken. Moge ze de liefdadigheid door u betuigd, en die
" u voortgaat tegenover de Salesianen te betuigen, ruimschoots be-
" lonen.
"
Maria weze voor allen de veilige leidsvrouw naar de hemel.
"
Bid ook voor deze arme man die echter voor u is
"
zeer toegenegen in Jezus Christus
"
" Turijn, (Pinerolo) 19 juli 1886.
Priester Gio. Bosco.

13 Pages 121-130

▲back to top


13.1 Page 121

▲back to top


- XVIII/117 -
In zijn antwoord liet Levrot hem weten dat hij een bedrag van
1.000 frank, aangeboden door weduwe Montbrun (1) voor zijn werken te zij-
ner beschikking hield. Don Bosco schreef ditmaal in het Frans en verzocht
hem de dame te bedanken. Hij machtigde hem het bedrag te overhandigen aan
Don Cibrario, omdat het huis van Vallecrosia, in zijn bescheiden omvang
van alles nodig had, zoals trouwens ook de andere Salesiaanse huizen,
waarvan hij zei dat ze enkel overvloed hadden aan schulden en schuldei-
sers. Tenslotte liet hij hem nieuws weten over zichzelf en schreef: "Mijn
gezondheid is, God zij dank, iets beter, maar ze gaat vergezeld van dui-
zend ongemakken."
Vanuit Pinerolo had hij aan Kardinaal Parocchi geschreven, hem
nieuws gelaten over zijn gezondheid en hem verzocht een speciale zegen
voor hem van de Heilige Vader te verkrijgen. Tegelijkertijd uit de eer-
bied die hij had tegenover Zijne Eminentie, de Beschermheer, vroeg hij
hem of hij in volgende brieven nog gebruik mocht maken van zijn moeilijk
te lezen geschrift of dat hij beroep zou dienen te doen op zijn secreta-
ris. Hij ontving van hem volgend antwoord dat hem zeker veel vreugde zal
bezorgd hebben.
"
Zeereerwaarde Don Bosco,
"
"
Ik heb aan de Heilige Vader het gelukkig nieuws over u
" en uwe gezondheid laten weten. Hij verheugt er zich zeer over
" en gelast mij u zijn speciale zegen te sturen.
"
Bij het vervullen van de apostolische bevelen, ben ik
" verheugd u mijn genegenheid te betuigen. Ze is u echter al zo
" lang bekend dat ik, wanneer ik ze zou hernieuwen, vazen naar
" Samos zou dragen.
"
Ik verzoek u, wanneer het u niet te lastig valt, zelf
" te willen schrijven, want ik kan uw geschrift zeer goed lezen,
" zo goed als u het hart verstaat van hem die, terwijl hij de ge-
" nade van uwe gebeden afsmeekt met eerbiedige genegenheid van u
" is de zeer verknochte en toegenegene in Jezus Christus
"
" Rome, 27 juli 1886.
L.M. Kardinaal-Vicaris.
Nog met meer genegenheid schreef de Kardinaal-Aartsbisschop. Don
Bosco had Don Lemoyne opdracht gegeven aan Zijne Eminentie een mooie
brief te schrijven bij gelegenheid van zijn naamdag. Hij ontving van hem
volgend uitbundig antwoord:
(1) Cfr. M.B. deel XVII, blz. 531.

13.2 Page 122

▲back to top


- XVIII/118 -
"
Zeereerwaarde en beste Don Giovanni,
"
"
Wat waren de gelukwensen die u mij, beste Don Giovanni,
" liet aanbieden bij gelegenheid van mijn naamdag mij aangenaam!
" De zeereerwaarde en moedige Don Lemoyne, die zo goed de tolk wist
" te zijn van de genegenheid die de Salesianen voor mij, arme man,
" gevoelen, voegde er iets aan toe dat me zeer verheugd heeft: hij
" zei dat in alle huizen die de Salesianen hebben, steeds gebeden
" wordt voor de oude Aartsbisschop van Turijn. Dit is een opbeuring
" en een pand voor een gelukkige toekomst.
"
Terwijl de goede mensen mij helpen door hun gebeden heb ik
" ook in mijn zwakheid vertrouwen en kan ik hopen dat mijn werk niet
" helemaal onvruchtbaar zijn zal.
"
Ook voor u, eerwaarde Don Bosco, bid ik iedere dag. Mogen
" uw zeer waardevolle dagen nog lang bewaard worden. Moge de Sale-
" siaanse Congregatie nog lang die invloed van naastenliefde, werk-
" zaamheid en offer, die zo zeer het hart van haar verdienstelijke
" en providentiële Stichter verwarmt, gevoelen.
"
Ik wens u waardevolle voordelen toe vanwege de balsemlucht
" van de alpen van S. Maurizio, terwijl ik uit ganser harte en de
" priesters die u omringen zegen en van u ben
"
de zeer toegenegen vriend in J. Chr.
" Turijn, 7 augustus 1886.
Gaetano, Kardinaal-Aartsbisschop.
In de eerste dagen van de maand juni was een nieuwe golf van
droefheid over Italië neergestreken en verspreidde zich langzaam over
heel het schiereiland. Terwijl de uitbarsting van de Etna de provincie
Catania in angst hield, oogstte de cholera slachtoffers in Piëmont, in de
streek van Venetië, in Apulië, in Emilia en in Toscane. De ziekte was
minder erg dan de vorige keren, maar ze duurde langer. Nu wist men dat
Don Bosco twee jaar voordien als tegengif aanbevolen had de medaille van
Maria, Hulp der Christenen aan de hals te dragen en zekere vrome oefenin-
gen te doen. Daarom stroomden de aanvragen naar het vrome beeld in het
Oratorio toe en talloos waren de betuigingen van verkregen gunsten. Vol-
gende brief, uit Pinerolo geschreven aan Mevrouw Maggi Fannio van Santa
Maria Iconia in de streek van Padua, is een document voor de raadgevingen
die Don Bosco gedurende het gevaar aan de Medewerkers herhaalde.
"
Hooggeachte dame,
"
"
Ik heb uw gewaardeerde brief van 25 dezer ontvangen, met
" daarin de gift waarvoor ik u levendig dank. Ik haast mij u de ver-
" zekering te geven dat ik samen met al mijn jongens uit heel mijn
" hart bid voor u, voor uw geliefden en voor heel deze moedige stad.
" Moge Maria, Hulp der Christenen haar mantel uitspreiden over allen,
" hen zegenen en ze behoeden tegen ieder kwaad in tijd en eeuwigheid.

13.3 Page 123

▲back to top


- XVIII/119 -
"
Ik heb dadelijk het bevel gegeven de medailles te sturen.
" Indien u ze over enkele dagen niet zoudt ontvangen hebben, ver-
" tigtig me dan.
"
Ontvang mijn huldeblijken, terwijl ik u samen met al de
" uwen zegen in de naam van de Vader, van de Zoon en van de Hei-
" lige Geest. Amen.
"
uw nederige dienaar
" (Pinerolo), Alli 27 juni 1886.
Priester Gio. Bosco.
"
" P.S. Om van de cholera bevrijd te blijven is het nodig:
"
1° de medaille steeds bij zich of om de hals te hebben.
"
2° Vaak Maria, Hulp der Christenen aanroepen (Maria,
"
Hulp der Christenen bid voor ons).
"
3° Veelvuldig de sacramenten van de Biecht en van de H.
"
Communie ontvangen.
Zoals de andere keren verrichtte de medaille van Maria, Hulp der
Christenen wonderen. Te Rimini kwam in de maand september, de zoon van
een vrome medewerkster, aangetast door de vreselijke ziekte naar huis.
Dadelijk dacht zijn moeder aan Maria, Hulp der Christenen en alvorens hem
naar bed te brengen, legde zij onder zijn oorkussen een door Don Bosco
gezegende medaille. Welnu, pas had de coleralijder zijn hoofd op het oor-
kussen gelegd of hij riep vol blijdschap uit: - "Wat voel ik me goed! Ik
heb niets meer. Het is alsof ik van de dood terugkeer naar het leven." -
Hij sprong inderdaad uit zijn bed en terwijl hij voorheen niet op zijn
benen kon staan, begon hij vrijelijk door de kamer te wandelen zonder nog
enig verschijnsel van de kwaal te voelen.(1)
De Dochters van Maria, Hulp der Christenen dienden in augustus
1886 hun Algemeen Kapittel te houden voor de verkiezing van hun Overste.
Omdat hij belet was het voor te zitten, vaardigde Don Bosco Don Rua af,
die na de verkiezing van Don Bonetti tot Algemeen Catechist opnieuw de
taak op zich genomen had van de algemene leiding van de Zusters. In vol-
gende mooie brief verleende Don Bosco hem alle nodige bevoegdheden.
"
Mijn beste Don Rua,
"
"
Alleen wegens mijn wankele gezondheid ben ik niet in staat
" mij naar Nizza te begeven voor de verkiezing van de Algemene Over-
" ste en van de andere Oversten. Daarom verleen ik je al de nodige
" bevoegdheden hiervoor en voor iedere andere beslissing die dient
" genomen te worden aangaande het Instituut van de Dochters van
" Maria, Hulp der Christenen. Ik heb al gebeden en zal voortgaan
" met bidden opdat alles zou strekken tot meerdere glorie van God.
(1) Bollettino Salesiano, februari 1887.

13.4 Page 124

▲back to top


- XVIII/120 -
"
Schep moed want God is met ons. Ik verwacht jullie allen
" in het Paradijs, mits Gods hulp en zijn oneindige barmhartigheid.
"
Schep moed, ik herhaal het, vele zaken heeft de Heer voor
" ons bereid. Laten we ons inspannen om ze te verwezenlijken.
"
Ik ben half blind en mijn gezondheidstoestand is aan het
" vervallen. Bid ook voor mij die voor alle medebroeders en zusters
" steeds in Jezus-Christus zijn zal
"
een toegenegen vriend en vader,
" Pinerolo, bisschoppelijke
Priester Gio. Bosco.
" villa, 8 augustus 1886.
Over de Zusters schreef Don Bonettí op 26 augustus aan Mgr. Cag-
liero: "Don Bosco wenst dat ze zich zeer zouden uitbreiden, want hierover
kreeg hij bericht ex_alto. "Hun Algemeen Kapittel verkoos opnieuw al de
uittredende Oversten.(1)
Op 8 augustus vierde de Katholieke Arbeiderskring van Bergamo zijn
tienjarig bestaan. De voorzitter had hiervan vooraf kennis gegeven aan
Don Bosco en had hem om een speciale zegen verzocht. Hij schreef aan de
voorzitter volgende mooie brief die samen met brieven van hoge persona-
liteiten gedrukt werd in een enkel nummer met als titel: LIEFDADIGHEID.
"
Ik dank en zegen van harte de goedheid van ons Heer, die in
" onze moeilijke tijd de Vrome Katholieke Arbeidersvereniging in het
" leven riep en zich deed verbreiden. De troostrijke vruchten in de
" stad Bergamo voortgebracht geven ons een lichtend voorbeeld van
" aanmoediging om ze te bevorderen.
"
Ik zal met heel mijn hart Onze Heer God bidden opdat hij al
" diegenen zou willen zegenen en beschermen die er deel van uitmaken
" en ze op enige wijze bevorderen.
"
Bij deze zeer mooie gelegenheid ben ik zo vrij aan u en aan
" al de leden mezelf aan te bevelen opdat zij, in hun grote naasten-
" liefde ook zouden willen bidden voor mij en voor mijn wezen, die
" op dit ogenblik al meer dan 200.000 in aantal zijn.
"
Moge Maria ons allen beschermen in ieder gevaar en moge zij
" onze veilige leidsvrouw zijn op de weg naar het Paradijs. Zo weze
" het.
"
" Turijn (Pinerolo), 22 juli 1886.
Priester Gio. Bosco.
"
" P.S. Ik ben oud, half blind. Lees daarom met geduld dit armzalig
"
geschrift.
(1) Nieuws betreffende de Dochters van Maria, Hulp der Christenen, leest men in een
brief van Don Bonetti aan Mgr. Cagliero.

13.5 Page 125

▲back to top


- XVIII/121 -
Al meermaals in dit boekdeel en in andere boekdelen hebben wij
verhaald hoe de Katholieke Arbeidersverenigingen hun blik op Don Bosco
gevestigd hielden en hem aanzagen als hun grote voorganger in de werk-
zaamheden ten bate van de arbeidersstand. Deze mening had als gevolg dat
op die plaatsen waar er zich Salesiaanse Huizen bevonden, deze Vereni-
gingen ze aanzagen als plaatsen waar het natuurlijk was dat ze elkaar
konden aantreffen. Zo ging op 3 juni te La Spezia de Katholieke Arbei-
dersvereniging van de stad in het Instituut S. Paolo de zegening vieren
van hun vaandel, waar dan ook de bekende Medewerker uit Genua, Maurizio
Dufour aanwezig was. Gedurende het sociale banket, in gereedheid gebracht
op de speelplaats, kwamen er ook na toejuichingen aan het adres van de
Paus, de Koning, de Koningin en de Bisschop ook toejuichingen voor Don
Bosco. Zijn naam elektriseerde de disgenoten en ze herhaalden hem meer-
maals op uitbundige wijze. Toen ze dit hoorden kwamen ook de jongens uit
de studiezaal gelopen en juichten eveneens toe, terwijl ze op alle tonen
riepen: Leve Don Bosco!(1)
De volgende maand werd te La Spezia, niet enkel door de mensen van
de stad, maar door de Koning van Italië eer bewezen aan Don Bosco. Toen
Koning Umberto zich op 17 juli naar Genua begaf om aanwezig te zijn bij
de inwijding van het gedenkteken van Vittorio Emanuele II, zijn verheven
vader, bleef hij ook een paar uren in de stad aan de zee. De stadsover-
heid had ook het college uitgenodigd bij de ontvangst en de Koning stond
toe dat een commissie van het Instituut hem voorgesteld werd om hem hulde
te betuigen. Al bij zijn aankomst had hij de groep jongens opgemerkt in
twee rijen voor het hotel opgesteld en had gevraagd wie ze waren. Don An-
gelo Caimo, de studieleider, had een adres willen voorlezen maar de tijd
hiertoe was te kort. Zijne Majesteit vroeg hem verschillende inlichtin-
gen. Dan wendde hij zich tot de Prefect van de provincie en tot de offi-
ciële persoonlijkheden rondom hem en zei: - "Het is werkelijk verrassend.
Deze Don Bosco ontplooit een buitengewoon vruchtbare werkzaamheid. Zijn
instituten zijn al in vele delen van de wereld verspreid. En wat al goed
doet hij! Te Turijn heeft hij een modelinstituut opgericht, dat met de
beste kan vergeleken worden." - Tenslotte drukte hij het verlangen uit
nogmaals bij zijn vertrek al de jongens te zien. Dan gaf Generaal Pasi,
zijn voornaamste generaal-adjudant te velde, het hevel dat ze in scharen
nabij de uitgang zouden komen, voor de troepen, en dat hun muziekkorps
alleen zou spelen. De Koning ging midden hen door, bekeek ze genegen en
groette met een buiging de oversten. Daags nadien overhandigde de burge-
meester aan de directeur de liefdadige koninklijke gift van 400 lire.
Van heden af zullen wij geen belangrijke dromen meer te verhalen
hebben. De droom van Barcelona was de laatste van de grote dromen van Don
Bosco. Hij verhaalde er nadien nog andere, maar van louter natuurlijke
(1) L'Eco d'Italia, 6 juni 1886.

13.6 Page 126

▲back to top


- XVIII/122 -
aard en met het doel wat ontspanning te geven. Hij vertelde er een op 9
augustus. Hij had vele boeren op een hooizolder zien kruipen en ze hier
en daar zien zoeken naar hooi, maar ze vonden er geen. Ze kwamen naar
beneden naar de koestal, keken naar de kribben en keerden terug met wat
overschot.
"Wat zullen we nu doen?" - zeiden ze onder elkaar. - "De len-
te is op haar einde en we hebben geen hooi meer."
"Dan blijft er ons niets anders over" - mompelde er een - "dan
de koeien af te slachten en hun vlees te eten."
"Maar nadien?" - hernam een andere. - "Ook wij zullen dan doen
zoals de koeien van Farao, die elkaar opaten."
Daarna zag hij vele mooie, gesloten valiezen, die niemand opende.
Hij kwam naderbij en deed ze open. Ze waren vol koperen stuivers.
"Wat betekent dit?" - vroeg Don Bosco aan zijn gids.
"De rijken" - werd hem geantwoord - "zullen deze geldstukken
krijgen, terwijl diamanten, goud, zilver en juwelen allemaal in de handen
van de armen zullen gaan. De rijken zullen uit hun macht ontzet worden en
men zal ze alles afnemen."
Vanuit de villa van de Bisschop vertrok Don Bosco af en toe om
zich naar het naburige heiligdom van S. Maurizio te begeven, in gezel-
schap van de secretaris van de bisschop. Op een ochtend, boven op een
heuvel genoemd naar de Martelaar van het Thebaans legioen bleef hij het
zeer mooie panorama bewonderen. Toen hij voor hem op een afgezonderde
verhevenheid een opvallende behuizing zag, zei hij: "Wat is dit bergje
met zijn prachtig gebouw fraai en bekoorlijk! Het zou zeer geschikt zijn
voor een Salesiaans college." - Het was de Monte Oliveto, waar een gebouw
oprees dat vroeger aan de Jezuïeten en nadien aan de Kartuizers had be-
hoord, maar dat toen staatsdomein was geworden. Don Albera opende er in
1915 een toevluchtsoord voor de wezen van Wereldoorlog I en zijn opvol-
ger, nadat met verloop van tijd het aanvankelijk doel geen zin meer had,
richtte er een noviciaat voor de Salesianen op.(1)
Omdat Don Bosco zich vrij krachtig voelde, besloot hij terug te
keren naar Valdocco om er de prijsuitdeling van de jongens bij het einde
van het schooljaar bij te wonen. Hij vertrok dus in de ochtend van 13
augustus. Hij wou enkele fooien geven aan het dienstpersoneel die hem zo
goed verzorgd hadden, maar niet alleen aanvaardden ze deze niet, maar ze
verzochten hem een klein bedrag te willen aanvaarden onder hen ingezameld
voor zijn arme jongens. Vertederd gaf hij ze de verzekering dat hij aan
hen zou denken in zijn gebeden. - "U kunt ons niets beters geven".
(1) Aan deze vrome wens van Don Bosco werd herinnerd door Mgr. Cesano, die precies de
secretaris van de bisschop was, in een afzonderlijk nummer voor de wijding van het
licht en het water te Monte Oliveto (Turijn, Soc. Ed. Intern. 1923) blz. 6.

13.7 Page 127

▲back to top


- XVIII/123 -
antwoordden ze hem. "U van dienst te kunnen zijn is voor ons een ge-
schenk. Konden wij u maar wat meer gezondheid schenken!"
De bisschop vergezelde hem tot aan het station. Wie zou toen ge-
dacht hebben dat ze elkaar in deze wereld niet meer zouden terugzien?
De Heilige Stoel had Mgr. Chiesa verplaatst naar Casale, waar Mgr. Fer-
ré gestorven was. Een vriend van Don Bosco werd aldus door een andere
vriend opgevolgd. Maar God riep hem plots tot zich op 4 november.
Ofschoon zijn afwezigheid niet al te lang geduurd had en hij niet
zeer ver was weggegaan begroetten zijn zonen, grote en kleine, hem toch
feestelijk bij zijn terugkeer. Het was op het uur van het diner. Omdat
men wist hoezeer hij hield van nieuws uit de missies las men hem aan ta-
fel enkele brieven van Mgr. Cagliero voor. De Apostolische Vicaris zei
dat men binnen korte tijd zou doordringen tot in het centrum van Patago-
nië, waarover hij vernomen had dat er zich een aanzienlijk aantal inboor-
lingen bevond. Don Bosco luisterde wenend toe. Jaren terug, toen hij
voorgesteld had Missies te openen in Patagonië waren er ook te Rome die
hierover gelachen hadden. Inderdaad, de bevolkingsstatistieken van daar
aanzagen deze streken als totaal verlaten. - "Don Bosco wil aan het gras
het Evangelie gaan verkondigen!" - zeiden sommigen. En nu kwam Monseig-
neur bevestigen wat Don Bosco in zijn droom gezien had. Dat was de reden
van zijn ontroering.
Ook de Voorzienigheid scheen hem op haar manier een welkom te wil-
len toesturen. De volgende ochtend had de algemene Prefect Don Durando,
wegens dringende behoeften al het geld dat men die dagen ontvangen had,
komen weghalen. Pas was Don Durando buiten gegaan of een heer die sinds
enige tijd in de wachtzaal aan het wachten was, kwam zijn kamer binnen.
Don Bosco, alsof hij zijn liefdadigheid wou op de proef stellen, zei hem:
"Excuseer me dat ik u heb laten wachten. De Prefect van de Con-
gregatie is me al het geld dat ik bezat komen weghalen en nu is Don Bosco
arm en bezit hij geen cent meer."-
"Maar, Mijnheer Don Bosco" - antwoordde deze hem - "wanneer u
op dit ogenblik een bedrag dringend zou nodig hebben, wat zou u dan
doen?"
"Oh! de Voorzienigheid... de Voorzienigheid... " - riep Don Bosco
uit.
"Jawel, de Voorzienigheid... de Voorzienigheid... dat is allemaal
goed en wel, maar nu zijt u zonder geld en indien u er dadelijk zou nodig
hebben, zou u niet weten wat aanvangen."
"In dat geval zal ik u zeggen, mijn beste heer, in de voorkamer
te gaan en daar zult u een persoon aantreffen, die aan Don Bosco een gift
brengt."
"Wat nu? zegt u de waarheid?... Maar toen ik binnengekomen was,
was daar niemand! Wie heeft u dit gezegd?"

13.8 Page 128

▲back to top


- XVIII/124 -
"Niemand heeft me dit gezegd. Ik weet het en Maria, Hulp der
Christenen weet het. Ga maar eens zien."
De heer begaf zich naar de voorkamer, waar zich inderdaad een an-
dere heer bevond en:
- "Mijnheer" - zei hij hem - "komt u voor Don Bosco?"
- "Ja" - antwoordde deze - "ik kom hem een gift brengen."
Hij werd uitgenodigd binnen te gaan en overhandigde aan Don Bosco
driehonderd lire.
Op 0.-L.-Vr. Ten-hemel-opgenomen zat hij de plechtige prijsuitde-
ling voor van de vakleerlingen en leerlingen, die daags nadien met vakan-
tie zouden gaan. Te midden van deze plechtigheid had er een verrassing
plaats die al de aanwezigen in beroering bracht: daar verscheen onver-
wachts Don Lasagna, die uit Uruguay kwam. Hij ging op zijn beste Vader
toe en te midden van de algemene ontroering omhelsde hij hem met al de
genegenheid van een zoon. Dan ging hij naast hem zitten. Na de academi-
sche zitting nam hij het woord. Niettegenstaande het ongeduld dat bij
dergelijke ogenblikken de jongens pleegt te overvallen, hield zijn
vlammend woord hun aandacht geboeid. Er was een zaak die Don Bosco spe-
ciaal behaagde. Op een dag in mei werd Don Lasagna aan de telefoon ge-
roepen vanuit Montevideo. De Pater Overste van de Jezuïeten deelde hem
mee dat een grote dame van Santiago in Chili de Salesianen in haar stad
wou hebben. Zij zei dat ze bereid was hun reis uit Europa te betalen en
ze van al het nodige te voorzien. Op dat ogenblik had Don Lasagna niet
veel belang gehecht aan deze mededeling omdat gevallen van een dergelijk
aanbod al te veelvuldig voorkwamen, maar vijf minuten later ontving hij
vanuit Turijn een exemplaar van de droom van Barcelona, waarin juist ge-
sproken werd over een huis te Santiago in Chili.
Op 15 augustus had men, als naar gewoonte, de verjaardag van Don
Bosco herdacht. Hiervoor had Kardinaal Alimonda hem persoonlijk zijn bes-
te wensen willen brengen. Nogmaals bleef hij ruim een paar uren in ge-
sprek met hem, Gravin Balbo, die hem per brief gecomplimenteerd had, zal
wel verheugd geweest zijn van hem volgend antwoord te mogen ontvangen.
"
Mevrouw de Gravin,
"
"
Ik ontving uw lieve brief van 14 dezer en graag laat ik u
" mijn antwoord geworden. Ik dank u voor de goede wensen die u mij
" mij toestuurde ter gelegenheid van mijn verjaardag en ik stuur
" u honderdvoudige wensen terug. Bij die gelegenheid las ik de Hei-
" lige Mis aan het altaar van Sint-Pieter en ik laat het aan u over
" u voor te stellen met hoeveel inspanning en moeite dit gepaard
" ging. Ik heb veel gebeden voor al diegenen die mij een hand heb-
" ben toegestoken en nog toesteken om de zending die de hemel mij
" in zijn goedheid toevertrouwd heeft tot een goed einde te brengen.

13.9 Page 129

▲back to top


- XVIII/125 -
" U en al uw dierbaren heb ik in mijn gebeden speciaal herdacht
" terwijl ik hun de volheid van iedere geestelijke en tijdelijke
" genade en gunst heb toegewenst.
"
Aanvaard, Mevrouw de Gravin, mijn oprechte huldeblijken
" en geloof me wanneer ik u zeg nogmaals van u in Jezus-Christus
" Onze Heer te zijn
"
de zeer verknochte en verplichte dienaar
" Turijn, 18 augustus 1886.
Priester Gio. Bosco.
Vandaag weten wij dat Don Bosco niet op 15 maar op 16 augustus ge-
boren was, maar toen wist hij dat zelf niet. Mooi is de opmerking naar
aanleiding hiervan gemaakt door een zeer recente levensbeschrijver van
Don Bosco.(1) Na zich te hebben voorgesteld dat Mama Margherita de dag
van Maria-ten-hemel-opgenomen in een blijde verering met de Moeder Gods
zal hebben doorgebracht, aan wie zij haar kind dat ging geboren worden,
zal hebben aangeboden, voegt hij er aan toe: "Don Bosco heeft gelijk
wanneer hij schrijft: Ik ben geboren op 15 auaustus. Ja zeker, in gees-
telijke zin. Hij had immers twee moeders, een in de hemel en een op aarde
en aan beiden heeft hij eer bezorgd."
(1) Henri GHEON, Saint Jean Bosco, Flammarion. Parijs blz. 22.

13.10 Page 130

▲back to top


- XVIII/126 -
HOOFDSTUK
VI
HET VIERDE ALGEMEEN KAPITTEL.
Don Bosco was voortaan genoodzaakt, door de last van de ouderdom
en van de kwalen, zijn dagen door te brengen zittende op zijn kamertje
met als enig verzet een korte wandeling 's avonds per rijtuig. Zijn leven
zal wel, menselijkerwijze gesproken, eentonig geweest zijn, vooral voor
hem die gewend was aan een onophoudende werkzaamheid. Als om deze druk-
kende eenvormigheid te breken kwamen er in de laatste maanden van 1886
vier gebeurtenissen, die hem wel een onvermijdelijke last bezorgden, maar
hem toch ook een echte vertroosting schonken. Wij bedoelen hier het vier-
de Algemeen Kapittel, een reis naar Milaan, een expeditie van missiona-
rissen en de inwijding van de nieuwe zetel voor het noviciaat te
Foglizzo.
Het vierde Algemeen Kapittel zou het laatste zijn dat zou verlopen
onder het voorzitterschap van de heilige Stichter. De oproepingsbrief
heeft de datum van 31 mei. Er wordt ook in genoteerd dat, nu er weldra
zes jaar zullen verlopen zijn sinds de laatste verkiezing van het Hoofd-
kapittel, de verkiezing ervan bij diezelfde gelegenheid zou plaats heb-
ben. De plaats van de bijeenkomst was het college van Valsalice, de dag 1
september. In overeenstemming met de Constituties (1)hadden het recht er
aan deel te nemen, naast de leden van het Hoofdkapittel, de Inspecteurs
en de algemene Procurator, al de Directeurs van de huizen. Luidens de-
zelfde Constituties (2) moest iedere Directeur een medebroeder met eeu-
wige geloften meebrengen, hiervoor door de leden van dat huis gekozen.
Aan de afzonderlijke directeurs werd tegelijkertijd het schema
gestuurd van de punten die zouden behandeld worden, opdat zij deze ter
kennis van hun onderhorigen zouden brengen, die allen uitgenodigd werden
ze ernstig te bestuderen en schriftelijk voorstellen en overwegingen te
doen die ze opportuun zouden achten. Ze dienden ze bijtijds aan de Stu-
dieleider Don Cerruti tot Regulator van het Algemeen Kapittel benoemd, te
laten geworden. Dit schema was ín volgende korte bewoordingen geformu-
leerd.
(1) Noot bij art. 3, hoofdstuk VI.
(2) Hoofdstuk IX, art. 10.

14 Pages 131-140

▲back to top


14.1 Page 131

▲back to top


- XVIII/127 -
TE BEHANDELEN PUNTEN OP HET ALGEMEEN KAPITTEL VAN
SEPTEMBER 1886.
"
Er zal een bondig overzicht worden gegeven van de punten
" in het laatste Algemeen Kapittel behandeld en in het bijzonder:
"
I. Het nummer 3 van het voorgestelde schema, namelijk het
" Reglement voor de parochies nu en later onder leiding van de Sa-
" lesianen.
"
II. Het nummer 5: de oriëntatie die men dient te geven aan
" de handenarbeid in de Salesiaanse huizen en middelen ter ontwik-
" kelíng van de roeping bij de vakleerlingen.
"
Bovendien zullen volgende nieuwe punten aan de studie van
" de medebroeders worden voorgesteld:
"
III. De manier om het decreet van Pius IX Regulari disci-
" plinae uit te voeren.
"
IV. De wijze waarop men iemand zal toelaten tot de heili-
" ge wijdingen.
"
V. De manier en de middelen om studiehuizen te stichten
" voor jonge geestelijken in de verschillende provincies.
"
VI. De manier om te zorgen voor vrijstelling van militaire
" dienst.
"
VII. Wijzigingen in te voeren in de Catalogus van onze
" Sociëteit.
"
Voorstellen vanwege de Medebroeders.
Tenslotte werd aan de Directeurs en aan de gekozen Medebroeders
het bevel gegeven samen te komen op 25 augustus te S. Benigno Canadese en
daar een voorbereidende retraite te volgen. Bij deze retraite was ook Don
Bosco aanwezig. Hij was daar al vanaf 21 augustus, gedurende de retraite
van de aspiranten.(1) Nooit had men een dergelijke indrukwekkende bijeen-
komst van Salesianen gezien. Samen met het Hoofdkapittel was Don Bosco
omringd door drie Inspecteurs (2) negenentwintig Directeurs met een ge-
lijk aantal leden in de afzonderlijke huizen gekozen, en nog enkele an-
dere priesters die geen deel uitmaakten van het Algemeen Kapittel. Predi-
kanten waren Don Bertello, "die werkelijk klassieke meditaties doet",
schreef Don Lazzero en Don Lasagna "die onderrichtingen geeft met een
werkelijk missionaire ijver en in Salesiaanse geest" voegt dezelfde er
aan toe.(3)
(1) Alvorens weg te gaan uit Turijn had hij aan de Paus geschreven en hem zijn vrome
wensen aangeboden voor het feest van Sint-Joachim, de naamdag van Leo XIII. Op 24
augustus ontving hij uit Rome volgend telegram: "Priester Bosco S. Benigno. U
dankend voor de wensen en de volheid van de hemelse gaven inroepend over de wezen
geleid door de verdienstelijke Salesianen, verleent Heilige Vader aan allen Apos-
tolische Zegen. L. Kardinaal Jacobini."
(2) Van de twee andere Inspecteurs was die van Ligurië, Don Cerruti, sinds 1885 Raads-lid
van het Hoofdkapittel en die van Argentinië, Don Costamagna, ontbrak.
(3) Brief aan Mgr. Cagliero, S. Benigno, 28 augustus 1886.

14.2 Page 132

▲back to top


- XVIII/128 -
Wegens geldelijke redenen kwam uit Amerika alleen maar Don Lasag-
na. Dit feit vond men jammer, want, ondanks alles, had men een ruimere
vertegenwoordiging van die verre landen gewens.(1) Mgr. Cagliero wou
aanwezig zijn met enige voorstellen, die zouden ontwikkeld worden in een
speciale conferentie aan de Directeurs. Hij stuurde ze tevens in naam van
zijn medebroeders.(2)
In de loop van de retraite voelde Don Bosco zich iedere dag meer
overmand door de warmte. Daarom beperkte hij zich tot het verlenen van
een korte audiëntie aan de Directeurs en het was hem volstrekt onmogelijk
het anders te doen. Hij zei echter in het algemeen: "Indien u mij over uw
ziel wenst te spreken, kom dan maar en u zult Don Bosco steeds bereid
(1) L.c.: "Het spijt ons" — ik zeg dit namens D. Rua — "dat uit Amerika enkel D. Lasagna
gekomen is. We zouden met genoegen ook D. Costamagna, D. Fagnano en enkele anderen
verwacht hebben. Don Rua zelf had op 11 augustus aan Don Riccardi, de secretaris
van Mgr. Cagliero geschreven: "We vinden het zeer jammer dat van de Oversten van Ame-
rika enkel D. Lasagna naar het Algemeen Kapittel zal komen. We hadden er minstens
twee verwacht. Geduld dan maar." En Don Lasagna aan Mgr. Cagliero (S. Benigno, 26
augustus): "Don Bosco is er zeer bedroefd om omdat D. Fagnano en D. Costamagna niet
gekomen zijn."
(2) Voorstellen voor een conferentie aan de directeurs:
1. De nadruk leggen op het onderhouden van de gelofte van armoede vooral bij reizen,
kledij, herstellingen en bouwen.
2. Een voorbeeldige manier van handelen aanbevelen bij het leven in gemeenschap,
vooral in het geven van bijzondere spijzen, dranken enz.
3. Het past zo vlug en volledig mogelijk te antwoorden op de omzendbrieven van de
Inspecteur.
4. De oefening van de Goede Dood dient goed en geregeld te worden gedaan, maar ook
voor de medebroeders en niet enkel voor de jongens.
5. Dit geldt eveneens voor de maandelijkse "rendiconti" over hun gewetenstoestand.
6. Ze dienen er aan te denken dat zij vooreerst assistentie moeten verlenen aan de
eigen medebroeders, ze liefhebben en helpen en daarna aan de jongens.
7. Dit betreft vooral de jonge geestelijken die van S. Benigno komen. Ze hebben nog
vaderlijke assistentie nodig en grote naastenliefde in hun geestelijk leven als
christen en als kloosterling. Ze dienen onderricht te ontvangen opdat ze goede mees-
ters en assistenten zouden zijn volgens het preventief systeem van opvoeding. Men zal
het voorlezen en uitleggen. Men zal ze steunen in de moeilijkheden die ze ontmoeten
in hun ambt en die soms de aanvankelijke oorzaak zijn dat ze ons verlaten..
8. De beslissingen van het Kapittel zullen in hun geheel gelezen worden bij het begin
van ieder jaar en dan een stukje ervan elke dag. Iedere maand zal bij de oefening
van de Goede Dood een hoofdstuk van de Regel gelezen worden.
Don Cerruti zal hem schrijven (Turijn, 12 oktober 1886): "Uwe voorstellen zijn
hier aangekomen twee dagen na de sluiting van het Algemeen Kapittel, namelijk op de avond
van 9 september. Wanneer ik ze lees, merk ik echter dat ze voor twee derden die van de
meerderheid van de medebroeders zijn en al aanvaard werden door het Algemeen Kapittel.
Wat het andere derde gedeelte betreft, zal ik er graag rekening mee houden bij het
herzien en drukken van de uitgevaardigde beslissingen én om hun intrinsieke waarde én
omdat ze afkomstig zijn van onze missionarissen, de glorie en de voornaamste steun van de
Congregatie."

14.3 Page 133

▲back to top


- XVIII/129 -
vinden naar u te luisteren. Ik heb niet veel adem meer en ik gebruik hem
hem graag tot voordeel van mijn zonen." - Toen hij dan zag dat al de re-
traitanten zich gedurende de recreatie rond hem samen drongen om naar hem
te luisteren, zowel oversten als ondergeschikten, was hij tevreden en
zei: - "Daarin herken ik u allen als mijn zonen. Wees steeds zonder wed-
ijver om de voorkeur te hebben. Ik zie hier Directeurs, predikanten van
de retraite, leden van het Hoofdkapittel, maar allen verenigd als in een
enkele familie. Ik zou u nog zoveel willen zeggen maar mijn blaasbalg wil
niet meer blazen. Ik zal het aan Don Rua zeggen en hij zal u alles her-
halen. Bid inmiddels voor Don Bosco." - Nadat hij dit zei verwijderde hij
zich, terwijl de ontroerde aanwezigen zich haastten om zijn hand te kus-
sen.(1) Tenslotte, buitengewoon verzwakt en vol lijden verliet hij dat
huis in de ochtend van 31 augustus. Het overige van de dag bracht hij
door in het Oratorio en vertrok om tien uur op 1 september naar Valsa-
lice. Toen hij voorbij het huis ging van de Dochters van Maria, Hulp der
Christenen, waar vele Zusters samen waren voor hun retraite, wou hij daar
even blijven. Hij trad binnen, gaf aan allen in de kapel een goed woord-
je, zegende hen, steeg opnieuw in het rijtuig en zette zijn weg verder.
Te Valsalice werd hij verwacht door al de leden van het Hoofdka-
pittel. Tegen avond was er een vergadering in de kerk. Don Bosco zette
zich neer in het priesterkoor, onder de leden van het aftredende Hoofd-
kapittel. Na het zingen van het Veni Creator verklaarde Don Rua in zijn
naam het Algemeen Kapittel voor geopend en las de artikels van het Regle-
ment hierover voor. Dan smeekte men de bescherming van de Maagd Maria af
met het zingen van het Ave Maris Stella en ontving men de zegen van Jezus
in het Sacrament. Dan gingen ze naar de vergaderzaal voor de voorberei-
dende zitting.
Daar werd een bondig relaas gegeven over de ambten waarvoor
iemand moest gekozen worden en dan werd beslist de volgende ochtend tot
de verkiezing over te gaan en in de namiddag de eerste zitting te houden
om te handelen over het vijfde en zevende thema, die betrekking hadden
op de studiehuizen van de jonge geestelijken in de verschillende Inspec-
ties en de samenstelling van de ledenlijst van onze Sociëteit. Dit wa-
ren twee punten van bijkomstig belang maar in de geest van de Regulator
moesten ze vooral dienen om de leden van het kapittel mee te slepen en
de besprekingen in te leiden.
Het was de eerste maal dat het Hoofdkapittel zich voor het Alge-
meen Kapittel aanbood met zijn eigen secretaris in de persoon van Don
Lemoyne. De secretaris is eigenlijk geen van de Oversten van het Kapit-
tel. Hij is er de eenvoudige ambtenaar van. Hij kon dan ook niet onder
de kiezers geteld worden noch krachtens de regel die aan het Hoofdkapit-
tel het kiesrecht toekende, noch luidens het gemeen recht. Daarom maakte
(1) G.B. FRANCESIA, Vita popolare del Beato Giovanni Bosco,Torino, S.E.I., 35ste dui-
zendtal, blz. 216.

14.4 Page 134

▲back to top


- XVIII/130 -
de vergadering gebruik van haar macht en besliste vooraleer de vooraf-
gaande samenkomst voor geheven was verklaard, met algemene stemmen dat de
algemene secretaris van het Hoofdkapittel kiezer zou zijn.
Ten laatste werd een lijst uitgedeeld van de verkiesbare leden,
niet uitgesloten hen wiens ambt nu vervallen was. Er waren er 71, zon-
der de Algemeen Overste voor het leven aangesteld, zijn plaatsvervanger
die zich ad nutum Rectoris te houden had, en Monseigneur Cagliero en
Fagnano, aan wie de Heilige Stoel een speciale bestemming had gegeven.
In die tijd was het ook noodzakelijk een novicemeester te kiezen, ver-
mits de Regel zeer duidelijk voorschreef: Novitiorum Magister eligatur
in Capitulo Generali.(1)
De verkiezing verliep zonder incidenten (2) in de ochtend van 2
september en gaf volgende resultaten:
Prefect: Don Domenico Belmonte.
Geestelijk Directeur: Don Giovanni Bonetti.
Econoom: Don Antonio Sala.
Studieleider: Don Francesco Cerruti.
Vakleider: Don Giuseppe Lazzero.
Raadslid: Don Celestino Durando.
Novicemeester: Don Giulio Barberis.
_____
Mgr. Cagliero werd tot erecatechist uitgeroepen. Toen alles gedaan
was, las men aan Don Bosco een adres voor waarin alle aanwezigen ver-
klaarden dat zij, wat de verkiezing betrof, er allen zo over dachten dat
hij mocht doen wat hij het beste achtte in de Heer. Hij mocht de beslis-
singen bevestigen of ze wijzigen. Don Bosco dankte allen voor deze daad
van vertrouwen, drukte zijn voldoening uit en nodigde hen uit God te dan-
ken. Als besluit meldde hij bedroefd met liefdevolle woorden het verlies
diezelfde ochtend ondergaan door de dood van de beste medebroeder Don
Nespoli, en drukte de wens uit dat de Congregatie even zovele goede Sa-
lesianen zou mogen tellen als de overledene er een geweest was.
(1) Hoofdstuk X, art. 9. Op het tiende Algemeen Kapittel van 1904 werd beslist dat "de
novicemeesters zullen gekozen worden door de Algemeen Overste met toestemming van
zijn Kapittel, na het advies te hebben gehoord van de raad van inspecteurs." Cfr.
Deliberazioni del X Capitolo Generale, S. Benigno Canavese 1905.
(2) Don Lazzero schreef aan Mgr. Cagliero (3 september 1886): "Voor er gestemd werd, werd
luidop lezing gegeven van het ambt dat de verkozene diende te bekleden. Toen men aan
de Raadslieden toe was, werd verklaard dat de ene zich met de studies zou bezig
houden, de andere met de vakscholen en dat een derde zou belast worden met de
briefwisseling voor de Missies." En Don Cerruti schreef aan dezelfde (12 oktober
1886): "Wat verblijdend is, is de goede orde waarin de verkiezing van het Hoofdka-
pittel plaats had en waarin het Algemeen Kapittel gehouden werd."

14.5 Page 135

▲back to top


- XVIII/131 -
Don Nespoli verdiende werkelijk deze mooie herdenking. Zijn on-
tijdige dood deed met meer smart het verlies bewenen van dit groot ver-
stand en van deze grote deugd, een deugd verworven dank zij heldhaftige
offers, gelet op zijn inborst die van nature hooghartig en gesloten was.
Toen hij negen jaar was verloor hij zijn vader. Hij leefde dan nog twee
jaar bij de zijnen, toen een vrome dame, aan wiens liefdadigheid de ster-
vende vader zijn arme familie had aanbevolen, zich inspande om hem in het
Oratorio te doen aanvaarden. Daar deed hij de vijf klassen van het gym-
nasium. In de hoogste klassen van het gymnasium was hij zo verdiept in de
lectuur van de klassieken en ook omdat hij in de school niemand aantrof
die de behoeften van zijn geest begreep en hem voldoende verlichtte in de
zaken van het geloof, koelde zijn vroomheid sterk af. Tot zijn geluk ech-
ter was de heiligheid van Don Bosco en van Don Rua, die hij duidelijk
bemerkte een dubbele magneet die hem aantrok en vasthield. In 1876 ging
hij over naar het noviciaat dat toen een afzonderlijke afdeling van het
Oratorio was. In dat jaar, onder de leiding van Don Barberis, begon hij
aan het werk van zijn wederopbouw in geestelijke zin. Deze werd wat ver-
traagd na de drie jaar die volgden op zijn tijdelijke professie, tot hij,
naar Alassio gestuurd, in Don Cerruti de Directeur vond die hem paste.
Vanaf dat ogenblik kwam er geen einde meer aan zijn opgang. Studie en
vroomheid, klas en assistentie waren zijn leven van elke dag. Hij gaf les
in het lyceum en wou dat het wekelijkse uur van de godsdienstles voor hem
zou voorbehouden worden. Hij legde er zich met de grootste ernst op toe
en verkreeg uitstekende resultaten. Vanuit Alassio liet hij zich in-
schrijven aan de Universiteit van Genua, maar korte tijd na het verkrij-
gen van het diploma in de letteren werd hij dodelijk ziek en stierf. Hij
was amper 26 jaar oud.
Zijn naam blijft verbonden met een van zijn publicaties na zijn
dood verschenen, de vrucht van een diepe liefde, waarmee hij zich aan de
studie van de Heilige Vaders gewijd had.(1) Zijn vriend en collega in het
onderwijs, Don Fascie, toen een leek en op vandaag Algemene studieleider,
liet het werk vergezeld gaan van een voorwoord over het leven van de ver-
taler. Over zijn karakter schrijft hij: "Er was in hem een merkwaardige
standvastigheid, een weloverwogen trouw, zodat ik, in welke omstandigheid
ik hem ook ontmoette of met hem in botsing kwam, hem mij steeds voor de
geest kon brengen en tot mezelf zeggen: dat is hij. En er was een plaats,
waar deze karaktertrek, waaraan men hem herkende, werkelijk in alles uit-
muntte en dit was de school. Daar was Don Nespoli werkelijk heel en al
zichzelf, zonder enige mengeling." Over zijn intellectuele bedrijvigheid
merkte hij op: "Voor hem is het weten enkel een middel. Zijn doel bestaat
er niet in geleerd te zijn, maar goed en de anderen te helpen om goed te
zijn." Don Nespoli verschafte deze hulp door zich als een goede leermees-
ter te gedragen in de klas, in de goddelijke diensten vooral in het op-
(1) S. AURELIO AGOSTINO, 33 brieven, vertaling en verklaringen van Giovanni Nespoli,
priester. Turijn, Salesiaanse drukkerij, 1887.

14.6 Page 136

▲back to top


- XVIII/132 -
dragen van de Mis, in het bidden van zijn Brevier, gedurende de recrea-
tie, wanneer hij de jongens op hun wandeling vergezelde en natuurlijk
wanneer hij les gaf. "Zijn opvliegend karakter" - zegt Don Fascie - "werd
uiterst zacht tegenover de jongens: hij werd alles voor hen, hij wist in-
schikkelijk te zijn, hij luisterde naar al hun moeilijkheden en opwerpin-
gen en loste ze op, hij schikte zich ook enigszins naar hun karakter.
Toch was hij steeds ernstig en bovendien was er een categorie tegenover
wie hij onvermurwbaar was en die hij niet ophield te bekampen. Zijn zo
energieke wil kon er zich nooit in schikken zich inschikkelijk te tonen
voor de luiaards en ze in de klas te dulden." Zijn krachtdadige wil ver-
gezelde en ondersteunde hem zijn hele leven door. "In zijn zaken toonde
hij zo een grote beslistheid" - herinnert zich Don Fascie - "dat hij
uiterst verwonderd was, wanneer zijn directeur hem vroeg of hij ooit aan
zijn eigen roeping getwijfeld had. Hij kon niet begrijpen en kon zich
geen ogenblik voorstellen dat er mensen waren die, nadat ze een dergelij-
ke beslissing genomen hadden, er nog ooit konden aan denken te gaan twij-
felen. Het kostte mij heel wat moeite hem hiervan te overtuigen." Hij
hield van zijn familie, van zijn vrienden, van de scholieren, "maar - en
het is nog altijd Don Fascie die aan het woord is - "op de eerste plaats
van Don Bosco, die in zijn hart de plaats had ingenomen van zijn vader
en die hem door zijn wederliefde liet aanvoelen, hoe dierbaar deze plaats
hem was."(1)
Laten we opnieuw de kwestie van het Algemeen Kapittel bespreken.
Op de namiddagzitting van 2 september, waarin, zoals wij gezien hebben,
gesproken werd over de ledenlijst en over de studiehuizen kwam er, buiten
enkele opmerkingen van Don Bosco, niets merkwaardigs voor. Hij keurde het
voorstel goed sommige van de jonge geestelijken die zich het meest hadden
laten opmerken naar de pauselijke hogere scholen te Rome te sturen om er
hun studies te voltooien. Hij liet toen enkel uitschijnen dat dit hem op
dat ogenblik nog te vroeg toescheen, omdat men het personeel nodig had
voor de in gang zijnde werken. De twee eerste Salesiaanse geestelijken,
Festa en Giuganino, werden voor het bestuderen van de godgeleerdheid naar
de Gregoriaanse Universiteit gestuurd in de herfst van het jaar 1888. Bo-
vendien beval Don Bosco aan dat men de gebruikelijke benamingen van as-
critti (ingeschrevenen) en proefjaar in plaats van novicen en noviciaat
zou behouden. - "Dit is nodig noch nuttig" - zei hij. Over een derde zaak
zullen we het verder hebben, wanneer wij over Foglizzo zullen spreken. Er
werden bij die gelegenheid geen formele beslissingen genomen.
Gedurende de voormiddag van 3 september werd er op de eerste plaats
gesproken over de manier waarop de jonge geestelijken konden vrijgesteld
worden van hun militaire dienstplicht. Die jaren waren er nog verschei-
dene wegen opengesteld om hieraan te ontsnappen. In later jaren werden
(1) L.C. blz 6, 14, 20, 30 en 36. Onder de brieven van Don Nespoli vond men een schrift
met herinneringen over zijn eigen leven. De dood belette hem hiermee voort te gaan.
Het wordt door Don Fascie bewaard.

14.7 Page 137

▲back to top


- XVIII/133 -
ze gesloten. - "In al deze zaken" - noteerde Don Bosco - "is het van zeer
groot belang een vriend te hebben om ons te helpen, iemand die de wetten
en de personen goed kent. En wanneer er niemand is, dan dienen wij met
vertrouwen ons te wenden tot iemand, die zich hiermee kan bezig houden.
We zullen hem dan verzoeken bij de lichting of bij het onderzoek de rech-
ten te laten gelden waarop de dienstplichtige zich kan beroepen. Door-
gaans aanvaarden ze dat en spannen zich daarvoor in bij andere personen."
- Zeer merkwaardig is wat hij voorspelde, betreffende militaire dienst-
plicht, steunend op de wetgeving hierover in Frankrijk en Spanje. Hij
zei: - "Wat Italië betreft, vernam ik dat bestudeerd wordt op welke ma-
nier men hen die zich aan de buitenlandse missies willen wijden van de
militaire dienstplicht zou kunnen ontslaan. En dit zal zeer dienstig zijn
voor de vrijstelling van de onzen. Het zal niet lang meer duren of ín
heel Italië, op enkele beperkingen na, zal de clerus vrijgesteld worden.
Maar zolang dit niet het geval is, zal men met alle eerzame en wettige
middelen trachten die vrijstelling te verkrijgen." - Niets kon op dat
ogenblik een algemene vrijstelling van de clerus laten verhopen. Integen-
deel, de geestesgesteldheid van de Regering ging in de tegenovergestelde
richting. Thans, echter, na het Verdrag van Lateranen is dit een voldon-
gen feit geworden. De uitzondering geldt alleen voor het geval van een
algemene mobi-lisatie, waarbij echter de personen in sacris slechts zul-
len verplicht worden tot priesterlijke ambten of tot de gezondheids-
dienst.
Toen dit thema uitgeput was, onderzocht men de te volgen procedu-
re over het toelaten van de jonge geestelijken tot de heilige wijdingen.
De notulen zeggen geen woord over het verloop van de bespreking die in de
namiddag voortgezet werd maar, zoals blijkt uit de vijftien punten waar-
over beraadslaagd werd, moet het wel een grondige studie geworden zijn.
Gedurende de namiddagzitting werd een reglement voor de parochies
uitgewerkt. De verslaggever, Don Lasagna, maakte hierbij ook gebruik van
de werken van het Derde Algemeen Kapittel betreffende deze aangelegen-
heid. Hij liet enkele beschouwingen voorafgaan, die het gemakkelijk aan-
vaarden van de zorg over een parochie schenen af te raden. Vele moeilijk-
heden rezen op over de manier om de twee overheden met elkaar te verzoe-
nen, in de gevallen namelijk waarin een parochie samenging met een Huis.
Na een levendige bespreking werd de kwestie beslist door aan de Algemeen
Overste, in ieder afzonderlijk geval te laten uitmaken of de Directeur
van het Huis de overste zou zijn van heel het huis ofwel of de Pastoor
ook de leiding van het Tehuis op zich zou nemen. Men nam trouwens de vas-
te beslissing dat de twee administraties helemaal afzonderlijk dienden te
zijn. Het was nog niet lang genoeg geleden dat de Salesianen er mee be-
gonnen waren parochies te besturen opdat men een beroep zou kunnen doen
op de ervaring om deze stof goed te reglementeren. Deze tweede poging
betekende nochtans een vooruitgang op de eerste, omdat er nu een geheel
van normen geformuleerd werd dat onze aandacht waardig is, al was het
maar omdat zij het vertrekpunt waren van definitieve later genomen be-
slissingen en ook omdat ze nog gedurende het leven van Don Bosco bespro-
ken werden.

14.8 Page 138

▲back to top


- XVIII/134 -
Don Bosco kwam de zaal binnen en trad als voorzitter op (tot dan
toe was dit Don Rua geweest), wanneer de manier bestudeerd werd om de
Pastoor afzetbaar te maken ad nutum Superioris. Nadat hij zich bondig had
laten inlichten over de al gevoerde besprekingen, zei hij het volgende:
"Ik ben de mening toegedaan, nu we ons in een jammerlijke tijd bevinden
door de verdeeldheid tussen de burgerlijke en de geestelijke macht, dat
we dit zo goed mogelijk dienen te schikken door een regeling te treffen,
naargelang de gebeurtenissen, voor de reeds bestaande parochies. Voor de
parochies die we later zouden kunnen aanvaarden, zal het Hoofdkapittel
moeten denken aan de beste manier om de onafzetbaarheid te verkrijgen.
Een andere interessante bespreking ging over het invoeren van een
betere tucht in de vakscholen. De tweede paragraaf bood een dubbel on-
derwerp aan, namelijk de oriëntatie die men aan de vakleerlingen diende
te geven en de middelen om de roeping tot het kloosterleven te bevor-
deren. Ook coadjuteur Rossi nam deel aan de bespreking. De genomen be-
slissingen verdienen niet te worden begraven onder het stof in ons ar-
chief, zowel omdat ze een weerspiegeling zijn van de gedachten van Don
Bosco, die ze zeker tot de zijne zal gemaakt hebben als door het feit dat
het de eerste stap is die verwijdert van een tijdperk dat als grondslag
de traditie had om te gaan naar een periode met een regeling van geschre-
ven wetten over de intellectuele, technische en godsdienstige oriëntatie
van onze vakscholen. Het was de vrucht van een dertigjarige ervaring.
Op 5 september, een zondag, was er alleen maar een avondzitting,
waarin het Kapittel besliste op welke manier men de decreten over de
aanvaarding van de novicen en de te volgen methode bij het toelaten tot
het afleggen van de geloften zou naleven. - "Door deze decreten" - zei
Don Bosco - "was het meer dan wat anders de bedoeling van Pius IX aan
de kloosterorden een wapen te geven om hen te weigeren, die vragen in
een kloosterorde te treden en het niet waardig zijn. Dit is dan ook de
reden waarom deze beschikking enkel tot Italië beperkt bleef. Dat is de
geest van deze decreten."
Laat ons een woordje zeggen over de oorsprong en de aard van de-
ze decreten. Een jaar nadat hij de Stoel van Sint-Petrus bezet had,
stuur-de Pius IX, op 17 juni 1847, aan de Algemene Oversten, de Abten, de
Provinciaals en andere reguliere Oversten de Encycliek Ubi primum arcano,
waarin hij verklaarde dat, zodra hij tot het Pontificaat verheven was,
hij het plan opgevat had, de kloosterorden te verdedigen, te versterken
en te doen bloeien. Dan beloofde hij hun zich speciaal te willen inspan-
nen opdat in hun orden "de heiligheid van de gebruiken, het geestelijk
onderricht en de geregelde tucht opnieuw zouden opleven en steeds beter
zouden bloeien." Tenslotte liet hij weten dat hij ter bevordering en
ondersteuning van deze hervorming de Congregatio de statu resularium op-
gericht had en nodigde hij al de reguliere oversten uit met aandacht te
waken over hun onderhorigen en een goede overeenstemming te handhaven
zowel onder elkaar als met de bisschoppen en de seculiere clerus, om
allen viribus unitis bij te dragen tot de opbouw van het lichaam van

14.9 Page 139

▲back to top


- XVIII/135 -
Christus, namelijk van de Heilige Kerk. Om dit werk van de hervorming te
verwezenlijken vaardigde hij dan op 25 januari 1848 door het orgaan van
genoemde Congregatie het decreet Regulari disciplinae instaurandae uit,
waarin heilzame voorschriften werden gegeven over de toelating van de
novicen tot de inkleding en de kloosterprofessie.
Volgens de pauselijke ordonnantie diende men een algemene uitvoe-
rende Commissie te kiezen en zeven provinciale examinatoren. Toen men tot
de verkiezing overging, bleken voor de eerste verkozen te zijn de leden
en de secretaris van het Hoofdkapittel en als provinciale examinatoren
Don Francesia, Don Marenco, Don Bianchi, Don Nai, Don Filippo Rinaldi,(1)
Don Tamietti en Don Guidazio.(2)
De verschillende voorstellen van de Medebroeders werden aan de
vergadering voorgesteld op de beide zittingen van 6 september. De bespre-
king die voor ons het meeste belang heeft is diegene die liep over het
Bollettino Salesiano. De algemene opvatting hiervan werd in volgende be-
woordingen bevestigd: "Het Bollettino Salesiano heeft tot doel de geest
van liefdadigheid onder de Medewerkers in stand te houden, de werken vol-
bracht of nog te volbrengen door onze vrome Sociëteit ter kennis te bren-
gen van de Medewerkers en ze aan te zetten hiervoor opportune hulp te
brengen. Daarom dient het aangezien te worden als het orgaan van de So-
ciëteit zelf."(3)
En opdat het tijdschrift trouw zou blijven aan het doel, waarvoor
voor Don Bosco er de publicatie van ondernomen had, besliste het Algemeen
Kapittel als volgt:
"
1. Het Bollettino dient te worden opgesteld en gedrukt onder
" het rechtstreekse toezicht van het Hoofdkapittel, dat er zal
" voor zorgen dat het in de verschillende talen zal worden ver-
" taald. Het zal een hoofddirecteur-redacteur aanstellen, die de
" artikels en het nieuws uit de verschillende landen zal nazien
" en schikken en die zal zorgen voor een spoedige publicatie en
" verzending.
"
2. Opdat het Bollettino ook zou beantwoorden aan de geweste-
" lijke behoeften zal men de tekst van de verschillende vertalin-
" gen onveranderd laten, en de laatste bladzijden voorbehouden
" voor de publicatie van het particuliere nieuws van de huizen,
" die zich in de verschillende Staten bevinden.
"
Wanneer men in Amerika een dringend artikel dient te publi-
" ceren, zullen de Inspecteurs een buitengewoon bijvoegsel mogen
(1) Don Filippo Rinaldi had aan de verkiezingszitting enkel deelgenomen als gezel van
de Directeur van het huis van Sint—Jan Baptist, die zelf de titel van vice—direc-
teur had.
(2) De rangschikking van de namen gebeurde volgens het aantal verkregen stemmen.
(3) Aldus in de Besluiten, Hoofdstuk V.

14.10 Page 140

▲back to top


- XVIII/136 -
" laten drukken, waarvan dan in het volgende nummer een bondige
" samenvatting zal gegeven worden.
"
3. Iedere Inspecteur zal iemand van zijn inspectie die er
" toe geschikt is en er de gelegenheid toe heeft ermee gelasten
" een maandelijkse samenvatting van het voornaamste nieuws van zijn
" Inspectie te verzamelen en het aan de Directeur van het Bollet-
" tino te sturen voor de vijftiende van iedere maand, opdat het in
" het volgend nummer zou kunnen verschijnen.
"
4. De giften door de Medewerkers gedaan om de Salesiaanse
" werken ter hulp te komen, en waarvan gewag werd gemaakt in de
" briefwisseling met het Bollettino, zullen afzonderlijk worden
" bijgehouden en aan de Algemeen Overste gestuurd.
"
De giften, die uitdrukkelijk voor de Huizen worden gedaan,
" mogen er behouden worden, maar men dient er advies van te geven
" aan de Algemeen Overste. In ieder geval dient men steeds het in-
" zicht van de schenkers uit te voeren.
Gedurende de twee zittingen nam Don Bosco herhaaldelijk het woord.
Eens gaf hij, terloops, aan allen de raad het Werk van Maria, Hulp der
Christenen goed te kennen en de roepingen van de volwassenen te begunsti-
gen. Dan voegde hij er aan toe: - "Toen Kardinaal Berardi aan de Heilige
Vader, Pius IX, verslag uitbracht over dit werk, zei de Paus: "Indien de
kloosters roepingen willen hebben, dan dienen ze tot dit middel hun toe-
vlucht te nemen. Zo is het eveneens met de Bisschoppen, indien ze pries-
ters willen hebben." De reden hiervan is dat het gebeurt dat de jongelin-
gen schipbreuk lijden in hun jeugd, maar dan keren ze in zichzelf terug
op de leeftijd van zestien, zeventien, achttien jaar of zelfs als ze
twintig jaar oud zijn."
Toen hij sprak over de aanbevelingen door Leo XIII gedaan om de
jeugd aan de Vrijmetselarij te onttrekken, maakte Don Bosco volgende
opmerking: - "Het zal voldoende zijn aan de oudere jongens aan te beve-
len zich niet in een vereniging te laten inschrijven zonder de toestem-
ming van hun ouders en van de pastoor. Men mag er echter niet opzette-
lijk in huis, noch in de Pers over spreken. Dit zou de verbolgenheid op-
wekken van onze vijanden zonder enig nut."
Over de bezoeken van de Inspecteurs en van de hogere Oversten be-
val Don Bosco aan, dat men steeds zou gaan in naam van de Overste en dat
men de Medebroeders aan het naleven van de Regel zou herinneren, niet
krachtens het Ik wil het, maar krachtens de verplichting door de Regel
opgelegd. "Het Ik bederft alles" - was zijn besluit. Ter versterking van
deze aanbeveling komen enkele woorden te pas door hem op 14 februari 1887
in het Hoofdkapittel uitgesproken. Toen er voorgesteld werd een grotere
uitbreiding te geven aan sommige artikelen van het Reglement, zei hij: -
"Men mag niet proberen onze Reglementen te langdradig en te specifiek te
maken, wanneer ze wat te beknopt schijnen te zijn. Waar het niet nodig is

15 Pages 141-150

▲back to top


15.1 Page 141

▲back to top


- XVIII/137 -
een regel te hebben, dient men met vaderlijke goedheid te werk te gaan.
De onderhorigen moeten hun Overste helpen bij de goede gang van zaken in
het huis." - En hier volgt nu een mooie trek van deze goedheid, waarvan
hij een levend voorbeeld was. Een onverwacht bevel van Don Cerruti stuur-
de Don Borio van Lanzo naar Randozzo. Sicilië scheen voor de brave Pië-
montees het uiteinde van de wereld! Dit was hard en hij opende hierover
zijn hart in een brief aan Don Bosco, die hem vaderlijk antwoordde:
"
Beste Don Borio,
"
"
Vertrek maar rustig. Mijn welwillendheid en mijn zegen zul-
" len je begeleiden overal waar je zult gaan. Neem geduld en voor-
" zichtigheid met je mee. Wees een licht voor je gezellen. God zal
" er voor zorgen dat wij elkaar wellicht over korte tijd terug zul-
" len zien.
"
Moge Maria ons geleiden in de gevaren en moge zij voor al-
" le Salesianen de echte leidsvrouw wezen naar de hemel.
"
Ga voort met bidden voor deze vriend van jou die voor jou
" steeds in Jezus Christus zijn zal, je
"
zeer genegen
" Turijn, 6 februari 1886.
Priester Giov. Bosco.
Toen men aan het spreken was over het preventief stelsel, deelde
hij mee dat hij aan een werkje over dit onderwerp begonnen was en dat
hij hoopte het zelf te kunnen voltooien of door anderen te laten afwer-
ken. Spijtig genoeg werd het werk niet voltooid, en het begin ervan werd
evenmin tussen de papieren van Don Bosco gevonden.(1)
In de ochtend van 7 september kwam het Kapittel voor de laatste
maal samen. Don Bonetti las er een verslag voor over de vijf zaken die
men diende na te leven bij de omgang met de Dochters van Maria, Hulp der
Christenen, namelijk: 1° de arts, die de zieke zusters bezoekt, niet ver-
gezellen. 2° Zich tevreden stellen met hun dienst in de keuken en in de
refters. 3° Zich niet verzetten tegen de verplaatsing van een zuster.
4° Ze niet met "jou" aanspreken en iedere vertrouwelijkheid vermijden.
5° Op de vraag of men de Zusters zou toelaten, benevens aan de Heilige
Vader, aan de Algemeen Overste, aan de Algemene Moeder Overste, vrije-
lijk te schrijven aan de plaatselijke Directeur, aan hun vroegere direc-
teurs en aan hun biechtvader, drukte de verslaggever zijn tegenoverge-
(1) In het XVIde boekdeel (blz. 439-447) hebben wij een echt traktaatje over de kas-
tijdingen gepubliceerd. Het hardschrift is zeker van Don Rua en ook zijn stijl,
maar hij die daar spreekt is Don Bosco. Wij denken dat Don Rua aan een schets van
Don Bosco over dit onderwerp de vorm van een omzendbrief heeft gegeven en dat de-
ze schets bestemd was om als voorbereiding voor het aangekondigde werkje te dienen.
De omzendbrief, die niet uitgezonden werd, werd voor ons, door een gelukkig toeval,
in 1934 teruggevonden. Ongetwijfeld zou Don Rua het niet gewaagd hebben Don Bosco
zo te laten spreken, indien hij niet in werkelijkheid zo gesproken had.

15.2 Page 142

▲back to top


- XVIII/138 -
stelde mening uit. Alleen aan hen die in Amerika woonden kon men toe-
staan, dat ze, om reden van de verre afstand, aan de Inspecteur zouden
schrijven.
Tenslotte herinnerde Don Rua aan het belang van sommige voor-
schriften van de Regel: 1° Vlug en zorgzaam de maandelijkse brieven van
de Inspecteurs beantwoorden. Dat dienen ook de Inspecteurs te doen op de
vragen hun door het Hoofdkapittel gesteld. 2° Inspecteurs en Directeurs
dienen het met elkaar eens te zijn over het onderhouden van de armoede.
3° De Directeurs mogen op hun kamer geen dranken en likeuren voor zich
zelf of voor andere personen hebben. 4° Wat de hoeveelheid en de hoeda-
nigheid van de spijzen betreft, moeten de Directeurs zich aan de gewone
kost houden. 5° Het kledinggoed dient zuiver te worden gehouden, maar men
dient dit niet meer om te wisselen dan de Regel het gebiedt. Datzelfde
geldt voor de kousen. 6° Niet voor zijn plezier op reis gaan en, zonder
noodzaak, geen tweede klas nemen. 7° De oefening van de goede dood doen
volgens de Beraadslagingen en niet samen met de jongens. 8° De "rendi-
conti" dienen regelmatig te worden gedaan. Wanneer dit met vlijt gedaan
wordt gaan de huizen erdoor vooruit. 9° De directeur dient zorg te dragen
voor zijn medebroeders, zelfs vooraleer zich met de jongens bezig te hou-
den. Men dient lessen te geven in godgeleerdheid en ook in liturgie. Dit
draagt er toe bij de kloostergeest te bewaren. 10° De jonge geestelijken
afkomstig uit het noviciaat helpen. De geest van vroomheid dient in hen
te worden aangewakkerd en ze dienen een vorming te ontvangen overeenkom-
stig hun arbeid. Ze er speciaal op wijzen dat ze niet roepen en zich
daardoor vermoeien, waanneer ze onderricht beginnen te geven. Men dient
zich op de hoogte te houden van hun gedragingen in de klas. Ze met chris-
telijke naastenliefde en in alle oprechtheid berispen. 11° Men moet bij
het begin van het jaar het preventief stelsel lezen en er uitleg over ge-
ven. 12° Er gauw bij zijn, wanneer iemand moeilijkheden heeft om hem op-
portuun te kunnen helpen.
Daarna las de Regulator de sluitingsakte voor het Algemeen Kapit-
tel en liet ze dadelijk door allen ondertekenen. Dit document eindigde
met volgende verklaring: "Vermits onze Regel aan de Algemeen Overste de
meest uitgebreide bevoegdheid verleent betreffende alles wat betrekking
heeft op het welzijn en de voorspoed van de Vrome Salesiaanse Sociëteit,
willen de leden van het Hoofdkapittel, alvorens uit elkaar te gaan, voor-
eerst hun zeer geliefde Don Bosco bedanken voor de vaderlijke goedheid
waarmee hij hun assistentie verleend heeft en drukken ze hun vurige wen-
sen uit dat hij nog lang zou mogen behouden blijven en verklaren dan een-
stemmig hem volmacht te laten om groter uitbreiding te geven aan alles
wat niet voldoende ruim zou behandeld zijn. Hij zal alles wat dient bij-
gevoegd en gewijzigd te worden bijvoegen en wijzigen voor het welzijn en
de vooruitgang van de Vrome Salesiaanse Sociëteit en in overeenstemming
met onze Constituties."
We hebben hier en daar zaken aangehaald die door Don Bosco gedu-
rende de vergaderingen gezegd werden, maar, te oordelen volgens wat Don
Albera geschreven heeft, werden niet al zijn woorden door de secretaris-

15.3 Page 143

▲back to top


- XVIII/139 -
sen van het Kapittel, Don Lemoyne en Don Marenco, aangetekend. De tweede
opvolger van Don Bosco zegt inderdaad:(1) "Iedereen zette kalm en kies
zijn zienswijze uiteen en, na het beëindigen van de bespreking, wachtte
men tot Don Bosco een oplossing zou geven aan de moeilijkheden, de kwes-
ties zou beslissen en met zekerheid en nauwgezetheid de weg zou aanwijzen
die men diende te volgen. Deze vergaderingen waren evenveel lessen, waar
de vereerde meester, die voelde dat de dag nabij was, waarop hij zijn
beminde leerlingen zou moeten verlaten, in een paar woorden zijn leer en
heel zijn lange ervaring scheen te willen samenvatten."
Toen dan bij het begin van het nieuwe schooljaar het personeel van
de huizen zich volledig op zijn post bevond en de zaken hun gewone gang
gingen, deelde Don Bosco, bij middel van een omzendbrief van 21 november,
door Don Lemoyne opgesteld, aan de Medebroeders officieel de uitslag van
de verkiezingen mee en voegde er de volgende aanbevelingen aan toe.
"
Nu blijft er u niets anders over dan volledige gehoor-
" zaamheid te betuigen aan het nieuwe Kapittel, zoals het door de
" Heer door uw bemiddeling werd samengesteld. Deze gehoorzaamheid
" moet prompt, nederig en blijmoedig zijn zoals de Regel het voor-
" schrijft. Laten we de Oversten beschouwen als broeders, ja als
" beminnelijke Vaders, die niets anders verlangen dan Gods glorie,
" de redding van de zielen, ons welzijn en de goede gang van zaken
" van onze Sociëteit. Laten we in hen de vertegenwoordigers van God
" zelf zien en ons er aan gewennen hun beschikkingen te aanzien als
" betuigingen van de goddelijke wil. En indien het mocht gebeuren
" dat ze bevelen geven die niet overeenstemmen met onze wensen, la-
" ten we er dan aan danken dat het ook voor hen pijnlijk valt zware
" en onaangename zaken te bevelen en dat ze dit enkel doen omdat
" ze in die bevelen iets zien dat gevergd wordt door de goede gang
" van zaken voor Gods glorie en voor het welzijn van de naaste. La-
" ten we daarom edelmoedig het offer brengen van onze persoonlijke
" smaak en van onze persoonlijke gerieflijkheid voor een zo edel
" doeleinde en er aan denken dat onze gehoorzaamheid bij God des te
" meer verdienstelijk zal zijn, naarmate het offer dat wij zo bren-
" gen groter zal zijn.
"
Laten we er ons dus voor hoeden, mijn beste zonen, in het
" zware gebrek te vallen van te kankeren, wat zo tegenstrijdig is
" met de naastenliefde, hatelijk bij God en nadelig voor de gemeen-
" schap. We moeten het gemopper vluchten tegenover iedereen maar
" zeker tegenover onze medebroeders, en vooral wanneer het onze over-
" sten zijn. De mopperaar, zoals de Heilige Geest het zegt, zaait
" tweedracht, brengt kwade luim en droefheid daar waar vrede, opge-
(1) PAOLO ALBERA priester, Mgr. Luigi Lasagna, biografische herinneringen San Benigno
Conavese, Salesiaanse drukkerijschool, 1900, blz. 214.

15.4 Page 144

▲back to top


- XVIII/140 -
" ruimdheid en naastenliefde zouden moeten heersen. Daarom moeten
" we ervoor zorgen ons in gehoorzaamheid, eerbied en genegenheid
" zo te gedragen dat, zoals Sint-Paulus dit zegt:(1) de Oversten
" cum gaudio hoc faciant et non gementes, met vreugde en zonder
" zuchten, zich van hun ambt zouden kwijten.
"
Maar gehoorzaamheid en naastenliefde zijn niet de enige
" zaken die ik u bij deze omstandigheid wens aan te bevelen. Een
" derde zaak houdt mij bezig en dat is het volhardend onderhouden
" van de armoede. Laat ons er aan herinneren, mijn beste zonen, dat
" hiervan grotendeels het welzijn van onze Vrome Sociëteit en het
" voordeel van onze ziel afhangen. Het is juist dat tot heden toe
" de goddelijke Voorzienigheid ons geholpen heeft en dit op buiten-
" gewone wijze bij al onze behoeften. Wij zijn er zeker van dat Zij
" ons ook in de toekomst zal blijven helpen door tussenkomst van de
" Allerheiligste Maagd, Hulp der Christenen, die voor ons steeds
" als een Moeder geweest is. Maar dat neemt niet weg dat wij van
" onze kant al het mogelijke dienen te doen om de uitgaven te ver-
" minderen, waar dit ook maar kan gebeuren, zoals in het doen van
" besparingen op het inslaan van voorraden, op reizen, op bouwwer-
" ken en over het algemeen op alles wat niet noodzakelijk is. Ik
" geloof zelfs dat wij hiertoe een bijzondere verplichting hebben
" zowel ten overstaan van de goddelijke Voorzienigheid als ten
" overstaan van onze weldoeners. Daarom, mijn beminde zonen, beveel
" ik u vurig het in praktijk stellen aan van alles wat bij onze
" beraadslagingen beslist is geworden (artikel V) betreffende de
" spaarzaamheid vooral bij het werk, de bouwwerken, de voorraden
" en de reizen.
"
U moogt ervan overtuigd zijn, dat de Heer niet zal nala-
" ten ons ruim te zegenen voor onze getrouwheid en stiptheid bij
" het onderhouden van deze drie zo belangrijke punten als daar
" zijn: gehoorzaamheid, naastenliefde en armoede.
De Beslissingen verschenen gedrukt in 1887. Over het Derde Alge-
meen Kapittel was er niets gepubliceerd geworden. Daarom werden ze her-
zien en versmolten met de pas genomen beslissingen.(2) Helemaal nieuw,
namelijk niet besproken in 1886, is het vierde hoofdstuk over de Orato-
rio’s voor zon- en feestdagen. Don Bosco zou wel gewenst hebben al de
Beslissingen van de vier Algemene Kapittels in één enkel boekdeel te ver-
zamelen, maar omdat dit werk een hele tijd zou gevergd hebben, gaf hij er
de voorkeur aan zonder uitstel enkel de Beslissingen van de laatste twee
Algemene Kapittels aan te bieden. De door hem verlangde publicatie zag
het licht in 1902 met een boekdeeltje waarin de Regel en de Beslissingen
te vinden zijn van de eerste zes Algemene Kapittels.
(1) Hebreeuwen, XVII, 17.
(2) Beslissingen van het derde en vierde Algemeen Kapittel van de Vro- me Salesiaanse
Sociëteit gehouden te Valsalice in september 1883-86. S. Benigno Canavese. Salesi-
aanse Drukkerij 1887.

15.5 Page 145

▲back to top


- XVIII/141 -
H O O F D S T U K VII
DON BOSCO TE MILAAN - DE LAATSTE INKLEDING
VAN DE JONGE GEESTELIJKEN TE S. BENIGNO
Terwijl te Valsalice de zittingen van het Algemeen Kapittel elkaar
opvolgden, vertrokken de zangers van het Oratorio, onder de leiding van
maestro Dogliani, naar Brescia. Men was daar op de vooravond van plechti-
ge feestelijkheden voor de kroning van het Madonnabeeld in het heiligdom
der Genaden, en zij dienden een aanzienlijk deel van het prachtige muzi-
kaal programma op zich te nemen. Wegens de goede diensten van Don Elena,
een bekwame predikant en een ijverige medewerker van Brescia, had Don
Bosco graag de medewerking van zijn jongens aan deze vurige katholieken
verleend. Naast de stadsbewoners kwamen daar duizenden gelovigen uit al-
le bisdommen van Lombardije toegestroomd. Er kwamen ook verscheidene Pre-
laten, onder wie Mgr. Sarto, bisschop van Mantua en kardinaal Canossa,
bisschop van Verona. Over de algemene repetitie sprak de gezagvolle maes-
tro Remondi het volgende oordeel uit:(1) "Een speciaal woord van lof
dient gezegd te worden over het koor van de leerlingen van het Salesiaans
Instituut van Don Bosco en over hun uitnemende Maestro Dogliani, die met
een geduld even groot als zijn verstand deze schare van goede kinderen
wist te onderrichten zodat er een bewonderenswaardige harmonische samen-
klank verkregen werd." Uitgaande van de lofbetuigingen voor "hun bewonde-
renswaardige juistheid" bij de uitvoering begon een aanzienlijke persona-
liteit de methode en de uitwerksels te prijzen van de opvoeding die men
in de Huizen van Don Bosco gaf. "Een van de verdiensten — schreef hij -
(2) en ik zou zeggen van de geheimen van de opvoedingshuizen van die won-
derbare en providentiële man, is het opvoeden van de jeugd tot het goede
zonder het op te leggen, maar op dergelijke manier dat de kinderen het
goede gaan liefhebben, het gaan opzoeken en spontaan volgen. Als vrucht
van dit zeer moeilijk stelsel, naderden gisterenochtend al de jonge zan-
gertjes; zonder dat iemand hen maar in het minste daartoe aangezet had,
spontaan tot de heilige sacramenten. Oh! Don Bosco weet hoe hij goede
christenen aan de Kerk kan geven en tevens goede burgers en flinke be-
oefenaars van de kunsten en wetenschappen aan het vaderland."
De tegenwoordigheid van de jongens te Brescia verwekte een zo le-
(1) Il Gittadino di Brescia, 7-8 september 1886.
(2) L.c., 9-10 september.

15.6 Page 146

▲back to top


- XVIII/142 -
vendig en algemeen gevoel van voldoening bij de burgers, dat de Commissie
voor de feestelijkheden aan Don Bosco schreef: "Van de eerste dagen af
hebben wij niet enkel het meesterschap van uw beste jongens in de zang-
kunst meer dan men in woorden kan uitdrukken gezien en bewonderd, maar
ook hun prijzenswaardige en stichtende houding. Bezield door de leven-
digste dankbaarheid voor het edelmoedige geschenk dat u aan onze stad
en aan onze Madonna gegeven hebt door ze naar hier te sturen, kunnen we
niet anders dan u dadelijk hiervoor bedanken mede in naam van onze Zeer-
vereerde Bisschop.(1) Don Bosco is werkelijk een zegen voor alles en voor
allen." (2) Omdat ze meenden dat Don Bosco zich al te Milaan bevond, gin-
gen deze heren verder: "Bij deze gelegenheid echter, zou dit nog meer
het geval kunnen zijn, wanneer u, nu zoals wij dit vernomen hebben, u
zich te Milaan bevindt, ons zou vereren zelfs met een zeer kort bezoek
aan onze lieve Madonna van de Genaden en indien u aldus de bekroning van
ons feest zou geven. Doe dit bezoek, Zeereerwaarde Don Bosco. Het wordt
dan een mooie geïmproviseerde gebeurtenis en u zult rond u een volk zien
vol geloof en vroomheid, dat uw godvruchtig hart een zoete vertroosting
zal schenken."
Don Bosco diende over korte tijd te Milaan aan te komen. De metro-
pool van Lombardije had een schare van medewerkers, die talrijk, select
en actief was. De ziel van de Vereniging was Don Pasquale Morganti, oud-
leerling van het Oratorio en nadien verheven op de aartsbisschoppelijke
zetel van Ravenna. Deze goede vrienden drongen mondeling en per brief aan
opdat ook in hun stad een publieke conferentie zou gehouden worden, die
er zou toe strekken de kennis van de Salesiaanse werken steeds meer te
verspreiden, maar men wou dat Don Bosco zou komen. Wie dit voorstel
krachtig steunde was Don Angelo Rigoli, ook hij een oud-leerling en een
van de oudsten, die nadien hoopte op een bezoek van Don Bosco aan zijn
parochie van Casale Litta. Don Bosco besloot op de uitnodiging in te gaan
en don Lasagna met de conferentie te gelasten.
Over de mogelijkheid en het opportune karakter van deze tocht had
men lange tijd in het onzekere verkeerd, omdat Don Rua en de andere Over-
sten beefden voor het leven van Don Bosco. Zou hij de vermoeidheid van
de reis kunnen doorstaan? Zouden de grote vermoeienissen niet de genade-
stoot geven aan zijn zwakke gezondheid? En wanneer wegens zijn uiterste
zwakheid, een plots ongeluk hem ver van het Oratorio zou overvallen? Ten-
slotte na al dit talmen kondigde Don Bosco zelf aan de Medewerkers van
Lombardije de conferentie van Milaan aan voor zondag 12 september en zei
daarbij:(3) "Niettegenstaande de ongemakken van mijn leven, koester ik
(1) Dit was Mgr. Giacomo Corna Pellegrini.
(2) Deze indrukken worden bevestigd in een brief van Don Lazzero, die ze vergezelde. Hij
schreef inderdaad aan Mgr. Cagliero op 16 september 1886 vanuit Casale Litta: "Onze
jongens zullen de sympathie opwekken zowel van de meesters als van iedere andere
stand van personen, in één woord van heel Brescia. Ze waren het juweel van deze
grootse feestelijkheden."
(3) Don Bonetti stelde de brief op in naam van Don Bosco.

15.7 Page 147

▲back to top


- XVIII/143 -
het levendig vertrouwen nog naar de conferentie te kunnen komen, omdat ik
kennis wens te maken en te vernieuwen met een groot aantal geestelijken
en leken van Lombardije, die bij meer dan een gelegenheid blijk gaven van
hun edelmoedige naastenliefde ten voordele van de werken, die de godde-
lijke Voorzienigheid in mijn arme handen geplaatst heeft."(1)
Bij deze beslissing was een persoonlijk motief van groot gewicht
geweest. Hij voelde de vele verplichtingen die hem verbonden met de
aartsbisschop Calabiana voor de weldaden die hij van hem had ontvangen
gedurende zijn episcopaat te Casale en hij was tevreden een gelegenheid
te hebben om hem publiek een getuigenis af te leggen van zijn dankbaar-
heid, alvorens deze aarde te verlaten.
Hij vertrek dus in de ochtend van 11 september in gezelschap van de
Milanees Don Rocca, de directeur van het college van Alassio en bijge-
staan door Don Viglietti. In het Oratorio werd hij afgehaald en naar het
station gebracht in een prachtig rijtuig door een heer van Barcelona Don
Leandro Suner, de rentmeester van Markies Jovert.(2) Hij was daags tevo-
ren uit Duitsland aangekomen. Hij begeleidde Markiezin Jovert met haar
gezelschapsdame en allen samen hadden ze dadelijk een bezoek gebracht aan
Don Bosco in het college van Valsalice. Ze hadden er de Mis gehoord en
nadien waren ze zo vriendelijk geweest zijn verzoek met hem koffie te
drinken te aanvaarden. Bij haar vertrek had de Markiezin hem een gift van
duizend lire geschonken.
Men kwam te Milaan toe een uur na de middag. De reis was voorspoe-
dig geweest. Het rijtuig van de Aartsbisschop wachtte hem op om hem naar
het paleis te brengen, waar Zijne Excellentie hem te gast wou hebben. Aan
het station kwamen talrijke heren en dames en ook vele priesters hem een
hartelijk welkom toewensen met een hartelijkheid eigen aan de stad van de
heilige Ambrosius. Don Lasagna, daags voordien toegekomen, was daar samen
met Don Veronesi, de directeur van het college van Mogliano Veneto. Op
het plein buiten het station bevond zich een grote menigte dicht opeen-
gepakt. Toen ze hem met moeite en gebogen zagen gaan, maar met een glim-
lach, werden de mensen door ontroering bevangen en hoorde men ze roepen:
Hier is een heilige!" Een grote heilige... De heilige van Turijn." - Ve-
len knielden op zijn doortocht om zijn zegen te ontvangen.
In het voorhof van het bisschoppelijke paleis ontmoette hij de
priesters van de aartsbisschoppelijke curie, die rond hem een erewacht
vormden en hem begeleidden tot bij de Aartsbisschop. Met trage bewegin-
gen, ondersteund en bijna gedragen door krachtige armen ging hij de trap
op, maar zijn levendige ogen en zijn helderheid van geest lokten commen-
taar uit. De bijna tachtigjarige Prelaat ging hem tegemoet, omarmde hem
(1) Don Lasagna had aan Mgr. Cagliero geschreven (S. Benigno, 26 augustus) "De gezond-
heid van Don Bosco is zoals steeds zwak, in verval en bijna op haar einde. Toch zal
hij naar Milaan gaan."
(2) Cfr. hiervoor, blz. 41.

15.8 Page 148

▲back to top


- XVIII/144 -
met tederheid en ontving hem met alle blijken van achting en hartelijke
vriendschap. - "Excellentie" - haastte Don Bosco zich te zeggen: - "al-
vorens te sterven heb ik u nog eens willen terugzien en uw zegen ontvan-
gen."
Monseigneur toonde zich zeer minzaam ook tegenover de Salesianen
die Don Bosco vergezelden en weldra begon hij in dialect te praten ter-
wijl hij herinneringen ophaalde uit zijn geboortestreek Piëmont en zijn
eigen betrekkingen met Don Bosco en zijn zonen. Don Bosco was moe. Daar-
om werd hij na een kort opkikkerend maal naar een kamer geleid om er uit
te rusten. Om half zes, het uur van het souper, had hij nieuwe krachten
opgedaan zodat hij een drukke conversatie hield met de genodigden. Nadien
ontving hij enkele bezoeken. Toen hij, omstreeks tien uur, naar bed ging
wou de aartsbisschop eerst nog de zegen van Don Bosco ontvangen. Omdat
hij tegenstand voorzag knielde hij pardoes voor hem neer met een zeer
vroom gebaar en nadien omarmde hij hem met genegenheid en vergezelde hij
hem naar zijn kamer.
De gedachten van Don Bosco waren naar Valsalice gegaan, waar een
retraite gehouden werd. Daarom had Don Viglietti in de loop van de avond
aan Don Rua geschreven: "Don Bosco gelast mij ermee u te verzoeken aan
allen die daar aan de retraite deelnemen te zeggen, dat het hem spijt zo
ver van hem verwijderd te zijn. Dit is de hevigste pijn die hij lijdt.
Toch zijn allen aanwezig in zijn gebeden. Hij zendt aan allen zijn beste
groeten en overvloedige zegeningen."
De Salesiaanse conferentie was zeer goed voorbereid geworden. Ze
werd gehouden op de ochtend van 12 september in de kerk van de Madonna
van de Genaden. Het mishaagde de Aartsbisschop dat dit niet het best ge-
schikt seizoen was, omdat al de adellijken van Milaan nog afwezig waren.
Ze plegen eerst omstreeks Allerheiligen terug te keren. Toch was het een
indrukwekkende vergadering. De jongens van het Oratorio die daar uit
Brescia gekomen waren, voerden op bewonderenswaardige wijze enkele ge-
deelten van de gezongen Mis uit. Het Sancta Maria, succurre miseris van
Cagliero sleepte ook de profane journalisten mee, zoals uit hun artikels
bleek. Na de Mis trad de Aartsbisschop de kerk binnen, enkele minuten
voor Don Bosco, die er toekwam met Don Lasagna en Don Viglietti. Langs de
weg hadden de mensen hem met grote eerbied begroet. Pas had hij zich aan
de deur van de tempel laten zien of zij die het dichtst bij stonden pak-
ten zich rond hem samen zodat er tijd en moeite nodig was om hem weg te
slepen (dit is het gepaste woord) naar het priesterkoor naast Monseig-
neur. De menigte die het ruime heiligdom vulde, bekeek hem stilzwijgend
en vroom. Ook de geschiedkundige Cesare Cantu was tot bij hem genaderd,
toen hij voorbijkwam en volgde hem een eindje van dichtbij.(1)
Na een motet dat door de jongens gezongen werd, ontving Don Lasag-
(1) Cfr. boekdeel XIII, blz.

15.9 Page 149

▲back to top


- XVIII/145 -
Lasagna de zegen van de Aartsbisschop en klom op de kansel. Toen men hem
zag was dit een grote ontgoocheling omdat men verwacht had dat Don Bosco
zou gesproken hebben. Vanaf zijn aanhef echter wist de conférencier de
aandacht en de sympathie van het publiek, samengesteld uit op zijn minst
achtduizend personen, te winnen, zodat de mensen gedurende een uur en
langer aan zijn lippen hingen. Wie hem eens heeft horen preken zal het
oordeel van zijn levensbeschrijver over zijn welsprekendheid niet over-
dreven vinden: "Hij bezat" - schrijft Don Albera (1) - "de zeer fijne
kunst door te dringen tot het hart van zijn toehoorders. Hij had een
rijkdom aan feiten en redenen uit te stallen en zijn woord was zo doel-
treffend dat hij aan allen zijn gedachten en zijn eigen geestdrift wist
mee te delen."
Hij had vooreerst woorden van dankbaarheid voor de Aartsbisschop
die twintig jaar geleden op diezelfde dag hem toegelaten had het pries-
terlijk kleed te dragen. Dan maakte hij een tafereel van heel het Werk
van Don Bosco in de twee werelden, waarbij hij een ietwat uitvoerige
schilderachtige beschrijving gaf van het missionarisleven van de Sale-
sianen en meer in het bijzonder van hun werkzaamheden ten voordele van
de uitwijkelingen uit Italië. De correspondent van een krant uit Turijn
(2) schreef dat, indien de conferentie, in plaats van in de kerk, op een
private plaats was gehouden, het applaus van zijn toehoorders meermaals
de redenaar zou onderbroken hebben, vooral wanneer hij aantoonde dat de
Missies niet enkel voordeel brachten aan de godsdienst maar ook aan de
uitgeweken Italianen, zodat de bewindvoerders de verplichting en het be-
lang hadden ze te begunstigen door de jonge geestelijken die hiervoor
bestemd waren van de militaire dienstplicht te ontslaan. Er ging een
sterke schok door de toehoorders, toen hij met al het vuur van zijn woor-
den het Pausdom voorstelde als de schitterendste en zuiverste roem van
Italië. Deze afwijking, wellicht met een goede bedoeling gewild, was we-
gens verscheidene redenen, opportuun.(3)
Toen alles gedaan was, trok Don Bosco, op verzoek van gezagvolle
personaliteiten door de lange middenbeuk van de kerk. De mensen van Mi-
laan, zoals eerder die van Parijs en van Barcelona, drongen vooruit toen
hij voorbij kwam. De enen kusten zijn handen, de anderen raakten vroom
zijn kleren aan, nog anderen maakten het kruisteken en anderen vroegen
nog eens om zijn zegen. Diegenen die hem niet konden naderen bekeken hem
vertederd van verre toen ze zagen dat hij leed en toch glimlachte. De
ontroering steeg ten top toen men zag dat ook de eerbiedwaardige Aarts-
(1) L.o. blz. 216.
2) De Corriere di Torino, 13 september 1886.
(3) ALBERA, L.c. blz. 217. Nadien hield hij een tweede conferentie te S. Marco. In no-
vember schreef Don Pasquale Morganti inderdaad, namelijk op 16 november 1895: "Mgr.
Lasagna mag zeggen dat hij, de eerste was die in deze stad het vuur voor de Sale-
siaanse beweging heeft aangewakkerd door zijn twee conferenties in de kerk van de
Genaden en in de kerk van. S. Marco" (L.c., blz. 219).

15.10 Page 150

▲back to top


- XVIII/146 -
dige Aartsbisschop hem ondersteunde. Op het plein voor de kerk scandeer-
de de menigte: - "Leve Don Bosco! Leve onze Bisschop!" - Toen het rijtuig
dat de twee personaliteiten vervoerde voorbij reed, werden deze toejui-
chingen af en toe herhaald met al de bezieling van de volksgeestdrift.
Hij stapte af aan het seminarie van S. Carlo, waar de zangers van
het Oratorio logies hadden gevonden en waar veel volk was samengekomen om
Don Bosco te zien en te spreken. Deze jongens waren uiterst tevreden hem
te kunnen begroeten. Don Bosco trad glimlachend in hun midden en voegde
ze lieve woordjes en kwinkslagen toe. De toeschouwers bespraken dit tafe-
reeltje en bewonderden deze wederzijdse genegenheid van vader en zonen.
Na de begroeting van zijn jongens trok Don Bosco zich in een zaal
terug om audiënties te verlenen. Maar hoe kon hij luisteren naar zovele
bezoekers, de ene na de andere? En op een oogwenk was de zaal zo met men-
sen gevuld dat de vrijheid om een gesprek te voeren ontbrak. Een provi-
dentieel feit dat ieders aandacht opeiste, bood een uitweg aan. Te mid-
den van deze verwarring was daar een dame, die haar dove dochter gebracht
had. Daar ze met moeite naderbij kon komen, gaf Don Bosco zijn zegen aan
het meisje en beval haar een bepaald gebed te bidden. Als iemand die kan
horen en verstaan, trok ze zich terug in een hoek, bad op de aangewezen
manier en toen ze terug bij hem was, zei ze: - "Ziet u het, Don Bosco? Ik
ben helemaal genezen. Nu hoor ik alles." - De verstomming van de aanwezi-
gen steeg ten top en op een oogwenk verspreidde het nieuws van de gene-
zing zich door de stad.(1) Men profiteerde van dit soort gedrang om Don
Bosco naar buiten te leiden. Wanneer hij dan nadien het seminarie verliet
om terug te keren naar het aartsbisschoppelijke paleis, bleven de voor-
bijgangers staan om hem te groeten en hem toe te juichen.
De edelmoedigheid van de stad van Sint-Ambrosius verloochende zich-
zelf niet gedurende de conferentie noch nadien. De pastoors van de stad
openden een inschrijving in het voordeel van de Missionarissen, opdat ook
zij, die niet naar de kerk van de Madonna van de Genaden konden komen of
die, wanneer ze gekomen waren, wegens de grote drukte, hun penning niet
hadden kunnen storten, hun liefdadigheid zouden kunnen betuigen.
Op het diner van die dag nodigde de Aartsbisschop, om Don Bosco te
eren, enige pastoors en talrijke adellijke heren uit. Na tafel begon Don
Bosco mensen te ontvangen en dat duurde tot laat in de avond. Om hem wat
op te beuren en te ontspannen verzamelde Monseigneur nadien voor het
avondmaal enkele personen in een kleine kring, waar aangename en opge-
ruimde gesprekken gevoerd werden. Toen het uur om zich te rusten te be-
geven gekomen was, beval Don Bosco aan Don Viglietti alle maatregelen te
nemen,
(1) De krant Palabra van Lissabon gaf het nieuws van dit feit op 22 september met als
titel: "Miraculeuze genezing" en schreef daarbij: "De bron waaruit wij dit nieuws
halen is een particuliere brief van eerwaarde Joâo Marques Simôes, die sedert een
jaar in Italië verblijft.

16 Pages 151-160

▲back to top


16.1 Page 151

▲back to top


- XVIII/147 -
opdat men ten laatste in de namiddag van de volgende dag zou kunnen ver-
trekken. Gedurende de twee laatste jaren van zijn leven waren voor Don
Bosco naast de vroegere ongemakken nieuwe functionele stoornissen geko-
men, die hem het reizen zwaar maakten en waardoor lang van huis blijven
hem zeer lastig viel.
In de ochtend van 13 september droeg hij de Mis op in de kapel van
de aartsbisschop die overvol aanwezigen was. Zijn Mis werd gediend door
de Voorzitter van de Kring van de heiligen Ambrosius en Carolus en een
lid van de hoofdraad van de katholieke jeugd. Hij deelde communie uit aan
de jongens en aan talrijke aanwezigen. Het overige van de tijd ging op in
het geven van audiënties. Ze werden na het diner hernomen en duurden tot
vier uur. Toen het ogenblik van het vertrek naderde, ging Monseigneur
weer knielen om zijn zegen te ontvangen. Bij het afscheid nemen omarmde
hij hem wenend, kuste teer zijn handen en dankte hem hartelijk voor zijn
dierbaar en onvergetelijk bezoek. Vele heren, die door hun kranten verno-
men hadden dat Don Bosco zich te Milaan bevond, waren uit hun villa's
komen toegelopen, maar hij moest vertrekken en kon ze niet ontvangen. Ook
Hertog Scotti, zijn grote vriend en weldoener kwam te laat om zich nog
met hem te kunnen onderhouden zoals hij verlangde, maar diende zich te-
vreden te stellen, samen met andere heren en dames met hem aan het sta-
tion te groeten.(1)
Hij vertrok uit Milaan met enkel Don Viglietti als gezel. Hij was
werkelijk gebroken. Bij zijn aankomst bracht het oude paardje van het
Oratorio hem op het gammele karretje van Porta Susa rechtstreeks naar
Valsalice, waar hij aan de retraitanten een mooie geïmproviseerde toe-
spraak hield, daar hij onverwacht zonder meer naar de refter ging waar
men op het punt was een einde te stellen aan de maaltijd. In de rust van
dit verblijf herstelde hij langzaam vrij goed.
Don Lasagna was niet met Don Bosco meegegaan bij zijn terugreis
omdat hij het woord moest voeren voor de Medewerkers van Busto Arsizio
en Casale Litta. De dertig zangers van het Oratorio vergezelden hem. De
deken Tettamanti en de pastoor Don Rigoli, twee namen die aan de Salesi-
anen zo dierbaar zijn, hadden niets méér kunnen doen, indien ze Don Bos-
co persoonlijk hadden moeten ontvangen.(2) Daarin werden ze ruimschoots
bijgestaan door de respectieve bevolkingen en ook door de clerus en de
gelovigen van verschillende naburige dorpen.
Kranten van alle kleur hielden zich met Don Bosco bezig voor zijn
aankomst, gedurende zijn verblijf te Milaan en na zijn vertrek. Het
grootste orgaan van de Italiaanse liberalen had er zich tevoren toe be-
perkt
(1) De arme meisjes van het blindeninstituut hadden hem een ontroerende brief geschreven,
waarin ze hem verzochten hun zijn zegen te brengen of te sturen.
(2) Bollettino Salesiano, november 1886.

16.2 Page 152

▲back to top


- XVIII/148 -
zijn komst aan te kondigen. Dat was in die tijd reeds veel. Nadien gaf de
krant in een lang artikel, volgens zijn eigen woorden "een onpartijdig
verslag van wat voor de stad een gebeurtenis was", niet zonder de spot te
drijven met de politie, die al te lichtvaardig geloof had gehecht aan ge-
ruchten over een ingebeelde tegendemonstratie vanwege de antiklerikalen
en al te ver was gegaan bij het nemen van preventieve maatregelen. Toen
de krant de muziek besprak, schreef hij: "Wij menen werkelijk dat het on-
mogelijk is van kinderen een betere aanhef, een betere vermenging en
mooiere kleurgeving dan die wij gisteren gesmaakt hebben, te verkrijgen."
Hij ging dan verder uitweiden over de conferentie en de conferencier, of-
schoon met een korreltje zeer betwistbare geestigheid in overeenkomst met
de geest van de krant en van de dag, telkens wanneer het aan de liberalen
overkwam over de kerk en over de Paus te spreken. Tenslotte volgden enke-
le rake gedachten over Don Bosco en zijn verdiensten, en het artikel in
de krant eindigde aldus: "Een van onze vrienden, Prof. Rayneri van Mon-
tevideo, zei ons eens dat daar het eerste college voor meisjes opgericht
werd door Don Bosco. Ook de dochters van de President van de Republiek
ontvangen er hun opvoeding."(1)
De gematigde Perseveranza beschreef met sympathie heel de ceremo-
nie van 12 september. De zeer liberale Caffè kondigde in een eerste num-
mer de komst van Don Bosco aldus aan: "een onder de meest ontwikkelden
van de invloedrijke kopstukken van de klerikale partij." In een volgend
nummer sprak de krant opnieuw over de conferentie. Ziehier dan de indruk
die de redacteur had opgedaan bij het zien van Don Bosco: "Don Bosco is
een sympathieke oude man, met sterk uitkomende gezichtstrekken, met een
glimlach op het gelaat. Zijn uitzicht wijst niet op zijn hoge leeftijd,
maar zijn krachten zijn bijna uitgeput." Over zijn werk en zijn leven
oordeelde hij als volgt: "Het weldoende werk van Don Bosco neemt iedere
dag een grotere uitbreiding en hoewel zijn dringende vraag om bijstand
steeds en overal gehoor vindt, leidt hij ondanks zijn hoge leeftijd on-
verpoosd een werkzaam leven. Hij wordt enkel door één gedachte bezield
"mensheid en godsdienst." Hij is een scherpe vijand van de klaarblijke-
lijke dwingelandij van de verwoede klerikalen. Hij is een ware dienaar
van de godsdienst van Christus, die, jammer genoeg door weinigen wordt
nagevolgd." De niet minder liberale Italia verheugde er zich over dat Don
Lasagna goed gesproken had "zonder de personen noch de gebruikelijke in-
stellingen te beledigen." De krant gaf een samenvatting van de conferen-
tie, wees op de menigte die ze bijwoonde en op de menigte die Don Bosco
aan de deur belegerd. De Pungolo, eveneens zeer liberaal, prees de muziek
en gaf een uitvoerig verslag over de conferentie. De katholieke, tot ver-
zoening geneigde krant Lega Lombarda gaf in twee artikels een illustratie
van het leven en de instellingen van Don Bosco.(2) De Settimana religio-
sa_van Milaan verscheen op 16 september met een uitgebreid en hoogdra-
(1) Corriere del1a sera, 12-13 en 13-14 september.
(2) Perseveranza, 13; Caffé, 13-14 ; Italia, 13-14; Pungolo, 13-14; Lega Lombarda,
12-13 en 13.

16.3 Page 153

▲back to top


- XVIII/149 -
dravend artikel. Ook de Eco d'Italia te Genua en de Corriere di Torino
publiceerden op dezelfde datum correspondenties uit Milaan over het feit.
Drie kranten wilden hun ver doorgedreven antiklerikaal programma in
zijn geheel noch gedeeltelijk verloochenen. De Secolo kondigde een eerste
maal de tegenwoordigheid te Milaan aan van "een van de invloedrijke kop-
stukken van de Italiaanse klerikale partij, Don Giovanni Bosco." Ze
voegde er aan toe: "Hij is een van de meest actieve propagandisten van de
klerikale leerstelsels en een van de verstandigsten want hij beperkt er
zich niet toe te preken, maar werkt zonder verpozen. Hij roept allerhande
instituten in het leven, werkhuizen, missies, hij neemt de armen op en
doet alles wat de liberalen dienden te doen. Wij aanzien hem als een
voorbeeld voor alle partijen, omdat onze tijd geen kletspraatjes maar da-
den vergt." Maar toen de krant een tweede maal over de conferentie sprak,
was hij beleefder en toonde hij zich objectief tegenover de conferencier,
terwijl hij de jonge zangers prees. De Lombardia, onder de strijdlustige
titel "De klerikale conferentie van gisteren", viel niet uit de toon tot
het ogenblik waarop hij de Regering aanspoorde de uitwijkelingen te lei-
den en ze ruimschoots te beschermen, en daarbij het schrikbeeld opriep
van de "zeer grote macht van de katholieke missionarissen, wiens werking
wel bij de aanvang voordelig was voor de beschaving, maar nadien vijandig
werd tegenover de liberale instellingen van hun oorspronkelijk vader-
land."
Trouwens, betreffende het toen meest delicate punt van de betrek-
kingen tussen Kerk en Staat, bevestigde de krant: "Om de waarheid te zeg-
gen was de redenaar zeer gematigd en omzichtig bij zijn politieke zinspe-
lingen." Niet zo gematigd was vanuit Rome de Riforma van Crispi, die een
correspondentie uit Milaan liet verschijnen, vol gift tegenover de "kle-
rikale liefdadigheid" van Don Bosco, tegen zijn "klerikale scholen", te-
gen de mededinging van zijn "klerikale asielen" voor het werk van hen
"die zich in het werkelijke leven afsloven." Ofschoon hij hulde bracht
aan de hoge persoonlijke gaven van de man, toch betreurde hij het dat men
"het waagde hem in een beschaafde stad de Engel van de naastenliefde te
noemen" zoals men kon lezen in de uitnodigingsbrief voor de conferen-
tie.(1)
De juiste toon trilde natuurlijk door in de kolommen van de
strijdlustige Osservatore Cattolico van Milaan, die toen door het halve
schiereiland gelezen werd. In het tweede van twee artikels (2) kon men
lezen: "De komst van Don Bosco te Milaan heeft de verhoudingen aangenomen
van een echte gebeurtenis, dank zij de verering die men koestert tegen-
over deze Apostel van de naastenliefde en dank zij, een beetje, het ge-
brek aan gematigdheid van bepaalde liberale kranten, die dezer dagen
overstroomd werden door een oude, antikatholieke haat en getracht hebben
de komst van Don Bosco voor te stellen als een klerikale uitdaging en hun
best hebben gedaan om wat wanorde te verwekken. We hebben iets van der-
gelijke pogingen gezien in de voorgaande aanhalingen uit kranten die min
___________________
(1) Secolo, 13-14; Lombardia, 13; Riforma, 17.
(2) Nummers van 12 en 15 september 1886.

16.4 Page 154

▲back to top


- XVIII/150 -
of meer vijandig tegenover de Kerk staan, maar, gelukkig, gaven de bur-
gers van Milaan geen gevolg aan de opruiingen en lieten de weinig vrome
wens van de politicasters in een volledige nederlaag omslaan." De schrij-
ver van het artikel was aanwezig geweest bij de intrede van Don Bosco in
het Aartsbisschoppelijk paleis en gaf aldus zijn indrukken weer. "De
eerwaarde Don Bosco boezemde meelij in toen men hem zo de grote trap van
het paleis zag opgaan, met zijn benen zo aangetast dat ze hem bijna niet
meer ondersteunden. Toch is zijn geest nog glashelder, zijn oog levendig,
zijn geheugen ongeschonden." Dan vertelt hij in volgende bewoordingen het
tafereel van de ontmoeting met Monseigneur: "Toen hij zich voor de Aarts-
bisschop bevond knielde deze nederig van hart, dank zij een vlug bedachte
krijgslist, voor de voeten van Don Bosco en wou door hem gezegend wor-
den." En na de bespreking van de Conferentie, geeft hij volgende be-
schrijving van het uitgaan uit de tempel: "Toen kwam er een vroom en ont-
roerende episode. Don Bosco moest dus de kerk verlaten die met een over-
grote menigte gevuld was. Men kon zich niet indenken dat men hem tot aan
de deur zou moeten slepen door die dichte massa, die zijn uiterlijk wou
bewonderen. Dan nam de Aartsbisschop Don Bosco bij de arm en geholpen
door andere personen spande hij zich in om door de menigte te dringen. Ik
geloof dat dit niet minder dan een uur geduurd heeft te midden van stich-
tende episodes van vroomheid en verering voor de twee grijsaards, die
elkaar broederlijk omarmden." Onder de personen, die zich gelukkig acht-
ten de Aartsbisschop te kunnen helpen om de doorgang open te maken voor
Don Bosco, was de beroemde historicus Cesare Cantu, die sinds 1878 het
diploma verkregen had van Salesiaanse medewerker, hem door Don Bosco ge-
stuurd.(1)
Ofschoon de droeve tijd aan de burgerlijke en politieke gezagdra-
gers niet toeliet het gevoelen van het volk in de hand te werken door op
een of andere manier aanwezig te zijn bij deze plechtige betoging, toch
weet men dat ze deze volkstoeloop, in die tijd zo ongewoon ter verering
van een priester, met een goed oog bekeken. De gebruikelijke correctheid
van Don Bosco tegenover de Staatsmachten werd steeds passend van hoger-
hand gewaardeerd, al gaf ze soms gelegenheid tot verdachtmakingen en
kwaadwillige oordelen bij hen die zijn onberispelijke priesterlijke geest
onvoldoende kenden. Van welke aard dergelijke betrekkingen waren hebben
we al bij al te veel gelegenheden gezien om er nog op terug te keren,
tenzij om er onder zovele andere, nog een feit te meer aan toe te voegen.
Toen in september te Nichelino in de omgeving van Turijn de prijsuitde-
ling plaats had in de scholen van de Dochters van Maria, Hulp der Chris-
tenen, was ook Graaf de Robilant, Minister van Buitenlandse Zaken, daar-
bij aanwezig. Toen Don Tamietti zich bij hem aangeboden had, om hem te
begroeten in naam van Don Bosco, riep de Minister met veel gevoel uit: -
"Oh! Don Bosco! Dank hem van mijnentwege en zeg hem dat ik wil dat hij
van mijn diensten gebruik zou maken en dat ik volledig ter zijner be-
schikking sta. Maar u moet hem dit zeggen, u moet het hem absoluut zeg-
gen."
(1) Gfr. boekdeel XIII, blz.

16.5 Page 155

▲back to top


- XVIII/151 -
Op het einde van de plechtigheid zei hij hem nogmaals: - "Denk er aan,
zeg aan Don Bosco, dat ik hem dienstig wil zijn."
Don Bosco wachtte niet lang om de Aartsbisschop van Milaan te be-
danken voor de buitengewone goedheid, waarmee hij zich gewaardigd had
hem te behandelen. Monseigneur antwoordde hem op 25 september met een
visitekaartje dat de volgende geschreven woorden had: "Mijn vele en le-
vendige dankbetuigingen aan de vereerde en beste Don Giovanni Bosco voor
zijn eigenhandig geschreven brief en voor het boek dat er op volgde. Uw
bezoek te Milaan wordt door allen met dankbare erkentelijkheid herdacht
en vooral door schrijver dezes, die wenst u ook bij andere gelegenheden
zijn gastvrijheid te kunnen aanbieden. Bid voor de Aartsbisschop van Mi-
laan."
Hij verbleef nog te Valsalice, toen op 21 september op het adres
van de "Overste van de Salesiaanse Congregatie" in het Oratorio een te-
legram toekwam van La Croix van Parijs, waarin de Directeur van de krant
zei: "Neem innig deel aan het u overkomen ongeluk. Verzoeken dadelijk
nieuws over Don Bosco te laten weten." Groot was ieders verwondering van
allen maar weldra begreep men dat men in Frankrijk het overlijden van
Don Bosco gemeld had. Don Bosco zelf antwoordde: "Ik bevind mij in goede
gezondheid. Ik weet geen verklaring voor uw vrees. Toch dank ik u voor
uw interesse." Hij was inderdaad zo goed, dat hij dadelijk nadien het
bezoek ontving van Graaf en Gravin Donato. Hij onderhield zich geruime
tijd met hen. Ze waren gekomen om van hem afscheid te nemen alvorens
naar Constantinopel (het huidige Stamboel) te vertrekken om er het ge-
zantschap van de Koning van Italië bij de Turkse vorst te gaan bezetten.
Niettegenstaande dit feit publiceerden ook Italiaanse kranten
daags nadien dat Don Bosco ernstig ziek was. Opgeschrikt door dit be-
richt haastte theoloog Margotti zich naar Valsalice om zich de visu er
rekening van te geven, maar hij trof hem aan tafel gezeten aan. Hij zag
er best uit en was zoals gewoonlijk opgeruimd. Maar zijn gezondheid ge-
vraagd, antwoordde hij dat, buiten zijn hoge leeftijd en zijn ziekte aan
de benen, hij geen andere kwaal voelde. Hiervoor zegende hij de godde-
lijke Voorzienigheid. Daarop volgde een lang gesprek over Patagonië.
Door Margotti ondervraagd over de goudmijnen, die, naar men toen zei,
daar waren ontdekt geworden, sneed Don Bosco plots het gesprek af door
te zeggen dat hij, volgens de wil van de Paus, de Salesianen gestuurd
had om zielen te winnen voor Jezus Christus en niet om goud- of zilver-
mijnen te gaan zoeken. In het nummer van 24 september van de Unità Cat-
tolica werden de valse berichten over de gezondheid van Don Bosco gelo-
genstraft.
Hij daalde af naar het Oratorio op de avond van 27 september,
maar hij bleef er niet lang, vermits hij op 29 september naar S. Benig-
no vertrok, waar de retraite plaats had voor de novicen die zich voorbe-
reidden op het afleggen van hun geloften. Op 3 oktober, het feest van de
Rozenkrans, droeg hij de Mis van de communiteit op. Daar hij echter ui-
terst vermoeid was, kon hij enkel de communie uitreiken aan hen die hem

16.6 Page 156

▲back to top


- XVIII/152 -
aan het altaar dienden. Later ontving hij 53 professies. Na het volbren-
gen van deze gewijde ritus, wou hij tot allen een woord richten en opdat
hij zich niet al te veel zou dienen te vermoeien, werd voor hem, in het
midden van de kapel een armzetel gebracht rond dewelke de jonge geeste-
lijken samenkwamen. De kroniek van ons huis bezit een getrouwe samenvat-
ting van zijn toespraak, die ook wij gehoord hebben. Don Bosco gaf eerst
uiting aan zijn tevredenheid, die hij op dat ogenblik ondervond, een te-
vredenheid die zo groot was, dat men op aarde geen grotere kan hebben.
Daarna begon hij de christelijke naastenliefde aan te bevelen. Naasten-
liefde tegenover de Oversten door ze steeds op zo een manier te gehoorza-
men dat ze nooit dienden te weeklagen en te zuchten. - "Het is een hei-
ligschennis" - riep hij uit - "de gelofte van gehoorzaamheid af te leggen
en nadien te doen zoals sommigen, die enkel gehoorzamen wanneer het hun
behaagt." - Naastenliefde tegenover de leden door nooit op elkaar in iets
kritiek uit te oefenen, zelfs niet voor wat onze publicaties aangaat. Hij
drukte zijn afkeuring tegenover de criticasters uit en hij sprak dit
woord krachtig en levendig uit. Hij legde grote nadruk hierop en herhaal-
de verschillende malen de zin dat men over de naaste goed diende te zeg-
gen of over hem te zwijgen. Hij drukte daarbij zo een groot verlangen uit
te worden begrepen en te worden gehoorzaamd en hij begeleidde zijn woor-
den met een uitdrukking van zo grote droefheid dat hij begon te wenen en
dat zijn beverige en schorre stem een zo krachtige en strenge toon kreeg,
dat het de schijn had of hij deze tongen uit de hel, die enkel gebruikt
worden om kritiek uit te oefenen wou vervloeken. Op een bepaald ogenblik
zei hij letterlijk: - "En wanneer Don Bosco onaangenaamheden had... dan
was het omdat er onder de Medebroeders geen naastenliefde was." - Bij de
overgang van de ene naar de andere zin overviel hem een plotse ontroe-
ring, zijn ogen vulden zich met tranen en in zijn stem hoorde men een
onderdrukte snik. Daarna begon hij over een ander onderwerp. Tot opbeu-
ring van iedereen gaf hij de verzekering dat de Salesiaanse Sociëteit
zich op dat ogenblik in de beste omstandigheden bevond wat de financies
betrof, en dat de Congregatie zich op wonderbare wijze zou verbreiden en
dat aan de Salesianen niets zou ontbreken, zolang zij zich zouden houden
aan de opvoeding van de arme jeugd, omdat dit de zending was hun door de
Madonna toevertrouwd. - "Indien jullie allen" - bevestigde hij - "reeds
zouden in staat zijn als Directeurs op te treden, zou ik weten waar ik u
dadelijk, van de eerste tot de laatste, zou kunnen plaatsen." - Tenslotte
beval hij zich aan onze gebeden aan en betuigde daarbij herhaalde malen
dat, zolang hij nog een adem leven had, hij zou bidden en offeren voor
zijn dierbare zonen."
Terwijl Don Bosco aldus de geloften, de nieuwe hoop van zijn
kloosterfamilie, aanvaardde en er zich op toelegde in hen de ziel van het
apostolaat te vormen, kwamen andere apostelen diezelfde dag te Turijn in
vergadering samen om "de gevaren te bestrijden die een krachtig opnieuw
ontwakend onverzoenlijk klerikalisme en jezuïtisme aan het voorbereiden
waren ten nadele van het vaderland" zoals een liberale volksvertegen-
woordiger dit uitdrukte.(1) Don Bosco zei aan iemand die hem hierover
(1) Unità Cattolica, 2 oktober 1886.

16.7 Page 157

▲back to top


- XVIII/153 -
sprak, dat deze vergadering een poging was van de Vrijmetselarij om deze
goddeloze instelling bij het publiek in te voeren en de mensen er aan ge-
wend te maken ze te aanzien als een eerbiedwaardige en verdienstelijke
vereniging.
Wat de sekte het meest schokte, was het opnieuw bloeien van de pri-
vate scholen. In een werkje dat uitgedeeld werd aan allen die naar de
Vergadering gekomen waren, werd Turijn voorgesteld als de stad, waarin de
nieuwe klerikale beweging, vooral door middel van het onderricht, een
verstandige bekwaamheid in haar strategie aan de dag legde. Don Bosco
werd aangewezen als de grote bezieler van dit werk dat met veel succes
gevoerd werd." De ziel van deze uitgebreide samenzwering - las men er in
(1) - is de heilige geïnspireerde van Valdocco, Don Bosco, een man die
uitmunt door verstand en stoutmoedigheid, zo jezuïet als Ignatius van
Loyola, een fijne diplomaat, nederig over zijn eigen grootheid, almach-
tig door eigen waarde en door de zwakheid van de anderen, tot alles be-
reid, uiterst actief, tot alles bekwaam, zowel tot het oprichten van
colleges in een oogwenk in alle delen van de wereld, als in het scheppen
van vakscholen, het bouwen van kerken en het schrijven van werkjes vol
kruim en honing. Don Bosco is een macht die misschien handelt met de hulp
van anderen, met de steun van een sociëteit die in hem meer hoop stelt
dan op de Zwarte Paus,(2) het is een macht die heerst en regeert zonder
pracht noch praal, zonder uiterlijkheden, met een uitzicht van onooglijke
nederigheid, met een sluwe zalving, met een ziel waarin aanvallen van
haat huilen, een onverbiddelijke haat voor alles wat licht, waarheid en
vooruitgang is. Don Bosco is de belichaming van het nieuwe klerikalisme
van Turijn, zoals hij er de ziel van is, de kracht en de geest."
Ziedaar een karikatuur van Don Bosco bekeken door een antikleri-
kale bril van die tijd. Maar voor ons is deze vrijwillige misvorming een
onrechtstreekse getuigenis van alles wat doeltreffend en providentieel
geweest is in zijn heilzaam werk in Italië. De vijanden van de Kerk voel-
den dit aan en beefden er voor, maar omdat hij zich aan de wettelijkheid
hield konden ze weinig tegen hem. Zijn eerbied voor de staatsinstellingen
werd soms verkeerd begrepen ook door mensen die met goede inzichten be-
zield waren. Hij wist echter tot waar zijn geweten van katholiek mocht
gaan en nooit week hij een duim breed af van de rechte lijn. Scheen het
ook niet aan sommige mensen toe, dat hij zich te loyaal toonde tegenover
het Huis van Savoja alsof hij het ongelijk van het koningdom van Savoja
tegenover de Kerk vergat? Te Milaan waren er die er aldus over dachten,
maar Don Bosco keek hoger en verder. Op 29 november 1881 had Bismark voor
de Reichstag volgende woorden uitgesproken: "Welke waarborg zou u kunnen
geven voor de toekomst van Italië vooral indien God de dynastie niet zou
bewaren, die maar enkele afstammelingen heeft?" Welnu, toen Don Bosco
(1) Het werkje van tien kleine bladzijden, zonder aanduiding van drukker, droeg als
titel: Quid agendum? (Aanmaning aan de liberale Partij).
(2) De liberalen noemden de Generaal van de Jezuïeten de Zwarte Paus.

16.8 Page 158

▲back to top


- XVIII/154 -
deze woorden hoorde voorlezen uit de Unità Cattolica van 12 oktober 1886,
zei hij: - "Wanneer ik over de zaken van Italië spreek, herhaal ik sinds
jaren dezelfde gedachte." - Bij de grote verscheurdheid van de partijen,
zag hij in het historisch gegroeid koningdom de spil van de orde en de
waarborg voor een betere toekomst. De geschiedenis heeft de juistheid van
zijn inzichten bevestigd.(1)
(1) In zijn Dagboek van 1880, uitgegeven in 1936 in de Nuova Antologia schreef de toen-
malige volksvertegenwoordiger Alessandro Guiccioli op 22 augustus: "het vorstenhuis
van Savoja is de enige goede zaak die ons overgebleven is en het is juist dat wat
die (de revolutionaire krachten) op de korrel nemen." (Nuova Antologia, 16 juni
1936, blz. 427.).

16.9 Page 159

▲back to top


- XVIII/155 -
H O O F D S T U K VIII
EXPEDITIE VAN MISSIONARISSEN IN 1886
EEN BLIK OP DE HUIZEN EN MISSIES VAN AMERIKA
De Salesiaanse huizen en missies van Amerika verkeerden in ernsti-
ge financiële moeilijkheden en ter plaatse werd niets gevonden om hieraan
te verhelpen. Daarom drong Mgr. Cagliero herhaaldelijk te Turijn aan,
zette zijn noden uiteen en verzocht om bijstand. Op 18 september 1885 had
Don Bosco op een vergadering van het Kapittel gezegd: "Om de missionaris-
sen ter hulp te komen ben ik aan het denken aan een omzendbrief die nog
niet goed geformuleerd is. Ik heb nog de hulp van het gebed nodig en dan
zal ik spreken." - De omzendbrief, opgesteld naar een schets van Don Bos-
co en door hem herzien, was klaar in oktober 1886. Daarin werden bekend
gemaakt de huidige toestand van de Missies, de plannen voor de toekomst
en de dringende behoeften van het ogenblik. Daarna werd melding gedaan
van een aanstaand vertrek van missionarissen. Tenslotte, zowel om de aan-
gevangen werken te ondersteunen en om de hand te kunnen slaan aan nieuwe
ondernemingen, als om de ontzaglijk grote middelen te verkrijgen voor het
voorgenomen zenden van nieuwe arbeiders voor het Evangelie, werd een be-
roep gedaan op de liefdadigheid van Medewerkers en Medewerksters.
Maar de oproep was niet enkel gericht tot de leden van de Vrome
Vereniging. Vertaald in het Frans, het Spaans, het Engels en het Duits
werd hij naar alle delen van Europa gestuurd, aan Prinsen en Ministers,
aan de leiding van kranten van iedere kleur. Er werd zelfs een exemplaar
gezonden aan de Keizer van China en aan de Sjah van Perzië. Het was nodig
niet minder dan honderdduizend adressen te schrijven. Voor dit werk be-
diende men zich van vele jongens van het Oratorio, van een groep jonge
geestelijken die men van S. Benigno had laten komen en van een dozijn
Zusters van Nizza Monferrato. Het doel van Don Bosco was niet enkel aal-
moezen in te zamelen, maar ook zijn Werk over de hele wereld te doen ken-
nen. Hij zei dit zelf: - "Ik verwacht niet enkel een onmiddellijk succes
maar ik heb het oog gericht op de toekomst. Wie vandaag niets doet voor
ons, zal zich later onze vraag herinneren en dan zal hij iets doen. Daar-
om ook zullen nog na vele jaren legaten, nalatenschappen en giften komen
wegens deze omzendbrieven."
De Pers gaf ruime ruchtbaarheid aan de omzendbrief, door hem in
zijn geheel op te nemen of hem samen te vatten en van commentaar te voor-
zien. Maar ook in deze omstandigheden bleek de mentaliteit van sommige

16.10 Page 160

▲back to top


- XVIII/156 -
Italiaanse liberalen, zoals steeds, bevangen in hun kleinzielige en nij-
dige antiklerikalisme. Deze mensen waren dusdanig vooringenomen tegen
alles wat naar een christen mens verwees, dat, wanneer zij het hierover
hadden zij tot zelfs hun gezond verstand erbij verloren. Hun haat tegen-
over de Kerk die ze in hun hart koesterden liet ze niet eens de stevige
voordelen begrijpen, die door andere neutrale regeringen zonder voorbe-
houd gewaardeerd werden en die de Missionarissen aan hun vaderland bewe-
zen. Ondanks de publicaties die door hen waren ingegeven mag toch her-
haald worden wat een katholieke journalist van Genua opmerkte over een
giftig gezwam door de Riforma van Crispi uitgebraakt, nl. dat het kennis
nemen van dergelijk proza "het beste middel was om de brave mensen aan te
sporen steeds meer de eerbiedwaardige stichter van de Salesiaanse Congre-
gatie te helpen."(1)
En de giften stroomden talrijk en soms overvloedig binnen. Don
Bosco zelf gaf er een schitterend bewijs van. Toen men, inderdaad, op 2
november bij een samenkomst van het kapittel de zekerste manier bestu-
deerde om geld te sturen naar de huizen van Amerika, die hulp afsmeek-
ten, zei hij: - "Op dit ogenblik hebben wij aanzienlijke bedragen in han-
den waarmee wij kunnen betalen. We hebben omzendbrieven ten gunste van de
Missies rondgestuurd. De Voorzienigheid heeft ons niet in de steek gela-
ten. Laten we dus onverschrokken beginnen. Om de schulden van onze huizen
aan de overkant van de Oceaan te betalen zal Don Lasagna het bevel geven
een Amerikaanse Raad samen te roepen, samengesteld uit Directeurs en In-
specteurs. Deze raad zal de manier onderzoeken om het verleden met zijn
deficit te vereffenen. Hij zal zekere formaliteiten uitdenken zonder wel-
ke geen enkele Directeur er zal mogen aan denken nieuwe schulden aan te
gaan. Alvorens te vertrekken zal Don Lasagna een economisch stelsel be-
studeren. In deze ogenblikken geeft ons de Voorzienigheid voor ons zelf
en voor Amerika. Don Fagnano zal zich in spiritualibus met de Missie be-
zig houden en een econoom zal het tijdelijke beheren. In Amerika dient
men niet bang te zijn voor schulden. Deze dienen te worden aangerekend
aan het Kapittel maar men dient zich volledig in te spannen om de zaken
in regel te brengen."
Aan de gewone schenkers antwoordde men met dankbriefjes op steen-
druk verveelvoudigd volgens oorspronkelijke brieven van Don Bosco. Toch
antwoordde hij, in sommige gevallen, persoonlijk zowel voor bescheiden
als voor aanzienlijke giften, zoals blijkt uit twee brieven waarvan wij
een kopie hebben. De eerste brief is gericht aan kanunnik Biagio Rumiano
van Susa, zijn oud-studiemakker in de kostschool voor geestelijken.
(1) De Eco d'Italia van 31 oktober doet het. Ook de Gazzetta di Catania geeft het en
bediende er zich toen van als wapen in de strijd tegen de Salesianen. In Sicilië
echter waren er de Letture Domenicali van Palermo (28 november) die niet enkel de
"verbazende omzendbrief" publiceerden maar ook een inschrijving voor de Salesiaan-
se Missies openden. Ook in Frankrijk drukte de Semaine Anticléricale van Nevers (11
november) een kort schaamteloos berichtje onder de titel "La chasse aux écus".

17 Pages 161-170

▲back to top


17.1 Page 161

▲back to top


- XVIII/157 -
"
Mijn beste,
"
"
Ik wil u persoonlijk schrijven om u de verzekering te ge-
" van dat je brief en je gift me zeer dierbaar waren. Indien jij
" niet de verdienste hebt van de recordbrekers, heb je toch die
" van de premiegevers, zoals jíj doet. Maar waarom kom je je arme
" vriend niet meer bezoeken? Dank onze gemeenschappelijke vriend,
" kanunnik Bermond. Groet in Domino je zuster, indien God haar nog
" niet geplaatst heeft op de plaats die Maria haar in de hemel
" heeft klaargemaakt.
"
Moge God ons zegenen en geloof me dat ik steeds in Jezus
" Christus ben
"
je toegenegen vriend,
" Turijn, 30 november 1886.
Priester G. Bosco.
Een Medewerker bij wie men nooit aan dovemansdeur kwam kloppen
wanneer Don Bosco een oproep deed, was de zeer liefdadige Graaf Eugène
de Maistre, die ook thans diep in zijn zak schoot en van hem volgend
antwoord ontving.
"
Mijn beste heer Graaf Eugène de Maistre,
"
"
Ik had een brief in handen aan u gericht, waarin ik u de
" verzekering gaf dat wij dezer dagen in het Oratorio speciaal voor
" u en voor heel uwe familie zouden bidden, wanneer op een bepaald
" ogenblik de heer Vergan namens u mij de edelmoedige gift van
" 2.000 frank bracht.
"
Moge God steeds gezegend zijn en u, mijn beste heer Eugè-
" ne, wel bedankt. Ik heb volledig vertrouwen dat Maria, Hulp der
" Christenen u uwe liefdadigheid ruim zal vergoeden. Ik vraag aan
" de hemel dat de vruchten van uw akkers overvloedig zouden zijn,
" dat heel uw familie een goede gezondheid zou genieten en de
" grote vreugde ze allen van deugd tot deugd te zien gaan, totdat
" u ze allen rond u verenigd in het Paradijs zult zien. Wij zullen
" u onze dankbaarheid zo goed mogelijk betuigen. Daarom zullen op
" de drie laatste dagen van het jaar onze weesjes bidden en te
" comunie gaan voor volgende intenties: op 29 december voor papa
" Graaf de Maistre, op 30 december voor de Gravin uw moeder, op
" 31 tot lafenis van de ziel van Mevrouw de Gravin, uw overleden
" echtgenote.
"
Betuig mijn eerbiedige groeten aan heel uw familie, gelie-
" ve ook voor mij en mijn familie van 240.000 weesjes te bidden.
" Allen zijn ze u oprecht dankbaar. In naam van alle Salesianen heb
" ik de grote eer nu en altijd van u te zijn
"
de zeer verplichte dienaar,
" (zonder datum)
Priester Giov. Bosco.

17.2 Page 162

▲back to top


- XVIII/158 -
In 1886 was er een kleine en een grote expeditie van missionaris-
sen. In dit boekdeel (blz. 9 ) hebben wij verhaald hoe in 1886 (1) Don
Borghino uit Brazilië en Don Calcagno en Don Rota uit Uruguay naar Italië
kwamen. Deze drie scheepten in naar Amerika in april, zonder meer perso-
nen af te wachten en vertrokken enkel met de drie jonge geestelijken:
Fia, Giudici en Zanchetta, namen die in de loop der jaren bekend zijn ge-
raakt. Deze waren niet meer dan jonge geestelijken maar ze waren in de
volle lichamelijke kracht van hun leeftijd en kwamen uit de school van
Mariazonen. Ze kwamen naar Barcelona waar alles deed verhopen dat ze nog
eens Don Bosco zouden gezien hebben. Daarentegen zagen ze enkel de voor-
bereidingen van de Medebroeders en van de Medewerkers om hem twee dagen
nadien te ontvangen. Over de drie priesters van wie de gedachtenis onder
ons nog gezegend wordt vernieuwde Don Lazzero bij hun vertrek een getui-
genis die hij al afgelegd had kort na hun aankomst in Italië door het
volgende te schrijven:(2) "Zowel Don Borghino als de twee anderen ver-
dienen een getuigschrift van zeer goed gedrag voor de tijd die ze bij
ons hebben doorgebracht en zoals ik al een andermaal gezegd heb, gaven ze
echt blijk van een goede geest en gehechtheid aan Don Bosco en aan onze
Sociëteit. We hopen dat de Heer ze steeds als dusdanig zal behouden en
vermits ze in de bloei van het leven zijn, zullen ze de tijd hebben om
veel goed te doen."
Toen de tijd van de grotere expeditie naderde, verspreidde Don
Bosco als toevoegsel bij het Bollettino van november een omzendbrief aan
de Medewerkers van Turijn en omgeving, op vierduizend exemplaren gedrukt,
om ze uit te nodigen op de afscheidsceremonie. Een dergelijke omzendbrief
van hem was voordien ook in het Frans toegevoegd aan de oproep van okto-
ber, doch enkel wanneer hij gericht werd aan personen die als zeer goede
vrienden bekend stonden.(3)
26 Salesianen en 6 Dochters van Maria, Hulp der Christenen moes-
ten begeleid door Don Lasagna, de Atlantische Oceaan oversteken. Hij be-
gaf zich in de eerste helft van november naar Rome. Daar ontving hij van
Graaf di Robilant, de Minister van Buitenlandse Zaken, de belofte van be-
scherming en van een toelage van 1.500 lire. Hij werd met hem zo ver-
trouwd dat de Minister hem de verzekering gaf dat hij geen vrijmetselaar
was, zoals men het gerucht verspreidde. Don Lasagna werd door de Heilige
Vader in particuliere audiëntie ontvangen. Hij wou dadelijk worden inge-
licht over de gezondheidstoestand van Don Bosco en hij stelde hem vele
_________________________
(1) Hier stond verkeerdelijk: "In het vorig boekdeel hebben wij verhaald hoe in 1885..."
(2) Brief aan Mgr. Cagliero, 28 maart 1886.
(3) De omzendbrief van oktober en het nieuws over de expeditie van de missionarissen
gaven enkele bedriegers de gedachte in de goede trouw van hun naaste te verschalken.
Hun orgaan was de Staffetta, een weekblad van Napels. De Sicilia Cattolica van Pa-
lermo liep in de val. Don Bosco en Don Rua traden op met een voorzichtigheid die
zelfs overdreven kon lijken, indien het gedrag van de heiligen niet steeds door eer,
bovenmenselijke naastenliefde geleid werd. Wie deze stoutmoedige poging van afzette-
rij wil leren kenner leze de documenten, die welsprekend zijn.

17.3 Page 163

▲back to top


- XVIII/159 -
vragen over de Missies. Toen hij de noden van Brazilië leerde kennen en
gehoord had dat Don Bosco, enkel bewogen door de liefde tot Jezus Chris-
tus, een groep van missionarissen had klaargemaakt, riep de Paus uit: -
"Kondig dit aan voor de eer van Turijn en voor de roem van de Salesiaanse
Congregatie. Dit feit vervult mijn hart met tevredenheid en hoop. Ik hoop
het beste voor de Kerk en voor de sociëteit van het Salesiaans Insti-
tuut."
Don Lasagna had zich naar Casale begeven om zijn broer in het Semi-
narie en andere verwanten en vrienden te gaan begroeten en daar zou hij
op een haartje na genoodzaakt zijn geweest voor altijd aan zijn missieon-
dernemingen te verzaken. Immers sommige aanzienlijke geestelijken en le-
ken, die zijn mooie gaven bewonderden, vatten de gedachte op hem aan de
Heilige Stoel als hun bisschop te vragen, nu het diocees door het kort te
voren overlijden van zijn herder, Mgr. Ferré, zonder bisschop was. Van de
gedachte ging men over naar de daad. Twee kanunniken brachten bij Don
Bosco een smeekschrift in deze zin met het verzoek dat hij zelf het zou
overmaken aan de Heilige Vader met een woord van aanbeveling. "Aldus zal
onze beste Don Bosco" - schreven hem twee van de promotors (1) - "een
nieuwe titel voegen bij diegene die hij al heeft op de welwillendheid en
de dankbaarheid van het bisdom Casale." Don Bosco overhandigde het smeek-
schrift aan Kardinaal Alimonda, opdat deze er het beste in de Heer zou
mee doen. De Kardinaal vroeg hem wat hij hierover dacht. Don Bosco ant-
woordde dat hij in een dergelijke zaak niemand wou beïnvloeden en dat hij
volkomen onverschillig bleef. De zaak werd in gang gezet, maar het was te
laat want intussen had Leo XIII al een andere aangeduid. De Voorzienig-
heid had beslist dat Don Lasagna bisschop zou worden zonder op te houden
missionaris te zijn.
Toen dit plan van de Voorzienigheid zijn uitwerksel had - en dat
was in 1893 - werd een zwijgende voorzegging door Don Bosco aan Don La-
sagna op de dag van hun vertrek gedaan, bewaarheid. Op die 2 december, op
het uur dat de gewijde ceremonie voorafging liet Don Lasagna, na zijn
laatste onderhoud met zijn geliefde Vader, zich door hem gezegende me-
dailles geven om ze nadien ten geschenke te geven aan vrienden. Nadat hij
ze ontvangen had, nam hij afscheid. Pas was hij de trap afgedaald en ging
hij naar de kerk om er een conferentie te geven of hij werd al lopend in-
gehaald door de jonge geestelijke Festa, die hem een doosje overhandigde
en hem zei: - "Don Bosco stuurt u deze doos en zegt dat het overige voor
de anderen is, maar dat dit voor u is, eigenlijk voor u." - Naar de klank
te oordelen schenen het hem medailles te zijn. Hij stak ze in zijn zak,
haastte zich naar de kerk en dacht er niet meer aan. In volle zee herin-
nerde hij het zich, opende de doos en vond er in watte gewikkeld een gou-
den ketting in filigraan. Bij dit zicht was hij verstomd en omdat hij er
(1) Kanunnik Romagnoli en Don Luigi Calcagno, Casale 26 november 1886.

17.4 Page 164

▲back to top


- XVIII/160 -
er niets van begreep, zette hij het deksel weer op de doos en stak ze
weg. Op zijn bestemming aangekomen, sloot hij ze zonder meer op in zijn
schrijftafel en haalde ze er maar uit op de dag dat de telegraaf hem het
droevige nieuws bracht van de dood van Don Bosco. Bij die algemene treur-
nis begonnen allen in huis op zoek te gaan naar voorwerpen die hen over
hun overleden Vader spraken: brieven, medailles, herinneringen, enz. Ge-
durende dit zoeken vond Don Lasagna het doosje. Hij haalde er de ketting
uit, hief de watten op en vond een briefje, waarin een weldoener van
Chiavari zei dat hij de ketting aan Don Bosco stuurde opdat ze zou dienen
voor de tweede Salesiaanse bisschop in Amerika. - "Dit betekent" dacht
Don Lasagna - "dat ik ze namens Don Bosco zal overhandigen aan de tweede
Salesiaanse bisschop." - Hij kon zich toen niet inbeelden dat hij zelf
vijf jaar later die bisschop zou zijn.(1)
Op de ochtend van 2 december ontving Don Bosco voor de laatste
maal in zijn private kapel de kloostergeloften. Wij waren met een groep
van jeugdige jonge geestelijken, die, omdat ze te jong waren of omdat
ze nog niet volledig hun jaar noviciaat gedaan hadden nog niet in staat
geweest samen met hun gezellen in oktober te S. Benigno hun geloften af
te leggen. De aansporing van Don Bosco ging over de gehoorzaamheid.
Gedurende de avonddienst ten afscheid in de kerk van Maria, Hulp
der Christenen, konden de boeiende toespraak van Don Lasagna, noch de
indruk van de gewijde ritus, noch het meeslepend woord van Kardinaal
Alimonda de aandacht van de gelovigen van Don Bosco afleiden. De heilige
grijsaard bevond zich ootmoedig en ingetogen in cornu evangelii tussen
Mgr. Manacorda, bisschop van Fossano en Mgr. Leto, titelvoerende bisschop
van Samaria. Iedereen voelde instinctmatig aan dat dit grote leven naar
zijn einde neigde... Nadat hij al de missionarissen die gingen vertrekken
had omarmd en zij door de middenbeuk naar de deur gingen, sleepte hij
zich, ondersteund door de twee Prelaten naar de sacristie, waar de Kardi-
naal zich gewaardigd had op hem te wachten. Hij kwam hem tegemoet en
drukte hem zijn gevoelens van warme genegenheid uit.
Een van de voordelen die voortvloeiden uit het feit een dergelijk
vertrek met plechtigheden te omringen was dat de Pers er een gelegenheid
in vond om de gedachte aan de missies op te hemelen, te verspreiden en in
Italië steeds meer volksgeliefd te maken. Toen had deze gedachte, ook in
steden als Turijn, waar in de loop van het jaar erbij tijden aan herin-
nerd werd, helemaal niet de bekendheid en de sympathie die ze thans over-
al geniet. Daarom gaven in de grotere en kleinere centra van het schier-
eiland katholieke kranten en tijdschriften gedetailleerde verslagen over
de gebeurtenis van Turijn. De Osservatore Cattolico van Milaan verscheen
met een correspondentie van 3 december, die aldus begon: "Het Salesiaans
Instituut heeft vandaag de mooiste blad- zijde van haar geschiedenis ge-
(1) Het Italia Reale van 3 april 1893 verhaalde de zaak met de woorden van Don Lasagna,
die ze in het publiek verteld had.

17.5 Page 165

▲back to top


- XVIII/161 -
schreven." Dan bekende de briefwisselaar: "Toen ik vandaag deze eerwaar-
dige priester zag met zijn kalm en vriendelijk gelaat, omgeven door de
kinderlijke verering van de hoogste kerkelijke gezagdragers, heb ik mijn
hart voelen vertederen en mijn ziel voor hem in geestdrift ontvlammen. In
de Unità Cattolica van 4 december besloot een naamloze schrijver door de
krant betiteld als een "mooie en vrome ziel" en door het Bollettino van
januari 1887 als "een zeer hoogstaande personaliteit" zijn uitvoerig ver-
slag door een mooie lofspraak vol bewondering voor Don Bosco en zijn vol-
gelingen. "Aan jou" - schreef hij - "eerwaardige Don Bosco, mijn dank.
Jawel, mijn oprechte dank, om mij te hebben uitgenodigd op deze interes-
sante en cordiale vergadering. In de ruime kerk van Valdocco heb ik al de
schoonheid van de christelijke godsdienst die de volkeren verbroedert
gezien. Je Oratorio gaf mij de voorstelling van een Propaganda Fide. Maar
nooit zoals op donderdagavond schenen je 800 kinderen mij zo dierbaar en
vroom. Ik zag ze bidden voor hun broeders missionarissen die ze misschien
nooit meer zullen zien. Nooit zoals op donderdagavond schenen mij je Zus-
ters van Maria, Hulp der christenen zo eerbiedwaardig toe. Van uit tal-
rijke gestoelten woonden ze, biddend, de vrome ceremonie bij. En nooit,
durf ik zeggen, nooit nog liet het talrijke koor van je zangers me zo
dichterlijke en plechtige tonen genieten zoals nu! Wat heeft Mgr. Caglie-
ro een verfijnde muzikale ziel! Ik wens je toe dat je met je godsdiensti-
ge harmonieën de geest en het hart van de ellendige wilden van de Pampa's
zoudt mogen verheffen tot het licht van het bovennatuurlijke, zoals je
dit voor je landgenoten gedaan hebt. Ik wens dat de leerlingen van de
Amerikaanse colleges, gedoopt in het geloof aan Christus, zich vlug zou-
den verveelvoudigen en een onmetelijk koor vormen om de Heer te loven en
te zegenen."
De 27 reizigers gingen naar Marseille om er in te schepen. Ze wa-
ren vergezeld van Don Lazzero en Don Barberis. Van daar uit schreef Don
Gastaldi aan Don Bosco een overzicht over de reis en gaf lucht aan zijn
gevoelens en aan die van de anderen.(1) "Ik voel een grote troost en een
echte opbeuring wanneer ik u deze paar woorden kan toesturen, waardoor ik
op een zekere manier de afstand kan overbruggen die ons van u, zeer be-
minde Vader, verwijdert. U kunt zich niet voorstellen wat dit ons gekost
heeft en hoe pijnlijk het afscheid en de verwijdering voor ons was. Enkel
de gedachte dat u steeds voor ons bidt, ons zegent en ook de beweegreden
van ons vertrek, maakt ons dit afscheid minder zwaar. Beste Vader. Vroe-
ger al voelden wij dat wij u beminden, maar thans voelen we dit meer dan
ooit, vooral wanneer ik denk aan deze gelukkige dagen gedurende welke ik
u, dank zij uw goedheid, kon zien en uw vaderlijke stem horen. Moge de
Heer toestaan dat wij nog bij andere gelegenheden dit geluk mogen sma-
ken!" Ze begaven zich op bedevaart naar Notre Dame de la Garde en na er
de Mis te hebben opgedragen en hun devoties te hebben gedaan, werden ze
benaderd door een bedevaartganger die hen vroeg of ze de Missionarissen
(1) Marseille, 7 december 1888.

17.6 Page 166

▲back to top


- XVIII/162 -
van Don Bosco waren. Op hun bevestigend antwoord overhandigde de onbeken-
de aan een van hen een mooie gift en schonk dan aan de bewaker van het
heiligdom een passende fooi voor de last. Ze vernamen enkel dat hij een
lid was van de Sociëteit van Sint-Vincentius a Paolo.
Nadat allen het feest van de Onbevlekte in het noviciaat van S.
Margherita gevierd hadden, gaf Don Lazzero er aan Don Bosco bericht over
in volgende bewoordingen, die we graag bewaren:(1) "Het werd een intiem
familiefeest, een gezellig onderonsje, of - om het op zijn Frans te zeg-
gen - een verbroedering van Franse en Italiaanse geesten, die probeerden
een enkele geest, namelijk die van hun vader Don Bosco, uit te drukken.
Er werden lezingen gehouden, die betrekking hadden op de afreis van de
missionarissen en waarin de naam van Don Bosco gevlochten werd op een ma-
nier die liet onderkennen in welke goede beginselen deze brave jonge no-
vicen opgevoed waren."
Don Lasagna had de gelegenheid een bezoek te brengen aan Graaf en
Gravin Colle. Van op de kamer die zij de kamer van Don Bosco noemden,
schreef hij op 12 december aan zijn goede Vader: "Wat zijn deze twee men-
sen gelukkig Don Bosco te kennen, door hem geëerd en bemind te worden,
wat zijn ze blij hun fortuin in zijn handen te mogen leggen, opdat hij
het zou gebruiken tot meerdere glorie van God en tot welzijn van de zie-
len. Zij zelf bekennen door de goddelijke Voorzienigheid gezegende werk-
tuigen in de handen van Don Bosco te zijn." En hij ging verder: "En wat
zal ik u thans, daags voor de afreis zeggen, zeereerwaarde Vader? Mor-
genavond of ten laatste overmorgen, dinsdag, zullen we allen aan boord
zijn van de Tibet, die ons ver weg zal brengen van u. Hoe diep gevoelt
ons hart dit, wat is het op sommige ogenblikken bedroefd! Maar de gedach-
te sterkt ons dat u ons vergezelt met uw zegeningen en gebeden, dat u ons
vergezelt met al uw vaderlijke genegenheid. Wij hebben geen ander verlan-
gen en geen andere eerzucht dan ons waardige zonen te tonen van een zo
goede en zo heilige vader. Wanneer de Heer ons zal helpen onze voornemens
te houden, dan zult u zien, zeereerwaarde Vader, dat wij u ten prijze van
iedere inspanning en ieder offer u enkel troost, grote troost zullen
schenken."
Ze kozen zee op de avond van 14 december. De vaart was vol tragi-
sche stormen. "Mijn arme missiegezellen!" - roept Don Lasagna in een
brief aan Don Bosco uit.(2) Noot meer zullen ze vergeten wat ze geleden
hebben gedurende de twee vreselijke dagen van 19 en 20 december van dit
jaar."(3) En over de zes zusters: "Ik zou werkelijk nooit gedacht hebben
bij deze jonge, arme zusters, zoveel zekerheid, zoveel onverschrokkenheid
(1) Brief aan Don Bosco, Marseille, 12 december 1886.
(2) Aan boord van de Tibet, 23 december 1886.
(3) De levendige beschrijving van de helse storm kan men lezen in het Bollettino van
maart 1887.

17.7 Page 167

▲back to top


- XVIII/163 -
kenheid te vinden. Moge de Heer hiervoor geprezen worden en u eveneens
bedankt, beste Vader, die erin geslaagd is een dusdanig uitstekende geest
onder uw zonen te verspreiden."
Gezond en veilig kwamen ze in de haven van Montevideo toe op 6
januari, maar de pijnlijke wederwaardigheden waren nog niet ten einde. In
de stad sloop de cholera rond, de cholera richtte verwoestingen aan te
Buenos Aires.(1)
De cholera had Italië bezocht. Dit alles had moeilijkheden en ver-
tragingen meegebracht bij het inschepen. Erger was het bij de aankomst.
Hoewel zich aan boord geen enkel geval voorgedaan had, toch was er geen
spraak van dat men het aanmeren wou toelaten. Men was gedwongen de boeg
te wenden en naar het eiland Flores te stevenen om er in quarantaine te
blijven. Gelukkig duurde de observatie amper vijf dagen en met niet al te
grote uitgaven, zodat ze allen op 14 december te Colon waren en er door
hun medebroeders hartelijk gevierd werden.
Te Turijn meenden wij dat er een grote groep vertrok maar ter
plaatse zag men dat ze, ten overstaan van de behoeften, niet veel zaaks
betekende. Er zouden er minstens eens zoveel moeten geweest zijn enkel om
op voldoende wijze de drie huizen van Uruguay te Villa Colon, Las Piedras
en Paysandu opnieuw te bevoorraden. Men diende er ook een gedeelte van af
te staan aan de provincie van Argentinië, waar de werken verveelvoudigd
waren, zodat men genoodzaakt was tot een sterkere werking.
Bij zijn komst in Italië had Don Lasagna voor Don Bosco een brief
meegebracht van de bisschop van Montevideo. Hij smeekte te bidden voor
zijn diocees in nood en vroeg voor Las Piedras een school voor kunsten en
ambachten. Don Bosco gaf aan Don Lasagna het bevel hem het volgende te
antwoorden: 1° Hem bedanken voor zijn welwillendheid jegens de Salesianen
en de Zusters van Uruguay. 2° Gebeden beloven voor de moeilijkheden in
zijn vervolgd diocees. 3° Zeggen dat het niet mogelijk was te Las Piedras
een tehuis voor vakleerlingen op te richten. 4° Hem beloven voor Montevi-
deo met de hoop zijn toelating te krijgen en die van Jackson aan wie hij
hierover al geschreven had. 5° Don Lasagna zou terugkeren met goede ge-
zellen om uitvoering te geven aan dit plan van Don Bosco dat Jezus en
Maria zeer ter harte ging. 6° Hij voorzag dat uit dit werk een groot goed
zou ontspruiten voor de zielen en de godsdienst in heel de Republiek van
Uruguay en misschien in heel Zuid-Amerika en voor dit werk vroeg hij de
belangstelling voor de vlijt van Monseigneur en van de brave mensen. Met
behulp van deze aantekeningen die, volgens het origineel heel wat laco-
nieker waren, stelde Don Lasagna zijn antwoord op, waarvan wij een kopie
bezitten.(2)
(1) Vier Salesianen, twee van La Bocca (bij de Orinoco-delta), Don Bourlot, directeur
en pastoor en coadjuteur Fabrizi, en twee van S. Nicolàs, Don Galbusera en Don
0’Grady werden door de besmettelijke ziekte aangetast, maar, schreef Don Costa-
magna aan Don Bosco op 24 november "uitgerust met de medaille van Don Bosco,
overwonnen ze de kracht van de kwaal."
(2) De brief aan de heer Jackson, waarvan wij een kopie bewaren, zal wel eveneens
enkel door Don Bosco ondertekend zijn.

17.8 Page 168

▲back to top


- XVIII/164 -
De provincie van Don Lasagna omvatte eveneens de twee huizen van
Brazilië. Daar kondigde de toekomst blijde beloften aan maar het heden
was er zeer hard. Het huis van Nicteroy streed met de Protestanten en met
schulden. Toch verbreidde het zijn werkkring. Het huis van S. Paolo, nog
maar in zijn beginstadium, had arbeiders te kort. Van overal smeekten de
bisschoppen voortdurend om Salesianen in hun diocesen te hebben. (1) Don
Bosco, die voorzag welke uitbreiding de Congregatie zou genomen hebben
onder de beschaafde volkeren en de wilde volksstammen van deze onmetelij-
ke Staat had voor Don Borghino en zijn drie makkers geschreven: "Ik wil
dat u licht zou zijn. Wanneer u naar Brazilië zult gaan en uwe medebroe-
ders daar zult aantreffen, zeg hun dan, dat u gekomen zijt om er het
licht te brengen, niet omdat het daar duister is, maar om licht te bren-
gen, opdat de stralen zouden schitteren tot bij de wilden en bij de
kleurlingen." Eveneens aan Don Borghino vertrouwde hij de taak toe een
brief van hem te overhandigen aan Prinses Isabella d'Orléans-Braganza, de
dochter van de laatste keizer, Don Pedro II, gehuwd met Graaf d'Eu.(2)
"
Keizerlijke Hoogheid,
"
"
De goddelijke Voorzienigheid heeft beschikt dat twee Sa-
" lesiaanse huizen zouden gesticht worden in het keizerrijk Brazi-
" lië. Een hiervan bevindt zich te Nicteroy, het andere te S. Paolo
" en beide zijn ertoe bestemd de armste en meest verlaten weesjes
" op te nemen.
"
Sommigen van mijn kloosterlingen die tijdelijk terugge-
" keerd waren naar Italië hebben mij veel gesproken over de goed-
" heid en de liefdadigheid van uwe keizerlijke hoogheid en daarom
" durf ik aan u en aan Zijne Majesteit de Keizer al mijn Salesia-
" nen aanbevelen, die niets anders wensen dan zielen te winnen voor
" de hemel en het aantal sociaal onaangepaste jongens te verminde-
" ren. Maar zij bidden veel en laten ook hun leerlingen bidden voor
" de gezondheid en de voorspoed van heel uw familie en van de Kei-
" zerlijke Majesteit, uw verheven vader.
"
Moge Maria, de Allerheiligste Maagd, deze roemrijke dynas-
" tie beschermen. Onze weesjes, ten getale van meer dan 200.000 stu-
" ren hiervoor (bijzondere) gebeden tot God.
"
Ik maak er mij een strenge verplichting van in de heilige
" Mis de hemelse zegeningen af te smeken over uw Braziliaanse onder-
" danen, terwijl ik met grote dankbaarheid de hoge eer heb nederig
" te zijn
"
"
de verplichte dienaar
" Turijn, maart 1886.
Priester Gio. Bosco.
(1) Brief van Don Riccardi aan Don Bosco,Almagro (Buenos Aires) februari, 1888.
(2) De eigenhandig geschreven brief bevindt zich te Parijs bij Prins Pierre d'Orléans-
Braganza, de zoon van de geadresseerde.

17.9 Page 169

▲back to top


- XVIII/165 -
De aanbeveling van Don Bosco bleef geen dode letter. Op 15 november
bezochten de Keizer en de Keizerin, vergezeld van de Minister van Land-
bouw en van andere personaliteiten, op grondige wijze het huis van S.
Paolo en vroegen aan de Directeur inlichtingen over de jongens en over de
methode van onderricht. De Keizer zei dat hij veel van het werk hield en
dat hij Don Bosco en zijn Congregatie kende. Een van de jongens droeg met
zwier een klein compliment voor en bood aan hunne Majesteiten het boek-
deel met de weerkundige observaties van Colon aan. Het was hiervoor op-
zettelijk klaar gemaakt en bevatte de foto van de jongens van het colle-
ge. Er werd een eenvoudig lied gezongen, dat toch een aangename indruk
maakte. Dan bood de Directeur aan de Soevereinen het diploma van medewer-
ker aan, dat ze dankbaar aanvaardden. Ze vertrokken en lieten een niet te
betwijfelen bewijs van sympathie achter samen met een flinke aalmoes.
In november van het volgende jaar bevond de Keizer zich op door-
tocht te Cannes. Don Cartier, de directeur van het huis van Nice, wou hem
de huldeblijken van Don Bosco gaan aanbieden. Hij werd zeer minzaam ont-
vangen. De Keizer drukte hem de hand en vroeg hem vooral nieuws over Don
Bosco. - "Hoe gaat het met Don Bosco? Is hij te Nice? Hij is een grote
man... een heilige... Ik houd veel van hem... Hij doet veel goed... Zijn
werken behagen me zeer, vooral het huis van S. Paolo waar zoveel goed
gedaan wordt." - Don Cartier drukte als tolk van Don Bosco zijn spijt uit
omdat hij aan Zijne Majesteit niet persoonlijk zijn zonen van Brazilië en
van Nice kon voorstellen. Hij drukte zijn leedwezen uit, dat hij niet de
gelegenheid had het huis van Nice te bezoeken omdat hij dadelijk uit Can-
nes diende te vertrekken. Ook de Keizerin behandelde hem minzaam en druk-
te haar verering voor Don Bosco en een grote bewondering voor zijn werken
uit. Ze beval op bijzondere wijze aan dat hij hem zou zeggen te willen
bidden voor de Keizer en voor haar. Daags nadien stuurde Don Cartier de
prefect Don Fasani naar Cannes met een dankbrief en met enkele giften die
hij aan de Soeverein zou aanbidden. Het waren twee exemplaren van het
boek Don Bosco van d'Espiney, drie grote foto's van Don Bosco en een
exemplaar van het werkje van Don Cerruti: De gedachten van Don Bosco over
het onderwijs. De keizer van Brazilië had veel belangstelling voor de
Italiaanse letterkunde en gaf de voorkeur aan de werken van Manzoni, met
wie hij zeer vertrouwelijk had omgegaan. Hij aanvaardde alles graag en
bleef dan het portret van Don Bosco bekijken, waarbij hij zei: - "Ik stel
me niet tevreden met zijn beeld te zien, ik wil hem persoonlijk zien...
Ja, ik zal hem gaan vin-den." - Dit zei hij op 26 november, maar twee
maanden nadien stond Don Bosco voor de poorten van de eeuwigheid.
Toen hij sprak over de vergrotingen, die, niettegenstaande alles,
zich in Brazilië, in Uruguay, in Argentinië en in de Missies van Patago-
nië opdrongen, had Don Lasagna al op 8 januari aan Don Rua geschreven:
"Wat wilt u? Het zijn de gebeurtenissen, of liever de goddelijke Voor-
zienigheid die ons leidt en wij zijn verplicht haar te volgen." Het was

17.10 Page 170

▲back to top


- XVIII/166 -
dezelfde Voorzienigheid die rond Don Bosco mensen had doen opstaan als
Mgr. Cagliero, Mgr. Fagnano, Mgr. Lasagna en verscheidene andere wakkere
geesten, die open stonden voor grote initiatieven. Zo moesten de pioniers
zijn: geen bange en krenterige mensen, maar durvers met een brede hori-
zon.
Over Argentinië bezitten wij in een brief van Mgr. Cagliero een
massa inlichtingen die ons op een levendige manier de toestand voorstel-
len van de plaatselijke zaken gedurende de grote vakantie namelijk van
december tot maart. Monseigneur had Patagonië verlaten op 5 januari en
bleef buiten zijn residentie tot 8 mei. Op 22 februari bevond hij zich
te S. Nicolàs, vanwaar hij aan Don Bosco schreef.
"
Zeereerwaarde en zeer genegen Vader in Jezus Christus,
"
"
Het is tijd dat ik u persoonlijk schrijf om u een juist
" verslag uit te brengen over alles wat zich heeft voorgedaan in
" onze huizen waar ik op doortocht ben geweest om er de heilige
" retraites te preken.
"
Ze hadden plaats in Patagones, in Buenos Aires, in Colon
" en in S. Nicolàs. Tegelijkertijd met de retraites voor de Sale-
" sianen hadden op drie plaatsen de retraites plaats voor de Zus-
" ters en had ik drie gezellen. De schildwacht veranderde maar het
" was altijd dezelfde korporaal die de patrouille leidde, de weg
" wees en bevelen gaf.
"
Het was voor mij geen licht werk, maar wanneer ik dacht
" aan het veel ernstiger werk dat Don Bosco bij deze gelegenheden
" deed en aan de noodzaak over allen en alles op de hoogte te zijn,
" heb ik al de moeite als weinig belangrijk aangezien en heb ik het
" gemakkelijk gedragen.
"
Ik heb gezien dat in alle huizen een sterke, vast beslo-
" ten wil aanwezig was goede en heilige Salesianen te zijn. Zij die
" al te traag waren kregen een prikkel, de al te vurigen werden ge-
" remd en de slaperigen werden wakker geschud. Don Bosco, het Ora-
" torio en zijn eerste tijd werden in alle preken besproken. En ik
" zeg vrijuit dat deze gelukkige herinneringen aan allen, predikan-
" ten en toehoorders, goed deden omdat wij aldus een heldere ge-
" dachte kregen en een veilige gids over de Salesiaanse geest.
"
Bij de "rendiconti" en bij de particuliere conferenties
" heb ik met groot voordeel kunnen spreken niet enkel over de geest
" van armoede maar ook van zuinigheid, zo nodig om de schulden te
" betalen, waarvan geen enkele van onze huizen bevrijd is. Daar
" waar het nodig was heeft het preventief stelsel en de grondhou-
" ding van de blijheid en van de christelijke naastenliefde bij de
" opvoeding van onze leerlingen volledig ingang gevonden.
"
Het vertrouwen, de broederlijke liefde, de liefde als van
" vader tot zoon heersen er over heel de lijn, zodat ik bijna geen
" personeel naar elders heb dienen over te brengen.

18 Pages 171-180

▲back to top


18.1 Page 171

▲back to top


- XVIII/167 -
"
Voor de roepingen wordt er gewerkt en zal er in de toekomst
" nog meer worden gewerkt, maar ze zijn schaars want het is een
" ondankbaar terrein. We deden zeven inkledingen van jonge gees-
" telijken, novicen, waaronder die van Caprioglio die aan waarde-
" vol Saleslaan en een veteraan is. Tien legden hun driejaarlijkse
" of eeuwige geloften af, bijna allemaal Amerikanen.
"
Ook de Zusters hadden tien inkledingen en evenveel profes-
" sies en bijna allen Italiaansen of dochters van Italianen, nl.
" van personen met wie we de meeste betrekkingen hebben.
"
Te S. Nicolàs echter vlei ik me met een blijde toekomst. De
" talrijke medewerkers die daar al zijn willen ons de talrijke
" groep jongens en meisjes toevertrouwen niet enkel om ze op te
" voeden, maar om ze aan de Heer toe te vertrouwen, indien dit hun
" roeping zou zijn. In deze families heerst de aanvankelijke Chris-
" telijke geest en ze zijn de Salesianen zeer genegen. Ik heb ze
" bijna allemaal bezocht in hun rijke chacras (boerderijen) en
" gisteren, toen wij het feest van de H. Franciscus van Sales ge-
" vierd hebben en een conferentie voor de medewerkers hebben gehou-
" den, heb ik de bijzondersten op een bescheiden liefdemaal uitge-
" nodigd. Onder hen was Mgr. Ceccarelli die de Salesianen steeds
" genegen is en die mijn goede vriend is.
"
Ontvingen de heilige wijding van het priesterschap Don
" Solari en Don Giovannini te Colon, Don Rinaldi, Don Patrizio
" O'Gradi, Don Guido Zaninetti te S. Nicolàs en die ontvingen de
" lagere wijdingen. Voor de volgende jaren bereiden zich vele ande-
" ren voor om dezelfde genade door studie en het beoefenen van de
" deugden te verkrijgen.
"
Dit is, zeereerwaarde Vader, het nieuws ad intra. Thans
" zal ik u wat nieuws geven ad extra. In Patagonië zijn de don-
" kere wolken die de horizon verduisterden verdwenen. De heer
" Gouverneur, Generaal Winter wou, bij gelegenheid van het doop-
" sel van een van zijn meisjes, vier van onze Salesiaanse pries-
" ters op een familiemaaltijd uitnodigen. Onder hen bevond zich
" Don Fagnano tegen wie hij bij voorkeur uiting gaf aan zijn
" galachtig geprikkelde stemming. En de verzoening is er gekomen
" door het werk en de genade van Maria, Hulp der Christenen, aan
" wie ik speciali modo Patagonië en zijn belangen heb aanbevolen
" toen ik van de Rio Negro voet aan wal zette.
"
De Missies die een jaar lang hadden stil gelegen, hebben hun
" weg weer hervat en Don Milanesio die eerst door de soldaten werd
" aangehouden, wordt thans door de soldaten geleid en geholpen als
" dit nodig is bij zijn tochten naar de Cordilleras. En ik hoop dat
" de Regering ons zal helpen door aan velen onder ons de wedde van
" aalmoezezenier uit te betalen. Don Savio heeft te Santa Cruz de
" wedde van een landmeter of 54 "scudi" per maand, Don Beauvoir
" geniet de wedde van een militaire aalmoezenier of 54 "scudi"
" eveneens per maand. En het schijnt mij noodzakelijk dat sommigen
" van ons in Patagonië waar wij zware schulden hebben omdat wij
" daar twee kerken dienden te bouwen, ook dit hulpmiddel zouden
" verkrijgen.
"
Te Buenos Aires kon ik een medium hebben om de President

18.2 Page 172

▲back to top


- XVIII/168 -
" te benaderen maar ik vrees dat de politiek hem over enkele maan-
" den zal afzetten al hoop ik dat er een nieuwe en betere Presi-
" dent zal komen, beter voor ons. Laten we dus de gebeurtenissen
" afwachten.
"
In Montevideo echter barstte de storm los en het werd vre-
" selijk! En God moge ons een goede storm zenden. De Regering met
" haar President hebben zich het algemeen misprijzen verdiend en
" al de beste burgers en de beste generaals en kapiteins van het
" leger spannen samen om ze met geweld weg te kegelen. Ons college
" van Paysandù bevindt zich in gevaar te worden omgevormd tot hoofd-
" kwartier van de Regeringstroepen wegens zijn ligging en zijn
" stevige bouw. Laten we echter hoop koesteren. Het protest van
" de Italiaanse Minister en de kruisers die hij ter beschikking
" heeft in de waters van Montevideo zullen hen afhouden van dit
" plan, maar inmiddels komen de jongens niet tot die affaire be-
" ëindigd is.(1)
"
Bid dus, mijn beste Don Bosco, voor deze ongelukkige lan-
" den, steeds in beroering en steeds onder de wapens tegen elkaar.
" Onze status van vreemdelingen troost ons in deze vreselijke om-
" standigheden, maar ook de gedachte dat wij pelgrims zijn op deze
" aarde van distels en doornen troost ons eveneens. Wij stellen
" vertrouwen in uwe gebeden en in die van onze beste medebroeders
" en medewerkers.
"
Ja, bid voor ons, want wij hebben het in deze ogenblikken
" hard nodig.
"
Van Brazilië tot Vuurland groeten u uw zonen en bidden voor
" uw waardevolle gezondheid. Wij weten dat van aan de Alpen tot
" Lilibeo er broeders zijn die u beminnen maar niet minder dan de-
" ze, zijn wij die u beminnen met de vurigheid van de twee grootste
" oceanen, de Atlantische en de Stille Oceaan. Zij zijn zelfs maar
" gering wanneer wij de Middellandse Zee en de Adriatische Zee met
" hen gaan vergelijken.
"
Ontvang de groeten van allen en zegen ons allen in de Heer.
"
Aan het eerbiedwaardig kapittel in het algemeen en aan
" zijn eerbiedwaardige leden in het bijzonder betuig ik onze nederi-
" ge onderwerping en verleen ik mijn herderlijke zegen. Amen.
"
uw zeer genegen zoon in Jezus Christus
" S. Nicolàs, 22 februari 1886.
Gio. Bisschop van Magida.
"
" P.S. Van uit Rome ontving ik samen met de bevoegdheid Matrimonia
"
mixta cum cautelis toe te staan, een lovende brief van Kar-
"
dinaal Simeoni als antwoord op mijn eerste verslag aan de
"
Propaganda.
"
Thans ben ik bezig aan het klaarmaken van een tweede brief
"
die ik aan Don Dalmazzo zal sturen met een duplicaat voor
"
Turijn. Ook bereid ik een dergelijk verslag voor bestemd
"
voor de Propaganda Fide en voor de Heilige Kindsheid.(2)
(1) De omwenteling barstte los op 28 maart, duurde slechts enkele dagen en werd in het
bloed gestikt.
(2) Bij dit nieuws kan als bijvoegsel dienst doen wat zijn secretaris Don Riccardi aan
Don Bosco schreef op 12 maart.

18.3 Page 173

▲back to top


- XVIII/169 -
Wegens de schulden die op de Inspectie van Argentinië wogen had
Mgr. Cagliero beslist minstens voor een jaar geen huizen meer te openen,
maar providentiële omstandigheden deden hem van zijn voorstel afwijken.
In 1885 had de regering van La Plata aan de Salesianen een mooi terrein
beloofd, op voorwaarde echter dat, wanneer zij er geen college zouden
bouwen, het te bedingen contract geen uitwerking zou hebben. De Salesia-
nen zouden heel graag naar La Plata willen gaan hebben, ook omdat de be-
volking voor meer dan de helft uit Italianen bestond. Maar hoe zouden ze
met al die schulden het aandurven te gaan bouwen? Men liet dus de zaak
vallen. Dadelijk kwamen de Protestanten in hun plaats en verkregen de-
zelfde faciliteiten vanwege de Regering. Maar, toen ze daar hun tempel
hadden opgebouwd en een paar woningen, waren ze verplicht, men heeft
nooit geweten om welke reden, te verhuizen. Dan verwierf kanunnik Car-
ranza, de pastoor van de stad, gebouwen en terrein en bood zich met drin-
gende aanbevelingen van de Aartsbisschop en andere gezaghebbende personen
bij de Salesianen aan om hun de zaak aan te bieden. Na alles wat er voor-
gevallen was, meende men niet te kunnen weigeren. Aldus werd een nieuw
werk begonnen dat op korte tijd tot bloei kwam en nog steeds bloeiend
is.(1)
Een tweede verslag van Mgr. Cagliero geeft zovele overvloedige bij
zonderheden dat het, ofschoon iets te lang, zeer gelegen komt op deze
plaats.
"
Beminde Don Bosco en beste Vader,
"
"
Ik ga vertrekken om terug te keren naar mijn dierbaar
" Patagonië. Ik heb twee maanden moeten besteden aan het geven
" van retraites in onze verschillende huizen en een maand heb ik
" hier in Buenos Aires rust genoten. En deze korte rust was nood-
" zakelijk om bezoeken af te leggen en bezoeken te ontvangen, om
" nieuwe betrekkingen aan te knopen en om centen te zoeken.
"
Door bemiddeling van de hoofdaalmoezenier van het leger,
" heb ik betrekkingen aangeknoopt met de Minister van Oorlog die
" zich zeer gunstig gezind heeft getoond tegenover onze Missies,
" voor wat betreft het welzijn van de soldaten die zich in garni-
" zoen bevinden langs de oevers van de Rio Negro. Van hem verkreeg
" ik gratis acht reizen van Buenos Aires naar Patagones. Dit be-
" spaarde mij een uitgave van 500 "scudi" en zoals wij dat hier
" plegen te zeggen, is dit meer waard dan een slag met de vuist
" in de rug.
"
Maar intussen werden de 300 maandelijkse "scudi" die de
" Regering ons sinds twee jaar uitbetaalde geschorst en nu gaan we
" verder zoals we kunnen. Van aalmoezen voor Missen en giften heb
(1) In juli maakte Don Costamagna voor Don Rua een belangwekkend verslag op over dit
huis.

18.4 Page 174

▲back to top


- XVIII/170 -
" ik een duizend "scudi" kunnen bijeenkrijgen. Dit is weinig
" omdat het geld in deze streken niet veel waarde heeft.
"
Bij mijn bezoek aan de Instituten heb ik het terrein
" voorbereid voor een soort van kleine Salesiaanse Medewerkers
" (om dit werk niet te verwarren met dat van de Heilige Kinds-
" heid) en waarvan ik hoop dat het enkele duizenden "scudi" per
" jaar zal opbrengen zonder er ruchtbaarheid aan te geven.
"
Ik heb aan de Aartsbisschop een verslag laten geven
" over onze missies gedurende het jaar 1885, opdat hij dit
" zou overmaken, zoals hij dit vorige jaren placht te doen,
" aan de Regering, die ons al of niet hulpmiddelen zal schenken.
"
Ik heb eveneens hulp gevraagd aan sommige weldadig-
" heidsverenigingen en ze hebben me iets beloofd.
"
Men zegt dat wanneer de wolf honger heeft, hij uit
" zijn hol komt en aldus heb ook ik het gedaan. Daartoe dre-
" ven mij de schulden die wij aangegaan hebben met de Bank,
" wanneer wij de twee kerken die u kent opgebouwd hebben.
"
Thans ga ik u nieuws geven over onze kredieten die wij
" bij de Eeuwige Vader hebben, indien Hij gebruik wil maken van
" zijn goedheid en van een deel van zijn onbeperkt mededogen.
" Don Savio en Don Beauvoir hebben zich met een coadjuteur ge-
" vestigd op de oever van de Rio S. Cruz op vijf dagen zeevaart
" van ons gelegen. Ze staan in zeer goede betrekkingen met
" de Gouverneur met wie ik gesproken heb vooraleer naar die
" streken te vertrekken. En het is niet onwaarschijnlijk dat
" ze nog lager zullen gaan naar de Cabo de las Virgines, waar,
" zoals u uit de kranten zult vernomen hebben, gezegd wordt dat
" een kleine rivier in plaats van zand niets minder dan goud-
" zand naar de zee zou voeren! En terwijl wij schertsen over
" dit nieuwe Californië, werken de Engelsen ernstig en zoveel
" ze maar kunnen om hun God te vinden die niet de onze is.
"
Don Milanesio, Don Panaro met een catechist en iemand
" die op de paarden past zijn op zending sinds de maand december
" en uit een brief die ik van de eerstgenoemde ontving maak ik
" op dat hij op het einde van april de met sneeuw bedekte Cor-
" dilleras zal verlaten en naar Patagones zal komen, waar wij
" een verslag over zijn tochten zullen schrijven. Deze moedige
" Salesianen hebben de kleinigheid van 300 mijlen doorlopen al-
" leen al bij de heenreis en dank zij de goddelijke Voorzienig-
" heid kwamen ze op hun reis een groot gevaar te boven, vermits
" de arme Don Milanesio door een zonnesteek getroffen werd en
" ziek viel te midden van de woestijn met een bloedende diarree.
" Op een afstand van 40 en meer mijlen van levende wezens en
" zonder levensmiddelen hadden ze geen voedsel meer. Toen begon
" de poon of laatste van de paarden naar alle kanten te rennen
" om minstens een stuk wild te vinden. Hij ontmoette dan een
" bagual-koe, nl. een koe die in de woestijn verloren gelopen
" was. Hij maakte er jacht op en zij was het die gedurende acht
" dagen hun honger stilde. Ze hadden al die dagen nodig vooral-
" eer de arme Don Milanesio zijn reis te paard kon voortzetten.

18.5 Page 175

▲back to top


- XVIII/171 -
"
Op de hellingen van de Cordilleras was een paard, zoals
" dat veelal gebeurt, aan het steigeren gegaan, had zijn last af-
" geworpen. Daardoor was de gewijde altaarsteen gebroken. Overeen-
" komstig de bevoegdheden hem door de Heilige Stoel verleend zou
" hij kunnen celebreren hebben op de gebroken steen of zelfs zonder
" steen maar hij gaf er de voorkeur aan te paard helemaal over
" de bergketen te gaan en alleen naar Chili te trekken. Hij had
" twee dagen nodig om rond te draaien zoals de bergengte in die
" rotsen ronddraait en dan bevond hij zich in het eerste dorp
" in het zicht van de Stille Oceaan, een dorp dat Los Angeles ge-
" noemd wordt. Hij werd goed onthaald door de Paters Franciscanen
" van wie hij ook hulp in geld ontving. Ze kennen Don Bosco en de
" Salesianen van naam en ze zouden hen graag in die streken zien.
" Bij een tweede rit te paard doorheen de Andes trok hij naar Chil-
" lian en naar Concepcion op de oevers van de zee. Daar werd hij
" met onuitsprekelijk gejubel ontvangen door de Vicaris Capitula-
" ris Don Domingo Cruz en door zijn secretaris, die hem het huis
" toonden dat ze voor ons aan het bouwen zijn. Van daar uit
" zou men de Salesianen zenden naar de onmetelijke streek van
" de Araukanen, die nog geen priesters hebben en geestelijke hulp
" hard nodig hebben.
"
Mijn beste Don Bosco, al onze huizen hebben een tekort
" aan personeel en omdat u het met vaderlijke bezorgdheid wenst en
" wij allen verlangen ons in Chili te vestigen, maak dan een mooie
" karavaan van missionarissen klaar en stuur ze naar Patagonië.
" Van hier uit vonden wij de bergengte die ons na een rit te
" paard van 1.500 kilometer naar de Cordilleras brengt en na
" een andere rit van 200 kilometer langs de weg van de gemzen
" ons een verblijf geeft op Chileens grondgebied.
"
In deze Missie hebben onze moedige Missionarissen honderd
" communies uitgedeeld, 25 of 30 huwelijken en ongeveer 800 doop-
" sels toegediend, van wie er 600 Italianen waren. Onze missiona-
" rissen verkeren in goede gezondheid ondanks de ongemakken, de
" vermoeienissen en het hondenleven dat ze leiden in deze onmete-
" lijke afgezonderde streken, die enkel doorkruist worden door
" wilde of tamme dieren en door de Indiaanse stam der Arcauca-
" nen die overgekomen zijn naar Argentijns grondgebied.
"
Wanneer ik te Patagones zal toekomen, zal ik vernemen
" of ze hun terugweg zullen voortzetten ofwel of ze er aan denken
" halverwege te blijven stilstaan, waar ze overeengekomen zijn met
" de Cacique Namuncurà en met Sauyheque, om hun stammen te on-
" derrichten in onze heilige godsdienst en ze ten getale van
" 2.500 te dopen. We zullen zien of ze dat bijtijds zullen doen,
" omdat de Minister van Oorlog mij zei dat hij ze wou overbren-
" gen naar Buenos Aires. De reden hiervan is dat ze niet op tijd
" werden opgeleid voor het landbouwwerk en dat hij een opstand
" vreest omdat ze meer houden van niets doen dan van de arbeid.
" Dus zal er met hen gebeuren wat de goddelijke Voorzienigheid
" zal willen.
"
Zoals ze u zullen geschreven hebben werden er negen Sa-

18.6 Page 176

▲back to top


- XVIII/172 -
" lesiaanse priesters extra tempora gewijd. En alsof het appelen
" of kersen waren zullen de verschillende huizen, die zich bekla-
" gen dat er te weinig priesters zijn ze onder elkaar verdelen.
" Maar dat zal niet altijd zo zijn want nu ze de fabriek in huis
" hebben zal de fabrikant er vaker maken.
"
Maar u, mijn beste Don Bosco dient ons ten minste van
" uit S. Benigno de stof te sturen en het moet goede en duurzame
" waar zijn. Enkele dagen voor zijn feestdag heeft Sint-Jozef ons
" een nieuw huis geschonken in de nieuwe en mooie stad van La Pla-
" ta. We wilden en we konden het niet aanvaarden en toch viel het
" op onze schouders, maar aldus wilden het de Aartsbisschop, de De-
" ken, en een menigte Italianen die zich zonder geestelijke hulp en
" zonder godsdienstonderricht bevonden. Het terrein, de houten wo-
" ning en ook de fraaie kerk (van dat zacht marmer) kant en klaar
" uit Zwitserland gekomen, wordt ons door de Regering van de pro-
" vincie geschonken. En intussen zitten wij, die besloten had-
" den geen enkel huis meer in Argentinië te openen en met vastbe-
" radenheid onze blikken naar Chili gekeerd hadden hier nog als
" slachtoffers van onze opvoeding die wil dat men nooit neen zou
" zeggen, wanneer andere ja zeggen. Maar indien Don Durando voet
" bij stuk houdt, zullen wij er in deze streken nergens meer een
" openen, neen werkelijk niet! Indien het maar waar is! Dit is
" mijn oprecht verlangen.
"
In al de huizen genieten de medebroeders een goede gezond-
" heid en een zeer goede wil om te werken en heilig te worden.(1)
"
Moge u, Vader, ons helpen met uw heilige gebeden en ont-
" vang van uw toegenegen zoon alle geluk en zegen.
" Buenos Aires, 10-4-1886.
Giovanni, Bisschop van Magida.
Juist terwijl voornoemde brief gepost werd, werd per telefoon aan
Monseigneur bekend gemaakt dat de President van de Republiek, de heer
Rocca, aan wie hij om een audiëntie verzocht had, hem graag zou ontvan-
gen hebben. Zonder uitstel begaf de Apostolische Vicaris zich nog die
avond bij de Generaal aan huls. Hij was vergezeld van Don Costamagna.
(1) Als commentaar van deze woorden moge volgende statistiek van Don Costamagna aan Don
Rua (12 april) gelden: zijn 60 meisjes internen en 100 externen in het college van
Maria, Hulp der Christenen, rechtover ons college. Er zijn 335 jongens in S. Carlo,
van wie 250 internen terwijl van de anderen een deel halve internen en een deel ex-
ternen zijn. Er zijn 250 meisjes in La Bocca, 100 in San Isidoro, 100 in Moron, 150
jongens in La Bocca, 100 in Santa Caterina. Allen gaan ze naar onze scholen. Daarna
komen ze naar de Oratoria. Wat een luilekkerland! En wij zitten hier op droog zaad,
overladen met schulden. Dan dienen we te denken aan het huis van La Plata (door de
machtige voorspraak van Sint—Jozef van Monseigneur ontvangen). Maar personeel is er
niet. (Quare conturbas me? Beveel ons aan de Heer aan opdat wij het roer recht hou-
den en ofwel alleen voor God werken of met zovelen als we zijn vandaag nog mogen
sterven. Zoen de hand van onze papa."

18.7 Page 177

▲back to top


- XVIII/173 -
Het was zijn bedoeling hem te gaan bedanken voor de aanbevelingsbrief
hem het jaar voordien voor de Gouverneur van Rio Negro ter hand gesteld.
Na zijn dank te hebben aanvaard, bracht Rocca met militaire ruwheid de
juridische kwestie op het tapijt: - "U zijt bisschop" - zei hij hem "en
u zijt geen Argentijn. U kunt uw gezag niet uitoefenen in de Republiek.
De Paus heeft het recht niet hier te beslissen zonder de toelating van
de Regering."
Opnieuw ontweek Monseigneur op een handige manier door te antwoor-
den dat hij in de Republiek geen gewone jurisdictie bezat, maar enkel
Missiebisschop was, bezoeker van de Salesiaanse huizen, vooral in Pata-
gonië. Bij de zaken of akten die belang konden opleveren voor de inzich-
ten van de Regering, verwees hij naar het gezag van de Aartsbisschop van
Buenos Aires.
Dit ontwijkende antwoord had de waarde van een uitleg en de Pre-
sident was hiermee tevreden. Dan begon men te praten over de vorderingen
door de Missie gedaan, over scholen, over de twee kerken die gebouwd wer-
den, over de laatste tochten door Monseigneur en de Salesiaanse missio-
narissen afgelegd, over de vele bekeringen, over de duizend en meer doop-
sels na zijn aankomst toegediend aan volwassenen en kinderen. Men praatte
vooral over de vele schulden aangegaan bij het bouwen van de twee kerken,
van de huizen en scholen in Patagonië. Hij dankte hem voor de 800 "scudi"
hem overhandigd langs de Aartsbisschop om en verzocht hem de Missies niet
te vergeten en steeds de missionarissen te willen helpen. Hij beloofde
dit. Dan wou hij ingelicht worden over de Salesiaanse Congregatie en over
haar organisatie ten overstaan van de wetgeving, waarbij hij de wijsheid
van Don Bosco prees.
Monseigneur vond een gelegenheid om de breuk die er gekomen was
tussen de Republiek en de Heilige Stoel te betreuren: - "Er is geen
breuk" - repliceerde de President - "er is enkel een persoonlijke kwestie
met Mgr. Matera. Ik heb het inzicht zodra mogelijk de betrekkingen op-
nieuw aan te knopen. U mag u zelfs bedienen van alles wat ik u zeg. U mag
mijn gesteldheid, officieus natuurlijk, laten weten aan de Staats-secre-
taris en aan de Paus."
Mgr. Matera, Aartsbisschop van Irenopolis, Apostolisch Delegaat en
buitengewone gezant voor Argentinië, Uruguay en Paraguay, met wie, zoals
we gezien hebben, Mgr. Cagliero ín 1885 een ontmoeting had te Montevideo,
had opgehouden het vertrouwen te genieten van de Argentijnse Regering en
was genoodzaakt het grondgebied van de Republiek te verlaten, zonder
voorafgaande ruggespraak met de Heilige Stoel wat tot de breuk met Rome
had geleid. Nu de kwestie door de President in deze betekenisvolle woor-
den was gesteld geworden, werd ze zeer vereenvoudigd, zodat het niet
moeilijk meer was tot een oplossing te komen.
Deze samenspraak was het vertrekpunt voor het opnieuw aanknopen
van de diplomatieke betrekkingen. Met het oog daarop bracht Monseigneur

18.8 Page 178

▲back to top


- XVIII/174 -
er verslag over uit bij de Algemene Procurator Don Dalmazzo, opdat hij er
kennis zou van geven aan Kardinaal Lodovico Jacobini, de Staatssecreta-
ris.
Mgr. Cagliero was er thans in geslaagd de hoogste gezaghebbers van
de Regering voor hem gunstig te stemmen, wat nuttig bleek te zijn voor
het verstevigen van zijn eigen gezag op zijn zetel van Patagonië, zoals
men dat merken kon bij zijn terugkeer na zijn lange afwezigheid. Het wa-
ren niet alleen de Salesianen en de Zusters met hun scholieren van beide
oevers van de Rio Negro die hem kwamen ontvangen maar een talrijke en
gevarieerde menigte bevond zich op het strand. Heren en dames, matrozen
en militairen. Indianen en gaucho's wachtten hem met grote geestdrift op.
De voornaamste gezaghebbers klommen aan boord om hem hun huldeblijken aan
te bieden. De gouverneur die sinds enkele dagen ongesteld was en hoewel
antiklerikaal en persoonlijk vijandig, kon niet anders dan dadelijk een
hogere officier sturen om hem te vertegenwoordigen en te zeggen dat hij
verheugd was over zijn aankomst. Dit alles verblijdde de Apostolische
Vicaris ten zeerste, omdat hij ervan overtuigd was dat deze wijziging in
de gemoedsgesteltenis in het centrum van zijn Vicariaat de weg zou effe-
nen voor een steeds vruchtbaarder uitoefening van zijn heilig ambt. Het
staat vast dat zijn manier van handelen bijdroeg om achting en vertrouwen
te verwerven. "Zijn persoon" - schreef Don Piccono (1) - "verspreidt ge-
noegen en blijdschap en zijn handelingen eenvoud en voorzichtigheid,
zachtheid en wilskracht van een echte oudste zoon van Don Bosco." Pas aan
land, ging hij naar de kerk, waar hij, na een kort gebed, iedereen be-
dankte voor het prachtige onthaal.
Maar deze collectieve bedanking was onvoldoende, want de beleefd-
heid wou dat hij nadien bezoeken zou afleggen bij aanzienlijke personen
en dit stelde hem in de gelegenheid de voornaamste families te leren ken-
nen die het hard nodig hadden in de godsdienst onderricht te worden.
Onder die verre breedtegraden verzwakte de herinnering aan Don
Bosco in de harten niet, noch door de onmetelijke afstand, noch door de
afmattende vermoeienissen. Onder elkaar spraken ze over hem, ze spraken
over hem aan de jongens. Geen historische datum ging onopgemerkt voorbij.
Zo schreven hem op 19 mei de jongens van het college van Patagones elk
hun eigen briefje voor zijn aanstaande naamfeest. "Zeer lief" - zegt Don
Viglietti in zijn dagboek - "was het briefje van de flinke jongen, Luis
Villanueva, een vakleerling en volbloed Indiaan, die zich sinds twee jaar
in het college bevond." We kunnen ons niet voorstellen hoe Don Bosco bij
het lezen van deze briefjes zal genoten hebben."(2)
Vele brieven door de Medebroeders bij diezelfde gelegenheid ge-
____________________________
(1) Brief aan Don Lemoyne, Carmen de Patagones, 14 mei 1886.
(2) De brief van de Indiaan hebben we niet gevonden, enkel twee anderen.

18.9 Page 179

▲back to top


- XVIII/175 -
schreven, zijn eveneens bewaard geworden. Onze lezers zullen het ons niet
kwalijk nemen, wanneer wij nog eens in deze brieven op zoek gaan naar de
gevoelens die deze eerste Salesianen voor Don Bosco koesterden. Het
schijnt ons toe dat om de figuur van onze heilige te belichten, het niet
weinig nuttig zal zijn te zien welke levendige genegenheid hij bij de
zijnen verwekte en hoe, bij allen, deze zielsgesteldheden een grote op-
beuring waren in de moeilijkheden van het leven en een prikkel om goed te
werken. Ongetwijfeld bezat Don Bosco in bovenmenselijke graad de gave
zich te doen beminnen, met die oprechte, duurzame en werkzame liefde die
de kinderlijke liefde is.
Laat ons met het overzicht van Uruguay beginnen. Van uit Paysandù
opende de jonge geestelijke, Grando, aldus zijn hart: "Ik geef u de ver-
zekering, beminde Vader van mijn ziel, dat enkel met mijn leven in mij
zal eindigen het gebed ingegeven door de dankbaarheid tegenover u die, om
mij het leven te schenken mij uit de gevaren het te verliezen getrokken
heeft. Bovendien geef ik u de verzekering dat onze heilige Regel en uw
wijze aanmaningen, die ik bewaar zoals ze geschreven staan op een prentje
van onze Moeder, Hulp der Christenen, dat u mij met uwe handtekening ge-
geven hebt, de norm van mijn gedrag zullen zijn. Tot nu toe heb ik ge-
merkt dat, enkel wanneer ik dit doe, ik mij rustig voel, terwijl, wanneer
ik mij van deze norm verwijder, ik enkel droefgeestigheid of misnoegdheid
voel." Uit hetzelfde college geeft de jonge geestelijke Soldano als volgt
lucht aan zijn gevoelens: "Dit is voor mij een gelegenheid te meer om u
mijn gevoelens van dankbaarheid, van trouw, van liefde te kennen te ge-
ven. Dit is een nieuwe gelegenheid die de Heer ons schenkt, om, voor zo-
ver dit kan gedaan worden op deze aarde van ellenden, uw verdiensten, uw
heldhaftige deugden te vereren. Het is een nieuwe gelegenheid om u te
vieren die het onuitsprekelijk verdient te worden gevierd (...). Dank,
oneindige dank betuig ik aan u, mijn God, dat u mij een dergelijke Vader
hebt gegeven. Jawel, mijn beste Don Bosco, u zijt mijn Vader, die mij
niet het stoffelijk, maar het zedelijk en geestelijk leven gegeven hebt.
U zijt mijn hoogste Weldoener op aarde (...). U zijt na Jezus, mijn Red-
der (...). U zijt mijn Meester die mij stuwt door woord en voorbeeld."
Don Rota schreef nederig en vol gevoel uit het College Pio van Vil-
la Colon: "Als laatste van uw talrijke zonen stel ik ook mij aan u voor
en ook ik wil mijn gelukwensen voegen bij de duizenden die dezer dagen
tussen de muren van het Oratorio zullen gehoord worden. Misschien zullen
de mijne niet tot daar geraken, maar uw teergevoelig hart zal ze wel ho-
ren, omdat ze opstijgen uit een hart dat u met kinderlijke liefde be-
mint." Don Calcagno uit Colon, die voelt dat met zijn gezondheid zijn
leven naar zijn einde loopt, troost zich bij de gedachte aan een beter
leven voor altijd samen met Don Bosco. "Ik vrees vrees", zegt hij, "dat
mijn brief niet tijdig zal toekomen voor uw naamdag. Toch zal ik er voor
zorgen al de genegenheid van mijn hart, met de uitdrukkingen van liefde
en verering die op deze dag mijn beste broeders in het Oratorio zullen
betuigen te laten samengaan (...). Mijn beste Vader! Herinner u uw arme

18.10 Page 180

▲back to top


- XVIII/176 -
zoon van Amerika, die u op deze aarde niet meer zien zal. Bid voor mij,
opdat ik eens, trouw met al mijn krachten aan de heilige Salesiaanse Re-
gel, mij aan uw voeten zal kunnen neerwerpen, daar boven in het Para-
dijs." Van daar eveneens schrijven hem twee Hijos_Americanos (Zonen van
Amerika), de jonge geestelijken Echeverry en Canessa. Ze schrijven hem in
hun taal en beklagen er zich over hem nooit gezien te hebben, maar ze
zeggen dat ze hem kennen door de verhalen van hun Oversten en dat ze zich
aan zijn gebeden aanbevelen.
Dan komt Don Durando, die op weg is naar Buenos Aires en directeur
is van het pas gestichte huis van S. Catarina, zijn kinderlijke wensen
aanbieden aan zijn "lieve Vader Don Bosco" en voegt er een mooi verslag
bij over de gang van zaken in het nieuwe college. Don Costamagna komt hem
met nadruk in naam van allen het volgende betuigen: "Don Bosco, onze bes-
te Don Bosco! Wij allen van de huizen van S. Carlo, van de Misericordia,
van La Boca, van Santa Catarina en van La Plata, die steeds meer de grote
gunst leren waarderen die de goede God ons gedaan heeft, wanneer Hij van
ons zonen van Don Bosco gemaakt heeft, wij zijn allen buitenmate verheugd
omdat wij ook dit jaar de schitterende dag van het naamfeest van onze
beste Papa zien aankomen. Wij sturen u onze beste gelukwensen die over de
Oceaan zullen neerstrijken op de speelplaats van dit gelukkig Oratorio om
de mooiste dag van de Vader van de jeugd van twee werelden te verblijden.
Wij verlangen dat onze gezegende Grijsaard er steeds meer van overtuigd
zou zijn dat al zijn zonen van de Provincie van Argentinië veel van hem
houden en dat zij allen, zonder één enkele uitzondering het inzicht heb-
ben waardige zonen van deze grote Vader te zijn."
Van uit S. Nicolàs betuigden twee verknochte zonen hun genegenheid
en vertelden met grote vurigheid in lange brieven episoden van hun mis-
sieleven die ze meegemaakt hadden. Don Rabagliati die de eerste Salesi-
aanse inspecteur in Colombia zal worden, betuigt: "Of de gehoorzaamheid
mij hier weerhoudt of mij elders roept, ik zal het beeld van mijn beste
Vader, Don Bosco, met mij meedragen en het zal voor mij een prikkel zijn
om zonder verpozen te werken op het veld dat de gehoorzaamheid mij zal
aanwijzen, om mij een waardige zoon te tonen van deze grote vader en mij
aan zijn zijde een plaats te verzekeren in het Paradijs. Wat zal dat een
mooie dag zijn, mijn beste Vader!" Het college van S. Nicolàs telde een
groot aantal Ierse jongens, die afkomstig waren van een zeer talrijke na-
burige Ierse kolonie. Met hen hielden zich, binnen en buiten het college,
bezig Don Rabagliati, die wat Engels sprak, en vooral Don 0’Grady, uit
Ierland naar het Oratorio gekomen. Deze schreef aan Don Bosco in het
Frans: "Uw feest, mijn zeer beminde Vader, zo mooi en zo dierbaar, hoewel
ik slechts een enkele maal het gelukkige voorrecht heb gehad er bij te-
genwoordig te zijn, heeft mij in het hart een heerlijke en duurzame in-
druk nagelaten en nu nog spring ik op van vreugde, alleen maar met er aan
te denken (...). Indien u, beminde Vader, deze brave Ieren bemint, dan
beminnen zij u ook. Velen onder hen kennen de liefde al die u de zielen
toedraagt en uw talrijke heilige werken. Ze bewonderen u, ze zegenen u en
zij die wisten dat ik u zou schrijven om u mijn gelukwensen aan te bie-

19 Pages 181-190

▲back to top


19.1 Page 181

▲back to top


- XVIII/177 -
hebben zich van harte met mij verenigd om dit eveneens te doen."
En laat ons nu weer teruggaan naar Patagonië vanwaar we vertrokken
waren. Wanneer de secretaris van Monseigneur aan het feest van S. Gio-
vanni dacht, wou hij aan Don Bosco een geschenk geven, indien niet voor
zijn naamdag, dan toch voor zijn verjaardag. Hij maakte deze gedachte be-
kend aan Don Lazzero. Onder de jonge vakleerlingen van Patagonië was er
een Indiaan, een schoenmaker van 15 jaar, die al zeer goed zelfstandig
kon werken. Daarom vroeg hij aan Don Riccardi de maat om een paar schoe-
nen te doen vervaardigen die men aan Don Bosco zou sturen, die zeker een
dergelijk geschenk van de eerste door zijn zonen in Patagonië opgenomen
Indiaan graag zou aanvaarden. Maar hij zelf schreef ook rechtstreeks een
lange brief aan Don Bosco op 5 juni en zei hem op een uitbundige toon: "U
dient te weten dat wij allen u onmetelijk diep beminnen in de Heer en bij
al onze handelingen gewijde of profane, uw dierbare persoon, onze beminde
Vader, steeds in de geest en nog meer in het hart aanwezig weten. Wat een
feest zullen ook wij op 24 juni houden! Op die dag zal ook onze geest
zich daar in het Oratorio bevinden. Hij zal er zweven rond en in dat ka-
mertje waarin onze schat, onze Vader, opgesloten is. We zullen nog on-
weerstaanbaarder zijn! In de geest zullen wij tot u naderen, beste Vader,
en u zeggen: - "Vader, Don Bosco! Hoe beminnen je zonen van Patagonië
jou! Zegen hen." - En u zult ons van harte zegenen en wij zullen met meer
vurigheid en met meer voortvarendheid ons zwoegen hernemen ten gunste van
deze brave jongens die ook uw kinderen zijn, beste Don Bosco."
Tenslotte gaf ook Monseigneur zijn eigen gevoelens te kennen eerst
tegenover Don Lazzero en dan tegenover Don Bosco. Aan Don Lazzero zei hij
op 26 mei: - "Hiermee sturen wij duizend wensen voor onze beminde Don
Bosco, die wij met alle genegenheid, hartelijk en onvergetelijk groeten.
Dominus custodiat eum et vivificet eum et beatum faciat eum in terra.
Amen, amen, amen." Aan Don Bosco had hij samen met zijn wensen een mooi
geschenk gegeven, door hem de oogst aan te bieden van een heel jaar ar-
beid door zijn zonen verricht op die nieuwe akker voor het Evangelie van
Patagonië. Het waren 1.300 doopsels van Indianen en inheemsen van de Río
Negro, 1.000 communies van neofieten, 3.000 communies van vrome personen,
2.000 maandelijkse communies van jongens en meisjes die naar de school
kwamen. "Dit zijn" - legde hij uit - "de vruchten na mijn komst verzameld
in deze tot heden toe dorre woestijn. Ik maak er een krans van waardevol-
le lelies van, ik doorvlecht hem met welriekende bloemen, ik bezaai hem
met rijke briljanten en ik plaats hem op uw eerbiedwaardig hoofd, terwijl
ik zeg: De roem van de vader dekt de zonen. Gloria filiorum pater
eorum."(1)
We kunnen niet anders dan ook naar de stem die opging van Santa
Cruz te luisteren. Wegens de grote afstand en de zeldzame verbindingen
(1) Spreuken, XVII, 6.

19.2 Page 182

▲back to top


- XVIII/178 -
over zee met de andere delen van het Zuid-Amerikaans werelddeel, had Don
Beauvoir reeds op 28 april gedacht te schrijven. Uit zijn uitvoerige uit-
eenzetting plukken wij een paar gedachten die in dit kader passen: "Ik,
de minste, de onnute, om niet te zeggen lastige onder uw zonen, vergeet
mijn Vader niet en zal hem nooit vergeten, hoe ver ook van hem verwijderd
mijn levensdagen verlopen, hoe afgelegen ook de streek is die mij scheidt
van het voorwerp van mijn levendigste toegenegenheid. De gedachte dat Don
Bosco aan mij denkt, is een zoete opbeuring maar het is niet alles. Wan-
neer ik soms de jaren van mijn jeugd aan zijn zijde doorgebracht over-
weeg, lopen tranen over mijn wangen. - En waarom zou ik hem nogmaals niet
kunnen zien, hem spreken, de hand kussen die mij zo menigmaal gezegend
heeft? Een kort ogenblik waarin ik mij zou kunnen verlustigen in zijn
lieflijke aanwezigheid, nog eenmaal zijn lachend gelaat zien, en mij ver-
heugen in zijn uitdrukkingsvolle minzame blik zodat ik dan zou tevreden
sterven in mijn vrijwillige, verre en eenzame ballingschap. - Ja, ik hoop
het. De Heer zal me nog dit geluk schenken." Don Bosco heeft hem geant-
woord, want op 7 december schreef Don Beauvoir aan Don Rua: "Onuitspreke-
lijk was mijn tevredenheid bij het ontvangen van de geliefde brief van
onze eerwaardige en beminde Vader Don Bosco. Toen ik hem las keerde ik in
de geest terug naar die gelukkige tijden en plaatsen waarin ik de mooie
dagen van mijn kindsheid en van mijn jeugd heb doorgebracht."
Wie ziet niet in welke machtige hefboom in de ervaren handen van
Don Bosco deze diepe en hardnekkige genegenheid van de eerste Salesianen
tegenover hem was?
In de brief van Don Beauvoir was er ook een minder verheugend
nieuws. Een beklagenswaardige coadjuteur gaf aanduidingen van zedenbe-
derf. Don Bosco gaf het bevel te schrijven dat die coadjuteur dadelijk
naar Europa zou worden gezonden. Men liet hem wel opmerken dat er hoop
bestond op zijn bekering en dat de reiskosten hoog zouden oplopen maar:
"Dat heeft geen belang" - riep Don Bosco zeer bedroefd uit. "Het mag
kosten wat het wil, maar men dient hem dadelijk terug te zenden. Er gaat
een ziel verloren en ze moet gered worden." - Maar het was jammer genoeg
al te laat. De ongelukkige stierf kort nadien te Santa Cruz een zeer on-
gelukkige dood.
Mgr. Cagliero had een algemeen verslag opgesteld over de toestand van
de Missie van Patagonië en had er drie exemplaren van gemaakt, waarvan
hij er een aan de Heilige Vader liet geworden door de bemiddeling van de
Kardinaal Beschermheer,(1) het andere voor de Propaganda Fide(2) en het
(1) Kardinaal Parocchi antwoordde aldus:
Hoogwaardige Excellentie,
Gevolg gevend aan uw verlangen heb Ik met zorg de aangename opdracht uitgevoerd
door aan de Heilige Vader de gelukkige vorderingen van de Salesiaanse Missies mee
te delen. Het hart van de Opperherder was er op zichtbare wijze door getroffen en
hij had woorden van lof over voor u en voor hen die met een werkelijk apostoli-
sche ijver hem helpen bij het verbreiden van het rijk van Jezus Christus.
(vervolg op p. 179).

19.3 Page 183

▲back to top


- XVIII/179 -
derde voor het Werk van de Verspreiding van het geloof. Zijn secretaris
maakte er een samenvatting van die aan Don Bosco gestuurd werd. Met de
bedoeling een volledig overzicht te geven over deze eerste periode van
Salesiaanse missiewerkzaamheden onder de verlichte leiding van Mgr.
Cagliero, dienen wij nog een brief mee te delen, die rijk is aan belang-
rijk nieuws en die tintelt van leven.
"
Zeereerwaarde en beminde Vader,
"
"
Ik heb het wat uitgesteld om u te schrijven, omdat ik de
" aankomst verwachtte van onze missionarissen, die zich sedert ze-
" ven maanden op de hellingen van de Cordillera bevinden.
"
Ze zijn daar gelukkig aangekomen en op een providentiële
" wijze bijgestaan door de Heer op hun apostolische tochten.
"
Onze Don Milanesio is een heuse voorzienigheid voor al de
" bewoners van de Rio Negro. Vergezeld van onze moedige Don Panaro
" en door coadjuteur catechist Forcina en met twee mannen te paard,
" reden ze de ontzaglijke afstand van 555 mijlen of 2.500 kilometer
" te paard af. Tweemaal overschreed hij op muildieren de Andes of
" liever de Cordillera de los Andes en begaf zich naar de vlakten
" van Chili waar hij Antuco, Los Angeles, Concepcion en Chillan be-
" reikte en er aalmoezen en andere hulp verkreeg voor de missie van
" Malbarco, die zich op de oostelijke helling bevindt van de bergen
" die de Rio Neuquen, een bijrivier van de Rio Negro vormen.
"
Ze preekten er de missie in dertig posten, of bevolkings-
" centra die min of meer volkrijk waren. Ze doopten 1.117 inheemsen
" en zonen van christelijke families, zegenden 60 huwelijken in en
" bereidden 1.836 neofieten op de heilige Communie voor.
"
Met deze missie werd een voorvorsing gedaan van het dal van
" de Rio Negro tot aan de bijrivieren Limay en Neuquen en heel het
" rechter en linker dal van de Neuquen met zijn tien of twaalf bij-
" rivieren tot aan de grenzen van Chili en van de provincie Mendoza.
" Daardoor is het voornaamste noordelijke gedeelte en ook het meest
" bevolkte door ons al helemaal gekend, bezocht en we mogen wel
" zeggen gecatechiseerd, met uitzondering van vier of vijf stammen,
" waar echter de Kassieken zich in gunstige zin hebben uitgesproken
(1) vervolg van p. 178.
Intussen verleende hij hun zijn afgesmeekte zegen.
Bij het meedelen van de gevoelens van onze opperste Soeverein verheug ik mij
vooral samen met u over wat er bewerkt werd. Er toe bereid alles te doen wat u van
mij als Beschermheer mag verwachten, wens ik aan die Missies een steeds grotere
groei toe en wat u betreft, Monseigneur, kus ik u met diepe en genegen achting
eerbiedig de hand.
U zeer verknocht in J. Chr.
Kardinaal Vicaris
Rome, 23 augustus 1886.
Beschermheer van de Salesianen
(2) Voor de eerste maal vulde hij het formulier in, dat vanwege de Propaganda gekomen
was.

19.4 Page 184

▲back to top


- XVIII/180 -
" over hun bekering.(1)
"
We zijn nu bezig aan het klaarmaken van een etnografische
" kaart van heel de zone die ligt tussen de Rio Negro en de Rio
" Colorado. We stippen de posten en bevolkingscentra, kolonies en
" stammen aan, duiden de afstanden tussen de posten aan, tekenen
" er de voornaamste rivieren op aan met de plaatsen waar men ze met
" de paarden kan overzwemmen. Ook de voornaamste dalen en bergen
" worden er op aangeduid.(2)
"
Van hier uit zullen we dan een zo nauwkeurig mogelijke
" schets zenden en daarmee zal onze geograaf van Turijn het water
" van de rivieren laten lopen, de planten op de bergen laten op-
" rijzen, het gras laten groeien in de weiden die bevolkt zijn
" met paarden, schapen, koeien, guanaco's, struisvogels en een on-
" eindig aantal vlees- en grasetende beesten.
"
Ik stuur u eveneens een nauwkeurig overzicht van de
" plaatsen waar onze missionarissen zijn doorgetrokken, met de
" naam en de gedetailleerde statistiek van de doopsels, communies
" en huwelijken.
"
Hier in Viedma en Patagones gaan wij ermee voort met
" vrucht de tere plantjes te kweken die krachtig groeien en met
" bloemen en vruchten beladen zijn.
"
We hebben een buitengewone predikatie gehouden voor het
" heilig jubileumjaar,(3) naar aanleiding van de noveen van On-
" ze Lieve-Vrouw van de Karmel, patroonheilige van de Pueblo. We
" hielden drie preken per dag. We hadden vele communies van da-
" mes en van al de jongens en meisjes van onze colleges; maar
" van de mannen was er niemand!
"
Ik stel veel hoop op de Vereniging van het Apostolaat van
" van het Gebed die met succes van wal stak met vijftien ijveraar-
" sters, de voornaamsten van het dorp, die wonderen hebben ver-
" richt om al de huismoeders er naar toe te trekken en die daarin
" geslaagd zijn.
"
Aldus, dank zij de devotie tot, de liefde en de steun van
" het Heilig Hart van Jezus heb ik kunnen verkrijgen dat vele fa-
" milies hun Paasplicht vervuld hebben en zich aan de christelijke
" geest hebben aangepast. Natuurlijk heeft deze beweging van vroom-
" heid en godsvrucht bij de bozen kwaad bloed gezet. Ze zijn aan
" het knarsetanden en krijgen de stuipen van duivelse razernij.
" Maar wij gaan zwijgend, rustig en voorzichtig verder tot een of
" andere heilige ons zal helpen om ook de mannen te vinden. Velen
" zijn de slaven van het menselijk opzicht, anderen laten zich
" leiden door hun belangen en de overigen door hun driften.
(1) Heel het verhaal over deze Missie, geschreven door Don Milanesio, kan men lezen in
het Bollettino van december 1886. Over de goede gesteldheid van de Kassieken geldt
als document het bezoek aan Monseigneur gedaan door de zoon van Sayuhueque en door
Don Piccone verteld.
(2) Er werd vooral aan gewerkt door Don Stefenelli, met de medewerking van Don Milanesio
en Don Savio, onder het toezicht van Monseigneur. Op 20 augustus werd ze aan Don
Bosco gestuurd. Het was niet de bedoeling een wetenschappelijk werk te leveren, maar
enkel een gids samen te stellen tot gebruik en nut van de missionarissen en aan
hen die veraf woonden een gedachte te geven over de missie. We hebben ze niet te-
ruggevonden.
(3) Voor 1886 had Leo XIII een buitengewoon jubileumjaar uitgevaardigd.

19.5 Page 185

▲back to top


- XVIII/181 -
"
Sinds meer dan een maand is Don Savio bij ons. Hij geeft
" ons veel goed nieuws over zijn Missie van Midden- en Zuid-Pata-
" gonië. Hij kon van de Tehuelches Indianen vernemen dat er vele
" Tolderie zijn in de onmetelijke vlakten van de centrale woestijn
" en langs de oevers van de rivieren. Eens de winter voorbij zal
" hij terugkeren naar Santa Cruz en zal hij een belangrijke tocht
" wagen in deze omgeving. Bij deze tocht zal hij vergezeld zijn
" van enkele Tehuelches Indianen die hij al gecatechiseerd en ge-
" doopt heeft en onder hen zal zich de man bevinden hier te Pata-
" gones gefotografeerd, die u aan de linkerkant met de missionaris
" met de baard kunt zien.
"
Don Beauvoir en Fossati houden zich inmiddels met de
" missie bezig tot de komst van Don Savio.
"
Sinds enkele tijd bevindt Don Fagnano zich te Buenos
" Aires op zoek naar geld bij de Regering en bij particulieren,
" maar, naar hij mij schrijft, heeft hij tot heden toe weinig ge-
" luk gehad. En toch is het een kapitale kwestie omdat hij niet
" kan vertrekken naar zijn prefectuur zolang hij aan de bank de
" leningen aangegaan voor het bouwen van de kerk niet heeft terug-
" betaald. De huizen van S. Carlos, Colon en Paysandù gaan onder
" zware schulden gebukt door de bouwwerken die ze gedaan hebben
" en ook, wanneer ze het zouden willen doen, kunnen ze ons, arme
" woestijnbewoners, niet helpen. En wat mij het meeste ongenoegen
" doet is dat uit al ons zwoegen amper genoeg voortkomt om de
" intresten van onze schulden te betalen.
"
Ik word lastig gevallen door brieven uit Chili, Santiago
" Valparaiso, Talca en Concepcion en ik antwoord met beloften en
" met ze te vragen nog wat geduld te hebben. Maar met het perso-
" neel dat ik heb, kan ik geen stap vooruit en enkel Don Rabagli-
" ati, die me het college van S. Nicolàs nog afhandig wil maken,
" zou nuttig kunnen zijn om in Chili iets te beginnen.
"
Zodra als mogelijk zal ik er dienen aan te denken ten
" minste twee centra langs de Rio Negro op te richten, maar, zon-
" der middelen en zonder personen werp ik me niet in die onderne-
" ming en wacht ik een geschikte gelegenheid af. Intussen bereid
" ik een lang verslag voor om naar de Propaganda te sturen en een
" brief voor Lyon en Parijs.
"
Mocht het maar gouden louis regenen!
"
We hebben gehoord over uw tocht naar Barcelona en dat
" commota fuit tota civitas. We vernamen zelfs dat u omnia regna
" mundi werden aangeboden en dat u ze allen aanvaard hebt samen
" met de berg Tibidabo, om ze aan hun echte Meester, de Heer aan
" te bieden.
"
Met deze reis zult u de Catalanen maar niet de Andaloe-
" siërs tevreden gesteld hebben, die ontgoocheld werden en nog
" minder de Amerikanen die een luchtspoorweg zouden willen uit-
" vinden om de eer van uw bezoek te genieten.
"
Met de burgerlijke en militaire gezaghebbers staan we
" steeds op goede voet, omdat ik altijd omzichtig optreed. Maar
" ik stel er geen vertrouwen in en ik betrouw ze niet. De arme
" Don Milanesio was nog maar pas van zijn uiterst vermoeiende
" reis teruggekeerd

19.6 Page 186

▲back to top


- XVIII/182 -
" of de generaal liet al de paarden in beslag nemen onder voorwend-
" sel dat ze van de Regering waren. Met duidelijke en schriftelijke
" documenten bracht hij het bewijs voor dat het zijn paarden waren
" maar het hielp allemaal niets. Dan ging ik bij hem op bezoek en
" dadelijk wierp hij de schuld op de vigilanti die te hard van sta-
" pel waren gelopen. Ik deed of ik hem geloof schonk terwijl noch-
" tans in Viedma zich geen blad aan de boom kan bewegen zonder dat
" hij het wil. En hij voegde eraan toe dat hij het bevel al gegeven
" had onze paarden terug te geven. Don Piccone was bij mij en
" terwijl men ons de thee liet opdienen, vertelde ik hem dat Enge-
" land zijn missionarissen bescherming verleent en vele andere zaak-
" jes in die trant, die hij goed begrepen heeft. Maar het zijn mili-
" tairen en dat zegt genoeg. Sinds zes jaar hebben de Salesianen be-
" zit genomen van Patagonië en het zijn zes jaar van strijd, laster
" en zegepralen, maar ten prijze van offers en moeilijkheden.
"
Maar indien het niet zo zou zijn, zou ons leven geen missi-
" onarisleven zijn. Wat mij betreft, leef ik, na het bezoek aan de
" President tussen hoop en vrees. De Heer die mij hier gezonden
" heeft, moet mij ondersteunen. Met de komst van de nieuwe Pre-
" sident zullen in dit ongelukkige land nog vele moeilijkheden komen.
"
Ik heb wel het woord van President Roca, maar vermits er
" een c te kort is om er het woord Rocca (rots) van te maken, beloof
" ik mezelf niets en gaan we vooruit onder Gods hoede. En als ze me
" niet komen storen gaat het mirakel verder, zeggen die brave Argen-
" tijnen. Wee mij echter indien ik zou spreken over Vicariaat of
" Vicaris, want dan zouden ze mij onmiddellijk buiten zetten. Daarom
" ben ik nog altijd Salesiaans bisschop en Apostolisch Missionaris,
" een mysterie dat zij niet begrijpen en waarvan het niet zou passen
" het aan iemand uit te leggen. En op die manier gaan we verder en
" inmiddels wordt het goede gedaan a las barbas de gualicho (voor de
" neus weg) zoals de Indianen dat zeggen.
"
Ik heb dus gebeden nodig en vermits u de vader zijt die mij
" in de dans geworpen heeft, dient u mij te leren dansen, want ik
" kan enkel muziek spelen. Bij mijn medebroeders priesters, bij de
" jonge geestelijken zie ik voldoende inspanning om de heilige Re-
" gel te onderhouden en om vorderingen te maken in de deugden die
" eigen zijn aan een Salesiaan. Iedere donderdag komen we samen met
" de twee huizen voor een conferentie die loopt over de oplossing
" van de "Casus" of over sommige punten van de ascese of over een
" punt van de tucht voor de goede gang van onze missie.
"
De Oratorio’s voor zon- en feestdagen voor jongens en
" meisjes worden goed verzorgd en sinds enkele tijd worden ze ook
" hier druk bijgewoond. We gaan ook de verloren aren oprapen, d.w.z.
" de jonge en volwassen Indiaanse mannen of vrouwen, die in de ver-
" schillende christelijke families verspreid zijn. En wanneer we
" blijven aandringen, verkrijgen we dat ze naar ons worden gestuurd
" om ze voor te bereiden op hun eerste communie.
"
Een groot deel echter van de christenen die een slecht

19.7 Page 187

▲back to top


- XVIII/183 -
" leven leiden, kunnen wij tot geen enkel goed brengen. Het zijn
" aren vertrappeld door paarden en muilezels quibus non est intel-
" lectus.
"
Onze missionaris van centraal Patagonië, Don Beauvoir,
" heeft een tocht gemaakt tot Cabo Virgines, waar van alle kan-
" ten mensen naar toe stromen, allen aangelokt door het glanzende
" goud.(1) En dit zand is inderdaad zeer rijk wegens het goud dat
" het bevat en de goudzoekers zeggen dat het op sommige plaatsen
" rijker en overvloediger is dan in Californië. Mocht het waar
" zijn dat wij ons nog in het gouden tijdperk bevonden! En toch
" willen de kippen het niet eens bekijken, en ze geven de voorkeur
" aan een insect in plaats van aan goudhoudende korrels.
"
Ontvang, zeer beminde Vader, de zeer hartelijke groeten
" van al uw zonen van Patagonië. Bid voor ons en smeek over onze
" Missie de bescherming en de zegeningen van Maria, Hulp der Chris-
" tenen af. De Zusters, die ook zeer ijverig zijn, vragen samen met
" mij uw vaderlijke zegen.
"
uw toegenegen zoon in J. Chr.
" Patagones, 28 juli 1886.
Giovanni, Bisschop.
Het zal aan de aandacht van de lezer niet ontsnapt zijn met welke
zorg Monseigneur dadelijk daar de Vereniging van het Apostolaat van het
Gebed overgeplaatst had en hij zal het vertrouwen hebben opgemerkt dat
hij stelde in de doeltreffendheid van deze instelling voor de vrucht-
baarheid van zijn vurige en onvermoeide ijver. We mogen geloven dat hij
daarin niet zonder moeite zal geslaagd zijn. Maar het feit dat hij het
geprobeerd heeft is op zichzelf al een zekere aanwijzing dat zijn vlijt
van goed allooi was. De leerlingen van Don Bosco hadden van hun onverge-
lijkbare Meester geleerd niet enkel te werken maar ook te bidden.
Aan zijn dierbare oudste zoon wou de verre Vader voor het nieuwe
jaar een nieuwjaarsgeschenk geven dat hem zeer dierbaar zal geweest zijn.
Dierbaar wegens zijn vaderlijk edelmoedige tussenkomst, dierbaar wegens
de genegenheid die oprees uit de brief waarmee hij er hem mededeling van
gaf, dierbaar, tenslotte, wegens de brief zelf die twee kleine bladzij-
den vulde en op iedere regel het bewijs leverde van de inspanning van
de schrijver. Maar in eo quod amatur, aut non laboratur aut et labor ama-
tur.(2)
(1) Cabo de las Virgines bevindt zich aan de monding van de zee–engte van Magellaan.
Don Beauvoir was voor deze tocht vertrokken van uit Santa Cruz, waar hij sinds de
maand maart met Don Savio verbleef. Deze had zich, zoals wij verhaald hebben, daar
naartoe kunnen begeven omdat bij zich als landbouwkundige had uitgegeven. D. Beau-
voir was gegaan als aalmoezenier van de Regering.
(2) S. AUGUSTINUS, De bono viduitatis, 26.

19.8 Page 188

▲back to top


- XVIII/184 -
"
Beste Mgr. Cagliero,
"
"
Don Lasagna vertrekt en zal je nieuw over ons geven. Je
" wissel werd hier ontvangen en zal op 19 december tegen 15 duizend
" frank betaald worden. Don Lasagna vertrekt niet met lege handen.
" De overtochtprijzen, al de bestaande schulden in het verleden ge-
" maakt en die ongeveer 200.000 frank bedroegen, worden allen be-
" taald door Don Bosco. Leve de overvloed! Ik hoop dat je door de
" nieuwe medebroeders doeltreffend zult geholpen worden. Zorg er
" voor gedetailleerde informatie te laten toekomen aan de Propagan-
" da, aan het Kapittel, aan de Verspreiding van het Geloof, aan de
" Heilige Kindsheid: 1° over de ontwikkeling van onze Missies, 2°
" de concessie in Kily, 3° of de bergengte van de Rio Negro naar
" Ancud al in gebruik is.
"
Op dit ogenblik is er een merkelijke vermeerdering van
" priesters, aspiranten, jonge geestelijken en novicen.
"
Spaar niets om het christendom te verspreiden ten westen
" van Patagonië, in Vuurland en in S. Diego.
"
Mijn nederige groeten aan onze Aartsbisschop Aneyros en
" vele huldeblijken. Bereid je het koor van heidenen voor die zul-
" len komen zingen in de Mis van mijn gouden priesterjubileum?
"
Let op, deze avond, van op de plaats van het oude bergje,
" zal ik Deo dante, een kleine toespraak houden voor onze Salesia-
" nen.
"
Vergeet niet de heer Graaf Colle en Gravin Sofia, zijn
" echtgenote.
"
Mijn hartelijke zegen aan al mijn zonen. Beveel aan allen
" aan: een grote zorg voor hun gezondheid, arbeid, matigheid en
" alles zal slagen. Amen. Maria moge ons naar de Hemel leiden.
"
je toegenegen vriend
"
Priester Gio. Bosco.
"
1° Domine, retribue nobis bona facientibus in vitam aeter-
" nam.
"
2° Neem, bij gelegenheid, je toevlucht tot de voorraden van
" de Goede Herder van Valparaiso of S. Santiago Híj beloofde mij al
" het geld dat er nodig ís te zullen bezorgen.
"
Laatste dag van het jaar 1886.
De verwijzing naar de wissels vergt uitleg. Uit brieven van missio-
narissen zien we dat zij, in moeilijke ogenblikken, zich door Amerikaan-
se banken wissels lieten geven getrokken op naam van Don Bosco en dat de
Banken ze gaven zonder ooit de toestemming van Turijn te vragen. Zelfs
vervallen wissels, die uit vergetelheid, niet geprotesteerd waren, werden
door de bankiers aanvaard tot verwondering van hen die ze in hun bezit
hadden en zich hoorden zeggen dat ze de waarde van goud hadden.In de loop
van de processen bevestigde Don Sala dat dit zo in heel Europa gedaan
werd. Hij legde deze verklaring af als bewijs van het krediet dat Don
Bosco doorgaans genoot.
Een omzendbrief van Don Rua met als datum 31 december en gericht

19.9 Page 189

▲back to top


- XVIII/185 -
aan de Directeurs van de huizen van Amerika, bevat een punt dat de vader-
lijke handelwijze van Don Bosco in een helder licht plaatst. De Vicaris
van Don Bosco schreef: "Op 1 januari, namelijk morgen, zal hier in het
Oratorio voor al de huizen van Amerika een nieuwe rekening geopend wor-
den, en zullen al de voorbije rekeningen als betaald worden genoteerd.
Hoewel de ontvangen giften na de omzendbrief van Don Bosco in de maand
oktober niet het volledige bedrag van uw schulden hebben bereikt, wenst
Don Bosco toch dat er een nieuwe rekening zou geopend worden en zo zal er
gebeuren. Dit moge dienen om bij ieder de dankbaarheid tegenover onze
beminde Vader te vermeerderen en ook als een prikkel om steeds zuiniger
te zijn, vermits hij dit herhaaldelijk als zijn levendige wens te kennen
heeft gegeven."
Uit wat we hierboven bondig verhaald hebben, zullen onze lezers de
overtuiging hebben opgedaan dat de missie van Patagonië, het groot zor-
genkind van Don Bosco, thans als georganiseerd kon worden beschouwd, zo-
dat men voor haar toekomst de meest blije en gegronde hoop mocht koeste-
ren.

19.10 Page 190

▲back to top


- XVIII/186 -
H O O F D S T U K IX
DE OVERBRENGING VAN HET NOVICIAAT NAAR FOGLIZZO.
Niet enkel het stijgende aantal van de jonge geestelijken maakte
het raadzaam de novicen van de geprofesten te scheiden, maar deze schei-
ding werd ook opgelegd door de vereisten van het kerkelijk recht. Op de
namiddagzitting van 2 september van het Algemeen Kapittel had Don Bosco
er aan herinnerd dat, toen tussen Pius IX en de Secretaris van de Congre-
gatie van Bisschoppen en Reguliere Geestelijken gehandeld werd over de
goedkeuring van de Regel, er gesproken was ver de noodzakelijkheid de
novicen van de leerlingen en de leerlingen van de leden te scheiden. Bij
die gelegenheid had hij zonder meer opgemerkt dat er nog een behoefte be-
stond aan huizen, personeel, novicen, aan alles. Daarop had de Paus hem
geantwoord: - "Ga en doe wat u kunt doen." - Dan ging Don Bosco verder en
besloot: - "Thans zullen we, naarmate men het kan doen, tot die indelin-
gen overgaan. Ze zijn zeker nuttig en noodzakelijk."
Hij zou daarbij nog meer hebben kunnen zeggen, namelijk dat men,
met het oog op deze scheiding, reeds een geschikt gebouw in orde bracht.
Hij had, inderdaad, te Foglizzo, een aanzienlijke plattelandsgemeente op
6 kilometer van S. Benigno gelegen, van de grafelijke familie Ceresa di
Bonvillaret een herenhuis met bijhorigheden aangekocht. Mits bepaalde
aanpassingen kon het, stellig zonder gerieflijkheid, en zelfs met niet
weinige en geen kleine ongemakken, een honderdtal personen herbergen. Hij
geloofde echter niet dat het goed was er op dat ogenblik over te spreken,
waarschijnlijk omdat hij nog niet beslist had er filosofen of novicen
naar toe te sturen. We besluiten dit uit wat hij in augustus gezegd had
aan iemand, die dringend de bestemming van het nieuwe huis wou weten om
de gelegenheid te hebben maatregelen te nemen voor het uitsparen van ma-
teriaal dat zou nodig zijn voor de in te voeren wijzigingen. Hij had aan
deze persoon geantwoord: - "Laat het ons voor het ogenblik zo laten. We
zullen het feest van Maria's Opdracht in de tempel afwachten. Dan zullen
de Heer en de Madonna ons ingeven wat er dient gedaan te worden." - Dit
feest valt op 21 november. Misschien placht hij op de feesten van de Ma-
donna een speciale verlichting uit de hemel af te wachten. Toch stelde
hij het niet tot die datum uit om een beslissing te nemen, vermits Don
Barberis de novicen naar de nieuwe zetel begeleidde op 14 oktober. Als
studiehuis voor de wijsbegeerte bestemde de Voorzienigheid, zoals we
zullen zien, het college van Valsalice.

20 Pages 191-200

▲back to top


20.1 Page 191

▲back to top


- XVIII/187 -
Toen de novicen er bezit van namen had het huis zijn benaming en
zijn heilige beschermer nog niet ontvangen. Eerst op 20 oktober besliste
het Hoofdkapittel, op voorstel van Don Barberis, het onder de bescherming
van de Aartsengel Michaël te plaatsen. De notulen voegen er niets anders
aan toe, maar deze beslissing zal wel ingegeven geweest zijn door het
verlangen op die manier de Vicaris van Don Bosco te eren, door het eerste
huis, en een zo belangrijk huis, in Italië geopend na zijn aanduiding tot
dit hoog ambt, aan zijn Patroonheilige te wijden.
De ceremonie van de plechtige inwijding, vastgesteld op 4 november
werd opgevrolijkt door de aanwezigheid van Don Bosco. Hij vertrok uit het
Oratorio in gezelschap van Don Rua en Don Viglietti. Hij reisde met de
trein tot Montanara, waarvan het station op ongeveer 5 kilometer van
Foglizzo ligt. Daar was heel de bevolking, voorafgegaan door de clerus
van die plaats en van de naburige dorpen hem in massa tegemoet gekomen.
Veel jongens zwermden rond hem en hij nodigde ze schertsend allen naar
het Oratorio uit. Toen hij in het rijtuig stapte en het paard begon te
draven, liepen deze kinderen, met hun klompen in de handen of onder de
arm achter hem aan, zolang hun krachten dit mogelijk maakten.
Halverwege waren er de jongens van Foglizzo die hem aan beide zij-
den van de weg stonden op te wachten. Ook zij begeleidden lopend het rij-
tuig tot aan de ingang van het dorp, zonder acht te geven op de brokstuk-
ken stenen die het hun teergevoelige voetzolen niet gemakkelijk maakten.
De bewoners van het dorp stonden hier en daar in grote menigte opgesteld
van waar de huizen begonnen tot aan de kerk van de parochie. Bij de eer-
ste huizen bleef het rijtuig staan. Dadelijk kwam de burgemeester omgeven
door de gemeenteraad naar voren en las met ontbloot hoofd een kleine toe-
spraak voor, waarin hij zich gelukkig achtte een zo groot man in zijn
dorpje te mogen ontvangen. Na de voorlezing te hebben aanhoord, nodigde
Don Bosco hem uit naast hem plaats te willen nemen. Zo ging het langzaam
vooruit, achter het muziekkorps, langs de grote weg tussen het gejuich
van de hele bevolking. Het feestelijke gelui van de klokken en het luid
ontploffen van de knalbussen voegden er dat scheutje beroering aan toe
dat bij een grote gelegenheid de brave dorpsbewoners in verrukking
brengt. "En dan is het onmogelijk" - schreef de Eporedíese van 10 novem-
ber: - "een beschrijving te geven van de geestdriftige vreugde, die het
zien van Don Bosco bij de reeds opgenomen tachtig jongens en bij hun
oversten verwekte. Schrijver dezes zag zelf aanzienlijke personaliteiten,
die toch al gehard waren, bij dit schouwspel wenen van levendige ontroe-
ring en het zich tot een eer en een dringende verplichting rekenen de
handen van de Man Gods te kussen. Het was inderdaad aandoenlijk te zien
hoe Don Bosco ondersteund en bijna gedragen werd door zijn Salesianen,
terwijl hij zich van zijn instituut naar het parochiehuis begaf en op elk
ogenblik antwoordde aan iedereen díe hem wou spreken, of het nu een jon-
gen of een volwassen persoon, of het een arme of een heer was, minstens
met een blik of een glimlach. De brave priester kon zich niet meer recht
houden op zijn benen en natuurlijk bleek hij wat vermoeid te zijn, maar
in al het overige is hij steeds jong gebleven - in zijn lachende gelaat,

20.2 Page 192

▲back to top


- XVIII/188 -
in zijn sereen voorhoofd, in zijn levendig flikkerende ogen, zijn heldere
geest, zijn sterk geheugen en zijn aangename omgang. Hij is uiterst be-
minnelijk. Zijn haar begint amper wat zilver te worden."
Deken Don Ottino bood een diner aan in de pastorie en nodigde bo-
vendien naast andere gemeenteoverheden ook de pastoors van de omgeving
uit. Als antwoord op de heildronken van de disgenoten verklaarde Don
Bosco onder meer, dat, wanneer hij een van zijn huizen te Foglizzo kwam
stichten, hij bezield was door het oprechte verlangen voor de jongens van
die plaats zoveel mogelijk goed te doen. Dit zei hij, met speciale ver-
wijzing naar de woorden van een priester die er aan herinnerd had dat hij
hem, zovele jaren terug gezien had omgeven van enkele dozijnen jongens en
met niemands hulp behalve die van zijn moeder, die het werk deed van kok-
kin, van kamermeid, van conciërge, kortom, zo wat alle werk, terwijl
thans de jongens zeer talrijk waren geworden en ook zijn medehelpers in
de oude en in de nieuwe wereld ieder jaar talrijker werden.
In de namiddag bracht Don Bosco een paar uren door onder zijn no-
vicen. Eerst ging hij hun kapel zegenen. Het was een behoorlijke maar
armtierige kapel. Het zal voldoende zijn te zeggen dat dit het vroegere
koetshuis was. Dan kleedde hij een honderdtal jongens met het priester-
lijk gewaad. Te midden van hen onderscheidde zich door zijn nederige hou-
ding de dienaar Gods Andrea Beltrami. Bij het einde van de dienst woonde
men een curieus tafereeltje bij. Al de nieuwe jonge geestelijken kwamen
uit de kapel, trokken in rijen over de speelplaats en droegen elk hun
stoel. Ook voor Don Bosco was dit een verrassing. Hij vroeg aan Directeur
Don Bianchi uitleg over dit feit. Deze antwoordde hem dat er in het huis
maar precies één enkele stoel voor ieder was en dat dus de jonge geeste-
lijken hem moesten meedragen in de kapel, in de studiezaal, in de refter
en op hun kamer. Don Bosco zei glimlachend: - "Wel, dat staat me aan! Dit
huis begint goed."
Zoals we eerder al hebben aangehaald had Don Bosco eens gezegd:
"Don Barberis heeft Don Bosco begrepen." Om deze reden werd Don Barberis
door hem aangesteld over de novicen in het Oratorio en nu ook te S. Be-
nigno, zodat hij de ideale novicemeester van de Salesianen werd. Opdat
dus in het nieuwe noviciaat de godsdienstige opvoeding behoorlijk zou
worden voortgezet, wou Don Bosco dat Don Barberis er de hogere leiding op
zich zou nemen. Het huis werd toevertrouwd aan Don Bianchi, die gedurende
vele jaren te S. Benigno de trouwe medewerker van de Meester geweest was
en het volle vertrouwen verdiende; maar om er de geest die door de Stich-
ter gewild was gaaf te bewaren, begaf Don Barberis er zich zoveel moge-
lijk naartoe en was er vooral steeds aanwezig bij de maandelijkse oefe-
ning van de goede dood.
Don Bosco begaf zich op de terugweg in de namiddag van 5 november
onder de hartelijkste vriendschapsbetuigingen van de mensen van Figlizzo

20.3 Page 193

▲back to top


- XVIII/189 -
en Montanaro. Aan deze laatsten, die op het plein waren samengekomen,
moest hij zijn zegen geven. Pas terug in het Oratorio bracht hij verslag
uit over de inkleding aan Mevrouw Teodolinda Pilati van Bologna, zoals
hij haar beloofd had te doen voor zijn vertrek.(1)
"
Geachte Mevrouw,
"
"
Ik ben terug van de plechtigheid van Figlizzo. Ik heb het
" geestelijk gewaad gezegend van honderd en tien levieten, die
" zich kwamen voegen bij de groep van nog ongeveer 500 die zich
" allen klaar maken om onder de heidenen te gaan werken. Ik be-
" veel ze allen aan uwe liefdadigheid en aan die van Mevrouw uw
" zuster aan, opdat ze zouden groeien in wetenschap en heilig-
" heid en zo vele zielen voor de hemel zouden redden.
"
Niet alleen doe ik graag de noveen volgens uw vrome wens,
" maar het is mijn vaststaand inzicht iedere ochtend in de Heili-
" ge Mis een speciaal memento te doen voor al uw intenties waar-
" voor u uw liefdadigheid uitoefent en wat allemaal gericht is op
" de verschillende behoeften van de Heilige Kerk.
"
God moge u, uw verwanten en vrienden zegenen. Verontschul-
" dig deze bejaarde en halfblinde man die voor u steeds in Jezus
" en Maria zijn zal
"
een zeer verplichte dienaar
" (zonder datum).
Priester Giov. Bosco.
Het scheen dat de hemel door de feiten wou bewijzen dat het huis
van Foglizzo het voorwerp van een speciale voorzienigheid was. Op 6 de-
cember verhaalde Don Bosco persoonlijk aan Don Marenco en aan Don Vi-
glietti die hem vergezelden op zijn gebruikelijke namiddagwandeling, een
eigenaardige trek van de goddelijke Goedheid tegenover het noviciaat.
Toen de Directeur een zeker bedrag volstrekt nodig had, kwam hij kloppen
aan de deur van Don Durando.
(1) Hij had haar inderdaad geschreven:
Geachte Mevrouw,
Uw wissel van 500 lire is mij goed toegekomen en hij is voor onze missiona-
rissen de machtigste hulp voor hun vertrek naar Patagonië. Ik moet op dit ogenblik
naar Foglizzo vertrekken om er een honderdtal toekomstige missionarissen als jonge
geestelijken in te kleden.
Over twee dagen zal ik terug hier zijn en zal ik u, opnieuw schrijven.
Moge God u, uw zuster, uw verwanten en vrienden zegenen. Maria moge ons allen
op de weg naar de hemel geleiden. Amen.
Turijn, 4 november 1886.
uw u zeer verplichte dienaar
Priester Gio. Bosco.

20.4 Page 194

▲back to top


- XVIII/190 -
Hier openen wij een parenthesis. Waarom aan de deur van Don Duran-
do en niet van Don Belmonte? Omdat de proefneming van het dubbel bestuur
schipbreuk geleden had, niet zo zeer door een gebrek van het stelsel, als
omdat Don Francesia had laten blijken dat hij tegen zijn taak niet opge-
wassen was.(1) Daarom was het dringend nodig geweest de zaken van het
Oratorio op een andere basis opnieuw in te richten.(2) Men keerde dus
terug naar één enkele leiding, die aan het gezag van Don Belmonte toever-
trouwd werd. Maar dit bracht zo een grote verantwoordelijkheid met zich
mee, dat de nieuwe Algemene Prefect zonder de gave van de bilocatie niet
tegelijkertijd voor de twee verblijven zorg kon dragen. Daarom wou Don
Bosco dat Don Durando in feite zou voortgaan met het beheer van de Alge-
mene Prefectuur. Dat maakte het voor Don Belmonte mogelijk gedurende twee
jaar het grootste deel van zijn werkzaamheid aan het Oratorio te wij-
den.(3)
Don Bianchi ging dus naar Don Durando en zei hem dat hij 1.960 lire
te kort had voor een dringende afbetaling: "Wat wilt u?" - zei hem Don
Durando, "ik kom juist van Don Bosco die mij al het geld dat in huis was
gegeven heeft. Er is geen ander geld." - Dan ging Don Bianchi, tussen
hamer en aambeeld geplaatst, de deur van Don Bosco binnen. Toen deze het
geval gehoord had, antwoordde hij: - "Wel, ik weet werkelijk niet op wel-
ke manier ik u voldoening kan schenken. Ik heb juist alles aan Don Duran-
do gegeven. Maar nadat hij hier geweest is, moet er wel iets bijgekomen
zijn. Toch meen ik niet dat het voldoende zal zijn." - Hij begaf zich
naar de tafel, trok de lade naar zich toe en haalde er het geld uit. Ze
telden het en het was juist 1.960 lire!
Van een heel andere aard maar nog meer verrassend is een tweede
feit een maand nadien voorgevallen. Bij de inkleding van 4 november had
ook de jonge man uit Marseille, Louis Olive, die wij reeds kennen, (4)
het gewaad ontvangen. Welnu, in december werd hij erg ziek aan tyfus. Om-
dat de kwaal ernstig was, werd Don Albera hiervan verwittigd. Hij kwam
dadelijk van uit Marseille en om hem gemakkelijker te kunnen verzorgen
liet hij hem naar het Oratorio brengen. Op de vooravond van Kerstmis ging
Don Bosco tegen de avond een bezoek brengen aan de zieke en in aanwezig-
heid van de Salesiaan Don Roussin zei hij hem:- "Ik geef je de verzeke-
ring dat de Madonna je zal genezen." – En toch gaven de artsen weinig
(1) De documentatie hierover treft men aan in de briefwisseling tussen Don Lazzero en
Mgr. Cagliero in de jaren 1885 en 1886.
(2) Don Cerruti schreef aan Mgr. Cagliero op 12 oktober 1886: "Het is zeker dat de lei-
ding van het Oratorio het voornaamste deel van de Congregatie is, en, zoals ze thans
is, mag ze volstrekt niet verder gaan."
(3) In onze jaarboeken van 1887 en 1888 leest men, naast de naam van de Prefect Generaal,
Don Belmonte: "Directeur van het Oratorio van de H. Franciscus van Sales", en naast
de naam van de algemene raadsman Don Durando: "gelast met het ambt van Prefect."
(4) Vgl. M.B. XVI, blz. 36-37. Hij zou zijn noviciaat kunnen volbrengen hebben in zijn
vaderland maar hij wou niet, omdat daar waar allen hem kenden, men hem — naar hij
zei — met teveel attentie zou behandelen, terwijl hij er meer behagen in vond zich
helemaal aan het gemeenschappelijke leven aan te passen.

20.5 Page 195

▲back to top


- XVIII/191-
hoop dat hij in leven zou blijven.
Op 28 december kwam zijn vader toe en stichtte allen door zijn be-
rusting in de wil van God en door het volle vertrouwen dat hij in Hem
stelde. Over Gods goedheid had hij onlangs in zijn familie een bewijs ge-
had. Een van zijn dochters scheen het sterven nabij. Op 9 december vroeg
het meisje, dat zich uitermate afgemat voelde, dat men haar de baret van
Don Bosco, in het huis bewaard, op het hoofd zou plaatsen. Ze namen de
baret en legden ze geplooid op haar hoofd. Enkele minuten nadien zei ze
aan haar moeder dat ze zich beter bevond en dat men de baret kon wegne-
men. Ze sliep inderdaad in en kon enkele uren uitrusten. Zolang ze bed-
legerig was, had ze deze weldaad niet meer genoten. Op 18 december tele-
grafeerde de vader aan Don Bosco om hem voor zijn gebeden te danken en
voegde er aan toe: "Sinds enkele dagen gaat het Clara veel beter. Wij
vragen gebeden voor haar volledig herstel." Toen hij te Turijn vertrok
had het herstel zijn normaal verloop.
Hier dineerde hij dan met Don Bosco en bracht hem op het einde een
compliment, waarop Don Bosco antwoordde: - "Te Marseille, wanneer Louis,
gezond en wel aan het tafeleinde zal zitten, zullen we een heildronk uit-
brengen."
We kunnen onmogelijk zeggen welk een opbeuring deze woorden voor
het hart van de vader betekenden. Toch verklaarden de artsen Vignolo,
Gallenga, Fissore, Albertotti en nog een andere dat het met zijn zoon ge-
daan was. Maar wat de dokters niet konden, kon zij die salus infirmorum
is. In de nacht van 3 op 4 januari had Don Bosco een droom, die hij zelf
in de volgende vorm beschrijft:
"
Ik weet niet of ik wakker was of droomde en ik kon even-
" min zien in welke kamer of woning ik mij bevond, toen een gewoon
" licht deze plaats begon te verlichten.
"
Na een zeker langdurig gerucht verscheen een persoon om-
" ringd door vele andere personen, die míj naderden. Hun gezicht en
" heel hun persoon waren zo vol licht, dat ieder ander licht als
" duisternis werd, zodat het onmogelijk werd de blik op één van de
" aanwezigen gericht te houden.
"
Toen kwam de persoon die de groep scheen te leiden iets
" naar voren en zei in het Latijn: Ego sum humilis ancilla quam
" Dominus misit ad sanandum Ludovicum tuum infirmum. Ad requiem
" ille jam erat vocatus, nunc vero ut gloria Dei manifestetur
" in eo,ipse animae suae et suorum curam adhuc habebit. Ego sum
" ancilla cui fecit magna qui potens est et sanctum nomen ejus.
" Hoc d1ligenter perpende et quod futurum est intelliges. Amen.(1)
(1) Ik hen de nederige dienstmaagd door de Heer gezonden om je zieke Louis te genezen.
Hij was al tot de rust geroepen. Nu echter, opdat in hem Gods glorie zou blijken,
zal hij nog denken aan zijn ziel en aan die van de zijnen. Ik ben de dienstmaagd
aan wie grote dingen gedaan heeft, Hij die machtig is en heilig is zijn naam. Denk
aandachtig hierover na er je zult begrij-pen wat dient te gebeuren. Amen.

20.6 Page 196

▲back to top


- XVIII/192 -
"
Nadat ze deze woorden gezegd had, werd het in de woning
" weer duister zoals voorheen en de hele nacht verbleef ik tus-
" sen waken en slapen, maar zonder kracht en als buiten kennis.
" 's Ochtends heb ik mij gehaast naar nieuws te vragen over de
" jonge Louis Olive en er werd mij verzekerd dat hij na een goe-
" de nacht werkelijk veel verbeterd was. Amen.
" Turijn, 4- 1887.
De nacht daarop zag hij opnieuw dezelfde verschijning. Ze gaf hem
in het Latijn voor het welzijn van de Congregatie en van de jongens ver-
scheidene vermaningen, die hij als volgt aanhaalt:
"
Continuatio verborum illius, quae se dixerat ancillam Do-
" mini: - Ego in altissimis habito ut ditem filios diligentes me
" et thesauros eorum repleam. Thesauri adolescentiae sunt castimo-
" niae sermonum et actionum. Ideo vos ministrí Dei clamate nec un-
" quam cessate clamare: Fugite partes adversas, sive malas conver-
" sationes. Corrumpunt bonos mores colloquia prava. Stulta et lu-
" brica dicentes difficillime corriguntur. Si vultis mihi rem per-
" gratam facere custodite bonos sermones inter vos et praebete ad
" invicem exemplum bonorum operum, Multi ex vobis promittunt flo-
" res et porrigunt spinas mihi et Filio meo.
"
Cur saepissime confitemíni peccata vestra et cor vestrum
" semper longe est a me? Dicite et operamini justitiam et non ini-
" quitatem. Ego sum mater quae diligo filios meos et eorum iniqui-
" tates detestor. Iterum veniam ad vos ut nonnullos ad veram requi-
" em mecum deducam. Curam eorum geram uti gallina custodit pullos
" suos.
"
Vos autem9 opifices9 estote operarii bonorum operum et non
" iniquitatis. Colloquia prava sunt pestís quae serpit inter vos.
" Vos qui in sortem Domini vocatí estis, clamatis, ne cessetis cla-
" mare, donec veniat qui vocabit vos ad reddendam rationem villiva
" tíonis vestrae. Deliciae meae esse cum filiís hominum, sed omne
" tempus breve est: agite ergo viriliter dum tempus habetis etc.(1)
" Die 5 januari 1887.
(1) De woorden van haar, die zich de dienstmaagd des Heren genoemd had gaan verder:
"In de mooie hemel heb ik mijn verblijf, om hen rijk te maken, die mij beminnen
en hen met schatten te vullen. De schatten van de jeugd zijn oprechte woorden en
handelingen. Daarom dient u, ministers van God, de stem te verheffen en mogen jullie
niet ophouden te roepen: vlucht de verkeerde dingen, namelijk de slechte gesprek-
ken. De slechte gesprekken bederven de goede zeden. Zij die onbezonnen en op het
randje af praten kunnen zich moeilijk beteren. Indien u iets wilt doen wat me zeer
aangenaam is, zorgt er dan voor onder elkaar goede gesprekken te houden en geeft
elkaar wederkerig voorbeelden van oprecht goede werken. Velen onder u beloven
bloemen en geven enkel doornen aan mij en aan mijn zoon.
Waarom gaat u zo dikwijls te biechten en blijft uw hart steeds ver van mij?
Zeg en doe het goede en niet het kwade, Ik ben een moeder die mijn zonen bemint en
hun fouten verafschuw. Ik zal onder u terugkeren om sommigen naar de ware rust te
brengen. Ik zal voor hen zorg dragen zoals de hen haar kuikens bewaakt.
(vervolg op p. 193).

20.7 Page 197

▲back to top


- XVIII/193 -
Die ochtend van 5 januari liet hij Don Lemoyne roepen, maakte hem
met alles bekend, zodat er een dialoog ontstond, waarvan zijn gesprekspartner ons
de herinnering nagelaten heeft. Don Bosco zette hem dus alles wat hij gezien en
gehoord had uiteen en ging dan verder: - "En nu heb ik je laten roepen opdat je
me raad zou geven. Dien ik aan de familie Olive te laten weten, wat ik gedroomd
heb?"
- "U weet beter dan ik" - antwoordde Don Lemoyne - "dat de Madonna steeds
zeer goed voor u geweest is."
"Oh! ja, dat is waar."
"En dat vele van uw dromen volledig bewaarheid zijn geworden."
- "Dat is waar."
- "En dus, indien u het mij toelaat, en om God glorie te geven, zullen we
ze visioenen noemen, omdat ze dat zijn."
"Je hebt gelijk."
"We hebben dus alle redenen om te geloven dat ook deze droom bovenna-
tuurlijk is en dat het zal gebeuren dat Olive, ofschoon door de artsen opge-
geven, zal genezen.
"En welke raad geef je me dan?"
- "Indien het u goed dunkt, kunnen we ons houden aan de menselijke voor-
zichtigheid en om te beginnen, het gerucht verspreiden dat Don Bosco over Olive
gedroomd heeft en dat hij in de droom gemeend heeft een blijde hoop te mogen
zien."
"Welnu, we zullen het dan zo doen."
"Maar u, Don Bosco, zult me het genoegen doen deze droom op te schrij-
ven. Ik weet dat u moeite hebt om veel te schrijven, maar het gaat om de Ma-
donna. Indien het feit bewaarheid wordt, dan zal dit een document zijn van de
moederlijke goedheid van Maria."
"Welnu, ik zal dit schrijven." - En aldus schreef hij wat we hierboven
hebben meegedeeld.
We menen nog een andere omstandigheid niet te mogen verzwijgen. Op een
van die nachten had de jonge geestelijke Olive, toen hij zeer slecht was, ge-
droomd dat Don Bosco in zijn kamer hem was komen bezoeken en hem gezegd had: -
"Wees gerust, over tien dagen zal jij mij op mijn kamer komen bezoeken." De
(1) vervolg van p 192.
En jullie, ambachtslieden, wees bewerker van goede werken en niet van ongerech-
tigheden. De slechte gesprekken zijn een pest die te midden van u kronkelt. U, die geroepen
zij, het erfdeel van de Heer te beheren, verhef de stem, word niet moe te roepen tot hij
zal komen die u zal roepen om rekenschap te geven over uw beheer. Het is mij een genot
met de kinderen van de mensen te zij., Maar de tijd is kort. Dus, schep moed, zolang u tijd
hebt."

20.8 Page 198

▲back to top


- XVIII/194 -
droom was zo levendig geweest en liet bij de zieke een zo vaste overtuiging dat
Don Bosco persoonlijk bij hem geweest was dat hij de personen die hem bevestigden
dat dit niet waar was, weigerde te geloven. Welnu, op 10 januari was zijn toe-
stand zo goed, dat zijn vader terugkeerde naar Frankrijk. Op 12 januari stond
Louis op. Op 24 januari verscheen hij in de refter van het Kapittel gedurende het
diner, waar hij door de Oversten op luidruchtige betuigingen van vreugde onthaald
werd. Toen zijn gezondheid volledig hersteld was, keerde hij niet meer terug naar
Foglizzo, maar ging, volgens Don Bosco's wil zijn noviciaat in zijn vaderland
doen.(1) Zijn gezondheid bleef zo goed dat ze het hem mogelijk maakte deel te
nemen in 1906 aan de eerste expeditie van de Salesiaanse missionarissen naar
China, waar hij tot 1921, het jaar van zijn heilige dood, een vruchtbaar aposto-
laat uitoefende.
______________________________
(1) Over het Salesiaans noviciaat van Sainte Marguerite te Marseille publiceerde de Semaine
religieuse van Nice in het eerste nummer van november een artikel, waarvan Mevrouw Quisard
aan Don Lemoyne liet weten dat het door Don Bosco was geschreven.

20.9 Page 199

▲back to top


- XVIII/195 -
HOOFDSTUK X
DE LAATSTE GEBEURTENISSEN VAN 1886.
W an ne er d e h er fs t re ed s ve r ge vo r de rd i s en d e wi jno og st a l een
hele tijd voorbij is, is het aangenaam op zoek te gaan naar druiventrossen die
ontsnapt zijn aan het oog van de druivenplukkers en wanneer men er gevon-
den heeft smaken de druiven altijd bijzonder lekker. Zo zullen ook wij
dit doen door woorden en daden van Don Bosco te gaan lezen uit de laatste
vier maanden van 1886. Ze konden geen plaats vinden in de vorige bladzij-
den, maar toch hebben ze enige waarde.
In oktober werden de namiddaguitstapjes per rijtuig hervat. In
open veld aangekomen stapte hij uit en nu eens ondersteund door Don
Viglietti, dan weer op eigen krachten ging hij stap voor stap verder en
sprak intussen over tal van zaken. Dit betekende voor hem een echte
rust. Op een avond bij zijn terugkeer ontmoette hij het rijtuig van de
Kardinaal. Deze herkende hem, liet het rijtuig stoppen, stapte uit en
kwam op Don Bosco toe. Hij vroeg hem met aandrang naar nieuws en zei hem
genegen woorden. Toen hij zich verwijderde en Don Bosco naar huis toe
ging, verheerlijkte hij de goedheid van de grote Prelaat.
Een andere keer bracht hij bij zijn terugkeer een bezoek aan de
Zusters van de Goede Herder, bij wie hij sinds de eerste jaren van zijn
verblijf te Turijn, lange tijd zijn heilig ambt uitgeoefend had. Hij hield
er aan gedurende een uur gemoedelijk te praten met de zusters over die
verre tijd en over de wederwaardigheden ten tijde van de stichting van
het Oratorio. Tot slot zegende hij de zusters en de meisjes die bij hen
asiel hadden gevonden en liet van zijn laatste bezoek een dierbare en on-
vergankelijke herinnering na.
Hij hernam ook zijn wekelijkse conferenties aan de leerlingen
van de hogere klassen en hield ze soms wel een heel uur bij zich.
Eerst zei hij hun een paar goede woorden en dan kon, wie dat wou doen,
bij hem te biechten gaan. Soms kostte het hem veel inspanning hun biecht
te horen, omdat hij zo uitgeput was. Op suggestie van de arts verzocht
Don Viglietti hem eens van die vermoeiende taak af te zien. - "Wel,
wel!" - antwoordde hij lachend: - "jij hebt zeker een zware zonde be-
gaan en nu wil je ze niet komen biechten, nietwaar?" - Dan nam hij hem
bij de hand en zei: - "Mijn beste Viglietti, indien ik de biecht van
d e j o n g e n s n i et hoor, wat zal ik dan nog voor hen doen? Ik heb aan God be-

20.10 Page 200

▲back to top


- XVIII/196 -
loofd dat ik er tot mijn laatste ademtocht voor mijn arme jongens zal zijn."
Door deze vergaderingen bedoelde hij vooral ze te verlichten nopens de
keuze van hun levensstaat. Voor hen en voor alle jongens die in dezelfde
omstandigheden verkeerden, had hij uit het Frans een werkje laten vertalen
en drukken, dat als titel droeg: Gevoelens van Sint-Thomas van Aquino en van
Sint-Alfonsius Maria van Liguori over de intrede in het klooster.(1) Duizenden
exemplaren werden ervan verstuurd aan pastoors van de diocesen van Piëmont en aan
Salesiaanse medewerkers opdat allen die de belangrijkheid van de kloosterlijke
staat niet kenden, zouden leren geen beletsels op te werpen tegen de roepin-
gen.(2)
Om Don Bosco over haar roeping te raadplegen kwam een jong Frans meisje
naar Turijn dat een van de zuilen zou worden van het Instituut door Kardinaal
Lavigerie in Afrika gesticht. Ze twijfelde er aan of ze kloosterlinge zou worden
in de Missies van de Kardinaal of naar een slotklooster zou gaan in Frankrijk
of Dochter van Maria, Hulp der Christenen zou worden. Omdat hij wist dat ze
zeer rijk was, was Don Bosco zeer voorzichtig in zijn woorden. Het was onnodig
voedsel te geven aan de aanklachten dat hij er op uit was nalatenschappen en
bruidschatten voor zich in te palmen. Twee zaken staan in ieder geval vast:
het jonge meisje zou zuster van Maria, Hulp der Christenen geworden zijn, indien
Don Bosco het haar zou aangeraden hebben en Don Bosco zou het haar aangeraden
hebben indien zou gebleken zijn dat dit Gods wil was. Hij zei haar daarom het
volgende: - "Indien het u behaagt zowat hetzelfde soort leven te leiden dat u
tot hiertoe bij uw ouders geleid hebt, ga dan in een kloostergemeenschap in
Frankrijk, waar zovele brave meisjes zijn. Indien u echter enkel Jezus en zijn
kruis verlangt, indien u werkelijk met Jezus wilt leven, ga dan naar de Mis-
sies." - In deze laatste woorden zag zij de wil van God. In zijn toespraak
bij de inkleding maakte de Kardinaal melding van dit feit, waaraan hij nog-
maals herinnerde in een conferentie over de slavenhandel, door hem het volgende
jaar gehouden in de kerk van Saint-Joseph te Marseille. In deze conferentie sprak
hij ook over de noodzaak zusters te hebben en maakte hij het nieuws van de
stichting bekend. De eerste maal verwees hij in het algemeen naar "een groot
man Gods, te Turijn geraadpleegd"(3) maar de tweede maal sprak hij, zoals onze
Medebroeders dit gehoord hebben, de naam van Don Bosco uit en voegde er nieuwe
bijzonderheden aan toe.
De juffrouw had zich eerst tot de Kardinaal gewend om zijn raad te vragen.
(1) S. Benigno Canavese, 1886. De vertaling was van Graaf Prospero Balbo.
(2) Opdat de toezending beter effect zou sorteren, voegde men er op uitdrukkelijk verlangen
van Don Bosco een gedrukt briefje bij, waarin gezegd werd "met het vertrouwen iets
nuttigs te doen is de vertaler zo vrij geweest u een exemplaar van het boekje te sturen
met verzoek om een Ave Maria volgens zijn intentie."
(3) Mgr. BAUNARD, Le Cardinal Lavigerie, boekdeel. II, blz. 398.

21 Pages 201-210

▲back to top


21.1 Page 201

▲back to top


- XVIII/197 -
In haar had hij de stof gevonden voor een Zuster, zoals hij er een wou
vinden om het goed op gang brengen van zijn pas gedane stichting in
Afrika. De moeder verzette zich echter beslist tegen de roeping van
haar dochter en haar verzet was gesteund op niet te misprijzen redenen.
De Kardinaal wist niet wat hij zou beslissen en alvorens zijn laat-
ste woord te zeggen, dacht hij eraan geen vertrouwen te mogen stellen
in eigen oordeel, maar zich op een andere te moeten verlaten om deze roe-
ping te beoordelen. "Ik heb mïj verlaten" zei hij "op iemand die niet
in Frankrijk is, maar zich buiten Frankrijk bevindt en wiens bestaan he-
lemaal gewijd is aan het goed van de zielen, iemand die brandt van gods-
vrucht voor de Allerheiligste Maagd, door wie hij voortdurend op een
zichtbare wijze wordt beschermd. Hij is de stichter van een klooster-
congregatie die zich over alle delen van de wereld uitstrekt. Hij is ge-
leerd, nederig. Zijn lange ervaring van de harten schenkt alle vertrou-
wen in de juistheid van zijn oordelen. Zijn mirakelen zijn ontelbaar ge-
worden omdat ze steeds verder gezet worden." Daarom gaf hij aan moeder
en dochter de raad zich bij hem te begeven opdat hij zou beslissen. Ge-
hoorzaam kwamen ze bij Don Bosco, die ze afzonderlijk aanhoorde en hun dan zei:
"Zou men de zaken niet kunnen regelen door een vergelijk?'
"Welk vergelijk"? was hun antwoord.
- "Dat de moeder samen met haar dochter zou zuster worden?"
Voor de moeder scheen dit een stem uit de hemel te zijn. Teruggekeerd
bij de Kardinaal bood ze zich zelf geheel aan, opdat hij ze aan de Heer
zou toewijden. Ze bevond zich toen met haar dochter in Afrika.(1)
Bij Don Bosco kwam ook een pastoor van Turijn om raad, theoloog
Domenïco Muriana, pastoor van S. Teresa en oud-leerling van het Oratorio.
Hij bevond zich in grote moeilijkheden wegens de schulden door zijn
voorganger nagelaten. Onmiddellijk na zijn benoeming tot dit ambt was
hij bij Don Bosco geweest om van hem te vernemen hoe hij het aan boord
moest leggen om zijn ambt goed te vervullen en hij had de drie raadge-
vingen ontvangen, die Don Bosco in dergelijke omstandigheden placht te
geven: zorg dragen voor de kinderen, voor de zieken en voor de grijs-
aards. Nu vroeg Don Bosco hem of hij dat gedaan had. Don Muriana ant-
woordde hem bevestigend en dat hij hierover zeer tevreden was, omdat hij
zich omring voelde door de genegenheid van het volk. - "Welnu, wat de
schulden aangaat" - hernam Don Bosco -"bestaat er een zeer gemakkelijk mid-
del.
- "Welk is dit middel?"
- "Speel op de loterij."
- "Maar zal ik winnen?"
- "U zult zeker winnen."
(1) Don Ronchail bracht aan Don Lemoyne verslag uit over de toespraak te Marseille.

21.2 Page 202

▲back to top


- XVIII/198 -
- "Als dat zo is, koop de lotjes maar en geef mij de nummers."
- "Hier zijn ze. Er zijn er drie, maar luister en begrijp het.
Geloof, Hoop en Liefde. U moet echter niet doen zoals de persoon,die mij
de drie woorden had ontrukt en dan bij een kabbalist ging om hem de hier-
mee overeenstemmende getallen te geven.(1)
- "Zijn die nummers dan uitgekomen?"
- "Geen enkele! U moet op deze drie deugden goed spelen en dan
zult u al uw schulden kunnen betalen."
De jonge pastoor die in 1891 deze samenspraak vertelde aan het
diner van het Oratorio voor het feest van de Onbevlekte, zei dat hij op
betrekkelijk korte tijd al zijn schulden had kunnen betalen. Niemand be-
ter dan Don Bosco zou een dergelijke raad hebben kunnen geven, vermits
hij heel zijn leven lang er een langdurige en gelukkige ondervinding mee
opgedaan had.
Verkreeg zijn geloof inderdaad geen mirakels? Bij de talrijke ge-
naden, buitengewone genaden die wij tot heden toe verhaald hebben, zul-
len we nog de twee volgende voegen, die aan zijn gebeden te danken waren. De
kloostergemeenschap van de Ursulinen, gehecht aan het college van Pia-
cenza, bevindt zich in grote moeilijkheden. Nadat zij de gebeden en de
zegen van Don Bosco hadden afgesmeekt, antwoordde hij hun: "De Heer zal
de genade verlenen, maar op een manier die het voordeligst zal zijn voor
de zielen." God verhoorde hem meer dan hij verhoopt had. De andere ge-
nade werd verleend aan de Fransman, Jérome Suttil, die sinds vele ja-
ren in het Oratorio verbleef en die zich met de boeken bezig hield.
Sinds verscheidene maanden leed hij zo erg aan zijn been, dat hij naar
het ziekenhuis diende overgebracht te worden. Een besmetting veroorzaakt
door het feit dat men een bepaald geneesmiddel door een ander ver-
vangen had, scheen de afzetting van het been te vergen. Op een ochtend
werd tot verrassing van hem zelf en van de artsen het been in goede staat
bevonden. Toen de zieke nadacht over het waarom van dergelijke plotse-
linge verandering, kwam de jonge geestelijke Festa bij hem om hem namens
Don Bosco aan te kondigen dat hij zou gezond worden. De beterschap was
begonnen tussen half acht en acht uur, namelijk op het uur dat Don Bosco
zijn Mis opdroeg. Hij genas volledig.
Naar aanleiding van mirakels moeten we herinneren aan een episode
overkomen aan Don Trione. De zeer ijverige Salesiaan, toen catechist
van de leerlingen in het Oratorio, keerde terug van een korte missie en
bracht bij Don Bosco verslag uit over de wonderbare vruchten van zijn
predikaties. Don Bosco zei hem met een glimlach: - "Voor jou wil ik van
God de gave van de mirakels verkrijgen." - En hij, zoals steeds onver-
(1) Vgl. M.B. XVII, blz. 334.

21.3 Page 203

▲back to top


- XVIII/199 -
saagd in zijn eenvoud: - "Dat zou goed zijn! Op die manier zou ik ge-
makkelijker de zondaars kunnen bekeren." - Dan trok Don Bosco een ern-
stig gezicht en hernam gewichtig: - "Indien jij deze gave zoudt heb-
ben, zou je weldra al wenend God verzoeken ze jou te ontnemen." - Op
dat ogenblik zal hij gedacht hebben aan de vreselijke verantwoordelijk-
heid die hij, die van Hem buitengewone gaven ontvangt, tegenover de Heer heeft.
Onder de mirakelen van Don Bosco dienen we ook te vermelden de
heldhaftige sterkte waarmee hij lange en vreselijke tegenkantingen ver-
droeg en zijn niet te overwinnen geduld bij het verdragen van langduri-
ge en pijnlijke gebrekkigheden.
Hoe vele en grote wederwaardigheden om de privilegies te
verkrijgen! Toen alles voorbij was, gelastte hij Don Berto met het ver-
zamelen en ordenen van al de verkregen privilegies, een lang en moei-
zaam werk, dat in ons archief in een zeer lijvig dossier bewaard wordt.
Toen de compilatie bijna voltooid was, gaf de compilator hierover be-
richt aan Don Bosco en zei hem dat we ons mochten verheugen over de
privilegies, omdat daardoor in de toekomst vele moeilijkheden zouden
vermeden worden. Don Bosco antwoordde hem met een diepe zucht: - "Maar
o m z o v e r te g er a k e n , h e b b e n we de Rode Zee moeten doorschrijden.
Over zijn gezondheidstoestand gedurende deze laatste twee jaren
legde Don Cerruti bij het informatieve proces volgende verklaring af:
(1) "Wanneer én zijn hoofdpijn én zijn gebroken borst én zijn half
uitgedoofde ogen het hem niet meer mogelijk maakten, zich nog met iets
bezig te houden, was het een pijnlijk en tegelijk opbeurend schouwspel
te zien hoe hij lange uren doorbracht op een armzalige sofa, soms in een
half donkere plaats, omdat zijn ogen het licht niet konden verdragen,
maar toch steeds rustig en met een glimlach, met zijn paternoster in de
hand, terwijl zijn lippen schietgebeden prevelden en zijn handen nu en
dan naar omhoog gingen, zodat ze in hun stomme taal uiting gaven aan
deze vereniging en volledige gelijkvormigheid met Gods wil, die hij we-
gens zijn al te grote vermoeidheid niet meer onder woorden kon brengen.
Wat mij betreft ben ik er diep van overtuigd dat, gedurende zijn laat-
ste jaren, zijn leven een voortdurend gebed tot God is geweest. Aldus
denken ook de anderen hierover. Dit is zo waar dat, wanneer ze in zijn
kamer kwamen om hem te zien en te spreken, ze hem steeds aantroffen
als iemand die in diepe meditatie verslonden is, maar zonder er uiter-
lijk teken van te geven. Zijn aangezicht was steeds blij, sereen en rus-
tig en de woorden die uit zijn mond kwamen spraken over vrede, liefde en ge-
loof."
Aldus Don Cerruti. Toen op een avond in de herfst Don Berto, rond
vijf uur bij Don Bosco gegaan was, trof hij hem aan bij het wandelen in zijn ga-
( 1 ) Summarium, nummer X, § 39.

21.4 Page 204

▲back to top


- XVIII/200 -
rij, waar hij zich met grote inspanning voortsleepte.Toen Don Bosco hem zag, zei
híj herhaaldelijk: "Jam delibor, jam delibor."(1) Toen bekeek híj hem in het
gezicht en voegde er bedroefd bij: "Tempus resolutionis meae instat. Cursum con-
summavi."(2) Toen zei hem zijn secretaris: - "Maar Sint-Paulus zegt eveneens:
Bonum certamen certaví, fidem servavi. In reliquo reposita est mihí corona jus-
titiae, quam reddet mihi Dominus in illa die justus judex."(3) Don Bosco begon
dan over wat anders te spreken.
We vernoemden Don Cerruti. Aan de Studieleider van de Congregatie duid-
de Don Bosco een belangrijke en dringende taak aan, toen hij op 19 november in
het Kapittel zei: - "Het is nodig volgend jaar te denken aan de manier waar-
op wij gediplomeerde meesters kunnen hebben en daarom dienen wij een tiental
van onze jonge geestelijken bij een Universiteit te laten inschrijven. Het
is waar dat er beslist werd enkel priesters naar de Universiteiten te stu-
ren, wegens het gevaar dat deze scholen bij onervaren personen verwekken en
wegens de afvalligheid die ze veroorzaken, maar indien ze samen met deze jon-
ge geestelijke een ernstige priester meesturen, zou men mogen hopen dat hij
als tegengif en als bewaker zal dienen. Men zal de modaliteit bestuderen.
Het is volstrekt nodig ons er mee bezig te houden en te zorgen voor leerkrach-
ten met wettelijke diploma's. Thans dienen we de vijand meer met het schild dan
met de wapens te bestrijden." - Door deze aansporende impuls van Don Bosco had
het prikkelende woord van Don Cerruti als gevolg dat talrijke Medebroeders, ook
dan wanneer voor hen de best geschikte tijd al voorbij was, zich vlijtig aan het
studeren zetten om in staat te zijn de onontbeerlijke wettelijke titels te ver-
krijgen om onderricht te kunnen geven in de private instituten.
Het strekt tot zijn waarachtige en grote lof dat hij de studies en de
scholen van onze Sociëteit georganiseerd heeft. Dit wil niet zeggen dat er
vroeger nog niets gedaan was. "Er was veel, zeer veel gedaan" - schrijft Don
Luchelli, een goede getuige van deze vroegere periode - "en de naam van Don
Celestino Durando zal in gouden letters in onze annalen worden ingeschreven.(4)
Maar dat was toen nog om zo te zeggen de heroïsche tijd van onze geschiedenis.
Onze Vrome Sociëteit was nog maar enkele jaren oud. Ruim, eindeloos was het veld
____________________________
(1) S. PAULUS, II Timotheus, IV, 6. De apostel bedoelt dat hij zijn einde nabij voelt.
Omdat hij zijn dood beschouwt als een offer en hij een zinspeling maakt op het plen-
gen van wijn kort voor het slachtofferen, zegt hij: Mijn bloed zal weldra vergoten
worden als een plengoffer. Letterlijk: Ik ben reeds als een plengoffer opgedragen.
(2) id. 5 en 6: Het uur van mijn dood is nabij. Ik heb mijn wedren beëindigd. Dit betekent:
mijn loopbaan is volbracht. Een beeld ontleend aan de wedren in het stadion.
(3) Id. 7 en 8. Ik heb de goede strijd gestreden (beeld van de strijd bij de Griekse spe-
len), ik heb het geloof behouden (de eerlijkheid bij de proeven op het toernooi). Voor
bet overige is voor mij de kroon van de rechtvaardigheid bereid, die de Heer mij op die
dag, als rechtvaardige rechter geven zal.
(4) Priester A. LUCHELLI, Don Francesco Cerruti. Lijkrede, Turijn, Drukkerij SAID "Goede Pers"
1917.

21.5 Page 205

▲back to top


- XVIII/201 -
dat voor onze werkzaamheid open stond. Het aantal arbeiders was gering,
uiterst beperkt, niet opgewassen tegen de behoeften. De tijd was amper
voldoende voor het werk van de dag, omdat ieder genoodzaakt was zichzelf
te vermenigvuldigen en alleen het werk van velen te doen. En inmiddels
had God en glimlach over voor de moedigen die hij zijn zegen schonk en
die vol goede wil, aangevuurd door de ijver die ze verkregen toen ze
met Don Bosco in voeling kwamen, de vermoeienissen van het aposto-
laat weerstonden met de heilige stoutmoedigheid waarmee de herder
David, met een slinger gewapend de reus Goliath had weerstaan. Mis-
schien werd er nooit een werk geleverd dat meer vruchten droeg." Toch
kon het niet altijd zo verder gaan. Er lieten zich zelfs stemmen horen
die verlangden dat de Salesiaanse meesters en opvoeders een geregelde
vorming zouden ontvangen. Don Cerruti wijdde hieraan al zijn wilskracht.(1)
Don Cerruti was een van die providentiële mensen, die Don Bosco
als kleine jongens in het Oratorio had opgevoed en naast zich aantrof
op het opportune uur, toen hij in verval geraakte en voor zijn werk
machtige helpers nodig had, die het met vaste hand konden besturen, het
stevig organiseren en voor zijn uitbreiding konden zorgen. Uitgerust
met een methodische geest, met een sterke wil en een praktisch gezond
verstand, oefende hij gedurende dertig jaar zijn ambt uit vol voorzich-
tigheid, kalmte en vastberadenheid. Dit ambt strekte zich ook uit tot
het Instituut van de Dochters van Maria, Hulp der Christenen en tot de
leiding van de Salesiaanse pers. Op ieder gebied wist hij energieën op
te wekken en bezat hij in hoge mate de kunst tot de daad te bezielen. In
al zijn werk ging niets hem meer ter harte dan onder de Medebroeders de
geest van de Stichter levendig te houden. Bij het vieren van de vijfen-
twintigste verjaardag van zijn verkiezing tot Algemeen Studieleider,
schreef hij in een openbare bedanking tot de Leden: "Iedere dag die voorbij
gaat overtuigt mij steeds meer van de noodzakelijkheid, die voor ons een
verplichting is, volstrekt gehecht te blijven aan de lering van Don Bos-
co ook inzake onderricht en opvoeding en niet het minste, in geen enkel
punt, van deze lering af te wijken. Laat de vernieuwers ver van ons weg-
blijven!"
Op 30 november was het in het college van Valsalice een mooie dag
rondom Don Bosco. Men vierde er de prijsuitdeling aan de adellijke
kostschooljongens. Kardinaal Alimonda en theoloog Margotti brachten
enkele uren van de voor- en namiddag met Don Bosco door. Op de zit-
t i n g d e e d Zijne Eminentie een van zijn boeiende improvisaties over de waarde
en de doeltreffendheid van de tucht. Tegen zes uur keerde Don Bosco terug naar
(1) Hoe ernstig gemeend zijn inzichten waren, zag men nog vooraleer een plebiscitaire verkie-
zing hem bevestigde op de post hem enkele maanden voordien door Don Bosco aangewezen. In
1886 was het 1500 jaar geleden sinds de bekering van Sint—Augustinus. Welnu, hij dacht er
aan deze gebeurtenis te vieren met een academische zitting die op 10 juni gehouden werd
in de kerk van Sint—Jan de Evangelist. Het programma geeft een aanwijzing van de men-
taliteit van de man. De uitnodigingsbrief met de handtekening van Don Bosco, zal wel door
hem opgesteld zijn.

21.6 Page 206

▲back to top


- XVIII/202 -
het Oratorio.(1) Op de avond van die dag schreef de Kardinaal aan Mgr. Cagliero :
"Vandaag heb ik bijna de hele dag doorgebracht in het college van Valsa-
lice. Het was er prijsuitdeling en ze verliep mooi en interessant zoals
al de Salesiaanse feesten. Maar niets interesseerde ons zozeer als
onze beste Don Bosco, die bij ons was, steeds joviaal, steeds sereen en
tevreden. Zijn gezondheid was niet verslecht, ofschoon hij aan zijn ge-
wone ongemakken leed. De Heer zal hem nog voor vele mooie ondernemingen
willen behouden, waaronder niet te verwaarlozen is het vertrek van een
mooie groep missionarissen vastgesteld voor overmorgen. Ik wil me zelf
niet beroven van de vreugde er bij te zijn en over de uitverkoren schare
al de zegeningen van de Hemel af te smeken." Terecht had Don Cerru-
ti aan Monseigneur geschreven:(2) "Kardinaal Alimonda is nog altijd onze
zeer toegenegen beschermer en hij is zeker een grote troost en steun van
onze zeer geliefde Don Bosco."
Bij het begin van het jaar had Don Bosco een steendruk laten ma-
ken van de vertrouwelijke herinneringen die hij geschreven had en die
hij in 1871 aan de Directeurs van de huizen gestuurd had. Met zijn
handtekening stond er volgende datum op aangegeven: "Turijn 1886, Feest
van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria, 45ste verjaardag van de Stich-
ting van het Oratorio." Hij stuurde een exemplaar ervan aan alle Direc-
teurs met als opschrift: "Kerstgeschenk."(3)
Twee Salesianen, door hem gezonden om een missie te gaan preken
in de parochie van S. Antonio te Bra, waar zijn oud-leerling Don Luigi
Pautasso Kapelaan was, vertelden bij hun terugkomst wondere dingen over
die brave christenen aldaar. Toen Don Bosco dit gehoord had, schreef hij
aan de kapelaan volgend briefje.
"
Mijn beste heer Kapelaan,
"
"
Met grote vreugde ontvang ik het nieuws over het welslagen
" van de retraite in je parochie door onze priesters gepredikt.
" Moge God steeds in alles gezegend zijn en Maria, Hulp der Christenen
" ons helpen en beschermen om er de vrucht van te bewaren. Met
" heel mijn hart zegen ik jou en al je parochianen. Moge de goddelijke
" barmhartigheid ons allen steeds bijstaan om in zijn heilige
" genade te leven en te sterven.
"
Bid ook voor mij die steeds in J. Chr. zijn zal
"
je toegenegen vriend
" Turijn, 19 december 1886.
Priester Giov. Bosco.
(1) Cfr. Unità Cattolica, 2 december 1886.
(2) Turijn, 12 oktober 1886.
(3) Het waren de herinneringen die men lezen kan bij LEMOYNE, M.B. boekdeel VII, in het
52ste hoofdstuk. In een brief van 29 november schrijft Don Rua aan Mgr. Cagliero: "D.
Lasagna brengt aan de Directeurs een geschenk bestaande uit een reeks vertrouwelijke
herinneringen, die Don Bosco, met zijn lange ervaring, voor hen verzameld heeft. Mogen
ze er allen het grootste nut uit halen."

21.7 Page 207

▲back to top


- XVIII/203 -
Op 20 december stierf te Turijn de eerbiedwaardige heer Baron Ma-
nuel op zeer hoge leeftijd. Hij was een edelman die veel goed deed. Jaren
geleden toen hij al oud was, had hij zich willen terugtrekken uit het Ge-
nootschap van Sint-Vincentius a Paulo en uit andere vrome werken. Alvo-
rens dat te doen wou hij echter raad vragen aan Don Bosco. - "Ga er mee
verder" - antwoordde deze hem - "laten we tot het einde van ons leven
werken om al het mogelijke goed te doen." - "En dat heb ik dan gedaan"
liet hij in zijn gedenkschriften na.
Die dag was er een vergadering van het Kapittel, waarin Don Bos-
co meermaals het woord nam. Hij zei interessante en nuttige dingen, die
wij uit de notulen van de zitting zullen halen en aan het licht brengen.
Aan de vergadering werd ook deelgenomen door Don Albera, omdat er dien-
de gehandeld te worden over verschillende overplaatsingen van personeel
in de huizen van Frankrijk. Zo zou onder meer Don Cartier, directeur te Sainte
Marguérite als onderdirecteur naar Nice dienen te gaan, om dan als di-
recteur Don Ronchail te gaan vervangen, die het volgende jaar voor Pa-
rijs bestemd was. Maar men stootte daarbij op een moeilijkheid. "Nice" -
merkten sommigen op - "is een centrum van Medewerkers niet enkel van
Frankrijk, maar van heel Europa en van Amerika, omdat in deze stad vele
vreemdelingen uit alle delen van de wereld komen. Daar laten ze zich
inschrijven, daar worden met hen betrekkingen aangeknoopt, daar wordt er
voor gezorgd dat ze later in hun land nieuwe leden aanwerven. Nu heeft
het er niet de schijn van dat het karakter van Don Cartier en zijn ge-
ringe geschiktheid tot geld inzamelen het best kan helpen voor onze vrome
Sociëteit".
Don Bosco antwoordde: - "Opdat het gesloten karakter van Don Car-
tier geen hindernis zou zijn voor de betrekkingen met de Medewerkers,
zal Don Ronchail hem vergezellen en hem in al de huizen van de weldoe-
ners voorstellen. Het is zeker dat de geschiktheid om geld in te zame-
len geen gave is die wij allen bezitten. Daartoe is openheid nodig,
nederigheid, de bereidheid zich aan offers te onderwerpen, door zijn
woorden de harten te kunnen veroveren, beheerst te zijn in zijn woorden
om geen gevoeligheden te kwetsen. Om de nieuwe directeur te doen ken-
nen, zal men gebruik maken van het Bollettino dat hem zal aankondi-
gen.(1) Men zal een omzendbrief publiceren, waarin men zal zeggen:
"Het is gepast gebleken Don R o n c h a i l a l s d i r e c t e u r v a n h e t h u i s t e P a -
rijs te benoemen. De Oversten zijn van oordeel geweest, dat ik, Don
Cartier, hem zou komen vervangen. Terwijl ik de eer heb u mijn benoe-
ming aan te kondigen, beveel ik mij aan uwe liefdadigheid en uw
raadgevingen aan, enz. enz." Don Ronchail zelf, schreef, toen hij te
Parijs aankwam, een gelijkaardige omzendbrief aan de Medewerkers van deze
(1) Het Frans Bollettlno van juni 1887 nam de gelegenheid van de aankondiging van het overlijden
van Madame Levrot te haat om de naam van Don Cartier als directeur var het huls van Nice
bekend te maken. In het volgende nummer liet hij een necrologische aantekening over de vrome
Medewerkster verschijnen.

21.8 Page 208

▲back to top


- XVIII/204 -
metropool. - Op vandaag weten allen die Don C a r t i e r k e n n e n d a t h i j t e N i c e
een onovertrefbare geldinzamelaar geworden is. Daardoor is hij er
in geslaagd gedurende de laatste jaren van de algemene economische
crisis op korte tijd een kerk toegewijd aan Maria, Hulp der Christe-
ne n te b ou we n w a a r aa n hi j v e rs ch ei de ne m i l jo en e n b e s te e d heeft.
Met betrekking tot Parijs, zei Don Rua dat Don Bellamy de he-
le dag door de stad gezworven had en slechts zeven frank had ingeza-
meld. Don Bosco repliceerde: - "In deze gevallen van nood is het
nodig dat de Directeur een honderdtal brieven zou lithograferen
waarin gezegd wordt: "Het huis van Ménilmontant bevindt zich in grote
nood. Dit en dat ontbreekt er. Op die en die dag zal ik komen om de
penning van uw liefdadigheid in te zamelen, enz. enz." Op die ma-
nier zal men een zeker bedrag kunnen inzamelen. Wanneer men het an-
ders doet en op het onverwachts op bezoek gaat, onvoorzien, onbekend,
zonder een bewijs voor te leggen van titel en machtiging, bereikt
men niets. Men zou ook een visitekaartje kunnen laten drukken met
onder uw eigen naam volgende regel: "Ik beveel aan de heer (hier kan
de naam met de pen worden ingevuld) de arme jongens aan van dit of dat
huis waarvan ik Directeur ben en ik verzoek hem mij bij zijn lief-
dadigheid te willen gedenken." Deze visitekaartjes zouden kunnen
gedrukt worden voor al de Directeurs van die huizen die van de wel-
dadigheid leven. Men zou ook de leuze kunnen drukken: "Wie aan de ar-
men geeft zal door de Heer ruim worden vergoed."
Don Albera vroeg een terrein te mogen aankopen dat met de speel-
plaats van het huis van Saint Léon een vierkant vormde. Men zou
20.000 frank bij het verlijden van de notariële akte dienen te be-
talen. Het Kapittel keurde deze vraag goed en Don Bosco zei: - "Ook
in dit geval, zou men na het treffen van een overeenkomst met de
eigenaar een omzendbrief kunnen opstellen en hem aldus formuleren:
"We hebben in huis zoveel en zoveel jongens. We dienen nieuwe gebou-
wen op te trekken en dan zouden we zoveel kinderen meer kunnen opne-
men (50, 80, 100 enz.)- We hebben een bedrag van zoveel nodig. U
wordt verzocht in te tekenen voor een bedrag in geld dat u zult goed
achten, vermits wij niet weten op welke kapitalen wij zullen kunnen
rekenen." En dan gaat men vandaag bij een weldoener, morgen bij een
andere met een schrift voor de handtekeningen."
De leden van het Kapittel moesten lachen, wanneer ze zagen
hoe gemakkelijk Don Bosco praktische middelen uitdacht om aalmoezen
te krijgen. En hij hernam weer: - "Er was een tijd dat ik overal kon
rondgaan op zoek naar hulpmiddelen. Thans echter beperk ik mij er
toe voortdurend met mijn geest te werken. Na een ontwerp te hebben
klaargemaakt, onderzoek ik het voor en het tegen, neem een besluit
en stel het op... Thans gaat het over de aankoop van dit terrein.
Welnu, Don Albera zal mij een lijstje sturen met de amen van de
voornaamste heren van Marseille. Ik zal hun schrijven. Een of ande-
re gunst van Maria, Hulp der Christenen zal dan het overige doen."
Op een andere keer had men al gesproken over de aankoop van een

21.9 Page 209

▲back to top


- XVIII/205 -
drukkerij, die de heer Mingardon van Marseille tegen uiterst gunstige
voorwaarden wou afstaan. Men was echter tot geen besluit gekomen. Don
Albera vernieuwde het voorstel. Don Bosco zei: - "Er zal een adminis-
tratie nodig zijn, wil men bij ons met dergelijk contract zijn voor-
deel doen. Maar wat slechts op de schim van een handelszaak geleek is
altijd fataal geweest voor de kloosterorden."
Met Kerstmis werd de nieuwe refter van het Hoofdkapittel ingewijd
op de tweede verdieping, palend aan de bibliotheek en zeer dicht bij de
kamer van Don Bosco, zodat hij er zich zonder enige moeilijkheid naartoe
kon begeven.(1) Bij dezelfde gelegenheid vierde men het feest van de eer-
ste H. Mis van Don Viglietti.
Na Kerstmis kwam er in het Oratorio een nieuwigheid. Op de dag
van Sint-Jan de Evangelist kwamen al de vakleerlingen overeen om het
echte naamfeest van Don Bosco te vieren. Daarom stuurde hem ieder werk-
huis zijn adres ondertekend door al de jongens afzonderlijk, en door de
respectieve ploegbazen en assistenten. Iedereen beloofde communies, be-
zoeken aan Jezus in het Allerheiligste en aan Maria, Hulp der Christenen,
samen met gebeden.
Vele bisschoppen van Italië baden voor Don Bosco, zowel als ze
er aan hielden hem de verzekering te geven dat ze zijn oproep van okto-
ber zouden beantwoorden. Een van hen die, sinds de tijd dat hij kanun-
nik was te Vercelli hem steeds vele jaren met tederheid vereerd en ge-
holpen had, Mgr. Degaudenzi, bisschop van Vigevano, schreef aan Don Rua
op 4 januari 1887: "Ik voeg bij deze brief een zeer geringe gift voor de
missies van de Salesianen van Don Bosco.(2) Het spijt me zeer niet meer te kun-
nen doen! Ik doe deze zeer kleine gift eveneens om te verkrijgen dat Onze-Lieve-
Heer deze man Gods die Don Bosco is ons nog zou bewaren. Spreek hem
moed in namens mij. Geef hem de verzekering dat men bidt, dat men in de
Seminaries bidt, en in de kloosters voor zijn gezondheid. Gedurende
het triduüm dat op de twee laatste dagen van het vorig jaar en op de
eerste dag van dit jaar plaats had in alle kerken van het diocees
voor de Heilige Vader ter ere van het Heilig Hart van Jezus, heb ik,
bij de zegen met het Allerheiligste die ik in de dom gedaan heb, pu-
bliek laten bidden voor die goede en vereerde Don Bosco. Ik zegen deze
be wo nd e r en sw a a r d i g e m e ns die zijn leven al goed doende doorbrengt."
De vermelding die wij zo pas van de vakleerlingen gedaan hebben,
herinnert ons aan een feit dat hen betreft. In 1886, om gevolg te kunnen
geven aan een groter aantal aanvragen, had Don Bosco drie ruime appar-
tementen laten bouwen met een lengte van omstreeks 25 meter en een
breedte van zeven meter, in de hoek van de eerste speelplaats, op de plaats waar
(1) Niet lang na de dood van Don Bosco, keerde zijn opvolger terug naar de gemeen-
schappelijke refter.-
(2) Hij stuurde 40 lire.

21.10 Page 210

▲back to top


- XVIII/206 -
nu het huis van het kapittel oprijst. Het nieuwe lokaal was nog niet he-
lemaal droog, toen de Oversten van het Oratorio er een vijftigtal leer-
lingen huisvestten. De catechist Don Ghione, die ze 's ochtends en 's
avonds ging bezoeken bij opstaan en slapen gaan, zag dat de bedden
vol nattigheid waren door de waterdruppels die van de balken van de
zolder vielen. Daarom vreesde hij dat de jongens allemaal ziek zouden
worden en zette hij aan Don Bosco het geval uiteen. De bezorgde Vader
vroeg hem of het niet mogelijk was de bedden naar elders over te brengen.
Don Ghione antwoordde hem dat men hieraan gedacht had, zonder te vinden
waar dit kon gebeuren. Dan bleef hij een tijdje ingetogen zwijgen en zei
dan: - "Wel, laat ze waar ze zijn."
- "Maar deze winter zullen ze allemaal ziek worden" – repliceer-
de de c a t ec hi s t - " en i k ka n u z e g g en d at d e as si st en t al s in ds drie
dagen ziek is."
- "Wees gerust" - hervatte Don Bosco - "geen enkele jongen zal
ziek worden."
En, inderdaad, geen enkele jongen werd die winter ziek en de as-
sistent genas weldra.(1)
Inmiddels was het oudejaarsavond geworden. Niemand durfde denken
dat Don Bosco, na de avondgebeden, naar beneden zou komen in de kerk van
Maria, Hulp der Christenen. Wat deed men dus? Allen, vakleerlingen,
leerlingen en medebroeders kwamen korte tijd voor zonsondergang samen
onder zijn venster en zongen daar in koor en met veel geestdrift en zwier
het gekende liedje:
Andiamo, compagni,
Don Bosco ci aspetta:
La goia porfetta
si desta nul cuor.
Haast u kameraden,
Don Bosco wacht op ons:
Vreugdevolle harten
gaan putten aan de bron.
De gelukkige oude man, door twee priesters ondersteund, kwam be-
wogen naar buiten, leunde op de borstwering van de galerij en terwijl
hij zich zoveel hij kon voorover boog, bedankte hij iedereen en wenste
ze een zalig en gelukkig nieuwjaar met de zegen van de Heer en van de Madonna.
(1) Verslag van Don Ghione, Bollettino Salesiano, oktober 1925.

22 Pages 211-220

▲back to top


22.1 Page 211

▲back to top


- XVIII/207 -
HOOFDSTUK XI
EEN TERUGGETROKKEN LEVEN
De Piëmontese winter die zwaar valt voor alle bejaarden, bracht
voor Don Bosco het ene ongemak na het andere met zich. Hij dwong hem tot
een volledig opgesloten leven in zijn bescheiden appartement. Zo zagen
de jongens hem niet meer, buiten die gelukkigen van de vierde klas van
het gymnasium, die af en toe de toelating kregen hem een bezoek te bren-
gen en hij hem hun biecht te spreken. Men zal zich herinneren dat men in
1886 begonnen was met het afschaffen van de vijfde klas. Op 22 januari
hoorde hij gedurende meer dan twee uren hun biecht. Allen kwamen biechten
met uitzondering van een enkele jongen. Zijn afwezigheid werd echter niet
opgemerkt, omdat sinds enkele tijd, velen onder hen, ofwel omdat ze een
andere biechtvader gekozen hadden ofwel omdat ze op dat uur belet waren
door de studie of wegens andere redenen, niet meer of slechts zeldzaam nog
bij Don Bosco te biechten gingen.
Ditmaal echter had Don Bosco het bemerkt. Inderdaad, de avond
nadien liet hij die jongen roepen. Hij deed hem naast zich plaats ne-
men en nadat hij over allerlei zaken had gesproken, vroeg hij hem: -
"Waarom ontvangt u sinds verscheidene maanden de sacramenten niet meer?"
- De jongen boog het hoofd en gaf geen antwoord. Dan verbrak Don Bosco
het zwijgen en ondervroeg hem:
"Wil je, dat ik je de reden zou zeggen?"
"Ja, zeg ze mij" - antwoordde hij.
"Kijk, het is voor dit en voor dat." - En terwijl hij dit zei
onthulde hij op vaderlijke toon de zonden, waarvoor de arme jongen zich
schaamde nog te biechten te gaan. Deze bekeek hem een tijdje zonder er
in te lukken zijn gedachten nog te kunnen samenrapen, tot hij op de knie-
en viel en zijn biecht sprak. Uit de kamer gekomen ontmoette hij Don
Viglietti. Met het vertrouwen dat de jongens in hem stelden, zei hij
hem: - "Don Bosco heeft me dit en dat gezegd en hij heeft al mijn zon-
den geraden."
Bij een andere gelegenheid, werd er gesproken over de gunsten die
de Madonna aan het Oratorio verleende. Don Bosco zei toen aan zijn se-
cretaris: - "Maria houdt te veel van ons. Het is nutteloos dat onze
jongens trachten te verbergen wat ze op hun hart hebben. Ik zie het en
zeg het hun."

22.2 Page 212

▲back to top


- XVIII/208 -
De audiënties van de externen gingen verder, maar veel minder dan vroe-
ger, omdat de secretarissen het bevel hadden ontvangen van de artsen en van de
oversten het aantal en de duur te verminderen. Op 2 januari ontving hij het
bezoek van Kardinaal Alimonda, die gedurende een uur met hem kwam praten. Op 5
januari kwam Mgr. Ordonez, bisschop van Quito, om hem in naam van de President
van de Republiek van Ecuador ten minste vier Salesianen te vragen. Na zijn terug-
keer uit Rome, kwam hij opnieuw op doortocht en verkreeg formele beloften. Ook
reeds op 1 januari had Don Bosco aan Don Viglietti, die het in zijn kroniek ver-
meldt, gezegd: - "Nu heb ik de plots opkomende lust zodra mogelijk te zorgen voor
een vertrek van missionarissen naar Quito en de Republiek van Ecuador. Daar be-
vindt zich het centrum van een Missie, waar men ook roepingen kan vinden."
Onder vele anderen kwam ook Don Guanella. Sinds hij in 1878 uit het Ora-
torio was weggegaan had hij het niet meer gewaagd er nog terug te verschij-
nen. Eerst op 22 januari 1887 schepte hij moed en bracht hij een bezoek aan
Don Bosco. Na de dood van Don Bosco schreef hij over dit bezoek en drukte
aldus zijn indruk uit door Don Bosco op hem teweeggebracht: "Hij scheen mij
helemaal veranderd. In zijn doorschijnend gelaat meende ik een straal van de
goddelijke genade te ontwaren. Met heel zijn hart zegende hij mij, die aan zijn
voeten neergeknield lag, en ook mijn geringe werken."
Uit Nice kwam de jonge priester Don Raimondo Jara, die later bisschop van
Ancud in Chili zou worden. Hij doorreisde Frankrijk op zoek naar geldmidde-
len om te Santiago een katholieke universiteit te stichten. Hij vroeg aan Don
Bosco medailles, prentjes waarbij een portret van Mama Margherita te zegenen. Don
Bosco zag het portret, was er door ontroerd, bekeek het enkele ogenblikken, toon-
de het dan aan zijn bezoeker en zei hem: "Bemin haar." Terwijl hij met Don Bosco
door de gang wandelde die voor de kantoren liep en zag dat deze zeer eng was,
vroeg hij hem met eerbied: - "Indien het niet ongepast is, wou ik u om een uitleg
verzoeken. - "Zeg het maar." - "Indien in uw Congregatie een pater zou zijn, die
wat zwaarlijvig was, hoe zou u het dan aanleggen om door deze gang te gaan? Waar-
om hebt u deze gang zo smal gemaakt?"
- "Omdat... omdat... - ik de bekoringen wou bestrijden."
Don Jara had het begrepen. Teruggekeerd naar Chili, bouwde hij er een
groot gebouw in vele kleine appartementen verdeeld, om er 180 universiteitsstu-
denten van de provincie in pension te ontvangen en gedurende de werken, herinner-
de hij zich de woorden van Don Bosco en liet er zeer smalle gangen maken met zeer
lage deur. Welnu, in 1891, gedurende de burgeroorlog verwekt door President Bal-
maceda werd het huis in beslag genomen en openbaar te koop gesteld. Het lag mid-
den in de stad zodat velen het wilden aankopen, maar de smalle gangen en de
lage deuren verdreven de bekoring bij ieder die ze zag, en dus ook de lust tot
kopen. Het huis keerde zo terug tot zijn oorspronkelijk gebruik tot tevredenheid
van de professoren die de noodzakelijkheid ervan ervaren hadden.

22.3 Page 213

▲back to top


- XVIII/209 -
In de rust van zijn kamertje besteedde hij veel tijd aan het af-
werken van de briefwisseling. In het Oratorio kwam dagelijks een onge-
looflijk aantal brieven toe voor zaken, voor gunsten van Maria, Hulp der
Christenen, voor de Letture Cattoliche, voor het Bollettino, als ant-
woord op omzendbrieven. Ze waren afkomstig uit Italië, Frankrijk, Zwit-
serland, België, Polen, Rusland, Klein-Azië, Indië en de beide Ameri-
ka’s. Na het rangschikken van deze brieven, liet Don Bosco de brieven
die hem persoonlijk aangingen door vertrouwde personen voorlezen. Hij
kon deze niet altijd zelf beantwoorden en meestal gelastte hij dan an-
dere personen met het antwoord. We zullen kennis nemen van sommige
briefwisseling waarvan ons een kopie gebleven is.
Twee brieven sui seneris uit Frankrijk toegekomen, zijn een nieuw
bewijs van de buitengewone mening van heiligheid, die men overal over
Don Bosco had. Iemand, die hem al meermaals geraadpleegd had over ge-
wetenszaken en vooral over een voorgenomen huwelijk, smeekte hem op de
vooravond van een verloving hem te willen zeggen of hij, als een goede
christen, er goed aan deed een bepaalde juffrouw te huwen. Don Bosco
antwoordde hem: - "U kunt gerust deze persoon huwen. Ze zal u gelukkig
maken, op voorwaarde dat u beiden veel te communie zult gaan. Ik be-
veel mijn weesjes aan uw liefdadigheid aan. Bid voor mij, moge God u
zegenen en de Heilige Maagd u steeds leiding geven." Een ander per-
soon kende Don Bosco helemaal niet. Maar omdat hij gehoord had door
iemand die hem te Parijs gezien had, dat hij een man van groot geloof
was, liet hij hem zijn eigen geval uiteen zetten. Sinds enkele jaren had
hij er aan gedacht een bepaalde persoon te huwen, maar belangenkwesties
hadden de onderhandelingen spaak doen lopen. Daarom verzocht hij hem de
zaak voor God te willen onderzoeken en hem dan het resultaat te willen
meedelen van zijn vrome en liefderijke overwegingen. - "Zal ik" - vroeg
hij hem - "in de verlangde vereniging de elementen vinden voor mijn
geluk op aarde en in de hemel? Zou het in elkaar storten van mijn ver-
wachtingen geen aanduiding zijn dat de Heer mij naar een andere weg roept?"
Ziehier dan het an tw oord va n Do n Bosco : " L u i s t e r n a a r d e m e n i n g v a n u w
geestelijke leider. Is ze bevestigend, zorg dan enkel dat de per-
s o o n o v e r w i e u m i j schrijft veelvuldig te communie zou gaan. Voor het
overige mag u gerust zijn. Ik bid voor u en ik beveel u mijn wezen aan. Moge God
uw liefdadigheid ruim vergelden." Deze heer had bij zijn brief een gift gevoegd.
Dankbrieven of kaarten voor ontvangen giften zullen zeer veelvul-
dig geweest zijn.
Voor Nieuwjaar had Prins August Czartoryski hem een gift gestuurd
en hem tegelijkertijd laten weten hoe de Poolse medewerkers de Stichter
van de Salesianen steeds toegenegen waren. Toen hij hem bedankte voor
zijn liefdadigheid en wegens het goede nieuws, sprak hij niet over zijn
roeping, zeker om zijn vader te ontzien. Hij schreef enkel: " U mag in
ieder geval aannemen dat ook wij niet zullen ophouden voor u en voor al uw
belangen te bidden."

22.4 Page 214

▲back to top


-
- XVIII/210 -
Aan Gravin Alessandra di Camburzano schreef hij:
"
Geachte Mevrouw de Gravin,
"
"
Het spijt me zeer dat u lijdend zijt. Ik zal bidden en ik
" zal ook laten bidden voor uw gezondheid. Ik begrijp zeer goed
" dat u kruisen hebt want we hebben er allemaal, met uitzondering
" van Don Bosco die er geen heeft.
"
Het blijkt dat de zaken van deze wereld naar een crisis
" toegaan, maar God is een oneindig goede Vader, maar ook on-
" eindig machtig, zodat wij Hem mogen laten doen.
"
Ik dank u voor het nieuwjaarsgeschenk voor onze wezen.
"
Morgen zullen ze te communie gaan voor u en met Gods hulp
" zal ik voor u de heilige Mis opdragen. Moge Maria ons naar de
" hemel leiden.
"
uw u zeer verplichte dienaar
" 9-1887, Turijn.
Priester G. Bosco.
Aan Barones Azeglia Ricci, een geborene de Maistre, die hij reeds kende
toen ze nog heel klein was, stuurde hij op de dag van de H. Franciscus van Sa-
les een prentje met de volgende regels: "Mevrouw de Barones Ricci. Moge God
u zegenen en u ruim belonen voor uwe liefdadigheid. Onze priesters, missiona-
rissen en wezen voegen zich bij mij om iedere dag voor u te bidden."(1)
Verjaardagen, naamdagen, blijde gebeurtenissen van personen, waarmee
hij verbonden was door banden van onderhorigheid of dankbaarheid, lieten hem
nooit onverschillig.
In 1887 vierde de katholieke wereld het priesterjubileum van Leo XIII. Te
zijner eer bereidde men bij het begin van het jaar te Bassano Vicentino een enig
nummer voor met als titel Exultemus, waarvoor de samenstellers aan de aanzien-
lijkste personen uit het katholieke kamp bijdragen vroegen, aangepast aan deze
gelegenheid. Ze konden daarbij Don Bosco niet vergeten. Op 18 januari zei hij
dat hij onmogelijk een artikel kon schrijven maar legde hij volgende verklaring
af: "Wat ik nog wel kan doen is te betuigen, ja luid te betuigen mijn gevoelens
van geloof, achting, eerbied en onveranderlijke eerbied van de H. Franciscus van
Sales tegenover de Opperherder. Met gejubel erken ik al de roemrijke titels die
hij haalde bij de Heilige Vaders en bij de Concilies en waarmee hij, na het vor-
men van een krans van uiterst kostbare juwelen, het hoofd van de Paus versierd
(1) Aan deze persoon had Don Bosco bij gelegenheid van Nieuwjaar op een visitekaartje het
volgende geschreven: "L'abbé JEAN BOSCO vous présente ses respectueux hommages, il
prie et fait prier ses orphelins pour vous et à toutes vos intentions, il appelle sur
vous et les vôtres les meilleurs bénédictions du cie1.1-1887."

22.5 Page 215

▲back to top


- XVIII/211 -
heeft. Deze zijn zonder meer: Abel door zijn Primaatschap, Abraham door zijn Pa-
triarchaat, Melchisidech door de wijding, Aaron door zijn waardigheid, Mozes door
zijn gezag, Samuel door zijn macht, Christus door zijn zalving, Herder van al de
Herders en meer dan veertig andere niet minder schitterende en geëigende ti-
tels. Het is mijn inzicht dat de leerlingen van de nederige Congregatie van de
H. Franciscus van Sales zich nooit zouden verwijderen van de gevoelens van deze
grote heilige, onze Patroon, tegenover de Apostolische Stoel, dat ze steeds da-
delijk, eerbiedig en met eenvoud van geest en hart, niet enkel de beslissingen
van de Paus betreffende dogma en tucht zouden aanvaarden, maar zelfs in betwist-
bare zaken steeds zijn mening zouden delen ook als "doctor privatus", liever dan
de mening van een andere theoloog of doctor in de wereld. Ik ben bovendien de
mening toegedaan dat dit niet enkel door de Salesianen en door hun Medewerkers
dient te worden gedaan maar door alle gelovigen en speciaal door de Clerus, want
naast de verplichting die de zonen hebben hun Vader te eerbiedigen, naast de
verplichting die de christenen hebben de Plaatsvervanger van Jezus Christus te
vereren, verdient de Paus ook nog iedere hoogachting omdat hij gekozen wordt
onder de meest verlichte mensen wat de leer betreft, de meest omzichtigen wat
de voorzichtigheid aangaat, de meest uitmuntenden door hun deugden en ook omdat
hij in het beheer van de Kerk op bijzondere wijze door de Heilige Geest wordt
bijgestaan."
Kardinaal di Canossa, bisschop van Verona, had hem op 26 december ge-
schreven en hem zijn broer Ottavio aanbevolen. Hij had hem gezegd: "Ze-
gen hem, mijzelf en heel onze familie. Opnieuw beveel ik mij aan uw vurige ge-
beden aan, vooral voor een zaak die ik sinds enige tijd aan de Heer vraag.
Beveel mij als ik iets voor u doen kan." Drie weken nadien antwoordde hem Don
Bosco:
"
Eminentie,
"
"
Met grote vreugde ontving ik uw groeten en uw zegen en ik
" heb het genoegen gehad mijn huldeblijken te betuigen aan Mijnheer
" uw broer, Graaf Canossa. Op dit ogenblik richten wij al onze ge-
" beden tot Maria, Hulp der Christenen, opdat ze u nog ad multos
" jubilares dies zou bewaren tot roem van de Kerk, tot steun van de
" nooddruftigen, vooral van de arme Salesianen die zich vurig aan de
" liefdadigheid van uw gebeden aanbevelen.
"
Zegen ons allemaal en gewaardig u ons te aanzien als uw
" arme maar zeer genegen zonen en dienaars.
"
Voor allen
" Turijn, 14 1887.
Priester Gio. Bosco.
" Verontschuldig dit slechte geschrift.

22.6 Page 216

▲back to top


- XVIII/212 -
Per omgaande betuigde de Kardinaal in volgende regels zijn levendige
vreugde. Deze brief is een waardevol document waaruit blijkt welke hoge op-
vatting dit groot licht van de Kerk voor Don Bosco en voor zijn Werk had. Verona
maakte zich klaar om weldra het zilveren jubileum van zijn bisschop te vieren.
Leo XIII was de diocesanen daarin voorafgegaan met een brief met gelukwensen,
waarop hier gezinspeeld wordt.
"
Zeereerwaarde en Beste Don Bosco,
"
"
Na de wondermooie brief van onze Heilige Vader Leo XIII
" heeft geen enkele andere brief van al de brieven die ik deze da-
" gen heb ontvangen mij zoveel vreugde en troost bezorgd, als uw
" zeer genegen brief die ik vanochtend ontving. Duizendmaal dank!
" Te midden van zovele bezigheden hebt u niet enkel aan mijn nede-
" rige persoon gedacht, maar u hebt zich ook nog de moeite getroost
" eigenhandig aan mij te schrijven. Ik ben er u van harte voor ver-
" plicht en omdat ik niets meer doen kan, zal ik nog meer dan ge-
" woonlijk de Heer bidden dat Hij u en uw heilzame werken zou zege-
" nen. Ik zeg nog meer vermits ik uwe Salesianen acht en bemin en
" hoewel onwaardig doe ik iedere ochtend in de Heilige Mis een
" memento voor de Missies, vooral voor die van Afrika, Patagonië
" en voor China, waar de Zusters van Canossa zoveel goed doen.
"
Beklagenswaardig Afrika! Wees zo liefdadig te bidden
" vooreerst voor mij (ik weet dat ik dit hard nodig heb) en dan
" voor die ongelukkige Missie! U dient te weten dat ik eens aan de
" Oversten van dit klein Seminarie voor centraal Afrika gezegd heb:
" - Indien u het aanvaardt, laten we dan allen met al ons hebben
" en houden overgaan naar Don Bosco en laten we naar Amerika gaan,
" dat een ander missieland is. - Maar zij meenden te moeten weigeren
" uit eerbied, voor de gedachtenis en het werk van de betreurde Mgr.
" Comboni en te moeten afwachten tot het de Heer zal behagen opnieuw
" de weg naar de negers te openen. En ik heb niet willen aandringen.
"
Inmiddels dank ik u hartelijk voor alles en samen met u
" dank ik zeer die goede Salesianen, van wie u mij de grootste van
" alle gunsten, hun gebeden, belooft. Ik verzoek u mij te zegenen
" en te geloven dat ik steeds met heel mijn hart van u ben
"
de verknochte, de zeer verplichte en zeer genegen
" 15 januari 1887.
L. Kardinaal di Canossa, Bisschop.
Don Bosco was bewogen en liet met de hartelijke eenvoud van de heiligen
weten dat hij zijn brief ontvangen had. Hij stuurde hem een prentje van Maria,
Hulp der Christenen en op de rugzijde had hij een tedere aanroeping geschreven:
"Eminentie Kardinaal dï Canossa. 0 Maria, leid uw ijverige zoon in al zijn on-
dernemingen voortdurend langs de weg naar de hemel.- 23 januari 1887. - Pries-
ter Gio. Bosco."
Wanneer Verona als bisschop een kardinaal had, dan diende het hiervoor

22.7 Page 217

▲back to top


- XVIII/213 -
Don Bosco te bedanken. Door Leo XIII overgeplaatst naar Bologna ging de
vrome en nederige Prelaat de Opperherder bezweren hem te Verona te la-
ten. Het toeval wou dat hij te Rome Don Bosco ontmoette. Met tranen in de
ogen beval hij zichzelf bij hem aan een woord in zijn voordeel te willen
zeggen. Gedurende de audiëntie bracht Don Bosco het gesprek op de zaak
en toen hij begreep dat de Paus geneigd was de wens van de Bisschop in
te volgen, vond hij het middel zijn vraag in te kleden. Vermits Bologna
ook de zetel van een Kardinaal is, ware het mogelijk te verzaken aan de
zetel van aartsbisschop en alleen de zetel van Kardinaal te behouden?
He t vo orstel behaagde aan de Heilige Vader en toen Don Bosco Monseigneur terug
zag zei hij hem:
"Geen aartsbisschop maar wel kardinaal!"
Van een andere hoge Prelaat ontving hij welwillende betuigingen.
In de eerste dagen van februari was Mgr., Camillo Siciliano di Rende,
aartsbisschop van Benevento en Apostolisch Nuntius te Parijs, voor-
gesteld tot het kardinalaat. Don Bosco had hem vier jaar eerder in
de Franse hoofdstad ontmoet en had van hem en van zijn moeder betuigin-
gen van de diepste eerbied ontvangen. Hij achtte het daarom zijn
plicht hem dadelijk geluk te wensen met zijn nieuwe waardigheid. Tege-
lijkertijd beval hij de jonge stichting van Ménilmontant aan. De Ka r d i-
naal wachtte, zoals dat het gebruik is, de beslissing van het
Co ns is torie af en antwoordde he m da n van ui t Pa ri js op 2 4 maart: "Ik
ben u zeer dankbaar voor de genegen gelukwensen die u mij hebt willen
aanbieden wegens mijn verheffing tot het Romeinse purper. Ik dank u
uit heel mijn hart en ik hoop dat u mij door uw gebeden van de hemel
zult willen verkrijgen de hulp die nodig is om de plichten die mijn
nieuwe waardigheid mij oplegt te vervullen. Het huis van de Salesia-
nen dat hier bestaat ken ik niet, maar ik kan u de verzekering geven
da t ik m ij zeer gelukkig zal achten een dienst aan uw Congregatie te kunnen
bewijzen."
Een andere nieuwe kardinaal was de Apostolische Nuntius van
Madrid die met Don Bosco in briefwisseling was getreden toen het over
een stichting te Madrid ging.(1) Ook aan hem stuurde Don Bosco zijn
gelukwensen, die kardinaal Rampolla beantwoordde met levendige dankbe-
tuigingen met volgende bijzondere woorden:(2) "Het is mij aangenaam
u bij deze gelegenheid mijn speciale genegenheid te betuigen voor de
Salesiaanse Congregatie. Met u verheug ik mij over het vele goed dat uw
zonen verrichten in de diocesen van Spanje waar ze zich gevestigd heb-
ben. Nog niet lang geleden hoorde ik hoge Prelaten uitbundig hun lof
spreken. Moge het de Heer behagen ze ook hier in deze Natie te vermenig-
vuldigen, een Natie die het zo nodig heeft iemand te hebben die ze kan
behoeden voor de bedrieglijke listen van de boze mensen."
(1) Cfr. boekdeel XVII, blz. 463 en volgende.
(2) Madrid, 11 april 1887.

22.8 Page 218

▲back to top


- XVIII/214 -
In de maand maart was advocaat Melchior Voli tot burgemeester van
Turijn gekozen en Don Bosco zond hem een brief met gelukwensen. De eerste
magistraat van de stad dankte hem zeer en verzocht hem zijn eerbiedige
hulde te willen aanvaarden. Hij zei dat hij zich met genoegen de dagen
herinnerde van zijn eerste jeugd, toen hij "het geluk had gekend de
zeereerwaarde en zeer verdienstelijke Don Bosco te kennen in het huis
Roasenda." Bij deze adellijke familie had de heer V oli Don Bosco g ehol-
pen bij het kopiëren van zijn Storia d'Italia.
Eigenlijke gesprekken was Don Bosco niet in staat te houden, maar
hij vond er groot behagen in te horen spreken over de Missies en was
zeer blij wanneer men hem brieven van zijn missionarissen kwam voorle-
zen. Zijn gesprekken bestonden doorgaans in korte geestige gezegden,
soms met scherpzinnigheid gekruid. Bij het zien van de beeldenaar van
Napoleon III op een muntstuk riep hij uit: - "Sic transit gloria mundi.
Niemand spreekt nog over hem... als men er geen kwaad over spreekt."
Ondervraagd door de heer Olive of hij aan zijn dame mocht schrijven dat het
met Don Bosco goed gi ng, ant wo or dd e hij : - "Zeg maar dat Don Bosco aang e-
tast is door luiheid." - Deze lachte en zei dat het tegendeel waar was.
Maar Don Bosco voegde er aan toe: - "Het is de goedheid van Monsieur
Olive die twijfelt aan de waarheid die Don Bosco zegt." - Eens ontving
hij van Madame Quisard van Lyon een prentje met volgende woorden in het
Frans: "Wees tegenover God als het vogeltje dat de twijg voelt schomme-
len en toch voortgaat met zingen, omdat het weet vleugels te hebben."
Hij las dit aandachtig en zei dan dat men het bij Don Berto zou dragen. Hij
merkte da ar bi j op: "Wie weet wat Don Berto zal denken als hij dit prent-
je ontvangt." Don Berto dacht wat waar was. Hij begreep dat dit een va-
derlijke vermaning was voor de tijd waarop binnenkort Don Bosco, zijn
enige steun, hem zou ontvallen. Aan tafel onderbrak hij nog zelden het
zwijgen maar scheen voortdurend in diepe gedachten verzonken. Eens
voegde hij water bij zijn wijn en zei hij: - "Ook Jezus op het kruis wou
dat zijn bloed met water zou worden vermengd."
Aan zijn grote vertrouwensman, Don Lemoyne, die in de avonduren
bij hem zat om de gedwongen werkloze eenzaamheid te verlichten, omdat
het kunstlicht hem pijn deed aan zijn ogen, deed hij eens een voorspel-
ling. Opeens, zonder dat vooraf hierover gesproken was, zei hij hem: -
"J ij zult zeer oud worden." - Op een andere avond, terwijl Don Lemoyne
hem zwijgend volgde toen hij de trap opging, prevelde hij hem toe: -
"Een zeer roemrijke toekomst staat je te wachten." - Dan, na een korte pauze,
hernam hij: - "Wat je geleden hebt is niets in vergelijking met wat je
nog zult lijden. Maar schep moed, alles gaat voorbij in deze wereld...
en dan... en dan het Paradijs." - Don Lemoyne werd 77 jaar oud. Zijn
gedachtenis leeft gezegend in de Congregatie en zijn naam weerklinkt
nog op veler lippen vooral door datgene wat hij over Don Bosco geschreven
heeft. De laatste periode van zijn leven werd werkelijk door fysieke on-
gemakken, maar nog meer door zielenlijden getekend. Dit zielenlijden
kwam voor hem, die begaafd was met een levendige verbeelding en een
zeer gevoelig hart, uit verschillende oorzaken voort. Het is waarschijnlijk dat

22.9 Page 219

▲back to top


- XVIII/215 -
hij jammerde onder het gewicht van geestelijke pijnen, toen hij eens, bij
het ontmoeten van een jonge Salesiaanse priester, volgende woorden uit-
te: - "Er was een tijd dat men in het Oratorio alleen maar soep had, maar
toen was er Don Bosco!"
Aan zijn jongste secretarissen die plachten bij hem te zijn, ver-
haalde hij soms dromen, die hij bij nacht gehad had. Met uitzondering
van twee dromen, waarvan een die betrekking had op de jonge geestelijke
Olive al door ons verhaald, hadden deze dromen niets buitengewoons. An-
derzijds zei hij op de avond van 13 februari aan Don Viglietti, die dit in zijn
kroniek noteerde: - "Ik wil vele belangrijke zaken opschrijven die mij
in een droom bij het begin van het jaar onthuld werden. Ik maak steeds
het voornemen dit te doen en dan vergeet ik het weer. Zorg jij ervoor
mij dit te herinneren. Ik zal ze aan jou meedelen opdat jij ze zou op-
schrijven." Maar misschien om hem de al te zware vermoeienis van het
sc hr ij ve n te b e spar en , da ch t Do n Vig li et ti e r ni et a an z e hem voor de
geest te roepen.
Het gebeurde niet zeldzaam dat hij luide kreten uitte, die Don
Viglietti wekten en verschrikten en hem uit de belendende kamer deden
toelopen. Zo gebeurde dat in de nacht tussen 2 en 3 maart. De secreta-
ris vroeg hem de volgende ochtend, wat hij gedroomd had. Hij antwoordde dat het
een verwarde droom was geweest, waaraan hij geen belang hechtte en
waarvan hij zich slechts een bijzonderheid herinnerde. Het scheen hem
toe over een braakliggend terrein te zwerven en dat een persoon hem
zei: - "Jij spant je in om terreinen te bewerken op de oevers van de Rio
Negro, terwijl hier uiterst braak liggende akkers zijn."
- "Oh! " - an tw oordd e Do n Bosco, - "ik zal er het gras laten groei-
en zodat het weiden worden, die zullen dienen als voeder voor de dieren."
Intussen zag hij een mooie kersenboom die met vruchten beladen
was en hij vroeg aan de landbouwer hem er enkele van te plukken. Deze
gehoorzaamde, maar toen hij ze geplukt had bleken de kersen verdroogd
en bedorven te zijn.
Gedurende een andere nacht, op 24 maart, droomde hij dat hij zich
te midden van een wijngaard bevond, waar men zich met het plukken van de
druiven bezig hield. - "Hoe is dat nu mogelijk?" zei Don Bosco. - "We
zijn nog in de lente en hier is de wijnoogst al aan gang? Wat een overvloed aan
druiventrossen! Wat zijn de druiven mooi! Dit jaar zullen we een goede
oogst hebben."
- " Jawel " - an tw oor dden zijn b ro er G ius ep pe e n Buzzett i, - die
zich onder de arbeiders in de wijngaard bevonden - "we moeten er veel
plukken nu ze er zijn, want na dit jaar van overvloed zullen er jaren
van schaarste volgen."
- "Waarom zal er schaarste zijn?", vroeg Don Bosco.
- "Omdat de Heer de mensen die misbruik van de wijn maken wil
straffen."

22.10 Page 220

▲back to top


- XVIII/216 -
- "Dan is het nodig" - riep Don Bosco uit - "ruime voorraden voor
onze jongens aan te leggen."
Terwijl hij deze droom vertelde, bleek hij er evenmin belang aan te he ch -
ten, want hij besloot met een glimlach: - "Het is maar een droom." De
ochtend van 3 april zei hij aan Don Viglietti dat hij de vorige nacht
niet had kunnen inslapen, omdat hij steeds gedacht had aan een ver-
schrikkelijke droom die hij in de nacht van 2 april gehad had. Dit
alles had zijn krachten werkelijk uitgeput. - "Indien de jongens" -
zei hij hem - "het verhaal hoorden van wat ik gezien heb, zouden ze
ofwel zich op een heilig leven toeleggen ofwel verschrikt gaan lopen
om niet tot het einde toe te blijven luisteren. Het is mij trouwens
onmogelijk alles te beschrijven, zoals het moeilijk zou zijn naar werke-
lijkheid een voorstelling te geven van de straffen die aan de zondaars in
het andere leven worden opgelegd."
Hij had een droom gehad over de pijnen van de hel. Hij hoor-
de eerst een groot lawaai als van een aardbeving. Hij hechtte er niet
dadelijk belang aan, maar het lawaai werd steeds maar luider, tot hij
een langdurig gerommel hoorde, dat verschrikkelijk was. Het ging gemengd
met kreten van afgrijzen en van folteringen. Het waren ongearticuleerde
menselijke stemmen die, vermengd met het algemene rumoer een verschrik-
kelijk geraas maakten. Vol ontzetting keek hij rondom zich naar de
oorzaak van al dit misbaar maar hij kon niets zien. Het steeds meer oor-
verdovend lawaai kwam nader en zijn ogen noch zijn oren konden onder-
scheiden wat er aan het gebeuren was. Don Bosco zette zijn beschrij-
ving aldus verder:- "Ik zag eerst als een massa, een vormloos volume dat
langzamerhand de figuur aannam van een vreselijke ton met fabelachti-
ge afmetingen. Daaruit kwamen die kreten van pijn. De kreten, die tot
dan toe ongearticuleerd geweest waren, werden sterker en duidelijker,
zodat ik volgende woorden kon horen: Multi gloriantur in terris et cre-
mantur in igni. Dan zag ik aan de binnenkant van dit soort ton personen
die onbeschrijflijk lelijk waren. Hun ogen puilden uit hun holten. Hun
oren stonden ver van hun hoofd en hingen naar omlaag. Hun armen en benen
waren op grillige manier verzwikt. Bij het gekerm van mensen voegden
zich het vulgair gemiauw van katten, het razende geblaf van honden, het
gebrul van leeuwen, het gehuil van wolven, stemmen van tijgers, van be-
ren en van andere dieren. Ik keek nader toe en onder deze ongelukkigen
herkende ik er enkele. Steeds meer versteend van schrik vroeg ik nog eens
wat dit buitengewone schouwspel te betekenen had. Er werd mij geant-
woord: Gemitibus inenarrabilibus famem patientur ut canes.
Met het aangroeien van het lawaai werd het zicht van de zaken
steeds levendiger en duidelijker. Hoe beter ik deze ongelukkigen kende,
hoe duidelijker de kreten tot mij kwamen, hoe meer zijn afgrijzen mij
terneer drukte. Al schreeuwend ondervroeg ik hen: - "Maar bestaat er dan
geen middel, geen ontsnapping aan dit grote ongeluk? Zijn al die verschrikke-
lijke bestraffingen, dit vreselijke schouwspel voor ons bestemd? Wat moet
ik doen?"

23 Pages 221-230

▲back to top


23.1 Page 221

▲back to top


- XVIII/217 -
- "Ja" - antwoordde een stem: - "er bestaat een redmiddel, één
enkel redmiddel. Zich haasten eigen schulden met goud en zilver te betalen."
- "Maar dit zijn stoffelijke zaken."
- "Neen, aurum et thus. Met het onophoudende gebed en de veelvul-
dige communie zal men dit grote kwaad kunnen verhelpen."
Gedurende deze dialoog werden de kreten nog meer hartverscheurend,
het uitzicht van hen die ze slaakten werd nog erger monsterachtig, zodat
ik door een dodelijke schrik aangegrepen, wakker werd. Het was drie uur
van de ochtend en ik kon geen oog meer dicht doen." In de loop van zijn
verhaal trilden zijn ledematen, hij ademde moeilijk en hij weende.
Don Bosco verzuimde niet de vergaderingen van het kapittel voor
te zitten. Deze werden doorgaans op zijn kamer gehouden. Gedurende de
tijd waarover we het nu hebben, werden er slechts vier gehouden. We
zullen in de notulen gaan aren lezen om te zien wat wij er kunnen uit-
halen wat op Don Bosco betrekking heeft.
Op de eerste vergadering, van 14 februari, werd er over een be-
langrijk onderwerp gehandeld, namelijk, op welke manier men de betrek-
kingen zou regelen tussen het Instituut van de Dochters van Maria, Hulp
der Christenen, en de Vrome Salesiaanse Sociëteit. De kwestie was al
vroeger bestudeerd geworden op een andere lang geleden gehouden zitting
maar zonder dat men tot een besluit gekomen was, door de afwezigheid van
enkele leden van het kapittel. Intussen was het dringend noodzakelijk
geworden tot een besluit te komen, opdat de Zusters zouden weten tot
wie ze zich in de verschillende omstandigheden dienden te wenden, zodat
het Instituut en het geregeld onderhouden van de Regel er niet zou-
den onder te lijden hebben. Daarom had Don Bosco Don Lemoyne de op-
dracht gegeven de zaak te onderzoeken en er dan verslag over uit te
brengen. Don Lemoyne bestudeerde de zaak, ondervroeg en las op 14 fe-
bruari zijn verslag voor. Daarin gaf hij een gedeeltelijke uiteenzet-
ting van de meningen hierover uitgedrukt op verschillende tijdstippen
door afzonderlijke leden van het Hoofdkapittel. Voor onze geschiedenis
zal het voldoende zijn drie zaken te kennen: de grondslag van de kwes-
tie, een radicale mening over de manier van ze op te lossen en de be-
slissing die door Don Bosco, met instemming van het Kapittel, genomen werd.
De Overste van het Instituut was toen onze Algemene Overste en
bijgevolg ook zijn Vicaris. Inderdaad, de Regels, geschreven door
Don Bosco en gedrukt, in titel II, artikel 1, zegden: "Het Instituut
staat onder de hoge en rechtstreekse afhankelijkheid van de Algemeen
Overste van de Sociëteit van de H. Franciscus van Sales, aan wie men
de naam van Superiore Maggiore zal geven. In ieder huis zal hij zich
kunnen laten vertegenwoordigen door een priester met de titel van Di-
recteur van de Zusters. De algemene Directeur zal een lid van het Hoofd-
kapittel van de Salesiaanse Congregatie zijn." Er was hier dus geen
spraak van een autonome overheid van het Instituut maar van een Algemene Lei-

23.2 Page 222

▲back to top


- XVIII/218 -
ding die afha n k el ij k wa s v a n de A l g e m ee n Ov er s t e en z ij n Vi c a ri s. D i e
leiding werd bij het begin uitgeoefend door Don Domenico Pestarino en
nadien door Don Costamagna, directeur te Mornese. Toen het Instituut gro-
tere uitbreiding nam, dacht men er goed aan te doen de particuliere lei-
ding over te laten aan de lokale Directeur van het moederhuis eerst te
Mornese, nadien te Nizza Monferrato, maar tegelijkertijd begon in op-
dracht hiervoor van Don Bosco ontvangen, Don Cagliero er de algemene be-
waking en zorg over uit te oefenen. Hij was de algemene catechist van de
Salesianen en bleef dit tot 1884, toen hij als Apostolisch Vicaris naar
Patagonië ging. Na zijn vertrek kwam de algemene leiding van de Zus-
ters over op Don Giovanni Bonetti, raadslid van het Hoofdkapittel. Toen
hij in 1886 in het Algemeen Kapittel tot Catechist gekozen werd, rees de
kwestie op, wie in het vervolg de leiding van de Zusters op zich zou
nemen. Dat was de reden waarom, zoals wij gezegd hebben, hierover gesproken was
in een kapittelvergadering te Valsalice, zonder echter tot een beslissing
te komen. Nu werd het voor Don Bosco dringend een oplossing te vinden.
Zou het niet best geweest zijn het zo te regelen dat de Zusters
er zich gingen aan gewennen op eigen houtje te handelen, zonder de
Overste nog te verplichten tussen te komen bij de gewone beraadslagin-
gen, bij de leiding en bij het beheer? Dit zou ongetwijfeld een grote
vereenvoudiging geweest zijn bij de bezigheden van hem die ermee gelast was aan
de Zusters leiding te geven. Dit was de vijfde mening, opgetekend,
voorgesteld en besproken door de verslaggever,(1) maar door hen evenals
de vorige verworpen. We halen hier zijn redenering aan: "De vrouw" -
zei hij - "heeft een voortdurende steun nodig ook in vele zaken die wei-
nig belang schijnen te hebben, en het is nodig dat zij in feite de nood-
zaak van deze steun zou aanvoelen. Laat men haar onafhankelijk dan zal
ze steun gaan zoeken bij personen buiten haar gemeenschap en de plaat-
selijke biechtvader, die er belang bij heeft toe te stemmen in hun ver-
trouwelijke mededelingen, zal bij hen een particuliere geest inprenten.
De vrouw in een Congregatie vertoont soms de neiging zich te onttrekken
aan de onderhorigheid die de wil van de Overste haar oplegt, wanneer
deze wil in tegenstrijd is met de inzichten van een invloedrijke vrou-
welijke Overste. In de kerkgeschiedenis vinden wij hiervan vele voor-
beelden. Onze Zusters komen geen stoffelijke hulpmiddelen te kort en
het is maar natuurlijk dat zij de voorkeur geven aan hun eigen Oversten
boven de Salesiaanse Oversten, en daarom is het nodig ze te benaderen met
bezoeken, conferenties, briefwisseling en dit voor iedere afzonderlijk
huis. De vrouw die verwaarloosd wordt of die meent verwaarloosd te zijn
zal middelen vinden om haar eigen plaats op te eisen of zal zich aan een
fatale ontmoediging overgeven. Hij die gedurende zes jaar onder hen was, weet
(1) De andere vier meningen waren: 1° De leiding van de Zusters toevertrouwen aan een van de
drie Raadsleden van het Hoofdkapittel van de Salesianen. 2° Ze toevertrouwen aan de
plaatselijke directeur van het huis van Nizza Monferrato. 3° Steeds onder de afhanke-
lijkheid van de Algemeen Overste en van zijn Vicaris, zou de algemene leiding worden
uitgeoefend door het Salesiaans Hoofdkapittel, wat wil zeggen, door ieder lid van het
Kapittel voor wat ieders aandeel tegenover de Salesianen aanging. 4° De algemene Cate-
chist zou deze leiding behouden.

23.3 Page 223

▲back to top


- XVIII/219 -
uit ervaring, dat het niet de Regel is, maar wel de genegenheid en het ver-
trouwen dat de Zusters met onze Congregatie verbindt. Het spreekwoord:
één haan in het kippenhok is niet zonder betekenis. Don Chicco vooraleer
de leiding van Nizza Monferrato af te staan, Don Cagliero alvorens naar
Amerika te vertrekken, Zuster Maria Mazzarello alvorens te sterven, leg-
den de nadruk op het punt steeds meer de betrekkingen en de leiding te
binden. Het is voldoende deze vijfde mening te hebben vermeld opdat dui-
delijk zou bewezen worden dat ze verkeerd is."
Na aldus de vijf meningen te hebben geweerd, formuleerde de Ver-
slaggever in volgende bewoordingen zijn eigen zienswijze: "Men zal de al-
gemene leiding van het Instituut van de Zusters toevertrouwen aan de Vi-
caris en aan de Catechist, zodat de eerste zich bij voorkeur zal bezig
houden met het financieel en materieel gedeelte, terwijl de tweede de
leiding zal hebben van het zedelijk en geestelijk gedeelte." Deze mening
steunde op volgende overwegingen: 1° Het zou gemakkelijker zijn om elkaar
te verstaan om de eenheid van leiding te behouden. 2° Er zou mogelijkheid
zijn elkaar te helpen, nu men met twee was, bij de uitoefening van de
leiding, zonder te kort te komen aan zijn eigen ambt tegenover de Salesi-
anen. 3° Het feit dat er twee Oversten waren, zou meer gewicht in de
schaal leggen bij de eigen beschikkingen. Ze zouden meer gezag krijgen,
meer eerbied afdwingen en het zou voor beiden mogelijk worden zich in
meer gevallen te laten helpen ofwel door andere leden van het Kapittel
ofwel door de plaatselijke Directeur van Nizza Monferrato. 4° Men zou ook
de Regel eerbiedigen die voorschrijft dat de beslissing dient af te han-
gen van de Vicaris, vermits in dit geval het nemen van een beslissing het
voorrecht is van de Overste. Toen benoemde Don Rua, Don Bonetti, de cate-
chist van de Congregatie, tot algemeen Directeur samen met hem. Zo bleef
dit dus beslist.
Gedurende een maand, tot 14 maart, werd geen andere vergadering
gehouden. Er werd toen speciaal gehandeld over de bestemming die men zou
geven aan het huis van Valsalice. Men kwam hierop terug op de vergadering
van 19 april waarover we het verder zullen hebben. Op de derde vergade-
ring van 28 maart was Don Bosco aanwezig. Hij luisterde toe, zei nu en
dan een woord, zonder echter iets opmerkelijks te zeggen, tenzij zijn
wens dat er zich nu gunstige omstandigheden zouden mogen voordoen voor
het openen van een Salesiaans huis in de stad Cuneo.
Ondanks de ongemakken die het buiten huis gaan afraadden, wou hij
dit in de maand februari nog verscheidene keren doen. Op 3 februari be-
gaf hij zich naar de kerk van Sint-Jan Evangelist, waar aan de Medewer-
kers de conferentie van de H. Franciscus gegeven werd. In een brief ge-
richt aan een krant van Venetië (1) las men: "Men had gehoopt dat de hei-
lige man het woord zou voeren, zoals dat vroeger al gebeurd was, maar de
(1) La Difesa, maandag-dinsdag, 7-8 februari 1887.

23.4 Page 224

▲back to top


- XVIII/220 -
jaren, de vermoeienissen, de zeer harde beproevingen hebben deze kloeke
energie uitgeput. Don Bosco kan zich nu niet meer alleen op de been hou-
den, hij leidt aan beklemming in de borst, zodat dit hem belet in het pu-
bliek te spreken. Hij voelt het gewicht van een wonderbaar werkzaam leven
aan. Toch blijft zijn geest zo helder als toen hij dertig jaar was, hij
bewaart in zijn hart de jeugdige geestdrift voor de werken Gods en voor
zijn jongens heeft hij meer dan genegenheid, want het is eerder een soort
cultus, omdat hij in hem de godsdienstige verwachtingen voor de toekomst
ziet en zoekt." Het woord werd echter gevoerd door de pastoor van de
kerk, Don Giovanni Marenco. Na de dienst omringden de medewerkers Don
Bosco, zoals steeds vol verlangen hem van dichtbij te zien, hem te groe-
ten en een goed woordje van hem te horen.
Enkele dagen later hield ook een weekblad van Milaan, dat onder de
leiding stond van Don Albertario zich met Don Bosco bezig.(1) Op de eer-
ste bladzijde, rond een zeer gelijkend portret, verscheen een lang arti-
kel dat overliep van bewondering. "De naam van Don Bosco" - werd er in
gezegd - "vat een heus christen epos samen. Bij niemand in Italië is zijn
naam onbekend, en miljoenen monden herhalen hem met een gevoel van ont-
roering, van verering, van vertrouwen en van erkentelijkheid." Na een
sierlijk profiel te hebben gemaakt van deze "mirakelman", van deze "ware
held van het priesterschap", eindigde het aldus: "Hij is een echte macht
hoewel hij uiterst nederig en minzaam is. Hij is een reus van liefdadig-
heid en van ijver, en iedere lof is minder dan zijn verdiensten."
Een vrome matrone, die zich zeer verdienstelijk had gemaakt tegen-
over de Salesiaanse werken, Mevrouw Maria Pelissero, was zwaar ziek. Don
Bosco, door dankbaarheid gedreven, wou haar een bezoek brengen. Hij werd
hierbij vergezeld door Don Viglietti. Het was op 12 februari. Heel de
talrijke familie kwam hem wenend tegemoet en bezwoer hem hun lieve moeder
te willen behouden. Een nicht van de dame, die hem de verwanten voorstel-
de zei hem: - "Bekijk dit jonge meisje. Haar lichaam was als dood van de
nieren af naar beneden toe. U hebt haar jaren geleden gezegend en nu is
ze volkomen gezond. Deze andere kleine was helemaal blind en nu ziet ze
zeer goed. Genees nu ook mijn tante." - Don Bosco hield zich bij hen een
tijdje op en sprak dan over het Paradijs en over onderwerping aan Gods
wil. Dan zegende hij hen en gaf aan iedereen een medaille van Maria, Hulp
der Christenen. Tenslotte ging hij de kamer van de zieke binnen. Het moet
wel een heilige vrouw geweest zijn, zo goed sprak ze over het Paradijs en
over de christelijke berusting. Ze ontving met echte vervoering de zegen
van Don Bosco, die haar vroeg dat ze in het Paradijs zijn boodschappen
zou overbrengen aan de Allerheiligste Maagd, terwijl hij en zijn jongens
inmiddels tot God zouden bidden opdat Hij het beste voor haar ziel zou
doen. Er verliep niet veel tijd meer vooraleer de dame haar lang en
(1) Leonardo da Vinci, 13 februari 1887.

23.5 Page 225

▲back to top


- XVIII/221 -
en deugdzaam leven met een heilige dood besloot.
Op 8 april stierf een van de weldoensters die zich gelukkig acht-
ten door Don Bosco en zijn jongens als Mama te horen betitelen, nl. Gra-
vin Gabriella Corsi. Don Bosco had haar bezocht gedurende de eerste da-
gen van haar ziekte en had haar gezegd: "Mevrouw de Gravin, U hebt uw
woord niet gehouden. U had mij beloofd aan de jongens van het Oratorio
twee kalfjes ten geschenke te geven opdat ze blij zouden zijn op de dag
van mijn priesterjubileum. U hebt uw woord niet gehouden en ik zal mijn
woord evenmin houden." - Nadien, bij het feest van Sint-Gabriël, haar
naamdag, had hij haar een prentje gezonden met volgende aanroeping van
de Heilige Maagd, door hem eigenhandig geschreven: "Gravin Gabriela Cor-
si. Maria, breng een gelukkige naamdag aan uwe dochter. Bescherm haar in
alle gevaren. Leid haar en heel haar familie langs de weg van het Para-
dijs en zorg er voor dat allen na een heilig leven ons voor eeuwig in de
hemel gezelschap zullen houden. Amen."
Een andere mama, die hij graag zou willen bezoeken en zegenen, de
adellijke dame Ghiglini, die wij meermaals vernoemd hebben, was op 13
februari te Genua gestorven. Haar veelvormige liefdadigheid doet haar
een plaats innemen onder de verdienstelijkste Salesiaanse medewerksters.
Haar liefdadigheid werd vooral door het huis van Sampierdarena ervaren.
Het overlijden van deze brave zielen, die een groot aandeel in de
werken van Don Bosco hadden gehad, scheen zijn naderende dood te voor-
spellen.

23.6 Page 226

▲back to top


- XVIII/222 -
H O O F D S T U K XII
DE AARDBEVING VAN FEBRUARI 1887
Op 22 februari, de laatste dag van carnaval, wou Don Bosco nog van
op zijn galerij de vermakelijkheden bijwonen, die, volgens gewoonte, op
de speelplaats voor de jongens plaats hadden. Vooraleer zich terug te
trekken op zijn kamer begon hij handsvollen hazelnootjes te gooien, zodat
de jongens hun spelen vergaten en gretig kwamen toegelopen om de nootjes
op te rapen, want het waren hazelnootjes van Don Bosco. Op een vergade-
ring waarop de leerlingen van de vierde klas van het gymnasium waren sa-
mengekomen, deelde hij later op de dag medailles uit. Er was iets geheim-
zinnigs in de manier waarop hij ze als waardevol aanprees, nl. omdat ze
hen tegen elke ramp zouden beschermen. En plotseling had er de volgende
morgen een ramp plaats. Een verschrikkelijke aardbeving bracht geweldige
slagen toe aan Ligurië en had ook een sterke weerslag in Piëmont. Had Don
Bosco bij toeval in die zin gesproken of had hij iets voorzien? Don
Viglietti schrijft dat hij hem op 4 maart zei dat hij de medailles uitge-
deeld had wegens de ramp van de aardbeving, omdat hij goed wist wat er
daags nadien zou gebeuren. Men dacht dat men ook andere woorden die hij
op 5 januari uitgesproken had hiermee in verband mocht brengen. Toen men
hem vroeg waarom hij, bij het begin van het nieuwe jaar, gezwegen had
over de toekomstige gebeurtenissen van het jaar 1887, had hij geantwoord:
- "Het is beter dat ik zwijg, want het zou de harten te veel doen op-
schrikken. Allen zouden verschrikt zijn en in onrust leven."
Te Turijn was de aardschok geweldig. De jongens van het Oratorio
die pas een kwartier tevoren waren opgestaan, vluchtten hals over kop van
de slaapkamers naar de speelplaats. Zij die in de kerk waren, liepen naar
buiten. In deze grote paniekstemming strekten ze de armen uit naar het
beeld van Maria, Hulp der Christenen op de koepel van de kerk. Op dat
ogenblik kwam Don Viglietti de kamer van Don Bosco binnen. Hij trof hem
lachend aan terwijl hij zei: - "Het is een onvrijwillige dans. Ik ging
juist opstaan, maar, terwijl ik wachtte op het einde van de schommeling,
voelde ik kou in de rug en heb ik mij opnieuw neergelegd."
Er hadden verschrikkelijke tonelen plaats in de colleges aan de
zeekust, waar de schokken bij min of meer lange tussenpozen gevoeld wer-
den. Gedurende enkele nachten sliepen de jongens in openlucht waar ze
kampeerden. De Directeur van het college van Varazze vroeg na enkele

23.7 Page 227

▲back to top


- XVIII/223 -
dagen aan Don Bosco wat er diende gedaan te worden, namelijk de jongens
al of niet in het huis te laten terugkeren. Don Bosco liet antwoorden:
"Keer terug in huis. De aardbeving zal u geen kwaad doen." - En zo was
het ook.
Het epicentrum lag in de golf van Genua, langs een lijn die van
Savona naar Menton gaat Er waren ettelijke duizenden slachtoffers. Overal
waren er vernielde of erg beschadigde huizen. Sommige kerken waren inge-
stort. In heel de streek was er een ontzaglijke verwoesting. Die grote
ramp ontroerde de harten van de Italianen. De inschrijvingen door de
kranten geopend bewezen dat deze catastrofe als een nationale ramp aan-
zien werd. Nadat Don Bosco zich rekenschap had laten geven over de uit-
gestrektheid van de schade, liet hij aan de Directeurs van de Salesiaanse
huizen in Ligurië weten, dat ze alle mogelijke hulp, materiële, persoon-
lijke en morele zouden geven. In opdracht van Don Bosco schreef Don Cer-
ruti aan de bisschoppen van Savona, Albenga en Ventimiglia:(1)"Mijn zeer
geliefde overste, Don Bosco, is diep getroffen door de ramp die een groot
deel van uw diocees getroffen heeft en wenst ter hulp te komen om op een
of andere wijze de vreselijke gevolgen van de aardbeving te verlichten.
De Directeur van het Salesiaans huis van Varazze heeft hij aanbevolen met
alle mogelijke middelen het lot van de ongelukkigen te verlichten. Uwe
Excellentie gelast hij mee te delen dat hij graag kosteloos te Turijn,
en, in het gegeven geval, te Sampierdarena, vier van de ellendigste jon-
gens die wegens de aardbeving verlaten werden, zal opnemen." Don Bosco
stelde zich dus voor twaalf jongens op te voeden en te onderhouden.
Het scheen een bijzondere gunst van de Madonna te zijn dat de Sa-
lesianen en hun leerlingen geen persoonlijke ongelukken hadden opgelopen,
daar er noch doden, noch gekwetsten noch gekneusden waren, maar de stof-
felijke schade was aanzienlijk. In Piëmont was de schade aan de gebouwen
gemakkelijk te herstellen. Dat was niet het geval in Ligurië, waar sommi-
ge van onze huizen erg gehavend werden, vooral het huis van Vallecrosia
dat men helemaal diende op te ruimen. De school voor de externen moest
gesloten worden, de meisjes werden terug naar hun familie gestuurd en de
meisjes die hun ouders verloren hadden of die geen familie meer bezaten
werden naar Nizza Monferrato overgebracht.
Toen Don Bosco de verslagen van de afzonderlijke Directeurs ont-
vangen had, verspreidde hij onmiddellijk twee omzendbrieven. In een van
de brieven gaf hij aan de Salesianen het bevel in ieder huis een dag aan
te duiden, waarop zou gebeden worden tot lafenis van de slachtoffers en
men een dienst van dankbaarheid zou opdragen omdat al de bewoners van de
Salesiaanse huizen ongedeerd waren gebleven. Bovendien, om te kunnen
voorzien in die onvoorziene behoeften beval hij aan, gedurende een jaar,
niet te beginnen aan nieuwbouw, herstellingswerken of aankopen die niet
(1) Turijn, 28 februari 1887.

23.8 Page 228

▲back to top


- XVIII/224 -
noodzakelijk waren en vrijwillig de offers en de ontberingen die deze om-
standigheid vergde te dragen. In de tweede omzendbrief deelde hij aan de
Medewerkers mee welke schade men geleden had en welke uitgaven deze zou-
den nodig maken en verzocht hij nederig om hun liefdadigheid.
Van al de beschadigde huizen was dat van Vallecrosia het huis dat
Don Bosco het meest bekommerde, niet enkel omdat het meer geleden had dan
de anderen, maar ook omdat de gedwongen schorsing van de werkzaamheid van
de Salesianen al te veel de Protestanten zou bevoordelen. Daarom stuurde
hij dadelijk de ondernemer Giosuè Buzzetti ter plaatse, opdat hij zou
zien wat er diende gedaan te worden en welke uitgaven dit zou vergen. Na
een ernstig onderzoek schreef deze dat om het gebouw voorlopig bewoonbaar
te maken een bedrag van omstreeks 6.000 lire zou voldoende zijn, terwijl
er voor de volledige herstellingswerken heel wat meer zou nodig zijn. De
brief werd gedurende het diner aan Don Bosco voorgelezen. Hij zei: - "De
Heer zal er aan denken, laat ons maar rustig zijn." - Hij nam de brief en
legde hem naast zijn bord. Bij het eindigen van het diner kwam Graaf
Eugène de Maistre binnen en na de gewone plichtplegingen vroeg hij aan
Don Bosco: - "Mijn beste Don Bosco, hebt u geld nodig?"
"Kan men zo een vraag aan Don Bosco stellen?" - antwoordde hij.
"Denk maar eens na. Ik moet de kerk van het Heilig Hart te Rome vol-
tooien, zovele jongens onderhouden en nog zovele andere uitgaven doen!"
"Goed" - hernam de Graaf. - "U dient dan te weten dat een oude
tante van mij u een zeker bedrag per testament wou nalaten, maar nadien
heeft ze gedacht dat een vogel in de hand beter is dan twintig in de
lucht en daarom heeft ze mij gelast u deze envelop te bezorgen."
Terwijl hij dit zei, overhandigde hij haar aan Don Bosco en ver-
zocht hem te kijken wat ze bevatte. Don Bosco gaf ze verder aan Don Rua
en nodigde hem uit er naar te kijken. Don Rua haalde er het geld uit en
telde zes biljetten van duizend frank.
Het feit werd door Don Rua verteld aan Don Lemoyne. Deze nam er
nota van en zijn aantekening wordt in ons archief bewaard. Uit het ge-
heel blijkt niet dat Don Bosco zou gezegd hebben, welk gebruik hij van
het geld zou gemaakt hebben. Deze veronderstelling dient zelfs uitgeslo-
ten te worden, zoals blijkt uit volgende brief, bestemd om als ontvangst-
bewijs tegenover de weldoenster te dienen.
"
Beste Heer Graaf Eugène,
"
"
Op uw doortocht te Turijn heeft het u behaagd ons een be-
" bezoek te brengen, een werkelijk liefdadigheidsbezoek.
"
We hadden een wissel op korte termijn te betalen enkele
" minuten voordien ontvangen en het was een van de schulden ons
" door onze missionarissen bij hun vertrek naar Patagonië nagelaten.
" Gisteren om 10 uur in de ochtend werd deze schuld betaald, tot

23.9 Page 229

▲back to top


- XVIII/225 -
" verbazing van de schuldeiser en tot mijn eigen verwondering omdat
" ik niet gedacht had deze betaling te kunnen doen.
"
Moge God u zegenen, beste heer Eugène, U waart er de ver-
" dienstelijke drager van en moge de liefdadige tante, die er de
" edelmoedige schenkster van was, gezegend zijn.
"
Al onze missionarissen, al onze 250.000 weesjes zullen
" bidden dat God zich zou gewaardigen u allen in tijd en eeuwig-
" heid te belonen.
"
Bij deze gelegenheid moet ik mijn plicht vervullen en u be-
" danken voor de weldaden die u aan de Salesiaanse Congregatie en
" aan haar leerlingen bij meer dan een gelegenheid bewezen hebt.
" Wij voelen op dit ogenblik de belangrijkheid van uwe gunsten we-
" gens de moeilijke omstandigheden waarin wij ons bevinden en door
" het grote aantal wezen die van alle kanten en voortdurend vragen
" om gered te worden, des te beter aan.
"
Moge God u zegenen, heer Graaf Eugène en moge de H. Maagd
" heel uw familie beschermen, ze allen voortdurend leiden op de
" weg naar de deugd, maar samen met u ook de arme schrijver van
" deze brief.
"
Het is vrij lang geleden dat ik nog brieven geschreven heb.
" Verontschuldig dan ook mijn slecht geschrift en mijn slceht ge-
" ordende gedachten. Dit moge mij dienen als een aangenaam ondet-
" houd met hem die ik grotelijks in de Heer liefheb en elke dag
" doe ik een particulier memento in de Heilige Mis.
"
We zullen steeds tevreden zijn, wanneer wij u zullen zien
" of in iets kunnen dienstig zijn. Ik heb de eer en het genoegen
" van u te mogen zijn
"
de zeer nederige dienaar
" Turijn, 6 maart 1887.
Priester Giov. Bosco.
De gift bleek dus in dubbele betekenis providentieel te zijn ver-
mits ze diende om een dringende schuld af te betalen die juist 6.000 li-
re bedroeg en het dus mogelijk maakte op tijd over eenzelfde bedrag te
kunnen beschikken voor de eerste werken te Vallecrosia.
In een moeilijke toestand van dien aard kon Don Bosco niet anders
doen dan de liefdadigheid vragen van de personen die hem het best konden
begrijpen en die het meest geneigd waren hem te helpen. Hier volgen dan,
inderdaad, nog enkele brieven die door hem aan weldoensters en weldoeners
gestuurd werden. Hij schreef aan Markiezin Enrichetta Nerli van Florence,
die ze ook Mama noemden.
"
Mevrouw de Markiezin en beste moeder,
"
"
Ik ontving in goede staat de aanzienlijke en grote kist fles-
" sen met zeldzame en uitstekende wijn. Ik ben wat beschaamd om-
" dat ik als een toegenegen zoon ze zelf zou dienen aan te bieden

23.10 Page 230

▲back to top


- XVIII/226 -
" aan mijn liefdadige moeder. De smaak en de hoedanigheid zijn
" uitstekend. Het leven dat deze waardevolle drank mij verlengt
" is ongetwijfeld een van de giften die u mij schenkt. Moge God
" in alles gezegend zijn en gezegend weze uw grote liefdadigheid
" vooral in deze rampspoedige ogenblikken, waarin ik zeker niet had
" durven denken aan uitgaven. De huizen van Ligurië, talrijke wees-
" jes, jongens en meisjes bij onze Zusters overal geplaatst, bren-
" gen me in financiële moeilijkheden die nog nooit zo groot geweest
" zijn. Maar God heeft ons steeds gesteund. Maria heeft ons altijd
" beschermd en ons vertrouwen zal nooit verminderen. Wil ons echter
" helpen door uw heilige gebeden. In alles betuigen wij u de meest
" oprechte erkentelijkheid en met de hoop u persoonlijk mijn hulde-
" blijken te kunnen betuigen, acht ik het een waardevol ogenblik nu
" en altijd te mogen zeggen dat ik ben
"
uw nederige zoon
" Turijn, 3 maart 1887.
Priester Gio. Bosco.
Als antwoord stuurde de Markiezin hem 500 lire. Don Bosco meldde
haar de ontvangst van dit bedrag en maande haar aan snel haar testament
op te stellen. Ze mocht er geen dag langer mee wachten, want anders zou
ze worden als Job en zou ze door allen verlaten worden zonder nog over
iets te kunnen beschikken. De dame nam dit niet naar de letter op. Toen
ze dan op het einde van de maand maart ziek werd, lieten haar dienaars en
de arts niemand meer bij haar toe. Ook aan de Directeur van het huis van
Florence, die haar wou bezoeken, werd de toegang verboden. Toen ze dood
was, werd ze volledig verlaten, zodat Don Febbraro de wacht bij haar lijk
moest houden. Men vond geen waarden meer, of liever, men wist er niets
meer over. De rijke nalatenschap, waarvan ze gewild had dat ze voor vrome
werken zou dienen, ging over in handen van verre verwanten.
Een getrouwe en edelmoedige weldoener was de heer Oneto Dufour van
Genua steeds geweest. Ook aan hem schreef hij met zijn gebruikelijke een-
voud:
"
Geachte Heer Oneto Dufour,
"
"
Het mag u niet verwonderen wanneer deze arme priester
" nogmaals beroep doet op uw liefdadigheid die mij zeer goed bekend
" is. Ik heb ze hard nodig. Onze huizen in Ligurië werden allen min
" of meer beschadigd door de ramp van de aardbeving, maar de scholen,
" het huis en de kerk van Valle Crosia nabij Ventimiglia werden ver-
" nield en dienen zodra mogelijk hersteld en opnieuw opgebouwd te
" worden. Op dit ogenblik ben ik zonder geld en indien u mij kunt
" helpen, beveel ik míj ter liefde Gods aan. Zeker zal Maria u met
" speciale gunsten belonen, die ze overvloedig zal uitspreiden over
" al uw kinderen en over de overige familieleden.
"
Moge God u zegenen en in goede gezondheid bewaren, terwijl

24 Pages 231-240

▲back to top


24.1 Page 231

▲back to top


- XVIII/227 -
" ik de eer heb met erkentelijkheid van u te zijn
"
de zeer verplichte dienaar,
" (zonder datum)
Priester Gio. Bosco.
" P.S. Ik ben oud en half blind, verontschuldig dus mijn slecht
"
geschrift.
Te Genua was er ook de heer Raffaele Cataldi, een rijke bankier en
een liefdadige christen. Nu Ligurië het schouwspel van de ramp was, zag
Don Bosco er een reden te meer in om zijn hulp in te roepen.(1)
"
Beste beer Raffaele Cataldi, Bankier,
"
"
Er is al heel wat tijd verlopen sinds ik nog de eer had u
" persoonlijk mijn opwachting te kunnen maken, maar ik heb niet ver-
" geten iedere dag voor u en voor heel uw familie te bidden. Thans
" doet mij een zeer ernstige reden aan u en aan uw liefdadigheid
" herinneren. De zo pas gebeurde ramp van de aardbeving heeft al
" onze huizen van Ligurië min of meer beschadigd maar ons tehuis,
" onze kerk, onze scholen van Valle Crosia nabij Ventimiglia werden
" vernield. Ze vergen een vlug herstel en nieuwe bouwwerken. Op
" dit ogenblik waarin er zovele ellenden zijn kan ik niet in deze
" behoeften voorzien. Zou u mij ter hulp kunnen komen? Ik beveel
" mij bij u aan uit liefde tot God die u zeker ruim zal belonen.
"
Ik ben oud en half blind geworden zodat ik u vraag mijn
" slecht geschrift te willen verontschuldigen.
"
Ik herinner mij uw familie en uw heilige vader. Ik zal
" van harte tot de Heilige Maagd bidden, opdat zij allen zou be-
" schermen en u steeds op de weg naar de hemel leiden. Amen.
"
Met grote erkentelijkheid zal ik steeds in J. Chr. zijn
"
uw u zeer verplichte dienaar
" (zonder datum)
Priester Gio. Bosco.
Don Varettoni, de deken van Rio S. Martíno in de omgeving van Mi-
rano, provincie Venetië, had hem spontaan een milde gift gestuurd. Hier-
voor bedankte hij hem in volgende bewoordingen.
"
Beste Heer Deken,
"
"
Ik kan niet genoeg uw liefdadigheid bewonderen en de ont-
" hechting waarmede u deze uitoefent.
"
Uw naam staat al geboekt onder de grote weldoeners van
(1) Cfr. boekdeel XVII, blz. 886.

24.2 Page 232

▲back to top


- XVIII/228 -
" onze wezen. Ik zegen u en uwe liefdadigheid maar ik heb veel lof
" over voor uw moed omdat u zelf de werken doet, zonder te wachten
" tot anderen het na u zullen doen. Meestal komen ze dan bedrogen
" uit.
"
Wij zullen veel voor u bidden. Bemin mij in Jezus en Maria.
" Zullen wij de troost hebben u minstens eenmaal onder ons te zien?
"
Moge Maria ons allen naar de hemel leiden.
"
uw u verplichte dienaar
" (zonder datum)
Priester Gio. Bosco.
Aan een Markiezin Taliacarne, Dochter van Liefde, in het zieken-
huis van S. Giovanni te Turijn richtte hij een nederig verzoek hem te
willen helpen. Uit het zinsverband kan men zien dat zij de mogelijkheid
had in ruime mate aan weldadige werken te doen en dat zij er de wil toe
had.
"
(zonder aanspreektitel)
"
"
Mevrouw de Markiezin, u zult toelaten dat ook deze arme
" priester een beroep doet op uwe liefdadigheid ten voordele van
" zijn wezen. Al onze huizen werden min of meer beschadigd door de
" pas opgetreden ramp van de aardbeving, maar die van Valle Crosia,
" nabij Ventimiglia, werden vernield. De kerk is er gesloten, de
" klassen zijn geschorst, de weesmeisjes van het Tehuis zijn ver-
" spreid en onze zusters zijn naar andere streken gestuurd. Er is
" daar een vlugge herstelling of een nieuwe opbouw nodig. Op dit
" (ogenblik) heb ik helemaal geen geld. Zou u mij, in uw grote
" goedheid, om de liefde Gods, kunnen ter hulp komen? Ik zal van
" harte voor u bidden en zal eveneens mijn weesjes voor u laten
" bidden, opdat u ruim zou beloond worden en Maria u veilig langs
" de weg naar de hemel zou leiden.
" Met grote erkentelijkheid heb ik de eer van u te zijn
"
uw u zeer verplichte dienaar,
" Turijn, 30 maart 87.
Priester Gio. Bosco.
Nu er nog maar pas die grote ramp was geweest verminderden noodza-
kelijkerwijze de gewone giften aan het Oratorio in aanzienlijke mate. Uit
Ligurië kwam er niets meer, uit de andere delen van het schiereiland nog
maar weinig omdat de openbare liefdadigheid nu gericht was op het leni-
gen van het lijden van de geteisterden. Don Bosco overwoog de manier
waarop hij middelen zou kunnen vinden om zijn werken te ondersteunen en
liet aan alle oversten van het huis weten dat het zijn wens was, dat
iedereen zich zou inspannen om deze middelen van vrienden, weldoeners en
kennissen te verkrijgen door ze te schrijven in welke moeilijkheden Don
Bosco zich bevond. Dit had hem echter niet belet, zoals wij gezegd heb-
ben, zijn huizen open te stellen voor een dozijn arme verlaten jongens.

24.3 Page 233

▲back to top


- XVIII/229 -
Ook stond men in bewondering voor speciale trekken van de Voorzienigheid.
Op 4 maart zei hij aan Don Viglietti: - "Deze morgen hadden we 2.000 lire
nodig en nu is er vanwege een onbekende persoon een wissel van 1.000 lire
gekomen. De andere duizend lire zullen nog wel voor vanavond toekomen."
Ze kwamen inderdaad tegen de avond toe.
Die dag kwam de heer Martinengo, priester van de Missie, bij hem
om hem te vragen of hij zonder gevaar naar zijn familie kon gaan. Don
Bosco antwoordde hem dat hij gerust kon gaan, op voorwaarde dat hij me-
dailles van Maria, Hulp der Christenen, bij zich zou hebben, die hij dan
aan zijn verwanten zou uitdelen met de aanbeveling dat ze veelvuldig tot
de Sacramenten zouden naderen. Mits die voorwaarde zouden ze geen nadeel
meer hebben van de aardbeving. Hetzelfde liet hij aanbevelen aan de col-
leges van Ligurië.
Met al die zorgen diende het geen verwondering te wekken dat hij
bij het verzachten van het seizoen zijn lijden in plaats van te vermin-
deren in de aanvang scheen te verergeren. Op de avond van 5 april was
zijn toestand zeer slecht. Hij kon inderdaad niet spreken, zijn ademha-
ling was moeilijk en hij kon zijn ledematen niet bewegen. Hij werd dade-
lijk ontkleed en als een kind naar bed gebracht. De ochtend daarop kon
hij de H. Mis niet opdragen. Hij stond laat op, at een beetje, maar zijn
maag kon het niet verdragen. Tegen de middag was hij weer wat sterker,
zodat hij zichzelf moed insprak, zeggend dat hij zich beter voelde en
ging met de anderen aan tafel. Nadien echter was hij genoodzaakt zeer
vroeg te gaan slapen. Op 7 april, Witte Donderdag, celebreerde hij in
zijn private kapel waar hij de communie uitreikte aan zijn secretarissen
en een heilige hostie bewaarde, omdat hij daags nadien de heilige commu-
nie wou ontvangen.
Half april bevond Prins August Czartoryski zich te Turijn. Nu hij
bemerkt had dat de gezondheidstoestand van Don Bosco steeds meer achter-
uit ging, besliste hij onder zijn leiding een retraite te houden om defi-
nitief over zijn eigen toekomst te kunnen beslissen. Bij de talrijke ge-
sprekken die hij met hem had, drong hij aan om zonder uitstel onder de
Salesianen te worden opgenomen. Don Bosco prees wel zijn voornemen de we-
reld te verlaten om het kloosterleven te omhelzen, maar nodigde hem er
toe uit na te gaan of hij er niet beter aan deed Jezuïet of Karmeliet te
worden. De jonge heer echter, die vele kloostergemeenschappen bezocht
had, zei hem dat het hem toescheen dat hij nergens buiten de Salesiaanse
Congregatie de vrede waarnaar hij sinds lang verlangde zou vinden. - "De
Salesiaanse Congregatie is niet voor u gemaakt" - herhaalde hem Don Bos-
co. Het was de laatste beproeving waaraan God die uitverkoren ziel on-
derwierp. Getrouw aan de genade en gesteund door een onwankelbaar ver-
trouwen op de goddelijke hulp, keerde hij bij ieder gesprek op hetzelfde
punt terug. Tenslotte smeekte hij de zegen van Don Bosco af en vertrok
naar Rome, enkele dagen voor de aankomst daar van Don Bosco zelf. We
zullen hem daar samen met hem terugvinden. Don Bosco had immers besloten
deze reis te ondernemen om aanwezig te zijn bij de inwijding van de kerk
van het Heilig Hart.

24.4 Page 234

▲back to top


- XVIII/230 -
HOOFDSTUK
XIII
DE LAATSTE REIS VAN DON BOSCO NAAR ROME
Het is niet waarschijnlijk dat Don Bosco, met zijn wankele gezond-
heid, gedacht heeft dat hij met zekerheid zou mogen vertrouwen op een
speciale hulp van de goddelijke Voorzienigheid, toen hij zich blootstelde
aan de ongemakken van een zo lange reis. Wij worden in deze veronderstel-
ling versterkt, wanneer wij zien dat het niet zijn bedoeling was de tocht
in een zo kort mogelijke tijd te doen, maar dat hij eraan dacht zijn be-
zoeken te vermenigvuldigen om hiervan gebruik te kunnen maken naargelang
van de behoeften van zijn Werk. Inderdaad, nog vooraleer uit Turijn te
vertrekken liet hij aan de Medewerkers uit Ligurië weten, dat er een Con-
ferentie zou plaats hebben te Sampierdarena, waarop hij ze uitnodigde bij
middel van een omzendbrief, die hij op 18 april vanuit het Oratorio
stuurde.
Het vertrek had plaats in de ochtend van 20 april. "Hij vertrok
van huis" - schreef Don Lazzero - "in een gezondheidstoestand die niet
eens weerstand zou kunnen bieden aan een reis tot Moncalieri." Vergezeld
door Don Rua en Don Viglietti, liet hij zich in een wagen van eerste klas
brengen. De stationschef van Turijn deed nog meer. Hij leidde hem naar
een voorbehouden coupé en beval aan het reizende personeel hem alle con-
sideratie te verlenen. Deze beleefdheid had hij te danken aan commandeur
Stanzani, directeur generaal van de spoorwegen, die hem aan de stations-
chef warm aanbevolen had.
Hij kwam goed te Sampierdarena toe. De jongens van het Tehuis, die
hem vol spanning verwachtten, onthaalden hem met blijken van kinderlijke
genegenheid. De goede Vader toonde zich niet alleen niet vermoeid van die
reis van drie uur en een half, maar scheen zelfs versterkt te zijn ver-
mits hij vrolijk en glimlachend tussen de leerlingen ging en, naar de
refter gebracht, er met veel eetlust dineerde en vol opgewekt humeur was.
Het was voor allen een echte vreugde.
Maar daags nadien verliep het enigszins anders, zoals men onder
het celebreren van de Mis, wat hem veel moeite kostte, kon merken. Toch
verleende hij audiëntie, zolang hij dit kon, aan de personen die het huis
vulden. In de namiddag bracht een prachtig rijtuig met twee paarden be-
spannen en gezonden door de heer de Amicis, een Salesiaanse Mede werker,
hem naar Genua. Een grote menigte stond opeengepakt bij zijn doortocht

24.5 Page 235

▲back to top


- XVIII/231 -
langs de weg die afdaalt naar de kerk van S. Siro, die ook ditmaal voor
de vergadering was uitgekozen. De ruime tempel werd bijna te eng voor al
de mensen die met elkaar wedijverden om er een plaatsje te veroveren.
Toen Don Bosco in het priesterkoor verscheen tussen een groep aan-
zienlijke personages, ging er een licht gemurmel door de kerk en alle
blikken waren gericht op de plaats waar hij ging neerzitten om naar de
toespraak te luisteren. Er gingen enkele minuten voorbij en toen kwam de
Aartsbisschop met de voornaamste notabelen van de diocesane clerus. De
ontmoeting tussen de twee eerbiedwaardige mensen verwekte een golf van
ontroering.
Weldra begon de ceremonie. Een leerling van het Tehuis van Sam-
pier-darena las een passage uit het leven van de H. Franciscus van Sales
voor. Dan kwam Mgr., Omodei Zorini, een van de welsprekendste kanselre-
denaars van die tijd. Hij die teder van Don Bosco hield, gebruikte al
zijn spraakvaardigheid om zijn werk te beschrijven en op te hemelen. Hij
kon wel niet anders dan een woord zeggen over het jongste onheil dat Li-
gurië getroffen had en de Salesiaanse Instituten van de riviera zo be-
schadigd had. De geldinzameling die gedaan werd door jonge katholieken
van de Kring Zalige Carlo Spinola, bracht 1.300 lire op, naast andere
bedragen ingezameld aan de deur van de kerk voor de conferentie of nadien
door vrome personen aan Don Bosco zelf overhandigd, Toen de ceremonie ge-
eindigd was, had hij bijna een uur nodig om de sacristie te bereiken, zo
groot was het gedrang van de vrome mensen rond hem. "Die goede Don Bosco"
schreef de Eco d'Italia van 23 april, met zijn goedaardig gelaat, met
zijn lach van een heilige, wie is gisteren niet naar hem gaan zien? Hij
is oud, zijn lichaam is gebroken en hij kan nog enkel lopen wanneer ie-
mand hem ondersteunt. Maar hoe jeugdig is zijn geest, die bezorgd schijnt
te moeten denken aan zovele zaken, hoog te moeten staan om zo ver moge-
lijk te kunnen kijken (...). Allen wilden een woord van hem horen, zijn
hand of ten minste zijn gewaad kussen en hij lette er op allen tevreden
te stellen, terwijl hij rustig lichtjes glimlachte."- "Hij is een heili-
ge" - zei iedereen."
Hij verlengde zijn verblijf te Sampierdarena nog met anderhalve
dag en gedurende die tijd volgden de audiënties elkaar uren en uren op.
"Arme man!" - roept Don Viglietti uit in zijn dagboek onder 22 april.
- "Hij is vermoeid! Er waren ogenblikken waarop hij bijna niet kon ade-
men." Tweemaal, toen de deur van zijn kamer geopend werd, stormde de on-
geduldige menigte op hem toe en wierp zich dan voor zijn voeten neer.
Hier en daar op de trappen en in de gangen gingen de personen van het
huis elkaar te lijf om te verkrijgen dat ze toegelaten zouden worden om
hem te zien.
De geestdrift van het volk werd gevoed door geruchten die buiten-
gewone tijdelijke en geestelijke gunsten aanhaalden. Een zieke vrouw ont-
ving zijn zegen, en was plots weer hersteld en zei dat ze genezen was.
Een zekere Pittaluga, zoon van wijlen Giuseppe van Sampierdarena naderde
sinds meer dan dertig jaar niet meer tot de sacramenten. Ofschoon hij op

24.6 Page 236

▲back to top


- XVIII/232 -
dat ogenblik op het punt was te sterven, gaf hij geen enkel teken van be-
rouw. Zijn familieleden bevalen hem aan Don Bosco aan. Hij beloofde voor
hun intentie te zullen bidden. Welnu, de zieke liet zijn hardnekkigheid
varen, ging te biechten en ontving de heilige communie. Het jaar voordien
had Don Viglietti een jongen in een zeer slechte gezondheidstoestand bij
Don Bosco zien dragen.Toen zag hij hem bij Don Bosco komen om hem te be-
danken terwijl hij in uitstekende gezondheid verkeerde. Een dame stelde
hem een van haar zonen voor en zei dat hij een grote schelm was en de
wanhoop van de familie. Van sacramenten en godsdienstige oefeningen wou
hij niets weten. Don Bosco gaf hem zijn zegen en het uitwerksel was won-
derbaar. De jongen ging naar buiten als een lammetje en daags nadien
keerde hij met een sereen gelaat en zeer tevreden terug na gebiecht en
gecommuniceerd te hebben. Zijn moeder vroeg voor hem een tweede zegen om
de gave van volharding te verkrijgen.
We zullen hier het verhaal schrijven van een curieuze voorspelling,
waarvan we de datum niet konden achterhalen, maar die betrekking heeft op
Sampierdarena. Een schoonzuster van de Salesiaan Don Borio had Don Bosco
bij een ontmoeting met haar horen zeggen: - "Wanneer gij oud zult zijn,
zult u in ons huis van Sampierdarena komen wonen, waar u als gezellin een
Geit zult hebben... niet ene die gras eet, maar een Geit op twee benen...
Ze zal u ook bij uw dood vergezellen." De dame was altijd een weldoenster
van de Salesianen geweest en toen ze oud was en alleen in de wereld
bleef, verkreeg ze gemakkelijk de gunst haar intrek te nemen bij de Doch-
ters van Maria, Hulp der Christenen, bij wie ze de laatste tien jaar van
haar leven sleet. Een zuster Olimpia, was haar gezellin bij voorkeur. Ze
noemde haar steeds Olimpia en voelde nooit de noodzaak haar familienaam
te kennen en dit tot het einde van haar dagen. Welnu, de Zuster en de
Dame werden beiden ziek de eerste dagen van januari van het jaar 1936.
Beider toestand verslechtte zienderogen en ze stierven beiden op Drieko-
ningen met slechts een verschil van vier uur. Welnu, de familienaam van
Zuster Olimpia was Capra.
In de namiddag van 22 april steeg hij in een rijtuig met Don Bel-
monte en Don Viglietti en begaf zich naar Sestri Ponente om er een be-
zoek af te leggen bij de weldoenster Luigia Cataldi. Op het punt van hem
afscheid te nemen vroeg hem de dame:- "Zeg me eens, Don Bosco, wat moet
ik doen om zeker te zijn van mijn eeuwige zaligheid?" Don Bosco antwoord-
de haar met stalen gezicht: - "Om zalig te worden zult u arm als Job moe-
ten worden." - Onder een hyperbolische vorm herhaalde hij haar de bekende
opvatting over de maat waarin de rijken er toe verplicht zijn aalmoezen
te schenken indien ze niet te kort willen komen aan de sociale zending,
die hun door de Voorzienigheid is toevertrouwd geworden. De brave dame
was bij die uitval uit haar lood geslagen, zodat ze op dat ogenblik niet
wist wat ze doen of zeggen moest. Toen ze buiten het herenhuis waren,
vroeg Don Belmonte, die zich in de voorkamer bevond en die bij het openen
van de deur de laatste woorden van Don Bosco opgeraapt had, hoe het toch
mogelijk geweest was en hij het hart had gehad een dergelijke taal te
voeren tegenover een persoon die toch vele aalmoezen schonk.

24.7 Page 237

▲back to top


- XVIII/233 -
"Kijk" - antwoordde hem Don Bosco - "niemand durft de heren of aan de
rijken de waarheid zeggen."
Om bij de gedachte van Don Bosco betreffende aalmoezen te blijven
en ze steeds beter te verklaren, zal het niet ongelegen komen nota te
nemen van sommige van zijn woorden, waaraan men onlangs te Marseille nog
herinnerd heeft. In een toespraak daar gehouden bij gelegenheid van de
prijsuitdeling aan de leerlingen van het Oratorio van Saint-Léon, ver-
haalde de heer Abeille, voorzitter van de vereniging van Marseille voor
de bescherming van de koophandel, een episode waarvan hij als kleine jon-
gen getuige was geweest. Toen Don Bosco eens een bezoek bracht aan het
huis van La Navarre, begaf hij zich naar het naburige Hyères en genoot de
gastvrijheid van vader Abeille. Die avond aan tafel drukte deze zijn ver-
wondering uit over de miraculeuze visvangst door Don Bosco in de paro-
chiekerk gedaan na een kleine preek aan de gelovigen. Immers, terwijl hij
zich met de schaal in de hand onder zijn toehoorders begaf, hadden de
heren er hun portefeuille in leeggemaakt en vele dames, die niets anders
konden geven, hadden er waardevolle sieraden in gelegd. Don Bosco was er
ver van af zijn verbazing te delen en vond de zaak heel natuurlijk, ver-
mits al het overtollige naar de liefdadigheid diende te kunnen. Hij voeg-
de er zelfs aan toe: - "Kijk, Mijnheer Abeille, wanneer u per maand hon-
derd frank opzij kunt leggen (en honderd frank per maand is veel) dan
moet u het overige aan God geven."
- "Met 1.200 frank besparingen per jaar, antwoordde hij, "komt men
er niet, wanneer men acht zonen op te voeden heeft."
- "Ik heb er duizenden op te voeden" - zei Don Bosco.
- "Wel, op die manier", zei de heer Abeille, "heeft de Paus er heel
wat meer dan u. Hij telt ze niet met duizenden maar met miljoenen."
- "Dat is waar" - bevestigde Don Bosco - "maar het is de Paus
niet, die ze onderhoudt."(1)
De leer van Don Bosco betreffende rijkdommen zal misschien voor
sommigen hard klinken,(2) maar er bestaat hierover een Evangelische leer
die geen mogelijkheid biedt voor gemakkelijke schikkingen.(3) In waarheid
zeg ik u, dat een rijke moeilijk in het Rijk der hemelen zal_geraken. En
nogmaals zeg ik u: het is gemakkelijker voor een kameel door het oog van
een naald te gaan, dan voor een rijke in het rijk der hemelen binnen te
gaan. Curci, in het spoor van St. Johannes Chrysostomos, geeft hierbij
volgend commentaar: "Hierdoor heeft Jezus aan de zijnen het vreselijk,
onoverkomelijk beletsel willen bekend maken, die de rijkdommen op zich
zelf, uit hun aard, zonder de particuliere gemoedsgesteltenis van hen die
ze bezitten, opwerpen voor ons heil." Don Bosco die in alles en voor al-
(1) Le petit Nouveiliste de l'Oratoire Saint-Léon. Bulletin trimestriel nov. 1935.
(2) Cfr. boekdeel XV, blz. 526-28.
(3) Matt. XIX, 23-4.

24.8 Page 238

▲back to top


- XVIII/234 -
les de redding van de zielen op het oog had, wisselde de voordelen op een
heilige manier hiertegen uit, door zijn rijke weldoeners te helpen bij
het overwinnen van de vreselijke hindernis.
Hij verliet Sampierdarena omstreeks 1 uur van 23 april, zonder we-
gens zijn drukkende vermoeidheid zijn maag met enige spijs te kunnen ver-
sterken. Hij trok over de speelplaats vol vreemdelingen, die samen met de
jongens neerknielden om zijn zegen te ontvangen. Vele anderen wachtten
hem op aan het station. Ook hier, dank zij de ruime voorzorgen van de
ambtenaren van het spoor, kon hij met zijn twee gezellen bezit nemen van
een voorbehouden coupé van eerste klas.
Hij ging in de richting van La Spezia. Daar aangekomen liet hij,
ofschoon nog nuchter, zich met zijn onveranderlijke minzaamheid de be-
leefde betuigingen welgevallen van de inwoners van de stad, die hem tege-
moet gekomen waren en nadien ook de feestelijke ontvangst door de jon-
gens. Nog diezelfde avond ontving hij het bezoek van de commandant van
het zee-arsenaal. Daags nadien bracht hij een bezoek aan de Bisschop van
Sarzana, Mgr. Rossi van de Predikheren. Nadien volgden priesters en le-
ken zonder onderbreking elkaar op om hem te begroeten. Onder deze laat-
sten waren er talrijke officiële persoonlijkheden. De Directeur gaf een
plechtig diner, waaraan overheden van iedere categorie, geestelijken,
burgers en militairen, deelnamen. "Het was werkelijk een mooie dag" -
schreef Don Viglietti. - "Alle overheden van La Spezia kwamen aan Don
Bosco hun hulde betuigen en met hem dineren. Ze waren allen werkelijk vol
geestdrift, ze spraken over hem met verering en liefde (...) en vertrok-
ken laat tegen hun zin. Ze zeiden dat ze in alles waarin ze dit konden
zijn, zijn nederige dienaars waren. De meesten keerden terug om hem een
bezoek te brengen." Aan tafel had hij verbazend mooi gesproken zodat de
disgenoten vol bewondering waren en zeiden dat hij werkelijk een groot
man was.
De ochtend van 25 april werd aan de Medewerkers gewijd. Ze kwamen
echter niet alleen om te luisteren naar het woord van Don Rua, maar ze
waren in het gezelschap van andere voorname heren en van officieren en
onderofficieren van de militaire marine. Na het einde van de conferentie
gaf Don Bosco de zegen van Maria, Hulp der Christenen. Dan ging hij daar
neerzitten om voldoening te geven aan de mensen die tot bij hem wilden
komen, hem de hand kussen en een woord zeggen. Onder anderen kwam tot bij
hem commandeur Polino, de algemene bevelhebber van het arsenaal en de ko-
lonels Castellaro en Scapparo. Het was in die tijd in Italië werkelijk
ongehoord dat hoge officieren en ambtenaren publiek eer betuigden aan een
priester.
Tegen vier uur in de namiddag vertrok hij naar Pisa. De aartsbis-
schop, Mgr. Capponi stuurde zijn secretaris naar het station om hem
rechtstreeks naar zijn paleis te brengen, waar hij hem als zijn gast wou
hebben. Don Bosco verontschuldigde zich echter omdat hij haast had zich
nog die dag te Florence te bevinden. Daar waren eveneens de medebroeders

24.9 Page 239

▲back to top


- XVIII/235 -
van Lucca die amper enkele woorden met hem konden wisselen. Op de nieuwe
trein had hij een ontmoeting met de bisschop van Arezzo, Mgr. Giuseppe
Giusti, die hem vergezelde tot Florence, waar hij, alvorens verder te
reizen, hem de belofte ontrukte in zijn stad halt te zullen houden, wan-
neer hij zijn reis naar Rome zou voortzetten.
Te Florence dachten de Salesianen er aan hem zonder meer naar hun
huis te brengen, maar ze hadden gerekend zonder de Mama van Florence,
Gravin Uguccioni, die, omdat ze zelf niet kon komen, enkele verwanten
naar het station gestuurd had met het bevel hem naar haar paleis in de
via degli Avelli te brengen. Omdat ze aan de benen verlamd was, kon ze
geen stap meer verzetten. Bovendien, door geestesangsten gefolterd ont-
ving ze een innerlijke opbeuring door de brieven van Don Bosco, maar veel
meer wanneer ze met hem kon spreken.
Gedurende de drie dagen die hij bij haar doorbracht, droeg hij
iedere ochtend de H. Mis op in haar private kapel. Om zijn Mis te dienen
kwamen van het college twee jongens vergezeld door Don Filippa, die dan
aanwezig waren op het ogenblik dat de twee eerbiedwaardige personen el-
kaar ontmoetten en elkaar "goede dag" zegden, de ene ondersteund door Don
Viglietti en de andere in een karretje voortgeduwd. De eerste maal scheen
de Gravin een gekwelde ziel te zijn, want men kon de droefgeestigheid op
haar gelaat aflezen.
- "Ik wens u een goede dag, Mevrouw de Gravin"- zei Don Bosco haar
op feestelijke toon. - "Gaat u dansen?"
"Oh! Don Bosco!" - antwoordde zij. - "U ziet het wel!... wat
ben ik ongelukkig..."
"Goed, goed"
hernam Don Bosco. - "Verlies er de moed niet
bij, Mevrouw de Gravin... U zult het nadien in het Paradijs doen...".
Gelukkig werden de dagen die Don Bosco te Florence doorbracht niet
gestoord door buitengewone ongemakken, zodat hij een groot aantal audiën-
ties kon geven. De Directeur had de zaken goed geschikt en aankondigings-
brieven geschreven aan de voornaamste families van de stad. Daarom was
het in het huis waar hij logeerde of in het instituut van de via Fra
Angelico een voortdurend gaan en komen van rijtuigen, die heren en dames
van de aristocratie en hoge prelaten aanbrachten. Ook de Aartsbisschop
was zo goed hem voor te zijn, vermits hij, Mgr. Cecconi, zich weldra naar
het college begaf. Mgr. Velluti-Zati, hertog van S. Clemente en titel-
voerende bisschop van Orope, stelde zijn eigen wagen te zijner beschik-
king voor de hele tijd dat hij te Florentië verbleef.
De laatste dag, 28 april nam Don Bosco niet, zoals gewoonlijk,
zijn diner in het huis van de Onbevlekte maar in dat van de Gravin, om
dichter bij het station te zijn. Aan tafel herinnerde ze met al zijn
bijzonderheden aan de disgenoten het feit dat Don Bosco twintig jaar
voordien haar kleine zoon terug tot het leven had geroepen. Terwijl zij

24.10 Page 240

▲back to top


- XVIII/236 -
sprak hield Don Bosco zijn hoofd voortdurend gebogen, werd rood en zweeg.
De liefdadige dame, die ervan overtuigd was, dat zij hem niet meer terug
zou zien, deed al het mogelijke om hem nog te Florence te weerhouden en
beloofde hem zelfs duizend lire voor iedere dag die hij er langer zou
blijven. - "U kent mijn armoede" - zei hij haar - "en de vele behoeften
van mijn jongens. Ik dank u voor de goede gesteltenissen van uw liefdadig
hart. De arme Don Bosco kan op dit ogenblik niet doen, zoals hij het zou
willen. Hij heeft een taak die niet kan uitgesteld worden, namelijk de
inwijding van onze kerk te Rome. Ik moet daar zeker enkele dagen tevoren
zijn." - Edelmoedig zoals steeds, berustte de Gravin er in en maakte die
daad nog verdienstelijker door een mooie gift te schenken.(1)
De uitnodiging van de bisschop van Arezzo bood aan Don Bosco een
dubbel voordeel aan. Vooreerst kreeg hij hierdoor de gelegenheid het ove-
rige van de reis niet in één trek te moeten doen - wat hem te veel zou
vermoeid hebben en - omdat hij in die stad weinig bekend was, hoopte hij
er wat te kunnen uitrusten alvorens te Rome toe te komen, waar hij voor-
zag dat hij geen enkele dag meer zou vrij hebben. Om deze redenen maakte
hij zeer graag deze halte.
Aan het station van Arezzo had hij een ontroerende ontmoeting. Pas
had de stationschef hem gezien en herkend of hij liep op hem toe, omarm-
de hem en zei dan, wenend van vreugde tot de aanwezigen: - "Ik liep als
kleine jongen te Turijn door de straten zonder vader en zonder moeder.
Deze heilige priester heeft mij opgenomen, mij opgevoed, heeft mij onder-
richt gegeven zodat ik de plaats die ik nu bekleed kon bezetten. Na God
ben ik alleen aan hem verschuldigd dat ik thans met ere mijn brood kan
eten." - Al wie zijn woorden hoorden, waren er zo door getroffen dat ze
allen de hand van Don Bosco wilden kussen.(2)
De bisschop, een man van God en ondertussen arm gestorven hoewel
hij een ruim voorziene tafel had, overlaadde Don Bosco met eerbewijzen en
attenties. Hij liet hem halen met een prachtig rijtuig hem door een adel-
lijke familie van de stad bezorgd. In zijn paleis verzamelde hij het hele
seminarie om hem welkom te heten. Hij nam zijn avondmaal met hem en met
zijn gezellen en omstreeks middernacht bracht hij zelf hem naar zijn ka-
mer, die de kamer van Pius VII genoemd werd en die steeds gesloten werd
gehouden, nadat de Opperherder er bij zijn triomfantelijke terugkeer naar
de eeuwige stad er de nacht had doorgebracht. Een jonge priester was ver-
rast door die behandeling en zei aan Monseigneur: - "Waarom al die eerbe-
wijzen? Indien het een bisschop of een kardinaal zou zijn, transeat, maar
een eenvoudige priester...".
(1) Cfr. Pr. LUIGI MORI, Don Bosco te Florence, Florence, Salesiaanse boekhandel en
uitgeverij 1930, blz. 138-40.
(2) Rassegna Nazionale, 1 februari 1915, blz. 366.

25 Pages 241-250

▲back to top


25.1 Page 241

▲back to top


- XVIII/237 -
- "Hij is meer dan een bisschop, meer dan een kardinaal" – ant-
woordde hij hem - "hij is een heilige".
Deze priester, die Angelo Zipoli heette, kon zich toen niet voor-
stellen dat hij, vijftien jaar later, gedreven door de herinnering aan
de vroegere heilige gast van zijn bisschop, aan eervolle ambten zou ver-
zaken om lid te worden van zijn kloosterfamilie.
Te Arezzo bracht Don Bosco de hele dag van 29 april in volkomen
rust door. Hij deed een wandeling in de avonduren met de bisschop door
de lachende velden in de omgeving, waarbij hij deels te voet ging, deels
per rijtuig reed. Dat betekende voor hem een aanzienlijke verlichting.
Teruggekeerd keerde hij in gedachten terug naar het Oratorio. Nu de maand
mei nabij was, wou hij dat Don Viglietti aan Don Lemoyne zou schrijven om
hem de wens van Don Bosco te kennen te geven dat hij voor de jongens van
de vierde klas van het gymnasium een conferentie zou houden en hun zou
zeggen dat Don Bosco aan hen dacht, dat hij ze groette, dat hij ze aan-
spoorde de maand van Maria goed door te brengen en dat hij er al het
goede zou aan toevoegen, wat díe trouwe tolk van het hart van Don Bosco
zou weten te bedenken.
Vier vertegenwoordigers van de diocesane clerus kwamen hem hun
hulde bewijzen. Don Bosco hoorde vooreerst hun complementen aan en nodig-
de ze dan uit zich te laten inschrijven op de lijst van de Medewerkers.
Ze kenden het bestaan van deze instelling niet. Hij legde hun uit wat het
was, riep Don Rua en dicteerde hem de namen van de aanwezigen.(1)Een van
hen werd vertrouwelijk en vroeg hem, waarom hij, op de sukkel met zijn
gezondheid, het gewaagd had die lange reis te maken. Hij antwoordde hem:
- "Ja, wat wilt U? Het is een bevel van de Paus en aan de Paus kan men
niet "neen" zeggen. Over weinige dagen is het de inwijding van de kerk
van het Heilig Hart te Castro Pretorio. Want toen de Paus dit vernomen
had, vroeg hij aan onze plaatselijke Overste: "En komt Don Bosco naar de
inwijding?" Toen deze hem geantwoord had dat mijn gezondheidstoestand dat
niet zou veroorloven zei de Paus: "Neen, Ik wil dat hij zou komen.
Schrijf hem dat, wanneer hij niet komt, ik zijn paspoort voor het Para-
dijs niet zal ondertekenen." Ja, dit zei de paus. U ziet wel dat ook ik
er belang bij heb dit zo waardevolle document te gaan halen. Ik zal het
zeker nodig hebben en wel over korte tijd." - De aartspriester van Capan-
nole, die ons een beschrijving gegeven heeft van dit bezoek, bevestigt
dat hij de woorden van Don Bosco "tekstueel" aangehaald heeft. Zo was de
pijnlijke reis van Don Bosco wezenlijk voor hem een daad van gehoorzaam-
heid aan de Paus, iets wat we uit een andere bron niet zouden vernomen
hebben.
(1) Zij waren Don Angelo Zipoli, overste van het seminarie, professor in de wetenschap-
pen en later kanunnik, Don Giuseppe Clacchi, deken van Bibbiena, Don. Domenico
Pallotti, leraar in het seminarie, diaken Angelo Rossi, leraar in het college
Piano. Aan deze laatste, nu aartspriester te Capannole zijn we vele van deze in-
lichtingen verschuldigd.

25.2 Page 242

▲back to top


- XVIII/238 -
Hij vertrok naar Rome in de ochtend van 30 april en kwam aan het
station Termini aan iets na 3 uur namiddag, Terwijl hij ondersteund zich
traag naar de uitgang begaf, zei hij goede en soms geestige woorden tot
allen die hem tegemoet gekomen waren. Er kwamen ook twee zusters bij hem,
die hij herkende. Ze zeiden dat zij, indien hij het toeliet, hem een be-
zoek zouden brengen. Met een glimlach antwoordde Don Bosco: - "Om te Rome
Don Bosco een bezoek te brengen, heeft men van tien tot twaalf duizend
lire nodig." - Maar weldra hervatte hij zich en zei: - "Aan u zal ik dan
toch kosteloos een audiëntie verlenen."
Hij kwam in het huis binnen langs de via Magenta. De deur was ver-
sierd met festoenen, de zuilen van het voorhof waren met bloemen omkranst
en aan de buitenmuur van de absis was er een opschrift met volgende woor-
den: Rome verblijdt zich en springt jubelend op nu deze stad tussen zijn
muren mag ontvangen, de nieuwe Filippus Neri. Don Giovanni Bosco! Onder
de portiek werd hij opgewacht door de jongens en hun oversten. Daar ging
hij op een stoel zitten en liet allen zijn hand kussen. Nadien aanhoorde
hij liefdevol hun zangen en voorlezingen. Op het einde van de zitting zei
hij op grappige toon tot hen die hem omringden, terwijl hij op de eerste
treden was om zich naar de hogere verdieping te begeven: - "U hebt mij in
uw toespraken over vele zaken gesproken, maar over het diner hebt u geen
woord gezegd!" - Iedereen lachte en men zei hem dat het diner klaar was.
Samen met hem zetten zich enkele heren aan tafel, onder wie de hoge ge-
stalte van Prins August Czartoryski opviel.
Don Dalmazzo stelde hem ook een oud-leerling voor van het Oratorio
van Turijn. Hij heette d'Archino, werd later coadjuteur en stierf als een
man van negentig jaar in het Tehuis van het Heilig Hart. Deze persoon zei
hem: - Het is achttien jaar geleden dat ik het geluk had u nog te zien.
De laatste maal was dit op 28 december 1869, op het feest van Sint-Jan de
Evangelist. Toen ging ik bij u biechten in de kerk van Maria, Hulp der
Christenen."
- "En nadien" - vroeg hem Don Bosco - "ben je niet meer biechten
geweest?"
- "Jawel, Don Bosco en meermaals, maar niet meer bij u, want u was
te ver weg."
Hier werd, wat de biecht betreft, door Don Bosco iets verteld
wat wij al wisten (1) maar dat door sommigen in twijfel werd getrokken en
door anderen als onwaarschijnlijk geloochend. Toch past het dat wij zijn
woorden zouden aanhalen in de vorm waarin wij ze hoorden herhalen door
d’Archino, en zoals hij ze van zijn lippen hoorde en ook Don Lemoyne ze
opschreef. Don Bosco zei dus: - "Kijk, ik heb diezelfde vraag gesteld aan
Zijne Excellentie, Minister Crispi. Eens diende ik wegens sommige zaken
(1) Cfr. boekdeel IV, blz. 268 en XIII, blz.

25.3 Page 243

▲back to top


- XVIII/239 -
ken met hem te gaan praten. Ik ging hem opzoeken en pas was ik in de
wachtkamer aangekomen of de deurwaarders kwamen mijn naam vragen en
brachten hem de boodschap. Zodra de Minister mijn naam gehoord had, kwam
hij aan de deur van zijn kabinet en zei hij: "Kom binnen, mijn beste
heer Don Bosco, kom binnen. Voor u is er geen wacht- kamer." Zodra hij
in zijn kabinet was, ging hij verder: "Herinnert u zich niet dat ik u
te Turijn in die krotwoning kwam opzoeken en bij u te biechten kwam? U
hebt me dan nooit in de wachtkamer laten wachten." En ik zei hem: "Excu-
seer mij, Excellentie, maar zijt u nadien niet meer te biechten geweest?"
Natuurlijk zei Don Bosco op dat ogenblik niet welk antwoord de Minister
hem gegeven had. Het leek onwaarschijnlijk dat Crispi zou gezegd hebben
"a confessarmi" (om te gaan biechten) maar integendeel dat zijn woorden
zouden geweest zijn "a confidarmi" (om mijn hart uit te storten) omdat
men niet kon aannemen dat de beroemde politieke banneling toen zou ge-
dacht hebben aan te biechten gaan. Maar de door ons aangehaalde getuige-
nis kan niet redelijkerwijze betwist worden.
Menselijkerwijze gesproken mocht men vrezen dat Don Bosco ditmaal te
Rome tussen vier muren zou moeten blijven, zonder bezoeken af te leggen
en zonder er te ontvangen. Alleen al door zijn aanwezigheid zou hij de
zijnen gesterkt hebben. Maar de Voorzienigheid beschikte er anders over.
De ongemakken van Don Bosco schenen in Don Rua te zijn overgegaan. Zijn
toestand verwekte ongerustheid, want het spit had hem erg te pakken en
ook nog andere kwalen. "De gezondheidstoestand van Don Bosco is beter dan
die van ons allemaal" - schreef Viglietti.(1) "Hij houdt zich bezig met
zijn zonen. Hij schrijft brieven, verleent audiënties en is vol leven."
Laat ons aannemen dat in dit optimisme van zijn secretaris enige over-
drijving zit, maar het is zeker dat hij dadelijk in staat bleek gedurende
die eerste dagen illustere bezoekers te ontvangen, zoals zijn grote
vriend Aartsbisschop Kirby, Aartsbisschop Dusmet van Catania, Markiezin
Vitelleschi, Graaf Antonelli, de neef van de Paus, Graaf Pecci, de Kardi-
nalen Ricci Parracciani, Mazzella, Aloisi-Masella, Rampolla, Bartolini,
Laurenzi en Verga. De toekomstige Kardinaal Cagiano de Azevedo bracht hem
drieduizend lire voor het altaar van Maria, Hulp der Christenen, dat zou
opgericht worden in de kerk van het Heilig Hart. Al deze personages be-
perkten zich niet tot korte beleefdheidsbezoeken. Ze werden met veel har-
telijkheid ontvangen en konden zich soms meer dan een uur met Don Bosco
onderhouden. Later stroomden scharen seminaristen en groepen kloosterlin-
gen naar hem toe.
Zeer vaak begaf Graaf Czartoryski zich bij Don Bosco. Hij hoopte
te Rome de weg te zullen vinden om zijn ideaal van kloosterleven te be-
reiken. Hij was uit Turijn vertrokken zonder een definitief en beslis-
send woord te hebben gehoord en hij had vast besloten Italië niet te ver-
laten zonder de zaak af te handelen. Hij dacht er aan zijn lot in handen
(1) Brief aan Don Lemoyne, 1 mei 1887.

25.4 Page 244

▲back to top


- XVIII/240 -
van de Paus te leggen. Met dit inzicht scheen het hem niet te lang toe,
meer dan een maand de gelegenheid en de eer van een pauselijke audiëntie
af te wachten. Hij werd eerst ontvangen na de inwijding van de kerk, op
een ogenblik dat Don Bosco zich al te Valdocco bevond. Ook Leo XIII hield
rekening met zijn hoge sociale stand en stelde hem voor Jezuïet te wor-
den, omdat dit voor hem gepaster toescheen. Wanneer hij echter gehoord
had dat geen enkele orde zo goed zijn verlangens vervulde als die van de
Salesianen, drong hij niet alleen niet aan, maar keurde hij zijn plan
goed. Toen hij dan gehoord had dat Don Bosco aarzelde hem te aanvaarden,
dacht hij er een ogenblik over na en zei toen: "Keer terug naar Turijn,
ga bij Don Bosco, breng hem de zegen van de Paus en zeg hem dat het de
wens is van de Paus dat hij u onder de Salesianen zou opnemen. Volhard en
bid." Toen de Prins ook gewezen had op de moeilijkheden die vanwege zijn
familie voortkwamen sneed de Paus hem het woord af met te zeggen: -
"Eerst en vooral dient men Gods wil te volbrengen." - Opgebeurd door het
woord van de Plaatsvervanger van Jezus Christus, haastte hij zich naar
Turijn, zag er Don Bosco opnieuw die meer dan ooit het inzicht had zijn
roeping op de proef te stellen. Onmiddellijk vertrok hij naar Parijs,
waar hij vanwege zijn vader een hardere proef te wachten stond.
Alvorens ons verhaal over de reis en de aankomst van Don Bosco te
Rome te beëindigen, roept ons een onverwacht en pijnlijk verlies voor het
ogenblik terug naar Turijn. Enkele dagen voor de reis van Don Bosco was
theoloog Margotti, die voorzag dat zijn afwezigheid niet van korte duur
zou zijn, hem een bezoek komen brengen om hem te begroeten en hem zijn
beste wensen aan te bieden. Na een lang en vertrouwelijk onderhoud had
hij hem een gift voor de kerk van het Heilig Hart overhandigd. Wie zou
ooit gedacht hebben dat ze elkaar niet meer zouden terugzien op aarde?
Een kwaal, snel als een bliksemstraal, bracht Margotti naar het graf op 6
mei tussen de klachten van vele vrienden en de eerbiedige hulde van zijn
vele tegenstrevers. Over deze trouwe vriend en weldoener van Don Bosco is
het rechtvaardig in deze Gedenkschriften een woord te zeggen, opdat zijn
aandenken zou worden overgeleverd aan de Salesianen van de komende tij-
den, des te meer omdat rondom zijn naam een algemene vergetelheid is ont-
staan, zodat de jongeren van vandaag ofwel hem niet kennen of hem onvol-
doende kennen.
Margotti was afkomstig uit Ligurië, het stadje S. Remo. Hij was
een geboren journalist en stichtte te Turijn in 1848 samen met andere
geestelijken en leken het dagblad Armonia. Hij scheidde zich hiervan af
in 1863 om de Unità Cattolica te stichten. Onder zijn leiding bood dit
dagblad lange tijd het hoofd tegen allerlei aanvallen van de liberalen
tegen Paus en Kerk. Dank zij een goed voorziene en goed geordende bibli-
otheek, dank zij een stelsel van steekkaarten, lijsten en rubrieken en,
wat meer waard was, een uiterst sterk geheugen, met een onuitputtelijke
overvloed aan feiten en argumenten die als zovele pijlen wisten te tref-
fen, kende zijn polemiek geen aarzelingen of halve maatregelen. Hij
bracht onverbiddelijke slagen toe overal waar listen schuil gingen en
tegen allen die aanvallen ondernamen tegen het geloof en de christelijke
zeden.

25.5 Page 245

▲back to top


- XVIII/241 -
leer of tegen de katholieke hiërarchie. Vandaag kan men wel wat aanmerken
op zijn onstuimig geschrijf maar om er billijk over te oordelen dient men
terug te denken aan zijn tijd. In een geschiedkundig tijdvak waarin edel-
moedige verzuchtingen met geweld of met list werden bekampt of verkeerd
geïnterpreteerd en het sektarische antiklerikalisme een onontbeerlijk
etiket van het patriottisme scheen te zijn, zou het uit elkaar jagen van
de katholieken veel erger gevolgen hebben gehad zonder de krachtdadige
werking van een dagelijkse Pers, die zonder vrees en zonder toegevingen
het pauselijke ideaal hoog hield en rondom zich groepjes schaarde van
moedige mannen tot alles bereid voor de bescherming van de godsdienst-
vrijheid. Het is dus maar natuurlijk dat hij zeer dierbaar was aan de
Pausen Pius IX en Leo XIII en dat de Italiaanse bisschoppen hem als hun
beste Paladijn beschouwden.
Zijn tegenstrevers stelden hem graag voor als een bittere vijand
van het Italiaans "risorgimento" (opstanding) en ook hun volgelingen of
andere verkeerd ingelichte personen herhalen nog af en toe deze zo opper-
vlakkige veroordeling. Maar waarin zijn ware gevoelens bestonden blijkt
uit drie zinnen van een brief door hem geschreven aan een vriend bankier
op 12 april 1876, een brief in het bezit van Senator Alfredo Baccelli:(1)
"Zeven eeuwen geleden hebben onze voorvaders het Kruis op hun strijdwa-
gens gehesen en dan waren ze groot en behaalden ze de zege. Op vandaag
bestrijdt men in naam van Italië en van de vrijheid Jezus Christus zelf
en zijn Plaatsvervanger. Wij, de echte Italianen, staan op tot hun verde-
diging en zetten de oude tradities voort." Indien hij zou geleefd hebben
tot 1929 en zou gezien hebben hoe het officiële Italië de soevereiniteit
van de Paus erkend heeft in de beste geschikte vorm voor de nieuwe tijd,
dan zou hij de strijd, gevoerd om in het bewustzijn van de katholieken de
gedachte aan deze soevereiniteit te behouden, hebben gezegend. Want in
haar heropstanding zou hij het voorteken van het echte "risorgimento ita-
liano" begroet hebben. Zijn laatste artikel had immers als titel: De be-
kering van Sint-Augustinus en de Verzoening.
Toen de sterke atleet zijn einde voelde naderen, deed hij aan God
het offer van zijn leven met een geloof en vroomheid die allen, die er
getuigen van waren, ontroerde en met de serene eenvoud waarmee hij aan
God sinds zijn jeugdjaren zijn talenten, zijn krachten en zijn rust had
toegewijd. Ziehier in welke bewoordingen Don Durando aan Don Bosco de
rouwmare telegrafeerde: "Theoloog Margotti kwart over vier gestorven. Was
er bij. Wat een heilige dood. Wat een verlies."
Ook voor Don Bosco was het een groot verlies. Dadelijk beval hij
te Rome en te Turijn speciale gebeden. Nadien gaf hij met bewogen woorden
tweemaal in het publiek zijn deelneming te kennen, zoals we dit in vol-
___________________
(1) De Senator publiceerde er een uittreksel van in de Stampa della sera (11 december
1935) en deelde ons mee dat de geadresseerde was "cavaliere Resapieri, bankier en
beheerder, die in die tijd betrekkingen onderhield met personen uit het Vaticaan
en met geestelijken."

25.6 Page 246

▲back to top


- XVIII/242 -
gend hoofdstuk zullen zien. Tenslotte liet hij op 18 juni in de kerk van
Maria, Hulp der Christenen, een plechtige lijkdienst houden tot lafenis
van zijn ziel. Mgr. Leto pontificeerde met assistentie van Mgr. Manacor-
da, die de lijkrede uitsprak.(1) In de uitnodigingsbrief zei hij: "Met de
dood van Theoloog G. Margotti hebben de katholieke journalisten hun waar-
devolste en moedigste kampioen verloren, de clerus een voorbeeldig pries-
ter, maar ons Oratorio verloor bovendien een raadsman, een vriend, een
weldoener."
Gedurende de veertig jaren van zijn leven als journalist bekeek
Margotti Don Bosco met stijgende achting en verering en hielp bij hem zo-
veel hij kon met zijn krant en met zijn geld. Ook in zijn testamentaire
beschikkingen dacht hij aan hem en bestemde hij voor hem een legaat van
12.000 lire. Het was een genot voor de flinke strijder te kunnen genieten
van zijn minzaam gezelschap en daarom kwam hij hem dan ook bezoeken tel-
kens wanneer hij meende hem hiermee een genoegen te kunnen doen. Hij aan-
vaardde zeer graag zijn uitnodigingen aan tafel en achtte zich op zijn
beurt gelukkig wanneer hij hem bij zijn huiselijke feestjes bij hem kon
hebben. Zo bijvoorbeeld in februari 1886 nam Don Bosco deel aan een in-
tiem feestje bij zijn vriend. Hij zat onder de genodigden op de ereplaats
en in de loop van het banket had hij meermaals over het Paradijs gespro-
ken. Op een zeker ogenblik zei hij: - "Ah! heer Theoloog, wanneer we daar
zullen zijn!" - De disgenoot Don Reffo, de toekomstige algemene Overste
van de Jozefieten, placht te zeggen, wanneer hij zich deze omstandigheid
herinnerde, dat bij dit aandringen van Don Bosco steeds op dit onderwerp
terug te keren, hij bij zichzelf gedacht had dat Don Bosco voorzag dat
dit de laatste maal was dat hij dit familiefeest bijwoonde. Hij had zelfs
in zijn hart de indruk gehad dat de dagen van Margotti geteld waren.(2)
(1) Cfr. Bollettino van juli 1887.
(2) Cfr. Unità Cattolica van 1 februari 1888. Bij de uitvaart van Don Margotti in de
kerk van S. Secondo te Turijn las men op de grote poort volgend sculpturaal op-
schrift, opgesteld door de beroemde letterkundige Mauro Ricci:
AAN GIACOMO MARGOTTI
TEGEN DE VERBORGEN VALSTRIKKEN EN DE OPENLIJKE STRIJD
DOOR ZIJN WELSPREKEND WOORD EN ZIJN GEDEGEN LEER
EN GROOTMOEDIGE VERDEDIGER
VAN DE KERK EN VAN DE ROOMSE PAUSEN AAN DE OPRECHTE PRIESTER
GEDURENDE VEERTIG JAAR EEN VAANDEL
VOOR DE BESPOTTINGEN VAN ANDERSDENKENDEN,
EEN VERWIJT VOOR HEN DIE OP EEN VERKEERDE MANIER
VOORZICHTIG WAREN,
HEM ZIJ EEUWIG DE VREDE IN DE HEMEL
DIE HIJ TE KORT GENOOT OP AARDE.
NOOIT HEEFT HIJ ZICH GEPLOOID
VOOR DE TRIOMF VAN DE LEUGEN
Na 1870 deed zijn beruchte formule Geen gekozenen en geen kiezers gedurende vele jaren
in Italië tal van polemieken ontstaan. Toen hij hierover sprak met de directeur van de
Cittadino van Genua (Citt.10 mei 1887) zei hij: "Ik ben soldaat van de Kerk, ik heb
nooit iets naar eigen goeddunken gedaan.
(vervolg op p. 243).

25.7 Page 247

▲back to top


- XVIII/243 -
Ook Don Bosco voelde ín 1887 dat zijn dagen geteld waren. Hij had
beslist dat de inwijding van de kerk in april zou plaats hebben, al was
er nog werk voor meer dan zes maanden om de bouw te voltrekken. Daarom
probeerde men hem ervan te overtuigen dat men deze inwijding tot december
zou uitstellen, maar hij wou geen reden verstaan zodat hij het niet lan-
ger wilde uitstellen dan tot de helft van mei.
"Ga naar Rome" - zei hij eens tot de econoom Don Sala - "en zorg
ervoor dat tegen 14 mei alles in orde is. Werf arbeiders aan, be-
taal hun wat ze vragen, verdubbel zelfs het gewone loon als de kerk te-
gen die datum maar gereed is om voor de cultus te worden geopend."
"Maar waar zal ik de middelen vinden?" - wierp Don Sala daar-
tegen in.
"Let er niet op, geef uit wat nodig is."
"En wanneer de schildering niet gereed is?"
"Dat heeft geen belang. Het moet dan maar zijn zoals het is."
"En wanneer het hoofdaltaar niet op zijn plaats staat?"
"Dan zal men er een voorlopig maken in hout."
Don Sala gehoorzaamde. In Rome scheen het aan iedereen dat men het
onmogelijke verlangde. Bij de aankomst van Don Bosco werd er nog koorts-
achtiger gewerkt. De volgende twaalf dagen was het een voortdurend heen
en weer geloop van arbeiders van alle slag. De stellingen werden afgebro-
ken en het gereedschap weggedragen. De marmeren bevloering werd voltooid
en de altaren opgebouwd. De voetstukken van de zuilen werden afgewerkt.
Het priesterkoor werd met tapijten versierd: daar stond alleen de altaar-
(1) vervolg van p 242.
Wanneer mijn hiërarchische overste mij het bevel gaf aldus te spreken, dan heb ik
gesproken. Wanneer men mij zei mijn woorden in te trekken, dan heb ik ze ingetrokken.
Wanneer men mij opnieuw het bevel gaf dat er niets mocht vernieuwd worden en dat ik
diende terug te keren naar het vroegere programma, dan ben ik teruggekeerd. Wat be-
lang heeft het voor mij, soldaat, wanneer op mijn hoofd de haat of het applaus neer-
komt? Ik weet dat ik tegenover God mijn plicht vervul en dat is voldoende voor mijn
geweten."
Tussen de handschriften van Don Bosco bevindt zich een origineel voor een ere—
album, waarin men leest: "Door de banden van vriendschap die mij sinds vele lustra
aan Theoloog Margotti verbinden, als eerbetuiging wegens de vaste katholieke begin-
selen waarvoor hij ongevraagd gestreden heeft, in vereniging met zovele andere, vro-
me personen die hem op de handen dragen, tot teken van mijn nederige maar diepe en
onuitwisbare erkentelijkheid voor de weldaden die hij bewezen heeft aan mij, aan de
huizen mij door de goddelijke Voorzienigheid toevertrouwd en aan de kinderen die ik
er in opgenomen heb, wens ik aan T.M. een lang en gelukkig leven in de tijd en de
beloning van de sterken. in de zalige eeuwigheid. Amen."
Onder de brieven door Don Bosco gereed gemaakt om na zijn dood te worden ver-
stuurd, bevond zich volgende brief: "Beste heer Theoloog Margotti. Ik dank u voor
de liefdadigheid aan onze wezen bewezen en voor de steun en de bescherming aan onze
werken bewezen. Moge God u ruimschoots belonen. Ik beveel u aan ook na mijn dood te
blijven helpen. Maria, bescherm uw dienaar en leid hem naar de Hemel.
uw toegenegen vriend
Priester Gio. Bosco."
Deze brief werd gepubliceerd in de Unità Cattolica van 2 februari 1888. (tweede uit-
gave).

25.8 Page 248

▲back to top


- XVIII/244 -
tafel op de treden gereed. Er werd dag en nacht gewerkt om alles in ge-
reedheid te kunnen brengen. Indien men tot december zou gewacht hebben,
dan had Don Bosco zeker niet naar Rome kunnen gaan, zoals hij zelf ook
duidelijk gezegd had.

25.9 Page 249

▲back to top


- XVIII/245 -
H O O F D S T U K XIV
DE INWIJDING VAN DE KERK VAN HET HEILIG HART
Een tijdschrift van Rome besloot een artikel, waarin de aanstaan-
de inwijding van de kerk van het Heilig Hart werd aangekondigd op deze
manier:(1) "Op die dag zullen die pastoors tevreden zijn over hun monu-
ment dat ze hebben opgetrokken. Maar die dag zal niet zozeer een grote
dag zijn voor de godsdienst als wel van de kunst." Dit ís een manier van
spreken díe genoegzaam laat verstaan dat het blad helemaal niet de katho-
lieke stempel droeg. Post factum kunnen wij dit met recht verbeteren en
zeggen dat de dag van 14 mei tegelijkertijd een feest van de godsdienst
en een feest van de kunst was.
En om aan te vangen met het feest van de kunst, zag men dadelijk
hoe de organisatoren er aan gehouden hadden dat de muziek er een ere-
plaats zou bekleden. Te Turijn had men de gedachte geopperd de schola
cantorum van het Oratorio naar Rome te sturen. Deze zangersgroep kon on-
der de leiding van maestro Dogliani de moeilijkste composities op een
onberispelijke manier uitvoeren zodat men geen vergelijkingen diende te
vrezen. Bovendien scheen het iets mooi te zijn dat de cultus in de kerk
zou worden ingezet met een zang van de kinderen zo dierbaar aan Don Bos-
co. Bij deze ideale beschouwingen sloot het economische aspect aan, want
het zou een aanzienlijk bedrag gekost hebben om gedurende de vijf dagen
van de plechtigheid een aanzienlijke groep goede Romeinse zangers aan te
werven. Toch aarzelde Don Bosco bij de gedachte aan de uitgave die ver-
eist was voor een heen- en terugreis van niet minder dan tachtig perso-
nen. Maar de Voorzienigheid kwam hem op een onverwachte manier te hulp en
in meer dan voldoende mate.
Voor de eerste dagen van mei maakten de burgers van Genua zich
klaar om met grootse feesten de 150ste verjaardag te vieren van de hei-
ligverklaring van de Heilige Caterina Fieschi Adorno. De commissie die
gelast was met het organiseren van de feestelijkheden wou aan de gewijde
diensten in de kathedraal de grootst mogelijke luister geven en wou dan
ook dat ze met uitgekozen muziekuitvoeringen zouden gepaard gaan. Ze ves-
tigde dus haar aandacht op de jonge zangers van Valdocco en wendde zich
(1) De Cicerone, 8 mei 1887. Het verscheen op donderdag en zondag.

25.10 Page 250

▲back to top


- XVIII/246 -
tot Don Bosco, waarbij ze zich natuurlijk ertoe verplichtte de nodige
onkosten terug te betalen. Men kon zich niets opportuner indenken noch
wensen en er ontstonden geen moeilijkheden die stokken in de wielen had-
den kunnen steken.
De talrijke schare vertrok voltallig uit Turijn op 5 mei, verge-
zeld door verscheidene oversten en onder de leiding van Dogliani. De
groep was samengesteld uit dertig sopranen, tweeëntwintig alten, negen
tenoren en zeven bassen. Drie bekende meesters begeleidden ze: Petrali
van Gergamo, Galli van Milaan en Bersano van Turijn. Te Genua deden de
proefuitvoeringen grote verwachtingen ontstaan. De Cittadino van 8 mei
schreef: "Zij die gisteren de proefuitvoeringen hebben bijgewoond van
de mis, die vandaag zal uitgevoerd worden, waren werkelijk verrukt." De
feesten duurden drie dagen. Gedurende die tijd waren de zangers van het
Oratorio het mikpunt van de bewondering van de burgers en van de vreem-
delingen niet enkel door hun waardevol optreden maar ook door de houding
die ze zowel in de kerk als daarbuiten hadden.(1)
(1) De Cittadino van 9 mei schreef: "Het beluisteren van deze kinderstemmen zo goed met
elkaar in harmonie, fluweelzacht, zuiver en scherp - en zeggen dat men te Genua dacht
dat zoiets niet te vinden was, wekte echte bewondering op. Velen hielden vol dat men
ditmaal vrouwenstemmen had toegelaten en dat het niet de stemmen waren van de Sale-
siaanse leerlingen die door de ruime gewelven van San Lorenzo weergalmden. Maestro
Dogliani, die eveneens tot het college van Don Bosco behoort, leidde de uitvoering
en had aan de koren onderricht gegeven. Aan hem komt dus het grootste deel van de
verdiensten toe. Wie van dichtbij de uitvoering kon bijwonen was vol bewondering voor
de goede orde, de houding en de aandacht die bij deze grote menigte zangers heerste.
Dit had ook een goede indruk op de professoren van het orkest en nu iedereen gewe-
tensvol zijn rol vervulde, zonder inspanning, zonder zijn gezicht te vertrekken, zon-
der een aldus genoemde theatrale uitdrukking, die men bij andere gelegenheid zou kun-
nen prijzen maar die in het huis van het gebed niet op zijn plaats is, was dit een
reden te meer tot bewondering. Deze ongekunstelde stemmetjes, zender neusklanken,
zonder keelklanken, zoals men die wel pleegt te horen bij jonge zangers werden door
sommigen zonder karakter genoemd, omdat ze geen stemmen van jongens ware., Het zijn
stemmen van engelen, zei een andere persoon maar heel gewoon zeggen wij: het zijn
stemmen van brave jongens, goed onderricht en opgevoed in de gewijde kerkzang, zoals
de Salesianen die kunnen onderrichten en opvoeden." En in het nummer van 11 mei: "Wij
zijn verheugd dat Genua eindelijk heeft kunnen horen, wat men kan bereiken als men de
jongens de gewijde muziek leert zingen en we zijn uiterst verheugd dat dit voorbeeld
ons gegeven werd door de heilige Don Bosco die elk goed werk verricht, want hij is
door de Voorzienigheid gezonden om overal de geest van de Kerk van God te doen herop-
bloeien." Terugkerend op dit onderwerp in het nummer van 23 mei gaf de krant het vol-
gende oordeel over de uitvoering van de Missen: "Alle drie de Missen behaagden aan
allen. De Mis die misschien het meest aan het wolk beviel was de Mis van Haydn. Voor-
al bevielen de sopranen en alten die verrassing verwekten door de uitgebreidheid van
hun stemmen, hun harmonie, hun zachtheid, de juistheid van hun inzet, de volmaakte
vermenging en het evenwicht van hun stemmen. Kortom, door hun zangmethode. Men is er
eindelijk in geslaagd in de kerk een kunstrijke uitvoering te horen, waarbij de mu-
zikale piramide in haar volheid, van de basis tot de kruin tot haar recht is
gekomen."

26 Pages 251-260

▲back to top


26.1 Page 251

▲back to top


- XVIII/247 -
Er was het ongemak dat men genoodzaakt was na de Mis naar Sampier-
darena te gaan voor het diner en nadien naar de stad terug te keren voor
de vespers. Een rijke fabrikant van piano's, de heer Giovanni Ferrari,
zette gedurende drie dagen voor de hele groep de tafels gereed in zijn
tuin. De opgediende spijzen waren keurig en kostbaar. Op de derde dag
overhandigde zijn dame aan Don Lazzero een briefomslag met het verzoek
hem aan Don Bosco te geven. Toen hij geopend werd zag men dat hij een
bedrag bevatte nodig voor de heen- en terugreis voor heel de karavaan.
De triomf te Genua was een prachtig voorspel voor de feesten te
Rome. Ze vetrokken in de ochtend van 11 mei naar de eeuwige stad, waar
wij Don Bosco gaan terugvinden bij de kerk van het Heilig Hart.
Op zondag 8 mei werd er een receptie te zijner eer gegeven waar-
op Italiaanse en vreemde heren en Monseigneurs uitgenodigd waren met hem
aan tafel plaats te nemen voor een echt familiefeest. Don Bosco hield er
aan, aan de feesten die weldra gingen plaats hebben een internationaal
karakter te geven, zowel om te doen begrijpen dat zijn Congregatie de
hele wereld moest omvatten, alsook omdat heel de wereld bijgedragen had
tot de oprichting van de nieuwe kerk. Tegen het einde van het banket nam
hij het woord, bijna enkel om Margotti te herdenken. Na hem spraken er in
het Italiaans, in het Spaans, het Frans, het Duits en het Engels. Nadien
was er iemand die zo nieuwsgierig was hem te vragen van welke taal hij
het meest hield. Hij antwoordde met een glimlach: - "De taal waarvan ik
het meest houd is de taal die mijn moeder mij aanleerde, zodat het me
niet veel moeite kostte om ze aan te leren en ik er gemakkelijker mijn
gedachten in kan uitdrukken en ook dat ik ze niet zo gemakkelijk vergeet
als de andere talen!" Zijn antwoord werd op een algemene hilariteit en op
applaus onthaald.(1)
Hier dient men dan de fijnheid van gevoel van Don Bosco te bewon-
deren. 8 mei was het feest van de verschijning van Sint-Michiel, de
Aartsengel, het naamfeest van Don Rua. Don Bosco wilde dat deze gelegen-
heid zou dienen om zijn Plaatsvervanger aan het Romeinse milieu voor te
stellen. In de verschillende heildronken ontving hij dan ook allerlei
complimenten en lofbetuigingen. Dat was niet voldoende. Op een bepaald
ogenblik gingen de deuren van de zaal open en kwamen de jonge zangers van
het huis binnen. Ze hieven een hymne aan op Don Rua en zongen een compo-
sitie die hiervoor was klaargemaakt. Don Rua bedankte in een toegenegen,
eenvoudige taal, die aan al de disgenoten beviel. Om te eindigen vroeg
hij de toelating aan ieder van de zangers een snoepje te mogen aanbieden.
De reeks van bezoekers ging onophoudend verder. In de ochtend van
11 mei ontving hij het comité van de dames medewerksters, de mooiste na-
(1) De bijzonderheid verhaald in boekdeel XIV, blz. dient hier te worden geplaatst.

26.2 Page 252

▲back to top


- XVIII/248 -
men van de Romeinse aristocratie. Eerst hoorden ze zijn Mis en dan verge-
zelden ze hem naar de eetzaal waar koffie werd opgediend. Na een kort on-
derhoud zegende hij ze en gaf hun enkele zilveren medailles. Don Vigliet-
ti vermelde deze ontvangst en tekende de namen aan van de dames die geko-
men waren. Hij schreef ín zijn dagboek: "Don Bosco is uiterst vermoeid,
zijn krachten zijn uitgeput en zegt dat hij nog enkel wacht op het geluk-
kige ogenblik zich terug naar Turijn te spoeden om onder zijn jongens te
zijn, waar hij hoopte te zullen aankomen op 17 mei, omdat hij enkel te
Pisa een oponthoud wou nemen." Maar hij zou zich nog veel moe moeten ma-
ken.
Het inspelen van het orgel diende de ritus van de inwijding voor-
af te gaan. Het orgel van de kerk van het Heilig Hart werd, na 120 andere
orgels, gebouwd door Barnesconi van Varese, wier faam op dit gebied de
grenzen van Italië en van Europa overschreden had. Het werd ingespeeld
door Petrali, de gewezen directeur van het muzikale lyceum van Pesaro,
Renzi, de eerste organist van de Vaticaanse Basiliek en Bersano, oud-
leerling van Don Bosco en organist van de metropolitaanse kerk van Tu-
rijn. Gaven gevolg aan de uitnodiging hieraan deel te nemen Capocci, or-
ganist van de kerk van Sint-Jan in Lateranen, Moriconi, directeur van het
orkest van Santa Maria Maggiore en andere befaamde meesters. De proefne-
mingen werden op 12 en 13 mei 's ochtends en 's avonds herhaald met de
uitvoering van de meest verscheidene en moeilijkste symfonische melodie-
en. Het publiek kreeg toegang mits een persoonlijk uitnodigingsbrief,
waarop aan de onderkant gedrukt stond: "Men wordt verzocht een aalmoes te
geven bij het binnenkomen om de kosten van dit orgel te dekken." De toe-
loop was van het begin tot het einde zeer groot.
Toen alles gedaan was zetten de drie examinatoren hun eigen mening
uiteen in een verslag dat aldus luidde: - "Het is een werk dat in alles
de grote vakman waardig is (... ). Zijn volle geluid is diep en majestu-
eus. Zijn goed berekende kracht staat in verhouding tot de zeer mooie
tempel. Samen met een stel van 27 chromatische pedalen, brengt het een
geheimnisvol en indrukwekkend effect voort dat de ware aard is van de
soeverein onder de muziekinstrumenten. Zeer goed is de nabootsing van de
concertregisters over heel het klavier verspreid. Ze beantwoorden op vol-
maakte wijze aan de instrumenten waarvan ze de naam hebben. Eenvoudig,
solide en juist is het mechanisme, volmaakt het akkoord en de zachtheid
van de klanken, zeer vlug de uitvoering. Het werk is, in één woord, ge-
slaagd voor ieder afzonderlijk deel en biedt een nieuw bewijs van de vor-
deringen in de loop van de jongste jaren door de uitnemende fabrikant ge-
daan. Hij let minder op zijn winst dan op de volmaakte uitvoering van
zijn werk. Hij bespaart zich moeite noch offers om te slagen in zijn in-
zicht steeds nieuwe stappen te zetten op de weg van de vooruitgang. Hier-
in geeft hij een bewijs van zijn echt en goed begrepen patriottisme, door
zich trouw te houden aan de Italiaanse traditie en school. Tegelijkertijd
maakt hij gebruik van de nuttige vernieuwingen die van waar ook mogen
komen."
De proefnemingen werden ook meermaals door Don Bosco bijgewoond in

26.3 Page 253

▲back to top


- XVIII/249 -
gezelschap van Don Rua en van een aanzienlijke Franse dame, maar van op
een afgelegen plaats, namelijk van het nagebootst doksaal dat aan de kant
van het priesterkoor tegenover het echt doksaal ligt. Tenslotte wenste
hij de bouwer van het orgel veel geluk en nodigde hem uit voor de Mis op
zijn gouden priesterjubileum in 1891. Hij voegde er aan toe: "Wanneer de
feesten zullen voorbij zijn, zullen wij ons in 1892 samen in het Paradijs
bevinden." - Bernasconi keerde terug naar Varese en vertelde aan de ar-
beiders de lofbetuigingen die ze verdiend hadden door het bouwen van het
orgel. Hij sprak ook over de dubbele uitnodiging maar voelde zich ont-
stemd over de tweede, waarin hij de juiste aanduiding van het jaar zag
waarin hij sterven zou. Hij stierf inderdaad in januari 1892. Het is geen
door de fantasie ingegeven veronderstelling te menen dat de eerste uitno-
diging, ofschoon zuiver denkbeeldig, aan Don Bosco diende om de weg te
openen voor de voorzegging van deze harde werkelijkheid. Wanneer de
Christen mens hiervan tijdig bericht ontvangt dan is dat voor hem als een
vriendenstem uit de hemel. De ambachtsman was tegenover hem ruim geweest
bij het aanrekenen van de onkosten en op zijn manier beloonde hij hem
geestelijk door goed te doen aan zijn ziel en door in zijn bewustzijn de
heilzame weerklank van het estote parati voortdurend te laten weergalmen.
Twee opmerkelijke gunsten werden toegeschreven aan de zegen van
Don Bosco. Om 3 uur in de namiddag van 12 mei, terwijl men de tweede
proefneming op het orgel deed, boden twee hoge personages, man en vrouw,
zich aan zijn deur aan en vroegen te worden binnen gelaten. Zijn secreta-
ris zei dat hij op dat ogenblik aan het rusten was. Maar zij smeekten hem
met tranen in de ogen hen aan te melden, omdat ze van ver kwamen en ze
het nodig hadden hem dadelijk te kunnen spreken. Don Viglietti ging dan
de boodschap overbrengen. Don Bosco wou ze wel ontvangen. Pas waren ze
bij hem of ze knielden neer en de dame vroeg hem de genezing van haar arm
die sinds lange tijd verlamd was. Don Bosco antwoordde haar dat ze zich
hierover akkoord diende te stellen met het Heilig Hart door een aalmoes
voor zijn kerk te geven. "Man" - vroeg de vrouw - "hoeveel geld hebben we
hier nog?"
"Een biljet van vijfhonderd lire" - antwoordde zij. - "Zal dit
bedrag voldoende zijn, Mijnheer Don Bosco?"
"Ik wil niet loven en bieden over aalmoezen" - zei Don Bosco.
"Ik zeg alleen maar dat u een gift zou doen in overeenstemming met uw
vermogen."
De heer legde dan een biljet -Tan vijfhonderd lire op tafel. Don
Bosco bad een kort gebed, zegende de zieke, die zich onmiddellijk gene-
zen voelde, de arm in alle richtingen bewoog en buiten zichzelf was van
vreugde.(1)
(1) Een andere heer scheen dit niet op dezelfde manier te begrijpen. Toen hij daar Don
Bosco bezocht, beloofde hij hem honderdduizend lire indien hij een gunst van de
Madonna zou verkrijgen.
- "Ik zou al tevreden zijn met een kopje koffie" — antwoordde hem Don Bosco.
- "Waarom dan wel?"
- "Omdat het beter is vandaag een kopje koffie te hebben dan honderdduizend
lire morgen.

26.4 Page 254

▲back to top


- XVIII/250 -
Ze waren nog maar pas buiten gegaan of er kwam een groep jonge
geestelijken uit het Pius-seminarie aan om Don Bosco voor een grote gunst
te komen bedanken. Op 10 mei hadden ze een makker, die sinds twee jaar
doof was, bij hem gebracht opdat hij hem zou zegenen. Zoals hij dit
placht te doen was Don Bosco een ogenblik ingetogen en in gebed geweest,
had hem dan gezegend en hem een schietgebed in het oor gefluisterd. Op
het ogenblik zelf merkte men geen verandering. Dit was zo waar dat de
jonge geestelijken onmiddellijk afscheid hadden genomen. Toen ze echter
buiten waren bemerkten ze dat de dove alles wat ze zeiden goed hoorde en
dat hij zelfs de schietgebeden hem kort tevoren door Don Bosco voorge-
steld, herhaalde. Hun eerste gedachte was naar huis te lopen om aan allen
het grote nieuws te melden. De Oversten stuurden ze dan terug om te be-
danken.
Op een donderdag ontving hij het bezoek van een groep leerlingen
van het Seminario Lombardo, onder wie iemand was die nu Aartsbisschop is
van Perugia, Mgr. Giovanni Battista Rosa. "We gingen voor hem knielen
terwijl hij daar gebogen zat, vermoeid op een bescheiden divan in een nog
bescheidener kamertje."
- "Wat wenst u?" - vroeg hij hun.
- "Don Bosco, we wensen u te zien."
- "Jawel" - voegde hij eraan toe - "mij te zien! Het is zeker dat
de mensen over mij spreken, maar wat zal God over mij zeggen?"
Bij het uitbrengen van deze woorden, hief hij de ogen ten hemel en
keerde ze dan vol tederheid en tranen naar de seminaristen.
"Don Bosco" - drongen ze aan - "zeg ons een woord ter herinne-
ring dat ons zal leiden in ons toekomstig priesterlijk leven. Don Bosco
zegen ons."
Don Bosco verhief zijn bevende hand en zegende hen. Dan, steeds
bezig met de gedachte aan Gods oordeel, gaf hij hun volgende vermaning:
"Zorg steeds voor wat God over u zal kunnen zeggen, en niet voor wat de
mensen, in het goede of in het kwade, over u zullen zeggen." Monseigneur
merkt hierbij op:(1) "Geen enkele van de talrijke wonderbare werken van
deze grote heilige heeft mij sindsdien verbaasd, want ze konden duidelijk
worden verklaard door hun granieten oorsprong: het oordeel dat God over
hen zou uitspreken."
Het verlangen en de noodzaak zijn verblijf te Rome zo kort moge-
lijk te maken, raadden Don Bosco aan, op de pauselijke audiëntie aan te
dringen en zo kwam het dat op de avond van 11 mei, de kamerheer Mgr.
della Volpe, vergezeld van Mgr. Volpini, de secretaris van de Latijnse
letteren hem het uitnodigingsbiljet overhandigde. Don Bosco was zeer
blij de eerstgenoemde te leren kennen en de tweede terug te zien omdat
(1) Sagre Cunusi a Don Bosco Santo. Gros Monti, Turijn 1935, blz. 2.

26.5 Page 255

▲back to top


- XVIII/251 -
hij hun wou aanbevelen van de Heilige Vader een audiëntie voor de jonge
zangers van het Oratorio te verkrijgen.
Zijn audiëntie was vastgesteld op de vooravond van de inwijding
om zes uur in de namiddag. - "'s Avonds ontvang ik mijn vrienden" - zei
Pius XI eens aan een Franse Prelaat, waardoor hij hem klaarblijkelijk een
bewijs van zijn welwillendheid wou geven. Maar ook zijn laatste voorgan-
gers plachten op een laat uur vertrouwenspersonen te ontvangen.
Op de vastgestelde dag en het vastgestelde uur was Don Bosco in de
wachtkamer van de Paus. Terwijl hij daar zwijgend en ingetogen stond,
hoorde men een licht geruis over de vloer van de naburige zaal en daar
kwam, met de waardigheid en de gang van een soeverein, Leo XIII voorbij.
In gezelschap van zijn gevolg keerde hij terug van een wandeling in de
tuinen van het Vaticaan en ging naar zijn particuliere bibliotheek. Na
enkele minuten werd Don Bosco binnengeleid
De Paus verleende hem een feestelijk onthaal. Hij liet niet toe
dat hij zou knielen voor de voetkus, maar gaf aan Mgr. della Volpe het
bevel een zetel dichterbij te schuiven. Toen deze op een zekere afstand
neergezet was, trok de Paus hem dicht naar zich toe, liet Don Bosco er
in zitten, nam hem bij de rechterhand en terwijl hij ze liefdevol tussen
zijn handen geklemd hield, herhaalde hij maar steeds: " - Mijn beste Don
Bosco, hoe gaat het? Hoe gaat het?...". Dan stond hij recht en voegde er
aan toe: "Don Bosco, misschien hebt u het koud, niet waar?" Terwijl hij
dit zei ging hij een grote pelsmantel halen, keerde zich vertrouwelijk
naar hem toe en zei: - "Ziet u deze mooie hermelijnen pelsmantel die mij
vandaag voor mijn priesterjubileum is geschonken? Ik wil dat u er als
eerste gebruik zou van maken." - En hij legde hem op zijn knieën. Dan
ging hij weer zitten, nam hem opnieuw bij de hand en vroeg hem met aan-
drang naar nieuws.
Don Bosco, die tot dan toe gezwegen had en uitermate ontroerd was
door deze blijken van vaderlijke genegenheid vanwege de Plaatsvervanger
van Christus, antwoordde hem: - "Ik ben oud, Heilige Vader, ik ben 72
jaar. Dit is mijn laatste reis en het slot van al mijn zaken. Alvorens
te sterven wou ik nog eenmaal Uwe Heiligheid zien en uw zegen ontvangen.
Ik ben daarin verhoord geworden. Nu blijft mij niets anders over dan te
zingen: Nunc dimittis servum tuum, Dominee secundum verbum tuum, in pace,
quia viderunt oculi mei salutare tuum: LUMEN ad revelationem gentium et
GLORIAM plebis tuae Israël. Met opzet legde hij de nadruk op de woorden
lumen en gloriam en paste ze toe op Leo XIII die men placht te begroeten
met het lumen in caelo van de pseudo-profetie van Sint Malachias.
De Heilige Vader merkte op dat zijn eigen leeftijd verder gevor-
derd was dan die van Don Bosco. Hij was 78 jaar oud en koesterde noch-
tans de hoop zijn beste Don Bosco nog terug te zullen zien. - "U mag er
op rekenen nog verder te zullen leven" - zei hij hem. - "Zolang u niet
gehoord hebt dat Leo XIII overleden is, mag u gerust zijn."

26.6 Page 256

▲back to top


- XVIII/252 -
- "Heilige Vader" - hernam Don Bosco - "uw woord is in bepaalde
gevallen onfeilbaar en ik zou deze wens wel willen aanvaarden, maar ge-
loof me, ik ben aan het einde van mijn dagen."
De Heilige Vader vroeg hem dan nieuws over zijn huizen, interes-
seerde zich zeer voor de Missies. Hij vroeg hem ook of hij niets nodig
had. Don Bosco sprak hem over alles en vooral over de kerk van het Hei-
lig Hart die men daags nadien zou inwijden. Tenslotte beval hij hem de
jonge zangers aan die van Turijn gekomen waren en er erg naar verlangden
hem te zien en door hem gezegend te worden.
De Paus drukte zijn hoge voldoening uit over alles wat hij gehoord
had. Hij zei dat hij zeker de jongens van Don Bosco wou zien en wou toe-
spreken en legde er de nadruk op dat men zou zorgen dat zijn geest in
heel de Congregatie zou bewaard blijven. - "Beveel aan de Salesianen
vooral de gehoorzaamheid aan en zeg hun dat ze uw grondbeginselen en uw
tradities die u hun zult nalaten zouden bewaren. Ik weet dat u zeer goede
resultaten onder uw jongens verkregen hebt met de veelvoudige biecht en
communie. Gaat hiermee verder en zorg er voor dat de Salesianen op hun
beurt er mee voortgaan aan de hun toevertrouwde jongens deze heilzame
praktijk aan te bevelen. Ik dring er op aan bij u en bij uw Plaatsver-
vanger dat u er bezorgd om zoudt zijn zowel het aantal als de heiligheid
van de Salesianen te vermeerderen. Het is niet het aantal dat Gods glorie
vermeerdert, maar de deugd, de heiligheid van de leden. Daarom dient u
zeer omzichtig en streng te zijn bij het aanvaarden van nieuwe leden in
uw Congregatie. Let er in de eerste plaats op dat ze een beproefde zede-
lijkheid zouden hebben."
Daarna nam hij Don Bosco nog bij de hand en vroeg hij hem vertrou-
welijk dat hij hem zou zeggen, wat hij dacht over de toekomstige gebeur-
tenissen in de Kerk. Don Bosco maakte zich hiervan af door te zeggen dat
de Heilige Vader de gang van de publieke zaken beter kende dan hij zelf.
Maar de Paus hervatte: "Ik vraag u niets over de huidige toestand want
die ken ik ook. Ik vraag u iets over de toekomst.
- "Maar ik ben geen profeet" - antwoordde Don Bosco met een glim-
lach.
- "Toch" - zoals hij aan Don Lemoyne zei - "aan wie hij dit onder-
houd meedeelde - "was hij verplicht zijn mening en alles wat hij wist te
kennen te geven. Wat hij verstond onder alles wat hij wist, maakte hij
aan geen mens bekend.
Misschien zou de Heilige Vader zich nog langer met hem willen on-
derhouden hebben, indien hij niet gezien had hoeveel hij leed. Wanneer
Don Bosco bemerkte dat de Paus op het punt stond hem te laten gaan, zei
hij hem dat zijn Plaatsvervanger en zijn secretaris bij hem waren en
vroeg hij of Zijne Heiligheid zich zou willen gewaardigen hun zijn zegen,
die ze vurig wensten, te verlenen. De Paus stemde er in toe, liet het
belletje rinkelen en de twee werden naar binnen geleid. Don Bosco stelde

26.7 Page 257

▲back to top


- XVIII/253 -
Don Rua voor: "Oh, u zijt Don Rua" - zei de Paus - "u zijt de Vicaris
van de Congregatie. Goed, goed! Ik hoor dat u sinds u nog een jongen was
door Don Bosco werd opgevoed. Ga hiermee verder, ga verder in het werk
dat u begonnen zijt en behoud in u de geest van uw stichter."
- "Oh! zeker, Heilige Vader" - antwoordde Don Rua - "met uw ze-
gen hopen wij ons te mogen wijden tot aan onze laatste ademtocht aan het
werk, waaraan wij ons sinds onze kindsheid hebben toegewijd."
Nadien stelde Don Bosco Don Viglietti als zijn secretaris voor.
"Wat hebt u gedaan" - ondervroeg hem de Paus - "met de secretaris die u
de laatste maal vergezelde."
- "Heilige Vader" - antwoordde Don Bosco - "hij is te Turijn ge-
bleven om werk dat ík hem gegeven heb af te wikkelen. Er is heel wat te
doen, maar ik heb het niet nodig aan mijn zonen nadrukkelijk aan te be-
velen dat ze zouden werken. Ik moet ze eerder tot matiging aanspore. -
Er zijn er velen die hun gezondheid bederven. Niet alleen overdag willen
ze werken maar ook nog ‘s nachts spannen ze zich in."
- "Zeker" - hernam de Paus - "in alles is matiging noodzakelijk.
Het lichaam vergt rust bij de werken die tot Gods meerdere glorie strek-
ken."
- "Heilige Vader", zei toen Don Rua - "wij zijn bereid u te ge-
hoorzamen maar in deze zaken is het Don Bosco zelf geweest die ons erger-
nis gegeven heeft."
Er werd licht geglimlacht. Dan vroeg en verkreeg Don Rua een gunst
te mogen vragen. Hij legde aan de Heilige Vader uit hoe het decreet van
de Heilige Congregatie der Riten dat een examen van twee of drie commis-
sies voorschreef voor de aspiranten van de Salesiaanse Sociëteit, een
grote hindernis was voor de ontwikkeling van onze Vrome Sociëteit, ter-
wijl het toch uiterst gemakkelijk zou geweest zijn, in overeenstemming
met de vergunningen van Píus IX, dit examen over te laten aan de parti-
culiere kapittels van ieder huis. Deze konden dan hun stemming overmaken
aan het Hoofdkapittel dat een definitief oordeel zou uitspreken. De Paus
antwoordde dat hij grote waardering had voor de uiteengezette redenen.
Men zou de vraag schriftelijk doen en ze, langs de veiligste weg, nl.
langs Mgr. della Volpe zelf aan hem overmaken. Met genoegen zou hij dan
het overige doen. De vrijstelling van het onderhouden van de decreten
voor de aanvaardingen, de toelatingen tot het afleggen van de geloften
werd dan voor een termijn van vijf jaar toegestaan.(1)
Nadat hij met een ruim gebaar zijn zegen had gegeven, liet hij
met veel minzaamheid Don Bosco vertrekken en tot aan de grote trap be-
geleiden. Bij zijn doortocht bewezen hem de Zwitserse wachten de eer.
(1) Notulen van het Hoofdkapittel, 12 september 1887.

26.8 Page 258

▲back to top


- XVIII/254 -
Don Bosco zei hun al lachend: - "Ik ben helemaal geen koning! Ik ben een
arme, kromgewerkte priester, die niets meer waard is. Blijf maar gerust
staan." - De soldaten kwamen op hem toe en kusten hem vol eerbied de
handen.
Enkele dagen voor de audiëntie, toen de eigen neef van de Heilige
Vader, Graaf Pecci, bij hem gekomen was om samen met zijn familie te wor-
den gezegend, had de Paus hem gezegd dat hij Don Bosco een zegen zou gaan
vragen. Dat deed hij in de ochtend van 13 mei.(1) Korte tijd nadien, toen
Moeder Daghero, de Algemene Overste van de Dochters van Maria, Hulp der
Christenen, zich in aanwezigheid van Zijne Heiligheid bevond, zei de Op-
perherder haar: - "Hier hebben we een zuster van Don Bosco." - Dan wendde
hij zich tot de Prelaten en Kardinalen die hem omringden en voegde er aan
toe: - "Zij is een van de gelukkige dochters van de heilige Don Bosco."
(2)
Terwijl Don Bosco zich in het Vaticaan bevond, waren uit het Vica-
riaat naar de kerk van het Heilig Hart de relikwieën aangekomen die men
in het grafje van het hoofdaltaar diende te plaatsen. Het hermetisch ge-
sloten en verzegelde schrijn bevatte een deeltje van de wieg van het
Kindje Jezus, relikwieën van de Heilige Apostelen Petrus en Paulus, van
de heilige apostel Jacobus, van de Heilige martelaar Laurentius en van
de Patroonheilige de H. Franciscus van Sales. Ze werden in een vergulde
urne geplaatst en uitgestald in de oude kapel. Men zong om negen uur de
hymne van de martelaren en ging dan verder met het rituele officie in de
stilte van de nacht.
Don Bosco had aan de heilige Congregatie van de Riten zekere gees-
telijke gunsten laten vragen, zoals de Mis van het Heilig Hart te mogen
opdragen de drie eerste dagen na de wijding en een volle aflaat van 14
tot 19 mei onder de gewone voorwaarden, naast een aflaat van zeven jaar
en zeven quadragenen telkens men ten minste met een rouwmoedig hart een
bezoek aan de kerk zou brengen.
Een Avviso Sacro van de Kardinaal Vicaris met als datum 2 mei liet
aan de gelovigen de aanstaande inwijding kennen en gaf de uurregeling aan
van de heilige diensten voor de volgende dagen. Er werd in gezegd dat dit
een "universeel Heiligdom" was omdat "heel de katholieke wereld met haar
giften" er toe bijgedragen had. Hieruit leidde hij af: "Het moet dus een
reden van heilige jubel zijn voor al de katholieken en voor de Romeinen
in het bijzonder, te zien dat na tien jaar van arbeid, ontberingen, grote
moeilijkheden eindelijk dit grote gebouw voltooid werd, volgens de wens
van zovele vrome zielen, verknocht aan dit aanbiddelijk Hart. Er blijven,
(1) Summ.sup.Virt. De fama sanctitatis, nr. XIX, § 6 (getuige Don Dalmazzo).
(2) Dit vernam Cagliero van kardinaal Guarino, aartsbisschop van Messina, van Moeder
Overste zelf. Hij getuigde dit bij de processen (ibid. par. 10).

26.9 Page 259

▲back to top


- XVIII/255 -
het is waar, nog enkele altaren en verschillende versieringen over, maar
het steeds stijgend aantal mensen in dit gebied eiste dat men zonder ver-
toeven, ieder ander werk zou stilleggen dat aan de heilige tempel meer
glans en luister zou bijzetten, maar dat niet volstrekt nodig was om in
de kerk meer ruimte en gelegenheid aan de gelovigen te geven hun gods-
dienstige plichten te vervullen. Indien dan nog talrijke werken moeten
uitgevoerd worden, zullen de brave Romeinen en allen die Gods glorie be-
trachten in hun ijver een nieuwe aansporing vinden om met hun aalmoezen
te helpen opdat weldra de gewijde tempel zou voorzien zijn van het nodi-
ge voor de cultus en aldus minder God onwaardig die hier gaat komen wo-
nen met zijn liefderijke aanwezigheid."
Wanneer het document van het Vicariaat over ontberingen spreekt,
dan zegt het een grote waarheid. Het waren inderdaad zeven jaar van onge-
hoorde heldhaftige ontberingen, wanneer men hiermee Don Bosco bedoelt.
De ontberingen door anderen gedragen vooraleer hij de onderneming op zich
nam, waren, in vergelijking hiermee, maar strohalmpjes. Onze lezers weten
dat. En de zo vurig gewenste dageraad van 14 mei stelde hieraan geen ein-
de. Ze zetten zelfs zijn geduld op de proef tot op zijn doodsbed om dan
als een nalatenschap op zijn opvolger over te gaan.(1)
Alles was goed voorbereid zowel voor de ceremonie van de wijding
als voor de plechtige diensten van de volgende dagen. Omstreeks zeven uur
kwam hij die de wijding zou verrichten, Kardinaal Lucido Maria Parocchi,
Vicaris van Zijne Heiligheid en beschermheer van de Salesiaanse Congrega-
tie: hij was vergezeld door zijn kamerheren, zoals bij de grootste gele-
genheden, en werd ontvangen door de Oversten, door een talrijke clerus,
door een groot aantal Salesianen uit andere huizen, door de jongens van
Valdocco en door hun broeders van het Tehuis. In overeenstemming met het
ceremonieel, verliep de ritus met esloten deuren. Toen de deuren voor de
gelovigen open gingen, waren er meer dan vijf uren verstreken. Don Bosco
woonde alles bij in een diepe ingetogenheid. Verschillende illustere per-
sonages waren er met hem. Tenslotte kwam Mgr. Domenico Jacobini, aarts-
bisschop van Tyrus en secretaris van de Propaganda op Don Bosco toe, gaf
hem zijn arm en vergezelde hem uiterst traag gaande tot op zijn kamer.
Nadien zei hij heel blij te zijn geweest hem die dienst te hebben kunnen
verlenen.
Op de middag celebreerde als eerste Don Dalmazzo de mis, terwijl
het nieuwe orgel de tempel met zijn harmonieuze klanken vulde. Vrome men-
sen en nieuwsgierigen waren met honderden binnengekomen. Algemeen was men
van oordeel dat de nieuwe kerk Rome en de goede tradities van de christe-
lijke kunst waardig was.
We hebben echter moeten aanstippen dat de wijding en de kerk in
haar geheel genomen te Rome geen "goede pers" hadden. De Tribuna van 10
(1) Cfr. boekdeel XVII, blz. 404.

26.10 Page 260

▲back to top


- XVIII/256 -
mei, toen een vrijmetselaarskrant, kondigde de ceremonie aan, herinnerde
aan de oorsprong van de tempel, sprak over zijn stijl, zijn bouwkunst en
zijn versieringen, dit alles in nogal vriendelijke bewoordingen. De al
aangehaalde Cicerone, ofschoon een krant bezield met een slechte geest,
had in zijn nummer van 8 mei een beschrijving van de tempel gegeven die
wat meer in bijzonderheden trad. Don Bosco werd voorgesteld als "een van
de meest onvermoeibare, onrustige en werkzame priesters." De schrijver
van het artikel ging dan verder: "Ik ben naar deze kerk gaan zien, die
als men de rekeningen opmaakt, het mooie bedrag van drie miljoen zal ge-
kost hebben. Men kan aan Don Bosco deze uitgaven vergeven omdat hij er
een monument van gemaakt heeft dat werkelijk Rome waardig is." De zeer
liberale Fanfulla van 15 mei, verwees terloops naar de moeilijkheden en
wederwaardigheden die waren vooraf gegaan en naar de ontzaglijke kosten
en ging dan verder: "Maar daar ging de bezielende adem door van Don
Bosco, de Vittorino da Feltre van de negentiende eeuw en reeds als een
bijgebouw van de kerk rijst een Tehuis op geschikt voor vijftig wezen, er
zijn volksscholen waar driehonderd jongens worden opgevoed in de zeden-
leer, het werk, de eerlijkheid, het lager onderwijs. De grote verlichte
geest van de H. Franciscus van Sales zal zich op vandaag verheugd hebben
om dit werk, gebouwd op een terrein van zijn geest, nl. de onuitputte-
lijke liefdadigheid van zijn meelijdende ziel."(1) De Osservatore Romano
van 15 mei verscheen met een zeer koel artikel van enkele regels. De
krant vergiste zich zelfs in de datum van de wijding. En dat was alles.
We mogen de Civiltà Cattolica niet verzwijgen. Ze wijdde er nood-
gedwongen later (2) in haar Kroniek van de Romeinse aangelegenheden van
juni een halve bladzijde aan en wees op de grote godsdienstige belang-
rijkheid van het feit. "Deze wijding" - schreef het tijdschrift - "is een
gebeurtenis. Het paste, inderdaad, dat te midden van de modder van het
nieuwe Rome, waar de ketterij haar tenten is komen planten, de kerk zou
oprijzen, om het milieu te zuiveren, van het Allerheiligste Hart van Hem,
die op het kruis gestorven is om door zijn aanbiddelijk en waardevol
bloed de wereld te reinigen(...).Wij zijn er zeker van dat de onvermoei-
bare ijver van Don Bosco en van zijn verdienstelijke medewerkers, van de
tempel de Castro Pretorio een haard van geloof en liefde voor het bemin-
nelijke Hart van Jezus zullen maken."
Een goed begin voor deze toegewenste heilzame werking was het pro-
gramma van de feestelijkheden die - zoals we het zullen zeggen - de
plechtige inwijding bekroonden.
Nog later verscheen te Brescia een artikel van de befaamde Gravin
Lara, de deknaam van de dichteres Evelina Cattermole Mancini (3), Dít
(l) Don Dalmazzo publiceerde bij deze gelegenheid een werkje met als titel Het heilig-
dom van het Heilig Hart van Jezus te Castro Pretoria, Rome, een monument van
dankbaarheid aan de gedachtenis van PIUS IX, Rome, Salesiaanse Drukkerij, 1887.
(2) Aflevering van 1 juni, blz. 620.
(3 De Cittadino di Brescia, donderdag-vrijdag, 11-12 augustus 1887. Het artikel had als
titel: De werken van Don Bosco.

27 Pages 261-270

▲back to top


27.1 Page 261

▲back to top


- XVIII/257 -
artikel werd haar ingegeven door de harmonieuze klanken van de klokken
van de nieuwe kerk. Ze kon ze van in haar huis horen omdat ze in de buurt
woonde. Na een dichterlijke aanhef en een beknopte beschrijving van de
tempel sprak ze ook over Don Bosco en zei onder meer: "Deze kerk die nu
een ietsje te veel glanst in kleuren en verguldsels, omdat ze zo helder,
fris en opgewekt is, verwekt bij hem die er binnentreedt een diepe ont-
roering, wanneer hij gaat denken dat zij een nieuw mirakel is van de man
die in onze eeuw een vertegenwoordiger is van Franciscus van Sales. Deze
nederige en toch zo machtige dienaar Gods slaagt in alles omdat de werken
die hij onderneemt door de hemel worden gezegend (...). Don Bosco is een
van die bevoorrechte mensen die uit het niets alles doen ontstaan. De
grootste moeilijkheden worden niet enkel geëffend maar ze lossen zich op
als hindernissen van mist ten overstaan van zijn besliste wil uit het
geloof en het gebed gegroeid. Van heden af mogen we voorzien, dat er een
dag zal komen, God weet wanneer, waarop dit mooie hoofd, met zijn klas-
sieke regelmaat, dat doet denken aan het profiel van de eerste Napoleon,
op de beeldenaars tot zijn gedachtenis gesmeed, een lichtende krans rond
het voorhoofd zal hebben, het aureool van de heiligen."
De Kardinaal-Vicaris rustte wat uit van de vermoeiende ceremonie en
ging dan naar boven bij Don Bosco. Hij omarmde hem met uitbundige gene-
genheid en bleef dan met hem aan het diner te midden van talrijke en il-
lustere genodigden. Bij het einde van het diner dankte Don Bosco publiek
de Kardinaal voor alles wat hij al als Beschermheer van de Salesianen
gedaan had. Hij sprak verder over hem met verering en erkentelijkheid.
Nadien ging hij verder en zei: "We zijn goed begonnen, Eminentie." - Dan
vertelde hij met de grootste eenvoud de plotselinge genezing van enkele
dagen voordien. Dan zei hij dat telkens wanneer personen bij hem kwamen
die om een gunst verzochten, hij steeds dezelfde methode gevolgd had:
telkens had hij hen die om een gunst smeekten, er toe gebracht een aal-
moes te geven ter ere van Jezus, van de Madonna of van een heilige om van
God gunsten te verkrijgen. In de kerk van Maria, Hulp der Christenen, en
van Sint-Jan de Evangelist, was er geen steen die niet aan een of andere
gunst herinnerde.
Ook de Kardinaal stond recht om het woord te voere. Hij wenste Don
Bosco geluk omdat hij de kerk geopend had op een ogenblik dat de werken
nog niet voltooid waren. Aldus had hij getoond dat hij ze eerst wou aan-
bieden aan het Heilig Hart van Jezus nog voor ze over te laten aan de
speelse versierselen van de kunstenaars. Hij zei veel goed over de Sale-
siaanse Congregatie. Tot heden toe had ze hem enkel vertroostingen ge-
schonken, nooit een enkele stoornis, leed of moeilijkheid. Daarom was hij
ertoe bereid iedere dag een dergelijk beschermheerschap op zich te nemen.
Don Bosco antwoordde met een glimlach: - "Wacht maar, Eminentie, wacht
maar! De tijd van de vervelende zaken die wegens ons ontstaan, zal ook
voor u komen."
"Welnu" - hernam de Kardinaal - "hier in uw kerk van het Heilig
Hart hebt u een kapel die u wenst toe te wijden aan de H. Franciscus van
Sales, uw patroon, nietwaar?

27.2 Page 262

▲back to top


- XVIII/258 -
- "Dat is juist, Eminentie."
- "Goed dan. Ik wil de onkosten voor dit altaar betalen en ik hoop
vanwege de Beschermer van de Congregatie die u in de hemel hebt de nodige
hulp te ontvangen bij het leed en de ongemakken die aan de aardse be-
schermer van deze vrome Sociëteit daarbij voorbehouden worden.
Dit spirituele en edelmoedige slot werd op luid applaus begroet.
De jongens van het Oratorio gaven die avond een eerste staaltje van
hun kunde, door de uitvoering van de vespers speciaal voor deze gelegen-
heid gecomponeerd door maestro Galli. Mgr. Giulio Lenti, aartsbisschop
van Side en onderbeheerder van Rome pontificeerde. Intussen ontving Don
Bosco vele bezoeken van illustere bisschoppen en Kardinalen.
De eigenlijke feesten duurden vijf dagen met een voortdurend stij-
gende toeloop van volk en met echte vroomheid vanwege de gelovigen. Iede-
re ochtend was er een gelezen Mis opgedragen door een Kardinaal en een
plechtige pontificale Mís. Iedere namiddag was er een Salesiaanse confe-
rentie telkens in een andere taal, vespers met muziek en een preek.
Zeer plechtig was de eerste dag, een zondag. Om zeven uur cele-
breerde Kardinaal Melchers, een Duitser, om tien uur pontificeerde Mgr.
Jacobini met assistentie van een bisschop uit de Verenigde Staten. De
jongens van Turijn voerden onovertrefbaar mooi de Kroningsmis van Cheru-
bini uit. Intussen gaf Don Bosco voortdurend audiënties. Hij ontving ook
het bezoek van drie bisschoppen en van de Kardinaal van Canossa.
Bij het diner zat aan zijn rechterkant Mgr. Kirby en aan zijn lin-
kerhand Prins Czartoryski, die het grootste gedeelte van de dag in het
huis doorbracht. Vele andere personages namen deel aan het familiale eet-
maal. Op een gegeven ogenblik verzocht Don Rua hem enkele woorden te wil-
len zeggen. Hij stond moeizaam op en terwijl hij met de handen op de ta-
fel steunde, zei hij met aarzelende stem: - "Ik drink op de dierbare ge-
dachtenis van onze grote vriend en theoloog Margotti, onlangs overleden,
de verdediger van de heilige rechten van de Kerk, hij die ons steeds be-
minde en die vooraleer wij naar Rome vertrokken ons graag kwam vinden en
zijn gewaardeerde krant te onzer beschikking stelde om er een verhaal in
te schrijven van de feesten die wij nu vieren. Ik ledig mijn glas met het
vaste vertrouwen dat mijn ijverige Medewerkers en Medewerksters zich zul-
len gewaardigen ons te helpen bij het voltooien van dit Tehuis van het
Heilig Hart, zodat wij logies, opvoeding en onderricht zullen kunnen ge-
ven aan 500 jongens uit het volk en ze opkweken in de heilige vreze Gods,
zodat ze goede vruchten van hun werken voor henzelf en voor de maatschap-
pij mogen dragen. Ik drink ter ere van Mgr. Kirby, met wie ik door een
onvergankelijke vriendschap verbonden ben." – Mgr. Kirby antwoordde in
naam van alle Medewerkers en Medewerksters dat hij en zijn vrienden re-
kening hielden met zijn woorden als met een testament. Hij gaf hem de
verzekering dat zij alles zouden doen wat in hun macht lag om trouw zijn
geïnspireerde wil uit te voeren en dat het Tehuis zou voltooid worden,

27.3 Page 263

▲back to top


- XVIII/259 -
zoals hij dit wenste.
TOm half drie werd een conferentie in het Frans gehouden door Mgr.
Charles Murrey, auditeur van de Rota voor Frankrijk. Hij toonde aan hoe
opportuun het werk van Don Bosco ten voordele van de arme en verlaten
jeugd was en welke troostende resultaten het al verkregen had. (1) Om
vijf uur was er een preek over het Heilig Hart, welsprekend gehouden door
Mgr. Omodei Zorini, apostolisch missionaris. Daarna voerden de zangers
van Valdocco de verspers van Aldega uit. Gedurende de avond werden de
voorgevel, de klokkentoren, de kerk en het Tehuis hel verlicht, volgens
een plan met goede smaak opgesteld door een jonge Salesiaanse geestelij-
ke. Gedurende enkele uren kwam een grote menigte ook uit afgelegen ge-
deelten van de stad er naar kijken.
Kardinaal Placido Schiaffino, van de Olivetanen, las op de tweede
dag de algemene communiemis. Die ochtend wou Don Bosco naar beneden komen
in de kerk om er te celebreren aan het altaar van Maria, Hulp der Chris-
tenen. Niet minder dan vijftien maal gedurende het goddelijk sacrificie
hield hij op, aangegrepen door een sterke ontroering en wiste zich de
tranen uit de ogen. Don Viglietti die hem assisteerde was genoodzaakt hem
nu en dan te verstrooien opdat hij verder zou kunnen gaan. Terwijl hij
wegging van het altaar, stroomde het volk rond hem toe, helemaal verte-
derd. Ze kusten zijn liturgische gewaden en zijn handen die geen kelk te
dragen hadden en volgden hem op in de sacristie. Daar vroegen ze hem als
uit één mond zijn zegen. - "Jawel, jawel," - antwoordde hij. Hij beklom
de drie treden van de deur die de eerste sacristie met de tweede in ver-
binding stelt, keerde zich om, hief de rechterhand op maar eensklaps
barstte hij in geween uit en, terwijl hij zijn gelaat met beide handen
bedekte, herhaalde hij met verstikte stem:- "Ik zegen... ik zegen..."
zonder de zin te kunnen voleindigen. Het was nodig hem zachtjes bij de
arm te nemen en hem weg te brengen. De aanwezigen waren fel onder de de
indruk en wilden hem achterna maar de deur werd gesloten.
Wie zou niet gewenst hebben te weten wat de oorzaak geweest was
van die grote ontroering? Toen Don Viglietti bemerkte dat hij weer kalm
was als gewoonlijk, vroeg hij het hem. Hij antwoordde: - "Ik zag leven-
dig voor mijn ogen het tafereel dat ik toen ik tien jaar oud was over de
Congregatie gedroomd heb. Ik zag en ik hoorde werkelijk mijn moeder en
mijn broeders mij vragen stellen over de droom...". - Toen had de Madonna
hem gezegd: - "Op zijn tijd zal je alles begrijpen." - Nu er sinds die
dag 62 jaren verlopen waren van vermoeienissen, van opofferingen, van
strijd, had een onverwachte bliksemstraal hem bij de oprichting van de
kerk van het Heilig Hart te Rome de bekroning onthuld van zijn zending
(1) De conferentie verscheen in haar geheel in het Frans Bollettino van juli 1887. De
berichten over het verblijf van Don Bosco in de kerk van het Heilig Hart zijn af-
komstig van coadjuteur d'Archino voor de gedeelten waarvan hij ooggetuige was.

27.4 Page 264

▲back to top


- XVIII/260 -
die op geheimzinnige wijze bij het begin van zijn leven was geschetst
geworden. Wat was de weg van de Becchi van Castelnuovo naar de zetel van
Christus' plaatsvervanger lang en moeilijk geweest! Op dat ogenblik
voelde hij dat zijn persoonlijk werk naar zijn einde toeliep. Met tranen
in de ogen zegende hij de goddelijke Voorzienigheid en hief de blik vol
vertrouwen op naar het verblijf van de eeuwige vrede in Gods schoot.
Op hetzelfde uur als de dag tevoren werd de pontificale Mis gece-
lebreerd door Mgr. Cassetta, bisschop van Amiate, en voorzitter van de
godsdienstavondlessen.(1) De jongens zongen de mis van Haydn. In de late
namiddag was er een conferentie van de Chileen Mgr. Jara in het Spaans,
een preek van Mgr. Gottardo Scotton over de godsvrucht tot het Heilig
Hart, vespers gepontificeerd door Mgr. Kirby met zang op het doksaal van
psalmen van verschillende auteurs. De kardinaal-vicaris, die wist dat
Don Bosco op het punt stond te vertrekken liet hem schriftelijk wensen:
"een aangename, voorspoedige reis en mijn gelukwensen voor het werk
fauste, feliciter tot een goed einde gebracht." De drie volgende dagen
werd de gelezen mis gedaan door de Kardinalen Mazzella van de Jezuïeten,
Aloïsi-Masella en Zigliara van de Predikheren en de pontificale mis van
17 en 18 mei door Monseigneur Sallua, dominicaan, aartsbisschop van Cal-
cedonia en Graselli, aartsbisschop van Colossi. Voor de conferentie aan
de Medewerkers zorgde Mgr. Meurin, Jezuïet, bisschop van Ascalona, gewe-
zen apostolisch vicaris van Bombay, in het Duits, Mgr. Fortina, aposto-
lisch delegaat voor Australië in het Engels en Mgr. Omo-dei-Zorini in
het Italiaans. Voor de preken op 17 en 18 mei waren het de Monseigneurs
Andrea en Jacopo Scotton. Iedere avond waren er plechtige vespers. Op de
vijfde dag, 0.-H.-Hemelvaart, de laatste dag van de feesten, waren er
enkele nieuwigheden. Om 10 uur pontificeerde nomine Pontificis de kardi-
naal-vicaris met een indrukwekkende assistentie van de clerus. Na het
Evangelie sprak Zijne Eminentie de slothomilie uit, waarin hij een groet
bracht aan "het werkzaam genie van de nederige priester", aan wie "twee
grote Pausen een brede glimlach hadden geschonken" en drukte hij de wens
uit dat als "een weerspiegeling van het prachtige uitzicht van de tem-
pel" de triomf van het Goddelijk Hart" zou mogen schitteren. Voor de
vespers kwam Kardinaal Aloïsi-Masella terug. Als dankzegging hief hij
een Te Deum aan door al de zangers van het doksaal meegezongen. Daarna
gaf hij de zegen met het Allerheiligste.
Nog eenmaal lieten de zangers van het Oratorio hun stemmen horen
bij de plechtige lijkmis op 20 mei gezongen voor de overleden weldoeners
van de kerk. In de namiddag werd een foto genomen van hun groep opdat
ze, wanneer ze groot zouden zijn, zich zouden kunnen herkennen en een
dierbare herinnering bewaren aan hun verblijf te Rome.
(1) Bij de dood van Don Bosco was hij apostolisch aalmoezenier. Hij schreef toen in
zijn dagboek: Met Don Bosco ging een echte man Gods naar de eeuwigheid, een apos-
tel zoals hij vereist wordt door de noden van de zielen in onze tijd" (Mgr. VES-
TALLI, Kardinaal Francesco di Paola Cassetta, blz. 467, Bergamo, Uitgeversmaat-
schappij S. Alessandro, 1933).

27.5 Page 265

▲back to top


- XVIII/261 -
Na de grote feesten begonnen de drie gebroeders Scotton een missie
te preken voor het volk van de parochie. Deze missie duurde tot Pink-
steren.
Bij hun terugkeer naar Turijn mochten de jongens niet zeggen dat ze naar
Rome waren gegaan en de Paus niet gezien hadden. Ze zagen hem werkelijk
in de namiddaguren van 20 mei. Toen ze zich in de tapijtenzaal bevonden,
wat een spanning, wat een hartkloppingen bij die jongens! Ze durfden
haast niet te ademen. De Heilige Vader hield zijn majestueuze intrede
tussen een indrukwekkende haag. De jongens waren neergeknield en bleven
bij het begin schuchter met gebogen hoofd zitten.
"Zijn dit de zonen van Don Bosco?" - vroeg de Paus minzaam aan
de Procurator van de Salesianen, die ze voorstelde.
"Ja, Heiligheid" - antwoordde hij. - "Dit zijn de jonge zangers
die uit Turijn gekomen zijn voor de feesten van de wijding van de nieuwe
kerk aan het Heilig Hart toegewijd. Deze feesten slaagden tot ieders
grote voldoening."
- "Tot ieders grote voldoening?"
- "Jawel, Heilige Vader, en met grote toeloop van volk."
- "Goed, moge God hiervoor gezegend zijn. Don Bosco is al naar
Turijn vertrokken. Zijn bezoek was voor ons een grote troost. Maar wij
hebben bemerkt dat zijn gezondheid erg geknakt is. We hebben het nodig
dat God hem nog zou bewaren voor het welzijn van de maatschappij, van de
Kerk, vooral in de moeilijke tijden die we beleven. Hij sprak ons ook
over deze brave jongens. Zij staan dus rechtstreeks onder zijn leiding te
Turijn?"
"Jawel, Heilige Vader. Thans zijn ze hier om uw zegen te ont-
vangen en uw heilige voet te kussen."
"Graag willen we onze zegen schenken aan allen, aan hen en aan
de godsdienstige voorwerpen, waarvan we zien dat ze er vele bij zich heb-
ben."
Hij ging dan in het midden van de zaal staan en begon: "Sit no-
men Domini benedictum..." en nadat hij over allen de hulp van de Heer
had afgeroepen, zegende hij ze. Wat een ontroerend ogenblik! Dan begon
hij opnieuw te spreken, vroeg nieuws over Don Bosco terwijl zijn blik
naar de jongens gekeerd was. Hun onversaagde en levendige gezichten de-
den hem uitroepen: - "Wat zien ze er goed uit! Wat zijn ze opgeruimd!...
Zijn het allemaal zangers?"
"Ja, Heiligheid", - antwoordde Don Dalmazzo. "Zij zijn het die
door hun goed gedrag en hun kunde bij het zingen de gunst verdiend hebben
naar Rome te mogen komen.
"Onder de zaken die ons het meest verheugden" - hernam de Paus -
"was het feit uit de mond van Don Bosco te horen dat hij vaak zijn jon-
gens laat bidden voor de behoeften van de Heilige Vader."

27.6 Page 266

▲back to top


- XVIII/262 -
Opdat nadien allen zijn voet zouden kunnen kussen, gewaardigde hij
zich rond te gaan, te beginnen bij verscheidene heren die zich bij de
jongens gevoegd hadden. De Procurator volgde hem op en noemde de verdien-
sten en de hoedanigheid op van iedereen terwijl hij zich haastte zijn
vragen te beantwoorden. Aldus stelde hij hem de maestro's Galli en Bersa-
no en cavaliere Bernasconi voor. - "Het orgel" - zei de Paus tot deze
laatste - "is een sierstuk van de kerk. Zonder de melodieën van het orgel
zijn de kerken als lichamen zonder ziel." - Dogliani scheen hem zeer jong
te zijn. Over zijn beproefde bekwaamheid had hij oprechte woorden van
lof. Daar hij verschillende priesters zag vroeg hij naar hun functie. Hij
had welwillende woorden over voor Don Grosso en voor de anderen.
Toen hij zich opnieuw onder de jongens bevond, was hij voor hen
vol vaderlijke goedheid en had voor de ene en de andere een lieflijk of
ook wel een grappig woord over. De kleinste, die achter zijn makkers was
blijven staan, had tevergeefs geprobeerd de voet van de Paus te kussen.
Toen de Heilige Vader, die al voorbij gegaan was, dit bemerkte, keerde
hij zich naar hem toe. - "Deze brave kinderen zijn opgeruimd" - hernam
hij. - "Hebben ze Rome bezocht? Men moet hun alles laten bezoeken. Ze
dienen de kerken, de gewijde monumenten, de catacomben te bezoeken opdat
ze deze stad zouden leren kennen en nadien over haar schoonheden zouden
vertellen."
Toen hij zijn ronde beëindigd had, zegende hij ze met een eenvou-
dig gebaar van zijn hand en groette hij ze met deze woorden: - "De Heer
moge altijd met u zijn." - Dan onttrok hij zich aan hun blikken, terwijl
zij onbeweeglijk naar zijn figuur bleven kijken, tot hij verdwenen was.
Een ogenblik bleven ze stil, maar dan betuigden ze aan elkaar de vreugde
die hun hart overstroomde. Met een gekweel ongewoon in dit huis der stil-
te vertrokken ze uit het Vaticaan en begaven zich haastig naar de kerk
van het Heilig Hart, waar ze juist bijtijds aankwamen om er de vespers en
het Te Deum te zingen.
Ze vertrokken uit Rome in de ochtend van zaterdag 21 mei. Met de
jongens van het Tehuis hadden ze opgewekt gedurende een week verbroederd
zodat bij de scheiding van weerszijden oprechte betuigingen van genegen-
heid gewisseld werden. Namens beide groepen werd een brief voorgelezen
om uiting te geven aan hun vreugde elkaar te hebben leren kennen, hun
spijt na zo korte tijd van elkaar te moeten scheiden, hun wensen voor een
goede reis en voor een goed schooljaar met de hoop elkaar terug te zullen
zien. Nadat ze elkaar als broeders hadden gegroet gingen ze uiteen onder
de kreet van: Leve Don Bosco!
Op hun terugreis hadden ze te Pisa een oponthoud van twee uren.
Aan het station werden ze door enkele personen afgehaald die ze naar het
seminarie brachten waar het diner klaar stond, in overeenstemming met de
beschikkingen door de Aartsbisschop. De Overste, de priesters, de lera-
ren, de seminaristen en de kostschooljongens onthaalden de leerlingen van

27.7 Page 267

▲back to top


- XVIII/263 -
Don Bosco zeer hartelijk. Aan tafel wedijverden ze met elkaar om hen te
bedienen en lieten hun tevredenheid blijken omdat ze enkele dagen voor-
dien Don Bosco hadden gezien. Tenslotte verscheen onverwachts de Aarts-
bisschop. - "Eergisteren" - zei hij - "had ik de vreugde de vader te her-
bergen en vandaag mag ik de zonen begroeten." - Hij wenste hun geluk voor
de uitvoeringen van Genua en van Rome, beval zich aan hun gebeden bij
Maria, Hulp der Christenen aan, spoorde ze aan steeds welwillend de on-
derrichtingen te volgen van hun goede vader, die hij een heilige man
noemde, en gaf hun zijn zegen. Met geestdrift begroet gingen ze bijna
lopend de dom en de dichtst bijzijnde monumenten bezoeken en spoedden
zich dan naar de trein. Na een tweede oponthoud te La Spezia en een derde
te Sampierdarena op de avond van zondag, 22 mei, keerden ze triomfante-
lijk naar het Oratorio terug.

27.8 Page 268

▲back to top


- XVIII/264 -
H O O F D S T U K XV
BESCHRIJVING VAN DE KERK EN VERTREK VAN DON BOSCO UIT ROME
Thans dienen we terug te keren naar Rome waar we aan onze lezers nog
verschillende zaken ter kennis moeten brengen. Wie het meeste geld had
geschonken voor de bouw van de kerk van het Heilig Hart, was, zoals wij
al gezegd hebben graaf Colle. We spraken ook al (1) over drie opschriften
die Don Bosco zelf in het Latijn opgesteld had voor de drie grote klok-
ken, de ene aan de Graaf, de andere aan de gravin en de derde aan de
nagedachtenis van hun zoon gewijd. Toen de tijd voor het gieten van de
klokken gekomen was, maakte Don Bosco zijn teksten over aan Don Francesia
om er hun definitieve vorm aan te geven. Tegelijkertijd gaf hij hem het
bevel twee andere teksten op te stellen voor de vierde en de vijfde klok
ter gedachtenis aan de twee eerste communies door hem in twee aanzien-
lijke families van Barcelona uitgereikt, die de kosten van deze klokken
op zich hadden genomen en dit als een eer hadden aangezien.(2)
De klokkentoren van waaruit dit gewijde brons zijn ernstige en
diepe of heldere en scherpe tonen laat horen, is uit travertijn en over-
treft in fraaiheid al de andere klokkentorens van Rome. Gedurende 50
jaar bleef hij zonder de torenspits, die hem moest bekronen, maar on-
langs kreeg hij de mooiste voltooiing die men wensen kon in het reusach-
tig gouden heilig Hartbeeld, dat men van af het Sint-Pietersplein kan
zien.
De kerk van het Heilig Hart ging Don Bosco te zeer ter harte, in
meer dan een betekenis, dat wij er zouden langs gaan zonder te blijven
staan en er een laatste blik aan te wijden. Van bij het op zich nemen
van dit werk had hij zich laten kennen als de man met de ruime blik, toen
hij arm aan middelen en met al zoveel ander werk dat diende voltooid of
ondersteund te worden, zich aan dit werk zette om te gehoorzamen aan de
wil van Leo XIII. Volgens het aanvankelijke plan moest de kerk een lengte
hebben van veertig meter. Hij voegde er achtentwintig meter aan toe en
liet zich gelden tegenover de bouwmeester die zich daartegen verzette.(3)
(1) Boekdeel XV, blz.
(2) De families van Don Emanuele Pascual en Donna Dorotea.
(3) Aan deze verlenging heeft men het ruime koor te danken. Dit werd door Don Bosco zo
gewild, opdat, wanneer met de tijd deze parochie, krachtens de gang van zaken, aan
de Salesianen zou werden ontnomen, men dit gedeelte zou kunnen afscheiden om er een
huiskapel van te maken. Dat was altijd mogelijk vermits dit gedeelte van het gebouw
op grond van de Salesianen opgericht werd.

27.9 Page 269

▲back to top


- XVIII/265 -
Ze is dertig meter breed. Ze heeft de vorm van een Latijns kruis. Haar
klassieke sierlijkheid en de majesteit van de stijl van Bramante maakt er
een gewijd gebouw van dat waardig is te prijken op een plaats waar de
bouwkunde in de loop van de eeuwen wonderen van kunst geschapen heeft.
De voorgevel is uit zuiver travertijn van Tivoli. Hij wordt ver-
sierd door vier marmeren, mooi gebeeldhouwde beelden: de H. Franciscus
van Sales, Sint-Augustinus en twee engelen die het Kruis aanbidden, dat
van daar boven zijn armen uitstrekt en soeverein heerst. Beneden zijn er
drie deuren, een waardevol werk van de jonge vakleerlingen van het Orato-
rio. In het midden vertonen drie schitterende mozaïeken het Heilig Hart,
Sint-Jozef en de H. Franciscus van Sales. Zuilen van zwart graniet van
Balma en zeer fijn etswerk voltooien er de versiering van.
Het binnenruim bestaat uit drie beuken, onderverdeeld door zuilen
in gepolijst graniet en door massieve pilasters. Heel de grote ruimte
vertoont een zo harmonieus volmaakt geheel, dat het oog van de bezoeker
er dadelijk door getroffen wordt en er de geest van opvangt, zodat de ge-
dachten tot God verheven worden.
We zullen niet spreken over de kleinere versieringen: de etsen, de
draag- of kraagstenen, de kroonlijsten op het bouwwerk met juistheid en
gratie gegrift. We zullen het enkel hebben over de beschildering en de
schilderijen. Naast de koepel zijn er wel honderdvijftig schilderijen,
grote en kleine. De koepel is het werk van het fijngevoelige penseel van
Virginio Monti, die ook de majestueuze schilderijen van de zoldering, de
vier Evangelisten in de bogen van de kruisbeuk en de negentig kleinere
schilderijen die de twee zijbeukjes versieren, geschilderd heeft. Zijn
meesterwerk is echter de koepel, waarop hij de verheerlijking van het
Heilig Hart voorgesteld heeft. De Zaligmaker, een zeer mooi figuur, door
haar fijnheid, haar houding en de waarachtigheid van haar gebaren, toont
zijn vlammend hart aan de twee heilige Maagden Marguérite Alacoque en
Catterina de Racconigi, die, in extase, er hun blikken op gevestigd hou-
den. Deze groep wordt omgeven door talrijke engelen, van wie sommigen de
zinnebeelden van het Lijden dragen, anderen de leliën van de zuiverheid,
anderen in aanbidding neergebogen zijn, terwijl Serafijnen met hun mu-
ziekinstrumenten een hymne op het Heilig Hart aanheffen. Er omheen ziet
men zeven heiligen in beschouwing verzonken: de H. Franciscus van Sales,
aan wie enkele engelen zijn letterkundige werken aanbieden, de heilige
Theresia, een en al vurigheid, Sint-Bernardus die het officie van het
Heilig Hart door hem opgesteld, aanreikt,(1) Sint-Bernardinus van Siena,
die de tafel draagt met de naam van Jezus, Sint-Augustinus, Sint-Fran-
ciscus van Assisi en Sint-Aloysius van Gonzaga. Uit heel deze voorstel-
(1) Uit het leven van Sint—Bernardus is daarover niets bekend. Dus ofwel heeft de bio-
graaf een apocrief gegeven gehad, ofwel heeft hij de schilderij verkeerd geïnter-
preteerd, ofwel gaat het over een andere Bernardus dan de grote (Noot van Frater
Jan Bosco, Slnt—Sixtus, Westvleteren).

27.10 Page 270

▲back to top


- XVIII/266 -
ling waait een paradijselijke wasem, die tot vroomheid aanzet.
Wegens de uitgestrektheid van het werk en de beperkte tijd was
Monti genoodzaakt twee flinke kunstenaars andere gedeelten toe te ver-
trouwen. Caroselli schilderde de vier pendentieven van de koepel en ver-
schillende van de twee voornaamste beuken. Hij maakte fresco's van de
drie grote profeten, van de twaalf kleine profeten, van de twaalf apos-
telen, van de Sibillen van Erythraea en Cumae. Een leerling van Seitz,
Zuffoli maakte Jezus met de kinderen, Jezus de Goede Herder en Jezus die
de Heilige Eucharistie instelt. Hij is ook de auteur van de tekeningen
voor de drie mozaïeken van de voorgevel.
De zoldering van de twee grote beuken is als die van een basiliek,
namelijk met groot cassettengewelf, rijk aan verguldsel en met op de
achtergrond fraaie schilderijen. Verschillende uitgekozen marmerstenen,
volgens een goed uitgedacht plan met elkaar verenigd, vormen een zeer
sierlijke bevloering.
Er zijn zes zijaltaren. Vier met kleinere afmetingen bevinden zich
in de kleine beuken. In de linker kleine beuk bij het binnenkomen in de
kerk, zijn er de altaren van het Heilig Kruis en van de heilige Anna. In
de andere kleine beuk zijn het die van Sint-Michaël, de Aartsengel, en
van de H. Franciscus van Sales. Twee grotere altaren staan tegenover el-
kaar aan de uiteinden van de dwarsbeuk, een in cornu evangelii toegewijd
aan Maria, Hulp der Christenen (1) met een schilderij van Rollini en een
ander in cornu epistolae toegewijd aan Sint-Jozef met eveneens een schil-
derij van Rollini.(2) De wanden en de gewelven van deze zes kapellen zijn
versierd met schilderijen die betrekking hebben op ieder van de patronen.
In de vier ruimten tussen de zuilen, die de altaren van elkaar scheiden,
zijn evenveel biechtstoelen geplaatst omgeven van fresco's die het sacra-
ment van de biecht verzinnebeelden. Achter in de kerk bevatten de twee
ruimten tussen de laatste kraag- of draagstenen en de wand van de voor-
gevel, links voor wie binnenkomt, de Doopvont met veertien schilderijtjes
die een illustratie zijn van het geheim van de geestelijke wedergeboorte.
Dit alles werd uitgevoerd op kosten van de stad Trente. Rechts is er een
majestueus standbeeld van Plus IX, van wie de kerk een blijvend gedenkte-
ken is. Het werd gebeeldhouwd door Confalonieri uit Lambardië. De Paus,
met zijn pauselijke gewaden bekleed, heft zijn hand op in een gebaar van
zegening, terwijl zijn andere hand het decreet aanreikt met de goedkeu-
ring van de vrome Salesiaanse Sociëteit.
Bij wie de drempel van de kerk overschrijdt gaat de blik dadelijk
naar de grote schilderij van het hoofdaltaar, dat het Heilig Hart te mid-
(l) Een gift van Prins Torlonia, die het het vervoeren van een reeds bestaande kerk
in de nabijheid van zijn park op de via Nomentana,
(2) Het kwam in de plaats van een ander altaar van Markies Vitelleschi.

28 Pages 271-280

▲back to top


28.1 Page 271

▲back to top


- XVIII/267 -
den van een glorie van Cherubijnen en Serafijnen voorstelt. Het is het
werk van Professor Francesco de Rodhen. Als kroonlijst is er een monu-
mentale bouw van zestien meter hoog, met zes zuilen van albast die zes
meter hoog zijn. Rijke versiersels en zeldzame gesteenten verfraaien
van alle kanten de tafel van het goddelijk offer en het verblijf van Je-
zus in het Heilig Sacrament.
Deze schets van een beschrijving geeft een gedachte van de kerk
zoals men haar kon bewonderen, toen het werk voltooid was, want in mei
1887 moesten er nog vele zaken gedaan worden. We kunnen dit ook afleiden
uit de afscheidsbrief die Don Bosco aan Leo XIII schreef op de vooravond
van zijn vertrek uit Rome.
"
Heilige Vader,
"
"
Ik vertrek uit Rome, zeer tevreden over het liefderijk en
" werkelijk vaderlijk onthaal, dat Uwe Heiligheid mij toegestaan
" heeft. De kerk en de school van het Heilig Hart wordt in gebruik
" genomen, de bewoners van deze zeer bevolkte wijk kunnen gemakke-
" lijk hun godsdienstige plichten vervullen. Het Tehuis voor de ar-
" me wezen dient nog voltooid te worden en indien God ons nog leven
" schenkt, hopen wij het te kunnen afwerken. We moeten de kosten van
" de voorgevel van de kerk nog betalen. Indien Uwe Heiligheid ons
" geheel of gedeeltelijk nog zou kunnen helpen voor de overblijven-
" de 51.000 lire zouden onze financies in orde zijn.(1)
"
Al onze weesjes ten getale van 250.000 bidden iedere dag
" voor het behoud in goede gezondheid van Uwe Heiligheid, voor wie
" allen van harte werken.
"
Verontschuldig mijn slecht geschrift. Nederig aan uw voeten
" uitgestrekt vraag ik voor alle Salesianen de zegen van Uwe Heilig-
(1) De Paus had volgende tekst goedgekeurd, die men in de voorgevel zou beitelen;
Templum sacrosancti Cordis Jesu
A Pio IX Pont.Hax.
Solo empto ínchoatum
Sodales Salesiani
Cultorum Eiusdem SS.Ccrdis
Studio et Conclatione
Erigendum
Munificentia Leonis XIII
Et novis piorum subsidiis
Fronte adstructa cultuque addito
Perfeciendum curarunt
Anno Ch. MDCCCLXXXVII
(vrij vertaald: De tempel van het Allerheiligste Hart van Jezus werd na het aanko-
pen van de grond door Pius IX begonnen. Hij kort opgericht worden door de vlijt en
de bijdragen van de vereerders van het Allerheiligste Hart. De leden van de Salesi-
aanse Sociëteit zorgden in het jaar 1887 voor de voltooiing nadat, dank zij de vrij-
gevigheid van Leo XIII en nieuwe geldelijke toelagen van vrome mensen, de voorgevel kon
worden bijgebouwd en het gebouw voor de cultus kon opengesteld worden).

28.2 Page 272

▲back to top


- XVIII/268 -
" heid.
"
"
" Rome, 17 mei 1887.
Uw u zeer verplichte zoon,
Priester Giov. Bosco, Algemeen Overste.
De uitgaven voor de kerk van het Heilig Hart bleven nog geruime
tijd zwaar drukken op de Congregatie. In juni schreef de Algemene Pre-
fect, bij wie aangedrongen werd om de missionarissen te helpen.(1) "Wat
ons nu het meest drukt zijn de ontzaglijke onkosten voor de kerk van het
Heilig Hart te Rome. Wanneer al deze schulden zullen betaald zijn, zullen
we vrijer kunnen ademen." Nadat Don Sala naar Rome was gezonden om van
nabij de toestand te onderzoeken, bracht hij op 28 april aan het Kapit-
tel, in aanwezigheid van Don Bosco verslag uit over zijn onderzoek. Hij
zei dat hij, met uitzondering van de werken aan het hoofdaltaar en het
altaar van de Kardinaal-Vicaris, al de andere werken had stilgelegd. Hij
had een opeenstapeling van schulden voor een bedrag van ongeveer 350.000
lire aangetroffen. Hij stelde voor, om verder te kunnen werken, een le-
ning aan te gaan. Men wou van geen lening weten, maar men besloot sommige
onroerende goederen, die de Congregatie geërfd had, te verkopen. In no-
vember werd Don Bosco zelf er toe gebracht een smeekbrief te schrijven
aan Mgr. della Volpe, particuliere secretaris van Leo XIII:
"
Excellentie,
"
"
De laatste maal dat ik de grote eer heb gehad te Rome aan
" de Heilige Vader mijn huldeblijken te betuigen, heeft hij zich
" gewaardigd mij te zeggen dat ik mij in ernstige gevallen tot u
" moest wenden, opdat mijn aangelegenheid prompt zou worden afge-
" handeld.
"
Ik bevind mij in dergelijke verlegenheid wegens de kosten
" die ik had bij de bouw van de voorgevel van de kerk van het Hei-
" lig Hart van Jezus. Er is nog een bedrag van 51.000 frank waarvan
" de Heilige Vader zelf in zijn liefdadigheid de betaling liet ver-
" hopen. Ik bevind mij in grote financiële moeilijkheden en daarom,
" wanneer de onuitputtelijke liefdadigheid van de Heilige Vader mij
" wil helpen, kan het ogenblik niet gunstiger zijn.
"
Onze econoom begeeft zich naar Rome, juist om de kosten van
" deze bouw te regelen. Hij zal bij u komen om een antwoord te krij-
" gen, dat ik zo goed mogelijk hoop te zijn.
" Onze wezen, ten getale van meer dan 300.000, bidden elke dag voor
" Zijne Heiligheid, maar vergeten daarbij uw verdienstelijke per-
" soon niet.
"
Verontschuldig mijn arm, lelijk geschrift. Ik kan niet meer
" schrijven. Geef mij uw zegen en aanzie me in J. Chr.
"
als uw u zeer verplichte dienaar,
" Turijn, 6 november 1887.
Priester Gio. Bosco.
(1) Brief van Don Durando aan Don Riccordi, Turijn, 30 juni 1887.

28.3 Page 273

▲back to top


- XVIII/269 -
Bij een andere gelegenheid spraken we reeds over een brief door
Don Bosco aan de Hertog van Norfolk over ditzelfde onderwerp twee weken
voor diens dood geschreven.(1)
Met hoeveel en met welke aanzienlijke moeilijkheden men te strij-
den had om nog verder te kunnen gaan,(2) kan men ook duidelijk opmaken
uit een eigenhandig door Don Bosco opgesteld blad door hem aan Don Dal-
mazzo ter hand gesteld korte tijd voor zijn vertrek naar Rome. Ziehier
wat hij zei: "Er ontbreekt een opzichter om na te gaan of de leveranties
ja dan neen toekomen. - Waak over de prijzen. - Wie kijkt toe wanneer
materiaal naar elders dient gebracht te worden? - Er wordt weinig ge-
werkt. In huis en buiten huis wordt er gestolen. - Er wordt materiaal,
vooral planken, verknoeid. - Men bouwt stellingen in de gewelven en
breekt ze weer af. - Men kan daarin voorzien ofwel door Leone (3) erbij
te zetten en hem in de keuken door iemand anders te laten vervangen of-
wel door een deskundige aan te stellen."
In hetzelfde memorandum houdt hij zich eveneens in detail bezig
met de behoeften van de medebroeders en beveelt hij aan de Directeur aan
het nodige te willen doen "opdat de Salesianen van kleren en ondergoed
zouden voorzien zijn." Deze vaderlijke bezorgdheid voor zijn zonen, is
des te meer ontroerend, wanneer men weet dat hij, wat zijn eigen zaken
betrof, zo teergevoelig was dat hij vreesde stoornis te verwekken in huis
wegens de noodzakelijke attentie die hij zag dat men voor hem aan de dag
legde bij de toebereiding voor de tafel en bij de diensten op zijn kamer.
Eens zei hij inderdaad aan Don Dalmazzo: - "Arme Don Dalmazzo! Wat moet
je uitgeven voor Don Bosco! Maar ik hoop dat er iemand zal komen en mij
een aalmoes zal geven waarmee ik alles zal betalen."(4) En hij vond wer-
kelijk iemand, die hem een aalmoes schonk.
Op een zekere dag bijvoorbeeld, kwam er een man die zeer sjofel
gekleed ging en die zijn naam niet bekend maakte. Hij wou Don Bosco zien.
Don Rua zou gewild hebben dat hij hem zou zeggen waarover het ging maar
de andere zei dat hij dit enkel aan Don Bosco zou zeggen. In zijn chris-
telijke liefde ging hij dan aan Don Bosco vragen naar de arme man te wil-
len luisteren. Na de audiëntie zei hem Don Bosco: - "Die brave man heeft
mij een gift geschonken, zoals ik tot heden toe er nog geen enkel van
een Romeinse prins ontvangen heb."
(1) Cfr. boekdeel XVII, blz. 404.
(2) Uit de notulen van het damescomité van Marseille, 20 mei 1887: "L'Eglise terminée
a été consacrée i1 y a quelques jours et cette merveille de la puissance de Don
Bosco remplit de confiance en ses oeuvres, quand on pense aux difficultés que l'on
rencontre à Rome, où les dons arrivent mais où l'on n'en reçoit pas: aussi Don Bos-
co dit—il, que cette église a été construite d'aere Gallico."
(3) De coadjuteur Leone Lidovani.
(4) Summ. sup. virt., nr. XI, De fortitudine, § 119 (getuige Don Dalmazzo).

28.4 Page 274

▲back to top


- XVIII/270 -
Op de avond van 17 mei waren enkele personen hem komen bezoeken.
Op zijn gebruikelijke vriendelijke manier zette hij hun zijn behoeften
uiteen maar gaf blijk er op te vertrouwen dat de Voorzienigheid hem zou
geholpen hebben. De volgende ochtend brachten twee heren, die van elkaar
niets afwisten en die elkaar niet ontmoetten, het bedrag dat nodig was
voor de reis. Wanneer hij dan wegging om zich naar het station te bege-
ven, naderde hem onderweg een derde persoon, die hem een envelop gaf en
hem zei: - "Hier is het geld voor de reis." - Het waren honderd lire,
zoals ook de beide anderen hem honderd lire gebracht hadden. Aldus viel
het nodige voor hem en voor zijn twee gezellen hem letterlijk in handen.
Waaraan zal hij gedacht hebben, wanneer het fluiten van de loco-
motief hem verwittigde dat de trein hem ver weg van Rome bracht, vooral
wanneer het versnelde ritme van de vaart hem deed begrijpen dat hij zich
buiten de Aureliaanse muren bevond en dat het verder ging in de onmete-
lijke eenzaamheid van de akkers, die toen heel wat eenzamer waren dan
nu. Twintigmaal was hij naar Rome gekomen. Het is bijna onmogelijk uit
Rome te vertrekken zonder te beloven of minstens te wensen er terug te
komen, maar ditmaal kwam de gedachte aan een terugkeer bij hem niet meer
op. Toen hij afscheid nam van de personen met wie hij vertrouwelijke om-
gang had, was het een definitief afscheid geworden, met een afspraak in
het Paradijs. Er werd hem wel geantwoord dat er nog hoop bestond hem
terug te zien, maar hij lette er wel op te herhalen: - "Zeker, ik hoop
het, we zullen elkaar terugzien in het paradijs.(1)
Wat een heuglijke reis was die eerste reis in 1858 geweest! Ita-
lië stond nog in "de kinderschoenen" en er was nog geen spoorweg van
Genua naar Rome! Het was nodig zich van een paspoort te voorzien, zijn
testament te dicteren voor een notaris en getuigen, plaats te nemen in
een boot, om tot Civitavecchia te varen. Wat was de zeeziekte een kwel-
ling geweest! Toen hij uit de diligentie sprong, raakte hij de grond van
de heilige stad aan met de ontroering van de vroegere pelgrims. Dit was
de enige keer dat hij de stad bezocht. Hij daalde neer in de catacomben
van Sint-Callixtus, nog maar pas ontdekt, hij klom zelfs op de koepel
van Sint-Pieter. Graaf de Maistre, die hem gastvrijheid gaf, bracht hem
in kennis met zovele personen als hij maar kon in de patriciërshuizen en
in de herenwoningen van de kardinalen. Pims IX ontving hem tweemaal op
het Quirinaal en eenmaal op het Vaticaan. Bij die audiënties gaf hij hem
suggesties om goede grondslagen te leggen voor de Vrome Sociëteit,
schreef zelf een kanttekening bij de schets van de Regel en zei hem dat
hij zijn dromen zou opschrijven. De jonge clericus die Don Bosco toen
als zijn schaduw volgde, zetelde nu aan zijn zijde als zijn Plaatsver-
vanger.
Tussen zijn eerste en zijn tweede reis verliepen er ongeveer negen
(1) L.c. nr. XIX, De pretioso obitu, § 161 (getuige Don Rua).

28.5 Page 275

▲back to top


- XVIII/271 -
jaar. Hij vertrok uit Turijn in januari 1867 met Don Francesia, die na-
dien over deze reis een lijvig boek schreef. Gedurende twee maanden
oefende hij er een echt apostolaat uit vanaf de kansel, in de biecht-
stoel, aan het bed van de zieken, bij bezoeken die hij deed en ontving.
Maar hij bevond zich daar om ernstige onenigheden over de benoeming van
de bisschoppen bij te leggen. Bijna heel Italië was verenigd onder de
scepter van Vittorio Emanuele II. De regering zetelde te Florence. Er
was geen middel om een akkoord te treffen en te voorzien in de bezetting
van zovele vacante bisschopszetels in de landen die door Piëmont waren
genaast. Don Bosco slaagde er in met zijn politiek van de Pater Noster.
Hij leidde de onderhandelingen in voor de goedkeuring van de Salesiaanse
Sociëteit. De Romeinse leden van de adel betwistten zijn aanwezigheid bij
hen om de Mis te celebreren in hun huiskapellen, zo verspreid was de
mening over zijn heiligheid. Met de vrijheid eigen aan de heiligen, zei
hij harde waarheden aan de gewezen koning van Napels.
Hij keerde naar Rome terug in 1869. Hoe handig moest hij manoeu-
vreren om te verkrijgen dat zijn nieuwe Sociëteit een goede naam kreeg!
Maar hiervoor waren de mirakels van Maria, Hulp der Christenen nodig: een
stervende die genas, een overwonnen voetjicht, een tegengehouden longont-
steking. De Paus kon zich niet vaderlijker betonen. Toen hij vertrok, had
hij de verlangde goedkeuring bij zich.
Het Vaticaans Concilie riep hem naar Rome in 1870. Op de vooravond
van Driekoningen, liet door zijn bemiddeling "de stem uit de hemel" zich
horen "aan de herder der herders." Groot was zijn invloed op het hart van
vele gezagvolle Vaders ten voordele van de definitie als dogma van de
pauselijke onfeilbaarheid. De Paus riep hem bij zich en zei hem: - "Zij
die zich tegen u verzetten, verzetten zich ook tegen mij."
Na de bezetting van Rome hadden de vier volgende reizen, door de
Paus en door de Regering gewild, als doel de moeilijkheden te vereffenen
betreffende de benoeming van talrijke bisschoppen in diocesen die geen
herder meer bezaten. Tegelijkertijd werkte hij aan het bevorderen van de
moeizame onderhandelingen om de goedkeuring van de Regel te verkrijgen.
Bij het vierde van deze laatste verblijven scheen het doel bereikt te
zijn, maar in de Commissie van Kardinalen ontbrak nog een stem. Op de
avond van 3 april 1874, een Goede Vrijdag, zei de Paus tot de verslagge-
ver: - "Ik breng de ontbrekende stem uit." - Aldus werd het decreet opge-
steld.
Van 1875 tot 1882 deed hij tien reizen naar Rome vooral wegens za-
ken van de Congregatie, die hij bij zijn vertrek uit deze wereld stevig
gevestigd wou zien. In 1876 stemde hij er in toe de gebruikelijke voor-
dracht van Goede Vrijdag voor de academie van Arcadia te houden. In 1877
vergezelde hij Mgr. Aneyros, aartsbisschop van Buenos Aires bij zijn be-
zoek ad limina. In 1878 bewees hij delicate en aanzienlijke diensten aan
de Kerk gedurende het Conclaaf en voorspelde hij de tiara voor Kardi-naal
Pecci. In 1880 vertrouwde Leo XIII hem de bouw toe van de kerk van het
Heilig Hart te Castro Pretorio. In alle Romeinse milieus had de overtui-

28.6 Page 276

▲back to top


- XVIII/272 -
ging dat Don Bosco een heilige was steeds meer haar weg gevonden.
De voorlaatste maal dat hij zich op weg begaf naar Rome, in 1884
ging hij er naartoe om de laatste weerstand tegen het verlenen van de
privileges te ontmantelen. Hij werkte daar reeds tien jaar voor. Tenslot-
te stelde de rechtstreekse tussenkomst van Leo XIII hem in het gelijk:
"Uw leven behoort aan de Kerk" zei hem ditmaal de Paus.
Heel deze stoet van herinneringen zal wel voor de geest van Don
Bosco gekomen zijn, naarmate hij zich op die 18de mei 1887 van Rome ver-
wijderde met de zekerheid dat hij er nooit meer zou kunnen terugkeren.
Gebroken van lichaam, maar versterkt in de geest, zal hij bij zichzelf
herhaald hebben cursum consummavi. Daarbij zal hij zijn hart gereed ge-
maakt hebben voor de laatste reis naar de toppen. Di quella Roma onde
Cristo è Romano.(1)
(1) Purgatorio (Vagevuur), XXXII, 102, Dante bedoelt hier het hemelse Rome, waarvan
Christus een burger is, dus het Paradijs.

28.7 Page 277

▲back to top


- XVIII/273 -
H O O F D S T U K XVI
DE LAATSTE FEESTDAG VAN MARIA, HULP DER CHRISTENEN
SAMEN MET DON BOSCO GEVIERD - TWEE WEKEN TE
VALSALICE - ZIJN LAATSTE NAAMDAG
Don Bosco was haastig om terug te keren naar het Oratorio wegens
de gewichtige reden dat het feest van Maria, Hulp der Christenen aan-
staande was. Zijn krachten waren echter niet voldoende om in één trek
666 kilometer, de afstand Rome-Turijn, af te leggen en daarom had men
een korte halte voorzien te Pisa, bij de beminnelijke Mgr. Capponi. De
aartsbisschop liet niets onverlet om aan te tonen hoe hij zich vereerd
en gelukkig voelde een dergelijke persoon te gast te hebben. Hij wees
hem de kamer aan waar Pius VII geslapen had. Een hele dag en twee nach-
ten in dit vreedzame verblijf lieten hem echt uitrusten. Bij het afscheid
in de ochtend van 20 mei verlangde Monseigneur, die er onder leed hem zo
vroeg te verliezen, zijn zegen te ontvangen. Dan kuste hij hem ontroerd
de handen. Don Bosco betuigde hem nederig en bewogen zijn dankbaarheid
voor de goedheid die hij hem bewezen had.
Het was al de zesde dag van de noveen. Onze reizigers kwamen ’s
avonds in het Oratorio toe op het ogenblik dat de hele communiteit ver-
zameld was aan de voeten van Maria, Hulp der Christenen. Don Rua kwam
nog net op tijd om de zegen te geven, terwijl Don Bosco in het koor ging
plaatsnemen. Onmiddellijk daarna ging hij naar zijn kamer om te vermijden
dat ze hem bij het buitenkomen zouden bestormen. Hij groette ze vanaf de
galerij terwijl zij hem uitbundig van op de speelplaats toejuichten. In
de avond trokken zijn verlichte vensters de blikken en verheugden de har-
ten, omdat ze opnieuw de tegenwoordigheid van hun vader lieten aanvoelen.
De leiders van het feest waren nog niet aanwezig toen Don Manuel
Pascual Bofarull met zijn vrouw en zijn drie zonen verscheen. Don Bosco
vroeg de echtgenoten zonder meer dit ambt te willen aanvaarden. Zij be-
dankten hem voor die grote gunst. Op hun beurt verzochten ze Don Bosco
aan hun meisje de eerste communie te willen uitreiken.
Op de laatste dag van de noveen hield Don Rua de gebruikelijke
conferentie aan de Medewerkers. Don Bosco luisterde naar hem vanuit het
priesterkoor, naast Mgr. Leto. De menigte die niet opgehouden had hem te
bekijken, stroomde nadien in de sacristie binnen en drong zo dicht op
hem aan, dat hij meer dan een half uur nodig had om er door te geraken
en meer dan een uur om van daaruit tot aan de trap te komen. Hij toonde

28.8 Page 278

▲back to top


- XVIII/274 -
zich goed gehumeurd, en sprak, glimlachte en groette met zijn gewone min-
zaamheid. Toch kon hij een algemene gedruktheid niet verbergen, die bleek
uit zijn vermoeide gang en zijn kwijnend gelaat en dit gezicht verwekte
bij de kijkers dit gevoel van geheime droefheid dat men aanvoelt tegen-
over een beminde persoon, wiens dagen geteld zijn.
Maar de vorige jaren had de kerk van Maria, Hulp der Christenen
nooit zo klein toegeschenen. Het gedrang van de stedelingen en van de
vreemden, die ook van zeer ver waren gekomen, was werkelijk buitengewoon.
De godsdienstige vurigheid van de massa steeg altijd meer naarmate men
wonderbare genaden door de Madonna verleend vernam of zag. Daags voor-
dien, toen Don Bosco zich omringd van de gelovigen in de eerste sacristie
bevond, werd hem een klein meisje voorgesteld dat de kentekens van de
dood al op haar gezicht droeg. Op aandringen van haar ouders zegende hij
het kind en zette hij de ouders aan hun vertrouwen op Maria, Hulp der
Christenen te stellen. Toen hij op de drempel van de tweede sacristie
aangekomen was, baanden de gelukkige ouders, stralend van vreugde, zich
een weg door het gedrang op hem toe, want hun klein meisje had de ogen
geopend en begon weer te leven. Op de ochtend van het feest was een klei-
ne jongen op krukken de kerk binnen gekomen en was er weer uitgekomen met
deze toestellen zwaaiend in zijn handen.
Een andere zegen van Don Bosco werd door een echt mirakel gevolgd.
Te Turijn had in de maand januari een meisje van vijftien jaar een grote
schrik doorstaan omdat haar vader, op een publieke bijeenkomst ernstig
beledigd en mishandeld was geworden wegens zijn handelszaken. Hierdoor
was het arme meisje zo ontredderd, dat ze gevaar liep er het leven door
te verliezen. Vijf maanden geneeskundige verzorging baatten niets. Ze was
steeds bedlegerig en kende zelfs haar vader of moeder niet. Na allerlei
gebeden, deden de ouders een belofte aan Maria, Hulp der Christenen en
bij het einde van de noveen brachten zij hun dochter in de tegenwoordig-
heid van Don Bosco, opdat hij haar zou zegenen. Don Bosco schonk haar
zijn zegen en op korte tijd was de zieke weer volkomen gezond. Wie haar
vroeger gezien had, kon niet anders dan uitroepen dat dit een mirakel
was.(1)
Ook op de kamer van Don Bosco deed zich een eigenaardig feit voor.
In het Oratorio kwamen twee vrouwen binnen, die een arm ziek meisje
leidden dat zich met moeite op krukken kon houden. Omdat ze verlangden
haar door Don Bosco te laten zegenen, hielpen ze haar naar de galerij van
de tweede verdieping tot aan de deur van de wachtkamer. De secretaris Don
Viglietti, die dit verhaalt in zijn dagboek, was genoodzaakt meermaals
voorbij hen te gaan, maar hij bleef doof voor hun smeekbeden, die ze hem
toestuurden om ze toch maar bij Don Bosco te laten gaan. Deze was immers
weerhouden door vele illustere vreemdelingen en het scheen niet mogelijk
hem die dag te kunnen naderen. Tenslotte was hij hun verzoeken moe en ook
(1) Verslag van de vader, de heer Maggiorino Giorcelli, fabrikant, Turijn, 25 augustus
1887.

28.9 Page 279

▲back to top


- XVIII/275 -
er door bewogen en bracht hij ze in de kamer binnen. Hij zelf bleef bui-
ten staan wachten tot ze terugkwamen om dan de personen die aan het wach-
ten waren te laten binnengaan. Na enkele minuten kwam het meisje weer
naar buiten en steunde nog steeds op haar krukken. Don Viglietti ging
haar tegemoet en zei haar, zonder ooit te hebben geweten, hoe die gedach-
te hem voor de geest gekomen was, en ongewild op een gemoedelijke toon: -
"Wat is dit nu? Wat voor een geloof is dit? De zegen van Don Bosco komen
halen en dan nog juist op de dag van Maria, Hulp der Christenen, en weg-
gaan zoals men gekomen is! Weg met die krukken en ga ze ophangen in de
sacristie. Don Bosco geeft niet voor niets zijn zegen!" - Het meisje
bleef plotseling onthutst staan. Dan gaf ze de krukken aan haar moeder en
daalde met moeite de trappen af en toen ze in de kerk kwam, was ze volle-
dig genezen.
Zestien dagen later had dit feit een gevolg. Een zekere kanunnik
van Torrione Canavese, het geboortedorp van het meisje, kwam op 9 juni
naar het Oratorio, vergezeld van kanunnik Forcheri, de secretaris van de
aartsbisschop, en beiden vertelden aan Don Bosco dat het dorp in rep en
roer stond. Wat was er gebeurd? Het meisje was door de artsen veroor-
deeld geworden tot een amputatie wegens koudvuur, maar wanneer ze op de
hiertoe vastgestelde dag gekomen waren voor de operatie hadden ze tot hun
onmetelijke verwondering zelfs geen spoor van de kwaal meer gevonden. De
twee kanunniken waren buitengewoon nieuwsgierig om de kleine priester te
kennen die in de voorkamer van Don Bosco aan de zieke deze doeltreffende
woorden had gesproken, die ze aan al de mensen van haar dorp herhaald
had. Ze vroegen het aan Don Bosco, die antwoordde dat dit enkel Don
Viglietti kon geweest zijn. Zonder van iets af te weten, kwam hij na het
avondmaal de refter van het Kapittel binnen om Don Bosco te vergezellen
naar zijn slaapkamer en werd daar onthaald op een algemene hilariteit.
Don Bosco had de zaak aan de Oversten verteld en zei hem toen met een
glimlach: - "Ik heb dadelijk geraden dat jij het geweest was, omdat ik
buiten jou niemand anders ken met een stalen gezicht (1)als jij en die
een moppentapper van jouw slag is. Met een beetje tegelijk ontneem je aan
Don Bosco zijn werk en ik kan dan maar naar mijn kookpotten gaan!" - Dit
laatste was een zinspeling op de episode die in het huis Olive had plaats
gehad, en die we al verhaald hebben.(2)
Van dergelijke hemelse gunsten en van andere die voor ons niet
erg duidelijk zijn, werd het nieuws door de bedevaartgangers overal ver-
spreid en op die manier verbreidde zich de volksdevotie voor de Madonna
van Don Bosco, zoals men Maria, Hulp der Christenen was gaan noemen. De
verering voor de Maagd onder deze titel was nu zo algemeen naar het hei-
ligdom van Valdocco gepolariseerd dat, ook wanneer haar apostel zou ver-
(1) Eigenlijk di latta (van blik). In het Piëmontees komt dit overeen met het Italiaans
faccia di bronzo (een bronzen gezicht). Iemand die zich voor niets schaamt.
(2) Boekdeel XVII, blz. 31.

28.10 Page 280

▲back to top


- XVIII/276 -
dwijnen, de vroomheid van de gelovigen, noch het aantal en de intensiteit
van de publieke en private betuigingen zouden verminderen.
Vanaf het feest van Maria, Hulp der Christenen tot aan het feest
van S. Giovanni sleet Don Bosco zijn dagen, zonder andere opmerkelijke
verandering dan een reisje naar Valsalice en een verblijf aldaar van on-
geveer veertien dagen. Wat zijn gezondheid betrof, was het feit dat het
meest bezorgdheid wekte de sterkere opzwelling van zijn benen, waardoor
het lopen steeds moeilijker en pijnlijker werd. Men stelde hem voor ze
te laten insmeren met een zekere kruidenolie. Aanvankelijk wou hij daar
niet van horen. - "Mijn toestand" - zei hij - "is door de Heer gewild." -
Maar omdat zijn zonen er vertrouwen in hadden dat hij zich hierdoor op-
nieuw vlugger zou kunnen bewegen en zonder ongemakken, vervulde hij hun
wens, meer om ze genoegen te doen, dan omdat hij gevoelige resultaten
hiervan verwachtte. - "Aldus" - zei hij aan Don Viglietti - "zullen wij
beiden geduld oefenen, jij met smeren en ik met ingesmeerd te worden. Van
heden af benoem ik jou tot mijn dokter." - Maar het geneesmiddel baatte
niet en diende werkelijk alleen om hem nog meer te doen lijden. Toen de
artsen dit vernamen gaven ze hem de raad die pijnlijke kuur achterwege te
laten. Gelukkig was zijn hoofd goed gebleven al waren zijn benen slecht.
De correspondent uit Parma van een liberale krant van Turijn had dan ook
gelijk, toen hij in een artikel dat als titel had: Don Bosco kan lopen
(1) schreef: "Reeds vele jaren heb ik horen zeggen dat Don Bosco aan
zwaar aderspat aan de benen lijdt en moeilijk kan lopen. Wanneer ons Heer
hem in zijn benen niet begunstigd heeft, dan heeft hij dit toch grote-
lijks vergoed door hem een taaie wil te schenken, die voor geen hinder-
palen staan blijft. Hij loopt onverschrokken verder om zijn doeleinden te
bereiken." Met deze aanhef werd verder in het artikel dan gesproken over
nieuwe onderhandelingen voor het openen van een college te Parma.
Begin juni vertelde hij een droom. Sinds tal van jaren herhaalde
hij met aandrang dat men een boekje zou schrijven over het goede gebruik
dat de rijken van hun geld dienen te maken. Al meermalen hebben wij moe-
ten aanstippen hoe streng zijn opvattingen op dit gebied waren. Aan de
Salesianen zelf scheen de taal die hij in zekere gevallen tegenover wel-
gestelde personen voerde al te gewaagd. Het had er de schijn van of hij
de welwillende meningen van de theologen over de manier waarop men het
overtollige van de rijkdommen diende op te vatten wou weren. Omdat hij
zag dat men zijn gedachten hierin tegensprak, hield hij op het laatste
ermee op aan te dringen op de noodzakelijkheid van dergelijke publicatie,
maar de gedachte stak hem vast in het hoofd en hij gaf ze nooit op. Hij
vertelde dus op 4 juni: - "Een paar nachten terug droomde ik dat ik de
Madonna zag, die mij berispte wegens mijn stilzwijgen over de verplich-
(1) Gazzetta di Torino, 14 juli 1887.

29 Pages 281-290

▲back to top


29.1 Page 281

▲back to top


- XVIII/277 -
ting tot aalmoezen geven. Ze zei dat vele priesters naar hun verderf toe-
gingen, omdat ze te kort schoten aan de verplichtingen opgelegd door het
zesde en het zevende gebod, maar ze drong vooral aan op het slechte ge-
bruik van de rijkdommen. Si superfluum daretur orphanis - zei ze - major
esset numerus electorum; sed multi venenose conservant etc. En zij deed
er haar beklag over dat de priester vanaf zijn kansel bang is uitleg te
verschaffen over de verplichting het overtollige aan de armen te geven in
plaats van al het goud in zijn kist op te stapelen."
Don Lemoyne, een zo gezagvolle getuige stelt ons op de volgende
manier Don Bosco alleen op zijn kamer voor gedurende de avonduren: "Wan-
neer Don Bosco bij avond alleen op zijn kamer was, dan verdiepte hij zich
in zijn gedachten en plannen en zo bracht hij onbeweeglijk vele uren
door. Wanneer hij moeilijkheden voorzag in zijn ondernemingen, dan vond
hij een manier om ze op te lossen. Hij bezocht een voor een al de huizen
en dacht aan hun welzijn en verbetering. Hij stelde zich zijn Salesianen
in alle delen van de wereld voor, waar ze zich ook mochten bevinden. Hij
onderhield zich met hen, omdat in alles de liefde zijn drijfveer was."
Ter bevestiging hiervan haalt Don Lemoyne zelf een brief aan hem door Don
Bosco gedicteerd op 30 juni, door hem ondertekend en gericht aan de jonge
geestelijke Giorgio Tomatis, die zich in het college van Randazzo bevond
en die, heel waarschijnlijk, hem bij zijn naamfeest geschreven had en de
vrees had uitgedrukt dat hij hem vergeten had.
"
Mijn beste Tomatis,
"
"
Denk aan mij, stel je voor met mij te spreken en mijn ze-
" gen te ontvangen. Mijn beste zoon, moet ook ik je zeggen, dat ik
" aan jou denk? Kijk, wanneer ik alleen ben, in de rust en de stil-
" te van de avond, dan zie ik jullie allen, mijn dierbare zonen.
" Een na een passeer ik de revue en denk ik aan jullie noden, aan
" de manier om zo goed mogelijk voor jullie te zorgen volgens ie-
" ders temperament en ieders karakter en dan zegen ik jullie. In-
" dien jullie al de genegenheid die ik voor jullie allen heb zou-
" den kennen, dan geloof ik dat jullie er zelfs zouden onder lijden.
" Je kunt je dus wel voor-stellen, mijn beste Tomatis, of ik voor
" je bid! Wees maar gerust dat Don Bosco, zolang hij leeft, geen
" enkele dag zal laten voorbijgaan zonder vurig voor jullie te heb-
" ben gebeden, zonder jullie te hebben gezegend.
"
Ik ben blij te vernemen dat je tevreden bent. Ga voort
" met een heilige wilskracht te strijden in de gevechten voor de
" Heer tegen zijn eeuwige vijand die ook de onze is. Beveel je aan
" Maria, Hulp der Christenen aan, wees zeer devoot tegenover het
" Heilig Hart van Jezus en vrees niets.
"
Vooruit dus, steeds vooruit in de volmaaktheid. Zorg er
" voor iedere dag een trede te beklimmen van de grote trap van de
" heiligheid.

29.2 Page 282

▲back to top


- XVIII/278 -
"
Moge God u zegenen samen met al mijn dierbare zonen van
" Randazzo. Blijf voor mij bidden en aanzie me steeds in Jezus en
" Maria als
"
je toegenegen
" Turijn, 30 juni 87.
priester Gio. Bosco.
Dan herneemt Don Lemoyne: "We bevinden ons nu in de laatste dagen
van het leven van Don Bosco. Voortaan zal het schouwtoneel van zijn hei-
lig leven dit nederig kamertje zijn waar honderdduizenden personen kwa-
men om gunsten, vertroostingen en raadgevingen te ontvangen; in deze ka-
mer waar uit alle delen van de wereld, uit iedere stad, ik zou bijna zeg-
gen, uit ieder dorp van Europa miljoenen brieven toekwamen waarin alle
soorten van ellende, pijn, angst, edele voornemens, woorden van droef-
heid, van hoop, van vreugde, van liefdadigheid geschreven werden en die
Don Bosco zelf onvermoeibaar beantwoordde of liet beantwoorden door zijn
zonen
aan wie hij altijd vertrouwvolle diensten mocht vragen; waar
ontzaglijke bedragen, door de goddelijke Voorzienigheid tot ondersteuning
van zijn werken gestuurd, door zijn handen gingen. Ze ontrukten aan zijn
hart een voortdurend lied van dankbaarheid. Daar werden vele ondernemin-
gen uitgedacht voor Gods glorie. Daar werden vele natuurlijke en bovenna-
tuurlijke deugden bedekt door de sluier van de nederigheid. Daar stegen
de gebeden van Don Bosco tot God en tot Maria, Hulp der Christenen en
werden er vele genaden verkregen."
In de maand juni of juli werd te Calliano in de buurt van Penango
een jongen door een hond gebeten. De ouders die vreesden dat die hond ra-
zend was, brachten de jongen bij een oom van hem te Turijn om tegen de
razernij verzorgd te worden. De arts onderzocht het kind, meende dat men
eerst diende na te gaan of de hond razend was, maar men slaagde er niet
meer in hem op te sporen. Dan werd de jongen aan Don Bosco voorgesteld.
Toen Don Bosco gehoord had hoe de zaken stonden, zei hij: - "Men zal een
noveen beginnen. Intussen zal de jongen te biechten en te communie gaan
in de kerk van Maria, Hulp der Christenen. We zullen hem niet in handen
van de artsen laten. De hond zal terugkeren." - Inderdaad, op het ogen-
blik dat hij deze woorden uitsprak, keerde de hond terug en men stelde
vast dat hij niet razend was. De arts van Calliano die hier- over zeer
verwonderd was, gaf zoveel ruchtbaarheid aan het feit dat men jaren na-
dien er in het dorp nog over sprak.
Bepaalde dagen waren vroegtijdig zeer warm en matten hem buiten-
gewoon af, zodat hij zich op 4 juli naar Valsalice liet brengen. Toen
hij de trap afdaalde om naar het rijtuig te gaan, dat op hem wachtte op
de speelplaats, bleef hij aan de deur van de ziekenzaal staan. Daar lag
de coadjuteur Carlo Fontana te bed met een zware longontsteking. - "Ik
zal hem gaan bezoeken" - had hij gezegd toen hij vernam dat hij op zijn
uiterste lag, maar hij was niet gegaan. Toch had hij zijn belofte niet
vergeten. Weliswaar ging hij niet naar binnen, maar liet hem het volgen-
de zeggen: - "Don Bosco is niet gekomen om je de ogen te sluiten.

29.3 Page 283

▲back to top


- XVIII/279 -
Ik verwacht je te Valsalice. Kom me daar vinden." - In feite genas Fonta-
na zo vlug, dat hij hem nog te Valsalice kon bezoeken en hij genas zo
goed, dat hij nog in leven kon blijven tot 1912.
Te Valsalice ervoer Don Bosco onmiddellijk een gevoelige verbete-
ring, zoals bleek uit de opgewektheid, die hij betoonde in de gesprekken
waaraan hij deelnam, meer door er naar te luisteren, dan door zelf te
spreken. Hij schiep vooral behagen in het horen vertellen van de oude ge-
beurtenissen in het Oratorio. Omdat zij merkten dat hij hierin zoveel
plezier had, kwamen de oudste medebroeders om te vertellen en wisselden
elkaar daarbij af. Op een avond bij het souper deed Don Garino hem harte-
lijk lachen, toen hij vertelde dat, in de tijd van de opzoekingen door de
politie in het Oratorio, in de straten een blad verkocht werd, waarbij de
venters riepen: "Don Bosco in de gevangenis! een stuiver per exemplaar!"
- en dat Don Bosco, toen hij met hem die dag door de straten van de stad
ging hem een stuiver gegeven had om een blad te kopen. Dat was een jaar
van publieke woede-uitbarstingen tegen de priesters geweest. Eens ging
Don Bosco met dezelfde Don Garino over de piazza Savoia. Ze ontmoeten
twee wijven die zeiden: - "Men zou die priesters allemaal moeten ophan-
gen." - En Don Bosco antwoordde gevat: - "Wanneer ze uw verdiensten zul-
len hebben!"
Op een andere keer begon Don Bosco zelf te vertellen hoe gemakke-
lijk het hem viel als jongen de hele inhoud van een boek te lezen en te
onthouden, wat voor hem nadien een waardevol kapitaal betekende. Maar
opeens onderbrak hij zichzelf en riep uit: - "Wat zou Don Bosco er beter
aan gedaan hebben één enkel kapittel van de Navolging van Christus te
lezen en te leren en het dan goed in praktijk te stellen!" - Vele pries-
ters luisterden naar hem op dat ogenblik en onder hen bevond zich Don
Tallandini van Faenza, naar Turijn gekomen voor zijn naamfeest.
Te Valsalice ontving hij van Prins Czartoryski een verslag over de
gang van zijn aangelegenheden. Zijn vader was na de terugkeer van August
uit Rome inschikkelijker geworden. Hij wou hem echter niet laten vertrek-
ken vooraleer hij de nodige voetstappen gedaan had voor het tot stand
brengen van het majoraat. Hij was daarmee drie jaar voordien begonnen.
Tot dan toe stonden de vaderlijke bezittingen en onroerende goederen op
naam van de zoon. Het ging er nu om er nog nieuwe kapitalen aan toe te
voegen en, tenslotte, de nodige machtiging van de Keizer van Oostenrijk
te verkrijgen. Natuurlijk zou de jonge heer zich een persoonlijk patrimo-
nium voorbehouden dat hij kon opvorderen als kloosterling en aan het ma-
joraat verzaken ten voordele van zijn broer. Hij schreef hem vanuit Pa-
rijs maar was op het punt zich met zijn vader naar Wenen en vandaar naar
Krakau te begeven, waar tegen het einde van de maand de Czartoryski's het
bezoek van de keizerlijke prins zouden ontvangen. "Misschien zal ik wor-
den blootgesteld aan vele afleidingen" - schreef de Prins aan Don Bosco.
- "Ik deel u, als aan mijn geestelijke directeur, deze stoornissen mee.
Ik ben steeds bereid Gods wil te doen, door mijn roeping te volgen. Zodra
het mij mogelijk is wil ik naar Turijn terugkeren. Ik beveel mij, mijn

29.4 Page 284

▲back to top


- XVIII/280 -
Vader, aan uw gebeden aan." Don Bosco antwoordde hem dadelijk:
"
Mijn beste Prins August,
"
"
Op dit ogenblik wordt uw roeping enigszins beproefd,
" maar ik vind dat dit een goed is. Ik zegen de Heer omdat
" Hij u deze goede wil zou blijven geven die helemaal in overeen-
" stemming is met de mening van de Heilige Vader.
"
Ik ben voortdurend dezelfde gedachte en dus dezelfde
" zienswijze toegedaan. De Salesiaanse Congregatie staat steeds
" voor u open telkens u, zoals u zegt, er een kortere of langere
" tijd zoudt willen doorbrengen.
"
Intussen bid ik en vraag u dat u ook met mij zoudt bid-
" den opdat God ons allen voortdurend vastbesloten op de weg
" zou houden die ons het best het Paradijs verzekert.
"
Ontvang de hartelijke groeten van uw Salesiaanse vrien-
" den en moge de Heilige Maagd ons naar de Hemel leiden. Amen.
"
Mijn huldeblijken aan uw hoogedele Vader en aan heel
" uw familie.
"
Uw toegenegen goede vriend
" Turijn, 15 juni 1887.
Priester Gio. Bosco.
Op de avond van 23 juni vertrok hij uit Valsalice om aanwezig te
kunnen zijn bij de twee academische zittingen voor zijn naamfeest. Bíj
beide gelegenheden gaven de jongens met min of meer grote kunstvaardig-
heid uitvoeringen van zangen en muziekstukken, voordrachten in verzen en
proza in aanwezigheid van een talrijk opgekomen publiek uiting aan hun
kinderlijke genegenheid tegenover hun Vader.(1) Theoloog Piano, oud-leer-
ling van het eerste uur en pastoor van de parochie Gran Madre di Dio,
legde in een korte toespraak (2) volgende getuigenis af: "Hoe dikwijls
heeft in de moeilijkheden van ons ambt alleen maar de herinnering aan uw
woord ons als prikkel gediend! Hoe dikwijls, wanneer wij ons omgeven zien
door een talrijke schaar kinderen, komt ons uw minzaam gelaat voor de
geest, uw doordringende blik, uw vaderlijke raadgevingen, en doen we al-
les wat we kunnen om ze in ons weer te geven! Hoe dikwijls heb ik zelf
met oneindige vreugde over uw zonen horen zeggen: - "Men ziet wel dat ze
door Don Bosco werden opgevoed!" - (...).Hoewel verwijderd van dit dier-
bare Oratorio, beschouwen wij het toch altijd als ons huis. Vaak gaan
onze gedachten er naartoe en dadelijk zien we dan uw persoon, o Vader.
Wanneer wij er dan kunnen terugkeren en u spreken, schijnt het leven ons
vrolijker toe, gemakkelijker het beoefenen van het goede, en zekerder
(1) Don Fasani, prefect in het huis van Nice, bracht dan in een edel adres de hulde
van de vrienden en van hen aan wie weldaden werden bewezen in Frankrijk.
(2) Nella fausta ricorrenza dell'onomastico dell’ottimo fra i padri Bosco D. Giovanni
gli antichi suoi figli in attestato di riconoscenza. Turijn, Salesiaanse drukkerij,
1877 (Bij het heuglijke naamfeest van de allerbeste Vader Don Giovanni Bosco, zijn
oud—leerlingen als blijk van dankbaarheid).

29.5 Page 285

▲back to top


- XVIII/281 -
zekerder Gods hulp." Dan herinnerde hij aan de wederzijdse liefde die
eens de zonen met de vader en de vader met de zonen verbond. Hij besloot
met het afleggen van volgende verklaring: "De liefde die wij toen voor u
hadden, hebben we nog steeds. En het is onze liefde die uw roem als onze
roem doet beschouwen en die er ons toe brengt het aantal van uw zonen en
van uw medewerkers te vergroten. Het is de dankbaarheid voor de ontvangen
weldaden die de liefde afdwingt. Is het niet hier in het Oratorio dat de
meesten onder ons het brood en de kleren die ze niet hadden ontvingen?
Aan het Oratorio zijn de meesten van ons de positie die ze in de maat-
schappij bekleden, verschuldigd. Aan het Oratorio danken we de goede be-
ginselen, de heilige grondgedachten, de gezonde opvoeding waardoor wij
voortdurend in het goede kunnen standhouden. We zijn u alles verschuldigd
en hoe wilt u dan dat wij het zouden vergeten? Mijn tong zal ophouden
zich te bewegen, vooraleer ze zal ophouden uw lof te zeggen, mijn hart
zal ophouden met kloppen, vooraleer het zal ophouden u te beminnen. U
beminnen aanzien wij als een teken van de liefde voor God."
Op allen drukte het droevig voorgevoel dat dit het laatste feest
van Don Bosco zou zijn. Het feestlied, gedicht door Don Lemoyne en op
muziek gezet door Dogliani, waarbij een vroegere zang verbonden werd met
een zang die de laatste zou zijn, wierp in de harten van de oudsten een
weemoedige ontroering die ook door Don Bosco gedeeld werd. Immers, na de
uitvoering van vier strofen door een eerste koor, herhaalde een tweede
koor, als een refrein de twee strofen die voor de eerste maal gezongen
werden door de jongens van het Oratorio bij zijn eerste naamfeest (M.B.
vol. III, blz. 348):
Beste maten, wij staan klaar
Don Bosco wacht op ons.
Niemand kan de vreugde doven,
Want Don Bosco lacht op ons.
Jong zijn is de beste tijd
en noodt ons tot geluk.
Vreugde doet ons blijde zingen
Vreugde is het jong te zijn.
Aldus werd een hele cyclus van hartelijke betuigingen besloten.
Vooral de jongens namen er met werkelijke uitbundigheid aan deel. De her-
innering aan dit feest bleef het hele leven heilzaam onuitwisbaar in hun
harten voortleven, zoals men dit nog kan zien bij de weinige overleven-
den. "Het feest van dit jaar" - schrijft onze dagboekschrijver - "was
prachtig, lief en hartelijk."

29.6 Page 286

▲back to top


- XVIII/282 -
H O O F D S T U K XVII
EEN MAAND TE LANZO - ZIJN LAATSTE VERJAARDAG -
ZIJN LAATSTE VERBLIJF TE VALSALICE
Na de feestelijkheden nodigde Don Bosco, zoals het zijn gewoonte
was, door bemiddeling van Gastini de oud-leerlingen priesters uit voor 11
augustus en de leken voor 14 augustus. Hij zelf kon zich echter niet bij
hen niet bevinden omdat hij te Lanzo was en zijn gezondheidstoestand hem
niet veroorloofde naar Turijn te komen. Van daaruit telegrafeerde hij
aan de eersten: "Spijtige afwezigheid, wens zeer hartelijk samenzijn en
vreugde" en aan de tweeden: "Beste zonen, ik verheug mij, ik wens u een
goede eetlust, geluk, heiligheid, de vreze Gods." Bij die twee gelegenhe-
den had Don Rua hem vervangen. Naar Lanzo werd trouwens een gemengde com-
missie van geestelijken en leken gestuurd om in naam van allen hun beste
wensen aan te bieden. Don Bosco ontving ze niet in huis, maar in de weide
die aan het college paalde. In zijn verslag schrijft de leider van de
groep, Don Griva, pastoor van Cunico d'Asti:(1) - "Don Bosco was zo ont-
roerd dat hij, in het begin, geen woord kon uitbrengen. Hij bekeek ons
met zijn welwillende en doordringende blik, waarmee hij ons zo vaak beke-
ken heeft. Zijn ogen zijn nog altijd scherp, maar wat ziet hij er lijdend
uit." De weide waar hij ze ontving herinnerde hem aan de weide van Val-
docco waar hij zijn jongetjes ontvangen had. Er werd gesproken over Pata-
gonië en over de Mis voor zijn gouden jubileum waarvoor hij wilde dat een
koor van tweeduizend Patagoniërs naar Turijn zouden komen. Zo bracht hij
met hen een uurtje van echte vreugde door. Hij zegende ze en zei: - "Bid
voor mij, opdat ik mijn ziel zou kunnen redden." - Tenslotte beval hij
hun aan in het Oratorio te zeggen dat ze zich over zijn gezondheid niet
ongerust zouden maken.
Te Lanzo bevond Don Bosco zich al sinds 4 juli. Artsen en oversten
hadden, om hem te onttrekken aan de gevaarlijke uitwerksels van de warmte
van Turijn, hem ervan overtuigd zich daarheen te begeven om beter te kun-
nen ademen in deze frisse en zuurstofrijke lucht. Hij was daar niet meer
geweest sinds het feest van Sint-Aloysius van 1884. Hij had steeds veel
van dit college gehouden.
(1) Bollettino Salesiano, september, blz. 106 1887. (in het Italiaans staat verkeerdelijk
oktober en zonder aanduiding van de bladzijde).

29.7 Page 287

▲back to top


- XVIII/283 -
Het college rijst op deels op de zijflank en deels op de kruin van
een heuvel. Er bevindt zich daar geen enkel ander gebouw. Naar het oosten
toe is er een hoge en uitgestrekte met gras begroeide zijkant, op zijn
toppunt bekroond met een gemakkelijk begaanbare weg, die op een prieeltje
uitkomt. In de diepte van de vallei raast de Stura, op wier tegenoverlig-
gende oever de Voor-Alpen oprijzen. Links van ons strekt zich een ruime
en lieflijke vlakte uit. Op de achtergrond, aan de horizon, ziet men Tu-
rijn liggen. Iedere avond deed Don Bosco daarboven zijn wandeling en
bleef af en toe wat staan op dit zo schilderachtig punt. Zelden en dan
niet lang ging hij te voet. Een stoel op wieltjes diende hem als karretje
waarin hij kon zitten. Meestal werd hij voortgeduwd door Don Viglietti of
door andere personen van het huis en soms ook door bezoekers met wie hij
vertrouwd was. Aan het comité van de oud-leerlingen zei hij terwijl hij
ging zitten: - "Ik, die vroeger de vlugsten te vlug was, ben nu genood-
zaakt mij te verplaatsen in een rijtuig met de benen van anderen." - Vaak
hield hij onder het prieeltje in kleine kring met enkele intimi een
praatje. Eens, toen hij zich daar alleen bevond met de coadjuteur Enria,
keek hij in gedachten verzonken naar Turijn, zuchtte dan en riep uit: -
"Ginder zijn mijn jongens." - Een andere keer vroeg hij hem of hij zich
nog een oud Tantum ergo herinnerde dat hij gecomponeerd had. Dan begon
hij te zingen met zwakke stem maar wet levendig gevoel. Sommige avonden
ging Don Viglietti beneden naar de rivier, trok over de klassieke Romein-
se brug met één enkele gedurfde boog, klauterde naar boven langs de te-
genoverliggende steilten en van op een top wuifde hij naar hem met zijn
zakdoek. Hij was dan uiterst tevreden en beantwoordde zijn groet op de-
zelfde manier. Kortom, men deed al het mogelijke om hem op te beuren en
aangenaam bezig te houden.
Al de gevestigde gezaghouders van Lanzo kwamen hem hun hulde be-
tuigen. Ook volksvertegenwoordiger Palberti ging naar hem toe. Heren
en dames op vakantie woonden op 7 augustus in groot aantal de prijsuit-
deling bij.
Vier brieven, waarvan wij in ons archief een kopie bezitten, da-
teren van juli. De eerste brief is gericht aan de zo verdienstelijke
Mevrouw Magliano.
"
Geachte Mevrouw Magliano,
"
"
Zondag laatstleden, dacht ik dat wij wat tijd zouden over
" gehad hebben om over ons zelf en over de grotere eer van God
" te spreken, maar het was onmogelijk. Indien het niet te veel zou
" zijn een uitstap tot hier te doen, zou die zaak wel opportuun
" zijn. Er zijn verschillende reizen per dag. We zouden rustig
" kunnen praten, en uw vrije tijd zou u bij de Zusters kunnen
" doorbrengen. Daar zou u kunnen eten en alles ontvangen wat u
" nodig hebt. Wat zegt u daarvan? Het klimaat is wonderbaar en ik
" denk er aan de maand hier door te brengen. Moge God ons zegenen
" leiden.
"
uw nederige dienaar
" Lanzo, 6 juli 1887.
Priester Gio. Bosco.

29.8 Page 288

▲back to top


- XVIII/284 -
In zijn tweede brief willigt Don Bosco de aanvraag in van een
volwassene, die Salesiaans coadjuteur wilde worden. Deze deed zijn pro-
fessie na Don Bosco's dood en stierf in 1893.
"
Beste Heer Gian Giacomo Dalmasso,
"
"
Met grote tevredenheid voor mijn hart ontving ik uw brief
" vol kinderlijke genegenheid tegenover mij. God weze gezegend.
" Ik zal een Salesiaan meer hebben, die met mij zal werken om zie-
" len te winnen voor de hemel en zo de zaligheid van zijn en mijn
" ziel nog meer te verzekeren. Wanneer u komt zullen wij over uwe
" bezigheden spreken. Op dit ogenblik zijn al onze geldmiddelen
" gericht op het helpen van onze Missionarissen van Amerika.
"
Zij geven hun leven voor de zielen en wij zullen graag ons
" geld geven om ze te helpen.
"
Ik kan niet verder schrijven. Moge Maria ons allen langs
" de weg van de hemel leiden. Amen.
"
uw toegenegen vriend in J.Chr
" Lanzo, 18 juli 1887.
Priester Giov. Bosco.
" P.S. Kom maar naar ons toe wanneer u dit behaagt. Wij verwachten u
"
met open armen.
De derde brief ging naar Barones Azelia Fassati te Ricci des Ferres.
"
Geachte Mevrouw Azelia,
"
"
God wil ons in de hemel hebben maar langs tribulaties.
" Wij waren zeer tevreden over de beterschap van de zoon van de heer
" Graaf Francesco de Maistre en nu komt er een nieuwe ramp of een
" nieuwe verdienste die wij voor God kunnen verwerven. Maar laten
" we vertrouwen en bidden. De doornen steken, maar ze zullen worden
" veranderd in rozen voor de zalige eeuwigheid. Ik zal bidden, onze
" weesjes zullen communies opdragen voor deze nieuwe behoeften. Komt
" u ook ons ter hulp met uw gebruikelijke vurigheid.
"
En hoe gaat het met uw moeder, Mevrouw de Markiezin? Iede-
" re dag bevelen wij haar aan de Heer aan, om de ene of de andere
" reden. Zij moet met u naar het Paradijs gaan, natuurlijk met de
" heer Carlo in ons gezelschap.
"
Ik ben hier te Lanzo half blind en half, ja, bijna helemaal
" kreupel en bijna stom. Maar dat zal mij goed doen als penitentie
" omdat ik teveel gesproken heb, wanneer dat niet te pas kwam.
"
Mijn hand kan niet meer schrijven. Moge Maria ons leiden en
" God ons in alles zegenen. Amen.
"
uw verplichte dienaar
" Lanzo, 24 juli 1887.
Priester Gio. Bosco.

29.9 Page 289

▲back to top


- XVIII/285 -
" P.S. Op dit ogenblik ontvang ik het nieuws dat Graaf Colle van
"
Toulon, onze grote weldoener, ernstig ziek is. Ik beveel hem
"
dringend in uwe liefdadige gebeden aan.
De zoon van Graaf Francesco de Maistre werd steeds zieker tot in
de herfst, toen de vader alle hoop had verloren hem nog te redden. Vanuit
Savoia telegrafeerde hij aan Don Bosco: "Mijn oudste zoon gevaarlijk
ziek, vraag zegen." Hij had een longontsteking opgelopen. De zeer hoge
koorts, de hardnekkige hoest, de meermaals herhaalde auscultatie toonden
aan dat een long speciaal verstopt was en dat het leven van het arme kind
bedreigd was. De behandelende arts had aan zijn vader gezegd dat hij niet
langer alleen de verantwoordelijkheid voor de ziekte op zich kon nemen en
deze had een telegram klaargemaakt dat naar een specialist van Parijs zou
worden gestuurd. Maar alvorens het te sturen wou hij de gebeden van Don
Bosco afsmeken. Don Bosco antwoordde telegrafisch dat hij zijn zegen
schonk en beloofde met zijn jongens tot Maria, Hulp der Christenen te
zullen bidden en beval hem aan rustig te blijven. Dit antwoord werd in de
late avond verzonden. Men vernam weldra dat het kind die nacht goed had
doorgebracht en dat hij die ochtend vrij kon ademen. Er was geen koorts
meer, de hoest had opgehouden. Na een auscultatie kon men niet meer on-
derscheiden welke de zieke long was geweest. De arts uit Parijs stelde
enkel met meer zekerheid vast dat hij volledig en plotseling genezen was.
Na de winter vergezelde de vader zijn zoon André bij een bezoek aan het
graf van zijn weldoener. Opdat zijn dankbaarheid tegenover Don Bosco
dieper in hem zou ingeprent blijven, liet hij aan Don Rua een omslag ter
hand stellen, die twee biljetten van duizend frank bevatte. De jongen
bleef verder gezond en sterk.(1)
De vierde brief vergt enige uitleg. Mevrouw Teodolinda Pilati,
weduwe Donini van Bologna, aan onze lezers al als milde medewerkster be-
kend, had in juni aan Don Bosco meegedeeld dat zij het inzicht had het
vermogen, haar door haar man nagelaten, aan weldadigheidswerken te be-
steden. Don Bosco had haar geantwoord door haar op de eerste plaats zijn
gedachte bekend te maken, dat er in de nieuwe tijden geen dringen der
noodzaak bestond dan hulp te bieden aan de arme mannelijke verlaten jeugd
om ze christelijk op te voeden, er goede burgers van te maken, arbeiders
en familiehoofden en om goede priesters en kloosterlingen te vormen door
een verzorging van de roepingen, zoals dit in feite gedaan werd in de Sa-
lesiaanse Instituten van Europa en Amerika. Toen Don Bosco dan begrepen
had dat de dame het inzicht had ook de Salesiaanse werken goed te doen,
raadde hij haar aan het gedeelte van de onroerende goederen waarvan ze
zich kon ontmaken te verkopen en het geld dat zij hiervoor zou ontvangen
aan hem of aan zijn vertegenwoordigers ter hand te stellen. Zij legde hem
(1) Summ. sup. virt. nu. XVII, De dosis supernis et miraculis in vita, § 28 (getuige
Don Rua).

29.10 Page 290

▲back to top


- XVIII/286 -
echter uit welke redenen zich verzetten tegen de uitvoering van dit plan,
maar zei hem dat zij hem haar kredieten zou overmaken. Don Bosco, die
deze omstandigheden niet kende, vond haar opmerkingen zeer juist.(1) De
weldoenster talmde er niet mee een bewijs te geven van haar goede wil,
vermits ze hem in juli een bedrag van vijftienduizend lire stuurde, waar-
voor Don Bosco haar met volgende brief bedankte.
" Lanzo, 26 juli 1887.
"
"
Ik ontvang op dit ogenblik uw edelmoedige gift voor onze
" wezen en voor onze Missionarissen die voor hen hun leven inzetten.
" Sinds vier dagen diende ik de expeditie van Quito en van Chili
" te beginnen en ik verwachtte een speciale weldadigheid als het
" manna uit de hemel en deze weldadigheid kwam van u. Moge God u
" zegenen. Alleen God kent de zielen die hierdoor zullen gered wor-
" den en deze zielen, die door dit groot liefdadig geschenk de glo-
" rie van het Paradijs zullen gaan genieten zullen speciaal voor u
" en voor uw nog in leven zijnde en overleden verwanten bidden.
"
Moge God, die u ingeeft gedurende uw leven deze goede wer-
" ken te doen, gezegend wezen u moogt zeker zijn dat ervoor gezorgd
" zal worden. Ik heb beschikt dat al onze wezen minstens één hei-
" lige communie volgens uw vroom inzicht zouden opdragen. Hun aan-
" tal overschrijdt thans de driehonderdduizend.
"
Ik kan moeilijk schrijven. Mijn dagen gaan snel naar hun
" einde toe. Ik wens dat u een bezoek brengt aan onze dierbare
" vrienden van het huis van Turijn of aan die van een ander huis,
" maar ik vertrouw met volstrekte zekerheid u eens glorieus te mo-
" gen zien in de zalige eeuwigheid.
"
Moge God ons zegenen en Maria onze leidsvrouw zijn naar
" de hemel. Amen.
"
Uw verplichte dienaar
" Turijn, 26 juli 1887.
Priester Gio. Bosco.
In 1888, omstreeks half januari, toen zij vernomen had dat de ge-
zondheid van Don Bosco aan de beterhand was, schreef zij aan Don Rua:
"Moge de Heer duizendmaal gezegend zijn om een zo waardevol bestaan, laat
ons hopen dat we hem voor nog lange tijd mogen behouden! Voor mij is Don
Bosco een tweede vader en u kunt zich dus voorstellen hoe ik beefde bij
de aankomst van de krant. Mijn hart klopte hard wanneer ik zocht naar
nieuws over onze dierbare zieke. Maria, Hulp der Christenen, heeft de
vele gebeden die tot haar gericht werden verhoord. Ze moge in eeuwigheid
gezegend zijn."
(1) Dit zijn twee brieven die enkel door Don Bosco ondertekend werden.

30 Pages 291-300

▲back to top


30.1 Page 291

▲back to top


- XVIII/287 -
Voor het feest van Sint Gaetano had Don Bosco een brief geschreven
aan Kardinaal Alimonda, waarin hij zijn feestwensen aanbood en gebeden
beloofde in naam van heel de Congregatie.
De Aartsbisschop antwoordde zoals altijd vol goedheid: "Aanvaard
voor zoveel goedheid, mijn zeer hartelijke dank en wees ervan verzekerd
dat ik steeds dezelfde gevoelens van hoogachting, bewondering en dank-
baarheid koester ten uwen opzichte en voor al uw ijverige leden van uw
Congregatie, die, naar ik hoop, nog lang uw kundige leiding zal geniete."
Onderaan de brief tekende hij na de uitdrukking: - "Uw zeer toegenegen
broer in Jezus Christus."
Deze periode tot aan Nieuwjaar was helemaal niet aangenaam. Don
Bosco leed geweldig van zijn ongemakken. "Het is pijnlijk hem te zien"
- lezen we in de annalen op 15 augustus - "hij spreekt nog zelden, zijn
ademhaling is zeer lastig." Enige oversten en vele jongens kwamen naar
Turijn om hem in naam van gans het Oratorio een zalige en gelukkige
feestdag te wensen. Het regende telegrammen van de Salesiaanse huizen en
van de Medewerkers. Mevrouw Pilati, waarvan we hoger spraken, zond hem
een tweede gift van twintig duizend lire. Als antwoord schreef hij haar
volgend briefje.
"
Geachte Mevrouw,
"
" De heilige Maagd Maria weze gedankt en gezegend omdat zij door
" uw liefdevol gebaar aan mij gedacht heeft op haar feest van de
" Tenhemelopneming en mijn verjaardag en wel met zulk een milde
" gift.
"
God zal u belonen met innig geluk voor eeuwig volgens
" uw goede intentie en uw godsvrucht voor zijn heilige Moeder.
" God zegene ons. Verontschuldig mijn slecht geschrift.
"
Uw nederige dienaar
" Turijn, 15 oogst.
Priester Giov. Bosco.
Aan het diner werden verschillende zaken voorgelezen, die hij met
de goedheid die hem in dergelijke omstandigheden eigen was, aanhoorde.
Ook Don Guidazio nam een proef met zijn Latijnse muze en bracht een ge-
polijste elegie ten gehore. Fel gesmaakt werd het adres van Don Ghivarel-
lo, directeur te Mathi. Hij bood hem enkele mooie druiventrossen aan, de
primeurs van de tuin, en ontroerde allen door een evocatie en door een
symbolische fantasie. "Wanneer wij" - zei hij - "in de geest de vruchtba-
re heuvels van de Monferrato terug gaan beklimmen, in de zalige dagen
toen jij, vol vreugde, van de ene naar de andere heuvel rende, vooral op
die dagen toegewijd aan Maria-ten-hemel-opgenomen, en de eerste rijpe
druiventrossen van de wijnranken plukte, genoot jij de eerste zoetheden
van het leven. Wanneer wij deze druif bekijken, keren wij in de geest
terug tot deze heuvels, waar 72 jaar geleden, de wonderbare wijnstok van
Francesco en Margherita Bosco, onder de bescherming van de Maagd-ten-

30.2 Page 292

▲back to top


- XVIII/288 -
hemel-opgenomen, deze prachtige druiventros voortbracht die het leven van
zovele miljoenen zielen zou verblijden. Deze druiventros ben jij en onder
deze miljoenen zielen die zich verblijden op deze, je tweeënzeventigste
verjaardag zijn ook wij. Op deze wijnberg, die de mystieke Salesiaanse
wijngaard mag genoemd worden, ik zou zeggen de wijnpers, waar jij in de
mooiste jaren van je mannenleeftijd, gedurende de heilige dagen van de
retraites en de eerste Kapittelvergaderingen, als het ware het sap en het
leven van je Salesiaanse wijngaard hebt uitgeperst, verheugen wij ons je
onze hulde te kunnen betuigen met al de eerbied en de genegenheid, waar-
toe het hart van zonen in staat is. Wij, uw zonen, zien in jou een straal
van de goedertierenheid van jouw en onze Moeder-ten-hemel-op-genomen.
Deze straal schoot uit 1770 jaar na haar opneming ten hemel, namelijk in
1815. Nog op vandaag schiet hij van deze rots uit en naar wij hopen, nog
vele jaren." Deze lange zinsperiode bevat een lyriek, die in een man als
Don Ghivarello, die zich helemaal aan de exacte wetenschappen gaf, aan
een overweldigende behoefte van zijn hart beantwoordt en steeds meer aan
het licht brengt hoe groot de genegenheid van deze eerste zonen voor hun
grote Vader was.
In de namiddag had in het Oratorio de plechtige prijsuitdeling
plaats met haar gebruikelijke eindzitting. Ze werd voorgezeten door Don
Rua, maar de gedachte aan Don Bosco en aan zijn verjaardag was de over-
heersende kerngedachte gedurende het hele verloop.
De dag zou echter niet verlopen zonder de wrede prik van een doorn.
Een brief van de Kardinaal-Vicaris gaf, in naam van de paus, bevel tot
het terugroepen van Don Dalmazzo, algemene procurator van de Congregatie
bij de Heilige Stoel en pastoor van de kerk van het Heilig Hart. Dadelijk
liet Don Bosco Don Cerruti naar Rome vertrekken met de hoop de slag nog
te kunnen afweren, maar hij ondervond dat de Heilige Vader onvermurwbaar
was in zijn genomen beslissing en een prompte gehoorzaamheid vanwege de
Salesiaanse Congregatie verwachtte.(1) Zonder uitstel werd dan Don Dal-
mazzo ontslagen van zijn dubbel ambt. Met dezelfde bezorgde spoed ging
men over tot de benoeming van Don Cesare Cagliero als procurator en van
Don Cagnoli als pastoor. Wat was de oorzaak van deze bliksem bij heldere
hemel? Een net van vrouwelijke intriges rondom zijn biechtstoel gesponnen
had tegen Dalmazzo klachten doen ontstaan, die het geestelijke gezag tot
deze ernstige beslissing noopten. Wellicht zouden wij ons nu Don Bosco
kunnen voorstellen als iemand die door een zware droefgeestigheid over-
vallen werd door dit geval dat even pijnlijk als onverwacht was. Integen-
deel, toen bij de avondwandeling coadjuteur Enria hem opgeruimder zag dan
voorheen, zei hij hem, met het vertrouwen hem door Don Bosco's goedheid
ingegeven: - "Vandaag is Don Bosco vrolijker dan gewoonlijk." - Hierop
antwoordde hij: - "En toch heb ik vandaag de grootste klap van mijn leven
(1) Notulen van het Hoofdkapittel, 29 augustus 1887.

30.3 Page 293

▲back to top


- XVIII/289 -
gekregen."(1)
Deze getuigenis, afgelegd, zoals de vorige, door de coadjuteur
Enria in het gewone Proces,(2) wordt bevestigd door Don Barberis, die
voor hetzelfde tribunaal verklaarde:(3) "Don Bosco zei mij dat dit in
zijn leven van het ergste was dat hij geleden had. Hij ook bewonderde
zijn rustige onderworpenheid bij deze grote pijn.
Van de hemel kwam hem de serene kalmte die hem nooit te midden van
zijn lichamelijke en zedelijke pijnen verliet. Te Lanzo werd een licht-
bundel geopend, die de bovenmenselijke bron onthulde van zijn mys tieke
vrede. Zuster Felicina Torretta, Dochter van Maria, Hulp der Christenen,
benoemd tot Directrice van het asiel van Lingotto te Turijn, begaf zich,
alvorens zich naar haar residentie te begeven, naar Lanzo om de zegen van
Don Bosco te ontvangen. Op die namiddag ín augustus, omstreeks twee uur,
kwam ze in de wachtkamer. Ze trof er Don Viglietti niet aan en daarom
ging ze rechtstreeks naar de kamer van Don Bosco. De deur stond open en
wat zag ze? Don Bosco in extase, in de houding van iemand die luistert.
Zijn gespannen gelaat, zijn zachte en rustige glimlach, zijn naar omhoog
geheven armen, het herhaald knikken met het hoofd zegden duidelijk dat er
een gesprek plaats had tussen hem en een bovennatuurlijk wezen. Hij
scheen groter dan gewoonlijk. Bij dit zicht kwam de zuster naderbij en op
twee stappen van hem zei ze: - "Geloofd zij Jezus Christus! Vader, is het
toegelaten?" Geen antwoord. Ze herhaalde meermaals dezelfde woorden en
sprak daarbij luid, maar hij deed niet of hij iets begreep. Dan bleef ze
staan en bekeek hem gedurende omstreeks tien minuten, tot zij hem een
kruis zag slaan met een zo eerbiedige buiging van het hoofd dat het onbe-
schrijflijk was. Met een uitdrukking van vreugde legde hij dan zijn han-
den op tafel, bemerkte de zuster, sprong als het ware op en zei: - "Oh,
zuster Felicina, u hebt mij verschrikt!" - "Wel, Vader", - antwoordde zij
- "ik heb meermaals om toelating gevraagd, maar u hebt mij niet ge-
hoord." - In haar verslag merkt de zuster terecht op dat in die tijd Don
Bosco slechts op zijn voeten kon staan wanneer hij door andere personen
ondersteund werd. Welnu, gedurende deze hemelse samenspraak stond hij
zonder inspanning rechtop.
Wanneer Don Lemoyne, na de dood van Don Bosco dit verhaal uit de
mond van de zuster hoorde, toonde hij zich steeds meer verheugd en op het
einde riep hij uit: "Weet u, Zuster Felicina, dat u mij iets vertelt, dat
ook ik gezien heb in het huis van Foglizzo? Geheel dezelfde houding om-
hoog geheven armen, een hemelse glimlach op het gelaat waarop een wit
licht straalde, de houding van iemand die luistert, nu en dan met het
hoofd knikken, juist zoals u zegt, om dan met een eerbiedige buiging en
een kruisteken afscheid te nemen. Wij zijn twee gelukkige personen!"
(1) Somm.sup. virt. nr. XI, 36 (getuige Don Piscetta).
(2) Summ. Cfr. eveneens Summ. van het apostolische proces, blz. 790 (getuige: Don
Piscetta).
(3) Nr. XIV, De heroica fortitudine, blz. 664.

30.4 Page 294

▲back to top


- XVIII/290 -
In een brief ons door de zuster op 18 juli 1930 geschreven voegt
zij er aan toe dat Don Lemoyne haar ook het jaar en de omstandigheden
gezegd had maar dat zij zich dat niet meer herinnerde. Het is waarschijn-
lijk om niet te zeggen zeker, dat dit op 20 oktober daaropvolgend ge-
beurde.
Ernstige profetische woorden kwamen hem eens over de lippen, ge-
durende een samenspraak met Don Filippo Rinaldi, toen directeur te Sint-
Jan de Evangelist. Toen hij in Don Bosco's kamer binnentrad stond deze
een aardrijkskundige kaart te bekijken. Met een vinger wees hij naar Aus-
tralië en zei dat de Salesianen ook daar zouden gaan. - "Daar zal tijd
toe nodig zijn!" - antwoordde Don Rinaldi. - "Ze zullen gaan, ze zullen
zeker gaan", - antwoordde Don Bosco. Dan wees hij op Spanje en hernam: -
"Hier zal uw arbeidsveld zijn." - Dit werd twee jaren later bewaarheid
maar alles wat hij na een pauze van enkele ogenblikken er aan toevoegde
werd tot heden toe (maart 1936) nog niet bewaarheid, ofschoon de feiten
het doen vrezen. Hij sprak over drie zeer schrikwekkende omwentelingen
waarvan deze katholieke natie het schouwtoneel en het slachtoffer zou
worden. Hij gaf met meer duidelijkheid te kennen dat gedurende de laatste
omwenteling veel bloed, ook van Salesianen, zou vergoten worden.(1)
Een getuigenis van diepe achting en van oprechte verering werd hem
geschonken door een man die de wetenschap vereerde en die ook in Italië
en in het buitenland vereerd werd, ofschoon hij het kloosterkleed droeg.
We bedoelen Pater Denza, over wie wij gesproken hebben naar aanleiding
van de vestiging van weerkundige observatoria in Amerika. Misschien door
de vele brieven die hij toen van de Missionarissen ontving. Don Bosco wou
de geleerde Barnabiet bij zich te Lanzo hebben. De Directeur van het col-
lege schreef hem en nodigde hem uit. Op 17 augustus ontving hij van hem
een antwoord vanuit Montaldo bij Turijn: "De genegenheid en de verering
die ik voor de beminde Don Bosco koester is zeer groot en God weet met
hoeveel genoegen ik zou komen om bij hem te verblijven. Maar thans bevind
ik mij op de buiten, waar, God zij dank, mijn gezondheidstoestand gevoe-
lig verbetert. Anderzijds kan ik mij van hieruit zeer gemakkelijk tegen
het einde van deze maand verwijderen voor enkele dagen, om deel te nemen
aan een vergadering die onze weerkundige vereniging te Aquila zal houden.
Om deze redenen is het mij voor het ogenblik onmogelijk naar Lanzo te ko-
men. Later echter, zal dit gemakkelijker zijn, maar ik weet niet hoe lang
Don Bosco daar zal blijven. Dank hem intussen zeer van mijnentwege en zeg
hem dat ook ik hem nooit vergeet en dat ik hoop hem met Gods hulp weldra
te kunnen zien. Zeg hem eveneens dat ik uit Montevideo zeer troostend
nieuws ontvangen heb en dat het blijkt dat de Regering zelf zich het
Observatorium ter harte neemt."
(1) Dit zei Don Rinaldi aan een aanzienlijk en ernstig persoon van Turijn, met wie
hij placht te spreken met het vertrouwen van een vader. Hij was zijn geestelijke
directeur.

30.5 Page 295

▲back to top


- XVIII/291 -
Don Bosco bleef te Lanzo tot 19 augustus. Omdat te Valsalice de
retraite voor de aspiranten begon, wou hij daar bij zijn. Hij vertrok dus
om 16 uur en ging rechtstreeks naar het college. Bij zijn aankomst wacht-
te hem onaangenaam nieuws. Een telegram uit Alassio kondigde aan dat Don
Vignola op zijn uiterste lag. Samen met directeur Don Rocca bad Don Bosco
voor hem en zond hem zijn zegen. Deze gebeden hadden plaats om half acht.
Welnu, er kwam een tweede telegram toe, afgegeven om acht uur, waarin ge-
zegd werd dat de crisis overwonnen was en er een aanzienlijke beterschap
vastgesteld werd. Dit diende echter alleen om het einde met veertien da-
gen uit te stellen, zodat de zieke weer tot bewustzijn kon komen om zich
voor te bereiden op de grote stap. Hij schonk zijn ziel aan God terug op
3 september.
Don Alessandro Vignola had heel het gymnasium in het Oratorio ge-
daan en placht doorgaans bij Don Bosco te biechten te gaan. Op het punt
zijnde over zijn toekomst te beslissen, raadpleegde hij Don Bosco, die
hem zei: - "Wees gerust, God wil dat je Salesiaan wordt." - Bij deze
woorden - zoals hij placht te zeggen - voelde hij in zijn hart een grote
vertroosting, verenigd met een vast voornemen te zullen gehoorzamen. Hij
was een van die nederige en werkzame Salesianen, die bijna onbekend hun
leven doorbrengen, terwijl zij toch de steun zijn van de huizen waar ze
zich bevinden. Gedurende vele jaren was hij assistent te Alassio, eerst
in het gymnasium en dan in het lyceum. Hij was leraar van Grieks in de
hogere klassen van het gymnasium. Hij voelde als het ware de behoefte aan
steeds bij de jongens te zijn om ze opgewekt te houden en hun recreaties
te bezielen. Merkwaardig was de spontaniteit waarmee hij zijn diensten
aan de Oversten aanbood, wanneer hij zag dat ze in verlegenheid verkeer-
den. "Ik zal het doen!" - zei hij dan zonder meer. Daarom noemden sommi-
gen hem Don faccio io (Don ik-zal-het-doen).
Don Bosco liet geen enkele gelegenheid ontsnappen om getuigenis af
te leggen van zijn gehechtheid aan de Heilige Stoel. Toen de feestdag van
Sint-Joachim naderbij kwam, die toen op 21 augustus viel, stuurde hij van
uit Valsalice aan Leo XIII zijn eerbiedige wensen voor een gelukkig naam-
feest. Hij ontving telegrafisch volgend antwoord van Kardinaal Rampolla,
de nieuwe staatssecretaris: "Heilige Vader bedankt Salesianen voor geuite
wensen van harte. Bidt de Heer met speciale genaden de voorgestelde ont-
werpen voor retraites te willen zegenen."
Ook van zijn priesters, jonge geestelijken of jongens herinner de
Don Bosco zich soms op vaderlijke wijze het naamfeest, en liet hun dan
een briefje of een prentje toekomen met enkele woorden van zijn hand ge-
schreven. Op 21 augustus, vb. stuurde hij aan Don Berto een prentje met
het schilderij van Sint-Jozef dat in de kerk van Maria, Hulp der Christe-
nen vereerd werd en schreef op de keerzijde van het prentje: "Beste Don
Gioachino Berto, 0.-L.-Vrouw weze je leidsvrouw naar de hemel. Priester
Gio. Bosco" en op de envelop: "Leve Don Berto, Leve Sint-Joachim 1887."

30.6 Page 296

▲back to top


- XVIII/292 -
Na 25 mei had hij de vergaderingen van het Hoofdkapittel niet meer
bijgewoond maar had hiermee zijn Vicaris gelas. Te Valsalice zat hij de
namiddagvergadering van 12 september voor, waarin een lijst werd aange-
legd van het bestuurspersoneel van het Oratorio. Hij legde er volgende
vier verklaringen af: - "1° In het Oratorio voor zon- en feestdagen is
het mijn bedoeling de wandelingen af te schaffen. - 2° De wijn aan de
muzikanten mag enkel bij zeer plechtige feestdagen, waarop dit door tra-
ditie gevestigd is, onder de galerijen worden uitgeschonken. - 3° Geen
koffie, melk en snoep aan de muziekanten telkens ze moeten gaan zingen. -
4° De Prefect voor de internen van het huis mag niets kopen noch verkopen
zonder de uitdrukkelijke wil van de Directeur, die alleen dit recht be-
zit." Dan gaf hij aan de secretaris het bevel deze wilsuitingen in de
akten van het Kapittel te schrijven ad perpetuam observantiam et rei me-
moriam.
Hij verlengde zijn verblijf te Valsalice tot het einde van de
retraites. Maar de laatste tien dagen van september ging het slecht met
zijn gezondheid. Vaak kreeg hij een aanval van hoofdpijn gepaard met
koorts. Op een week tijd had hij wel driemaal niet de troost zijn Mis te
kunnen opdragen. "En toch" - noteert Don Viglietti in zijn dagboek - "is
hij steeds monter, werkt hij, schrijft hij, geeft audiënties en terwijl
hij troost zou nodig hebben, gaat hij de anderen opbeuren."
Over deze audiënties, die te Valsalice gegeven werden, laat Don
Viglietti ons weinig of niets weten. Hij vermeldt enkel de komst van twee
bisschoppen uit de Verenigde Staten zonder ze te noemen en de aankomst
van de familie van Don Louis Marty Codolar uit Barcelona. We weten wel
iets uit andere bronnen.
De Directeur van het huis van Faenza bracht de drie beste leerlin-
gen, om ze te belonen, in september naar het Oratorio, vanwaar hij dan
naar Valsalice optrok om ze aan Don Bosco voor te stellen. Don Bosco
groette ze welwillend en gaf hun zijn hand te kussen, maar bij de klein-
ste, een jongen van twaalf jaar die in de tweede klas van het gymnasium
zat, trok hij ze terug, bekeek hem in het gelaat en zei hem zeer ernstig:
- "Wij zijn geen vrienden!" - De arme jongen kwam naar buiten met een
gebroken hart. Pas was hij daar of hij barstte in snikken uit. Don Rinal-
di had schoon te zeggen dat het maar een grap was, hij kon hem niet ge-
rust stellen. Hij bad, ging te communie, tot het hem toescheen of een
innerlijke stem hem ingaf een bepaalde belofte te breken.
Men dient te weten dat zijn moeder, die sinds vele jaren weduwe
was, aanvankelijk aan haar zoon deze reis geweigerd had, omdat ze vrees-
de dat Don Bosco hem zou aangezet hebben Salesiaan te worden. Maar toen
de kleine jongen haar verzekerd had dat hij zich niet in dat net zou la-
ten vangen, gaf zij hem toestemming te vertrekken.
Door deze innerlijke ingeving geraakt, trok hij zijn aanvankelijk
voornemen in en verklaarde zich bereid in alles Gods wil te zullen vol-

30.7 Page 297

▲back to top


- XVIII/293 -
brengen. Toen hij nadien terug bij Don Bosco kwam zei deze hem met een
glimlach; - "Nu zijn we vrienden!" - Dan legde hij zijn hand op diens
schouder en voegde er aan toe: - "En jij zult nooit meer weggaan van
Don Bosco." - Dan nam hij drie medailles, gaf er hem een van te gelijk
en ging verder: - "Deze is voor je moeder, deze is voor je zuster en deze
is voor jou." - Hoe hij er toe kwam de samenstelling van zijn familie te
kennen was voor de jongen een geheim, des te meer omdat hij bij de twee
anderen hetzelfde deed. Teruggekeerd naar Faenza, voltooide hij er het
gymnasium, overwon enkele moeilijkheden en trad in oktober 1891 in het
noviciaat te Foglizzo. Dit is in het kort de geschiedenis van de roeping
van Don Enea Tozzi, thans (1936) inspecteur van de Salesiaanse huizen in
Engeland.
Eigenaardig was datgene wat voorviel met Don Tamietti, de direc-
teur van het college van Este. Op het einde van de retraite, alvorens van
Don Bosco weg te gaan, vroeg hij of hij hem iets te zeggen had (ze wan-
delden in de gang van de eerste verdieping en hij ondersteunde Don
Bosco). Don Bosco antwoordde hem: - "Jawel, kom in mijn kamer." - Toen ze
binnen waren, vroeg Don Tamietti hem, wat hij wilde zeggen. - "Verschil-
lende dingen, maar...". - In gedachten verzonken bleef hij wat staan en
riep dan uit: - "Ah!" - Dan werd zijn ademhaling lastig, hij werd rood in
het aangezicht en kon geen woord uitbrengen, maar herhaalde meermaals met
een zucht: "ah! ah! ah!" - Toen Tamietti dit zag verzocht hij hem zich
geen moeite te geven, hij kon hem alles op een ander ogenblik zeggen.
Dit gebeurde om vier uur. Tegen de avond toen hij van hem afscheid
nam in diezelfde gang, zei hij hem: - "Morgen vertrek ik. Indien u mij
iets te zeggen hebt ben ik hier tot uw orders." - Don Bosco trok hem op-
nieuw naar zijn kamer, zette zich neer als iemand die door een grote
droefheid overmeesterd is, bekeek hem genegen in het gelaat, wou spreken,
maar kon niet. Er kwam niets anders uit zijn mond dan: - "Ah! ah! ... ik
kan niet." Don Tamietti zei hem: - "Maak u niet moe, Don Bosco. U zult
mij op een andere keer spreken of u zult mij schrijven. Intussen vraag ik
u mij te zegenen."
We kunnen ons voorstellen hoe hij in gedachten verzonken heen
ging. Hij begreep dat Don Bosco hem iets ernstigs mee te delen had. Het
speet hem enkel dat hij niet wist of het iets was wat zijn eigen persoon
of zijn college aanging, in het heden of in de toekomst. Toen hij verno-
men had dat Don Bosco ziek was, kwam hij naar Turijn voor de Kerstfees-
ten. Pas was hij aan zijn bedstede of Don Bosco zei hem: - "Mijn beste
Tamietti, ik dank je dat je gekomen bent om me te zien." - Dan nam hij
hem bij de hand en bekeek hem lang zonder een woord te zeggen terwijl hij
een geheime tederheid liet doorschemeren, maar zelfs toen slaagde hij er
niet in te begrijpen waarover het ging.
Er school werkelijk iets geheimzinnigs in dit tevergeefs willen
spreken. Het schijnt niet onwaarschijnlijk te zijn dat dit stilzwijgen in
verband diende gebracht te worden met een voorzegging. Eens had Don Bosco

30.8 Page 298

▲back to top


- XVIII/294 -
aan Don Tamietti gezegd: - "Je zult werken tot je vijftig jaar en je zult
72 jaar worden." Geboren in 1848 werd Don Tamietti in 1898 door een hevi-
ge tyfuskoorts aangegrepen, die hij doorstond, maar waarvan hij een diep
letsel in zijn geestelijke vermogens meedroeg. Hij leefde aldus onbekwaam
zich met iets bezig te houden tot in 1920. Alles juist zoals Don Bosco
het voorzegd had.
Bij zijn samenspraken vooral met de Oversten maakte hij vaak zin-
spelingen op zijn naderend einde. Op een avond in september, terwijl hij
op zijn kamer aan het souperen was, onderhield hij zich onder vier ogen
met Don Veronesi, de directeur van de landbouwkolonie van Mogliano Vene-
to, zeer beslagen in economische zaken. Don Bosco zei: - "Ik heb niet
veel tijd meer te leven. De Oversten van de Congregatie zijn hiervan niet
overtuigd, maar ze menen dat Don Bosco nog lang zal leven. Het spijt mij
niet te sterven, maar wat mij leed doet zijn de schulden van de kerk van
het Heilig Hart. Don Dalmazzo is een brave man maar hij is geen zakenman.
Te bedenken dat er zoveel geld werd ingezameld!... Wat zullen mijn zonen
zeggen, wanneer ze die zware lasten zullen vinden?(1) Bid voor mijn ziel.
Het volgende jaar zal ik er bij de retraite niet meer zijn."
Dan ging het gesprek over op wat anders en Don Veronesi herinner-
de hem er aan dat hij hem enkele jaren terug gezegd had hoe oud hij zou
worden, op_voorwaarde dat hij braaf bleef. Welnu, die voorwaarde maakte
hem angstig. - "Welnu, laat ons de voorwaarde wegnemen" - zei hem Don
Bosco. Ik ga weldra naar het Paradijs om u een plaats te gaan voorberei-
den. Jij zult er naar toe komen in gezelschap van vele anderen." Don Mo-
sè Veronesi, geboren in 1851, besloot zijn aardse loopbaan op de eerbied-
waardige leeftijd van 79 jaar.
Ook Don Albera, inspecteur van de huizen van Frankrijk, had met
Don Bosco een laatste gesprek, vol ontroering. Nadat hij zich bij hem
had aangeboden om afscheid te nemen, liet Don Bosco hem dicht naast zich
plaats nemen, stelde hem vele vragen over zijn huis van Marseille en over
zijn medebroeders en voegde er aan toe dat hij hem wat geld zou willen
geven hebben voor zijn Frans noviciaat maar dat de Voorzienigheid hem
geen gezonden had. - "Maar" - zei hij hem - "ik wil dan minstens je reis
betalen. Hier heb je vijftig lire in goud. Het is alles wat ik bezit." -
Dan bekeek hij hem met veel genegenheid en zei hem: - "Ook jij bent op
het punt te vertrekken. Allen verlaten ze mij. Ik weet dat Don Bonetti
vanavond zal vertrekken. Ook Don Rua zal weggaan. Ze laten me alleen."
Bij het uitspreken van deze woorden had hij tranen in de ogen. Hij was
nog meer ontroerd, wanneer hij zei: - "Don Bosco moet aan zijn zonen nog
zoveel zeggen en hij zal de tijd niet meer hebben het hun te zeggen. Om-
dat ook Don Albera aan het wenen was gegaan, bedwong Don Bosco zich wat
(1) Wat de schulden van de kerk van het Heilig Hart betreft, werd de econoom Don Sala
naar Rome gestuurd om van dichtbij de toestand te onderzoeken. Hij kwam tot de
ontdekking dat ze 350.000 lire bedroegen (notulen van het Hoofdkapittel, 26 okto-
ber 1887).

30.9 Page 299

▲back to top


- XVIII/295 -
en zei hij: - "Ik maak je geen verwijt, je doet je plicht wanneer je
vertrekt. Moge God je vergezellen. Ik zal voor jou bidden. Ik zegen je
met heel mijn hart."
Buitengewoon belangwekkend was het onderhoud dat hij met Don Bar-
beris had op 13 september.(1) Er was beslist geworden de bestemming van
het college van Valsalice te wijzigen door de adellijke kostschoolgangers
te vervangen door jonge geestelijken die wijsbegeerte bestudeerden. Na de
zitting van het Kapittel bleef Don Barberis alleen met hem achter en
vroeg hem vertrouwelijk waarom hij, na steeds een tegenstrever van deze
verandering te zijn geweest, nu van mening veranderd was. Híj antwoordde:
- "Van heden af zal ik hier blijven voor de bewaking van dit huis." -
Terwijl hij dit zei hield hij steeds maar de blik gericht op de grote
trap die van het boventuintje naar de galerij van de grote lager gelegen
speelplaats gaat. Na een ogenblik voegde hij er aan toe: - "Laat het plan
opmaken." - Omdat het college nog niet helemaal opgebouwd was, dacht Don
Barberis dat hij het gebouw wou afwerken en aldus antwoordde hij: -
"Goed, ik zal het in gereedheid laten brengen. Deze winter zal ik het u
tonen." - Maar hij zei: - "Niet deze winter, maar in de volgende lente.
Niet aan mij, maar aan het Kapittel zal je het plan tonen." - Intussen
keek hij steeds maar naar de grote trap. Eerst vijf maanden later begon
Don Barberis de gedachte van Don Bosco te vatten, toen hij zag hoe hij
begraven werd te Valsalice en juist in het centrale punt van die grote
trap. Tenslotte begreep hij hem helemaal wanneer hij het plan van het
monument dat men op zijn graf zou oprichten in de volgende lente voor-
legde zonder dat hij ooit iets gezegd had over hun gesprek in september.
Hij ging terug naar beneden naar het Oratorio op de avond van 2
oktober. Ook Don Luis nam plaats in het rijtuig. Toen men aan het hek
gekomen was dat het park omringt van het opvoedingsinstituut van de Dames
van het Heilig Hart, liet hij halt houden, want hij wou nog eenmaal een
bezoek brengen aan deze kloosterzusters. De bijzonderheden over dit be-
zoek kan men elders lezen.(2) In het Oratorio wachtten de jongens hem op.
Een golf van geestdrift begroette hem toen hij binnenkwam. Toen hij zich
nadien liet zien op de galerij, begonnen alle jongens het oude lied te
zingen: Venite, compagni, Don Bosco ci aspetta. Beste maten, wij staan
klaar: Don Bosco wacht op ons. Meer dan honderd jongens zongen en hielden
hun ogen op hem gericht. Dit schouwspel ontroerde de familie van Don Luis
tot tranen toe. Ze zeiden dat ze nog nooit zo een ontroerend tafereel
bijgewoond hadden. Terwijl hij naar hun gezang luisterde, ging hij traag
naar zijn kamertje toe, waar hij, voor een korte tijd, nog raadgevingen
en opbeuringen zou kunnen geven zowel aan zijn zonen als aan vreemdelin-
gen.
(1) Summ. sup. Virt. Nr. XVIII. De pretioso abitu (getuige : Don Barberis).
(2) Boekdeel 16, blz. 666.

30.10 Page 300

▲back to top


- XVIII/296 -
HOOFDSTUK
XVIII
DE APOSTOLISCHE PREFECTUUR VAN MGR. FAGNANO
Gedurende deze twee jaren was in het Amerika van de Salesianen het
bijzonderste feit de intrede van de zonen van Don Bosco in Vuurland. Don
Bosco spoorde de Apostolische Prefect aan vlug te handelen, maar moei-
lijkheden van verschillende aard verzetten zich tegen een prompt vertrek,
zodat eerst in 1887 de onverschrokken Mgr. Fagnano zijn residentie kon
vestigen in het centrale punt van de Missie die hem door Leo XIII was
toevertrouwd geworden.
Wie op de landkaart het uiterste punt van Zuid-Amerika bekijkt,
heeft de indruk dat een onmetelijk vlottend ijsveld op honderd punten en
in verschillende richtingen gebroken is, waarbij het, in zijn gebroken
vorm, ons nog steeds de gedachte aan zijn vroegere vorm blijft geven.
(1)Deze vreemde eilandengroep, die uit ontelbare eilanden van allerlei
afmetingen bestaat, aanvankelijk verenigd en verbonden met het overige
deel van het vasteland, is Vuurland. Het werd met deze naam gedoopt in
1520 door de Portugees, Fernando de Magalhaes of, gewoner Magellaan,
omdat hij bij zijn aankomst op vele punten rookzuilen zag opstijgen, die
er op wezen dat de inboorlingen in hun wouden vuren hadden ontstoken om
zich tegen de zuidelijke koude te beschermen. Toch is er de temperatuur
niet zo streng als aan de Zuidpool, vermits de breedtegraad van Vuurland
ongeveer overeenkomt met die van Nederland en Denemarken.
Deze gebieden kunnen in drie zones worden ingedeeld. Vooreerst
laat zich het Grote Eiland, het eigenlijke Vuurland, opmerken, met een
oppervlakte van 48.000 km2. Dan komen in het zuidwesten de eilanden die
de zee bezaaien van het Beagle-kanaal tot Kaap Hoorn. De voornaamste on-
der hen zijn: Londonderry, Gordon, Hoste en Navarino. Tenslotte ontmoet
men in het noordwesten een derde groep gevormd door een snoer van eilan-
den die zich uitstrekken van Kaap Pilar tot aan het schiereiland Brek-
noch. De meest opmerkenswaardige zijn Desolatión aan de westelijke mon-
ding van de zee-engte van Magellaan, S. Ines, Clarence en Dawson. Tussen
de grote vernoemde eilanden in, die als het gebeente vormen van de eilan-
dengroep van Vuurland, liggen ontelbare kleine en zeer kleine eilanden
(1) Om de hier verhaalde zaken goed te begrijpen is er niets nuttiger dan de zeer mooie
kaart van Vuurland getekend door onze Don de Agostini voor de Internationale Uitge-
versmaatschappij. (S.E.I.).

31 Pages 301-310

▲back to top


31.1 Page 301

▲back to top


- XVIII/297 -
verstrooid,onder elkaar verbonden door een uiterst ingewikkeld net, een
echte doolhof, van kronkelende kanalen.
Het hele gebied meet circa 72.000 km2 oppervlakte. Politiek beke-
ken werd het geruime tijd aangezien als een res_nullius. Hiertoe droegen
bij de mislukte pogingen om de zee-engte van Magellaan te bevolken, de
vreselijke verhalen over schipbreuken en de vooroordelen over de on-
vruchtbaarheid van de grond en de ruwheid van zijn klimaat. Wanneer ech-
ter de zee-engte van Magellaan belangrijk werd als zeeweg tussen de At-
lantische naar de Stille Oceaan en verstandige kapitalisten ermee begon-
nen de schapenteelt tot ontwikkeling te brengen, dan begonnen de aan el-
kaar palende Staten, Chili en Argentinië, zich ermee te bekommeren hun
macht op die verre landen te verzekeren. De wedijver nam een einde in
1881, het jaar waarin onder de arbitrage van de Koning van Engeland het
Grenzentractaat bedongen werd mits het vaststellen van een grenslijn die
het Grote Eiland van noord naar zuid verdeelde, namelijk van de kaap
Spirito Santo tot het Beagle-kanaal. Aldus kwamen 50.000 km2 in het wes-
ten onder de Soevereiniteit van Chili en 22.000 ten oosten onder die
van Argentinië. Het Stateneiland, dat tegenover kaap S. Diego ligt, werd
eveneens aan Argentinië toegewezen.
De inheemsen die de eilandengroep bewonen behoren tot drie ver-
schillende stammen, aangeduid door de namen Alakaluf, Yagan en Ona. De
eerste twee wonen in de westelijke en zuidelijke eilanden. De Alakaluf
zijn verspreid van het schiereiland Breknoch tot de westelijke kanalen
van Patagonië en de Yagan bezetten het Beagle-kanaal en de vele eilanden
ten zuiden van dit kanaal verspreid. De Ona hebben allen hun nederzettin-
gen in het Grote Eiland. De doorzoekers die gedurende ongeveer drie
eeuwen door de eilandengroep van Vuurland gevaren zijn, waren het er over
eens om de toestand van deze wilden als zeer geheimzinnig voor te stel-
len. Trouwens, niemand kende de toestand van de Ona die in het oostelijk
deel van het Grote Eiland woonden, en die fysisch heel wat sterker waren
dan de anderen en een gelijkenis vertoonden met de Indianen van Patago-
nië. De befaamde naturalist Darwin die een groot gedeelte van de kusten
van het lager gelegen gedeelte van Vuurland bezocht heeft, beging de ver-
gissing te menen dat de bewoners menseneters waren, zonder enige gedachte
over God en over de onsterfelijkheid.
Het aantal van de bewoners van Vuurland kon niet altijd gemakke-
lijk worden vastgesteld. In 1884 bleken de Yagan, na een juiste volks-
telling door de protestantse missionaris Bridges gedaan, ten getale van
945 te zijn. In 1880 had dezelfde Bridges het aantal van de Alakaluf op
3.000 vastgesteld. De hoofdkern waren de Ona, die in 1880, volgens de
berekeningen van Bridges tot 3.600 kwamen.
Dat waren dus de landen en de mensen, aan wie Don Bosco, bewogen
door een impuls van boven, zijn werkzame gedachte wijdde vanaf het ogen-
blik dat zeer weinigen in de wereld er gewag van maakten en men zeer zel-
den in Europa over hen met ten minste een oppervlakkige kennis hoorde
spreken.

31.2 Page 302

▲back to top


- XVIII/298 -
De stuwende beweegreden waarom Don Bosco met aandrang Mgr. Fagnano
verzocht een einde te stellen aan zijn toeven was het feit dat hij wist
dat al sinds enkele tijd de dienaars van de dwaling daar aan het intri-
geren waren.(1) Sinds 1863 immers onderhield de Engelse protestantse zen-
ding daar bij het Beagle-kanaal, ten zuiden van het Grote Eiland, drie
missionarissen die een stoombootje en een zeilboot te hunner beschikking
hadden. Ze doorliepen de hele kust van het eiland zonder een hoekje of
punt van het noorden naar het zuiden, van het oosten naar het westen,
over te slaan. Daarbij gaven ze blijk van veel bekwaamheid en van niet
minder scherpzinnigheid bij de keuze van hun woonplaatsen. De Londense
bijbelvereniging spaarde geld noch moeite, noch middelen die hiervoor
dienstig waren. Iedere maand deed hun boot geregeld een heen- en terug-
reis naar de Malwinen, waar een Anglicaanse bisschop zijn verblijfplaats
had en waar gezorgd werd voor de gewone betrekkingen met het vaderland.
Ondanks dat alles was het religieuze resultaat van hun zending zeer arm-
tierig. We kunnen volstaan met te zeggen dat na ongeveer vier lustra er
nog maar een honderdtal christenen waren. En in welke toestand hielden ze
hen! Onze Don Beauvoir heeft ze gezien en geeft er volgende beschrijving
van:(2)
"
Wat waren de negen of tien onder hen, die wij in het we-
" zenhuis gezien hebben, beklagenswaardige schepsels! Wat hadden
" wij er medelijden mee! Bij een koude van twaalf graden onder
" nul, op een ogenblik dat de bodem rondom bedekt was met een
" halve meter sneeuw, waren de arme meisjes (van 8 tot 15 jaar)
" blootsvoets, niettegenstaande het feit dat twee of drie onder
" hen rachitisch of ziekelijk waren. En nochtans dient men te no-
" teren dat ze het beste aan hadden wat ze bezaten, want wij had-
" den ze verwittigd dat, indien ze het graag hadden, wij ze een be-
" zoek zouden gebracht hebben. Jongens hebben we bijna niet gezien.
" Wie weet waar ze die verstopt hebben! Mannen en jongens van meer
" dan 15 jaar hebben we alleen in klein aantal gezien: de klede-
" ren van deze ongelukkigen waren zodanige lompen dat ze het mede-
" lijden van onze bedelaars zouden opgewekt hebben. Ze laten ze
" werken voor een weinig eten, lompen en onderricht dat ze hun ge-
" ven, in de veronderstelling dat ze hun dit geven. Naast het we-
" zenhuis bezochten we ook de kerk, die niets anders is dan een
" grote zaal, met slechts opzij twee banken, een tafel, een soort
" katheder en een kachel in het midden. Op de wanden hingen affi-
" ches met in grote letters allerlei opschriften zoals: Long live
" the Queen! Long live the Republica! Men zei ons dat deze kerk
" ook als school diende voor de Indianen. We bezochten verder twee
" huizen van inheemse families. Ons hart breekt wanneer wij er ook
" maar aan terugdenken! Enige in lompen
(1) Hiervoor is onze voornaamste bron de briefwisseling van de Salesiaanse missionaris-
sen.
(2) Brief aan Don Rua, 23 en 24 augustus 1887.

31.3 Page 303

▲back to top


- XVIII/299 -
" geklede vrouwen rond een kachel, in de hoeken een Soort bedden
" van palen en takken, enkele vuile lompen die tegen de wanden
" hingen, wat blikken potten en enkele flessen, dat was de hele
" huisraad en uitrusting van deze families die op elkaar gedron-
" gen leefden in deze ongezonde krotten. En God mag weten hoeveel
" dat armzalig onderdak en deze slechte tuigen hun gekost heeft!
" Maar men mag niet geloven dat dit ook het geval is voor de eer-
" waarde missionaris, zijn wederhelft en zijn gezin. Zij leven in
" een zeer gerieflijke villa, voorzien van alles wat het leven
" maar aangenaam kan maken, ik zal niet zeggen in een woestijn op
" 55 graden en meer zuiderbreedte, maar te Buenos Aires zelf. Het
" is een mooie kleine herenwoning rijk gemeubileerd, met tapijten,
" ramen met dubbele ruiten, met blinden en zonneblinden van binnen
" en van buiten. Over spijzen en likeuren, ingeblikte waren, snoep-
" goed, sausen van alle aard en slag, die de Engelse Luculussen er
" in geslaagd zijn uit te vinden, zullen we liefst niet spreken,
" want de beste gastronoom zou er zich kunnen in vergissen. Wat kan
" ik er dan over zeggen die in die wetenschap een leek ben? Indien
" men mij zou verplichten een beschrijving te geven van de lunches
" en banketten die aan de gezagvoerders van de Argentijnse schepen
" worden gegeven door de gewezen missionaris Bridges, die nu een
" rijke handelaar en eigenaar is, dan zou ik werkelijk verlegen
" zijn om de gepaste bewoordingen hiervoor te vinden. Het zal dan
" voldoende zijn te zeggen dat ze altijd een grote hoeveelheid kip-
" pen en eieren hebben, terwijl we van wild gebraad en vis maar niet
" zullen spreken. De Indianen zijn tegelijkertijd goede jagers en
" vissers en ze bezorgen hun wildgebraad en vis wanneer ze dit ver-
" langen. Wat verse melk betreft en melk in doosjes hebben ze nie-
" mand te benijden. Op verschillende punten van het eiland bezit
" hij kudden koeien, die hij soms verkoopt tegen 5 "scudi" of 25
" frank voor het vlees.(1)
Kapitein Bove, die in 1882 als leider optrad voor een expeditie naar
Vuurland, sprak over eerwaarde heer Bridges, door ons zo-even vernoemd,
de grootste lof, maar we kunnen gemakkelijk raden waarom. In het begin
bezag Bridges hem met achterdocht maar nadien behandelde hij hem geduren-
de verscheidene dagen op schitterende manier en leende hem zelfs zijn
twee schepen na de bekende schipbreuk. Omdat de Italiaanse explorator hem
hiervoor dankbaar was en omdat hij verlangde naar deze streken terug te
keren, sprak hij met zoveel lof over hem in zijn verslagen. Maar het is
toch wel vreemd dat de Engelse missionarissen in de tijd van Mgr. Fagna-
no, ofschoon ze op Argentijns grondgebied leefden, geen Spaans kenden en
aan hun bekeerlingen enkel leerden Engels te radbraken. Toen Don Beauvoir
bij hem en bij de andere Protestantse ministers was, had hij altijd een
tolk nodig, omdat hij hun taal niet kende.
(1) Wat ik zeg over lunches en banketten heb ik vernomen uit verschillende betrekkingen
met scheepscommandanten (Noot van Don Beauvoir).

31.4 Page 304

▲back to top


- XVIII/300 -
Naarmate de Argentijnse regering groter belang ging hechten aan
Vuurland, dreigde de invloed van deze ketters steeds hinderlijker te wor-
den. Met het oog op dit gevaar had Don Rua op 29 mei 1886 aan Mgr. Cagli-
ero het afschrift gezonden van een brief aan Don Bosco geschreven door
Mgr. Poyet, protonotarius apostolicus te Jeruzalem, die, omdat hij zeer
goed op de hoogte was van de zaken daar, hem onder meer zei: "Het is een
groot ongeluk dat daar Protestantse dominees doorgedrongen zijn voor de
katholieke missionarissen maar dit ongeluk zal nog veel groter worden
wanneer men ze hun voordeel laat doen met de tegenwoordigheid van de
Gouverneur Generaal, daar gevestigd om aan de inboorlingen te laten zien
welke grote bescherming de Argentijnse Regering ze verleent."
De Argentijnse Regering was niet zo blind om niet in te zien dat het
een nationaal belang gold de nieuwe Apostolische Prefect te begunstigen.
Hij zou van de arme inboorlingen nuttige onderdanen van de Republiek ma-
ken door ze tot een sedentair leven te brengen en door hen samen met de
ware godsdienst ook de landbouw en de vakken van het beschaafde leven bij
te brengen. Dit was des te meer waar omdat een wet beschikte dat, wanneer
de wilden zich bekeerden, men er katholieken diende van te maken. Maar
ongelukkig was het lot van de Staat toen in de handen van de Vrijmetse-
larij, waaruit de heer Bridges zijn voordeel wist te halen. Immers, pas
had hij over een Apostolische Prefectuur horen spreken of hij vloog naar
Buenos Aires, waar hij, geholpen door zijn medegelovigen en door de vrij-
metselaars, aan het Argentijnse Congres een petitie voorlegde om als
eigendom voor zijn zending acht vierkante mijlen te verkrijgen (1) als
beloning voor de diensten door hem aan de beschaving en aan de Republiek
in die verre streken bewezen. Voor de katholieke volksvertegenwoordigers
bestonden er drie redenen om zich daartegen te verzetten: 1)de geldende
Grondwet schreef voor dat men de Indianen zou beschaven door te zorgen
dat ze zich bekeerden tot het katholicisme en niet tot het Protestantis-
me. 2) In de werkzaamheden van de Anglicaanse missionaris, die er op uit
was zichzelf en zijn familie te verrijken, kon het speculatief karakter
moeilijk verborgen worden gehouden. 3) Hij werkte aldus om de invloed van
Engeland te verstevigen. Deze en andere redenen werden vooral door twee
katholieke volksvertegenwoordigers Estrada en Goyena in het daglicht ge-
steld maar de sektarische Pers bewerkte de openbare mening zodanig dat de
acht mijlen toegekend werden.
Maar ziet nu het verschil van behandeling tegenover de katholieke
missies van Patagonië! Op slechts zes jaar tijd hadden de arme zonen van
Don Bosco er twee mooie kapellen gebouwd, vier scholen voor jongens en
meisjes opgericht, verschillende vrome verenigingen gesticht, meermaals
(1) Een mijl komt overeen met 5.154 meter.
(2) Alleen om niet in het oog te vallen, hees hij op zijn residentie de Argentijnse
vlag wanneer daar Argentijnse schepen voorbij voeren, de Chileense vlag, wanneer er
Chileense vaartuigen kwamen, maar, buiten deze gevallen, liet hij er altijd de
Engelse vlag wapperen. Toen de Regering van Argentinië in Vuurland een gouverneur
voor dit gebied aangesteld had, kwam deze bij verrassing een bezoek aan de missi-
onaris brengen. Hij had toen de Engelse vlag gehesen en moest ze op bevel van de
Gouverneur intrekken.

31.5 Page 305

▲back to top


- XVIII/301 -
de woestijnen van Patagonië doorkruist op zoek naar Indianen, van de ene
kant tot de Rio Colorado en van de andere kant tot het toen geheimzinnige
meer Nahuel-Huapi en tot op de kruin van de Andes. Dat betekent een af-
stand van 1.500 kilometer vanaf Carmen de Patagones. En toch schenen de
plaatselijke gezaghebbers dat niet te weten, zo ze hen al niet tergden,
zoals ze vaak deden, door vb. in 1887 Don Milanesio gevangen te zetten,
die zich enkel aan een echte apostolische ijver schuldig had gemaakt.
Nochtans, tegen het einde van 1886, toen er een nieuwe President
van de Republiek gekozen was, werd een man met gezond verstand, de heer
Dosse, Minister voor de Cultus ter vervanging van de goddeloze Wilde, die
ieder spoor van godsdienst had willen opruimen. Daarom schreef toen Mgr.
Cagliero:(1) "Voor ons rijst de dageraad op van de hoop op een betere
toekomst ook voor onze Misies." De nieuwe Minister scheen inderdaad ge-
neigd te zijn hem 7.000 scudi te geven voor de kerk die hij te Patagones
aan het oprichten was. Om een gelegenheid te hebben hem in zijn goede
voornemens te versterken, bracht Inspecteur Costamagna hem op 27 november
een beleefdheidsbezoek, dat gemotiveerd was door de wens hem verschuldig-
de huldeblijken te brengen vanwege de Salesianen en hun vader Don Bosco.
Welnu, bij deze gelegenheid zei de Minister, spontaan en zonder er over
ondervraagd te zijn, dat hij op de eerste plaats dacht aan de Missie van
Vuurland en dat hij zijn best zou gedaan hebben om Don Fagnano te helpen
en er de Salesianen in volledige vrijheid en met voldoende toelagen te
vestigen.
Toen de inspecteur bemerkte dat hij door goede gevoelens bezield
was, merkte hij op dat hij een instrument was van de goddelijke Voorzie-
nigheid, die tot dan toe de gedachte aan de Missie bij de Opperherder en
bij Don Bosco had gewekt. Omdat er echter een arm ontbrak om er een doel-
treffende beweging aan te geven, wou God dat die arm de heer Minister
Dosse zou zijn.(2)
Toen dit onderhoud plaats had, was Mgr. Fagnano al het Argentijns
gedeelte van Vuurland aan het doorzoeken. De Regering had wel besloten
daar een burgerlijk bestuur op te richten, maar zou daarmee nooit klaar
gekomen zijn zonder een voldoende kennis van het land. Daarom gelastte
ze de heer Ramon Lista er mee in november 1886 een exploratietocht te
ondernemen op de oostkust van het Grote Eiland. De expeditie, door deze
hoge ambtenaar bij het Ministerie van Oorlog geleid, bestond uit Dr. Po-
lidoro Segers, een militaire chirurg, en uit 25 soldaten onder het bevel
van een kapitein. De Apostolische Prefect, wou van deze gunstige gele-
genheid gebruik maken en verkreeg er als aalmoezenier te worden aan toe-
gevoegd.
Op 31 oktober scheepten ze in te Buenos Aires op de Villarino,
(1) Brief aan Don Bosco, Patagones, 12 november 1886.
(2) Brief van Don Costamagna aan Don Bosco, Buenos Aires, 29 november 1886.

31.6 Page 306

▲back to top


- XVIII/302 -
kwamen op 3 november te Patagones toe en bleven er acht dagen om de laat-
ste schikkingen te treffen. De afreis werd voorafgegaan door een banket
in open lucht, waarop ook Mgr. Cagliero uitgenodigd werd. Nadien schreef
hij aan Don Lemoyne;(1) 7 "Zoals je merkt worden ook de missies met di-
ners ingehuldigd onder vier machtige notenbomen, waarvan de schaduw hele-
maal geen schade is maar integendeel een zachte zefier van onze lente."
De Vicaris en de Apostolische Prefect beschouwden deze zending van de
Regering als het begin van de nieuwe Salesiaanse Missie.
Op 12 november werd het anker gelicht. Op hun reis legden ze aan
te Santa Cruz, waar Mgr. Fagnano zijn twee medebroeders kon zien: Don
Savio en Don Beauvoir, die, zoals wij verhaald hebben, reeds sedert een
jaar in het gebied van zijn jurisdictie aan het werk waren. Op 21 novem-
ber konden ze gelukkig aanmeren in de Baai van San Sebastiano, die zich
breed en diep opent in het noordoosten van het eiland, het einddoel van
hun zeereis.
De landingsoperaties vergden tijd en werk. Men diende veertig muil-
ezels aan land te brengen voor het vervoer van de personen en van de ba-
gages, vijftig schapen en gedroogd en ingeblikte spijzen voldoende voor
zes maanden. Eindelijk omstreeks 10 uur van 24 november, bevonden zich
alle leden van de expeditie verenigd in een kleine vallei in het zuid-
oosten van de Baai, aan de voet van een lieflijk heuveltje, op de oever
van een helder beekje dat op ongeveer honderd meter afstand ontsproot en
een kleine vlakte verdeelde. Het besproeide er de bodem die met een weel-
derige plantengroei bedekt was. Daar werd hun kamp opgeslagen. De plaats
was met zorg uitgekozen. Men was er beschermd tegen de wind en men kon er
zich verdedigen tegen een gebeurlijke aanval vanwege de inboorlingen.
Toen Monseigneur zag dat alles in orde was, stelde hij zijn draagbaar al-
taar op en celebreerde er de Mis, waarbij hij de zegen van de hemel over
de beginnende Missie afriep.
Jammer echter, er gebeurde weldra een tragische episode. Bij het
vallen van de avond zagen ze een groot vuur op de noordelijke oever, zo-
dat hieruit de aanwezigheid van Indianen bleek. Bij de dageraad van 25
november wou het hoofd van de expeditie, vergezeld van 15 soldaten op
verkenning gaan. Tegen de middag ontmoette hij een stam Ona's die, wan-
neer ze het troepje zagen hun ellendige hutten verlieten en overhaast op
de vlucht sloegen. De soldaten volgden ze, sneden hun de terugweg af,
omsingelden ze en wachtten op bevelen. De heer Lista probeerde hen met
vriendelijke gebaren te overreden zich over te geven. Zij echter, die er
niets van begrepen en die de vijandige houding van de soldaten zagen,
schoten als antwoord enkele pijlen op de soldaten af zonder echter iemand
te kwetsen. Toen al zijn pogingen vergeefs bleken, beval de leider eerst
te vuren en dan een aanval met blote sabel. Intussen, werd de kapitein
(1) Patagones, 12 november 1886.

31.7 Page 307

▲back to top


- XVIII/303 -
die de aanval leidde aan de linker slaap getroffen door een houten pijl
en viel bewusteloos op de grond, bloedend uit een wonde. Toen werden zijn
manschappen als razend en wierpen zich woedend op hun tegenstanders, en
ze doodden iedereen die hun weerstand bood. Er werden er 28 gedood. Er
werden er 13 gevangen genomen, van wie twee zogende kinderen met hun moe-
ders, een meisje van tien jaar was gewond en stierf kort nadien en dan
waren er nog enkele meisjes en jongens. Slechts twee mannen, konden zich,
ofschoon gewond en met geweerschoten vervolgd, door de vlucht redden.(1)
De nutteloze barbaarsheid van de soldaten werd voor Don Bosco ver-
borgen gehouden. Wat een verdriet zou deze wandaad veroorzaakt hebben aan
zijn hart van apostel! We kunnen dit afleiden uit het effect bij hem ver-
oorzaakt door een verslag van Mgr. Fagnano, die hem latere wederwaardig-
heden verhaalde, onder meer de vangst van verscheidene Indianen, om als
gids te dienen en te helpen bij het dragen van de bagages. Bij dit ge-
vecht had een Indiaan het leven verloren. Bij het horen van deze brief
betreurde Don Bosco het dat de Salesianen verplicht waren zich te laten
vergezellen van wilde soldatenbenden, die de Indianen doodden. - "Ik
wil" - riep hij uit - "dat de Missionarissen alleen zouden gaan, zonder
een gewapende begeleiding. Anders zal hun predikatie geen nut hebben. Het
zou beter geweest zijn niet te gaan dan op die manier te gaan."
Iedereen kan gemakkelijk begrijpen hoe iemand als Mgr. Fagnano vol
vuur en ijver, reageerde toen hij van de afslachting hoorde. Onze Don
Carbajal haalt het verhaal aan hem gedaan door een geloofwaardige comman-
dant die vroeger tot de état-major van de Villarino (2) behoord had. "Wij
waren" - zei deze - "op een wetenschappelijk-militaire exploratie, met
als hoofd van de expeditie de heer Lista. Deze man met een harde en ge-
welddadige inborst, had het bevel gegeven het vuur te openen op een groep
van arme Indianen, van wie sommigen vielen om niet meer op te staan.
Priester Fagnano, de aalmoezenier van de expeditie, liep, bij het horen
van de schoten, naar de plaats. Daar vond hij de chef, 25 soldaten en
sommige inboorlingen, die riepen en jammerden. Op dat ogenblik werd
priester Fagnano een held. Moedig stapte hij op de chef van de expeditie
toe en verweet hem vrijmoedig zijn misdrijf. Wij vreesden voor zijn leven
omdat de chef nu eens woedend losbarstte en dan weer bleek werd voor de
man Gods, die te midden, van deze eenzaamheid, zich als een profeet op-
richtte om de wreedheid van de soldaat te veroordelen. 25 geweren waren
in gereedheid om, op het minste teken, te worden afgevuurd op die held-
haftige man. Dan heb ik begrepen dat Mgr. Fagnano een echte held is die
onze bewondering verdient."
Ook de arts bij het verzorgen van de gewonden viel verontwaardigd
(1) RAMON LISTA, Viaje al pais de los Onas, blz. 74.
(2) L. CARBAJAL, Le Missioni Salesiane, S. Benigno Canavese 1900, blz. 111.

31.8 Page 308

▲back to top


- XVIII/304 -
uit tegen deze manier van optreden tegen ongewapend en half naakte schep-
sels die op de vlucht gingen, zonder iets tegen de expeditie te hebben
beproefd. Het incident schijnt ons des te ergerlijker toe omdat men na-
dien ondervonden heeft dat de Ona Indianen een zacht en gedweeë natuur
hebben. Bij volgende ontmoetingen vielen de inboorlingen van het eiland
de blanken niet alleen niet meer aan maar liepen ze dadelijk bevreesd
weg.
In de namiddag van 20 december werden de tenten opgerold en begaf
de expeditie zich op mars naar het zuiden. Na vele wederwaardigheden be-
reikten ze op 24 december de Thetis-Baai in het uiterste zuiden van het
eiland, aan de monding van de Lemaire-zee-engte. Men had het eiland in
heel zijn lengte doorlopen. Nadat ze hun kamp hadden opgeslagen op een
geschikte plaats, genoten ze er enkele dagen rust, waarvan Monseigneur
gebruik maakte om een gedetailleerd verslag op te stellen volgens zijn
dagelijkse aantekeningen en te sturen aan Don Bosco.(1)Daar doopte hij
plechtig enkele inboorlingen die bij hen waren en bestemd waren om te
worden verdeeld tussen christelijke families van Buenos Aires, waar ze
hun godsdienstig onderricht, dat ze van hem bondig ontvangen hadden, zou-
den kunnen voltooien. Hij stelde ook belang in een talrijke stam, die
iedere dag naar het kamp terugkeerde. Tweemaal per dag verzamelde hij
jongens en meisjes in zijn tent om ze te leren bidden.
In een tweede verslag aan Don Bosco (2) schreef hij over de Ona's
"Hoe gemakkelijk zou de nationale Regering deze arme inboorlingen kunnen
beschaven door ze wat rantsoenen levensmiddelen te bezorgen en bij hen
een school op te richten voor mannen en een andere voor vrouwen als cen-
trum van de Missie. Op twee of drie jaar tijd, zouden deze ongelukkigen,
naar mijn mening kunnen te werk gesteld worden in de landbouw als dag-
loners of als zeelieden. Ze zouden dan steeds een hoop en een toevlucht
zijn voor de schipbreukelingen van Vuurland." In deze zeeën opgezweept
door verschrikkelijke winden waren de schipbreuken talrijk. Don Beauvoir
riskeerde tweemaal zijn leven, bij het varen op schepen die door de stor-
men onder de golven verdwenen. De onderneming waarvan hier sprake zal na
de dood van Don Bosco in haar volledigheid worden aangevat door de onver-
saagde Missionaris en zal met stoutmoedige middelen tot een goed einde
worden gebracht.
Op 16 januari was hij genoodzaakt deze arme zielen te verlaten,
omdat de expeditie de terugweg aanpakte. Op 25 januari landde hij te Pa-
tagones, zijn residentie. Het was een mirakel dat bij de overtocht het
schip in een verschrikkelijke storm niet door de golven verzwolgen werd.
Deze exploratie bracht hem drie voorname voordelen op: een vrij goede
kennis van de plaatsen, een benaderende voorstelling van de omstandig-
heden waarin de Indianen leefden en de belangrijke vaststelling dat men
(1) Dit verslag heeft als datum 2 januari. Het verscheen in 3 afleveringen in het
Bollettino van november en december 1887 en van februari 1888.
(2) Patagones, 26 januari 1887, werd gepubliceerd in het Bollettino van februari 1888.

31.9 Page 309

▲back to top


- XVIII/305 -
de zetel van de Missie diende te vestigen te Puntarenas, thans Magalla-
nes, omdat dit het meest centrale punt was met Chili, Vuurland en de Mal-
winen. Immers zijn Prefectuur strekte zich ook uit tot het Chileens ge-
deelte van de eilandengroep van Vuurland en tot de genoemde eilanden en
bovendien tot Zuid-Patagonië, namelijk tot het bestuurlijke gebied van
Santa Cruz, waar Don Savio en Don Beauvoir al aan het werk waren.
Van Patagones begaf hij zich op het einde van februari naar Buenos
Aires met het inzicht er hemel en aarde te bewegen, om er bescherming en
toelagen te ontvangen en een personeel waarmee hij op ernstige wijze aan
zijn onderneming zou kunnen beginnen. Inmiddels troostte hij Don Bosco
door hem op 1 maart te schrijven: "Verheug u, Don Bosco, dat een van uw
zonen doorgedrongen is tot op de 55ste zuidelijke breedtegraad waar de
dag (24 december) om twee uur 's morgens begint en eindigt om half elf en
waar hij aan tweehonderd inboorlingen kleren heeft kunnen bezorgen, de
katholieke godsdienst preken en er enige heeft kunnen dopen."
Op de Malwinen, door de Engelsen, die er de meester zijn, Falk-
land-eilanden genoemd,(1) was er een katholieke missionaris geweest, een
zekere Pater James Foran, een Ier, die daar placht de maanden van het
warme seizoen door te brengen en naar zijn vaderland terug te keren wan-
neer het koud werd. Toen deze Missie toevertrouwd werd aan de Salesianen
trok hij zich wegens ouderdom en ziekte terug, maar hij had hun de weg
gebaand en ze aan de plaatselijke Engelse gezaghebbers aanbevolen. Bij
het einde van het jaar 1886, zoals blijkt uit een brief van Don Tomatis
aan Don Bosco (2) had hij, bij de terugkeer naar zijn vaderland, het
inzicht langs Turijn te gaan, het Oratorio te bezoeken en de zaak van de
katholieken van de Malwinen te bepleiten, maar hij schijnt rechtstreeks
naar huis te zijn teruggekeerd, zoals op te maken is uit een Latijnse
brief door hem van uit Engeland op 14 november 1887 aan Don Bosco ge-
richt. Na een beschrijving van de behoeften en de wensen van deze katho-
lieken, wil hij dat de Salesianen er zich zodra mogelijk zouden mee be-
zighouden of zouden zeggen dat zij verzaken er zich mee te bemoeien. Ook
Mgr. Fagnano had geschreven:(3) "Stuur me een priester die goed Engels
kent om hem naar de Malwinen te laten gaan. Arme katholieken van de Mal-
winen! Sinds twee jaar hebben ze geen priester meer gezien en ze zijn het
mikpunt van de spot van de Protestanten." Ontroerend is een andere La-
tijnse brief van een Engelse legeraalmoezenier, aan Don Bosco over het-
zelfde onderwerp op 15 oktober van datzelfde jaar geschreven: een brave
dame had hem de droeve klachten van haar medekatholieken laten toekomen
die zonder godsdienstige bijstand bleven. Deze klachten kwamen ook ter
kennis van Kardinaal Simeoni, de Prefect van de Propaganda, die in decem-
(1) De Argentijnse Regering placht van tijd tot tijd publiek protest aan te tekenen te-
gen de bezetting van een grondgebied dat zij als een deel van de Republiek aanziet.
(2) S. Nicolas de los Arroyos, 12 oktober 1886.
(3) Puntarenas, 7 augustus 1887.

31.10 Page 310

▲back to top


- XVIII/306 -
ber aan Don Bosco uitleg vroeg over de vertraging van de Salesianen om
zich daarheen te begeven. Op 3 januari antwoordde hem Don Rua: Men had
geen Salesiaans priester die Engels kon spreken maar in de tempora van
december was de Ier Don Patrick Diamond (1) te Buenos Aires gewijd gewor-
den en naar de Malwinen gezonden.
Mgr. Fagnano trof te Viedma Mgr. Cagliero niet aan. Hij zou hem
enkele maanden later terugzien maar de plaats en de omstandigheden zou
hij zich nooit kunnen voorstellen hebben, zozeer is het leven van een
missionaris aan alle mogelijke verrassingen blootgesteld. De Apostolische
Vicaris hield zich bezig met een missie van grote draagwijdte en van lan-
ge duur. Bijgestaan door Don Milanesio, door Don Panaro en door een co-
adjuteur trok hij naar de vallei van de Rio Negro met het inzicht tot aan
de Cordilleras te gaan, ze te overschrijden en neer te dalen in Chili tot
aan Concepción: een tocht van ongeveer 1.500 kilometer. Het verslag dat
hij hierover van uit Roca op 17 januari aan Don Bosco stuurde is een his-
torische bladzijde van de Salesiaanse Missies in Patagonië. Maar op deze
troostende aanhef volgt een wel zeer pijnlijke epiloog.
Gedurende ongeveer 1.300 kilometer tot in het hartje van de Andes
was alles wel met ongemakken en ontberingen maar dan toch zonder ernstige
tegenslagen verlopen. Gedoopt had men 997 Indianen, bijna allen volwasse-
nen en 75 kinderen uit christelijke ouders geboren. Men had 101 huwelij-
ken ingezegend, honderden biechten gehoord, de heilige Eucharistie uitge-
deeld aan 815 personen, van wie 600 inboorlingen, het Vormsel toegediend
aan 1.513 personen in de woestijnen van Patagonië en aan 1.500 op het
grondgebied van Chili. Maar dan was er iets gebeurd wat men niet voorzien
had. Het was in de ochtend van 3 maart. Men had Malbarco op de oevers van
de Nuequèn verlaten en trok naar boven langs de steile hellingen van de
Andes, wanneer, in een plaats genaamd Aguas Callentes, op een kruin ge-
naamd Mala Cohuello, het paard van de bisschop begon te steigeren: het
sprong omhoog, sloeg achteruit, zijn zadel zakte scheef, de teugel ont-
glipte aan de hand van zijn ruiter. Toen begon een dolle rit naar beneden
over een eng hellend pad naast zware rotsen, aan de rand van een bodemlo-
ze afgrond. Het waren ogenblikken van doodsangst voor de mensen van zijn
gevolg die volstrekt niets konden doen om hem ter hulp te komen. Monseig-
neur verloor zijn tegenwoordigheid van geest niet. Hij bevrijdde zijn
voeten uit de stijgbeugels en wanneer hij een minder hobbelig punt in het
oog kreeg, wierp hij zich naar beneden. Zonder deze bliksemsnelle en ge-
durfde beweging zou hij te pletter zijn gevallen in de afgrond, waar een
doffe plomp enkele ogenblikken later bewees dat het opgeschrikte dier
zich gestort had.
(1) Hij was geboren te Kibea, diocees Derry. Hij had te San Benigno zijn noviciaat ge-
daan in de jaren 1882-83. Samen met hem gingen de priester Don del Turco en de
coadjuteur Tarable.

32 Pages 311-320

▲back to top


32.1 Page 311

▲back to top


- XVIII/307 -
Zijn gezellen stormden op de gevallene toe, hieven hem van de grond
op en vroegen hem ontsteld hoe hij zich voelde, maar hij sprak niet en
ademde nauwelijks. Na enkele tijd ontwaakte hij uit zijn verdoving en bij
het zien van zijn makkers die aan het wenen waren, zei hij: "Doe nu niet
als kinderen! Ik geloof dat ik van al mijn ribben er maar twee gebroken
heb. Gods wil geschiede. Ook dit zal wel voorbijgaan."
Er was geen water, er was niet eens wat schaduw. Ze kikkerden hem
wat op door enkele slokken miswijn. Omdat ze daar te midden van de bergen
niet konden blijven, zetten ze hem op een paard en terwijl ze hem voor-
zichtig ondersteunden, daalden ze terug naar de Neuquén. Nadat ze enkele
uren ver gegaan waren, uren van martelaarschap voor de patiënt, beschut-
ten ze hem tegen de zon in een verlaten hut, opdat hij daar wat zou kun-
nen uitrusten. Daarna begaven ze zich weer op weg. Het oversteken van de
rivieren met hun steenachtige bedding was uiterst moeilijk en gevaarlijk.
Iedere stap van het paard veroorzaakte hem pijn. Tenslotte bereikten ze
bij maanlicht de woning van de heer Lucas Becerra, die aan Monseigneur de
4 dagen van de missie gastvrijheid had verleend en van wie diezelfde och-
tend hij afscheid had genomen met al de tekens van een uitnemende en
Christelijke hoofsheid. Wanneer hij hem in deze beklagenswaardige toe-
stand terugzag, haastte hij zich hem alle mogelijke zorgen te geven. Da-
delijk bereidde hij op verstandige wijze huismiddeltjes en paste ze toe.
Ze hadden een goed uitwerksel. Tegelijkertijd stuurde hij om geneesmid-
delen bij de Franciscanen van Chillàn in Chili.
Een aandachtig onderzoek bracht aan het licht dat zich twee ribben
aan de linkerkant hadden losgerukt met spierscheuren en letsels aan de
longen. De linker dij was gekneusd van aan de heup tot aan de knie. Aan-
gezicht en armen vertoonden schrammen veroorzaakt door de vele steentjes
op de plaats van zijn val. Gedurende vier dagen had hij een hoge koorts,
gepaard met scherpe pijn in de longen. Naderhand namen de zaken een gun-
stige keer. In groep kwamen de brave Christenen van Malbarco hem bezoe-
ken en brachten hem eieren, kippen, fruit en groenten, dit alles met een
ontroerende hartelijkheid. Maar meer dan allen verdienden een onvergan-
kelijke dankbaarheid de heer Lucas en zijn vrouw, die hem gedurende 25
dagen omgaven met de meest bezorgde en delicate attenties.
Op 12 maart stond de zieke voor de eerste maal van zijn bed op en
op 25 maart, het feest van de Boodschap, kon hij de mis opdragen. De
Franciscanen van Chillàn hadden dadelijk de Salesianen van Concepción
verwittigd. Hun directeur Don Evasio Rabagliati kwam direct over.(1) In
de ochtend van 28 maart vertrok Monseigneur, begeleid van krachtige man-
nen hem ter beschikking gesteld door de heer Lucas, van dit huis en de
(1) Bij hem was een arts—chirurg maar toen deze te Chillàn met de spoorweg toegekomen
was, voelde hij zich niet krachtig genoeg om de lastige weg van de Cordilleras op
te gaan.

32.2 Page 312

▲back to top


- XVIII/308 -
bevolking, die er niet mee ophielden hem bewijzen van genegenheid te be-
tuigen. Ze trokken in de richting van Concepción, waar ze toekwamen op 3
april, op Palmzondag. Daar kwam ook Mgr. Fagnano toe die zich gehaast had
de sporen van de missionarissen te volgen, zodra hij van het noodlottige
ongeval gehoord had.
Zodra de Argentijnse Regering iets over het ongeluk vernomen had,
had ze, omdat ze de plaats waar het voorgevallen was, niet juist kende,
aan al de gezaghouders van de omgeving getelegrafeerd dat ze hem alle
mogelijke bijstand zouden verlenen en eveneens aan zijn gevolg (1) maar
wij weten niet welke de resultaten van deze hoofse tussenkomst geweest
zijn.
Toen men het feit in Italië vernam, bevond Don Bosco zich te Rome.
De bijzonderheden werden bekend gemaakt door het Bollettino dat te Buenos
Aires gepubliceerd werd.(2) Wanneer Don Costamagna het nummer van april
reeds vooraf naar Turijn stuurde, schreef hij op 29 maart aan Don Rua:
"Drie dagen geleden stuurde ik u het Bollettino van april, opdat u zou
ingelicht zijn over de vreselijke val van onze geliefde Monseigneur. Hij
viel van zijn paard. Ik veronderstel dat men voor Don Bosco het nieuws
goed zal aanbrengen opdat hij niet zou schrikken en ziek worden." Van uit
Rome antwoordde Don Rua aan Don Durando, op 4 mei, nadat deze hem het
tijdschrift gestuurd had: "Ik zag in het Bollettino van Amerika het ver-
haal van het ongeluk van Mgr. Cagliero en we proberen alles aan Don Bosco
mee te delen zonder hem te doen schrikken." Het nieuws was echter aange-
komen voor het Bollettino. Inderdaad, twee dagen tevoren had Don Rua aan
Don Durando geschreven: "Wil aan Don Lemoyne zeggen dat ik aan Don Bosco
het nieuws over de val van Mgr. Cagliero gegeven heb, maar op een manier,
die hem, naar het mij toeschijnt, niet heeft doen schrikken." Maar het is
anders, niet te worden opgeschrikt, dan er geen verdriet over te voelen.
Nooit verloor Don Bosco zijn kalmte bij een ongeluk, een tegenslag of een
bedreiging, maar het lijden van zijn zonen had een weerklank in zijn va-
derlijk hart. Dat bewijzen volgende woorden door Don Rua aan Monseigneur
zelf op 28 mei geschreven: "Mijn beste Monseigneur! We hebben wel gepro-
beerd het harde nieuws van je val bij Papa goed aan te brengen, maar toch
is hij in een pijnlijke angst blijven voortleven tot het nieuws van uw
herstel toegekomen is."
Te Concepción herstelde Monseigneur zich vrij goed, zodat hij ge-
durende meer dan een maand in alle richtingen door de Republiek trok
terwijl hij zich met zijn goede en sterke wil aan de werken van zijn
heilig ministerie wijdde, bijna steeds vergezeld door Mgr. Fagnano.(3)
(1) Briefwisseling uit Buenos Aires 8 juli, in de Corriere di Torino van 8 augustus.
(2) Sinds oktober 1886 werd het Spaanse Bollettino in het Oratorio gedrukt. Die van
Buenos Aires werd eerst tot bescheidener verhoudingen gebracht om vanaf september
1887 niet meer te verschijnen.
(3) Don Lemoyne publiceerde in de vorm van "een stichtend verhaal aangenaam om te
lezen": "De avonturen van de Salesiaanse Missionarissen bij een reis naar Chili",
Turijn, Salesiaanse Drukkerij, 1887.

32.3 Page 313

▲back to top


- XVIII/309 -
Deze trachtte niettemin naar de dag dat hij zijn vrijheid van ac-
tie terug zou kunnen nemen om definitief terug te keren bij zijn mensen
uit Vuurland. Intussen deed hij op 19 april een reis naar Ancud om zich
te verstaan met de Bisschop, Mgr., Giovanni Agostino Lucero, van wie Pun-
tarenas met het Chileens gedeelte van Vuurland afhankelijk was. Hij ver-
mocht hem zoveel vertrouwen in te boezemen dat hij van hem zonder moeite
aanbevelingsbrieven ontving voor de burgerlijke overheden aldaar.
Toen de dag van het vertrek gekomen was, had de Voorzienigheid het
zo geschikt dat Vicaris en Prefect samen de reis zouden doen en langs een
reisweg die ze niet gedacht hadden. Uit liefde tot de kloosterlijke ar-
moede had Mgr. Cagliero het inzicht langs de landweg naar Buenos Aires te
gaan en de Cordilleras over te trekken in de richting van Mendoza. Dat
inzicht verwekte sterk verzet bij zijn vrienden en weldoeners uit Chili.
Volgens hen mocht een bisschop zich niet blootstellen aan een zo lange en
ongemakkelijke reis, langs zeer hoge bergen die al met sneeuw waren be-
dekt, des te minder na wat er voorgevallen was bij het komen. - "Indien
ik bisschop ben" - antwoordde hij - "ben ik ook Salesiaan. Ik ben dus
verplicht de goedkoopste weg te kiezen." - Een heer, die deze woorden ge-
hoord had ging twee biljetten van eerste klas kopen op een boot die van
Valparaíso naar Montevideo voer. Aldus vertrokken de twee Monseigneurs op
16 mei naar de hoofdstad van Uruguay, kwamen door de straat van Hagellaan
en dus voor Puntarenas.
Toen men de Baai van Puntarenas invoer was het 24 mei. Op een voor
hen zo plechtige dag zouden ze gewenst hebben aan land te gaan celebreren
en de toekomstige residentie te gaan bezichtigen, maar het slechte weer
maakte het onmogelijk de ankers uit te werpen zodat ze zich er dienden
mee te vergenoegen van de Missie bezit te nemen door ze van verre te ze-
genen en ze onder de bescherming van Maria, Hulp der Christenen te stel-
len. Mgr. Cagliero schreef toen van Puntarenas een brief aan Don Bosco,
waarin hij op volgende manier begon: "Mijn vorige brief die ik u stuurde
droeg de datum van januari en vertrok uit het midden van de woestijn van
Patagonië. Nadien heb ik niet meer kunnen schrijven omdat ik geen kracht
genoeg had en de tijd mij ontbrak. Maar anderen hebben in mijn plaats ge-
schreven en ik lijd er nog onder door wat uw vaderlijk hart om mij heeft
moeten doorstaan, wegens het ongeluk dat mij in de Cordilleras overkomen
is. Mijn gezondheid blijft goed en ik voel de gevolgen van de val bijna
niet meer ofschoon mijn linker blaasbalg soms niet meer blaast zoals hij
dit placht te doen. De artsen die ik geraadpleegd heb verzekeren me ech-
ter dat ik geen enkel letsel aan de long heb." Dan vertelde hij over de
reis die hij gedaan had en de reis die hij nog zou doen. En dan ging hij
verder: "En opdat u niet zou verrast zijn door de vertraging of het ge-
brek aan tijd om u een goed naamfeest te wensen tegen het feest van Sint-
Jan, doe ik het nu. Ik wens u, Vader, alle zegeningen van de hemel en
alle vertroostingen van de aarde toe. Mogen deze aangroeien en vermeer-
deren voor u, voor ons en voor de Congregatie tot aan het einde der
eeuwen. Bemin en zegen ons elke dag opdat wij op een heilige manier onze

32.4 Page 314

▲back to top


- XVIII/310 -
zending zouden kunnen volbrengen in deze uiteinden van de aarde en opdat
wij onze arme ziel zouden kunnen redden".
Op 4 juni kwamen ze toe te Montevideo van waar ze nadien hun reis
naar Buenos Aires voortzetten. Hier zat Mgr. Cagliero een conferentie
voor van de inspecteurs door hem zelf samengeroepen en merkwaardig ge-
worden door de toevallige en gelukkige aanwezigheid van al de zeven Sale-
sianen overgebleven van de eerste expeditie, van twaalf jaar voordien.(1)
Mgr. Fagnano brandde van verlangen om voorgoed te beginnen aan de
evangelisatie van zijn arme inboorlingen van Vuurland. Indien het geld de
zenuw is van de oorlog kan men evenmin zonder geld katholieke missies
stichten noch onderhouden. Onze Prefect waagde het niet iets te verwach-
ten van zijn medebroeders uit Argentinië die tot over hun oren in de
schuld zaten. Hij trok zich dus uit de slag zo goed hij kon en scherpte
zijn vernuft dat in financiële aangelegenheden zeer schrander en zelfs
vermetel was. Tenslotte, nadat hij van de inspecteur van Buenos Aires een
priester, een jonge geestelijke en een coadjuteur (2) had gekregen, liet
hij zich over in de handen van de Voorzienigheid.
Op 21 juli landden de missionarissen te Puntarenas. Op dit ogenblik
is Puntaneras een stad van 30.000 inwoners.(3) Ze heeft haar oorsprong in
een kolonie van gedeporteerden, in deze streken door de Regering van Chi-
li in 1843 gesticht en is de eerste groei van haar belangrijkheid en haar
bevolking verschuldigd aan de vorderingen van de stoomscheepvaart, waar-
voor ze een goede aanmeerplaats was. Door de opening van het Panamakanaal
verloor ze veel van haar transitohandel, maar later deed ze haar voordeel
met de ontwikkeling van de schapenteelt. Op vandaag is ze een gemakkelij-
ke afzetstad voor bijna alle producten van Zuid-Patagonië en van Vuurland
en is zij een plaats waar men zijn voorraden kan inslaan. De Europese ko-
lonisten hebben er een kleine, sierlijke en moderne stad van gemaakt.
Twee Salesiaanse kerken met hun aanpalende colleges behoren tot de merk-
waardigste gebouwen van de stad. In de tijd waarover we het hebben was ze
nog een miezerige opeenhoping van hutten zonder enige aantrekkelijkheid.
We zullen genoeg zeggen wanneer we aanstippen dat het aantal van haar in-
woners tot in 1890 de duizend niet overtrof.
In het begin gingen de Salesianen er logeren in een erbarmelijk
hotelletje waar ze zestig frank per dag betaalden, een bedrag dat voor
hun financies het faillissement betekende. Van uit Turijn kwam er hulp
toe. Gelukkig was Mgr. Fagnano te Santiago en te Valparaiso er in ge-
slaagd een levendige belangstelling voor zijn Missie te wekken, zodat
(1) De Monseigneurs Cagliero en Fagnano, Don Costamagna, de priesters Cassini, Allavena,
Tomatis en de coadjuteur Belmonte.
(2) Don Antonio Ferrero, de jonge geestelijke Fortunato Griffa en de coadjuteur Giuseppe
Audisio.
(3) Sinds 1928 heet ze Magallanes.

32.5 Page 315

▲back to top


- XVIII/311 -
wanneer zijn vrienden zijn behoeften vernamen, ze voor hem enige duizen-
den scudi konden inzamelen. Zo kon hij een huis aankopen met negen ka-
mers en kamertjes, omgeven van een tuin en van bouwterrein. Op 7 augus-
tus schreef hij aan Don Lemoyne: "We bevinden ons op vijftig graden en
half zuiderbreedte. We zijn de verst verwijderde zonen van onze beste
Don Bosco, maar misschien zijn we het dichtst bij hem door de tederheid
waarmee hij aan ons denkt."
Er dienden niet enkel moeilijkheden van economische aard en moei-
lijkheden in verband met het klimaat overwonnen te worden. De Gouverneur,
een man die vijandig stond tegenover de godsdienst en die opgestookt was
door kwaadwillige mensen, liet het duidelijk aan Mgr. Fagnano merken. Hij
verklaarde hem zonder complimenten dat hij, vermits hij geen Chileen was,
niet te Puntarenas kon blijven. De wet liet niet toe dat iemand die geen
staatsburger van Chili was op het grondgebied van de Republiek een kerke-
lijke jurisdictie kon uitoefenen. Rome had te Puntarenas niets te stel-
len. Hij die daar het bevel voerde was de bisschop van Ancud. Wat als een
genadeslag bedoeld was, werd een verdedigingswapen, vermits de Apostoli-
sche Prefect volledig in regel was met de Ordinarius van de plaats. Bo-
vendien toonde hij aan de onstuimige vertegenwoordiger van de Regering
een schriftelijke machtiging van de President van de Republiek en aanbe-
velingsbrieven van hoge Chileense personaliteiten. Maar dat alles zou
niet zo vlug voldoende zijn geweest indien de echtgenote van de Gouver-
neur er zich niet mee bemoeid had. Tenslotte haalde zij haar man uit de
verlegenheid waarin hij zichzelf gebracht had door hem een eervolle te-
rugtocht te verzekeren. Deze eindigde er mee zich zo redelijk te tonen,
dat hij in augustus aanvaardde persoonlijk aanwezig te zijn bij de plech-
tige inzegening van een houten kapel die Monseigneur geïmproviseerd had.
De werkzaamheid van de Salesiaanse missionarissen liet niet lang
op zich wachten. Het Oratorio voor zon- en feestdagen en de scholen be-
gonnen weldra de kinderen van de inwijkelingen te aanvaarden. Begin ok-
tober al gaf Monseigneur de eerste communie aan de leerlingen. Hij ver-
kreeg dat bij die gelegenheid ook de ouders kwamen. Dit was een eerste
slag aan de algemene godsdienstige onverschilligheid toegebracht, nu per-
sonen die sinds lang geen kerk meer bezochten er naartoe werden getrok-
ken. Te Puntarenas nu kwamen vaak de Indianen uit Zuid-Patagonië, voor
hun ruilhandel. Dit bood dan aan de missionarissen een goede gelegenheid
voor hun apostolaat. Op 5 november kon Monseigneur aan Don Bosco schrij-
ven: "In oktober kwam er een stam toe en bleef een week. Bij het vertrek
beloofden ze weldra met vele andere gezellen terug te keren. Ik ben ze
gaan bezoeken, ik heb hun catechismusonderricht gegeven en heb sterk bij
hen aangedrongen zich niet al te veel aan dronkenschap over te geven,
omdat dat lelijk en slecht is tegenover God en tegenover de mensen. Ik
heb hen aangemaand de slechte christenen niet na te volgen. Ik zag met
genoegen dat ze naar mij luisterden en gedurende de enkele dagen die ze
bij ons hebben doorgebracht heb ik geen wanordelijkheden gemerkt. Ze
hebben me zelfs beloofd dat ze allemaal zouden terugkeren en zich zouden
laten onderrichten om gedoopt te worden."

32.6 Page 316

▲back to top


- XVIII/312 -
Maar de grote bezorgdheid van de Missionaris ging vooral uit naar
de bewoners van Vuurland. Op 8 oktober schreef hij aan Don Lazzero: "Ik
kan niet rustig blijven zolang ik de middelen niet verkregen heb om ze
te bevrijden van de slavernij van de onwetendheid, de ellende en vooral
van de duivel." Een van de onontbeerlijke middelen om actief aan deze
Missie te beginnen ware een stoombootje, waarmee hij naar de eilanden zou
kunnen varen op zoek naar mensen. Omdat het hem voor het ogenblik onmoge-
lijk was er een aan te kopen, charterde hij de schoener Vittoria met een
tonnenmaat van 40 ton. Daarmee bezocht hij op het einde van 1887 het
eiland Dawson, het centrale punt voor de Yaganen Alakaluf-Indianen die er
met hun kano’s aanmeerden. Daarna doorliep hij het Chileens gedeelte van
het Grote Eiland. Op beide plaatsen ontmoette hij vele inboorlingen, on-
derhield zich met hen, nodigde ze uit naar Puntarenas, schonk ze kleren
en levensmiddelen en genoot de troost te horen herhalen: - "Jij bent een
goede kapitein." En "goede kapitein" werd toen de gebruikelijke term,
waarmee deze arme vervolgde mensen de hun door de Voorzienigheid gezonden
apostel aanduidden.
Korte tijd voor hij de ogen sloot voor dit aardse licht, werd onze
goede Vader getroost door het zicht van een eerste bloem uit deze verre
en barbaarse gebieden, het voorwerp van zijn dromen en zijn bekommernis.
Bij zijn eerste exploratie had Mgr. Fagnano een weesmeisje aanvaard van
de Ona's, omstreeks acht jaar oud, wiens ouders kort voordien waren ge-
dood. Hij bracht ze naar Patagones en wou ze aan de heer Lista aanbevelen
om ze in een opvoedingsinstituut te Buenos Aires te plaatsen. Toen hij
zich echter op het punt bevond afscheid te nemen, klampte ze zich wanho-
pig wenend aan het gewaad van Monseigneur en smeekte hem haar niet in
handen te laten van deze boze mensen, die haar vader en haar moeder ge-
dood hadden. Het Hoofd van de expeditie verzocht hem toen ze bij zich te
houden. Hij vertrouwde ze dan toe aan de Dochters van Maria, Hulp der
Christenen, die haar op het doopsel voorbereidden. Welnu, toen in decem-
ber 1887 Mgr. Cagliero naar Italië kwam, bracht hij ze samen met twee
Zusters naar Turijn om ze aan Don Bosco voor te stellen.
Men had het meisje passend ingelicht zodat zij voldoende wist wie
Don Bosco was en haar groot geluk begreep. Toen de bisschop haar aan Don
Bosco voorstelde, zei hij hem: - "Hier hebt u, mijn beste Don Bosco, een
eerste vrucht u aangeboden door uw kinderen missionarissen ex ultimis
finibus terrae." - De kleine Indiaanse, voor hem neergeknield, zei enkele
woorden in het Italiaans met haar zeer opvallend eigen accent: - "Ik dank
u, beste Vader, omdat u uw missionarissen gezonden hebt om mij en mijn
broeders te redden. Zij hebben voor ons de deuren van de hemel geopend."
- De ontroering van Don Bosco bij dit zicht en bij het horen van die
woorden was onbeschrijflijk. Terug in Amerika, vergat het kind nooit meer
de indruk die Don Bosco op haar gelaten had, maar het duurde niet lang
meer of ze vloog naar het Paradijs.
Het is hier niet onze taak de geschiedenis van de Missie van Mgr.
Fagnano te verhalen. Wanneer hij stierf gebroken door de jaren, door de

32.7 Page 317

▲back to top


- XVIII/313 -
vermoeienissen en door het morele lijden spande er zich een net van zen-
dingswerken over zijn uitgebreide Prefectuur uit. Het waren werken uit--
gedacht door zijn vruchtbare geest, verwezenlijkt door zijn bovenmense-
lijke wilskracht en ten prijze van heldhaftige opofferingen in stand ge-
houden. De stoffelijke overblijfselen van de grootmoedige apostel rusten
thans in de kerk van het Heilig Hart van Jezus door hem te Puntarenas ge-
bouwd, maar zijn geest zweeft van Santa Cruz naar Ushuaya en zijn gedach-
tenis leeft en zal leven in het hart van de Salesianen van de hele we-
reld. Dat waren de mannen die Don Bosco vormde en tot werktuigen maakte
van zijn veelvuldige en grootse opvattingen. Of laat het ons liever aldus
zeggen: dit waren de geschikte mensen waarmee de goddelijke Voorzienig-
heid haar nederige dienaar Don Bosco omringde, om hem te helpen bij het
uitvoeren van het wereldmissiewerk waartoe zij hem riep.
Aan de benedenzijde van het Grote Eiland draagt een prachtig meer
de naam van de Missionaris. Lago Fagnano noemden het de twee ontdekkers,
Argentijnse ambtenaren uit achting en verknochtheid voor de onvergelijk-
bare zoon van Don Bosco. Een befaamde geograaf en explorator, de Zweed
Otto Nordenskjold zei dat het opportuun was deze naam te behouden ge-
schonken door de eerste ontdekkers ter ere van een persoon die zoveel
heeft gedaan om het lot van de inboorlingen te verbeteren."(1) En onze
Don de Agostini meent een andere verdienstelijke titel te moeten toeken-
nen, wanneer hij zegt dat Mgr. Fagnano de industriële en commerciële ont-
wikkeling van Vuurland bevorderd heeft.(2) In het monumentale werk van
de Agostini is het voldoende een blik te slaan op de illustraties die
het laatste hoofdstuk over de stammen van Vuurland versieren om zich re-
kenschap te geven over de stoffelijke verbeteringen bij deze arme schep-
sels bewerkt dank zij de zorgen van de Salesiaanse Missionarissen, onder
de leiding en de stuwing van hun groot Opperhoofd. Zoals iedereen zich
kan indenken, waren dit zeker niet de enige idealen waarvoor hij zoveel
deed en leed, maar het ligt in de natuur der dingen dat overal waar de
fakkel van het Evangelie gaat schitteren, hij rondom zich het licht van
de beschaving en van de vooruitgang uitstraalt.
______________________
(1) Actas de la Sociedad Cientificia de Chile, boekdeelVII, blz. 158 in noot.
(2) Mijn reizen in Vuurland 1 mei viaggi nella Terra del Fuoco, b1z, 9, in een noot,
S.E.I. Torino.

32.8 Page 318

▲back to top


- XVIII/314 -
H O O F D S T U K XIX
VIJF REPUBLIEKEN VAN AMERIKA VRAGEN AAN DON BOSCO DE SALESIANEN
Een feit dat Leo XIII met betrekking tot de Salesiaanse Congrega-
tie grotelijks trof was, dat hij bemerkte uit de betrekkingen van de Ver-
tegenwoordigers van de Heilige Stoel in Latijns Amerika hoe deze zeer
democratische Republieken het Werk van Don Bosco steeds meer gingen waar-
deren. De Regeringen zelf deden al het mogelijke om te verkrijgen dat Don
Bosco ook bij hen zijn instituten zou overplanten en tot zelfs de Presi-
denten van deze Staten wendden zich tot de Paus met het verzoek gebruik
te willen maken van zijn gezag om hun wensen ingewilligd te zien. Voor
Don Bosco waren dit zaken die hij duidelijk in zijn missiedromen voorzien
had en die hij even duidelijk aan zijn verbaasde zonen had voorspeld. Het
is waar dat zijn voorzeggingen zich niet hielden bij deze nabije toekomst
maar toch had de Voorzienigheid het aldus beschikt dat hij uit deze we-
reld niet zou vertrekken zonder ten minste het begin van hun verwezenlij-
king te zien. Gedurende de twee laatste jaren van zijn leven kwamen, in-
derdaad, bij Don Bosco formele aanvragen toe uit Chili, Venezuela, Peru ,
Columbia en Ecuador, allemaal landen die hem bij deze profetische voor-
spellingen waren aangeduid geworden. Aldus kon hij ook nog zijn aandeel
hebben bij het vestigen van de eerste cellen van waaruit de bloeiende
plaatselijke Salesiaanse organisaties hun vlugge en ruime ontwikkeling
namen.
Hier kan men een echte trek van de Voorzienigheid bewonderen. Men
was toen bezig met het doorgraven van de landengte van Panama die de bei-
de Amerika’s verenigde. Een reusachtige onderneming die door het recht-
streeks in verbinding stellen van de Atlantische Oceaan met de Stille
Oceaan, de inwijking in de omliggende Republieken erg zou vergemakkelij-
ken. Men weet thans hoeveel Italianen zich in deze rijke landen zijn gaan
vestigen. Welnu, God had zeker het plan dat er al priesters ter plaatse
zouden zijn, in staat te voorzien in de morele en geestelijke behoeften
van de mensen die hier naartoe waren gekomen. De bijstand aan de uitwij-
kelingen maakte, zoals wij weten, vanaf het begin deel uit van het zen-
dingsprogramma van onze heilige Stichter.
Over dit begin van de werkzaamheid van de Salesianen hebben wij
met vlijt de zekerste berichtgevingen verzameld, betreffende het aandeel
dat Don Bosco hierin gehad heeft en in dit artikel zullen wij er een or-
delijke uiteenzetting van geven.

32.9 Page 319

▲back to top


- XVIII/315 -
CHILI
Een zeer ijverige Salesiaanse Medewerker, Don Domenico Benigno
Cruz, vicaris-generaal van Concepción in Chili, was zeer bedroefd toen
hij zag in welke verlatenheid zovele jeugdige personen uit de minder be-
zittende klassen een ellendig leven sleten. Hij zag geen andere uitweg
ter redding dan de komst van de Salesianen. Hij was niet alleen om er zo
over te denken, want verscheidene Chileense bisschoppen hadden aan die-
zelfde overtuiging uiting gegeven. Aangemoedigd door dit akkoord opende
en onderhield hij een drukke briefwisseling met Mgr. Cagliero waarin hij
de noden beschreef en zijn hulp inriep.
Terwijl hij schreef was er iemand anders die onder zijn stuwing
werkte. Zijn secretaris, Don Spiridione Herrera, een priester met een
zeer goede geest bezield en een goede Salesiaanse medewerker, hield ter
hunner beschikking een terrein van 125 meter aan alle vier de zijden en
een gebouw dat men aan het opbouwen was, maar waarvan een gedeelte al
diende voor het herbergen van een dozijn arme jongens, die onder zijn
leiding, zo goed en zo kwaad als het ging, een vak aanleerde. In het
Bollettino had hij gelezen hoe men met het Oratorio begonnen was en zo
had hij deze kinderen opgenomen en voedde hij ze op volgens het stelsel
van Don Bosco, ofschoon de bezigheden van zijn ambt en van zijn gewijd
ministerie hem verhinderden er voortdurend zorg voor te dragen. Daar zou
men dus een beroepsschool kunnen oprichten, waarvan het dringende karak-
ter zich opdrong nu de vrijmetselaars een beroepsschool gesticht hadden
tot grote schade en steeds groter gevaar voor de jongens en meisjes uit
het volk.
Don Cruz koesterde eveneens een ander plan. Van het diocees Con-
cepción hing het uitgestrekte gebied af van Araucania, waar kleine In-
diaanse stammen verstrooid leefden. Deze inlandse bewoners, die meestal
nog niet gedoopt waren, leefden steeds in staat van oorlog met de be-
schaafde volkeren maar uiteindelijk had de Chileense Regering ze onder-
worpen en aan de wetgeving van de Staat ondergeschikt gemaakt door dui-
zenden Italiaanse, Zwitserse en Duitse kolonisten naar hun gebied te lok-
ken, zodat zich daar een groot samenraapsel ging vormen van katholieken,
protestanten en ongelovigen. Het was dus noodzakelijk te voorzien in de
geestelijke noden van zovele mensen. De buitengewone schaarsheid van de
diocesane clerus maakte het onmogelijk er ook maar een enkele priester
naar toe te sturen. Welnu, de brave Vicaris riep ook hiervoor de hulp van
de Salesianen in en hoopte dat ze zouden komen. De Regering zou zorgen
voor een huis, een kerk en hun wedde. Een of twee residenties in Arau-
cania zouden een waardevol voordeel geweest zijn voor de Missies van Pa-
tagonië, vooral voor de bevoorrading van de missionarissen wanneer ze
zich bij de berghellingen van de Andes bevonden. Immers, in drie of vier
dagen tijd zouden ze zich van het Nahuel-Huapi-meer naar een residentie
van hun medebroeders kunnen begeven, zonder dat het nodig zou zijn zich
naar Buenos Aires of Patagones, twee ver afgelegen punten, te begeven.

32.10 Page 320

▲back to top


- XVIII/316 -
Er verliepen geen veertien dagen of Don Cruz schreef weer opnieuw
aan Don Cagliero om van hem een troostend antwoord los te krijgen. We
mogen niet denken dat Monseigneur de neiging zou gehad hebben de voor-
stellen van de Vicaris met onverschilligheid te behandelen. Hij dacht
zelfs aan een aanstaande excursie, waarbij hij over de Andes zou trekken
om zich naar Concepción te begeven. Bovendien gelastte hij Don Milanesio
die samen met Don Panaro zich op een lange missietocht tot aan Malbarco
aan de voet van de Cordilleras diende te begeven, verder te gaan en een
bezoek te brengen aan die Chileense stad. Don Milanesio kwam daar toe in
het begin van het jaar 1886. Hij was zeer verrast daar de lof te horen
van Don Bosco en van de Salesianen. Zelfs de President van de Republiek,
ofschoon hij laïciserende neigingen had, verborg zijn sympathie voor de
nieuwe Congregatie niet. Eens, toen de Zusters van de Voorzienigheid hem
een boek aangeboden hadden, waarin gesproken werd over het doel van de
Salesianen, was hij hiervan onder de indruk gekomen en toen de klooster-
zusters aandrongen dat hij een Congregatie zou roepen, die zorg zou dra-
gen voor de jongens, die door hen op een bepaalde leeftijd niet meer bij-
gehouden konden worden, zei hij: - "Ik zal de Salesianen roepen."
Voor de Vicaris-Generaal was de aankomst van Don Milanesio een
feestdag. Hij omarmde hem en zei: - "Het weze mij toegelaten een zoon van
Don Bosco te omarmen, die als eerste op ons grondgebied komt." - Don Mi-
lanesio bevond dat hij zeer goed ingelicht was over de Salesianen omdat
hij steeds het Bollettino las. Over dit bezoek bracht de missionaris een
uitvoerig verslag uit op 16 maart aan Don Lazzero, opdat deze op zijn
beurt er aan Don Bosco kennis zou van geven.
Op 1 mei schreef de Vicaris rechtstreeks aan Don Bosco een lange
brief, waarin hij zijn plannen uiteenzette en minstens zes priesters en
enkele leken vroeg. Hij verplichtte er zich toe voor allen de reiskosten
op zich te nemen. Don Bosco duidde aan Don Viglietti aan in welke bewoor-
dingen het antwoord diende opgesteld te worden. Deze stelde de brief in
het Spaans op en Don Bosco ondertekende hem. Geen zes, maar vijftig mis-
sionarissen zou Don Bosco naar het diocees Concepción hebben willen stu-
ren, indien hij geweten had waar ze te halen. Ja zelfs, ofschoon oud en
ziekelijk, had hij zelf daar naartoe willen vliegen waar men zich over
een zo grote schaarste aan priesters beklaagde. Toch liet hij een zekere
hoop doorschemeren door te beloven dat, wanneer er een zitting van het
Hoofdkapittel zou gehouden worden, men de mogelijkheid zou bestuderen om
het nodige personeel bijeen te krijgen. Hij verzocht hem daarom geduld te
hebben tot oktober eerstkomende. Dan zou hij hem een positiever antwoord
kunnen geven.
Wij weten niet wat hij hem in oktober geschreven heeft, maar we
weten echter wel wat hij in die maand aan President Balmarceda schreef.
(1) Over de gang van zaken van deze aangelegenheid zwijgen onze archieven
(1) Brief van Don Rabagliati aan Don Bosco, Concepción, 22 mei 1887.

33 Pages 321-330

▲back to top


33.1 Page 321

▲back to top


- XVIII/317 -
tot februari van het volgende jaar, 1887. Dit is een spijtige leemte om-
dat men in die tijd juist tot het afsluiten van de zaak kwam. Op 21 fe-
bruari had er inderdaad te Almagro een ontroerende ceremonie plaats. In
de kerk van de Zusters, voor het eerste altaar op Amerikaanse grond aan
Maria, Hulp der Christenen opgericht, speelde zich in miniatuur een her-
haling af van de afscheidsdienst die men placht te laten plaatshebben in
het heiligdom van Valdocco bij het vertrek van Missionarissen. Zes Sale-
sianen, onder de leiding van de jonge priester Don Evasio Rabagliati (1)
verlieten de oevers van de Atlantische Oceaan om over de bergketen van de
Andes de kusten van de Stille Oceaan te bereiken. Al de directeurs van de
Inspectie waren aanwezig. Inspecteur Don Costamagna hield een korte
preek, waarin hij de figuur van Don Bosco zo levendig voor de geest riep,
dat het aan allen toescheen hem daar aanwezig te zien. Toen hij vijf da-
gen later hierover aan Don Bosco verslag uitbracht, begon hij met volgen-
de woorden: "Het doel van mijn brief bestaat er in u een groot nieuws te
laten geworden: - de stichting van het eerste Salesiaans Huis in Concep-
ción van Chili."
De reis was lang en vol gevaren.(2) Men dient ook de moed van de
reizigers te bewonderen. Geen van hen was, we zullen niet zeggen ge-
traind, maar niet eens voldoende ingelicht over de moeilijkheden die men
tegemoet ging na Mendoza bij het trekken over deze ontoegankelijke ber-
gen. Op 6 maart bereikten ze het verlangde einddoel. Een massa mensen
stond hen aan het station af te wachten. Ze boden zich aan in gezelschap
van de Vicaris-Generaal, van Don Herrera en van de jonge advocaat Michele
Prieto, die op drie uren treinreis van Concepción gekomen waren om ze te
ontmoeten. Mensen uit alle lagen van de bevolking waren samengekomen.
Verschillende personaliteiten van de clerus en van de leken volgden hen
tot bij de Zusters van de Voorzienigheid, bij wie ze voorlopig hun intrek
zouden nemen. Een golvende menigte vulde de oude kerk om samen met hen
aan God een Te Deum te zingen.
Nadat ze enkele dagen in dit rustige verblijf hadden doorgebracht,
gingen ze bezit nemen van het voornoemde college, onder de bescherming
van Sint-Jozef geplaatst. Dan werd het een wedijver onder de burgers om
hen van alles te voorzien wat er ontbrak in de kapel, aan meubelen, aan
linnengoed en ook in de keuken. De armoede heerste er soeverein, maar de
Directeur schreef:(3) "Ik heb gezien hoe het huis van Buenos Aires ont-
staan is te midden van heel veel moeilijkheden, ontberingen, miserie,
schulden en hoe dit toch vooruit ging ieder jaar wat meer, zodat het nu
meer dan driehonderd interne leerlingen bevat, die de Voorzienigheid ver-
zamelde onder de Salesiaanse vlag. Daarom, ik zeg dit vrijelijk, heb ik
(1) De andere vijf waren de priesters Don Scavini en Don Daniele, de jonge geestelijken
Amerio en Burzio en een coadjuteur.
(2) De beschrijving hiervan kan men lezen in het Bollettino van juli 1887.
(3) Brief aan Don Bosco, 25 maart 1887.

33.2 Page 322

▲back to top


- XVIII/318 -
een goede prognose voor het huis van Concepción van Chili." De feiten
stelden hem volledig in het gelijk. Waar men zonder iets was binnenge-
komen, had men na korte tijd alles. Men had er ook vlug en in groot
aantal de jongens voor het Oratorio voor zon- en feestdagen, dat inge-
wijd werd de eerste zondag na hun intrede. Scholen en werkhuizen ont-
stonden de een na de ander maar niet na een lang tijdsverloop.
Volgens per brief overeengekomen schikkingen had Mgr. Cagliero
korte tijd voor of na hen naar Concepción moeten komen om plechtig het
huis in te huldigen, maar de mens wikt en God beschikt. Het ongeluk van
zijn val wierp, zoals wij gezien hebben, al hun mooie plannen in de war.
Niet ieder kwaad schaadt echter, want het ongeluk maakte hem bekend in de
hele Republiek en deed een algemene sympathie ontstaan voor zijn persoon.
Hierdoor werd hij overal waar hij ging gedurende zijn verblijf in Chili
triomfantelijk onthaald.
Men zag inderdaad verlangend uit naar de grote zoon van Don Bosco
te Linares, te Valparaiso, te Los Angeles, te Talca, te Santiago, de
hoofdstad van de Staat en in al deze centra werkte men ernstig om er de
Salesianen te krijgen. De persoonlijke kennismaking met hem verdubbelde
de vurigheid van deze verwachting. Don Rabagliati schreef op 14 mei naar
Turijn: "De katholieke kranten schreven elke dag wat de Salesiaanse bis-
schop gezegd had, waarheen hij gegaan was. Gedurende de anderhalve maand
die hij in Chili heeft doorgebracht kon hij geen enkele dag op adem ko-
men. Toch beurde hij zichzelf op en werd hij rustig wanneer hij dacht aan
Don Bosco bij zijn reizen in Frankrijk.
Hij was ietwat mild in zijn beloften en het ongeduld gaf dan aan
zijn woorden een nog grotere draagwijdte dan ze al hadden. Toen hij niet-
temin in december naar Turijn kwam, bepleitte hij welsprekend en met vrij
veel doeltreffendheid de zaak van Chili voor het Hoofdkapittel. Het uit-
werksel zou men echter eerst na de dood van Don Bosco zien. Na het huis
van Concepción kwam dan het huis van Talca. Pas was Monseigneur vertrok-
ken of een priester had in zijn naam, en met eigen geld betaald, een ruim
en sierlijk gebouw laten optrekken, dat bestemd was voor de beroeps-
school. De opening had plaats in 1888. Dan was het in 1891 de beurt aan
het huis van de Karmel te Santiago, waarover reeds in 1886 vanwege de
Regering onderhandelingen aan de gang waren. Al wat daarna kwam behoort
niet meer tot de geschiedenis van Don Bosco.
De naam van Don Bosco weerklonk voortaan van het ene uiteinde van
Chili tot het andere en verwekte er algemene bewondering. De Salesianen
waren nog maar pas toegekomen of het regende telegrammen van boekhande-
laars uit Santiago en Valparaiso, die vroegen hoeveel exemplaren ze kon-
den hebben van zijn levensbeschrijving in om het even welke taal geschre-
ven. Een maand voor zijn komst was een exemplaar van Don Bosco y su obra
van de bisschop van Milo door de Zusters van de Voorzienigheid te San-
tiago in omloop gebracht vlug in de handen gegaan van de hoogste persona-

33.3 Page 323

▲back to top


- XVIII/319 -
liteiten van de clerus en van de leken, Ministers inbegrepen. Misschien
was dit het boek dat de President van de Republiek wou zien, zoals we
kort geleden zegden. Om te voldoen aan de onophoudende aanvragen was het
nodig te beginnen aan een Chileense uitgave van dit werkje.(1)
Het schijnt dat de nieuwe stichting merkwaardige vorderingen maak-
te, vermits in augustus de secretaris van Mgr. Cagliero kon schrijven:
"Het huis van Concepcion gaat steeds vooruit. Het aantal jongens en het
ontvangen van de sacramenten stijgt. En hier vloeit hem een pijnlijke
vergelijking uit de pen. Te Pantagones waren deze vertroostingen onbe-
kend: in dit milieu volhardde men hardnekkig in zijn godsdienstige onver-
schilligheid waarover wij al elders gesproken hebben. Daarom ging Don
Riccardi verder: "Wanneer wij soms voor een ogenblik de laatste woorden
van Don Bosco vergeten, dan worden wij overstelpt en bevangen door ont-
moediging wegens het weinige of niets dat wij in dit land verkrijgen en
hoe komt ons dan zijn vermaning van pas: - "Gaat, u zult zaaien en ande-
ren zullen oogsten."(2). Overal waar de Salesianen aan het werk waren,
was Don Bosco altijd bij hen om moed, hoop en troost in te boezemen.
We hebben nog niet alles gezegd wat ons aanbelangt in betrekking
met Chili, gedurende het leven van Don Bosco. In een brief van 15 oktober
1887 liet de Vicaris-Generaal van Concepción aan Monseigneur weten dat
drie heren vertrokken voor Turijn: ze zaten reeds op de boot die hij had
aangeduid om in te schepen voor Italië. "Op deze boot" - schreef hij -
"varen drie katholieke advocaten van deze stad, de heren Barros, Cox en
Mendez. Ik beveel ze u grotelijks aan, vooral de eerste die redacteur is
bij de Libertad Catolica en een befaamde atleet voor de Kerk. Ook de twee
anderen zijn zeer goed en uiterst bekwaam."
Deze heren waren drie kozijns die ter plaatse het Werk van Don
Bosco wilden bestuderen. Ze kwamen te Turijn toe op 7 december. Door Mon-
seigneur voorgesteld, werden ze in het Oratorio op een hartelijke gast-
vrijheid onthaald. Ze werden door hem naar de kamer van Don Bosco verge-
zeld. Een van hen geeft de volgende beschrijving van de ontmoeting: (3)
"Don Bosco zat op een bescheiden sofa. Zijn hoofd was gebogen, zijn ogen
waren vol tranen en zijn aangezicht glansde met een hemelse glimlach. Al-
leen kan hij zich niet meer aankleden noch lopen. Wij vielen alle drie
voor hem op onze knieën. Met eerbiedige verering kusten we hem de hand.
Gedurende enkele ogenblikken drukte hij krachtig onze handen en bekeek
ons de ene na de andere met een blik die niet menselijk is en die een
waar genot verschaft."
Nadat hij ze had doen plaats nemen rond hem, begon hij met stille
en aarzelende stem te zeggen: - "Zij die mij niet kennen, zoeken mij op,
maar zij die mij kennen, misprijzen mij. Het is nog niet lang geleden dat
(1) Brief van Don Rabagliati, 22 mei 1887.
(2) Brief van Don Rabagliati, 22 mei 1887.
(3) Artikel van de heer Mendez in een nummer van januari van de Libertad Catolica. Rij
schreef ook een dagboek over de reis. Een verwante van hem publiceerde in de Diario
Illustrada van 10 juni 1930 het gedeelte dat op 7 december betrekking heeft.

33.4 Page 324

▲back to top


- XVIII/320 -
een persoon mij in Frankrijk zag langs de weg, naar mij wees en riep:
"Kijk daar is Don Bosco!" Maar deze wierp een verwonderde blik op mij en
antwoordde: "Wat? Is het mogelijk dat deze man Don Bosco is? Ba!" En hij
draaide mij misprijzend de rug toe. U zijt drie advocaten? Welnu, ik ben
ook advocaat... tegen de duivel. We hebben dag voor dag veel met elkaar
gevochten. Ik heb hem flinke slagen toegebracht, maar ook hij af me duch-
tige klappen. Kijk maar in welke ellendige staat ik mij bevind."
De auteur van het artikel gaf daarbij volgende commentaar: "Don
Bosco zei dit alles met zoveel ongekunsteldheid, eenvoud, gratie en hei-
ligheid dat het ons toescheen of wij aan het praten waren met een engel
uit de hemel. Doorgaans houdt hij zijn ogen neergeslagen, zijn houding
toont aan dat hij in gedachten verzonken aan het mediteren is, maar wan-
neer hij de ogen opslaat is zijn blik bovenmenselijk zacht en tegelij-
kertijd bovenmenselijk doordringend (...). Ik kan over deze man enkel met
verering spreken en ik kan aan hem niet denken zonder tegelijkertijd aan
Gods kracht te denken."
De bezoekers waagden het niet het gesprek voort te zetten uit
vrees hem te vermoeien. Ze stonden dan ook recht en zeiden hem, in aan-
wezigheid van Don Rua: - "We zien dat het spreken u zeer vermoeit. Wij
gaan naar Rome. We zullen aan de Heilige Vader zeggen dat hij voor u, die
zo nodig zijt voor uw Congregatie en voor zijn Kerk, zou bidden. Het ge-
bed van de Paus zal u zeker helpen."
- "Neen, mijne heren" was het antwoord van Don Bosco - "Men zal
niet bidden opdat ik zou genezen, maar dat ik een goede dood zou sterven
om aldus naar het Paradijs te gaan en vandaar zal ik veel beter mijn zo-
nen kunnen helpen en werken tot meerdere ere Gods en voor het heil van de
zielen."
Een van de drie personen, de journalist Barros, werd gekweld door
een pijnlijke gewrichtsontsteking aan zijn handen zodat hij hoogstens een
blad kon volschrijven en dan zijn werk moest ophouden, omdat zijn vingers
en zijn arm als verlamd waren. Hij kwam met de hoop dat Don Bosco hem zou
genezen. Don Bosco nam zijn handen en hield ze geruime tijd tussen de
zijne gesloten. Tenslotte zei hij: - "U is genezen, maar u zult altijd
een lichte pijn gewaar worden opdat u de gunst die de Madonna u verleend
heeft niet zou vergeten."
Deze trok zich op zijn kamer terug en wou dadelijk zijn hand aan
een proef onderwerpen door aan zijn vrouw te schrijven. Hij schreef in
één trek een brief van 24 bladzijden. Van dan af viel het niet meer voor
dat hij zich niet meer van zijn hand kon bedienen.
Onze Chilenen vielen uit de wolken, wanneer ze, als Salesiaans
novice, een van hun landgenoten ontmoetten die in heel Chili zeer goed
bekend was wegens zijn publicaties over godsdienstige onderwerpen, we-

33.5 Page 325

▲back to top


- XVIII/321 -
gens zijn voorname familie en wegens zijn priesterlijke ijver: wij bedoe-
len Don Camillo Ortùzar van Santiago. Hij was naar Europa gekomen beslist
in te treden in het noviciaat van de Jezuïeten. Met zijn moeder, die te
Parijs verbleef had hij hierover gesproken en had haar raad gevolgd voor-
af Don Bosco te gaan raadplegen. Toen deze naar zijn eerste woorden ge-
luisterd had, sneed hij hem het woord af en vroeg hem op de man af: - "En
waarom zou u geen Salesiaan worden?" - "Daaraan heb ik echt nooit ge-
dacht" - antwoordde hij.
"U wenst te werken, niet waar? Welnu, hier zult u brood, werk en
het Paradijs vinden."
Op dat ogenblik luidde de klok van de kerk van Maria, Hulp der
Christenen voor de middag. Don Bosco bad het Angelus met hem en nodigde
hem daarna uit voor het diner. Aan tafel deed hij hem naast zich zitten.
Don Ortùzar, die niet veel belang gehecht had aan de woorden die hij kort
voordien gehoord had, kwam nu en dan terug op het onderwerp van de Jezu-
ieten en van het noviciaat, maar Don Bosco fluisterde hem steeds het-
zelfde refreintje toe: "Brood, werk en het Paradijs, dat zijn drie zaken
die ik u kan aanbieden in naam van de Heer." - Dan begon hij na te denken
en antwoordde tenslotte dat hij aanvaardde. Toen zei Don Bosco hem: -
"Don Bosco zal over korte tijd moeten heengaan, maar Don Rua is hier al
in zijn plaats. Hij gelast er zich mee u brood te geven. Werk zal u zeker
niet ontbreken. Don Bosco hoopt in de hemel te zullen komen om u namens
God het Paradijs te geven."
De eerste gedachte van Don Camillo was natuurlijk terug te keren
naar Parijs om aan zijn moeder uit te leggen welke verandering er gekomen
was en zijn persoonlijke zaken te gaan halen, omdat hij geen andere kle-
ren bij had dan die hij aan het lijf had. Maar Don Bosco zei hem: -
"Wees gerust, Mevrouw uw moeder zal graag uw besluit goedkeuren. Ga trou-
wens zonder meer waar uw nieuwe plichten u roepen en aanzie het als zeker
dat u nooit berouw zult hebben als een goede soldaat van Christus te heb-
ben gehoorzaamd." - Diezelfde avond begaf hij zich, vergezeld van Don
Barberis op weg naar Valsalice om aan zijn noviciaat te beginnen.
Vanwege de moeder rees niet de minste moeilijkheid op. Sinds die
dag waren er al twee maanden verlopen toen zijn landgenoten hem in het
Oratorio zagen. De heer Mendez schreef in het aangehaalde artikel: "Geen
mens is gelukkiger dan hij. Hij is een en al tevredenheid. Hij spreekt
voortdurend over Don Bosco. Hij heeft in Don Bosco een blind en volstrekt
vertrouwen. Hij aanziet hem als een orakel uit de hemel. Wij kunnen be-
vestigen dat dit werkelijk zo was. Don Rabagliati getuigde aan Don Rua:
"Het is een mooie aanwinst. Hij wordt in Chili zeer geëerd." (1)
Don Camillo Ortùzar leefde onder ons in een zo nederige en op-
(1) Brief, Concepción. 24 december 1887.

33.6 Page 326

▲back to top


- XVIII/322 -
rechte eenvoud, dat niemand die hem zag en met hem omgang had, ooit zou
kunnen veronderstellen hebben dat hij in zijn vaderland zo hoge ambten
bekleed had noch welke de ware beweegreden was die er hem toe gebracht
had zijn geboortestad te verlaten nl. de vaste wil om zich definitief te
onttrekken aan het meermaals opgelopen gevaar tot bisschop te worden be-
noemd.(1)
VENEZUELA - PERU - COLUMBIA
In Venezuela werd het eerste huis te Caracas, de hoofdstad van de
Republiek gesticht, zeven jaar na Don Bosco's dood maar sinds 1886 werd
aan de voorbereiding van het terrein gewerkt. In dat jaar bezocht, inder-
daad, de bisschop Mgr. Crispolo Uzcátegui Don Bosco in het Orato rio en
maakte hem bekend met de noden van zijn beklagenswaardig diocees. De be-
zieler van alles was priester Riccardo Arteaga, die er mee begon de Sa-
lesiaanse Medewerkers te vermenigvuldigen en die dan, na het overlijden
van Don Bosco, perseveravit pulsans tot zijn opvolger zijn vurige wensen
verhoorde. We bezitten een kopie van drie brieven uit het jaar 1887 tot
hem gericht en ondertekend door Don Bosco. Daarin is het hoofdthema de
organisatie van de plaatselijke Medewerkers, van wie Don Bosco hem tot
Directeur benoemde. De ijverige priester, die onvermoeid hun aantal
steeds vermeerderde, slaagde er in er meer dan 600 in te schrijven. Deze
voorbereiding verklaart de grote aangroei op korte tijd door het Salesi-
aans Werk in Venezuela genomen, waar thans de Congregatie ook de Missie
van de Hoge Orinoco bestuurt.
In Peru begon het Salesiaanse Werk op een ogenblik waarop er al
drie jaren verlopen waren sinds de dood van de Stichter. De hoofdstad
Lima bezat toen de Scholen van Santa Rosa. Maar al op 23 juni 1886 had
Don Bosco het bezoek ontvangen van de President van de Republiek verge-
zeld van zijn zoon. Hij toonde zich vrij goed op de hoogte van onze zaken
en betuigde een warme sympathie er voor. Don Viglietti leidde hem snel
door het Oratorio, omdat de tijd ontbrak. Bij zijn vertrek drukte hij de
wens uit bij een andere gelegenheid te kunnen terugkeren. In zijn gesprek
met Don Bosco had hij hem met veel genegenheid gevraagd in zijn hoofdstad
een huis te willen openen.
Het is niet weinig interessant te ontdekken op welke manier de
Vrome Vereniging van de Medewerkers zo snel wortel kon schieten in stre-
ken die zover verwijderd waren van de centra van Salesiaanse werkzaam-
heid. De verdienste voor de aanvankelijke verspreiding dient grotendeels
aan het Spaanse Bollettino te worden toegeschreven.(2) De propaganda werd
nadien gevoed en vermeerderd door de briefwisseling met Turijn, waar sa-
men met de diploma's ook nadien werkjes, prentjes, medailles en allerlei
(l) In 1903 verscheen te Sarrià een korte levensbeschrijving: DIEGO DE CASTRO, Bio-grafie
de Don Cammiilo Ortùzar, P.bro de la Pia Societad de San Francisco de Sales.
(2) Cfr. hiervoor p. 308, noot 2.

33.7 Page 327

▲back to top


- XVIII/323 -
mededelingen werden gestuurd van aard om het werk te doen kennen. Voor
Lima hebben wij twee brieven daterend uit het jaar 1887 gericht aan een
heer José Yimenez met, zoals wij hebben kunnen nagaan, de authentieke
handtekening van Don Bosco. Er blijkt een nadrukkelijke beweging voor
medewerking uit.
De faam van Don Bosco vulde toen de Republiek wegens een feit dat
als miraculeus aangezien werd. Vóór dit feit wist men niets over de per-
soon noch over de werken van Don Bosco. De Provinciaal van de Francisca-
nen van Lima vaarde over de Oceaan en verdreef zijn verveling door af en
toe wat te lezen in een boek dat over het leven van Don Bosco vertelde.
Wij mogen aannemen dat dit boek Don Bosco y su obra was. Don Bosco was
voor hem een onbekend personage. Maar daar werd de wind ontketend, híj
werd woest en deed een grote storm ontstaan. Het schip, ten prooi aan de
golven, werd zo heen en weer geschud dat men ieder ogenblik scheen schip-
breuk te kunnen lijden. Nadien verklaarde de kapitein zelf dat hij al
alle hoop verloren had. Te midden van de beroering stond de brave kloos-
terling op te midden van de reizigers, nodigde ze uit te knielen zoals ze
konden en bad tot Maria, dat zij hen van deze catastrofe zou willen red-
den omwille van haar dienaar Don Bosco. Hij deed de belofte dat, wanneer
ze zouden gered worden, hij dit boek op duizenden exemplaren zou laten
drukken en het in ruime mate onder zijn volk zou verspreiden. Pas had hij
deze belofte gedaan of de storm hield op met woeden. Het werd weer mooi
weer en het schip zette rustig zijn reis naar de haven voort. De Fran-
ciscaan vergat zijn belofte niet, maar, na een goedkope uitgave van het
boek te hebben besteld, verspreidde hij er exemplaren van in heel Peru
aan de bisschoppen, de priesters, aan rijken en armen, aan wie het wilde
of niet wilde, zodat het leven van Don Bosco het thema van algemene ge-
sprekken werd en op vele plaatsen de wens ontstond de voordelen van zijn
instellingen tot Peru uitgebreid te zien. In 1890 vertelde de Provinciaal
zelf dit feit aan Don Rabagliati, toen deze in zijn klooster te gast was.
Iets dergelijks viel er voor in Columbia. De dame uit Bogotà die in
1883 te Parijs het wonder gezien had van het stervende jongetje door Don
Bosco uitgenodigd zijn Mis te dienen,(1) hield er niet mee op te schrij-
ven aan verwanten en kennissen in Columbia en de heiligheid van de Ita-
liaanse priester en wonderdoener op te hemelen evenals zijn grote ver-
diensten bij de opvoeding van de jeugd. Langzamerhand gingen ook bewinds-
lieden er belang in stellen. Meer dan iets anders werd hun aandacht ge-
trokken door zijn scholen voor kunsten en ambachten, waarvan men de nood-
zakelijkheid daar wel aanvoelde maar waaraan men niet wist hoe ze tot
stand te brengen. Van woorden kwam het tot daden. Don Bosco ontving op 1
november 1886 vanuit Rome een brief van de heer Jaime Velez, minister van
Columbia bij de Heilige Stoel, waarin deze zei: "De welverdiende faam van
(1) Cfr. boekdeel XVI, blz. 164-165.

33.8 Page 328

▲back to top


- XVIII/324 -
de instelling van werkhuizen, scholen en tehuizen voor arme kinderen, aan
uw liefdadigheid verschuldigd, is ons ter ore gekomen en allen die aan de
ongelukkigen denken, wensen vurig dat het volk van Columbia zijn aandeel
zou ontvangen in de weldaden door u aan de moderne maatschappij ver-
schaft." Daarom vroeg hij namens zijn Regering dat weldra een overeen-
komst zou worden bedongen voor het sturen van enkele Salesianen naar de
hoofdstad van de Republiek. Het Hoofdkapittel antwoordde, bedankte voor
het in hem gestelde vertrouwen maar verontschuldigde zich dat, omwille
van het onvoldoende personeel in vergelijking met de vele taken, het on-
mogelijk was dadelijk de aanvraag in te willigen. Het vroeg dus om wat
uitstel en gaf de raad dat intussen de Minister in onderhandeling zou
treden met de algemene Procurator Don Dalmazzo of beter nog zich in be-
trekking zou stellen met Mgr. Cagliero, Directeur-Generaal van de Sale-
siaanse Missies.
Omstreeks drie maanden later, op 21 januari 1887 was het de beurt
aan de Aartsbisschop van Bogotà. Mgr. José Telesforo Paul, een Jezuïet,
die aan Don Bosco niet één maar twee werken vroeg, namelijk een beroeps-
school voor de arme jeugd van de stad en een missie voor de inboorligen
van de omgeving. Don Bosco kon enkel een gelijkaardig antwoord geven.
De Minister bij de Heilige Stoel had niet geaarzeld niet Don Dalmaz-
zo te spreken en na herhaalde ontmoetingen meende hij goede hoop te heb-
ben. Hij stelde zijn Regering hiervan dadelijk op de hoogte. De President
van de Republiek, die enkel hierop wachtte, stuurde hem een telegram
waarin hij hem machtigde met Don Bosco onderhandelingen te openen. Op 11
juli schreef hij naar Turijn. Op 18 oktober drong de Aartsbisschop nog
eens aan voor dit dubbele object.
Er werd ook achter de schermen gewerkt. Op 11 november ontving Don
Bosco, inderdaad, een brief van Kardinaal Rampolla, de Staatssecretaris,
waarin gezegd werd: "De Regering van Columbia heeft aan de Heilige Stoel
laten weten dat zij zou wensen dat de Paters Salesianen een school voor
kunsten en ambachten in de stad Bogotà zouden stichten en leiden. De Hei-
lige Vader zou ook met genoegen zien dat deze wens zou kunnen vervuld
worden en dit zodra mogelijk, omdat hij er niet aan twijfelt dat het werk
van de waardige zonen van de H. Franciscus van Sales goede resultaten
ruim zou opbrengen ten voordele van de jeugd van deze hoofdstad. Ik wend
mij daarom met vertrouwen tot u en ik nodig u uit gunstig de hiervoor
vernoemde dringende aanvraag van de Regering van Columbia te willen in-
willigen. Ik deel u mee dat de Vertegenwoordiger van Columbia bij de Hei-
lige Stoel voorzien is van de nodige instructies om zich met u het ak-
koord te stellen over het aantal Salesianen die voor dit vermelde doel
nodig rijn en over alle punten die dienen geregeld te worden om de stich-
ting waarvan sprake de nodige stabiliteit te schenken. Uw verdienstelijke
Congregatie, waarvan u de waardige Overste zijt, ziet aldus voor zich een
nieuw veld openen voor haar arbeid, en ik wens dat ze er een overvloedige
oogst aan vruchten zal kunnen opdoen."

33.9 Page 329

▲back to top


- XVIII/325 -
De schaarste aan personeel was geen voorwendsel maar een werke-
lijkheid. Van de andere kant raadden zo gezagvolle drukking aan een tus-
senweg te zoeken, niet tussen een ja en een neen, maar tussen weldra en
later. Dat zal wel het hulpmiddel ingegeven hebben te antwoorden dat men
aan Mgr. Cagliero de opdracht zou geven tot onderhandelen en indien het
mogelijk was, in te willigen. Juist in die dagen was Mgr. Cagliero op
reis naar Turijn, waar hij deze aangelegenheid zou kunnen leiden. Dan
kwam de dood van Don Bosco. Dit alles deed tijd verlopen. Toen er drie
maanden verlopen waren na deze overgang naar de zalige eeuwigheid, her-
haalde Kardinaal Rampolla, opnieuw gepraamd door de Vertegenwoordiger
van Chili bij de Heilige Stoel, zijn uitnodiging en ditmaal aan Don Rua.
Hij schreef hem inderdaad, op 24 april: "In november laatstleden wendde
ik mij tot de betreurde Don Bosco en spoorde hem aan het aandringen van-
wege de Regering van Columbia voor de stichting van een school voor kun-
sten en ambachten in de stad Bogotà te willen inwilligen en deze waardi-
ge Overste, wiens verlies met recht en reden door de Salesiaanse Congre-
gatie betreurd wordt, antwoordde mij op 30 november, dat hij zou gezorgd
hebben "zodra mogelijk de wens van de Regering van Columbia in te willi-
gen." Nu, na nieuw aandringen door de Vertegenwoordiger van de Republiek,
nodig ik u uit de uitvoering van de goede gesteltenissen door uw betreur-
de voorganger betuigd niet te lang te willen uitstellen. Ik laat u weten
dat de Salesianen, aan wie u de leiding van de voornoemde school voor
kunsten en ambachten zoudt willen toevertrouwen, zich minstens in het be-
gin van 1890 te Bogotà zouden moeten bevinden."
Dat kon gaan. Er moeten nog een jaar en acht maanden verlopen voor
deze datum, een voldoende lang tijdsverloop om iets concreets tot stand
te brengen. Het werd inderdaad mogelijk in 1890 te Bogotà het college Leo
XIII te openen met beroepsscholen, een openbare kerk en bijstand voor de
inwijkelingen. Weldra weergalmde door Columbia een roemrijke naam, de
naam van Don Unia, de apostel van de melaatsen, nog steeds herhaald met
oprechte bewondering door burgers van iedere stand en van iedere kleur.
ECUADOR
Voor zover we weten waren er in de Republiek van Ecuador geen
openbare verklaringen ten voordele van Don Bosco en zijn werk voor het
jaar 1885, toen de heer Tobar, ondersecretaris van het Openbaar Onder-
wijs, voor de twee kamers de wenselijkheid uiteenzette de Salesianen te
roepen. Hij had ze gekend toen hij in Chili verbleef, waar hem Argen-
tijnse kranten die over hen artikels bevatten onder ogen waren gekomen.
Teruggekeerd te Quito vroeg hij aan de Overste van de Jezuïeten het boek
van "Don Bosco y su obra" van de bisschop van Milo en door de lezing van
dit boek kreeg hij een juiste opvatting over de Congregatie en over haar
Stichter. Ziehier een uittreksel van zijn toespraak voor de Kamers. Hij
begon te spreken over de noodzaak goede beroepsscholen op te richten en
aan te tonen dat er in het land zelf geen geschikte meesters waren. Dan
vroeg hij zich af: - "Zal het mogelijk zijn uit het buitenland leer-
krachten te verkrijgen die de aangeduide hoedanigheden bezitten?" En hij

33.10 Page 330

▲back to top


- XVIII/326 -
antwoordde: "Het schijnt van wel, wanneer we rekening houden met een
nieuwe kloosterorde die zich op wonderlijke wijze in de wereld aan het
verspreiden is. De Salesiaanse orde, is, om zo te zeggen, het resultaat
van een versmelting tussen de doeleinden van het katholicisme en de
strekkingen van deze eeuw van de stoomkracht en de elektriciteit. De be-
langrijkheid van de voorgestelde doeleinden wordt bewezen door de snel-
heid van haar ontwikkeling en de gemakkelijkheid waarmee haar instituten
met leerlingen gevuld worden." Dan schetste hij er de geschiedenis van en
putte daarbij uit de voornoemde bron.
Zijn voorstel werd zo gunstig onthaald dat de heer José Caamano,
de Voorzitter van de Republiek, na ruggespraak met de Aartsbisschop van
Quito, Mgr., José Ordonez besloot aan Don Bosco te vragen dat hij zijn
zonen naar de hoofdstad van Ecuador zou sturen. Hij onderhandelde niet
persoonlijk maar gaf bevel aan de heer Ballen, consul generaal van Ecu-
ador zich te Parijs met Don Bosco te verstaan. Deze voerde dit bevel uit
per brief van 7 augustus 1885.
We kunnen ons gemakkelijk het antwoord indenken. Een beleefde be-
danking, een uitdrukking van goede wil, verzoek nog enkele jaren te wil-
len wachten wegens tekort aan personeel. Er kwam geen antwoord. Omdat de
Aartsbisschop te Rome moest zijn in het begin van 1887, meende de Presi-
dent dat het geen groot ongeluk was nog anderhalf jaar wat geduld te
oefenen, waarbij hij zich het recht voorbehield aan de Prelaat volmacht
te geven om te onderhandelen en een overeenkomst af te sluiten.
In het begin van januari 1887 landde Monseigneur in Frankrijk van-
waar hij op 5 januari te Turijn toekwam. Zijn onderhoud met Don Bosco had
een lang verloop. Hij zei dat hij niet wou vertrekken vooraleer men hem
minstens vier Salesianen beloofd had. Don Bosco werd overwonnen door zijn
smeekbeden, eindigde met te verklaren dat hij bereid was ze hem toe te
staan, op voorwaarde dat de Heilige Stoel geen bezwaar zou hebben tegen
het sturen van dit kleine aantal.
Tevreden over dit eerste resultaat zette de Aartsbisschop zijn reis
naar Rome verder. Daar zette hij voor Leo XIII de uiterste nood uiteen
waarin zijn diocees verkeerde en dat hij vroeg Salesiaanse priesters te
hebben. Niet enkel keurde de Paus dit goed, maar hij beval dat men aan
Don Bosco zou schrijven dat het zijn wens was dat hij Salesianen naar
Quito zou zenden.
Wanneer de Paus er zich mee bemoeide, maakte Don Bosco geen onder-
scheid tussen een wens en een bevel. Hij dacht er dus aan zonder meer te
gehoorzamen. Vooraleer hij die mededeling ontvangen had, had Don Bosco,
die voorzag hoe het zou eindigen, op 1 januari op schertsende toon aan
Don Lemoyne gezegd: "Nu heb ik goesting zodra mogelijk te zorgen voor de
reis van missionarissen naar de Republiek van Ecuador. Daar bevindt zich
het centrum van een Missie en daar kan men ook roepingen verkrijgen."

34 Pages 331-340

▲back to top


34.1 Page 331

▲back to top


- XVIII/327 -
Het gerucht over zijn inzicht had zich weldra in de stad verspreid.
Omstreeks Nieuwjaar, inderdaad, een tijd waarin liefdadige personen de
hand in de beurs plegen te steken, schreef een priester die zich zeer
verdienstelijk had gemaakt betreffende onderricht en opvoeding van de
volkskinderen en auteur van vele zeer waardevolle werkjes voor de lagere
scholen, leraar Giovanni Scavia,(1) een toegenegen brief aan de "eerwaar-
de en beste Don Bosco", met wie een hartelijke vriendschap hem verbond,
in volgende bewoordingen: "Moge de Heer uw weldadige en vruchtbare plan-
nen ook ten voordele van de Republiek van Ecuador zegenen. Indien ik nog
jong zou zijn, zou ik mij graag bij deze Missie voegen, maar op mijn
leeftijd kan ik alleen nog maar meewerken door mijn gebed en een gift.
Het spijt me u geen grote gift te kunnen geven, zoals u en ik dit zouden
wensen. Bij testament is mijn patrimonium al vermaakt geworden aan de
uitvoering van legaten in het diocees Alessandria en aan 32 nichten en
neven en achternichten en achterneven. Toch kan ik beschikken over een
jaarlijks inkomen en uit het fonds voor de Weldadigheid bestemd zal ik
duizend lire halen die ík graag te uwer beschikking stel voor de Missie
van Ecuador. Het zal de penning van de weduwe zijn, de grote spaarpot van
de christelijke liefdadigheid."
Na de afhandeling van zijn zaken te Rome keerde Monseigneur op 12
februari naar Valdocco terug. Hier werden de artikels opgesteld van een
overeenkomst door hem en door Don Bosco ondertekend op datum van 14 fe-
bruari. Het is het laatste document van dien aard dat door Don Bosco on-
dertekend werd.
Onmiddellijk nadien reisde de Prelaat verder naar Parijs waar hij
zonder uitstel de ondertekende tekst van de overeenkomst ging aanbieden
aan de heer Flores, gevolmachtigd Minister van Ecuador in Frankrijk, op-
dat hij hem zou lezen, goedkeuren in naam van de Regering en hem naar
Quito zou sturen voor een officiële bekendmaking. De Minister had er geen
aanmerkingen op te maken. Hij tekende op zijn beurt en stuurde het docu-
ment weg. Op 7 maart schreef Don Bosco aan de President van de Republiek,
die hem zeer minzaam antwoordde.
Nu diende Don Bosco zich nog enkel in betrekking te stellen met de
voornoemde Consul-generaal te Parijs, ermee gelast het nodige geld te be-
zorgen voor de Overtocht.(2) Een tegenslag noodzaakte er toe het vertrek
tot een latere dan de overeengekomen datum, 10 september uit te stellen.
Op het ogenblik van de aanvraag waren er geen plaatsen meer beschikbaar
op het Franse schip dat die dag naar Ecuador diende te vertrekken.
Het eerste publieke bericht over de nieuwe onderneming van Don
(1) Hij verbleef te Turijn maar was afkomstig van Castellazzo Bormida. Hij stierf in
1897. Onder zijn andere hoeken genoten een grote volksgeliefdheid: de Maanden van
het jaar, De mens en het heelal, Honderd verhalen van de Gewijde Geschiedenis.
(2) Brieven van de aartsbisschop aan Don Bosco, Rome 20 en i6 januari en Parijs 16,
17 en 25 februari 1887.

34.2 Page 332

▲back to top


- XVIII/328 -
Bosco werd door de Unità Cattolica op 12 augustus gegeven. In zijn avond-
zitting van 18 augustus stelde het Hoofdkapittel het personeel aan dat
hiervoor bestemd was. De expeditie zou bestaan uit acht Salesianen onder
de leiding van de flinke Don Luigi Calcagno,(1) terug van Uruguay waar
hij met de expeditie van 1878, toen hij nog een eenvoudige jonge geeste-
lijke was, voet aan wal had gezet.
De voorbereidingen voor dit vertrek legden nieuwe offers op. Aan
de overtochtonkosten diende men niet te denken, maar voor al het overige
was er niet weinig geld nodig. De noodzakelijkheid om dat te vinden deed
nog meer aanvoelen hoe veelvuldig de behoeften van alle kanten knelden,
vooral te Rome voor de kerk van het Heilig Hart en in Amerika voor de
Missie van Vuurland. Bekommerd over de stijgende financiële noden zette
Don Rua op 10 oktober aan het Kapittel uiteen dat het opportuun zou zijn
het werk van Quito te baat te nemen om hulp te vragen. Don Bosco beschik-
te dat Don Bonetti samen met Don Lemoyne de tekst zou opstellen van twee
omzendbrieven, een, van meer algemene aard die al de Missies zou omvat-
ten, en een andere die de oproep zou begrenzen ten voordele van Patagonië
en van Vuurland. Men dacht er goed aan te doen in beide omzendbrieven
niet te gewagen over de toestand van de kerk van het Heilig Hart. De
eerste omzendbrief is gedateerd van 4 november, de tweede van 20 decem-
ber. Deze laatste ging samen als toevoegsel bij het Bollettino. Don Poz-
zan, directeur van het Bollettino vroeg hem binnen welke termijn de brie-
ven dienden verstuurd te worden. - "Je hebt drie maanden tijd" - ant-
woordde hij. Dit was een ongebruikelijk antwoord, dat verwondering wekte
omdat hij in dergelijke gevallen antwoordde het zo vlug mogelijk te doen.
Beide omzendbrieven werden vertaald in het Frans, het Spaans en het
Duits. Het zijn de laatste documenten van dien aard die verschenen met de
handtekening van Don Bosco.
Op 6 december had in de kerk van Maria, Hulp der Christenen, met
de gebruikelijke plechtigheid de ceremonie van het afscheid plaats. Zij
die gingen vertrekken waren eerst samengekomen rond Don Bosco in zijn ka-
mer om zijn laatste richtlijnen te ontvangen. Hij zei hun onder meer het
volgende: — "Hou van de armoede en de broederlijke naastenliefde. Lees
vaak de Regel en gehoorzaam er steeds aan."(2) Hoewel uitgeput van krach-
ten wou hij naar beneden komen in het heiligdom. Hij kwam in het pries-
terkoor binnen, terwijl zijn secretarissen hem ondersteunden. Don Bonetti
hield de preek, maar - schrijft Don Viglietti in zijn dagboek, "de mooi-
ste en doeltreffendste preek werd gehouden door de arme Don Bosco, die
zich echt moest voortslepen." - Aan de Paus had hij door bemiddeling
(1) Naast de Directeur, de priester Don Fusarini, Don Santinelli en Don Mattana, twee
jonge geestelijken en twee coadjuteurs.
(2) Deze bijzonderheid kan men lezen in een met de hand geschreven levensbeschrijving
van Don Oalcagno, gecontroleerd door zijn reisgezel Don Fusarini en in ons archief
bewaard.

34.3 Page 333

▲back to top


- XVIII/329 -
van Mgr. della Volpe het volgende telegram gezonden: - "In de geest voor
u neergeknield smeek ik uw zegen af Heilige Vader, over de Salesiaanse
missionarissen bestemd voor Ecuador." Aan de missionarissen gaf hij twee
voorstellingsbrieven door hem geschreven, een voor de President van de
Republiek en de andere voor de Aartsbisschop van Quito. De tweede brief
had de volgende inhoud:(1)
"
Excellentie,
"
"
Ik heb het genoegen u voor te stellen acht arme Salesianen
" bestemd voor de oprichting van een Salesiaans huis te Quito onder
" uwe auspiciën en die van de andere gezaghebbers van de Republiek.
" Ik geef deze mijn dierbare zonen in Jezus-Christus in uw handen
" over als in de handen van een liefderijke Vader die ze bij iedere
" gelegenheid zal willen begunstigen met zijn opportune raadgevingen
" en geestelijke en tijdelijke hulpmiddelen. Zij komen met de beste
" wil bezield om uw verwachtingen te bevredigen door met al hun
" krachten te werken aan de christelijke opvoeding en het christe-
" lijk onderricht vooral van de arme en verlaten jeugd. En wanneer
" ze talrijker zullen zijn zullen ze zich graag wijden aan het gees-
" telijk en moreel welzijn van deze stammen die wellicht hun werk
" zullen nodig hebben om de weg naar de hemel te leren kennen en te
" betreden.
"
Daarom ben ik ervan overtuigd dat ik mijn zonen aan goede
" handen toevertrouw, dat ze in u steeds in iedere nood een Vader
" en een Beschermer zullen hebben. Van heden af dank ik u oprecht
" voor uw goedheid en terwijl ik over hen en over mij uw herderlij-
" ke zegen afsmeek, blijf ik met verering
"
uw u zeer verplichte dienaar
" Turijn, 6 oktober 1887.
Priester Gio. Bosco.
"
" P.S. Onze missionarissen hebben ook een brief bij voor de Presi-
" dent van de Republiek. Daarin worden ze aanbevolen aan zijn be-
" scherming en liefdadigheid. Er is aan toegevoegd dat wij bereid
" zijn al de uitgaven die de grenzen van zijn liefdadigheid zouden
" overtreffen terug te betalen. Indien u meent er goed aan te doen,
" kunt u inzage nemen van de brief, naar uw eigen normen."
De zonen en de dochters van Don Bosco wijdden zich werkelijk, toen
ze in voldoende aantal waren, eveneens aan de eigenlijke Missies in het
Apostolisch Vicariaat van Mendez en Gualaquiza, in 1893 in het leven ge-
roepen.
De aartsbisschop was zeer bewogen bij het lezen van de nederige
aanbeveling van Don Bosco en antwoordde hem: "Ik hoop dat (de Salesia-
(1) Het origineel bevindt zich in het aartsbisschoppelijke archief van Quito.

34.4 Page 334

▲back to top


- XVIII/330 -
nen) met hun arbeid de weerspiegeling van uw naastenliefde zullen zijn
en dat zij mij op die manier grote vertroostingen zullen geven voor het
leed dat met mijn opdracht samengaat." Maar de sterfelijke ogen van Don
Bosco lazen deze regels niet meer.
Na een reis van 53 dagen kwamen de missionarissen te Quito toe op
28 januari 1888, op de vooravond van de feestdag van de H. Franciscus van
Sales. Don Calcagno liet per telegram aan Don Bosco hun gelukkige aan-
komst weten. Het telegram werd hem voorgelezen in de ochtend van 30 ja-
nuari. Hij begreep het en gaf zijn zegen. Het was de laatste zegen door
hem gestuurd aan zijn zonen aan de overkant van de Oceaan.

34.5 Page 335

▲back to top


- XVIII/331 -
H O O F D S T U K XX
IN VIER EUROPESE NATIES
Op het ogenblik dat Don Bosco zich op de drempel van de eeuwigheid
bevond vermeerderde in Italië het aantal van de Salesiaanse huizen met
twee terwijl een ander huis een merkwaardige omvorming onderging. Frank-
rijk en Spanje deden de al bestaande huizen flink aangroeien. Engeland
onthaalde de eerste Salesianen. België stond op het punt hun zijn deuren
te openen. Portugal ging voort met ze te vragen en in andere landen van
Europa hielden de kranten zich meer en meer met de Congregatie en met
zijn Stichter bezig. Gedurende de laatste ziekte en na de dood van Don
Bosco stroomden van alle kanten naar het Oratorio honderden en honderden
brieven toe. Het was een onmetelijk plebisciet waaruit men kan afleiden
hoe uitgestrekt de uitstraling van zijn heiligheid in de toenmalige
wereld was. De bladzijden van dit hoofdstuk zullen enerzijds een weer-
spiegeling zijn van de laatste opflakkeringen van zijn werkzaamheid, zul-
len een staaltje geven van zijn dankbaarheid en zullen ook een plaatsje
inruimen aan wat over de Italiaanse heilige geschreven en gezegd werd in
een land, ingesloten in het volkerenschaakbord van het Oostenrijks-Hon-
gaars Keizerrijk.
ITALIE
De stichting van Parma, in 1879 door Mgr. Villa gewild, stootte op
onoverkomelijke moeilijkheden. Toen de bisschop in 1882 gestorven was,
had hij aan Don Bosco het vroegere klooster van Sint-Benedictus, zijn
eigendom, gelegateerd met de verplichting er binnen de drie jaar een te-
huis te openen. Waren die voorbijgegaan dan zou het onroerend goed in
eigendom naar het seminarie overgaan. Doch wegens een vormgebrek had men
aan het legaat geen uitvoering kunnen geven en kon het seminarie er even-
min in bezit van treden, omdat het onbekwaam was iets te bezitten, krach-
tens de wet tot conversie van het kerkelijke patrimonium. Het staatsdo-
mein kwam er dus van in bezit.(1)
Te Parma echter liet men alle hoop niet varen. Mgr. Tescari die,
als kanunnik van de kathedraal, een groot aandeel in de vorige onder-
handelingen had gehad, verloor, toen hij tot bisschop van Borgo S. Don
(1) Cfr. boekdeel XV, hoofdstuk 9.

34.6 Page 336

▲back to top


- XVIII/332 -
Nino was benoemd, de zaak niet uit het oog. Ook de nieuwe bisschop van
Parma, Mgr. Miotti, maakte het plan van zijn voorganger tot het zijne.
Zo kwam men tot een zenuwkwellende reeks van bureaucratische formalitei-
ten die aansleepten tot het jaar 1887, toen eindelijk op 9 juli het ko-
ninklijk domein het gebouw en de tuin van Sint-Benedictus publiek te koop
stelde. "Eindelijk" - had de bisschop geschreven (1) - "is het eeuwige
drama van het wezenhuis waarnaar we zo verlangd hebben, tot zijn laatste
akte gekomen."
Don Bosco duidde een vertrouwenspersoon aan, die zich bij de ver-
koop zou aanbieden en een bod zou doen voor een persoon die hij nadien
zou noemen. Het onroerend goed werd hem toegewezen voor de gezamenlijke
prijs van 34.000 lire. Toch gaf het beheer van het domein hem er het be-
zit niet van vóór de week die Kerstmis vooraf ging. Maar er kwam nog wat
anders. Het werd nodig een menigte huurders te doen verhuizen en de spons
te vegen over de huurgelden, want indien men deze had willen innen dan
zou men eindeloze last en uitgaven gehad hebben. Dit alles deed de zaken
zo lang aanslepen dat Don Bosco er het einde niet meer van te zien kreeg.
Toch kunnen we bevestigen dat het huis van Parma het laatste was dat in
Italië door Don Bosco geopend werd.
Tot de inwijding werd eerst overgegaan in november 1888 samen met
die van de pastorie van de parochie en van een Oratorio voor zon- en
feestdagen. Het werk werd snel voltooid en spreidde zich zelfs in de stad
uit met de komst van de Dochters van Maria, Hulp der Christenen. Op 6 mei
1889 kon Markiezin Zambeccari al van uit Bologna aan Don Rua schrijven:
"Ik heb een week te Parma doorgebracht, en was zeer verheugd te vernemen
dat de Salesianen er veel voldoening geven en zeer vereerd worden."(2)
In 1887 was het de beurt aan de opening van het wezenhuis van
Trente. We hebben al voldoende gesproken over de onderhandelingen die er
voordien geweest waren.(3) Zodra de Prins-Bisschop, de burgemeester en de
openbare weldadigheidsinstelling zich met Don Bosco akkoord hadden ge-
steld op basis van de door hem voorgestelde overeenkomst, vertrokken de
Salesianen uit Turijn. Ze kwamen te Trente aan op 15 oktober en werden
aan het station door hoge medewerkers ontvangen. Onze vrienden hadden
echter de wens dat het wezenhuis enkel een eerste etappe zou zijn van de
Salesianen om daarna te komen tot de stichting van een huis waar men, in
plaats van een in verval geraakt werk wat op te knappen, een eigenlijk
opvoedingsinstituut volgens de methoden van Don Bosco tot ontwikkeling
zou brengen.
(1) Brief aan Don Durando, Parma, 6 juni 1887.
(2) Tussen de door Don Bosco eigenhandig geschreven schriften (archief n. 966) vonden
we een minuut terug van een volledige overeenkomst tussen hem en de Markiezin voor
de Stichting van een wezenhuis te Parma. Er is geen spoor van datum maar het zal
wel uit 1876 zijn. Ofschoon er geen gevolg aan gegeven werd is het toch een docu-
ment door Don Bosco geschreven en door hem van verbeteringen voorzien.
(3) Cfr. boekdeel XVII, blz. 450.

34.7 Page 337

▲back to top


- XVIII/333 -
Het college van Valsalice onderging, volgens de wil van Don Bosco en
onder zijn ogen, gedurende de laatste maanden van zijn leven een radicale
omvorming. De gedachte daar een nieuwe orde van zaken in te voeren dook
op in een vergadering van het Kapittel van 14 maart. Don Rua stelde toen
voor te Valsalice verschillende reparaties uit te voeren. Deze waren no-
dig geworden, deels door de schade veroorzaakt door de aardbeving en
deels wegens sleet van de gebouwen. Hij stelde ook voor een nieuwe kapel
te bouwen volgens een al opgemaakt plan. Don Bosco zei dat men, alvorens
aan het werk te beginnen, zou onderzoeken in welke toestand het college
zich bevond en hoeveel leerlingen er waren. Toen men hem geantwoord had
dat er maar vijftig leerlingen waren en dat het bleek dat men geen groter
aantal mocht verwachten, zei hij plots het volgende: - "Het zou nodig
zijn na te gaan of het niet zou passen aan dit college een andere bestem-
ming te geven."
Ter aansporing van deze gedachte herinnerde Don Bonetti er aan dat
het college van Valsalice door Don Bosco enkel en alleen aanvaard was ge-
worden om de wens en bijna het bevel van aartsbisschop Gastaldi in te
willigen en na te komen, ondanks de algemene tegenstrijdige wens van de
medebroeders. Bovendien merkte hij op dat het personeel zich daar in een
ongemakkelijke toestand bevond, wegens de ongelijkheid van maatschappe-
lijke stand tussen oversten en leerlingen. Don Barberis verzocht er aan
te denken dat het jaar nadien het huis van S. Benigno niet ruim genoeg
meer zou zijn om al de jonge geestelijken te herbergen die na hun novici-
aat uit Foglizzo zouden vertrekken. Don Cerruti stelde voor of men te
Valsalice geen vijftigtal van de jonge geestelijken zou kunnen plaatsen.
Maar dit voorstel de filosofen te verdelen stond Don Barberis niet aan,
omdat de eenheid van geest en van leiding hier onder zou lijden. Don
Bosco luisterde toe maar zei geen woord. Het volgende onderzoek van deze
kwestie werd uitgesteld tot veertien dagen na Pasen.
Op 19 april stond de bespreking van hetzelfde thema op de dagorde.
Er werd toen besloten te Valsalice het lyceum af te schaffen. Wat er ech-
ter als gevolg van deze voorziening zou dienen te gebeuren werd voor be-
raadslaging tot een andere datum uitgesteld. Toch hield het Kapittel er
aan te verklaren dat Don Bosco alleen zou oordelen over de te nemen be-
slissing.
Op de zitting van 27 juni legde Don Rua het bestek voor het bouwen
van een wasserij in dienst van het college van Valsalice voor. De voor-
ziene onkosten zouden 7.100 lire bedragen. Wat het wezenlijke deel van de
vraag betrof waren de meningen verdeeld, maar op één punt waren ze het
allen eens, namelijk, dat men voorlopig deze werken niet zou aanvatten.
Op het einde liet Don Bosco een ander woord vallen: - "Te Valsalice" -
zei hij, - "zou het studiehuis voor onze jonge geestelijken kunnen zijn."
De leden van het Kapittel hoorden dit, maar niemand kwam er tussen.
De bespreking over het college van Valsalice keerde nogmaals te-
rug op 18 augustus onder het voorzitterschap van Don Rua, maar er kwam

34.8 Page 338

▲back to top


- XVIII/334 -
niets van terecht. Op de namiddagzitting van 23 augustus oordeelden de
meesten dat de hervorming zou kunnen herleid worden tot het instellen van
twee categorieën van schoolgeld: een van 35 en een ander van 45 lire per
maand. Dat zou aan het college nieuw leven geven door de deur open te
zetten voor een groter aantal kostschoolleerlingen en het toelaten van
jongens uit de middenstand. Don Bosco zei niets tegen dit voorstel. Maar
enkele dagen nadien moet hij aan Don Rua zijn ware gedachte hebben be-
kendgemaakt. Op 13 september, inderdaad, stapte deze over alle tegen-
strijdige meningen heen en stelde zonder meer een radicale verandering
van bestemming voor het college van Valsalice voor: nl. dààr het studie-
huis voor de jonge geestelijken oprichten. Er werd nog over gesproken of
men daar samen met de jonge geestelijken ook jongens zou aanvaarden, maar
zij die deze vermenging met geen goed oog bezagen en oordeelden dat ze
ongepast was, haalden het. Wanneer het voorstel het hele studiehuis voor
de filosofen naar Valsalice over te brengen ter stemming werd gelegd,
keurde het Kapittel dit met algemene stemmen goed.
Nog op diezelfde zitting werd het nodige personeel gekozen. Don
Barberis werd tot directeur benoemd. In de loop van de maand stroomden
de filosofen van S. Benigno, die hun vakantie te Lanzo doorbrachten, als-
ook zij die hun noviciaat te Foglizzo beëindigd hadden naar de nieuwe
zetel toe, die op korte tijd in staat was gesteld gemakkelijk de nieuwe
bevolking te herbergen. Opdat van geen enkele zijde twijfel, verdenkingen
of misverstand zou oprijzen gaf Don Bosco aan het huis de naam van SEMI-
NARIE VOOR DE BUITENLANDSE MISSIES. Hij liet dit met grote letters boven
de ingangsdeur schrijven. Onder deze benaming stelde hij het hernieuwd
instituut aan de geestelijke en burgerlijke overheden voor. Zo begon voor
Valsalice een nieuw tijdperk, rijk aan ver- schillende en roemrijke ge-
beurtenissen.
BELGIE
De eerste Salesiaanse stichting in België draagt het zegel van een
speciale tussenkomst van de hemel. Wat had gedurende de vorige drie jaar
Mgr. Doutreloux, bisschop van Luik, al niet gedaan opdat Don Bosco zou
beslissen in zijn stad een beroepsschool te openen! Ook aan Leo XIII had
hij hierover gesproken. Tegenover de onmogelijkheid te worden verhoord
met de snelheid die hij verlangde, gaf hij de hoop niet op maar had hij
in het gebed licht en sterkte gevonden.(1)
Het nieuws dat in 1887 in omloop was over de gezondheidstoestand
van Don Bosco bracht hem in grote beduchtheid. Wanneer hij dan hoorde dat
zijn toestand steeds erger werd, besloot hij naar Turijn te gaan. Alvo-
rens uit zijn diocees weg te gaan beval hij dat men in alle kloosters zou
bidden om in het doel van zijn reis te slagen.
(1) Cfr. boekdeel XVII, blz. 263.

34.9 Page 339

▲back to top


- XVIII/335 -
Hij kwam in Turijn toe op de avond van 7 december, daags voor de
feestdag van de Onbevlekte Ontvangenis. Eerste bestelde hij in een hotel
een kamer (1) en begaf zich dan naar het Oratorio. Het schijnt dat hij
niet dadelijk met Don Bosco kon spreken. Maar ondertussen sprak hij met
Don Durando, die nog belast was met de onderhandelingen over de nieuwe
stichtingen te voeren. 's Ochtends nadien ging hij bij Don Bosco samen
met Mgr. Cagliero en Don Durando. 's Avonds voordien had Don Bosco, over
alles ingelicht, zich akkoord verklaard met de andere Oversten dat het
paste nog een tijdje te wachten. Maar tot verstomming van Don Durando
antwoordde hij die morgen zonder meer bevestigend op de vraag van de bis-
schop alsof geen enkel van de moeilijkheden van de dag tevoren nog be-
stond. 's Middags nodigde Don Bosco Monseigneur uit op het diner. Mon-
seigneur bood hem zijn arm aan en ondersteunde hem tot aan de refter.
Don Bosco betuigde hem natuurlijk zijn dank voor deze daad van piëteit
en gebruikte daarbij hartelijke bewoordingen. Op het einde maakte de bra-
ve bisschop aanstalten om hem nogmaals diezelfde dienst te bewijzen maar
Don Bosco verontschuldigde zich er nederig voor hem dit niet te zullen
veroorloven. Don Viglietti schrijft hierover in zijn dagboek: "Wij waren
allen ontroerd door de tederheid van deze hoge Prelaat die voor Don Bos-
co een zo grote genegenheid als een van de onzen scheen te hebben. Even-
zo stichtte ons de ootmoed waarmee Don Bosco zich hieraan wist te ont-
trekken."
Onder de herinneringen aan deze ontmoeting vergat Monseigneur
nooit de indruk die op hem gewekt werd door een gebaar en een woord van
Don Bosco. Op het ogenblik dat ze naar de eetzaal gingen voor het middag-
maal moedigde een van de genodigden, Mgr. Pechenino, zeer onderlegd in
het Grieks, de oude en trouwe vriend Mgr. Pechenino, Don Bosco aan op een
spoedige genezing te hopen, maar terwijl ze aan het gaan waren, glimlach-
te hij hem toe en wees met zijn ogen en zijn hoofd naar het doodshoofd
dat op zijn latafel stond. Het was een vluchtige beweging waarop Pechi-
nino geen acht gaf maar de bisschop had er wel op gelet en toen hij in
april 1888 naar Turijn kwam, vertelde hij het dit feit aan de Oversten
van het Kapittel.
Na tafel was het gesprek gevallen op de belangrijkheid en de
doeltreffendheid van de veelvuldige communie voor de verbetering van het
leven, vooral bij de jongere mensen, en voor hun weg naar de volmaakt-
heid. Don Bosco tot de Bisschop gewend, riep opeens uit: "Daarin ligt het
grote geheim!" - Deze woorden bracht hij met zwakke stem uit maar met zo
een accent van geloof en van liefde, dat het hem sterk ontroerde, zoals
hij eveneens aan Don Rua vertelde.
Hij ging weg van het Oratorio met in zijn hart de troostende zeker-
(1) Er werd gedrukt dat hij de gastvrijheid van het Oratorio genoot maar dit is onvere-
nigbaar met wat hij op 25 maart 1888 aan Don Rua schreef: Omdat hij zich naar Rome
diende te begeven, verzocht hij hem in Turijn een goed hotel te willen aanduiden,
omdat hij bij de vorige reis niet tevreden was geweest over het hotel dat hij geko-
zen had.

34.10 Page 340

▲back to top


- XVIII/336 -
heid dat zijn vele gebeden niet vergeefs waren geweest, maar hij wist he-
lemaal niet, zoals in het begin ook de Oversten dit niet wisten,waarom
Don Bosco van 's avonds tot 's ochtends er een andere mening had op nage-
houden. Alleen Don Viglietti en nadien Mgr. Cagliero waren op de hoogte
van het geheim. Toen Don Viglietti op de ochtend van het feest van de
Onbevlekte bij Don Bosco was gegaan om hem iets voor te lezen uit de
Unità Cattolica, had hij hem horen zeggen: - "Neem een pen, een inktpot
en papier en schrijf wat ik je dicteer." - En hij dicteerde: - "Woorden
mij letterlijk gezegd door de Onbevlekte Maagd, die mij deze nacht ver-
schenen is. Ze heeft mij gezegd: "Het behaagt aan God en aan de Zalige
Maagd Maria dat de zonen van de H. Franciscus van Sales te Luik een huis
zouden gaan openen ter ere van het Allerheiligste Sacrament. Daar zullen
zij de glorie van Jezus publiek beginnen en zullen ze dezelfde glorie
moeten verspreiden in al hun families en bijzonder onder de vele jongens
die uit de verschillende delen van de wereld aan hun zorgen toevertrouwd
zijn of zullen toevertrouwd worden. Onbevlekte Ontvangenis van Maria,
1887." Hier hield hij op. Terwijl hij aan het dicteren was, weende en
snikte hij. Ook nadien deed de ontroering hem snokken. Toen Don Viglietti
zag dat hij wat gekalmeerd was begon hij opnieuw voor te lezen uit de
krant maar wanneer hij een artikel aan het lezen was over de Missionaris-
sen die naar Ecuador vertrokken waren, kon hij niet verder gaan, want
toen daarin gesproken werd over Maria, Hulp der Christenen, die de Sale-
sianen beschermde, brak Don Bosco in snikken los zodat ook Don Vigliet-
ti's stem door de ontroering verstikt werd. In zijn dagboek maakt hij de
opmerking: "Het zijn plechtige, buitengewone ogenblikken. - Het is nodig
dit te ervaren om er een gedachte over te hebben, wanneer het God is die
spreekt."
Intussen kwam Mgr. Cagliero binnen. Don Bosco nodigde Don Vigliet-
ti uit de woorden uit de hemel voor te lezen. Verbluft zweeg Monseigneur
enkele ogenblikken en zei dan: - "Ook ik was van een tegenovergestelde
mening maar nu is het decreet gekomen. Er is niets aan te doen." - Men
besloot intussen hier niets over te zeggen aan de bisschop van Luik, maar
hem eenvoudig de toestemming te geven en eerst later, wanneer de zaken
verder zouden gevorderd zijn, hem de beweegreden te doen kennen die Don
Bosco tot dit besluit aangezet had. Het was toen dat Don Bosco de bekende
woorden uitsprak: - "Tot vandaag toe zijn we met zekerheid vooruitgegaan.
We kunnen ons niet vergissen. Het is Maria die ons leidt."
De feiten bewezen dat de Madonna werkelijk dit huis verlangde in
de stad van het Corpus Domini. Zoals de bisschop vertelde aan Mgr. Cagli-
ero bij hem te gast omstreeks het einde van 1888, kreeg hij hiervan een
schitterend bewijs. Teruggekeerd naar zijn diocees zette Mgr. Doutreloux
zich aan het werk om het gebouw op te trekken. Het geschikte terrein was
er wel maar het kostte stukken van mensen. Monseigneur riep de eigenaar
bij zich om hem er toe te brengen zijn eis wat tot redelijke verhoudin-
gen te brengen. Toen deze vernam dat het ging over het Werk van Don Bos-
co stemde hij er in toe het voor 50.000 frank af te staan maar bij nota-
riële akte. - "Indien u het daarmee eens zijt" - ging hij verder - "laten

35 Pages 341-350

▲back to top


35.1 Page 341

▲back to top


- XVIII/337 -
we dan de notaris doen komen en ook dadelijk het contract opstellen." -
De bisschop was het er wel mee eens de gevraagde som te betalen, maar
omdat hij geen vijftigduizend frank had, verzocht hij hem tot 's avonds
te willen wachten. Toen de heer was weggegaan sloot de bisschop zich in
gebed op voor het Allerheiligste. Tegen de avond kwam in zijn paleis een
pastoor van zijn diocees hem zeggen dat hij gekomen was om hem een som te
brengen namens een persoon die niet wou genoemd worden, maar die wenste
dat hij het voor een liefdadig werk, dat hij kende zou gebruiken.
"Er zijn er zovele in ons diocees!" - antwoordde hij. - "Er is
dat van de armen, er is dat...".
"Neen, neen, Monseigneur - onderbrak hem de andere. - "Deze per-
soon verlangt dat zijn geld zou gaan naar een speciaal werk dat u in han-
den hebt. Let er op dat het bedrag belangrijk is."
- "Hoeveel is het? Laat eens horen."
"50.000 frank."
"Oh, geef het dan maar hier. Het is de Heer die u gezonden heeft."
Hij nam het geld aan, ging zelf bij de eigenaar van het terrein en
een uur later was het contract opgemaakt en het geld betaald.
Er werd te Luik veel gesproken over de aanstaande stichting, zeer
veel over Don Bosco. Na de terugkeer van de Bisschop wou een nijveraar
uit Luik gedurende een reis in Italië een bezoek brengen aan het Orato-
rio. Men kan zijn indrukken lezen in een correspondentie van 23 december
uit Florence aan de Gazette de Liège. Hij had het geluk Don Bosco te
kunnen zien vooraleer zich te bed te leggen om niet meer op te staan.
Don Durando stelde hem voor. "Ik zag" - schreef hij - "ik zag met ontroe-
ring een eerbiedwaardige grijsaard, op een versleten sofa gezeten, gebo-
gen onder de last van de jaren en onder de vermoeienissen van een lang
apostolaat. De uitputting van zijn krachten maakte het hem niet meer mo-
gelijk nog op zijn voeten te staan, maar hij hief het gebogen hoofd op
en ik kon zijn ietwat gesluierde maar ingoede ogen zien. Hij spreekt goed
Frans. Zijn woorden komen traag en met een zekere inspanning, maar toch
drukte hij merkwaardig helder zijn gedachten uit. Hij ontving mij met
christelijke eenvoud, tegelijkertijd waardig en hartelijk. Ik voelde mij
diep ontroerd toen ik zag dat deze bijna stervende oude man die steeds
door bezoekers belegerd werd, voor allen die tot hem naderden een zo min-
zame en oprechte belangstelling had." Don Bosco sprak hem met bewondering
over Mgr. Doutreloux, terwijl hij zijn ijver voor de arbeidersstand
loofde.
Monseigneur was beducht voor het leven van Don Bosco. Toen in de
loop van zijn ziekte zich het nieuws verspreid had van een onvoorziene
beterschap, schreef hij aan Don Rua:(1) "God zij geloofd en de Madonna
(11 Luik, 2 januari 1888.

35.2 Page 342

▲back to top


- XVIII/338 -
Hulp der Christenen, duizendmaal bedankt! De Parijse kranten brachten ons
vandaag uw gezegend telegram met de aankondiging dat onze heilige en be-
minde Don Bosco zich buiten gevaar bevindt! Ik verheug er mij in alsof
het over mijn vader ging. Daarover hoeft u zich niet te verwonderen, want
sinds geruime tijd en vooral na mijn reis naar Turijn voel ik mij leven-
diger dan ik het kan uitdrukken een lid van de Salesiaanse familie. Don
Bosco zelf gaf mij het diploma van aanvaarding met woorden van christe-
lijke liefde die ik nooit zal vergeten. Zeg hem dat ik zo tevreden ben en
dat ik verheugd ben en hem mijn beste wensen aanbied."
Op 21 januari stuurde hij naar Turijn bouwkundige Helleputte, pro-
fessor aan de katholieke Universiteit van Leuven die hij dacht te belas-
ten met de bouw van het ontworpen gebouw, opdat hij de Salesiaanse huizen
en werken zou bezoeken en zich een juiste gedachte over zijn taak zou
kunnen vormen. Toen hij hem aan Don Rua aanbeval, zei hij aan deze laat-
ste:(1) "Ik waag het voor deze voorbeeldige christen de gunst te vragen
te worden toegelaten in de aanwezigheid van Don Bosco om zijn zegen te
ontvangen." Maar bij zijn aankomst was de gezondheidstoestand van Don
Bosco uitermate ernstig geworden.
Na de dood van Don Bosco concentreerde Mgr. Doutreloux op Don Rua
de verknochte genegenheid die hij tegenover Don Bosco betuigd had. Daar
hij zich naar Bome diende te begeven, kondigde hij hem aan dat hij te
Turijn halt zou houden om hem te kunnen zien en voegde er aan toe:(2) "Ik
heb het inzicht een bezoek te brengen aan het graf van onze zo beminde en
betreurde Don Bosco." Voor het instituut dat ging opgericht worden deed
hij niets zonder hem te raadplegen. Hij was er steeds van overtuigd dat
het werk van Luik een prachtige toekomst zou hebben.(3) In mei 1890 begaf
Don Rua zich naar Luik. Toen zag men volledig welke opvatting Monseigneur
over de opvolger van Don Bosco had. Hij schreef immers aan Don Durando:
(4) "Is het wel nodig u te zeggen, hoe hij ons gesticht heeft door zijn
fijne manieren die samen gaan met zijn inwendige deugden? Zijn woorden
vol zalving én vroomheid én zijn zo zachte uiterlijk winnen hem ieders
hart. Ik kan de Voorzienigheid niet genoeg zegenen dat ze er voor gezorgd
heeft dat hij aanwezig was bij de zegening van de eerste steen van het
Wezenhuis van Sint-Jan Berchmans."
Tegenover de zonen van Don Bosco die naar Luik waren gestuurd en
nadien tegenover hun kleine vakleerlingen, had hij steeds de tederheid
van een vader. Ter herinnering aan de dag waarop Don Bosco zijn aanvraag
(1) Luik, 21 januari 1888.
(2) Luik, 25 maart 1888.
(3) Brief aan Don Rua, Luik, 8 april 1889.
(4) Luik, 15 mei 1890.

35.3 Page 343

▲back to top


- XVIII/339 -
had ingewilligd vierde hij ieder jaar met hen de feestdag van de Onbe-
vlekte Ontvangenis. Voor hen zegde hij een speciaal gebed tijdens de
dankzegging van de Mis en bij de avondgebeden. Bij zijn terugkeer van
een reis was zijn eerste bezoek voor het wezenhuis. Hij ontving er hoge
personaliteiten en leidde ze zelf rond bij een bezoek. Het noviciaat van
Hechtel, in 1896 geopend, zal nog lang de liefdadigheid van deze uitmun-
tende prelaat gedenken, die hij vooral getoond had in de eerste tijd van
het moeilijke begin. Hij wou persoonlijk de eerste novicen vergezellen en
hij bezocht ze wel viermaal op vijf jaar tijd, vermits hij stierf in
augustus 1901. Hechtel was een nederig dorpje dat ab immemorabili (sinds
mensenheugenis) geen bisschoppen gezien had. Eens schreef hij aan Direc-
teur Tomasetti alleen om hem aan te bevelen de bedden van de novicen niet
tegen de pas gebouwde muren te plaatsen. Graag herhaalde hij: "Don Bosco
heeft mij beloofd dat de Salesianen, zes jaar nadat ze naar Luik zouden
gekomen zijn, zich in België zouden verdriedubbeld hebben." - De Salesi-
anen kwamen er naar toe in 1891 en in 1897 hadden ze er drie huizen, ver-
mits bij het huis van Luik zich dat van Doornik en dat van het al ver-
noemde Hechtel gevoegd hadden.
TSJECHOSLOVAKIJE
We hebben geen stichtingen aan te stippen voor Tsjechoslovakije. Het
is enkel onze bedoeling gebruik te maken van zekere inlichtingen om er op
te wijzen welke de eerste kiemen waren, waaruit de huidige bloeiperiode
van Salesiaanse Werken in de jonge Republiek ontsproten is. Deze kiemen
vielen eerst neer en openden zich langzaam in Bohemen gedurende het leven
van Don Bosco.
Bohemen, dat deel uitmaakte van het Oostenrijks-Hongaarse Keizer-
rijk, gaat prat op eigen taal, literatuur en geschiedenis. Na 1880 begon
het geteisterd te worden door het verspreiden van het naturalisme bij de
opvoeding van de jeugd. De goeden bleven niet werkloos toezien, maar rea-
geerden met alle wettelijke middelen. Daarom is het feit opmerkenswaardig
dat de katholieke schrijvers zich verenigden rond het tijdschrift Vlast
(Het Vaderland) en heldhaftig de opvoedkundige dwalingen van hun tegen-
standers bestreden. Vaak verschenen er artikels in van opvoeders die be-
zorgd waren doeltreffende hulpmiddelen te zoeken voor de kwalen van de
anti-christelijke propaganda, vooral onder de zonen van het gewone volk.
Voor een aldus gesteld milieu kwamen de eerste berichten van Don Bosco op
het goede ogenblik.
De wonderbare werkzaamheid van de heilige Italiaanse opvoeder wek-
te steeds meer de aandacht van de ontwikkelde mensen. Uit het jaar 1882
dateert een eerste werkje over het leven en de werken van Don Bosco. De
schrijfster ervan was een onderwijzeres van Smichov, een voorstad van
Praag.(1) In 1885 maakte ze een nieuwe bewerking ervan, gaf ze uit in
(1) BARBARA PAZDERNIKOVA, Krestanské (Het werk van de ehristelijke liefdadigheid),
Praag, 1882.

35.4 Page 344

▲back to top


- XVIII/340 -
een beter formaat en liet ze voorafgaan van een portret van Don Bosco
neerknielend voor een beeld van Maria, Hulp der Christenen, met een fac-
simile van zijn eigenhandig geschreven tekst: Maria Auxilium Christiano-
rum, ora pro nobis. Ze droeg het op aan Maria Riegrova, de voorzitster
van een damescomité die zorg droegen voor tehuizen en kindertuinen te
Praag.(1) Vlast, die dikwijls over Don Bosco schreef, gaf een sympathieke
recensie over de eerste uitgave.(2) Ook andere tijdschriften gaven er een
vleiend oordeel over.
Op deze manier verspreidde zich de kennis van Don Bosco zo ruim
niet enkel te Praag, maar ook in andere centra van Bohemen, dat, bij zijn
dood, sommige kranten (3) er over spraken als over een wereldgebeurtenis.
In 1889 publiceerde meester Josef Flekácet de levensbeschrijving van Don
Bosco in het Frans door du Boys geschreven en door hem in het Tsjechisch
vertaald.(4) Het was uit Frankrijk, niet uit het nabije Oostenrijk, dat
de eerste inlichtingen over Don Bosco gekomen waren. Immers ideologisch
voelden de Tsjechen zich meer verwant met Frankrijk. Het was dus aan
Franse bronnen dat deze schrijvers gingen putten. Bij allen overheerste
de strekking vooral de beroepsscholen, zoals Don Bosco ze georganiseerd
had, in het licht te stellen.
Deze, we zullen maar zeggen, Salesiaanse literatuur, had haar in-
vloed om rechtstreekse contacten te leggen tussen Tsjechische burgers en
Don Bosco. Vooral merkwaardig was het bezoek van priester Josef Kousal.
In de zomer van 1887 kwam hij, gezonden door de Regering Rieger naar
Turijn om er van nabij het Salesiaanse stelsel te bestuderen. Eigenlijk
gezegd scheen hij niet het best geschikt te zijn voor deze zending, want,
als aalmoezenier van een verbeteringsinstituut, zocht hij meer naar een
opvoedingsmethode van aard om arme verdwaalde jongens weer op de goede
weg te brengen. Toen hij zich, inderdaad, bij Don Bosco in het college te
Lanzo aanbood en het doel van zijn komst uiteengezet had, bemerkte hij
dat Don Bosco hem verwonderd bekeek en dan hoorde hij hem zeggen: - "U
zijt verkeerd ingelicht. Wij hebben arme en verlaten jongens, geen mis-
dadige jongens. Voor hen is er een staatsinrichting, de Generala genoemd.
Ga daar naartoe als u dat nuttig acht."
Deze woorden beletten hem niet het Oratorio te bezoeken maar van
zijn geest begreep hij helemaal niets. Voor een ambtenaar die gewend was
aan Oostenrijkse bureaucratie zou er wat anders nodig zijn geweest dan
een vluchtige oogopslag om zich een gedachte te vormen van het Oratorio
(1) De titel bleef dezelfde maar het boekje heeft tien bladzijden meer.
(2) Jaar I, nr. 9 (1884).
(3) Prahské vecerny noviny (Praagse avondkrant), 25 januari en 8 februari Lidové listy
(Volksbladen) van 1 april.
(4) Het verscheen met afleveringen in Vlast, 1888-9.

35.5 Page 345

▲back to top


- XVIII/341 -
of de opvoedkunde van Don Bosco, die berust op kinderlijk vertrouwen en
heilige vrijheid! Naar het schijnt scheen hem het Oratorio het toppunt
van een utopie toe en naar zijn oordeel kon een zo groot aantal jongens
niet voldoende worden verzorgd en in tucht gehouden. In zijn verslag ech-
ter was er dan toch dit goede, dat, wanneer hij een vergelijking maakte
tussen de Generala en het Oratorio, hij verklaarde dat in het huis van
Don Bosco de christelijke naastenliefde heerste, terwijl men in het huis
van de Regering alleen "het humanisme van de vrijmetselaars" zag. We zul-
len hier aan toevoegen, om de waarheid recht te doen, dat later Kousal
beter ingelicht was en een heel ander oordeel uitbracht. In 1934 schreef
hij zelf over de nieuwe heilige met meer begrip en met veel lof.
Een andere Tsjechoslovaak kwam bij Don Bosco, ditmaal de stichter
van een kloostercongregatie. We bedoelen hier Pater Klement Petr, geboor-
tig van Susici. Priester gewijd in 1880 werd hij gekweld door de twijfel
of hij ja dan neen het kloosterleven diende te omhelzen. Hoe hij ook bad,
in zijn geest rees geen licht op. Hij vroeg daarom aan God een raadsman
te mogen ontmoeten die zijn geest zou verlichten. In 1886 trok een bede-
vaart van Tsjechische priesters naar de Eeuwige Stad. Hij was een van
hen. Te Rome had hij een particuliere audiëntie bij Leo XIII. Toen deze
naar hem geluisterd had, zei hij hem: - "Ga, mijn zoon, voed leerlingen
op voor het heiligdom." - Hij die vice-president was van het Grootsemina-
rie hoorde in het woord van Christus’ Plaatsvervanger de stem van Chris-
tus. Bij zijn terugkeer bracht hij een bezoek aan Don Bosco en bezocht
tot in bijzonderheden zijn Instituten van Turijn, zodat bij hem de ge-
dachte ontstond in zijn vaderland iets dergelijks ten voordele van de
jeugd en voor de opvoeding van de clerus te stichten. Het scheen hem toe
dat God dit van hem verlangde. Ondanks het verzet van vrienden en ken-
nissen, deed hij afstand van het ambt dat hij bekleedde, nam enkele jon-
gens bij zich en legde de grondslagen van de Congregatie genoemd van de
Broeders van het Allerheiligste Sacrament. Hij wou dat haar leden zich
zelf en de anderen vooral zouden heiligen door een groot geloof in een
echte liefde tot de Eucharistie. Ook Pater Petr ondervond wat het kostte
een congregatie te stichten, maar te midden van zijn strijd en leed kwam
het opbeurende woord van Don Bosco tot hem. Omstreeks het einde van 1887
ging een student in de godgeleerdheid aan Don Bosco door hem gezonden
raad vragen over de stichting van deze Congregatie en kwam terug met
volgend antwoord: - "Laat hem beginnen. Maria, Hulp der Christenen zal
het overige doen."
- En, inderdaad, hij overwon gelukkig de hinderpalen, en had de
troost te zien dat zijn kloosterfamilie op stevige grondslagen gevestigd
was.(1) Ook een Slovaakse priester, Jan Boll, van het aartsbisdom Ostri-
hon (een stad thans bij Hongarije geannexeerd onder de naam van Eztergom)
had betrekkingen met Don Bosco. Hij was priester gewijd in januari 1883,
maar vreesde dat hij weldra buiten strijd zou zijn en het herderlijk ambt
(1) Cesley lidumil a apostol mladeze P. Klement Petr (Een Tsjechische filantroop en
apostel van de Jeugd P.Klement Petr). In de verzameling Zivotem (Door het leven).

35.6 Page 346

▲back to top


- XVIII/342 -
wegens gezondheidsredenen zou moeten verlaten. Gedurende zijn seminarie-
jaren was hij nooit gezond geweest, maar nu voelde hij zich veel slech-
ter. Door deze droeve gedachten gepijnigd las hij over de wonderen die
men Don Bosco toeschreef bij zijn reis naar Parijs. Deze lectuur maakte
op hem een levendige indruk, zodat hij er aan dacht zich aan zijn gebeden
aan te bevelen. Hij schreef hem dan in juni, zette hem zijn pijnlijke
toestand uiteen en riep zijn hulp in. Als enig antwoord stuurde Don Bosco
hem een prentje van Maria, Hulp der Christenen, met volgende eigenhandig
geschreven tekst: Maria sit tibi auxilium in vita, levamen in periculis
solamen in morte, gaudium in coelo. Mariam cogita, Mariam invoca. Jeju-
nium et oratio valde tibi proderunt. Taurini, 23 junii 1883. Joh. Bosco
sacerdos. Dit ontvangen, lezen en zijn gewone ongemakken niet meer voe-
len, het gebeurde alles ineens. Hij werd pastoor op verschillende plaat-
sen van Slovakije, voor het laatst te Zavod bij Bratislava, waar hij
stierf op 24 december 1934 op de leeftijd van 75 jaar. Het hem gezonden
prentje hield hij voor zeer waardevol en bewaarde het steeds in zijn Bre-
vier, terwijl hij de woorden van Don Bosco als een levensprogramma be-
schouwde.
ENGELAND
Het eerste Salesiaanse huis op Engelse bodem werd in 1887 geopend
maar het eerste verlangen er een te bezitten klimt op tot 1876. Gravin
Irene Dzierkrai Moracoska van het Groot-Hertogdom Posen, was gehuwd met
Charles de la Barre Bodenham van het Graafschap Hereford. Deze laatste
was nu zwaar ziek. Met de hoop zijn genezing te bekomen schreef zijn
vrouw aan Don Bosco. Uit de inhoud van de brief blijkt dat zij hem meer
dan oppervlakkig kende. Ze vroeg hem daarom gebeden en liet het inzicht
blijken dat, wanneer zij verhoord werd, zij te Londen de opening van een
Salesiaans huis zou in de hand werken. "Uw werk" - zei zij - "ligt ons
steeds en meer dan ooit ter harte en wij hopen dat het te Londen voor
onze dood zal gevestigd zijn. Misschien zullen we al op weg zijn daarin
te slagen, wanneer wij de gunst zullen verkrijgen, waarover ik u smeek
mij te willen helpen." Maar haar man stierf in 1880.(1) De tijden waren
nog niet rijp.
Een andere beweging ging uit van de Londense Conferentie van Sint-
Vincentius a Paolo. Zoals te Buenos Aires, te Parijs en elders hoopte
ook te Londen, de Vereniging van Sint-Vincentius, steeds in contact met
de sociale ellenden, op de medehulp van Don Bosco in het voordeel van de
arme en verlaten jeugd. In naam van de Algemene Raad schreef hem op 21
januari 1884 haar secretaris Walter Hussey Walsh. Deze kende Don Bosco
sinds het jaar 1877, want in dat jaar had hij hem te Turijn bezocht (2)
met Graaf en Gravin Denbigh, de heer Lane Fox en Mevrouw Fitz Gerald.
(1) De Gravin had geen kinderen. De titel van Bodenham ging met de gronden over aan
Graaf Lubienski, een grote bewonderaar van Don Bosco en een goede medewerker.
(2) Cfr. boekdeel XVII, blz. 125.

35.7 Page 347

▲back to top


- XVIII/343 -
Op 13 maart 1878 sprak hij over hem en zijn instituut op een vergadering,
gehouden onder het voorzitterschap van Kardinaal Manning. In januari 1884
publiceerde Lady Herbert of Lea over hetzelfde thema een artikel in de
Month op het einde waarvan zij bevestigde dat Don Bosco haar zijn wens
had te kennen gegeven een van zijn huizen te Londen te stichten. In die-
zelfde maand trekt de voornoemde secretaris de aandacht van de Raad op
dit artikel en schrijft eveneens aan de zieke geestelijke assistent, Pa-
ter Lord Douglas Hope, die hem antwoordt dat hij zeer tevreden zou zijn
indien Don Bosco naar Londen zou komen. Dat was niet alles. De heer Dud-
ley Leathley, erelid van de Raad, die pas enkele dagen voordien uit Ita-
lië was teruggekeerd, waar hij samen met een vriend Don Bosco bezocht
had, meldt dat deze bemoedigende woorden had uitgesproken voor een stich-
ting te Londen. Dat waren dus de omstandigheden die hem hadden aangeraden
de voornoemde brief aan Don Bosco te richten.
Al deze omstandigheden lieten een gunstig antwoord verwachten. Het
was zo hard nodig de arme jeugd van Londen ter hulp te komen! "Op dit
ogenblik" - schreef de heer Walsh, "bevinden wij ons met een enkel asiel
voor de arbeidersjeugd in deze stad van vier miljoen zielen, vermits en-
kel Lord Douglas de katholieke arbeiders samenbrengt. Wij hadden een Pa-
tronage geleid door de Broeders van Liefde van Gent, maar deze klooster-
lingen zijn weg gegaan en het huis is gesloten." Hun vertrek was veroor-
zaakt door het gebrek aan levensmiddelen en door kuiperijen van occulte
invloeden. Don Bosco schreef boven aan de brief: "Don Durando dient er
over te spreken." Hij bedoelde, in het Kapittel, maar de notulen zwijgen
er over.
In 1886 werd opnieuw over deze zaak gesproken in de Raad van het
Vincentiusgenootschap, en in het gedrukte verslag van hetzelfde jaar ge-
ven drie dicht bedrukte bladzijden een samenvatting van het verhaal van
het leven en de werken van Don Bosco. Tenslotte wordt bevestigd dat men
dit stelsel met nut zou kunnen invoeren in Groot Bretanje en Ierland. De
ervaring bevestigde dit oordeel voor beide delen van het Verenigd Ko-
ninkrijk maar het was nodig zijn tijd af te wachten.
We stellen met vreugde vast dat er een reden was om evenmin het
derde deel van het Verenigd Koninkrijk te verwaarlozen. Het jaar zelf dat
men naar Londen trok, kwam er ook uit Schotland een uitnodiging. De
Aartsbisschop van Glasgow, Mgr. Eyre, zou gewild hebben, omdat er vele
Italianen in zijn stad waren, dat een Salesiaans priester er zou voor
zorgen, des te meer omdat hun zonen het gevaar liepen Protestant te wor-
den. Wanneer hij aan Don Bosco schrijft, herinnert hij hem er met genoe-
gen aan dat hij hem te Rome al ontmoet had en dat een zekere heer Mon-
teith van Carstairs steeds hoopte de vrome Salesiaanse Sociëteit naar
zijn aartsbisdom te brengen. Don Bosco liet zich de brief vertalen en
schreef er dan op: "Don Rua dient er ernstig over te spreken." Hij wou
dus dat de zaak in het Kapittel aan een ernstig onderzoek zou onderworpen
worden. Don Rua gaf er lezing van in de zitting van 30 november, maar men

35.8 Page 348

▲back to top


- XVIII/344 -
was genoodzaakt ontkennend te antwoorden omdat de Regel niet toeliet Sa-
lesianen aldus afgezonderd te laten. Toch beloofde men aan de Aartsbis-
schop dat men op zoek zou gaan naar een goede en ijverige wereldgeeste-
lijke. Intussen hoopte men weldra Engelssprekend personeel te zullen heb-
ben om ook te Glasgow of in een andere stad van het aartsbisdom een we-
zenhuis te openen.(1)
Wat de aanvaarding van het huis te Londen betrof ontbraken nog
slechts enkele formaliteiten toen de raad van een hooggeplaatste persoon
bijna de plannen overhoop wierp, ware Don Bosco, voorzichtig bij het ne-
men van een beslissing, ook niet vastberaden geweest bij de uitvoering
ervan. Mgr. John Butt, bisschop van Southwark, van wie het toekomstige
huis afhankelijk zou zijn, bracht een bezoek ad limina in mei 1887. Toen
hij vernomen had dat Don Bosco zich te Rome bevond voor de inwijding van
de kerk van het Heilig Hart en dat hij op het punt stond een huis in het
district Battersea te aanvaarden, begaf hij zich bij hem om hem van dit
plan af te brengen, door aan te voeren dat het een arme plaats was en
dat het daar onmogelijk was ook maar één enkele priester te onderhouden.
Bij zijn terugkeer in zijn diocees ging een van zijn priesters hem zijn
huldeblijken overmaken en wenste hem geluk dat hij met een heilige had
kunnen omgaan.
- "Met een heilige?... En wie is die dan?" - vroeg hij hem.
- "Met Don Giovanni Bosco van Turijn."
- "Is die een heilige? Hij kan een heilige zijn maar dan op zijn
manier. Het is een man die zich taai aan zijn eigen gedachten houdt. Weet
u wie mij de indruk van een heilige nagelaten heeft? Zijn Vicaris Don Mi-
chele Rua. Hij is een echte asceet. Hij luisterde naar mij, nam nota van
mijn beweegredenen en gaf mij de verzekering dat hij ze zou voorgelegd
hebben aan het Kapittel. Maar toen ik afscheid nam zei me Don Bosco die
amper op zijn voeten kon staan: "Monseigneur, de Salesianen zullen naar
Battersea komen. Ze zullen daar een grootse kerk en ruime speelplaatsen
hebben. Het zal een van de grote huizen van de Congregatie worden." Maar
waar zal Don Bosco voor dit alles plaats kunnen vinden? Tenzij hij naar
de openbare tuin van Battersea zou gaan!"
De priester, aan wie Monseigneur dit vertrouwelijk meedeelde, Wil-
liam Cunningham, maakte dit bekend aan de Salesiaanse inspecteur, Don
Tozzi, wanneer hij onze medebroeders bezocht om ze geluk te wensen wegens
de heiligverklaring van Don Bosco. We kunnen hier zijn verhaal volledig
maken door sommige perioden over te schrijven van een brief op 4 mei 1887
door Don Rua aan Don Durando geschreven: "De zaak van het huis van Lon-
den" - schreef hij - "is zo ver gevorderd, dat het moeilijk zal zijn ons
(1) De brief, door Don Redahan in het Engels opgesteld en door Don Bosco ondertekend,
wordt bewaard in het archief van het St. Peter's College, Bearsden, Glasgow.

35.9 Page 349

▲back to top


- XVIII/345 -
terug te trekken zonder een vreemde figuur te slaan. Toch zullen we er
voor zorgen, als we niets anders kunnen, dat de zaak zolang mogelijk uit-
gesteld wordt. De bisschop van wie wij daar zullen afhangen bevindt zich
hier en morgen zal ik hem een bezoek dienen te brengen. Misschien zal ook
hij Don Bosco bezoeken."
Ter ere van Mgr. Butt voegen wij er dadelijk aan toe, dat hij, on-
danks alles, wanneer hij de Salesianen zag aankomen, ze met vaderlijke
hartelijkheid ontving. Wanneer hij ze dan aan het werk zag legde hij zijn
tegenstrijdige vooringenomenheid volledig af. Een andere Mgr. Butt, zijn
neef, thans hulpbisschop van Westminster, heeft van zijn oom een levendi-
ge genegenheid voor Don Bosco's zonen overgeërfd.
Het zal dienstig zijn een summiere gedachte van de plaats en van
het milieu te geven. De Theems verdeelt de eindeloze Engelse hoofdstad in
twee delen. Aan de linkerkant bevindt zich de aartsbisschoppelijke zetel
van Westminster, aan de rechterkant de bisschoppelijke zetel van South-
wark. De volkswijk van Battersea behoort tot deze laatste. Hier was in de
tijd van Pius IX een parochie gewijd aan het Heilig Hart van Jezus opge-
richt maar na korte tijd had de pastoor zijn post verlaten zonder dat er
mogelijkheid bestond hem te vervangen, zodat de katholieke bevolking
grotendeels uit Ierse arbeiders samengesteld, bijna zonder geestelijke
bijstand bleef. Om de sacramenten te ontvangen moest men een lange weg
afleggen naar een naburige parochie. Laat ons maar niet spreken over de
jeugd en de zieken. Daarheen dus riep de Voorzienigheid de Salesianen.
Zij die zich meer dan iemand anders inspande om ze er naartoe te
doen gaan, was Gravin Stackpool, die wij reeds meermaals vermeld hebben
en die te Rome in de Villa Lante verbleef. Ook de grote vriend van Don
Bosco, aartsbisschop Kirby, de overste van het Iers Seminarie te Rome
drong vurig aan op de stichting: 85 jaar oud begaf hij zich in 1887 tot
driemaal toe bij Don Bosco en spoorde hem aan niet langer meer te wach-
ten. Toen hij hem op 12 mei goed nieuws te melden had en hij niet naar
buiten kon gaan, schreef hij hem: "Gisteren had ik de eer door de Heili-
ge Vader in audiëntie te worden ontvangen. Hij gewaardigde zich mij zijn
grote tevredenheid en voldoening tot uiting te brengen dat u aanvaard
hebt de zorg voor de kerk van Gravin Stackpool te Londen op u te nemen.
Het was mijn bedoeling u dit vandaag mondeling te komen zeggen maar een
verkoudheid die mij het bed doet houden, ontneemt me dit genoegen even-
als dit van het proefspel op het orgel bij te wonen." In 1885 al had de
Hertogin van Norfolk aan Don Bosco gezegd welk genoegen het haar zou ge-
daan hebben te Londen een Tehuis te zien zoals zij er hier een voor ogen
had, maar de daartoe geschikte medebroeders moesten toen hun vorming nog
voltooien.
De Gravin, die op haar eigen kosten de parochie van Battersea, die
nu opgehouden had te bestaan, opgericht had, wou de katholieken uit hun
verlatenheid redden en wist niets beters uit te denken dan een beroep te
doen op Don Bosco. Zij had hem de eerste maal in 1881 gezien en was er zo

35.10 Page 350

▲back to top


- XVIII/346 -
door getroffen geworden dat ze over hem schreef:(1) "De klank van zijn
stem, zijn woorden, zijn blikken en zijn zegen staan me nog fris voor de
geest." Ze had ook de aard van zijn werk goed begrepen. Daarom was zij er
zeker van dat de aanwezigheid van de Salesianen in deze uithoeken van
Londen "een nest van ellenden en van ondeugden" een ware zegen - zou zijn
voor de talrijke arme jeugd die door de weiden zwierf.
Maar om de zaken opnieuw in pristinum te brengen, waren er vele
voorwaarden nodig, zoals de overdracht van de eigendom die naar de Ordi-
narius gegaan was, de teruggave van vele gewijde voorwerpen en verschil-
lende canonieke en wettelijke formaliteiten. Om de baan te effenen dacht
zij er goed aan te doen een smeekbrief aan Leo XIII aan te bieden. Ze
maakte er een schets van en dan droeg zij hem in september naar Turijn,
opdat Don Bosco er kennis van zou nemen en er een goede Italiaanse vorm
aan zou geven. Nadat Don Rua de nieuwe opstelling in handen had gehad,
bewerkte hij ze nogmaals en gaf er de definitieve vorm aan.(2) Het
schijnt dat Leo XIII zou gehandeld hebben door bemiddeling van Kardinaal
Simeoni, de prefect van de Propaganda.
Alvorens de Salesianen, die voor Londen bestemd waren, vertrokken,
zond Don Bosco Don Dalmazzo ter plaatse opdat hij zich de visu over de
stand van zaken zou kunnen vergewissen. Het wachten op deze gezant ver-
wekte verwarring, alsof Don Bosco persoonlijk ging aankomen. Dit gerucht
deed een stijgende verwachting ontstaan, zodat het nodig was dit publiek
te logenstraffen.(3) Op 9 oktober was Don Dalmazzo te Londen, als gast
van abbé Galeran, een Fransman van afkomst, maar Engelsman genaturali-
seerd en rector van een kerk in de buurt van Battersea, namelijk Wands-
worth. In een brief van 15 oktober gaf hij aan Don Bosco een beschrijving
van het milieu waar zijn zonen verwacht werden: "Deze edele Engelse bodem
zal later de grote genade zien hem door Maria, Hulp der Christenen bewe-
zen. Het aantal van de arme, zwervende en verlaten kinderen in de uithoe-
ken van dit onmetelijke Babylonié kan niet berekend worden. De ijver van
de Engelse clerus heeft haars gelijke niet, maar een groot gedeelte van
de oogst gaat verloren door tekort aan arbeiders. De zielen gaan verloren
omdat de herders dit vele werk niet aankunnen. Mijn Vader, de zielen die
aan onze Zaligmaker zoveel gekost hebben, roepen naar u en verwachten u.
Ik ken te Londen geen wijk die meer behoeftig is dan Battersea. Ik ben
ook aalmoezenier van een grote gevangenis, waar velen onder mijn ogen
komen. Hoe dikwijls heb ik in mijn hart Don Bosco en zijn zonen geroepen!
Eerwaarde Vader, u zult u weldra verheugen dat u in naam van Jezus Chris-
tus bezit hebt genomen van deze hoofdstad, waar zovele zonden worden be-
(1) Londen, 29 november 1881. Omdat er geen enkele aanduiding is weten wij niet of de
brief aan Don Rua of aan Graaf Cays gericht was.
(2) Het document is belangrijk omdat het de geschiedenis bevat van wat er aan vooraf-
ging.
(3) In de Catholic Press van 29 september.

36 Pages 351-360

▲back to top


36.1 Page 351

▲back to top


- XVIII/347 -
gaan, waar zovele zielen in onwetendheid leven en verloren gaan. Gezegend
mogen de voeten wezen van hen die tot ons komen in naam van Hem die de
kinderen zo lief had."
De Salesianen zouden dadelijk het parochieel beheer krijgen voor
het grondgebied waaruit voorheen de parochie van het Heilig Hart bestaan
had. Toen de bisschop de wil van de Paus vernomen had, maakte hij niet
enkel geen opmerkingen maar schreef en sprak hij zelf aan de pastoor van
de aanpalende parochie, van wiens jurisdictie deze voornoemde zone op-
nieuw moest losgemaakt worden, en nodigde hem uit gewillig alles aan de
Salesianen af te staan, zodra ze zouden komen. De kerk, die de Gravin had
doen bouwen, was aan de buitenkant in ijzer en aan de binnenkant in hout.
Hoewel er geen andere dergelijke kerken waren, zou deze toch volgens haar
inzicht voorlopig zijn. Nabij de kerk rezen de scholen op. Deze waren in
baksteen, mooi, groot en hoog en tweehonderdvijftig kleine jongens en
meisjes bezochten ze. Een terrein daar omheen, voorzien van een hekken,
was 2.500 m2 groot, een niet kleine oppervlakte in Londen. Het was best
mogelijk er met de tijd een kerk van grote afmetingen te bouwen, met een
aanpalend huis en twee speelplaatsen, een voor de internen en een voor de
externen. Dat alles zou jaren tijd vergen maar op dit ogenblik zijn ze
er. De massa van de bevolking bestond uit arme arbeiders. Toch waren er
ook welgestelde katholieken bereid de nieuw aangekomenen te helpen. Een
bijzonderheid die ook waard is genoteerd te worden is het feit dat in
deze omgeving Sint-Thomas Morus zijn tuinen had. Iedere ochtend in de
zomer, na de Mis te hebben gediend, trok hij vanuit zijn woning die op de
andere oever van de Theems lag, de rivier over in zijn eigen bootje en
ging daar naar buiten zijn ontbijt nemen en zijn geest wat verfrissen.(1)
Drie Salesianen die voor Battersea bestemd waren vertrokken op 14
november uit Turijn. Het waren de priesters Don Mac Kiernan, een Ier,
pastoor en directeur, en Don Macey, Engelsman, kapelaan en catechist en
de coadjuteur met driejaarlijkse geloften Rossaro. Ziehier hoe abbé Ga-
leran hun aankomst beschrijft (zoals hiervoor vertalen we uit het Frans):
"Ze zijn in een uiterst dichte mist aangekomen om het licht aan Batter-
sea te brengen. Bij hun aankomst was er een grote geest van geloof nodig
om te kunnen zeggen: hoe schoon zijn hun voeten! Ze zaten vol slijk tot
op hun rug. Tenslotte echter vonden ze tot hun levendige verrassing een
goed klaargemaakt en aangepast huisje. Die brave Rossaro wacht op de zon.
Ik heb hem beloofd dat hij ze over enkele dagen zal zien. Hij heeft het
geloof maar hij heeft de hoop verloren."(2)
Don Bosco had hun vele voorstellings- en aanbevelingsbrieven over-
handigd. Een zal zeker niet ontbroken hebben voor de bisschop hoewel wij
er niets over gevonden hebben. Een andere brief was voor de Hertog van
(1) Brieven van Bon Dalmazzo aan Don Bosco, Londen, 15 en 21 oktober 1887.
(2) Brief aan Don Rua, Londen, 22 november 1887.

36.2 Page 352

▲back to top


- XVIII/348 -
Norfolk en de lezers kunnen hem vinden in het vorige boekdeel.(1) Een
derde brief voor abbé Galeran wordt door de geadresseerde vermeld in een
brief aan Don Rua (2) waarin hij zegt: "Ik schrijf u als antwoord op een
brief die de zeereerwaarde Don Bosco zich gewaardigd heeft mij te zen-
den." Tenslotte was er een vierde brief voor de Italiaanse consul te Lon-
den met volgende inhoud:
"
Geachte heer Consul,
"
"
Ik ben zo vrij u twee van mijn leerlingen voor te stellen,
" een Ier en een Engelsman. Ze heten Edward Mac Kiernan en Charles
" Macey. Ze ontvingen hun onderricht in Italië en werden priester
" en thans werden ze door mij naar Londen gezonden om er het beheer
" op zich te nemen van de parochie Battersea die men wel wou toever-
" trouwen aan de zorg van de Salesiaanse Sociëteit. Ze komen om zich
" bezig te houden met de bevordering van het zedelijke welzijn van
" de Engelse jeugd en vooral van de arme Italiaanse kinderen die in
" deze parochie en in deze gedeelten van Londen verblijven. Daarom
" beveel ik ze levendig aan uwe bescherming aan opdat ze rustig en
" met veel vrucht hun zending zouden kunnen volbrengen.
"
Met dit vertrouwen bied ik u van heden af mijn hartelijke
" dank en mijn eerbiedige hulde aan, terwijl ik de eer heb met hoge
" achting van u te zijn
"
de verplichte dienaar
" Turijn, 14 november 1887.
(getekend) Priester Gio. Bosco.
Uit wat we hiervoor gezien hebben kan men afleiden welke grote
hulp abbé Galeran voor onze medebroeders bij dit harde begin geweest is.
Op zondag 20 november verzochten ze hem hen in naam van Don Bosco aan de
bevolking te willen voorstellen. Ofschoon hij die dag al viermaal ge-
preekt had, kon hij dit niet weigeren, maar preekte een vijfde maal in de
late avond met broederlijke genegenheid. Twee dagen nadien schreef hij
aan Don Rua: "Nu zijn de Salesianen met bolle zeilen aan het varen. Laten
we ze maar begaan."
's Ochtends voor die dag had Don Dalmazzo afscheid genomen van
zijn gastheer. "Mijn huis" - schreef de priester (3) - "is niet meer wat
het vroeger was. Na zijn vertrek is het een woestijn geworden, omdat ik
hem aanzag als een oude vriend, in wiens gezelschap werken tot meerdere
ere Gods mij zoeter werd. In feite was mijn pastorie een Salesiaans huis
geworden met volmaakte vereniging van de harten, maar met een zeer onvol-
(1) Boekdeel XVII, blz. 403.
(2) Londen, 22 november 1877.
(3) aangehaalde brief.

36.3 Page 353

▲back to top


- XVIII/349 -
maakte taal. Nooit hebben we beter begrepen waarin de Babelse verwarring
moet bestaan hebben. Don Dalmazzo deed zijn best om Engels te spreken,
ondanks zijn durf, tot stilzwijgen verplicht. Mijn kapelaans kenden hele-
maal geen Frans en nog veel minder Italiaans. Ik zelf ben zo Engels ge-
worden dat mijn oren de klank van een taal die geen Engels is, niet meer
kunnen vatten. Maar met Gods hulp hebben we gelukkige dagen gesleten met
de Algemene Procurator, een ware zoon van Don Bosco."
Gedurende de eerste maanden waren onze medebroeders wel aan het
varen, maar nu juist niet met volle zielen, zoals abbé Galeran zeide.
Tegenwinden en gevaarlijke klippen brachten hun broos scheepje in gevaar.
Het was goed voor hen dat ze er de moed niet bij verloren. Niettegen-
staande die tegenkantingen werd er toch goed gedaan. Laten we nog eens
luisteren naar onze brave getuige:(1) "Vandaag zijn ze alle drie bij ons
komen dineren. We hebben ze helemaal op zijn Engels ontvangen. De eerste
tijden van Battersea hebben hun moeilijkheden en hebben ogenblikken van
ontmoediging. Altijd is er de hof van Olijven, dan de kruisiging en na-
dien de verrijzenis. Maar zekere moeilijkheden dient men uit zichzelf te
laten vereffenen zoals ze dat kunnen. De tijd regelt vele zaken want de
tijd bevindt zich in Gods handen. Op slot van rekening hebben de twee
priesters al veel goed gedaan. Daags voor Kerstmis zaten ze tot half-
twaalf 's avonds in de biechtstoel. Op kerstdag was hun kerk vol in de
zes missen. De communies vooral van de mannen, waren zeer talrijk. De
mensen houden van de Salesianen en hun preek staat ze aan."
Terwijl dit boekdeel zal gedrukt worden, zullen onze Engelse me-
debroeders de vijftigste verjaardag van de komst van de Salesianen naar
Londen vieren. Dit eerste huis van waaruit de talrijke Salesiaanse wer-
ken zich in het Verenigd Koninkrijk vertakt hebben heeft de evangelische
parabel van het mostaardzaadje volledig bewaarheid: het kiemde en is tot
een grote boom opgegroeid.
(1) Brief aan Don Rua, Londen, 27 december 1887.

36.4 Page 354

▲back to top


- XVIII/350 -
H O O F D S T U K XXI
DE LAATSTE SCHIJNSELS VAN DE AVONDSCHEMERING
Wij bevinden ons nu in de laatste vier maanden aan het roerige en
gekwelde leven van Don Bosco. De maanden oktober, november en twee derde
van de maand december bracht hij buiten zijn bed door. Om zich op de been
te kunnen houden en met iets bezig te zijn was al zijn zielskracht nodig.
Hij ging er mee voort elke dag, zolang hij kon de heilige Mis op te dra-
gen in zijn privaat kapelletje, steeds door een andere priester bijge-
staan. In de loop van de dag verleende hij audiënties en stond daarbij
nooit op. 's Avonds hoorde hij tweemaal per week biecht voor de jongens
van de hoogste klassen en hij deed dat elke dag voor de medebroeders die
met dit inzicht bij hem gingen. Eens sprak hij met Don Berto over zaken
in verband met het welzijn van de jongens van het Oratorio en zei hij
hem: - "Tot mij nog een ademtocht leven zal overblijven, zal ik deze be-
steden aan hun welzijn en aan hun geestelijk en tijdelijk voordeel." -
Don Berto zelf placht bij hem te biechten te gaan, maar wanneer hij zag
dat hij neerslachtiger was dan anders en moeilijk kon ademen, maakt hij
hem zijn inzicht bekend niet langer bij hem te biechten te gaan om hem
niet te zeer te vermoeien en was verheugd aldus zijn leven ook maar voor
een enkel ogenblik te kunnen verlengen. Maar Don Bosco antwoordde hem: -
"Neen, neen, kom maar. Ik moet je spreken. Het laatste woord dat ik zal
kunnen zeggen, zal ik voor jou zeggen."
Spreken en ademhalen ging steeds maar lastiger. Toch ontving hij
alle slag van personen met zijn gebruikelijke kalmte en sereniteit. Soms,
wanneer hij er zich niet toe in staat voelde het gesprek mee te voeren,
leidde hij de bezoekers met grappige vragen wat af. - "Zoudt u mij" -zei
hij - "geen fabriek van blaasbalgen kunnen aanwijzen?" - Verwonderd vroe-
gen ze hem of hij een orgel of een harmonium te herstellen had. -"Jawel"
- antwoordde hij - "het orgel in mijn borstkas wil niet meer werken, ik
zou er een andere blaasbalg moeten in plaatsen. Wil me verontschuldigen
wanneer ik niet meer zo luid en ongehinderd kan spreken als ik zou moeten
doen." Op die manier liet hij zonder een klacht te uiten zijn toestand
verstaan en de reden van zijn weinig spreken.
Nu en dan kwamen er ook Fransen bij hem op bezoek. Op 11 oktober
werd hem een heer van die nationaliteit voorgesteld die leed aan een
geestesziekte, die hem echter pauzen van rustige geesteshelderheid liet

36.5 Page 355

▲back to top


- XVIII/351 -
waarin hij zich volledig van zijn toestand bewust was. Don Bosco gaf hem
de raad terug te komen om zijn Mis te dienen. Hij zou voor hem bidden.
Hij kwam terug, woonde zijn Mis bij en kon ook te communie gaan. Bij het
uitgaan zei hij dat hij zich helemaal genezen voelde. Ook Don Bosco gaf
aan de dame, een verwante, die hem daar gebracht had, de verzekering dat
de gunst verkregen was.
Op 13 oktober kwam Mgr. Grolleau, bisschop van Evreux, opzettelijk
naar het Oratorio om van Don Bosco de opening van een Salesiaans huis in
zijn diocees te verkrijgen. Reeds sinds 1882 werd hierover gehandeld.
Monseigneur zou hem een college met middelbare scholen willen afstaan.
Het was gebouwd en beheerd door twee gebroeders-priesters te Neubourg
maar hij wou er de bestemming van wijzigen door er beroeps- en landbouw-
klassen van te maken. Graaf Charles de Maistre, zijn diocesaan, zeer be-
vriend met Don Bosco, was als tussenpersoon opgetreden. Het tekort aan
personeel maakte het onmogelijk de aanvraag in te willigen, maar de bis-
schop, getroffen door de beleefdheid waarmee men aan de Graaf geantwoord
had, wou rechtstreeks Don Bosco bedanken en hem verzoeken de zaak niet
uit het oog te verliezen. "Sinds geruime tijd, schreef hij,(1)ken ik uw
vereerde naam en de grote werken die God u verleend heeft te vervullen en
ík verheug mij er in u thans mijn eerbiedige sympathie te kunnen betui-
gen." Een jaar later schreef hij hem nogmaals door bemiddeling van de
Graaf. Hij had te Parijs met Don Bosco gesproken en ze waren het er over
eens geworden, dat men het uur van de Voorzienigheid zou hebben afge-
wacht. Het uur scheen hem dus te zijn geslagen. Het college kon het niet
meer volhouden en de Regering wilde het aankopen om er een beroeps- en
landbouwschool van te maken. Met de toen overheersende geest voorzag men
dat een dergelijk instituut een haard van ongodsdienstigheid in het hart
van het diocees zou worden. Don Bosco schreef op de brief eenvoudig: "Don
Durando dient dit te bewaren." Dit bewijst dat hij de mogelijkheid te
aanvaarden nog niet inzag. Uit de woorden van de bisschop kan men inder-
daad afleiden, dat de financiële toestand van het organisme verward
was.(2) Ook Monseigneur zal van geen tegenstrijdige mening geweest zijn,
vermits de briefwisseling ophoudt vanaf oktober 1887 na het bezoek aan
Don Bosco in het Oratorio gedaan. Teruggekeerd op zijn zetel, stuurde de
brave Prelaat een gift van 500 frank in zijn nieuwe hoedanigheid van Sa-
lesiaanse medewerker en als dank voor de ontvangen gastvrijheid. Hij zei:
"Ik ben verheugd u te hebben gezien, ik ben verheugd uw werken te hebben
gezien, ik ben verheugd uw zegen te hebben ontvangen. Wat er van onze
plannen zal geworden, weet ik niet, maar ik weet zeker dat, wanneer de
goddelijke wil zich zal laten kennen, ik met de hulp van zijn genade en
die van uw gebeden alles zal doen wat van mij afhangt om ze te verwezen-
lijken." De brieven van de bisschop geven blijk van een gouden hart en
van een echte pastorale ijver maar hij was genoodzaakt toe te geven dat
(1) Evreux, 7 juni 1882.
(2) Evreux, 4 juni 1883.

36.6 Page 356

▲back to top


- XVIII/352 -
in de voorziene omstandigheden het werk niet de waarschijnlijkheid bood
te zullen slagen.
Op diezelfde dag kwam te Turijn uit het Franse noorden een bede-
vaart van Katholieke Arbeidersverenigingen onder de leiding van de be-
faamde Léon Harmel die naar Rome trok voor het priesterjubileum van Leo
XIII. Er waren 953 personen, van wie een vijftigtal priesters. De vrome
groep reisde in twee treinen. De eerste trein kwam in het station van
Porta Nuova toe om half zes en de tweede volgde niet veel later. Don
Bosco stuurde enkele Franse Salesianen om het hoofd van de expeditie te
begroeten en om hem te zeggen hoe het hem speet dat hij aan zijn pelgrims
geen gastvrijheid kon geven wat voor hem een troost en een eer zou ge-
weest zijn, maar zij waren talrijk en het Oratorio had niet genoeg loka-
len. Toch wou hij hun tonen hoe welgekomen ze waren en daarom wilde hij
zich bij hen begeven om ze geluk te wensen wegens de kinderlijke piëteit
voor de Opperherder van Rome en om hun een goede reis te wensen. De Heer
Harmel nam het voorstel aan en duidde het hiervoor meest geschikte uur
aan.
De pelgrims kwamen allen samen voor het diner in het restaurant
Sogno, in het prachtig park van Valentino. Tegen 19 uur kwam daar Don
Bosco vergezeld van Don Rua toe. De Fransen omringden hem dadelijk met
een belangstelling die hem ontroerde. Léon Harmel en de geestelijke as-
sistent van het Sint-Vincentiusgenootschap gingen naast hem plaats nemen
en hielpen hem lopen. Hij bleef staan voor de deur van het hotel en ging
zitten. Wanneer al de arbeiders, binnen en buiten, samen gekomen waren
rond hem, zegende hij ze. Hij had gewenst ook iets te kunnen zeggen, maar
hij had geen stem om zich te laten horen zelfs niet door hen die dicht
bij hem stonden. Daarom nodigde hij Don Rua uit in zijn naam het woord te
voeren. Don Rua was zeer gelukkig bij zijn korte toespraak.(1) Toen deze
geëindigd was kwam elke bedevaartganger bij Don Bosco, kuste zijn hand,
ontving geknield een medaille van Maria, Hulp der Christenen en soms een
woordje. Aan de leken herhaalde hij af en toe:- "Moge Maria, Hulp der
Christenen u beschermen en naar het Paradijs leiden." - Tot de priesters
zei hij naarmate ze telkens met kleine groepen voorbijkwamen: - "Moge de
Heer u de genade geven Hem vele zielen te schenken." - Een priester uit
Chartres zei hem dat hij Don Bellamy kende. Hij weerhield hem een ogen-
blik en antwoordde hem: - "Maar wanneer Don Bellamy uw vriend is dan zijt
u ook mijn vriend, want Don Bellamy is mijn grote vriend." - De meesten
staken wat zilveren munten in zijn hand, die hij aan Don Rua overmaakte.
Die grote verering voor Don Bosco namens deze Franse katholieken was zeer
stichtend voor de mensen van Turijn die er getuigen konden van zijn.
Deze betoging deed echter de aldus genoemde democraten het op hun
heupen krijgen en ze gaven lucht aan hun kwaad humeur in een artikel dat
(1) Het Franse Bollettino van november 1887.

36.7 Page 357

▲back to top


- XVIII/353 -
als titel had: Die sluwe Don Bosco!(1) Het was afschuwelijk! Men beledig-
de de Paus, men beschimpte de arbeiders op bedevaart, men braakte gemeen-
heden uit tegen "de befaamde wonderdoener van Valdocco." De gezaghebbers
hadden nooit een dergelijke schaamteloosheid ongestraft mogen laten want,
per slot van rekening, was het een oneer voor Italië ten overstaan van de
vreemdelingen, maar zo was nu eenmaal die tijd. Don Bonetti was hoogst
verontwaardigd en liet een vlammend protest geworden bij de Procureur-
Generaal des Konings, maar het was een slag in het water.
In een artikel over deze bedevaart sprak ook een Franse krant (2)
over de ontmoeting met Don Bosco. Eerst werd eraan herinnerd dat kort
voordien een Franse bisschop Don Bosco de Arend van de Liefdadigheid ge-
noemd had en dan ging hij verder: "Natuurlijk verlangden de Franse arbei-
ders levendig dat de grote en vereerde vriend van de zonen van de arbei-
ders voor een ogenblik de handen over hen zou uitstrekken. Deze wens werd
beantwoord door Don Bosco. Hij kwam bij de Franse arbeiders. Diep ont-
roerd in de aanwezigheid van deze heilige priester ontvingen ze zijn ze-
gen en een souvenir."
Ofschoon Don Bosco voelde hoe iedere dag zijn krachten verminder-
den en hij pijn had wanneer hij rechtop moest staan, wou hij toch niet
dat hij voor zijn sobere maaltijden op zijn kamer zou bediend worden.
Daarom begaf hij zich, door zijn secretaris geholpen, naar de gemeen-
schappelijke refter wel wetend hoe alleen reeds zijn aanwezigheid de
Oversten genoegen deed. Opgewekter dan gewoonlijk toonde hij zich wan-
neer vreemde mensen aan tafel waren, wat niet zelden gebeurde. Op 16
oktober dineerde met hem de heer Marty met heel zijn familie uit Barce-
lona, over wie wij elders al gesproken hebben (3) en Mgr. Sogaro met een
van zijn zwarte priesters. De Apostel van Nigeria moest naar Rome ver-
trekken en daarom stond hij vroeger dan de anderen van tafel op. Samen
met zijn gezel knielde hij aan de voeten van Don Bosco en verlangde zijn
zegen.(4) De Spanjaards vertrokken bij avond.
Tegen 20 oktober bereidde men in het huis van Foglizzo de plech-
tige inkleding van de nieuwe novicen voor. Wat niemand had durven vragen
noch hopen werd door Don Bosco gedaan met een moed die al zijn fysische
ongemakken overtrof. Vergezeld van Don Rua en Don Viglietti ging hij de
ceremonie volbrengen. Twee uren en half in de trein en in het rijtuig wa-
ren voor hem zeker geen recreatie. In het college achtten vele pastoors
en heren zich gelukkig aan zijn tafel te mogen zitten en aan de dienst
deel te nemen. De jongens aan wie hij het geestelijke kleed gaf waren ten
getale van 94. De volgende ochtend, wou hij, in plaats van zonder meer
terug te keren naar Turijn, een omweg maken langs S. Benigno. Hij werd er
door dankbaarheid naartoe geroepen. De eerwaarde Pastoor, Don Benone, 93
(1) La Gazzetta Operaia, 15 oktober 1887.
(2) L'Union Maluine et Dinannaise van St.-Malo Dinan, 23 oktober 1887.
(3) Cfr. 292.
(4) Cfr. boekdeel XVII, blz 391.

36.8 Page 358

▲back to top


- XVIII/354 -
jaar oud, had voor hem steeds een grote genegenheid gehad en had hem in
verschillende omstandigheden, grotelijks geholpen. Het was zijn bedoe-
ling hem nog eens te zien alvorens naar de eeuwigheid te vertrekken. Hij
voelde dit vertrek zo nabij dat, toen hij uit Foglizzo vertrok, hij aan
Don Rua zei: "Het volgende jaar zal ik niet meer komen. Jij zult dan deze
dienst verrichten."
In de vlakte die men moest doorkruisen, halverwege tussen Fogliz-
zo en S. Benigno bevindt zich de rivier Orco waarvan de bedding zeer
breed is en bedekt met stenen. Toen bestond er nog geen brug maar bij
hoog tij kon men er met een bootje overzetten. Anders was het nodig er te
voet door te waden of er per rijtuig door te rijden. Don Bosco was ge-
noodzaakt zich van het rijtuig te bedienen, dat hem met zijn schokken
veel deed lijden. Het inzicht was slechts een paar woorden met de pastoor
te wisselen en dan de reis voort te zetten, maar men diende te rekenen
met de waard, die ondanks zijn hoge leeftijd nog voldoende energie bezat
om zijn wil op te leggen. Hij hield hem dus bij zich aan het diner. Bij
het afscheid gaven ze elkaar rendez-vous in het Paradijs. Don Bosco kwam
uitgeput van krachten te Turijn toe. Het was zijn laatste reis per spoor.
Zoals hij op 24 oktober vertelde zag hij een van de volgende nachten in
een droom Don Cafasso, met wie hij al de huizen van de Congregatie, ook
die van Amerika bezocht. Hij zag de toestand van ieder van die huizen en
de staat van iedere persoon. Ongelukkig schoten hem zijn krachten te kort
om de bijzonderheden te verhalen van alles wat hij gezien had.
Op dat ogenblik was Don Sala, naar Rome gestuurd, zoals we gezegd
hebben, om goed de financiële toestand te onderzoeken, teruggekeerd. Don
Bosco verlangde de uitslag en de gevolgen van dit onderzoek te kennen.
Het ene en het andere vinden we vermeld in de notulen van een zitting van
het Kapittel op 18 oktober: 350.000 lire schuld; de werken, behalve die
voor de twee altaren, geschorst; een voorstel om een lening aan te gaan.
Enkele avonden nadien, toen hij wegging uit de refter, hoorde hij deze
schulden opnoemen. Hij bleef aan het hoofd van de tafel staan en riep
uit:
- "Dat kost mij mijn dood!"
De voorgevoelens van zijn nabije dood kwamen voortdurend in korte
gesprekken op de voorgrond. Sinds een hele tijd was Don Sala aan het on-
derhandelen over het aankopen van een terrein op het kerkhof, waar men de
Salesianen die te Turijn zouden sterven zou begraven, maar het kwam nooit
tot een akkoord. Don Bosco spoorde hem aan vlug te werk te gaan. - "Maak
het in orde", - zei hij hem eens. - "Wanneer bij mijn dood de plaats op
het kerkhof niet klaar is, zal ik mij in je kamer laten dragen en met dat
tuig onder ogen zal je je wel haasten de zaak af te handelen." - Deze
laatste woorden bracht hij op een zo opgewekte toon uit, dat, ondanks het
droevige onderwerp, hij de aanwezigen deed glimlachen. Don Rinaldi ver-
telde dat hij op een andere keer, toen hij dezelfde aanbeveling herhaal-
de, zich op volgende manier uitgedrukt had: - "Als je voor mij geen
plaats gereed maakt, zal je mij voor zes dagen in je kamer hebben." Wel-
nu, niet juist in de kamer van Don Sala, maar toch juist zes dagen bleef

36.9 Page 359

▲back to top


- XVIII/355 -
zijn lijk boven aarde en aan Don Sala toevertrouwd in afwachting van de
machtiging hem te begraven waar hij begraven werd.
Hij zei eveneens een geheimzinnig woord bij het bezoek aan de Sa-
lesiaan Don Luigi Deppert, die zwaar ziek lag en de laatste sacramenten
al ontvangen had. Gekomen om hem op te beuren, zei hij hem: - "Schep
moed. Ditmaal is het je beurt nog niet. Een ander zal je plaats innemen."
Wat hij ook met deze laatste zin heeft willen zeggen, toch is het
een feit dat niet enkel Don Deppert opnieuw gezond werd en Don Bosco de
eerste was om in het Oratorio te sterven, maar dat, toen hij het bed
hield, omdat zijn eigen bed te ongemakkelijk was voor de dienst van de
ziekenverplegers, hij juist in het bed gelegd werd dat gediend had voor
zijn medebroeder die nu weer gezond was.
Zij die vaker bij hem kwamen konden niet anders dan bekommerd zijn
wanneer ze hem zo zagen vervallen en omdat ze vreesden dat hij weldra zou
verdwijnen. Hij bemerkte dit en legde er zich op toe ze als een goede va-
der op te beuren. Hij gaf hun de verzekering dat de Congregatie door zijn
dood niet zou te lijden hebben, dat ze integendeel buitengewoon zou aan-
groeien. Wanneer hij daarom zijn maaltijden niet samen met de anderen kon
nemen, liet hij zich toch naar de refter vergezellen, waar hij probeerde
al schertsend zijn zonen in een opgeruimde stemming te houden. Maar in-
tussen bereidde hij ze toch, zonder dat ze het aanvoelden, op het grote
ongeluk voor. Soms, wanneer hij zich slechter voelde dan gewoonlijk, liet
hij zich op een zetel met wieltjes te midden van hen voortduwen en dan
luisterde hij, gaf raad en moedigde allen aan hun vertrouwen in de Voor-
zienigheid te stellen.
Op Allerheiligen was het hem onmogelijk naar beneden te komen, zo-
als hij dit altijd gedaan had, in de kerk om er met de jongens de rozen-
krans voor de overledenen te bidden. Hij voldeed echter aan dit vrome ge-
bruik door hem volledig te bidden met zijn secretarissen en met enkele
coadjuteurs, in zijn kapel samengekomen. Toch kon hij enkele avonden
daarna samen met Don Viglietti in een rijtuig uit wandelen gaan. Deze
vertelde hem dan al lachend dat een medebroeder al de andere klooster-
congregaties zeer fel loofde, maar altijd zweeg over de Salesiaanse Con-
gregatie of er zonder enige eerbied over sprak. Don Bosco zei hem dat
wanneer hij hem nog dergelijke zaken hoorde zeggen, hij zou antwoorden:
"Tamquam fera se ipsum devorans." Ook op 15 november ging hij naar buiten
om een van de artsen van het Oratorio, dokter Vignolo, die sinds ver-
scheidene dagen het bed moest houden te gaan bezoeken.
Omstreeks einde november ging op een avond Don Lemoyne hem bezoe-
ken en sprak met hem over de tucht onder de jongens. Hij vroeg hem welk
het beste middel was om de biecht vruchtbaar te maken. Hij sprak moeilijk
en hijgend maar zei hem: - "Verleden nacht heb ik een droom gehad."
- "U bedoelt dat u een visioen hebt gehad."

36.10 Page 360

▲back to top


- XVIII/356 -
"Noem het zoals u wilt maar deze zaken doen de verantwoorde-
lijkheid van Don Bosco tegenover God op schrikwekkende wijze stijgen. Wel
is het waar dat God goed is." - Toen hij dit zei, weende hij.
"Wat hebt u in die droom gezien?" - vroeg hem Don Lemoyne.
"Ik heb gezien op welke wijze men de jonge leerlingen dient te-
recht te wijzen en op welke manier men de vakleerlingen dient terecht te
wijzen. Ik heb de middelen gezien om de deugd van kuisheid te bewaren, de
schade die iemand oploopt die deze deugd schendt. Ze bevinden zich goed
en opeens sterven ze. Oh! sterven door de ondeugd! Het was een droom
waarin slechts een enkele gedachte voorkwam, maar welke schitterende en
grote gedachte! Nu echter kan ik geen lange toespraak houden, ik heb de
kracht niet om deze gedachte uit te drukken.
"Welnu", - hernam Don Lemoyne, - "vermoei u niet. Ik zal nota
nemen van alles wat u mij gezegd hebt en op een andere keer zal ik u een
voor een de aangetekende punten herinneren en dan zult u mij uw droom
verklaren zoals u dat meent te moeten doen."
"Doe het zo maar. Het thema is te belangrijk en wat ik gezien heb
zal bij vele omstandigheden als norm dienstig kunnen zijn.
Het ongeluk wou dat Don Lemoyne, die niet dacht dat zijn dood zo
nabij was en die hem steeds vermoeid of door een of ander werk benomen
aantrof, toefde om hem de vragen te stellen en zo vertrok de brave Vader
naar de eeuwigheid zonder nog iets te zeggen.
Over de algemene gang van zaken in het Oratorio sprak hij met Don
Cerruti op de avond van 4 december. Hij had hem uitdrukkelijk laten roe-
pen omstreeks half zeven. Pas was Don Cerruti in zijn kamer gekomen of
Don Bosco zei hem: "Ik heb u niets gewichtigs te zeggen. Ik wens alleen
maar dat we wat zouden praten en dat jij mij volledig op de hoogte zoudt
houden van de zaken van het huis." - Deze woorden troffen Don Cerruti,
des te meer omdat het de eerste maal was dat Don Bosco na zijn verhuis
naar Turijn hem rechtstreeks over deze aangelegenheid aansprak. De sa-
menspraak duurde lang, vragen volgden op vragen en Don Bosco gaf hem over
alles rekenschap. Hij vertrouwde hem onder meer een twijfel toe. Steeds
had hij er aan gehouden dat het financiële beheer van het Oratorio in een
enkele hand zou worden samengebracht, zodat de verschillende kassen voor
ontvangsten en betalingen tot hetzelfde ambt zouden behoren. Welnu, het
scheen hem toe dat Don Rua hier anders over dacht. Don Cerruti slaagde er
in hem deze vergissing te doen inzien, door hem te bewijzen dat zijn Vi-
caris er juist zo over dacht en zich inspande, ofschoon nog zonder enig
uitwerksel, de zaken op die manier te regelen.
Dan deed hij hem een aanbeveling. We hebben er al op gewezen dat
Don Belmonte, tot Prefect van de Congregatie gekozen in het algemeen Ka-
pittel van 1886, in werkelijkheid directeur van het Oratorio was, terwijl
Don Durando er mee voortging dit ambt uit te oefenen. Zolang Don Bosco
nog in leven was, kon deze wijze van handelen nog gaan, mar hij voelde

37 Pages 361-370

▲back to top


37.1 Page 361

▲back to top


- XVIII/357 -
aan dat, wanneer hij zou verdwenen zijn, er moeilijkheden zouden door
ontstaan. Daarom drong hij aan opdat dit zodra mogelijk zou geregeld wor-
den en alles regelmatig zou toegaan.
Ten slotte vroeg hij hem hoe het met zijn gezondheid ging, maar
hij deed dit met een genegenheid bijna nog vaderlijker dan hij gewend
was. - "Verzorg je goed" - zei hij hem dan. "Ik ben het, Don Bosco, die
het je zegt en die het je zelfs beveelt. Doe voor jezelf wat je voor Don
Bosco zoudt doen." - Bij deze woorden kon Don Cerruti zijn ontroering
niet bedwingen. Dan nam hij hem bij de hand en zei hem: - "Schep moed,
mijn beste Don Cerruti. Ik wil dat wij in het Paradijs opgeruimd zouden
zijn." Het tengere gestel van de Algemene Studieleider rechtvaardigde
deze beduchtheid. De buitengewone verdiensten die hij in de periode van
de vestiging van de Congregatie verworven had, verklaren voldoende de
vaderlijke bezorgdheid van Don Bosco.
Het merkwaardigste feit van de maand november was een speciale in-
kleding van jonge geestelijken, waarbij Don Bosco het gewaad gaf aan een
Pool, Victor Grabelski, die verscheidene diploma's bezat, aan een gewezen
Franse officier, Noël Noguier van Malijay, aan een jonge Engelsman, die
nadien niet volhardde en, iedereen overheersend door zijn fysische ge-
stalte en zijn maatschappelijke stand, aan prins August Czartoryski. Deze
had eindelijk de toestemming aan zijn vader weten te ontrukken en was op
30 juni naar Turijn gekomen. Sinds 8 juli was hij novice. Zijn verwanten
verkeerden in de begoocheling dat een voorbijgaande opflakkering hem naar
de Congregatie had gedreven en dat daarom de eerste ongemakken van een
leven dat zoveel van het zijne verschilde hem de weg terug zou doen ne-
men. Men kan zich daarom voorstellen hoe ze stonden tegenover de uitnodi-
ging tot een plechtigheid die, zoal niet een definitieve scheiding, dan
toch een vrij diepe onthechting van het verleden was. De ene schreef hem
in het voordeel hiervan de andere in het nadeel. Zijn vader, met wie
August gesproken had over een proeftijd die 18 maanden zou duren, meende
dat het te vroeg was om het geestelijk gewaad aan te trekken vooraleer er
ten minste zes maanden verstreken waren. Niettemin besloot hij ten slotte
naar Turijn te komen. Hij kwam er naartoe met zijn echtgenote, de stief-
moeder van August, met de twee stiefbroers, een tante en de dokter van de
familie.
Bij allen bleef het vertrouwen bestaan hem op zijn plan te doen
terugkeren. Daarom, om de tijd te hebben hiertoe een poging te doen, kwa-
men ze enkele dagen voor de ceremonie toe. Deze was vastgesteld op 24
november. Uiterst geprikkeld toonde zich de tante, omdat zij vermoedde
dat men, uit belang, op de ziekelijke Prins drukking had uitgeoefend.
Toen hij hun inzicht gewaar werd, zou hij willen verzaken hebben aan het
genoegen zich met hen te onderhouden. Hij vroeg de raad van zijn Oversten
die hem zeiden dat hij zijn familieleden met genegenheid diende te behan-
delen. Deze lieten gevoels- en belangenredenen gelden en bij deze ge-
sprekken kwamen werkelijk tragische ogenblikken voor. August echter wist
met een onveranderlijke zachtheid, maar met evenveel wilskracht van het

37.2 Page 362

▲back to top


- XVIII/358 -
begin af zijn roeping te verdedigen, zodat zijn verwanten ermee eindigden
van de nood een deugd te maken door de ceremonie bij te wonen.
Deze had plaats in de kerk van Maria, Hulp der Christenen, in aan-
wezigheid van een grote menigte, aangetrokken door het bericht van deze
interessante nieuwigheid. Kardinaal Alimonda zou deze ceremonie graag
volbracht hebben, indien hij niet verhinderd was geweest. Don Bosco kwam
samen met de vier aspiranten in het priesterkoor binnen. Na het zingen
van het Veni Creator nodigde hij hen uit met de woorden van het ritueel
zich te ontdoen van de oude mens en zich met de nieuwe mens te bekleden.
Daarna legde hij op ieder van hen het gewijde kleed dat door hem gezegend
was. Dan klom Don Rua op de kansel, koos als tekst het vers van Isaias
Filii tui de longe venient en sprak zoals Don Bosco zelf het niet beter
zou gekund hebben. De dienst werd besloten met een plechtig Te Deum en de
zegen met het Allerheiligste. De Poolse heren trokken dan weer naar boven
naar de kamers van Don Bosco, toegejuicht door al de jongens van het Ora-
torio. Ze namen afscheid van Don Augusto, zoals de nieuwe jonge geeste-
lijke voortaan door ons genoemd werd, met de correctheid eigen aan adel-
lijke heren. De wolken waren trouwens nog niet weggedreven want nadien
kwam zijn vader terug ten aanval en deed zelfs een beroep op de heilige
Stoel, opdat men aan zijn zoon zou verbieden zich voor altijd aan de Con-
gregatie te verbinden, maar zijn beslistheid kon niet meer geschokt wor-
den.
Die voor hem zo gelukkige avond ging Don Augusto Don Bosco bedan-
ken alvorens naar Valsalice terug te keren waar hij zijn noviciaat zou
doen. Deze zegende hem en zei: - "Vandaag hebben we een mooie overwin-
ning behaald. De dag zal komen waarop u priester zult zijn, en met Gods
wil, veel goed voor Polen zult doen."
De intrede van Don Augusto in de Congregatie was de inzet voor een
onophoudende en groeiende beweging van Poolse jongens naar het huis van
Don Bosco. Door de bemiddeling van de Prins werd Valsalice vergroot met
een volledig appartement om allen die kwamen te ontvangen, tot te Lombri-
asco een college uitsluitend voor hen bestemd gesticht werd. Zo werden
daar de elementen bereid die moesten dienen voor de stichting van colle-
ges en beroepsscholen in Polen, waar thans de Salesiaanse werken aan-
groeien in aantal en bloeien in hoedanigheid op een manier die aan het
wonderlijke grenst.(1) Deze medebroeders kunnen er zich op beroemen dat
zij een Salesiaans Kardinaal hebben, Zijne Eminentie August Hlond, aarts-
bisschop van Gniezno en Poznan, Primaat van Polen.
Voor Don Bosco betekende het steeds een feest wanneer hij zijn
(1) Met hoeveel sympathie de Salesianen al door aanzienlijke Poolse milieus beschouwd
werden blijkt uit een brief van de Jezuïet Ladislas Czenc, opsteller van de Re-
dakeja Missyi Katolich van Krakau, die aan Don Bosco beloofde voor de Salesiaanse
werken propaganda te zullen maken.

37.3 Page 363

▲back to top


- XVIII/359 -
oud-leerlingen terug zag, maar ook zij, wanneer ze hem terug konden na-
deren, waren niet minder verheugd. Daags na de door ons beschreven in-
kleding kwam een zeer genegen oud-leerling naar zijn Vader toe, de heer
Vincenzo Tasso, priester van de Missie, sinds 1908 bisschop van Aosta.
Gedurende omstreeks een half uur luisterde Don Bosco naar hem. Bij het
afscheid nemen, drukte hij hem de hand met al de genegenheid van zijn
hart en herhaalde hem driemaal de woorden van de Apostel: Jam delibor,
jam delibor, jam delibor (het uur van het offer is nabij).(1)
Zeer verheugde hem veertien dagen later het bezoek van een andere
oud-leerling. Het scheen of hij terug jong werd wanneer hij herinnerde
aan zijn makkers, de avonturen van die tijd en vooral de duidelijke be-
scherming van God van de werken die toen pas begonnen waren. Hij was de
ziel geweest van de vroegere wandelingen. Het was Carlo Tomatis van Fos-
sano, de persoon over wie Don Lemoyne herhaaldelijk spreekt in het derde
en vierde boekdeel. Toen hij voor Don Bosco kwam, wierp hij zich op de
knieën en riep met tederheid uit: - "Oh! Don Bosco! oh! Don Bosco!" - Op
dat ogenblik zou het hem onmogelijk geweest zijn iets anders te zeggen.
Don Bosco nodigde hem uit terug te keren met zijn zoon om het feest van
Kerstmis in het Oratorio door te brengen. Omstreeks die tijd zullen wij
hem terugzien.
Bij de terugkeer van zijn laatste wandeling op 20 december op het
ogenblik dat men van de Corso Regina Margherita ging afslaan naar de kerk
van Maria, Hulp der Christenen, hield een onbekende het rijtuig tegen.
Het was een brave heer van Pinerolo, een leerling van het Oratorio, heel
in het begin. Die ontmoeting was voor Don Bosco uiterst aangenaam. De
heer was naar Turijn gekomen voor zaken en wou niet weggaan zonder Don
Bosco te zien. Omdat hij wist dat hij daar ging voorbij komen, wachtte
hij hem te midden van de weg op.
"Mijn beste" - vroeg hem Don Bosco - "hoe gaan je zaken."
"Tamelijk goed" - antwoordde hij -"bid voor mij."
"En hoe staat het met je ziel?"
"Ik tracht steeds een waardige leerling van Don Bosco te zijn."
- "Dat is goed, dat is goed. God zal je lonen. Bid ook voor mij."
Nadat hij dit gezegd had, zegende hij hem, maar bij het afscheid
nemen voegde hij er nog aan toe: - "Ik beveel je de redding van je ziel
aan. Leef steeds als een goede christen."
Vele brieven kwamen hem iedere dag toe uit Italië en uit het bui-
tenland, vooral uit Frankrijk, als antwoord op zijn omzendbrief van 4
november. Bijna altijd bevatten ze giften. Zijn secretarissen sneden de
enveloppen open, haalden er de inhoud uit, stapelden ze op elkaar en bo-
(1) Brief aan Don Rua, Turijn, 4 februari 1888.

37.4 Page 364

▲back to top


- XVIII/360 -
den hem dan alles tegelijk aan. Aldus kon hij ze gemakkelijk nakijken en
hun zeggen wat er diende geantwoord te worden. Aan Mevrouw Broquier, die
beste medewerkster uit Marseille, die hem een aanzienlijk bedrag gezon-
den had, wou hij een eigenhandig geschreven brief sturen.
"
Aan onze liefdadige goede Moeder, Mevrouw Broquier,
"
"
Ik ontving van u een bedrag van 500 frank voor onze arme
" missionarissen als liefdadige gift. Moge God u ruimschoots belo-
" nen. Zij willen graag hun leven geven voor de wilden van Amerika,
" maar u schenkt een edelmoedige gift. Zowel de enen als de anderen
" dienen de Heer, werken om zielen te winnen voor de Hemel, maar wie
" werkt om zielen te redden, redt zijn eigen ziel.
"
Meer nog. Wie aalmoezen geeft om zielen te redden zal be-
" loond worden met een goede gezondheid en een lang leven. Laten we
" daarom veel geven, wanneer wij veel willen verkrijgen.
"
Met het grootste genoegen verwacht ik u, uw man, uw schoon-
" zoon en dochter om mij een bezoek te brengen te Turijn de volgen-
" de lente. We zullen een mooi feest houden.
"
Moge God ze zegenen en tot hier leiden.
"
Ik kan niet meer lopen noch schrijven tenzij slecht. Het
" enige wat ik nog doen kan en wat ik graag voor u en voor de uwen,
" levenden en afgestorvenen doe, is iedere dag bidden voor hen, op-
" dat de rijkdommen, die doornen zijn, zouden veranderd worden in
" goede werken, nl. bloemen waarmee de engelen een krans vlechten
" die ze voor de hele eeuwigheid rond het voorhoofd zullen dragen.
" Moge het zo wezen.
"
Ik vraag u ook te bidden voor deze hun arme maar steeds
" zeer genegen vriend.
"
" Turijn, 27 november 1887.
Priester Gio. Bosco.(1).
Doorgaans gingen de giften vergezeld van aanvragen voor gebeden om
geestelijke en tijdelijke gunsten te verkrijgen of van bedankingen voor
gunsten door Maria, Hulp der Christenen verkregen. Hoe groot het vertrou-
wen was dat men stelde in de doeltreffendheid van zijn bemiddeling kan
men goed vernemen uit volgende woorden hem op 1 december door een zuster
van de Visitatie van Freiburg geschreven: "Is het niet waar dat het voor
de Heer uiterst gemakkelijk is mirakels te doen en ze voor u te verkrij-
gen?" Een briefje in steendruk boven een handtekening van hem diende
doorgaans om de ontvangst te melden maar soms plaatste hij er een apostil
(1) Mevrouw Broquier bedankte hem op 20 december bij het zenden van haar kerstwensen:
Merci, mon Père, des quelques lignes affectueuses que vous avez eu la bonté de
m'écrire ce mois dernier. Je vous en suis bien reconnaissant, sachant combien vous
êtes affaibli et combien votre temps est précieux."

37.5 Page 365

▲back to top


- XVIII/361 -
op opdat zijn secretarissen zouden antwoorden. De laatste brief met een
dergelijk apostil heeft als datum 30 november en was afkomstig van Me-
vrouw Victorine Roux, een medewerkster van St.-Gervais-les-Bains in
Haute-Savoie. Ze zei: "Ik had gemeend u voor het einde van het jaar in
mijn naam en in naam van andere leden van mijn familie (mijn man en twee
zonen) de gift die wij aan uw Werk verschuldigd zijn te sturen en ons al-
dus waardig te maken deel te nemen aan uw vele en kostbare sociale en
religieuze ondernemingen maar nu we vandaag uw oproep van 4 november ont-
vangen hebben, stuur ik u, zonder nog langer op de vastgestelde tijd te
wachten, mijn gift. Ik verzoek u mij en heel mijn familie te willen zege-
nen." Don Bosco schreef er op voor de jonge geestelijke Festa, zijn twee-
de secretaris: "Festa dient dit na te zien en te zeggen." Hij diende dit
namelijk te zeggen aan wie het aanging om een antwoord in het Frans te
geven.(1)
Een zuster van het Hart van Maria maakte hem van uit Blon bij Vitre
in het departement Calvados, 100 frank over en zei van de schenkster: "Ze
heeft vijf mijl te voet afgelegd om mij dit biljet van honderd frank te
brengen en ze is 82 jaar oud." (2) Als men hier niet overdreven heeft, is
vijf mijl gelijk aan twintig kilometer.
Een pastoor van Fiumicello, in het diocees Gorizia was 86 jaar oud.
Zijn bevende hand kon niet meer schrijven, maar kon nog uit zijn beurs
wat geld halen. Hij richtte zich tot zijn collega van Scodovacca, opdat
hij aan Don Bosco zou schrijven en hem voor de Missies de laatste gouden
napoleon die hij bezat zou sturen.
Dit weinige werd enkel als een staaltje gegeven want indien men zou
gaan vissen in deze grote zee van briefwisseling, dan geraakte men er
nooit mee klaar.
De omzendbrief voor de Missies bood de gelegenheid tot een voorstel
sui generis. Een zekere heer Ettore Chiaramello, afgevaardigde beheerder
van de Bank voor Handel en Nijverheid van Turijn, vroeg hem te willen
bijstaan om "dank zij zijn heilige medewerking" "in vrome handen" enkele
duizenden aandelen te plaatsen, op voorwaarde dat deze personen er zich
zouden mee vergenoegen hun kapitaal te plaatsen tegen 5% en het overige
aan de Salesiaanse Missies af te staan. Met deze operatie verzekerde hij
aan Don Bosco een jaarlijkse rente van meer dan 50.000 lire. Don Bosco,
die steeds een vijand was van bank-landbouw - of koloniale operaties, die
er als handelszaken konden uitzien beval, ondanks de belofte voor ruime
winsten negatief te antwoorden. Heel zijn leven week hij geen duim af van
zijn gedragslijn te leven in vertrouwen op de zorg van de goddelijke
Voorzienigheid, zonder zich te veel om de toekomst te bekommeren.
(1) Gravin di Camburzano schreef hem een brief die een document is voor de genegen be-
langstelling van de echte adel van Turijn tegenover zijn persoon.
(2) Brief van 5 december 1887.

37.6 Page 366

▲back to top


- XVIII/362 -
De voornoemde omzendbrief was in handen gevallen van een protes-
tantse dominee, voldoende bekend onder de naam van Deodati en ver blij-
vende te Castrogiovanni, thans Enna, in Sicilië. Hem bekroop de lust aan
Don Bosco een staaltje te geven van zijn onderlegdheid betreffende Bij-
belse kennis. Hij schreef hem dan ook een lange brief, waarin hij begon
met bij hem protest aan te tekenen, omdat hij, in plaats van de wilden
die in het heidendom lagen naar het door Jezus Christus gebrachte zuiver
en heilig Evangelie te brengen, ze aan het heidendom onttrok om ze over
te brengen naar het Roomse heidendom, namelijk naar het antichristendom.
Nadien, met een grote rijkdom aan bijbelcitaten, een betere zaak waar-
dig, klaagde hij aan en betreurde hij al de noodlottige gevolgen die van
zijn programma van missieactie uitgingen. Op een zeker ogenblik bekende
hij hem zijn ongenoegen. - "Het mishaagt me" - schreef hij hem - "dat u
misschien te goeder trouw de hand zult reiken aan een Ignatius van Loyo-
la. Deze verkeerde in de mening een waardig werk te verrichten om zijn
zonden uit te boeten en stichtte die giftige Congregatie van de Jezuïe-
ten, die ook de Roomse Kerk schade berokkent. Waarschijnlijk zult u de-
zelfde naam nalaten." Na hem verder een apocalyptische bedreiging te
hebben toegeworpen, eindigde hij met volgende komische wens: "Ik zou wil-
len dat u zich zou bekeren, zoals de Apostel Paulus die ijverde voor de
godsdienst van Israël en de Kerk vervolgde. Maar God riep hem. Moge God
u aldus roepen en de werken die u meent er goed aan te doen voor de Room-
se kerk te verrichten, zult u dan doen voor Christus alleen." Ook op het
einde van zijn leven siste de protestantse hydra naar hem, maar ditmaal
zal hij er zich mee vergenoegd hebben voor de bekering van deze ongeluk-
kige te bidden.
Bij zijn ander leed kwam voor Don Bosco een nieuwe pijn, namelijk
de vrees weldra geen Mis meer te kunnen opdragen. Hij leed zichtbaar bij
het celebreren en bracht de woorden met inspanning en met een dun stem-
metje uit, vaak onderbroken door een overweldigende ontroering. De krach-
ten schoten hem zo te kort dat hij zich niet meer omdraaide bij het Domi-
nus vobiscum. Gedurende de communie van de gelovigen die de Mis bijwoon-
den, ging hij zitten, terwijl een andere priester de heilige communie
uitdeelde. Een andere priester bad de drie weesgegroeten en de andere
slotgebeden, die hij in de geest meebad. Welnu, op 3 december, na een
zeer slechte nacht kon hij niet meer celebreren, maar woonde hij de Mis
bij van zijn secretaris waarin hij te communie ging. Bij het Agnus Dei
barstte hij in tranen los. Nog celebreerde hij op 4 en 6 december. De
volgende zondag, 11 december, wou hij nogmaals celebreren maar kon
slechts met veel moeite de Mis beëindigen.(1)
Sommige avonden echter, wanneer het weer het toeliet, reed hij nog
op bevel van zijn arts met het rijtuig ui.: Buiten de stad, deed hij ter-
wijl men hem ondersteunde een eindje van de weg te voet. Op 16 december
bij een dergelijk ritje vielen twee merkwaardige zaken voor. Gedurende
(1) Omzendbrief van Don Rua aan de huizen: 26 december 1887.

37.7 Page 367

▲back to top


- XVIII/363 -
de heenrit reciteerde hij voor Don Rua en Don Viglietti brokstukken van
Latijnse en Italiaanse dichters en liet daarbij hun morele en godsdien-
stige waarde uitschijnen evenals hun mooie bewoordingen. Don Rua was er-
van overtuigd dat hij ze niet meer opnieuw gelezen had na het eindigen
van zijn gymnasium te Chïeri. Op de terugrit bij het oprijden van de cor-
so Vittorio Emanuele zag híj onder de galerij Kardinaal Alimonda op wan-
del met zijn secretaris. Dadelijk deed hij Don Viglietti uitstappen om
hem te gaan zeggen dat hij verlangde hem te spreken, maar dat hij niet
tot bij hem kon komen. Ook Don Rua was uitgestapt. Zijn Eminentie kwam
plots in hun richting, stak de armen uit en riep: "Oh! Don Giovanni! Oh!
Don Giovanni!" - Hij steeg in het rijtuig omarmde en zoende hem uitbun-
dig. De voorbijgangers bleven staan om dit prachtige tafereel te bekij-
ken. Zij twee gingen langzaam per rijtuig verder tot aan de via Cernaia,
waar zij afscheid namen. Don Rua en Don Viglietti gingen opnieuw bij Don
Bosco zitten en reden in de richting van het Oratorio. Daar aangekomen,
besteeg hij met veel moeite de trap. Wanneer hij zijn voet op de laatste
trede zette, keerde hij zich tot Don Rua en zei: - "Ik zal die trap niet
meer kunnen opgaan." - Inderdaad, wanneer hij op de avond van 20 december
nog eens wou uitrijden, moest men hem op een zetel naar beneden brengen.
Onmiddellijk na het vertrek van de missionarissen naar de Repu-
bliek Ecuador bezorgde de Voorzienigheid aan Don Bosco een grote vreugde
dor de aankomst van Mgr. Cagliero. De steeds meer onrustwekkende berich-
ten over de gezondheidstoestand van Don Bosco had hem duidelijk doen be-
grijpen dat het onvermijdelijke niet ver meer verwijderd kon zijn. Het
was dus dringend vereist dat hij zou komen toegelopen om met zijn laatste
ademtocht ook de laatste zegen van Don Bosco te ontvangen. De medebroe-
ders die hem te Buenos Aires bij het inschepen vergezelden zeiden tot el-
kaar vol droefheid: - "Hij gaat aanwezig zijn bij de laatste ogenblikken
van onze beste Don Bosco!" - Zoals we gezien hebben, reisde hij, met de
drie Chileense advocaten op de Matteo Bruzzo van de Veloce. Het bestuur
van deze maatschappij was zo delicaat geweest op 29 november vanuit Genua
aan Don Bosco te telegraferen dat het schip op 28 november te Las Palmas
het anker gelicht had en te Genua op 4 december zou aangemeerd hebben.
Don Bosco, die sinds geruime tijd wist dat hij zou komen, was zo verheugd
dat hij Don Lemoyne naar Genua stuurde, opdat hij in zijn naam en in die
van het Hoofdkapittel hem aan boord het eerste welkom zou toesturen. Er
was trouwens een vertraging van twee dagen veroorzaakt door een zware
storm.
Monseigneur deed zijn intrede in het Oratorio op de avond van 7
december tussen feestelijke betogers, maar met het oog gericht naar boven
naar die gesloten ramen, achter dewelke de Vader op hem wachtte. Hij ging
binnen gevolgd door de Chilenen, Don Riccardi en Don Cassini. Don Bosco
was op zijn bescheiden sofa gezeten. Monseigneur viel op zijn knieën voor
hem neer, omarmde hem, trok hem aan zijn hart en terwijl hij dan zijn
voorhoofd op zijn schouder liet rusten, kuste hij al wenend zijn ring. De
vijf gezellen van de bisschop waren ook gaan knielen, terwijl de ouderen

37.8 Page 368

▲back to top


- XVIII/364 -
van het Oratorio zich, zwijgend en bewogen, op eerbiedige afstand hiel-
den.
Don Bosco was de eerste om het stilzwijgen te verbreken. Meer dan
ooit stelde hij belang in zijn geweldige val. - "Hoe gaat het met je ge-
zondheid?" - vroeg hij hem. Bij zijn bevredigend antwoord zegende hij de
Heer. Dan volgde de voorstelling van de Chilenen gedurende dewelke Mon-
seigneur met droefheid Don Bosco bekeek. Wat vond hij hem na drie jaar
verouderd!
De aanwezigheid van de bisschop van Luik belette een vertrouwelijk
gesprek tot na het feest van de Onbevlekte, maar van dan af maakte Mon-
seigneur van iedere gelegenheid gebruik om naast hem te gaan zitten en
hem de vele zaken te vertellen waarvan hij wist dat ze hem troost brach-
ten.
Hij zag hoe hij, niettegenstaande zijn algemene vermoeidheid, nog
de biecht hoorde van allen die hiervoor bij hem kwamen. Hij ook wou hier-
van gebruik maken, omdat hij vreesde dat het hem onverwachts onmogelijk
zou worden hem nog eens zijn hart te openen. In de loop van de processen
legde hij hierover volgende verklaring af: "Ik ontving dan van hem raad-
gevingen die ik nooit meer vergat, omdat ze aangepast waren aan zijn rij-
pe ervaring, aan mijn leeftijd en aan de waardigheid waarmee ik als Bis-
schop en als Apostolisch Vicaris bekleed was."
Nog een andere zeer belangrijke zaak getuigde Monseigneur voor de
rechters van de "causa". Men weet voldoende, en Calgiero wist het zoals
weinigen het wisten, hoe het vaderschap van Don Bosco iets hemels had.
Welnu, gedurende zijn genegen vertrouwelijke gesprekken van die dagen,
zei Don Bosco hem eens: - "Ik ben tevreden over uw terugkeer. Kijk, Don
Bosco is oud en kan niet meer werken. Ik ben op het laatste van mijn le-
ven. Laat jullie dan werken, redden jullie de arme jeugd. Ik maak je
thans mijn vrees bekend." - Hier werden zijn ogen vochtig terwijl hij
verder ging: - "Ik vrees dat de ene of de andere van onze medebroeders de
genegenheid die Don Bosco heeft gehad voor de jongens verkeerd zal uit-
leggen en dat ik door mijn manier van zeer dichtbij hun biecht te horen,
ik mij heb laten meeslepen door een te grote gevoeligheid tegenover hen.
Hij zal zich dan willen verrechtvaardigen door te zeggen dat Don Bosco
hetzelfde deed zowel wanneer hij met hen in het geheim sprak als wanneer
hij hun biecht hoorde. Ik weet dat er zijn die daardoor hun hart niet
meer kunnen beheersen en ik vrees hieruit geestelijke gevaren en scha-
den." - Monseigneur stelde hem gerust dat nooit iemand zijn manier van
met de jongens om te gaan verkeerd had uitgelegd. - "Wees gerust" - zei
hij hem, laat deze vrees aan mij over. We zullen er op letten. Dit was
een raad die u ons dikwijls gaf en wij zullen hem aan de anderen geven."
Van Cagliero vonden we een geschrift terug, waarin hij, ter her-
innering, nota genomen had van sommige zaken hem door Don Bosco in de
maand december gezegd. Hier volgt dan zijn memorandum.

37.9 Page 369

▲back to top


- XVIII/365 -
"
Help de Congregatie en de Missies. Het is nodig ze uit te
" breiden op de kusten van Afrika en in het Oosten.
"
Zeg aan de Heilige Vader dat dit tot heden toe als een ge-
" heim bewaard is geworden, maar dat de Congregatie en de Salesia-
" nen als bijzonder doel hebben, overal waar zij zich bevinden en
" overal waar zij aan het werk zijn het gezag van de Heilige Stoel
" te steunen.
"
Het is mijn wens dat jij in deze omstandigheid in Italië
" zoudt blijven tot al de zaken na mijn dood zullen geregeld zijn.
"
Neem de Congregatie en de Missies ter harte. Help de an-
" dere Oversten in alles wat je zult kunnen.
"
Zij die gunsten willen ontvangen van Maria, Hulp der
" Christenen, dienen onze Missies te helpen en dan mogen ze er ze-
" ker van zijn dat zij deze zullen verkrijgen.
"
Vrees niets, de Heer zal jullie helpen. Fidem habete, heb
" vertrouwen.
"
Ik vraag een enkele zaak aan de Heer, dat ik mijn arme
" ziel zou kunnen redden (al wenend).
"
Ik beveel je aan aan alle Salesianen te zeggen dat ze
" vlijtig en vurig zouden werken: werk, werk.
"
Span je steeds in om onvermoeid de zielen te redden.
"
Ik zegen al de huizen van de Dochters van Maria, Hulp
" der Christenen, ik zegen de Algemene Overste en al haar zusters.
" Ze dienen er voor te zorgen vele zielen te redden.
"
Breng al jullie zaken in orde. Hou van elkaar als broeders,
" bemin elkaar, help elkaar en verdraag elkaar.
"
Ik zegen de huizen van Amerika, Don Costamagna, Don Lasag-
" na, Don Fagnano, Don Rabagliati en die van Brazilië: Mgr. Aney-
" ros van Buenos Aires en Mgr. Espinoza, Quito, Londen en Trente.
"
Alter alterius onera portate, exemplum bonorum orerum.
"
Verspreid de godsvrucht tot Maria, Hulp der Christenen
" in Vuurland. Wat al zielen zal de Madonna door bemiddeling
" van de Salesianen redden.
"
Voor de proeftijd in de vormingshuizen moeten de Over-
" sten de gehoorzaamheid beoefenen en doen beoefenen. Nieuwjaars-
" wensen: de godsvrucht tot Maria, en de veelvuldige communie.
"
Tweemaal beval hij voor de Salesianen het werk aan en
" herhaalde: werk, werk!
Met hem waren naar Italië teruggekeerd: Zuster Angela Vallese van-
uit Patagnië en Zuster Teresa Mazzarello vanuit Uruguay, die het kleine
meisje uit Vuurland, hun door Mgr. Fagnano toevertrouwd, bij zich hadden.
Op 9 december stelde hij haar aan Don Bosco voor op de manier die we al
beschreven hebben.
"Wat een offer voor Don Bosco geen Mis te kunnen opdragen" op de
dag van de Onbevlekte! schreef Don Viglietti in zijn dagboek. Maar voor-
taan had hij geen hoop meer nog de treden van het altaar te kunnen be-

37.10 Page 370

▲back to top


- XVIII/366 -
bestijgen. Maar zoals zijn ander fysieke en morele lijden verborg hij dit
onder een doorgaans rustig en sereen uiterlijk, dat soms zelfs opgewekt
was, wanneer hij over zijn ongemakken aan het schertsen ging. Wat, bij
voorbeeld, zijn rug betreft, die hem zo krom deed gaan, herhaalde hij
twee zeer bekende verzen uit een Piëmontees liedje:
Oh schina, povra schina, T’as fini d’porté bascina.
(Oh rug, arme rug, het is ermee gedaan lasten te dragen).
Op een avond reciteerde hij voor twee priesters, die, bedroefd en be-
zorgd, hem na het avondmaal hielpen om zich naar zijn kamer te begeven,
volgende strofe door hem gemaakt om zijn benen te beklagen:
Oh gambe, povre gambe,
Che sie drite che sie strambe, Seve sempre 'l mè
confort Fin a tant ch'i sia nen mort.
(oh, benen, arme benen- of jullie nu recht of krom zijn - jullie zullen
altijd mijn troost zijn - tot ik dood zal zijn).
Toch wou hij niet dat de Oversten zich wat hem betreft iets zou-
den voorspiegelen, zodat ze de voorzorgen door de Voorzichtigheid aange-
raden voor zijn eventueel vertrek zouden verzuimen, zoals blijkt op de
avond van de Onbevlekte. Hij was samen met hen naar het souper gegaan,
maar, korte tijd nadien, was hij weer opgestaan om terug naar zijn kamer
te keren. - "Schep moed" - zei hem iemand. We zullen je gouden Mis nog
zien." - Bij deze woorden bleef hij aan de deur staan, keerde het hoofd
naar de kant van waaruit de stem had geklonken, bekeek hem die gesproken
had strak aan en riep uit: "Ja, ja we zullen zien. De gouden Mis! Dat
zijn ernstige zaken, dat zijn ernstige zaken."
In het Oratorio was de laatste uiting van vreugde, gedurende het
leven van Don Bosco de academische zitting van 11 december ter ere van
Mgr. Cagliero. Op het einde herdacht de gevierde zijn jeugd en die van
Don Bosco en gaf een levendige beschrijving van de liefde die Don Bosco
steeds voor de jongens had gehad. Met zijn vurige en schilderachtige taal
sleepte hij zijn toehoorders mee, maar in zijn woorden was een klank van
droefheid die allen aanvoelden, zonder dat het nodig was dat een uiter-
lijk teken het onder een voelbare vorm zou vertolken. Toch zou niemand
gedacht hebben dat de dood van Don Bosco zo nabij was.
Een lief en uiterst intiem feestje was de traditionele wijndrui-
ven-oogst in zijn prieeltje voor zijn ramen. Dank zij een van die deli-
cate gedachten die hem eigen waren had Don Bosco dit zolang uitgesteld
opdat Mgr. Cagliero er zou kunnen aan deelnemen. In zijn kleine loggia
gezeten genoot hij ervan te zien hoe zijn zonen, met aan hun hoofd de
bisschop de druiventrossen plukten, ze reinigden en ze vrolijk opaten.
Deze sympathieke recreatie werd zelfs vereerd door de aanwezigheid van
een andere bisschop en van een Provinciaal van de Broeders van de Chris-

38 Pages 371-380

▲back to top


38.1 Page 371

▲back to top


- XVIII/367 -
telijke Scholen, vergezeld van een kloosterling van hetzelfde instituut.
Ook ditmaal wou hij niet afwijken van zijn gewoonte een deel van
de wijndruivenoogst mee te delen aan bevriende families. Graaf Cravosio
bedankte hem inderdaad voor deze vriendelijke gedachte en voor de goede
druiven hem aan huis toegestuurd. Hij voegde er aan toe: "Alleen spijt
het mij dat u er zich hebt willen van ontrieven om ze aan ons te schen-
ken. Anderzijds is dit voor mij een bewijs dat ik in uwe herinnering een
zekere plaats inneem. Zovele jaren van grote sympathie en waarachtige ge-
negenheid verbinden mij met u. Ik kan niet hopen dat mijn gebeden door
God zullen verhoord worden, want ik ben gewend zeventigmaal zeven te zon-
digen, maar in dit geval, voor de gezondheid van Don Bosco, vlei ik mij
met de hoop dat de goede God ze zal willen aanvaarden, omdat ze Hem wer-
kelijk worden toegestuurd met heel mijn hart, een hart dat u zeer gene-
gen is."
Op vrijdag 16 december bezocht hem en bleef met hem aan het diner
de jonge priester van Bologna, Don Bersani, die de Advent predikte in de
kerk van Sint-Jan de Evangelist. Aan tafel zei Don Bosco hem iets in het
geheim in het oor en drukte hem dan zo heftig de hand dat hij hem deed
uitroepen: - "Maar u doet me pijn!" - Don Bosco bekeek hem met een glim-
lach en vroeg hem dan: - "Wanneer komt u terug met mij dineren?" - "Dat
zou ik niet kunnen zeggen" - antwoordde hij. "Ik heb te Turijn zoveel
goede vrienden en om ze allen te zien ga ik nu eens bij de ene en dan
weer bij de andere op de middag."
"Goed, maar kom gauw terug op bezoek."
"Ik zal zorgen dat ik tegen het einde van de volgende week zal
komen."
Don Bersani kwam terug in de helft van de week, maar Don Bosco was
al sinds dinsdag bedlegerig zodat hij hem niet meer zag.
Het volledige verval van krachten begon zich te tonen op 17 decem-
ber. Het was zaterdag, een dag waarop hij rond zes uur namiddag de biecht
placht te horen van de jongens van de hogere klassen. Daarom stonden er
die avond een dertigtal zich te vertreden voor zijn deur in afwachting
dat zijn secretaris hen zou binnenlaten. De jonge geestelijke Festa liet
zich zien om hun te zeggen dat het hem niet opportuun toescheen dat ze
hem zouden vermoeien omdat hij het te kwaad had. De jongens gingen echter
niet weg. Toen de jonge geestelijke dit bemerkte dacht hij een ogenblik
na en ging het dan zeggen aan Don Bosco Eerst antwoordde deze hem dat hij
zich niet in staat voelde deze vermoeienis te kunnen verdragen maar na
een ogenblik zwijgen, hernam hij: - "En toch is het de laatste maal dat
ik zal kunnen biechthoren." - De andere lette niet op deze woorden, noch
op de toon waarmee ze uitgesproken werden, maar begon het hem af te ra-
den. - "U hebt koorts" - zei hij hem - "en u hebt last bij het ademha-
len." - Maar hij herhaalde, bijna met vertedering: - "En toch is het de
laatste maal! Laat ze maar komen." - Ze kwamen binnen en hij hoorde
ieders biecht. Het waren werkelijk de laatste biechten van de jongens,
die hij hoorde.

38.2 Page 372

▲back to top


- XVIII/368 -
We zeggen wel: van de jongens, want op 19 december hoorde hij nog de
biecht van Don Berto aan wie hij als penitentie gaf dikwijls het schiet-
gebed te herhalen: - "0! Maria, wees mijn redding."
Zijn benen lieten hem zelfs niet meer toe nog een stap te verzet-
ten. Daarom werd hij in een rolstoel van de ene plaats naar de andere ge-
bracht. Toch wenste hij nog steeds aan de gemeenschappelijke tafel aan te
zitten.
Op 16 december had Don Durando aan de nieuwe Procurator Generaal
Don Cesare Cagliero (1) geschreven: "Don Bosco wordt iedere dag zichtbaar
magerder en zijn krachten schieten hem zo te kort dat hij niet meer in
staat is zich van zijn kamer naar de refter te begeven. We moeten hem er
in een stoel naartoe brengen. Arme Don Bosco! Indien de Heer geen voort-
durend mirakel verricht, kan zijn leven fysisch niet langer meer duren."
Hij nam er behagen in aan tafel weldoeners en vrienden te ontmoe-
ten. Op 18 december had hij verscheidene van hen uitgenodigd op het be-
zoek van een tentoonstelling van voorwerpen uit Patagonië meegebracht
door Mgr. Cagliero en bestemd om in het Vaticaan te worden uitgestald.
Sinds meer dan een jaar hadden de missionarissen van Don Bosco het bevel
ontvangen wapens, werken en curiositeiten van de wilden te verzamelen op-
dat ze zouden prijken in de tentoonstelling die in 1888 zoveel bijdroeg
om Leo XIII te vereren gedurende de feesten voor zijn priesterjubileum.
Na het diner onderhield hij zich met de genodigden en gaf aan iedereen
blijk van zijn bijzondere genegenheid. Teruggekeerd op zijn kamer, zei
hij aan Don Eugenio Reffo van de Jozefieten, die hem tot daar had willen
vergezellen: - "Mijn beste, ik heb steeds van je gehouden en ik zal al-
tijd van jou blijven houden. Ik ben op het einde van mijn dagen, bid voor
mij en ik zal steeds voor jou bidden."
‘s Avonds, toen het tijd was voor het avondmaal, was er geen le-
vendige flikkering in zijn ogen meer te bespeuren. Don Lemoyne kwam dich-
ter bij hem en zag zelfs dat zijn ogen er glazig uitzagen, en dat hij
geen blijk meer gaf iemand die tot hem sprak nog te horen. Deze toestand
duurde maar enkele minuten, maar het was wel een droevig ziekteverschijn-
sel.
's Ochtends nadien trof Don Viglietti hem zoveel verlicht aan dat
hij hem verzocht enkele woorden te schrijven op sommige prentjes die hij
aan bepaalde Salesiaanse Medewerkers wou sturen. - "Graag" – antwoordde
hem Don Bosco. En hij zette zich aan het schrijven. Toen hij er op twee
geschreven had, zei hij hem: - "Maar weet je dat ik eigenlijk niet meer
schrijven kan? Ik ben moe, weet je." - Dan merkte Don Viglietti hem
prompt op dat die twee voldoende waren. Op het eerste had hij geschreven:
(1) Deze brief bevindt zich in het archief van de inspectie te Rome.

38.3 Page 373

▲back to top


- XVIII/369 -
- "0, Maria, verkrijg ons van Jezus de gezondheid van het lichaam,
indien dit goed is voor de ziel, maar verzeker ons de eeuwige zaligheid."
En op de keerzijde van het tweede: "Doe snel goede werken, want de tijd
kan te kort schieten en aldus zoudt u bedrogen kunnen zijn."
Toch wou hij er niet mee ophouden, want hij zei: - "Dit is de
laatste maal dat ik schrijf!" - Hij ging er dus mee verder: "Zalig zij
díe zich in hun jeugd voor altijd aan God geven. - Hoevelen wilden zich
aan God geven en kwamen bedrogen uit, omdat hun de tijd ontbrak. - Wie
er mee wacht zich aan God te geven, bevindt zich in groot gevaar zijn
ziel te verliezen. - Mijn zonen, bewaart de tijd en de tijd zal u in de
eeuwigheid bewaren. - Wie goede werken zaait, oogst goede vruchten. -
Indien wij goed doen, zullen wij goed vinden in dit leven en in het an-
dere. - Op het einde van het leven oogst men de vrucht van de goede wer-
ken."
Op dat ogenblik onderbrak Don Viglietti hem, nam hem bij de hand
en zei: - "Maar, Don Bosco, schrijf iets wat opgeruimder is!... Deze za-
ken doen pijn." - Dan richtte hij vertederd strak zijn ogen op die van
zijn secretaris en toen hij hem zag wenen, zei hij hem met een onbe-
schrijflijke glimlach: "Arme Carluccio (Kareltje)! Wat ben je nog een
jongen!... Ween niet... Ik heb je al gezegd dat het de laatste prentjes
zijn waarop ik schrijf." - Dan, om hem genoegen te doen, veranderde hij
van thema en schreef verder: "God zegene ons en moge ons aan alle kwaad
doen ontsnappen. - 0 Maria, bescherm Frankrijk en alle Fransen. - Indien
u rijk wenst te worden, geef dan veel aan de armen. - Date et dabitur
vobis. - Moge God ons zegenen en de Heilige Maagd onze leidsvrouw wezen
in al de gevaren van het leven. - De jongens zijn het genot van Jezus en
van Maria. Moge God al onze weldoeners zegenen en ruimschoots belonen. -
Heilig Hart van Jezus, maak dat ik u steeds zou beminnen. - De grootste
vijand van God is de zonde. - 0 Maria, wees mijn redding." - Hier keerde
hij terug op de gedachten die Don Viglietti zoveel verdriet gaven: "Op
het einde van zijn leven plukt men de vruchten van zijn goede werken. -
Wie zijn ziel redt, redt alles; wie zijn ziel verliest, verliest alles.
- Wie de armen beschermt, zal door de goddelijke rechtbank ruimschoots
worden beloond. - Wie de wezen beschermt zal door God in de gevaren van
het leven worden gezegend en door Maria bij zijn dood worden beschermd.
- Welke grote beloning zullen wij ontvangen voor al het goede dat wij
gedurende ons leven doen. - Wie het goed doet gedurende zijn leven, vindt
het goede bij zijn dood. Qualis vita, finis ita. - Ik bid iedere dag voor
jullie en bidden jullie voor de redding van mijn ziel. - 0 Barmhartige
Maagd geef aan mijn ziel op het ogenblik van mijn dood je sterke hulp. -
In het Paradijs geniet men voor eeuwig alle goede zaken." Hier legde hij
zijn pen neer. Zijn hand was zeer vermoeid.
Alle bezigheden die hij placht te doen, gingen, de ene na de ande-
re, naar hun fataal einde toe. Die ochtend gaf hij zijn laatste audiën-
ties. Sinds veertig jaar besteedde hij iedere ochtend aan raad te geven,
te zegenen, te troosten, bijstand te verlenen, en allen die wensten tot
bij hem te komen op te vrolijken. Dit was ongetwijfeld een van de zwaar-

38.4 Page 374

▲back to top


- XVIII/370 -
ste vermoeienissen van zijn leven. Toen voelde hij zich zo uitgeput, dat
hij bijna niet meer kon ademen. De oneindige reeks van de bezoekers werd
afgesloten voor altijd met het bezoek van Gravin Soranzo Mocenigo. Het
was half een op de middag van 20 december.
‘s Avonds was er een laatste uitstap per rijtuig. Voor de eerste
maal stond hij aan zijn zonen, die hem hierom vroegen, toe hem in zijn
zetel naar beneden te dragen. Hij was vergezeld van Don Bonetti en van
Don Viglietti, die begonnen te spreken over de medebroeders die allen
vurig wensten hem te helpen en verlichting te brengen. Hij zweeg tot hij
ineens volgende woorden uitsprak: - "Viglietti, zodra je thuis zult
zijn, herinner je dan in mijn naam volgende woorden op te schrijven die
ik tot alle Salesianen richt: De oversten van de Salesianen dienen
steeds een grote welwillendheid tegenover hun ondergeschikten te betonen
en moeten vooral het dienstpersoneel met naastenliefde bejegenen."
Het bleek op dat ogenblik dat de open lucht hem goed had gedaan.
Teruggekeerd naar huis en naar zijn kamer gedragen, zei hij vol liefde
aan de chef van de dragers: - "Schrijf het op je lijst hoor! Ik zal je
alles ineens betalen." Kort nadien kwam de behandelende geneesheer, Dr.
Albertotti. Hij onderzocht hem en bevond dat zijn toestand zeer ernstig
was. Daarom deed hij hem te bed leggen. Aan de jonge geestelijke Festa,
die hem gevraagd had hoe hij het stelde, had hij geantwoord: - "Nu moet
ik nog maar alleen een goed slot maken, dat alles goed eindigt." - Zo-
als het in dergelijke gevallen de gewoonte is, merkte men hem op dat
hij, na wat rust, zich opnieuw goed zou bevonden hebben, maar met de
hand deed hij teken dat dit niet waar was en hij herhaalde, met nadruk
op zijn woorden: - "Nu moet ik er nog alleen een goed slot aan maken." -
Voor zijn wandeling had hij op een prentje geschreven: "Maríai tu nos
ab hoste protege et mortis hora suscipe". - En op een ander prentje:
"Maria, schenk aan mijn ziel op het ogenblik van mijn dood je sterke
hulp." Hij nam enkele lepels soep tot zich en ging dan naar het bed
waarvan hij niet meer zou opstaan.
Op de tafel lag het pars aestiva van het brevier. Don Lemoyne,
die het doorbladerde, vond er vele papieren leeswijzers in waarop mooie
zinnen geschreven stonden ontleend aan de Heilige Schrift, aan de Heili-
ge Vaders en tot zelfs aan Italiaanse dichters. Gedurende negen lustra
waren die herinneringen steeds onder zijn ogen voorbijgegaan.
Op dezelfde tafel begonnen de brieven met de Kerstwensen zich op te
stapelen. Er kwamen er van alle kanten toe en vele kwamen uít Frankrijk.
Juffrouw Louvet, een heilige ziel, versterkte haar wensen met een biljet
van vijfhonderd frank, en drukte een edele gedachte uit. Ze schreef: "Ik
maak van deze omstandigheid gebruik om u ook mijn wensen voor een zalig
en gelukkig jaar over te maken. Maar voor u, Eerwaarde Vader, zijn alle
jaren goed, omdat al uw dagen gevuld zijn en verdienstelijk voor de

38.5 Page 375

▲back to top


- XVIII/371 -
hemel, wat voor mij, jammer genoeg, niet het geval is." De vrome weldoen-
ster had gelijk. Dies pleni en werkelijk rijk waren de dagen van Don
Bosco, maar ze stelde zich niet voor hoe dichtbij het ogenblik was, waar-
op al deze verdiensten in de Hemel hun gepaste kroon zouden ontvangen.
(1) Cfr. Boekdeel XV, hoofdstuk XIX. Op 28 december schreef abbé Engrand aan de secre-
taris van Don Rua. "Mademoiselle Louvet d'Aire me charge de faire parvenir Dcn Rua
l'expresslon de sa profonde douleur dans les circonstances présentes. Don Bosco la
traitait en privilégie et elle est affiigée comme une enfant qui perd con Père."

38.6 Page 376

▲back to top


- XVIII/372 -
HOOFDSTUK
XXII
DE EERSTE ELF DAGEN VAN ZIJN ZIEKTE
Onze dierbare zieke hield het bed gedurende 42 achtereenvolgende
dagen waarbij in het verloop van de ziekte drie duidelijk onderscheiden
fazen voorkwamen. Van de 20ste tot de 31ste december ging het steeds
maar slechter, van de eerste januari tot de twintigste leefde de hoop
weer op, maar van af die dag verliepen de zaken naar een onherstelbaar
en snel einde toe. Wanneer wij, vooraleer een gedetailleerd verhaal
hiervan te geven, een algemene blik willen slaan op de houding van Don
Bosco gedurende deze lange en pijnlijke periode, kunnen we dit niet be-
ter doen dan met de woorden van een zeer goed ingelichte getuige. Coad-
juteur Enria, die iedere nacht aan zijn legerstede waakte, tekende zeer
eenvoudig, als getuige in het gewone proces,(1) zijn gedrag af door te
zeggen: "Zijn berusting was zeer groot. Hij zette zijn leuze: handelen,
harden, zwijgen, die hij mij dikwijls herhaalde wanneer hij gezond was,
in de praktijk om. Omdat hij toen niet meer kon handelen, leed en zweeg
hij." Hij zweeg natuurlijk over zijn lijden, want praktisch tot het einde
toe sprak hij om nog enig goed te doen.
De arts verwekte ontsteltenis bij de Oversten toen hij hun op 21
december zei dat, wanneer de zieke in deze toestand bleef, hij niet meer
dan vier of vijf dagen te leven had. Hij had, inderdaad, niet de minste
eetlust, vaak moest hij braken en men wist niet welk voedsel men hem kon
geven. Zijn ademhaling was daarbij zeer moeilijk en hij had koorts. Toch
werd zijn gerustheid van geest weerspiegeld door zekere joviale kwink-
slagen die hij uitte tegenover hen die hem kwamen verzorgen. Toen zijn
secretaris hem wat soep toediende, maakte deze een gebaar om het diepe
bord vast te nemen, opdat hij het gemakkelijker bij zijn mond zou kunnen
brengen - "Hola!" - zei hij hem – wil jij ze misschien uiteten?" - Te-
gen de avond was hij ietwat beter en luisterde naar de voorlezing uit
de krant, namelijk dat gedeelte dat nieuws bevatte over het jubileum van
Leo XIII. Ook overliep hij de aangetekende of verzekerde brieven. Om half
negen zei hij: - "Vandaag om vier uur dacht ik dat ik niets meer nodig
had om te sterven. Ik was mij van niets meer bewust. Thans voel ik mij
veel beter." - Nadien nam hij wat voedsel tot zich en zei hij aan zijn
(1) Summ. blz. 907.

38.7 Page 377

▲back to top


- XVIII/373 -
zijn secretaris: "Viglietti, geef me wat ijskoude koffie... maar hij moet
warm zijn." - En hij lachte.
De dreigende woorden van de arts brachten de Oversten er toe bij-
tijds te denken aan de voorzieningen die dienden genomen te worden om
materieel de toestand van het Oratorio te verzekeren, wanneer hij er niet
meer zou zijn. Het Kapittel was die namiddag samengekomen onder het voor-
zitterschap van Don Rua om over verscheidene zaken van gewone administra-
tie te beraadslagen en hield zich ook met dit thema bezig. Na de discus-
sie werd besloten door Don Bosco een schuld te doen erkennen tegenover de
patroons van het huis voor bewezen en niet vergoede diensten, en een ver-
plichting tot betalen vanwege de erfgenaam voor stortingen in zijn handen
gedaan van kapitalen ten titel van bewaargeving. De belanghebbenden zou-
den de documenten wettelijk laten registreren en een hypotheek nemen op
naam van de aangeduide erfgenaam. Aldus zou men ook een verklaring vragen
aan Don Bosco met wettelijke inschrijving van de bedragen in bewaargeving
ontvangen vanwege private personen en een lening aangaan bij een betrouw-
bare Bank voor 100.000 lire afbetaalbaar over vijftig jaar met alleen be-
taling van de interest. Er werd eveneens besloten dadelijk een telegram
te sturen aan Villa Colon in Uruguay en aan Nice te schrijven dat ze da-
delijk deze twee colleges zouden verkopen aan een maatschappij voor
onderlinge lijfrenten.
Inmiddels stuurden vrienden en weldoeners, die helemaal niet ver-
moedden dat de toestand van Don Bosco zo ernstig was, hem hartelijke wen-
sen voor de aanstaande Kerstfeesten. Vanuit Nice, bijvoorbeeld, schreef
Baron Héraud hem een brief die sprankelde van geestige zetten, overeen-
komstig zijn kenmerkend goed humeur dat wij ook bij andere gelegenheden
konden noteren. Ook vanuit het Oratorio vertrok, alsof er niets aan de
hand was, een kleine omzendbrief met de handtekening van Don Bosco waarin
uitgenodigd werd voor de middernachtmis in de kerk van Maria, Hulp der
Christenen en waarin wensen stonden voor Kerstmis en Nieuwjaar.
Daags nadien deed Dr. Vignolo, door het bestaan van een onmiddel-
lijk gevaar uit te sluiten, de harten wat minder beknellen. De dag tevo-
ren had de behandelende geneesheer Albertotti dit gevaar immers aange-
kondigd. Omdat het nodig was dat Don Bosco voedsel zou nemen, bereidde
hij hem zelf een versterkend soepje uit vleesextract. Dan onderzocht hij
de zieke nauwgezet en gebruikte hiervoor wel een uur. Het is ongelooflijk
hoe deze brave dokter er kon in slagen zijn patiënten op te beuren. Hoe-
wel hij zelf ziek was, was hij toch opgestaan om een bezoek te brengen
aan Don Bosco. Dat bleef hij ook de volgende dagen doen en verzorgde hem
met de zorgen die een moeder aan haar kind pleegt te besteden. Meer dan
eens drukte Don Bosco hem met tranen in de ogen zijn diepe erkentelijk-
heid uit.
Allen in huis deelden in de beklemming die de Oversten drukte. In
de kerk voor het Allerheiligste wisselden de jongens, ingedeeld in klas-
sen en werkhuizen, elkaar om het half uur af om de genezing van Don

38.8 Page 378

▲back to top


- XVIII/374 -
Bosco af te smeken. Wat hemzelf betrof, zei hij aan zijn oudste medebroe-
ders en aan de Oversten: - "Bidt allen voor mij. Zeg aan alle Salesianen,
dat ze voor mij zouden bidden, opdat ik zou sterven in de gratie Gods.
Iets anders verlang ik niet."
Het beter en slechter worden wisselde elkaar met min of meer lange
tussenpozen af. Op 23 december, omstreeks twaalf uur, voelde hij zich
zeer slecht en omdat hij niets meer kon inhouden, zei hij aan zijn secre-
taris: - "Zorg ervoor hier niet de enige priester te zijn. Het is nodig
dat hier iemand klaar zou staan voor de Heilige Olie." - "Don Bosco" -
antwoordde hem deze - "Don Rua bevindt zich hier altijd in de naburige
kamer. Trouwens, u zijt niet zo slecht om er zo over te spreken."
- "Weet men" - vroeg hij - "weet men hier in huis dat ik zo slecht
ben?"
- "Jawel, Don Bosco, niet alleen hier weet men het, maar in al de
andere huizen en voortaan in de hele wereld, en iedereen bidt."
- "Opdat ik zou genezen?... Ik ga naar de eeuwigheid!"
Aan allen die hem naderden gaf hij souvenirs, alsof hij op het
punt stond hen te verlaten. Aan Don Bonetti, de algemene catechist, zei
hij terwijl hij hem de hand drukte: - "Wees steeds de sterke steun van
Don Rua." - En later aan zijn secretaris: - "Zorg dat alles klaar staat
voor de Heilige Teerspijs. Laten we christenen zijn en graag aan God het
offer van ons leven brengen."
Er kwamen drie heren uit België toe, die hem wilden zien. Hij liet
toe dat ze binnenkwamen, op voorwaarde dat ze beloofden voor hem te zul-
len bidden. Hij zegende hen en zei: - "Beloof me te bidden voor ij, voor
de Salesianen en vooral voor de Missionarissen."
Een tijdje later, toen hij hard moest braken, vroeg hij aan Don
Viglietti of het hem geen last veroorzaakte al zijn ellenden te zien. -
"Niets doet me pijn" - antwoordde hij - "mijn beste Don Bosco, tenzij
wanneer ik u zie lijden en ik niet weet hoe uw lijden te verlichten."
Don Bosco hernam: - "Zeg ook aan je moeder dat ik haar groet, dat ze
moet zorgen haar gezin christelijk op te brengen en dat ze ook voor jou
zou bidden, opdat je een goede priester zou worden en vele zielen zou
redden."
Toen Don Bonetti teruggekeerd was, groette hij hem met een teken
van de hand en sprak enkele ogenblikken met hem, waarbij hij aandrong dat
hij het nodige voor het Heilig Oliesel in gereedheid zou brengen. Dan
wendde hij zich tot Don Rua, die intussen naderbij gekomen was en zei
hem, terwijl hij naar Don Viglietti wees: - "Het is wel waar dat deze
kwajongen hier is... maar het is beter dat er meer zijn.
Enkele uren voordien had hij aan Don Viglietti een briefje gedic-
teerd voor Don Luis van Barcelona. In de namiddag kwam hij er op terug

38.9 Page 379

▲back to top


- XVIII/375 -
en beval hem, hem van zijnentwege te groeten en hem te zeggen dat hij zou
denken aan onze missionarissen en dat hij steeds aan hem en aan zijn fa-
milie zou denken en dat hij ze allemaal in het Paradijs verwachtte.
Dan kwam Mgr. Cagliero tot wie hij zei: - "Heb je nog goed in je
geest, waarom de Heilige Vader onze Missies moet beschermen? Je zal aan
de Heilige Vader het volgende zeggen dat tot hiertoe als een geheim be-
waard werd. De Congregatie en de Salesianen hebben als speciaal doel het
gezag van de Heilige Stoel te steunen overal waar ze zich bevinden, over-
al waar ze werken... Door de Paus beschermd, zullen jullie naar Afrika
gaan... jullie zullen het doorkruisen... Jullie zullen naar Azië gaan,
naar de Tartaren en elders. Veel vertrouwen."
De voornaamste personen van het huis: Don Belmonte, Don Lazzero,
Don Berto, Giuseppe Rossi, Buzzetti en anderen volgden elkaar op om enke-
le tijd in zijn kamer door te brengen. Ofschoon hij met moeite kon spre-
ken, toch onthaalde hij ze heel vriendelijk. Nu eens groette hij hen als
een soldaat door de hand aan het voorhoofd te brengen, dan weer door zijn
hand op te heffen en te laten zakken, op een andere keer door op iemand
die pas gekomen was te wijzen en aan hem die naast Don Bosco stond te
zeggen: - "Zie je hem? Hij is het!" - Soms, wanneer hij zijn rechterhand
uitstak en de hand drukte van hem die zijn eigen hand kuste, zei hij hem:
- "Oh! mijn beste! je bent altijd mijn beste."
Nadat de missionaris Don Cassini zich naast hem neergezet had,
fluisterde hij hem, na de eerste begroeting, in het oor: - "Ik weet dat
je moeder in moeilijkheden verkeert. Zeg het mij vrijuit en alleen aan
mij, opdat niemand je geheimen zou kennen. Zonder dat iemand het zal we-
ten, zal ik je schenken wat je denkt dat er nodig is."
Aan allen vroeg hij met belangstelling nieuws over hun gezondheid,
of ze al voldoende van hun verkoudheid hersteld waren, of ze iets nodig
hadden. Hij vroeg, en dit deed hij ook aan Monseigneur, hoe de dag ver-
lopen was, waarmee iedereen zich bezig hield, welk speciaal werk ze onder
handen hadden. Aan hen die bij hem waakten en hem dienden, drukte hij
zijn vrees uit dat het gemis aan rust en ontspanning schadelijk zou kun-
nen zijn voor hun gezondheid. Maar de ziekenverplegers waren onvermoei-
baar. Coadjuteur Enria legde in het vermelde Proces volgende verklaring
af: "Gedurende zijn laatste ziekte heb ik hem zolang hij leefde tot de
laatste nacht bijgestaan. Vanaf de eerste nacht zei hij mij: - "Arme
Pietro! Heb geduld! Je zult vele nachten moeten doorbrengen!" - Ik hield
me of ik hierdoor gekrenkt was en antwoordde hem dat ik mijn leven voor
zijn gezondheid zou gegeven hebben, zoals al mijn gezellen bereid waren
dat te doen."
Te groot was de liefde die zijn zonen voor hem koesterden, opdat
ze zich niet bereid zouden gevoeld hebben tot ieder offer om hem te die-
nen, maar ook zijn hart brandde van een echte vaderlijke genegenheid voor
hen. Don Lemoyne herinnert zich, naar aanleiding hiervan, dat hij hem

38.10 Page 380

▲back to top


- XVIII/376 -
verscheidene jaren voordien gezegd had: - "De enige scheiding die ik bij
mijn sterven zal aanvoelen, zal zijn dat ik van jullie afscheid zal moe-
ten nemen." - Deze christelijke naastenliefde dreef hem er toe de geest
van hen die hij naast zijn bed zag lijden, af te leiden. Tot zelfs aan
Don Cerruti die hem op de avond van 23 december een bezoek bracht,op het
ogenblik dat de jongens hun vieruurtje namen, en die moeilijk zijn ont-
roering kon verbergen vroeg hij, half schertsend, half ernstig: "Heb je
je vieruurtje reeds genomen? Vraag ook eens aan Don Viglietti of hij het
gedaan heeft." - Maar in zijn genegenheid was er iets dat uniek was, iets
meer dan zeldzaam: hij beminde allen op een manier dat iedereen dacht dat
hij de uitverkorene was.
De wederwaardigheden van die dag van 23 december zijn nog niet ten
einde. Er was ook nog een langdurig consult tussen de behandelende arts
Albertotti, en de twee consulterende dokters, Fissore en Vignolo. Ze lie-
ten zijn bed te midden van de kamer brengen. Ze troffen in zijn organisme
geen letsels aan en verklaarden dat er voor het ogenblik geen onmiddel-
lijk gevaar bestond. Dr. Vignolo wou de krachten van de zieke op de proef
stellen. Hij zei hem zijn hand zo sterk te willen drukken als hij maar
kon. - "Pas op, want ik zal je pijn doen, dokter" - waarschuwde hem Don
Bosco, al lachend. - Maar de andere nam het als een grapje op en her-
haalde: - "Hard drukken, hard drukken!" - Op een bepaald ogenblik trok de
dokter haastig en verschrikt zijn hand terug: - "Denk niet aan sterven!
Met een dergelijke kracht in je lichaam, zou je mij nog tot vechten kun-
nen uitdagen."
Toen de dokters vertrokken waren, liet zich de majestueuze figuur
van Kardinaal Alimonda zien. Hij kwam nader, omarmde hem en kuste hem met
tederheid. Don Bosco nam zijn nachtbaret van het hoofd en zei: - "Eminen-
tie, ik vraag u te willen bidden, opdat ik mijn ziel zou kunnen redden."
- Dan voegde hij er aan toe: - "Ik beveel u mijn Congregatie aan. Wees de
beschermer van de Salesianen."
Wanneer Zijne Eminentie bemerkte dat hij weende, sprak hij hem
moed in. Hij sprak over de eenvormigheid met de wil van God en herinnerde
hem er aan dat hij veel voor de Heer gewerkt had. Op dat ogenblik bemerk-
te hij dat hij zijn baret nog steeds in de hand hield en zette ze hem
weer op het hoofd. Don Bosco was uiterst bewogen en zei: - "Ik heb steeds
gedaan wat ik kon doen. Moge Gods heilige wil met mij doen wat Hij wil."
"Weinigen" - merkte de Kardinaal op - "kunnen op het ogenblik van
hun dood dit zeggen zoals u het zegt."
"Moeilijke tijden! Eminentie" - onderbrak Don Bosco. Ik heb moei-
lijke tijden doorgemaakt.— Maar het gezag van de Paus... het gezag van de
Paus... Ik heb het hier aan Mgr. Cagliero gezegd dat hij aan de Heilige
Vader zou zeggen, dat de Salesianen er zijn om het gezag van de Paus te
verdedigen, waar ze ook werken, waar ze ook zijn. Denk er aan dit aan de
Heilige Vader te zeggen, Eminentie."

39 Pages 381-390

▲back to top


39.1 Page 381

▲back to top


- XVIII/377 -
"Jawel, mijn beste Don Bosco" - antwoordde Mgr. Cagliero, die
aan het voeteneinde van zijn bed stond. Ik denk er aan. Wees gerust. Ik
zal uw boodschap aan de Heilige Vader doen."
"Maar u, Don Giovanni" - hernam de Kardinaal, van onderwerp ver-
anderend - u moet de dood niet vrezen. U hebt zo vaak aan de anderen aan-
bevolen gereed te zijn!"
"Hij sprak er zo dikwijls over" - bevestigde Monseigneur. - "Het
was zelfs zijn voornaamste thema."
"Ik heb het aan anderen gezegd" - voegde Don Bosco er heel nede-
rig aan toe. - "Nu heb ik het nodig dat anderen het mij zouden zeggen."
Hij verlangde dan de zegen van de Kardinaal, die bij het afscheid nemen
hem herhaaldelijk met diepe ontroering omarmde en kuste.
Enkele ogenblikken later kwam zijn biechtvader en medeleerling
binnen. Ze bleven enkele minuten alleen. Intussen spraken verscheidene
Oversten die zich in de aanpalende kamer hadden teruggetrokken over het
feit dat hij in 1885 de volgende profetische woorden uitgesproken had aan
Don Giacomelli, die op dat ogenblik zwaar ziek was: - "Wees opgeruimd,
vrees niet. Weet je niet dat jij Don Bosco in zijn laatste ogenblikken
zult moeten bijstaan?"(1)
De wens naar de laatste Teerspijs had hij in dergelijke besliste
bewoordingen uitgesproken, dat niemand de verantwoordelijkheid op zich
wou nemen dit nog langer uit te stellen. Daarom werden in de ochtend van
24 december de voorbereidselen genomen. Pas was hij hiervan verwittigd of
hij zei aan Don Viglietti en aan Don Bonetti: "Help me, helpen jullie mij
Jezus te ontvangen... Ik ben verward... In manus tuas, Domine, commendo
spiritum meum.
De stoet gevormd door al de misdienaars en door al de priesters en
jonge geestelijken die er konden aan deelnemen, kwam langs de grote deur
van de kerk buiten en langs de poort van het Oratorio op de speelplaats.
Toen Don Bosco het gezang hoorde, werd hij vertederd, maar toen hij het
Allerheiligste zag dat door Mgr. Cagliero gedragen werd, barstte hij in
tranen uit. Met zijn stool bekleed, scheen hij een engel te zijn. Op het
plechtige ogenblik ging iedereen aan het wenen en velen barstten in snik-
ken uit. Van dat ogenblik af trad er een merkwaardige beterschap in. Geen
braken meer, geen hijgen meer. Hij sliep zelfs enige uren, wat hij sinds
lang niet meer gedaan had.
Voor de middag zei hij aan Don Durando: - "Ik geef je de opdracht
in mijn naam de dokters te bedanken voor al de zorgen die ze met zoveel
naastenliefde aan mij besteed hebben."
(1) Cfr. boekdeel XVII, blz. 505.

39.2 Page 382

▲back to top


- XVIII/378 -
Omstreeks zes uur was hij weer zeer onrustig, en toch dacht hij
meer aan de anderen dan aan zichzelf. Tot zijn secretaris zei hij: -
"Viglietti, je wist nog niet wat het was bij zieken de wacht te houden!"
- Af en toe herhaalde hij in het Piëmontees: - "Ik weet niet meer wat
zeggen noch doen." Hij riep Don Rua en zei hem: - "Ik zou deze nacht met
Don Viglietti nog een andere priester bij mij willen hebben. Ik vrees dat
ik de morgen niet zal halen."
Na acht uur zei hij aan Don Viglietti: - "Kijk eens op mijn tafel.
Daar ligt een boek met memoranda... Je weet waarover ik het heb. Zorg er-
voor het te nemen en het aan Don Bonetti te geven, opdat het niet in de
eerste de beste zijn handen zou vallen." - Het was een soort van zakboek-
je gemaakt uit de bladen van een rekeningsregister, dat hij met de machi-
ne had laten snijden, op dat formaat verkleinen en stevig had laten in-
binden. Het had als titel met de hand geschreven: - Gedenkschriften van
1841 tot 1884-5-6 door Priester Gio. Bosco voor zijn Salesiaanse zonen.
Het bevat de praktische gedragsnormen over te maken aan zijn opvolger.
We hebben ze gepubliceerd in hoofdstuk tien van het vorige boekdeel. Het
werd geschreven in 1884, op het ogenblik dat Don Bosco meende het einde
van zijn dagen te beleven. Gedurende de twee volgende jaren voegde hij
er nog enkele gedenkschriften bij.
Hij zei nog aan Don Viglietti: - "Doe me ook het genoegen de zak-
ken van mijn kleren te onderzoeken. Daar is mijn portemonnee. Ik meen dat
er niets meer in steekt, maar indien er nog geld zou in zijn, overhandig
het dan aan Don Rua. Ik wil op zo een manier sterven dat men kan zeggen:
Don Bosco is gestorven zonder een cent op zak."
Al deze betuigingen hadden op de Oversten een zo grote indruk dat
Mgr. Cagliero hem het Heilig Oliesel wou toedienen. Vooraf echter vroeg
Don Bosco dat men voor hem de zegen van de Heilige Vader zou vragen, wat
dadelijk gedaan werd. Na dit laatste sacrament te hebben ontvangen, sprak
de zieke nog enkel over de eeuwigheid en gaf nu en dan nog een vermaning.
Aan Monseigneur die op het punt stond naar beneden te gaan om pontificaal
de Nachtmis te celebreren in de kerk van Maria, Hulp der Christenen, zei
hij: - "Ik vraag slechts een zaak aan de Heer: dat ik mijn ziel zou kun-
nen redden. Ik beveel u aan, aan al de Salesianen te zeggen dat ze met
ijver en vurigheid zouden werken. Werk, werk! Span u steeds in om onver-
moeid de zielen te redden." - Dan viel hij in slaap.
De kranten begonnen zijn ziekte aan te kondigen. De Unità Cattoli-
ca van 24 december was de eerste om er het nieuws van bekend te maken
bij middel van volgend kort bericht: "Met droefheid en beven, zoals onze
lezers zich dit kunnen voorstellen, kondigen wij aan dat onze onverge-
lijkbare Don Giovanni Bosco zeer erg ziek is geworden en dat wij sterk
vrezen voor zijn onherstelbaar verlies. Wij bevelen hem in de gebeden van
de katholieken aan, want voortaan berust de hoop op beterschap nog enkel
bij God." Na het lezen van dit bericht, schreef de al vernoemde Gravin di
Camburzano aan Don Rua een bedroefde brief waarin ze onder meer zei:

39.3 Page 383

▲back to top


- XVIII/379 -
"Indien de almachtige Heer het offer van mijn onnuttig leven zou willen
aanvaarden in ruil voor het zo geliefde, zo waardevolle en zo noodzake-
lijke bestaan van Don Bosco, zal ik het van dit ogenblik af uit heel mijn
hart opofferen, omdat ik er zeker van ben dat hij voor mij zal bidden en
voor mij Gods barmhartigheid zal verkrijgen."
Te Parijs vervulde het gerucht dat Don Bosco op sterven lag vele
harten met droefheid. In de boekhandel van de uitgever Josse was het een
heen en weer geloop van dames om nieuws te krijgen, omdat men veronder-
stelde dat hij over alles ingelicht was. Hij schreef dadelijk aan Don Rua
"le coeur tout bouleversé" en smeekte hem "avec une véritable anxiété"
hem direct te willen antwoorden. Het antwoord kwam spoedig maar hij kon
het niet meer inzien. Op deze vooravond van Kerstmis keerde hij terug uit
de biechtstoel om te communie te gaan in de middernachtmis, toen hij ge-
troffen werd door een hartverlamming en op een oogwenk stierf. Hij hield
zoveel van Don Bosco dat zijn verwanten deze onmiddellijke oorzaak van
zijn dood in verband brachten met het leed hem door dit nare nieuw ver-
oorzaakt.(1)
De Gaulois van 23 december had, als eerste krant, de vrienden van
Parijs in opschudding gebracht met een artikel dat als titel droeg:
L’agonie de Don Bosco. Mevrouw de Combaud die hem in 1883 zo mild haar
gastvrijheid had geschonken, schreef onmiddellijk aan Don Rua: "Ik kan u
niet uitdrukken welk leed ik voel. Al de ontelbare vrienden van deze za-
lige Vader zijn aan het bidden." Ze vroeg hem dan "als een gunst" voor
haar een persoonlijk voorwerp van Don Bosco als een relikwie te willen
bewaren. Dezelfde vraag werd ook nog door andere personen herhaald. On-
der de hierboven vermelde titel verspreidde de Nouvelliste van Rijsel het
nieuws in het noorden van Frankrijk. Weldra werd in de Pers van de ver-
schillende landen de ziekte van Don Bosco het onderwerp van de dag. Daar-
door stroomden onophoudend telegrammen en brieven binnen, waarin om in-
lichtingen gevraagd werd. Vele mensen uit Turijn begaven zich naar de
sacristie om iets meer te vernemen. Een register op de benedenverdieping
werd gevuld met de handtekeningen van de aanzienlijkste personen.
Kerstmis kwam met veel minder vreugde dan dit feest pleegt te ko-
men. De zieke vierde het in zijn kamertje door de ochtendmis bij te wonen
en door de heilige communie te ontvangen: twee zaken die hij iedere och-
tend deed. Op de middag ontving hij het bezoek van kanunnik Bossi, de
tweede opvolger van Cottolengo als overste van zijn Piccola casa. Don
Bosco was vrij verlicht en herinnerde zich hoe hij hem de eerste maal
ontmoet had te Castelnuovo, toen hij nog een kleine jongen was. Later,
(1) Als antwoord op een brief van deelneming haar geschreven door Don Rua, zei de dochter
van de heer Josse (25 januari 1888): "Vous nous demandez, mon Révérend Père, si nous
continuerons à nous occuper de votre belle Œuvre. C'est pour nous un devoir et un
véritable bonheur. Nous serons heureuses et fières de continuer la douce tâche que
s'était imposée mon Père et de prouver à Dom Bosco notre filiale affection en re-
cueillant pour ses orphelins le plus qu'il nous sera possible."

39.4 Page 384

▲back to top


- XVIII/380 -
terwijl men van op de speelplaats de stemmen van de jongens gedurende de
recreatie hoorde, zei hij aan Don Viglietti : "Mijn beste Viglietti,
indien je ook nog wat naar de recreatie zoudt gaan? Ik zou niet willen
dat je wegens mij ziek zou worden." - En kort nadien zei hij hem al
schertsend: - "Viglietti, zorg er eens voor dat al mijn kwalen tussen de
stenen van de Stura zouden gegooid worden." - Dit was een herinnering
aan de uren dagelijks te Lanzo op de oevers van die rivier in de zomer
doorgebracht.
Mgr. Cagliero had voor de zieke de zegen van de Heilige Vader per
telegram aan Kardinaal Rampolla afgesmeekt. De Staatssecretaris ant-
woordde: "Heilige Vader betreurt ziekte Don Bosco bidt voor hem en zendt
afgesmeekte zegen." Bosco was hierover zeer verheugd.
Drie bisschoppen waren al komen toegelopen om hem te bezoeken nl.
de Monseigneurs Pulciano van Casale, Manacorda van Fossano en Valfrè di
Bonzo van Cuneo. Op de avond van Kerstmis kwamen de twee bisschoppen die
te Turijn hun residentie hadden, Mgr. Bertagna en Mgr. Leto.
In die dagen gaf het kleine meisje uit Vuurland bewijs van een
medemenselijkheid, voldoende om het gewaagde oordeel van sommige weten-
schapsmensen te ontkrachten over de volstrekte minderwaardigheid van de
inboorlingen van dit land. Het arme kind kon er maar niet in berusten
dat Don Bosco zo ziek was en liep vaak tot bij de Directrice om te vra-
gen hoe hij het stelde. Aan allen wie ze ontmoette, riep ze met kinder-
lijke ongekunsteldheid uit: - "Don Bosco is ziek!" - Af en toe ging ze
naar de kapel om bij Jezus in het sacrament voor zijn genezing te bid-
den.
Maar zijn kortstondige beterschap hield plotseling op in de nacht
van 26 december, wat voor enkele uren hen die hem bijstonden in onrust
bracht. Na de Mis en de communie stelde hij zich ter beschikking van de
geneesheren, voor een nieuw consult samengekomen. Aan Don Viglietti zei
hij: "Videamus quantum valeat scientia ac Leritia trium medicorum." Het
resultaat was niet zo verontrustend als men gevreesd had.
Onze lezers zullen zich nog Tomatís herinneren, een oud-leerling
door Don Bosco samen met zijn zoon naar het Oratorio uitgenodigd voor
het feest van kerstdag. Hij was inderdaad gekomen en had zijn kind mee-
gebracht. Na het consult mocht hij bij de zieke binnen om afscheid te
nemen. Neergeknield dicht bij het bed, kon de vroegere leerling, bijna
in extase, niets anders uitbrengen dan: - "Oh Don Bosco! Oh Don Bosco!"
- Maar in zijn toon hoorde men heel zijn ziel. Don Bosco hief zijn hand
op en zegende vader en zoon. Dan richtte hij zijn blik naar omhoog en
liet verstaan dat hij ze in de hemel ging opwachten. Toen ze buiten ge-
gaan waren, riep hij Don Rua tot zich en zei hem met een zwakke stem: -
"Je weet dat hij arm is. Betaal hun de reiskosten in mijn naam."
Kardinaal Alimonda diende over korte tijd naar Rome te gaan voor
het pauselijke jubileum, maar hij had het hart niet uit Turijn weg te
gaan vooraleer Don Bosco nog eens terug te zien. De dokters hadden aan

39.5 Page 385

▲back to top


- XVIII/381 -
de zieke een volstrekt stilzwijgen voorgeschreven en hadden zelfs het be-
vel gegeven geen bezoeken meer toe te laten, niet eens vanwege personen
van het huis. Daarom had de Kardinaal, toen hij een tweede keer terug-
kwam, berust in het pijnlijke offer hem niet meer te zien en te spreken,
maar had hij er zich toe beperkt naar nieuws te vragen zonder de trap op
te gaan. Maar plots overtrad hij het verbod. Hij vloog de kamer binnen.
Nauwelijks had hij op het gelaat van Don Bosco de uitwerksels van de
kwaal gezien of hij kon zijn tranen niet weerhouden. Hij omarmde en kuste
hem tweemaal en tenslotte zegende hij hem.
Kort nadien werd de Algemene Overste van de Dochters van Maria,
Hulp der Christenen, die van Nizza gekomen was met een van de assistenten
om hem te zien, binnengeleid. Don Bosco gaf hun zijn zegen en duidde
daarbij aan dat hij die zegen uitstrekte tot al de huizen en tot al haar
medezusters .- "Red vele zielen" - zei hij toen hij ze begroette.
Op 26 december deed Don Rua aan de Salesianen de eerste officiële
mededeling over de gezondheidstoestand van Don Bosco. Zijn korte omzend-
brief sloot met volgende woorden: "Onze hoop berust op God en op Maria,
Hulp der Christenen. In het Oratorio, zoals in vele andere huizen, doet
men met dit inzicht de Gedurige Aanbidding van het Allerheiligste. Laten
we bidden!... bidden!... bidden!..."
Het feest van Sint-Jan de Evangelist bracht lijden op lijden. Vol-
gens de woorden van de schrijver van het dagboek was het noodzakelijk ge-
worden "hem te wassen en in te wrijven." Zijn versleten en ontredderd or-
ganisme kon de hiertoe vereiste bewegingen nog moeilijk verdragen. Samen
met de arts verzorgden hem Don Bonetti en Don Viglietti. De zieke hield
het hoofd tegen de borst van deze laatste gesteund. Ze draaiden en keer-
den hem tot hij het niet meer kon uithouden van de pijn.
Maar daarmee was zijn lijden nog niet ten einde. Men moest hem nu
ook nog in een ander bed brengen. Hiervoor werden Don Rua, Don Belmonte
en Don Leveratto geroepen. Terwijl zij met dokter Albertotti spraken over
de manier om hem met het minste ongemak over te dragen, zei hij schalks
aan Don Belmonte: - "Doe het aldus: Bind een touw aan mijn hals en trek
mij van het ene naar het andere bed." - Wat een lastige zaak was dit
overbrengen! Don Rua viel werkelijk onder Don Bosco op het nieuwe bed,
Don Viglietti hief Don Bosco omhoog, zodat Don Rua onder hem uit kon ge-
raken. De arme Don Bosco, steeds heldhaftig rustig, had plezier. Wanneer
hij zich op zijn plaats bevond, vroeg hij wie hem overgebracht hadden en
dankte ze een voor een. Toen hij dan vernomen had dat het nieuwe bed,
waarin ze hem gelegd hadden, dat van Don Viglietti was, die in de belen-
dende kamer placht te slapen, was hij opeens over hem bekommerd en zei
hem: - "En jij, Viglietti, waar ga jij deze nacht slapen?"
Hygiënische redenen noodzaakten voortaan bijna dagelijks deze over-
brenging te doen. En hij leed al zoveel wanneer men het hoofdkussen goed
schikte of wanneer men hem wat moest omhoog trekken. We kunnen ons dus

39.6 Page 386

▲back to top


- XVIII/382 -
voorstellen wat hij bij deze verplaatsingen leed! Toch hield hij niet op
met schertsen. Toen men hem eens vroeg of men hem pijn gedaan had ant-
woordde hij: - "Wel, het heeft me zeker geen deugd gedaan."
Men had een bed nodig dat gemakkelijker was dan het zijne om hem
er uit te halen en opnieuw in te leggen. Don Rua stuurde iemand om er
een te kopen op de markt van de Porta Palazzo, waar ze steeds te koop
waren uitgestald, maar ditmaal was er geen enkel. Het was toen dat men
zijn bed verving door dat uit de naburige kamer van Don Deppert en waar-
op Don Bosco, volgens het schijnt, voorzegd zou hebben dat hij zou ster-
ven.(1)
Tegen de avond ontving hij het bezoek van de nieuwe Directeur van
de Unità Cattolica, Don Domenico Tinetti, aan wie hij met zwakke stem en
met moeilijk uitgebrachte woorden zei: - "Zoals ín het verleden beveel ik
u de Salesiaanse Congregatie en onze Missies aan. We zullen steeds vrien-
den zijn tot in het Paradijs." - De waardige opvolger van Margotti geeft
in het nummer van 29 december volgende beschrijving van de zieke: "Zijn
aangezicht dat niets van zijn gewone kalmte en sereniteit verloren heeft,
zijn blik, zoals gewoonlijk, zacht, levendig en vervuld van een zachte
uitdrukking, zijn kleur, volledig die van vroeger, zijn volledig volmaakt
en we zouden zeggen, sprankelend verstand, vormen een eigenaardige tegen-
stelling met de zwakheid waarin men hem afgemat ziet en met het dunne
stemmetje dat flauwtjes en met moeite over zijn lippen komt."
We kiezen enkele zinnen uit een van de brieven aan Don Bosco of
aan andere personen van het Oratorio gericht op 27 december. Een zekere
dame Nathalie Cornet schrijft aan Don Bosco vanuit Montluçon: "Dank zij
u, Eerwaarde Vader, ben ik erin geslaagd al mijn tegenslagen te boven te
komen en te midden van moeilijkheden van alle slag heb ik mijn zeven kin-
deren kunnen opvoeden in de vreze Gods en in de liefde tot de evennaaste.
Zeer vaak heb ik mijn blik op uw portret, dat ik in mijn bidkamer heb,
gericht en op ogenblikken dat ik wanhoopte, scheen het mij toe u te horen
zeggen: - "Moed, mijn beste dochter, de Heer slaat wie Hem beminnen."
"Ja, Eerwaarde Vader, u hebt mij geleerd Maria; Hulp der Christenen, de
grote troosteres van uw heilig leven, te beminnen en ik dank u, Eerwaarde
Vader, dat u mij geleerd hebt sterk te zijn in de beproeving."
Herhaaldelijk verzocht de een of de ander van de Oversten Don
Bosco te bidden voor zijn genezing maar nooit stemde hij daarin toe. Zijn
antwoord was altijd: - "Gods heilige wil mag over mij beschikken."– Zelfs
dan wanneer men hem voorgestelde schietgebeden liet nazeggen en iemand
probeerde hem te doen zeggen: - "Maria, Hulp der Christenen, doe mij ge-
nezen" – zweeg hij.
Het gezondheidsbulletin van Don Bosco verscheen geregeld in tal-
rijke Italiaanse en buitenlandse kranten, soms vergezeld van artikels
over zijn persoon en zijn werken. De correspondenten mengden zich onder
(1) Cfr. hiervoor, blz. 355.

39.7 Page 387

▲back to top


- XVIII/383 -
de menigte die op zekere uren het huis belegerde om nieuws over hem te
horen. Uit de verste landen werden buitengewone publieke en private ge-
beden aangekondigd. Het waren vooral de kloostergemeenschappen die de
Hemel geweld aandeden om hem die gunst te onttrekken. In vele families
van Medewerkers werd er geweend en gebeden. In de ochtend van 28 decem-
ber gebeurde een mooie episode. Gravin Salino was in de portiersloge bin-
nengekomen en vroeg naar de jongste bijzonderheden. Men liet haar de
Unità Cattolica van daags voordien lezen, waarin op een lichte beterschap
gewezen werd. Buiten zichzelf van tevredenheid haalde de adellijke dame
haar portemonnee uit haar zak en legde hem in de handen van de portier
terwijl ze hem verzocht aan Don Bosco te zeggen dat hij spoedig diende te
genezen en dat hij de gift van die enkele centen zou willen aanvaarden.
Men haalde er twintig gouden marengo's uit.
Graaf Prospero Balbo en zijn zoon Cesare verkregen de gunst samen
met Gravin Callori de zieke te zien. Deze laatste naderde het bed, kniel-
de, vroeg zijn zegen en ging dan dadelijk naar buiten omdat ze haar ont-
roering niet meer kon bedwingen. Een sterke vrouw, een weldoenster van
oude datum, volhardend en mild. In vele van de boekdelen van de Gedenk-
schriften aan het leven van Don Bosco wordt haar naam aan de Salesianen
aanbevolen.
Nu en dan drong Don Bosco bij de artsen aan opdat ze hem duidelijk
de waarheid over zijn toestand zouden zeggen en om ze tot spreken aan te
moedigen, voegde hij er aan toe: "U moogt weten dat ik niets vrees. Ik
ben rustig en bereid." - Voor het overige maakte hij zich geen begooche-
lingen. Don Albera, die vanuit Marseille gekomen was, had hem gezegd:
"Het is nu de derde maal, Don Bosco, dat u tot aan de poorten van de
eeuwigheid komt en dan keert u terug door de gebeden van uw zonen. Ik ben
er zeker van dat dit ook ditmaal gebeuren zal." - Hij antwoordde: - "Dit-
maal keer ik niet terug."
Een correspondent van de Figaro, de heer Saint-Genest bood zich
bij Don Durando aan, en drukte de wens uit Don Bosco te mogen zien. Hij
werd zeer minzaam ontvangen en werd door hem vergezeld in de voorkamer,
waar zich de dokters Albertotti en Fissore bevonden. Op een vraag van de
journalist antwoordde deze laatste: - "Don Bosco is opgegeven en we heb-
ben geen enkele hoop meer hem nog te redden. Hij is aangetast door een
ziekte van het hart en van de longen. Hij heeft letsels aan de lever met
verwikkelingen aan de ruggengraat, wat de verlamming van zijn onderste
ledematen veroorzaakt. Hij kan niet spreken. Nieren en longen werken
slecht." Toen men hem vroeg waaraan zijn ziekte diende te worden toege-
schreven, legde hij uit: - "Er is geen enkele rechtstreekse oorzaak. Het
is het resultaat van een algemene verzwakking, van een leven opgebruikt
door onophoudend werk, nooit zonder voortdurende bezorgdheid. Don Bosco
heeft zichzelf opgebruikt door te hard te werken. Hij sterft niet aan een
ziekte maar het is een wiek die uitdooft omdat er geen olie meer is." -
Na die mededeling, trad hij met zijn collega bij de zieke binnen, terwijl

39.8 Page 388

▲back to top


- XVIII/384 -
Don Durando ze volgde. Deze liet de deur half open staan, opdat de vreem-
deling zou kunnen zien.
Toen het bezoek van de artsen ten einde was, kwam Don Durando hem
zeggen dat Don Bosco, toen hij gehoord had dat hij de vertegenwoordiger
was van de Parijse krant, hem wenste te bedanken voor de welwillendheid
die het blad steeds tegenover zijn werken bewezen had. Dan liet Dr. Fis-
sore hem naar binnen gaan, maar verbood hem de zieke te doen spreken.
Zijn verslag aan zijn krant eindigde de schrijver op volgende manier:
"Don Bosco lag uitgestrekt in een bescheiden ijzeren bed en in een kamer
waarvan mag gezegd worden dat het een kloostercel was. Zijn zacht en
engelachtig gelaat spande zich in tot een glimlach, zijn ogen bekeken mij
met tederheid, hij stak mij met moeite en langzaam de hand toe en drukte
de mijne. Zijn lippen bewogen zich alsof hij het woord tot mij wou rich-
ten. Ik bukte mij, legde mijn oor aan zijn mond en begreep als een adem-
tocht dat hij zegde: - "Dank voor uw bezoek. Bid voor mij." - Wat een
heilig man! In zijn nederigheid vroeg hij mij voor hem te bidden. Hij
weet wel dat hij niets meer te verhopen heeft. Toch is hij steeds minzaam
en berustend en verwacht hij zeer rustig de dood."
De artsen vermeldden een grotere tussenpoos bij de polsslagen, een
grotere verzwakking van de stem en ontdekten eveneens een grotere hoe-
veelheid eiwit, een niet bedrieglijke aanduiding van een vlug verval van
de levenskrachten. Toch voegden ze er aan toe dat deze uitwerksels ook
geheel of gedeeltelijk konden verdwijnen, zodat de prognose beter kon
worden.(1) Ze herhaalden hun streng verbod nog iemand bij hem te laten
behalve hen die vaak in zijn buurt waren en aldus bij hem geen indruk van
iets nieuws konden verwekken.(2)
In de loop van de dag verspreidde Don Rua een laconiek en eerder
kleurloos bericht, waarbij hij tot een levendig vertrouwen aanspoorde.
Vrees, droefheid, vertrouwen op God en op Maria, Hulp der Christe-
nen zijn de drie gevoelens die elkaar afwisselen in de steeds talrijker
brieven, naarmate de kranten het nieuws van de erge toestand van Don Bos-
co verspreidden. De Corriere Nazionale van Turijn van 28 december
schreef: "Niet weinige onschuldige zielen, met grote deugden uiten zo vu-
rige wensen dat ze aan God een deel van of heel hun leven aanbieden opdat
de oprechte vriend, de tedere vader van de jeugd, voor wiens welzijn hij
heel zijn leven opgebruikt heeft, wat langer zou mogen leven." En de Cit-
tadino van Genua van dezelfde datum: "Niet licht zal men gevallen van
ziekten vinden die zo een vrees verwekken en terecht, want door zijn
(1) Unità Cattolica, 29 december 1887.
(2) Omzendbrief van Don Rua, 30 december 1887.

39.9 Page 389

▲back to top


- XVIII/385 -
deugden kon Don Bosco zich de achting en de genegenheid van allen winnen
en een wereldfaam genieten."
Hij bracht 29 december door in een slaap die bijna voortdurend was
maar die af en toe onderbroken werd door enkele minuten wakker zijn. Bij
een van deze tussenpozen vroeg Don Bonetti hem een souvenir voor de Doch-
ters van Maria, Hulp der Christenen. Zijn antwoord was: - "Gehoorzaam-
heid. Ze beoefenen en doen beoefenen."
Van andere dergelijke ogenblikken maakte hij gebruik om hem twee
vragen te stellen. Men bezat door mededeling vanwege de Capucijnen het
privilege (laat het ons zo noemen) dat een lid van de Congregatie enkel
kon te biechten gaan bij een ander lid. Toen Don Bonetti hierover zijn
advies wou kennen, liet hij hem begrijpen dit te weigeren. Op de tweede
plaats wou hij weten of de Algemeen Overste zich diende te bemoeien met
de verkiezing van de Algemeen Overste van de Zusters. Het scheen dat hij
hiervoor te vinden was.
Bij avondschemer liet hij Don Rua en Mgr., Cagliero roepen en ter-
wijl hij de weinige krachten die hem nog overbleven verzamelde, zei hij
voor hem en voor al de Salesianen: - "Breng al uw zaken in regel. Hou
allen van elkaar als broeders. Bemin elkaar, help elkaar en verdraag el-
kaar wederzijds als broeders. Gods hulp en die van Maria, Hulp der Chris-
tenen zullen u niet ontbreken. Beveel aan allen mijn eeuwige zaligheid
aan en bid. Alter alterius onera portate... Exemplum bonorum operum...
Ik zegen de huizen van Amerika, Don Costamagna, Don Lasagna, Don Fagnano,
Don Tomatis, Don Rabagliati, Mgr. Lacerda en die van Brazilië, Mgr. de
aartsbisschop van Buenos Aires en Mgr. Espinosa; Quito, Londen en Tren-
te. Ik zegen S. Nicolas en al onze brave Italiaanse Medewerkers en hun
families. Steeds zal ik het goed dat ze aan onze Missies gedaan hebben
gedenken." - Tenslotte herhaalde hij nog: - "Beloof me elkaar als broers
te beminnen. Beveel de veelvuldige communie aan en de godsvrucht tot Ma-
ria, Hulp der Christenen."
Wat deze laatste woorden betreft schreef Don Rua in zijn derde om-
zendbrief van 30 december: "Gisteravond op een ogenblik dat hij met min-
der moeite kon spreken en terwijl Mgr. Cagliero, Don Bonetti en ik rond
zijn bed stonden, zei hij onder meer: "Ik beveel aan de Salesianen de
godsvrucht tot Maria, Hulp der Christenen en de veelvuldige Communie
aan". Ik voegde er dan aan toe: - "Dit zou kunnen dienen als wens voor
het nieuwe jaar, die we aan al onze huizen zouden sturen." - Hij ant-
woordde: - "Dit moet voor het hele leven zijn." - Dan stemde hij er in
toe dat het ook als nieuwjaarswens zou dienen."
Omstreeks acht uur ‘s avonds op 29 december gaf Mgr. Cagliero hem
de pauselijke zegen, maar vooraleer Monseigneur dit deed wou hij dat hij
met luide stem een akte van berouw zou zeggen die hij in de geest meebad.
Dan zei hij: - "Verspreid de godsvrucht tot Maria in Vuurland. Indien u
wist hoeveel zielen Maria, Hulp der Christenen voor de hemel door bemid-

39.10 Page 390

▲back to top


- XVIII/386 -
deling van de Salesianen wil winnen!"
Zijn slaap duurde voort. Laat in de nacht werd hij wakker en was
veel rustiger en serener. Hij vroeg te drinken, maar men was genoodzaakt
hem dit te weigeren omdat hij te veel moest braken. Toen zei hij: -
"Aquam nostram pretio bibimus". Men dient te leren leven en sterven, het
ene en het andere."
Wanneer in de ochtend van 30 december Don Cerruti hem een bezoek
bracht, zei hij hem dat Barones Cataldi, een van de voornaamste weldoen-
sters van Genua naar het Tehuis van Sampierdarena geweest was om er een
gift te brengen van 400 lire en aan te bevelen dat men zou bidden voor de
genezing van Don Bosco. Hij voegde er aan toe dat hij haar in zijn naam
bedankt had en haar meegedeeld had, dat hij haar de zegen gaf die hij
haar vanuit zijn bed stuurde. - "Ja, ik zegen haar" - antwoordde hij be-
wogen.
De econoom-generaal, Don Sala, die teruggekeerd was naar Rome,
werd per telegram teruggeroepen en kwam toe in de late avond. Zodra Don
Bosco dit vernam, vroeg hij met bezorgdheid aan Don Lemoyne, welk nieuws
hij meebracht. Het was geen goed nieuws. Don Lemoyne zat er mee verlegen
en paste zijn antwoord zo aan dat Don Bosco zich opmaakte te wachten tot
Don Sala zelf het hem zou meedelen. Die beste Don Bosco had steeds ge-
hoopt en dikwijls herhaald dat hij aan zijn zonen geen schulden zou na-
gelaten hebben. De schulden voor de kerk van het Heilig Hart bleven ech-
ter verpletterend drukken. En toch is het altijd een vernedering voor de
eigenliefde schulden na te laten, wanneer men ergens vertrekt of wanneer
men direct de wereld verlaat. God liet toe dat zijn dienaar ook nog dit
kruis zou te dragen hebben.
Don Sala bracht toch minstens één goed nieuws mee. Aan Graaf Ves-
pignani, de bouwmeester van de kerk, zou men, volgens de overeenkomst van
5%, 150.000 lire moeten betalen hebben. Dit was voor de Congregatie,
vooral in die moeilijke omstandigheden, een ontzaglijk bedrag. Don Sala
verzocht hem daarom niet strikt op zijn recht te willen staan. De Graaf
liet het aan hem over het bedrag van zijn honorarium vast te stellen. De
econoom liet hem verstaan dat zijn voorstel veel minder dan het bedrag
van de schuld zou bedragen. - "Zeg het maar en we zullen zien" - ant-
woordde hij. Don Sala stelde hem voor dat hij, met afrekening van de
reeds ontvangen voorschotten, slechts 20.000 lire zou aanvaarden. - "Voor
Don Bosco aanvaard ik dit" - antwoordde de edele man grootmoedig.
Zodra hij hem zag herkende Don Bosco dadelijk Don Sala, hoewel het
in de kamer half duister was. Het schijnt anderzijds dat er niet over za-
ken gesproken werd, vermits Don Viglietti in zijn dagboek enkel schrijft
dat Don Bosco hem bij de hand nam en naar nieuws vroeg. Don Sala zei hem
dadelijk dat zijn zonen van Rome voor hem baden en dat Kardinaal Paroc-
chi, die zeer bedroefd was wegens zijn ziekte, hem zijn zegen stuurde.
Don Bosco bedankte hem en met tussenpozen en moeilijk zei hij hem: -

40 Pages 391-400

▲back to top


40.1 Page 391

▲back to top


- XVIII/387 -
"Zorg ervoor alles te voorzien voor mijn begrafenis, weet je. Anders kan
je er op rekenen dat ik mij naar je kamer laat dragen. Wat de materiële
regeling van het huis van Rome betreft, dien je Don Rua goed ingelicht te
houden."
"Dat zal ik doen. En thans bevind ik mij hier helemaal te uwer
beschikking en wanneer ik u in iets van dienst kan zijn, zal dit voor mij
een geluk zijn."
"Jawel, je zult me daarmee een genoegen doen, vooral wanneer het
nodig is dat men mij in een ander bed draagt en ook om de dienst te ver-
lichten van de anderen die me bijstaan. Sinds ik mij te bed gelegd heb,
stond jij alle dagen naast mijn bed en van tijd tot tijd ben je ook 's
nachts komen zien.
Van dat ogenblik af tot aan zijn overlijden begaf Don Sala zich
dag en nacht af en toe bij hem, nu eens om hem te verdragen dan weer om
hem bij te staan. Voortaan kwam hij met zijn forse gestalte hem met min-
der lijden dan vroeger verplaatsen van het ene bed naar het andere.
Hij gaf aan zijn medebroeders nieuws uit Rome. Romeinse prinsen,
bisschoppen en kardinalen kwamen hem voortdurend nieuws vragen over Don
Bosco. Zelfs de Heilige Vader liet iedere dag om nieuws verzoeken. Met
dezelfde belangstelling schreven de medebroeders van verschillende hui-
zen. Te Barcelona was men genoodzaakt geweest om allen die nieuws wilden
weten tevreden te stellen, drie informatiecentra op te richten. Te Parijs
deed de ziekte van Don Bosco het huis van Ménilmontant ruimer kennen.
Don Rua stuurde aan bepaalde personen, met wie hij vertrouwelijker
omging, de omzendbrieven die voor de Salesianen bestemd waren, zoals bv.,
aan Pater Picard, de overste van de Assumptionisten en eigenaar van La
Croix. Deze echte vriend van Don Bosco antwoordde hem op 30 december: "We
nemen deel aan uw angstige bezorgdheid en bidden samen met u in de hui-
dige pijnlijke omstandigheden. Uw vereerde en heilige Stichter zal met
liefde naar het einde van zijn zwoegen opkijken. Toch hoop ik dat de Heer
de gebeden zal verhoren van talloze zielen aan wie hij goed gedaan heeft
en die allen naar de Hemel roepen om zijn genezing te verkrijgen. Dank,
beste Pater, dat u mij als een vriend hebt willen behandelen door mij de
bijzondere inlichtingen aan de leden van uw dierbare Congregatie gestuurd
te laten geworden. Ik zal u zeer dankbaar zijn, wanneer u dit wilt blij-
ven doen, omdat u wel weet dat wij sinds geruime tijd verenigd zijn en
dat alles wat Don Bosco interesseert, ook ons interesseert. Heel onze
Congregatie bidt met u en vertrouwt op de gebeden van onze beste en ver-
eerde Don Bosco."
De vrees dat Don Bosco weldra zou sterven bracht de Oversten er
toe zonder uitstel het graf in de crypte onder het altaar van Maria,
Hulp der Christenen in gereedheid te brengen. Immers, wanneer de mach-
tiging zou verleend worden hem daar te begraven, zou het onmogelijk wor-

40.2 Page 392

▲back to top


- XVIII/388 -
den op die korte tijd tussen het afsterven en de tijd door de wet voor de
begrafenis vastgesteld, het graf in gereedheid te brengen. Don Bosco had
zijn wens in deze zin al uitgedrukt. Don Sala deed dus onmiddellijk het
werk uitvoeren. In overeenstemming met de bevelen van het Oratorio ont-
vangen, ging de Procurator Generaal intussen bij senator Correnti, de se-
cretaris van de Orde van Sint-Mauritius, voorzitter van de Raad, om deze
machtiging te verkrijgen. Toen Correnti vernam dat Don Bosco zo erg ziek
was, begon hij te wenen, want hij hield veel van hem.(1) Hij beloofde
alle mogelijke steun. Hij zeí dat het Oratorio zich in alle omstandighe-
den tot hem kon wenden. Maar hij spoorde aan niets te doen dat de schijn
zou hebben hem als een heilige te vereren bij zijn begrafenis, omdat dit
in de sferen van de regering en van de liberalen zou uitgelegd worden als
een manoeuvre van de klerikale partij. Zoals we zullen zien, namen de
zaken nadien een andere wending.
De raad van Correnti was een teken van de tijd want de politiek
vergiftigde de partijmensen en maakte ze gemeen. De liberale kranten
spaarden de grote zieke niet eens. "De zwarte wereld van Turijn staat
het onderste boven, omdat ze een dreigende catastrofe vreest" las men
op 28 december in een correspondentie uit Turijn aan de Secolo XIX van
Genua. Daarop volgde een afstotende bedekte aantijging over de oorzaak
van zijn ziekte. Ook de Ríforma van Crispi kondigde zijn aanstaande einde
aan met een zeer vulgaire zin.
Gedurende de begrafenisvoorbereidingen waarover we gesproken heb-
ben, kwam onverwacht een zonnestraal schitteren die de harten tot hoop
bewoog. Op de laatste dag van het jaar scheen het werkelijk of de gebeden
die men tot de Hemel had gericht Gods goedheid zouden bewegen. De artsen
stelden inderdaad een merkwaardige beterschap vast zonder nog een enkel
ziekteverschijnsel dat de vrees van een aanstaand gevaar kon rechtvaar-
digen. "God weze gezegend" - schreef de Unità Cattolica van 1 januari bij
het sterven van het jaar 1887 en het geboren worden van het jaar 1888
heeft hij ons met deze vertroosting willen begunstigen."
(1) Cfr. boekdeel XV, laatste bladzijden van hoofdstuk IX.

40.3 Page 393

▲back to top


- XVIII/389 -
H O O F D S T U K XXII
TWINTIG DAGEN VAN EEN GOEDAARDIGE BETERSCHAP
Het jaar 1888 werd geopend met het begin van de feestelijkheden ter
ere van Leo XIII wegens zijn priesterjubileum, feestelijkheden waaraan de
hele wereld deelnam met een vervoering van geloof en van liefde die mis-
schien enig waren in de geschiedenis van het Pausdom. Te midden van deze
algemene en heilige vreugde had de goede God aan de Salesianen, aan de
Dochters van Maria, Hulp der Christenen en aan de Medewerkers een zalig
Nieuwjaar gezonden door het verwijderen van de zeis van de dood, die op
het punt scheen te zijn het waardevolle leven van hun beminde Vader af te
snijden. In plaats van de betuigingen van droefheid van de vorige dagen
kwamen nu uitdrukkingen van vreugde met wensen dat die beterschap zou mo-
gen duren en met beloften van voortdurend gebed. Een dame schreef uit het
Prinsdom Monaco en zei dat ze bereid was voor dit doel haar eigen leven
te geven. En Don Rigoli zei: "Indien God ook mijn leven in plaats van dit
van Don Bosco wil, bied ik het hem aan met een nederig hart."
Het vertrouwen in de doeltreffendheid van zijn gebeden kende geen
grenzen. Sommigen vroegen aan Don Rua zaken van Don Bosco als relikwieën.
Anderen smeekten hem door de zieke brieven die bijzondere inzichten be-
vatten te doen aanraken of, ten minste, ze enige tijd op zijn bed te leg-
gen. Nog anderen berichtten genaden die aan zijn tussenkomst toegeschre-
ven werden. Een adellijke Franse Medewerkster schreef hem op 4 januari:
"In het diepste van Frankrijk, in mijn onbekend dorp, brachten de publie-
ke bladen mij op kerstdag het nieuws van uw ziekte. Dit nieuws vergalde
dit mooie feest. Een van deze dagen stond ik als op schildwacht om te
weten of Maria, Hulp der Christenen niet zou tussenkomen ten voordele van
haar dienaar, en gisteren heb ik, God zij dank, vernomen dat alle gevaar
verdwenen was zodat mijn ziel er een levendige vreugde van ondervond. On-
bekend en berustend, had ik niet durven schrijven, omdat ik dacht dat, in
dit grootse milieu waar voor de Vader gebeden en gesmeekt wordt, mijn
brief niet zou opgemerkt worden. Maar vandaag kan ik mij niet weerhouden
en vraag ik een woord, een woordje maar dat mij volledig in mijn hart zou
geruststellen en mij de hoop doen koesteren dat hij die met mij zoveel
medelijden heeft gehad door zijn gebeden, zou kunnen verder leven voor
het welzijn van allen. Ik waag het niet te zeggen dat ik iedere dag voor
hem gebeden heb, want mijn gebeden betekenen zo weinig, dat het een be-
wijs van grote hoogmoed is hierover te spreken, maar ik heb het gedaan en
ik doe het nog.

40.4 Page 394

▲back to top


- XVIII/390 -
Moge God deze goede Vader behouden opdat ik in mijn buitengewone beroe-
ring zou kunnen zeggen: - Don Bosco weet het en bidt voor jou. - Het is
zeker zelfzuchtig dit gevoel dat door middel van de gebeden het uur van
de beloning voor u schijnt uit te stellen, maar waarom zijt u zo gevoelig
voor onze ellenden? Waarom wilt u deze allemaal troosten? Mijn materieel
lijden dat niet ophoudt en zelfs aangroeit, wordt voor mij steeds draag-
lijker, wanneer ik weet dat u er deel aan neemt." Allen gebruikten bij
hun schrijven bewoordingen die uitnemend delicaat waren. Kortom, het was
een wereldplebisciet van genegenheid en van verering, waarvan men voor
een eenvoudige priester wel kan zeggen dat het zonder voorgaande was.
Intussen publiceerde het Bollettino Salesiano van januari de ge-
bruikelijke brief aan de Medewerkers met het verslag van de werken in
1887 voltooid en de uiteenzetting van de werken die men voor 1888 op het
oog had. Van Don Bosco waren er alleen maar, naast zijn handtekening,
vier gedachten door hem zelf gedicteerd en van al het overige onderschei-
den, omdat ze cursief gedrukt waren. Na de brief volgden bondige en nauw-
keurige inlichtingen over de gezondheid van Don Bosco. Ziehier de voor-
noemde gedachten:
"
1° Indien wij willen dat onze geestelijke en stoffelijke
" belangen zouden bloeien, laat ons dan, vóór alles, zorgen dat
" Gods belangen zouden bloeien en laat ons het geestelijk en zede-
" lijk welzijn van onze naaste behartigen door het geven van aal-
" moezen.
"
2° Indien u gemakkelijker een gunst wilt verkrijgen, doe
" dan zelf een gunst, namelijk een aalmoes, aan de anderen, voor-
" aleer God of Maria ze aan u doen.
"
3° Met de liefdadigheidswerken sluiten wij de poorten
" van de hel en openen wij ons het Paradijs.
"
4° Ik beveel aan uwe liefdadigheid al de werken aan die
" God zich gewaardigd heeft mij in de loop van bijna 50 jaar toe
" te vertrouwen. Ik beveel u aan de christelijke opvoeding van
" de jeugd, de roepingen tot de geestelijke staat en de buiten-
" landse missies, maar op een bijzondere manier beveel ik u aan
" de zorg voor de arme en verlaten jongens, die zeker op aarde
" mij het dichtst aan mijn hart lagen en van wie ik hoop dat ze
" door de verdiensten van Onze Heer Jezus Christus mijn blij en
" gelukkig gezelschap in de hemel zullen zijn.
Als een donderslag kwam bij het begin van het jaar het nieuws toe
dat Graaf Colle was overgegaan naar de eeuwigheid. De hartziekte die hem
sinds de zomer meer dan gewoonlijk last aandeed had hem overmeesterd en
uitgeput. Er was veel omzichtigheid nodig om er aan de zieke over te
spreken, want hij beminde hem zeer. Op het opportune ogenblik werd er hem
over gesproken door Don Rua, die in die dagen vaak door Don Bosco werd
geroepen om hem onder vier ogen te onderhouden bij vertrouwelijke ge-
sprekken. De onvergelijkbare weldoener was nog eens gekomen op 18 de-

40.5 Page 395

▲back to top


- XVIII/391 -
cember. Sinds geruime tijd had hij beloofd bij te dragen tot de aankoop
van de klokken voor de kerk van het Heilig Hart. Zodra hij kennis kreeg
van de inschrijvingen hiervoor (en hij vernam dit met grote vertraging)
herinnerde hij zich niet meer het overeengekomen bedrag en daarom ver-
zocht hij het hem nog eens te zeggen.
Bij gelegenheid van zijn begrafenis gebeurde er iets wat vrij
vreemd was. Een krant van Toulon kondigde samen met de dood van Graaf
Colle ook de dood van Don Bosco aan. De inspecteur van Frankrijk, Don
Albera, die zich in die stad bevond, werd pijnlijk getroffen door dit
onverwachte nieuws en vroeg dadelijk om uitleg. De redacteur antwoordde
hem: - "Allen weten dat de Graaf en Don Bosco zeer met elkaar bevriend
waren. Enkele dagen geleden was Don Bosco op zijn uiterste. Het scheen me
een mooie gedachte en een gelukkig begin voor een mooi artikel aan te
kondigen dat ze beiden tegelijk gestorven waren."
Toen Mgr. Cagliero op 3 januari bemerkte dat de beterschap begon-
nen op 31 december voortduurde, vroeg hij aan Don Bosco de vergunning
zich naar Nizza Monferrato te begeven voor een religieuze ceremonie van
inkleding bij de Dochters van Maria, Hulp der Christenen. Don Bosco ant-
woordde hem met een glimlach: - "Ga maar en zegen namens mij die commu-
niteit. Maar zal je ook terugkeren?" - Hij bedoelde daarmee of hij na
deze dienst zou terugkeren, vooraleer elders naar toe te gaan. De afwe-
zigheid van de voornaamste personen van het Oratorio, ook wanneer ze maar
tijdelijk was, voelde hij zeer scherp aan. Het gevoel van afzondering is
bij de zieken zeer pijnlijk, vooral wanneer ze op gevorderde leeftijd
zijn.
Men kan niet eens van verre veronderstellen dat Don Bosco hoopte
het te zullen halen. Die avond, inderdaad, nadat hij in een ander bed was
gelegd, zei hij aan zijn secretaris: "Ben jij Don Viglietti?"
"Jawel", antwoordde hij, "ik ben Don Viglietti."
"Welnu, mijn beste Viglietti, weet je waarom, vele jaren gele-
den, toen Mgr. Cagliero naar Amerika vertrok, ik niet wilde dat jij met
hem zoudt meegaan?"
"Ja, nu begrijp ik het."
"Welnu, je begrijpt het en je ziet het. Herinner jij je dat ik
het je gezegd heb? Jij bent het die mijn ogen dient te sluiten."
Don Rua liet zich evenmin meedrijven op het optimisme van de ande-
ren. Dit kan men afleiden over de voorzichtige taal die hij gebruikte in
het bulletin op 2 januari opgesteld voor de Salesianen, de Zusters en de
Medewerkers: "De zware ziekte van onze beminde Vader verslechtert niet,
maar toch verloopt zijn beterschap zeer traag. Het onmiddellijke gevaar
van sterven schijnt bezworen te zijn. Hij wenst en verzoekt aan God voor
allen, voor dit pas begonnen jaar een geestelijke en lichamelijke gezond-

40.6 Page 396

▲back to top


- XVIII/392 -
heid om vorderingen te kunnen maken in de deugden. Tenslotte, nu ik voor
het ogenblik niet meer vrees dat er zich onrustwekkende zaken zullen
voordoen wat de gezondheid betreft van onze beste Don Bosco, zal ik nog
enkel zijn gezondheidsbulletin schrijven op de dagen, waarin er een bij-
zonder nieuws zal zijn. Houd niet op met bidden."
Bij een bijzondere omstandigheid scheen het of de Heer het gebed
van zijn dienaar zou verhoren. Door het college van Alassio werden aan
Don Bosco aanbevolen een bijna in stervensgevaar verkerende jongen en een
jonge geestelijke aangetast door een borstvliesontsteking. Aan wie hem
deze boodschap bracht antwoordde hij: - "Wel, ik ben het die de gebeden
van de andere mensen nodig heb." - Maar de jongen en de jonge geestelijke
genazen.
De hoedanigheid van oud-leerling gaf steeds recht op zijn heel
bijzondere minzaamheid. Dr. Bestente, een oud-leerling van het Oratorio
en op dat ogenblik ambtenaar in de gezondheidsdienst van de Stad Turijn,
nam, wegens zijn genegenheid voor zijn goede Vader, heel graag deel aan
de medische consulten die er voor hem gehouden werden. Toen hij eens heel
alleen bij hem op zijn kamer was, vroeg Don Bosco hem: - "Welnu, zeg me
eens of je ambt van dokter bij het Stadsbestuur je voldoende geeft om van
te leven?"
- "Jawel, voldoende" - antwoordde hij.
- "En waaraan denk je nu?"
- "Ik zoek een levensgezellin."
- "En ik zal voor jou bidden" - besloot Don Bosco - die hem tel-
kens een grote genegenheid toonde.
Op zekere ogenblikken waren zijn verstandelijke vermogens wat ín
de mist gehuld. Zo zei hij op 6 januari aan Don Viglietti: - "Je zult er
goed aan doen aan Don Rua te zeggen dat hij wat op mij zou letten. Ik
voel mij iets beter maar mijn hoofd weet van niets meer. Ik weet niet
meer of het ochtend of avond is, welk jaar of welke dag het is, of het
feestdag of weekdag is... Ik weet me niet meer te oriënteren... Ik weet
niet waar ik mij bevind. Ik ken amper de mensen... Ik herinner mij de
omstandigheden niet... Het schijnt me toe dat ik altijd bid maar zeker
ben ik er niet van... Jullie dienen mij te helpen...".
Algemeen dacht men dat zijn beterschap te danken was aan de onop-
houdende gebeden die er voor hem gedaan werden. Zijn assistenten konden
hun ogen niet geloven op 7 januari, wanneer ze hem fijngesneden brood,
een ei en wat koffie zagen tot zich nemen. Vooraleer het voedsel te eten
nam hij zijn mutsje af, maakte een kruisteken en bad al wenend. Men
vreesde sterk dat die spijzen hem kwaad konden doen, maar hij kon alles
binnen houden. Dan begon hij met een verrassende levendigheid nieuws over
allerlei zaken te vragen. Hij verlangde nieuws te vernemen over Rome,

40.7 Page 397

▲back to top


- XVIII/393 -
over de Paus, over de jubileumfeesten, over de politiek van Bismarck en
over Crispi. Dan vroeg hij nieuws over het Oratorio en wou met sommige
jonge geestelijken onder wie Festa en Dones spreken. Sinds een hele tijd
was hij niet meer zo goed geweest.
Omstreeks zes uur in de namiddag stuurde hij aan Don Lemoyne een
boodschap waarin hij zei: - "Viglietti, probeer door Don Lemoyne het
volgende te doen verklaren: hoe kan men uitleggen dat een persoon, na
twintig dagen bedlegerig te zijn geweest,(1) schier zonder te eten, wiens
geest uiterst verzwakt is, opeens tot zichzelf terugkeert, alles waar-
neemt en in zich de kracht voelt en bijna in staat is om op te staan, te
schrijven en te werken? Ja, ik voel mij op dit ogenblik alsof ik nooit
ziek zou geweest zijn. Het overige zal ik je dan zeggen. Het is een af-
grond die zelfs ik niet kan begrijpen. Aan wie zou vragen hoe dit in zijn
werk gegaan is, zou ik aldus kunnen antwoorden: Quod Deus imperio, tu
prece, Virgo, potes... En deze geheimen blijven geheimen tot in het
graf."
Don Viglietti drong bij hem aan hem het geheim te ontsluieren en
herhaalde maar steeds: "Aan ons zult u het ten minste zeggen." - "Wel
neen" - antwoordde hij - "hier dient men te blijven staan. Trouwens bij
het bovennatuurlijke verdwijnen de gedachten. Van belang is dat God tus-
senkomt. De manier waarop Hij dit doet kan je aan Hem overlaten. Carlo,
dit is mijn ogenblik nog niet. Het zou over kort kunnen zijn, maar nu nog
niet."
Wat men er ook over denken wil, toch leed het geen twijfel dat
deze onverhoopte pauze van zijn ziekte hem de mogelijkheid schonk vele
zaken te regelen, onderrichtingen te geven voor de materiële ordening van
het Oratorio en beslissingen te treffen over het personeel van sommige
huizen. Want soms schudde hij als het ware de slaperigheid van zich af en
dan wees hij op aangelegenheden waarmee men diende te beginnen, voorzie-
ningen die men zou nemen, wettelijke beschikkingen uit het oog verloren
door hen die ze moesten uitvoeren. Zelfs de dokters verborgen hun verwon-
dering niet, wanneer ze zagen hoe actief en helder zijn geest was.
Vanuit Rome schreef Kardinaal Alimonda, die voor hem van de Hei-
lige Vader een tweede zegen (na Mgr. Cagliero) verkregen had en zich niet
meer kon houden van vreugde toen hij vernam dat hij zo verbeterd was:
"
Beste Don Bosco,
"
"
Ik laat u mijn levendige blijdschap kennen wegens de toe-
(1) Het waren eigenlijk achttien dagen, maar voor 21 december stond hij laat op en ging
hij vroeg slapen.

40.8 Page 398

▲back to top


- XVIII/394 -
" stand van uw gezondheid, die aan het verbeteren is. Nederige
" en vurige gebeden kwamen van alle kanten, vooral van uwe zonen
" de Salesianen en rezen tot de Heer op om deze gunst te verkrijgen
" en nu zijn we tevreden dat God en de Heilige Maagd, Hulp der
" Christenen, ons verhoord hebben.
"
U kunt zich niet voorstellen, zeereerwaarde Don Giovanni,
" welke grote belangstelling het katholieke Rome in u stelt. Kar-
" dinalen, Aartsbisschoppen, Heren en Dames, allen mag ik zeggen,
" vragen mij met spanning naar nieuws over u. Ze weten dat ik van
" Turijn kom, ze veronderstellen dat ik over alles goed ingelicht
" ben en ze willen dat ik hun over Don Bosco zou vertellen. Zelfs
" de Heilige Vader bij de plechtige ontvangst van de bedevaart-
" gangers, op het ogenblik dat ik hem de penning van het aarts-
" bisdom aanbood, richtte met grote aandrang het woord tot mij
" en dit was: Hoe stelt het Don Bosco? Natuurlijk vernieuwt hij
" nogmaals zijn apostolische zegen.
"
God weze gedankt omdat hij zijn dienaren niet verwaar-
" loost maar wil dat ze in heel de Kerk zouden bemind, geëerd
" en gezegend worden.
"
Ik heb al een bezoek gebracht aan de kerk van het Hei-
" lig Hart. Ze staat me erg aan, maar ik zal er terugkeren als
" ik meer tijd heb en dan zal ik alles beter bekijken.
"
Ik beveel mij aan uw vurige gebeden aan, mijn beste Don
" Giovanni, en van uw verdienstelijke zonen van Turijn. In de
" hoop u opnieuw te kunnen omarmen genezen en met hernieuwde krach-
" ten, verblijf ik
"
uw dienaar en vriend in Jezus Christus,
"
Gaetano kardinaal Alimonda, aartsbisschop.
Elders spraken we al over het bezoek dat hij ontving van de Her-
tog van Norfolk op 8 januari, wanneer deze zich naar Rome begaf als spe-
ciale afgevaardigde van Koningin Victoria om de Paus bij zijn jubileum
geluk te wensen. Deze aanzienlijke adellijke heer en grote Christen bleef
omstreeks een half uur bij zijn bed neergeknield. Hij ontving boodschap-
pen voor de Heilige Vader, sprak over het nieuwe huis van Londen, drong
aan opdat het als model het Oratorio van Turijn zou nemen, sprak over za-
ken die betrekking hadden met zijn vaderland en over de Missies in China.
Don Bosco zei een woord ten voordele van Ierland. Tenslotte verzocht de
Hertog hem te willen zegenen en dan vertrok hij. Vijf dagen nadien deed
Don Bosco hem schrijven of schreef hem zelf naar Rome en beval hem de
kerk van het Heilig Hart aan.(1) Dezelfde aanbeveling werd gericht aan
Don Augusto Czartoryski van Valsalice gekomen om hem te bezoeken. Wat de
eerstgenoemde gedaan heeft kon men tot heden toe nog niet vernemen. Van
(1) Vgl. boekdeel XVII, blz. 404.

40.9 Page 399

▲back to top


- XVIII/395 -
de tweede echter, weten we dat hij, gevolg gevend aan de wens van Don
Bosco, binnen het jaar 200.000 lire voor dit doel kon bezorgen.(1)
Hij maakte gebruik van de tegenwoordigheid van Kardinaal Alimonda
te Rome om Don Rua ermee te gelasten een smeekschrift aan de Heilige Va-
der op te stellen voor een toelage en het hem aan te bieden door bemidde-
ling van Zijne Eminentie. Maar de Kardinaal gaf hem de raad het door de
handen te laten gaan van Zijne Eminentie Parocchi, die het met een dub-
bele titel kon aanbieden, namelijk als beschermheer van de Congregatie en
als Vicaris van de Paus. "Hiermee" - ging Alimonda verder(2) - "weiger ik
niet mijn geringe steun te verlenen aan dit verhaal en zodra ik een par-
ticuliere audiëntie bij de Heilige Vader zal kunnen hebben, zal ik niet
nalaten te spreken over de Kerk van het Heilig Hart, over haar behoeften,
over de inspanning en de offers van de Salesianen, dit alles met harte-
lijke belangstelling."
Aan Don Rua verbood Don Bosco na zijn dood aan het publiek te la-
ten weten welk groot bedrag aan schulden voor de bouw van de kerk van het
Heilig Hart nog onbetaald was gebleven. In de processen zei Don Rua dat
Don Bosco hem dit verbod "wegens verschillende redenen" had opgelegd zon-
der te zeggen welke deze motieven waren. De voornaamste reden zal wel
geweest zijn dat de eigenlijke oorzaak van de wanorde te wijten was aan
het slechte beheer, zoals wij al gezegd hebben met de woorden zelf van
Don Bosco. Maar wanneer hij hem het zwijgen oplegde gaf hij hem de verze-
kering dat de goddelijke Voorzienigheid hen niet in de steek zou gelaten
hebben. Inderdaad, en dit getuigt Don Rua zelf in de Processen, het uit-
werksel stelde zijn onbeperkt vertrouwen in God volledig in het gelijk.
Na Don Bosco's dood en zonder dat er gewag was gemaakt van de financiële
malaise, kwamen zovele hulpmiddelen toe dat men niet alleen het hoofd kon
bieden aan de algemene behoeften van het huis maar dat men ook gemiddeld
duizend lire per dag kon besteden voor het betalen van de schulden van de
kerk en dit duurde het hele jaar door. Inderdaad, in de loop van 1888
werden meer dan 340.000 lire naar Rome gezonden. En het meest verwonder-
lijke was dat de hulp kwam van vaak onbekende bronnen, zoals bijv. een
overschrijving van 60.000 frank vanwege een persoon die zijn naam niet
wou bekend maken.
Zijn geest scheen zich niet te kunnen losmaken van de gedachte aan
(1) Ook voor de inkleding van de jonge geestelijken van Foglizzo had Don Augusto gehol-
pen de onkosten te dragen. De prijs van de stof had men kunnen betalen met 5.000
frank van Graaf Colle (cfr. boekdeel XVI). Don Augusto zorgde voor het maken, zoals
blijkt uit volgend briefje door Don Bosco geschreven twee dagen voor hij zich te bed
legde.
Beste Don Berberis,
Hierbij heb je de rekening, die onze prefect Giuseppe Rossi me overhandigd heeft van
de kosten die we gehad hebben voor de inkleding van onze jonge geestelijken. Je
zal ze overhandigen aan de heer Prins Augusto Czartoryski, die zal betalen wat zijn
liefdadig hart hem ingeeft.
Turijn, Oratorio 15-12-87.
je toegenegen in Jezus Christus,
Priester Gio. Bosco.
(2) brief aan Don Rua, Rome, 23 januari 1888.

40.10 Page 400

▲back to top


- XVIII/396 -
aan de noden van het huis. Op de avond van 8 januari schreef hij een
tweede boodschap voor Don Lemoyne, die er zich wel zal door laten inspi-
reren hebben, wanneer hij in het Bollettino schreef. - "Het spijt me dat
ik u niet meer kan helpen, zoals ik dat eens gedaan heb door persoonlijk
op zoek te gaan naar aalmoezen. Ik heb voor mijn ziekte mijn laatste cent
uitgegeven en nu heb ik niets meer, terwijl onze jongens er mee voortgaan
naar brood te vragen. En hoe zullen we het nu aanleggen? Men dient te
weten dat hij die aan Don Bosco en aan zijn weesjes liefdadigheid wil be-
wijzen, dit zonder meer dient te doen, want Don Bosco zal niet meer kun-
nen gaan en keren."
Een woord van Dr. Fissore, buiten het Oratorio uitgesproken maar
dat er bekend werd gemaakt, baarde grote droefheid. Terwijl hij zich in
het ziekenhuis van Cottolengo bevond, had hij gezegd dat Don Bosco maar
twee maanden meer te leven had. Terwijl bijna iedereen zich vleide met
de zoete hoop dat hij zou genezen, was dit werkelijk een koud stortbad,
dat toch niet alle hoop uitdoofde.
Uit Polen kwam interessant nieuws binnen. Om de vroomheid van ve-
le personen te bevredigen had men daarheen vele kruisbeelden gezonden die
door Don Bosco waren gezegend. Welnu, men kwam te weten dat deze echte
wonderen bewerkten, waarvan verscheidene verteld werden aan Don Marenco
door de Overste van de Retraite van Turijn, een adellijke Poolse die eens
bijna verloofd was geweest met Prins Czartoryski’s vader. Onder meer ver-
telde ze over een stervende die gedurende meer dan twintig jaar niet meer
te biechten was geweest en zich niet tot biechten geneigd toonde. Pas had
hij echter een van deze kruisbeelden gezien of hij begon te wenen, drukte
het aan zijn boezem en genas bij dit contact.
Onophoudend kwamen er brieven toe aan Don Bosco of aan Don Rua ge-
richt. Dit zou voldoende zijn om aan te tonen welke hoge opvatting men
niet enkel in Italië maar ook ín het buitenland over Don Bosco had. Een
aanzienlijk aantal van deze brieven zijn bewaard gebleven en thans is het
onze bedoeling er vrij ruim in te gaan grasduinen, maar met drie beper-
kingen. We zullen ons tot de eerste twintig dagen van januari beperken,
alleen rekening houden met de brieven uit het buitenland en enkel blijven
stilstaan bij de brieven die iets merkwaardigs bevatten. We zullen de
chronologische en niet de topografische orde volgen.
Uit Grenoble schreven een zekere Zuster: "Van al de interessante
brieven die we deze dagen ontvingen was de brief die ons de grootste te-
vredenheid geschonken heeft, zonder enige betwisting diegene, die ons
goed nieuws over onze beste en heilige Vader bracht." Een heer uit Luik:
"Ik heb zo pas in de kranten gelezen dat de Hemel heeft zich laten ver-
murwen door de vurige smeekbeden die oprezen om zijn genezing te verkrij-
gen. Ik was er zo blij mee dat ik niet kan wachten u mijn vreugde bekend
te maken. Ik heb de grote vermetelheid te menen dat ook ik door mijn ge-
beden tot zijn herstel bijgedragen heb." Een Belgische dame van adel:

41 Pages 401-410

▲back to top


41.1 Page 401

▲back to top


- XVIII/397 -
"Kijk, zei ik tot mezelf, nog een andere beschermer die mij ontsnapt, een
trooster die verdwijnt! Maar terwijl ik voor het tabernakel aan het bid-
den was om God te smeken deze goede Vader nog op aarde te laten, kwam een
gedachte van geloof en vertrouwen mij troosten. Een inwendige stem zei
mij dat de bescherming van Don Bosco voor mij in de hemel doeltreffender
zou zijn. Nu ik niet weet of hij nog in leven is of al overleden, bid ik
van dit ogenblik af tot God hem bij te staan bij zijn laatste overgang
ofwel bidt hij nu, wanneer hij al daarboven in de hemel is." Uit de Elzas
schrijft een dame: "Het zou me nooit mogelijk zijn, beminde Vader, mijn
schulden tegenover u te betalen. Niet tevreden mij te hebben bevrijd van
mijn kwaal, hebt u bovendien mijn ziel van drukkende pijnen verlost,
vooral bij het biechten. In plaats van de vrees die ik voor God had, is
nu het vertrouwen gekomen. Mijn hart is helemaal veranderd en deze ver-
andering is het uitwerksel van de gebeden van die beste Vader Don Bosco."
De heer Blanchon van Parijs, die in zijn stad een Salesiaans huis
wou stichten, schreef aan Don Rua: "Zou de veelheid van onze gebeden ooit
hun geringe waarde kunnen goed maken en uwe gebeden helpen om te verkrij-
gen dat deze heilige en goede Vader Don Bosco zou behouden blijven voor
zijn uitnemende oudere en jongere zonen, zijn gelukkige kinderen en voor
allen die hem nodig hebben?" Een adellijke dame uit Rijsel aan Don Rua:
"U hebt over ons een juiste gedachte, wanneer u begrijpt hoe Don Bosco
hier bemind wordt! En hoe zou men daar waar men hem kent niet beminnen?"
Aan dezelfde schreef Mevrouw de Combaud uit Parijs: Deo gratias! Ik ont-
vang thans het telegram dat mij met vreugde vervult. Don Bosco's zonen
hebben de Hemel geweld aan gedaan en God heeft ze in zijn barmhartigheid
verhoord. Hij moge steeds gezegend zijn. Mijn gedachten en mijn hart zijn
voortdurend in uw Oratorio van de via Cottolengo. Het schijnt me toe als-
of ik deel heb in de jubel van Don Bosco’s zonen. Hoe mooi zal het Te
Deum zijn in hun grote kerk gezongen door al die ontroerde en dankbare
harten." Een dame uit Lyon: - "Wanneer u door Lyon zijt gekomen, waart u
zo goed, zo bemoedigend, dat wij er de herinnering aan bewaard hebben. Ik
vertrouw op uwe gebeden en ik hoop op hulp." Een moeder van een gezin uit
Moulins: "In de geest neergeknield naast uw lijdensbed verzoeken mijn
man, mijn kinderen en ik dat u zich zoudt gewaardigen ons te zegenen."
Vanuit Amiens een andere moeder van een gezin aan Don Rua: "Veel dank
voor het nieuws over deze goede en beminde Vader Don Bosco. Iedere dag
bidden wij tot de Heer dat Hij hem weldra moge genezen en terugschenken
aan zijn zonen en hem nog lang onder hen bewaren zodat hij nog gedurende
vele jaren de troost moge zijn van de dierbare familie die hem omringt
maar ook van deze familie, die, hoewel ver verwijderd, hem met niet min-
der tederheid bemint en zich gelukkig voelt zich als Don Bosco's zonen te
beschouwen." De moeder van een gezin uit Brugge in België: "Met spijt
hebben wij vernomen dat uw gezondheid geknakt is. Mijn man en ik verlan-
gen van de Heer dat Hij U nog op aarde zou willen laten om de troost te
zijn van de bedrukten. Ik zou zeer gelukkig zijn wanneer ik samen met

41.2 Page 402

▲back to top


- XVIII/398 -
mijn echtgenoot en mijn kinderen uw heilige zegen zou ontvangen."
Een arme vrouw uit Parijs, zonder betrekking en genoodzaakt met
dagbladen te leuren, hoopte dat Don Bosco vanwege Maria, Hulp der Chris-
tenen de gunst van haar dagelijks brood te verdienen zou verkrijgen. Ze
schreef hem: "Vader! Ik ben zeer tevreden te weten dat u het goed stelt
en uit heel mijn hart dank en zegen ik God hiervoor. Wat zou er van mij
geworden, indien u niet meer op deze wereld waart? Innige dank aan deze
van uw zonen die zo goed was en zo vol naastenliefde mij nieuws over u te
laten geworden." Zij had een gift gestuurd en men had haar het diploma
van Salesiaanse Medewerkster gezonden.
Vanuit Bordeaux schreef aan Don Rua een dame die gebeden vroeg
voor haar familie in moeilijkheden: - "Het is onnodig u te zeggen hoe ik
uw onrust en uw droefheid wegens de zo waardevolle gezondheid van de goe-
de Don Bosco begrijp. Iedere dag bid ik voor deze goede dienaar van God
en van zijn heilige Moeder." Vanuit Nantes schreef de Gravin de Maillé
aan Don Rua: "Zodra ik de slechte gezondheidstoestand van uw heilige Di-
recteur vernomen heb, leefde ik in een toestand van angstige ongerustheid
die gemakkelijk te begrijpen is, vermits ik het grote geluk gehad heb hem
te zien en zijn goedheid en uitnemende deugden te waarderen. Daarom was
ik zeer verheugd deze ochtend het gezondheidsbulletin van 31 december te
ontvangen, waarin een aanzienlijke beterschap aangekondigd wordt. Ik voeg
van harte mijn zwakke gebeden bij de uwe om God hiervoor te danken." Een
dame van Saint-Etienne in een brief aan Don Bosco, betuigde hem haar le-
vendige droefheid wegens het nieuws van zijn ernstige ziekte en ging dan
verder: "Samen met enkele dames verzoek ik u aan de Heilige Maagd die u
niets weigert, te vragen onze wensen te willen verhoren door u nog vele
jaren te schenken om veel goed te doen aan alle slag van ongelukkigen. Ik
zelf was wanhopig en had slechts vertrouwen van het ogenblik af dat ik
dacht deel te hebben aan uwe gebeden."
Vanuit Düren in Pruisisch Rijnland schreef een dame aan Don Bosco.
Ze drukte haar leed uit en beloofde gebeden samen met haar familie. Ze
besloot aldus: "Wil atijd onze bemiddelaar zijn bij God en bij de Heilige
Maagd." Vanuit Bollendorf in het aartsbisdom Trier: "Ik bid tot God met
heel mijn hart voor u. Al mijn kennissen, die het geluk hebben gehad te
worden opgebeurd door uw heilige gebeden gelasten mij u te laten weten
hoe bedroefd ze zijn nu ze weten dat u ziek zijt. Allen bidden voor u,
goede Vader, en allen bevelen zich ook aan u aan, u die zo door God be-
mind wordt, u de getrouwe en naarstige arbeider in de wijngaard des He-
ren!" Uit Engeland: "Oh! Eerwaarde Vader, ik bid tot God dat Hij mij met
uw ziekte zou raken en u behouden voor het welzijn van de Kerk en van de
zielen. Ik ben niets waard, ik doe geen goed in deze wereld, ik beledig
enkel de goddelijke Majesteit ieder uur van de dag. Ziekte en lijden zou-
den voor mij een weldaad zijn om mijn fouten te herstellen en mijn straf
in de andere wereld te verminderen." Een kloosterzuster uit Brussel aan
Don Rua: "Zeg hem, ik smeek er u om, een woordje voor mij. Zeg hem dat

41.3 Page 403

▲back to top


- XVIII/399 -
indien de Heilige Maagd hem tot zich roept, ik gewillig voor zijn zonen
zal blijven doen het weinige dat in mijn macht is, maar op voorwaarde dat
hij mij niet bij de Heilige Maagd zou vergeten wanneer hij van haar te-
genwoordigheid zal genieten. Die goede en eerwaarde vader moge zich ge-
waardigen mij te zegenen."
Vanuit Jemappes in België schrijft de heer Corneille de Thier,
doctor in de rechten en advocaat, aan Don Rua in het Latijn en verzoekt
hem om een gunst. Hij zal hem een paternoster sturen opdat hij hem zou
doen zegenen a sancto, illustri ac eminentissimo patre Dom Bosco of,
tenminste opdat hij hem een ogenblik in zijn heilige handen zou leggen,
of, indien hij reeds dood is, er ten minste zijn lichaam zou mee aanra-
ken. Vanuit Mechelen in België, twee dames: "Uw ernstige ongesteldheid
heeft ons grotelijks bedroefd. Ofschoon wij u enkel door geestelijke af-
finiteit kennen, delen wij in de vrome gevoelens van allen die het geluk
hebben u te naderen. Bij hun gebeden hebben wij dadelijk de onze ge-
voegd." Vanuit Béziers in Frankrijk schrijft hem een meisje van twaalf
jaar dat sinds twee jaar haar eerste communie had gedaan. "Ik heb een
vader die wel braaf is doch zich ver houdt van de sacramenten. Nu ik
vernomen heb dat u vele gunsten van de Heer verkrijgt, vraag ik dat u
zich hiermee zoudt willen bezig houden. Ik vraag het vurig aan God. Ik
hoop dat u het gebed zult verhoren van een klein meisje dat bedroefd is
omdat haar beste papa ver van de Heer blijft."
Uit Rinningen in Baden schrijft een zekere Maria von Hornstein
très indigne coopératrice, en zegt hem: "Wil, als het u belieft, ons dit
besparen! Wij zijn zo gelukkig te genieten van uwe gebeden, van uw raad-
gevingen, van uw zegen! Zegen onze zeven kinderen, van wie ik oprecht
kan zeggen zoals de brave kolonisten van S. Nicolas in Argentinië: - Ze
zijn allen de uwe indien u ze wil nemen.(1) - Mijn man en ik wensen dit
zeer vurig. Met de diepste tederheid en verering kus ik uw hand." Uit
Lalaire in Frankrijk beschrijft een zekere de Clok haar voorbije leven,
het verzuimen van sommige plichten, de onzekerheid over de huidige toe-
stand van haar ziel, haar vrees voor de toekomst in de eeuwigheid. Ze
besluit met hem te bezweren haar een woord, een enkel woord te zeggen,
dat haar de vrede zou schenken. God heeft andere zielen door uw ambt
getroost. Vraag Hem mij door uwe bemiddeling dezelfde gunst te willen
verlenen!" Uit Valletta op het eiland Malta, gelukwensen voor zijn her-
(1) In het Italiaans en Frans Bollettino van december 1887 las men het verhaal van een
bezoek door Mgr. Cagliero afgelegd aan het college van S. Nicolas en aan de Ita-
liaanse kolonie van de omgeving. De brief behelst een zinspeling op een passus van
dit verhaal. Toen Monseigneur daar een troep zag van jongens, meisjes en kleine
kinderen vroeg hij aan de ouders of er wellicht enkele van deze engeltjes aan Don
Bosco zouden geschonken worden. - "Wat zegt U, Monseigneur?" - zeiden deze brave
ouders - niet enkele, maar allemaal en indien Onze-Lieve-Heer ons er nog eens
zoveel zou geven, zouden we ze allen aan Don Bosco en aan Maria, Hulp der Chris-
tenen, willen aanbieden."

41.4 Page 404

▲back to top


- XVIII/400 -
stelde gezondheid en wensen dat God hem zou bewaren voor de liefde van
zijn beminden en voor het welzijn van de mensheid. Uit Mons in België
vraagt de heer Jules Honorez, die Don Bosco te Parijs in het huis van
Mevrouw de Combaud gezien had, aan Don Rua een exemplaar van zijn levens-
beschrijving om ze te sturen aan de echtgenote van Sadi Carnot, President
van de Franse Republiek, en verzoekt hem om hem aan zijn gebeden aan te
bevelen.
De begoocheling over het feit van zijn beterschap deed aan de bra-
ve Mgr. Guigou van Nice zeggen: "U weet dat allen u te Cannes voor de
Vasten verwachten. Verzuim niet te komen." De Heer Hosg uit Haarlem wenst
hem in het Nederlands geluk voor zijn herstelde gezondheid. Tot zelfs Don
Viglietti liet zich door een blijde hoop verleiden. Inderdaad, op 15 ja-
nuari in een brief aan Leonardo da Vinci van Milaan, gepubliceerd in het
nummer 18-19 van de Osservatore Cattolico bevestigt hij het volgende: "Nu
alle gevaar geweken is, dient Don Bosco niets anders te doen dan de nodi-
ge krachten terug te winnen om zichzelf terug te schenken aan zijn tal-
rijke kinderen, die met spanning verwachten opnieuw zijn eerwaardig va-
derlijke gelaat te zien." Het hart deed zijn wensen als verwezenlijkt
aanzien. Tot slot van dit overzicht zijn voor ons belangrijk de regels
waarin hij zegt: "De belangstelling die bij dit gevaar, ik zou bijna zeg-
gen, de hele wereld stelt in Don Bosco is ontroerend en moeilijk te be-
schrijven."
Het weekblad van Lyon L'Eclair vraagt zich in zijn nummer van 14
januari af, waarom Don Bosco zo grote volksgeliefdheid geniet en geeft
volgend antwoord: "Omdat de glans van heiligheid zijn hoofd omstraalt. En
deze reputatie van heiligheid is zo groot dat men tot hem zijn toevlucht
neemt om mirakels te verkrijgen. Maar wat een echt bewijs is van zijn
heiligheid is zeker het feit dat hij vergeet dat hij iemand is die door
God begunstigd wordt. Hij raadt aan te bidden om de goddelijke gunsten te
verkrijgen en het zijn niet de tijdelijke voordelen voor zichzelf of voor
wie op zijn tussenkomst een beroep doet die hem gebeden ingeven. Don Bos-
co ziet ver, aan de overkant van tijd en ruimte."
De Heilige Vader hield zich in gedachten met de toestand van Don
Bosco bezig. Op 11 januari ontving hij in audiëntie een bedevaart uit
Piëmont, waaraan de missionaris Don Cassini deelnam. Wanneer men de ron-
de van de zaal deed werd hij door Kardinaal Alimonda voorgesteld. - "Oh!
Dat is goed" - zei de Paus. - "Welk nieuws brengt u ons van Don Bosco? We
hebben vernomen dat hij erg ziek geweest is, maar dat hij nu wat beter
is."
"Jawel, Heilige Vader" - antwoordde Don Cassini - "het laatste
nieuws dat we ontvangen hebben was goed. Don Bosco is aan de beterhand."
- "God zij gedankt" - riep de Opperherder uit. "Bid voor zijn be-
houd. Zeg hem dat de Heilige Vader aan hem denkt en hem zijn apostolische
zegen zendt. Het leven van Don Bosco is waardevol en zijn dood in deze
dagen zou onze feesten te Rome treurig gemaakt hebben."
Don Cassini nam ook deel aan de audiëntie van de Argentijnen op 30

41.5 Page 405

▲back to top


- XVIII/401 -
januari. Mgr. Ichaque, kanunnik van de kathedraal van Buenos Aires stelde
hem voor als lid van het comité en vertegenwoordiger van de Salesiaanse
huizen van Amerika. Toen de Paus van de kanunnik hoorde wat al goed de
Salesianen in deze verre streken deden, hield hij Don Cassini bij de han-
den vast en vroeg hem hoeveel Salesiaanse huizen er in Amerika waren, of
ze er veel goed konden doen, of de Salesianen tegenkantingen ontmoetten
en of de bevolking van hen hield. - "Ze worden veel bemind" - antwoordde
Monseigneur op deze laatste vraag - "omdat ze hard werken." - Toen beval
de Paus aan Monseigneur dat de huizen en de missies van de Salesianen
zouden beschermd worden en men ze met raadgevingen zou bijstaan.
Tenslotte zegende hij opnieuw Don Bosco.
Vanaf 12 januari kwamen langs het Oratorio veel Franse, Belgische
Zwitserse, Engelse en Duitse pelgrims die van Rome terug kwamen. Ze ver-
langden Don Bosco te zien en zijn zegen te ontvangen. Zoveel hij dit kon
doen, onthaalde Don Bosco ze hartelijk, beval zijn zonen aan hun liefda-
digheid aan en zichzelf aan hun gebeden. Soms wanneer hij vernam dat op
bevel van de artsen sommigen niet waren binnengeleid, toonde hij er spijt
over.
Over de algemene belangstelling voor zijn ziekte en de toeloop van
personaliteiten in de portiersloge van het Oratorio sprak Don Rua aan de
zieke op 13 januari. Hij merkte tevens op hoe niet enkel de katholieke
kranten, maar ook de anderen die hem tegengewerkt hadden, over hem met
eerbied en sympathie schreven. Don Bosco antwoordde hem: - "Laten we
steeds goed doen aan allen en aan niemand kwaad."
Die dagen viel er een eigenaardig feitje voor. Op een ogenblik dat
er geen toeloop was in de kerk van Maria, Hulp der Christenen, kwam een
onbekende dreumes uit de naburige wijken, op het gezicht drie of vier
jaar oud, in het heiligdom binnen. Hij nam een van de kaarsen die door
de gelovigen ontstoken waren weg en begon langzaam en ingetogen heen en
weer te wandelen, terwijl hij de ontstoken kaars in de hand hield en on-
begrijpelijke woorden stamelde, op de manier waarop men psalmen reci-
teert. Op de vraag van Don Pesce, de prefect van de sacristie, wat hij
aan het doen was antwoordde hij zonder te blijven staan dat hij de begra-
fenis van Don Bosco deed. Dit gebeurde tot tweemaal toe en daarin zagen
sommigen een verwittiging dat Don Bosco weldra zou sterven.
Maar in het Oratorio heerste een zeer rustig vertrouwen dat hij zou
genezen. Er kwam inderdaad een einde aan de onophoudende gebeden van de
jongens voor het altaar van Maria, Hulp der Christenen. De oversten van
het huis noch de leden van het Kapittel dachten er nog aan; ja, zelfs Don
Rua, die door talrijke zaken benomen werd, was er niet meer ongerust
over. Bij het zien dat zoveel gerustheid de plaats had ingenomen van de
vorige bezorgdheid, was La Gazetta zo weerzinwekkend onbeschaamd te druk-
ken dat de ziekte van Don Bosco niet echt was geweest, maar dat men er
zijn toevlucht toe genomen had om een middel te hebben er munt uit te
slaan.

41.6 Page 406

▲back to top


- XVIII/402 -
Don Bosco verloor zijn goed humeur niet. In de ochtend van 15 ja-
nuari hoorde hij de Mis en ging te communie en maakte dan een kwinkslag
over zijn moeilijke ademhaling. Aan de omstanders herhaalde hij de grap
van de blaasbalgen. - "Indien u mij een goede fabrikant van blaasbalgen
zoudt kunnen vinden om de mijne in orde te brengen, zoudt u mij een gro-
te dienst bewijzen." Terwijl hij zo sprak verlichtte een zachte opbeuren-
de glimlach zijn aangezicht en wekte weer nieuwe hoop.
In de loop van de dag zei hij onverwachts, ofschoon hij sinds lang
geen kalender meer gezien had: - "Morgen is het Sint-Marcellus. Stuur aan
Marcello een mandje met de druiven die men ons geschonken heeft." - Mar-
cello was de zoon van Dr. Vignolo en hij was aan het herstellen van een
zware ziekte.
Om zijn ademhaling te vergemakkelijken hadden de dokters het be-
vel gegeven te zorgen voor een daartoe aangepaste zetel tegen de tijd dat
hij van zijn bed zou kunnen opstaan. Maar toen hij daarover met Don Du-
rando sprak zei hij duidelijk dat dit geen nut had.
Bijna iedere dag, terwijl hij wat voedsel tot zich nam, hechtte
men op zijn borst een nieuw servet. Toen hij dit bemerkte, vroeg hij:
"Wat is dit voor een nieuw ding?"
"Het rusthuis van de Goede Herder" - antwoordde Don Sala -
"heeft er enige dozijnen aan Don Bosco geschonken."
"Wel, denk er dan aan ze in mijn naam hartelijk te bedanken."
Op de avond van 17 januari, toen men hem moest opheffen, deed ook
Don Francesia aan dit piëteitsvolle werk mee. - "Oh! - zei Don Bosco -
"hiervoor diende men die beroemdheid niet lastig te vallen. U alleen, Don
Sala, waart hiervoor voldoende."
Dit werk was steeds pijnlijk voor de arme zieke, vooral wegens de
verwondingen veroorzaakt door het doorliggen. Daarom zei hem Don Sala:
- "Arme Don Bosco! wat doe ik u lijden!"
- "Neen" - antwoordde hij - "zeg liever: Arme Don Sala, die zo-
veel werk heeft! Maar laat me maar doen: die dienst zal ik u op het ge-
schikte ogenblik vergelden."
Op een andere keer, toen Don Sala bemerkte dat hij veel pijn had,
vroeg hij hem wat hij kon doen om de pijn wat te verlichten. - "Het
schijnt me toe" - antwoordde híj - "dat ik te diep gezakt ben in de ma-
tras." - Dan stak Don Sala een arm onder zijn dijen en de andere onder
zijn rug en, sterk als hij was, hief hij hem op, terwijl Don Viglietti
een gewatteerde deken onder hem legde. Om de tijd te laten dit te doen
was Don Sala genoodzaakt Don Bosco enkele minuten op zijn armen te hou-
den. Nadat het bed geschikt was zodat hij bijna kon rechtop zitten, liet
hij hem zachtjes zakken. Hij nam van Don Viglietti enkele lepels brood-

41.7 Page 407

▲back to top


- XVIII/403 -
soep aan. Dan bekeek hij Don Sala alsof hij hem iets wou zeggen. Dadelijk
vroeg hem Don Sala waarmee hij hem dienstig kon zijn. En hij zei lachend:
- "Ik zou een salami moeten kunnen eten en dan zou het beter gaan, niet-
waar? Maar voor het ogenblik zullen we proberen wat te rusten."
Op 18 januari ontving hij een belangrijk bezoek: Mgr. Goossens,
Aartsbisschop van Mechelen in België, vergezeld van zijn Vicaris-Generaal
en van andere hoge geestelijken. Er werden weinig woorden gewisseld. De
bezoekers trokken zich diep bewogen terug.
Kort nadien zei hij aan Mgr. Cagliero die naast hem stond: - "Neem
de Salesiaanse Congregatie ter harte, help de andere oversten in alles
wat je zal kunnen." - Na enkele ogenblikken stilte, zei hij: "Zij die van
Maria, Hulp der Christenen gunsten verlangen, dienen onze Missies te hel-
pen en ze mogen er zeker van zijn ze te zullen verkrijgen."
Op een avond scheen hij zeer gekweld door de pijn, vooral door de
pijn veroorzaakt door het doorliggen. Nu en dan bewoog hij zich alsof hij
wat verlichting zocht. Onverwacht deed hij teken aan Don Sala dat hij hem
wou spreken. Don Sala bracht zijn oor dichter bij de mond van Don Bosco
en deze zei hem met koddig gezicht: - "Zeg aan de dokter dat hij zich een
onsterfelijke eer zou verwerven wanneer hij de manier zou vinden het zit-
vlak te vernieuwen, telkens het mij pijn doet." - Toen de dokter kwam,
herhaalde Don Sala, zonder meer deze woorden, terwijl Don Bosco minzaam
glimlachte. Hij was er steeds bezorgd voor, hen die zich rond zijn bed
bevonden opgeruimd te houden.
Maar iets wekte de bewondering op van allen die hem verzorgden:
zijn kalme gereserveerdheid. Voor hem was het telkens een zielenstrijd
wanneer het noodzakelijk was hem op te heffen en hem wegens bepaalde
noodzakelijke dingen te reinigen. Welnu, zijn houding was dan zeer rus-
tig, zodat men ze vergeleek met de lichamen van de heiligen die onder de
altaren liggen. Als instinctief dekte hij telkens zijn hals en schouders
met een sjaal die op het hoofdkussen lag en dit zelfs wanneer hij buiten
bewustzijn scheen te zijn.
Op 20 januari ontving hij het bezoek van Mgr., Francesco Philip-
pe, titulair bisschop van Lari, van de Salesiaanse Congregatie van An-
necy, coadjuteur van Mgr. Tissot van dezelfde Congregatie en bisschop van
Vizagapatan in Hindoestan.
Don Viglietti schreef met vaste hand in zijn dagboek: "Ofschoon
traag, gaat het met Don Bosco steeds beter. We mogen nu zeggen dat hem
nog enkel de krachten ontbreken om het bed te verlaten." Nooit was er een
meer verkeerde prognose.

41.8 Page 408

▲back to top


- XVIII/404 -
H O O F D S T U K XXIV
DE LAATSTE AFTAKELINGEN VAN HET LICHAAM
Het organisme van Don Bosco bood aan zijn uiteindelijke afbraak een
uiterst taai verzet. Men zou gezegd hebben dat de dood genoodzaakt was
vezel na vezel af te takelen, zodat de krampen van een traag martelaar-
schap hierdoor verlengd werden. Vooral werkte een spierontsteking, als de
voornaamste oorzaak aan zijn algemene ontreddering. Onder een ander op-
zicht kon men zeggen dat zijn ziekte de smeltkroes was waarin men het
zuivere goud van zijn deugd louterde. Een onverstoorbare kalmte, een de-
licate christelijke naastenliefde, een volkomen berusting in de wil van
God, zijn de drie zaken die men gedurende de veertig dagen in zijn lij-
densbed doorgebracht bij hem het meest bewonderde.
Mgr. Caglíero had nog geen aandacht besteed aan de eerste ver-
schijnselen van achteruitgang, wanneer hij op 21 januari aan de zieke
zei: - "Mijn beste Don Bosco, het gevaar dat wij vreesden schijnt bezwo-
ren te zijn. Men roept mij naar Lu voor het feest van Sint-Valerius, de
patroon van dat dorp waarvan u zoveel houdt en het heeft een groot aan-
tal personen, vooral Zusters, aan de Missies geschonken."
"Ga maar, het is mij goed" - antwoordde Don Bosco. - "Maar je
zult niet lang wegblijven, nietwaar?"
"Na het feest zal ik een kort bezoek brengen aan onze jongens van
Borgo S. Martino en dan kom ik terug."
"Het weze dan zo, maar doe het vlug."
Monseigneur vertrok maar dit "doe het vlug" bleef hem al de tijd
die hij van huis was in zijn oren klinken en maakte hem beducht.
De verslechtering werd nog iets duidelijker in de ochtend van 22
januari. Toch kon hij de Heilige Mis horen en te communie gaan. Daarna
waren de artsen van oordeel dat het nodig was tot een chirurgische in-
greep over te gaan. Sinds verscheidene jaren had er zich op zijn heilig-
been een uitwas van levend vlees gevormd, ter grootte van een noot, die
hem het zitten en liggen zeer pijnlijk maakte. Wegens een gevoel van def-
tigheid en waardigheid had hij er de voorkeur aan gegeven dit ernstig
ongemak te doorstaan zonder er ooit een woord over te zeggen, zelfs niet

41.9 Page 409

▲back to top


- XVIII/405 -
aan de behandelende geneesheer.(1) Deze had dit kort geleden opgemerkt en
begreep hoe het liggen voor hem een kwelling moest zijn. Daarom stelde
hij hem voor de uitwas weg te snijden. Gedwee als een kind onderwierp Don
Bosco zich hieraan. Ook de twee andere dokters waren aanwezig. Dr. Vigno-
lo verrichte de amputatie ogenblikkelijk en bij verrassing, want hij had
hem laten verstaan dat het zou mogelijk geweest zijn dit ’s anderendaags
te doen. Bij deze onverwachte pijn slaakte Don Bosco een luide kreet. De
operatie was zeer goed geslaagd. Don Bosco drukte dankbaar de hand van de
dokter. Nadien zei hij dat hij zich volkomen vrij voelde. Don Sala, die
enkele minuten nadien in de kamer kwam vroeg hoe hij het stelde.
- "Ze hebben mij meesterlijk met het mes bewerkt" - antwoordde hij.
"Arme Don Bosco, je zult veel pijn gehad hebben."
"Ik geloof niet dat dit stukje vlees dat ze er afgehaald hebben
iets gevoeld heeft."
Er was voor hem nog een andere grote boetedoening weggelegd. Omdat
het hem onmogelijk was zich uit eigen krachten te bewegen, viel het niet
zelden voor dat zijn bed onzindelijk was. Daarom zei hij eens aan Don
Sala: - "Je weet hoe nauwgezet ik was wat de netheid betreft en nu kom
ik er niet meer toe me zindelijk te houden. Altijd lig ik in het vuil."
Omstreeks tien uur kwamen Mgr. Krementz, aartsbisschop van Keulen,
en Korum, bisschop van Trier, vergezeld van hun gevolg hem bezoeken. Hij
sprak moeilijk en beval hun zijn arme jongens aan en verzocht hun voor
hem de zegen van de Heilige Vader te vragen.
In de ochtend van 24 januari ontving hij het bezoek van een andere
hoge Prelaat, Mgr., Richard, aartsbisschop van Parijs. Don Bosco wou door
hem gezegend worden. Monseigneur deed dit maar dan knielde hij zelf neer
en verzocht hij Don Bosco hem op zijn beurt te zegenen. - "Jawel", ant-
woordde Don Bosco - "ik zegen u en ik zegen Parijs." - Daarop zei de
aartsbisschop: - "En ik zal aan mijn stad over Don Bosco spreken en aan
Parijs aankondigen dat ik de zegen van Don Bosco breng.(2)
In de namiddag was zijn toestand zo slecht dat de artsen verklaar-
den dat hij weer opnieuw was zoals een maand tevoren. Toen de artsen ver-
(1) Proc. op. Summ. biz 490 en 493.
(2) Gedurende deze laatste week kwam priester Temmerman uit België naar Turijn om Don
Bosco te raadplegen over de veelvuldige communie. Hij kon hem niet spreken, maar
vernam van Don Rua welke zijn gedachten over dit thema waren. Gedurende het Eucha-
ristisch Congres van Antwerpen in 1890 gaf deze priester op 20 augustus een medede-
ling over van het resultaat van dit gesprek. Dit kan men lezen in de conferentie
hierover gepubliceerd in de Akten. Het zijn zeer interessante bladzijden.

41.10 Page 410

▲back to top


- XVIII/406 -
trokken waren, ontbood hij de jonge koster Palestrina, die hij hoogacht-
te, en liet hem door zijn secretaris zeggen dat hij al zijn vrije tijd
zou besteden aan het bidden tot Jezus en Maria, opdat hij nu in zijn
laatste ogenblikken, een levendig geloof zou kunnen hebben. Dan werd de
jongen zelf bij hem gebracht en hij herhaalde hem dit nogmaals, heel be-
wogen. Dan zegende hij hem. Tegen avond, in tegenstrijd met wat bij zie-
ken gebeurt, voelde hij zich meer verlicht en dit was, zoals hij aan Don
Lemoyne zei, te danken aan de gebeden van die brave jongen.
Op 25 januari een nieuwe achteruitgang. Hij vroeg enkele schietge-
beden te willen voorzeggen. De moeilijkheid tot spreken werd steeds er-
ger, zodat het pijnlijk was naar hem te luisteren. Aan Don Sala die hem
een dronk had aangeboden, zei hij: "Leg me eens goed opdat ik kan rus-
ten." - Onmiddellijk legden ze hem zo goed mogelijk. Dan scheen het of
hij werkelijk zou gaan inslapen maar opeens, kreeg hij een schok, sloeg
zijn handpalmen in elkaar en riep:- "Kom toegelopen, kom gauw toegelopen
om deze jongens te redden!... Heilige Maria, help ze... Moeder, Moeder!"
Don Sala kwam dadelijk bij het bed en vroeg hem wat hij wou: -
"Waar zijn we op dit ogenblik?" - vroeg hij hem.
"We zijn in het Oratorio van Turijn."
"En wat doen de jongens?"
"Ze zijn in de kerk voor de zegen en ze bidden voor u."
Water noch ijs konden de brandende dorst lessen die hem de laatste
weken folterde. Daarom bezorgde men hem wat seltwater, dat hem inderdaad
enige verlichting scheen te geven. Daar hij echter in de mening verkeer-
de dat dit een kostbare drank was, weigerde hij volstrekt die te gebrui-
ken. Om hem daartoe te bewegen was het nodig dat de coadjuteurs Buzzetti
en Rossi hem bewezen dat dit water slechts 7 centimes per fles kostte.
Mgr. Cagliero was op 26 januari teruggekomen en ging dadelijk aan
het bed van Don Bosco, die juist grote pijnen leed. Toen hij hem zag
fluisterde hij hem enkel met moeite deze woorden toe: - "Red vele zielen
in de Missies."
Daags nadien wou Monseigneur, die nog niet alle hoop had opgegeven,
een poging doen om te weten of de goede Vader, ja dan neen, nog zou gene-
zen. Daarom vroeg hij hem toelating om naar Rome te gaan, want zonder
zijn toestemming wilde hij niet gaan.
"Je zult gaan, maar daarna" - antwoordde hij hem met een grote
inspanning.
"Maar zeg me, Don Bosco, of ik wanneer ik na Sint-Franciscus ga,
gerust mag zijn. Ik moet ook nog naar Sicilië gaan..."
"Ja, antwoordde hij - "je zult gaan, je zult veel goed doen, maar
wacht tot daarna."

42 Pages 411-420

▲back to top


42.1 Page 411

▲back to top


- XVIII/407 -
Men begreep wat het "daarna" was waarop hij zinspeelde. Na enige
ogenblikken rust, zei hij nog: - "Je komst is zeer opportuun en voordelig
voor de Congregatie op deze ogenblikken."
Te midden van zijn pijnen genoot hij niet eens van de verlichting
door van positie te veranderen. Zij die hem bijstonden, spoorden hem aan
te denken aan Jezus, die op zijn kruis zoveel leed zonder zich naar de
ene of de andere zijde te kunnen bewegen. Hij antwoordde: - "Ja, dat doe
ik altijd." - Bij het overbrengen van het ene bed naar het andere zei hem
Don Bonetti: - "We doen u pijn, arme Don Bosco. We zijn onhandig. Denk
aan het lijden van Jezus Christus." - Hij deed teken van ja.
Tegen avond bezocht hem Don Dalmazzo. Hij bekeek hem vertederd,
drukte hem de hand en zei: - "Ik beveel je de Congregatie aan! Steun ze,
verdedig ze altijd." - Dan zei hij aan Monseigneur: - "De Congregatie
heeft niets te vrezen. Ze heeft gevormde mensen."
Het gebeurde dat tegen avond Don Sala zich alleen op zijn kamer
bevond. Hij profiteerde van een ogenblik waarop het hem toescheen dat hij
vrijer ademde om te vragen: - "Don Bosco, u voelt u zeer ziek, nietwaar?"
- "Jawel" - antwoordde hij. - "Maar alles gaat voorbij en ook dit
zal voorbijgaan."
- "Wat zou ik kunnen doen om u wat te verlichten?"
- "Bid!"
Na die woorden, vouwde hij de handen samen en begon te bidden. Don
Sala liet hem enkele minuten rusten en dan hernam hij: - "Don Bosco, nu
zult u tevreden zijn, wanneer u er aan denkt dat u na een leven van grote
moeilijkheden en veel zwoegen er in geslaagd zijt huizen te stichten in
verschillende delen van de wereld en de Salesiaanse Congregatie stevig te
grondvesten..."
"Jawel" - antwoordde hij. - "Wat ik gedaan heb, heb ik voor de
Heer gedaan... Ik zou nog meer hebben kunnen doen... Maar mijn zonen zul-
len het doen... Onze Congregatie wordt door God geleid en door Maria,
Hulp der Christenen beschermd."
Om acht uur had hij grote moeite om zich te doen begrijpen en om
teken te geven dat hij hen verstaan had. Rond zijn bed bevonden zich Mgr.
Cagliero, Don Rua en anderen. Er werd gesproken over het opschrift dat
men op het graf van Graaf Colle zou beitelen. Don Rua stelde voor: Orpha-
no tu eris adlutor. Monseigneur stelde voor: Beatus qui intelligit super
egenum et_pauperem. Plots opende Don Bosco, die zich helemaal niet om hun
gesprek scheen te bekommeren, de ogen en terwijl hij zich inspande,
slaagde hij er in met vrij verstaanbare stem uit te brengen: - "U zult er
in beitelen: Pater meus et mater mea dereliquerunt me? Dominus autem as-
sumpsit me."

42.2 Page 412

▲back to top


- XVIII/408 -
De heuglijke tijding dat Don Bosco dicht bij zijn genezing was had
nu de hele wereld vervuld, zodat er van alle kanten gelukwensen toekwamen
ook van zeer verre landen, tot zelfs uit Grodno of Gardinas in Litauen.
Men kan zich wel voorstellen met welk bedroefd hart men in het Oratorio
bij voorbeeld de verwachtingen las van Gravin d'Oncieu weldra Don Bosco
terug te Milaan te zullen zien of die andere woorden van de moeder van
Don Lemoyne aan haar zoon: "Het is een man in wie iedereen belang stelt.
Te Genua spreekt men nog alleen over zijn ziekte en over de hoop op zijn
genezing." En welk vertrouwen in hun gebeden! Mevrouw Susanna Poptovsa
uit Podolië in Oekraïne schreef hem: "Uw gebeden, beste Vader, roepen
vele bijna miraculeuze gunsten van de hemel af voor al diegenen die er
hun toevlucht toe nemen, ook in onze verre landen. Daarom heb ik het
grootste vertrouwen dat de gunsten die ik vraag ook door uwe tussenkomst
zullen verleend worden. U zult het mij niet weigeren, nietwaar, goede
Vader?"
Don Bosco had een neef die een oneer was voor zijn familie, nl. de
tweede oudste van Giuseppe, Luigi genaamd. Hij was in het Oratorio opge-
voed en had, na een onderbreking, zijn studies hervat. Hij was er in ge-
slaagd griffier bij de rechtbank van eerste aanleg te worden. Op dat
ogenblik leefde hij te Gravellona Lomellina samen met een gescheiden
vrouwe. Zijn heilige oom, die veel van hem hield had hem geen vermaningen
en raadgevingen gespaard, maar omdat het alles was of hij tegen een muur
sprak, wou hij hem niet meer zien. Hij verleende hem enkel een kort on-
derhoud een paar maanden voor zijn dood omdat het zaak was zijn eigendom
als Salesiaan te scheiden van die van zijn familie. Na de dood van zijn
broer Giuseppe was de eigendom nog altijd in onverdeeldheid gebleven.
Welnu, deze ongelukkige had beweerd dat hij te eniger tijd een rechtsge-
ding zou hebben ingespannen tegen hem om het bezit van Don Bosco op te
eisen. De zaak zou grote last hebben meegebracht. Maar God wachtte hem op
juist bij die bocht van de weg. Gedurende de laatste dagen van januari
bevond hij zich tussen leven en dood tot hij op 6 februari naar de eeu-
wigheid vertrok.
De toestand van de zieke werd steeds slechter. Gedurende de dag
van 27 januari en de daaropvolgende nacht en ochtend ijlde hij vaak. Toch
hoorde hij de Heilige Mis bij en ontving de communie. Gedurende het hei-
lig offer viel hij meerdere malen enkele ogenblikken buiten kennis en
telkens werd daarna zijn adem lastiger. Aan het Agnus Dei vroeg hem Don
Lazzero, die hem bijstond: - "Don Bosco, gaat u deze ochtend te commu-
nie?" - En Don Bosco bij zichzelf: - "Weldra komt het einde...". – Dan
wendde hij zich tot Don Lazzero en zei met luide stem: - "Ik wil de hei-
lige communie ontvangen." - Terwijl hij dit zei, nam hij zijn baret af en
vouwde hij zijn handen. Terwijl hij dit deed nam zijn gezicht een uit-
zicht van zo diepe ingetogenheid aan, dat bij hen die toekeken dit gevoe-
lens van een levendig geloof opwekten.
Vaak hoorde men hem herhalen: - "Ik ben verward." - En dan: -

42.3 Page 413

▲back to top


- XVIII/409 -
"Moed! Vooruit!... Steeds vooruit." - Soms riep hij iemand bij zijn naam.
Die ochtend zal hij wel twintigmaal herhaald hebben: - "Moeder! Moeder!"
- 's Avonds riep hij haar met gevouwen handen aan: - "0 Maria! 0 Maria! 0
Maria!" - Don Berto vroeg hem of hij toeliet hem de schapulier van de
Madonna van de Karmel aan te doen. Hij knikte en was zeer tevreden.
Aan allen die tot bij zijn bed naderden, gaf hij zijn laatste sou-
venirs door meestal te zeggen: - "Tot weerziens in het Paradijs! - laat
voor mij bidden... dat de jongens voor mij de heilige communie ontvan-
gen." - Hij zei eveneens aan Don Bonetti: - "Zeg aan de jongens dat ik ze
allen in het Paradijs verwacht!" - En kort nadien: - "Wanneer je zult
spreken of preken, dring dan aan op de veelvuldige communie en op de
Godsvrucht tot Maria."
Don Berto had hem in zijn handen een van die kruisbeelden gegeven,
waarmee men een volle aflaat kan verdienen telkens men het godvruchtig
kust. Dikwijls bracht hij het aan zijn lippen. Toen Don Bonetti hem een
beeld van Maria, Hulp der Christenen liet zien, bekeek hij het en riep
uit: - "Altijd heb ik volle vertrouwen in Maria, Hulp der Christenen ge-
steld!" - En opnieuw aan Don Bonetti: - "Luister. Je zal aan de Zusters
zeggen dat, wanneer ze de Regel onderhouden, hun zaligheid verzekerd is."
De dokters bevonden hem in een zeer ernstige toestand en zagen
niet de minste hoop hem nog te redden. Dr. Fissore zei hem: - 0 "Don
Bosco goede moed... Er bestaat hoop dat het morgen beter zal gaan. Het
is al andermaal voorgevallen... Vandaag heeft het slechte weer zijn in-
vloed...". - Don Bosco, die tot dan toe onbeweeglijk was blijven liggen,
glimlachte en met een dreigend opgeheven vinger naar de brave dokter,
zei hij met moeite: - "Dokter, u wilt de doden opwekken! Morgen ... Mor-
gen... Ik zal een lange reis maken!"
De dokters hielden consult. Nadien voelde hij zich zeer afgemat.
Hij leefde veel meer dan gewoonlijk. - "Help mij! " - zei hij tot Don
Lazzero en Don Viglietti die bij hem stonden. - "Help me allen."
- "Ja, Don Bosco, zeer graag. Waarin wenst u dat we u zouden hel-
pen?"
- "Help me ademen" - antwoordde hij alsof hij schertste.
Op het uur van het diner en van het souper, tot 28 januari, stuur-
de hij doorgaans Don Viglietti naar de refter van de leden van het Kapit-
tel om hun namens hem een goede eetlust toe te wensen.
Op het eerste uur van de nacht riep hij: - "Paolino, Paolino, waar
ben je? Waarom kom je niet?" - Allen daar tegenwoordig meenden dat hij
riep op Don Paolo Albera, inspecteur van de huizen van Frankrijk.
Een tijdje nadien herhaalde hij: - "Ik ben verward!" - Dan zei

42.4 Page 414

▲back to top


- XVIII/410 -
Mgr. Cagliero hem met luide stem: - "Wees gerust, Don Bosco, we zullen
alles doen, alles wat u verlangt." - Op dat ogenblik scheen hij een in-
spanning te doen, hief voor een ogenblik het hoofd op en zei met vaste
stem: - "Jawel, ze willen het doen en nadien doen ze het niet." - Daar-
na viel hij terug op het hoofdkussen.
- Eens vroeg hij: - "Wie is daar? Wie is die jongen?"
- "Er is hier geen jongen. Het is de kapstok" antwoordde Enria.
- "Goed dan, geduld maar."
Toch deed hij tekens, alsof er zich iemand in zijn buurt bevond tot
hij onverwachts in de handen klapte, zoals hij dit placht te doen wanneer
hij in zijn droom iets schrikwekkends zag. - "Is daar iemand? Is daar
niemand?" riep hij. - "Wij zijn het" - antwoordde Don Sala, en ging naast
hem staan.
Zijn tanden klapperden op elkaar alsof hij door koortsrillingen
aangegrepen werd. De nacht was zeer bewogen. De dageraad van het feest
van de H. Franciscus van Sales rees op aan de kim. Men diende de klokken
te luiden, te zingen, pontificale diensten te verrichten, maar in de har-
ten was de droefheid koningin. Tot zelfs de heilige liturgie scheen de
aanstaande rouw aan te kondigen. In het epistel zei Sint-Paulus aan Timo-
theus: De tijd van mijn verscheiden is nabij. De goede strijd heb ik ge-
streden, de wedloop volbracht, het geloof bewaard. Van nu af ligt voor
mij de kroon der gerechtigheid gereed die de Heer, de rechtvaardige Rech-
ter, mij schenken zal op die Dag. En niet alleen aan mij, maar ook aan
allen die zijn verschijnen hebben liefgehad. Terwijl de subdiaken zong,
bogen velen het voorhoofd, waren vele wangen met tranen belopen. Het
scheen of de stem van de Heer zei: - "De pelgrimstocht van Don Bosco is
ten einde."
Die ochtend dachten sommigen dat men aan de zieke best niet de
communie te geven, omdat hij buiten bewustzijn scheen te zijn, maar de
secretaris verzette er zich tegen, met de hoop dat op het juiste ogen-
blik de Heer hem het bewustzijn zou terug geschonken hebben. Don Vigli-
etti celebreerde. De deur die vanuit de kamer toegang gaf tot de kapel
stond open. Toen de elevatie voorbij was keerde Don Bosco zich tot Don
Sala die hem bijstond en zei: - "En indien ik na de communie door braken
zou verrast worden?" - Don Sala gaf hem de verzekering dat er geen gevaar
was voor dit ongemak. Wanneer de priester naderde met de heilige Hostie,
was Don Bosco ingesluimerd. Enkele minuten voordien had Don Sala hem ver-
wittigd dat weldra de Heer zou komen om hem op te beuren. Hij had hem de
stola opgelegd en op zijn borst een wit linnen gespreid. Hij bewoog zich
echter niet. Maar pas had Don Viglietti met luide stem gezegd: Corpus
Domini nostri Jesu Christi, of de zieke kreeg een schok, opende de ogen,
bekeek de hostie, vouwde de handen en bleef, na de communie ingetogen,
terwijl hij de woorden van dankzegging hem door Don Sala voorgezegd, her-
haalde. Dit was de laatste communie van Don Bosco.

42.5 Page 415

▲back to top


- XVIII/411 -
Dan begon weer het gewone ijlen. Een aanwijzing gaf haast het
recht te veronderstellen dat hij een maand voordien zijn geestelijke ver-
zwakking voor die datum of voorzien, of voorvoeld, of zelfs vooraf aange-
kondigd had. Aan Don Rua, die hem op de tweede dag dat hij bedlegerig
was, als aan zijn directeur en biechtvader, gevraagd had hem te willen
ontslaan van het bidden van zijn brevier, had hij geantwoord: - "Ik geef
je dispensatie tot de dag van de H. Franciscus van Sales. Nadien zal je
ze, wanneer je ze nodig hebt, gaan laten vernieuwen bij Don Lemoyne."
We hebben het woord "ijlen" gebruikt maar zijn gemis aan krachten
ontnam hem niet volledig de helderheid van zijn verstand. Inderdaad, om-
streeks tien uur vroeg hij, volkomen bij kennis, hoe laat het was, wat
men in de kerk deed, welk feest er gevierd werd en, toen men hem er aan
herinnerd had, dat dit het feest van de H. Franciscus van Sales was, was
hij er zeer voldaan over. Toen dan de dokters binnenkwamen, stuurde hij
hun enkele woorden toe maar zonder te ijlen.
De dokters, die met de medewerking van Bestente bijna elke dag
consult hadden gehouden, verklaarden dat de zieke niet meer kon herstel-
len. Toen zij zich teruggetrokken hadden, bleef de zieke enkele ogen-
blikken ingedommeld. Dan werd hij weer wakker en vroeg aan Don Durando:
- "Wie waren die heren die pas buitengegaan zijn?"
"Hebt u ze niet herkend? Het waren de dokters."
"Oh, jawel! Zeg dat ze hier bij ons zouden blijven..." Hij wou de
zin voleinden door er "dineren" bij te voegen, maar slaagde er niet meer
in.
Die avond kon hij nog herkennen en zegenen Graaf Incisa, de lei-
der van het feest van de H. Franciscus van Sales, en Mgr. Rosaz, bisschop
van Susa, die de lofreden voor de heilige uitgesproken had. Mgr. Rosaz,
nu gestorven in geur van heiligheid, was de intieme vriend van Don Bosco,
bij wie hij graag voor moeilijke zaken om raad ging, vooral betreffende
een Congregatie van Zusters die hij gesticht had.
In de loop van de dag had hij aan zijn secretaris gezegd: - "Wan-
neer ik niet meer zal kunnen spreken en iemand zou komen om mijn zegen
te vragen, dan zal je mijn hand opheffen, er het kruisteken mee maken en
de formule uitspreken. Ik zal er de intentie in leggen."
In zijn verdoving, die nu voortdurend was, begreep hij niets meer
tenzij wanneer men hem over het Paradijs en over zielenzaken sprak. In
die gevallen knikte hij met het hoofd en wanneer men hem een schietgebed
voorzei, sprak hij het uit door zijn lippen te bewegen. Toen Don Bonetti
hem voorgezegd had: Maria mater_gratiae, tu nos ab hoste protege, ging
hij verder: Et mortis hora suscipe. Ook die dag had hij vaak herhaald:
- "Moeder! Moeder!" - terwijl hij er soms bijvoegde: - "Morgen! morgen!"
Omstreeks zes uur in de namiddag lispelde hij bij zichzelf: -

42.6 Page 416

▲back to top


- XVIII/412 -
"Jezus... Jezus... Maria... Maria! Jezus en Maria, ik geef u mijn hart
en mijn ziel... In manus tuas, Domine commendo spiritum meum... Oh! Moe-
der... Moeder... open mij de deuren van het Paradijs." - Dan herhaalde
hij teksten uit de Schriftuur, teksten die hem in heel zijn leven geleid
hadden en die hem tot regel waren geweest in zijn werken: Diligite... di-
ligite inimicos vestros... Benefacite his, qui vos persequuntur... Quae-
rite regnum meum... Et a peccato meo... peccato meo... munda... munda me.
Bij het luiden van het Angelus nodigde Don Bonetti hem uit de Ma-
donna te groeten door te zeggen: Leve Maria. Met hoorbare en godvruchti-
ge stem herhaalde hij: "Leve Maria".
Een van de laatste woorden die Don Bosco aan Don Rua zei waren: -
"Zorg dat ze je beminnen."

42.7 Page 417

▲back to top


- XVIII/413 -
H O O F D S T U K XXV
HET EINDE
Het schijnt ons toe dat de personen die zeer bemind worden, nooit
zouden mogen sterven. De geesten en de harten die er geruime tijd aan ge-
wend zijn bij hen het licht en de opbeuring voor het leven te vinden,
kunnen er zich moeilijk van overtuigen dat dit grote goed hun zou kunnen
ontbreken. Deze zielstoestand duurde in het Oratorio tot de laatste dagen
van januari toe. Bij sommigen ging het zelfs nog verder dan men zou kun-
nen geloven. De reden hiervan was dat men hoopte op een miraculeuze tus-
senkomst van de hemel.
In de nacht van 30 januari draaide hij zijn hoofd een weinig naar
Enria die hem altijd 's nachts bijstond en zei hem: - "Zeg... maar ...
maar... ik groet je!" - Dan bad hij langzaam een akte van berouw. Soms
riep hij uit: Miserere nostri, Domine. Midden in de nacht hief hij nu en
dan zijn armen ten hemel en herhaalde hij: - "Uw heilige wil geschiedde!"
- Nadien, toen langzamerhand heel zijn rechterzijde verlamd was, lag zijn
rechterarm als verlaten onbeweeglijk op het bed, maar hij hield er niet
mee op zijn linker arm op te heffen en nog enkele malen te herhalen: -
"Uw heilige wil geschiedde!" - Nadien sprak hij niet meer, maar heel het
overige van de dag en de nacht daarna ging hij ermee voort op dezelfde
manier zijn linkerhand op te heffen, waarbij hij waarschijnlijk wou aan-
duiden dat hij nogmaals aan God het offer van zijn leven bracht.
In huis wist iedereen hoe de toestand van Don Bosco verslecht was.
En toch, op het feest van de H. Franciscus schreven sommige jongens op
een blad papier: "0 Jezus in het Heilig Sacrament, Maria, Hulp der Chris-
tenen, H. Franciscus van Sales, onze patroon, de arme ondergetekenden: A.
Pietro Dondina - 2. Luigi Orione – 3. Giovanni Martinasso – 4. Giuseppe
Rossi van de eerste lagere klas van het gymnasium – 5. Gabriele Aimerito
– 6. Augusto Bertazzoni - 7. Priester Gioachino Berto - offeren, om het
leven van hun beminde Vader en Overste te mogen behouden in ruil hun
eigen leven op. We smeken u zelfs u te willen gewaardigen dit offer te
aanvaarden en ons te verhoren." Dit smeekgebed werd onder het corporale
gelegd, gedurende een Mis voor Don Bosco aan het altaar van Sint-Anna
gecelebreerd door Don Berto en gediend door de jongen Luigi Orione. Nog
zes andere jongens ondertekenden dan hetzelfde papier en gingen met het-

42.8 Page 418

▲back to top


- XVIII/414 -
zelfde doel te communie.(1) De Heer zal niet nagelaten hebben dit heilig
en edelmoedig inzicht van deze twaalf goede zonen te zegenen. Maar alle
hoop was nu ijdel geworden. De wetenschap moest zich terugtrekken en was
onbekwaam dit lichaam, afgejakkerd door een halve eeuw van strijd en
zwoegen, opnieuw leven in te blazen. De nieuwe verslechtering vastgesteld
op 20 januari, de eerste dag van de noveen van de H. Franciscus van Sa-
les, was zeer langzaam verder gegaan tot aan het feest van de Heilige
Beschermer, waarop de dierbare zieke getroffen werd door een verlamming
en het gebruik van de spraak verloor.
Van het ogenblik af waarop hij niet meer sprak scheen hij helemaal
zijn bewustzijn te hebben verloren. Om 10 uur las Mgr. Cagliero de Lita-
niae pro agonizantibus. Dan gaf hij hem de zegen van de Karmel, terwijl
enkele directeurs daar rond stonden. Schietgebeden werden hem voorgezegd.
Don Viglietti bevochtigde voortdurend zijn lippen met wat wijn. Don Ber-
to, gedurende vele jaren zijn eerste secretaris en zijn sterke arm in de
meest kritieke omstandigheden,(2) wou een deel van deze piëteitsvolle
dienst op zich nemen. Don Sala legde over zijn schouders een hemd van de
heilige Paus Pius IX, dat Don Bosco met zorg bewaard had.
De dokters zegden dat tegen avond of vooraleer de volgende dag de
zon zou oprijzen, Don Bosco niet meer in leven zou zijn. Het nieuws ver-
spreidde zich als een bliksemstraal door het Oratorio en verscheurde de
harten. De medebroeders vroegen hem nog eens te mogen zien. Don Rua liet
toe dat allen zijn hand zouden kussen. Zwijgend kwamen ze met kleine
groepjes samen in de kapel, van waar ze op een rij een voor een naar de
stervende toe gingen. Hij lag daar uitgestrekt op zijn bed. Zijn hoofd
lag iets hoger, wat gebogen op zijn rechterschouder en door drie oorkus-
sens ondersteund. Het niet ontvleesde gelaat was kalm, zijn ogen waren
half gesloten, zijn rechterhand lag uitgestrekt op de dekens. Hij had op
zijn borst een kruisbeeld, een ander kruisbeeld omklemde hij met zijn
linkerhand en aan de voet van het bed hing de paarse stool, het kenteken
van het priesterschap.
De wenende zonen kwamen op hun tenen nader, knielden naast hem
neer en drukten de laatste kus op deze heilige hand, die hen zo vaak ge-
holpen had. Ook zij die in de nabije colleges van S. Giovanni, van Valsa-
lice en van S. Benigno gehuisvest waren, kwamen toegelopen. De jongens
van de hogere klassen en de grotere vakleerlingen wisselden met hen af.
De droevige en uiterst tedere processie duurde de hele dag voort. De
meesten hadden bij zich medailles, kruisbeelden, paternosters, prentjes
die ze nadien als dierbare en gezegende gedachtenissen zouden bewaren.
(1) Het waren 1. Bernardo Cerri - 2. Pietro Olivazzo - 3. Cioachino Bressan — 4. Flo-
renzo Magrinelli - 5. Pietro Orsi — 6. Giovanni Pacchioni.
(2) De vorige dagen had Don Berto nog de troost gekend van zijn lippen te mogen horen:
— "Jij zal altijd mijn beste Don Berto zijn."

42.9 Page 419

▲back to top


- XVIII/415 -
Uit de Republiek van Ecuador kwam een telegram toe waarin aange-
kondigd werd dat de onzen te Guaiaquil aangekomen waren. Don Rua las het
hem voor en sprak met hem alsof hij tegen een hardhorige sprak. Sommigen
meenden te zien dat hij zijn ogen opende en zijn blik naar de hemel
richtte.
Om kwart voor een, toen de secretaris en Giuseppe Buzzetti voor
een ogenblik alleen bij zijn bed waren, trok hij zijn ogen open, bekeek
geruime tijd twee maal Don Vigrietti, hief zijn vrije linkerhand naar
omhoog en legde ze op zijn hoofd. Bij die handeling barstte Buzzetti in
snikken uit en riep: - "Dit ís het laatste vaarwel." - Dan werd hij weer
onbeweeglijk zoals tevoren. De secretaris zei hem nog enkele schietgebe-
den voor. Bij deze vrome taak wisselden nadien Mgr. Cagliero en Mgr. Le-
to elkaar af. Don Dalmazzo gaf hem de zegen van de stervenden en zegde
dan de daarbij behorende gebeden op.
Omstreeks vier uur kwam Graaf Radicati, een grote weldoener van
het Oratorio, naar hem. Pater Eugenio Francesco, een kameraad van Don
Bosco te Chieri, bleef een uur lang staan wenen in een hoek van de kamer.
Om 6 uur verscheen Don Giacomelli, deed de stool om en las enkele gebe-
den uit het rituaal. Op een laat uur, trokken enkele Oversten zich te-
rug, omdat de dood niet nabij scheen te zijn, maar Don Rua en anderen
bewogen zich niet van hun plaats. De stervende ademde onbeweeglijk en
moeilijk. Dat duurde zo de hele nacht. In het aartsbisdom van Turijn was
het nu het officie van het Gebed van Jezus in de tuin van de Olijfberg,
waar de Zaligmaker, met drie leerlingen naast hem, in doodstrijd water
en bloed zweette. Don Bosco, omgeven door zijn eerste en voornaamste
leerlingen, verkeerde in een pijnlijke doodstrijd en het doodszweet pa-
relde op zijn voorhoofd.
Om kwart voor twee begon de doodstrijd. Wanneer Don Rua zag dat
het snel ging, deed hij de stool om en begon weer de gebeden van de ster-
venden te bidden die hij al twee uren vroeger begonnen had. Haastig wer-
den de andere Oversten geroepen. Een dertigtal personen: priesters, jonge
geestelijken en leken vulden de kamer. Ze zaten geknield te bidden.
Mgr. Cagliero voegde zich bij hen. Don Rua stond hem de stool af,
ging aan de rechterkant van Don Bosco staan en terwijl hij zich tot bij
het oor van zijn beminde Vader neigde, zei hij met een door droefheid
verstikte stem: - "Don Bosco, wij, uw zonen, zijn hier. Wij vragen u ver-
giffenis voor al de ongenoegens die u door ons hebt moeten lijden en als
teken van vergiffenis en van vaderlijke welwillendheid vragen wij u ons
nogmaals uw zegen te geven." - Alle hoofden bogen zich naar de grond. Don
Rua vermande zich, hief de verlamde rechterhand op en sprak de zegen-
woorden uit over de aanwezige en afwezige Salesianen en vooral over hen
die ver af waren.
Om drie uur kwam een telegram toe van Kardinaal Rampolla met de
pauselijke zegen. Monseigneur had al het Proficiscere gebeden. Om half
vijf luidde de klok van de kerk van Maria, Hulp der Christenen het An-
gelus.

42.10 Page 420

▲back to top


- XVIII/416 -
Allen baden onderworpen het Angelus mee. Don Bonetti fluisterde in het
oor van Don Bosco "Gegroet Maria" zoals de vorige dagen. Het gereutel dat
men sinds anderhalf uur gehoord had, hield op. De adem werd vrij en rus-
tig, maar na weinige ogenblikken hield hij helemaal op. - "Don Bosco
sterft!" - riep Don Belmonte. Zij die wegens vermoeidheid waren gaan zit-
ten sprongen op en kwamen dicht bij het bed... Met een korte tussenpauze
ademde hij nog driemaal... Don Bosco stierf werkelijk. Mgr. Cagliero
richtte zijn ogen op hem en zei: - "Jezus, Maria en Jozef, ik geef u mijn
hart en mijn ziel... Jezus, Maria en Jozef, sta mij bij in mijn laatste
doodstrijd... Jezus, Maria en Jozef, moge ik in vrede met u mijn ziel
uitademen."
Don Rua en de anderen, die rond hem stonden, waren doodsbedroefd
om hun Vader... Don Bosco was dood!... Mgr. Cagliero zette al zuchtend
in: Subvenite, Sancti Dei, occurrite Angeli Domini... suscipientes ani-
mam ejus... Suscipiat te Christus, qui vocavit te... Daarna zegende hij
het lijk van de dierbare afgestorvene en bad tot God voor zijn eeuwige
rust. Dan werd zijn stool rond de hals van de vereerde overledene gelegd
en in zijn samengevouwen handen legde men het kruisbeeld dat hij zo dik-
wijls gekust had. Het was kwart voor vijf. Hij was tweeënzeventig jaar en
vijf maanden en half.
Allen wierpen zich neer en baden het De profundis, dat onderbro-
ken werd door zuchten, klachten en snikken. Indien iemand tegenover dit
ontzielde overblijfsel het woord diende te voeren dan was dat Don Rua en
Don Rua sprak en zei: - "Nu zijn we tweemaal wezen geworden. Maar laten
we ons troosten. Wanneer wij een vader op aarde hebben verloren, dan heb-
ben wij in de hemel een beschermer verworven. Laten we ons hem waardig
tonen door zijn heilige voorbeelden te volgen.(1)
Tot tien uur was de kamer gevuld met Salesianen die baden en in
tranen uitbarstten. In de opening van het raam dat uitkwam, links van het
bed, op de overdekte galerij, werd een kruisbeeld tussen vier brandende
kaarsen geplaatst.
(1) Don Viglietti, die zeer veel van zijn krachten gevergd had, kreeg dan het bevel
zich terug te trekken. Hij ging uitrusten bij zijn familie en ook om er verzorgd
te worden door Dr. Vignolo, zijn oom. Don Rua gelastte er Don Bonetti mee zijn
dagboek verder te schrijven door tenminste de voornaamste gedachtenissen te note-
ren. Don Lemoyne vertelt een zaak die heel eigenaardig is. Het uurwerk van de
klokkentoren van de kapel van S. Francesco was sinds 1865 blijven stilstaan en
gedurende vele jaren stonden de wijzers op twintig over vier. Don Lemoyne had het
uur genoteerd, met de gedachte dat dit betrekking kon hebben met het uur waarop
de werkzaamheid van Don Bosco door de dood zou worden tegengehouden. Vele jaren
later begonnen de wijzers te draaien, omdat de externen, wanneer ze op de klok-
kentoren waren geklommen om zich te vermaken de raderen aan het draaien hadden
gebracht. Don Lemoyne echter ging met deze "idée fixe" in het hoofd op de ochtend
van Don Bosco's dood naar het uurwerk kijken. Tot zijn grote verbazing bemerkt hij
dat na zo dikwijls te hebben rondgedraaid de wijzers weer waren teruggekeerd op
vier uur twintig.

43 Pages 421-430

▲back to top


43.1 Page 421

▲back to top


- XVIII/417 -
In de Mis van de communiteit baden de jongens de rozenkrans van
de dood en alle Missen werden opgedragen tot lafenis van de ziel van Don
Bosco. Om tien uur werd plechtig een lijkmis gezongen. De treurnis stond
op ieders gezicht geprent.
Op dat uur kwamen de ziekenverplegers, bijgestaan, geleid en ge-
holpen door de dokters Albertotti en Bonelli, die tot het laatste ogen-
blik toe getuigenis wilden afleggen van hun levendige liefde voor hun
gestorven vriend, het lijk wassen en aankleden. Nadat Enria hem de baard
geschoren had, plaatsten ze hem op een grote armstoel. Fotograaf Deasti
en schilder Rollini namen in die houding zijn foto. Ze hadden hem ook
reeds gefotografeerd toen hij nog op het bed lag in de houding waarin hij
gestorven was. De oversten hadden gedacht er goed aan te doen niet toe te
laten dat men zijn masker zou nemen omdat ze er een afkeer voor voelden
dat het gelaat van hun beminde Vader met gips zou bepleisterd worden. Om
diezelfde reden lieten ze hem ook niet balsemen. Dr. Fissore zelf had ge-
zegd: - "Ik heb Don Bosco sinds tal van jaren gekend. Ik heb zoveel eer-
bied voor zijn lichaam dat ik niet de moed zou hebben het door het te
balsemen te schenden." Toen dezelfde dokter de schijnheilige verdachtma-
kingen van de Secolo XIX vernam, protesteerde hij voor het voltallige
Hoofdkapittel en zei hij dat de medische kunst niet eens kon twijfelen
aan het feit dat de enige oorzaak van zijn ziekte moest gevonden worden
in het ontzaglijke werk dat hij geleverd had.
In de eerste uren van de namiddag bracht het pijnlijke nieuws,
ruim in de stad verspreid, een algemene diepe indruk. Vele winkels en za-
ken sloten en hingen een bordje uit: - Gesloten wegens de dood van Don
Bosco. De mensen stonden aan te dringen in de portiersloge en vroegen het
lijk te mogen zien. Omdat de ruimte te beperkt was liet men enkel de best
bekende personen toe. Aan de anderen zei men dat ze het daags nadien zou-
den zien in de kerk van de H. Franciscus, die inmiddels tot rouwkapel om-
gevormd werd.
Het lijk zat op zijn zetel in de galerij achter de particuliere
kapel. Het droeg de paarse Misgewaden. Het had het kruisbeeld in handen
en het hoofd ontbloot. Zijn baret stond aan zijn rechterhand op een bid-
stoel, waarop een kruisbeeld tussen twee kaarsen stond. De overledene had
zijn gelaat naar het oosten gekeerd. De gelaatstrekken waren onveranderd.
Indien daar niet de bleekheid van de dood was geweest die afstak tegen
het paarse van zijn kazuifel, zou men gezegd hebben dat Don Bosco rustig
sliep. Zijn zonen volgden elkaar al biddend op en gingen zijn hand kus-
sen. Groepjes priesters, een groot aantal mensen van adel en vrome huis-
moeders erkenden het zich tot een hoge gunst te worden toegelaten om hem
te zien. Ze gingen met trage passen en op de tenen alsof ze vreesden hem
uit zijn slaap te wekken. Niemand voelde een afkeer zijn lippen te plaat-
sen op die albasten handen. In de kamer heerste een eerbiedige en vrome
ingetogenheid. Bij avondschemering kwam een groepje Dochters van Maria,
Hulp der Christenen om de hand van hun heilige Stichter en Vader te kus-
sen ook in naam van hun verre medezusters. Zolang het daglicht niet uit-

43.2 Page 422

▲back to top


- XVIII/418 -
gedoofd was, trok de droeve bedevaart zonder onderbreking voorbij.
In de straten van Turijn werden de kranten uit de handen van de
dagbladventers gerukt. De Corriere Nazionale was genoodzaakt drie uit-
gaven te laten verschijnen, die in een oogwenk uitverkocht waren. De
naam van Don Bosco ging van mond tot mond onder blijken van een leven-
dige ontroering.
Men diende terstond aan de begrafenis te denken. Het Hoofdkapittel
vergaderde om 20 uur en beloofde aan Maria, Hulp der Christenen dat, wan-
neer door haar gunst, de burgerlijke overheid zou toestaan Don Bosco on-
der haar kerk te begraven of tenminste in het huis van Valsalice, men
dra de hand zou leggen aan de werken voor de versiering van haar heilig-
dom, iets wat Don Bosco reeds ter harte had genomen. Terwijl men echter
de hulp van de hemel vroeg, werd niet verwaarloosd al het nodige op aar-
de te doen zoals we in het volgende hoofdstuk zullen zien. "Oh! avond!
Oh! nacht! - schreef op dit vreselijke uur Don Bonetti. - De eerste die
wij doorbrengen met de dode Don Bosco! Oh! avond, oh! nacht te vroeg ge-
komen! 0 Don Bosco, o Vader, bescherm ons vanuit de hemel terwijl wij
slapen en lach op ons vanuit de hemel wanneer wij wakker worden."
Don Rua, de werkzame plaatsvervanger van Don Bosco, die de gevoe-
lens van zijn hart onderwierp aan de gedachte van zijn verantwoordelijk-
heid, had al per telegram het droeve nieuws laten weten aan de Heilige
Vader, aan kardinaal Alimonda, aan de Salesiaanse huizen en aan een zeker
aantal weldoeners.(1) Hij had al volgende omzendbrief opgesteld en laten
drukken, waarvan 32.000 exemplaren verstuurd werden. Dertienduizend exem-
plaren waren in het Frans vertaald en achtduizend in het Spaans.
"
Aan de Salesianen aan de Dochters van Maria, Hulp der
" Christenen, aan de Salesiaanse Medewerkers en Medewerksters.
"
"
Met vertwijfeling in het hart, de ogen vol tranen,
" schrijf ik u, met een trillende hand de droevigste mededeling
" die ik u ooit deed en die ik u ooit in mijn leven nog zou kun-
" nen geven. Ik kondig u aan dat onze beste Vader in Jezus-Chris-
" tus, onze stichter, onze vriend, onze raadsman, de leidsman van
" ons leven, gestorven is.0 wee! dit woord doorboort mijn hart en
" doorsteekt het helemaal. Het opent het voor een stroom van
" tranen.(2)
(1) De Salesianen van Amerika brachten een maand in pijnlijke onzekerheid door. Het
telegram was gestuurd aan de aartsbisschop van Buenos Aires. De tekst luidde:
"Bosco overleden, Rua opvolger. Cagliero." Het kostte ongeveer 120 lire, maar het
kwam niet ter bestemming. Het agentschap Havas maakte het onder eigen naam aan de
kranten bekend. Men twijfelde er aan of er geen bedrog in het spel was. Het is ook
mogelijk dat de aartsbisschop afwezig was en dat zijn secretarissen er niet aan
gedacht hebben dat het belangrijk was het dadelijk over te maken, het nadien ver-
gaten en het dan verloren ging.
(2) Deze laatste zin werd in de Franse vertaling geschrapt.

43.3 Page 423

▲back to top


- XVIII/419 -
"
De private en publieke gebeden naar de hemel gestuurd
" voor zijn behoud hebben aan ons hart deze slag, deze wonde, deze
" bittere wonde vertraagd, maar ze konden hem ons niet sparen, zo-
" als wij gehoopt hadden.
"
Niets troost ons meer in deze ogenblikken dan de gedachte
" dat God het aldus gewild heeft. Hij die oneindig goed is en niets
" doet wat niet rechtvaardig, niet wijs en heilig is. Daarom buigen
" wij berustend en eerbiedig ons hoofd en aanbidden wij zijn hoge
" raadsbesluiten.
"
Op dit ogenblik is het onnodig u te zeggen dat Don Bosco
" de dood van de rechtvaardige gestorven is, kalm en sereen op tijd
" voorzien van al de troostmiddelen van de godsdienst, meermaals ge-
" zegend door de Plaatsvervanger van Jezus-Christus, met grote
" vroomheid bezocht door prelaten en verheven kerkelijke personali-
" teiten en leken van Italië en van het buitenland, met kinderlijke
" liefde bijgestaan door zijn leerlingen, verzorgd met genegenheid
" en kunde door befaamde dokters. Ik zal u hier evenmin spreken over
" zijn deugden en zijn werken, want de tijd dringt en mijn hart
" zou het niet uithouden.
"
Voor het ogenblik laat ik u enkel weten, dat nog voor enke-
" le dagen Don Bosco zei dat zijn werk onder zijn dood niet zou ge-
" leden hebben omdat het beschermd werd door de krachtige tussen-
" komst van Maria, Hulp der Christenen, omdat het gesteund werd
" door de liefdadigheid van de Medewerkers en Medewerksters, die
" zouden voortgaan met het te begunstigen.
"
Van onze kant kunnen wij er nog aan toevoegen dat wij het
" grootste vertrouwen hebben dat het aldus zal zijn, omdat Don Bos-
" co vanuit de hemel, waar wij met gegronde redenen hopen dat hij
" al in de glorie is opgenomen, meer dan ooit voor ons een liefheb-
" bende Vader zal zijn en dat hij, bij de troon van Jezus Christus
" en van zijn goddelijke Moeder veel doeltreffender zijn liefde
" tegenover ons zal uitoefenen en de zegeningen van de hemel over-
" vloediger over ons zal laten neerdalen.
"
Ermee gelast hem te vervangen, zal ik mijn best doen om de
" algemene verwachtingen te bevredigen. Geholpen door het werk en
" door de raad van mijn medebroeders, ben ik er zeker van dat de
" Vrome Sociëteit van de H. Franciscus van Sales, gesteund door
" Gods arm, bijgestaan door de bescherming van Maria, Hulp der
" Christenen, gesterkt door de liefdadigheid van de verdienstelij-
" ke Salesiaanse Medewerkers en Medewerksters, de werken zal voort-
" zetten door haar uitnemende en betreurde Stichter begonnen, voor-
" al voor de verzorging van de arme en verlaten jeugd en de buiten-
" landse missies.
"
Nog een gedachte. Naar het voorbeeld van onze roemrijke
" Patroon, de H. Franciscus van Sales drukte Don Bosco, wanneer hij
" zekere uitdrukkingen hoorde of las die welwillende personen tegen-
" over hem gebruikten, de vrees uit dat men, na zijn dood, zou me-
" nen dat het niet nodig was voor zijn zielenlafenis iets te doen
" en dat men hem in het vagevuur zou laten. Daarom beveel ik aan
" allen aan, in overeenstemming met zijn wens en uit verplichting
" van kinderlijke gene-

43.4 Page 424

▲back to top


- XVIII/420 -
" genheid, weldra vurige gebeden te doen tot lafenis van zijn ziel,
" omdat ik wel weet dat de Heer zal weten aan wie hij de doeltref-
" fendheid ervan zal toepassen.
"
Salesianen, Dochters van Maria, Hulp der Christenen, Mede-
" werkers en Medewerksters, jongens en meisjes die aan onze zorgen
" werden toevertrouwd, wij hebben onze goede vader niet meer op
" aarde, maar wij zullen hem in de hemel terugzien, wanneer wij zijn
" raadgevingen behartigen en trouw zijn deugdzame voetstappen volgen.
" Turijn, 31 januari 1888.
"
uw toegenegen medebroeder en vriend
"
Priester Michele Rua.
"
" N.B. De eerwaarde Don Bosco stierf op 31 januari om kwart voor
" vijf in de ochtend. De begrafenis zal plaats hebben op donderdag
" 2 februari om 3 uur in de namiddag en de lijkmis zal worden opge-
" dragen om half tien 's ochtends in de kerk van Maria, Hulp der
" Christenen.
Een priester van Moncrivello, Don Perotti, in een brief van 2 fe-
bruari aan Don Bonetti, schreef dat allen die de omzendbrief gelezen had-
den er een gelukkige indruk van meegedragen hadden. Hij zei: "De kalme en
geruststellende woorden van Don Rua in zijn omzendbrief behaagden me
zeer. Hij heeft het publiek vertrouwen in de voortzetting van de werken
van Don Bosco gehandhaafd en bijna verhoogd."
Na de Oversten en zij die tot de Salesiaanse familie behoorden,
kon niemand het verlies van Don Bosco meer aanvoelen dan zijn eerste zo-
nen van het Oratorio. Daarom verspreidde hun comité een eigen omzendbrief
aan de oud-leerlingen.
Na eensgezinde smeekgebeden voor zijn genezing en van dankzegging
voor zijn beterschap volgde er ook een algemene betuiging van meevoelen
en rouwbeklag. De mensen uit de buurt kwamen persoonlijk. De eerste om
Don Rua te troosten was de befaamde Jezuïet Pater Secondo Franco, die
eerst Don Durando ging groeten en dan aan Don Rua zei: - "Ik kom u geluk-
wensen omdat u een heilige in de hemel hebt." - Velen schreven hun naam
in een register.(1) Telegrammen en brieven, ook uit verre landen, kwamen
met pakken toe. Omdat wij ze allen niet kunnen vermelden zullen wij een
enkele uitzondering maken voor de man die, gedurende de laatste vier jaar
(1) Een zekere Giustina, van wie wij herhaaldelijk beledigingen en lasten moesten
terechtwijzen schreef: "E.A. Giustina, Directeur van de Cronaca dei tribunale, dank-
baar als leerling van een man die hij steeds diep en oprecht geëerbiedigd heeft."
Deze woorden zouden niet met de waarheid overeenstemmen, indien men ze niet zou
opvatten in de betekenis van een verplichte herroeping. Hij schreef in zijn blad
een curieus artikel (4 februari). We dienen er aan toe te voegen dat hij sinds
enkele jaren niet enkel zijn aanvallen gestaakt had, maar ook aan Don Bosco zelf
zijn spijt over zijn nabij verleden had laten weten. De arme man had zich aan de
Joden verkocht.

43.5 Page 425

▲back to top


- XVIII/421 -
vier jaar van het leven van Don Bosco zijn troostende engel geweest is.
Wanneer kardinaal Alimonda op 31 januari te Genua toegekomen was, had hij
een telegram gestuurd om te vragen of, wanneer hij dadelijk opnieuw ver-
trok, mocht hopen Don Bosco nog levend te zullen aantreffen. Nadat híj
zijn dood vernomen had, schreef hij aan Don Rua: "Het is nutteloos dat ik
u zou zeggen hoe bitter het nieuws, mij door uw telegram gebracht, voor
mij geweest is! Mijn vereerde en dierbare vriend Don Giovanni heeft op
mij niet willen wachten opdat ik hem nog eens zijn gewijde hand zou kus-
sen en mij aan zijn bemiddeling bij God zou aanbevelen. Laten we ons aan
de wil van de Heer onderwerpen!" - In deze brieven van rouwbeklag was,
laat het ons maar zeggen, het gewone "leitmotiv" dat Don Bosco onze gebe-
den niet meer kon gebruiken, maar dat men veeleer tot hem diende te bid-
den. De ene op deze manier, de andere op gene manier, allen riepen hem
tot een heilige uit. Niet weinigen vroegen als hoogste gunst een voorwerp
dat hij gebruikt had of een van zijn haarlokken.(1)
De kranten van alle kleur en van iedere natie spraken met lof over
de overledene, met uitzondering van de Gazzetta del Popoio van Turijn.
Misschien omdat de krant er geen kwaad kon over zeggen, gaf men de voor-
keur er aan te zwijgen of erger nog: de aankondiging van zijn dood stond
in de gewone lijst van sterfgevallen van de stad, dagelijks door het
stadsbestuur meegedeeld. Ja, zelfs een humoristische krant van Turijn, in
het dialect van Piëmont opgesteld en antiklerikaal, was zo rechtzinnig op
de directeur van deze krant het Piëmontees spreekwoord toe te passen:
"Als men oud wordt, verliest men zijn beste vrienden."
In de vroege uren van 1 februari werd het gezegende lichaam god-
vruchtig overgebracht naar de kerk van S. Francesco. Kort voor de over-
brenging schijnt een echte gunst te zijn verleend aan coadjuteur Bona,
die het emmertje met wijwater vasthield. Sinds meer dan een maand werd
(1)De geschiedschrijver Cesare Cantù schreef aan Don Rua:
Eerwaarde Heer,
Gedurende 40 jaar heb ik voor Don Giovanni Bosco bewondering gehad wegens zijn
onuitputtelijke naastenliefde, zijn juiste evangelische opvatting, zijn onwankelbaar
geduld. Nu kan ik niets anders meer doen dan bidden opdat hij in de hemel voor mij
zou verkrijgen te mogen sterven met evenveel geloof en hoop.
Lichtmis 1888. Milaan.
CESARE CANTU
Wie Don Bosco gezien of gehoord had, hield er aan dit als een groot geluk te vermel-
den. Het is een waardevolle documentatie voor zijn volledige kennis.
(2) 'l Falabràch, 5 februari 1888: "Me car Botero, l'è propi vera che vnisend vei ass
perd 'l mei e stavolta per fè tro zelo l'évi propi sbagliala." Terecht schreef de
Unità Cattolica van 3 februari: "De eerzame mensen hebben als grondbeginsel te
zwijgen over die personen over wie men geen goed kan zeggen, de echte vrijmetse-laars
geven er de voorkeur aan te zwijgen over die personen, over wie ze geen kwaad kunnen
zeggen."

43.6 Page 426

▲back to top


- XVIII/422 -
hij gekweld door pijnen aan het been. Nog diezelfde ochtend kostte het
hem grote moeite de trappen op en af te gaan. In de geest beval hij zich
dan ook aan de goede Vader aan en op het ogenblik dat Don Bonetti het
lijk met wijwater besprenkelde voelde hij zich volledig van de pijn be-
vrijd.(1)
De kerk was helemaal bekleed met wijdse rouwgewaden. Het lichaam
van Don Bosco werd niet, zoals men dit pleegt te doen, op zijn doodsbed
neergelegd maar op zijn zetel, waaronder een podium stond, neergezet.
Daar rond brandden vele kaarsen. Dadelijk kwamen de jongens aan het stof-
felijk overschot voorbij en bekeken met tranende ogen hun Vader die daar
neerlag in de houding van iemand die slaapt, met het hoofd lichtjes naar
links geneigd, kalm, rustig en bijna glimlachend, met half gesloten ogen
gericht op de gekruiste Jezus, die hij tussen zijn gevouwen handen
klemde.
Tegen acht uur werd het kerkje voor het publiek geopend. De stroom
en tegenstroom van de bezoekers duurde van de ochtend tot de avond en ze
waren zo talrijk dat de politie moest zorgen dat de uitgang op een andere
plaats was dan de toegang. Wie dan de straten van Valdocco zag, had de
indruk dat heel Turijn naar het Oratorio toestroomde. Binnen in huis werd
veel gebeden. Eén woord hoorde men, alsof het een ordewoord was, voortdu-
rend herhalen: Hij was een heilige! Zeer velen gaven aan een priester me-
dailles, prentjes, paternosters, zakdoeken, godvruchtige boeken, opdat
hij hiermee het stoffelijke overschot zou aanraken of ze een ogenblik op
zijn gewijde handen zou neerleggen. Wat een ontroering! Wat al tranen! In
de namiddag was de toeloop werkelijk te groot, zodat men genoodzaakt was
op te houden het lijk met voorwerpen aan te raken. Ook de kerk van Maria,
Hulp der Christenen was de hele dag overvol mensen. Om acht uur 's avonds
werden al de toegangen gesloten, maar later was men genoodzaakt ze weer
te openen om de talrijke bezoekers uit verschillende dorpen van Piëmont
te voldoen.
Het meest ontroerende ogenblik van de dag was dit waarop in de la-
te avond de zonen van Don Bosco vaarwel kwamen zeggen aan hun overleden
Vader. Om negen uur waren alle jongens van het Oratorio naar het kerkje
gekomen, waren op de grond gaan knielen en baden hun gebeden. Dan, te
midden van deze plechtige stilte, stond Don Francesia op en richtte tot
deze honderen geknielde jongens het gebruikelijke "avondwoordje". -
"Zien jullie" - zei hij - "onze beste Vader hier, met welke kalmte, wel-
ke rust hij hier ligt en hoe een glimlach om zijn lippen speelt? Men zou
zeggen dat hij tot jullie zou willen spreken en dat jullie er bijna op
wachten dat hij zou opstaan en het woord tot jullie richten. Maar, spij-
tig genoeg, kan hij jullie niet meer die vriendelijke, heilige lessen
herhalen, die hij jullie zo vaak gegeven heeft. Hij kan niet meer tot ons
spreken. Daarom hebben de Oversten mij gevraagd hem te willen vervangen.
Maar wat zal ik jullie van deze plaats waar Don Bosco zoveel voor jullie
gedaan heeft, zeggen? Ik zal jullie enkel de laatste woorden herhalen die
hij jullie nagelaten heeft. Toen men hem vroeg welke gedachtenis hij wou
nalaten aan zijn jongens, antwoordde hij: Zeg aan de jongens dat ik ze
allemaal in het Paradijs verwacht." – De algemene ingetogenheid was zo
(1) Brief van Bona aan Don Rua, 2 februari 1888.

43.7 Page 427

▲back to top


- XVIII/423 -
innig dat men als het ware de beklemde ademhaling van de toehoorders kon
horen. In de kalme sereniteit van de dood scheen Don Bosco hen die zich
niet van hem konden losrukken, te zegenen. Na een aanmaning om zich per
klas naar de eigen slaapzaal te begeven, bleven allen, alsof ze niets ge-
hoord hadden met tranende ogen staan om een laatste maal die minzame
trekken te bekijken. Toen ze dan tenslotte naar buiten gingen, hielden ze
tot aan de deur hun blikken naar Don Bosco gericht.
De hele nacht door waakten de Salesianen al biddend bij het stof-
felijk overschot. Don Rua bleef ook lange tijd geknield zitten en was in
een diep gepeins verzonken.
Voor acht uur op donderdag 2 februari, werd het lijk weggenomen en
neergelegd, gekleed zoals het was met de misgewaden, in een driedubbele
kist. Op dat ogenblik werd bij de kist een Dochter van Maria, Hulp der
Christenen gebracht die de gunst vroeg haar gezichtsvermogen terug te
krijgen. Ze heette Adele Marchese. Van september 1887 af hadden de dok-
tersspecialisten verklaard dat ze aangetast was van de sutta serena (de
zwarte staar), een ongeneeslijke ziekte. Pas was ze bij de kist gekomen
of ze nam zijn hand en bracht ze aan haar ogen. Dan zei ze: - "Ik zie
hem." - Opnieuw bracht ze zijn hand aan haar ogen en riep luider: - "Ik
zie alles, ik zie goed." - De overste hield haar zakdoek voor haar mond
om te beletten dat ze nog zou roepen en Don Bonetti deed haar dadelijk
wegbrengen. Don Lemoyne schrijft: "Ik kende haar niet. Op een nacht werd
ik geroepen om een stervende zuster bij te staan, toen ik onder de zieken
er een zag wiens blik eigenaardig schitterde in het halfduister van een
lampje dat de kamer verlichtte. Ik kreeg een inval. - "Zijt u" zei ik
haar - "die zuster aan wie Don Bosco het gezichtsvermogen heeft terugge-
geven?" - "Jawel, Mijnheer" - antwoordde ze mij. Ooggetuige van deze
wonderbare genezing was de Chileen Barros, met Mgr. Cagliero naar Turijn
gekomen in gezelschap van zijn twee neven en hier teruggekeerd op de dag
van de dood van Don Bosco. Toen hij opnieuw in zijn vaderland was, sprak
en schreef hij over dit feit met geestdrift.
Langs de zijdeur werd de lijkkist in de kerk van Maria, Hulp der
Christenen gedragen en op de katafalk, onder de koepel, neergezet. Op de
doortocht over de speelplaats stonden aan weerszijden, onder meer, vele
bedevaartgangers op weg naar Rome. Het waren Fransen, Zwitsers en Ieren.
Binnen in de tempel was de ruimte, voorbehouden aan het publiek, al uren
bezet. Van buiten steeg het geroezemoes op van de ontzaglijke menigte die
op het plein samengepakt stond of zich bewoog langs de lanen die als een
waaier om het ronde plein liggen. Mgr. Cagliero, wiens Mis, in 1862 ge-
componeerd, door de zangers uitgevoerd werd, pontificeerde. De kerk had
het uitzicht van een grootse rouwkapel, verlicht door talrijke kroonkan-
delaars en lampen.
Men zou de lijkkist moeten sluiten en verzegelen hebben alvorens
ze naar het heiligdom te brengen, maar men verkreeg van het stadsbestuur
de toelating hiermee te wachten, opdat zovele medebroeders die van verre

43.8 Page 428

▲back to top


- XVIII/424 -
gingen aankomen, de troost zouden hebben nog eens het gelaat van hun Va-
der te zien.
De officiële sluiting van de kist gebeurde om twee uur namiddag in
tegenwoordigheid van de leden van het Hoofdkapittel en een honderdtal an-
dere personen, Salesianen en vreemdelingen. Don Bonetti had het proces-
verbaal opgesteld en de kalligraaf Don Ernesto Vespignano had het gekopi-
eerd. Toen het ondertekend was door de Oversten en door enkele personali-
teiten werd het, hermetisch in een glazen buis gesloten, neergelegd aan
de voet van het lijk. Nadat men op de kist een loden plaat had gesol-
deerd, legde men er een deksel van notenhout op en bevestigde dit met
schroeven. "Vaarwel, heilige overblijfselen van Don Bosco" - schreef een
krant van Turijn en drukte daarbij zeer goed de gevoelens uit die het
hart van allen bezielden.(1) U verdwijnt voor altijd. Met u verdwijnt de
ster van de weldadigheid, de apostel van de jeugd, de vader van het volk.
Met u begraaft men de zachte blik die bekeerde, de welluidende stem die
altijd het Evangelie verkondigde, de hand die zegende, de voet die welda-
den bracht. Vaarwel, vereerde stoffelijke overblijfsels, U daalt onder de
aarde, maar bij ons blijft de goede geest leven in uw instituten en werkt
en spreekt in uw voorbeelden."
(1) De Corriere Nazionale van 3 februari.

43.9 Page 429

▲back to top


- XVIII/425 -
H O O F D S T U K XXVI
REGELING VAN DE BEGRAFENIS EN LAATSTE EERBEWIJZEN
Het was geen gemakkelijke onderneming te verkrijgen dat Don Bos-
co een waardige begrafenis zou krijgen. Niet enkel aan zijn zonen maar
ook aan zijn bewonderaars was de gedachte dat zijn stoffelijke overschot
op het gemeenschappelijke kerkhof zou achtergelaten worden onverdraag-
lijk. Zoals we zeiden, hoopten de Oversten hem te kunnen begraven in de
kerk van Maria, Hulp der Christenen, en wanneer dit plan zou falen, wil-
den ze hem naar Valsalice overbrengen. De hiertoe wettelijke stappen,
begonnen bij de koninklijke prefectuur van Turijn, werden te Rome voort-
gezet bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Voor het eerste plan
tekenden er zich dadelijk ernstige moeilijkheden af. Daarom werd een be-
roep gedaan op de koning, op de Koningin, op de Hertogin van Somaliland,
bij volksvertegenwoordiger Bonghi, bij Correnti. Gunstige beloften kwa-
men er van alle kanten en er was werkelijk belangstelling, maar Crispi,
de President van de Ministerraad, raadde het aan Zijne Majesteit af, en
voerde aan dat het gevaar bestond dat anderen er hun voordeel zouden mee
doen om klerikale betogingen te houden. In die tijd werden de aldus ge-
noemde klerikalen wel in het openbaar misprezen maar eigenlijk was hun
schaduw al voldoende om de Regering schrik aan te jagen.
Toch verloren de Oversten de moed er niet bij en had Don Sala
zelfs een gelukkige gedachte. Hij begaf zich bij de Prefect en bij de
Burgemeester van de stad en verklaarde aan beiden dat men, eerder dan het
stoffelijk overschot van Don Bosco naar het gemeenschappelijke kerkhof te
brengen, de nodige schikkingen zou treffen om het naar Parijs of naar
Barcelona over te brengen, waar het zeker als een schat zou onthaald wor-
den. De bedreiging had een zeker uitwerksel want men begreep zeer goed
welke schande het zou geweest zijn voor de overheden van Turijn en welk
misnoegen bij het volk het zou gewekt hebben, wanneer dit plan uitgevoerd
werd.
"Maar waarom" - vroeg de Prefect, "al deze moeilijkheden om Don
Bosco in het gemeenschappelijke kerkhof te begraven?"
"Omdat" - antwoordde Don Sala - "Don Bosco de wens heeft geuit
na zijn dood bij zijn zonen te blijven en omdat ik nooit zal toelaten,
wat het ook moge kosten, dat hij naar het kerkhof zou gaan."

43.10 Page 430

▲back to top


- XVIII/426 -
"Denk er goed aan dat om de kist buiten Italië te brengen er vrij
langdurige formaliteiten zullen nodig zijn."
"Wat dat betreft zullen de overheden mij niet mogen weigeren wat
men aan geen enkele burger, die dergelijke toelating vraagt, weigert. Te
Barcelona zou een telegram van ons voldoende zijn om dadelijk een beves-
tigend antwoord te ontvangen."
"Het stadsbestuur zou wel een afzonderlijke plaats kunnen verle-
nen."
- "Het stadsbestuur heeft verkeerd gehandeld toen ik een plaats
voor Don Bosco en voor zijn zonen op het kerkhof gevraagd heb."
Hier vertelde Don Sala aan de Prefect hoe het Stadsbestuur steeds
een ontkennend antwoord had gegeven op het verzoek het bedrag van 19.000
lire voor de aankoop van grond op het kerkhof met afkortingen te mogen
betalen en dat men ten slotte als besluit aan het Oratorio een onbe-
schaamd antwoord had laten toekomen. De Prefect wist niet dat er tussen
het Stadsbestuur en de Salesianen ook deze redenen van onenigheid be-
stonden. Op het ogenblik dus werd iedere beslissing geschorst omdat het
aan de Rijksprefecten verboden was aan het Ministerie aanbevelingen te
doen voor begrafenissen in de stad.
Tegelijkertijd werd er te Rome gewerkt. De procurator Don Caglie-
ro en samen met hem Don Notario vroegen een audiëntie bij Crispi aan.
Vooreerst kondigden ze hem de dood van Don Bosco aan. De Minister was
zeer voorkomend en antwoordde: - "Ik heb Don Bosco nog vóór u gekend. Ik
herinner mij het goede dat hij voor mij gedaan heeft toen ik te Turijn
als banneling was. Met de tact die hem deed kennen ging Don Cagliero van
deze woorden uit om hem te verzoeken dat Don Bosco zou begraven worden in
de crypten van de kerk van Maria, Hulp der Christenen, maar de Minister
haalde hiervoor wettelijke beletsels aan.
- "Juist daarom" - repliceerde de Procurator, komen we bij Uwe
Excellentie opdat hij zo goed zou willen zijn een uitzondering ten voor-
dele van Don Bosco te maken."
"Het is een uitzondering die te veel stof zou doen opwaaien...
Men zou denken dat het een gevaarlijk precedent is... Kunt u hem niet in
een van uw colleges begraven? Dat zou men gemakkelijk kunnen verkrijgen
en Don Bosco zou dan te midden van de zijnen blijven. Trouwens, spreek er
over met mijn secretaris Pagliano. Alles zal kunnen geregeld worden. Kijk
eens of hij nog in zijn kantoor is. Misschien zal hij gaan dineren zijn.
Beproef het eens."
Toen ze Pagliano zagen, bemerkten ze dat de Minister reeds met hem
gesproken had. Ze werden met grote eerbied behandeld. Hij las hun de ar-
tikels van de wet op de openbare gezondheid voor die het verbod gaven in
de stad te begraven. Om een uitzondering toe te staan zou er een wet in
het Parlement dienen gestemd te worden en wat zou dat, bij die gezindheid

44 Pages 431-440

▲back to top


44.1 Page 431

▲back to top


- XVIII/427 -
in de Kamer, een heibel geven!... Hij vroeg hun dan ook of ze een college
hadden in de buurt van Turijn. Toen hij de naam van Valsalice gehoord
had, antwoordde hij: - "Goed, laat de begrafenis in dat college gebeuren.
U zult er zo een dubbel voordeel uit halen: uw wens Don Bosco onder u te
houden zal ingewilligd zijn en wij zullen beschut zijn tegen de publieke
praatjes, zodat u ons ook het spijt zult besparen u een weigering te la-
ten oplopen."
Teruggekeerd bij Crispi keurde deze het plan goed, maar zoals Cor-
renti al gedaan had, gaf ook hij de raad dat de begrafenis niet het ka-
rakter van een klerikale betoging zou aannemen. Na die woorden was hij
nog zeer mild met zijn lofuitingen ter nagedachtenis van de overledene.
De Lega_Lombarda van Milaan publiceerde zelfs een brief van "een illus-
tere Salesiaanse Medewerker" die bevestigde te weten dat Crispi gezegd
had dat hij in 1852 Don Bosco hem vaak aan zijn tafel ontving en dat hij
ook bij hem was te biechten gegaan en dat hij hierbij de indruk had gehad
dat zijn geest een echte evangelische geest was. Het nieuws deed in die
dagen de ronde in verschillende kranten zonder dat het ooit werd gelogen-
straft.
In het Heilig Hart was Mgr. Manacorda, bisschop van Fossano, een
van de oprechtste, meest standvastige en meest edelmoedige vrienden van
Don Bosco, te gast. Hij wachtte met spanning de terugkeer van de twee
Salesianen af om het resultaat van het onderhoud te kennen. "Een prach-
tig idee!" - riep hij uit - "toen hij dit vernam. Het college van Valsa-
lice is de ware plaats voor de begrafenis van Don Bosco. Hij zal te mid-
den van de jonge geestelijken rusten en zijn geest bij hen ingang laten
vinden. Wanneer u naar Turijn gaat, overtuig er dan de Oversten van deze
gedachte te aanvaarden. Ik zou zelfs zeggen dat wanneer de toelating zou
komen hem in het Oratorio te begraven, ze er geen gebruik zouden van ma-
ken. Te Valsalice is zijn plaats." - Don Notario vertrok onmiddellijk
naar Turijn met dit project.
Omdat men voorzag dat, wegens het regelen van die zaak men genood-
zaakt zou zijn voor de begrafenis een uitstel te vragen dat langer zou
aanlopen dan de door de wet toegestane termijn, paste het dat men ieder
voorwendsel voor een weigering uit de weg zou ruimen, zoals dat het geval
zou geweest zijn, wanneer er een ontgraving van het lijk zou dienen te
gebeuren. Daarom zorgden de dokters Bestente en Albertotti er in de kerk
van Maria, Hulp der Christenen voor, alvorens de lijkkist te sluiten in
de hoeken en in het opvulsel aan de zijkanten bijtend sublimaat te gieten
zodat dank zij deze maatregel men er mocht op vertrouwen, dat het lijk
geen slechte geuren zou uitwasemen zelfs wanneer het een maand lang boven
aarde zou staan. Bij het uitvoeren van dit werkje gaf Bestente een bui-
tengewoon bewijs van zijn genegenheid voor Don Bosco. Omdat de tijd drong
en er geen borstel was, maakte hij een mengsel van sublimaat en water in
een emmer en doordrenkte hij de binnenkant van de kist met een spons, die
hij met eigen handen bevochtigde en uitwrong. Don Durando waarschuwde hem
dat hij zijn huid zou verbranden maar hij antwoordde dat, zoals Don Bos-

44.2 Page 432

▲back to top


- XVIII/428 -
co's handen hun taak volbracht hadden, zo ook zijn eigen handen hun taak
tegenover hem moesten vervullen, en dat hij dus heel tevreden was als een
goede zoon deze laatste dienst aan zijn vader te mogen doen. Hij haalde
zich inderdaad een ongesteldheid op de hals, die hem noodzaakte gedurende
tien dagen het bed te houden omdat zijn handen zo aangetast waren dat hij
er de koorts van kreeg.
Alles was nu klaar voor het vervoer van het lijk. Tegen drie uur in
de namiddag van 2 februari was Turijn in zijn buitenwijken bijna onbe-
volkt terwijl daarentegen de straten van de wijk van Valdocco, langs waar
men door de kranten wist dat de stoet zou komen, krioelden van volk. Bij
mensenheugenis herinnerde men zich niet zo een grote toeloop van volk om
de begrafenis van een eenvoudige priester bij te wonen. Men schatte het
aantal op 200.000 mensen die gekomen waren om, al was het dan ook maar
door hun aanwezigheid alleen, Don Bosco eer te bewijzen. Wie het gezien
heeft en het zich herinnert vindt dit getal niet overdreven. In een van
zijn memoranda raadde Don Bosco voor zichzelf een bescheiden begrafenis
aan en verlangde dat enkel zijn zonen de lijkkist zouden volgen, maar hoe
kon men de deelneming beletten aan zovele mensen daarheen gekomen wegens
dankbaarheid, genegenheid en verering?
De stoet kwam uit de kerk van Maria, Hulp der Christenen, ging
rechts de via Cottolengo in, kwam op de Corso Principe Oddone, ging ver-
der over de corso Regina Margherita tot op de via Ariosto, langs waar
hij terugkeerde langs een ander gedeelte van de via Cottolengo naar de
kerk. De kist werd door acht Salesiaanse priesters op de schouders ge-
dragen. Bij de doortocht ontblootten allen het hoofd, velen knielden ter-
wijl men vaak de uitroep hoorde: - "Het was een heilige!" - Achter het
stoffelijk overschot, tussen Don Durando en Don Sala, schreed Don Rua met
gebogen hoofd, helemaal verzonken in zijn onmetelijke smart. Hem volgden
de andere leden van het Hoofdkapittel. Na hen kwam een ontelbare menigte
van geestelijken en leken, de enen om invidueel de overledene eer te be-
wijzen, de andere als vertegenwoordigers van organismen of persoonlijkhe-
den van de stad. Buitenlandse vertegenwoordigers ontbraken er niet. Zij-
delings van dit grote gevolg stapten twee lange rijen van huisknechten in
livrei die de wapens droegen van de patriciërshuizen van Turijn, vooraf-
gegaan door de deurwaarders van het stadsbestuur.
Terwijl het hoofd van de stoet; gevormd door een dubbele groep van
Dochters van Maria, de treden van het heiligdom beklom, bevond het andere
uiterste zich nog in de corso Principe Oddone. Het was zes uur. Het plein
en de twee gedeelten van de vía Cottolengo tot waar men de blik kon wen-
den, wemelden van mensen. Welnu, deze opeengedrongen massa was zo ingeto-
gen zoals deze pleegt te zijn op de plechtigste ogenblikken van de Heili-
ge Mis. De afgevaardigde van de openbare veiligheid zei bij het zien van
deze onmetelijke menigte terwijl hij voorbij Don Berto ging: - "Wat zou-
den al onze politieagenten kunnen doen tegen een dergelijke eindeloze
massa indien ze niet in toom gehouden werd door de eerbied en de verering
tegenover de overledene?"

44.3 Page 433

▲back to top


- XVIII/429 -
Alleen het deel van de straat voor de kerkdeur was vrij gebleven.
De jongens van het Oratorio stonden dicht opeengepakt aan de ingang van
de kerk. In de kerk gingen enkel de Dochters van Maria en de zeer talrij-
ke geestelijken. Pas ging de kist naar de ingang toe of het muziekkorps
van het Oratorio zette een treurmars in terwijl de klokken, met hun traag
gelui, de lucht vulden. Een lichtbundel van wel duizend kaarsen brak door
de open deur, onthaalde ze en bracht ze in een zee van licht. Van de drie
bisschoppen die de kist voorafgingen gingen er twee, Mgr. Leto en Mgr.
Cagliero vooruit met hun respectieve assistenten naar het priesterkoor.
De ene plaatste zich in cornu epistolae, de andere in_ cornu evangelii
van het hoofdaltaar, terwijl de derde, Mgr. Bertagna die stil stond op de
trappen van de balustrade, wachtte tot de lijkkist voor hem zou worden
geplaatst.(1) De vertegenwoordigingen namen plaats achter in de kerk. Te
midden van een religieuze stilte gaf de titulaire bisschop van Kafarnaüm
de rituele absolutie.
De overbrenging van het lijk was zo plechtig en indrukwekkend dat
men zei dat het geen lijkdienst, maar een triomf, een apotheose was.
"Niets," getuigt Don Rua,(2) "hadden wij gedaan om deze toeloop te ver-
wekken. Men zond enkel, wegens de weinige tijd waarover men kon beschik-
ken, de doodsbrief aan de dichtstbij wonende Medewerkers, maar al de
kranten, zonder hiermee gelast te zijn, kondigden zijn dood aan." Inder-
daad, ofschoon men wist dat Don Bosco in Turijn zeer bemind werd, had
niemand in het Oratorio een dergelijke toeloop verwacht. Het was buiten-
gewoon door het getal, de houding en zonder onderscheid van maatschappe-
lijke stand. De heer Jules Auffray, hoofdopsteller van de Défense van
Parijs, zei toen dat twee zaken hem in Italië erg hadden getroffen: het
pauselijk jubileum te Rome en de begrafenis van Don Bosco te Turijn. Hij
had zelfs de begrafenis van Don Bosco nog meer verrassend gevonden. De
Unità Cattolica van 3 februari mocht zonder een zweem van overdrijving
schrijven: "De overbrenging van het lijk van Don Bosco was in niets min-
der aan dat van een Vorst."
Na de absoute werd toegang aan het publiek verleend. Er deed zich
een nieuw spektakel voor. De mensen wierpen zich op de kist, om ze aan te
raken en te kussen, om ook maar een klein deeltje van wat er op lag mee
te nemen. De bloemenkransen werden in duizend stukjes verscheurd. Het-
zelfde zou gebeurd zijn met het lijkkleed, met de priestersymbolen en met
de kist, indien een sterke kern van burgerwachten de opdringerige mensen
niet had tegengehouden en teruggedreven.
(1) In de avond van 31 januari had kardinaal Alimonda vanuit Genua getelegrafeerd dat
het zijn vurige wens was dadelijk naar Turijn te komen maar tegelijkertijd bekende
hij dat de toestand van zijn hart, beklemd door het verlies van zijn beste vriend,
hem niet zou toelaten de begrafenis te leiden.
(2) Proc. op., Summ., blz. 1032.

44.4 Page 434

▲back to top


- XVIII/430 -
Nadat de menigte uiteengegaan was en de deuren waren gesloten,
droegen de Salesianen met een kleine begeleiding de kist terug naar de
kerk van S. Franciscus waar ze haar verborgen in afwachting dat de stap-
pen voor haar definitieve bijzetting zouden geëindigd zijn.
Naarmate de bewoners van het Oratorio terug voet zetten in huis en
instinctief de blik verhieven naar de kamers van Don Bosco, hadden ze
voor de eerste maal de gewaarwording van een grote leegte, ontstaan door
de verdwijning van de bewaarengel van deze plaats. Maar nu gebeurde er
iets dat veel weg had van een mirakel. Wanneer de hele communiteit bij-
een was scheen een vrede, een sereniteit, een geheimnisvolle vreugde uit
alle hoeken en in ieders hart op te rijzen. Zij die kort voordien geweend
hadden, voelden zich zo rustig als op de mooiste dagen waarop Don Bosco
onder zijn zonen leefde. Ja waarlijk, Don Bosco was levend en niet veraf.
Hij was het die overal zoveel rust verspreidde.
Als om de rust in het Oratorio te bekronen meer nog dan om troost
te brengen in de smart, kwam er een brief toe van kardinaal Rampolla,
waarvoor Leo XIII zelf de meest betekenisvolle uitdrukkingen had willen
dicteren.
"
Zeer geachte Heer,
"
"
Het verlies van Priester Don Giovanni Bosco, die de uní-
" versele achting, genegenheid en bewondering genoot wegens de wer-
" ken van christelijke liefdadigheid door hem gesticht, wegens de
" ijver waarmee hij er zich op toelegde steeds meer het welzijn van
" de zielen te bevorderen en wegens alles wat hij gedaan heeft opdat
" Gods heilige naam zou gekend en geëerd worden in de verste hoeken
" van de wereld. Het verlies van deze Apostel laat een leegte ach-
" ter waarover de Kerk treurt en ook met recht zijn zonen voor wie
" hij een zeer genegen Vader was en een voorbeeld op alle gebied.
"
En ik mag zeggen dat op het hart van Zijne Heiligheid dit
" zeer droevig geval een pijnlijke indruk verwekt heeft wegens de
" grote welwillendheid en de waardering die hij altijd voor de ver-
" dienstelijke priester en zijn vele bloeiende werken getoond heeft.
" Zich wendend tot Gods barmhartigheid en goedheid, verzoekt hij
" Hem aan zijn gezegende ziel een ruime beloning in de hemelse glo-
" rie te willen verlenen.
"
Aan heel de Salesiaanse Sociëteit heeft hij dan van harte
" zijn apostolische zegen verleend. Hij aanziet het als zeker dat
" dit een verlichting zal zijn in het leed, waaronder zij gebukt
" gaat en als een spoorslag om voort te gaan in de heilige onder-
" neming die zij van de overledene geërfd heeft en die gedurende
" de lange jaren van zijn sterfelijke loopbaan het voorwerp is ge-
" weest van zijn onvermoeibare zorgen.

44.5 Page 435

▲back to top


- XVIII/431 -
"
Ik voeg mij bij de hartelijke gevoelens van de Heilige
" Vader en ik wens u alle goed. Uw zeer toegenegen en dienstwil-
" lige
"
" Rome, 2 februari 1888.
M. Kardinaal Rampolla.
Een eigenaardige trek van de Voorzienigheid stelde een einde aan
deze onvergetelijke dag. Terwijl Dr. Bestente met zijn collega's deelnam
aan de begeleiding van het stoffelijk overschot, werd hij vervolgd door
een kwellende gedachte: Zou het stadsbestuur zich niet verzetten tegen de
begrafenis van Don Bosco in het college van Valsalice? Op een bepaald
ogenblik verliet hij de stoet, ging naar het stadhuis en vond daar een
officiële brief die naar de koninklijke Prefectuur zou gestuurd worden.
Op zijn vraag waarover het ging, werd hem gezegd dat het ging over de be-
grafenis van Don Bosco te Valsalice. De dokters van de gezondheidsdienst
hadden een tegengestelde stem uitgebracht. Bestente, die lid was van deze
dienst, houdt de brief vast, roept zijn drie collega's samen, protesteert
tegen een beslissing bij zijn afwezigheid genomen en zegt en doet zoveel
dat de eerste stemming vernietigd wordt en men overgaat tot een tweede
maar gunstige stemming.

44.6 Page 436

▲back to top


- XVIII/432 -
H O O F D S T U K XXVII
HET STOFFELIJK OVERSCHOT VAN DON BOSCO
TE VALSALICE
Niet alle hoop Don Bosco in het Oratorio te kunnen begraven was
verdwenen. Bij de aristocraten van Turijn ging een petitie aan de Koning
rond om deze gunst te vragen. De heilige Prinses Clotilde had deze zaak
al aanbevolen aan Umberto, haar broer. Een telegram om 20 u. uit Rome
liet nog een glimpje vertrouwen. Invloedrijke personen waren nog aan het
werk in de hoofdstad en te Turijn. Kardinaal Alimonda en Prins Eugenio di
Savoia Carignano stelden er belang in. Men probeerde het precedent van
Pater Ludovico da Casoria te doen gelden. Niettegenstaande dit alles be-
sloot het Hoofdkapittel de voorbereidsels te Valsalice te bespoedigen.
Het stadsbestuur had slechts twee dagen uitstel voor de begrafenis toege-
staan, nl. tot de avond van 4 februari en als er dan geen decreet was
voor de kerk van Maria, Hulp der Christenen, en de plaats te Valsalice
niet klaargemaakt zou zijn, zou de burgemeester, verplicht door het ge-
zondheidsreglement, de lijkkist laten weghalen om ze naar het gemeen-
schappelijk kerkhof te brengen. Men mocht dus geen tijd laten verloren
gaan.
Intussen werden velen geprikkeld door de nieuwsgierigheid om te
weten waar men Don Bosco zou begraven, maar via het Oratorio kon men
niets vernemen. Het "Piccola Casa" van Cottolengo had een aanbod gedaan
van het voorlopige graf van de befaamde Pater Verri (1) op het kerkhof en
men liet dit gerucht maar verder verspreiden want dat was dienstig om de
ware inzichten te verbergen. Immers, wanneer men deze zou onthuld hebben,
zouden bepaalde kranten aan het schreeuwen zijn geslagen om de publieke
mening op te hitsen tegen het privilege. Maar in stilte werd te Valsalice
dag en nacht gewerkt om het graf in gereedheid te brengen. Want men kon
voorzichtig voorzien dat de toelating betreffende de kerk van Maria, Hulp
der Christenen, zou geweigerd worden: dan zou de dringende noodzaak ver-
gen dat te Valsalice alles zou in orde zijn, anders zou het onmogelijk
zijn te verhinderen dat het stoffelijke overschot van Don Bosco op het
gemeenschappelijke kerkhof zou begraven worden, wat men volstrekt wou
voorkomen.
(1) Deze ijverige apostel van de Negers en Negerinnen was gestorven in het "Piccola
Casa" van Cottolengo.

44.7 Page 437

▲back to top


- XVIII/433 -
En zo gebeurde het feitelijk, want minister Crispi kwam niet te-
rug op zijn weigering, zoals men later vernam uit een brief van hem aan
volksvertegenwoordiger Bonghi die dit aan de Oversten van Turijn mee-
deelde. Toen de Minister aan de invloedrijke volksvertegenwoordiger re-
kenschap diende te geven van zijn weigering schreef hij hem: "Ik heb mij
persoonlijk beziggehouden met de vraag een tijdje geleden tot mij ge-
richt door de priesters van de overleden Don Bosco die je me aanbeveelt
met je brief, om zijn begrafenis te mogen doen op het terrein van zijn
Instituut te Turijn. Ik zou gewenst hebben deze vraag te kunnen inwilli-
gen, rekening houdend met de uitnemende persoonlijkheid van de overlede-
ne. Maar de begrafenis in de omheining van een stad is helemaal in te-
genstrijd met de beschikkingen van het geldende gezondheidsreglement. Een
dergelijke overtreding werd tot heden toe door dit Ministerie nog nooit
geduld en het is mijn strikte plicht ze te beletten. Het is daarom dat ik
je tot mijn spijt een ontkennend antwoord dien te geven." Van 3 februari
af begon de lastercampagne van de sektarische kranten, die iets hadden
opgevangen van de aan gang zijnde onderhandelingen en die ze wilden
dwarsbomen door boosaardig te insinueren dat Crispi geweigerd had de toe-
lating te verlenen omdat hij vernomen had dat het ging om "klerikale
drijverijen."
Terwijl men te Rome pogingen deed, hield men ook gesprekken met de
prefect van de stad Turijn, die de toelating kon geven Don Bosco te Val-
salice te begraven. De Prefect, graaf Lovera di Maria, bevangen zoals ge-
woonlijk door de schrik voor de Pers, wou maar steeds tijd winnen. Ten-
slotte zei hij aarzelend aan ingenieur Vigna, die optrad als bemiddelaar
voor het Oratorio, dat hij het decreet niet zou tekenen vooraleer hij de
afstand gemeten had tussen de plaats van het graf en de omliggende vil-
la's. Om de waarheid te zeggen schreef het Reglement, buiten de stadsom-
heining, geen afstanden voor maar toch huurde de ingenieur, verveeld door
die weifelingen, een rijtuig, liet zich naar Valsalice brengen, bereken-
de zo op het oog, de afstanden en keerde terug met zijn antwoord.
Zoals we gezegd hebben, verviel op de avond van 4 februari de ter-
mijn, gedurende dewelke het toegelaten was het lijk binnen de stadsomhei-
ning te houden zodat men dus met stijgende spanning naar dit lastig de-
creet ging uitkijken. Vooral Don Sala was zeer opgewonden en voelde de
onrust stijgen. Tot elke prijs wou hij verhinderen dat het lichaam van
Don Bosco naar het gemeenschappelijke kerkhof zou gebracht worden, zelfs
niet om er tijdelijk te verblijven. Men had beslist het op zijn kamer te
verbergen. Deze lag hoog en in een afgezonderde hoek van het huis, zodat
ze geschikt was om het lichaam aan de opzoekingen van de politie te ont-
trekken. Maar God had het anders gewild en om half vijf kwam het document
toe zodat iedereen opgelucht ademde. Een uur nadien bracht de lijkwagen
Don Bosco naar Valsalice. Alvorens de kist op de wagen gedragen werd,
kuste Don Rua ze al wenend. Op het rijtuig door Don Bosco voor zijn
avondritjes gebruikt, namen Mgr. Cagliero, Don Bonetti en Don Sala plaats
en baden de rozenkrans. In twee andere rijtuigen volgden een verantwoor-
delijke bewaker en vier lijkdragers. De onzekerheid die tot het laatste
ogenblik aansleepte en de vrees van een kwade zet vanwege de Pers had hen

44.8 Page 438

▲back to top


- XVIII/434 -
genoodzaakt de zaak tot zelfs voor hun vrienden geheim te houden, zodat
het vervoer kon gebeuren zonder dat iemand het bemerkte.
Het was 6 uur toen de lijkwagen op de speelplaats van Valsalice
reed. Acht jonge geestelijken droegen de kist, al de anderen begeleidden
met brandende kaarsen de stoet tot in de kapel. Het decreet dat de ver-
tegenwoordiger van het stadsbestuur meebracht, hield in dat de begrafenis
nog diezelfde avond moest plaats hebben en dat hij er het proces-verbaal
zou van opstellen, maar de metselaars waren nog niet klaar met het maken
van de grafkelder. Men probeerde dus tijd te winnen. De ceremonie in de
kapel werd zo lang mogelijk gemaakt. Na de absoute begonnen de jonge
geestelijken het officie van de overledenen te zingen. De inspecteur die
de verlegenheid bemerkte, deed alsof hij niets zag. De mannen die moesten
bevestigen dat het lijk begraven was, werden bezig gehouden door hun een
goed glas wijn in te schenken, zodat zij ervan overtuigd waren dat het
lijk van Don Bosco zich in het graf bevond, het papier ondertekenden en
weggingen. Hun chef naderde Don Barberis en fluisterde hem in het oor: -
"Ik ben een oud-leerling." - Na die woorden groette hij hem en vertrok
eveneens.
Remotis arbitris, werd de lijkkist in de werksacristie geplaatst
waarvoor men, als een soort feestelijke versiering draperieën hing, die
de schuilplaats verborgen en men gaf verbod er buiten het college met wie
dan ook over te spreken. Het lijk bleef daar nog twee dagen. De genomen
voorzorgsmaatregelen verhinderden dat de zaak uitlekte met het gevaar dat
een of andere kwaadwillige er herrie ging over schoppen. Dit viel des te
meer te vrezen omdat slechte kranten, om druk uit te oefenen op de over-
heden, triomfantelijk hadden gepubliceerd dat niettegenstaande aanvragen,
smeekschriften, de goede diensten van hooggeplaatste personen, Don Bosco
toch op het gemeenschappelijke kerkhof zou worden begraven.
Gelukkig werden er geen onvoorzichtigheden begaan zodat men op
maandag 6 februari rustig aan de teraardebestelling kon beginnen. Alles
gebeurde zonder gerucht in de late avond opdat de buren niets zouden mer-
ken. Aanwezig waren de Oversten van het Kapittel en verscheidene Oversten
van de Dochters van Maria, Hulp der Christenen met hun Algemene Overste.
Monseigneur zegende het graf, dan werd de lijkkist in de kuil neergela-
ten. Een beklemd stilzwijgen ging gepaard met het vlugge werk van de met-
selaars die voor altijd nu ook de kist die de stoffelijke overblijfsels
en de geliefde trekken van hun Vader aan de blikken van zijn zonen ont-
trokken.
Nadat het graf was dichtgemetseld kwamen de 120 jonge geestelijken
samen in de kapel om een nocturne uit het dodenofficie te zingen. Nadien
hield Monseigneur een korte toespraak. De Oversten vertrouwden aan de me-
debroeders van het huis van Valsalice een waardevol deposito toe, dat
eens roemrijk zou worden. Ze dienden het goed te bewaken en met broeder-
lijke liefde de Salesianen te ontvangen, die van de andere huizen zouden

44.9 Page 439

▲back to top


- XVIII/435 -
den komen om het te bezoeken. Hier bij het graf van Don Bosco konden zij
zelf ook vaak komen om er licht en kracht te vinden bij het navolgen van
zijn deugden. Nadat Monseigneur een vlug overzicht had gegeven van de
voornaamste deugden van Don Bosco, ging hij verder: - "De eerste christe-
nen spraken zichzelf moed in om te strijden voor het geloof, om te lijden
en te sterven voor Jezus Christus door zich te gaan versterken op de gra-
ven van de martelaren. Sint-Filippus Neri leerde de Apostel van Rome wor-
den door dikwijls een bezoek aan de catacomben te brengen. Zo zullen ook
wij ons dikwijls naar hier begeven om van uit dit graf de sterkte te ha-
len, die in de hardste beproevingen onze Don Bosco ondersteunde, terwijl
hij werkte voor Gods glorie en voor de redding van de zielen. Laten we
ons hier komen verwarmen bij dit liefdesvuur dat steeds in zijn borst op-
vlamde en hem tot de apostel maakte niet enkel van Turijn, van Piëmont en
van Italië maar ook nog van de verste streken van de aarde."
Ook Don Rua wou enkele woorden zeggen en deed uitschijnen dat het
de goddelijke Voorzienigheid was die aan de medebroeders van Valsalice
het lichaam van Don Bosco toevertrouwde. Hij verhaalde, inderdaad, hoe
gedurende de vorige vakantie alle Oversten eendrachtig het plan hadden
opgevat het college te behouden voor de jongens uit de burgerstand, en
enkel wijzigingen in het aanvankelijke programma in te voeren om de toe-
lating van een groter aantal te vergemakkelijken. Maar, kijk, toen men
vernomen had dat het huis van S. Benigno dat jaar te eng zou worden, had
men op een paar minuten tijd het plan veranderd en met algemene stemmen
(iets wat kort tevoren nog onmogelijk bleek) had men alle moeilijkheden,
vooral die in verband met de faam overwonnen en had men besloten het col-
lege af te schaffen en daar het studiehuis en het Missiehuis voor onze
jonge geestelijken op te richten. Don Bosco zelf, die enkele dagen voor-
dien nog toegestemd had het college te behouden met wijziging van het
programma had ook graag de ontworpen omvorming goedgekeurd die weldra
uitgevoerd werd. Waarom hieraan herinneren? Om te doen begrijpen dat,
wanneer dit huis nog een college zou zijn geweest, het onmogelijk ware
geweest de toelating te verkrijgen het stoffelijke overschot van Don
Bosco onder zijn zonen te hebben. Niet in het Oratorio, vermits het Mi-
nisterie dit volstrekt geweigerd had, niet te Valsalice, omdat het Stads-
bestuur alsook de overheden van de school hun veto zouden gesteld hebben
wegens de aard van het huis bestemd als verblijf voor jongens. Maar God
die het besluit had genomen ons Don Bosco te ontnemen en die, voor onze
troost, zijn lichaam in onze nabijheid wou laten, had de gebeurtenissen
geschikt op de manier waarop hij ze verteld had. Men mocht dus in der
waarheid zeggen dat het de goddelijke Voorzienigheid was die aan de mede-
broeders van Valsalice de bewaking van zijn graf had toevertrouwd. Ze
dienden zich dus dit grote geluk waardig te tonen en door de beoefening
van zijn deugden dienden zij ervoor te zorgen dat Don Bosco er zich over
verheugen kon met zijn lichaam te midden van hen te verblijven, als een
Vader bij zijn zonen.
Dit was niet het einde van de toespraak van de Opvolger van Don
Bosco, want hij hernam: - "Ziehier drie mooie gedachten. - 1° Het is de

44.10 Page 440

▲back to top


- XVIII/436 -
uitdrukkelijke wil van Don Bosco en het inzicht van de Kerk dat men zon-
der onderscheid voor alle gelovigen dient te bidden, zolang ze niet door
het opperste leergezag eerbiedwaardig zijn verklaard. Daarom zullen we
telkens als we in de nabijheid van zijn graf voorbijgaan minstens een re-
quiem aeternam bidden. - 2° Af en toe zult u bij dit gewijde graf komen
mediteren en u tot de deugd aansporen maar vooral wanneer u zich lauw
voelt bij het onderhouden van de Regel, wanneer de hartstochten trachten
u in zonde te doen vallen, denk dan aan deze plaats en werp er een blik
naar en zweer hier getrouwheid aan God ten prijze van iedere inspanning,
verklaar hier de oorlog aan de zonde ten prijze van om het even welk of-
fer en roep ook onze beste Vader aan in uw bekoringen en lasten en hij
zal vanuit de hemel, waar wij met reden hopen dat hij zich bevindt, u de
gevraagde genaden verkrijgen. - 3° Telkens uw blikken zich naar hier wen-
den, probeer u dan voor te stellen dat u voor een spiegel staat waarvan u
alle deugden kunt kopiëren; spiegel u erin en beeld u dan in dat er uit
het graf een stem opstijgt die zegt: Imitatores mei estote, sicut et ego
Christi. Denk bij al uw handelingen: wat zou Don Bosco in deze omstan-
digheid doen? Dan zal met hem gebeuren wat gezegd wordt over het lijk van
de Profeten: Defunctus, adhuc loquitur.
De Oversten keerden dan terug naar het Oratorio getroost dat alles
goed verlopen was en dankbaar tegenover allen die hun een sterke hand
hadden geleend. Voor het souper onderschreven de jonge geestelijken van
Valsalice verenigd rond hun eigen Directeur Don Barberis, een brief aan
Don Rua, samengesteld door hun gezel Don Beltrami, om hem te beloven dat
zijn aanbevelingen trouw in praktijk zouden gesteld worden en tegelijker-
tijd om hun eerste hulde te brengen aan hem die nu hun nieuwe Algemeen
Overste was. Dit adres, dat onmiddellijk bij Don Rua werd gebracht, werd
hem voorgelezen na het avondmaal in de eetzaal van het Hoofdkapittel.
Toen het gerucht over de teraardebestelling zich verspreid had in
de buurt van het college, schreven verscheidene eigenaars van huizen en
villa’s in het kleine dal van de Salice dankbrieven aan de Burgemeester
van Turijn omdat Don Bosco in hun buurt was begraven.
De grafkelder was in de wand van de overloop uitgehold geworden,
op de plaats waar op de trap die vertrekt van de lager gelegen speel-
plaats van het college twee trappen die van de hoger gelegen speelplaats
komen elkaar ontmoeten. Daar verbleef de lijkkist ongestoord gedurende
een jaar. Dan werd op de graftombe een rouwkapel gebouwd door de zorgen
en kosten van enkele oud-leerlingen. Dit was terecht een wat hoger gele-
gen en beter geschikte plaats. Vooraan meldde een Latijns grafschrift de
dag en de plaats van zijn geboorte en van zijn overlijden, terwijl Don
Bosco enkel betiteld werd als Vader van de wezen. Sommige oud-leerlingen
van Valsalice verkregen nadien de toelating ook een opschrift te plaatsen
dat herinnerde aan hun verblijf in het college en waarin hun erkentelijk-
heid aan hun vereerde Vader betuigd werd. De steen aangebracht op de lin-
kerwand ten opzichte van iemand die de trap opgaat zegt het volgende:

45 Pages 441-450

▲back to top


45.1 Page 441

▲back to top


- XVIII/437 -
"Gescheiden door de wegen die ze zijn opgegaan - van het heiligdom, van
de wetenschappen, van de gerechtszaal, van het leger - steeds verenigd
in geest en hart - de oud-leerlingen van het College van Valsalice - aan
hun beminde Vader - Don Giovanni Bosco - deze herinnering van eeuwige ge-
negenheid - R.I.P."
Van 1889 af werd de lijkkist niet meer aangeraakt tenzij 16 jaar
na zijn dood voor de officiële herkenning van het lijk, bevolen door de
Heilige Congregatie van de Riten. Bij deze gelegenheid bleef de geopende
kist enkele uren tentoongesteld in een grote zaal, terwijl de bekledin-
gen van de kist hersteld werden. Deze werd dan terug naar de grafkelder
gebracht om er te wachten op haar triomfantelijke overbrenging in 1929.
Ondanks de afstand zorgde Don Rua er voor het roemrijke graf ten
minste eens in de maand te bezoeken. Wanneer hij dit niet doen kon, dan
werd dit voor hem overvloedig vergoed gedurende de retraite, waar hij
ieder jaar met talrijke medebroeders naartoe kwam. Zeer vele personen
kwamen er voortdurend op bezoek, aangetrokken door de verering voor Don
Bosco en door het vertrouwen in zijn bemiddeling. Er kwamen eveneens be-
zoekers en bedevaartgangers uit ieder deel van Italië en uit vele landen
van Europa. Zelden zouden karavanen op weg naar Rome, bij hun doortocht
langs Turijn, verzuimd hebben er zich heen te begeven om hem hun eerbe-
tuiging te komen brengen. Niet enkel volksmensen trokken op naar Valsa-
lice met deze bedoeling, maar ook Italiaanse en buitenlandse personali-
teiten en waardigheidsbekleders. Deze toeloop, die dadelijk na zijn be-
grafenis begon, duurde zonder onderbreking en zelfs met geleidelijke
stijging verder, tot de heilige relikwieën er werden weggehaald om aan de
verering van de gelovigen te worden uitgestald in de kerk van Maria, Hulp
der Christenen.
Iedere dag kwamen er steeds meer vragen toe naar voorwerpen die in
het bezit van Don Bosco waren geweest. Don Rua, met het inzicht ten min-
ste de vrome wens van de voornaamste weldoeners te voldoen, gaf opdracht
aan Don Sala en aan Don Bonetti na te zien op welke manier dit kon gebeu-
ren. Men had het goede precedent gehad van Pius IX: pas was hij gestor-
ven of van alle kanten werden relikwieën gevraagd en ze werden gestuurd.
Dit voorbeeld werd nagevolgd.
In zijn geestelijk testament van 1884, dat wij in het vorige boek-
deel gepubliceerd hebben, had Don Bosco geschreven:(1) - "Na mijn begra-
fenis zal mijn Plaatsvervanger in verstandhouding met de Prefect aan al
de medebroeders volgende laatste gedachten van mijn sterfelijk leven mee-
delen." Deze gedachten waren uitgedrukt in de vorm van een brief aan de
Salesianen. Op 7 februari beval Don Rua dadelijk dat het zou gedrukt wor-
den in honderden exemplaren zodat er voldoende zouden zijn voor iedereen
(1) M.B. deel XVII, blz. 188.

45.2 Page 442

▲back to top


- XVIII/438 -
en in een formaat dat men gemakkelijk kon bewaren in het boekje van de
Regel of in een vroom handboek, zodat een voortdurende lezing van het
genegen en ontroerend document gemakkelijk zou zijn.
"
Brief met de hand geschreven door onze zeer beminde Va-
" der, Priester Don Giovanni Bosco, voor al de Salesianen, met op-
" dracht aan zijn Opvolger er aan iedereen een exemplaar van te
" doen toekomen na zijn dood. Dit dient ontvangen en bewaard te
" worden als zijn geestelijk testament gedicteerd door de vurige
" genegenheid tegenover zijn beminde zonen in Jezus-Christus.
"
"
Mijn beste en beminde zonen in Jezus-Christus,
"
"
Alvorens te vertrekken voor mijn eeuwigheid moet ik tegzn-
" over u nog enkele verplichtingen vervullen en aldus een levendi-
" ge wens van mijn hart bevredigen."
"
Vooreerst dank ik u met grote hartelijke genegenheid voor
" de gehoorzaamheid die u mij betuigd hebt en voor alles wat gij
" gedaan hebt om onze Congregatie te ondersteunen en te verspreiden.
"
Ik laat u hier op aarde achter maar enkel voor een korte
" tijd. Ik hoop dat wij door Gods oneindige barmhartigheid al-
" len elkaar eens zullen terugvinden in de zalige eeuwigheid.
"
Ik beveel u aan mijn dood niet te bewenen. Dit is een schuld
" die wij allemaal moeten betalen, maar nadien zal ieder werk,
" doorstaan uit liefde voor onze Meester, onze Goede Jezus, ruim
" worden beloond.
"
In plaats van te wenen zult u het vast en doeltreffend be-
" sluit nemen onwankelbaar in uw roeping te blijven tot aan uw dood.
" dood. Waak en zorg dat noch de liefde tot de wereld, noch de gene-
" genheid voor je verwanten, noch de wens van een gemakkelijker le-
" ven u zouden brengen tot de grote dwaasheid de heilige geloften
" te schenden en aldus de kloostergelofte waarmee wij ons aan de
" Heer hebben toegewijd te verbreken. Niemand mag terugnemen wat
" hij aan God gegeven heeft.
"
Indien u mij in het verleden bemind hebt, gaat er dan mee
" voort mij in de toekomst te beminnen door een stipt onderhouden
" van onze Constituties.
"
Uw eerste Algemeen Overste is dood. Maar onze echte Overste,
" Christus, zal niet sterven. Altijd zal hij onze Meester, onze
" Leidsman, ons Voorbeeld zijn. Maar denk er aan dat Hij op zijn
" tijd onze Rechter en de Beloner van onze getrouwheid in zijn
" dienst zijn zal.
"
Uw Algemeen Overste is dood, maar er zal een andere worden
" gekozen (1) die zorg zal dragen voor u en voor uwe eeuwige zalig-
(1) Toen Don Bosco deze brief voorbereidde, was Don Rua, nog geen Plaatsvervanger met
recht van opvolging.

45.3 Page 443

▲back to top


- XVIII/439 -
" heid. Luister naar hem, bemin hem, gehoorzaam hem, bid voor hem,
" zoals u voor mij gedaan hebt.
"
Vaarwel, mijn beste zonen, vaarwel. Ik verwacht u in de
" hemel. Daar zullen we spreken over God, over Maria, Moeder en
" steun van onze Congregatie. Daar zullen wij in eeuwigheid onze
" Congregatie zegenen, waarvan het onderhoud van de Regel machtig
" en doeltreffend bijgedragen heeft om ons te redden.
"
Sit nomen Domini benedictum ex hoc nunc et usque in saecu-
" lum. In te Domine, speravi, non confundar in aeternum.
"
"
Priester Gio. Bosco.
Bij hetzelfde testament had Don Bosco een reeks van korte briefjes
aan hoge weldoeners en weldoensters gevoegd, opdat ze hun na zijn dood
zouden meegedeeld worden. Don Rua haalde er diegene uit, die bestemd wa-
ren voor personen die in 1888 nog leefden en stuurde ze hun zoals ze uit
de pen van Don Bosco waren gevloeid. Dit waardevolle souvenir verwekte
bij allen een diep gevoel van dankbaarheid en verering.
Zeer juist schreef toen de Unità Cattolica dat men op het graf van
heiligen niet gaat wenen, maar bidden. Wanneer wij de stapel brieven
doorlopen na Don Bosco’s dood aan Don Rua gericht, vinden wij niet zoveel
droeve klachten als ophemelingen van zijn heilig leven en uitdrukkingen
van een onbeperkt vertrouwen in de doeltreffendheid van zijn bemiddeling.
Maar er was nog wat anders. Reeds op 8 februari deelde Don Rua aan het
Hoofdkapittel mee dat kardinaal Parocchi, beschermheer van de Congregatie
aanraadde voetstappen te doen bij kardinaal Alimonda, opdat hij, als
aartsbisschop van Turijn, aan de Heilige Stoel zou vragen, dat, met af-
wijking van de kerkelijke voorschriften zou toegelaten worden te beginnen
aan de voorbereidende handelingen voor het proces van de Zaligverklaring.
Don Bosco was dus maar pas in het graf neergedaald of in de wereld werden
de wegen al ontsloten van de grote echte glorie.

45.4 Page 444

▲back to top


- XVIII/440 -
H O O F D S T U K XXVIII
DE MENING OVER ZIJN HEILIGHEID BIJ ZIJN LEVEN EN NA ZIJN DOOD
De geïnspireerde schrijver van het boek Ecclesiasticus (1) zegt
over heilige mensen: Hun aandenken blijft voor altijd en hun gerechtig-
heid wordt niet vergeten. In vrede werd hun lichaam begraven maar hun
naam leeft de eeuwen door. Hun wijsheid wordt in het openbaar geroemd en
hun lof weerklinkt steeds opnieuw bij de bijeenkomsten. Dit is nog ge-
beurd met Don Bosco. Pas was hij in de vrede van het graf neergedaald of
de bewondering en liefde die hij genoot gedurende zijn leven werd nu we-
reldwijd bekend na zijn dood. Zijn lof weerklonk in alle talen zonder de
onfeilbare beslissing van de Kerk af te wachten dat hij tot de eer van de
altaren zou verheven worden, waardoor zijn verering universeel zou toege-
laten zijn. De stem van het volk liep vooruit op de stem van God, of lie-
ver ze was werkelijk de stem zelf van God, zoals nadien duidelijk geble-
ken is door het orgaan van het kerkelijk leergezag. De mening dat hij een
heilige was, had hem in zijn leven vergezeld, maar na zijn dood werd ze
onmiddellijk een diepe overtuiging die door heel de wereld gedeeld werd.
We stellen ons thans voor de Samenvattingen van deze processen te door-
bladeren om over deze faam gezagvolle en beëdigde getuigenissen te verza-
melen, die in hun geheel ge- nomen de figuur van onze Vader nog meer zul-
len belichten. We zullen ons echter beperken wat het aantal betreft: ze-
ven niet-Salesianen en twaalf Salesianen moeten voldoende zijn. En van
ieder zullen we alleen het belangrijkste aanhalen van wat hij uit eigen
kennis wist. Aanhalingen in voetnoten zijn onnodig. We zullen de naam
geven van de personen zodat het gemakkelijk zal zijn, voor wie dit wenst,
ze terug te vinden. Dit moge dan een krans worden van strobloemen die we
neerleggen op het graf van onze vereerde Stichter, of, indien u dit ver-
kiest, een harmonieus koor van stemmen die een loflied zingen te zijner
gedachtenis.
Onder de niet-Salesianen laten we een leek, een man uit het volk,
Giovanni Bisio, een koopman voorgaan. Sinds 1864 woonde hij zeven jaar in
het Oratorio en nadien bleef hij steeds met Don Bosco in betrekking. Hij
wenste hem te leren kennen toen een priester uit zijn dorp hem als een
(1) Eccl., XLIV, 13-5.

45.5 Page 445

▲back to top


- XVIII/441 -
een heilige beschreven had. Tussen zijn getuigenissen is er een dat uit-
blinkt. Hij had hem dikwijls vergezeld in kleine dorpen in Piëmont en
gezien dat, wanneer hij voorbijging, niet weinigen knielden om zijn ze-
gen te ontvangen, dat anderen aan het raam kwamen kijken of in de deur
kwamen staan om hem te kunnen zien en dat de moeders hem hun kinderen
aanboden om ze te zegenen. Hij getuigt: - "Hij leek wel Jezus van Naza-
reth te midden van de kinderen."
Twee priesters die hem van dichtbij gekend hebben waren de theo-
loog Reviglio, pastoor van S. Agostino te Turijn en kanunnik Ballesio,
pastoordeken te Moncaglieri. Don Reviglio die sinds 1847 veel naar het
Oratorio kwam en die nadien als de tweede opgenomen werd in het Tehuis,
genoot heel zijn leven een vertrouwelijke omgang met Don Bosco. Welnu,
altijd aanzag hij Don Bosco als een heilige die waardig was tot de eer
van de altaren te worden verheven. Dat was een gedachte, zei hij, die al-
gemeen was, niet enkel bij zijn leerlingen, maar ook door personen die
Don Bosco vreemd waren hoorde hij dit oordeel uitspreken. Bovendien ge-
tuigde hij dat priesters, die hem in huis aan tafel hadden gehad er een
eer in zagen couverts en andere zaken door hem gebruikt opzij te zetten
en dat ze na de dood van Don Bosco deze zaken voor zeer waardevol hiel-
den.
Ook Don Ballesio, een leerling van het Oratorio gedurende acht
jaar vanaf 1857, had heel zijn leven een stijgende vertrouwelijke omgang
met Don Bosco. "Ik zou niet kunnen zeggen", zei hij - "welke heilige in
ieder milieu van geestelijken en leken een grotere faam van heiligheid
zou genoten hebben." Hij verklaarde nadien beslist dat de verknochtheid
van de Salesianen en van hun Medewerkers voor Don Bosco eerder een weer-
galm dan de oorzaak was van het algemene vertrouwen in de doeltreffend-
heid van zijn bemiddeling.
In de eerste boekdelen van de Gedenkschriften over het leven van
Don Bosco komt dikwijls de naam voor van kanunnik Anfossi. Sinds 1853
volgde hij de klassen van het gymnasium van wijsbegeerte en godgeleerd-
heid in het Oratorio. Toen hij er wegging behield hij steeds kinderlijke
betrekkingen met Don Bosco die er mee voortging hem te beschouwen als
iemand van het huis. Dat Don Bosco als jonge geestelijke bij zijn gezel-
len in groot aanzien stond wegens zijn heiligheid, vernam hij van sommi-
ge mensen van zijn leeftijd en vooral van Don Francesco Oddenino, van wie
hij op het ogenblik van zijn verklaring in de "causa" sinds 24 jaar de
tafelgenoot was. Toen Anfossi nog jonge geestelijke in het Oratorio was
werd hij door Don Bosco bij verscheidene bisschoppen gestuurd en bij die
gelegenheden hoorde hij vaak hoge lofspraak over de heiligheid van Don
Bosco die hem gestuurd had. Mgr. d'Angennes, aartsbisschop van Vercelli,
hield er niet mee op hem op te hemelen in aanwezigheid van verscheidene
kanunniken. Hoezeer de faam van zijn heiligheid ook buiten Italië was
verspreid, ondervond de getuige nadien op zijn reizen in Frankrijk, in
België, in Nederland en in Duitsland. Wanneer hij zich in de sacristie
aanbood om te celebreren werd hem dikwijls de vraag gesteld of hij Don
Bosco kende en op zijn antwoord dat hij zijn leerling was geweest, werd

45.6 Page 446

▲back to top


- XVIII/442 -
hij overstelpt met vriendelijkheden en hield men hem lange tijd in ge-
sprek wegens de algemene wens zijn werken te leren kennen. Ziehier hoe
hij zijn verklaring eindigt: - "Ik heb steeds het heilige leven van Don
Bosco bewonderd en deze overtuiging dat hij een heilige was blijft nog
altijd in mijn hart bestaan en wordt zelfs steeds meer bevestigd en het
is mij nooit overkomen dat ik iemand de faam van heiligheid waarvan Don
Bosco genoot hoorde betwisten."
Wie kent niet theoloog Leonardo Murialdo, de stichter van de Joze-
fieten wiens "causa" voor de zaligverklaring aan gang is? Het is bekend
hoe hij Don Bosco geholpen heeft in het begin van zijn Oratorio's voor
zon- en feestdagen te Turijn. Aldus begonnen zijn betrekkingen met hem
vanaf 1851. "Het is een feit" - zegt hij - "dat ook voor zijn dood Don
Bosco de faam van heiligheid genoot bij een groot aantal personen zowel
in de volksklasse als bij een meer gedistingeerd milieu, en deze faam
verspreidde zich ook in het buitenland. Ik zelf heb er het bewijs van
gehad. Een dame uit St.-Etienne ín Frankrijk stuurde enkele jaren voor de
dood van Don Bosco een priester die haar vertrouwen genoot enkel naar Tu-
rijn om hem te verzoeken zich bij Don Bosco te begeven, omdat zij hoopte
door zijn zegen gezond te zullen worden. Zo heb ik ook meermaals in
Frankrijk de gelegenheid gehad zijn lof te horen verkondigen als van een
man die in alles bewondering verdiende." Ondervraagd wat hij kon zeggen
over zijn faam van heiligheid post obitum, antwoordde hij: "Het is mij
gebleken dat het volk achting, eerbied en genegenheid heeft voor Don
Bosco en dit niet enkel het gewone volk, maar ook de vrome, wijze en
voorzichtige lieden, niet enkel de mensen van Turijn maar ook de vreem-
delingen en de buitenlanders."(1)
Twee bisschoppen legden een verklaring af als ooggetuigen. De eer-
ste, Mgr. Vincenzo Tasso, van de Heren van de Missie, bisschop van Aosta,
had vanaf 1862 het gymnasium gevolgd in het Oratorio. Hij verklaarde:
"Toen ik nadien uit het Oratorio vertrokken was, omdat de Heer mij elders
riep, groeide in mij steeds meer de overtuiging dat Don Bosco een heilige
was. Ook wanneer ik hem vergelijk met personaliteiten die vele deugden en
een grote naastenliefde hebben, schijnt hij mij toch de persoon toe die
het meeste heeft uitgeblonken onder al degenen die ik ontmoet heb inzake
deugden, werken en bovennatuurlijke gaven. Deze overtuiging van mij
groeit nog steeds aan, evenals mijn verering. Hoe meer ik hem bestudeer,
hoe meer ik zijn heiligheid bewonder en vereer. Het is daarom mijn over-
tuiging dat de faam van heiligheid die hij geniet niet denkbeeldig en
kunstmatig is, maar dat ze werkelijk gebaseerd is op zijn verdiensten en
door God begunstigd werd met genaden en mirakelen om zijn dienaar tot
(1) Wanneer op 2 januari 1891 de aartsbisschop van Parijs de nieuwjaarswensen van zijn
clerus in ontvangst nam en het de beurt was aan Don Ronchail omarmde hij hem en zei
hem: — "Hier is de Overste van het huis van de heilige Don Bosco. De Kerk heeft hem
nog niet tot heilige uitgeroepen maar ze zal het doen." — (Brief van Don Ronchail
aan Don Belmonte, Parijs, 8 januari 1891).

45.7 Page 447

▲back to top


- XVIII/443 -
dienaar tot roem te brengen en hem te verheffen tot de eer van de altaren
en ik wens oprecht dat dit zodra mogelijk zou gebeuren."
De andere bisschop is de beroemde moralist Mgr. Bertagna, titulair
bisschop van Cafarnaum en hulpbisschop van kardinaal Alimonda. Hij had
Don Bosco gekend van toen hij nog een kind was. Gedurende de grote vakan-
tie ontving hij van hem gedurende enkele jaren lessen in het Latijn. Na-
dien, vooral toen hij priester was, ging hij voortdurend vertrouwelijk
met hem om. Hier gaat dan zijn bezadigde mening: "Men aanzag Don Bosco
als een buitengewone man. Door velen werd hij voor een heilige gehouden
die zeer vele mirakelen deed. Naar mijn oordeel, wanneer men hem gezien
heeft gedurende de laatste acht of tien jaar, al vol lichaamskwalen,
overladen met bezigheden, steeds belegerd door mensen van alle slag, zon-
der ooit gejaagdheid te laten blijken, zonder zich ooit te overhaasten
met wat hij om handen had, geeft hij ons wel redenen om te zeggen dat,
indien hij al geen heilige was, hij dan toch het beeld van een heilige
vertoonde. Het resultaat dan van zijn voornaamste werk, bijna het doel
van heel zijn leven, namelijk zijn Congregatie is het argument dat voor
mij de meeste kracht bezit om mij ervan te overtuigen dat Don Bosco een
heilige geweest is."
Laten we nu luisteren naar Salesiaanse getuigen, die veel meer nog
dan de voorgaande personen de gelegenheid hadden Don Bosco van dichtbij
te bestuderen. Sommigen van hen observeerden gedurende vele jaren zijn
leven van elke dag, de intimiteit van het huiselijke leven. Ze verrasten
hem op ogenblikken waarin doorgaans de mensen er niet op letten zich veel
te beheersen. Welnu, bij deze veelvuldige contacten is het menselijker-
wijze onmogelijk dat de gebreken verborgen zouden blijven. Dat is de re-
den waarom niet altijd de huisgenoten samen met de vreemden de bewonde-
ring delen voor de deugden van sommigen die nochtans, voor grote deugd-
zame mensen doorgaan. Wat Don Bosco betreft, gebeurde echter juist het
tegenovergestelde. Hoe inniger en langduriger de vertrouwelijke omgang
met hem werd, des te meer vond de overtuiging ingang dat hij werkelijk
een heilige was.
Laat ons beginnen met zijn vertrouweling Don Berto. Leerling in
het Oratorio vanaf 1862 ging hij bij hem te biechten tot januari 1888.
Bovendien was hij gedurende twintig jaar, van 1866 tot 1886, zijn parti-
culiere secretaris. Hij werd van toen af behandeld als een persoon met
wie men intiem en vertrouwelijk omgaat. Om beter zijn getuigenis naar
waarde te kunnen schatten dient men er rekening mee te houden dat hij het
tegenovergestelde was van wat men een geestdriftige of sentimenteel mens
zou noemen. Ofschoon goed van hart, was hij koel van temperament en iets
hard van karakter, zodat hij aan Don Bosco dikwijls gelegenheid gaf met
hem wat geduld te hebben. Welnu, nooit heeft hij in het minste er aan
getwijfeld of Don Bosco een heilige was. In zijn lange verklaring wordt
de gedachte van Don Bosco, wat dit betreft, in volgende zin samengevat:
"Ik kan bevestigen dat de faam van heiligheid van Don Bosco spontaan
ontstond, zoals het licht van de zon, zoals de warmte van het vuur,

45.8 Page 448

▲back to top


- XVIII/444 -
zoals het water van de bron en dat zij zich nadien in de wereld ver-
spreidde door de glans van zijn deugden, door de overvloed van zijn bo-
vennatuurlijke genaden, door zijn uitstekende geschriften, door de vele
buitengewone genezingen verkregen door zijn gebeden en zegeningen, maar
vooral door het zich snel verspreiden van zijn instituten in de twee
halfronden." In de loop van zijn ondervraging haalde hij belangrijke uit-
spraken van andere personen aan, die hij zelf gehoord had. Hier volgen er
enkele van. - In 1879, toen hij zich in de wachtkamer van kardinaal Bar-
tolini bevond, terwijl Don Bosco op audiëntie was, hoorde hij Mgr. Capra-
ra zeggen: - "Wanneer Don Bosco dood zal zijn zullen we hem zalig verkla-
ren en ik zal de advocaat van de duivel moeten zijn." – Monseigneur sprak
aldus omdat hij de Promotor fidei bij de heilige Congregatie van de Riten
was. - Op 15 april 1880 stuurde Don Bosco hem bij kardinaal Alimonda, die
toen te Rome verbleef om hem een dossier betreffende de Missies te over-
handigen. Bij deze gelegenheid zei hem de kardinaal: - U zijt gelukkig
omdat u moogt leven bij een man die werkelijk een heilige is!" – Een
leerling van het Oratorio vertelde bij zijn terugkeer uit vakantie aan
Don Berto, dat, wanneer hij voorgesteld was geweest aan Prinses Maria
Vittoria, de gemalin van Prins Amedeo van Savoia, deze hem gezegd had: -
Jij bent gelukkig dat je met een heilige samenwerkt!"
Don Secondo Marchisio verbleef 13 jaar lang voortdurend in het
Oratorio toen Don Bosco nog leefde en na zijn dood trok hij door de stre-
ken rond de Becchi en bezocht er allen die Don Bosco gezien hadden of
over hem in hun familie hadden horen spreken. Hij verzamelde berichten,
herinneringen, en anekdoten die moesten dienen voor zijn levensbeschrij-
ving. Dr. Allora, een inwoner van Chieri9 vertelde hem dat in het semina-
rie van de stad, waar ook hij geweest was, de medeleerlingen van Don Bos-
co hem als een heilige aanzagen. - Andere getuigenissen in dezelfde trant
en door hem verzameld kan men lezen in de eerste boekdelen van Don Le-
moyne.(1) Wat hem betrof drukte de getuige zich als volgt uit: "Ik heb
voor Don Bosco steeds een grote verering gehad en doe dit nog. Ik be-
schouw hem als een heilige en ik heb nooit van iemand horen zeggen dat
hij een tegenstrijdige mening had over de faam van zijn heiligheid."
Nu hebben we hier een getuige voor wie het bekende Franse gezeg-
de gemaakt is: Il n'y a pas de grand homme pour son valet de chambre. We
willen het hebben over de coadjuteur Pietro Enria, op de leeftijd van 13
jaar, in 1854, naar het Oratorio gekomen en die nadien lange tijd aan de
persoon van Don Bosco gehecht is gebleven. Voor de rechters van het on-
derzoek verhaalde hij goedmoedig bij de verschillende ondervragingen
veel van zijn persoonlijke herinneringen en zei dan tenslotte heel be-
slist: "Ik, die zovele jaren met hem heb geleefd en die zijn deugden be-
wonderd heb, kan niet anders dan menen dat hij een heilige is."
(1) M.B. Deel I, blz. 178; deel IV, blz. 181. 408.

45.9 Page 449

▲back to top


- XVIII/445 -
Een andere Salesiaan, van Castelnuovo, Don Angelo Savio, was leerling van
het Oratorio in 1850. Hij vergezelde Don Bosco naar Marseille in 1880 en
had veel omgang met hem wegens administratiezaken. Nadien vertrok hij
naar de Missies. Als een man met een zeer positieve geest formuleerde hij
zijn oordeel aldus: "Don Bosco was een voorbeeldige priester met uitne-
mende deugden begaafd. Ik ben er van overtuigd dat hij zich in de hemelse
regionen bevindt en het is mijn wens dat de Kerk hem eens heilig zal ver-
klaren en hem op het altaar zal verheffen als een nieuw model van een
priester die dient nagevolgd te worden. Vele personen, zowel in Italië
als in Amerika, hebben mij meermaals gezegd: - "Jullie zijn gelukkig de
zonen en de volgelingen van Don Bosco, want hij is een heilige."
De eerste Algemene Procurator van de Congregatie en de eerste pastoor
van het Heilig Hart te Rome, Don Francesco Dalmazzo, was in 1860 15 jaar
oud. Hij verliet het college te Pínerolo en kwam naar het Oratorio om er
de vijfde klas van het gymnasium te volgen. Hij behoorde tot een welge-
stelde familie en kon er moeilijk wennen. Hij zou er dan ook niet geble-
ven zijn, indien hij in de eerste weken van zijn verblijf de fameuze ver-
menigvuldiging van de broodjes bewerkt door de handen van Don Bosco (1)
niet gezien had. In ons geval komen twee meer opmerkelijke punten van
zijn verklaringen te pas. Wanneer hij sprak over zijn deugden in het al-
gemeen, zei hij uit zichzelf: "Over de periode van omstreeks dertig jaar
waarin ik in de nabijheid van Don Bosco geleefd heb, ben ik verplicht op-
recht te bekennen dat ik niet enkel bij hem nooit iets heb aangetroffen
dat een berisping verdiende, maar dat ik zelfs genoodzaakt was steeds bij
hem de beoefening van iedere christelijke deugd te bewonderen zodat ik de
visu et auditu moest beamen wat ik herhaaldelijk hoorde zeggen nl. dat
hij een heilige was." Toen hij sprak over de faam van heiligheid die hij
genoot, legde hij volgende verklaringen af: "Ik heb gereisd in Frankrijk,
in Zwitserland, in België, in Engeland en in heel Italië. Overal en
altijd heb ik over Don Bosco horen spreken als over een Sint-Vincentius a
Paolo, een Sint-Filippus Neri. Vaak was ik genoodzaakt, omdat men zo
sterk aandrong, over hem wat te vertellen aan personen die zeer begerig
waren iets te horen. Deze gedachte van de heiligheid van Don Bosco is
steeds bij ons volk sterk aanwezig geweest, zowel bij de geleerden als
bij de eenvoudige mensen, vermits allen zich aan hem aanbevolen omdat ze
ervan overtuigd waren dat zij, door zijn bemiddeling, door God waren
verhoord geworden. Ja zelfs bij de wijste en deugdzaamste personen was
deze mening het duidelijkst. Ik heb verschillende bisschoppen en aarts-
bisschoppen gezien, ook uit verre landen, die, wanneer ze zich ad limina
begaven, opzettelijk naar Turijn kwamen om Don Bosco te bezoeken. Ik
citeer onder meer twee Apostolische Vicarissen uit China die naar het
Vaticaans Concilie waren gekomen en die, bewogen door de faam van zijn
(1) M.B. deel VI, hoofdstuk 57.

45.10 Page 450

▲back to top


- XVIII/446 -
heiligheid uit Rome vertrokken om te Valdocco Don Bosco te gaan zien.
Hoewel ik mij hun namen niet meer herinner, heb ik ze zelf gezien en heb
ik met hen gesproken. In augustus 1874 had Pius IX inlichtingen gevraagd
over Don Bosco en had dan uitgeroepen: - "Dat is geen wild bos (bosco)
maar een weelderig en vruchtbaar bos, dat veel goed gedaan heeft en nog
zal doen!" - Door kardinaal Bonaparte, die een bijzonder grote verering
voor Don Bosco had, hoorde hij zeggen: - "Vraag aan Don Bosco voor mij
te willen bidden, want die man is een heilige." - Kardinaal Nina zei
eens aan Leo XIII en ik heb het van hem zelf vernomen: - "Uwe Heiligheid
vraagt mij welke mening ik over Don Bosco heb? Ik geloof niet dat hij
een mens is, maar een reus met lange armen, die er in geslaagd is de
hele wereld tot zich te trekken." Wanneer hij ten slotte sprak over de
jaren post obitum, verklaarde hij: "Een dezer dagen nog uitte ik enig
ongenoegen wegens iets in een godsdienstig tijdschrift over Don Bosco
geschreven. Een zeer gedistingeerde heer antwoordde me: "Voortaan is de
heiligheid van Don Bosco zo groot en van dien aard dat men nu alles kan
zeggen of schrijven over hem, zonder dat men iets zal kunnen toevoegen
aan zijn verdienste en aan de mening die de mensen zich over hem gevormd
hebben."
Aangaande de periode na zijn dood bevestigen de getuigen dat er
elke dag bedevaarders naar zijn graf kwamen, niet uit nieuwsgierigheid
maar uit echte godsvrucht tegenover hem van wie dit graf de stoffelijke
overblijfselen bevatte. Een van hen vooral dient door ons te worden ge-
hoord, namelijk Don Luigi Piscetta, die als directeur van het huis van
Valsalice een goed ingelichte getuige was. Eerst geeft hij een uitvoe-
rige beschrijving van dit voortdurend komen en gaan van bedevaarders,
personaliteiten en groepen en geeft daarbij zijn commentaar: "De vere-
ring bestaat in het inroepen van zijn bemiddeling om genaden te verkrij-
gen, in het vragen van voorwerpen die aan hem hebben toebehoord om ze
bij zich te dragen of ze te behouden als relikwieën, in het vragen en
bewaren van zijn beeltenissen, in het plaatsen van brieven met vragen
op zijn graf. Deze brieven werden daar echter weggenomen en bewaard in
een afgelegen kamer samen met ex-voto’s en zilveren harten. De toeloop
begon dadelijk na zijn dood en duurt nog voort. Ik kan er nog aan toe-
voegen dat ook dadelijk de hierboven beschreven verering begonnen is.
Ik meen dat deze devotie ontstaan is en bij het volk voortduurt, wegens
de opvatting van heiligheid die men over Don Bosco en zijn krachtige be-
middeling heeft."
Een van de getuigen die het meest de zaken van Don Bosco bijge-
houden heeft en er op de hoogte van was, was ongetwijfeld Don Lemoyne,
Salesiaan geworden toen hij in 1864 al twee jaar priester was. Onze le-
zers kennen hem voldoende. Uit zijn verklaringen zullen we enkele merk-
waardige bijzonderheden halen die te Rome voorgevallen zijn. Tot de eer-
ste bijzonderheid werd aanleiding gegeven door een zeer rijke Poolse
heer, een vurige katholiek en edelmoedig bij het helpen van geestelijke
roepingen. Toen Don Lemoyne zich in 1884 met Don Bosco te Rome bevond,
kwam deze heer Don Bosco verzoeken een zuster van hem die ziek was te
willen komen zegenen. Don Bosco stemde er in toe en deze brave familie

46 Pages 451-460

▲back to top


46.1 Page 451

▲back to top


- XVIII/447 -
ontving hem geknield, zoals men dat voor heiligen pleegt te doen. Dezelf-
de heer gaf aan Don Lemoyne de verzekering dat in Polen tot zelfs de kin-
deren de naam van Don Bosco kennen. Deze verklaring werd nadien bevestigd
door de honderden jongens, die uit Russisch, Oostenrijks en Pruisisch Po-
len onder duizend moeilijkheden en gevaren wegtrokken om Salesiaan te
worden. - Een grote waarde heeft een woord uitgesproken door Leo XIII aan
Mgr. Manacorda en door deze laatste aan Don Lemoyne meegedeeld. De bis-
schop van Fossano had voor het dertigste van Don Bosco in de kerk van het
Heilig Hart de lijkrede uitgesproken en de hoop uitgedrukt dat Don Bosco
tot de eer der altaren zou verheven worden. De toespraak werd gedrukt.
Toen Monseigneur zich daarna naar een pauselijke audiëntie begeven had,
hield hij zich opzij om niet door de Paus te worden opgemerkt, maar de
Paus zag hem, trok hem naar zich toe en zei: - "Ik heb uw toespraak voor
Don Bosco gelezen. Ze bevalt me. Ook ik ben die mening toegedaan." - Aan
dezelfde Don Lemoyne vertelde de procurator Don Cesare Cagliero van kar-
dinaal Parocchi te hebben gehoord dat Zijne Heiligheid hem gezegd had: -
"Don Bosco is een heilige. Het spijt mij dat ik oud ben en dat ik niet
zal kunnen meewerken aan zijn zaligverklaring."
Wie meer dan anderen over Don Bosco kon spreken omdat hij hem
rechtstreeks gekend had, was Don Francesia, die gedurende achtendertig
jaar in grote intimiteit met hem geleefd had. Zijn verklaringen munten
inderdaad uit door hun aantal en door hun uitvoerbaarheid. Om aan ons
inzicht te voldoen zullen wij ons tevreden stellen er een onbekende epi-
sode uit te halen. Gravin Mathilde de Romelley, geboren di Robbiano, in
België verblijvend, had zich door Pius IX, aan wie ze voorgesteld was
geworden, de volgende vraag horen stellen: "Hebt u de schat van Italië
gezien?"
- "Ik zie hem thans, Heilige Vader" - antwoordde zij.
- "Ik bedoel of u Don Bosco gezien hebt?"
Wanneer de Paus vernam dat de Gravin niet wist wie Don Bosco was,
noch waar hij verbleef zei hij het haar. Ze kwam hem opzoeken en werd er
zo door geboeid dat zij, in het vervolg, nooit meer naar Italië terugkwam
zonder Valdocco aan te doen "om een bezoek te brengen" - zei ze - "aan
hem die de Heilige Vader betiteld had als de schat van Italië."
Een Salesiaan die eveneens het geluk had gedurende vele jaren ver-
trouwelijk met Don Bosco om te gaan, was Don Barberis. Welnu, ziehier wat
hij zegt: "Ik weet niet of een andere priester rondom zich gedurende zijn
leven zoveel geestdrift heeft opgewekt en meer algemeen als een heilige
werd aangezien toen hij nog leefde. Deze faam was werkelijk universeel.
Ze hield nooit op en ze was niet te danken aan menselijke hoedanigheden
als die van een groot man, maar ze werd verwekt, bewaard en vermeerderd
door zijn onverschrokken leven, door buitengewone gaven en door zeer gro-
te liefdadige werken." Na Don Bosco's dood sprak dezelfde Don Barberis op
zijn talrijke reizen met een zeer groot aantal Salesiaanse medewerkers,
met geleerde en ernstige personen, met hoge Prelaten en bemerkte hoe

46.2 Page 452

▲back to top


- XVIII/448 -
groot bij hen niet enkel de achting, maar de devotie voor Don Bosco was.
"Overal waar ik mij begeef" - voegt hij er aan toe: - "stelt men mij vra-
gen over de "causa" van zijn zaligverklaring. Men wil weten wanneer ze
ongeveer af zal zijn. Bij allen merkt men de wens dat de Heilige Stoel
een gunstige uitspraak zou doen."
Een zeer goede kenner van Don Bosco was Don Cerruti, de gezel en
de vertrouweling van Domenico Savio in het Oratorio. Zijn geest is ge-
neigd met een zekere voorkeur de Werken van Don Bosco te waarderen als
bewijs van zijne heiligheid. "Deze faam van heiligheid" - zei hij - "die
heerst bij personen van iedere stand kwam niet voort uit sympathie zonder
meer, maar was gesteund op zijn werken die iedere dag verder aangroeien
en zich uitbreidden. Persoonlijk bezat hij niets om een dergelijk effect
voort te brengen. Deze werken te kunnen stichten en uit te breiden zonder
een enkele steun buiten de liefdadigheid en ze in stand te houden en ze
steeds alleen niet de hulp van de weldadigheid recht te houden, kon enkel
een uitwerksel zijn van Gods genade, die zich van Don Bosco bediende voor
zijn glorie en voor het welzijn van de evennaaste. Dat is de reden van de
verering die men voor hem had, die heel zijn leven bleef duren en nog
aangroeide na zijn dood." Don Cerruti verklaarde dat dit zijn innige
overtuiging was en dat hij ze zelfs iedere dag nog voelde aangroeien.
Wanneer kardinaal Cagliero voor de rechtbank zijn houding tegen-
over Don Bosco bepaalde, sprak hij als volgt over de indruk die hij op
hem bij zijn eerste twee ontmoetingen gemaakt had: "De indruk die ik van
hem ontving toen ik mij aanbood om te worden aanvaard en toen ik defini-
tief aanvaard was geworden, was die van een opmerkelijke priester zowel
op de aantrekkelijke manier waarop hij mij onthaalde als wegens de eer-
bied en de verering waarmee hij sprak over mijn pastoor en over de andere
priesters. Deze indruk werd in mij niet uitgewist noch verminderd, maar
groeide steeds aan gedurende de 33 jaar, die ik naast hem leefde, name-
lijk tot 1885, toen ik naar de Missies vertrok, maar niet inbegrepen de
twee jaar gedurende dewelke ik onze eerste huizen in de Argentijnse Repu-
bliek ging stichten." Wanneer hij terugdenkt aan de jaren in het gymnasi-
um doorgebracht, zegt hij: - "Wij, jongens van het Oratorio, aanzagen hem
wel als een zeer tedere vader en hadden tegenover hem een vertrouwen en
intimiteit die meer dan kinderlijk waren, maar toch was onze eerbied en
onze verering voor hem zo groot, dat wij in zijn aanwezigheid een religi-
euze reserve toonden en dit omdat wij intiem gegrepen werden door de hei-
ligheid van zijn leven." Wanneer hij dan sprak over de tijd die hierop
volgde besloot hij: "Deze mening dat Don Bosco een heilige was leefde
steeds in mij van toen ik hem leren kennen had en duurt nog altijd
voort." Toen hij nadien sprak over de oorzaak van deze mening, gaf hij de
volgende verklaring: "Indien ik mijn persoonlijke mening dien uit te
spreken, dan zal ik openhartig zeggen dat ik de heiligheid van Don Bosco
niet zo zeer afleid uit de bovennatuurlijke gaven waarmee hij door God
begaafd werd en waarvan ik vaak getuige was, dan wel uit zijn uitnemende
deugden, die hij op een heldhaftige manier en voortdurend tot aan zijn

46.3 Page 453

▲back to top


- XVIII/449 -
dood beoefende,vooral zijn vurige naastenliefde, zijn onverstoorbare se-
reniteit, zijn gelijkmoedigheid en zachtheid van karakter in moeilijke en
kritische omstandigheden, bij lastig en sterk verzet en tegenspraak. Dit
is het wat voor mij het grootste mirakel was, wat mij het meest getrof-
fen heeft al de tijd die ik naast hem geleefd heb."
Onder de feiten door Mgr. Cagliero aangehaald, zullen we er slechts
twee uitkiezen, eveneens omdat ze minder bekend zijn. In 1871 werd Don
Bosco ernstig ziek te Varazze. In heel Piëmont werd er voor zijn genezing
gebeden. Welnu, de heilige bisschop van Alba, Mgr. Galletti vertrouwde
aan de getuige toe dat hij aan God zijn eigen leven voor dit van Don Bos-
co had aangeboden en gaf hiervoor volgende reden op: - "Mijn leven is
weinig of niets waard. Dat van Don Bosco, echter heeft niet alleen waarde
maar zeer grote waarde voor het welzijn van de Kerk. In vergelijking met
het zijne heeft mijn leven geen waarde maar hij is een heilige en men
weet dat de heiligen niet voor niets in de wereld zijn." - Het andere
feit dateert van 1893 Toen Cagliero teruggekeerd was van Patagonië, ver-
heugde Leo XIII zich samen met hem over de vorderingen van de Missies en
de bloei van de Salesiaanse huizen in Europa en in Amerika en zei: - "Men
merkt dat Don Bosco u helpt en u beschermt vanuit de hemel. Bid tot hem
en hij zal u blijven bijstaan en beschermen. Hij was een heilige. Volg al
zijn grote deugden na."
Bonaventura, de schrijver van het leven van zijn serafijnse Vader,
was een heilige, die het leven van een andere heilige schreef. Maar Don
Rua, die zovele jaren van zijn leven met Don Bosco doorbracht was een
heilige die het leven van een andere heilige beleefde. Immers de ene
boetseerde zichzelf op de andere met de nauwgezette zorg van een toege-
negen en verknochte leerling, zodat men zeggen kon: conglutinata est
anima ejus animae illus. Er zal nooit iemand gevonden worden met het ge-
zag van Don Rua om de heiligheid van Don Bosco te beoordelen, omdat hij
zelf een heilige was. Twee van zijn getuigenissen schijnen ons van kapi-
taal belang te zijn voor ons onderwerp. De eerste betreft zijn persoon-
lijke indruk: "Wat mij betreft" - zegt hij - "verklaar ik, dat, hoe meer
ik Don Bosco's leven, zijn deugden, de wonderlijke gebeurtenissen door
hem, nopens hem en ten gunste van hem bewerkt, beschouwd heb en beschouw,
hoe meer in mij gegroeid is en nog groeit de overtuiging, de vaste over-
tuiging dat hij een heilige is." De andere getuigenis onthult ons op wel-
ke wijze hij zag hoe de heiligheid van Don Bosco zich vormde en tot
uiting kwam. "Wanneer ik terugdenk aan de deugden die Don Bosco in de
loop van zijn leven beoefend heeft, dan stond ik steeds in bewondering
omdat ze op een heldhaftige manier beoefend werd. Toch meen ik het oppor-
tuun er aan toe te voegen, dat ik hem voortdurend bezig zag in de beoefe-
ning van deze deugden zodat men mag zeggen dat hij groeide in volmaakt-
heid met het toenemen van de jaren zonder dat zijn ijver verflauwde. Ik
zou zijn voortgang in de deugden niet beter kunnen uitdrukken dan door te
zeggen dat hij was als een zon die steeds stijgt en in volle middag ver-
dwijnt." Don Rua vergezelde Don Bosco bij drie belangrijke reizen:

46.4 Page 454

▲back to top


- XVIII/450 -
naar Parijs, Barcelona en naar Rome. Over de eerste reis zegt hij: "Te
Parijs waar ik omstreeks een maand zijn gezel was kon ik vaststellen dat
de verslagen mij door mijn medebroeders die hem in andere steden verge-
zeld hadden meegedeeld, niet overdreven waren." En na een bondige be-
schrijving van wat in de grote Franse hoofdstad was voorgevallen besluit
hij: "Even- als Don Bosco was ik ook verbaasd. Hij was nog nooit in deze
stad geweest. Hij was een vreemdeling onder een volk dat Italië toen vij-
andig gezind was. Toch ontving hij vele bewijzen van hoogachting en ik
kon dit aan niets anders toeschrijven dan aan de hoge dunk die men had
over zijn naastenliefde en zijn heiligheid."
Wat Barcelona betreft beschrijft Don Rua de spanning van de mensen
om de prsoon te zien van wie de faam van heiligheid hem voorgegaan was.
Niet enkel het kleine volk wilde bij Don Bosco geraken om zijn gebeden en
zegen af te smeken, maar ook de heren van de adel, schrijvers en bis-
schoppen. Na zijn uiteenzetting herhaalde hij: "Enkel de faam van zijn
heiligheld kon zoveel volk op de been krijgen."
Naar Rome vergezelde hij Don Bosco meerdere malen, maar hij blijft
speciaal staan bij zijn laatste reis naar die stad. Hij zegt: "Aangezien
ik hem dikwijls naar Rome vergezelde, was ik getuige van de grote achting
en verering die men daar voor hem had. Het meest wonderbare daarbij was
dat deze vervoering, in plaats van te verminderen, nog steeds aangroeide.
In 1887 waren het niet alleen meer enkelingen of particuliere families
die om zijn zegen verzochten, maar hele kloostergemeenschappen, semina-
ries, rechtspersoonlijkheden kwamen zich voorstellen – aangetrokken door
de faam van zijn heiligheid - om het geluk te hebben hem te zien, om zijn
gebeden af te smeken en door hem gezegend te worden."
Van Leo XIII herinnert Don Rua zich, wat dit betreft, twee feiten,
het ene gedurende het leven en het andere na de dood van Don Bosco voor-
gevallen. Toen het er om ging de beken- de meningsverschillen tussen Don
Bosco en de aartsbisschop van Turijn te regelen, zei Zijne Heiligheid tot
de omstanders, niettegenstaande de harde voorwaarden aan Don Bosco opge-
legd: - "Don Bosco is een heilige en hij zal niet weigeren ze te onderte-
kenen." – En na zijn dood, bij een audiëntie aan Don Rua verleend, noemde
de Paus Don Bosco driemaal met de titel van heilige, en zei hem dat het
een geluk voor hem was de opvolger van een heilige te zijn.
Don Rua handelde ook over de ontwikkeling van de verering van Don
Bosco na zijn dood en stipte nadrukkelijk aan dat deze ontstond ondanks
het feit dat nooit iets gepubliceerd was nopens de gunsten die door zijn
bemiddeling verkregen werden. Hij leidde er uit af: "Dit bewijst hoe bij
de mensen de private devotie tot Don Bosco ingeworteld was, wegens de
vele gunsten die overal verkregen werden. Daarom ben ik van oordeel dat
de devotie tegenover hem niet enkel algemeen bij de mensen bestaat, maar
dat ze ook aan de Heer zeer aangenaam is. Hij houdt er aan ook door mid-
del van zijn grootmoedigheid zijn eigen goedheid tegenover de mensen te
bewijzen."

46.5 Page 455

▲back to top


- XVIII/451 -
Na alles wat we verhaald hebben, zouden we benieuwd kunnen zijn
ook te weten, welke de gevoelens waren van Don Bosco tegenover wie al
deze betuigingen gebeurde. Pater Gordiano van de Oblaten van Maria, zijn
vertrouweling, wilde dat ook weten en hij vroeg het aan Don Bosco zelf.
Zekere dag, getuigde Don Dalmazzo die het van hem vernomen had, was Peter
Giordano met Don Bosco op reis naar Genua en vroeg hem: - "Zeg me eens de
waarheid, Don Bosco. Wanneer u ziet dat u zovele buitengewone dingen ver-
richt hebt, dat u zovele huizen gesticht hebt en dat u door iedereen ge-
eerd zijt, zodat ze u ook wel een heilige noemen, wat dient u dan over u
zelf te zeggen? Het is dan onmogelijk dat u daarin niet een zeker genoe-
gen vindt. Wat zegt u er van?" - Don Bosco bleef een ogenblik ingetogen,
verhief dan de ogen naar de hemel en antwoordde: - "Ik geloof dat, indien
de Heer een instrument zou gevonden hebben, nog onwaardiger en zwakker
dan ik, Hij er zich zou van bediend hebben om zijn werken uit te voeren."
- Een ander luik waardoor wij iets van zijn hart kunnen zien, zijn de
woorden die hij in 1886 aan Don Marenco zei: - "Indien ik honderdmaal
meer geloof had gehad, zou ik honderdmaal meer gedaan hebben dan ik ge-
daan heb." - In zijn persoon zag hij dus niets anders dan een armzalig
instrument in de hand van de Almachtige en in zijn werk keek hij niet
alleen naar wat er door de Voorzienigheid gewild in neergelegd was, maar
ook naar de menselijke tekorten waarvoor hij zich verantwoordelijk
voelde.
En dit is nu juist doorzicht van Heiligen en in dit doorzicht ligt
de toetssteen van de ware heiligheid.

46.6 Page 456

▲back to top


- XVIII/452 -
H O O F D S T U K XXIX
DE GETUIGENIS OVER DE MIRAKELEN
De openbare mening, dat Don Bosco een wonderdoener was, heeft ook
na zijn dood niet opgehouden hem tot grote bewerker van mirakelen uit te
roepen. Christen mensen weten heel goed dat het God is die de mirakelen
doet maar het volk dat nochtans de eerste oorzaak van een wonderbaar uit-
werksel kent, blijft graag verwijlen bij de tweede oorzaak die dichterbij
ligt en die voor hen de conditio sine_qua non is van het bovennatuurlijk
feit, namelijk de doeltreffendheid van de bemiddelaar.
Talrijk zijn tot heden toe de buitengewone gunsten, zoals onver-
hoopte genezingen, ophefmakende bekeringen, de oplossing van uiterst in-
gewikkelde en verwarde toestanden door de bemiddeling van Don Bosco ver-
kregen, niet enkel in Italië maar bijna in ieder hoekje van de wereld.
Deze genaden en gunsten aan zijn tussenkomst toegeschreven gedurende de
eerste maanden na zijn heengaan uit deze wereld schijnen ons nog zo in-
nig met zijn levensbeschrijving verbonden dat wij er in zekere mate re-
kening mee dienen te houden, hier bij het einde van ons werk. Onder al
deze gunsten zullen wij er enkele uitkiezen, niet meer dan achttien en
dit zonder verder te gaan dan de eerste verjaardag van zijn dood.
Natuurlijk is het niet onze bedoeling aan de zaken die wij gaan
vertellen meer dan een menselijk geloof te hechten, dat nochtans gesteund
is op getuigenissen die iedere lichtgelovigheid uitsluiten. We zullen
trouwens geen documenten voorbrengen noch aanhalen, maar geven aan onze
lezers de verzekering dat deze in ons archief bewaard worden en dat wij
ze stuk voor stuk passend onderzocht hebben.
De wonderen begonnen, mag men wel zeggen, op het ogenblik zelf
waarop Don Bosco zijn ziel terugschonk aan haar Schepper. De merkwaar-
digste en zekerste feiten van dien aard zijn twee in getal. Het ene ge-
beurde in Piëmont en het andere komt uit Frankrijk.
De grafelijke familie Cravosio was een van de talrijke aristocra-
tische families van Turijn, bij wie Don Bosco steeds met open deuren ont-
haald werd.(1) De dochter, Rosa, die hem als jong meisje zo dikwijls haar
(1)Zie LEMOYNE, M.B. boekdeel VI, blz.

46.7 Page 457

▲back to top


- XVIII/453 -
huis ontmoet had, was kloosterzuster geworden bij de Zusters Onderwijze-
ressen Dominikanessen te Mondovi-Carassone en had haar eigen naam in die
van Filomena veranderd. Als overste van het huis van Garessio leed ze,
gedurende de ziekte van Don Bosco veel door geestesbezwaren en door fy-
sieke ongemakken. Daarom had ze aan haar moeder geschreven en haar ge-
vraagd voor haar de zegen van Don Bosco te willen vragen. Maar wegens
redenen die men kan raden ontving ze van hem geen enkel antwoord. Welnu,
op 31 januari 1888, nog voor de dag aan de lucht was en na een slapeloze
nacht, sliep ze lichtjes in en, kijk, Don Bosco verscheen aan de voet van
haar bed, met zijn gebruikelijk manteltje over de arm genomen, met zijn
hoed in de rechter hand en met een jeugdig uitzicht, opgeruimd en leven-
dig, juist zoals ze hem placht te zien in haar familie in haar kinderja-
ren. - "Oh! Don Bosco!" - riep ze bij dit zicht uit: - "heeft mijn moeder
u over mij gesproken? Ik voel me zo naar en zo zwak, dat ik niets goeds
meer doen kan."
"Ik weet" - zei hij - "dat uw moeder moest komen, maar ze kon
niet. Kijk, toen ik nog op deze wereld was kon ik voor haar en haar fa-
mille heel weinig doen, maar nu in het Paradijs kan ik heel wat meer en
ik wil thans doen wat ik toen niet kon, omdat ik zoveel moest denken aan
mijn jongens en aan mijn huizen."
"Welnu", - hernam de zuster - "indien dat zo is, verkrijg mij
dan van God gezondheid en kracht en verlicht mijn hart, opdat ik de we-
gen van de Heer zou kunnen bewandelen en goed doen zoals gij gedaan hebt
en daarna ook in het Paradijs aankomen."
"Maar voelt u dan niet dat u het heel goed stelt en dat uw hart
vol goede wil is? Sta maar op, God is met u."
Bij deze woorden werd ze wakker. Er was geen zweem van ongesteld-
heid meer en in plaats van al de droevige gedachten was in haar hart een
groot vertrouwen op God gekomen. Dronken van vreugde en vol dankbaarheid
stond ze op en ging beneden naar de kapel om de Heer te bedanken. Eerst
dan bemerkte ze dat ze gedroomd had.
Groot was de verwondering van haar medezusters haar onder hen te
zien. Pas hadden ze dan ook hun godvruchtige oefeningen gedaan of ze
drongen rond haar en bestormden haar met vragen: hoe had ze kunnen op-
staan en hoe had ze zich naar de kerk kunnen begeven? en hoe voelde ze
zich op dit ogenblik?... Zij vertelde in alle eenvoud de verschijning van
Don Bosco. Wanneer de Zusters hoorden dat Don Bosco niet meer in deze
wereld was, gingen ze twijfelen, omdat de laatste berichten die ze over
hem ontvangen hadden integendeel van een verbetering spraken. Maar kort
nadien vernamen ze dat Don Bosco juist die ochtend om kwart voor vijf ge-
storven was.(1)
(1) Zuster Filomena, nadien tot Assistente van het Moederhuis gekozen, stierf daar op
6 april 1905.

46.8 Page 458

▲back to top


- XVIII/454 -
Iets dergelijks viel er voor in Frankrijk. Abbé Tropheine, pas-
toor van Sénas, in het diocees Arras, was in briefwisseling met Don Bos-
co. De laatste maal dat hij hem schreef, had hij bij hem nederig aange-
drongen, opdat hij door zijn gebeden de bekering zou verkrijgen van de
Overste van de Academie van Aix die ziek was. De brave mensen gingen er
onder gebukt dat die man die over zo groot gezag beschikte, de sacramen-
ten weigerde te ontvangen, zodat nadien het schandaal van de burgerlij-
ke begrafenis zou volgen. Don Bosco had hem laten antwoorden: "Beste heer
abbé, heb vertrouwen: over drie dagen zult u de verlangde gunst verkrij-
gen." Op de aangeduide dag, heel vroeg in de morgen, zag de pastoor dat
zijn kamer onverwachts met licht overstroomd werd en in een bol van vuur
zag hij Don Bosco, die hem zei: Vous êtes exaucé. Twee dagen nadien
brachten hem de kranten het nieuws van de dood met de datum en het uur.
Tegelijkertijd ontving hij een brief met een bericht dat zijn gebeden
werkelijk hun volledig uitwerksel hadden gehad. Dag en ogenblik van de
verschijning kwamen overeen met ongeveer kwart voor vijf van 31 januari.
Onder de brave jongens van het Oratorio die in januari 1888 aan
God hun leven opofferden opdat het leven van Don Bosco zou gespaard blij-
ven, troffen we als tweede de naam aan van Luigi Orione. De leerling van
toen, thans de eerwaarde Don Orione geworden, vertelt graag een mooi ge-
val hem op 1 februari overkomen. Samen met andere gezellen was hij ermee
gelast de voorwerpen door de menigte aangeboden aan te nemen, het lichaam
van Don Bosco ermee aan te raken en ze terug te geven. Opeens als door
een plotse ingeving aangegrepen, loopt hij naar de refter van de Salesi-
anen op een paar stappen van de kerk, grijpt een groot en scherp geslepen
mes en snijdt daarmee een stuk brood af met het inzicht er bolletjes van
te draaien, daarmee het heilig lichaam aan te raken en ze dan deels te
bewaren wanneer ze konden gebruikt worden en deels uit te delen. Maar de
onbedachte haast waarmee hij dit deed werd hem noodlottig. Immers, toen
hij de eerste maal sneed, spleet hij verticaal de wijsvinger van zijn
rechterhand door (Don Orione is een linkse). Een beklemmende gedachte
viel hem op dat ogenblik in: zonder die vinger zou hij geen priester meer
kunnen worden, de vurigste verzuchting van zijn hart! Wat kon hij doen?
Hij nam zijn zakdoek en draaide hem zo goed hij kon rond zijn vinger en
liep dan weer vliegensvlug naar Don Bosco. Met een levendig geloof bracht
hij dan zijn bloedende wijsvinger tegen de hand van Don Bosco en raakte
ze aan. Bij dit contact sloot de wonde zich in een oogwenk weer toe.
Wanneer hij dit vertelt, schijnt het Don Orione nog toe hoe een druppel
van zijn bloed daar rood te schitteren lag op de blanke hand van Don
Bosco en inmiddels toont hij dan het litteken dat er van overgebleven is
en zegt dat zijn rechter wijsvinger weer als vroeger dienst doet zonder
er enige hinder van te hebben.(1)
(1) Het feit werd ook te Rome gepubliceerd door de Orionist Don Garbarino in het Bol-
lettino parocchiale van Allerheiligen, in het decembernummer van 1926.

46.9 Page 459

▲back to top


- XVIII/455 -
Een andere ogenblikkelijke genezing gebeurde diezelfde dag op die-
zelfde plaats. Op 24 januari 1888 had de befaamde Professor van Turijn,
Lorenzo Bruno, een brief geschreven aan Dr. Agostino Santanera, de be-
handelende geneesheer van Mevrouw Enrichetta Grimaldi van Asti: "Ik heb
enkele dagen geleden onze jonge en brave zieke gezien en ik heb mijn ver-
moeden, geuit vanaf de dag dat ik haar voor de eerste maal gezien heb,
voor mezelf moeten bevestigen: het gaat klaarblijkelijk over een gezwel,
tot ontwikkeling gekomen in de eierstok en in zijn linker eileider. On-
gelukkig heeft dit gezwel een aanzienlijk volume gekregen, vermits het
zich bevindt op iets meer dan een vingerbreedte van de navel." Terwijl
hij voortging met de nauwgezette beschrijving van de kwaal, kwam hij tot
het besluit "dat er al veel bereikt zou zijn, wanneer het gezwel statio-
nair bleef en, bij al indien niet de gezondheid, dan toch het leven zou
gespaard blijven." Ook zou de dag komen "dat men de zeer ernstige beslis-
sing zou dienen te bespreken over te gaan tot het maken van een opening
in de onderbuik. Maar wat de wetenschap niet kon, dat kon het geloof. De
zieke, te midden van de eindeloze massa als golven voortgejaagd naast het
levenloze lichaam van Don Bosco, slaagde er in het aan te raken. Een ge-
voel van verlichting doortrok haar plotseling: ze was genezen. Een zo
ophefmakende genezing kwam niet eens in aanmerking bij de rechters die
het onderzoek deden in het proces van de zaligverklaring, omdat de fa-
milie op dat ogenblik niet in staat was het document met de diagnose van
Professor Bruno voor te leggen.
Gedurende de dagen waarin de aanhoudende toeloop van mensen naar
het Oratorio bleef voortduren om Don Bosco na zijn dood te zien, had een
dame van Turijn, Giuseppina Chiesa, een droom, die voor ons zonder waarde
zou zijn, indien hij door de werkelijkheid niet volledig bevestigd was
geworden. Toen ze tussen vier en twaalf jaar oud was, was ze wel viermaal
ongelukkig gevallen. De eerste maal had ze haar been verzwikt en de ande-
re keren had ze telkens hetzelfde been gebroken, zodat ze achttien jaar
moest lopen met een kruk en gedurende twee jaar met een stok. Op raad van
de Dochters van Maria, Hulp der Christenen, verzocht ze Don Bosco haar
been weer volledig te kunnen gebruiken. Op een nacht droomde ze en scheen
het haar toe dat ze zich nogmaals onder de menigte bevond van hen die een
bezoek brachten aan het stoffelijke overschot van Don Bosco in de kerk
van S. Franciscus en dat hij de arm ophief en haar zei: - "Je zult nog
eens vallen, maar dan zal je genezen." - Verschrikt werd ze wakker, maar
ze had zulk groot vertrouwen dat, hoewel de artsen haar voorstelden haar
van haar hevige pijn te bevrijden door haar been af te zetten, ze daarin
nooit wou toestemmen. Intussen viel ze werkelijk een vijfde maal, door
van een trap te rollen. Hierbij liep ze, steeds aan hetzelfde been, een
dubbele breuk op. Vier lange maanden hield ze het bed. Dan deed ze een
noveen tot Don Bosco en verkreeg opnieuw het volledige gebruik van het
been terug zodat ze ongehinderd lopen kon zonder nog de steun van iemand
nodig te hebben.
Ook volgend ander feit gebeurde enkele dagen na de dood van Don

46.10 Page 460

▲back to top


- XVIII/456 -
Bosco. De heer Giosuè Collina van Tossignano in de omgeving van Imola
leed om de twee á drie weken aan vallende ziekte, die dan soms twee- of
driemaal per dag terugkeerde. Hij ging specialisten raadplegen en onder-
wierp zich aan de voorgeschreven verzorging, maar zonder er enig nut uit
te halen. De kwaal overviel hem waar hij zich ook mocht bevinden zonder
dat hij er vooraf iets van voelde zodat hij een gevaarlijke val zou kun-
nen vermeden hebben. Toen er nog overal over de dood van Don Bosco ge-
sproken werd en kleine stukjes linnen gehecht aan een portret van Don
Bosco in omloop begonnen te komen, kon ook hij een van die relikwieën
bemachtigen en droeg het op zich. Van dat ogenblik af had hij met een
korte tussenpoos nog twee zeer lichte aanvallen met voorafgaande ver-
schijnselen. Ze waren het laatste vaarwel van de kwaal. Dan verliepen
er maanden en maanden zonder dat de kwaal hem nog kwam kwellen. Na ver-
loop van twee jaar, stuurde hij het verslag van deze gunst, door getui-
gen bevestigd.
Omstreek 15 februari ondervond de Parijzenaar, de heer Raoul-An-
gel, de doeltreffendheid van de bemiddeling van Don Bosco. Ouderdoms-
verzwakking deed hem sinds twee jaar vreselijk lijden. Tot het uiterste
vervallen, na wie weet hoeveel geneesmiddelen genomen te hebben en ku-
ren te hebben ondergaan, aanvaardde hij de raad de winter in het zuiden
van Frankrijk te gaan doorbrengen. Daar, verzekerde men hem, zou het
klimaat hem opnieuw opknappen, maar, toen hij zich te Cannes gevestigd
had, werd het erger dan vroeger. Zijn maag verteerde niet meer, hij was
genoodzaakt drie of vier dagen per week het bed te houden, hij kon niet
lopen, hij kon niet eens de last van een gesprek verdragen, de aanwezig-
heid van personen op zijn kamer, ook van personen die hem zeer genegen
waren, kon hij niet uitstaan zonder blijken van ongeduld te geven. La-
ten we nu luisteren naar Gravin Vittoria Balbo-Callori, die op 28 mei
1895 aan Don Rua schreef: "Wanneer de Heer zijn geliefde Don Bosco tot
zich riep dan troostte ons de gedachte dat Hij er niet lang mee zou wach-
ten hem een mooie plaats in het Paradijs te geven en dat zijn grote die-
naar van daaruit overvloedige gunsten zou verkrijgen. Omdat ik de moei-
lijkheden van mijn vrienden kende, dacht ik dadelijk aan hen. In mijn
hart richtte ik het verzoek tot de Heer dat, indien Hij zijn dienaar wou
verheerlijken hij hun zou ingeven zich tot hem te wenden om een genezing
te verkrijgen waaraan ze reeds wanhoopten. Intussen stuurde ik hun, zon-
der er een woord van mij bij te voegen, onder band, het nummer van de
Corriere Nazionale waarin de heilige dood van Don Bosco vermeld werd."
De wens van de Gravin werd verhoord zodat bij de zieke de wens ontstond
zich naar Turijn te begeven om zich op zijn graf aan de bescherming van
Don Bosco aan te bevelen.
Te Turijn herkenden zijn vrienden hem met moeite, zo vervallen zag
hij er uit. Iedere dag dan trok hij met het inzicht een noveen te doen
per rijtuig naar Valsalice op. Vol geloof vroeg hij op de negende dag Don
Rua een Mis te doen opdragen aan het particuliere altaar van Don Bosco.
In deze mis gingen de zieke en zijn vrouw heel godvruchtig te communie.

47 Pages 461-470

▲back to top


47.1 Page 461

▲back to top


- XVIII/457 -
Na de communie had de bejaarde heer trek naar voedsel. Hij dronk koffie
met melk en boter, iets wat hij sinds lange tijd niet meer had kunnen
doen. Naarmate hij at, scheen het hem toe dat hij zich beter bevond. Hij
nam graag de uitnodiging aan samen met de Oversten van het Kapittel te
dineren en aan hun tafel kon hij zich van de gewone spijzen bedienen.
Kortom, hij was volkomen genezen.
Enkele dagen later keerde hij terug naar Parijs, begaf zich bij
kardinaal Richard en was blij te kunnen bevestigen wat Zijne Eminentie
hem gezegd had, dat enkel Don Bosco hem kon genezen. De behandelende ge-
neesheer die getracht had er hem van af te brengen zich naar Turijn te
begeven en hem toen zo kwiek terug zag komen, kon zijn ogen niet geloven.
Hij zei hem trouwens: "Ik ontken het niet: u zijt gezond, maar uw ziekte
is er een die na vijf, zes maanden zal terugkeren." - Hij ging naar de
buiten in Bourgogne, waar hij de beroemde Pater Monsabré, zijn vriend,
ontmoette. Deze was door deze gedaanteverandering zo bewogen dat hij hem
gelukwenste en zijn tranen niet kon weerhouden. Van toen af keerde de
heer Raoul-Angel ieder jaar terug op bedevaart naar het graf van Don
Bosco. Nooit hield hij op zijn werken ter hulp te komen. In 1894 bracht
hij er ook zijn zoon naartoe. In aanwezigheid van de Oversten van de Sa-
lesianen zei hij hem: - "Indien je nog een vader hebt, dan ben je dat aan
Don Bosco verschuldigd."
Steeds in de maand februari vinden wij de herinnering aan twee gun-
sten, een lichamelijke en een geestelijke, in dezelfde familie. Mevrouw
Nicoletta Morando, weduwe Capri, uit Genua, van de parochie van S. Frut-
tuoso, viel op 15 augustus 1887 van een muurtje, iets hoger dan een me-
ter, en liep door deze val vrij ernstige inwendige letsels op, zodat ze
niet meer kon gaan liggen en nog veel minder haar gewone huistaak ver-
richten. Die toestand duurde zes maanden, waarbij ze zich zelf zo goed en
zo kwaad als het ging verzorgde. Wanneer ze toen van een dokter vernomen
had dat haar kwaal inwendig was, voelde ze er een afkeer voor zich in de
handen van de artsen te stellen. Omstreeks half februari 1888 dacht zij
er integendeel aan zich toe te vertrouwen aan Don Bosco, die zij gekend
had en die sinds een veertiental dagen naar een beter leven was overge-
gaan. Ze beval zich dus aan hem aan met alle mogelijke ijver. De nacht
daarop slaagde ze er in voor de eerste maal uitgestrekt in een bed te
slapen en ze rustte zeer goed uit terwijl ze van Don Bosco droomde. 's
Ochtends, toen het tijd was om op te staan, voelde ze geen enkele pijn
meer, zodat ze zich zonder meer aan het werk zette als vroeger, bij haar
huistaak, waarbij ze evenmin het zwaarste werk naliet. Sinds die dag on-
dervond ze geen enkele stoornis meer.
Zij had een broer van 42 jaar, die in de haven van Genua aan het
werk was. Eens op een schip viel een dikke baal katoen hem op de rug, zo-
dat hij er haast door verpletterd werd. Naar het ziekenhuis vervoerd ver-
klaarden de artsen dat zijn toestand zo ernstig was dat hij het niet zou
overleven. Zeer delicaat en met alle voorzorgen sprak men hem dan over de

47.2 Page 462

▲back to top


- XVIII/458 -
Sacramenten, maar hij wou er niet naar luisteren omdat hij sinds vele ja-
ren een afschuw had van de godsdienstige praktijken. Zijn zuster, de Pa-
ter Capucijn van het ziekenhuis, verschillende verwanten hielden zich met
hem bezig om hem te overreden maar het hielp allemaal niets. Met droef-
heid wendde zijn zuster zich vol vurigheid tot Don Bosco, opdat hij het
hart van deze ongelukkige zou raken. Zij bad op zaterdag 9 juni, zij bad
nog meer daags nadien. Eindelijk kwam de genade. Op de avond van 10 juni
biechtte de zieke spontaan en de volgende ochtend zei hij haar hoe tevre-
den hij was. Korte tijd nadien stierf hij met de kentekens van een waar
berouw.
Een genezing die nog meer ophef maakte dan de vorigen, brengt ons
opnieuw naar Frankrijk. Ze gebeurde in maart 1888. Te Versoul in het bis-
dom Besançon, bevond zich een Zuster van Liefde, genaamd Maria Constanti-
ne Vorbe, 36 jaar oud, in een meelijwekkende toestand. Een of meer maag-
zweren veroorzaakten bloedspuwingen en noodzaakten haar enkel zuivelpro-
ducten te nuttigen. Haar adem stonk onverdraaglijk. Haar linkerzij werd
door heftige pijnen doorstoken die haar dwongen haar arm onbeweeglijk te
houden, indien ze haar martelaarschap niet wou verergeren.
Welnu, in maart 1888 deed een Mevrouw Roussin haar de suggestie
een noveen tot Don Bosco te doen. Heel de kloostergemeenschap voegde zich
bij haar in gebed. Maar in plaats van te verbeteren, werd haar toestand
slechter. Op de zevende dag scheen ze meer dood dan levend.
Wanneer de dokter haar pijnlijke zij onderzocht, ontdekte hij er
een kartonnetje met het portret van Don Bosco en met zijn handtekening
dat de zieke er op gelegd had. Zij zei hem: "Morgen zal ik genezen zijn,
ik zal opstaan en een boterham eten." - En de dokter antwoordde haar met
een glimlach: - "Ja, sta maar op maar denk er niet aan een boterham te
eten."
Die dag was voor haar zeer slecht en die nacht had ze verschrikke-
lijke kwellingen. In de ochtend van de achtste dag sliep ze voor om-
streeks een half uur in. Om half vijf werd ze zachtjes wakker en het
scheen haar toe geen enkel ongemak meer te voelen. Ze kon zich inderdaad
zonder pijn in haar bed omdraaien: ze had geen pijn meer in haar zij. Ze
was enkel nog zeer zwak in de benen. Ze riep de ziekenverpleegster en zei
haar dat ze gene- zen was. Op korte tijd stond het hele huis in rep en
roer. Met de toelating van de overste, verliet Zuster Constantine haar
lijdensbed, kleedde zich zelf aan zonder hulp, kwam beneden naar de ref-
ter en nam daar, tot verstomming van haar medezusters rustig haar ont-
bijt. Daarna ging ze naar de kapel om de plechtige Mis bij te wonen en
daags nadien ging ze met heel de kloostergemeenschap op bedevaart naar
een heiligdom, op een heuvel gelegen in de buurt.
De arts die al de precedenten van haar geval kende spartelde tegen
toen men hem vroeg of hij een verklaring wou geven en antwoordde dat hij welis-

47.3 Page 463

▲back to top


- XVIII/459 -
waar geen verklaring voor het verschijnsel kon geven, maar toch wou af-
wachten wat er over vijf jaar met de zuster zou gebeuren. Don Rua die een
verslag ontvangen had over het feit vanwege de kapelaan van die plaats,
Isidore Mathieu, professor in de wijsbegeerte aan het Seminarie van Ve-
soul en vanwege de Overste van de communiteit, werd ook ingelicht over
de woorden door de dokter uitgesproken. Welnu, omdat hij als getuige
diende op te treden in het proces en hij ook over deze genezing wou spre-
ken, schreef hij aan de overste, Zuster Fulgence, om nieuws te horen over
Zuster Constantine. Op 12 juni 1895 antwoordde ze hem: "Zuster Constan-
tine, die door de goede vader Don Bosco bevoorrecht werd, bevindt zich
nog te Vesoul, waar ze zich verder bezighoudt met de wezen. Ze geniet een
uitstekende gezondheid. Na haar genezing heeft ze nooit meer een aanval
van de kwaal gehad. Haar gezondheid die vroeger zwak en ziekelijk was is
nu sterk en bloeiend."
Ook Sardinië is vertegenwoordigd in deze reeks van genaden in de
eerste maanden na Don Bosco's dood verkregen. Priester Giuseppe Manai,
overste van Zerfaliu in het bisdom Oristano, had sinds jaren in het hoek-
je van zijn linkeroog een fistel die nu en dan opzwol en deed tranen,
waardoor hij verhinderd werd de zaken duidelijk te zien. Knappe genees-
heren zagen geen andere hoop op genezing dan in een pijnlijke operatie,
waardoor de zieke gedurende enkele maanden geen Mis zou kunnen celebre-
ren. Omdat hij Salesiaans Medewerker was liet hij zich uit het Oratorio
een stukje van het linnen sturen, dat Don Bosco gedurende zijn laatste
ziekte gebruikt had. Hij ontving dit in de maand april en deed toen tot
Don Bosco het volgende gebed: - "Oh! Vader Don Bosco, ik geloof vast dat
gij in de hemel zijt en, indien dit waar is, zorg dan dat mijn kwaal zo
vlug mogelijk zou verdwijnen." - Na die woorden, nam hij de relikwie en
raakte er zijn zieke oog mee aan. Het gebeurde in een enkel ogenblik:
gezwel en fistel verdwenen zonder dat er nadien nog een spoor van over-
bleef.
In de herfst van 1888 bracht Don Bosco zijn zegen aan het Moeder-
huis van de Dochters van Maria, Hulp der Christenen, te Nizza Monferrato.
Een geval van zwarte kroep is iets dat vrees verwekt in een communiteit
waar verschillende honderden meisjes zijn. Tegen de winter aan werd Zus-
ter Giuseppina Camusso door deze vreselijke kwaal getroffen. Indien de
burgerlijke overheden er kennis zouden van krijgen, hadden zij de stren-
ge verplichting tot een onmiddellijke sluiting van het instituut te ver-
plichten. In deze lelijke omstandigheden namen de Oversten, vol vertrou-
wen, een zakdoek door Don Bosco gebruikt en bonden hem rond de hals van
de zieke. Zuster assistente maakte bovendien een balletje van een stuk
linnen van Don Bosco, stak het in het water en bracht het in haar keel.
Bij de aanraking van de relikwie hield de hoge koorts op en de thermome-
ter begon te zakken. De arts die diezelfde dag verklaard had dat hij de
zuster diende op te geven, zei 's anderendaags, verstomd over die plotse
verandering, dat het op een mirakel geleek. Enkele dagen nadien keerde
Zuster Giuseppina, alsof er niets geweest was, naar gaar gewone bezighe-
den terug.

47.4 Page 464

▲back to top


- XVIII/460 -
Wat in Portugal gebeurde op 8 december 1888, is geen eenvoudig mi-
rakel, maar een reusachtig mirakel, zoals anderhalf jaar nadien kardinaal
Aloysi Masella, de prefect van de Heilige Congregatie van de Riten, ver-
klaarde. Zuster Maria Giuseppa Alves di Castro, een zuster van de Congre-
gatie van de Dorotheanen, die in het college van Covilla, in het diocees
van Guarda, verbleef werd in de maand maart zwaar ziek. De diagnose be-
sloot tot een longtuberculose. Sinds september waren de krachten van de
zieke zo uitgeput dat ze niet eens meer op haar bed kon gaan zitten. Haar
buitengewone biechtvader, de Jezuïet Nicola Rodriguez, die haar toen
meermaals zag, schrijft dat zij al het uitzicht had van een lijk. Eens
bracht de Pater haar een relikwie van Don Bosco. Ze bracht ze aan haar
lippen en stelde zich vol vertrouwen open zodat ze in haar hart een ge-
heimvolle vertroosting gevoelde.
Op 22 november begon ze een noveen tot Maria Onbevlekt ontvangen,
opdat zij, door bemiddeling van Don Bosco, haar de gezondheid zou terug-
schenken. In de nacht na de vijfde dag sliep ze, iets wat ze sinds ge-
ruime tijd niet meer deed en terwijl ze sliep scheen het haar toe dat
iemand haar op de schouder klopte en haar bij haar naam noemde. Ze werd
verschrikt wakker, maar weldra, niet wetende wie het was, viel ze in be-
zwijming. Nadien kon ze niet zeggen of die bezwijming lang of kort ge-
duurd had, maar ze herinnerde zich wel dat ze Don Bosco gezien en hij
haar gezegd had: "Ik zou willen doen, wat je me vraagt, maar ik kan het
niet omdat de Madonna op jou verstoord is. Verlies echter geen moed. Ik
zal je helpen." - Na die woorden verdween hij.
Om goed te begrijpen wat de reden was van die zachte berisping,
dient men te weten welke bekentenis de Zuster over de tijd vóór haar
ziekte heeft afgelegd: - "Het scheen me toe" - schreef ze - "dat ik in
grote lauwheid leefde, omdat ik vaak in verzuimen viel die voor een
kloosterzuster aanzienlijk zijn. Op 11 april ging ik biechten, maar tot
mijn verbazing bevond ik dat mijn biechtvader tegenover mij zeer hard
optrad en dat ontmoedigde me erg."
Gedurende de daaropvolgende nacht, na de verschijning was ze wak-
ker, verloor haar krachten en viel in zwijm. Toen verscheen haar de On-
bevlekte en Don Bosco. Hij knielde voor de Maagd neer en verzocht haar
de kloosterzuster vergiffenis te willen schenken. Hij voegde er aan toe
dat zij nadien haar voornemens zou gehouden hebben. En de Maagd zei tot
de Zuster: - "Indien je je zal beteren, zal ik je niet verlaten." Die
verschijning duurde niet lang maar haar hart werd overstroomd van
vreugde.
Op 29 november begon ze de noveen voor de feestdag van de Onbe-
vlekte met een nooit geëvenaarde ijver. Op de vierde en de vijfde dag
ontving ze opnieuw het bezoek van de heilige Maagd en van Don Bosco.
De Madonna zei haar: "Indien je belooft mij met meer ijver te dienen
en getrouwer te zijn aan mijn goddelijke Zoon, zal je op mijn feestdag
opnieuw gezond worden." Intussen echter gaf haar toestand aanleiding

47.5 Page 465

▲back to top


- XVIII/461 -
tot ernstige ongerustheid. Gedurende drie achter elkaar volgende dagen
werden de bloedspuwingen waaraan ze vroeger al leed veelvuldiger en nood-
lottiger. Het uitgebraakte bloed verspreidde een onaangename geur.
Ondanks dit erger worden van haar ziekte, wachtte de zieke vol
vertrouwen op 8 december. Op de vigilie had ze hevige koorts. Van drie
tot vier uur op 8 december scheen het haar toe of ze haar longen volle-
dig zou uitbraken. Dan werd ze rustig en sliep wat. Tenslotte hoorde ze
de stem van Don Bosco die haar al goed bekend was. Hij maakte haar wak-
ker en zei haar volgende troostende woorden: - "Sta op, je bent genezen.
Vergeet niet wat je beloofd hebt." - De zuster sprong uit haar bed, leg-
de zich op de grond neer en na enkele minuten bemerkte ze dat ze volledig
genezen was. Toch ging ze terug slapen om te wachten op het gelui voor
het gemeenschappelijk opstaan. Om vijf uur kleedde ze zich aan, ging be-
neden naar de kapel en woonde geknield twee Missen bij. Dan ging ze met
haar uiterst verbaasde medezusters naar de eetplaats en at er met flinke
eetlust.
Zuster Maria Giuseppa was toen 29 jaar oud en was bijna 10 jaar in
het klooster. De Pater Jezuïet werd over het feit ingelicht en wou per-
soonlijk vernemen wat er voorgevallen was. Hij trof haar in zeer goede
toestand aan en bezig met haar taak. Acht jaar later zag haar opnieuw,
zoals hij schrijft, steeds met een bloeiend uitzicht en zeer werkzaam.(1)
De feiten die we nu gaan vertellen gebeurden of zijn begonnen, met
uitzondering van een enkel, in januari 1889, dus omstreeks de eerste ver-
jaardag na de dood van Don Bosco.
Mevrouw Giovanna Setckwell, een Engelsen gehuwd met de heer Renau-
din te Sao Paolo in Brazilië, die reeds geplaagd werd door reumakoorts,
had in januari 1889 een aanval van enteritis die haar dodelijk ziek maak-
te. Haar man, een knappe dokter en een goede katholiek, voorzag dat ze
niet meer langer dan 48 uren te leven had. Hij liet van uit het Salesi-
aanse college Don Gastaldi roepen om haar het Heilig Oliesel toe te die-
nen. Terwijl hij op zijn komst wachtte, dacht de heer Renaudin er aan hoe
zijn vrouw steeds een bewonderaarster van Don Bosco was geweest. Hij bad
een nederig gebed en legde op haar hoofd enkele haren en een stuk linnen
van Don Bosco. Het uitwerksel was zo onmiddellijk dat, bij de aankomst
van de priester met de Heilige Olie, de zieke al helemaal genezen was.
Van dat ogenblik af verdwenen zelfs ook de reumapijnen, die zoals haar
man, geneesheer schrijft: "het gevolg zijn van de reumakoorts en lange
tijd duren." Tegelijkertijd verdween een pijn aan de rechterknie opgedaan
wegens een kwaal dertig jaar voordien. Op die manier beloonde Don Bosco
Dr. Renaudin voor het liefdadige werk door hem aan de Salesianen van die
plaats bewezen.
In de avond van 24 januari 1889 werd in het Salesiaans College
van Faenza, een jongen van vijftien jaar, Luigi Piffari, getroffen door
(1) De plaatselijke curie maakte van het mirakel een geregeld proces, maar men weet niet
waar de akten gebleven zijn.

47.6 Page 466

▲back to top


- XVIII/462 -
een zware longvliesontsteking aan zijn rechter long. Op de vijfde dag be-
vonden twee artsen zeer onrustwekkende ziekteverschijnselen. Toen ging de
Directeur, Don Giovanni Battista Rinaldi een stukje afsnijden van een
linnen doek die Don Bosco gedurende zijn laatste ziekte gebruikt had en
liet het op zijn borst leggen. In de ochtend van 30 januari ontwaakte de
jongen met het gevoel dat hij genezen was. En inderdaad, de arts, aan wie
de ziekenverpleger niets had willen zeggen was zo verbaasd bij dit zicht
dat hij meende zich te moeten vergewissen of dit wel dezelfde leerling
van de vorige dagen was. Hij bevond zich zo goed dat hij de zondag daar-
op, 5 februari, meermaals en geruime tijd in het muziekkorps zijn instru-
ment, een lastig te bespelen kleppenhoorn, zonder de minste moeilijkheid
of zonder enig ongunstig gevolg kon bespelen. Dr. Liverani besloot zijn
certificaat van 13 februari als volgt: "Daarom verklaar ik dat deze bijna
onmiddellijke genezing helemaal in tegenstrijd is met het gewone verloop
van deze ziekte".
Zuster Elvira Lopez, Dochter van Maria, Hulp der Christenen te
Buenos Aires, had kanker aan de maag. Sinds 14 maanden, zoals dat gebeurt
in de laatste fase van deze ziekte, kon ze haar voedsel niet meer inhou-
den. Ze kon niet eens vleessoep verteren, maar braakte ze uit zodra ze
deze ingenomen had. Met moeite kon men haar nog een deeltje van de hostie
geven bij het communiceren. Toen ze alle menselijke hoop zag vervliegen
dacht ze er aan de hulp van Don Bosco in te roepen en begon ze een no-
veen. Op de achtste dag, daags voor de verjaardag van de dood van Don
Bosco, op de middag, riep ze de directrice en zei haar; - "Moeder, ik heb
honger. Mag ik een perzik eten?" - Ze at zonder ongemakken en hernam dan:
"Maar dit is niet genoeg, ik heb grote honger." - Dan begaf ze zich zon-
der meer naar de refter, waar men haar brood, vlees en fruit opdiende.
Tot grote verstomming van haar medezusters at ze dat alles gretig op. Van
die dag af nam ze opnieuw helemaal deel aan het gemeenschappelijk leven.
En la curación de esto caso - werd door de behandelende geneesheer ver-
klaard - ha intervenído una fuerza sobrenatural (de genezing van dit ge-
val is een goddelijke tussenkomst).
Hier schorsen we dan het verhaal van genezingen van fysieke kwalen
om een mirakel van de goddelijke genade, te danken aan de tussenkomst van
Don Bosco, te verhalen. Het gaat over een beklagenswaardige vrouw uit
Chili die in een afgrond van misstappen gevallen was en zich niet enkel
aan zeer betreurenswaardige wanorde betreffende de goede zeden overgaf,
maar ook in verfoeilijke afdwalingen in zaken van geloof en godsdienst,
zodat ze zelfs haat tegen God ging opvatten.
Aldus stortte ze zich van de ene afgrond in de andere, wanneer ze
eens toevallig in een krant een artikel over Don Bosco las. Wat er nu ook
moge geweest zijn, maar een geheimzinnige sympathie voor hem kwam in haar
hart op zodat ze brandde van verlangen zijn leven grondig te leren ken-
nen. Langzamerhand werd de sympathie verering. Dan ontstond in haar een
wild gevecht tussen het goede en het kwade, maar de hoogmoed en het men-

47.7 Page 467

▲back to top


- XVIII/463 -
selijk opzicht hielden haar aan haar droevig verleden gekluisterd. In het
geheim echter smeekte ze Don Bosco haar uit de strikken van Satan te be-
vrijden. Verscheurd door wroeging en toch onbekwaam haar banden los te
maken, brak ze soms in wenen uit in haar kamer voor een beeld van Don
Bosco, tot ze op zekere dag het heldhaftige besluit nam in de maand janu-
ari 1889 een retraite te gaan doen, waarbij ze aan Don Bosco beloofde ge-
durende die tijd geen zware zonden te begaan. Indien hij haar hart zou
veranderen, wilde ze het overige van haar leven wijden aan zijn werken.
Ze vroeg hem ook de genade een priester te leren kennen aan wie hij zijn
geest van naastenliefde zou meedelen om haar een helpende hand toe te
steken. Als eindtermijn van deze gunsten stelde ze de laatste dag van de
lopende maand.
Het was nu al 28 januari en de zondares was er nog niet in ge-
slaagd een dienaar van God aan te treffen die voor haar ziel zorg zou
dragen. Ontmoedigd maar niet overwonnen deed ze een laatste wanhopig be-
roep op Don Bosco, beslist de ergernis die ze gegeven had te herstellen.
In de nacht van 29 januari kwam een droom haar opbeuren. Het scheen haar
toe dat ze op een boot was ten prooi aan de baren van een woedende zee.
Op het punt te verzinken in de golven, kwam er een onbekende priester die
haar de hand toereikte en haar met zachte en rustige stem zei: "Mijn
dochter, heb vertrouwen. Ik ben hier om je te redden. Indien je door al-
len verlaten bent, toch zal ik je niet verlaten."
Nu dient men te weten dat zij in de loop van de maand gepoogd had
een of andere priester van Concepción te benaderen, maar allen hadden
zich teruggetrokken zonder ze zelfs te willen aanhoren omdat ze ervan
overtuigd waren dat ze haar onmogelijk de absolutie konden geven wegens
de naaste gelegenheden van zonde, waarin ze zich, zoals geweten was, be-
vond.
Uiterst gejaagd stond ze op. Ze overwon een instinctieve afkeer
die haar ver van de Salesianen wegjoeg en beloofde aan Don Bosco dat,
ook dan wanneer de priester uit haar droom een Salesiaan zou zijn, zij
hem zou aangezien hebben als iemand die door de hemel gezonden was. In
de ochtend van 30 januari ging ze van huis weg en begaf zich bijna ma-
chinaal naar het Salesiaans college, waar ze nog nooit geweest was. Maar
ze vond er alles gesloten, omdat de communiteit tot 's avonds buiten huis
was. Bijna gedreven door een hogere kracht, keerde ze er daags nadien
terug. Ze kwam in de kerk en zag dat ze geheel met rouwgewaden behangen
was en kort nadien begon een plechtige lijkmis. De dame wist niet dat dit
het jaargetijde was van de dood van Don Bosco. Toen ze buitenkwam uit de
lijkmis voelde ze in zich als een totale ommekeer van haar wezen. Nadien
was de goedheid en het geduld van de Directeur, die zij in haar droom
gezien had, voldoende om het overige te doen, zodat op betrekkelijk korte
tijd de omvorming volledig en blijvend werd.
Een genezing, die, eveneens wegens de manier waarop ze gebeurde,

47.8 Page 468

▲back to top


- XVIII/464 -
een verrijzenis van de dood naar het leven zou kunnen genoemd worden, was
het herstel van Mevrouw Marina Cappa, de vrouw van de handelaar Carlo
Dellavalle, die te Turijn woonde. Een kanker van de baarmoeder folterde
haar sinds vijf jaar. Na het eerste jaar van haar ziekte had Dokter Ra-
mello die haar nauwgezet onderzocht had, onomwonden aan haar man ver-
klaard: "Uw vrouw is verloren. Het is nodig dat ze het bed zou houden om
haar pijnen minder te voelen, zolang het nog mogelijk zal zijn haar leven
te verlengen." Dezelfde dokter ontmoette eens Don Dalmazzo die als
biechtvader van de zieke vanuit Sint-Jan de Evangelist haar ging bezoeken
en zei hem: - "Ga die brave vrouw opbeuren. Ze heeft u meer nodig dan
mij. De kunde en de wetenschap dienen tot niets meer." - Toch, zoals men
dat in dergelijke gevallen pleegt te doen, werden specialisten geraad-
pleegd, die haar geneesmiddelen voorschreven. Maar het waren allemaal
palliatieven die haar krachten ondersteunden en haar pijnen verzachtten
zonder de kwaal te kunnen bestrijden. Voornoemde geneesheer verklaarde
zelfs schriftelijk op 22 mei 1889: - "Voor dergelijke ziekte kent men
geen geneesmiddelen."
Het lichaam van de zieke, niet meer dan de huid over de beenderen,
scheen in januari van dat jaar al te verrotten. In deze uiterste nood
schreef haar zuster, kloosterzuster van de Visitatie te Genua, aan haar
zwager haar aan te bevelen aan de Zalige Marguérite Alacoque, van wie het
proces voor de heiligverklaring aan gang was. De arts las de brief en zei
aan de heer Dellavalle: - "Doe maar beloften en bid maar. Indien ze ooit
geneest, dan ben ik bereid te verklaren dat het een mirakel is, maar God
zal zeker de orde van de natuur niet omkeren." Hij sprak zo omdat hij aan
de mogelijkheid van mirakelen geen geloof hechtte.
En toch kwam er een mirakel maar door bemiddeling van Don Bosco en
in een zeer wonderlijke vorm. Eens ontving de zieke het bezoek van twee
Dochters van Maria, Hulp der Christenen, die bij hun vertrek haar een
relikwie van Don Bosco schonken en haar aanspoorden een noveen te doen.
Zij vroeg de toelating aan haar man en begon de noveen op 31 ja-
nuari. Daarbij legde ze dadelijk de relikwie op het zieke lichaamsdeel.
Haar man beloofde van zijn kant dat, indien zij genas, hij 200 lire voor
de werken van Don Bosco zou schenken en dat hij, hoewel tegen zijn zin,
zich niet meer zou verzetten tegen de wens, herhaaldelijk door zijn
dochter Antonietta geuit, Zuster van Maria, Hulp der Christenen te wor-
den.
In de eerste dagen van de noveen zag men geen enkele verandering.
Op 8 februari 1889, de laatste dag van de noveen, was de toestand van de
ongelukkige vrouw zo erg dat men besloot haar de Heilige Teerspijs te
brengen. Terwijl ze wachtte dat de Heer haar zou komen opbeuren en zich
niet meer kon houden van de pijn, zei ze aan haar dochter: - "Breng mij
de foto van Don Bosco." - Zij ontvangt de foto, brengt hem aan haar lip-
pen, zoent hem en zegt met krachtige stem: - "Don Bosco, red mij. Ik heb

47.9 Page 469

▲back to top


- XVIII/465 -
u steeds verdedigd, wanneer uw vijanden over u kwaad spraken. Red mij,
indien gij kunt, en ik zal u steeds trouw zijn."
Men kwam met de Heilige Teerspijs. Tot grote verrassing van allen
ging ze zelf op haar bed rechtzitten. Sinds een hele tijd had ze derge-
lijke beweging niet meer kunnen doen. Na de communie kwam de dokter, be-
keek haar een ogenblik en riep uit: - "Mevrouw, u zijt genezen, U spot
met ons dokters. Vooruit, gooi die medicijnen weg want ze dienen voor
niets meer."
En, inderdaad; de zieke stond op en stuurde iemand naar de kleer-
maakster, omdat ze onmiddellijk de nodige kleren wilde laten maken, want
al haar kleren had men al aan behoeftige personen geschonken omdat men
overtuigd was dat ze voor haar voortaan toch nutteloos waren. Uit voor-
zorg vroeg haar man nog een bezoek van de dokter, maar hij stelde geen
zweren meer vast. Haar benen, vroeger dor als boonstaken, bleken toen wel
gevleesd te zijn. Drie dagen later ging ze te voet naar de nabije kerk
van Sint-Jan de Evangelist. Daags nadien, ging ze, steeds te voet, bidden
op het graf van Don Bosco te Valsalice. De vijfde dag vertrok ze naar Li-
gurië, waar ze bloedverwanten had. Na meer dan vier jaar bedlegerig te
zijn geweest, na acht maanden bijna geen voedsel tot zich genomen te heb-
ben, liep ze gemakkelijk en nam ze samen met de anderen de gewone spij-
zen. Ze leefde nog tot in 1896 toen ze op 56-jarige leeftijd aan een heel
andere ziekte stierf.
Hier zouden wij dienen halt te houden om de grenzen van de tijd
die wij ons gesteld hebben niet te overschrijden, maar het geval dat we
zo-even beschreven hebben, herinnert ons aan een ander feit van gelijke
aard, eveneens te Turijn gebeurd minder dan drie maanden na 31 januari
1889, en dat met het al verhaalde feit een zekere gelijkenis heeft. Me-
vrouw Luigia Fagiano, gehuwd met de Heer Piovano, was aangetast door een
wonde aan de baarmoeder en zag dat de dood haar onverbiddelijk tegemoet
kwam. Nadat ze enkele tijd in een ziekenhuis doorgebracht had, keerde ze
terug naar haar armoedige woning, waar liefdadige dames uit de stad haar
bezochten en haar hulp verschaften. Een van hen, Barones Ricci des Fer-
res, geboren Fassati, vertelde haar de pas voorgevallen geschiedenis van
Mevrouw Dellavalle en raadde haar aan haar voorbeeld te volgen. Daarom
gaf ze haar een portret van Don Bosco met een stukje linnen dat hem toe-
behoord had. Mevrouw Piovano, was haar dankbaar en begon een noveen op de
zaterdag voor Palmzondag. Niet minder dan haar eigen genezing, nam zij
als diep christelijke vrouw, de bekering ter harte van haar man, die
sinds vele jaren niets meer over godsdienst wou horen. Ze deed dus de
noveen tot Don Bosco met dit dubbele doel. Daarom spande ze zich steeds
in haar kwaal te dragen door zoveel ze kon haar bed te verlaten, omdat ze
uit armoede zelf haar taak als huisvrouw moest volbrengen.
Bij het begin van de noveen verscheen Don Bosco haar bij nacht in
een droom en sprak haar moed in om te bidden en te vertrouwen. Opnieuw

47.10 Page 470

▲back to top


- XVIII/466 -
verscheen hij haar na de laatste dag, in de nacht tussen Paaszondag en
maandag. Hij had een zeer mooi uitzicht en droeg een prachtige stool. Hij
riep haar bij haar naam en ze: - "Houd goede moed, God heeft je ver-
hoord."
En, inderdaad, op dat ogenblik scheen het haar toe alsof ze opnieuw
geboren werd. Geen pijnen meer, geen bloedverlies, geen vermoeidheid
meer, maar een groot verlangen zich te bewegen en wat te eten. In de och-
tend hoorde ze hoe haar man vroeg uit het huis ging op een ongewoon uur.
Zonder dat hij haar bemerkte, volgde ze hem. Hij ging binnen in de kerk
van S. Filippo, hun parochiekerk, bleef wat in gebed verzonken, ging dan
te biechten, te communie en hoorde de Mis. Ze ging voor hem naar huis en
vroeg hem bij zijn terugkeer wat voor een nieuwigheid dit was zo vroeg
van huis weg te gaan." - "Ik ben mijn Pasen gaan houden" - antwoordde
hij: - "hier is het briefje." - In deze nederige familie, waar reeds drie
kinderen blijdschap brachten, kwam die dag nog een dubbele straal van ge-
luk binnen.
De regen van hemelse zegeningen door bemiddeling van Don Bosco
bleef sindsdien onophoudend en overvloedig neerstromen. Een waarachtig
afdoend getuigenis ten voordele van zijn heiligheid zijn de vier mirake-
len die door de Kerk na een streng onderzoek op haar gezag als dusdanig
erkend zijn maar de kennis van de ontelbare andere genaden, doorgaans
toegeschreven aan Don Bosco, strekt tot een verlevendiging van ons ge-
loof, tot het aangroeien van de christelijke vroomheid en tot grotere
verheerlijking van de almachtige goedheid van God, die vandaag niet min-
der dan gisteren per sanctos suos mirabilia operatur.

48 Pages 471-480

▲back to top


48.1 Page 471

▲back to top


- XVIII/467 -
H O O F D S T U K XXX
DE OPVOLGING
Na onze uitvoerige uiteenzetting in het vorige boekdeel over de
benoeming van Don Rua tot Vicaris-Generaal van Don Bosco met recht van
opvolging zou het ons kunnen toeschijnen, dat bij de dood van Don Bosco
alles automatisch zou verlopen bij de overdracht van de macht. Daarente-
gen verliepen de zaken niet zo vlot. Deze feiten evenals de anderen die
wij hiervoor in de laatste hoofdstukken hebben verhaald behoren tot de
posthume biografie van Don Bosco, althans in een zekere zin, en mogen dus
door ons niet weggelaten worden.
We laten de meest essentiële gegevens over de toestand van de bei-
de Congregaties wat hun personeel en de huizen in januari 1888 betreft
hier vooraf gaan.
Vermoedelijk was het Hoofdkapittel van de Vrome Salesiaanse So-
ciëteit toen als volgt samengesteld:
Algemene Overste :
Prefect
:
Priester MICHELE RUA.
Priester DOMENICO BELMONTE, Directeur
van het Salesiaans Oratorio van Turijn.
Geestelijke Directeur : Priester GIOVANNI BONETTI.
Econoom
:
Priester ANTONIO SALA
Raadslid
:
Priester CELESTINO DURANDO, gelast met
het ambt van Prefect.
Studieleider
:
Priester FRANCESCO CERRUTI.
Raadslid voor de Vakscholen : Priester GIUSEPPE LAZZERO, gelast
met de briefwisseling voor de
Missies.
Secretaris
:
Priester Gio. BATTISTA LEMOYNE.
Aldus bleef het definitief samengesteld, op het ogenblik dat de
moeilijkheden waarover we het zullen hebben van de baan waren, zodat op
de Algemene Ledenlijst hun namen gedrukt werden. In deze lijst kwamen op
dezelfde bladzijde, na de tabel van de leden van het Hoofdkapittel, op

48.2 Page 472

▲back to top


- XVIII/468 -
een zekere afstand, volgende drie particuliere aanduidingen voor: Ere-
Geestelijke Directeur, Emeritus: Mgr. GIOVANNI CAGLIERO, bisschop van
Magida, Apostolisch-Vicaris van Patagonië en Vicaris-Generaal van al de
Salesiaanse huizen van Zuid-Amerika. – Novicemeester: Priester GIULIO
BARBERIS, Directeur van het huis te Valsalice – Algemene Procurator:
Priester CESARE CAGLIERO, Directeur van het Tehuis van het Heilig Hart
van Jezus.
Slechts drie verschillen zijn er tussen deze tabel en de tabel van
het vorige jaar: de vervanging van de naam van Don Bosco door die van Don
Rua, de toekenning van de titel van Vicaris-Generaal voor de huizen van
Amerika aan Mgr. Cagliero en de aanduiding van Don Cesare Cagliero tot
Algemeen Procurator in de plaats van Don Francesco Dalmazzo.
In de vrome Sociëteit waren er 768 die hun eeuwige geloften hadden
afgelegd, 95 met driejaarlijkse geloften, 276 novicen en 181 aspiranten.
Het aantal priesters bedroeg 301.
Vier huizen waren rechtstreeks afhankelijk van het Hoofdkapittel:
het Oratorio en drie vormingshuizen, namelijk Valsalice, S. Benigno, en
Figlizzo. De anderen waren gegroepeerd en vormden verschillende inspec-
ties.
Vier van deze inspecties lagen in Europa:
1° De inspectie van Piëmont. Inspecteur Don Francesia. De huizen (1)
van Borgo S. Martino (gevolgd op dat van Mirabello), Lanzo van Turijn,
Mathi, Nizza Monferrato, Este, Penango, S. Giovanni Evangelista, Moglia-
no Veneto.
2° De inspectie van Ligurië. Inspecteur Don Cerruti. De huizen van
Varazze (overgebracht van Cherasco), Alassio, Sampierdarena, Bordighera,
La Spezia, Lucca, Florence.
3° De inspectie van Frankrijk. Inspecteur Don Albera. De huizen van
Nice, Marseille, Navarre, Saint-Cyr, Valdonne (de kapel van de Italia-
nen), La Ciotat (de kapel van de Italianen), La Providence (te Sainte
Marguérite bij Marseille), Rijsel en Parijs.
- 4° De inspectie van Rome. Inspecteur Don Durando. De huizen van Mogli-
ano Sabino, Rome, Faenza. Angesloten huizen: in Italië, die van Randazzo
en Catania en buiten Italië die van Utrera, Barcelona, Trente en Londen.
Zuid-Amerika had twee inspecties: - 1° De inspectie van Argentinië.
Inspecteur Don Costamagna. Vier huizen te Buenos Aires (van de Barmhar-
tigheid, van Almagro, van de Boca, van S. Caterina), een te S. Nicolas
de los Arroyos en een te La Plata. Hiervan maakten ook deel de huizen van
(1) Bij de opsomming van de huizen volgen wij de chronologische orde van hun stichting
en beginnen wij met de oudste.

48.3 Page 473

▲back to top


- XVIII/469 -
het Apostolisch Vicariaat van Patagonlé, namelijk de parochies met scho-
len van Carmen de Patagones en van Viedma, evenals de Missies van S.
Cruz, van Puntarenas en van de Malwinen in de Apostolische Prefectuur van
Zuid-Patagoníë. In Vuurland, al door de missionarissen bezocht, waren nog
geen vaste residenties. Bij diezelfde inspectie was aangesloten het huis
van Concepción in Chili en hetzelfde jaar werd er het huis van Talca bij-
gevoegd. 2° De inspectie van Uruguay en Brazilië. Inspecteur Don Lasagna.
De huizen van Villa Colón, Las Piedras en Paysanddù in Uruguay, Nichteroy
en S. Paolo in Brazilië. Het huis van Quito in Ecuador was er bij aange-
sloten.
De Zusters van Maria, Hulp der Christenen, die ermee begonnen wa-
ren hun Algemene Ledenlijst in 1877 te laten drukken, ontvingen die van
1888, na de dood van Don Bosco, voorafgegaan door een mooi Voorwoord van
de Algemene Overste, Zuster Caterina Daghero. Er zijn 169 zusters die de
eeuwige geloften hebben afgelegd, 221 met de driejaarlijkse geloften, 100
novicen, 30 postulanten. De algemene Overste zetelde met haar Kapittel in
het Moederhuis van Nizza Monferrato. In Italië waren er 35, in Frankrijk
4, in Spanje 1, in Argentinië, de 2 van Patagonië inbegrepen 6, in Uru-
guay 3, in het geheel 51 huizen. Van deze huizen waren er vier inspectie-
huizen: Turijn, Trecastagni in Sicilië, Almahro te Buenos Aires en te
Villa Colón in Uruguay. De huizen van Nizza Monferrato en van Almagre be-
zaten ook een noviciaat.
Bij deze statistiek dient men onder het aantal de organisatie te
zoeken, want het aantal betekent weinig, maar de organisatie alles. Trou-
wens, het aantal is klein in vergelijking met de latere ontwikkeling en
eveneens, als men wil, klein in verhouding tot de weerklank die de werken
van Don Bosco in de wereld hadden, alsof men duizenden arbeiders in hon-
derden instituten kon veronderstellen. Beschouwt men, echter de zaak op
zichzelf, dan heeft het aantal een toppunt bereikt dat, toen men het
hoopte te bereiken, dit, menselijkerwijze beschouwd, als een dwaasheid
mocht aangezien worden. Houdt men inderdaad enkel rekening met hen die
hun eeuwige geloften hebben afgelegd, dan beschikte Don Bosco, over meer
dan negenhonderd personen, Salesianen en Zusters samen, verdeeld over 107
plaatsen, die naar zijn bevelen luisterden. Deze kloosterfamilie was door
hem in het leven geroepen in een tijd, die tegenover dergelijke instel-
lingen uiterst vijandig gezind was. Het waren instellingen die de Staat
opruimde en door de Pers onophoudend en zonder maat werden verguisd om
iedere poging ze te doen herleven in de kiem te smoren. En toch wist Don
Bosco geweld en boze listen te ontwijken en een mooie schaar van vrijwil-
ligers tot zich te trekken, die, onder een nieuw voorkomen, het leven van
de uiteengedreven instituten zouden voortzetten. Hij was een eenvoudige
en arme priester die enkel rekende op de hulp van de Voorzienigheid, die
hij diende met al de kracht van zijn verstand en van zijn wil. Hij was
een schrandere geest bij het vinden en het vormen van personen volgens
zijn plan, bij het uitdenken van noodmiddelen om de bedreigingen en sla-
gen van zijn tegenstrevers te pareren en om van de openbare liefdadigheid
de nodige hulpmiddelen voor zijn grote onderneming te vragen. Hij bezat

48.4 Page 474

▲back to top


- XVIII/470 -
een ijzeren wil zodat niet hij maar de moeilijkheden werden overwonnen en
bijgevolg steeds opnieuw begon, wanneer een van zijn initiatieven falie-
kant was uitgevallen. Onder dit oogpunt hebben de resultaten wat het ge-
tal betreft, door hem bereikt iets reusachtigs om niet te zeggen iets
wonderbaars.
Maar wat het grootste belang heeft is de organisatie. Het heeft
niet veel te betekenen mensen bijeen te brengen en werken te verveelvou-
digen, wanneer de cohesiekracht ontbreekt, die als resultaat heeft dat
al die ledematen maar één enkel lichaam vormen en wanneer in dit lichaam
geen centrum van levensenergie klopt dat de kracht ervan in stand houdt
en de groei bevordert. Welnu, vooral hier verdient de scheppende wijsheid
van Don Bosco bewondering. Van het begin af bouwde hij geen kastelen in
de lucht, maar had hij een wel bepaald plan voor ogen, dat geleidelijk
verwezenlijkt werd in een systematische coördinatie die minder uiterlijk
aan de dag trad dan ze in werkelijkheid bestond. Minder uiterlijk zeggen
we gedurende de perioden van voorbereiding maar klaarblijkelijk, wanneer
hij langs zijn moeizame weg een mijlpaal had ingeheid. Wanneer men dan de
blik naar achter wierp, kwam men tot de ontdekking dat alles was gedaan
geworden met een klaar inzicht om dit doel te bereiken. Daarom was het
dat hij bij het einde van zijn aardse loopbaan aan zijn erfgenamen en
voortzetters de verzekering kon geven dat zijn Congregatie niets te vre-
zen had. Hij had haar een organisch samenvoelen geschonken, die haar
zeker in leven zou houden en een machtige inwendige vitaliteit, die het
geheim was geweest van zijn onuitputtelijke dynamische werkzaamheid.
En de vuurproef kwam bij zijn opvolging. Men begrijpt allicht in
welke aanzienlijke mate zowel het in stand houden van de institutionele
zaken in hun statu quo als het goed besturen van de actiebeweging door de
Stichter er aan gegeven van zijn opvolger zou afhangen. Maar de man die
geroepen werd hem op te volgen bezat in uitnemende mate al de vereisten
die voor dit doel onontbeerlijk waren. Op vandaag, nu de feiten zo wel-
sprekend zijn geworden is iedere bevlieging dit tegen te spreken tot
zwijgen gedoemd, maar bij het begin was er een tijd, gelukkig een korte
tijd, waarin hooggeplaatsten tekenen gaven van onrust. Zoals onze lezers
wel weten was in het hart van sommige kardinalen de vrees gerezen of lie-
ver, was de overtuiging ingeworteld dat, wanneer Don Bosco zou verdwij-
nen, zijn Congregatie ipso facto daardoor zou te niet gaan. Deze mening,
die vanzelfsprekend niet geïsoleerd bleef bestaan, overleefde haar
auteur, zodat, toen Don Bosco gestorven was, er over gesproken werd als
over een gevaar dat dringend diende bezworen te worden. Onder de reme-
dies was de meest aangehaalde dat men de Congregatie zou ontbinden en
haar leden zou inlijven bij een andere Congregatie met een gelijkaardig
doel. De beweegreden die men aanhaalde om deze radicale maatregel te
rechtvaardigen was dat men veronderstelde dat er gevormde mannen ontbra-
ken die in staat waren haar eenheid te redden.
Het ergste was dat deze beduchtheid ook het vertrouwen van Leo

48.5 Page 475

▲back to top


- XVIII/471 -
XIII kwam schokken. Tot dan toe had hij met Don Rua weliswaar geen zeld-
zame maar dan toch enkel korte en onbetekenende contacten gehad. Men
dient er dan ook niet verwonderd over te zijn dat in deze gevallen zijn
los optreden en zijn woorden die getuigden van een bijna naïeve eenvoud
bij de Paus over hem een opvatting hadden doen ontstaan dat als opvolger
van Don Bosco iemand van een heel andere gehardheid nodig was. Hij neigde
dan ook naar de kant van de ongeluksprofeten dat hij het plan opvatte de
Salesianen te versmelten met de Scolopen.
Maar twee omstandigheden wisten de geesten van dergelijke voorne-
mens af te brengen. De eerste was de providentiële aanwezigheid van Mgr.
Manacorda te Rome. De brave bisschop van Fossano, die bemerkt had dat er
een storm in de lucht hing, hield zich dadelijk na 1 februari bezig met
een doordringend werk om de vooroordelen te doen ophouden door de geesten
te verlichten over de werkelijke staat van zaken. Zijn ervaringen bij de
Romeinse Congregaties, waar hij zijn loopbaan begonnen was, deed hem ge-
makkelijk de weg vinden om daar te komen waar de nood dit vereiste. Hij
bezocht de meest invloedrijke kardinalen, vooral diegenen die het dichtst
bij de Heilige Vader stonden, op de eerste plaats de Vicaris van Zijne
Heiligheid en de nieuwe Prefect van de Congregatie van de bisschoppen en
reguliere geestelijken.(1) Omdat hij de Salesianen door en door kende,
kon hij aantonen dat zij innig met elkaar verbonden waren, dat ze bekwame
mensen hadden en ze met redelijke zekerheid de toekomst mochten tegemoet
zien. Zijn ijver maakte het terrein gereed voor de overwinning van hun
zaak.(2)
Maar de Procurator Don Cagliero zou de genadeslag komen toedienen.
Toen de Kardinaal Beschermheer hem liet doorschemeren dat er een plan
ter studie lag om de Salesiaanse Congregatie bij een andere Congregatie
te naasten, verklaarde hij hem categoriek dat de beste leden zich allen
zouden beroepen op hun onvervreemdbaar recht hun vrijheid terug te nemen
en dat hij de eerste zou geweest zijn om dit voorbeeld te geven. Deze
verklaring opende de ogen, niet zozeer van Kardinaal Parocchi, die dit
minder nodig had, maar van de anderen. Zo konden de donkere wolken einde-
lijk verdreven worden door de getuigenissen van Mgr. Manacorda, versterkt
door de houding van Don Cagliero.
(1) Kardinaal Ferrieri, gestorven op 13 januari 1887 was opgevolgd door de Prefect van
de Congregatie van Bisschoppen en Reguliere Geestelijken, kardinaal Masotti, die
zich als secretaris van deze Congregatie vrij welwillend tegenover Don Bosco getoond
had. In sommige kringen noemt men onder de kardinalen die het meest door Mgr. Mana-
corda bewerkt werden ook de naam van Bartolini, maar deze was al op 2 oktober 1887
gestorven.
(2) Van deze moedige bisschop haalt Don Lemoyne volgende woorden aan door hem uitge-
sproken in het Tehuis van Sint—Jan de Evangelist en bevestigd door Mgr. Leto, Don
Notario, door Don Brunelli en door anderen: "Don Bosco hield van mij en ik heb hem
steeds als een vader bemind. Ik ben gelukkig het werktuig te zijn geweest bij het
overwinnen van de zeer zware moeilijkheden, die de goedkeuring van zijn Regel ont-
moette en we zijn er in geslaagd. Wat zou het mooi zijn voor mij de promotor te
worden van zijn "causa" en te sterven met de relikwie van Don Giovanni Bosco op
mijn borst."

48.6 Page 476

▲back to top


- XVIII/472 -
Maar terwijl Don Cagliero de Oversten op de hoogte hield van de
zaken te Rome, stonden de Oversten te Turijn voor een ernstig probleem.
In 1885 had Don Bosco aan het Kapittel mondeling kennis gegeven van de
benoeming van zijn plaatsvervanger met recht van opvolging, een benoeming
gedaan op het gezag van Leo XIII en aan Don Bosco meegedeeld door de kar-
dinalen Nina en Alimonda, maar hij had geen decreet voorgelezen noch er
op gewezen dat een dergelijk decreet bestond. Een document waarover we
het weldra zullen hebben geeft de datum aan van dit decreet, maar het is
zeer waarschijnlijk dat Don Bosco noch iemand anders te Turijn er ooit de
tekst van gezien hebben. In het tegenovergestelde geval zou Don Berto,
zoals dit het geval was met al de documenten die betrekking hadden op de
Congregatie het in bewaring hebben ontvangen, en volgens zijn gewoonte,
er, alvorens het neer te leggen, een kopie van gemaakt hebben. Bovendien
had Don Bosco in zijn omzendbrief van 1885, waarin hij aan de leden de
genomen voorziening liet weten, gezegd dat de Heilige Vader hem had laten
weten dat hij, door bemiddeling van Kardinaal Alimonda de keuze van Don
Rua als zijn plaatsvervanger aanvaard had, zonder een pauselijk decreet
te vermelden noch over zijn toekomstige opvolging gewag te maken. Don
Notario die in die dagen de Procurator bij al die stappen bijstond was en
is nog van mening dat het decreet verloren is gegaan bij het passeren van
de Congregatie van Bisschoppen en Reguliere Geestelijken. Deze veronder-
stelling is uiterst waarschijnlijk wanneer men zich herinnert dat de
toenmalige Kardinaal-Prefect meende dat het onvermijdelijk was dat, na de
dood van haar Stichter, de Salesiaanse Congregatie uit elkaar zou vallen.
Het ontbreken dus van dit rescript zonder dat men er de oorzaak
van kende, bracht de Oversten in ernstige verlegenheid omdat ze twijfel-
den of Don Rua als plaatsvervanger met recht in de toekomst op opvolging
of enkel gedurende het leven van Don Bosco was aangeduid geworden. Om
geen onregelmatigheid te begaan werd de twijfel voorgelegd aan kardinaal
Alimonda. Zijn Eminentie antwoordde dat de benoeming zich werkelijk ook
tot zijn opvolging uitstrekte. Toch gaf hij de raad aan Don Rua de zaak
aan Zijne Heiligheid uiteen te zetten en hem te vragen verdere schikkin-
gen te willen treffen. Aan de andere leden van het Hoofdkapittel gaf hij
de raad te schrijven aan Kardinaal Parocchi om hem van het feit op de
hoogte te brengen. Deze wijze suggestie werd onmiddellijk uitgevoerd. Op
8 februari bood Don Rua aan de Heilige Vader een gedetailleerde uiteen-
zetting aan met volgende aanhef: "Aan Uwe Heiligheid werd door middel
van Zijne Eminentie de Kardinaal Staatssecretaris het droevige verlies
dat wij ondergaan hebben meegedeeld. Thans kom ik voor u neerknielen om
uw heilige voet te zoenen en getuigenis af te leggen van mijn nederige
onderwerping en van mijn levendige gehechtheid aan de Heilige Stoel en
aan Uwe Heiligheid en om u een twijfel uiteen te zetten nopens mijn toe-
stand, waarbij ik aan uw hoge wijsheid om een oplossing verzoek." Dan
herinnerde hij in grote lijnen aan het verloop van deze aangelegenheid
in 1884 en zette in volgende bewoordingen de redenen van zijn twijfel
uiteen: "Uit deze voorafgaande beschouwingen ontstond bij mij de twij-
fel of het ambt van Vicaris, mij toevertrouwd gedurende het leven van
de heer Don Bosco, ook zijn opvolging voor de toekomst inhield. Het ís

48.7 Page 477

▲back to top


- XVIII/473 -
wel waar dat de aanvraag door Mgr. Jacobini vanwege Uwe Heiligheid gedaan
sprak over een plaatsvervanger met recht van opvolging in de toekomst en
dat de brief van kardinaal Nina spreekt over de toekomst van het Salesi-
aans Instituut na de dood van zijn Stichter. Toch weet ik niet of in wer-
kelijkheid Don Bosco zijn voorstel voor een plaatsvervanger met opvolging
in de toekomst of enkel gedurende zijn leven gedaan heeft. In een boek
met aantekeningen (door hem geschreven) en aan mij toevertrouwd, spreekt
hij over de werkwijze die wij in overeenstemming met onze Constituties
dienen toe te passen bij de verkiezing van een Algemeen Overste en hij
heeft volgende zin erbij genoteerd: Men dient er rekening mee te houden
dat deze bladzijden werden geschreven in september 1884, dus vóór dat de
Heilige Vader een Opvolger met recht van opvolging had benoemd. Daarom
dient dit dus gewijzigd te worden wanneer het nodig zal zijn.
Niettegenstaande dit feit is mijn twijfel niet opgelost, des te meer om-
dat men noch het origineel noch een afschrift van het decreet van benoe-
ming tot Plaatsvervanger vinden kan. Toen het dringend nodig was kennis
te geven van de dood van onze Stichter heb ik met volledig akkoord van
het Hoofdkapittel de hiertoe strekkende brieven ondertekend met mijn naam
en voornaam zonder enige titel er bij te voegen. Met dezelfde toestemming
ben ik er mee verder gegaan, omdat het dringend nodig was, voorzieningen
te treffen en mijn vroeger gezag uit te oefenen. Dit alles echter onder
voorbehoud mij tot Uwe Heiligheid te wenden zodra ik dit zou kunnen voor
de oplossing van de hierboven uiteengezette twijfel." Op het einde deed
hij nederig volgende smeekbede: - "Heilige Vader, wanneer ik rekening
houd met mijn zwakheid en mijn onbekwaamheid, voel ik er mij toe gedreven
u nederig te verzoeken uw keuze te laten vallen op een ander persoon die
volgens uw wijze blik meer geschikt is dan ik en de ondergetekende te
ontslaan van het moeilijke ambt van Algemeen Overste. Ik geef u echter de
verzekering dat ik met de hulp van de Heer niet zal nalaten met alle vu-
righeid mijn zwak werk te blijven volbrengen ten voordele van onze Vrome
Sociëteit in welke toestand ik ook zou geplaatst worden."
Indien de nederigheid van Don Rua haar eigen bevrediging kon vin-
den in de beoefening van het ama nesciri et pro nihilo reputari, dan
dachten de andere Oversten er niet op dezelfde manier over. Ze waren zich
daarbij wel bewust dat ze hierdoor ook het algemeen gevoelen van de Leden
interpreteerden. Daarom stuurden ze met Mgr. Cagliero aan hun hoofd, aan
de kardinaal Beschermheer een brief vol gevoel, waarin ze hem de beschou-
wingen voorhielden die volgens hen de bevestiging van Don Rua als opvol-
ger van Don Bosco dienden aan te raden.
"
Eminentie,
"
"
Priester Michele Rua, gewezen Vicaris van onze vereerde
" Stichter Don Giovanni Bosco, van wie wij het onherstelbare ver-
" lies bewenen, zette aan de Heilige Vader zijn twijfel uiteen over
" zijn Opvolger en vraagt en verwacht van zijn hoge wijsheid de
" oplossing er van.

48.8 Page 478

▲back to top


- XVIII/474 -
"
Van onze kant zouden wij, de nederige ondertekenaars van
" deze brief, uiterst verheugd zijn indien Zijne Heiligheid tot
" nieuwe Algemeen Overste van de nederige Sociëteit van de H. Fran-
" ciscus van Sales de voornoemde priester Michele Rua zou willen
" aanstellen. Hij werd al tot zijn Vicaris aangeduid en voorgesteld
" door onze Don Bosco zelf, na een uitnodiging van Zijne Heiligheid,
" die in zijn vaderlijke goedheid wenste te zien dat op die ma-
" nier het welzijn van de Salesiaanse Congregatie zou verzekerd
" zijn. Omdat wij zelf tot het getal van de hoogste Oversten be-
" horen kennen wij de zielsgesteldheid niet enkel van de kiezers,
" maar van al de leden en aldus zijn wij bij machte met heel de
" overtuiging van ons hart de verzekering te geven dat het nieuws
" dat de Heilige Vader priester Michele Rua tot onze Algemeen Over-
" ste heeft aangeduid zou onthaald worden niet enkel met diepe on-
" derworpenheid, maar met een oprechte en zeer hartelijke vreugde.
"
We voegen er nog het volgende aan toe: Ook wanneer het
" tot een verkiezing in overeenstemming met de Regel zou komen,
" wordt toch algemeen aanvaard dat Don Rua met algemene stemmen
" zou worden verkozen en dit als huldeblijk aan Don Bosco, van wie
" hij steeds de eerste vertrouweling en de rechter arm was en ook
" door de achting die allen hebben voor zijn uitnemende deugden en
" zijn bijzondere bekwaamheid bij het besturen van het Instituut
" en zijn speciale handigheid bij het afwerken van de zaken.
" Hiervan gaf hij al klare bewijzen onder de leiding van onze on-
" vergetelijke en duurbare Stichter en Vader.
"
Nederig onderwerpen wij onze overwegingen aan de be-
" schouwing van Uwe Eminentie, wanneer u in uw bekende wijsheid
" het nuttig zou achten er met de Heilige Vader over te spreken.
" Hem herkennen wij steeds tot onze roem als de Opperste leider
" van de Vrome Salesiaanse Sociëteit. Wij beloven hem te werken,
" lijden, leven en sterven tot steun en verdediging van de Apos-
" tolische Stoel, zoals onze beweende Don Bosco het ons geleerd
" heeft in woord en schrift en al zijn daden.
"
Wij kunnen deze geschikte gelegenheid niet laten voorbij-
" gaan om eveneens namens al onze Medebroeders de innerlijke gevoe-
" lens van erkentelijkheid en dankbaarheid tegenover Uwe Eminen-
" tie tot uiting te brengen, wegens de vaderlijke goedheid, waar-
" mee U tot nu toe als onze Beschermer optrad. Wij verzoeken U er
" mee voort te gaan ons Uwe welwillendheid te laten genieten en
" wij beloven U samen met de nieuwe Algemeen Overste die ons zal
" geschonken worden alles te doen wat we kunnen doen opdat de taak
" van Beschermheer van de Salesianen U niet moeilijker zou vallen
" dan tot heden toe geweest is.
"
Dat hopen we des te meer op dit ogenblik nu wij er kunnen op
" vertrouwen dat onze goede Vader met zijn volmaakte naastenlief-
" de voor ons zal tussenkomen bij de troon van God en van de ver-
" heven Koningin des hemels, Maria, Hulp der Christenen.

48.9 Page 479

▲back to top


- XVIII/475 -
"
Ten slotte vragen wij aan Uwe Eminentie zo goed te wil-
" len zijn ons, uwe nederige beschermelingen te willen gedenken
" in uwe gebeden en terwijl wij in onze geringheid de goede God
" smeken u te willen vergoeden voor alles wat u gedaan hebt en
" nog voor de Salesianen zult doen, is het voor ons hart een ge-
" not met allerhoogste achting en diepe eerbied van U te zijn
"
"
de zeer nederige en zeer gehoorzame dienaars.
"
"
GIOVANNI, Bisschop van Magida, Apostolisch Vicaris van Noord-
" Patagonië - Priester DOMENICO BELMONTE, Prefect, - Priester GIO-
" VANNI BONETTI, Geestelijk Directeur - Priester ANTONIO SALA, Eco-
" noom - Priester CELESTINO DURANDO, Raadslid - Priester GIUSEPPE
" LAZZERO, Raadslid - Priester ANTONIO RICCARDI, namens Priester
" FRANCESCO CERRUTI, Raadslid, afwezig maar er mee instemmend -
" Priester GIO. BATTISTA, secretaris - Priester GIULIO BARBERIS,
" novicemeester.
Zijne Eminentie, die de redenen van Mgr. Manacorda en van Don
Cagliero al in overweging had genomen, ontving deze brief met veel genoe-
gen. Daarom sprak hij over de opvolging met Zijne Heiligheid gedurende de
audiëntie van 11 februari en verkreeg hij de bevestiging van Don Rua tot
Algemeen Overste van de Salesianen. Ziehier op welke manier hij Mgr.
Cagliero hierover inlichtte: "Ik ben blij van Zijne Heiligheid te hebben
verkregen dat uw gerechtvaardigde wens en die van uw waardige medebroe-
ders verhoord is geworden en ik haast u, mijn beste Monseigneur, u dit
gelukkige nieuws mee te delen. Geloofd weze de Heer, qui mortificat et
vivificat, deducit ad inferos et reducit!" Tegelijkertijd overhandigde
hij hem het decreet krachtens hetwelk Don Rua tot Algemeen Overste be-
noemd werd voor een termijn van twaalf jaar te rekenen van 11 februari
1888, onder het uitdrukkelijk voorbehoud dat deze manier van opvolging
slechts voor eenmaal zou gelden en nooit een precedent zou mogen uitma-
ken. Het nieuwe decreet werd geregistreerd zoals dat het gebruik is, bij
de Heilige Congragatie van Bisschoppen en Reguliere Geestelijken. Daarin
werd gezegd dat aldus het vroegere decreet uitgevaardigd op 7 november
1884 bevestigd werd. Het was dus niet enkel een mondelinge beschikking
geweest die langs officieuze weg diende meegedeeld te worden. Op de na-
middagzitting van 24 februari bood Don Rua officieel het decreet aan het
Hoofdkapittel aan.
De ondertekenaars van de brief aan kardinaal Parocchi stuurden
over alles wat er gebeurd was een verslag aan de Leden in een omzend-
brief van 7 maart. Op het einde hiervan zeiden ze: "Zoals u ziet, beste
Medebroeders werd, buiten zijn goede hoedanigheden die reeds een aan-
beveling waren, onze nieuwe Algemeen Overste aangewezen door het hart
van onze betreurde Vader en Stichter Don Bosco en thans wordt hij ons
zelfs geschonken door de Plaatsvervanger van Onze Heer Jezus Christus.

48.10 Page 480

▲back to top


- XVIII/476 -
Het is daarom onnodig dat wij u hem met veel woorden zouden aanbevelen.
Wij zijn er daarom zeker van dat u allen hem zult beminnen en gehoorza-
men niet enkel uit plicht en wegens de achting die u hem toedraagt, maar
eveneens als een huldeblijk aan de Heilige Vader en tot heuglijke gedach-
tenis aan Don Bosco, van wie hij gedurende meer dan dertig jaar de
intiemste vertrouweling was en wiens geest hij sinds zijn prilste leef-
tijd ingeademd heeft."
Nadat deze zaak tot een gelukkig einde was gebracht, was het voor
Don Rua een dwingende plicht zich naar Rome te begeven en aan de Paus een
persoonlijke huldeblijk te brengen. Daarom vertrok hij dan naar Rome half
februari. Terwijl hij daar wachtte tot hem een audiëntie zou worden ver-
leend, bezocht hij kardinalen en andere prelaten en werd doorgaans op
zeer bemoedigende wijze onthaald. Op 21 februari werd hij door de Heilige
Vader ontvangen. De eerste gedachte van de Paus ging naar Don Bosco, die
hij een heilige noemde. Dan gaf hij hem een dubbele raad: de werken van
Don Bosco dienden te worden verstevigd zonder ze te haastig te willen
uitbreiden en men diende te zorgen voor een goede vorming van de novicen.
Hij herhaalde dat Don Bosco als een heilige geleefd had zelfs door de ma-
nier waarop hij zich tegenover de Plaatsvervanger van Jezus Christus ge-
dragen had. Dan vroeg hij nieuws over de huizen en over de missies. Toen
de Procurator werd binnengeleid beval hij hem aan er voor te zorgen dat
het Huis van Rome een model zou zijn omdat dit zeer belangrijk was. Don
Rua keerde terug naar het Instituut van het Heilig Hart overvloeiend van
vreugde. Zodra mogelijk maakte hij het verslag op van het onderhoud met
de Heilige Vader, liet het drukken en voegde het bij de eerste omzend-
brief die hij op 19 maart aan al de huizen in zijn hoedanigheid van Alge-
meen Overste stuurde. Daarin gaf hij het bevel zonder uitstel de souve-
nirs en gedachtenissen die betrekking hadden op het leven van Don Bosco
in te zamelen, omdat gezaghebbende personen hem aan- gespoord hadden zo-
dra mogelijk zijn "causa" in te leiden. Nadien gaf hij een vaderlijke
aansporing waarin hij zei: "Wij dienen ons gelukkig te achten als de zo-
nen van een dergelijke Vader. Daarom dienen wij er steeds meer bezorgd om
te zijn de werken die hij begon te ondersteunen en op het gepaste ogen-
blik uit te breiden, trouw de methode door hem toegepast en aangeleerd te
bewaren, en in onze manier van spreken en handelen te trachten het model
te volgen dat de Heer in zijn goedheid ons in hem geschonken heeft. Dit
is, mijn beste zonen, het programma dat ik bij mijn taak zal volgen, dit
dient ook door alle Salesianen als doel te worden gesteld en met ijver
te worden betracht."
Dan sloeg hij zijn blik over de grenzen van het Salesiaans milieu
heen. Don Rua was op het punt ook aan de Medewerkers en Medewerksters
zijn eerste woord als opvolger van Don Bosco te richten, toen een geluk-
kige vondst hem dit gemakkelijker maakte. Het scheen onmogelijk te zijn
dat Don Bosco bij het klaarmaken van zijn geestelijk testament de grote
menigte zou vergeten hebben van hen die zijn waardevolle hulptroepen wa-
ren geweest bij het stichten en in stand houden van zijn werken. In fei-

49 Pages 481-490

▲back to top


49.1 Page 481

▲back to top


- XVIII/477 -
te was er geen vergetelheid geweest. Bij zijn brieven vond men er een die
aan hen gericht was, en hij had er bijgeschreven: "Na mijn dood te ver-
zenden." Het Bollettino van april kondigde de brief aan. Dans zoals hij
met de brief die voor de Salesianen bestemd was, had gedaan, beval hij
hem in een handig formaat en een voldoende aantal exemplaren te drukken.
Hij werd in de maand mei verstuurd. Don Bosco zegde:
"
Mijn beste Weldoeners en Weldoensters,
"
"
Ik voel dat het einde van mijn leven nader komt en de dag
" nabij is waarop ik de algemene tol aan de dood zal moeten beta-
" len en ín het graf dalen.
"
Alvorens u voor altijd op deze aarde te verlaten ben ik
" verplicht tegenover u een schuld te kwijten en aldus aan een
" grote behoefte van mijn hart te voldoen.
"
De schuld die ik verplicht ben tegenover u te kwijten is
" die van de dankbaarheid voor alles wat u gedaan hebt om mij te
" helpen bij het christelijk opvoeden en op de weg van de deugd en
" van het werk brengen van zovele arme jongens, opdat ze een troost
" zouden worden voor hun familie, nuttig voor zichzelf en voor de
" burgerlijke maatschappij, en vooral opdat ze hun ziel zouden red-
" den en aldus voor eeuwig gelukkig zijn.
"
Zonder uw liefdadige hulp zou ik weinig of niets hebben
" kunnen doen, met uwe liefdadige hulp echter hebben wij meegewerkt
" met Gods genade om vele tranen af te wissen en vele zielen te
" redden. Met uwe liefdadige hulp hebben wij talrijke colleges en
" tehuizen gesticht, waar duizenden wezen werden en worden onder-
" houden die wij ontrukt hebben aan de verlatenheid, ontrukt aan
" het gevaar van de ongodsdienstigheid en de onzedelijkheid en die,
" dankzij een goede opvoeding, door de studie en door het aanleren
" van een vak, goede christenen en wijze burgers geworden zijn.
"
Dank zij uw liefdadige hulp hebben wij Missies gesticht
" tot aan de verste grenzen van de aarde, in Patagonié en in Vuur-
" land, en hebben wij honderden werkers voor het Evangelie ge-
" stuurd om de wijngaard des Heren uit te breiden en te bewerken.
"
Dank zij uw liefdadige hulp hebben wij drukkerijen opge-
" richt in verschillende steden en dorpen, hebben wij onder het
" volk verschillende miljoenen exemplaren boeken en bladen gepubli-
" ceerd ter verdediging van het geloof, ter aanwakkering van
" de vroomheid en tot steun van de goede zeden.
"
Dank zij uwe liefdadige hulp hebben wij vele kapellen en
" kerken gebouwd, waarin gedurende eeuwen en eeuwen tot het einde
" van de wereld toe iedere dag Gods lof en van de Zalige Maagd
" zal gezongen worden en vele zielen zullen gered worden.
"
In deze overtuiging dat, na God, dit alles en nog veel
" ander goed gedaan kon worden dank zij de doeltreffende hulp van
" uw milde steun, voel ik de behoefte, alvorens mijn laatste dagen

49.2 Page 482

▲back to top


- XVIII/478 -
" te beëindigen, u mijn diepe dankbaarheid uit te drukken en u hier-
" voor uit het diepste van mijn hart te bedanken.
"
Maar als u mij met zoveel goedheid en trouw geholpen hebt;
" dan verzoek ik u vandaag dat u ermee zou voortgaan mijn Opvolger
" na mijn dood te helpen. De werken die ik met uw steun begonnen
" ben, hebben mij niet meer nodig maar ze hebben u steeds nodig en
" al diegenen die evenals u er aan houden het goede op deze aarde
" te bevorderen. Daarom vertrouw ik ze u toe en beveel ik ze u aan.
"
Tot uw aanmoediging en opbeuring laat ik het aan mijn Op-
" volger over dat bij de communies en de private gebeden, die ge-
" daan en zullen gedaan worden in de Salesiaanse huizen steeds
" onze Medewerkers en Medewerksters zouden begrepen zijn. Hij zal
" steeds het inzicht hebben dat God hun het honderdvoudige van hun
" liefdadige giften zou schenken in het tegenwoordige leven door
" hun gezondheid en eendracht te schenken in hun families, voor-
" spoed op hun akkers en in hun zaken, en door ze te verlossen en
" te bevrijden van alle onheil.
"
Tot uw aanmoediging en troost noteer ik nog dat het meest
" doeltreffende werk om vergiffenis voor zijn zonden te verkrijgen
" en het eeuwige leven te verkrijgen bestaat in de liefdadigheid aan
" de kleine kinderen bewezen: uni ex minimiss aan een klein verla-
" ten kind, zoals de goddelijke Meester Jezus dit verzekert. Ik
" laat u ook nog opmerken hoe in deze tijd, nu het gebrek aan mate-
" riële middelen om de armste en meest verlaten jongens op te voe-
" den en te laten opvoeden in het geloof en in de goede zeden, de
" Heilige Maagd zelf hun beschermster geworden is en daarom voor
" hun Weldoeners en Weldoensters vele gunsten, geestelijke en ook
" wel buitengewone tijdelijke gunsten verkrijgt. Ik zelf en samen
" met mij alle Salesianen zijn er getuigen van geweest hoe velen
" van onze weldoeners, die aanvankelijk niet erg rijk waren, zeer
" welgesteld zijn geworden nadat ze begonnen milde liefdadige gif-
" ten aan onze wezen te schenken.
"
Met het oog hierop en geleerd door de ervaring hebben ve-
" len die op de een of de andere manier dit hebben meegemaakt, mij
" meer dan eens volgende woorden en andere dergelijke woorden ge-
" zegd: Ik wil niet dat u mij zoudt danken wanneer ik liefdadig ben
" tegenover uw arme jongens. Ik ben verplicht u te bedanken omdat u
" mij er om vraagt. Sinds de dag waarop ik uwe wezen bedacht heb, is
" mijn rijkdom verdriedubbeld. Een andere heer, Commandeur Antonio
" Cotta kwam mij vaak zelf aalmoezen brengen en zei dan:. Hij was
" onze grote weldoener tot de leeftijd van 86 jaar, toen God hem
" Hoe meer geld ik bij u breng voor uw werken, hoe beter mijn zaken
" gaan. Ik ondervind door de feiten dat de Heer mij ook in dit leven
" het honderdvoudige schenkt van wat ík uit liefde tot Hem geef". Hij
" was onze grote weldoener tot de leeftijd van 86 jaar, toen God hem
" naar het eeuwige leven riep om bij Hem de vrucht van zijn weldadig-
" heid te gaan genieten.
"
Ofschoon vermoeid en afgemat zal ik niet nalaten u te spre-
" ken over mijn kinderen en ze u aan te bevelen, die kinderen, die
" ik op het punt sta te verlaten. Maar ik ben wel genoodzaakt er een

49.3 Page 483

▲back to top


- XVIII/479 -
" einde aan te maken en de pen neer te leggen.
"
Vaarwel, mijn beste Weldoeners Salesiaanse Medewerkers en
" Medewerksters, vaarwel. Velen onder u heb ik in dit leven niet
" persoonlijk leren kennen, maar dat heeft geen belang. In het an-
" dere leven zullen we allen elkaar kennen en in eeuwigheid zullen
" wij ons samen verheugen over het goede dat wij, met Gods genade
" op deze aarde gedaan hebben, vooral ten voordele van de arme
" jeugd.
"
Indien na mijn dood, de barmhartige God door de verdien-
" sten van Jezus Christus en door de bescherming van Maria, Hulp
" der Christenen, mij waardig zal achten om in het Paradijs te wor-
" den opgenomen, zal ik altijd voor u bidden, voor uw families en
" allen die u dierbaar zijn, opdat zij allen eens in eeuwigheid de
" majesteit van de Schepper zouden komen loven, zich dronken drin-
" ken aan zijn goddelijke genietingen en zijn oneindige barmhartig-
" heid zouden bezingen. Amen.
"
steeds uw u zeer verplichte dienaar
"
Priester Gio. Bosco.
Rua kon zich geen betere voorstellingsbrief wensen. Maar de Mede-
werkers hadden niet op dit waardevolle document gewacht om aan de op-
volger van Don Bosco hun gevoelens bekend te maken. Ofschoon gedurende
het leven van Don Bosco hierover niets was meegedeeld, aanzagen zij hem
algemeen als zijn geboren opvolger. In de lawine van brieven naar het
Oratorio gestuurd na 31 januari zullen we uit enkele brieven van de eer-
ste 17 dagen de meest zinrijke en liefdevolle betuigingen zoeken.
Banden van echte vriendschap waren er ontstaan tussen Don Bosco en
de familie de Maistre, Graaf Carlo, die zich in Frankrijk bevond, schreef
op 1 februari: "Is het waar het nieuws dat mijn krant mij brengt? Is onze
geliefde en vereerde Don Bosco naar de hemel gegaan? Ik schrijf aan u, de
eerste van zijn zonen omdat ik u intiem heb gekend, om de waarheid te
vernemen. Ik vrees dat het toch waar zal zijn! Welnu, ik zeg u dat ik op
u al de eerbiedige genegenheid die wij voor onze Vader hadden overdraag.
Wij aanzien u ook zo graag als onze vader. In ons leven was er geen
vreugde, bezorgdheid noch droefheid of wij deelden het hem mee. Wij zul-
len tegenover u hetzelfde doen. De gehechtheid die wij voor Don Bosco
hadden zal dezelfde zijn voor al zijn zonen, voor heel de Salesiaanse
Congregatie, waarmee wij verwant zijn. Wil, beste en vereerde Don Rua, de
genegenheid die uw Vader voor ons had voortzetten."(1)
(1) Ook zijn broer Francesco schreef aan Don Rua vanuit Frankrijk op 2 februari en her-
innerde zich wet droefheid de vriendschap van Don Bosco voor zijn familie. "De dood
van de beminde Don Bosco is voor de Maistre's een zwaar verlies omdat de vriendschap
van deze heilige man een onvergelijkbare schat was, waarvan allen in huis onmetelijk
genoten. Bij de beproevingen die het, de goddelijke Voorzienigheid behaagde ons over
te zenden, was een regel, een woord van Don Bosco steeds een grote opbeuring voor
onze bedroefde harten."

49.4 Page 484

▲back to top


- XVIII/480 -
Ook zijn zuster Maria Teresa Medolago de Maistre, Dochter van het
Heilig Hart, eindigde een lange brief van haar op volgende manier: "Ik
zal voor u bidden, zeereerwaarde Don Rua, opdat de Heer u zou opbeuren en
u zou helpen de last te dragen waarmee Hij u beladen heeft bij het be-
stuur van zijn kloosterfamilie. Ik hoop dat de vereerde Don Bosco zijn
mantel zal uitspreiden over zijn beminde oudste zoon, zoals de profeet
Elias dit eens over Elizeus gedaan heeft."
Van uit Pinerolo schrijft kanunnik aartspriester Ramello: "Ik bid
voor u die door de man Gods geroepen werd om hem op te volgen. Ik vereer
in uw persoon de nieuwe Overste van de Salesianen en vervang ook voor mij
de toegenegen Vader wiens heengaan wij betreuren." Don Carlo Stoppani,
aartspriester van Ossola in de streek van Novara schrijft: "Het is mijn
bedoeling in u Don Bosco te vereren en te beminnen. Zijn naam is als een
epos dat zich in zijn zonen zal voortzetten tot het einde van de wereld
tot welzijn van de godsdienst en van de maatschappij." Pastoor Neri van
Napels, die in 1880 aan Don Bosco gastvrijheid had geschonken en die
broederlijk in zijn huis logies verleende aan de Salesianen op doortocht
in zijn stad schrijft: "Wat mij betreft zal ik niet nalaten tegenover u
en tegenover al de Salesianen de egards te betuigen die ik tot heden toe
tegenover Don Bosco en zijn zonen gehad heb." Don Oreste Pariani, pastoor
van Galbiate in Brianza en een medewerker ab initio (1) schrijft: "Ik
acht mij verplicht bij mijn rouwbeklag ook mijn gelukwensen voor verleden
en toekomst te voegen voor u, wegens de verheven maar ook moeilijke
plaats die u als Algemeen Overste bekleedt en ik ben zeer tevreden dat ik
u reeds geruime tijd leerde kennen en uw vriendschap verwierf. Ik vraag u
mij ook in de toekomst uw welwillendheid te willen bewaren."
De heer Carlo Brovio, een oud-leerling, diocesaan voorzitter van de
Arbeidersverenigingen en plaatselijk voorzitter ervan te Nizza Monferra-
to, aan wie Don Bosco vele bewijzen van welwillendheid had gegeven,
schrijft: "Ik ben tevreden en rustig naar huis gekomen omdat ik, vooral-
eer uit het Oratorio te vertrekken in u mijn tweede Vader gevonden heb
aangezien ik tranen van droefheid heb kunnen storten over de dood van
mijn eerste Vader aan de boezem van zijn beminde en waardige opvolger,
die mij, ofschoon hiertoe onwaardig, mij steeds als zijn "zoon" zal aan-
zien zoals de beminde Vader Don Giovanni mij bij deze zoete naam noemde."
Uit Bergamo schreef de heer Luigi Roasenda, een oud-leerling: "Voor hen
die blijven, voor de Instituten die Don Bosco verlaten heeft, dienen wij
ons te verheugen dat zijn Opvolger al sinds lang door hem vooraf gekozen
in uw persoon, zeker de meest geschikte persoon is om al zijn werken in
stand te houden en te doen bloeien."
Van uit Milaan schrijft de historicus Cesare Cantù op 1G febru-
ari: "De eerbiedwaardige Don Bosco is al begonnen vanuit het Paradijs
(1) Cfr. boekdeel XVI, blz. 328.

49.5 Page 485

▲back to top


- XVIII/481 -
zijn gunsten uit te delen door in zijn plaats een personaliteit te stel-
len, ik zal niet zeggen in staat hem te evenaren, maar toch waardig hem
op te volgen en het verlies voor de godsdienst en voor de maatschappij
minder schadelijk te maken. Hoe graag, indien ik hem zou gekend hebben,
zou ik mijn verering hebben betuigd aan uw vertegenwoordiger bij de mis
voor de overledene, met zoveel edele vroomheid in de kerk van de Genaden
opgedragen.(1) Hou bij deze jeugd levendig de geest van christelijke
naastenliefde en onthechting die Don Bosco in hen gezaaid heeft."
Mgr. Pietro Tarino, kanunnik aartspriester van het Kapittel van
Biella schrijft: "Wanneer in het centrum en aan het hoofd van heel deze
beweging een Don Michele Rua staat, sedert zo lange tijd gevormd door
de geest van de illustere overledene en rond hem zovele verstandige man-
nen staan, allen verenigd en geleld door hetzelfde gevoel en dezelfde
edelmoedige geest, dan heeft men alle reden om aan te nemen en te hopen
dat het werk van Don Bosco niet enkel verder zal gaan bloeien van weel-
derig innerlijk leven maar zich ook bulten het huidige milieu zal kun-
nen uitbreiden en aangroeien."
Mgr. Francesco van de grafelijke familie Serenelli, medewerker
vanaf het eerste uur en lange jaren de directeur van de Medewerkers van
Verona schrijft: "Don Michele! Thans scharen wij ons dicht rondom u en
vereren u als onze Overste. Het is ons inzicht in u te vinden, de wil van
Don Bosco, zijn gezag, onze leidsman."
Mgr. Brandolini, bisschop van Céneda schrijft: "Don Bosco heeft u
tot zijn opvolger aangewezen. Hij kon het in die ongelukkige omstandighe-
den niet beter doen." Mgr. Guarino, aartsbisschop van Messina, schrijft:
"U, die zo goed een weergave zijt van zijn deugden, zal zeker van God,
door bemiddeling van de illustere en heilige Stichter voldoende sterkte
en werkkracht verkrijgen om zijn vertrek minder bitter te maken." Kardi-
naal Sanfelice, aartsbisschop van Napels schrijft: "Moge God aan u die
reeds vervuld zijt met de geest van uw stichter, de genade schenken deze
geest overvloedig te bewaren in al de werken door hem gesticht en thans
aan u toevertrouwd."
Zeer vele brieven komen uit Frankrijk toe. We zullen enkel het
woord verlenen aan de personen die hem van dichtbij kenden. Mevrouw Qui-
sard, de bekende medewerkster van Lyon, hield er aan hem in haar brief
van rouwbeklag de verzekering te geven, dat haar familie, zoals in het
verleden voor Don Bosco, nu voortaan ook volledig voor Don Rua, de be-
voorrechte zoon van Don Bosco, zijn rechter arm en zijn opvolger zou
zijn, terwijl ze hem verzocht ook aan hen de zegeningen en de genaden te
willen verlenen waarvoor Don Bosco hem als zijn verbindingsman en tussen-
(1) Deze werd op 15 februari opgedragen. De vertegenwoordiger van Don Rua was de Algemene
Econoom, Don Sala.

49.6 Page 486

▲back to top


- XVIII/482 -
persoon zeker aangesteld had. De grafelijke familie Villeneuve van Hyè-
res, zeer verknocht aan Don Bosco, liet hem weten: "De waardige opvolger
van Don Bosco zal ons steeds dierbaar zijn." Vele brieven werden gewis-
seld tussen Don Bosco en de Lallemand’s, moeder en dochter uit La Réole.
Deze laatste vereerde Don Rua met dezelfde kinderlijke genegenheid die
zij al voor zijn vereerde Vader gekoesterd had. De vaderlijke goedheid
van Don Bosco indachtig, schreef Markiezin de Saint-Seine uit Dijon:
"Wanneer ik in mijn hart alles opnieuw naga wat hij mij heeft willen zeg-
gen, weet ik dat zijn werk niet zal uitsterven. Don Bosco stelde in u
vertrouwen omdat hij wist dat u op een zeer speciale manier de bijstand
van de Heer ontving. Tot u dan wenden zich al de treurende harten die de
Heilige beminden en ik waag het u te herinneren aan de tijd die u te
Dijon doorgebracht hebt." In 1883 had Don Bosco, bij zijn terugkeer uit
Parijs, samen met Don Rua een uitnodiging aanvaard bij deze adellijke en
christelijke familie.(1) Van uit Nice schreef ingenieur Levrot, die we
niet meer dienen voor te stellen, aan zijn "bon Père" Don Rua: "De vrien-
den van Don Bosco blijven uwe vrienden. Uwe zonen gevoelen zich gelukkig
en fier te leven en te sterven in de toegenegen vriendschap en in de zoe-
te vaderlijke tederheid van de opvolger van die grote heilige."
We slaan andere citaten van Franse vrienden over, maar zullen het
Comité van Marseille van de Beschermvrouwen, niet stilzwijgend voorbij-
gaan. Op hun zitting van 12 maart ondertekenden zij een brief waarin ze
hun leed betuigden wegens de dood van Don Bosco en dan verder gingen:
"Ons Comité is verheugd in u de uitverkoren en uitgekozen zoon van de
Heilige terug te vinden en zal zeer gelukkig zijn u de bijstand van onze
kinderlijke ijver te geven. Ze danken ook de Heer u te hebben geroepen om
een zo groot en zo mooi werk voort te zetten en bidden opdat door de be-
middeling van de vereerde Stichter uw taak u troost en vreugde zou geven
en uw last zou verlichten." Pastoor Guiol schreef het postscriptum. Hij
voegde zijn wensen bij die van het Comité, betuigde zijn eerbiedige sym-
pathie aan de vereerde Don Rua en verheugde er zich over dat de Voorzie-
nigheid zo vlug een voortzetter van het werk van de Heilige gekozen had,
wiens aanhoudend zwoegen hem reeds de deuren van de hemel geopend had.
Don Rua antwoordde op 28 maart zowel aan het Comité als aan de pastoor.
Ook van andere streken kwamen dergelijke betuigingen. Zo schreef
Magdalena Ochninger, die met Don Bosco gesproken had, vanuit Wierzl in
Oostenrijk en betuigde in naam van zichzelf en van haar familie, aan hem
als aan de erfgenaam van Don Bosco, al haar verknochtheid en tegelijker-
tijd een trouwe belangstelling voor de Salesiaanse werken. Uit Madrid
schreef senator Lastres (2) en erkende in Don Rua de enige persoon die
(1) Cfr. boekbeel XVI, blz. 207.
(2) Cfr. boekdeel XVII, blz. 460 en vlg.

49.7 Page 487

▲back to top


- XVIII/483 -
kon geroepen worden om het werk door Don Bosco met een zeldzaam verstand
en een levendig geloof voort te zetten.
Enkele aanhalingen uit de Italiaanse en buitenlandse Pers zal men
wel niet overbodig achten, omdat het voor onze geschiedenis groot belang
heeft te kunnen bevestigen dat de keus van Don Rua ook gunstig door de
Pers werd beoordeeld. De Eco d'Italia van Genua van 2 februari: "Het hei-
lig werk kan aan geen betere handen worden toevertrouwd." De Eco di Ber-
gamo van diezelfde dag: "Aanvaard door Don Bosco als Salesiaanse medewer-
kers zonder evenredige verdiensten van onze kant, betuigen wij aan zijn
waardige opvolger onze genegen en diep gevoelde huldeblijken." Aan de
Difesa van Venetië schreef de correspondent uit Turijn, bij het nieuws
dat Don Rua uit Rome was teruggekeerd: "Morgen of zondag zal ik de hand
van Don Rua gaan kussen en tevens in naam van de Difesa zal ik mijn ver-
trouwen uiten dat al de brave mensen in hem stellen voor de voortzetting
van het werkelijk wonderbare en heilige werk begonnen onder de bescher-
ming van Maria, Hulp der Christenen, door de man Gods die Don Bosco was
en dat niemand beter dan Don Rua zal kunnen en weten voort te zetten."
In de Défense van Parijs van 3 februari schreef de hoofdredacteur
de heer Auffray, die aan de begrafenis van Don Bosco had deelgenomen:
"Het was mijn inzicht een rouwartikel te schrijven over de dood van deze
bewonderenswaardige priester, maar na alles wat ik gezien heb, voel ik
dat ik een andere toon dien aan te slaan. En vooral nu ik met Don Rua heb
gesproken, begrijp ik dat de Salesiaanse instellingen niet zullen ver-
dwijnen." Das Cassianeum uit Beieren samen met een brief van zijn redac-
teur Schmidinger aan Don Rua: "Wij wensen u geluk, Zeereerwaarde Heer,
wegens de nalatenschap die u toekomt volgens de wil van de gelukzalige
overledene en wij verheugen er ons oprecht over dat deze nalatenschap
zich in uitstekende handen bevindt." De Gazette de Liège van 21 juni liet
een lang artikel over Don Rua verschijnen, van wie ze vertelde welk aan-
deel hij samen met Don Bosco had gehad bij de stichting en leiding van
zijn werken. Na een beschrijving van zijn karakter en zijn uitnemende
hoedanigheden, zei ze: "Zoals Mozes op zijn reis naar het Beloofde Land
kon Don Bosco niet blijven staan. Hij heeft iets in het leven geroepen en
is verder gegaan, maar Don Rua zal zijn providentiële opvolger zijn en de
schrandere man die alles zal regelen.
De betuigingen van gehoorzaamheid vanwege de Salesianen waren zo-
als men die met recht mocht verwachten en er bestaat geen aanleiding om
ze afzonderlijk te vermelden. De plechtigste en meest zinrijke betuiging
was wel de stemming van het Hoofdkapittel in 1898, toen hij met bijna
algemene stemmen opnieuw tot Algemeen Overste werd verkozen. De Algemene
Overste van de Dochters van Maria, Hulp der Christenen, die bij een re-
cent bezoek het niet gewaagd had hem mondeling haar gevoelens te uiten,
deed dit schriftelijk op 9 februari in een brief, waaruit volgende pas-
sages ons waardig toeschijnen te worden vermeld: "Het feit u als Alge-
meen Overste te hebben is voor mij, voor het Kapittel, voor al de Doch-
ters van Maria, Hulp der Christenen, en voor ieder van hen afzonderlijk,

49.8 Page 488

▲back to top


- XVIII/484 -
een zo grote troost en vreugde dat ik het niet vermag dit onder woorden
te brengen. Voor deze grote gunst die God ons verleend heeft zullen wij
Hem gedurende heel ons leven bedanken en om ons minder onwaardig te maken
zullen we trachten met grotere getrouwheid aan onze heilige roeping te
beantwoorden. Zeereerwaarde Vader, ik weet dat de last van onze Overste
te zijn van u opofferingen en zorgen zal vergen, maar wij zullen tot
Jezus bidden opdat Hij u hiervoor naar verdiensten zou willen belonen.
Van mijn kant dan beloof ik u mijn best te zullen doen om de last aan ons
leiding te geven te verlichten door steeds aan al onze Directrices en
Zusters een onmiddellijke gehoorzaamheid, een onbeperkt vertrouwen en een
heilige, eerbiedige en kinderlijke genegenheid tegenover u Vader, in te
prenten. Van nu af zullen wij allen u, na God, als onze leidsman, onze
steun, onze raadsman, voor alles aanzien."
En zo hernam alles zijn gewone gang van zaken. De werkelijkheid
bleef met de tijd niet ten achter op de verwachtingen maar overtrof ze
zelfs ver. Nu een halve eeuw verlopen is sinds Don Bosco’s dood en wij
een blik in het verleden werpen, zien wij dat de drie gedachten van Mgr.
Manacorda eendracht, bekwaamheid, toekomst zich volledig verwezenlijkt
hebben.
Aan de eendracht had zelfs Leo XIII getwijfeld en maakte hiervan
ook geen geheim. In een audiëntie van 22 maart aan Mgr. Cagliero had deze
hem gesproken over de voortdurende eendracht van alle Salesianen na Don
Bosco's dood. De Paus bekende hem dan vrijmoedig dat hij hiervoor vrees
gekoesterd had, maar dat hij nu zeer tevreden was.(1) Hoeveel klooster-
orden en - congregaties zijn er niet, ook onder de belangrijkste, die bij
hun begin veel geleden hebben onder interne verscheurdheid? Hoewel Sale-
siaanse Congregatie zo zwaar beproefd werd bij haar vorming, haar opvat-
tingen zo nieuw waren, haar samenstelling in het geheel en de herkomst
van haar leden in het bijzonder internationaal karakter vertoonden, leed
ze nooit aan enige crisis die zou gedreigd hebben haar eendracht te bre-
ken. De geest van Don Bosco was en is een bindmiddel dat des te miracu-
leuzer werkt omdat hij minder ervaring had om de oude delen aan elkaar te
houden en de nieuwe delen krachtig te omvatten.
Dat de Congregatie geen verlies aan bekwame mannen geleden heeft,
zag men duidelijk in de periode die misschien de meest kiese in haar be-
staan was, toen onder de eerste opvolger van Don Bosco het ogenblik ge-
komen was alle kanten te versterken en het gebouw door de Stichter opge-
richt af te werken. Voor de ingewikkelde didactische regelingen in de
wetenschappelijke, letterkundige en professionele klassen, zowel van de
leden als van de leerlingen, voor de volledige vorming en de klooster-
tucht van het personeel, voor de uitgestrekte missieondernemingen, voor
de vorderingen van de Goede Pers, overal waren er al of kwamen op het
(1) Brief van Don Riccardi aan Don Lazzero, Rome 22 maart 1888.

49.9 Page 489

▲back to top


- XVIII/485 -

49.10 Page 490

▲back to top


opportune ogenblik, begaafde mensen, zodat niet alleen geen enkel van de
instituten van Don Bosco te lijden had door een tekort aan bekwame mensen
die leiding konden geven maar zo dat de bijstand van technische geschool-
de geesten aan het hoofd gesteld van iedere tak van actie, steeds aange-
past was aan de verdere aanloop van de ondernemingen.
Dat, ten slotte, de toekomst zou beantwoorden aan de vertrouwens-
volle verzekeringen gegeven door de klaarziende bisschop uit Piëmont,
kan de hele wereld tastbaar aanvoelen zonder dat wij hiervoor bewijzen
moeten bijbrengen. We zullen liever herinneren aan het einde van de droom
die Don Bosco in november 1881 had over de toestand van de Vrome Salesi-
aanse Sociëteit. De vermanende engel eindigde zijn laatste aanbevelingen
met een woord lichtend als een bliksemstraal op de toekomst. De gezondene
uit de hemel zei: Qui videbunt dicent: A Domino factum est istud et est
mirabile in oculis nostris.(1) Deze lofspraak zou, naar het zeggen van de
engel tot God worden aangeheven door de toeschouwers op het einde van de
XIXde eeuw en het begin van de XXste eeuw, nl. juist onder het bestuur
van Don Rua. Wij, de toeschouwers van deze periode en ook nog van de vol-
gende periode, hebben dus een dubbele reden om de kreet van de hemelse
boodschap te herhalen: Dit is een geschenk van de Heer, het is een wonder
in onze ogen.
(1) Psalm CXVIII (CXVII), 23.
- XVIII/486 -

50 Pages 491-500

▲back to top


50.1 Page 491

▲back to top


NOTITIES
Bestente: Dokter (Bestenti in M.B. vol. XVIII blz. 511, 536, 556, 560;
Bestente in Agenzie Notizie Salesiane, 1967, anno 13 n. 2. Docu-
mentazioni : La pecorella smarita, blz. 1 ; alsook op blz. 137
van "Les deux derniers mois de la vie de Dom Bosco", Lille, Im-
primerie Salesienne, 1888).
"Bestente was leerling van het Oratorio in 1866-1867, leefde ver van Don
Bosco tot 1881 toen hij weer in de netten van zijn liefde gevangen werd,
heel onverwacht. We weten het uit een gesprek dat hij hield in december
1918 met een Salesiaans priester in een zaal van het studiehuis van
Turijn, drie maanden voor zijn dood. De Salesiaan schreef over die ont-
moeting in het Bollettino van juni 1919 bijna letterlijk de dialoog,
aangezien hij het direct daarna had opgetekend bij zijn terugkeer in het
Oratorio.
" Ik was nog een kind, toen mijn vader, die een grote verering had voor
Don Bosco, mij in het Oratorio bracht. Ik bleef een jaar: 1867. Dat wa-
ren echt heldhaftige tijden, door het doorgoede en vaderlijke optreden
van Don Bosco. Men kan het zich niet inbeelden. Ik kon de minestra niet
binnenkrijgen. Zekere dag zei de assistent in de studie, Don Rocca, dat
we onze verlangens mochten opschrijven en dat de oversten, zo mogelijk,
er zouden kunnen in voorzien. Ik schreef: "Ik kan de minestra niet
eten." De dag daarna stond ik op de speelplaats, vol gedachten en al-
leen, onder de kamer van Don Bosco, dicht bij het afdak waar wij studen-
ten het avondgebed zegden, toen Don Bosco langzaam op me afkwam. Hij had
een briefje in de hand, alsof hij het uit de lucht gegrepen had. Ik
strekte mijn handen ernaar uit om het te grijpen en toen bemerkte ik dat
het mijn briefje was. Ik sprak met Don Bosco en voelde dat op hem en Don
Rua de volle verantwoordelijkheid van alles rustte van heel het Orato-
rio. Dat is me altijd bijgebleven.
Ik was geen bloem om hosties te maken. Ik deed mijn plicht en Don
Bosco zag me graag. Hij liet zijn ogen op me rusten en dacht dat ik een
goede priester kon worden. En toen ik op het einde van het schooljaar
Don Rua vroeg naar een briefje om thuis te blijven, zei hij: "Goed,
goed, je mag naar huis gaan, maar ik houd uw uitzet hier. Don Bosco
heeft gezegd dat ge terugkeert naar het Oratorio, en hoopt dat ge
eens...
Maar ik word toch geen priester, zei ik, ik keer niet meer terug.
En waarom?
Omdat ik niet wil.
Misschien. Maar ik schrijf in een briefje aan je vader wat Don Bosco
me gezegd heeft. Ik wens u goede vakantie, mijn beste, en tot weerziens.

50.2 Page 492

▲back to top


- XVIII/487 -
Kwaad vertrok ik omdat ik mijn uitzet niet mocht hebben alsook het
geld dat ik bij hem had staan. Later begreep ik hoe naïef ik was om te
trachten Don Rua te overtuigen iets anders te doen dan wat Don Bosco op-
gedragen had.
Later kwam de uitzet en ook het geld thuis en ik keerde niet meer
meer terug naar het Oratorio. Ik zag Don Bosco en Don Rua niet meer te-
rug tot in 1881. Toen was ik geneesheer, assistent in het Maurits-hospi-
taal. Zekere dag kwam ik de trappen af en ik zag een priester de trap op-
komen.
Het was Don Bosco. Ik herkende hem, maar ik wou hem voorbijgaan en
schuurde zo dicht mogelijk langs de muur, maakte een kleine buiging om te
tonen dat ik gehaast was. Maar ik vergiste mij, ook Don Bosco had mij
herkend, al had hij slechte ogen. Hij hield me tegen en zei:
- Ah! Gij ontkomt me niet, Gij zijt... Wacht ne keer... Ik zeg zo... U
zijt Bestente", en alsof hij een gesprek van gisteren voortzette zei hij:
"En zijt ge nog ongerust bij Don Bosco?"
"En waarom zou ik ongerust zijn bij Don Bosco?"
"En waarom ben je niet meer teruggekomen? Ik had het voornemen je een
aannemelijke carrière voor te stellen, maar jij hebt een andere weg ge-
volgd. Maar ik zie dat jij er u toch goed doorgeslagen hebt en met eer.
Bravo. Ik ben tevreden en blij met u!"
Ik zocht mijn woorden om hem te bedanken en excuus te vragen en
Don Bosco hielp me uit mijn verlegenheid en zei zonder omhaal: "Goed,
goed, laten we vrede sluiten. Luister, je komt naar het feest van onze
jongens in het Oratorio. Enige bisschoppen zullen er ook zijn. Kom bij
ons op het feest.
Ik wilde weigeren, maar Don Bosco hield vol.
"Indien je niet komt, zal ik deze keer kwaad zijn. Afgesproken? Ik ver-
wacht je ten stelligste."
Ik ging erheen. Het feestmaal waarop vele weldoeners van het huis
genodigd waren, ging door in de bibliotheek aan de lange enge tafel tot
in de donkere hoek zonder vensters. Daar ging ik zitten. Don Bosco kwam
binnen met de bisschoppen en groette de genodigden. Ik zat daar handig
tussen al de anderen in de verste en donkerste hoek. Ik dacht dat ik on-
opgemerkt zou blijven. Maar aan de toast begon Don Bosco rond te kijken,
heel langzaam alsof hij alle tafelgenoten wilde groeten. Hij begon aan
de tegenovergestelde kant van waar ik zat en zo kwam hij aan mijn plaats.
En op het ogenblik dat ik gewaar werd dat hij mij bemerkte, stak hij zijn
hand naar mij uit en deed teken dat ik moest opstaan en dichterbij komen.
Ik voelde een warme gloed in mijn gezicht en ik wenste me duizend
mijlen ver. Maar de hand van Don Bosco bleef mij teken doen, zodat alle
genodigden naar mij keken. Dan stond ik op en hoewel met tegenzin, ging
ik naar het midden van de zaal, tegenover de plaats waar Don Bosco en de
bisschoppen gezeten waren. Don Bosco wilde me naast hem om me eer te be-
wijzen. Dat was nog niet genoeg, want hij vroeg aan de bisschoppen een

50.3 Page 493

▲back to top


- XVIII/488 -
plaats op te schuiven om zijn verloren schaap een plaats te geven. Men
haalde mij een stoel en deed me zitten recht tegenover hem, te midden van
de bisschoppen, en dan hield hij een lofrede. Ik maakte me zo klein mo-
gelijk. Hij deed het met zoveel goedheid dat ik vanaf dat ogenblik weer
heel veel van Don Bosco begon te houden. En ik hield zoveel van Don Bosco
en het Oratorio dat ik het als een punt van eer aannam Don Bosco in zijn
laatste ziekte te mogen verzorgen en ook zijn lichaam na zijn dood.
Ik was de jongste dokter die Don Bosco verzorgde. Hij vertrouwde
mij zijn confidenties toe als aan een zoon, hoewel hij gans het vertrou-
wen had van de andere drie dokters die hij dikwijls om hulp riep.
Toen Bestente 13 jaar was kwam hij naar het Oratorio te Turijn, in
de herfst 1866, geboren te Villafranca (Asti) 27 mei 1853 van Matteo en
Desani Orsola. Bij de dood van Don Bosco was hij dus 35 jaar; Vignolo was
er 50, Albertotti was 64, Fissore was nog ouder want hij kwam al lang
naar het Oratorio.
Het meest attentie had Don Bosco voor Bestente. Zijn sympathie
voor hem kon hij niet verbergen zoals voor de andere dokters. Ook dok-
ter Bestente was vol attenties voor Don Bosco. Voorziende dat de aanvraag
en het verkrijgen van een begraafplaats buiten het kerkhof langer zou du-
ren dan de duur die de wet toestond, wilde hij op voorhand elke reden tot
weigering voorkomen, zoals bv. de geur die het lijk zou verspreiden.
Daarom werd, alvorens de kist te sluiten in de kerk van Maria, Hulp der
Christenen door dokter Bestente en Albertotti een gesublimeerd bijtmiddel
in de hoeken en op het opvulsel uitgegoten. Die voorzorgsmaatregel gaf de
zekerheid dat er geen kwade geur zou komen, zelfs al bleef het lijk een
maand boven aarde. Bij deze voorzorg gaf Bestente een uitzonderlijk be-
wijs van zijn waardering voor Don Bosco. De tijd was kort en er ontbrak
de roerspaan: hij mengde het sublimaat en het water in een emmer en door-
drenkte het binnenste van de gehele kist met zijn handen die hij in het
sop doopte.
Don Durando merkte op dat hij zijn handen zou verbranden, maar hij
zei dat zoals hij veel had gedaan voor hem, hij ook wel iets mocht doen
als zoon voor zijn vader. Dokter Bestente werd er inderdaad 14 dagen ziek
van: Zijn handen waren zo toegetakeld dat hij met koorts te bed moest
blijven" (MICHELE MOLINERIS in Agenzie Notizie Salesiane 1967, anno 13,
n. 2; Documentazioni: La pecorella smarita).

50.4 Page 494

▲back to top


- XVIII/489 -
Oxenstierna: (Axel), graaf, Zweeds staatsman (Fanö (Upland) 16-6-1583;
Stockholm 28-8-1654). Studeerde in Rostock, Jena en Wittenberg
theologie (zijn vader wilde een geestelijke van hem maken) later
staats- en rechtswetenschappen, oude en moderne talen. Trad als
kamerjonkheer in dienst van koning Karel IX, werd gezant in Meck-
lenburg (1606-1608) en trad als staatsraad in de senaat. Bij de
troonsbestijging van Gustaaf-Adolf werd hij kanselier van Zweden;
diende zijn koning in zijn machtspolitiek. Sloot vrede met Dene-
marken, te Kneared (1613), niet voordelig maar noodzakelijk en
droeg evenveel als de zegepraal van Jacques Gondie bij tot de vre-
de van Stalbova (1617). Onderscheidde zich in de oorlog tegen Po-
len (Koning Sigmund III) als generaal en diplomaat en leidde het
leger bij afwezigheid van de koning en sloot vrede na bemiddeling
van Frankrijk (1629). De godsdienstoorlog met Duitsland laaide
weer op, begonnen en geleid tegen zijn zin. Na de ongelukkige dood
van Gustaaf-Adolf (16-11-1632) zette hij diens politiek voort met
groot talent in deze moeilijke positie van Zweden, als leider be-
noemd van de protestantse Liga overtrof hij alle verwachtingen in
het bijeenhouden van de vijanden van Habsburg. Te Parijs overwon
hij het wantrouwen en de afgunst van Richelieu (1636) en wijdde
zich gans aan de opvoeding van 's konings dochter die dé Christi-
ne werd: leerde haar de kunst te regeren, bracht de industrie,
kunsten en wetenschappen tot hoge bloei niettegenstaande de ver-
schrikkelijke gevolgen van de dertigjarige oorlog. Met Denemarken
kon hij een voordelig pact afdwingen en zo de ontnomen provincies
en voorrechten terugnemen dank zij zijn voorzorgen en waakzaamheid
(vrede van Bromsembro, 13 juli 1645). Als beloning werd hij graaf
van Marö gemaakt.
Toen Christine meerderjarig werd, regeerde zij onder zijn
beleid maar er ontstond veel afgunst en na-ijverig gekonkel. Hij
belette enige tijd haar troonafstand en bleef toch vriend van de
pretendent Karel X. Drie maanden na de troonafstand stierf hij op
28 aug. 1654.
Hij was een van de grootste staatslieden zoals Richelieu
en Mazarin. Hij bezorgde Zweden de Constitutie van 19 juli 1634,
een echt meesterwerk van die tijd. Hij herstelde de universiteit
van Upsala. Zijn redekunst was merkwaardig door bondigheid en
overredingskracht. Zijn rechtvaardigheid was spreekwoordelijk,
zijn waakzaamheid en werkzaamheid onuitputtelijk. Zijn geschrif-
ten, waarvan de briefwisseling met zijn oudste zoon Johan, gevol-
machtigde bij de beraadslaging die leidde tot de vrede van West-
Falen (1648), werd gepubliceerd, en wordt in Zweden vroom bewaard
op een kasteel, bewoond door een afstammeling van zijn dochter.

50.5 Page 495

▲back to top


INHOUDSTAFEL
Bladzijde.
Eerste Hoofdstuk:
Het leven van Don Bosco in het Oratorio gedurende de
eerste twee maanden en half van het jaar 1886.
1.
Tweede Hoofdstuk:
Langs Ligurië naar Frankrijk en Spanje
21.
Derde Hoofdstuk:
Het dagboek van Barcelona
41.
Vierde Hoofdstuk:
Vertrek uit Spanje en terugkeer naar Turijn
81.
Vijfde Hoofdstuk:
Van het feest van Maria, Hulp der Christenen naar
het feest van Maria-ten-Hemel-opgenomen - Don
Bosco in het Oratorio en te Pinerolo
97.
Zesde Hoofdstuk:
Het vierde Algemeen Kapittel
Zevende Hoofdstuk:
Don Bosco te Milaan - De laatste inkleding van
de jonge geestelijken te S. Benigno
Achtste Hoofdstuk:
Expeditie van missionarissen in 1886 - Een blik
op de huizen en missies van Amerika
Negende Hoofdstuk:
De overbrenging van het noviciaat naar Foglizzo
126.
141.
155.
186.
Tiende Hoofdstuk:
De laatste gebeurtenissen van 1886
Elfde Hoofdstuk:
Een teruggetrokken leven
Twaalfde Hoofdstuk:
De aardbeving van februari 1887
Dertiende Hoofdstuk:
De laatste reis van Don Bosco naar Rome
195.
207.
222.
230.
Veertiende Hoofdstuk:
De inwijding van de kerk van het Heilig Hart
245.

50.6 Page 496

▲back to top


Vijftiende Hoofdstuk:
Beschrijving van de kerk en vertrek van Don Bosco
uit Rome
Bladzijde.
264.
Zestiende Hoofdstuk:
De laatste feestdag van Maria, Hulp der Christenen samen met
Don Bosco gevierd - Twee weken te Valsalice
- Zijn laatste naamdag
273.
Zeventiende Hoofdstuk:
Een maand te Lanzo - Zijn laatste verjaardag -
Zijn laatste verblijf te Valsalice
282.
Achttiende Hoofdstuk:
De Apostolische Prefectuur van Mgr. Fagnano
Negentiende Hoofdstuk:
Vijf republieken van Amerika vragen aan Don Bosco
Salesianen
Twintigste Hoofdstuk:
In vier Europese naties
Eenentwintigste Hoofdstuk:
De laatste schijnsels van de avondschemering
Tweeëntwintigste Hoofdstuk:
De eerste elf dagen van zijn ziekte
Drieëntwintigste Hoofdstuk:
Twintig dagen van een goedaardige beterschap
Vierentwintigste Hoofdstuk:
De laatste aftakelingen van het lichaam
Vijfentwintigste Hoofdstuk:
Het einde
296.
314.
331.
350.
372.
389.
404.
413.
Zesentwintigste Hoofdstuk:
Regeling van de begrafenis en laatste eerbewijzen
Zevenentwintigste Hoofdstuk:
Het lijk van Don Bosco te Valsalice
Achtentwintigste Hoofdstuk:
De mening over zijn heiligheid bij zijn leven en
na zijn dood
Negenentwintigste Hoofdstuk:
De getuigenis over de mirakelen
Dertigste Hoofdstuk:
De opvolging
Notities
Inhoud
425.
432.
440.
452.
467.
486.
490.