Memorie-Boek-04


Memorie-Boek-04



1 Pages 1-10

▲back to top


1.1 Page 1

▲back to top


DON BOSCO LEVEN EN WERKEN

1.2 Page 2

▲back to top


- PRO MANUSCRIPTO -

1.3 Page 3

▲back to top


DON BOSCO
Leven en werken, aan de hand
van zijn gedenkschriften
door
G. B. LEMOYNE
VIERDE DEEL
1850 - 1853

1.4 Page 4

▲back to top


Die Nederlandse vertaling
van dat vierde deel van de
"Memorie" kwam eveneens
tot stand onder het impuls
van de DON—BOSCOKRING, ge-
leid door Z.E.H. M. Baert,
te Oud—Heverlee, in het
jaar 1963
Vertaling : J.H.P. Jacobs.

1.5 Page 5

▲back to top


- IV/1 -
HOOFDSTUK I
OPSTAND EN TROUW
De leiders van de sekten legden het erop aan een Staat te stich-
ten die niet meer in de naam van God zou heersen, en die ook geen wetten
meer zou uitvaardigen uit naam van God. Maar uit naam van het volk en
volgens de grillige volkswil, die zijzelf eerst listig zouden vormen.
Van lieverlee wilden zij, wat ze tot dan toe huichelachtigerwijze als
eerbiedwaardig voorgesteld hadden, omverwerpen, maar op een dergelijke
manier, dat het volk het zelf niet zou merken, of pas wanneer het al ten
verderven gevoerd was door zedenbederf en geestelijke dwalingen, die zij
indronken uit de kranten, boeken en theaters, op scholen en in politieke
bijeenkomsten. Door de noodzakelijkheid der nationale onafhankelijkheid
te verkondigen wierpen zij zich tot dat doel op als apostelen van de
vrijheid van denken, van geweten, van godsdienst en drukpers.
Het was de vrijheid die door de heilige Petrus wordt aangeduid als
Velamen habentes malitiae libertatem,(1) wat in de grond van de zaak
niets minder betekent dan oorlog tegen alles wat van ver of dichtbij
herinnert aan de menselijke trots, dat er een God is aan wie men tot
volkomen gehoorzaamheid gebonden is. Het is daardoor dat de sektarische
wetgevers verkondigd hadden en nog steeds verklaarden: Wij zijn de wet
en niets staat er boven de wet, noch God noch Kerk. Zij beschouwden de
katholieke Kerk eenvoudig als een particuliere gemeenschap, zonder be-
tekenis, zonder rechten en zonder belang voor het burgerleven, ge-
scheiden van de Staat en, erger nog, een vijand die onophoudelijk be-
streden diende te worden. Rex sum ego! had Jezus Christus gezegd; maar
zij antwoordden hem: Nolumus hunc regnare super nos.
Doch vae qui condunt leges iniquas, dreigde Isaias.(2) Iedere po-
litiek, zegt Bonald, wordt sterk door alles wat zij aan de godsdienst
toestaat en verarmt zichzelf door alles wat zij hem weigert. Waar de
eerbied voor het Pausdom vermindert, verdwijnt de eerbied voor de vorst.
Tegen Lodewijk XIV die door slechte raadgevers tegen de Kerk opgehitst
werd, liet de beroemde Colbert zich in zijn testament aldus uit: "Nooit
staat een zoon ongestraft op tegen zijn vader. Al wat Gij onderneemt te-
gen de Paus, zal op Uwe Majesteit zelf terugvallen."
(1) 1 Petr. 2,16.
(2) 10,1.

1.6 Page 6

▲back to top


- IV/2 -
En helaas de leiders der volkeren misprezen de Kerk en werden ge-
wonnen voor de revolutie, die de soevereiniteit van het volk wil, om
de monarchie tot slaaf te maken van het parlement en het parlement tot
slaaf van de massa. Het einde van al haar wijsheid is: Geen God meer,
geen koning meer, geen meester meer. Afschaffing van de eigendom! Soci-
alisme en communisme! - Doch de stem en het gebed van de heilige Kerk en
de almachtige arm van God zullen het onzinnige plan verijdelen, niet
echter zonder dat de afvallige Staten zullen hebben te boeten voor hun opsta-
digheid.
Doch was er geen land, geen stad en ik zou zeggen geen dorp, waar,
als zout der aarde en licht der wereld, niet een heilige persoon onder
iedere rang en stand, en vooral onder de bisschoppen, priesters en
kloosterlingen leefde, die God smeekten om barmhartigheid voor de men-
sen, met heldhaftige werken van liefde de ongelukkigen opbeurden, God
en de Kerk een blijk van gehoorzaamheid schonken dat dien door de dwazen
geweigerd werd. Tot dien behoorde ook Don Bosco. Tot richtsnoer van
zijn handelingen had hij de Tien Geboden gekozen, de geboden van de
Kerk, de plichten van zijn eigen staat, en hij legde een grote ijver
aan de dag in het trouwe naleven daarvan. Hij was zozeer vervuld van de
geest van die observantie, dat hij gedurende heel de tijd van zijn leven
niet anders scheen te kunnen handelen. Nooit zou men bij hem kunnen be-
speuren dat hij in gebreke bleef of onachtzaam was bij de vervulling van
zijn christenplichten, van zijn plichten als geestelijke, als hoofd van
een kloostergemeenschap, als overste van een Congregatie; en zelf leefde
hij het best de regels na die hij had ontworpen.
Tegelijkertijd was het hem een gruwel dat velen de goddelijke wil
met voeten traden, de naam van God, van onze Heer Jezus Christus, en van
de Heilige Maagd vervloekten; hij werd van grote bitterheid vervuld als
hij zag hoe de onzedelijkheid de onschuld van zoveel jongens belaagde;
zijn hart bloedde als hij zag hoe de Paus beledigd en de rechten van de
Kerk miskend werden. Zijn gehoorzaamheid aan de geboden van die goede
Moeder omvatte de kleinste voorschriften, de heilige ceremonieën en
rubrieken, de verschillende antwoorden van de Heilige Romeinse Congrega-
ties, en hij verlangde dat zijn ondergeschikten eveneens zo zouden
han-delen. Zelfs in de dingen waarin vrijheid van interpretatie en
handelen was gelaten, gaf hij de voorkeur aan de opvatting die het meest
in over-eenstemming was met de geest van de Kerk.
De theoloog Ascanio Savio verklaarde: "Ik heb hem gekend als onbe-
rispelijk in alles en heb in mijn hart nooit ook maar even verondersteld
dat hij de onschuld van het Doopsel zou hebben verloren.
De theoloog Reviglio ondersteunt dat getuigenis: "Hij was vervuld
van een dermate grote afschrik voor schuld, dat ik hem in de elf jaren
dat ik hem heb kunnen gadeslaan, nooit vrijwillig een dagelijkse zonde
heb zien begaan."
En Don Michele Rua aarzelt niet te zeggen: "Ik heb zevenendertig
jaren aan de zijde van Don Bosco doorgebracht, en hoe meer ik nadenk
over zijn levenswandel, over de voorbeelden díe hij ons gesteld heeft,
over de lessen die hij ons heeft geschonken, des te meer groeit in mij
eerbied en verering voor hem, de overtuiging van zijn heiligheid, zodat
ik zou kunnen zeggen dat heel zijn leven volkomen van God vervuld was. Het

1.7 Page 7

▲back to top


- IV/3 -
maakte meer indruk op mij Don Bosco in zijn gewone doen en laten gade te
slaan, dan het lezen en overwegen van gelijk welk geestelijk boek."
Dezelfde overtuiging hebben verscheidene honderden uitgesproken die
van 1846 tot 1888 met de beminde Don Bosco hebben samengewoond.

1.8 Page 8

▲back to top


- IV/4 -
H O O F D S T U K II
JONGENS OPGENOMEN IN HET GASTHUIS VAN VALDOCCO - PATER,
RED MIJ! - EEN KELNER IN GEVAAR - DON BOSCO OP TOCHT
VOOR ZIJN STUMPERS - DE VOORZIENIGHEID LAAT HEM NOOIT
IN DE STEEK - TEGENGIFTEN - HET AVONDPREEKJE EN DE
VRAGEN - HET VEERTIGURENGEBED EN DE ZANGSCHOLEN - EEN
V R E E M D E V E R S C H I J N I N G I N H E T K L E I N E T H E A T E R - LIEFDE,
NEDERIGHEID EN WAAKZAAMHEID.
Vervolgen wij thans ons verhaal. Terwijl Don Bosco toezag op de
godsdienstige en zedelijke vorming van de zevenhonderd en meer jongens van het
zondagsoratorio van de H. Franciscus van Sales en waakte over zijn dui-
zend jongens, die het patronaat van de H. Aloysius van Gonzaga en van
de Engelbewaarder bezochten, verloor hij de arme jongens van zijn
groeiende "Tehuis" niet uit het oog. Dien beschouwde hij zelfs als
zijn oogappels en hij legde een zorg voor hen aan de dag, die de meest
toegewijde en genegen vader niet zou hebben kunnen overtreffen. In dat
jaar had hij ongeveer veertig leerlingen. Bijna aanhoudend ontving hij
brieven van pastoors, ouders, of andere personen om de een of andere
jongen bij hem aan te bevelen. Wanneer Don Bosco zoveel ellende hoorde,
maakte ontroering zich van hem meester en in de vrees dat door een wei-
gering van zijn kant die jongen verkeerd zou terechtkomen, verleende hij
hem dikwijls gastvrijheid. Aan de smeekbeden van de jongens zelf kon hij
geen weerstand bieden.
De Onderwijsinspecteur van de Spezia, de heer Bonino Alvaro, ver-
telde ons in 1884 het volgende treffende feit waarvan hij getuige ge-
weest was toen hij als onderwijzer van de lagere gemeenteschool, in
1850 het Orato rio bezocht als lesgever in de catechismus.
Een vader in Turijn was protestant geworden om de dertig zilverlin-
gen te ontvangen, waarmee de vijanden van God de afvalligen beloonden.
De ongelukkige wilde dat zijn vrouw en zoon evenzo zouden doen. Maar hij
slaagde niet in dat opzet, daar de brave vrouw in godsdienstig opzicht
stevig in haar schoenen stond en ervoor zorgde dat haar jongen
standvas-tig bleef. Het waren Savooiaards. De arme moeder weende en
smeekte. Maar op zekere nacht had de jongen een droom. Het was hem alsof
hij naar de tempel van de protestanten gesleurd werd en hij verzette zich
vergeefs tegen dat geweld. Maar terwijl hij zo streed, verscheen er
plots een priester, om hem uit de boosaardige klauwen te bevrijden en
hem met zich mee te nemen. Toen hij 's morgens wakker werd, vertelde hij
de droom aan zijn moeder, die alle mogelijke manieren zocht om de jongen in

1.9 Page 9

▲back to top


- IV/5 -
een of andere inrichting onder te brengen, omdat de vader zijn kwaadaardige
opzet niet wenste te laten varen. In de loop van de week kwam zij iemand
tegen die haar de raad gaf zich tot Don Bosco ín Valdocco te wenden,
en te zien of er in het Oratorio niet een toevluchtsoord voor de jongen
te vinden was. 's Zondagsmorgens begaf zij zich met haar jongen erheen en
toen zij vernam dat de Mis zou beginnen, trad zij de kerk binnen. Toen
verscheen Don Bosco die de Mis begon. De heer Boníno Alvaro zat op zijn
knieën naast de bedoelde jongen die, toen hij Don Bosco nog maar nauwe-
lijks gezien had, bij herhaling en vrijwel buiten zichzelf uitriep: C'est
lui, maman! C'est lui-même! C'est lui-même! dat wil zeggen, de priester die
hem in zijn droom ver-schenen was. De jongen slaakte allerlei kreten,
zijn moeder weende en de heer Bonino, die hun eerst onder ogen bracht
dat het toch geen pas gaf in de kerk zo te keer te gaan, maar toen wel
inzag dat hij er niet in slaagde hen te kalmeren, ging vervolgens met
moeder en zoon naar de sacristie, waar hij het verhaal van de droom
vernam en dat de jongen in Don Bosco de priester herkend had die hem had
bevrijd. Intussen keerde Don Bosco in de sacristie terug en hij had zich
nog niet van zijn gewaden ontdaan, of de jongen liep op hem toe, sloeg
zijn armen om Don Bosco's knieën en zei:2 "Pater, red mij!" - Don Bosco
nam hem in zijn huis op en de kleine Savooiaard verbleef verscheidene jaren
in het Oratorio.
Tal van andere jongens die in gevaar verkeerden, werden door Don
Bosco gered doordat hijzelf hen ontdekte en in zijn huis opnam. Op
zekere dag kwam hij een bepaald café van Turijn binnen en hij werd be-
diend door een jongen van een aanvallig voorkomen. Terwijl de jongen hem
koffie inschonk, begon Don Bosco hem op een beminnelijke manier aller-
hande te vragen en vervolgens, toen het ene woord het andere met zich
bracht, trachtte hij het hart van de jongen te doorgronden. De jongen,
ingenomen door het vaderlijke optreden van de priester, kende geen ge-
heimen voor hem en legde hem de toestand van zijn ziel volkomen bloot
en die zag er nogal beklagenswaardig uit. Het gesprek werd echter tel-
kens onderbroken, daar de jongen af en toe nieuwe klanten moest gaan be-
dienen; maar telkens keerde hij bij Don Bosco terug, nu eens onder het
ene, dan weer onder een ander voorwendsel. Don Bosco sprak op onderdruk-
te toon en niemand, zelfs de waard niet, had enig idee van een zo belang-
wekkend gesprek.
Don Bosco eindigde met tegen hem te zeggen:
"Vraag je baas verlof om naar het Oratorio te komen, dan kunnen we
verder zien."
"Dat zal de baas zeker niet goedvinden."
"Maar jij kunt hier niet langer blijven."
"Dat zie ik wel in, ik begrijp het best; maar wat moet ik doen?"
"Loop weg!"
"Waar naartoe?"
"Naar je ouders."
"Die heb ik niet meer. Ze zijn dood. Ik sta alleen."
"Kom dan bij mij."
"Waar is dat?"
"In Valdocco, nummer zo-en-zoveel."
"En wanneer moet ik daar zijn?"
`Neem je kleren en kom zogauw mogelijk naar me toe. Doe het zo, dat
niemand iets kan merken van wat je van plan bent. En kom. Het zal je
aan niets ontbreken. Je krijgt brood, een dak boven je hoofd, en een opvoeding

1.10 Page 10

▲back to top


- IV/6 -
die je een prettige toekomst belooft. Ik zal een vader voor je zijn."
Don Bosco verliet het café. De volgende dag was de jongen gevlucht
en in het Oratorio aangekomen met zijn beetje armzalige kleren onder de
arm. Hij werd een voortreffelijke christen en was gedurende tal van ja-
ren een voorbeeld voor de leerlingen van het Oratorio.
Maar Don Bosco was bezorgd om de enen zowel als om de anderen te
onderhouden en van schoeisel en kleding te voorzien. Zowel door de toe-
stand van degenen die de jongens hadden aanbevolen als door die van de
jongens zelf kon hij niet rekenen op de betaling van een kostgeld; en
het merendeel van zijn beschermelingen verdiende weinig of niets. Hij
ontving geen salaris en het ontbrak hem aan alle andere inkomsten. Daar-
door stegen de schulden van de Zondagsoratorio uitermate en daar hij dik-
wijls niet de middelen had om ze te delgen op de vastgestelde tijd en in
de mate die de schuldeisers vergden, zag hij zich bedreigd ofwel door het
gevaar, zijn kinderen daaronder te laten lijden, of hen terug te bren-
gen naar degenen die ze hem hadden toevertrouwd. Maar noch bij de ene
noch bij de andere oplossing kon hij zich van harte neerleggen.
Terwijl hij het grootste vertrouwen op God stelde, op de belofte van On ze -
Lieve-Vrouw en op de zekerheid van zijn zending, zou men hem in de
loop van de week van de ene plaats naar de andere hebben kunnen zien
gaan, waarbij hij nu eens bij de een, dan bij de ander op de beminne-
lijkst denkbare manier aanklopte om steun. Wanneer hem op straat ge-
vraagd werd, waar hij naartoe ging, antwoordde hij: "Ik ben op jacht
voor die stumpers van me", en dan vervolgde hij zijn weg.
Dat was een heldhaftige opoffering die God alleen naar waarde kan
schatten. "Naar zijn eigen getuigenis", zo schrijft ons Mgr. Cagliero,
"was hij vurig en fier van aard, waardoor hij geen verzet kon verdragen
en een onuitsprekelijke strijd in zich voelde, wanneer hij iemand
moest gaan bezoeken om een aalmoes te vragen. En toch wist hij zich her-
haaldelijk te overwinnen door opgewekt, niet alleen diegenen te benade-
ren, van wie hij wist dat zij bereid zouden zijn om hem hulp te verle-
nen, maar eveneens degenen die hem min of meer vreemd of zelfs vijan-
dig gezind waren. En wanneer hij de eerste keer niet verkreeg wat hij
verlangde, verscheen hij telkens weer met een beminnelijkheid die de ge-
moederen wel moest treffen. Ik kan dat getuigen doordat ik hem later tal
van keren bij die bezoeken vergezelde, en door de vertrouwelijke medede-
lingen die hij me, op mijn verzoek, herhaaldelijk deed.
"Voor zijn jongens spaarde hij moeiten noch vernederingen. Soms
vond hij een welwillend onthaal; dikwijls stuitte hij op vernederingen,
beledigingen en bittere verwijten, maar hij liet alles met vreugde en
zonder zich gekwetst te tonen over zijn kant gaan en evenmin kon dat het
vuur van zijn liefde doen afnemen. Hij vermenigvuldigde het aantal van
zijn brieven aan vermogende personen, waarin hij hun om hulp verzocht.
Toen hij op zekere dag een beledigend briefje ontvangen had, gaf hij
een der zijnen opdracht een briefje terug te zenden en duidde hem aan
wat die moest schrijven. "schrijf hem", zo zei hij, "dat het hem vrij
staat mijn wezen al of niet te helpen, maar dat als hij meent mij te
moeten beledigen omdat ik me met hen bezighoud, dat Onze-Lieve-Heer ze-
ker niet aanstaat; biedt hem niettemin mijn eerbiedige complimenten aan
en geef hem de verzekering dat ik het hem in generlei opzicht nadraag. - Na

2 Pages 11-20

▲back to top


2.1 Page 11

▲back to top


- IV/7 -
het ontvangen van die brief werd de bedoelde heer gematigder in zijn oor-
deel en van dat ogenblik af zelfs een vriend en bewonderaar van Don Bosco."
Don Bosco was echter noch brutaal noch lastig. Hij stelde zich te-
vreden met het uiteenzetten van de noden van zijn jongens zonder pre-
cies aan te duiden hoeveel geld hij nodig had. Hij liet het over aan
degenen die hem aanhoorden, zelf het welwillende en logische besluit te
trekken uit zijn uiteenzettingen. Heel vaak werd hem de vraag gesteld
hoeveel hij nodig had, doch hij antwoordde dan eenvoudig door zijn ver-
haal nog eens te doen, zonder op de directe vraag in te gaan. Die ma-
nier van optreden leverde hem nog grotere aalmoezen op dan die hij van
de edelmoedigsten zou kunnen ontvangen.
Niettemin wendde hij zich niet altijd in smekende of verzoekende
vorm tot die rijke personen; maar in buitengewone gevallen legde hij hun
op een beminnelijke manier en als iemand die gezag heeft om dat te doen
de verplichting op een bepaalde en aanzienlijke som te schenken. En hij
verkreeg dan steeds wat hij vroeg. Ook dat is een van de wonderen
van Don Bosco dat hij verscheen als een vertegenwoordiger van een bo-
vennatuurlijke wil. Later zullen wij hier nader op ingaan aan de hand van de
feiten.
Hij behield voor zichzelf geen enkele stuiver; en dikwijls moest
hij zichzelf het noodzakelijke ontzeggen, om het aan zijn beschermelin-
gen ten goede te laten komen. Wat hem aan aalmoezen geschonken werd be-
steedde hij van ganser harte voor hun welzijn. Hij gebruikte het geld
zoals dat paste voor een bekwame beheerder; en wanneer hij verplicht was, uit-
gaven te doen, wist hij dat op een handige manier en op het juiste ogen-
blik te doen. Dat was de opinie van allen, die hem hadden leren kennen.
"Op zekere dag", zo vertelde Giuseppe Brosío, "bevond ik mij jaren later
in een kring van groothandelaars, bankiers en journalisten, onder wie ik
ook de directeuren meende te herkennen van de Gazzetta del Popolo, Gove-
an en Bottero. Hoewel zij tegenstanders van de godsdienst waren en
dientengevolge vijanden van Don Bosco en van het Oratorio, hoorde ik
dat zij zich niet te goed achtten om bij herhaling te verzekeren, dat
wanneer Don Bosco minister zou geweest zijn, de regering geen schulden
zou gehad hebben. - Een dergelijke eerbied was de oorzaak van het ver-
trouwen dat de burgers in hem stelden, wanneer zij hem hun geldelijke steun
aanboden."
Heel vaak echter zag het er ook naar uit dat de hulpmiddelen zouden
gaan ontbreken. In 1850, als gevolg van de oorlog, en daarna tengevolge
van andere op elkaar volgende tegenspoeden, bevond de kleine gemeenschap
zich dikwijls in grote moeilijkheden. Men wist dan dat men voor de vol-
gende dag geen brood in huis had en geen stuiver in de kas. Maar Don
Bosco kende nooit ook maar de geringste twijfel erover of hij zou ge-
holpen worden aan de nodige middelen, en steeds rustig en opgewekt riep
hij uit: "Eten jullie maar, jongens, ik verzeker jullie, dat er genoeg
zal zijn!" En inderdaad liet de goddelijke Voorzienigheid hem nimmer in
de steek. En terwijl het aantal van de opgenomen jongens met de dag steeds
meer toenam en de tijdsomstandigheden zich ernstig lieten aanzien, hoefde
hij toch nooit een beschermeling van het Oratorio weg te zenden als
gevolg van gebrek aan het noodzakelijk. Dat was als het ware een be-
loning voor zijn hele levenswijze, die zoals men zou kunnen zeggen,
nooit iets anders geweest is dan een aaneenschakeling van heldhaftige
liefde ten opzichte van de evenmens voor wie hij alle mogelijke moeite deed
en in heilige ijver werkte.

2.2 Page 12

▲back to top


- IV/8 -
Maar zijn meest uitgelezen zorg besteedde hij aan de belangen van
de jeugd. De middelen tot verderf werden met de dag heviger en kwaadaar-
diger. Door de vrijheid van drukpers werden er in ruime mate in werk-
plaatsen en winkels, verderfelijke boeken en bladen verspreid. Het ge-
beurde daarbij heel vaak dat men meesters en knechten, winkeliers en
bedienden, kleermakers en schoenmakers, vraagstukken van godsdienst en
moraal ter sprake hoorden brengen, en dat zij er dingen uitkraamden met
een stelligheid alsof zij hoogleraren aan de Sorbonne waren. Daardoor
werden het geloof en de goede zeden blootgesteld aan de allergrootste
gevaren. Daar Don Bosco gedwongen was zijn jongens de stad in te laten
gaan om een vak of ambacht te leren, nam hij steeds nauwkeurige informa-
ties over de betrokkenen, bij wie hij de jongens wilde onderbrengen, en,
wanneer het nodig was, nam hij er ook een weg op de ene plaats om hem
bij een andere baas onder te brengen, bij wie hij hem beter onderge-
bracht achtte. Bovendien ging hij vaak naar de patroons om inlichtingen
in te winnen over het gedrag, en liet zodoende niet alleen verstaan dat
de arbeidsijver van de jongens hem ter harte ging, maar tegelijkertijd,
dat hij er uiterst prijs op stelde dat zijn beschermelingen geen gevaar
zouden lopen op moreel en godsdienstig gebied. Thuis hield hij zich
da ar na dan zoveel als mogelij k wa s met h en b ezig; op een geschikte manier
probeerde hij dan te achterhalen wat zij in de loop van de dag aan verkeerds
gehoord of gezien hadden; en daarna diende hij hun als een ervaren en
beminnelijke arts het tegengif toe om de opgedane verkeerde beginselen
uit hun geest te verdrijven en de slechte indrukken uit hun hart weg te
wissen die er in de loop van de dag ingegrift waren.
Al van het eerste jaar af was het zijn gewoonte een kort praatje
te houden na het avondgebed, maar terwijl hij dat in het begin slechts
bij uitzondering deed, en eigenlijk alleen maar op de vooravonden van
zon- en feestdagen en bij gelegenheid van de een of andere plechtigheid,
begon hij in dat jaar echter vaker die gesprekken te houden, en wel on-
geveer iedere avond. In die korte toespraak, die twee tot drie minuten
duurde, zette hij nu eens een leerstellig punt dan een levensregel uit-
een, in de vorm van een vertelling, waar de jongens met het grootste
genoegen naar luisterden. Bovenal was het zijn doel hen te waarschuwen
tegen de onjuiste meningen van de tijd, en tegen de dwalingen der pro-
testanten, die zich in Turijn hoe langer hoe meer verbreidden. Soms vertelde
hij hun, om beter hun aandacht te boeien en om een goed beginsel dieper
in hun geest te prenten, een of ander stichtende gebeurtenis uit de
loop van de dag, of iets uit de geschiedenis of uit het leven van een
Heilige. Andere keren, zoals hij ook gedaan had en nog steeds deed met
de externe jongens van de zondagsoratoria, gaf hij een vraagstuk op
om op te lossen, of enkel een vraag, waarop een juist antwoord gegeven
moest worden. Bijvoorbeeld: Wat zou het woord God betekenen en Jezus
Christus. Wat betekent de uitdrukking katholieke kerk? Wat betekent
Concilie? Waarom straft God de onboetvaardige zondaar met de eeuwi-
ge straf, en dergelijke meer. Meestal stelde hij enkele dagen tijd ter
beschikking om het antwoord te vinden. Het antwoord werd op een briefje
geschreven, dat de naam en voornaam van de schrijver vermeldde. Degene
die een goed antwoord gaf kon rekenen op een kleine beloning. Op die
wijze bracht Don Bosco de jongens aan het denken; en intussen leerden
zij zelf de nuttigste waarheden ontwikkelen, zodat zij die nooit meer
zouden kunnen v er geten. Die kleine toespra ken werden steeds voorafgegaan

2.3 Page 13

▲back to top


- IV/9 -
door het inleveren van de voorwerpen die de jongens in huis en op de speel-
plaats hadden gevonden. Don Bosco noemde die voorwerpen dan op en degene
aan wie ze toebehoorden meldde zich om ze weer in ontvangst te nemen.
Intussen was aan de verschillende godsdienstige oefeningen en
plechtigheden die hij ingesteld had om de veelvuldige biecht en commu-
nie te bevorderen ook de jaarlijkse uitstelling toegevoegd van het Hei-
lig Sacrament onder de naam van het veertigurengebed; en in de kleine
loodskerk, die voor die gelegenheid mooi versierd was, duurde die oefe-
ning drie dagen lang met gezongen missen, lof en Tantum Ergo, met mu-
ziek en preek. Precies als in de parochiekerken. Dat was een nieuwe ge-
legenheid om het muziekonderricht aan te wakkeren. Don Bosco deelde de
jongens in drie groepen in, en in elke groep een van zijn leerlingen,
die al beter in de muziek ingewijd waren, om de zang te ondersteunen. Eén
van dien was Giacomo Bellia.
"Don Bosco", schreef Carlo Tomatis, "hamerde daarbij op een oude,
gammel piano om ons zijn melodieën te leren en soms onderrichtte hij
de een of ander in het vioolspel, om de solozang te begeleiden. Op
een dag in 1850 liet hij zich inspireren door een motief dat hij van
de trompetten der soldaten hoorde die in de nabijheid van het Oratorio
kwamen oefenen, en schreef een Tantum Ergo voor een enkele stem, dat ik
bewaard heb en nog dikwijls heb gezongen, wanneer we met hem en met
onze zanggroep naar de godsdienstplechtigheden in Turijn gingen, naar
de naburige dorpen en heel dikwijls naar de Crocetta. Ook Felice Revig-
lio hielp Don Bosco bij de zang vanaf 1850 tot 1856.
"Enige tijd later bereidde Don Bosco zijn zangers en muzikanten
een verrassing. Hij had de hand weten te leggen op een klein orgel met
toetsen en met pijpen die helemaal van hout waren, en dat misschien
een eeuw of twee geleden was gebouwd. Het hing een beetje uit elkaar,
was weinig klankrijk, maar kon toch dienen om de vingers van de jonge
muzikant te oefenen. Allen herinneren zich nog dat een der pijpen, die
afgebroken was, een verschrikkelijk gebrom voortbracht dat allen harte-
lijk deed lachen. Dat instrument was opgesteld in de kamer naast de
ka me r v an D on B osco , en m ee r dan een der eersten die het bespeelden werden
bekwame organisten.
"Muziek en toneel staan met elkaar in verband; en Don Bosco ging
voort met de jongens bezig te houden met tal van graag geziene voor-
stellingen. Hij vermeed echter iedere uitvoering van een of ander to-
neelstuk dat onkosten aan kledij zou vereisen.
"Die eis van hem veroorzaakte bij een zekere gelegenheid een vro-
lijk tafereel, dat men zich jaren daarna nog levendig herinnerde. Toen
de spelers eens een drama hadden ingestudeerd, dat De Drie Koningen
heette, hadden zij onder elkaar een kleine samenzwering op touw gezet,
en onder het voorwendsel van een plechtig lof te moeten gaan zingen in
het Oratorio, kwamen zij aanzetten in het Refugium en in enkele paro-
chies om vier koormantels te lenen. Ze wilden namelijk ook een mantel
hebben voor Herodes. Ze kregen die gemakkelijk, daar zij beweerden uit
naam van Don Bosco te komen en zij verstopten de gewaden met grote
zorgzaamheid, en op het ogenblik dat zij op het toneel moesten ver-
schijnen, kwamen zij met de koormantels om de schouders triomfantelijk
de planken op. Het is overbodig de lachstuip te beschrijven van de
toeschouwers en het lachwekkende figuur dat de jongens sloegen, en
die Don Bosco onmiddellijk de gewaden deed afleggen. Een vrolijke en on-

2.4 Page 14

▲back to top


- IV/10 -
schuldige lichtzinnigheid was nu eenmaal het grootste deel van mijn kameraden
eigen, die daarom echter met niet min-der ijver studeerden en werkten. In-
tussen vonden de avondscholen voortgang. Don Bosco gaf er les in rekenkunde
en schoonschrijven, en zijn aanwezigheid alleen al vervulde allen met een
gevoel van onuitsprekelijke vreugde.
"Wat wij in hem bewonderden, zowel in die als in duizenden andere omstan-
digheden, was, dat hij zijn vastbeslotenheid steeds vergezeld deed gaan
van beminnelijkheid van optreden, evenals van geduld en van die grenze-
loze lankmoedigheid, waarmee hij moeilijkheden wist te overwinnen of te
voorkomen, en dat gold zowel grote als kleine dingen, en alles leidde
tot heel goede resultaten. Wat ons vooral aantrok was zijn grote nederigheid.
"Op een avond, terwijl hij bezig was met les te geven in het me-
trieke stelsel en berekeningen maakte op het bord, vergistte hij zich
per ongeluk en slaagde er dientengevolge natuurlijk niet in de oplos-
sing van het probleem tot een goed einde te brengen. De talrijke leer-
lingen zaten aandachtig toe te kijken en begrepen er niets van. Ik, die
gemerkt had, waar de fout begaan was, stond op en, zo goed mogelijk,
verbeterde ik hem. Andere meesters zouden een dergelijke opmerking in
het publiek niet geduld hebben, maar Don Bosco aanvaardde mijn aan-
wijzing op een beminnelijke wijze en van toen af had hij groter ach-
ting voor mij zodat ik er geheel van onder de indruk bleef.
"Daarbij, zijn waakzaamheid over ons gedrag liet nimmer na, daar
hij niet kon dulden, dat de duivel onze zielen zou verderven."
Tot hiertoe Carlo Tomatis.
Voor het naleven van de tucht in die jaren 1849, 1850 werd Don
Bosco terzijde gestaan door Don Grassini, die het ambt van prefect ver-
vulde en die in het Oratorio kwam wonen, terwijl Don Bosco geroepen werd
om in de verschillende delen van Piëmont te gaan preken.

2.5 Page 15

▲back to top


- IV/11 -
H O O F D S T U K III
SENATOREN BEZOEKEN HET ORATORIO - SAMENSPRAAK - BRIEF
AAN DON BOSCO VAN HET MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN
- SICCARDI BEREIDT DE WET OP DE KERKELIJKE
ONSCHENDBAARHEID VOOR - MGR, FRANSONI IN PIANEZZA EN
BEZOEK VAN DON BOSCO - DE AARTSBISSCHOP RAAD HEM AAN
EEN KLOOSTERCONGREGATIE TE STICHTEN,
De onvermoeide inspanningen van Don Bosco deden het Oratorio in
groot aanzien stijgen In Turijn werd er veel over gesproken en, toen
de eerste zorgen vergeten waren, kwamen velen ertoe het te eerbiedigen
en spraken er niets dan goed over Iedereen kon uit de feiten opmaken
dat het Oratorio het geschikte middel was om tal van arme jongens uit
de gevangenis te houden, terwijl het in plaats daarvan goede christenen
en achtenswaardige burgers van hen maakte, want die goede resultaten
waren voor iedereen zonneklaar en niemand kon ze ontkennen. Door de
openbare mening, door persoonlijke betrekkingen en tenslotte door een
stemming in de senaat werd de regering zelfs ertoe gedwongen zich voor
het Oratorio te interesseren. In die tijd gaf een welwillend persoon,
de heer Volpotto, lid van het huis Gastaldi, en die een vooraanstaande
plaats in de Staat innam, aan Don Bosco de raad, het werk van het Ora-
torium op een of andere manier onder de bescherming van de regering te
stellen. Don Bosco weigerde. En toen zorgde die heer ervoor, zonder dat
Don Bosco er iets van wist, doch onder zijn eigen naam, door het zenden
van een petitie aan het ministerie, voor een subsidie ten voordele van
de jongens, Alvorens de zaak bij de regering aan te bevelen, wilde de
senaat een nauwkeurig onderzoek instellen Tot dat doel werd een commis-
sie benoemd met de opdracht een bezoek te brengen aan het Oratorio, zich
er van de omstandigheden op de hoogte te stellen en vervolgens verslag
uit te brengen. De commissie was samengesteld uit drie senatoren, name-
lijk graaf Federigo Sclopis, (1) de markies Ignazio Pall.avicini, en
graaf Luigi di Collegno,
Ter uitvoering van hun opdracht begaven de drie adellijke heren
zich in de maand januari van het jaar 1850 op een zondagmiddag naar het
Oratorio van Valdocco. Het was ongeveer twee uur, en meer dan vijfhon-
derd jongens, in de hitte van hun spel, nu eens in het ene dan weer in
(1) Zie voetnota volgende bladzijde.

2.6 Page 16

▲back to top


- IV/12 -
het andere spelletje verdiept, boden de aandachtige toeschouwer het
dankbaarst mogelijke schouwspel Het zien van een zo grote groep jongens
die daar ver-zameld waren, lopend en springend, bezig met gymnastiek of
steltlopen, voortdurend geholpen en geleid door verschillende priesters
en leken, deed de heren verbaasd staan toekijken, Na enkele ogenblikken
riep Graaf Sclopis uit: "Wat een schouwspel!"
"Zeg dat wel," antwoordde Markies Pallavicini.
"Turijn," zo voegde Graaf di Collegno eraan toe, "Wat zou Turijn
van geluk mogen spreken indien het meerdere dergelijke instellingen bin-
nen zijn muren bezat."
"Wij zouden ons niet zo hoeven te ergeren," herhaalde graaf Sclo-
pís, "aan het schouwspel van zoveel ongelukkige jongelingen, die 's
zondags over straat lopen, toenemen in onwetendheid en slechte zeden."
Don Bosco die zich temidden van een troepje jongens bevond en die
vreemde heren opmerkte, ging naar hen toe. Toen de eerste begroetingen
achter de rug waren, vond er een gesprek plaats dat met behulp van ver-
schillenden en vooral van Don Bosco zelf, naderhand gereconstrueerd is
kunnen worden, tenminste voor wat de hoofdzaken aangaat.
Sclopis: We hebben met verbazing het schouwspel gezien van zoveel
jongens die hier in het spel verenigd zijn, een schouwspel dat ons uniek
voorkomt. Wij weten dat de ziel van dat alles de priester Bosco is. Zou
u zo goed willen zijn ons aan hem voor te stellen?"
Don Bosco: Dat is gauw gebeurd, de arme Don Bosco, dat ben ik.
Daarna verzocht hij hun, hem naar binnen te willen volgen, en hij
bracht hen naar zijn armzalige kamer.
Sclopis: Het doet me veel genoegen vandaag persoonlijk met u te
kunnen kennismaken, want door de faam was Don Bosco reeds lang bekend.
D.B.: Mijn faam dank ik zeker niet aan mijn verdienste, maar veel-
eer aan het gepraat van mijn jongens.
Pallavicini: Zij zijn het juist die in staat zijn om de waarheid
te verkondigen, want ex ore infantium, zoals de profeet zegt, perfecis-
ti laudem.
Scl.: Het gerucht van die instelling is reeds doorgedrongen tot de
Senaat, en de hoge vergadering heeft ons opgedragen nauwkeurige in-
lichtingen in te winnen, teneinde aan de hand daarvan een verslag uit te
brengen. Ik ben graaf Sclopis, dat is markies Pallavicini en die heer is
graaf di Collegno.
(2) Wie over graaf Federigo Sclopis sprak, noemde daarmee een der meest illustere
Piëmontese patriciërs, een rechtschapen magistraat, de vertrouwensman van de Kroon,
voorzitter van de senaat, scheidsrechter tussen de twee grote zeemogendheden Enge-
land en de Verenigde Staten in het geschil over het schip Allabama, Het was een man
die aan wereldvermaardheid een godsdienstige en katholieke overtuiging paarde. Ter-
wijl zijn naam geeerd werd op de beide halfronden, terwijl hem gelukwensen bereik-
ten uit alle landen, telegrammen van alle mogelijke persoonlijkheden em hem geluk te
wensen in de bedoelde kwestie, was het toch treffend die vooraanstaande persoon-
lijkheid het goede resultaat van zijn onderneming te zien toeschrijven aan de Vader
van alle licht en de 17de september 1872 schreef hij in zijn dagboek deze woorden:
"We zijn teruggekeerd uit Genève, na Uw zegen ondergaan te hebben, o Heer! Een diep,
intens gevoel van dankbaarheid dringt mij tot U, mijn God." Zie Carattere e
religiosità del Conte Federigo Sclopis, een gulden boekje, van de voortreffelijke
pen van een andere Turijnse Patriciër, baron Antonio Manna, Turijn, 1880.

2.7 Page 17

▲back to top


- IV/13 -
D.B.: Dat nederige instituut heeft tot na toe al veel en achtens-
waardig bezoek gehad, doch dat zal zeker gerekend mogen worden tot het
belangrijkste De heren kunnen gerust vragen wat ze willen, het zal mij
een genoegen zijn, hun zoveel mogelijk te voldoen.
Sel.: Wat is het doel van uw werk?
D.B.: Het doel is om op zondagen een zo groot mogelijk aantal jon-
gens te verzamelen, die ofwel in de steek gelaten zijn door hun ouders,
of die, van elders komend, in plaats van zich naar de kerk en de cate-
chismus te begeven, anders verplicht zouden zijn door de stad te slen-
teren en kattekwaad uit te halen. Hier gebeurt het tegendeel. Aange-
trokken door de spelen, door een hartelijk onthaal en een gezellige at-
mosfeer, worden zij opgevangen in een opgewekte ontspanning onder de
ogen van werkelijke helpers. Intussen hebben zij 's morgens de gele-
genheid om de heilige sacramenten te ontvangen, mis te horen, en naar
een korte preek te luisteren die bij hun bevattingsvermogen is aange-
past. 's Middags komen zij na enkele uren van gepast vermaak samen in
de kapel voor de catechismus, daarna worden de vespers gezongen en er
volgt onderrichting en daarna wordt de zegen gegeven, kortom, het doel
is, de jongens bijeen te brengen, om achtenswaardige burgers van hen
te maken en goede christenen.
Pallavicini: Dat is een zeer edel doel. Het zou te wensen zijn dat
dergelijke instituten in die stad meer tot stand zouden komen.
D.B.: God zij dank ís er in 1847 een soortgelijk instituut geopend
ín de buurt van de Villa Reale, het Valentino, en een derde werd niet
zo lang geleden geopend in de stadswijk Vanchiglia.
Collegno: 0, dat is zeer goed.
Scl.: Hoe groot is ongeveer het aantal jongens dat hier komt?
D.B.: Er zijn over het algemeen vier à vijfhonderd en meer jon-
gens. En bijna evenveel komen er samen in de andere Oratorios.
Coll.: Gemiddeld zijn er dus vijftienhonderd jongens uit die stad,
die op die manier bijeengebracht worden en door middel van de gods-
dienst op de weg van goed gedrag en eerzaamheid gebracht worden Dat is
een grote weldaad voor die stad, een grote steun ook voor onze
regering.
Pall.: Wanneer bent u met dat werk eigenlijk begonnen?
D.B.: Ik ben in 1841 begonnen met enkele jongens bij elkaar te
brengen, die erg ruw waren en bijzondere zorg nodig hadden, en het ex-
periment leidde hiertoe, en uit het experiment bleek dat velen, zij
het een weinig onverstandig, niet van kwade wil waren, maar, wanneer
zij aan zichzelf zouden zijn overgelaten gemakkelijk tot een betreu-
renswaardig lot zouden zijn vervallen, en in de gevangenis terechtge-
komen zijn.
Scl.: Uw werk is inderdaad menslievend en van aanzienlijke maat-
schappelijke betekenis. Het is een werk dat door de regering geholpen
en gesteund zou moeten worden, en het zal u genoegen doen wanneer ik
u zeg, dat de regering en heel de koninklijke familie dat werk waar-
deren en het hun steun zullen geven.
Coll.: Welke middelen past u toe om onder een dergelijk groot
aantal jongens de orde te bewaren en hen tot het goede te brengen?

2.8 Page 18

▲back to top


- IV/14 -
D.B.: Het onderricht en een zachtmoedige, geduldige, en lankmoedige
liefde zijn de enige middelen, Hier gaat de liefde vóór de stok, zij is
zelfs de enige die regeert
Pall.: We zouden een dergelijke methode moeten kunnen toepassen in
tal van andere instituten en vooral in strafinrichtingen. In dat geval
zouden we niet zoveel bewakers en gendarmen nodig hebben, en wat nog
veel meer waard is, het zou degenen die daar opgesloten zijn veeleer op
het goede richten, in plaats van dat zij met jaren en jaren gestraft en
er alleen nog maar slechter vandaan komen, dan zij erin gegaan zijn.
Scl.: Die jongens, zijn die allemaal uit die stad?
D.B.: Nee, meneer de graaf, maar verschillenden komen uit Biella,
Vertelli, Novara en uit andere provincies van het koninkrijk; enkelen
komen uit Milaan en uit Como en zelfs uit Zwitserland. Ze zijn in de
stad werk komen zoeken, en daar zij onder het oog van hun ouders uit
zijn, worden zij blootgesteld aan het begrijpelijke gevaar van slechte
christenen te worden.
Scl.: En zegt u er maar gerust bij slechte burgers, die wel gauw
veel te doen zouden geven aan de politie en aan de regering zelf.
Op dat ogenblik kwam een jongen van een jaar of twaalf de kamer
binnen gestormd om Don Bosco een boodschap te komen brengen. Don Bosco
hield hem staande. De vertrouwensvolle en argeloze uitdrukking van de
jongens bevielen Sclopis en die vroeg hem: "Hoe heet jij?" - "Ik heet
Giuseppe Vanzino." "Uit welk dorp ben je?" - "Uit Varese- "En wat is
je vak?" - "Ik ben metselaar." - "Leven je ouders nog?" - "Mijn vader
is dood." "En je moeder?" - Bij die vraag sloeg de jongen de ogen neer.
Hij boog het hoofd en werd verlegen en stil." - "Zeg eens," hernam Sclo-
pis, "hoe is het nu, heb je je moeder nog? Of is zij misschien ook
dood?"
Toen antwoordde de arme jongen met stamelende en ontroerde stem:
"Mijn moeder zit in de gevangenis." Toen hij dat gezegd had barstte hij
in snikken uit. Toen zij dat zagen werden de graaf en zijn metgezellen,
evenals Don Bosco, door grote ontroering aangegrepen en de tranen spron-
gen hun in de ogen. Na een ogenblik stilte hervatte de adellijke heer
het gesprek: "Arme jongen. Ik heb echt met je te doen. Maar waar ga je
vanavond nu naar toe en waar slaap je?"
"Tot nu toe heb ik geslapen in het huis van mijn baas," antwoordde
hij, en voegde er, terwijl hij zijn tranen wegwiste, aan toe: "maar van-
daag heeft Don Bosco beloofd me bij zich te nemen en mij op te nemen
onder zijn gasten."
"Hoe?" vroeg nu Sclopis, zich tot Don Bosco kerend, houdt u er bui-
ten het zondagsoratorio ook nog een Tehuis op na?"
D.B.: Dat is wel nodig, en op het ogenblik herberg ik er ongeveer
veertig, het grootste deel zijn arme wezen of jongens die het meest door
iedereen verlaten zijn. Ze eten en slapen in dit huis en gaan in de stad
werken, de een hier de ander daar.
Pall.: Dat zijn de wonderen van de katholieke weldadigheid.
Coll.: Maar waar haalt u de middelen vandaan om zoveel gasten te
onderhouden? Want veertig jeugdige monden kunnen heel wat brood ver-
werken?

2.9 Page 19

▲back to top


- IV/15 -
D.B.: Het zorgen voor kleding en voedsel voor mijn jongens is on-
getwijfeld een heel moeilijke onderneming en dat heeft me tot nu toe
niet weinig zorgen gebaard; vooral omdat het merendeel van hen nog niets
verdient en enkelen een zo geringe verdienste hebben, dat het niet
voldoende is om hen van schoeisel en kleding te voorzien; maar, wat waar
is is waar, ik moet zeggen, dat de goddelijke Voorzienigheid me tot nu
toe nog niet in de steek gelaten heeft; en ik heb er dan ook het volste
vertrouwen in, dat God mij ook verder zijn gunsten niet zal onthouden
want ik verlang meer ruimte te verkrijgen, om het aantal van de jongens
die ik bij me opneem, uit te breiden
Scl: Zouden we het huis van binnen eens kunnen zien?
D.B.: Gelijk wanneer u dat zou willen doen; het huis is zo armzalig
dat ik vrees u te ontgoochelen.
Hij voldeed aan hun verzoek en Don Bosco vergezelde hen naar de ge-
lijkvloerse slaapzaal waartoe een zeer lage deur toegang gaf Senator
Sclopis, die het eerst naar binnen ging, stootte zijn hoed, die op de
grond gevallen zou zijn, wanneer Pallavicini die hem op zijn neus kreeg,
hem niet met zijn rechterhand had tegengehouden. De achtenswaardige
graaf zei glimlachend: "Zoiets gebeurt mij bij de koning in het paleis
nooit!" En de markies voegde er op zijn beurt aan toe: "En mij is nog
nooit een hoed op de neus gevallen."
Toen zij de zaal bezocht hadden, begaven de drie senatoren zich
naar de keuken. De brave Margherita was op dat ogenblik bezig met het
bereiden van het eten en van de soep: "Dat is mijn moeder," zei Don
Bosco, "zij is eveneens de moeder van onze wezen."
Scl.: Zo te zien bent u ook de kookster, is het niet zo, moe-
dertje?"
Margherita: "Och, om de hemel te verdienen moet men zo een beetje
van alles doen."
Scl.: Wat geeft u de jongens te eten?
Margh.:: Brood en soep, en soep en brood.
Scl.:: En wat geeft u Don Bosco?
Margh.: Dat is gauw gezegd. Voor hem alleen maar een van de twee.
Scl.: Dat is wel een beetje weinig, maar voor hem maakt u het mis-
schien een beetje beter?
Margh.: Het kan niet beter! Weet u wel dat hij bijna altijd het-
zelfde eet, 's morgens en 's avonds, van zondags tot donderdags.
Bij die woorden barstten de drie heren in een hartelijk gelach uit.
Scl.: En waarom alleen maar tot donderdag en niet van de ene zon-
dag tot de andere?
Margh.: Omdat vrijdag en zaterdag vastendagen zijn en er dan dus
gevast wordt."
Scl.: Ik begrijp het al. Ik zie dat u een heel zuinige kookster
bent. Ik geloof overigens dat in onze tijden uw manier om te koken niet
veel vooruitgang in de wereld zou brengen.

2.10 Page 20

▲back to top


- IV/16 -
Pall.: Hebt u iemand die u wat kan helpen?
Margh.: Op andere dagen heb ik een goede hulp, maar vandaag heeft
hij veel te doen en laat hij me maar alleen.
Pall.: En wie is dan wel uw keukenknechtje?
Margh.: Wel, daar! zei ze glimlachend, en wees naar Don Bosco.
Scl.: Ik moet werkelijk om u lachen, Don Bosco: We hebben er geen
moment aan getwijfeld dat u een goede opvoeder van de jeugd zou zijn en
ook een bekwaam schrijver. Maar we wisten nog niet, dat u zich ook zo op
de gastronomie toelegde.
D.B.: Wilt u me eens in de praktijk bezig zien? Vooral bij het be-
reiden van de polenta?
Allen begonnen te lachen en na de brave vrouw goedendag gezegd te
hebben, verlieten zij de keuken.
Intussen was het hoog tijd geworden om een eind te maken aan de
speeltijd en daarom gaf Don Bosco het teken daartoe, en de heren ston-
den voor een nieuwe verrassing. Die bestond hierin dat alle jongens
bijna ogenblikkelijk alle spel en vermaak staakten en zich gedwee op-
stelden in rijen om zich ordelijk naar de kerk te begeven.
Daarna brachten de senatoren een bezoek aan de afzonderlijke klas-
sen voor catechismusonderricht; vervolgens woonden zij het zingen van
de vespers en de onderrichting bij en ontvingen, samen met de jongens,
de zegen met het Allerheiligste, waarbij allen door hun devoot gedrag
gesticht werden.
Na het verlaten van de kapel begaven zij zich ook gedurende enige
tijd onder de jongens op de speelplaats en ondervroegen er enkelen.
"Wat doe jij voor je vak?" vroeg graaf Sclopis aan een van hen, -
"Ik ben schoenmaker." - "Zou je me ook het verschil kunnen zeggen tus-
sen een schoenmaker en een schoenlapper?" - "De schoenlapper," ant-
woordde de goed onderrichte jongen, is er een die kapotte of doorgelo-
pen schoenen naait en van lappen en hakken voorziet, een schoenmaker
daarentegen is iemand die nieuwe schoenen maakt. Uw mooie schoenen bij-
voorbeeld zijn door een schoenmaker gemaakt.
"Bravo," zei de graaf, "je hebt geantwoord als een meester in het
vak.
D.B.: Hij heeft heel veel geleerd op onze avondschool.
Pall.: Geeft u hier dan ook nog avondlessen?
D.B.: Zeker, om u te dienen. Daar ben ik op het eind van 1844 mee
begonnen ten behoeve van de jongens die ofwel de hele dag in beslag ge-
nomen werden door hun eigen werk, of die al te ver gevorderd waren in
leeftijd en die de gewone scholen niet konden bezoeken. Toen ben ik be-
gonnen met hen in die aangrenzende vertrekken onder te brengen.
Pall.: En welke lessen krijgen ze daar?
D.B.: De eerste beginselen van lezen en schrijven, spraakkunst,
gewijde en vaderlandse geschiedenis, aardrijkskunde, rekenkunde en het
metriek stelsel. We hebben er ook een klas voor degenen die tekenen en

3 Pages 21-30

▲back to top


3.1 Page 21

▲back to top


- IV/17 -
de Franse taal willen leren; en het mankeert er ook niet aan lessen in
vocale en instrumentale muziek."
Pall.: En wie helpt u daarbij?
D.B.: De geestelijken en leken die ik tot mijn medewerkers reken.
Zij helpen mij erg gewillig en niet alleen daarbij, maar ook bij aller-
lei andere dingen, onder meer doen zij hun best om goede meesters te
vinden voor de jongens die zonder werk zijn, en in het verzamelen van
hemden, kleding en schoeisel voor degenen die anders niet in de gele-
genheid zouden zijn om zich naar hun werk te begeven.
Coll.: Bravo, dat zijn nog eens weldoeners van de mensheid. Zij
maken zich nog eens verdienstelijk voor het vaderland!
Scl.: Don Bosco, zo besloot vervolgens graaf Sclopis, die de lei-
der van de commissie was, ik hoef u niet te vleien; maar in alle open-
hartigheid moet ik zeggen, ook uit naam van mijn collega's, dat wij
hoogst voldaan van hier vertrekken; niet alleen als katholieken, maar
ook als burgers en senatoren van het koninkrijk, prijzen wij uw werk in
de hoogste mate En we zullen alles doen om ervoor te zorgen, dat het
kan groeien en zich uitbreiden.
Alvorens te vertrekken, haalde graaf Sclopis een gift te voorschijn
en gaf ze aan Don Bosco voor zijn meest behoeftige jongens. Alle drie
werden van die dag af weldoeners van zijn onderneming.
Maar al was de lof voor zijn instituut een grote geruststelling
voor hem die er zich met zoveel zorgen voor inzette, het moest ook een
ogenblik van vreugde voor hem zijn, dat de meest vooraanstaande perso-
nen van het koninkrijk belangstelling ervoor aan de dag legden.
Van het ministerie ontving Don Bosco enkele dagen later de volgen-
de brief in antwoord op een verzoekschrift van hem:
Staatskabinet van Binnenlandse Zaken, Afdeling V/N/563
Turijn, 12 februari 1850.
Zeereerwaarde Heer,
Het is mij niet mogelijk, zoals u verlangt, op enigerlei wijze in
te gaan op uw verzoek, alvorens de definitieve goedkeuring op de begro-
ting van dat departement van de nationale vergadering verkregen is, om
zoveel in mijn vermogen is bij te dragen tot de verbreiding van uw werk,
dat in de hoogste mate gewaardeerd wordt door degenen die met christe-
lijke gevoelens van liefde zich de voorstanders ervan betonen, teneinde
zo veel mogelijk het aantal van die ongelukkigen te verminderen, die
ontdaan zijn van alles wat hen kan vormen tot goede burgers en hen in
godsdienstig opzicht kan vormen en hen kan afhouden van een leven dat
een dreiging voor de maatschappij en een slecht voorbeeld en dat hen
stilaan tot een ongelukkig einde voert. Het is me evenwel een uitermate
grote voldoening, hier de levendigste bewon-dering tot uitdrukking te
brengen voor de onvermoeide ijver, waarmee u zich een voorvechter toont
voor de in gevaar verkerende en ongelukkige jeugd, waardoor u, naar ik
aanneem, althans de moed zult hebben om uw liefdevol werk voort te zet-

3.2 Page 22

▲back to top


- IV/18 -
ten Uw aanvraag gaarne in overweging houdend, totdat de goedkeuring van
de begroting van het parlement verkregen is, heb ik de eer, te zijn,
Uw dw. dienaar,
voor de minister Di S. Martino
Maar meer dan een geldelijke hulp was voor Don Bosco van belang, de
regering ertoe te brengen, zijn werk publiekelijk aan te bevelen en haar
goedkeuring te hechten aan zijn onderneming. Dat moest, door de beschik-
king van de goddelijke Voorzienigheid, de onrechtvaardige haat en ver-
denking van de politieke reactie, waarvan velen de geestelijkheid ver-
dachten, te zijnen aanzien matigen, en als schild dienen in de nieuwe
beroeringen die er in haat tegen de Kerk werden voorbereid.
In de geheime bijeenkomsten van de sekten en van de regering be-
reidde men de afschaffing voor van de kerkelijke onschendbaarheid, maar,
om onderworpenheid aan het gezag van de Kerk voor te wenden, besloot men
allereerst met de paus de onderhandelingen voor een concordaat te her-
vatten, die in 1848 verkeerd gelopen waren, hetzij door de kwade trouw
van de Piëmontese commissarissen, hetzij door het vertrek van Pius IX
uit Rome. Tot dat doel, en om te verkrijgen dat Mgr. Fransoni en Mgr.
Artico hun diocesen zouden opgeven, was graaf Giuseppe Siccardi in no-
vember 1849 naar Gaëta gegaan. Maar de Paus wilde niet toegeven op de
manier die de subalpijnse regering graag wilde, hoewel hij tot een zeke-
re tegemoetkomendheid bereid was; en hij verwierp ten volle de onrecht-
matige verlangens aangaande de twee bisschoppen. Daardoor geërgerd brak
graaf Siccardi de onderhandelingen af en vertrok naar Turijn. Opdat de
koning niet om de tuin geleld zou worden, droeg de Paus aan Mgr. Andrea
Charvaz op, hem de verzekering te geven van zijn welwillendheid en hem
de ernstige verplichtingen uiteen te zetten die hem door zijn aposto-
lisch ambt werden opgelegd. En koning Vittorio beloofde de Paus in een
brief, dat hij de rechten van de Kerk zou doen eerbiedigen en de beide
bisschoppen zou beschermen.
Reeds lang hadden de sektarische kranten en boeken in groten ge-
tale eraan gewerkt om de privilegiën van de kerk bij het volk in dis-
crediet te brengen en op de afschaffing ervan aan te dringen. En op 25
februari 1850 diende graaf Siccardi, die de portefeuille van justitie
was toebedeeld, bij het parlement een voorstel in tot algehele afschaf-
fing van de kerke lijke onschendbaarheid d.w.z. van de kerkelijke
rechtbank.
Die was de oudste van alle rechtbanken, zowel in Piëmont als in de
andere katholieke staten; zij was gegrondvest op de rechten en oordeels-
bevoegdheid, zoals die neergelegd is in de H.Schrift en door de beslis-
singen van de Pausen en de concilies. Werden magistraten niet geoordeeld
door magistraten, senatoren en ministers door senatoren, militairen door
militairen, handel en marine door daartoe aangewezen rechtscolleges? De
afgevaardigden zelfs konden gedurende hun zittings-tijd in het parlement
niet opgesloten worden zonder toestemming van de kamer der volksverte-
genwoordiging zelf. Men wilde dus de onderwerping van de geestelijkheid
aan de burgerlijke macht.
Intussen had Mgr. Fransoni in het begin van dat jaar besloten, zijn
terugkeer naar zijn diocees niet langer meer uit te stellen. De tijden
werden steeds onzekerder en moeilijker. De geestelijkheid, opgegroeid in

3.3 Page 23

▲back to top


- IV/19 -
een lange periode van vrede en harmonie tussen de beide machten, van on-
derworpenheid aan het moederlijk gezag van de Kerk, was volkomen onvoor-
bereid op de strijd, die op til was; en zij wist niet goed zich te
oriënteren in de nieuwe woelige zee waarop zij zou moeten varen.
De 22ste januari had de aartsbisschop evenwel een herderlijke brief
uitgevaardigd, waarin aan de gelovigen mededeling werd gedaan van Vas-
tenontheffingen, het verbod hernieuwd van libertijnse en ketterse dag-
bladen, en waarin het herstel van de pauselijke regering werd medege-
deeld. De 25ste februari was hij van Chambery vertrokken en de 26ste nam
hij zijn intrek in Pianezza, aan de vorst mededeling doende van zijn
aankomst,waaraan hij toevoegde dat hij kwam, gedreven door plichtsbesef
waaraan hij zonder ernstig schuldgevoel niet langer kon weerstaan.
De koning zond verschillende vooraanstaande personen naar hem toe,
ook geestelijken, opdat zij onder verschillende voorwendselen zouden
trachten hem over te halen zich weer naar het buitenland te begeven.
Maar hij antwoordde zeer openhartig dat hij zou blijven.
Don Bosco haastte zich op zijn beurt naar Pianezza, ongeveer tien
kilometer van Turijn gelegen. Hij was er heel alleen en te voet naartoe
gegaan. Toen monseigneur hem zag, trad die hem vol beminnelijkheid te-
gemoet en voegde hem glimlachend die woorden toe: "Vae homini soli!"
En Don Bosco antwoordde hem prompt zonder nadere uiteenzetting: Ange-
lis suis Deus mandavit de te, ut custodiant te in omnibus viis tuis. -
Bij herhaling kwam Don Bosco hem hier weer opzoeken, daar hij hem al-
lerlei te zeggen had, en de aartsbisschop hem op zijn beurt tal van
vertrouwelijke dingen had op te dragen; en wie weet hoezeer ook niet
genegenheid hem aantrok tot zijn eerste weldoener, en Mgr. Fransoni,
ondanks de gewichtige bezigheden die hij te vervullen had, sprak gaar-
ne over het werk van de zondagsoratorios, die hij als van zichzelf be-
schouwde om ze als herder te leiden, en hij legde alle bezorgdheid en
ijver voor hun toekomst aan de dag. Alvorens uit Turijn te vertrekken,
had hij bij herhaling bij Don Bosco erop aangedrongen alles in het werk
te stellen om stopzetting van dat werk met alle mogelijke middelen te
voorkomen. Hij drukte het levendige verlangen uit, dat hij een congre-
gatie zou stichten, om steeds beter de opvoeding der arme jongens te
kunnen behartigen volgens dezelfde geest en gebruiken, die meestendeels
alleen uit de praktijk waren voortgekomen. Ook nu herhaalde hij: "Hoe
denkt ge uw werk voort te kunnen zetten? U bent evenzeer sterfelijk als
de andere mensen en als ge niet tijdig vooruitziet, zullen uw orato-
rio's met u heengaan. Daarom is het goed te denken aan de wijze, waarop
zij uzelf kunnen overleven. Zoekt dus een opvolger, die te gelegener
tijd uw plaats zal kunnen innemen." En hij besloot met te zeggen dat het
noodzakelijk was een begin te maken met de stichting van een klooster-
congregatie.

3.4 Page 24

▲back to top


- IV/20 -
H O O F D S T U K IV,
WELSLAGEN DER JONGENS VAN HET ZONDAGSORATORIO - DON
BOSCO GEEFT CATECHISMUSLES MIDDEN IN HET VELD,TOT
VERBAZING VAN ENKELE ENGELSEN VOORZICHTIGHEID VAN DON
BOSCO BIJ ZIJN BEZOEK AAN ANDERE ORATORIOS - MARKIES DI
CAVOUR GEEFT CATECHISMUSONDERRICHT - TWEE ANDERE
BEROEMDE CATECHISMUS-LERAREN - VRIENDSCHAPPELIJKE
BETREKKINGEN TUSSEN DE PRIESTER ROSMINI EN DON BOSCO -
PLAN VAN DON BOSCO VOORGESTELD AAN ROSMINI:
Tussen alles door en tegen alle verwachtingen in werd in het ora-
torium de oefening voor een goede dood gedaan en op de 18de februari, na
de eerste zondag van de Vasten, begon men in Valdocco, in Porta Nuova en
in Vanchiglia met het catechismusonderricht als voorbereiding tot Pasen.
Niets was er echter veranderd aan de gebruiken van de jaren, met uitzon-
dering van de heilige rozenkrans die niet meer 's avonds doch voor of na
de Mis gebeden werd.
Intussen waren de ogen van heel Piëmont om zo te zeggen gevestigd
op die oratorios, doch met verschillende beoordelingen; het ontbrak niet
aan kwaadwillige personen die, niet in staat goed te doen, de spot dre-
ven met Don Bosco en zijn leerlingen. "Het zijn schelmen," zeiden ze,
"en ze zullen niets goeds tot stand brengen." Zij moesten echter al
spoedig hun mening herzien daar zij zagen hoe hij uitstekende ambachts-
lieden van hen maakte, eerlijke kooplui, leraren, advocaten, vooraan-
staande militairen en heilige priesters. Wat de werklieden aangaat,
kunnen wij zeggen hoe in 1865 Don Bosco een korte geschiedenis over het
Oratorio van de H. Franciscus van Sales schreef. Dat document werd ge-
drukt en er bleek uit dat hij ieder jaar erin geslaagd was verscheidene
honderden jongens bij goede leermeesters onder te brengen, bij wie zij
hun vak leerden.
Alle zondagen ontving hij bezoek van vele personen die wilden ko-
men zien, hoe het godsdienstonderricht in zijn werk ging, En het was
werkelijk een schouwspel dat het zien waard was. Terwijl enkelen in de
kapel de catechismusles volgden, anderen in de sacristie en in aan-
grenzende lokalen, deden weer anderen dat op de speelplaats en in de
tuin achter het huis. Don Bosco hield zich bezig met de moeilijkste
leerlingen en nam met hen plaats midden in een veld op enige afstand,
waar zich thans de kerk van Maria Hulp der Christenen bevindt, in een

3.5 Page 25

▲back to top


- IV/21 -
vrije ruimte tussen de aardappelen en de bonen. Na de gebruikelijke be-
groeting: "0, jullie behoren tot mijn grootste vrienden!" begon hij met
zijn uiteenzetting van de catechismus.
Mgr. Cucchi kwam op een zondag naar het oratorio met enkele Engel-
sen die er zich met eigen ogen van kwamen overtuigen, wat er waar was
van de geruchten die over de priester van Valdocco de ronde deden. De
prelaat had hun gezegd: "U zult zien wie Don Bosco is!" Hij wilde niet
dat die van le voren van hun komst op de hoogte gesteld zou worden, en
zonder iets te zeggen tegen de vele jongens, die ze onderweg tegenkwa-
men, zochten zij Don Bosco in de kerk, in huls, overal, doch konden hem
maar niet te pakken krijgen. Eindelijk, toen zij de tuindeur doorgingen,
ontdekte monseigneur in een weiland een troepje jongens in de schaduw
van een boom en zonder meer riep hij uit: "Daar zit een troepje jongens,
dus hij zal er ook wel zijn!" En inderdaad zat Don Bosco te midden van
hen, bezig met catechismusles te geven aan ongeveer twintig nozems, die
tot de grootsten en ruwsten behoorden en die toch met de grootste aan-
dacht luisterden naar alles wat hij zei - "Daar is hij!" riep monseig-
neur Cucchi uit. De Engelse heren bleven lange tijd stomverbaasd naar
het schouwspel staan kijken en riepen toen uit: "Als alle priesters zo
te werk gingen, en ook catechismusles gaven midden in het veld, zou al
heel gauw de hele wereld bekeerd zijn.
De rust die er bij zo een gelegenheid heerste had Don Bosco zich
na veel moeite weten te verzekeren. Een groot aantal jongens kwam naar
de catechismus toe, eveneens in Porta Nuova en in Vanchiglia En daarom
stuurde Don Bosco het grootste deel van zijn geestelijken en zeer er-
varen catechismusleraren erheen. Hij liet echter niet na toezicht uit te
oefenen, en verscheen niet zelden onverwacht in hun midden, Hij ver-liet
het oratorio met een baret op het hoofd, terwijl op enige afstand een
van zijn vertrouwelingen met een hoed op hem wachtte: dat deed hij, op-
dat de jongens van Valdocco niet zouden weten dat hij weg was en in de
zekerheid zouden verkeren dat hij zich in huis bevond.
Door de zorg van die beide oratorios gebeurde het echter niet zel-
den dat hij personeel te kort kwam voor Valdocco. Daarom had hij op-
dracht gegeven aan Don Grassino om zich ook met de tucht van de externe
leerlingen bezig te houden. Zo had hij nu en dan catechismusleraars te
kort. Niettemin zorgde hij ervoor aan die moeilijkheid tegemoet te ko-
men door in die omstandigheden iedereen uit te nodigen die zich voor het
werk aanbood en over de nodige kennis beschikte. Op die manier werd de
theoloog Marengo ingeschakeld, die ongeveer acht jaar lang catechis-
musonderricht gaf. En als andere bezigheden hem dat beletten, liet hij
toch niet na, biecht te komen horen en Don Bosco op alle mogelijke ma-
nieren te komen bijstaan.
Op een dag verscheen plotseling markies Gustavo di Cavour met een
vriend van hem, terwijl de catechismuslessen reeds begonnen waren. Daar
hij de gewoonten van Don Bosco kende, begaf hij zich rechtstreeks naar
het weiland, waar hij zich temidden van zijn kwajongens bevond. Naderbij
gekomen, stelde hij hem zijn vriend voor en verzocht Don Bosco hem in
het oratorio rond te leiden daar die van hem zelf de oorsprong, het doel
en de werkwijze van de inrichting wilde leren kermen.
"Zoals u ziet, mijnheer de Markies," antwoordde Don Bosco hem, "heb
ik hier enkele jongens die catechismusonderricht ontvangen. Wanneer u zo
vriendelijk zou willen zijn, hen een poosje bezig te houden, zal het me
een genoegen zijn met uw metgezel rond te gaan."

3.6 Page 26

▲back to top


- IV/22 -
De Markies ging daarop in, nam plaats temidden van de arme jongens
en zette de ondervragingen voort, waarmee Don Bosco reeds begonnen was,
En de goede Don Bosco ging toen met de vreemde bezoeker rond om een be-
zoek te brengen aan de verschillende klassen.
In de namiddag van een andere zondag kreeg Don Bosco bezoek van
twee buitenlandse vooraanstaande geestelijken. Daar zij zich in Turijn
bevonden brachten zij een bezoek aan het oratorio om kennis te maken met
Don Bosco. Het was ongeveer twee uur in de middag, De jongens waren zich
juist aan het verzamelen, en daar Don Bosco zag dat er verschillende ca-
techismuslesgevers op het appel ontbraken, brak hij zich het hoofd er-
over, hoe hij zou kunnen voorzien in het samenstellen van de klassen,
toen de twee geestelijken op bezoek kwamen en hem wensten te spreken.
"Deze eerwaarde, zei een van de twee, op zijn metgezel wijzende, "en ik
eveneens, zouden gaarne uw oratorio willen bezoeken en kennismaken met
de methode die u hier toepast."
"Met het grootste genoegen," antwoordde Don Bosco, "wil ik u het
oratorio in alle bijzonderheden laten zien, maar dat kan toch pas na de
oefeningen. Op het ogenblik, zoals u ziet, ben ik bezig met deze honder-
den jongens. Maar het is ook wel alsof God u op dat eigenste ogenblik
gezonden heeft. Wanneer u zo goed zou willen zijn me te helpen met het
geven van catechismusles, dan kunnen we daarna rustig praten. Zou u, zo
wendde hij zich tot degene van de twee die het meest gezag scheen te
hebben, zou u de goedheid willen hebben om catechismusles te geven aan
de klassen die zich op de speelplaats bevinden, en waar de grootste
jongens toe behoren?"
"Heel graag!", antwoordde die priester.
"En u," vervolgde Don Bosco, zich tot de tweede wendend, "u zou in
het priesterkoor de klas van de moeilijkste jongens voor uw rekening
kunnen nemen."
Ook de tweede geestelijke ging met het grootste plezier van de we-
reld op de uitnodiging in. Don Bosco gaf elk van hen een exemplaar van
de catechismus van het diocees, en zonder meer te vragen bracht hij hen
naar de aangewezen klassen, en op die manier kon hij zichzelf bezighou-
den met het algemene toezicht in de kerk. De jeugdige Michele Rua die
vanaf het jaar 1840 begonnen was geregeld het zondagsoratorio te bezoe-
ken, was bij die ontmoeting tegenwoordig, kon hen zien zitten te midden
van de jongens en bewonderde de manier waarop zij te werk gingen. Don
Bosco vermoedde dat die priesters belangrijke personen waren, Hij vond
dat zij op een bewonderenswaardige wijze catechismusonderricht gaven.
Toen hij ergens plaats genomen had, waar hij degene kon horen die in het
koor onderricht gaf, hoorde hij hem met voorbeelden en gelijkenissen
over het geloof spreken. "Het geloof," zei hij, "houdt zich bezig met de
dingen die niet zichtbaar zijn. Van de dingen die wij zien, zegt men
niet: "Ik geloof ze", maar de dingen die wij zien, die beoordelen we.
Men gelooft evenwel aan de dingen die voor ons niet tastbaar tegenwoor-
dig zijn. Zo geloven wij gedurende de tijd dat wij op aarde zijn aan
het eeuwig leven, omdat wij ons op het ogenblik niet in het bezit daar-
van bevinden; maar wanneer wij het geluk zullen smaken ons in de hemel
te bevinden, zullen wij niet meer aan die dingen geloven, maar ze beoor-
delen en er ons in verheugen.
Toen Don Bosco die en soortgelijke uiteenzettingen gehoord had, die
zo juist waren en niettemin volkomen aangepast aan het begripsvermogen

3.7 Page 27

▲back to top


- IV/23 -
van de jongens, verzocht hij hem zo goed te willen zijn na de vespers
een kleine toepsraak te willen houden. Die geestelijke deed hem opmer-
ken, dat, als vreemde, hij niet op de eerste plaats daarvoor in aanmer-
king kwam. Het was naar zijn mening beter, als de jongens een vertrouw-
de stem hoorden. Don Bosco drong evenwel aan en nodigde de andere gees-
telijke uit om de zegen met het Allerheiligste te willen geven en beiden
aanvaardden zonder moeilijkheid. Toen de plechtigheid was afgelopen,
was Don Bosco ongeduldig een nader gesprek met hen te hebben om te ver-
nemen wie ze eigenlijk waren. Deze eerwaarde is de geestelijke Rosmini,
stichter van het Istituto della Caritá, antwoordde een van hen, op de
ander wijzend.
Uiterst verrast riep Don Bosco uit: "De priester Rosmini! De fi-lo-
soof!"
"Hoe? De filosoof!" antwoordde Rosmini glimlachend.
"Een persoon van zo grote faam," zei Don Bosco vervolgens, "die
zoveel filosofische boeken geschreven heeft!"
"0 ja; ik heb wel een paar boeken geschreven!" antwoordde Rosmini
op een zo bescheiden en onverschillige manier dat Don Bosco er ten
zeerste verwonderd over was en doorging. "Ja, dan verwonder ik me er
ook niet meer over, dat U op zo een voortreffelijke en doelmatige ma-
nier catechismusles geeft. En u, zo wendde híj zich tot de ander, hoe
heet u?"
"Don Giuseppe Degaudenzi
"De kanunnik aartspriester van Vercelli?"
"Juist!"
"Och, dan doet het mij genoegen, kennis met u te maken, die ik
reeds zo goed kende door briefwisseling, Een man van zo uitstekende
naastenliefde en ijver."
Beiden hielden zich vervolgens langdurig met Don Bosco ín gesprek
bezig en van toen af werden zij bewonderaars, vrienden en weldoeners
van het oratorio.
Toen zij afscheid genomen hadden, vroegen de jongens aan Don Bosco
wie de priester was die hun catechismusles gegeven had, en hij ant-
woordde: "Die priester is een van hen die aangeduid zijn om bisschop te
worden. Hij woont in Vercelli en is een der titularissen van het Aarts-
diocees.
En inderdaad werd kanunnik Degaudenzi later bisschop van Vigevano
en een groot figuur van het katholiek episcopaat.
De geestelijke Rosmini kwam nog eens bij een andere gelegenheid een
bezoek brengen bij Don Bosco. Hij was toen vergezeld van Markies Gustavo
di Cavour:
"Rosmini, zo vertelde professor Carlo Tomatis uit Fossano, "kwam de
avondscholen met zijn tegenwoordigheid vereren; het behaagde hem ver-
schillende keren catechismusles te geven en herhaaldelijk verleende hij
assistentie bij de godsdienstoefeningen in het oratorio, die voor ons
daardoor aan bekoorlijkheid toenamen. Hijzelf was er eveneens zo geest-
driftig over, dat hij ze vergeleek met die welke plaatsvonden in de
wilde landen in de bossen, in de verborgen kerken van de missie van nog
heidense landen, zoals in China en India Hij verraste Don Bosco ook

3.8 Page 28

▲back to top


- IV/24 -
terwijl die onder een moerbezieboom aan een aantal jongens les zat te
geven: Het was voor hem een hart onder de riem Hij zei: "De beminnens-
waardige rust van die voortreffelijke priester is een aanwijzing voor
zijn brandend verlangen naar de eeuwige rust van het paradijs, waarin
hij met duizenden van degenen die door hem gered zijn zal terechtkomen,
en die zoals thans reeds hier op aarde, op zekere dag een krans van
genegenheid voor hem zullen vormen in de glorie der gelukzaligen." Ook
kwam hij eens naar het oratorio op een zondag terwijl de vakleerlingen
uit hun werkplaatsen terugkeerden. Don Bosco riep hen bij zijn bezoeker,
die sommigen enkele vragen stelde en hij had voor allen, en ook voor
mij een woord van aanmoediging; daarna bezocht hij ons huisje en werd
ontroerd door de uierste armoede die daar heerste." Bij andere gelegen-
heden voerden de leerlingen van het oratorio een klein toneelstuk op,
aardig ontworpen en geschreven door Don Bosco zelf en ten aanhore van
Rosmini en markies di Cavour, bij wie Rosmini steeds te gast was, wan-
neer hij in Turijn kwam Giovanni Turchi speelde er de hoofdrol in.
Wanneer hij naar Vaidocco kwam, was Rosmini gewoon zich gedurende
geruime tijd en op vertrouwelijke wijze op te houden in de kamer van Don
Bosco. Reeds bij zijn eerste bezoek had hij hem toevertrouwd dat hij
over een som van zijn Instituut beschikte, die hij bij een of andere
bank op rente wilde zetten en hij vroeg hem, een bijzondere raad en
voorstel om dat geld te besteden, hij zou er echter de voorkeur aan ge-
geven hebben het bedrag ter beschikking te stellen van een of andere
achtenswaardige familie zonder er een openbare zaak van te maken, en
daarbij tegelijkertijd verzekerd zijn van een goede besteding.
"Goed", zei Don Bosco, die eraan dacht een gebouw in Valdocco op
te richten, "ik weet wel tot wie u zich kunt wenden."
Het is een persoon van wie ik geloof dat hij uw vertrouwen zal heb-
ben. Ik zal u spoedig schrijven over een plan van mij dat u, naar ik
hoop, zal bevallen.
En inderdaad schreef hij enkele dagen daarna als volgt naar hem in
Stresa
Hoogeerwaarde Heer,
De grote belangstelling die uw hoogeerwaarde zelf aan de dag legt
voor alles wat het algemeen welzijn en vooral het heil der zielen aan-
gaat, geeft mij aanleiding u een uiteenzetting te geven van iets wat ook
reeds uiteengezet is aan de eerwaarde Heer Fradelizio en zojuist ook is
meegedeeld aan de eerwaarde heer Don Pauli.
Het gaat over het oprichten van een nieuw gebouw voor een oratorio,
dat de burgerlijk-moreel-godsdienstige opvoeding tot doel heeft van de
meest verwaarloosde jeugd. Reeds verschillende van dergelijke Oratorio's
zijn in Turijn geopend, aan het hoofd waarvan, zoals u weet, ik sta. Het
is een moeilijke zending, maar men kan er grote en vele vruchten van
verwachten. We hebben evenwel behoefte aan geestelijken, en wel geeste-
lijken die behoorlijk in de liefde gevormd zijn.
Zou het niet mogelijk zijn op de een of andere behoedzame manier
het Istituto della Caritá in de hoofdstad onder te brengen? Bijvoor-
beeld, zou Uw hoogeerwaarde geldelijk kunnen deelnemen in de stichting

3.9 Page 29

▲back to top


- IV/25 -
van het nieuwe gebouw, waarin enkele studenten van het Instituut zouden
kunnen komen verblijven, en zo onmerkbaar deelnemen aan de talrijke
werken van naastenliefde, waaraan zo grote behoefte bestaat? Wilt u dat
eens in overweging nemen en wanneer U tot een besluit in die zin komt,
kunt u op mij rekenen in alle beslissingen die zouden kunnen leiden tot
meerder voordeel van de zielen en tot meerdere eer van God. De eerwaarde
heer Don Pauli heeft alles gezien en daar hij volkomen op de hoogte is
van mijn bedoeling, kan hij de zaken beter mondeling uiteenzetten dan
bin-nen het korte bestek van een brief mogelijk is.
Rekenend op uw goedheid om mijn wellicht al te groot vertrouwen te
willen verontschuldigen, verblijf ik inmiddels, van Uw Hoogeerwaarde de
dienstwillige dienaar,
Bosco Gio, pr.
Turijn, 11 maart 1850.
Aan de Hoogeerwaarde Heer D Antonio Rosmini, Overste van het Istituto
della Caritá
De abt Rosmini liet Don Bosco in de volgende bewoordingen
berichten,
Stresa 8 april 1850.
Zeereerwaarde Heer,
Het door Uw eerwaarde voorgestelde liefdewerk, wel-
willend uiteengezet in uw brief van 11 maart jl., bevalt mijn eerbied-
waardige overste Don Antonio Rosmini ten zeerste en hij verlangt er op
doelmatige wijze aan te kunnen medewerken. Daar het plan hem evenwel
niet in voldoende mate ontwikkeld en duidelijk gemaakt schijnt te zijn,
noch in uw brief, noch in de uiteenzetting die hem mondeling gegeven is
door Don Pauli, na diens terugkeer uit de hoofdstad, zou hij, alvorens
te besluiten tot deelneming, gaarne een bredere toelichting erover wil-
len ontvangen. Het komt hem vooral noodzakelijk voor, een onderhoud met
Uw eerwaarde te hebben, daar een mondelinge uiteenzetting geschikter is
dan een schriftelijke gedachtenwisseling, en het gemakkelijker maakt om
tot een regeling van zaken te komen. Daarom zou Uw eerwaarde ons een
groot genoegen doen met naar Stresa te komen ter nadere bespreking,
opdat u zich gemakkelijker met mijn overste zoudt kunnen onderhouden,.
In het bevestigende geval verzoeken wij U, wanneer het U schikt, ons de
juiste tijd waarop U dat gelegen komt, te willen mededelen. Inmiddels
verblijf ik,
Uw toegewijde dienaar,
C. Gilardi P.
Don Bosco wachtte niet lang met een nauwkeurige omschrijving te
geven van zijn ideeën en schreef aan Don Carlo Gilardi:

3.10 Page 30

▲back to top


- IV/26 -
Turijn, 15 april 1850.
Zeereerwaarde Heer Don Carlo,
Het deed mij veel genoegen dat het aan de
eerwaarde heer Don Antonio Rosmini uiteengezette plan in zo goede aarde
is gevallen, en ik van mijn kant, acht het eveneens noodzakelijk een on-
derhoud te hebben; maar verschillende omstandigheden werken ertoe samen
om het tijdstip waarop ik een bezoek aan Stresa zou kunnen brengen, in
het onzekere te stellen, hoe gaarne ik daartoe ook zou wensen over te
gaan,
Het lijkt me evenwel goed mijn gedachten ten aanzien van enkele
bijzondere punten samen te vatten, mij gaarne bereid verklarend tot
iedere uiteenzetting die in dat opzicht gewenst zou kunnen zijn. Mijn
plan heeft twee aspecten: het ene is: materiële en geestelijke steun
te verkrijgen voor de oratorios die de goddelijke Voorzienigheid ge-
opend heeft willen zien aan de drie voornaamste kanten van de stad; het
andere is om te bewijzen dat de Heer die tijd en die middelen uitverko-
ren heeft om het Istituto in de hoofdstad voet te doen krijgen, teneinde
de zeer vele en zeer ernstige tegenslagen die de godsdienst zijn toege-
bracht en nog bedreigen, te stuiten. Zoals gij wel zult zien, is het
nodig al de eenvoud van de duif ten toon te spreiden, doch de voorzich-
tigheid van de slang niet uit het oog te verliezen. Al het goede ín het
verborgene te verrichten opdat de vijandige mens er niet toe zal komen
onkruid te zaaien.
Daar evenwel de openbare mening ook een openlijke wettiging vergt,
opdat geen enkele partij in strijd zal komen met de wet, leg ik Uw
Hoogeerwaarde Overste het volgende plan voor, dat, naar het mij voor-
komt, het oog van de publieke opinie tevreden zal kunnen stellen zonder
dat het verdere argwaan behoeft te koesteren.
1. Het gaat erom een huis te bouwen van drie verdiepingen met aan-
grenzende kerk voor het Oratorio: Het gebouw zou opgericht moeten wor-
den op een door muren omgeven ruimte van 38 aren oftewel 100 tavole in
Porta Susina, in de wijk van Valdocco.
2. De priester Don Bosco staat zes en eventueel meer vertrekken af
aan het Istituto della Caritá voor de studenten die er hun cursus in de
hoofdstad komen volgen, of voor anderen, naar goedvinden van de Overste.
In een dergelijk geval is er gelegenheid voor het verrichten van goede
werken ten gunste van de Oratorios, gasthuizen, gevangenissen, scholen
enzovoort.
3. De priester Don Bosco is bereid in alles zijn medewerking te
verlenen wat tot eer en voordeel van het Istituto kan strekken.
4. Het Istituto della Caritá zou voor de bouw medewerking verlenen
door een som van bijvoorbeeld twaalfduizend franken ter beschikking te
stellen in verschillende termijnen: bij de aanvang, halverwege en bij de
afbouw van het werk.
5. Dat bedrag zou gewaarborgd kunnen worden met het terrein en de
opbouw van het huis.
6. In geval van overlijden van de priester Bosco, verwerft het
Istituto het eigendomsrecht op een gedeelte van het gebouw om er zich
in te vestigen, of zal het recht van beheer verkrijgen, Zulks alleen
in het geval dat bij testamentaire beschikking niet anders ten gunste
van het Istituto beschikt zou zijn.

4 Pages 31-40

▲back to top


4.1 Page 31

▲back to top


- IV/27 -
Dat is mijn voorstel: wil evenwel bedenken dat de regering en de
stad, daar zij zich ijverig tonen voor openbaar onderwijs, zich welwil-
lend ten overstaan van de Oratorios tonen, en reeds verschillende malen
het verlangen te kennen hebben gegeven om scholen te stichten in al de
drie Oratorios; waartoe ik evenwel nog niet ben kunnen komen bij gebrek
aan leerkrachten.
Kort samengevat: het is mijn bedoeling een voordeel te verschaffen
aan het Istituto della Caritá, op een wijze die in de hoofdstad niet
zal opvallen. Wanneer God wil zullen wij er het bewijs van leveren.
Met mijn vriendelijke groeten voor de hoogeerwaarde Heer Don An-
tonio Rosmini, bid ik God dat Hij u beiden moge bewaren ten behoeve van
de godsdienst die in onze dagen zozeer belaagd wordt, en verblijf van
ganser harte,
uw dienstwillige dienaar, D.Bosco Giov.

4.2 Page 32

▲back to top


- IV/28 -
HOOFDSTUK V
ZITTING VAN DE SENAAT OVER HET ORATORIO
BESPREKING GUNSTIGE BESLISSING
Er was weinig meer dan een maand verlopen na het bezoek van de drie
Senatoren aan het Oratorio van Valdocco, toen in het begin van maart be-
kend werd dat het hoge college zich met de zaken van het Oratorio had
beziggehouden. Inderdaad bespraken de senatoren onder voorzitterschap
van markies Alfieri, onder meer twee bijna gelijkaardige verzoekschrif-
ten, die reeds op de 11de januari van hetzelfde jaar waren ingediend.
Het ene onder nr. 47 was als volgt geformuleerd: "Professor Giuseppe
Carlo Bruno stelt voor dat er bij wet voorzien zal worden in het opne-
men en in de opvoeding van rondzwervende, werkeloze jongens." Het ande-
re, onder nr. 48, luidde als volgt: "Bosco Giovanni, priester, verklaart
dat door zijn toedoen drie Oratorios gesticht zijn in de omgeving van
Turijn voor de morele en geestelijke ontwikkeling van verlaten jongens,
en hij vraagt dat de Senaat gunstig zal beslissen ten bate van een on-
dersteuning van genoemde instellingen."
De woordvoerder was markies Ignazio Pallavicini, die, toen het
eerste verzoekschrift in bespreking kwam, opstend, en uit naam van de
tot dat doel ingestelde commissie als volgt sprak, zoals blijkt uit de
Verslagen (Atti Ufficiali), der zitting van 1 maart 1850.
Senator Pallavicini. - Professor Giuseppe Carlo Bruno, arts in het
strafasiel voor losbandige jongens, toont zich in het verzoekschrift on-
der nr. 47 terecht bezorgd over het aanzienlijke aantal, werkloze, ver-
eesde en door hun ouders verwaarloosde jongens, en die heel dikwijls aan
zich zelf overgelaten zijn, omdat zij het ouderlijk huis ontvlucht zijn,
langs de straten slapen, door de stad dwalen, en lucifers, of blokjes
was of boekjes verkopen, en zodoende niet komen tot het beoefenen van
een vak. Zij blijven zonder onderdak, worden steeds luier en minder
werklustig en dreigen tot misdrijf te vervallen en gestraft te worden.
Zij zijn gewoon als kleine zakkenrollers op te treden, nu eens betreft
het een zakdoek, of een doosje of een horloge stelen, allemaal voorte-
kenen van een misdadigheid van ernstiger aard. Teneinde een dergelijke
betreurenswaardige ordeloosheid te voorkomen, zou de verdienstelijke
hoogleraar willen, dat zulke jongens opgenomen zouden worden en in een
inrichting geplaatst, waar zij tegelijkertijd godsdienstige vorming
ontvangen en een nuttig vak leren, dat hun vervolgens een voldoende en
eerlijk bestaan zou opleveren; en tot dat doel stelt hij het land- en
bosbouwkundig instituut van de Generala voor, dat onlangs volgens de
moderne beginselen van de hervorming der strafinrichtingen is hersteld,

4.3 Page 33

▲back to top


- IV/29 -
en uitgerust met alle hulpmiddelen om te voorzien in het verlenen van
een zedelijke en een algemene opvoeding en vakopleiding. Ter ondersteu-
ning van zijn voorstel haalt hij het voorbeeld aan van wat er in prak-
tijk gebracht wordt in Lausanne, in België en in Frankrijk, en hij
dringt aan op het tot stand komen van een wet die aan zijn voorstel be-
antwoordt. Uw commissie kan niet anders dan de weldadige en menslievende
ijver van de professor toejuichen en is, evenals hij, ervan overtuigd -
en ik geloof wel dat die overtuiging gedeeld wordt door de gehele se-
naat, - dat het nuttig zou zijn de voorziening in een dergelijke be-
hoefte niet langer uit te stellen, en de onderwijsinstel-lingen te be-
volken met jongens, zodat de gevangenissen en tuchthuizen door de jon-
gemensen verlaten zouden worden, en daarom zou ik van ganser harte erop
willen aandringen, een daartoe strekkend voorstel bij de minister van
Binnenlandse Zaken in te dienen, opdat hij onverwijld hierin kan voor-
zien en de zaak van die jongens die zoveel moeten ontberen, doelmatig
ter hand kan nemen.
Senator Giulio. - Ik vraag het woord.
De voorzitter. - Het woord is aan senator Giulio.
Giulio - De menselijke gevoelens die in het verzoekschrift tot ui-
ting komen en die de instemming genieten van de commissie, waarvan wij
thans verslag hebben gehoord, worden zeker door ieder van ons gedeeld;
en ongetwijfeld is het ons aller wens een doelmatig middel aan te wenden
tegen het kwaad dat de indiener van het verzoekschrift en de commissie
terecht betreuren. Men kan er evenwel ook aan twijfelen, want het is
zelfs zo dat de door de indiener van het verzoekschrift voorgestelde
middelenen die de senaat in zekere zin zou goedkeuren door het verzoek-
schrift naar de minister te verwijzen, wel verre van het aangeklaagde
kwaad uit te roeien, dat juist ernstiger zouden kunnen maken en het ver-
gezeld doen gaan van erger en groter kwaad.
Alvorens tot verwijzing te besluiten, zal de Senaat in zijn wijs-
heid ongetwijfeld overwegen of het mogelijk is dat de regering zich
rechtstreeks zal belasten met de opvoeding van al die jongens, en of het
wel wenselijk is een dergelijke aanmoediging te geven aan de onverschil-
ligheid van de ouders, wat immers een veel groter kwaad zou zijn dan
dat, wat men juist wil voorkomen.
Ik wil hier verder niet over uitweiden, in de zekerheid dat het ook
voldoende is om de Senaat op zijn hoede te doen zijn voor een gevoel van
menselijkheid, waarvan de uitwerking zo verschillend zou kunnen zijn van
wat men zich ervan voorstelt.
Hier stelt senator Giulio voor het verzoekschrift voor kennisgeving
aan te nemen en over te gaan tot de orde van de dag, hetgeen hierop
neerkomt dat de senaat zou overgaan tot de orde van de dag, zonder het
verzoekschrift in overweging te nemen en het aan 's konings regering aan
te bevelen.
De voorzitter. - Daar het voorstel van senator Giulio om over te
gaan tot de orde van de dag de wijdste strekking heeft, breng ik het in
stemming. Degene die tot de orde van de dag wenst over te gaan verzoek
ik op te staan.
Het voorstel van senator Giulio om over te gaan tot de orde van de
dag werd goedgekeurd, en dus werd er op het verzoekschrift niet verder
ingegaan.

4.4 Page 34

▲back to top


- IV/30 -
Die ongelukkige uitslag ten aanzien van het eerste verzoekschrift
kon de vrees doen ontstaan, dat het tweede verzoekschrift een soortge-
lijk lot beschoren zou worden. En ziehier het resultaat dat het verzoek-
schrift van Don Bosco ten deel viel, ondanks de tegenstand van Senator
Giulio.
Senator Pallavicini. - Naar onderwerp en doelstelling dat het voor-
stelt is het verzoekschrift nr. 48 gelijk aan dat waarnaar ik zo-even de
eer had te verwijzen, zij het verschillend voor wat aangaat de voorge-
stelde toe te passen middelen en welk verzoekschrift afkomstig is van
de vooraanstaande en ijverige geestelijke, de priester Don Giovanni Bos-
co in die stad.
Ook hij, gedreven door bezorgdheid over zoveel van de goede weg af-
gedwaalde jongens, en tegelijkertijD.B.edacht op het welzijn van de he-
le maatschappij, heeft zich reeds verscheidene jaren, met goedkeuring
van de kerkelijke en burgerlijke overheid, erop toegelegd om op zondagen
op verschillende plaatsen jongens van 12 tot 20 jaar bijeen te brengen.
Ruim vijfhonderd daarvan bezoeken op het ogenblik het Oratorio dat gele-
gen is in Valdocco.
Aangezien het steeds groeiende aantal daar al sinds drie jaar niet
langer meer kon worden opgenomen, werd er nog zo een plaats geopend bij
de Porta Nuova, en tenslotte nog een derde in Vanchiglia; en op die drie
plaatsen wordt de jongens door middel van onderricht, lessen en ontspan-
ning een goed gedrag bijgebracht, liefde voor het goede, eerbied voor
het gezag en voor de wetten, volgens de beginselen van onze heilige
godsdienst, waarbij nog komen, de lessen in de beginselen van het Itali-
aans, rekenkunde en het metriek stelsel; en ten slotte werd er een gast-
huis geopend, dat twintig tot dertig jongens kan opnemen, die tot de
meest verwaarloosden en behoeftigen behoren.
Het liefdewerk wordt zodoende in stand gehouden door ijverige en
liefdadige personen, zowel geestelijken als leken, terwijl de stad Tu-
rijn, zich niet onthoudt van steun ten aanzien van liefdadige instellin-
gen, en giften ten behoeve van armen en onwetenden.
Maar de kosten nemen ieder jaar toe, en de indiener van het ver-
zoekschrift draagt de last van de huur der lokaliteiten die 2400 lire
beloopt; bij de kosten van het gastenverblijf en van de onderscheiden
kapellen, komen ook nog de dagelijkse kosten, die onvermijdelijk zijn
door de uiterste armoede waarin vele jongens zich bevinden, vandaar dat
de verzoeker zich gedwongen zou zien de voortzetting van zijn lofwaardig
instituut stop te zetten, zodat hij herhaalde malen zijn toevlucht moet
nemen tot personen die hem tot nu toe gesteund hebben; hij zou evenwel
gaarne zien, dat de Senaat de steun van een zo nuttig werk in gunstige
overweging zou nemen en er met een positieve beslissing zijn steun aan
zou verlenen.
De commissie heeft zich niet tevreden gesteld met wat haar door de
verzoeker ter kennis werd gebracht; en, hoewel zij reeds kennis had van
het zo heilzame werk van de instelling, heeft zij zich niettemin nog
meer inlichtingen verschaft, en het is gebleken dat, buiten de gods-
dienstplechtigheden die er op zondagen ten bate van zoveel jongens ge-
houden worden, en waaraan ook een noodzakelijke onderrichting verbonden
is, de verdienstelijke ondernemers zich nog een ander doel gesteld heb-
ben, en wel om de jongens, behalve het reeds genoemde, ook op de hoogte

4.5 Page 35

▲back to top


- IV/31 -
te brengen van lijntekenen, de gewijde en vaderlandse geschiedenis, en
een populaire leergang over de wetten, en waaraan nog zijn toegevoegd
gymnastische oefeningen, allerlei vaardigheidsspelen, lopen, enzovoort.
Men heeft ook gedacht aan het prikkelen van de onderlinge wedijver
door het tentoonstellen van enkele kunstvoorwerpen of produkten van han-
denarbeid of door het uitreiken van prijzen, Dat alles zou men willen
doen, doch niet alles kan verwezenlijkt worden, door gebrek aan middelen
en door de opkomende wisselvallige kritiek. Het idee van een dergelijke
instelling, legt vanzelfsprekend getuigenis af van een ontzaglijk gods-
dienstig en maatschappelijk nut, zo vanzelfsprekend, dat er niet veel
woorden nodig zijn om iemand ervan te overtuigen. Het zou een ernstige
schade betekenen voor de stad, indien dergelijke instelling inplaats van
zich te ontwikkelen, zoals de goede vrienden van het volk het zich voor-
stellen, zou gedwongen zijn haar werk te onderbreken of volkomen stil te
leggen door gebrek aan voldoende hulp, nodig om het goede te steunen dat
tot nu toe, hoe onvolledig ook, tot stand gebracht is. - Uw commissie
zou menen tekort te schieten in haar taak, ten opzichte van de Senaat,
die haar met een zo belangwekkende opdracht vereerd heeft, en aan de
gemeenschap, wanneer zij met al de overtuiging die zij kan opbrengen u
niet zou voorstellen een dergelijk verzoek te richten tot de minister
van binnenlandse zaken, opdat hij daadwerkelijk te hulp zou komen van
een zo nuttig en weldadig werk.
Giulio. - Tot mijn grote spijt moet ik voor de tweede maal de on-
aangename plicht vervullen door op te komen tegen het betreden van een
weg, die wij allen uit gevoeligheid zouden willen betreden, de weg na-
melijk naar wettelijk geregelde liefdadigheid, die, naar ik meen, even-
wel funest is, een weg die, naar ik hoop, de Senaat niet zal willen be-
treden naar aanleiding van een verzoekschrift.
Ik stel dus voor ook ten aanzien van dat verzoekschrift over te
gaan tot de orde van de dag.
Sclopis. - De uiteenzettingen voor de tweede maal naar voren ge-
bracht door mijn achtenswaardige collega, senator Giulio, raken onge-
twijfeld een der grootste vraagstukken, die heden ten dage de Europese
gemeenschap in beroering brengen. Het is hier noch de plaats noch de
tijd om ze te bespreken, maar misschien zou het, ik zal niet zeggen een
veroordeling van de kwestie, doch een ontmoediging betekenen van die
instituten, die, - terwijl zij op het ogenblik van particuliere bijdra-
gen moeten bestaan, - doch ten doel hebben te voorzien in een geweldige
leemte, die in onze huidige maatschappij bestaat, wanneer de regering
niet op een of andere manier bijspringt.
En hier komt het me voor dat het niet aangaat hier een oplossing
van het vraagstuk der wettelijk geleide liefdadigheid te zien, terwijl
het slechts gaat om een ondersteuning, een gedeeltelijk slechts bijkom-
stige hulpverlening. Wanneer men ín andere landen de grote kwestie van
de openbare ondersteuning besprak, geloof ik dat degenen die met veel
omhaal de onbegrensde beginselen ervan wilden uitsluiten, in alle geval
erkend hebben dat daar, waar het onmogelijk is ondersteuning te verle-
nen van de zijde der particulieren, en waar de regering zonder zichzelf
te verplichten ten aanzien van verschillende instellingen kan voorzien,
zij dan verplicht is dat inderdaad te doen.

4.6 Page 36

▲back to top


- IV/32 -
Ik aanzie bijgevolg als een zeer dringende noodzaak, te voorzien
in de toestand van de jongens, die, na de schoolbanken verlaten te heb-
ben; van welke scholen wij de verdienstelijke voorstander hier aanwezig
zien, zich vrijwel verlaten voelen in omstandigheden waarin de harts-
tochten ontwaken en het bloed kookt,. Ik geloof dat het van groot be-
lang is dat de regering de meest dringende werken van liefdadigheid on-
dersteunt, zonder zich evenwel op een blijvende wijze aan die instel-
ling te verplichten.
Daarom zou ik in dat geval de regering willen uitnodigen dat te
doen, en zodanig erin te voorzien dat er een middel gevonden wordt om
aan die ernstige eis tegemoet te treden. Ik meen dat de commissie - en
ik geloof dat de commissie het in dat opzicht wel met me eens zal zijn -
niet het voornemen gehad heeft in een gedachtenwisseling te treden over
de wettelijk geleide liefdadigheid, doch enkel om een subsidie heeft
willen verzoeken, die de regering zal dienen te verlenen, zoals aan zo-
vele andere instellingen van openbaar welzijn, Daarom dring ik aan op
het doorgeven van het verzoekschrift aan de minister van Binnenlandse
Zaken.
En ik zeg dat met diepe overtuiging, omdat - zoals ik reeds de eer
had onder andere omstandigheden in die vergadering tot uitdrukking te
brengen, de gemeenteraad, bij een onderzoek naar de toestand bij de ar-
beiders vastgesteld heeft, dat er een groot gebrek aan steunverlening
in dat opzicht bestaat; en men kan, zonder de regering ertoe te brengen
een absolute beslissing te nemen, overigens die stichtingen helpen in
leven te blijven, die, samen met andere middelen beter leefbaar mis-
schien zullen worden. De regering moet dat doen, het is een belangrijk
middel tegen het tegenwoordige kwaad, een grote waarborg voor een goe-
de toekomst,
Giulio. - Ik zal allereerst met slechts enkele woorden antwoord
geven op de opmerkingen van Senator Sclopis. De regeringen hebben de
plicht om rechtvaardigheid onder de burgers te verbreiden, niet om aal-
moezen uit te delen, omdat zij niet over eigen goederen maar enkel over
de goederen der burgers beschikken, en dus enkel op grond van recht-
vaardigheid. Die overwegingen, díe ik onaantastbaar acht, lijken mij
voldoende om aan te tonen, dat het niet de plicht van een regering is
met fondsen, die niet de hare zijn, bij te dragen tot het onderhoud van
werken van weldadigheid, hoezeer die ook door gevoelens van menselijk-
heid en godsdienstige overwegingen worden gesteund.
De regeringen hebben geen andere weldadigheid te verspreiden dan
recht voor allen.
Sclopis. - De regering moet voor alles rechtvaardig zijn; inder-
daad, maar de regering moet ook vooruitzien; de regering moet zich niet
verplichten aan inrichtingen van door de wet geleide liefdadigheid, maar
moet de subsidies verlenen waar die door buitengewone noodzaak vereist
worden. In dat opzicht is het absolute niet de beste weg die men bewan-
delen kan. Een weigering, vooral in de huidige buitengewone noodtoe-
stand, zou ertoe kunnen leiden dat het goede op het spel gezet werd van
vele instellingen, die wij niet alleen uit overwegingen van naastenlief-
de aanbevelen, maar bovendien uit overwegingen van politieke voorzorg.
Sauli - Ik zou daaraan willen toevoegen, dat die instellingen er
niet alleen zijn om aalmoezen te vragen, maar dat het instellingen zijn
van morele en godsdienstige opvoeding, waaraan naar mijn mening de rege-
ring verplichtingen heeft.

4.7 Page 37

▲back to top


- IV/33 -
Pallavicino-Mossi - Ik veroorloof mij de Senaat te doen opmerken;
dat hij het niet zo lang geleden nodig vond een gedwongen opvoeding te
geven aan langs de straten zwervende jongens, welk besluit genomen werd
naar aanleiding van het wetsontwerp dat door de minister aan de kamer
was voorgelegd. Welnu: wat beoogt het verzoekschrift, waarover hier ge-
sproken wordt? Het beoogt het verlenen van een opvoeding die geenszins
verschilt van de bovengenoemde. Derhalve, wanneer de regering bereid was
om die opvoeding te bekostigen, kan zij ook zeer wel thans voorzien in
de noodzakelijke kosten daartoe, zonder in theoretische beschouwingen
over de wettelijk geleide weldadigheid te treden.
Sclopïs - De regering heeft dat gedaan bij gelegenheid van het op-
richten van verwarmde lokalen en heeft er de erkentelijkheid van alle
burgers door verworven.
De voorzitter - Er zijn twee voorstellen gedaan. Het ene van de
commissie die het verzoekschrift bij de regering voor een subsidie aan-
beveelt; het andere van de heer senator Giulio, die zou willen dat de
Senaat zou overgaan tot de orde van de dag, Ik breng het voorstel in
stemming om over te gaan tot de orde van de dag hetgeen de voorrang
moet hebben.
In stemming gebracht, wordt er geen goedkeuring verleend aan het
voorstel om tot de orde van de dag over te gaan.
De voorzitter- Ik breng thans de besluiten van de commissie in
stemming. Die worden aanvaard; dientengevolge werd de aanvraag van Don
Bosco naar de minister van Binnenlandse Zaken gestuurd, opdat hij hulp
zou verlenen aan diens Instituut.
Een dergelijk besluit van de Eerste Kamer was van de allergrootste
betekenis; daar van die dag af het Oratorio en het Tehuis, dat erbij
hoorde, in de zorg van de regering zelf werd opgenomen : en van liever-
lede bleek zij er hoe langer hoe meer tevreden over, prees er nu eens
het edele doel van, verstrekte subsidies ofwel stuurde er arme jongens
heen; als naar een veilige plaats, waar zij zouden kunnen leren achtens-
waardige burgers te worden, nuttig voor zichzelf voor hun gezin en voor
de Staat.
Ook publiceerden verschillende ongodsdienstige dagbladen van de
stad, die het met de Senaat eens waren, lovende artikelen aan het adres
van Don Bosco en voor het ogenblik wachtten zij er zich wel voor kwaad
over hem te spreken.
Maar al had Don Bosco ook redenen om zich te verheugen over de goe-
de uitslag van die besprekingen in de Senaat, hij had niet minder ver-
driet over het nieuws dat hem van zijn Aartsbisschop bereikte Koning
Vittorto Emanuele had hem eigenhandig geschreven, dat hij; alvorens naar
zijn diocees terug te keren, moest wachten totdat hij geroepen werd; en
daar de koning wist dat de bisschop de constitutionele regering niet
gunstig gezind was, achtte hij het noodzakelijk dat hij in een herder-
lijke brief zou verklaren dat hij de regering niet zou tegenwerken. En
de Aartsbisschop deelde in een brief van 4 maart zijn nabije toekomst in
Turijn aan; bedankte de geestelijken en leken voor hun bewijzen van aan-
hankelijkheid die ze hem betuigd hadden, prees hun verknochtheid aan het
katholiek geloof; en met woorden van de hoogste lof voor het Savooise
huis, bezwoer hij allen zich te onderwerpen aan de door koning Carlo
Alberto uitgevaardigde grondwet; omdat het eerste artikel daarvan met
evenzoveel woorden verklaarde; dat: De Katholieke Apostolische Roomse
Godsdienst de enige Godsdienst van de staat is.

4.8 Page 38

▲back to top


- IV/34 -
H O O F D S T U K VI
EEN TELEURSTELLENDE FEESTDAG VAN DE GRONDWET - HET
PARLEMENT KEURT DE WET-SICCARDI GOED - TERUGKEER VAN MGR
FRANSONI IN TURIJN - DROEVIGE GOEDE WEEK - DE
PAASCOMMUNIE IN DE ZONDAGSORATORIOS - VERMANINGEN AAN DE
JONGENS - HET VOORBEELD VAN DE ZONEN LEIDT TOT BEKERING
VAN HUN VADER - BETEDIGINGEN AAN HET ADRES VAN DE
AARTSBISSCHOP - DE SENAAT EN DE AFSCHAFFING DER
KERKELIJKE ONSCHENDBAARHEID - TERUGKEER VAN PIUS IX IN
ROME - EEN AANSLAG OP HET LEVEN VAN DE PAUS VERIJDELD -
EEN ACADEMISCHE ZITTING TER ERE VAN PIUS IX.
De maand maart die door de goede christenen aan de voorbereiding
tot het Paasfeest geheiligd werd, werd dat jaar bedorven door diep te-
leurstellende gebeurtenissen. Op de 4de, de verjaardag der afkondiging
van de Grondwet, werden er officiële feestelijkheden georganiseerd in
de kerk van de Gran Madre di DIO, waar de Heilige Mis werd opgedragen en
het Te Deum gezongen, terwijl in de prachtige en geweldige ruimte de ko-
ning Vittorio Emanuele had plaatsgenomen en er de bataljons van de nati-
onale garde en al de mannelijke Instituten van de stad waren opgesteld.
Ook was er een ruimte toebedeeld aan de jongens van het Tehuis van Val-
docco, doch die verschenen niet. Don Bosco had besloten ook aan de jon-
gens van het zondagsoratorio deelneming te verbieden aan enigerlei de-
monstratie, die van politieke aard genoemd kon worden, omdat hij wist
waar dergelijke dingen op uitdraaiden. Hij moest alle mogelijke kunsten
aanwenden, zoals kanunnik Anfossi verklaart, om in de jaren 1850 tot
1855 dat plan te verwezenlijken; maar hij bleef standvastig en slaagde
zonder moeilijkheden in zijn opzet,
Inderdaad waren op diezelfde dag, de 4de maart, de uitzinnige an-
ticlericale woede van de menigte op de pleinen en op straat tegen de
priesters, evenals de beledigingen onder de vensters van de Pauselijk
Legaat, Mgr.Antonucci, zeer betreurenswaardig. De dreigementen dwongen
de eigenaren en de huurders de vlaggen aan de huizen uit te steken, en
door een woeste bekogeling met stenen op de vensters wist men een alge-
mene feestverlichting af te dwingen.
Intussen liepen in het parlement de besprekingen ten einde, die er
gevoerd werden over de wet die de geestelijkheid het voorrecht van een
eigen rechtspraak zou afnemen De beste katholieke sprekers in de Kamer

4.9 Page 39

▲back to top


- IV/35 -
bestreden dat plan, maar het grootste deel van de afgevaardigden, mannen
zonder geloof of godsdienst, trokken zich van de rechtvaardigheid niet
veel aan, en van de godsdienstige verplichtingen helemaal niets. Daarom
beantwoordden zij de redeneringen der katholieken met spektakel, gelach,
afkeurend gemompel en juichten de hatelijke kritiek van Brofferío en
zijn soortgenoten geestdriftig toe. En de 9de maart schonken zij met
honderddertig stemmen tegen zesentwintig hun goedkeuring aan het wets-
ontwerp. Vergeefs verhieven kardinaal Antonelli, de Nuntius en de Bis-
schoppen en de katholieke dagbladen hun stem tegen de schending van de
openbare rechten van de Kerk en van het eerste artikel van de Grondwet-
De Armonia werd in beslaggenomen en veroordeeld de vastenpredikanten
werden bedreigd en lastig gevallen, en die van de Sint-Dalmatiuskerk
werd uit Turijn verdreven. Het was de geestelijkheid verboden in verzet
te komen tegen de afschaffing van het privilegie, en de aandrang van de
leken ten gunste van de wet werd aangemoedigd. De Gazzetta del Popolo,
die het volk van de straat mende en die het Parlement beïnvloedde, had,
met meer andere vrijzinnige bladen, op een doldrieste wijze de draak
gestoken met de senatoren en volksvertegenwoordigers die vóór de recht-
vaardigheid waren opgekomen.
Onder die moeilijke omstandigheden keerde op 15 maart Mgr. Franso-
ni uiteindelijk terug in Turijn, nam zijn intrek in het aartsbisschop-
pelijk paleis en begaf zich op weg naar het koninklijk paleis om zijn
opwachting te maken bij de vorst. Maar Vittorio Emanuele ontving hem
koeltjes en enigszins geprikkeld.
De 28ste was het Witte Donderdag. Die morgen zei Don Bosco tegen
Don Giacomelli: "Laten we naar de Dom gaan, om te zien of er wat nieuws
is."
Ze gingen erheen en woonden er de wijding van de heilige Oliën bij.
Samen met enkele van de grootste jongens van Valdocco stond op het
plein, in de buurt van het rijtuig van Zijne Excellentie, de hoofdredac-
teur van de Campana, een katholiek dagblad, op alles bedacht, voor het
geval de Aartsbisschop weer het voorwerp van beledigingen mocht worden:
De Aarts-bisschop werd niettemin uitgefloten onderweg van de kathedraal
naar zijn paleis. Dezelfde beledigende bejegening viel hem op Goede
Vrijdag op straat ten deel. Maar men ontzag hem op zaterdag, toen hij
naar de hofkapel ging en vandaar terugkeerde, en waar hij de Paascommu-
nie had uitgereikt aan de koning en zijn gezin.
Terwijl men in het centrum van Turijn dus druk doende was met Mgr.
Fransoni te beledigen, begaven aan de buitenzijde van de stad, in de
drie Oratorios van Porta Nuova, Vanchiglia en Valdocco, bijna tweedui-
zend goed in de catechismus onderrichte volksjongens zich na drie dagen
van predikatie en na een goede biecht, ter Heilige Tafel om hun Paas-
plicht te vervullen. Velen waren er onder hen die voor de eerste maal
de Heilige Communie ontvingen.
Don Bosco had bij Paravia zesduizend briefjes laten drukken om on-
der zijn beminde leerlingen te verspreiden. Zij droegen deze tekst:
"Drie vermaningen aan de ,jongens om de vruchten van hun Paascom-
munie bestendigen:
"Beste jongens, wanneer jullie willen dat de vrucht van de Heilige
Communie die jullie in die Paastijd ontvangen hebt, werkzaam blijft,

4.10 Page 40

▲back to top


- IV/36 -
breng dan die drie vermaningen in praktijk Zij zullen zorgen voor vrede
in jullie hart en jullie zielen met geluk vervullen.
"1. Heilig de zondag, en verzuim nooit op godvruchtige manier de
heilige Mis bij te wonen en te luisteren naar het woord van God, dat wil
zeggen : de preek, de onderrichting en de catechismus.
"2. Vermijd slechte kameraden als de pest dat wil zeggen, blijf op
een afstand van al die jongens die vloeken of de Heilige Naam van God
ijdel gebruiken, of die over oneerbare dingen praten. Vermijd eveneens
degenen die kwaadspreken van onze heilige katholieke godsdienst, de ge-
wijde bedienaren ervan en vooral de Paus van Rome, de plaatsvervanger
van Jesus Christus, aan hun kritiek onderwerpen. Zoals het een slechte
zoon is, die zich een oordeel aanmatigt over het gedrag van zijn vader,
zo is het ook een slecht christen die meent te mogen oordelen over de
Paus die de vader is van de trouwe christenen overal ter wereld.
"3. Ga dikwijls te biechten. Laat geen maand voorbijgaan zonder te
biechten en ga ook te communie volgens de raadgevingen van je biechtva-
der.
"Dank Onze-Lieve-Heer na de communie zo goed mogelijk en vraag hem
de genade van niet in doodzonde te sterven.
"Er is maar één God: wanneer Hij tegen mij is, wie zal me redden?
"Ik heb maar één ziel: als ik haar verlies, wat moet er van me
worden?
"Eén enkele doodzonde verdient de hel wat zal er van me worden als
ik in die staat sterf?"
"Luister mijn zoon, naar wat ik zeg:
De wereld is bedrieglijk, de ware vriend is God."
De jongens waren evenwel niet de enigen die voordeel hadden van de
apostolische liefde van Don Bosco, ook veel van hun respectieve vaders
zochten hun toevlucht in het Oratorio om met God de rekening in orde te
maken van hun geweten, dat zij zoveel jaren lang hadden verwaarloosd.
Naar gelang de vastentijd vorderde hadden zij vastgesteld, dat het leren
van de catechismus ertoe had bijgedragen dat er in hun huis meer eerbied
en grotere gehoorzaamheid heersten. Als zij hun jongens ondervroegen,
hoorden zij wat Don Bosco hun aanhoudend voor ogen hield, namelijk volg-
zaamheid en liefde ten opzichte van de ouders, en de plicht om voor hen
te bidden, omdat God dat wilde, en omdat zij dankbaar behoorden te zijn
voor de vele lasten en moeiten die ouders zich voor hun gezin getroos-
ten. Dergelijke lessen deden bij de vaders de sympathie en de eerbied
voor de priester toenemen. Op de avond dat de jongens waren gaan biech-
ten, hadden hun vaders hen thuis zien terugkeren, zo van vreugde ver-
vuld, om ieder vooroordeel tegen het sacrament van de Biecht uit de weg
te ruimen, en het verlangen te laten groeien om het geluk van een gerust
geweten te leren kennen. En wanneer zo een vader dan zijn jongen voor
zich zag, die hem, aangespoord door de raadgevingen van Don Bosco, ver-
giffenis kwam vragen voor alle narigheid die hij hem in het verleden had
aangedaan, en voor de toekomst onbeperkte gehoorzaamheid hoorde beloven,
dan werd het hart van vader met gevoelens van spijt vervuld. Hij dacht
er dan namelijk aan, hoe dikwijls hij zelf de jongen een weinig stichte-
lijk voorbeeld gegeven had, en vol ontroering omhelsde hij hem dan. De
dag daarna, toen de jongens hun eerste communie deden, waren er niet
weinige vaders die, ook op uitnodiging van Don Bosco, de jongens naar
het Oratorio vergezelden. En wanneer zij het gedrag van de jongens in
de kerk zagen, opmerkten hoe hun gezichten straalden in een glans van
schoohheid als van engelen, wanneer zij van het altaar terugkeerden

5 Pages 41-50

▲back to top


5.1 Page 41

▲back to top


- IV/37 -
den, voelden zij hun hart warm worden van een onbeschrijflijk gevoel,
zij werden naijverig als het ware op de zielstevredenheid van hun jon-
gen; en hun ogen vulden zich met tranen, bij de herinnering aan hun
onschuldige kinderjaren. Die dag verschenen ze niet in de herberg; bij
hen thuis stond de tafel gedekt, en zij genoten van het gezinsleven en
van het geluk van een rustige en tevreden ziel. Daardoor begonnen ze
spijt te krijgen over de onrust die hun meer dan eens met bitterheid
vervuld had; een heilzame droefgeestigheid bracht hen tot nadenken; een
strijd tussen het goede en het kwade voltrok zich in hun gemoed; en de
genade des Heren overwon door de gebeden van hun jongens De een begaf
zich naar de kapel om op Don Bosco te wachten wanneer die in het koor
verscheen; de ander diende zich bij hem aan in de sacristie, nadat hij
de Heilige Mis had opgedragen, en weer een ander klom als de avond ge-
vallen was naar boven, naar Don Bosco's kamer, om door niemand gestoord
te worden. En Don Bosco, die bij de eerste oogopslag al begreep wat zij
van hem wilden, ontving hen met opgewekt gezicht, nodigde hen uit, hem
deelgenoot te maken van wat hun geweten bezwaarde, gaf hun de verzeke-
ring dat zij met hem zouden moeten spreken als met een vriend, die al
iedere soort van ellende in de wereld gezien had, zodat niets hem nog
kon bevreemden; hij drong er bij hen op aan; alle menselijk opzicht op
zij te zetten en spoorde hen aan te knielen en te biechten Dat deden zij
dan, en tevreden en gelukkig keerden zij naar huis terug om voortaan een
troost te zijn voor hun gezin. En van dat ogenblik af baden zij met
vrouw en kinderen het morgen- en avondgebed, woonden 's zondags de hei-
lige mis bij, gingen dikwijls te biechten en te communie, en kwamen vaak
naar het Oratorio om er de avond in gepaste ontspanning door te brengen.
Dit was nog een ander aspect van de grote weldaad die de zondags-
oratorios voor Turijn betekenden.
Maar al zag Don Bosco dan ook zijn moeiten met zulke schone vruch-
ten beloond, de Paaszondag bracht het hart van de goede Aartsbisschop
toch weer nieuwe wonden toe. Bij het verlaten van de kathedraal door de
hoofdingang werd hij, hoewel twee rijen van carabinieri evenals een ba-
taljon van de nationale garde de weg tot bij zijn rijtuig voor hem afba-
kenden, toch begroet met een woedende storm van gefluit; gebrul en drei-
gementen, die de "evviva's", het applaus en andere tekenen van eerbied,
díe hem vanwege de katholieken ten deel vielen, overstemden. Onder die
moedigen bevonden zich de grotere en betrouwbare jongens van het Orato-
rium van de H.Franciscus van Sales, die er enkele uren van tevoren door
Don Bosco waren heengezonden, opdat zij de aartsbisschop tenminste kon-
den toejuichen, nu zij niet in staat waren hem op andere wijze te hel-
pen. Het getuigenis daarvan is ons gegeven door de theoloog Felice Re-
viglio. Hij was op de hoogte gekomen van de heiligschennende beledigin-
gen die die boosaardige elementen beraamd hadden Die wierpen zich inder-
daad op het rijtuig, sloegen met de vuisten op de ruiten van de portie-
ren en probeerden de riemen van het gespan los te snijden. De soldaten
bleven onbewogen toezien. Gelukkig werd de Aartsbisschop aan dat ernsti-
ge gevaar onttrokken door de omzichtigheid van de koetsier, die met
twee fikse slagen van de zweep op de handen en om de oren van de deug-
nieten het doorsnijden voorkomen had en de paarden had aangezet.
Tot iedere prijs wilde men Mgr. Fransoni dwingen Turijn te verla-
ten. De Senaat moest in alle geval nog over de Kerkelijke Onschendbaar-

5.2 Page 42

▲back to top


- IV/38 -
heid beslissen en op de 8ste april verzetten zich slechts negenentwintig
van de tachtig senatoren tegen de wet en zodoende werd die aangenomen.
De avond van die dag en verschillende andere avonden van de dagen die
volgden, trok een bende door de regering gesteunde uitgeweken vurige
vaderlanders, die ook reeds Mgr. de bisschop van Chambery hadden uitge-
floten terwijl hij zich naar de Senaat begaf, - betaalde en opgestookte
deugnieten, door de straten van de stad, de geestelijkheid verwensend en
onder het schreeuwen van: Leve Siccardi! Het ergste werd dat kabaal bij
het aartsbisschoppelijk paleis. Onder het schreeuwen van Weg met de
aartsbisschop, weg met de Curie, weg met de Pauselijke Legaat! werden de
ruiten van de vensters met stenen bekogeld en probeerde men de hoofddeur
te vernielen. Om aan die woeste demonstratie een einde te maken, ver-
schenen er tenslotte infanterieen ook bereden soldaten ten tonele.
Op de 9de sanctioneerde Zijne Majesteit de wet die, onder meer an-
dere hatelijkheden, ook bisschoppen en priesters aan de rechtspraak der
lekenrechtbanken onderwierp: de Pauselijke Nuntius vroeg zijn pas aan
en vertrok, na een afscheidsbezoek bij de Koning, op de 12de naar Rome.
Tot de geheime bedoelingen van de sekten behoorde de ontluistering
van het Episcopaat en de opstand van de geestelijkheid Zij hoopten dat
de priesters en pastoors van het platteland de gehoorzaamheid zouden op-
zeggen en dat er een burgerlijke clerus tot stand zou komen, een geeste-
lijkheid die door de Staat zou worden betaald en die de Staat ten dien-
ste zou staan. Doch de Kerk zou in nieuwe straling schitteren; en nieuwe
voorbeelden van offerzin, van edelmoedigheid en van volharding bloeiden
weer op, zowel onder de geestelijken als onder de leken.
Teneinde de smart van de katholieken intussen te verzachten en hun
harten te vervullen met vreugde, volgde er een als door de Voorzienig-
heid gewilde gebeurtenis: de terugkeer van Paus Pius IX in Rome Nadat
de Fransen de hoofdstad van de katholieke wereld uit handen van de re-
publikeinen hadden overgenomen, had men eerst enige tijd laten ver-
strijken, totdat de wanorde door de opstandelingen gesticht, weer enigs-
zins hersteld zou zijn. Toen had de Paus in ballingschap besloten terug
te keren temidden van zijn uitverkoren volk, dat innig naar zijn terug-
komst verlangde. Daar hij inmiddels reeds van Gaeta naar Portici en Na-
pels gegaan was, begaf hij zich van hier, op de 4de april, op weg naar
Rome, en kwam na een reis van acht dagen, die voor hem een ware triomf-
tocht was, op de 12de aan in de verheven stede, temidden van feestge-
druis, vertoon en toejuichingen, alles zo hartelijk en schitterend, als
geen vorst en wellicht geen enkele Paus tot dan toe ooit ten deel waren
gevallen. Niet alleen Rome, doch heel de wereld was verrukt Toen de jon-
gens van het Oratorio van Don Bosco het verheugende nieuws hoorden,
vergoten zij tranen van vreugde en voldoening.
Toen Don Bosco uit Rome het omstandige verslag van die gedenkwaar-
dige reis ontvangen had, zorgde hij ervoor dat het in druk verscheen;
en de Armonia herdrukte de artikelen van de Osservatore Romano. Tegelij-
kertijd werden er op last van Mgr. Fransoni in al de kerken van het
Aartsbisdom, en dus ook in het Oratorio van Valdocco, met vreugdevolle
ernst en levendige dankbaarheid, acht dagen lang oefeningen van dankzeg-
ging gehouden tot de goddelijke Voorzienigheid.
Maar men had nog geen volledig idee van al de gunsten die Onze-
Lieve-Heer de Paus verleend had om hem voor de Kerk te bewaren. Terwijl

5.3 Page 43

▲back to top


- IV/39 -
de Paus nog in Gaeta woonde, had een groep van anarchisten en republi-
keinen, op aanstichting van Mazziní, in Genève het besluit genomen om
de Paus door vier als priesters vermomde sluipmoordenaars om het leven
te laten brengen. De Parijse politie had het Kabinet te Turijn daarvoor
gewaarschuwd en de advocaat Giambattísta Gal, werkzaam op het ministe-
rie van Buitenlandse Zaken, die die berichten binnenkreeg, had er Don
Cafasso vertrouwelijk van op de hoogte gebracht; en wellicht was ook
Don Bosco deelgenoot in het geheim, wijl dezelfde advocaat ons in 1890
vertelde hoe groot zijn vertrouwen ook in hem was sinds het jaar 1841.
Don Cafasso had onmiddellijk naar Gaeta geschreven en het plan
werd verijdeld (1), terwijl de zaak tot in 1898 geheimgehouden werd,
het jaar waarin advocaat Gal stierf. Dat feit is authentiek en men kan
er de getuigenissen van vinden ín de correspondentie en in de diploma-
tieke stukken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Om al die redenen wilde Don Bosco op plechtige wijze uiting ge-ven
van zijn gehechtheid aan de Paus. Er was een wonderbaarlijke ode in die
dagen in Rome verschenen om het gedenkwaardige feit te vieren en nadat
hij ze aan de jongens verklaard had, liet Don Bosco ze her-haalde malen
bij gelegenheid van verschillende academische zittingen declameren. Wij
menen er ten besluite die bladzijden mee te mogen verrijken.
Hij keerde weer
Uit Rome klinkt gejuich, -
De Tiber brengt hoogmoedig
de boodschap aan de zee
Hij keerde weer
Zo zingt nu iedre stroom
met opgerichten hoofde;
nu klinkt het overal
Hij keerde weer naar Rome
De boeien los, geen slaven maar
Englen komen vooraan een hele stoet
van deugden omstuwen vast en zeker
de liefde en de hoop.
Ja, luistert nu eerbiedig:
een dankbaar lied weerklinkt in
Sint-Pieters basiliek.
En Christus"Plaatsvervanger,
met tranen in de ogen
knielt neer bij Petrus' graf.
Hij neemt zijn kroon en legt ze,
ten teken van vertrouwen
op God, op het altaar neer.
(1) Italia Reale . Corriere Nazionale, 18-19 mei 1898,

5.4 Page 44

▲back to top


- IV/40 -
Een zonnestraal verlicht nu
de grote koepel, zie toch:
hij buigt het hoofd in het stof.
Gegroet, Gij uitverkoren
van God, gij gift des hemels,
godvruchtig, oude man,
Sereen en in verwachting
staat gij in volle glorie
de toekomst in te zien
Uw hand, zij zegen ons allen:
de hele wereld jubelt:
naar Rome keerd'hij weer.

5.5 Page 45

▲back to top


- IV/41 -
H O O F D S T U K VII
MGR. FRANSONI GEVANGENGEZET IN DE CITADEL DE JONGENS
VAN HET ORATORIO OP BEZOEK BIJ DE AARTSBISSCHOP -
INZAMELING VOOR EEN BISSCHOPSSTAF - MGR. FRANSONI EN
DON BOSCO IN PIANEZZA - EEN NIEUWE
APOSTOLAATSVERENIGING ONDER DE GEESTELIJKHEID -
STICHTING VAN DE CONFERENTIES VAN DE H. VINCENTIUS A
PAULO IN TURIJN - DON BOSCO EN DE CONFERENTIES
Nieuwe bittere ervaringen waren er voor de Aartsbisschop van Tu-
rijn in voorbereiding. Op de 15de april schreef de onverschrokken op-
volger van de H. Massimo, met de voorzichtige moed van een apostolisch
ambtenaar, zonder te zinspelen op degenen die de wet-Siccardi hadden
goedgekeurd, een geheime herderlijke brief, gericht tot de pastoors van
het diocees, opdat dien hem ter kennis zouden brengen van alle geeste-
lijken van hun parochies. Daarin stippelde hij voor de geestelijkheid
een nauwkeurige gedragslijn uit, om te voorkomen dat zij in botsing zou-
den komen met de nieuwe wet, die hen niet kon ontslaan van hun ver-
plichtingen en zodoende hun geweten zuiver houden; tegelijkertijd be-
val hij hun, wanneer zij voor de rechter gedaagd zouden worden, niet
te verschijnen zonder voorafgaand verlof van hun kerkelijke overheid.
Maar de achterdochtige politie, die door de controleurs liet nagaan
of de geestelijkheid richtlijnen ontvangen had van de bisschoppen, die
in strijd zouden zijn met de wet op de onschendbaarheid, kwam al gauw
in kennis van de brief van Mgr. Fransoni. Daarom deed zij de brief op
de 21ste april in beslag nemen in de drukkerij Botta, in de postkanto-
ren en in het Aartsbisschoppelijk Paleis, en gelastte tegelijkertijd
het studeervertrek van de Aartsbisschop zelf te doorzoeken.
Men wachtte niet lang met Mgr. Fransoni voor de burgerlijke recht-
bank te dagen om rekenschap af te leggen van zijn herderlijke brief, en
hij antwoordde dat hij daarvoor verlof zou vragen aan de Paus, en wan-
neer die goedkeuring kwam zou hij zich ter beschikking stellen. De
rechters aanvaardden die redenering niet. Derhalve werd hij bij verstek
veroordeeld tot een geldboete van 500 lire en een maand gevangenisstraf;
en op 4 mei, de dag waarop in Turijn het feest van de heilige Lijkwade
gevierd werd, werd hij om één uur 's middags naar de citadel van Turijn
gebracht om er zijn straf uit te boeten. Het is onbeschrijflijk hoe

5.6 Page 46

▲back to top


- IV/42 -
smartelijk alle goedmenenden bij het vernemen van iets dergelijks ge-
troffen werden; velen weenden er bittere tranen om; en tot hen behoorden
de leerlingen van Don Bosco, omdat zij de Aartsbisschop van harte waren
toegedaan als hun beschermer en vader. Zelfs de majoor Graaf Viallardi
kon zijn tranen niet bedwingen toen hij hem in de citadel ontving, en de
commandant Imperor stond hem zijn eigen vertrekken af. Nog dezelfde
avond kon monseigneur, dank zij de welwillendheid van de commandant, het
bezoek ontvangen van een afvaardiging van het metropolitaan kapittel, om
hem hun deelneming te betuigen; en daarna wisten in de loop der volgende
dagen vele leden van de Turijnse adel en van de geestelijkheid tot hem
door te dringen.
Don Bosco bevond zich onder de eersten die erheen gingen, en hij
zorgde er eveneens voor dat verschillende afvaardigingen van zijn jon-
gens erheen gingen om de eerbiedwaardige gevangene troost te brengen.
Hij stuurde er Felice Reviglio met een kameraad heen, en toen die thuis
terugkeerden, vertelden zij hoe zij twee of drie binnenplaatsen hadden
moeten oversteken, helemaal met muren omgeven, waarop schildwachten en
carabinieri zowat overal hadden postgevat, en hoe zij tenslotte hadden
kunnen doordringen tot de moedige verdediger van de rechten van de Kerk.
Mgr. Fransoni had in de tot zijn beschikking gestelde vertrekken met va-
derlijke goedheid de betuigingen van eerbied in ontvangst genomen die
zij hem uit naam van Don Bosco kwamen overbrengen en hij had beiden bij
het weggaan een rozenkrans geschonken.
Enige dagen later gingen vijf andere jongens van het Oratorio naar
de citadel Bellisio en drie anderen werden op de laatste open binnen-
plaats tegengehouden door de soldaten die verschillende voorvertrekken
bewaakten. Slechts aan een van hen, aan de goudsmid Ritner, werd verlof
gegeven om naarbinnen te gaan; en toen hij weer buitenkwam overhandigde
hij zijn metgezellen diep bewogen vier rozenkransen met hemelsblauwe
kralen die de heilige Aartsbisschop hun ten geschenke gaf. Bellisio, die
in dat jaar in het Oratorio gekomen was, bewaarde die kostbare rozen-
krans nog in het jaar 1902 en was gewoon hem bij het bidden te gebrui-
ken.
Intussen werden er door de vicaris-generaal openbare gebeden voor-
geschreven in alle kerken van het Aartsbisdom; en de betuigingen van
aanhankelijkheid en eerbied ten aanzien van de Aartsbisschop bleven
aanhouden.
Op 27 mei 1850 nodigde de Armonia de subalpijnen uit om Mgr. Fran-
soni een bisschopsstaf aan te bieden. De aanzienlijksten onder de gees-
telijkheid en onder de leken gingen gaarne op dat voorstel in. De sek-
tariërs legden er een trotse verachting voor aan de dag, Daar de namen
van de inschrijvers af en toe in de Armonia gepubliceerd werden, lieten
die sektariërs ze op briefjes overdrukken en ze op de straat verkopen
door de jongens die uit volle borst aankondigden: De lijst van de prui-
ken en achterlijken. Intussen schold de Gazzetta del Popolo degenen die
zich achter de demonstratie geschaard hadden, en onder wie zich kanun-
nik Gastaldi bevond, de huid vol; maar dat kon niet verhinderen dat men
in een kort tijdsbestek meer dan achtduizend lire bijeenkreeg; en de
bisschopsstaf werd ook als kunstvoorwerp kostbaar. De naam van Don Bosco
Giovanni verscheen op 10 juni op de eerste lijst van inschrijvers met
een bijdrage van vijf lire.
De 2de juni, een zondag, waarop de dertig dagen gevangenisstraf ten
einde liepen, werd Mgr. Fransoni vroeg in de ochtend in vrijheid ge-
steld.

5.7 Page 47

▲back to top


- IV/43 -
Hij zei die dag: "Een andere keer niet meer ín de citadel, maar dan
word ik naar Fenestrelle gebracht!" Hij bleef enkele dagen in Turijn en
trok zich toen terug in Pianezza om te bekomen van de narigheden, die
de beschreven wederwaardigheden hem ook berokkend moesten hebben.
Don Bosco volgde hem erheen om zijn uiteindelijk oordeel te verne-
men over de te volgen methode bij de leiding van het Oratorio, en indien
het mogelijk was tot een ontwerp of grondslag voor de regels van een
kloosterorde te komen; en tegelijkertijd om van hem woorden van aanmoe-
diging en steun te vernemen. Monseigneur keurde de ideeën van Don Bosco
goed en voegde eraan toe: "Ik zou u wel graag willen steunen, maar, zo-
als u ziet, verkeer ikzelf in onzekerheid over de dag van morgen. Doet
wat u kunt; ga ook moedig door met het begonnen werk; ik geef u volle-
dige volmacht, ik geef u mijn zegen, ik geef u alles wat ik geven kan.
Er is maar één ding dat ik u niet geven kan: vrijwaring van de moeilijk-
heden waarmee u te stellen kunt krijgen."
Maar de gevangenschap van de Aartsbisschop was verlicht door twee
gebeurtenissen die van onschatbare waarde moesten zijn voor de zielen.
In het begin van dat jaar was men onder de ijverigste priesters,
die gewoon waren de geestelijke besprekingen bij te wonen die men een
keer per week hield in de kerk van de Cottolengo, overgegaan tot de
stichting van een soort vereniging die de naam had aangenomen van de H.
Vincentius a Paolo en die bijeenkwam in een zaal van het Seminarie. Aan
die bijeenkomsten werd deelgenomen door mannen van grote kennis en hei-
ligheid: kanunnik Vogliotti, de theoloog Borel, de theoloog Luigi Angle-
sio, rector van het Piccola Casa, Don Giuseppe Cafasso, de theoloog
Vola, de heer Durando, Overste van de missiepriesters, kanunnik Eugenio
Galletti, de professor in de kerkgeschiedenis Francesco Barone, kanunnik
Bottino, Don Ponsati, Don Destefanis, Don Cocchi en onze Don Bosco. De
theoloog Roberto Murialdo trad op als secretaris van de vereniging. Die
werkzame geestelijken bestudeerden de middelen die het meest geschikt
zouden zijn om de priesters aan te sporen in het nakomen van hun plich-
ten, en zij bevorderden een levendige katholieke actie. Zij hadden voor-
al tot oogmerk de catechismussen, die toen in de parochies min of meer
in verval gekomen waren, en voornamelijk hadden zij het voornemen, het
godsdienstonderricht in de beide stadswijken van Sint-Salvario en Sint-
Donato weer op gang te brengen, welke gebieden in die jaren erg ver van
het centrum van de stad verwijderd en nagenoeg verwaarloosd waren. Zij
zorgden ook voor predikanten voor de missies waar daarom gevraagd werd,
en om de zondagsoratorios van catechismusleraren te voorzien, die die
instellingen erkenden als een grote noodzaak van de tijd. Zij spreidden
het eerste zaad van verschillende verenigingen, waaronder de vereniging
tegen het vloeken, tegen het profaneren van de zondagen, en voor het
drukken van goede boeken tegen de propaganda van de Waldenzen. Zij voer-
den de catechismussen in in de verbeteringshuizen en in de Generala,
waar zoveel jonge ontspoorde jongens vertoefden.
Don Bosco nam zoveel hij kon ijverig deel aan die bijeenkomsten en
in de loop van ons verhaal zal overduidelijk blijken, hoezeer hij een
der ijverige leden was bij het bevorderen van al de ondernemingen, zon-
der uitzondering, die voorgesteld en ter hand genomen werden.
Tegelijkertijd organiseerden zich goede, christelijke leken om een
heilig legioen te vormen naast de geestelijkheid; en op 13 mei 1850 werd

5.8 Page 48

▲back to top


- IV/44 -
in Turijn de eerste Conferentie van de H. Vincentius a Paolo gesticht,
naar het model van die inrichting die in 1833 in Frankrijk was opgericht
door Ozanam. Uit Genua was graaf Rocco Bianchi gekomen, voorzitter van
de eerste Genuese conferentie; opgericht ín 1846, en onder zijn aanspo-
ring werd er met het zo belangwekkende werk een begin gemaakt. Don Bosco
had hem met raad en daad terzijde gestaan. De graaf was een overtuigd
promotor geweest van andere conferenties in Italië. De plechtige instal-
latie vond plaats in de sacristie van de parochiekerk van de HH.Martela-
ren. Dat waren de zeven stichters Don Battista Bruno, pastoor van de
kerk, pater Andrea Barrera, doctrinariër-priester, Markies Domenico del
Carretto di Balestrino, de advocaat Francesco Luigi Rossi, Ridder Luigi
Ripa di Meana, kolonel buiten dienst, de ingenieur Guido Goano en Graaf
Rocco Bianchi. Don Bosco, die eveneens uitgenodigd was, kwam erheen en
kreeg de ereplaats. De conferentie vergaderde in de naam des Heren en
werd onder de machtige bescherming gesteld van Maria Onbevlekt Ontvangen
en onder het patronaat van de heilige martelaren Solutore, Avventore en
Ottavio. De advocaat Rossi werd tot voorzitter gekozen. Als eerste Ere-
leden traden op, Monseigneur Luigi Fransoní, Silvio Pellico en Don
Bosco, die in het begin aan de conferenties deelnam en er steeds het
erelid, de vriend en de beminde beschermer van bleef. Het werk van de H.
Vincentius ontwikkelde zich zonder onrustige haast, maar met bestendige
volharding. De bezoeken díe de leden brachten ín de ellendige en dik-
wijls vuile krotten der armen, met middelen om te helpen; met goede
raad, troost en vermaningen, waren als verschijningen van Engelen die
heil en vrede brachten. Zij zorgden voor godsdienstonderricht, en deden
onwettige samenlevingen inzegenen. Met slechts 24 lire en 15 centesimi
begonnen de leden met de uitoefening van hun liefdewerk, met het bezoe-
ken van de armen en de uitdeling van hulpmiddelen, na de derde bijeen-
komst die gehouden was op 26 mei 1850. Hun eerste weldoeners waren de
verheven en vrome konin-ginnen Maria Teresa en Maria Adelaide, en de
markiezin Barolo.
De Conferentie van de HH. Martelaren werd opgenomen in de Vereni-
ging van de Algemene Raad die in Parijs gevestigd was, op 1 september
1850, en in 1853 werden er, toen het aantal actieve leden tot drieënzes-
tig en het aantal ereleden tot eenendertig gestegen was, in de stad vier
verschillende conferenties gesticht en tot eerste voorzitter van de Bij-
zondere Raad werd op 15 september graaf Carlo Cays gekozen, die steeds
een van de ijverigste leden was geweest. In 1856, toen er in Turijn
reeds elf conferenties gevestigd waren en negentien buiten die stad, be-
sloot de Algemene Raad van Parijs een Hoge Raad te stichten waaraan heel
Piëmont als district werd toegewezen. Graaf Cays was er voorzitter van
tot 1868.
Don Bosco, die een zeer groot aandeel had in de stichting van de
eerste conferentie, had dat ook in de stichting van de andere, die hij
op verschillende manieren beschermde en hielp, vooral toen zij met erge
tegenkanting te maken kregen. Tussen hem en de liefdadige verenigingen
bestonden de intiemste betrekkingen, en de goede Driester stelde de jon-
gens die uit de gevangenissen kwamen en die hij op de goede weg gebracht
had, onder hun bescherming. Ook vormden enkele leden van de Sint-Vincen-
tiusvereniging met hem een soort van protectoraat, dat op wettige grond-
slag was ingesteld, om op doelmatige wijze toezicht te kunnen uitoefenen
en de jongens, die door de Questura in vrijheid gesteld waren, op betere
paden te leiden.
Don Bosco beval hun eveneens aan, een vaderlijke liefde aan de dag
te leggen voor de jongens van de arme mensen die zij bezochten, en zo-

5.9 Page 49

▲back to top


- IV/45 -
doende droegen die edelmoedige lieden bij tot de oprichting van zondags-
oratorio's en bevorderden zij de lessen in catechismus en andere. Het
valt bij benadering zelfs niet te zeggen, hoe verdienstelijk zij zich
gemaakt hebben voor Vaderland en Kerk: De jongens die zij in de loop
van vijftig jaren onder hun bescherming namen, waren bijna honderddui-
zend in aantal.
Vele jaren lang woonde Don Bosco de grote algemene vergadering van
de conferenties bij, die op plechtige wijze in december gehouden werd,
nu eens in de kerk der HH. Martelaren of in die van de Mercanti, en
telkens nam hij het woord. Hij kende de geest van de H. Vincentius a
Paolo door en door; en hij zette er de beginselen en karaktertrekken
van uiteen. Nu eens sprak hij over de verplichting tot het geven van
aalmoezen, over de manier om dat te doen en over het loon dat God er-
voor in het vooruitzicht heeft gesteld; bij andere gelegenheden toonde
hij aan hoe het geloof zonder de werken geen waarde heeft, en dat het
nodig is goed te doen zolang we kunnen. Sommige aansporingen die hij
tot de leden richtte, handelden over de noodzaak om zijn karakter zo
christelijk en godsdienstig te vormen, dat woord en daad steeds inge-
geven zouden worden door de beginselen van het Evangelie, en over het
belang van het gebruik van opgewektheid en vriendelijkheid wanneer het
erom ging raad te verschaffen in godsdienstige dingen; andere malen
sprak hij over de armen die bezocht en geholpen werden, en hij prentte
zijn toehoorders in, zich te herinneren hoe de goddelijke Voorzienig-
heid, wanneer er een beroep op haar gedaan werd, haar lijdende vrien-
den soms op bewonderenswaardige wijze te hulp kwam; en hij herinnerde
aan Gods onfeilbare belofte dat hij, die samen met Christus lijdt, ook
voor altijd deel zal hebben in zijn heerlijkheid. Zijn woorden hadden
een merkwaardige uitwerking, daar de personen van iedere stand en le-
vensomstandigheden, hetzij geestelijken of leken, hem als een volkomen
aan God overgegeven man beschouwden, en vele leden van de Conferenties
werden als om strijd ook helpers van hem bij zijn eigen ondernemingen.
Maar er kwam tenslotte een dag waarop zijn stem niet meer in die
bijeenkomsten gehoord zou worden. In de laatste jaren van zijn leven
trok hij zich terug en kwam er niet meer. Hij had zijn zending vervuld
en zijn werk was overbodig geworden. De Conferenties van de H. Vincen-
tius bloeiden op bewonderenswaardige wijze. In 1900 waren er in Turijn
inderdaad zeventien, en eenendertig in heel Piëmont. In vijftig jaren
tijds hadden zij meer dan 400.000 armen bezocht en anderhalf miljoen
aan giften onder hen verdeeld. Don Francesia vroeg Don Bosco op zekere
dag waarom hij niet meer naar de algemene conferenties ging, waar hij
toch zoveel vrienden telde, en hij kreeg voor antwoord: "Ik heb daar
niets meer te doen. Ik zou er nu alleen nog maar heengaan om er te
zijn." Hij vermeed het applaus waarmee zij ongetwijfeld hem zouden be-
groeten.
Maar zijn beminde vrienden en weldoeners vergaten hem geenszins,
en op 6 mei 1900, kwamen er vierhonderd medebroeders van de Sint-Vin-
centiusvereniging bijeen in het Salesiaanse huis in Valsalice, om aan-
wezig te zijn bij een godsdienstige plechtigheid bíj het graf van Don
Giovanni Bosco. Zij herdachten de vijftigste verjaardag van de stich-
ting der Conferenties in Turijn en in Piëmont. Zijne Eminentie kardi-
naal Richelmy droeg de Heilige Mis op en deelde de Communie uit. De
vertegenwoordigers van de conferenties waren voor het merendeel arbei-
ders en landbouwers. In een zaal van Valsalice werd er een voltallige
zitting gehouden en daarna zaten de confraters aan bij een opgewekte
maaltijd. En herhaaldelijk werd ook de lof gezongen van Don Bosco,

5.10 Page 50

▲back to top


- IV/46 -
wiens gebeente zich wel erover moest verheu-gen zich temidden van die
triomf van de naastenliefde te bevinden.
Alles in dit hoofdstuk hebben we verzameld, hetzij uit officiële
verslagen van de conferenties, of uit gedrukte, of geschreven aanteke-
ningen en uit mondelinge mededelingen, niet alleen van medebroeders
van het Sint-Vincentiuswerk, maar eveneens van verschillende oud-leer-
lingen die, als getuigen erover spraken zoals wij hier hebben uiteen-
gezet.

6 Pages 51-60

▲back to top


6.1 Page 51

▲back to top


- IV/47 -
H O O F D S T U K VIII
FEESTEN EN LIEDEREN IN HET ORATORIO VERVAL VAN DE
OUDE GILDEN - ONGODSDIENSTIGE ARBEIDERSVERENIGINGEN -
EEN VERENIGING TOT ONDERLINGE BIJSTAND DOOR DON BOSCO
GESTICHT - HET REGLEMENT ERVAN - STRIJD TEGEN DIE VER-
ENIGING - HET GOEDE DAT ZIJ VERRICHT EN HET ZAAD DAT
ZIJ VERSPREIDT - DE ARBEIDERSKLASSEN: VERLANGENS,
ELLENDE, VERLOKKINGEN EN KATHOLIEKE ACTIE.
De feestdagen van de H Aloysius en van Sint-Jan waren in het Orato-
rio met grote plechtigheid verlopen: de speelplaatsen hadden gegalmd van
de lofzangen op Don Bosco, en we hebben nog wel de echo van die oude
liederen gehoord, die vele jaren lang telkens werden herhaald. Het zijn
onvolmaakte verzen, maar ons klinken ze aangenaam in de oren vergeleken
bij die welke later door bekwamere dienaren van de muzen geschreven
werden. Daar we echter bang zijn dat ze in vergetelheid zullen geraken,
zullen we deze bescheiden bladzijden verfraaien met de schoonheid der
lieflijke gevoelens van onze oude kameraden.
Welaan o
broeders,
wij willen
dankbaar zijn Don
Bosco, herder,
van al die hier
nu staan.
Muziek schept
vreugde, dus
blaast uw
instrument zodat
de buren
meevieren met het
feest,
Hij licht' ons
voor, waar de
Heer ons roept;
nog velen wachten dit
onverhoopt geluk.
Ons arme jongens
is hij het witte brood,
dat sterke voedsel
op weg naar eer en deugd.
Wij doen de hemel
weerklinken van gezang.
Niets kan beletten
dat wij zo vreugdig zijn.
Want God zal helpen,
zo leven wij met hoop,
dat hij zal leven,
og vele jaren lang.

6.2 Page 52

▲back to top


- IV/48 -
De genegenheid van zijn jongens beantwoordde Don Bosco met een
nieuw blijk van zijn liefde Maar om het belang daarvan te beseffen, moe-
ten we een paar jaren in de geschiedenis teruggaan,
In 1847 bestonden er in Turijn nog de resten van de oude middel-
eeuwse Università, dat wil zeggen gilden van handwerks. en ambachtslie-
den en handelaars, met hun broederschappen en een priester als modera-
tor. Die zorgden ervoor dat het de leden gemakkelijk gemaakt werd hun
godsdienstplichten te vervullen; andere zorgden voor de tijdelijke be-
langen door een goede onderrichting van de leerlingen, het verschaffen
van werk, het oprichten van spaarkassen, het verzorgen van de zieken,
door steun te verlenen aan ouden van dagen, aan weduwen, aan wezen, door
de jongelieden die een gezin gingen stichten aanwijzingen te geven, het
publiek te waarschuwen voor het bedrog van handwerkers en kooplui, en
fondsen te verschaffen voor de werking van hun prachtige Oratorios.
Maar de libertijnse geest had niet nagelaten het merendeel van die
organisaties aan te tasten, door hun het godsdienstige karakter te ont-
nemen dat ze vroeger gehad hadden, en door hen te onttrekken aan de af-
hankelijkheid van het Kerkelijk Gezag. Ook zag men de leden dan als het
ware in twee groepen verdeeld; de enen, de liberalen, beheerden het ver-
mogen en de liefdadige werken; alleen de katholieke leden droegen de
uniform en woonden de godsdienstoefeningen bij.
Tegelijkertijd met het verval, veroorzaakt door de boosaardige na-
tuur van die organisatie, ontstonden er verschillende door de Vrijmet-
selarij geïnspireerde verenigingen, die, onder de mantel van de naas-
tenliefde of filantropie, het schandelijke plan verborgen om in hun bij-
eenkomsten de gedachten van de leden zowel in politiek als in godsdien-
stig opzicht te bederven.
Daarom verzonnen zij fabeltjes tegen de katholieke Kerk en lieten
ze drukken; en verspreidden schandelijke verhaaltjes tegen de bisschop-
pen, de priesters en kloosterlingen, en lieten niets ongebruikt om hen
bij het volk verdacht te maken. Een deel daarvan was na korte tijd zo-
zeer verdorven en onder de invloed daarvan gekomen, dat een bedienaar
Gods zelfs niet meer veilig was in de straten van het toch zo uiterst
beschaafde Turijn.
Een van die verenigingen droeg de naam van Arbeidersvereniging.
Verschillende leden bemerkten spoedig dat zij in een val gelopen waren
en toonden zich al gauw bereid om er zich tijdig uit terug te trekken;
maar niet weinigen ook bleven er lid van en leden al spoedig schipbreuk
naar zeden en geloof. De goede katholieken hadden hun zorg nog niet op
de arbeiders gericht, om hun belangen te verdedigen, aangezien tot voor
enkele jaren de Gilden, de oude arbeidersorganisaties, daarvoor gezorgd
hadden.
Nu de broederschap van de H. Aloysius als een nieuwe broederschap
georganiseerd was, zag Don Bosco evenwel in, dat dat niet voldoende
zou zijn om de arbeiders tezamen te brengen; en dat het noodzakelijk
was hen met een of ander stoffelijk voordeel aan te trekken. Om nu te
voorkomen, dat de externe jongens van het Oratorio zich zouden laten
inschrijven als lid van gevaarlijke verenigingen, vatte Don Bosco de
gedachte op er zelf een op te richten, die het lichamelijk welzijn ten
doel zou hebben, maar het geestelijke welvaren van haar leden daarom
niet uit het oog zou verliezen. Tot dat doel dacht hij erover, aan de

6.3 Page 53

▲back to top


- IV/49 -
leden de voorwaarde te stellen, dat zij zich eerst moesten laten in-
schrijven als lid van de Broederschap van de H.Aloysius, wat de praktijk
met zich bracht van om de veertien dagen ter Heilige Tafel te naderen.
Hij begon dus met de oudsten onder hen erover te spreken, zette hun het
doel uiteen, somde de voordelen en de voorwaarden op en zijn plan werd
met algemene instemming begroet. Hierna stelde hij voor dat er een com-
missie zou worden benoemd uit hun midden, die het initiatief zou nemen
en hun goedkeuring verkrijgen.
De vereniging werd onder de titel van Vereniging voor onderlinge
bijstand officieel opgericht in de kapel, op de lste juli 1850 en slaag-
de er op bewonderenswaardige wijze in, het gestelde doel te verwezen-
lijken. Hieruit blijkt dat het eerste zaad van die ontelbare organisa-
ties of verenigingen van katholieke arbeiders, die in die laatste jaren
in vele steden van Italië uit de grond schoten, door Don Bosco zelf
gezaaid was onder de jongens van zijn Oratorio. Het komt me nuttig voor
het hele reglement ervan hier weer te geven, hetzij om het feit op
zichzelf te herdenken, of als maatstaf voor wie ze elders zou willen
stichten, met de nodige aanpassingen aan andere tijden en personen.
Aan het reglement ging de volgende waarschuwim vooraf, die de hand-
tekening van Don Bosco droeg:
"Ziehier, beste jongens, een reglement voor jullie vereniging Het
zal voor jullie een richtlijn zijn, om de vereniging ordelijk en vrucht-
baar te laten voortbestaan. Jullie ijver en toeleg om ze te bevorderen
kan ik niet anders dan prijzen. Zij getuigt werkelijk van wijsheid Jul-
lie krijgen daardoor een stuiver per week in reserve, een stuiver die
er weinig op aankomt bij de uitgaven, en die jullie van groot nut zal
zijn zodra jullie hem nodig hebben. Wees dus overtuigd van mijn volle
goedkeuring.
"Alleen wil ik jullie hij het aan de dag leggen van ijver voor jul-
lie vereniging erop wijzen, niet de regels uit het oog te verliezen van
de Compagnie van de 11,Aloysius, waarvan het fundamentele goed, het heil
van jullie ziel, afhangt.
"Moge God de ware liefde en de ware vreugde in jullie harten plan-
ten, en de vreze des Heren vergezelle al jullie werken." Daarna volgde
het reglement.
1. Het doel van die vereniging is, steun te verlenen aan die leden
die ziek worden of in nood zouden komen te verkeren doordat zij buiten
hun wil zonder werk gekomen zijn.
2. Niemand kan tot de vereniging worden toegelaten, indien hij niet
is ingeschreven als lid van de Compagnie van de Heilige Aloysius, en wie
om een of andere reden zou ophouden medelid van die Compagnie te zijn,
zal niet meer als lid van de Vereniging beschouwd worden.
3. Ieder lid betaalt een stuiver per week, en kan niet eerder de-
len in de voordelen van de vereniging dan zes maanden na zijn toetre-
ding. Hij kan evenwel het recht verkrijgen op onmiddellijke steun van de
vereniging, indien hij bij toetreding 1:50 betaalt, vooropgesteld dat
hij dan niet ziek of zonder werk is.
4. De bijstand voor iedere zieke zal 50 centiemen per dag bedra-
gen, totdat hij weer volkomen de gezondheid herkregen heeft.

6.4 Page 54

▲back to top


- IV/50 -
Wanneer de zieke evenwel in een liefdadigheidsinrichting mocht wor-
den opgenomen, houdt de steunverlening op, en hij zal er geen aanspraak
meer op kunnen doen gelden dan wanneer hij die inrichting voor zijn her-
stel verlaten heeft.
5. Degenen die bulten hun schuld van werk verstoken blijven, zullen
bovengenoemde ondersteuning beginnen te trekken acht dagen na het begin
van hun werkloosheid. Wanneer de uitkering langer dan twintig dagen zou
moeten duren, zal het Bestuur in ogenschouw nemen of de uitkering ver-
meerderd of verminderd moet worden.
6. Alle giften die ten bate van de vereniging worden aangeboden zul-
len met erkentelijkheid worden aanvaard, en ieder jaar zal er een bij-
zondere inzameling voor gehouden worden.
7. Wie aanzienlijke tijd in gebreke blijft met het betalen van zijn
bijdrage, kan niet delen in de voordelen van de vereniging, tenzij hij
zijn vervallen bijdragen heeft voldaan en een maand lang op geen enke-
le uitkering aanspraak maakt.
8. De vereniging wordt beheerd door een voorzitter, een ondervoor-
zitter, secretaris, tweede secretaris, vier bestuursleden, een visita-
tor, een substituut en een penningmeester.
9. Al de ingeschrevenen van de vereniging dienen er, buiten het
nauwkeurig voldoen van de wekelijkse stuiver, de grootste zorg voor te
dragen, dat de regels van de Compagnie van de H.Aloysius in acht worden
genomen, teneinde zodoende bij te dragen tot eigen heiliging en anderen
tot de deugd aan te sporen.
10. De voorzitter van de vereniging is de Overste van het Oratorio.
Die dient erop toe te zien dat de beheerders hun plicht doen, en dat er
in de behoeften van de leden voorzien wordt volgens de aanwijzingen van
dat reglement.
11. De ondervoorzitter staat de directeur ter zijde, hij geeft de
secretaris opdracht voor het regelen der bijeenkomsten, en hij draagt
het bestuur alles voor, wat ten voordele van de vereniging kan strek-
ken.
12. De secretaris zal ervoor zorgen dat iedere zondag de bijdrage
geïnd wordt, waarbij hij nauwkeurig aantekening houdt van degenen die
aan hun verplichting voldaan hebben, en met veel omzichtigheid en be-
leefdheid te werk gaat. Het behoort eveneens tot de taak van de secre-
taris aan de penningmeesters briefjes te doen toekomen met de namen,
voornamen en woonplaats van de zieke; alle beslissingen van enige bete-
kenis die door het Bestuur worden genomen moeten door de secretaris
worden genoteerd. In geval van te veelvuldige werkzaamheden wordt de
secretaris bijgestaan door de tweede secretaris die, indien nodig, als
zijn plaatsvervanger zal optreden.
13. De vier bestuursleden zullen hun mening te kennen geven over al-
les wat het belang van de vereniging betreft en zullen stemmen zowel
over wat het beheer van zaken betreft, als over de benoeming van een of
ander lid.
14. De visitator van de vereniging is de geestelijke leider van de
Compagnie van de H. Aloysius. Die zal zich persoonlijk naar het huis van
de zieke begeven, om vast te stellen waarin er voorzien moet worden en
er een getrouw verslag aan de secretaris van uitbrengen. Wanneer hij het

6.5 Page 55

▲back to top


- IV/51 -
benodigde briefje ontvangen heeft, gaat hij ermee naar het huis van de
penning-meester, waarna hij de toegewezen ondersteuning naar de zieke
brengt. Wanneer hij ondersteuning brengt, dient de bezoeker er zorg
voor te dragen, dat hij de zieke enkele beginselen van onze heilige
godsdienst in de herinnering roept, en hem aanspoort de Heilige Sacra-
menten te ontvangen, wanneer het om een ernstige ziekte gaat. Daarbij
dient hij terzijde gestaan te worden door zijn substituut, die de
uiterste zorg moet betonen om de visitator vooral te helpen bij het
brengen van de ondersteuning en bij het bezoeken van de zieken.
15. De penningmeester draagt de zorg voor de gelden van de vereni-
ging en brengt er iedere drie maanden verslag over uit. Hij kan echter
aan niemand geld verstrekken zonder een briefje dat hem door de visi-
tator ter hand gesteld wordt en dat ondertekend is door de voorzitter
en waarin een omschrijving wordt gegeven van de benodigde steun.
16. Iedere functionaris vervult zijn ambt voor de tijd van een jaar;
daarna kan hij echter herkozen worden.
17. Het bestuur geeft iedere drie maanden verantwoording van zijn
beheer.
18. Dit reglement treedt in werking op de iste juli 1850.
Aan ieder lid werd bij wijze van lidkaart een boekje verstrekt, met
de vermelding Vereniging voor Onderlinge Bijstand, door enkele leden
van de Broederschap van de H. Aloysius opgericht in het Oratorio van de
H.Franciscus van Sales, te Turijn Druk Speirani en Ferrero, 1850. Op de
voorpagina stond als motto gedrukt: "Zie, hoe goed en lieflijk het is,
als broeders in eensgezindheid samenwonen." Psalm 133
Op het slot was er een inschrijvingsformulier aan vastgehecht van
de volgende tekst:
De jongen …………………………………………………………………………
zoon van ………………………………………………………………………………………
wonende …………………………………….. van beroep ……………….
is ingeschreven als lid van de vereniging op
……………… dag de ………………. van de maand …………… 18..
Voor het reglement heeft hij 15 cent
betaald.
De secretaris
de voozitter
Die aldus georganiseerde vereniging beantwoordde op bewonderens-
waardige wijze aan haar doel, maar wekte de woede van degenen die in
die dagen alles op alles zetten om het gepeupel te misleiden en het bij
bepaalde gelegenheden aan hun zijde te krijgen.
Giuseppe Brosio schreef als volgt aan Don Giovanni Bonetti. Tegen-
over de toegangsdeur van ons kerkje in Valdocco, door een ringmuur van
onze speelplaats gescheiden, stond de herberg die de naam van de Giar-
diniera droeg Het was een toevluchtsoord van dieven, een trefpunt van
vagebonden. Hier verzamelden zich steeds nietsnutten, spelers, drinke-

6.6 Page 56

▲back to top


- IV/52 -
broers, zwervende muzikanten, berentemmers, leeglopers van allerlei
soort, en bovendien de leden van de toen opkomende liberale werklieden-
organisatie die haar hoofdzetel gevestigd had in een kelderwoning in het
Onze-Lieve-Vrouw-straatje. De geheime leiders van die vereniging waren
enkele protestanten en bepaalde lieden van zeer slecht gedrag. Wanneer
de drinkgelagen van de klanten van de Giardiniera in de voorafgaande ja-
ren ook wel eens erg storend geweest mochten zijn, zij waren niettemin
in geen geval uitgesproken vijandig tegen het Oratorio gericht geweest.
Maar in dat jaar was het lawaai gedurende de tijd van de kerkdiensten er
kennelijk op berekend om Don Bosco te ergeren en de draak met hem te
steken. Die spitsboeven werden door opruiers ervoor betaald om hun er-
gerlijk kabaal tot in het Oratorio te laten doordringen.
"Don Bosco zag de noodzakelijkheid in om die vooruitgeschoven bat-
terij van de Duivel uit Valdocco te verwijderen; maar dat was geen ge-
makkelijke onderneming, want aan de ene kant zou dat grote kosten ver-
gen, en aan de andere kant was het nog gevaarlijk ook, dat gespuis te
beledigen, want het was tot iedere gewelddaad in staat, liever dan hun
huis te laten bezetten dat zij als hun eigen terrein beschouwden.
"Daarvan kreeg Don Bosco bij meerdere gelegenheden het onaangename
bewijs geleverd. Op zekere dag werd hij in de sacristie geroepen, waar
enkele mannen op hem wachtten en hij dacht terstond niet anders, of zij
kwamen om te biechten. Maar hij was nauwelijks binnen of de anderen slo-
ten de deuren. Toen begaven enkele van de oudere jongens, onder wie Buz-
zetti en Arnaud, in de verwachting van een of ander komplot, zich naar
het priesterkoor en bleven daar staan luisteren en door het sleutelgat
kijken van de deur die naar de sacristie leidde. Inderdaad hoorden ze
opeens een van die booswichten luid en opgewonden praten, want ze waren
gekomen om met Don Bosco een twistgesprek te beginnen. Die bracht hen
evenwel met een paar woorden al meteen in de war, en toen ze niet meer
wisten wat ze moesten antwoorden, begonnen ze woedend allerlei scheld-
woorden uit te braken. Don Bosco probeerde hen tot bedaren te brengen,
maar de anderen wonden zich steeds meer op en trokken messen te voor-
schijn. Op dat ogenblik forceerden de jongens, na eerst wat lawaai ge-
maakt te hebben, de deur, en de ongelukkigen sloegen op de vlucht door
de deur die op de speelplaats uitkwam.
"In diezelfde tijd trokken zich enkele van de grotere jongens, te-
rug als lid van onze vereniging voor Wederzijdse Bijstand zonder dat het
mogelijk was de oorzaak daarvan te achterhalen. Maar op zekere dag werd
ik staande gehouden door twee keurig geklede heren. Ze spraken Frans,
een taal die ik goed kende, en na een vriendelijk praatje, boden ze me
een grote som geld aan, ongeveer 600 lire, met de belofte dat zij me
ook nog een goedbetaalde betrekking zouden bezorgen, wanneer ik het Ora-
torio maar wilde verlaten en ook mijn kameraden ervan zou weghouden, bij
wie ze naar mij geinformeerd hadden en vernomen, dat ik over grote in-
vloed beschikte. Ik maakte me kwaad over dat aanbod en met een paar
woorden gaf ik hun voor antwoord: "Don Bosco is mijn vader, en ik zal
hem niet in de steek laten en hem voor al het goud van de wereld niet
verraden!" De heren, die ik later leerde kennen als de ziel van die ar-
beiderskliek, toonden zich niet in hun wiek geschoten; zij verzochten
me, er eens over na te denken, en met tussenpozen herhaalden zij daar-
na bij verschillende gelegenheden hun aanbod van geld, dat ik steeds
van de hand wees. Toen begreep ik dat sommige van mijn ongelukkige ka-
meraden zich voor wat verachtelijk geld hadden laten overhalen het Ora-

6.7 Page 57

▲back to top


- IV/53 -
torio in de steek te laten.
"Ik had alles alleen aan Don Bosco verteld en we vonden het raad-
zaam die feiten geheim te houden om niet de begeerte te wekken van een
of andere zwakke kameraad die niet zo vast in zijn schoenen stond, en
tegelijkertijd te bidden en de waakzaamheid en de werfkracht voor het
Oratorio te verdubbelen."
Maar ondanks die strijd nam de arbeidersorganisatie van Don Bosco
verscheidene jaren lang in aantal toe, en er werden ook bij uitzondering
enkele kunstenaars uit de stad als lid toegelaten, voortreffelijke
christenen, omdat zij met hun voorbeeld de nieuwelingen zouden kunnen
leren. In 1856 bloeide de vereniging en ook Giovanni Villa wilde als
lid worden ingeschreven, daartoe aangespoord door zijn kameraad Gravano.
In 1857 werd zij veranderd in een conferentie en daar zij haar zetel
had in het Oratorio werd zij voor geruime tijd opgenomen in die van de
H. Vincentlus a Paolo.
Don Bosco had zich om twee ernstige overwegingen ook met die in-
stelling bemoeid. Hij behoorde tot de weinigen die van begin af aan be-
grepen hadden, - en hij had het ook wel duizendmaal gezegd - dat de re-
volutionaire beweging niet iets van voorbijgaande aard zou blijken,
aangezien niet alle beloften die aan het volk gedaan werden verwerpe-
lijk waren, en vele ervan beantwoordden aan de algemene verlangens die
onder het proletariaat leefden. Zij verlangden gelijkheid te verkrijgen
voor allen; zonder onderscheid van klasse, grotere rechtvaardigheid en
verbetering van hun lot.
Van de andere kant zag hij hoe de rijkdommen monopolies begonnen
te worden van kapitalisten zonder mededogen, en de werkgevers legden
de alleenstaande en weerloze arbeiders, onrechtvaardige arbeidsovereen-
komsten op, zowel wat het loon als de arbeidsduur betrof; en de heili-
ging van de zondagen werd dikwijls brutaalweg verboden en hij begreep
dat al die dingen op de duur betreurenswaardige gevolgen met zich moes-
ten brengen: geloofsverlies onder de arbeiders, ellende in hun gezinnen
en vatbaarheid voor revolutionaire beginselen.
Daarom achtte hij het raadzaam dat de geestelijkheid toenadering
zou zoeken tot de arbeidersklasse, om die te lelden en maat te doen hou-
den. Hij kon zijn vereniging tot Wederzijdse Bijstand niet de ontwikke-
ling verlenen die de noden van de tijd vereisten, hoewel hij dacht over
de mogelijkheid om voor de arbeidersjongens een groot aantal tehuizen op
te richten. Maar hij voorzag dat de leiding, het toezicht, de adminis-
tratie, de verdeling der hulpverleningen, hem op de lange duur niet
mogelijk zouden zijn. Hij ging daar wel tegen in en zette wel door, maar
moest al spoedig ophouden, vooral daar zijn onderneming niet gesteund
werd door wie dat kon doen; ook werd hem geen kritiek gespaard. Hij had
evenwel de verdienste van de eerste stoot gegeven te hebben, en het mo-
del te hebben ontworpen van zoveel andere organisaties onder de katho-
lieke arbeiders, om hun lot te verbeteren, aan hun gerechtvaardigde
verlangens te voldoen en zodoende hen te onttrekken aan de tirannieke
invloed van de revolutionairen. De eerste van de katholieke arbeiders-
organisaties, die in Italië werd opgericht, was die van Turijn, in 1871,
door toedoen van een handvol moedige jongelieden. Helaas hadden de sek-
ten de arbeiders reeds opgevangen en onder hen ten eigen bate de onder-

6.8 Page 58

▲back to top


- IV/54 -
linge hulp in het leven geroepen: in alle geval heter laat dan nooit. De
christelijke verenigingen in heel Piëmont en in andere delen van Italië
groeiden in aantal en genoten kerkelijke steun, zeer ten voordele van de
katholieke zaak en tot grote troost ook van Don Bosco. Verschillende
verenigingen benoemden hem tot hun erevoorzitter. De geest des Heren
zweefde over de wereld en voorzag met nieuwe instellingen in nieuwe be-
hoeften De priester Kolping stichtte in Duitsland de Katholieke Gezel-
lenvereniging die, met eigen zetels in verschillende steden, thans vele
tientallen duizenden omvat. Ook Frankrijk gaf een dergelijk nobel voor-
beeld; rijke industriëlen zorgden als om strijd voor het invoeren in hun
geweldige bedrijven van de weldaad van een lonende, op christelijke
grondslag gefundeerde arbeid en zonder angst voor de toekomst. Onder
meer anderen was Leon Harmel, - le bon pére, de vader der arbeiders ge-
noemd, - een vertrouwde vriend van Don Bosco door hun gelijkheid van
gevoelens.

6.9 Page 59

▲back to top


- IV/55 -
H O O F D S T U K IX
EEN GESCHENK VAN DE PAUS AAN DE JONGENS VAN DE
ORATORIOS - HET FEEST VAN DE ROZENKRANS EN ARTIKEL IN
EEN KATHOLIEK BLAD - EEN BRIEF VAN KARDINAAL ANTONELLI
- AFLATEN:
Al mocht in Valdocco de genegenheid voor de priester heersen, el-
ders bleef de haat tegen de Kerk broeien. Benedictus XIV had aan Pië-
mont ten eeuwigen dage enkele kerkelijke leengoederen geschonken met de
verplichting ieder jaar in Rome, op de 28ste juni, een kelk van 2000
scudi te betalen; die overeenkomst was op 5 januari 1740 plechtig aange-
gaan en men had er zich steeds aan gehouden.
In 1850 echter wilde men de kelk niet meer betalen, omdat de Staat
zichzelf tot meester over alles verklaarde en de Kerk beschouwde als een
vereniging zonder rechten. Maar de engelachtige Plus IX, hoewel op zo-
veel verschillende manieren beledigd, was de Piëmontezen toegedaan en
bood de zonen van Don Bosco een nieuwe gelegenheid tot grote vreugde De
lezer zal zich herinneren dat, toen de Paus in ballingschap hun kleine
gave van 33 lire ontving, hij die apart gehouden had om er te zijner
tijd, zoals hij zei, een bijzonder gebruik van te maken. Gedurende zijn
verblijf in Gaeta, had de Heilige Vader verschillende malen gesproken
over die gift, en met het grootste genoegen had hij ze aan enkele bezoe-
kers laten zien, die erheen gegaan waren om hun opwachting bij de Paus
te maken. Welnu, zekere dag ontbood hij kardinaal Antonelli, nam het
kleine geldbedrag; voegde er zoveel aan toe als nodig was en zei tegen
hem: "Gaat voor dat geld wat rozenkransen kopen." Het bevel werd ogen-
blikkelijk uitgevoerd, en er werden wel 60 dozijn rozenkransen voor het
geld gekocht, verpakt in twee grote pakken. Toen hij ze ontvangen had
zegende Pius IX ze, en gaf ze eigenhandig aan genoemde kardinaal en zei:
"Die rozenkransen moeten gezonden worden aan de arbeidersjongens van de
priester Bosco, als een teken van liefde van de vader voor zijn kinde-
ren. Na het ontvangen van die opdracht haastte zijne eminentie Anto-
nelli zich dat geschenk aan de Apostolische Nuntius in Turijn te zenden,
terwijl hij het vergezeld deed gaan van de volgende brief:

6.10 Page 60

▲back to top


- IV/56 -
Excellentie,
Gedachtig aan wat ik U mededeelde in mijn schrijven van 14 mei van
verleden jaar, doe ik u hierbij door middel van de pauselijke consul-ge-
neraal in Genua twee pakken met door Zijne Heiligheid gewijde rozenkran-
sen toekomen, ter verdeling onder de kleine arbeidersjongens van de
priester Bosco.
Ik zou gaarne reeds eerder gevolg hebben willen geven aan dat ge-
baar van de Heilige Vader, indien de veelvuldigheid en ernst der af te
handelen zaken mij zulks niet had belet.
Het moge U behagen dat geschenk van zo hoge herkomst wel te willen
anvaarden, en ik verblijf inmiddels met gevoelens van de grootste
eerbied,
Portici, 2 april 1850.
Uw
G. Kardinaal Antonelli
Wie bedenkt, dat de Paus de grootste en eerbiedwaardigste persoon
is op aarde, wie het oog gericht houdt op de zeer vele en ernstige be-
kommernissen die Pius IX in die dagen bezighielden, zal al spoedig in-
zien dat zijn bezorgdheid voor arme kinderen van onschatbare betekenis
was. Toen Don Bosco hun dan ook mededeelde dat de beminnelijke Paus, al-
vorens zijn ballingsoord te verlaten, niet alleen aan hen, gering als
zij waren, gedacht had, maar hun ook een geschenk had doen toekomen,
trilden hun jeugdige gemoederen van vreugde en zij verlangden vurig het
geschenk in ontvangst te nemen. Toen hij goed over de zeldzaamheid van
het geval had nagedacht, besloot Don Bosco, na zijn terugkeer van de
Retraite van S.Ignazio, - waar de pastoor van de Sint-Dalmatiuskerk in
Turijn de onderrichtingen gegeven had en de vicaris-generaal van Fossa-
ne de overwegingen had gehouden, - de rozenkransen op een plechtige ma-
nier uit te reiken en bij die gelegenheid een bijzondere feestelijkheid
ter blijvende herinnering aan het feit te organiseren. Dat bleef overi-
gens ook nog in de gedachten voortleven door een boekje, dat Don Bosco
geschreven had onder de titel: Korte uiteenzetting van de feestelijkheid
ter gelegenheid van de uitdeling van het geschenk van Pius IX aan de
jongens van de Oratorios in Turijn. Turijn, 1850 Druk De Erven Botta.
Toen zondag de 21ste juli dan ook was aangebroken, was de kerk
feestelijk uitgedost. 's Avonds verzamelden zich al de jongens van de
Oratorios in dat van de H.Franciscus van Sales, dat het voornaamste was.
Een groot aantal moest buiten de kapel blijven, want die was reeds
overvol Giuseppe Brosio, de "bersagliere", met zijn groot leger, zorgde
voor de handhaving van de orde. De beminde pater Barrera van de Dottri-
na Christiana, beroemd predikant, hield een mooie toespraak voor de ge-
legenheid. De heldere en waardige wijze, de tedere uitdrukkingen waar-
mee hij over de hoogste Herder van de Kerk sprak, sleepten de aandacht
mee van de jongens die naar hem luisterden en wisten hen ten diepste te
ontroeren. Hij zei onder meer; "Weten jullie ook, beste jongens, waarom
Pius IX jullie dat geschenk gegeven heeft. Pius IX draagt de jeugd een
zeer warm hart toe, en nog voordat hij Paus werd hield hij zich op ver-
schillende manieren bezig met hun onderrichting, met hen op te voeden
en hen op het pad der deugd te houden. Hij zendt jullie een rozenkrans,
omdat, toen hij nog een eenvoudige geestelijke was, hij een grote gods-
vrucht koesterde tot de Allerheiligste Maagd Maria. Ik, ikzelf heb meer-

7 Pages 61-70

▲back to top


7.1 Page 61

▲back to top


- IV/57 -
malen gezien, in het openbaar en binnenshuis, hoe hij buitengewone teke-
nen van devotie aan de dag legde tot de Heilige Moeder Gods.
Toen de preek afgelopen en de Zegen met het Allerheiligste gegeven
was, trokken de jongens achter elkaar in een rij langs het altaar, en
elk van hen ontving een rozenkrans uit handen van kanunnik Giuseppe Or-
talda, die de uitdeling op zich genomen had, daarin bijgestaan door de
theoloog Simonino en door bovengenoemde Pater Barrera. De kralen van de
rozenkransen waren rood en aaneengeregen met een draad van wit metaal.
Behalve de jongens, onder wie zich ook Michele Rua en Ascanio Savio be-
vonden, waren eveneens verschillende priesters en anderen die hun krach-
ten aan het Oratorio wijdden aanwezig, en het was een stichtend schouw-
spel, hen allen met diepe eerbied een voorwerp in ontvangst te zien ne-
men, dat hun geschonken was door de plaatsvervanger van Jesus Christus
en zich in dat bezit zeer gelukkig voelden. Door het grote aantal aanwe-
zigen was het aantal van de Paus ontvangen rozenkransen niet voldoende,
daarom moest men er nog verscheidene honderden uit Turijn betrekken en
ze met de andere uitdelen om niemand teleur te stellen.
Toen de uitdeling afgelopen en de kerk leeggestroomd was, stelde
een jongen zich op voor de priesters, die omringd waren door verschei-
dene vooraanstaande personen, en hield uit naam van zijn kameraden de
volgende toespraak:
Zeereerwaarde Heren,
Wanneer een vorst, een koning, een keizer een van zijn onderdanen
een blik verwaardigd of de goedheid zou willen hebben, hem een geschenk
te geven, zou dat een grote gunst betekenen, die de betrokkene zich tot
een eer zou rekenen.
Doch wanneer dan de Opvolger van de Prins der Apostelen, het Hoofd
van de Katholieke Godsdienst, de Plaatsvervanger van Jesus Christus, te
midden van de vele zorgen die hij te torsen heeft bij het regeren en be-
sturen van de gehele katholieke wereld, een gedachte wijdt aan ons, arme
arbeidersjongens, o, dan is dat toch wel een goedheid, die in staat is
ons volkomen te verwarren, en in onze geringheid kunnen wij daar slechts
met liefdevolle dankbaarheid van gewagen.
Maar wanneer wij met onze geringe vermogens ooit in staat zouden
zijn ons woord tot het oor van een zo goede Vader, te laten doordringen,
zouden wij ons hart durven luchten met die woorden: Allerheiligste Va-
der, wij begrijpen de hoge uitverkiezing en betekenis van het geschenk
dat U ons gegeven hebt, en wij erkennen tegelijkertijd de plicht van
dankbaarheid die ons dringt. Maar hoe kunnen wij die plicht ooit ver-
vullen? Door middel van geld? Neen, dat zullen we nooit kunnen en U zult
zoiets ook nooit verlangen! Misschien met mooie woorden? Dat kunnen we
niet! Maar wij weten zeer goed, o Allerheiligste Vader, dat U van ons
wilt.
Het is de vaderlijke liefde die U ertoe drijft ons te gedenken, en
als toegewijde kinderen zullen wij al onze liefde voor U weten veil te
hebben, voor U en voor de God wiens vertegenwoordiger op aarde U zijt.
Nooit zullen onze lippen zich lenen tot woorden die een dergelijke wel-
doener onwelgevallig zouden kunnen zijn, noch zal ons hart ooit een ge-
dachte voeden die de goedheid van een zo liefdevolle vader onwaardig is.

7.2 Page 62

▲back to top


- IV/58 -
Het verlangen naar de deugd dat ons bezielt dwingt ons aan U te
denken; en wij geven U de verzekering; dat in innige band met onze hei-
lige godsdienst waarvan U het opperste hoofd zijt, wij zullen weten te
volharden; bereid tot welk offer cok; al ware het dat van het leven
liever dan ook maar een ogenblik van U gescheiden te zijn.
Terwijl wij aan de verheven wijsheid van Uwe Heiligheid overlaten,
onze geringheid te ontzien, verklaren wij overigens eenstemmig dat wij,
- in de erkenning van U als de Opvolger van de Prins der Apostelen; het
Hoofd van de katholieke Kerk en van de enige ware Godsdienst, bij het
verloochenen waarvan iedereen er zich aan blootstelt voor eeuwig verlo-
ren te gaan; - Uwe Heiligheid verzoeken zich te willen verwaardigen ons
nog één weldaad te bewijzen door ons, Uw nederige zonen; de Apostoli-
sche Zegen te verlenen.
Op die wijzen zullen wij, die gedenkwaardige dag steeds indachtig,
ons leven lang een lieflijke herinnering aan een zo schoon geschenk be-
waren; en in onze laatste ademtocht zal het voor ons een vreugde zijn
te kunnen zeggen: de plaatsvervanger van Jesus Christus; de grote Pius
IX, heeft mij met een bewijs van zijn onmetelijke goedheid, een rozen-
krans met een kruisje eraan, geschonken, en terwijl ik dat voor de laat-
ste maal op devote wijze kus; zal ik in vrede de geest geven.
U intussen, zeereerwaarde Heren; indien U die, onze gevoelens op
de een of andere wijze ter kennis zoudt willen brengen van ons verheven
Hoofd; zult U ons steeds tot de hoogste erkentelijkheid verplichten te-
genover God en tegenover de mensen, terwijl wij jegens U onze innigste
en duurzaamste dank uitspreken."
Toen die woorden gesproken waren boden enkele jongens een boeket
bloemen aan en anderen zongen plechtig het feestelijke lied
0 zeer Eerwaarde Heren, aanvaardt, zo smeken wij,
dit nederig geschenk van onze liefdegift.
Het feestelijke luiden van onze bronzen klok
hielp ons vanmorgen vroeg de dag bij U voorzien.
Met U zijn wij gelukkig verbonden met de Paus
vermits U ons zijn brief zijn boodschap, aan ons gaf!
Wij vragen heel nedrig te bidden voor ons wen
`t geloof blijv' onze kracht in liefde zuiver goud.

7.3 Page 63

▲back to top


- IV/59 -
Toen het gezang was afgelopen weerklonken van alle kanten aanhou-
dend de feestelijke uitroepen: Leve Pius IX, Leve de Plaatsvervanger van
Jesus Christus! En nog zouden de toejuichingen niet zo gauw een einde
genomen hebben, wanneer de bersagliere niet de trompet had laten weer-
klinken, die de jongens opriep tot het houden van militaire oefeningen.
En om nog wat meer verscheidenheid aan de feestelijkheid te verlenen
werd er een spiegelgevecht geleverd, dat wil zeggen het verdedigen en
aanvallen van een soort versterking, omgeven door kleine heuveltjes, die
er zoveel als de bastions van verbeeldden. De verdedigers en de aanval-
lers toonden zoveel vastberadenheid, snelheid en tucht ten opzichte van
de hevelen van hun leiders, dat een generaal van het leger die zich op
de speelplaats bevond, uitriep: "De jongens van Don Bosco zouden in
staat zijn het vaderland te verdedigen!"
Het feest van de rozenkransen deed in Turijn niet weinig gerucht
ontstaan. Overal werd erover gesproken, waarbij men hemelhoog de goed-
heid van Pius IX prees, en de hoogste lof sprak van de Zondagsorato-
rio's, die door hem zozeer begunstigd en gezegend waren. Ook de kranten
hielden er zich mee bezig, en een van de voornaamste publiceerde er een
zo goed geschreven artikel over, dat wij in onze taak van historici te-
kort zouden schieten wanneer wij het hier achterwege lieten. Het luidde:
"Een nieuw bewijs," aldus de Armonia van 26 juli 1850, "een nieuwe
blijk van edelmoedigheid heeft iedereen duidelijk gemaakt, hoe stand-
vastig het zo dikwijls reeds geprezen hart van de Plaatsvervanger van
Jesus Christus is. Dit bewijs was het geschenk dat hij deed uitdelen
onder de jongens van de drie Oratorios van die hoofdstad. Wij zijn over-
tuigd dat een nadere beschouwing daarvan onze lezers niet onwelkom zal
zijn.
Het is tegenwoordig allen bekend, hoe enkele ijverige priesters
onder ons de voorbeelden van Vincentius a Paolo en van Hieronymus Emi-
lianus hernieuwd hebben. Zij leggen er zich op toe alle jongens, die
aan zichzelf overgelaten zijn en die de zondag nutteloos, om niet te
zeggen verkeerd doorbrengen, te onttrekken aan de gevaren van de
straat. Zij brengen hen samen in plaatsen die er voor ingericht zijn
hen onderricht te geven in de ware godsdienst, in de dingen die het
meest noodzakelijk zijn voor het maatschappelijke leven, terwijl de
jongens overigens met behoorlijke ontspanning worden beziggehouden. Dit
liefdewerk, dat zeer klein begonnen is, is door God zozeer gezegend,
dat het thans grote vormen heeft aangenomen. Het bestaat nog geen tien
jaar en reeds telt het meer dan duizend jongens die er geregeld naartoe
gaan. Daar een enkele plaats niet voldoende was om allen op te vangen,
zijn er thans drie geopend op de voornaamste punten van de stad. Na
rijp beraad heeft de Senaat er bij 's Konings regering op aangedrongen,
steun te verlenen aan een zo verdienstelijke godsdienstige en maat-
schappelijke instelling. De gemeenteraad stuurde er een commissie heen
om een onderzoek in te stellen naar het goed dat er verricht werd en
met de bedoeling dat te ondersteunen,
Tenslotte behaagde het zelfs Pius IX, die van zijn verheven plaats
zijn vaderlijk oog evengoed over de kleinste als over de grootste
christelijke werken van barmhartigheid laat gaan, die onderneming te
zegenen en zijn steun te verlenen op de volgende manier.
Toen die doorluchtige Opvolger van Sint Petrus in Gaeta in balling-
schap vertoefde, richtten de goede gelovigen, in navolging van wat de

7.4 Page 64

▲back to top


- IV/60 -
eerste christenen deden ten aanzien van de Prins der Apostelen, niet al-
leen als om strijd vurige gebeden tot de Allerhoogste, opdat die zijn
zorgen zou verlichten, hem de last van de ballingschap minder zwaar zou
maken en hem spoedig weer zou terugvoeren tot zijn Zetel, doch bovendien
probeerden zij, naar de mate van hun mogelijke krachten, hem de stoffe-
lijke middelen te verschaffen, die onontbeerlijk waren om het leven in
het land, dat niet het zijne was, minder moeilijk te maken. En onder hen
waren de jongens van de drie Oratorios van Turijn niet de laatsten. Zij
stelden hun bijdrage ter hand van de priester Don Giovanni Bosco (zo is
de naam van de ijverige geestelijke die die Instellingen leidt) en ver-
zochten hem het te willen doen overhandigen aan de Heilige Vader door
middel van Zijne Eminentie de Apostolische Nuntius.
In dat geringe maar edelmoedige offer zag Pius IX, in navolging van
Degene die hij op aarde vertegenwoordigt, het penningske van de weduwe
waarvan het Evangelie spreekt, en Hij zei: "Die gave is te kostbaar dan
dat er eenzelfde gebruik van zou gemaakt worden als van de andere; zij
dient als een lieve herinnering apart gehouden te worden; en dat zeggen-
de, schreef hij er de naam op van de schenkers en legde het geld apart.
Toen hij in minder benarde omstandigheden de gift weer onder ogen kreeg,
gaf hij opdracht er twee grote pakken rozenkransen met een kruisje eraan
voor te kopen en die zond hij, na ze gezegend te hebben, aan voornoemde
priester om te verdelen onder de jongens van de Oratorios.
Die plechtigheid werd bepaald op verleden zondag de 21ste juli in
het voornaamste Oratorio in de wijk Valdocco.
Toen allen er verzameld waren, hield Pater Barrera, die we allen om
zijn verdiensten kennen, een heldere en vurige preek, die de geesten
verrukte en de gemoederen meesleepte en waarin hij allen onderhield over
dat kostbare geschenk. Hij ging uit van het in de Bijbel verhaalde feit
van de jeugdige Daniël en zijn gezellen, die tegenover alle verleidings-
kunsten die aan het hof van de Babylonische koning tegen hen ondernomen
werden, trouw wensten te blijven aan de godsdienst en aan de wetten van
hun vaderen en daarom door God een tijdelijke beloning ontvingen als
borg voor een eeuwige. - "Daardoor hebt gij, zo vervolgde hij, door
trouw te blijven aan de godsdienst van Jesus Christus, en door Zijn
plaatsvervanger niet alleen in voorspoedige maar ook in rampspoedige
tijden toegewijd te blijven, en door het oor te sluiten voor al de ver-
leiders, die jullie op dwaalwegen wensen te brengen, daardoor hebben
jullie dat voorschot op de eeuwige beloning verdiend dat u door de Ver-
losser door middel van Zijn plaatsvervanger is gezonden." - Vervolgens
ging hij op de aard van het geschenk zelf in, vluchtig eraan herinne-
rend, dat de oude Romeinen, iemand met eikenloof plachten te kronen die
zich door een of andere heldhaftig feit onderscheiden had, door zijn
medeburgers steun te verlenen of hen te redden, en hij toonde aan hoe
Pius IX door hen die rozenkrans te schenken hun betoonde flinkheid had
willen bekronen: opdat zij het geschenk in hoge eer zouden houden, en er
gebruik van maken, om kracht te putten voor iedere soort van strijd
waarin zij verwikkeld zouden geraken voor de zaak van God: doelend op
het kruisje, dat aan de rozenkransen bevestigd was, herinnerde hij eraan
hoe enkel het lijden met Christus de weg naar de glorie opent, die Hij
voor ons verworven heeft.
Het korte bestek van een artikel laat ons niet toe de vele bijzon-
derheden te vermelden, vooral toen hij over zijn geliefkoosd onderwerp
kwam te spreken, de devotie tot de Moeder Gods. En om hen aan te sporen

7.5 Page 65

▲back to top


- IV/61 -
Haar steeds meer te beminnen, herinnerde hij hen aan het voorbeeld van
de geliefde Paus, die vanaf zijn vroegste jaren die godsvrucht steeds
beoefend had.
Het was een beminnelijk tafereel zoveel jongens aan de lippen van
de bekwame redenaar te zien hangen en hen gretig ieder woord in zich te
zien opnemen: de ontroering die een dergelijke toespraak in die onge-
repte gemoederen verwekte was duidelijk voelbaar, vooral toen de rede-
naar begon te spreken over de manier, waarop zij zoveel opmerkzaamheid
van de Heilige Vader moesten beantwoorden en hij zei: "Liefde vraagt
wederliefde; denkt nu eens na over de liefde die Pius IX jullie toe-
draagt, die, onder zoveel jongens die er zijn, van waar de zon opgaat
tot waar zij ondergaat, en terwijl zijn hart voortdurend door zoveel
bezigheden en zorgen in beslag genomen wordt, juist aan jullie denkt,
voor jullie iets doet, zorgt er daarom voor hem lief te hebben, want
wie met hem is, is met Christus, beloof, ja zweer hem daarom trouw en
liefde tot in de dood." - Wanneer bij een dergelijke taal de lippen van
de jongens ook al gesloten mochten blijven, de blik, de tranen, die
niet weinigen in de ogen sprongen, waren echter welsprekend voor hun
vastbeslotenheid, zodat iedereen duidelijk zien kon hoe die jonge har-
ten de genegenheid van Paus Pius beantwoordden. Nauwelijks was de pre-
dicatie afgelopen of men begon uit erkentelijkheid, tot Jesus in het
Heilig Sacrament te bidden voor de Paus, daarna voor de Vorst en de
Koninklijke Familie en voor al hun onderdanen. Toen de zegen met het
Allerheiligste gegeven was, ontvingen allen aan de voet van het altaar
de door Pius IX geschonken rozenkrans. En het was treffend te zien hoe
zij die voortdurend kusten en aan het hart drukten.
Na het verlaten van de kerk voerde een troep burgermilitie, die in
het Oratorio zelf gevormd was, en die gedurende de plechtigheid voor de
orde gezorgd had, enkele militaire oefeningen uit; een jongenskoor zet-
te een danklied in voor de onsterfelijke Paus, terwijl de overigen de
lucht deden daveren van opgewekt geroep ter ere van de welbeminde
Plaatsvervanger van Christus.
Zo kwam het einde van een opgewekt familiefeest, gewijd aan de Va-
der der gelovigen. De vele geestelijken en leken die erbij tegenwoordig
waren en zagen, hoe diep de godsdienst wortel geschoten had in die jeug-
dige harten, wensten hem geluk en wij die ons ook onder hen bevonden,
kregen de indruk alsof het woord van de psalm waarheid geworden was:
"Ex ore infantium et lactentium perfecisti laudem propter inimicos tu-
os, ut destruas inimicum et ultorem." Tot zo ver het achtenswaardig
blad.
Enige tijd na het feest van de rozenkransen deed Don Bosco door
middel van kardinaal Antonelli de dank van zichzelf en van de jongens
aan de Heilige Vader toekomen voor het ontvangen geschenk en voegde het
verslag van de feestelijkheid erbij. Zijne Eminentie bracht Pius IX
ervan op de hoogte, sprak er tegenover Don Bosco zelf zijn voldoening
over uit en bracht hem eveneens dank met de volgende beminnelijke brief:
Zeereerwaarde Heer,
Ik heb de Heilige Vader op de hoogte gesteld van de inhoud van Uw
brief van 28 augustus j1., waarin U Uw dank en die van Uw leerlingen tot
uitdrukking bracht voor de toezending der gewijde rozenkransen.

7.6 Page 66

▲back to top


- IV/62 -
Zijne Heiligheid was er zeer voldaan over en het verheugt Hem dat de
aan Uw zorg toevertrouwde jongens het pad der deugd blijven bewande-
len.
Vervolgens bewilligde Hij gaarne in het verzoek dat U bij Uw brief
voegde; en dat verlof is dus bij die reeds gegeven (1).
Ik heb de exemplaren ontvangen van het boekje dat U bij gelegen-
heid van de zending rozenkransen deed verschijnen en ik dank U voor de
attentie. Laat ons hopen dat de Heer, bewogen door de gebeden die in de
door U geleide Oratorio's aanhoudend tot Hem opstijgen, zich gewaardige,
gelukkiger dagen voor de Kerk te laten aanbreken.
In dit vertrouwen heb ik het genoegen te verblijven,
Rome, 13 september 1850
met de meeste hoogachting, Uw dw.,
Giacomo kardinaal Antonelli.
Dat zijn wel duidelijke aanwijzingen voor de onmetelijke goedheid
die de Paus van Rome koesterde ten aanzien van Don Bosco en zijn jon-
gens.
Zo sprak de Kerk van dat ogenblik af haar instemming uit met een
Werk, dat van het hoogste belang bleek voor de burgermaatschappij en
voor de katholieke Godsdienst.
(1) De toelatingen die Don Bosco verkreeg van de Kerkelijke Overheid van Turijn en van
de Heilige Stoel tot het jaar 1850 waren persoonlijk. De Directeur van het Oratori-
um gebruikte ze binnen de bepalingen en ten gunste van die personen alleen aan wie
ze toegestaan waren. De volgende toestemming is de eerste die gegeven werd aan de
Overste van de Salesiaanse Congregatie. Voor de eerste maal spreekt Don Bosco in
zijn verzoek aan de Paus over de Congregatie van de H. Franciscus van Sales, onder
welke naam allen gevat worden die de Oratorios leiden, en die - hetzij priesters of
leken - hun krachten wijden ten voordele van de jongens die die instellingen be-
zoeken, Rome aanvaardde die benaming.
Heilige Vader,
De Turijnse priester Giovanni Bosco brengt Uwe Heiligheid eerbiedig ter
kennis, dat er in die stad op wettige wijze een Congregatie is opgericht onder de
naam en bescherming van de H. Franciscus van Sales, waarvan hij de Directeur is, en
die geen ander doel heeft dan de verwaarloosde jeugd te onderrichten in de Gods-
dienst en op te voeden tot volwaardige christenen, Hij verzoekt Uwe Heiligheid eer-
biedig, zich te verwaardigen hem de volgende geestelijke gunsten te willen verlenen:
1.Volle Aflaat, te verdienen door iedereen die, na gebiecht en gecommuniceerd te
hebben, tot bovengenoemde Congregatie toetreedt;
2.Insgelijks op de feestdag van de Heilige, voor de leden die op die dag de
Heilige Sacramenten ontvangen;
3.Volle Aflaat op de feestdag van Onze-Lieve-Vrouw Tenhemelopneming, te
verdienen door al de leden, die, na gebiecht en gecommuniceerd te hebben, zullen
bidden voor de eer en verheffing van onze Moeder de Heilige Kerk;
4.Een gedeeltelijke aflaat van 300 dagen, te verdienen door al degenen die,
hoewel nog niet als lid opgenomen, deelnemen aan de processie die ter ere van
bovengenoemde Heilige op de eerste zondag van elke maand van het jaar gehouden
pleegt te worden,
Ex audientia SS. - Die 28 Septembris, 1850.
(vervolg volgende bladzijde)

7.7 Page 67

▲back to top


- IV/63 -
(vervolg van voetnota, blz. 62).
Sanctissimus Dominus Noster Plus Divina Providentia Papa IX Oratoris
precibus per me infrascriptum relatis benigne annuit juxta petita absque
ulla Brevis expedatione.
DOMINICUS FIORAMONTI SS. D.N.S. ab
Epistolis Latinis.
In de audiëntie van 28 september strekte Zijne Heiligheid, die eveneens een blijk
van vaderlijke genegenheid wilde geven jegens de jongens die de Oratorio's van de stad
Turijn bezoeken, dezelfde aflaten die aan de Congregatie van de H. Franciscus van Sales
verleend waren, mondeling uit tot de Compagnie van de H Aloysius, en die uitbreiding
der gunsten werd schriftelijk in hetzelfde schrijven aan Don Bosco meegedeeld. De Paus
had de volle aflaat vooral uitgebreid tot degenen die de zes achtereenvolgende zondagen
ter ere van de H. Aloysius gehouden zouden hebben; en die zondagen kon men zelf uitkie-
zen, voor of na het feest van de Heilige, of in de loop van het jaar. Een dergelijke af-
laat kan men verdienen op elk van die zondagen mits men tot de HH. Sacramenten nadert
en op die dag een of ander goed werk verricht, Zo ook verleende hij 300 dagen aflaat
aan iedere gelovige die deel zou nemen aan de maandelijkse processie ter ere van de H.
Aloysius, en op de dag waarop het feest gevierd werd van de Patroonheilige van elk
Oratorio. Al de bovengenoemde aflaten zouden ten eeuwigen dage gelden.

7.8 Page 68

▲back to top


- IV/64 -
H O O F D S T U K XX
DOOD VAN DE HEER DI SANTAROSA - UITWIJZING DER SERVIETEN
- MGR. FRANSONI IN FENESTRELLE - VEROORDELING VAN ANDERE
BISSCHOPPEN - VERVOLGING VAN DE OBLATEN EN VOLKSOPROER
DON BOSCO EN DE OBLATEN - DEMONSTRATIES TEGEN HET ORATO-
RIUM VERIJDELD - TERUGGAVE AAN DE SERVIETEN VAN DOOR DE
FISCUS AFGENOMEN GOEDEREN - SCHANDELIJKE KETTERIJ VAN
DON GRIGNASCHI - DON BOSCO BEZOEKT HEM IN DE GEVANGENIS
VAN IVREA
Tegen pater overste van de Orde der Servieten van Maria, die met
Pater Carlo Baima naar Pianezza gegaan was, zei Mgr. Fransoni: "Het
monster is losgelaten, er gaan droevige dingen gebeuren; het plan is
klaar, de middelen zijn gereed." - Vervolgens, zinspelend op de verja-
ging van de zonen van de H.Ignatius, hernam hij: "Eerst Jesus (de Je-
suïeten), daarna Maria (de Servieten), vervolgens al de andere heili-
gen (de kloosterorden) en ik... ik zal in ballingschap moeten. U zult
het zien!"
En de betreurlijke voorzeggingen werden bewaarheid en vervulden de
harten van Don Bosco en zijn jongens opnieuw met bittere smart.
Een dergenen die voor de wet-Siccardi gestemd had en de excommuni-
catie opgelopen had, was de heer Ridder Pietro Derossi di Santarosa,
minister van landbouw en nijverheid. Hij woonde op de parochie van San
Carlo, die bestuurd werd door de Servieten van Maria en waarvan Pater
Buonfiglio Pittavino, pastoor, overste en provinciaal was, een klooster-
ling die aan een grote goedheid des harten een onwankelbare trouw aan
zijn heilige ambtsbediening paarde. Op het eind van de maand juli werd
Santarosa ernstig ziek en vroeg om de sacramenten. Hij had weliswaar
gebiecht, maar om de Heilige Teerspijze te ontvangen werd door de pas-
toor een afdoende herroeping van hem verlangd van al het tegen de Kerk
bedreven kwaad. Dat weigerde Santarosa, maar tenslotte geraakte hij in
doodsstrijd, en stierf op de avond van 5 augustus zonder de laatste H.
Sacramenten te hebben kunnen ontvangen.
Familieleden, vrienden, ministers, senatoren, volksvertegenwoordi-
gers, onder wie ook graaf Camillo di Cavour, journalisten en allerlei
schreeuwerds, riepen moord en brand over de onverdraagzaamheid van de
pastoor en van de Aartsbisschop, terwijl zij hen ervan beschuldigden

7.9 Page 69

▲back to top


- IV/65 -
het geweten van de overledene onder druk te hebben gezet; een menigte
nietsnutten en opruiers, bijna allen afkomstig uit verschillende staten
van Italië, stonden te brullen op de pleinen, zij vielen het klooster
van de Servieten aan, en in kannibalentermen bedreigden zij het leven
van de pastoor, terwijl het niet veel scheelde of ze zouden hem ver-
scheurd hebben. Gedurende de begrafenisstoet kwam er schier geen eind
aan de scheldpartijen en dreigementen tegen hem; en het geschreeuw en
gefluit nam zulke vormen aan dat zij het gezang van het Miserere dreig-
den te overstemmen.
De 7de augustus werden Pater Pittavino en al zijn medebroeders uit
het klooster verdreven, en de Regering nam het gebouw in bezit; en nadat
men hen in reeds gereedstaande en door carabinieri geëscorteerde wagens
had laten stappen, werden sommigen van hen naar Alessandria, anderen
naar Saluzzo gevoerd.
Na de Servieten van Maria wendde men zich tot Mgr. Fransoni. Op de
dag na de dood van Santarosa, begaf graaf Ponza di San Martino zich in
naam van de regering met Ridder Alfonso La Marmora, minister van oorlog,
naar Pianezza, waar de Aartsbisschop op het land vertoefde, en vroegen
hem het Aartsbisdom te verlaten. Hij gaf onverschrokken een weigerend
antwoord en met openhartige woorden voegde hij eraan toe: "Ik zou mezelf
een lafaard vinden indien ik, in voor de Godsdienst zulke kritieke tij-
den, het diocees in de steek zou laten." En opeens begaven zich de dag
daarna, de 7de augustus, de carabinieri naar Pianezza en voerden hem in
gevangenschap in het fort van Fenestrelle, boven in de Alpen gelegen, en
waar een lange en strenge winter heerste, met koude winden, sneeuwbuien
en verschrikkelijke nevels. De beheerder, Alfonso de Sonnaz, ontving
hem hoffelijk, doch moest hem in kleine vertrekken opsluiten en hem
onder strenge bewaking houden. De minister verbood hem zelfs te biechten
bij een der kapucijner kapelaans van het fort. Kort daarop ontnam men
aan de theoloog Guglielmo Audisio, beroemd door de opvoeding die hij aan
de clerus gaf, het voorzitterschap van de Academie van Superga, als
straf, omdat hij een der schrijvers was in de Armonia; van dat ogenblik
af bleef de Academie zonder leerlingen. Tegelijkertijd werd de Aartsbis-
schop van Sassari krachtens de wet-Siccardi veroordeeld tot een maand
gevangenisstraf, die hij mocht uitzitten in zijn paleis, daar zijn ge-
zondheidstoestand niet al te best was; en de Aartsbisschop van Cagliari,
beroofd van zijn inkomen en uit het Rijk verdreven, werd met geweld naar
Civitavecchia gevoerd.
In Turijn was een gedeelte van de bevolking buiten zichzelf van
ontsteltenis, een ander deel was volslagen in de war door de felle uit-
vallen van de kranten en door de afschuwelijkheid van de lasterlijke
feiten die ze vertelden. Een liedje vol beledigingen aan het adres van
Mgr. Fransoni werd op alle straten en pleinen tussen het volk in gezon-
gen door een blinde, die daarbij zichzelf op een citer begeleidde.
Op 12 augustus 1850 trok het hoofd van de politie met twaalf ca-
rabinieri in een plechtige stoet erop uit om huiszoeking te gaan ver-
richten bij de Oblaten aan de Consolata van Turijn, ten einde bewij-
zen van schuld te vinden jegens Fransoni; zij vonden echter niemendal.
Men beweerde dat de Oblaten zijn medeplichtigen waren ten nadele van
de Staat. Het gebruikelijke plebs zorgde voor straatgeweld, daar er
geruchten liepen over samenzweringen, en het tumult werd zo groot,
dat men verplicht was het aantal bewakers en carabinieri te vermeer-

7.10 Page 70

▲back to top


- IV/66 -
deren en vervolgens de scherpschutters en tenslotte de nationale Garde
te hulp te roepen zonder dat men er evenwel toe overging, de samen-
scholingen van straatschuimers en leeglopers uiteen te drijven. Tegen de
avond was het tumult echter zo erg, dat men met geweld moest optreden om
de voortdurende toeloop van de menigte te beteugelen. Het hoofd van de
politie nam toen plaats bij de poort van het klooster en las een ver-
klaring voor, waarin hij vaststelde dat men, ondanks de nauwkeurigste
naspeuringen, niet de minste aanwijzing van schuld bij die kloosterlin-
gen had kunnen vinden. - De menigte verspreidde zich, maar de kranten,
die in dienst stonden van de revolutie, verklaarden dat de bewijzen van
samenzwering er wel degelijk waren en dat de schuldigen ieder spoor van
samenwerking daaraan hadden doen verdwijnen.
En bij die gelegenheid schreef Don Bosco, voorzover de theoloog
Reviglio verklaarde, een boekje ofwel enkele artikelen ter verdediging
van de kloosterorden; en eveneens door de invloed die hij bezat bij ge-
zaghebbende personen, kon hij verhinderen dat de Oblaten verdreven wer-
den, waardoor hij hen vrijwaarde voor een reeds voorgenomen en nabij-
zijnde ruinering. Het is bekend hoeveel genegenheid hij die klooster-
lingen toedroeg, en dat meer dan een van zijn jongens, aangespoord door
de lof die hij hun toezwaaide, tot die orde toetrad.
Terwijl hij echter de Oblaten verdedigde, moest hij eveneens aan
zichzelf denken en zich voorbereiden op heftige aanvallen, die in de
holen der sektariërs werden uitgebroed. Hij stond bekend als een vurig
verdediger van de rechten van de Kerk, en haar vijanden hadden beslo-
ten - en brachten daarna hun plan ook ten uitvoer, - zijn invloedrijke
activiteit in te perken, telkens wanneer zij nieuwe aanvallen tegen de
Kerk en tegen de Paus beraamden. Daarom schilderden zij hem bij het
volk af als een vijand van de nieuwe instellingen en als een priester
die door de geest der Jezuïeten bezeten was, een fanatiek opvoeder van
schijnheiligen, en gericht tegen alle vrijheid Zij tekenden hem even-
eens uit als een medeplichtige van de Aartsbisschop in reactionaire sa-
menzweringen. Daarom was er voor de 14de van diezelfde maand augustus,
een geweldige demonstratie voor het kleine tehuis van de H. Franciscus
van Sales, op touw gezet, met het doel dat te vernietigen en Don Bosco
te verjagen. Van dat plan was er nog niets tot het publiek doorgedron-
gen, toen de heer Volpotto, dezelfde die uit naam van Don Bosco een ver-
zoekschrift bij de Senaat had ingediend, hem diezelfde dag kwam waar-
schuwen voor het gevaar dat hem te wachten stond, en hem aanried zich
uit de voeten te maken. Toen riep Don Bosco zijn moeder en vroeg haar
om voor die avond het eten klaar te maken.
"0, best!" merkte Margherita op, "waarom zeg je me dat eigenlijk?
Waarom ben je bang dat ik dat niet zou doen?"
"Opdat u er zeker van kunt zijn," zei Don Bosco, "wat er ook gebeu-
re, dat ik niet uit Turijn zal weggaan."
Tegen vier uur in de middag, zou de woedende menigte, volgens de
waarschuwing, voor het Oratorium te hoop moeten lopen; maar er ver-
scheen niemand; evenmin de volgende dag, en de derde ook niet. Wat was
er gebeurd? Nadat het gespuis zich tegen de Oblaten van Maria te buiten
was gegaan, had het zich voorgenomen naar Valdocco op te trekken. De
stortvloed was reeds op het punt om erheen te gaan, toen een van de de-
monstranten, die Don Bosco kende en blijken van zijn welwillendheid on-
dervonden had, op een stoepsteen sprong, zijn stem verhief en zei:

8 Pages 71-80

▲back to top


8.1 Page 71

▲back to top


- IV/67 -
"Vrienden, luistet naar mij. Enkelen van jullie zouden naar Valdocco
willen gaan om ook tegen Don Bosco te demonstreren. Maar luister naar
mijn raad en ga er niet heen. Het is nu een werkdag, en er is nu nie-
mand anders dan hij, zijn oude moeder en een paar arme zieke jongens.
Inplaats van "ter dood" zouden we moeten roepen "lang zal hij leven,"
want Don Bosco houdt van de kinderen van het volk en helpt ze."
Een andere spreker viel de eerste toen bij en riep uit: "Don Bosco
is niet een vriend van Oostenrijk! Hij is een mensenvriend! Hij is een
man van het volk! We moeten hem met rust laten! Laten we geen lang zal
hij leven" en geen "ter dood" gaan schreeuwen, maar liever ergens an-
ders heengaan!" Die woorden kalmeerden de bende en brachten ze tot
staan; en ze gingen toen maar de Dominikanen en de Barnabieten de oren
doof schreeuwen.
Intussen wachtte Don Bosco een onaangename en onvoorziene verras-
sing. De regering die zich ook meester had gemaakt van de meubels die
men in het klooster van de Servieten had gevonden, stuurde een deel er-
van naar het Oratorium van Valdocco. Sommigen wilden hebben dat Don
Bosco die meubels zou weigeren. Don Bosco daarentegen nam ze aan, maar
zonder ervoor te bedanken, en waarschuwde onmiddellijk Pater Pittavino
in Saluzzo, met het verzoek te laten terughalen wat hun eigendom was;
alleen vroeg hij hem, hem een tafel te willen laten houden, die hij
goed voor zijn jongens kon gebruiken, en die hem natuurlijk volgaarne
gegeven werd. Zo kregen de eerwaarde paters Servieten hun eigendom te-
rug en zonder aan de rechtvaardigheid tekort te doen, vermeed Don Bos-
co zodoende een botsing met de regering, die hem duur te staan zou heb-
ben kunnen komen. Dat feit werd aan kanunnik Anfossi verteld door de
eerwaarde Pater Francesco Faccio van de Orde der Servieten van Maria,
en die eertijds pastoor van de San Carlo was geweest.
Doch, terwijl die gebeurtenissen elkaar opvolgden, die voor de
geestelijken zo roemvol waren, wijl Jesus leerde dat degenen die zouden
lijden om wille der gerechtigheid de zaligheid zouden verwerven, kreeg
diezelfde priesterstand toch ook een geduchte klap door het gedrag van
Don Antonio Grignaschi. Die was geboortig uit Corconio, uit de streek
van San Giulio nabij Orta, in het diocees Novara. Toen hij priester
gewijd was, werd hij rector van Cimamulera, sinds 1843. In heiligschen-
nend bedrog was hij beginnen te verkondigen dat hij God was in zijn der-
de Openbaring, Jesus Christus zelf in een nieuwe mens-geworden persoon.
Hij beweerde op aarde gekomen te zijn om een nieuwe Kerk te stichten,
die zich in de plaats zou moeten stellen van het katholicisme, en daar-
om verkondigde hij beginselen die in lijnrechte tegenstelling stonden
tot het ware geloof Hij verrichtte eveneens wonderbaarlijke en vreemde
dingen, die niet anders dan aan duivelse inmenging konden worden toege-
schreven, doch waarvan zijn bewonderaars beweerden dat het goddelijke
mirakelen waren. Van een vrouw die hij verleid had, Lana geheten, be-
weerde hij dat het de Maagd Maria was. De vrouw, die een straatslijpster
van slecht allooi was, leende zich ertoe die komedie mee te spelen; zij
kleedde en gedroeg zich alsof zij Onze-Lieve-Vrouw zelve was; en Don
Grignaschi liet haar midden in de kerk op een bank klimmen, met branden-
de kaarsen omgeven, alsof zij een beeld was. De domme vrouwen die tot de
nieuwe sekte waren toegetreden gingen voor haar knielen en aanbaden
haar.

8.2 Page 72

▲back to top


- IV/68 -
Een geestelijke, die er door de Curie op afgezonden was, trad de
kerk binnen en aanschouwde de goddeloze verering die die lichtzinnige
persoon gebracht werd; maar hij zei niets, om geen opschudding te ver-
wekken, en ging naar de sacristie waar hij aan de koster vroeg:
"Welke feestdag viert u vandaag?"
"Er valt geen feestdag in deze tijd."
"Maar welke titel heeft dan dat beeld van Onze-Lieve-Vrouw dat er
in de kerk staat?"
"0," antwoordde de koster, schouderophalend, "dat is de rode Madon-
na?
"Wat is dat? De rode Madonna?"
Toen hij van dat heiligschennend bedrog op de hoogte gebracht was,
verwijderde de Bisschop van Novara Grignaschi uit de parochie en ont-
zette hem uit de priesterlijke bediening. Toen die nu in Turijn kwam,
begaf hij zich naar het Oratorium en zette zijn leerstellingen uiteen
aan Don Bosco, die, ten zeerste ontsteld, probeerde hem met kracht van
redeneringen en beloften van het verkeerde pad af te brengen. Daar
slaagde hij evenwel niet in, en Grignaschi vestigde zich, na ook door
verschillende plaatsen van Casale te hebben rondgezworven, tenslotte in
een gehucht ín de buurt van Viarigi, een klein gebied in Astigiano, ter-
wijl hij de rode Madonna met zich meevoerde, die als dienstmeisje fun-
geerde. Hier was zijn doen en laten allesbehalve glorievol. Om de tuin
geleid door vreemde spiritistische toverkunsten, brachten zowel de pas-
toor van de parochie als priesters in de buurt, de mensen met zijn ket-
terijen tot waanzin en bedierven zij een groot deel van de bevolking
Grignaschi maakte op een misdadige wijze misbruik van de sacramenten,
hij verscheen in huizen waarvan de deuren gesloten waren, hij raadde de
meest verborgen gedachten, beweerde bevelen uit de hemel ontvangen te
hebben en verrichtte boosaardige praktijken. Het was alsof de mensen
gehypnotiseerd waren. Als hij ver weg was, zag men mannen en ook jongens
18, 20 en meer mijlen ver te voet op weg gaan, moeizaam en nuchter, al-
leen om hem te zien en een paar woorden van hem op te vangen. Hij ont-
ving zijn volgelingen in een stoel gezeten, en zij knielden, zodra zij
in zijn tegenwoordigheid vertoefden, en hij verleende hun de absolutie
met de volgende woorden: Ego Dominus Jesus Christus te absolvo a pecca-
tis tuis in nomine Patris et Filii et Spiritus Sanctio Amen, Hij ver-
breidde zijn goddeloze leerstellingen door middel van personen die door
hem bedrogen waren en aangezet om heiligheid en deugdzaamheid te vein-
zen, met het enige doel om voor een buitengewoon mens en een nieuwe Ver-
losser te worden aangezien.
Zijn blik had een onnaspeurbaar vermogen om de zielen te betoveren
en mee te slepen. Daar werd door de mensen veel over gesproken. De heer
B. maakte zich vrolijk over wat de mensen over die toverachtige blik
vertelden en wilde Grignaschi een bezoek brengen. Nauwelijks was hij het
huis binnengetreden of hij werd door een geheimzinnige ontzetting aange-
grepen, en toen hij in de aanwezigheid van die ongelukkige kwam, wierp
die hem een blik toe op een manier waardoor de man meteen overrompeld
was; en bij de klank van zijn stem: "Ik verwachtte je; ik wist dat je
moest komen!" viel hij terstond op de knieën. Van dat ogenblik af was
hij geheel in de macht van de ander. Die deed hem geloven dat genoemde
B., de Heilige Paulus was, terwijl een ander, een vriend van hem, Sint-
Petrus was.

8.3 Page 73

▲back to top


- IV/69 -
B. dacht werkelijk Sint-Paulus te zijn en hij liet zijn baard groeien
en hij deed met zijn makker geredelijk al wat Grignaschi wilde: gebe-
den, langdurige boetedoeningen, naar de herbergen gaan, zich op de
knieën tussen de tafeltjes op de grond werpend, en de mensen smekend,
de Heer niet te beledigen door te vloeken, onmatig te zijn of te spe-
len; en andere soortgelijke dingen, die hij stellig verontwaardigd ge-
weigerd zou hebben te doen, wanneer ze hem zouden zijn bevolen voordat
hij op een dergelijke manier behekst was. En zoals met hen, zo ging het
ook met al de andere bewoners, op slechts weinige of misschien wel geen
enkele uitzondering na. B. zelf wist zich, toen hij ons dat vertelde,
geen rekenschap te geven van die bezetenheid. En hij was nochtans wel-
gesteld, goed bij zijn verstand, een weldadig iemand en behoorlijk on-
derlegd.
Zijn bekering was hij verschuldigd aan de preken van Don Bosco.
Intussen nam de schaamteloosheid van die sekte zulke vormen aan,
dat, toen dat algemeen bekend werd, de procureur des Konings Grignaschi
met dertien van zijn medeplichtigen, onder wie de Rode Madonna, in de
gevangenis liet werpen, en hen voor het Hof van Appel in Casale daagde.
De kranten van dat jaar staan vol met verslagen over dat schandelijke
proces.
Op 15 juli 1850 werd Grignaschi, ondanks de verdediging door de
advocaat Angelo Brofferio, tot opsluiting veroordeeld, terwijl er aan
zijn volgelingen andere straffen werden opgelegd. De gevangenneming van
Grignaschi had de gemeente Viarigi in de grootste opschudding gebracht,
omdat de meerderheid van de inwonenden fanatieke aanhangers waren van
de nieuwe sekte; zodat de regering, teneinde ordeverstoring te voorko-
men, er een militair gezag instelde. Maar het gebruik van die leger-
macht was niet voldoende om de rust te doen weerkeren. De Bisschoppen
van Casale en van Asti begaven er zich heen met welwillende en vrede-
lievende woorden. Vervolgens ging Mgr. Artico erheen en met predicatie
gedurende vijftig dagen, met edelmoedige hulp voor de armen en bezoek
aan de zieken, werd er eindelijk een einde gesteld aan het verzet en de
schandalen; hij wist ook te verkrijgen dat velen de leer van Grignaschi
afzwoeren en dat het militaire bestuur uiteindelijk werd teruggetrok-
ken. Zo keerde dan de rust terug; maar niet weinigen van die sektariërs
bleven in hun dwalingen volharden.
Don Grignaschi was intussen naar het kasteel van Ivrea gevoerd om
er zeven jaren te boeten voor zijn vals en schandelijk mysticisme. Als
mens toonde hij zich, zullen we zeggen, door een kwade duivel bezeten,
door zich van een goddelijke zending overtuigd te houden; maar de een-
zaamheid van de kerker moest wel zwaar op hem drukken. Don Bosco echter
dacht aan hem; en, zoals de theoloog Ascanio Savio ons vertelde, haast-
te hij zich, telkens hij naar Ivrea ging, - twee of driemaal per jaar -
naar de gevangenis. Verschillende malen gelukte het hem met de ongeluk-
kige dwaalleraar te spreken en wist op een zodanige manier toegang te
vinden tot zijn gemoed, dat hij hem kon overtuigen van het kwaad dat
hij met zijn grote ergernis gesticht had, tegenover zichzelf en tegen-
over de anderen; en hij wist de belofte van hem los te krijgen, dat hij
zijn leven zou veranderen, te beginnen met boete te doen voor zijn fou-
ten door middel van de christelijke onderwerping. Ziende dat de veroor-
deelde zijn bezoeken op prijs stelde, keerde hij terug om zich met hem
te onderhouden, en hij gaf hem ook enige geldelijke steun, telkens wan-
neer hij zich naar de stad begaf om er te preken in de dom, de geeste-
lijke oefeningen te leiden voor de seminaristen van het seminarie, of
om met de Bisschop te spreken over de katholieke lectuur en over de
zaken die het welzijn van de Kerk aangingen.

8.4 Page 74

▲back to top


- IV/70 -
H O O F D S T U K XI
DON BOSCO EN GRAAF DI CAVOUR - EEN GEVOLGTREKKING
- MGR, FRANSONI IN BALLINGSCHAP EN BEZOEK VAN DON
BOSCO DE SECRETARISSEN VAN DE GRAAF
In die dagen was graaf Camillo di Cavour geheel op de hand van het
Oratorio. Het kan bewondering wekken hoe Don Bosco erin slaagde, de
steun te verkrijgen van vooraanstaande personen ook al stonden zij vij-
andig tegenover de Kerk. Op de mooiste en verleidelijkste manieren, met
de mooiste beloften van hulpbetoon voor zijn liefdadige ondernemingen,
met het aanbieden van eervolle onderscheidingen, met het inwilligen van
tal van zijn verzoeken, schenen dien zijn vroomheid en zijn aanhanke-
lijkheid aan de Heilige Stoel en aan de beginselen van de godsdienst op
een gevaarlijke proef te willen stellen. Boven al degenen die tot de
erkende inrichtingen van liefdadigheid behoorden, waren zijn jongens
uitverkoren, om de nummers te trekken van de Staatsloterij, en twee van
de kleinsten onder hen, die bijzondere onderscheidingstekenen droegen,
begaven zich vele jaren lang iedere veertien dagen op weg om die functie
te gaan vervullen. Overigens betaalde de regering daar een vergoeding
voor aan het Oratorium. Met heldhaftige volharding toonde Don Bosco
zich evenwel steeds, zonder een zweem van menselijk opzicht, een verde-
diger van Gods zaak.
Zoals wijzelf vele malen met bewondering hebben kunnen waarnemen,
volgde hij steeds in die gevallen de richtlijnen van de Ecclesiasticus:
"Wordt gij door een machtig persoon geroepen, houd u dan terug; met des
te meer aandrang zal hij roepen. Dring u niet op, dat gij niet afgewe-
zen wordt; maar houdt u ook niet op al te grote afstand, om niet verge-
ten te worden. Verbeeld u niet dat gij met hem kunt spreken als met een
gelijke en vertrouw zijn spraakzaamheid niet. Want met die woordenvloed
wil hij u doorgronden, al glimlachend tracht hij u uit te horen. Onbarm-
hartig zal hij uw woorden zeker in zijn gedachten houden en zonder twij-
fel u voor lijden en boeien niet sparen Wees op uw hoede en neem u wel
in acht, want gij gaat met uw ongeluk om. Doe alsof gij in de slaap iets
hoort, maar blijf waakzaam (1)."
Graaf Camillo dus, een goed kenner van de mensen en hun hartstoch-
ten, en iemand die de moeilijke kunst verstond daar een goed gebruik van
(1) 13, 12-17

8.5 Page 75

▲back to top


- IV/71 -
te maken voor zijn eigen doelstellingen, kwam met een zekere regelmaat
Don Bosco in Valdocco bezoeken, en wilde dat die af en toe bij hem in
zijn woning zou komen ontbijten of dineren Carlo Tomatis was daar getui-
ge van. Hij verzekerde hem graag over de zondagsoratorio's te horen
spreken, en hij ondervroeg hem over zijn plannen en over zijn verwach-
tingen van de toekomstige ontwikkeling van zijn Werk, terwijl hij hem
de verzekering gaf, dat hij hem alle mogelijke hulp zou verlenen. Don
Bosco onderhield zich met hem op eerbiedige manier zoals het een mindere
past; nu eens vrijmoedig in zijn antwoorden, soms ook voorzichtig; maar
steeds met die beminnelijkheid waarmee hij de mensen voor zich innam. De
graaf hield ook niet op met zijn welwillendheid te tonen toen hij San-
tarosa opvolgde als minister van handel, en ook niet toen hij minister-
president en de ziel van de regering werd. "Graaf Camillo," zo vertelde
Don Bosco ons, "die in Piëmont een van de leidende kopstukken van de
sekten was, en die ontzaglijk veel kwaad gesticht heeft, beschouwde mij
als een van zijn vrienden. Verscheidene keren ried hij me aan, het werk
van de Oratorio's tot een lichaam met rechtspersoonlijkheid te maken. Op
zekere dag, toen ik interesse toonde om zijn raad op te volgen, beloofde
hij me niet minder dan een miljoen voor de uitbreiding van mijn Werk.
Niet wetende wat te denken van een dergelijk aanbod en wat ik erop moest
antwoorden, bewaarde ik het stilzwijgen, glimlachte even en hij hernam:
"Wel, wat is uw besluit?" - En ik antwoordde rustig, dat het mij speet
een dergelijke mooie gift niet te kunnen aanvaarden. - "En waarom niet?"
vroeg de graaf weer, terwijl hij me verwonderd aankeek. "Waarom weigert
u een zo aanzienlijke som, terwijl u aan van alles en nog wat behoefte
hebt?" - "Omdat, Excellentie," merkte ik kalmpjes op, "omdat, wanneer ik
dat miljoen zou aannemen, het me morgen zou worden afgenomen, en mis-
schien zou uzelf het zijn, die mij dat miljoen weer zou afnemen, dat u
me vandaag zo edelmoedig aanbiedt." De graaf werd niet boos over dat
antwoord en begon over iets anders te spreken. Is het niet, alsof Don
Bosco de toekomst las van een man die de opheffing der kloosterorden
zou verdedigen, en ook het in beslag nemen van de kerkelijke goederen?
En is ook de openhartigheid, waarmee hij de waarheid onder woorden
bracht, niet bewonderenswaardig? En is het niet mogelijk dat Cavour in
die, ook namens de regering, telkens herhaalde aanbiedingen, een hei-
melijk doel verborgen hield? Wie zal zeggen of het niet een van tevoren
beraamd plan was?
Don Bosco zelf vertelde ons ook: "Ik ging er niet gemakkelijk toe
over, bij de graaf aan tafel te gaan zitten, ondanks zijn dringende uit-
nodiging; maar aangezien ik nogal eens over belangrijke aangelegenheden
met hem moest spreken, moest ik wel naar zijn paleis of naar het minis-
terie gaan. Maar meer dan eens, ook toen hij al minister was, zei hij
kort en bondig tegen me, dat hij me niet anders audiëntie wilde verle-
nen dan gedurende het ontbijt of aan het diner, en voor het geval ik een
of andere gunst van hem nodig had, bracht hij me in herinnering dat er
steeds een plaats voor mij aan zijn tafel was. "Dat zijn de ogenblik-
ken," zo zei hij, "waarop we vrijuit met elkaar kunnen praten. In de
kantoren is het veel te druk, en als het meevalt kunnen we nauwelijks
inderhaast een paar woorden wisselen en dan gauw afscheid van elkaar
nemen!" Ook zijn broer, Markies Gustavo, had dezelfde uren vastgesteld
en hij wilde nooit op een andere tijd met mij over zaken spreken. En ik
moest me wel neerleggen bij die alleszins hoffelijke, maar voor mij toch
bezwarende voorwaarden. Temeer wijl de graaf op zekere dag, toen ik mij

8.6 Page 76

▲back to top


- IV/72 -
om dringende redenen bij zijn bureau gemeld had, me weigerde te ontvan-
gen en een bediende opdracht gaf me naar een salon te brengen. Daarna
verzocht hij me op hem te wachten, omdat hij beslist de maaltijd met
mij wenste te gebruiken, en beloofde dat hij me dan zeker zou aanhoren
En hij willigde toen ook in waar ík om verzocht."
Wij hebben er vaak over nagedacht, welke zaak van gewicht Don Bos-
co aan graaf Camillo te vragen kon hebben Het schijnt dat hij bij hem
de zaak van de Oblaten bepleit had en het staat ook vast, dat hij door
hem van de regering lokalen beschikbaar gesteld, kreeg voor de eerste
loterij en ontheffing van briefport; iets anders valt niet te achter-
halen. Er blijkt uit niets dat het om giften te doen was, want daar
hebben we in de papieren van Don Bosco geen enkele aanwijzing voor ge-
vonden en hij sprak daar nooit over; ook niet over bescherming tegen
een of andere gewelddaad, daar de overheid zich in die tijd gunstig
toonde ten aanzien van het Oratorio. Welnu, daar Don Bosco verder geen
enkele verklaring geeft over de aangeduide begunstigingen, komt het ons
voor dat men gerechtigd is daaruit de slotsom te trekken, dat het daar-
bij ging om verzoeken en bewilligingen die hij belofte en geheimhouding
stilgehouden zijn. Temeer wijl wij met stelligheid weten, dat hoogst
ernstige zaken door hem op die manier behandeld werden met andere per-
sonaliteiten. Daarom vragen wij ons af: zou Don Bosco niet geprobeerd
hebben op de een of andere manier de gevangenschap van zijn Aartsbis-
schop te verlichten? Nu en dan begaf hij zich naar Fenestrelle, naar
pastoor Don Giambattista Guigas, zijn vriend, en preekte daar. Het
staat vast dat hij er ook in 1850 heenging, wat door oudleerlingen be-
vestigd is. In onze aantekeningen, die vijfendertig jaar geleden ge-
maakt werden, wordt er van geen dag of maand melding gemaakt. Niette-
min, wanneer wij nagaan waar Don Bosco in dat jaar vertoefd heeft, uit
welke plaatsen hij zijn brieven verzond, houden wij de overtuiging dat
hij die reis niet anders heeft kunnen maken dan in de laatste dagen van
augustus of in de eerste van september.
Toen hem vele jaren daarna de vraag gesteld werd, waarom hij zich
in dat jaar naar Fenestrelle begeven had, antwoordde hij zonder meer:
"Ik wilde enkel de toppen van de bergen zien, waar de veldslag van As-
sletta heeft plaatsgevonden daar ik met de gedachte rondliep om een ge-
schiedenis van Italië te schrijven." Sinds toen komt het ons een beetje
vreemd voor in die wandeling alleen maar een simpele ontspanning te
zien, omdat het zo helemaal in tegenstelling stond tot de gewoonten van
Don Bosco, vooral in tijden waarin hij zoveel bezigheden had en ook de
motivering, die hij ervoor gaf, was vreemd, wijl de Geschiedenis van
Italië pas ín 1856 verscheen. Niettemin hebben we er indertijd niet aan
gedacht, verder te zoeken, niet vermoedend dat er sprake kon zijn van
iets geheims. Maar nu, als we er nu aan denken, dat achter die zwarte
muren van het fort zijn Aartsbisschop opgesloten was, dat hij betrek-
kingen onderhield met de commandant van het fort, Alfonso de Sonnaz,
zou zijn tocht dan niet iets uitstaande kunnen hebben met de woorden:
"En Cavour willigde toen ook in waar ik om verzocht,"? Zou hij niet ge-
probeerd hebben tot in de kerker van zijn Herder door te dringen, om
hem, hetzij mondeling af schriftelijk, door bemiddeling van een of an-
der vertrouwd persoon enkele verlangde gegevens te doen toekomen? Het
is mogelijk dat dat enkel een veronderstelling van ons is, maar toch
staat het vast dat Don Bosco ons op zekere dag verzekerde: Nooit zal
iemand veel weten van de dingen die ik in mijn leven gedaan heb!

8.7 Page 77

▲back to top


- IV/73 -
Inmiddels werd in die dagen Mgr Fransoni op last van Massimo d'
Azeglio zonder bewijs van schuld, zonder proces, van zijn inkomsten be-
roofd en veroordeeld tot verbanning uit het Koninkrijk Daarna werd hij
op 28 september uit het fort gehaald, over de Alpen geleid en over de
grens gezet. De verheven voorvechter voor de Kerk koos de stad Lyon als
ballingsoord, en daar werd hij door het burgerlijk en het militair
gezag, geestelijken en leken, als om strijd geëerd. Hier werd hem de
prachtige bisschopsstaf aangeboden, het geschenk van de Subalpijnen.
Van Lyon uit ging hij voort met het besturen van zijn Aartsbisdom, zo
goed het hem mogelijk was, tot zijn dood toe. De vijanden van die grote
Aartsbisschop verzonnen van alles om zijn faam door het slijk te sleuren
en men noemde hem zelfs een samenzweerder tegen de Koning, maar het was
vergeefse moeite. De Paus, de Bisschoppen van Piëmont, van Savooïe, van
Ligurië en uit andere streken, kortom de katholieken van heel de wereld,
loofden zijn houding en gaven hem, niet alleen door rijke giften, getui-
genis van de hoogste bewondering. De waarheidslievende geschiedschrij-
ving heeft reeds heel zijn onschuld in een helder licht gesteld, en ter-
wijl er steeds een roemrijke bladzijde aan zijn onvergankelijke herinne-
ring voor hem gereserveerd zal blijven, zal dat meteen een onuitwisbaar
schandmerk voor zijn vervolgers blijven.
Ook terwijl hij zo ver weg was, liet Mgr. Fransoni nooit na het
Oratorio te beschermen en het op alle mogelijke manieren te begunsti-
gen, en Don Bosco steeds er op te wijzen, dat hij moest voorzien in de
voortzetting van zijn Werk voor het geval hij mocht komen te overlij-
den. Ook door middel van de theoloog Borel en Roberto Murialdo, die
naar Lyon gegaan waren, deed hij hem een soortgelijk vermaan toekomen.
En van zijn kant nam Don Bosco steeds zijn toevlucht tot hem om raad te
vragen. Ook kanunnik professor Anfossi verzekert ten stelligste, dat
Don Bosco zich niet lang daarna naar Lyon begaf om zijn Aartsbisschop
op te zoeken, waarmee hij een blijk gaf van zijn vrijmoedigheid ook
tegenover degenen, die de Aartsbisschop in ballingschap gezonden had-
den.
We willen eindigen met de opmerking, dat er in 1855 een einde kwam
aan de vriendschappelijke betrekkingen met minister Cavour, toen er tal
van kloosters werden opgeheven. De graaf legde evenwel nimmer vijan-
digheid ten opzichte van Don Bosco aan de dag. De goddelijke Voorzie-
nigheid had als het ware schertsenderwijs tijdig twee hartelijke bewon-
deraars van het Oratorium en voortreffelijke katholieken naast de graaf
geplaatst. De eerste was de reeds genoemde advocaat Giambattista Gal,
die, toen Gioberti ten val gekomen was, door graaf Camillo als zijn
particulier secretaris was gekozen, en die tot het einde van 1861 toe
op de hoogte kon zijn van al de geheime maneuvers van de politiek. Toen
hij daarna voor wel tien jaar bij Buitenlandse Zaken kwam, en in 1870
zijn ontslag uit de regering had genomen, kwam hij zijn vriend Don
Bosco verschillende malen per jaar opzoeken, nu eens van uit Torgnon in
het dal van de Aosta, zijn geboortestreek, en soms ook uit San Remo
waar hij de winter placht door te brengen. De tweede was Ridder Cugia
Delitala, die Gal als particulier secretaris opvolgde, en dat bleef tot
de dood van Cavour. Wij bewaren nog de mooie en liefdevolle verzen die
Delitala aan Don Bosco op diens naamdag aanbood. Don Bosco had overal
vrienden.

8.8 Page 78

▲back to top


- IV/74 -
H O O F D S T U K XII
GEESTELIJKE OEFENINGEN IN GIAVENO - BRIEF VAN DON BOSCO
AAN DE THEOLOOG BOREL - GENEGENHEID VAN DON BOSCO VOOR
DE DEELNEMERS AAN DE GEESTELIJKE OEFENINGEN - DE KOOPMAN
EN DE APEN - DE PREKEN VAN DON BOSCO - BEZOEK AAN HET
HEILIGDOM VAN SAN MICHELE - DE TERUGKEER NAAR TURIJN -
GENEZING VAN EEN HARDNEKKIGE KOORTS - DREIGEMENT TEGEN
DE JONGENS VAN HET ORATORIUM EN VERGIFFENIS
In september ging Don Bosco met vele van zijn jongens een week in
vrome teruggetrokkenheid doorbrengen in het kleinseminarie te Giaveno,
waar op dat ogenblik, vanwege de vakantie, geen leerlingen aanwezig wa-
ren. De jongens van het tehuis en een behoorlijk aantal van de oratori-
ums, die verlof van hun ouders en hun patroons konden krijgen, trokken
er te voet heen. Onder leiding van de goede Don Roberto Murialdo ver-
liep de reis opgewekt, onder het zingen van lofzangen op Onze-Lieve-
Vrouw en vrome liedjes die ze in het Oratorium geleerd hadden. Don Bos-
co ging er in een rijtuig naartoe, zowel om tijdig voor de maaltijd in
Avigliana te kunnen zorgen als om enkelen te vergezellen die niet in
staat waren de voetreis te maken. In Avigliana gekomen hielden zij halt
en aan de oever van het heerlijke meer zorgden ze met een bescheiden
maaltijd voor de inwendige mens. Bij die gelegenheid mocht hij het ge-
noegen smaken in intieme betrekking te komen met de vrome en liefdevol-
le priester Don Vittorio Alasonatti, die een grote achting had voor het
Oratorium en een grote liefde tot Don Bosco.
Voor de noodzakelijke kosten - eten en dergelijke - gedurende de
oefeningen had Don Bosco van het Liefdewerk van Sint Paulus een extra
subsidie gekregen die hem erg goed van pas kwam. De predikanten waren
kanunnik Arduino, aartspriester van de Collegiale kerk van Giaveno, een
zeer bekend man vanwege zijn geleerdheid en ijver, de theoloog Giorda en
Don Bosco; hun helper bij het biechthoren was de theoloog Roberto Muri-
aldo, directeur van het Oratorio van de Heilige Engelbewaarder. Om de
retraite aan een zo groot mogelijk aantal zielen ten goede te laten
komen, werd het zo geregeld, dat ook de jongens van de plaats zelf eraan
konden deelnemen, en de vruchten waren voor allen aanzienlijk.
Na zovele jaren vertelde Don Michele Rua nog met diepe bewogenheid
over de vaderlijke zorg van Don Bosco voor hem en al de anderen, ter-
wijl hij de jeugdige levendigheid van zo velen verdroeg en op de daar-

8.9 Page 79

▲back to top


- IV/75 -
voor aangewezen tijden even welwillend stilte en volle aandacht ver-
kreeg.
Over die retraite heeft Don Bosco een brief geschreven aan de theo-
loog Borel. Die luidde als volgt:
Weleerwaarde Heer,
Ik hoop dat het u genoegen doet te vernemen, dat onze oefeningen
heel goed zijn begonnen Het totaal aantal jongens is tot honderddertig
gestegen; aan tafel zijn we echter slechts met honderdenvijf, de ande-
ren gaan naar huis om te eten wijl ze van de omtrek zijn. De predikan-
ten zijn de Heer Pastoor voor de medatatie, de theoloog Giorda Juniore
voor de onderrichting; beiden voldoen volkomen aan de verwachtingen van
mij en van mijn jongens.
Van vier tot vijf is er ontspanning, en vandaag, bij het verlaten
van de kerk, was er niet één die daarvan gebruik wenste te maken; allen
wilden naar de zaal voor de overwegingen.
Ik zou de jongens iets ter herinnering willen meegeven. Daarom laat
ik aan u over mij te voorzien van wat u goeddunkt, medailles, kruisjes,
enzovoort. Ik vergat te zeggen dat in mijn kamer in het Oratorio in de
onderste lade van mijn Buro (Barracon) een partijtje indertijd gekochte
rozenkransen liggen; zou ik er daarvan niet één aan elk van de jongens
kunnen geven? Doet dus als volgt: ga naar mijn woning en neem honderd-
dertig rozenkransen; in de buurt daarvan liggen ook nog boekjes van de
Giovane Provveduto in een verguld bandje; stuur er mij een stuk of
twaalf; u kunt van alles een groot pak maken, en geef dat dan mee naar
Giaveno met de wagen. Iedere dag om vier uur vertrekt die uit Turijn
vanaf café Fucina; zeg ook aan mijn moeder, dat ik me op het ogenblik
veel beter voel. Don Murialdo is een beetje hees, Savio heeft koorts, de
portier van Vanchiglia trouwens ook; de anderen maken het best. Ik hoop
dat bij u eveneens alles goed is. Doe mijn groeten aan Don Pacchiotti,
Don Bosio en aan onze andere priesters van het Oratorio.
Ik heb thans niet meer tijd om te schrijven; wilt u de inhoud van
deze brief mededelen aan Don Cafasso. De Heer zij met u. Dominus det.
Giaveno, 12 september 1850
Uw toegenegen vriend,
D. Bosco G.
P.S. Er is ook een klein pakje in papier gewikkeld in de keuken verge-
ten. Ik verzoek u dat bij het bovengenoemde te willen voegen.
In die brief vernoemde hij de ontspanning. Don Bosco onderhield
zich dikwijls met de jongens die de retraite volgden, en die na het mid-
dag- of avondmaal zich allen rondom hem kwamen scharen. Giuseppe Brosio
schreef daarover: "Hij wist altijd een aardig verhaaltje te vertellen
of een nieuw grapje, om hen op te vrolijken. Hij gebruikte geen snuif
en wilde ook niet hebben dat zijn leerlingen dat deden; maar een van de
eerste dagen haalde hij een grote doos vol snuif uit zijn zak. En al de
jongens drongen om hem heen en vroegen er een snuifje van, en Don Bosco
antwoordde: "Zeker, met alle plezier als dat nodig is: daarom zal ik aan
iedereen een beetje geven, die een snuifdoos heeft." - Al spoedig boden
enkele reeds oudere jongens, onder wie Giovanni Gillardi en Giuseppe

8.10 Page 80

▲back to top


- IV/76 -
Randfis hun snuifdoos aan, aangezien zij snuif gebruikten, hetzij op
raad van de dokter omdat ze vaak pijn in de ogen of hoofdpijn hadden,
of uit oude gewoonte. Don Bosco vulde hun snuifdoos en voorzag hen van
snuif voor heel de tijd dat de retraite duurde. Attenties van een der-
gelijke aard deden hem aller harten winnen."
Maar vooral ging Don Bosco gedurende de recreaties onder de jongens
rond en vroeg die en gene iets over het onderwerp van de preek en over
de belangrijkste punten. Op een morgen had hij een onderrichting gegeven
over de ergernis; daarom begon hij, toen in de middagrecreatie door tal
van jongens omgeven was, onder wie er velen uit de parochie waren, vra-
gen te stellen over wat hij had gezegd. Hij vroeg het aan de een, en die
gaf geen antwoord; hij vroeg het aan een ander, en ook die stond verle-
gen; hij ging naar een derde, een vierde, een vijfde, en allen krabden
zich op het hoofd zonder een bevredigend antwoord te geven: "Och, wat is
dat toch jammer," riep Don Bosco toen uit. "Ik heb ofwel Duits gespro-
ken, ofwel jullie hebben geslapen." Eindelijk sprong er een kleine jon-
gen naar voren: "Ik, ik," riep hij uit, "ik herinner het me nog." - "Wat
herinner je je nog?" - "Ik herinner me nog het voorbeeld van de apen!"
Het verhaal van Don Bosco, dat als gelijkenis moest dienen, was het
volgende:
Een koopman droeg op zijn schouders een mars (in het Piëmontees
boita genoemd), waarin hij zijn verschillende koopwaren had, en reisde
zo van het ene dorp naar het andere om zijn spullen te verkopen. Op een
van die keren werd hij door de avond overvallen voordat hij een be-
paalde plaats bereikt had. Het was zomer; de bleke maan straalde in de
lucht, en de koopman, vermoeid van zijn lange tocht, besloot een beetje
te gaan rusten op de grond bij een reusachtige boom. Om zijn hoofd te
beschermen tegen de vochtigheid van de nacht, nam hij een van de slaap-
mutsen, die hij in overvloed in zijn mars had zitten, zette ze op zijn
hoofd en sliep zo in. De streek was het vaderland van apen en die boom
zat er vol van. Toen de apen de man daar zagen met de muts op het hoofd,
wilden zij hem instinctmatig nadoen. Wat deden ze? Eentje begon er heel
voorzichtig naar beneden te glijden, woelde met zijn poten de inhoud van
de openstaande kist door elkaar, haalde er een muts uit, plaatste die op
het hoofd en klom weer de boom in. Toen volgden allen, een voor een,
zijn voorbeeld, en staakten het spelletje pas toen er geen slaapmuts
meer over was. De koopman had een gezonde slaap, en ook de apen sliepen
voor de eerste keer van hun leven met een muts op het hoofd, als deftige
juffrouwen. Intussen was de nacht al ver gevorderd. In het oosten licht-
te de rose schijn van de aanbrekende dageraad, die door de morgenster
werd aangekondigd. Onze koopman werd wakker. Hij stond op om zijn tocht
voort te zetten. Maar hoe groot was zijn pijnlijke verrassing toen hij
tot de ontdekking kwam, dat hij van al zijn slaapmutsen beroofd was!
"Verschrikkelijk!" jammerde hij, "er zijn dieven aan het werk geweest;
ik ben bestolen! Maar toen hij beter toekeek en wat beter nadacht, kwam
hij tot een andere mening "Als het dieven geweest waren," zei hij bij
zichzelf, "zouden ze wel alles hebben meegenomen en niet alleen de
mutsen; ik begrijp er niets van." Op dat ogenblik keek hij toevallig
eens naar boven en zag daar al die apen zitten met een slaapmuts om de
oren. "Aha!" riep hij uit, "daar zijn de deugnieten; en onmiddellijk
begon hij hen schrik aan te jagen door stenen in hun richting te werpen
om ze te dwingen zijn koopwaar te laten vallen; maar de apen die van de
ene tak op de andere sprongen, trokken zich daar niets van aan. Na een

9 Pages 81-90

▲back to top


9.1 Page 81

▲back to top


- IV/77 -
paar uren vergeefse pogingen, greep de koopman ten einde raad, als in
wanhoop naar zijn slaapmuts die hij nog op het hoofd had en smeet ze
woedend op de grond. Toen ze dat zagen deden de apen dat ook, en in een
ommezien daalde er een regen van slaapmutsen uit de boom neer, tot gro-
te vreugde van de koopman.
De jongens, zo had Don Bosco besloten, doen ongeveer zoals de apen.
Wanneer ze anderen iets goeds zien doen, doen zij het ook; is het iets
verkeerds, dan bootsen ze het nog veel gauwer na. Daarom is het zo nodig
hen stichtende voorbeelden onder ogen te brengen en hen duizenden mijlen
ver te houden van alle ergernis.
Toen hij zag dat de jongens zich slechts met veel moeite enkele
dingen herinnerden van wat hij onder meer in zijn preek gezegd had, leg-
de Don Bosco er zich op toe, zijn voordrachten te doorweven met tal van
voorbeelden en gelijkenissen, die beter tot hun verbeelding spraken, en
op die manier baande hij zich een weg naar hun geest en hart, die hij
verlichtte en ontroerde; dat had heel goede resultaten.
Hij preekte inderdaad zo levendig en legde zoveel vuur in zijn ver-
tellingen voor het heil der zielen, dat hij op een dag zo ontroerd
raakte dat hij in hevig snikken uitbarstte en toen hij van de preek-
stoel afgekomen was, zei hij tegen de clericus Ascanio Savio, op een
nederige en bijna beschaamde wijze: "Ik kon me niet meer goed houden."
- Maar op zijn ontroerde toehoorders maakte het een onbeschrijflijke
indruk.
Het was zijn taak de retraite te sluiten en hij gaf allen toen die
herinnering mee: "Verricht iedere maand de oefening voor een goede dood.
Verricht iedere maand goed de oefening voor een goede dood. Verricht
zonder mankeren iedere maand op een goede manier de oefening voor een
goede dood." - Don Rua heeft zich dat herinnerd.
Als beloning voor hun oplettendheid en bij wijze van verpozing
maakte Don Bosco de dag na de sluiting van de retraite met zijn leerlin-
gen een wandeling naar de Kerk van San Michele. De muziekkapel van Gia-
veno wilde mee om hen met muziek op te vrolijken. De tocht tegen de
steile helling op, werd zodoende een verrukkelijke ontspanning.
Hun aanvoerder bereed een kleine ezelin en de jongens dromden om
hem heen Nu eens maakten ze grapjes met het rijdier, of soms ook zongen
ze het toen reeds bekende lied dat begon met de woorden:
Leve onze goede Bosco Hij is onze leider,
van de arme jeugd,
naar de groene velden waar wij willen werken
tot onze en zijne vreugd.
Maar Don Bosco zong dan, met een variant op de eerste strofe: Leve
Roberto, en de rest van het loflied liet hij dan ten goede komen aan hun
reisgenoot Don Murialdo. Af en toe hielden ze een korte rust; de muzi-
kanten bliezen op de trompetten en deden de welluidende tonen, van de
ene heuveltop tot de andere springen. Indrukwekkend weergalmden ze in
de onder hen liggende dalen. Bij dat ongewone gerucht vlogen de ver-

9.2 Page 82

▲back to top


- IV/78 -
schrikte vogels van de ene boom naar de andere; de boeren onderbraken
hun arbeid om te luisteren; en het ezeltje spitste de oren en voegde
zijn onsamenhangend gebalk bij de muziek van de kapel; het waren tafe-
relen van onbeschrijflijke bekoorlijkheid. Toen zij het verlangde doel
bereikt hadden, werden ze er op de hartelijkste manier ontvangen door de
hoffelijke paters Rosminianen die dit beroemde heiligdom beheerden. Met
hen was Don Bosco door banden van innige vriendschap verbonden. Wanneer
zij op reis waren, kwamen zij steeds, daar ze in Turijn zelf geen huis
hadden, als gasten naar Valdocco. De jongens bezochten ver-volgens de
kerk en de bijgebouwen, en bezichtigden de oude resten; van Don Bosco
hoorden ze de geschiedenis ervan vertellen, zodat ook hun praktische
kennis verrijkt werd.
In welk dorp Don Bosco ook met zijn jongens kwam, steeds vertelde
hij hun de geschiedenis van die plaats en van enkele gedenkwaardige ge-
beurtenissen die er waren voorgevallen. Daarom zei hij nu: "Deze kerk
van San Michele della Chiusa, wordt gewoonlijk het Heiligdom van San
Michele genoemd, omdat het ter ere van die Aartsengel gesticht is. Het
is een der beroemdste abdijen van de Benedictijnen in Piëmont. Aanvan-
kelijk was het een eenvoudige kluizenarij, die er rond het jaar 990 op
ingeving van de heilige Michael gebouwd was door een zekere Giovanni uit
Ravenna, een man van vrome levenswandel die zich daar had teruggetrok-
ken. Maar enkele jaren later werd die kluizenarij in een indrukwekkende
kerk in gothische stijl veranderd, met een groot klooster erbij als
woning van de monniken. Dat geschiedde door Ugone di Montboisier, de
Scucito genoemd, een edelman uit Alvernia. Hij liet het klooster op zijn
kosten bouwen, als boetedoening voor zijn zonden, waarvoor hij ook een
bedevaart naar Rome ondernomen had. De uitvoering van het werk liet hij
over aan Atverto of Avverto, abt van Lusathe in Frankrijk; die, toen het
gebouw klaar was, de Benedictijner monniken verzocht er te komen wonen.
Die kozen toen Avverto zelf als hun eerste abt. Daar de faam van hun
heiligheid zich binnen korte tijd wijd verbreid had, werd het klooster
telkens uitgebreid totdat het driehonderd monniken kon bevatten. Pausen
en Bisschoppen, Koningen en Hertogen schonken het als om strijd steeds
meer privilegiën en giften. - Toen echter de eerste regeltucht verloren
was gegaan werd er in 1383 een commendataire abdij opgericht onder de
bescherming van de Graven van Savooie. Die bleef bestaan tot de inval
van de Fransen in het begin van die eeuw, toen met vele andere ook de
beroemde Abdij werd opgeheven. Ze werd na de schade die ze in de loop
der tijden geleden had echter hersteld en verfraaid door de grootmoedig-
heid van onze goede soevereinen Carlo Felice en Carlo Alberto, en ze
werd toen ter beschikking gesteld van de Paters Rosminianen, die jullie
er vandaag zo liefdevol en prettig ontvangen hebben. Tussen deze berg
waar we nu op staan, de Pircheriano, en die andere berg, de Caprasio,
waar jullie voor staan, zien jullie in de diepte een dal dat weinig meer
dan duizend schreden breed is. Dat vormt de sluis of de hals van Susa,
zo genoemd omdat zij de legers bijna de pas afsnijdt die vandaar uit
Frankrijk kwamen. Die pas, de Sluis geheten, is in de geschiedenis be-
roemd door de krijgslist van Karel de Grote, die, om de Paus van Rome te
hulp te komen, erdoor wist te komen, en Desiderio, de koning der Longo-
barden, overviel en hem versloeg, waarmee hij een einde maakte aan hun
heerschappij over Italië."
Hoewel het de jongens plezier deed zulke dingen te leren die hun tot
dan toe onbekend waren, werden ze tegen het middaguur door weer een andere merk-

9.3 Page 83

▲back to top


- IV/79 -
waardigheid in beslag genomen. De ochtendwandeling in de ijle lucht die
ze daar op die bergketen van de Alpen inademden, had bij hen iets doen
ontstaan wat men eetlust pleegt te noemen; zelfs mëér dan eetlust, men
kon wel zeggen echte honger. Daarom konden ze bij hun bezoek door het
gebouw zich niet weerhouden af en toe vluchtig hun blik naar de refter
te wenden, terwijl er nog wel een eeuwigheid scheen te moeten verlopen
eer het etenstijd was. Maar eindelijk was het toch zover, en hoewel zij
niet allen muzikanten waren, aten zij niettemin met een feestelijke
eetlust.
En daar zij niets anders hadden om hun liefdevolle gastheren een ge-
noegen te doen, begonnen de jongens te zingen en muziek te spelen. Maar
al vermaakten de jongens van Don Bosco zich die dag opperbest, de goede
paters toonden zich nog meer tevreden, en begaven zich met de jongens
overal heen in de omgeving, om allerlei te bezichtigen dat de aandacht
waard was. Na enkele uren van prettige verpozing verzamelden allen zich
aan de voet van het altaar en na het zingen van de litanie van Onze-
Lieve-Vrouw werd de zegen met het Allerheiligste gegeven.
Nadat ze op die manier de zegen van de Hemel hadden afgesmeekt, werd
er nog een liedje gezongen, een hartelijke groet gebracht aan de waak-
zame bewaarders van het beroemde heiligdom, en tegen vijf uur in de
middag, toen de goede paters allen nog op brood met heerlijk fruit ont-
haald hadden, namen allen vol erkentelijkheid afscheid van hen en begon-
nen zij de terugweg naar beneden. In San Ambrogio aangekomen, een plaats
waar de weg zich in tweeën splitste, werd een korte rust gehouden. De
muzikanten speelden een opgewekt stukje muziek, waarna die van Turijn
hoera riepen voor de Giavenezen, en dat werd beantwoord met een hoera
voor de Turijnen, en met tekenen van de grootste genegenheid nam men
afscheid van elkaar, de ene partij om terug te keren naar Giaveno en de
anderen naar Turijn over de weg naar Rivoli. Onderweg werd er vrolijk
gezongen, devoot gebeden en opgewekt verteld, nu eens door Don Bosco,
dan door Don Murialdo die, nog eens terugkomend op de geestelijke oefe-
ningen, hun dit ter herinnering naliet: dat zij iedere dag van hun leven
een Wees Gegroet zouden bidden, om de genade te verkrijgen, dat niemand
van al de retraitanten in de hel zou terechtkomen. "Hoe heerlijk en wat
een vreugde zal het niet voor ons zijn," zei de voortreffelijke geeste-
lijke tegen hen, "wanneer wij allen gezamenlijk onze mooie wandelingen
zullen kunnen maken over de eeuwige en liefelijke heuvelen van het Para-
dijs!"
In de late avond bereikten zij de stad Rivoli. Het merendeel van
hen kon niet meer van vermoeidheid. Er vielen nog twaalf kilometer af
te leggen. Don Bosco kon het niet over zijn hart krijgen de tocht in die
toestand tot in Turijn voort te zetten, en ging met hen naar een herberg
waar hij vroeg of men niet een of andere wagen of omnibus kon opduike-
len, om hen daarmee te vervoeren. Maar er waren geen voertuigen genoeg
en een twintigtal jongens zouden de weg te voet moeten voortzetten. Maar
Don Bosco dacht daar anders over, en na hen een beetje te hebben opge-
monterd, riep hij Brosio, de zogenaamde Bersagliere bij zich, gaf hem
wat geld om hen een beetje op verhaal te doen komen met een goede maal-
tijd; en dat gebeurde. Op dat ogenblik dacht hij aan Jesus die, toen hij
de afgematte menigte die hem in de woestijn gevolgd was, zag, tot zijn
vader riep: Hebt medelijden met die schare: Misereor super turban; en
hij voorzag in hun tekort, opdat zij onderweg niet zouden bezwijken.

9.4 Page 84

▲back to top


- IV/80 -
Toen allen een beetje bekomen en gesterkt waren, werd de terug-
tocht naar Turijn weer voortgezet. De nacht was nu al ingevallen, en
om de angst te verdrijven uit de harten van de vreesachtigsten, en om
hun de weg niet zo lang te doen voorkomen, gebruikte de Bersagliere een
list: hij nam twee stenen, nodigde de anderen uit om dat ook te doen en
allen begonnen die tegelijkertijd tegen elkaar te slaan. Op die manier
ontstond er een geluid en een licht van een heel andere soort, en onder
het gekets van de stenen tegen elkaar en bij het licht van de vonken die
er afspatten, bereikte men het Oratorium tegen elf uur in de avond.
Op 21 september 1850 noteerde Don Bosco de namen van ruim honderd
jongens die aan die retraite hadden deelgenomen, en overhandigde die
lijst aan de directie van het Liefdewerk van de Heilige Paulus, die al
de kosten van die oefeningen voor haar rekening nam. Een lijst van nog
negen namen vervolledigde de vorige lijst, zodat men in onze archieven
het grootste deel kan vinden van degenen die toen naar Giaveno gegaan
waren, met vermelding van hun leeftijd (1.
Wij hebben het verhaal over die retraite en over die wandeling uit-
voerig willen vertellen, omdat zij in de herinnering van de jongens een
der prettigste indrukken naliet, en om beter te laten zien, hoe Don Bos-
co zich beijverde om God in heilige opgewektheid te doen dienen.
Aan enkelen leverde die wandeling een bewijs van de zeldzame deug-
den van Don Bosco. Om genezingen en andere gunsten te verkrijgen, was
(1)Aldus lezen wij in het handschrift van Don Bosco: Retraite in Giaveno, 1850: 1)
Brosio, Giuseppe, 21 jaar; 2) Cumino Giuseppe, 17; 3) Diato Bartolomeo, 18; 4) Reffo
Ermanno, 18; 5) Gaspardone Tommasso, 18; 6) Testore Michele, 17; 7) Costa Eugenio,
19; 8) Tirone Domenico, 18; 9) Piumatti Giovanni, 18; 10) Reglia Giaco-mo, 17; 11)
Buzzetti Giuseppe, 18; 12) Rastelli Giovanni, 19; 13) Reviglio Feli-ce, 18; 14)
Reviglio Giuseppe, 17; 15) Caglieri Giacinto, 18; 16) Gastini Carlo, 18; 17) Chiosi
Giuseppe, 16; 18) Canale Giuseppe, 22; 19) Fornasio Clemente, 21; 20) Libois
Michele, 18; 21) Borselli Francesco, 20; 22) Gotti Stefano, 18; 23) Micheletti magg.
19; 24) Micheletti, min.,17; 25) Pagani Felice, 16; 26) Monta-naro Lorenzo, 25; 27)
Porporato Lorenzo, 16; 28) Ghiotti Antonio, 28; 29) Pas-quale Michele, 16; 30)
Gillardi Giovanni, 48; 31) Manuele Matteo, 17; 32) Chiala Cesare, 16; 33) Bruno
Giorgio, 17; 34) Bertolino Giacomo, 17; 35) Bosselli Gio.-Batt, 16; 36) Margaretelli
Stefano, 16; 37) Bruna Giuseppe, 16; 38) Savio Ange-lo, 17; 39) Bargetti Francesco,
20; 40) C os tante Zeffirino, 17; 41) Valfrè Giovanni, 20; 42) Croce Alessandro, 16;
43) Ch, Casetti Francesco, 16; 44) Bar-dissone Giovanni, 17; 45) Comoglio Giuseppe,
23; 46) Rovetti Giuseppe, 38; 47) Marchisio Domenico, 16; 48) Locatelli Francesco,
17; 49) Ferrero Giovanni, 16; 50) Rua Michele, 16; 51) Ch. Savio Ascanio, 18; 52)
Odasso Giuseppe, 16; 53) Rossi Francesco, 17; 54) Bracotti Giovanni, 18; 55)
Battagliotti Giuseppe, 18; 56) Audenino Vittorio, 17; 57) Ippolito Luigi, 17; 58)
Perim Giovanni, 16; 59) Vaschetti Vittorio, 17; 60) Falchero Francesco, 19; 61)
Pasero Lorenzo, 17; 62) Alasia Felice, 17; 63) Casassa Giuseppe, 16; 64) Gorino
Pietro, 33; 65) Forno Bernardo, 38; 66) Piovano Pietro, 25; 67) Gilardi Dositeo, 40;
68) Casanova Alfonso, 26; 69) Gauter Giovanni, 22; 70) Rovere Giullo, 19; 71)
Bajetti Giovan-ni, 25; 72) Serale Pietro, 16; 73) Castagna Giacomo, 16; 74) Gatta
Bernardo, 22; 75) Rovaretto Antonio, 17; 76) Reviglio Giuseppe, 16; 77) Giovannino
Agostino, 16; 78) Giacomelli Antonio, 21; 79) Barrucco Giuseppe, 35; 80) Lione
Francesco, 17; 81) Costa Eugenio, 19; 82) Comba Antonio, 18; 83) Usseglio Giovanni,
19; 84) Tessa Carlo, 17; 85) Brunelli Giovanni, 19; 86) Ricci Francesco, 16; 87)
Vesso Giorgio, 17; 88) Rosso Felice, 21; 89) Ferro Felice, 17; 90) Demateis
Giovanni, 22; 91) Ferro Michele, 20; 92) Picco Giov. Batt. , 20; 93) Rolando, 17;
94) Lu-ciano Delfino, 20; 95) Marnetto Paolo, 25; 96) Randsi Giuseppe, 45; 97) Rosa
Giacinto, 18; 98) Guardi, 19; 99) Cagno Giacomo, 16; 100) Pezziardi Alberto, 16;
101) Santi Modesto, 17; 102) Giovale Gaudenzio, 17; 103) Plano Giovanni, 16; 104)
Depetris, 21; 105) Dalmasso Francesco, 17; 106) Rufino Francesco, 17; 107) Giay
Ireneo, 19; 108) Davico Luigi, 23; 109) Usseglio Luigi, 20.

9.5 Page 85

▲back to top


- IV/81 -
hij gewoon degenen die hun toevlucht bij hem zochten, voor te stellen
bijzondere gebeden en soms ook een gelofte tot God te richten. De jonge
man Felice Reviglio had meerdere maanden lang aan derdendaagse koorts
geleden, en het was zo erg geworden dat doktoren hem reeds tot tering-
lijder verklaard hadden. Don Bosco had hem naar Giaveno gebracht, en in
de biechtstoel ried hij hem aan, zoals Reviglio zelf ons vertelde, de
belofte af te leggen dat hij gedurende zes maanden lang alle acht dagen
zou gaan biechten. Tegelijkertijd gaf hij hem enkele vrome aanwijzin-
gen. Dat middel bleek meer uitwerking te hebben dan al de medicijnen die
hij tot nu toe gebruikt had, en na korte tijd verkeerde de jongen weer
in de beste gezondheid.
Een andere jongen van zeventien jaar, een van de ouderen die ook
de retraite meevolgde, en wiens naam men beter kan verzwijgen, kwam
eens de sacristie binnen. Don Bosco stond gereed om de Heilige Mis te
gaan opdragen, samen met Giuseppe Brosio die reeds met het misboek
klaarstond om hem te dienen. Die jongen rukte die laatste toen op een
vlegelachtige manier het boek uit zijn hand en begaf zich rechtuit op
weg om de Mis te dienen. Don Bosco die altijd bereid was om iets te
vergeven en zag hoe kwaad Brosio werd, gaf hem een wenk om op te houden
en zich rustig te houden. Maar na de mis nam hij hem even apart en zei
tegen hem: "Brosio, het is goed dat je je beheerst hebt. Je zult met-
tertijd nog wel zien wat die jongen er voor eentje is." - En helaas had
Don Bosco goed gezien.
Inderdaad verkocht die jongeman zich aan de protestanten, liep uit
het Oratorium weg en speelde al spoedig de eerste viool onder de
schreeuwerds en vloekers van de Giardiniera. Verschillende keren ver-
scheen hij dreigend dicht bij het Oratorium om de jongens schrik aan
te jagen en hen ertoe te brengen bij Don Bosco weg te blijven; maar die
had Brosio al op de hoogte gebracht van het gedrag van die ongelukkige,
en daarom hield de Bersagliere hem goed in het oog. Op zekere dag ver-
toonde hij zich bij het hek van de ingang van de speelplaats, gewapend
met een lange dolk, gereed om daar gebruik van te maken zodra iemand
zou proberen hem weg te jagen. Een jongen ging onmiddellijk de Bersag-
liere waarschuwen, terwijl zijn kameraden vol schrik naar het andere
eind van de speelplaats vluchtten. Brosio naderde en verzocht hem weg
te gaan, eerst op een vriendelijke manier en toen wat beslister; maar
ziende dat hij hem niet met goede woorden kon overreden, omdat die dron-
ken ruziezoeker een voorwendsel wilde hebben om tot een vechtpartij te
komen, trok hij zich terug, en hield hem van op een eerbiedige afstand
in de gaten. Maar het duurde niet lang of die driftkop viel in handen
van de justitie, en Don Bosco, die opgeroepen werd om tegen hem te
getuigen, wist vergiffenis voor hem te verkrijgen en ontslag van rechts-
vervolging, en hij verzocht de rechtbank alleen zijn persoon en het
Oratorio bescherming te willen verlenen: en het gevolg hiervan was de
verwijdering uit Turijn van dat gevaarlijk geachte sujet. Dat wist Don
Rua te vertellen, die Don Bosco naar de rechtbank vergezeld had.

9.6 Page 86

▲back to top


- IV/82 -
H O O F D S T U K XIII
AANKOOP VAN HET TERREIN UIT DE DROMEN -
ONDERHANDELINGEN MET ROSMINI OVER EEN LENING EN HET
PLAN VOOR EEN GEBOUW IN VALDOCCO - DON BOSCO VOOR DE
TWEEDE MAAL NAAR STRESA - IN CASTELNUOVO - AFLATEN VOOR
DE KAPEL IN DE BECCHI - BRIEF VAN DON BOSCO AAN DE
THEOLOOG BOREL - GIOVANNI CAGLIERO ONTMOET DON BOSCO
Gedurende de voorafgaande maanden had Don Bosco de voorstellen die
hij aan de abt Rosmini deed, niet uit het oog verloren. Daarom kocht hij
op 20 juni, bij acte van Notaris Turvano, van het Seminarie van Turijn
een morgen terrein (38 are), voordien als tuin gebruikt. Het was drie-
hoekig van vorm en kostte 7500 lire. Het is die zelfde plek, waar later
nog meer grond gekocht en verhandeld werd, waar tegenwoordig de kerk van
Maria Hulp der Christenen verrijst evenals de werkplaatsen van de druk-
kerij met aangrenzende binnenplaats.
Intussen had pater Carlo Gilardi van Stresa uit naar Don Bosco ge-
schreven, met de mededeling dat zijn Overste Rosmini hem zeer gaarne
naar aanleiding van zijn verzoek een som gelds wilde lenen Don Bosco
antwoordde daarop als volgt:
Zeereerwaarde Heer,
Met grote voldoening heb ik uw uitvoerige brief ontvangen met de
inzichten van de zeereerwaarde heer Rosmini, en ik voel mij des te meer
tot dankbaarheid geneigd, wijl het aanbod mijn verwachtingen overtreft.
Ik aanvaard dus de lening van twintigduizend frank, te gebruiken
voor het reeds door ons genoemde gebouw, met veilige hypotheken en ons
beperkende tot later om bepalingen te treffen aangaande plaatsen, tijd
en personen. Daar ik op het ogenblik echter nogal overlast ben met huur-
verplichtingen, zou ik alleen willen vragen mij voor drie jaar te ont-
slaan van interest, want zodra ik over het nieuwe Oratorio kan beschik-
ken, zal ik voor een deel van de huidige huur ontheven zijn. Ik zeg dit
enkel en alleen als voorstel, zonder het als voorwaarde te willen stel-
len voor een overeenkomst, daar ik de voorgestelde regeling zonder meer
eveneens dankbaar aanvaard.

9.7 Page 87

▲back to top


- IV/83 -
Aangezien het voor een goed begrip nodig is dat beide partijen aan-
wezig zijn, wacht ik alleen op het gereed komen van het plan voor het
nieuwe gebouw om het persoonlijk daarheen te brengen en zodoende het ge-
noegen te hebben onze geliefde Rosmini wederom te ontmoeten.
Aanvaardt intussen mijn gevoelens van de diepste dankbaarheid je-
gens uw eerbiedwaardige overste, en in de hoop dat de Heer onze begon-
nen onderhandelingen zal zegenen, wil ik ze gaarne voleindigen tot zijn
meerdere eer en glorie, tot geestelijk heil van onze zielen en die van
anderen, Het is mij een eer te verblijven,
13 juli 1850
Uw vriend en dienaar, Turijn,
D. Bosco Gio.
Hoofd van de schelmen
Pater Gilardi antwoordde, als gevolmachtigde van de Rosminianen,
als volgt aan de directeur van het liefdadige asiel in Valdocco.
Stresa, 26 juli 1850
U gelieve te verontschuldigen dat ik tot nu toe nog niet geantwoord
heb op uw geachte brief van 13 dezer. De eerwaarde Heer Antonio Rosmini
zal echter zeker de eerste drie jaren vrucht van het kapitaal niet kun-
nen ontberen; hij is evenwel bereid de betaling ervan voor drie jaar op
te schorten, tegen een ontvangstbewijs met een verklaring van later te
zullen betalen.
Zijn eerwaarde heeft met genoegen vernomen dat u voornemens bent
ons te komen bezoeken en hoopt dat u niet te lang op u zult laten
wachten, ook wijl het geld thans geheel tot uw beschikking is enz. enz.
C. Gilardi P.
Don Bosco antwoordde hem:
Zeereerwaarde Heer Don Carlo,
Ik vrees dat het uitstel van mijn bezoek aan Stresa enige onzeker-
heid zou kunnen veroorzaken ten aanzien van onze overeenkomst; daarom
acht ik het goed u te schrijven en u te zeggen dat de enige oorzaak van
mijn oponthoud is, dat ik op het plan en de tekening van het gebouw zit
te wachten. De heer Bocca heeft mij de verzekering gegeven dat hij in
de loop van de komende week met het werk klaar zal komen, zodat ik in
de nabije toekomst in staat zal zijn naar Stresa te komen. Daar ik
evenwel op 9 september moet invallen bij de leiding van een retraite,
zal dat - indien ik toekomende week niet kan komen - wel niet vóór 16
september aanstaande kunnen gebeuren.
Dat is dus de reden waarom ik tot nu toe niet naar Stresa heb kun-
nen komen. Ik verzoek u dan ook mijn verontschuldigingen te willen
overbrengen aan de eerwaarde heer Rosmini en hem de verzekering te ge-
ven dat er in mijn besluit geen verandering gekomen is.
Met gevoelens van de grootste eerbied, verblijf ik inmiddels,.
Turijn, 27 augustus 1850
Uw dienstwillige dienaar, D
Bosco Gio.

9.8 Page 88

▲back to top


- IV/84 -
Op 16 september 1850 vertrok Don Bosco dus uit Turijn naar Stresa.
Hij ging met de bedoeling het eens te worden over de zaken en over de
bouw; maar tegelijkertijd wilde hij ook meer van nabij het reglement
bestuderen en de middelen om de orde van dat huis te handhaven: het
klooster was namelijk het voornaamste van de congregatie der priesters
van liefde, en het noviciaat ervan.
Toen hij tegen middernacht in Santhià aankwam, hoorde hij daar
eerst de biecht van de koetsier van de diligence; hij reisde verder
over Vercelli en Novara en stapte af in Arona. Hij was van plan om met
een bootje naar Stresa te gaan. Maar op het kantoortje van de diligen-
ce ontmoette hij markies Arconati, zijn vriend en weldoener van het
Oratorium. Die stelde hem voor liever niet over water te reizen, doch
in zijn eigen rijtuig te stappen, zodat ze de reis samen konden maken.
De markies hoopte dat de reis zodoende minder vermoeiend voor Don Bosco
zou zijn. Meteen stelde de Markies voor, ook een bezoek aan Alessandro
Manzoni te brengen. Don Bosco nam de hartelijke uitnodiging aan. Toen
de paarden ingespannen waren, bereikte men na korte tijd Lesa, waar in
dat seizoen Manzoni in zijn zomerverblijf huisde. Ze werden met de
grootste hoffelijkheid ontvangen en daar gebruikte Don Bosco het dejeu-
ner met de grote schrijver, die enkele familieleden te gast had en die
hem zijn met verbeteringen overzaaide handschriften liet zien. Don Bos-
co had in zijn leven nooit enig ander contact met Manzoni dan geduren-
de dat korte oponthoud van enkele uren, maar dat was voor hem voldoen-
de om steeds ervan overtuigd te zijn, dat de eenvoud van het schrijven
de vrucht moest zijn van langdurige studie.
De markies bracht hem naar Stresa Daar werd hij geestdriftig be-
groet door de Overste Rosmini en zijn kloosterlingen, die het er alle-
maal over eens waren dat zij hem voor goed als hun medebroeder zouden
hebben. Hij bleef hier slechts vijf of zes dagen en had langdurige be-
sprekingen met de Overste. Ze spraken ook over de kerkelijke goederen
die door hebzucht bedreigd werden. Don Bosco zag klaar in dat de oude
vormen der kloosterorden niet meer bestand zouden zijn tegen de weder-
rechtelijke toeëigeningen waarmee de regeringen de eigendommen der
kloostergemeenschappen bedreigden. Het ging er dus om een middel te
vinden om het bestaan van een gemeenschap te verzekeren, zodat een re-
gering zich tegenover het gemeen recht van de afzonderlijke burgers ge-
plaatst zou zien, en dat tegelijkertijd toch de geheiligde band der ge-
loften zou voortbestaan Don Bosco had het probleem voor zichzelf reeds
opgelost, maar de priester Rosmini was een van de eersten geweest om in
de regel van zijn Instituut de gelofte van armoede met persoonlijk be-
zit in overeenstemming te brengen. Hij legde daarom Don Bosco de Con-
stitutie der Priesters van Liefde voor, en vertelde hem de geschiedenis
ervan, de schikkingen alsook de van Rome verkregen goedkeuring. Er was
bepaald dat ieder lid het bezit van zijn goederen zou behouden tegen-
over het burgerlijk gezag, maar dat hij het niet kon vervreemden of er
op andere wijze over beschikken, zonder de goedkeuring van zijn over-
ste; en op die manier vermeed men, de gelofte van armoede in de kern
van de zaak handhavend, - de gevaren van de gemeenschappelijke eigen-
dom. In het begin leek het geval zo nieuw, dat de Romeinse Congregatie,
die belast was met het onderzoeken van de constituties, er ernstige
bezwaren tegen maakte. Maar toen men haar had doen opmerken, dat de
hoofdzaak van de deugd in de ziel blijft berusten en niet in de uiter-
lijke dingen, en dat de kloosterlijke armoede bestond in het afstand

9.9 Page 89

▲back to top


- IV/85 -
doen van iedere gehechtheid aan de rijkdommen en in de bereidheid om
zich die te ontzeggen en de feitelijke armoede te beoefenen, toen ver-
kreeg men de goedkeuring. Hij besloot met de opmerking: "Onze Congrega-
tie zal nooit worden opge-heven, om dat daar niets aan te verdienen is!"
In Stresa viel er nog iets voor, dat waard is vermeld te worden.
Een rijke, ontwikkelde dame, Anna Maria Bolongaro had aan de eerwaarde
heer Rosmini een der mooiste langs de oever van het Lago Maggiore gele-
gen villa's geschonken, met een tuin en een klein bos erbij. Aangezien
veel geleerden hem kwamen opzoeken om hem persoonlijk te leren kennen,
om met hem van gedachten te wisselen en zijn opvattingen te leren ken-
nen, had hij, om door al dat bezoek geen storing te verwekken in het
noviciaatshuis, zijn woning in dat jaar naar die villa overgebracht.
Daar wijdden zijn gasten zich aan wetenschappelijke uiteenzettingen, en
zij waren er ook veel beter behuisd. Daar Don Bosco in het klooster zijn
verblijf hield, nodigde Rosmini hem op zekere dag uit om de maaltijd te
gaan gebruiken in het huis van Mevrouw Bolongaro, waar hij al spoedig
bemerkte dat hij zich temidden van een gezelschap geleerden en filosofen
van die tijd bevond, gedeeltelijk uit de omgeving, gedeeltelijk van
verre gekomen. Er waren er ongeveer dertig en onder hen Nicolo Tommaseo,
de dichter en romanschrijver Grosse, de Napolitaan Roggero Bonghi, en de
medicus Carlo Luigi Farini di Russi, en anderen, die een rol speelden in
de Italiaanse revolutie. Farini had de Geschiedenis van de Romeinse
Staat gepubliceerd, en scheen gematigd in zijn oordeel. Don Bosco had
dat boek gelezen, maar kende de schrijver ervan niet en nog minder ver-
moedde hij dat die zich in het gezelschap bevond.
Aan tafel werd er druk over politieke en godsdienstige vraagstukken
gesproken; maar wat de aanzittenden vertelden was niet erg juist. In al-
les hinkte men achter het liberalisme in de letterlijke zin van het
woord aan; men bekritiseerde de beslissingen van het Romeinse hof en
prees die van de Italiaanse regeringen, die met onwettige handelingen de
rechten van de H. Stoel hadden gedwarsboomd. De priester Rosmini bleek
tegen geen enkele van de opmerkingen die de politiek betroffen in te
gaan, en Don Bosco die met hart en ziel aan de H. Stoel gehecht was en
vooral aan de Paus, had er een gruwelijke hekel aan; daar híj zich even-
wel als gast in andermans huis bevond en temidden van lieden die de faam
genoten van ervaren geleerden, luisterde hij toe zonder iets te zeggen.
Op een gegeven ogenblik kwam het gesprek op de nieuwe betrekkingen tus-
sen de Kerk en de Staat in Piëmont; men begon het boekje van Rosmini De
Grondwet volgens de sociale gerechtigheid te verdedigen, dat in 1848 was
uitgegeven en veroordeeld door de Heilige Congregatie van de Index; men
sprak ook over de verkiezing der Bis-schoppen, die door de geestelijk-
heid en het volk zou moeten geschieden. Die gesprekken waren op de duur
zeer levendig geworden, zodat zij niet meer van buur tot buur gevoerd
werden. Don Bosco hield zich als iemand die zich voor die redeneringen
van de anderen niet interesseerde. Op een gegeven ogenblik gaf Rosmini
de aanzittenden een wenk om wat zachter te spreken, en, om er een eind
aan te maken, zei hij zachtjes tegen Bonghi: "Dat is Don Bosco!" - Maar
Bonghi antwoordde Rosmini met jeugdige brutaliteit, en in de mening dat
Don Bosco hem niet hoorde: "Die imbeciel snapt er natuurlijk niets van!"
- Don Bosco scheen die belediging niet gehoord te hebben; doch Rosmini,
die geenszins gesticht was door de gesprekken, en die wist wat Don Bosco
waard was, verzonk in gepeins. Bij het opbreken van de tafel begonnen de
gesprekken opeens over De Geschiedenis van de Romeinse Staat van Farini,

9.10 Page 90

▲back to top


- IV/86 -
dat toen juist uitgekomen was. Rosmini, die gemerkt had dat Don Bosco al
de tijd dat de maaltijd duurde het stilzwijgen bewaard had, nodigde hem
uit, zijn idee ook eens te zeggen. Don Bosco ging daar gaarne op in,
omdat hem thans een gunstige gelegenheid daartoe geboden werd. Zonder
scherpte, maar openhartig, merkte hij in de algemene nieuwsgierigheid
op, dat de geschiedenis van Farini niet erg veel lof waard was, zowel
omdat er bepaalde historische onjuistheden in voorkwamen, alsook omdat
ze zo ongepast sprak over de tijdelijke macht van de Pausen. Daarbij
bewees hij het geschrift van Farini door en door te kennen. Alle aanzit-
tenden begonnen te lachen bij die onverwachte kritiek, stemden opzette-
lijk in met wat hij zei en spoorden hem aan om met zijn uiteenzettingen
door te gaan. Nietsvermoedend vervolgde Don Bosco zijn betoog. Wanneer
het om de eer van de Kerk en van de Paus ging, wist hij van geen toege-
ven. Farini deed er op zijn beurt onbewogen het zwijgen toe; en de an-
deren hadden de grootste schik met het incident. Men kan zich voorstel-
len hoe verrast Don Bosco was toen men hem vroeg:
"Kent u doctor Farini?"
"Neen, ik ken hem niet!"
"Wel, daar zit hij, mag ik hem u voorstellen" - Don Bosco raakte
niet van zijn stuk; hij begroette Farini hoffelijk, bood hem zijn ver-
ontschuldigingen aan en verklaarde dat hij niet de bedoeling gehad had
iemand te kwetsen; en hij bleef overigens bij wat hij gezegd had, ter-
wijl hij voortging met Farini beminnelijk erop te wijzen dat hij in ver-
schillende ernstige fouten vervallen was in het hoofdstuk over de Casi
di Romagna. Allen dachten dat Farini zich beledigd zou voelen, kwaad
zou worden en zich verdedigen; maar hij legde daarentegen grote waarde-
ring voor die verstandige kritiek aan de dag, en bedankte Don Bosco,
zeggend: "Men hoort wel dat u op de hoogte bent en de geschiedenis goed
kent; uw openhartigheid bevalt me; tot nu toe heeft nog niemand me der-
gelijke opmerkingen gemaakt."
Rosmini zelf stond verslagen van de moed die Don Bosco toonde en
toen hij alleen met hem was, riep hij uit: "Ik zou Farini nooit zulke
dingen hebben durven zeggen." - Er was nog een ander die Don Bosco be-
wonderd had en dat was Nicolo Tommaseo.
Op het einde van die week keerde Don Bosco naar Turijn terug met
de diligence, omdat hij zich de volgende zondag weer te midden van zijn
jongens in het Zondagsoratorium wilde bevinden.
Van hier ging hij op het eind van september naar Castelnuovo: We
moeten zeker niet vergeten hoeveel vermoeienissen hij dat jaar te door-
staan had, want hij gaf ook nog steeds Latijnse les aan de vier jon-
gens Buzzetti, Gastini, Bellia en Reviglio En nu nam hij hen met zich
mee naar de Becchi voor het feest van de H.Rozenkrans, dat met bijzon-
dere plechtigheid gevierd moest worden om reden van de geestelijke gun-
sten die men van de Paus gevraagd en verkregen had (1); en ook omdat
zij wat ontspanning nodig hadden, die zij waarlijk wel verdiend hadden
met de drukke studie, waarover we in het vorige deel gesproken hebben.
Behalve die die we noemden nam hij verschillende andere van zijn leer-
lingen mee.
(1) Zie tekst op de volgende bladzijde.

10 Pages 91-100

▲back to top


10.1 Page 91

▲back to top


- IV/87 -
In de dorpen, op de heen- en terugweg naar en van het ouderlijk
huis, onderhield hij zich met de mensen die hij tegenkwam en na een op-
gewekt praatje over de stand van zaken op het land, liet hij niet na ook
een verheffend woordje in het gesprek te vlechten. "Ja, de hemel is heel
mooi, maar hij is niet voor niets gemaakt, houd maar goede moed! - Een
andere keer zei hij: "Wat zal het mooi zijn God van aangezicht tot aan-
gezicht te zien. - Dikwijls hoorde men hem vragen: "stuurt u uw kinderen
ook naar de catechismus en ontvangen ze de sacramenten?" - "U moet maar
volle vertrouwen hebben in Onze-Lieve-Vrouw." - "Vermijd de zonde als u
wilt dat God uw velden en wijngaar-den zegent." - Zijn spreken was een
aanhoudend preken, waar het ook over mocht gaan. In Buttigliera herinne-
ren allen zich nog de woorden die Don Bosco bij verschillende gelegenhe-
den zei.
Kort na zijn aankomst in de Becchi schreef hij een brief aan Don
Borel, die steeds bereid was om toezicht te houden in het Oratorio wan-
neer zijn vriend er wegging.
(1) Heilige Vader,
In de gemeente Castelnuovo in het diocees Turijn is er een kapel waarin de H.
Mis wordt opgedragen en de zegen met het Allerheiligste gegeven wordt. Het komt de
ondergetekende, D. Giovanni Bosco, voor dat het de godsvrucht van de gelovigen ten
goede zou komen, indien Uwe Heiligheid de volgende geestelijke gunsten zou willen
verlenen:
1. Een gedeeltelijke aflaat van 300 dagen voor iedereen die de preek en de ze-
gen bijwoont op de dagen van de noveen van Onze-Lieve-Vrouw van de H. Rozenkrans,
die in genoemde kapel gehouden pleegt te worden;
2. Een volle aflaat voor al degenen die, na gebiecht en gecommuniceerd te
hebben, genoemde kapel zullen bezoeken om volgens de intentie van de Paus van Rome
te bidden voor de noden van de Kerk.
Ik verblijf enz.
Ex audientia SS. - Die 28 septembris 1850.
Sanctissimus Dominus Noster Pius Divina Providentia Papa IX Oratoris precibus
per me infrascriptum relatis benigne annuit juxta petita, absque ulla Brevis expedi
tione,
DOMINI CUS FIORAMONTI
SS. D. N. ab Epistolis Latinis
Allerheiligste Vader,
De Turijnse priester G. Bosco, directeur van de Oratorio's onder de titel van
de H. Engelbewaarder, van de H. Aloysius van Gonzaga en van de H. Franciscus van Sa-
les, in Turijn gesticht ter opvoeding van de verwaarloosde jeugd in godsdienst en
godsvrucht, verzoekt Uwe Heiligheid zich te verwaardigen hem ten minste ad triennium
de bevoegdheid te willen verlenen tot het wijden van rozenkransen, kruisen en me-
dailles met toepassing van de heilige aflaten.
Inmiddels enz.
Ex audientia SS. - Die 28 Septembris 1850
Sanctissimus Dominus Noster Divina Providentia Pius Papa IX Oratoris precibus
per me infrascriptum benigne annuit, eidemque petitam facultatem ad triennium tan-
tum valituram indulsit, absque ulla Brevis expedatione.
DOMINICUS FIORAMONTI SS. D. N, ab
Epistolis Latinis

10.2 Page 92

▲back to top


- IV/88 -
Eerwaarde Heer,
Gebruik makend van de gelegenheid dat Comba voor een paar
boodschappen naar Turijn moest, geloof ik dat U het wel prettig zult
vinden wat nieuws van ons te horen.
Na de vijf dagen dat ik nu hier ben, komt het me voor dat mijn ge-
zondheid er erg op vooruitgegaan is, zij het niet in de gebruikelijke
mate als andere jaren Senescimus annis. We worden oude mensen! Savio is
helemaal van zijn koorts af. Ook met Reviglio gaat het, geloof ik, be-
ter, en de anderen maken het goed, afgezien van een onrustwekkende eet-
lust; maar er is goede soep.
Ik houd me bezig met het verbeteren van een leerboek, de Geschie-
denis van het Koninklijk Huis van Savooie, dat de heer Marietti wil her-
drukken. Voor ons vertrek hebben we maar weinig tijd gehad om erover te
spreken, maar u zult wel een goede huisvader zijn voor uw en mijn huis;
indien u geld nodig hebt, wendt u dan tot Don Cafasso en hij zal u ge-
ven wat u nodig hebt.
Ik geloof dat een wandeling naar Castelnuovo voor u en mij goed zou
zijn; wil daarom, zo mogelijk, reizen met de heer T. Vola, Carpano, Mu-
rialdo - die me verklaard heeft met alle plezier uit Moncalieri te wil-
len komen - en ook met Don Ponte. Als de dag bepaald is voor het vertrek
per boot, zal ik mijn best doen u een gids te doen toekomen om te voor-
komen dat u verdwaalt. 0 quam bonum et jucundum habitare fratres in
unum!
Schrijf me veel nieuws over uzelf, over het Oratorium en de Refu-
gie, en intussen smeek ik de Heer, U te vergezellen, verzoek u onze
vrienden van het Oratorium te groeten en verblijf als steeds,
Castelnuovo d'Asti, 30 september 1850.
Uw genegen vriend,
D. Bosco Giovanni
P.S. - Ik heb tijdig de bevoegdheid verkregen om de zegen met het Al-
lerheiligste te geven; waarvoor dank.
Terwijl ik schrijf ontving ik uw brief, waarin ik verschillende
dingen lees die ik gaarne had willen weten. Wilt U eens letten op een
van onze pupillen, Giuseppe Rossi, schoenmaker, Constantino, die ik al
enkele dagen door Turijn zie wandelen, zonder zich naar zijn werkplaats
te begeven.
Don Bosco had aan Don Borel geschreven, zich tot Don Cafasso te
wenden indien hij geld nodig had; maar zijn behoeften moesten nog al
groot zijn, daar die zijn beheerder opdracht gaf enkele gedeelten van
zijn eigendommen in Valdocco te verkopen. En inderdaad werd op 6 okto-
ber 1850 bij notariële akte van Meester Turvano verkocht, aan Nicco
Michele, een terrein van 38 centiaren voor 250 lire; aan Marianna Fran-
co, weduwe Audagnotto, 3,89 are voor 2250,62 lire; aan Giacomo Ferrero
en aan Giovenale Mo 6 centiaren voor 37,16 lire.
Intussen zag Don Bosco in Castelnuovo voor de eerste maal een
twaalfjarige jongen: Giovanni Cagliero. Hij was in het gehucht geboren;
hij werd aan Don Bosco door de pastoor Don Antonio Cinzano voorgesteld,
opdat die eens zou nagaan of de jongen roeping had en om hem eventueel
op te nemen in het Oratorium van Turijn. Cagliero zelf, die thans bis-
schop is, verhaalde ons zijn eerste ontmoeting met Don Bosco:

10.3 Page 93

▲back to top


- IV/89 -
"De indruk die ik kreeg was zo, dat ik in Don Bosco meteen een
priester van buitengewone verdienste herkende; misschien door de manier
en tegemoetkomendheid waarmee hij me ontving, of door de achting en
eerbied waarmee hij bejegend werd door mijn goede pastoor en door mijn
meesters in Castelnuovo en door de andere priesters; die indruk is nooit
verdwenen en nooit verminderd, maar is voortdurend gegroeid in de drie-
endertig jaren dat ik bij hem geweest ben. Nadat hij mij ondervraagd
had, stelde Don Bosco mijn opneming in het Oratorio dus vast in het ko-
mende jaar.
Na Cagliero te hebben aangenomen, bleef Don Bosco nog een poosje
in de Becchi en, verheugd over het verloop van de zaken met de Eerwaar-
de Heer Rosmini, schreef hij die:
Aan de Hoogeerwaarde Heer Antonio Rosmini Generaal Overste van het Isti-
tuto della Carita te Stresa
Hoogeerwaarde Heer,
Ik deel U mede dat mijn gezondheidstoestand mij verplicht heeft nog
enkele weken langer op de buiten door te brengen. Thans ben ik echter,
God zij dank, hersteld, en hoop mij morgen weer naar de hoofdstad te
kunnen begeven. U kunt derhalve ten aanzien van de lening waar we over
gesproken hebben, doen wat u goeddunkt. De borg, dunkt mij, kan zowel in
de vorm van een hypotheek als bij onmiddellijke testamentaire beschik-
king geschieden; wat dat betreft leg ik me neer bij wat U het beste
lijkt.
Ik kan hier niet anders dan nogmaals mijn hartelijke dank uitspre-
ken voor de vriendelijke ontvangst en hoffelijkheid mij betoond gedu-
rende de prettige dagen die ik in Stresa mocht doorbrengen. Ik wens U
alle goeds toe dat de Heer u geven kan, zowel voor uw persoon als voor
de bloei van uw werk, en heb intussen de eer te zijn,
Castelnuovo d'Asti, 25 oktober 1850
uw dienstwillige dienaar,
D. Bosco Giovanni
(in de buurt van de Refugie)
De volgende dag werd er geantwoord:
Stresa, 26 oktober 1850.
Zeereerwaarde Heer,
Op uw vriendelijke brief van 25 dier antwoord ik u in opdracht van
mijn overste, de Eerw, Heer Rosmini, die u eerbiedig laat groeten.
Hij is bereid alle schikkingen te treffen met betrekking tot de
overeengekomen lening; hij zou evenwel zeer gaarne zien dat u allereerst
door een bekwaam architect een tekening zoudt laten maken van het huis
dat u denkt te laten bouwen in de geest van de gegevens die u hier bij u
had, opdat de Heer Rosmini er zijn goedkeuring aan kan hechten.

10.4 Page 94

▲back to top


- IV/90 -
Het bedrag van 20 duizend frank zal hij u in één keer doen toeko-
men tegelijk met het overleggen van de schuldbrief en borgstellingsak-
te, zulks ook om een veelvoud van akten te voorkomen die er nodig zou-
den zijn bij het overmaken van het bedrag in gedeelten. U zou dan voor
eigen rekening dat deel van het bedrag dat U niet terstond nodig hebt,
op rente kunnen zetten. Dat zou voordeliger voor u zijn doordat u een
hogere interest zou kunnen verkrijgen dan waartoe U zich aan de Heer
Overste zou verplichten. Ten slotte zou die er de voorkeur aan geven
dat U voor het genoemde bedrag een hypoteek zou nemen op de grond en
op het nieuwe gebouw, eerder dan het te waarborgen bij testament, zulks
wijl hij of wie voor hem optreedt anders onderworpen zou zijn aan het
betalen van tien procent successierechten, enzovoort.
C. Gilardi

10.5 Page 95

▲back to top


- IV/91 -
H O O F D S T U K XIV
DE AARTSBISSCHOP STAAT DE INKLEDING TOE VAN DE EERSTE
VIER STUDENTEN VAN HET ORATORIO - MICHELE RUA LEERLING
VAN DE LATIJNSE SCHOOL - ALVORENS TOT DE ROSMINIANEN TOE
TE TREDEN BEVEELT KANUNNIK GASTALDI HET ORATORIO BIJ
ZIJN MOEDER AAN - "GEMAKKELIJKE MANIER OM DE GEWIJDE
GESCHIEDENIS TE LEREN, TEN GEBRUIKE
VAN HET CHRISTELIJKE VOLK"
Van oordeel, dat zijn vier leerlingen in het Latijn zich gerust
aan het examen om het geestelijke kleed te aanvaarden, zouden kunnen
onderwerpen, en daar hij bovendien grote behoefte had aan hun hulp in
het Oratorio, schreef Don Bosco van uit Castelnuovo een brief aan de
Aartsbisschop om de nodige vergunningen te verkrijgen. Uit Lyon schreef
Mgr. Fransoni aan Don Bosco op 23 oktober 1850 als volgt:
Beste Don Bosco,
Het spijt me, niet te kunnen voldoen aan uw verlangen om buiten de
gebruikelijke tijd de aanbevolen jongens Felice Reviglio, Giacomo Bel-
lia, Giuseppe Buzzetti en Carlo Gastini, te onderwerpen aan het examen
voor de inkleding, daar zulks de beslissing van mijn voorganger te niet
zou doen, bepalend dat één enkel examen per jaar zou gelden voor al de
postulanten gezamenlijk. In een enkel zeldzaam geval heb ík toegestaan
dat iemand het geestelijke kleed aannam zonder in het bezit te zijn van
een diploma, en dat hij zich daarna aan het examen onderwierp zoals dat
voor allen was vastgesteld. Dat is dus wat ik kan doen voor de jongens
die u mij aanbeveelt, en het komt me voor dat het ook met uw inzichten
overeenkomt, daar u zodoende verkrijgt wat u verlangt. Bewaart U die
brief dus als de verlangde toestemming, en spoort intussen de jongens
aan ervoor te zorgen dat zij in alle geval voor het examen slagen.
Inmiddels van ganser harte,
Uw dienstwillige dienaar
+ Luigis Aartsbisschop van Turijn
Don Bosco was zeer dankbaar voor de welwillendheid van de Aarts-
bisschop en toen hij in Turijn terug was, zette hij het lesgeven voort
tot het eind van het jaar. Wel veertien maanden lang had hij bijna

10.6 Page 96

▲back to top


- IV/92 -
iedere voormiddag Latijnse les gegeven, vijf, zes uur achtereen. Het
was dus wel tijd om zijn leerlingen tenminste een privé-examen af te
nemen. Dat droeg hij op aan de doctor in de theologie Chiaves en aan de
professor in de retorica, Don Matteo Picco, die op geen enkele manier
konden verklaren hoe het Don Bosco in zo korte tijd mogelijk was ge-
weest, de leerlingen zo goed te onderrichten. En zij verklaarden hen
in staat om tussen de filosofiestudenten plaats te nemen.
De voldoening die Don Bosco door dat examen ondervond was vooraf-
gegaan door een aardige aanwinst en door een niet gering verlies. We
hebben de jeugdige Michele Rua aan de geestelijke oefeningen in Giaveno
zien meedoen. Hij had de lagere leergang van de school der broeders van
La Salle afgemaakt; Broeder Michele, zijn leermeester, die erg geliefd
was onder de leerlingen, en die zijn goed verstand kende, evenals zijn
vrome geest, beminnelijkheid, voorzichtigheid en werklust, had hem voor-
gesteld zich in de loop van het jaar te laten inschrijven als medebroe-
der in zijn Congregatie. De jongen, die hem wederkerig erg genegen was,
ging op de hartelijke uitnodiging in en antwoordde: "Wanneer u het vol-
gende schooljaar naar uw school terugkomt, zal ik doen wat u me aan-
raadt."
Rua woonde in Valdocco, niet ver van het Oratorio vandaan: zijn va-
der, een tuinder, was een christen van de oude stempel, en zijn moeder
deed niet onder voor moeder Margherita in de degelijke opvoeding van
haar kinderen. Doordat de beide huizen zo dicht bij elkaar lagen, werd
de jonge Michele ook op werkdagen naar het Oratorio getrokken. Toen hij
zijn laatste examen gedaan had en het schooljaar afgesloten werd, vroeg
Don Bosco, die met zijn intuïtie, heel goed de bijzondere eigenschappen
van de jongen had leren inzien, hem of hij niet priester zou willen wor-
den. "0, jawel, heel erg graag!" - "Welnu, bereid je dan voor op het le-
ren van de Latijnse taal."
De jongen vertelde hem toen wat zijn leermeester hem gevraagd had
en wat hij daarop had geantwoord. Toen Don Bosco dat hoorde, ging hij
er verder niet op in, maar zijn woorden hadden een diepe indruk gemaakt.
God leidde de loop der gebeurtenissen echter verder. De broeder, die de
leermeester van Rua was, werd door zijn oversten van de school weggeno-
men en overgeplaatst, om op een andere, veraf gelegen plaats, les te
gaan geven. Michele, die op die manier ontslagen was van zijn belofte,
vroeg en verkreeg van zijn ouders verlof de raad van Don Bosco op te
volgen. Toen hij zijn geestelijke vader het verheugende nieuws kwam me-
delen, legde Michele ook de getuigschriften over, die hij in de jaren
1848-1849, 1849-1850, voor zijn voortreffelijk gedrag en vlijt in de
hogere klassen van de lagere school verkregen had. Die waren Don Bosco
zo dierbaar, dat hij ze zelf wilde houden, en hij bewaarde ze zolang
hij leefde, en thans bevinden ze zich nog in onze archieven.
Gedurende de drie maanden van de grote vakantie vertrouwde Don
Bosco Michele Rua met de jongens Ferrero en Marchiso aan Don Merla toe,
die hen in de beginselen van het Latijn inwijdde. Maar toen Don Bosco
na het feest van Allerheiligen hen zelf niet meer regelmatig les kon
geven, zond hij hen naar de particuliere school van professor Giuseppe
Bonzanino, die bevoegd was voor de eerste drie gymnasiumklassen. Die
gaf les bij het Sint-Franciscus van Assisi-plein, in het huis dat toe-
behoorde aan de familie Pellico en in dezelfde kamer, waar Silvio Pel-
lico zijn boek Mijn gevanenissen geschreven had; hij ging gaarne op het
verzoek van Don Bosco in.

10.7 Page 97

▲back to top


- IV/93 -
's Avonds overhoorde Don Bosco hun grammatica, onderrichtte hen in
het metriek stelsel en oefende hen in het rekenen.
Nog meer dan een jaar bleef Michele Rua bij zijn ouders wonen, ter-
wijl Angelo Savio zich bij zijn medeleerlingen voegde, doch als interne
leerling van het Oratorio. Michele wierp zich zeer ijverig op zijn les-
sen en had er veel voldoening van, zodat hij op het eind van het school-
jaar 1850-1851 tot grote verwondering van de leraren, met een voortref-
felijk examen en met grote lof de cursus van de drie gymnasiumjaren
bekroonde.
Van toen af vroeg Don Bosco hem om met Angelo Savio en anderen, te
helpen en catechismusles te geven aan de jongens in Vanchiglia en in
Porta Nuova. Dat gebeurde enkele jaren lang.
Dikwijls ging Don Bosco naar professor Bonzanino toe om inlichtin-
gen in te winnen over zijn leerlingen. Op zekere dag gingen Ascanio Sa-
vio en Michele Rua naar het Oratorio van de H.Aloysius en Savio zei ver-
trouwelijk aan Rua: "Luister eens, Michele; Don Bosco heeft me verteld
dat hij inlichtingen over je is gaan vragen bij professor Bonzanino en
dat die erg goed waren. En hij vertelde me erbij dat hij met jou grote
plannen had en dat je hem in de toekomst van grote hulp zou kunnen
zijn." - Michele Rua vergat die woorden nooit.
Don Bosco had dus een nieuwe kostbare leerling bijgekregen, maar
tegelijkertijd verloor hij een goede vriend. De Collegiale Kanunnik Lo-
renzo Gastaldi van de priesters van S.Lorenzo in Turijn, die een vrucht-
baar apostolaat als predikant was begonnen, had besloten zich als kanun-
nik terug te trekken, wegens zijn verlangen een strenger en aan studie
gewijd leven te leiden. Bewonderaar van Rosmini, volgeling van zijn
filosofie, in de pers zijn leer verdedigend, voelde hij zich door een
diepe sympathie aangetrokken tot de Congregatie van de Priesters van
Liefde. Hij deed afstand van alle geneugten en eervolle ambten in de
wereld en ging naar Stresa om er in het noviciaat te treden. Maar na de
proeftijd, aangezien langzamerhand zijn wijsgerige beginselen veranderd
waren, zetten zij hem af als leraar in de Logica, en op zijn verzoek
hadden zij hem als missionaris naar Engeland gezonden. Daar aangekomen,
kreeg hij verlof om correspondenties te sturen naar Italiaanse dagbla-
den, maar hij mocht niet over wijsgerige onderwerpen schrijven. Inder-
daad handelen al zijn brieven uit Engeland, die ín de Armonia van Turijn
gepubliceerd werden en door hem geschreven waren, uitsluitend over his-
torische onderwerpen. Daar hij intussen echter gedreven werd door een
levendige ijver voor de glorie van God en hij op bijzondere wijze be-
gaafd was, maakte hij zich gemakkelijk vertrouwd met de Engelse taal en
was verscheidene jaren lang de verkondiger van het katholicisme onder de
Anglikanen.
Hij was echter nog steeds Don Bosco bijzonder toegedaan, want voor-
dat hij naar Stresa en naar Engeland vertrok, had hij tegen zijn moeder
gezegd: "Om mijn roeping te volgen verlaat ik u; maar u mag over mijn
vertrek niet weeklagen; leg u neer bij de goddelijke beschikking, en
beschouw in plaats van mij Don Bosco als uw zoon met zijn arme jongens.
Draagt de zorg die u voor mij hebt over op dat grote, groeiende gezin,
dan doet u mij het grootste plezier en iets verdienstelijks voor God."
Zoals haar zoon gezegd had, zo deed de moeder ook, en van toen af liet
zij bijna geen enkele dag voorbijgaan, zonder zich, ondanks haar gevor-
derde leeftijd, naar het Oratorio te begeven, samen met de zuster van de

10.8 Page 98

▲back to top


- IV/94 -
theoloog en haar dochter. Zij hield voortdurend op een bijzondere manier
toezicht op het linnengoed, verstelde het en zorgde voor aanvulling als
dat nodig was. En zolang als zij leefde was zij steeds een belangrijke
weldoenster van al de ondernemingen van Don Bosco.
Maar zoals kanunnik Gastaldi vurig verlangde missiewerk te doen in
Engeland, zo legde Don Bosco er zich aanhoudend op toe het geloof in
Italië te bewaren. Er was weer een nieuw boekje van zijn hand verschenen
dat tot titel droeg; "Gemakkelijke manier om de Gewijde Geschiedenis te
leren ten gebruike van het christelijke volk" In de vorm van dialogen
zette hij de gebeurtenissen uit het oude en nieuwe Testament in dertig
korte hoofdstukjes uiteen, met uiterst beknopte maar duidelijke vragen
en antwoorden, zodat zij meteen een diepe indruk in de geest van de
lezer achterlieten. Met de volgende woorden legde hij verantwoording
voor het geschrift af.
"De voorliggende Gewijde Geschiedenis is bestemd ten gebruike van
de Christenen, en vooral voor diegenen, die door drukke bezigheden of
door te geringe toeleg, geen dikke of echte studieboeken kunnen doorne-
men.
"Mijn doel is, erop te wijzen dat er in de Bijbel vele waarheden
vervat zijn die door de katholieken worden beleden, en ontkend door de
vijanden van onze heilige godsdienst. Dit boekje is een samenvatting
van mijn Bijbelse Geschiedenis. Het wordt reeds op verschillende open-
bare scholen gebruikt. Bij het schrijven heb ik ervoor gezorgd zoveel
mogelijk leerboeken van Bijbelse Geschiedenissen te volgen die samen-
gaan met enkele in verschillende diocesen goedgekeurde catechismussen.
Ik hoop dat al degenen die die geschiedenis zullen leren, hun best zul-
len doen zich er op school en thuis in te verdiepen, overtuigd, dat dit
tot voordeel zal strekken van onze heilige Godsdienst. God zegent al-
len die werken voor het heil van de zielen, hij schenke hun hart kracht
en moed, opdat zij op de weg der waarheid zullen volharden, terwijl Hij
hun vervullen zal met die hemelse zegeningen, die noodzakelijk zijn
voor het huidige en het toekomstige leven."
Om de Joden tot Jesus Christus te brengen had hij de voorspelde en
naderhand waarheid geworden verwoesting van Jeruzalem behandeld, en om
de gelovigen te overtuigen van de dwalingen der protestanten, sprak hij
over de Bijbel en de tradatie, over het bestuur en de karaktertrekken
van de ware Kerk, en over de van de Katholieke Kerk afgescheiden ge-
meenschappen. Die dialogen gaf hij ter bestudering aan zijn jongens, en
in de academiezittingen hoorde men steeds weer: "Sint-Petrus werd door
Jesus Christus aangesteld tot hoofd van de Kerk en tot zijn Plaatsver-
vanger." - "De Apostelen en de Bisschoppen erkenden Sint-Petrus als hun
hoofd," - "Sint-Petrus is opgevolgd door de Pausen die bekleed zijn met
de volheid van zijn gezag." - "De uitleg van de Bijbel en het getuige-
nis van de tradatie, moeten wij enkel en alleen aan de Katholieke Kerk
overlaten, omdat Jesus Christus aan Haar, en aan niemand anders, het
onfeilbare gezag geschonken heeft voor het behoud van het geloof. - De
dwalingen tegen het geloof werden steeds door de Pausen veroordeeld, en
hun vonnissen zijn steeds geëerbiedigd geworden door de ware christe-
nen, als komend uit de mond van Jesus Christus zelf." - "Jesus Christus
heeft beloofd dat hij met zijn Kerk zal zijn tot het einde der tijden."
Aan dat boekje voegde Don Bosco naderhand een aardrijkskundige
kaart van het Heilig Land toe, en in 1855 volgde er een tweede druk van.
Het aantal onder het volk verspreide exemplaren van zeven opeenvolgende
drukken is niet te tellen.

10.9 Page 99

▲back to top


- IV/95 -
H O O F D S T U K XV
DON BOSCO, VOORBEELD VAN KINDERLIJKE LIEFDE - DE NAAMDAG
VAN ZIJN MOEDER - NEDERIGHEID VAN MOEDER MARGHERITA EN
HAAR EENVOUD - ONTVANGST VAN VOORAANSTAANDE PERSONEN -
ERKENTELIJKHEID TEGENOVER DE WELDOENERS r GEEST VAN
ARMOEDE EN RECHTVAARDIGHEID,
Eert uw vader en moeder, heeft de Heer gezegd, Don Bosco was een
voorbeeld voor de jongens in het navolgen van dat gebod. Hij was zijn
ouders steeds met de tederste liefde toegedaan. Hij sprak dikwijls en
met genegenheid over zijn vader, die hij toch om zo te zeggen nauwe-
lijks gekend had, en hij bad iedere dag voor de rust van zijn ziel.
Voor zijn moeder had hij alles over wat men van een eerbiedige zoon
maar verwachten kan en met ontroerende bekommerdnis was hij een troost
in haar oude dag. Terwijl hij die liefde nooit hoger stelde dan de lief-
de voor God, stond hij haar toch in alles bij waarin hij helpen kon. Hij
gehoorzaamde haar, onderwierp zich volgzaam aan haar raadgevingen en on-
dernam niets van belang, zonder er met haar over te spreken. Hij voelde
zich gelukkig en voldaan als hij haar zag medewerken voor het welzijn
van de leerlingen, als een moeder voor allen. Hij sprak met eerbied over
haar, en toonde haar de grootste erkentelijkheid voor de lasten en moei-
ten die zij voor zijn opvoeding gedragen had. Vooral prees hij haar er
openlijk voor dat zij hem zeer tijdig geleerd had God te beminnen en te
dienen, en hem een diepe afkeer van de zonde had ingeboezemd. Ook op
latere leeftijd herinnerde hij zich zijn moeder met liefde, met kinder-
lijke eerbied en niet zonder levendige aandoening. Hoewel hij in zijn
grote nederigheid erg graag vertelde over zijn geringe afkomst, en moe-
der Margherita vergeleek met een eenvoudige boerin, sprak hij over haar
tegenover welke andere mensen ook, toch steeds met de grootste eerbied.
Hij wilde dat ook de jongens haar zouden gehoorzamen en eerbiedi-
gen, en wanneer de een of ander eens uit jeugdige lichtzinnigheid of
door grilligheid zich minder eerbiedig toonde, sprak hij er in het
avondwoordje over en zei: "Ik zelf, die de directeur van dit huis ben,
ik gehoorzaam mijn moeder en eerbiedig haar; doen jullie dat ook! - En
tegelijkertijd deed hij de jongens inzien hoeveel moeite zij zich voor
hen getroostte. Dan somde hij de grote diensten op die zij bewees. Hij
bracht hun dan ook hun moeder in herinnering, die zij thuis hadden ach-
tergelaten, en haalde de woorden aan van Tobias: "Houd uw moeder in eer,
zolang gij leeft: Vergeet nooit de vele gevaren, die zij heeft geleden

10.10 Page 100

▲back to top


- IV/96 -
omwille van u." (1)
Don Bosco liet zich geen enkele gelegenheid ontgaan om haar te
eren. De opgewekte argeloosheid van zijn moeder demonstreerde zich aan-
houdend, ook op de plechtigste ogenblikken.
Haar naamdag viel in de maand november, en de jongens vierden die
met grote toewijding; op de vooravond ging Don Bosco zelf met hen mee om
een ruiker bloemen aan te bieden. De brave moeder nam die glimlachend in
ontvangst, en luisterde rustig, en zonder iets te zeggen naar het proza
en de poëzie die ze begonnen voor te lezen. Als dat afgelopen was, ant-
woordde zij; doch het waren slechts weinige woorden: "Toe maar. Ik dank
jullie, hoewel ik niets voor jullie doe. Wie alles doet, dat is Don
Bosco. Toch bedank ik jullie voor jullie wensen en goede gedachten, en
morgen, als Don Bosco het goedvindt, krijgen jullie een portie pietanza
extra."
Dan juichte men moeder Margherita toe en werd de bijeenkomst opge-
broken.
Uit de woorden van Margherita ziet men, hoe zij geen ander doel
kende dan haar Don Giovanni te verheffen in de ogen der jongens en hem
als de enige autoriteit te doen beschouwen.
Die nederigheid van haar maakte haar bij allen bemind, en zij werd
daarom vereerd door allen die haar kenden en ook door degenen die maar
even in het Oratorio met haar gesproken hadden. Reeds korte tijd na haar
aankomst te Turijn - de boeren uit de omgeving hadden haar nauwelijks
leren kennen - werd zij met geen andere naam meer genoemd dan die van
"Moeder". Met dezelfde beminnelijkheid en liefde behandelde zij zowel
de hertogin als de markies, de rijke bankier, de schoenlapper en de
schoorsteenveger.
Wanneer de vele adellijke heren en dames en zelfs de Bisschoppen,
vooraanstaande weldoeners van het instituut, Don Bosco kwamen bezoeken,
lieten zij niet na zich ook aan de deur van Margherita te laten zien
en haar goedendag te zeggen, zowel wanneer zij kwamen als wanneer zij
gingen. Haar oprechte deugdzaamheid, haar eenvoud van doen en haar op-
vallend gezond verstand waren het voorwerp van ieders levendige bewon-
dering. Wanneer zij Don Bosco soms niet thuis troffen, of wanneer hij
op dat ogenblik iemand op bezoek had, besloten zij zonder meer op hem
te wachten, en zolang een praatje te maken met Moeder Margherita. Dat
deden ze omdat er in die tijd geen wachtkamer was. Die heren wilden niet
storen door binnen te komen en ze vonden het weinig aangenaam om in de
open lucht voor het huis te blijven staan, in de zon of in de regen.
Dan klopten ze op de deur van Margherita: "Moeder, bent u daar?"
De brave vrouw zat dan temidden van enkele stoelen, volgestapeld
met te herstellen armzalige en flardige kleren van de jongens: "Kom bin-
nen, heren," antwoordde ze opgewekt, "God zegene n!" En ze maakte vlug
de stoelen leeg, en verzocht de bezoekers te gaan zitten. Het waren ver-
mogende lieden, begaafde en geleerde mensen, beroemdheden van Turijn;
maar dat maakte op haar geen indruk, zij liet niets varen van haar gewo-
Hfdst. 4,3-4,

11 Pages 101-110

▲back to top


11.1 Page 101

▲back to top


- IV/97 -
ne ongedwongenheid; ook zei ze soms onschuldig weg: "Als u het goedvindt
bid ik eerst de drie Wees Gegroeten af waar ik mee begonnen was, daarna
ben ik helemaal tot uw dienst!":
"Maar natuurlijk," antwoordden de heren glimlachend, omdat zij
juist gekomen waren om haar eenvoud te bewonderen; en Margherita ein-
digde in alle gemoedsrust haar gebed. Daarna begon ze het gesprek, maar
als dat soms eens haperde, begon ze stilletjes een nieuw gebed.
Dikwijls bleven de heren urenlang met haar praten, vroegen haar van
alles en lieten haar aan het woord. Zij genoten eindeloos van haar ant-
woorden, van haar gedachten en van de spreekwoorden die ze voortdurend
gebruikte. Soms stelden ze haar, aangemoedigd door het vertrouwelijke
gesprek, vragen van morele, historische of politieke aard. Margherita
bewaarde steeds een volkomen en verheven kalmte. Nooit raakte ze in
verwarring, nooit werd ze ongeduldig, verlegen of beduusd. Nooit waren
haar antwoorden dom, vaag of lichtvaardig. Het gezonde verstand en de
Catechismus kwamen haar dikwijls te hulp; een grapje of een spreekwoord
met betrekking tot haar eigen onwetendheid, iets dat ze gedaan of gezien
had, of alleen maar horen vertellen, of ook wel iets dat haar zelf over-
komen was, waren haar voldoende om vragen te ontwijken die ze niet be-
greep. Haar hoge bezoekers lachten hartelijk, omdat ze haar zo gemakke-
lijk op die onderwerpen brachten, verlangend als ze waren om de manier
te bewonderen waarop een arme boerin zich uit de verlegenheid wist te
redden. Ze was een vrouw die, kon men wel zeggen, voor de eerste keer
van haar leven buiten de nauwe grenzen van haar dorpje gekomen was. En
ook Margherita lachte hartelijk.
En het is hier wel nodig op te merken, hoe de goede vrouw in alle
omstandigheden zichzelf bleef, ook al was ze misschien het voorwerp van
een grapje of al werd ze geprikkeld om oneerbiedig te zijn of iets tegen
haar zin te zeggen.
Voor de weldoeners van het Huis en van haar zoon koesterde zij een
levendige en onwankelbare erkentelijkheid. Zij had hen wel voor hun
naastenliefde willen belonen, maar hoe moest ze dat doen? Met woorden
legde ze haar hart bloot, toonde zij zich bezorgd over de onmogelijkheid
om zich van die plicht te kwijten, en met haar vriendelijke manieren
trachtte zij alles te doen om hen aangenaam te zijn. Wanneer het haar
scheen dat de bezoekers door te grote kou of warmte aan een verfrissing
behoefte hadden, vroeg zij terstond: "Kan ik u een plezier doen met een
kop koffie?" De heren dankten haar dan hartelijk en zeiden dat ze er
geen behoefte aan hadden, of dat ze pas koffie gedronken hadden; maar
zij drong zo hartelijk aan, dringend en smekend met haar "maar, jawel,
jawel", dat de heren toestemden en zij met plezier koffie begon te
zetten.
Wanneer er tegen het middaguur een pastoor op bezoek kwam, meende
zij niet beter van haar voldoening blijk te kunnen geven dan door hem
uit te nodigen te blijven eten. Met haar hartelijke aandrang zei ze dan
telkens: "Als u me nu had laten weten dat u kwam, als ik het geweten
had, zou ik wat beters hebben klaargemaakt; maar in alle geval zult u er
mijn zoon een groot plezier mee doen." En de goede pastoors gingen dan,
alleen om haar een plezier te doen en om rustig met Don Bosco te kunnen
praten, op haar uitnodiging in. Maar als het iemand van de stad was
keerde hij naar huis terug om daar te eten, en als het een vreemdeling
was ging hij op zoek naar een plek waar hij op zijn verhaal kon komen.
Want in die tijd was er in het Oratorio nog minder dan het strikt nood-
zakelijke voor een monnik.

11.2 Page 102

▲back to top


- IV/98 -
Niettemin wist Margherita wel middelen te vinden om een aardige
verrassing te bedenken voor wie zij wist dat zij als engelen van de
Voorzienigheid waren. Wanneer zij van het dorp vroegtijdig of zeldzaam
fruit kreeg, of Giuseppe had haar een paar hazen of wat kostbaar gevo-
gelte gebracht; dan betekende dat een feest voor haar en zond ze onmid-
dellijk die geschenken naar de gezinnen van wie zij zoveel genegenheid
ondervond.
Maar vooral hield zij de belofte die zij de weldoeners zo dikwijls
deed: "Ik zal God bidden ons te verhoren, en alle mogelijke voorspoed
te verlenen die u verdienen."
Die voorname betrekkingen veranderden evenwel niets aan haar ge-
dachten en aan haar manieren van doen. Onder invloed van de liefde voor
het leven van ontberingen, dat Onze Heer Jesus Christus geleden heeft;
herhaalde zij meer dan eens: "Ik ben arm geboren en wil arm leven en
sterven."
Nu en dan was zij gewoon een tegenbezoek te brengen; en dan begaf
zij zich naar de deftige huizen van de weldoeners, waar zij met open
armen werd ontvangen. Maar daarbij wilde zij nooit anders dan haar boe-
renkledij dragen; en ook wilde ze niet hebben, dat er stof of laken van
waarde voor haar kleding gebruikt werden: "Die heren weten dat ik arm
ben," riep zij uit, "en daarom zullen ze het me wel niet kwalijk nemen,
dat ik niet zulke fijne kleren draag." - Niettemin waren die kleren
steeds zo netjes, dat iedereen die met haar te doen kreeg het aangenaam
vond.
Na verloop van tijd echter en na verscheidene jaren lang hetzelf-
de kleed gedragen te hebben; was dat, hoewel vlekkeloos; verkleurd en
versteld geworden.
Op zekere dag zei Don Bosco tegen haar: "Moeder, u moet om 's he-
mels wil toch eens voor een ander kleed zorgen, U draagt dat nu al zo-
veel jaren!"
"0, mooi! Maar vind je niet dat dat nog heel goed mee kan?"
"Goed? Ik vind het niet eens meer behoorlijk. Graaf Giriodi en Mar-
kiezin Fassati zijn bij u geweest, het ís toch zeker ongepast dat u hen
in zulke kleren ontvangt. Niemand van wie langs de straten slenteren is
slechter gekleed dan u."
"Maar hoe wil je dat ik me nieuwe kleren koop, terwijl we niets
hebben?"
"Het is waar dat we niets hebben; maar liever dan u zo in lompen te
zien, kunnen we beter geen wijn kopen en ook de pietanza laten, en zorgt
u eerst voor uzelf."
"Als het zo is, kan ook die uitgave wel achterwege blijven."
"Hoeveel kost een kleed?"
"Twintig lire!"
"Alstublieft, hier hebt u ze!"
Margherita nam de twintig lire aan en ging aan haar werk. Er ver-
liep een week, twee weken, een maand; en Margherita droeg nog steeds de-
zelfde kleren. Ten slotte vroeg Don Bosco: "Moeder! Hoe is het met het
nieuwe kleed?"

11.3 Page 103

▲back to top


- IV/99 -
"Inderdaad, Je hebt gelijk! Maar hoe moet ik dat kopen als ik geen
stuiver heb?"
"En de twintig lire dan?"
"0! Die heb ik nu uitgegeven! Ik heb er zout; suiker en uien en
zulke dingen voor gekocht. En toen heb ik nog een arme jongen gezien,
die niet eens schoenen aan de voeten had, en ik heb er hem een paar moe-
ten kopen. Toen heb ik nog wat overgehouden en daar heb ik de een een
broek voor gekocht en de ander een das."
"Ik weet het wel U hebt goed gedaan. Maar ik kan het niet meer aan-
zien dat u zo rondloopt; men ziet er mij op aan!"
"Dat spijt me; daar moeten we iets aan doen; maar hoe?"
"Welnu, ik zal u weer twintig lire geven, maar deze keer eis ik
stellig dat u voor uzelf zorgt."
"Ik zal ervoor zorgen; als je dat zoveel genoegen doet."
"Hier zijn de twintig lire; maar denk er nu om dat ik u beter ge-
kleed verlang te zien!"
"Wees maar gerust!"
Maar het ging weer net zo; alles werd uitgegeven voor de jongens.
Een weldoenster schonk haar een prachtige zeer grote zijden mantel. Na
hem aandachtig bekeken te hebben, zei ze tegen de zuster van Don Gia-
comelli: "Och, waartoe mag al die rijkdom toch dienen? Ik, een arme boe-
rin, in zij gekleed? Ik zal me toch niet laten uitlachen!" - En zij nam
de schaar, knipte de hele mantel los en maakte er enkele jasjes van voor
de jongens die ze in huis hadden opgenomen.
Daar er reeds enkele jonge geestelijken en priesters in huis waren;
had Don Bosco een gerecht meer aan de maaltijd moeten toevoegen. Zij had
kunnen eten zoals de oversten, want er was ook genoeg voor haar. Maar
zij gebruikte niets anders dan koude polenta, met een komkommer, een ui,
en een paar radijsjes; alleen met wat zout, en was daar zeer tevreden
mee. "De armen," zo riep ze dikwijls uit, "hebben niet altijd het eten
dat mij niet ontbreekt; en daarom kan ik me een dame noemen."
Soms kwam een vooraanstaand persoon, zoals een bisschop of pastoor,
die naar het Oratorio gekomen was, naar haar toe, stak haar zijn kost-
bare snuifdoos toe en nodigde haar uit een snuifje te nemen.
Maar Margherita dankte steeds en weigerde.
"Maar, vindt u dan niet dat het u goed zal doen bij het voortdurend
zitten en bezig zijn? Het zal u verkwikken!"
"Maar, ik moet kousen kopen voor de jongens!° "En ik geef u die
doos ten geschenke."
"Het is erg vriendelijk van u, maar u weet dat die gewoonte geld
kost en wij zijn arm."
Ondanks de grote armoede die er in huis heerste, ging zij toch vol-
gens strikte rechtvaardigheid te werk om iedereen te geven waar hij
recht op had, en bij iedere gelegenheid toonde het hart van die vrouw

11.4 Page 104

▲back to top


- IV/100 -
zich vervuld van liefdevolle voorkomendheid voor allen Op zekere dag was
zij met het jonge meisje Giacomelli naalden, garen en knopen gaan kopen
in een winkel tegenover de Corpus Dominikerk, en toen zij alles betaald
had, keerde zij met haar aanwinsten naar huis terug. Onderweg telde zij
alles nogeens na en kwam tot de ontdekking dat de winkelier zich drie of
vier lire in zijn nadeel vergist had. Van dat ogenblik af had zij geen
rust meer en thuisgekomen zei ze tegen het meisje Giacomelli: "Ga onmid-
dellijk naar de winkel terug, vragen of er werkelijk een vergissing is
begaan maar zorg ervoor dat je de bediende apart roept die ons de dingen
verkocht heeft, en spreek zo met hem, dat zijn baas er niets van merkt."
Het meisje deed haar boodschap voortreffelijk, en terwijl zij over-
bracht wat moeder Margherita haar gezegd had, overhandigde zij de jongen
de ontbrekende lires. De bediende was verbluft, en vroeg wie het was die
haar gestuurd had:
"De moeder van Don Bosco," antwoordde Giacomelli.
"Nou, zeg haar dan maar dat ze hartelijk bedankt is, vooral voor
wat mezelf betreft. Als het de baas zelf ter ore was gekomen, was ik
geruïneerd geweest, want hij zou me zeker zonder meer de laan uit hebben
gestuurd en dan had ik geen bestaan meer. Bedank die brave vrouw dus
maar hartelijk en zeg haar, dat als ze hier weer inkopen komt doen, ik
haar nog beter zal bedienen en tegen betere prijzen dan ieder ander."
Al die gebeurtenissen werden ons verhaald door Don Ascanio Savio,
door Tomatis, Buzzetti en bovenal door Don Bosco zelf.

11.5 Page 105

▲back to top


- IV/101 -
H O O F D S T U K XVI
DON BOSCO EN DE STEUN AAN ZIEKEN EN STERVENDEN -
WONDERBAARLIJKE BEKERING VAN EEN ATHEIST - NOG EEN
BEKERING VAN EEN SEKTARIER - EEN HEFTIGE BOTSING
MET DE SEKTEN:
De beminnelijke deugd van Margherita, in haar zoon tot heldhaftig-
heid toe verdubbeld en vervolmaakt, boezemde de mensen in al hun zorgen
een onbeperkt vertrouwen in ten opzichte van Don Bosco. Vooral zijn
liefde voor zieken en stervenden waren in Turijn heel bijzonder bekend,
zodat heel dikwijls niet alleen de externe jongens van het Oratorio,
maar ook de zieken in de hospitalen en in de stad hem lieten roepen om
hem hun zielsgeheimen toe te vertrouwen. In de gezinnen zag men hem heel
graag komen, omdat hij hun dierbaren op zo een beminnelijke wijze wist
te troosten en te sterken, dat hij hen ertoe kon bewegen zonder verzet
en opwinding de heilige Teerspijze te ontvangen. Met zijn levendig ge-
loof wist hij hen er ook toe te brengen dat hun het Laatste Oliesel werd
toegediend met de Pauselijke zegen, zodat zij vervuld van christelijke
hoop konden sterven. En niet zelden, aldus getuigt Don Rua, beloonde de
Heer zijn geloof en volharding, door de zieken die hij bijstond ook
lichamelijk beter te doen worden zodra zij het Heilig Oliesel ontvangen
hadden.
Ook was hij bewonderenswaardig in het verdrijven van de kommervol-
le angsten van sommige vrome zielen die, wanneer zij op het uiterste
waren, ten zeerste bevreesd waren voor de straffen van het Vagevuur. Hij
wist zo goed met hen te spreken over de verdiensten die zij zich ver-
wierven door de aflaten, over de straffen die zij uitboetten door met
gelatenheid de pijnen van hun ziekte te ondergaan, over het edelmoedige
offer aan God van het eigen leven, over de volmaakte liefde die iedere
smet wegwist, dat hij hen met een vertroostend vertrouwen in de barm-
hartigheid van God vervulde. Hij voegde eraan toe, dat men vele missen
voor hun zieleheil zou opdragen en dat hij voor hen zou bidden en het
ook door anderen laten doen. En wanneer soms iemand dan nog niet door
die redenen gerustgesteld bleek, verzekerde hij, gedreven door zijn ge-
negenheid, om hen te kalmeren en te troosten, dat hijzelf minstens een
deel van de uitboetingen zou overnemen, die zij in de andere wereld
onder de ogen zou moeten zien. En inderdaad overkwam het hem eens dat
hij door een vreselijke kiespijn overvallen werd, die hem een week lang
dag en nacht kwelde. Toen Don Rua hem vroeg hoe dat plotseling zo ge-
komen was, deelde hij hem vertrouwelijke mede; dat hij, om een arme
stervende te troosten, die beloofd had de pijnen op zich te zullen nemen
die die in het Vagevuur zou te lijden hebben.

11.6 Page 106

▲back to top


- IV/102 -
Door al zijn goedheid en ervaring in het vervullen van die heili-
ge ambtsbediening, gebeurde het dikwijls dat hij geroepen werd door de
familieleden of vrienden van zieken, die halsstarrig weigerden zich met
God te verzoenen, of dat steeds maar uitstelden. Ze vroegen hem liever
dan een andere priester, in de overtuiging dat hij in staat was goede
raad te geven en de betrokkene een goede dood te laten sterven. Hij be-
zat in hoge mate wat de Heilige Paulus noemt de gave van genezing (1
Cor. XII).
Een zekere advocaat, die in Turijn in de parochie van de H.Augusti-
nus woonde, werd ziek en het zag er naar uit dat de zieke, met het oog
op zijn gevorderde leeftijd, niet meer beter zou worden. Het leven van
die advocaat was niet christelijk geweest, veeleer atheïstisch. Hij had
een afschuw van alle godsdienstige aangelegenheden. Nauwelijks had de
pastoor ervan gehoord of hij ging de zieke bezoeken en deed alles wat
de liefde en de wijsheid hem konden ingeven om bij de zieke christelij-
ke gevoelens te wekken, en zijn biecht te kunnen horen; maar alles was
nutteloos en de pastoor werd ruw afgewezen. Verschillende ijverige
priesters probeerden het eveneens en deden wat zij konden; maar alles
tevergeefs; en enkelen, die wilden blijven aanhouden, werden onbeleefd
weggestuurd. De zieke beweerde maar steeds dat hij noch van de priesters
noch van de biecht iets wilde weten. Ten slotte zei hij tegen zijn fami-
lieleden dat zij beslist en onder geen beding een priester tot hem moes-
ten toelaten. De bekering van die man leek waarlijk hopeloos. Niettemin
wist de liefde van de priester andere middelen te vinden.
De theoloog Roberto Murialdo, een dergenen die de zieke bezocht
hadden, kwam op een morgen in het Oratorio en vertelde er Don Bosco een
en ander van, opdat ook die zou proberen de ziel te redden die verloren
dreigde te gaan. Don Bosco zei dat hij gaarne al het mogelijke wilde
doen. Hij begon onmiddellijk te overleggen op welke manier hij die zieke
moest opzoeken. Hij kon geen enkele reden of voorwendsel vinden om dat
huis binnen te komen. Toen hij het Oratorio verlaten had, begaf hij er
zich toch heen. Hij ging de kerk der Consolata even binnen om een tijdje
tot Onze-Lieve-Vrouw te bidden voor de zieke. Daarna begaf hij zich op
weg naar het huis van de advocaat. Hij was de voordeur binnengegaan,
was de trap opgeklommen, bevond zich reeds op de verdieping waar de zie-
ke lag, ja, stond bijna vlak voor de deur; en nog steeds wist hij niet
hoe de zaak aan te pakken en hij huiverde al bij de gedachte aan de ont-
vangst die hem te wachten stond. Maar opeens komt er door een gang een
kleine jongen aangelopen, die het Oratorio bezocht, en nauwelijks kreeg
hij Don Bosco in het oog of hij riep: "Don Bosco! Don Bosco! Hoe maakt u
het?" en hij kwam eerbiedig groetend naderbij.
"Ik maak het best," antwoordde Don Bosco hem. "En jij, woon jij
hier in huis?"
"Ja, ik woon hier. Kom, dan kunt u mijn moeder goedendag zeggen,
kom. Moeder! Moeder! Hier is Don Bosco!"
Don Bosco volgde de jongen in zijn woning en de knaap stelde hem
verheugd voor aan zijn moeder, die hem al tegemoetgekomen was.
Ze gingen zitten en maakten een praatje, toen de jongen opeens zei
"Weet u, Don Bosco, dat er hiernaast iemand ziek is?"

11.7 Page 107

▲back to top


- IV/103 -
En hij, doende alsof h j van niets wist, zei: "En hoe gaat het met
hem?"
"Hij is er erg aan toe; gaat u eens naar hem kijken."
"Graag, maar zal hij me willen ontvangen? We moeten eerst weten of
hij het goed vindt; of mijn bezoek hem wel gelegen komt! Ga eens naar
hem toe om het te vragen; je moet zo zeggen: "Don Bosco ís mijn moeder
komen opzoeken; we hebben hem verteld dat u ziek bent, en als u het
goedvindt zal hij ook bij u komen."
"Ik ga meteen," antwoordde de jongen.
De jongen ging, opende de deur die toegang gaf tot de woning van de
advocaat, en zonder iets te zeggen, of zich iets aan te trekken van de
andere mensen die er waren, liep hij de kamers door en ging naar de
zieke toe en zei: "Meneer de advocaat, Don Bosco is bij ons; we hebben
hem over u gesproken en daarom wil hij u komen bezoeken. Hij is bij mij
thuis weet u! Is het goed dat hij bij u komt? Kijk, hij zal u de zegen
geven en dan wordt u beter, want ik weet van heel veel mensen die ziek
waren en als Don Bosco hen dan de zegen kwam geven, werden ze meteen
beter."
De zieke vroeg: "Wie is die Don Bosco?"
"Hij is die priester die in Valdocco iedere zondag zoveel jongens
in het Oratorio verzamelt," antwoordde de jongen. "Hij neemt ook veel
van de allerarmste jongens bij zich in huis en zorgt voor hen en leert
hun een vak."
"0 ja," antwoordde de zieke, "ik weet wie Don Bosco is." Hij wacht-
te even, dacht na en zei toen: "Wel, laat hem maar komen; ja, laat hem
maar komen als het Don Bosco is."
Nauwelijks had hij dat gezegd, of de jongen liep naar Don Bosco,
die nog met de moeder van de jongen zat te praten, en zei hem dat de
zieke hem verwachtte. Zonder te aarzelen gaat Don Bosco naar de zieke
toe, die, zodra hij hem in het oog krijgt, beleefd uitroept; "Aha. Don
Bosco! Blij u te zien. Het is erg vriendelijke van u, te komen."
En hij: "Ja, ik ben het werkelijk." Vervolgens met een glimlach:
"Kijk me maar eens goed aan; kan het er een beetje mee door?"
De zieke antwoordt: "Niet kwaad, niet kwaad."
"En hoe gaat het ermee, een flinke, stevige man zoals u, en nu in
bed?"
"Er was een tijd waarin dat waar was, maar nu niet meer, doch gaat
u zitten."
"Och, laat maar; als het u niet hindert, blijf ik staan."
"Nee, nee, gaat u zitten, ik vind het niet prettig u zo te zien
staan."
Toen nam Don Bosco naast de zieke plaats en begon een praatje met
hem te maken zonder over biechten te spreken. Het gesprek was erg veel-
zijdig en ging over verschillende vraagstukken van politieke, juridi-
sche, geneeskundige, militaire en filosofische aard, enzovoort. Don Bos-
co volgde het gesprek nauwkeurig, zodat de advocaat tenslotte stomver-
baasd zei: "U lijkt wel een wandelende encyclopedie!" - Er waren al drie

11.8 Page 108

▲back to top


- IV/104 -
kwartier verstreken en Don Bosco wilde afscheid nemen; daarom stond hij
op, deed alsof hij de zieke goedendag wilde zeggen, maar die zei: "Gaat
u nu al weg? Blijf nog wat, als het u niet te lastig is."
Don Bosco: "Het is tijd voor me om naar huis te gaan, om enkele
zaken af te handelen; ik kan me niet langer ophouden."
"Och toe, blijf nog een poosje."
"Nee, ik moet gaan; maar als u het goedvindt kom ik nogeens terug."
"Best. Komt u maar terug." Intussen had hij de hand van Don Bosco
tussen de zijne genomen en hield ze stevig omklemd.
Don Bosco monterde hem op, zei dat hij maar goede moed moest hou-
den en groette hem nogmaals alvorens de kamer te verlaten.
Zonder iets te zeggen bleef de advocaat hem maar voortdurend aan-
kijken.
Toen zei Don Bosco glimlachend: "Ik weet wel wat u wilt!"
"Wat wil ik dan? Hoe is het mogelijk, dat zullen we dan eens zien!"
"Jij wilt, dat ik u mijn zegen geef."
Volkomen uit het veld geslagen riep de ander uit: "Ja, zo is het
inderdaad. Maar hoe is het mogelijk dat u dat weet? Al vijfendertig jaar
heb ik een gruwelijke hekel aan priesters en godsdienst, en nu me voor
het eerst iets dergelijks in de gedachten komt, heeft Don Bosco het
meteen geraden! Maar geef me de zegen dan ook."
"Zeker, met alle genoegen; en wat wilt u dat ik de Heer zal vra-
gen?"
"Dat ik beter word."
"Het spijt me dat ik het u zeggen moet, maar als het daarboven nu
eens was uitgemaakt dat u naar de eeuwigheid moet?"
"Hoe weet u dat? Al de dokters zeggen dat ik beter word, dat ik
moed moet houden, dat ik gauw genezen zal zijn!"
"Ook ik wil u moed geven," antwoordde Don Bosco hem uiterst bemin-
nelijk; "toch is het zo bepaald; u wordt niet meer beter. Ik kan niets
verkrijgen voor uw genezing; ik kan u echter toch wel de zegen geven,
en wat ik vragen zal is, dat de Heer u de tijd zal geven om de rekening
van uw geweten te vereffenen, uw ziel in staat van Gods genade te bren-
gen en een goede dood te sterven."
Die woorden hadden echter geen grote uitwerking; de zieke bleef
even onverschillig. Niettemin ontving hij de zegen, en alvorens Don
Bosco hem alleen liet, zei hij min of meer opgewekt tegen hem: "U komt
me toch nog eens opzoeken, is het niet?"
Er waren vier of vijf uren verlopen sinds Don Bosco in het Orato-
rio was teruggekeerd. Toen kwam een bediende hem namens de zieke opzoe-
ken en zei dat de advocaat erg graag hem nog eens wilde spreken. Het was
al bijna nacht geworden. Don Bosco ging. Nauwelijks kreeg de advocaat
hem in het oog of hij zei zeer verheugd: "0! Ik verlangde toch zo, dat u
nog eens kwam. Vanmorgen hebt u me veel goed gedaan en me laten lachen."

11.9 Page 109

▲back to top


- IV/105 -
"0, dat van vanmorgen was nog niets; vanavond wil ík u nog veel
luider laten lachen. Maar zeg eens: ik weet dat er bij u in huis goede
koffie gezet wordt, en als u het goedvindt, zou ik wel graag een kop
hebben."
"Natuurlijk, daarmee doet u me een groot genoegen."
Hij riep een bediende: "Maak gauw een kop koffie voor meneer Don
Bosco."
Hoewel hij van die drank meer last dan voordeel had, dronk Don
Bosco hem toch uit; toen zei hij tegen de mensen van het huis: "Wilt
u nu weggaan, we willen onder ons spreken."
Alleen gebleven met de zieke, ging hij zitten en begon hem de ze-
gen te geven onder het uitspreken van de woorden: Dominus sit in corde
tuo etc. Maar de ander reageerde niet, hij maakte ook geen kruisteken,
en vroeg: "Wat doet u?"
"Niets; u moet een kruisteken maken."
"Waarom?"
"U moet niet vragen; waarom, u moet doen wat ik zeg." "Maar u wil
mijn biecht horen?"
"Ik spreek nu niet over biechten; maak een kruisteken; is het niet
goed een kruisteken te maken? Zou een advocaat, ontwikkeld en geacht zo-
als u, niet weten hoe hij een kruisteken moet maken!"
"Natuurlijk weet ik dat."
"Laat me dat dan eens zien. Ik geloof niets wat ik niet zie."
"Wel, als u het wilt? Alstublieft!" en hij begon een kruisteken te
maken: "In de naam van de Vader enz."
Toen maakte Don Bosco gebruik van zijn bijzondere gave. Nauwkeurig
wist hij te onderkennen, als het nodig was, in welke staat het geweten
van een penitent zich bevond zonder dat die iets zei, alsof hij reeds
eerder bij hem gebiecht had. Daarom begon hij hem aldus te ondervragen:
"Vertel me eens, meneer de advocaat, hoe lang is het geleden dat u nog
gebiecht hebt?"
"Wilt u dan mijn biecht horen?"
"Daar heb ik het nu niet over; laat mij nu maar doen; u weet wat
ik u beloofd heb: ik wil u een plezier doen; luister dan; het is zoveel
jaar geleden, en hij noemde het getal, dat u niet meer gebiecht hebt?"
"Juist de tijd die u gezegd hebt; maar denk erom, dat ik niet wil
biechten!"
"Daar praat ik niet over!" - En daarna vervolgde hij: "Het is met
u in al die tijd zus en zo gegaan. Thans is het met u zo en zo gesteld."
Hij omschreef alles op wonderbaarlijke wijze.
"Inderdaad, Juist, maar het schijnt dat u mijn hele leven kent!"
"Wel, onder die en die omstandigheden hebt u dat en dat gedaan."
"Dat is inderdaad waar: het spijt me: ik heb verkeerd gedaan. Och,

11.10 Page 110

▲back to top


- IV/106 -
ik had het niet willen doen! - En op die manier somde Don Bosco, één
voor één al de zonden van de zieke op, die hoe langer hoe nadenkender
en ontroerd werd en bij iedere zonde die Don Bosco hem voorhield riep
hij uit: "Daar heb ik spijt van; het drukt me; ik heb eigenlijk kwaad
gedaan!" En bij iedere uitdrukking van spijt nam Don Bosco hem bij de
hand en zei tegen hem: "Waarde heer, houdt moed." - Die woorden schenen
zijn hart te treffen, en ieder keer wanneer Don Bosco ze herhaalde, ver-
grootten zij zijn ontroering en deden een traan in zijn ogen springen.
Zo kwam hij tot het einde van zijn biecht, als een kind heftig schreiend
van oprecht berouw. Toen hij de absolutie ontvangen had riep hij uit:
"Don Bosco! U hebt mij gered! In beginsel wilde ik in geen geval meer
biechten; ik was bereid om liever welke gemeenheid ook te doen, eerder
dan toe te geven; maar u hebt me weten te overwinnen; ik dank u; nu zou
ik wel duizend keren willen biechten; ik ben innerlijk verscheurd van
smart, maar toch ondervind ík een zeer grote troost; zoals ik nog nooit
ondergaan heb, en die ik me nooit zou hebben kunnen voorstellen. Breng
mij nu ook nog de Communie." Op dat ogenblik kwamen twee, drie van zijn
vrienden op bezoek, die ongetwijfeld vernietigd zouden hebben wat er pas
geheeld was.
Don Bosco, die gewaarschuwd was, zei toen tegen de zieke: "Als er
iemand komt om u te bezoeken, moeten we hem dan zeggen, dat hij u met
rust moet laten en morgen terugkomen, omdat u behoefte hebt aan rust?"
"Zegt u maar zoiets in die geest," antwoordde de zieke
Aldus gebeurde en de betrokkenen namen het goed op en gingen heen
om de volgende dag terug te keren. Toen ging Don Bosco weg en de hele
familie kwam de kamer in, blij verheugd toen ze hoorden van de manier
waarop Don Bosco de zieke weer tot God had teruggebracht.
De volgende morgen, nadat hij de Heilige Teerspijze en het laat-
ste Oliesel ontvangen had, keerden zijn oude vrienden terug, kameraden
in het ongeloof en in het liberale leventje. Zij werden binnengelaten.
Toen ze hoorden dat hij zijn plichten van goede christen vervuld had,
begonnen zij hem voor de gek te houden, omdat hij uit zwakheid het
hoofd gebogen had voor de woorden van de priester. Maar de zieke, aan
wie Don Bosco de raad gegeven had wat hij tegen hen moest zeggen, ant-
woordde openhartig: "In het uur van de dood zien de dingen er heel an-
ders uit, en dat uur komt ook voor jullie. Na dat leven is er nog een
ander en een hel met ondragelijke pijnen. Dachten jullie misschien dat
ik zo gek zou zijn om mij in die vlammen te werpen? Jullie hebben goed
lachen, maar wie het laatst lacht; lacht het best. Jullie zeggen niet
te geloven in het toekomstige leven en in de eeuwigheid; maar er zijn
vele anderen die van het bestaan ervan getuigen, en daarom doen jullie
niet verstandig, door daar nooit eens over na te denken. En veronder-
steld alleen maar, dat er twijfel zou kunnen bestaan over de hel, is
het dan geen domme lichtzinnigheid zo onverschillig te leven en met
het kennelijke gevaar van erin terecht te komen, indien zij zou be-
staan? Is het niet verstandig van iemand om, wanneer het om de eeuwig-
heid gaat, de zekerste weg te kiezen? Waarom steken jullie de draak met
mij? Ik ben wijzer dan jullie!"
Bij die woorden wisten zijn vrienden niet wat ze moesten antwoor-
den, en na nog enkele korte, nietszeggende woorden trokken zij zich
terug. De advocaat leefde nog een week en ontving iedere dag bezoek van
Don Bosco en werd door hem getroost, en dankbaar ontsliep hij, met God
verzoend.

12 Pages 111-120

▲back to top


12.1 Page 111

▲back to top


- IV/107 -
Op een andere keer kwam een vooraanstaande dame Don Bosco in Val-
docco opzoeken en vroeg hem met aandrang, dat hij een zekere ernstige
zieke zou gaan opzoeken wiens einde naderde. Het ging om een persoon
die in de politiek gemengd was en die in hoog aanzien stond bij de sek-
ten. Hij had beslist geweigerd een priester te ontvangen, de verzeke-
ring gevend dat het de priester die het zou wagen zijn bed te naderen,
slecht zou vergaan. Slechts met moeite had hij erin toegestemd dat men
Don Bosco zou uitnodigen. Don Bosco, vol vertrouwen op God en op de
bescherming van de Heilige Maagd, ging erheen. Nauwelijks was hij in de
kamer en had hij de deur achter zich dichtgedaan of de bedoelde heer
verzamelde al de weinige krachten die hem nog restten en zei bars: "Ik
ben gezwicht voor de dringende smeekbeden van iemand die ik waardeer en
hoogacht; maar komt u als vriend of als priester? Ik hou niet van grap-
jes, ik ben geen vriend van poppenkasterij. Wee uw gebeente als u het
woord biecht ook maar in de mond neemt. Met die woorden greep hij twee
pistolen, die hij aan weerszijden van het hoofdkussen had liggen. Hij
richtte ze op de borst van Don Bosco en zei: "Dus onthoud het goed,"
riep hij uit, "bij het eerste ogenblik dat u het woord biecht uit-
spreekt, zal een schot uit dat pistool voor u zijn, en een uit het ande-
re voor mij; want ik heb toch nog maar enkele dagen te leven."
Don Bosco antwoordde hem kalm en glimlachend dat hij op dat punt
gerust kon zijn, daar hij niet met hem over de biecht zou spreken zon-
der zijn toestemming. Vervolgens vroeg hij hem naar zijn ziekte, naar
wat de dokters ervan zeiden en op welke manier ze probeerden hem te
genezen. Zijn manier van spreken was zo beminnelijk, zo belangstellend
en vol vertroosting dat hij zijn toehoorder niet vermoeide, hij maakte
de ongevoeligste harten week en wekte in hem sympathie en vertrouwen
voor zijn eigen persoon. Tegenover ontwikkelde mensen legde hij een
ijver aan de dag die hem niet zelden tot zijn doel bracht. Hij begon
over een of ander belangwekkend tijdeigen feit te spreken, dan stelde
Don Bosco dat tegenover een bepaalde historische gebeurtenis uit vroeger
tijden en richtte het zo in, dat dat moest samenvallen met het leven van
een goddeloze, díe bekend stond door zijn daden of door zijn geschrif-
ten. Hij verstond de kunst; zich te laten ondervragen. Beschreef hij de
dood van die persoon, die naar alle waarschijnlijkheid onboetvaardig
gestorven was, dan besloot hij steeds met te zeggen: "Op dat punt van
het verhaal gekomen, zeggen sommigen dat hij verloren ging; ik zeg het
niet, of tenminste ik wil het niet zeggen, omdat ik weet dat de barm-
hartigheid van God oneindig groot is en haar geheimen niet aan de mensen
openbaart."
En zo had Don Bosco dan ook met die zieke gedaan, die verrast en
ontroerd uitriep: "Hoe, is er dan ook nog hoop voor zo iemand?"
"Waarom niet?" En hij toonde hem met enkele maar warme en overtui-
gende woorden aan; hoe God bereid was vergiffenis te schenken voor wel-
ke grote en talrijke zonden ook, voor wie waarlijk berouw had, en dat
de ergste belediging die hij God kon aandoen was, zijn barmhartigheid
te weigeren.
De bedoelde heer bleef toen een poosje in zijn eigen gedachten ver-
zonken, en toen reikte hij Don Bosco de hand en zei tot hem: "Als het
zo is, wilt u dan zo goed zijn mijn biecht te horen?!"

12.2 Page 112

▲back to top


- IV/108 -
Don Bosco bereidde hem voor en hoorde zijn biecht. Nauwelijks had
de zieke de absolutie ontvangen, of tot tranen toe bewogen brak hij
vreugdekreten uit, verklarend dat hij in zijn hele leven zich nog niet
zo gelukkig gevoeld had als op dat ogenblik. Tegelijkertijd onderwierp
hij zich gaarne aan al de voorschriften van de Kerk. Intussen kwam men
de zieke verwittigen dat er twee heren voor hem gekomen waren, met nor-
se gezichten, en dat zij in de wachtkamer wachtten. Het waren twee le-
den van de loge; de zieke gaf bevel dat ze bij hem in de kamer zouden
komen, en nauwelijks verschenen zij of hij riep hun toe: "Verdwijn on-
middellijk, verlaat mijn huis!"
Zij antwoorden: "Maar u weet toch...! Onze overeenkomsten zijn...
De zieke nam toen een van de pistolen, die hij op het nachttafeltje
had gelegd en terwijl hij ze liet zien, zei hij: "Dat was klaargelegd
voor de priesters, en nu is het voor u bestemd, als u niet maakt dat u
wegkomt. Geen woord meer!"
"Nou, als het zo is, dan gaan we maar," antwoordden de twee; ze
wierpen de priester een dreigende blik toe en gingen heen.
De volgende morgen werd de zieke de Heilige Teerspijze gebracht;
maar voordat hij de communie ontving, riep hij allen die in huis waren
in zijn kamer bijeen en vroeg hun openlijk vergiffenis voor de ergernis
die hij hun gegeven had. Na het Viaticum ontvangen te hebben, werd zijn
gezondheid aanzienlijk beter, zodat hij nog twee of drie maanden leefde,
die hij in gebed doorbracht, terwijl hij dikwijls aan degenen die hem
kwamen bezoeken vergiffenis vroeg voor de ergernis die hij verwekt had,
en nog herhaalde malen tot grote stichting van de aanwezigen de Heilige
Communie ontving.
Toch bracht die bekering Don Bosco in een lastig parket. Kort voor-
dat de betrokken persoon stierf, had hij Don Bosco de diploma's en te-
kenen van zijn waardigheid in de sekte toevertrouwd en de papieren die
de namen van zijn medeplichtigen vermeldden, die hij voorzichtig ergens
anders bewaard had. Don Bosco las ze en keek vreemd op van sommige na-
men. Er waren personen bij die voor het oog van de wereld voor goede
katholieken doorgingen en die later een hoofdrol speelden in de Itali-
aanse revolutie. Onder hen bevonden zich verschillende geestelijken van
buiten het diocees, die zich in Turijn waren komen vestigen. Don Bosco
wendde zich ogenblikkelijk tot zijn vertrouweling Giuseppe Buzzetti, die
een jongen van beproefde zwijgzaamheid was. Tot 1849 had hij als metse-
laar gewerkt en thans, nu hij studeerde, hield hij zich uitsluitend
bezig met Moeder Margherita te helpen in huiselijke aangelegenheden en
bij het oppassen van de zieke jongens. Hij bewaarde het geld voor de
nodige uitgaven, en één keer hoorde Don Bosco, die zich niet meer herin-
nerde hem een scuo scudo gegeven te hebben en er hem een tweede gaf,
antwoordden: "Wilt u me er twee geven?" Zijn betrouwbaarheid was spreek-
woordelijk. Don Bosco droeg hem dus op, twee afschriften te maken van
die noodlottige papieren, en hij droeg hem op één van de twee kopieën te
verbranden, en dat Buzzetti zelf de andere zou bijhouden en tezamen met
de originelen zou verbergen, zonder zelfs aan Don Bosco te zeggen waar
hij ze had verstopt. Het was nodig, tijd te winnen om zijn Oversten om
raad te vragen. Hij had het beter gevonden die kopie aan de Curie te
overhandigen alvorens iets anders te doen, om in die stormachtige tij-
den geen hatelijkheden en maatregelen tegen haar op te roepen.

12.3 Page 113

▲back to top


- IV/109 -
Intussen hadden enkele sektariërs, door hun leiders gezonden, zich
naar het huis van de overledene begeven, die nauwelijks de laatste adem
uitgeblazen had, ten einde zich meester te maken van die verdachte docu-
menten en toen zij er vergeefs naar gezocht hadden, meenden zij meteen
te begrijpen in wiens handen die zich konden bevinden. En nog dezelfde
dag dienden zich twee heren bij Don Bosco aan en vroegen hem, eerst heel
beleefd en vervolgens met meer aandrang, naar die papieren. Don Bosco
trachtte dat af te wimpelen, vond allerlei voorwendsels, en gaf toe de
bladen papier, waar ze naar vroegen, wel gezien te hebben, maar dat hij
op het ogenblik niet wist waar die konden zijn. Toen er plotseling ande-
re personen kwamen, kon hij hen weg krijgen, maar die heren vertrokken
mopperend.
Don Bosco haastte zich, aan de Curie te vragen wat hij moest doen.
En inderdaad kwamen de twee heren, zoals hij voorzien had, een paar uren
later terug en dat keer met dreigementen. Don Bosco antwoordde dat hij
niet wist welke rechten zij op díe papieren konden laten gelden, die hem
door een vriend waren toevertrouwd, en daarom achtte hij zich niet ge-
rechtigd een dergelijk geheim te schenden. Aan de andere kant wees hij
erop dat die papieren van geen enkele betekenis waren, aangezien ze
alleen enkele namen behelsden.
De heren bonden een beetje in toen Don Bosco niet veel belang aan
het geval scheen te hechten, en vroegen tenslotte beleefd om de papie-
ren, waarbij zij betoogden dat, wanneer die namen bekend zouden worden,
dat voor de betrokkenen en hun familie narigheid en schade zou kunnen
betekenen.
Don Bosco liet zich overhalen en toen hij hun de originele papie-
ren had overhandigd maakte hij van hun eigen uitlatingen gebruik om aan
te tonen hoe verkeerd de weg was waarop zij zich begeven hadden, hoe
gevaarlijk voor hun eigen zielen en praktisch ook voor de staat.
De anderen lieten hem praten, stamelden een verontschuldiging en
gingen heen. Maar het duurde niet lang of zij verschenen voor de derde
maal, en na veel omhaal van woorden vroegen ze hem of hij een afschrift
van die papieren bij zich had. En tegelijkertijd gaven zij hem te ver-
staan, dat de sekte over de middelen beschikte om zich te wreken.
Don Bosco antwoordde vrijmoedig van niet. Inderdaad was de enige
kopie toevertrouwd aan degene die ze hebben moest. De anderen bleven
aandringen en Don Bosco verzekerde hun dat hij er werkelijk een kopie
van gemaakt had, maar dat hij die verbrand had; alzo kwamen zij tot
bedaren. Hij sprak echter op voet van gelijkheid met hen, zonder zich
te laten overbluffen.
De heren stonden al op het punt om weg te gaan, toen zij zich weer
omkeerden en Don Bosco vroegen te zweren, dat hij het geheim zou bewa-
ren. Don Bosco toonde zich min of meer beledigd, omdat ze hem in staat
achtten iemand te benadelen en weigerde te zweren. Hij beloofde echter
dat niemand van hem dingen te weten zou komen die hun zouden compromit-
teren. En daarmee scheen die onaangename geschiedenis afgelopen
Niettemin gebeurde er iets, waarvan we niet durven verzekeren dat
het een voortvloeisel is van die woordenwisseling. Terwijl Don Bosco
datzelfde jaar op een avond een duister gedeelte van het Castelloplein
overstak, kwamen er twee onbekenden naar hem toe en trokken dolken te
voorschijn. Maar een zekere heer Rolando, die het voorgevallene nader-

12.4 Page 114

▲back to top


- IV/110 -
hand aan Don Michele Rua vertelde, en die met een vriend op enige af-
stand daar voorbij kwam; zag het gebeuren. Zij hadden bij de eerste
bewegingen van de schelmen al de indruk gekregen dat er een val ge-
spannen was, en zij snelden beiden te hulp met de stevige stokken die
zij bij zich hadden, en dwongen de twee onbekenden de benen te nemen.

12.5 Page 115

▲back to top


- IV/111 -
H O O F D S T U K XVII
VOORLOPIGE VERENIGING VAN KATHOLIEKE LEKEN TOT STUITING
VAN DE GODDELOOSHEID DON BOSCO PREEKT HET JUBILEUM IN
MILAAN STICHTENDE GEBEURTENISSEN - JAARLIJKSE
CONFERENTIE VAN DANKBAARHEID TOT MARIA ONBEVLEKT
ONTVANGEN - DE MADONNA VAN RIMINI
Het leven van Don Bosco wordt met de dag rijker aan arbeid en ver-
dien-sten. Op het einde van 1850 is hij gereed om naar Milaan te gaan.
De Paus had een nieuw jubileum afgekondigd om zoveel kwaad dat door de
haat van de partijen, door de oorlog en door de opstand aan de zielen
gedaan was, te herstellen. Don Serafino Allievi, directeur in Milaan van
het Oratorio van de H.Aloysius, aan de Sint-Cristinaweg, nodigde Don
Bosco uít om voor zijn jongens te komen preken. Dat bloeiende Zondags-
oratorio had tot doel de armste, meest verwaarloosde en onontwikkeldste
jongens van de stad te onderrichten, door hun ontspanning te verschaffen
en weg te houden van het grofspel en van de kroegen; in één woord, door
hen christelijk op te voeden. Don Biagio Verri, een voorbeeld in het
bidden, biechthoren en preken, en in het wekken van tal van klooster- en
priesterroepïngen onder die jongens, woonde bij Don Serafino. Hij was
een groot vriend van Don Bosco. Van dichtbij had hij diens zeldzame
deugd leren kennen. Nu wachtte hij met levendig ongeduld op zijn komst.
De uitnodiging was geschied met volle instemming van de Aartsbisschop,
Mgr. Romilli. De pastoor van de Sint-Simpliciano kerk, - de kerk van de
parochie waar het Oratorio van de H.Aloysius in gelegen was, - had niet
alleen zijn goedkeuring aan die beslissing gehecht, maar zijnerzijds had
hij met levendige aandrang de uitnodiging aan Don Bosco herhaald, omdat
hij hoopte van zijn diensten ook gebruik te kunnen maken voor de paro-
chiekerk voor het welzijn van zijn eigen parochianen.
Met genoegen aanvaardde Don Bosco de uitnodiging tot die reis. Hij
vroeg er verlof voor aan de kerkelijke overheid en eveneens de toela-
ting aan de burgerlijke autoriteiten en aan de legatie van Oostenrijk.
Zijn paspoort vermeldde aantekeningen die wij niet meenden te mogen weg-
laten: leeftijd 35 jaar: lengte 38 duim; haren donker kastanjebruin;
voorhoofd van gemiddelde hoogte, wenkbrauwen kastanjebruin; ogen idem;
gezicht ovaal; huidskleur gebruind; beroep onderwijzer der lagere
school.
Doch alvorens te vertrekken wilde hij behulpzaam zijn bij het in-
richten van enkele conferenties, die nodig waren om een beveiligende
dam op te werpen tegen de opdringende dwalingen. Van de eerste dagen

12.6 Page 116

▲back to top


- IV/112 -
van het Oratorio af had hij het hele program in zijn hoofd gehad, dat
de goddelijke Goedheid van hem verlangde. Hij bedacht - wat anderen pas
later inzagen - van welke hulp de katholieke leken zouden kunnen zijn
voor de Bisschoppen en de geestelijkheid, wanneer zij georganiseerd
werden op een manier dat zij konden medewerken aan de verdediging van de
bedreigde christelijke maatschappij. Tegelijkertijd ontging hem niet het
belang van een organisatie, die zijn weldoeners in één gemeenschappe-
lijke band zou opnemen, voor het bereiken van zijn doelstellingen.
Daarom had hij het plan opgevat, om waar het nodig was, voorzichtig vorm
te geven aan de vereniging van degenen die later de Salesiaanse Mede-
werkers genoemd zouden worden. Het volgende document zet het gekoesterde
plan van Don Bosco uitvoerig uiteen.
Afschrift van de stichtingsakte
Het volgende geschrift is samengesteld als positief en plechtig
getuigenis dat de ondertekenaars, allen vrienden, katholieken en leken,
getroffen door de misbruiken die de pers van haar vrijheid maakt op het
gebied van de godsdienst, en door de heiligschennende oorlog die vele
slechte christenen tegen de Kerk en haar bedienaren ondernomen hebben,
getroffen ook door het gevaar, in Piëmont de ware godsdienst verdrongen
te zien door het protestantisme, zijn, na een gunstig oordeel ingewon-
nen te hebben van vijf geleerde geestelijken, onder wie vooraanstaande
en ijverige geestelijken van deze Hoofdstad, tot de volgende besluiten
gekomen:
1. Zij verenigen zich in een voorlopige godvruchtige vereniging onder de
bescherming van de H.Franciscus van Sales. Zij geven aan die Heilige
de voorkeur om reden van analogie, wijl de omstandigheden, waarin ons
land op het ogenblik verkeert, gelijk zijn aan die van Savooien ten
tijde van genoemde Heilige, die toen door zijn voorbeeldige ijver,
wijze woorden en onbeperkte liefde, het land bevrijd heeft van de
dwalingen van het protestantisme.
2. Deze voorlopige vereniging zal het begin zijn van een grote organi-
satie, die door de bijdragen van alle leden, en door alle andere ge-
oorloofde, wettige en verantwoorde middelen die men zich kan ver-
schaffen, zich verplicht tot alle werken van succesvolle weldadig-
heid, zowel van morele als materiële orde, die het meest geschikt
lijken om de goddeloosheid verdere vorderingen onmogelijk te maken
en te trachten haar uit te roeien, waar zij reeds mocht hebben wor-
tel geschoten.
3. De Sociëteit of Bond die met die voorlopige vereniging begint zal
een lekeninstituut zijn, zodat kwaadwilligen haar niet smalend, een
bijeenkomst van de pastoorsfabriek zullen kunnen noemen. Desondanks
sluit dat niet uit dat goede en ijverige geestelijken er lid van kun-
nen worden, die de vereniging willen begunstigen met hun bijval, hun
voorlichting en hun medewerking volgens de geest en doelstellingen
van het instituut.
4. Teneinde het morele bestaan en het werk van die voorlopige vereniging
te regelen, hebben de weinige leden hier aanwezig bij wederzijds
goedvinden de taken van de vereniging op de volgende manier onder
elkaar verdeeld.

12.7 Page 117

▲back to top


- IV/113 -
Eerste Werkend lid
-
Tweede
-
-
Derde
-
-
Vierde
-
-
Vijfde
-
-
Zesde
-
-
Zevende
-
-
Giuseppe Maria Bognier
Domenico Roggieri
Domenico Donna
Pietro Battistolo
Leandro Bognier
Gio Battista Gilardi
Amedeo Bosso
Als secretaris stelde zich Bognier beschikbaar; als penningmeester
Domenico Roggieri.
Er werd een collecte onder de aanwezige leden gehouden, die een
bedrag van vijf lire heeft opgebracht. Die werden ter beschikking ge-
steld van de heer Roggieri in zijn kwaliteit van penningmeester, als
eerste kasgeld van de vereniging en alleen te besteden na onderlinge
overeenkomst.
5. Al de hier aanwezige voornoemde werkende leden, bij wie zich in de
loop van de vergadering de hier aanwezige Giuseppe Borel gevoegd
heeft, nemen op zich, zoveel als in hun vermogen is, te trachten de
vereniging een zo groot mogelijk aantal nieuwe leden te verschaffen.
Ze zullen steeds te werk gaan met de nodige voorzichtigheid om te
voorkomen, dat er huichelaars, of leden wier katholiciteit twijfel-
achtig is, of die al te ijverig zijn, zouden toetreder.
6. De eerstvolgende zondag zal er een nieuwe bijeenkomst plaatsvinden
in aanwezigheid van de nieuwe leden die men heeft kunnen aanwerven,
waarvoor plaats en uur door de sekretaris zullen worden bepaald.
7. In de loop van de week zal de sekretaris Bognier een afschrift van
dat document overhandigen aan die vooraanstaande leken en geestelij-
ken die hij in staat acht onze instelling te kunnen begunstigen. Met
het verzoek om toe te treden doch ogenblikkelijk afziende van iedere
aandrang, indien men zich eerder afkerig dan gewillig toont.
Turijn, de zeventiende november achttienhonderd vijftig om acht uur in
de avond.
Ondertekenaars van het origineel:
Giuseppe Bognier
Domenico Roggieri
Domenico Donna
Pietro
Battistolo
Gio Battista
Gilardi Leandro
Bognier
Giuseppe Borel
Volgen de handtekeningen van de aangesloten leden en het bedrag van de
vrijwillige bijdragen.
Daaronder staat die instructie geschreven
Men moet de zaak eerst slechts als een wens voorstellen, daarna
als een noodzakelijkheid, vervolgens als een vastomlijnd plan, al naar
de toehoorder zich meer of minder gewillig toont; maar als hij zich ook
maar even afkerig toont, moet men terstond van ieder uiterlijk aandrin-
gen afzien, hoe vroom en achtenswaardig de betrokken persoon ook mag

12.8 Page 118

▲back to top


- IV/114 -
zijn. Men dient echter de antwoorden en gehoorde opmerkingen te noteren
ter wille van de vereniging.
Degenen die om persoonlijke redenen alleen wensen toe te treden
wanneer hun naam geheim blijft, moeten alleen bekend blijven bij het
werkend lid die hen heeft aangeworven. Zij staan slechts met hun initi-
alen op de ledenlijst van de vereniging vermeld, evenwel met de aandui-
ding van steunend lid.
Misschien kunnen er drie categorieën worden onderscheiden: werken-
de leden. Gewone leden en steunende leden. Allen dienen erop opmerkzaam
gemaakt te worden dat de leden minstens twintig stuiver per maand moe-
ten betalen, afgezien van de eerste gift. De anderen wekelijks een klei-
nigheid.
Toen die vergadering afgelopen was, vertrok Don Bosco op 28 novem-
ber om twee uur 's middags uit Turijn. Hij kwam zonder enige onderbre-
king, via Novara en Magenta, de volgende dag om 11 uur in de voormiddag
in Milaan aan. Hij had gedurende de reis veel last gehad door het ge-
schud van de reiswagen.
Het werd een moeilijke tijd. Na de beruchte veldslagen leek Milaan
op een nog smeulende vulkaan te leven. De liberalen en de sekten hadden
steeds al hun plannen tegen Lombardije gericht, en wachtten op de gele-
genheid, ja, zochten die, om de Duitsers te verjagen. Van hun kant gin-
gen die al de plannen en strevingen van de samenzweerders na en kenden
die ook, en zij verdubbelden daarom hun waakzaamheid. Af en toe ver-
spreidden de arrestaties en de zware vonnissen wegens majesteitsschen-
nis schrik onder de bevolking. De Oostenrijkse politie hield met argus-
ogen alles in de gaten, lette ook op de geestelijken en hun preken, om-
dat zij vreesden dat er van de preekstoel gezinspeeld zou worden op de
onlangs onderdrukte opstand. Intussen aarzelden de pastoors, uit vrees
voor de regering, om een begin te maken met de missies ter voorberei-
ding van het Jubileum; de talrijke bijeenkomsten in de kerken, zouden
heethoofdige politici een voorwendsel hebben kunnen geven om verdenkin-
gen, verboden en onderdrukkingen te doen ontstaan. De gewijde sprekers
durfden niet de preekstoel te beklimmen, omdat één enkele verkeerd ge-
interpreteerde zin oorzaak van heel wat last kon zijn.
Onder die kritieke omstandigheden nam Don Bosco zijn intrek bij
Don Serafino Allievi en Don Biagio Verri en deelde de pastoor van de
Sint-Simplicianokerk mee, dat hij terstond zou beginnen met de preek
voor het jubileum in diens kerk. Maar de pastoor was, misschien onder
de indruk van bange raadgevers, van gedachte veranderd. Hij merkte op
dat het nog heel iets anders was binnen, en als het ware privé, te pre-
ken in het Oratorio van de H.Aloysius, dan wel voor een grote menigte
in een openbare kerk; en hij verklaarde beslist niet te kunnen toestaan
die missie te beginnen, voordat hij er met de Aartsbisschop over gespro-
ken had.
"0, als het anders niets is!" antwoordde Don Bosco; en zonder
meer begaf hij zich naar Mgr Romilli om de toestemming te vragen.
De Prelaat, die aan het Hof in Wenen erg in aanzien stond, weiger-
de niet; maar aanvankelijk raadde hij hem zijn plan af. Toen hij echter
zag dat Don Bosco vol moed was en onbevreesd, zei hij: "Don Bosco, ik

12.9 Page 119

▲back to top


- IV/115 -
heb er niets tegen; maar u preekt voor eigen verantwoordelijkheid. Wan-
neer u zich ongenoegen op de hals haalt, houd ik me erbuiten. U weet dat
we in gevaarlijke tijden leven."
"Ik zal preken," antwoordde Don Bosco, "zoals men vijfhonderd jaar
geleden gepreekt heeft."
"U kunt doen wat u wilt," zeg ik u, besloot de Aartsbisschop. "Als
u de moed ertoe hebt, ga dan uw gang maar en preek. Ik beveel het u
niet, ik raad het u niet aan, maar ik sta het u met genoegen toe. Maar
denk erom dat uw voorzichtigheid - hoe groot ze ook is - nooit groot
genoeg kan zijn."
En Don Bosco begon te preken in de Sint-Simplicianokerk. Van het
eerste sermoen af stroomde de menigte toe, onbeschrijflijke nieuwsgie-
rig en in gespannen verwachting. Temidden van die revolutionaire koorts
leek politieke onverschilligheid onmogelijk. Zij verwachtten iets; maar
het werd iets heel anders. Hij preekte slechts over onderwerpen die een
gewijde spreker ook twee of drie eeuwen geleden behandelde. Met grote
openhartigheid en vol liefde wekte hij de zondaren op tot berouw; en wat
er gezegd moest worden over de verandering der zeden, zette hij zonder
omhaal en zonder zich iets van iemand aan te trekken uiteen. Op zaken
die de gemoederen van het volk opwonden en die de onaflaatbare waak-
zaamheid van de regering gaande hielden, maakte hij niet de minste toe-
speling. Hij vermeed iedere gelijkenis of gebeurtenis uit vroegere tij-
den te berde te brengen, die ook, al was het maar uit de verte; op de
actuele omstandigheden betrokken zou kunnen worden. In alle opzichten
ging hij te werk alsof er geen politieke kwesties bestonden of ooit be-
staan hadden. Daarom kon niemand van de overheid hem ook maar de ge-
ringste opmerking maken. Al zijn toehoorders vonden in zijn woorden,
hoe ze het ook bekeken, niets anders dan de overweging over de uiter-
sten en de onderrichting over de manier van biechten en te communie
gaan. Milaan stond verwonderd over zijn manier van preken.
Zijn stijl was die van de H.Alfonsus de Liguori. Van die preken,
in Milaan gehouden, hebben we nog de hoofdtrekken door hemzelf geschre-
ven; en men begrijpt, dat er van zijn woorden steeds wel een onweer-
staanbare kracht moest uitgaan. Hoewel hij langzaam sprak, prentte hij
toch zijn bedoelingen in de harten der toehoorders. Bij wijze van proef
willen wij de aanvang van zijn preek over het laatste oordeel aanhalen:
"En tot wanneer, o, zondaren, zult ge doorgaan met misbruik te maken van
de goedheid van God, tot wanneer zult gij doorgaan met hem te beledigen?
Reeds roepen om wraak de kameraden die gij ergernis gegeven hebt; reeds
roepen om wraak de kerken waarin gij zoveel oneerbiedigheden hebt ten
toon gespreid; reeds roepen om wraak de sacramenten die gij met zoveel
heiligschennissen ontwijd hebt; reeds roepen om wraak de zon, de maan,
de sterren, de getuigen van uw opstandigheid tegen uw Schepper; reeds
roepen om wraak de aarde, die door u tot het schouwtoneel gemaakt is van
uw ongerechtigheden; reeds roepen de engelen zelf om wraak die de bele-
digingen, die gij hun God hebt aangedaan, zouden moeten vergelden. En
tot wanneer zult gij het geduld van die barmhartige Heer blijven mis-
bruiken? Spijt het u misschien uw leven te veranderen? Beeft ge dan niet
voor het zwaard der hemelse gerechtigheid, dat reeds getrokken is om u
te treffen? Welnu, gaat dan maar door met zijn heilige Naam te vloe-

12.10 Page 120

▲back to top


- IV/116 -
ken, gaat maar door met kwaad te spreken tegen onze allerheiligste Gods-
dienst en tegen zijn bedienaren, gaat maar door met uw evennaaste te
beknibbelen, gaat maar door met het voeren van slechte gesprekken, gaat
maar door met het ontheiligen van de zondag, haast u maar met de goede
Jesus op het harde hout te kruisigen, want de tijd die u nog rest is
kort, de eeuwigheid nadert, zij is nabij, de bliksemstralen flikkeren
reeds in de lucht en zijn gereed om op u neer te flitsen, reeds wordt de
rechtbank opgericht waar de Eeuwige Rechter zal plaatsnemen. Geef u niet
over aan valse hoop; verwacht geen redding: de arm des Heren is reeds
naar u uitgestrekt en ge zult geen plaats hebben om te ontwijken. Bereid
u voor op het oordeel, op het oordeel waar wij allen zullen moeten ver-
schijnen en verantwoording afleggen van ons doen en laten: over alles
wat wij gedaan hebben, zowel over het nagelaten goede, als over het ver-
richte kwaad." Dat was politiek voor de eeuwigheid.
Men kon toen in de kerk heel goed bepaalde gezichten opmerken en
lieden, die er alleen op de loer stonden om te zien of hij zich een of
ander woord liet ontglippen tegen de regering of tegen de stand van
zaken in het openbare leven van dat ogenblik. En ook die lieden konden
nu en dan niet nalaten een traan weg te wissen, verschrikt door de ge-
dachte aan het oordeel en aan de hel.
Hij was nog niet klaar met dat triduum van twee preken per dag in
de Sint-Simpliciano, toen hij op 2 december, maandag na de eerste zon-
dag van de Advent, op verschillende uren begon met de geestelijke oefe-
ningen in het Oratorio van de H.Aloysius, die eveneens drie dagen moes-
ten duren. Don Serafino had zijn jongens met honderden bijeengebracht
Don Bosco, die zoveel goeds verrichtte onder zijn jongens van Val-
docco, moest uiteraard ook de harten der jongens van Milaan tot zich
trekken. Don Serafino Allievi legde daar vele jaren later, in onze te-
genwoordigheid, nog een warmhartig getuigenis van af. Van die preken
van Don Bosco hebben we eveneens de voornaamste door hem op een papier-
tje geschreven punten in ons bezit. Het eerste wat hij vertelde was de
gelijkenis van een moeder, die twee van haar jongens op reis stuurde
met hun twee respectieve kameraden, en hun de noodzakelijke vermanin-
gen meegaf, opdat zij veilig en wel hun doel zouden bereiken; een ver-
af gelegen stad, waar ze een schat, die hun moeder hun had toevertrouwd,
naar hun vader moesten brengen, die daar op hen wachtte. Zij vertrok-
ken, ondervonden onderweg allerlei wederwaardigheden en ontmoeten ook
een vijand, die zijn best deed hen de moederlijke vermaningen in de wind
te doen slaan. De een volgde ze op en het liep goed met hem af, de ande-
re sloeg ze inderdaad in de wind en het liep verkeerd met hem; Toepas-
sing: De twee zonen dat zijn wij; de moeder is de H.Kerk; de kameraden
dat zijn de engelbewaarders; de reis is ons sterfelijk leven; de stad is
de hemel; de vader, die op ons wacht, is de Heer; de vijand, de duivel;
de grote schat, onze ziel. Op die grondgedachte ontwikkelde hij de re-
denering over het doel van de mens, over de redding der ziel, over de
ergernis, over de dood die onverhoeds kan komen, over de sacramentele
biecht en over de hemel.
Zijn laatste woord was, wat hij ook reeds tegen de retraitanten
van Giaveno gezegd had. Hij liet het na als een herinnering: "Bereid u
iedere maand voor op een goede dood."
Intussen verklaarden verscheidene pastoors dat zijn predikatie in
de Sint-Simplicianokerk, niet alleen niet de minste aanleiding bood tot

13 Pages 121-130

▲back to top


13.1 Page 121

▲back to top


- IV/117 -
onordelijkheíd of gewelddadigheid, maar dat die veel vrucht voor de zie-
len had opgeleverd; zij vroegen hem of hij ook in hun kerken wilde komen
preken. Hij zegde dat gaarne toe en preekte in San Maria Nuova, in San
Carlo, in de San Luigi en in de Santo Eustorgio, volgens de verklaring
van Don Luigi Rocca die het van zijn ouders en Milanese medeburgers had
horen vertellen. Soms preekte hij een enkele maal per dag ín een van de
bovengenoemde kerken, soms echter hield hij ook tot vijf preken toe op
één dag ín verschillende kerken.
Terwijl hij een triduum preekte in de San Rocco, werd hij door de
paters Barnabieten, van wie enkelen hem in Moncalieri hadden gekend,
uitgenodigd om een retraite te komen geven in Monza. Tussen Milaan en
Monza liep toen de enige spoorweg die het land van Lombardije kende. Don
Bosco vertrok om half elf 's morgens uit Milaan, preekte ín Monza, en om
één uur 's middags was hij weer in Milaan terug voor de preek in de San
Rocco. Zeer velen kwamen bij hem biechten.
Op zekere dag ging Don Bosco naar zijn biechtstoel die door peni-
tenten omringd was. Een jongeman nam hem bij de jas en trok hem een bank
in, halverwege de kerk, waar het nogal donker was vanwege de neergelaten
gordijnen. Hij zei tegen Don Bosco: "Kan ik hier bij u biechten!" - Don
Bosco ging zitten en de ander ging op de knieën zitten en biechtte. Toen
de jongeman gebiecht had zei hij tegen Don Bosco: "U gaat bij het biech-
ten op dezelfde manier te werk, en u gebruikt dezelfde woorden als een
priester bij wie ik jaren geleden in Turijn altijd biechtte."
"En als de priester van hier nu eens die priester van daar was?"
antwoordde Don Bosco,
"U Don Bosco!" riep de jongeman uit, terwijl hij hem aankeek.
"En niemand anders!" zei de priester. Toen weende de jongen van
geluk.
Don Bosco geraakte door die preken in geen enkel moeilijk parket.
Op verschillende plaatsen, waar hij zich temidden van de soldaten en van
de oostenrijkse ambtenaren bevond, zag men hem zelfs heel graag komen.
Dat ook omdat hij een beetje Duits kende dat hij in 1846 geleerd had,
zodat hij een prettig gesprek met hen kon voeren.
Intussen begonnen andere priesters naar zijn voorbeeld te preken en
de Aartsbisschop betuigde zich daar later levendig erkentelijk voor.
De preken hadden achttien dagen geduurd. Don Bosco keerde over Ma-
genta en Novara naar Turijn terug. Zoals gewoonlijk hoorde hij de biecht
van de bestuurder van de postwagen en bij een halte ook die van een
paardeknecht in de stal. Met de herbergiers vonden ook dezelfde treffen-
de taferelen plaats: hij sprak met hen en wekte hen op om ernstig aan
hun ziel te denken.
Bij de Milaanse Poort ontmoette hij de jongens Michele Rua en An-
gelo Savio, die op hem wachtten.
Nauwelijks in Turijn teruggekeerd was zijn eerste gedachte Onze-
Lieve-Vrouw te danken, voor de zovele gunsten die zij hem in het Orato-
rio had geschonken. Het was een bijzondere devotie van hem, men zou
bijna kunnen zeggen een akte van familiare vertrouwelijkheid. Sinds het
jaar 1842 was hij gewoon, over bovengenoemd onderwerp een conferentie

13.2 Page 122

▲back to top


- IV/118 -
voor zijn jongens te houden op de dag van Maria Onbevlekt Ontvangen; de
eerste keer voor de jongens; daarna voor de catechismuslesgevers en
daarna voor de jonge geestelijken; ten slotte zette hij gedurende al de
jaren van zijn leven de gewoonte ook voor de Salesianen voort; terwijl
dus zijn Congregatie zich ontwikkelde werd de ene groep belangrijker dan
de andere en kreeg ook de voorrang. Wanneer er wel eens een beletsel
was, liet hij nooit na die Conferentie nog voor het einde van het jaar
op een later tijdstip te houden.
En om de devotie tot de Moeder Gods steeds meer in de harten van
zijn jongens te doen toenemen, sprak hij in dat jaar tot hen ook over
een onderwerp dat in Italië veel opzien had gewekt. In Rimini, in de
kleine kerk van de Heilige Clara, werd een schilderij van de Allerhei-
ligste Maagd vereerd onder de naam Koningin Moeder van Barmhartigheid.
Bij het aanbreken van de avond van de l1de mei namen drie brave vrou-
wen plaats voor de afbeelding om te bidden, tot hun grote verwondering
en vreugde, zagen zij de pupillen van de afbeelding bewegen, in hori-
zontale en vertikale richting; soms keken zij naarboven, zodat ze bij-
na onder de oogleden schuilgingen, terwijl de gelaatskleur licht veran-
derde. In een ommezien had het gerucht van die verrassende gebeurtenis
zich door heel de stad verspreid en allen liepen rond dat altaar te
hoop. En het duidelijk waarneembare wonder duurde bijna acht maanden
voort ten aanschouwe van duizenden en duizenden getuigen. Andere duide-
lijke getuigenissen van de waarheid van het wonder bestonden overigens
hierin, dat de zeden van heel het volk verbeterden, en dat het ontvan-
gen van de heilige sacramenten op wonderbaarlijke wijze toenam. Ook ont-
sprong er van dat ogenblik af een onuitputtelijke bron van genaden. Het
strenge diocesane onderzoek werd goedgekeurd door de Congregatie der
Riten; het officie en de bijzondere Mis, voor dat wonder toegestaan, de
gouden kroon die door de Paus geschonken werd, duidden daar eveneens op;
en tenslotte werd de kerk mooi verbouwd in de vorm van een latijns kruis
en in november van hetzelfde jaar gewijd.
In die grote vreugde over die nieuwe glorie van Onze-Lieve-Vrouw
en in de blijde stemming van het Kerstfeest, bereikte Don Bosco zo het
einde van het jaar 1890.

13.3 Page 123

▲back to top


- IV/119 -
H O O F D S T U K XVIII
GEEST VAN BOETE - VERMANINGEN TOT DE JONGENS -
VOORTDURENDE GETUIGENISSEN UIT HET LEVEN VAN DON BOSCO -
HOE HIJ RUST EN WAT HIJ EET - DON STELLARDI EN KANUNNIK
RONZINO AAN DON BOSCO's TAFEL - ZIJN ONTSPANNINGEN - HET
STERRENGEWELF OP EEN HELDERE AVOND
De deugden van Don Bosco waren al even voortreffelijk als zijn
werken. Hij had zich het innerlijke en het uiterlijke verstorven leven
van de goddelijke Zaligmaker gekozen tot voorbeeld, om de eigen harts-
tochten en natuurlijke neigingen te kruisigen. Ook aan zijn jongens be-
val hij die versterving aan, erop wijzend dat wie zich met Jesus Chris-
tus in de hemel wil verheugen, ook zijn aardse lot met Hem moest delen.
Vooral drong hij erop aan dat zij matigheid zouden nastreven bij het
eten, drinken en slapen, en zei daarbij, dat de duivel bij voorkeur de
onmatigen op de proef stelt. Hoewel hij bepaalde dat er voldoende te
eten moest zijn, zodat iedereen zou kunnen krijgen wat hij voor zijn on-
derhoud nodig had, zonder zijn gezondheid te schaden, vooral omdat zijn
gasten nog jong waren, drong hij er toch op aan, dat men zich van iede-
re overvloed zou onthouden. Hij stond niet toe dat iemand, wie ook, zich
zou beklagen over de bereiding van de maaltijden die hijzelf ook ge-
bruikte; doch wanneer er iemand behoefte had aan bijzondere voeding,
stond hij dat gaarne toe. Hij spoorde allen ertoe aan, bij het eten geen
schrokkerigheid en haast aan de dag te leggen en zei steeds: prima di-
gestio fit in ore. De vertering begint in de mond. Hij bepaalde, dat
wijn aan de jonge geestelijken in zeer bescheiden mate moest verstrekt
worden, bewerend dat het goede water veel beter was om de dorst te les-
sen en ook goed was voor de gezondheid. Op matigheid bij het gebruik
van wijn drong hij bijzonder aan. Bij het preken was hij gewoon het
woord van de schrift te herhalen: In vino luxuria. Hij lette erop of
iemand om de smaak van de wijn goed te proeven, met kleine teugjes
dronk, ofwel, wanneer er een betere wijn gedronken werd, er geen water
bij werd gedaan, wat overigens zelden gebeurden, en alleen op feestda-
gen of wanneer er vreemdelingen aan tafel waren. Intussen liet hij het
zijn leerlingen niet aan vermaningen ontbreken. Eveneens beval hij hun
sterk aan, nooit in het middaguur op bed te gaan liggen, om hen te be-
schermen, zoals hij het uitdrukte, ab incursu et demonio meridiano. In
de zomer stond hij hun echter toe, in de gemeenschappelijke studiezaal
of in de klas een half uurtje of drie kwartier, met de armen of het
hoofd op de tafel of bank geleund, te slapen.

13.4 Page 124

▲back to top


- IV/120 -
Hij placht te zeggen: "Geef me een jongen die matig is in het eten,
drinken en slapen, en u zult zien dat hij deugdzaam is, ijverig zijn
plicht doet, steeds bereid om goed te doen en alle deugden beoefent;
maar als een jongen gulzig is, verlekkerd is op wijn en langslaper is,
zal hij van lieverlede aan alle mogelijke ondeugden ten prooi vallen.
Hij zal onverschillig worden, lui, onrustig en allerlei andere verkeerde
dingen doen. Hoeveel jonge mensen gingen wegens gulzigheid ten onder!
Jeugd en wijn zijn twee vuren Wijn en kuisheid kunnen niet samengaan.
Zijn woorden maakten des te meer indruk, wijl zijn leerlingen hem
steeds zelf de matigheid zagen beoefenen in alles. Maar al was die geest
van boetedoening ook zo heldhaftig, zoals eens die van de H. Filippus
Neri, toch konden vele oningewijden, jaren en jaren hem kennen zonder
op de hoogte te zijn van zijn ijver en zijn uitermate aanzienlijke ver-
diensten. Zelfs degenen die voortdurend in zijn nabijheid leefden, kon-
den er zich geen juist oordeel over vormen, tenzij na langdurige waarne-
mingen, zo vrolijk eql opgewekt was hij. Zij waren van het begin van
zijn leven af tot het einde ervan, de voortdurende en soms lastige ge-
tuigen, dag en nacht, binnens- en buitenshuis van iedere, ook de gering-
ste van zijn handelingen. Sinds 1841 was Giuseppe Buzzetti zijn particu-
liere secretaris, zijn vertrouwensman, sinds 1848. Ascanio Savio, sinds
1852 Michele Rua, Giovanni Cagliero en daarna Francesco Cerruti, Giovan-
ni Bonetti en tenslotte Gioachino Berto tot ongeveer 1888; en met hen
duizenden en duizenden anderen, van wie er velen zijn van wie wij verna-
men wat wij hier boekstaven.
Van begin af aan ontbrak het niet aan critici om sommige van zijn
handelingen minder juist uit te leggen, doordat zij slechts op de schijn
afgingen, maar na een nauwkeurig onderzoek moesten zij wel honderden
malen hun verkeerde beoordeling inzien. Laten we een geval noemen, dat
zich voordeed tegen het jaar 1850 en waarover Giuseppe Brosio ons
schrijft:
"Het Oratorio werd ook bezocht door grote jongens die van buiten
kwamen en erg geneigd waren tot kritiek; en uit lichtzinnigheid oefen-
den zij dan kritiek uit op een of andere kleinigheid, en niet alleen
onder hun kameraden, maar ook tegenover personen die helemaal niets met
het Oratorio te maken hadden. Omdat zijn gezondheid niet al te best was,
at Don Bosco ook op vastendagen 's avonds de minestra; maar die was met
zuiver zout gekruid. Nu wilde het algemeen gebruik dat men op vasten-
dagen bij het avondmaal geen minestra gebruikte. Op een zekere Witte
Donderdag gebeurde het dat Don Bosco, na de voetwassing die hij steeds
zelf verrichtte, de dertien jongens bij zich te eten uitnodigde die de
apostelen hadden moeten voorstellen. In dat jaar was ik de Heilige Pau-
lus geweest. Voor de jongens werd er een overvloedige pietanza (scho-
tel) op tafel gezet, zonder vlees, en naar gewoonte bracht moeder Mar-
gherita de minestra naar Don Bosco. En opeens zei een van de jongens
tegen een ander: "Hé, kijk, Don Bosco eet vandaag minestra, hoewel het
vastendag is!" - Ik hoorde dat, en wilde dat Don Bosco een dergelijke
wijsneus een lesje zou geven en zei hardop tegen Margherita: "Maar,
Moeder toch! U hebt Don Bosco minestra gegeven terwijl het vastendag
is; weet u niet, dat hij die niet eten mag?" - Bij die woorden van mij
begonnen allen die in de kamer aanwezig waren te lachen. De moeder en
de tante van Don Bosco verdedigden zich met te zeggen dat de minestra
met zuiver zout gekruid en allesbehalve een lekkernij was. Don Bosco
zei geen stom woord, en ik, die wilde dat hij iets zou zeggen, deed als-
of ik niets begreep en bleef steeds maar op het zelfde aambeeld hameren;

13.5 Page 125

▲back to top


- IV/121 -
dat het geen pas gaf die dag de minestra op tafel te brengen. En toen
begon Don Bosco, die zeker begrepen had wat ik wilde, een zo treffende
toespraak te houden over het onderwerp, namelijk over de noodzakelijk-
heid die ook van een gebod ontslaat, over de zwakte van zijn maag na het
aanhoren van zoveel biechten, dat de jongen, die de onvoorzichtige
woorden het eerst geuit had, in tranen uitbarstte; en van toen af hoor-
de ik nooit meer kritiek op wat er in het Oratorio gebeurde.
Na die toelichting zullen we overgaan tot het weergeven van feiten
en getuigenissen met betrekking tot de geest van versterving van Don
Bosco, ook al hebben die getuigenissen betrekking op verschillende
jaren.
"Ik," aldus de eerste seminarist van het Oratorio, de theoloog
Ascanio Savio, heb hem nooit abnormale boetedoeningen zien verrichten;
toch was hij, naar mijn oordeel, in zijn gewone leven van goed pries-
ter, buitengewoon. Het is mij niet bekend of hij een boetekleed droeg,
of hij zich ten bloede geselde; of hij zich kwelde met langdurige vas-
ten of andere kastijdingen; maar hij beoefende de lichamelijke verster-
ving zo vasthoudend, voortdurend en nauwkeurig, en zo gemakkelijk en
geduldig, dat zijn leven vergeleken kan worden met dat van de strengste
monniken en de meest harde boetelingen. Ten aanzien van zijn ziekten, de
voortdurende vermoeienissen, zorgen, bekommernissen, tegenwerking, ver-
volgingen iedere dag, zei hij zelfs niets anders dan dat ieder uur zijn
kruisje bracht, dat hij geduldig moest dragen."
Dezelfde getuigt nog: "Het is mijn stellige overtuiging dat hij he-
le nachten slapeloos bleef, ten einde die in gebed door te brengen, of
met het schrijven van zijn boeken, of met het afwerken van zijn corres-
pondentie, en, samen met God, de plannen voor zijn onderneming te ont-
werpen." - "Don Bosco heeft me eens toevertrouwd," zei Don Rua, "dat hij
tot zijn vijftigste jaar niet meer dan vijf uur per nacht geslapen had,
terwijl hij één nacht per week voor zijn tafel doorbracht; en tot het
jaar 1866 was ik daar zelf trouwens getuige van, wijl ik voortdurend het
licht in zijn kamer zag branden tot na twaalf uur. Van 1866 tot 1871 be-
gon hij zich zes uren rust te gunnen per nacht, doch ging door met iede-
re week een hele nacht wakend door te brengen. Gewoonlijk echter stond
hij in de mooie jaargetijden om drie uur 's morgens op en begaf hij zich
om half twaalf 's avonds naar bed. Dat werd waargenomen door zijn secre-
taris Don Berto, die in het aangrenzende vertrek sliep. Na zijn ziekte
in Varazze in het jaar 1872, moest hij erin berusten zeven uren rust te
nemen en af te zien van een nacht per week wakend door te brengen. Maar
dat gebeurde toch niet meer dan slechts enkele keren, waarna hij tot
zijn vroegere gewoonte terugkeerde."
Op zijn beurt verklaarde Giovanni Bisio tegenover ons: "Ik moest
altijd voor zijn kamer zorgen, van 1864 tot 1871, en meermalen vond ik
zijn bed onaangeraakt, en als ik er dan over klaagde dat hij geen rust
genoten had, antwoordde hij dat het vele werk hem belet had om zich te
ruste te begeven."
's Morgens was hij steeds stipt in het opstaan met al de anderen,
om vijf uur of half zes, ook in de barste winter, zodra de kloosterklok
ook maar het eerste geluid had laten horen. Hij kwam uit zijn armelijk
bed, dat tot bijna in de laatste jaren in dezelfde kamer stond waar hij
bezoek ontving; en ofschoon zijn lichaam dikwijls door zijn zwakte zeer

13.6 Page 126

▲back to top


- IV/122 -
bezweet was en het hen erg veel moeite kostte zijn kleren aan te trek-
ken, deed hij dat toch altijd zelf. Wanneer de jongens de kerk binnen-
kwamen, was hij reeds op post in de biechtstoel, en vóór en gedurende
de mis van de communauteit aanhoorde hij iedere dag de penitenten en wel
zolang als zijn krachten het hem toelieten. Alleen gedurende de laatste
jaren verlengde hij zijn nachtrust tot zes uur, omdat hij anders zijn
zonen verdriet zou hebben aangedaan.
Wanneer de dageraad hem verraste aan de tafel waar hij de nacht
wer-kend had doorgebracht, stond hij van zijn stoel op en begaf zich
naar de biechtstoel, om de biecht van de jongens te horen, en, na de
Heilige Mis te hebben gecelebreerd, keerde hij weer naar zijn schrijf-
tafel terug. Wanneer niemand anders hem ophield, hervatte hij terstond
weer zijn werkzaamheden, met volledige geestelijke aandacht en offerde
daar al zijn levensbehoeften aan op. "'s Winters," zo zei de bovenge-
noemde Bisio, "zette hij zich aan het werk, zonder zich bij het vuur
te warmen. Het kwam mij als het ware onmogelijk voor dat hij bij hevi-
ge kou zou kunnen schrijven, zonder dat de pen uit zijn hand zou val-
len. En toch heb ik hem nooit over de kou horen klagen, noch over de
hitte trouwens, noch over welk ongemak ook."
Bij het ontbijt gebruikte hij jarenlang niets anders dan een klein
kopje koffie, gemengd met cichorei, een drank waar niemand gek op was,
en hij deed er alleen een paar druppels melk in als hij ertoe gedwongen
werd, doordat hij een beetje onwel was. Soms, en dan nog maar zelden,
doopte hij er wat brood in, zo weinig dat hij toch even nuchter bleef,
en tenslotte liet hij ook dat achterwege. Tekenen we ook nog aan dat hij
zeer nauwkeurig de Kerkelijke vasten en onthouding in acht nam en dat
hij ledere zaterdag vastte, welke dag later in de regels die hij de Sa-
lesianen oplegde vervangen werd door de vrijdag.
Als het middaguur sloeg, was hij doorgaans nog steeds volop bezig
in de spreekkamer, wat, zoals we zullen zien, oorzaak was van zijn
grootste verstervingen, omdat hij doorgaans veel te laat in de refter
verscheen. Te meer wijl hij onderweg dan dikwijls staande werd gehouden
door verschillende mensen die hem iets wilden zeggen of die iets van hem
wilden horen; en soms kwam hij er tegen die geen bescheidenheid kenden
en hem maar al te lang ophielden. En hij antwoordde met bewonderens-
waardig geduld en in alle gemoedsrust, en luisterde en probeerde ieder-
een te voldoen. Wanneer zijn secretaris, uit bezorgdheid die onbeschei-
den mensen, een of ander verwijt maakte, vermaande Don Bosco hem, een
beetje geduld te hebben en iedereen tot hem toe te laten, want hij vond
het al te erg, wanneer de mensen onvoldaan van hem zouden heengaan.
Wanneer hij dan in de refter kwam, en de gewone gasten reeds weg
waren, gebruikte hij zijn maaltijd, omringd door de overgebleven jon-
gens, die zo om hem heen drongen dat hij bijna geen adem meer kreeg, en
verdoofd door hun herrie, temidden van een stofwolk en in een omgeving
die stellig niet aangenaam was, maar alleraangenaamst voor hem, die niet
zijn voordeel zocht doch alleen maar wat goed was voor zijn jongens.
Onder hen was Mgr. Giovanni Caglieri die ons toevertrouwde: "De ta-
fel van Don Bosco was altijd en eeuwig allereenvoudigst om niet te zeg-
gen armzalig. Ik heb hem van jongs af aan, in 1852 en 1853, bediend bij
het middagen avondmaal. De soep en het brood waren dezelfde die wij
aten; en de schotel die zijn brave moeder Margherita voor hem klaar-

13.7 Page 127

▲back to top


- IV/123 -
maakte, bevatte voor het merendeel groenten en om de beurt hele kleine
stukjes vlees of ei, dikwijls met als sla aangemaakte rapen, en ik zag
ook dat dezelfde schaal van 's middags 's avonds weer opgewarmd op tafel
verscheen. Ook zag ik die verscheidene dagen achter elkaar terugkeren,
behalve op donderdag wanneer er appeltaart was." Híj hield zich echter
nooit bezig met de manier waarop zijn moeder alles toebereidde. Steeds
en altijd volgde hij het beginsel van de Heilige Franciscus van Sales:
"Niets vragen en niets weigeren" en eveneens de raadgeving van de
Apostel Paulus; Manducate quae apponuntur vobis.
Enige tijd later echter, werd er, terwille van zijn gasten, aan de
soep en de schotel een beetje fruit of kaas toegevoegd, en in 1855 kwam
er nog een tweede pietanza ter tafel, wanneer er enkele priesters bij
hem kwamen logeren. Alleen de eerste schotel bevatte vlees en de tweede
gekookte groenten ofwel sla. En wanneer de polenta de plaats van de soep
innam, min of meer gekruid, dan diende die tevens als pietanza. Don
Bosco was ook gewoon, degenen die het eten klaarmaakte te zeggen, dat
zij prikkelende spijzen moesten vermijden, en hij scheen dat te doen om
wille van de zedelijkheid.
Don Bosco gaf de voorkeur aan aardappelen, rapen en groenten, mits
goed gekookt, hoe schraal dat ook was, en hij gaf als redenen op dat die
beter waren voor zijn maag; en meer dan eens haalde hij het gezegde aan:
"De mens moet eten om te leven en niet leven om te eten." Nu en dan pro-
beerden zijn seminaristen hem te voorzien van voedsel dat beter was voor
zijn wankele gezondheid; maar wanneer hij dat merkte, belaagde hij zich
daarover en gaf hij de prefect van het huis opdracht, in de keuken te
bevelen dergelijke attenties voortaan achterwege te laten. Zijn onver-
schilligheid ten aanzien van de kwaliteit en de bereidingswijze van de
maaltijden was bewonderenswaardig. Het lekkerste vond hij nog datgene
waar hij het minst van proefde. Nooit hoorde men hem over het eten kla-
gen. Het gebeurde soms dat iemand anders na hem zich van zijn soep be-
diende, en na de eerste lepel er niet meer van at, omdat ze hem tegen-
stond, maar hij had ze dan, zonder zich daar iets van aan te trekken,
opgegeten. Soms werden er hem eieren gebracht of andere levensmiddelen
die op het punt van bederf waren en hij at er rustig van zonder dat men
aan hem kon zien dat hij er iets van merkte. Hij had het vaste besluit
genomen, nooit te zeggen: "Dat vind ik lekker, dat vind ik niet lekker."
- Wanneer de soep evenwel te goed was, doordat er teveel vlees in was,
of door de kruiding, zag men hem dikwijls water uit de karaf erin schen-
ken, met de verontschuldiging dat hij ze wilde afkoelen, omdat ze te
heet was. Ook het brood diende hem tot versterving en tegelijkertijd om
de geest van zuinigheid te dienen. Hij had in huis een soort van broe-
derschap gesticht, de broederschap van de broodkor-sten, waarvan de le-
den zich hadden voorgenomen bij voorkeur al de resten van het brood te
gebruiken die van de vorige maaltijd waren overgebleven, ook die van
anderen alvorens een ander broodje te breken. En Don Bosco was de eerste
onder hen om het voorbeeld te geven.
Hij at daarbij zo weinig dat het ons verwonderde hoe hij daarmee
bij zoveel vermoeienissen op de been kon blijven. Zijn maaltijd was
doodeenvoudig, alleen maar genoeg om in leven te blijven. Gevraagd,
waarom hij zich aan een zo grote versterving onderwierp, antwoordde hij
aan de schrijver van die herinneringen: "Met zoveel dingen die ik nog te
doen heb, voor het grote en aanhoudende werk van mijn geest, zouden mijn

13.8 Page 128

▲back to top


- IV/124 -
dagen gauw voorbij zijn, als ik niet op die manier te werk ging." En zo
bleven zijn gewoonten zolang als hij leefde. Ook legde hij zich herhaal-
delijk buitengewone verstervingen op. "Soms," zo vertelde ons Giuseppe
Buzzetti, die alle, ook de geringste handelingen van Don Bosco gade-
sloeg, wanneer er in de keuken niets meer was voor het middag- of avond-
maal, en er plotseling een of andere vriend van verre op bezoek kwam,
ontzegde hij zichzelf de pietanza om ze helemaal aan zijn gast te geven.
Maar hij wist dat met zoveel voorkomendheid en oprechtheid te doen, dat
de gast er niet het minste erg in had, hoe de ander zich uitsloofde.
Ook bij het gebruik van drank was hij een toonbeeld van matigheid.
De weinige wijn dronk hij propten stomachum, zoals de Heilige Paulus
zegt, maar zo met water vermengd, dat de drank bijna heel zijn karakter
verloor. Tot 1858 toe, en later, werd zijn kelder gedeeltelijk door de
gemeente voorzien, die aan het Oratorio bijna iedere week een hoeveel-
heid proeven, monsters en resten in flessen zond die op de wijnmarkt
achterbleven, en waarbij de witte en de rode, de zoete en de rinse en
soms zelfs bruikbare en reeds verzuurde wijn door elkaar gemengd waren.
En hij gebruikte die, hoewel hij afkomstig was uit een streek waar de
wijn uitstekend was. Dikwijls vergat hij te drinken, verdiept in ge-
dachten als hij was, en dan moesten zijn tafelburen zijn glas vullen.
Soms vroeg hij, als de wijn erg goed was, onmiddellijk naar water om hem
nog beter te maken, zoals hij zei. En glimlachend voegde hij eraan toe
"Ik heb aan de wereld en de duivel verzaakt, maar niet aan de pompen,"
zinspelend op de instrumenten waarmee men het water uit de bronnen
haalt. Bij iedere maaltijd dronk hij slechts één enkel glas.
Mgr. Giovanni Bertagna, die het innerlijke leven van Don Bosco zeer
goed kende, verzekerde eens van hem: "In de matigheid was hij een zeld-
zaam voorbeeld; in zijn huis zocht hij nooit smakelijkheid; en het
schijnt dat hij het zichzelf en de anderen wat beter had mogen veroor-
loven."
Maar Don Bosco had nu eenmaal zijn ideaal van volmaaktheid. Tegen
1860, toen hij verplicht geworden was in een betere voeding te voorzien
voor degenen die bij hem inwoonden, at hij zonder bezwaar wat hem werd
voorgezet. Toch hoorden we hem dikwijls uitroepen: "Ik had gehoopt dat
in mijn huis allen zich tevreden zouden hebben gesteld met enkel soep
en brood en hoogstens een groentegerecht erbij. Ik zie echter dat ik me
vergist heb. Mijn ideaal was een Congregatie te stichten die ik als een
model van soberheid bij mijn dood zou nalaten. Thans ben ik er echter
van overtuigd dat mijn idee niet te verwezenlijken was. Duizenden oorza-
ken dwingen mij van lieverlede ertoe het voorbeeld te volgen van al de
andere kloosterorden. Soep, twee gerechten en fruit. De Heilige Congre-
gatie zelf zou de regels niet hebben goedgekeurd, daar zij te streng ge-
weest zouden zijn in het begrenzen van de kwaliteit der maaltijden; en
toch komt het mij ook thans nog voor dat men zou kunnen leven zoals ik
in de eerste dagen van het Oratorio geleefd heb."
"En, hoe ongelooflijk het ook schijnt, toch werd er gedurende de
eerste tien jaar van het Oratorio," zo verhaalde Don Giovanni Turchí,
"in Turijn door sommigen verteld, dat Don Bosco zich met de mond wel
arm voordeed, maar dat hij thuis veeleer een prinsheerlijk leven leidde.
Ook waren er die niet zonder enige boosaardigheid durfden zeggen: "Don
Bosco houdt zijn jongens kort, en intussen neemt hij het er maar goed
van."

13.9 Page 129

▲back to top


- IV/125 -
Zo waren er dan die de weelde van Don Bosco wilden kennen. De
priester Stellardi was eens met enkele heren ten eten genodigd bij Graaf
d'Agliano, en het gesprek kwam ook op Don Bosco. De geestelijke zei dat
de maaltijden van Don Bosco waren zoals paste bij iemand die over veel
geld beschikte. Van de aanzittenden waren sommigen het met hem eens, an-
deren niet. Sommigen zeiden dat Don Bosco allersoberst at; anderen daar-
entegen dat zijn tafel er zeer weelderig uitzag. Om een eind te maken
aan de kwestie bood de geestelijke aan, dat hij eens onverwachts op be-
zoek zou gaan bij Don Bosco en hem verrassen op het ogenblik dat hij
zich aan tafel begaf. En opeens verscheen hij op zekere dag in het Ora-
torio, kort voor het middaguur onder het voorwendsel dat hij iets te
vragen had; en nadat hij een beetje met Don Bosco gepraat had, verzocht
hij Don Bosco zo goed te willen zijn hem voor het middagmaal uit te no-
digen, daar zijn zaken hem beletten om nog naar Superga terug te ke-
ren." - "Wel, heel graag," antwoordde Don Bosco, "maar laat ik dan eerst
mijn moeder waarschuwen voor de eer die ons te beurt valt, want op het
ogenblik kunnen we u niet onthalen in overeenstemming met uw waardig-
heid, en er is ook geen vlees, zoals u gewoon bent op uw tafel te zien
verschijnen."
"Nee, doet u me een plezier, en zegt u er niets van in de keuken.
Het is me voldoende als alles gewoon zijn gang gaat."
Na een beetje over en weer aandringen, begaf men zich dan einde-
lijk aan tafel. Don Bosco wendde zich tot moeder Margherita: "Ziet
eens," zei hij tegen haar, "we hebben vandaag de priester Stellardi bij
ons te gast."
"Dat had je me ook wel een beetje van tevoren kunnen zeggen; nu heb
ik me daar helemaal niet op kunnen voorbereiden," zei Margherita.
"Maar hij wilde niets anders dan onze eigen maaltijd," riep Don
Bosco glimlachend uit.
"Inderdaad," voegde de geestelijke daaraan toe, "ik ben er tevre-
den mee, te eten zoals Don Bosco eet.
"Dan moet het maar!" antwoordde moeder Margherita, die onmiddellijk
de tafel in gereedheid bracht. De minestra was van rijst met kastanjes
en maïsmeel. Don Bosco at met veel smaak, maar de gast proefde er
slechts een halve lepel van en terwijl hij het gelaat afwendde bleek hij
het voedsel met geen mogelijkheid zijn keel af te kunnen krijgen en zei:
"Och, ik zal liever wat pietanza nemen."
Als eerste pietanza verscheen er een stuk kabeljauw ter tafel, be-
reid in een beetje allesbehalve fijne soort olie. Don Bosco ging rustig
door met eten; maar de gast kon, bij het ruiken van de olie; een gebaar
van afkeer niet onderdrukken en liet alles staan. De seminaristen, die
mede aan tafel zaten en later dat tafereel beschreven, konden nauwelijks
hun lachen inhouden. Als tweede gerecht kwam er een schaal met wat ge-
kookte artisjok ter tafel, met zout toebereid, en bij wijze van nage-
recht een schuifje verse kaas. De geestelijke kon niets door zijn keel
krijgen, en van het Oratorio begaf hij zich rechtstreeks naar de familie
d'Agliano en zei: "In 's hemelsnaam, geef me wat te eten, want ik houd
het niet meer uit van de honger. - En hij vertelde wat hem overkomen
was, terwijl allen hartelijk lachten. Graaf d'Agliano kende Don Bosco en
had intussen al een grapje gemaakt over de te verwachten teleurstelling
van de priester, die gewoon was er in zijn huis een weelderige keuken op

13.10 Page 130

▲back to top


- IV/126 -
na te houden met een keur van vlezen. Zodoende kon de geestelijke zich
ervan overtuigen, en dat vertelde hij later ook op tal van plaatsen, dat
de maaltijd van Don Bosco allesbehalve benijdenswaardig was.
Een andere vooraanstaande geestelijke was met een heel ander doel,
maar in de overtuiging dat er enige waarheid school in wat men over Don
Bosco vertelde, naar het Oratorio gekomen om ergens over te praten. Het
was de kanunnik van de metropolitane kerk, Cesare Ronzini. Toen het
etenstijd werd nodigde Don Bosco hem uit om mee te eten. Eerst veront-
schnldigde de kanunnik zich, maar tenslotte nam hij het aanbod aan. Zo-
als gewoonlijk was het maal eenvoudig en armelijk gekookte kool. Ter ere
van zijn gast had Don Bosco echter voor een voorgerecht gezorgd. De ka-
nunnik was zeer erkentelijk voor dat gebaar en toen hij afscheid nam zei
hij tegen zijn gastheer: "Men had mij doen veronderstellen dat u er in
het Oratorio een goede tafel op nahield; maar thans ben ik ervan over-
tuigd dat het daar wel heel anders mee gesteld is. - En terwijl hij hem
met tranen in de ogen aankeek en hem herhaaldelijk de hand drukte, zei
hij: "Och, Don Bosco! Ik ben gelukkig, zeer gelukkig."
Later had hij, terwille van enkele longlijders, wat meer vlees ook
aan het avondmaal laten toevoegen. Dat was ook noodzakelijk voor dege-
nen die zich aan de studie begaven en aan de vermoeienissen van hun
priesterlijke ambtsuitoefening, en om tegemoet te komen aan degenen die
van huis uit meer welgesteld waren en deel wensten uit te maken van de
familie van het Oratorio. Ook had hij vastgesteld dat verschillende
priesters en geestelijken die bij hem waren komen wonen, geprobeerd had-
den verscheidene maanden lang volgens de voorschriften te leven, maar
dat zij tenslotte zich hadden moeten terugtrekken en tot een andere or-
de waren toegetreden, daar zij zich aan die levenswijze niet konden aan-
passen.
De soep en het brood waren echter steeds dezelfde als voor de jon-
gens van het huis.
Niettemin hebben we hem dikwijls horen klagen over die overvloed
van vlees, zoals hij het noemde, omdat hij opmerkte dat dat prikkelend
zou kunnen werken. En het was in die omstandigheid, dat hij, zonder
een argeloze bekentenis van zijn geest van boetedoening te willen af-
leggen, zei, dat hij zich steeds van het eten van vlees onthouden had,
omdat hij bang geweest was dat dat de lustgevoelens zou kunnen aanwak-
keren; en hij voegde er verwonderd aan toe: "Misschien zijn de anderen
niet zo gevoelig als ik, en hoeven zij die voorzorg niet te nemen!"
En inderdaad onthield hij zich over het algemeen van vlees; ook
scheen hij er als het ware een schrik voor te hebben en zoveel hij kon
vermeed hij het te eten, onder het voorwendsel dat zijn veel te slech-
te tanden hem pijn deden en dat hij het niet kon kauwen. Maar wijl hij
steeds angstvallig vermeed op te vallen, nam hij soms aan wat hem werd
aangeboden. Wanneer men hem vroeg wat hij het liefst wilde hebben, zei
hij altijd: "Voor mij is de portie vlees waar ik het meest van houd, de
kleinste." - Een stukje ervan liet hij echter steeds op het bord liggen
en het weinige dat hij at gebruikte hij steeds zonder zout. Alleen in de
laatste jaren van zijn leven begon hij er vaker gebruik van te maken,
onder aandrang van de herhaalde aansporingen van de doktoren.
Vermoeid door nachten die hij, zoals hij aan Mgr. Cagliero en en-

14 Pages 131-140

▲back to top


14.1 Page 131

▲back to top


- IV/127 -
kele van zijn intieme vrienden toevertrouwde, slapeloos had doorgebracht
met werken of door slapeloosheid of duivelse kwellingen, op van de in-
spanning; door uitputting overweldigd, viel hij soms na het ontbijt aan
tafel in slaap terwijl hij op zijn stoel zat, maar zonder dat hij ergens
tegen aanleunde liet hij het hoofd op de borst zinken. En dan verlieten
de aanwezigen, terwijl ze "sst! sst!" tegen elkaar zeiden, op hun tenen
de refter om hem niet te storen. Maar op dat uur nam hij nooit rust op
bed, zelfs niet in de laatste periode van zijn leven. Dat was voor hem
het zwaarste uur van de dag, omdat hij dan gewoon was Turijn in te gaan;
om de weldoeners te bezoeken, dringende zaken af te handelen en te
trachten steun voor zijn onderneming te verkrijgen. Gekweld door de
slaap nam hij dan als gezelschap een of andere jongen die de stad goed
kende met zich mee en zei tegen hem: "Breng me daar en daar heen; maar
let een beetje op me want ik zou door de slaap overmand kunnen worden en
struikelen. En met de hand op de arm van de jongen geleund, liep hij dan
doezelend voort, alsof die beweging en dat ogenblik van lopend sluimeren
voldoende voor hem was om te herstellen van de door slaaptekort opgedane
vermoeienis.
Eens toen hij verschillende nachten slapeloos had doorgebracht en
die voorzorg niet had genomen, bevond hij zich moederziel alleen op het
kleine plein voor de Consolata, en wist bijna niet waar hij was en waar
hij eigenlijk naartoe wilde. Een schoenmaker, die daar in de buurt woon-
de, kwam naar hem toe en vroeg wat hem scheelde; of hij zich niet wel
voelde of wat ook.
"Nee," antwoordde Don Bosco hem, "maar ik heb slaap."
"Wel, kom dan maar met mij mee naar huis; dan kunt u een beetje
slapen en dan kunt u verdergaan." Don Bosco nam het voorstel aan, ging
het kleine winkeltje binnen, nam plaats op een krukje en sliep van half
drie 's middags tot vijf uur. Toen hij opstond beklaagde hij zich bij de
schoenmaker erover dat die hem niet had wakker gemaakt: "Och," ant-
woordde de brave man, "ik zag dat u zo moe was, u sliep zo diep, tegen
de muur geleund! Ik heb aanhoudend naar u zitten kijken, en dacht aan al
de vermoeienissen die u moet hebben doorstaan!"
Soms gebeurde het dat hij zijn krachten voelde begeven. Dan ging
hij een winkel binnen en vroeg de winkelier of hij een beetje mocht uit-
rusten. Als de winkelier hem kende bood hij hem onmiddellijk met alle
liefde een stoel aan omdat hij de toestand wel begreep. Wanneer de win-
kelier geen bekende was, zei Don Bosco tegen hem, terwijl hij de ge-
bruikelijke aanprijzing van zijn koopwaar van de man onderbrak, op ver-
trouwelijke toon: "U kunt me een plezier doen door me hier een beetje
te laten uitrusten; als u zo goed wil zijn me een stoel te geven." En
dan zei de winkelier: "Zeker, zeker; maakt u het zich maar gemakkelijk."
- Nauwelijks was Don Bosco dan gezeten of hij viel in slaap. Intussen
kwamen en gingen de klanten, stomverbaasd daar een priester te zien zit-
ten slapen. Enkele minuten waren echter voldoende om hem weer wat op te
knappen en als hij dan met een woord van dank afscheid nam, vroeg de
winkelier: "Neemt u me niet kwalijk, maar wie bent u eigenlijk?"
"Ik ben Don Bosco!"
"Maar waarom zegt u me dat dan niet? Wil u een kop koffie; wat
wijn?" En die brave winkeliers waren dan dolblij dat zij dat kleine
avontuurtje gehad hadden om over te kunnen vertellen.

14.2 Page 132

▲back to top


- IV/128 -
Nooit dronk hij of at hij ook maar ergens een kruimeltje van bui-
ten de uren van de maaltijd; met uitzondering van zijn laatste levens-
jaren, toen hij op order van zijn dokter, een beetje vermouth gebruik-
te voor de spijsvertering, voordat hij aan tafel ging;die kocht hij
evenwel niet doch kreeg hij ten geschenke van de liefdevolle familie
van de theoloog Carpano. Maar wanneer het hem niet werd aangeboden,
vroeg hij er niet om. Zo gebruikte hij in die tijd ook een beetje ka-
millethee wanneer ze hem werd aangeboden; terwijl hij vele uren ín de
biechtstoel doorbracht. Hoewel hij vermoeid was en uitgeput door het
vele bezoek; en soms al van zeven uur op, en zeer geplaagd door een
hevige ontsteking in de mond; vroeg hij in de loop van de dag zelfs
geen water, en wanneer zijn secretaris, Don Berto, er hem soms uit me-
delijden wat bracht; hem smekend er toch wat van te drinken alleen om
hem een plezier te doen; dan nam hij er maar een paar slokjes van on-
der voorwendsel dat hij er zo van transpireren moest. Giovanni Bisio
vertelde dat hij hem nooit een verfrissende drank had zien gebruiken;
en dat hij, toen hem op een snikhete zomerdag een drank met stukjes
ijs en citroen werd aangeboden, hij dat vriendelijk weigerde en zei:
"Neem jij het maar." In zijn kamer wilde hij nooit wijn hebben; limo-
nade of likeur; en wanneer ze hem als geschenk werden gegeven; liet
hij het ofwel door allen gebruiken of door de zieken; ofwel hij liet
het op zijn beurt naar zijn weldoeners brengen. Af en toe waarschuwde
hij zijn leerlingen, seminaristen en priesters; die dikwijls gevaar-
lijke lekkernijen niet bij zich te houden; en ook werd híj niet moe
dergelijke vermaningen te herhalen en hij strafte ook degenen die het
gebod overtraden. Wanneer hem in gastvrije huizen wijn werd aangeboden,
sloeg hij die op een beminnelijke manier af; hetzij onder het voorwend-
sel dat hij er hoofdpijn van kreeg, hetzij met een andere verontschul-
diging.
Hij wilde het vieruurtje afschaffen met wijn, fruit of andere eet-
waar, zeggende dat venter aingulsliongi nit mentem tenuem. Hij gebruik-
te nooit een maaltijd tussen het middag- en het avondmaal; noch thuis
noch bij iemand anders, noch waar ook waar men hem uitnodigde, hetzij
híj er alleen of samen met zijn jongens heenging In zulke omstandighe-
den, wanneer hij alleen was en de uitnodiging een buitengewoon geval
was; stelde hij zich tevreden met zich in een nuttig gesprek te verdie-
pen met de personen van het huis. Wanneer zijn jongens hem vergezelden,
beijverde híj er zich voor dat zij en de gastgever het naar hun zin zou-
den hebben, volgens gepaste normen; maar hijzelf gebruikte niets; als
reden aanvoerend dat hij met hen in de weer was In het uiterste geval
beperkte hij zich tot een paar teugen met water vermengde wijn, om
enigermate tegemoet te komen aan de hoffelijkheid van de anderen. "In
zoveel jaren dat ik bij hem leefde," zegt Don Rua, "herinner ik me hem
slechts eenmaal in de tijd van de wijnoogst enkele druiven buiten de
maaltijd te hebben zien gebruiken, en toen ook veeleer om zijn jongens
aan te moedigen die hij met opzet had aangespoord naar de buiten te
gaan."
Over eten of drinken sprak hij nooit; en door zijn voorbeeld en
door zijn raadgevingen bracht hij ook de jongens van dergelijke ge-
sprekken en verlangens af. Aan grote maaltijden, waar hij gedwongen was
aan te zitten, nam hij met evenveel eetlust deel als aan de eenvoudige
maaltijden in de refter van het Oratorio. Allen zagen dat hij at uit
noodzaak. Steeds was hij zeer matig en hij vermeed alle slokkerígheid.
Wie vele jaren lang bij hem aan tafel zaten kunnen getuigen dat hij als
het ware verstrooid at, steeds verdiept in andere dingen; zonder onder-

14.3 Page 133

▲back to top


- IV/129 -
scheid te maken tussen de ene spijs en de andere. Het gebeurde wel dat
hij zich aan tafel afvroeg of hij reeds van het tweede gerecht genomen
had of alleen maar van het eerste; en ook wanneer men door een of andere
omstandigheid onmiddellijk na tafel te spreken kwam over wat er was op-
gediend, wist hij er werkelijk niets van te zeggen. Hij had zich aange-
wend zijn smaakzin te beteugelen, zozeer dat hij de prikkel ervan wel-
haast verloren had.
Toen hij eens in een parochie op het platteland een retraite ge-
preekt had, kwam hij tegen het einde daarvan; op een avond laat uit de
biechtstoel, en keerde terug op de pastorie toen allen, de pastoor
incluis, al naar bed waren. Hij merkte dat hij honger had en ging naar
de keuken om te zien of er iets te eten was. Bij het licht van een
klein lantarentje, dat daar brandde, zocht hij of er nog een bordje mi-
nestra was overgebleven en zag een pannetje op het fornuis staan boven
de koude as. In de veronderstelling dat de soep daarin zat, nam hij het
van het fornuis af, zocht een lepel en at rustig op wat hij voor het
restje van een meelsoep hield. Hoe groot was de volgende morgen niet
de stomme verbazing van de keukenmeid toen zij, op zoek naar de stijf-
sel die ze had klaargemaakt om te stijven, die nergens meer kon vinden.
- De brave vrouw bleef erover jammeren. En de pastoor, die intussen een
vermoeden gekregen had, ondervroeg Don Bosco en hoorde tot zijn grote
verwondering dat die er niets van gemerkt had een portie stijfsel op te
eten. De pastoor sprak nog dikwijls over dat geval, wanneer hij voor
zijn vrienden de bewonderenswaardige verstorvenheid van de dienaar Gods
beschreef.
Het lag zover buiten de bedoeling van Don Bosco, zijn verhemelte
te strelen dat hij, evenals de heiligen, een soort van zelfverwijt
scheen te voelen telkens wanneer hij aan tafel moest gaan. Verscheide-
ne malen deed hij als degenen die zich beledigd schijnen te voelen om-
dat zij zich aan een dergelijke noodzaak moeten onderwerpen, en zei;
"Wat een vernedering dat de mens iedere dag verplicht is zich met stof-
felijk voedsel te voeden."
En dikwijls zei hij: "Er zijn twee dingen waar ik afstand van zou
willen doen: slapen en eten." - Dikwijls was het nodig dat iemand hem
aan de tijd van de maaltijd herinnerde, die hij anders zou vergeten
zijn.
Niet zelden wist hij ook niet meer of hij ja dan neen al gegeten
had. Soms ging hij 's morgens de stad in en als hij dan tegen twee uur
in de namiddag weer thuiskwam, zette hij zich aan zijn schrijftafel.
Margherita, die in de mening verkeerde dat hij bij een of andere wel-
doener gegeten had, had al opgeborgen wat zij eerst had klaargezet, de
tafel opgeruimd en het vuur laten uitgaan. Als hij dan tegen vier uur
zijn gedachten niet meer bij zijn geestelijke werkzaamheid kon houden,
zijn blik vertroebelde en zijn krachten verminderden, legde Don Bosco
de pen neer en dacht: "Maar, hoe komt het toch dat ik zo draaierig word
in mijn hoofd? Zou ik wat mankeren?" Dan begon hij zich een beetje te
vertreden om op verhaal te komen. Maar aangezien hij zich nauwelijks
nog staande kon houden, riep hij zijn moeder.
"Heb je iets nodig?" vroeg Margherita die in de deuropening ver-
scheen.
"Ik voel me zo zwak; mijn hoofd draait helemaal; ik voel me een
beetje ziek.
"Waar heb je vandaag gegeten?"

14.4 Page 134

▲back to top


- IV/130 -
"Wat een vraag! Thuis natuurlijk! Bent u dat vergeten?"
"0, maar toch beslist niet thuis; dat verzeker ik u "Waar dan?"
"Waar dan? Je hebt natuurlijk helemaal niet gegeten; vanmiddag was
je er niet en ik heb de soep tot twee uur warm gehouden. Ik dacht dat je
ergens gegeten had."
"0, dan begrijp ik, waarom ik me zo raar voel. - En lachend haast-
te moeder Margherita zich dan, de soep op het vuur te gaan zetten.
Don Reviglio vertelde dat hij, toen hij al pastoor in Turijn was,
op zekere dag het Oratorio binnenkwam, terwijl Don Bosco op zijn eentje
zat te eten om vijf uur 's middags, na verschillende uren aan tafel te
hebben zitten werken. Hij had een schotel deeg voor zich staan, en at
alleen wat armelijk klaargemaakte bonen, en dat was zijn hele maaltijd,
zodat Reviglio zelf er het hart van in was.
Bij het avondmaal was hij gewoon wat minder te gebruiken dan bij
het middageten, om met zijn voorbeeld te leren wat hij ook aan zijn
jongens voorhield: 's avonds de maag niet te overlasten. Dikwijls ge-
beurde het hem dat hij zeer laat at, vooral 's zaterdags, op de voor-
avond van de feestdagen en bij gelegenheid van de oefening voor een
goede dood. Zolang zijn moeder leefde, was zijn maaltijd doorgaans warm,
en enkele zeldzame keren voedzamer dan gewoonlijk. "Eén keer," vertelde
Don Ascanio Savio, "maakte Margherita, toen ze zag hoe uitgeput haar
zoon was, een minestra voor hem klaar met een eierdooier erin. Maar toen
hij zag dat ook ik nog erg moe was, deelde hij ze met mij." - Toen zijn
moeder er niet meer was, zette de niet steeds zorg-zame kok een minestra
groentesoep voor hem apart die ongeveer vier uren lang gekookt had, en
Don Bosco stelde zich tevreden met die soep, die tot een brij geworden
was en dikwijls veel te zout. De pietanza van gebakken groenten en ge-
kookte ribbetjes, was niet alleen onsmakelijk maar zo, dat men ze beter
kon teruggeven. Wij herinneren ons nog dat hij, zoals steeds tevreden
en zonder om iets anders te vragen, de korsten van die pastei of van de
rijst verwijderde die veel te hard gebakken waren; dikwijls begon hij
onder de harde kost te vissen en at dan die koude en korstige spijs op
zonder enig teken van afkeer te geven. Tegelijkertijd sprak hij over
nuttige dingen die inderdaad niets met het avondmaal te maken hadden,
met enkele van zijn seminaristen en priesters, die zich bij hem gevoegd
hadden om hem op dat late uur gezelschap te houden, en zonder nog te
denken aan het te verrichten werk, terwijl zij hem toch zo vermoeid za-
gen. Zij zouden wel graag iets anders voor hem klaar gemaakt hebben,
maar hij wenste geen voorrechten, op zijn bevel was de kok al gaan sla-
pen en het vuur in de keuken was gedoofd. Als iemand voorstelde, een ei
voor hem te bakken, antwoordde hij onveranderlijk: "De soep die de jon-
gens krijgen is ook voldoende voor mij," of: "Als die maaltijd voldoen-
de is voor de ande-ren, waarom zou hij dan niet voldoende zijn voor Don
Bosco?" En hij weigerde alle andere dingen, ongeacht de vele uren in de
biechtstoel doorgebracht, en de H,Mis en de preek die hem de volgende
dag zouden verplichten tot elf of twaalf uur nuchter te blijven.
's Avonds was hij de laatste die zich in zijn kamer terugtrok na-
dat hij een bezoek gebracht had aan de slaapzalen, nadat hij zich even
had opgehouden om enkele schikkingen te treffen voor de goede loop van

14.5 Page 135

▲back to top


- IV/131 -
zaken in huis of om een toespraak te houden tot de seminaristen. Alleen
op zijn kamer, bracht de gedachte aan God hem dikwijls buiten zichzelf
en in een staat van verdoving. Hij vertelde ons: "In de jaren 1850, 51
en 52 klom ik, na de hele zaterdag door gewerkt en biechtgehoord te heb-
ben, en na de jongens, die in de refter werkten na het avondmaal, of aan
de seminaristen na de gebeden; wat verteld te hebben, tegen elf uur naar
zijn kamer. Op het balkon bleef ik naar de onmetelijke ruimte van het
uitspansel kijken; oriënteerde me op de grote beer, vestigde mijn blik
op de maan, vervolgens op de planeten, daarna op de sterren; en ik dacht
na, beschouwde de schoonheid, de grootsheid, de veelheid van de sterren,
hoever zij van elkaar verwijderd waren. Ik dacht aan de afstand tussen
mij en hen. Ik gaf mij over aan die gedachten en steeg tot in de nevelen
en nog verder. En wanneer ik dan bedacht dat de uiterste ster van de
uiterste nevelvlek, en dat elk daarvan, die met miljoenen die groep
vormden, als een centrum kon zijn, vanwaar men een zelfde schouwspel zou
kunnen genieten waarvan men op aarde geniet, van welk punt af men de
blik in een serene nacht ook laat ronddwalen, kwam ik zo onder de in-
druk, dat ik door een duizeling bevangen werd. Het heelal scheen mij zo
iets groots; zo iets goddelijks, dat ik de aanblik ervan niet kon ver-
dragen, en mijn enige redding was zo gauw mogelijk mijn kamer binnen te
vluchten." Op dat ogenblik hielden al de jongens de adem in van verras-
sing, afwachtend wat Don Bosco nog meer zou zeggen; en na een korte
pauze hernam hij: "en me te gaan verbergen onder de lakens." - Bij die
wending begonnen de jongens te lachen en Don Bosco besloot: "Alleen
daaronder, in dat holletje, kwam ik me niet zo klein en minderwaardig
voor."
Don Bosco was van de wondere sterrenwereld vaak zozeer onder de
indruk dat hij dikwijls met zijn vrienden over de enorme afstanden
sprak tussen ons en de meest nabije sterren en vervolgens over de ster-
ren die van de aarde verst verwijderd zijn en toch nog zichtbaar, en
over hun geweldige omvang. En men berekende dan de tientallen miljoenen
jaren die we nodig zouden hebben om met de lichtsnelheid van driehon-
derdduizend kilometer per seconde bepaalde sterren te bereiken. "Ons
verstand kan dat niet volgen," riep hij uit, "en men kan zich geen voor-
stelling vormen van een dergelijke afstand. Hoe wonderbaarlijk is toch
de almacht van God!"
Met dergelijke verheven gedachten trad hij de kamer in; maar hij
begaf zich niet te ruste tenzij hij er door vermoeidheid toe gedwongen
werd. Soms wierp hij zich, gekleed als hij was, en zonder dat hij er
erg in had, op het bed en bleef zo tot de morgen liggen slapen. Dik-
wijls echter werd hij door slapeloosheid gekweld en gedurende die en-
kele uren bleef hij dan biddend in bed liggen, en dacht na over zijn
plannen en over de manier om ze te verwezenlijken. Maar 's nachts was
zijn manier van doen al niet anders dan overdag. Wanneer iemand die in
de kamer naast de zijne sliep, een kreet hoorde en in de vrees dat Don
Bosco ziek geworden was, dikwijls onverwacht en op zijn tenen de kamer
binnenkwam, zag hij hem op bed liggen, ingesluimerd, met het hoofd een
beetje opgeheven, de handen op de borst gevouwen, helemaal zoals de
lichamen der heiligen die behouden zijn gebleven en ter verering van
de gelovigen in hun glazen kisten bewaard worden. Wijzelf en vele ande-
ren kunnen hiervan getuigen.

14.6 Page 136

▲back to top


- IV/132 -
H O O F D S T U K XIX
HOE DON BOSCO AL ZIJN ZINTUIGEN STRENG IN BEDWANG HOUDT
- VERSTERVING IN HET SPREKEN, LUISTEREN EN WERKEN - EEN
PRACHTIGE LOFREDE OP DON BOSCO, GESCHREVEN DOOR MGR.
CAGLIERO - BUITENGEWONE EN GEHEIME BOETEDOENINGEN VAN
DON BOSCO - HIJ STAAT ZE NIET TOE AAN ZIJN LEERLINGEN -
ZIJN SMARTELIJKE EN AANHOUDENDE ZIEKTEN
De houding van Don Bosco verried steeds zijn grote ingetogenheid
en strenge levenswijze. Men zag hem altijd flink rechtop, ook wanneer
hij knielde. Als hij zat, sloeg hij nooit het ene been over het ande-
re; nooit leunde hij tegen de rug van stoel of sofa; wanneer hij niet
schreef, hield hij de handen op de borst gevouwen. Nooit zag men hem
een gemakkelijke houding zoeken of op een sofa liggen, tenzij hij daar-
toe verplicht werd door ernstige ziekte. Als hij zat was zijn houding
zo waardig dat zij eerbied afdwong. Wel duizendmaal werd hij verrast,
zowel overdag als 's nachts; ook werd hij gadegeslagen door de kier van
de deur, terwijl hij op zijn eentje zat te werken of medateerde; en
steeds moest men zijn ingetogenheid bewonderen, die niet groter had
kunnen zijn. Zo ook was zijn verschijning wanneer hij stond of liep.
Nooit leunde hij op de arm van een ander, ook niet toen hij al een dag-
je ouder was, behalve in de gevallen dat hij, door gebrek aan krachten,
dreigde te vallen. En zo zocht hij dan steun, doch alleen voor enkele
ogenblikken. Slechts één keer in de loop van vele jaren, toen hij eerst
de arm geweigerd had van iemand die hem die had aangeboden, omdat hij
hem zo moeilijk voort zag strompelen, vroeg hij erom en steunde erop,
daar hij anders zeker op de straatstenen zou zijn neergevallen. Maar
zolang als hij kon hield hij zich, met de armen op de rug gevouwen,
zelf in evenwicht.
Dat die manieren van doen van hem ingegeven werden door de deugd
van matigheid, wordt bewezen door de vermaningen die hij tot zijn jon-
gens richtte, om niet de kleine verstervingen te verwaarlozen, die ge-
legen zijn in het rustig en ingetogen zijn bij het bidden, zitten, stu-
deren, wandelen, en door zijn vastbeslotenheid, die hij zijn hele leven
lang beoefende en nimmer schond, om niet toe te geven aan de verlangens
van zijn zintuigen.
Gezeten op een eenvoudige, ongemakkelijke vouwstoel, hoorde hij de
biecht van de jongens, steeds zonder steun en met de handen omhoogge-

14.7 Page 137

▲back to top


- IV/133-
heven om zijn gezicht en dat van de penitent te bedekken met de witte
zakdoek. In de winter onderging hij die lange uren in de ijskoude omge-
ving van het koor en van de sacristie, en 's zomers benam de uitwase-
ming van zoveel jongens die hem omringden hem bijkans de adem. Door de
grote menigte interne en externe jongens hoeft het geen verwondering te
wekken dat hij geplaagd werd door een overvloed van bepaalde insekten.
Maar hij verdroeg dat alles met onverschilligheid, zonder te laten blij-
ken dat hij er last van had.
Toen hij later naar de kuststreek ging en in de biechtstoel zat,
waren zijn gezicht en handen overdekt met muggebeten, en terwijl de pe-
nitenten met de zakdoek de insekten van zich afhielden, liet Don Bosco
hen rustig bijten; en toen hij daarna aan het avondmaal zat en zijn han-
den vol muggebeten zag, zei hij schertsend tegen de Oversten van het
huis: "Kijk eens, hoeveel de muggen van Don Bosco houden!" Door dezelf-
de oorzaak kwam hij op een morgen zijn kamer uit met een vreselijk ge-
zwollen en bloedend gezicht. Velen die hem tegenkwamen, beklaagden hem,
maar hij verloor geen ogenblik zijn goede humeur.
Hij was uiterst geduldig in het verdragen van de onaangenaamheden
van de seizoenen en hij spoorde zijn zonen aan ze uit Gods handen te
aanvaarden als bronnen van verdiensten. Hij had verschrikkelijk veel
last van koude voeten, en toch wilde hij nooit van een verwarmde kachel
gebruikmaken.
Allen merkten voortdurend zijn verstorvenheid op in het spreken.
Steeds gematigd, sprak hij rustig, langzaam en met vriendelijke ernst.
Hij vermeed alle nutteloze woorden; hij had een afkeer van onbenullige
praatjes, van al te drukke manieren en van toornige en opgewonden uit-
drukkingen. Hij sprak weinig, schonk gewicht aan ieder woord, dat nooit
zijn uitwerking miste, omdat het steeds onderrichtend en opbouwend was.
Wanneer hij soms iets zei dat van onderhoudende of grappige aard was,
om zichzelf of de anderen op te beuren, deed hij dat steeds met grote
gematigheid en kruidde het telkens met een volkomen geestelijke over-
weging. Op die manier hield hij zijn manier van spreken in bedwang, die
nooit tot wrangheid daalde en zeker nooit in strijd was met de pries-
terlijke waardigheid. Hij kon nooit hebben dat de liefde geweld werd
aangedaan en een van de vermaningen die hij het vaakst herhaalde was
juist dat men ieder onbeleefd gebaar of woord diende te vermijden. Híj
duldde geen gemopper, en zonder dat de deelnemers aan het gesprek er
erg in hadden bracht hij het gesprek handig op een ander onderwerp. Hij
sprak soms langdurig in gevallen waarin dat nodig of gepast was, doch
wanneer er geen bijzondere reden toe was, wist hij het stilzwijgen te
bewaren, in het bijzonder om zich aan zijn bezigheden te wijden.
Uiterst gematigd toonde hij zich ten opzichte van personen die,
met of zonder opzet, hem hinderden of onrechtvaardig bejegenden. In die
gevallen waren de woorden van Don Bosco zachtmoediger en beminnelijker,
naar gelang die van de wederpartij bitterder en brutaler waren. "Ik her-
inner me," verklaarde Mgr. Cagliero, "dat, toen zo iemand eens op de
trap driftig en ongepast tegen hem uitviel, hem door zijn opgewekte
antwoorden en beminnelijke manier van doen, bedaarde en hem zijn veront-
schuldigingen aanbood in tegenwoordigheid van onze jongens zelf." Soms,
wanneer hij niet in staat bleek, zijn tegenstander te overtuigen, deed
hij er volkomen het zwijgen toe.

14.8 Page 138

▲back to top


- IV/134 -
Die gematigdheid kenmerkte hem eveneens wanneer hij beledigende
brieven ontving. Gewoonlijk gaf hij er geen antwoord op of doorgaans een
antwoord dat een en al beminnelijkheid was. Hoe dikwijls veranderden de
beledigers daardoor niet in weldoeners!
Wie zich niet voldoende kalmte kon opleggen bij zijn reacties,
voegde hij de vermaning toe: "Schrijf geen beledigende dingen: Scripta
manent!"
"Ik raad u ten stelligste aan," zei hij dikwijls tegen de zijnen,
"in uw manier van spreken alle bitterheid en bitsigheid te vermijden:
gij moet elkander als goede broeders ontzien."
Een priester wenste een boekje uit te geven over onderwijs en op-
voeding en kwam hem richtlijnen en raad vragen.
Er is één regel, die ik je in het bijzonder onder het oog zou wil-
len brengen!" antwoordde hij, "doe geen afbreuk aan de naastenliefde," -
Zijn gematigdheid blijkt uit zijn geschriften, waaruit alles spreekt van
kalmte en klaarheid, zonder zweem van bitterheid.
Hij beteugelde de natuurlijke neiging om dingen te zien of te we-
ten die hem niet aangingen. Hoewel hij over een uitmuntende smaak be-
schikte bij het beoordelen van kunstwerken, liet hij zich niet door
nieuwsgierigheid ertoe drijven monumenten, paleizen, kunstverzamelingen
en musea te bezoeken. Waar hij zich ook bevond, de ogen had hij door-
gaans neergeslagen, zodat hij de mensen niet zag, ook niet wanneer ze
hem groetten. Het was een moeilijke versterving voor hem, af te zien van
het lezen van boeken die zijn verlangen opwekten naar wetenschap, lite-
ratuur of geschiedenis. En toch, om zich te wijden aan de liefdewerken
die de goddelijke Voorzienigheid hem had toevertrouwd, onthield hij er
zich bijna altijd van, tenminste als de lectuur niet strikt noodzake-
lijk was. Zelden las hij kranten of liet hij ze zich voorlezen en alleen
wanneer zij berichten behelsden over een of ander voor de katholieke
Kerk roemvol of betreurenswaardige gebeurtenis, of wanneer die berichten
rechtstreeks zijn Instituten betroffen. Af en toe vroeg hij echter dat
iemand hem het belangrijkste zou vertellen van wat er in de kranten
stond, vooral in perioden van grote politieke troebelen, en dat deed hij
dan om anderen een richtlijn te kunnen geven bij het beoordelen van be-
paalde gebeurtenissen en om niet helemaal ontwetend te zijn als er over
zulke dingen gesproken werd in gezelschappen, waarin hij in zijn omstan-
digheden uiteraard te verkeren kwam. Het was evenwel duidelijk dat hij
er niet op gebrand was dat allemaal te weten. Nooit wilde hij kranten
die niet degelijk katholiek waren; zijn leerlingen vermaande hij met
aandrang zich te onthouden van ijdele nieuwsgierigheid om boeken of
kranten te lezen die zonder nut waren voor hun eigen levensstaat.
Hij gebruikte geen snuiftabak hoezeer hij hem ook nodig had voor
de pijn in de ogen en aanhoudende hoofdpijn; kwalen, veroorzaakt door
het bloed dat hem naar het hoofd steeg tengevolge van zijn veelvuldi-
ge en ernstige bezigheden. Toen de dokter hem aanried snuif te gebrui-
ken, bewaarde hij er een heel klein beetje van in een microscopisch
kartonnen doosje dat hij van vrienden gekregen had, en waar hij nauwe-
lijks met twee vingers in kon; maar doorgaans vergat hij er gebruik
van te maken of nam er slechts zelden een vleugje van. Meestal nam hij
er genoegen mee het poeder bij de neus te brengen en er de geur van op
te snuiven om wakker te blijven door het niezen. Hij gebruikte het doos-
je ook onder het gesprek of op reis om zijn vrienden, zoals hij zei, een

14.9 Page 139

▲back to top


- IV/135 -
snuifje aan te bieden wanneer dat gepast leek, of aan medereizigers, zo-
doende de weg vrij makend om een gesprek aan te knopen; vooral deed hij
dat om degenen die niet erg godsdienstig waren een hartig woordje toe te
voegen. Daardoor diende het doosje soms als lokaas om zielen te vangen
voor God. Een heel enkele keer bood hij een van de jongens een snuifje
aan, met de woorden: "Neem, dat jaagt alle slechte gedachten weg!" Hij
gebruikte zo weinig snuif dat de theoloog Pechenino, die er hem steeds
van voorzag, het snuifdoosje slechts één keer per jaar hoefde bij te
vullen. Wanneer iemand anders er hem een aanbood, stopte hij schertsend
zijn pink in de snuifdoos en snoof aan zijn duim. En intussen vermaande
hij zijn leerlingen, geen tabak te gebruiken zonder voorschrift van de
dokter en hij verbood allen beslist het roken, hij stelde die gewoonte
zelfs als een beletsel om in het Oratorio en in de Congregatie te kunnen
worden opgenomen.
Nooit rook hij aan bloemen. Wanneer een van de jongens er hem een
gaf, nam hij ze aan en bedankte ervoor; glimlachend bracht hij ze dan
bij zijn neus, trok de neusgaten samen en blies over de bloem heen, in
plaats van de geur ervan op te snuiven; dan riep hij uit: "0, wat een
heerlijke geur, wat een fijn parfum heeft die mooie bloem! Hetzelfde
deed hij wanneer hij van goedgezinde lieden bloemen ten geschenke kreeg,
om degenen die ze hem aanboden een genoegen te doen; maar hij zond ze
dan meteen naar de kerk voor het altaar van Onze-Lieve-Vrouw.
Hoewel erg op reinheid gesteld gebruikte hij bij het wassen geen
toiletzeep, en hij placht de seminaristen, priesters en koadjuteurs aan
te raden geen parfum te gebruiken, dat alleen de ijdelheid dient.
Zo ging hij ook nooit baden, zelfs niet in het heetst van de zo-
mer, en zelden deed hij het alleen nog maar op aanraden van de dok-
ters. Hij ontzegde zich het eenvoudige genoegen van een wandeling, hoe-
wel hem was aangeraden dat iedere dag te doen, daar het goed zou zijn
voor herstel van zijn wankele gezondheid. Maar, trouw aan de besluiten
die hij bij zijn priesterwijding genomen had, verliet hij het huis al-
leen om een zieke te bezoeken, om naar een of ander ziekenhuis te gaan
of om hulp te zoeken voor zijn jongens. Ook verliet hij het huis om een
rustige plaats te zoeken, waar hij kon arbeiden aan zijn corresponden-
tie en aan de werken die hij wilde uitgeven; iets wat hem moeilijk viel
in het Oratorio, waar hij door zovelen lastig gevallen werd. En als hij
uitging deed hij zich steeds vergezellen door een van de coadjuteurs of
van de jongens en onderweg voerde hij dan nuttige en leerzame gesprek-
ken.
Als hij op reis was, rustte zijn geest nooit; hij verbeterde druk-
proeven, las brieven en maakte aantekeningen voor de beantwoording er-
van, bad of medateerde.
"Op zekere dag," zo vertelde Don Rua, "moest ik hem vergezellen op
de treinreis van Troffarello naar Villastellone. Toen we het station
naderden hoorden we aan het gefluit van de trein, dat die juist ver-
trok. Zonder een spier van zijn gezicht te vertrekken, haalde Don Bosco
een dik schrift uit zijn tas, begaf zich te voet op weg, en met het pot-
lood in de hand, sloeg hij geen oog meer van de vellen op voordat hij
in Villastellone gekomen was. Daar zei hij tegen me: Feitelijk is het
toch waar dat niet iedere tegenspoed kwaad hoeft te zijn; als we de
trein gehaald hadden, had ík niet dat hele geschrift kunnen verbeteren,

14.10 Page 140

▲back to top


- IV/136 -
Ik heb het nu klaar en ik kan het laten drukken." Zo deed hij steeds als
hij op reis was, en wanneer hij het geschrift niet goed meer zien kon,
begon hij gewoonlijk een stichtelijk gesprek.
Men zou gezegd hebben dat een wandeling naar buiten, die hij met
zijn jongens ondernam, of de wandelingen die hij in de eerste jaren van
het Oratorio met hen maakte in de heuvels rond Castelnuovo, een hele
opbeuring voor hem moest betekenen. Maar al was het voor de anderen een
ontspanning, voor hem was het een bron van een hele reeks bekommernis-
sen, vermoeienissen en grote zorgen, daar hij aan alles en allen moest
denken. Maar het werden steeds ware missietochten, zowel voor de leer-
lingen als voor de dorpen waar zij doortrokken.
Hij onthield zich steeds van ieder soort van verpozing. Hij nam
nooit deel aan openbare vermakelijkheden, voorstellingen van welke eer-
bare aard ook: militaire parades, feestverlichtingen, intochten van
vorsten in de stad, hoewel hij verschillende malen daartoe werd uitge-
nodigd. Hoezeer hij de ogenlust ook wenste te versterven, toch stond
hij vuurwerk toe ter ontspanning van de jongens. Wanneer hij zich ech-
ter op de speelplaats bevond, keek hij er niet naar om, en als hij in
zijn kamer was, dacht hij er niet aan op het balkon te gaan kijken. Als
men hem vroeg toch te komen zien, verontschuldigde hij zich met te zeg-
gen, dat zijn ogen niet goed tegen die al te snelle lichtvonken konden
en dat ze hem pijn deden. Wij herinneren ons, dat de hele omgeving van
het Oratorio op zekere avond kunstmatig verlicht was. En hij bleef toen
meer dan een uur lang in de buurt van een venster staan, zodat de jon-
gens hem konden zien; maar hij keerde steeds de rug naar die kant, waar
het licht het felst en het meest gevarieerd was. Enkele malen in de loop
van het jaar was hij aanwezig bij de toneelvoorstellingen van het Orato-
rio; maar hij nam daaraan deel om de jongens aan te moedigen en te on-
derrichten, om hen een plezier te doen en hun ijver aan te wakkeren, om
hun te laten zien dat vroomheid geen vijand is van gepaste vrolijkheid,
om de aanzienlijke personen die uitgenodigd waren gezelschap te houden
en eer te betuigen, maar hijzelf schiep er geen behagen in. Hij vond het
allemaal aardig, klapte ook in de handen, maar wij hebben waargenomen
dat zijn rustige blik niet op het toneel en de spelers gericht was. En
wanneer hij overigens niet gevraagd was om aanwezig te zijn, gaf hij er
de voorkeur aan zich in de eenzaamheid van zijn kamer terug te trekken.
Het was bewonderenswaardig zoals hij de driften volkomen beheerste
en meester was over de roerselen van zijn gemoed. Alle opwellingen van
sympathie, gevoeligheid, toorn en afkeer wist hij te matigen en te on-
derwerpen aan het gezonde verstand en aan de leringen van het geloof.
Al die gevoelens wist hij uitsluitend tot Gods meerdere eer te leiden.
Allen die hem van nabij kenden moesten hem bewonderen. Dat buitengewoon
en ernstig leven werd bij hem tot niets zo natuurlijks dat het hem grote
moeite gekost zou hebben anders te doen. Hij bezat sommige gewoonten in
een heldhaftige mate.
Nu een blik op zijn bezigheden. Nooit zag men hem ook maar één
ogenblik werkloos. Als hij sprak over de inspanning en het werk en ant-
woord gaf aan wie hem vroegen hoe hij het kon volhouden, zei hij: "God
heeft mij de genade gegeven de arbeid en de inspanning niet als een last
te beleven maar steeds als een ontspanning en troost."
In 1885 bleef hij verscheidene weken lang van 's morgens vroeg tot
's avonds in zijn kamer opgesloten, zoveel brieven had hij die een

15 Pages 141-150

▲back to top


15.1 Page 141

▲back to top


- IV/137 -
eigenhandig antwoord van hem vergden, Men vroeg hem:: "Verveelt die een-
tonige bezigheid u niet? Moet ge er nooit even uit om een luchtje te
scheppen?" - "Och kijk," antwoordde hij, "ik doe dat met het grootste
plezier van de wereld. Er is niets dat me meer voldoening geeft dan dat.
En zo antwoordde hij dikwijls, wanneer men hem nu eens om zijn ein-
deloze uren in de biechtstoel beklaagde, dan weer om de preken, om de
loterijen, om het werk voor zijn boeken en om de andere veelvuldige
werkzaamheden; "Er is niets dat me meer voldoening geeft dan dat."
"Het lijden," zo schreef Don Bonetti, "verschafte hem een bijzon-
der grote vreugde, die van zijn gezicht afstraalde. Daarom liet hij
nooit na het lijden tegemoet te treden. Nooit zag hij van een arbeid af,
hoe onprettig of vermoeiend ook. Hij liet blijken dat het hem meer
moeite kostte zo een werk te laten dan het uit te voeren.
Mgr. Cagliero schreef: "Ik en al mijn medebroeders zijn ervan over-
tuigd dat onze beminde vader het mogelijke deed zijn zucht naar verster-
ving, zijn onthouding en boetedoeningen voor de buitenwereld te verber-
gen. Hij wilde het ons laten voorkomen alsof zijn deugd gewoon en de
eigenschap van elke voorbeeldige priester was, en niemand hoefde er af-
schrik van te hebben. Zo vervulde hij anderen met de moed en hoop hem te
kunnen navolgen, terwijl bij hem wankele gezondheid gepaard ging met nog
onbekende ongemakken, met het afstand doen van de goede dingen der we-
reld, met de harde armoede, dat vooral gedurende de eerste vijfentwin-
tig jaren van zijn Oratorio. Daarbij kwamen nog de schaarse maaltijden,
de ontbering van genoegens, van ontspanningen en verstrooiïngen en van
velerlei genoegens des levens en dan bovenal de aanhoudende vermoeie-
nissen van geest en lichaam; wij mogen in alle waarachtigheid aannemen
dat Don Bosco een verstorven en boetvaardig leven geleid heeft, dat
slechts is weggelegd voor die zielen die tot de grootste staat van vol-
maaktheid en heiligheid gekomen zijn. Al die verstervingen waren bij hem
zo vanzelfsprekend en natuurlijk, dat wij de overtuiging waren toegedaan
dat de dienaar Gods de deugd van matigheid tot in het heldhaftige be-
oefende.
Die verzekering van Mgr. Cagliero is juist, en wij mogen aannemen
dat Don Bosco ook buitengewone boetedoeningen in praktijk bracht. Wij
hadden dat reeds vermoed toen hij op zekere dag tegen ons zei dat hij,
om van God een bijzondere en noodzakelijke gunst te verkrijgen, zijn
toevlucht had moeten nemen tot middelen die daarmee in overeenstemming
waren en dat hij zijn doel bereikt had. Hoezeer wij ook aandrongen, hij
wilde ons niet zeggen welke middelen dat geweest waren. Men hoeft ook
niet te verzwijgen hoe hij, die anders in heel zijn houding zo beheerst
was, af en toe even de schouders optrok, alsof hij een voorwerp in zijn
zij voelde dat hem ongemak of pijn veroorzaakte. Een klein irriterend
haren boetkled, dat helemaal niet opviel, was gemakkelijk gemaakt; en
Don Bosco had een zeer gevoelige huid. En die overtuiging hebben wij na
dertig jaar en meer niet kunnen laten varen. Carlo Gastini die zijn bed
placht op te maken, vond op een morgen, onder het laken verborgen, over
de matras tal van kleine stukjes ijzer verspreid, die daar zeker door
Don Bosco vergeten waren, in de haast om op te staan en naar de kerk te
gaan. De jongen stond daar verder niet bij stil en legde de stukjes
ijzer op het tafeltje, en zei er niets van tegen Don Bosco. De volgende
morgen vond hij die stukjes niet meer en gedurende de verschillende vol-
gende maanden waarin hij tot taak had dat vertrek op orde te houden,

15.2 Page 142

▲back to top


- IV/138 -
verschenen ze ook nietmeeer. Don Bosco sprak er niet over, en pas na
vele jaren dacht Gastini over die zonder-linge ijzerstukjes na en be-
greep toen pas waartoe zij hadden moeten dienen.
Het gebeurde ook, zo vertelt Mgr. Cagliero, "dat er op het bed kie-
zelsteentjes en stukjes hout gevonden werden." Don Bosco had dus het
middel gevonden om 's nachts toch nog zijn reeds uitgeput lichaam te
kwellen, en zich de weinige slaap die hij genoot nog tot een last te
maken.
Vrezend dat de een of ander zijn geheim ontdekt zou hebben, was hij
zeer op zijn hoede, en meer dan eens maakte hij zelf zijn bed op, keerde
zijn kamer en bracht ze in orde en stofte zelf zijn schamele bezittingen
af. Giuseppe Brosio verraste hem op zekere dag terwijl hij daarmee bezig
was en Don Bosco gaf hem een alleraardigste uiteenzetting met betrekking
tot een goed geordend vertrek; maar Brosio merkte tegelijkertijd tot
zijn verbazing op, dat alleen bij dergelijke gelegenheden de deur dik-
wijls met de sleutel was afgesloten.
Een uiterste gestrengheid scheen hij te reserveren voor die keren
dat hij enkele dagen ging doorbrengen bij zijn voornaamste weldoeners.
De ruimte der huizen en het feit dat de hem aangewezen kamer zover van
die der andere leden van het gezin aflag, beveiligde hem beter tegen
indiscrete controle. Hij aanvaardde soms de uitnodiging van een achtens-
waardige en adellijke dame. Steeds begaf hij zich rustig en opgewekt
naar haar zomerverblijf. Nu hoorde iemand van de familie op een verge-
vorderd uur van de nacht, - misschien in het jaar 1879, - toen hij een
hal overstak waarop de deur van Don Bosco's kamer uitkwam, een dof ge-
luid, eentonig en voortdurend, als van slagen. Hij kreeg argwaan, maar
zei tegen niemand iets. Hij was op zijn hoede en stelde vast dat het
verschijnsel zich telkens herhaalde wanneer Don Bosco te gast was. Zo-
doende raakte hij ervan overtuigd dat Don Bosco, door het voorbeeld van
de H.Vincentius a Paolo na te volgen, van God tal van gunsten verwierf.
Toen hij na verscheidene jaren met enkele andere heren besprak, die ge-
woon waren Don Bosco als gast in hun huis te ontvangen, vernam hij dat
die eveneens dezelfde feiten hadden waargenomen, en zij waren ervan
overtuigd, dat de dienaar Gods zich tuchtigde. Maar, voorzichtig en hof-
felijk, liet nooit iemand hem iets van die ontdekking blijken. En hij
hield nauwlettend bepaalde van zijn boetedoeningen verborgen, hetzij uit
nederigheid, hetzij omdat hij vond dat dat niet een voorbeeld was dat
hij wenste achter te laten aan zijn Stichting. Het waren geen praktijken
die hij zou willen aanbevelen, en voor zijn biechtkinderen was hij een
en al goedheid en erbarmen.
Dezelfde hierbovengenoemde persoon ging graag bij hem te biechten,
en vroeg hem op zekere dag verlof om zichzelf bepaalde lichamelijke
straffen toe te dienen, zoals sommige heiligen, van wie hij de levens-
geschiedenis gelezen had, plachten te doen. Hij had een bijzonder tere,
ja ziekelijke constitutie. Don Bosco keurde niet goed wat hij hem vroeg,
en toen hij bleef aandringen om de middelen te kennen waarmee hij voor
zichzelf de kwellingen van Onze Heer Jesus Christus zou kunnen opwek-
ken, antwoordde hij: "Och, weet u! Het ontbreekt aan die middelen geens-
zins. De hitte, de kou, ziekten, mensen en dingen, de gebeurtenissen.
Dat zijn allemaal middelen om een leven van versterving te leiden."
Ook zijn jongens verbood hij, zich aan te strenge boetedoeningen
over te geven en merkte daarbij op, dat de duivel zelf soms voor zijn
eigen doeleinden het verlangen aan overdreven boetedoeningen voorspie-

15.3 Page 143

▲back to top


- IV/139 -
gelt: "Wanneer een van zijn leerlingen of biechtkinderen hem verlof
vroegen voor langdurig vasten, ofwel om op de blote grond te slapen of
andere pijnlijke verstervingen toe te passen, wist hij hen gewoonlijk op
te wekken tot versterving van de ogen, van de tong, van de wil en tot
beoefening van de naastenliefde. In het uiterste geval stond hij toe dat
zij het vieruurtje achterwege zouden laten of een gedeelte van het ont-
bijt. Overigens gaf hij steeds voor antwoord: "Beste jongens! Ik beveel
jullie geen boetedoeningen en tuchtigingen aan, maar werk, werk, werk!"
En die manier van versterving bij hem, voortdurend, hardnekkig,
rustig, doet niet alleen heldhaftig aan maar als het ware bovenmense-
lijk. Zij toont dat hij onderworpen was aan een lijden dat hem geduren-
de de hele tijd van zijn leven kwelde, zonder hem ooit rust te gunnen,
en dat hij met de kracht van een heilige doorstond. Van het begin van
zijn apostolaat af overkwam het hem dat hij bloed opgaf, een kwaal díe
telkens weer kwam opduiken, waarvoor de dokters hem hadden voorgeschre-
ven beslist iedere dag een wandeling te maken, daar zijn leven anders
niet lang meer zou duren. Sinds 1834 had hij voortdurend pijn in de
ogen. Hij voelde ze branden, als een gevolg van het lange opblijven en
het voortdurende lezen, schrijven en corrigeren van drukproeven. Die
kwaal nam geleidelijk aan toe, zo erg dat zij zijn rechteroog uiteinde-
lijk het licht ontnam.
In 1846 begonnen zijn benen op te lopen en dat nam tot 1853 toe
steeds erger vormen aan. Het veroorzaakte hem hevige pijnen die hij tot
de voeten voelde; en dat werd van jaar tot jaar erger, zodat hij in de
laatste tijd de grootste moeite ondervond bij het lopen, en hij gedwon-
gen was gebruik te maken van elastieken kousen. Daar hij niet in staat
was zelf zijn schoenen aan te trekken, was hij gedwongen toe te laten
dat iemand anders dat voor hem deed. Degene die zich aan die kinderlijke
zorg wijdde, verwonderde er zich over dat het vlees boven de rand van de
schoenen zich samenplooide, en begreep niet dat hij zoveel uren lang op
de been kon blijven. Die pijnlijke opgezwollenheid was Don Bosco gewoon
zijn dagelijks kruis te noemen.
Tegelijkertijd werd hij ook dikwijls geplaagd door hoofdpijn, zo
erg dat hij dacht dat zijn hoofd ervan barstte, zoals hij zelf meerma-
len aan Don Rua verklaarde; en Don Berto stelde dat eveneens vast. Ook
werd hij heel dikwijls, wekenlang door aanhoudende kiespijn gekweld,
terwijl hardnekkige slapeloosheid hem geen rust gunde.
Meermalen had hij last van hartkloppingen, die hem het ademhalen
bemoeilijkten; en het schijnt zelfs dat een van zijn ribben onder die
druk bezweken was.
In de laatste vijftien jaren van zijn leven voegden zich bij de
oude ook nog nieuwe kwalen. Af en toe werd hij overvallen door mazel-
koorts met veelvuldige huiduitslag. Op het heiligbeen had zich een
vleesuitwas ter dikte van een noot gevormd, waarvan hij veel pijn had
bij het zitten of liggen in bed. Over die kwellingen sprak hij nooit
een woord met iemand. Ook probeerde hij niet er vanaf te komen door de
dokter te raadplegen, die hem ermee kon ontlasten met een kleine in-
greep; doch hij wilde dat ter wille van de christelijke ingetogenheid
niet toestaan. Degenen die jaren en jaren lang met hem verkeerden en
bemerkten dat hij pijn scheen te hebben wanneer hij zat en hem naar de
oorzaak daarvan vroegen, antwoordde hij slechts: "Het valt me gemakke-
lijker te staan of te lopen. Ik heb er last van als ik blijf zitten."

15.4 Page 144

▲back to top


- IV/140 -
En toch bleef hij steeds maar een eenvoudige houten stoel gebruiken.
Tenslotte dwong zwakheid van de ruggegraat hem in de laatste vijf jaren
van zijn leven zich onder het gewicht van zijn kruisen te buigen.
Met al die ongemakken, waarbij een ander in zijn omstandigheden
zich ziek zou hebben gemeld en zich van iedere arbeid zou hebben ont-
houden, liet hij nooit na om met reuzenschreden voort te gaan met het
vervullen van zijn wonderbaarlijke ondernemingen. Terwijl de lasten en
de ziekten toenamen, vermeerderde hij zijn moed en zei: "Don Bosco doet
wat hij kan!" En hij kon zoveel dat de vruchten van zijn ijver zich over
heel de wereld verspreidden.
Zonder zich ooit te beklagen over zijn ongemakken, zonder ooit maar
het minste ongeduld aan de dag te leggen, steeds in een goed humeur en
opgewekt, scheen hij de beste gezondheid te genieten. Met zijn gewoon,
vrolijk en glimlachend voorkomen, zijn boeiende en stichtelijke ge-
sprekken, vervulde hij al wie hem benaderden met moed en opgewektheid,
en allen wist hij te troosten.
Hoewel hij het leven als een gave Gods beschouwde en lang wilde
leven om te werken voor Zijn grotere glorie, toch dacht hij steeds met
welbehagen aan de dag van zijn dood, de dag dat de poorten van de hemel
voor hem zouden opengaan. Wegens dat verlangen bad hij nooit voor zijn
eigen genezing, maar hij liet het aan anderen over dat bij wijze van
akte van naastenliefde te doen. De geneesheren die geregeld de zieken
kwamen bezoeken, en vooral zijn oude schoolmakker dokter Gribaudo, dron-
gen er bij hem op aan zich wat te ontzien, wanneer ze zagen dat hij diep
onder zorgen gebukt ging en zijn gezondheid minder scheen te worden.
Maar hij schonk slechts zelden gehoor aan hun raad, volgde geen van de
gegeven aanwijzingen op en antwoordde: "Maar, als ik nu toch goed ben;
ik heb geen behoefte aan zoveel zorg!" En dan begon hij over de genees-
kunde te praten. De dokters merkten op, steeds het gevoel te hebben dat
zij een examen aflegden als zij bij Don Bosco waren.
Als hij echt ziek was wilde hij voor zichzelf nooit een dokter,
tenzij hij daartoe gedwongen werd door wie het hem bevalen; en dan hield
hij zich wel aan hun voorschriften, maar toonde zich onverschillig voor
verbetering of verslechtering van zijn toestand. Ook wanneer hij om
redenen van naastenliefde of godsvrucht verplicht was een werk of een
tocht te ondernemen, vermande hij zich moedig, zij het ook tegen de raad
van de dokters in. Steeds was hij blij bereid het leven te kunnen laten
voor de Kerk en het heil der zielen.
In deze bladzijden hebben wij de getuigenissen aangehaald van ver-
schillende van onze medebroeders, verscheidene jaren vooruitlopend op
hun verschijning op het toneel van onze geschiedenis. Maar het was nood-
zakelijk dat de lezers op ieder ogenblik, en onder alle omstandigheden,
die wij nog uiteen zullen moeten zetten, het voortdurend verstorven
leven van onze bewonderenswaardige stichter voor ogen zouden hebben.

15.5 Page 145

▲back to top


- IV/141 -
HOOFDSTUK
XX
HET KATHOLIEK GELOOF AANGEVALLEN DOOR DE WALDENZEN EN
DOOR DON BOSCO VERDEDIGD - TWEEDE DRUK VAN DE GIOVANE
PROVVEDUTO E N V A N D E G R O N D S L A G E N V A N D E K A T H O L I E K E
G O D S D I E N S T - E E N WALDENZER BOEKHANDELAAR EEN WAAKZAME
SCHILDWACHT - BOUW VAN EEN TEMPEL VOOR DE WALDENZEN IN
TURIJN - WAARSCHUWINGEN A A N D E K A T H O L I E K E N - W O E D E
VAN DE SEKTARIERS TEGEN HET ONDERWIJS IN DE
THEOLOGIE - NEPOMUCENO NUYTZ - DE EERSTE VIER
LEERLINGEN VAN HET ORATORIO WORDEN INGEKLEED -
INGETOGENHEID EN HELDHAFTIGHEID VAN MOEDER
M A R G H E R I T A - T W E E BRIEVEN VAN EEN OUD-LEERLING - AFLATEN
Zoals wij zagen had koning Carlo Alberto de vrijheid geschonken
aan de protestanten, Het schijnt dat hij met die handelwijze hun alleen
de vrijheid wilde geven om uiterlijk hun eigen eredienst te belijden,
zonder dat dit tot schade zou strekken van de Katholieke Godsdienst,
Maar de ketters vatten dat zo niet op Zij begonnen met alle mogelijke
middelen toen deze vrijheid en de vrijheid van drukpers maar even ver-
kregen was, onmiddellijk rusteloze propaganda onder het volk te maken
voor hun dwalingen, in het bijzonder met boeken en verderfelijke vlug-
schriften Er verschenen onder meer de dagbladen Het goede Nieuws (La
Buona Novella), Het Evangelisch Licht (La Luce Evangelica) en de Rogan-
tino Piemontese (Het Gezicht van Piëmont); en dan een stortvloed van
verderfelijke kleine boekjes, bestemd om over onze dorpen te spoelen,
door te dringen in de huisgezinnen en van hand tot hand te gaan, de
geesten en de gemoederen bedervend en uiteindelijk in de zielen het gif
over te brengen van de noodlottigste leerstellingen,
Tegelijkertijd bezochten doortrapte zielenverleiders iedereen die ze
kenden die door grote armoede getroffen was of onder schulden gebukt
ging, en boden deze mensen een som gelds aan, als zij zich lieten in-
schrijven als lid van hun sekte en het ware geloof van hun voorvaderen in
de steek zouden laten En helaas waren er onder die ongelukkigen die,
ge lo kt door de glans van het geld, aan de verleiding niet wisten te weerstaan
Het dagblad L"Opinione verleende hand- en spandiensten aan de ket-
terse propaganda Degene onder de andere vijanden van de kerk, die er voortdurend

15.6 Page 146

▲back to top


- IV/142 -
het meest onbeschaamd in schreef was Bianchi-Giovini, de auteur van
een vuile en schandelijke Geschiedenis der Pausen en van andere eerro-
vende werken. Er kwam bij dat de Protestanten op die propaganda waren
voorbereid, terwijl de katholieken er niet op ingesteld waren er een dam
tegen op te werpen, het te verhinderen of op zijn minst de noodlottige
gevolgen ervan in te perken Door te vertrouwen op de burgerlijke wetten,
die tot dan toe de Katholieke Godsdienst beschermd hadden tegen de aan-
vallen van de ketterijen; bovenal op het eerste artikel van de grondwet
dat luidde: De Katholieke apostolische Roomse godsdienst is de enige
godsdienst van de Staat, bevonden de katholieken zich in een situatie
als van soldaten die plotseling worden opgeschrikt door het signaal van
de krijgstrompet, en opgeroepen om het slagveld te betreden, zonder ge-
schikte wapenen om vijanden te verslaan die in alle opzichten van alles
waren voorzien, Inderdaad hadden de katholieken behoefte aan een goed
soort blaadjes om op ruime schaal te verspreiden, en er bestond toch zo
weinig; er waren vooral eenvoudige goedkope boekjes nodig, in plaats van
omvangrijke werken van grote geleerdheid die men ter beschikking had.
Niet alleen de jongelui bevonden zich in gevaar het geloof te verlie-
zen, maar heel het eenvoudige volk, waarop de vijanden van de Kerk het
bij hun verleidingsmaneuvers vooral gemunt hadden,
Bij dit alles werd het hart van onze Don Bosco vervuld van liefde en
ijver, en om te voorkomen dat de om zich heen grijpende dwalingen zijn
jongens zouden schaden, bedacht hij een middel dat ook voor duizenden, ja
voor miljoenen anderen heilzaam zou zijn.
Hij schreef en publiceerde daarom enkele overzichtelijke verhande-
lingen over de Katholieke Kerk, vlugschriften, vol zinrijke spreuken, mo-
rele en godsdienstige beginselen, aangepast aan de tijdsomstandighe-
den, Hij deelde deze onder de jongens en onder de volwassenen in dui-
zenden exemplaren gratis uit, vooral bij gelegenheid van retraites, mis-
sies, novenen, triduüms en feestdagen,
Maar de liefdadige ijver van onze goede Vader, beperkte zich niet
tot deze eenvoudige blaadjes; hij gaf naderhand, in 1851, ook nog een
tweede uitgave van de Giovane Provveduto uit, met op het omslag een af-
beelding van de H Aloysius met de verzen: "Kom, o jeugd, - biedt het
goddelijk Hart - uw maagdelijke onschuld opdat ik u kan beschermen -"
Hij voegde er zes hoofdstukjes aan toe in de vorm van dialogen die tot
algemene titel droegen: Grondslagen van de Katholieke Godsdienst Daarin
werd aangetoond, dat er maar één ware godsdienst is; dat de sekten van de
Waldenzen en van de protestanten geen kenmerk van goddelijkheid dragen,
en bijgevolg dat de ware Kerk van Jesus Christus zich niet bij hen kan
bevinden; dat de protestanten zich hebben afgescheiden van de bron van
het ware leven, die de goddelijke Zaligmaker is, en dat de katholieken
zich kunnen redden en zich in de ware Kerk bevinden, Ook toonde hij aan
voor de Joden, de Mohammedanen en de Protestanten wat ze moesten doen om hun
zielen te redden
In de volgende herdrukken van de Giovane Provveduto bracht Don Bosco
deze ernstige onderrichtingen in tien hoofdstukken onder Voortaan wenste
hij ze als onderdeel van het boek opgenomen te zien, opdat de christenen
ze steeds bij de hand zouden hebben, samen met de uiteenzetting van het
dogma over de onfeilbaarheid van de Paus. Later wilde men van deze
Grondslagen een afzonderlijk boekje maken Don Bosco verzette er zich beslist

15.7 Page 147

▲back to top


- IV/143 -
tegen, overtuigd dat, niemand het zou lezen indien het van zijn boek
gescheiden bleef "Er is een Vademecum nodig!" riep hij uit
De Grondslagen, zoals zij in 1851 waren samengesteld, waren voor de
protestanten een ernstige slag voor hun valse leerstellingen, doordat
zij, evenals de Kerkelijke en de Gewijde Geschiedenis, in handen kwamen
van zoveel duizenden jongens, naar wie de protestanten bij voorkeur hun
netten uitwierpen: Ten besluite had Don Bosco geschreven: "Al degenen
die in verleden tijden de Kerk vervolgd hebben, bestaan niet meer, en
de Kerk van Jesus Christus bestaat thans nog Al degenen die de Kerk
thans vervolgen, zullen er over enige tijd ook niet meer zijn; maar
de Kerk van Jesus Christus zal er nog altijd zijn, omdat God zijn
woord gegeven heeft, haar te zullen beschermen en steeds met haar te zijn tot
het einde der tijden.
Een grote vreugde viel Don Bosco ten deel toen hij met de tweede
uitgave bezig was, Op een avond; toen hij van de drukkerij naar huis
keerde en langs de zogenaamde Porta Palazzo kwam, bleef hij onder de
linkergalerij staan Hij zag een tafel vol boeken te koop. De verko-
per zei dat dit geen boeken voor hem waren, daar het boeken van de
protestanten waren. Toen antwoordde hij: "Ik zie dat ze niet voor mij
zijn; maar zou u nu in het uur van uw dood erg blij zijn zulke boeken
verkocht te hebben?" Hij groette hem en vervolgde zijn weg. En terwijl
Don Bosco zich verwijderde, vroeg de verkoper aan zijn buren wie die
priester was, en men zei hem dat het Don Bosco was. De volgende dag
ging de man naar Don Bosco toe om met hem te praten; en het eind van
he t l ie dj e wa s dat hi j Do n B os co al zijn boeken schonk en op het goede pad
terugkeerde.
Intussen wist Don Bosco dat de ketterij der Waldenzen om zich
heen greep en iedere dag verder in verschillende dorpen doordrong. In
Valdocco stroomden steeds personen van allerlei soort samen die door
een, als door de Voorzienigheid gewilde, sympathie tot Don Bosco ge-
trokken werden. Enkelen stelden hem op de hoogte van wat er in de sek-
tarische of protestantse bijeenkomsten voorviel, wat zij verhoopten,
welke noodlottige resultaten zij bereikt hadden. Dit alles deelden ze
hem met een zonderlinge vertrouwelijkheid mee. Sommigen waarschuwden
hem hen niet te vertrouwen. Hij was op zijn hoede, hij won inlichtingen
in en stelde de Curie trouw op de hoogte. Een vooraanstaande geestelij-
ke echter toonde zich ontevreden en vond dat Don Bosco overdreven be-
tekenis aan dergelijke onthullingen toeschreef. Niettemin staakte de
goede priester, ondanks vernederingen, geenszins het vervullen van zijn
plicht. Bij een gelegenheid waren de protestanten in alle stilte doorge-
drongen tot in Ciriè en begonnen aanhangers te werven. Zodra Don Bosco
daarvan op de hoogte was, zweeg hij niet "Hoe nu?", zei die geestelijke
tegen hem, "weet u dan dingen die de anderen niet weten? Er zijn in
Ciriè twee pastoors; hebben die dan geen ogen in het hoofd? Denkt u
dat wij niet op de hoogte zijn van wat er gebeurt? Moet het licht te-
genwoordig alleen uit Valdocco komen?!" Don Bosco gaf daar g e en a nt wo o r d
op, maar na korte tijd groeide het kwaad op zo zichtbare wijze, dat
men zich moest haasten in Ciriè een missie te beginnen om de ketters te
keren en hun dwalingen te beschamen:
Ook verscheidene andere pastoors moesten gewaarschuwd worden en Don
Bosco had daar wel de voornaamste verdienste in.
Temidden van deze ijverige zorgen vernam hij van een arme ongeluk-
kige, - die Wolff heette en een afvallige was, en die door de gebruikelijke te-

15.8 Page 148

▲back to top


- IV/144 -
genspraak in het menselijk gemoed, hem al de besluiten en ondernemin-
ge n va n zijn geloo fsgenoten m ed ed ee lde, dat de Waldenzen besloten hadden een
tempel op te richten in Turijn, Inderdaad hadden zij tot dat doel aan het Ge-
meentebestuur verlof gevraagd om gebruik te mogen maken van een stuk
bouwgrond in de buurt van het stadspark. Er waren iets meer dan twee-
honderd protestanten in Turijn Het gemeentebestuur had de toestemming
niet gegeven, hoewel het voorstel ondersteund werd door de advocaat-
generaal bij het Hooggerechtshof. Toen kochten de ketters op hun kosten
een ander terrein langs de Viale Del Re, niet ver van het Oratorio
van de H.Aloysius verwijderd. Bij koninklijk besluit van 17 december
1850 en van 17 januari 1851 werd het plan goedgekeurd om de ontwerpen
tempel te bouwen. Toen de plannen voor dit gebouw en de aangrenzende
gebouwen door de bouwcommissie waren goedgekeurd, trachtte het Ge-
meentebestuur tijd te winnen ten einde iedere verantwoordelijkheid af
te wimpelen ten overstaan van de Katholieken. Maar de minister van Bin-
nenlandse Zaken, Galvagno, deed mededeling van de koninklijke beschik-
king, en het gemeentebestuur was zodoende genoodzaakt het edele verzet
tegen deze smaad, die zich in de stad dreigde te voltrekken, op te
geven. Nauwelijks was het nieuws gepubliceerd, of de inwoners van Turijn
en alle katholieken van Piëmont, waren er ten zeerste door verslagen.
Zij smeekten God, een dergelijke ergernis verre te houden van hun ge-
meente. De Bisschoppen protesteerden in een gemeenschappelijke brief
aan de Koning, uit naam van de Godsdienst, van de Grondwet, van de eer
van het Huis Savooie, onder aanhaling van bepalingen uit het wetboek
van strafrecht en uit het burgerlijk wetboek. Maar er werd met deze pro-
testen geen rekening gehouden en men begon terstond aan de bouw van de
tempel, waarin de protestantse gereformeerde godsdienst zou worden
uitgeoefend. Zo kregen degenen die een hevige oorlog tegen de Katholieke
Godsdienst voor hadden steun,
Nauwelijks was Don Bosco van deze gang van zaken op de hoogte, of
hij stelde, nog niet tevreden met wat hij reeds gedaan had, een boekje samen
en verspreidde het, dat tot titel droeg: "Waarschuwing aan de Katholie-
ken". Het loont de moeite de voorrede ervan hier op te nemen.
"Katholieken," zo schreef hij, "opent de ogen. Er worden vele
strikken voor u gespannen om te trachten u te verwijderen van de enige,
ware, heilige godsdienst, die alleen behouden is in de Kerk van Jesus Christus.
"Er werd reeds meermalen op dat gevaar gewezen door onze wettige
Herders, de Bisschoppen, door God aangewezen om ons te verdedigen tegen
de dwalingen en ons te onderrichten in de waarheid.
"De onfeilbare stem van de plaatsvervanger van Jesus Christus heeft
ons reeds gewaarschuwd tegen deze gevaarlijke valstrik die voor de ka-
tholieken gespannen wordt, een valstrik die hierin bestaat, dat vele
kwaadwilligen uit uw harten de Godsdienst van Jesus Christus zouden wil-
len uitr oe ie n . Zij be driegen zich ze lf en bed ri eg en d e a nd er en gelooft
hen niet. Houd u liever één van hart en één van geest aan uw herders, die
u steeds de waarheid hebben verkondigd.
"Jesus zeide tot de Heilige Petrus: Gij zijt Petrus en op deze steen
zal ik mijn Kerk bouwen, en de poorten der hel zullen haar nooit over-
weldigen, omdat ik alle dagen met haar Herders zal zijn tot de volheid
der tijden.
"Dít zei Hij tot de Heilige Petrus en tot zijn opvolgers, de Pausen
van Rome, en tot niemand anders.

15.9 Page 149

▲back to top


- IV/145 -
"Wie u iets anders zegt dan wat ik u zeg, gelooft hem niet, hij be-
driegt u.
"Weest diep overtuigd van deze waarheid: "Waar de opvolger van de H.
Petrus is, daar is de ware Kerk van Jesus Christus. Niemand behoort tot
de ware Godsdienst, wanneer hij niet katholiek is; niemand is katholiek
zonder de Paus.
"Onze Herders, en vooral de bisschoppen, verbinden ons met de Paus,
de Paus verbindt ons met God.
"Leest nu de volgende waarschuwingen aandachtig, die, wanneer ze
voldoende in uw hart gegrift zijn, zullen volstaan om u voor de dwalingen
te behoeden.
"Wat hier tenslotte in het kort uiteengezet wordt, zult u binnenkort
uitvoerig uiteengezet vinden in een afzonderlijk boekje.
"De barmhartige God moge alle katholieken met zoveel moed en vol-
harding vervullen, dat ze trouw blijven in het geloof, waarin zij geluk-
kig geboren en opgevoed zijn.
"Volharding en moed, moge ons bereid maken om wat ook te verduren,
al was het de dood, liever dan iets te zeggen of te doen in strijd met
de Katholieke, ware en enige Godsdienst van Jesus Christus, waarbuiten
niemand zalig kan worden.
Op deze oproep niet alleen gericht tot de jongens, maar in het al-
gemeen tot de Piëmontezen en in het bijzonder tot de inwoners van Tu-
rijn, liet hij de Grondslagen van de Katholieke Godsdienst volgen, die
kort daarna in een tweede druk van de Giovane Provveduto werden opgeno-
men; en bovendien stelde hij een afzonderlijk boekje in het vooruit-
zicht dat hij bezig was met schrijven Dit zou tot doel hebben de ge-
lovigen op hun hoede te stellen voor de ketterse valstrikken, hun op de
hoogte te brengen van de noodzakelijkste waarheden, de dwalingen van de
verleiders te ontmaskeren, de slechte invloed tot staan te brengen en
zodoende hen bestendig te doen blijven in het katholieke geloof. Als ti-
tel zou het boekje dragen: De Katholiek onderricht in zin Godsdienst.
De Waarschuwingen aan de Katholieken vond ongewoon ruime versprei-
ding; in slechts twee jaren tijd werden meer dan tweehonderdduizend
exemplaren verspreid. Maar hoewel dit werkje alle welgezinden tot dank-
baarheid stemde, het verbitterde de Protestanten en deed hun woede ten
top stijgen. Terwijl zij, als eertijds de oude Filistijnen, dachten rus-
tig het kamp des Heren te kunnen verwoesten, zagen zij zich tegenover
een nieuwe Samson gesteld, die hun doeleinden ontmaskerde, hun rijen
wist te doorbreken en hun scharen kon verstrooien, ter verdediging van het
volk Gods.
Met deze publicatie en met de vele andere die hij erop deed volgen,
wees Don Bosco zijn tijd het machtigste wapen in de strijd tegen de
vijanden van de godsdienst. Hij stippelde de weg uit die men gaan
moest, wanneer men de bedreigde christelijke maatschappij te hulp wilde
snellen. In die jaren leek alles dood in het katholieke kamp, en Don
Bosco liet in T ur ijn de wekroep weerklinken.
Onvermoeid verspreidde hij overal zijn laatste werkje. Hij zond on-
der meer 150 exemplaren naar Don Scesa, novicenmeester in Stresa, met
een brief van 3 maart 1851; en aan zijn professor, de theoloog Appendi-
no in Villastellone schreef hij aldus:

15.10 Page 150

▲back to top


- IV/146 -
Zeereerwaarde Heer,
Ik zend u hierbij de honderd exemplaren van de Waarschuwingen aan
de Katholieken, met alleen deze opmerking dat wie zich van deze boekjes
bedient, de gunst verliest van de Gazzetta del Popolo en wie weet van wie
nog meer, daar dit kleine boekje, er tegen is en alles in het werk stelt
om verbrand te worden.
Niettemin, moet het verspreiden van goede boeken - en ik geloof dat
dit het beste is wat men doen kan - a fulmine tutus gebeuren,
Het gehele bedrag beloopt: reeds verzonden boeken
195
Waarschuwingen aan de katholieken: 100 exemplaren
500
695
die ik bij gelegenheid zelf hoop te kunnen innen.
Mij gaarne bij U aanbevelend en U de verzekering gevend dat ik met
het grootste genoegen u van dienst zal zijn wanneer ik iets voor u zou
kunnen doen, verblijf ik met kinderlijke genegenheid,
Uw dienstwillige dienaar en leerling
Sac Bosco Gio
Leider van de straatjongens.
Maar bovendien hadden de protestanten hun medeplichtigen onder de
wetgevers en die lieten geen enkele gelegenheid voorbijgaan om bezwaren
en beschuldigingen tegen de Kerk naar voren te brengen: In maart vond
in het parlement een scherpe discussie plaats tegen het theologisch on-
derwijs, waarvan men zei dat het vol fouten school, vol verouderde
leerstellingen en een terneerdrukkende en verderfelijke moraal behels-
de Men schreeuwde dat het beter was dat men zich op de bijbelstudie zou
toeleggen, zoals de protestanten Men wilde de benoeming van de profes-
soren in de bisschoppelijke colleges de regering in hand geven en zo de
bisschoppen de leiding van het theologisch onderwijs afnemen; men be-
weerde dat aan de universiteiten en op de colleges de Oratorios en de
Congregaties afgeschaft moesten worden, en dat men de jongens volledige
vrijheid moest laten om atheïst of gelovig te zijn. Doch graaf Camillo
di Cavour, die zich nog geen tegenstander van de geestelijkheid ver-
klaard had, sprak toen ten gunste van het bisschoppelijk onderwijs, en
dus was het enige resultaat van dat relletje, dat de minister van Onder-
wijs een brief tot de Bisschoppen richtte waarin hij hun bepaalde voor-
waarden voor het theologisch onderwijs trachtte op te dringen, een brief die
bij de Bisschoppen heftig protest ontlokte.
Vooral de sektariërs waren zo geprikkeld omdat al de hoogleraren
van de theologische faculteit van de universiteit van Turijn recht-
zinnig waren, met uitzondering van de professor in het kerkelijk recht,
Nepomuceno Nuytz, een arme lekentheoloog, die bijna niets van geschie-
denis wist, opgevoed was met de boeken van Febronius en van Van Espen,
Jansenist, uit zucht om anderen na te doen. Hij was reeds verscheidene
jaren leraar en werd juist op deze leerstoel geplaatst opdat hij met
zijn onhoudbare leerstellingen de jonge geestelijken zou bederven. Hij
verkondigde ernstige dwalingen over de rechten van de priester en van de
Staat, over het sacrament van het huwelijk en over de excommunicatie.
Enkele van zijn verhandelingen waren bij pauselijke bul door een veroor-
deling getroffen. De kranten en de regering steunden hem. De Bisschoppen
richtten een schrijven tot de Koning, opdat deze aan die ergernis een einde
zou maken, en kregen enig gehoor.

16 Pages 151-160

▲back to top


16.1 Page 151

▲back to top


- IV/147 -
Het onderwijs in het kerkelijk recht werd opgeheven; en kort daarna werd
Nuytz vervangen door Filiberto Pateri, niet minder koningsgezind en tegen de
rechten van de Kerk gekeerd, maar voorzichtiger. Nuytz stierf in 1876
zonder de Sacramenten te ontvangen, omdat hij weigerde iets te herroepen.
Intussen trachtte de minister in dat jaar de seminaristen tot het
bezoek aan de universiteit aan te zetten Hij verzocht de hoofdstedelij-
ke curie erop te wijzen dat de geestelijken die een graad aan de univer-
siteit behaald hadden, bij de regering steeds de voorkeur zouden blij-
ven hebben bij benoemingen. De Bisschoppen stonden niet toe dat de semi-
naristen een dergelijke cursus voor Kerkelijk recht zouden bezoeken.
Maar dat was niet voldoende. De dwaling moest niet alleen haar
vrijheid maar ook haar beloning hebben. Op 16 maart 1851 verklaarde een
koninklijk decreet de geestelijke Ridderorde van de HH. Maurizio en
Lazzaro tot een burgerlijke instelling. Deze was gesticht op gezag van
de Pausen die haar kerkelijke goederen en een kerkelijk inkomen hadden
geschonken. Het decreet schafte de Katholieke geloofsbelijdenis af die
door de commandeurs en de beheerders van de goederen der Orde moest af-
gelegd worden. Dit werd gedaan om zodoende de eer en de opbrengsten ook
aan de joden, de protestanten en dwalenden ten goede te doen komen.
Wij hebben dit alles vermeld, opdat men hoe langer hoe meer een goed
inzicht zou krijgen in de strijd waarin Don Bosco verwikkeld was.
Intussen had hij een innige wens in vervulling zien gaan. Op 2 fe-
bruari, Maria Lichtmis, de dag waarop in dat jaar in het Oratorio
eveneens het feest van de H. Franciscus van Sales gevierd werd,
hadden de jonge Giuseppe Buzzetti, Felice Reviglio, Giacomo Bellia en
Carlo Gastini het geestelijk kleed aangenomen. De plechtigheid werd
verricht door de theoloog Giuseppe Ortalda, kanunnik van de metropoli-
tane kerk, die bij deze treffende gelegenheid de tekst van het Evangelie
van die dag ontwikkelde: Positus est hic in resurrectionem et in ruinam
multorum, en hij verklaarde de nieuwe seminaristen wat hun zending zou
zijn zo zij aan de ontvangen genade beantwoordden.
Don Bosco, een en al vreugde, stelde zich niet tevreden met de
plechtigheid in de kerk, maar wilde een maaltijd aanrichten, waaraan hij
ook kanunnik Ortalda uitnodigde, alsook de theoloog Nicco, kanunnik Nasi
en de collegiale theoloog kanunnik Berta. Het werd een maaltijd die on-
vergetelijk bleef. De koks legden blijken af van hun kunnen, omdat Don Bosco
nooit op iets keek als het om zijn vrienden ging, maar niemand van de aanzitten-
den kon het gekookte vlees eten en de koffie drinken. Terwijl moeder
Margherita bezig was met de tafel gereed te maken en zij de koffie reeds
aan het koken gebracht had in een kookpot had haar zuster, Marianna
Occhiena, die na de dood van Don Lacqua, haar meester, in het Oratorio woonde,
zonder meer het vlees dat gekookt moest worden, in d iezelfde kookpot
gedaan. We weten niet hoe het gegaan is toen deze smakelijke gerechten op
de tafel verschenen; maar kanunnik Berta vertelde ons in 1901 nog van de
vreemde smaak die ze geproefd hadden, zonder dat men de oorzaak kende;
maar geen van de aanzittenden kon er een hap van door zijn keel krijgen,
hoewel zij, als welopgevoede mensen, niets van hun weerzin lieten blij-
ken. Wij konden hem dit mysterie nu duidelijk maken en hij voegde er la-
chend maar met bewondering aan toe, dat Don Bosco onverschillig een stuk van
dat afschuwelijke vlees gegeten had en zijn koffie met vetogen gedronken had.

16.2 Page 152

▲back to top


- IV/148 -
De dag na de inkleding begonnen de vier nieuwe seminaristen filo-
sofieles te volgen bij de theologen Farina en Mottura. Kanunnik Berta
trad op als hun repetitor en na enkele maanden deed Don Bosco, om de
kosten te dekken elk van hen een verzoekschrift tot de Koning richten om
in aanmerking te komen voor een subsidie, dat hun werd toegestaan. (1)
Don Bosco kon uiteindelijk hopen dat de nieuwe seminaristen bij hem
zouden blijven; maar ook deze poging, die hij met zoveel ijver had voor-
bereid, mocht niet slagen, daar, zoals we nog zullen verhalen, twee van
hen na enige tijd het geestelijke kleed weer aflegden, terwijl de twee
anderen, buiten hun schuld, om verschillende redenen het Oratorio
verlieten, en het brachten tot ijverige priesters in hun diocesen.
Reviglio evenwel werd terstond een machtige hulp voor Don Bosco in het
Oratorio van de H. Franciscus en voor het jongenstehuis, tot het jaar 1857.
Ook de andere drie hielpen hem daadwerkelijk in de zondagsoratori-
o's, hetzij door het geven van catechismusles en het lesgeven aan de ex-
terne of interne leerlingen, ofwel door assistentie te verlenen in de
kerk en bij de recreaties, hetzij door zangles te geven.
Margherita deed het veel genoegen de geestelijke roepingen rond Don
Bosco te zien toenemen; maar zij hield ervan teruggetrokken te leven, en
met haar grote scherpzinnigheid wist zij wat zij zich al dan niet mocht
veroorloven. Sinds het huis in gebruik genomen was en Don Bosco aan ta-
fel begon plaats te nemen in gezelschap van zijn eerste seminaristen en
priesters, werd zij niet meer gezien om samen met hem te eten. Don
B o s c o h a d erop gestaan dat zij nu en dan zou mee aanzitten, maar zij wist
steeds een verontschuldiging te vinden. Daar hij soms gewoon was de beste
jongens bij zich aan tafel te noden, drong hij er in die gevallen op aan
dat zij in hun midden zou plaatsnemen omdat door haar aanwezigheid onbe-
leefdheid voorkomen kon worden, evenals het te luidkeels te keer gaan of
dat zij zouden knoeien of te gulzig eten. Vooral wanneer hij vreemde
gasten in huis had of hij anderen had uitgenodigd, wenste hij deze he-
ren iedere mogelijkheid te ontnemen tot het voeren van onvertogen ge-
sprekken. Tenslotte gaf moeder Margherita toe- tegen wil en dank; zij
deed het een week lang, maar daarna zag men haar niet meer. "Daar is
mijn plaats niet", zei ze tegen Don Bosco, "de aanwezigheid van een vrouw
op die plaats geeft geen pas."
Niettegenstaande haar rustig uiterlijk, mag men niet denken, dat
zij haar leven in Valdocco zonder moeilijkheden doorbracht. Een op orde
gestelde en zuinige huisvrouw kan het niet goed aanzien dat kleren gescheurd
(1) Ziehier een van de vier ontvangen antwoorden:
Aan de Heer Seminarist Carlo Gastini te Turijn.
Bij schrijven van het koninklijk staatssecretariaat voor kerkelijke en justitiële aangelegenheden
van 30 september jl. , werd medegedeeld aan het Hoofdbestuur van het Apostolisch Beheer van het
Koninkrijk dat het Zijne Majesteit behaagd heeft U een subsidie toe te staan ten bedrage van L 90.
Wij delen u zulks persoonlijk mede, opdat u zich persoonlijk kunt aanmelden, ofwel een bekend
persoon afvaardigen met een door u getekende volmacht teneinde het bedrag van het betreffende mandaat op te
nemen.
Turijn, 3 oktober 1851
Apostolische Hoofdbeheerder van het Koninkrijk Ab,
Moreno

16.3 Page 153

▲back to top


- IV/149 -
werden die geld en moeiten kostten En hoe moest men voorkomen dat zeer
levendige jongens, niet uit kwade bedoeling; maar door onachtzaamheid,
meer dan eens niet onbelangrijke schade veroorzaakten en de goede moeder
daardoor heel wat zorgen verschaften.
Daar zulke dingen echter weer eens gebeurd waren, trad Margherita
op een mooie dag in 1851 bij haar zoon de kamer binnen en zei: "Nu
moet je toch eens horen. Je ziet wel dat het me niet mogelijk is al-
les hier in huis goed op orde te houden. Je jongens weten iedere dag
wat nieuws te vinden waaraan ze zich te buiten kunnen gaan. Hier gooien
ze het schone wasgoed op de grond, daar trappen ze de tuin en al de
groenten plat. Er is er geen een die zich een beetje om zijn kleren
bekommert en ze scheuren ze dat er met geen mogelijkheid meer iets aan
te verstellen valt. De ene keer verliezen ze hun zakdoeken, dassen,
kousen; dan weer verstoppen ze ergens hemden en onderbroeken en kunnen
ze niet meer terugvinden; soms gaan ze er met gereedschap uit de keuken
vandoor voor hun rare spelletjes en laten mij een halve dag rondlopen om
het weer te zoeken. Kortom, mijn hoofd tolt gewoon temidden van zoveel
rommel en zo een warboel. Wat had ik het toch rustig, toen ik zorgeloos
en zonder hoofdbrekens in mijn kamertje zat te spinnen. Weet je, ik zou
nog het liefst naar ons huisje in Becchi willen terugkeren om de paar
dagen die me no g van het leven resten in vrede door te brengen."
Don Bosco keek zijn moeder recht in het gelaat en, ontroerd en zon-
der iets te zeggen, wees hij haar naar het kruisbeeld dat aan de wand hing.
Margherita keek ernaar; haar ogen vulden zich met tranen "Je hebt
gelijk, je hebt gelijk!" riep zij uit; en zonder nog iets te zeggen
keerde zij terug aan haar werk. Van dat ogenblik af kwam er nooit meer
een ontevreden woord over haar lippen.
Inderdaad scheen zij van toen af ongevoelig voor die onaangenaamhe-
den. Op zekere dag bracht een van die lichtzinnige jongens de kippen aan
het schrikken en deed hen vervolgens her en der verspreid uiteenstuiven
over de omringende weilanden. Marianna, de zuster van Margherita, riep zo
hard als zij kon om de kleine schelm te dwingen de kippen met rust te
laten en zij begon de kippen terug naar het kippenhok te drijven.
Toen Margherita het geschreeuw hoorde was zij naar buiten gekomen;
en toen zij zag wat er aan de hand was, zei ze heel kalm tegen haar
zuster: "Nou, nou! Rustig maar! Wees kalm! Wat wil je anders! Je ziet
toch wel dat ze kwikzilver in hun lijf hebben!"
Maar al waren er in het Oratorio lichtzinnige bengels, toch was het
hart van alle jongens van een brandende liefde voor Don Bosco vervuld.
Degenen die het Instituut verlaten hadden om naar hun familieleden terug
te keren en er een betrekking of een baantje te gaan vervullen, droegen
hem op de handen. Onder de vele bewijzen die wij daarvoor kunnen aan-
voeren, hebben we twee brieven uitgekozen die op verschillende tijdstip-
pen geschreven werden door de leerling Antonio Comba.
De eerste is gepost in Rumilly in Savooie en gedateerd 16 februari
1851 en gericht tot de Heer Don Bosco: "Ik weet niet hoe mijn vreugde en
tevredenheid onder woorden te brengen die ik ondervind bij de ontvangst
van uw zolang verwachte brief. Och, zo dikwijls vertoef ik in gedachten weer in

16.4 Page 154

▲back to top


- IV/150 -
dat opgewekte, vrolijke tehuis! 0, hoe dikwijls bevind ik me in de
geest weer bij U! De ene keer komt het mij onder het ene, dan weer onder
een ander aspect voor ogen. Ik geloof niet dat mijn geheugen zo ondank-
baar zal zijn om zo spoedig het heerlijke Oratorio te vergeten. Werke-
lijk, die gelukkige dagen die ik daar heb doorgebracht, zullen mij al-
tijd bijblijven.
"Ik verblijd en verheug me over de mooie successen van mijn kame-
raden, ik bedoel dit zij het geestelijke kleed hebben aangenomen, ter-
wijl ik hoop dat met Gods hulp iets later eveneens te kunnen doen. Ik
heb hier in de retorica veel werk; maar ik ben erg tevreden, want ik heb
reeds de tweede plaats verworven. We hebben een allerbeste overste, die
dikwijls in Rome geweest is; hij kent voortreffelijk Italiaans. Iedere
vrijdag krijgen we er les in. Verschillende keren ga ik hem opzoeken en
dan spreken we Italiaans; we zijn erg goede vrienden; ik heb hem tot
mijn biechtvader gekozen. We hebben voortreffelijke leraren. We zijn
met 57 leerlingen. Op woensdag, donderdag en zondag gaan we na het mid-
dagmaal allemaal samen wandelen. Overigens weet ik niets te berichten,
tenzij U mijn groeten zou willen doen aan uw moeder, aan uw broer Giu-
seppe, aan Don Grassino, Savio, Bellia, Buzzetti, Gastini, Reviglio, An-
geleri, Piumatis, Aellisio, Tomatis, Canale, Arnaud, enz. enz. zonder
Don Vola te vergeten, Don Borel, Don Carpano enz. enz. Ik zou het heer-
lijk vinden een brief te ontvangen van mijn kameraad Bellia, waarin
hij me wat nieuws uit Turijn vertelt en me het genoegen zou willen
doen me een afschrift te bezorgen van het liedje E consumato il cali-
ce, de eerste strofe met de muziek erbij. Ik geloof dat Buzzetti het in
druk heeft. Wanneer U mij schrijft verzoek ik u de brief niet te frankeren.
En deze genegenheid duurde niet slechts enkele jaren nadat Comba uit
het Oratorio vertrokken was, maar in 1882, op 11 september, schreef hij
een tweede brief uit Montauroux in Callian, in het departement Varo.
Geliefde vriend en oude kameraad Don Rua,
Allereerst beste dank, alsook voor Don Lago, voor uw hartelijke
brief van 15 augustus jl. die ons erg verblijd heeft. Dus dank en nogmaals dank.
We hebben in de familiekring de voorgeschreven gebeden opgezegd,
en dank zij Jesus in het H. Sacrament, dank zij Onze-Lieve-Vrouw Hulp
der Christenen, dank zij ook de gebeden van onze steeds beminde vader
Don Bosco, en dank zij de gebeden van u allen, geliefde vrienden en
beste broeders, is het ons gegeven geworden dat mijn goede vrouw op de
schone dag van de geboorte van Onze-Lieve-Vrouw naar de Mis is kunnen
gaan. Vroeger schreef Don Bosco me eens in Savooie: "Blijf leven in de
vreze Gods, beveel mij steeds bij Onze-Lieve-Heer aan, en wanneer ik je
met iets van dienst kan zijn, zul je in mij steeds een toegewijde
vriend vinden: D. Giovanni Bosco" En ik ben hem steeds bijzonder gene-
gen geweest, onze geliefde Don Bosco; ik heb het Oratorio nooit verge-
ten, noch mijn geliefde kameraden; en ik herinner me nog altijd heel goed het
liedje uit een lang vervlogen tijd:

16.5 Page 155

▲back to top


- IV/151 -
Hoog weerklinken onze zangen 's morgens vroeg en 's avonds laat en nimmer moe:
onze goede Vader,
duizendmaal gezegend,
draagt al ons liefde mee.
Duizendmaal gezegend weze onze goede vader
onze vreugde en jong geluk,
A h ! A h ! v o o r U weze de hemel een zegen (bis)
Sterker onze deugden,
ijveriger voortaan (bis) werken, werken willen wij,
A h ! A h ! v o o r U weze de hemel een zegen (bis).
Onze steun in vreugde,
mogen wij U vertrouwen (bis) ons geluk verlaat U niet,
Ah k A h ! v o o r U weze het leven een zegen (bis)
Onze hele schare
jongens, Godes lievelingen, (bis) delen eenmaal Zijn geluk,
Ah! Ah! bij U kunnen wij niet ongelukkig zijn
LEVE DON BOSCO,
Vaarwel, Don Rua, vaarwel, en ook aan alle goede kameraden en
vrienden een hartelijke groet,
Steeds, zeer genegen,
Antonio Comba.
Nemen wij hier de draad van ons verhaal weer op, dan moeten wij
vermelden hoe Don Bosco in de maand februari een nieuwe geestelijke
gunst verkreeg van de H. Vader, wel wetende dat indulgentiae tantum
valent quantum sonant. En dat wanneer er gesproken wordt van een alge-
hele kwijtschelding, het dit inderdaad ook is. "Houd goed rekening met
de aflaten," zei hij tot de jongens, en in deze geest schreef hij aan de
Paus:

16.6 Page 156

▲back to top


- IV/152 -
Heilige Vader,
De priester Giovanni Bosco, met zijn metgezellen, eveneens pries-
ters, die zich toewijden aan de Oratorio's voor de werkjongens van de
stad Turijn, verzoeken Uwe Heiligheid nederig een volle aflaat te willen
verlenen aan al die jongens, die iedere zondag de genoemde Oratorio's
bezoeken, op de laatste zondag van iedere maand op voorwaarde dat ze ge-
biecht hebben en te communie gegaan zijn.
"Ex audientia SS.mi SS.mus Dominus Noster Pius Papa IX omnibus
Christi fidelibus, de quibus tantum in precibus, Plenariam Indulgentiam
semel in mense, in ultima nempe cujuslibet mensis dominica acquirendam,
dummodo vere poenitentes et confessi SS.mum Eucharistiae Sacramentum
sumpserint, nec non aliquam ecclesiam seu Oratorio publicum visitave-
rint, ibique per aliquod temporis spatium juxta mentem Sanctitatis Suae
oraverint, benigne concessit. Praesenti ad septennium valituro absque ulla
Brevis expeditione.
Datum Romae ex Secreteria S,Congregationis Indulgentiarum die 18 febru-
arii 1851,
(L.S )
F. Card: Asquinius Bp.
A.Archipr. Prinzivalli Substitutus."

16.7 Page 157

▲back to top


- IV/153 -
HOOFDSTUK
XXI
DE HEER PINARDI STELT DON BOSCO VOOR ZIJN HUIS IN
VALDOCCO T E K O P E N - L E N I N G V A N D E P R I E S T E R R O S M I N I
AAN DON BOSCO - DUIDELIJKE INMENGING VAN DE
GODDELIJKE VOORZIENIGHEID - HET CONTRACT EN DE
AANKOOP VAN HET HUIS - ERKENTELIJKHEID
JEGENS ROSMINI
Het Oratorio van de H. Franciscus stond nog steeds op het terrein
van anderen. Het huren van heel het huis Pinardi, hoewel materieel erg
bezwaarlijk, was moreel toch van groot voordeel geweest. Het was echter
nog niet voldoende om Don Bosco volkomen zekerheid te geven. Degenen die
uit die armelijke verblijven gedreven waren, konden daar maar geen
vrede mee nemen en - daar zich niemand daartegen verzette - bleven zij
maar schreeuwen, dat een huis, dat zolang een plaats geweest was voor
hun bijeenkomsten, ontspanning, en plezier, thans in handen gevallen
was van een onverdraagzaam priester.
Intussen waren er velen die om redenen van winstbejag op die plaats
wilden terugkomen om er weer een oord van zwelgerij en onbehoorlijk
vertier van te maken. Ze boden de heer Pinardi een huur aan die bijna
het dubbele bedroeg van wat Don Bosco betaalde. Maar de eerlijke man
wilde zijn woord niet breken. Daar hij er zich als goed christen over
verheugde dat zijn huis een godvruchtig werk diende, had hij meer dan
eens het verlangen te kennen gegeven het huis te verkopen, wanneer Don
Bosco het kopen wilde; maar, was hij nu van mening dat zijn huis iets
zeer kostbaars was, of had hij geld nodig, in alle geval hij vroeg de
zeer hoge som van tachtigduizend lire. Ten aanzien van een dergelijke
vraag, antwoordde Don Bosco steeds, dat het hem onmogelijk was zulke
grote kosten op zich te nemen.
"Maar zegt u dan zelf een prijs, dan kunnen we nog altijd zien,"
drong de heer Pinardi aan.
"Dat kan ik niet na een dergelijk schromelijk hoog aanbod," ant-
woordde Don Bosco.
"Zou het dan niet tegen zestigduizend lire kunnen?"
"U moet het me niet kwalijk nemen, maar ik zelf kan geen aanbod doen".
"Ik zal tot het laagste bedrag gaan, het is mijn laatste woord:
vijftigduizend lire?

16.8 Page 158

▲back to top


- IV/154 -
"Laten we er niet meer over praten, we blijven toch even goede
v r i e n den".
In die dagen woonde de jonge ingenieur Spezia in een woning dicht
bij het Oratorio. Don Bosco kwam hem op een goede morgen tegen. Een
trek van de uiterste argeloosheid op het gezicht viel hem op. Hij hield
hem staande en vroeg hem waar hij zich in Turijn eigenlijk mee bezig-
hield. "Ik ben sinds kort architect", antwoordde de jongeman, "en wacht
op de gelegenheid om mijn beroep te kunnen uitoefenen".
Toen Don Bosco dat hoorde, nodigde hij hem uit om een bezoek te
brengen aan het huis Pinardi en te schatten welke redelijke prijs dit
gebouw bij aankoop zou moeten kosten, met het afdak en het omliggende
terrein. De jonge architect verontschuldigde zich, omdat hij werke-
lijk nog niet wist wat de bebouwing en de terreinen zouden moeten kos-
ten. Hij moest echter zwichten en zijn tamelijke hoge schatting was,
dat het bezit een waarde kon hebben van vijfentwintig tot dertigduizend
lires. Toen hij wegging zei Don Bosco hem: "Het is mogelijk dat ik u nog
eens nodig heb". En de architect Spezia herinnerde zich die woorden,
toen Don Bosco hem de plannen toevertrouwde voor de bouw van de Kerk van
Onze-Lieve-Vrouw Hulp der Christenen.
Het leek niet gemakkelijk om op dat ogenblik het huis in Valdocco in
eigendom te krijgen. Don Bosco zag geen enkele mogelijkheid om zich de
hele noodzakelijke som te verschaffen. Hij en zijn moeder hadden reeds
al hun hebben en houden verkocht ten behoeve van de jongens en ze hadden
geen reserves meer in huls. In die dagen was er zelfs geen geld voor brood.
Maar in het begin van 1851 liet God weer zien dat hij degene is die
over de harten regeert en die deze plaats voor ons Oratorio bestemd had.
Ziehier hoe dat in zijn werk ging.
Het was op een zondagnamiddag. De jongens bevonden zich reeds in de
kapel. Don Borel preekte en Don Bosco stond bij de deur van de speel-
plaats om te voorkomen dat de jongens, die nog aanhoudend binnenkwamen,
te druk zouden zijn en storing verwekken.
Enkele ogenblikken tevoren had in het dicht bijzijnde befaamd huis
een hevige vechtpartij plaatsgevonden. Een officier lag op enige af-
stand met een hoofdwonde te baden in zijn bloed. Het was meelijwekkend om aan
te zien. Op dat ogenblik verscheen de heer Pinardi. Hij was verontwaardigd, daar
hij al verscheidene malen bij de politie ontboden was in verband met dergelijke
bloedige gebeurtenissen om als getuige op te treden. Dit betekende voor
hem tijdverlies, en het gevaar bestond dat hij zich de haat van de daders op de
hals haalde. Hij kwam dus zeer bezorgd naar Don Bosco toe, sloeg de armen
over elkaar en zei bezorgd: "Het wordt nu toch werkelijk tijd dat er hier een
eind aan komt," zo begon hij "het gaat zo niet langer meer; het is om wan-
hopig te worden, vechten en altijd maar vechten."
"Ik wil dat huis wel kopen," merkte Don Bosco op, maar u wilt het
mij niet verkopen. Dus zult u als eigenaar in de buurt, voorlopig nog
wel onaangenaamheden blijven beleven.
"Wacht eventjes! Wil ik het niet verkopen! riep Pinardi schertsend
en tegelijkertijd resoluut uit: "Don Bosco zal mijn huis kopen!"
"Wacht even!" antwoordde Don Bosco eveneens, dan zal meneer Pinardi
het me moeten verkopen voor de prijs die het waard is, dan koop ik het meteen.

16.9 Page 159

▲back to top


- IV/155 -
Zeker wil ik het u verkopen voor wat het waard is,"
"Hoeveel dan?"
"Wat ik u al gevraagd heb: tachtigduizend Lire".
"Dat kan ik niet doen".
"Bied zelf dan".
"Dat kan ik niet".
"Waarom niet?"
"Omdat die prijs overdreven is en ik wil degene die vraagt niet voor
het hoofd stoten.
"U kunt bieden wat u wilt".
"Maar geeft u het voor wat het waard ís?"
"Op mijn erewoord".
"Laten we elkaar dan de hand geven en dan zal ik bieden".
"Goed> voor hoeveel dan?"
"In de afgelopen maanden", vervolgde Don Bosco, "heb ik het laten
schatten door een vriend van u en van mij. Hij heeft me verzekerd, dat
het huis in de staat waarin het zich thans bevindt tussen de zesentwin-
tig en de achtentwintig duizend lire kan opbrengen; en om een eind aan
de zaak te maken bied ik er u dertigduizend".
"Doet u er dan nog vijfhonderd frank speldengeld voor mijn vrouw
bij?" "Dat zal ik ook doen
"En betaalt u me contant?"
"Ik zal contant betalen!"
"Wanneer zullen we het contract opmaken?"
"Wanneer u maar wilt".
"En honderd duizend frank geldboete voor degene die het breekt"
"Akkoord", besloot Don Bosco "en als u tevreden bent, zal ik ook
nog een diner geven waartoe enkele mensen worden uitgenodigd die u kunt
aanwijzen.
"Ook negen of tien?
"Zeker, ook negen of tien." - Zo werd die zaak binnen enkele minu-
ten afgehandeld
De eigendom van dat huis lag Don Bosco na aan het hart. Hij
vreesde dat wanneer hij er niet gauw bij was, de heer Pinardi van ge-
dachten zou kunnen veranderen en het verkopen aan iemand die meer bood
Maar waar moest hij dertigduizend lire vinden en nog wel in zo een korte tijd?
Hij schreef terstond aan de priester Rosmini die zich in Stresa bevond.
Zeereerwaarde Heer,
Ik zie me verplicht U mede te delen dat in afwachting van het plan
voor het nieuwe, toekomstige gebouw, zich een betere gelegenheid voor me
voordoet, die van veel groter voordeel zou zijn.
De eigenaar van het huis dat ik op het ogenblik heb betrokken is in
verband met persoonlijke omstandigheden bereid, dit te verkopen. Het
contract zou thans terstond gesloten kunnen worden, waarmee men de be-
schikking zou krijgen over een huis met twintig bewoonbare plaatsen Het
is gelegen in een geheel omsloten terrein van 95 tavola's. De prijs
bedraagt vijfentwintigduizend frank.

16.10 Page 160

▲back to top


- IV/156 -
Hierbij dient opgemerkt, dat het gekochte stuk land voor het nieuwe
gebouw, wanneer we het niet te vlug weer verkopen, niet minder dan 30.000
frank zou kunnen opbrengen; zodat de ene plaats tegen de andere geruild
zou worden van bijna gelijke oppervlakte, bouw en omgeving. Beide ter-
reinen grenzen aan elkaar en liggen op even gunstige afstand van de stad.
Indien u bereid bent het bedrag te lenen waarover wij bij een vorige
gelegenheid reeds gesproken hebben, dan zou dat van grote betekenis zijn
voor het Oratorio. De nieuwe aankoop zou meteen geheel voldaan worden,
en U zou uw geld derhalve beleggen in een huis met terrein die volkomen
onbezwaard zijn. De verbeteringen daarna van het gebouw kunnen naar ons
eigen inzicht worden teruggebracht.
Pater Puecher, Don Scesa, en Don Pauli kennen de plek volkomen, het
is juist die waar het Oratorio van de H. Franciscus van Sales staat het
tehuis voor de verwaarloosde jongens enz. Ik wacht slechts op een teken
van u om tot afsluiting van de overeenkomst over te gaan.
In de hoop dat u zult willen medewerken in deze aangelegenheid, die
ik van de grootste betekenis voor Gods eer noem, wens ik U het allerbeste
toe en verblijf
uw onderdanige dienaar,
Turijn, 7 januari 1851.
Bosco Giov, pr.
Don Carlo Gilardi haastte zich hem te antwoorden:
Eerwaarde Heer Don Giovanni Bosco,
In antwoord op uw schrijven van 7 dezer, draagt mijn Overste, Don
Antonio Rosmini, die U eveneens laat groeten, mij op u te schrijven.
Wanneer de lokalen en gebouwen die u op het ogenblik in Valdocco be-
trokken hebt, en die U door de eigenaar verkocht zullen worden, inder-
daad vrij zijn van alle andere lasten, is hij bereid u het bedrag van
20.000 lire te lenen op de reeds overeengekomen voorwaarden. Derhalve
zult u op genoemd bedrag kunnen rekenen, gedeeltelijk in baar geld,
gedeeltelijk in rentecoupons of in rentegevende staatsobligaties zodra u
dit wenst en U de leenovereenkomst wilt afsluiten.
Ik maak gaarne van de gelegenheid gebruik om U de beste wensen te
doen toekomen voor het pas begonnen jaar en voor allen die bij U ver-
toeven, alsook voor het door U ondernomen liefdewerk. Wilt U ook mijn
groeten doen aan uw geachte moeder ? Ik verblijf inmiddels,
Stresa, 10 januari
Carlo Gilardi, priester
Twintigduizend lire waren er echter nog geen dertig, er moesten
er nog tienduizend gevonden worden. God voorziet echter steeds in de
zorgen van wie hem dienen; en Hij die het werk begonnen was, zou het ook
tot een goed einde brengen. En ziedaar een zichtbaar teken van zijn god-
delijke Voorzienigheid ten gunste van ons Oratorio.
Op een zondagavond kwam Don Giuseppe Cafasso het Oratorio binnen.
Het was inderdaad iets heel ongewoons dat de doorluchte geestelijke zich op zon-

17 Pages 161-170

▲back to top


17.1 Page 161

▲back to top


- IV/157 -
dagen naar het Oratorio begaf; omdat hij bijna steeds iets te doen had in
de kerk van de H. Franciscus van Assisi. Thans ging hij naar Don Bosco
toe en zei: "Ik ben gekomen om iets te vertellen wat u wel prettig zult
vinden. Een vrome dame (gravin Casazza-Riccardi) heeft me opgedragen u
tienduizend lire te overhandigen, waarmee u naar eigen goedvinden ter
meerdere eer van God kunt doen wat u wilt." - "Deo gratias!" antwoordde
Don Bosco, "dat komt uitstekend van pas." - En hij vertelde hem dat hij
pas besloten had tot de aankoop van het huis Pinardi en dat hij zijn
hersens pijnigde met de vraag, hoe hij aan het volle bedrag moest komen.
De twee priesters moesten in deze gebeurtenis wel de vinger Gods onder-
kennen. Ook de verwondering van Pinardi was groot, toen hij, nauwelijks
een week na de mondelinge overeenkomst, op 14 januari Don Bosco voor zich
zag staan die zei: "Wanneer zouden we de overeenkomst opmaken, het geld
is er, baar geld!" - De volgende dag werd de overeenkomst opgemaakt.
Pinardi ontving tweeduizend lire aanbetaling buiten het contract; en werd
ten eten uitgenodigd, zoals afgesproken.
Don Bosco haastte zich intussen alle dingen te doen die wettelijk
vereist waren in verband met de overeenkomst en schreef aan Don Carlo Gilardi.
Zeereerwaarde Heer,
Ingevolge uw geëerd schrijven vanwege de hoogeerwaarde heer Don
Rosmini heb ik een onderzoek ingesteld op het kadaster en ben tot de
bevinding gekomen, dat het pand Pinardi inderdaad onbezwaard is en dat
er geen enkele hypotheek op rust, zodat ik tot het sluiten van het con-
tract ben kunnen overgaan. In het document is de bepaling opgenomen dat
er geen enkele andere hypotheek op het huis en terrein genomen kan wor-
den dan de twintigduizend frank van de door de weldoener, de priester
Rosmini geleende twintigduizend frank. Rest enkel nog dat de Heer Ros-
mini iemand wil afvaardigen, om vast te stellen dat terrein en gebouw
inderdaad ontruimd zijn, en voor de afsluiting van de overeenkomst.
Ik bied intussen mijn welgemeende dank aan uw eerbiedwaardige Over-
ste voor het vele dat hij voor ons heeft willen doen, en hoop dat dit
liefdewerk tot meerdere eer van God, hem en heel het Instituut zijn god-
delijke zegen zal verlenen.
Ik breng bijna iedere dag een tijdje door bij de beminde Don Cos-
tantino en Don Nicolino. Beveel mij aan bij de Heer en geloof me van
ganser harte,
Turijn, 15 januari 1851
Uw dw. dienaar,
D. Bosco Gio.
P.S.- Een beetje in haast en onder de druk van het lawaai dat de ben-
gels maken!"
Tenslotte kwam de priester Carlo Gilardi in Turijn aan, algemeen
procurator van de Rosminianen die de twintigduizend lire kwam brengen.
"Eigenlijk heeft Onze-Lieve-Heer ze me gegeven," riep Don Bosco met zo-
veel gevoel van overtuiging uit dat de goede kloosterling erdoor bewogen werd

17.2 Page 162

▲back to top


- IV/158 -
In de notarisacte staat te lezen: "Op 19 februari 1851 bij akte van
Notaris Turvano, verkocht Francesco Pinardi gemeenschappelijk aan de
priesters Giovanni Bosco, Giovanni Borel, Roberto Murialdo, Giuseppe
Cafasso, terreinen met opbouw, begrensd door het eigendom van de gebroe-
ders Filippi ten oosten en noorden; door de Giardiniera-weg in het zui-
den en het terrein van mevrouw Maria Bellezza in het westen De prijs is
vastgesteld op 28.500 lire, van welk bedrag 20.000 lire betaald wordt
door Don Antonio Rosmini-Serbati; en voor de rest wordt afzonderlijk voorzien.
Er kwamen nog 3.500 lire bij voor de bijkomende kosten, en die wer-
den verstrekt door Giuseppe Cotta, in wiens bank de akte werd gedepo-
neerd. Deze heer was de eerste beschermer en steun van het Oratorio en
bleef dit zolang als hij leefde
Zoals men ziet verkreeg onze Don Bosco bij die gelegenheid andermaal
een proeve van de goddelijke goedheid ten gunste van zijn Werk. Zijn
vertrouwen en stellige overtuiging dat de Voorzienigheid hem in de toe-
komst evenmin in de steek zou laten werden hoe langer hoe groter. En we
geloven dat dit onbeperkte vertrouwen, die in de loop van ongeveer vijf-
tig jaren nooit beschaamd werd, een van de voornaamste oorzaken is van
Don Bosco's werkzaamheid. Iedereen zou hem toen een stoutmoedig man ge-
noemd hebben; maar wanneer men de goede afloop van zijn ondernemingen in
het oog houdt, is men wel gedwongen hem een providentieel man te heten;
en daarin heeft men gelijk.
En hij was dit met de edelmoedige hulp van zoveel diep christelijk
voelende mensen, onder welke de priester Rosmini, die het grootste
deel van de noodzakelijke middelen aan de hand deed, opdat het Orato-
rio van de Heilige Franciscus van Sales zijn eigen zetel zou verkrij-
gen. Hij verstrekte de lening tegen vier percent, maar liet naderhand
weten, dat de rente pas betaald hoefde te worden wanneer hij erom zou
vragen, terwijl het in de praktijk hierop neerkwam, dat hij noch de ren-
te, noch het kapitaal ooit opvroeg. Niettemin vereffende Don Bosco,
trouw aan zijn verplichtingen, ieder jaar de rekening met de procura-
tor C. Gilardi. Rosmini bleef de vriend van Don Bosco tot het einde van
zijn leven, en dezelfde genegenheid droeg hij diens kloosterlingen toe.
Don Bosco beantwoordde dat, ook door de erkentelijkheid die reeds uit
zijn brieven blijkt. Eén daarvan, willen we hier aanhalen, te meer daar
deze brief zinspeelt op de preken die hij in die maanden gehouden had.
De brief is gericht aan een andere priester van het Istituto della Cari-
ti, die overgeplaatst was naar de Kerk van San Michele.
Eerwaarde Heer Don Fradelisio,
Ik moet mij werkelijk van onachtzaamheid beschuldigen; door allerlei
bezigheden, moeilijkheden, enkele reizen en door het feit dat ik nu een-
maal een kwajongen ben, heb ik niet geantwoord op uw vriendelijke brie-
ven; zonder daarom verder verontschuldigingen te zoeken, verklaar ik me
in fout en verzoek u vriendelijk het me niet kwalijk te willen nemen.
Intussen laat ik u het pak gevraagde boeken toekomen, waar ik enkele
andere dingetjes aan toevoeg die, naar ik aanneem, bij u kunnen dienen
als prijzen voor de kinderen die in uw persoon een vader gevonden heb-
ben. Tevens voeg ik de nota bij voor enkele dingen die ik in Turijn heb
moeten bekostigen.

17.3 Page 163

▲back to top


- IV/159 -
Het spijt me bijzonder dat u me niet thuisgevonden hebt toen U in
Turijn was; daar u thans echter op geringere afstand woont dan in
Stresa, hoop ik u spoedig weer te zien, en wel hier in het jongenshuis.
Ik houd het voor een vingerwijzing van de Voorzienigheid dat Zij u naar
San Michele heeft gezonden; ik ben van oordeel dat dit goed zal zijn
voor de mensen daar. U weet van aanpakken en volhouden en de bevolking
zal dit zeker gunstig beantwoorden.
De beste groeten aan Don Cesare en aan mijn andere kennissen.
Beveel mij aan bij Onze-Lieve-Heer, en wanneer ik iets voor U doen kan,
zal ik niet meer zo nalatig zijn,
Turijn, 18 januari 1851
Uw genegen vriend, D:
Bosco Gio.

17.4 Page 164

▲back to top


- IV/160 -
H O O F D S T U K XXII.
DE FINANCIERS VAN DE WERELD - DON BOSCO EN DE BANK VAN DE
GODDELIJKE VOORZIENIGHEID - ONTWERP VAN DE KERK VAN DE H.
FRANCISCUS VAN SALES - CARNAVAL IN VALDOCCO - CATECHISMUS
IN DE VASTEN - DON BOSCO IN HET ORATORIO VAN DE
H.ALOYSIUS - PLANNEN VAN DE AFGEVAARDIGDEN TEGEN DE
KLOOSTERORDEN EN DE WET OP GOEDEREN IN DE DODE HAND - HET
GRAAFWERK VOOR DE FUNDAMENTEN VAN DE NIEUWE KERK.
Door het huis Moretta te kopen en weer te verkopen, door het terrein aan te
schaffen dat wij het terrein van Maria Hulp der Christenen noemen, en door
eigenaar te worden van het huis Pinardi, zette Don Bosco, terwijl onverstandige
lieden dachten dat hij op eigen voordeel uit was, de eerste stappen op een nieuw
gebied, waartoe de Heer hem riep.
In een materialistisch en financieel gerichte eeuw, waarin de economie en
de industrie met haar veelvuldige machinerieën hoofdzaak waren, temidden van zo-
veel speculanten, bankiers, egoïsten en onverschilligen die hoogmoedig de god-
delijke Voorzienigheid verachtten, alleen erop uit waren rijkdommen te vergaren,
omdat het geld voor alles dienstig kan zijn (1),liet God een man opstaan, die,
zonder kapitaal, zonder naam op de handelsmarkt, zonder vennootschappen van
aandeelhouders, zonder bedrevenheid in de moderne economische systemen, zijn
ondernemingen groots deed uitgroeien, die miljoenen en miljoenen beheerde, hem
door de liefdadigheid verschaft, en van wie iedereen wist dat zij moesten dienen
voor de meerdere eer en glorie van God en het heil der zielen. Het geld, waar-
voor hij niet de minste liefde zal tonen, zal voor hem slechts een middel
zijn om het doel te bereiken.
Laten we het hele leven van Don Bosco een ogenblik onder dit oogpunt be-
schouwen. Hij was zich de waardigheid en de nauwlettendheid als beheerder der
schatten van de goddelijke Voorzienigheid bewust; maar als trouwe dienaar begon
hij de talenten die de Vader hem had toevertrouwd te verzorgen. Het principe
van de H.Ignatius van Loyola maakte hij tot zijn richtsnoer: "Werken, alsof het
welslagen van iets uitsluitend van onze inspanning afhangt, en tegelijker-
(1) Pred, 10,19

17.5 Page 165

▲back to top


- IV/161 -
tijd onszelf wantrouwen alsof het welslagen uitsluitend van God zou af-
hangen." Dit beginsel is de oorzaak van die duizenden middelen die hij
bedacht om een beroep te doen op de christelijke weldadigheid van de ge-
lovigen. Nooit werd hij moe door te zetten totdat een onderneming ge-
slaagd was, ten koste van welke grote inspanning en leed ook. En de
trouwe dienaar zag er nimmer één mislukken omdat God zijn pogen beloon-
de. Wanneer het hem aan geld ontbrak, was de bank waartoe hij zijn toe-
vlucht zocht die van de goddelijke Voorzienigheid; en om uitbetaling van
haar te verkrijgen leefde hij, en wilde hij ook dat zijn leerlingen zou-
den leven, in de evangelische armoede. Alvorens echter zoveel onderne-
mingen op touw te zetten, had hij ze eerst lang overwogen in gebed, had
hij zich aanbevolen in de gebeden van zijn zonen en andere vrome zielen,
en om er zich steeds stelliger van te vergewissen dat hij de wil des
Heren volgde, riep hij tot zijn laatste levensdagen steeds de raad in
van verstandige priesters, kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders en van de
Paus zelf. Van wat wij hier beweren zijn Don Rua en velen die met Don
Bosco samengeleefd hebben getuigen geweest.
De vrijwillige armoede dus, het voortdurende gebed, de grootste
eenvoud en een onwankelbaar Godsvertrouwen maakten hem voor deze zending
waardig. Zodoende kunnen Mgr. Cagliero en Don Rua ons het volgende verze-
keren: "Don Bosco was gewoon te zeggen: "De meester van mijn onderne-
mingen is God, God zet er toe aan en onderhoudt ze, en Don Bosco is
niets anders dan het instrument; daarom ziet God zich verplicht geen
slecht figuur te slaan Onze-Lieve-Vrouw is vervolgens mijn bescherm-
ster, zij is mijn schatbewaarster." - Wanneer er nijpend gebrek was, of
wanneer de moeilijkheden en zorgen groter waren dan ooit, toonde hij
zich opgewekter dan gewoonlijk, zodat wij, wanneer we hem erg opgewekt
zagen, voor de grap zeiden: "Don Bosco moet wel erg in de zorgen zitten,
daar hij zo stralend glimlacht." En inderdaad, wanneer we dan de omstan-
digheden nagingen, waarin hij zich bevond, en hem ernaar vroegen, kwamen
we te weten dat er groter en ernstiger moeilijkheden waren dan ooit. Don
Bosco herhaalde steeds maar de woorden van de H. Paulus Omnia possum in
eo qui me confortat. Hij was er zeker van dat God, evenals andere ke-
ren, na een beproeving, hem zou verhoren. Niemand kon merken dat hij zor-
gen had. Deze aanhoudende zorgen beschouwde Don Bosco als de natuurlijk-
ste zaak van de wereld, zodat hij ze bijna niet eens merkte, al duurden
ze ook van 's morgens tot 's avonds en de ene dag na de andere; en steeds
was het alsof niet hij het was die er de last van te dragen had Hij
maakte niet de minste aanspraken, en toonde zich zo eenvoudig als iemand
die niets te doen had en niets gedaan had."
Het beheer over deze schatten door de goddelijke Voorzienigheid
in zijn handen gesteld, was evenwel niet gemakkelijk, omdat hij bij dat
beheer noodzakelijkerwijs gebruik moest maken van de arbeid van anderen.
Bij het voorbereiden van ieder plan ging hij zeer omzichtig te werk,
alsook bij de keuze van personen. Hij was nauwgezet bij het nagaan of
er wel zoveel mogelijk gespaard werd, stipt in het controleren van con-
tracten, maar tegelijkertijd toch niet wantrouwig. Wanneer hij zijn
keus had laten vallen op iemand die bekend stond om zijn betrouwbaar-
heid, dan gedroeg hij zich als de hogepriester Jojada ten tijde van ko-
ning Joas bij het herstel van de tempel. "Men hield geen afrekening met
de mannen, die het geld ter hand werd gesteld om het aan de werklieden
uit te geven, omdat zij handelden in goed vertrouwen (1)".
(1) 4 Kon 12,15

17.6 Page 166

▲back to top


- IV/162 -
In zijn openhartigheid niet tot bedrog in staat, meende hij soms
dat de anderen dezelfde liefde tot de rechtvaardigheid hadden die hij
bij iedere overeenkomst nastreefde. En omdat hij niet op de hoogte
was van de listen die de mensen in hun handeldrijven gebruikten, werd
hij verschillende malen bedrogen; door zijn berekeningen te gronden op
een raming van kosten die hij daarna steeds hoger zag worden. Zijn le-
veranciers misleidden hem soms, vooral in de eerste tijd, op verschil-
lende manieren; ook kwam hij onder de dwang der omstandigheden wel eens
in aanraking met personen die het zo nauw niet namen, die hem dwongen
iets dat veel waard was goedkoop te verkopen, en veel te betalen voor
iets dat weinig waard was. Ook ontbrak het niet aan oplichting en dief-
stal, omdat Don Bosco uiteraard niet altijd alles in het oog kon houden.
Overigens hoeft dat ook geen verwondering te wekken. Heeft ook Jesus
Christus zelf de beurs met de aalmoezen niet aan een Judas toever-
trouwd? Naar gelang het Instituut zich uitbreidde, zocht hij personen
die hem bij die verschillende werken zouden kunnen helpen; en hij vond
tenslotte uiterst betrouwbare en eerlijke lieden, waar van sommigen niet
helemaal op de hoogte van de dingen waren waar het om ging, of niet
bedreven in bepaalde handelsmanipulaties, maar die allen dikwijls zonder
het nodige geld zaten, omdat Don Bosco zelf er geen had. Voegen we hier
nog aan toe dat de schulden van het Oratorio vaak tot enorme bedragen
stegen terwijl er nog geen centiem binnenkwam. En toch, terwijl Don
Bosco zich bijna langs de rand van een faillissement bewoog, kwam hij
steeds trouw al zijn verplichtingen na; zijn schuldeisers kregen tot de
laatste centiem betaald; aanhoudend verrezen er nieuwe gebouwen; en zijn
jongens in hun grote en nog steeds groeiend aantal, kwamen nooit iets
tekort. Opdat de fabrieken in Frankrijk, Oostenrijk en Engeland grote
hoeveelheden goederen naar zijn huizen zouden sturen, was zijn naam voor
hen garantie genoeg; vele leningen werden hem toegestaan, eenvoudig op
zijn woord of eenvoudig in een brief, zonder dat de wettelijke formules
in acht genomen werden, en er waren banken in Amerika; die eerst grote
sommen stuurden aan de Salesianen, en dan aan Don Bosco op wien s naam
d e o v e r e e n k o m s t stond - de blanco wissels ter tekening zonden, die hij dan
ook tekende.
Was dit alles niet een verbazingwekkend wonder, dat bijna een halve
eeuw lang aanhield ? Is het niet zonneklaar dat Don Bosco de man was, die
God de materialistische eeuw voor ogen wilde houden, om haar te tonen
wat, zonder menselijke berekeningen en listen, de steun van de goddeij-
ke Voorzienigheid vermag, voor wie onbeperkt vertrouwen in Haar stelt?
Ook van deze zending van Don Bosco zal men zich derhalve rekenschap
dienen te geven gedurende de gang van ons verhaal. Tevens merken we
hier op dat hij in 1851 tegenover Don Cafasso, Don Borel en Don Giaco-
melli verschillende malen zijn gedachte had ontwikkeld, spoedig te begin-
nen met de opbouw van zijn toekomstig en indrukwekkend Oratorio. Op zeke-
re dag in het begin van het jaar, sprak hij tot de om hem heen staande
jongens, over de schitterende toekomst van het huis in Valdocco, over een
zuilengalerij die om een grote speelplaats zou heenlopen, en hij be-
schreef ook, alsof alles er reeds was, de plechtigheden die ze er zouden
vieren in een heel grote kerk, en de heerlijke muziek die er zou weer-
klinken, en hoe de mensen zouden komen toelopen om aan de voet van de altaren
te knielen.
Daarom nam Don Bosco in de maand maart het besluit om ogenblikke-
lijk te beginnen met het bouwen van een mooiere kapel voor de gods-
dienstoefeningen en meer aangepast aan de toenemende behoeften, Zoals we reeds

17.7 Page 167

▲back to top


- IV/163-
hebben uiteengezet was de oude al wel enigermate vergroot door er een
paar kamertjes bij te trekken, maar ze bleef toch ontoereikend en on-
geschikt Daar men twee trappen moest afdalen om er binnen te treden, was
alles er in de winter en bij regenweer dikwijls ondergelopen en in alle
geval vochtig. En doordat het plafond zo laag was en men er weinig kon
verluchten, was het er om te stikken van de bedorven lucht en van de
uitermate grote hitte, en het gebeurde 's zondags vaak genoeg dat een
jongen bezwijmde en naar buiten gebracht moest worden. Het was dus niet
alleen nuttig, maar noodzakelijk dat er de hand gelegd werd aan een stemmig
kerkje dat ruim en gezond was.
Maar over welke sommen kon Don Bosco beschikken? Enkele weken ge-
leden had hij pas het huis Pinardi betaald? Giuseppe Brosio schrijft aan
Don Giovanni Bonetti:"Op een werkdag ging ik hem bezoeken Ik trof hem
aan op de speelplaats, terwijl hij geheel in gedachten verzonken was over
een brief die hij in de hand hield. De oorzaak van zijn verstrooidheid
vermoedend, vroeg ik het hem op de man af en Don Bosco reikte me de brief
toe om te lezen. Deze was van een leverancier die hem voor het gerecht
dreigde te dagen indien hij niet onmiddellijk ongeveer tweeduizend lire
in afkorting op zijn rekening betaalde. Toen ik de brief gelezen had,
boog ik het hoofd en bedacht hoe onaangenaam en beschamend het zou zijn
voor Don Bosco voor een rechtbank te moeten verschijnen en zich te horen
veroordelen wegens schulden. Ik slaakte een diepe zucht. Maar Don Bosco
daarentegen zei heel rustig tegen me. "Komaan, mijn beste Brosio, moet je
daar nu om zuchten? Denk jij dat de goddelijke Voorzienigheid me in de
steek laat? Laten we bidden en je zult zien wat Onze-Lieve-Vrouw voor het Ora-
torio doet!"
We zijn toen naar de kapel gegaan om te bidden: En toen we daar-
mee klaar waren, kwam er toevallig een meneer op bezoek die Don Bosco
verlangde te spreken en hem het geld schonk dat voor die betaling nodig was.
"Dit bedrag dichtte slechts één enkele scheur, er bleven nog andere
schulden te delgen, afgezien van de uitgaven die er aanhoudend waren De
kapel was te klein om al de jongens te kunnen bevatten, de lokalen waren
te ongezond voor de huisvesting van de jongens die hij bij zich in huis genomen
had. Wat te doen? Waar moest hij al het geld vandaan halen om ín al die
noden te kunnen voorzien? Toen ik deze opmerkingen ook tegenover Don Bos-
co maakte, zei hij tegen me: "Ik ben van plan een loterij op touw te zet-
ten; ik heb er alleen geen ruimte voor en ook geen dingen die als prijzen
zouden moeten dienen voor de deelnemers. Waar moet ik die spullen alle-
maal vandaan halen?" - Hij glimlachte toen hij dit zei.
Ik antwoordde hem: "U die toch zoveel mensen kent, vraag hun de
dingen die u nodig hebt, en ik zal hetzelfde doen bij winkeliers die ik
goed ken, dan zult u eens zien dat de loterij verbazend goed zal wor-
den." Dat spraken we dus af. Maar Don Bosco hield zijn plannen voor zich
en hij liet zich ook niet uit over de manier waarop hij een beroep zou
doen op de openbare liefdadigheid. De bouw van de kerk moest de noodza-
kelijke sommen opbrengen voor de oprichting van het Tehuis en voor het
onderhoud van de jongens. En deze drie doelstellingen wist hij te berei-
ken telkens hij iets groots ondernam. Het voornaamste moest die twee
andere, even voorname doeleinden ondersteunen.
In diezelfde tijd zei Don Bosco op een avond tegen zijn moeder:
"Nu zou ik graag een mooie kerk ter ere van de Heilige Franciscus
van Sales willen bouwen.

17.8 Page 168

▲back to top


- IV/164 -
"Maar waar moet je het geld vandaan halen?" vroeg de brave Marghe-
rita, Je weet dat we van onszelf niets meer hebben; alles is weg om die
arme jongens kleding en eten te verschaffen, Voordat je dus de kosten
voor een kerk op je hals gaat halen, mag je, wel eens tweemaal nadenken
en eens goed met Onze-Lieve-Heer spreken," - "Dat zullen we zeker doen-
Als u het geld had zou u het me dan geven?" - "Met alle genoegen, dat kun
je je toch wel voorstellen r - Welnu," zo besloot haar zoon, "God, die
veel beter en veel edelmoediger is dan u, heeft geld voor iedereen, en
voor een werk dat tot zijn meerdere eer en glorie moet strekken, hoop ik
dat hij het me niet zal onthouden als ik het nodig heb."
In dit vertrouwen liet Don Bosco op zekere dag ingenieur Blachier
bij zich komen, bracht hem naar de plaats waar het kerkje moest komen,
en verzocht hem een plan te maken; ongeveer in dezelfde tijd toen hij met
een zekere Federico Bocca sprak, vroeg hij deze of hij zich wilde belas-
ten met de uitvoering van het werk. - "Heel graag," antwoordde deze, -
"Maar ik moet u waarschuwen," voegde Don Bosco eraan toe, "dat het soms
kan gebeuren dat ik geen geld heb voor de nodige kosten." - "Nou, dan
werken we er wat langzamer aan". - "Nee, ik wil juist dat u opschiet,
zodat binnen een jaar de kerk kant en klaar is". - "Dan zullen we ons
haasten," antwoordde de aannemer. "Begint u dan maar," besloot Don Bosco,
"Iets van het geld is er al; voor de rest zal de goddelijke Voorzienig-
heid te zijner tijd wel zorgen."
Na deze schikkingen werd het Vasten, en gedurende de laatste dagen
van carnaval verrichtten de interne en externe jongens van het Oratorio
op verschillende voormiddagen de oefening voor een goede dood. "Ik
herinner me," zo schreef ons kanunnik Anfossi, "dat Don Bosco ons ieder
jaar bij gelegenheid van carnaval, ter compensatie van zoveel kwaad
dat er bedreven werd, aanspoorde om te communie te gaan en enkele uren
van aanbidding voor het tabernakel door te brengen. En als hij dacht
aan de beledigingen die Jesus in het H.Sacrament werden aangedaan,
vooral gedurende die dagen, schreide hij onder het spreken zodat ook
ons de tranen in de ogen sprongen. Ook drong hij er bij ons op aan onze
oefening van de goede dood zo godvruchtig mogelijk te verrichten, ten-
einde de volle aflaat die eraan verbonden was te verkrijgen, en hij
zei: "Laten wij de arme zielen in het vagevuur een goede carnaval
ve rs ch affen door s amen ons be st t e doen om h en s poedi g tot de vreugde van
het paradijs te laten komen".
"Hij spoorde ons eveneens aan in onze gebeden onze weldoeners niet
te vergeten. Zodat, terwijl heel Turijn op stelten stond door tal van
openbare vermakelijkheden en de hele stad een masker droeg, wij jongens,
er geen behoefte aan voelden om uit te gaan in Turijn; het kwam ook geen
ogenblik in ons hoofd op om daar verlof voor te vragen; om ons schade-
loos te stellen zorgde Don Bosco echter voor ontspanning op de speel-
plaats en in de toneelzaal."
Op de 11de maart begonnen de catechismuslessen voor de Vasten. In
het Oratorio van de H. Aloysius had de directeur, Don Pietro Ponte, de
jeugdige theoloog Felice Rossi bij zich te gast. De theoloog Leonardo Mu-
rialdo ging op bezoek in het Oratorio van de Heilige Engelbewaarder in
Vanchiglia. Dit werd geleid door de theoloog Roberto Murialdo, zijn neef.
Hij ging er alle zondagen naar toe om catechismusles te geven Om deze
en andere ijve rige priesters te helpen zond Don Bosco niet alleen seminaristen

17.9 Page 169

▲back to top


- IV/165 -
van Valdocco maar ook de best gevormde en degelijkste jongens, die dit-
zelfde werk ook op alle zondagen van het jaar deden. Uit genegenheid
voor de pastoor van het gehucht Dora, tot welke parochie het Oratorio
van Valdocco behoorde, stuurde hij hen in 1851 ook naar de parochie-
ke rk v a n d e H H . S i mo n en Judas en dit bleef lange jaren, met korte onderbre-
kingen, zo doorgaan.
Don Bosco gaf catechismusonderricht in het Oratorio van Valdocco,
maar hield ook op heel de rest en op allen toezicht.
Wij hebben een getuigenis, ons verstrekt door de heer Cristino Ni-
colao. "Ik behoorde tot de eersten die naar het Oratorio van de Heilige
Aloysius gingen, en ik bezocht het jaren achtereen. Don Bosco kwam daar
dikwijls naar toe, hetzij in de Vasten, hetzij in de loop van het jaar. Soms was
hij vergezeld door adellijke en vooraanstaande personen uit de stad die
met hem samenwerkten, en hij werd er met een nauwelijks te beschrijven
geestdrift ontvangen. Hij had de leiding bij de catechismus en de godsdienst-
oefeningen, en wekte de ijver van zijn medewerkers op. Dikwijls bewon-
derde ik de invloed die Don Bosco op die jongens had. Soms begonnen er
een paar opgewonden jongens met elkaar te vechten en Don Bosco ging dan
heel bedaard naar hen toe terwijl hij rustig zei: "Hela! Hela!" Als het ware
liefkozend nam hij hen bij een oor. Op datzelfde ogenblik werden de wilde-
brassen rustig.
"Soms ging hij met de ijverigste jongens bij wijze van beloning sa-
men eten, of hij nam hen in het rijtuig van de theoloog Vola mee naar
San Nargherita, of naar Sassi op bezoek bij de goede pastoor. Wanneer
hij temidden van de jongens vertoefde, sloeg hij aandachtig hun manier
va n do en, hun godsvrucht en gedrag gade, uitziend naar aanwijzingen van moge-
lijke priesterroepingen: Daar het hem toescheen dat ik het misschien tot iets
zou kunnen brengen, vertrouwde hij mij onder meer toe aan Don Pietro
Ponte, die mij zou inwijden in het latijn. Maar het lukte me niet, omdat mijn
oudere broer geen geduld had om te wachten tot het verloop van mijn stu-
die duidelijker aanwijzingen van mijn roeping zou geven, en daarom moest
ik me toeleggen op een der vrije kunsten. Maar anderen die door Don Bosco recht-
streeks geholpen werden, konden het priesterschap bereiken; anderen leerden ach-
tenswaardige beroepen, allen hielden van hem, velen toonden zich erkente-
li jk e n gingen hem dikwijls i n Va ld occo op zo ek en . En va na f de dag dat
hij stierf ga ik iedere week een bezoek brengen aan zijn graf in Valsalice."
Dezelfde zorgen besteedde Don Bosco aan het Oratorio van Vanchiglia.
Toen Pasen naderde, dat in 1851 op 20 april viel, leidde hij er
ijverig de triduüms en hoorde er biecht, en de kapucijnen van Monte Cap-
puccino in Portanuova en de Oblaten van Maria van de Consolatakerk in
Valdocco deden hun best, om evenals andere jaren, de priesterlijke be-
diening waar te nemen. De jongenskoren die op de eerste communie waren
voorbereid, zongen de lofzang die Don Bosco hun had geleerd en die in
dat jaar aan de Giovane Provveduto werd toegevoegd:
Ook ons valt eindelijk ten deel, het Engelen brood, enz.

17.10 Page 170

▲back to top


- IV/166 -
En zowel de seculiere als de reguliere geestelijkheid van steden en
dorpen spande zich in voor het heil der zielen maar tevens ook, het moet
gezegd worden, om er goede, aan de Souverein trouwe burgers van te maken,
die de wetten van de staat eerbiedigden; zonder nog melding te maken van
de andere ontelbare morele en materiële weldaden die zij het volk bewe-
zen. Maar de sektariërs waren daar niet mee gediend, zij haatten nu een-
maal al het waarlijk goede en verlangden de godsdienst heel zijn invloed
te ontnemen.
In het parlement; dat er in die tijd uitzag als een protestantse
hoge raad, was tegen het einde van maart, onder beschimpingen en beledi-
gingen aan het adres van de geestelijkheid, een hervorming van de kloos-
terorden voorgesteld. Men wilde het afleggen der plechtige geloften ver-
bieden voor novicen die nog geen eenentwintig jaar waren, en bepalen dat
alle novicen in de loop van de twee jaren die aan hun professie vooraf-
gingen, op zijn minst zes maanden buiten het klooster zouden verblijven.
Degene in wiens handen een onwettelijke kloostergelofte zou zijn afgelegd
zou verbannen worden en de geprofeste zelf zou zijn burgerrechten ver-
liezen. Het voorstel werd evenwel niet in stemming gebracht, en enkele
dagen later, daar de plannen tot afschaffing van de beneficies en van de
kloosterorden nog niet voldoende gerijpt waren, begon men ze aan zware
belastingen te onderwerpen alsook de woningen van de pastoors en andere
kerkelijke ambtenaren terwijl men de kerken voorlopig nog vrij liet. Op
15 april ondertekende de koning de nieuwe wet die in Sardinië de tienden
afschafte, en op 23 mei bekrachtigde hij die op de goederen in de dode
hand, die zich uitstrekte tot de provincies, de gemeenten en tot de in-
stellingen van weldadigheid, Maar terwijl voor deze laatste de bijdrage
o p e e n h a lf p er c e n t g e s t e l d werd, werd die van de kerkelijke instellingen
verhoogd tot vier procent.
Intussen liet Don Bosco tegen het eind van mei de binnenmuur die
de twee speelplaatsen van elkaar scheidde gedeeltelijk afbreken, en liet
een aanvang maken met het graafwerk voor de bouw van de ontworpen
kerk, zodat men in het begin van de zomer de eerste fundamenten kon leg-
gen. Maar aangezien de metselaars zich nu en dan te buiten gingen aan
vreselijk gevloek, liet Don Bosco hen bij zich komen; verzocht hun niet
meer zo te vloeken en om deze beledigingen tegen God te verhinderen,
beloofde hij elk van hen iedere zaterdag een of twee bekers wijn, als
zij die lelijke gewoonte wilden afleggen. Dat beloofden de metselaars en
ze hielden ook woord. Meer dan een jaar lang bracht Margherita hun een
flesje, dat geledigd werd ter ere Gods, op de gezondheid van Don Bosco en
ter verfrissing van de keel van deze werklieden.

18 Pages 171-180

▲back to top


18.1 Page 171

▲back to top


- IV/167 -
H O O F D S T U K XXIII
DON BOSCO VRAAGT BIJDRAGEN AAN DE WELDOENERS VOOR DE
BOUWVAN DE NIEUWE KERK - ANTWOORD VAN PATER ROSMINI -
DON BOSCO I N B I E L L A E N Z I J N O N T M O E T I N G M E T P A T E R
GOGGIA - IN OROPA - BEMOEDIGENDE BRIEVEN VAN DE
BISSCHOPPEN - DE FEESTEN VAN SINT JAN EN VAN DE H.
ALOYSIUS IN VALDOCCO - DON BOSCO IN
SAN IGNAZIO EN IN LANZO: ZIJN VOORSPELLINGEN
Don Bosco was direct begonnen bijdragen te zoeken om een begin te
maken met de ontworpen kerk, en onder meer schreef hij aan de priester
R o s mini.
Hoogeerwaarde Heer,
De korte tijd dat U zich hier in Turijn kon ophouden, heeft ons niet
in staat gesteld u de manier te laten zien waarop wij onze kerk willen
bouwen, en ons huis inrichten; daarom heb ik een tiental personen aange-
zocht die op dat gebied deskundig zijn, om na te gaan wat er allemaal te
doen valt.
Het plan werd dus bestudeerd evenals de wijze van uitvoering; en op
grond van overwegingen van hygiënische en economische aard werd beslo-
ten met de bouw van de kerk te beginnen. Maar aangezien de middelen om
een dergelijk werk tot stand te brengen uitsluitend geput kunnen worden
uit de bijdragen van particulieren, afhankelijk van de wijze waarop
iedereen vrijwillig wenst bij te dragen en van het bedrag dat hij wil
schenken, ben ik zo vrij u met de grootste eerbied te verzoeken mij de
helpende hand te willen toesteken. De kosten voor de kerk werd door de
architect op dertigduizend frank geraamd; door de bijdragen in materia-
len, geld en arbeidstijd, beschikken wij reeds over vijftienduizend
frank. Er ontbreekt dus nog eens zoveel aan. Bedenkt evenwel dat ieder
bedrag, hoe gering ook, met de grootste dankbaarheid aanvaard zal wor-
den, en het zal steeds de grootste voldoening voor mij betekenen u te
kunnen rekenen onder de weldoeners, die samenwerken voor de bouw van een
kerk onder de titel van de H. Franciscus van Sales, de eerste die in
Piëmont wordt opgericht ten behoeve van de verwaarloosde jeugd.
Wat de aanpassing van het huis betreft werd besloten het geheel tot
één verdieping te beperken, waardoor reeds het dubbele van de tegenwoor-
dig beschikbare ruimte verkregen wordt; de middelen voor dit tweede werk kunnen

18.2 Page 172

▲back to top


- IV/168 -
gevonden worden in de verkoop van stukken grond wanneer ons dit geschikt
voorkomt, en waarvan een deel reeds verkocht is.
In de overtuiging dat u in uw goedheid uw weldadige medewerking
zult willen voortzetten, dank ik u van ganser harte voor wat u voor ons
gedaan hebt, en zal ik God bidden dat Hij u veelvuldig zal begunstigen
en voorspoed brengen in de mate die tot zijn meerdere eer en glorie strekken.
Mij overigens van ganser harte aanbevelend in uw gebed, verblijf
ik met gevoelens van grote dankbaarheid en hoogachting,
Uw erkentelijke dienaar,
Turijn, 28 mei 1851
Bosco Gio. pr.
Pater Gilardi antwoordde op 1 juni 1851 uit Stresa als volgt:
Eerwaarde Heer Don Giovanni,
Het was een grote blijde voldoening voor de Hoogeerwaarde Heer
Antonio Rosmini in uw brief van 28 dezer te lezen, dat God uw ijverige
bemoeiingen zegent door u de middelen te verschaffen voor de bouw van de
kerk en voor de verruiming van het huis, bestemd voor het liefdewerk
waartoe hij u heeft aangespoord. Ook hij zou zeer gaarne met een ruime
bijdrage willen medewerken; doch de huidige omstandigheden en de grote
uitgaven die hij zich de laatste jaren heeft moeten getroosten en die
hem nog steeds drukken, stellen hem niet in staat te helpen zoals hij graag
zou willen Voor het geval u zulks aangenaam is wil hij u evenwel in alle
geval gaarne een aantal exemplaren van zijn boeken aanbieden, zodat u de
opbrengst, wanneer u ze verkoopt, als bijdrage voor uw onderneming kunt
beschouwen Wanneer dit voorstel u bevalt, behoeft u mij slechts te
waarschuwen, zodat ik kan zorgen voor.
p. Gilardi
Vol erkentelijkheid schreef Don Bosco dit antwoord:
Turijn, 4 juni 1851
Eerwaarde Heer Don B Carlo,
In uw persoon zou ik de zeereerwaarde Heer Rosmini willen bedanken
voor het aandeel dat hij voor zijn rekening wil nemen in het thans
inmiddels door ons begonnen werk voor de bouw van het Huis des Heren,
Daar het een liefdadige gift geldt is ieder bedrag welkom; en ik
hoop van harte dat ook de boeken gemakkelijk in geld zullen zijn om te
zetten. Wilt U echter zo goed zijn mij mede te delen op welke wijze u ze
me zult laten toekomen; ik zal ze met vreugde in ontvangst nemen. Ook zou
het voor mij handig zijn te weten tegen welke prijs ongeveer deze boeken
elders verkocht worden.
Het spijt me zeer het nieuws over Don Carlo Rusca te moeten verne-
men; ik hoop evenwel in Domino dat zijn ziekte niet ad mortem zal zijn Ik heb

18.3 Page 173

▲back to top


- IV/169 -
reeds gebeden en bid nog opdat Gods heilige wil zal geschieden Met har-
telijke groet en dankbaarheid, verblijf ik,
Uw dw. dienaar,
Bosco Gio. pr.
Intussen had Don Bosco, zoals hij gewoon was te doen, wanneer
het ging om de hand aan een hoogst belangrijke onderneming te slaan,
besloten zich naar het heiligdom van Onze-Lieve-Vrouw van Oropa te be-
geven om uit de diepste grond van zijn hart haar moederlijke hulp in te roepen.
"Nadat ik hem daarom verzocht had", zo schreef ons Don Giacomo Bel-
lia, "kwam hij naar Pettinengo voor de sluiting van de Mariamaand. Het
was de eerste maal dat in dit dorp deze plechtigheid zo ontroerend ge-
houden werd. Don Bosco preekte en een boeket van lelies, rozen, viool-
tjes en andere bloemen was voor hem een aanleiding om te spreken over de
deugden die, ons aangenaam maken in de ogen van de Allerheiligste Maagd
Maria. Hij woonde een week lang bij ons, tot stichting van velen, en er
waren er verscheidenen die bij ons thuis bij hem kwamen biechten.
"Vervolgens ging hij naar Biella naar de kerk van de H.Filippus.
Daar werd hem naar zijn celebret gevraagd, maar dat had hij niet bij
zich. Toen men hem vroeg of hij iemand kende die voor hem getuigen kon,
antwoordde hij: "Zeker, Pater Goggio bijvoorbeeld." Hij kende hem echter
alleen van naam. Plotseling komt pater Goggio de sacristie binnen. Nau-
welijks hebben beide priesters elkaar gezien of zij vallen elkaar in de armen,
iets wat Don Bosco maar zelden in zijn leven deed, en zij noemden elkaar
bij de naam, zonder elkaar ooit gezien te hebben. Ik stond stom van ver-
bazing, omdat de naam van Don Bosco niet genoemd was, en met anderen kon
ik opmerken dat de ene heilige de andere omhelsde, zonder dat zij elkaar ooit
hadden ontmoet.
"Op die reis ging hij ook naar Oropa, droeg er de Heilige Mis op en
werd door de rector uitgenodigd terug te komen om er een maand of drie te
blijven, in welke tijd hij dan aan zijn boeken zou kunnen werken en als plaats-
vervanger zou kunnen optreden in de kerk. Don Bosco aanvaardde de uitno-
diging met dank, denkend dat enkele weken van rust en gebed voor het be-
roemde beeld van Onze-Lieve-Vrouw hem een grote verlichting zouden ver-
schaffen. En inderdaad keerde hij er na enige tijd terug; maar intussen
was de pastoor verplaatst en werd hem niet toegestaan te blijven." Tot
zover Don Bellia.
Toen Don Bosco van het Heiligdom van Oropa was teruggekeerd, haastte hij
zich om de plannen van de nieuwe kerk helemaal in orde te laten brengen,
en, met een aanvraag voor goedkeuring van de plannen, diende hij ze in bij het
gemeentebestuur: Onmiddellijk daarna begon hij brieven te schrijven aan
een groot aantal personen van wie hij wist dat ze wel genegen zouden
zijn om te helpen, als hij hun uiteenzette hoe noodzakelijk een kerk in
de streek van Valdocco was, terwijl hij een formulier bijvoegde dat men
slechts behoefde te ondertekenen.(1)
(1) Zie voetnota volgende bladzijde

18.4 Page 174

▲back to top


- IV/170 -
Maandenlang ging hij door met het schrijven van deze brieven en hij
ontving tevens antwoord van de bisschoppen van Piëmont, tot wie hij zijn
verzoek eveneens gericht had, met de vraag in hun diocesen de inschrij-
ving te willen bevorderen. De prelaten verklaarden zich bereid hem te
helpen; maar zij klaagden over de moeilijkheid dat zij de gevraagde bij-
drage niet konden verkrijgen, daar zij zelf voor veel kosten stonden die
ze niet konden bestrijden door gebrek aan geld, dat men door een ver-
flauwde zin voor naastenliefde niet vermocht op te brengen. De een moest
kerken bouwen of restaureren, de ander zat krap in de financiën, een an-
der had in zeer arme steden en diocesen allerlei instellingen te onder-
houden en werd overstelpt met tal van aanvragen voor steun ten bate van
christelijke of profane liefdewerken. Men beloofde niettemin dat men
na verloop van tijd niet in gebreke zou blijven om aan zijn verwach-
tingen te voldoen, de een stuurde zijn bijdrage een ander liet zijn
misstipendia aan Don Bosco ten goede komen. Maar wat bovenal de aan-
dacht verdient is de achting die uit al hun antwoorden bleek. De Bis-
schop van Fossano schreef: "Ik raad u aan uw werk met opgewektheid voort
te zetten en God zal u in zijn Voorzienigheid niet in de steek laten.
Gedenk u mijner in vriendschap" De bisschop van Alba. "God zal U niet
in de steek laten bij het verrichten van een zo voortreffelijk werk. Ik
laat niet na Hem te blijven bidden dat Hij u zegene." - De bisschop van
Susa: "Don Gey heeft mij uw brief voorgelegd, waarin u mij op de hoogte
stelt van het plan, een kerk te voegen bij de grote werken die de Heer
u heeft opgedragen ten behoeve van de verwaarloosde jeugd." - De bis-
schop van Saluzzo: "Men kan niet alles doen wat men wel zou wil-
len . Maar aanvaard in ieder geval de verklaring van mijn hoge waarde-
ring, die ik koester voor het door U met zoveel heilige ijver onderno-
men werk." - De bisschop van Vigevano: "Steeds bedacht op het verrichten
van goede werken, zult u zeker nieuwe verdiensten en de zegen des Hemels
verwerven met de kerk die u zich hebt voorgenomen te bouwen ten voordele
van de bewoners van de wijk Dora en Martinetto."
Doch al deze brieven schenen te worden samengevat door die van de
bisschop van Mondovi:
Eerwaarde Heer,
Nooit heb ik over u horen spreken en over het edele werk waarmee u
zich belast hebt ten behoeve van de jeugd, zonder dat ik van oprechte
dankbaarheid vervuld werd jegens God, dat Hij in deze zo verdorven tijd
in u een priester heeft doen opstaan die van zijn geest vervuld is en
van een heilige ijver voor het heil der zielen. U zult zich daarom ge-
makkelijk kunnen voorstellen hoe gaarne ik bereid zou zijn u te helpen
bij het tot een goed einde brengen van de onderneming, waarover u me
g e s c h r e v e n hebt. Maar de verplichtingen die ik op mij heb genomen, en de lasten
(1) Voor de bouw van een kerk in het Oratorio van Valdocco onder de titel van de H, Francis-
cus van Sales voor de bedreigde jeugd:
Schenk ik een bijdrage van …………………………. frank, in totaal ....
Ofwel verdeeld als volgt. Voor het lopende jaar tien frank
Voor het komende jaar 1852 tien frank,
Turijn, 20 juni 1851.
N.N.

18.5 Page 175

▲back to top


- IV/171 -
waaraan ik me moet onderwerpen, zijn zo groot, dat ik me genoopt zie mij
voor het ogenblik te beperken tot mijn goede wil. Om nog te zwijgen van
de vier kerken, waarvan twee parochiekerken, die op het ogenblik in
mijn diocees in aanbouw zijn. Ik kan me met geen mogelijkheid onttrek-
ken aan medewerking daaraan, omdat ze onder mijn aandrang ondernomen
zijn en met de belofte van mijn hulp. Ik spreek nog niet over het zeer
grote aantal armen die ik soms moet voorzien van levensmiddelen, onderdak en
kleding; noch over de algemene moeilijkheden die ik in deze dagen zeer in
het bijzonder ondervind bij het verkrijgen van geld, zodat ik niet zel-
den zelfs aan de dringendste behoeften niet kan voldoen. Om al deze re-
denen is het mij op het ogenblik niet mogelijk u de hulp te verlenen die
u van me verwacht bij het bouwen van de nieuwe kerk waarmee u bent be-
gonnen. U kunt er evenwel op rekenen dat ik uw aanvragen niet zal ver-
geten. Ik zal ze steeds bij de hand hebben om u, zij het niet nu, dan
toch bij de eerste de beste gunstige omstandigheid, behulpzaam te zijn.
Ook zal ik ervoor zorgen uw edelmoedige onderneming aan te bevelen bij
vrome en liefdadige personen van wie ik mag veronderstellen dat zij u een
bijdrage kunnen doen toekomen. Waar ik intussen me niet aan onttrekken
kan is u op dit ogenblik mijn hartelijkste gelukwensen aan te bieden met
het vele goede dat u verricht, en moge de goede God u steeds meer zegenen
en het door u begonnen werk steeds meer tot bloei brengen. Gedenk ook mij
in uw gebeden en aanvaard inmiddels de uitdrukking van mijn bijzondere
genegenheid, waarmee ik mij noem,
12 augustus 1851
+ F r G i o T o m m a s o , b i s s c h o p Mondovi,
In de periode van deze briefwisseling, vergaderde op de 24ste juni,
terwijl de jongens van Valdocco de naamdag van Don Bosco vierden, de
Bouwraad ten stadhuize. Ze keurde de plannen voor de nieuwe kerk van de
H. Franciscus goed en verleende verlof voor de bouw ervan. De 30ste
deelde burge meester Bursarelli aan Don Bosco de overwegingen en het genomen
besluit mee.
Na het feest van de Heilige Johannes de Doper volgde dat van de
H.Aloysius. Met planken waren al de gegraven fundamenten van de nieuwe
kerk overdekt, en tegenover de ingang van de oude kerk was een grote
tribune voor de genodigden opgericht. Deze en de speelplaats was ver-
sierd met tapijten en doeken; en twee rijen hoge palen met wimpels in
verschillende kleuren, gaven van de deur van de kerk tot aan het tra-
liehek in de buitenmuur van de speelplaats, de weg aan waarlangs de processie
zou trekken.
Tot deze plechtigheid was de bisschop van Fossano uitgenodigd, maar
omdat hij verhinderd was, had hij Don Bosco zijn verontschuldigingen
aangeboden. (1) In zijn plaats verscheen de bisschop van Pinerolo. De Armonia
(1) Mijn waarde Heer Don Bosco,
U kunt zich voorstellen met hoeveel voldoening en vreugde ik mij op de 29ste van deze
maand naar uw instituut begeven zou hebben, zowel voor het feest van de H. Aloysius als om het
H. Vormsel toe te dienen, indien dringende zaken van de ene kant en het feit dat ik voor
dezelfde dag beloofd heb naar een parochie van mi jn diocees te gaan voor hetzelfde doel, me
dit niet verhinderden Ik behoud me dus gaarne een andere gelegenheid voor en u moogt ervan
overtuigd zijn, dat het voor mij een oprechte vreugde zal zijn mij dan geheel naar uw ver-
langens te schikken. 0, het zal voor mij werkelijk een feestdag zijn, wanneer ik me temidden
van uw brave leerlingen zal kunnen bevinden. God moge u allen zegenen, zoals ik hen van
ganser harte mijn zegen schenk. Wilt U mijn eerbiedige verontschuldigingen overmaken aan de
heren die u mij noemde en tracht hen te overtuigen hoezeer het mij spijt niet aanwezig te kun-
nen zijn. Het goede nieuws dat u mij meldt omtrent mijn Fossanezen is mij een vreugde: blijf hun uw
vrome zorgen wijden; groet van mij ook mijn vriend Borel en geloof me,
+ L. bisschop van Fossano

18.6 Page 176

▲back to top


- IV/172 -
van 4 juli 1851 schreef als volgt over dit feest: "Verleden zondag - 29
juni - werd in het Oratorio van de Heilige Franciscus van Sales in Turijn
het feest van de Heilige Aloysius van Gonzaga zeer ingetogen en plech-
tig gevierd. In de loop van de morgen naderden er velen ter Heilige Ta-
fel. Mgr. Renaldi, diende, na een hartelijke toespraak, het H.Vormsel
toe aan ongeveer vierhonderd jongens en volwassenen. Deze ernstig Chris-
telijke jongens vierden de plechtigheid met gezang, het opzeggen van dia-
logen en dergelijke, behoorlijk voorbereid en voortreffelijk uitge-
voerd. Het oplaten van een luchtballon, raketten en vuurwerk besloten de
genoeglijke dag. De opgewektheid, de vreugde, de ernst stonden al die
talrijke jongens op het gezicht geschreven, die met heimwee dit plezie-
rige verblijf verlieten. Het was het feest van een gezin van ruim 1500
jongens die eensgezind hun beminde vader toejuichten en aan zijn lippen
hingen. Om deze plechtigheid volkomen te maken ontbrak het aan een pas-
sende kerk, zodat twee derde van de aanwezigen verplicht was buiten te
blijven, omdat het tegenwoordige gebouw te laag en te klein is, maar het
verheugt ons dat de goddelijke Voorzienigheid de middelen schijnt voor te
bereiden voor een nieuwe, voor de eredienst meer geschikte en meer bij de
huidige omstandigheden aangepaste kerk."
Wij willen nog vermelden dat Ch. Reviglio, op voorstel van Don
Bosco op het balkon drie bakken met water geplaatst had, in elk waarvan
hij een andere kleurstof had gedaan. Vandaar liepen drie slangen onder
de grond door naar de speelplaats, en mondden uit in een bassin. 's
Avonds sprongen hier onverhoeds drie stralen in drie verschillende kleu-
ren uit op, tot verbazing en verrukking van de jongens. Er is zo weinig
no di g om ze gelukk ig te maken.
Kort na dit feest begaf Don Bosco zich naar San Ignazio bij Lanzo
voor de retraite waar de theoloog Gastaldi de onderrichtingen hield en
pater Molina di Calvarista de meditaties. Van deze tocht verhaalt Giu-
seppe Brosio ons in de volgende termen: "De welwillendheid zelfs de
genegenheid van Don Bosco voor ons valt niet te beschrijven. Hij was
altijd bevreesd dat het zijn zonen aan iets zou ontbreken of dat zij
niet tevreden over hem zouden zijn. (1) Gedurende ongeveer zesenveertig
jaren heb ik steeds ervaren dat Don Bosco nooit gierig was voor zijn
jongens, dat hij steeds verlangde dat zij opgewekt zouden zijn, en
voortdurend naar de geschiktste middelen zocht om aan hun verlangen en
wensen te voldoen, wanneer dat mogelijk en gerechtvaardigd was. Daar zou
men meer dan één voorbeeld van kunnen noemen.
(1) De belangstelling die Don Bosco voor de jongens koesterde, blijkt uit een brief die hij op 29
augustus 1851 richtte tot Don Chiatellino, onderwijzer in Carignano: "Het lijkt me dien-
stig u mede te delen dat Giuseppe B... , vader van uw beschermeling, volgens bijgaande brief
zijn zoon naar huis terugroept op aanraden van de heer Michele Chiusano.
Hoewel dit me wel goed uitkomt, omdat ik veronderstel dat de ouders van bovenge-
noemde jongen niet meer voor zulke ernstige zware zorgen staan, en ook omdat ik dan een
plaats vrij krijg voor een der vele postulanten, spijt het me toch een beetje, omdat de
jongen na langdurige verzorging grote vorderingen gemaakt had, zowel wat zijn gedrag maar vooral
zijn werk betreft.
Ik, u en de heer Chiusano hebben gedaan wat we konden; moge de Heer voleindigen wat wij
hebben trachten te doen.
Doe mijn hartelijke groeten aan uw neef Michele Chiusano en uw huisgenoten, ook vanwege allen
in ons Oratorio, en beveel mij aan bij Onze-Lieve-Heer. Ik verblijf inmiddels enz,

18.7 Page 177

▲back to top


- IV/173 -
"Don Bosco ried ons externen aan zo mogelijk ieder jaar in retraite
te gaan; en wanneer onze bezigheden het toelieten, minstens een dag te
besteden voor het in orde brengen van ons geweten zoals we zouden wensen
gedaan te hebben in het uur van ons sterven. Nu ging ik graag naar San
Ignazio bij Lanzo om er de Geestelijke Oefeningen te volgen en Don Bosco
nam mij mee daar naar toe en noodde mij bij zich aan tafel, en wilde ook
dat ik hem in de recreatie en op de wandeling gezelschap hield. We waren
bijna altijd samen. Bij het middag- en avondeten was hij bang dat ik te
weinig at en dronk, en hij zorgde ervoor dat mijn portie pietanza meer
dan voldoende was. Soms zei hij 's avonds tegen me: "Ook vandaag heb je
weinig gegeten. Je bent nog jong. Let erop dat je maag er niet onder te
lijden heeft."
Toen we na de oefeningen naar Lanzo waren gegaan, zijn we het dorp en de
omgeving gaan bezoeken. Toen we een mooie top bereikt hadden, bleven we
staan om de omgeving te bekijken. Don Bosco bleef even in gedachten ver-
zonken. Ik keek hem aan en wist niet wat ik van die onvoorziene veran-
dering moest denken. Na een lange stilte nam hij me bij de hand en riep
uit: "Wat zou hier een Oratorio goed op zijn plaats zijn en wat een
prachtige plek voor een college!" - En 14 jaren later was zijn College
daar opgericht!
"In Turijn teruggekeerd, zei hij tegen me: "Luister, mijn beste,
wanneer je gaat studeren, zorg dan dat je een leraarsdiploma haalt: "Denk
erom dat ik het goed met je meen en van je houd als van een zoon, en ik
beloof je dat zolang Don Bosco een stuk brood heeft hij het steeds met
je zal delen." Die woorden herhaalde hij meer dan eens. Ik bemerkte dat
zijn gedachten uitgingen naar een lagere school en naar een college, en
tenslotte zei ik op zekere dag tegen hem: "Welnu, Don Bosco, het is goed,
ik zal voor leraar studeren." - Ik heb inderdaad gestudeerd; niette-
min werd ik het al gauw moe en zette mijn beroep van koopman voort; maar
dat deed niets af aan de vertrouwelijke houding tot Don Bosco.
"Ik ging ook graag naar het heiligdom van Oropa, en daar Don Bosco
me niet kon vergezellen, gaf hij me een briefje mee voor de rector, die
mij ontving alsof ik een belangrijk persoon was. Ik werd ondergebracht
in de kamers van de priesters en er werd me een bediende ter beschikking
gesteld. Zeer velen hebben alzo bij tal van gelegenheden de goedheid van
Don Bosco in een dergelijke bejegening ondervonden.

18.8 Page 178

▲back to top


- IV/174 -
HOOFDSTUK
XXIV.
ANDERE POGINGEN VAN DON BOSCO OM SUBSIDIES TE VERKRIJGEN -
EDELMOEDIGE BELOFTE VAN DE KONING - ZEGENING EN HET
LEGGEN VAN DE EERSTE STEEN VAN DE KERK - TOESPRAAK VAN PATER
BARRERA FEESTEN, TONEEL EN NIEUWE VOORSPELLINGEN -
DON BOSCO EN DE JODEN,
In de maanden juni en juli was Don Bosco ieder ogenblik in de weer
geweest voor de bouw van zijn kerk.
Sommigen leek het dat Don Bosco te opdringerig was bij het vragen
van aalmoezen en dat hij zich bijna te zeer bezorgd maakte om geld te
krijgen. Maar wij zullen zien dat hij niet voor zichzelf vroeg, dat hij
er steeds grote behoefte aan had, dat hij zijn schulden nooit geheel en
al kon delgen, en dat hij zich zonder een heldhaftige deugd nooit aan
zoveel offers van allerlei aard zou hebben kunnen onderwerpen.
De 18de juni was hij verplicht volgens een voor de notaris Porta
verleden akte aan de heer Giovanni Battista Coriasso een van zijn ter-
reinen bij Casa Moretta te verkopen, dat 0,0343 hectaren groot was en
waarvoor hij 2.500 lire kreeg; het was het terrein dat ten westen van het
weiland lag dat hij in zijn dromen gezien had. Coriasso bouwde er een
huisje op met een timmermanswerkplaats op de plek waar thans de portiers-
woning van het Oratorio staat.
Toen Don Bosco dit terrein verkocht had, stuurde hij aan zijn vrien-
den behalve de inschrijvingsformulieren ook vertrouwelijke uitnodigin-
gen, waarvan wij er hier bij wijze van voorbeeld een zullen laten vol-
ge n da t hi j naar de parochie van San Michele stuurde.
Waarde Heer Don Fradelizio,
Alhoewel ik innig verlang naar Pirchiriano te komen is het werkelijk
onmogelijk. De voornaamste oorzaak is de kerk die in aanbouw is en
waaraan U (non sub gravi) moet medewerken. Op welke manier? Niet met
stenen die te zwaar zijn; niet met geld, want de Munt hebben we hier in
Turijn; u moet eraan deelnemen door me een partij hout te schenken, wat planken
of balken of lijstw erk om mijn arm e kerk te bekleden. Beveel mij hie r-
voor alsjeblieft ook aan de bij de heer Pastoor van de Sint-Ambrosius-
kerk, en inter totos et omnes help me dan bij het onder dak brengen van
het reeds begonnen gebouw.

18.9 Page 179

▲back to top


- IV/175 -
Mijn brief ziet er niet zo erg fraai uit. U weet dat hij geschreven is
door een deugniet; u mag me dat gerust verwijten als u me maar wat hout
stuurt.
Doe mijn hartelijkste groeten aan de heer Don Pucher, Don Gagliardi,
Don Costantino, Don Flecchia; en u alle goeds van de Heer toewensend,
beveel ik me van ganser harte in uw gebeden aan en verblijf,
uw dw dienaar en vriend,
Bosco Giovanni pr, (naast de Refugie)
P.S. Het examen van de seminarist Nicolini verloopt goed; hij moet alleen
maandag het algemene gedeelte nog doen.
Hij vergat evenmin zich tot zeer rijke personen te wenden die niet
gewoon waren de liefdadigheid te beoefenen. Soms kreeg hij geen antwoord,
en soms waagde hij nogmaals een poging ook al voorzag hij dat de uitslag
negatief zou zijn. Maar, vol vertrouwen op God, zei hij: "Laten wij van
onze kant doen wat we kunnen, en de Heer zal met zijn goedheid doen wat
wij niet kunnen." - En na een vrij lange tijd hernam hij zijn poging in
een andere vorm.
Zo had hij zich na half juni ook gewend tot koning Vittorio Emanuele
met een verzoekschrift, waarin hij dankbaar de welwillendheid van de
souverein herdacht ten aanzien van de jongens van het Oratorio, gaf hem
een schets van de bouw der nieuwe kerk, verzocht hem of hij zich wilde
verwaardigen erheen te gaan om de eerste steen te leggen en, indien hij
dit niet zou kunnen doen, of Zijne Majesteit, dan, evenals zijn roem-
rijke vader, in diens voetsporen zou willen treden en ons Instituut
zijn hoge steun willen blijven verlenen. Don Bosco ontving dan ook kort
daarna de volgende zeer belangrijke brief van het koninklijk Staatssecretariaat
Zeereerwaarde Heer,
Turijn, 5 juli 1851
Zijne Excellentie de Hertog Pasqua, leider van het Koninklijk
Huis, aan wie ons departement het verzoek heeft moeten doorgeven dat door
Uw eerwaarde was ingediend, heeft per schrijven van 25 juni jl. medege-
deeld, dat, nadat het verzoek aan de koninklijke beslissing was onder-
worpen, Zijne Majesteit met oprechte voldoening kennis heeft genomen
van uw beslissing en van andere vrome personen, om jongens bijeen te
brengen in het hier gevestigde Oratorio en hun een godsdienstige en mo-
rele opvoeding te geven.
In het verlangen de uitvoering van uw liefdewerk te bevorderen, doch
door overvloed van bezigheden niet in de gelegenheid om aanwezig te zijn
bij de eerste steenlegging van de nieuwe kerk, heeft hij zich gewaardigd
van heden af een bewijs te geven van zijn edelmoedige koninklijke wil om
op iedere mogelijke wijze zijn medewerking te verlenen aan een dergelijke
onderneming zodra daar gelegenheid toe bestaat.
Het is mij een genoegen de gunstige beslissing van Zijne Majesteit
ten aanzien van uw instituut te uwer kennis te brengen, een instituut dat zo

18.10 Page 180

▲back to top


- IV/176 -
aanbevelenswaardig is door zijn onrechtstreekse vrome doelstelling, en ik
kan niet nalaten van mijn kant de lof uít te spreken voor uw ijverige
zorgen waarmee u de instelling leidt en bevordert, en maak van deze
gelegenheid gaarne gebruik uitdrukking te geven aan mijn bijzondere hoogachting,
Van Uw zeereerwaarde,
de toegewijde dienaar
voor de minister
de eerst aanwezende
ambtenaar
DE ANDREIS
Doordat er met alle kracht gewerkt werd verschenen de fundamenten
van de kerk al spoedig boven de grond, en Don Bosco en de andere aan het
Oratorio verbonden geestelijken dienden bij de Curie een aan de Aarts-
bisschop gericht verzoekschrift in, om de eerste steen te willen wijden.
Op 18 juli ging kanunnik Celestino Fissore, provinciaal-generaal, uit
naam van de afwezige Mgr. Fransoni, per brief in op de vraag en verleen-
de aan Don Bosco of aan een andere door hem gevraagde priester de be-
voegdheid voor deze wijding en plechtigheid volgens het Rituale Romano.
Op 20 juli vond de eerste steenlegging plaats. Zeshonderd en meer
jongens van het Oratorio, hadden als even zovele bazuinen het nieuws door de
hele stad verspreid, en op de avond van die dag bevond er zich een zo
grote menigte mensen ter plaatse, als men daar nog nimmer bijeengezien had.
De wijding van de steen zou Mgr. Luigi Fransoni, die Don Bosco en
zijn stichting zo zeer genegen was, zeker verricht hebben; maar helaas
verbleef deze onverschrokken prelaat in ballingschap te Lyon. In zijn
plaats werd de wijding verricht door kanunnik Moreno, econoom-generaal;
en de steen werd gelegd door de heer Commandeur Giuseppe Cotta, een
groot vriend van de armen en een belangrijk weldoener van Don Bosco's
werk. Van de hele plechtigheid werd een acte opgemaakt, waarvan een af-
schrift met grote en kleine munten, medailles en andere souvenirs in de
steen gelegd werden. Burgemeester Bellono bracht met een troffeltje de eerste
cement aan.
Bij die gelegenheid ging de beroemde Pater Barrera van de Dottrina
Cristiana, ontroerd bij het zien van zoveel mensen die waren komen toe-
lopen en gesticht door de aanwezigheid van zo'n groot aantal priesters,
Turijnse patriciërs en vooraanstaande dames, op een heuveltje staan en
hield voor de vuist weg een indrukwekkende toespraak. Hij begon met de
volgende woorden:
"Geachte toehoorders, de steen, die hier gezegend en in de fundamen-
ten van de toekomstige kerk ingemetseld is, heeft tweeërlei belangrijke
betekenis. Hij beduidt het mosterdzaadje, van de mystieke boom, waarin
zoveel jongens, als vogelen des hemels, hun toevlucht komen zoeken; hij
beduidt ook, dat het werk der Oratorio's, gegrondvest op het geloof en
op de liefde van Jesus Christus, zijn zal als de onbeweeglijke massa
waartegen de vijanden van de godsdienst en de geesten der duisternis vergeefs
strijden.
De redenaar verklaarde toen een en ander met zoveel welsprekend-
heid, dat heel zijn gehoor als het ware aan zijn lippen hing. Maar het
kenmerkende van de toespraak was een gelijkenis en een gebed. Hij vergeleek de

19 Pages 181-190

▲back to top


19.1 Page 181

▲back to top


- IV/177 -
tijden met een orkaan, die steden en dorpen met verwoesting en instor-
ting bedreigt. - "En wat zien wij gebeuren in die dreigende beproeving?"
vroeg de hoogwaardige Pater Doctrinariër: "Wij zien al wat leeft angstig
en bevend zoeken naar een toevluchtsoord. De mensen trekken zich terug
in hun huizen; de wilde dieren vluchten naar hun holen; en de vogelen
des hemels vliegen naar hun nest, blij dat zij het gebouwd hebben in een
stevige en veilige boom. De tijden die aanstormen zijn boosaardig,
kwaadaardig vooral voor de arme jeugd. En ziehier een boom, die diep zijn
wortels in de aarde slaat, die niet zijn kroon buigt voor de gierende
wind. In de schaduw van deze boom; in de ruimte van dit gewijde bouwwerk;
zullen duizenden jongens bescherming en verdediging komen zoeken tegen
de dwalingen die heden ten dage door goddeloze lieden en boosaardige
schrijvers worden uitgestrooid; bescherming en verdediging tegen begin-
selen die vernietigend zijn voor iedere deugd en zedelijkheid; bescher-
ming voor en tevens verdediging tegen de pijlen der jeugdige vurige
hartstochten, opgewekt door slechte voorbeelden en door de ergernis die
gegeven wordt door allerlei soort mensen. Reeds is het mij alsof ik zwer-
men van jongens zie, die als duiven zijn neergestreken, en die zich in
de vlucht verheffen hier en ginder, en zich hierheen begeven als naar
een veilige plaats, en die zich hier verenigen niet alleen om er bescher-
ming en verdediging te vinden; maar voedsel, sterkende kracht voor het
tijdelijke en het eeuwige leven. Gij allen die naar mij luistert, ach met
goede raad en metterdaad zult gij u erop toeleggen alles te doen; opdat
deze boom spoedig tot reusachtige omvang uitgroeie, zijn takken uitsprei-
dend over heel de stad, en gij zult er zoveel arme jongens onder samen-
brengen, die men nu als een belediging van de godsdienst; als bederf van
de zeden, op zon- en feestdagen over straat ziet zwerven, in het gevaar
zodoende zichzelf te onteren, de schande van hun familie te worden, en
een last en een zorg voor de burgermaatschappij. Uw liefde; mijne heren,
zou in onze dagen geen nuttiger werk kunnen verrichten voor Kerk en
Staat; want van een goed of slecht opgevoede jeugd hangen leven en dood
af van de gezinnen, van de staten en van de wereld."
Tenslotte richtte de goede Pater zich tot Jesus Christus in een zo
mooi gebed, dat velen de tranen in de ogen sprongen: "En gij, mijn
God," zo zei hij, "Gij; onze zaligmaker Jesus Christus; verzinnebeeld in
de hier gelegde hoeksteen, ach met de kracht van uw almachtige armen
zult ge het werk van dit Oratorio beschermen. Hij zal misschien ver-
vloekt worden door de goddelozen, maar Gij zult hem zegenen. Zullen zij
ertegen strijden, Gij zult hem verdedigen. Zullen zij hem haten, Gij
bemint hem als het licht van uw ogen. Hij ontleent al zijn waarde aan
uw welwillendheid, omdat hij tot doel heeft de jongens te verzamelen, te
onderrichten en op te voeden, die in uw sterfelijk leven de vreugde
waren van uw hart, en die zijn en steeds zullen blijven het voorwerp van
uw uiterste liefde, als lammeren van uw kudde, als de meest uitgelezen
bloemen uit de tuin van uw Kerk.Zeker, onder uw bescherming zal dit werk
onbedreigd blijven bestaan; en het zaad ervan zal, gedragen door de wind
van uw genade, zich overal verspreiden en eerder zullen de zuilen van
he t ui t s pa ns e l i n e en s t or te n , d an d at d it o p aa r d e z a l o p ho u den te be-
staan."
De woorden van de welsprekende geestelijke hadden een wonderbaar-
lijke uitwerking, en leken als door de hemel ingegeven, als profetisch,
omdat zij op een verbluffende manier bewaarheid werden.

19.2 Page 182

▲back to top


- IV/178 -
Nadat de kan. Antonio Moreno de verklaring getekend had waarin
geboekstaafd stond dat hij de steen had gewijd, begon er een feestelijke
bijeenkomst. De seminarist Bellia las een welkomsbrief voor, enkele
leerlingen droegen een paar korte gedichten voor, en zes van de aller-
kleinste externe jongens zegden een korte dialoog op, door Don Bosco
geschreven, terwijl zij een ruiker bloemen overreikten aan de burgemeester.
Giovannino, Carlo, Cesare, Agostino, Pietro, Manfredo
Cesare - Giovannino! Heb je gedacht aan wat je tot deze heren zeggen moet
voordat je hun dit simpele geschenk van ons aanbiedt?
Giovannino - Je weet heel goed dat ik dat niet kan.
Cesare - Heb je tenminste je les gestudeerd die je voor vandaag, zo'n
mooie dag, opgegeven was.
Giovanni - Zeker, die heb ik geleerd, maar,
Cesare - Wat: maar? Ben je ze al weer vergeten?
Giovannino - Zeg me alleen maar het eerste woord, dan zeg ik de
rest.
Cesare - Dat doen ze op school ook niet! Dus ofwel iets improviseren ofwel de
les opzeggen. Als je ze geleerd hebt, zeg dan op wat je weet!
Giovannino - Omdat ik de hele les niet kan, zal ik zeggen wat ik weet.
Heren, ik dank u namens mijn kameraden voor al de zorgen die u ons
besteed hebt:
Agostino - Ik dank de heer Burgemeester en in zijn persoon dank ik het gemeen-
tebestuur voor al de gunsten, aan ons Oratorio verleend.
Carlo - Ik zou hetzelfde willen zeggen tot de heer kanunnik Moreno, de heer
Cotta en tot al onze weldoeners Dank aan allemaal!
Pietro - Ik sluit me hierbij aan namens mijn kameraden. Wij beminnen de
godsdienst, wij beminnen het vaderland, wij beminnen de kennis en de
deugd
Manfredo - Daar ik anders niets weet te zeggen, nodig ik mijn kameraden
uit luidkeels te roepen: Leve de burgemeester! Een gelukkig leven
voor al de heren die vandaag ons zijn komen opzoeken!"
Allen waren getroffen door de ongekunstelde en geestige manier van
optreden van deze ruwe volksjongens. De ordedienst van gymnasten van het
zondagsoratorio, onder leiding van de Bersagliera Brosio, die gedurende
de plechtigheid ook gezorgd hadden voor het bewaren van de goede orde, be-
sloten de veelsoortige verpozingen met militaire oefeningen, zoals ge-
woonlijk bij iedere plechtige gelegenheid.
Toen de avond gevallen was en de menigte was weggetrokken, bleef Don
Bosco achter met enkele interne leerlingen, voor wie de bouw van deze
kerk het toppunt scheen van al wat Don Bosco zou hebben kunnen doen. En
tegenover de seminarist Reviglio, die met grote bewondering over de kerk
van de H. Franciscus sprak, verklaarde hij met alle stelligheid, alsof
hij schatten tot zijn beschikking had: "0, dat is nog niets; je zult
zien dat hier, hiervoor en eromheen, en hij beschreef het geweldige huis dat
men er tegenwoordig zien kan. En terwijl hij sprak, schonken de jongens
alle aandacht aan zijn woorden, en verwachtten dat zijn voorspellingen
bewaarheid zouden worden, hoewel er toen nog geen mogelijkheid van ver-
wezelijking aanwezig scheen.

19.3 Page 183

▲back to top


- IV/179 -
Het nieuwe gebouw was evenwel voldoende om de geestdrift van de
jongens van het zondagsoratorio aan te wakkeren, en niet zelden kwamen er
joodse jongens met hen mee. Don Bosco die zoveel welwillendheid be-
toond had tegenover hun geloofsgenoten die in Chieri zijn medeleerlingen
geweest waren, en die de bekering van Abraham en Jonas bewerkt had,
ontving hen met grote welwillendheid. Een van hen vertrouwde hij op zeke-
re dag toe aan de zorg van Ascanio Savio opdat deze hem zou onderrich-
ten, en de jongen werd gedoopt. Vele anderen zouden zich ook wel graag
bekeerd hebben, maar zij stuitten op tegenstand van hun ouders. Toen zij
na de emancipatie de openbare scholen bezochten, hoorden zij willens
nillens enkele catechismuslessen aan, en zij werden onbewust opgewekt
om zich tot het christendom te bekeren. Maar hun ouders zorgden er wel
voor hen te vervullen van de gedachte op hun hoede te zijn voor de
christenen die zij als vijanden moesten beschouwen, en tegenover wie zij
steeds een onuitwisbare haat moesten voeden. En wanneer een van hen nei-
ging vertoonde voor het katholicisme, werd hij onmiddellijk van school afge-
nomen.
"Ik heb veel van die jongens gekend," zei Don Bosco ons, in de
laatste jaren van zijn leven, die brandden van verlangen om onze heilige
godsdienst te omhelzen; en omdat zij bleven aandringen om tot het chris-
telijk geloof toe te treden, begonnen hun familieleden hen ondankbaar te
noemen, verraders van hun godsdienst, de schande van hun familie, en hen
te bedreigen dat ze onterfd en uit het ouderlijk huis verdreven zouden
worden, wanneer ze niet van mening veranderden. En ik ken er nog enkelen
die geruime tijd lang in een kamer werden opgesloten als in een kerker om
te voorkomen dat zij christenen zouden worden. Dat hoeft ons ook niet te
verbazen. Het moderne jodendom is niet meer de heilige wet van eertijds,
aangekondigd door de profeten en bevestigd door wonderen. Het heeft de
Bijbel, maar houdt de Talmoed hoger in eer die de bron is van haat tegen
het christendom en God vervloekt door onrechtstreeks zijn bestaan te ontkennen.
"In de loop van mijn leven ben ik niet zelden met volwassen joden in
aanraking gekomen en dikwijls kwam het gesprek dan op godsdienstige aan-
gelegenheden; als zij over de Messias spraken was het meelijwekkend om
aan te horen hoe zij over een dergelijke hoogst belangrijke waarheid re-
deneerden. Wanneer ik sommigen van hen iets vroeg, maakten ze me bij-
na kwaad door hun cynische antwoorden. Er waren er die wanneer men hen
vroeg of zij in de Messias geloofden, mij als antwoord gaven: "Mijn Mes-
sias is het geld dat ik in mijn portemonnee heb." Een ander die de-
zelfde vraag gesteld werd, antwoordde me: "Een goede maaltijd is voor
mij een echte Messias." Wat moet men tegen zulke mensen zeggen? De mees-
ten van hen gaan door het leven zonder hun eigen godsdienst te kennen,
zonder zich iets aan te trekken van de Messias, terwijl zij angstvallig
iedereen uit de weg gaan die hen zou proberen te onderrichten. En de rab-
bijnen weigeren steeds zich in dergelijke discussies te begeven.
"Toch was Onze Heer Jesus Christus niet hen allen onbekend, maar zij
hielden zich aan het jodendom uit eigenbelang. Het is nog niet zolang
geleden dat een jood zich, na zich in de christelijke godsdienst te
hebben laten onderrichten, wel genegen toonde het Doopsel te ontvangen,
wanneer er maar enkele schulden van hem betaald werden die hij gemaakt
had. Een ander verzekerde mij dat hij onze godsdienst zou hebben omhelsd,
wanneer dit hem niet ertoe gedwongen zou hebben van zijn vaderlijk erf-
deel af te zien Een derde, een ontwikkeld man, was bereid zich te bekeren mits

19.4 Page 184

▲back to top


- IV/180 -
ik hem met een groot bedrag de middelen van zijn bestaan zou verzekeren.
Hij was rabbijn. Niettemin, heb ik onder de joden ook mensen ontmoet die
eerlijk hun overeenkomsten nakwamen en weldadig waren, en een heel enkele
die leefde volgens Gods geboden, en me de indruk gaf dat hij te goeder
trouw de Messias verwachtte."
Ook onder de joden telde Don Bosco vrienden en over twee van hen
in het bijzonder zullen we te gelegenertijd nog spreken. Voor het ogen-
blik volstaat het te vertellen dat we op zekere dag met Don Bosco door
Turijn liepen. Toen zagen we een heer met een achtenswaardig voorkomen
die, eerb ie di g Don Bosco gr oe tte en, zo'n gesprek met hem begon, dat we
ervan overtuigd waren dat hij katholiek was. Na het afscheid, zei Don
Bosco tegen ons: "Zie je die meneer? Telkens wanneer hij me tegenkomt, blijft
hij ee n he le tijd m et me p ra te n. Weet j e wie híj is? Een rabbijn . Hij
kent de waarheid, maar omhelst haar niet uit vrees voor de armoede die zijn deel
zou zijn, wanneer hij het hoge honorarium dat de synagoog hem ver-
strekt, zou moeten prijsgeven. Verschillende keren heb ik hem al ertoe
aangespoord toch vertrouwen te stellen in de Voorzienigheid, maar hij
heeft er de moed niet toe.
Don Bosco was vervuld van medelijden met de joden en bad en spoorde
anderen aan tot bidden voor een natie die eens het volk Gods geweest was,
en die voorbestemd was om op het einde der tijden in de schoot van de
Kerk te worden opgenomen.
En zolang als hij leefde deed hij het mogelijke om hun heil te be-
vorderen. Ook de volwassenen hadden, zoals we gezien hebben, zijn zorg-
volle aandacht, en in de loop van ons verhaal zullen we nog andere fei-
ten kunnen belichten. Hij behandelde hen met liefde en nam hen gastvrij
op wanneer ze daarom vroegen. Ook nam hij jongens op, onderrichtte hen en
doopte hen.
Op 17 juli 1851 beval Mgr. Luigi Calabiana, bisschop van Casale,
hem een joodse jongen aan. De jongen had de bijnaam De angelis en werd
ook wel Johannes van de Farizeeën genoemd. Hij was van Casale naar Turijn
gestuurd om te zien of er plaats was in het tehuis van de catechumenen
om hem te onderrichten in de katholieke godsdienst en hem te onttrekken
aan de vervolgingen van zijn geloofsgenoten. Het getto van Casale werd
op stelten gezet om de jongen het volgen van zijn roeping te verhinderen.
In geval hij niet opgenomen werd in het Hospitium, verzocht de bisschop
Don Bosco De angelis op te nemen onder zijn jongens - zij het slechts
voor korte tijd - in de zekerheid dat hij de jongen dan aan een vader
zou toevertrouwen, terwijl hij beloofde alle kosten voor het onderhoud van de
jongen te betalen.
Don Bosco was blij zulke jongens te ontvangen, en hen voor te stel-
len aan Jonas uit Chieri, die, nog steeds zijn goede vriend, dikwijls bij
hem op bezoek kwam in het Oratorio.

19.5 Page 185

▲back to top


- IV/181 -
HOOFDSTUK
XXV.
GIOVANNI CAGLIERO - INDRUKKEN EN MENINGEN VAN DE
J O N G E T U R C H I , OPGENOMEN IN HET ORATORIO - HET FEEST VAN
ALLERZIELEN IN CA STE LNUOVO - CAGLIERO WORDT DOOR DON BOSCO NAAR
VALDOCCO GE LEID - ZI JN GETUIG EN IS O VE R D E AR MO ED E VAN H ET
HUIS EN OVER DE GOEDHEID EN IJVER VAN DON BOSCO -
CAGLIERO EN RUA IN DE SCHOOL - WERKCONTRACTEN VOOR DE JONGE
ARBEIDERS
In het begin van oktober ging Don Bosco naar het gehucht Becchi voor
het feest van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans, in gezelschap van ver-
schillende leerlingen van hem. De jeugdige Giovanni Cagliero had met
ongeduld op hem gewacht. Zijn kameraden van Castelnuovo zagen in hem hun
leider bij allerlei spelletjes. Toen er een bisschop gekomen was om het
Vormsel toe te dienen in de parochie, had de jongen, vol bewondering voor
het gewaad van monseigneur, zich een mijter en misgewaad van papier ge-
maakt; van een stok had hij een herdersstaf gevormd, vervolgens liet hij
zich, op een ladder gezeten op de schouders van zijn kameraden ronddra-
gen, temidden van de menigte jongens die de kleine bisschop toejuichten,
terwijl hij hun in alle ernst zijn zegen gaf. Dit levendige, maar
goedaardige grapje, wekte de sympathie van Don Cinzano, die hem rustig
bij zich in de pastorie liet komen, hem enkele kleine diensten liet ver-
richten, temeer omdat Don Bosco beloofd had hem in het Oratorio te zul-
len opnemen. En het is hier dat Giovanni Cagliero zich overweldigd begon
te voelen door de genegenheid en de geestdrift voor Don Bosco.
Dezelfde Cagliero vertelde ons: "Ik hoorde altijd met lof spreken
over Don Bosco. Mijn dorpsgenoten, en vooral mijn moeder, mijn neven en
vrienden, vertelden steeds iets bijzonders in Don Bosco bespeurd te heb-
ben toen die klein was, iets dat hem van zijn dorpsgenoten onderscheidde,
en dat zijn nederig en vriendelijk gedrag getuigde van een meer dan be-
gaafde jongen. Ik kende in Castelnuovo verschillende van zijn medeleer-
lingen op het gymnasium en van het seminarie, zoals de heer Matta uit
Morialdo, doctor Allora en de advocaat Musso. Zij spraken steeds met
zoveel eerbied en lof over zijn goedheid en deugdzaamheid, dat ik in hem
meer moest zien dan een model van christelijke volmaaktheid, meer dan een
model van een heilige levenswandel. Dokter Allora vertelde later tegen
mij en anderen, dat hij in Chieri door zijn kameraden voor een heilige
gehouden werd. Don Cinzano, pastoor van Castelnuovo, herhaalde meer dan
eens als hij met mij over hem sprak: "Ik heb in Don Bosco altijd iets gezien

19.6 Page 186

▲back to top


- IV/182 -
dat meer dan gewoon was, zijn godsvrucht, zijn hartelijkheid, zijn zelfbe-
heersing, zijn gehoorzaamheid, zijn nederigheid. Hij was buitengewoon
in alles. En zinspelend op zijn volharding in de werken die hij on-
dernam, placht hij schertsend tegen me te zeggen: "Don Bosco is altijd
even zonderling en koppig geweest als de heiligen."
Nauwelijks had Cagliero dus gehoord dat Don Bosco was aangekomen,
of hij haastte zich naar de Becchi toe. Aan het ernstige, rustige en
bescheiden uiterlijk van de goede priester, zag hij terstond dat deze
gesierd was met al de deugden waarvan hij had horen spreken. Toen hij
weer thuisgekomen was, nodigde hij een kameraad uit, een zekere Giovanni
Turchi, die toen zestien jaar was, om er ook eens heen te gaan, "Caglie-
ro," zo berichtte ons Don Turchi, thans Ridder en hoogleraar in de let-
teren,"zei zoveel opgetogens tegen me betreffende Don Bosco, dat ik me van
Castelnuovo naar de Becchi begaf. Daar aangekomen werd ik getroffen bij
het zien van een priester die zozeer in beslag genomen werd door zijn
werk en zo opgewekt was, iets waar ik niet aan gewoon was; en van begin
af aan had ik een onuitwisbare indruk van hem. Toen ik daarna bemerkte
hoe beminnelijk hij met mij en de andere jongens sprak, was ik een en al
geestdrift. Toen hij me zo'n beetje geëxamineerd had omtrent de stof die
ik bestudeerd had en over de keuze van mijn levensstaat, eindigde hij
met tegen me te zeggen: "Ik ken je vader en ben een goede vriend van
hem; zeg tegen hem dat hij me morgen eens komt opzoeken!" - Mijn vader
g i n g e n z od o e nd e w e r d b e s l ot e n d a t i k tegen half oktober mijn intrede zou
doen in het Oratorio.
"In Valdocco ondergebracht voor de studies, hoorde ik van mijn ka-
meraden hoe Don Bosco buitengewone dingen deed, en ik moest vaststel-
len dat deze faam steeds groter werd; ik zag de avondscholen die hij
leidde, en onder meer de leraren Don Chiaves en een zekere heer Geni-
natti. De muren van de nieuwe kerk van de H. Franciscus waren al ter
hoogte van de vensters opgetrokken en ik en mijn kameraden vlasten erop
om stenen aan te reiken op de steigers. Op zondag kwamen er heel veel
jongens van buiten naar de plechtigheden in de kerk, en ook zochten wij
ontspanning door, onder meer andere spelen, militaire oefeningen te hou-
den met de houten delen van geweren die in het arsenaal niet meer ge-
bruikt werden. Maar wat mij vooral trof toen ik in het Oratorio kwam,
was de godsdienstzin die er heerste, waarvan ik geen idee gehad had, en
ik moet zeggen dat ik toen begreep wat het wilde zeggen te biechten. Er
werd een veelvuldig gebruik gemaakt van de Sacramenten, niet alleen op
de zondagen, maar ook door de week. Don Bosco gaf ons echter de raad de
communiedagen over de hele week te spreiden, om zodoende het communice-
ren een voortdurend karakter te verlenen. Voor het merendeel gingen we
bij Don Bosco biechten, hoewel er op zondagen ook enkele andere priesters
aanwezig waren. Veel jongens waren zo delicaat om zich ter heilige Tafel
te begeven, dat 's zondags, wanneer hij zich gereedmaakte voor de
H.Mis, er vaak een jongen was, die Don Bosco nog gauw een of andere
moeilijkheid of scrupule in het oor fluisterde om er zeker van te zijn
dat hij rustig te communie kon gaan. Steeds en altijd heb ik in het
Oratorio een goede kern waargenomen van jongens van een zo diepe en be-
wonderenswaardige godsvrucht, dat zij de toon van heel het huis bepaal-
den en al de anderen tot het goede aanzetten. En Don Bosco beijverde
zich vooral ervoor dat de catechismus geleerd werd. Zijn preken waren
prettig om naar te luisteren. Hij was gewoon de kerkgeschiedenis op een
begrijpelijke manier te verklaren, helder, aantrekkelijk, en alvorens te ein-

19.7 Page 187

▲back to top


- IV/183 -
digen vroeg hij een van zijn toehoorders steeds er een opmerking over te
maken of er een praktische toepassing uit af te leiden. 's Avonds gaf
hij ons na het gebed van het verhoog af zulke rake vermaningen, dat ik,
op mijn kamer, me zo onder de indruk en zo opgewekt voelde dat ik het
niet onder woorden zou kunnen brengen. Don Bosco voedde de jongens op
tot het goede door overtuiging, en zij deden zulks met grote opgewekt-
heid. Hij ging altijd met zachtheid te werk; zelfs wanneer hij iets be-
val, verzocht hij er ons als het ware om, en wij wisten ons een offer te
getroosten om hem ter wille te zijn. Zo zag ik het Oratorio gedurende
de tien jaren dat ik er verbleef, dat wil zeggen tot de dag van mijn
priesterwijding, steeds toenemen in voortreffelijkheid; en al heb ik
vele Instituten bezocht, nooit heb ik er één ontmoet waar zoveel gods-
vrucht heerste als in dat van Don Bosco, wiens hartelijkheid zich ook tot
op verre afstand steeds deed gelden." Tot zover Don Turchi.
De definitieve opname van nog een andere jongen, waartoe Don Bosco
in Castelnuovo op 1 november 1851 besloot, zou voorgoed haar sporen in
de annalen van het Oratorio achterlaten. De opname namelijk van Giovanni
Cagliero, die enkele dagen tevoren zijn vader verloren had.
Op Allerheiligendag 1851 moest Don Bosco van Turijn naar Castelnuovo
d'Asti om een Allerzielenpreek te houden. Cagliero was in koortsachtige
bezorgdheid zijn kameraden vooruitgesneld naar de sacristie. Hij ver-
langde aangeduid te worden om als misdienaar de predikant naar de
preekstoel te mogen begeleiden. Nadat hij toog en superplie had aange-
trokken, wachtte hij geduldig, terwijl zijn kameraden Don Bosco tegemoet-
gegaan waren; hoe groot was de vreugde van Cagliero niet, toen deze kwam
omdat aan zijn wens voldaan werd.
Don Bosco hield een van die bewonderenswaardige preken die de toe-
hoorders nooit meer zouden vergeten. Hij vertelde dat hij, onderweg
naar de kerk, voorbij het kerkhof gekomen was en klagende stemmen ge-
hoord had die hem bij de naam riepen. Hij naderde en zag temidden van de
kruisen de zielen van degenen die daar begraven waren. "Zeg tegen mijn
zoon," zei de een, "zeg tegen mijn dochter," zei de ander, "dat ik me in
het vagevuur bevind, dat ik altijd van hen gehouden heb, en toch denken
ze niet meer aan me." - Het was een echtgenoot, een vrouw, een zoon,
een vriend, die hem boodschappen meegaven om over te brengen aan hun
dierbaren in het dorp, opdat zij iets zouden doen om hen van hevige
kwellingen te bevrijden! Don Bosco gaf een beschrijving van dat meelij-
wekkende schouwspel, van de tedere smeekbeden, van die herinneringen uit
het verleden, met zoveel levendigheid, eenvoud en waarheid, dat degenen
die hem hoorden in tranen uitbarstten. De collecte bracht overvloedig op,
bijna 150 lire! Tot degenen die zich verwonderen over die overvloedige
giften na zijn preken, antwoordde hij: "Om de mensen tot liefdadigheid
te brengen, is het nodig hen te leren inzien, welk belang zij hebben bij
overvloedige aalmoezen, om van de Heer ook tijdelijke voordelen te ver-
krijgen, en hoe groot daarentegen het nadeel zal zijn dat zij zullen on-
dervinden wanneer zij schriel zijn ten opzichte van de gelovige zielen
of van de Kerk à dat het bezit van beschermers in de hemel ook van voor-
deel is voor de akkers. Die giften voorkomen straffen, ongenade, nood-
weer, ziekte, insecten en droogte. Dit is het geheim om de mensen tot
het geven van aalmoezen te brengen, anders verkrijgt men weinig of
niets."
Na de preek keerde Don Bosco naar de sacristie terug en op een
zachtmoedige en vriendelijke manier wendde hij zich tot zijn kleine misdienaar

19.8 Page 188

▲back to top


- IV/184 -
"Het schijnt," zei hij, "dat je me iets te zeggen hebt, dat je
brandt van verlangen om me iets mede te delen. Is 't niet?"
"Inderdaad", eerwaarde, antwoordde de jongen met een vuurrood hoofd;
"ik wilde u iets zeggen dat me al lang bezighoudt; ik wil met u meegaan
naar Turijn, mijn studies voortzetten en priester worden."
"Uitstekend, kom maar met me mee," zei Don Bosco, "mijnheer pastoor
heeft me al over je gesproken; zeg tegen je moeder dat ze vanavond met je
naar de pastorie komt dan zullen we wel tot overeenstemming komen."
Terwijl het sombere gelui van de klokken de gelovigen opriep om te
bidden voor de overledenen, en de bedrukte menigte samenstroomde, gingen
moeder en zoon de pastorie binnen.
"Mijn beste Teresa," zei de goede priester en vader van reeds zovele
wezen, toen schertsend, "u bent mooi op tijd. Ik verwachtte u; laten we
dus spreken over zaken. Is het waar dat u me uw zoon komt verkopen?"
"Verkopen, o nee," riep de brave moeder gevat uit. "maar als u het
goedvindt, kunt u hem wel cadeau krijgen."
"Des te beter," antwoordde Don Bosco; maak dan zijn pakje maar
klaar. Morgen gaat hij met mij mee en ik zal een vader voor hem zijn."
De volgende dag was Giovanni Cagliero stipt op tijd> en bij het
aanbreken van de dag was hij in de kerk om bij Don Bosco de Mis te
dienen. Het was een zeer levendige jongen. Don Bosco wilde de reis van
Castelnuovo naar Turijn te voet afleggen.
"Wel, Cagliero, zullen we naar Turijn gaan?" "Ja, laten we gaan."
"En je moeder?"
"Die is tevreden; en nu ben ik bij Don Bosco."
Zij begaven zich op weg. Nu eens liep Cagliero naast Don Bosco, dan
weer liep hij voor hem uit en wachtte hem op, soms ook bleef hij achter
om wat vruchten van de hagen te plukken en liep dan vlug om hem in te
halen, soms ook sprong hij over een sloot en dartelde door het weiland.
Nu en dan stelde Don Bosco hem enkele vragen, en zijn antwoorden getuigden van
een bewonderenswaardige onschuld. Hij sprak over zijn tegenwoordig leven,
ook over zijn verleden, en over zijn plannen voor de toekomst. Hij ver-
telde wat hij thuis allemaal gedaan had, hij gaf de meest verborgen ge-
heimen van zijn hart prijs. Hij was zo oprecht dat Don Bosco kon zeggen
hem na enkele uren door en door te kennen en wel zo, dat wanneer de jon-
gen bij hem gebiecht zou hebben hij hem alleen maar de absolutie had kunnen
geven.
Cagliero heeft ons zijn indrukken gedurende die tocht verteld: "Don
Bosco sprak met mij alleen over God, over de Allerheiligste Maagd, hij vroeg of
ik dikwijls te communie ging, of ik veel hield van Onze-Lieve-Vrouw, en
over andere geestelijke zaken. En soms ook spoorde hij me schertsend
aan om braaf te zijn. Tenslotte kwamen we in Turijn aan.
"Ik herinner me steeds met grote voldoening het ogenblik dat ik mijn
intrede deed in het Oratorio op die avond van de 2de november Don Bosco
stelde mij voor aan zijn brave moeder Margherita, terwijl hij zei: "Kijk, moeder,

19.9 Page 189

▲back to top


- IV/185 -
dit is een kleine jongen uit Castelnuovo, die het vaste voornemen gemaakt
heeft braaf te zijn en goed te leren."
"En zijn moeder antwoordde: "Och jij, jij doet maar niets anders dan
jongens zoeken; terwijl je weet dat we geen plaats hebben."
Don Bosco antwoordde glimlachend: "Och, u zult wel ergens een hoekje
voor hem vinden."
"Dan moet ik hem in jouw kamer leggen", antwoordde de moeder.
"Och, dat is niet nodig. U ziet dat de jongen niet groot is, we
zullen hem in de broodkorf leggen om te slapen; dan trekken we hem met
een touw op aan een balk; dat is immers een prachtige plaats, zo op de
manier van een kanariekooitje." - De moeder begon te lachen en zocht in-
tussen een plaats voor me, maar die avond moest ik bij een van mijn kame-
raden aan het voeteneind van zijn bed slapen."
"De volgende morgen zag ik hoe armelijk alles daar in huis was.
Lang en smal was de kamer van Don Bosco, onze slaapkamers gelijkvloers
waren smal en de vloer ervan was van straatstenen, en buiten de stro-
zakken, lakens en dekens, was er geen enkel comfort. De keuken was aller-
armzaligst, zonder de gebruikelijke potten en pannen, er waren alleen
enkele borden en schalen met de erbij behorende lepels. Vorken en messen
en servetten zagen wij er pas vele jaren later, verschaft door enkele
vrome en liefdadige personen. Onze refter was een soort van schuur, en
de eetkamer van Don Bosco een kamertje naast de pomp, die voor schooltje
en tevens als ontspanningslokaal diende. En dit alles werkte mede, om
ons in de eenvoudige en armelijke toestand te houden, waarin wij geboren
waren en waarin wij zouden worden opgevoed door het voorbeeld van Don
Bosco, die er groot behagen in schiep ons zelf in de eetzaal te bedienen,
de slaapzaal op orde te houden, de kleren te borstelen en op te lappen en
soortgelijke nederige diensten meer te verrichten.
Zijn gewone manier van leven, dat hij met ons deelde, schonk ons de
overtuiging, dat wij meer dan in een weeshuis of college; ons in een fa-
miliekring bevonden, onder de leiding van een zeer liefhebbende vader,
die op niets anders uit was dan op ons geestelijk en tijdelijk welzijn.
"Hij hield ervan, klein te zijn met de kleinen, en dat gebeurde ook
wanneer een of ander onder ons soms de eerbied uit het oog verloor die
hij hem verschuldigd was; en dan werd hij meer dan door Don Bosco, die
alles van de jongens verdroeg, door de groteren op zijn nummer gezet:
"Hou je fatsoen een beetje! Zie je niet dat je, door ons te hinderen,
ook Don Bosco hindert en brutaliseert? Hij is zo goed voor ons en wij
moeten goed voor hem zijn."
"Dikwijls zagen wij heren die Don Bosco kwamen opzoeken, aangetrok-
ken door de faam van zijn instituten. Dezen waren dan niet weinig ver-
baasd hem op een houten bankje te zien zitten, of ook wel op de grond en
als het ware verborgen temidden van een talrijke schare jongens, terwijl
hij hen vrolijke verhaaltjes of aardige grapjes vertelde of, terwijl hij
met ons handjeplak speelde, of wedijverde in behendigheid door zijn
handpalmen tegen die van zijn tegenspeler te klappen de linker tegen de
rechter, en rechts tegen links.

19.10 Page 190

▲back to top


- IV/186 -
"Er was niets dat hem meer ter harte ging dan de zielezaligheid
van de jongens. Wanneer hij zag dat een of ander niet zo erg braaf was,
probeerde hij hem te benaderen, hem een goed woord in het oor te fluis-
teren; en later liet hij op hem toezien om hem op het goede pad te houden
en hem op te voeden in godsvrucht. Hij had er alle vertrouwen in dat
God hem zou helpen bij de christelijke opvoeding en onderrichting van zoveel
jongens.
"Ik herinner me dat, toen ik nog een heel jonge leerling in het
Oratorio was, ik hem in heilige eenvoud en herhaaldelijk hoorde vertel-
len, dat hij aan Onze-Lieve-Heer plaats gevraagd had in de hemel voor
tienduizend van zijn jongens. En hij voegde eraan toe, dat hij die be-
lofte verkregen had, op één voorwaarde: dat wij God niet zouden beledi-
gen. "Och, kinderen", zei hij, "springen jullie maar, ge moogt lopen,
spelen, schreeuwen; maar doe geen zonde, dan is jullie plaats in het paradijs
veilig."
"Toen we zagen dat het aantal jongens hoe langer hoe groter
werd, vroegen we hem of tienduizend plaatsen in de hemel wel genoeg
voor ons zouden zijn. Toen antwoordde hij dat hij een grotere ruimte ge-
vraagd had voor tal van andere jongens, die er zouden komen en die hun
eeuwige zaligheid met Gods hulp en onder de bescherming van Onze-Lie-
ve -V ro uw zouden ve rwer ven.
"Die woorden maakten des te meer indruk, daar zijn profetische geest
zich bij ontelbare gelegenheden en in tal van omstandigheden had gemani-
festeerd, en in het Oratorio heerste dan ook de overtuiging dat Don Bos-
co van verborgen dingen wist." Tot zover Mgr. Cagliero zelf.
Na het feest van Allerzielen, begon Cagliero dus met zijn klassieke
studie door de lessen te volgen bij prof. Bonzanino samen met Turchi,
Angelo Savio en anderen. Tegelijkertijd was Michele Rua naar de particu-
liere school van Don Matteo Picco gezonden, die leraar in de humaniora
en retorica was en les gaf in een lokaal van een huis dicht bij de pas-
torie van de H.Augustinus. Deze vooraanstaande geleerde, stelde zich op
verzoek van Don Bosco zelf heel graag beschikbaar om les te geven in de
humaniora-klas. En hier ook bleek het succes van de jonge Rua, die bij
zijn ouders bleef wonen.
Don Bosco ging door met zijn leerlingen ín de klassieke studiën te
helpen. En hij was werkelijk een meesterlijke raadgever, zodat ze de
studie van de Latijnse grammatica met heel veel vrucht volgden. Prof.
Don Cerruti Francesco legt daarvan uitvoerig getuigenis af. Don Bosco
zei hen en in het bijzonder tegen Michele Rua: "Wilt ge goed Latijn
leren? Vertaal dan eerst een stuk van een klassiek schrijver in het
Italiaans, vertaal uw vertaling dan terug in het Latijn zonder de oor-
spronkelijke tekst te raadplegen en vergelijk dan tenslotte de oorspron-
kelijke tekst met uw Latijnse opstel. Als jullie deze oefening een maand
lang iedere dag volhouden, verzeker ik je, dat je tal van moeilijkheden
zu lt o verwinnen zo nder een woordenboek nodig te hebben.
Terwijl Don Bosco de studenten in school verzamelde, besteedde
hij niet minder zorg aan de ambachten van zijn werkjongens, die van uit
het Oratorio een vak gingen leren of gingen werken in bedrijven te Tu-
rijn. Opdat er geen gevaar zou dreigen voor hun moraal, opvoeding en
onderrichting, ging hij, altijd waakzaam, hen niet alleen nog steeds ver-
schillende malen opzoeken, maar probeerde hij hen met een bijzondere overeen-

20 Pages 191-200

▲back to top


20.1 Page 191

▲back to top


- IV/187 -
komst aan de patroons te binden; die streng nageleefd zou moeten worden. Ik
wil er hier een laten volgen; omdat ze ons een idee geeft van de tijd en
ons ook enkele niet onverdienstelijke opmerkingen aan de hand doet,
Werkcontracten
"Krachtens dit document waarop een van beide partijen zich kan
beroepen, opgemaakt in het huis van het Oratorio van de H.Franciscus van
Sales; tussen de heer Carlo Aimino en de jongen Giuseppe Bordone, leer-
ling van genoemd Oratorio, bijgestaan door zijn borg, de heer Vittorio
Ritner, is overeengekomen hetgeen volgt:
1. De heer Carlo Aimini ontvangt als leerling in zijn glasbedrijf de
jeugdige Giuseppe Bordone; geboortig uit Biella. Hij belooft en
verplicht zich dezelfde binnen een tijd van drie jaren dit vak te
leren, eindigend op één december achttienhonderd vierenvijftig en
hem gedurende de loop van de leertijd de noodzakelijke gereedschap-pen
te verstrekken en hem vertrouwd te maken met alle regelen der kunst,
hem tegelijkertijd de gepaste vermaningen gevend voor een goed gedrag;
en in geval van enigerlei tekortkoming, hem mondeling en niet anders
tot de orde te roepen; hij verplicht zich eveneens de jongen voort-
durend bezig te houden met werkzaamheden die tot het vak behoren en
geen andere, en er zorg voor te dragen dat hij zijn krachten niet overbe-
last.
2. Dezelfde patroon moet de jongen volkomen vrijheid laten op alle
zondagen van het jaar, opdat deze de kerkdiensten kan bijwonen, en
de zondagsschool en alle andere verplichtingen kan waarnemen, waaraan
hij als leerling van genoemd Oratorio onderworpen is.
Wanneer de leerling door ziekte (of om een ander wettige reden)
niet op zijn werk verschijnt heeft de patroon recht op een vergoeding
voor al de tijd die de veertien dagen in de loop van het jaar over
schrijdt. Deze schadeloosstelling zal door de leerling verschaft
worden door na afloop van de leertijd te werken op evenveel bijkomende dagen,
3. De patroon verplicht zich, aan de leerling gedurende bovenbedoelde
jaren dagelijks betaling te verstrekken, en wel een lire per week
gedurende het eerste jaar, een lire en vijftig centiem gedurende het
tweede jaar en twee lire gedurende het derde jaar (volgens gebruik
krijgt de leerling ieder jaar veertien dagen vakantie.
4. De leermeester verplicht zich op het einde van iedere maand een korte
schets van het gedrag van zijn leerling te geven op een blad dat hem
voor dat doel ter beschikking zal worden gesteld.
5. De jongen Giuseppe Bordone belooft en verplicht zich, gedurende de
leertijd in dienst van zijn patroon, zijn werk stipt, ijverig en
aandachtig te verrichten; volgzaam, eerbiedig en gehoorzaam te zijn,
en zich tegenover hem te gedragen zoals een goed leerling betaamt, en
als borg en garantie van deze verplichtingen treedt de hier aanwezige
Heer Vittorio Ritner, van beroep goudsmid; op, die zich verplicht tot
vergoeding van iedere schade die de patroon wordt toegebracht; door de
schuld van de leerling.

20.2 Page 192

▲back to top


- IV/188 -
6. Indien het geval zich zou voordoen dat de leerling door zijn toedoen
uit het Oratorio zou worden weggezonden (waardoor iedere betrekking
met de directeur van het Oratorio eindigt, zal een einde komen aan al onze
invloed en betrekking tussen de directeur van genoemd Oratorio en de
patroon; doch indien de schuld van de leerling de patroon niet in
bijzondere zin betreft, moet deze niettemin uitvoering geven aan dit
contract dat met de leerling is overeengekomen en dient deze van
zijn kant al zijn plichten te vervullen tegenover de patroon, tot het
einde van de overeenkomst en alleen onder de bovenbedoelde borg.
7. De directeur van het Oratorio belooft zijn medewerking te zullen
verlenen voor de goede gedragsontwikkeling van de leerling en open
te staan voor alle klachten die de patroon over de leerling zou kunnen
hebben.
Zowel de patroon als de leerling, bijgestaan als bovenomschre-
ven, beloven, voorzover voor elk van hen verplichtingen hieruit
voortvloeien, deze te zullen nakomen op straffe van boete,
Turijn, november 1851
Carlo Aimini
Giuseppe Bordone
Don Gio. Batt. Vola
Ritner Vittorio borgsteller
Don Bosco Giovanni
directeur van het Oratorio
De eerste overeenkomsten werden op gewoon papier opgemaakt, maar
in de volgende jaren op gezegeld papier. Zo is bijvoorbeeld de overeen-
komst tussen de heer Giuseppe Bertolino, meester-schrijnwerker,
woonachtig in Turijn, en de jeugdige Giuseppe Odasso, geboren in Mondo-
vi, opgemaakt in aanwezigheid van de eerw. Heer Giovanni Bosco en met
medewerking en onder de borg van de vader van genoemde jongen, Vincenzo
Odasso, geboren te Garessio en woonachtig te Turijn. Daarin wordt ver-
eist dat het document in tweevoud zal worden opgemaakt; de patroon wordt
daarin verplicht aan de leerling, in overeenstemming met diens moreel en
burgerlijk gedrag, die gelegenheden en heilzame raadgevingen te ver-
strekken, die een goede vader aan zijn eigen zoon zou schenken; dat hij
hem op een beminnelijke manier terecht zou wijzen in het geval dat hij
in gebreke mocht blijven, maar dit echter steeds zou doen met vermanen-
de woorden en nooit met enigerlei vorm van mishandeling; er wordt na-
drukkelijk in verklaard dat degene die borg blijft, alleen verplicht is
tot vergoeding van schade, wanneer schade die door de leerling van de
patroon is veroorzaakt, terecht aan de veroorzaker van de schade kan
worden toegewezen, en dan alleen wanneer het nadeel opzettelijk met
boosaardige wil werd veroorzaakt maar niet wanneer het enkel het gevolg
is van een ongeluk, of van onervarenheid bij het werk; er wordt ver-
klaard, dat de medewerking door Don Bosco voor het goede gedrag van de
jongen verleend zal ophouden van het ogenblik af dat de jongen niet
meer tot het Oratorio zou behoren. Volgen de handtekeningen van Giu-
seppe Bertolino, Odasso Giuseppe, Odasso Vincenzo, de priester Bosco
Giovanni. De overeenkomst is gedateerd op 8 februari 1852.
Deze overeenkomsten verschillen ten opzichte van de overeengekomen
tijdsduur, het dagloon, al naar de leeftijd en de bekwaamheid van de
jongen, en al naar de betekenis, of de moeilijkheid van het vak dat hij moet

20.3 Page 193

▲back to top


- IV/189 -
leren. Maar uit de lectuur van deze artikelen kan men wel opmaken hoe-
veel bezwaren, hoeveel moeilijkheden telkens de aandacht vergden van Don
Bosco. Tal van narigheden, en zorgen, die echter nooit in staat waren
zijn gelijkmoedige stemming te verstoren. Soms had men te stellen met
patroons die te veeleisend waren of met lichtzinnige jongens. In alle
geval vond zijn liefde steeds een oplossing voor alles; en hoezeer treedt
deze liefde, vooral ten aanzien van de jongens, niet aan het licht in
elke regel van die contracten die door hemzelf waren opgesteld of aangenomen!

20.4 Page 194

▲back to top


- IV/190 -
H O O F D S T U K XXVI
DE BROEDERSCHAP VAN DE H. ALOYSIUS - CONFERENTIES -
WONDEREN VAN DON BOSCO - HIJ VOORSPELT DE TOEKOMST
VAN HET HUIS VAN VALDOCCO EN VAN ANDERE
ZONDAGSORATORIO'S - HIJ KONDIGT DE NAKENDE DOOD AAN
VAN ENKELE JONGENS EN EEN ONVERWACHTE GENEZING -
HIJ ONTHULT DE GEWETENSTOESTANDEN -
DE GAVE VAN TRANEN.
De Broederschap van de H. Aloysius van Gonzaga bloeide in de oratorio's van
Portanuova en van Vanchiglia, verrijkt met de aflaten die zich ook al de andere
Oratorio's moesten uitstrekken die in de toekomst geopend zouden worden, maar
waar zij de kostbaarste en overvloedigste vruchten droeg, dat was in Valdocco.
Daar werd zij geleid door Don Bosco, die de Broederschap als zijn oogappel lief-
had, een keer per jaar de externe leden bij zich aan tafel uitnodigde. Af en toe
vergaderde hij de leden in de kapel en een secretaris zorgde voor het opmaken van
het verslag. De beste externe jongens en de internen maakten er deel van uit,
daar Don Bosco wenste dat al de internen er lid van waren. En zij deden op hun
beurt hun best om hun namen op te geven en de medaille van de H. Aloysius te
dragen.
Tot deze Broederschap waren eveneens alle ereleden en enkele vooraanstaande
personen van de Turijnse adel toegetreden, die er niet voor terugschrokken de
plechtigheid bij te wonen, zich ook te sieren met de Aloysiusmedaille en in de
processie mee te gaan. De functionarissen van de Broederschap moesten, samen met
hun voorzitter, voor de opluistering van het feest van de HH. Franciscus van
Sales en Aloysius zorgen. Gedurende de dagen die voorafgingen aan deze beide
feesten, werd er in de kerk het Iste confessor of het Infensus hostis gezongen,
waarnaast enkele gebeden of een preek of op zijn minst een voorlezing over het
leven van de heilige of over enkele geloofswaarheden. Gedurende de ochtend- en
avonddiensten op de zondag die aan de plechtigheid voorafging, werden de jongens
aangespoord tot de heilige Sacramenten te naderen. En er werd nooit vergeten hen
te wijzen op de volle aflaat die zij op die dagen konden verwerven. Deze rege-
lingen werden later opgenomen in het reglement van de zondagsoratorio's. Als
verbonden met de Broederschap van de H. Aloysius bloeide steeds ook de Stichting
tot wederzijdse bijstand en de functionarissen en vooraanstaande leden daarvan
werden eveneens een keer per jaar uitgenodigd om bij de Don Bosco de maaltijd de
gebruiken.

20.5 Page 195

▲back to top


- IV/191 -
Dikwijls verzamelde Don Bosco in zijn kamer de trouwste jongens en
degenen die door hun goedheid het meest uitblonken, om hun bijzondere
mededelingen te doen aangaande de gang van zaken in het Tehuis en in het
Oratorio en omtrent de manier van broederlijk toezicht. Daar voedde Don
Bosco hen op volgens zijn doel, met de voorbeelden van de H.Aloysius en
zei tegen hen: "Bedenkt dat de H.Aloysius verscheidene uren per dag
voor het Allerheiligste Sacrament doorbracht." - "Hij hield van degenen
die een hekel aan hem hadden meer dan van de andere kameraden." - "Toen
hij nog een leek was, begaf hij zich naar de kerk om de onwetenden cate-
chismusonderricht te geven, hun gedrag te verbeteren en te proberen hen
tot kalmte te brengen wanneer zij vochtten of twistten." - "Als de
H.Aloysius in Rome bezig was de armen te onderrichten, ging hij met hen
naar een biechtvader opdat zij ontslagen zouden worden van hun schuld en
weer in genade zouden leven." - Wanneer wij geen arme jongens catechis-
musonderricht kunnen geven, laten wij hen dan bij anderen brengen die
dat kunnen doen. Hoeveel zielen zouden wij op die manier niet kunnen af-
houden van het verkeerde pad en hen weer op de weg brengen die ter za-
ligheid leidt. Hoeveel genaden verkreeg de H. Aloysius niet van God?"
Het is niet te zeggen welke positieve uitwerking de woorden van
Don Bosco hadden, hetzij door de heiligheid van zijn levenswandel, het-
zij door de overtuiging die uit elk van zijn handelingen sprak. En dat
was ook vanzelfsprekend, vermits de H.Paulus zegt: "Maar wie zich met de
Heer verenigt, is met Hem één geest" (1) - Vandaar dat hij zonder moeite
bepaalde geheimen kon kennen en zich dan mocht verheugen over zijn wijs
beleid. Wat Don Bosco betreft is het onomstootbaar dat God zijn uit-
stekende deugden vergezeld wenste te doen gaan met bovennatuurlijke ga-
ven en gratis datae genaden. Deze zijn immers van grote nut. Ze bevor-
deren de glorie van God en het heil der zielen. Tegelijkertijd getuigen
zij voor de mensen van zijn hemelse zending. Hij was inderdaad uitgerust
met een profetische geest, met de gaven om de harten te doorgronden, met
de kennis van verborgen en geheime dingen, met de gave der tranen en met
die der genezing en het verrichten van wonderen.
Don Ascanio Savio, die in het Oratorio woonde van 1848 tot 1852, en
zijn metgezel Don Vacchetta, verzekeren ons, dat sinds de eerste tijd van
het bestaan van het Huis af, Don Bosco aankondigde, dat God zijn plannen
en instituten had gezegend en hij sprak hun van het Oratorio dat zij op
een bewonderenswaardige wijze zouden zien groeien.
Don Giovanni Turchi, die in 1851 in het Jongenstehuis kwam, beves-
tigde ons dat Don Bosco van begin af aan sprak over een groot gebouw,
over grote werkplaatsen en vooral over een eigen drukkerij, om de glo-
rie van God te verbreiden door de verspreiding van goede boeken, bestemd
om de godsdienst en de deugd in de jongens te verdiepen en te behouden en
stelling te nemen tegen de dwalingen der protestanten en tegen de stort-
vloed van slechte boeken.
Van de heer Giovanni Villa, die in 1855 als externe leerling het
Oratorio begon te bezoeken, hoorden wij, dat hij meer dan eens deze voorspel-
(1) 1 Kor, 6, 17

20.6 Page 196

▲back to top


- IV/192 -
lingen door tal van zijn kameraden had horen bevestigen. Verscheidene jaren
hadden zij voor hem de zondagsbijeenkomsten in Valdocco bezocht, en waren zij er
de oog- en oorgetuigen van geweest. Onder meer vertelde hij: "Om de leden van de
Broederschap van de H. Aloysius te bezielen, vertelde hij dikwijls, hoe hij in
zijn droom de opkomst en de wonderbaarlijke ontwikkeling van het werk der Patro-
naten gezien had. Hier zinspeelde Don Bosco, zonder haar uitdrukkelijk te noemen,
op zijn toekomstige Congregatie. Daarmee gaf hij ook te kennen welke betekenis en
uitbreiding de Broederschap zou aannemen. Uit nederigheid sprak hij over dromen;
maar alle jongens waren er in het diepst van hun hart van overtuigd, dat Don
Bosco hun aankondigde wat hem door de gave van profetie bekend was geworden."
Een bewijs, dat dit heel goed aantoont, wordt geleverd door de voorspelling
van op til zijnde gebeurtenissen, die zij voor hun ogenwaarheid zagen worden.
Don Rua Michele vertelt: "Van de eerste dagen af dat ik het zondagsoratorio
bezocht van 1847 tot 1852 herinner ik me dat telkens wanneer een of andere jongen
van de Broederschap van de H. Aloysius sterven moest, Don Bosco een dergelijke
gebeurtenis enige tijd van tevoren aankondigde. Hij noemde nooit de naam, maar
zei: "Binnen veertien dagen, of binnen een maand, zal een lid van de Broederschap
tot de eeuwigheid geroepen worden; ik kan het zijn, het kan ook één van jullie
wezen. Houden wij ons dus daarop voorbereid!" - Een heilzame vrees hield de jon-
gens in afwachtende spanning om te zien of die aankondiging inderdaad bewaarheid
zou worden. Op het ogenblik van de voorspelling, waren degenen die op wie Don
Bosco zinspeelde als tot de eeuwigheid geroepenen, soms sterk en gezond en soms
ziekelijk; maar de dood kwam op de vastgestelde tijd. Ikzelf heb verscheidene
keren dergelijke aankondiging gehoord, soms werd ik gewaarschuwd door de kamera-
den, en steeds heb ik de voorspelling zien uitkomen. Hij voorspelde de dood van
mijn broer, en van anderen die ik mij herinner." Luigi Rua, een oudere broer van
Michele, stierf op 29 maart 1851 in de leeftijd van 19 jaar. Hij bezocht het zon-
dagsoratorio en was van een bewonderenswaardig gedrag.
Giuseppe Buzzetti verstrekte ons het volgende getuigenis van een feit dat
in 1850 voorviel.
"Op een avond nadat Don Bosco tot enkele jongens van de Broederschap van de
H. Aloysius had gesproken, die hij in een bijzondere conferentie had bijeen ge-
roepen, en terwijl allen bezig waren afscheid van hem te nemen, zei hij tegen
hen: "Let eens op: de eerstvolgende keer dat wij bij elkaar komen, zal er één
ontbreken." - Allen begrepen dat die uitdrukking: zal er één ontbreken, betekende
dat er één zou sterven. Daarom namen degenen die het meest met hem vertrouwd
waren, onder wie de broer van Don Michele Rua, hem apart en vroegen hem, wie van
hen er dan zou ontbreken. Aanvankelijk probeerde Don Bosco een antwoord te ont-
wijken; maar toen zij bleven aandringen, zei hij: "De naam van de degene die zal
sterven, begint met de letter B."
Bij het horen van dat openhartig antwoord keken de jongens elkaar aan. "Wie
mag dat zijn?" Onder de aanwezigen op de conferentie waren er slechts twee van
wie de naam met de letter B begon, en, merkwaardig genoeg, heetten ze allebei
Burzio, hoewel ze geen familie van elkaar waren. De jongens deelden elkaar het
geheim mee en bleven toezien wie van de twee het lot zou treffen. Op dat ogen-

20.7 Page 197

▲back to top


- IV/193 -
lot zou treffen Op dat ogenblik zelf genoten beiden een uitstekende ge-
zondheid
De jongste van de twee Burzio's was een kleine Aloysius en Don Bosco
waardeerde zijn grote deugdzaamheid. Op een zondag, terwijl Don Bosco de
Heilige Mis opdroeg en de jongens de plechtigheid bijwoonden, scheen deze
Burzio diep in gebed verzonken, maar opeens slaakte hij enkele klaaglijke
kreten en viel in zwijm Zijn kameraden dachten dat hij ziek was; maar Don Bosco,
die de kreten gehoord had; wilde weten waarom hij geroepen had. De jongen
antwoordde: "Op het ogenblik van de opheffing zag ik de hostie druipend
van bloed, en op hetzelfde ogenblik hoorde ik een geweldige stem die zei
á -Dit is een voors telling van de ma nier waarop Jezus in Piëmont behandeld
zal worden met heiligschennissen."
"En deze heilige jongen was degene die stierf, voordat de volgende
conferentie gehouden werd."
Buzzetti duidt eveneens op dergelijke feiten, die voorvielen toen
Don Bosco nog in de Refugle vertoefde.
"En niet alleen de dood," zo voegde Don Rua hieraan toe, "maar
eveneens genezingen voorspelde hij tal van keren, ook in hopeloze gevallen.
Ik herinner me een zekere seminarist Viale, een kameraad van me,
die in 1853 op een gegeven ogenblik ernstig ziek werd. Er was geen hoop
meer op genezing. Don Bosco ging hem opzoeken in het ziekenhuis, en hij
beval hem aan, zijn toevlucht te nemen tot de een of andere heilige, ik
weet niet meer welke. Misschien is het de H. Aloysius geweest, en hij be-
loofde hem dat wanneer hij over drie dagen zou terugkomen, de zieke op
het bed zou zitten eten en dat hij spoedig er helemaal bovenop zou zijn.
En zoals hij het voorspelde; zo kwam het ook precies uit.
Al de namen die we hier hebben aangehaald, zijn van jongens die lid
waren van de Broederschap van de H. Aloysius, door wie wij, evenals
door vele anderen, eveneens hebben horen vertellen hoe Don Bosco van
begin af aan door God begiftigd was met het doordringen van de harten:
Zij vertelden ons gevallen van onthullingen die zowel gedurende de biecht
als daarbuiten voorvielen en die de betrokkenen aan elkaar vertelden. Hij
had hun meest intieme gedachten doorschouwd, en ook wat zij in vorige
biechten vergeten of verzwegen hadden. "Het plan in iemands hart is als
diep water," staat er in het boek der Spreuken te lezen, "maar een wijs
man weet er toch uit te putten." (1).
De jongens waren daarvan overtuigd en degenen die een ernstige mis-
greep op hun geweten hadden; probeerden aan een ontmoeting met Don Bosco te ont-
komen, in de hoop dat hij hun verstoktheid of innerlijke ellende niet zou
merken of doorgronden. "Velen," zo getuigt een oud-leraar van zichzelf,
"wanneer zij hun geweten onrustig voelden door een of andere mis-
greep, werden als door een geheimzinnige kracht verre van Don Bosco ge-
houden gedurende de persoonlijke gesprekken, maar intussen voelden zij
toch de drang om zo gauw mogelijk naar hem toe te gaan; zich aan zijn
voeten te werpen en te biechten, En tot hun grote verrassing hoorden zij hem
(1) 20.5,

20.8 Page 198

▲back to top


- IV/194 -
dan dikwijls een nauwkeurige beschrijving geven van hun fouten, van meerdere ja-
ren geleden; en bovendien viel het hun steeds gemakkelijk als ze bij hem
gingen biechten, zij keerden er zielsvoldaan van terug, omdat zij met zijn hulp
al hun fouten, zonder iets te vergeten en met alle verschillende omstan-
digheden, konden uiteenzetten. Anderen daarentegen gingen met vurig ver-
langen en opgewektheid naar hem toe om de zekerheid te hebben met God in
vrede te zijn, ofwel omdat de biecht, wanneer ze die bij Don Bosco spra-
ken, Onze-Lieve-Heer aangenamer zou zijn.
Er was eens een vooraanstaand en ontwikkeld persoon, die, horende
dat Don Bosco zo dikwijls voorspellingen deed, in de harten kon lezen
en verborgen dingen onthulde, het vermoeden uitsprak dat hij alleen maar
een buitengewone intelligentie bezat en een goed geheugen voor alle din-
gen uit het Oratorio, voor de gebreken en gewoonten der jongens en voor
degenen die met hem omgingen, en daardoor vanzelfsprekend bepaalde din-
gen zou kunnen voorzien, die voor anderen verrassend waren, en dat hij
op een scherpzinnige manier zodoende kon gissen wat verborgen bleef voor
minder ervarenen. Wij geven toe dat Don Bosco een dergelijke natuurlijke
scherpzinnigheid wel eigen was en dat hij een wonderbaarlijk geheugen be-
zat voor de namen van mensen, voor gezichten, daden en woorden, en dat
het heel goed mogelijk is, dat hij ten gerieve van zijn evenmens dik-
wijls gebruik maakte van deze begaafdheid. Maar de vele buitengewone ge-
vallen waarover zowel door de externe als door de andere leerlingen ge-
sproken werd, zijn zo talrijk, dat wij onszelf gedwongen hebben gezien
tot de slotsom te komen dat er stellig ook veel bovennatuurlijks ach-
ter moest schuilgaan. Voor het overige is het vanzelfsprekend, dat de
zo heldhaftig ter ere Gods aangewende natuurlijke begaafdheden van Don
Bosco met dergelijke buitengewone gaven werden beloond om zijn ijver
des te vruchtbaarder te maken. De goede dienstknecht uit het Evangelie
ze i to t zijn patro on: "Heer, uw pond heeft er tien opgeleverd."
H ij antwoord de : "U itste ke nd g oe de di en aa r. Omdat gij in iets kleins
trouw geweest zijt, zult gij gezag hebben over tien steden". (1)
Don Ascanio Savio liet ons eveneens een mooi getuigenis na.
"Het gold in het Oratorio tot 1848 als iets vanzelfsprekends dat Don
Bosco de zonden van de jongens doorzag en ze op hun voorhoofd kon af-
lezen. Om hem op de proef te stellen zeiden de jongens: " D o n B o s c o ,
r a a d m i j n zonden eens." - En Don Bosco begon enkele keren vertrouwe-
lijk aan het oor van zo eentje te praten, en deze liet dan wel goed
blijken dat Don Bosco hem geheel doorzien had, want hij zei niets meer.
Op een avond werd er aan dat gesprek deelgenomen door een jongen uit
Vercelli, Giulio geheten. Deze zei tegen Don Bosco met nadruk: Raad u
ook eens de zonden die ik bedreven heb." - En Don Bosco sprak stilletjes
aan zijn oor, zoals hij met de anderen gedaan had. De jongen barstte
bij het horen van die woorden van Don Bosco in tranen uit en riep: "U
bent het, u bent het die de missie gepreekt heeft in die en die kerk,"
daarmee zinspelend op een of andere kerk van Vercelli. Daar deze jongen
uit een ver verwijderd dorp gekomen was, en alleen op die dag, zonder
dat Don Bosco hem ooit gekend had, en deze ook nooit in de bedoelde
ke rk h ad biecht ge hoord, gelo of i k wel d at D on B osco het innerlijk van
die jongen doorzag door een bovennatuurlijk licht. De mening dat Don Bosco de
(1) Luk 19;1

20.9 Page 199

▲back to top


- IV/195 -
zonden op het voorhoofd kon lezen was zozeer verspreid, dat verschillen-
den op allerlei manieren hun voorhoofd probeerden te bedekken, opdat hij ze
niet zou kunnen lezen.
Mijn broer Don Angelo, vertelde mij, dat Don Bosco op een keer 's
morgens enkele vermaningen opschreef voor verschillende jongens van het
Oratorio, en een van die briefjes was voor mijn bedoelde broer be-
stemd. Ik vroeg hem: "Heeft hij je gebreken doorzien?" En hij antwoordde
van ja. Uit de manier waarop hij er met mij over sprak maakte ik op, dat
het verborgen gebreken waren, en dat men ze niet anders kon kennen dan door een
bovennatuurlijke verlichting.
Och, bij Don Bosco was er geen sprake van geveinsdheid, van mense-
lijk opzicht, en wat hij zei sproot voort uit een heilige plicht, des te
ernstiger, naar gelang van de plannen van God barmhartiger waren. En de
jongens waren er zeker van, wanneer zij zijn handelwijzen zagen, en zijn
woorden hoorden, dat die door een rustige, verstandige en verheven geest
waren ingegeven. De gave der tranen was bovendien een bewijs voor zijn
grote verbondenheid met God en voor de tedere liefde die Hij hem toe-
droeg. Soms vergoot hij zilte tranen gedurende het opdragen van de hei-
lige Mis, een ander maal onder het uitdelen van de heilige Communie, en
ook eenvoudig wanneer hij na het heilig Misoffer de gelovigen de zegen
gaf. Wanneer hij 's avonds de jongens toesprak, in de conferenties met
zijn medewerkers, of wanneer hij zijn korte en indruk makende vermaningen
gaf bij het einde van de retraites, en zinspeelde op de zonde, op de er-
gernis, op de zelfbeheersing, op de geringe of helemaal achterwege
blijvende wedijver onder de mensen in de liefde tot Jesus Christus, of
op de vrees die de een of ander had om eeuwig verloren te gaan, onderbrak
hij zichzelf meer dan eens door tranen van ontroering die niet nalieten
ook zijn toehoorders hevig in bewogenheid te brengen. En temidden van
de tranen zagen sommige erg goede jongens soms zijn gezicht stralen,
zoals verzekerd werd door Don Giovanni Bonetti. Mgr. Cagliero schreef:
"Terwijl Don Bosco preekte over de liefde tot God, over het teloor gaan
van de zielen, over het lijden van Jesus Christus op Goede Vrijdag, over
de Heilige Eucharistie, over de goede dood en over de verwachting van
het paradijs, zag ik hem meermalen, en zagen hem ook mijn kameraden tra-
nen storten, nu eens van liefde, dan van smart of vreugde; en in heilige
vervoering wanneer hij over de Allerheiligste Maagd sprak, over Haar goed-
heid en Haar smetteloze zuiverheid."
Dit gebeurde dikwijls wanneer hij in openbare kerken preekte. Don
Reviglio zag hem tranen storten ín de kerk der Consolata terwijl hij
preekte over de universele gerechtigheid en een beschrijving gaf van de
scheiding der verdoemden van de uitverkorenen. Don Francesco Dalmazzo
zag hem meermalen wenen, vooral wanneer hij te spreken kwam over het
eeuwige leven, zodat hij wroeging wekte bij de verstokte zondaren, die
na de preek probeerden bij hem te biechten.
Wijzelf die deze bladzijden schrijven, waren getuigen, met duizen-
den anderen, van deze goddelijke gave, díe Don Bosco aan de dag legde van
het ogenblik af dat hij het Oratorio stichtte en die hij ook daarvoor
reeds bezat en die duurde tot aan zijn dood.
Over de gave om te genezen en wonderen te verrichten hebben we reeds
gesproken; maar het is niets in vergelijking met wat er nog te zeggen
valt; en wat wij in dit hoofdstuk vertelden, is slechts een klein ge-
de el te van een onuitputtelijk thema.

20.10 Page 200

▲back to top


- IV/196 -
HOOFDSTUK XXVII
EEN ARTIKEL VAN GOFFREDO CASALIS - VERSCHIJNSELEN VAN
ONTEVREDENHEID IN DE ORATORIO'S - VERGEVEN
BRUTALITEIT - ONREDELIJKE AANMATIGINGEN - BRIEF VAN
DON BOREL AAN DON PONTE - ANTWOORD - HET FEEST DER
O N B E V L E K T E O N T V A NG E N I S = HET EERSTE DECENNIUM
Goffredo Casalis schreef in zijn Aardrijkskundig, historisch, sta-
tistisch en handelswoordenboek, een artikel, getiteld: Instellingen van
weldadigheid, en wel in Deel XXI, gedrukt in 1851 Met veel lof maakt
hij gewag van de drie zondagsoratorio's door Don Bosco in Turijn ge-
sticht, en besloot dan:
"Het voordeel dat de jongens, die deze Oratorio's bezoeken, ervan
genieten, is dat hun gedragingen verbeterd worden en zij naar geest
en hart worden ontwikkeld, zodat zij, na korte tijd hartelijk en fat-
soenlijk zijn in de omgang, liefde voor de arbeid verkrijgen, goede
christen en voortreffelijke burgers worden. Deze uitstekende resultaten
zullen de Regering zeker aanleiding geven om aandacht te schenken aan
een werk, dat van het allergrootste nut is voor de armste volksklasse,
door te vertrouwen op de vele ijverige priesters, die zich aan deze
soort van weldadigheid gewijd hebben, en waarmee zij aan ledigheid kun-
nen onttrekken die jongens, met wie het zonder hun zorgen ongetwijfeld
verkeerd zou aflopen, en die zij thans tot nuttige leden van vaderland
en maatschappij kunnen vormen. We willen hier niet verzwijgen dat de
zeer verdienstelijke theoloog Carpano de gedachte heeft opgevat om een
instelling te openen, om diegenen van de arbeiders onderdak te brengen
die, onlangs uit een of ander ziekenhuis ontslagen, niet terstond werk
kunnen vinden, of nog niet tot werken in staat zijn door hun nog niet
helemaal herstelde gezondheid, en hij zal zijn gelukkige inval zeker tot
uitvoering brengen, wanneer het hem niet ontbreekt aan de steun waarop hij
stellig vertrouwt.
"De een of ander zal misschien zeggen, dat het te dwaas is over
dergelijke instellingen te spreken; maar daarover wordt anders gedacht
door degenen, die weten, dat de publieke erkentelijkheid, voor de ver-
dienstelijke personen die heel hun leven aan het welzijn van die jongens
opofferen, het enige loon is dat zij voor hun aanhoudende en ernstige
bemoeiingen ontvangen, en daarom zou het onjuist zijn, hun dit blijk van
dankbaarheid te weigeren, waarop zij een welverdiend recht kunnen doen gelden.

21 Pages 201-210

▲back to top


21.1 Page 201

▲back to top


- IV/197 -
Don Carpano had zich dus teruggetrokken en met groot leedwezen ver-
liet hij het werk dat hij had zien geboren worden, en dat zich mede door
zijn toedoen zo had ontwikkeld. In het Oratorio van de H. Aloysius was in
1851 Don Pietro Ponte nog pastoor, bijgestaan door Don Carlo Morozzo,
door de priester Ignazio Demonte, door de advocaat Bellingeri, door de
theoloog Rossi en advocaat Berardi. Doch Don Ponte, een zeer goede pries-
ter, was evenwel een lichtgevoelig man en liet zich om de tuin leiden door enke-
le catechismusleraren, die niet tevreden waren met de door Don Bosco bij
de gang van zaken in de Oratorio's van Vanchiglia en van Porta Nuova
gevolgde methoden. Deze lieden schreven de resultaten van zijn ijver toe
aan een geest van eerzucht, aan de wil om te overheersen, "hoewel ik
nooit de indruk gehad heb," aldus verklaarde de theoloog Leonardo Murial-
do, "dat iets dergelijks zijn bedoeling was, zodat veeleer bewondering
voor."
Die bloei diende te worden toegeschreven aan de eenheid van gezags-
voering die Don Bosco geëerbiedigd wenste te zien, terwijl de moppe-
raars er scheiding in wensten. Jammer dat, in het algemeen gesproken,
de mensen voor niets anders achting hebben dan voor wat zijzelf menen te
kunnen doen, terwijl zij het met lede ogen aanzien wanneer er iemand is
die alle anderen in een of ander opzicht voorbijstreeft, vooral wan-
neer deze een van hun gelijken is. Zij zijn bang zich te vernederen wan-
neer zij hem bewonderen. De nijd, onder de dekmantel van de ijver,
wordt door Sint-Thomas aldus gedefinieerd: "Bewondering, onderdrukt
door haat en door boosaardigheid."
Daarom interpreteerde men slechts met een minimum aan welwillend-
heid de nog zo voorzichtige bevelen van Don Bosco: Het aanhoudende en
boosaardige gemor verspreidde zich, zowel in kleine kring, als van het
ene Oratorio tot het andere. De hartstochten maakten zich van de gees-
ten meester. Er manifesteerden zich verschijnselen van onverdraagzaam-
heid in het gehoorzamen. Don Bosco leed in stilte, om de dingen niet tot
het uiterste te drijven; maar ook zijn zwijgen werd hem kwalijk geno-
men. Niettemin was hij tot handelen bereid als het moment gekomen was
o m d e t w e ed r a ch t h e t hoofd te bieden.
Giuseppe Brosio schreef aan Don Bonetti:
"Toen ik op een zondag Don Bosco na de middagdiensten niet op de
speelplaats zag en geen verklaring kon vinden voor zijn ongewone afwe-
zigheid, ging ik hem in alle hoeken van het huis zoeken. Uiteindelijk
vond ik hem in een kamer, verdrietig en het huilen nabij. Toen ik hem
zo terneergeslagen zag, verzocht ik hem met aandrang, mij te zeggen
waaraan die neerslachtigheid viel toe te schrijven. Don Bosco, die me
nog nooit iets geweigerd had, zwichtend voor mijn herhaalde aandrang,
vertelde me dat een jongen - van wie hij me de naam noemde - hem be-
ledigd had op een manier die hem diep griefde. "Maar bedenk wel," voeg-
de hij eraan toe, "dat is op zichzelf niet zo belangrijk; maar wat mij
verdriet doet is dat die onvoorzichtige jongen zich op de weg naar de onder-
gang bevindt."
Die woorden gingen me ernstig aan het hart en ik maakte me meteen
op om die jongen ter verantwoording te roepen en van hem te eisen dat
hij zijn beledigingen zou herroepen. Maar Don Bosco, die mijn verontwaar-
diging zag, hield mij tegen en zei glimlachend: "Je wil degene die Don
Bosco beledigd heeft straffen en daar heb je gelijk in; maar laten we
samen voor vergelding zorgen; is dat goed?"

21.2 Page 202

▲back to top


- IV/198 -
"Zeker," antwoordde ik; maar ik was op dat ogenblik zo kwaad dat ik
er geen ogenblik aan dacht, dat Don Bosco van plan was zich te wreken met
vergiffenis. En inderdaad nodigde hij me uit om samen met hem een gebed
te storten voor de onbeschaamde jongen, en ik geloof dat hij ook voor mij
gebeden had, want ik bespeurde een plotselinge ommekeer in mijn gedach-
ten, en mijn woede tegen die kameraad onderging een zodanige ommekeer in
genegenheid, dat ik in staat geweest zou zijn hem te omhelzen als hij in
mijn buurt geweest was.
"Toen ons gebed geëindigd was, zei ik tegen Don Bosco wat voor een
innerlijke verandering er in mij had plaatsgegrepen en hij zei me: "Aan-
gezien de wraak van de waarachtige katholiek de vergiffenis ís en het
gebed voor degene die ons beledigd heeft; heb je, door te bidden voor
deze kameraad, gedaan wat Onze-Lieve-Heer wil, en daardoor voel je nu
die tevredenheid. Wanneer je altijd zo zult handelen, zul je gelukkig leven."
Zo was de gezindheid van Don Bosco wanneer hij tegenslag onder-
vond; en uit het bovengenoemde feit blijkt dat er ook in Valdocco waren,
die er andere meningen op na hielden. Daar het gevaar van een afscheiding
dreigde, werd er toen een comité van priesters gevormd om te trachten
dit te voorkomen. Het waren de theoloog Roberto Murialdo, de theoloog
Tasca, prof. Barone, Berizzi, Don Cocchis. en de kanunnik Saccarelli, de
stichter van de Heilige Familie, Don Ponte, uitgenodigd om zijn be-
zwaren uiteen te zetten, bleef in zijn aanmatigende houding volharden en
wilde niet aan deze bijeenkomst deelnemen. Don Bosco was bereid om een
toegeving te doen, maar niet om afstand te doen van de opperleiding die hem
rechtens toekwam.
Er ontstond een soort van wapenstilstand. Daar markiezin di Ba-
rolo een kapelaan zocht die in haar huis zou dienst doen, beval Don
Bosco Don Cafasso aan, de keuze op Don Ponte te laten vallen; die een
dergelijk ambt begeerde; en de markiezin ging op het voorstel van de
rector van het Convict in. De adellijke dame vertrok tegen het midden
van oktober naar Rome met Silvio Pellico en Don Ponte, die in een brief
aan de theoloog Borel zijn besluiten mededeelde en zijn beklag deed over
bezwaren die hij zeide niet te kunnen dragen. Don Bosco beval het Orato-
rio van de H. Aloysius toen in de hoede van de theoloog Rossi aan.
Don Borel had zich gehaast Don Ponte te antwoorden op een wijze die
trachtte zijn gevoelens niet te kwetsen, en deze brief verklaart iets
van de ongelukkige meningsverschillen.
Zeereerwaarde Heer Don Ponte,
Daar wij steeds het welzijn van de Oratorio's vooropstellen, zodat
wij de eenheid onder de leden, wie zij ook mogen zijn, erkennen, is het,
daar God zodoende met ons zal zijn, het beste om met Gods hulp tot
overeenstemming te geraken, en die verlangde eenheid te bevorderen,
hetzij door ons in deze geest samen te voegen, hetzij met alle mogelijke
middelen alles uit de wereld te helpen wat uw bezwaren gaande maakt.
Wij twijfelen er onder meer niet aan dat het een aanzienlijk nadeel voor
de eenheid betekent, wanneer de dingen die voor het welzijn van één Ora-
torio voorzien zijn, alleen voor dit Oratorio voorbehouden zouden wor-
den, met uitsluiting van de andere Oratorio's; zoals ook in eenzelfde Oratorio

21.3 Page 203

▲back to top


- IV/199 -
een lid zich kan bedienen van de daar voorhanden voorwerpen ten dienste
van het Oratorio, met uitsluiting van de andere leden die niet aanwezig
zijn.
Ook zijn wij het er volkomen over eens, dat elk Oratorio, in de
persoon van zijn directeur, de giften die aan het Oratorio geschonken
worden, beschouwd als aan alle drie geschonken, terwijl het aan ons is
in dergelijke gevallen de weldadige personen op de hoogte te stellen van
de geest waardoor wij gedreven worden en van de zetels der Oratorio's.
Wij zijn tot deze beslissing gebracht door de inhoud van uw brief en
door de daaropvolgende gebeurtenissen. Vandaar dat wanneer het mocht
gebeuren, dat bij onze beperkte middelen, bíj een of andere plechtigheid
in een Oratorio gebrek zou bestaan aan een bepaald voorwerp, het goed is
dat de anderen hulp verlenen zoals wij gewoon zijn onze hulp te verle-
nen in het geven van personeel en daadwerkelijke hulp; en wanneer iemand
van ons het nodig oordeelt van iemand anders, tot welk doel ook, iets te
nemen of te lenen, is het, afgezien van de erkentelijkheid, onze bedoe-
ling dat het wordt vergoed of teruggebracht, zoals steeds het gebruik
geweest is; een voorbeeld daarvan hebben wij in het feit: dat ons ver-
schillende malen een kribbe in leen gegeven werd door het Oratorio van de H.
Aloysius.
Wij behoeven dan ook niet te vrezen dat er een einde zou komen aan
de goddelijke steun aan de Oratorio's. Veeleer is er een grotere zegen
door te verwachten. Ieder lid trachte zijn naastenliefde uit te brei-
den, zich de weg te verbreden om meer goed te doen voor de jongens, en
moet, meer doordrongen van de gemeenschap der heiligen, trachten binnen
te dringen in de zuivere geest van liefde, los van persoonlijke oogmer-
ken. Van niet minder betekenis is de ijver van elk lid, opdat er niets
onttrokken wordt aan het eigendom van het Oratorio waartoe hij behoort,
maar hij heeft ook het voordeel dat; wanneer anderen genieten van zijn
hulp, hijzelf eveneens geniet van de hulp der anderen. Dit zij thans
eens en voor altijd gezegd, God zij dank, wanneer wij allen in dezelfde
geest werken om het lot van onze stadsjeugd te verlichten.
Het doet mijn hart goed; te kunnen zeggen dat de Oratorio's voldoen-
de bezocht worden, en de jongens volharden in dezelfde vlijt, volgzaam-
heid en godsdienstzin. Door het uitvallen van de geliefde Don Grassino,
heeft de Heer in het hart van Don Murialdo het verlangen doen geboren
worden zijn functie uit te oefenen in Vanchiglia en hij is daar reeds
werkzaam. De beminde theoloog Rossi is werkzaam in het Oratorio van de
H. Aloysius, en tot Allerheiligen zal hij in de namiddag preken, en ik
zal doorgaan met 's morgens te preken zoals vroeger. In dat van de H.
Franciscus van Sales regelt Don Bosco het; anders preekt hij zelf.
De nieuwe kerk heeft de hoogste steigerverdieping reeds bereikt en
voor de winter zal zij onder het dak zijn.
Ik heb bericht ontvangen van de aankomst te Florence van mevrouw de
markiezin en van u. Het spijt me alleen dat de Heer Pellico van de reis
te lijden gehad heeft. Gisteren, de 22ste, hebben de zusters Magdalenen
nogmaals gebeden voor de voorspoedige reis van hun stichtster en wel-
doenster naar Rome. Ik laat niet na de Heer iedere dag te bidden voor
haar welbevinden, voor een lang leven dat haar beschoren mag zijn, en
voor vreugdevolle ervaringen. Ik heb niets nieuws te berichten met be-
trekking tot het Klooster of tot de Refugíe. Het komt me voor dat alles
goed gaat, en zou mevrouw de Markiezin daar de verzekering van willen
geven om zodoende tot haar geruststelling bij te dragen.

21.4 Page 204

▲back to top


- IV/200 -
De priesters maken het allen goed, evenals ondergetekende die zich
thans thuis bevindt en het zich tot een plicht rekent zoveel als in zijn
vermogen is te doen, zowel voor het welzijn van de families als voor
degene die deze zo liefheeft en weldoet.
Nog een ding zou ik u willen vragen, en wel mij zo spoedig moge-
lijk uw mening te laten weten over wat ik u schreef met betrekking tot
de Oratorio's en over onze geest in hun leiding; en welke opdrachten er
gegeven dienen te worden ten aanzien van de dingen die met het Oratorio
niets uitstaande hebben.
In afwachting daarvan, hernieuw ik gaarne mijn gevoelens van de
meeste hoogachting en oprechte toewijding en heb ik de eer te zijn,
Uw vriend en dienaar
G i o v , B o r e l, p r .
Directeur van de Refugie
Aan de eerw. Heer Don Pietro Ponte - Rome.
Hier volgt het antwoord dat Don Borel ontving:
Aan de Eerw. Heer Giovanni Borel, directeur van de Refugie,
Zeereerwaarde Heer,
Het deed me zeer veel genoegen de brief te ontvangen die u zich ge-
waardigde mij te schrijven; ik heb hem met veel blijdschap gelezen. Ik
had er grote behoefte aan iets over de Oratorio's te vernemen; het uit-
blijven daarvan maakte mij ongerust; thans ben ik Goddank gerustgesteld.
Laat ons tot het voornaamste onderwerp van uw brief komen. De een-
heid, die u zozeer wenst tussen de leidingen van de Oratorio's, is de-
zelfde die het belangrijkste voorwerp van mijn verlangens is, en hoopvol
zie ik uit naar het ogenblik dat de meningsverschillen uit de wereld
geholpen zullen zijn. Door eenheid zullen wij stellig een overvloediger
hulp van de Heer mogen verwachten en een grotere verdienste voor onze
moeiten. Ik geloof dat de oorzaak van de onenigheid, die tot heden tus-
sen ons betreurd moest worden, voortspruit uit de afwezigheid van een
hoofd naar wie men zich kan wenden en uit een te grote zwijgzaamheid
die er heerst; en ik ben niet de enige die dit betreurt. Wanneer u erin
slaagt deze moeilijkheden op te lossen zal de haard van alle onenigheid weg-
genomen zijn.
Het is naar best weten en na rijp beraad, dat ik de vrijheid geno-
men heb die ik reeds heb gedemonstreerd en waarin ik beslist geen veran-
dering kan aanbrengen; en wanneer bijgeval de voorwerpen die ik in het
Oratorio van Porta Nuova heb achtergelaten ongemak zouden opleveren, zal
ik ze laten weghalen zodra ik in Turijn terug ben. Wanneer ze echter
thans zouden hinderen, zal ik de geschikte maatregelen nemen om ze ge-
durende mijn afwezigheid te laten verwijderen. In de toekomst zal ik
mij - wanneer de Heer wil dat ik mijn zwakke krachten blijf wijden ten
voordele van de Oratorio's - gaarne onderwerpen aan de voor het algemeen
welzijn genomen beslissingen; zodat de giften die aan een directeur ge-
schonken worden, beschouwd zullen worden als geschonken aan al de Oratorio's
en er zal in voorkomende gevallen de weldoeners op de hoogte stellen van de

21.5 Page 205

▲back to top


- IV/201 -
geest die ons bezielt en van de toestand van de Oratorio's.
Het doet me genoegen dat het dankzij uw zorgen en die van Don Rossi, in
het Oratorio van Porta Nuova steeds beter gaat. Van mijn kant bevind ik me, hoe-
wel ik afwezig ben, in de geest steeds bij hen en met mijn zwakke smeek-
beden doe ik niets anders dan dit werk bij God aanbevelen; en daar ik
binnenkort, naar ik hoop, naar de plaatsvervanger van Jesus Christus
op audiëntie zal mogen gaan, zal ik niet nalaten om Diens zegen te vra-
gen voor de directeuren en voor de jongens.
Onze reis is tot nu toe goed verlopen. Mevrouw de Markiezin geniet een
goede gezondheid en zij was zeer tevreden over het goede nieuws betref-
fende haar instellingen. De Heer Pellico is thans, na een korte ziek-
te weer beter. Ik verzoek u voor mij te bidden en dit ook door de jon-
gens te laten doen. Groet alle priesters van het Oratorio van me en in
de hoop binnenkort nader nieuws over de goede gang van zaken in de Ora-
torio's te mogen vernemen; verblijf ik met de diepste eerbied en met de
hartelijkste gevoelens,
Uw dienaar en genegen vriend;
D. Ponte Pietro
Intussen had Don Bosco de levendigste voldoening ondervonden door
een pauselijke encycliek van 21 november; waarin de Paus een jubileum
toestond; en daarmede bereidde hij zich op een nog grotere vreugde voor.
Op 8 december van hetzelfde jaar 1851 was het tien jaar geleden
sinds het begin van het Oratorio, en de zondag daarvoor bracht Don
Bosco dit de jongens met de hartelijkste woorden in herinnering. Hij
had deze tiende verjaardag van zijn Instituut met bijzondere plechtig-
heid willen vieren; maar aangezien de nieuwe kerk nog niet klaar was,
beperkte hij er zich toe zijn leerlingen aan te moedigen om met hem
dank te brengen aan de Onbevlekte Maagd voor de moederlijke zorgen
waarmee Zij hen sindsdien had omgeven en beschermd, en in grote trekken
te vertellen van de schoonste genaden die men in die afgelopen tijd had
mogen ontvangen, terwijl hij hen vermaande, ten bewijze van hun kinder-
lijke dankbaarheid, op di e da g; te r er e van Onze-Lie ve -Vrouw, Sacramen-
ten te ontvangen.
Allen besloten daartoe, en onder de bescherming van de Koningin des
Hemels werd er een begin gemaakt met het tweede decennium. Het eerste
kon men het tienjarental van de geboorte en kindsheid noemen, het tweede
dat van de groei en van de jeugdjaren.
Maar de eerste periode eindigde met een gebeurtenis van om zo te
zeggen profetische betekenis. Prof Rayneri schreef aldus in 1898 in
een lofrede op Don Bosco: "Op een zondagmiddag van 1851 werd er een lo-
terij gehouden; er waren veel prijswinnaars en derhalve velen die te-
vreden waren. Ten besluite strooide Don Bosco vanaf het balkon karamels
uit, links en rechts - er waren er dus ook velen die konden snoepen -
Gemakkelijk te begrijpen, dat het hoerageroep verdubbelde. Toen Don
Bosco van het balkon naar beneden gekomen was, werd hij als teken van de
hoogste vreugde opgeheven en toen riep een jonge student en toekomstig
seminarist: "0, Don Bosco; als u alle delen van de wereld eens zou kun-
nen zien en in elk ervan zoveel Oratorio's!" - Don Bosco liet, zo leek
het mij; zijn blik op een indrukwekkende wijze rondgaan en antwoordde:
"Wie weet of de dag niet zal komen waarop de zonen van het Oratorio over
heel de wereld verspreid zullen worden! - Het zou blijken dat hij een profeet
geweest was."

21.6 Page 206

▲back to top


- IV/202 -
H O O F D S T U K XXVIII
GELDGEBREK VOOR DE INRICHTING VAN DE KERK
RONDSCHRIJVEN VAN DE BISSCHOP VAN BIELLA
EDELMOEDIGE STEUN VAN DE KONING
DE EERSTE GROTE LOTERIJ
In de loop van dat jaar had Don Bosco geen ogenblik opgehouden
met zijn drukke bezigheden voor de bouw van zijn kerk. In augustus stak
het gewijde gebouw reeds enkele meters boven de grond uit, toen hij tot
de bevinding kwam dat zijn financiën bijna uitgeput waren. Met de hulp
van een paar verdienstelijke personen had hij 35 duizend lire bijeen-
gehaald; doch deze waren verdwenen als sneeuw voor de zon. Toen was
het nodig zich tot de openbare weldadigheid te wenden. De bisschop
van Biella; Mgr. Pietro Losanna; overwegende dat het nieuwe gebouw en de
instellingen van de Oratorio's van bijzonder groot voordeel waren van de
metselaarsleerjongens van zijn diocees die voor het grootste deel van
het jaar in Turijn vertoefden, nodigde zijn pastoors uit het werk met
hun aalmoezen tegemoet te komen Tot dit doel liet hij het volgende rond-
schrijven uitgaan.
Zeereerwaarde Heren,
De achtenswaardige en vrome priester Don Bosco; bezield door een
waarlijk evangelische liefde, heeft de taak op zich genomen 's zondags
in Turijn de jongens bijeen te brengen die hij ontmoet; en die, overgela-
ten aan hun lot langs de straten zwerven en in de omgeving van de druk-
bevolkte wijken tussen het gehucht Dora en Martinetto. Hij tracht hen
op te nemen in een geschikte plaats, waar hij hen op een behoorlijke ma-
nier ontspanning, en een christelijke onderrichting en opvoeding kan
verschaffen. Zijn heilige ijver was zo groot, dat de kapel ter plaatse
te klein geworden is voor het doel, zodat zij op het ogenblik nauwelijks
ruimte kan bieden voor het derde deel van de zeshonderd en meer jon-
gens die er reeds een toevlucht gezocht hebben. Gedreven door de
liefde om zoveel mogelijk goed te doen; heeft hij de zware taak op
zich genomen een kerk te bouwen die overeenkomt met de behoeften van
zijn vrome plannen en daarom doet hij een beroep op de liefdevolle mede-
werking van de katholieke gelovigen om te helpen in de zware kosten die
er voor de vervulling van dit plan nodig zijn. Met bijzonder vertrouwen
heeft hij zich via mij ook tot deze provincie en dit diocees gewend
Van de ruim zeshonderd jongens die zich reeds om hem heen geschaard
h e b b e n e n z i j n O r a t o r i o b e z o e k e n , z i j n e r m e e r d a n e e n derde deel -
ruim tweehonderd - jongens uit Biella Verscheidenen van deze werden door hem in

21.7 Page 207

▲back to top


- IV/203 -
zijn huis opgenomen; en gratis voorzien van voeding en kleding. Dit om
hen in staat te stellen een vak te leren. Behalve uit overwegingen van
naastenliefde verdient hij een dergelijke hulp ook omwille van de
rechtvaardigheid; en het is daarom dat ik Uw eerwaarde verzoek uw goede
parochianen op de hoogte te stellen van dit belangrijke werk en het naar
vermogen te steunen; en een bepaalde zondag aan te wijzen voor een col-
lecte in de kerk tot dat doel; waarvan de opbrengst dan zo spoedig mo-
gelijk op een veilige manier wordt doorgezonden aan de curie, met boven-
genoemde aanduiding voor de ingesloten som en de plaats van herkomst.
Terwijl de kinderen der duisternis trachten een tempel op te richten
om de dwaling te verspreiden ten verderve van hun broeders (1) kunnen
wij, de gelukkige kinderen des lichts, immers niet nalaten een kerk op
te richten waar de waarheid onderricht wordt ter heiliging van onszelf,
van onze broeders en van zoveel mogelijk landgenoten.
Met de oprechte hoop zo spoedig mogelijk met onze giften een waar-
devolle hulp te kunnen verlenen aan de lofwaardige man Gods, met tege-
lijkertijd een openlijk getuigenis van de prijzenswaardige naastenliefde
en erkentelijkheid van mijn diocesanen ten aanzien van een goed en nuttig
werk; dat bovendien in onze tijd zo noodzakelijk lijkt; maak ik van de
gelegenheid gaarne gebruik om u de verzekering te geven van mijn groot-
ste hoogachting en genegenheid.
Biella, 13 september 1851
Uw dw, dn
+ Gio, Pietro, Bisschop
Deze oproep bracht een bedrag van duizend frank op Het was niet
veel; maar de Souverein vervulde thans zijn belofte van 5 juli:
Hoofdbestuur van het Apostolisch Beheer van het Koninkrijk
Aan de Zeereerwaarde Heer Giovanni Bosco,
Bij schrijven van het koninklijk staatssecretariaat voor kerkelijke aange-
legenheden van 30 september j.l. werd ons medegedeeld dat het Zijne Ma-
jesteit behaagd heeft Uw eerwaarde een bedrag toe te kennen van 10.000
Lire ten laste van onze dienst, te betalen in termijnen; en wel 3000 Lire
terstond en het overblijvende bedrag in de loop der opeenvolgende jaren
en op het ogenblik dat het onze dienst mogelijk is te voldoen, met de
bepaling dat deze subsidie meer in het bijzonder zal worden aangewend
voor de bouw van een kerk voor de liefdadige instelling; ten voordele
van de arme arbeidersjongens in het gebied van Valdocco; alsmede voor de
telkens terugkerende kosten voor de godsdienstige opvoeding van deze
jongens, evenals voor het onderhoud van de meest verlatenen die in huis zijn
opgenomen.
(1) Dit is een toespeling op de kerk die op dat ogenblik voor de protestanten in aanbouw was
aan de Corso Vittorio Emanuele te Turijn.

21.8 Page 208

▲back to top


- IV/204 -
Wij verzoeken U zich persoonlijk te willen aanmelden, of een u be-
kend persoon opdracht daartoe te willen verstrekken, met een door uw
bank gelegaliseerde kwitantie teneinde het bedrag van het betrokken
mandaat op te nemen.
Turijn, 2 oktober 1851
De Apostolische Hoofdbeheerder van het
Koninkrijk
Moreno, priester
Nog een andere welkome toelage viel Don Bosco enkele dagen later van
Vittorio Emanuele ten deel.
Hoofdintendant van de Civiele lijst
Turijn, 10 oktober 1851
Aan de Zeereerwaarde Heer Bosco,
Bij deze deel ik U mede dat het Zijne Majesteit behaagd heeft
d.d. 5 dezer de omstandigheden in overweging te nemen die U mij in Uw
geacht schrijven hebt uiteengezet en die ik de eer had aan Zijne Majes-
teit voor te leggen: Zijne Majesteit heeft besloten U een subsidie toe
te k en n e n vo o r d e bouw van een Kerk bij uw instelling, groot 1000 Lire.
Mij is opgedragen U op de hoogte te stellen van dit nieuwe blijk van
grootmoedigheid van Zijne Majesteit en ik verzoek U beleefd mij te wil-
len mededelen wanneer U uitbetaling van dit bedrag wenst en mij de per-
soon aan te wijzen aan wie het desbetreffende mandaat te gelegener tijd
kan worden gericht Ik verblijf inmiddels.
Uw dw.,
S.M. Pampará
Hoe dankbaar Don Bosco de Koning ook was voor zijn steun, toch pro-
beerde hij tegelijkertijd zoveel mogelijk de kosten te drukken, en daar
hij aan de gemeente nog de rechten verschuldigd was voor de verlening
van de bouwvergunning, verzocht hij op 22 oktober per brief, van de
daaraan verbonden kosten ontslagen te worden De burgemeester antwoordde hem:
Turijn, 23 oktober 1851
Hoewel het mij in beginsel niet mogelijk is u vrijstelling te verle-
nen van de kosten verschuldigd voor de vergunning, die u had dienen te
verkrijgen alvorens met de bouw van de betreffende kerk te beginnen, heb
ik toch voorzien in een gratis verstrekking ervan door deze post ten
laste te laten komen van de voor weldadige werken bestemde gelden, zulks
rekening houdend met het liefdadige karakter van deze onderneming.
U ontvangt hierbij dan ook de vereiste vergunning, die degene, be-
last met het toezicht op de bouwwerkzaamheden, steeds bij zich dient te
hebben, om moeilijkheden te voorkomen, die zouden kunnen ontstaan wanneer dit

21.9 Page 209

▲back to top


- IV/205 -
document niet getoond zou kunnen worden bij opvraag van de daartoe ge-
rechtigde gemeentelijke controleurs.
Met de hoop dat uw vrome ijver in ieder opzicht voldoening zal moge
vinden, verblijf ik,
G Bellone, Burgemeester
Het geld was echter nooit voldoende, ofschoon op 20 november 1851 bij
akte van Notaris TURVANO aan Giovanni Emanuel voor 1573 Lire 0,01,99
hectare verkocht werd van het terrein, afkomstig van het seminarie. Heel
dat bedrag was helaas niet meer dan een druppel op een gloeiende plaat.
Daarom was het noodzakelijk zijn toevlucht tot andere middelen te nemen.
Toen begon Don Bosco aan zijn eerste grote loterij, dat wil zeggen: een
loterij van kleine en talrijke geschenken die hij van de edelmoedige ka-
tholieken hoopte te verkrijgen De verwezenlijking van dat plan kostte
buitengewoon veel moeite, maar indirect had hij reeds het welslagen ervan
voor bereid.
Don Bosco was onvermoeibaar in het vragen van steun aan de over-
heid: hij deed dat op een eenvoudige manier, maar met de openhartigheid
van wie met vrucht werkt voor het algemeen welzijn. Daarom klopte hij
aan alle deuren, drong tot alle bureaus door, maakte zijn opwachting op
ieder departement, wendde zich tot provincie en gemeenten en richtte
zich eveneens tot de leden van de koninklijke familie. Er was geen tak
van staatsdienst of men had reeds veelvuldige verzoeken van hem ont-
vangen. Soms schreef hij per week wel een tiental verzoekschriften, en
over het algemeen werd hem ook gehoor verleend Talrijk waren de beta-
lingsmandaten van slechts 10, 15 of 20 lire en daarmee ging hij naar de
bureaus om ze in te wisselen en híj werd daar steeds met de grootste hoffe-
lijkheid ontvangen.
Om zijn plannen te verwezenlijken moest hij evenwel geen geringe
arbeid op zich nemen en stond hij bloot aan vernederingen en vervelende
ervaringen. Er waren veel relaties nodig, vrienden, personen die hem
zouden aanbevelen, vervolgens bezoeken en aanhoudend brieven schrijven. Telkens
wanneer hij zich wendde tot een minister, een burgemeester, een pre-
fect, een bureauchef, moest hij middelen zoeken om hen te benaderen, om
hen gunstig voor zich te stemmen. En vervolgens kennissen en bescher-
mers. In beweging zetten, en steeds maar weer brieven schrijven en be-
zoeken afleggen. Het ging er hem niet zozeer om of de ontvangen subsidie
groot of klein was, wanneer de subsidie maar getuigde van een goedkeuring
van de autoriteiten voor zijn werk. Wanneer hij ooit voor een vijandige
gezindheid zou komen te staan, wilde hij kunnen antwoorden: "U bent
het die mij tot nu toe steeds geholpen hebt, en thans moet u niet af-
breken, wat u eens in overeenstemming gevonden hebt met de wetten, en uw be-
scherming waardig.
Hij slaagde in die bedoeling, en de loterij was er een bewijs van.
Hij begon met verdienstelijke personen te zoeken, die hem zouden
willen behulpzaam zijn in deze liefdadige onderneming. Zesenveertig per-
sonen uit verschillende milieus, handwerkslieden, adellijke heren en
priesters, onder wie allereerst Don Anglesio, directeur van het "Kleine
Huis der goddelijke Voorzienigheid", verklaarden zich wel bereid de onderneming
opgang te brengen; zesentachtig dames uit de burgerij en de patriciër-
stand; onder wie markiezin Maria Fassati, geboren De Maistre, hofdame van H. M.

21.10 Page 210

▲back to top


- IV/206 -
koningin Maria Adelaide, bewilligden erin het werk onder hun hoge be-
scherming te nemen Tegelijkertijd vormde Don Bosco het comité dat de
leiding zou nemen. Leden daarvan waren:
Arnaud di S Salvatore, graaf Cesare
Baricco T-Pietro, onderburgemeester, secretaris advocaat
Gaetano Bellingeri
Ridder Federico Blanchier, ingenieur
Federico Bocca, aannemer
T. Giovanni Borel, rector van de Refugie
D. Giovanni Bosco, directeur van het Oratorio Amedeo Bossi,
handelaar.
Ridder Gabriele Cappello, genoemd Moncalvo, wethouder
Ridder Giuseppe Cotta, Senator en wethouder, penningmeester
Giacinto Cottin, intendant, wethouder
Ridder Lorenzo d'Agliano di Caravonica
Ridder Giuseppe Dupré, wethouder
Giuseppe Cagliardi, handelaar in ijzerwaren
T.Roberto Murialdo, hofkapelaan
T.Gius, kanunnik Ortaldo, directeur van de stichting tot
Voortplanting des Geloofs Vittorio
Ritner, edelsmid en taxateur schatter-expert
Advocaat Luigi Rocca, wethouder
Pietro Ropolo, slotenmaker en wethouder
Michele Scanagatti
Toen al de praktische toebereidselen voor deze organisatie achter de
rug waren, wendde hij zich met een schrijven tot de overheid om de ver-
eiste goedkeuring te verkrijgen.
Turijn, december 1851.
Mijnheer de Intendant,
De ondergetekenden hebben, zoals uit bijgaand rondschrijven
blijkt, op zich genomen het werk van het Oratorio van de H. Franciscus
van Sales voor lange tijd te bestendigen. Het is hun gebleken dat met de
dag het gebrek aan ruimte toeneemt van het lokaal, dat bestemd was om
als kapel te dienen voor het steeds groeiend aantal jongens die er komen
om 's zondags hun godsdienstplichten te vervullen en om er een goede
geestelijke en morele opvoeding te ontvangen. Daarom hebben ondergete-
kenden het plan opgevat een meer voor het doel geëigende en vooral ook
ruimere kerk te bouwen. Men heeft het werk moedig aangevat en door mid-
del van persoonlijke bijdragen heeft men het nieuwe gebouw reeds tot
het dak toe kunnen optrekken. Het werk vergt evenwel nog aanzienlijke
bedragen en daar ondergetekenden het ongaarne onvoleindigd zouden willen
laten, hebben zij het plan opgevat een beroep te doen op de openbare
liefdadigheid, teneinde van welwillende personen het aantal voorwerpen
te verkrijgen, geschikt om er een publieke loterij mee op touw te zetten.
Ingevolge de wet van 24 februari 1820, gewijzigd bij koninklijk
besluit van 10 januari 1833 en door de richtlijnen, gepubliceerd door
het Ministerie van Financiën d.d. 24 augustus 1834, wenden ondergetekenden zich

22 Pages 211-220

▲back to top


22.1 Page 211

▲back to top


- IV/207 -
tot U met het verzoek hun de goedkeuring voor de ontworpen loterij te
willen verlenen.
Te dien einde hebben zij de eer u, in de zin van genoemde richtlij-
nen, een ontwerp van een fondschrijven te doen toekomen, waarin ín korte
trekken de geschiedenis en het doel van het liefdadige Instituut ge-
schetst is en waarin de wijze is aangegeven, waarin zij zich voornemen
de giften in te zamelen; eveneens wordt een plan van de loterij hierbij gevoegd.
Alle baten die de ontworpen loterij zou kunnen opleveren, zullen ten
goede komen van de oprichting der nieuwe kerk; de gelden die op deze
wijze verzameld worden, zullen berusten bij Senator Cotta, mede-onderte-
kenaar van dit schrijven, en die de functie van penningmeester vervult.
Bereid tot het verstrekken van alle nadere inlichtingen, verklaren onderge-
tekenden zich bereid zich voor alle voorkomende gevallen te zullen onder-
werpen aan de vereiste richtlijnen van het Ministerie van Financiën.
In de overtuiging dat u de gevraagde goedkeuring zult willen verle-
nen voor een zo bescheiden, doch inmiddels voor de arme volksjongens on-
schatbare werk, zien wij deze gaarne met grote dankbaarheid tegemoet.
(Volgen de handtekeningen)
Het voorgelegde plan van de loterij zag er als volgt uit:
1. Met erkentelijkheid zal ieder voorwerp van kunst en nijverheid in
ontvangst genomen worden, dat wil zeggen, borduurwerk, breiwerk, platen,
boeken, zijden en wollen doeken, schilderijen en dergelijke.
2. Bij ontvangst van het voorwerp zal een ontvangstbewijs verstrekt wor-
den, met vermelding van de aard van de gift en de naam van de schenker,
tenzij deze het verlangen te kennen geeft anoniem te blijven.
3. De loten zullen worden uitgegeven in een met de waarde der voorwerpen
overeenkomend aantal, en onderworpen aan de door de wet vastgestelde
beperking, d w z. met een nuttige winst van een vierde.
4. De loten zullen worden afgescheurd van een coupon en zullen de hand-
tekeningen dragen van twee leden van het comité: De prijs van een lot
bedraagt 50 centiemen.
5. In de komende maand maart zal er van alle voorwerpen een tentoonstel-
ling gehouden worden die minstens gedurende een maand te bezichtigen zal
zijn. In de Staatscourant (Gazzetta Officiale) zullen tijd en plaats van
deze tentoonstelling worden meegedeeld Ook zal de dag worden bekendge-
maakt waarop de trekking van de winnende nummers zal plaatsvinden.
6. De nummers zullen één voor één worden getrokken: Mochten er per ver-
gissing twee tegelijk getrokken worden, dan zullen zij niet worden afge-
lezen, doch weer in de urn geworpen worden.
7. Er zullen zoveel nummers getrokken worden als er prijzen zijn. Het
eerste nummer zal het voorwerp winnen dat getekend is met het nummer 1;
zo ook het tweede, en zo vervolgens totdat er zoveel nummers getrokken
zijn als er prijzen zijn.
8. In de Staatscourant zullen de winnende nummers worden gepubliceerd,
en drie dagen daarna zal de uitdeling der prijzen een aanvang nemen.

22.2 Page 212

▲back to top


- IV/208 -
9. De prijzen die na drie maanden niet zijn opgevorderd vallen ten deel
aan het Oratorio.
De Heer intendant generaal van Turijn verleende bij besluit van 9 decem-
ber 1851 de verlangde vergunning en deze werd door de gemeente aan Don
Bosco verleend:
Aan de Heer Don Bosco Directeur van het Zondagsoratorio van de Heilige
Franciscus van Sales, buiten de Porta Susa, Valdocco
S t a d Turijn
Turijn, 17 december 1851.
Hierbij een afschrift van het besluit van de Intendant, waarmee uw eer-
waarde gemachtigd wordt tot het houden van een loterij van voorwerpen,
zoals door u verlangd, en ten bate van het zondagsoratorio van de H.
Franciscus van Sales.
Aangezien het besluit bepaalt dat de leiding van deze loterij steeds in
overeenstemming moet handelen met de richtlijnen van de Burgemeester
van Turijn, die belast is met het toezicht op het nakomen van de betrok-
ken bepalingen, verzoek ik u het gemeentebestuur een afschrift te doen
toekomen van alle brieven, die door u tot de intendant-generaal werden
gericht, en van alle andere documenten die op het onderwerp betrekking
hebben, zodat het opgedragen toezicht regelmatig kan worden uitgeoefend.
Ik verblijf inmiddels,
met verschuldigde hoogachting,
De onderburgemeester Baricco
Don Bosco haastte zich op 20 december 1851 de oproep te publiceren
van het comité, in welk schrijven met goedkeuring van de intendant-gene-
raal een beroep gedaan werd op de liefdadigheid van de medeburgers.
Mijne Heren,
Tien jaar geleden werd in deze stad een eenvoudig werk van liefda-
digheid ondernomen onder de naam van Oratorio van de H. Franciscus van
Sales, uitsluitend gericht op het geestelijk en moreel welzijn van dat
deel van de jeugd dat voortdurend is blootgesteld aan het gevaar van
bedorven te worden, hetzij door onachtzaamheid van de ouders, door de
gewoonten van slechte kameraden of door gebrek aan toereikende middelen.
Enkele personen, die een goede volksopvoeding ter harte gaat, zagen tot
hun leedwezen met de dag het aantal toenemen van de aan ledigheid
prijsgegeven en slecht geleide jongens, die leefden van bedelarij en
diefstal, langs de straten zwierven, een last waren voor de maatschap-
pij, en al spoedig een prooi van allerlei deugnieterijen dreigden te
worden. Ook stelden zij met droefheid vast, dat velen van hen die op jeugdige
leeftijd hierheen gekomen zijn om een vak te leren of in een werkplaats te

22.3 Page 213

▲back to top


- IV/209 -
gaan werken, de gewoonte aannamen, zich op zondag over te geven aan spel
van onmatigheid, en zodoende het weinige dat zij in de loop van de week
verdiend hadden weer kwijt raakten. In het verlangen, paal en perk te
stellen aan een kwaad waarvan men mocht verwachten dat het noodlottige
gevolgen zou hebben, werd het besluit genomen een huis te openen voor
zondagsbijeenkomsten, waar dezen en genen alle gelegenheid zouden vin-
den, om hun godsdienstplichten te vervullen en tegelijkertijd een onder-
richting en leiding te ontvangen voor het volgen van een christelijke en
eerzame levenswandel. Tot dat doel werd het instituut van het Oratorio
ingesteld, toegewijd aan de Heilige Franciscus van Sales, met de middelen
verschaft door de naastenliefde van die edelmoedige personen, die gaarne
vrijgevig zijn wanneer het gaat om het algemeen welzijn. Er werd gezorgd
voor alles wat nodig was voor het houden van kerkdiensten en voor het
verstrekken van een morele en burgerlijke opvoeding; ook werden ver-
schillende toestellen geschonken, geschikt om de lichamelijke ontwikke-
ling te bevorderen en behoorlijke ontspanning te verschaffen. Op die
manier deed men alles om het verblijf van de jongens daar ter plaatse
zowel nuttig als aangenaam te maken.
Het valt moeilijk te zeggen, hoe gunstig de uitnodiging begroet
is die zonder enige openbare aankondiging tot de jongens gericht werd, en
op welke familiaire manier alleen degenen die er vrijwillig iets voor
voelden om iedere zondag in het Oratorio bijeen te komen. Dat deed het
voornemen ontstaan om het tehuis uit te breiden en mettertijd al die
verbeteringen in te voeren, die door een vindingrijke en verstandige
naastenliefde konden worden uitgedacht; daarna begon men er, eerst alle
zondagen, en vervolgens ook iedere avond gedurende de winter les te ge-
ven in lezen en schrijven, in de beginselen van het rekenen en het Itali-
aans; bovendien werd er les gegeven in de wettelijk vastgestelde nieuwe
maten en gewichten, aan de jongens die het verlangden omdat dit van be-
lang was voor hen die meestal een vak wensten te leren.
In hun harten liefde te planten voor hun ouders en familie, broe-
derlijke naastenliefde, eerbied voor de overheid, erkentelijkheid jegens
weldoeners, liefde voor het werk ook, en vooral hun geest vormen binnen
het kader van de katholieke leer en moraal, hen af te voeren van het
slechte pad, hen te vervullen met de vreze des Heren, en hen vertrouwd te maken
met het in acht nemen van de godsdienstige voorschriften, dit was het
waaraan gedurende tien jaren lang ijverige priesters en leken zich met
de uiterste zorg gewijd hebben Terwijl anderen met prijzenswaardige
ijver hun best doen om het licht der wetenschap te verspreiden, het
kunstambacht tot bloei te brengen, de werklust te bevorderen en alzo
welgestelde jongens in colleges en lycea op te voeden, heeft men in het
eenvoudige Oratorio van de Heilige Franciscus van Sales royaal gezorgd
voor een godsdienstige en burgerlijke vorming van degenen die, ook al
waren zij minder door de fortuin begunstigd, toch de kracht en het ver-
langen in zich voelden om zich nuttig te maken voor zichzelf, voor hun fami-
lies en voor het land.
Daar de ruimte bestemd om als kerk gebruikt te worden voor het toe-
nemend aantal jongens al spoedig te klein werd, en daar men een zo goed
begonnen onderneming niet halverwege wilde laten steken, hebben de leden
van het werkend comité, vervuld van vertrouwen in de edelmoedigheid van
hun medeburgers, het besluit genomen de bouw ter hand te nemen van een
groter gebouw dat ook meer voor het doel geschikt is, ook om op die ma-
nier de bestendiging van een zo nuttig opvoedkundig instituut te verzekeren.

22.4 Page 214

▲back to top


- IV/210 -
Toen alle vertragende moeilijkheden achter de rug waren en de onzeker-
heden overwonnen, is men vol moed de fundamenten van het nieuwe Orato-
rio beginnen te leggen.
De bijdragen, de geschenken, de aanmoedigingen van allerlei aard;
zijn tot heden niet verminderd, en het werk is thans zo ver opgescho-
te n, d at men na verloop van enkele maanden met het dak zal kunnen beginnen.
Om het gebouw evenwel af te bouwen zijn de voorhanden gewone midde-
len niet meer toereikend, en is het noodzakelijk dat de onuitputtelijke
liefdadigheid van het publiek de persoonlijke weldadigheid te hulp
komt. Het is met dit doel, dat de ondergetekenden, beijveraars voor het
instituut, zich tot u wenden om uw hulp in te roepen en uw aandacht te
vestigen op een middel, dat, daar het reeds met zoveel vrucht voor ande-
re verdienstelijke instellingen te baat genomen is, zeker niet in gebre-
ke zal blijven ten aanzien van het Oratorio van de H. Franciscus van Sales. Dit
middel is het houden van een loterij, die ondergetekenden zich voorstellen te or-
ganiseren om te voorzien in de laatste kosten van een nieuwe kerk, en
waaraan u, ongetwijfeld uw medewerking zult willen verlenen, indachtig
het voortreffelijke werk dat ermee wordt beoogd.
Welk voorwerp u ook zoudt willen aanbieden, hetzij van zijde, van
linnen of metaal, of van hout, hetzij werk van kunstenaars van naam, of
van goede vaklieden of ijverige ambachtslieden of van liefdadige dames,
alles zal met dankbaarheid worden aanvaard, omdat op het terrein der
weldadigheid ook de geringste hulp van grote waarde is, en omdat ook
kleine offers tezamengebracht voldoende kunnen zijn om het verlangde
werk tot stand te brengen.
Ondergetekenden vertrouwen op uw goedheid, in de stellige overtui-
ging dat de gedachte, medewerking te verlenen aan een goede opvoeding van
de verwaarloosde jeugd, u niet anders dan genegen zal maken een derge-
lijk werk uw steun te verlenen. Wij mogen tenslotte volstaan met het
liefdadige instituut in uw belangstelling aan te bevelen, en u te herin-
neren aan de buitengewone welwillendheid waarmee personen van alle rang
en stand de stichting hebben mogelijk gemaakt en de uitbreiding ervan
hebben begunstigd. Van betekenis is bovenal de mening, te kennen gegeven
door het hoogst wetgevend lichaam van de Staat, dat, na de zaak in wel-
willende overweging genomen te hebben, een bijzondere commissie benoemde
om het nut ervan te onderzoeken, en dat het werk vervolgens warm heeft
aanbevolen bij 's Konings regering. Van betekenis is eveneens dat het
gemeentebestuur van Turijn na eenstemmig besluit voor twee opeenvolgende
jaren een grootmoedige subsidie verleend heeft. Bovendien hebben de
Koning en H.M. de Koningin zich gewaardigd het Oratorio royale hulp te
verlenen, terwijl eerbiedwaardige prelaten en vooraanstaande personen zo
goed geweest zijn het warm aan te bevelen in de openbare liefdadigheid.
Ondergetekenden brengen U bij voorbaat dank voor uw welwillende
medewerking, die u zult verlenen door bij te dragen tot het welslagen
van de ontworpen loterij, en smeken volgaarne de zegen des hemels voor u af,
Uw dw. dn.
Onder deze oproep waren de namen van de heren en dames van het
Comitee gedrukt met de vermelding: "De voorwerpen zullen in ontvangst
genomen worden door de heren en dames van het Comité en kunnen zeer gemakkelijk

22.5 Page 215

▲back to top


- IV/211 -
worden afgegeven bij de Heren: Giuseppe Gagliardi, winkelier; tegenover
de Basiliek Carlo Chiotti, handelaar in aardewerk en porselein in
Dora Grossa, tegenover de Martelarenkerk Pianca en Serra, winkeliers;
nabij de kerk van de Madonna der Engelen, casa Pomba nr. 6, Giacinto Marietti,
drukker-boekhandel, galerij der Universiteit."
Met de verzending van bovenvermelde uitnodiging tot liefdadigheid,
heiligde Don Bosco op deze wijze ook het Kerstfeest.

22.6 Page 216

▲back to top


- IV/212 -
HOOFDSTUK XXIX
DE EERSTE EETZAAL VAN DE JONGENS - GEWIJZIGD SYSTEEM
BIJ HET UITDELEN VAN DE MAALTIJD - VERSCHILLENDE
KLASSEN VAN JONGENS - DE EERSTE REGELS VAN HET HUIS: DE
S LAAPZ AL EN - TWEE BRIEVEN VOOR HET AANNEMEN VAN DE JONGENS -
VADERLIJKE V ERDRA AGZA AM HE ID - CAGLIERO BEGINT MET DE
MUZIEKSTUDIE MOEDERLIJKE TEDERHEID - MARGHERITA EN DE ZIEKEN
In het begin van 1851 verspreidden de interne jongens zich niet meer
over de speelplaats of in huis om bij middag- of avondmaal hun soep
te eten, maar begonnen zij plaats te nemen aan enkele tafels die
onder een afdak geplaatst waren en daar zij al iets ouder waren, werd
allen bij het middagmaal bovendien een broodje extra gegeven. In 1852
echter ging men weer een stap verder. Don Bosco maakte een einde aan
de uitdeling van de 25 centiemen per dag aan iedere jongen, omdat enke-
len, die zich niet wisten te beheersen, het geld aan snoepgoed uitgaven
en daarna zonder brood zaten. Toen de kommetjes waren afgeschaft, werden
deze vervangen door diepe tinnen borden, en van dat ogenblik af werd het
brood uitgereikt vanuit de eetkamer van het huis; terwijl er regelmatig
wat pietanza bij verstrekt werd op donderdag en zondag. Enige tijd daar-
na werd er iedere dag pietanza of fruit bij het middagmaal gegeven en 's
zondags een glas wijn.
Don Bosco beijverde zich zoveel mogelijk om zijn jongens van het
nodige voedsel te voorzien; en daar ontbrak het dan ook nooit aan, niet
te verfijnd, maar gezond en voldoende. Soep en brood waren steeds volop
voor allen ter beschikking, zodat zij er naar hartelust van konden eten. Er werd
echter op gelet dat het nooit buiten de eetzaal werd meegenomen, en om
dit doel te bereiken werd er een half broodje verstrekt voor het vier-
uurtje. Don Bosco stelde steeds de voorwaarde dat het brood van uitste-
kende kwaliteit zou zijn en toen de Heer Cotta hem cp zekere dag voor-
sloeg, zijn jongens grissini (een soort van dunne broodstengels) te eten
te geven, wilde hij daar gedurende een week de proef mee nemen. Maar
toen hij bemerkte dat dit voedsel, hoe goed het ook was, niet voldeed;
omdat het heel langzaam gegeten moest worden daar het geen kruim bevatte,
liet hij het spoedig varen. Bij grote plechtigheden en op zondag gaf hij
de jongens wat meer dan gewoonlijk, en dit meer bestond gewoonlijk uit
een toespijs, bij het ontbijt, een eenvoudig voorgerecht en iets te
drinken bij het middagmaal. Ook zorgde hij ervoor dat het de allerarm-
sten niet aan de nodige kleding ontbrak.

22.7 Page 217

▲back to top


- IV/213 -
Het merendeel van de jongens genoot in het Oratorio een betere ver-
zorging dan zij in hun eigen familiekring zouden kunnen hebben, en zij
waren bovendien gratis onder dak. Over het algemeen gaf Don Bosco de
voorkeur aan de meest behoeftige en verlaten wezen, die blootgesteld
waren aan het gevaar verkeerde dingen te doen, of bedorven dreigden te
worden door de ergernis die hun in de familiekring gegeven werd, of ge-
vangen dreigden te worden in het net van slechte kameraden. Met diepe
ontroering en met tranen in de ogen zei hij soms. "Voor zulke jongens zou
ik elk offer willen brengen en ook mijn eigen bloed zou ik met liefde
voor hen willen geven om hen te redden. En ditzelfde medelijden tracht-
te hij al zijn medehelpers in te prenten.
Hij verlangde evenwel een kleine tegemoetkoming van degenen wier
ouders nog leefden, of die een of andere steun genoten, of weldoeners
hadden. Hij was gewoon te zeggen dat het niet rechtvaardig was, dat
dezen onderhouden zouden worden door de openbare weldadigheid, die alleen
moest dienen voor degenen die daar waarlijk behoefte aan hadden Hun
levensonderhoud kostte echter meer dan wat elk van hen ook betaalde;
maar Don Bosco vulde dit aan met de hulp die hem door de Voorzienigheid werd
toebedeeld
Wat hij hun gaf was dus meer dan waarop zij aanspraak mochten ma-
ken en meer dan eens berispte hij het systeem van sommige moderne in-
stellingen waar de opgenomen arme jongens een behandeling genieten
boven hun stand met het gevolg dat zij, als ze de inrichting verlaten,
niet berekend zijn op bepaalde beperkingen in materieel en moreel opzicht.
Er waren in die eerste tijd ook andere jongens in het Oratorio,
jongens van meer bemiddelde families, die Don Bosco verzochten zich met
de opvoeding van hun zonen te belasten, en die bereid waren een behoor-
lijk pensiongeld te betalen; en dezen werden ook anders behandeld, Don
Bosco liet hen aan de tafel van zijn seminaristen zitten, zodat zij een
goed voorbeeld zouden hebben. Maar deze uitzonderingen duurden slechts
tot de tijd dat Don Bosco in 1860 en 1863 andere colleges opende voor dat doel.
Maar onder de studenten en de arbeidersjongens, onder hen die pen-
sion betaalden en degenen die niets betaalden, onder seminaristen en pu-
pillen heerste de meest levendige vriendschap en de meest waarachtige
gelijkheid. Don Bosco bond aller harten: goedhartig als de beminnelijk-
ste moeder, rechtvaardig, zonder partijdigheid ten opzichte van wie ook,
hartelijk voor zijn jongens, waarderend en belonend voor wie zich ver-
dienstelijk maakten, bezorgd voor de zieken. Don Bosco, steeds bereid hen
te helpen die er behoefte aan hadden, stichtte vrede tussen degenen die
kleine onenigheden hadden met de woorden. Wie een grotere wijsheid
heeft, moet die ook gebruiken; het deed hem leed wanneer de jongens zich,
zij het ook slechts voor korte tijd verwijderden, en hij deed zijn
uiterste best om hen in de vakantie bij zich te houden, gratis eveneens,
omdat hij vreesde dat zij, wanneer zij weggingen met vleugels, zij met
hoorns zouden terugkeren.
Maar de zeldzame rust die de doorgaans gezonde en flinke jongens
door zijn goede zorgen genoten, was niet steeds zonder enig ongemak. De
soep was, door haar grote hoeveelheid, niet altijd naar iedere smaak,
de lokalen klein en ongerieflijk, het aantal leerlingen te groot voor
de ruimte in zijn huis, en verschillende andere ongemakken die waren
niet toe te schrijven aan de wil en ijver van Don Bosco. Niettemin was de gene-

22.8 Page 218

▲back to top


- IV/214 -
genheid die de jongens het Oratorio toedroegen, iets ongelooflijks, ook
van degenen die kostgeld betaalden. Nog heden ten dage verhalen de oud-
leerlingen, onder wie de kanunnik Ballesio: "De soep en de pietanza
waren niet altijd zoals ze zijn moesten. Wanneer men nagaat hoe we toen
aten en hoe we sliepen, dan kan men er zich thans over verwonderen dat
we er nooit eens over klaagden en mopperden. Maar we waren gelukkig,
leefden van genegenheid. We ademden er in een sfeer van verheven ge-
dachten, die ons allen vervulde zodat wij aan niets anders dachten."
Don Bosco was dat jaar ook begonnen met enkele tuchtregels op te
stellen, want in de eerste tijd van het Oratorio bestond er geen geschre-
ven reglement Daar er in het huis geen klassen, noch werkplaatsen wa-
ren, werden de jongens ingedeeld per kamer, en daarom werd er op elke
slaapzaal een seminarist of een jongen als assistent aangewezen en werd
er een aankondiging aan de muur gehangen met de artikelen die in huis in
acht genomen dienden te worden. De tekst luidde:
1. Iedere jongen zal gehoorzamen aan de assistent of diens plaatsvervan-
ger, die verplicht is verslag uit te brengen van wat er op de slaapzaal
gedaan en gezegd wordt.
2. Het is niet geoorloofd buitenstaanders, ook geen familieleden, zonder
verlof op de slaapzaal te brengen; evenmin is het de jongens toegestaan
van hun slaapzaal naar een andere te gaan zonder bijzonder toestemming
van de Oversten.
3. Iedereen dient te proberen een goed voorbeeld te geven aan zijn
kameraden, vooral in het veelvuldig ontvangen van de Sacramenten, wat op
zijn minst iedere veertien dagen dient te geschieden.
4. Iedereen dient de uiterste zindelijkheid in acht te nemen, zowel wat
hem persoonlijk als de slaapzaal betreft.
5. 's Avonds, na het gebed, begeeft men zich terstond naar zijn kamer en
blijft niet op de gangen rondlopen; er wordt van dat ogenblik af het
diepste stilzwijgen in acht genomen om degenen, die behoefte hebben aan
rust, niet te storen.
6. 's Morgens bij het teken van de klok kleedt iedereen zich op de
meest ingetogen wijze aan en neemt een absoluut stilzwijgen in acht.
7. Het is strikt verboden iets te verkopen, te kopen, of geld bij zich
te hebben_ Degene die over geld beschikt dient het in bewaring te geven
aan de prefect, die er aantekening van zal houden en het verstrekt in-
dien het nodig is.
8. Het is eveneens verboden op de muren van het huis te schrijven, of
onder een of ander voorwendsel er spijkers in te slaan of er gaten in
te maken.
9. Men wordt verzocht broederlijke naastenliefde te betrachten, en der-
halve geduldig de gebreken van kameraden te verdragen, nooit met min-
achting over hen te spreken of hen te beledigen.
10. Iedere onbehoorlijke handeling is streng verboden evenals iedere
vorm van slechte gesprekken.
11. Wie deze regels in acht neemt zal door God gezegend worden. Ieder-
een bedenke dat wie in zijn jeugd als een goed christen begint te leven,
een goed leven zal leiden tot op hoge ouderdom en dat God hem tot op die
leeftijd zal behouden.

22.9 Page 219

▲back to top


- IV/215 -
N.B. Dit reglement moet met duidelijke stem op iedere eerste zondag van
de maand op elke slaapzaal worden voorgelezen.
Giovanni Bosco, pr.
Dit reglement waarin de jongens in het eerste origineel de kinderen des
huizes genoemd werden, onderging van lieverlede enkele veranderingen
totdat het de boven vermelde vorm verkreeg.
De jongens genoten in die gedenkwaardige tijd veel vrijheid en be-
vonden zich als het ware in een familiekring Maar wanneer hij nu en dan
bespeurde dat er wanordelijkheid ontstond, beperkte Don Bosco geleide-
lijk aan de vrijheid met een nieuwe, bij de situatie aangepaste regel. En
de jongens van hun kant, die de noodzakelijkheid van die nieuwe regeling
wel inzagen, onderwierpen zich gewillig, maar maakten degenen die er door
hun tekortkoming de oorzaak van geweest waren wel een verwijt over. Op
die manier werd stap voor stap, en met verschillende tussenpozen vorm
gegeven aan de bestaande tuchtmaatregelen, die heden ten dage het regle-
ment uitmaken van de Salesiaanse Huizen.
Elke kamer of slaapzaal had haar eigen beschermheilige en pa-
troon, wiens naam boven de toegangsdeur vermeld stond en ieder jaar
vierden de jongens die tot die zaal behoorden het feest van die Heilige
door gezamenlijk tot de sacramenten te naderen, en, wanneer zij daar
verlof voor gekregen hadden, voor het beeld van de heilige kaarsen
te branden, lofliederen te zingen en te bidden. Zij kozen daar het uur
van de dag of van de avond voor, waarop zij het algemeen gebed het minst
zouden storen en nodigden ook de oversten uit. Er was een voorzitter,
door henzelf gekozen, en een jongen of een seminarist hield de lofrede.
Soms kon er ook een relikwie vereerd worden. Deze gewoonte was één van
de middelen om de ingetogen sfeer steeds meer te verdiepen. De slaapzaal
werd als een heiligdom beschouwd. Op elke ervan, en later ook in de stu-
diezalen, werd op voorschrift van Don Bosco een wijwatervaatje aange-
bracht. Er stond ook een klein altaartje met een beeld van Onze-Lieve-
Vrouw en een kruisbeeld. Op al de dagen van de maand mei werd er, voor-
dat men zich ter ruste begaf, een kort gebed uitgesproken voor het Maria-
beeld dat met kaarsen en muurbloemen versierd was. Dit laatste gebruik
werd afgeschaft omdat er teveel spijkers in de muur geslagen werden,
maar dat duurde toch nog een geruime tijd. Soms werd het feest van de
patroonheilige van de slaapzaal ook gevierd door een academische zit-
ting die door Don Bosco zelf geleid werd. Wij hebben nog enkele gedich-
ten gevonden en bewaard die in verschillende opeenvolgende jaren door de
jonge studenten van de slaapzaal van de Heilige Augustinus waren ge-
schreven en opgezegd ter ere van de grote Bisschop van Hippo, en die op-
gedragen waren aan Don Bosco, aan Don Vittorio Al as onatti en aan een van
hun voorzitters, Giovanni Berruto.
Wat de algemene orde betreft had Don Bosco het belang ervan inge-
zien dat er in huis een permanente vertegenwoordiger van zijn gezag aanwezig
zou zijn; en als hij voor enkele dagen Turijn moest verlaten, nodigde
hij, zoals hij ook in het afgelopen jaar gedaan had, ook in 1852 Don
Gr as si no uit om zijn intrek in Valdocco te nemen.
Zijn zielenijver en zijn wijsheid deden hem de genoemde regelingen
treffen, terwijl zijn liefde voor de jongens eveneens doorschemerde in de
brieven die hij over hen aan medewerkers toestuurde.

22.10 Page 220

▲back to top


- IV/216 -
De eerwaarde heer Don Francesco Puecher van het Istituto della Caritá
zond hem vanuit Stresa schriftelijk zijn zegen voor zijn loterij, groette
hem alsmede Don Gastaldi, en vroeg hem uit naam van zijn Overste Ros-
mini een jongen te willen aannemen waarvoor hij een maandelijks bedrag
ter beschikking stelde. Op 16 februari 1852 antwoordde Don Bosco als
volgt: "In antwoord op uw brief heb ik de jonge C. - zo spoedig mogelijk
bij me laten komen. Alleen reeds bij het zien van hem maakte zich ont-
roering van me meester; hij ziet er bepaald uit als iemand die naar
lichaam en naar ziel honger lijdt; hij lijkt me evenwel een goed karak-
ter te hebben, zodat ik tegen hem gezegd heb dat hij in de loop van de
week bij me kon komen, waarna ik hem enkele dagen op proef zal nemen.
zonder hem meer te zeggen. Ik ben van plan hem nog een tijdje naar
school te sturen om mij er beter van te overtuigen of de Heer hem tot
de studie roept of tot een handwerk. Hoe het ook zij, ik ben van plan
deze jongen hier te houden omdat ik de ernstige noodzaak ervan wel
inzie." En een tijdje later schreef hij aan Don Gilardi: "De jongen
Cheeft getoond een goed gedrag en godsvrucht te hebben; hij heeft nei-
ging tot de geestelijke staat, hij is de eerste in de derde latijnse gram-
maticaklas (zie nota Deel I, blz. 333), hij wekt goede verwachtingen voor de
toekomst, maar aangezien hij pas veertien jaar is, is het noodzakelijk dat
hij zijn studies voortzet."
Een andere brief richtte hij tot graaf Zaverio Provana te Collegno.
Zeer geachte Heer,
Ik zie van welk groot belang het is ons bezig te houden met de jon-
gen die u zo goed was ons aan te bevelen, en ik geef u de verzekering dat
ik alle mogelijke aandacht aan hem zal schenken.
Alleen bevind ik me op het ogenblik in moeilijkheden doordat de
middelen schaars zijn en er absoluut gebrek aan ruimte is In alle geval
heb ik een dag of vijf, zes nodig en zal dan zien hem op een of andere
manier op te nemen, hetzij hier of bij een of ander vertrouwd persoon.
Ik dank u van ganser harte voor uw vertrouwen en verblijf gaarne,
Turijn, 21 februari 1852
Uw dw. dn.
Giovanni Bosco, pr.
Intussen wierpen de Latijnse lessen uitstekende vruchten af. Ook de
jeugdige Cagliero gaf blijk van een goede aanleg en een opgewekt hu-
meur Hij was steeds de eerste bij het spel, nam de eerste plaats in bij
de gymnastiek en was in de hoogste mate ondernemend.
Maar zijn vurige aard scheen aanvankelijk niet te breidelen.
Vooral in het naar school gaan, kon hij met geen mogelijkheid vrede
houden met zijn kameraden. De jonge geestelijke Rua die met het toe-
zicht op hem belast was, slaagde er niet in hem in toom te houden. Nau-
welijks was hij buiten het Oratorio, of hij haastte zich naar de piazza
Milano waar de kermisklanten stonden en liep alle potsenmakers af om te
kijken, en wanneer zijn kameraden dan bij prof Bonzanino voor de deur
stonden, troffen zij daar Cagliero al aan, badend in het zweet.

23 Pages 221-230

▲back to top


23.1 Page 221

▲back to top


- IV/217 -
Dikwijls zei Rua tegen hem: "Waarom kom je niet met de anderen mee?"
"Och, ik doe het liever zo; wat kwaad schuilt erin dat ik liever
langs een andere weg ga ?"
"En de gehoorzaamheid ?"
"De gehoorzaamheid! Ben ik niet altijd stipt op tijd in de les? Ben ik er
niet steeds voor de anderen? Ik was mijn gezicht, ik ken altijd mijn les-
sen; waarom zou u zich dan zorgen maken over zo'n kleinigheid?"
En hij bleef steeds alleen gaan, verzot als hij was om naar de ker-
misklanten te gaan kijken. Iemand bracht bij Don Bosco toen te berde, dat
het veel beter zou zijn een jongen die zich zo weinig aan tucht gelegen
liet liggen naar huis te sturen, maar Don Bosco die erg ingenomen was
met de openhartigheid van Cagliero, wilde daar niet van weten. En inder-
daad werd de jonge Cagliero, na enkele vermaningen van Don Bosco, het
jaar daarop een jongen die beter de regel in acht nam en het duurde
ni et lang of hij was een voorbeeld voor allen.
Hij was begiftigd met tal van goede eigenschappen, en Don Bosco,
die in hem een gelukkige aanleg voor de muziek ontdekt had, bracht hem
de eerste beginselen daarvan bij en beval hem aan in de hoede van de se-
minarist Bellia, opdat deze zou doorgaan met de jongen te oefenen. Hij
wilde een muziekmeester vormen die dingen zou kunnen schrijven van gemak-
kelijke, volkse aard, en hij liet de jongen zich met ernst op de studie
toeleggen, dank zij een goede methode die binnen korte tijd resultaten
zou opleveren. Op zekere zondag zou de muzikant afwezig zijn die het har-
monium in de kerk placht te bespelen. Wie zou er nu in zijn plaats spe-
len? Wat een tafereel zou dat zijn: een kerkdienst zonder zang en mu-
ziek? Cagliero zag de verlegenheid waarin men verkeerde, en hij kon niet
dulden dat door de afwezigheid van één persoon het Oratorio schade zou
lijden. Met een wilskracht, die zijn leeftijd verre te boven ging, zet-
te hij alles op alles zodat hij de volgende zondag voor het harmonium
zat en met vaardige hand de melodieën speelde die men 's zondags gewoon was
te horen.
Na dat succes werd zijn hartstocht voor de muziek steeds feller, en
uren en uren zat hij voor de gammele piano. Hij bracht met zoveel vuur
voor een lekenoor weinig harmonische geluiden ten gehore, dat de goede
Margherita op zekere dag het geduld verloor, en zich niet ontzag om voor
de grap dreigend met de bezem op de jonge muzikant af te stevenen die de
brave moeder nochtans zeer was toegedaan. Zij was inderdaad zachtmoedig
en vol genegenheid en geduld in grote en kleine dingen en onder alle om-
standigheden voor de arme jongens. Dikwijls gebeurde het dat er een in
de winter tot 's avonds laat voor zijn patroon moest werken; wanneer zij
hem dan niet samen met de anderen aan tafel zag verschijnen en wist hoe-
zeer het werk drong, riep zij uit: "Arme jongen! Laat me eraan denken dat
ik de soep warm houd! En zij had niet de moed om te gaan slapen, maar
bleef op hem wachten tot elf uur, soms tot middernacht toe; rillend van
de kou. En wanneer hij dan thuiskwam, ontving zij de jongen met een over-
schot van de soep dat zij apart gehouden had.
Eens verscheen een van de allerkleinsten op een zondagavond na de
plechtigheden in de kerk in de keuken, "Wat wil je, kleine man?"
"Moeder, krijg ík een broodje?"

23.2 Page 222

▲back to top


- IV/218 -
"Maar je hebt toch al gegeten vanavond?" "Jawel, maar ik heb nog zo'n
honger."
"A rm e kerel, hier, neem maar, maar zeg het tegen niemand. Anders ko-
men de anderen ook, en dan laten ze me achteraf de stukken brood op de
speelplaats liggen."
"Wees maar niet bang, moeder, ik zal het tegen niemand zeggen".
En hij liep de speelplaats op met het broodje in de hand. Zijn
kameraden die hem zagen kauwen, gingen om hem heen staan: "Wie heeft je
dat brood gegeven?"
Onmiddellijk antwoordde de kleine met volle mond: "Moeder Margherita!"
En de anderen renden spoorslags naar haar toe en zij wist van geen
weigeren.
De volgende zondag daarna kwam dezelfde kleine jongen weer om brood
vragen: "Zeg eens," zei Margherita tegen hem, "verleden week heb je aan
jan en alleman verteld dat ik je brood gegeven had, en je hebt me op die
manier aardig in verlegenheid gebracht. Daarom geef ik je nu niets meer."
"Maar moet ik dan liegen? Ze vroegen het me en ik moest toch de
waarheid zeggen,"
"Ja, daar heb je gelijk in, je mag niet liegen." En zonder meer
stelde ze hem weer tevreden.
Zoals men ziet, wisten de brave jongens fel op haar gemoed te wer-
ken. Toen in het Oratorio de klassen begonnen waren, ging een van hen
eens, toen hij uit de les kwam, en brood kreeg als vieruurtje, naar haar
toe en zei: "Niets anders?"
" Heb je er n ie t ge noeg aa n? " antwoordde Margherita.
De jongen begon zijn brood te eten en zei toen nog eens: "Moeder,
ik krijg het niet door mijn keel.
"Waarom niet?"
"Het is zo droog! Als u een stukje kaas had of een schijfje worst,
zou het veel beter gaan."
"Loop heen, lekkerbek! Dank de Voorzienigheid dat je wittebrood
hebt!"
"0, moeder!" - bijna steunend herhaalde de slimmerd, terwijl hij
haar een hartverscheurende blik toewierp: "0, moeder!"
En Margherita gaf hem tenslotte maar weer wat hij vroeg.
We hebben deze twee eenvoudige voorvallen vermeld die menigeen
te alledaags zou kunnen noemen, omdat een druppel liefde ons liever is
dan een zee van glorie, grootheid en bewonderenswaardigheid, en omdat
ze betrekking hebben op twee van onze kameraden die later tot de hoogste
waardigheid verheven werden.
Daarom zou men ook in herinnering kunnen brengen, wat zij deed voor de
jongens wanneer zij in de put zaten of ziek werden. Voor de eersten liet
zij niets na om weer een glimlach om hun lippen te laten verschijnen.

23.3 Page 223

▲back to top


- IV/219 -
voor de anderen wedijverde zij, in een geest van offervaardigheid en met
aanhoudende zorg, met de meest liefdevolle moeder. Als er eentje hoofd-
pijn of kiespijn had, betekende dat voor haar een ondraaglijk leed. Als
de jongens zich maar even onwel voelden zochten zij hun toevlucht bij
haar en zij was steeds bereid, dag en nacht, om hen van dienst te zijn.
Wanneer ze maar even een gekreun of een snik hoorde, had ze geen rust
voordat zij er de oorzaak van kende. Wanneer een jongen door ziekte ge-
dwongen was het bed te houden, was zij voortdurend om hem heen; zij
maakte de geneesmiddelen klaar, zette zich te werken in de buurt van zijn
bed, en lette op hem wanneer de anderen gingen slapen. Om alles in het
kort te karakteriseren, moge het volgende feit volstaan. Een jongen werd
aangetast door een besmettelijke ziekte, en toen de dokter had voorge-
schreven, dat hij van de anderen geïsoleerd moest worden, toonde Marghe-
rita zich een liefdevolle verpleegster aan zijn ziekbed. Toen besloten
was dat de jongen in het ziekenhuis zou moeten worden opgenomen en zij
hem langs de trappen naar beneden zag dragen, volgde zij hem stilzwijgend
tot op de drempel en toen de verplegers de draagbaar opnamen en zich op
weg begaven, barstte zij in een hartverscheurend snikken uit.
Margherita was de beschermengel van het Oratorio.

23.4 Page 224

▲back to top


- IV/220 -
HOOFDSTUK XXX
AFVALLIGHEID - PREEK OVER DE MAAGDELIJKHEID VAN MARIA
IJVER EN LIEFDE VAN DON BOSCO VOOR HEN DIE DOOR DE KETTERS
BEDROGEN WAREN - DISPUTEN MET DE WALDENZEN EN HUN BEDIE-
N A R E N - E E N S C H A ND E L I J KE P RE E K ; D E A D E L AA R EN D E V OS HET
JUBILEUM IN HET ORATORIO VAN DE H. FRANCISCUS VAN SALES
BOUWWERKEN VAN DE WALDENZEN ROND HUN TEMPEL
De Waldenzen gingen in woord en geschrift voort met het versprei-
den van hun dwalingen onder het volk en boden tachtig lire aan ieder-
een die zich als lid van hun sekte liet inschrijven. Enkele jongens van
de zondagsoratorio's, die Don Bosco ernstige reden tot misnoegen gege-
ven hadden en in bepaalde gevallen partij tegen hem gekozen hadden, had-
den zich tot afvalligheid laten verleiden en aanvaardden het verachte-
lijke geld. Het gevolg daarvan was dat zij hun haat probeerden te luch-
ten tegen hun vroegere kameraden, daar zij innerlijk wel aanvoelden
dat dezen hen van dat ogenblik af als afvalligen zouden beschouwen. Op
een avond keerde Tomatis tegen negen uur naar huis terug. Voorbij de
Consolata-kerk sloeg hij de weg naar het Oratorio in, toen hij merkte
dat twee personen hem volgden. Angstig versnelde hij zijn schreden, en
zij eveneens. Hij zette het op een lopen en kon de speelplaats opsnel-
len en de deur tijdig achter zich sluiten, want als hij ook maar een
ogenblik had verloren, zouden ze hem hebben ingehaald. Hij vertelde terstond
aan Don Bosco wat hem was overkomen en Don Bosco nam enkele voorzorgsmaatre-
gelen om de veiligheid van zijn gemeenschap te verzekeren._
"Don Bosco," zo schreef ons Giuseppe Brosio, "ging zeer gebukt on-
der die afvalligheid en dat verraad. Op een avond preekte hij in Val-
docco tegen de dwalingen van de protestanten en met vlammende woorden
beklaagde hij zich over de jongens die zich om de tuin hadden laten lei-
den door de coryfeeën van de goddeloosheid en ontmaskerde de bedrieg-
lijke kunstgrepen waarvan dezen zich bedienden om de jeugd naar een ze-
kere ondergang te drijven. Plotseling onderbrak hij zijn preek, zoals hij
wel meer deed, en begon een van de jongens te ondervragen, om er zich
van te overtuigen dat zijn toehoorders zijn betoog wel goed begrepen hadden.
Op die manier belichtte hij, onweerlegbaar enkele dogma's, die de
protestanten loochenen, voornamelijk de maagdelijkheid van Onze-Lieve-
Vr ou w. Don Bosco raakte zo in vuur bij de uiteenzetting van zijn betoog, dat

23.5 Page 225

▲back to top


- IV/221 -
zijn gezicht begon te stralen als de vlam van een lantaarn. Dit heb ik-
zelf gezien. Te gelegener tijd zullen wij verhalen hoe wij in andere
omstandigheden eveneens getuigen waren van eenzelfde wonderlijk feit.
Inmiddels was Don Bosco zich met grote ijver beginnen toe te leg-
gen op de bekering van de ketters. Zijn vasthoudendheid was gedurende
vele jaren zo groot dat hij het geluk mocht smaken dat een aanzienlijk
aantal afvalligen en ook anderen die in de ketterij geboren en getogen
waren, deze beginselen afzwoeren. Het valt niet onder woorden te bren-
gen, hoezeer hij zich verheugde wanneer hij erin slaagde iemand tot de
ware Kerk terug te voeren.
Dikwijls ontving hij bezoek van personen, die, bedrogen door de
Waldenzen, het geloof afvallig geworden waren, en hij ontving hen met de
uiterste welwillendheid zette de katholieke waarheden helder voor hen
uiteen, toonde hen aan hoe zij misleid waren geworden, en bracht hun
onder het oog welke verkeerde stap zij gedaan hadden; maar ook moedigde
hij hen ertoe aan nooit te wanhopen aan de barmhartigheid van God.
Tegelijkertijd hielp hij hen zoveel als in zijn vermogen was. Sommigen
waren behoeftig, en na hen onderricht te hebben, schonk hij hun enige
ondersteuning. Anderen nam hij in het Oratorio op om hen te beletten
in de dwaling terug te vallen en hen beter te kunnen onderrichten in de
christelijke leer. Enkele arme protestantse jongens nam hij in zijn
huis op, onderrichtte hen en bekeerde hen. Hele gezinnen werden door
hem naar de schaapsstal van Jesus Christus teruggevoerd, terwijl hij
sommigen in de gelegenheid stelde op een eerzame manier door eigen in-
spanning in hun onderhoud te voorzien. Van al het hier gezegde is getui-
genis afgelegd door Don Rua.
Sommigen van de nieuwe volgelingen der Waldenzen kwamen veeleer
naar het Oratorio om te discussiëren dan wel om zich te laten bekeren
en Don Bosco stond hen gaarne te woord. "Ikzelf," zo zei ons kanunnik
Anfossi, "ben verschillende malen tegenwoordig geweest bij een dergelij-
ke gedachtewisseling; de scherpzinnigheid van de argumenten die hij aan-
voerde waren bewonderenswaardig, en het was zonneklaar dat hij niet en-
kel een speciale studie ervan gemaakt had om de dwalingen van de protes-
tanten te weerleggen, maar dat hij veeleer van de hemel een bijzondere
verlichting verkregen had, die nog doorstraalde in de bijzondere lief-
de waarmee hij zich met deze bedrogenen onderhield. Dezen waren evenwel
niet steeds hoffelijk tegenover hem, doch hij van zijn kant liet nooit
na hen met zachtmoedigheid te bejegenen. Dit noemde hij de voornaamste
deugd in het gedrag tegenover de ketters." En inderdaad, wanneer zij
merken dat men de overhand over hen krijgt, zetten zij zich schrap en
maken zich niet zozeer op om de waarheid te leren kennen, dan wel om
haar te bestrijden; en dat heftig bestrijden sluit de deur van hun hart,
terwijl de zachtmoedigheid ze opent. De Heilige Franciscus van Sales,
die toch zeer behendig was in twistgesprekken, won inderdaad meer ket-
ters door zijn zachtmoedigheid, dan door zijn kennis. De kracht van een
dispuut zonder zachtmoedigheid heeft nog nooit iemand bekeerd.
Meer dan één van bovenbedoelde doordravende lieden kon Don Bosco
overtuigen en terughalen in het scheepje van Petrus.
De zogenaamde Waldenzerherders hadden al spoedig gemerkt met hoeveel
ijver Don Bosco er zich op toelegde om de dwalenden tot het katholieke
geloof terug te voeren. Enkelen van hen gingen zelf naar Don Bosco in de hoop

23.6 Page 226

▲back to top


- IV/222 -
hem in verwarring te kunnen brengen om zich dan naderhand daarop in het
openbaar te kunnen beroemen. Maar ze slaagden nooit in hun opzet. Dit
kon Don Bosco bereiken niet alleen door de degelijkheid van zijn redene-
ringen, maar doordat hij wist te voorkomen dat zij, al redenerende
telkens over iets anders begonnen. Daarin waren zij werkelijk meesters,
hetzij door hun onwetendheid, hetzij door de manier waarop zij de sluit-
reden van een bepaalde stelling onmogelijk maakten. Soms liet Don Bosco
de directe en positieve argumentering achterwege, en ging verder met het
stellen van vragen, waarbij hij zich voornamelijk met de kerkelijke ge-
schiedenis bezighield, met de Concilies, en de Heilige Vaders. Hun ant-
woorden en gebazel vervielen dan tot anachronismen die kop noch staart
hadden. Hij had er een handje van weg ook van een behoorlijk ontwikkelde
tegenstander, concessies af te dwingen, waarvan deze de consequenties
niet had kunnen voorzien. Dan bracht hij hen zozeer in verlegenheid en
hij plaatste hem voor zulke moeilijkheden dat zij geen kans zagen zich
eruit te werken En met beschaamde kaken dropen de heren dan af.
Intussen ging hij ook dat jaar door met de verspreiding van een
nieuwe uitgave van het kleine boekje, getiteld "Raadgevingen voor de
katholieken", dat met zijn duizenden exemplaren zeer veel goed deed in
Piëmont en vooral in Turijn. Terwijl Don Bosco echter strijd voerde te-
gen de ketterij, die buiten de ringmuren van Valdocco gelegerd was,
trachtte het onreine beest twist en tweedracht te zaaien in het Oratorio zelf.
Een zekere hervormde minderbroeder uit het klooster van Sint Tho-
mas in Turijn, pater Vitale Ferrero, een broer van enkele jongens die
het Oratorio bezochten, had zich zeer bevriend weten te maken met Don
Bosco. Hij wist de boosaardigheid van zijn gemoed zo goed te verbergen
dat Don Bosco, die hem voor een betrouwbaar persoon hield, hem ver-
schillende malen bij zich aan tafel had uitgenodigd. Vandaar dat hij
hem in dat jaar 1852 ook opdroeg de lofrede op de Heilige Franciscus van
Sales te houden op diens feestdag. De pater beklom de preekstoel en be-
gon te spreken in het dialect van Piëmont dat hij zeer goed kende. De
taferelen die hij schetste waren zeer levendig. Hij schilderde de Heilige
Franciscus die te voet, vermoeid, de berg beklom om de zielen te redden,
en die zelf zijn kleren verstelde en lapte als ze versleten waren, en de
predikant trok een vergelijking met anderen die in rijtuigen rondreden
en hun kleren naar de kleermaker stuurden. Met die anderen zinspeelde hij op
de bisschoppen.
Vervolgens kwam hij met een gelijkenis over de adelaar en de vos,
De adelaar zat hoog in een boom, en de vos sleepte zich over de grond,
vol weerzinwekkende besmettelijke wonden. Omdat hij zijn kwalen verbor-
gen wilde houden, probeerde hij zich te verschuilen tussen de hagen om
zich daarna temidden van de andere dieren te begeven en deze aan te
steken. Maar de op de uitkijk zittende adelaar had het verborgen en
listige gedoe van de vos een poosje gadegeslagen en schreeuwde toen zo
hard mogelijk tegen de andere dieren: "Pas op voor de vos!" - En de pre-
dikant besloot zijn schandelijke preek aldus: "Beste jongens, weten jul-
lie wie de adelaar was? Luther! Weten jullie wie de vos was? De Katholieke
Kerk.
Bij deze conclusie liep Don Bosco, die tot dat ogenblik met ont-
zaglijke kwelling aandachtig al zijn woorden had gevolgd, naar de preek-
stoel toe, terwijl de minderbroeder daar van afkwam, en terwijl hij hem
bij zijn habijt vasthield, zei hij met trillende stem, zodat al de jon-
gens het konden horen: "U bent onwaardig dit habijt te dragen!"

23.7 Page 227

▲back to top


- IV/223 -
Deze ongelukkige verliet na korte tijd met toestemming van zijn
oversten het klooster, onder voorwendsel zijn oude vader te moeten bij-
staan. Thuis gekomen in het kleed van de Seculiere geestelijkheid, wierp
hij zijn vader echter de straat op, legde vervolgens het geestelijk
kleed af, en eindigde met zich aan het protestantisme over te geven met
een publieke ketterse geloofsbelijdenis, onder leiding van de Waldenzer
predikant Amedeo Bert. Naar Londen gestuurd om ginder de daar verblij-
vende Italianen ten verderve te voeren, stierf hij in hetzelfde jaar
do or e en messteek die hij van een landgenoot had opgelopen.
De ongelukkige was in het Oratorio komen preken in overleg met de
protestanten, maar hij had het niet sluw genoeg aan boord weten te leg-
gen. Hij had de schaapsvacht te snel van zich afgeworpen. De jongens
echter die hem gehoord hadden konden zich veertig jaren later de godde-
loze gelijkenis nog haarfijn herinneren. Zo groot was de indruk die zijn
verhaal op hun zielen gemaakt had.
Don Bosco had hun het verhaal van de afvalligheid van deze ongeluk-
kige verteld en beval hem in hun gebeden aan.
De ketterij had met een dergelijk verkeerd uitgevallen slag in de
gemoederen van de jongens van het Oratorio een grote afkeer verwekt.
Don Bosco maakte bovendien van een gelukkige gebeurtenis gebruik om hen
steeds hechter te versterken in hun goede voornemens. In 1851 had de
Paus voor allen een jubileum aflaat afgekondigd. Buiten Rome kon men die
aflaat in het daaropvolgende jaar verdienen. De theoloog Giovanni Borel
had uit naam van Don Bosco tot de Curie het verzoek gericht, de jongens
van het Oratorio, bijgestaan door de priesters díe de leiding over hen
hadden, de aflaat in hun eigen kapellen te laten verdienen. Indien dit
werd toegestaan kon men er groter geestelijk voordeel van verwachten.
De vicaris-generaal, kanunnik Filippo Ravina, verleende op 2 februari
1852 gaarne de gevraagde toestemming. De voorgeschreven bezoeken, zoals
later steeds in het Oratorio het geval was, werden volgens het voorge-
schreven aantal verricht, terwijl men processiegewijs de kerk in en uit
ging. Met grote ijver zorgden de jongens ervoor deze aflaat te verdie-
nen, aangevuurd door de preken van Don Bosco. Deze had aan de interne
en ook aan een bepaald aantal externe leerlingen de raad gegeven, wilden
zij deze plechtige dagen niet vergeten, de voornemens die ze gemaakt
ha dd en o p ee n b rief je t e sc hr ij ve n e n di t bi j zich te houden of aan hem in
bewaring te geven.
Het voorstel sprak de jongens wel aan. Velen voorzagen het blaadje
papier van het opschrift: Mijn jubileumaflaat, ofwel ze zetten er hun
eigen naam op. Anderen ondertekenden hun voornemens, bijvoorbeeld: Ik
ben Secco Giovanni Battista beloofd en opgevolgd. De weinige briefjes -
die thans nog bewaard worden - met hun eenvoudige uitdrukkingen, veelvul-
dige herhalingen en taalfouten getuigen ervan dat de schrijvers aanko-
mende arbeidersjongens waren, of nieuwe studenten die pas kort in het
Oratorio waren.
Ziehier enkele voorbeelden: "Ik moet degenen die vloeken uit de weg
gaan." - "Ik moet diegenen mijden die gewoon zijn ruzie te maken, en ik
beloof nooit meer met iemand te twisten." "Ik moet beloven nooit meer te
vloeken en slechte dingen te zeggen." - "Ik moet slecht gezelschap mij-
den." - "Ik beloof ijveriger te zijn in het vervullen van mijn plichten en

23.8 Page 228

▲back to top


- IV/224 -
godsvruchtiger in de kerk." - "Ik moet vaker de sacramenten ontvan-
ge n. " - " Ik moet beloven degenen die kwaad spreken van de kerk, links te laten
liggen" - Deze zinnen zijn op al die briefjes te lezen, en wijzen er
op dat zij waren ingegeven en uiteengezet door Don Bosco. Hetzelfde
moeten wij, vanwege de uniformiteit, zeggen van de rangorde der ideeën,
die wellicht dezelfde is, die hij ook aanhield in zijn preken. Wij nemen
bij wijze van documentatie een ietwat verbeterd exemplaar, in zijn geheel over.
" Dit is het jubileum van Rocchietti
Vermijden
1. Ik moet slecht gezelschap mijden
2. Ik moet degenen mijden die kwaad spreken van de Katholieke
G o d s dienst
3. Ik moet slechte gesprekken nalaten,
Navolgen
1. Ik moet de H.Aloysius van Gonzaga navolgen:
2. Ik moet iedereen navolgen die veel godsvrucht voor Onze-Lieve-
Heer en de heiligen aan de dag legt, en naar zijn raad luisteren.
3. Ik moet diegenen navolgen die goed spreken over de Katholieke
G o d s dienst.
Beloven
1. Ik moet Onze-Lieve-Heer beloven mijn hele leven lang niet meer
te zondigen
2. Ik moet beloven slecht gezelschap te mijden, slechte gesprekken
en ook degenen die gewoon zijn mijn Heer en God te vloeken of
zijn naam ijdel te gebruiken.
3. Ik moet beloven geen leugens meer te vertellen, noch om me te
verontschuldigen, noch ergens anders om, evenmin te vloeken of
slechte taal te spreken, en het kwaad vermijden.
Rocchietti Pietro, beloofd en gehouden voor heel de tijd van mijn
leven"
Dit briefje is met vele andere door de jongens in handen van Don
Bosco gesteld, opdat hij hen zou kunnen waarschuwen wanneer zij hun
belofte mochten vergeten. Een zo groot vertrouwen in hun goede vader
was hun bescherming.
Intussen begonnen de Waldenzen rond de tempel die zij gebouwd had-
den, een school op te richten voor meisjes van welgestelde families, een
andere v oo r a rm e ki nd eren van bei de r kunne een kindertehuis, een hospitaal.
diaconie voor het uitdelen van steun aan de armen, en niet ver uit de
buurt een internaat voor Waldenzer arbeidersjongens. Doch tegenover al
die ijver in dienst van het kwaad, dat met zeer veel geld van Engeland
uit gesteund werd, stelde Don Bosco zijn werkzaamheid met grote offers
in d ie ns t va n het goede: tegenover profane gebouwen, waarin de dwaling verkon-

23.9 Page 229

▲back to top


- IV/225 -
digd zou worden en waarin de godslastering zou weerklinken, stelde hij
gewijde gebouwen waarin de waarheid verkondigd zou worden en de heilige naam
van God zou worden geëerd; tegenover de schatten, bijeengegaard door het
Bijbelgenootschap, het penningske van het geloof en van de naastenliefde.
Intussen ging hij flink door met de toebereidselen voor de loterij.

23.10 Page 230

▲back to top


- IV/226 -
H O O F D S T U K XXXI
GIFTEN VOOR DE LOTERIJ - OP ZOEK NAAR EEN LOKAAL VOOR DE
TENTOONSTELLING - BIJDRAGE VAN DE KONING - TENTOON
STELLING DER PRIJZEN VAN DE LOTERIJ - VRIJSTELLING VAN
PORTOKOSTEN - DE TAXATIE DER PRIJZEN - OPENING VAN DE
TENTOONSTELLING - GRAAF DI CAVOUR - EEN ONGELUK
De eerste dagen van het jaar 1852 zat Don Bosco tot over de oren in
het werk voor zijn loterij Een tweede druk van de Oproep werd opgelegd,
gedateerd 16 januari om van alle kanten bijdragen te vragen. Dit bete-
kende dat er duizenden en duizenden adressen geschreven moesten worden
Het was de eerste maal dat men zich op die manier tot de openbare wel-
dadigheid richtte voor de bouw van een kerk en de Oproep vond een zeer
gunstig onthaal.
"Don Bosco, die mij in al zijn zaken wilde mengen," aldus schreef
Giuseppe Brosio, "gaf mij verschillende opdrachten voor de loterij van
1852 en later ook voor die van Portanuova die daarna zou gehouden wor-
den, en daarom vergezelde ik hem op zijn bezoeken aan de grote heren, en
aan de huizen waarin zieken lagen." Intussen stroomden er vele giften
binnen H.M. Koningin Maria Adelaide schonk een rood kristallen drink-
glas met deksel; een rood fluwelen speldekussen gevat in een klein leun-
stoeltje van verguld brons; een ander van groen fluweel omlijst met
ivoor; een wit en azuurblauwe kristallen drinkbeker; een achtdelig kof-
fieservies voor twee personen van wit porselein met bloemen in reliëf
erop aangebracht. H.M. Koningin-Weduwe Maria Teresa schonk twee vergulde
en verzilverde bronzen vazen, een klein schrijfbureau van ingelegd hout
en twaalf andere voorwerpen. Hare Hoogheid de Hertogin van Genua gaf een
bronzen pressepapier met een groep van drie beeldjes. Ook liet heel
het koninklijk hof en de Turijnse adel zich van zijn vrijgevigste zijde
kennen met persoonlijke geschenken, Paus Pius XI, Zijne Majesteit Koning
Vittorio Emanuele hadden laten weten dat zij eveneens op een of andere
manier hun bijdragen wilden leveren. En het werk nam voor Don Bosco
hand over hand toe. Er moest een register worden bijgehouden van al de
afzonderlijke voorwerpen die men had ontvangen, met de naam van de
schenker. De voorwerpen moesten opgeborgen en goed bewaard worden, en
aan de voornaamste schenkers moesten dankbrieven worden geschreven.
Maar waar moest men ze tentoonstellen, wilde men de burgers in de
gelegenheid stellen ze te bezichtigen ? Het armzalige huis van Valdocco had

24 Pages 231-240

▲back to top


24.1 Page 231

▲back to top


- IV/227 -
stellig geen zalen die voor dat doel geschikt waren: Don Bosco echter,
vroeg, na bekomen verlof van de Overste der Dominicanen, een lokaal aan
Markies Alfonso La Marmora, door bemiddeling van de theoloog Don Pietro
Baricco, onderburgemeester. De minister antwoordde deze :
Ministerie van Oorlog, Afdeling militaire zaken,
Turijn, 16 januari 1852.
Ingevolge het verzoek ingediend door de eerw. Heer Don Giovanni
Bosco, Directeur van het Oratorio van de H.Franciscus van Sales in
Valdocco, teneinde te kunnen beschikken over een deel van het klooster
van de H. Dominicus in deze hoofdstad, thans ter beschikking staande van
de militaire administratie, en wel over drie vertrekken, voor de ten-
toonstelling van de voorwerpen, geschonken voor de loterij, dienende
tot voleindiging van de bouw der nieuwe kerk van bovengenoemd Oratorio;
en gezien het filantropisch en liefdadig doel van een dergelijk ver-
zoek, heb ik mij gehaast dit verzoek in te willigen en dienvolgens
stappen gedaan bij het Algemeen beheer van Oorlog, opdat aan bovenge-
n o e m d e D o n B o s c o o f w i e v o o r h e m o p treedt, de bedoelde vertrekken tijde-
lijk in gebruik zullen worden afgestaan.
Ik breng deze beslissing te uwer kennis ten einde ze door te geven
aan het comitee van de bovengenoemde loterij en aan de priester Bosco
De Minister Secretaris van Staat
Alfonso la Marmora
Maar het aantal geschenken werd steeds groter, en het was al spoedig
duidelijk, dat de drie vertrekken ontoereikend zouden zijn; daarom wend-
de Don Bosco zich tot de eerwaarde heer Gazzelli di Rossana, aalmoezenier
van Zijne Majesteit. Hij verzocht steun bij de Souverein bij zijn aan-
vraag te mogen beschikken over enkele zalen ín een der tot de kroon beho-
rende gebouwen. De eerwaarde heer Gazzelli ontving het volgende antwoord.
Zeereerwaarde Heer,
Opperintendant generaal van het Civiele Huis
Turijn, 18 februari 1852
Aangezien er in de koninklijke gebouwen geen enkel lokaal beschik-
baar is voor de tentoonstelling der voorwerpen voor de loterij die men
wil organiseren ten bate van het Oratorio van de H. Franciscus van Sales
in Valdocco, zou ik niet weten op welke wijze men tegemoet zou kunnen
komen aan dit door U ondersteunde verzoek van de eerw. Don Bosco, ten-
zij men zou overgaan tot het huren van de speel- of tennislokalen van
het Trincotto nabij de toneelacademie.
De pachter van deze ruimten zou ze ter beschikking willen laten aan
Don Bosco voor de hele maand maart, maar op voorwaarde dat zij voor de
datum van 1 april volkomen ontruimd zijn, want ze zijn evenals in de
voorafgaande jaren voor die tijd verhuurd aan het Genootschap tot Be-
vo rd er ing der Kunsten, voor het houden van de jaarlijkse tentoonstelling.

24.2 Page 232

▲back to top


- IV/228 -
Ik verzoek U eerwaarde dit voorstel aan Don Bosco te willen over-
brengen. Wanneer hij ermee akkoord gaat, zal ik gaarne de eer hebben
Z.M. daarvan op de hoogte te brengen en hem voor te stellen te willen
toestaan dat de betaling van de huur uit zijn persoonlijke kas geschiedt.
Daar de genoemde pachter er evenwel op gewezen heeft dat de uit-
stalkasten van de lokalen van het Trincotto het uitsluitend eigendom
zijn van het Genootschap tot Bevordering der Schone Kunsten, en hij dus
niet gemachtigd zou zijn ze ter beschikking te stellen, zal het goed
zijn, dat U eerwaarde Don Bosco hiervan op de hoogte stelt, zodat hij
tijdig maatregelen zal kunnen nemen om ze van het Genootschap in bruikleen te
krijgen.
In afwachting van Uw antwoord heb ik de eer te zijn,
met bijzondere hoogachting,
uw dw. en onderdanige dienaar,
S.M. Pampará
De Koning stelde inderdaad een wissel van 200 lire ter beschikking om te
voldoen aan de huur van het Trincotto, Doch daar die zalen niet lang
genoeg ter beschikking konden staan, richtte men zich tot het gemeen-
tebestuur dat zo welwillend was een grote zaal ter beschikking van Don
Bosco te stellen, achter de Kerk van de H. Dominicus. Don Bosco deed
hiervan schriftelijk mededeling aan de eerwaarde heer Gazzelli, met een
nieuw verzoek aan de Koning. De aalmoezenier zond beide brieven door aan
markies Pampará. Het antwoord dat de aalmoezenier van de Koning ontving
luidde als volgt:
Opperintendant generaal van het Civiele Huis
Turijn, 15 maart 1852 Zeereerwaarde Heer,
We vernamen dat het niet mogelijk is - zoals de eerw. Heer Don Bosco
schreef in de door U mij toegezonden brief van 25 februari j.l. gebruik
te maken van de aangeboden lokalen van het Trincotto voor het tentoon-
stellen van de prijzen voor de loterij ten bate van het Oratorio van de
H.Franciscus van Sales in Valdocco. Daar genoemde verdienstelijke pries-
ter daarvoor reeds de beschikking gekregen heeft van een ander lokaal,
heeft Zijne Majesteit, wie ik de eer heb gehad het door u aanbevolen
verzoek van Don Bosco voor te leggen, om niettemin te mogen beschikken
over het bedrag dat aan de eigenaar van het Trincotto zou zijn uitbe-
taald, zich gewaardigd goedgunstig toe te stemmen in dat verzoek. Hij
laat dus toe het bedrag van 200 lire, overeengekomen voor de huur van
bovengenoemde lokalen, aan voornoemde priester uit te betalen uit de kas
va n de koninklijke particulie re l ij st, ten bate van het ondernomen liefde-
werk.
Bij dit antwoord op aan mij doorgezonden verzoek wil ík er u gaarne
op wijzen, dat aan de administratie van de Schatkist der civiele lijst
reeds de wissel ten name van Don Bosco is doorgegeven, en ik heb de eer
u inmiddels de verzekering te geven van mijn diepste eerbied,
Uw onderdanige dienaar,
S.M. Pamparà

24.3 Page 233

▲back to top


- IV/229 -
Na ontvangst van deze vorstelijke gift, werden in de door de gemeen-
te ter beschikking gestelde zaal trapsgewijs keurig versierde tafels ge-
plaatst, waarop al de binnengekomen geschenken ten getale van 3007, ten-
toongesteld werden, met de vermelding van de namen der schenkers. In
dezelfde volgorde waren ze geregistreerd in een nauwkeurige catalo-
gus. Deze werd door de goede zorgen van Don Bosco gedrukt in een boek-
je van 158 bladzijden samen met de eerste oproep van het comité tot de
burgers, met een volledig plan van de loterij en met de lijst van de
promotors. Dit boekje werd verkocht voor 50 centiemen ten bate van het
Oratorio van de H. Franciscus van Sales, zowel in de tentoonstellingszaal
als in de boekhandel van Giacinto Marietti en Paravía.
Met gevoelens van delicate dankbaarheid had Don Bosco op de eerste
bladzijde de volgende opdracht laten drukken
Aan de
hoogvereerde en verdienstelijke heren
aan de
hoogvereerde en liefdadige dames
die in hun edelmoedige godsvrucht gewedijverd hebben
om voor kostbare en overvloedige geschenken
te zorgen voor
de loterij
ter voleinding van de bouw der Kerk van het JongensOratorio
van de H. Franciscus van Sales
in Valdocco
als getuigenis van de diepste dankbaarheid
jegens de leden van het Comité.
Temidden van al deze drukke bezigheden had Don Bosco zich ook nog
schriftelijk gewend tot graaf Camillo di Cavour met het verzoek hem ont-
heffing te willen verlenen van de portokosten. Markies Gustavo antwoord-
de hem in de volgende termen:
Aan de Heer Don Bosco,
Zeereerwaarde Don Bosco,
Turijn, 16 februari 1852
Mijn broer heeft mij, na diepgaande overweging van uw verzoek met
betrekking tot de liefdadigheidsloterij ten gunste van het instituut voor
verlaten jongens, opgedragen u te laten weten dat hij gaarne bereid is u
zonder aarzeling de gevraagde toestemming te verlenen, zodra hem een
officieel verzoek daartoe zal bereiken. Wend u derhalve tot het be-
trokken bureau voor de vereiste formaliteiten. Tot dit doel kunt u, zo u
wilt, deze, mijn brief tonen en de verzekering geven dat de minister
van financiën reeds de positieve opdracht verkregen heeft om de ge-
vraagde ontheffing te verlenen.
Met gevoelens van de meeste hoogachting,
van Uw eerwaarde,
uw dw. dn.
Gustavo di Cavour

24.4 Page 234

▲back to top


- IV/230 -
Don Bosco heeft hem dan het verzoekschrift gezonden en de regering
verleende vrijstelling van verschillende soorten van frankeringen, zowel
voor drukwerken en pakjes, als voor het verzenden en ontvangen van giften
en loterijbriefjes. Terwijl de plannen van Don Bosco zich snel verwe-
zenlijkten, doemde er plotseling een hindernis op. Volgens wettelijk
voorschrift moest het aantal te trekken loten in verhouding staan tot de
waarde van de geschonken prijzen. Derhalve werd van overheidswege een
taxateur afgevaardigd die een deskundige schatting moest verrichten.
Hij kwam en deed zijn werk. Maar Don Bosco voelde zich benadeeld en
diende op gezegeld papier een klacht in bij de Intendant Generaal.
Aan de Heer Intendant Generaal,
De ondergetekende, sprekende uit naam van het comitee ingesteld
voor de loterij ten gunste van het Oratorio van de H. Fréciscus van
Sales in Valdocco, brengt met verschuldigde eerbied te Uwer kennis dat,
hoewel genoemd comité ten zeerste voldaan is over de toewijding waarmee
de door U afgevaardigde taxateur de schatting verricht heeft van de han-
delsvoorwerpen, genoemd comité niettemin betreurt dat hij de kunstvoor-
wepen met de andere over één kam geschoren heeft: voorwerpen die buiten
de gewone taxatiesfeer vallen en wel om de volgende redenen.
1. Omdat tal van kunstvoorwerpen niet eens op een vijfde geschat wer-
den van de waarde, die personen van erkende deskundigheid er aan toe-
kenden, hetgeen tot nadeel leidt van het werk, dat door vooraan-
staande leden van het comité en door de publieke liefdadigheid in
bescherming is genomen.
2.Verschillende personen, op de hoogte gebracht van de onnauwkeurige
waardering van de door hen geschonken voorwerpen, weigerden om die
reden verder mee te werken.
3. Omdat een dergelijke taxatie voortdurend moeilijkheden en vertragingen ver-
oorzaakt, in de voortgang van de loterij is zij voortdurend aanleiding tot
openlijke teleurstelling en schade van het werk zelf.
Om deze redenen verzoekt ondergetekende U, in welwillende overwe-
ging te willen nemen, dat het voor het ondernomen werk van belang zou
zijn, dat U een persoon zoudt afvaardigen, die beter voor dit werk ge-
schikt is, en de juiste waarde kan schatten van de kunstvoorwerpen, die
door de openbare liefdadigheid reeds zijn verstrekt en nog steeds verstrekt
worden.
Op deze wijze kan de heer Angelo Olivero zijn schattingen van de
handelsvoorwerpen voortzetten, met terzijde lating van de kunstvoorwer-
pen, en de leden van het comitee, verheugd het welzijn van het liefda-
dige instituut te kunnen blijven bevorderen, zullen zodoende de klach-
te n va n het publie k tot zwijgen brengen.
Overtuigd van Uw welwillendheid, verblijft ondergetekende, uit naam
van het comitee gaarne,
met verschuldigde eerbied,
Giovanni Bosco, pr.
Directeur van het Oratorio van de H. Franciscus van Sales
Het verzoek van Don Bosco vond een gunstig onthaal.

24.5 Page 235

▲back to top


- IV/231 -
Intendant-generaal der secretaris van Turijn, afdeling financiën.
Gezien het verzoekschrift waarmee de priester Gio. Bosco, directeur
van het Oratorio van de H. Franciscus van Sales, aan wie bij besluit van
deze gemeente per 5 maart j.l. vergunning werd verleend tot het houden
van een loterij, en met welk verzoekschrift hij de aanwijzing verlangt
van een bijzondere deskundige voor de taxatie der kunstvoorwerpen, die
niet voldoende gewaardeerd schijnen te zijn geworden door de taxateur Olivero,
wordt aangewezen als bijzondere deskundige voor de waardering der kunstvoor-
werpen, geschonken ten bate van bovengenoemde loterij, de heer professor
Cusa, secretaris van de Albertina-academie, die nauwkeurig de schenkingen
zal nagaan, aangewezen en vermeld op bijzondere lijsten, en op gezegeld
papier de overeenkomstige waarde aan onze administratie zal ter hand
stellen.
Voor de Intendant-generaal
Radicati
Toen dit alles achter de rug was, kon de Armonia van zondag 21 maart
in een bijvoegsel bij het nummer 34 het volgende bericht plaatsen: "Eer-
gisteren (19 maart) werd de tentoonstelling geopend van de prijzen der
loterij georganiseerd ten bate van de afbouw van het jongensoratorio in
Valdocco dat onder leiding staat van de heer Don Bosco. Het aantal van
de tentoongestelde voorwerpen beloopt ten naaste bij drieduizend; wij
zullen niet spreken over de waarde ervan, daar dit ons te ver zou voeren;
zeggen wij alleen dat aan deze loterij aanzienlijke personaliteiten heb-
ben meegewerkt, onder wie H. M. de regerende koningin, H.M. Koningin
Weduwe, Hertog Pasqua, de prefect der Koninklijke Paleizen, de edelacht-
bare Heer Burgemeester der stad, en vele anderen. Het doet ons genoegen
te kunnen opmerken, dat de Gazzetta Piemontese van gisteren over dit
liefdadige werk de verdiende lof heeft gesproken."
Intussen gingen de promotors - nadat men genoegen genomen had met de
uitslag van een tweede schatting der prijzen - door met een bewonderens-
waardige ijver aan de dag te leggen, met het aanbieden en zoeken van
giften en vervolgens met het verspreiden van de loten. Het totaal aantal
verzamelde voorwerpen beliep al gauw 3251, zodat er een supplement
aan de reeds in druk verschenen lijst werd toegevoegd. In evenredigheid
met hun waarde werd verlof verkregen tot het uitgeven van honderddui-
zend loten. Ook dit was een moeilijk karwei dat een grote toeleg en
liefde voor de onderneming node ontberen kon. Het drukken van de boekjes,
een dubbele nummering, het afscheuren van de loten van de coupons, het
stempel van het Oratorio en de handtekening van twee leden van het co-
mitee op elk lot en op de overeenkomstige coupon, de talloze verzendin-
gen en registreringen; en dan de voortdurende circulaires, de kwitanties
voor de ontvangen afrekeningen en betalingen, dit alles schonk geen
ogenblik rust. In al de voornaamste steden en dorpen van het Rijk ont-
stond een edele wedijver tussen geestelijken en leken tot steun van de
liefdadige onderneming, hetzij doordat zij voor zichzelf loten kochten,
of ze verspreidden onder hun vrienden en kennissen. Ook werden loten
gekocht door de senatoren, volksvertegenwoordigers en leden van de gemeen-
teraad.

24.6 Page 236

▲back to top


- IV/232 -
Don Bosco echter, alsof al dit werk niets te betekenen had, was
daarbij onvermoeibaar in het schrijven van brieven aan liefdadige en
aanzienlijke personen met bijvoeging van loten.
Door bemiddeling van Giovanni Francesia zond hij er enige tijd later
ook een aan kanunnik Vogliotti. Deze las de brief en zei toen tegen de
bode die hem gebracht had: "Ik wil zulke loten niet hebben, maar Don
Bosco heeft me een zo mooie en ontroerende brief geschreven dat ik niet
anders kan doen dan hem het overeenkomstige bedrag ter beschikking te
stellen. Hier zijn vijftig lire. Maar zeg hem dat het vooral zijn
prachtige brief is die mij overtuigd en gewonnen heeft."
De burgerij stroomde in groten getale toe om de prijzen van de lo-
terij te zien. Markies Gustavo di Cavour had in een brief beloofd er
ev en ee ns te zullen gaan kijken; ziehier de tekst:
Aan Don Bosco,
Zeereerwaarde Heer,
Turijn, 22 februari 1852
Verschillende belangwekkende bezigheden hebben mij tot nu toe ver-
hinderd Uw brief van 18 dezer te beantwoorden. Het verheugt mij dat de
door U op touw gezette loterij voor het voortreffelijke en liefdadige
werk waarvoor u zich zoveel moeite getroost, zo goed verloopt. Ik zal
niet nalaten een bezoek aan de tentoonstelling te brengen en loten te
nemen, en ik hoop dat de onderneming goede resultaten zal opleveren voor
het beoogde doel. Het is mij van het begin af aan opgevallen dat de lo-
kalen waarover u voor deze loterij kon beschikken minder geschikt waren
voor het doel, en het doet me genoegen dat de regering U een andere,
meer bruikbare ruimte heeft aangeboden.
Ik verblijf inmiddels met gevoelens van toegewijde hoogachting,
Uw toegewijde dienaar,
G. di Cavour
De markies hield zijn belofte en ook graaf Camillo begaf zich naar de ten-
toonstelling, vergezeld van graaf Brozzolo. Don Bosco liep de graaf van-
af de drempel van de zaal blootshoofd tegemoet en leidde hem rond om de
kostbaarste voorwerpen te bezichtigen, terwijl hij nederig zijn baret
in de hand bleef houden.
Om te voorkomen dat er dieven zouden doordringen in de lokalen
waar de prijzen waren tentoongesteld, had Don Bosco bepaald dat de se-
minarist Buzzetti met een oudere jongen er de nacht zouden doorbrengen.
Om meer veiligheid te verkrijgen, hadden die twee gewoonlijk een klein
pistool bij zich, geladen met los kruit, om de buren zo nodig met een
schot te alarmeren. Maar toen op een avond in het begin van maart Buz-
zetti in het Oratorio bezig was zijn pistool te laden alvorens de ge-
bruikelijke wacht te betrekken, ging dit plotseling af en verbrijzelde
volkomen de wijsvinger van zijn linkerhand. Hij werd onmiddellijk over-
gebracht naar het Mauritius Hospitaal, dat in die tijd bij de Porta Palazzo
was, waar hem de vinger moest worden afgezet. Toen hij na twee of drie dagen

24.7 Page 237

▲back to top


- IV/233 -
in het Oratorio terugkeerde met zijn arm in een doek, hernam hij meteen
zijn gewone bezigheden door de antifonen aan te leren voor de zondags-
vespers, en zonder zich te onttrekken aan het vele en moeilijke steeds
toenemende werk voor de loterij. Buzzetti was van dat jaar af de rech-
terhand van Don Bosco bij al de vele loterijen die deze op touw zette,
en hij kreeg daar een bewonderenswaardige handigheid in en toonde veel
volharding in de ingewikkelde voorbereidingen ervan.

24.8 Page 238

▲back to top


- IV/234 -
H O O F D S T U K XXXII,
EEN PIJNLIJKE ERVARING VOOR DON BOSCO - DE
HARTSTOCHTEN VERDUISTEREN DE GEEST - WIJZE
OPMERKING VAN DON LEONARDO MURI ALD O - BRI EF V AN
D O N C A F A S S O A A N D O N B O S C O - E E N BOOSAARDIGE EN
S T O R M A C H T I G E V E R G A D E R I N G - A F V A L L I G H E I D EN
OORLOGSVERKLARING - BELEDIGINGEN, STANDVASTIGHEID EN GEDULD
Terwijl Don Bosco de loterij op touw zette, verborg hij, achter zijn
gewone steeds glimlachende gezicht, een heftige teleurstelling, die
evenwel niet in staat was de energie te verzwakken waarmee hij alles
deed. We hebben reeds gesproken over de misverstanden tegen het einde
van 1851 waardoor de meningen van sommigen, die zich voor de zondags-
oratorio's interesseerden, verdeeld raakten. Er waren personen die
iets schenen te hebben tegen de goede gang van zaken in het Oratorio
van Valdocco, omdat Don Bosco geen rekening hield met hun pretenties.
Zij begonnen als om strijd twist en tweedracht te zaaien onder de jongens
die het Oratorio bezochten, en lieten geen gelegenheid voorbijgaan om
allerlei voorwendsels aan te grijpen tot kwaadsprekerij. Onder hen was
er vooral één die wij, met eerbiediging van zijn ware naam, zullen
aanduiden als Don Rodrigo. Er waren er, die naar hem luisterden, omdat
"de woorden van de kwaadspreker gelijken op lekkernijen: zij glijden vanzelf
naar binnen (1)".
Doch hier zal men zich afvragen: "Waarom had Don Bosco zich met
zulke medewerkers verbonden?" Omdat zij goed en ijverig waren; maar daar
de hartstochten hun geest verduisterden, konden zij niet verstandig meer
denken. Waren zij dan echter niet getuige van de vele deugden die Don
Bosco sierden? Zeker, maar hoe goed zij daarvan ook op de hoogte waren,
in de geestestoestand waarin zij verkeerden, konden ze die niet meer naar
waarde schatten. Overigens kwamen ze alleen 's zondags bij Don Bosco,
die dan druk bezig was met zijn catechismusonderricht temidden van het
geharrewar van zijn grote troep jongens, dat zij geen gelegenheid hadden
om zich veel met hem bezig te houden." Bovendien legde Don Bosco steeds
in al zijn woorden en bij alles wat hij deed een zo grote eenvoud aan
de dag, dat zelfs de meest buitengewone dingen die hij verrichtte van
gering belang schenen, en wanneer ze hen ter ore kwamen, hadden ze dan
niets dan alledaagse critiek op of beschouwden ze dat als vruchten van de
verbeelding.
(1) Spr. 26,22, (In het origineel staat ten onrechte hfdst 25)

24.9 Page 239

▲back to top


- IV/235 -
De theoloog Leonardo Murialdo, die een hekel had aan ieder menings-
verschil, was jarenlang een grote steun voor het Oratorio van de Heilige Engel-
bewaarder en van dat van de H. Aloysius. Hij was een oprechte en trouwe
vriend van Don Bosco, hoewel niet volkomen met hem vertrouwd wegens de
ernstige bezigheden waarin hij in de loop van de week verdiept was.
Hij liet zijn gedacht horen dat hij zich van hem gevormd had in die ja-
ren. Na een langdurige studie had hij hem leren kennen zoals hij inderdaad was.
"Aanvankelijk zag ik in Don Bosco een heel ijverig priester, maar
zonder in hem een heilige te vermoeden. Wat dat betreft leerde ik hem
met andere ogen zien en hem hoe langer hoe meer eerbiedigen, toen zijn
werken voor hem begonnen te spreken die een ongewoon man deden vermoeden,
zodanig dat men kon uitroepen: "Digitus Dei est hic"! en die, tenminste
op een bepaalde manier, deden denken aan de woorden van onze Heer Je-
sus Christus Opera quae ego facio in nomine Patris mei, haec testimo-
nium perhibent de me."
"Aan de andere kant was Don Bosco een van die dienaren Gods, bij wie
de heiligheid bestaat in het zich opofferen voor het heil van de zielen
en voor de eer van God, volgens het woord dat, als ik me niet vergis, de
H. Giuseppe Calasanzio placht te gebruiken: Qui orat bene facit, qui juvat
melius facit. Van Don Bosco is mij niet bekend dat hij langdurig bad,
noch of hij zich buitengewone boetedoeningen oplegde. Wel weet ik dat
hij onafgebroken werkte, onophoudelijk, gedurende een lange reeks van
jaren, met ononderbroken inspanning, gebukt onder kruisjes en tegenspoe-
den van allerlei aard, doch met een kalmte en een rust die in alle op-
zichten uniek waren en met een wonderbaarlijk resultaat voor de eer van
God en voor het heil der zielen. God heeft niet de gewoonte als bijzon-
dere werktuigen voor het hoge doel der zieleheiliging slechte mensen uit
te kiezen, noch mensen die middelmatige deugden bezitten." Aldus Don Murialdo.
Dat dus Don Rodrigo en zijn metgezellen toen niet zagen, wat zelfs
de geleerde en heilige priester theoloog Murialdo niet zag, hoeft ons
geenszins te verwonderen. Intussen trachtte Don Cafasso de opgewonden
gemoederen te bedaren. Daartoe schreef hij de volgende brief:
Aan de Zeereerwaarde Don Pietro Ponte per adres Mevrouw de Markiezin di
Barolo Napels
Waarde Heer Don Ponte,
Turijn, 6 januari 1852.
Ik had gehoopt op uw gewaardeerde brief te kunnen antwoorden voor-
dat U uit Rome vertrok, maar het heeft niet zo mogen zijn. Het was mij
door een reeks van ononderbroken bezigheden en zorgen in geen enkel op-
zicht mogelijk. Om maar onmiddellijk ter zake te komen en het belang-
rijkste onderwerp te behandelen, begin ik met u te verzoeken iedere
ongerustheid of zorg van u af te zetten met betrekking tot de beslissing
die er te nemen valt in de zaak die u mij noemde. Immers de collega's zijn er
zeker van dat zij het niet doen uit een geest van overdreven ijver, noch uit
ontstemming ten opzichte van u, n oc h met de bedoelin g met u te breken.
Daarbij, ik weet hoezeer zij steeds weer hopen op uw medewerking, zodra de Heer

24.10 Page 240

▲back to top


- IV/236 -
toestaat dat u weer in Turijn zult zijn.
Neem een besluit dat volgens uw geweten een waarachtig meester
waardig is. Wanneer u wenst dat ik u mijn mening zeg, dan geloof ik dat
u, met de huidige stand van zaken, goed zou doen alles af te staan, niet
ten gerieve van een of ander persoonlijk, maar wel voor het gebruik van
de Oratorio's, met behoud van de vrijheid om er vóór ieder ander gebruik
van te maken, zolang u er naar ik hoop zult dienst bewijzen voor dit
werk des Heren. Wanneer u er anders over denkt, hebt u volkomen vrijheid
van handelen en kunt u mijn voorstel als niet gedaan beschouwen.
Ik raad u nogmaals aan opgewekt, rustig en kalm te blijven; overal
zijn kruisjes te dragen, maar steeds zijn het rust en vrede die de Heer
het meest welgevallig zijn.
Wilt u zo goed zijn aan mevrouw de Markiezin te zeggen dat men ook
op verre afstand voor elkaar kan bidden, en dat ik haar in mijn geringe
gebeden niet vergeet. Mijn groeten aan de Heer Pellico. Van ganser harte,
Uw genegen,
Giuseppe Cafasso, pr.
Maar de liefdevolle aandrang van Don Cafasso haalde niets uit en intu ss en
speelde zich in het Oratorio een stuitend tafereel af, zoals men nog
nooit had meegemaakt en later ook nooit meer zou zien: Don Rodrigo had
met zijn metgezellen in het geheim samengezworen om het Oratorio ten gron-
de te richten, zoals zijzelf verklaarden; daarom trachtten zíj de Don Bosco de
oudste jongens afhandig te maken: Germano, Gastini en andere externen
die in de klassen catechismusonderricht gaven: "Op een zondagnamiddag," zo
schreef Giuseppe Brosio, "werden wij na de kerkdiensten, door bepaalde
heren uitgenodigd om een vergadering bij te wonen ter oplossing van een
kwestie die, naar zij zeiden, onze eer betrof. Enkelen van de best on-
derlegden en verstandigsten speurden onraad en verwachtten een valstrik
en gingen niet naar de bijeenkomst. Inderdaad ging het om niets minder
dan om Don Bosco ervan te beschuldigen dat hij ons beledigd en onze goede
naam te schande gemaakt had in gepubliceerde blaadjes, waarin hij ons
bestempeld zou hebben als vagebonden en spitsboeven. Deze beschuldiging
was een oneerlijk wapen, waarmee zij met zekerheid dachten te slagen om
wanorde te kunnen verwekken in een onderneming die met Gods hulp zo
bijzonder bloeide. Voor een deel slaagden zij in hun opzet. Toen wij,
die catechismusonderricht aan de jongens gaven, in een vertrek op de
benedenverdieping van het Oratorio bijeen waren, haalde Don Rodrigo de
Oproep te voorschijn die door Don Bosco geschreven was en in druk gegeven
voor de loterij. Hij las ons die Oproep voor. Toen hij daarmee klaar
was, vestigde hij in het bijzonder onze aandacht op deze zin: "Enkele
personen die een goede volksopvoeding voorstaan zagen met leedwezen iedere
dag het aantal van die jongens groter worden die aan ledigheid prijsge-
geven en slecht beraden, van bedelarij en bedrog levens langs straten
en pleinen zwerven,_en die een blok aan het been zijn van de maatschap-
pij en dikwijls het instrument van allerlei misdrijven. Voor die jongens
wensten zij een huis te openen waar ze 's zondags bijeen konden komen."
Het merendeel van de jongens die catechismusonderricht gaven waren eer-
lijke, brave jongens, behorend tot goede en soms ook welgestelde arbei-
ders- en middenstandsgezinnen, en ook anderen uit dezelfde milieus be-
zochten het Oratorio. Het is duidelijk dat de Oproep niet hen betrof, dat was

25 Pages 241-250

▲back to top


25.1 Page 241

▲back to top


- IV/237 -
niet de bedoeling. Maar de woordvoerder besloot met te zeggen: "Op jul-
lie, juist op jullie zinspeelt Don Bosco, en dat is een verfoeilijke
belediging waarvoor wij genoegdoening moeten eisen!"
"Toen híj geëindigd had, ontstond er onder de onnadenkende jongens
een grote opwinding. Op zeker ogenblik vroeg ik het woord en het werd
stil in de zaal. Om de samenzwering van deze heethoofden te kunnen door-
zien en te ontmaskeren, mocht ik me niet als hun tegenstander voordoen;
daarom begon ik met de volgende woorden: "Kameraden, niemand onder u zal
er mij van beschuldigen minder gesteld te zijn op onze eer dan wie van
jullie ook. We moeten ons echter niet aan overijlde besluiten wagen,
maar overleggen wat ons te doen staat. Wanneer Don Bosco de fout er-
kent, zal hij zich naar onze verlangens voegen, dan is de zaak daarmee
afgedaan; wanneer hij evenwel weigert zijn woorden te herroepen, zal het
onvermijdelijk zijn iets te doen, en ik ben van plan jullie het voor-
beeld te geven van een man die weet welke eerbied hij aan zichzelf en
aan zijn familie verschuldigd is, gij zult me dan zien als de verdedi-
ger van wat ons allen het meest ter harte gaat: de achting van onze
medeburgers. Maar alvorens tot dit uiterste over te gaan, moeten wij
rustig nagaan of de zinsneden van deze Oproep van onze kant een hevig
protest vereisen. Ik vrees dat wij ons te gevoelig zouden tonen. Het
gaat erom of men ons inderdaad beledigd heeft en of deze zinsneden onze
eer te na komen. Zij worden hier geïnterpreteerd op een manier die mij
niet echt toeschijnt. Ik geloof dat, wanneer er in de Oproep niet een
onderscheid wordt gemaakt tussen de twee categorieën van jongens van het
Oratorio, dit wellicht moet worden toegeschreven aan een fout van de
zetter, ofwel aan een onvrijwillige weglating door de persoon die de
tekst heeft overgeschreven, want ik vrees dat het te driest en te boos-
aardig zou zijn, om te denken dat Don Bosco hiermee een aanslag zou heb-
ben willen plegen op de eer van de jongens die hij zo bijzonder gene-
gen is. Laten we dus nagaan of de kwestie niet op een vriendschappelij-
ke manier te regelen is. Het lijkt mij dat wanneer wij het feit dood-
eenvoudig aan Don Bosco voorleggen, dit meer dan genoeg is om een ver-
klaring te krijgen, en ook voldoening wanneer wij die rechtens mogen
verwachten. Hijzelf zal de eerste zijn voor een verzoening, die zal
hij zeker verlangen en die moeten wij niet van de hand wijzen. Op die
manier besparen wij hem en onszelf ernstige onaangenaamheden, die de
oorzaak zouden kunnen zijn van nog grotere schade voor beide partijen;
we zouden er niets bij winnen en het alleen maar slechter voor ons maken."
"Hier zweeg ik, omdat het me voorkwam, dat ik toch al te veel toege-
geven had aan hun onredelijke en opgewonden luim. Maar mijn woorden
werden met ijskoude stilte ontvangen, en daarna ontstond er een afkeu-
rend gemompel, dat overging in een zo grote vloed van scheldwoorden dat
de vergadering wel een oploop van bezetenen scheen. De aanstichters en aanhan-
gers van dit soort relletje lieten zich zo een gunstige gelegenheid tot
het bereiken van hun doel niet ontgaan. Ze hadden toegestaan dat ik ten
gunste van vrede en goede verstandhouding sprak om op die manier beter
hun ware bedoelingen te verbergen, om de gemoederen van de vergaderden
op de proef te stellen, en om zich te verzekeren van de overwinning.
"Daarom stond Don Rodrigo toen het getier tenminste een beetje min-
der was op en toen hij erin geslaagd was een doodse stilte te verkrij-
gen, sprak hij als volgt: "Beste vrienden, uw eer gaat mij ter harte,
zoals ze ook degene ter harte gaat, die gij thans hebt horen spreken, maar mij

25.2 Page 242

▲back to top


- IV/238 -
gaat ze op een heel andere manier ter harte. Ik wil dat ge eist dat men
uw waardigheid eerbiedigt. (Stemmen Bravo!). Ik ben beslist een
vriend van de vrede(?) en gij allen zoudt me mogen verachten indien ik
on ze v rienden tot een ongemot iv ee rd meni ng sv er sc hil z ou d ri jven maar
wie ziet in ons geval geen motieven? Zijn jullie het misschien, beste
vrienden, die Don Bosco hebt uitgedaagd, of is hij het die met zijn bru-
tale oproep uw geduld tot het uiterste gedreven heeft? (Dat is zo! Bra-
vo!) Uw kameraad Brosío, die zojuist gesproken heeft, zei, dat een
vriendschappelijke opmerking voldoende zou zijn om de zinsneden van die
circulaire te verbeteren en u in uw eer te herstellen. Maar beseffen jullie,
beste vrienden, waarop de vriendschappelijke behandeling in de tegenwoor-
dige omstandigheden zou uitlopen? Op een maskerade, op een grap die
nog vernederender zou zijn deze zelfde vergadering, waarin wij over
onze rechten handelen, zou u verweten worden en gij zoudt gedwongen wor-
den ook nog vergiffenis te vragen (beroering). Jazeker! verontschuldi-
gingen." Wilt ge naar degenen die uw eer met voeten treden een afvaar-
diging zenden met de opdracht hun uw verontschuldigingen aan te bieden? Zegt
het! Wilt u dat?"
"Op dat ogenblik ontstond er in het vertrek een geloei van woede en
er werd besloten dat allen het Oratorio en Don Bosco zouden verlaten."
Don Rodrigo en zijn medeplichtigen hadden hun vooropgesteld doel
bereikt. Don Giovanni Cocchi nam zijn vroegere plan voor een zondags-
oratorio weer op. Hij had gevraagd of hij de kapelanie van de San Mar-
tino kon krijgen bij de Stadsmolens en de vergunning om er 's zondags de
jongens bijeen te laten komen. Het gemeentebestuur had hem het ge-
vraagde verlof verleend bij besluit van 15 februari 1852. Dit kerkje
was een van de eerste verblijven geweest dat Don Bosco betrokken had,
toen hij op zoek was naar een plaats om zijn onderneming voorgoed te
vestigen. Bij de San Martino sloegen deze heren dus hun hoofdkwartier op
om de strijd tegen Don Bosco te voeren, en daarna werden zij in Valdocco niet
meer gezien.
Don Cocchi die niet over voldoende gegevens beschikte om een
oordeel over hun geschil te kunnen vormen, nam hen, daar hij groot ge-
brek aan medewerkers had, in de leiding van zijn nieuwe Oratorio op. De-
genen die catechismusles gegeven hadden in Valdocco en vandaar gedeser-
teerd waren, begonnen hier nu hun functie voort te zetten, de zondag
reeds na de dag van die ongelukzalige bijeenkomst. 's Avonds begaven
drie oudere van de brutaalste jongens zich met allerlei voorwendsels naar
Don Bosco om hem te ondervragen over de Oproep voor de loterij. "Ik be-
vond me op de speelplaats," schrijft Giuseppe Brosio nog, die de jongens
daar met militaire oefeningen bezighield, "en toen ik naar het huis ging,
hoorde ik in de buurt van de sacristie luide stemmen weerklinken. Ik ging
naar binnen om te zien wat er aan de hand was, en zag een jongen die
juist gesproken had. Zijn gezicht gloeide van verontwaardiging en min-
achting. Ik bleef staan en hoorde dat Don Bosco hun heel rustig ant-
woordde, dat er in de Oproep niet op een bepaalde manier gesproken was
over de verschillende klassen van jongens die het Oratorio bezochten,
maar meer in het algemeen, en wel over de meerderheid van degenen die
het bezochten; en dat er over het algemeen in het Oratorio juist die
jongens waren waar de circulaire op doelde. Dientengevolge hoefden de
eerlijke en rechtschapen jongens, die bij allen ook in die zin bekend
waren, en aan wie de functie van catechismusleraar was opgedragen, geen
aanstoot te nemen aan een passage die niet op hen van toepassing was;
integendeel mochten zij er een eer in stellen in een dergelijk oratorio te ko-

25.3 Page 243

▲back to top


- IV/239 -
men om er mede te werken aan een goed werk." En met die woorden noemde
Don Bosco de namen van tal van voortreffelijke jongens van achtenswaar-
dige families, en de namen van achtenswaardige heren die naar het Orato-
rio kwamen voor dat doel; en hij besloot met te zeggen, dat bij geen
enkele van hen de gedachte was opgekomen zich door hem beledigd te voe-
len, en dat het toch eigenlijk wel onmogelijk was te veronderstellen dat
Don Bosco op het dwaze idee zou komen hen onrechtvaardig en tot zijn
eigen schade te willen beledigen.
"Maar de jongen, razend van woede, die samen met de twee anderen
door de tegenstanders gestuurd waren om eerherstel af te dwingen, luis-
terde niet en hoorde niets van de redelijke woorden van Don Bosco. Hij
begon hem beledigende en schandelijke scheldwoorden toe te sturen, even-
als aan het adres van alle jongens van het Oratorio, en hij zei, dat Don
Bosco in die Oproep zichzelf en de zijnen wel heel goed geschetst had,
en dat daarom zijn kameraden er goed aan gedaan hadden om zich terug te
trekken uit een hol dat een dergelijk boevenpak huisvestte. De hand-
schoen was me toegeworpen en ik nam de uitdaging aan uit naam van al de
jongens die naderbij gekomen waren en bevend bij me stonden. Met gebalde
vuisten ging ik op de vlegel af, maar Don Bosco hield me tegen met de
welwillendheid van een liefhebbende vader die ín toegevendheid tot het,
uiterste weet te gaan. Daarna de verdediging van de woedende jongens op zich
nemend, berispte hij de dwaze jongen ernstig, noemde hem een schelm en
dreigde hem uit het Oratorio te zullen gooien. Deze, ziende dat hij van
een koude kermis thuis kwam, bond in en trok zich met de beide anderen
terug; maar binnen heel korte tijd liet hij zijn ware aard zien; hij
sloot zich aan bij zulke schandelijke gezelschappen, dat hij bij degenen
die hem kenden al spoedig voorgoed zijn eer verloor waarop hij zich zo hoog-
moedig verheven had."
De seminaristen van het Oratorio hadden zich volkomen buiten deze
herrie gehouden en Don Bosco sprak er niet graag over. De seminarist
Ascanio Savio zei: "Ik heb Don Bosco nooit iets horen zeggen over een van
zijn tegenstanders. En toen ik me eens een kleine kritische opmerking
liet ontvallen, wees hij me onmiddellijk op een beminnelijke manier terecht.

25.4 Page 244

▲back to top


- IV/240 -
HOOFDSTUK
XXXIII
VALSTRIKKEN VAN DON BOSCO"S TEGENSTANDERS - MIDDAGMAAL
EN VIERUURTJE VOOR NIETS - GEVOLGEN VAN HET GEMOR -
DE AARTSBISSCHOP EN DE BENOEMING VAN DON BOSCO TOT
HOOFDDIRECTEUR VAN DE DRIE ORATORIO'S - LOVENDE BRIEF
VAN MGR. FRANSONI AAN DE DIRECTEUR VAN HET ORATORIO
VAN VANCHIGLIA - DON BOSCO ONTSLAAT DE OPRUIERS -
NIEUWE IJVER EN NIEUWE CATECHISMUSLERAREN - VERZOENING -
EEN DOOSJE LUCIFERS
Don Rodrigo en zijn trawanten lieten niet na nu en dan in de na-
bijheid van het Oratorio van Valdocco te komen, om de oudere jongens uit
te nodigen en met hen buiten de stad te gaan wandelen, waarbij zij dan in
een of andere herberg het middagmaal en het vieruurtje voor hen be-
taalden; het gevolg was dat er bijna iedere zondag een aantal van deze
jongens niet op hun post waren. Vooral was het hen erom te doen Don
Bosco van Brosio te beroven in dewelke zij de rechterarm van Don Bosco
zagen, en wat hij inderdaad ook was. Eerst boden ze hem geld en aller-
hande dingen opdat hij hun partij zou kiezen maar intussen toch in Val-
docco een oog in het zeil zou houden. Een beneficiarius van S. Giovanni
beloofde hem groot voordeel wanneer hij zich zou laten inschrijven in
het Oratorio van de Filippijnen en dit zou bezoeken. Maar Brosio gaf
hu n me t zi jn o n t w i jk e n d an t w oo rd g ee n kans.
Als volgt beschreef hij de listen van de tegenstanders van Don Bosco:
"Op een keer nodigde Don Rodrigo mij uit de volgende zondag een
wandeling met hem te maken en ik deelde dit terstond aan Don Bosco mee, hoewel
hij me verboden had hem over die onaangename vergadering te spreken. Don
Bosco gaf mij verlof om de uitnodiging aan te nemen en ik ging graag mee om te
zien welke loop de zaken zouden nemen. De volgende zondag verliet ik dus na de
morgendienst in de kerk het Oratorio om me naar de afgesproken plaats te
begeven, namelijk de Porta Palazzo. Daar waren de andere kameraden reeds
bijeen. Ze wachtten me met de leiders van de kliek op, die echter niet
verwacht hadden dat ik zou komen. Toen ze me zagen verschijnen ontstond er
een grote opwinding van blijdschap, en ze kusten en omhelsden me om strijd._
Don Rodrigo riep uit: "Vandaag is het dubbel feest omdat we onze goede
vriend bij ons hebben, onze geliefde bersagliere!" Toen begaven we ons op weg.
We sloegen de weg in naar Milaan en gingen naar de herberg de Centauro

25.5 Page 245

▲back to top


- IV/241 -
en nauwelijks daar aangekomen werden ons verfrissingen aangeboden.'s
Middags werd er een overvloedige maaltijd bereid: men kon niet meer ver-
langen. De wijnen waren uitstekend en in overvloed aanwezig. Na de maaltijd be-
gonnen spel en ontspanning.
Er werden balspelletjes gedaan, men zong, er werd gelopen en ge-
sprongen en steeds kwam er maar meer wijn. Op die manier verstreek de
dag. Tegen de avond keerden we naar de stad terug, en toen we bij de
Porta Falazzo gekomen waren; ging niemand van ons naar de zegening met
het Allerheiligste, maar we gingen koffiedrinken; daarna werden we in de
gelegenheid gesteld naar huis te gaan, met de uitnodiging echter dat we
elkaar de volgende zondagmorgen weer zouden treffen in de kerk van San Martino.
In plaats van naar huis te gaan, keerde ik evenwel terug naar het
Oratorio om over de hele dag verslag uít te brengen aan Don Bosco; en hem te
vragen wat ik de volgende zondag moest doen. Toen hij alles gehoord had;
zei Don Bosco, dat ik erheen moest gaan. De afgesproken zondag waren we
in de aangewezen kerk. Na de mis, werden we naar het café gebracht, dat
aangeduid werd met de naam Gallerie di Scarlo en dat bij de Porta Nuova
(thans de via Roma) lag, om er wat te eten.
"Bij beide gelegenheden ontbrak het in de preken niet aan aanmoedi-
gingen om het Oratorio voorgoed te verlaten, terwijl ons gezegd werd dat
God overal was en dat men op iedere plaats die men maar wilde heilig kon
worden.
Na de maaltijd keerde ik terug naar het Oratorio om Don Bosco van
alles op de hoogte te stellen, en ik zei hem ook; dat ik weer voor de
volgende zondag was uitgenodigd voor een grote maaltijd; maar nu liet
Don Bosco me niet meer met deze mensen meegaan.
"Don Rodrigo had mij zes zilveren scudo's gegeven (30 lire) in de
hoop daarmee beter zijn doel te kunnen bereiken dat niets anders was
dan mij voor goed aan zijn bijeenkomsten te binden. Ik wilde ze niet
aannemen; maar hij overstelpte mij met zoveel redeneringen, terwijl hij
me tegelijkertijd het geld in de handen stopte, dat ik verward en stijf
bleef staan als een marmeren beeld. Nauwelijks had ik het geld in han-
den, of mijn geweten liet me geen rust meer; ik was vervuld van zelfver-
wijt en dacht Don Bosco reeds verraden te hebben door het eenvoudige
feit van het geld te hebben aangenomen, en ik gaf het onmiddellijk als
aalmoes aan een arme vader van een gezin die er zeer grote behoefte aan
had. Hierna ging ik naar het Oratorio om Don Bosco te vertellen wat ik
gedaan had, en hij zei me dat ik het geld zonder scrupules had kunnen
houden; maar dat ik een heel goed werk gedaan had door het als aalmoes weg te
geven." Aldus Brosio.
Don Rodrigo ontbrak het niet aan geld, hij kreeg het inderdaad ruimschoots
en gedurende lange tijd van zeer rijke mensen die oprecht geloofden dat
zij zodoende een werk van liefdadigheid steunden. Don Rodrigo; die veel relatie s
in de stad had, vertelde - waar het hart vol van is, loopt de mond van
over - veel kwaad over de arme Don Bosco en met een hartstocht die hij-
zelf voor heilige ijver hield; en zodoende had hij velen weldoeners van
hem vervreemd. Wij geloven dat tot die tijd een gebeurtenis behoort
die de theoloog Leonardo Murialdo vertelde met betrekking tot de zachtmoedigheid
van Don Bosco. Op zekere dag deelde hij me vertrouwelijk mede hoeveel schade
hem was aangedaan door personen die van hem kwaad gesproken hadden en

25.6 Page 246

▲back to top


- IV/242 -
wat hij had menen te moeten zeggen tegen de leider van die ontevredenen:
"Zie eens wat een schade u me hebt toegebracht," zei hij, "U hebt me ver-
plicht andere weldoeners te zoeken!" - Don Bosco twijfelde niet aan het
vruchtbaar gedijen van zijn ondernemingen. Daarom was hij er ook zeker
van dat hij steeds weldoeners zou hebben. Het was het verliezen van wel-
doeners dat hij betreurde, omdat enkelen van zijn eerste en meest ge-
liefde helpers-in-nood zich van hem teruggetrokken hadden!
Maar Mgr. Fransoni kwam Don Bosco in deze strijd te hulp. Daar hij
in zijn ballingsoord op de hoogte gebracht was van deze onverkwikkelijke
gebeurtenissen, sprak hij Don Bosco moed in en nam hem in bescherming;
daarom benoemde hij hem per decreet officieel tot Hoofd-directeur van
al de door hem gestichte Oratorio's. Dit is de tekst van het decreet of
b e n o e mingsbrief.
Luigi der Markiezen Fransoni
Ridder in de Orde van de Allerheiligste Maagd
(Huisorde van Savooie)
bij de gratie Gods en van de Heilige Stoel
Aartsbisschop van Turijn
Aan de Zeereerwaarde Heer Don Giovanni Bosco van Castelnuovo Priester van
ons Diocees! Heil!
Terwijl wij onszelf gelukwensen met U, waardige Priester Gods,
die met zoveel liefdevolle ijver de nooit genoeg te prijzen Congre-
gatie gesticht hebt van arme jongens in het openbare Oratorio van de H.
Franciscus van Sales in Valdocco, achten wij het een zaak van rechtvaar-
digheid U bij deze onze oprechte dank te betuigen door U metterdaad te
benoemen tot Geestelijk Hoofddirecteur van het Oratorio van de H. Fran-
ciscus van Sales, aan hetwelk wij dat van de Heilige Aloysius van Gon-
zaga en dat van de H. Engelbewaarder verbonden wensen te zien. Opdat het
met zulke goede beschermers opgezette werk moge bloeien en zijn vervul-
ling vinden in gebondenheid door liefde, tot waarachtige glorie van God
en tot grote stichting van de evennaaste, verlenen wij U alle volmach-
ten, die noodzakelijk en geschikt zijn voor het hoogheilig doel.
Wij zenden intussen het origineel van deze benoeming aan onze
Aartsbisschoppelijke Curie om het bij de Documenten te bewaren, met de
opdracht aan onze kanselier er een kopie van te vervaardigen.
Gegeven te Turijn de eenendertigste maart van het jaar achttienhonderd
tweeënvijftig.
eigenhandig ondertekend
Voor eensluidend afschrift
Turijn, 12 mei 1868.
Getekend : Filippo Ravina Vicaris-generaal en
Balladore kanselier
Bevestigd teol Gaude Pro Cancelliere (1)
(1) Zie voetnota, volgende bladzijde

25.7 Page 247

▲back to top


- IV/243 -
Ook aan de theoloog Murialdo, die zeer veel bijdroeg tot het wel-
slagen van de plannen van Don Bosco in het Oratorio van Vanchiglia, zond
de Aartsbisschop de volgende verklaring van zijn waardering:
Luigi der Markiezen Fransoni
Ridder in de Orde van de Allerheiligste Maagd
Ridder van het Grote Kruis
Drager van het Grote Lint der Orde van
de HH. Mauritius en Lazarus
Bij de gratie Gods en van de Heilige Stoel
Aartsbisschop van Turijn
Aan de Zeereerw. Heer Theol. Norberto Murialdo, Turijns Priester: Heil!
Overwegend de spontane toeleg en warme ijver, waarmee gij u als
waardig priester met vlijt en volharding gewijd hebt aan de christelij-
ke vorming van de arme jongens, die samenkomen in het openbaar Oratorio
van de Heilige Engelbewaarder in de wijk Vanchiglia in deze stad, achten
Wij het gerechtvaardigd U bij deze een openlijk getuigenis te verlenen
van Onze grote dankbaarheid, door U daadwerkelijk te benoemen tot Gees-
telijk Directeur van het bovengenoemde Oratorio, onder de enige voor-
waarde, dat gij u steeds trouw zult houden aan de verbondenheid en af-
hankelijkheid van de H. Franciscus van Sales in Valdocco en stichter
van deze liefdadige instellingen, met verlening v an alle vereiste en
gepaste bevoegdheden tot het heilig doel.
Het origineel van dit decreet hebben wij inmiddels aan onze Aarts-
bisschoppelijke Curie gezonden ter inschrijving in de Documenten, met de
opdracht aan Onze kanselier er een kopie van te vervaardigen
Gegeven te Turijn op eenendertig maart achttienhonderd tweeënvijftig
Getekend in origineel Filippo Ravina, vicaris-
generaal, Gezegeld en getekend Balladore
kanselier
Naar het origineel
Balladore plaatsvervangend kanselier.
(1) De gunsten en bevoegdheden door de Kerkelijke Overheid van Turijn verleend aan het
Oratorio van de H. Franciscus van Sales waren:
1. Het opdragen van de gelezen en gezongen H. Mis, het geven van de Zegen met het
Allerheiligste, het houden van Triduüms, novenen, retraites;
2. Het geven van catechismusles, preken, het voorbereiden van de kinderen tot de H.
Communie, hen voorbereiden op de biecht, en tot het ontvangen van het Vormsel.
3. De bevoegdheid om in elke van onze kerken de Paasplicht te laten vervullen zowel voor
de kinderen als voor de volwassenen die er komen. Voorwerpen van de eredienst alsook het
geestelijk kleed te zegenen en de inkleding te doen van de jongens die tot de geestelijke
staat geroepen zijn, en bestemd zijn voor de dienst van de Oratorio's en in het daartoe
behorende Jongenstehuis wonen.
Deze bevoegdheden lieten dikwijls onzekerheden bestaan omtrent hun toepassing. Daarom
gaf Mgr. Fransoni zelf er, bij decreet van 31 maart 1852, een absoluut en onbeperkt
karakter aan, d.w.z. hij verleende alle bevoegdheden die nuttig of noodzakelijk zouden
kunnen blijken voor de goede gang van zaken in de leiding van het Oratorio van de H.
Franciscus van Sales in Valdocco, van de H. Aloysius in Porta Nuova en van de H. Engelbewaarder
in Vanchiglia.

25.8 Page 248

▲back to top


- IV/244 -
Dit was de volledige nederlaag van de tegenstanders van Don Bosco. Al
hun beweringen over overheersing in de drie Oratorio's waren in rook
vervlogen. "Zes dingen," zegt het Boek der Spreuken, "zijn bij Jahwe
gehaat, en een zevende is hem een gruwel: "een valse getuige die leugens
opdist, om tweedracht te brengen onder broeders." (1)
Maar wat werd er intussen van de vroegere catechismusleraren? Zij
hadden Don Bosco niet helemaal in de steek durven laten; maar 's zon-
dagsmorgens kwamen zij even hun opwachting bij hem maken en daarna bega-
ven zij zich naar hun nieuwe verzamelplaats, waar Don Rodrigo op hen
wachtte. 's Namiddags verschenen zij niet, doch dan kwamen ze allen samen
in het Oratorio van San Martino. Don Bosco zei eens tegen Carlo Gastini
deze ernstige woorden: "Allen verlaten mij, maar God is met me, wat
zou ik dus vrezen? Het werk is van hem en niet van mij, en hij is van
plan het voort te zetten."
Enkele zondagen bewaarde Don Bosco het geduld; maar toen hij zag,
dat die brutale grapjes bleven duren, besloot hij er een eind aan te
maken, voor degenen die, zoals men zegt; van twee walletjes willen
eten. Op een zondagmorgen, toen ze als gewoonlijk weer kwamen opda-
gen; riep Don Bosco hen in zijn eetkamer bijeen. Zij hadden hem een hand-
bel geschonken, die, wanneer ze op de speelplaats werd geluid, de jongens
opriep voor de H.Mis. Don Bosco zag achter de bedoeling van sommigen van
hen, die hem dit geschenk hadden aangeboden, nog een bijbedoeling. Niet-
temin begon hij met hun zijn erkentelijkheid te betonen, maar hij be-
sloot openhartig en met de grootste kalmte: "Ik ben niet tevreden over
u, wie wil weggaan; moet gaan; wie niet meer wil komen, blijft maar waar
hij denkt dat het beter is. Ik zal nieuwe catechismusleraren vormen. Ik
ben wel eens vaker helemaal opnieuw begonnen en ik ben ook thans bereid
om weer terug te keren tot het eerste begin." Toen hij dat gezegd had,
keek hij hen vast en vriendelijk aan, en trok zich terug. De volgende
zondag kwamen de misleide jongens nogmaals terug; zij bleven in de buurt
van Don Bosco; zonder hem echter enig blijk van hartelijkheid te geven,
daarna verdwenen ze en lieten zich sindsdien niet meer zien in het Ora-
torio van de H. Franciscus van Sales. In dat van San Martino hadden zij
bij het middagmaal kuikentjes, worst, marmelade, fruit, wijn en andere
spijzen. Maar waren ze werkelijk steeds tevreden? Een van hen zei eens
tegen zijn kameraad Francesia toen hij deze op zekere dag tegenkwam:
"Daar in San Martino is het goed; maar er ontbreekt iets waarvoor we
eigenlijk liever naar het Oratorio van Valdocco zouden willen gaan." Dit
"i et s" w as D on Bosc o me t zi jn v ad erl ij ke g en eg en he id , me t z ij n van alle
eigenbelang ontdane liefde.
En inderdaad herleefde in deze jongens, toen de woelingen van die
eerste jaren voorbij waren, de liefde voor Don Bosco dermate, dat toen
zij teruggekeerd waren zij zich om hem heen verdrongen en zijn trouwste
en meest toegewijde vrienden werden gedurende zijn hele leven. Don Bosco
beantwoordde die genegenheid. Hij was niet de diensten vergeten die zij
hem, als catechismusleraren aan het Oratorio bewezen hadden; en hij vergat het
ongenoegen dat hij aan hen beleefd had, toen ze in een ogenblik van opge-
wonden drift verkeerden Daarom ontving hij steeds met grote opgewektheid degenen
(1) Spreuken, 6,16-19.

25.9 Page 249

▲back to top


- IV/245 -
grote opgewektheid degenen die later behoorlijke posities in de maat-
schappij bekleedden, en hem kwamen opzoeken of een dag met hem doorbrach-
ten; anderen gaf hij een onderdak in zijn Tehuis, en een enkele had een
functie en een passend loon in de werkplaatsen van het Jongenstehuis
omdat hij, in zijn eigen vak niet veel waard, niet voor het nodige voor
zijn gezin zou hebben kunnen zorgen.
Op het hoogtepunt van de vijandigheid, verbrak Brosio, toen hij zag
dat in die ogenblikken een verzoening niet mogelijk was, alle betrekkingen met
de nieuwlichters. "De grote massa van de jongens", zo vervolgde hij in
zijn geschrift, "trokken zich niets aan van de grofheden van deze heren,
en allen waren op de hand van Don Bosco. Daar ergerde Don Rodrigo zich bijzonder
aan omdat hij zag dat hij het onderspit ging delven, en Don Bosco, om al zijn
listen te verijdelen, breidde de ontspanning uit met allerlei aantrek-
kelijke spelen. Daar de speelplaats niet groot genoeg was voor onze ma-
noeuvres en voor de balspelen, begaf men zich naar buiten, naar de
velden, waar thans de Kerk van Maria, Hulp der Christenen staat, om er
te spelen en militaire oefeningen te houden. Herhaalde malen drongen
we, om onze bataljons meer armslag te geven, tot in de weilanden van
het gehucht San Donato door, steeds over het veld manoeuvrerend, en er
zodoende een ware militaire veldtocht van makend. Daar aangekomen
kochten we twee grote manden fruit met het geld, dat Don Bosco me daar-
voor gegeven had, en ik deelde er van uit aan al mijn soldaten. Gymnas-
tiek en voettochten behoorden steeds tot de orde van de dag. Dikwijls
nodigde ik ook Don Bosco voor een wandeling uit, die dit aannam en, tot
aller verbazing, bijna steeds met de prijs ging strijken die uitgereikt
werd aan degene die het eerst het doel bereikte."
Maar met zijn ijzeren wil was Don Bosco intussen al begonnen te
zorgen voor nieuwe catechismusleraren, temeer daar de gebeurtenissen
voor een deel waren voorgevallen in het begin van de Vastencursussen. De
vasten was de 25ste februari begonnen en eindigde met het Paasfeest op
11 april, en hij kon geen personeel missen uit het Oratorio van de
H.Aloysius of uit dat van de H.Engelbewaarder, die beide bijna duizend
jongens omvatten aan wie ook les gegeven moest worden. In Valdocco was
hem van de vroegere lesgevers alleen de jeugdige veertienjarige Giovanni
Francesia overgebleven, die nog bij zijn ouders woonde. Bij hem voegde
zich toen Giovanni Cagliero, andere interne leeftijdgenoten van hem, en
enkele seminaristen die steeds voor hem klaar stonden. Het waren, kan
men wel zeggen, nog slechts jongens, maar toch had elk van hen klassen
van twintig of vijfentwintig drukke kwajongens onder zich en zij deden
hun best om hun functie goed te vervullen. En toch, hoewel meer dan een
van de leerlingen groter was dan zijn leermeester, gebeurde het nooit
dat deze leerlingen het hun lesgevers lastig maakten. Bovendien hield
Don Bosco steeds goed toezicht. Hij had voorgeschreven dat men de cate-
chismus letterlijk moest leren, dat er af en toe ook mondeling over-
hoord zou worden, waarbij dan kleine beloningen te verwerven vielen. De
nieuwe catechisten verzorgden met een ongedwongenheid en wijsheid die
hun jaren verre te boven gingen op zondag de assistentie bij de vele
externen die zich voorbereidden op het biechten tijdens de heilige mis
en de preek die onmiddellijk daarna plaatsvond, gedurende de namiddag-
diensten, en onder de recreatie. Dikwijls was hun ook opgedragen een
broodje te geven aan de externe jongens, vooral als zij te communie ge-
weest waren, omdat het voor velen van hen een groot ongemak was om nuchter naar

25.10 Page 250

▲back to top


- IV/246 -
huis terug te moeten keren. Het deed Don Bosco genoegen te zien hoe-
veel succes zij hadden en hij werd nooit moe steeds weer tegen hen te
zeggen: "Om 's hemels wil, zorg er toch voor de jongens nooit alleen te
laten, maar hen altijd bij te staan, waar dan ook. - En om hen aan te
sporen verklaarde hij hun de spreuk van de H. Augustinus: Animam sal-
vasti animam tuam praedestinasti.
De catechismuslessen van de Vasten verliepen tijdig, kennelijk ge-
zegend door de Heer, en men begon met het voorbereidingstriduüm voor het
Paasfeest, dat de jongens in het geheugen gegrift bleef door een voorval
dat door prof Raineri als volgt is beschreven:
"Het was op een zondagnamiddag ko rt voor Pasen. Do n Bosco gaf on-
derricht op het thema: De gelegenheden tot het kwade ontvluchten de ge-
varen mijden. Op een gegeven ogenblik zei hij: Wie zich niet wil bran-
den, moet ver van het vuur blijven. En kijk, juist op dat ogenblik vatte
het doosje lucifers dat een jonge tuinman in zijn zak had om mee naar
huis te nemen, plotseling vlam. Onmiddellijk steeg er rook op en een
doordringende geur vervulde de lucht, zodat aller aandacht op het voor-
val gevestigd werd. Nog nooit was een voorbeeld zo stipt in werkelijk-
heid overgegaan en bevestigd. Allen lachten hartelijk en gaven hun le-
raar gelijk; die even- eens lachte; zijn lach kon men echter steeds maar
zien, nimmer horen.
Ook de andere Oratorio’s brachten goede vruchten voort. Daar werd
Don Bosco bijgestaan door ijverige priesters en door de theoloog Borel,
die dikwijls van het ene Oratorio naar het andere ging om catechismuson-
derricht te geven en met een bewonderenswaardig vuur en effect te pre-
ken. Nog steeds werd hij door de jongens met levendige toejuichingen
begroet, wanneer hij er kwam! Bij deze bezoeken hield hij gewoonlijk de
preek en na afloop van de kerkdienst probeerde hij de jongens bij zich
te laten komen, en richtte tot elk van hen een bijzondere raadgeving,
aangepast bij ieders aard en karakter, alsof hij steeds hun intieme
vriend geweest was. En God zegende zijn werk, want tal van jongens die
aanvankelijk weinig beloofden voor de toekomst, kwamen beter uit het Ora-
torio en gedroegen zich als gelovige en eerzame mannen in de functie die zij
daarna bekleedden.
Toen het Paasfeest voorbij was gingen de nieuwe catechisten, die
tot de Compagnie van de H. Aloysius behoorden, met toenemende ijver door
met hun werk en breidden hun arbeid eveneens uit tot de interne
leerlingen. Don Bosco was er erg op gesteld dat allen de lofgezangen
en het Gregoriaans zouden leren, en in 1852 maakte hij, zoals hij ook al
in het afgelopen jaar gedaan had, een einde aan de lessen op zaterdagna-
middag, zodat iedereen in staat zou zijn de antifonen en de psalmen
voor het zondagslof te leren. Alle avonden was er ook catechismus voor
hen die in godsdienstig opzicht achter waren, omdat Don Bosco hen tot de
H. Communie wilde toelaten zodra zij daartoe in staat zouden zijn. "Het
is nodig", zo zei hij, "dat de Heer bezit neemt van hun hart voordat het
bedorven wordt door de zonde." Dit alles deed hij ofwel zelf of door
middel van zijn catechisten, die eveneens de plaats innamen van enkele leer-
meesters die voor de avondlessen ontbraken.
Zij stelden zich bovendien ter beschikking van de kerkelijke dien-
sten. In 1851 had Don Michelangelo Chiatellino de muziek geschreven voor
een Mis en enkele driestemmige strofen van de Litanie had hij aan Don
Bosco geschonken. Zij leerden die en voerden ze met veel genoegen uit,
en leerden ze la ter met de nieuwe koren die er in de loop van de jaren gevormd

26 Pages 251-260

▲back to top


26.1 Page 251

▲back to top


- IV/247 -
werden. Bovendien hadden zij geleerd elkaar bij te staan en daardoor was
het mogelijk dat er nooit ernstige onordelijkheden plaatsvonden, hoewel
sommige recreaties voor enkelen met te weinig orde verliepen. Daar er
toen geen bewoonde wijken in de buurt van het Oratorio waren, drongen de
jongens al spelend wel eens door tot de weilanden van de op een halve
kilometer verder gelegen citadel; maar onder hen was er ook een van zijn
beste jongens die met hen meeliep en hen terugvoerde om hen op een
h a r t e l i j k e m a ni e r w e e r terug te brengen bij Don Bosco.
Iedere beroering was in het Oratorio derhalve tot rust gekomen en
het gematigde maar katholieke dagblad La Patria publiceerde een prachtig
artikel, waarin de Gewijde Geschiedenis van Don Bosco zeer geprezen werd.
Don Cocchis, die intussen naar andere stichtingen geroepen was, vooral
naar die van het Artigianelli, had de leiding van het Oratorio van San
Martino overgegeven aan Don Ponte. Deze, die van de reis met markiezin
Barolo was teruggekeerd, legde zich tot 1866 met grote ijver toe op de
onderrichting van de volksjongens. In 1866 trok hij zich terug zijn
Oratorio overdragend aan de Sint-Vincentiusvereniging die de geestelijke
leiding ervan toevertrouwde aan de rector van het Artigianelli. Thans
heeft het eigen lokalen aan de overzijde van de Dora en herbergt het 's
zo nd ag s meer dan 400 jongens.

26.2 Page 252

▲back to top


- IV/248 -
HOOFDSTUK
XXXIV.
ONTPLOFFING VAN HET KRUITMAGAZIJN - HELDENMOED
VAN SERGEANT SACCHI - DE HOED VAN DON BOSCO -
ZICHTBARE BESCHERMING VAN MARIA - VERSCHILLENDE
VOORVALLEN - EEN DUIF - EEN BALK VLIEGTIN BRAND - DE
JONGEN GABRIELE FASSIO - HET ONZE VADER EN
WEESGEGROET TOT DE H. ALOYSIUS - MOEILIJKHEDEN IN
HET ORATORIO - VALDOCCO, TOEVLUCHTSOORD -
STEUNVERLENINGEN - EEN H E R D E N K I N G S B E E L D - D O N
B O S C O E N H E T K L E I N E H U I S V A N D E GODDELIJKE
VOORZIENIGHEID.
In het jaar 1852 werd de stad Turijn, als door een bliksemslag bij
heldere hemel door een verschrikkelijk ongeluk getroffen, zodat de stad
bijna één grote puinhoop en het graf van haar inwoners werd.
Midden in het gehucht Dora, dicht bij het kerkhof van Sint-Petrus
Banden, stond een kruitfabriek met drie opslagplaatsen. Soms waren er
verscheidene duizenden kilo's kruit opgeslagen voor de mijnen en voor
de jacht; en dit was een voortdurend dreigend gevaar in het hart van
di e wi j k e n zelfs voor de hele stad.
Welnu, het was kwart voor twaalf in de voormiddag van de 26ste
april, toen er tengevolge van een fout aan een machine een vonk over-
sprong in een van de werkplaatsen. In minder dan geen tijd deelde het
vuur zich aan twee zijstukken mee, tastte de bakken aan en bereikte van-
daar het open en bloot opgeslagen kruit. Van daar liep het vuur eerst naar een
klein magazijn met jachtpoeder, en vervolgens naar een ander met voor de
mijnen bestemd kruit, die beide, op korte afstand van elkaar gelegen,
met een geweldige slag ontploften, die tot vijftien mijl in de omtrek
was te horen, de hele stad deed schudden op haar grondvesten, deuren
en poorten uit hun hengsels lichtte, en van alle gesloten vensters geen
ruit heel liet. De grote kruitfabriek vloog in de lucht, de naburige
huizen vielen in puin, twee rijen moerbeibomen braken halverwege door
alsof het tere plantjes waren; stenen, ijzeren ankers en stangen, bran-
dende balken schoten door de lucht, en vielen op de huizen, straten en
pleinen als projectielen van een geweldig bombardement, dood en verderf
zaaiend; op vierhonderd meter afstand vielen brokken steen van 100, 150,
200 kilo neer; eenentwintig mensen die in de fabriek aanwezig waren wer-
den op slag gedood, verbrand, begraven of verpletterd onder de muren, er
waren vijfendertig gewonden. Intussen spreidde zich een dichte rooknevel als een

26.3 Page 253

▲back to top


- IV/249 -
lijkwade over heel Turijn, onttrok de zon aan het oog en vervulde heel de
stad met ontzetting; het was alsof het einde der wereld nabij was. Mensen
gilden, huilden, vluchtten, zonder te weten waarheen, want de meesten wisten
aanvankelijk niet wat er gebeurde en wat de oorzaak van de ramp was.
Toen het nieuws van de ramp zich langzamerhand verspreidde, trokken ve-
len uit de binnenstad naar de kruitfabriek; maar daar in de buurt geko-
men, konden zij niet verder, door het gedrang van de vluchtelingen uit
de omgeving die vertelden dat er nog erger dingen gingen gebeuren. De
moedigsten begaven zich echter samen met de soldaten en de nationale
garde, evenals burgemeester Bellono met de burgerlijke autoriteiten, en
Zijne Koninklijke Majesteit Vittorio Emanuele met de Hertog van Genua en
me t de m in is t e r s , na a r d e p l aa ts v an d e r a mp ; e n o n d er h en was eveneens
onze Don Bosco.
Op het ogenblik van de eerste ontploffing bevond hij zich in de ten-
toonstellingszaal van de prijzen voor de beschreven loterij. Na de
slag die alle gebouwen op hun grondvesten deed schudden, was hij naar
buiten de weg op gelopen om te zien wat er gebeurd was. Op dat ogen-
blik liet een tweede ontploffing zich horen en een ogenblik later viel
een zak haver van hoog uit de lucht vlak naast hem neer; die had hem
bijna verpletterd. Hij begreep terstond dat de kruitmagazijnen, die niet
veel meer dan 500 meter van het Oratorio verwijderd lagen, vlam gevat
hadden. Hij spoedde zich naar huis; vrezend dat er ongelukken gebeurd
zouden zijn; maar hij vond het huis leeg, want iedereen had zich in
veiligheid gebracht op de naburige akkers en weilanden. Zonder tijd te
verliezen en zonder aan het gevaar te denken, snelde hij naar de plaats
van de ramp, om aan eventuele ongelukkigen zijn geestelijke bijstand te
verlenen. Onderweg kwam hij zijn moeder tegen, die hem probeerde tegen te
houden, maar tevergeefs. Carlo Tomatis kwam hem achterna maar Don Bosco
beval hem: "Keer terug, zoek de zusters bij elkaar die uit hun kloosters
gevlucht zijn en hier en daar op straten en pleinen rondlopen, en breng hen
naar de Piazza Paesana. Daar is een reiswagen die hen naar Moncalieri
bij markiezin Barolo zal brengen." Tomatis haastte zich weg en voerde het
ontvangen bevel uit, zonder te kunnen begrijpen hoe Don Bosco zonder
voorafgaande waarschuwing op de hoogte kon zijn van de maatregelen die
op dat ogenblik door markiezin Barolo genomen waren. Don Bosco kwam
intussen op de plaats van de ramp aan en wist zich terstond een weg door
de ontzaglijke puinhoop te banen. Het was een hartverscheurend schouw-
spel! Stukken van lijken, benen en armen, overal verspreid. Jammerende
stemmen die nog uit de rokende puinhopen opstegen! En, wat nog het
meest angstaanjagende van alles was: een derde ontploffing was nog te
verwachten en die zou in de onmiddellijke nabijheid en tot op verre af-
stand een ware slachting kunnen aanrichten. In de beide magazijnen die
vlam gevat hadden en reeds zo een verschrikkelijke slachting en ver-
woesting hadden aangericht, lagen slechts enkele tientallen kilo’s
kruit. Maar vlak erbij lag een derde magazijn waarvan het dak was
afgerukt, terwijl eromheen alle gebouwen in brand stonden en de lucht
rood was van de gloeiende as, en in dat magazijn lagen wel veertigdui-
zend kilo kruit opgeslagen! Het was een vreselijke vulkaan die, wanneer
hij vlam zou vatten, misschien niet alleen het gehucht Dora, maar een
groot deel van Turijn tot de grond toe zou hebben verwoest. En dat
gevaar was nabij! Wie zal Turijn ervoor behoeden? Maria zal het redden
do or m i d de l v a n e e n v a n Ha a r g et ro uw en , wiens naam verdient dat wij hem
doorgeven tot in het verste nageslacht.

26.4 Page 254

▲back to top


- IV/250 -
Het betreft de sergeant-foerier Paolo Sacchi uit Voghera, ploegleider van
de fabriekarbeiders, die als door een wonder voor de verschrikkelijke
ramp was behoed. Tot tweemaal toe is hij door de ontploffingen als dood
tegen de grond geslingerd; hij staat echter weer op, terwijl hij Onze-
Lieve-Vrouw aanroept, en met gekneusde ledematen, geschroeid gezicht,
hoofd en handen, terwijl het bloed hem zelfs uit de verdoofde en
gekneusde oren stroomt, temidden van een onbeschrijflijke verwar-
ring, tussen zijn stervende arbeiders, en bij al dat wanhopig gejammer
en geschreeuw, legt hij een volharding en moed aan de dag, die alle lof
te boven gaan. Als de verdoving, veroorzaakt door de verschrikkelijke
ontploffingen voorbij is, ziet hij dat het derde magazijn nog gespaard
is, maar dat het vuur reeds is overgeslagen op een deken die zich in
het gebouw bevindt. Voor het gevaar van een wisse dood slaat hij niet
op de vlucht, neen, als door een hogere macht gedreven, snelt hij er
heen, rent hijgend naar binnen, grijpt nog net op tijd de deken, sleept
ze naar buiten en blijft daar, terwijl hij onverschrokken om hulp roept.
Aangemoedigd door zijn heldhaftigheid snellen al gauw enkele burgers
toe; soldaten en brandweerlieden voegen zich bij hen en men vormt snel
een hulpdienst. Enkelen proberen het vuur te blussen dat hier en daar
opvlamt, anderen vervoeren uit het grote magazijn de achthonderd vaten
kruit die zich in het gebouw bevinden. Ook graaf Cays was daar, raad ge-
vend, hulp biedend, gewonden wegvoerend. Sergeant Sacchi haast zich in-
tussen de vaten af te dekken met in water gedrenkte dekens. Tot vier
uur in de namiddag werd er in grote angst gewerkt en toen eerst was ge-
lukkig het gevaar bezworen." Zo werd Turijn op die angstwekkende dag be-
houden door tussenkomst van Maria, en door de heldenmoed van een man,
die zich in dat angstige ogenblik tot Haar gewend had om raad en troost
en zolang hij leefde kon men hem iedere zaterdag voor het altaar van
Maria Troosteres der Bedrukten geknield zien in gebed van dankbaarheid,
omdat Zíj niet alleen hem maar ook zijn broeders gered had. Deze een-
voudige en eerzame man, die temidden van de zonderlinge wisselvallig-
heden van zijn jeugdleven, door God voorbestemd schijnt te zijn ge-
weest om de edelmoedige zending van redder van Turijn op zich te nemen,
ontving de eerste dagen uit alle rangen van de burgerij vleiende de-
monstraties van achting en eerbied; maar het duurde niet lang of hij
werd ook het slachtoffer van ondankbaarheid. Volgens sommigen deed hij
er verkeerd aan zijn heldhaftigheid openlijk toe te schrijven aan de
H e i l i g e M a a g d . M a a r h i j b l e e f v o l h o u d e n : "N e e , i k b e n n i e t d e r e d d e r
van Turijn. Wie de stad gered heeft, dat is de H. Maagd Maria." -
Daardoor werd hij al gauw het voorwerp van sarcastische opmerkingen,
spot en laster vanwege hen die de naam van God en van zijn verheven Moe-
der ongaarne horen. De geïllustreerde dagbladen behandelden hem als een
huichelaar en kwezel. Niettemin ontving hij van de regering de gouden
meda ille, d ie he m op d e wapenplaat s werd uitg er ei kt ; van de Nationale
Garde ontving hij een zilveren kroon; en van de gemeenteraad het Erebur-
gerschap van Turijn, er werd een straat naar hem genoemd en men schonk
hem een jaargeld van 1200 lire. Maar noch lofprijzingen, noch onder-
scheidingen, noch loon, noch beledigingen konden Paolo Sacchi van me-
ning doen veranderen. Zij deden niets af aan zijn diepe godsvrucht tot
Onze-Lieve-Vrouw, en zo bleef het tot de 24ste mei 1884; het feest van
Maria, Hulp der Christenen, de laatste dag van zijn leven. In de rang
van kapitein was hij gewoon iedere dag met een andere kapitein, Geboor-
tig uit het Canavese San Giorgio, een vriend van hem, urenlang in de
kerk van de zusters van het H. Sacrament te bidden. Daar de aartsbisschop

26.5 Page 255

▲back to top


- IV/251 -
Mgr. Gastaldi verboden had dat men in burgerkleding de Mis diende, had hij,
evenals zijn kameraad; zijn baard laten afscheren om een toog te mogen
dragen. Dat betekende voor oud-militairen geen gering offer."
Wat onze Don Bosco aangaat, hij mocht de troost smaken de absolu-
tie te kunnen verlenen aan een arme arbeider die van onder de puinhopen
gehaald, met gebroken dijbeen en met wonden over het gehele lichaam,
zijn laatste wensen kenbaar maakte. Omdat het Don Bosco niet werd toe-
gestaan de hand uit te steken bij het zware moeilijke opruimingswerk,
bleek zijn hoed echter toch wel goede diensten te kunnen bewijzen. Op het
hoogtepunt van het gevaar had men dringend behoefte aan wateraanvoer, om
te voorkomen dat het vuur zich zou uitbreiden tot de dekens die over de
vaten met kruit gelegd waren. Daar hij geen enkele bak of emmer ter be-
schikking had greep Sacchi de hoed van Don Bosco, en daarmee behielp hij
zich zo goed mo geli jk zola ng e r ge en em me rs e n pompen kwamen. "Onlangs
no g", sc hreef Don Bonetti Giovanni, "in 1877, sprak de dappere foerier
me over dat voorval tot zijn en mijn grote voldoening."
Inderdaad was en is het de algemene overtuiging dat de redding van
Turijn aan de bijzondere bescherming van de Hemel diende te worden toe-
geschreven. De eersten, die de uitwerking van de hemelse inmenging bewe-
zen; waren de inwoners van het Kleine Huis der goddelijke Voorzienig-
heid, de Cottolengo genoemd; Dit liefdadig instituut lag op korte af-
stand van de kruitfabriek; en enkele gebouwen ervan lagen er niet verder dan
tachtig of honderd meter vandaan. Bij de verschrikkelijke ontploffing wor-
den daken, muren en zolderingen vernield; meubels, kleerkasten en com-
modes vliegen in het rond; gereedschap van allerlei aard slingert met
een vreselijk geweld her- en derwaarts; deuren en poorten worden uit hun
hengsels gelicht; daarna regent het van alle kanten balken, stukken
hout en ijzer, kleine en grote stenen en stukken puin in allerlei vorm. Welnu,
temidden van een dergelijke verwoesting, midden in een hagel van dodelijke
projectielen, temidden van zoveel levensgevaar werd niet één van de dui-
zend en driehonderd personen van het Instituut geraakt. Er waren zieken,
blinden, kreupelen, zwakzinnigen, kinderen, en niet één die ook maar het
geringste letsel of een schrammetje opliep. Velen zagen als het ware de
dood vlak voor ogen; zij zagen zijn angstwekkende zeis boven hun hoofd
bliksemen; maar er werd niemand getroffen. Boven het bed waar een zieke
lag, werd een groot stuk uit het plafond gerukt, maar het viel aan het
voeteindes naast het bed; elders bezweek de muur, maar in zijn val bleef
hij als het ware in de lucht hangen, tijd biedend om het bed met de zieke
weg te trekken; in de kamers van de kinderen stortte het dak in en er vielen
verschillende dakpannen omlaag, maar ook hier bleven de onschuldige kleinen
in hun bed of wiegje ongedeerd. De ziekenzaal van de zwakzinnige en ach-
terlijke meisjes bevatte meer dan twintig bedden, en ongeveer drie jaar
lang was het nooit voorgekomen dat alle zieken uit de zaal waren, zeker
niet voor het middaguur. Die ochtend echter leek het wel alsof men een
voorgevoel had van wat er te gebeuren stond, allen waren opgestaan en
bevonden zich bijeen in het aangrenzende vertrek. Inmiddels greep de
ontploffing plaats en deze smakte een reusachtig stuk balk boven op die
ziekenzaal. De balk sloeg door het dak en drong tot midden in het ver-
trek door, het grootste deel van het plafond met zich meesleurend, en
zelfs de ijzeren bedden verpletterend; maar de bedden waren leeg.

26.6 Page 256

▲back to top


- IV/252 -
Het meest verheugend echter zijn de onverklaarbare feiten, die
zichtbaar de bescherming van Maria aantonen en die alle haar afbeeldin-
gen betreffen. In alle vertrekken ziet men kleerkasten, kisten en
zelfs deuren van en uit de muren gerukt en door het geweld van de
o n t p l o f f i ng o p d e vloer vernield liggen; maar aan de muren hangt nog steeds de
plaat van On z e -L ie ve -V ro u w . In d e z i ek e n za al d ie d e na am v a n S an t a T e -
resa draagt, staat op twee meter hoogte een beeld van Maria onder een
glazen stolp; beide vallen op de grond, maar zowel de stolp als het
beeld blijven volkomen heel. In de lange slaapzaal van de wezen waren
alle vensters die vroeger uitzicht op de kruitfabriek boden met bak-
stenen dichtgemetseld. De ramp gebeurt; het slechts één steen dikke
metselwerk wordt vernield, behalve bij twee ramen, waar twee platen van
Maria hingen. In een onderaardse gang die een deel van het huis met een
ander verbond, stond ter hoogte van meer dan drie meter, een houten
beeld van de Koningin des Hemels in een nis. Op het ogenblik van de
ontploffing terwijl binnen de hele muur op de grond viel, scheen het
beeld slechts langzaam van zijn plaats naar beneden te komen in plaats
van te vallen, want het stond rechtop en omgeven door het puin. Het was
alsof het levend omlaag gekomen was om meer van dichtbij troost te bieden
aan degenen die, redding zoekend; door de gang liepen en om hulp rie-
pen. In het privé-oratorio, het Heiligdom genoemd, waarvan de eerbied-
waardige Cottolengo zoveel hield, waren aan de muur ongeveer driehon-
derd platen bevestigd van verschillende afmetingen, achter glas of
kristal, de beroemdste en meest wonderdadige kerken voorstellend die
over de hele wereld ter ere van de Moeder van Jezus waren opgericht.
Het lag zonder enige beschutting tegenover het kruitmagazijn en dus
blootgesteld aan de eerste uitbarsting van het stormachtige geweld.
Welnu, toen de hevige vulkaan zo vlakbij losbarstte werden in de kamer
achter het Heiligdom, dus beschermd door de muur, grote en zware kleer-
kasten tegen de grond geslingerd, een stuk van het plafond werd ver-
nield, de deur werd versplinterd, en de ijzeren staaf waarmee ze geslo-
ten werd, was verwrongen als een touw of als een zachte kaars; en de
afbeeldingen? De afbeeldingen in het Heiligdom bleven met de verschil-
lende glazen ervoor volkomen gaaf op hun plaats. In de Kerk van het
klooster en in de kapel van de Heilige Rozenkrans stond het beeld van
Maria in zijn nis gesloten. Op een afstand van zes meter spleet de
grote boog die de koepel van de Kerk ondersteunt; het orgel dat er
stond kwam het ondersteboven op de grond terecht enkele passen van het
beeld verwijderd; het raam van dit kristal dat de nis afsloot werd
opengerukt maar het beeld van Maria als Patrones en Koningin was onbe-
weeglijk blijven staan, met de kroon op het hoofd en blijkbaar was
slechts met moeite een der hangers uit het oor gevallen.
Niettemin getuigde de allermachtigste Maagd van haar zichtbare
bescherming op die dag in een nog welsprekender taal, en wel door de
volgende twee feiten.
Op de voorhal van het liefdadig Instituut van de Cottolengo; nabij
de dubbele deur die op de openbare weg uitgeeft, stond, zoals ook heden
ten dage nog, bevestigd op een dun houten blad een plaat van een meter
hoog, waarop met meesterhand een beeltenis van de H. Maagd Troosteres
der Bedrukten is weergegeven. Het schilderij is, zoals nu, beschermd
door een glazen ruit, omgeven door bloemen, door zilveren harten en
andere lieflijke versieringen. Voor deze eerbiedwaardige afbeelding
placht degene die kwam of ging een Weesgegroetje te bidden. De binnenhof die

26.7 Page 257

▲back to top


- IV/253 -
toegang geeft tot het verder gelegen plein lag tegenover het kruitmagazijn
zonder enige beschutting ertussenin. Op het ogenblik dat de beide magazij-
nen ontploften, was de veroorzaakte schok zo groot, dat zelfs de gesloten
deuren van het Instituut met geweld openvlogen. Ontelbare glasruiten van
de ramen versplinterden, evenals dakpannen, die rondvlogen en in scherven
sloegen. In heel de via Doragrossa en op andere plaatsen van de stad,
meer dan een kilometer ver, zag men geen enkele hele ruit meer; in het
genoemde voorportaal kwamen projectielen van allerlei aard met geweld
neer: bakstenen, puin, ijzer en hout; hoge en zware kasten vlak in de
buurt werden in een ommezien verwoest. Aan de andere kant, dat wil zeggen
achter het schilderij, werd de zware, sterke deur van notenhout die op de
straat uitkwam en met een zware ijzeren grendel afgesloten was, in twee
stukken gespleten terwijl de grendel zelf doormidden brak; zelfs uit de muur,
waartegen het schilderij van Onze-Lieve-Vrouw hing werd een stuk geslagen
en verpulverd; en het schilderij zelf? Het klinkt wonderlijk, maar het
schilderij alleen bleef onbewogen en onbeschadigd met al zijn versie-
ringen en met de glasruit ervoor. Het was alsof het fraaie Mariabeeld
met zijn beminnelijke voorkomen wilde zeggen tot zijn verschrikte kinde-
ren: Ego sum, nolite temere: Ik ben het, uw Moeder; ge hoeft niet bang te
zijn, ik zal uw schutse, uw verdediging zijn. Een heer, die enkele uren
later uit het hartje van de stad daar op die voorplaats verscheen, werd
hij het zien van de volkomen ongedeerd gebleven glasruit voor de Maria-
beeltenis - terwijl er in het hele huis evenmin als in al de straten
waar hij door gekomen was nergens nog een ruit heel was - door een ge-
heimzinnige huiver overvallen, die hem zijn hele leven bijbleef en met
een van vreugde vervuld hart, weende hij als een kind. Deze hele samen-
hang van feiten heeft men op alle mogelijke manieren trachten te verkla-
ren aan de hand van natuurkundige wetten, maar men is er niet in geslaagd
en men moet dus wel tot de conclusie komen, dat het de almachtige hand
van God en de bescherming van de Moeder Gods waren, die over het lot van
Turijn waakten.
Maar één feit dat alle andere te boven gaat en waaruit de bescher-
ming van Onze-Lieve-Vrouw zonneklaar blijkt is dat, wat wij hier zullen weer-
geven met de eigen woorden van de niet genoeg te betreuren Mgr. Luigi Anglesio,
die toen reeds tien jaar Overste was van het wonderbaarlijke Instituut
van de Cottolengo.
"Onder al de huizen" - zo schreef hij, - "die de twee delen van de k ru it -
fabriek als het ware flankeerden, lag het dichtstbij, op een afstand
van nauwelijks tachtig meter, een laag gebouw dat de naam Nazaret droeg, en dat
uit twee verdiepingen bestond, de begane grond meegerekend. Beneden waren onge-
veer twintig zwakzinnigen en idioten gehuisvest, op de bovenverdieping verbleef
een dertigtal arme chronisch zieke kinderen van vier tot ne ge n jaa r. D e ee rste
zoldering en ook de balken van het dak steunden op een pilaar, die in
het midden van de grote ruimte geplaatst was; boven op deze pilaar ver-
hief zich op het dak nog een bakstenen buis, die diende als schoorsteen
en als voetstuk voor een beeld van Maria Onbevlek t Ontvangen; dit was
iets hoger dan een meter, hol van binnen, uit gewone kalksteen vervaardigd en
met een grote krans van twaalf sterren om het hoofd. Men zou gezegd
hebben dat het daar stond als schildwacht en schutse van het Kleine Huis,
ook als het ware om natuur en rampen de wet te stellen en hun weg aan te
wijzen en hun een halt toe te roepen. Toen dan ook op zo korte afstand
de twee magazijnen van de kruitfabriek in de lucht vlogen met heel die lange rij

26.8 Page 258

▲back to top


- IV/254 -
van noodlottige gevolgen, begon er een aanhoudende stroom van pro-
jectielen van allerlei aard en gewicht met onbeschrijflijk
geweld in alle richtingen door de lucht te zoeven, ook rondom en
tegen het huisje van Nazaret. De kolom draagt de sporen van de
projectielen die er tegenop vlogen, maar het beeld van de Moeder
Gods, dat niet een duim breed van zijn plaats gegaan is, staat er
ongedeerd met de kroon op het hoofd: en terwijl het eerst met het
gezicht naar de binnenplaats van het huis gekeerd stond, kijkt het
thans in de richting van de kruitfabriek. Hoe zou men dus deze
trouwe behoedster en liefhebbende beschermster niet herkennen, haar
groeten en danken? Inderdaad werd het eronder liggende dak geheel
vernield. Het kwam voor een deel op de zoldering daaronder te-
recht. Toen de balken doorbraken stortte het, met pannen en al in
het vertrek, waar al de kinderen bijeen waren. Sommigen lagen in
hun bedje of wiegje, de anderen waren op hun bankjes gezeten of
liepen rond. Normaal gezien kon niemand of slechts één enkele uit-
zondering aan die ramp ontkomen. Allen die de ramp hadden zien ge-
beuren dachten en vreesden dan ook zo Ze snelden naar de plaats
van het onheil om hulp te verlenen aan de onschuldige schepseltjes.
Maar, dank zij de waakzame Moeder, die vanuit de hoogte op hen
neerkeek, waren de vlugste kinderen bij de eerste ontploffing de
deur uitgerend, terwijl de anderen die niet konden vluchten in
hun bedjes lagen. Hoe het precies gegaan was, wist niemand, maar
geen van hen was ook maar een haar gekrenkt. Er was een kind dat
bij de eerste ontploffing met wieg en al was omgevallen, maar de
wieg stulpte zich over het kind heen en beschermde het voor de
neervallende dakpannen en stenen. Het was een diep ontroerend tafe-
reel temidden van al het geschreeuw en gejammer die schepseltjes te
h o r e n u i t r o e p e n : "V e r g e e f o n s , M a r i a , v e r g e e f o n s , w e z u l l e n b r a -
ver worden, we zullen braver worden!" Tot zover Mgr. Anglesio.(1)
Deze wonderbare feiten, en vooral dat van de zwakke kolom,
blijkt een zo merkwaardig en bovennatuurlijk gebeuren, dat zelfs
de joden, die door nieuwsgierigheid gedreven ernaar kwamen kijken,
zeiden dat dit waarlijk een wonder was. De volgende dag kwam een
man die een slecht leven leidde daar in de buurt en brak in
vloeken tegen God uit vanwege die verschrikkelijke ramp; maar toen
hij voor dat beeld stond en het zo onbeweeglijk zag staan met de
lichte kroon om het hoofd, verstomde hij. Hij stond er een hele
tijd naar te kijken en zei toen woordelijk: Hier moet de duivel
in het spel zijn! Op natuurlijke wijze kan dat daar niet staan!" Men
moet medelijden hebben met deze ongelukkige en in plaats daarvan
zeggen: De duivel zou niet alleen het beeld van de Heilige Maagd
versplinterd hebben, maar Haar van haar hemelse troon hebben gesto-
ten, wanneer hij daar de macht toe zou hebben. Het staat daarom
buiten kijf dat dit wankele beeld op die plaats, omgeven door een
dergelijke ruïne, een zichtbaar teken was van de onzichtbare tegen-
woordigheid van Maria, die als een liefhebbende moeder waakte over
h a a r k i n d e r e n , w a a k t e o v e r T u r i j n e n h e t v o o r e e n v o l k o men ondergang
behoedde.
De Allerheiligste Maagd beperkte zich trouwens niet tot de
bovengenoemde feiten om te getuigen van haar waakzaamheid over Tu-
rijn, want op verschillende heilige plaatsen, die al evenzeer aan
(1) Le meraviglie della Divina Provvidenza nella Piccola sua Casa enz. per l'intercessione
della SS. Vergine. - Turijn bij Pietro Marietti, 1877.

26.9 Page 259

▲back to top


- IV/255 -
ernstige gevaren waren blootgesteld, gaf zij eveneens een onomstote-
lijk bewijs van haar moederlijke zorgen. In het Klooster van de Magda-
lenen, op ongeveer vierhonderd meter van de kruitfabriek; in het Hospi-
taal van de H. Filomena en in de aangrenzende meisjeskostschool, drie
Instituten van markiezin Barolo, bevonden zich ruim 500 personen, zus-
ters en meisjes, gezonden en zieken, en ook onder hen viel geen enkel
slachtoffer. In de muren van het Hospitaal, aan de noordzijde, zag men
de diepe groeven van de projectielen die ertegen geslingerd waren: in
het klooster van de Magdalenen viel onder meer een brok puin neer van
wel honderd kilo, en men laat er de bezoeker tegenwoordig nog een kast
vol stenen, ijzeren stangen, verwrongen en soortgelijke voorwerpen zien
die als een hagel waren terechtgekomen op de binnenplaatsen, op het ge-
bouw en zelfs doorgedrongen tot in de zalen en gangen; maar geen een van
de meer dan honderd personen werd ook maar in het minste geraakt. Ook be-
vonden zich in de ziekenafdeling twee zieke zusters, die reeds lang niet
meer uit bed konden. Die morgen vroegen ze tegen elf uur of ze mochten
opstaan en een wandelingetje in de tuin konden maken om een luchtje te
scheppen, en tegen haar gewoonte in stond de overste dat toe. En, nau-
welijks hadden ze de kamer verlaten, of een enorme balk werd op het dak
van de ziekenzaal geslingerd, sloeg erdoor heen en drong met een zo
groot geweld tot in de zaal dat de bedden van de twee zieken werden
verpletterd. Intussen moesten de Magdalenen tot hun grote smart de clau-
suur verbreken en op zoek gaan naar een veilig onderkomen. Plotseling
viel hun oog op een sneeuwwitte duif die op de hoogste top van het
kruis op het dak van hun kapel ging zitten. Ze beschouwden dit als een
ge-lukkig voorteken en zeiden: Waar de duif heen vliegt, zullen wij ook
heengaan. De vogel bleef tot vier uur 's middags op dezelfde plek
zitten, en toen kwam het bericht van de Regering dat het gevaar voor
nieuwe ontploffingen geweken was.
En wat gebeurde er voor bijzonders in ons Oratorio? Een brandende
balk van zes tot zeven meter lengte viel op korte afstand van het huis
van Don Bosco, dat, in zijn wankele staat, volkomen verpletterd en
afgebrand zou zijn, indien de hand Gods de balk niet had weerhouden. De
nieuwe kerk, nog vers en pas ontdaan van de steigers, en het gewelf nog
niet helemaal met pannen bekleed, had kunnen scheuren of instorten. Maar
de goddelijke Voorzienigheid had gelukkig gewild dat er nog geen deuren
en vensters ín stonden hoewel de kerk binnenkort ingezegend zou worden.
Daar zij dus van alle kanten open was trof de stormstoot haar niet met
zo een groot geweld en richtte niet de minste schade aan. Wat echter
niet weinig te lijden had was het woonhuis, dat grote scheuren vertoon-
de. Onnodig ook te vermelden dat geen enkel venster heel bleef. Ze wer-
den met zo een kracht opengeslagen dat ze tegen de muren te pletter sloe-
gen. Een deur van de kapel aan de noordzijde was door het vocht in de
winter kromgetrokken en daar het slot vastgeroest zat had men deze deur
maandenlang niet kunnen opendoen. De ontploffing nam de koster nu echter
alle zorg uit handen. De deur werd door het geweld niet alleen geopend,
maar uit de hengsels gerukt en midden in de kapel geslingerd. Iets
dergelijks gebeurde in een kamer gelijkvloers, die de kantine genoemd
werd. Ook hier werd de deur uit de muur gerukt en de jongens zouden er
enkele dagen lang vrijelijk in en uit hebben kunnen gaan, om naar hartelust
wijn te drinken; jammer dat er geen was.
Maar een ander buitengewoon en ook bovennatuurlijk feit was het
volgende. Onder de in huis opgenomen jongens was er een van ongeveer 13 jaar,

26.10 Page 260

▲back to top


- IV/256 -
Gabriele Fassio, een jongen die zich buitengewoon goed gedroeg en erg
godvruchtig was; hij leerde voor smid. Don Bosco had voorspeld dat hij
spoedig zou sterven, koesterde grote achting voor hem en stelde hem vaak
tot voorbeeld. Soms riep hij uit: "Och, wat een edel karakter!" Welnu,
deze jongen werd, een jaar vóór de noodlottige ontploffing ziek, en op
het uiterste voorbereid. Hij was reeds voorzien van de genademiddelen
van onze Moeder de heilige Kerk, toen hij op een dag, als op hogere in-
geving, begon te roepen: "Wee Turi jn ! Wee Turijn!" E nk ele kameraden die
bij hem waren, vroegen hem: "Waarom?" - "Omdat het door een ernstige
ramp bedreigd w or dt ." - "W a t da n? " - "E en v re se li j k e aa rd b e vi ng ! " -
"Wa nn ee r ge be ur t da t? " - "H et volgen d j aa r: O ch , wee T ur ij n, op de
26 st e april." - "W a t m o e ten we dan doen?" - "Bidden tot de heilige Alo-
ysius en hem vragen de bewoners van het Oratorio te beschermen."
Kort daarna stierf hij in het hospitaal van de Cottolengo. Om zijn z e l d z a-
me deugden en de nadruk waarop hij als het ware geïnspireerd dat
"Wee!" geroepen had, bewaarden de jongens van het Huis een diepe in-
dr uk aan deze gebeurtenis en eerbiedig volgden zij de gegeven raad op. Op hun
verzoek werd er toen 's morgens en 's avonds bij de gewone gebeden,
oo k een Onzevader en Weesgegroet en Gloria ter ere van de Heilige Aloysius ge-
beden, met de aanroeping: Ab omni malo libera nos, Domine; een gewoonte die tot
op heden in onze Huizen gehandhaafd is. De Armonia wees op dat feit en
een goddeloze krant beweerde, dat het de priesters geweest waren die de
lont in het kruit gestoken hadden; een schurkachtige veronderstelling, die in
bepaalde gevallen de hartstochten tot bloedige wraak kon hebben doen
oplaaien.
De materiële schade die de ontploffing van de kruitfabriek had ver-
oorzaakt was ontstellend: vele gebouwen in de omgeving hadden zo zeer
te lijden gehad, dat men ze alleen nog maar kon afbreken. Met het oog
daarop werd door de regering een bijzondere commissie ingesteld, met de opdracht
de hui- zen na te gaan die het zwaarst beschadigd waren en de armste
eigenaars een ondersteuning toe te kennen waarmee ze de huizen zoveel
mogelijk konden herstellen. De commissie bezocht eveneens het Tehuis van
Don Bosco en toen men de aangerichte schade had opgenomen, kende men hem 300
lire toe.
Ook van de kamer van afgevaardigden werden hem nog eens 200 lire toege-
kend.(1).
Er is nog een feit waarover we niet mogen zwijgen.
(1) Kamer van Afgevaardigden -
Turijn, 14 mei 1852
Daar de voorzitter van dit bureau besloten heeft, ter gelegenheid van het zopas
gevierde feest van de Grondwet, dat door de fondsen van de kamer een bedrag van £ 200, -
ter beschikking gesteld zou worden van het Instituut voor jonge arbeiders dat door U zo
voortreffelijk wordt geleid, haast ik me U daarvan mededeling te doen, terwijl ik U
tegelijkertijd een mandaat toezend voor bovenbenoemd bedrag, dat U te allen tijde kunt
opnemen bij het secretariaat van dit bureau eenvoudig op vertoon van het mandaat zelve.
Gaarne gebruik makend van de gelegenheid U mijn gevoelens van de diepste eerbied
kenbaar te maken, verblijf ik,
Valvassori quaestor.

27 Pages 261-270

▲back to top


27.1 Page 261

▲back to top


- IV/257 -
Na de twee bovenbeschreven ontploffingen en bij de aankondiging van
een derde, die nog veel erger zou zijn en ieder ogenblik kon losbarsten,
hadden vele bewoners van de huizen in de min of meer nabije omgeving en
verscheidene zieken onder hen, die zich nauwelijks op de been konden
houden, zich naar een akker begeven in de buurt van het Oratorio, bijna
tegenover de in aanbouw zijnde kerk. Daar hielden zij verheven overwe-
gingen over de macht, de rechtvaardigheid en de barmhartigheid van God;
daar vroegen sommigen vergiffenis, anderen beloofden hun leven te bete-
ren, weer anderen bevalen zich aan bij de heiligen des hemels. Allen
spraken over hun groot vertrouwen in de bescherming van de Maagd Ma-
ria; vandaar dat zij zich haar vroegere barmhartigheid ten aanzien van
Turijn in de herinnering brachten, Haar aanriepen bij deze verschrikke-
lijke ramp, de Rozenkrans baden en de lucht deden weergalmen van hun
lofgezangen. Maar het is treffend te bedenken dat op dit veld naderhand
de Kerk gebouwd zou worden van Maria, Hulp der Christenen, tot wie nog
steeds allen zich wenden met al hun zorgen en moeilijkheden, om er hulp
en troost te verwerven en er verhoord worden.
Intussen was Don Bosco in zijn huis teruggekeerd van het terrein van
de ramp, en begroette en troostte hij hele scharen jongens uit andere
instituten, die bij hem hun toevlucht zochten. Uren en uren hoorde men
het gekraak van de karren die de vaten met kruit naar elders brachten.
Toen het donker werd verzamelde Don Bosco zijn beschermelingen, die in
de loop van de nacht een nieuwe ramp vreesden, en alvorens zij zich ter
ruste begaven, spoorde hij hen aan braaf te zijn, zich kalm te houden en
op God te vertrouwen, en hij sprak hun zo overtuigend toe, dat zij
volkomen gerustgesteld werden.
De afbeelding van Maria Onbevlekt Ontvangen met het opschrift
Auxilium Christianorum, ora pro nobis, dat toen in zijn kamer hing en dat
wij als een schat bewaren, toont ons de oorzaak van zijn hecht vertrouwen.
Ter herinnering aan hun behoud liet hij bij de drukkerij Doyen 5000
exemplaren drukken van een mooi plaatje dat hij op het einde van juni
aan de jongens uitdeelde. Op de achtergrond is de stad Turijn weerge-
geven met de ontploffende kruitfabriek. Bovenaan 0.-L.-Vrouw troosteres
der Bedrukten gezeten op de wolken temidden van gevleugelde engelenkop-
jes en tussen de huizen ziet men haar kerk. Op de voorgrond staan of
knielen jongens, met gevouwen of uitgestrekte handen tot Maria gewend,
en een priester die hen naar Haar wijst, terwijl hij de linkerhand op de
schouder van een jongen legt die als in extase naar de Madonna opkijkt.
Het plaatje draagt twee teksten.
Boven het beeld: Neem in gevaar en nood uw toevlucht tot Maria.
Onder het beeld: De zonen van het Oratorio van de H. Franciscus
van Sales tot Maria Troosteres der Bedrukten:
Omdat uw genade mij behoedde
voor het branden van het kruit,
spreek ik knielend aan uw voeten,
voor U, o Maagd, mijn "Dank U" uit.

27.2 Page 262

▲back to top


- IV/258 -
Doch daarmee niet volkomen tevreden, wilde hij zijn dankbaarheid
jegens God nog tot uitdrukking brengen door een daad van buitengewone
edelmoedigheid. Men leest in de Armonia, nummer 56 van dinsdag 11 mei 1852:
"Het leidende comité van de Loterij ten bate van de kerk, gebouwd in
Valdocco ten behoeve van de godsdienstige en morele vorming van de jon-
gens, heeft in zijn bijeenkomst van zes dezer, het als een bijzondere
gunst des Heren beschouwd, dat de muren van het nieuwe gebouw onbescha-
digd bleven, hoewel het dichtbij de plaats van de ramp ligt. Niet wetend
hoe beter zijn dank tot uitdrukking te brengen ten opzichte van de
Goddelijke Voorzienigheid, dan door te hulp te komen aan het bewonde-
renswaardige hospitaal, hierin genoemd, dat zoveel schade ondervond bij
de ongelukkige gebeurtenis, heeft het besloten dat de helft van de door
de wet op de Loterijen voor openbare weldadigheid toegestane opbrengst,
ten goede zal komen aan het Instituut van de Cottolengo.
"Op deze edelmoedige en weldadige wijze wordt een dubbel doel be-
reikt, daar het nog altijd mogelijk is inzendingen te doen voor het ver-
rijken van de reeks overvloedige oogst aan prijzen, of loten te verkrij-
gen, die nog steeds ter beschikking zijn: het welzijn van de arme
jeugd, die in de nieuwe kerk opgevoed kan worden tot vroomheid en
deugd, en het steunen van een instelling die door haar beginselen en
door het behoud een wonder van de Voorzienigheid is.
De publieke tentoonstelling zal geopend blijven alle dagen van 10 uur
's morgens, tot 6 uur 's avonds, in het bekende lokaal aan de via della
Basilica, 3, 1ste verdieping: begin juni zal de openbare trekking
p l a a t s vinden.

27.3 Page 263

▲back to top


- IV/259 -
HOOFDSTUK XXXV
DE MAAND MEI IN HET ORATORIO - BRIEF VAN DON BOSCO
AAN DE BISSCHOP VAN BIELLA - DE BISSCHOPPEN
EN DE LOTERIJ - PROEVE VAN KENNIS AFGELEGD DOOR DE
JONGENS VAN DE AVONDLESSEN - LOF VAN DE ARMONIA -
GOEDKEURING VAN DE PRIESTER APORTI - HET OORDEEL
V A N E E N P O L I T I E K E VLUCHTELING OVER HET WERK VAN DON BOSCO.
Door de wonderbaarlijke redding bij de ontploffing van de kruitfa-
briek nam de godsvrucht van de leerlingen van Don Bosco tot Onze-Lie-
ve-Vrouw steeds meer toe. Reeds voor de meimaand aanbrak werden er in de
kapel van het Oratorio iedere dag enkele oefeningen tot haar eer gehou-
den; en bovendien was er 's zaterdags een lezing of een preek ter ere van
Maria. Van dat jaar af, ontstond het gebruik om Haar regelmatig iedere avond in
de bloemenmaand, ook geestelijke bloempjes aan te bieden. Don Bosco
maakte iedere avond het bloempje en het schietgebed voor de volgende dag bekend.
De liefde tot Maria verlevendigde in hem de erkentelijkheid tegen-
over de weldoeners die Haar glorie bevorderden, en hij schreef een bemin-
nelijke brief aan Mgr. Losana, Bisschop van Biella.
Monseigneur,
Vervuld van gevoelens van de diepste dankbaarheid jegens de
goddelijke Voorzienigheid, die zich verwaardigd heeft in de persoon van
Uwe doorluchtigheid U tot een belangrijk weldoener te maken van het Ora-
torio van de H. Franciscus van Sales, dank ik U, Monseigneur, nederig,
dat U met zoveel bijzondere ijver per rondschrijven van 13 september
van verleden jaar, mijn kerk hebt willen aanbevelen in de liefde van
uw trouwe diocesanen. De bijdragen die het mooie bedrag van duizend lire
vormen, die ik bij deze verklaar van U ontvangen te hebben, zijn een
duidelijk bewijs dat allen de noodzakelijkheid inzien om de moraal van
de jeugd te behoeden en het christelijk onderwijs te bevorderen en dat
zij daarom gaarne aan de vrome verwachtingen van hun Herder hebben
beantwoord. Deze weldaad aan de Turijnse jeugd bewezen, is verheugend,
des te meer omdat zij ook ten goede komt aan zeer vele jongens uit uw
di oc ee s, die, wege ns hun bero ep een aanzienlijk deel van het jaar in de

27.4 Page 264

▲back to top


- IV/260 -
hoofdstad moeten doorbrengen, en in grote getale dit Oratorio bezoeken om er
ontspanning; onderrichting en heiliging te vinden op de heiligdagen.
Het is u bekend, Monseigneur, dat me, ondanks de edelmoedige bij-
dragen van vrome en liefdadige personen, de middelen ontbreken om de kerk
af te bouwen. Doch de goddelijke Voorzienigheid heeft mij de helpende
hand toegestoken en mij nieuwe middelen weten te verschaffen in de vorm
van een Loterij. Nauwelijks was het voornemen daartoe bekendgemaakt of
het plan werd uiterst gunstig door de openbare liefdadigheid ontvangen
en tal van vooraanstaande personen en verdienstelijke dames hebben er,
met waarlijk katholieke ijver, aan deelgenomen en zij spanden er zich zo
voor in, dat dank zij hen de bijdragen al mijn verwachtingen overtroffen,
zowel wat de prijzen, als het kopen van de loten betreft; zodat er op het ogen-
blik al eenendertighonderd prijzen zijn. Ik hoop thans dat de gunst van
vrome en vermogende personen mij zal blijven helpen in het verspreiden
der loten waarvan nu de voleinding van het goede werk zal afhangen.
Op deze wijze gesterkt en geholpen doet het mij genoegen U te kunnen
meedelen dat de werkzaamheden van de bouw met de grootst mogelijke haast
verlopen en ik vertrouw op de Heer, dat 20 juni aanstaande, de dag die
door ons gewijd is aan Maria Troosteres der Bedrukten, in onze dringend-
ste nood is voorzien, als wij de nieuwe kerk inzegenen en er de Heilige
Mis opdragen. U kunt zich voorstellen, Monseigneur, hoeveel vreugde het
voor ons is alleen reeds als wij aan de plechtigheid denken, die in het
zo verlangde gebouw zal plaatsvinden!
Daar ik mijn dankbaarheid jegens U en uw diocesanen niet tot uit-
drukking kan brengen op de wijze zoals ik gaarne zou willen, zowel voor
de giften als voor de daadwerkelijke aanbeveling van de loterij, zal ik
mijn uiterste best doen om met de grootste toewijding alle jongens uit
Biella in het Oratorio te ontvangen, en mij geen moeite sparen voor
he n di e zi ch onze school en godsdienstige onderrichting ten nutte willen maken.
Wat ik kan en niet nalaten zal is, mij te verenigen met de jon-
gens, die mij in zekere zin door de goddelijke Voorzienigheid zijn toe-
vertrouwd, en samen met hen de Here God dringend te vragen dat hij U en
al degenen die in liefdadige medewerking gewedijverd hebben op welke
wijze ook, moge zegenen. Sta mij toe, Monseigneur, dat ik U nogmaals ver-
zoek uw werkzame bescherming te willen blijven verlenen aan het Oratorio
en de nieuwe kerk, de loterij, en al de jongens van het Oratorio en met
hen ook mijn persoon, die daar het meeste behoefte aan heeft, te willen
zegenen.
Verwaardig U intussen de gevoelens van mijn oprechte dank te aan-
vaarden, alsmede van mijn zeer diepe en onderdanige eerbied, waarmee ik
de eer heb mij te noemen,
Turijn, 4 mei 1852
Uw zeer gehoorzame dienaar,
Bosco Giovanni, pr.
Intussen staakte hij geen ogenblik de verschillende werkzaamheden
van de loterij. De Bisschoppen van Piëmont waren met beminnelijke gene-
genheid als promotors ervan opgetreden, en dat schreven zij hem ook:
"Ik zal zien of de 200 loten die U mij hebt toegezonden, verkocht
kunnen worden, en wanneer ik er niet in mocht slagen ze alle te ver-
spreiden, zoals ik vrees, zal ik ze U, tezamen met het bedrag der verkochte

27.5 Page 265

▲back to top


- IV/261 -
loten, voor de 20ste van deze maand toesturen. Intussen beveel ik mij
aan in uw gebeden en smeek de Heer uw inspanningen te willen zegenen.
Alba, 2 mei 1852
+ C.M.V."
U hebt er zeer goed aan gedaan mij 300 loten te zenden van Uw Lo-
terij. Ik had ze reeds lang willen hebben maar wist niet hoe eraan te
komen. Ik begin met er om me zelf 100 te nemen en zal dan trachten de
andere 200 te verkopen, waarna ik U zo spoedig mogelijk het bedrag zal
toezenden en, zo nodig, om nieuwe loten verzoeken.
Wanneer de omstandigheden mij later naar Turijn mochten leiden,
verzoek ik U mij het Oratorio te laten bezoeken dat er tot stand gekomen
is, evenals de andere Oratorio’s, waarover u mij spreekt en die ik nog
ni et ken.
De Heer smekende om overvloedige zegen voor uw werk, verblijf ik.
Saluzzo, 4 mei 1852
+ Giovanni,
Aartsbisschop."
"Ik heb Uw geacht schrijven van 13 dezer met de ingesloten loterij-
briefjes ten getale van driehonderd ontvangen. Wilt u mij debiteren
voor de waarde van genoemde loten, ten bedrage van fr. 150- die ik U
zal overmaken per eerste gunstige gelegenheid die zich voordoet.
De Heer zegene al uw inspanningen voor de oprichting van een nieuwe
kerk.
Vigevanon 21 mei 1852
+ Pius Vinc., Bisschop."
"Tegelijk met Uw gewaardeerd schrijven van 21 dezer heb ik het pak-
ketje ontvangen met de 200 loten van de bewuste loterij. Hoewel het
door de tijdsomstandigheden en door de buitengewone ellende die hier
heerst en die hand over hand toeneemt, niet mogelijk zal zijn, ze hier
alle te verkopen, zal ik ze niettemin, daar het hier om de oprichting
van een kerk gaat, alle behouden, en U in de loop der komende week het
totaalbedrag van honderd lire doen toekomen.
Acqui, 24 mei 1852
+ F. Modesto,
Bisschop."
"Voordat ik de 200 loten ontving die U mij hebt gezonden, waren er al 200
naar het Bisschoppelijk Paleis gestuurd, en ikzelf heb er reeds enkele
tientallen genomen. Ik heb daarom niet veel hoop te zullen slagen met
het verkopen van de loten, die U zo goed was mij alsnog te zenden. Ik
zal al het mogelijke doen, maar, ik herhaal: ik betwijfel of de verkoop in over-
eenstemming zal blijken met mijn goede wil. In dat geval blijft mij
niets anders over dan U tijdig de niet verspreide loten terug te zenden.
Mij intussen aanbevelend in uw vurige gebeden
Mondovi, 7 juni 1852
+ F.Gio. Tomasso,
Bisschop."

27.6 Page 266

▲back to top


- IV/262 -
"Behalve de honderd loten die ik reeds voor mijn rekening heb geno-
men, heb ik ook de loten ontvangen die U me per diligence toezond. Ik
heb ze al aan verschillende personen toevertrouwd om te verkopen; ik
zal doen wat ik kan om de zaak te bevorderen.
Het spijt mij, dat ik niet aanwezig kan zijn bij de examens; ik zal
trachten er een volgende keer bij te zijn.
Bid God voor mij dat hij me de gezondheid moge teruggeven. Ik ver-
blijf inmiddels
Fossano, 28 mei 1852
+ L.V."
De examens waarop Mgr. de Bisschop van Fossano zinspeelt, waren ge-
houden in het Oratorio van de H. Franciscus van Sales. Met een rond-
schrijven had Don Bosco aan de weldoeners en andere vooraanstaande per-
sonen de volgende uitnodiging gestuurd.
Mijne Heren,
De ijver waarmee U zich steeds verwaardigt deel te nemen in alles
wat het welzijn van het Oratorio van de H. Franciscus van Sales betreft,
geeft mij aanleiding te veronderstellen dat deze uitnodiging U niet on-
welkom zal zijn, een uitnodiging waarmee ik U verzoek aanwezig te willen
zijn op zondag a.s. 16 mei, van 2 tot 5 uur ‘s namiddags, om het be-
wijs dat de jongens van onze avondscholen zullen afleggen van de resul-
taten van hun studies in het afgelopen jaar, met uw tegenwoordigheid te
willen vereren.
Het zijn geen belangrijke dingen die U zult te zien krijgen, maar
ongetwijfeld zullen ze u overtuigen van het goede hart en de goede wil
van onze jongens.
De stof van dit 'examen' is:
1. Lezen en schrijven - Beginselen van de rekenkunde, van het me-
triekstelsel en van de Italiaanse spraakkunst. - Zang met muziek.
2. Een beetje Bijbelse aardrijkskunde, gewijde geschiedenis van het
Nieuwe Testament - Zang met muziek.
3. Twee samenspraken: Reizen in Palestina. - Een onbeloonde jon-
gen. - Voordrachten en wat verzen zullen worden voorgedragen, ingelast
tussen de verschillende takken van onderricht.
In de overtuiging dat U mijn nederige uitnodiging zult willen aan-
vaarden, dank ik U voor wat U gedaan hebt en, naar ik hoop, zult willen
blijven doen ten bate van mijn jongens, en onder aanbieding van oprechte
erkentelijkheid, verblijf ik met de meeste eerbied,
14 mei 1852
Uw dw. dienaar, Turijn,
Bosco Giov., pr.
Beroemde professoren, onder wie Aporti, verscheidene leden van het g e m e e n -
tebestuur, andere vooraanstaande personen, en Mgr. Calabiana, bis-
schop van Casale vereerden de bijeenkomst met hun aanwezigheid. Het is
haast niet onder woorden te brengen, hoe groot de verrassing van de
aa nw ez ig en was, toen zij de keurige en vrijmoedige voordrachten hoorden, de

27.7 Page 267

▲back to top


- IV/263 -
liederen en de muziek van die brave volksjongens, die, vereelt van het
zware werk en van de harde uitoefening der nederigste handwerken, aan-
toonden dat er onder het ruwe uiterlijk meer dan eens een wakkere en
opgewekte geest schuilging. Het applaus dat dikwijls en langdurig de
antwoorden begroette, op de verschillende en soms werkelijk niet gemak-
kelijke ondervragingen, waren het overtuigend bewijs van een algemene voldoe-
ning.
De verwondering werd nog groter omdat de meeste aanwezigen, die er-
heen gegaan waren gedacht hadden het examen van kleine jongens bij te
wonen. Maar nu troffen ze flink opgeschoten jongens aan, die zich niet
hadden laten meeslepen door het slechte voorbeeld van hun leeftijd-
genoten, maar zich toelegden op de studie, in de schaarse tijd die hen
na hun dagelijks werk restte, en die de anderen doorbrachten met langs de
straat te slenteren. Het is stellig niet gemakkelijk in de jeugd de mach-
tige aandrang te beheersen die naar plezierten drijft in plaats tot ge-
duldige en ernstige studie! Maar dat wat moeilijk is voor onze bevorde-
raars van de onderwijsmethode, is gemakkelijk voor de katholieke pries-
ter, die geen andere methode kent, dan die hem wordt ingegeven door de
christelijke naastenliefde. Wanneer u een paar honderd arbeidersjongens
ziet, die alle vermaak vergeten om te luisteren naar de stem van een
rechtschapen priester, dan vraag ik u wat het is dat die levendige en
op vrijheid beluste jeugd in toom houdt? Het is de liefde die zij
koesteren voor hun vader in Christus. En wat is het, dat deze liefde tot
hun vader voedt en levend houdt? Het is de liefde die hij toont voor
zijn zonen! En deze beide vormen van liefde vinden hun uitdrukking in de
liefde tot Jezus Christus.(1)
Wij herinneren ons dat de priester Aporti, senator van de Staat,
verrukt over de stipte en juiste antwoorden die deze arbeidersjongens
gaven, zegde, dat hij iets dergelijks niet had kunnen verwachten, niet
alleen van jongens die de hele dag troffel, of priem, of naald gehan-
teerd hadden, maar ook niet van jongens, die het grootste deel van het
jaar op de schoolbanken doorbrachten en urenlang aan de lippen van hun
leermeester hingen. - Tenslotte werden er prijzen uitgedeeld, die niet
alleen bestonden in applaus, maar ook in verschillende nuttige voorwer-
pen, die door weldoeners geschonken waren.
Deze bijeenkomst bleef ook nog befaamd omdat men een tot het Orato-
rio gericht verwijt van politieke aard wilde uitwissen, en daarom droeg
een jongen een lang gedicht in Piëmontees dialect voor, dat door Don
Bosco geschreven was en aldus begon:
Wij praten niet van politiek,
die hoort niet tot ons beroep:
en wij oefenen nooit kritiek
op bruin brood in onze soep.
Een achtenswaardige dame die niet aanwezig had kunnen zijn bij deze
bijeenkomst, drukte daarover haar spijt uit in een brief aan Don Bosco:
(1) Zie de Armonia, dinsdag 18 mei 1852.

27.8 Page 268

▲back to top


- IV/264 -
Zeer eerwaarde Heer,
Uw gewaardeerde uitnodiging heb ik enkel door nalatigheid van de
portier, pas gisteravond in handen gekregen, en dat spijt mij, te meer,
daar het u niet alleen onbeleefd doch ook ondankbaar moet zijn voorgeko-
men, dat ik niet verscheen op die belangwekkende bijeenkomst, en ik u
niet, zoals ik had behoren te doen, op zijn minst dank gebracht heb. Ik
verzoek U mij deze ongewilde tekortkoming te vergeven, en mij bij een
andere gelegenheid toe te staan uw voortreffelijke instelling te bezoe-
ken en te bewonderen.
Intussen verzoek ik U kennis te nemen van een brief, waarin een jon-
ge buitenlandse advocaat, aan Italië ter kennis heeft willen brengen,
dat men God zij dank, onder ons het grote voorbeeld van Calasanzo en van
Vincentius a Paolo hernieuwd heeft: dat de priester, wanneer hij de be-
ginselen van het Evangelie volgt, naar verdienste wordt geacht en ge-
eerd, door allen zonder onderscheid; en ook door hen die, weinig gods-
dienstig, dit wel zouden zijn, wanneer meer algemeen door de geestelijk-
heid de liefdevolle voetsporen van een God Zaligmaker gevolgd werden. -
Met herhaling van mijn oprechte dank voor de hoge eer, dat U zich mijner
hebt willen herinneren, veroorloof ik mij me met de grootste eerbied en ach-
ting te noemen,
Uw dw. dnsse
Ottavia Masino-Borghese.
Hoewel de kritiek in deze brief aan het adres van de geestelijkheid
niet juist moge zijn, hebben wij hem hier toch weergegeven, omdat de
lofspraak aan het adres van Don Bosco wel juist is, omdat die brief de
geest en de opvatting van die tijd weergeeft, en omdat de politieke
vluchtelingen plichten van dankbaarheid hadden jegens het Oratorio.

27.9 Page 269

▲back to top


- IV/265-
HOOFDSTUK XXXVI
DON BOSCO'S LIEFDE VOOR DE ARMEN - ENKELE
GETUIGENISSEN - DE POLITIEKE UITWIJKELINGEN - DE
GOOCHELAAR - FRANCESCO CRISPI - ANDERE
BANNELINGEN GEHOLPEN - MISLUKT BEDROG -
GEESTELIJKE WELDADIGHEID.
"Ve rw er p ni et d e sm ee k be de v an h em d ie i n zo r ge n leef t; e n ge
zult zijn als de gehoorzame zoon van de Allerhoogste. Deze zal goed voor
u zijn meer dan een moeder."(1)
De aansporing en die belofte van de Heilige Geest waren het die de
naastenliefde van Don Bosco bezielden. Hoeveel jongens werden er niet
kosteloos door hem in huis opgenomen. Hoeveel wezen wendden zich niet om
hulp bij hem en werden door hem opgenomen onder zijn zonen? Hoeveel wa-
ren er niet die hij opnam, nadat hij hun weldoeners of ouders beloofd
hadden dat hij maandelijks een minimumbedrag als vergoeding zou krijgen;
en wanneer het dan gebeurde dat dit niet betaald werd, hield hij de jon-
gens toch bij zich, omdat hij zag dat zij naar behoren hun plichten ver-
vulden. En hoevelen in het Oratorio kregen niet schoenen, kleding, eten en
werk?
Maar hoe arm hij ook was, zo verzekert ons Don Rua, hij breidde zijn
edelmoedige liefdadigheid ook uit tot de volwassen vreemdelingen die
zijn huis bezochten. "De goedheid van zijn hart", zo z ei Mgr. Caglier o,
"kende geen grenzen. Uiterst gevoelig voor het ongeluk van anderen was hij ver-
vuld van medelijden voor armen en lijdenden, en zijn beminnelijkheid en
zachtmoedigheid ten opzichte van hen zou zijn leven lang karakteris-
tiek voor hem blijven. Deze liefde was des te bewonderenswaardiger als
men denkt aan de uiterst benarde toestand waarin hij leefde. Velen van
hen die het beslist aan de middelen ontbrak om in hun levensonderhoud te
voorzien, ontving hij herhaalde malen in zijn huis. Hij nam hen daar
slechts tijdelijk op totdat zij een nuttige bezigheid gevonden hadden, of
ook wel voor goed; anderen probeerde hij opgenomen te krijgen in welda-
d i g h e i d s i n r i c h tingen."
Nooit gebeurde het dat híj de armen zonder hulp wegstuurde. "Ik
herinner me", aldus Don Piano, "dat ik op zekere dag, - ik was toen in Turijn
(1) Pred. 4,4-11.

27.10 Page 270

▲back to top


- IV/266 -
student in de moraal - in gezelschap was van Don Bosco, toen we een arme
ontmoetten die hem om een aalmoes vroeg. Don Bosco had geen geld bij
zich, zoals vaker gebeurde, en daarom richtte hij zich tot mij en vroeg
me of ik geld bij me had. Ik antwoordde hem door mijn portefeuille te
openen, en toen hij zag dat ik een briefje van twee lire had, verzocht
hij me het aan die arme te geven, met de belofte dat ik het terug zou
krijgen. Enkele maanden later zei hij tegen me, dat hij nog bij me in de
schuld stond, zinspelend op dat briefje van twee lire, en hij bood het me
aan. Maar ik wilde het niet, ik was te gelukkig dat ik een bijdrage had
kunnen leveren aan zijn naastenliefde."
Don Dalmazzo schreef: "Ik heb Don Bosco herhaalde malen grote aal-
moezen zien uitdelen, vooral wanneer het ging om personen die aan lager
wal geraakt waren of om vrouwen die in gevaar verkeerden. In sommige
gevallen heb ik hem scudo’s zien weggeven (5,22 Lire), stukken van
twintig lire, en meer dan drie malen bankbiljetten van honderd lire. Dit
gebeurde vooral wanneer het ging om afvalligen die tot het geloof waren
teruggekeerd en beroofd van bestaansmiddelen, ofwel om a-katholieken die
tot de Kerk waren toegetreden en geen middelen van bestaan hadden."
D o n B e r t o v o e g t e r a a n t o e : "I n 1 8 7 4 v e r g e z e l d e i k D o n B o s c o . E e n
heel arme man vroeg hem om een aalmoes; anderen hadden eerder reeds iets
van hem gekregen. Don Bosco keerde zich tot mij voor een paar stuiver
om aan de man te geven; maar ik had er geen en bracht hem overigens
onder het oog dat het aantal arme mensen te groot was om ze allen te-
vreden te kunnen stellen, maar hij zei toen tegen me: "Weet je niet dat
er geschreven staat: Date et dabitur vobis?"
Hij kon geen ellende zien, zonder dat hij die zoveel mogelijk lenig-
de. Op een dag bevond hij zich met Don Rua en Don Dalmazzo in een van
de hoofdstraten van Turijn. Plotseling zagen zij een metselaarsjongen
die een overbelast wagentje voorttrok doch daartoe niet bij machte
scheen. Hij huilde om zijn machteloosheid. Zonder iets tegen zijn metge-
zellen te zeggen liet Don Bosco hen staan en tot hun verbazing zagen ze
hem over een vrij lange afstand het karretje voortduwen.
Hij zag in de schepselen een weerspiegeling van hun Schepper en
hielp ze daarom, allen zonder onderscheid, of het armen of rijken wa-
ren, en of het hulp naar geest of lichaam betrof. Hij lette niet op fou-
ten, op schuld, op vijandschap, op ondankbaarheid, op tegengestelde
meningen, of op het feit dat iemand die zich tot hem wendde tot deze of
gene partij behoorde. Sympathieën of antipathieën speelden geen rol bij
hem. Wanneer men zou willen zeggen dat hij een voorkeur had, dan zou
het zijn voor de allerarmzaligsten en voor zulke mensen was hij, nog voordat
hij zijn Tehuis opende, bewonderenswaardig vrijgevig, zoals Don Reviglio
ons reeds herhaaldelijk verklaarde. Van 1849 tot 1860 was er een nieuwe
klasse van personen die zijn weldadigheid ondervond en dat waren de
politieke vluchtelingen, die uit verschillende staten van Italië naar
Piëmont, vooral uit Venetië en Lombardije gekomen waren, om zich te ont-
trekken aan de straffen van de herstelde regeringen.
De eerste van hen was een notaris uit Pavia, die zijn welgestelde
familiebezittingen op het spel gezet had, en nu voorstellingen gaf op
het San Carloplein in Turijn om in zijn levensonderhoud te voorzien.
Hi j ha d een heel aantal kanaries afgericht die allerlei spelletjes deden. Hij

28 Pages 271-280

▲back to top


28.1 Page 271

▲back to top


- IV/267 -
zette ze op een tafel, en op een teken begon één van hen te zingen,
terwijl al de anderen zwegen. Vervolgens hield hij een wedstrijd tussen
twee van die vogeltjes en het was kostelijk om te zien hoe elk van hen
zijn krachten inspande om zijn tegenstander in het zingen de loef af te
steken. Soms zongen ze allemaal in koor, waarna een ervan op zijn eentje
verder ging, het koor vervolgens weer inviel totdat het opnieuw stil werd
en een duet zijn tsjirpende harmonieën liet horen; uiteindelijk werd de
muziek met een groot slotkoor besloten. Een geweldige menigte woonde
de prestaties van die kleine zangers bij, die zwegen, zongen, alleen
of i n koor, alleen op een teken van hun baas.
Men herinnerde zich vooral graag een tafereel dat opgevoerd werd met
waarlijk komische en artistieke gratie. Twee kanaries traden tegen el-
kaar op met een klein zwaardje van karton aan een pootje gebonden, en zij
begonnen een duel. Het was kostelijk te zien hoe zij het zwaard "han-
teerden" om de tegenstander te treffen. Een van de twee deed dan alsof
hij getroffen was en hinkte als gewond. De ander begon om hem heen te
draaien, terwijl de gewonde nauwlettend de bewegingen van zijn tegenstan-
der in het oog hield. Tenslotte tilde de aanvaller zijn pootje op,
bracht de ander een tweede slag toe en deze laatste liet zich dan als
dood neervallen en bleef onbeweeglijk liggen. Al de andere kanaries kwa-
men daarna van alle kanten naderbij en liepen om hen heen, klagend, zin-
gend en in grote verwarring door elkaar lopend. Dan namen ze de geval-
lene in hun bek en sleepten hem naar een kleine verhoging in het midden
van de tafel; en terwijl de schijndode nog steeds onbeweeglijk bleef
liggen, sleepten ze hem met hun snavels op een stukje karton in de vorm
van een lijkwade en dit bedekten zij met hooi dat in een hoek op de
tafel gereed lag. Op die manier begraven, trok het gezelschap hem naar
de rand van de tafel met bewegingen van hun kopjes, en met korte en
lange trillers, alsof ze in diepe smart verkeerden en daar staken ze de
bek omhoog, keken naar de grafheuvel en bewogen aanhoudend hun kopjes,
te lk en s he t s m a r t e li j k e ge z a ng h er ha le nd . Maar plots sprong de dode van
het karton overeind, sloeg het hooi van zich af en begon een vrolijk liedje
te zingen. En al de anderen schaarden zich om hem heen en begonnen eveneens
opgewekt te zingen.
Het leek onmogelijk, wanneer men het niet met eigen ogen gezien
had, om een hele troep vogels op een dergelijke manier tot gehoorzaamheid
te dwingen. Don Bosco had erover horen spreken, en toen hij daarom enke-
le jongens om zich heen verzameld had om met hen naar het Oratorio van
Porta Nuova te gaan, was hij een beetje blijven staan, toen ze het San
Carlo-plein overgingen om naar het handige gedoe van de notaris te
kijken. Toen gebeurde er iets zonderling. Hoewel de kanaries terugweken
als sommige toeschouwers te dichtbij kwamen, legden zij geen vrees aan
de dag bij het naderen van Don Bosco, maar ze vlogen op zijn schouders,
op zijn armen en handen en lieten zich door hem strelen. Hij sloot al
spoedig vriendschap met de goochelaar, liet zich de verschillende ma-
nieren uitleggen om de vogels tam te maken, de vele proeven die hij
met allerlei soorten genomen had, en de oorzaak verklaren dat er kana-
ries waren die zich meer makkelijker voegden naar zijn dressuur dan
andere vogels. Dat was zo de gewoonte van Don Bosco als hij op ver-
trouwelijke voet met de mensen wilde komen zich te verdiepen in dat
waar hun voorkeur naar uitging. Deze notaris kwam al gauw heel dikwijls
in Valdocco en Don Bosco nodigde hem uit zijn Pasen te houden, en zijn
zo on tj e, dat hem i n de ballin gs ch ap gevo lg d wa s, naar het zondagsoratorio
te zenden.

28.2 Page 272

▲back to top


- IV/268 -
De notaris was erg gelukkig met het succes van zijn afgerichte ka-
naries en met de vriendschap van Don Bosco, maar helaas werd hij het
slachtoffer van kwaadaardigheid en afgunst. Op een morgen vond hij al de
kanaries dood en verstikt in hun kooi, waarin een kwaadwillige een dich-
te tabaksrook gedreven had. Don Bosco wilde een gedeelte van de kosten
van het levensonderhoud van de zoon van de ongelukkige man op zich nemen.
Toen de jongen in het Oratorio kwam, zei hij tegen Don Bosco: Mijn
vader had zich zoveel moeite gegeven om die vogels af te richten! Hij
heeft erg geleden door die boosaardige daad!
De tweede emigrant over wie Don Bosco zich ontfermde was een man die
over heel de wereld befaamd zou hebben kunnen zijn. In 1852 hadden
D'Azeglio en Cavour nog niet die genegenheid voor de politieke emigran-
ten die zij enkele maanden later voor hen aan de dag zouden leggen. Men
had aan Francesco Crispi voorgesteld, te schrijven in de Risorgimento,
het gematigde officiële orgaan, zo gematigd dat het onder zijn abonnees
een behoorlijk aantal ernstige katholieken telde; maar Crispi weigerde
beslist. Toen hij daarna solliciteerde naar de betrekking van gemeen-
tesecretaris in Verolengo, kreeg hij die post niet. En Crispi leerde de
armoede kennen. Op zekere dag bleef hij in Turijn ergens staan om een
groep jongens te laten voorbijgaan; die door Don Bosco werden vergezeld.
Don Bosco die de lijdende trekken van deze toeschouwer opmerkte; begreep dat
hij honger had en nodigde hem bij zich thuis uit en gaf hem te eten. An-
derhalve maand lang vroeg hij hem dikwijls bij zich aan tafel; hij on-
derhield zich met hem over zijn grote plannen voor de opvoeding van de
jeugd, daarna zag hij dat de arme emigrant zich nog steeds niet, in de loop
van zijn bewogen bestaan, geheel kon losmaken van de invloed van zijn
vroegere christelijke opvoeding. Crispi had een kamertje gehuurd in de
buurt van de Consolata, en Don Bosco vroeg de heer Bargetti, uit Cas-
telnuovo afkomstig, hem eten te brengen. Hij verstrekte hem bovendien
g e l d , e n to e n h i j o p z e k e r e d a g zag dat de schoenen van Crispi versleten
waren, bestelde hij bij zijn eigen schoenmaker een paar nieuwe voor hem.
Crispi biechtte ook bij Don Bosco en bracht vele zondagen met hem door.
Zodoende had hij de gelegenheid van dichtbij de wonderen te bestuderen die
het geloof en de christelijke naastenliefde bewerken, waarvan hijzelf de
weldaden onderging, die hij nooit vergat hoewel hij jarenlang niet liet blij-
ken ze zich te herinneren. Toen hij later als welgesteld man, naar Turijn terug-
keerde en zijn intrek genomen had in een adellijke woning, ging een dame
die hem in zijn tijd van tegenspoed geholpen had, hem opzoeken om hem
geluk te wensen; maar hij wilde haar niet terugzien. Don Bosco echter
ga f ge en teken van leven; hij was een zeer goed mensenkenner en wist hen op
hun waarde te schatten.
Ook een zekere M... werd door Don Bosco in het Oratorio ontvangen,
toen hij zelf niet in het noodzakelijkste kon voorzien. Sommige mensen
echter kunnen hun gewoonten niet veranderen, omdat hun hart verhard is
en niet meer gevoelig voor de heilzame invloeden van de godsdienst.
M. .. nu liet aan de jeugdige Francesia een dagboekje van zijn leven
zien, waarin weinig eervolle en zeer erotische daden beschreven stonden.
Francesia vertelde dit aan Don Bosco, die onmiddellijk het besluit nam
hem tussen de jongens weg te nemen. Maar hij stuurde hem niet de straat
op, en in 1853 bracht hij hem naar twee kamers die hij gehuurd had in de
buurt van de Giardiniera. Het was een sektariër, die later een winstge-
vende functie vervulde als schrijver-redacteur van de Opinione. Ook rust-
te de ernstige verdenking op hem dat hij een spion was. In gezelschap van een

28.3 Page 273

▲back to top


- IV/269 -
vriend ontmoette hij op zekere dag Francesia die reeds seminarist was, en
op een gewichtige manier zei hij tegen de ander: "Kijk, daar heb je nu
een van hen die de hoop van het vaderland zijn!" Met zijn dagboekje had
hij zeker geprobeerd een begin te maken van een patriottische opvoeding!
Maar, toen de ergernis eenmaal uitgebannen was, ging Don Bosco niettemin
door met zijn naastenliefde uit liefde voor Onze-Heer-Jezus Christus.
Aan deze drie kan nog een vierde worden toegevoegd. Onze confra-
te r Don Caimo schreef ons aldus: "Een beroemde professor van een Hoger
Instituut, waarvan de naam me ontgaan is had mij het volgende te vertellen.
"Ik s tu d e er de i n Tu ri jn . Ik h a d s c h ul d e n en w is t ni et t ot w ie i k
me kon wenden om te kunnen leven. Ik ging naar het Oratorio. Ik ver-
trouwde Don Bosco alles toe en verzocht hem mij te helpen. Ik zou er
van mijn kant niets tegenoverstellen en wat les geven aan zijn jongens.
Don Bosco ontving me met meer dan vaderlijke goedheid, deed voor me
wat hij kon, zei dat het Oratorio voor me openstond... mits ik me aan-
paste bij het gemeenschappelijke leven en de verplichtingen ervan na-
kwam... U z u l t b e g r i j p e n dat mijn godsdienstige en politieke ideeën",
zo zei de professor, "in lijnrechte tegenstelling stonden en staan ten
opzichte van die van mijn priesterlijke weldoener. Ik kon niet bij hem blij-
ven; mijn opvoeding, mijn overtuigingen kwamen daartegen in opstand. Ik
ging weg, in het besef en er stellig van overtuigd dat Don Bosco een
merkwaardig man was, een wijs en grondig kenner van de mensen, een waar-
achtig en zeer bekwaam opvoeder. Deze overtuiging heb ik nog steeds en
ik schaam me er niet over hem erkentelijk te zijn, hem mijn weldoener te
noemen, een groot Italiaan en een heilig priester.
Het blijkt overduidelijk dat de liefde van Don Bosco geleek op de
goedheid van de hemelse Vader, die de zon laat schijnen en de regen val-
len over rechtvaardigen zogoed als over zondaars. Niettemin waren er po-
litieke vluchtelingen die hem veel vreugde gaven. Wie ook aan de poort
van het Oratorio kwam kloppen en er lange tijd verbleef, was de priester
Don Zattini, een geleerd man en professor in de filosofie, die in Brescia
als strooien pop was opgehangen, omdat hij veroordeeld was wegens op-
standigheid. In het Oratorio sprak hij nooit een woord over politiek en
gaarne nam hij de taak op zich de externe ruwe jongens lezen en schrij-
ven te leren. Hij was een toonbeeld van nederigheid en vroomheid.
Ook kwam de jonge en bekwame musicus Suttil Gerolamo er een toe-
vlucht zoeken, daar hij wegens onvoorzichtige woorden in Venetië door de
politie gezocht werd. Hij vatte genegenheid voor Don Bosco op, vrolijk-
te vele jaren het Oratorio op met zijn Venetiaanse liederen, en, toen
hij naar Frankrijk was uitgeweken, keerde hij later, nog steeds een vurig
christen, weer in Valdocco terug, en sleet daar zijn laatste dagen. Een
paar anderen zullen we buiten beschouwing laten.
Don Bosco scheen echter over een bijzondere intuïtie te beschik-
ken om de werkelijk armen te onderscheiden van hen die armoe veinsden.
Op een avond liep Don Bosco toen het al vrij laat was in een afgelegen
straat van Rome die matig door een lantaren was verlicht. Een vrouw kwam
naar hem toe met in haar armen, naar het scheen, haar stevig ingewik-
keld kind. Op klaaglijke toon vroeg de vrouw hem medelijden te hebben
met een arme moeder van een gezin dat in de uiterste armoede verkeerde. Don

28.4 Page 274

▲back to top


- IV/270 -
Bosco gaf geen antwoord en vervolgde zijn weg. Wij die naast hem liepen
en getroffen waren door die herhaalde smeekbeden, merkten op dat het mis-
schien wel goed was hier een aalmoes te geven. Maar Don Bosco, die toen
ook zeer zwak van gezicht was, verhief zijn stem een weinig en zei: Zien
jullie dan niet dat die vrouw ons bedriegt? Dat is geen kind dat zij in
de armen draagt, maar een stuk hout dat ze heeft aangekleed." - Bij die
wo or de n tr ok d e vro uw zich verschrikt terug en verdween in een zijstraat.
Met uitzondering dus van de gevallen waarin het voor hem zonne-
klaar was dat men hem wilde bedriegen, was Don Bosco steeds vrijgevig
tegenover de armen. Met zekerheid kunnen wij, op grond van wat wij zelf
weten, verklaren dat hij ieder jaar, hetzij in geld voor noodzakelijke
aalmoezen, of door schulden kwijt te schelden aan wie in nood ver-
keerden, verscheidene duizenden lire besteedde voor de behoeftigen. En
niet alleen aan hen, maar ook aan de welgestelden, vooral aan degenen
die van de dorpen naar Turijn kwamen, boeren en arbeiders, verleende hij
op verschillende manieren hulp, vooral in de vorm van gastvrijheid. Hij
had zich tot doel gesteld te voorkomen dat men uit menselijk opzicht de
wetten van God en die van de Kerk op een noodlottige manier zou overtre-
den. Onder de verschillende getuigenissen van onze bewering, vermelden
we die van de koopman Giovanni Filippello uit Castelnuovo, een getuige-
ni s da t on s oo k een s ch et s bi ed t van Don Bosco en van het Oratorio in die
jaren.
"Daar ik dikwijls naar Turijn ging, begaf ik me af en toe naar Val-
docco om Don Bosco op te zoeken, en elk jaar vond ik het aantal jon-
gens dat er was ondergebracht, toegenomen. Op een dag ontmoette ik hem
in de buurt van het koninklijk paleis en omdat het vrijdag was, drong
hij er erg bij me op aan, dat ik in het Oratorio zou komen eten, uit
vrees, naar hij zei, dat in het restaurant ook op een vrijdag vlees zou
kunnen bereid zijn. Onderweg beduidde Don Bosco me ieder ogenblik te
willen blijven staan en geduld te oefenen; en hijzelf bleef dan telkens
staan om even met allerlei mensen te praten. Toen we tenslotte in het
Oratorio kwamen, drongen alle jongens als om strijd om hem heen om hem
de hand te kussen, en zij overlaadden hem met zoveel tekenen van eer-
bied en genegenheid dat ik er diep door bewogen werd. Toen ik vervol-
gens in het Oratorio mijn intrek had genomen en ook de volgende nach-
te n er d oo rb ra c ht, za g ik ' s mo rg ens dat al de jongens zich naar de kerk
begaven om de Mis te horen die door Don Bosco werd opgedragen en ook ik had
het genoegen die in het oude kerkje bij te wonen. Ik ben toen tot de
overtuiging gekomen dat de jongens zeer braaf waren en ik geloof dat
een deel van hen slecht terechtgekomen zou zijn, wanneer ze hier niet
opgenomen en voortreffelijk geleid waren geworden door Don Bosco."
Het is op die manier dat de liefde van Don Bosco beloond werd, want
altijd was God beter voor hem dan een moeder.

28.5 Page 275

▲back to top


- IV/271 -
HOOFDSTUK XXXVII
HET VERLANGEN OM DE WERELD TE BEKEREN - D E
G E E S T V A N GODSDIENSTIG LEVEN IN DE JONGENS
AANGEWAKKERD - DE NIEUWE KERK VAN DE H.FRANCISCUS
VAN SALES IS GEREED - ZEGENING VAN EEN
TABERNAKEL EN VAN EEN KLOK - DE BISSCHOPPEN
VAN VERCELLI EN VAN IVREA KUNNEN NIET
AANWE ZIG ZIJN B IJ DE INWIJDING VAN DE KERK -
UITNODIGING AAN EN ANTWOORD VAN D E B U R G E -
MEESTER, DE ONDER-BURGEMEESTER EN
P R O F E S S O R BARUFFI - GEDICHTEN - DON BOSCO ONZE KONING!
Don Bosco verloor intussen niet de Congregatie uit het oog die
hij wilde stichten. Vele jaren lang, als hij zich veelal schertsend te
midden van een groep jongens of jonge geestelijken bevond, gingen ze
dikwijls, na een tijdje, hij en al zijn jongens, in een cirkel op zijn
kleermakers zitten. Hij hield dan zijn witte zakdoek in de hand; maakte
er een prop van en liet die van de ene hand in de andere springen. De
jongens zaten dat spelletje stilletjes aan te zien en dan opeens zei
hij: "Och, had ik toch een stuk of twaalf jongens, waarmee ik kon doen
wat ik wou, waar ik over kon beschikken zoals over deze zakdoek, dan
zou ik de naam van Onze Heer Jesus Christus niet alleen door heel Euro-
pa verbreiden, maar veel verder, buiten de grenzen van Europa, in alle
verre, verre landen." Een nadere verklaring gaf hij niet. Hij herhaalde
die woorden in 1857 toen de nog jonge Don Piano erbij tegenwoordig was,
die thans (1904) pastoor is van de Gran Madre di Dio in Turijn.
Tegelijkertijd trachtte Don Bosco in zijn preken, conferenties en
gesprekken de liefde op te wekken tot een leven geheel gewijd aan God en aan he t
heil der zielen. Soms sprak hij tot de jongens over de voordelen van
het gemeenschapsleven, waar men niet aan de toekomst hoefde te denken,
geen zorgen had om in zijn levensonderhoud te voorzien, over de goedheid van de
Voorzienigheid die nooit haar dienaren in de steek laat. Hij ontwik-
kelde deze gedachtegang echter steeds langs middellijke weg, zonder een
toespeling te maken op het kloosterleven. Hij beschreef eveneens enkele
roemrijke trekken van heiligen die hun levensdagen in een klooster aan God ge-
wijd ha dd en ; hi j dee d da t op e en p oë ti s ch e en a an tr ek ke li jk e m an ie r,
zodat zíj de volmaaktheid van deze levensstaat zouden begrijpen, en
zonder dat hij iemand die levensstaat scheen aan te bevelen De enige aansporing
die hij tot de leerlingen richtte was, hem te willen helpen, en steunend

28.6 Page 276

▲back to top


- IV/272 -
op de liefde die zij hem toedroegen, drukte hij de wens uit hen altijd
aan zijn zijde te hebben, om hen steeds de weg naar het paradijs te kun-
nen wijzen en op een dag voor altijd samen met hem te kunnen zijn in de
eeuwige zaligheid.
Soms bediende hij zich van geheimzinnige uitdrukkingen om hun
nieuwsgierigheid te prikkelen. "Ik heb één ding van je nodig: wanneer zul
je de biecht van je toekomstig leven spreken?"
En tegen een ander: "Ben je blij? Gaat alles goed? Nu is het dus
nodig dat je je voorbereidt op de biecht van je hele toekomstig leven."
Daarmee wilde hij hoofdzakelijk het gesprek op hun geestelijke roeping
brengen, erop aandringend ernstig en tijdig te denken aan het belang
daarvan.
Af en toe zei hij tegen deze of gene: "Wil je dat ik je het
hoofd afsla? Ik geloof dat ik je het hoofd moet laten afslaan!" Daarmee
doelde hij op de volkomen gehoorzaamheid aan de directeur van het Ora-
torio, waarvan hij dikwijls de voordelen en de waarde beschreef, zonder
aan te duiden op welke manier deze in het bijzonder kon worden betracht.
Wat de deugd betreft, wilde hij niet meer van hen eisen dan men van
een goede christen verlangt om zijn ziel te redden. Daarom sprak hij
niet over methodische meditaties, noch over lange geestelijke retraites.
Al van toen af maakte hij van andere middelen gebruik, en men zag jon-
gens de hoogste trap van volmaaktheid bereiken. Wanneer hij aan zijn
Huis een te geregelde of kloosterachtige levensvorm gegeven had, zou
hij alles verloren hebben. In de loop van onze geschiedenis zullen wij
hem steeds, zij het ook onmerkbaar, hoger zien stijgen naar de vervul-
ling van zijn ideaal, dat wil zeggen: de dingen geleidelijk aan zo te
leiden, dat hij de Salesiaanse Sociëteit op gelijke hoogte kon brengen
met iedere andere Congregatie.
Onvermoeibaar werkte hij aan dat doel, maar het woord Congregatie
nam hij niet in de mond dan nadat hij veertien jaar lang het terrein had
voorbereid. Hij voorzag eveneens dat hij, zodra hij maar even de
sluier die zijn plannen verborgen hield zou hebben opgelicht, geen ge-
ringe weerstand en hardnekkige strijd onder ogen zou hebben te zien,
niet alleen van de wereld, maar eveneens van de bisschoppen en pastoors
en van de ouders der jongens en van de jongens zelf. Hij had redenen om
dat te verwachten. En zo zou het ook gaan. Inderdaad, al waren er velen
die hem eerst bewonderden, hem een groot en heilig man noemden, later
werd hij voor hen een fanatiekeling, een koppige man, een hoogmoedige,
belust op tweedracht, een man die zich aan de jurisdictie van anderen
wilde onttrekken en een afzonderlijk rijk voor zichzelf wilde hebben. Maar
God wilde het.
Om de te verwachten moeilijkheden te overwinnen, deed hij zijn
best zich te verzekeren van alle mogelijke banden, waarmee hij de jon-
gens aan zich zou kunnen binden. Ziedaar, waarom hij af en toe van
zichzelf sprak als van de persoon waarvan de Heer zich bediende als van
een hulpmiddel, waarom hij bepaalde dromen vertelde die voor ieders ogen
werkelijkheid zouden worden, waarom hij ons deed inzien dat hijzelf een
bijzondere zending te vervullen had ten voordele van de jongens, en
waarom hij bij iedere gelegenheid de bijzondere bescherming aantoonde die

28.7 Page 277

▲back to top


- IV/273 -
Onze-Lieve-Vrouw aan het Oratorio verleende. Dat alles moest dienen om te
doen begrijpen hoe gelukkig degenen zouden zijn die het besluit namen hun
arbeid te verrichten op een plek waarnaar op zo bijzondere wijze de voorkeur
van Maria uitging.
Niettemin, wanneer hij af en toe aan zijn jongens de dingen vertelde
die er vroeger in het Oratorio waren voorgevallen, zei hij, om hun het
idee uit het hoofd te zetten, dat hij dat uit ijdelheid deed: "Ik ver-
tel van tijd tot tijd dingen over het vroegere Oratorio en ook over me-
zelf. Ik geloof dat i k kan zeggen: Meminisse iuvabit, omdat deze dingen
op bewonderenswaardige wijze de macht van God aantonen. Het lijkt me niet dat
er in die verh al en enige ij de lh ei d s ch ui lt . O neen, dank zij God, is die
er niet in. Deze verhalen leren heel veel. God heeft zich willen bedie-
nen van een armzalig instrument om grote dingen tot stand te brengen.
Ik wil dat men dat weet, opdat wij onze harten tot God verheffen uit
dankbaarheid voor al het vele dat hij voor ons welzijn heeft willen doen.
En hij dankte de Heer aanhoudend, en niet alleen voor de vele wel-
daden die Hij had verleend, maar ook voor de vele genaden die Hij voor
hem, naar hij wist, had voorbereid. Het is voldoende dat wij ons dat
herinneren wat we al gezegd hebben.
Toen Don Bosco in 1846 en in 1849 bijeenkomsten had met Don Pacchi-
otti en met de priesters die met hem in de Refugie waren aangesteld, met
Don Cocchis en met verschillende anderen en er gesproken en van gedach-
ten gewisseld werd over een blijvende leiding van het zondagsoratorio,
eindigde hij steeds met te zeggen dat hem zowel seminaristen als pries-
ters, die hem geheel zouden toebehoren, te hulp zouden komen en dat zij
alles naar behoren zouden volbrengen. Toen lieten hem verschillende
priesters, die zo ijverig schenen voor de Oratorio's, hem de een na de
ander in de steek. Dat scheen een logenstraffing te zijn van de voor-
spellingen, die voor hen het voorwerp van gelach waren. En toch zou het
niet lang duren of de eerste voorspelde seminaristen zouden verschijnen.
Deze waren erg bemind bij alle klassen van personen, omdat zij in het
openbaar en privé veel liefdewerken verrichtten, hetzij door hun kame-
raden te assisteren, hetzij door avondlessen te geven en catechismus-
onderricht in de verschillende zondagsoratorio's, hetzij door de jon-
gens die 's zondags buiten rondzwierven op te vangen, hen op te zoeken
waar ze werkten, door hen thuis te bezoeken als ze ziek waren al naar
de aanwijzingen die Don Bosco hun gaf; en intussen studeerden ze voor zich-
zelf en bezochten de verschillende scholen.
In 1852 hield de theoloog Pacchiotti in het Oratorio de noveen
van de Heilige Geest. De jongens waren hem heel toegedaan en op de feestdag werd
hij na de preek meegenomen naar een lokaal gelijkvloers waar hem een verfris-
sing werd aangeboden. Er waren ook acht seminaristen met hem meege-
komen, en die namen bij hem plaats. Toen kwam Don Bosco binnen en terwijl Don
Pacchiotti hem een licht schouderklopje gaf en hem bewogen aankeek,
zei hij tot hem: "Nu geloof ik dat je priesters en seminaristen zult
hebben." - "Nu geloof ik dat je een kerk en een huis hebt", zei hij andermaal
tegen hem toen hij weer eens in Turijn was en de bouw van het nieuwe
huis al behoorlijk was opgeschoten. - En enkelen van hen die hem eerst
voor gek verklaard hadden en nu gekomen waren om in de kerk van de H. Francis-
cus te preken, moesten zich op zijn minst wel herinneren, dat zij eens
voor onmogelijk gehouden hadden, wat zij thans met eigen ogen aanschouw-
den. En toch was wat zij zagen nog slechts een klein begin, een voor-
proefje van wat zij later te zien zouden krijgen.

28.8 Page 278

▲back to top


- IV/274 -
En Don Bosco droeg er bijzonder zorg voor om enkele van de besten
en ijverigsten onder hen voor die langverwachte dag voor te bereiden door
hen vertrouwd te maken met een paar vrome gebruiken van de kloostergemeenschap.
Daarom begon hij nu en dan alleen met hen een of andere conferen-
tie te beleggen. Onder hen bevond zich de diaken Gioachino Guanti die
Latijnse les gaf. De 5de juni 1852 riep Don Bosco hen bij elkaar en
spoorde hen aan zich een intieme kameraad te kiezen om, zonder medeweten
van de anderen, hen op een liefdevolle manier te wijzen op fouten die zij
begaan hadden, zodat zij zich daar voortaan voor in acht zouden kunnen
nemen. Michele Rua koos als zijn vermaner Reviglio, en hij verzekerde
ons, dat de raadgevingen die zijn vriend hem gegeven had, voor hem van
groot belang geweest waren. Van deze conferentie bezitten we een geschre-
ven verslag van Michele Rua in de volgende bewoordingen:
Don Bosco, Don Guanti, Bellia, Buzzetti, Gianinati, Angelo Savio, Stefano
Savio, Marchisio, Turchi, Rocchietti primo, Francesia, Francesco Bosco,
Cagliero, Germano, Rua.
Deze zijn bijeengekomen op de conferentie van zaterdagavond 5 juni 1852.
Op deze conferentie is vastgesteld iedere zondag de zeven vreugden van
Maria te bidden. Het volgende jaar zal worden nagegaan wie dat zal heb-
ben volgehouden tot de vastgestelde zaterdag, d.w.z. de eerste zaterdag
van de maand mei.
Jesus en Maria, heiligt allen die op dit papiertje vermeld staan.
De niet te kennen gegeven bedoeling van deze gebeden was het verwe-
zenlijken van de Salesiaanse Congregatie. En zij volgden met volharding
op wat Don Bosco hun had aangeraden, in de overtuiging er groot voordeel
van te hebben.
Intussen schoten de werkzaamheden aan de kerk van de H. Franciscus
zo goed op, dat die in de maand juni 1852 gereed was. Dokter Francesco
Vallauri, zijn vrouw en hun zoon de priester Don Pietro, zorgden voor het
hoofdaltaar. Commendatore Giuseppe Duprè liet de kapel, links van de
ingang, toegewijd aan de H. Aloysius van Gonzaga, verfraaien en zorgde
voor een marmeren altaar. Het adellijke echtpaar markies Domenico en
markiezin Maria Fassati betaalden het tweede zijaltaar ter ere van de
Allerheiligste Maagd, en versierden dat met een mooi beeld van Onze-
Lieve-Vrouw. De heer Michele Scanagatti schonk prachtige kandelabers;
Don Giuseppe Cafasso betaalde de preekstoel; een andere weldoener zorgde voor
de benodigdheden van het zangkoor en later voor een klein orgel. Kortom,
bij die gelegenheid legde Don Bosco een grote activiteit aan de dag en een
buitengewone ijver, maar de godsvrucht van de burgerij, of beter de goddelijke
Voorzienigheid, verleende hem daarbij steeds een waardevolle steun.
Op 7 april had de pro-vicaris generaal Celestino Fissore aan Don
Bosco de bevoegdheid verleend om een nieuw tabernakel te zegenen ten
gebruike van de Oratorio's, en op zondagnamiddag, 22 mei had de eerw. Don
Gattino, pastoor van de kerk van de HH. Simon en Judas de nieuwe klok ge-
wijd die in de klokkentoren naast de kerk van de H. Franciscus van Sales
zou komen te hangen.
De kerk zelf moest ook nog worden ingewijd en Don Bosco had graag
een of andere prelaat gehad om dat zo plechtig mogelijk te laten gebeu-
ren. Daarom wendde hij zich tot de aartsbisschop van Vercelli, en vervolgens

28.9 Page 279

▲back to top


- IV/275 -
tot de bisschop van Ivrea, met wie hij reeds in verbinding had gestaan om
een plan voor de verspreiding van volksboeken te bespreken. Geen van
beiden kon echter komen om redenen die in hun antwoord vermeld staan:
Zeereerwaarde Heer,
Heel gaarne zou ik deel hebben genomen aan de vreugdevolle plech-
tigheid van Uw eerwaarde, aan wiens ijver de hoofdstad het nieuwe
Oratorio van de H. Franciscus van Sales verschuldigd is, bestemd voor de
onderrichting van de Turijnse jeugd, en mij zodoende het genoegen ver-
schaft hebben te midden van de talrijke schare jongens, een zo ontroe-
rend feest mee te maken. Maar op de vooravond van mijn 72ste levensjaar,
geplaagd door hoest en door enkele ongemakken die onvermijdelijke gebre-
ken van de ouderdom zijn, ben ik niet in staat uw vriendelijke uitnodi-
ging te aanvaarden. Ik ben U echter heel erkentelijk en hoop gaarne dat
U begrip zult hebben voor de redenen die mij verhinderen te komen. Ik
verblijf intussen met de meeste hoogachting,
Vercelli, 8 juni 1852
Alessandro Aartsbisschop
Waarde Heer Don Bosco,
In andere omstandigheden zou ik heel zeker gaarne gekomen zijn om
de plechtigheid der inwijding van de nieuwe kerk te verrichten, die door
u en uw ijverige medewerkers is gebouwd. Ik zou dat ook gedaan hebben
met waarachtige vreugde voor het werk zelf, voor u, en voor de heer dok-
ter Vallauri, onze voorzitter van dit jaar die ik zo grote achting
toedraag. Maar het is eigenlijk zo: non possum venire.
Ik heb die dag al een openbare plechtigheid te verrichten in de
stad, nl. het toedienen van het H. Vormsel. De dag daarna ís het mijn
naamdag en bovendien wachten mij nog andere werkzaamheden in het klein-
seminarie; vervolgens de verjaardag van mijn doopfeest, allemaal dagen,
die ik gaarne in teruggetrokkenheid zou willen doorbrengen. En op het
ogenblik is men bezig met de eindexamens van de seminaristen-studenten in
de theologie en filosofie. Het spijt me werkelijk: non possum.
Ik zal graag de lectuur ter hand nemen van het manuscript: "Raadgevingen
aan de katholieken". Van mijn secretaris ontving ik eveneens een aante-
kening over de twee Philadelphia's. Ik sprak met een geestelijke uit een
ander bisdom over de kleine Bibliotheek want allen zijn het eens over de
noodzakelijkheid en het onfeilbare succes ervan.
Ik hoop van harte en bid de Heer dat het feest mooi en vruchtbaar
zal verlopen en ik zal er in de geest aan deelnemen. Intussen heb ik de eer...
Ivrea, 12 juni 1852
LUIGI Bisschop van Ivrea
Toen hij deze hrief ontvangen had, wendde Don Bosco zich met zijn
vraag tot de Curie:

28.10 Page 280

▲back to top


- IV/276 -
Hoogeerwaarde Heer Vicaris,
Nu de bouw van de nieuwe kerk voor het Oratorio van de H. Franciscus
van Sales te Valdocco zover gereed is dat er op bescheiden wijze de
diensten verricht kunnen worden, verzoekt de priester Don Giovanni Bosco
Uw hoogeerwaarde nederig, hem toe te staan de godsdienstoefeningen voor-
taan daar te kunnen houden, en de eerste kapel tot profaan gebruik te
herleiden, alsmede u te verwaardigen de nieuwe kerk in te wijden ofwel
tot dat doel een geestelijke af te vaardigen.
De bovengenoemde.
De curie haastte zich hem te antwoorden.
"De Pastoor van het gehucht Dora wordt gemachtigd het nieuwe Orato-
rio in te wijden volgens het Rituale Romanum, na welke inwijding ín de
nieuwe kerk de oefeningen gehouden kunnen worden en haar dezelfde be-
voegdheden ten deel vallen, welke voordien golden voor de oude kapel,
die voortaan voor profaan gebruik zal mogen gebruikt worden.
Turijn, 19 juni 1852
Filippo Ravina, vic.-gen.
T. G. Caviassi, secr.
Intussen had Don Bosco aan de weldoeners een uitnodiging gezonden om
de plechtigheden bij te wonen.
Mijne Heren,
Een dag van grote vreugde voor mij, en, naar ik aanneem, eveneens
voor U, is de zondag van 20 juni, waarop aan onze verlangens, onze ver-
wachtingen zal voldaan worden door de inwijding van de nieuwe kerk van
de H. Franciscus van Sales, waaraan u in zo velerlei vorm met ijver en
liefde hebt meegewerkt.
Het is waar dat het gebouw nog niet helemaal af is, maar de werk-
zaamheden zijn toch zover gevorderd, dat de inwijding al kan plaatsvin-
den, en dat de heilige diensten er op passende wijze kunnen worden
verricht, zodat voorzien is in onze noodzakelijkste behoeften.
De plechtigheid begint om 8 1/2 uur ’s morgens. Na de kerkwijding
zal er een heilige Mis worden opgedragen voor al de weldoeners van het
Oratorio. Onder de Mis zullen enkele jongens hun Communie doen. Daarna
zal er gepreekt worden en zal de plechtigheid met het geven van de Zegen
met het H. Sacrament beëindigd worden. 's Namiddags half vier zal er Lof
zijn met de gewone preek en zegen met het Allerheiligste.
Bij het verlaten van de kerk, wordt u verzocht u naar de lokalen
van de oude kapel te begeven om u gedurende enige tijd met de andere wel-
doeners van het Oratorio te onderhouden, en u zo gezamenlijk te verheugen
met de Heer die ons op een zo buitengewone wijze heeft geholpen bij de
vervulling van zijn werk.

29 Pages 281-290

▲back to top


29.1 Page 281

▲back to top


- IV/277 -
Er zal een plaats voor u gereserveerd worden om op een gemakkelijke
manier de plechtigheid te kunnen volgen, en het is mijn nadrukkelijke
bedoeling die dag alles te doen als dank voor uw milde steun. Wanneer er
echter in de te verwachten grote drukte niet alle tekenen van eerbied
gegeven kunnen worden die U rechtens verdient, verzoek ik u mij dit te
willen vergeven, daar het stellig geen gebrek aan goede wil zal zijn.
U kunt personen meebrengen die u bijzonder goed kent, en die zich
wellicht interesseren voor dit werk van christelijke naastenliefde. Het
is een gemeenschappelijk feest, gemeenschappelijk moet ook de glorie zijn
die op een dergelijke dag de Heer gebracht wordt, gemeenschappelijk moge
ook het goede zijn dat het voor onze zielen zal opleveren.
In de overtuiging dat U in uw edelmoedigheid het welzijn van ons
Oratorio zult blijven bevorderen, dank ik U met gevoelens van de grootste er-
kentelijkheid, u de verzekering gevend dat het mij steeds een grote eer
zal zijn mij te kunnen noemen,
In het Oratorio, 16 juni 1852
uw dienstw. dienaar,
Bosco Giovanni, pr.
Don Bosco had ook de burgemeester van Turijn uitgenodigd. Deze zou
heel graag gekomen zijn, zoals hij ook aanwezig geweest was bij de eerste
steenlegging. Hij werd echter weerhouden door omstandigheden die hij zich
verwaardigde in een brief uiteen te zetten, een brief die getuigt van de
godsdienstzin van de hoogste gezagdrager van Turijn en van de waardering
die hij koesterde voor het werk van het Oratorio. Ziehier wat hij aan
Don Bosco schreef per 18 juni:
Met levendige voldoening heeft de ondergetekende, Burgemeester, de
vriendelijke uitnodiging van Uw eerw. ontvangen. Het spijt hem daarom
ten zeerste dat de ochtendplechtigheid naar aanleiding van het feest van
Onze-Lieve-Vrouw in de Consolata, waar hij eveneens met een vertegenwoor-
diging van het gemeentebestuur aanwezig moet zijn, en na de maaltijd de
vergadering van de Congregatie di Carità di Reaglie, hem beletten van uw
uitnodiging gebruik te maken, zoals hij heel gaarne zou hebben gedaan.
Het doet hem een groot genoegen te zien, dat het Instituut van het Ora-
torio van de H. Franciscus van Sales, gereedgekomen is. U hebt daar met
zoveel ijver aan gewerkt ten behoeve van de arbeidende jeugd, die nu
ee n ge legenheid zal krijgen zich toe te leggen op godsdienstige en burgerlijke
deugden.
Ik verzoek U intussen de verzekering van mijn onderdanige toewijding
te aanvaarden.
De Burgemeester Bellono.
Soortgelijke redenen weerhielden ook de onder-burgemeester.

29.2 Page 282

▲back to top


- IV/278 -
Turijn, 17 juni 1852
Daar er op zondag 20 dezer om 9 uur 's morgens een heilige Mis wordt op-
gedragen in de Consolatakerk in aanwezigheid van het gemeentebestuur, zal
ondergetekende tot zijn spijt niet tegenwoordig kunnen zijn bij de
plechtigheid waarvoor hij de vriendelijke uitnodiging van de eerw. H.
Don Giovanni Bosco per 16 dezer ontving. Wanneer de noodzakelijkheid om
enkele uren ten stadhuizen te vertoeven voor dringende aangelegenheden, en een
paar huiselijke plichten hem er de tijd voor laten zal hij zich heel
gaarne om half vier in de namiddag naar het Oratorio begeven naar de bij-
eenkomst in de lokalen van de oude kapel.
De ondergetekende weet in de hoffelijke uitnodiging het aandeel te
onderscheiden dat aan zijn collega’s en niet aan hem alleen terecht
wordt toegeschreven, daar hij niet alleen de geringste was onder de mede-
werkers aan dit vrome werk, maar ook dat hij het minste op de hoogte is
van alle medewerkers. Indien zijn aandeel even groot mocht zijn als dat
der anderen, dan betreft zulks alleen de tevredenheid met het welslagen
van de onderneming en in de oprechte waardering voor de initiatiefnemer
en promotor ervan, U eerw. Heer Bosco, wie de grootste waardering en
dankbaarheid van de burgers toekomt, evenals de genegenheid van elke
go ed e ch ri st en m ens, voor al het goede dat gij onder Gods leiding en
bescherming hebt verricht.
Cottin
Ook de beroemde natuurkundige en archeoloog Baruffi schreef bij die
gelegenheid in die zin aan Don Bosco:
Geachte Heer,
Ik dank U hartelijk voor de vriendelijke uitnodiging voor de mooie
plechtigheid van zondag, a.s. en het spijt mij oprecht die niet te kun-
nen bijwonen, daar ik voor enkele dagen buiten Turijn zal moeten ver-
blijven.
Ik verenig mij echter van ganser harte met dit feest en smeek de he-
mel dat hij U met zijn gunsten zal blijven bijstaan, opdat U zodoende de
vreugde zult smaken die achtenswaardige en evangelische verlangens in
vervulling te zien gaan.
Uw naam zal met onuitwisbare letters in de harten der Turijners ge-
grift blijven en in dat van al degenen die de liefdevolle toeleg en al
uw offers kennen en weten te waarderen die U getoond hebt voor het
welzijn van de arme verlaten jongens om hen op de goede weg terug te
brengen zowel met stoffelijk als geestelijk brood.
Aanvaard mijn hartelijke groeten en de beste wensen voor uw per-
soonlijk welvaren, opdat het door U gestichte Oratorio zich steeds meer
moge ontwikkelen en de vruchten voortbrengen die de maatschappij en de
godsdienst ervan verwachten.
Ik grijp deze gelegenheid gaarne aan om mijn gevoelens van grootste
waardering te herhalen en verblijf inmiddels,
Turijn, 1852 dd. 18 juni
van Uw eerwaarde,
de dw.dn.,
G.T. Baruffi

29.3 Page 283

▲back to top


- IV/279 -
Hoewel tot over de oren in zijn bezigheden verdiept, vond Don Bosco
niettemin toch nog gelegenheid om de muze aan te roepen, en een gelegen-
heidsgedicht samen te stellen, dat lieflijk ís door zijn eenvoud en dat
we hier laten volgen. Het opschrift luidde: "Op de dag waarop de nieuwe
kerk van het Oratorio van de H. Franciscus van Sales wordt ingewijd,
drukken de daar aanwezige jongens, op het hoogtepunt van hun vreugde,
hun gevoelens van de diepste dankbaarheid jegens hun weldoeners als volgt uit:
Zoals vogelen van tak tot tak
een veilig plekje zoeken
om zorgzaam een nest te bouwen
en daar rustig in te wonen ;
In dal noch bergen dwalen,
op het veld noch in het bos,
storm noch noodweer tellen,
eer het nestje is gebouwd ;
Zo zochten wij wel tien jaar lang
naar het thans gevonden nest,
en de hemel stond ons toe
het tenslotte te ontdekken.
Eerst een weiland, toen een tuin,
of erf, kamer, straat of plein,
op de zonderlingste plaatsen
zwierf het Oratorio rond.
Tot ten slotte God barmhartig,
Zijn blik erbarmend op ons sloeg,
en het tien jaar lange wachten
eindelijk royaal beloonde.
Ja beloonde... met veel klassen,
en een plaats voor sport en spel,
als een kinderparadijs
rond een groot huis aangelegd.
Wat kon men nog beter wensen?
nog klopte het hart van ongeduld,
maar toen eens de kerk gewijd was,
was ook deze wens vervuld.
Het is waar, geachte heren,
dat gij moeitevolle maanden,
hitte en koude hebt doorstaan
voor het Huis des Heren.
Zonder rust en zonder slaap ;
geen lasten, zorgen of moeiten,
geen regen en geen felle wind,
kon uw ij ver doen verslappen.
Opgewekt kunt ge thans feesten
als de strijder na de slag,
die verdiende glorie oogstte,
op de overwinningsdag,.

29.4 Page 284

▲back to top


- IV/280 -
Uw gezwoeg is thans bekroond
en beloond door God de Heer,
Onze kerk is ingezegend,
wat verlangen wij nog meer?
Vlug nu, jongens, laat ons allen
naar het nieuwe Godshuis gaan,
en tot God een hymne zingen
wijl Hij ons heeft welgedaan.
0, almachtig Heer en God,
die de arme nooit iets weigert,
luistert naar ons smeekgebed
en wil ons vandaag verhoren.
Maak dat deze nieuwe kerk,
In uw naam gewijd geworden,
nooit ontwijd zal mogen worden
door iemand met verdorven hart.
Maak dat allen die er komen,
al uw toegewijde dienaars,
hun beloften zullen volgen,
behulpzaam, barmhartig zijn.
En ook Gij, o Moedermaagd,
die alles van God verkrijgt,
zegen al uw trouwe zonen,
vervul hun hart met geloof en liefde.
Laat hen door onbesuisde daden
nooit ophouden uw kind te zijn,
Houdt ons vrij van de gevaren,
van de onbezonnenheid der jeugd.
Maar wat zult ge wel gaan schenken,
aan die goede brave heren,
die hun werk en zweet veil hadden
voor uw eer en glorie?
Schenk aan hen, o Maagd vol schoonheid,
in de hemel een bloemenkrans.
En beloon al hun verdiensten,
met goedheid die geen einde kent.
Wij zullen blij van harte
in gulden letters overal,
en wijd en zijd verkonden
EEUWIG HEIL ZIJ DEZE DAG!
Noch voor eeuwig, noch voor kort
zal ooit nog worden uitgewist
deze dag, die tot de schoonste
van ons leven heeft behoord.

29.5 Page 285

▲back to top


- IV/281 -
Er werden duizenden exemplaren van dit vers gedrukt, het werd op
muziek gezet en de jongens hadden het van buiten geleerd.
Midden onder de voorbereidingen van het feest in het Oratorio, ver-
keerden zowel de interne als externe jongens op het toppunt van vreugde
en dat brachten zij met onweerstaanbare nadruk tot uiting op de dag van
de 14de juni.
Zo vertelde het ons prof. Raineri die het Oratorio bezocht van
1846 tot 1853: 'Het was op een zondagmiddag. Don Bosco had ons met veel
overtuiging op zijn betoverende natuurlijke manier het verhaal verteld
van de herdersjongen David die Koning was geworden en hij eindigde met
de uitroep: "Ziedaar de koning geworden herdersknaap!" - En wij riepen
onmiddellijk uit: "Leve Don Bosco onze koning!" Zo gezegd, zo gedaan:
de oudere en sterkere jongens namen Don Bosco voorzichtig op hun schou-
ders en droegen hem in triomf de speelplaats en de tuin rond, en terwijl
wij erom heen liepen, zetten wij het lied in dat wij in die tijd geleerd had-
den:
Zoals de vogel van tak tot tak
op zoek is naar een onderdak...
tot onze, en misschien ook zijn, grootste verrukking. Niet anders de-
den de oude volkeren wanneer zij een van hun krijgers tot leider uit-
riepen en hem op hun schilden hieven. 0 zeker! Don Bosco kon heel goed
onze leider zijn, onze koning! In zijn onderrichtingen gaf Don Bosco
ons gulden regels die, wanneer ze ook al voor allen mogen gelden, toch
vooral voor de jeugd bestemd zijn, en het is goed ze te onthouden. Hier zijn er
enkele:
- Handel vandaag zo, dat je er morgen niet om hoeft te blozen.
- Stel het goede dat je vandaag kunt doen, niet tot morgen uit, want
misschien heb je er morgen geen tijd meer voor.
Laten we zo handelen dat we er in deze en in de andere wereld wel bij
varen.
Wees zacht in je oordeel.
- Wil je dat je kameraad je waardeert? Denk dan altijd goed over allen,
en wees tevreden en bereid om je evennaaste te helpen.
En na de plechtigheid in de kerk richtte hij tot ieder van de jon-
gens, die zo verschilden van leeftijd, inborst, gewoonten, levensom-
standigheden en opvoeding, allen vol leven en tot spelen geneigd, en
rekening houdend met ieders aard, een woord, een vriendelijk woord,
een woord dat troost gaf, dat ons tevreden deed zijn en het was alsof
hij elk van ons in de ziel kon lezen en we zeiden allemaal in stilte:
Don Bosco meent het goed met ons! 0 ja, Don Bosco meende het goed met
a l l e n . . . H o e h e e r l i j k i s het, in gedachten tot die jeugdjaren terug te
keren!"
"Don Bosco", zo voegde Mgr. Cagliero hieraan toe, "vergezelde hen
in de late avond zelf tot aan de toegang van de stad om er zich van te
vergewissen dat zij onmiddellijk in groepjes naar huis gingen. Bij het
voorbijgaan van de Rondo, waar indertijd de doodvonnissen voltrokken
werden, hoorde men de jongsten onder deze volksjongens tegen elkaar
zeggen: "Don Bosco houdt zoveel van ons, dat wanneer men ons naar de
galg zou leiden, hij nog iets erop zou vinden om ons te redden." - Het-
zelfde is door Don Reviglio verklaard.

29.6 Page 286

▲back to top


- IV/282 -
HOOFDSTUK XXXVIII
INWIJDING VAN DE KERK VAN DE H. FRANCISCUS VAN SALES
-DE EERSTE MIS - DE NAMIDDAGPLECHTIGHEDEN -
DANKBETUIGINGEN - MUZIEK EN POEZIE - HET DAGBLAD
LA PATRIA
Toen alle werkzaamheden achter de rug waren en alles in gereed-
heid was gebracht, werd voor de inwijding en in gebruikneming van het
nieuwe Godshuis de dag van 20 juni gekozen, de derde zondag na Pinkste-
ren, een plechtig feest in Turijn ter ere van de Allerheiligste Maagd
onder de titel van Troosteres der Bedrukten. Het zou ons te ver voeren
al de bijzonderheden te beschrijven van die gedenkwaardige dag, daar het
voor het Oratorio meer een unieke dan zeldzame dag was. Een geweldige
hoge boog was bij de ingang van de speelplaats opgericht, waarboven in
grote letters geschreven stond:
In letters van goud
zullen wij schrijven op papier en op hout:
deze dag is een bout
waar men geschiedenis mee bouwt.
Vanaf het aanbreken van de dag, kwamen van alle kanten en uit de
hele omgeving groepen jongens aanlopen die naar het Oratorio gingen,
terwijl zij onderweg de volgende door Don Bosco geschreven liedjes zongen:
Eerder zal de zon van het westen
naar het oosten wederkeren,
iedere stroom bergopwaarts lopen
in de richting van zijn bron,
dan dat uit onz' blije harten
deze schoonste aller dagen
ooit zal worden uitgewist.
De kerk werd gewijd volgens het ritueel door de pastoor van het ge-
hucht Dora, de eerw. Heer Don Agostino Gattino, die vervolgens de Mis
opdroeg en een prachtige toespraak hield tot een grote menigte jongens
en andere aanwezigen uit de stad.
Maar het mooiste van het feest vond 's avonds plaats. Ondanks het
feit dat zij een massa mensen kon bevatten was de nieuwe kerk letter-
lijk stampvol. Onze Don Bosco preekte en sprak over de bewonderenswaardige

29.7 Page 287

▲back to top


- IV/283 -
verandering die had plaatsgevonden; van een plaats voor ontspanning was
het een oord van gebed geworden; van een plaats vol rumoer, een plek voor
lof en dankbaarheid tot de Heer; van een plek voor plezier en ook wel van
zonde, een plaats van liefde tot God en heilige vreugde. Vervolgens
spoorde hij de jongens aan, van dat ogenblik af deze gezegende plaats te
eren met hun godvruchtig gedrag, door aanwezig te zijn bij de gods-
dienstplechtigheden en door er dikwijls de Heilige Sacramenten te ont-
vangen. Tenslotte schetste hij het beeld van de materiële kerken die
een afbeelding vormen van de zielen, tempels van de Heilige Geest ge-
noemd, en hij spoorde allen aan deze tempels zo rein mogelijk te houden,
d.w.z. zonder zonde, opdat het de Heer zou behagen er in het tijdelijke
leven zijn intrek in te nemen, waardoor zij waardig zouden zijn na hun
dood binnen te treden in de grote tempel der eeuwige zaligheid.
Er was ook een afdeling van de Nationale Garde aanwezig, die gekomen
was om de orde te handhaven; wat bij het grote gedrang erg moeilijk was,
en om een salvo af te vuren, wat op het ogenblik van de zegen met het
Allerheiligste een buitengewoon mooi effect gaf. Met haar trachtte de
eigen garde van het Oratorio te wedijveren met haar houten geweren. Deze en an-
dere bijzonderheden verleenden aan het feest een zo karakteristieke
kleur, dat de vrome zielen er erg van onder de indruk kwamen en zelfs de
meer werelds gezinden erdoor in bewondering raakten.
Diezelfde avond waren de promotors van de loterij naar het Oratorio
gekomen, verschillende leden van de Turijnse geestelijkheid en van de Turijn-
se patriciërs, en tal van andere personen die levendig hadden deelge-
nomen aan de bouw van de nieuwe kerk. Daarom ontving Don Bosco allen na de ker-
kelijke plechtigheden in de oude kapel; waar weldoeners gezorgd hadden
voor koffie en verversingen; en in het openbaar bracht hij hun daarvoor
dank. Hij gaf een opsomming van het voornaamste dat er gebeurd was; hij
wees op de ijver van de enen en op de naastenliefde van de anderen
voor het welslagen van het ondernomen werk, en met de grootste vreugde
toonde hij aan hoe deze morgen aller inspanningen bekroond waren met de
inwijding van de nieuwe kerk. Hij zei dat hij iedereen zou hebben willen
belonen zowel voor de gebrachte offers als voor de gedane moeite; maar
aangezien hij dat niet kon doen; had hij God gebeden en had hij de
jongens van het Oratorio insgelijks de barmhartige God laten vragen dat
hij hen in dit leven overvloedig zou zegenen, en hen zou belonen met een
schitterende kroon in het toekomstige leven.
Na de hartelijke toespraak van Don Bosco volgde een mooi motet, ge-
toonzet door de beroemde maestro Giuseppe Blanchi dankbaarder nagedachte-
nis, en uitgevoerd door een jongenskoor van het Oratorio. Men herinnert
zich dat een jongen, Pettiva Secondo geheten, vijftien jaar oud, bij de-
ze uitvoering een solopartij zong met een zo mooie stem, dat allen er tot
in het diepst van hun ziel door getroffen werden en hem een luid applaus brach-
ten.
Bij die gelegenheid vervulde onze Don Bosco de harten met een onbe-
schrijflijke vreugde. Het was alsof hij de figuur van de profeet David
opriep die bij de overbrenging van de ark des Heren, verborgen temidden
van zijn volk, gehoord werd door zijn zang en devote spel. Uit naam van
zichzelf, van zijn medehelpers en van de jongens van het Oratorio werd
door een jongen het gelegenheidsgedicht gelezen, gericht tot de genoemde
heren, en zij zaten daar met zichtbaar genoegen naar te luisteren. 's Avonds

29.8 Page 288

▲back to top


- IV/284 -
werd met vuurwerk dat onder leiding van Don Chiaves op het veld voor de
ingang van het Oratorio werd afgestoken een einde gemaakt aan deze prachtige
dag.
Deze plechtigheid, evenals de manier waarop zij verlopen was en ook
het edele doel waarop ze was gericht, werd van zoveel betekenis geacht,
dat zelfs een politieke krant uit die dagen, La Patria geheten, er het
onderwerp voor een van zijn artikelen van meende te kunnen maken, ge-
schikt om in deze bladzijden te worden opgenomen, zowel om de gegevens van deze
herinneringsgeschriften compleet te maken, als om nog duidelijker te la-
ten uitkomen volgens welke maatstaven van toen af de politieke gerichte
mensen het werk van het Oratorio beschouwden en beoordeelden met betrek-
king tot het welzijn van de burgermaatschappij.
"Wij achten ons gelukkig", aldus La Patria, "vandaag in ons blad
iets te kunnen zeggen over een van die werken, die bíj ons een oplossing
brengen van het brandende en steeds belangwekkende probleem van het al-
gemeen welzijn, dat wil zeggen van een weldadigheidsinstituut. We zijn
gelukkig dat we, in deze maatschappij, waarvan wij dagelijks de gebreken
beschouwen, waarop wij verplicht zijn nu en dan kritiek uit te oefenen,
voor een ogenblik de door politieke beschouwingen zwartgallig geworden
pen, kunnen laten rusten, voor een onderwerp dat zich bij ons volk in
een steeds algemene sympathie mag verheugen.
"Doch waar een edelmoedige ziel te vinden, hoe geen sympathie te
koesteren voor degene, die met de ijver van een filantroop, met de vol-
harding van een apostel, met het geloof van een christen de mooiste jaren
van zijn leven opoffert, ontelbare hindernissen overwint enkel met de
kracht van een zowel sterke als onderworpen wil, en er na vele jaren
van moeizame arbeid in slaagt een van die ondernemingen tot stand te
brengen, die eervol op één lijn gesteld kunnen worden met de instel-
lingen van een Epée, van een Assarotti, van een Cottolengo? Inderdaad,
wanneer wij aandacht willen schenken aan het feit dat al deze onderne-
mingen zo klein begonnen zijn, dan valt het ons gemakkelijk op te mer-
ken hoezeer die van Don Bosco op hen gelijkt, en hoe zij door de hoge
vlucht die zij genomen heeft, een waardige plaats inneemt naast de instituten
die wij zojuist noemden. Doch na gesproken te hebben over de ondervonden
moeilijkheden, is het onze plicht toch ook niet te zwijgen over de hel-
pers, die in deze bewogen tijd van politieke woelingen, die de beurzen der
rijken en de harten van allen doet krim pen, van alle k an ten waren komen op-
dagen om op Gods akker te werken. We zullen niet spreken over de men-
se n di e zi ch m e t Do n Bo sc o ve rb on den e n hem met grote ijver ter zijde
stonden, maar gaarne herinneren wij ons de duizend verschillende vormen, die de
onuitputtelijke naastenliefde van de b u r g e r s h e e ft a an g e n o m e n o m bi j di t
G o d w e l g e v al l i g w e r k t e r h u l p t e k o men; hulp van mensen van elke leeftijd,
van allerlei levensomstandigheden, van rijken en armen, van groten en klei-
nen; één geweldig voor verwezenlijking vatbaar en rechtvaardig socia-
lisme, omdat het opgewekt wordt door één heilig en bewonderenswaardig
gevoelen waarvoor ieder naar de mate van zijn eigen krachten bijdraagt,
de schilder met zijn schilderij, de koopman met zijn handelswaar, maar
waarin de vrouw, steeds groot, steeds vooraan wanneer het om naasten-
liefde gaat, alle tederheid van haar onuitputtelijke goedheid weet ten toon
te spreiden.

29.9 Page 289

▲back to top


- IV/285 -
"Gij ziet op de tentoonstelling van voorwerpen, die voor de loterij
geschonken zijn door degenen die het Oratorio daadwerkelijk willen on-
dersteunen, de opoffering van ontspanning, van wandeling, van speelgoed
bestemd om al naar de leeftijd de armen op te beuren; gij ziet deze
veelvormige en indirecte naastenliefde, die noodzakelijk is voor de ge-
voelige en tere wezens die het schoonste deel vormen van de werken van
weldadigheid, die hen leiden en onderhouden, om aan de mens van ruwere en
minder intelligente aard, laten we zeggen, de grovere steun met geld over
te laten.
We zeggen "grovere" omdat wij geloven dat degene die de stoffelijke
middelen verschaft om een werk tot stand te brengen, in verhouding
staat tot degene die er het initiatief toe neemt en het voleindigt, als
de soldaat te velde staat tot de generaal die het bevel voert; maar,
wanneer we zeggen "grover" willen wij daarmee in het minst niets afdingen op de
voortreffelijkheid van zijn functie. Inderdaad is de zending, die Don
Bosco onder de bescherming van de H. Franciscus van Sales heeft ge-
steld, groot en alle achting waardig. De jeugd onttrekken aan de ledig-
heid van de zondag, haar met godsdienstige en eerzame dingen bezig
houden, is iets zo moois, dat wij menen onze toevlucht te moeten nemen
tot de eenvoudige en daardoor zo voortreffelijke pen van de stichter
va n di t grote werk , om het te kunnen schetsen.
"Hij verklaart te hebben gezien "met grote droefheid, hoe velen
van hen, die vroegtijdig in de zaken en werkplaatsen van de stad werk
hebben, zich 's zondags overgeven aan spel en buitensporigheid en
zodoende het karige weekloon opmaken. Hij verlangde een remedie te
scheppen tegen een kwaad waarvan de noodlottige gevolgen maar al te
zeer te vrezen zijn. En daarom stelde hij zich tot doel een huis voor
zondagse bijeenkomsten te openen, waarin men gelegenheid zou hebben zijn
godsdienstplichten te vervullen en tegelijkertijd onderrichting genie-
ten; om een christelijk en eerzaam leven te kunnen leiden."
Ziedaar, hoe Don Bosco ons zijn werk met zoveel eenvoud heeft
uiteengezet en dat gisteren; door de inwijding van het Oratorio van de
H. Franciscus van Sales in Valdocco, voorgoed een aanvang heeft geno-
men. Het Oratorio is eenvoudiger en sober, zoals het past voor iemand
die van de openbare weldadigheid leeft, maar de hele kerk is gevuld met
gelovigen en het geloof is er het mooiste sieraad van het Godshuis. Die
gelovigen waren er gisteren in grote menigte heengetrokken, overgoten
door de stralen van de zon, als zovele zegeningen voor hen die zich
kleden in een godsdienstige en ingetogen vreugde. Alles droeg ertoe bij
om van deze dag in ieders hart een blijvende herinnering te laten: dank-
baarheid in hen, die beschut zijn tegen de ondeugd, en zij, die het werk
steunden en er dit blijk van dankbaarheid voor ontvingen, zullen dit blijven
gedenken.
"Zoals in dergelijke omstandigheden past, waren de kerkdiensten zeer
plechtig. Een persoon, die door zijn voortreffelijke deugden en door
zijn grote kennis een sieraad is van de Turijnse geestelijkheid, de pas-
toor van het gehucht Dora, hield een merkwaardige toespraak, waarin hij
een ontwikkeling schetst van de gezonde eigenschappen van de Kerk als huis van
God en als Huis va n gebed. Wij mo et en erkennen dat bij het horen van
die woorden, waarin hij ons door een logica; van alle voorwendsels ener al te
verfijnde welsprekendheid ontdaan, de heiligheid van ons geloof uiteenzette, de

29.10 Page 290

▲back to top


- IV/286 -
superioriteit van onze godsdienst boven de overtuigingen van andere vol-
ken, wij ons overgebracht waanden in de tijd dat tot de verenigde vol-
keren onder de reusachtige hemelkoepel of in de ingewanden der aarde, het
woord gepredikt werd van de God die voor onze zaligheid gestorven is.
Toen de kerkelijke plechtigheid afgelopen was, verenigden alle
promotors of leden van het leidende comité zich in een aangrenzende
zaal, waar zij zich samen onderhielden over de bewogen momenten van die
mooie dag; en het duurde niet lang of zij werden onthaald op een lofzang,
die keurig uitgevoerd werd door een jongenskoor. De Nationale Garde deed
haar best om nog meer luister aan het feest bij te zetten. Alle achting
voor dit jeugdige instituut dat de erkentelijkheid verdient van de
Staat, en de gelegenheid weet aan te grijpen om zich in algemene opge-
wektheid met het volk te verenigen. Het Oratorio is daardoor tot stand
gekomen, de zending van Don Bosco is werkelijkheid geworden.
"We durven het bijna niet zeggen, uit vrees dat door deze vaststel-
ling de weldadigheid der burgerij zou kunnen nalaten. Want het is nau-
welijks te geloven hoeveel er nog nodig is voor dit jonge, groeiende
instituut, waarop onze stad grote verwachtingen mag bouwen en dat een
waar voorbeeld is, dat navolging verdient in de andere delen van ons
Rijk. Wanneer wij daarom niet zwijgen kunnen door de vreugde die zich van
ons heeft meester gemaakt bij de aankondiging van de plechtige inwijding
van het Oratorio, willen we toch niet dat door onze woorden een verkoe-
ling zou optreden in de ijver van onze burgers, die tot de overtuiging
zouden kunnen komen dat alles nu is zoals het zijn moet.
Don Bosco is een edel werk begonnen, hij heeft het met volharding
en groot verstand beheerd. De bevolking van Turijn, die de voordelen
waardeert van een instelling waarvan het doel is zoveel mogelijk jeug-
dige harten te onttrekken aan de ondeugd, iets waartoe het hen ontbreekt
aan de nodige ervaring, zal zijn werk zeker niet onafgewerkt laten, en
zal op hetzelfde niveau van naastenliefde willen blijven, waarvan het zo
pas een zo schitterend getuigenis heeft afgelegd."(1)
(1) La Patria, politiek letterkundig dagblad, 21 juni 1852.

30 Pages 291-300

▲back to top


30.1 Page 291

▲back to top


- IV/287 -
HOOFDSTUK XXXIX
NIEUWE VOORSCHRIFTEN VOOR DE KERK EN HET
JONGENSVERBLIJF -DON BOSCO EN HET H. SACRAMENT - DE
KERKEN - DE GEWIJDE MUZIEK - DE PLECHTIGHEDEN - DE DIENST
AAN HET ALTAAR - DE HEILIGE MIS - DE VOORBEREIDING EN DE
DANKZEGGING - DE HEILIGE CEREMONIEN - DE COMMUNIE EN HET
BEZOEK AAN DE KERK - VERENIGING MET GOD.
Toen de Kerk van de H. Franciscus van Sales was ingewijd, om-
schreef Don Bosco in het reglement van het zondagsoratorio meer nauw-
keurig de taken van verschillende functionarissen, en daardoor hebben
wij een overzicht van de gebruiken van die tijd. Er werd één enkele mis
opgedragen en daarvoor baden en zongen de interne leerlingen het ochtend-
officie (Metten) van de H. Maagd. Don Bosco schreef aldus voor: "De kos-
ters waarschuwen, terwijl de lofgezangen voor Onze-Lieve-Vrouw beginnen
of op zijn laatst wanneer de hymne wordt ingezet, de priester om zich te
kleden voor de Heilige Mis. - De voorbidder leest, zodra de lofgezangen
ter ere van de Heilige Maagd geëindigd zijn, met heldere stem de gewone
gebeden voor: daarna gaat hij door met de gebeden van de H. Mis. Na de
mis de akten van geloof, hoop en liefde. Na de preek moet hij vijf
Onzevaders en vijf Weesgegroeten bidden voor de weldoeners van het Ora-
torio, enz., nog een Onzevader en een Weesgegroet ter ere van de H. Alo-
ysius en dan eindigen met het Lodato Sempre sia... in te zetten. Bij
feesten van grotere plechtigheid bidt hij bij het Sanctus de voorberei-
ding tot de H. Communie en daar- na de dankzegging.' (Art. 2,3,4 van het eer-
ste Reglement).
"De toezichthouders zijn vier in aantal. Een houdt het toezicht bij
het altaar van Onze-Lieve-Vrouw: de tweede bij dat van de H. Aloysius; de beide
anderen nemen het midden van de kerk voor hun rekening in de richting
van de grote deur."
Wat de catechismuslessen betreft: "In het koor nemen diegenen plaats
die voorgoed tot de Communie zijn toegelaten en die de leeftijd van
vijftien jaar bereikt hebben. In de kapel van Onze-Lieve-Vrouw en van de
H. Aloysius de anderen die voorgoed zijn toegelaten tot de Communie, maar
jonger zijn dan vijftien jaar. De andere klassen worden verdeeld naar
kennis en leeftijd tot de allerkleinsten toe."
De kroniekschrijver heeft tot opdracht in een catalogus de voorwer-
pen te noteren die bestemd zijn voor of geschonken aan de altaren van Onze-Lieve-
Vrouw en van de H. Aloyslus."

30.2 Page 292

▲back to top


- IV/288 -
Er waren tegelijkertijd ook verschillende veranderingen aange-
bracht aan het huis Pinardi. De oude hangaar-kapel werd tot slaapzaal in-
gericht, tot klaslokaal en studiezaal. Daar verzamelde Don Bosco de stu-
denten, en aangezien Deus scientiarum Dominus, wilde hij van de aanvang
af, dat zij, alvorens met hun oefeningen te beginnen het Veni Sancte Spi-
ritus met een Weesgegroet zouden bidden en de aanroeping Sedes sapien-
tiae, ora pro nobis. Gedurende het laatste kwartier voor het avondmaal
werd er een of ander stichtelijk boek voorgelezen, een gebruik dat vele
jaren werd aangehouden. Don Bosco ging zolang hij kon met de jongens in
de gemeenschappelijke studie zitten om zijn geschriften op te stellen en na te
kijken.
Maar voor hem, die het geloof zo diep in het hart geplant had, was
de nieuwe kerk vooral het middelpunt van zijn genegenheden geworden. Hij
vroeg en verkreeg meteen verlof om het H. Sacrament voortdurend te mogen
bewaren en het is haast niet te zeggen met welke ijver hij dat nieuws
aan zijn jongens bekend maakte. Van toen af ging hij, als hij maar even
tijd had naar de kerk om de goddelijke Zaligmaker te aanbidden. Hij leek
dan eerder een serafijn dan een mens. Het is daarom dan ook dat voor hem
alles wat op de eredienst betrekking had zijn diepste zielsverlangens
stilde. Zoals hij gedaan had als koster in het seminarie te Chieri, zo
toonde hij zich thans in de hoogste mate gesteld op zindelijkheid en
orde ten aanzien van de gewijde vaten en de paramenten, en hij schonk
er eveneens de grootste aandacht aan, dat nooit, noch 's nachts, noch overdag,
de lamp voor het Heilig Sacrament uitging. Het was zijn grootste genoe-
gen de spinnenwebben weg te nemen, het altaar af te stoffen, de kerk te vegen,
de altaartreden te dweilen.
Hoe arm hij ook was, ging zijn verlangen steeds uit naar kerken, die
hij dan ook oprichtte, kerken van verrassende schoonheid en waarin, zo-
als ook steeds in zijn Oratoria, hij alle mogelijke luister en de uiter-
ste netheid eiste, ook in de sacristie. Hij was erg gesteld op een
prachtige versiering en op een godvruchtig gedrag van de jongens. Hij
stond er daarom op dat zij netjes het kruisteken maakten en knielden.
Hij kon niet hebben dat men gebrek aan verschuldigde eerbied toonde voor
de heilige plaats en ten aanzien van de heilige mysteriën, en hij drong
er bij allen op aan steeds goed te bedenken wie Degene was Die in het
tabernakel woonde. Het deed hem groot verdriet wanneer hij iemand zag,
die weinig eerbied toonde; en zonder enig menselijk opzicht vermaande
hij degenen die oppervlakkig of zorgeloos waren, ook wanneer het vreem-
delingen betrof. Hij was uiterst nauwkeurig in het opvolgen van de voor-
schriften met betrekking tot de eredienst, die door het Kerkelijk dio-
cesane gezag waren uitgevaardigd. Bij grote plechtigheden verbood hij
dat men de hulp inriep van vreemde muzikanten, van het theater bijvoor-
beeld, mensen zonder vroomheid, uit vrees dat zij niet rustig zouden
zijn of de eerbied uit het oog zouden verliezen voor de werkelijke te-
genwoordigheid van Jezus Christus. Hij bracht een groet voor iedere kerk
waar hij langs kwam, ook op plaatsen waar men er bij iedere stap een tegenkwam,
en wanneer hij ziek was zag men hem dikwijls het kruisteken maken en zich in een
houding van aanbidding in de richting van de kerk wenden . De priest er s
raadde hij aan hun brevier voor het Allerheiligste Sacrament te gaan
b i d d e n . H e t b e d r o e f d e h e m t e d e n k e n d a t Jezus weinig geëerd werd in vele
delen van de wereld, en hij drong er bij weldadige personen op aan, voor pries-
tergewaden en heilige vaatwerken te willen zorgen voor de arme kerken en kapellen
in verre missielanden en te werken voor de bouw en het onderhoud daarvan.

30.3 Page 293

▲back to top


- IV/289 -
Wij herinneren ons niet hem ooit zittend in de kerk te hebben ge-
zien, behalve tijdens de preek. In zijn houding was niets geaffecteerds
te bespeuren. Hij zat op de knieën, zijn hele lichaam volkomen roerloos,
steeds rechtop, de handen op de bidstoel of voor de borst gevouwen; het
hoofd een beetje schuin, met vaste blik en een glimlach op het ge-
zicht. Geen enkel geluid rondom hem was in staat hem te storen. Wie bij
hem in de buurt zat kon niet anders dan op zijn minst eveneens goed
bidden. Het geloof en de liefde in de aanwezigheid van de goddelijke
Zaligmaker weerspiegelden zich op zijn gelaat.
De muziekstudie in het Oratorio stond in dienst van de Kerk, en soms
leerde Don Bosco zelf een hymne aan, hoewel er genoeg anderen waren
die dat hadden kunnen doen. Om dit onderricht aan te moedigen, besloot
hij te trachten van Plus IX bijzondere aflaten te verkrijgen voor de
leermeesters en de leerlingen, en hij toonde zich buitengewoon tevreden
wanneer de jongens de Gregoriaanse gezangen goed uitvoerden.
Hij hechtte aan alle godsdienstplechtigheden het hoogste gewicht.
Nooit liet hij na de Nachtmis met Kerstmis zelf op te dragen en dat tot de laat-
ste jaren van zijn leven, en hij verwekte in allen de levendigste devo-
tie door de vreugde die er van zijn gezicht afstraalde. Ook in de Goede
Week vervulde hij 's morgens alle voorgeschreven functies en 's avonds
de avondplechtigheden, en dat met zoveel concentratie dat de aanwezigen
er door ontroerd werden. Maar van te voren legde hij de jongens de rijke
betekenis van de ceremonieën uit. Giovanni Villa sprak ons daarover,
die hem in 1855 gehoord had. De wijding van de kaarsen, van de as en de
palmtakken werd nooit vergeten. Ook had hij vastgesteld dat ieder jaar in
het Oratorio drie dagen lang de uitstelling zou plaats vinden voor het
Veertigurengebed en dat een groepje werkjongens en studenten met pries-
ters en seminaristen elkaar voortdurend bij de aanbidding zouden aflos-
sen. De kerk was dan ook voor het publiek geopend en hij ging er naartoe
op het uur dat daarvoor bepaald was. Zolang zijn krachten het hem toe-
lieten nam hij met zijn jongens deel aan de sacramentsprocessie in de
hoofdstad. Hij stuurde die jongens ook naar hun eigen parochiekerk of
naar andere kerken op vastgestelde dagen om er meer luister aan de ver-
schillende processies te verlenen.
Maar al reserveerde Don Bosco bij veel van die feestelijkheden voor
zichzelf de belangrijkste functies, hij weigerde toch ook nooit de ge-
ringere functies te vervullen. Wanneer er een kanunnik was uitgenodigd om
de zegen met het Allerheiligste te geven, dan zwaaide hij het wierook-
vat. Wanneer hij langs een kerk kwam en hij hoorde het klokje luiden ten
teken dat er een misdienaar mankeerde, dan ging hij onmiddellijk naar
binnen, nam het misboek en verzocht de priester zich naar het altaar te
begeven. Vele keren dat hij in een opvoedingsinstituut vertoefde, vervul-
de hij zelf de functie van acoliet.
Gevoelig als hij in alle opzichten was, zou hij nooit iemand die
boven hem stond tot een geringere functie hebben uitgenodigd, ook al
wist hij dat het iemand was die van dezelfde gevoelens bezield was als
hij. Hij wist steeds de verschuldigde eerbied in het oog te houden.
"Op een dag, ongeveer in 1851", zo vertelde Don Giacomo Bellia,
"bevond ik me met Don Cafasso en Don Bosco op weg naar Doragrossa, en het
was de feestdag van de bekering van Paulus. Opeens slaat Don Bosco zich met een

30.4 Page 294

▲back to top


- IV/290 -
hand voor het voorhoofd en zegt: "Ach, daar heb ik vergeten vier semina-
risten als acolieten te zenden om te assisteren bij het Lof in het In-
stituut van Sint Paulus." - "We hebben nog tijd", merkte Don Cafas-
so op, "waarom zouden wijzelf niet kunnen gaan? Al zijn we dan niet met
vieren, we zijn toch met ons drieën; dat is beter dan niemand." Zo ge-
zegd, zo gedaan. We bevonden ons in de buurt, keerden terug en kwamen
juist aan toen de priester zich met het wierookvat naar het altaar begaf.
Elk van ons nam een kaars en heel ernstig traden we het priesterkoor
binnen. Don Cafasso bleef aan de rechter, Don Bosco aan de linkerkant en
ik in het midden en zo verleenden wíj assistentie bij het Lof. Daarna
wist de brave Giacomelli, directeur van het Instituut, niet hoe hij Don
Cafasso moest bedanken voor zijn hulp; doch deze antwoordde hem, dat het
steeds een grote eer was ook de geringste functie in Gods huis te mogen
uitoefenen. – "Wat een les voor sommige kieskeurige seminaristen." Aldus Don
Bellia.
Deze geloofsgeest voor die geringe bedieningen, maakt de ijver
van onze goede Vader verklaarbaar voor de belangrijker functies. Bij
het opdragen van de Heilige Mis was hij zo geconcentreerd, godvruchtig
en nauwkeurig dat hij de gelovigen ten zeerste stichtte. Hij sprak de
oraties en de andere delen van de H. Mis die luidop gezegd moeten wor-
den, zo duidelijk uit, dat zíj door ieder van de aanwezigen heel gemak-
kelijk verstaan konden worden, en deed dat uiterst stichtelijk. Hij
deed er nooit meer dan een half uur over en nooit minder dan twintig
minuten, volgens de normen van Benedictus XIV en hij bracht dat even-
eens zijn priesters bij. De uitdeling van de H. Communie zag hij
liever geschieden na de communie van de priester dan voor of na de
Mis, om in de geest van de Kerk te blijven en zich aan te sluiten bij
de gebruiken van de eerste eeuwen der christenheid; en hij deelde heel
graag de H. Communie uit en men hoorde hem de woorden met grote gees-
telijke aandacht uitspreken. Hij verzuimde nooit de Mis op te dragen
tenzij er werkelijk ernstige redenen toe bestonden. Wanneer hij heel
vroeg in de morgen op reis moest, verkortte hij zijn nachtrust om nog
de Mis te kunnen lezen, ofwel, wat lastiger was, deed hij het op de
plaats van bestemming, ook als het al heel laat geworden was! Af en toe
liepen hem de tranen over het gezicht. Andere keren was hij diep ont-
roerd en wisten we niet of het van verrukking kwam of door andere buiten-
gewone gunsten. Ook gebeurde het dat hij na de opheffing zo in vervoering
was dat het scheen alsof hij Jezus Christus met eigen ogen zag. Niet
zelden veranderde zijn gezicht, gedurende de consecratie van kleur en
nam het een zodanige uitdrukking aan dat men gezegd zou hebben met een
heilige te doen te hebben. Niettemin liet hij, zonder enige gemaaktheid,
steeds kalm en volkomen natuurlijk in zijn bewegingen nooit iets bij-
zonders merken, vooral niet in openbare kerken. In Turijn en overal waar
hij heen ging, beijverden de gelovigen zich in groten getale toe te
stromen wanneer zij wisten dat hij de H. Mis kwam opdragen en zij de
steun konden hebben van zijn gebeden. Personen die over een huisal-
taar beschikten, beschouwden het als een groot geluk wanneer zij hem
ertoe konden brengen de Mis bij hen thuis te komen opdragen.
Hij sprak dikwijls over de belangrijkheid van het heilige Misof-
fer. Aan al de zijnen schreef hij voor, en alle anderen raadde hij aan,
de H.Mis iedere dag bij te wonen, de woorden in herinnering brengende
van de H. Augustinus, dat degene die godvruchtig en trouw de heilige Mis
bijwoonde geen slechte dood zou kunnen sterven. Degenen die gunsten wilden ont-

30.5 Page 295

▲back to top


- IV/291 -
vangen en zich tot hem wendden, raadde hij aan de Mis te laten opdragen,
ze bij te wonen en eraan deel te nemen door een vurige communie. Ook
zei hij dat de Heer op een bijzondere wijze de gebeden verhoort die men
doet gedurende de opheffing van de heilige hostie.
Bovendien was hij zeer nauwkeurig in het onmiddellijk noteren van
ontvangen Misgelden en in het vervullen van die verplichting. Maar
toen hij zich jaren later dikwijls omgeven zag door tal van personen
die hem tot dat doel aalmoezen schonken, wendde hij er zich aan, om,
voor de twijfelachtige gevallen dat er een of ander vergeten zou kunnen
worden, iedere dag een mis te celebreren ter compensatie van degene die
hij mogelijk vergeten was.
Zijn nauwgezette ijver opdat de gelovigen niet beroofd zouden worden
van zoveel hemelse genaden waar zij recht op hadden, zijn grote ingeto-
genheid aan het altaar; steunde op zijn geest die onder de dag veelal
verdiept was in de Mis die hij iedere morgen mocht opdragen. En wij moe-
ten allereerst zeggen dat hij nu en dan ging bidden in de kerk van de H.
Franciscus van Assisi aan het altaar waar hij de eerste H. Mis had opge-
dragen, met hernieuwing van de voornemens die hij op die plechtige dag
gemaakt had. Vervolgens had hij steeds het ceremonieboekje bij zich van
de Mis en hij las daar dikwijls in om ook maar geen ogenblik de gering-
ste rubriek te vergeten. Naar dit voorbeeld vormde hij eveneens zijn
priesters. Markies Scarampi zei tot Mgr. Cagliero: "Ik ga altijd zo
graag in het Oratorio naar de Mis, omdat de jonge priesters van Don Bos-
co de Mis opdragen als bejaarde priesters, terwijl ik op menige andere
plaats de oudere priesters de Mis zie lezen als jonge priesters,
d.w.z. overhaast." En Don Bosco spoorde hen ten tijde van de retraites
ertoe aan bij elkaar de Mis te dienen, om elkaar op broederlijke wijze
raad te geven en zodoende de fouten te ontdekken waarmee men zich, zon-
der het te merken, vertrouwd gemaakt had. Hij volgde zelf ook dat sys-
teem en corrigeerde ook de kleinste dingen, terwijl hij zich bij ande-
ren aanbevolen hield hem eveneens die dienst te willen bewijzen en
hem te zeggen wanneer hij een vergissing beging.
Op het heilige Misoffer deed hij de noodzakelijke voorbereiding en
dankzegging, tenzij hij daarin verhinderd werd door een of andere ern-
stige aangelegenheid van noodzakelijke en geestelijke of morele aard.
In dat ge val offerde hij zijn geestelijke vreugde op uit liefde voor zijn naas-
te. Doch Don Ascanio Savio zei er innerlijk van overtuigd te zijn, dat
Don Bosco, wanneer hij daarna in zijn kamer of in de kerk alleen was,
zijn hart de vrije loop liet om zich tot God te richten. Hij droeg er
zoveel mogelijk zorg voor dat de priesters van zijn huis deze plichten
zouden vervullen, en als allereerste voorbereiding hield hij het
strengste stilzwijgen in acht in de kerk en in de sacristie zelf. Hij
verplichtte ook de anderen daartoe en tot heden wordt het nog steeds in
acht genomen. Wanneer er iets gezegd moest worden over geestelijke aan-
gelegenheden sprak hij met heel zachte stem, en hij keurde het af wan-
neer iemand het anders deed. - "Van in het seminarie," zo verklaarde Don
Giacomelli, "zette hij me de betekenis uiteen van de letters S.T., die
men in onze oude kloosters ziet, dat wil zeggen: Silentium tene." - Bo-
vendien had hij voorgeschreven, dat na het avondgebed tot 's morgens na
de Mis, niemand meer zou spreken. Verschillende keren gebeurde het
da t wi j hem ’s mor gens tegenk wa me n, wa nn ee r hi j van zijn kamer naar bene-
den kwam om zich naar de kerk te begeven. Bij die gelegenheden beantwoordde hij

30.6 Page 296

▲back to top


- IV/292 -
onze groet met een glimlach, liet zijn hand kussen, maar zei geen woord,
zozeer was hij verdiept in zijn voorbereiding tot de heilige Mis.
Ook wenste hij dat men de grootste stiptheid in acht zou nemen bij
het dienen van de Mis en het was steeds een dringende wens van hem dat
de jongens zo goed mogelijk bij te brengen.
Enkele ouderen vertelden in 1902 in Sassi aan Don Garino, hoe zij
van Don Bosco de H.Mis hadden leren dienen, toen hij, ietwat ziekelijk,
enige weken lang de gast van hun pastoor geweest was. Hij had bepaald
dat er iedere donderdag aan de seminaristen geleerd zou worden de plech-
tige Mis te dienen en dat er les gegeven zou worden aan de jonge stu-
denten en arbeiders zodat zij in staat zouden zijn de gelezen mis te
dienen en de woorden langzaam en met begrip uit te spreken. Wanneer
iemand bij hem de Mis gediend had en het niet helemaal had gedaan zo-
als het hoort, wees hij hem daar in de sacristie op; hij deed dat
vriendelijk en hij moedigde aan om het beter te leren, hij wees hem op
de fouten die hij gemaakt had en stelde hem een kleine beloning in het
vooruitzicht als hij die fouten verbeterde. Hij deed dat echter steeds heel
beleefd en op een heel eigen manier.
Een jongen die de H. Mis bij Don Bosco diende was gewoon de woorden in te
slikken. Toen ze in de sacristie terug waren en Don Bosco de gewaden
aflegde, zei Don Bosco fluisterend tegen hem: "Jij hebt altijd zo een
verschrikkelijke honger!"
"Hoezo?"
"Omdat je zelfs de woorden van de Mis inslikt."
De jongen gaf geen antwoord en in de loop van de dag nog begon hij
er zich in te oefenen de woorden goed uit te spreken die hij gewoon was
te mompelen. De volgende dag werd hij weer geroepen om de Mis bij Don
Bosco te dienen.
Na afloop zei de jongen tegen Don Bosco: "Welnu, hoe is het met de
eetlust?"
"Het wordt minder, het wordt minder", antwoordde Don Bosco.
Op een andere dag, zo vertelde Don Milanesio, "wees Don Bosco de
misdienaar op een fout die hij onder het dienen van de heilige Mis
gemaakt had. De jongen, die een vlug en vrijmoedig type was, antwoordde
hem: "U hebt ook een fout gemaakt!" - En hij zei hem ook welke.
Misschien door onoplettendheid, hoe zelden dat ook voorkwam, had hij het
water gezegend voor de kelk bij de Mis voor de overledenen. Op een be-
minnelijke manier antwoordde Don Bosco: "Wat wil je? We zijn twee knoei-
ers." - Dat antwoord is weer een bewijs van zijn grote nederigheid.
We herinneren er nog aan dat Don Bosco de apostel was van de veel-
vuldige heilige Communie en van een dagelijks bezoek aan het Allerheilig-
ste Sacrament. Niet zelden gebeurde het dat hij onder het preken of bij
het beschrijven van de overmaat van Jezus'liefde voor de mensen, zelf
schreide en anderen eveneens van heilige ontroering de tranen in de
ogen bracht. Ook wanneer hij gedurende de recreatie soms over de Heilige
Eucharistie sprak, verkreeg zijn gezicht een vurige glans en zei hij:
"Beste jongens, willen we opgewekt en tevreden zijn? Laten wij dan Jezus in het

30.7 Page 297

▲back to top


- IV/293 -
heilig Sacrament uit heel ons hart liefhebben." - En op zijn woorden
werden aller harten voelbaar vervuld van de waarheid der waarachtige te-
genwoordigheid van Jezus Christus. Niemand kan zijn vreugde beschrijven, toen
hij het zo ver had kunnen brengen, dat er enige communicanten waren; die
in de loop van de week elkaar afwisselden. Aan de kleine jongens en aan
de ouderen zei hij dat ze hun geweten steeds zo moesten houden; dat
zij met de raad van hun biechtvader iedere dag ter Heilige Tafel konden
naderen. Hij aarzelde niet degenen die in de juiste gesteldheid waren,
verlof ertoe te geven. Wanneer hij echter sprak over de heiligschennende
communie, deed hij dat met zoveel nadruk, dat de jongens het bloed in
hun aderen voelden stollen en van een waarachtige schrik voor deze heel
grote zonde vervuld werden.
Toen Don Giacomelli hem eens de opmerking maakte, dat hij te zeer
geneigd was de jongens gemakkelijk toestemming te geven om te communie
te gaan, antwoordde hij onmiddellijk, dat de Kerk, zoals te lezen staat
in de Akten van het Concilie van Trente ertoe aanspoorde dat telkens
wanneer er een Heilige Mis werd opgedragen er gelovigen aanwezig zouden
zijn die te communie gingen. En om dat doel te verwezenlijken vormde
hij genootschappen en compagnieën, spoorde hij op bijzondere wijze er-
toe aan bij gelegenheid van triduüms, novenen en feestelijkheden, gaf
hij een groot aantal boekjes uit tegen geringe prijs of gratis in dui-
zenden exemplaren, die hij onder het volk verspreidde, waarvan hij de
lectuur aan zijn jongens aanbeval. Daarom was hij zo onvermoeibaar in
het biechthoren, hield hij zich zo druk bezig met het voorbereiden van
de jongens tot de eerste Communie, lette hij erop dat deze grootse hande-
ling als van het grootste gewicht zou geacht worden, en zelfs vergezeld
gaan van een bijzondere plechtigheid.
Het kan daarom geen verwondering wekken dat de communies van de al-
lerjongsten de Heer ten zeerste zouden behagen. Dikwijls, wanneer Don
Bosco de jongens goedenacht wenste, drong hij er bij hen op aan te
bidden en, voor zover zij konden, de volgende dag godvruchtig te commu-
nie te gaan, zeggende dat hij grote behoefte had aan grote genaden voor
het Huis; en heel dikwijls hoorde men hem dan de avond daarna zeggen, dat
de Heer hem verhoord had. Het goede dat hij en de zijnen deden, de gena-
den die Onze-Lieve-Vrouw schonk en de giften van de weldoeners, ver-
klaarde hij als een gevolg van de offers en de communies van zijn
leerlingen. Nooit schreef hij iets toe aan zijn eigen verdienste.
Heel dikwijls hebben wij hem horen uitroepen: Non nobis, Domfine, non
nobis, sed nomini tuo da gloriam en herhalen:De goddelijke Voorzienig-
heid heeft ons die of die hulp verschaft.
Tenslotte willen we nog opmerken hoe groot - en met het al genoemde
resultaat - zijn geest van vereniging met God was, ook wat zijn uiter-
lijke leven betreft. Wanneer men zijn drukke activiteit nagaat en
ziet hoe hij betrokken was bij ontelbare werken van liefdadigheid en
van godsdienstige aard, zou het onverstandig zijn te geloven, dat hij
alleen maar een man van berekening en actie was, en dat hij zich tevre-
den stelde met de verplichte voorgeschreven gebeden. "Maar neen", zo
zei ons prof. Maranzana, een van zijn leerlingen: "ik heb hem steeds
als in zichzelf verzonken gezien, zo rustig en kalm, dat het was alsof
hij in voortdurende beschouwing van hemelse zaken verdiept was. Hij was
op deze aarde om het goede te doen, maar zijn geest verwijlde in een
ander leven." En zijn le ven was Jezus Christus.

30.8 Page 298

▲back to top


- IV/294 -
De secretarissen hebben hem steeds zijn werkzaamheden zien beginnen
met een intens richten van zijn geest op God. Zolang zijn krachten er
hem toe in staat stelden bad hij met de jongens het avondgebed, rechtop
staande of geknield op de blote stenen van de gaanderijen, en wanneer hij
zag dat een van de jongens het kruisteken te slordig maakte liet hij niet
na hem te waarschuwen. Ook de korte gebeden die men gewoon was voor en na
het eten uit te spreken, zei hij met diepe aandacht. "Heel vaak", zo
schrijft Don Rua, "vond ik hem in gebed verzonken gedurende de korte
ogenblikken, die hij nodig had voor rust, en hij alleen was." Ook zei hij
tegen een medebroeder in wie hij groot vertrouwen stelde: "Ik heb een
paar malen niet regelmatig de geestelijke lezing kunnen bijwonen, en nu
lees en overweeg ik, alvorens te gaan slapen op de grond geknield enke-
le verzen uit de Navolging van Christus."
Alles bijeen genomen leefde hij in voortdurend gebed, steeds met
geest en gemoed op Jezus in het Sacrament gericht.

30.9 Page 299

▲back to top


- IV/295 -
HOOFDSTUK XL
PLECHTIG FEEST TER ERE VAN DE H. ALOYSIUS -
E E N G R A P P I G E OPMERKING EN EEN DROEVIG GEVAL -
B R I E V E N V A N D E B I S S C H O P P E N VOOR DE LOTERIJ - DE
BISSCHOP VAN FOSSANO IN HET ORATORIO -
GEDENKWAARDIGE TOESPRAAK VAN DE BISSCHOP
V A N B I E L L A - TREKKING VAN DE LOTERIJ –
M G R . FR A N SO N I W E N S T Z I C H Z E LF G EL U K MET DON BOSCO
In het Oratorio was het een voortdurende opeenvolging van fees-
ten. Na Sint-Jan dat in dat jaar met het traditionele vreugdevuur op de
piazza Castello, voor de laatste maal gevierd werd, volgde op 29 juni
dat van de H. Aloysius, aan wie Don Bosco een altaar in zijn nieuwe kerk
gewijd had. "Op die dagen", zo vertelde Don Ascanío Savio, "deed hij
niets anders dan met grote beminnelijkheid met de jongens praten, over de
zuiverheid van geweten van deze heilige, die hij hun als navolgenswaar-
dig voorbeeld stelde. En wij konden uit zijn woorden zelf afleiden hoe-
zeer ook zijn ziel volkomen zuiver was. En als uitdrukking van zijn
levendige devotie, zette hijzelf dikwijls, wanneer hij in ons midden
stond, de lofzang op de H. Aloysius in." - "Het feest werd", zo schreef
Brosio, "een non plus ultra." De kerk was van binnen en van buiten hele-
maal versierd en er brandden een zo groot aantal kaarsen aan het hoofd-
altaar en bij de twee zijaltaren, dat het wel een paradijs leek. Er
werden meer dan driehonderd communies uitgereikt, een heel groot aantal,
aangezien er in de voorafgaande weken, al tweemaal een algemene heilige
communie had plaatsgevonden. Meer dan achthonderd jongens kregen brood
en worst bij het ontbijt. Een bisschop, van wie ik me de naam niet meer
herinner, verrichtte de kerkelijke plechtigheid. Daar was ook het tref-
fende schouwspel van een mooie processie. Er waren ook veel genodig-
den. Gedurende de plechtigheden collecteerde ik af en toe in en buiten
de kerk, en ditmaal haalde ik tachtig lire op.
"Om de orde te handhaven was er niet alleen mijn legertje met houten
geweren en de eenvoudige trompet van de bersagliere, maar eveneens een
compagnie van de nationale garde in groot tenue met hun tamboers, onder
bevel van hun officier de Heer Dasso, een koopman in garen en band en
een vriend van ons. Alle colleges en Oratoria van het verleden, van te-
genwoordig en van de toekomst hadden en zullen nooit zoveel ontspanning
hebben als wij toen gehad hebben na het middagmaal van die dag; eenvou-
dig, dat wel, maar een bron van grote eenheid, van grote opgewektheid en
hartelijkheid voor allen die er vreugdevol aan deelnamen. Er werden allerlei

30.10 Page 300

▲back to top


- IV/296 -
spelletjes gedaan: zaklopen, goocheltoeren, militaire oefeningen, er werd
geturnd en op de speelplaats was een fontein waar rode en witte water-
stralen uit opspoten door de kleurstof die in het water gedaan was, en
ook werden er ballonnetjes opgelaten. En dan waren er nog allerlei kleinere
ontspanningsmogelijkheden, te veel om op te noemen.
"Onder een tent hield men een grote winkel open, waar men onder be-
paalde voorwaarden bonbons kon verkrijgen, fruit, limonade, bier, wa-
ter, enz. enz; en overal op de speelplaats zag men andere kleine kraamp-
jes rondgaan ten gerieve van de kopers: Graaf Cays, baron Blanco di Bar-
bania, Ridder Gonella Marco, Ridder Duprè, graaf d'Aglïano, generaal van
het leger, markies Gustavo di Cavour, graaf Viancino, de priesters Car-
pano, Chiaves, Murialdo Roberto, Borel, Vola junior, Marengo en de een-
voudige priesters Don Giacomelli, Don Merlo, Don Trivero, kapelaan van
de Mauritius-basiliek en vele anderen, die ieder ogenblik iets gingen
kopen om het onder de jongens uit te delen. Ik alleen heb op mijn een-
tje ongeveer voor tien lire bonbons verkocht in opdracht van Don Bosco
en van andere heren. Deze en andere lekkernijen kwamen uit de grote
voorraad van de grote winkel. Te midden van al die overvloed proefde
Don Bosco ook niet het kleinste stukje ervan. Ik had hem een zuurtje
gegeven om zijn mond wat te verfrissen, want hij was bijna uitgeput van
de verstikkende hitte, maar hij gaf de helft ervan aan een jongen. Alles voor
ons, niets voor zichzelf.
"Een ereboog van groene takken was opgericht midden in het weiland,
dat bij de door de heer Visca gehuurde schuur behoorde, en bij het val-
len van de avond werd die boog prachtig verlicht, en het feest werd be-
sloten met een mooi vuurwerk en een luid hoera voor Don Bosco. Meer dan
duizend jongens, van wie er minstens driehonderd ongeveer twintig jaar
of ouder waren, waren op de speelplaats bij elkaar geweest zonder dat er
ook maar ergens een wrijving of meningsverschil was ontstaan, doch allen
waren als even zovele broeders eensgezind verenigd." Tot zover de jonge Brosio.
Daar geen enkele menselijke ondernemingen volmaakt is, zo was ook
dit feest - hoe opgewekt ook - met een grappig voorval begonnen en het
we rd met een betreurenswaardig voorval besloten.
's Morgens had Don Bosco uit een restaurant aan de piazza della
Consolata chocolade, koffie, melk, zachte broodjes voor twintig personen
naar het Oratorio laten brengen. Dat werd betaald door de bankier Cotta,
de voorzitter van het feest. De bediende uit het café was naar de Mis
gegaan, en had wat hij meegebracht had, onbewaakt in een kamertje laten
staan. Toen de Mis uit was, vonden de genodigden de koffiekannen nage-
noeg leeg en van de broodjes was er niet veel meer over. Er werd geroe-
pen en gelachen, en sommigen joelden dat de zangertjes het nu maar zon-
der ontbijt moesten stellen en intussen kwam Don Bosco uit de kapel. Hij
moest inderhaast iemand naar het restaurant zenden, dat niet zo erg
dichtbij was, om het ontbrekende aan te vullen. De hotelhouder begreep er
niets van, werd ongeduldig, maar zorgde toch voor aanvulling. Intussen
wordt Don Bosco plotseling gewaarschuwd dat de externe jongen Vilietti
ziek op een akker in de buurt ligt. Hij gaat erheen en vindt hem in een
greppel. "Wat heb je"? zegt hij hem?
"Ik voel me niet lekker; ik wil biechten."
"Wat heb je gegeten?"

31 Pages 301-310

▲back to top


31.1 Page 301

▲back to top


- IV/297 -
"Niets, niets."
"Je kon beter de waarheid zeggen. Heb je iets gegeten dat je niet
goed bevallen is?"
"Nee, ik heb enkel een beetje gegeten van wat er in de sacristie
stond. - Arme kerel! Haastig had hij, vrezend dat hij verrast zou wor-
den, de helft verslonden en opgeslokt van wat er voor twintig man was
neergezet.
Don Bosco glimlachte met zijn antwoord, en Vilietti stond met zijn
hulp op om zich op weg naar huis te begeven. Maar al de dingen die hij
zo haastig in zijn maag gestopt had, begonnen te werken. Hij bevond zich
op een open terrein, er stond maar hier en daar een boom. Hij probeerde
zich daarachter te verbergen, maar van alle kanten kwamen mensen aan. De
jongens stonden vanaf de speelplaats naar hem te kijken en lachten om
zijn verlegenheid en om de gevolgen van zijn gulzigheid. Hij werd naar
huis gebracht en moest een paar dagen lang ziek te bed blijven. Maar
toen hij beter was kwam hij nog maar enkele keren naar het Oratorio om-
dat allen hem voor de gek hielden. Hij was eerst catechist geweest, toen
koster, zanger, een vertrouweling van de Oversten en knapte allerlei
werkjes op, en thans sloeg de stemming bij zijn kameraden in zijn nadeel
om, en dat was des te erger omdat hij vroeger zo bewonderd en benijd
was. Ze veranderden zijn naam en noemden hem het chocolademannetje en
als ze hem tegenkwamen vroegen ze: "Hou je van chocolade?"
's Avonds liep de jonge Giovanni Chiesa onder de menigte nabij het
Oratorio rond en verkocht tal van vuurpijlen die hij in een doos om de
hals droeg. Als die kleine raketten werden aangestoken en in de lucht
geslingerd, werd door hun geknal het feestrumoer nog groter. Plots kwa-
men er enkele vonken van een raket, die een kameraad in de buurt onvoor-
zichtig genoeg in zijn hand hield, in de doos terecht. In een ommezien
ging de voorraad vuurwerk in vlammen op. De kleren van Chiesa vlogen
in brand en terwijl hij de doos van zich afgooide, rende hij met brand-
wonden overdekt naar een sloot om in het water te springen. Hij werd
naar het hospitaal gebracht. Zijn toestand was zo ernstig, dat de dok-
ters meenden dat hij dezelfde nacht nog zou sterven, en ze stelden het
bed van een herstellende zieke tot zijn beschikking daar alle andere
bezet waren. Don Bosco ging hem direct bezoeken en zegende hem. Chiesa
genas langzaam, maar toen de roven en stukjes huid vanzelf van zijn ge-
zicht afvielen, zag hij er erg toegetakeld uit. En we kunnen het gerust
een wonder noemen, dat zijn ogen gespaard gebleven waren.
Die feestelijkheden oefenden intussen geen invloed uit op de voort-
gang van de loterij. De ene circulaire na de andere werd in duizenden
exemplaren rondgestuurd; de trekking van de prijzen werd daarin eerst
op 30 juni aangekondigd en naderhand op de 12de juli.
De Bisschoppen gingen voort met hun steun aan Don Bosco te verle-
nen.
Mgr. Galvano schreef hem: "Ik juich van harte de ijver toe waarmee
u zich toelegt op de stichting van een goed Oratorio, dat men aan nie-
mand beter kan toewijden dan aan de heilige die de grootmoedige be-
schermer van deze Staten is, en die een aanzienlijk deel van Savooie be-
vrijd heeft van de pest der ketterij, die op het ogenblik haar kwaadaar-
dig gif over ons Piëmont schijnt te willen uitzaaien. Uw onnavolgbare

31.2 Page 302

▲back to top


- IV/298 -
ijver komt daarom alle lof toe, terwijl u zeker ook moeilijkheden zult
ondervinden op de weg naar de vervulling van uw nobele onderneming. Maar
het zal u voorzeker niet ontbreken aan de steun en de hulp, die de god-
delijke Voorzienigheid nooit weigert aan degenen díe hun vertrouwen in
haar stellen.
"Ik aanvaard intussen gaarne de mij toegezonden tweehonderd loten,
die ik zal verdelen onder mijn diocesanen, en u ontvangt binnenkort het
bedrag ervoor. Zet opgewekt het zo goed begonnen werk voort en u zult
het door de Heer gezegend zien, daar het als geen ander beter op zijn
plaats is in die tijd. Aanvaardt mijn beste wensen enz. enz.
Nice, 22 juni 1852
+ Domenico, bisschop."
En Mgr. Jourdain: "man te brengen, en in alle geval zal ik U de vijftig
lire toezenden. Het doet mij genoegen dat uw kerk ge-reedgekomen is, en
dat de Heilige Mis er al wordt opgedragen. Dat moet een grote troost
zijn voor U en uw ijverige helpers. De Voorzienigheid heeft het werk
gezegend en uw ijver beloond.
"Ik dank u oprecht voor wat gij gedaan hebt, voor wat ge doet en
voor wat ge in de toekomst nog zult doen voor mijn arme diocesanen.
Aosta, 28 juni 1852
+ Andrea, bisschop."
(Vertaald uit het Frans)
Ook Mgr. Gentile stuurde een brief: "Toen ik dezer dagen afreke-
ning vroeg van iemand die ik belast had met de verkoop van de loten van
uw loterij, kwam ik tot de bevinding dat hij er slechts een dozijn ver-
kocht had, daar hem, zoals hij me vertelde, ook van andere zijde loten
voor hetzelfde doel waren toegezonden.
"Maar omdat de trekkingsdag nabij is, kan ik niet langer wachten
u dat resultaat mee te delen. Vooral met het oog op het feit dat enkele
jongens van dat diocees, zoals u weet, het door uw ijver tot stand ge-
komen Oratorio bezoeken, heb ik een honderdtal loten genomen, zoals ik
u al eerder schreef, en vandaag besloot ik de rest ook te nemen. Morgen
zal ik u een postwissel voor het bedrag der loten toezenden.
Inmiddels...
Gozzano, 9 juli 1852
+ Filippo, Bisschop van Novara."
Mgr. Bale schreef: "Tegelijk met uw geëerd schrijven van 9 juni
jl. heb ik de tweehonderd loten ontvangen die u me hebt willen toezenden
om in mijn diocees te verkopen. Met de hoogste lof voor uw onderneming
in die tijd, doet het me genoegen u te kunnen berichten dat ik al de
loten verkocht heb. Daar ik het bedrag echter nog niet helemaal in han-
den heb, zal ik nog wachten tot ik u het volledige bedrag kan toezenden
of overhandigen aan iemand die u aanwijst.
"Inmiddels verzoek ik U mij onmiddellijk na de trekking, in één
zending de prijzen te willen toesturen die op de bovengenoemde tweehon-

31.3 Page 303

▲back to top


- IV/299 -
derd nummers gevallen zijn, met vermelding van elk nummer, zodat ik ze
onmiddellijk kan uitdelen.
"Inmiddels, verblijf ik...
Ventimiglia, 10 juli 1852
+ Lorenzo, Bisschop."
De bisschoppen lieten het echter niet bij brieven en giften, maar
zij vereerden het eenvoudige huis van Valdocco ook met hun persoonlij-
ke aanwezigheid. Carlo Tomatis was aanwezig toen Mgr. Fantini, bisschop
van Fossano verscheen. Don Bosco bereidde hem een feestelijke ont-
vangst, onder meer door Carlo Gastini die een heel mooie stem had, en-
kele strofen te laten zingen van een lied, dat Don Bosco zelf ter ere
van de prelaat geschreven had.
Enkele zondagen na de plechtige inwijding van de kerk kwam de bis-
schop van Biella, Mgr. Losana, naar het Oratorio. Hij besteeg de kansel
en hield een wondermooie toespraak, zijn tekst baserende op het feit,
dat honderden van die jongens metselaarsleerlingen uit Biella waren.
Hij dankte de Voorzienigheid, dankte Don Bosco, en spoorde de jongens
aan het Oratorio trouw te bezoeken, hun schild en schutse tegen de on-
zedelijkheid en de boosaardigheid van de protestanten. Tot slot riep
hij uit: "Maar het is niet alleen hier dat Don Bosco geroepen is om een
nieuwe kerk te bouwen. Ginds bij de Corso del Re, bij Portanuova, in de
buurt van de tempel der aanhangers van Luther, Calvijn en Petrus Wal-
dus, moet Don Bosco er nog een oprichten. Het is noodzakelijk, God wil
het, Don Bosco zal het doen." - En zijn woorden werden bewaarheid.
Intussen waren al de loten verspreid. Er waren er die nog loten
wilden hebben en er vijf lire per stuk voor boden, maar ze konden er
geen meer krijgen, ook al omdat de promotors nog niet de onverkochte
loten hadden teruggegeven. Eindelijk vond dan de trekking van de prij-
zen in het openbaar plaats op het Stadhuis. Hoe vermoeiend en zwaar
dat allemaal was, valt licht te begrijpen, als men kennis neemt van
het verslag dat ervan werd uitgebracht,1) of denkt aan de circulaires
(1) Proces verbaal van de trekking der weldadgigheidsloterij ten bate van het jongens-
oratorio van de H. Franciscus van Sales in Valdocco.
In het jaar onzes Heren 1852 werd op de twaalfde juli 's middags om twee uur in
Turijn op het bordes van het stadhuis een begin gemaakt met de trekking van de lo-
terij, goedgekeurd bij besluit van 9 december 1851 door de Heer Intendant Gene-raal,
ten bate van het jongensoratorio van de H. Franciscus van Sales in Valdocco.
Als gevolg van toegestaan verlof van genoemde Heer Intendant Generaal zijn, zoals
afgekondigd in de Gazetta Ufficiale het bestuur in aanwezigheid van Don Pietro
Baricco, afgevaardigd vice-burgemeester, en de ondergetekende, toegevoegde
secretaris, bijeen gekomen.
Aangezien het bestuur gemachtigd was tot uitgifte van 99.999 loten had de onder-
burgemeester goedgevonden dat er vier draaiende trommels zouden zijn; in de eerste,
blauw van kleur, zouden evenveel volkomen gelijke en gelijk gekleurde balletjes ge-
deponeerd worden als er duizendtallen aan loten waren uitgegeven, dat wil zeggen
van 0 tot 99. In de tweede trommel, rood van kleur, moesten tien balletjes gedepo-
neerd worden van 0 tot 9; in de derde, geel van kleur, weer een tiental van 0 tot
9; en tenslotte in de vierde, grijs van kleur, nog eens tien, ook van 0 tot 9. Na-
dat genoemde heer vice-burgemeester zich er vervolgens van overtuigd had dat die
draaiende trommels volkomen leeg waren, werden de balletjes één voor één door hem-
zelf erin gedaan. Toen dat gebeurd was werden de vier trommels gesloten en aan het
draaien gebracht zodat de balletjes flink gemengd werden. Hierna werd door acht jon-
gens van het Oratorio om beurten een nummer uit de eerste trommel gehaald, dat wil
(zie vervolg volgende bladzijde)

31.4 Page 304

▲back to top


- IV/300 -
met woorden van dank aan de schenkers; aan de gedrukte lijsten met de
prijswinnende nummers, aan de verzending van al die prijzen; en aan de
vele brieven die er ge-schreven moesten worden in antwoord aan degenen
die inlichtingen vroe-gen, nadere toelichtingen of opmerkingen maakten.
Velen; die een prijs gewonnen hadden, lieten die ter beschikking
van de Kerk zodat dat dubbel voordeel opleverde. De kosten waren echter
niet gering geweest. Vele loten waren vernietigd of zoek geraakt en
daardoor bedroeg de opbrengst slechts die van 74.000 loten. Een niet on-
aanzienlijk bedrag niettemin. Maar Don Bosco liet er, zoals hij beloofd
had; in zijn edelmoedigheid ook het Kleine Huis der goddelijke Voorzie-
nigheid in delen, het beloofde bedrag ter hand stellend aan kanunnik
Luigi Anglesío.
Enkele dagen na de trekking van de loterij had Don Bosco aan mon-
seigneur Luigi Fransoní bericht gegeven van de plechtige inwijding der
nieuwe kerk. Die toonde zijn dankbaarheid daarover met een brief waarin
de hoge achting en vaderlijke welwillendheid; die die doorluchtige pre-
laat steeds ten aanzien van het Oratorio voelde. Onze geschiedenis zou
niet volledig zijn wanneer wij onze lezers die brief zouden onthouden.
zeggen: dat van de duizendtallen; daarna uit de tweede, dus van de honderdtallen,
vervolgens uit de derde, die van de tientallen en uiteindelijk uit de vierde, die
van de eenheden. Die handeling werd evenveel malen herhaald als er prijzen te
verloten vielen, namelijk 3.251 keer. Elk getrokken nummer werd met luide stem door
een lid van het bestuur omgeroepen, door een ander, die daartoe gemachtigd was,
herhaald, en tegelijkertijd door drie aangewezen personen uit het publiek in een
register genoteerd naast het nummer van de gewonnen prijs.
Aangezien die actie niet in één dag kon klaar komen gaf de onderburgemeester toe-
stemming er de volgende dag om negen uur 's morgens mee door te gaan, terwijl hij in
afwachting daarvan de trommels met lak verzegelde en de registers op een veilige
plaats borg.
Toen de actie op het afgesproken uur de volgende morgen in tegenwoordigheid van de
bovengenoemde weer hervat was en men die dag weer niet gereed kwam met de trek-king,
gaf de onderburgemeester nogmaals verlof er de komende dag 's morgens om half negen
mee door te gaan.
Zodoende werd in tegenwoordigheid van genoemde burgemeester de derde dag de trek-
king voortgezet die toen 's middags om half zes was afgelopen.
De afgevaardigde vice-burgemeester heeft vastgesteld dat de trekking regelmatig is
verlopen en mij verzocht, in mijn kwaliteit van toegevoegde secretaris, er dat pro-
ces verbaal van op te maken als verlangd bij voorschrift van het besluit van de Heer
Intendant Generaal, en heb ik met voornoemde heer vice-burgemeester en de heren van
het bestuur datzelfde mede ondertekend.
Turijn, 14 juli 1852
Don Pietro Barico, vice-burg.
Giovanni Bosco, pr.
Bocca Federico
Giovanni Borel
Lorenzo d'Agliano
Bellingeri Gaetano, adv.
Toegevoegd secretaris

31.5 Page 305

▲back to top


- IV/301 -
Lyon, 29 juli 1852
Mijn geliefde Don Bosco,
Ik wil wel veronderstellen dat de kerk in de grootste eenvoud is
opgetrokken, maar wanneer ik er aan denk dat zij in elf maanden tijd
gebouwd en ingericht is, komt mij dat toch als een wonder voor. De Heer
zij daarvoor geprezen en gedankt, dat Hij u ingaf die kerk te bouwen en
u de genade verleende het werk te voltooien ten voordele van zovele jon-
gens, die die zo ijverig bezoeken.
Het spijt me dat u niet al de honderdduizend loten hebt kunnen ver-
kopen, omdat de opbrengst van de 74.000 loten moet verminderd worden met
de kosten van de loterij en u bovendien in uw edelmoedigheid nog de
helft van de opbrengst hebt geschonken aan het Kleine Huis van de godde-
lijke Voorzienigheid. Beide instellingen liggen als het ware zichtbaar
naast elkaar in de hand des Heren.
Ik weet nog niet of op mijn honderd loten een of andere prijs is
gevallen. Op de lijst ofwel catalogus heb ik een bepaald nummer gezien
waarop een prijs is gevallen, maar in het algemeen valt mij nooit meer
ten deel dan een vuurscherm of een servetring. Ik zou wensen dat het dit
keer een waardevolle prijs was zodat uw kerk er iets aan had.
In de hoop dat al uw Oratorio's zullen blijven bloeien en mij
aanbevelend in de barmhartigheid des Heren, verblijf ik in hartelijke
genegenheid.
Uw zeer toegewijde en zeer toegenegen dienaar
+ Luigi, aartsbisschop van Turijn.
Don Bosco had die hartelijke brief ontvangen na zijn terugkeer met
Don Cafasso van de retraite in San Ignazio. Een tijdlang werd daar vier
keer per jaar retraite gegeven, maar in 1852 had men dat slechts twee
maal kunnen doen, een keer voor de priesters en een tweede keer voor de
leken, daar de toelagen die gewoonlijk door het Instituut van de H.
Paulus gegeven werden, kwamen te vervallen. Dat was een overwinning van
de vijand van het goede.
Het genootschap van de H. Paulus hdele eeuwen lang wonderbaarlijke
vruchten opgeleverd door onder het volk de eenheid en de zuiverheid van
het geloof te handhaven en van geslacht op geslacht steun te verlenen.
Thans echter waren er kwaadsprekende stemmen opgegaan tegen zijn be-
stuurders, die heel achtenswaardige en godvruchtige burgers waren. De
sektariërs wilden zeggenschap in het beheer van het rijke vermogen van
het Instituut dat meer dan zes miljoen bedroeg. De burgemeester had
daarom een beroep gedaan op het gemeenschappelijke bestuur van dat wel-
dadigheidsinstituut, zich beroepend op een wet van 1848; en een Konink-
lijk Decreet bepaalde dat het nieuwe bestuur zou moeten bestaan uit
vijfentwintig leden van buiten het Genootschap, te benoemen door het
gemeentebestuur en die tot dan toe gekozen waren uit de leden. Dat was
een flagrante schending van de beschikking der erflaters. De leden van
het Genootschap protesteerden en verwier-pen de aanmatiging van het ge-
meentebestuur en het Koninklijk Decreet; zij vroegen daarna dat op zijn
minst de te kiezen bestuursleden even groot in aantal zouden zijn als
die welke door de gemeente werden aangewezen. Maar ze kregen nul op het
rekest. En de zeventiende januari 1852 was de rector verplicht alle
stukken en boeken voor te leggen aan een koninklijk commissaris.

31.6 Page 306

▲back to top


- IV/302 -
H O O F D S T U K XLI
BOUW VAN HET NIEUWE JONGENSTEHUIS - TWEEDE RETRAITE TE
GIAVENO - EEN HEILIGE ARBEIDERSJONGEN - EEN PREEK VAN
DON BOSCO EN DE ZUIVERHEID - EEN GETUIGENIS OVER HET
LEVEN VAN DON BOSCO IN DIE JAREN EN OVER ZIJN
NAASTENLIEFDE.
Toen Don Bosco uit Lanzo in Turijn was teruggekeerd, begon hij on-
middellijk met de verwezenlijking van een ander plan. Met de nieuwe kerk
van de H. Franciscus van Sales bezat hij een godshuis dat voldoende was
voor het aantal jongens, dat 's zondags uit verschillende delen van de
stad erheen kwam om de kerkdiensten bij te wonen. In de oude kapel had
hij eveneens een lokaal dat groot genoeg was voor de avond- en dagscho-
len die toch altijd door honderden jongens van alle leeftijd en uit elk
milieu werden bezocht. Maar het ontbrak nog steeds aan een plaats om
onderdak te verschaffen aan tal van arme verlaten jongens, die zich
ieder uur van de dag bij Don Bosco kwamen aanmelden en om een liefdevol
onderdak vroegen om van de straat af te zijn. De bestaande kamertjes,
waarvan er enkele nagenoeg in puin lagen door de ontploffing van de
kruitfabriek, konden niet meer voor dat doel dienen. Na rijp beraad zei
Don Bosco op zekere dag: "Nu ik gezorgd heb voor een huis voor de Heer,
moet er thans gezorgd worden voor een ander voor Zijn kinderen. Laten we
dus aan het werk gaan."
De plannen werden ontworpen. Het nieuwe gebouw moest de ruimte vul-
len vanaf het huis Pinardi tot aan het huis Filippi, met een dubbele rij
kamers op drie verdiepingen en een rechte gang in het midden, en een
kantine erbij. Aan het eind ervan lag haaks hierop een ander gebouw dat
doorliep langs de uitbouw van de kerk van de H. Franciscus van Sales.
Dat tweede gebouw had op elke verdieping drie achter elkaar gelegen lo-
kalen en sloot de speelplaats aan de oostzijde af. Voor een tehuis bui-
ten de stad kon men dat groot noemen. Er waren zolderkamers en gelijk-
vloers gaanderijen die gesteund werden door pilaren. Een groot ruim
gewelf verleende doorgang aan de wagens om op het terrein achter het
huis te komen. Rechts daarvan bevond zich de enige binnentrap waarlangs
men de zolderkamers kon bereiken die allen een balkon hadden. Via die
trap bereikte men eveneens het souterrain waarvan later een gedeelte
bestemd moest worden voor keukens, kantines en refters. Een tweede trap
in de klokkentoren leidde eveneens naar de gangen, de zolderkamers, en
naar twee vertrekken die boven de sacristie en boven de kapel van Onze-
Lieve-Vrouw lagen. Over de hele lengte van de twee bovenverdiepingen,
voor en achter het huis, liepen twee stenen balkons met ijzeren balus-
trades, die door middel van glazen deuren toegang gaven tot de vertrek-

31.7 Page 307

▲back to top


- IV/303 -
ken. Het hoofdgebouw was veertig meter lang en elf meter vierenzestig
breed. De zijvleugel aan de oostzijde twaalf en een half bij zes meter.
De hoogte tot de nok van het dak zestien meter.
Niet alleen dat het plan niets groots had maar ook alle noodzake-
lijke comfort ontbraken eraan. De seminaristen en ook de jongens, vooral
Giovanni Cagliero hadden Don Bosco doen opmerken dat de gangen te nauw
en te donker waren, de trappen en de deuren te smal voor een college
jongens, en de slaapzalen die onder het dak lagen te ongerieflijk door-
dat ze zo laag waren. Maar hij antwoordde steeds: "Laten we ons tevreden
stellen met het weinige, het gerieflijke en het mooie achterwege laten,
des te eerder zullen wij door de goddelijke Voorzienigheid opgemerkt en
geholpen worden!" - En hij zei nog meer tegen hen, bijvoorbeeld, dat het
nieuwe huis, juist doordat het zo bekrompen en eenvoudig was, op zekere
dag door de burgerlijke en militaire overheid zou worden ontzien, zodat
de jongens er niet zouden worden weggejaagd. En inderdaad, enkele jaren
later, in 1859, deed het gemeentebestuur van Turijn onder het mom van
vaderlandsliefde een beroep op Don Bosco en verzocht hem de vertrekken
van het Oratorio ter beschikking te stellen om er de gewonden in onder
te brengen na de slag van Solferino. Don Bosco stemde toe maar toen de
commissarissen de trappen, de gangen en de deuren te smal bevonden had-
den, bedankten ze hem en lieten hem met rust.
Het oorspronkelijke oude armzalige huis kon echter niet afgebroken
worden daar er geen andere lokalen waren waar men kon slapen. Don Bosco
besloot echter allereerst het oostelijke deel van het gebouw op te rich-
ten beginnend bij de trap naast de grote poort. Diezelfde zomer werd
daar aan begonnen enkele dagen na de inwijding van de kerk.
Eenmaal begonnen, werkten de arbeiders met vuur en schoten flink
op. Wie niet volledig op de hoogte was van de wegen en bronnen die de
goddelijke Voorzienigheid ten gunste van Don Bosco gebruikte, en die
elke dag al de arbeiders en dat materiaal zag en het gebouw, dat als het
ware als bij toverslag uit de grond rees, vroeg zich af: "Waar zal Don
Bosco al het geld vandaan halen om al die mensen te betalen en zo snel
een huis te bouwen?" Dezelfde vraag werd geregeld gesteld bij alle wer-
ken, die de man Gods ondernam, en hij antwoordde steeds: "De Voorzie-
nigheid zal het sturen. De Heer kent onze noden en zal ons helpen."
Toen in de eerste dagen van september de werkzaamheden zover waren
opgeschoten, ging Don Bosco met meer dan vijftig van zijn jongens op re-
traite in het seminarie van Giaveno. Het waren jongens van zijn Tehuis
en van het Zondagsoratorio. Tot Rivoli gingen ze allemaal per reiswagen
en toen via Avigliana te voet verder. We zullen niet in bijzonderheden
treden; alleen zeggen we dat Cagliero en Turchi hebben verklaard hoe
zeer zij en hun kameraden onder de indruk waren gekomen van de predica-
ties van kanunnik Arduino en van Don Bosco, en dat er ook onder de ex-
terne arbeidersjongens toonbeelden van deugdzaamheid waren. Bijvoorbeeld
Giuseppe Morello, die in het Oratorio assisteerde tijdens de recreatie.
Hij genoot van de pret van de anderen maar deed er zelden zelf aan mee.
En wanneer de hele speelplaats vol beweging was, trok hij zich stil
terug en, in de mening dat niemand hem zag, ging hij naar de kapel waar
hij ongestoord bad voor de zielen in het vagevuur, een bezoek bracht aan
het Heilig Sacrament, een rozenhoedje bad en de Kruisweg deed. Ondanks

31.8 Page 308

▲back to top


- IV/304 -
zijn voorzorgsmaatregelen om ongezien te verdwijnen, hadden toch enke-
len van zijn kameraden het opgemerkt en, eveneens tot devotie gedreven,
zijn voorbeeld gevolgd. Hierdoor ontstond het gebruik, dat nog in alle
Oratorio's bewaard is gebleven, om na de zegen met het Allerheiligste
het rozenhoedje te bidden, waaraan iedereen kon deelnemen zonder daar-
toe verplicht te zijn.
Don Bosco vertelde over Morello: "Op een avond, tamelijk laat al,
ging ik naar huis. Ik liep over het weggetje dat van de Po naar de Por-
ta Palazzo loopt. Ergens op de weg zag ik opeens een jongen die een
zware houten balk, beslagen met ijzeren pinnen, droeg. Het was alsof de
drager, gebukt gaande onder het gewicht ervan, kreunde, het leek alsof
hij sprak. "Arme jongen", zei ik tot mezelf, "hij moet wel erg moe
zijn." Toen ik dichterbij kwam, zag ik dat hij af en toe het hoofd boog,
zoals men dat doet bij het Ere zij de Vader..., of wanneer men een ver-
heven naam noemt, zodat ik begreep dat hij bad. Het was Morello.
"Giuseppe", zei ik tegen hem, "je lijkt me erg moe."
"Niet zo erg, ík heb een boodschap gedaan voor mijn patroon; ik
draag de boom van een weefgetouw díe gerepareerd moet worden."
"Ik dacht dat je met iemand sprak; tegen wie had je het?"
"Ja, weet u, ik kon vanmorgen de Mis niet bijwonen en daardoor heb
ik de rozenkrans niet kunnen bidden. En omdat ik alleen op de weg was,
liep ik hier te bidden. Ik probeerde het zo devoot mogelijk te doen
omdat het vandaag dinsdag is, de dag waarop een tante van míj gestorven
is. Zij was erg goed voor me en heeft veel voor me gedaan. Omdat ik geen
andere manier weet om mijn dankbaarheid te uiten, bid ik iedere dinsdag
het rozenhoedje voor haar zielenrust."
Op de retraite van Giaveno was men getuige van twee wondere din-
gen. Het eerste betrof Morello zelf, en Don Bosco vertelde verder nog
over hem:
"Bij de aanvang van iedere preek ging hij in een hoekje zitten als
om te luisteren welk onderwerp de predikant zou behandelen. Dan zag ik
dat hij soms dichter bij de predikant ging zitten, en andere keren zo
snel als hij kon de kerk verliet. Omdat ik dat herhaaldelijk had opge-
merkt, wilde ik er de reden van weten.
"Giuseppe", zei ik op een dag tegen hem, "waarom doe je zo vreemd
en ga je niet gewoon met de anderen op je plaats zitten? Waarom blijf
je achter in de kerk staan?"
"Dat doe ik", antwoordde hij "om mijn kameraden niet te storen."
"Op welke manier", vroeg ik, "ben je bang je kameraden te storen?"
"Kijk, als de predikant preekt over de doodzonde, kan ik mij niet
beheersen; ik voel me zo hevig aangegrepen, dat ik naar buiten moet gaan
of moet huilen."
"Toen wist ik waarom hij soms onverhoeds en zo overhaast de kerk
van het Oratorio uitliep, en andere keren in snikken uitbarstte of
vreemde gebaren maakte. Om die reden zorgde ik ervoor mij in mijn uit-
drukkingen te matigen als ik merkte dat hij bij de preek aanwezig was.
Maar het was al voldoende de woorden doodzonde met enige nadruk uit te
spreken, of hij sprong haastig de bank uit en liep weg. Daarom bleef hij
tijdens een preek in de buurt van de kerkdeur.

31.9 Page 309

▲back to top


- IV/305 -
"Hij had zo een goed en liefdevol hart dat hij de tederste en ge-
voeligste indrukken onderging als hij hoorde spreken over geestelijke
zaken. Men hoefde slechts over de hemel te spreken of over de liefde tot
God en Zijn weldaden, of hij was een en al bewogenheid. Een van zijn
kameraden die bij me stonden, richtte die woorden tot hem: "Giuseppe,
als jij altijd zo braaf bent, wat zullen we dan op zekere dag een groot
feest in de hemel hebben met de Heer! We zullen altijd bij hem zijn, hem
verblijden en eeuwig liefhebben!" Die woorden, bijna terloops gesproken,
maakten een zo diepe indruk op hem dat men hem op hetzelfde ogenblik zag
verbleken, het bewustzijn verliezen en hij zou zeker gevallen zijn, als
zijn kameraden hem niet hadden ondersteund."
Het tweede wonderlijke voorval was een preek die Don Bosco hield
over de zuiverheid. Mgr. Cagliero memoreert die preek aldus:
"Bij de retraite die Don Bosco voor ons hield in het Seminarie van
Giaveno gedurende de grote vakantie van 1852, sprak hij met zoveel warm-
te en met een zo grote en heilige vervoering tot ons over de zuiverheid,
dat hij ons allen tot tranen toe bewoog en ons het voornemen deed maken
die schone deugd tot aan onze dood te bewaren. En later toen ik onder
zijn geestelijke leiding gesteld was vond ik in hem meer dan een leids-
man, veeleer een vader, vol ijver voor het wel-zijn van de zielen, ver-
langend in onze harten een grote en pure lief-de te storten voor de
schone deugd van zuiverheid.
"Ik herinner me dat hij in de preken en conferenties die hij dik-
wijls voor ons hield, zo gevoelig was dat hij niet waagde te spreken
over oneerbare dingen, en verschillende jaren lang hoorde men hem nooit
die onderwerpen aanroeren, die dan behandeld werden door Don Borel en
door de kanunnik Borsarelli en andere priesters, die zijn medewerkers en
vrienden waren.
"Hij gaf er de voorkeur aan ons te spreken over de deugd van zui-
verheid, die hij de schoonste bloem van het paradijs noemde, waardig in
onze jeugdige harten te worden gekweekt, een zuivere lelie die met haar
smetteloze pracht ons gelijk zou maken aan de engelen in de hemel. Met
die en dergelijke beelden bracht Don Bosco ons in verrukking voor die
lieflijke deugd, waarbij zijn gezicht straalde van heilige vreugde. Zijn
zilveren stem klonk warm en overtuigend, en zijn ogen werden vochtig,
bij de vrees dat wij de schoonheid en kostbaarheid van die deugd ook
maar met slechte gedachten of gesprekken zouden besmeuren. Wij, jon-
gens, beminden hem intussen als een teergeliefde vader en koesterden ten
opzichte van hem een meer dan kinderlijke vertrouwelijkheid; wij waren
vervuld van een zo grote eerbied en verering voor hem dat wij ons in
zijn tegenwoordigheid steeds uiterst godvruchtig gedroegen, en dat omdat
wij diep overtuigd waren van zijn heilige levenswandel.
Teruggekeerd uit Giaveno vanwaar hij, zoals ook later, met de jon-
gens naar het heiligdom van Trana was gegaan, hoorde Don Bosco dat
Bartolomeo Bellisio, een leerling van hem en van de tekenschool, opge-
roepen was voor de militaire dienst. En hij die in alles wat zijn jon-
gens betrof zoveel mogelijk hulp probeerde te verlenen, schreef hem in
Cherasco waar de jongen zijn groot verlof doorbracht. Hij had stappen
ondernomen om gedaan te krijgen, dat de jongen wegens familieomstan-
digheden niet onder de wapens zou worden geroepen, en op een van diens
brieven antwoordde hij als volgt:

31.10 Page 310

▲back to top


- IV/306 -
Beste Bellisio,
Ik heb je welkome brief ontvangen en hoewel ik je besluit bewonder
en waardeer om je neer te leggen bij het besluit van de goddelijke Voor-
zienigheid Die je oproept tot de militaire dienst, heb ik niettemin
gemeend nog een goed woordje voor je te moeten doen bij de heer Graaf
Lunel, je grote weldoener, om nog eens een poging te wagen.
Intussen verzoek ik je en spoor ik je er andermaal toe aan, niet na
te laten je toevlucht te zoeken bij onze lieve Moeder Maria opdat onder
alle omstandigheden Gods heilige wil moge geschieden.
De Heer zij met je; bid voor mij en vertrouw onder alle omstandig-
heden op me.
Je zeer genegen in Chr. J.Bosco Gio. pr.
P.S. Veel van je kameraden laten je groeten!
Aan de Heer Bartolomeo Bellissio - Cherasco
Bellisio werd soldaat. De eerste avond, dat hij zich in de kazerne
van de citadel in Turijn bevond, en er stilte geblazen was, hoorde hij
dichtbij zich zoiets als een onderdrukt gefluister. Het was het bidden
van zijn buurman, die hij al spoedig leerde kennen als een vurige katho-
liek. Het duurde niet lang, of hij ontdekte nog meer anderen, en geza-
menlijk vormden zij zoveel als een levende rozenkrans, doordat elk van
hen op zich nam op één dag van de maand die te bidden. Voor hem was de
23ste van de maand aangewezen. Twee anderen hadden zich van een snuif-
doos voorzien die hermetisch gesloten kon worden, en die vulden ze in
de kerken met wijwater en daarmee konden ze dan in het verborgene het
kruisteken maken. Na acht maanden werd Bellisio uit de militaire dienst
ontslagen door tussenkomst van Don Bosco. Hij zei over hem: "Ik daag
alle jongens uit in Bellisio een fout te kunnen aanwijzen!"
Hij was degene die een foto maakte van Don Bosco terwijl die aan
het biechten was, en die in 1855 ook het portret maakte van moeder Mar-
gherita en het aan Don Bosco ten geschenke gaf op zijn naamfeest. Als
Bellisio dat niet gedaan had, zou de herinnering aan dat sympathieke
gezicht verloren gegaan zijn.
Wij halen hier Bellisio aan omdat hij een van de oud-leerlingen is
die veel aantekeningen geleverd heeft aan Don Bonetti voor het schrijven
van de geschiedenis van de vijf lustrums van het Salesiaans Oratorio en
omdat bovenstaande brief een der eerste ís die wij bezitten, die door
Don Bosco aan een van zijn zonen is geschreven.
Toen Bellisio hem ons deed toekomen schreef hij er bij:
Zeereerwaarde Heer,
Cherasco, 4 maart 1891
In het Bulletin heb ik gelezen dat er voor het zaligverklaring-
proces van onze geliefde Don Bosco eerbiedwaardiger nagedachtenis be-

32 Pages 311-320

▲back to top


32.1 Page 311

▲back to top


- IV/307 -
vraagd wordt u toe te zenden, brieven of andere geschriften die men mo-
gelijkerwijze bezit. Daar ik er een bezit, acht ik het mijn plicht u die
toe te sturen, Er wordt geen enkele datum in genoemd, omdat, als ik het
me goed herinner, die brief ingesloten was bij een andere die geschreven
was aan mijn grote weldoener, de priester Conte Lunel, die mij in april
1850 in het Oratorio ondergebracht had. Afgaande op het tijdstip waarop
ik soldaat werd, moet de brief geschreven zijn in mijn grote vakantie
van het jaar 1852. De brief is vergeeld door de tijd, hoewel ik hem
steeds voorzichtig bewaard heb, weggesloten met andere brieven. Wat ik
bij vele gele-genheden van Don Bosco zag of hoorde in de meer dan zes
jaren dat ik bij hem gewoond heb, noteerde ik schriftelijk in de rappor-
ten die ik maakte toen er, jaren geleden, per circulaire aan de oud-
leerlingen gevraagd werd mee te delen wat zij hadden gezien, gehoord en
ondervonden - welke rapporten zich nog wel in de archieven van het Ora-
torio zullen bevinden.
Daar ik verneem dat de originelen zullen worden teruggezonden, zal
het mij aangenaam zijn de brief weer terug te ontvangen, en hij zal voor
mij een des te kostbaarder betekenis krijgen wanneer naar wij hopen zijn
verheffing tot de eer der altaren in vervulling zal gaan. Mijn grootste
vreugde is het door hem heel bemind te zijn geweest en veel weldaden van
hem te hebben mogen ontvangen. Wat mij spijt en diep leed doet is te le-
zen over de noden en de vraag naar offers voor zijn werk in het alge-
meen, en daarop niet te kunnen reageren zoals ik wel zou willen, als ge-
volg van de kritieke omstandigheden en ziekten. Daardoor rest mij niets
anders dan mijn verlangen aan God op te dragen en af te wachten dat er
een gunstiger tijd zal aanbreken om gemakkelijker aan mijn verlangen te
voldoen.
Inmiddels mijn grootste hoogachting betuigend, ook aan de beminde
Generale Overste Don Michele Rua, verblijf ik
uw gehoorzame dienaar in Don Bosco
Bellisio Bartolomeo, schilder

32.2 Page 312

▲back to top


- IV/308 -
H O O F D S T U K XLII
DON BOSCO NAAR DE BECCHI - VRIJGEVIGHEID VAN ZIJN BROEDER
GIUSEPPE EN DIENS GENEGENHEID VOOR DE JONGENS VAN HET
ORATORIO - EEN BRIEF VAN DON BOSCO AAN BUZZETTI -
INKLEDING VAN MICHELE RUA EN VAN GIUSEPPE ROCCHIETTI -
GIFTEN VAN DE KONING - DON BOSCO AANVAARDT HET RIDDER-
KRUIS NIET - COMMANDATORE LUIGI CIBRARIO - ONDERSCHEI-
DINGEN, BELONING VOOR WELDADIGHEID.
Op 22 september trad Michele Rua, na aanraden van Don Bosco, na
overleg gepleegd te hebben met Don Cafasso over zijn roeping, defini-
tief als interne leerling toe tot het Oratorio van de H. Franciscus van
Sales. Vanaf zijn eerste jaren had hij voor Don Bosco een grote genegen-
heid gekoesterd, een genegenheid die steeds groeide, verbonden aan een
grote godsvrucht, zodat hij ouder geworden, nog beter zijn deugden en
zijn werken kon waarderen. De 23ste vertrok hij uit Turijn met Don
Bosco, Moeder Margherita en zesentwintig kameraden op weg naar de Bec-
chi, en hij zag dat de brave Margherita niet alleen in dat gehucht maar
ook in Castelnuovo in heel groot aanzien stond.
Van die eerbied onder de boerenbevolking genoot eveneens de familie
van de heilige vrouw, maar die persoonlijke deugden schonken geen enkele
verbetering in hun levensomstandigheden die de jaloezie zou kunnen op-
wekken.
Hoewel de familieleden van Don Bosco erg krap in hun middelen za-
ten, en hij innig veel van hen hield, wilde hij hen toch nooit met gif-
ten te hulp komen, omdat de aalmoezen van zijn weldoeners hem gegeven
werden voor zijn jongens en niet voor zijn familieleden. Don Bosco be-
schouwde zichzelf als een eenvoudige uitdeler van de goederen der Voor-
zienigheid, ervan overtuigd dat hij tegenover Haar rekening en verant-
woording zou hebben af te leggen. De grote geest van armoede van zijn
familieleden verschafte hem bijzondere vreugde, hij sprak er met genoe-
gen over en drukte er zijn stellig vertrouwen over uit dat zij, juist
door het feit dat zij in hun leven van de goederen van die wereld ver-
stoken waren geweest, bezit zouden kunnen nemen van het rijk der heme-
len, volgens de belofte van Jezus Christus.

32.3 Page 313

▲back to top


- IV/309 -
Zijn broer Giuseppe, die groot gebrek leed vroeg nooit iets aan Don
Giovanni, die hem toch erkentelijk was dat hij het zijne ertoe bijgedra-
gen had om hem voor priester te laten studeren, door hem zijn deel van
het vaderlijk erfdeel af te staan zodat hij voor de Curie het noodzake-
lijk patrimonium had om tot de hogere wijdingen te worden toegelaten.
Daarom bezat Don Bosco in zijn oudere broer een absoluut toegewijde ver-
trouweling, hij maakte hem deelgenoot zowel van zijn vreugden als van
zijn verdriet en vormde met hem één geest, één ziel.
Hoewel de verplichtingen van zijn staat Giuseppe ertoe dwongen ver
van zijn moeder te werken, liet hij toch niet na verschil-lende keren
per jaar naar Turijn te komen om een tijdje in het Oratorio te verblij-
ven, korter of langer al naar het hem mogelijk was. Hij wilde zich dan
enkele vreugdevolle uren gunnen in gezelschap van Don Giovanni en van
Margherita, die altijd uiterst blij was als hij kwam. De brave moeder
had ook wel alle redenen om ook op die zoon trots te zijn. Hij was een
godvruchtige christen, een vlijtige en liefdevolle huisvader, met zo
een vrijgevig en weldadig hart dat het bijna niet onder woorden te bren-
gen is; en hoewel hij veel kinderen had, beschouwde hij steeds ook de
jongens van het Oratorio als de zijnen.
Niet tevreden met ieder jaar van zijn eigen voorraad iets te zen-
den in de oogsttijd, ging hij ook nog hulp bij bloedverwanten en vrien-
den zoeken, en wist zoveel gevoelens van genegenheid voor de jongens
van Don Bosco op te roepen, dat het hem gelukte wagens vol noten, graan,
aardappelen, en eieren te verzamelen en naar het Oratorio te sturen.
Op zekere dag kwam hij in Valdocco aan om een bezoek bij zijn broer
te brengen en om twee kalveren op de markt in Moncalieri te kopen. Maar
toen hij zag in welke moeilijkheden het Oratorio zich bevond, en dat er
op die dag dringende schulden betaald moesten worden, haalde hij zijn
beurs uit zijn zak en zei: "Kijk, ik ben gekomen om driehonderd lire uit
te geven op de markt van Moncalieri, maar ik zie dat jouw nood groter is
dan de mijne. Daarom wil ik je dat geld van ganser harte schenken. Don
Bosco kon nauwelijks zijn tranen bedwingen van dankbaarheid. "En jij
dan"? zei hij.
"Ik wacht wel een andere tijd af voor mijn aankoop."
"Maar zou het niet beter zijn dat je me het geld alleen ter leen
gaf? Ik zou het je terugbetalen zodra ik over het bedrag beschik."
"En wanneer zul jij dat hebben? Jij, die altijd onder schulden ge-
bukt gaat? Nee, nee! Ik geef het je en daarmee uit. Ik zal me wel weten
te redden, ik vind wel een middel om te krijgen wat ik nodig heb en jij
hoeft je daar het hoofd niet over te breken."
Hij was zo beminnelijk in zijn manier van optreden, dat als hij in
het Oratorio verscheen, al de jongens hem als een vader beschouwden en
hem vol genegenheid en vertrouwen tegemoet liepen. Ze noemden hem Signor
Giuseppe. Zijn gelaatstrekken vertoonden veel gelijkenis met die van
Don Bosco en beiden waren ongeveer even groot. Zijn uiterlijk drukte
zijn innerlijke goedheid uit. Don Bosco prees hem steeds, ook in tegen-
woordigheid van de meest vooraanstaande personen. Nu en dan nodigde hij
hem uit om de jongens toe te spreken vanaf de katheder, waarop hijzelf
iedere avond gewoon was na het avondgebed een korte toespraak te houden.

32.4 Page 314

▲back to top


- IV/310 -
Giuseppe, die een eenvoudige boer was, zal, naar we mogen aannemen, daar
in het begin wel niet veel voor gevoeld hebben; maar ten slotte deed hij
het toch, en in het Piëmontees dialect verklaarde hij een of ander goede
levensregel. Hij was van dezelfde geest bezield als zijn broer. Don Gio-
vanni Garino was er in 1858 een keer bij tegenwoordig.
Giuseppe hield zijn huis ter beschikking van Don Bosco, die elk
jaar nu eens met dertig, dan met vijftig of ook wel met honderd van zijn
jongens naar de Becchi ging om er een beetje vakantie te nemen, en Giu-
seppe deed zijn best om het allen naar de zin te maken. Dat bezoek was
een groot feest voor hem. De jongens die er voor de eerste keer heengin-
gen, werden zo ingenomen door zijn hartelijkheid dat ze onmiddellijk
zijn vrienden werden. Hij wilde nooit enigerlei vergoeding aannemen voor
al de kosten die hij maakte.
Niettemin had hij er voordeel van omdat zijn huis een noodzakelijke
en betrekkelijk grote uitbreiding onderging, hoewel het er steeds even
arm bleef. Er kwam een verdieping op het huis, die bestond uit een gro-
te slaapzaal om onderdak te verlenen aan de jongens die naar het feest
van de H. Rozenkrans kwamen. Maar Don Bosco deed niets om de oorspronke-
lijke vertrekken te verbeteren of te verfraaien. Toen er meer ruimte
gekomen was groeide het aantal gasten en de zorg van Giuseppe voor hen
werd daarom nog groter daar ze soms veertien tot twintig dagen in de
Becchi verbleven. Omdat er onder de vele verstandigen ook wel eens een
lichtzinnige jongen was, trachtte hij te voorkomen dat iemand van de
naburige eigenaars een reden zou hebben zich te beklagen. Na hen te heb-
ben gewaarschuwd hield hij de jongens in het oog dat ze zich niet zouden
verspreiden in de wijngaarden of op de akkers van anderen. Hij werd ge-
hoorzaamd, maar er werd toch wel eens tegen zijn bevelen gezondigd. Op
een zondagmorgen zag hij een jongen op het erf en zonder meer maakte hij
hem een standje dat hij in de wijngaard geweest was. De jongen ontkende
maar hij zei: "Heb je geen spiegel bij je? Zie je niet het gras dat aan
je schoenen hangt?" Don Bosco hield veel rekening met de verstandige
hulp van zijn broer, en in alle gemoedsrust kon hij zijn predikaties
voor de noveen van de H. Rozenkrans voorbereiden. Hij vergat echter niet
de jongens die in Turijn waren achtergebleven onder de hoede van Don
Borel, terwijl hij als een goede vader zorgde voor degenen die met hem
in de Becchi waren.
Castelnuovo d'Asti, 29 september 1852
Beste Buzzetti,
Voordat je Turijn verlaat moet je een paar dingen voor me doen.
1. Zeg aan Giovanni Ferrero of hij met je mee wil komen. Je kunt
hem de reis betalen tot Pettiva.
2. Breng een fles witte miswijn mee.
3. Maak een pakje met zes paar slobkousen erin, een paar broeken,
een jacket, drie paar sokken; wanneer dat te zwaar is kun je het sturen
met de Minin als die er is; of met de reiswagen.
4. Doe de heer Gagliardi de groeten van me en zeg hem dat ik het
Oratorio in zijn goedheid aanbeveel, vooral voor de zondag. Zeg tegen
Giuseppe Marchisio dat hij toezicht houdt tijdens de recreatie en zo-
veel mogelijk ook in de kerk. - Zeg tegen Arnaud dat hij moet assiste-

32.5 Page 315

▲back to top


- IV/311 -
ren bij het zingen. - En zeg tenslotte tegen Fumero dat ik gedaan heb
wat hij me vroeg.
5. Groet vooral de heer Don Borel en zeg hem, dat wanneer hij tijd
heeft, hij me een groot plezier zou doen met hierheen te komen, zijn
komst zal bovendien de geestelijke verzorging hier ten goede komen.
We maken het allemaal goed; de kerk is steeds overvol, maar wel
worden we binnengehouden door de regen. Deo gratias. Groet alle jongens
in huis, God zegene allen.
Zeer genegen,
je D.Bosco Gio.
Aan de Heer Giuseppe Buzzetti
Oratorio van de H. Franciscus van Sales Valdocco – Turijn.
Intussen naderde de 3de oktober, de zondag van Onze-Lieve-Vrouw van
de Rozenkrans, een dag waarop twee geestelijken zouden worden ingekleed.
De jongens deelden in de vreugde van Don Bosco. Pastoor Cinzano droeg in
de Becchi de plechtige H. Mis op en daarna zegende hij twee priester-
kleden. Met een daarvan bekleedde hij de jeugdige Giuseppe Rocchietti en
Don Giovanni Bertagna hielp Michele Rua bij het aantrekken van het ande-
re. Toen de pastoor vervolgens aan tafel zat, wendde hij zich tot Don
Bosco en riep uit: "Herinner jij je dat je, toen je nog seminarist was,
eens tegen me zei: "Er komt een tijd dat ik seminaristen zal hebben,
priesters, jonge studenten, vakleerlingen, ik zal muziek hebben en een
mooie kerk?" Ik zei toen tegen je dat je gek was! Maar nu kan men pas
zien dat je wel degelijk wist wat je zei!"
Daarna volgde de dag waarop hij het gezelschap van de Becchi bij
zich aan tafel verwachtte. Giovanni Cagliero nam de honneurs waar, Gio-
vanni Germano, notaris, schreef ons in 1887: "Ik heb steeds een indruk
bewaard van Mgr. Cagliero uit zijn jonge jaren, toen hij ons voor het
eerst zag in Castelnuovo, waar de jongens met zesentwintig man heenge-
gaan waren naar de pastoor daar ter plaatse in gezelschap van Don Bosco.
Daar werd een overvloedige portie polenta klaargemaakt zodat er voor
allen genoeg was. En de jonge Cagliero leidde ons heel gemoedelijk naar
de wijnkelder van de pastoor, ons van alles aanbiedend alsof het van
hem was, flessen wijn, ook witte, die voor de Mis bestemd was. De har-
telijkheid van de jonge Cagliero was om nooit te vergeten."
Na de mooie dag bij Don Cinzano, besloot Don Bosco de jongens te-
rug te brengen naar het Oratorio met de twee nieuwe jonge geestelijken,
van wie hij grote hulp verwachtte.
En inderdaad wijdde Rua zich geheel aan de zending die de Heer voor
Don Bosco bestemd had, en zijn naam zal steeds in de herinnering blijven
als van iemand met grote deugden. Een eenvoudig iemand maar met een
groot verstand, onvermoeibaar, in staat om alles te leren wat hij moest
weten. De dromen werden bewaarheid. Eindelijk kon Don Bosco zeggen: "Die
seminarist is van mij. Over hem kon hij meer dan eens die mooie zin zeg-
gen: "Wanneer God tegen me gezegd zou hebben: stel je eens een jongen
voor, begiftigd met alle deugden en de grootste geschiktheid die je maar
zou kunnen wensen, vraag hem me en ik zal je hem geven, dan zou ik me

32.6 Page 316

▲back to top


- IV/312 -
nog nooit een Don Rua hebben kunnen voorstellen."
Ook Giuseppe Rocchietti was een heel begaafde jongen met een onbe-
rispelijke levenswandel; hij koesterde de wens om zich geheel aan het
Oratorio te wijden, zijn gezondheid liet evenwel veel te wensen over.
Toen Don Bosco intussen uit Castelnuovo terugkeerde, vond hij thuis
een brief van het koninklijke secretariaat van de Gran Magistero van de
Orde van de HH. Mauritius en Lazarus.
Turijn, 11 oktober 1852
In erkentelijkheid voor het edele en vrome doel van het Instituut
der Oratorio's door u gesticht ten voordele van de verwaarloosde jeugd
in die stad, alsook voor het morele voordeel dat eruit voortvloeit en
voor de onvermoeibare ijver die U eraan besteedt om het werk tot ont-
wikkeling te brengen, heeft het Zijne Majesteit behaagd goedgunstig te
beschikken op het door U gedane verzoek en U voor het lopende jaar ten
bate van het genoemde voortreffelijke werk een toelage toe te kennen
van driehonderd lire ten laste van de Orde van de HH. Mauritius en La-
zarus.
Tegelijk met die mededeling bied ik U gaarne mijn gevoelens van
diepe hoogachting aan.
De eerste secretaris van Z.M. voor de Gran Magistero
Cibrario, Senator
Don Bosco dankte, terwijl Graaf Cibrario hem enige tijd daarna een
aardige verrassing bereidde. Als blijk van waardering voor zijn ver-
diensten wilde hij hem het Ridderkruis verlenen van de Orde van de HH.
Mauritius en Lazarus. Maar Don Bosco hield niet van het eerbetoon van
de wereld, hoewel hij heel gaarne zijn weldoeners en andere personen
met wie hij te doen kreeg, bejegende met de hun verschuldigde eerbied.
Plots verscheen er op een morgen een heer in het Oratorio, terwijl Don
Bosco zich in gezelschap bevond van Francesia en Cagliero. De heer bood
een pakje aan, waarin zich de door de Koning ondertekende oorkonde en
het kruis bevonden. Don Bosco maakte het niet open in aanwezigheid van
de jongens, want toen hij de zegels zag en met de vingers op het pakje
drukte, vermoedde hij al wat er komen ging. Hij begaf zich echter naar
het Hoofdbestuur van de Orde van Mauritius en maakte zijn opwachting
bij Graaf Cibrario. Hij begon met hem te bedanken voor de hem verleende
eer, en vervolgens bracht hij hem zachtmoedig en met de grootste een-
voud onder ogen dat een dergelijk eerbetoon hem niet paste. Hij zei
onder meer tegen hem: "Wanneer zoiets mijn armzalige persoon te beurt
valt, zou ik niet weten welke verdiensten het zijn die mij van zoveel
anderen onderscheiden, dus is het mijn plicht, hoe dankbaar ik ook ben,
die titel niet te aanvaarden. Wanneer de regering echter met dat kruis
haar waardering en goedkeuring wil tonen voor het werk dat Don Bosco
ondernomen heeft ten bate van de arme Turijnse jeugd, en de regering
dat werk wil begunstigen, zal ik dat met dankbaarheid aanvaarden, maar
met het verzoek, de titel van Ridder te willen vervangen door een toe-
lage voor mijn jongens."

32.7 Page 317

▲back to top


- IV/313 -
Cibrario bleef aandringen dat Don Bosco de onderscheiding zou aan-
nemen. Maar, zinspelend op de zware schulden waarin hij stak, antwoord-
de hij schertsend: "Luister, mijnheer de Graaf, wanneer ik Ridder zou
worden, zouden de mensen denken dat Don Bosco geen hulp meer nodig
heeft; en wat kruisjes betreft, die heb ik al genoeg, ... geeft u me
liever wat geld om brood te kopen voor mijn arme wezen." Uiteindelijk
gaf de graaf toe. Het besluit verscheen niet in het staatsblad en aan
het Hof maakte de naastenliefde van Don Bosco een heel goede indruk.
De Mauritiusorde besloot toen hem jaarlijks een bedrag van 500 lire uit
te keren, wat tot in 1885 ook geregeld gebeurde. In 1886 werd dat be-
drag teruggebracht tot 300 en in 1887 tot 150, waarbij als reden voor
die vermindering werd aangevoerd dat er geen geld genoeg meer was door-
dat de huren van de huizen die de orde in eigendom bezat omlaag waren
gegaan. De toelage hield pas op in 1894, hoewel Don Bosco toen al zes
jaar dood was.
Maar nooit heeft Don Bosco de onderscheiding die hem door de rege-
ring was aangeboden op zijn borst gedragen of er over gesproken. De
beminnelijke nederigheid van Don Bosco schonk hem de genegenheid van
graaf Cibrario, die vijfentwintig jaar lang een hartelijke vriendschap
met hem onderhield.
De arme Vincenzo Gioberti had, toen Don Bosco hem op zekere dag een
verwijt gemaakt had over zijn Moderne Jezuïet, hem geantwoord; "Maar u
daarginds, opgesloten in dat hoekje van Valdocco, wat kunt u weten van
politiek, van de manoeuvres der partijen en van de oorzaken van zoveel
gebeurtenissen?" Maar Cibrario echter was er van overtuigd dat er ginds
in dat hoekje van Valdocco iets te leren viel, en niet zelden kwam hij
er op bezoek om zich op een interessante manier te onderhouden met Don
Bosco, waarbij hij dan zijn grote pijp in de mond had, zoals Mgr. Cag-
liero zag. Hij deed heel veel voor Don Bosco. Omdat hij eerste secreta-
ris was van de Mauritiusorde, kon hij vrijelijk beschikken over de on-
derscheidingstekenen, en gaarne liet hij ze door de Koning toekennen
aan degenen die hem door Don Bosco werden aangewezen en die om hun wel-
dadigheid de onderscheiding verdienden. Het was een waardevol middel
om de brandkasten te openen van bepaalde heren, die bereid waren iedere
som te betalen om hun eigenliefde voldaan en hun verdiensten beloond te
zien. Don Bosco verstond eveneens de kunst om op het juiste ogenblik een
van zijn schuldeisers een ridderkruis te bezorgen, om gedeeltelijk of
geheel een schuld kwijtgescholden te krijgen. Soms kreeg iemand die hem
een royale gift geschonken had, plotseling een decoratie en men kan zich
levendig voorstellen hoe groot de dankbare verrassing was van degenen
die ernaar verlangd hadden. Ook nodigde Don Bosco wel eens iemand bij
zich aan tafel voor wie hij, zonder dat die er erg in had, voor een on-
derscheiding gezorgd had, en bij het dessert richtte hij onder de tonen
van de muziek en het handgeklap der aanzittenden enkele beminnelijke
woorden tot de gast en overhandigde hem het ridderkruis. Het aantal
eretekens dat Don Bosco met behulp van de graaf verkreeg en uitdeelde,
was niet gering, en de vruchten daarvan bestonden in ruime aalmoezen
ten bate van de ondergebrachte jongens; ofwel de onderscheidingen dien-
den als compensatie van aan het Oratorio bewezen diensten. Wijzelf heb-
ben Cibrario, die verscheidene malen minister was, omstreeks het jaar
1875, horen zeggen, hoezeer hij zich verheugde over de hulp die hij op
die manier aan Don Bosco had kunnen verlenen, en hij vertelde ons dat
hij sommige begerige buitenlanders voor het verkrijgen van een onder-
scheiding als voorwaarde gesteld had, dat zij eerst een behoorlijk be-

32.8 Page 318

▲back to top


- IV/314 -
drag zouden betalen alvorens ridder te worden, en dat geld bestemde hij
dan naderhand voor Don Bosco.
Dat feit bewijst eens te meer de mening dat God voor Don Bosco
machtige beschermers in alle ministeries voorbereid had. En als er een
uitviel, dan verscheen er meteen weer een nieuwe.
Don Bosco zorgde er echter voor daar geen misbruik van te maken; in al-
le moeilijkheden was hij geduldig, maar vooral vergat hij nooit zijn
nederige afkomst en hun teergevoeligheid. Mgr. Cagliero vertelde: "Ik
herinner me hoe ik als jonge leerling van het Oratorio mij verwonderde
over de eerbiedige, onderdanige en nederige houding waarmee hij als
priester bepaalde wereldlijke personen bezocht of ontving. Maar mijn
verwondering week zodra ik wist om welke autoriteit het ging, een mi-
nister, een prefect, een magistraat, een burgemeester, een wethouder
van de gemeente, inspecteurs van het onderwijs of alleen maar de secre-
tarissen van dergelijke personen. Overigens was hij steeds, zowel in
het geschreven als in het gesproken woord en in zijn handelingen, onder-
danig aan de wereldlijke overheid, ook wanneer die vijandig tegenover
hem kwam te staan, omdat hij in haar het gezagsbeginsel erkende dat van
God komt. Dikwijls heb ik hem horen zeggen: Obedate praepositis vestris
etiam dyscolis. Andere keren voegde hij eraan toe: "Velen bestrijden
ons, vervolgen ons, zouden ons willen vernietigen, maar wij moeten ge-
duld hebben. Zolang zij van ons geen dingen verlangen die met ons gewe-
ten in strijd zijn, onderwerpen wij ons aan hun bevelen. Laten we ech-
ter onder alle gegeven omstandigheden de rechten van God en van de Kerk
verdedigen omdat zij hoger staan dan het gezag van de wereld."

32.9 Page 319

▲back to top


- IV/315 -
H O O F D S T U K XLIII
VOORSPELLINGEN VAN DON BOSCO WAARHEID GEWORDEN - ZIJN
GOEDHEID - NIEUWE STUDENTEN - GEDENKWAARDIGE OPNEMING
EN BEKERING VAN EEN JONGEN
Don Bosco had twee nieuwe seminaristen gekregen, maar helaas ver-
loor hij er vier. Carlo Gastini had zich om gezondheidsredenen, waar-
door de studie te zwaar werd, van de geestelijke staat teruggetrokken.
Twee anderen namen bijna tegelijkertijd het besluit hun intrede te doen
in de Congregatie der Oblaten van Maria, aangetrokken door de ijver en
de geest die daar heersten en in de stellige overtuiging dat daar hun
roeping lag. Don Bosco echter die zij raadpleegden, antwoordde hun dat
hun idee wel verheven en hun wil zeker goed was, maar dat God hen niet
tot die Congregatie riep. Toch wilden zij er hun intrede doen. Don Rua
is de getuige van wat wij hier vertellen en waaruit blijkt dat Don Bosco
met zekerheid de toekomst voorzag. "Op zekere morgen", zo schreef ons
Carlo Tomatis, "was Ascanio Savio, het voorwerp van heilige naijver om
zijn liefde voor de studie en de deugd, uit het Oratorio verdwenen en
daarna hoorde men zeggen dat hij Oblaat van de Maagd Maria in de Conso-
lata was geworden. Toen hij wegging zei Don Bosco hem: "Je gaat maar je
zult er niet lang blijven!" En inderdaad was hij enkele jaren later,
gekweld door hevige hoofdpijnen, en naar het oordeel der dokters be-
dreigd door een beroerte, verplicht daar te vertrekken. Toen hij zijn
gezondheid weer herwonnen had, werd hij in Turijn door zijn theologische
kennis een stralend sieraad van het priesterschap. De theoloog Savio
vertelde ons zijn geval zelf, als hij naar het Oratorio kwam om aan de
priesters les in de moraal te geven.
De seminaruist Vacchetta wilde enige tijd daarna Savio volgen, en
de laatste woorden van Don Bosco waren: "Ga jij ook maar, want je wilt
toch gaan. Als je nu nog niet van je zinnen beroofd bent, zult je dat
binnenkort wel zijn." De arme jongen, opgaand in zijn plannen, gaf zich
geen rekenschap van die woorden. Hij vertrok naar het noviciaat, legde
er de geloften af en bleef er. Hij werd echter krankzinnig en in een
gekkenhuis opgesloten. Hij was van geen nut meer voor de congregatie
daar hij na langdurige kuren zelfs nauwelijks catechismuslessen aan de
kinderen kon geven. Aldus verklaart Don Paolo Albera die ik ontmoette
in Nice na de dood van Don Bosco.
Zo werden de voorzeggingen van Don Bosco bewaarheid.

32.10 Page 320

▲back to top


- IV/316 -
Van de vierde seminarist zullen wij een uitvoeriger relaas geven
opdat men zich goed rekenschap zou geven van bepaalde en niet zeldzame
botsingen die meer dan één jongen ervan weerhielden zich aan het werk
van Don Bosco te wijden. Zijn pastoor, Don Gattino, die verlangde dat
de seminaristen van het Oratorio in groter aantal, en telkens wanneer
hij het vroeg, in zijn parochie dienst kwamen doen, begaf zich naar de
Curie en zette zijn bezwaren uiteen. Kanunnik Vogliotti antwoordde hem:
"Begrijp goed dat wanneer Don Bosco die seminaristen voor zich gevormd
heeft, het niet anders dan rechtvaardig is dat hij gebruik van hen maakt
om op zijn jongens te passen voor wie hij daarginds in Valdocco een on-
derkomen schiep. Wanneer u seminaristen in uw dienst wilt hebben, vorm
ze dan en u heeft ze."
De pastoor was geprikkeld door dat antwoord en toen hij zich op de
hoogte stelde van de sociale en economische omstandigheden der semina-
risten van het Oratorio kwam hij erachter dat de seminarist G... tot
een welgestelde familie behoorde. Hij was de zoon van een bouwopzichter
en had dus geen behoefte aan de liefdadigheid van anderen: dus conclu-
deerde hij dat Don Bosco die seminarist niet zelf gevormd had. Een der-
gelijke redenering was niet juist, want indien G... Latijn geleerd had,
dan was Don Bosco wel degelijk zijn leermeester geweest; en toen hij
zijn geestelijk gewaad had aangetrokken, had Don Bosco daarvoor van de
aartsbisschop de toestemming gekregen. De jongen was zeer toegenegen
voor Don Bosco, die een groot vertrouwen in hem stelde en hem naar de
lessen in de filosofie stuurde. Hij bracht de hele dag in het Oratorio
door en ging 's avonds naar zijn ouderlijke woning terug in de buurt
van de Refugie, en zijn vader betaalde altijd stipt het pensiongeld.
De seminarist leefde gelukkig, totdat er iemand kwam die zijn va-
der trachtte over te halen zijn zoon van het Oratorio af te nemen.
Want, zo zei hij tegen de vader, hij kon er niet op rekenen dat zijn
zoon, als die bij Don Bosco bleef, theoloog, pastoor of kanunnik zou
worden. Hij beweerde dat de jongen een zo grote geest had dat hij het
hoogste zou kunnen bereiken, en de enige weg om een prachtige carrière
te maken, was zijn studies te voltooien als leerling aan een seminarie.
De opzichter was een rechtschapen man en een vriend van Don Bosco,
die hij graag met Vader aansprak. Hij had de eerste werkzaamheden in
het Oratorio uitgevoerd, en voor de bouw van de kerk van de Heilige
Franciscus had hij samengewerkt met de aannemer Bocca. Hij had zich ech-
ter teruggetrokken en Don Bosco gewaarschuwd omdat hij zag dat de be-
langen van het Oratorio slecht behartigd werden, ofschoon de architect
de tekeningen en het bestek gratis gemaakt had. En de helper, die door
Don Bosco was aangesteld om toe te zien op het naleven van de contrac-
ten en op de uitvoering van de werkzaamheden, was wellicht meer op de
hand van de aannemer dan op de zijne.
Niettemin was de eerlijke opzichter door de bovengenoemde sluwe
insinuaties in zijn eigenliefde gekwetst. Maar omdat hij een voorzich-
tig man was, ging hij, alvorens een besluit te nemen, naar het semina-
rie te Chieri om de mening van de rector van het seminarie te horen.
Het antwoord was dat de jongen, wanneer hij carrière wilde maken,
zijn studies beter in een seminarie kon voltooien. Als hoofd van het
seminarie leek het hem niet gepast dat de jongen als seminarist in een
ander huis vertoefde; in het seminarie kon men rekenen op een plaats
tegen halve pensionprijs of een plaats geheel gratis.

33 Pages 321-330

▲back to top


33.1 Page 321

▲back to top


- IV/317 -
De man was overwonnen. Toen hij weer thuis was, ging hij in een
rijtuig naar de speelplaats van het Oratorio en nadat hij zijn zoon bij
zich had laten komen, beval hij hem: "Neem je hoed en kom met me mee."
De zoon gehoorzaamde zonder te weten wat zijn vader van plan was en werd
onmiddellijk naar het seminarie van Chieri gebracht. Het deed Don Bosco
veel leed om op zo een bruuske manier een jongen kwijt te raken van wie
hij hield en van wie hij zoveel verwacht had, een jongen die zijn secre-
taris was geweest en die hij zijn eerste werken gedicteerd had. Een paar
maanden tevoren had hij hem een brevier gegeven en het Handboek van Re-
baudengo.
Maar de seminarist, gewoon als hij was aan de gebruiken van het
Oratorio, voelde zich niet thuis in het Seminarie. Don Bosco ging hem
herhaalde malen opzoeken en, volgens zijn gewoonte probeerde hij niet,
hem af te brengen van zijn nieuwe levenswijze waartoe hij verplicht
werd, maar moedigde hij hem aan vol te houden en zich over te geven aan
de goddelijke Voorzienigheid. De verzoenende houding van Don Bosco was
in het seminarie bekend, zodat de rector het goed vond dat hij met zijn
jonge vrienden naar Chieri kwam, en een keer zat hij met hem aan tafel
bij kanunnik Luigi Cottolengo. Die bezoeken waren voor de brave semina-
rist een grote vertroosting; maar zij deden hem tegelijkertijd zijn ver-
vlogen idealen betreuren; totdat hij om gezondheidsredenen, naar zijn
familie terugkeerde. Daar echter werd hem verboden naar het Oratorio te
gaan en zelfs om bij Don Bosco te gaan biechten. Toen begon hij regelma-
tig de kerk van de Consolata te bezoeken en langzamerhand werd hij aan-
getrokken door de vrede die de Oblaten van Maria in dat klooster geno-
ten. Daar het hem voorkwam dat God hem tot die kloosterlingen riep,
bracht hij een bezoek aan Don Bosco om hem zijn voornemen mee te delen.
Don Bosco raadde hem die stap af: "Je bent geroepen, zei hij tegen hem,
"om tot Don Bosco te behoren." - En hij vertelde hem hoe de raad van Don
Cafasso hem zelf zijn roeping aangewezen had. Daarom spoorde hij hem
aan, geduld te oefe-nen en te wachten, en hij herhaalde nog eens dat
hij niet de beste keus had gedaan. Maar de seminarist wist niet te weer-
staan aan de verzekering van andere raadgevers; hij vroeg om te mogen
toetreden tot de novicen van de Oblaten, en zijn vader gaf hem, met
tegenzin, zijn toestemming.
Alvorens echter naar Nizza Marittima te vertrekken, waar het no-
viciaatshuis gevestigd was, wilde hij nog afscheid nemen van Don Bosco,
díe tegen hem zei: "Ga gerust, maar je hoofd zal eronder te lijden heb-
ben, en je zult nooit in die staat kunnen volharden."
Toen de tijd gekomen was dat hij zijn geloften zou afleggen,
schreef hij Don Bosco een brief waarin hij hem nog eens om raad vroeg en
die antwoordde hem: "Je zult het goede doen, maar niet dat wat de Heer
van je verlangt!" Hij legde de eeuwige geloften af, doch het duurde niet
lang of hij begon scrupuleus te worden en raakte geestelijk zo overspan-
nen, dat hij zich tot de grootste volmaaktheid in de deugd geroepen
waande, zodat er gevaar was dat hij krankzinnig zou worden. Om die rede-
nen en ook vanwege zekere familieomstandigheden vroeg en verkreeg hij,
tien jaren na zijn professie en op aanraden van Pater Berchialla wiens
secretaris hij was, verlof om de Congregatie der Oblaten te verlaten.
Teruggekeerd in Turijn genas hij volkomen en was overtuigd dat de Heer
hem alzo een bijzondere genade geschonken had.

33.2 Page 322

▲back to top


- IV/318 -
De gebeurtenissen hadden Don Bosco in het gelijk gesteld, en G...
die priester gewijd was legde er dikwijls getuigenis van af. Het is een
grote onvoorzichtigheid wanneer iemand het aandurft zelf zijn roeping te
kiezen. Het was zijn vurig verlangen weer in het Oratorio te mogen tre-
den, maar Aartsbisschop Fransoni wenste hem niet in zijn diocees op te
nemen, want hij had bepaald dat er niemand toegelaten werd die uit een
kloosterorde was getreden. Toen beval Don Bosco zelf hem aan bij de
Bisschop van Biella, die hem aannam op voorwaarde dat hij bij hem zou
blijven.
Vele jaren verliepen, en toen de omstandigheden der diocesen in Tu-
rijn veranderd waren, voelde de goede priester, die steeds zijn genegen-
heid voor het Oratorio behouden had, het verlangen weer ontwaken om sa-
men te werken met Don Bosco door toe te treden tot de Salesiaanse Con-
gregatie, waar hij hem schriftelijk om verzocht. Don Bosco antwoordde
hem: "Wacht totdat je vader door de Heer naar de eeuwigheid geroepen is,
en dan kun je verder zien." - De vader werd bijna tachtig jaar en in
zijn langdurig lijden had hij behoefte aan de vertroosting van zijn
priesterzoon.
Hoe bijzonder was de goedheid van Don Bosco, ook voor degenen die
uit eigen verlangen of gedwongen hem verlieten op ogenblikken waarop hij
juist de grootste behoefte had aan hun werkzame steun! En wanneer die
seminaristen zich terugtrokken was zijn verslagenheid bijzonder groot,
omdat hij de grote deugden die hen sierden, waardeerde. Maar niettemin
putte hij uit dat verlies ook steeds een les in nederigheid. Don Giaco-
melli hoorde hem, toen Ascanio Savio wegging, uitroepen: "Vana salus
hominis"! waarmee hij liet doorschemeren dat hij meer op God dan op de
mensen moest vertrouwen. Daarna ging hij met onverstoorbare kalmte door
met nieuwe leerlingen voor zijn arbeid te kiezen.
In oktober waren er zesendertig jongens in het Tehuis, omdat ook de
seminaristen van het diocees een gedeelte van die armelijke woning in
beslag namen. Uit de registers van Don Bosco schreven wij de namen over
van enkelen die wij van belang achtten om aan de vergetelheid te ontruk-
ken. In 1851 waren er aangenomen, Gioliti, Calamaro, Pietro Gurgo; in
1852 traden toe: Francesco Mattone, Bonino, Bernardo Savio uit Castelnu-
ovo d"Asti, Giovanni Turco uit Montafia, Bartolomeo Fusero uit Caramag-
na, Giovanni Benovia, Vittorio Turvano, Bertagna, Fontana, Gio. Batta
Bonone. Bijna al de genoemden volgden lessen bij prof. Bonzanino, met de
jonge Francesia Giovanni, die zijn studie van het Latijn begonnen was,
en die toen interne leerling van het Oratorio werd, doch al vroeger aan
de bijeenkomsten van het Patronaat had deelgenomen.
Onder deze jongens was er een van wie het bijzonder waard is de
herinnering levendig te houden. In het voorafgaande jaar had zijn vader
niet naar de raad geluisterd - door een verstandige persoon die het
goed met hem voor had gegeven, - om de jongen voor zijn opvoeding naar
het Oratorio te zenden. In plaats daarvan stuurde hij hem naar een van
de gebruikelijke colleges, die een goede faam genieten wat onderwijs en
discipline betreft, maar waar het gebed tot een minimum beperkt is en
slechts eenmaal per dag en staande geschiedt; en de leerlingen gaan
behalve 's zondags nooit naar de Heilige Mis; tot de Sacramenten naderen
zij slechts met Pasen en meer niet. De arme jongen die heel gedwee was,
een zacht karakter had, kwam door gebrek aan geestelijke steun met
slechte kameraden in aanraking, gaf zich over aan slechte lectuur, ver-
waarloosde de studie en zijn godsdienstplichten en op het einde van het
jaar werd hij niet naar een hogere klas bevorderd.

33.3 Page 323

▲back to top


- IV/319 -
Toen hij met de grote vakantie weer thuiskwam, kon zijn vader zich
wel de haren uit het hoofd trekken als hij dacht aan de dwaasheid die
hij begaan had door zijn zoon naar een inrichting te zenden waar zo wei-
nig godsvrucht heerste. De jongen, die vroeger zo goed was, zag hij nu
ongehoorzaam geworden, brutaal, speelziek, afkerig van de Kerk en
erger. Hij verdroeg geen straf en terechtwijzing meer. De vader stond al
op het punt hem naar een verbeteringshuis te zenden, maar volgde toch
liever een zachtmoediger raad op. Daar de jongen een vurige genegenheid
koesterde voor zijn niet lang geleden overleden moeder, zodat hij iedere
dag voor hij slapen ging een gebed voor haar zielenrust stortte, wilde
de vader nog een laatste poging ondernemen, thans ervan overtuigd dat
opvoeding van de jeugd niet mogelijk is zonder godsdienst. Het einde van
oktober naderde en hij was wel verplicht een andere school voor zijn
zoon te zoeken. Daarom liet hij alle verwijten achterwege en verschafte
de jongen een pleziertje. Hij wist dat die dat zou weten te waarderen.
Hij ging met hem naar een mooi landfeestje. Toen ze thuisgekomen waren
riep hij zijn zoon bij zich in zijn kamer, en begon hem de laatste ogen-
blikken van het leven van zijn heilige moeder in herinnering te brengen.
De jongen begon bij die herinnering hartverscheurend te schreien, en
zijn vader vertelde hem nu, dat zijn moeder eigenlijk altijd heel graag
gewild had dat men voor zijn opvoeding en opleiding het Oratorio van de
H. Franciscus van Sales zou hebben gekozen. Daarna vroeg hij hem of hij
dat jaar niet liever naar die instelling wilde gaan. De jongen aarzelde
geen ogenblik en antwoordde zonder meer: "Ik ben in uw hand. Alles wat
mijn moeder plezier gedaan zou hebben, doe ook ik graag; ik ben bereid
tot ieder offer om dat te doen."
De vader had niet gedacht zijn zoon zo gauw met die verandering
vertrouwd te maken en hij beschouwde het als een beschikking van de
hemel. Om nieuwe moeilijkheden te voorkomen, wilde hij de volgende dag
al met de jongen naar het Oratorio in Valdocco gaan om hem te laten
inschrijven.
Don Bosco was niet weinig verwonderd bij het verschijnen van de
jongen, die Giovanni heette. Diens nieuwe, elegante kostuum, de Cala-
brische hoed met brede rand, een stokje in de hand, een blinkend ket-
tinkje op zijn borst, een keurige scheiding in het goed geborstelde haar
waren de tekenen die wezen op een geest van ijdelheid die in het hart
van de jongen heerste. De vader ging al heel gauw akkoord met de voor-
waarden voor opneming. Onder het voorwendsel dat hij elders nog een en
ander te doen had liet hij de jongen alleen met Don Bosco achter. Bij
het zien van een dergelijke jongen, achtte Don Bosco het niet op zijn
plaats hem over de godsdienst te spreken. Daarom sprak hij alleen met
hem over wandelingen, wedlopen, turnen, schermen, zang en muziek. Alle-
maal dingen die het bloed sneller door de aderen van de ijdele leerling
deden stromen wanneer hij er zelfs alleen maar over hoorde spreken. Toen
de vader daarna terugkeerde en hij maar even de kans kreeg om met Gio-
vanni alleen te spreken zei hij: "Wel, wat denk je ervan, bevalt het je
hier, wat zeg je van de directeur?"
"Ik vind het hier fijn, de directeur is helemaal naar mijn zin,
maar er is één ding dat me tegenstaat."
"Wat mag dat zijn? Zeg het me maar, we hebben nog tijd om te veran-
deren."
"Hij bevalt me best, maar hij is een priester, en daardoor be-
schouw ik hem met wat afkeer."

33.4 Page 324

▲back to top


- IV/320 -
"Je hoeft er niet op te letten dat hij ook priester is: het gaat
veeleer om zijn verdiensten en deugden."
"Maar, met een priester omgaan wil zeggen bidden, biechten, commu-
niceren. Uit een paar opmerkingen die hij maakte kreeg ik de indruk dat
hij al alles van me wist... Maar ja... Ik heb het beloofd en ik zal mijn
woord houden. Voor de rest zullen we zien."
Enkele dagen later deed Giovanni zijn intrede in het Oratorio. De
vader vond het raadzaam Don Bosco op de hoogte te brengen wat er met de
jongen gebeurd was, en ook dat hij een grote genegenheid koesterde ten
opzichte van zijn overleden moeder. Doordat hij van zijn vroegere kame-
raden gescheiden was, geen slechte lectuur meer in handen kreeg, omging
met brave medeleerlingen, deelnam aan de klaswedstrijden, aan muziek,
declamatie en enkele toneelvoorstellingen, vergat hij al spoedig het
losbandige leventje dat hij een jaar lang geleid had. De raadgeving van
zijn moeder - mijd de ledigheid en slechte kameraden - kwam hem dikwijls
in gedachten. Ook viel het hem gemakkelijk de vroegere vrome gewoonten
weer te hervatten. De moeilijkheid was alleen om hem ertoe te brengen te
biechten. Hij maakte al twee maanden deel uit van het college. Er waren
novenen gehouden, plechtigheden gevierd, waarbij de andere leerlingen
allen de heilige Sacramenten ontvingen, maar Giovanni kon maar niet be-
sluiten te gaan biechten. Op een avond riep Don Bosco hem bij zich op
zijn kamer, en de diepe indruk indachtig die de herinnering aan zijn
moeder op de jonge maakte, begon hij aldus tot hem te spreken: "Beste
Giovanni, weet je welke dag je morgen herdenkt?"
"Of ik dat weet! Morgen is de sterfdag van mijn moeder. Och, mijn
lieve, lieve moeder, als ik haar nog maar eens één keer zou kunnen zien,
of minstens één keer haar stem nog eens horen!"
"Zou je morgen niet iets willen doen wat haar erg veel plezier doet
en ook voor jezelf een groot voordeel is?"
"Dat zou ik zeker willen! Onverschillig wat het is!"
"Ga morgen dan te communie voor haar zielenrust, dan zul je haar
een grote verlichting verschaffen wanneer zij zich nog in de smartelijke
vlam men van het vagevuur zou bevinden."
"Dat zou ik heel graag willen doen, maar om te communiceren moet
men eerst biechten. Maar als ik daarmee iets doen kan voor mijn moeder,
dan wil ik wel... en als u het goedvindt wil ik nu meteen bij u biech-
ten."
Don Bosco, die niet anders verwacht had, prees zijn besluit, liet
hem een beetje tot bedaren komen, bereidde hem vervolgens voor en tot
wederzijdse voldoening biechtte de jongen. De volgende dag naderde Gio-
vanni ter Heilige Tafel en bad innig voor de zielenrust van zijn be-
treurde moeder.
Van die dag af was het leven van de jongen werkelijk een grote
voldoening voor Don Bosco. Giovanni had nog enkele verboden of ten min-
ste voor de jongens schadelijke boeken bewaard, en hij bracht ze alle
naar de directeur zodat die ze kon verbranden, terwijl hij zei: "Ik hoop
dat als ze verbrand zijn ze er niet meer de oorzaak van zullen kunnen
zijn dat mijn ziel in de hel moet branden."
Hij had ook nog enkele brieven van zijn vroegere kameraden, waar-

33.5 Page 325

▲back to top


- IV/321 -
in zij hem verschillende slechte raadgevingen hadden gegeven. Die
scheurde hij in heel kleine stukjes.
Daarna hervatte hij zijn studie en schreef op de omslag van zijn
boeken de vermaning van zijn moeder, vermijd de ledigheid en slechte
kameraden. Vervolgens stuurde hij een Nieuwjaarsbrief naar zijn vader,
die erg blij was dat zijn zoon was teruggekeerd tot de levenswijze en
de gedachten, die hij zoveel jaren lang had gekoesterd. Op die manier
bracht hij zijn gymnasiumtijd door.
Toen hij zich herinnerde dat er zich in het ouderlijke huis nog
verscheidene slechte boeken en kranten bevonden, schreef Giovanni zo-
veel brieven aan zijn vader, wist hij zo aardig voor hem te zijn, voor-
al in de vakantie, en beloofde hij hem zoveel, dat de vader besloot
zich van al die dingen te ontdoen. Giovanni zag dat zijn vader zich on-
der allerlei dwaze voorwendsels niet hield aan de onthoudingsdagen.
Door zijn gedrag, door woord en voorbeeld en door het hem nederig
te vragen, slaagde hij erin, zijn vader daarvan af te brengen en hem
de Kerkelijke vastendagen, zoals ieder goede christen te doen eerbie-
digen.
De manier van opvoeding van Don Bosco bracht ontelbare van zulke
veranderingen tot stand.

33.6 Page 326

▲back to top


- IV/322 -
HOOFDSTUK
XLIV
DE BOUW VAN HET JONGENSTEHUIS GAAT VERDER -
VOORZICHTIGE EN HEILZAME VERMANINGEN VAN DON BOSCO AAN
DE METSELAARS - KANUNNIK GASTALDI EN ZIJN
BELANGSTELLING VOOR HET ORATORIO - INSTORTING VAN HET
NIEUWE HUIS - ZICHTBARE BESCHERMING VAN DE HEMEL -
KALMTE EN GELATENHEID VAN DON BOSCO -
GEÏMPROVISEERDE KLASSEN – GEDICHTEN.
De werkzaamheden aan het nieuwe gebouw schoten snel op en Don Bosco
belastte zich intussen met de zedelijke verbetering van de metselaars.
Sinds enkele maanden vertelde hij na het middageten aan zijn jongens,
gelijkenissen, verhaaltjes, anekdoten om hen opgewekt te houden. De
metselaars en de metserdienders kwamen achter de jongens staan; en zo-
lang hun schafttijd duurde, bleven zij luisteren en hartelijk lachen om
zijn grappen. Maar nu en dan wees Don Bosco, zonder dat hij acht scheen
te slaan op de arbeiders, met rechtstreeks tot de jongens gerichte grap-
pen en met meer of minder duidelijke aansporingen, met een paar woorden
op de schoonheid en op de beloning van de deugd, op het lelijke en op de
straffen van de zonde, op de vertroosting van een goede biecht, op de
gedachte aan de eeuwigheid, op het gevaar van onverwachts voor Gods
rechterstoel te worden geroepen. Daarmee bereikte hij een groot effect
en het grootste gedeelte van de metselaars kwam te biechten. Maar een
enkele onder hen gaf door de uitdrukking op zijn gezicht duidelijk te
verstaan, dat hij niet gesteld was op de herinnering aan bepaalde
waarheden, en op zekere dag, toen Don Bosco weer met zijn verhalen be-
gonnen was, onderbrak een van hen hem en zei koudweg: "Dacht u dat ik
niet zie waar u met uw verhalen heen wilt? Maar mij krijgt u niet mee,
weet u!" - De seminarist Buzzetti, die aanwezig was, had medelijden met
die ongelukkige! Don Bosco gaf geen antwoord.
Het was op et einde van oktober en kanunnik Loren zo Gastaldi was
zo vriendelijk Don Bosco een bezoek te brengen, en onderhield zich lang-
durig met hem over de toekomst van het Oratorio, dat hem zo bijzonder
ter harte ging. Toen hij in het noviciaat van de Rosminianen was terug-
gekeerd, schreef hij, uit een zekere vrees die bij hem opgekomen was ten
aanzien van het wettige bezit van het huis Pinardi, een brief aan Don
Bosco om hem gerust te stellen. Don Bosco antwoordde hem als volgt:

33.7 Page 327

▲back to top


- IV/323 -
Zeer Eerwaarde Heer Kanunnik,
Ziehier het verlangde antwoord met betrekking tot mijn positie ten
overstaan van de Regering. Daar de lokalen mijn eigendom zijn, geloof
ik dat in ieder geval een nieuw gebouw steeds het eigendom is van dege-
ne die de grond bezit. Om echter iedere twijfel weg te nemen, heb ik
het zo geregeld dat de giften die mij door particuliere liefdadigheid,
met inbegrip van de loterij, geschonken zijn, alle bestemd zouden wor-
den voor de bouw van de kerk, terwijl een bedrag, opgebracht door de
verkoop van een klein bijgebouw hier in de buurt, alsook wat ik voor
de op die plaats te verkopen grond ontvang, geheel bestemd wordt voor
de bouw van het huis.
Op die wijze, zo hebben verscheidene juristen mij verzekerd, zal
de regering zich op generlei wijze met dat eigendom kunnen bemoeien.
Maar, als Don Bosco dood is? Hier ligt de moeilijkheid. Daar met
het oog op de tijdsomstandigheden het eigendom niet blijvend verzekerd
is, heb ik de heren Don Borel, Don Murialdo en Don Cafasso indertijd
uitgenodigd mede koper te willen zijn bij de aankoop van het bovenge-
noemde. Vervolgens werd een testamentaire schikking getroffen ten voor-
dele van alle partijen in die zin dat bij de dood van de een, het eigen-
dom automatisch overging op de drie overblijvenden, die stellig de vrij-
heid hebben om zich met een ander te associëren, waarbij natuurlijk suc-
cessierechten voor het aandeel van de overledene betaald moeten worden.
Ik heb verschillende vertrouwde rechtsgeleerden geraadpleegd en
geen van hen heeft mij een ander middel aan de hand weten te doen. Wat
nu de nieuwe aankoop betreft waar het om gaat, voeg ik mij volkomen
naar wat de Eerw. Heer Rosmini in zijn wijsheid goed zal achten, ter-
wijl ik me bereid verklaar al mijn zwakke krachten ter beschikking te
stellen om mee te werken in alles wat tot de glorie van God en het heil
der zielen kan dienen.
Wil intussen aan voornoemde Heer Rosmini mijn onderdanigste gehoor-
zaamheid aanbieden en mij aanbevelend in uw gebeden, wens ik U alle
goeds dat de Heer u geven kan en verblijf,
Turijn, 23 november 1852
Uw genegen vriend en dienaar,
Bosco Gio., pr.
P.S. Terwijl ik schrijf, is mevrouw uw moeder aan het werk in de voor-
raadkamer om er de dingen schoon te maken en te herstellen. Uw be-
zoek heeft haar hemelsgelukkig gemaakt.
Wie de brief leest, begrijpt hoezeer Don Bosco vervuld was van ver-
trouwen in de bestendigheid van zijn stichting; maar hij kon niet ver-
moeden dat hij in die dagen beproefd zou worden door een onverwachte en
smartelijke gebeurtenis. Op zaterdag 20 november viel er een stuk van
de gevel van de nieuwe oostelijke zijvleugel naar beneden doordat een
steiger vanaf de derde verdieping was bezweken. Drie werklieden werden
ernstig gekwetst, van wie er één weinig hoop op herstel meer bood. De
ontsteltenis en verwarring was uiterst groot; maar op die angstaanja-
gende ogenblikken had Don Bosco vertrouwvol die woorden gesproken, die
hem steeds op de lippen lagen: "Dat de wil van God geschiede! Alles zo-
als God het wil!" Zijn verdriet over het gebeurde was zeer groot omdat
hij zijn arbeiders zo genegen was.

33.8 Page 328

▲back to top


- IV/324 -
Hij echter, die ieder offer licht wist te maken in de hoop het spe-
ciaal voor de avondscholen der arbeidersjongens bestemde gebouw afge-
bouwd te zien, beval, zonder terug te schrikken voor de ernstige schade
die hij geleden had, dat men het omgevallen stuk muur zo spoedig moge-
lijk weer zou optrekken.
Maar helaas wachtte hem en de weldadige personen die hem in naam
van God de helpende hand boden nog een ernstiger verlies.
Het gebouw was onder de kap. De bezoldering was reeds aangebracht,
de panlatten op hun plaats gespijkerd, de pannen op de gevel opgesta-
peld om netjes op hun plaats te worden gelegd, toen een hevige en lang-
durige stortregen het hele werk kwam onderbreken. Maar dat was nog niet
alles; de regen hield verscheidene dagen en nachten aan en het water,
tussen de balken en de panlatten doorstromend en seipelend, vrat de nog
verse en misschien ook slechte kalkspecie aan en sleepte ze mee, zodat
er van de muren niets anders overbleef dan een hoop stenen zonder cement
en bindmiddel.
Het was inmiddels al de avond van de iste december geworden, en
verscheidene honderden jongens van de stad waren voor de avondlessen in
het Oratorium bijeengekomen. Wanneer tegen negen uur de respectieve
klassen uitgingen, waren de jongens, alvorens naar hun eigen huis terug
te keren, gewoon nog een poosje te praten en te spelen met de interne
leerlingen, waarbij zij een geliefkoosd speelterrein vonden in de ruim-
ten van het nieuwe gebouw. Het is waar dat Don Bosco, omdat alles door-
weekt was van de regen, hen verboden had erheen te gaan uit vrees dat
ze zouden uitglijden en zich bezeren; maar de onvoorzichtigste jongens
herinnerden zich dat die avond niet meer; zij klommen en liepen overal
rond, op de ladders van de metselaars, hier en daar ook over de vloer-
tjes in de steigers, terwijl velen op de begane grond speelden tussen
de natte balken en planken.
De externe leerlingen waren terug naar de stad. Don Bosco en zijn
jongens waren diep in hun eerste slaap verzonken, toen, even over elf
uur, een vreselijk lawaai, dat met het ogenblik in hevigheid toenam,
hen plotseling deed opschrikken. Het geweld dat het oude huis dat vlak
aan het in aanbouw zijnde huis grensde doen wankelen en schudden, en
van het nieuwe huis had een deel van de muur aan de zuidzijde het bege-
ven en ingestort. Het was een ontstellende catastrofe; maar in dat ramp-
zalige uur, zag men de barmhartige hand van de Heer die allen bescherm-
de. Wanneer het ongeluk twee uren vroeger zou gebeurd zijn, wie weet
hoeveel slachtoffers er dan zouden zijn gevallen. Maar de goede God
waakte over het lot van Don Bosco en van zijn beschermelingen.
De moeder van Don Bosco die op dat ogenblik op het punt stond te
gaan slapen, kwam bevend en huilend haar kamer uitlopen Zij vreesde, en
niet zonder reden, dat haar zoon misschien onder de ruïne begraven was
en zij riep zo hard zij kon: "Don Bosco! Don Bosco! Sta op, kom buiten,
red je!" - Zij rende naar de kamer, riep, en toen ze geen antwoord
kreeg, duwde ze tegen de deur, maar die wilde niet opengaan, Intussen
zag ze dat een grote steenbrok een hoek van die kamer getroffen had,
nadat hij eerst een gat in de pannen geslagen had waar de regen door
naar binnen drong. Zo gauw als zij kon haastte zij zich de trap af die
naar de keuken leidde om een andere sleutel te halen en te proberen die
deur open te krijgen.
De seminarist Rua, opgeschrikt door het lawaai, hoorde die wanhopig

33.9 Page 329

▲back to top


- IV/325 -
roepende stem, en kon niet zo gauw onderscheiden van waar ze kwam en
van wie ze was; maar toen hij de stem van moeder Margherita herkende
en vrezende dat haar iets ernstigs overkomen was, kleedde hij zich aan
en liep haar tegemoet.
Intussen sprongen de jongens, vol angst, het bed uit, de een in
zijn onderbroek de ander in zijn hemd, en midden in de verwarring nog
niet beseffend wat er eigenlijk gebeurd was, hadden allen zich zo goed
mogelijk in de dekens en lakens gehuld; ze waren de armzalige slaapza-
len gelijkvloers uitgelopen zonder te weten waarheen. Sommigen renden
naar de deur in de ringmuur om te vluchten; anderen naar de kerk om een
toevluchtsoord te zoeken aan de voet van het altaar weer anderen nestel-
den zich in de buurt van de nabijzijnde bomen terwijl er ook waren die
midden op de speelplaats bleven staan. Het was een meelijwekkend schouw-
spel; in een pikdonkere nacht, bij het doffe rumoer van de hevig neer-
stromende regen, liepen een vijftigtal jongens hier en daarheen, Hier
stonden er te snikken, ginds waren er die brulden, de een knielde op
een bank, de ander struikelde over een tak, sommigen zakten ineens weg
en raakten vol modder, anderen kwamen in een plas terecht. Intussen had-
den ze toch al begrepen wat de oorzaak van het rumoer was, want nu za-
gen ze planken, dakpannen en andere bouwmaterialen overal over het ter-
rein verspreid liggen.
En Don Bosco? Terwijl alle jongens schreeuwden en wachtten en moe-
der Margherita de sleutels nam en weer de trap opkwam, hoorde men plot-
seling het vertrouwde geluid van een kleine klokje en niet lang daarna
verscheen er een licht achter in de gaanderij. Het was Don Bosco die
rustig, heel rustig uit zijn kamer kwam en naar beneden liep om naar de
ravage te gaan kijken. Tussen waken en dromen in had hij onder het ge-
weld van de neerstromende regen liggen luisteren en had hij plotseling
weer een hevige slag gehoord.
Hij dacht; "Hoe is het mogelijk dat het in dat seizoen nog zo don-
dert!" - Maar toen hij geen bliksemstraal zag, begreep hij het gevaar
waarin hij verkeerde, omdat zijn kamertje het dichtst bij het nieuwe ge-
bouw gelegen was. Toen hij was opgestaan, kon hij zich niet oriënteren
en vond met moeite de deur om naar buiten te gaan, en de lucifers om
licht te maken.
Nauwelijks verscheen hij of van alle kanten riepen de jongens:
"Don Bosco! 0, Don Bosco." Don Bosco is gered!" En zonder te letten op
de modder en de andere hindernissen liepen ze hem tegemoet. Toen ze om
hem heen stonden, zei er een tegen hem: "Maar, Don Bosco, hebt u de mu-
ren niet horen omvallen en uw moeder niet horen roepen?" Een tweede
"Hebt u zich erg pijn gedaan, Don Bosco? Mankeert u niets?" - Een derde
"Waarom bent u niet dadelijk naar buiten gekomen?" - Een vierde: "Kijk
eens hoe onze voeten en benen zijn toegetakeld." - En elk van hen begon
hem als om strijd te vertellen, hoe vlug hijzelf wel geweest was, en
welke gymnastische toeren en dodensprongen ze in die donkere nacht had-
den moeten uitvoeren. En Don Bosco, zonder angst en rustig zoals een wa-
re dienaar Gods en vreedzaam mens, luisterde naar iedereen en sprak hun
met geruststellende woorden toe. Allereerst vroeg hij of er iemand een
ongeluk had gekregen; maar toen hij hoorde dat er geen ongeluk gebeurd
was, behalve het instorten van het gebouw, vrolijkte hij de kinderen
van het Oratorium op met allerlei grapjes. Hij hield hen voor de mal met
hun uiterlijk, lachte om de angst van de een, over de geïmproviseerde
kledij van de ander, en tenslotte verzocht hij hen er nu een eind aan te

33.10 Page 330

▲back to top


- IV/326 -
maken, terwijl hij over de speelplaats liep en allen weer bijeenriep.
Zijn rustige geest droeg er veel toe bij de jongens te midden van die
grote ramp te kalmeren. Daarna ging hij met hen naar de eetzaal en ver-
telde hun dat het Oratorium al vervolgingen te lijden gehad had, gewel-
ddadige verplaatsingen, en dat het niettemin nog steeds groeide en
bloeide. Daarom spoorde hij hen aan om allen op de goddelijke Voorzie-
nigheid te blijven vertrouwen. "Komaan," zei hij toen tegen hen, "laten
we nu, nu we zoveel genade hebben mogen ontvangen, dat niemand van ons
gedeerd is, de litanie bidden." Op dat verzoek knielden allen en baden
samen met hem de litanie, uit dankbaarheid jegens God, die niet gewild
had, dat er ook maar één van hen onder de ruïne was terechtgekomen.
Maar toch dacht Don Bosco intussen zeer ernstig: "En waar nu heen?
Wat te doen?" De nacht was duister, het regende nog steeds, het was
koud. Sinds een poosje echter waren er geen onheilspellende geluiden
meer te horen. "Dus," zo dacht Don Bosco verder; "wat er van zijn plaats
geraakt is valt nu niet meer. Het gedeelte van het huis waar de slaap-
plaatsen zijn, is er geen grote schade aangebracht."
Het was al een half uur na middernacht en daar Don Bosco wenste
dat ieder een de noodzakelijke rust kreeg, zei hij tot de jongens: "Het
wordt nu tijd, dat jullie rustig gaan slapen. Je kunt zeker zijn dat er
geen ongelukken meer zullen gebeuren. Neem dus je bedden van de bedreig-
de slaapkamer weg en draag ze zo voorzichtig mogelijk voor een deel naar
de sacristie en gedeeltelijk ook naar die refter." Zo gezegd, zo gedaan,
In een oogwenk verspreidden zich allen en haastten zich met hun eigen
bed op de schouders naar de aangegeven plaatsen. Wie met zoveel gemak
en zo vlug die arbeidersjongens hun bagage zou hebben zien overbrengen
zou hen voor getrainde infanteristen gehouden hebben, zo behendig en
flink waren ze. In minder dan een kwartier tijd waren twintig bedden
voorlopig naar de aangewezen plaats overgebracht.
Moeder Margherita gedroeg zich buitengewoon moedig. Zij lette er
op dat niemand te dicht bij de gevaarlijke plaats kwam, verdeelde de
jongens over de verschillende kamers, en bleef wakker tot het aanbreken
van de dag, onverschrokken van de ene plaats naar de andere gaande als
een generaal op het slagveld. Zij toonde zich een ware moeder vol lief-
de, zichzelf vergetend en enkel bekommerd om haar kinderen. En ook Don
Bosco toonde zich een waardig zoon van zijn moeder. Verschillende keren
zette hij zijn eigen leven op het spel om zich ervan te vergewissen dat
zij allen veilig waren, door telkens te gaan kijken of er geen nieuwe
instortingen te vrezen waren. En de even liefdevolle als moedige Marghe-
rita moest hem als het ware met geweld halen en hem dwingen weer het
huis in te gaan.
Don Bosco begaf zich naar de plaats waar de jongens intussen klaar
waren met het inrichten van de slaapplaatsen; iedereen controleerde
zijn bundeltje kleren om te zien of er in de haast niets verloren was.
Intussen kwam hen nog een grappige episode verrassen en opvrolijken.
Onder de jongens was er een kleermaker, Innocenzo Brunengo geheten;
zijn benen waren kreupel, hij was reeds half kaal als gevolg van een
ziekte en droeg een pruik; maar hij had een opgewekt humeur en was een
grappenmaker. Op het hoogtepunt van het gevaar was hij, evenals de an-
deren, inderhaast uit zijn bed gesprongen en had daarbij het brood voor
het ontbijt onder zijn hoofdkussen laten liggen, dat aan iedereen 's

34 Pages 331-340

▲back to top


34.1 Page 331

▲back to top


- IV/327 -
avonds werd uitgereikt , want verschillende jongens moesten reeds voor
het aanbreken van de dag op gezag van hun patroons in de stad zijn. En
nu was bij het overbrengen van zijn matras het brood, zonder dat hij
het merkte, op de grond gevallen. Zeer in de put over het verlies,
lette hij niet op zichzelf, noch op de stemmen die hem wilden weerhou-
den, maar ondanks allen keer-de hij naar de verlaten zaal terug, vond
het geliefde brood, raapte het op en haastte zich weg, zo snel als een
kreupele maar kon. En toen keerde hij opgewekt terug naar zijn kamera-
den en riep uitbundig uit: "Gelukkig! Mijn brood is gered! Don Bosco,
mijn ontbijt is gered!" - En op die manier deed hij zijn kameraden toen
en later nog hartelijk lachen. Sindsdien was het eerste wat ze tegen
hem zeiden als ze hem tegenkwamen: "Het is gered! Het is gered!" en op
een gemoedelijke ma-nier maakte men zich vrolijk over zijn bezorgdheid,
die hij in die nacht betoond had omwille van een broodje.
Omdat er toen ondertussen al een uur van de 2de december verstre-
ken was, spoorde Don Bosco de jongens tot kalmte aan, en na een kort
gebed trok hij zich terug in zijn kamer die het meest aan het gevaar
was blootgesteld. Allen volgden geleidelijk aan zijn voorbeeld - met
uitzondering van enkelen die in de kerk bleven bidden - en uitgestrekt
op hun matrassen, probeerden ze weer de slaap te vatten.
Maar, hoe vreemd! In de kamers op de bovenste verdieping hadden
drie seminaristen, Viale, Reviglio en Vacchetta Stefano, die later toe-
traden tot de Oblaten van Maria, niets gehoord van al het rumoer en ze
waren in alle gemoedsrust blijven doorslapen. De seminarist Michele
Rua ging, na Don Bosco geholpen te hebben bij het herstellen van de
rust, weer met nog twee anderen naar boven naar zijn kamer. De semina-
rist Vacchetta vertelde in een nauwkeurige beschrijving over die ge-
beurtenis in een brief, die in ons bezit is, en die hij richtte tot de
se-minarist Bellia in het seminarie van Chieri op 25 december 1852:
"De seminaristen Danussi, Buzzetti en Rua kwamen mijn kamer binnen
en stoorden mij in mijn slaap met hun onderdrukt gelach omdat wij niet
wakker geworden waren. Ik vroeg of het al tijd was om op te staan en
was stomverbaasd niets gehoord te hebben van het luiden van de klok.
Danussi die in een daverend gelach uitbarstte, riep uit: "Heb je dan
het nieuwe huis niet horen invallen?" - "Nee, nee," antwoordde ik:
"maar het doet me wel plezier, daar de aannemer het nu van de grond af
opnieuw zal moeten opbouwen. Het is een teken van de Voorzienigheid.
De Heer wil dat het Oratorium niet op zand gebouwd wordt, maar op ste-
vige fundamenten. Hij heeft het doen vallen, of beter gezegd, Hij heeft
toegestaan dat tengevolge van de gebruikte weinig stevige metselspecie,
het gebouw in elkaar viel, en daarmee heeft Hij wel gedaan. Hij heeft
gezien dat Don Bosco te goed is en dat het reeds gebouwde gedeelte mis-
schien tot nadeel van het Oratorium zou strekken, en daarom heeft Hij
in zijn wijsheid hiervoor zorg gedragen. Waarlijk, het is een teken
van de Voorzienigheid." - En na dat gezegd te hebben, werd het stil en
zweeg iedereen.
"De jongens waren naar bed gegaan om te rusten; maar, ocharm, wel-
ke rust zij hadden, kan men zich wel voorstellen als men weet, dat ze
's morgens allemaal spraken over het aanhoudende rumoer veroorzaakt
door het vallen, nu eens van bakstenen en dan eens van planken en bal-
ken, die nog boven waren blijven hangen.

34.2 Page 332

▲back to top


- IV/328 -
"Toen het vijf uur sloeg en het merendeel van de jongens reeds op
de speelplaats was om naar de ruïne te kijken en enkelen nog sliepen,
hoorde men tegen half zes het noordelijk gedeelte van het gebouw in-
storten dat, op het hoger middengedeelte neerkwam, zodat het ook dat
deed instorten met een geweld dat wel vier keer zo groot was als het
eerste, en het aangrenzende huis een hele tijd lang deed natrillen.
Degenen die nog in hun bed lagen sprongen op, trokken haastig hun kle-
ren aan en voegden zich zo gauw mogelijk bij de andere nieuwsgierigen,"
Maar Don Bosco die vol vertrouwen op God reeds naar de kerk was ge-
gaan, riep kalm en onverstoorbaar de jongens bijeen en verzocht hun op-
nieuw de Heer te danken voor hun wonderbare redding Vervolgens droeg
hij de Heilige Mis op. Toen hij daarna uit de kerk en bij de jongens
kwam, riep hij glimlachend uit: "De duivel heeft me dat aangedaan: hij
wil niet dat ik het Instituut uitbreid en nieuwe jongens opneem; maar
we zullen het toch doen." - En hij herhaalde: "De duivel heeft ons een
poets willen bakken , maar weest gerust, de Heer is sterker dan hij,
en de duivel zal er niet in slagen Zijn werk te hinderen."
Het duurde niet lang of de speelplaats was vol mensen, die nieuws-
gierig kwamen kijken naar het ingestorte gebouw. En opeens verscheen in
een rijtuig de burgemeester met twee ingenieurs van de gemeente; zij
stelden Don Bosco gerust en verzekerden hem dat het Oratorium geen na-
deel van het ongeluk zou hebben te duchten. De twee ingenieurs begonnen
onmiddellijk een onderzoek in te stellen naar de aard en de oorzaak van
de ramp. Het nieuwe gebouw grensde, zoals we reeds gezegd hebben, aan
het lage oude huis. Enkele meters boven de kamer van Don Bosco bevond
zich een lange, dikke pilaar van het ingestorte gebouw, die van zijn
voetstuk gerukt, schrikwekkend boven het armzalige verblijf hing. De
heer Gabbetti, een van de ingenieurs, vroeg, toen hij die pilaar nauw-
keurig onderzocht had, en op zijn lippen bijtend: "Wie heeft er van-
nacht in die kamer geslapen?"
"Ik," antwoordde Don Bosco, "en een dertigtal van mijn jongens." -
Toen nam die deskundige Don Bosco bij een arm en zei tegen hem: "Gaat u
dan maar met uw jongens Onze-Lieve-Vrouw danken, u hebt er reden genoeg
voor. Die pilaar daarboven blijft tegen alle regels der natuur in over-
eind staan, en als hij zou zijn gevallen, zouden u en uw jongens in bed
verpletterd zijn. Ik daag iedere ingenieur ter wereld uit om zo een pi-
laster zo te laten blijven hangen. Het is waarlijk een mirakel!" - Er
werd onmiddellijk opdracht gegeven om de pilaar naar beneden te halen;
maar hoe dat te doen zonder het leven van de arbeiders op het spel te
zetten? Voorzichtig maakten de metselaars hem met dikke touwen vast, en
trokken hem toen stukje voor stukje van zijn plaats, en bevrijdden het
oude, armelijke huis tenslotte van een volkomen verplettering.
Een ander duidelijk teken van de bescherming des hemels was het vol-
gende. Het was acht uur. Van het nieuwe huis stond in ieder geval nog
een gedeelte overeind van de muur die aan de zuidzijde de speelplaats
afsloot, en ook de bogen van de onverlet gebleven galerij. Intussen
staarden de leden van de gemeentelijke commissie, evenals Don Bosco en
verschillende jongens, onder wie Cagliero, Turchi, Tomatis, en Arnaud,
verstomd naar de ravage, klagend over de ontzaglijke ruïne, toen een
van hen, die de pilaren zag bewegen plotseling uitriep: "Weg!" In een
oogwenk liepen allen naar het midden van de speelplaats en nauwelijks

34.3 Page 333

▲back to top


- IV/329 -
stonden ze daar of de muur viel met oorverdovend geweld neer en wierp
planken en stenen tot op vele meters afstand. Dat iedereen sprakeloos
was, kan men zich gemakkelijk voorstellen. Niemand zei iets en Don Bosco
was een ogenblik overdonderd en bleek. De grond beefde en dreunde als
onder een aardbeving, nieuwe burgers kwamen uit alle richtingen toelopen
en omringden Don Bosco, hem beklagend met het ongeluk. Maar hij had zich
al weer hersteld en glimlachend zei hij tot de heer Duina: "We hebben
een spelletje steenstapel gedaan!" daarmee zinspelend op een vermaak van
de jongens dat bestond in het opeenstapelen van stenen, als de onderste
daarvan geraakt werd viel alles ineen.
De indruk die die ramp bij de jongens achterliet was zo, dat zij
maandenlang bij het geringste gerucht, zoals het voorbijrijden van een
kar, het omvallen van een mand met stenen en dergelijke dingen het
bloed in hun aderen voelden verstijven, beefden en verbleekten. Maar
Don Bosco, steeds bereid zich te onderwerpen aan alles wat God wilde,
nu zoals in honderden en honderden andere omstandigheden, liet geen
klacht horen. Men zag hem evenmin bedrukt en bedroefd, noch bevend of
angstig, maar met zijn opgewekt gezicht en zachtmoedige woorden stelde
hij de leerlingen gerust. Hij zei openlijk , "sicut Dominum placuit
sit nomen Domini benedictum". Laten wij alles wat er gebeurd uit Zijn
hand aanvaarden, en ik verzeker u dat de Heer onze gelatenheid hoog
zal aanslaan." - En andermaal: "Zeker, wij moeten de Heer en de Heili-
ge Maagd juist dankbaar zijn, dat te midden van al de opeenvolgende
rampen die de mensheid treffen, steeds de zegenende en zorgende hand
van God kenbaar is die ons ongeluk verzacht. "Hij zei, ook tegen zich-
zelf: "Niets kan je gemoedsrust verstoren; wie God heeft, heeft alles.
De Heer is de baas in huis; ik ben de nederige dienaar. Wat de heer be-
haagt, moet ook mij aangenaam zijn."
Van de heilige vrede die er in zijn ziel heerste wordt getuigenis
afgelegd door een brief die hij aan de pastoor van Capriglio zond:
Eerwaarde Heer Pastoor,
Ik heb reeds gesproken met de heer Ridder Curtine, eerste Officier
van de Orde der HH. Mauritius en Lazarus, en ik geloof dat hij u wel
zeer genegen is; doe als een nieuwe Sint Joris en schrijf, zonder mijn
naam te noemen, een brief aan genoemde Heer en een andere aan de Heer
Ridder Cibrario; ik verwacht er wel een goede uitslag van: repetita
iuvant.
Ik heb hier een Griekse cursus lopen en moet enkele boeken hebben,
die ik thuis in de Becchi heb. U zult me een groot plezier doen, wan-
neer U of iemand anders, bijvoorbeeld Don Duino zou willen gaan, om zul-
ke boeken voor me uit te zoeken, en ze me zo gauw mogelijk toe te zen-
den, zodat ik me het geld kan besparen om andere te kopen. Ik heb hier
een ongeluk gehad: het huis, dat pas nieuw gebouwd is, is bijna hele-
maal ingestort terwijl het al zo goed als onder dak was; alleen drie
personen werden ernstig gewond, niemand gedood, maar een schrik en een
verwarring, goed om de arme Don Bosco naar de andere wereld te helpen.
Sic Domino placuit.
Beveel mij aan bij de Heer, groet uw heer kapelaan van me en wan-
neer ik iets voor U doen kan hoeft U het maar te zeggen Inmiddels ver-
blijf ik,
Turijn, 6 december 1852
uw genegen vriend,
Bosco Gio., pr.

34.4 Page 334

▲back to top


- IV/330 -
De instorting van het huls veroorzaakte, behalve de materiële scha-
de, ook nog tal van andere stoornissen Het late seizoen maakte het niet
meer mogelijk de werkzaamheden te hervatten, laat staan ze te beëindi-
gen. Men kon terstond de oostelijke vleugel die nog niet af was maar was
blijven staan, overdekken en herstellen. Maar hoe nu te voorzien in het
gebrek aan ruimte? De liefde is vindingrijk, en zo ook die van Don
Bosco. Omdat de muren van de oude kapel gespaard gebleven waren, werd
die ruimte tot slaapzaal ingericht, De dag- en avondscholen, werden met
de vereiste voorzichtigheid en eerbied overgeplaatst naar de nieuwe
kerk, die nu 's zondags en iedere morgen diende voor de godsdienstplech-
tigheden en voor de gebedsoefeningen, en door de week na de middag als
college en schoollokaal.
Er werd een klas ondergebracht in het koor, een andere op het
priesterkoor, een derde en vierde in de beide zijkapellen, nog een ten-
slotte in het middenschip van de kerk. Dat alles leverde weliswaar een
verward beeld op, maar het zag er zo vreemd-romantisch uit, dat al de
jongens er met werkelijke geestdrift heengingen. Wel was het er niet
warm maar Don Bosco hield steeds dat doel voor ogen: vrede nemen met
iedere tegenspoed en de lichtzijde ervan zoeken; nodige wijzigingen in
de huisorde aanbrengen, en met zekere opgewektheid aantonen van hoeveel
nut die nieuwe regel is. Daardoor legden alle jongens zich steeds bij
iedere verandering neer, hoe vreemd en ongemakkelijk ze ook zijn mocht.
Zonder het te merken volgden zij zelf zijn voorbeeld en voelden
zich steeds geneigd om vrolijk te zijn ook in hun tegenspoed. Toen de
schrik voorbij was en het leed dat de ramp verwekt had was afgenomen,
maakte Carlo Tomatis, die vlug en opgewekt van geest was, een gedicht
in het Piëmontees, dat telkens als het in het theater werd voorgedra-
gen, de toehoorders deed schateren van het lachen.
Die beroemde strofen werden afgedrukt in het Bollettino Salesiano.
Wij geven ze hier weer, doch in de vertaling van onze confrater dr. Don
Gio. Batt. Francesia, zodat ook degenen die het Piëmontese dialect niet
kennen ze toch zouden begrijpen
Ik droomde en zag een schotel dampend,
vol lekkere pap op de tafel staan,
Ik straalde en zag ons watertandend
reeds rond de tafel aan het smullen slaan.
Toen riep moeder "Och Heer, wat een ramp.
Het huis stort in!" En weg was de damp.
Ik schrok en voelde hoofd en zinnen
volkomen versuft en bijna verdoofd,
en greep naar kleren en andere dingen
en zette zelfs een pruik op mijn hoofd.
Die was van de snijder, maar tot zijn verdriet,
ging ik haastig te werk en merkte 't niet.
Het volgend moment was ik buiten
en zocht ik naar sterren en maan,
doch de regen stroomde als tranen met tuiten,
maar wel zag ik Don Bosco daar gaan,
Hij zocht en telde zijn zonen,
wonderbaar ontsnapt aan het dreigend doodsgevaar,

34.5 Page 335

▲back to top


- IV/331 -
Wij hoorden in de kerk hem spreken:
hij spoorde tot groter vertrouwen ons aan.
Bij ieder was de vrees toen geweken
hoe angstig eerst ook en hoe ook ontdaan,
Tot plots een slag onze oren trof,
alsof de wereld was ontploft.
"Wat nu weer?" riepen wij geschrokken
elkander ontsteld in de ogen ziend.
"Zijn we nu nog niet aan het gevaar onttrokken?"
En balk na balk viel met geraas -
als strootjes door de wind verwaaid, -
met kalk en stenen omlaag.
En daar waar eerst zijn bed had gestaan,
waar eens hij de mooiste der dromen zag.
Wat was van die plek wel geworden,
toen zij geraakt werd door die slag?
Zijn leven was weinig meer waard geweest
door 't dreigende woeden van dat tempeest.
Gastini, Buzzetti, wat vind je?
Wat dacht jullie bij dat gevaar?
Ik beef als ik denk aan Rocchietti
en om Reviglio lach ik zowaar:
want die smeekte ten hemel met vurig geloof,
doch droeg een slaapmuts op het hoofd.
En Arnaud dan, en jij Battista,
die de aardappels voor ons schilde,
en Marchisio die met anderen nog
zo bleek daar stonden en rilden.
Ja, die nacht verdient in het boek van ons leven
wel op een extra blad te worden beschreven.
En 's morgens viel met luid gedruis
de rest ineen van het mooie huis,
dat onze Vader had gebouwd,
En in 't tumult klonk zijn stem heel boud,
gesteund door zekerheid: "'tZal niet lang duren,
dan wordt het huis herbouwd uit die zelfde muren!"

34.6 Page 336

▲back to top


- IV/332 -
H O O F D S T U K XLV
GESTOOK TEGEN DE PAUS - EEN GUNST VAN MARIA TROOSTERES
DER BEDRUKTEN - EEN DOMINEE DOOR DON BOSCO WEERLEGD -
PLAN VOOR DE KATHOLIEKE LECTUUR MGR FRANSONI EN MGR.
MORENO HET GEHEIM VAN DON BOSCO OM TIJD TE VINDEN
VOOR ZIJN VELE WERK IN OROPA: NEDERIGHEID EEN BRIEF
VAN DE BISSCHOP VAN IVREA AAN DON BOSCO EN OVERLEG OM
TE BEGINNEN MET DE KATHOLIEKE LECTUUR - TWEE
PAUSELIJKE ANTWOORDEN AAN DON BOSCO
Steeds nieuwe complotten en steeds strijd tegen de Kerk. Op 4 no-
vember was graaf Camillo Benso di Cavour tot voorzitter van de minis-
terraad benoemd. In augustus was hij naar Londen gegaan om overleg te
plegen met de lords Palmerston, Russel en Gladstone, van wie moeilijk
te zeggen is, wie van hen de Kerk van Rome de meeste haat toedroeg of
met alle mogelijke middelen de revoluties steunde. Gedurende zijn op-
onthoud in Parijs onderhield hij zich zeer lang met de president van
de republiek Lodewijk Bonaparte en men werd het eens over de Eenheid
van Italië en over het Romeinse vraagstuk. De sektariërs van Europa
dwongen hem de Paus een godsdienstoorlog te verklaren, en op 1 decem-
ber werd Bonaparte onder de naam van Napoleon III tot keizer uitgeroe-
pen.
Intussen was in Piëmont de strijd tegen de goddelijke rechten
voortgezet; op 5 juli hadden de afgevaardigden de wet op het burgerlijk
huwelijk met 94 stemmen tegen 34 aangenomen. Petities aan het parlement,
handtekeningen van ontelbare burgers, vroegen om die wet niet te be-
krachtigen. De regering had getracht die acties te verhinderen door de
geestelijkheid te beschuldigen van bedrog met gebruikmaking van kunst-
grepen en geweld om het volk te misleiden omtrent de bedoelingen van de
wetgever. In het diocees Ivrea werden drie ijverige pastoors in de ge-
vangenis geworpen. Enkele heren werden, omdat zij een boekje hadden uit-
gegeven dat aantoonde dat de wet antikatholiek was, aangeklaagd en uit
hun ambt ontzet. De Paus had aan de Koning geschreven en hem de katho-
lieke leer over het huwelijk uiteengezet, en de bisschoppen van de pro-
vincie Piëmont hadden een protest ingediend, met aankondiging van de
kerkelijke straffen tegen het aangaan van een burgerlijk huwelijk. Niet-
temin werden de besprekingen in de Senaat geopend. Onze-Lieve-Vrouw
Troosteres der Bedrukten stond echter op dat ogenblik een dergelijke

34.7 Page 337

▲back to top


- IV/333 -
ergernis niet toe. De 20ste december verwierp de Senaat,ondanks het feit
dat Camillo Cavour de wet vurig verdedigd had, het eerste artikel met 39
tegen 28 stemmen, en op de 22ste werd het ongelukkig ontwerp bij konink-
lijk besluit teruggenomen. Volgens de afgelegde beloften brachten de
burgers dank aan Onze-Lieve-Vrouw door de voorgevel van de kerk der Con-
solata te bouwen met giften van meer dan 60.000 lire.
Tegelijkertijd zetten de protestanten hun propaganda voort en ver-
scheidene keren hadden ze getracht met Don Bosco in dispuut te treden.
"In 1852," zo vertelde Don Bosco, "kwam een beroemde protestant
naar het Oratorium, en na een paar opmerkingen zijnerzijds overhandigde
hij me een boekje en zei: "Hier is een goed boek dat de schandelijkhe-
den van de Kerk van Rome duidelijk aan de kaak stelt," en hij gaf me een
boek van Trivier, wiens leugens en lasteringen het aantal van zijn woor-
den verre overtreffen. Toen ik hem vroeg me eens enkele van die schande-
lijkheden aan te tonen, antwoordde hij: "Is het geen schande dat de Paus
zich laat aanbidden als God en meer dan dat!" Is het geen heidense
schande de heiligen en beelden te aanbidden alsof het goden waren? Is
het geen schande het lezen van het Evangelie te verbieden?"
Op die beschuldigingen vroeg ik hem rustig mij in het boek dat hij
in zijn handen had, ook maar één uitspraak van Pausen, bisschoppen, con-
cilies of van de Heilige Vaders te tonen waarin ook maar één enkele uit-
drukking voorkwam die een van de drie genoemde dingen verplichtte, Wie
een beschuldiging uitspreekt moet immers het bewijs leveren van wat hij
beweert.
De andere draaide blad na blad om, zocht in de paragrafen en
hoofdstukken; maar daar hij niet kon vinden wat ik hem had gevraagd, zei
hij: "Ik zal terugkomen, en dan zal ik voorzien zijn van de teksten en
argumenten om u tevreden te stellen.
"Doe dat," antwoordde ik "lees maar rustig alle boeken ter wereld,
alle manuscripten en gedrukte stukken die u wilt s en als u me zult kun-
nen aantonen, wat u me verzekert, geef ik u volkomen gelijk, anders... "
"Wat, anders?"
"Anders zal ik het volste recht hebben om te beweren dat de pro-
testanten lasteraars zijn."
De dominee ging heen, ik wachtte op hem, maar hij keerde niet meer
terug."
Don Bosco stelde zich echter niet tevreden met disputen. Hij dacht
diep na over de onjuistheden, de lasteringen en dwalingen waarmee door
de werkzaamheid van de politieke tinnegieters, van de sektariërs en van
de Waldenzen, in de geest van het volk het beeld van de Kerk van Jesus
Christus vervalst werd, zoals ook Haar rechten en Haar leer. En hij
dacht over nieuwe ondernemingen na, van veel grotere opzet dan die welke
hij reeds begonnen was, en waarmee hij geleidelijk aan met zijn begena-
digde geest de wereld in verbazing zou brengen en verlichten.
"De weg der vromen is als morgenlicht, dat in helderheid groeit tot
op de volle dag" (1) Sinds 1850 had Don Bosco zich voorgenomen een dam
(1) Spr. 4,18

34.8 Page 338

▲back to top


- IV/334 -
te gaan opwerpen tegen de doorbraak van de ketterse pers, door een
reeks populaire boekjes uit te geven onder de titel van Katholieke Lec-
tuur. Het plan daarvoor was geheel van hem. Maar aangezien hij niets
ondernam zonder zijn toevlucht tot God te zoeken en zonder de mening van
gezaghebbende personen te vragen wier mening hij bovendien geruime tijd
overwoog, was hij een beetje traag geweest in het nemen van een be-
sluit. Maar het werd dat jaar dan toch genomen en geen enkel beletsel
zou in staat zijn geweest hem ervan af te brengen. Steeds vol toewij-
ding en gehoorzaam aan zijn Aartsbisschop, had hij, na een program van
samenwerking te hebben opgesteld, dat voorgelegd aan Mgr. Luigi Fransoni
in Lyon, en de doorluchtige prelaat keurde het niet alleen goed, maar
prees de ontworpen gedachte De leiding van de Katholieke Lectuur zou
haar zetel in Turijn hebben.
Don Bosco kon echter niet alleen de verplichtingen van een derge-
lijke onderneming op zich nemen, omdat het nodig was zijn inzichten
aan die van andere aan hem gelijke personen te paren voor de noodzake-
lijke samenwerking, en die zijn oppertoezicht misschien maar kwalijk
verdragen zouden. Ook zouden ze het wel niet prettig vinden dat zijn
aanzien te hunnen koste groeide. In dergelijke omstandigheden verstond
hij echter de kunst enigerlei verzet te overwinnen door zichzelf be-
scheiden op de achtergrond te houden, en iets ter tafel te brengen niet
als iets van zichzelf, maar als door anderen ingegeven. Soms wist hij op
een handige manier zijn eigen ideeën en hun verschillende argumenten aan
rijke personen of mensen van groot gezag en invloed zo voor te stellen,
dat zij er zelf mee voor de dag kwamen in de vaste overtuiging dat hun
de roem en de verdiensten van het plan toekwamen, en dan steunden zij
het zo dapper alsof het inderdaad van henzelf kwam. Dat waren offers van
nederigheid, maar ze werden ruimschoots beloond door de glorie die zij
voor God opleverden.
Don Bosco had dus reeds met mgr Moren, bisschop van Ivrea, over het
plan van die bedoelde uitgaven gesproken, waarbij hij hem gevraagd had
ze met zijn gezag te willen begunstigen, en ook het plan van uitvoering
was al bepaald, daar hij met de Katholieke Lectuur in een openlijke
strijd zou treden tegen het Protestantisme. Mgr. Moreno verleende het
plan met geestdrift zijn goedkeuring en nam de uitvoering er van onder
zijn bescherming zodat Don Bosco in hem een machtige en ijverige bond-
genoot gevonden had.
Dank zij nieuwe onvermoeid voortgezette arbeid kwam Don Bosco dan
tot de stichting van die bibliotheek. Zijn hecht geloof deed hem hele
nachten doorbrengen met het schrijven van boekjes over godsdienst ter
onderrichting van het volk in de katholieke leer, waar die het meest
door de protestanten werd bestreden, de dwalingen ontmaskerend met ar-
gumenten die ook de eenvoudigste mensen konden volgen.
Men zal zich afvragen, hoe Don Bosco de tijd kon vinden en zoveel
kon ondernemen, dat het door de veelheid verblufte. Dat was, zullen we
zeggen, zijn geheim, dat hij geleerd had in het Convict op de school
van Don Cafasso. Toen Don Bosco een herdenkingsgeschrift ter ere van
Don Cafasso schreef, tekende hij daarin zonder het te willen zichzelf.
Het eerste geheim was de voortdurende zelfbeheersing. Hij was ge-
woon met de Heilige Teresia te zeggen: "Niets mag je van je stuk bren-
gen!" Daarom ondernam hij met heilige zachtmoedigheid, met energie
iedere zaak, ook als zij van langdurige aard was, moeilijk en netelig;
maar dat zonder zich angstig af te matten, zonder dat de veelheid of

34.9 Page 339

▲back to top


- IV/335 -
de ernst van de zaken ook maar "de geringste verwarring teweegbrachten
in die werkelijk edele en waarlijk grote ziel. Die bewonderenswaardige
kalmte had tot gevolg dat hij vele en verschillende zaken kon beharti-
gen zonder vermoeid te raken en zonder dat dat enig nadeel had voor
zijn geestelijke werkzaamheid.
"Het tweede geheim was zijn grote praktische kennis, door veel ge-
duld verkregen, verbonden met een groot vertrouwen in God. Zijn voor-
zichtigheid, zijn ervaring, de lange bestudering van het menselijk hart
hadden hem vertrouwd geraakt met de gewichtigste vraagstukken, Twijfel,
moeilijkheden, de meest ingewikkelde vragen loste hij op. Wanneer hem
een vraag gesteld werd, begreep hij haar al bij de eerste aanduiding;
daarna verhief hij een ogenblik zijn hart tot God; antwoordde dan met
nauwkeurigheid en duidelijkheid zodat een langdurige overdenking hem
geen beter antwoord in de mond zou hebben kunnen leggen.
"Het derde geheim om veel te kunnen doen was een stipte indeling
van de tijd die ten volle werd beleefd. Gedurende de dertig en meer
jaren dat ík hem gekend heb, herinner ik me niet dat hij ook maar een
enkel ogenblik in ledigheid doorbracht. Als hij met het ene klaar was,
begon hij onmiddellijk met iets anders. Nooit gunde hij zich een ogen-
blik verpozing, nooit een tijdverdrijf om zijn geest te verstrooien,
nooit een zinloze grap of nutteloze woorden. Alleen om zijn pupllen
een genoegen te doen nam hij soms deel aan hun ontspanning en dat be-
schouwde hij als een plicht.
"De enige werkelijke verpozing voor hem was het veranderen van be-
zigheid wanneer hij onder vermoeidheid gebukt ging. Wanneer hij ver-
moeid was van het preken ging hij bidden, als hij moe was van het
schrijven ging hij de zieken bezoeken of biechthoren in de gevangenis-
sen of elders.
"Het vierde geheim was de matigheid, die we beter zijn strenge
boetedoening kunnen noemen. Van jongs af was hij steeds sober geweest
in eten en drinken, zodat hij na de maaltijd in staat was terstond met
een of andere wetenschappelijke of literaire bezigheid te beginnen.
Verschillende keren werd hem gezegd dat hij toch ook een beetje aan
zijn gezondheid moest denken, maar hij antwoordde: "Rust krijgen we
in de hemel! 0, hemel! o hemel! Wie aan jou denkt heeft in die wereld
geen last meer van vermoeidheid." - Andere keren zei hij: "De mens is
werkelijk ongelukkig in die wereld! Het enige wat hem zou kunnen troos-
ten zou zijn, te kunnen leven zonder te eten, zonder te slapen, om zich
uitsluitend bezig te houden met te werken voor de hemel!"
"Op zekere dag, toen hij een koster berispte omdat die te laat was
opgestaan, zei hij tegen hem: Voor iemand die zich aan de dienst van
God gewijd heeft, is één slaap genoeg, en eenmaal wakker geworden, be-
hoort men op te staan, op welk uur ook." - Ongetwijfeld volgde Don Ca-
fasso zelf die regel."
Maar over een vijfde geheim schrijft Don Bosco niets, en dat ís
het loon van een onvermoeibaar en verstorven leven voor de eer van God.
Gewild of ongewild, de dag van die bewonderenswaardige priesters werd
zozeer in beslag genomen door arbeid, dat vijf of tien goedwillende en
intelligente mannen er van de morgen tot de avond de handen aan vol
gehad zouden hebben! In de biografie van generaal Gastone de Sonis, een
man die geheel aan God was toegewijd, staat te lezen, dat hij uit eigen
ervaring die grote waarheid erkend had: De Heer vermenigvuldigt de tijd
van hen die hem dienen."

34.10 Page 340

▲back to top


- IV/336 -
Intussen had hij zijn plan voor de Katholieke Lectuur onder de be-
scherming van Onze-Lieve-Vrouw gesteld. De uitnodiging indachtig van de
Rector der Kerk van Oropa, begaf hij zich in de maand juli daarheen om
er een tijdje door te brengen en de laatste hand te leggen aan enkele
handschriften. Maar hij kwam tot de bevinding dat de Rector intussen
was overgeplaatst en hem viel niet de prettige ontvangst te beurt die
hij zich had voorgesteld. Het is misschien in dat jaar geweest dat er
gebeurde wat we thans gaan vertellen: het feit zelf staat vast, maar de
juiste tijd is onzeker. Don Bosco was dan in Oropa aangekomen met de
theoloog Golzio en hij had aan kanunnik Bernardino Pezzia wat documen-
tatie gevraagd omdat hij een boekje wilde uitgeven over de geschiedenis
van die kerk. De kanunnik willigde zijn verzoek niet in, zeggende dat
al de aantekeningen reeds genoeg verspreid waren. Hij vroeg ook om gast-
vrijheid voor zich en zijn metgezel; maar de beheerder weigerde hun on-
derdak te verlenen in de vertrekken die voor de priesters bestemd waren,
zodat beiden zich moesten tevreden stellen met de kamers, bestemd voor
gewone pelgrims. Don Bosco en Don Golzio namen die tegenslag rustig op,
zonder verwijten of klachten, en zij bleven er een paar dagen om hun
werk te verrichten.
Toen Don Bosco daarna naar San Ignazio was gegaan, schreef hij van
daar uit aan Mgr. Moreno, en stuurde hem het manuscript toe van de "Cat-
tolico provveduto", om dat door te nemen en te verbeteren. Het waren de
eerste afleveringen van Katholieke Lectuur.
De bisschop van Ivrea antwoordde hem:
"Uw aangename brief, die U me hebt willen zenden van de plaats waar
u in retraite bent, bereikte me in het Heiligdom van Piova, waar ik even-
eens juist de Geestelijke Oefeningen meemaak. Ik dank u voor al de be-
langrijke dingen die u me schrijft en het doet me bijzonder veel genoe-
gen dat uw kerk al zover op orde is. Ik verzeker u dat het mij een grote
vreugde zal zijn, ze te zien, zodra ik de gelegenheid heb om naar Turijn
te gaan. Met veel voldoening heb ik me beziggehouden met het manuscript
dat u zo vriendelijk was mij toe te zenden en ingesloten zult u een
briefje vinden met veranderingen en kleine toevoegingen, die u, naar het
mij voorkomt, zoudt kunnen aanbrengen. Ik hecht overigens niet veel
belang aan elk van die opmerkingen en u kunt er naar goeddunken gebruik
van maken. Ik zou wel heel graag weten welke de verschillende werkjes
zijn die u zinnens zijt te drukken en maandelijks te verspreiden. Ik stel
zeer veel belang in die onderneming, en verzoek u er zich met de grootst
mogelijke ijver mee bezig te houden. Reeds mocht ik adhesiebetuigingen
van meerdere geestdriftige personen ontvangen en een enkele zegde mij ook
reeds onbeperkte steun toe ook voor de bestrijding van de kosten. Ik
eindig met u hartelijk te danken voor de afschriften die u zo goed was
mij te zenden van uw mooi gedicht ter gelegenheid van de inwijding van de
kerk. De advocaat en Don Gallenga danken u eveneens en laten u groeten,
terwijl ik gaarne verblijf.
Castello d'Albiano, 4 augustus 1852
+ Luigi, Bisschop van Ivrea."
Een paar dagen later schreef mgr. Moreno weer een brief aan Don
Bosco.

35 Pages 341-350

▲back to top


35.1 Page 341

▲back to top


- IV/337 -
"De Heer Matteo Rho, directeur van de legerbibliotheek, tweede se-
cretaris van het ministerie van oorlog, schrijft mij per brief van 9e
dezer dat hij deze week de hand heeft kunnen leggen op het boek. De
Christelijke Soldaat. Alvorens hem te antwoorden en iets te ondernemen
verzoek ik U mij te willen mededelen of dat het werkje is waarvan de
theol. Vallinotti mij de vertaling heeft toegezonden die onder uw toe-
zicht is begonnen.
De behoefte wordt steeds nijpender; laten we dus de hand slaan aan
de kleine bibliotheek.
Met brenger dezes kunt U mij misschien laten weten welke wijzigin-
gen er naar uw mening in het programma kunnen worden aangebracht.
Met de meeste hoogachting, enz,
Ivrea, 16 augustus 1852
+ Luigi, Bisschop van Ivrea."
Don Bosco liet monseigneur weten dat hij naar Ivrea zou komen om
zijn raad te vragen betreffende het programma, de keuze van de boekjes
en de volgorde waarin hij meende dat ze het best in druk gegeven konden
worden. Maar daar hij zich verlaatte met het nakomen van zijn belofte,
kreeg hij andermaal een brief.
"Ik wacht met ongeduld op uw bezoek zoals u het mij beloofde en
hoop dat we thans een definitief besluit ten aanzien van de bibliotheek
kunnen nemen.
Meer wil ik u thans niet schrijven. Wanneer u zo goed zou willen
zijn, of liever, indien u zou kunnen hier de retraite komen geven voor
de zusters van liefde in Ivrea, breng dan uw manuscripten mee."
Gaarne verblijf ik enz.
Ivrea, 4 september 1852
+ Luigi, Bisschop van Ivrea."
Nadat hij de retraite gepreekt had in Giaveno, begaf Don Bosco
zich naar Ivrea om de Prelaat tevreden te stellen en zijn bevelen te
ontvangen. De laatste schikkingen werden getroffen om met de Katholieke
Lectuur te beginnen. Mgr. Moreno trof alle maatregelen die hij voor zijn
rekening had genomen, en zond Don Bosco daaromtrent het volgende be-
richt:
"Alles schijnt gereed om een begin te maken met de periodieke uit-
gaven. Daarom wil ik U verzoeken het program samen met kanunnik Valli-
notti te voltooien en het mij zo spoedig mogelijk toe te zenden, zodat
er met drukken en verspreiden begonnen kan worden Indien iemand het me
kon brengen zou dat nog beter zijne.
Het zou goed zijn te overwegen of er niet een derde persoon bij
moet komen, geestelijke of leek, om te helpen. Ik veronderstel dat u
klaar bent met de vermeerderde uitgave van de waarschuwingen aan de ka-
tholieken en dat u gesproken zult hebben met al die personen met wie u
overleg wilde plegen, daar in die dagen niemand meer afzijdig blijft.
Helaas toont de protestantse propaganda zich hoe langer hoe driester:
laten wij van onze kant een katholieke propaganda ondernemen."

35.2 Page 342

▲back to top


- IV/338 -
Met groot leedwezen hoorde ik van de instorting van een gedeelte
van uw gebouw, en gaarne zal ik daarover iets naders van U vernemen,
want ik denk dat dat zeer lastig voor u is.
Inmiddels, enz.
Ivrea, 13 december 1852
+ Luigi, Bisschop
Don Bosco zond hem het gevraagde program en tegelijkertijd stelde
hij een akte van gehoorzaamheid aan het hoogste Kerkelijk Gezag; dat aan
de katholieken de ketterse werken verbiedt De bevoegdheid om verboden
boeken te lezen en te bewaren was hem vroeger reeds onder voorbehoud
gegeven. Doch thans, nu hij tegen de Protestanten moest schrijven, was
een onbeperkte volmacht onontbeerlijk; hij vroeg ze en de Heilige Vader
verleende ze hem.
"Heilige Vader,
De Turijnse priester Bosco Giovanni, belast met de leiding van de
in Turijn opgerichte Oratoriums voor de jeugd, ondervindt in die func-
tie dikwijls dat veel jongens met allerlei boeken bij hem komen, die
in die rampzalige tijden in meer dan gewone mate verspreid worden.
Nederig neergeknield aan de voeten van Uwe Heiligheid verzoekt hij
om de bevoegdheid alle verboden boeken zoveel als nodig is te mogen le-
zen en te mogen bewaren.
Hetwelk doende...
Aan Zijne Heiligheid de Paus Pius IX
Don Bosco kreeg het volgende antwoord:
Feria sexta, die 17 Decembris 1852
Auctoritate SS. D.N. Pii PP. IX nobis commissa liceat Orator" (si
vera runt exposita) attentis litteris testimonialibus, et quoad vixe-
rit, legere ac retinere, sub custodia tamen ne ad aliorum manus perve-
niant, libros quoscumque prohibitos, exceptis de obscenis ex professo
tractantibus.
Loco sigilli
Fr. A. N.-Modena
S.I.C a Secretis
Tegelijkertijd ontving hij uit Rome de grootste vertroosting en
beloning die hij zich maar wensen kon: de eigenhandig geschreven on-
dertekening van Pius IX in een document dat gewoonlijk door een secre-
taris ondertekend werd. Daarmee had de Paus hem een buitengewoon be-
wijs van zijn genegenheid gegeven. Het is niet onder woorden te bren-
gen, hoezeer Don Bosco ernaar verlangde de autogrammen van de Paus te
bezitten en met welke tekenen van de grootste eerbied hij ze ontving.

35.3 Page 343

▲back to top


- IV/339 -
Wij waren zelf herhaaldelijk getuige van zijn vreugde daarover, Een
tweede pauselijk schrijven gaf derhal- ve antwoord op een ander ver-
zoek van Don Bosco.
Heilige Vader,
De priester Bosco Gio. directeur van het Oratorium van de
H.Franciscus van Sales, neergeknield aan de voeten van Uwe Heiligheid,
verzoekt nederig dat zijn bevoegdheid vernieuwd worde om de heilige
communie te mogen uitreiken in de plechtige middernachtmis, van Kerst-
mis, zoals hij reeds enkele jaren lang gewoon was te doen. Uwe Heilig-
heid de verzekering gevend, dat een dergelijke gunst van zeer groot
nut zou zijn en een belangrijke aansporing voor de jongens die ze ont-
vangen,
Met de diepste eerbied,
Roma, 16 Decembris 1852
De smeker
Pro gratia ad triennium.
PIUS PP.IX
Zo eindigde het jaar 1852 met zijn vreugden en zijn leed, getekend
door het vertrouwen der inwoners van Turijn in Maria Troosteres der Be-
drukten.

35.4 Page 344

▲back to top


- IV/340 -
H O O F D S T U K XLVI.
KATHOLIEKE LECTUUR - PLANNEN TOT SAMENWERKING - HET
BELANG VAN DAT WERK - DE EERSTE INLEIDENDE AFLEVERING -
DE BISSCHOP VAN IVREA - AANHOUDENDE BEDRIJVIGHEID VAN
DON BOSCO - ZIJN BRIEVEN - GELIJKTIJDIGE EN
VERSCHILLENDE WERKZAAMHEDEN IN DE GEEST VAN DON BOSCO -
HET EERSTE REGLEMENT VAN HET JONGENS - TEHUIS VAN DE
HEILIGE FRANCISCUS VAN SALES
In het begin van 1853 was alles klaar voor de uitgave van de Ka-
tholieke Lectuur Don Bosco had gevraagd en verkregen van verschillende
priesters en andere geleerde personen, dat zij zich bereid verklaarden
met hem samen te werken aan het voorbereiden van boekjes. Aan zijn
werkzaamheden kwam geen einde: reizen maken, invloedrijke personen be-
zoeken in verschillende steden en dorpen, besprekingen met hen voeren,
zodat de nieuwe organisatie bekend en gepropageerd zou worden in de ge-
zinnen, correspondenten zoeken die zich wilden belasten met het in-
schrijven van de leden en het abonnementsgeld in ontvangst nemen,
schrijven, drukken, en circulaires verzenden in alle richtingen, con-
tracten afsluiten met de drukkers.
Toen hij de bisschoppen van Piëmont op de hoogte had gesteld en
hun toestemming verkregen had, verspreidde hij in duizenden exemplaren
het volgende program.
Plan der Vereniging voor Katholieke Lectuur
1. De boekjes die men zich voorstelt te verspreiden zullen in eenvoudi-
ge stijl geschreven zijn, in volkse trant, en zullen een stof behan-
delen die uitsluitend betrekking heeft op de katholieke godsdienst.
2. Iedere maand zal er een aflevering worden uitgegeven van 100 tot 108
bladzijden en meer, al naar de eisen van de behandelde stof. Het pa-
pier, de letters en het formaat zijn gelijk aan die van dit rond-
schrijven,
3. De deelnemerskosten bedragen 90 centiemen per halfjaar, vooruit te
betalen, hetgeen neerkomt op een bedrag van 1,80 lire per jaar. Voor
degenen die de afleveringen per post wensen te ontvangen bedragen de
kosten 1 Lire 40 centiemen per zes maanden, en van 2 Lire 80 centie-
men per jaar. Ten einde alle verdienstelijke geestelijken en leken
tegemoet te komen die de helpende hand willen verlenen aan dit lief-

35.5 Page 345

▲back to top


- IV/341 -
dewerk, zullen de afleveringen portvrij worden toegezonden in al de
koninklijke Staten, en naar het buitenland portvrij tot aan de grens,
mits de deelnemers een centrum vormen waarheen niet minder dan vijf-
tig afleveringen worden gezonden.
5. Naar de steden en plaatsen in de provindie worden de abonnementen ge-
stuurd aan die personen, die door de onderscheiden diocesane func-
tionarissen zijn aangewezen, aan wie het werk op bijzondere wijze is
aanbevolen en van wie wij naam en adres nog zullen bekendmaken. Enz.
Van dat ogenblik af legde hij in al zijn brieven, waarover ze ook
mochten handelen, en in alle pakjes die hij moest verzenden een circu-
laire met het plan van de vereniging en hij schreef er eigenhandig bij:
Ik beveel de verspreiding ervan warm aan. En waar hij ook kwam ver-
spreidde hij exemplaren van het program en dat bleef hij heel zijn le-
ven doen. Ook gaf hij opdracht aan de een of andere brave man, een rond-
trekkend koopman, zich van die boekjes te voorzien, en die op de pleinen
der steden en op de markten van vele dorpen te verspreiden. Hij verkocht
ze tegen gematigde prijzen en verspreidde ze ook wel gratis wanneer hij
dat nodig vond.
Hoe meer hij dacht aan het goed dat hij zou kunnen stichten des te
groter werd zijn ijver, maar wij weten niet of hij toen reeds de uit-
breiding ervan voorzag. Uit zijn eigen pen moesten een honderdtal werk-
jes vloeien, van morele, apologetische aard, en strijdschriften tegen de
protestanten en vooral tegen de Waldenzen, om de mensen in het geloof te
versterken, om de jeugd de katholieke beginselen in te hameren, evenals
liefde voor de Kerk en voor de Paus. Indien het protestantisme in Turijn
en in Piëmont weinig vorderingen maakte, of, beter gezegd, er geen vaste
voet kon krijgen, dan is dat aan hem te danken die ook in heel Italië en
op de erbij behorende eilanden zijn Katholieke Lectuur verspreidde.
Van 1853 tot 1860 bedroeg het aantal abonnees, zoals uit zijn re-
gisters blijkt, ieder jaar op zijn minst negenduizend en verscheidene
daarvan vertegenwoordigden groepen van talrijke gezinnen, die elk met
een stuiver bijdroegen voor een abonnement; in 1861 groeide dat getal
aan tot tienduizend en van 1870 af bleef het steeds twaalf- tot veer-
tienduizend bedragen.
Het aantal gedrukte exemplaren van de boekjes bedroeg gemiddeld
15.000 per maand. Er verschenen vijfhonderd andere werkjes, samenge-
steld door medewerkers; van die boekjes en die van Don Bosco werden er
nog afzonderlijk een groot aantal uitgegeven, zodat zij hoe langer hoe
meer onder het volk kwamen. Het totaal van die boekjes beliep in de
eerste vijftig jaren van de stichting meer dan negen miljoen tweehon-
derdduizend. Daar komt bij dat diezelfde Lectuur later tegelijkertijd
eveneens verschenen in het Frans, Spaans, en Portugees en aan duizen-den
abonnees in elk taalgebied gezonden werd: In Argentinië (Buenos Aires)
begon dat in 1883; in Brazilië (Nictheroy) in 1889; in Spanje (Sarrià)
in 1893; in Frankrijk (Marseille) en in Columbia (Bogotà) in 1896. Groot
was dus ook dat werk waar Don Bosco zijn krachten aan wijdde.
Intussen stelde de propaganda der Waldenzen in Piëmont wanhopige
krachten in het werk. Er werden zeer grote sommen geld besteed aan het
omkopen van proselieten, vooral onder de arbeiders. De sektariers ge-

35.6 Page 346

▲back to top


- IV/342 -
bruikten heimelijk onrechtvaardige middelen die groot succes oogstten
zodat verscheidene duizenden afvallig werden. Schaamteloze toneelstuk-
ken, die een verdediging inhielden van de betreurenswaardigste harts-
tochten en zelfs de draak staken met het beginsel van het ouderlijk
gezag, werden ongestraft opgevoerd in de theaters van Turijn. Kranten
die verkocht waren aan de scheurmakers, boeken, voordrachten die overal
gehouden werden, beledigden en belasterden voortdurend de geestelijk-
heid. De vervalste Bijbels werden in overvloed verspreid, en er werden
bibliotheken van ketterse boeken geopend. En de brutaliteit van de
sektariërs nam daarna hand over hand toe met stilzwijgend goedvinden
van degenen die hen hadden behoren tegen te houden. Op een algemene
vergadering op het stadhuis in Turijn gehouden voor de samenstelling
van een liefdadigheidscomité om de ellende der armen te bestrijden,
werden tot leden gekozen de rabbijn van de joden en de dominee van de
Waldenzer kerk, maar geen enkel katholiek priester. Op die vergadering
waren aanwezig de voorzitter van de ministerraad, de minister van bin-
nenlandse zaken en de voorzitter van de Kamer van Afgevaardigden met
verscheidene andere personaliteiten.
De bisschoppen streden reeds lang met apostolische moed tegen zo-
veel dodelijke en samenspannende krachten, en weken niet voor bedrei-
gingen, gevaren en nadeel Conferenties, preken, herderlijke brieven
aan het volk, protesten aan de regering, verschillende waarschuwingen
aan de Soeverein, uitgave van boeken, alles werd in het werk gesteld
om het kwaad te stuiten, waarbij men bouwde op de steun van een trou-
we geestelijkheid. Niettemin zag het er naar uit dat de vijanden de
overhand zouden krijgen.
En zie, terwijl de katholieken bedroefd zich zagen voorbijstreven
door de propaganda die de boosaardige leerstellingen steeds dieper in
geest en hart van de massa doordrong, om ze te bederven, en zich mees-
ter te maken van de zielen, verschijnt voor de derde maal, als de laat-
ste trompetstoot die de vijand uitdaagt, de derde druk van het boek:
Waarschuwingen aan de Katholieken, als inleiding tot de eerste afleve-
ring van de Katholieke Lectuur: Don Bosco had gezegd: "Ik ben niet bang
voor de protestanten, en ik zal gelukkig zijn als ik mijn leven kan
geven voor het geloof!" - Enkele al te voorzichtige personen hadden ge-
probeerd hem van die nieuwe onderneming af te houden, maar zonder vrees
besloot hij zijn naam op de deeltjes te zetten die door hemzelf ge-
schreven waren.
En dus verschenen andermaal de Waarschuwingen aan de Katholieken
met De Grondslagen van de Katholieke Godsdienst, op het titelblad het
motto: Onze Herders verbinden ons met de Paus; de Paus verbindt ons met
God. In dat boek, waarin hij zijn naam drukte, had Don Bosco drie raad-
gevingen voor de jeugd toegevoegd.
"1. Zoveel mogelijk het gezelschap vermijden van degenen die over on-
behoorlijke dingen praten of onze Heilige Godsdienst belachelijk
proberen te maken.
2. Wanneer het om redenen van studie, van beroep of van verwantschap
noodzakelijk is met hen om te gaan, dan nooit met hen over godsdien-
stige kwesties spreken; en wanneer zij in dat opzicht moeilijkheden
trachten te maken, zeg dan doodeenvoudig tegen hen. Als ik ziek ben
ga ik naar de dokter, als ik in proces lig ga ik naar een advocaat-
procureur, als ik geneesmiddelen nodig heb ga ik naar de apotheker,
en dus ga ik voor godsdienstige aangelegenheden naar de priesters,

35.7 Page 347

▲back to top


- IV/343 -
die trouwens bijzondere studie van godsdienstige vraagstukken ge-
maakt hebben.
3. Lees nooit of te nimmer slechte boeken of kranten Als iemand jullie
per toeval ongodsdienstige boeken of kranten aanbiedt, werp ze dan
kordaat van je weg met dezelfde beslistheid en afkeuring waarmee men
een beker vol vergif afwijst. Wanneer zo iets bij jullie thuis ge-
beurt, werp de spullen dan in het vuur. Het is beter dat het boek
of de krant in het vuur van die wereld brandt, dan dat jullie ziel
voor eeuwig zou moeten branden in de vlammen van de hel."
De Katholieke Lectuur werd in Turijn gedrukt in de drukkerij van P.
De-Agostini, Via della Zecca, 25, huis Birago, benedenverdieping. Daar
waren ook de kantoren gevestigd van het dagblad L'Armonia, dat in zijn
nummer van 8 februari 1853 het volgende artikel liet verschijnen.
De Katholieke Lectuur
Onze abonnees zullen in het jongste nummer en supplement van de
Armonia een boekje aangetroffen hebben dat dient om de lezers in kennis
te brengen met de Katholieke Lectuur.
Dat en het enige tijd tevoren verspreide program is een vrucht van
het idee van die edelmoedige katholieken, die een werk ter hand geno-men
hebben dat hun vele ernstige offers moet kosten, maar dat ongetwijfeld
tot groot voordeel zal strekken van Piëmont.
Die vereniging heeft zich voorgenomen boeken van eenvoudige stijl
en in volkse trant te verspreiden die zich uitsluitend zullen bezig-
houden met de Katholieke Godsdienst. Iedere maand zal een deeltje van
108 bladzijden verschijnen en de abonnementsprijs bedraagt slechts 1.80
Lire per jaar. Zodat de abonnees dan de beschikking zullen hebben over
een boekwerk van 1296 bladzijden voor L.1.80. Zoals iedereen ziet, kan
dat de bedoelde vereniging alleen maar geld kosten. Zij is dan ook be-
reid er geld op bij te leggen. Intussen willen wij onze medeburgers de
raad geven zich op die nieuwe uitgave te abonneren, en zich daarvoor te
wenden tot onze drukkerij, tot de heer Giacinto Marietti, of tot de
Erven Ormea.
Don Bosco moest evenwel in zijn programma een lichte wijziging aan-
brengen, zwichtend voor de voorstellen van de Bisschop van Ivrea. Wan-
neer men het jaarlijks toegezegde aantal bladzijden aanhield zouden het
inplaats van twaalf, vierentwintig nummers worden, dus twee per maand.
Andere voorstellen waren gebaseerd op de beschikbare stof die er behan-
deld zou worden, maar de Bisschop stond er niet op, zodat Don Bosco de
volgorde naar eigen goeddunken kon bepalen.
Ziehier de brief van Monseigneur:
"Verleden maandag heb ik aan de heer theol Vallinotti geschreven
om het voorstel mee te delen van talrijker publicaties van 24 of 36
bladzijden per keer; en zulks zonder de kosten voor de abonnees te ver-
hogen. Thans zet ik u mijn idee uiteen dat u ook de collega's zou kun-
nen meedelen. Daar sommigen niet zozeer houden van polemieken tegen de
dwalingen, en de voorkeur geven aan opbouwende lectuur, zou men, om te-

35.8 Page 348

▲back to top


- IV/344 -
gemoet te komen aan de smaak van dien, er iedere maand een van die aard
kunnen uitgeven. Ik heb berekend dat in een nummer van de Lectuur de
korte levens der heiligen van de hele maand gegeven zouden kunnen wor-
den, in de trant van de paters Filippijnen. Wanneer men het beginsel
met de praktijk wil verenigen zou men de heiligen levens van de eerste
vijftien dagen van de maand kunnen geven, en in het volgende jaar zou
men die van de andere vijftien dagen kunnen geven. En aangezien het vel
van 36 bladzijden niets anders zou bevatten, zou iedere abonnee al de
nummers dus kunnen samenbinden in twee kleine boekjes. Behalve de Le-
vens van de Filippijnen werd nog het Diario Cristiano (Christelijk
Dagboek) uitgegeven door Marietti, ik geloof twee jaar geleden. De
kopij ervoor zou ik gaarne zelf hier willen samenstellen zonder u en de
collega's meer werk te bezorgen. Spreek er eens over en laat mij de
volgende week iets weten.
Van theol. Vallinotti zult u dus de interessante voorstellen verne-
men die ik ontving.
Het is nu het ogenblik om op de sympathieke reacties te antwoorden.
Ik moge u verzoeken geen moeiten en voorzichtigheid te sparen voor
de komende uitgaven. Ik veronderstel dat u in verbinding zult treden met
de heer kanunnik Zappata en dat die zich beschikbaar zal willen stellen
om met grote aandacht de uit te geven teksten na te zien: ik vermijd
liever alle mogelijke opmerkingen en kritiek.
Zoals ik u reeds zei, kunt u mij hier ook alle geschriften en druk-
werken toesturen die met enige haast nagezien moeten worden.
Ik verblijf inmiddels,
Ivrea, 10 februari 1853
+ Luigi, Bisschop,"
Don Bosco ontving die brief terwijl hij volop bezig was, - alsof
hij niets anders te doen had - om de tweede druk te corrigeren van zijn
Gewijde Geschiedenis. De uitgave zou gelijk zijn aan de eerste, omdat
hij de aardrijkskundige kaart nog niet ontvangen had, maar wel verbe-
terd, en het verhaal nam een meer verklarende vorm aan, met weglating
van dialogen en catechismusstof. Het is haast niet onder woorden te
brengen hoeveel aandacht Don Bosco besteedde om te voorkomen dat hem
een minder zuiver woord uit de pen zou vloeien. In elke nieuwe uitgave
had hij steeds iets te verbeteren wat hij eerst heel juist gevonden
had; zijn smetteloze ziel kon niet hebben dat zelfs de kleinste klei-
nigheid ook maar de geringste minder heilige indruk op zijn zonen zou
maken. Van zijn reine woordenkeus zou men in zekere zin kunnen zeggen:
"Zilver, gesmolten in de oven, getoetst aan de toetssteen, tot zeven-
maal toe gelouterd (1)."
Wie hem niet kende moest, als hij zoveel werken van hem zag ver-
schijnen, stellig de overtuiging wegdragen dat hij veel vrije tijd
had en, als hij het werk niet gelezen had, veronderstellen dat ze maar
met weinig nauwgezetheid samengesteld waren. En toch gaf hij nooit
iets in het licht, zonder eerst veel gezaghebbende en befaamde perso-
nen geraadpleegd te hebben.
(1) Ps. 11,7

35.9 Page 349

▲back to top


- IV/345 -
Bovendien schreef hij alles zelf, of dicteerde het, en ging het werk
van zijn helpers dan nog aandachtig na. Zijn bladzijden waren steeds
verrijkt met betrouwbare aanhalingen. Ook de drukproeven werden door
hemzelf meerdere malen met de uiterste nauwkeurigheid verbeterd.
Maar hoe speelde hij dat alles klaar? Het is de moeite waard dat
te weten en het zal ons, met een totaalbeeld van verscheidene jaren van
zijn leven, duidelijk worden.
Waar hij zich ook bevond, hetzij in huis of buiten, iedere minuut
was aan dat doel gewijd. Als hij thuis was en er overdag geen tijd voor
had, offerde hij er een stuk van de nacht aan op. Vertoefde hij buitens-
huis, rondreizend om te preken, dan begaf hij zich steeds op weg met in
zijn valies schriften, drukproeven en een voorraad potloden; en als hij
met de postkoets ging zat hij, zolang als hij zien kon, te schrijven.
Wanneer de nacht hem dan belette verder te lezen of te schrijven, klom
hij op de bok bij de koetsier; eerst sprak hij met hem over grappige of
onverschillige dingen, daarna over het zieleleven. Wanneer er van rij-
tuig of van paarden moest worden gewisseld, ging hij, ofwel op een muur-
tje of in de herberg zitten, en vervolgde te midden van het rumoer dat
de mensen maakten, schreef hij rustig verder. Ook als hij te voet was
en alleen ging hij voort met mediteren en met aantekeningen te maken
op zijn papieren. In de coupés van de spoorweg voelde hij zich even
goed op zijn gemak als thuis in zijn kamer en, als hij zijn manuscrip-
ten te voorschijn had gehaald en op de bank gelegd, nam hij ze een voor
een door. Op de stations onderbrak hij zijn studie niet, maar las door
alsof hij zich in een leeszaal bevond. Op de plaats van bestemming ge-
komen, verloor hij tussen de ene preek en de andere, geen minuut tijd,
maar hield zich met zijn werk aan een tafeltje bezig. Op die manier be-
reikte hij soms, zonder dat hij er erg in had, het einde van een boek-
werkje, of van een groter werk, overigens tot zijn grote verwondering
en tevredenheid.
Het gebeurde ook, dat wanneer de dag naderde waarop een deeltje
van de Katholieke Lectuur moest verschijnen, de drukker aandrong op het
ontvangen van het manuscript. Maar Don Bosco had er nog geen regel van;
en dan zette hij zich diezelfde avond nog aan tafel, schreef de hele
nacht door en de volgende dag tegen het middaguur, stelde hij het, ge-
heel of grotendeels klaar, de drukker ter hand.
En hier lijkt het ons gepast eraan toe te voegen dat dergelijke
werkzaamheden hem niet beletten talrijke brieven te schrijven. Het werk
was voor Don Bosco geen last, doch veeleer een hartstocht.
De brieven die hij ontving of verzond, zijn ontelbaar. In één et-
maal schreef en postte hij er tot 250 toe. Het is verbluffend hoeveel
en hoe verschillend de onderwerpen waren waarover hij verplicht was te
schrijven; en het waren allemaal brieven die telkens weer vervuld waren
van de geest van degene die ze schreef. De nederigheid, de zachtmoedig-
heid, de belangeloosheid, de liefde voor rechtvaardigheid, de wijsheid,
de rechtschapenheid, de liefde, de onderwerping in alles aan de wil van
God, zijn de steeds eendere kentekenen. Hij ontving brieven uit alle
delen van de wereld, en we zijn er van overtuigd, dat er welhaast geen
stad in Europa is, waarin geen brieven van hem besteld zijn, hier wei-
nige, daar zeer vele. Ook in dat opzicht stemt zijn leven volkomen over-
een met wat hij geschreven had.

35.10 Page 350

▲back to top


- IV/346 -
over de H. Vincentius a Paolo. Nooit verzuimde hij iedereen te antwoor-
den, of het nu prelaten, vorsten, edellieden, of gemeenschappen waren,
of arbeiders, vrouwen, kinderen. Van al die vele brieven is slechts een
klein gedeelte bewaard gebleven, ongeveer vijftienhonderd, een kostbare
schat die ons Don Bosco steeds beter leert kennen. In de loop van onze
geschiedenis zal blijken hoe wijdlopend de behandeling van die bezig-
heid van Don Bosco zou moeten zijn.
Maar wat zijn werkzaamheid nog schitterender in het oog doet sprin-
gen, is een andere gave; een wonderbaarlijk geheugen, een kloek verstand
en een moeilijk te verstrooien geest, waarmee de Heer zijn getrouwe die-
naar begunstigd had. Dat was de meer unieke dan zeldzame gave om zich
tegelijkertijd bezig te houden met verschillende en uiteenlopende zaken,
waardoor hij, zonder zijn geest geweld aan te doen, zich in verschil-
lende gedachten kon verdiepen zonder de ene met de andere te verwarren.
Terwijl hij een hele dag bezig was biecht te horen, ordende hij tegelij-
kertijd heel de verwikkeling van een deeltje der Katholieke Lectuur,
bereidde hij een preek voor, ontwikkelde een nieuw plan, en dacht hij
na over een of meer antwoorden die hij moest geven of aan de brieven die
hij moest schrijven zonder dat het hem ontbrak aan de noodzakelijke aan-
dacht voor datgene waar hij op dat ogenblik mee bezig was. Op een zondag
in 1869 zei hij tegen Don Berto: "Toen ik vanmorgen aan het preken was
over de kerkelijke geschiedenis, heb ik in gedachten een nieuw deeltje
ontworpen voor de Katholieke Lectuur, en ik heb tegelijkertijd gedacht
aan een verbetering die hier in huis is." En met de veelvuldigheid van
zijn geestelijke bezigheden kwam de veelheid van zijn werkzaamheden
overeen, waarbij hij gebruik maakte van alle opgedane kennis. De zeker-
heid en uitgebreidheid van zijn ideeën kon de grootste verbazing wek-
ken. Wat brieven betreft, kon hij er tot tien toe tegelijk schrijven of
dicteren, met onderbrekingen, of nu eens de een dan weer de ander opne-
mend, en zonder de onderwerpen, de redenen, de bijzonderheden te verwar-
ren, terwijl hij steeds onthield wat hij in elk ervan al gezegd had of
wat daarin nog uiteengezet moest worden.
Maar tussen al die gedachten door, overheerste toch steeds die, wat
het beste was voor zijn jongens; die gedachte, zo zou men kunnen zeggen,
nam dezelfde plaats in, als de zon temidden van de andere sterren. Zo
lag er op zijn schrijftafel, tussen boekjes, brieven en programma's, ook
een reglement voor het Jongenstehuis van de H. Franciscus van Sales. In
1852 was hij daarmee begonnen en na langdurige overwegingen, legde hij
er in 1854 de laatste hand aan.
We hebben reeds vermeld dat er in het begin van de stichting van
het Oratorium geen andere regel gold buiten die, welke op natuurlijke
wijze de leden van een gezin tezamen bindt. Vijf jaren later werden er
enkele artikelen opgesteld waar iedere slaapzaal zich naar te richten
had, en waarin de noodzakelijkste dingen uiteengezet werden voor een
goed moreel en een godsdienstig en vlijtig gedrag van de leerlingen.
Als hij af en toe merkte dat het nodig was een bepaalde wanorde-
lijkheid te voorkomen, liet hij niet na daarover enkele notities te ma-
ken, en de ontwikkeling daarvan heeft uiteindelijk heel het reglement
van het Jongenstehuis voortgebracht. Dat waren de oorspronkelijke voor-
schriften die hij later, door de ondervinding geleerd, herzag, verbe-
terde en uitbreidde, terwijl hij enkele voorschriften schrapte die in

36 Pages 351-360

▲back to top


36.1 Page 351

▲back to top


- IV/347 -
de loop van tijd door allerlei omstandigheden nutteloos gebleken waren,
Een dergelijk reglement werd van kracht in het schooljaar 1854-1855; bij
het begin van het schooljaar werd het plechtig in het openbaar voorge-
lezen en iedere zondag werd de leerlingen er een hoofdstuk van voorgele-
zen. Pas in 1877 werd het gedrukt, doch met tal van veranderingen; en
het is daarom dat wij aan het einde van dat deel het reglement van 1852
afdrukken, omdat het een historisch document is uit die tijd en omdat
de geest van onze bewonderenswaardige Stichter eruit spreekt.
De grondslag van dat reglement was de heilige vreze Gods. Er is
geen sprake van lichamelijke tuchtiging, noch van strenge straffen.
Don Bosco regelde de zaken als vertegenwoordiger van God, en dat was
voldoende om de jongens ertoe te bewegen het verkeerde te vermijden en
het goede te doen. En de vervulling van hun plichten werd hun zeer ge-
makkelijk gemaakt door het liefdevolle en het voortdurende toezicht van
de goede directeur die zijn ondergeschikten de liefde voor de leerlin-
gen niet alleen door zijn voorbeeld inprentte maar eveneens door middel
van een geschrift, dat getiteld was: Het voorkomende systeem in de op-
voeding van de Jeugd. Dat reglement en dat systeem waarmee hij erin
slaagde zonder dwang en geweld duizenden jongens te leiden vonden hun
beginsel in de goddelijke wet God had zijn vroegere priesters verweten
dat zij over zijn lammeren met strengheid en geweld regeerden; en verder
had Hij gezegd: "Ik weid mijn schapen op de bergen, in de dalen en al
de bewoonde plaatsen van het land Ik laat ze op vette weiden grazen, op
Israëls hoge bergland zal hun weide zijn; daar kunnen ze liggen op weli-
ge weigrond, zelf zal Ik mijn schapen weiden, zelf ze veilig doen rus-
ten; die verloren waren zoek Ik weer op, voer terug die waren ver-
dwaald; de gewonde zal Ik verbinden, en de zieke weer sterken; de vette
en sterke zal Ik behoeden: Ik zal ze weiden zoals het behoort." (1)
(1) Ez. 34, 13-16

36.2 Page 352

▲back to top


- IV/348 -
H O O F D S T U K XLVII
HET VOORKOMEND E SYSTEEM - DE TOEPASSING ERVAN -
DE VOORDELEN ERVAN
Uit het geheel van wat wij in de voorgaande delen hebben uiteenge-
zet, zullen onze lezers zich een nauwkeurige voorstelling kunnen vormen
van het systeem dat door Don Bosco bij het opvoeden van de jeugd werd
gevolgd. Dat was niet het zogenaamde repressieve systeem, doch veeleer
het preventieve, een systeem dat meer in overeenstemming is met de rede
en met de godsdienst. De godsdienst leert immers de liefde die de hoog-
moed en de zelfzucht bestrijdt, de gemeenschapszin bevordert en de men-
sen ertoe brengt voor elkander aangenaam te zijn, elkaar te eerbiedigen,
gehoorzaamheid bijbrengt jegens degenen die daar recht op hebben en
geroepen zijn om te leiden, en siert zelfs de ruwsten met een zekere
oprechte goedaardigheid doordat zij de vrees uitbant.
De rede leert vervolgens uit ervaring dat het ambt van opvoeder
nutteloos is als het geen ware genegenheid inhoudt. Het eerste geluk van
het kind is, te weten dat het bemind wordt En het beantwoordt die
liefde, is overtuigd van wat de meester verzekert, het houdt van alles
wat de meester leert, het waardeert wat de meester waardeert, het hecht
zich voor heel zijn leven aan de waarheid en overtuiging, die door hem
werd geleerd, en voelt zich zelfs aangetrokken tot hetzelfde beroep als
dat van zijn opvoeder, ook wanneer hij priester of kloosterling is, en
het bemint hem als zijn geestelijke vader.
Bovendien was het voorkomende systeem in die jaren een noodzake-
lijkheid geworden. Het verlangen van het volk naar een milder bestuur,
dat door de opeenvolgende vorsten was ingewilligd, had voor gevolg dat
ook de jeugd van haar oversten een liefdevoller en vaderlijke leiding
eiste. Vandaar dat een ruw en repressief opvoedingssysteem dat in een
andere tijd goed was, nu in strijd geweest zou zijn met de geest van de
tijd en onder meer die twee kwade gevolgen zou hebben gehad. Het zou de
jongens afgeschrikt hebben van het Oratorium waar ze spontaan naar toe
gingen en vanwaar ze volkomen uit eigen wil konden weggaan zonder dat
enigerlei wet of gezag hen daarvan weerhield. Bovendien zou het bij hen
de boosaardige geruchten bevestigd hebben, die door omkoopbare journa-
listen, kermisklanten en komedianten overal verspreid werden, dat de
priesters namelijk niet alleen tirannen waren, maar ook vijanden van de
vrijheid en van het volk. Doch door middel van zijn systeem wist Don
Bosco te voorkomen dat dergelijke waanzinnige opvattingen bij zijn jon-

36.3 Page 353

▲back to top


- IV/349 -
gens ingang vonden Daardoor werd het Oratorio steeds drukker bezocht,
zodat het noodzakelijk was er nieuwe te openen in verschillende delen van
de stad. Aan de andere kant, wanneer een of andere venijnige tong kwaad
van de priesters begon te spreken in tegenwoordigheid van de jongens
die het Oratorio bezochten, was het voldoende zich de overgrote goed-
heid die Don Bosco tegenover hen aan de dag legde, voor de geest te
halen, om de kwaadsprekers behoorlijk op hun nummer te zetten. Inder-
daad overkwam het hun in de werkplaatsen dikwijls dat zij dit argument
moesten aanvoeren tegenover degenen die de staf braken over de priesters,
en velen herinneren zich dat de mopperaars niets anders wisten te ant-
woorden dan: "Ja als de priesters allemaal waren als jullie Don Bosco,
zou je gelijk hebben; maar zo is het niet. Maar wanneer de jongens dan
een theol. Borel zagen, een Chiaves, Carpano, Murialdo, Vola, Marengo en
tal van andere voorbeeldige priesters, die Don Bosco vereerden en er
zich op toelegden hem na te volgen door voor de jongens te zorgen en hen
te behandelen als vrienden en als hun eigen kinderen, dan bleven die jon-
gens bij hun overtuiging en ze vonden de kwaadsprekers niets anders dan
lasteraars, wat ze ook waren, en hielden voet bij stuk. Op die manier
bleven zij niet alleen de katholieke godsdienst trouw en genegen, maar
voedden zij steeds een hoge achting en diepe eerbied voor zijn bedie-
naren; en men hoeft er niet voor terug te schrikken om te zeggen dat deze
vruchten te danken waren aan de opvoeding die. Don Bosco en zijn geduldige
medehelpers hun gaven.
Dit systeem had Don Bosco in praktijk gebracht met zulke goede re-
sultaten voor het morele welzijn van de jongens, dat hij er tenslotte, na al
zijn medewerkers van deze praktijk te hebben doordrongen en na ver-
schillende besprekingen gevoerd te hebben met de theol. Eugenio Gallet-
ti, kanunnik van de Corpus Dominikerk, iets over schreef, waarin hij
in het kort uiteenzette, waaruit de beide systemen bestaan: het voorko-
mende of preventieve en het repressieve, eraan. toevoegend waarom het
eerste de voorkeur verdiende. Hij zette de praktische toepassing en de
grote voordelen ervan uiteen Dit nuttige geschrift zag later het licht
in het Reglement voor de Salesiaanse Huizen; en wij menen dat het in
het belang van de lezers is, wanneer wij het hier als leidinggevend
richtsnoer weergeven.
Er zijn te allen tijde, aldus Don Bosco, 'twee systemen toege-
past bij de opvoeding van de jeugd ó een preventief en een repressief
systeem. Het repressieve systeem bestaat hierin, dat men de onderdanen
de wet duidelijk maakt en vervolgens toezicht houdt om te zien wie haar
overtreden en dezen zo nodig de verdiende straf toedient In dat systeem
moeten woord en voorkomen van de overste steeds streng en veeleer drei-
gend zijn, en hijzelf dient iedere vertrouwelijkheid met ondergeschikten
te vermijden. Bovendien moet de directeur om zijn gezag te verstevigen
zich slechts zelden tussen zijn ondergeschikten bewegen en doorgaans
alleen wanneer het erom gaat te straffen en te dreigen. Dat systeem is
gemakkelijk, weinig vermoeiend, en vooral nuttig in het leger en over
het algemeen bíj volwassen personen, die uit zichzelf in staat moeten
zijn om te weten en te onthouden wat in overeenstemming met wet en voorschrift
is.
"Anders, en ik zou bijna zeggen, lijnrecht daar tegenover staat het
preventieve systeem, Dit bestaat hierin dat men de voorschriften en
reglementen van een instituut duidelijk maakt, en vervolgens op zo'n manier

36.4 Page 354

▲back to top


- IV/350 -
toezicht houdt dat de leerlingen steeds het oog op zich gericht voelen
van de directeur of zijn assistenten, die moeten spreken als liefheb-
bende vaders, als een gids moeten zijn bij iedere gebeurtenis, raadge-
vend en op een beminnelijke manier verbeterend, wat ongeveer er op neer-
komt: Het de leerlingen onmogelijk maken misstappen te begaan Dit sys-
teem is volkomen op de rede, de godsdienst en de liefde gegrondvest,
daarom sluit het iedere gewelddadige tuchtiging uit en tracht zelfs lich-
te kastijdingen verre te houden Het komt me voor dat dit systeem de
voorkeur verdient om de volgende redenen.
'I.- De in het kader der preventieve methode gewaarschuwde leerling wordt
niet vernederd door de gepleegde misstappen, zoals gebeurt wanneer hij
bij de Overste wordt aangebracht De jongen raakt niet van streek door
de terechtwijzing of door de straf waarmee gedreigd of die opgelegd
wordt, omdat er steeds een vriendschappelijk woord gezegd wordt dat er
meestentijds in slaagt hem te overtuigen en zijn hart te winnen, zodat de
schuldige de noodzaak van de straf inziet en er bijna naar verlangt.
'II.- De voornaamste oorzaak is de levendigheid van de jongen die in een
oogwenk de tuchtmaatregelen en de straffen vergeet waarmee deze dreigen,
Daardoor gebeurt het dikwijls dat een jongen tot overtreding komt en
straf verdient, waaraan hij op het ogenblik van handelen helemaal niet
dacht, en hij zou stellig anders gehandeld hebben, wanneer een vriend-
schappelijk woord hem zou hebben gewaarschuwd.
'III. - Het repressieve systeem kan ongeregeldheden voorkomen, maar
slechts heel moeilijk kan het de ziel verbeteren. Het is gebleken dat de jongens
de ondergane straffen niet vergeten, en meestal een gevoel van verbitte-
ring erdoor overhouden met het verlangen het juk van zich af te schud-
den, zelfs vaak wraakgevoelens overhouden. Het lijkt soms alsof zij er
zich niet veel van aantrekken, maar wie hun ontwikkelingsgang door-
schouwt, weet dat de jeugd een schrikwekkend geheugen heeft. De jongens
vergeten gemakkelijk de bestraffingen van hun ouders, maar zeer moeilijk
die van hun andere opvoeders. Er zijn feiten bekend van sommigen die op
latere leeftijd plotseling wraak namen op bepaalde straffen, die zij in
hun opvoedingsjaren welverdiend hadden opgelopen. Daarentegen maakt het
preventieve systeem de leerling tot een vriend, die in de assistent een
weldoener ziet die hem waarschuwt, het goed met hem voorheeft, hem
be ho ed t vo or o n aang en aa mh ed en , voor straffen en vernedering.
'IV.- Het preventieve systeem behandelt de leerling op een zodanige ma-
nier, dat de opvoeder steeds met hem kan spreken in een taal die tot het
hart doordringt, zowel gedurende de opvoeding als daarna. Doordat de
opvoeder met dit systeem het hart van zijn beschermeling wint, kan hij
een grote invloed op hem uitoefenen, hem waarschuwen, hem raad geven en
hem ook tot de orde roepen zelfs wanneer hij al ergens in betrekking is
in werkplaats of winkel.
'Om deze en vele andere redenen komt het mij voor dat het preven-
tieve, het voorkomende systeem de voorkeur moet hebben boven het repressieve,'
Hierna ging Don Bosco ertoe over te spreken over de toepassing ervan
en zei:

36.5 Page 355

▲back to top


- IV/351 -
"De praktijk van dit systeem steunt volkomen op de woorden van de H. Paulus
die zegt Charitas patiens est, benigna est, omnia suffert, omnia sperat,
omnia sustinet; en ook op die andere, tot de ouders gerichte woorden: Vaders,
wekt niet de toorn in uw kinderen, opdat zij de moed niet verliezen. Daar-
om kan alleen de christen het preventieve systeem met succes toepassen.
De rede en de godsdienst zijn de middelen waarvan de opvoeder voortdu-
r e n d g e b r u i k m o e t m a k e n w a n n e e r h i j z i j n d o e l w i l b e r e i k e n . Ziehier
de voornaamste regels voor de toepassing van bovengenoemd systeem.
"I.- De directeur moet zich steeds geheel aan zijn pupillen wijden en mag
nooit verplichtingen op zich nemen die hem van zijn ambt afleiden; ook
moet hij zich steeds bij zijn leerlingen bevinden telkens, wanneer zij
niet verplicht gebonden zijn door een of andere bezigheid, met uitzonde-
ring van het geval dat zij door anderen behoorlijk worden beziggehouden.
"II.- De leermeesters en de assistenten moeten van erkend zedelijk goed
gedrag zijn Zij behoren er zich op toe te leggen iedere soort van bijzon
dere genegenheid of vriendschap met de leerlingen als de pest te mij-
den, en zich voor ogen houden dat de misstap van een enkeling een opvoe-
dingsinstituut kan compromitteren. Er moet zo worden opgetreden dat de
leerlingen nooit alleen zijn. Zoveel mogelijk moeten de assistenten het
eerst aanwezig zijn op de plaats waar zij moeten samenkomen; zij houden
zich met hen bezig totdat het toezicht door anderen wordt uitgeoefend,
mo ge n hen nooit zonder bezigheid laten ook niet in de tijd van de recreatie.
"III.- Men geve hun alle vrijheid om naar hartelust te springen, te
rennen, en lawaai te maken. Gymnastiek, muziek, declamatie, toneelspel,
wandelingen, dit alles zijn voortreffelijke middelen om de discipline te
handhaven, en die ten goede komen aan het moreel en aan de heiliging.
Men zie er alleen op toe dat de materialen die voor de ontspanning ge-
bruikt worden goed gekozen worden, dat de personen die erbij aanwezig
zijn geen gevaar opleveren en eerbare lieden zijn, en dat er alleen on-
berispelijke gesprekken worden gevoerd. "Doet alles wat jullie willen,"
zei de grote vriend v a n d e j e ug d , d e H e i l i g e F il i p pu s N e r i , " v o o r m ij i s
h e t v o l d o en d e d a t jullie geen zonden doen."
"IV.- De veelvuldige Biecht en Communie zijn de pilaren díe een opvoe-
dingsgebouw, waar men geen gebruik wenst te maken van dreigementen en van
de zweep; overeind moeten houden. Dwing de jongens nooit tot het veelvul-
dig gebruik van de heilige Sacramenten, maar moedig er hen alleen toe aan
en maak het hun alleen gemakkelijk er gebruik van te maken. Bij gele-
genheid van retraites, triduüms, novenen, predicaties en catechismusles;
onthulle men steeds de schoonheid, de grootheid, de heiligheid van de
godsdienst, die, in de heilige Sacramenten, beschikt over zulke gemak-
kelijke middelen en die zo nuttig zijn aan de maatschappij, de ge-
moedsrust en de redding van de zielen. Op die manier raken de jongens
spontaan geneigd tot deze vorm van vroomheid, en zullen er met overtui-
ging en vruchtbaar resultaat gebruik van maken.
"V.- Men wake er zorgvuldig voor dat er in het instituut geen slechte
kameraden en boeken doordringen, of personen die slechte taal uitslaan,
De keuze van een goede portier is van onschatbare betekenis voor een
o p v o e dingshuis.

36.6 Page 356

▲back to top


- IV/352-
"VI.- Iedere avond na het gezamenlijk gebed en voordat de leerlingen zich
ter ruste begeven richt de directeur, of zijn plaatsvervanger, zich met
enkele hartelijke woorden tot hen, waarin hij een paar waarschuwingen of
raadgevingen vervat omtrent dingen die gedaan of vermeden moeten worden;
hij moet een les proberen te trekken uit de dingen die er in de loop van
de dag in of buiten het instituut gebeurd zijn; maar zijn toespraak mag
niet langer dan vijf minuten duren. Dit preekje, goed voorgedragen, is
als de sleutel van het zedelijk gedrag en van het resultaat van de op-
v o e ding.
"VII.- Men verwerpe de gevaarlijke opvatting van degene die de eerste
Communie zou willen laten doen op latere leeftijd, wanneer meestal de
duivel reeds bezit genomen heeft van de jonge ziel tot onberekenbare
schade aan haar onschuld. Volgens het gebruik van de oorspronkelijke
kerk, was men gewoon aan de kinderen de geconsacreerde hosties uit te
delen die van de Communie der volwassenen waren overgebleven. Dit moet
ons doen inzien, hoezeer de Kerk erop gesteld is de kinderen vroegtij-
dig tot de heilige Communie toe te laten, Wanneer een jongen het ver-
schil tussen brood en brood kent, en voldoende onderricht lijkt, moet
men zich om zijn leeftijd niet meer bekommeren, en dient de Hemelse
Liefdekoning in dat gezegende hart te komen heersen.
"VIII. - Ten aanzien van de Communie beveelt de catechismus de veelvul-
digheid ervan aan De Heilige Filippus Neri gaf de raad iedere acht dagen
en ook wel vaker te communie te gaan. Het Concilie van Trente drukt dui-
delijk het verlangen uit dat iedere trouwe christen wanneer hij de Hei-
lige Mis bijwoont ook te communie zou gaan, niet alleen geestelijk, maar
sacramenteel, opdat dit verheven en goddelijk offer meer vrucht moge opleveren."
Het nut van dit opvoedingssysteem kon niet verborgen blijven voor
een verstandig mens, maar toch vervolgde Don Bosco, om zo iemand nog meer
te overtuigen.
"De een of ander zal de opmerking maken, dat dit systeem in de
praktijk moeilijk is Ik zou daartegenover willen opmerken, dat het van
de kant der leerlingen bekeken voor hen gemakkelijker is, meer voldoe-
ning geeft en meer voordeel. Van de zijde der opvoeders, verschaft het
meer moeilijkheden, die evenwel verminderen wanneer de opvoeder zich
met heel zijn hart aan zijn werk wijdt. De opvoeder is een persoon die
belang heeft bij het welzijn van zijn leerlingen; daarom moet hij bereid
zijn, iedere storing, iedere moeite onder de ogen te zien om zijn doel
te bereiken, dat bestaat in de burgerlijke, morele en wetenschappelijke
opvoeding van zijn leerlingen. Buiten de voordelen die hierboven uiteen-
gezet zijn, zou ik er de volgende nog aan willen toevoegen:
"I.- De leerling behoort steeds van eerbied vervuld te zijn ten aanzien
van de opvoeder en zich te allen tijde de ontvangen leiding met genoegen
te herinneren, waarbij hij zijn leermeesters en de andere oversten
beschouwt als vaders en broeders.
"II.- Hoe het karakter, de inborst, de morele status van een jongen ook
mag zijn op het ogenblik van zijn opneming, de ouders kunnen er zeker van
zijn dat hun zoon niet slechter kan worden, en zij kunnen als stellige
zekerheid aannemen dat er zich op zijn minst steeds enige verbetering zal
voordoen.

36.7 Page 357

▲back to top


- IV/353 -
Bepaalde jongens die de wanhoop van hun ouders waren, en zelfs door ver-
beteringshuizen geweigerd werden, doch daarentegen volgens de beginselen
van dit systeem werden behandeld, kregen een andere gezindheid, veran-
derden van karakter, wenden zich aan een zedelijk leven, en bekleden op
het ogenblik achtenswaardige posities in de maatschappij, zijn de steun
van hun gezin en een sieraad van hun dorp.
"III. Mochten leerlingen behept met betreurenswaardige gewoonten, hun in-
trede doen in een instituut, zij kunnen hun kameraden geen kwaad
doen. Noch lijden de brave jongens schade door hen, omdat ze er gewoon
de tijd niet voor hebben, noch de plaats of gelegenheid, omdat zij
steeds liefdevol worden omgeven en beschermd."
Don Bosco besluit zijn verhandeling met een woord over de straffen:
Welke regel, vraagt hij, moet men volgen bij het opleggen van straffen?
En hij antwoordt: Als het mogelijk is, straf dan niet, maar is dat on-
vermijdelijk dan handele men als volgt:
"I. - De opvoeder moet zich onder de leerlingen bemind trachten te maken
inden hij ontzag wil afdwingen. In dat geval betekent het voor de leer-
ling een straf wanneer men hem welwillendheid onthoudt, doch een straf
die wedijver opwekt, moed geeft en nooit vernedert.
"II.- Voor de jongens is dát een straf waar men zich als zodanig van be-
dient. Men heeft opgemerkt dat een onvriendelijke blik op de een of an-
der een groter effect heeft dan een draai om de oren. Lofprijzing voor
iets goeds dat er gedaan is, de berisping voor een schuldige nalatig-
heid, kunnen ten zeerste als beloning of straf dienst doen.
"III. - Behalve in uitzonderlijke gevallen moeten berispingen en straf-
fen nooit toegediend worden in het openbaar, maar onder vier ogen en
ver buiten het gezichtsveld van de kameraden. Men gebruike vervolgens de
grootste voorzichtigheid en geduld om de leerling op redelijke en gods-
dienstige gronden te doen inzien waarom hij in zijn ongelijk is.
"IV.- Het gebruik van scheldwoorden, slaan op welke manier ook, het op de
knieën laten zitten in een pijnlijke houding, aan de oren trekken en
dergelijke dingen, behoren absoluut vermeden te worden, omdat zij verbo-
den zijn door de burgerlijke wetten, de jongen ten zeerste prikkelen, en
de opvoeder zelf neerhalen.
"V.- De directeur moet ervoor zorgen dat de voorschriften goed bekend
zijn, evenals de beloningen en straffen die door het reglement van orde
zijn bepaald, zodat de leerling zich niet kan verontschuldigen met te
zeggen Ik wist niet dat dit bevolen of verboden was,
"VI.- Alvorens een of andere straf op te leggen dient men er zich goed
rekenschap van te geven in welke mate de leerling schuldig is, en waar
een vermaning voldoende is, make men geen gebruik van een berisping, en
waar deze voldoende is ga men niet verder.
"VII.- Men straffe nooit, noch met woorden noch met daden, wanneer men
opgewonden is; nooit wanneer er slechts sprake is van eenvoudige on-
achtzaamhe id ; en o o k ni et t e dikwijl s. " Aldus Don Bosco.

36.8 Page 358

▲back to top


- IV/354 -
Het boven beschreven systeem, door hem gevolgd en aanbevolen sinds
het begin van het Oratorio en het Jongenstehuis, is hetzelfde dat ook
heden ten dage nog in alle Salesiaanse Huizen in praktijk gebracht wordt;
en de Oversten weten dat deze Huizen des te bloeiender zullen zijn en des
te betere vruchten zullen afwerpen, naar gelang het genoemde systeem be-
ter gekend en nauwkeuriger gevolgd wordt.
De beginselen van dit systeem van opvoeding verleenden Don Bosco
stof voor de conferenties die hij voor zijn medehelpers hield. Hij
bracht dikwijls de woorden van de Heilige Franciscus van Sales in her-
innering: Men vangt meer vliegen met een druppel honing dan met een
vat azijn. Het deed hem leed wanneer iemand zich hard tegenover de jon-
gens en ondergeschikte personen gedroeg, want hij wilde dat allen met
liefde gewonnen zouden worden. "Vergeet nooit," zo zei hij aanhoudend
tot iedereen die gezag over de leerlingen had, "dat de jongens meer te
kort schieten door hun levendigheid dan uit boosaardigheid, meer doordat
ze niet geholpen worden dan uit slechtheid. Men moet de grootste zorg
aan hen wijden, hen met veel aandacht assisteren zonder de schijn aan
te nemen dat men het doet, en ook aan hun spelen deelnemen, hun lawaai
en de last die zij veroorzaken moet men verdragen, want ook de goddelijke
Zaligmaker zei in dergelijke omstandigheden. Sinite parvulos venire ad
me." - En hij waakte aandachtig over hen, waar zij ook waren. Dikwijls
begaf hij zich naar de ateliers en de werkplaatsen. Nooit was er ook
maar de geringste inbreuk op de regels, zonder dat hij het onmiddellijk
merkte en terstond voor herstel van de orde zorg droeg. H ij had dikwijls
conferenties met de andere oversten, stelde zich op de hoogte van het
gedrag van de jongens en gaf steeds richtlijnen voor een goede ontwikkeling
van de discipline. Hij schreef voor dat iedere leerling wekelijks een
cijfer gegeven zou worden voor gedrag, vlijt en vorderingen, en hijzelf
las 's zondagsavonds de punten voor, waarbij hij de ijverigen aanmoedigde
en de tragen vermaande.
Don Bosco had de zekerheid dat men met overleg gewoonlijk al de
jongens ertoe zou kunnen brengen hun eigen fouten in te zien en ze te
verbeteren. Daarom werd hij nooit moe te waarschuwen en raad te geven;
en zijn geduld was waarlijk heldhaftig. Wanneer een of andere erover in
twijfel verkeerde of het goed was een jongen op te nemen of weg te zen-
den, stelde hij voor om ook in die gevallen, het beginsel van de Heilige
Paulus in praktijk te brengen: Omnia probate, quod bonum est tenete; en
dit moest gepaard gaan met de waakzaamheid en de gepaste waarschuwin-
gen. Wanneer hij in het begin van het jaar bespeurde dat de een of andere
nieuweling gevaar kon opleveren voor zijn kameraden, dan riep hij hem bij
zich, gaf hem met levendige uitdrukking van leedwezen een waarschuwing
en liet hem op een bijzondere manier in het oog houden. Door een derge-
lijke zorg slaagde hij erin velen, die uit de wereld kwamen en het helaas
veel voorkomende euvel van zedeloze taal meebrachten te verbeteren.
Het is moeilijk onder woorden te brengen wat precies het geheim van
Don Bosco was om de jongens voor zich te winnen en hen tot de dienst des
Heren te brengen. Hij was in de orde der natuur en der genade met zulke
gaven en voorrechten begiftigd dat, wanneer hij een jongen bij zich nam
en hem vertrouwelijk iets in het oor fluisterde, het nauwelijks gebeurde,
dat de jongen, hoe weerbarstig en koppig hij ook zijn mocht, zich niet
overgaf aan zijn vaderlijke raadgevingen en vermaningen. En dat kon niet
zonder uitwerking blijven, daar Don Bosco voor de zielen honderd keer
zijn leven gegeven zou hebben wanneer dit nodig geweest was.

36.9 Page 359

▲back to top


- IV/355 -
Zijn woorden openden de harten, en hij legde dikwijls de nadruk op
de oprechtheid die er gebruikt diende te worden - vooral tegenover de
oversten - in alles wat de ziel betreft; hij beschreef er de voordelen
van, noemde die oprechtheid de sleutel van de innerlijke vrede, het werk-
zaamste wapen om de zwaarmoedigheid te verdrijven, het zekerste geheim om
de tevredenheid in leven en dood te vinden en het tot grote volmaaktheid
te brengen. Met dergelijke aanbevelingen had hij geen ander doel dan de
zonde te voorkomen, of haar met haar gevolgen uit te bannen.
Hij was gewoon tot zijn medehelpers te zeggen: "We moeten de zonde
verre van het Huis houden en ervoor zorgen dat onze jongens zich allen in
staat van genade bevinden; zonder dat kunnen de zaken niet goed gaan," -
En dikwijls voegde hij eraan toe: Bedenkt dat de beste methode voor een
goede opvoeding be st aa t in het goe d biechten en c om mu n ic er en . In de
veelvuldigheid van dit s ac ra me n t l eg d e h i j h ee l de k ra ch t va n zi jn z e n -
ding temidden der jeugd. Hij droeg er zorg voor dat zijn leerlingen
regelmatig tot de sacramenten naderden, ook dikwijls, maar zonder eniger-
lei vorm van dwang. Hij spoorde hen aan en wilde dat zij aangespoord
zouden worden, maar verplichtte hen niet. Ofschoon hij zich de hele mor-
gen in de biechtstoel bevond, en iedereen bij hem wilde biechten, had
hij toch niet de gelegenheid om aan die wens van allen te voldoen en
daarom wilde hij dat er ook biechtvaders van buiten kwamen, op de voor-
avond van grote feestelijkheden. Hij liet allen de grootste vrijheid; hij
maakte nooit opmerkingen en wilde ook niet dat anderen die maakten om-
trent degenen die bij hem of bij een van zijn priesters ging biechten.
"Geef nooit enig teken van partijdigheid ten opzichte van iemand die de
voorkeur eraan geeft om bij de een dan wel bij een ander te gaan biech-
ten." Daarom wilde hij ook niet dat de jongens op dagen van algemene
communie ordelijk, rij voor rij uit de banken kwamen om naar het altaar
te gaan, opdat degene die niet voorbereid waren, zich tot zijn groot
geestelijk nadeel niet zou laten meeslepen door menselijk opzicht, of
door anderen met de vinger zou worden nagewezen. De vrijheid en een
beetje verwarring is veel beter. In de dagelijkse mis van de gemeenschap
werden er zoveel communies uitgereikt dat verschillende vreemdelingen
vroegen wat het voor een feestdag was die er gevierd werd, daar het hun
voorkwam dat ze bij een algemene heilige communie aanwezig waren.
Het goede dat Don Bosco overigens verrichtte door middel van de
biecht is zo groot, dat we hem de apostel van de biecht zouden durven
noemen. Er ging zoveel rust van hem uit en hij vervulde iedereen zozeer
met vertrouwen op Gods barmhartigheid, dat velen, wanneer zij het Orato-
rio verlaten hadden, er de grootste moeite mee hadden, aan andere
biechtvaders te wennen. Hij scherpte zijn penitenten het beginsel van
de H. Filippus Neri in: "Ik wil geen zonde en droefgeestigheid in mijn
huis" en daarmee wilde hij dat zij vol vertrouwen zou den zijn op hun
eeuwige zaligheid.
En het veelvuldig gebruik van de sacramenten was de machtige drijf-
veer die allen, van vrede en opgewektheid vervuld de weg der gehoorzaam-
heid deed opgaan. Vandaar dat het karakteristieke van het Oratorio een
lawaaierige drukte was, een levendige deelname aan het spel, verenigd
met de grootste vroomheid, zedelijkheid en ijver voor de te vervullen
plichten. Dit vond zijn verpersoonlijking in een groot aantal van de
beste jongens, ware toonbeelden en voorbeelden voor de andere kameraden.
Honderden oud-leerlingen, geestelijken en leken, verklaren zich niet te
herinneren dat er in hun tijd enige ernstige wanordelijkheid heeft plaats-
gevonden.

36.10 Page 360

▲back to top


- IV/356 -
Zo schreef kanunnik Ballesio: "De beteugeling van het kwaad, de
aansporing tot het goede, onze vrolijkheid en tevredenheid, de orde in
huis, onze resultaten bij de studie en bij het werk, alles vond zijn
oorsprong in de doelmatige, innige en vurige vroomheid waarmee de dienaar
Gods ons wist te vervullen door zijn voorbeeld, met preken, met een
veelvuldig gebruikmaken van de heilige sacramenten, wat in die tijden
bijna iets nieuws was onder de jongens, vervolgens met zijn toespraken en
zijn levendige en stichtende verhalen. Tegelijkertijd verdreef hij met
bepaalde woorden, met bepaalde tekens, blikken, de duisternis, de gees-
telijke angsten en vervulde hij onze ziel met vreugde en met een vurig
verlangen naar de deugd, het offer en de gehoorzaamheid."
Och! wat klonken zulke uitdrukkingen, die hem zo vertrouwd waren,
lieflijk uit zijn mond, terwijl van zijn gelaat het geloof afstraalde dat
hij in zijn hart droeg: "Hoe goed is de Heer met ons die Hij het nooit
aan iets laat ontbreken! Dienen wij Hem met vreugde!" - "Laten wij God
liefhebben; liefhebben omdat Hij onze vader is." - "Alles gaat voorbij:
wat niet eeuwig is, is niets!"
Het was dus in het oog vallend, en daar zullen we op andere bladzij-
den nog over spreken, dat de opvoedingsmethode door Don Bosco gekozen de
goedheid was, op een verstandige en liefhebbende manier aangepast bij de
jeugdige leeftijd. Maar o! hoe verlangde hij dat dit systeem ingevoerd werd in
alle christelijke gezinnen, in al de openbare en particuliere opvoedingsinsti-
tuten zowel voor jongens als meisjes! Hoeveel gemakkelijker zou het zijn
het goede te bewerken onder de jeugd, hoe doeltreffend zou het geneesmiddel bij
het eerste optreden van het kwaad geweest zijn, en welke zekerhe id z ou het de
eerzame en onschuldige jongens niet geboden hebben tegen het slechte
voorbeeld der verdorvenen. Het zou dan niet lang hoeven te duren eer
men een jeugd had die zedelijker en vromer was in haar gedrag,5 een
jeugd die een vreugde zou zijn voor de gezinnen en een hechte steun
voor de burgermaatschappij. En dat begreep een groot aantal opvoeders
van verschillende nationaliteiten, vooral in Engeland. Daar namen vele
colleges, bestemd voor de arme, katholieke jeugd, na de dood van Don
Bosco, het Oratorio van Turijn en zijn reglement tot model, de stichters
bestudeerden het leven van Don Bosco en zijn praktisch opvoedingssys-
teem, volgden zijn voorbeeld na met zeer veel vrucht voor de geeste-
lijke roepingen, en het portret van de man Gods nam in die instituten
alsook in de seminaries de ereplaats in.
Ook onder de protestanten telde Don Bosco navolgers. Don Giovenale
Bonavia schreef ons op 12 juni 1903 van uit ons Huis in Londen: "Ik
zend U twee periodieken die enkele opmerkingen van Don Bosco bevatten;
ze zijn niet katholiek maar behoren naar het schijnt tot de Anglicaan-
se afdeling die de High Church genoemd wordt, dat wil zeggen de rituë-
le of Puseyaanse Kerk. De schrijver, zekere Norman Potter is, geloof
ik, dezelfde persoon met wie een van onze priesters een maand of twee
geleden kennis heeft gemaakt. Hij is directeur van een jongenstehuis
dat niet ver van het onze gelegen is en wie hem een bezoek brengt
ziet in de wachtkamer het portret van Don Bosco met het motto: Da
mihi animas, caetera tolle. Deze persoon heeft in Italië gereisd en
enkele van onze Huizen bezocht en ook het Oratorio van Turijn. Hij
volgt Don Bosco zoveel mogelijk na. Hij heeft een kapelaan (protestant)
in zijn inrichting. Ik geloof dat hij ook het Salesiaans Nieuws leest,

37 Pages 361-370

▲back to top


37.1 Page 361

▲back to top


- IV/357 -
"Hij geeft in de genoemde twee artikelen een historische schets van
Don Bosco:
"Het eerste Goodwill (1) (Welwillendheid), is verschenen in 1900;
het is het kortste en voorzien van een foto, Het tweede Common wealth
(algemeen welzijn) verscheen dit jaar, is meer verspreid en geeft
eveneens een schets van het preventieve systeem ontleend aan het regle-
ment van onze Huizen. Waar er gesproken wordt van veelvuldig biechten en
communiceren en van de dagelijkse Heilige Mis, vertaalt hij het woord
Mis in Eucharist (Avondmaal) misschien om het Engelse woord Mass te ver-
mijden, waar vele Anglicanen aanstoot aan nemen. Hij besluit beide
artikelen met de wens dat de Heer hier in Engeland mannen zal doen op-
staan die bezield zijn van de geest van Don Bosco, waaraan zo grote behoefte
bestaat."
(1) De Italiaanse tekst bevat hier het 'woord Goodurtl waar zeker wel Goodwill bedoeld
z a l z i jn ! (Noot van de vertaler).

37.2 Page 362

▲back to top


- IV/358 -
H O O F D S T U K XLVIII
EEN WOORD OVER DE STRAFFEN
De theoloog Ascanio Savio zei: "Don Bosco had zijn opvliegende
aard zo weten te beheersen, dat hij veeleer flegmatiek scheen; en zo
zachtmoedig dat hij altijd voldeed aan het verlangen van zijn jongens,
behalve wanneer Gods glorie of het welzijn der zielen op het spel
stond. Het was zijn beginsel dat zoveel mogelijk iedere bestraffing ver-
meden moet worden, maar als een jongen het verdiende, wist hij zijn
tijd en plaats te kiezen om hem te berispen. Hij liet iedereen recht
wedervaren op een uitstekende manier; maar zijn ijver was ingegeven
door liefde en zachtmoedigheid, en de straf kwam als het ware op de
tweede plaats, dat wil zeggen, wanneer de preventieve middelen om een
schuldige te verbeteren niet voldoende waren. Men zag hem nooit onstui-
mig wanneer hij de een of ander een berisping moest geven, - non in
commotione Dominus - en hij wachtte om dat steeds onder vier ogen te
kunnen doen - "Ik kan me niet herinneren," verklaarde Giuseppe Buzzetti,
"dat Don Bosco ooit iemand ten onrechte terechtgewezen heeft. Wanneer
h i j o n s b e r i s p t e , m o e s t e n w e o n m i d d e l l i j k t o e g e v e n : D o n Bosco heeft
gelijk."
De eerste straf die Don Bosco gaf was, zich ietwat ernstig te tonen
tegenover de jongens die ongehoorzaam geweest waren, die opzettelijk
een of ander voorschrift van het reglement hadden overtreden, of een
vermaning of raadgeving in de wind geslagen hadden. En nu onthield Don
Bosco hun bepaalde tekenen van welwillendheid die hij liet blijken ten
aanzien van de bravere jongens; ofwel hij onthield hun een vriendelijke
blik en scheen hen niet te zien; ofwel hij stond hun niet toe hem de
hand te kussen door deze rustig terug te trekken, terwijl hij glimla-
chend toeliet dat de anderen hem dit teken van eerbied brachten; ofwel
hij antwoordde niet, wanneer ze naar hem toekwamen om hem goedenacht of
goedendag te zeggen. Soms vroeg hij hun of het waar was dat zij niet
meer van hem hielden. Wanneer het een ernstige misstap betrof paste hij
deze gedragslijn op een zodanige manier toe, dat alleen de schuldige
zelf het merkte. Zijn jongens vreesden deze manier van doen als de
ergst denkbare straf, en velen werden er zo diep en pijnlijk door ge-
troffen dat zij urenlang in tranen uitbarstten en soms schreiden van 's
avonds tot 's morgens.
Giovanni Francesia sliep op zekere nacht in de tijd dat er wande-
lingen gemaakt werden naast een oudere jongen. Deze lag te beven, beet
in het laken en zuchtte.
"Wat heb jij?" vroeg Francesia.

37.3 Page 363

▲back to top


- IV/359 -
"Don Bosco heeft me aangekeken."
"Wat zou dat? Het is toch zeker niets nieuws of geks dat Don Bosco je
aankijkt?"
"Ja maar, hij heeft me op een bepaalde manier aangekeken." En hij
ging door met zuchten:
De volgende dag vertelde Francesia het gebeurde aan Don Bosco en
vroeg hem toen: "Wat was er met hem aan de hand?"
"0, dat weet hij heel goed," antwoordde Don Bosco.
Op zekere dag had Don Bosco een ongehoorzame jongen een tamelijk
ernstig woord toegevoegd. De jongen trok zich peinzend terug; 's nachts
werd hij door koorts overvallen en begon te ijlen, en dat duurde tot de avond
van de volgende dag. De naam van Don Bosco, vergezeld van vreselijk ge-
zucht, kwam hem telkens weer op de lippen: "Don Bosco houdt niet meer
van me!" Don Bosco moest hem in de ziekenafdeling gaan opzoeken. Bij het
horen van zijn stem kwam de zieke langzaam aan tot bedaren. Don Bosco
verzekerde hem dat zijn genegenheid voor hem nog altijd dezelfde was, en
dat hij moest zorgen beter te worden als ze altijd goede vrienden wilden
blijven. Van vreugde trad er bij de jongen een crisis in, en de koorts
week. De jongen was een beetje ijdel, maar overigens viel er niets op
he m te zeggen en z o zou hij steeds blijven.
Don Bosco moest ten aanzien van zeer velen van zijn beminde jongens
grote voorzichtigheid in acht nemen bij het geven van een verdiende be-
risping, omdat de misstappen, die blijkbaar soms tamelijk ernstig sche-
nen, in de bedoeling van de jongen en door de aan de leeftijd eigen on-
achtzaamheid niet zo bedoeld waren en daarom schenen sommigen wel gek te worden
uit vr ee s Don Bosco er ns ti g be droefd te h ebben. Tegel ijkertijd z ag h ij
steeds nauwlettend toe om te reageren op de tekenen van gehoorzaamheid en
genegenheid van de brave leerlingen zelf, daar een verstrooidheid of
vergeetachtigheid van zijn kant bij de jongen de vrees zou kunnen wek-
ken dat hij hem in een of ander opzicht onaangenaam was geweest; en
hoewel hij dan voor zichzelf wist niets verkeerds gedaan te hebben, zou
hij toch onrustig blijven.
Maar bijna allen die een dergelijke les verdiend hadden, veranderden
zo goed als ogenblikkelijk van gedrag. En nauwelijks was de schuldige
terechtgewezen en had hij beloofd zich te beteren, of Don Bosco verleende
hem uiterlijk weer terstond zijn welwillendheid, want innerlijk had
hij die nooit laten schieten, daar het juist die welwillendheid was die
hem ertoe bracht zo te handelen met de bedoeling de jongen tot betere
gedachten te brengen en hem van de gevaren van het kwaad af te houden.
Doch wanneer er een was die zich onverschillig toonde ten opzich-
te van die vaderlijke berisping of in zijn vroegere fouten was terugge-
vallen, dan schipperde hij niet maar liet de betrokkene een kleine straf
opleggen onder vier ogen wanneer de fout onbekend was, in het openbaar
en zwaarder - wat slechts zelden gebeurde - wanneer de misstap, die
zo'n slecht voorbeeld was, een dergelijke terechtwijzing eiste. In
die gevallen echter legde hij de straf niet zelf op, en liet het een van
zijn ondergeschikten doen, waarna hij voor zichzelf het recht voorbe-
hield om de straf te verzachten, om zich steeds meer meester te maken van de

37.4 Page 364

▲back to top


- IV/360 -
harten en voor hun welzijn te kunnen handelen. Maar hij wilde nooit heb-
ben dat er slaag werd toegediend, voeding zou worden onthouden, of dat de
bestraffingen vernederend of uitdagend zouden zijn, of dat de berispingen
gepaard gingen met beledigende uitdrukkingen. Hij eiste steeds een grote
goedaardigheid in de manier van handelen, Hij zei: "Niet de schuldigen
vernederen, maar ervoor zorgen dat zij zichzelf vernederen."
De straffen beperkten zich tot het onthouden van een deel van het
dessert voor de luiaards, tot afzondering van hun kameraden op de speel-
plaats zelf voor de ongehoorzamen, tot het buiten de refter gestuurd wor-
den van degenen die op de ringmuur geklommen waren om zonder verlof
zich buiten het Oratorio te begeven, maar met behoud van hun maaltijd.
Hoewel deze bestraffingen niet zeer ernstig waren, zorgde Don Bosco er
toch voor dat ze dat wel waren in de ogen van de jongens. Zodoende be-
reikte hij met zeer weinig zeer veel
Vervolgens was hij gewoon aan de assistenten richtlijnen te geven
evenals aan de leraren opdat zij al naargelang de misstap aan de schul-
dige een geleidelijk toenemende straf zouden opleggen zonder de door hem
uitgestippelde grenzen te overschrijden. Hij zei: "Wanneer het absoluut
noodzakelijk is te straffen, moeten de straffen er eerst in bestaan dat
men de schuldigen aan tafel laat staan bij het eten, met behoud van hun
maaltijd. Vallen zij terug in hun fout dan straft men hen door hen na de
anderen in de eetzaal te laten komen. Tenslotte, wanneer de eerste
straffen niet voldoende zijn, dan moet men hen aan een tafel apart
ze tt en , in h et midd en van de eetzaal. Voedsel onthouden mag men slechts in het
uiterste geval, en dan nog zeer zelden doen. En in dat geval zegt men de
jongen onder vier ogen dat hij er zich niet van mag bedienen maar men
zet ze hem toch voor zoals aan de anderen. Over het algemeen zal hij dan
gehoorzamen, omdat hij begrijpt dat de overste hem ontzien wil en hem
een slecht figuur in de ogen van de hele gemeenschap wil besparen.
Niettemin vergaf Don Bosco in het algemeen ook in die gevallen de
jongen zijn straf, wanneer hij zag dat een leerling ernstig zijn schuld
inzag, en nadat hij hem een gepaste vermaning had gegeven als de ge-
maakte fout niet te grote onrust had veroorzaakt. Maar het tegendeel was
het geval als hij merkte dat er uitvluchten, voorwendsels of leugens
gezocht werden. Maar als de schuldige berouw toonde, sprak hij hem na de
berisping een bemoedigend woordje toe en vergat alles. Dezelfde handel-
wijze beval hij iedereen in Huis, met welk gezag ook bekleed, te volgen.
Doch ondanks zijn gebruikelijke mildheid, herinnerde hij zich in een
paar zeer zeldzame gevallen dat qui parcit virgae odit filium suum. Zijn
drijfveer was dan ook de liefde voor de rechtvaardigheid en voor de zie-
len, geen opwinding.
Tot de ernstigste fouten rekende Don Bosco de ongehoorzaamheid die
de vorm van opstandigheid leek aan te nemen. Op zekere dag weigerde een
reeds volwassen leerling, ondanks de herhaalde bevelen, gepaard met
vriendelijke verzoeken en lankmoedige vermaningen, halsstarrig en bru-
taal te gehoorzamen in een zaak van groot gewicht. Zijn kameraden
waren erbij aanwezig. Don Bosco kon en mocht op dat ogenblik niet toe-
geven: het was noodzakelijk ergernis te vermijden; maar de gedachte om
alles te bederven door deze jongen weg te sturen, stond hem tegen. Na dus
even te hebben nagedacht, en zich tot de Heer wendend, gaf hij de jongen een

37.5 Page 365

▲back to top


- IV/361 -
draai om de oren. Het was als een bliksemslag. Een levendige afschrik
van de ongehoorzaamheid vervulde meteen alle jongens, daar zij de Over-
ste nog nooit op die manier hadden zien straffen. Don Bosco had intussen
beide handen voor zijn gezicht geslagen. De jongen, verbluft als hij
was, liet het hoofd zakken, gehoorzaamde onmiddellijk en werd van dat
ogenblik af een der beste jongens van het Oratorio. Toen Don Bosco ons
vele jaren later dit feit vertelde, zei hij: "De zaak liep goed af,
ma ar ik zou an de re n niet aa nr ad en zi ch a an dat risico bloot te stellen!"
Het viel hem uiterst moeilijk zich te beheersen wanneer hij be-
paalde beledigingen jegens God hoorde uiten, die door de duivel aan de
mensen schenen te zijn ingegeven.
Mgr. Cagliero schreef ons: "Een straatjongen van de brutaalste
soort uitte op een zondagavond om hem te ergeren een vreselijke vloek.
Toen verloor Don Bosco zijn onveranderlijke kalmte en zachtmoedigheid;
in heilig vuur ontstoken, gaf hij de jongen een paar lichte oorvegen en
zei: "Hier, neem die alvast, vlegel, en leer de heilige naam van God
niet meer te beledigen, anders zal de Heer je te zijner tijd nog wel
flinker onder handen nemen." Ik herinner me niet dat hij ooit nog eens
van dit middel gebruik gemaakt heeft, noch in huis noch er buiten.
"Bij een andere gelegenheid," zo verklaarde Don Michele Rua ons,
"in de eerste tijd dat ik bij hem woonde, zag ik hem klappen uitdelen
aan een paar brutale vloekers. Op dat ogenblik kon men op zijn gezicht
heel goed lezen, hoe afschuwelijk hij dat vond. Op een dag zei hij
tegen me: "Ook als ik in de biechtstoel de belijdenis van een vloek
hoor herhalen, gaat me een steek door het hart en ontzinkt me de
kracht." Overigens echter zag ik hem meer dan dertig jaar lang met
bewonderenswaar di ge kranigheid en zelfbeheersing nooit van zijn stuk
gebracht."
Tot nu toe hebben we gesproken over de bestraffingen waaraan de
afzonderlijke personen onderworpen waren; maar wanneer het ging om
misstappen die door een hele klas bedreven waren ofwel door een aan-
zienlijk deel van heel de gemeenschap, hoe ging Don Bosco dan te werk
om allen tot de orde te roepen en de lichtzinnigen te bestraffen? Wij
haasten ons te zeggen dat in het Oratorio nooit stuitende taferelen
van ongehoorzaamheid zijn voorgekomen, zoals die waarover men zich in
bepaalde colleges beklaagt. Het waren kwajongensstreken en meer niet,
waar tegenover echter met beslistheid opgetreden moest worden volgens de
regel principlis obsta.
Welnu, Don Bosco luisterde met aandacht naar de klachten van de assisten-
ten, onderzocht de oorzaken die zij als verklaring van de ordeversto-
ring gaven, scherpte hun rechtvaardigheid en onpartijdigheid in en
drong er vooral op aan zich niet te laten leiden door woede of bijzondere gene-
genheid, en bovenal geen geweld te gebruiken. De gedachte om een alge-
mene straf uit te delen, wees hij van de hand, ook die van een
enkele zaal, omdat dit de onschuldigen zou prikkelen die zich in die
gevallen steeds zouden bevinden te midden van de schuldigen, en behield
zichzelf de manier van terechtwijzing voor. Ging het om vele toenemende klach-
ten over luiheid in de studie, over geringe inachtneming van het regle-
ment door lichtzinnigerwijze te praten op plaatsen waar stilzwijgen
w as voorge sc hr ev en , g in g het om herhaalde schendingen van de broederlijke
liefde omwille van een of ander onbeduidend meningsverschil, of misschien om

37.6 Page 366

▲back to top


- IV/362 -
het in de wind slaan van de vermaningen dergenen die het toezicht op hen uit-
oefenden?
En dan nam Don Bosco zijn toevlucht tot een middel dat steeds
zijn doel bereikte. Hij begon met zich zeer koel te tonen; bezorgd en
woordkarig bewoog hij zich te midden van de jongens; onthield hun het
vertellen van een of ander buitengewoon feit wat hij hun reeds beloofd
had en waar men met levendige nieuwsgierigheid naar uitzag. Wanneer hij
na het avondgebed de katheder beklommen had, keek hij meer dan eens om
zich heen inplaats van het gebruikelijke avondpreekje te houden, en met
die ernstige blik die steeds een bijzondere invloed op het gemoed van de
jongens uitoefende, zei hij dan slechts deze woorden: "Ik ben niet tevre-
den over jullie! Ik kan jullie vanavond niets anders zeggen!"
En hij daalde van de katheder af, met de handen in de mouwen van
zijn toog, zonder toe te laten dat men hem de handen kuste. Langzaam
liep hij de trap op naar boven en ging naar zijn kamer, zonder nog tot
een van hen het woord te richten. Onder de menigte jongens hoorde men
hier en daar dan onderdrukt gesnik, velen hadden de ogen vol tranen en
allen gingen slapen, peinzend en berouwvol, daar het beledigen en erge-
ren van Don Bosco hetzelfde was als God te beledigen en te ergeren.
Dit was voldoende dat er in Huis opnieuw volmaakte orde heerste, en
wanneer Don Bosco weer verscheen, voelden allen zich blij hem en zijn
glimlach terug te zien.
Maar al was Don Bosco gauw bereid de fouten te vergeven tegen de
tucht, de naastenliefde, de gehoorzaamheid en eerbied en wanneer hij ook
al met geduld een jongen bij zich hield en verdroeg die ondeugend was,
maar geen gevaar opleverde voor de anderen, probeerde die tot betere
inzichten te komen, toch was hij zeer streng tegenover hen die gesto-
len hadden, of door hun manier van spreken en doen de godsdienst of de
goede zeden gekwetst hadden. Belediging van God wilde hij onder geen beding
verdragen.
Zijn besluiten waren echter nooit overijld. Hij wenste dat men over
de klacht die er tegen de een of ander was ingebracht, nooit een oordeel
zou vellen zonder eerst belde partijen gehoord te hebben.
Niettemin kwam het in de meeste gevallen niet tot droevige beslis-
singen, aangezien degene die doof was voor de stem van zijn geweten en
voor de vaderlijke vermaningen van Don Bosco en diens medewerkers, en
die evenmin luisterde naar de standjes van zijn kameraden, per slot van
rekening uit eigen beweging wegging.
Als het ging om vermoedens alleen, die echter voldoende gegrond
waren, verloor hij niet het hoofd maar trachtte het gevreesde kwaad te voor-
komen.
Soms kwamen er in het Oratorio ook jongens die reeds bedorven waren,
met verkeerde ideeën in het hoofd, die geen juk konden velen, die ijdel
waren en zich weinig gelegen lieten liggen aan kerkelijke zaken, lui waren en
gevaarlijk geacht werden. Het systeem dat Don Bosco tegenover hen toe-
paste was dat, dat hij later steeds zijn directeuren aanbeval. Het weg-
zenden was het laatste, nadat alle andere middelen toegepast en vergeefs
gebleken waren. Het eerste voorschrift was, hen af te zonderen van de
jongsten en onschuldigsten, van hen die dezelfde neigingen hadden, of van
wie men wist dat ze zwak stonden in de deugd, maar hen te omringen met ernstige

37.7 Page 367

▲back to top


- IV/363 -
en betrouwbare vrienden. Daarna werd hij niet moe hen bij iedere fout te
vermanen. De zin die Don Bosco steeds bezigde tegenover de assistenten
en prefecten die hun beklag bij hem deden over het gedrag van de een of
ander was: "Spreken! Spreken! Waarschuwen! Waarschuwen! Al zouden ze alle
dagen in gebreke zijn, laat hen dan iedere dag halen, ook meermalen
per dag als het nodig mocht zijn. Liefdevol zijn in het gebruik van de
middelen maar vastberaden in het eisen dat zij hun plicht zullen doen.
Als men dit doet, zullen zulke jongens misschien hun gedrag veranderen.
Ofwel zij krijgen er genoeg van en gaan tenslotte uit eigen beweging
naar huis, zonder dat men ertoe in de noodzakelijkheid gesteld wordt zijn toe-
vlucht tot dwangma atregelen te nemen. En het is ee n punt van groot be -
lang, dat de jongens het Oratorio niet verlaten met wrok in het hart,
want wanneer daarna de tijd der teleurstelling komt, zullen zij zich de
liefde herinneren waarmee zij behandeld werden, zij zullen in zichzelf
keren, denken aan de ontvangen goede raadgevingen, aan de genegenheid die
hun werd betoond, zij zullen inzien wie hun ware vrienden waren en wan-
neer zij heel dikwijls, na jaren en jaren, tot het besluit komen een
goede biecht te spreken, geschiedt dat enkel en alleen in de kerk van
het Oratorio bij degenen die hen in hun jeugdjaren opnamen. Zij keren
terug omdat ze zeker weten dat zij uit vrije wil zijn heengegaan. Maar
wanneer de overste hals over kop zijn toevlucht zou gezocht hebben tot
een onbezonnen strengheid, zonder hen van tevoren gewaarschuwd te heb-
ben, zou bij hen zich een afkeer wortelen die onherroepelijk vroeg of
laat gevolgen zou hebben. Temeer wanneer dan een of andere assistent
zich ertoe zou hebben laten verleiden de hand op te heffen om zijn woede te
koelen.
Wanneer echter bepaalde jongens gewaarschuwd waren omdat er onder
hen banden ontstaan waren die een ernstig gevaar voor de gemeenschap van
het Huis zouden vormen, wanneer die niet verbroken werden, en Don
Bosco ze zelf tevergeefs bij zich had laten komen en hij hen stuk voor
stuk had vermaand, nam hij zijn toevlucht tot een ander middel. Hij liet
hen allen samen naar zijn kamer brengen, en nadat hij hun een tijdje in
de wachtkamer had laten wachten zodat ze konden nadenken over de reden
van die samenkomst, begon hij tegen hen te spreken zoals de liefde hem dat
ingaf.
"Heb ik jullie niet laten waarschuwen, en heb ik jullie niet vol-
doende gewaarschuwd? Er wordt dit en dat van jullie verteld; moet ik dat
geloven? En waarom willen jullie me zoveel verdriet doen? Omdat jul-
lie me willen dwingen tot een stap die me erg zwaar valt? Waarom hel-
pen jullie Don Bosco niet uit eigen beweging om jullie te heiligen?
Jullie beweren geen kwaad te doen! En de ongehoorzaamheid, is dat iets
goeds? Maak niet dat ik jullie nog eens samen zie. Laat die gesprekken
achterwege, doe me dat genoegen. Het is de laatste keer dat ik jullie
waarschuw. Jullie zouden beter kunnen weggaan voordat ik de treurige
plicht zou hebben jullie weg te sturen. Als ik zie dat jullie verkeerd
blijven doen, is mijn besluit genomen. Dan is het huilen!" - Soms
gebruikte hij ernstiger woorden. Over het algemeen leverde dit steeds
een goed resultaat op, zoals Don Bosco ons zelf heeft meegedeeld.
Maar wanneer het gebeurde dat er iemand voor de hele groep ergernis
gegeven had, dan ontstak hij in heilige ijver. Hij, die in ieder ongeluk
van materiële aard steeds kalm en rustig bleef, riep, zodra hij daar
maar even van hoorde, bedroefd uit: "0, wat een ramp! Wat een ramp!

37.8 Page 368

▲back to top


- IV/364 -
Maar zonder verdere drukte te maken begon hij onmiddellijk aan het her-
stel, zeggend: "Nu heb ik de Heer zo vaak gebeden dat zulke ongelukken
nooit zouden gebeuren! Maar geduld! De wil van de Heer geschiede in het
goede en in het kwade!" Daarna verklaarde hij gewoonlijk verschillende
malen voor heel de verzamelde gemeenschap: "Let wel op! Don Bosco is de
goedmoedigste mens die er op aarde is; maar geef geen ergernis, bederf
de zielen niet want dan wordt hij onverbiddelijk." - En inderdaad, was zo
iemand bekend geworden en had men hem ervan overtuigd dat hij ergernis
gaf dan verwijderde hij hem zonder meer uit het huis, en niet alleen hem
maar ook zijn medeplichtigen.
Kanunnik Anfassi vertelt dat hij in zijn tijd erg onder de indruk
gekomen was van een toespraakje dat Don Bosco op een avond hield en
w a a r i n hij sprak over een persoon van reeds gevorderde leeftijd, die
hij in zijn huis had opgenomen en die gedurende lange tijd blijk gege-
ven had van vroomheid. Thans was hij integendeel te weten gekomen dat
het een wolf in schaapskleren was, die in het verborgene een ziel aan
de Heer ontroofd had; daarom was die persoon op staande voet uit het
Oratorio verwijderd." - Nadat hij het voorval met grote voorzichtig-
heid had laten verstaan, sprak Don Bosco over de ernstige schade die
de ergernis aan de zielen toebrengt; en hij schreide. Don Bosco had
aldus gesproken, omdat hij het geval van anderen te weten was gekomen.
Soms, wanneer hij onder de drang der omstandigheden de uitvoering
van een straf moest opschorten, waarschuwde hij de schuldige slechts één-
maal, Een andermaal zonderde hij hem rigoureus af van het gezelschap van
de leerlingen en zorgde ervoor dat hij voortdurend in het oog gehouden
werd. Maar wanneer de schuldige zijn fout herhaalde, stuurde hij hem het
huis uit, wat er ook mocht gebeuren. Wanneer het hem ter ore kwam, dat
een leerling een of ander niet te net boek bezat, zonder toelating ver-
worven, riep hij hem bij zich, berispte hem, liet zich het boek overhan-
digen en als de betrokkene de lectuur niet wilde afstaan, zond hij hem
uit het Oratorio weg, al was het iemand met een bijzonder begaafde geest.
Hij hield rekening met het slachtoffer. De gedachte dat zo iemand,
wanneer hij midden in de wereld terugkeerde, er in moreel en godsdien-
stig opzicht slechter aan toe zou zijn, en misschien ook het geloof zou
verliezen en een slechte dood sterven, gaf hij hem de raad alles te doen
wat het hem mogelijk maakte hem bij zich te houden, maar wanneer hij
in deze liefdevolle opzet om hem op de goede weg te brengen niet
slaagde, aarzelde hij niet hem weg te sturen. "Uit een mand vol gezonde
vruchten," zei hij, "moet men een bedorven vrucht wegnemen om te voor-
komen dat de anderen worden aangestoken."
Zijn voorzichtigheid in dergelijke delicate omstandigheden trad wel
heel bijzonder op de voorgrond De theol. Leonardo Murialdo vroeg hem op
zekere dag; wat zijn methode was wanneer het gebeurde dat er een tegen de
goede zeden in het Instituut zondigde. Don Bosco antwoordde hem: "In zo
een geval, roep ík de beschuldigde jongen in mijn kamer apart, en zeg
hem dat hij me verplicht te spreken over het onderwerp dat de Heilige
Paulus niet genoemd wenst te hebben; vervolgens breng ik hem de ernst van
het slechte gedrag onder het oog. Indien de liefde tegenover de anderen
het eist, laat ik hem zonder opzien te baren naar zijn ouders teruggaan.
Maar ik leg hem geen enkele straf op; daardoor vermijd ik groter kwaad, bij-

37.9 Page 369

▲back to top


- IV/365 -
voorbeeld dat de andere leerlingen uiteraard erover zouden beginnen te praten."
Op die manier redde hij ook de eer van de schuldige, Soms zag men
plotseling de een of ander uit het Oratorio verdwijnen en niemand
vroeg erom, ook de seminaristen niet, opdat de werkelijke reden van dat
vertrek onbekend zou blijven. Doorgaans meende men het te moeten toe-
sc hr i jv en a an d e wil van de ouders of aan familieomstandigheden of ziekte.
Wanneer hij zich voor een dergelijke harde noodzaak gesteld zag,
kon Don Bosco zijn tranen haast niet bedwingen als hij aan het slechte
lot van de schuldige dacht, en hij liet hem niet gaan zonder hem als
laatste herinnering deze woorden mee te geven: "Je hebt maar één ziel,
als die gered is, is alles gered; is ze verloren, dan is alles voor altijd
verloren."
Besluiten wij met de woorden van Mgr. Cagliero. "Het is me altijd
opgevallen, dat dezelfde jongens die verdiend van het Oratorio werden
weggezonden, toch altijd hun genegenheid en dankbaarheid jegens Don
Bosco bleven bewaren, die hun vader en weldoener was geweest."

37.10 Page 370

▲back to top


- IV/366 -
HOOFDSTUK XLIX
DON BOSCO TUSSEN DE JONGENS EN HET VOLK -
ZONDAGSORATORIO'S DE EERSTE AFLEVERINGEN VAN DE
KATHOLIEKE LECTUUR - DE KATHOLIEK IN ZIJN GODSDIENST
ONDERRICHT - MOEILIJKHEDEN MET DE CENSUUR - DE
W ALDENZEN EN H ET F EES T VA N DE GRONDW ET - HISTORISCHE
AANTEKENINGEN BETREFFENDE HET MIRAKEL VAN HET H. SACRA-
MENT TE TURIJN - OPDRACHT TOT HERDRUK IN 1903 AAN DE
SEMINARIST RUA - HET VIERDE EEUWFEEST VAN HET MIRAKEL
- D O N C H I A TELLINO IN BORGO CORNALENSE
De bemoeiingen van Don Bosco voor het Jongenstehuis verhinderden de
bloei van de zondagsoratorio's niet en in geen enkel opzicht beletten
zij hem zich met de slungels en bengels en met de allerarmsten bezig te
houden. Dat was voor hem een ware vreugde, niet alleen in het Oratorio
maar ook in de straten van Turijn. Zelfs op de pleinen en op de openbare
wegen ging hij door met het woord van de Heer te verkondigen.
"Verschillende malen in tal van jaren is het me overkomen," verklaart
Don Rua, "dat ik hem in de stad vergezelde. Als de jongens hem zagen
kwamen ze toelopen, de een om hem de hand te kussen, de ander om hem een
medaille te vragen en dromden in een grote kring om hem heen. Bij het
zien van zo een talrijke schare jongens met een priester in het midden,
bleven de volwassenen uit nieuwsgierigheid kijken, en Don Bosco liet
zich een dergelijke mooie gelegenheid niet ontgaan om tot allen een ge-
past woord te richten naar ieders aard. Verschillende andere keren, ging
hij naar een troep jongens toe die aan het spelen waren en begon aan hun
spel deel te nemen, maar enkele ogenblikken later zag ik hem rechtop te
midden van een aandachtige groep staan, terwijl hij hun een heilzame
onderrichting gaf. Het was in een dergelijke school dat de ijver van
zijn catechisten ontstoken werd, en onder hen Giovanni Cagliero, die
eerst als leek en later als seminarist van het Oratorio in Sint-Aloysius
in Portanuova en in Vanchiglia de eerste proeven van zijn apostolaat af-
legde.
Het feest van de Heilige Franciscus van Sales had zodoende de ge-
bruikelijke vruchten van ontelbare communies opgeleverd Don Bosco be-
treurde evenwel de afwezigheid van Don Chiatellino Michelangelo en in
zijn naam schreef de seminarist Reviglio, onder aanbieding van zijn
groeten alsook met die van de seminarist Danusso, van Moeder Margherita
en van het hele Huis, aan hem in Carignano: "We waren allen ten zeer-
st e be l e di gd e n u hebt de verwachtingen van de meesten teleurgesteld; en
daarmee uit!"

38 Pages 371-380

▲back to top


38.1 Page 371

▲back to top


- IV/367 -
Toen de vasten kwam, die begon op 9 februari en eindigde op 27 maart, be-
reidde hij de jongens van de catechismus op het Paasfeest voor met hei-
liging van de laatste dagen van de carnaval. En in die dagen zond hij de
seminarist Rua en andere seminaristen op zoek naar jongens in heel de om
geving met de opdracht met hen naar de kerkelijke diensten te gaan. Om het hun
nog gemakkelijker te maken, voorzag hij hen van te voren van kleine
geschenken om uit te delen
Het Oratorio dat de meeste steun nodig had was dat van de H. Aloy-
sius in Portanuova, zowel omdat dit het dichtst bij de Waldenzen lag als
wel door een ietwat gebrekkige leiding. De priester Don Pietro Ponte had
als opvolger de theoloog Felice Rossi gekregen, een zeer ijverig man,
maar met een wankele gezondheid.
Om die reden stelde Don Bosco zich meerdere jaren lang - terwijl
hij in Valdocco toch al geen rust in de vasten had door het biechthoren
van de jongens - ook nog ter beschikking om de biecht te horen van een
deel der jongens uit Sint-Aloysius. "Ik herinner me," zo vertelt Leo-
nardo Murialdo, "dat, wanneer het ging om het vervullen van de Paas-
plicht, vele jongens bijeen kwamen in het Oratorio van de H.Aloysius
in Portanuova, en van daar de hele stad doortrokken en naar het Orato-
rio van Valdocco gebracht werden, waar Don Bosco hen biechthoorde. Die
jongens waren al tamelijk groot en over het algemeen weerspannig en
teugelloos. Maar Don Bosco had een bijzondere aanleg om hen er toe te
brengen de sacramenten te ontvangen en ook de slechtsten onder hen beter te
maken.
Overigens liet Don Bosco niet na hen in het Oratorio te bezoeken, zoals
ook die van Vanchiglia. Soms stuurde hij een week van tevoren bericht
van zijn komst, en die dag was dan een plechtig feest met brood en worst.
De maand maart 1853 was begonnen, en intussen onderrichtte hij met
de dagelijkse lesgevers in de vasten een menigte volkskinderen, toen opeens van
de drukkerij De Agostini het eerste deeltje van de Katholieke Lectuur het licht
zag. Het droeg tot titel: De katholieken onderricht in hun godsdienst:
verhandelingen van een huisvader met zijn kinderen, volgens de bijzondere
behoeften van de tijd, samengesteld door Don Bosc o. Als huisvader had
Don Bosco de advocaat Luigi Gallo uit Genua genomen, met wie hij vriendschappe-
lijke betrekkingen onderhield toen hij dit boek van 452 bladzijden,
verdeeld over zes deeltjes in 32°, samenstelde. Het was een, men zou
kunnen zeggen complete, verhandeling over de ware godsdienst. Het
weerlegde de dwalingen, de goddeloosheden, de tegenspraken van de pro-
testantse en Waldenzer dominees, toonde hun kwade bedoelingen en de
heiligschennende veranderingen in de Bijbelteksten; en intussen vertelde hij
het goddeloze en onzedelijke leven van de Stichters der Hervorming. Don
Bosco beschouwde het echter als zijn plicht hier en daar op te merken,
dat de uitdrukkingen die menigeen een beetje scherp mochten voorkomen,
uitsluitend betrekking hadden op de ketterse geschriften en iedere
zinspeling op de persoon van de Waldenzen uitsluit. Hij besloot zijn
werk met enkele woorden te richten tot de protestantse dominees, hun de
geweldige verantwoordelijkheid voor ogen houdend die zij op zich namen
voor Gods rechterstoel, door de schapen hun stal te ontnemen. "Dit zijn
de woorden van één van uw broeders die u liefheeft, en u meer liefheeft
dan u kunt geloven. Woorden van een broeder, die zichzelf en alles wat
hi j op d e ze w er eld be zit geheel opoffert voor uw welzijn, - van schrik en

38.2 Page 372

▲back to top


- IV/368 -
vrees bevangen voor de onzekerheid van uw zieleheil en dat van uw volgelingen,
slaat hij ogen en handen ten hemel, en nodigt u en alle welwillenden uit
de God der barmhartigheid te bidden dat hij allen wil verlichten met de
stralen van zijn hemelse genade; opdat wij wanneer gij terugkeert tot de
vaderlijke schaapstal van Jesus Christus, allen een grote vreugde in de
hemel kunnen bereiden, vrede voor uw ziel en gerechtvaardigde hoop op aller
redding."
De zes afleveringen verschenen tussen maart en augustus met andere
werkjes er tussen door. Daarna verzameld in een band, was heel de
oplage al gauw uitgeput. Don Bosco liet ze echter in 1882 herdrukken,
nauwkeurig uitgebreid en herzien onder de nieuwe titel die thans luidt:
"De katholiek in de wereld" enz. Wie dit kostbare boekje zou lezen zal
begrijpen hoe terecht Don Bosco de hamer van de protestanten genoemd is.
In de maand april verscheen het leven van de Heilige Zita, dienst-
maagd, en van Sint Isidoor, landbouwer, met een aanhangsel van drie
stichtende verhalen.
Tegen de protestanten redeneerde hij als volgt: Onder de vele
argumenten die de heiligheid van de Katholieke Kerk aantonen, is ook
dit: dat in alle tijden velen van haar leden zullen schitteren door uit-
stekende deugden en mirakelen, en dat al haar kinderen tot heiligheid geroepen
zijn.
"De andere godsdiensten daarentegen dragen het merkteken der on-
deugd in zich. Zelfs hun beginselen, wel verre van gepredikt te worden
door mensen die uitmunten door deugdzaamheid en heiligheid, worden ver-
kondigd door verdorven mensen of door afvalligen; en wanneer men een
deugd kan waarnemen in hun volgelingen, dan moet die toegeschreven wor-
den aan de gevoelens die door God de Schepper in de harten der mensen
gegrift zijn door hen te begiftigen met de rede, ofwel aan wat zij heb-
ben behouden van de Katholieke Godsdienst.
"Overigens kunnen wij de Calvinisten, Lutheranen, Waldenzen, de
Anglicanen en alle ketters tezamen van iedere sekte uitdagen ons onder
hen één enkel persoon aan te wijzen, van een even verheven tot held-
haftige mate van deugdzaamheid toe, als de Kerk van Rome vereist van
haar zonen om hen tot de eer der altaren te laten opgaan. En zijn de
protestanten ooit in staat geweest een wonder aan te tonen, verricht
hetzij door hun leiders of door hun andere sektariërs? Neen, nooit! In
de schoot der Katholieke Kerk van Rome daarentegen zijn werkelijke won-
deren verricht en worden nog steeds verricht, en iedereen die wil, kan
zich daar zekerheid en vastheid van verschaffen door de apostolische
pr ocessen te l ez en . Welnu, wie weet er nu niet, dat de wonderen een klaar-
blijkelijk bewijs zijn van de waarhe id en h ei li gheid van d e Godsdienst . God
kan niet met wonderen ertoe b ij dr ag e n o m a l s en i g e br on v an w a a rh ei d e n
heiligheid een andere Kerk goed te keuren, dan die welke door Hem-
zelf is gesticht, anders zou door zelf tot dwalingen gedwongen worden.
Maar in de Katholieke Kerk van Rome zijn er zowel heiligen als werke-
lijke wonderen; dus moet zij noodzakelijkerwijze de ware kerk van God
zi jn die de op pe rs te bewe rk er v an al le h eiligheid en van alle mirakelen
is."
Deze vrijmoedigheid van spreken, ingegeven door het praedicate super
tecta, dat door de goddelijke Zaligmaker bevolen is, bracht de Aarts-
bisschoppelijke Curie, die de gedurfde vooropstellingen van de sekten
kende, ernstig aan het denken. Na die boekjes te hebben voorbereid, bood
Don Bosco alvorens ze in druk te geven; ze voor de verschuldigde censuur aan;

38.3 Page 373

▲back to top


- IV/369 -
maar, wonderlijk genoeg! zijn boekjes van de eerste zes maanden vermel-
den de mededeling: Met goedkeuring van de Aartsbisschoppelijke Censuur,
maar geen van degenen die daartoe behoorden, had er zijn handtekening
onder willen zetten. Tenslotte wenste niemand van hen het ambt van cen-
sor op zich te nemen. Als reden voerden zij aan dat het in die dagen een
gevaarlijke onderneming was zich in een strijd te storten tegen de pro-
testanten en de vrijmetselaars, die zich, om zich van hun tegenstanders
te ontdoen, ieder mogelijk wapen veroorloofden. Ten bewijze waarvan zij
herinnerden aan de moord op graaf Pellegrino Rossi, op Mgr. Palma en op
de abt Ximenes, redacteur van het dagblad Il Labaro (De Standaard), en
op andere verdedigers van de waarheid, en die in die tijd werden ver-
moord. Zij hadden voor een deel niet eens zo erg ongelijk met iets
dergelijks te vrezen; want wat kort daarna in datzelfde Turijn de re-
dacteur van de Armonia, de theol. Giacomo Margotti, overkwam, liet dui-
delijk doorschemeren wat een katholiek schrijver (1) van bepaalde sek-
tariërs te verwachten had. Niettemin, nadat Don Bosco er een poosje over
had nagedacht, verklaarde kanunnik Giuseppe Zappata zich bereid op zijn
aanvraag in te gaan, en begon een van zijn manuscripten door te nemen.
Hij had echter nauwelijks een half boekje gelezen, toen hij, volkomen
ontdaan, hem bij zich ontbood, hem het geschrift teruggaf en zei: "Neemt
u uw werk maar weer mee terug, U onderneemt een rechtstreekse aanval en
daagt de vijanden uit. Wat mij betreft, ik denk er niet aan om mijn
handtekening te zetten en in het strijdperk te treden, omdat ik mijn leven
niet op het spel wil zetten."
Wat nu gedaan? In overleg met Mgr. de vicaris-generaal legde
Don Bosco de zaak aan de Aartsbisschop voor, die vanuit zijn verban-
ningsoord niet ophield met iedere mogelijke hulp te bieden. Toen hij
van de moeilijk heid kennis had genomen, zond de ijverige prelaat een brief aan
(1) Op de avond van 28 januari 1856 tegen half tien, ging de theoL Margotti, zoals zijn gewoonte was, naar
zijn woning, aan de via della Zecca, het huis Birago. Op de hoek van de via Vanchiglia die daar op de
via della Zecca uitkomt, ter hoogte van het café del. Progresso, werd hij onverhoeds aangevallen door
iemand die hem, door hem een hevige slag met een dikke stok op het hoofd toe te brengen, ter aarde deed
storten. Verdoofd en versuft door een dergelijke klap, verloor de theol. Margotti, het bewustzijn en bleef
op zijn buik liggen, totdat er toevallig een rechtschapen man voorbijkwam, die, toen hij daar een
priester op de grond zag liggen, naar hem toeliep en hem overeind hielp. Margotti kwam langzaam weer
tot bewustzijn en vroeg hem waar hij was. En de medelijdende voorbijganger zei dat hij zich in de buurt
van het casa Birago bevond, Margotti verzocht hem of hij hem naar zijn huis wilde brengen, dat hij hem
aanduidde. Vergezeld en ondersteund van en door de onbekende, kon hij zijn huis bereiken, waar hij de
eerste verzorging kreeg. - De deskundigen die erbij geroepen werden konden geen ernstig letsel vaststellen.
De slag die aan de linkerslaap was toegebracht, van boven naar beneden, was door de hoed gebroken, en
daardoor was het letsel in de oorstreek toegebracht, waarbij het oor van boven naar beneden was gescheurd.
De aanvaller, die misschien dacht dat zijn slachtoffer dood was, sloeg op de vlucht, met achter-
lating van zijn stok, waarmee hij zijn misdaad had gepleegd. Bij het zien van die stok leek het haast onmogelijk,
dat Margotti er met zo weinig letsel van afgekomen was. Het was geen gewone stok of knuppel, maar een
dikke paal van essenhout, heel dun aan het ene eind en heel dik aan het andere, op een ruwe manier
gekloofd een stuk hout doodgewoon om in het vuur te gooien.
Gelukkig had de aanslag van de moordenaar geen resultaat; en de bekwame schrijver nam, kort nadat
hij geheel hersteld was, de pen weer op en ging voort met zijn onvergelijkelijke talenten in dienst te
stellen van de Kerk en de Gemeenschap.

38.4 Page 374

▲back to top


- IV/370 -
Don Bosco om zijn opwachting te maken bij Mgr. Luigi Moreno; bisschop van
Ivrea. In die brief verzocht de hoog vereerde Aartsbisschop zijn mede-
werker de Katholieke Lectuur te willen helpen met zijn censuur, en Mgr.
Moreno leende zich volgaarne daartoe. Tot dit doel droeg hij de jurist
Pinoli, zijn vicaris-generaal op de uit te geven boekjes door te zien,
maar hij stond hem niettemin toe zijn eigen naam te verzwijgen bij de onder-
tekening.
Don Bosco bleef dus rustig op zijn post. "Hij had dreigementen ont-
vangen, schriftelijke en mondelinge," zo verklaart Don Rua, "maar, ver-
trouwend op God, legde hij het bijltje er niet bij neer. Het was een
grote troost voor hem dat toen men maar eenmaal de smaak van de Katho-
lieke Lectuur te pakken had, deze aan alle abonnees scheen te voldoen.
V o o r d e m a a n d e n april en juni liet hij een anoniem werkje drukken,
verdeeld over twee afleveringen, dat de titel droeg: De goede huismoe-
der: zedenkundige gesprekken; geschikt voor de eenvoudigste volksklas-
sen. Het is een vrouw, die enkele inwoners van haar dorp in haar huis
verzamelt en hun met morele raadgevingen het symbolum des geloofs uit-
eenzet. De anonieme schrijver richtte zich in de volgende bewoordingen
tot de christelijke lezers: "Ofschoon in iedere tijd de vijanden van de
eeuwige zaligheid der zielen niet ontbraken, vormen deze in alle geval
in o nz e dagen zo'n geweldige bo nd , als m en i n het verleden wellicht nog
nooit heeft gezien."
"Mensen die zich hebben overgegeven aan iedere soort van ondeugd, en
niet in staat zijn het juk der waarheid te dragen, geleid als zij zijn
door lage en veile belangen, schamen zich niet, met boosaardige spits-
vondigheden, de Heilige Godsdienst aan te vallen en te belasteren, waarin
zij door een bijzondere beschikking van de goddelijke barmhartigheid wer-
den geboren en opgevoed. Onder het mom het volk te verlichten en tot
hechte deugdzaamheid te leiden, verspreiden zij in de klasse van de
allereenvoudigsten, onder de arbeiders, onder de handwerkslieden en de
landbouwers de beginselen van de meest verdorven en valse leer. Zij doen
hun best om met onzedelijke geschriften en drukwerken het ongeloof te
verbreiden. Zij doen dit door onverschilligheid aan te kweken, het ergste
van alle kwaad, door de hartstochten te verbloemen, en dringen de on-
voorzichtigen en eenvoudigen van geest het bederf der zeden op, de ver-
leiding en de ontsporing der harten, en ondergraven doelbewust de menselijke
maatschappij.
"Teneinde u evenwel gerust te stellen, o, christelijke lezers, in de
wervelwind van dergelijke stormen, in de aanvallen van zoveel vijanden,
hebt u intussen in "De Katholiek onderricht in zijn Godsdienst", de
grondbeginselen van onze Heilige Godsdienst, waaraan gij door het geloof
onveranderlijk gebonden moet zijn. In de voorliggende eenvoudige ge-
sprekken worden u heilzame onderrichtingen gegeven die u in staat stellen
steeds te handelen volgens die godsdienst en uzelf rekenschap te
g e v e n v a n u w ge loof."
Don Bosco bestreed de ketterij op een dappere wijze, maar die ket-
terij stak met steeds groeiende aanmatiging de kop op. Op de avond van
de 8ste mei, het feest van de grondwet, werd de tempel van de Waldenzen
met veel pracht en praal verlicht, en de studenten, in groepen opgeroe-
pen en aangevoerd door hun professoren, gevolgd door vele van de arbei-
dersverenigingen, gevormd volgens de beginselen der vrijheid van de
Gazzetta del popolo, trokken, na een geweldige ovatie gebracht te hebben
bij het monument van Siccardi, om de geestelijkheid te beledigen, naar de tem-

38.5 Page 375

▲back to top


- IV/371 -
pel van de Waldenzen, en beantwoordden met een luid Evviva de donderende
stichtelijke kreten: "Leve de vrijheid van godsdienst! Leve de vrijheid van
geweten!"
In mei was de aflevering door Don Bosco zelf geschreven. Historische
aantekeningen betreffende het mirakel van het H.Sacrament voorgevallen in
Turijn op 6 juni 1453,_ter inleiding van het vierde eeuwfeest in 1853.
"Aan de lezer - Temidden van de algemene jubel die alle goede katholie-
ken zal vervullen bij de plechtigheid van het eeuwfeest ter herdenking
van het mirakel van het H.Sacrament dat door God in deze onze stad is
gewrocht, hoop ik dat het velen aangenaam zal zijn een historische uit-
eenzetting te vernemen, kort en eenvoudig, op een manier die het ook de
minst ontwikkelde mogelijk maakt, alsook degenen die de geschikte boeken
ontberen en geen tijd hebben om al de boeken te lezen díe over deze
glorievolle gebeurtenis verschenen zijn.
Wie meer verlangt te weten over dit feit, zou kennis kunnen nemen
van een paar schrijvers die op het einde van het boekje vermeld zijn
en aan wie wij deze bijzonderheden hebben ontleend. Ik beperk mij hier
tot een historisch verhaal van het mirakel, met toevoeging van enkele
dingen die betrekking hebben op de komende plechtigheid, en van een een-
voudig gesprek over wonderen in het algemeen.
Moge de Heer alle inwoners van Turijn zegenen en alle katholieken in
het Heilige Katholieke Geloof bewaren, de enige godsdienst die werkelijke
wonderen kan aanvoeren, ter bevestiging der waarheden die zij belijdt
Gio, Bosco, pr.
Het was een verheven wonder op welks viering de inwoners van Tu-
rijn zich voorbereidden. In de avond van de 6de juni 1453 kwam er een
man door Turijn, een ezel met koopwaren beladen aan de teugel leidend.
Hij kwam van Exilles, een plaats in de buurt van Susa, dat in dat in dat
jaar door een oorlog geplunderd was. Onder de oorlogsbuit die op de
muilezel geladen was, bevond zich ook een monstrans, geroofd uit de kerk
aldaar en met een gewijde hostie erin. Opeens, in Turijn gekomen,
werd de muilezel vlak voor de kerk van de H. Sylvester koppig; hij bleef
wankelend staan en viel toen op de grond. De begeleider deed al wat hij
kon om het dier recht te krijgen en te laten doorlopen. De riemen van
de lading díe het dier droeg, gingen los en het heilig vaatwerk kwam te
voorschijn en vertoonde zich voor al de omstaanders stralender dan de
zon. De bisschop, Mgr. Ludovico, een markies van Romagna, was intussen
gewaarschuwd en kwam met de geestelijkheid en een grote menigte volk
aanlopen. Toen pas viel de monstrans terwijl de heilige Hostie stra-
lend in de lucht bleef hangen. Onder het uitroepen van: "Blijf bij ons,
Heer", daalde de heilige Hostie langzaam in de kelk die de bisschop
ophief, en werd plechtig de kerk binnengedragen. Op de plaats waar dit
wonderbare voorval plaatsvond werd de kerk Corpus Domini opgericht. Dit
is d e oo rs pr on g van d e bi jz on de re de vo ti e di e de i nw on er s van Turijn aan
de dag leggen voor het H. Sacrament.
Men kon zich geen schitterender bewijs tegen de Waldenzen wensen,
van de werkelijke en blijvende tegenwoordigheid van Jesus Christus in de
Allerheiligste Eucharistie. In zijn boekje verzuimde Don Bosco niet
een paar zinnen te vermelden van een herderlijke brief die Mgr. Fransoni
vanuit Lyon tot de geestelijkheid en het volk gericht had De Aartsbisschop, de

38.6 Page 376

▲back to top


- IV/372 -
ernstige gevaren onderkennend waarin zijn diocesanen zich bevonden door
de arglistigheden waarmee de ketters de onvoorzichtigen trachtten te
verleiden, herinnerde hun eraan dat het allereerste machtigste middel
was, om niet aan de dwaling ten offer te vallen "zich onverbrekelijk te
binden aan het gezag van de Katholieke Kerk en daarmee aan de Paus van
Rome, haar zichtbaar Hoofd, opvolger van de Heilige Petrus."
Don Bosco voorzag het werkje van een naschrift, waarin hij ook de
tijden aangaf van de plechtigheden voor het feest van het Corpus Domi-
ni d ie een triduüm omvatten en een plechtig octaaf.
Het boekje was al gauw uitverkocht; maar Don Bosco met zijn eigen
intuïtie voor de toekomst, zoals men zou kunnen zeggen, kwam op zekere
dag met de seminarist Michele Rua van de villa van prof. Don Matteo
Picco terug, waar hij gewoon was zich voor enkele dagen terug te trekken
om te werken. In de wijk gekomen die toen die van de Heiligen Bino en
Evasio genoemd werd, achter de kerk der Gran Madre di Dio, kwam het ge-
sprek op de eeuwfeesten van Turijn en op de goede ontvangst en ruime
verspreiding van zijn boekje. Vervolgens verder denkend zei hij tegen de
seminarist die als zijn secretaris optrad: "Wanneer in 1903 het vijftig-
jarig feest van het Mirakel gevierd wordt, zal ik er niet meer zijn, maar
jij bent er dan nog; daarom vertrouw ik je de taak toe het boekje dan opnieuw
uit te geven."
"Heel graag," antwoordde de seminarist Rua, en nam die mooie taak
gaarne op zich; "maar als de dood me nu een poets bakt en mij voor die
tijd van de wereld wegneemt?"
"Wees gerust: de dood zal jou geen poets bakken, en je zult in staat
zijn om de opdracht die ik je thans geef te vervullen."
De seminarist Rua, die Don Bosco met zoveel stelligheid hoorde
spreken, legde een exemplaar van het boekje apart. Nadat hij verschil-
lende ernstige ziekten doorstaan had, haalde hij het in 1903 weer voor de
dag en zorgde voor de uitgave daarvan, zoals hem dat was opgedragen.
De feestelijkheden van 1853 hadden intussen een schitterend ver-
loop. De kerk van het Corpus Domini was prachtig gerestaureerd. Uit
alle delen van Piëmont stroomden de broederschappen erheen met het volk
om er te communiceren. Op de dag van de plechtigheid gingen de Koning en
zijn gezin in groot gala naar de Heilige Mis. Twaalf aartsbisschoppen
en bisschoppen verleenden hulp bij het triduüm en het octaaf. Twee nach-
ten lang was de hele stad een zee van licht, en misschien zag men toen
voor de laatste maal de paleizen van het gemeentebestuur van de Senaat
en van de Academie voor Wetenschappen zo feestelijk verlicht ter ere van
godsdienstige herdenkingen. Alleen het Huis van Afgevaardigden, het
getto van de Joden, en het gebouw van de Waldenzen lagen in een volko-
men duister. Tweemaal begon men met de triomfale processie, op 6 juni en
op de dag van het octaaf; de artillerie weerklonk en ook alle klokken
lieten zich horen, maar hevige stortregens maakten het onmogelijk verder
te gaan. De Libertijnse groeperingen die bij het zien van dit geloofsge-
tuigenis vergingen van woede, hadden het grootste plezier, klapten in de
handen en floten toen ze zagen dat de processie moest worden onderbro-
ken. Men dient echter begrip te hebben voor die uitbarsting van boosaar-
dige vreugde. Zij dachten dat half Turijn protestants was en zagen thans
dat het geheel katholiek was. De Gazzetta del Popolo was in die dagen op
een schandelijke manier ongestraft godslasterlijk geweest en de liberale
pers met haar. Don Bosco die aan de processie had deelgenomen was tot tweemaal

38.7 Page 377

▲back to top


- IV/373 -
toe naar het Oratorio teruggekeerd met doornatte kleren, zodat de jongens
medelijden met hem hadden.
Terwijl Don Bosco in die dagen met de behandeling van grote din-
gen bezig was, vergat hij niet de kleine aangelegenheden. Hij wilde een
bewijs van zijn erkentelijkheid geven aan Don Michelangelo Chiatellino,
leraar in de methodiek te Carignano, die hem bij tal van gelegenheden
behulpzaam geweest was in het Oratorio. Toen hij hem in Turijn op
straat ontmoette, zei hij vriendelijk tegen hem: "Tracteert u me op een
kop koffie?" - Don Chiatellino keek zijn vriend, die hem deze ongewone
en onverwachte vraag stelde, eens aan en ze i: "Wel ja, graa g", en ze
gingen ee n koffiehuis binnen en Don Bosco zette hem uiteen dat er een
leraar ontbrak aan de school in de Borgo Cornalense en dat hij erover
gedacht had dat die functie geschikt was voor een priester die op rust
gesteld was, zoals hij. Tegelijkertijd zou hij dan als huiskapelaan
kunnen fungeren bij mevrouw de Hertogin van Montmorency, die de
eigenares van de school was en die in Borgo in haar paleis woonde. Het
voorstel lachte Don Chiatellino wel toe; hij bedankte hem, maar vroeg er
ee rs t m e t Do n C a f a ss o ov er t e sp re ke n. D a t was het motief van de volgende
brieven.
Geachte Heer D Chiatellino,
Ik heb met Don Cafasso over onze aangelegenheid gesproken zon-
der te zeggen dat ik er al met u over gesproken had, en zonder enige
aarzeling antwoordde hij mij dat dit een uitstekende functie zou zijn,
en dat ik terstond moest schrijven om te vragen wat u ervan denkt; zodat
er van die kant geen moeilijkheden zijn. Denk er eens over na en wanneer
u mij een bevestigend antwoord stuurt, zullen we, statuto tempore,
samen een bezoek brengen aan mevrouw de Hertogin,
In haast, maar van ganser harte me aanbevelend in de Heer,
Turijn, 16 juni 1853
Uw genegen vriend, Bosco
Gio. pr,
Waarde Heer Chiatellino,
Gisteren was mevrouw de Hertogin Laval Montmorency hier en er werd
een en ander geregeld betreffende uw functie. Zij wil thans met u
spreken om tot overeenstemming te komen betreffende de school, de manier
waarop de lessen gegeven worden, de kosten van levensonderhoud, hoe dit
te regelen, enz. Er is ruimte voor u en voor een huishoudster. Het
schijnt dat ze ook graag een zuster van u zou willen; maar, zo zegt
ze, deze zuster zou de priester moeten dienen en niet als huishoudster
optreden. Dat is echter alles van weinig belang, dat gemakkelijk alle-
maal te regelen is als u eens met haar spreekt. Wanneer u een wandeling
naar Borgo kunt maken op donderdag 23 dezer, dan bent u er welkom. Ik
kan er niet heengaan, maar gaat u alvast. Wanneer u samen met de theol.
Appendini zou kunnen gaan, zou dat nog beter zijn. Voor de rest aetatem
habes, interroga et videbis. Ik heb geen tijd om meer te schrijven.
Gr oe t uw ouders va n me en mijn andere vrienden; ik beveel mij aan bij de Heer,
Turijn, 21 juni 1853,
Z e e r g e n e g e n , Bosco G.

38.8 Page 378

▲back to top


- IV/374 -
En zodra Don Chiatellino een bezoek gebracht had aan de Hertogin,
ging hij in Borgo Cornalense wonen en was door zijn deugden een stich-
tend voorbeeld voor de school, het dorp en de bewoners van het paleis.
Zijn deugdzaamheid was vooral bewonderenswaardig door een bijzondere
heiligheid van levenswandel en een nauwkeurig vervullen van zijn plich-
ten. Zijn leerlingen hielden van hem als van een vader, en leerden van
hem de manier om goed te leven in hun gezinnen en in de maatschappij.
Nu en dan kwam hij de jongens in Valdocco opzoeken en zijn komst verwek-
te altijd grote vreugde, als het bezoek van een vriend. Don Bosco
maakte in de vakantietijd van zijn diensten gebruik, om te preken of
retraite te geven en dat sloeg zijn vriend nooit af. Jaren en jaren lang
was de noveen van de Heilige Rozenkrans in de Becchi steeds voorbe-
houden aan Don Chiatellino. Zijn woord droeg veel bij tot het heil der
zielen en wist veel te bewerken voor de Heer.

38.9 Page 379

▲back to top


- IV/375 -
HOOFDSTUK L
HET HUIS PINARDI EN DON CAFASSO - DON BOSCO ZIJN
BIECHTKIND - ZIJN VERTROUWELIJKHEID EN GEESTELIJKE
VERENIGING MET DE DIRECTEUR VAN HET CONVITTO
ECCLESIASTICO - VRIJGEVIGHEID VAN
DON CAFASSO JEGENS HET ORATORIO EN ZIJN
BOVENNATUURLIJKE INZICHTEN - DE ROEPINGEN -
E R K E N T E L I J K H E I D V A N D O N B O S C O E N VAN ZIJN JONGENS
Nauwelijks stond het seizoen dit toe, of Don Bosco had in de puin-
hopen van het ingestorte huis de ruimte laten vrijmaken waar op de fun-
damenten de werkzaamheden voor de nieuwbouw moesten beginnen De schade
was beraamd op 10.000 lire, hoewel die van de opzichter, die de bouw
had aangenomen, veel groter moest zijn, want hij was door de bouwcom-
missie verplicht om het werk beter te maken dan eerst. Don Bosco, van
medelijden vervuld, had beloofd hem te zullen helpen. Intussen - mis-
schien tengevolge van deze ramp - werden bij akte van 26 januari 1853,
verleden voor notaris Turvano, de rechten die Don Borel, Don Murialdo,
Don Cafasso en Don Bosco door de aankoop van het huis Pinardi verkregen
hadden, op naam gesteld van de priesters Giovanni Bosco en Giuseppe Ca-
fasso. De eerste twee trokken zich uit de vennootschap terug en droegen
hun aandeel in de schuld aan Rosmini over aan de beide mede-eigenaars.
Don Cafasso bleef dus borg voor Don Bosco; en daar deze gezegende
naam zich thans aan ons opdringt, willen wij op bijzondere wijze melding
maken van hem die ongeveer vijfentwintig jaar lang Don Bosco geleid en
gesteund heeft in het geestelijk leven, en in de materiële en morele no-
den. Het was een heilige leidsman en heilig werd ook de leerling die hem
tot zijn biechtvader had uitverkoren, en die iedere week naar hem toe-
ging om hem zijn geweten open te leggen.
Don Cafasso had in de kerk van de H. Franciscus van Assisi zijn
biechtstoel bij het beeld van Onze-Lieve-Vrouw der Genaden en die
biechtstoel was steeds omgeven door een hele menigte die op haar beurt
wachtte. Don Bosco knielde op de grond vlakbij een pilaar tegenover de
biechtstoel om zich voor te bereiden en bleef daar geknield totdat Don
Cafasso hem in het oog had gekregen. De biechtvader gaf hem dan een
teken, terwijl hij het gordijntje even optilde, opdat de eerbiedwaardige
priester niet teveel tijd zou hoeven te verliezen, en deze ging met gebogen
hoofd en in godvruchtige houding tot stichting van alle aanwezigen naar de

38.10 Page 380

▲back to top


- IV/376 -
biechtstoel. De seminarist Giacomo Bellia ging steeds met hem mee,
zolang hij het Oratorio bezocht; en na hem andere seminaristen, en allen
waren vol bewondering voor zijn gedrag, dat heel zijn geloof en nederig-
heid uitstraalde.
Don Bosco beminde en vereerde Don Cafasso en zijn genegenheid voor
hem was als van een zoon Don Cafasso beantwoordde die met een levendige,
vaderlijke genegenheid.
Don Bosco vertoefde bijna iedere dag in het Convitto Ecclesiastico
en woonde er, als het kon, de voordrachten over moraal bij. Dikwijls
ging hij er 's morgens heen, later veranderde hij het uur, ging hij er
om vier uur in de middag naar toe en vertrok pas tegen negen uur, ver-
gezeld door een der bedienden van het Convict zelf. Deze vijf uren
bracht hij grotendeels in de bibliotheek door, waar hij ongestoord stu-
deerde en zijn boeken voorbereidde die zoveel vruchtbare resultaten op-
leverden in de verdediging van de godsdienst. Nooit liet hij na een be-
zoek te brengen bij Don Cafasso wiens vertrouwen hij genoot. In be-
paalde weken, waarin hij zich zo moe voelde dat hij nauwelijks adem
kon halen, was een woord een blik, een glimlach of een gebaar van Don
Cafasso voldoende om zijn krachten weer te verlevendigen, en hij be-
zielde hem met steeds meer moed om zijn zending voort te zetten. Hij
was in alle opzichten van hem afhankelijk, zowel wat de aangelegen-
heden van zijn eigen geweten betreft, als de aanwijzingen op het terrein
der uiterlijke ondernemingen die hij tot ontwikkeling moest brengen; en
zolang hij leefde, gehoorzaamde hij hem volkomen en zonder ooit een op-
merking te maken. Dikwijls onderhield Don Bosco zich met hem in lang-
durige en vertrouwelijke gesprekken. Gedurende een daarvan zei hij in
het begin van 1851 tegen Don Cafasso, die hem daarom gevraagd had: de
tijd die u nog te leven hebt zal de tien jaar niet te boven gaan. En
het gebeurde ook zoals hij voorzegd had.
Don Ascanio Savio schreef: "Het is daar in de kamer van Don Cafasso
dat Don Bosco het met hem eens werd over de aankoop van het huis, het
terrein Pinardi en over de oprichting van de kerk van Sint-Francis-
cus die thans de oude kerk genoemd wordt, over de aanschaffing van andere
terreinen voldoende voor de behoeften en de oprichting van de werk-
plaatsen en van een drukkerij, en over de stichting van de Katholieke
Lectuur. Wanneer hij dan thuis kwam, liet hij zich, terwijl hij met zijn
leerlingen sprak, opmerkingen ontvallen over die nieuwe plannen, en zei
hij dingen die wel dromen leken, maar die thans werkelijkheid zijn."
Maar met de hulp van God kon het ook niet anders. Meester en disci-
pel hadden hetzelfde doel voor ogen, zagen en dachten hetzelfde.
"Alleen in één ding," zei Don Bosco op zekere dag tegen een voor-
aanstaand persoon, "schenen wij het maar niet met elkaar eens te kunnen
worden en we hadden er overigens een discussie over terwijl we op het
pleintje van de Sint-Ignatïuskerk liepen. Hij zei dat het goede goed
gedaan moest worden, en ik hield staande dat het soms voldoende was het
zo goed mogelijk te doen temidden van zoveel ellende." En beiden hadden
gelijk, daar Don Cafasso over de zaak als zodanig sprak; Don Bosco
daarentegen toonde aan dat wanneer men niet anders kan, het beter is te
handelen zoals men kan, maar met het doel steeds voor ogen, liever dan
een onderneming achterwege te laten.

39 Pages 381-390

▲back to top


39.1 Page 381

▲back to top


- IV/377 -
Niettemin werd de goede verstandhouding tussen hen in geen enkel op-
zicht verstoord door een dergelijk gering waarderingsverschil; Don Ca-
fasso nam trouwens steeds de verdediging van zijn discipel op zich wan-
neer iemand zich veroorloofde kritiek op hem uit te oefenen.
Sommige achtenswaardige en geleerde geestelijken maakten hem ver-
wijten omdat Don Bosco zich niet voegde naar de raadgevingen die zij hem
gegeven hadden; wanneer die adviezen niet met zijn plannen en met zijn
inzichten strookten. Don Cafasso antwoordde door het priesterlijke leven
van zijn biechtkind op een bijzondere manier te belichten: "Weet u wel
goed wie Don Bosco is? Met mij is het zo, dat, hoe langer ik hem bestu-
deer, des te minder ik hem begrijp! Ik zie hem eenvoudig en buitenge-
woon, nederig en groots, arm en bezig met wijdse en ogenschijnlijk niet
te verwezenlijken plannen, en niettemin, hoewel gedwarsboomd en men zou
zeggen onbekwaam; slaagt hij op schitterende wijze in zijn ondernemingen
Voor mij is Don Bosco een mysterie! Ik ben er echter zeker van dat hij
werkt voor de eer van God, dat God alleen hem leidt; dat God alleen het
doel is van alles wat hij doet.
Don Cafasso was ervan overtuigd dat de Heer Don Bosco langs nieuwe en bui-
tengewone wegen leidde, en dit was ook de oorzaak dat hij hem steeds
royaler hulp verleende
Don Bosco verliet zelden het vertrek van Don Cafasso met lege han-
den, zoals hij zelf verzekerde. Dikwijls moest hij op het eind van de
maand een schuld aan de bakker betalen van twee- of driehonderd lire,
en daar hij het geld niet had, kreeg hij het van Don Cafasso Don Bosco
beloofde intussen dat hij de volgende maand er voor zou zorgen, een mid-
del te vinden om het zelf te betalen; maar na een poosje kwam hij dan
plotseling heel beminnelijk met een nieuwe bakkersrekening voor de dag.
Op gekscherende wijze zei Don Cafasso dan tegen hem: "Kijk, Don Bosco,
u bent toch geen gentleman. Een gentleman houdt zijn woord, U daaren-
tegen belooft iedere maand te zullen betalen, en degene die altijd be-
taalt ben ik tenslotte: "Waarde heer, denk er eens goed over na." - En
hij gaf hem het gevraagde bedrag.
Door de goedheid van Don Cafasso op de proef te stellen, had Don
Bosco een bewijs te meer van de bovennatuurlijke gave, waarmee God hem
had begiftigd. Op zekere dag had hij hem uiteengezet dat hij dringend om
hulp verlegen was. Don Cafasso zei hem het jammer te vinden, dat hij
niets had om hem te geven; maar toen, na even te hebben nagedacht, zei
hij tegen Don Bosco: "Ga eens naar de piazza San Carlo, volg degene
die u bij de naam noemt en u zult vinden wat u verlangt." - Don Bosco
gehoorzaamde, en op het San Carlopleín gekomen, hield een bediende hem
opeens staande en zei: "Bent U Don Bosco?" En na een bevestigend ant-
woord, verklaarde hij dat zijn meesteres hem wenste te spreken. Don
Bosco ging met de bediende mee naar een rijk huis, kwam in de kamer van
een rijke, zieke dame; die na hem inlichtingen over zijn Oratorio ge-
vraagd te hebben, hem een aanzienlijk bedrag ter hand stelde.
Dit onthulde Don Bosco zelf aan de seminarist Bellia, en, ervan
overtuigd, dat zijn geestelijke leidsman door de Heer verlicht werd bij
het geven van raad, stuurde hij dikwijls zijn jongens naar hem toe voor
een beslissing.

39.2 Page 382

▲back to top


- IV/378 -
In 1853 zond hij de leerlingen Giovanni Cagliero en Angelo Savio
naar hem toe, om hen op hun roeping te laten testen "Don Cafasso," zo
schreef Mgr. Cagliero, "stelde enige vragen en sprak ons dan over de
geestelijke roeping in de verhevenste woorden en begrippen, en zo dui-
delijk en stichtend, om ons te doen inzien, hoe groot die genade en hoe
verheven het ambt van de priester was. En nadat hij ons aanspoorde onze
roeping te volgen, voegde hij er met heilige geestdrift aan toe: "Och
kijk! ik ben al een keer priester geworden; maar als het nodig was, zou
ik het nog honderd maal willen worden."
Op een andere dag zond hij Massala en Fusero naar het Convict.
Op straat ontstond er een verschil van mening; we weten niet of het iets
was dat de lessen of de godsdienst betrof. Maar nauwelijks waren ze in
aanwezigheid van Don Cafasso of deze zei, zonder hun de gelegenheid te
geven hun mond open te doen: "Wat die aangelegenheid betreft waar jul-
lie het op straat over hadden, dat zit zo en zo; dus jij hebt gelijk en
jij hebt ongelijk. Maar wat jullie roeping aangaat, houden jullie je
het best aan het advies van Don Bosco" - Een wonderbaarlijk antwoord
waarmee hij door bovennatuurlijke verlichting te verstaan gaf dat Don
Bosco een veilige gids was bij de voorzichtige keuze van een levensstaat.
Toen de twee jongens in het Oratorio terugkeerden, vertelden ze Don
Bosco het wonderbaarlijke feit, die op zijn beurt de opvatting bevestigde
die allen koesterden ten aanzien van Don Cafasso, namelijk dat deze een
heilige was. Inderdaad sprak Don Bosco, zo vertelde kanunnik Anfossi,
dikwijls over het doen en laten, over de woorden en de heldhaftige deug-
den en over de vrijgevigheid van deze grote dienaar van God. Tot zijn
jongens en seminaristen herhaalde hij dikwijls zijn vermaningen, die zo
goed waren om de christelijke versterving lief te krijgen. Vermijd iede-
re gewoonte ook de minst onbeduidende: we moeten er ons aan wennen het
goede te doen en niets anders: ons lichaam is onverzadigbaar: hoe meer men het
geeft, des te meer het vraagt: hoe minder men het geeft, des te minder het
vraagt."
Don Bosco liet niet na de zijnen op te wekken om hard te werken
en niet te verlangen naar verpozingen en rust, en hij voegde erbij:
"Toen Don Cafasso eens aangespoord werd zich wat ontspanning te gunnen,
weten jullie wat voor antwoord hij toen gaf: "Ik heb wel wat anders te
doen dan me te ontspannen. Als ik eens niets anders meer te doen heb,
zal ik wat ontspanning gaan nemen." - "En wanneer zal dat zijn?" - "Als
we in de hemel zijn."
Hij stelde hem ook als een voorbeeldig priester voor en hij be-
schreef hem in de volksmissies op het platteland, in het Convict, in de
gevangenissen, in de ziekenhuizen en op verschillende andere plaatsen
waar hij zijn priesterlijke bediening moest volbrengen. Onder meer
vertelde hij op zekere keer: "Toen Don Cafasso te weten was gekomen
(1856) dat er in Vercelli een ter dood veroordeelde was, die zich aan
wanhoop had overgegeven en niets wilde weten van het ontvangen der sa-
cramenten, vertrok hij onmiddellijk uit Turijn met een of andere broeder
van de Misericordia. Het was tegen vier uur in de namiddag, en bij de
veroordeelde aangekomen, slaagde hij erin hem tot kalmte te brengen, en
na hem gebiecht en de communie uitgereikt te hebben, vergezelde hij hem
naar de plaats der terechtstelling, Daarna, toen hij zich in een herberg
een beetje verfrist had, vertrok hij terstond naar Turijn. Om half zeven 's
avonds in het Convict teruggekeerd, ging hij, in plaats van wat te eten, ogen-

39.3 Page 383

▲back to top


- IV/379 -
blikkelijk de conferentie houden voor de bewoners van het convict, omdat
de klok het teken daarvoor gegeven had. Tegen iemand die hem verzocht wat
rust te nemen, zei hij: "We zullen rust nemen, als we in het graf liggen
Re gn um coelorum vi m patitur. Da t was zijn gewone uitroep.
Bovendien vertelde hij zijn leerlingen heel graag hoe Don Cafasso de
zorg op zich nam voor de arme jongens, en hoe hij deze onderrichtte in de
waarheden van het geloof, anderen van kleding voorzag, opdat ze behoor-
lijk gekleed in de kerk konden verschijnen. Weer anderen bezorgde hij
werk bij een goede patroon, en voor niet weinigen betaalde hij het leer-
geld, of hij verschafte hun brood totdat ze genoeg konden verdienen om
zelf in hun onderhoud te voorzien. - "Ik ken er velen," zo ging hij
voort, "die door hun grote armoede of door ernstige tegenslag in de
gezinnen, het tot niets konden brengen. Thans zijn er verschillenden
van hen pastoor, kapelaan, of onderwijzer. Sommigen zijn notaris, advo-
caat, geneesheer, apotheker of procureur. Anderen weer zijn makelaar,
caféhouder, koopman en winkelier. En allen hebben aan Don Cafasso hun geluk te
danken."
Maar vooral wees hij de jongens van het Oratorio op de verplichting
om Don Cafasso erkentelijk te zijn en voor hem te bidden. Mgr. Caglíero
schreef ons: "Ik herinner me dat Don Bosco dikwij ls zei: "Het is uit
gehoorzaamheid aan Don Cafasso dat ik in Turijn bleef; het is een
gevolg van zijn leiding dat ik iedere zondag de bengels van de straat
haalde om hun hier catechismusles te geven. Het was met zijn hulp en
steun dat ik in het Oratorio van de H.Franciscus van Sales de meest
ve rw aa rloosden heb bijeengebracht om hen te behoeden voor de ondeugd en hen
deugdzaam op te voeden. Denkt aan hem. De eerste catechismusleraar in ons
Oratorio was Don Cafasso, en hij is er nog steeds de promotor en weldoe-
ner van" - En wij beminnen en vereren onze geliefde vader; maar onze liefde en
verering was niet minder voor de priester Don Cafasso."

39.4 Page 384

▲back to top


- IV/380 -
HOOFDSTUK
LI
DE HEROPBOUW VAN DE INGESTORTE KERK - WELDOENERS
-
HET KLEINE LOT - NAASTENLIEFDE VAN DON BOSCO
TEN OPZICHTE VAN DE HOOFDOPZICHTER - PREKEN -
VERSIERING VAN DE NIEUWE KERK - DE NIEUWE KLOK -
H E T V E E R T I G U R E N - GEBED - MGR. ARTICO - DON BOSCO
EN HET FEEST VAN DE H. ALOYSIUS
Toen het lente geworden was kon men onmiddellijk beginnen met de
wederopbouw van de ingestorte kerk- Maar de financiën van Don Bosco
waren uitgeput, ook ging hij onder een zware schuldenlast gebukt. Deze
schrikten hem echter niet af en konden evenmin zijn vertrouwen op God
doen verminderen. En inderdaad moest hem een levend geloof bezielen,
daar hij zich steeds in grote moeilijkheden bevond, ook vanwege de ram-
pen die voortdurend op de naties drukten. Nu is het nog maar een begin
maar naargelang de moeilijkheden zullen toenemen en soms reusachtige
afmetingen zullen krijgen, zal hij ze als een reus tegemoet treden en
overwinnen; en zoals nu zal hij dan in het Piëmontees dialect zeggen:
Andand per la s tr á s' ag gi u st a la s omá. A ll ee n do o r lang s de w eg en t e
tr ek ke n ko mt d e last van de ezel in evenwicht.
En naar waarheid gingen in Don Bosco aanhoudend de beloften in ver-
vulling die Jesus gedaan had aan wie met vertrouwen bad. Dezelfde god-
delijke Voorzienigheid die de weldoeners ertoe gedreven had zich vrijge-
vig te tonen ten aanzien van Don Bosco bij het begin van het gebouw, bleef hen
aansporen hem te helpen om het werk weer te kunnen hervatten en tot een
goed einde te brengen. Onder die weldoeners blonk vooral de Hertogin
van Montmorency uit en de edele lieden markies en markiezin Fassati. Ook
graaf Cays di Giletta en Caselette, die steeds naar het Oratorio bleef
komen om er 's zondags catechismuslessen te geven, schonk Don Bosco in
dat jaar een bewijs van zijn liefdadigheid. Onder zijn vele schulden had Don
Bosco er een van 1200 lire bij de bakker, die er thans mee dreigde hem
en zijn wezen voortaan te laten verhongeren als hij niet betaald werd.
De graaf nam deze aanzienlijke schuld voor zijn rekening en men kon
doorgaan met te voldoen aan de eetlust van de jongens. Ook Koning
Vittorio had hem een subsidie toegekend. (1)
(1) Zie voetnota volgende bladzijde.

39.5 Page 385

▲back to top


- IV/381 -
Aangezien deze bedragen niettemin onvoldoende waren, begon Don Bosco
verschillende van zijn plannen te verwerkelijken. Het eerste was het
plan dat in de Armonia gepubliceerd werd, in het nummer van dinsdag 12
april 1833.
"Verloting van een brandkast met verscheidene geheime Sloten aange-
boden als hulp voor het jongensoratorio van Valdocco, goedgekeurd door de
Intendant generaal bij besluit van 2 maart 1853."
De tentoonstelling ervan vindt plaats in het Beurscafé, via di Porta
Nuova, bij het San Carlo-plein.
De trekking geschiedt op de 31ste van de komende maand mei in het
huis van bovengenoemd Oratorio.
De prijs van elk lot bedraagt één frank; wie er vijf neemt ontvangt
een geschenk ter waarde van twee lire."
Ook de geestelijkheid hielp edelmoedig mee, maar haar inkomsten wa-
ren aanzienlijk geslonken. Op 28 april 1853 was de wet op de persoonlij-
ke belasting en op het bezit van pastoors en andere beneficiarii van
kracht geworden, en in september hervormde een koninklijk besluit de
vroegere overeenkomsten van een Pauselijke Breve uit 1828. In het geheim
en zonder opzien te baren werd het in beslag nemen van de kerkelijke
goederen vol trokken.
Intussen waren de muren van het Jongenstehuis reeds tot een zekere
hoogte opgetrokken, toen een bevel van het gemeentebestuur de werkzaam-
heden stopzette.
Aan de Heer Don Bosco,
Gemeentehuis, 21 maart 1853
Op advies van de Gemeentelijke Politie werd op 5 dezer de eerw. Heer
Don Bosco gewaarschuwd dat, wanneer hij verlof wilde hebben om de onder-
nomen bouwwerkzaamheden voort te zetten, het nodig zou zijn dat hij een
certificaat van een ingenieur of bevoegd architect kon overleggen, waar-
bij deze de verantwoordelijkheid op zich neemt van de leiding van een
dergelijk uit te voeren werk volgens het door de bouwcommissie goed-
gekeurde plan, en dat hij buiten de leiding staat van de werken die
zonder vergunning worden gebouwd.
(1) Koninklijk secretariaat van de Grootmeester der Orde van de HH. Mauritius en Lazarus,
Turijn, 25 februari 1853
Daar Zijne Majesteit bij besluit gisteren de uitbetaling bekrachtigd heeft van L.500.
- toegekend aan het Liefdewerk van de Oratorio's voor de verwaarloosde jeugd, waarvan de
priester Don Giovanni Bosco directeur is, geef ik U hiermede kennis daarvan, eraan toevoegend
dat binnenkort u het desbetreffende mandaat zal worden toegezonden.
De eerste secretaris van Z. M. voor de Grootmeester
Cibrario

39.6 Page 386

▲back to top


- IV/382 -
Ondanks deze waarschuwing is het ondergetekende gebleken dat de bouw
onder de leiding van de Hoofdopzichter Bocca nog steeds voortgaat, die,
hoewel gisteren nog gewaarschuwd om het werk te beëindigen, met het uit-
voeren van het bouwwerk is doorgegaan, en deswegen door de gemeentepoli-
tie in overtreding werd bevonden.
Daar het bij deze stand van zaken voor de openbare veiligheid be-
slist noodzakelijk is dat iedere werkzaamheid wordt stopgezet, verzoekt
de ondergetekende de eerw. Heer Don Bosco onmiddellijk alle werkzaamhe-
den stop te zetten, zolang hij, na het overleggen van de vereiste verkla-
ring, niet de nodige vergunning van het hoofd der gemeentepolitie zal
hebben verkregen.
Daar de ervaring van het afgelopen jaar getoond heeft, dat de hui-
dige uitvoerder niet in staat is om met de vereiste aandacht een derge-
lijk werk uit te voeren, is ondergetekende van mening dat het beter zou
zijn hem te vervangen door een ander die daarvoor meer geschikt is en voorzich-
tiger.
De Burgemeester,
Giovanni Notta.
Don Bosco onderwierp zich aan de voorschriften van de Burgemeester,
maar wilde een goed woord doen voor de aannemer van het werk. Zeker, deze
had niet beantwoord aan het vertrouwen dat men in hem gesteld had.
Tengevolge van zijn zucht naar winstbejag en van de tegenprestaties
die bepaalde belanghebbende personen van de leveranciers eisten, had de
bouw van de kerk van de H. Franciscus meer gekost dan wat hij waard
was. Toch wilde Don Bosco zich niet ontdoen van het contract zolang
alle overeengekomen werkzaamheden nog niet beëindigd waren. Hij had een
afkeer van procederen en hij was te fijngevoelig om slecht over zijn
evenmens te oordelen, ook wanneer zijn eigen belangen getroffen werden.
Als hij na voorzichtig verkregen inlichtingen eenmaal vertrouwen in
iemand stelde, kon hij niet zo gemakkelijk geloven dat hij bij de neus
genomen of bedrogen was. De naastenliefde versluierde zijn scherpzin-
nigheid, die toch zo doordringend zijn kon. Hij was heel gemakkelijk in
het aanvaarden van redenen en verontschuldigingen als het materiële
aangelegenheden betrof, en daarvan gaf hij bij vele gelegenheden blijk.
Niettemin wilde hij nooit dat er iets verkwist werd, zelfs geen centiem,
omdat dit een schending van de rechtvaardigheid zou zijn. Hij had evenwel
de steun van een hemelse schatkist, die hem zijn subsidies garandeerde
en die hem van tijd tot tijd toestond bepaalde verliezen te lijden, zelfs
aanzienlijke verliezen, omdat Zij daarmee klaarblijkelijk wilde aantonen dat niet
de mensen, maar Zijzelf het was die bouwde.
Het vertrouwen in de Allerheiligste Maagd maakte hem vrij van iedere
angst ook bij het zorgen voor de neteligste zaken. Niet zelden ging hij
naar de dorpen rond Turijn, nu eens om een lofrede te houden, dan weer
voor het veertigurengebed, om biecht te horen en soms om het orgel te
bespelen. Dikwijls was hij vergezeld van zijn zangkoor. Men herinnert
zich dat hij op 16 mei naar San Vito ging, waar de leerlingen van de
lagere school heengegaan waren om feest te vieren ter ere van de H.Aloy-
sius van Gonzaga.

39.7 Page 387

▲back to top


- IV/383 -
De werklieden hadden intussen de werkzaamheden weer opgevat, terwijl
Don Bosco en zijn weldoeners eveneens hun gedachten aan de kerk wijd-
den. De heer Dupré kocht een marmeren balustrade waarmee hij de kapel en
het altaar van de H. Aloysius liet verfraaien, Markies Fassati zorgde
eveneens voor een marmeren balustrade en een paar achtarmige kandelaars
van brons voor de kapel van Onze-Lieve-Vrouw. In de klokketoren ont-
brak nog een klok daar de oude te klein was. Graaf Cays voorzag echter
in dat tekort. Toen hij voor de tweede maal gekozen was tot voorzitter
van de Compagnie van de H. Aloysius, schonk hij een blijvend teken van
zijn bestuursperiode: hij zorgde voor een klankvolle klok, die met haar
hoge klank jarenlang de jongens van de stad naar het zondagsoratorio
riep. Op de dag dat de klok gewijd en op haar plaats aangebracht werd,
vond er een bijzondere plechtigheid plaats onder grote belangstelling van
mensen die daartoe waren uitgenodigd. De kerkelijke plechtigheid werd
verricht door de theol. Gattino, pastoor van de wijk Doradie op verzoek
van Don Bosco door Mgr. Fransoni tot deze wijding gemachtigd was (1.
Dezelfde pastoor hield vervolgens een gelegenheidstoespraak, waarin hij
de oorsprong verklaarde en de drie voornaamste functies van de klok, uitge-
drukt in het vers:
Laudo Deum verum, voco plebem, congrego clerum.
Na de godsdienstige plechtigheid werd een toneelstukje opgevoerd dat
veel vrolijkheid verwekte.
Graaf Cays schonk ook het baldakijn en andere bekledingen en tapij-
ten en leende acht prachtige kroonluchters die reeds dienst gedaan hadden
als versiering en een schitterende indruk gemaakt hadden in de zalen
van koningin Maria Adelaide bij gelegenheid van haar huwelijk. Daarom was
de nieuwe kerk van het Oratorio, voorzien van de noodzakelijkste voorwer-
pen voor de eredienst, uitstekend geschikt voor de plechtige uitstelling
van het H. Sacrament bij gelegenheid van het Veertigurengebed, dat op
drie achtereenvolgende dagen zou plaatsvinden onder buitengewone toeloop
van de jongens en andere gelovigen Om de vrome stemming te schragen en
allen in de gelegenheid te stellen hun eigen godsvrucht te voldoen werden er op
(1)
ALOYSIUS EX MARCHIONIBUS FRANSONI
Supremi Ordinis SS. Annunciationis Eques Torquarus etc. etc.
Dei et S. Sedis Apostolicae Gratia
Archiepiscopus Taurinensis
Dilecto Nobis in Christo admod. Rev. do D. no Augustino Gattino Curato Parochialis Ecclesiae
SS. Simonis et Iudae huius Civitatis, salutem in Domino. Viso memoriali subannexo Nobis
exhibito, eiusque tenore considerato, CUM NOS AD BENEDICENDUM AES CAMPANUM IN PRECIBUS
ENUNCIATUM ACCEDERE NON VALEAMUS, Apostolica Nobis commissa, et qua in hac parte fungimur,
auctoritate, Te suprasalutatum ad hanc ipsam benedictionem peragendam delegamus, dummodo
tamen et forma in Pontificali Romano praescripta utaris, et aquam adhibeas per Nos, vel per
aliquem Ill. mum et Rev. mum D. D. Episcopum cum Sancta Sede Apostolica pacem et communionem
habentem prius benedictam,
Datum Lugduni die vigesima secunda mense Maio anno millesimo octingentesimo quinquagesimo tertio.
+ Aloysius Ar, pus
(Zegel)
I. Berruto, Secretarius

39.8 Page 388

▲back to top


- IV/384 -
de acht dagen 's avonds een preek gehouden, met als resultaat een onbe-
rekenbaar aantal biechten en communies, alsof er een retraite of missie
gehouden werd. Deze ongewoon gunstige resultaten van vroomheid leidden
er toe het Veertigurengebed ook in de volgende jaren te houden met regel-
matige preken en andere vrome oefeningen.
Maar de vreugdevolle gebeurtenissen in het Oratorio deden Don Bosco
niet de smart van een vereerde vriend van hem vergeten. De strijd van de
sektarische journalisten tegen de Bisschop van Asti, Mgr. Filippo Artico
hield niet op, en Don Bosco trachtte zijn bitter lot zoveel mogelijk te
verlichten. De goede Prelaat was enkele malen naar het Oratorio van Val-
docco gekomen en had er een paar dagen doorgebracht. Bij die gelegenheid
liet Don Bosco door Francesia en Tomatis De Schoorsteenveger opvoeren,
een komediestukje dat hijzelf had geschreven. En monseigneur was daar zo
over te spreken, dat hij Don Bosco verlof vroeg de hoofdpersoon een heel
nieuw pak te mogen schenken.
Tijdens de voorbereidingen voor de feestelijkheden van Sint-Aloysius
en Sint-Jan te Valdocco, nodigde Don Bosco Mgr. Artico uit op de plech-
tigheid van de titelheilige van het Oratorio van Porta Nuova. De bis-
schop kwam en uit een brief die hij aan Don Bosco schreef begrijpt men
het aandeel dat hij aan het feest had, de laaghartige en aanhoudende
scheldpartijen van de kranten tegen hem, hun kwaadaardige bespionering
van elke stap die hij deed, de lasterlijke insinuaties, de angsten die
voortaan zijn geest gewelddadig gebroken hadden, alsook de vertroos-
ti ng d i e h ij vond in de brieven en bezoeken van Don Bosco.
"Camerano, Bisschoppelijk Paleis,9 juli 1853
Vereerde en geliefde Don Giovanni,
Op het juiste ogenblik ontving ik uw vriendelijke brief die mij het
leed verzachtte, veroorzaakt door de lezing van het lichtzinnige blaadje
L'Operaio d'Asti (De Arbeider van Asti). Meer dan de beledigingen
v a n d e boosaardigen mij kwetsen, verheugt mij de welwillendheid der wijzen, en
daarom was de lectuur van uw liefdevolle brief mij een zoete troost.
De barmhartige God heeft mij in deze zeven jaren waarin ik het
doelwit geweest ben van kwaadwillige vervolgers, steeds de genade bewe-
zen dat ik niet alleen beledigingen maar ook aanmoediging ontving, niet
alleen duivelse brieven en artikelen, maar ook engelachtige brieven en
bezoeken. Tot nu toe heb ik steeds gezwegen en mijn zaak in handen van
de Heer gesteld, en ik mag wel zeggen met Zacharias: Salutem ex inimicis nos-
tris.
Maar het u reeds bekende artikel in de Operaio, dat u in Turijn
las, en verleden zondag verschenen is, biedt U, geliefde Don Giovanni, een ge-
schikte gelegenheid, om in de Gazzetta Ufficiale een artikel te schrijven dat u
in uw bescheidenheid anders nooit zou willen publiceren. Immers op bladzijde 4,
kolom 1 van de Operaio van 3 juli nr. 40 (onder de deknaam Germando)
heeft een correspondent uit uw hoofdstad, zoals u zien zult... durven schrijven
dat ik niet mocht preken. En omdat hij de schaamteloze leugen zo ver drijft dat
hij ook uwe in Turijn en daarbuiten zo vereerde naam, uw Oratorio enz.,
durft aanhalen, acht ik het noodzakelijk dat u op een manier die u het
geschiktst lijkt, de leugenachtige correspondent ontmaskert en beschaamt, en hem
vertelt wat u met honderden personen gezien en gehoord hebt. De hemel gehoord

39.9 Page 389

▲back to top


- IV/385 -
hebt. De hemel weet hoe graag ik gepreekt zou willen hebben; en u weet
ook, geliefde Don Giovanni, dat ik ondanks de hoest die me kwelde en de
warmte die me benauwde, volgaarne een toespraak zou hebben gehouden.
Wel is het een feit, dat ík mij onttrek aan vele uitnodigingen van
andere kerken, en alleen uit genegenheid voor u en uw geliefde jonge ar-
beiders, heb ik uw feest bijgewoond, omdat ik ertoe was uitgenodigd zon-
der de een of andere functie te moeten vervullen. Tenslotte, nu u mij
zo spontaan voorstelt aan de Operaio te schrijven, wanneer ze het zouden
wagen over mij te schrijven in verband met het feest en het Oratorio van de H.
Aloysius, en omdat zelfs advocaat Torelli en anderen het u vroegen, komt
het me voor dat alles ertoe leidt hun te verplichten de leugens en lasteringen
van mijn eeuwige vijanden - hoe weinige ook - te herroepen, terwijl u h u n
alleen hoeft te zeggen wat er inderdaad gebeurd is. Ik verzoek u
daarom te zwijgen over het ontbijt 's morgens en over de loterij van 's
avonds, om de schijn te vermijden dat ik de gunst van uw jongens
ge ko ch t zou hebben. Hoogstens kunt u zeggen dat ook ik bij het vertrek na het
feest een herinner ing aan het Liefdadigheidsinstit uut wilde achterl a-
ten, waar ik 's zondags (26 juni j1.) incognito en onverwacht verschenen
was, en er ontvangen en begroet werd met spontaan hoera-geroep, zodat men
zou kunnen zeggen, dat terwijl de Operaio in Asti een kruisig hem! tegen mij
drukte e n u i t g a f , i n T u r i j n h e t H o s a n n a ! v a n d e g e e s t e l i j k e k i n d e r e n
van Don Bosco weerklonk. Ik beval daarentegen echter stilte en ver-
z o c h t o m n i e t meer te roepen: Viva monseigneur.
Het komt me voor dat U ook uit naam van al uw jongens zou kunnen
protesteren tegen de Operaio en tegen de leugenachtige correspondent in
Turijn, een zekere professor Gatti, zoals men mij vertelde.
Men zou kunnen vergen dat hij zijn naam bekend maakt en ondertussen
wordt hij openlijk als een eerrover en leugenaar enz. gebrandmerkt. Het
zou natuurlijk voldoende zijn, als men uw vriendelijke brief van 6 dezer,
die ik 8 dezer ontving, zou afdrukken om sommigen de mond te snoeren;
maar ik kan en mag hem niet laten drukken.
Om de lasterlijke leugens van dezelfde Operaio te weerleggen die
zoveel valsheid bevatten, en vooral dat ik niet ontvangen zou zijn door
de ministers, zou het artikel ook ondertekend kunnen worden door de
theoloog Granetti, ooggetuige van de ontvangst die mij van de zijde der
ministers ten deel gevallen is. Ook is het nodig dat Granetti in zijn
kwaliteit van secretaris en pro-secretaris van Mgr. de bisschop Renaldi,
protesteert tegen de laster die op bladzijde 1 staat van dezelfde
Operaio over mij en over de bisschop van Pinerolo, wie men woorden in
de mond legt, die hij niet gezegd heeft. Vastgesteld dient daarentegen
dat hij me bejegende en omarmde als een broeder en zich drie uren lang
met mij onderhield en wel verre van tegen me te zeggen: U moet aftre-
den, mij aanmoedigde, enz. Misschien past iets dergelijks Mgr. Renaldi
niet, hoewel het goed zou zijn wanneer hij zich verwaardigde in de
Gazzetta Ufficiale een paar regels te laten afdrukken, bijvoorbeeld in dezer
voege: Ik verklaar alles voor vals en las terlijk wat in h et da b la d L' 0p e-
ra io ( 3 juli jl. nr. 40) geschreven is omtrent het onder houd dat ik gehad
heb met Mgr. Artico, Bisschop van Asti, of iets dergelijks.
Wanneer de theol. Granetti daarentegen een afzonderlijk artikel
zou willen schrijven voor dezelfde Gazzetta Ufficiale, en daarin ver-
tellen waar hij getuige van geweest is, en de leugens ontmaskeren met
betrekking tot Gioberti, daar hij de brief gelezen heeft die aan mij geschreven

39.10 Page 390

▲back to top


- IV/386 -
werd (wat ook Don Bosco doen kan) zou dat misschien nog beter zijn.
Inplaats van de theoloog Granetti, zouden dan samen met u, mijn beste
Giovanni, die de rector zijt van het Oratorio, de Graaf Cays en de Rego-
latore Radicati van Brozzolo, het relaas kunnen tekenen.
Maar ik sluit thans en stel mijn volle vertrouwen op u.
Tempus tacendi et tempus loquendi: flat lux; mentita est iniqui-
t a s sibi.
Groet uw seminaristen en de brave arbeidersjongens van mij en beveel
mij aan in hun gebeden. Ik beveel me eveneens aan in de uwe, mijn beste
Don Giovanni. Lees en overhandig aan de theol. Granetti het bijgevoegde
briefje,
Geheel de uwe,
+ Filippo, Bisschop van Asti
Mgr. Artico en Mgr. Fransoni, waren zolang als zij leefden de meest
gehate en vervolgde bisschoppen van de vijanden van de Kerk.

40 Pages 391-400

▲back to top


40.1 Page 391

▲back to top


- IV/387 -
HOOFDSTUK
LII
DE BROEDERS VAN DE CHRISTELIJKE SCHOLEN OPGEROEPEN
VOOR DE MILITAIRE DIENST - MINISTER CIBRARIO -
CATECHISMUS EN BIJBELSE GESCHIEDENIS OP DE LAGERE
S C H O L E N - V E R N I E TI G I N G VAN EEN KROEG - HET ORATORIO MEESTER
VAN HET VIJANDELIJKE KAMP.
Wanneer de mooie feesten van de Oratorio's van Don Bosco ook al
duizenden jongens naar het godsdienstonderricht brachten, een nog groter
aantal volkskinderen leerden daardoor leven volgens de wetten van God en
van de Kerk bij de Broeders van de Christelijke Scholen; totdat deze
plotseling een zeer onaangename mededeling kregen van de Regering.
De minister van oorlog stelde hen op 30 juli per circulaire ervan
op de hoogte dat de hun door Carlo Alberto in 1839 en in 1842 verleende
concessies waardoor ze vrijgesteld waren van militaire dienst, waren
ingetrokken. Voortaan waren zij onderworpen aan de algemene wet. Er
werd geen rekening gehouden met hun onvermoeide werkzaamheid, hun ijver,
hun vroomheid, hun betekenisvolle verdiensten ten bate van de opvoeding
van het volk. Dit was een meesterlijke zet, ondernomen tegen de scholen
van de goede Broeders. De jeugd van Turijn zou daardoor van lieverlede
veel van de catechismus-leraren verliezen.
Doch om als het ware iets te vergoeden van de ernstige schade,
die door het gebrek aan zulke leermeesters zou worden veroorzaakt, pu-
bliceerde minister Cibrario op 21 augustus 1853 een instructie voor de
uitvoering van het onderwijsprogram der lagere scholen. Wij geven hier
weer wat betrekking had op de catechismus en de Bijbelse geschiedenis,
niet zonder de uitsluiting van elke inmenging der kerkelijke autori-
teiten in het openbaar onderwijs te betreuren. Tegelijkertijd willen we
erop wijzen hoeveel waarde een minister in die tijd nog hechtte aan de
godsdienstige opvoeding van de schooljeugd.
Voor de eerste klas van de lagere school las men de volgende artikels:
"Art III - Verklaring en bestudering van de Kleine Catechismus
Hoewel het eerste deel van de catechismus niet in al de verschil-
lende bisdommen hetzelfde is, onderwijze men om iedere twijfel weg te nemen en
de eenheid van het onderwijs te bevorderen, in de eerste klas van de
lagere school het volgende: "De gebeden van de christen 's morgens en 's avonds,

40.2 Page 392

▲back to top


- IV/388 -
het Onze Vader en het Weesgegroet, ook in het Latijn, verder de lessen van
de catechismus die handelen over de eenheid van God, over het mysterie
van de Heilige Drievuldigheid, over de Menswording van de Zoon van God,
over de komst van Jesus Christus op het einde der wereld en van het
algemeen en bijzonder oordeel.
Om de catechismus goed en met vrucht te onderrichten dient de le-
raar de volgende dingen in het oog te houden: 1. Dat dit onderricht in
de scholen gegeven moet worden met de ernst en ingetogenheid waarmee ook
het gebed geleerd wordt. Vervolgens bereide de leermeester ijverig zijn
verklaringen voor, om te voorkomen dat hem geen woorden of voorbeelden
uit de mond vallen die niet geheel beantwoorden aan het delicate on-
derwerp dat hij te behandelen heeft; en wanneer hij zich voor een
stelling gesteld ziet die hij niet goed begrijpt, zoeke hij zijn toe-
vlucht tot vrome en geleerde personen en drage er zorg voor zich reken-
schap te geven van iedere waarheid of voorschrift dat de catechismus bevat.
2. Hij beginne daar niet aan zonder de eerste lessen van de Bij-
belse Geschiedenis geleerd te hebben, dat wil zeggen die welke zich
bezighouden met de schepping van de wereld, de val van Adam, de be-
lofte van de Verlosser, enz. omdat de voorstelling van deze feiten zeer
geschikt is om de fundamentele waarheden van de christelijke leer te
illustreren. Daarom dient het onderricht in de Bijbelse geschiedenis
ge li jk e tr ed t e hou de n me t da t van de catechismus.
3. Men dwinge de leerlingen niet de vragen en antwoorden uit de
catechismus uit het hoofd te leren zonder ze hen op een duidelijke ma-
nier verklaard te hebben en zonder zich door het stellen van vragen er-
van overtuigd te hebben dat de leerlingen aan de vragen en antwoor-
d e n e e n j u i s t e b e t e k e n i s hechten.
4. Het belangrijkste voorschrift, ook aanbevolen door verschillende
schrijvers, is, de verschillende antwoorden tot een geheel te verenigen,
zodat de leerlingen het geleerde aan één stuk door kunnen weergeven zon-
der dat zij daarbij door de tussenkomst van vragen geholpen worden.
Art. IVO- Bijbelse Geschiedenis - Mondelinge vertellingen, eerst
door de leraar edaan, vervolgens herhaald door de leerlin e n aan
de hand van verschillende feiten uit het Oude en Nieuwe Testament.
Het onderricht in de Bijbelse Geschiedenis dient gelijke tred te
houden met dat van de Catechismus. En omdat men in de eerste klas van de
lagere school de gevoelige geest van de leerlingen niet moet overbelas-
ten met vele en kleine feiten en eindeloze reeksen van namen en data,
moet de leermeester met de grootste eenvoud en helderheid alles duide-
lijk maken: de schepping van de wereld en van de mens, de val van Adam
en de belofte van de Verlosser, de dood van Abel, de zondvloed, de ver-
spreiding der volkeren, de roep tot Abraham, het offer van Isaak, de
slavernij van het jodenvolk in Egypte en zijn verlossing door het in-
grijpen van Mozes, de geboorte van de Zaligmaker.
1. Bij het geven van dit onderwijs late de leermeester zich leiden
door "goedgekeurde" schrijvers en beperke zijn lessen tot eenvoudige en korte

40.3 Page 393

▲back to top


- IV/389 -
vertellingen. Elke daarvan moet hij duidelijk uiteenzetten en zoveel als
nodig is de uitdrukkingen verklaren die nieuw zijn voor de kinderen.
2. - Door middel van vragen stellen moet hij de leerlingen ertoe brengen
het verhaal zelf weer te geven, met eigen woorden en door geschikte over-
wegingen zal hij er de morele beginselen uit putten die van belang zijn
voor de levenspraktijk, zich beroepend op de documenten die dienen om de
waarheid van de christelijke leer te bewijzen. Tenslotte moet hij het
vertelde in zijn geheel laten herhalen door een of meerdere leerlingen."
De rest van de stof wordt over de 2de en 3de klas van de lagere
school verdeeld; en van de Bijbelse Geschiedenis voor de tweede klas de
handelingen van de aartsvaders tot de splitsing van het rijk van Juda;
voor de derde klas tot de komst van de Verlosser.
De leraar van deze beide klassen moet in het begin van het jaar de
stof samenvatten, die in het voorgaande jaar behandeld werd, zowel van de
catechismus als van de Bijbelse geschiedenis.
Ten aanzien van de catechismus vermeldt de instructie: "De leer-
meester van de tweede klas kan ook de leerlingen ertoe aansporen elkaar
vragen te stellen over die delen van de catechismus die reeds uiteen-
gezet werden. Zodoende leren zij niet alleen de antwoorden, maar ook de
vragen; zij zien daardoor de samenhang van het geheel en zullen gemak-
kelijk en juist over de inhoud van een paragraaf van het begin tot het einde
kunnen spreken.
Voor de vierde klas: Godsdienstonderricht. Het derde en vierde deel
van de grote catechismus van het diocees, dat wil zeggen de delen die
uitvoerig handelen over de geboden van God en van de Kerk en over de
Sacramenten en de Bijbelse Geschiedenis van het Nieuwe Testament."
Wie zou met zijn ondervinding wel minister Cibrario geraden en ge-
holpen hebben om een zo geschikt programma op te stellen? Wie liet hem
voorschrijven dat de boeken over de Bijbelse Geschiedenis goedgekeurd
moesten zijn en van welke bijzondere autoriteit op dat gebied zou hij
deze aanwijzing vanzelfsprekend gekregen hebben? We weten het niet; maar
het staat vast dat Cibrario in dat jaar herhaaldelijk een bezoek aan
Valdocco bracht en er met Don Bosco langdurige en ernstige gesprekken
voerde; alle leerlingen van het Oratorio hebben dat gezien. Ongetwijfeld
spraken zij niet over politiek.
Maar indien de minister voorschriften uitvaardigde van algemene aard
voor het welzijn van de jeugd, moest Don Bosco ook andere bestuderen
die niet minder in betekenis waren zowel in zijn eigen belang als in het
belang van zijn jongens. Hij had het zover weten te brengen dat de Giar-
diniera, een kroeg, ondergebracht in het huis Bellezza, slechts door
een muurtje van onze speelplaats afgescheiden zou worden afgebroken.
Zoals we reeds zeiden kwamen daar zondags de vrolijke Fransen bijeen, de
spelers en drinkers en andere lieden van soortgelijke aard, met inbegrip
van enkele volgelingen der protestanten wier beurs door hun afvalligheid
gespekt was. Orgeltjes, dwarsfluiten, klarinetten, gitaren, violen,
bassen en contrabassen en omne genus musicorum van straten en pleinen
volgden daar elkaar in de loop van de dag op. Ook gebeurde het wel dat
zij er op bepaalde uren van de middag allemaal tegelijk aanwezig waren
om concerten te geven, zodat het wel voorkwam dat de zangers van het
ko or i n de kerk ve rward en als het ware overdonderd werden door het lawaai en
het getier. Vlak bijeen waren daar de kinderen der wereld en de kinderen van het

40.4 Page 394

▲back to top


- IV/390 -
licht, de stad van de duivel en de stad van God. Om de slechte indruk
weg te nemen die dat storend vertoon op de zielen van de jongens kon
maken, greep Don Bosco dikwijls de gelegenheid aan om hen te herinneren
aan het woord uit het Evangelie: De wereld zal jubelen en gij zult be-
droefd zijn; doch vat moed, want uw droefheid zal veranderen in vreug-
de: Mundus gaudebit; vos autem contristabimini; sed tristitia vestra vertetur
in gaudium.
Maar er moest een einde komen aan die haard van onrust, en Don Bosco
deed daarvoor wat hij kon. Hij zag de gevaren van zijn geliefde jongens
en wist ook welke hemzelf bedreigden indien hij zou geprobeerd hebben die
schandelijke bijeenkomsten te verhinderen. Eerst probeerde hij het huis
te kopen; maar daar de eigenares, mevrouw Teresa Catterina Novo weduwe
Bellezza, niet van plan was het te verkopen, was er niets aan te doen.
Toen stelde hij haar voor het te huren, maar de huurder die er een kroeg
in geopend had verlangde van de eigenares een fabelachtige schadeloos-
stelling, bewerende dat hij verschrikkelijk veel nadeel zou hebben.
Gewoon als hij was op de goddelijke Voorzienigheid te vertrouwen en op
de liefde van zijn weldoeners, wilde Don Bosco niet blijven stilstaan
voor de ernstige moeilijkheid van die nieuwe kosten. Intussen stierf
echter de exploitant van die onderneming; en zijn vrouw, hoewel eerza-
mer van aard dan hij, bleef de herberg geopend houden.
Don Bosco begon nu haar vriendschap te zoeken door haar goedendag te
zeggen, of door haar te vragen hem een of ander stukje keukengerei te
lenen, tenslotte door nu en dan wat gebraden vlees bij haar te kopen,
vooral op feestdagen. Deze vrouw kreeg hoe langer hoe meer eerbied voor
Don Bosco die, toen hij haar op een goede dag onder vier ogen kon spre-
ken, haar vroeg of ze van plan was haar hele leven lang die kroeg te
blijven houden en of ze er nog nooit over had nagedacht, dat zij met
iedere dag de stapel hout groter maakte voor de hel waarin zij zou terecht-
komen:
De vrouw antwoordde: "Ik weet het wel; maar waar moet ik anders van
leven?"
"Ik heb misschien een plan om u een eerlijk bestaan te verzekeren."
"Ik zou maar al te graag ophouden met deze zaak. "
"Mijn plan zou zijn uw café voor mijn rekening over te nemen."
"Dan zouden we eerst moeten zien of mevrouw Bellezza dat goedvindt."
"Daar heb ik aan gedacht, en ik geloof wel dat zij het goedvindt."
"Als het zo is, is het natuurlijk in orde; maar wat moet ik met al
die spullen beginnen? Flessen, maten, schotels, borden, pannen, glazen,
banken, tafels, vaten, stoelen en zo meer?"
"Al die dingen zal ik ook kopen; we zullen twee deskundigen kiezen
en ik zal u betalen wat zij vaststellen."
"Maar ik moet nog een paar maanden huur betalen!"
"Die betaal ik!"
"Prachtig; dan heb ik er niets meer tegen."
De schatting van de inboedel werd gemaakt, en alles werd royaal betaald.

40.5 Page 395

▲back to top


- IV/391 -
Toen Moeder Margherita honderden lege flessen van allerlei model en
inhoud, liters en halve liters, emmers en banken en tal van andere voor-
werpen die voor het ogenblik onbruikbaar schenen, haar huis zag binnendragen,
riep ze uit: "Wat moeten we aanvangen met al die kurken, cafétafeltjes,
koffiepotten en glazen?
"Laat maar, moeder," antwoordde Don Bosco, "alles zal ter gelegener
tijd en plaats wel bruikbaar zijn. We doen het voor het beste."
Intussen bleef de herbergierster een paar kamers bewonen en omdat
Don Bosco vreesde dat zij spijt zou krijgen en zich losmaken van een
contract dat slechts mondeling overeengekomen was, liet hij haar door
een paar mensen die hij goed kende in het oor fluisteren dat de voor-
zichtigheid eiste niet zo maar blind vertrouwen te stellen in de belofte
van de vrij aanzienlijke schadeloosstelling die Don Bosco haar moest
betalen en dat het daarom beter was een en ander op papier vast te leg-
gen. Het contract werd door beide partijen getekend, onder voorwaarde
dat de herbergierster zou verhuizen.
Maar de klanten van de kroeg gingen op het vernemen van het nieuw-
tje heftig te keer en de hemel mag weten wat voor lelijks over de
priesters ze de vrouw allemaal wijsmaakten; in alle geval kwam zij na
een paar dagen Don Bosco hullend opzoeken en zei dat ze bedrogen was,
Ik weet niet waar ik naar toe moet!" riep ze uit, "laten we het contract ver-
breken."
"Dat gaat niet," antwoordde Don Bosco, "Zorgt u dat u een andere
woning krijgt."
"Op dat ogenblik", zo vertelde ons Giovanni Cagliero, "kwam ik
door de bijsacristie naar binnen en trof daar Don Bosco aan met Buz-
zetti en een oude vrouw die wij la Giardiniera noemden. Ze was kwaad op
Don Bosco omdat hij haar uit de kamers van haar herberg wilde hebben.
Don Bosco antwoordde haar rustig dat hij die lokalen nodig had omdat
hij ze wilde gebruiken als leslokalen voor de externe jongens, Dat was
inderdaad ook zijn eerste plan geweest. Maar de bejaarde dame begon er
nu meteen als een furie uit te zien en schreeuwde: "U bent een leuge-
naar!" - Don Bosco antwoordde: "Ongelukkige! Een vrouw die leugenaar
durft zeggen tegen een priester! Buzzetti, Buzzetti!" breng die dame
ev en n aar buiten. - "En ik liep onmidd el li jk toe om hem een stoel t e
geven, omdat ik hem zag verbleken en hij beslist moest gaan zitten, zo
moest hij zich geweld aandoen om zich te beheersen en de kalmte te
bewaren." - Toen de dame kort daarna, kalmer geworden, weer terugkwam,
kon Don Bosco haar uit het hoofd praten dat een dergelijk contract iets
zou bevatten dat nadelig voor haar was, en hij bracht haar er toe in
Turijn een paar kamers te zoeken, terwijl hij besloot: "Ik zal drie
maanden huur voor u betalen!" En zo gebeurde het en de vrouw was tevreden-
Nadat Don Bosco de zaak op die manier geregeld had, ging hij on-
middellijk een bezoek brengen aan de eigenares die in Turijn woonde,
vertelde haar wat hij gedaan had en dat vond deze brave, christelijke
vrouw heel goed. Op die manier kon Don Bosco de helft van het huis het
zijne noemen. En nu hoorde men er geen gevloek en liederlijk gezang
meer Don Bosco verhuurde de vertrekken onmiddellijk aan rustige god-
vrezende mensen. Maar ondanks duizenden vorige beloften, konden ze ofwel
de huur niet betalen, of maakten ze misbruik van het medelijden van de pries-
ter, wetende dat hij toch nooit zijn toevlucht rot een rechtbank zou nemen. In-

40.6 Page 396

▲back to top


- IV/392 -
tussen was de andere helft van het huis, ofschoon veel rustiger geworden,
toch een haard van ongerechtigheden gebleven, Don Bosco begaf zich
andermaal naar de eigenares en vroeg haar hem het hele huis te willen
verhuren. De dame aarzelde. Het kwam haar niet goed uit al de kamers aan
één enkele huurder af te staan, omdat ze bang was dat het dan op een goed
ogenblik plotseling helemaal leeg zou komen te staan. Zij was gewoon
elke kamer van maand tot maand te verhuren. Toen stelde Don Bosco haar
voor een huurcontract aan te gaan voor enkele jaren, en dat wilde ze dan wel
doen.
"Het pand," zo schreef de notaris, "bestond uit twee cafélokalen
op het zuiden. Gelijkvloers drie kamers op het zuiden, een andere op
de gang en twee andere op het noorden. Op de eerste verdieping drie ka-
mers op het zuiden en drie andere op het noorden. Op de tweede verdie-
ping vier kamers, op het zuiden en een op de gang en twee op het noorden.
Twee grote priëlen, beide in goede staat, steunend op eveneens in goede
staat verkerende palen en een lange haag aan de noordzijde." De huur
ging in op 1 oktober 1853, liep af per september 1856, en bedroeg per
jaar 950 lire. Daarna werd het contract vernieuwd van 1 oktober 1856 tot
eind september 1859 voor de jaarlijkse som van 800 lire, met de clausule
echter dat het contract van jaar tot jaar kon worden opgezegd, mits dit
drie maanden van tevoren was aangekondigd.
Nauwelijks kon Don Bosco over het hele huis beschikken, of hij zei
de andere huurders de huur op. Maar sommigen van hen wilde niet verdwij-
nen, terwijl anderen ergens anders een onderdak zochten, verleid door de
grote beloning. Maar het werd een langdurige en kostbare geschiedenis
omdat per slot van rekening niemand de achterstallige huur wilde beta-
len. Ook waren er die beledigend werden, hem begonnen te dreigen en
zelfs een aanslag op hem pleegden, zoals we nog zullen zien. In ieder
geval was geen offer hem te groot, liever zelfs het grootste offer dan
af te zien van het ondernomen werk om zijn zonen te beschermen.
Toen de kamers allemaal leeg waren, moest Don Bosco met het herstel-
len en het schoonmaken van de lokalen beginnen (1) om van andere kosten
niet te spreken. Hij zette er toen terstond nieuwe huurders in die hij
kon ver trouwen, om er zeker van te zijn dat hij geen gevaarlijke buren meer
naast
(1)
Hooggeachte Heer,
Turijn, 8 februari 1854 .
Bij het opmaken van de rekening van mevr. wed. Bellezza is er verschil van mening
gerezen met betrekking tot de werkzaamheden die ik heb laten uitvoeren met goedvinden
van voornoemde mevrouw, in haar huis van de Giardiniera, De werkzaamheden zijn
onvermijdelijk ten einde van de lokalen gebruik te kunnen maken, niettemin neem ik de helft
van de kosten voor mijn rekening.
Bij deze verzoek ik U beleefd uw welwillende invloed aan te wenden, om de
noodzakelijkheid van deze werkzaamheden te benadrukken, waarvoor ik me eveneens gaarne
onderwerp aan het oordeel van deskun-igen,
Ik voeg hierbij een bedrag van fr, 311,70 dat, met de kosten, volgens rekening,
voor ruiten, het witten, en metselen, Let bedrag van fr. 475. - der huur voor een half jaar
uitmaakt
Vertrouwend op Uw beproefde welwillendheid, verblijf ik met de meeste hoogachting,
Uw dw.
Aan de Heer Vincenzo Baldvoli, notaris.
Bosco Gio, pr.

40.7 Page 397

▲back to top


- IV/393 -
naast zich zou hebben. Hij verlangde evenwel, wat niet meer dan billijk
was, dat het huis voldoende zou opbrengen om de eigenares te kunnen
betalen. Omdat hij het ophalen van de huur niet zelf ter hand wilde
nemen, stelde hij voor zulke aangelegenheden een zekere Mar... aan, met
wie hij een overeenkomst aanging dat deze voor het innen van de huren
zou zorgen en tien procent kreeg van de geïnde bedragen. Doch de man
stak alles in zijn zak en hield het voor zichzelf. Vergeefs verzocht
Don Bosco hem om het verschuldigde bedrag, vergeefs liet hij hem roepen
om hun rekening te vereffenen. Nu eens onder het ene voorwendsel dan
weer onder een ander hield zijn agent echter alles maar aan het lijntje.
Zo verliepen er ruim vier jaar, zonder dat Don Bosco ook maar één cen-
tiem van de huren ontving. Tenslotte dreef Don Bosco hem in het nauw
met een vastbesloten opvordering en Mar., die in hetzelfde huis woonde,
antwoordde: "Als u wilt dat ik wegga, wel dan ga ik! En hij overhan-
digde hem de sleutels en ging zonder iets van het geld aan Don Bosco
af te dragen, die zelf de hele huur aan mevrouw Bellezza betalen moest.
Het geld dat Don Bosco moest uitgeven terwille van de Giardiniera,
bedroeg tenslotte meer dan 20 000 lire; toch, hoewel van alles beroofd,
had hij het nodige telkens op een providentiële manier weer ter beschik-
king.
Ten slotte redde de dame hem uit die ernstige moeilijkheid door
zelf in het huis te komen wonen. Weliswaar moest Don Bosco vanwege de
natuurlijke eigenares niet weinig dreigementen met processen en deur-
waarder aanhoren omdat zij dichtbij woonde. Doch dat was niets vergele-
ken bij de onophoudelijke moeilijkheden met de vroegere huurders. Niet-
temin trachtte Don Bosco het huis te kopen, maar hij slaagde daar niet
in, omdat de eigenares van geen verkoop wilde weten. Haar zoon echter
voelde er wel voor en toen zijn moeder in 1883 gestorven was, sloot
hij een contract met Don Bosco op 22 februari 1884 voor 110.000 lire,
zodat deze nu eindelijk meester was van het huis met al het aangrenzende
land erbij verdubbelde het ongeveer de hele ruimte van het Oratorio.
Op die manier had hij de tweede barricade van de duivel ten val
gebracht die zo dicht bij het huis van de Heer was opgeworpen, en had
hij de bron van zoveel ongerechtigheden in haar omgeving droog gelegd, en
was hij voorgoed heer en meester geworden van het vijandelijk terrein.
Heden ten dage stijgen er op dezelfde plaatsen, waar God in het verleden
zoveel beledigingen moest ondergaan, gebeden en jubelzangen ten hemel.

40.8 Page 398

▲back to top


- IV/394 -
HOOFDSTUK
LIII
EEN VADER WORDT PROTESTANT EN ZIJN GEZIN BLIJFT VAST
IN HET GELOOF - BEKERING VAN EEN WALDENZER JONGEMAN -
DIODATI IN DE SCHOLEN INGEVOERD - DON BOSCO IN SAN
IGNAZIO EN IN VILLASTELLONE - SAMENSPRAKEN OVER
"HEDENDAAGSE GEBEURTENISSEN" - DE WOEDE DER
PROTESTANTEN - TWISTGESPREKKEN
VERLEIDINGEN EN DREIGEMENTEN - PLANNEN VOOR EEN HUIS
DE R ROSMINIANEN NABIJ HET ORATORIO
Terwijl Don Bosco alles op alles zette om de kroeg van de Giardi-
niera op te ruimen, beloonde de goddelijke goedertierenheid hem daarvoor
met de gelukkigste gebeurtenissen die hij maar kon verlangen.
Een zekere heer L. ... behoorde tot de welgestelde handelslieden
van de stad Turijn. Hij had een beste vrouw, een voorbeeldige dochter en
een zoon die Luigi heette en veertien jaar oud was, een welgevormde,
volgzame en gehoorzame jongen. Maar de heer des huizes hield van bras-
partijen en hij haalde daarvoor slecht volk in huis, wat aanleiding gaf tot
ernstige meningsverschillen met zijn vrouw. Al het geld dat hij verdien-
de werd besteed aan spelen, eten en drinken. Als hij geld had ging hij
zich bedrinken; had hij er geen dan kreeg hij het op de zenuwen en sloeg
iedereen die er in huis was. Hij had veel schulden gemaakt, en wist niet hoe hij
die moest betalen noch tot wie hij zich kon wenden. Zijn zaken gingen
slecht zodat hij wel spoedig in de ellende zou komen te zitten. Een
goedmenend iemand gaf hem de raad naar de pastoor te gaan en naar de
liefdadigheid maar dat voorstel wees hij verontwaardigd van de
hand. Hij had nooit behoord tot degenen die de priesters nalopen en
n o o i t d e mo e d g e h a d o m d e hand op te houden en om aalmoezen te vragen.
Ten slotte kwam een kwaadaardige vriend die van zijn situatie op de
hoogte was bij hem en zei dat hij bij de protestanten veel broederlijke
liefde zou vinden en dat het voldoende was hun preken te bezoeken en
zijn naam op te geven, om zonder vernedering geholpen te worden. Dat
deed de ongelukkige koopman; hij luisterde naar de preken van de pro-
testanten, en toen hij door hun geld het voordeel van deze godsdienst had
leren kennen, aarzelde hij niet zich bij hen op te geven en werd zodoende
dus protestant. Van dat ogenblik ontbrak het hem aan niets meer voor
zichzelf en voor zijn gezin.

40.9 Page 399

▲back to top


- IV/395 -
Op een goede dag echter liet de protestantse dominee hem bij zich
komen en zei: "Mijn goede burger, ik moet u voor één ding waarschuwen,
namelijk dat wij geen geld kunnen blijven geven aan degenen die tot
onze Kerk behoren, wanneer hun gezin niet ingeschreven wordt. Zolang uw
vrouw, uw dochter en uw zoon niet eveneens protestant zijn, moet ik
voortaan inhouden wat ik u op het einde van iedere week geef."
De koopman zei dat het goed was, en in de overtuiging dat zijn
vrouw niet het minste bezwaar ertegen zou hebben om de godsdienst van
haar man te omhelzen, keerde hij naar huis terug, riep de familie bijeen
en kwam met zijn voorstel voor de dag.
De vrouw kon haar verontwaardiging niet bedwingen en haar man uit-
scheldend voor afvallige, voor een verrader van de godsdienst, besloot
zij met te zeggen dat ze zich nog liever in stukken zou laten scheuren
dan protestant te worden.
De echtgenoot, in de hoogste woede ontstoken, schreeuwde dat hij
besloten had dat het hele gezin de godsdienst van de Hervorming zou om-
helzen, van de heilige hervorming zoals hij het noemde.
"Wat!" antwoordde zijn vrouw: die "godsdienst die er groot op gaat
iemand als jou te hebben, dat noem ik geen hervormde godsdienst, dat noem
ik de godsdienst van de dronkenlappen!"
Zo iets had de arme vrouw nog nooit gezegd! Haar man greep een stok
en bij de eerste slag viel zij reeds als dood op de grond. Zij gilde
niet en uitte geen klacht. Maar de zoon Luigi riep uit: "Vader, wat
wilt u doen? Wilt u mijn moeder vermoorden?" Nauwelijks had hij dat ge-
zegd of hij kreeg zo een hevige trap dat hij gedwongen was te vluchten.
De hele dag bleef de man woedend. De vrouw kwam weer bij, maar besloot
haar geloof trouw te blijven. Zo goed mogelijk verdroeg zij de handel-
wijze van haar wrede echtgenoot. Iedere dag speelden zich nieuwe helse tafere-
len af.
Op een avond kwam hij dronken thuis, terwijl de rest van het gezin
de hele dag van een beetje brood had moeten leven. Het was na middernacht
en hij had verscheidene andere personen bij zich die erg luidruchtig wa-
ren en van wie er een op een draaiorgeltje speelde.
"Vooruit!" riep hij luidkeels, "allemaal opstaan, het is tijd om te
dansen, niet om te slapen."
De vrouw bracht in het midden dat het al laat was, dat ze een beetje
ziek was, en dat ze zich met zoiets belachelijk zouden maken voor de
buren. Alles vergeefs. Zij werd gedwongen uit haar bed te komen, de
anderen te laten opstaan en te dansen. Men kan zich nauwelijks voorstel-
len wat een afschuw heel het gezin van een dergelijke dwaasheid had.
Door al die plagerijen, en voortdurende bedreigingen met slagen en dood
als zij de protestantse godsdienst niet wilde omhelzen, vluchtte de
vrouw het huis uit en haar dochter volgde haar. Beiden gingen in een
huis dienen, daar ze er de voorkeur aan gaven het nog slechter te tref-
fen dan in het gevaar te verkeren eer en geloof te verliezen.
Zo bleef de koopman dus alleen in huis met zijn zoon Luigi, die hij
iedere week meenam om naar de preek van de protestanten te luisteren.
Aanvankelijk huilde Luigi en zei dat hij beslist niet wilde doorgaan,
daarna werd hij rustig en scheen niet met tegenzin te gaan. Ten slotte stelde

40.10 Page 400

▲back to top


- IV/396 -
zijn vader hem de vraag, of hij besloten had ook protestant te worden,
waarbij hij hem onder het oog bracht, dat hij zodoende voor een stuk
brood kon zorgen.
Luigi begon te lachen en meer niet. De vader, die dit lachen voor
een instemming hield, waarschuwde de protestantse dominee dat zijn zoon
de volgende dag het katholicisme zou afzweren en zich bij hem zou laten
inschrijven. Maar Luigi had andere plannen. Op aanwijzing van zijn
verstandige moeder en zijn zuster, en geraden door Don Bosco, bevond
hij zich, toen zijn vader thuiskwam om met hem naar de protestanten-
kerk te gaan, niet meer in de woning. Zonder er met iemand over te spre-
ken, was hij van huis weggelopen en had hij een briefje achtergelaten
wa ar op stond: Liev er de dood dan protestant te worden.
Men stelle zich voor in wat voor een razernij de vader verviel
toen hij zich zo beschaamd gemaakt zag.- Denkend aan de schande en de
spot waaraan hij bij zijn kameraden zou zijn blootgesteld, begon hij de
jongen overal te zoeken, om hem te overreden; maar gelukkig kon hij hem
nergens vinden.
Waarheen had hij de wijk genomen? Naar het Oratorio van de H. Fran-
ciscus van Sales bij Don Bosco. Daar leefde hij de eerste weken als
het ware verborgen. Toen hij enige tijd daarna met kameraden over zijn
geschiedenis was beginnen te spreken, beval Don Bosco hem grotere voor-
zichtigheid aan, en legde hij de anderen geheimhouding op. Toen hij
daarna vernam dat de vader nog steeds hardnekkig nasporingen verrichtte,
verwijderde hij de jongen voor een tijdje en stuurde hem naar een veilige
plaats. Ten slotte, toen alle gevaar verdwenen was, werd de jongen terug-
gehaald en kon hij in vrede leven.
Kort daarop kwamen de kameraden met een jongen van zestien jaar
bij Don Bosco. De jongen was als Waldenzer, protestant geboren en had
een helder verstand. Hij had met goed gevolg zijn klassen doorlopen, had
de Bijbel bestudeerd en veel boeken gelezen tegen het katholicisme en
had hun vooroordelen in zich opgenomen. Zijn nobel en edelmoedig hart
voelde zich evenwel aangetrokken door de goedheid van Don Bosco. Nadat
hij enkele besprekingen met hem gehad had, voelde hij iedere afkeer
van de ware Kerk van Jesus Christus van zich wijken. Toen hij dan ook
geheel in het reine was gekomen met de twijfels die in het kamp van de
dominees bij hem ontstaan waren, en na tal van moeilijkheden van de
zijde van zijn ouders overwonnen te hebben, zwoer hij uiteindelijk zijn
dwalingen af en werd katholiek. De familieleden, verontwaardigd over
zijn handelwijze, joegen hem van huis weg; maar hij bleef standvastig
in het geloof. Don Bosco verleende hem gastvrijheid in het Oratorio, en
de jongen leerde een vak en met zijn arbeid kon hij op een eerlijke manier
zijn brood verdienen.
Na deze twee verliezen hadden de protestanten en hun aanhangers
nog een grotere nederlaag te lijden. Met duivelse kunstgrepen hadden zij
geprobeerd hun vergif in de geesten van de katholieke schooljeugd te storten.
De Commissie die belast was met het toezicht op de tekst der
schoolboeken, had, toen zij tot de bevinding kwam dat de vertaling van
de Verhalen uit de Bijbelse Geschiedenis van kanunnik Schmid niet zo
best was, ee n ni eu we ui tg av e in Genu a la te n uitgeven Doch voor al de tek-
sten die kanunnik Schmid aan de Bijbel ontleend had, had men gebruik gemaakt van

41 Pages 401-410

▲back to top


41.1 Page 401

▲back to top


- IV/397 -
de versie van de ketter Diodati. Toen de bisschoppen deze vervalsingen
ontdekten, waarschuwden zij de gelovigen; en daarna verbood minister
Lanza dat die uitgave nog op de scholen zou worden gebruikt.
Don Bosco, die ieder jaar retraite liet geven aan zijn jongens om
hen steeds meer te vervullen van godsvrucht en liefde tot God, begaf zich
intussen naar San Ignazio. De heer Pasquale Spinardi schreef ons:
"Ik had nog het geluk de Retraite te volgen in het heiligdom van San
Ignazio bij Lanzo Torinese, en gedurende de maaltijd zat ik aan de tafel
van Don Bosco, waar de oversten mij hadden opgedragen toezicht te hou-
den op het bewaren van de orde en matigheid. Gedurende die tien genade-
volle dagen was Don Bosco ons Lumen Christi. Na de maaltijd hadden we
recreatie in het weiland achter de Kerk, maar we mochten niet voorbij de
drie huizen gaan die daar aan de rand stonden. Terwijl Don Bosco op het
jonge gras ging zitten, vormden wij allen een kring om hem heen en
lu is te rd en n aa r zijn mooie verhalen en wijze spreuken."
Vanuit San Ignazio bleef hij steeds waken over zijn Oratorio. En
niet alleen onder de jongens maar ook onder de seminaristen bestond de
stellige overtuiging dat hij in die tijd verschillende bezoeken aan
het Huis bracht en, hoewel in persoon ver verwijderd, alles zag wat daar
voorviel. Er bestaan inderdaad briefjes van Don Bosco waarin hij waar-
schuwde voor ongeregeldheden die er waren voorgevallen, bijvoorbeeld dat
enkelen, in plaats van zich bij hun kameraden te voegen voor het avondge-
bed, zich hadden afgezonderd om te spelen, en tussen de tijd dat dit
gebeurde en het moment dat zijn waarschuwing kwam, was het onmogelijk dat
Don Bosco op enigerlei manier uit Turijn een mededeling daarover gekregen
zou kunnen hebben.
In de stad teruggekeerd liet hij, voor de maand augustus, aan de
abonnees van de Katholieke Lectuur een nieuw boekje van zijn hand toe-
zenden. Het was getiteld: Samenspraken over Hedendaagse gebeurtenis-
se n. H i j w as het boekje als volgt begonnen:
"Aan de Lezers. - De stof, in dit boekje behandeld, wordt gevormd
door historische gebeurtenissen die ikzelf gezien heb of die bericht wer-
den door personen die er ooggetuigen van waren. Ik heb niets anders
ge da an dan ze in de vorm van gesprekken weergeven.
Om begrijpelijke redenen heb ik gemeend de namen van sommige perso-
nen op wie deze gebeurtenissen betrekking hebben achterwege te moeten laten
Ik geef de vaders en moeders de raad hun kinderen deze gebeurtenis-
sen te laten lezen. Zij kunnen als richtsnoer en beveiliging dienen in
de kritieke omstandigheden waarin de onvoorzichtige jeugd zich in deze
stormachtige tijden bevindt."
Het waren zeven samenspraken: 1) Een protestantse dominee die een
ongelukkige met geld verlokt om de Katholieke Kerk te verlaten; 2) een
afvallige die aan een goede vriend de oorzaken vertelt van zijn verdor-
venheid; 3) een rouwmoedige die de redenen van zijn terugkeer tot het
Katholicisme verhaalt, vooral door de lectuur van de Waarschuwingen aan
de Katholieken en door de redeneringen gehoord van een goede priester
over het dogma van de Biecht; 4) een ernstig zieke die zijn dominee ver-
geefs om geestelijke bijstand verzocht in zijn stervensuur, laat een priester,

41.2 Page 402

▲back to top


- IV/398 -
zijn vroegere biechtvader, komen; 5) een stervende die, door berouw ver-
teerd, de protestantse dominee smeekt hem de bijstand te vergunnen van
een katholiek priester, en, onmenselijk in de steek gelaten, zonder sa-
cramenten sterft; 6) de klachten van een moeder bij een priester over
het veranderde gedrag van haar zoon, die eerst een uitstekend Christen
was; 7) ontmoeting van de bovenbedoelde jongen, - bedorven door het lezen
van slechte boeken en door het lidmaatschap van een goddeloze arbeiders-
vereniging, - en de priester met wie hij van jongs af intiem bevriend
geweest is en zijn ontroerend berouw.
Toen de verzending van dit boekje achter de rug was en dat voor de
volgende maand naar de drukker was gebracht, schreef Don Bosco als volgt
aan zijn professor theol. Appendino in Villastellone:
"Algemene Directie van de Katholieke Lectuur,
Turijn, 21 augustus 1853
Hooggeachte Heer,
We zijn dus te uwen laste. Morgen met de boot van 10 uur ben ik bij
U met een seminarist als mijn secretaris, voor een tweeledig doel: om te
slapen en te schrijven; want ik ben overladen met werk en aan het eind
van mijn krachten.
Neem deze last op u in nomine Domini en de Heer zal u er voor belo-
nen Ik groet u van ganser harte en verblijf,
uw dw: leerling
Bosco Gio.
Hoofd van de straatjongens.
Mijn groeten aan uw eerbiedwaardige zuster."
Don Bosco had beslist behoefte aan een paar rustige dagen. Hij
had de eerste twaalf boekjes van de Katholieke Lectuur samengesteld, en
daarvan waren bijna 120.000 exemplaren onder het volk verspreid en sinds
hun verschijnen van hand tot hand gegaan. Zij waren voor de protestan-
ten wat in een veldslag de kanonnen en de mitrailleurs zijn. Vandaar
dat de twistpunten als een laaiend vuur opvlamden. Zij probeerden ze
te bestrijden met hun kranten en met de Evangelische Lectuur; maar het
was onbegonnen werk tegen de waarheid te vechten, en tegen de onverge-
lijkelijke eenvoud van stijl en zachtmoedigheid van Don Bosco; daardoor
sloegen zij bij hun volgelingen een zeer slecht figuur.
Met de opzet Don Bosco van zijn werk af te halen, deden ze toen alle
moeite om met hem in dispuut te komen, ervan overtuigd dat ze hem onder
vier ogen zouden kunnen overtuigen of beschaamd maken. De proselieten,
even hoogmoedig als onwetend, dachten dat geen enkel katholiek priester
zou kunnen standhouden tegenover hun redeneringen. Daarom vatten zij het
plan op om nu eens met tweeën, dan met verscheidenen bij elkaar, naar het
Oratorio te gaan, om godsdienstige twistgesprekken uit te lokken.
Over het algemeen bestonden hun disputen in luid geschreeuw, en in het
springen van de ene kwestie op de andere, zonder ooit over een zaak tot het

41.3 Page 403

▲back to top


- IV/399 -
einde toe door te praten. Hij, van zijn kant, liet nooit doorschemeren
dat hij genoeg van hen had; maar hij ontving hen telkens hoffelijk, luis-
terde met geduld en kalmte naar de moeilijkheden en flaters, en vervol-
gens diende hij hun van antwoord met zulke klare en overtuigende redenen
dat zij, om zo te zeggen, tegen de muur gedrongen werden. Zoveel moge-
lijk verhinderde hij hun van de hak op de tak te springen, van het ene
onderwerp op het andere, zoals ketters in twistgesprekken met katholie-
ken plegen te doen. Maar hij verplichtte hen bij de zaak te blijven
zolang die niet volledig was bekeken en verplichtte hen zodoende zelf de
vinger of op de wonde plek of op de waarheid te leggen. Sommigen die te
goeder trouw waren, trokken zich terug; anderen, die niet wisten wat ze
zouden antwoorden, maar zich ook niet gewonnen wilden geven begonnen te
schreeuwen en te schelden, en tot hen zei Don Bosco alleen maar: "Maar,
beste vrienden, schreeuwen en beledigingen zijn immers geen argumenten."
en zo liet hij hen in verwarring gebracht gaan. Ook raadde hij hun soms
aan de moeilijkheid aan hun dominees voor te leggen en hem dan het ge-
noegen te doen hem de gegeven oplossing mede te delen.
Bij een van die gevallen besloot een van hen die Pugno heette, nadat
hij erkend had geen antwoord meer te kunnen geven op wat Don Bosco gezegd had:
"Wij kunnen u niet van antwoord dienen, omdat we niet genoeg gestudeerd
hebben; maar als onze dominee maar eens hier was! Hij is een kei in de weten-
schap; en met twee woorden zou hij alle priesters het zwijgen opleggen."
Waarop Don Bosco: Doe me dan een genoegen, en vraag hem dat hij een
volgende keer met u meekomt Zeg hem dat ik verlangend naar zijn
komst uitzie. Deze boodschap werd overgebracht en kijk, op zekere
dag meldde zich aan het Oratorio de dominee Meille met twee andere voor-
aanstaande Waldenzen die in Turijn woonachtig waren. Na de gebruikelijke
beleefdheidswoorden begon er een dispuut dat duurde van elf uur voor-
middag tot zes uur 's avonds. Het zou ons hier te ver voeren als we
alles wat er gezegd werd wilden weergeven; maar een deel ervan is toch
te interessant om hier niet te vermelden. Het gesprek, dat eerst gehan-
deld had over de echtheid van de Heilige Schrift, over de traditie,
over het primaatschap van de H. Petrus en zijn Opvolgers en over de
Biecht, was uiteindelijk neergekomen op het dogma over het Vagevuur. Don
Bosco had deze geloofswaarheid aangetoond aan de hand van de rede, van
de geschiedenis, van de Heilige Schrift en ook van het Evangelie,
waarbij hij zich voor zover nodig bediende van de Latijnse tekst en
van de vertaling daarvan in het Italiaans. - Dit onderhoud werd later
door Don Bosco te boek gesteld, en het verscheen in de afleveringen van
de Katholieke Lectuur in de eerste jaren van hun verschijnen. - Maar
goed, een van de tegenstrevers die niet wilde toegeven, zei: "De Latijnse
en de Italiaanse tekst is niet voldoende; men moet teruggaan tot de
originele bron: men zou de Griekse tekst moeten raadplegen " Bij die
woorden greep Don Bosco onmiddellijk naar de Bijbel in een Griekse tekst
en zei: "Alstublieft, mijnheer, hier is de Griekse tekst; kijkt u het
maar na, dan zult u zien dat de Latijnse en de Italiaanse tekst daar vol-
ledig mee overeenstemmen."
De arme kerel, die nog minder Grieks dan Chinees kende, maar zijn
onwetendheid niet durfde toegeven, nam het boek heel gewichtig ter hand,
en begon er van voor tot achter in te bladeren, alsof hij de bedoelde
passage opzocht. Maar wat nu? Het geval wilde namelijk, dat hij het boek
het onderste boven hield. Don Bosco, die het gemerkt had, liet hem eerst een

41.4 Page 404

▲back to top


- IV/400 -
poosje bladeren en zei toen tegen hem: "Neem me niet kwalijk, beste
vriend, u vindt de passage natuurlijk niet doordat u het boek het onder-
steboven houdt, draai het eens zo om," en hij draaide het in de goede
stand naar hem toe. Hoe de ander zich voelde kan men zich beter voor-
stellen dan beschrijven. Met een gezicht zo rood als een gekookte
kreeft smeet hij het boek op tafel; en zo eindigde dan dit dispuut. Ook
Amedeo Bert kwam hem opzoeken om van hem te verkrijgen dat hij zou op-
houden met het schrijven en uitgeven van zijn verhandelingen, iets wat
de woede der protestanten tot een hoogtepunt deed stijgen; maar hij boekte
geen resultaat.
Door deze en soortgelijke gebeurtenissen was het de Protestanten wel
duidelijk dat zíj vergeefs hoopten Don Bosco van zijn publicaties
tegen hun sekte af te brengen. Daarom besloten ze hun toevlucht tot een
ander middel te nemen; waar zij meer resultaat van verwachtten; zij
namen eerst hun toevlucht tot omkoperij en vervolgens tot dreigementen.
Het was op een zondagmorgen in de maand augustus 1853, tegen elf uur,
toen twee heren zich bij het Jongenstehuis kwamen aanmelden en Don
Bosco te spreken vroegen. Een beetje vermoeid doordat híj pas de Mis
had opgedragen en gepreekt had; liet hij hen terstond in zijn kamer
brengen. Gedreven door een duister voorgevoel dat door de beide onbe-
kenden werd opgewekt, konden een paar interne jongens, onder wie Giu-
seppe Buzzetti, er zich niet van weerhouden de wacht te betrekken bij
de deur van Don Bosco. Na de eerste kennismaking, begon een van de twee
heren, wellicht een Waldenzer dominee, als volgt te spreken.
Dominee: Mijnheer de theoloog, u hebt van de natuur een grote gave ge-
kregen, u bent namelijk iemand die door het volk begrepen en gelezen
wordt; daarom zijn we naar u toegekomen om u te verzoeken of u dit kost-
bare talent niet zoudt willen gebruiken voor zaken die nuttig zijn voor
de wetenschap, voor de kunst en voor de handel.
Don Bosco: Inderdaad, voorzover mijn zwakke krachten het toelieten,
heb ik tot nu toe gedaan wat u daar zegt: ik heb een samenvatting uit-
gegeven van de Bijbelse Geschiedenis, van de Kerkgeschiedenis, een
boekje over het metriek stelsel en verschillende andere werkjes; en uit
de bijval die ze verworven hebben, mag ik opmaken dat het nuttig geweest
is. Thans heb ik me helemaal toegelegd op de Katholieke Lectuur, waar ik
me met hart en ziel mee bezig zal houden, omdat ik dat van het grootste
belang acht voor de jeugd en het volk.
D - Het zou veel beter zijn als u zich toelegde op het samenstellen van
een paar schoolboeken, zoals bijvoorbeeld een boek over de oude
geschiedenis, een verhandeling over de aardrijkskunde, natuurkunde,
meetkunde, in plaats van met de Katholieke Lectuur.
D.B. - Waarom niet met de Katholieke Lectuur?
D. - Omdat de stof die daarin behandeld wordt al zo dikwijls gekauwd en
herkauwd is.
D.B. - Dat is zo; die stof is al door zeer vele anderen behandeld,
maar in dikke geleerde boeken, die geschikt zijn voor de geleerden en
niet voor het gewone volk; voor wie de kleine en eenvoudige boekjes van
de Katholieke Lectuur juist bestemd zijn.

41.5 Page 405

▲back to top


- IV/401 -
D. - Maar dat werk levert u niets op; integendeel: wanneer u zich zou
toeleggen op de boeken die wij u voorstellen, zou u dat ook heel wat
winst opleveren voor het bewonderenswaardige Instituut, dat de godde-
lijke Voorzienigheid U heeft toevertrouwd. Neem dus, hier is een gift
(het waren vier bankbiljetten van duizend frank) en het zal niet het
laatste zijn; wij beloven U dat u er nog meer en ook grotere zult krijgen.
D.B. - Waarom al dat geld?
D. - om het voorgestelde werk ter hand te nemen, en om uw Instituut te
steunen, dat niet genoeg te prijzen valt.
D.B. U moet me verontschuldigen Heren, dat ik u dit geld teruggeef. Op
het ogenblik kan ik me met geen andere wetenschappelijke arbeid bezig-
houden dan die voor de Katholieke Lectuur.
D. - Maar dat is immers nutteloze arbeid.
D.B. - Als dat nutteloos werk is, wat gaat u dat aan? Als het nutteloos
werk is, waarom dan dit grote bedrag om het te verhinderen?
D. U weet niet wat u doet; door deze weigering benadeelt u in ernstige mate Uw
Instituut; en u stelt er uw eigen persoon door bloot aan bepaalde conse-
quenties, zekere gevaren.
D.B. - Mijne heren, ik begrijp wat u me met die woorden te verstaan wilt
geven; maar ik verklaar u ronduit, dat ik ter liefde van de waarheid
niemand vrees. Toen ik priester werd, heb ik me gewijd aan het welzijn
van de Katholieke Kerk en aan het heil van de zielen, vooral die van de
jeugd. Met dat doel voor ogen ben ik begonnen met het uitgeven van de
Katholieke Lectuur, en ik ben van plan daarmee door te gaan en dat werk
met al mijn krachten te bevorderen.
- "U handelt verkeerd," vervolgden de twee sinistere bezoekers nu ineens op
een andere toon en opspringend. "U handelt verkeerd en beledigt ons. En
wie weet wat er van u wordt? Als u het huis verlaat, bent u dan nog ze-
ker dat u erin zult terugkeren?"
De twee ongelukkigen spraken deze woorden op een zo dreigende
toon uit, dat de jongens die op wacht stonden en heel het gesprek begre-
pen hadden, bang waren dat Don Bosco iets kwaads zou gebeuren. Ze bewogen
de deur even om te verstaan te geven dat er mensen aanwezig waren,
bereid om op het eerste teken binnen te komen. Maar hun goede vader ant-
woordde, geenszins uit het veld geslagen: "Ik zie wel dat u de katholieke
priesters niet kent; anders zou u zich niet tot dergelijke bedreigin-
gen verlagen. Weet dus dat de priesters van de Katholieke Kerk, zolang
zij leven, graag voor God werken; en wanneer zij ooit bij het vervullen
van hun plicht zouden moeten sterven, zullen zij de dood als het grootste geluk
beschouwen, als de grootste glorie. Hou dus op met uw dreigementen, want het is
belachelijk."
Door deze moedige woorden van Don Bosco schenen de twee ketters zo toornig
te worden, dat zij op het punt stonden de hand aan hem te slaan. Toen hij dit
merkte legde hij voorzichtig zijn hand op de stoel en zei: "Als u geweld wilt
gebruiken, voel ik me wel in staat u te tonen hoe duur het kost de woning
van een vrije burger met geweld binnen te dringen, maar nee, de kracht van de
priester berust in het geduld en in de vergiffenis. Het is nu echter wel
tijd om er een eind aan te maken. Verlaat dit huis dus", en met die woorden in
(1) Spr. 3,5-6.

41.6 Page 406

▲back to top


- IV/402 -
een halve cirkel om de stoel heen lopend die hij als een schild voor
zich in de hand hield, opende hij de deur van de kamer, en toen hij daar
Giuseppe Buzzetti zag staan, zei hij: "Breng deze twee heren tot bij de
uitgang, zij voelen zich niet erg zeker op de trap."
Bij deze uitnodiging keken de twee elkaar aan en terwijl ze tegen
Don Bosco zeiden: "U ziet ons nog wel op een geschikter ogenblik te-
rug", gingen ze naar buiten met vuurrood hoofd en ogen die vlamden van
v e r o n t w a a r diging.
Niet minder verontwaardigd en terecht waren de jongens van het
Tehuis die, wantrouwig door die twee verdachte lieden, waren komen toelopen en
de dreigementen tegen Don Bosco gehoord hadden. Wanneer ze zo vermetel
geweest waren om tot handtastelijkheden over te gaan, zouden ze rechtens
zich best in staat geacht hebben om te tonen hoeveel liefde er in hen
leefde ter verdediging van hun gemeenschappelijke vader.
De euvelmoed van de ketters tegen Don Bosco was daarom dreigend,
omdat het Oratorio zo afgelegen lag tussen de velden, en het in de loop
van de dag bijna verlaten was, want de studenten en de arbeidersjongens
waren dan naar de stad, naar hun scholen of werkplaatsen. Daar Don
Bosco inzag dat er op de bedreigingen ook feiten konden volgen, dacht
hij over de wenselijkheid een gebouw in de buurt te hebben dat hem zou
kunnen dienen als beschutting. Zijn gedachten gingen uit naar een ander
klooster. De enige Congregatie die in die droevige dagen zou hebben kun-
nen dienen voor zijn plan was die der Rosminianen. Hij had er een ge-
sprek over met de pater Rosmini, en in beginsel waren ze het eens gewo-
den. Rosmini zou een terrein in de buurt van het Oratorio van Valdocco
kopen. Daar zou een groot gebouw worden neergezet, een stevig woonhuis
voor een gedeelte van zijn kloosterlingen. Deze priesters zouden Don
Bo sco de helpe nd e hand re ik en bij het biechthoren, preken en bij het verdere
werk der Oratorio's,
Het plan werd in overweging genomen en een ontvangen brief gaf Don
Bosco aanleiding tot het volgende schrijven
Algemene Directie van de Katholieke Lectuur
Turijn, 29 augustus 1853
Zeereerwaarde Heer Don Gilardi,
Ik heb uw brief ontvangen betreffende een te verkopen terrein, en het
verheugt me dat Pater-generaal naar Turijn komt; zodoende hoop ik het
genoegen te hebben hem te ontmoeten en te spreken. Daar ik echter meer
aanvragen heb van verschillende personen, die een stuk van dat terrein willen
hebben, zal het nodig zijn dat U me ongeveer zult kunnen zeggen op welke tijd
genoemde Pater-Generaal in Turijn zal zijn. In dat geval kan ik het
sluiten van ieder gedeeltelijk contract uitstellen tot de positieve of
negatieve beslissing van de E. Heer Rosmini.
Het zou me veel genoegen doen indien U mijn vraag kon beantwoorden
en ik zal aan de H. Franciscus van Sales zeggen dat hij U alle goeds
schenkt. Mij aanbevelend in de Heer,
Uw dn. Bosco Gio. pr.

41.7 Page 407

▲back to top


- IV/403 -
Het duurde niet lang of de E.H. Rosmini kwam in Turijn aan en na
een onderhoud met Don Bosco die van het plan groot geestelijk heil ver-
achtte, keerde hij naar Stresa terug en liet Don Bosco 3000 lire in leen
achter op korte termijn. Hij was getuige geweest van zijn inspanningen
en hielp hem zoveel hij kon Dat blijkt duidelijk uit de volgende twee brieven._
Algemene Directie van de Katholieke Lectuur
Aan de Hoogeerw Heer Antonio Rosmini Stresa,
Turijn, 15 oktober 1853
Hoogeerwaarde Heer,
Met de verkoop van het stuk grond die ik reeds als afgedaan be-
schouwde loopt het geheel verkeerd; de kopers die aanvragen bij me hadden
ingediend verschenen niet meer.
Het is daarom dat ik U verzoek mij uitstel te verlenen voor de be-
taling van de som die u zo goed was me te lenen bij gelegenheid van uw
gewaardeerd bezoek aan Turijn. Het uitstel zou vier maanden moeten du-
ren, vanzelfsprekend tegen de wettelijke interest. Wanneer u echter voor
de uitvoering van uw zaken het bedrag onmiddellijk ter beschikking zoudt
moeten hebben, zal ik mijn best doen het u zo spoedig mogelijk te doen
toekomen, of het te deponeren waar U wenst.
Overtuigd van Uw welwillendheid en uw goedheid te mijnen opzichte,
wens ik U alle goeds van de Heer, en verblijf,
u w d w . d n . Bosco Gio. pr.
Het antwoord bleef niet lang uit
Vereerde en geliefde Don Giovanni,
Stresa, 18 oktober 1853
In antwoord op uw brief van 15 dezer, draagt mijn Overste Don Anto-
nio Rosmini mij op U te schrijven, dat hij u gaarne de gevraagde ver-
lenging met nogmaals vier maanden toestaat voor de betaling van de 3000
die hij U ter hand stelde, onder beding echter dat hij na deze termijn
dan ook op de genoemde som zal kunnen rekenen.
Eveneens uit naam van mijn Overste breng ik U zijn groeten over en
ik beveel me mijnerzijds aan in Uw gebeden. Met gevoelens van de meeste
hoogachting,
Uw dw.
Carlo Gilardi, pr.

41.8 Page 408

▲back to top


- IV/404 -
HOOFDSTUK
LIV
STUDIE DER JONGENS IN DE VAKANTIE - HET LATIJN VAN DE
KERK EN VAN DE VADERS - KATHOLIEKE LECTUUR - DE
PROCESSIE VAN DE CONSOLATA - VERMINDERING VAN HET
AANTAL VOORGESCHREVEN FEESTDAGEN - VOORBEREIDINGEN
TOT DE PLECHTIGHEID VAN HET ROZENKRANSFEEST - DE JONGENS
VAN HET ORATORIO IN MORIALDO - EEN ONVERWA C H T E G E N E ZI N G -
DE GENTLEMAN,
De grote vakantie van de scholen duurde vier maanden en Don Bosco
kon niet goed hebben dat zijn leerlingen zich in die tijd zouden verve-
len. Hij bestudeerde middelen om hen ernstig en op een prettige manier
bezig te houden. Daarom vroeg hij hen ofwel nog eens door te nemen
wat ze in de loop van het jaar geleerd hadden ofwel een of ander bijvak
te studeren bij een priester of een Broeder der Christelijke Scholen,
die goede vrienden van hem waren. Cagliero, Francesia en Turchi trokken
driemaal per week de heuvel op naar de villa van Don Picco opdat de
professor een uurtje met hen zou repeteren. De wandeling heen en weer
duurde ongeveer tweeëneenhalf uur, wat hun gezondheid zeer ten goede kwam.
Voor velen varieerde Don Bosco deze studies ieder jaar. De ene keer stelde
hij de beginselen van het Grieks of Frans voor, een andere keer de oude
of moderne geschiedenis. Het ene jaar koos hij de rekenkunde, een ander
het tekenen of de beginselen van de astronomie, of lessen in aardrijks-
kunde en het schetsen van topografische kaarten van verschillende staten
en provincies. Dikwijls droeg hij hun op brieven te schrijven, erop
wijzend dat het samenstellen daarvan niet een van de gemakkelijkste
opgaven was. Tegelijkertijd spoorde hij hen aan in hun schrijven een-
voud van stijl na te streven, maar hij waarschuwde hen dat deze eenvoud
de vrucht moest zijn van langdurige studie der klassieken; en hij beval
er hun enkele aan om aandachtig te bestuderen. Hij herhaalde voor hen
de raadgeving van Silvio Pellico om op hun tafel steeds een woordenboek
bij de hand te houden en het aanhoudend te gebruiken wanneer men twij-
felde aan de betekenis van een of ander woord of aan de betekenis van
een zin alsook om onnauwkeurigheden en gallicismen te vermijden. Wan-
neer zij zich een dergelijke moeite wilden getroosten, verzekerde hij
hun dat ze bij het schrijven een onvermijdelijke helderheid zouden
verkrijgen en dat, wanneer de Heer hen tot de geestelijke staat zou
roepen, hun preken steeds door iedereen begrepen en daarom onder de
m e n s e n a l t i j d g e p r e z e n zouden worden.

41.9 Page 409

▲back to top


- IV/405 -
Ten aanzien van de seminaristen stelde hij nog grotere eisen om hun
tijd nuttig door te brengen. Op de vooravond van Sint-Jan was voor de
seminaristen het eindexamen. Op Sint-Jansdag zelf zei hij niets, en
liet hij hun volkomen vrijheid; maar de volgende dag begon hij deze en
gene bij zich te roepen. "Wel, nu hebben we vakantie Je zou een verstan-
dig werk kunnen doen en Rohrbacher lezen, Salzano of Bercastel. Er is
zoveel mooie kennis te vergaren." - En op de manier ging hij eveneens
te werk wanneer de seminaristen naar de universiteit waren gegaan, Latijn
leerden in het Oratorio en na theologie gestudeerd te hebben hun gewone
examen deden in het seminarie.
Daarmee nog niet voldaan, had hij steeds een levendig verlangen dat
ze de latijnse kerkvaders zouden bestuderen. Vanaf 1851 en 1852 verklaar-
de hij in de vakantietijd - dit deed hij buitengewoon goed - aan
Michele Rua en andere leerlingen verschillende stukken van die heilige
schrijvers, vooral de brieven van Hiëronymus, en hij drong erop aan dat
ze die zouden vertalen, van buiten leren en er commentaar op geven. Hij
trachtte anderen met zijn eigen geestdrift te vervullen, en het deed hem
pijn te horen hoe sommige vooraanstaande professoren het Latijn van de
Kerk en van de Vaders uitlachten en het minachtend sacristielatijn noem-
den. Híj zei dat degenen die het Latijn van de Kerk minachtten, daardoor
te kennen gaven dat zij de werken van de Heilige Vaders niet kenden, die
toch op zichzelf gedurende verscheidene eeuwen de Latijnse literatuur
vormden 5 een prachtige literatuur die in vele opzichten naar de vorm
het klassieke tijdperk evenaarde en deze door haar gedachteninhoud on-
eindig ver overtrof, zoals de hemel de aarde, de deugd de ondeugd, God
de mens. Ook voegde hij eraan toe, dat enkelen van hen, door hun sier-
lijke stijl, bevallige taal, kracht en "verhevenheid van begrippen" zelfs
verre uitstegen boven de schrijvers van de eeuw van Augustus, en dat toonde
hij ook aan.
Over dat onderwerp had hij verschillende disputen te voeren met
zeergeleerde persoonlijkheden op het terrein der letteren, maar hij deed
dit altijd met voorzichtigheid en liefde. En zijn redeneringen waren zo
dat hij hen voor zijn opvatting wist te winnen. Hij had ook een heel
persoonlijk argument. Hij zei: "Het is een misdaad het Latijn van de
Heilige Vaders te minachten. Vormen wij christenen niet een waarachtige
glorievolle, heilige, goddelijke gemeenschap? Behoren deze kerkelijke
schrijvers niet tot ons en onze glorie? En waarom zouden wij misprijzen
wat van ons is, en het schone alleen vinden bij onze vijanden, in het
he id en dom? Noemt men dat liefde voor het eigen vaandel, voor de Kerk, voor de
Paus?"
Hij spaarde zelfs Tommaso Vallauri niet die enkele kritische aante-
keningen op de stijl en taal van de Heilige Vaders had uitgegeven, en hij toonde
hem aan hoezeer hij ongelijk had door de schoonheid van die kostbare
boeken niet te willen inzien.
Toen Plus IX in 1855 in een Encycliek een oplossing bracht in de
tussen Mgr. Dupanloup en de theoloog Gaume gerezen kwestie, waarin hij
besliste dat men de studie van de heidense klassieken voorzichtig kon
verenigen met die der christelijke klassieken, om de christelijke idee-
en te kleden in een gezuiverd en elegant Latijn, en richtlijnen daar-
vo or a angaf, noemd e Don Bosco zijn ideeën in volkomen overeenstemming met die
van de Paus.
Geenszins misprees hij de profane Latijnse klassieken. Hij had ze
bestudeerd, kende zeer grote stukken eruit van buiten en wist er meesterlijke

41.10 Page 410

▲back to top


- IV/406 -
verklaringen bij te geven, maar hij zag eveneens hoe deze gevaarlijk
zouden kunnen zijn zonder het correctief van de kerkelijke schrijvers en
hun leer. "De Franse revolutie", zo merkte hij op, "heeft beslag gelegd
op de feitelijke beginselen van de schrijvers van het heidendom, het
zijn deze zelfs die deze generatie van sluipmoordenaars vormen. En daar vandaan
komen de be tr eu re ns wa a rd ig e ra mp en d ie i ed e r ke nt . De i de eë n ov er he t
vaderland, over de haat tegen de buitenlanders, over de met brutaal ge-
weld behaalde glorie, over de geprezen wraak, over de trots, over de
"goddelijke" staat, over de veroveringen enz., dat zijn de ideeën die de
gevoelige geest der jongens bederven en die hen de milde zachtmoedig-
he id v an h et c h rist en do m voor lafheid doet houden.
Met bovengenoemde onderrichtingen, bezigheden en studies waren in
1853 twee vakantiemaanden verstreken.
Voor september had Don Bosco een werkje voorbereid en uitgegeven
zonder schrijversnaam en in twee deeltjes uitgegeven en dat tot titel
droeg: Voorbeelden van christelijke deugden aan verschillende schrijvers
ontleend. Het was als het ware een rust die hij zich gunde in de strijd
tegen de Waldenzen, die zich intussen geen gelegenheid lieten ontgaan om
de Kerk te beledigen.
Op 8 september was men gewoon de plechtige processie te houden met
het beeld van Onze-Lieve-Vrouw Troosteres der Bedrukten, volgens een
gelofte die de bevrijding van Turijn uit de macht van een sterk leger in
1706 in herinnering bracht. Het beeld van zuiver zilver echter, dat veer-
tien kilo woog, was op 18 april gestolen en de dieven waren niet ontdekt.
Daarom was het beeld door een ander mooi houten beeld vervangen. Maar de
processie ontbeerde dit jaar het uiterlijk vertoon van de militaire praal
en werd prijsgegeven aan de spot van het gepeupel. De nationale garde en
de linieregimenten waren ditmaal niet bij de plechtigheid aanwezig om pa-
rade te houden en de goede orde te handhaven. Zo had de Gazzetta del
Popolo het gewild. De booswichten waren, dank zij de kunstgrepen van
de Anglikaanse en Waldenzerpropaganda, talrijk en driest. Ze konden zich
ongestraft en zoveel als ze wilden het brutale grapje veroorloven om met
hele troepjes tegelijk dwars door de processie heen te lopen, en met de
pet op het hoofd, de geestelijkheid en de heilige plechtigheden hatelijk
te bespotten. Dit zo beledigde beeld van Onze-Lieve-Vrouw werd later het
eigendom van markies Fassati, toen de kerk een beeld aanschafte dat met
een zilverlaag bedekt was, en hij schonk het aan onze Kerk van de H.
Franciscus van Sales, waar het thans nog vereerd wordt.
Intussen toonde de smartelijk getroffen Paus zich wel bereid in te
gaan op de verzoeken die niet met zijn geweten in strijd waren, om alzo
de gelegenheid tot vele zonden weg te nemen. Vittorio Emanuele had hem de
noden van het volk uiteengezet en het verlangen van de regering dat voor
Piëmont het aantal verplichte feestdagen zou worden verminderd opdat de
armen meer arbeid konden verrichten om in hun onderhoud te kunnen voor-
zien. De Paus stemde daarin toe en bij Breve van 6 september schrapte
hij van de lijst der verplichte feestdagen die van de Besnijdenis, die
van de H. Mauritius, Maria-Lichtmis, Maria Boodschap, Sint-Jozefdag,
Paas- en Pinkstermaandag en Sint-Stefansdag; alles bijeen acht feestda-
gen. Op die dagen mocht er evenwel niets veranderd worden aan de litur-
gie en de voorgeschreven diensten.

42 Pages 411-420

▲back to top


42.1 Page 411

▲back to top


- IV/407 -
Het speet Don Bosco dat het feest van de H. Mauritius en van de
martelaren van het Thebaans Legioen onder het volk aan betekenis zou
inboeten; en hij liet bij de drukkerij Doyen een plaatje drukken van deze
roemrijke heilige, die de beschermer was van zoveel goede werken in
Piëmont. De herdenking van zijn marteldood viel op 22 september, en hij
verspreidde heel veel exemplaren van dat plaatje. De heiligen van het
legioen van deze martelaar hadden om een of andere reden deel in de be-
waking van het Oratorio zoals Don Bosco verzekerde.
Ook zijn devotie tot de Heilige Maagd wilde híj op een bijzondere
wijze tot uitdrukking brengen. Daarom stuurde hij het volgende verzoek aan de
Aartsbisschoppelijke kanselarij van Turijn.
Hoogeerwaarde Heer Vicaris-generaal,
De priester Bosco Giovanni, in een hem toebehorende kerk in het
gehucht Morialdo, behorend tot de parochie van Castelnuovo d'Asti, is
reeds sinds drie jaren gewoon het feest van de Heilige Rozenkrans te
vieren met een voorafgaande noveen. Bovendien wordt er iedere avond een
korte toespraak gehouden en de Zegen met het Allerheiligste gegeven.
Dezelfde bevoegdheid om de Zegen te geven strekt zich uit tot de andere
feesten van de H. Maagd en het feest van Sin-Jozef. - En zulks op uren
waarop de parochiële kerkdiensten niet kunnen worden gestoord en met
v o l l e d i g e i n s t e m m i n g v a n d e pastoor ter plaatse.
Thans verzoekt ondergetekende, gedreven door het verlangen om de-
zelfde geestelijke gunsten voor de bevolking te blijven behouden (mede
daar de regerende Paus Pius IX een volle aflaat op de feestdag heeft
afgekondigd en driehonderddagen voor elke dag van de noveen) Uw Hoog-
eerwaarde te willen toestaan dat deze bevoegdheid vernieuwd worde voor
de duur van andermaal drie jaren.
Vertrouwend op Uw welwillendheid,
Bosco Giovanni, pr.
Het antwoord van de vicaris-generaal luidde:
"Er wordt een jaarlijks verlof gegeven, onder voorbehoud voor de komende
jaren een bijzondere vergunning te verstrekken wanneer deze tijdiger
wordt aangevraagd
Turijn, 20 september 1853
Filippo Ravina vice-gen,"
Intussen liet Don Bosco in oktober aan de abonnees het anonieme
boekje toekomen: Eenvoudige verhandelingen over de geboden van de Kerk.
Een pastoor weerlegt in de werkplaats van een kleermaker, wiens zoon
slechte beginselen opdoet in zijn woning in de hoofdstad, diens bezwaren,
aantonende dat de Kerk het recht heeft om wetten uit te vaardigen, en
beschrijft hoe groot voor de maatschappij de voordelen zijn van de vijf
geboden die in de catechismus vermeld staan.

42.2 Page 412

▲back to top


- IV/408 -
Toen Don Bosco deze zaak had afgehandeld, vertrok hij op het einde
van september voor de herfstwandeling, en bereikte Chieri met de jonge
Francesia en verscheidene anderen. Toen hij uit het rijtuig stapte,
stond plots een heer voor hem die hem groette en hem vroeg of hij hem
nog herkende. Don Bosco keek hem aan en antwoordde toen: "Zeker; we
hebben elkaar zeven of acht jaar geleden in Turijn ontmoet op de
brug over de Po." Deze heer stond verbaasd, want zo was het inder-
daad. Don Bosco had nog steeds, een, laat ons zeggen wonderbaarlijk,
geheugen. Niet alleen van zijn jongens, die het Oratorio verlaten had-
den, maar ook van hun bloedverwanten, herinnerde hij zich de naam en
h e t g e z i c h t o o k n o g n a v e l e j a r e n . Z i j n g e e s t raakte nooit vermoeid.
In de Becchi aangekomen, werd hij opgewacht door zijn broer Giu-
seppe en door zijn moeder. De noveen van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozen-
krans begon, en dat was voor hem een gelegenheid om de biecht te horen
van tal van gelovigen. Het duurde niet lang of andere jongens voegden
zich bij die van het zangkoor. Op hun tocht waren ze telkens weer ver-
rukt als ze overal waar ze kwamen, de lof hoorden verkondigen van Don
Bosco, vooral van toen hij nog een jongen was. In Chieri wist men te
vertellen dat de moeders tegen hun jongens zeiden: "Naar Jan Bosco
kun je toe gaan, maar beslist niet naar andere." - En tegen Jan Bosco
zelf: "Zorg dat mijn jongens braaf worden zoals u."
Hij was bewonderenswaardig op het gebied van alle deugden, maar
bovenal engelachtig in de deugd der zuiverheid. Hij zag er nauwlettend
op toe de medeleerlingen en anderen te vermijden die weinig terughoudend waren
in hun woorden en daden. De heer Carlo Bertinetti die in Chieri woonde,
sprak dikwijls tegen de jongen Angelo Savio zeer gunstig over Jan
Bosco, zowel door de ijver als door de vroomheid waardoor hij zich on-
der allen onderscheidde.
Doctor Allora, Don Luzerna, Don Francesco Oddenino, vertelden hun
dat de seminarist Bosco in het seminarie van een zo voorbeeldig gedrag was,
dat zijn medestudenten gewoon waren hem de heilige te noemen, omdat ze
hem inderdaad als zodanig beschouwden. Als hij zag dat een of andere
seminarist zich niet erg stichtend gedroeg, wees hij hem daar vriende-
lijk op. Ook stelden de oversten van het Seminarie hem als een voorbeeld
van godsvrucht en matigheid; en men vertelde ook, dat hij nooit op eni-
gerlei manier probeerde geld voor zichzelf te verkrijgen, terwijl hij
bovendien door zijn kameraden steeds geraadpleegd werd over hun studies.
In Castelnuovo was de herinnering aan zijn inkleding nog levendig,
evenals aan zijn eerste H. Mis, die in het dorp werd opgedragen, aan de
manier waarop hij aan het altaar stond, aan zijn buitengewone ingekeerd-
heid en aan de troepen jongens die hem altijd tegemoetliepen. Men her-
haalde de lof die hem reeds gebracht werd toen hij nog een jongen was,
hoe gereserveerd hij was in zijn houding en handelen, voorzichtig in
zijn woordkeus en hoe ook hier de ouders hun jongens toestonden het
gezelschap van Bosco te zoeken, in de overtuiging van zijn grote deugd-
za am he id . Me n w ist va n hem dat hij steeds diegenen vermeed die slechte taal
spraken.
In Morialdo vervolgens beschreef zijn broer Giuseppe hem nauwkeurig.
Tegen de jongens die hem daarnaar vroegen, zei hij: "Don Giovanni nam,
nog voordat hij het geestelijke kleed had aangetrokken, iedere gelegen-
heid te baat om met zijn jonge kameraden over de godsdienst te spreken en over

42.3 Page 413

▲back to top


- IV/409 -
godvruchtige oefeningen. Hij verhaalde het leven van de heiligen. Hij
bad veel gedurende het werk op het veld, en de moeders stelden hem ten
voorbeeld aan hun jongens als een model van gebed; hij hield ervan vaak
te communie te gaan. Naarmate hij ouder werd, groeide in hem ook het
verlangen om God te beminnen en hem te doen beminnen door de anderen. In
een ware vervoering snelde hij naar de catechismus en naar de predica-
ties, en wat hij daar gehoord had, herhaalde hij daarna voor zijn familieleden
en zijn kameraden. Van zijn vroeg ste jeugd af was hi j zeer op reinhei d
gesteld; zuiver en rein scheen hij in al zijn daden en terughoudend
bij zijn spelen. Nooit ontglipte hem een woord dat ook maar de gering-
ste toespeling kon bevatten op een minder eerzame zaak; nooit zag men
hem spelen met de meisjes die in de buurt woonden." - En dit getuigenis
werd bevestigd door kapelaan theol. Cinzano.
Het is haast niet onder woorden te brengen, hoe verrukt de leerlin-
gen waren deze lof over hun goede vader te horen, en hoe gelukkig zij
zich in zijn gezelschap voelden; en hij wist aan alles motieven te
ontlenen om over de Heer te spreken. Nu eens waren de bloemen in een
weiland de aanleiding, andere keren de oogst op het veld, weer een ande-
re keer de overvloed en rijkdom van de vuchten die aan de bomen en wijn-
reven hingen, ook de ontdekkingen in de ingewanden der aarde bracht het
gesprek op de goddelijke goedheid en voorzienigheid. Soms, op een laat
uur op de drempel voor zijn woning staande, keek hij naar de besterde
hemel, en zonder acht te slaan op zijn vermoeidheid na langdurig biecht-
horen, hield hij de jongens bezig door te spreken over de onmetelijk-
heid, de almacht van de goddelijke wijsheid. In alle omstandigheden
verhief hij zijn ziel en die van de anderen tot de beschouwing van God
en van Zijn oneindige barmhartigheid, zodat het heel dikwijls gebeurde,
naar Don Rua ons verzekert, dat de jongens met de leerlingen van Emmaus
uitriepen: Nonne cor nostrum ardens erat in nobis, dum loqueretur nobis in
via?
En de onderrichtingen en voorbeelden van Don Bosco verrichten ook
veel goed onder de omringende bevolking. De veelvuldige communies van
zijn leerlingen spoorden hen ertoe aan, dikwijls naar de kerk te gaan
en de communie te ontvangen, omdat, terwijl zij zo levendig en opgewekt
waren, op zijn tijd ook ingetogen wisten te zijn en vol vuur voor de eer
van God door hun godvruchtige praktijken. Don Bosco bracht met zijn
troepje ook het goede voorbeeld van opgewektheid en godsvrucht in een of
andere naburige parochie, door met zang en muziek meer plechtigheid bij
te zetten aan een feest. Tal van mensen en vooral de jongens verzamelden
zich om hem heen, en hij liet, ook onderweg, nooit na allen een goede
raad te geven of te wijzen op een godvruchtige oefening, die daarna in
praktijk gebracht werd Deze wandeltochten vormden een der middelen waar-
door het Oratorio steeds groeide in aantal en in faam.
Op de dag van het feest van de Heilige Rozenkrans, zegende Don Bosco
het geestelijke kleed van de jonge Giovanni Francesia, die, evenals de
seminaristen Rua en Buzzetti, besloten had in het Oratorio te blijven
en zijn directeur zijn leven lang te blijven helpen. Don Bosco verwacht-
te van hen een grote hulp, die hij eveneens verwachtte van drie andere
jongens, Giovanni Germano, Marchisio en Ferrero, die hun Latijnse studie
achter de rug hadden. Slechts één van hen nam enkele weken later het
geestelijke kleed aan en de anderen zagen, om verschillende redenen af
van een levensstaat waartoe zij eerst besloten waren.

42.4 Page 414

▲back to top


- IV/410 -
In die dagen was er iets gebeurd dat steeds meer de algemene achting
voor Don Bosco deed toenemen. Prof, Don Giovanni Turchi vertelt ons dat
als volgt:
"In de vakantie in 1853 ging ik met andere kameraden naar de reto-
ricales bij prof Don Picco in zijn villa op de heuvels van Turijn. On-
voorzichtig bleven we, hoewel erg bezweet, in de frisse en gevaarlijke
schaduw staan, en ik liep een zware verkoudheid op. Don Bosco, die zag
dat ik niet at en me niet lekker voelde, stuurde me naar huis waar de
dokter me toen vijfmaal heeft adergelaten. Het kwaad was overwonnen,
maar ik bleef in bed liggen, krachteloos, en die toestand bleef duren,
dreigend, naar ik meende, met tering.
Na enkele weken kwam Don Bosco, die naar Castelnuovo gekomen was
voor het feest van de H. Rozenkrans, me opzoeken, en hoorde en zag de
toestand waarin ik me bevond. Hij sprak me moed in en gaf me zijn
zegen. Hij zei, dat ik moest opstaan, gauw beter worden en terugkomen
naar het Oratorio. Ik herinner me niet of het de volgende dag was maar
in alle geval stond ik al gauw op, kwam er weer helemaal bovenop en
daarna keerde ik naar het Oratorio terug.
"Van toen af ben ik, God zij dank, nooit meer ziek geweest. Ik
schrijf mijn genezing toe aan de zegen van Don Bosco, temeer omdat ik
daarna geen geneesmiddelen van welke aard ook meer gebruikte."
Intussen brachten de jongens in de Becchi opgewekt hun vakantie
tot het einde toe door. Don Bosco was steeds bij hen, geheel verdiept in
de laatste herziening van een almanak. Sedert het vorige jaar had hij
met grote tegenzin opgemerkt, dat de protestanten, om beter tot de ge-
zinnen der arbeiders te kunnen doordringen en de ketterij minder opval-
lend en met minder moeite te verspreiden, een almanak hadden uitgegeven,
die meer dwalingen dan woorden bevatte. Ze noemden die de Amico di Casa
(de Huisvriend); maar van een vriend droeg hij alleen de naam, daar
h i j i n z i j n i n h o u d slechts het grootst mogelijke kwaad ter wereld bevatte,
dat gelegen is in on go ds di e n st ig h e i d e n g o dd el o o sh ei d. Z e ga v e n he m t e n
geschenke aan wie hem wilde hebben en wie hem niet wilde hebben. Men
vond hem voor de huisdeur; liet men een raam openstaan, dan wierp een
kwaadaardige hand hem de kamer in. In de werkplaatsen kwamen er die hem
ronddeelden en ook langs de straten werd hij gratis verspreid. Doordat
dit op zo een gemakkelijke manier verkregen was, werd het door de men-
sen zonder vrees of ongerustheid gelezen, en meer dan een dacht een erg
vroom geschrift in handen te hebben. De naam van God werd erin genoemd,
er werd melding gemaakt van de bekering en van deze en gene, evenals van
de onderworpenheid die de zondaar aan de dag moest leggen en van het
vertrouwen dat men moest hebben in de vruchten van de verlossing. Maar
er werd niet gesproken over de Biecht, de Eucharistie, over de devotie
tot de Maagd Maria_ en het was moeilijk de dwaling erin te ontdekken,
tenzij wanneer het reeds te laat was. Nu dacht Don Bosco, om hen in
hun duister werk te storen, dat deze ketters samenstelden tot schade van
de zielen in Turijn en in Piëmont, over de mogelijkheid om ook een ka-
lender samen te stellen, die het opnam tegen deze valse Vriend door te
onderrichten en vreugde te brengen.
Daarom had hij in het begin van het jaar op een avond aan enkelen
van de personen die zich hadden aangeboden om hem te helpen bij de sa-
menstelling en verspreiding van de Katholieke Lectuur, zijn plan voorgelegd,

42.5 Page 415

▲back to top


- IV/411 -
dat geweldig insloeg, zodat er eenstemmig werd uitgeroepen: Mooi zo! Mooi
zo
"Maar hoe gaan we onze almanak noemen?" zei Don Bosco. Men weet dat
de mensen afkomen op al wat nieuw is. Soms laat men zich bedotten
enkel door een aantrekkelijke naam. Het is zoiets als het uithangbord
boven een winkel."
In dat opzicht waren de meningen verdeeld, De een wilde de almanak de Ware
Huisvriend noemen. Maar Don Bosco merkte meteen op dat men dan gevaar
liep de rol te spelen van de kat, die voor anderen de kastanjes uit het
vuur haalt. "Onze titel," zo zei hij, "mag niets te maken hebben met die
van onze tegenstanders."
Sommigen stelden voor de almanak de Volksalmanak te noemen; anderen:
Almanak van de Jeugd; weer anderen Almanak van de Arbeider; en zo wer-
den er vele namen genoemd, Maar nadat hij hen had laten uitpraten,
kwam Don Bosco voor de dag met de titel die hij al lang in het hoofd
had. Hij wachtte dus totdat het heel stil was en toen, wijzend op de
verdienste van de ene en van de andere naam, zei hij, dat de almanak,
waaraan men denken moest, zonder meer De Gentleman genoemd zou moeten
worden: een geschenk aan de abonnees van de Katholieke Lectuur." - En zo
gebeurde het. Twee of drie priesters zegden hun medewerking toe.
De almanak was in oktober gereed, want men moest de Huisvriend een
slag vóór zijn. De titel met de aankondiging zullen we in enkele woorden
weergeven.
De Gentleman - Nationale Almanak voor 1854 met toevoeging van ver-
scheidene nuttige bijzonderheden. Na de inleiding plaatste hij de
lijst der leden van de koninklijke familie, kondigde hij de zons- en
maansverduisteringen aan, gaf hij een korte dienstregeling van de
spoorwegen en de kalender van het jaar. Daarna volgde de maanstanden
met de aanduidi ngen van de binnenlandse en de voornaamste buitenlandse jaar-
markten volgens de nieuwe bepalingen, de nieuwe koersen van het geld en de
waarde van de buitenlandse valuta Hierna nuttige wenken voor het huis-
houden, morele en godsdienstige beschouwingen, interessante voorbeelden
en anekdoten om de verheven deugden van de geestelijkheid te prijzen en
om enkele dwalingen van de Waldenzen te weerleggen. Tenslotte een paar
gedichten in he t Italiaans en in het dialect van Piëmont.
Deze almanak werd ten geschenke gegeven aan al de abonnees van de
Katholieke Lectuur, en daarna ieder jaar vernieuwd en in zestienduizend
en meer exemplaren gedrukt tot in onze dagen.
"Het is werkelijk bewonderenswaardig," riep Don Rua uit, "Don
Bosco zo bezig te zien - een hele tijd lang geheel alleen - met een
publicatie, die een ware strijd was tegen de dwalingen van de ketters,
en die hij later met hulp van andere godsvruchtige schrijvers, tijdens
zijn hele leven heeft voortgezet."
En in diezelfde herfst na zijn terugkeer in Turijn verzorgde
hij, alsof dit alles nog niet genoeg activiteit eiste, de uitgave van
2000 exemplaren van de beginselen der Griekse spraakkunst, gedrukt bij
Giacinto Marietti. Ieder deeltje bestond uit vijf vel en waarvoor de
drukkerij Marietti op 10 februari 1854 de rekening aan Don Bosco zond.

42.6 Page 416

▲back to top


- IV/412 -
HOOFDSTUK
LV,
NOGMAALS DE KATHOLIEKE LECTUUR - EENVOUD VAN DON BOSCO
BIJ HET SCHRIJVEN - ZIJN NEDERIGHEID - PROF. PEYRON EN
EEN VERGADERING VAN PRIESTERS - GETUIGENISSEN OVER DE
NEDERIGHEID VAN DON BOSCO
De Agostini, de drukker van de Katholieke Lectuur, leverde Don Bosco,
twee afleveringen van het werkje bestemd voor het eind van oktober en het
begin van november- Het droeg tot titel: De werkman volgens het Evange-
lie of Het leven van de brave schoenmaker Hendrik. Het is een anoniem
werkje, opgedragen aan de werkman Hendrik Buche, tegen het einde van de
zestiende eeuw in het stadje Aarlen in het hertogdom Luxemburg uit arme
en onbekende arbeiders geboren, was van kindsbeen af een model van
alle christelijke deugden. Ijverig beluisterde hij al de onderrich-
tingen die aan de gelovigen in de kerk werden gegeven, en hij naderde
dikwijls tot de Sacramenten. Al spoedig kende hij heel goed zijn vak.
Zijn beschermers waren de H. Crispijn en de H. Crispinianus en hij
volgde hun voorbeelden na door zich te wijden aan het zieleheil van
de arbeiders. Toen hij Aarlen verlaten had, woonde hij jarenlang in
de stad Luxemburg en ging van daar naar Parijs. Zijn eerste zorg was
steeds een werkelijk christelijke werkgever te zoeken en hij vond die
altijd. En waar hij ook kwam, werd hij door zijn heilige ijver, held-
haftige opofferingen en aalmoezen, de apostel der arbeiders: velen
ontrukte hij aan de valstrikken van de ondeugd, en deed hij in het
goede volharden. Toen hij de leider van een werkplaats geworden was;
was hij een echte vader voor zijn jonge schoenmakers, en met zeven van
zijn gezellen, onder de besten uitgekozen, organiseerde hij in zijn
eigen huis, een gemeenschappelijk godsdienstig leven. Hij was toen
vijftig jaar, en na toestemming gekregen te hebben van de Aartsbisschop
van Parijs, stelde hij een reglement samen en legde het begin van de
Godvruchtige Vereniging der Broeders Schoenmakers, die in Parijs spoedig
sterk groeide en zich van daar over heel Frankrijk en ook in Italië
verspreidde. Onze goede Hendrik werd tot Overste ervan gekozen. Men zag
hen toen, zonder pij, zonder geloften en zonder de kloosterlijke afzonde-
ring, in de wereld staan en een hechte godsdienstige gemeenschap vormen
dank zij alleen hun geest van naastenliefde en lust voor de arbeid; en
deze brave arbeiders bleven, hoewel het hun te allen tijde vrijstond
zich uit de Vereniging terug te trekken, en ondanks de verleidingen
en vervolgingen, aan elkaar gehecht met een vasthoudendheid groter dan
d i e w a a r m e e e e n k i n d z i j n a r m e n o m d e h a l s v a n z i j n moeder slaat. Hun
gehechtheid aan de regel en hun zorg om deze niet te schenden, was zo groot als

42.7 Page 417

▲back to top


- IV/413 -
men nauwelijks van de vurigste kloosterlingen zou kunnen verwachten. Alle
dagen gemeenschappelijk gebed, bijwonen van de heilige Mis, Rozenkrans, le-
zing van het leven van de heilige van de dag en tijdens de arbeid het uren-
lang zingen van geestelijke liederen. 's Zondags biechtten zij, gingen
te communie en na de kerkdiensten brachten ze bezoeken aan de ziekenhui-
zen, aan de gevangenissen, aan arme zieken thuis en in de tehuizen voor
arme reizigers, terwijl zij de goede Hendrik hielpen bij het bekeren van
de zondaars. Hendrik stichtte eveneens de godvruchtige vereniging der
broeders kleermakers, naar het voorbeeld van die der schoenmakers, die in
heel Frankrijk heilige arbeiders telde.
In deze instellingen vonden de armste arbeiders werk en kleding, de
wezen leerden er gratis het vak, de leerlingen werden geholpen, de oude-
re, die voor arbeid niet meer geschikt was vond er onderdak, en er werd
gezorgd voor ziekelijke arbeiders die van alle hulp verstoken waren.
Doch een van de grootste verdiensten van Hendrik was, dat hij er
daadwerkelijk toe bijdroeg de goddeloze vereniging te vernietigen die de
broederschap der arbeiders genoemd werd, waarvan de leden zich bij ede
tot geheimhouding verbonden hadden. Iedere zondag gaven zij z.g. Chris-
telijke voorstellingen en plechtigheden om hun boosaardigheid te ver-
bergen. Daarna kwamen zij voor broederlijke banketten bijeen in hun
sombere vertrekken> waar zij zich overgaven aan alle soorten van zwelg-
partijen, goddeloosheden, zedeloosheden en heiligschennende beledigingen
van de geconsacreerde hostie. Deze geheime samenkomsten vonden in heel
Frankrijk plaats evenals in andere landen, zonder dat iemand enig idee
had van hun valse doelstellingen. Maar toen de kerkelijke en wereldlij-
ke autoriteiten er uiteindelijk de lucht van gekregen hadden, dreigden
en troffen zij deze ongelukkigen met hun straffen. Op gevaar van eigen
leven en zich blootstellend aan iedere vorm van belediging en laste-
ring, wist Hendrik toen zoveel arbeiders aan deze schandelijke en hui-
chelachtige sekten te onttrekken, dat zij in enkele jaren tijd uit
Frankrijk verdwenen en hij de zegen van heel de Parijse geestelijkheid mocht
verwerven.
De dappere Hendrik, tot in zijn negentigste jaar sterk en blozend
van gezondheid, maakte op die leeftijd nog voetreizen van 800 km om
enkele van zijn stichtingen te bezoeken. Hij stierf in 1696, na een leven
volledig toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw, onvermoeibaar in het uitoefenen
van zijn vak en nederig zoals alleen een heilige zijn kan._
Het was een boekje dat wel erg toepasselijk was voor die tijd en
Don Bosco verspreidde het onder zijn jongens, die de Katholieke Lectuur
wensten te lezen om sterk te staan in het geloof. Intussen deden derge-
lijke werken steeds meer de grote gewijde en kerkelijke geleerdheid, de
heilige en rechtschapen bedoelingen van de schrijver onderkennen en
bevestigden onder het volk een diepgaande overtuiging van Don Bosco's heilig-
heid._
Voor de tweede helft van november had hij het volgende deeltje
voorbereid: Het ongelukkige leven van een jonge afvallige. Het zijn drie samen-
spraken van een afvallige met een v urig katholieke v riend, en deze dra-
gen de volgende titels: Verlies van de gemoedsrust. - Verlies van de
vrede des harten - Verlies van de goede naam. - Dit werkje is anoniem,
maar we bezitten er de eerste drukproeven nog van die, met de vele door
Don Bosco aangebrachte verbeteringen, getuigen van zijn ijver en geduld.

42.8 Page 418

▲back to top


- IV/414 -
De Civiltá Cattolica (Katholieke Cultuur), vierde jaargang, tweede
serie, derde deel, jaargang 1853, bladzijde 112, oordeelt als volgt over
deze publicaties.
"Er zijn tal van ijverige priesters die, om zich te weer te stellen
tegen de ketterse propaganda, zich kosten noch moeiten sparen. Onder
dezen is een eenvoudige priester die zich zeer verdienstelijk gemaakt
heeft, en over wie reeds vaker in de Civiltá Cattolica melding is gemaakt
en die Don Bosco heet. Hij is de pionier van de vereniging voor de Katho-
lieke Lectuur, een reeks verhandelingen of samenspraken over de voornaam-
ste punten van de godsdienst, in het vijfde deeltje wordt er gehandeld
over de Islam, over het Griekse schisma en vooral over de sekte der Wal-
denzen waarvan de ware oorsprong onderzocht en het valse geloof aange-
toond wordt. Boekjes van geringe omvang, vol degelijke voorlichting,
aangepast aan het bevattingsvermogen van het gewone volk, terwijl de
st of z i c h he l e m a a l a a n pa st a an deze tijd; ziedaar de waarde van deze Katho-
lieke Lectuur,
"Lof zij de Weledele heer Don Bosco; ook de huisvaders, die het ge-
loof van hun kinderen zozeer ter harte gaat, zullen er gelukkig gebruik
van maken om de eerste kiemen in hun geest te zaaien van degelijke een
onderrichting die zozeer door de tijdsomstandigheden wordt vereist."
Don Bosco had bij het schrijven inderdaad geen ander doel dan goed
te doen. Híj zocht de lof van de mensen niet. - "Mijn moeite," zei Don
Bosco, "bij het preken en schrijven, was er enkel en alleen op gericht
mij voor allen verstaanbaar te maken zowel door de uiteenzetting als
door het gebruik van de eenvoudigste en meest bekende woorden." Hij sprak
zoals hij schreef en schreef zoals hij sprak, steeds op gemeenzame ma-
nier. Om er zich van te verzekeren dat hij door allen goed begrepen
zou worden, ging hij door met zijn manuscripten voor te lezen aan een-
voudige, weinig onderlegde arbeiders, waarna hij zich door hen de
inhoud liet navertellen. Toen hij op zekere dag zijn moeder de lofrede
op de Heilige Petrus voorlas, duidde hij de heilige Apostel aan met de
titel van gran clavigero (grote sleuteldrager). Zijn moeder onderbrak
hem en zei: "Clavigero! Waar ligt dat ergens?" - Don Bosco begreep ter-
stond dat dat woord te moeilijk was om door volksmensen begrepen te worden
en schrapte het.
Dat hij zijn best deed om een sierlijke en dichterlijke manier
van spreken te vermijden was een bewijs te meer van zijn nederigheid.
"Ik herinner me," zegt Mgr. Cagliero, "dat hij onder gewone gesprekken,
om ons aan te sporen tot de studie, hele gedeelten van Horatius, Ver-
gilius Ovidius en andere Latijnse schrijvers van buiten opzei, en prach-
tige gedichten van onze Italiaanse dichters voordroeg. En toch liet
hij in het openbaar nooit iets blijken van al die kennis en kunde, noch
gaf hij er door enkele citaten vertoon van in zijn boeken. Wie niet op
meer dan vertrouwelijke voet met hem stond, ook al vertoefde hij bij
hem in huis, kon er moeilijk toe komen de grote literaire rijkdom te
beseffen die zijn geest bevatte, hetzij van de Italianen, de Latijnen
of de Grieken." De wijzen verbergen hun kennis; de mond van de dwaas is een
dreigend kwaad (1)".
(1) Spr 10, 14.

42.9 Page 419

▲back to top


- IV/415 -
Ondanks zijn geschiedkundige, aardrijkskundige en letterkundige
kennis, gaf hij, wanneer hij een of ander werk naar de drukker moest stu-
ren, ook als hij iets van mindere betekenis geschreven had, dit steeds
ter inzage aan mensen die onderlegd waren in literatuur en wetenschap, zoals
Silvio Pellico, prof. Amedeo Peyron, prof, Matteo Picco, met het ver-
zoek hem hun oordeel erover te willen geven en het zo nodig te verbete-
ren. Met grote erkentelijkheid nam hij hun opmerkingen dan in ontvangst,
en ook vele jaren later riep hij hen ten overstaan van zijn leerlingen
nog met levendige dankbaarheid in de herinnering terug. "Soms," zo zegt
Mgr. Cagliero, "vernederde hij zich zozeer dat hij zijn boekjes en brie-
ven die aan de weldoeners van zijn ondernemingen gestuurd moesten wor-
de n, d oo r en ke l en van ons liet nalezen."
Toen hij later doctors in de letteren onder zijn zonen telde, gaf
hij hun de opdracht zijn geschriften te verbeteren en aanvaardde hij in
alle nederigheid en met grote erkentelijkheid hun correcties, zelfs wan-
neer ze niet helemaal geschikt waren, en niet steeds gegrond op en in
overeenstemming met de beste schrijvers; ook zelfs als hij er niet om
gevraagd had. Wanneer ze soms geen verbeteringen hadden aangebracht, be-
klaagde hij zich daarover, zeggende dat ze die uit eerbied voor hem ach-
terwege gelaten hadden. Zelfs als bepaalde kritische opmerkingen voort-
kw am en uit de onwillendheid van zijn tegenstanders, toonde hij zich
geenszins beledigd. Alleen wanneer een of andere katholieke leerstel-
ling op het spel kwam te staan of wanneer er gevaar bestond dat de
evenmens aanstoot nam, gaf hij in alle rust en eerbiedig antwoord.
T erech t ko n va n hem g ez eg d worden: "Wie wijs van hart is neemt een te-
rechtwijzing aan; hij is niet als de dwaas, voor wie ieder woord een
geselslag is. (1)"
In oktober 1853 waren ongeveer veertig Turijnse priesters bijeenge-
komen in het huls van D. Masucco, de kapelaan van het Weeshuis voor
meisjes, en het merendeel van hen behoorde tot degenen die zich bijzon-
der ijverig toonden in de christelijke opvoeding van de jeugd. Zij
wilden zich onderhouden over de wending die de dingen namen ten aanzien
van de kerk en van het heil der zielen. Zij hadden op deze plaats hun
samenkomst belegd om niet gezien te worden door de scherpe arendsogen
van sektariërs en protestanten. Don Masucco was aanwezig en ook Don
Leonardo Murialdo. De E.H. Amedeo Peyron trad op als voorzitter van de
vergadering, een man die in de stad in hoog aanzien stond door zijn gro-
te geleerdheid. Hij was hoogleraar Oosterse talen aan de Koninklijke
Universiteit van Turijn. Naast hem zat Don Bosco. Nadat er verschillen-
de vraagstukken behandeld waren, werd door iemand de mening geopperd dat
opvoedende geschriften voor het volk vermeerderd moesten worden. De
E.H. Peyron gaf deze noodzakelijkheid toe, en Don Bosco nam het woord
en stelde voor dat deze priesters hem zouden hehulpzaam zijn bij de ver-
breiding van de Katholieke Lectuur, daarbij aantonend dat dit een van de
werkzaamste middelen was om de stroom van valse ideeën die door de Wal-
denzen verspreid werden te keren.
Toen Don Bosco uitgesproken was, zei E. H. Peyron: "Wel, ik heb verschil-
(1) Spr 10,8,

42.10 Page 420

▲back to top


- IV/416 -
lende van die boekjes aandachtig gelezen; maar als u wilt dat ze een
goede uitwerking hebben, moet u zorgen dat ze in een zuiverder taal ge-
schreven zijn, minder spraakkundige onnauwkeurigheden bevatten, minder
onnauwkeurige termen en dat ze beter gecorrigeerd worden!" Dit verwijt,
uit de mond van een zo belangrijk en gezaghebbend persoon; kwam alle
aanwezigen hard en scherp over, hoewel het door geloofsijver werd
ingegeven. De theo. Murialdo, ontsteld door het slechte figuur dat zijn
vriend Don Bosco hier sloeg, keek hem aan om te zien of hij zich zou
beheersen en wat hij zou hebben te antwoorden. Die woorden waren des te
scherper en bitterder, omdat toen niet al deze priesters hem welgezind
waren. Zonder zich echter ook maar in het minst beledigd te tonen ant-
woordde Don Bosco in alle kalmte en nederig: "Juist dit brengt me ertoe
de heren te vragen of ze me willen helpen en me van raad willen dienen
in deze onderneming. Ik beveel me gaarne bij iedereen aan. Zegt u mij
gerust wat U vindt dat verbeterd moet worden en ik zal het gaarne verbe-
teren. Ook zou ik het prettig vinden wanneer iemand, die misschien meer
in het Italiaans bedreven is dan ik, op zich zou willen nemen om de Ka-
tholieke Lectuur na te lezen alvorens de boekjes gepubliceerd worden."
Later vertelde ons de theol. Murialdo in 1890, hoe hij bij het horen
van dit antwoord van Don Bosco tot het besluit was gekomen: "Don Bosco is
een heilige!" en hoe hij sindsdien dit tafereel steeds voor ogen bleef
houden. Inderdaad, wie weet hoe gevoelig men op het terrein van geestelijke
werkzaamheden is - vooral indien het een schrijver betreft - voor kritiek,
moet wel de heldhaftige houding erkennen die Don Bosco bij het incasseren van
dit verwijt aannam!
Enerzijds was het voor een deel overdreven, anderzijds gerecht-
vaardigd. Enkele boekjes waren, anoniem uit het Frans vertaald door zijn
medewerkers, en hadden niet al de vereiste verbeteringen kunnen ondergaan
die een klassiek gevormde smaak wel zou wensen. Wat Don Bosco betreft,
die had ze niet kunnen zuiveren van alle onvolkomenheden zoals hij wel
gewenst had. Maar hij verdedigde zich niet, redeneerde er verder niet
ov er d o c h ging vastberaden door met het uitgeven van de boekjes.
Don Bosco verdiende terecht de lof die de bovengenoemde theol. Mu-
rialdo hem toevoegde: "Van af het ogenblik dat ik vertrouwelijk met Don
Bosco werd, heb ik nooit in hem iets kunnen ontdekken, dat de heldhaf-
tigheid van zijn deugden kon verduisteren. Zijn houding, zijn gedrag,
zijn manier van spreken verrieden een nederige geest. Wanneer hij de
grootheid van zijn ondernemingen bekend maakte om het veelvuldige beroep
te rechtvaardigen dat hij dikwijls op de openbare liefdadigheid moest
doen, dan was dat in overeenstemming met het Evangelische beginsel Vi-
deant opera vestra bona et glorificent patrem vestrum qui in toelis est."
De theol. Reviglio verklaarde: "Wanneer Don Bosco weleens sprak over
dingen; die tot zijn eer en glorie konden strekken, was het doel daarvan
klaarblijkelijk ons te onderrichten in, en aan te sporen tot het goede.
Overigens toonde hij zich temidden van de vele blijken van verering
die hem ten deel vielen, ja, men zou wel kunnen zeggen, te midden van
zijn triomfen, geen ogenblik ijdel. Sommige van onze plechtige demon-
straties van eerbied en genegenheid stond hij toe, hetzij om ons te la-
ten voldoen aan onze plicht van dankbaarheid hetzij om ons te bekwa-
men in vrome werken die ons van de zonde afhielden, hetzij om een gele-
genheid te vinden om ons enkele heilzame beginselen in te prenten. De

43 Pages 421-430

▲back to top


43.1 Page 421

▲back to top


- IV/417 -
nederigheid straalde uit zijn houding, uit zijn woorden, uit zijn wegblijven van
bijeenkomsten waar men hem eer zou betuigen en waar zijn aanwezigheid
niet strikt noodzakelijk was, en ook uit de vaste overtuiging van zijn
onbeduidendheid." En Mgr. Cagliero voegt daaraan toe: "Don Bosco bezat
de deugd der nederigheid en bracht ze op een verheven wijze op allerlei
manieren in praktijk, door op een bescheiden manier te spreken en zijn
mening te geven en gaarne vernederingen te ondergaan. Hij was gewoon ons
te spreken over de benarde omstandigheden van zijn ouders, dat zij in het
zweet huns aanschijns hun brood hadden moeten verdienen; hoe hij er na
vele wisselvalligheden, door de hulp van weldadige personen en vooral van
Don Cafasso, in geslaagd was zijn studies te voleindigen. Daar sprak hij
graag en met liefde over, als over iets waar de familie fier op was,
terwijl hij in onze harten de grote liefde voor deze deugd plantte, die
door Jesus Christus zelf werd gepredikt en beoefend.
"In de preken en conferenties herinnerde hij er ons aan, dat het
Rijk van God de beloning is voor de armen van geest, en dat het zijn
uitverkoren zending was, zich bezig te houden met de kleinen die Jesus zo
beminde, vooral wanneer zij in ellende en behoeftigheid verkeerden. Zijn
woorden hadden een heel bijzondere uitwerking, omdat wij ze vergezeld
zagen van feiten. Hij zei voorts dat hij het opperhoofd was van de
straatjeugd van Turijn, niet uit ijdelheid, maar om de harten van de jon-
gens voor zich te winnen en hen aan te trekken tot het goede. Hij had er
plezier in met ons te praten, en enkele malen als hij op bezoek was
geweest bij adellijke personen en mensen van hoge positie zei hij tegen
ons: "Hier bij jullie vind ik het toch maar beter; mijn eigenlijke leven is
bij jullie te zijn."
Don Turchi merkte op: "In zijn nederigheid ontving en behandelde hij
allen gelijk, armen en rijken. Hij was gewoon zijn jongens nooit iets te
bevelen, maar placht bijvoorbeeld te zeggen: "Wil je me het genoegen
doen even voor dit of dat te zorgen?" - Door deze prettige manier won hij
onze harten en kreeg hij meer gedaan dan door bevelen te geven. Vervol-
gens was hij erkentelijk zelfs voor de geringste dienst hem bewezen, als-
of men het hem niet verplicht was. Op een dag zag ik hem zijn kamer uit-
komen en het leek alsof hij iets nodig had. Ik ging naar hem toe en
vroeg hem wat hij wenste. "Ja;" zei hij tegen me, "ik heb een ver-
sc hr ik k e li jk e d o r s t; i k zou willen drinken, maar ik vind niets."
"Als water voldoende is en suiker die ík in mijn cel heb, kan ik
daar wel voor zorgen," vervolgde ik.
"O!" daar zou je me een groot plezier mee doen!" - Ik bracht hem een
en ander. Hij dronk en bedankte me verschillende keren, alsof hem een
weldaad was bewezen."
Don Michele Rua op zijn beurt verklaarde: "Hij had een eervolle
maatschappelijke positie kunnen bekleden, ook in de geestelijke staat,
en hij had daar verschillende gelegenheden voor en werd er dikwijls toe
uitgenodigd, maar hij nam het nooit aan. Hij had in die tijd maar één
woord hoeven te spreken, en hij had met gemak benoeming in het onderwijs
verkregen. Maar hij wilde dat woord niet spreken, en wanneer jongens,
die in het Oratorio waren opgevoed en hem nu als doctor in de letteren
kwamen bezoeken, verheugde hij zich met hen en had er plezier in eraan
te herinneren dat hijzelf niet eens een onderwijzersdiploma had. Wan-
neer iemand hem vroeg of hij geen monseigneur was of Ridder, ant-

43.2 Page 422

▲back to top


- IV/418 -
w o o r d d e h ij : "I k b e n D o n B os c o , steeds maar Don Bosco." Voor het overige
waren hem lofprijzingen of misprijzingen steeds om het even.
"Voor de geringe mening die hij van zichzelf had en voor het feit
dat hij zichzelf slechts als een eenvoudig instrument in de handen van
God beschouwde, getuigt, dat hij zich als het ware als een derde persoon
in de leiding en directie van zijn instellingen beschouwde en nooit zei:
ik heb gedaan; ik heb gezegd, ik wil: maar, in de derde persoon: Don
Bosco heeft gezegd, Don Bosco verlangt; Don Bosco verzoekt. Dikwijls
verklaarde hij niet in staat te zijn tot een of ander en steeds her-
haalde hij, dat wanneer hij niet door God geroepen was, hij nooit iets
anders zou hebben kunnen zijn dan een arme kapelaan ergens in de ber-
gen. Wat hij deed, schreef hij aan God toe, zeggende: "Met Gods genade
hebben we dit gedaan." - "Als het God belieft, zullen we dit doen." -
"God heeft ons deze hulp gezonden," - "God zij dank voor alles." - En
Hem alleen gaf hij steeds alle eer van zijn ondernemingen. En ook, zich-
zelf slechts beschouwend als een onbekwaam instrument des Heren, schreef
hij aan zijn priesters en oud-leerlingen ook wanneer zij reeds uit het
Oratorio vertrokken waren, het goede toe dat hij deed en gedaan had.
Wanneer hem een tegenslag trof die heel zijn Instituut trof, zei hij
altijd: "Misschien hebben we de Heer iets aangedaan en straft Hij ons."
Laten we het goede doen, dan zal Hij ons zegenen." - Daarom onderging
hij gelaten iedere soort van kwelling en vroeg hij ook van zijn jongens
deze akte van nederigheid.
"Ik herinner me dat op een keer de eerbiedwaardige Prior van de
Dominikanerorde naar het Oratorio kwam Don Bosco, die zich geen gele-
genheid liet voorbijgaan om zich in de deugd te oefenen, vroeg hem toen,
tot welzijn van zijn jongens, of hij ons allen enkele fundamentele be-
ginselen wilde bijbrengen. En hij antwoordde met de tekst van de H.
Augustinus: Prima virtus est humilitas; secunda. humilitas; tertia,
humilitas," - Toen begrepen we meer dan ooit, waarom Don Bosco ons deze
deugd aanbeval. Dikwijls vroeg hij ons hem twee duim van het hoofd te
geven, daarmee bedoelende dat we verzaken moesten aan onze eigen wil; en
hij zei dat we heiligen moesten worden. En bijna iedere dag herhaalde
hij de uitspraak van de H. Augustinus: Magnus esse vis? a minimo in-
cipe. Cogitas ma nam fabricam construere celsitudinis? de fundamento
prius cogita humilitatis; en soortgelijke zinnen."

43.3 Page 423

▲back to top


- IV/419 -
HOOFDSTUK
LVI
DON BOSCO EN DE LEERLINGEN GEBRUIKEN HET NIEUWE
GEBOUW - STOUTMOEDIG MAAR VAST BESLUIT -
INRICHTING DER INTERNE WERKPLAATSEN VOOR
KLEERMAKERS EN SCHOENMAKERS - HET EERSTE
REGLEMENT VOOR DE WERKPLAATSEN - MEESTERS EN
WERKLIEDEN VOOR KLEERMAKERIJEN PLAN VAN DON BOSCO
T E N GUNSTE VAN DE MAATSCHAPPIJ EN VAN DE ARBEIDERS
De werkzaamheden aan de bouw van het Oratorio waren zo opgescho-
ten dat in de maand oktober; de helft van het gebouw af was, met de
gaanderijen die bij slecht weer zo noodzakelijk waren. Nauwelijks was
het bewoonbaar of de leslokalen werden zo spoedig mogelijk daarheen
overgebracht, evenals de eetzalen en de slaapzalen. De oude kapel werd
alleen bestemd voor studiezaal en het aantal opgenomen jongens bedroeg
al gauw vijfenzestig. Voor zijn eigen verblijf koos Don Bosco het ge-
deelte van het gebouw dat parallel liep met de kerk van de H. Francis-
cus, bestaande uit drie naast elkaar liggende vertrekken op de tweede
verdieping. De kamer die de hoek vormde met het hoofdgedeelte van het
gebouw werd in beslag genomen door twee of drie jongens, die daar
woonden en sliepen en ieder ogenblik voor Don Bosco klaar stonden. De
tweede zaal moest vrijwel geheel als bibliotheek dienst doen, daar stond
ook een schrijftafel voor de seminarist Rua. Het laatste vertrek, dat
een raam op het zuiden had koos Don Bosco voor zijn eigen verblijf en
dat is de tegenwoordige wachtkamer. De inrichting ervan, waaraan niets
veranderd werd zolang hij leefde, was een ijzeren ledikant en meubels die
hem gedeeltelijk door weldoeners geschonken waren; wat meer stoelen dan
gewoonlijk, als schrijfbureau een rechte, ruwe tafel zonder kleedje,
boekenkasten, een oeroude canapé, een vierkante kast om brieven in te
bewaren, een bidbankje van populierenhout dat diende als biechtstoel,
een kruisbeeld en een paar lijsten met afbeeldingen van heiligen. Lange
tijd diende dit vertrek alleen als slaapkamer, ontvangkamer, wachtkamer en
werkkamer.
Daar het gebouw toen pas gereed gekomen was, was dat vertrek in die
tijd zeer vochtig en iedere morgen dreef alles van het water; een paar
schoenen die twee dagen onder het bed gestaan hadden, waren met schimmel
overdekt. Don Bosco had de muren met dik papier laten bekleden opdat de
bezoekers het ongemak niet zouden merken; maar het duurde niet lang, of
dat papier sloeg helemaal zwart uit van de schimmel, en ten slotte begon
het in flarden van de muur te vallen. Er was echter niets anders tegen te doen.

43.4 Page 424

▲back to top


- IV/420 -
Intussen was het huis Pinardi niet voldoende om alle jongens te herber-
gen, een deel van hen moest in het nieuwe gebouw worden ondergebracht. Om
te voorkomen dat die zich zouden beklagen en om hun het verhuizen van
het ene naar het andere gebouw aangenaam te maken, had hij hen geest-
driftig gemaakt voor de schoonheid en de vele voordelen van het nieuwe
gebouw. En daar hij begonnen was met er het eerst in te trekken, volg-
den de anderen hem toen opgewekt. Als Don Bosco zijn vroegere kamer
zou hebben blijven bewonen en zijn jongens alleen naar het nieuwe huis
had gestuurd, zou er beslist gemopper en ontevredenheid geweest zijn. Van
de menselijke kant bekeken was het inderdaad een gewaagde onderneming,
want die vochtigheid kon de oorzaak zijn van een hele reeks ziekten.
Maar Don Bosco had er niet de minste last van en ook geen van de andeen
had er onder te lijden, zoals hij openlijk had verkondigd Don Bosco wist
dat zijn belofte door de feiten zou worden bevestigd.
Toen de hele communiteit ondergebracht was; wilde hij onmiddellijk
overgaan tot het verwezenlijken van het plan dat hij gevormd had om,
namelijk, ten koste van welke offers ook, met interne werkplaatsen in
het Oratorio te beginnen. Iedere dag de jongens naar de werkplaatsen in
de stad zenden, hoe uitgelezen die ateliers ook mochten zijn, er het
oog op te houden, telkens weer als het nodig was van werkplaats te ver-
anderen, het vormde alles tezamen een gevaar, zo niet een uitgesproken
nadeel voor de discipline en voor het welvaren van de opgenomen jongens. De
zedeloosheid en de on go d sd ie ns ti gh ei d na me n he l aa s ha nd o ve r ha nd t o e
onder de arbeiders en Don Bosco merkte dat de spottende grapjes waarvan
zijn leerlingen blijk gegeven hadden, in staat waren gedeeltelijk de
vruchten van zijn moreel en godsdienstig opvoedingswerk, ongedaan te maken.
Zelfs de straten waar zij door moesten om hun werkplaats te berei-
ken waren vol verkopers van een menigte bladen die voortdurend en syste-
matisch voorstaanders waren van teugelloosheid en ongodsdienstigheid.
In de uitstalkasten van de boekwinkel werden ergerniswekkende dingen
verkocht met schandelijke afbeeldingen, met stuitende plaatjes, smerige
rommanetjes, meer andere walgelijke producten en ook ketterse boeken.
Door al deze prikkels werd hun geloof bedreigd, hoewel, afgezien
van alle voorschriften en vermaningen, Don Bosco in de avondwoordjes hen
doordrong van de waarheden die in de loop van de dag waarschijnlijk in
gevaar gebracht waren. Maar niet alleen in die toespraken, doch ook in
persoonlijke gesprekken sprak hij steeds over de dwalingen van de pro-
testanten, wees hij de jongens op de betreurenswaardige gevolgen ervan
en spoorde hen aan om op hun hoede te zijn.
Don Bosco wilde dus een zo groot mogelijk deel van zijn arbeiders-
jongens onttrekken aan de onaangenaamheden waarover hij zich terecht meende te
kunnen beklagen. Daarom kocht hij, geholpen door zijn weldoeners,
enkele benodigdheden voor schoenmakers en richtte een werkplaats voor
schoenmakers in een klein tussenvertrek van het huis Pinardi; dicht bij
de klokkentoren van de kerk.
Tegelijkertijd bestemde hij enkele jongens voor het kleermakers-
vak; de keuken werd van het nieuwe lokaal gelijkvloers naar de tegen-
woordige spreekkamer die op de tuin uitkwam overgebracht, en de vroegere
keuken werd werkplaats voor kleermakers. Het kruisbeeld en het beeld
van Onze-Lieve-Vrouw kregen een plaats in de beide werkplaatsen. Spoedig maak-

43.5 Page 425

▲back to top


- IV/421 -
te zich een groot geestelijk, moreel en ook materieel voordeel voor deze
groep jongens merkbaar. Don Bosco was de eerste leermeester van de kleer-
makers, daar hij dit beroep reeds beoefend had toen hij nog studeerde,
evenals hij ook af en toe, terwijl de studenten naar de stad op school
waren, aan de schoenmakerstafeltjes ging zitten en de jongens het ge-
bruik van priem en pekdraad leerde om schoenen te herstellen. Zo voorzag hij
met een minimum aan kosten in de behoeften der jongens, doordat hij voor
schoeisel en voor kleding in het algemeen nu niet meer zo zeer een beroep
hoefde te doen op het werk van buitenstaanders. Zodoende zullen wij
hem, naar gelang er in huis nieuwe behoeften ontstonden, ook nieuwe werkplaat-
sen zien openen.
De theol. Ascanio Savio zei: "Ik bezocht deze werkplaatsen vanaf
het eerste ogenblik dat ze in 1853 geopend werden. Don Bosco had inge-
zien, dat het Jongenstehuis geen werkelijke vruchten zou kunnen dragen
zonder de vakleerlingen in huis te houden. Om in stand te kunnen blij-
ven, was het nodig, dat zijn Instituut op zichzelf zou kunnen bestaan,
zich in al zijn leden zou kunnen ontwikkelen als een organisch lichaam;
het moest zichzelf kunnen onderhouden.
Don Bosco koos terstond de werkmeesters: Domenico Goffi die ook por-
tier was, werd de leider van de kleermakers; een zekere Papino die van
de schoenmakers. Terwijl deze meesters les gaven in het vak, moesten
zij ook toezicht houden op de jongens en de geringste onorde-lijkheid
voorkomen. Tezelfdertijd stelde Don Bosco ten behoeve van de discipline,
het zedelijk gedrag en het welzijn van de jongens een regle-ment samen,
dat in elke werkplaats moest worden nageleefd.
Reglement
Werkmeesters_
1. De werkmeesters hebben tot taak de jongens van het Huis vertrouwd te
maken met het vak waarvoor ze door de Oversten zijn aangewezen. Hun
voornaamste plicht is, zich tijdig in de werkplaats te bevinden,
en werk te verschaffen aan hun leerlingen naar gelang deze in de
werkplaats verschijnen.
2. Zij moeten zich ijverig tonen voor alles wat het welzijn van het Huis
betreft; en zich herinneren dat hun essentiële plicht bestaat in het
onderrichten van de leerlingen en zorgen dat ze steeds werk hebben.
Zij moeten zoveel mogelijk het stilzwijgen bewaren onder het werk
en dit ook aan anderen opleggen, noch toestaan dat er wordt gepraat,
gelachen, geschertst of gezongen buiten de recreatietijd. Zij mogen
de leerlingen nooit toestaan zich naar buiten te begeven om bood-
schappen te doen. Daarvoor, moeten zij aan de Prefect het vereiste verlof
vragen.
3. Ze mogen nooit een overeenkomst aangaan met de jongens van het Huis,
noch voor eigen rekening enigerlei opdracht op het terrein van hun
vak aannemen. Zij houden nauwkeurig aantekening van ieder soort
w er k da t er in de werkplaats wordt verricht.
4. De werkmeesters zijn streng verplicht iedere vorm van slechte ge-
sprekken te verhinderen; kennen zij een jongen die zich daar aan
schuldig maakt, dan dienen zij onmiddellijk de Overste te waarschuwen.

43.6 Page 426

▲back to top


- IV/422 -
5. Iedere meester en iedere leerling blijft in zijn eigen werkplaats, zij
begeven zich nooit naar die van anderen zonder strenge noodzaak.
6. Het is verboden te roken, te spelen en wijn te drinken in de
werkplaatsen, men is daar om te werken en niet om zich te vermaken
7. Het werk begint met de Actiones en met het Ave Maria. 's Middags
wordt het Angelus gebeden voor het verlaten van de werkplaats.
8. De leerlingen moeten volgzaam en onderworpen zijn aan hun meesters,
als zijnde hun oversten, hun best doen om te doen wat zij zeggen, en
in zich op te nemen wat hun wordt geleerd.
9. Deze artikelen moeten door de werkmeester of zijn plaatsvervangers
eenmaal in de veertien dagen met duidelijke stem worden voorgelezen;
er zal steeds een exemplaar ervan in de werkplaats uithangen.
In dit Reglement werd nog niet over de assistenten gesproken. Een
ander gezag buiten Don Bosco was er niet, pas het jaar daarop werd dat
van de Prefect eraan toegevoegd.
Van toen af aan had Don Bosco al zijn werkjongens voortdurend on-
der het oog willen hebben, maar was gedwongen een zeker aantal naar Tu-
rijn te sturen, daar het hem aan geschikte lokalen ontbrak. Hij verdub-
belde echter zijn ijver in het bezoeken van de werkplaatsen; hij drong
er eens te meer bij de patroons op aan dat ze zijn beschermelingen zou-
den helpen. Maar het was niet zonder grote moeite en bezorgdheid dat er
werkelijk christelijke leermeesters gevonden konden worden. Voor bepaalde
vakken werd het steeds moeilijker patroons te vinden van beproefde gods-
dienstigheid. Deze patroons, enkel en alleen ingesteld op het materi-
ele werk of op het verdienen van geld, zouden vreemd hebben opgekeken
indien men hun de opmerking had gemaakt, dat God hun rekenschap zou
vragen over de zielen van hun arbeiders. En de arbeiders die niemand
hadden die hen herinnerde aan de waardigheid van hun eigen ziel, aan de
noodzaak de last van het zware werk te heiligen, aan hun eeuwige bestem-
ming, en aan het vertrouwen op Gods goedheid, die niemand hadden om hun
een goed voorbeeld te geven, of een vermaning op de gepaste tijd, iemand
die aan de leerlingen het navolgen van Gods wetten kon opleggen, lie-
ten hun geest en hart bederven door allerlei slechte invloeden.
Don Bosco schreef aldus in een van de eerste boekjes der Katholieke
Lectuur:
"Ik kom een fabriek of een grote werkplaats binnen stampvol arbei-
ders: Welke woorden treffen mijn oor? De aanbiddelijke naam van Jesus
Christus hier en daar op lasterlijke wijze uitgesproken, grofheden en
vloeken, die me het gevoel geven dat ik me in een uithoek van de hel
bevind Ik ga naar een paar jonge arbeiders toe en de onbeteugeldheid en
brutaliteit van hun gesprekken doen me huiveren. Ik ga naar een andere
afdeling; en hier is een volwassen man bezig de godsdienst en zijn be-
dienaren omlaag te halen; ginds een ander die de Voorzienigheid ver-
vloekt; en zelfs de grijsaard ontbreekt er niet, die zonder schaamte en
zonder geloof zich een meester toont in het bederf en de goddeloosheid
tegenover een troepje leerjongens die nieuwsgierig naar hem staan te
luisteren en argeloos het vergif indrinken.

43.7 Page 427

▲back to top


- IV/423 -
"Dit is helaas het treurige schouwspel van onze dagen in een deel
van onze werkplaatsen en fabrieken. Vraagt men aan deze mannen waarom zij
zo zweten, en zich zo uitsloven van de vroege morgen tot de late avond,
dan antwoorden allen: "Om ons brood te verdienen. Goed man, dat be-
treft het lichaam; maar weten jullie dat je een ziel hebt?" Z e lachen
- " D e n k t u die ziel te redden? Denken jullie de hemel te verdienen?" - Ze
lachen.
"Maar, arme mensen, zijn jullie dan niet bang om eeuwig ongelukkig te
zullen worden?" - "We vrezen in deze wereld niets anders dan ziek te
worden, zonder werk te komen, arm te worden en te moeten sterven van honger."
En als jullie dood zijn?" - Ze lachen. - Kortom: Alles voor het lichaam,
niets voor de ziel."
Beangstigde moeders kwamen naar Don Bosco toe om hun zonen weg
te halen uit de slechte omgeving van bepaalde werkplaatsen, en verzoch-
ten hem een plaats voor hen te zoeken waar ze hun brood zouden kunnen
verdienen, zonder de treurige zekerheid te hebben hun ziel te verlie-
zen. Don Bosco deed zijn best om werk voor hen te vinden wegens de vele
relaties die hij had, al was het ook buiten de stad; tegelijkertijd vast-
besloten zich geen rust te gunnen tot de dag waarop hij met honderden de
jongens zou kunnen verzamelen in het Oratorio onder zijn onmiddellijk toezicht.
Doch dit was nog niet alles. Hij met zijn vooruitziende, scherpzin-
nige geest zag de gevaren die de naties bedreigden en de noodzaak om de grote
arbeidersvraagstukken op te lossen in christelijke zin. Het socialisme
had in de aangrenzende landen de kop reeds opgestoken en bedreigde ook
Italië. De partijgenoten van de valse leer de hoofden van de geheime
vennootschappen, vast overtuigd dat de toekomst zou toebehoren aan dege-
nen díe zich zouden weten meester te maken van geest en hart der arbei-
ders; begonnen met een waarlijk satanische ijver de massa te verdier-
lijken, en deze bereid te maken tot iedere concessie om over haar rug
omhoog te komen Don Bosco had het plan opgevat zulke grote rampen te
voorkomen door middel van deze arbeidsjongens zelf, door hen die gods-
dienst te doen beleven die alleen in staat is om met liefde en offer,
het geluk op te bouwen in hun levensstaat. Hij verklaarde hun hoe het
handwerk persoonlijk geëerd en verheerlijkt was door Onze Heer Jesus
Christus, die in Zijn aardse leven gelijk wilde zijn aan hen, een een-
voudige arbeider, en hij beschreef dikwijls hun triomfantelijke intocht
in de hemel en de oneindige beloning die hun wachtte wanneer zij verlost
zouden zijn van de lasten en het leed van deze wereld.
Maar alléén kon hij natuurlijk zijn plan niet verwezenlijken van
christelijke werkplaatsen, oorden van vrede en vreugde, van een prettige en ge-
zegende werkzaamheid, van waaruit de leerlingen over de wereld zouden versprei-
den; gereed om dapper de moeilijkheden van het leven tegemoet te treden, om vast
de rechte lijn te volgen die God voor hen had uitgestippeld, om getuigen
van de Kerk te zijn en dus van de openbare orde; katholieke arbeiders in
de maatschappij. De ondervinding leerde hem dat de persoonlijke wer-
ken over het algemeen vallen met de mensen die ze hebben opgebouwd. Daarom
liet Don Bosco geen ogenblik zijn verlangen varen een kloostergemeenschap te
stichten, die eveneens dat doel zou nastreven. Het was de goddelijke
Voorzienigheid die hem deze gedachte ingaf. Zij had ze ook ingegeven
aan vele andere mensen van de 19de eeuw namelijk om een Congregatie te
stichten, om elk op zijn manier de arbeider in al zijn noden ter zijde te
staan. Wij geloven dat de haat tegen hun heilzame en machtige invloed op het volk

43.8 Page 428

▲back to top


- IV/424 -
een der oorzaken geweest is van de verschrikkelijke strijd die men tegen
hen voerde en waarmee men hen trachtte te vernietigen.
In 1853 maakte Don Bosco derhalve zonder trompetgeschal - zoals men
dat heden ten dage voor de geringste kleinigheid pleegt te doen, - een
begin met zijn reusachtige onderneming. Zijn werk bleef zo bescheiden dat
het niet meer dan een experiment scheen, wat het echter geenszins was.
Het was, alsof er tegen hem gezegd was: "Vertrouw uit geheel uw hart op
God, waar verlaat u niet op eigen inzicht. Denk aan Hem op al uw wegen en
Hij zal uw paden effenen.(1)"
En ook dit werk bleek de twee werelden te kunnen omvatten. In de
loop van vijftig jaren brachten zijn werkplaatsen meer dan 300.000 vak-
lieden voort die christelijk waren opgevoed en zich in alle richtingen
verspreidden. Duizenden jongens, die anders overgeleverd zouden zijn
geweest aan de gevaren van de straat en willoze instrumenten zouden zijn
geworden van de tirannieke sekten, veranderden geleidelijk in nuttige en
achtenswaardige burgers, in verdienstelijke mensen.
(1) Spr. 3, 5-6

43.9 Page 429

▲back to top


- IV/425 -
HOOFDSTUK
LVII
DE AFDELING VAN DE STUDENTEN - DE PRIVE-SCHOLEN VAN DE
PROFESSOREN DON PICCO EN BONZANINO - DE MANTELS DER
MILITAIREN - NIEUWE GETUIGENISSEN VAN DE WONDEREN VAN
DON BOSCO IN HET ORATORIO DE STUDENTEN UIT DE STAD
VAN DE PRIVE-SCHOLEN EN DON BOSCO - HET FEEST VAN DE
H. MATTHEUS EN EEN REGEN VAN STENEN - HEILZAME INVLOED
VAN DON BOSCO OP ENKELE LEERKRACHTEN - VERDIENDE LOF-
PRIJZINGEN VOOR DE STUDENTEN VAN HET ORATORIO -
HARTELIJKE VERSTANDHOUDING TUSSEN DE VOLKSJO N G E N S E N
DE ZONEN DER RIJKEN
Naarmate het aantal in het Oratorio opgenomen arbeidersjongens toe-
nam, groeide ook het aantal studenten. De instelling van deze klasse
was een providentieel werk en, zo zouden we haast kunnen zeggen, door
God ingegeven. Tot de jongens die door de regering, door gemeentebestu-
ren, door pastoors en door de ouders bij Don Bosco werden aanbevolen,
behoorden er niet weinigen tot welgestelde families of tot burgerlijke
milieus, die onfortuinlijkerwijze in ellende waren vervallen. Voor zulke
jongens, reeds opgevoed in een welgesteld milieu, leek het leren van een
vermoeiend of ruw ambacht, niet steeds het meest welkom en ook niet het
geschiktst. Anderen bleken vervolgens vervuld van een zo zeldzame geest,
dat het zonde leek, hen te begraven in een werkplaats. Zulke jongens zou-
den, wanneer ze werden bekwaamd in kennis en wetenschap, na verloop van
tijd zeer belangrijke diensten kunnen bewijzen aan de burgerlijke maat-
schappij. Don Bosco nu richtte zijn liefde zoveel hij kon naar de
behoefte en voorkeur van deze leerlingen, die hij veeleer aan de studie
zette dan aan handenarbeid. Op die manier groeide de groep studenten,
die in 1850 slechts uit een twaalftal bestond, in 1853 tot een gelijk aantal
als dat der vakleerlingen.
Met deze werkplaatsen maakte Don Bosco zijn Oratorio tot een weldaad
van een groter aantal arme families; zorgde hij dat begaafde jongens
zich konden ontwikkelen, die anders, bij gebrek aan middelen, van rui-
mere kennis verstoken zouden zijn gebleven; hij schonk de burgermaat-
schappij niet alleen goede arbeiders en bekwame vaklui, maar ook goed
onderlegde ambtenaren; en, wat van nog groter betekenis is, van begin af
aan zorgde hij voor een schare seminaristen voor de diocesen, en helpers voor

43.10 Page 430

▲back to top


- IV/426 -
het Oratorio, door middel van wie hij de weldaad van de burgerlijke en
van de morele opvoeding moest verbreiden onder duizenden arme jongens op
de beide halfronden.
We hebben reeds verteld hoe Don Bosco, toen hij geen gelegenheid
meer had om nog Latijnse lessen te geven, in het schooljaar 1851-1852,
al zijn studenten van de klassieke cursus naar de privé-school van de
heer Ridder Giuseppe Bonzanino, professor aan het gymnasium, had gezon-
den, en daarna naar die van Don Matteo Picco, professor in de retorica.
Deze beide voortreffelijke lieden leenden zich van ganser harte voor dit
liefdewerk, stelden hun lessen gratis open voor de leerlingen van Don
Bosco en maakten zich in de hoogste mate verdienstelijk voor ons Orato-
rio. Daar het op de voorgrond tredende personen waren, van uitgelezen
gedrag, eerbiedwaardig voorkomen en zeer geleerd op het gebied van het
vak dat zij doceerden, stonden hun lessen in de stad in hoog aanzien; de
leerlingen die ze volgden hadden daar zeer veel aan, en de welgestelde
families stuurden er als om strijd hun kinderen heen.
Don Bosco zond zijn studenten in twee groepen verdeeld, omdat Don
Picco bij de Sint-Augustinuskerk woonde en prof. Bonzanino naast die van
de H. Franciscus van Assisi. Eén afdeling bestond uit de leerlingen van de drie
gymnasiumklassen, de andere uit hen die de humaniora en retorica deden:
bij het gaan en terugkomen moesten zij een nauwkeurig voorgeschreven weg
volgen. Daardoor hadden zij een hele omweg te maken, maar de jongens ge-
hoorzaamden blindelings zonder het waarom te kennen. Wanneer ze daar een
enkele maal naar vroegen, stelde Don Bosco zich tevreden met hun te ant-
woorden: Corrumpunt bonos mores colloquia prava. Later, toen ze ouder
waren, begrepen ze het motief van dat voorschrift. De seminarist Rua had
tot taak toezicht te houden gedurende de tocht en hij ging naar de filo-
sofielessen van de professoren van het Seminarie en naar de theologen
Mutura en Farina. Kanunnik Berta herinnerde zich met grote voldoening
ho e hi j in die tijd steeds met genoegen hun lessen overhoord had.
Als de studenten in het Instituut kwamen, hadden zij als medeleer-
lingen de jongens uit de eerste families van Turijn, hetzij door hun adel of
door hun rijkdom. Het is bewonderenswaardig, hoe de goddelijke Voorzie-
nigheid hen naar plaatsen bracht, waar zij vertrouwelijke banden konden
aanknopen met zoveel jongens, die bestemd waren om eens aanzienlijke posities in
Staat en gemeente te bekleden; en door de onuitwisbare herinneringen van hun
jongelingsjaren waren ze dan ook eerder geneigd hun bij te staan indien
hu n oo it om steun gevraagd zo u wo rd en. B ov en di en dede n de j ongens van
het Oratorio, als de beste leerlingen van de school, door hun deugden, hun ta-
lent, hun ijver en vlijt van zich spreken, en zij verspreidden een faam
van goedheid in de salons van dezelfde grote heren die hun weldoeners waren, of
in de toekomst zouden moeten zijn. Van begin af aan was het ook deze,
grote verwondering wekkende oorzaak, die ertoe leidde dat geen van die
Turijnse families er aan dacht hun jongens van de scholen af te nemen die
door deze arme jongens bezocht werden. Niemand beklaagde er zich over, integen-
deel, allen zagen met welgevallen het werk van deze leraren. En men dient daar
nog bij te bedenken dat men toen de tijd der zogenaamde democratie nog
niet kende.

44 Pages 431-440

▲back to top


44.1 Page 431

▲back to top


- IV/427 -
Hoeveel lof is dan ook niet de christelijke, en men mag wel zeggen
heldhaftige naastenliefde waard van Don Picco en van Ridder Bonzanino,
die, met het risico hun school verlaten te zien door de bloem van de
stedelijke burgerij, die hun een eervolle steun verleende, het aandurfden
op dezelfde banken jongens uit de lagere stand te laten plaatsnemen,
eenvoudig gekleed, naast keurige jongelieden, rijk uitgedost, zich wel
bewust van hun maatschappelijke positie. Het enige wat professor Bonza-
nino deed was, op de drempel van zijn huis gaan staan om de jongens van
Don Bosco hun soldatenjassen te laten afleggen, waarmee zij zich tegen
regen en sneeuw beschutten.
Deze militaire overjassen waren een geschenk van de minister van
oorlog aan Don Bosco. Maar al beschermden die jassen de jongens ook
tegen ongunstig weer, ze werden opgevreten door de motten, en leken meer
op een inderhaast omgeslagen deken dan op een jas; en degenen die ze
droegen, zagen er uit als smokkelaars of als karikaturen. En inder-
daad, toen Tomatis eens in die vermomming op weg naar de tekenschool op
een bankje langs de weg was gaan zitten, kwamen er twee politieagenten
naar hem toe, die hem zijn identiteitspapieren vroegen. Tomatis ant-
woordde hun dat hij alleen maar tekenpapier bij zich had, en haalde die
zonder meer uit zijn tas. Op de vraag wie hij was, waar hij woonde, wat
hij deed, antwoordde hij dat hij Tomatis heette, student was en bij Don
Bosco in Valdocco woonde. Gevraagd, hoe Don Bosco erin slaagde zijn jon-
gens te onderhouden, antwoordde Tomatis met slechts één enkel woord: "De
Voorzienigheid."
"Ha, de Voorzienigheid, het zou wat!" riepen de twee agenten met een
spotlach uit:
Waarop Tomatis: "Als er geen Voorzienigheid was, zouden zelfs jul-
lie, mijne heren, niet zo vast op uw benen staan. En Zij is het ook
die mij deze jas verschaft heeft." - Toen de twee politiemannen nog
nadere verklaringen kregen, lieten ze hem verder met rust.
Die militaire jassen en petten waren in het begin wel eens oorzaak van on-
bescheiden verwondering en van spot, maar dat ging wel over en jarenlang
werden ze door de jongens van Don Bosco gedragen, zowel door degenen die
in huis vertoefden als door hen die het Oratorio geregeld moesten ver-
laten. Maar niettemin had professor Bonzanino ze, terecht, niet geschikt
gevonden om er zich mee te vertonen in een gezelschap van heren die ge-
makkelijk lachten en schertsten.
De studenten van Don Bosco waren het eerste jaar, zoals werd gezegd,
nog slechts gering in aantal, maar toen het getal van lieverlede tot
honderd was gegroeid, vulden zij bijna geheel de lokalen van de profes-
soren die met deze lessen in hun noodzakelijk levensonderhoud moesten
voorzien. Don Bosco liet echter niet na de ouders die het missen konden
het lesgeld te laten betalen, evenals degenen die een of meer jongens bij
hem hadden aanbevolen. En hijzelf stelde de leraren schadeloos met een
jaargeld, aanvankelijk van 50 lire en daarna van grotere bedragen, al
naar zijn financiën het hem toelieten.
En de voortreffelijke leraren wezen nooit een jongen af die door Don
Bosco was aanbevolen. Hij wist trouwens altijd met zoveel hartelijk-
heid iets te vragen, dat hij iedere aarzeling, wanneer die ooit aanwezig
geweest zou zijn, zou hebben overwonnen. Als bewijs daarvan moge een der
brieven dienen die hij aan professor Bonzanino schreef.

44.2 Page 432

▲back to top


- IV/428 -
Turijn, 28 december 1853
Zeer geachte Heer Professor,
Ik heb weer twee jongens, die ik naar school moet sturen: een van
hen heat Carossi, en ik geloof dat hij heel geschikt is voor de school
van de heer Pasquale, daar hij de derde klas heeft afgemaakt en nu met
Latijn wil beginnen; deze betaalt wat er nodig is. De andere, Anfossi
geheten, hoort volgens mij, in de tweede klas der grammatica thuis. Hij
werd naar mij gestuurd door mevrouw Losana, een zuster van de Bisschop
van Biella, die eveneens hoopt te kunnen voorzien in wat er aan schoolgeld
nodig is.
Rest enkel nog de vraag of u beiden in een of ander hoekje kunt
stoppen, om uw kostbare lessen te volgen. Begint u alstublieft met hen
eens te ontvangen, daarna doet u maar het beste wat u in Domino meent te
kunnen doen.
De Heer zegene U en heel uw achtenswaardige familie, en u dankend
voor alles wat u voor mijn arme zonen zult kunnen doen, verlijf ik,
Uw dw. dn.
Gio Bosco, pr.
Giovanni Battista Anfossi, een jongen van 13 jaar, was op 22 decem-
ber door de zuster van Mgr. Losana naar het Oratorio gestuurd. Heel Tu-
rijn kende deze vooraanstaande priester, ere-kanunnik van de collegia-
le kerk van de H. Drievuldigheid, Doctor in de letteren en wijsbegeerte,
Ridder van de HH.Mauritius en Lazarus. Welnu, tegen 1900 vertelde hij
reeds, hoe hij vanaf het eerste begin grote eerbied voor Don Bosco had
opgevat: "In 1853 toen ik in het Oratorio kwam, werd gezegd dat Don
Bosco er wonderen verricht had. De oudsten onder mijn kameraden ver-
telden het me, en het was ook de stellige overtuiging onder ons allen
die in die dagen met ons eenenvijftigen waren, de seminaristen niet mee-
gerekend, dat de volgende gebeurtenissen waren voorgevallen: het opwek-
ken van een dode, de vermenigvuldíging van de kastanjes en van de hos-
ties. Ook spraken zij over de uitdeling van broodjes, wat heel dikwijls
de gewoonte was in het Oratorio bij gelegenheid van een generale heilige
communie, bij welke broodjes dan tegelijkertijd enig belegsel gegeven
werd. In die gevallen waren er honderden jongens, ook van buiten, wier
aantal niet steeds van tevoren voorzien was. Toch was er, hoewel er soms
geen broodjes genoeg in huis waren, steeds genoeg voor allen.
"Ik heb ook Moeder Margherita gekend; ik bewonderde haar leven van
opoffering, voortdurend bezorgd om het welzijn van de jongens. Wanneer
we iets nodig hadden, waren we gewoon onze toevlucht bij haar te zoeken;
en als het in haar vermogen was, hielp ze ons onmiddellijk en verschafte
ons het nodige, waarbij ze ons steeds aanspoorde te bidden en braaf te zijn. Zij
werd zeer geëerd door iedereen die in het Oratorio kwam, ook door per-
sonen van hoge positie."
Professor Bonzanino liet hem tot zijn lessen toe, samen met de jon-
gen Carossi.
Don Bosco voerde dikwijls met deze bekwame professoren gesprekken
over verschillende Latijnse klassieken, en hij raadde hun steeds aan de
schoolopgaven te verbeteren, de fouten erin aan te duiden en de leerlingen daar-

44.3 Page 433

▲back to top


- IV/429 -
op te wijzen, daar hij dit de beste methode achtte om een taal volmaakt
te leren. Deze raadgeving herhaalde hij later en met veel nadruk tegen-
over de leraren van het Oratorio. Hij liet zijn leerlingen niet in de
steek in de tijd dat zij een examen moesten doen, zij het in privé- of in
openbare scholen. Hij bezocht de examinatoren die hem in hun goedheid
inzage lieten nemen van het schriftelijk werk van zijn leerlingen. Hij
las dat werk met aandacht, keurde de verbeteringen, verdedigde bepaalde
taaleigenaardigheden die als fout waren aangerekend. Hij deed dit met
zoveel kennis van zaken, dat hij de bewondering van de professoren
wekte, die uitriepen dat ze zich nooit hadden kunnen voorstellen dat Don
Bosco een zo grondige en uitgebreide kennis had van de Latijnse literatuur.
Later beloonde Don Bosco de beide heren Don Picco en Bonzanino zo
goed als hij kon door zijn liefdevolle zorgen ook tot al hun leerlingen
uit te strekken. Daar er in die klassen geen catechismus- en gods-
dienstlessen gegeven werden, bezocht hij ze in 1853 regelmatig iedere
zaterdag, en ging daar verscheidene jaren mee door. Als hij een klas
binnenkwam, ging de leraar heen, en gedurende een uurtje onderhield hij
zich met de interne en externe studenten. Hij vertelde hun iets uit de
kerkelijke geschiedenis, een parabel, een stichtelijk verhaal, maar alles
had tot doel hen tot het inzicht te brengen van de noodzaak om dikwijls
en goed te biechten. Ook gaf hij een nadere verklaring van enkele ant-
woorden uit de catechismus.
Naderhand ontving hij hen ook geregeld maandelijks in het Oratorio
om te biechten, en zodoende slaagde hij erin op hen en ook op enkelen
van hun familieleden, die groot aanzien in de stad genoten, een heilzame
invloed uit te oefenen. Over deze dagen, vertelde professor kanunnik
Anfossi ons nog: "Ik hoorde dikwijls het verhaal van deze feiten. Ze
werden aangehaald met de grootste dankbaarheid ten opzichte van Don
Bosco, door verdienstelijke mensen. Velen, die met mij indertijd die
lessen volgden, van hem godsdienstonderricht kregen en bij hem gingen
biechten waren afkomstig uit de hoogste adellijke kringen."
Al de jongens hadden een groot vertrouwen in Don Bosco en hun ouders
eveneens, zodat hij er verschillende malen in slaagde de vrede te bewa-
ren in een vooraanstaande familie, waar ongenoegen was ontstaan door een
of ander misverstand of ook wel door de koppige of driftige aard van een
zoon. Een zekere Cal..., die van kindsbeen af het Oratorio bezocht,
liep in 1853, nadat zijn moeder hem bittere verwijten had toegestuurd,
van huis weg en zocht zijn toevlucht in het Oratorio van Valdocco. Don
Bosco hield hem bij zich, kalmeerde hem, zond de vader bericht, bereidde
de jongen voor op het spreken van een goede biecht, en na een maand
bracht hij hem naar zijn familie terug, waar hij met open armen ontvangen
werd. Hij werd later een voortreffelijk mens, studeerde voor advocaat en
werd raadsheer bij het Hof van Beroep.
Ook de verhouding van Don Bosco tot hun leraren werd vertrouwelijk.
Hij behandelde hen met eerbied en dankbaarheid. In dat opzicht overkwam
hem iets van tragi-komische aard dat waard is vermeld te worden.
Don Bosco was gewoon de 21ste september op het zomerverblijf van Don
Matteo Picco door te brengen, om diens naamdag te vieren, daar deze
professor eveneens het voorrecht van een huiskapel bezat In het jaar
1853, op de vooravond van dat feest, ging hij er heen met Giovanni Francesia,

44.4 Page 434

▲back to top


- IV/430 -
die een mooie partij vuurpijlen droeg die men de avond van de volgende
dag de lucht in zou schieten; en in zijn zak had hij een dichterlijke
feestwens, die na afloop van het feestmaal zou worden gelezen. Toen zij
de Casaalse poort doorgegaan en te voet de heuvels van Superga waren
ingetrokken, door de vallei van San Martino, beklommen zij een van de
heuvels waarop het huis van de professor zich in een lieflijke ligging wit
aftekende.
Bij Don Bosco bleef men nooit zonder bezigheid; hij had altijd iets
te vertellen, een plan te maken; in zijn gezelschap was het altijd pret-
tig en leerzaam. Toen zij aan de plaats gekomen waren die naar San Bino
en Evasio genoemd was, vertelde hij aan Francesia het wonderbaarlijke
leven van deze beide heiligen en de jongen luisterde met volle aandacht
naar hem. Plotseling kwamen er echter een stuk of tien jongens van ach-
ter een groepje bomen te voorschijn die Don Bosco aanvielen en met stenen
begonnen te gooien. Ze waren gewoon dergelijke grapjes uit te halen met
iedereen die daar langs de weg kwam, vooral als het priesters waren. Don
Bosco keerde zich om en rustig ging hij de vlegels tegemoet, die hem de
rug toekeerden en wegliepen. Don Bosco riep hen echter na: "Blijft
staan! Luister, luister! Kom hier! Ik wil jullie helemaal niets doen; ik wil
jullie niet slaan."
De jongens bleven staan toen ze dat hoorden.
"Ik wilde jullie een medaille geven!" vervolgde Don Bosco en haalde
die te voorschijn om ze te laten zien.
De stoutmoedigsten kwamen naderbij en zeiden: "Wij zijn het niet die
met stenen gegooid hebben. Dat zijn die anderen daarginds, die zich achter
die bomen verstopt hebben."
"Komen jullie ook hier," riep Don Bosco tot hen die verderop ston-
den. "We zijn immers vrienden, en ik weet heel goed dat jullie het voor
de grap deden." - En allen schaarden zich om hem heen.
"Vertel me eens," ging Don Bosco verder, "houden jullie van kersen?"
"Nou en of! Daar kunnen we wel mandenvol van aan," antwoordden ze.
(Don Bosco zei dat deze en dergelijke woorden, schertsend uitge-
sproken, steeds dezelfde uitwerking hadden, en dat hij, door een enkele
stuiver aan fruit uit te geven, de genegenheid van die bengels kon winnen.)
"En eten jullie ook de pitten?" voegde Don Bosco eraan toe "Met
pitten en al."
"Zeg me dan eens; gaan jullie 's zondags naar de mis en de cate-
c h i s mus?"
"Zeker, mijnheer!" "Waar?"
"We gaan naar de parochiekerk, antwoordden sommigen; en anderen: "We gaan
naar het Oratorio van Don Bosco in Vanchiglia, waar we op feestdagen
brood en worst als ontbijt krijgen."
Waarop Don Bosco glimlachend: "Zozo, gaan jullie naar het Oratorio
van Don Bosco, en jullie gooien met stenen naar Don Bosco?"
"U bent Don Bosco?"

44.5 Page 435

▲back to top


- IV/431 -
"Zeker, die ben ik!"
"O, Don Bosco, Don Bosco!"
Intussen waren de ouders van de kwajongens uit hun huizen gekomen en
toen ze dat gesprek hoorden, begonnen ze hun jongens onder handen te ne-
men: "Jullie schelmen, deugnieten, met stenen gooien, hé? Jullie zullen
ee ns m et ons te do en hebben. Neem het niet kwalijk, Signor Don Bosco!"
"Och, nee," antwoordde Don Bosco, "doet u die brave jongens toch
niets: ze hebben het helemaal niet met verkeerde bedoelingen gedaan."
- En hij begon hen te verdedigen, want hij wist dat die manier van doen
de ouders zowel als de jongens buitengewoon zou bevallen, terwijl bitse
woorden beiden zouden hebben geprikkeld.
Maar bij het weggaan spoorde Don Bosco de ouders aan goed op hun
brave jongens te passen en erop te letten dat ze hun christelijke plich-
ten deden, en hun eerbied bij te brengen voor de geestelijken, want door
zo opgevoed te worden, zouden ze ook eerbied krijgen voor hun ouders en
hen helpen als deze oud waren.
Het was intussen al avond geworden en, na de menigte gegroet te
hebben door zijn hoed af te nemen, vervolgde Don Bosco zijn weg. Terwijl
hij zich verwijderde, vormden de mensen kleine groepjes en begonnen de
woorden van Don Bosco op een bewonderende manier te bespreken, evenals de
les die eruit voortvloeide. Don Picco, die in dat dal gewoon was met stenen
bekogeld te worden en steeds iedereen die hem kwam bezoeken de raad
gaf een andere weg te nemen, had van die dag af tot zijn verwondering
niet de minste last meer. En toen hij hoorde wat Don Bosco overkomen
was, zei hij bij herhaling: "Nu verbaas ik me niet meer over die veran-
dering. Alleen Don Bosco was in staat om zoiets klaar te spelen."
Ook wanneer ze alleen maar dikwijls met Don Bosco konden omgaan,
betekende dat een grote geestelijke winst voor deze en andere professo-
ren, vooral als het priesters waren. Bijna zonder dat zij het merkten
lieten zij hun min of meer schoolmeesterachtige manier van doen achter-
wege, werden stipter wat hun geestelijk leven betrof en wisten hun gril-
lige eigenaardigheden te overwinnen. Het gedrag van Don Bosco en zijn
verstandige woorden hadden altijd dergelijke verheugende resultaten. Wij
zouden als bewijs hiervoor heel wat kunnen aanhalen, maar we zullen ons
tevreden stellen met weer te geven wat professor Francesia ons vertelde:
"Ik heb een brave en voortreffelijke professor gekend, die prie-
ter was, en die had zich aangewend om jarenlang, in plaats van de toog
te dragen in curtis te lopen, dat wil zeggen gekleed in een korte jas
die nauwelijks tot aan de knieën reikte. De priesters die zich liever aan
de regels hielden, droegen deze jas lang, minstens tot halverwege de
schenen. Het was voldoende dat Don Bosco met hem omgang kreeg om te
bewerken dat deze professor, zonder dat iemand er een woord over gezegd
had, al spoedig een langere jas ging dragen, totdat hij er eindelijk een
droeg die hem tot de voeten reikte, zodat hij in niets meer verschilde
van de anderen die het priesterlijk gewaad droegen.
"Dezelfde persoon had een vreselijk opvliegend karakter, wat op
sommige dagen, hoezeer hij zich ook geweld aandeed, voor zijn huisgeno-
ten een ware last was. Op zekere dag was ik bij hem op bezoek om een kopje

44.6 Page 436

▲back to top


- IV/432 -
koffie te drinken. Zijn zuster had vergeten een suikerlepel mee te bren-
gen; maar inplaats van daar een scéne over te maken of de wereld verging,
zoals zijn gewoonte was, wendde hij zich met een glimlach tot haar en,
met zijn hand een kommetje vormend, zei hij: "En het suikerschepje? -
Hij zei dat erg beminnelijk en het was voor zijn zuster zo iets nieuws,
dat zij mij toefluisterde toen ze hem bediend had: "Ziet u, dat komt
door de omgang met Don Bosco! Als zoiets me enige tijd geleden overko-
men was, zou de hele dag bedorven zijn geweest. Maar nu is hij helemaal
anders! Hij schertst dat het een lieve lust is en we leven in vrede!"
Ook de studenten van het Oratorio werden wegens hun stichtend
gedrag bewonderd door hun kameraden. Zij waren Don Picco en Bonzanino
zeer toegedaan en die genegenheid was wederkerig. Deze beide professoren
konden zich wel de patriarchen noemen van de leermeesters der Salesi-
aanse scholen, daar zij een heel aantal van hen opleidden, die de Heer
bestemd had om medewerkers van Don Bosco te zijn in het onderwijs voor
de jeugd. Zij mochten er groot op gaan onder hun leerlingen studenten
gehad te hebben zoals Rua, Cagliero, Francesia, Cerruti en anderen die
steeds de eersten van hun klas waren in vlijt en vorderingen, en die
door hun voorbeeld een prikkel waren voor hun rijke en gegoede kameraden
uit de stad, om beter de voorschriften van hun leermeesters op te
volgen. En op latere leeftijd herinnerden zij zich steeds met grote
voldoening hoe de jongens van het Oratorio hen beloonden voor de moei-
ten, en de ontmoediging die zij opdeden wegens de geringere medewerking
van de andere leerlingen.
In ieder geval heerste er tussen al de leerlingen, rijke en arme,
de opgewektste eensgezindheid, want de zonen van Don Bosco waren be-
mind bij hun medeleerlingen. De feesten werden samen gevierd. De ene
groep ging naar die toe welke in het Oratorio gehouden werden, de anderen
namen deel aan die van de privé-school in retorica en grammatica, die
plechtig gevierd werden ter ere van de H. Aloysius van Gonzaga in de
Grote koninklijke Basiliek. De godsdienst was nog de grote en overheer-
sende prikkel bij de opvoeding, en de H. Aloysius de voorbeeldige patroon
van de studenten. Bij gelegenheid van dat feest waren onze studenten met
die van de privé-scholen gewoon, enkele gedichten samen te stellen en te
drukken om zodoende hun uitdrukking te geven aan hun devotie voor degene
die een engel in mensengedaante genoemd werd. In 1854 bewaarde Don Bosco deze
gedrukte gedichten.

44.7 Page 437

▲back to top


- IV/433 -
HOOFDSTUK
LVIII
HET INTIEME LEVEN EN DE LEVENSWIJZE IN HET ORATORIO
GOEDHEID VAN DE LEERLINGEN - DON ANTONIO GRELLA -
BRIEF VAN KARDINAAL ANTONELLI - PLAN VOOR EEN
DRUKKERIJ VAN DON ROSMINI - PRIESTERS BESCHULDIGD
VAN MUITERIJ INGEBRUIKNEMING VAN DE TEMPEL DER
WALDENZEN - EEN ARTIKEL VAN DE ROGANTINO EN EEN
VOORSPELLING VAN DON BOSCO - EEN DINER VOOR DE
ARBEIDERS - BRIEF VAN DON BOSCO AAN KARDINAAL
A A R T S B I S S C H O P V A N F E R R A R A - D I S P U UT T U S SE N EEN
ADVOCAAT EN EEN PROTESTANTSE DOMINEE - EEN DRAMA - DE
KIPPEN VAN MOEDER MARGHERITA
Thans een blik in het intieme leven van de leerlingen van Valdocco.
Tot 1858 leidde en bestuurde Don Bosco het Oratorio zoals een vader zijn
gezin bestuurt, en de jongens voelden geen verschil tussen het Oratorio
en hun ouderlijk huis. Zij begaven zich niet in geordende rijen van
de ene plaats naar de andere, er was geen streng toezicht van assis-
tenten, geen dwang van nauwkeurige voorschriften. Het was voldoende te
zeggen dat 's morgens iedereen - zodat men wist wie niet tijdig was op-
gestaan - bij het betreden van de kerk, een klein houten pennetje in een
gaatje achter zijn naam moest steken op een bord dat in de nabijheid van
de ingang hing. Dit was voldoende en zonder enige andere controle, daar
het geweten de voornaamste controle uitmaakte.
Op werkdagen woonden zij de heilige mis bij, waaronder zij de zoge-
naamde dagelijkse gebeden opzegden, met de Rozenkrans, en daarna volgde
een kwartier meditatie of geestelijke lezing. Alle dagen naderden enkele
jongens vrijwillig ter Heilige Tafel en het merendeel deed dit eens per
week.
's Middags, als de studenten van hun scholen en de jonge arbei-
ders van hun werkplaatsen waren teruggekeerd, zaten zij aan dezelfde
tafel, en daarna begaven zij zich, na een uur recreatie, weer naar
school en aan het werk. Tegen vier uur 's middags kwamen alleen de stu-
denten naar huis, om hun boterham te eten en hadden daarna een uur
recreatie. De arbeidende jongens hadden hun brood meegenomen.

44.8 Page 438

▲back to top


- IV/434 -
Don Bosco, die niet zonder zijn jongens kon en met geduld hun ka-
rakter bestudeerde, lette op hun spelen en deed eraan mee, evenals aan
hun gezang in elke speeltijd. Het was een stichtelijk en bewonderenswaar-
dig schouwspel de leerlingen te zien, die op de speelplaats liepen en
zich als om strijd om hem heen schaarden en genoten van zijn leerzame en
eenvoudige gesprekken. Zij stelden er een grote eer in en prezen zich
gelukkig in het gezelschap van Don Bosco te zijn. Zij hielden niet
alleen van hem, maar ze vereerden en beschouwden hem als een heilige.
Hij vertelde hun aangename of opvoedende verhalen, en maakte van die
gelegenheden gebruik om te vermanen of iets recht te zetten, al naar de
omstandigheden, en zijn woorden werden opgevangen alsof ze uit de hemel kwamen.
Om vijf uur trokken de studenten zich terug in de studiezaal tot-
dat het tijd was voor het avondeten. Maar aangezien tweeëneenhalf uur
van geestelijke bezigheid te zwaar geweest zouden zijn, waren de laatste
twintig minuten gewijd aan het voorlezen van een of ander mooi, vormend
verhaal dat levendige belangstelling wist op te wekken. Na het avond-
ma al w as e r voor allen zangles.
Om negen uur werd het avondgebed gebeden onder de gaanderijen. 's Winters ech-
ter in de oude kerk, omdat Don Bosco niet wilde dat het vertrouwelijke
toespraakje dat hij daarna hield, in de kerk gehouden zou worden als
ware het een preek in optima forma. Dan had hij een geschikte gelegen-
heid om een waarschuwing te geven, een kleine inbreuk op de orde te her-
stellen op zijn zachtmoedige manier en met de halve woorden waar een
goede verstaander genoeg aan had; en soms met een zo vaderlijke ge-
strengheid dat allen er ten zeerste van onder de indruk waren.
Terwijl de gebeden gezegd werden en allen op de grond knielden, be-
vond Don Bosco zich steeds temidden van hen; en na een kort gewetens-
onderzoek, ging hij op een bankje staan of op een geïmproviseerde kathe-
der om het genoemde korte maar doeltreffende toespraakje te houden.
Hij wist op een bewonderenswaardige wijze de liefde tot God en
Onze-Lieve-Vrouw op te wekken, door nu eens de ene, een andermaal een
andere deugd - al naar de behoefte en de geschiktheid van het ogenblik -
in het licht te stellen en richtlijnen te geven voor de voortgang op de
weg van het goede Soms vervulde hij de jongens met een heilige afschrik
door over de heiligschennende communie te spreken, soms ontroerde hij hen
door zich met grote nederigheid aan te bevelen in hun gebeden, omdat, zo-
als hij zei, ne cum aliis praedicaverim, ipse reprobus efficiar. Niet
iedere avond evenwel behandelde hij een stof van zoveel betekenis, en
wanneer er geen aanleiding was om iets te zeggen over de goede gang van
zaken in het huis, dan gaf hij een verklaring van de naam van heilige
gewaden, zoals bijvoorbeeld, dalmatiek, amikt, kazuifel, en zo of híj gaf
een uitleg van een zin uit het ritueel of van het gebruik van Dominus
vobiscum, Kyrie eleison, alleluia, amen, enz. Of ook wel sprak hij over
een of andere moderne kunst, of uitvinding; doch intussen maakte hij
steeds gebruik van de gelegenheid om te zeggen wat hij zeggen wilde en
wat hem ter harte ging. Ook liet hij niet na de oorsprong te verhalen van
ieder feest dat ingesteld was ter ere van de Moeder Gods en heel dikwijls
vertelde hij het leven van de Heilige wiens nagedachtenis de volgende dag
door de Kerk werd gevierd. De oudere leerlingen herinneren zich nog hoe
hij levendig het leven beschreef van de landbouwer Sint-Isidoor, díe biddend
de akkers ploegde en hoe de engelen hem met twee andere ploegen hielpen bij het

44.9 Page 439

▲back to top


- IV/435 -
werk, zodat zijn oogsten overvloediger werden dan ooit; en van de jeug-
dige Sint-Cyrillus van Cesarea in Cappadocië, die omdat hij christen
was, door zijn metgezellen werd gehoond, uit het ouderlijk huis verdre-
ven, overgeleverd aan de rechters die vergeefs probeerden hem angst aan
te jagen met een voorgewende veroordeling tot de vuurdood en die ten-
slotte de palm van het martelaarschap verkreeg en tot de aanwezigen
sprak: "Verheugt u over mijn trio mf . Gij weet niet welk rijk er voor mij
opengaat en welk geluk mij wacht."
Als Don Bosco van zijn preekstoeltje afkwam, zei hij een groot aan-
tal jongens vertrouwelijk iets aan het oor, die hem goedenacht kwamen
wensen en hem een of andere raad vroegen Voor hun zielenheil zou Don
Bosco ook gaarne tot aan het aanbreken van de dag wakker hebben willen
blijven. De leerlingen trokken zich in hun slaapzalen terug, vervuld van
vrome gedachten en eindigden de dag met wat geestelijke lezing, die door
een van hen verricht werd terwijl de anderen zich te ruste begaven.
Zodoende leidde hij alles wat er ín de loop van zo een dag gebeurd was
alleen maar tot het goede.
Hun braafheid was des te hechter, naarmate de overtuiging van de
waarheid van hun geloof toenam. 's Zondags sprak Don Bosco vanaf de
preekstoel met bewonderenswaardige eenvoud en natuurlijkheid over de
Kerkelijke Geschiedenis en over het leven van de Pausen, waar de jongens
met grote aandacht en voldoening naar luisterden, Zij ontvingen er
meteen een morele les bij die aan hun ontvankelijkheid was aangepast
en betrekking had op het tijdeigene. En zij verheugden zich zozeer over
die instructies, dat zij ernaar verlangden dat het gauw maar weer zondag
mocht zijn en zij de voortzetting en de verklaringen konden horen.
Verder werd de deugd onderhouden door veelvuldig gebruik te maken
van de Sacramenten. Don Bosco genoot het onbeperkte vertrouwen van
bijna al zijn leerlingen, en hij weigerde nooit de biecht van een hunner
te horen, op welk tijdstip hem dat ook gevraagd werd. Om evenwel grotere
vrijheid mogelijk te maken, kwam de theol. Marengo iedere zaterdagavond
en bleef tot een laat uur, soms zelfs tot elf uur, evenals enkele andere
priesters die door Don Bosco waren uitgenodigd.
De leerlingen leefden in de tegenwoordigheid van God en op alle
muren kon men in grote letters lezen: God ziet u. Met een dergelijke
belangrijke herinnering wist Don Bosco hen te brengen tot grote aandacht
gedurende het bidden waardoor dit als het ware werd tot een gebed van
aangezicht tot aangezicht met God zelf. Vandaar dat ook de korte gebe-
den, voor en na iedere bezigheid, hetzij studie of handwerk, en voor en
na het eten, met de grootste godsvrucht werden gebeden. En dat kon ook
haast niet anders, daar allen de vurigheid en concentratie van Don Bosco
zagen, in de kerk, bij de gemeenschappelijke gebeden, bij de medita-
ties en bij het bidden van zijn brevier, ook wanneer hij zeer door
andere dingen in beslag genomen werd. Daarom bewonderden allen, zoals ze
steeds zullen blijven doen, het diepe gevoel van godsvrucht, in al de
jongens van het Oratorio, die daardoor ware voorbeelden van deugdzaamheid
werden; en telkens wanneer Don Bosco tegenover een of andere moeilijkheid
bij zijn ondernemingen kwam te staan, liet hij de jongens op een bijzon-
dere manier bidden en verkreeg zodoende de gevraagde gunsten.

44.10 Page 440

▲back to top


- IV/436 -
Heel dikwijls kwamen er priesters naar hem toe, leiders van jeugd-
tehuizen, en vroegen hem welke godsdienstoefeningen de leerlingen van het
Oratorio gewoon waren te volgen. Ook kwam er wel eens een die hem er een
verwijt van maakte dat hij de jongens te overmatig dwong te bidden. Maar
Don Bosco antwoordde: "Ik verlang niet meer dan wat iedere goede christen
doet, maar ik zorg ervoor dat de gebeden goed gedaan worden."
Hun godsvrucht trad vooral op een verrassende manier sterk op de
voorgrond, wanneer op de eerste donderdag van de maand, de oefening voor
een goede dood gedaan werd, een praktijk waaraan Don Bosco groot gewicht
hechtte. Hij was gewoon te zeggen: "Ik vind dat men zeker kan zijn van
de redding van de ziel van een jongen, die iedere maand biecht en te
communie gaat alsof het de laaste keer in zijn leven was." - De jongens
werden enkele dagen van tevoren in de gelegenheid gesteld zich voor te
bereiden en dat deden zij met een toeleg en ernst die hun leeftijd verre
te boven ging, zo groot was het verlangen waarmee Don Bosco hen vervuld
had om deze oefening goed te verrichten. Vele jaren lang kwamen voor-
aanstaande personen uit de stad deze praktijk mee beleven, Na de gene-
rale heilige communie en de voorgeschreven gebeden, die met duidelijke
en langzame stem werden uitgesproken, verzuimde Don Bosco nooit een
Onzevader en een Weesgegroet te laten bidden voor degene onder de aanwe-
zigen die het eerste zou komen te sterven. Dit maakte op de jongens een
diepe indruk en hun godsvrucht werd er steeds meer door aangewakkerd.
Om aan die donderdag een feestelijk cachet te verlenen werd er bij het
ontbijt iets extra's toegevoegd. Dikwijls wanneer Don Bosco op die
ogenblikken in de recreatie verscheen, riep hij temidden van een grote
kring van jongens uit: "0, als we vandaag zouden sterven, hoe gelukkig
zouden we dan zijn!"
Nu en dan ging hij in het mooie seizoen met de jongens deze oefening
in een of andere kerk van de buitenwijken van de stad houden tot grote
stichting van allen die erbij aanwezig waren.
De jongens verrichtten niet enkel nauwkeurig de voorgeschreven
gebeden, maar zij beschouwden die dag inderdaad als de laatste van hun
leven; en als ze naar bed gingen gingen zij zo liggen alsof ze overleden
waren. Zij wilden op de rug liggen met het kruis in de handen; ook waren
er die werkelijk ernaar verlangden dat God hen die nacht tot zich zou
roepen, nu zij beter dan ooit waren voorbereid.
Don Bosco zei op een dag tegen Don Giacomelli: "Als alles in het
Oratorio goed wil gaan, moet er vooral goed werk gemaakt worden van de
oefening voor de goede dood."
De theol. Leonardo Murialdo vertelde ons: "Toen Don Bosco eens met
een zestigtal van zijn jongens naar mijn zomerverblijf gekomen was om er
het vieruurtje te eten, en er vertrouwelijk tussen ons gesproken werd,
verklaarde hij me dat wanneer ook een van hen die nacht onverhoeds zou
komen te sterven, hij volkomen gerust geweest zou zijn voor diens zielen-
heil. Dat was het resultaat van zijn opvoeding." En de geest van gebed
heiligde niet alleen de individuen, maar de goddelijke Herder beschermde
ook zijn kudde. Inderdaad wanneer een of andere wolf in schaapskleren
het huis binnengedrongen was, werd hij weldra ontdekt en op de vlucht gedreven
in al de belangrijkste novenen van het jaar, maar vooral die ter ere van
O n z e - Lieve-Vrouw.

45 Pages 441-450

▲back to top


45.1 Page 441

▲back to top


- IV/437 -
Om de goede gang van zaken in het Oratorio steeds beter te ver-
zekeren, had Don Bosco Don Antonio Grella naar Valdocco laten komen, om
de functie van catechismusleraar op zich te nemen. Don Antonio die
sinds de eerste tijd van het Instituut een ijverig medewerker was
geweest en heel het vertrouwen van Don Bosco genoot, ging daar gaarne
op in, en in de jaren 1853 en 1854 nam hij met veel liefde niet weinige
taken op zijn schouders. Toen hij daarna kapelaan geworden was in Borgata
della Gorra bij Cariguano, bleef hij daar tot zijn dood, door allen ver-
eerd en de Heilige van de Gorra genoemd, vooral doordat men ondervonden
had welke uitslagen zijn aanhoudende gebeden bewerkstelligden.
Zo ook waren zijn gebeden en die van de jongens stellig niet vreemd
aan de ontwikkeling van het werk dat reeds zo uitstekend ging, en de Ka-
tholieke Lectuur bezorgde hun ook de zegen van de Paus.
Toen Don Bosco de eerste halve jaargang van de Katholieke Lectuur
voleindigd had, had hij de twaalf eerste afleveringen in zes boekjes,
keurig laten inbinden en door middel van Zijne Eminentie Kardinaal Antonelli,
staatssecretaris, ze aan de Heilige Vader Pius IX laten aanbieden. De
roemrijke Paus nam dit geschenk volgaarne in ontvangst en gaf genoemde
kardinaal opdracht de volgende brief te schrijven.
Zeereerwaarde Heer,
U verleende me het voorrecht de Heilige Vader uit Uw naam de boek-
jes te overhandigen die de eerste halve jaargang vormen van de nieuwe
periodieke verschijning die door U is opgericht onder de titel van Katho-
lieke Lectuur, ten gerieve van de minder geletterde klasse, teneinde hen
te beschermen tegen de verleidingen waaraan zij steeds meer blootstaan
van de zijde van de vijanden van het geloof en de waarheid. Zijne Hei-
ligheid is ten zeerste verheugd evenals ook ikzelf, over de grote ijver
waarmee u zich steeds bezighoudt de gelovigen bijzondere onderrichtingen
ten goede te laten komen, zoals die worden ingegeven door de eveneens
bijzondere eisen van de tijd. Eveneens is het verheugend te vernemen
hoe het genoemde werk terstond erkentelijkheid heeft mogen vinden die
beantwoordde aan de verwachtingen van U en aan die van de anderen die U
op z o loffelijke w ijze ter zijde hebben gestaan.
Tezelfdertijd gewaardigt de H. Vader zich, volgaarne ingaande op
het aan het slot van Uw desbetreffend schrijven geuite verlangen, aan U
persoonlijk en aan al degenen die U medewerking en hulp verleend
hebben in het kader van de Katholieke Lectuur, zijn Apostolische zegen
te schenken, die moge bijdragen tot de verdere bloei van uw voortreffelijke
arbeid.
U dankend van mijn kant voor Uw vriendelijke schrijven, geef ik U
wederkerig de verzekering mijner gevoelens van de hoogste waardering,
Rome, 30 november 1853
Uw oprechte dn.
G.C. Antonelli."
De brief van de kardinaal had hem met nieuwe moed bezield, en hoewel
de middelen daarvoor ontbraken, bleef hij piekeren over het oprichten
van een eigen drukkerij, toen hij een brief uit Stresa ontving:

45.2 Page 442

▲back to top


- IV/438 -
Zeereerwaarde Heer en Vriend,
Stresa, 7 december 1853
Denkend aan Uw mooie instelling voor arme arbeidersjongens, heb ik
moeten denken aan een soortgelijke instelling, gesticht door een ijverige
kanunnik die ik gekend heb en die, geloof ik, Bellati, heette, en die, om
werk te verschaffen aan enkele arme jongens en hen iets te laten verdie-
nen, aan zijn inrichting een typografisch atelier had verbonden. Daarom
kwam de gedachte bij me op u dit voorbeeld uit Brescia voor te leg-
gen, opdat u zou overwegen of een dergelijke afdeling met enig nut in Uw
instituut te Valdocco zou kunnen worden ondergebracht. Mocht u dit moge-
lijk en gewenst vinden, dan zou ik wel bereid zijn een gematigd kapitaal
ter beschikking te stellen voor de eerste aanschaffingskosten. De voor-
naamste moeilijkheid die ik erin zie zou zijn het vinden van een bekwame
meesterzetter en een onberispelijk actief directeur voor het voeren van
de correspondentie en voor de leiding en het beheer.
Door middel van een dergelijke werkplaats zou men bladen, boekjes en
nuttige uitgaven kunnen verspreiden, en aan werk zou het niet ontbreken
aangezien ook het Istituto della Caritá daarvoor zou zorgen.
Wilt U de zaak eens in overweging nemen en me erover schrijven? Ik
verblijf inmiddels,
Uw dienaar en broeder in Christo,
A. Rosmini
De vreugde die deze brief Don Bosco verschafte was groot, maar
aangezien hij er de man niet naar was om zich al te gemakkelijk aan
geestdrift over te geven, antwoordde hij:
Aan de Hoogeerw. Heer Don Antonio Rosmini - Stresa,
Algemene Directie der Katholieke Lectuur (Warm aanbevolen aan de Eerw.
Heer Rosmini)-
Turijn, 29 december 1853
Hoogeerwaarde Heer,
Alvorens Uw geëerd schrijven te beantwoorden dat U zo goed was mij
toe te zenden, heb ik eerst een overzicht willen maken van mijn huidige
financiële situatie en van de moeilijkheden waarvoor men zou kunnen komen
te staan bij het oprichten van een typografische afdeling als door ons
b e doeld.
Laat ik beginnen met te zeggen dat ik een dergelijk idee reeds ver-
scheidene jaren lang in overweging heb, en alleen het gebrek aan midde-
len en ruimte heeft de uitvoering ervan verhinderd. Niettemin ontbreekt
het ons inderdaad aan een drukkerij waarin vertrouwen, een goed beheer
en vakmanschap hand in hand gaan. De moeilijkheid zou niet zozeer gele-
gen zijn in het vinden van een meester-zetter en evenmin, naar het mij
toeschijnt, in het aanwerven van een actieve directeur; wat mij meer
zorgen baart zijn de kosten die er gemaakt zouden moeten worden om een deel
van de lokalen die thans in aanbouw zijn, daarvoor geschikt te maken en de kos-

45.3 Page 443

▲back to top


- IV/439 -
ten van de eerste inrichting. Niettemin, daar U bereid zou zijn een
bescheiden kapitaal ter beschikking te stellen, zou ik van mijn kant
alles voor een dergelijke onderneming in het werk willen stellen; het
lijkt me evenwel noodzakelijk dat U zich wil gewaardigen mij aan te dui-
den hoe ver U met deze kapitaalverstrekking zoudt kunnen en willen gaan
en onder welke voorwaarden U het ter beschikking zoudt stellen. Wanneer
deze twee laatste clausules verenigbaar zijn met mijn huidige stand van
zaken, geloof ik dat de zaak te verwezenlijken is en dat het aan werk
niet zal ontbreken, en dat ik een behoorlijk aantal van mijn jongens
daardoor aan werk zou kunnen helpen; met dien verstande dat uw morele
steun wellicht nog onmisbaarder voor me zou zijn dan de materiële.
Ik dank u van ganser harte voor uw goedheid en voor het feit dat U
aan me hebt willen denken alsook aan mijn arme schapen en, niet in staat
zijnde mijn dankbaarheid op een andere wijze te tonen, bid ik God U en
heel uw verdienstelijk Istituto della Caritá te willen zegenen.
Met eerbiedige groeten verblijf ik,
Uw onderdanige en genegen dienaar,
Bosco Giovanni, pr.
Terwijl Don Bosco naar een drukkerij verlangde die binnen enkele
jaren een der glories van het Oratorio zou zijn, werden in Piëmont de
Katholieken opnieuw beledigd.
In de tweede helft van 1853 waren er in Turijn en in verschillende
provincies, door de zware belastingen en de duurte van het brood, oproe-
ren ontstaan, die gemakkelijk waren onderdrukt; doch de sekten en de
kranten beschuldigden natuurlijk de geestelijkheid ervan deze oproerige
bewegingen aangestookt te hebben. En plotseling ging in december een
troep bergbewoners uit de Vallei van Aosta om dezelfde redenen tot een
gewapende opstand over. Tevergeefs trok de Bisschop Jourdan hun tegemoet
met het verzoek tot bedaren te komen, maar hij sprak tevergeefs, daar de
oproerige troep zijn terreur tot in Aosta voortplantte. Daar aangekomen
echter hadden zij zich verspreid en hun wapens weggeworpen, toen ze zagen
dat de toegangswegen door soldaten goed bewaakt waren. Zo eindigde de
opstand; maar een der gevolgen ervan was de gevangenneming van elf
priesters, waarvan negen pastoors die, met gevaar voor eigen leven, het
voorbeeld van hun Bisschop gevolgd hadden, en de gemoederen tot bedaren
hadden trachten te brengen. God wilde echter dat zij na een langdurig
pr oc es voor de rec htbank allen onschuldig verklaard werden.
Terwijl de belasterde geestelijken in de kerker zuchtten, genoten de
Waldenzen van hun triomf. Op 15 december namen zij met een openbare
plechtigheid en met medewerking van de Nationale Garde hun tempel in
gebruik. Minister Amedeo Bert had in zijn openingsrede gesproken over de
vroegere brandstapels en galgen, en het koninklijk Paar van Savoye als
het ware voorstellend als schurken; maar de politie vond het niet nodig
op te treden. Later, in 1855, terwijl men de Piëmontese clerus zijn
toelagen ontnam, bekrachtigde de regering die, welke reeds eerder waren
vastgesteld voor de eredienst der Waldenzen; en onder meer andere teke-
nen van welwillendheid keurde zij goed dat ketterse professoren zonder
bevoegdheid tot het College van Torre in Luserna werden toegelaten.

45.4 Page 444

▲back to top


- IV/440 -
Maar; merkwaardig genoeg, nog voor de in gebruikneming van hun tem-
pel, richtten de Waldenzen de speren van hun hoon tegen Don Bosco, daar
zij in hem een van hun geduchtste tegenstanders zagen. De Rogantino Pië-
montese schreef in het nummer van 2 oktober 1853 in een artikel, geti-
teld Broeder Omero, na de katholieken op de schandelijkste manier bele-
digd te hebben, als volgt: "Ik begin tot de overtuiging te komen, dat
de nieuwe tempel der Waldenzen niet meer zal dienen voor de Evangelische
eredienst; maar gewijd zal zijn aan een of andere madonna onder een nieu-
we titel door de priester Bosco. Hij moest inderdaad op 20 oktober
geopend worden; maar een van de metselaars die eraan werkten, heeft
gezegd dat dit moeilijk zal gaan. Goed: de tijd is geduldig en Broeder
Omero maakt zich misschien al op om een gezongen mis te zingen voor de
dag van de opening met als misdienaars koorzangers van de protestanten en
Waldenzen die hijzelf heeft bekeerd."
Het schijnt dat het ter ore van de Waldenzen was gekomen, wat
Don Bosco gezegd had en wat hij later verschillende malen herhaalde in
de loop van de jaren, tot in 1886 toe: "De tempel van de protestanten
zal een katholieke kerk worden ter ere van Maria Onbevlekt Ontvangen.
De tijd en de manier waarop dat gebeuren zal ligt in de handen van God,
maar het zal zeker geschieden."
Zo zette Don Bosco zijn strijd voort als iemand die zeker is van de
overwinning, en zijn rust spreekt ook uit de volgende brief, gezonden
aan zijn theologie-professor Appendino in Villa Stellone.
Algemene Directie van de Katholieke Lectuur
Zeereerwaarde Heer,
Turijn, 18 december 1853
De brief van de Heer Don Chiattellino bereikte me te laat en het
was me niet meer mogelijk de compositie der zangers in te studeren voor
Villastellone, zoals U verlangde. De moeilijkheid werd nog vergroot,
doordat er vandaag een feestmaal plaatsvond van de arbeidersorganisatie
in dit Oratorio, van welke organisatie de zangers een aanzienlijk deel uitmaken.
Indien ik mijns ondanks ditmaal niet heb kunnen voldoen aan mijn en uw
verlangen, hoop ik dat er zich andere gelegenheden zullen voordoen waar-
in ik u een tastbaar bewijs zal kunnen geven van mijn eerbiedige dank-
baarheid, en U inmiddels Gods beste zegen toewensend, verblijf ik,
Uw genegen leerling,
Bosco Gio, pr.
Zijn genegenheid voor de arbeidersklasse was een van de motieven
die hem brachten tot het schrijven van zijn boekjes, waarvan het groot-
ste gedeelte gefundeerd was op een of ander feit dat werkelijk niet tot
eer strekte van de ketterij, en waarvan hijzelf getuige geweest was. En
om diep genoeg tot het volk te kunnen doordringen, schreef hij voort-
durend brieven aan vooraanstaande personen, aan priesters en bisschoppen
van verschillende diocesen. Wij hebben er een van bewaard, gericht áan
kardinaal Vannicelli Cossoni Luigi, Aartsbisschop van Ferrara.

45.5 Page 445

▲back to top


- IV/441 -
Algemene Directie van de Katholieke Lectuur
Hoogeerwaarde Eminentie,
Turijn, 19 december 1853
Gebruik makend van de gunstige omstandigheid dat de Zeereerw. Pater
Novelli uit deze hoofdstad vertrekt om zich naar Ferrara te begeven,
neem ik de vrijheid, de verspreiding van de Katholieke Lectuur aan de
ijver van Uw Hoogeerw. aan te bevelen; niet dat ik zou twijfelen aan uw
hulp, want U hebt zich steeds vol ijver aan goede werken gewijd, maar om
rechtstreeks een exemplaar ervan aan U te kunnen toezenden, en zodoende U
in staat te stellen, ze ook ter kennis van anderen te kunnen brengen.
Deze vereniging is mooi op weg gekomen en omvat op het ogenblik reeds
achttienduizend abonnees.
De Hoogeerw. Heer Mgr. Luigi Moreno, Bisschop van Ivrea, hoofd-
leider van deze Lectuur, heeft mij persoonlijk de eervolle opdracht ver-
leend over deze aangelegenheid aan U te schrijven. Ik moet u hierbij mee-
delen dat hij er een persoonlijke brief zou bijvoegen, indien hij in
kennis gesteld werd van de datum van de afreis van genoemde Pater Novelli.
Overtuigd dat U mijn brief goed zult opnemen, verzoek ik U beleefd
de goede God te willen smeken medelijden te hebben met het arme Piëmont,
waarin waarlijk rampspoedige tijden voor onze Heilige Katholieke Gods-
dienst zijn aangebroken; bidt Hem eveneens voor mij en voor een aantal
arme jongens, die nederig om uw herderlijke zegen verzoeken,
De Heer schenke U zijn zegen en moge U nog lange tijd bewaren voor
het welzijn van de Heilige Kerk,
Met de grootste eerbied, verblijf ik
Uw dw. dienaar,
Glov. Bosco, pr.
Maar behalve de boekjes, had Don Bosco nog een ander wapen aangewend
tegen de protestanten, met het doel zijn leerlingen voor hun dwalingen te
beschermen. Dat was een drama dat hij schreef, een spel in twee bedrij-
ven, en dat tot titel droeg: Een dispuut tussen een advocaat en een pro-
testantse dominee. Het werd herhaaldelijk opgevoerd in het theater van
het Oratorio en in de maand december werd het in druk gegeven. Don
Bosco liet het voorafgaan van de volgende inleiding:
Aan de Lezer,
De ervaringen door de jongens van het Oratorio van de H. Francis-
cus van Sales, opgedaan bij de voorstellingen van dit drama, alsmede de
voldoening waarvan degenen die de opvoeringen hebben bijgewoond blijk
gaven, wettigen de hoop dat het onze lezers niet onaangenaam zal zijn
het in een uitgave van de Katholieke Lectuur aan te treffen.
De feiten betreffende de familie van Alessandro - een afvallige -
zijn historisch; het dispuut vervolgens is een samenweefsel van eveneens
historische feiten, die evenwel ergens anders zijn voorgevallen en hier samen ge-

45.6 Page 446

▲back to top


- IV/442 -
bracht zijn om te voldoen aan de regels van het treurspel."
In alles wat hier gezegd wordt van de protestanten bedoel ik geen
enkele persoonlijke zinspeling, daar het uitsluitend mijn doel is hun
leer en de dwalingen die zij bevat aan te tonen.
Ik geloof dat het gemakkelijk zal vallen dit drama zowel in de
steden als op de dorpen op te voeren, en dat intussen de waarheid en
de verwikkeling der zaken tot een aangename ontspanning zullen leiden,
ook de dwaling beter onderkend zal worden, de waarheid doorvorst tot
meerdere eer van God en ten voordele van de zielen en van de waardig-
heid van onze Heilige Katholieke Godsdienst.
Bosco Giovanni, pr."
De opvoering van dat spel verschafte de jongens van het Oratorio
niet alleen een goede onderrichting maar tevens een aangename verpozing.
Margherita was in de maand oktober voor enkele weken naar Castelnu-
ovo gegaan, daar verschillende aangelegenheden haar aanwezigheid aldaar
vereisten. Op een avond, tegen half zeven, toen de kippen reeds op stok
waren en terwijl de jongens van het Oratorio met van alles bezig waren,
studerend of handenarbeid verrichtend, kwam plotseling Margherita terug
met de zuster van Don Giacomelli. Het gerucht verspreidde zich als een
lopend vuurtje, het geroep van welkom weerklonk van alle kanten, de
jongens liepen haar tegemoet op de speelplaats, vormden in de handen
klappend een kring om haar heen, terwijl zij alsmaar lachend "kalm,
kalm!" riep. Maar haar stemgeluid had een heel ander, onverwacht, resultaat.
De kippen in het kippenhok werden wakker van het lawaai en toen zij de zo ver-
trouwde stem hoorden, die hen al verscheidene dagen niet meer geroepen
had, begonnen ze te kakelen, kwamen vervolgens allemaal uit het hok te voor-
schijn en liepen Margherita eveneens tegemoet. Bij dit schouwspel dachten
de jongens het te besterven van het lachen en ze maakten de baan vrij
vo or de kippen , vo or wie Margherita stukjes brood begon uit te strooien.
Het kippenhok was haar rijk en de kippen haar onderdanen, die zich
zo gehoorzaam betoonden tegenover haar dat, wanneer zij er een wilde
pakken, zij ze bij zich riep, ze op haar hand zette zonder dat de kip
ook maar de minste aanstalten maakte om te vluchten. Deze genegenheid
voor haar kippen was dikwijls aanleiding tot grote vrolijkheid in het
Oratorio. Toen dan ook het bovengenoemde toneelstuk voor de eerste maal
zou worden opgevoerd, begaf Moeder Margherita zich er met de anderen
heen. Een der spelers, die beschreef hoe de protestanten, verward en
overwonnen door de redeneringen van de advocaat, zich teruggetrokken hadden,
zei:
"Dat was een mooi spel; werkelijk een mooi spel. Een voor een trok-
ken ze er alledrie tussenuit. Het komt me voor dat ze gedaan hebben zo-
als de vos met de kippen doet. De vos sluipt om de kippen rond; en wan-
neer hij ziet dat ze niet goed bewaakt worden, komt hij naderbij, en,
wanneer hij er een tussen zijn tanden kan nemen, grijpt hij haar en
sleept haar mee. Maar als hij de baas ziet die hem met een stok in de
hand in het oog houdt, o, neen! dan snuffelt hij alleen maar wat rond,
Deze heren dominees dachten weerloze kippen aan te treffen, maar ze
vonden iemand die hen verdedigt met een degelijke stok, dat wil zeggen met
goede redeneringen."

45.7 Page 447

▲back to top


- IV/443 -
Toen de voorstelling was afgelopen, en de toeschouwers zich verwij-
derd hadden, zei Don Bosco tegen de leerlingen die om hem heen stonden, "Wat wel
het meest van al op de fantasie van mijn moeder gewerkt zal hebben is
ongetwijfeld die gelijkenis van de vos en de kippen"
En werkelijk toen zij zich bij hen voegde en de jongens een kring om
haar gevormd hadden vroeg Don Bosco haar:
"Bent U ook komen kijken? En wat zegt u ervan?"
"Heel mooi," antwoordde Margherita; "maar die vos en die kippen heb-
ben me toch het meest ontroerd!"
En allen konden nu fijntjes lachen.
Maar wie er niet lachten, dat waren de Waldenzen, die wisten hoe
deze disputen tussen hen en Don Bosco zich tot hun schande ontwikkeld
hadden. Dit drama werd beschouwd als een nieuwe handschoen die hun was
toegeworpen en het verwekte een geweldig kabaal in hun kamp, Don Bosco
beantwoordde hun klachten met artikelen in de Armonia, die jarenlang elke
aflevering van de Katholieke Lectuur aankondigde. Doch de oorlog van de
sektariërs beperkte zich niet tot woorden alleen. Don Bosco echter werd
op een wonderbaarlijke wijze beschermd door de goddelijke Voorzienigheid.

45.8 Page 448

▲back to top


- IV/444 -
H O O F D S T U K LIX
AANSLAGEN - VERGIFTIGDE KASTANJES EN WIJN - SLAGERSMESSEN -
AFKEURENSWAARDIG GEDRAG VAN DE OPENBARE MACHT - EEN GOEDE
VRIENDENDIENST - EEN HAGEL VAN STOKSLAGEN - CAGLIERO ALS
VERDEDIGER VAN DON BOSCO - GEVAAR OP DE WEG VAN MONCALIERI -
VOORZICHTIGE MAATREGELEN VAN MOEDER MARGHERITA GENEGEN-
HEID VAN DE BUURTBEWONERS.
In een der voorgaande hoofdstukken hebben we uiteengezet hoe twee
booswichten, die gekomen waren om Don Bosco onder druk te zetten en hem
te dwingen af te zien van het schrijven voor de Katholieke Lectuur,
bij het verlaten van zijn kamer met een sombere dreiging gezegd had-
den. We zien elkaar nog wel. Deze woorden en de niet mis te verstane
dreiging die zij zich in de loop van hun gesprek hadden laten ontvallen,
vormden het begin van een lange reeks van aanslagen op het leven van Don
Bosco. Zij waren zo vele en zo slinks voorbereid en heftig, dat wij
zonder aarzeling durven zeggen, dat Don Bosco alleen door een buitenge-
woon ingrijpen van de goddelijke Voorzienigheid, door een wonder, er
telkens aan ontsnapte. Het was alsof een uitgebreid geheim complot door
de ketters en misdadigers tegen hem gesmeed was. We zullen enkele van
de belangrijkste feiten vermelden, waarvan verscheidene jongens oogge-
tuigen waren, of waarvan het relaas dat er van gegeven werd betrouwbaar mag
genoemd worden.
Op een avond na het avondmaal was Don Bosco op het punt zijn gewone
avondlessen te beginnen, toen twee mannen met een onguur voorkomen hem
kwamen roepen om gauw naar een stervende te komen die zich niet ver van-
daar bevond, in een huis dat het Cuor d'oro - het Gouden Hart- genoemd werd.
Steeds bereid om een mens bij te staan, vertrouwde hij zijn klas ter-
stond aan een ander toe, en maakte zich gereed om onmiddellijk te ver-
trekken. Daar het reeds vrij laat was, kwam bij het verlaten van het huis
de gedachte bij hem op, enkelen van de grotere jongens met zich mee te
nemen, om hem te vergezellen en hij riep hen. - "U hoeft geen jongens
mee te nemen," zeiden de twee onbekenden, "wijzelf zullen u wel ver-
ge ze ll en bij het gaan en komen; bovendien zou hun aanwezigheid de zieke kunnen
storen."
"Maakt u zich daar maar geen zorg over," zei Don Bosco, "mijn jon-
gens maken graag een wandeling, en als we bij de kamer van de zieke
zijn, zullen ze buiten onder aan de trap blijven staan zolang ik bij de
zieke ben. - De andere twee deden er, zij het met tegenzin, het zwijgen
toe en lieten hem begaan.

45.9 Page 449

▲back to top


- IV/445 -
Toen ze bij het aangewezen huis waren zeiden ze: "Gaat u even deze
kamer binnen, dan gaan we de zieke waarschuwen dat u gekomen bent."
De jongens, onder wie Cigliuti, Gravano, en Buzzetti bleven
buiten staan, en Don Bosco ging een lokaal op de benedenverdieping bin-
nen, waar hij een half dozijn opgewekte lieden aantrof, die na een over-
vloedige maaltijd kastanjes zaten te eten of deden alsof ze die aten. Ze
begroetten Don Bosco met veel tekenen van eerbied, prezen hem hemelhoog
en j ui chten hem toe.
"Doet u ons het genoegen, mijnheer Don Bosco, en neemt u wat van
onze kastanjes," zei toen een uit het gezelschap en schoof hem de schaal toe.
"Ik wil liever niets meer eten," antwoordde hij; "ik kom net van ta-
fel en gebruik nu lievers niets meer."
"Drinkt u dan tenminste een glaasje van onze wijn; hij zal u beval-
len; hij komt uit de streek van Asti."
"Liever niet Ik ben niet gewoon iets te drinken buiten de maaltijd,
het zou me niet goed bekomen."
"Maar, foei toch! Een klein glaasje goede wijn zal u zeker geen
kwaad doen, het zal u veeleer goed doen, het bevordert de spijsvertering.
Drinkt er dan wat van om ons een plezier te doen."
Met die woorden greep degene die sprak een fles die op tafel stond
en schonk de glazen vol. Daar hij met opzet er een te weinig op tafel
gezet had, zette hij, toen hij ze alle had volgeschonken, fles en
glazen opzij en vulde er een apart voor Don Bosco. Dat haalde evenwel
niets uit, want Don Bosco had hun bedoeling begrepen: hem vergif te la-
ten drinken. Zonder te laten merken dat hij hun valstrik doorzien had,
nam Don Bosco het glas met schuimende wijn ter hand en deed alsof hij
allen toedronk; maar, in plaats van het glas aan zijn lippen te zetten,
probeerde hij het, zonder te drinken weer op de tafel te zetten.
"Dat kunt u ons toch niet aandoen," begon er een, "Zo kunt u ons
toch niet beledigen," merkte een ander op, "Het is een voortreffelijke
wijn!" - "U moet op onze gezondheid drinken," riepen allen.
"Ik heb al gezegd dat ik geen trek heb, en ik wil er nu wel aan toe
voegen dat ik niet kan en niet wil drinken," antwoordde Don Bosco.
"En toch zult u drinken, koste wat het kost," riepen de spitsboeven
in koor. En vervolgens, de daad bij het woord voegend, nam een van hen
de arme priester bij de rechterschouder en een ander bij de linker en ze
zeiden: "Een dergelijke belediging kunnen we niet dulden; als u niet
goedschiks wilt drinken, dan maar kwaadschiks."
Bij deze geweldpleging bevond Don Bosco zich waarlijk tussen hamer en aam-
beeld; het begon er inderdaad benauwd voor hem uit te zien. Daar het
gebruikmaken van geweld noch raadzaam en voorzichtig, noch gemakkelijk
scheen, achtte hij het beter zijn toevlucht tot een list te nemen. Daarom
zei hij: "Als u beslist wilt hebben dat ik drink, waarom nemen jullie me
dan bij schouders en arm, zodat mijn hand beeft en de wijn gemorst wordt?"
"Hij heeft gelijk," zeiden er een paar, en lieten hem los. Gebruik
makend van het gunstige ogenblik deed Don Bosco een grote stap achterwaarts, ging

45.10 Page 450

▲back to top


- IV/446 -
naar de deur, die gelukkig niet gesloten was omdat hij, toen hij binnen-
kwam, zijn voet tussen de deur en de muur gezet had, zodat de deur niet
helemaal dicht kon gaan, en dat hadden de dappere lieden niet gemerkt.
Hij deed ze nu dus verder open en nodigde zijn jongens uit binnen te
komen. Het onverhoeds opengaan van de deur en het verschijnen van een
stuk of vier, vijf flinke jongens van achttien tot twintig jaar deed de
euvelmoed van de anderen wel een beetje afnemen, en degene die hun leider
scheen te zijn zei kleintjes: "Nou, als u niet wilt drinken, ook goed;
da n la at het maar en houdt u maar rustig."
"Och nee, als ik ook al niet wil drinken, zal ik de wijn aan een van
mijn jongens geven, die hem in mijn plaats zal uitdrinken."
"0 nee, dat gebeurt niet, niemand anders mag er drinken, antwoord-
den de ongelukkigen." - Natuurlijk zou Don Bosco het glas niet aan een
ander hebben gegeven, maar hij zei dit om hun complot nog beter te kun-
nen doorzien.
"Maar waar is de stervende eigenlijk?" vroeg Don Bosco toen; hem
moet ik toch in alle geval zien." - Om hun laaghartige aanslag te maskeren
ging een van de boeven met de priesters naar een vertrek op de tweede
verdieping. In plaats van een zieke echter vond Don Bosco een van de
twee kerels op het bed liggen die hem in het Oratorio was komen halen.
Niettemin stelde Don Bosco hem enkele vragen en de doortrapte bedrieger,
die zich niet langer meer goed kon houden, barstte in een bulderend ge-
lach uit en zei: "Ik zal morgen wel biechten", en Don Bosco vertrok en
bedankte in zijn hart de Heer, die hem door middel van zijn jongens behoed had
voor die tr oe p sc hu rk en .
Toen zij haarfijn te weten gekomen waren hoe de zaken zich hadden
toegedragen, gingen enkele jongens de volgende dag op onderzoek uit, en
kwamen tot de ontdekking dat een bepaald iemand de kerels op een over-
vloedige maaltijd getrakteerd had, op voorwaarde dat zij Don Bosco wat
wijn zouden laten drinken die hij speciaal voor hem had klaargemaakt.
Het was dus een stel sluipmoordenaars geweest.
De heilige man vergat de plaats waar dit gebeurd was nooit meer, en
nog in de laatste maanden van zijn leven, als hij met enkelen van ons een
wandeling maakte en we in de buurt kwamen van die plaats, wees hij ze ons
aan en zei: "Kijk, daar heb je de kamer van de kastanjes."
Op een andere avond in augustus, rond zes uur, stond Don Bosco bij
het houten hekwerk dat de speelplaats van het Oratorio afsloot rustig te
praten met enkelen van zijn jongens, toen een van hen uitriep: "Een
moordenaar! een moordenaar!"
Plotseling kwam inderdaad een zekere Andreis in hemdsmouwen en met een
slagersmes in de hand als een razende op Don Bosco toesnellen, schreeu-
wend: "Ik moet Don Bosco hebben, ik moet Don Bosco hebben!" Don
Bosco kende de man heel goed als een vroegere huurder van het huis Pinar-
di en thans van het huis Bellezza.
Een hevige schrik maakte zich op het eerste ogenblik van de jongens
meester en zij stoven op de vlucht, sommigen het open veld in, anderen
over de speelplaats van het huis. Onder de vluchtenden bevond zich de
seminarist Felice Reviglio. Zijn vlucht was providentieel en betekende
de redding van Don Bosco, daar de aanvaller, in de mening dat hij Don Bosco

46 Pages 451-460

▲back to top


46.1 Page 451

▲back to top


- IV/447 -
wa s, h em narende maar toen hij zijn vergissing merkte, keerde hij naar he t h e k
terug. In die korte tussentijd had Don Bosco evenwel de gelegenheid
gehad zich in veiligheid te stellen, boven op zijn kamer en het ijzeren
hekje beneden aan de trap af te sluiten. Nauwelijks was dat dicht,
toen de schurk het bereikte en er met een dikke steen tegen begon te
beuken, eraan rammelde en ertegen duwde om het open te krijgen, maar ver-
geefs. Hij bleef daar toen meer dan drie uren lang heen en weer lopen
als een tijger op de loer naar zijn prooi; hij leek wel krankzinnig;
maar wist heel goed wat hij deed. Nu eens riep hij Don Bosco toe dat
hi j mo e s t ko men openmaken, dan weer zei hij dat hij hem wilde spreken.
Intussen waren de jongens, van de eerste schrik bekomen en na
weer moed gevat te hebben, opnieuw bij elkaar gekomen. Toen ze de man
zagen, díe het leven van hun weldoener en vader bedreigde, voelden ze
het bloed in hun aderen koken. Gehoor gevend aan de stem van hun hart
en overvloeiend van jeugdig vuur, bewapenden zij zich elk met een of
ander voorwerp, sommigen met stokken, anderen met stenen of met andere
wapens en maakten zich klaar om zich op de ellendeling te storten en
hem in stukken te scheuren; maar Don Bosco, bang dat een van hen gewond
zou raken, verbood hun vanaf het balkon de man aan te raken.
Met die wildeman in huis kon niemand tot rust komen. Vooral de brave
Margherita verkeerde in de hoogste opwinding, zowel ter wille van haar
zoon als van de jongens. Wat te doen? Terstond en bij herhaling werd er
iemand naar het politiebureau gezonden om hulp te halen; maar, het is
droevig het te moeten zeggen, men zag geen politieagent noch een carabi-
niere opdagen voor half tien 's avonds. Toen pas verschenen er twee
gendarmen, die de woesteling boeiden en meenamen naar de kazerne, en
zo D on Bosco van g eweldplegin g be vr ijden . Dit slappe optreden strekte degene
die in die dagen de openbare macht bestuurde weinig tot eer. En alsof een
dérgelijke houding in het verdedigen van een vrije burger nog niet ge-
noeg geweest was om de bezorgdheid gaande te maken van ieder welden-
kend mens, beging het hoofd van de politie de volgende dag een nog
grotere flater. Hij stuurde iemand van de politie om Don Bosco te onder-
vragen of hij de woesteling vergiffenis schonk. Hij antwoordde dat hij
als christen en als priester deze en andere beledigingen vergaf; maar dat
hij als burger en hoofd van een Instituut een beroep moest doen op de
wet, opdat het openbaar gezag hem een grotere veiligheid van persoon en
huis zou waarborgen. Maar, wie zou het willen geloven? Dezelfde dag nog
stelde het hoofd van de politie de betreffende schelm in vrijheid, díe
zich 's avonds in afwachting dat Don Bosco zou uitgaan, andermaal in de
buurt van het Oratorio ophield, om zijn bloeddorstige plannen alsnog tot
uitvoering te brengen.
In de lente van 1854 toen de jonge Cagliero bij zonsondergang van de
school van professor Bonzanino kwam, zag hij in de verte Don Bosco op de
hoek van de smalle weg die naar het Oratorio leidde en haastte zich, zich bij hem
te voegen. Hij had hem reeds bereikt toen hij Andreis weer in hemdsmouwen als
een razende op hen beiden zag toerennen. Hij dacht dat hij dronken was
en ging op zij om hem door te laten, Don Bosco maakte aan de andere zijde
dezelfde beweging, zodat de aanstormende man hen enkele passen, door de
grote vaart die hij had, voorbijschoot Don Bosco intussen, die het mes
in 's mans mouw had zien blinken, zette het op een lopen in de richting
van het huis en bereikte de poort; maar de aanvaller was intussen

46.2 Page 452

▲back to top


- IV/448 -
blijven staan, had zich omgekeerd en liep dreigend achter Don Bosco aan.
Cagliero die daar eerst nog geen erg in gehad had, begreep nu waar het
om ging. Hij liep in dezelfde richting en begon om hulp te roepen. De
ander hield weifelend zijn vaart in en ten slotte ging hij naar zijn huis.
Bij een andere gelegenheid kwam dezelfde Andreis, thans anders ge-
kleed, in het Oratorio en toen hij Don Bosco niet tussen zijn jongens
zag, vroeg hij hem te spreken en begaf zich rechtstreeks naar boven naar
zijn kamer. Cagliero herkende hem echter en toen hij zag dat hij de
rechterhand in zijn zak hield, misschien wel om de greep van het mes
geklemd, waarschuwde hij zijn kameraden. De seminaristen Reviglio en
Buzzetti die van de sterksten waren, liepen naar het balkon en beletten
de indringer de toegang tot de kamer van Don Bosco. Ze dwongen hem weer
naar beneden te gaan en, geholpen door de anderen, wierpen ze hem de speel-
plaats af.
Andermaal werd de man aangehouden, maar toen Don Bosco op het po-
litiebureau geroepen werd, verklaarde hij geen aanklacht te willen
indienen, en door zijn invloed ten goede werd de man onmiddellijk in
vrijheid gesteld. De voorzichtigheid schreef deze gedragslijn voor, daar
de overheid zeer welwillend voor de schuldige geweest zou zijn en diens
haat geheel op het hoofd van de priester zou zijn neergekomen.
Maar wie was het nu die hem tot die schelmerij aanzette?
Wie ons in staat stelde het antwoord op deze vraag te geven was een
vriend van Don Bosco, een vooraanstaand weldoener van zijn zonen, de
Commandantore Dupré. Toen deze had vastgesteld dat men van de openbare
macht geen zekere beveiliging kon verwachten, nam hij de taak op
zich met de schelm te gaan praten, die het jongenstehuis dag en nacht
in angstige spanning hield.
"Ik word betaald," antwoordde de spitsboef, als U mij geeft wat
an deren me geven ga ik."
Toen hij dit wist, kreeg hij tachtig frank voor achterstallige huur
en tevens tachtig op voorschot, en zo kwam er een einde aan die voort-
durende bedreiging, die in een bloedige tragedie had kunnen eindigen.
En Andreis kwam tot bedaren, terwijl Don Bosco hem alles vergeven
had, en hem behandelde met de beminnelijkheid de hij steeds in acht
placht te nemen ten aanzien van wie hem beledigden. "Hij bewees hem
zelfs een weldaad," zo vertelde ons Mgr. Cagliero. Toen hij uit het huis
Bellezza alle huurders verwijderd had die een ergernis waren voor de
buurt liet hij Andreis en zijn gezin blijven in de lokalen die hij reeds
betrokken had. Dikwijls heb ik hem horen zeggen: Diligite inimicos
ve stros, benef ac it e his qui oderunt vos."
Maar veel gevaarlijker was de aanval die wij thans moeten beschrij-
ven en waar Don Bosco niet zo ongedeerd aan ontkwam.
Kort na de verhaalde gebeurtenissen, kwam op een zondagavond een
man Don Bosco roepen om een zieke in het huis Sardi te biechten, een
huis dat ongeveer tegenover de Refugie lag. Na de vorige gebeurtenissen
achtte hij het raadzaam zich te laten vergezellen door twee moedige en flinke
jongens.
"Och, laat u die jongens maar thuis," zei de vreemdeling, "stoort u
hen maar niet; ik zal u zelf wel begeleiden."

46.3 Page 453

▲back to top


- IV/449 -
Die woorden deden zijn wantrouwen nog toenemen en hadden een tegen-
overgestelde uitwerking. Don Bosco riep vier, in plaats van twee jon-
gens, onder wie een zekere Giacinto Arnaud en Giacomo Cerrutti, díe alle-
bei zo sterk en gespierd waren dat ze in geval van nood wel een os zouden
hebben kunnen afmaken. Op de aangegeven plaats gekomen, liet hij er twee
aan de voet van de trap achter, namelijk Ribaudi en Giuseppe Buzzetti, en
de twee zo-éven genoemden nam hij mee naar de eerste verdieping, en liet
hen op de overloop bij de kamerdeur staan. Binnengekomen ontdekte hij een
vrouw die in bed lag te hijgen en zo goed komedie speelde, dat het waar-
lijk scheen alsof zij de laatste adem zou uitblazen. Bij dat schouwspel
verzocht Don Bosco de vier aanwezigen die allen gezeten waren, zich te
willen verwijderen, om vrij met de zieke te kunnen spreken en haar te
helpen haar ziel te ontlasten.
"Voordat ik biecht," begon de vrouw toen met luide stem, "wil ik
hebben dat die schurk daar de laster díe hij over me verspreid heeft
terugtrekt," en ze wees naar degene die voor haar stond.
"Nee," antwoordde een der anderen opspringend: "Stilte," voegde een
ander er aan toe,
"Jawel!"
"Nee!"
"Zwijg, ellendeling, anders zal ik je wurgen!"
Deze en dergelijke niet minder lieflijke complimenten, vermengd met
afschuwelijke verwensingen, vervulden deze hellekrocht al spoedig met
een verschrikkelijk kabaal. Allen waren opgesprongen. Te midden van deze
onbeschrijflijke verwarring ging onverhoeds het licht uit, en toen
hield in de duisternis het kabaal opeens op en begon een hagel van stok-
slagen gericht op de plaats waar Don Bosco stond. Hij had al spoedig het
spel doorzien dat men met hem wilde spelen, namelijk hem bont en blauw
slaan. Niet wetend hoe hij zich op dat benauwde ogenblik zogauw moest
beschermen, greep hij fluks de stoel die naast het bed stond, zette
deze het ondersteboven op zijn hoofd, en onder de schutse van dit
"schild" trachtte hij zo gauw mogelijk de deur te bereiken. Intussen lie-
ten de bandieten al menige dodelijke slag neerdalen, die echter, inplaats
van op het hoofd van de arme Don Bosco, met geweldig gedaver op de
stoel neerkwamen. Bij de deur kwam Don Bosco tot de ontdekking dat deze
op slot gedraaid was maar met de ongewone spierkracht die hij bezat,
wrong hij de kruk met één hand om zodat het slot uit de deur sprong, ter-
wijl de op post staande jongens, met hun schouders de deur opendrukten.
Arnaud kwam naar binnen, greep Don Bosco bij een arm en trok hem naar
buiten en Don Bosco liet zich in hun midden opnemen, blij dat hij hoofd
en schouders van slagen had kunnen vrijwaren. Hij had echter wel een slag
van een stok op de duim van zijn linkerhand gekregen, waarmee hij de
rugleuning van de stoel in zijn greep gehouden had. De slag, hoewel
niet zo erg hevig, rukte de nagel weg en kneusde de helft van het vin-
gerlid, zodat men er dertig en meer jaren later nog het littekenen van
kon zien. Toen Don Bosco met de jongens buiten was, verzocht hij hen
over het gebeurde niet te spreken en vooral niet de plaats en de erbij
betrokken personen te noemen, eraan toevoegend: "Laten we het hun verge-
ven en voor hen bidden, opdat ze tot inkeer komen. De ongelukkigen, ze
zijn vijanden van de godsdienst!"

46.4 Page 454

▲back to top


- IV/450 -
De veronderstelling, dat deze en vele andere valstrikken gespannen
werden door de kwaadwilligheid of met het geld van degenen die de Katho-
lieke Lectuur met lede ogen beschouwden, zijn derhalve niet ongegrond. En
het staat wel vast dat zij de ziel daarvan wensten te vernietigen. Zij
waren buiten zichzelf van woede en wensten dat Don Bosco zich ervan zou
onthouden de protestanten, zoals zij het noemden, te belasteren.
Overigens deden de ketters van Turijn niets anders dan in de voet-
sporen treden van hun voorgangers die, om van vele andere moorden te
zwijgen, op 9 april van het jaar 1374, in Bricherasio een dominikaan, de
zalige Pavonio van Savigliano, op barbaarse wijze doodden, omdat hij
tegen hun leer had gepredikt en een groot aantal Waldenzen bekeerd had
tot de Katholieke Kerk.
Er is nog een bewijs dat ons verteld werd door Mgr. Cagliero:
"Op een zondag in januari 1854, 's namiddags, gingen twee elegant
geklede heren naar boven naar de kamer van Don Bosco, die hen met zijn
gewone hoffelijkheid begroette. De speelplaats lag verlaten, daar de
jongens in de kerk vertoefden om te zingen. Giovanni Cagliero, die de
twee heren gezien had, kreeg argwaan en verborg zich in een aangrenzende
plaats naast de kamer van Don Bosco en vatte post bij de tussendeur.
Hij luisterde, maar kon aanvankelijk niets verstaan, hoewel het ge-
sprek tussen beide heren en Don Bosco zeer levendig scheen; niettemin
kwam het hem voor dat Don Bosco niet wenste in te gaan op een voorstel
dat de twee anderen hem deden. Tot opeens de twee indringers hun stem
verhieven en Cagliero hoorde de volgende vraag stellen: "Maar, wat
belangt het u aan of we het een of het andere preken? Welk belang hebt U
erbij om daar tegenin te gaan?"
Waarop Don Bosco antwoordde: "Het is mijn plicht de waarheid en de
heilige godsdienst te verdedigen met al mijn mogelijke krachten!"
"Dus U houdt niet op met het schrijven van de Katholieke Lectuur?"
"Nee," antwoordde Don Bosco vastbesloten.
Toen begonnen ze hem te bedreigen en een van hen haalde twee pisto-
len te voorschijn: "U kunt kiezen: gehoorzamen of de dood."
"Schiet u maar," zei Don Bosco rustig, hem een gebiedende blik toe-
werpend. Op hetzelfde ogenblik weerklonk in die kamer een geweldige slag.
Beide heren werden er als het ware door verdoofd en ze haastten zich de
pistolen in hun zak te steken. Wat was er gebeurd? Cagliero, die bij het
horen van de laatste dreigende woorden, het ergste voor Don Bosco vrees-
de, wist niet meer wat te doen. Daarom had hij een forse slag op de deur
gegeven en was toen weggerend om Buzzetti te gaan halen, die ogen-blik-
kelijk kwam aanlopen. Beiden bereikten de deur van Don Bosco's kamer en
wilden naar binnen, toen op hetzelfde ogenblik de twee heren in de
grootste verwarring en opgewonden naar buiten kwamen. Don Bosco volgde
hen nederig met zijn baret ín de hand, terwijl hij hen met rustige hoffe-
lijkheid groette. Voor de tweede maal had Cagliero dus het geluk gesmaakt
het leven van Don Bosco te redden.
"Ondanks de aanhoudende valstrikken," zo schreef ons de theol. Re-
viglio, "zag men toch dat Don Bosco steeds onveranderlijk dezelfde bleef, ja
zelfs opgewekt, telkens wanneer hij, tot meerdere glorie van God, bele-
digingen en dreigementen van de tegenstanders moest ondergaan. Nooit droeg hij

46.5 Page 455

▲back to top


- IV/451 -
wapens bij zich voor zijn verdediging, nooit maakte hij gebruik van
zijn geweldige lichaamskracht om de aanvallers te verdrijven. En
toch, wanneer twee sterke mannen hem te na gekomen zouden zijn, waren
zijn hand en arm sterk genoeg, om de een op zij te slingeren en de
ander een pak slaag te geven. Alleen als hij zag dat hij de kans liep
te verliezen gebruikte hij zijn behendigheid. Zo vertelt ons de heer
Pasquale Spinardi: "Don Bosco kwam eens op een avond laat van Moncalieri
en liep langs de kant van de weg, toen hij halverwege, bijna onder
Cavoretto, merkte dat hij door een man gevolgd werd, die een dikke lange
knuppel in de hand hield en deze ophief om hem neer te slaan. De man liep
hard en had hem bijna bereikt, maar onverwacht ontweek Don Bosco hem
met een snelle beweging en gaf hem zo een hevige duw dat de ander met de
benen in de lucht in een tamelijk diepe en begroeide greppel viel. Daar-
na verhaastte hij zijn schreden om een gezelschap in te halen dat ver voor
hem uit liep."
Het is wonderlijk te zien hoe rustig Don Bosco bij zulke ontmoetin-
gen bleef, maar aan de andere kant kan men niet ontkennen dat Moeder
Margherita voortdurend in angst en zorgen zat. Dikwijls dankte zij de
Heer wanneer zij vernam dat de slagen die op hem gemunt waren hun doel
gemist hadden. Daar het huis van het Oratorio verlaten temidden van de
tuinen en weilanden lag en zonder een beschermende muur eromheen, moest
er noodgedwongen worden overgegaan tot het bouwen van een klein ijzeren
traliehek aan de voet van de trap op de gang af te sluiten die via het
balton toegang verleende tot de kamer van Don Bosco. Daar stonden dik-
wijls enkele stevige jongens op wacht, vooral 's nachts. Ook liet Moeder
Margherita haar andere zoon Giuseppe uit Castelnuovo komen om Don Bosco
tegen sommige hardnekkige vijanden te verdedigen. Wanneer hij bij het
vallen van de avond nog niet thuisgekomen was, doordat hij was opgehouden
door een zieke of door het vervullen van een ander liefdewerk, stuurde
Margherita hem de grootste jongens tegemoet om hem te vergezellen op de
terugweg naar het Oratorio. Het leek wel alsof zij de gave of de genade
bezat een voorgevoel te hebben van de gevaren die af en toe haar beminde zoon
boven het hoofd hingen.
In 1853 en 1854 wachtte Giovanni Cagliero met twee van zijn oudste
kameraden Don Bosco op in de buurt, of op kruispunten van wegen en paden
als hij 's avonds laat thuis moest komen. Hij werd echter dikwijls ge-
waarschuwd door welmenende personen, of door anonieme brieven, om op
zijn hoede te zijn voor de hinderlagen die de protestanten hem legden.
En Cagliero ontmoette hem vaak op weg naar huis temidden van welmenen-
de burgers uit de stad die hem vergezelden om hem zonodig te bescher-
men. Een keer zag hij hem in gezelschap van een gewapende soldaat, die
hij gevraagd had aan de commandant van piket op de wacht van de Porta
P a l a z z o , zo z ek e r w a s h i j ervan dat men hem zocht te doden.
De aanslagen op Don Bosco, die we hierboven hebben beschreven en
die waarover we nog zullen moeten spreken, volgden elkaar met tussenpo-
zen op en duurden goed vier jaar, te beginnen in 1852. Tezelfdertijd
hadden de aanstokers van deze misdrijven troepen jongelieden ter be-
schikking om hen te helpen en die, opgezet tegen het Oratorio 's zondags
naar Valdocco kwamen om met stenen en stokken te keer te gaan tegen de
poort van de kerk op het moment dat daar gepreekt werd, Don Bosco kon
soms door de slagen en door het gebrul zijn eigen stem niet meer horen.
Verscheidene zondagen lang bewaarde men het geduld, maar uiteindelijk
wapenden zich een paar interne jongens, deze uitdagingen moe, zonder verlof te

46.6 Page 456

▲back to top


- IV/452 -
vragen, met knuppels en vatten post achter de op een kier staande deur in
afwachting van het gewone kabaal. Dit liet niet lang op zich wachten, en
Giovanni Cagliero, gevolgd door de anderen, rende naar buiten. Toen zij
de eerste de beste die ze tegenkwamen tegen de grond geslagen hadden,
liepen ze de anderen na die op de vlucht sloegen. Op de weg lagen vijf
of zes gevallenen. Don Bosco had echter zijn preek onderbroken om zijn
jongens terug te roepen, die terstond gehoorzaamden, want ook zij hadden
hun portie van de slagen gekregen toen de rustverstoorders gereageerd
hadden; maar van die dag af namen deze storingen toch geleidelijk af.
De vijanden van Don Bosco en hun aanhangers waren echter niet uit de
streek van Valdocco, en degenen die hem eerst hadden bestreden, hadden
hun fout ingezien en waren rustig geworden. Van toen af zag hij in het
mooie seizoen telkens wanneer hij 's avonds laat over de via Cottolen-
go kwam, veel mensen bij elkaar. Ze zongen, maakten muziek en dansten;
maar nauwelijks hadden ze Don Bosco in de verte in het oog gekregen, of
ze hielden op met zich te vermaken en eenstemmig riepen ze met kenne-
lijke voldoening: "Don Bosco! Don Bosco!" En als Don Bosco zich temidden
van hen bevond, namen ze hem bij de hand, behandelden hem met de meest
beminnelijke eerbied en vergezelden hem tot aan het hek van het Oratorio.
De wetenschap dat hij zo boosaardig vervolgd werd, deed de sympa-
thie van alle eerzame mensen voor hem toenemen, die zeer verwonderd
waren hem steeds onverlet uit zulke hinderlagen te zien komen. Hij
leefde inderdaad veilig en met het volste vertrouwen wendde hij zich
tot de Heer en zei tot hem: "Educes me de laqueo hoc quem absconderunt
mihi: quoniam tu es protector meus." (1)
In het volgende hoofdstuk zullen we zien hoe God zijn gebed verhoorde.
(1) Psalm, 30,5.

46.7 Page 457

▲back to top


- IV/453 -
H O O F D S T U K LX
DE GESCHIEDENIS VAN EEN HOND
In de Bijbel en in de Kerkgeschiedenis leest men dat God zich soms
op een buitengewone wijze van dieren bedient ter verdediging en voor het
welzijn van zijn dienaren. De profeet Elias wordt bespot door een troep
ongodsdienstige en brutale jongelieden, en zie, plotseling komen er twee
beren het naburige bos uit stormen en richten een verschrikkelijk bloed-
bad aan. Zeventig jaar lang brengt een raaf iedere dag het noodzakelijke
voedsel naar de woestijn voor de H.Paulus, de eerste grondlegger van het
leven in eenzaamheid. De Heilige Antonius moest het lijk van die woes-
tijnbewoner begraven en het ontbrak hem aan de nodige instrumenten om
het graf te graven; en zie, plotseling komen twee leeuwen aanlopen om
hem te helpen, en graven met hun klauwen een graf van de juiste maat in
de aarde, en, gezegend door de heilige, vertrekken zij als zachtmoedige
schapen.
Welnu in de tijd die voor onze Don Bosco zo gevaarlijk was, behaag-
de het de goddelijke Voorzienigheid hem een bewaker te sturen en een
alleszins zonderlinge verdediger. Zij schonk hem een grote, heel mooie,
grijze hond, die toen reeds was, en nog zijn zal, het thema van tal van
geruchten en veronderstellingen. Verscheidene jongens zagen hem, klop-
ten hem op de rug, streelden hem en achtten hem een bijzondere herinne-
ring waardig.
Wij vertellen hier feiten aan de hand van wat enkelen van hen ver-
telden, onder wie Giuseppe Buzzetti, Carlo Tomatis en Giuseppe Brosio.
We voegen eraan toe dat Don Bosco het, toen wij er hem bij verschillen-
de gelegenheden naar vroegen, volmondig bevestigde.
Die grijze hond nu leek naar grootte en vorm op een herdershond.
Allereerst moeten we vermelden dat niemand en evenmin Don Bosco ooit
wist waar hij vandaan kwam, of wie zijn baas was. Maar al kunnen we hem
dan geen geboortebewijs verstrekken, zeer zeker mogen we hem een goede
dienaar noemen, daar hij enkele jaren lang aan Don Bosco en dus aan het
Oratorium onschatbare diensten bewees.
Ziende dat hij door kwaadwilligen voortdurend belaagd werd en dat
zijn vrienden hem vroegen toch op zijn hoede te zijn, nam Don Bosco
weliswaar alle voorzorgsmaatregelen om niet buitenshuis te vertoeven
als het laat in de avond was, maar dikwijls gebeurde het dat hij zijns
ondanks zich toch lang in de stad moest ophouden, hetzij doordat hij
bij een zieke moest zijn, of bij iemand een bespreking had in het be-
lang van zijn pupillen, ofwel bij een familie die bedrogen was door de
ketters en van wie hij verwachtte dat zij door verstandige raadgevingen
op de goede weg zou terugkeren.

46.8 Page 458

▲back to top


- IV/454 -
Dan dacht hij niet meer aan zichzelf, vervulde zijn plicht, begaf zich
op weg, ook als het nacht was en kwam in Valdocco aan. Die streek was in
die tijd heel schaars bewoond. Het laatste gebouw in de richting van ons
Oratorio was het krankzinnigengesticht. Voor de rest was alles toen nog
braakliggend terrein, oneffen, voor een groot deel dicht begroeid met
acacia's en struikgewas; het was er donker en vandaar dat het terrein
gemakkelijk kon dienen voor het verbergen van misdadigers. Daardoor was
dat weggedeelte erg gevaarlijk voor Don Bosco, het doelwit voor de
kwaadaardigheid der vijanden van de godsdienst, die ieder middel goed
achtten om hem te bestrijden, zoals wij boven reeds hebben verteld.
Welnu, op een avond van het jaar 1852 kwam hij laat op de avond
heel alleen naar huis, niet zonder angst voor een of andere kwaadaardi-
ge ontmoeting, toen hij plotseling een grote hond naast zich zag. Bij
de eerste aanblik kreeg hij schrik van het dier, maar toen hij merkte
dat het niets dreigends over zich had. veeleer toenadering zocht, werd
hij meteen goede maatjes met die hond, Het trouwe dier vergezelde hem
tot aan het Oratorium, en zonder er binnen te gaan liep het daarna weg.
Maar niet alleen die ene keer, doch al de avonden waarop hij niet tij-
dig thuis kon zijn, of geen geschikte metgezel bij zich had zag hij,
zodra hij de huizen achter zich gelaten had, de "grijze" nu eens aan
de ene, een andermaal aan de andere kant van de weg opdoemen. Soms
stuurde Moeder Margherita als ze haar zoon niet op tijd thuis zag ko-
men, van angst vervuld, hem een paar jongens tegemoet; en menigeen her-
innert zich hem dan samen gezien te hebben met zijn viervoerige bescher-
mer.
In 1855 vertelden Cigliutti, Gravano, Falchero, Gaspardone, Carlo
Castagno, Giuseppe Buzzetti, Felice Reviglio aan Giovanni Villa de
"grijze" gezien te hebben, en behalve zij zagen hem vele anderen, die
ook getuige geweest waren van de dreigementen en aanslagen der boosdoe-
ners tegen Don Bosco. Carlo Tomatis verzekerde ons de "grijze" op de
weg gezien te hebben en dat Don Bosco hem zijn getrouwe kameraad noem-
de. Het was toen negen uur 's avonds en hij beschreef ons de hond als
volgt: "Het was werkelijk een geweldige hond en minstens honderd keren
riep Moeder Margherita uit: "0, wat een verschrikkelijk beest!" Hij
leek ongeveer op een wolf, had een langgerekte muil, rechtopstaande
oren, een grijze vacht en was een meter hoog."
Degenen die hem niet kenden, boezemde hij schrik in, Don Bosco ver-
telde: "Ja, ik kwam op een avond naar huis en het was al laat. Op een
bepaald punt van de weg kwam ik een vriend tegen, die me tot aan de Ron-
do vergezelde: daar nam hij afscheid van me om terug te keren. Maar van
dat punt af totn zijn plaats. Hij werd ook helemaal niet kwaad; alsof de
stenen niet op zijn lijf, maar op een rotsblok terechtgekomen waren. De
man kreeg toen erg de schrik te pakken en riep uit: "Het is een behekste

46.9 Page 459

▲back to top


- IV/455 -
hond! Die hond is behekst!" en toen durfde hij helemaal niet terug te
keren en vergezelde me tot aan het Oratorio. Daar aangekomen moest ik
hem twee volwassen jongens meegeven om hem te begeleiden, omdat hij
anders niet alleen naar huis zou hebben durven gaan, zo groot was de
angst die de ongevoeligheid van die hond hem had ingeboezemd en de
schrik hem nog eens te zullen tegenkomen. Maar toen de "grijze" gezien
had dat ik gezelschap had was hij verdwenen."
De "grijze", die ook door de seminarist Michele Rua tot tweemaal
toe werd gezien, en niet alleen op het juiste ogenblik maar we kunnen
wel zeggen op wonderbaarlijke wijze verscheen, kwam Don Bosco op ogen-
blikken van groter gevaar ook verdedigend te hulp.
Een keer vergezelde hij hem niet naar huis, maar belette hij hem
de drempel te overschrijden. Dat kwam zo: doordat Don Bosco in de loop
van de dag iets vergeten had, moest hij op een avond toen het al erg
laat was nog het huis uit. Moeder Margherita,probeerde hem daarvan te-
rug te houden; maar na getracht te hebben haar te overtuigen dat ze
niet bang hoefde te zijn, nam hij zijn hoed, riep een paar jongens om
hem te vergezellen en begaf zich naar het hek. Daar vond hij de "grij-
ze" uitgestrekt liggen. De portier, die hem nog niet kende, had al
verschillende malen geprobeerd hem weg te jagen, maar de hond keerde
telkens weer terug alsof hij op iemand wachtte.
"0, de "grijze"!" riep Don Bosco uit; "des te beter, dan zijn we
met één meer. Sta maar op," zei hij toen tegen het dier, "en kom."
Maar de hond liet, in plaats van te gehoorzamen, een soort gegrom
horen en bleef op zijn plaats liggen. Tot tweemaal toe probeerde Don
Bosco langs hem heen te lopen, maar ook tweemaal weigerde de "grijze"
hem voorbij te laten gaan. Een van de jongens probeerde met zijn voet
hem op zij te duwen, maar dat beantwoordde het dier met een schrikwek-
kend geblaf. Don Bosco wilde toen langs de posten van het hek hem voor-
bij gaan, maar de "grijze" wierp zich voor zijn voeten. De brave Mar-
gherita zei gauw in haar Piëmontees dialect: Se t' veuli nen scouteme
mi, scouta almen '1 can; seurt nen; dat wil zeggen "Als je niet naar
mij wil luisteren, luister dan tenminste naar de hond; ga niet weg."
Toen Don Bosco zag, hoe bezorgd zijn moeder was, besloot hij aan haar
verlangen te voldoen en ging weer naar binnen. Er was nog geen uur ver-
lopen, toen een buurman hem kwam opzoeken, en hem aanraadde op zijn
hoede te zijn, omdat hij te weten was gekomen, dat er drie of vier
individuen in de buurt van Valdocco rondzwierven, die vastbesloten wa-
ren hem een dodelijke slag toe te brengen.
Don Bosco was de hinderlaag ontlopen, maar de schurken zagen niet
van hun moorddadige plannen af. Op een avond keerde hij naar huis terug
langs de weg die van de piazza Emanuele Filiberto op de zogenaamde Ron-
do uitkomt, in de richting van Valdocco. Iets voorbij de helft, hoorde
Don Bosco iemand achter zich lopen; hij keerde zich om en zag op enkele
passen van zich af iemand met een dikke knuppel in de hand; Don Bosco
zette het op een lopen, in de hoop het Oratorium te kunnen bereiken,
voordat de ander hem had ingehaald. Hij had de helling al bereikt, die
thans op het huis Delfino uitziet, toen hij aan de voet daarvan ver-
schillende anderen opmerkte die hem probeerden op te vangen. Het gevaar
heel goed beseffend, begreep hij dat hij zich moest bevrijden van dege-
ne die hem achternazat. Die was juist op het punt hem in te halen en
hem een slag toe te dienen, toen Don Bosco onverhoeds bleef staan, en

46.10 Page 460

▲back to top


- IV/456 -
hem zo welberekend de elleboog in de maag plantte, dat de ellendeling
tegen de grond vloog en Ai! Ai! Schreeuwde. Door de goede uitslag van
die maneuver had Don Bosco zich weten te bevrijden van die aanvaller,
maar reeds waren de anderen op het punt hem met stokken in de hand te
omsin-gelen. Op dat ogenblik sprong op wonderbaarlijke wijze de "grijze"
te voorschijn en stelde zich naast Don Bos-co op, en begon zo te blaffen
en te grollen, en woedend heen en weer te lopen, dat de onmensen de
schrik op het lijf sloeg en daar ze vreesden in stukken gescheurd te
worden, smeekten ze Don Bosco de hond terug te roepen en bij zich te
houden. Intussen koos de een na de ander het hazenpad en lieten allen de
priester ongemoeid zijn weg vervolgen. De hond verliet Don Bosco niet
meer voordat hij het Oratorium binnenging. Toen, nadat hij hem op de
speelplaats was gevolgd en zich bij de keukendeur vertoond had, ontving
hij de welverdiende, zij het nog ietwat voorzich-tige klopjes op de rug
van Moeder Margherita, zoals zijzelf en Buzzetti vertelden aan Pietro
Enria.
Op een andere keer, eveneens 's avonds, keerde hij naar huis terug
langs de Regina Margherita-weg, toen een individu, dat hem gevolgd was,
en post gevat had achter een olm, vrijwel van vlakbij twee pistoolscho-
ten op hem afvuurde. Toen beide schoten misten, wierp de sluipmoorde-
naar zich op Don Bosco om op een andere manier een einde aan zijn leven
te maken; doch op dat ogenblik sprong plotseling de "grijze" te voor-
schijn, viel met geweld de aanvaller van achteren aan zodat hij hals
over kop op de vlucht sloeg; daarna vergezelde de hond Don Bosco tot
aan het Oratorium.
Op een avond verschafte de "grijze" de interne jongens een boeiend
schouwspel. Don Bosco gebruikte het avondmaal met enkelen van zijn se-
minaristen, in aanwezigheid ook van zijn moeder, toen de hond de speel-
plaats opkwam. Enkele jongens, die hem nog nooit gezien hadden, werden
bang, en wilden hem slaan of met stenen werpen. Buzzetti, die hem ken-
de, riep onmiddellijk: "Doe hem niets, dat is de hond van Don Bosco."
Bij die woorden kwamen allen naderbij, streelden de hond, namen hem bij
de oren, legden een hand om zijn spitse snuit, liefkoosden hem op alle
denkbare manieren en tenslotte namen ze hem mee naar de refter. Het
onverwachte bezoek van het grote beest deed enkelen van de tafelgenoten
schrikken, maar Don Bosco zei: "Mijn "grijze" doet niemand kwaad; laat
hem maar komen en wees niet bang."
Na eerst zijn blik rond de tafel te hebben laten gaan, liep de
hond eromheen en ging toen heel opgewekt bij Don Bosco zitten, die hem
streelde en hem wat te eten wilde geven; daarop bood hij hem wat brood
aan, pietanza, soep en ook wat te drinken. Maar de "grijze" weigerde
alles, hij verwaardigde zich zelfs niet ergens aan te snuffelen, zo
weinig liet hij zich aan die bediening gelegen liggen.
"Maar wat wil je dan?" vroeg Don Bosco. De hond sloeg met de oren,
kwispelstaartte en bleef tekenen van welbehagen aan de dag leggen, leg-
de het hoofd op de tafel, terwijl hij Don Bosco aankeek, alsof hij hem
goedenavond wilde zeggen. Daarna vervolgde hij zijn weg, ging naar bui-
ten vergezeld van de jongens tot aan de poort. "Ik herinner me," zo
verzekerde ons Buzzetti, "dat Don Bosco die avond weliswaar laat was
thuisgekomen, maar in het rijtuig van markies Domenico Fassati. Toen
hij hem op de weg niet had aangetroffen, scheen het of de hond naar het
huis gekomen was om zich te vergewissen van de veiligheid van zijn be-
schermeling."

47 Pages 461-470

▲back to top


47.1 Page 461

▲back to top


- IV/457 -
Mgr. Cagliero bevestigde ons die feiten: "Ik heb het lieve dier
op een winteravond gezien; het kwam de speelplaats op en ging toen het
zaaltje binnen waar Don Bosco zat te eten, en heel opgewekt ging het
naar hem toe, en Don Bosco zei tegen het dier: "Zo, "grijze", je bent
niet op tijd gekomen om me te vergezellen; ik ben al thuis." - Toen nam
hij een stukje brood en gaf het hem; maar de hond weigerde het. Don
Bosco zei: "Jij lekkerbek! Je wil zeker vlees hebben? Maar je ziet wel
dat Don Bosco dat niet heeft! Als je niet wilt eten, mij goed, ga dan
maar!" - De hond liet zijn kop zakken, alsof hij beschaamd was en begaf
zich naar de deur; maar Don Bosco riep hem terug en zei: "Kom hier,
"grijze", ik wil je niet verlegen maken. Kom hier." De hond kwam terug
en werd gestreeld door Don Bosco en ook door ons, een hele tijd lang en
toen ging hij, want het was al laat. Verschillende kameraden van me heb-
ben hem bij vele andere gelegenheden gezien."
Voor de derde maal redde de "grijze" het leven van Don Bosco op
het eind van november 1854. Op een zeer donkere en mistige avond kwam
hij uit het centrum van de stad naar huis. Hij kwam uit het Convict en
om niet te ver buiten de bewoonde wijken te lopen, koos hij de weg die
van de Consolatakerk naar het Instituut van de Cottolengo liep. Op een
bepaald punt van de weg kreeg Don Bosco twee mannen in het oog die op
korte afstand vóór hem liepen, en zij versnelden of vertraagden hun gang
naar mate ook hij vlugger of langzamer liep; zelfs als hij aan de andere
kant ging lopen om hen te ontwijken, haastten zij zich evenzo te hande-
len om voor hem te kunnen blijven lopen. Het leed geen twijfel dat het
twee mannen waren met kwade bedoelingen; daarom trachtte hij terug te
keren om zich ergens in een huis in veiligheid te brengen. Maar daar was
geen tijd meer voor want de twee kerels draaiden zich plotseling om en
in een onheilspellende stilte wierpen zij zich op hem en gooiden een jas
over zijn hoofd. De arme Don Bosco doet alle moeite om zich niet te la-
ten inwikkelen, hij bukt zich snel, krijgt zijn hoofd een ogenblik vrij
en slaat om zich heen. Maar de aanvallers zijn van plan hem stevig te
binden en er staat hem niets anders te doen dan om hulp te roepen; dat
kan hij echter niet, omdat een van hen hem met een zakdoek de mond dich-
snoert. Maar kijk, juist op dat gevaarlijke ogenblik, met de onvermij-
delijke dood voor ogen en terwijl Don Bosco de Heer aanroept, verschijnt
de "grijze", die zo hard en heftig begint te grollen, dat het niets meer
heeft van het blaffen van een hond of van een wolf, doch veeleer lijkt
op het gebrul van een woedende beer, angstwekkend en oorverdovend tege-
lijk. Niet daarmee tevreden, springt hij met zijn zware poten tegen een
van de twee spitsboeven op en dwingt hem de jas over het hoofd van Don
Bosco los te laten, om zichzelf te kunnen verdedigen; vervolgens werpt
hij zich op de ander en in minder dan geen tijd, grijpt hij hem met de
tanden beet en sleurt hem tegen de grond. De eerste ziet dat het ver-
keerd gaat aflopen en probeert te vluchten, maar dat staat de "grijze"
niet toe, want door tegen zijn schouders op te springen, werpt hij ook
die in de modder. Daarna blijft hij onbeweeglijk staan en gaat door met
brullen en kijkt naar de twee lieden alsof hij zeggen wilde: "Wee als
jullie je beweegt!" En toen veranderde plotseling het hele toneel:
"Don Bosco, in 's hemelsnaam! Ai! Zeg dat hij ons niet bijt! Heb
medelijden, roep die hond toch bij u!" begonnen de twee boeven te
schreeuwen.

47.2 Page 462

▲back to top


- IV/458 -
"Ik zal hem roepen," antwoordde Don Bosco, "maar dan moeten jullie
me ook mijn gang laten gaan."
"Jawel, jawel, gaat u maar, maar roep hem gauw," riepen ze ander-
maal,
"Grijze"," zei Don Bosco toen, "kom hier." - en gehoorzaam kwam het
dier naar hem toe en liet de twee boosdoeners vrij die in een ommezien
uit de voeten waren. Ondanks die onverwachte bevrijding, voelde Don Bos-
co zich niet in staat zijn wandeling naar huis voort te zetten. In
plaats daarvan begaf hij zich naar het naburige instituut van de Cotto-
lengo. En toen hij daar wat van de schrik bekomen was en liefdevol een
beetje op verhaal gebracht was met een verfrissing, hernam hij zijn weg
naar het Oratorium, vergezeld van een veilig escorte. De hond volgde hem
tot aan de voet van de trap die naar zijn kamer leidde.
"In die tijd," zei Ascanio Savio, "had een goddeloze krant gedreigd
Don Bosco te zullen wurgen juist vanwege de ijver die hij aan de dag
legde in het overeindhouden van het geloof en het onthullen van de dwa-
lingen der Protestanten. En andere liberale bladen, die allerlei dwaas-
heden op godsdienstig gebied verkochten, noemden Don Bosco, om onge-
straft de draak met hem te kunnen steken, met de naam van Don Bosio."
De "grijze" was, zoals boven gezegd, aanleiding tot veel navraag en
bespreking, daar zijn verschijning menigeen als iets merkwaardigs en als
het ware bovennatuurlijke voorkwam; en niemand is ooit te weten kunnen
komen, waarheen het dier zich terugtrok zodra het zijn zending vervuld
had. Don Bosco zei: "Nu en dan kwam wel eens de gedachte bij me op er-
naar te zoeken waar de hond vandaan kwam en aan wie hij toebehoorde,
maar daarna dacht ik dan weer: Och, laat het maar zijn zoals het wil,
voor mij is hij in ieder geval een goede vriend. Ik weet niets anders
dan dat dat dier voor mij een waarachtige providentiële verschijning
was, in tal van gevaren waarin ik me kwam te bevinden."
Het hier vertelde verhaal kan menigeen als een fabel voorkomen. Het
staat iedereen vrij erover te denken wat hij wil. Wat ons aangaat, ach-
ten we het geoorloofd en in overeenstemming met de waarheid, te geloven
dat God in zijn vaderlijke goedheid zich heeft willen bedienen van een
dier dat het symbool van de trouw is, om bescherming en bemoediging te
verlenen aan een man die de toorn van de vijand opwekte en zich aan ern-
stige gevaren blootstelde, om zichzelf, zijn jongens en zijn evenmens
te bevestigen in de trouw aan God en aan de Kerk.

47.3 Page 463

▲back to top


- IV/459 -
H O O F D S T U K LXI.
DON BOSCO, HET MAGNETISME EN HET SPIRITISME -
DE WAARZEGSTERS - DE WERKKAMER VAN DE MAGNETISEURS -
DE DANSENDE TAFELS - DE GEESTEN - DE DUIVEL -
GEHEIMZINNIGE VERWOESTING - BOEKEN TEGEN DE NIEUWE
VORMEN VAN GODDELOOSHEID.
Vast als een muur in zijn strijd tegen de Waldenzen beraamde Don
Bosco een nieuwe aanval die niet minder belangrijk was.
In 1852 had het spiritisme zijn eerste verschijning gemaakt in Tu-
rijn en er werd veel over gesproken. Het was een mengsel van dierlijk
magnetisme, van duivelsaanroepingen en bedrog. Dat hernieuwde, maar in
zichzelf zeer oud bijgeloof veroverde Amerika, had zich van het protes-
tantse Duitsland meestergemaakt, vervolgens van het Frankrijk van Vol-
taire en tenslotte van vele delen van Italië. De aanhangers ervan, zo
verklaart Balan, werden vooral de zwendelaars die de maatschappij in
Europa in 1848 aan zulke grote gevaren blootstelde (1).
In Turijn toonde het zich evenwel zo sluw en verleidelijk, dat in
het begin verscheidene goedmenenden, geestelijken en leken, geen ogen-
blik aarzelden om deel te nemen aan spiritistische bijeenkomsten en aan-
wezig te zijn bij de vreemde bewegingen van dansende en sprekende ta-
fels, die de aanwezigheid verrieden van een buitennatuurlijk wezen. Als
het bedrog ontdekt werd trokken die zich terug, zo niet, dan bleef dat
kwaad zich voortplanten met alle treurige gevolgen van dien, onder meer
de fluisterkampagne van een verborgen opstandigheid tegen al de leer-
stellingen van de Kerk, en een bron van afschuwelijke onzedelijkheid. De
magnetiseurs en waarzegsters waren begonnen hun wijsheden te verkondi-
gen.
Hoewel overtuigd dat het voor het merendeel ging om gevallen van
echt bedrog om de eenvoudigen van geest te bedriegen, vreesde Don Bosco
toch dat dat zou dienen als inleiding tot erger dingen; vooral tot het
opwekken, onder het volk, van een ziekelijke nieuwsgierigheid om de
verborgen, ver verwijderde of toekomstige dingen te willen kennen en met
(1) St. Univ. della Chiesa Catt. del Rohrbacher, deel I, blz. 911.

47.4 Page 464

▲back to top


- IV/460 -
de bedoeling hun de schrik voor duivelse tussenkomst te ontnemen. Hij
vroeg dus raad en verlof aan de geestelijke overheid, ging meer dan eens
de zogenaamde magnetische of spiritistische experimenten bijwonen. Zijn
bedoeling was het bedrog en de goddeloosheid te ontmaskeren, omdat hij
hoopte op die manier de bedrogenen uit de droom te helpen en hen van
verdere dwaasheden af te houden.
Op de piazza Castello liep heel Turijn te hoop om aanwezig te zijn
bij het geven van een voorstelling van magnetische proeven, op touw ge-
zet door een beroemde charlatan in galakostuum, die met zijn onthullin-
gen en voorspellingen de bewondering van het volk had weten op te wek-
ken. Op zekere dag bevond Don Bosco zich onder de menigte die hem om-
stuwde, terwijl hij na verschillende experimenten die hem veel bijval
verschaft hadden, een waarzegster gesloten brieven liet lezen.
"Hier is een geestelijke die met u wil spreken", riep een stem te-
gen de magnetiseur.
"Komt u gerust, eerwaarde," antwoordde die.
Don Bosco verscheen in de vrijgelaten ruimte tussen de mensen, in
het midden waarvan een vrouw zat die scheen te slapen terwijl haar ogen
geblinddoekt waren. Hij hield een verzegelde brief in de hand, die híj
even tevoren had ontvangen, en die geschreven was door Mgr. Fransoni.
"Wat wenst u, eerwaarde?" vroeg de magnetiseur.
"Ik heb hier een brief en ik zou willen dat de helderziende de in-
houd voor me las voordat ik hem openmaak," antwoordde Don Bosco.
"Zal gebeuren," zei de charlatan, en zich tot de vrouw kerende zei
hij op bevelende toon: "Lees!"
De vrouw aarzelde even; dat was een onvoorzien spel; de stembuiging
van degene die haar beval gaf geen enkele aanwijzing van het antwoord
dat ze geven moest; maar gedwongen als ze was om iets te zeggen, riep ze
uit: "Ik zie, ik zie alles!"
"En wat ziet u dan?" vroeg de man verder. "Dat kan ik niet zeggen."
"Waarom kunt u dat niet zeggen?"
"Omdat het een geheim is."
"Wat voor geheim?"
"Het geheim van een brief."
"Begrijpt u, dames en heren?" zei de man tegen de omstaanders en
tot Don Bosco: "De helderziende heeft gelijk; het geheim van verzegelde
brieven mag niet verbroken worden."
"Als het anders niets is, is de zaak gauw opgelost," merkte Don
Bosco op en maakte de omslag open: "Nu is het geen geheim meer."
"Prachtig, nu kan zíj het lezen," antwoordde de charlatan. "Toe,
lees," beval hij de vrouw.
"Ik kan niet."

47.5 Page 465

▲back to top


- IV/461 -
"Waarom kunt u niet?"
De helderziende gaf levendige tekenen van ongeduld en antwoordde:
"Omdat, omdat ik niet kan. Ik heb u toch al gezegd dat ik niet wil wer-
ken in aanwezigheid van mensen die tot het altaar behoren." - En meteen
braakte ze een afschuwelijke vloek uit. Bij dat besluit liet het om-
staande volk een ontdaan gesis horen en keerde zich af van de kunsten
van die meneer met allesbehalve loffelijke commentaren.
Meerdere malen wist Don Bosco wel een middel te vinden om in het
volle publiek de kunsten van de magnetiseurs te ontmaskeren die in zijn
aanwezigheid niets buitengewoons vermochten en die zich dan steeds be-
lachelijk maakten en de faam van bedriegers op zich laadden. Bij velen
verging sindsdien de lust om nog dergelijke vertoningen bij te wonen en
spraken zij er alleen nog maar minachtend over.
Van de openbare pleinen zette Don Bosco zijn actie voort tot in
de huizen waar beroemde magnetiseurs zetelden en van wie hij, evenals
van de anderen, een waar achtervolger geworden was.
In de buurt van de kerk van Sint Petrus-Banden had een zekere
dokter Fiorio zitting genomen. De man beweerde met behulp van een gemag-
netiseerde persoon een kostbare schat te kunnen ontdekken die naar hij
beweerde daar in de buurt verborgen was. Don Bosco nam een paar jongens
mee als getuigen, onder wie de seminarist Reviglio en Serra en na hen
goed onderricht te hebben en duidelijk gemaakt wat zij eventueel moes-
ten zeggen, begaven zij zich op weg naar de voorstelling. De gemagneti-
seerde verklaarde de schat te zien, beschreef hem en deed bij veel toe-
schouwers het verlangen rijzen hem in bezit te krijgen. Er werd dan ook
heel wat gegraven, maar van de schat werd nooit een spoor gevonden. Don
Bosco, die nauwkeurig alles opmerkte, wachtte niet lang met het ver-
spreiden van dat nieuws dat de charlatan in discrediet bracht, en daar-
door ook degenen die met hun geld aan de graverijen hadden deelgenomen
en zich nu schaamden zo lichtgelovig geweest te zijn.
Een andere "dokter" die zich Giurio noemde hield "magnetiserings-
vertoningen" aan de via S. Teresa en de helderziende noemde zich Bran-
cani. Degenen die aan een ernstige, ongeneeslijke of door de geneeshe-
ren niet te determineren ziekte leden, zonden hem, ook uit verafgelegen
dorpen, enkele voorwerpen die hun toebehoorden, en aan de hand waarvan
hij de ziekte vaststelde, raad gaf, en geneesmiddelen voorschreef. Maar
de verschrikkelijke morele en geestelijke gevolgen van dergelijke con-
sulten hadden reeds duidelijk gemaakt dat bepaalde vertoningen van die
magnetiseurs van een duivelse aard waren.
Don Bosco ging er met de theol. Marengo en de theol. Motura heen
en vond de zaal reeds vol toeschouwers. Na verscheidene experimenten te
hebben bijgewoond, vroeg hij de dokter hem in magnetische verbinding te
brengen met de helderziende Brancani.
Giurio haastte zich aan zijn verlangen te voldoen met de zeker-
heid van een man die overtuigd is van zichzelf. Don Bosco begon vragen
te stellen; maar de antwoorden van de waarzegster handelden aanvankelijk
over Sint-Petersburg, opeens begon ze met een aanzienlijk sprongetje,
ineens over meer nabije dingen te praten. Don Bosco kwam vervolgens voor
de dag met een bosje haren die hij van de theol. Nasi gekregen had, en

47.6 Page 466

▲back to top


- IV/462 -
vroeg aan welke ziekte degene leed van wie die haren afkomstig waren.
"Wat u vraagt is billijk en nuttig," merkte de dokter op; en zich
tot de gemagnetiseerde kerende droeg hij haar op te antwoorden.
"Van wie zijn die haren?" vroeg Don Bosco.
"Arme jongen! Wat moet hij lijden," mompelde de vrouw.
"Ik heb haast, mijn tijd is beperkt," zei Don Bosco; "degene van
wie de haren afkomstig zijn is geen jongen. Zegt u me eens waar hij
woont?"
"Ik ga... ik ga... ik zie hem..., daar is hij in de via della
Zecca!"
"0, nee, in de via della Zecca is hij niet."
"Dat is waar... maar ik ben zo ver nog niet, verder, nog verder,
aan de overzijde van de Po.
"Nee, in die streek woont hij niet. Maar zegt u me eens wat hij
mankeert."
"Wacht totdat ik hem vind: ik zie hem,... Hoe hij lijdt..., de
stakkerd.
"Maar wat heeft hij dan eigenlijk?"
"Hij heeft dezelfde kwaal, waar ik aan lijd."
"Welke is dat?"
"Epilepsie."
"Epileptisch is hij nooit geweest."
Zover gekomen viel de vrouw, die eerst verstoord en vervolgens woe-
dend geleken had, in een zo obscene en beledigende bewoording uit, dat
de toehoorders er van rilden en protesterend weggingen. De zaak was dui-
delijk er was ofwel sprake van bedrog ofwel het Farfarello (zie nota's)
was bang voor de goede priesters.
Het ergste kwaad echter dat zeer in de mode was gekomen was dat van
de dansende tafel wanneer de genodigden een keten eromheen vormden. Die
tafels trilden, draaiden, verhieven zich met geweld van de vloer, spron-
gen her- en derwaarts door de kamer rond; en ook gaven ze door lichte
klopjes, doorgaans door een van de poten voortgebracht, duidelijk ant-
woord op de vragen die gesteld werden. Dikwijls bond men aan het uitein-
de van een der tafelpoten een potlood vast en legde er een blad papier
onder, als men het dan later opnam stonden de antwoorden op de desbe-
treffende vragen in duidelijke letters erop. Hetzelfde verschijnsel werd
voortgebracht door zeer kleine driepootjes. Hier scheen intelligentie
achter te schuilen, onder de naam van een heilige of van een of ander
reeds overleden en zeer beroemd geworden man.
Over die dingen werd druk gesproken in de hogere kringen, in de
vergaderingen van de industriëlen en op de bijeenkomsten van de arbei-
ders. Toen Don Bosco hierover voldoende op de hoogte was ontmoette hij
een van de meer bekende beoefenaars van die duivelskunsten en zonder
omwe) gen viel hij hem aan met te zeggen dat de verschijnselen die hij
opriep gewoon kermiskunsten waren. Die daagde Don Bosco toen uit bij hem
thuis te komen en zich van de waarheid van een en ander te overtuigen.
Na verlof gekregen te hebben van de geestelijke overheid, ging Don Bos-

47.7 Page 467

▲back to top


- IV/463 -
co erheen in gezelschap van de theol.Marengo en de theol. Nasi, maar
verborgen in zijn jas droeg hij de re-likwie van het Heilig Kruis. Hij
werd met levendige voldoening ontvan- gen en het gezicht van de magne-
tiseur straalde van zelfverzekerde trots. De tafel werd in het midden
van het vertrek geplaatst; maar wat hij en anderen ook deden, de tafel
trok er zich niet veel van aan, bewoog niet en antwoordde niet. De uit-
dager, verwonderd en geprikkeld keerde zich, na zijn pogingen nogeens
vergeefs herhaald te hebben, tot Don Bosco en zei tegen hem dat die de
oorzaak was van de mislukking, omdat hij met zijn wil niet instemde met
de verschijnselen; en hij besloot:
"Wel, u hebt gewoon geen geloof!"
"Geloof in wie?" antwoordde Don Bosco hem en keek hem ernstig aan."
En hij ging weg, evenals zijn beide vrienden ervan overtuigd, dat het
hout van het Heilig Kruis de oorzaak was van de onbeweeglijkheid van
díe tafel. Don Bosco heeft dat feit zelf aan zijn priesters en semina-
risten verteld.
Doch intussen nam het bezoek van ontwikkelde mensen aan de verto-
ningen van de magnetiseurs helaas hand over hand toe, waar een der aan-
wezigen, die onder hypnose gebracht werd, spiritistische verschijnselen
voortbracht die alleszins verwonderlijk of angstwekkend waren: duister-
nis en licht, onzichtbare muziek en geheimzinnige handen, die drukten,
streelden en sloegen; onverwacht gedans van al de meubels in een ver-
trek, verleidelijke of schrikwekkende verschijningen van spookgestalten
of van de zielen van overledenen. En de gevolgen van die ontelbare ver-
toningen in Turijn en in de provincie waren krankzinnigheid, zelfmoor-
den, obsessies, wanhoop, plotselinge sterfgevallen, ongeneeslijke zwaar-
moedigheid, verlammingen, hevig stekende krampen en honderderlei andere
plagen.
Dat die rampen, althans indirect, door de duivel veroorzaakt wer-
den, daarvan had Don Bosco het zekere bewijs, want later sprak hij er
tegenover Buzzetti en anderen in die bewoordingen over: "Een zeker ie-
mand die in het net gevangen was van bepaalde gezelschappen, vertelde
me, toen hij zich aan me voorgesteld had, het volgende:
"Ik, die tot nu toe geen tijd gehad had om aan God te denken noch
aan de hel, die integendeel, wat dat aangaat, juist een hele tijd lang
me had overgegeven aan een laakbaar leven, heb thans het geloof en de
vreze Gods weergevonden. Wilt u weten hoe dat gekomen is? Luister dan
naar mijn verhaal, dat volkomen echt is en geen zweem van overdrijving
kent. Een vriend begon me in bepaalde gezelschappen te brengen waar veel
mensen bijeenkwamen die van een lichtzinnig leventje hielden, maar die,
afgezien van het feit dat zij kwaad spraken over de godsdienst, voor het
overige aan werken van liefdadigheid schenen te denken. Als ze een bal
organiseerden, deden ze dat om de armen te helpen; hadden ze pret met
carnaval, dan ontbrak er nooit een geldinzameling voor de zieken, enzo-
voort; alles bijeengenomen bewerkten wij, op onze manier, het goede; en
ik kon daar vrede mee hebben. Er was één ding dat me niet beviel, na-
melijk het kwaadspreken van de Paus; maar daar was ik al aan gewoon. Dat
waren dingen die men elders ook hoorde; en men deed, vond ik, niemand
kwaad.
"Maar het ergste kwam nog. Op een avond, toen ik door een vriend
van me was uitgenodigd om tegenwoordig te zijn bij enkele spiritstische
experimenten, had ik het ongeluk, levend en waarlijk en angstwekkend,
voor me te zien verschijnen degene die men noemt de grote bouwmeester,

47.8 Page 468

▲back to top


- IV/464 -
dat wil zeggen de duivel. Het is niet te zeggen, hoe ik op dat ogenblik
geleden heb, en hoezeer ik wenste, nooit naar die bijeenkomst te zijn
gegaan. Maar ik was er en moest er blijven, Ik was verstomd en het koude
zweet brak me uit zolang de verschijning duurde. De schrik en ontzetting
waren trouwens algemeen evenals de stilte die door de ontsteltenis ver-
oorzaakt was. Toen die verschijning verdwenen was, keerde ik naar huis,
me beklagend over mijn vriend, die me zoveel schrik had aangejaagd. Maar
toen ik er naderhand en ook gedurende de gehele nacht over nadacht, kon
ik de voorstelling van dat lelijke monster niet uit mijn geest bannen en
ik zei tot mezelf: Maar, als dat de duivel is, moet God er ook zijn! En
langzamerhand herinnerde ik me dat God ook zijn wetten had, en dat het
wel beter zou zijn als ik daarnaar begon te leven, zoals ik in de eerste
jaren van mijn jeugd gedaan had.
"De volgende dag 's morgens, trachtte ik met mijn geweten in het
reine te komen en ik ging biechten, iets wat ik al verschillende jaren
niet meer gedaan had. De pater bracht me tot rust, en zijn woorden ble-
ven in mijn hart gegrift. Thans heb ik God lief, leef volgens de gods-
dienst, heb vrede en voel geen vrees meer voor de duivel. Maar hij was
het, dat dierlijke monster, dat mij die les moest geven, hij moest de
oorzaak zijn dat ik me bekeerde, en het beeld van God weerzag, dat ik
zolang vergeten en verloren had."
Zo werd het wijsgerige en geschiedkundige axioma van Novalis be-
waarheid dat waar God niet is, de geesten regeren. Met het toenemen van
de goddeloosheid en de ondeugd, groeit ook de driestheid van de kwade
geest, begerig de heerschappij te herstellen die hij uitoefende in de
tijden van het heidendom. God laat toe dat hij zijn afschuwelijke mani-
festaties ook buiten de plaatsen der spiritistische oproepingen ver-
breidt. De theol. Tommaso Chiuso levert in zijn onschatbaar werk de
Kerk in Piëmont van 1797 tot in onze dagen het onweerlegbare bewijs van
duivelse kwellingen, in die jaren binnen en buiten Turijn voorgekomen
(1). Don Bosco zelf stond meer dan eens voor die kwellingen en bezeten-
heid, en overwon de kwade geesten door gebruik te maken van geestelijke
wapenen. Thans zullen we slechts van twee feiten melding maken; de
andere volgen op het gepaste ogenblik.
De theol. Ascanio Savio schreef aan zijn broer Don Angelo, die in
het Oratorium woonde, de volgende brief opdat Don Bosco op de hoogte
gesteld zou worden van wat er in zijn dorp gebeurde, en hij vroeg om
raad en gebed:
Castelnuovo d'Asti, 18 januari 1867
Mijn beste Don Angelo,
Ziehier het verhaal van de stenen, waar men zoveel over spreekt.
Op de avond van de 10de van deze maand gebeurde het in de stal van mijn
peettante. Mijn tante lag ziek te bed en de brave Angelina paste haar
op. Plotseling weerklonk er een bons: boem..., van buiten tegen de deur
van de stal. Angelina opent en ziet niets; boem... nog eens; ze doet
open en kijkt aandachtiger, maar ziet weer niets; boem... voor de derde
keer.
(1) vol. IV, hfdst 2.

47.9 Page 469

▲back to top


- IV/465 -
Het meisje wordt ongerust en roept uit: "Jullie deugnieten, jullie laten
iemand het geduld verliezen!" Zij gaat om hen weg te jagen, maar ziet en
hoort hen niet. "Wat moet dat betekenen," zegt ze bij zichzelf, en in de
stal teruggekeerd, probeert ze weer tot rust te komen. Maar intussen
hoort zij dat het stenen op het dak regent, tegen het venster van de
stal, en die door de goed gesloten deur van de stal binnenvliegen, wat
op natuurlijke wijze onverklaarbaar was; ze rollen vanzelf over de vloer
van de stal.
De mensen die zijn komen toelopen om te zien wat er gebeurt,
staan stomverbaasd. Het geweld herhaalt zich vijf dagen achter elkaar,
donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag en maandag.
Er vallen kleine stenen, niet groter dan een duim, en dikke tot
drie libbra's en acht oncen toe (11,300 Kgr.); het regent stukken vers
gekapt hout, aarde uit de greppels in de buurt, stukken vuile dakpan-
nen, een met stro omwikkelde tak van een olijfboom, een stuk van een
wijnstok langer dan een spon. Alles bij elkaar hagelde het ongeveer
veertig kilo stenen en brokken. De projectielen vielen van boven naar
beneden, maar vlogen ook in alle richtingen van onder naar boven; ze
sloegen tegen de deur, tegen de muren, op het dak, tegen de ruiten van
het raam waarvan de vensters natuurlijk in scherven hadden moeten vlie-
gen, maar toch niet het kleinste gaatje vertoonden; de mensen kregen de
stukken tegen hun rug, hun maag, hun knieen, in de nek, op het hoofd,
tegen hun wangen, hun kin, en hun hand, en ook de grotere stukken brach-
ten hun geen enkel letsel toe; ze sloegen met groot kabaal op vaatwerk
en emmers; maar als men ging kijken of de bodem er niet uitgeslagen was,
bleek niets van dat alles een schrammetje te hebben opgelopen. Een van
de stenen scheen met slijm bedekt, andere waren droog, en weer andere
nat van de regen; ik nam ze in de hand, sommige kwamen op mijn hoed te-
recht, andere troffen me in de maag en tegen mijn linkerknie en ik zag
het ongeveer anderhalf uur lang hagelen. Voor en na kwamen mensen toelo-
pen uit de gehuchten, ze kwamen uit Castelnuovo, uit Bardella, uit But-
tigliera, uit Mondonio, enzovoort; ik zag grijsaards en jongens, de
meest onbevooroordeelde en de meest ongelovige mensen. Geen enkel was in
staat de zaak te verklaren; de een zei dat het een ziel in het vagevuur
was, een ander meende dat het de duivel was, en een derde bleef koppig
beweren, tegen iedere waarschijnlijkheid en het gezond verstand van
allen in, dat het een in elkaar gestoken spelletje was. Maar de conclu-
sie is deze: 1. Het feit staat vast en wordt bevestigd door honderden
personen; 2. De oorzaak van het verschijnsel kan niemand verklaren. Dat,
mijn beste Don Angelo, is het verhaal over de stenen. In Turijn zijn
geleerde lieden; vraag hun eens om een uitleg en vraag hun of dat op een
natuurlijk wijze te verklaren is, wanneer de stenen noch van boven, noch
door muren, deuren of vensters heen kunnen dringen, en dat zij met al
hun misbaar toch onschadelijk blijken, zodat wanneer ze iemand raken,
men het idee krijgt van een streling en men er bijna om zou lachen...
Je zeer genegen broer,
Ascanio
Ook prof Ridder Don Giovanni Turchi vertelde ons:

47.10 Page 470

▲back to top


- IV/466 -
"In een gehucht van Bra - wij herinneren ons het jaar niet, - en
in een goede boerenfamilie, waarvan de leden allen nog in leven zijn,
gebeurde het in een winter, dat een reeds volwassen dochter op een
nacht, terwijl zij in de stal sliep, wakker werd, begon te jammeren en
zei dat ze een licht zag boven de kop en de hoorns van een os en dat
dat licht zich bewoog in de richting van de deur. Allen zeiden dat ze
droomde en dat ze rustig moest zijn. Het geval herhaalde zich verschei-
dene andere nachten. En dan zagen 's nachts alle leden van het gezin dat
licht met dezelfde angst - ook de oudere, sterke en moedige jongens wa-
ren van schrik vervuld. Overdag schepten ze moed, maar 's nachts raak-
ten ze die weer kwijt bij het verschijnen van dat vreemde licht, zodat
het hele gezin ervan wegkwijnde en men het aan hun uiterlijk kon zien.
Ze baden en lieten bidden en ook missen lezen, maar alles vergeefs. Het
duurde maanden, toen iemand hun de raad gaf zich tot Don Bosco te wen-
den. Dat gebeurde. Toen Don Bosco alles gehoord had, zei hij: "Morgen
kan ik niet, maar overmorgen op dat en dat uur - en hij noemde het uur
ook - zal ik de Heilige Mis voor u allen opdragen, en ik hoop dat u dan
van dergelijke verschijnselen bevrijd zult zijn; maar jullie moeten
overmorgen in Bra naar de Mis gaan op het uur dat ik ze zal opdragen."
Aldus geschiedde en van toen af had dat gezin geen last meer van die
verschijnselen. In Bra, en vooral in het bedoelde gehucht, is die ge-
schiedenis zeer bekend. Dat alles vertelde me enkele jaren geleden de
achtenswaardige Don Gazzani, een vroom, deugdzaam, ijverig en ontwik-
keld priester.
Dergelijke storingen, en ook erger, deden zich in de loop van de
jaren op vele andere plaatsen voor en vergeefs trachtten de gerechte-
lijke autoriteiten de oorzaak ervan op te sporen. De aanhoudende spiri-
tistische praktijken gaven voedsel aan de hoogmoed en de haat van Satan
tegen God en tegen de mensheid. Tijdschriften en jaarboeken van het Spi-
ritisme, die door een Turijns genootschap werden uitgegeven, vertelden
verbazingwekkende feiten en gaven misdadige leerstellingen ten beste.
Die bladen werden gretig door velen gelezen.
Om het volk met afschrik te vervullen voor de spiritistische prak-
tijken en voor de duivel die er de verwekker van was, spoorde Don Bosco
frater Carlo Filippo van Poirino, een kapucijner priester, dringend aan
een boek te schrijven dat hij voor eigen rekening zou uitgeven. De ge-
leerde pater nam die opdracht aan en schreef een boekje, waarin hij met
getuigenissen uit het oude en het nieuwe Testament en uit de geschiede-
nis, het bestaan aantoonde van de opstandige engelen, hun eeuwige straf,
hun verblijven op die wereld, hun omvangrijke doch door God beperkte
macht over materiële dingen. Hij beschreef de duivelse beproevingen en
bezetenheid; hoe die door de Heer toegelaten worden om de goeden te be-
proeven of tot straf of bekering van de bozen; de heerschappij die de
Kerk over hen heeft door haar bezweringen; de mogelijkheid van een om-
gang met en vriendschap tussen de goddeloze mens en de duivel; hoe de
verwezenlijking van die mogelijkheid, door de Kerk met strenge straf
beboet wordt het magnetisme dat meer is dan alleen mineraal of dierlijk,
volgens de definitie van de heilige Congregatie van de Grote Inquisitie;
en tenslotte de verschijnselen van de dansende en sprekende tafels, een
duivelse toverij die uitwerkingen heeft welke in geen verhouding staan
tot de zaak. De schrijver verklaarde daarom dat het bedrog of de onbe-
kendheid met fysische oorzaken in zeer veel gevallen een rol kon spelen

48 Pages 471-480

▲back to top


48.1 Page 471

▲back to top


- IV/467 -
om valse indrukken te wekken; dat de barmhartige God niet gauw toestaat
dat in landen waar het katholie-ke geloof heerst, de duivel te veel
macht krijgt tot schade van de ge-lovigen of ten gerieve van het bijge-
loof. Niettemin besprak hij midde-len om de kwade geesten op de vlucht
te drijven. Hij voegde er een hoofdstuk aan toe over de betreurenswaar-
dige gevolgen van de vervloe-kingen, verwensingen en vloeken.
Dat boek verscheen in 1862 onder de titel: De macht der duister-
nis, of moraal-dogmatische opmerkingen over de boze geesten, gevolgd
door het relaas van een duivelse kwelling in 1858 voorgevallen in Val
della Torres. Dat is een alpendorpje in het aartsbisdom Turijn in de
dekenij Pianezzo. De Allerheiligste Maagd Maria bevrijdde er een onge-
lukkig meisje.
Don Bosco liet dat boek in meer dan 15.000 exemplaren drukken voor
de Katholieke Lectuur, en het vond een snelle verspreiding. Toen de
eerste druk uitverkocht was, vroeg men van alle kanten gretig naar een
tweede, wel een bewijs voor het vele goede dat dat werk gesticht had.
En in 1863 drukte Don Bosco andermaal 20.000 exemplaren, die een zo
groot succes hadden dat er geen enkel meer van overbleef.
Daarmee niet tevreden en ziende hoeveel bedrogenen er vooral onder
de massa van het volk waren, bleef hij de excessen van het magnetisme
vervolgen en droeg ook zijn vroegere schoolkameraad en grote vriend, de
Turijnse doctor in de medicijnen en chirurgie, Gribaudo, op een ander
boekje te schrijven, getiteld: Over het dierlijk magnetisme en het Spi-
ritisme, waarvoor hijzelf de grote lijnen aangaf en er de drukproeven
van verbeterde. Het verscheen in 1865 in de reeks van de Katholieke
Lectuur. Doctor Gribaudo zette voorop het goddelijk verbod aan het
Joodse volk, onder bedreiging met uitroeiïng: "Niemand mag zijn kind als
tovenaar of bezweerder laten optreden, noch de geesten van doden en
waarzeggers laten ondervragen of de doden raadplegen (1)." Dat slaat op
het spiritisme. En God herhaalt zijn bedreiging door de mond van Osee,
omdat: "mijn volk te rade gaat bij zijn houten(poppen), en die blokken
hen uitkomst moeten geven (2)." Dat slaat op de dansende tafels en de
schrijvende en kloppende driepoot. Vervolgens toonde hij aan de hand van
de geschiedenis aan, hoe heel de oude en moderne heidense wereld en ook
bepaalde tijdperken van de christelijke wereld, getuigden van een boos-
aardige, schijnheilige, gruwzame activiteit op duizenderlei manieren
vermomd en veroorzaakt door een intelligente geest die geen andere kon
zijn dan de duivel. Hij sloot dus van de verschijnselen de natuurkundi-
ge, fysiologische, psychologische en wetenschappelijke elementen uit,
waarvan de medische wetenschap steeds min of meer duidelijk de wetten
kent en als natuurlijk aanvaardt; hij liet buiten beschouwing het ker-
misklanten-element, - de zwendelaars dus, die in hoofdzaak de geldbeurs
magnetiseren en kwam tot het besluit dat het bovennatuurlijke element in
het geestelijk magnetisme de overhand had. Na tal van zulke wonderlijke
feiten te hebben aangevoerd, die niet in overeenstemming waren te bren-
gen met de natuurlijke wetten, en die verteld waren door gezaghebbende
personen en door magnetiseurs zelf, toonde hij daarom als klaarblijke-
(1) Deut. 18, 11.
(2) Os. 4,12.

48.2 Page 472

▲back to top


- IV/468 -
lijke noodzakelijkheid de inmenging van de duivel aan, en in die omstan-
digheid moest de helderziendheid in magnetische slaap beschouwd worden
als een tijdelijke bezetenheid met alle kenmerkende eigenschappen waar-
mee de Heilige Kerk de bezetenen karakteriseert.
Genoeg hierover. Don Bosco drukte er weer duizenden en duizenden
exemplaren van en verspreidde die overal, waar die goddeloosheid, als
een verleidelijke slang, zich een weg bleef banen in de gezinnen, tot
ernstig moreel en materieel gevaar van de personen, die gezinnen en de
maatschappij. Ook zijn vriend, de theol. Marengo, gaf in 1865 voor ont-
wikkelde personen een werkje uit. Het huidige spiritisme ontmaskerd,
waarin werd bewezen dat het verschijnsel goddeloos was, verleidelijk en
een gangmaker van het pantheïsme en materialisme, dat deswege op zede-
lijke en fysieke gronden als schadelijk, als uit de hel voortkomend dui-
velswerk diende te worden beschouwd.
Kon men meer doen? Niets anders dan bidden: Ab insidiis diaboli
libera nos, Domine.

48.3 Page 473

▲back to top


- IV/469 -
AANHANGSEL
HET EERSTE ONTWERP—REGLEMENT V O O R H E T H U I S B E H O R E N D E T O T H E T
ORATORIO VAN DE H. FRANCISCUS VAN SALES.
DEEL I
Doel van dit Huis
Onder de jongens die de Oratoria van de stad bezoeken zijn er, die zich in
een zodanige toestand bevinden, dat alle geestelijke middelen nutteloos zijn,
wanneer men hen niet ook steun verleent in het tijdelijke. Men ziet soms jongens
van oudere leef-tijd, wezen of van ouderlijke hulp verstoken, doordat de ouders
voor hen niet kunnen of willen zorgen. Zij oefenen geen beroep uit, hebben geen
ontwikkeling. Zulke jongens zijn blootgesteld aan zeer ernstige geestelijke en
lichamelijke gevaren, en hun ondergang is niet te voorkomen, wanneer niet een
weldoende hand zich naar hen uitstrekt om hen te helpen, hen aan het werk zet, en
went aan orde en godsdienstige regelmaat. Het Huis dat tot het Oratorio van de H.
Franciscus van Sales behoort, heeft tot doel, jongens in zulke omstandigheden op te
nemen. Maar daar men niet allen kan opnemen, die dat in ernstige mate nodig hebben,
is het nodig normen vast te stellen voor de keuze van degenen die door de ernst van
hun omstandigheden de voorkeur moeten hebben, en te bepalen wat iedere overste van
het Huis moet doen aan de hand van enkele disciplinaire regels voor het geestelijk
en materieel welzijn van die jongens.
Hoofdstuk 1.
Over het opnemen
Wil een jongen worden aangenomen, dan dient hij aan de volgende voorwaarden te
voldoen:
1. Hij moet de twaalfjarige leeftijd bereikt en de achttienjarige niet
overschreden hebben. De ervaring heeft geleerd dat de jeugd voor haar twaalfde
jaar gewoonlijk niet in staat is om veel goed of veel kwaad te doen, en boven de
achttien jaar wordt het uiterst moeilijk elders gevormde gewoonten af te leggen om
zich aan een nieuw levensgedrag aan te passen.
2. Hij moet vader noch moeder meer hebben, en volslagen arm en verlaten zijn.
Wanneer hij broer of ooms heeft, die voor zijn opvoeding kunnen zorgen, valt hij buiten
de doel-stelling van ons Huis.
3. Hij mag geen afstotelijke of besmettelijke ziekte hebben, zoals schurft, hoofdzeer,
klie-ren en dergelijke.
4. Zij moeten een of ander Oratorio in de stad bezoeken, omdat dat Huis bestemd is
voor opneming van de zonen van de Oratoria, en de ervaring heeft geleerd, dat het
van het hoogste belang is, het karakter van de jongens enigermate te kennen alvorens
hen in het Huis op te nemen.
5. Iedere jongen die in het Huis wordt opgenomen dient een verklaring van zijn
pastoor voor te leggen betreffende zijn leeftijd en toestand; een verklaring of hij
al dan niet pokken gehad heeft, vrij is van schurftige of besmettelijke ziekten of
van misvormingen die hem het werken beletten. Bij gebrek aan enigerlei
gezondheidsverklaring kan een doktersonderzoek plaatsvinden.
6. Indien de aanvrager iets bezit, kan hij het in het Huis meebrengen waar het voor
zijn eigen behoefte wordt gebruikt, daar het niet nodig is dat iemand die niet
volkomen behoeftig is van de liefdadigheid leeft. De personen aan wie iedere jongen
onderworpen-heid dient te tonen en die hij bij het uitvoeren van verschillende
opdrachten als de oversten van het huis dient te beschouwen zijn: 1. De rector; 2.
de prefect; 3. de catechist; 4. de assistent; 5. de beschermer; 6. het kamerhoofd; 7.
het dienstpersoneel.

48.4 Page 474

▲back to top


- IV/470 -
Hoofdstuk 2.
De Rector
1. De rector is het hoofd van de inrichting; het behoort tot zijn bevoegdheid de
jongens aan te nemen, en weg te zenden, en is verantwoordelijk voor de plichten die
elk worden opgelegd en voor het moreel van de zonen des Huizen.
2. Zonder verlof van de Rector kan er niets gewijzigd worden ten aanzien van
personen of zaken, of in het reglement van het Huis.
Hoofdstuk 3.
De Prefect
1. De Prefect, of econoom, neemt bij afwezigheid van de Rector diens plaats in.
Indien mogelijk wordt deze opdracht verleend aan de prefect van het zondagsoratorio.
2. Hij heeft de algemene leiding van het Huis, regelt de werkzaamheden, sluit
overeenkomsten, houdt nauwkeurig aantekening van inkomsten en uitgaven, voorziet voor
zoveel als nodig is in voeding, kleding en brandstof.
3. Hij draagt zorg voor het hoofdboek, waarin aantekening wordt gehouden van naam en
voornamen van de jongens en van de bijzonderheden van degenen die wensen te worden
opgenomen, vooral erop lettend of zij in ernstig zedelijk gevaar verkeren. Hij
tekent ook aan of de betrokkene of anderen voor hem kunnen betalen of iets kunnen
inbrengen ten behoeve van de instelling.
4. Hij tekent aan op welke dag iedere jongen is opgenomen en onder welke
bepalingen, bijvoorbeeld of hij geld heeft meegebracht of beddengoed of kleding; of
hij voor bepaalde of voor onbeperkte tijd is opgenomen.
5. Hij draagt er zorg voor dat de catechist de nieuweling op de hoogte brengt van
zijn verplichtingen en van de regels van het Huis, hem een plaats in de kerk
aanwijst, aan tafel en op de slaapzaal. Daarbij zorgt hij ervoor dat jongens van
gelijke leeftijd zoveel mogelijk bij elkaar verblijven in de kerk, aan tafel en
zoveel mogelijk ook op de slaapzaal.
6. Hij houdt aantekening van de verdiensten en de arbeidsvoorwaarden van iedere
jongen die bij een patroon is ondergebracht, of ze per dag of per week betaald
worden, en hij houdt ieders rekening bij. Hij zorgt ervoor dat alles wat een
jongen méér verdient dan zestien stuiver per dag tot zijn beschikking blijft en in
de kas gestort wordt. Aan degenen die een dergelijk bedrag niet verdienen, wordt
wekelijks de helft van een dagloon verstrekt.
7. Wanneer een jongen niet meer tot het Huis behoort, houdt hij aantekening van de
dag waarop die jongen vertrokken is en de reden daarvan.
8. Hij wordt verzocht erop toe te zien dat al de andere functionarissen hun plichten
vervullen en moet in staat zijn ieder gewenst ogenblik een verslag uit te brengen van
het gedrag van de jongens en van de functionarissen.
9. Hij dient de avondschool te regelen, zowel de zangschool als de lagere school.
10. Ook behoort het tot zijn taak te zorgen voor de sacristie, de taak van de
kosters te regelen en de misdienaars van het Huis op de hoogte te brengen van de
ceremonieën. Wanneer hijzelf daar geen gelegenheid voor heeft, kan hij de
verschillende verplichtingen toevertrouwen aan degenen die in staat zijn hem ter zijde te
staan.
Hoofdstuk 4.
De catechist
1. De catechist of geestelijke leider heeft tot taak te waken over en te voorzien
in de geestelijke behoeften van de jongens van het Huis. Hij moet een priester zijn
of op zijn minst begonnen zijn met de geestelijke loopbaan en van een voorbeeldig en
in het oog van alle jongens van het Oratorio onbesproken gedrag.
2. Nauwelijks is een jongen opgenomen of hij onderricht hem over de regels van het
Huis, en op een beminnelijke en liefdevolle manier onderzoekt hij aan welke
godsdien-stige onderrichting de jongen het meest behoefte heeft, en neemt dan met de
grootste zorg die onderrichting ter hand.
3. Hij zorgt ervoor dat allen op zijn minst de kleine catechismus van het diocees leren en tot dat
doel zet hij hun wekelijks minstens één les uiteen, die hij iedere zondagochtend voor het
middagmaal laat opzeggen. Hij houdt aantekening van degenen die al toegelaten zijn tot de Heilige
Communie en van degenen die

48.5 Page 475

▲back to top


- IV/471 -
het heilig Vormsel al hebben ontvangen, oplettend wie de meeste onderrichting nodig
heeft voor het waardig ontvangen van dat sacrament.
4. Wanneer een jongen zonder werk is, of om andere redenen zonder bezigheden moet
blijven, geeft hij hem iets te doen, hetzij studeren, lezen, schrijven of soortgelijke
dingen, maar nooit laat hij hem zonder bezigheid.
5. Hij houdt aantekening van iedere kleine fout van de jongens, om in staat te
zijn hen bij gelegenheid te verbeteren en op het eind van iedere maand een punt te
kunnen toekennen voor het morele gedrag van ieder afzonderlijk.
6. Hij zorgt ervoor dat ze op tijd in de kerk zijn, ook bij het ochtend- en
avondge-bed, en draagt er zorg voor, alles te verhinderen wat de
godsdienstoefeningen zou kunnen verstoren. 's Avonds, na het avondgebed, brengt hij
een bezoek aan de slaapzalen om het stilzwijgen in acht te doen nemen en te zien of
niemand afwezig is. Mocht dat het geval zijn dan geeft hij de nodige wenken en brengt
zonodig de Rector op de hoogte.
7. Hij zorgt ervoor dat de hoofden van de slaapzalen op tijd op hun post zijn. Hij
let nauwkeurig op wie er ontbreekt bij de kerkelijke plechtigheden, zowel op zon- als
werkdagen; daarbij laat hij zich bijstaan door groepsleiders.
8. Wordt er iemand ziek dan zorgt hij ervoor dat het de zieke aan niets ontbreekt,
in geestelijk noch stoffelijk opzicht, maar draagt er uiterste zorg voor, geen
geneesmiddelen voor te schrijven zonder opdracht van de dokter.
9. Hij houdt nauw contact met de prefect om te weten hoe het gedrag van de jongens
is bij hun onderscheiden patroons, dit om enigerlei wanordelijkheid te voorkomen en
tijdig te voorzien in werk voor degenen die er zonder zijn, of om voor een patroon te
zorgen bij wie hij een jongen kan laten werken.
Hoofdstuk 5.
De Assistent
1. De Assistent is belast met alles wat de reinheid van persoon, kleding en
verblijf betreft in afhankelijkheid van de prefect.
2. Minstens eenmaal in de week controleert hij het rein houden van het hoofd, en
zorgt ervoor dat de haren niet te lang gedragen worden, daar dit ongedierte kan
veroorzaken.
3. 's Zaterdagsavonds legt hij een schoon hemd op ieder bed en 's zondagsmorgens
maakt hij de ronde om de hemden die afgelegd zijn te verzamelen.
4. Hetzelfde doet hij iedere veertien dagen met de handdoeken, en eens in de maand met de
lakens.
5. Hij moet er de grootste zorg voor dragen, dat de kleren gemerkt zijn met een
teken dat wasecht is, om te voorkomen dat de kleren door elkaar raken. Alvorens
echter tot het aankopen of verstrekken van kleren of hemden over te gaan, dient hij
zich op de hoogte te stellen van de behoefte, en de Prefect daarvan te verwittigen.
6. Hij ziet erop toe, dat de slaapzalen en al de andere delen van het huis iedere
dag tijdig geveegd worden en dat de bedden zindelijk en keurig in orde zijn. De
poorten, deuren, ramen, sleutels en sloten mogen niet stuk of beschadigd zijn.
Mankeert er ergens iets aan, dan zorgt hij ervoor, dat het zo spoedig mogelijk en
zo goedkoop mogelijk wordt hersteld.
7. Om beurten moet hij iedere week twee interne vakjongens uitkiezen om het hele
huis goed schoon te maken. Wanneer iemand echter geen eigen werkzaamheden meer
omhanden heeft, valt deze onmiddellijk de taak ten deel voor het schoonmaken zorg te
dragen.
8. Hij deelt het brood uit bij het ontbijt, assisteert aan tafel en zorgt ervoor
dat er geen voedsel verknoeid wordt. Hij dringt er steeds op aan, dat wie niet
wil eten, zijn portie op tafel laat staan. Wie vrijwillig voedsel verknoeit of
brood, soep of pietanza weggooit, wordt eenmaal gewaarschuwd; bij herhaling wordt
de betrokkene onmiddellijk uit het Huis verwijderd.
9. Aan de Assistent wordt warm aanbevolen te waken over de werkplaatsen, opdat
iedereen zich met zijn werk bezighoudt, geen lawaai maakt en iedereen op tijd is.
Hoofdstuk 6.
Van de Beschermers
1. De beschermer is een weldoener die zich belast met de allerbelangrijkste taak:
de jongens van het Huis bij een patroon onder te brengen en erop toe te zien dat er
geen patroons zijn bij wie zij, hetzij door die patroons zelf of door een of andere
metgezel gevaar lopen voor hun eeuwige zaligheid.

48.6 Page 476

▲back to top


- IV/472 -
2. De beschermer heeft tot taak de namen, voornamen en woonplaats te noteren van
patroons die leerlingen of gezellen nodig hebben, om zonodig de jongens van het
Huis naar hen toe te zenden, die een of ander vak moeten leren of die tot dan toe
geen werk hebben kunnen vinden.
3. De beschermer is een vader die zijn beschermelingen hulp verleent bij het
toezicht uitoefenen op en verbeteren van zijn beschermelingen, hen voortdurend tot
vlijt aanspoort en er bij de onderscheiden patroons op aandringt liefde en geduld te
betrachten.
4. In de overeenkomst met de patroons dient als eerste voorwaarde gesteld te
worden, dat zij katholiek zijn en dat zij de leerling volkomen vrijheid laten op
zondag.
5. Gebeurt het dat een leerling op een gevaarlijke plaats terechtkomt, dan zorgt
de beschermer ervoor dat hij niet tot lichtzinnigheid vervalt, waarschuwt indien
mogelijk de patroon en tracht intussen zo gauw mogelijk een betere plaats voor zijn
beschermeling te vinden.
6. Hij werkt nauw samen met de prefect en de catechistleermeester om samen te over-
leggen en maatregelen te treffen, die het beste lijken voor de kinderen van het Huis.
7. Minstens iedere veertien dagen begeeft hij zich naar elke patroon om
inlichtingen in te winnen over de vlijt, de vorderingen en het gedrag van zijn
beschermeling.
Hoofdstuk 8.
De Kameroversten
1. Op iedere slaapzaal en in elke werkplaats is een hoofd en een waarnemend hoofd,
die verplicht zijn verslag uit te brengen over wat er in de kamers, slaapzalen en
werkplaatsen wordt gedaan en gezegd.
2. Hij moet de anderen voorgaan met zijn goede voorbeeld, en zich in ieder opzicht
rechtvaardig tonen, nauwgezet, liefdevol en vervuld van de vreze Gods.
3. Hij is gehouden tot het verbeteren van gebreken van zijn metgezellen, maar niet tot het
opleggen van enigerlei straf, doch in dergelijke gevallen moet hij aan de prefect of aan
de rector verslag uitbrengen. Alvorens zich 's avonds ter ruste te begeven bezoekt hij
zijn eigen slaapzaal en ziet toe dat er niemand ontbreekt, in welk geval hij anders
de prefect en de catechist waarschuwt.
4. Hij dringt aan op het bewaren van het stilzwijgen op de daarvoor aangewezen
uren. ‘s Morgens, als het teken is gegeven om op te staan, staat hij zelf stipt op
tijd op en zolang niet al de anderen vertrokken zijn verlaat hij de slaapzaal niet,
die hij vervolgens sluit en de sleutel naar de aangewezen plaats brengt. Indien er
iemand ziek is waarschuwt hij de catechist.
5. Hij geeft nauwlettend acht om iedere soort van slechte taal te voorkomen, ieder
woord, gebaar of handeling en ook grapjes die in strijd zijn met de goede zeden. De
H. Paulus wil dat dergelijke dingen op geen enkele manier onder de christenen
worden genoemd. Impudicitia ne quidem nominetur in vobis. Betrapt hij
iemand op deze fout dan is hij ernstig verplicht er de rector van op de hoogte te stellen.
Hoofdstuk 8.
Het personeel
1. Het personeel bestaat uit drie personen: de kok, de kamerbediende en de portier,
die elkaar moeten helpen in alles wat met hun onderscheiden bezigheden in
overeenstemming is.
2. Het personeel wordt warm aanbevolen nooit taken op zich te nemen die buiten hun
eigen verplichtingen vallen en evenmin taken uitvoeren of overeenkomsten die niets
met het belang van het Huis uitstaans hebben. Gaat het om aangelegenheden die hun
persoonlijk belang betreffen, dan spreken zij daarover met de Prefect.
3. Zij moeten ook in heel kleine dingen zeer nauwgezet zijn; wee de bediende die
begint met kleine eigen bevoordelingen bij het kopen, verkopen of andere. Zonder dat
hij er erg in heeft wordt hij een dief.
4. Soberheid zij aanbevolen in het eten en vooral in het drinken; wie zich in dat
opzicht niet weet te beheersen is een nutteloze dienstknecht.
5. Geen vertrouwelijkheid met de jongens van het Huis. Eerbied en liefde voor
alles wat hun plichten betreft, zonder over te gaan tot bijzondere vertrouwelijkheid
of vriendschap.

48.7 Page 477

▲back to top


- IV/473 -
6. De personeelsleden naderen minstens eenmaal per maand tot de HH. Sacramenten, biecht
en communie, en wel in de kerk van het Oratorio, opdat hun christelijk gedrag
bekend zij bij al de aanhorigen van het Huis. Tot slot volgen hier de verplichtingen
die rechtstreeks op elk personeelslid afzonderlijk betrekking hebben:
Art. 1. De kok
1. De kok zorgt ervoor dat het voedsel gezond is, voordelig en dat het op tafel
komt op het vastgestelde uur. Iedere, ook geringe vertraging veroorzaakt last in de
gemeenschap.
2. De kok zorge voor het schoonhouden van de keuken en de grootste zindelijkheid in
acht nemen, terwijl hij zo te werk moet gaan, dat niet het minste voedsel verloren gaat.
3. Iedere portie voedsel, fruit, eten of drank die er aan tafel overblijft, wordt
bewaard en hij beschikt er niet over zonder toestemming van de Overste.
4. Hij moet iedere jongen van het Huis streng de toegang tot de keuken verbieden;
evenmin mag hij er vreemde personen in toelaten tenzij met bijzondere toestemming
van de overste. Wanneer de kok bij iemand uit het Huis wordt gevraagd, verwijst hij
hem vriende-lijk naar de spreekkamer of naar de portier.
5. Wanneer zijn werk in de keuken klaar is, helpt hij de kamerbediende de kampen
schoonmaken en andere werkjes in Huis; in ieder geval blijft hij nooit zonder bezigheden.
6. De mooiste eigenschap van een kok is dat hij geen veelvraat is.
A r t . 2.
- De kamerbediende
1. De kamerbediende gaat 's avonds een half uur voor de anderen slapen en staat 's
morgens een half uur eerder op. Tien minuten voor het teken om op te staan, wekt
hij de portier om in alle kamers het licht te gaan aansteken. Als het teken van
opstaan gegeven is, luidt hij het Angelus luiden en kondigt de heilige Mis aan.
2. Het behoort tot de taak van de kamerbediende de kamer van de Oversten op orde
te houden, de kok te helpen de keuken schoon te houden, borden en schalen te wassen en
ze op hun plaats te brengen.
3. Wanneer hij in de loop van de dag nog tijd over heeft, staat hij ter beschikking van
de prefect.
A r t . 3.
- De portier
1. Het is de taak van de portier zich steeds in het portiershokje te bevinden en
iedereen die zich aanmeldt beleefd te ontvangen. Wanneer hij om zijn
godsdienstplichten te vervullen, om te gaan eten of om een andere geoorloofde reden
weg moet, laat hij zijn plaats innemen door iemand die door de Rector daartoe is
aangewezen.
2. Nooit laat hij iemand in Huis toe zonder medeweten van de oversten; hij verwijst
naar de prefect degenen die voor zaken komen of die wensen te spreken over aange-
legenheden die de jongens van het huis betreffen; naar de rector verwijst hij degenen
die rechtstreeks naar hem vragen.
3. Hij staat geen enkele jongen van het Huis toe naar buiten te gaan, zonder dat die
jongen voorzien is van een schriftelijk verlof daartoe; behalve in gevallen van
uitzondering als hij van de overste daartoe opdracht krijgt met bevel tot geheimhouding;
hij houdt dan aantekening van het tijdstip van vertrek en terugkeer.
4. Een brief of pakje, gericht aan een jongen van het Huis wordt voorgelegd aan de prefect
alvorens aan de geadresseerde te worden afgegeven.
5. 's Avonds zorgt hij ervoor dat alle deuren en poorten van het Huis die een
uitgang vormen gesloten zijn. Een kwartier na het avondgebed geeft hij een teken met de
bel en gaat daarna de lichten doven op alle kamers.
6. 's Morgens, bij het teken om op te staan, begeeft hij zich andermaal naar de
kamers om de lichten aan te steken en maakt zonodig het kamerhoofd wakker.
7. Het is de taak van de portier, de tijden aan te geven en alle lampen die men hem brengt
in te nemen, ze schoon te maken en in orde te brengen - zodat ze overal in Huis
kunnen worden gebruikt - en ze, waar nodig, uit te delen.
8. Het is verboden levensmiddelen te kopen of te verkopen, geld bij zich te houden of
andere dingen, om de jongens of hun familieleden een genoegen te doen.
9. Hij zorgt voor rust en doet al het mogelijke om wanordelijkheid op de
speelplaats en in Huis te voorkomen; hij verbiedt het lawaai maken onder de
kerkdiensten, gedurende de lessen, de studie en het werk.

48.8 Page 478

▲back to top


- IV/474 -
10. Hij ontvangt de sleutels van de kamers, klassen en andere vertrekken en geeft ze
alleen af aan degene die ze gezien zijn functie nodig heeft.
11. De tijd die gewoonlijk beschikbaar is om met de jongens van het huis te spreken
is iedere dag van één tot twee uur namiddag. Op andere tijden is het verboden
iemand toe te laten om met de jongens te spreken, hetzij studenten of werkjongens.
De vrouwen moeten in de spreekkamer blijven wachten tot de jongens komen naar wie
ze gevraagd hebben.
12. Hij zorgt ervoor dat hij steeds bezig is hetzij met zijn eigen werk of met
andere bezigheden die hem zijn toevertrouwd en hij noteert op een blaadje alle
boodschappen. Bij het aannemen of het verrichten daarvan, zorgt hij ervoor steeds
vriendelijk en opgewekt te zijn, bedenkend dat zachtmoedigheid en opgewektheid
kenmerkende deugden zijn van de goede portier.
N.B. - De gewone tijd waarop de Rector audiëntie verleent is op werkdagen van 9 tot 11
uur.
De meest geschikte tijd om met de prefect of zijn vervanger administratieve
aangelegenheden te behandelen of kwesties die de school of de leiding van het Huis
betreffen, is eveneens iedere werkdag van 9 tot 12 uur voormiddag en van 2 tot 5 uur
"s namiddags.
Hoofdstuk 9.
De werkmeesters
1. De werkmeesters zijn degenen die leiding geven aan de jongens die zich in de
werkplaatsen van het Huis in een of ander vak bekwamen. Hun allereerste plicht is het,
zich stipt op tijd in de werkplaatsen te bevinden.
2. Zij doen hun uiterste best voor alles wat op het Huis betrekking heeft. Zij
moeten eraan denken dat het hun voornaamste taak is hun leerjongens onderricht te
geven en ervoor te zorgen dat het hun niet aan werk ontbreekt. Zij bewaren onder
het werk zoveel mogelijk het stilzwijgen, terwijl het buiten de tijd van de
recreatie ook niet geoorloofd is te zingen. Nooit mogen ze de jongens toestaan
boodschappen te gaan doen. Is dat noodzakelijk, dan moet aan de prefect het vereiste
verlof daarvoor gevraagd worden.
3. Zij mogen nooit overeenkomsten aangaan met de jongens van het Huis, noch voor
eigen rekening een werk uitvoeren in hun vak. Zij houden nauwkeurig aantekening van
ieder soort werk dat zij in hun eigen werkplaats vervaardigen.
Iedere week geven zij de econoom een nauwkeurig overzicht van de kosten en de
verrichte werkzaamheden van elke werkplaats.
4. Iedere werkmeester en iedere leerling blijft in zijn eigen werkplaats, en
evenmin begeeft een van hen zich ooit in die van anderen zonder absolute noodzaak.
5. Het is verboden in de werkplaatsen te eten of wijn te drinken, want die ruimten
dienen voor het werk en niet voor vermaak.
6. Het werk begint met de Actiones en het Ave Maria, en eindigt met het Agimus en
het Ave Maria. 's Middags en 's avonds wordt het Angelus gebeden alvorens men de
werkplaats verlaat.
7. Vervolgens moeten de leerlingen even volgzaam en onderworpen zijn ten aanzien
van hun leermeesters als tegenover hun Oversten; zij moeten grote ijver aan de dag
leggen, hun uiterste best doen en vol aandacht zijn om alles te leren wat hun wordt
onderwezen.
8. Deze artikelen moeten door het hoofd van de werkplaats of zijn plaatswaarnemer
iedere veertien dagen met duidelijke stem worden voorgelezen en er dient steeds een
afschrift van in de werkplaats aanwezig te zijn.

48.9 Page 479

▲back to top


- IV/475 -
AANHANGSEL VOOR DE STUDENTEN
De aanneming
1. Onder de opgenomen jongens komt men er enkelen tegen die neiging aan de dag leggen voor de
studie of voor een der vrije kunsten. Het huis van het Oratorio probeert hen daarbij te helpen; hetzij
ze hun pensiongeld geheel of gedeeltelijk kunnen betalen, ofwel volkomen van middelen verstoken zijn.
2. De studenten moeten zich geheel onderwerpen aan het reglement van het Huis, en
hun best doen een voorbeeld te zijn voor de arbeidersjongens, vooral voor wat het
vervullen van de godsdienstplichten en het beoefenen van de naastenliefde aangaat.
3. Niemand wordt tot de studie toegelaten: 1. Indien hij niet een bijzondere
aanleg voor de studie heeft en in de al afgelegde klassen niet de eerste was. 2.
Tenzij hij blijk geeft van buitengewone godsvrucht. Deze twee voorwaarden moeten
vervuld blijken door het goede gedrag gedurende enige tijd waarin de jongen in het
Oratorio verblijft. 3. Niemand wordt tot de studie van het Latijn toegelaten,
wanneer hij niet van plan is de geestelijke staat te omhelzen; na het voleindigen
van zijn Latijnse studie wordt hij echter vrijgelaten zelf zijn roeping te volgen.
4. Iedere student is verplicht elke soort van dienst te verrichten die voor de
goede gang van zaken in het Huis kan voorkomen, zoals het doen van boodschappen, de
vloeren vegen, water of hout aandragen, aan tafel helpen, catechismusles geven en
dergelijke dingen meer.
Hoofdstuk I.
Godsdienstig gedrag van de studenten
1. Iedere student moet voor alle jongens van het Huis een voorbeeld zijn van deugd,
hetzij door het stipt vervullen van zijn plichten of door zijn godsvrucht. Het zou
stellig oneervol zijn indien een student die voortdurend door geestelijke aangele-
genheden in beslag genomen is, in gedrag de mindere zou zijn van een
arbeidersjongen die de hele dag lang met zijn vaak zware arbeid bezig is.
2. Iedere tweede donderdag van de maand doen allen gezamenlijk de oefening voor een
goede dood, waarop zij zich enkele dagen van tevoren voorbereiden door een of andere
oefening van liefde.
3. Zoals het voor iedereen aanbeveling verdient een vaste biechtvader te hebben,
zo ook voor de studenten, terwijl zij niet van biechtvader veranderen zonder de
Overste daarvan op de hoogte te stellen; dit geschiedt om er zeker van te zijn dat
de leerlingen tot de Heilige Sacramenten naderen, en ook opdat zij regelmatig
geleid worden door dezelfde leider; want wie zich aan de studie - die geheel een
werk van de geest is – wijdt, heeft ook grotere behoefte aan geestelijke
verzorging. Doch nog meer nodig is het, eenzelfde biechtvader aan te houden om, na
afloop van de Latijnse studie, beter in staat te zijn, een gefundeerde beslissing te
nemen betreffende zijn roeping.
4. Iedereen moet volkomen vertrouwen hebben in zijn biechtvader, hem geregeld zijn
hele innerlijk blootleggen en zijn raadgevingen opvolgen; dat is van het grootste
belang, omdat de biechtvader zodoende in staat is hem de beste raadgevingen te
verlenen voor zijn zielenheil.
Hoofdstuk 2.
Over de studie
1. De tijdsindeling voor de studie varieert al naar de uren van de klassen, maar
allen moeten er zich aan onderwerpen.
2. Bij de studie moet een Assistent aanwezig zijn, die verantwoordelijk is voor
het gedrag van iedereen, zowel voor de vlijt als voor de toeleg. In iedere studiebank
moet een groepsleider zitten om de Assistent bij te staan.
3. Iedere zaterdag zal er een conferentie zijn voor de studenten, waarop de
Assistent zijn mening geeft over het goede of slechte gedrag van iedereen en zoveel
als nodig voorstellen doet die tot bevordering van de studiezin en godsvrucht kunnen
leiden.
4. Wie niet zijn best doet in de studie, of de studie stoort, moet gewaarschuwd
wor-den; betert hij zich niet, dan dient hij onmiddellijk aan een andere bezigheid
gezet te worden. De tijd is kostbaar, daarom moeten alle

48.10 Page 480

▲back to top


- IV/476 -
hinderpalen ter zijde worden gesteld die de leerling zouden beletten zich zo goed mogelijk
bezig te houden.
5. Om nauwkeurig werk mogelijk te maken, en ook omdat er in het Huis een plaats
moet zijn, waar iedereen rustig en ongestoord kan lezen of schrijven als dat nodig
is, moet er te allen tijde in de studie door allen het strengste stilzwijgen in acht
genomen worden.
6. Wie de vreze Gods niet heeft, late de studie achterwege, want hij zou
tevergeefs werken. Want niet bij een ziel die op ongerechtigheid zint, zal de
wijsheid haar intrek nemen; bij geen persoon die zich overgeeft aan zonden, zal zij
willen wonen. In malevolam animam non introibit sapientia, nec habitabit in corpore
subdito peccatis, zegt de Heer. (Wijsh. 1,4)
7. De deugd die de studenten voornamelijk ingeprent moet worden is de nederigheid.
Een hoogmoedige student is een botte domoor. Het beginsel van de wijsheid is de
vreze Gods. Initium sapientiae timor Domini, zegt de Heilige Geest. Het begin van
alle zonde is de hoogmoed. Initium omnis peccati superbia scribitur, zegt de
Heilige Augustinus.
D E E L II.
OVER DE DISCIPLINE VAN HET HUIS
Hoofdstuk 1.
Over de vroomheid
1. Bedenkt, kinderen, dat we geschapen zijn om God onze Schepper lief te hebben en
te dienen, en dat we er niets aan zouden hebben alle kennis en alle rijkdommen der
wereld te verwerven zonder de vreze Gods. Van deze heilige vrees hangt heel ons
tijdelijk en eeuwig heil af.
2. De middelen die kunnen dienen om in de vreze Gods te leven en zich te verzekeren
van zijn zielenheil zijn het gebed, de Heilige Sacramenten en het woord van God.
3. Het gebed moet veelvuldig en vurig zijn, maar nooit tegen heug en meug en het
mag de anderen nooit storen. Het is beter niet te bidden dan slecht te bidden. Het
eerste wat men doen moet als men 's morgens wakker wordt is het kruisteken maken en
de geest tot God verheffen met een of ander schietgebed.
4. Kies een vaste biechtvader, voor wie ge ieder hartsgeheim openlegt om de
veertien dagen of eenmaal per maand. De H. Filippus Neri, die grote vriend van de
jeugd, gaf zijn jongens de raad iedere acht dagen te biechten en ook vaker te
communie te gaan, volgens advies van de Biechtvader.
5. Woon op devote manier de H. Mis bij, bedenk dat de kerk het huis van God is en een
plaats van gebed.
6. Verdiep u dikwijls in een geestelijke lezing en luister aandachtig naar de
preken en andere morele onderrichtingen. Ga nooit uit een preek weg zonder er een
beginsel van mee te nemen dat ge gedurende uw bezigheden praktisch in toepassing
kunt brengen.
7. Leg u reeds als jongen op de deugd toe, want het wachten met u aan God te geven
tot men ouder is brengt het ernstige gevaar met zich mee voor eeuwig verloren te
gaan. De deugden die het mooiste sieraad vormen van een christelijke jongen zijn: de
eenvoud, de nederigheid, de gehoorzaamheid en de naastenliefde.
8. Koester een bijzondere devotie tot het Allerheiligste Sacrament, tot Onze-Lieve-
Vrouw, tot de H. Franciscus van Sales en tot de H. Aloysius van Gonzaga, de bijzondere
Beschermers van het Huis.
9. Begin nooit met een nieuwe devotie tenzij met instemming van uw biechtvader, en
denk aan wat de H. Filippus Neri tot zijn zonen zei: Neem niet teveel devoties op u,
maar wees volhardend in die welke ge beoefent.
10. Koester grote eerbied voor de bedienaren van de Kerk en voor alles wat onze
heilige gods-dienst betreft: wie in dat opzicht slechte gesprekken voert moet ge voor
uw vijand houden en de omgang met hem mijden.

49 Pages 481-490

▲back to top


49.1 Page 481

▲back to top


- IV/477 -
Hoofdstuk 2.
Over het werk
1. De mens, mijn beste jongens, is geboren om te werken. Adam werd in het aards
paradijs geplaatst om ervoor te zorgen. De heilige apostel Paulus zegt: Wie niet
wil werken is onwaardig om te eten: Si quis non vult operari, nec manducet. (2 Tess.
3,10)
2. Onder werken verstaat men het vervullen van zijn plichten van staat, hetzij studie of
handwerk.
3. Maar bedenk dat ge door middel van het werk u verdienstelijk kunt maken voor de
gemeenschap, voor de godsdienst, en goed kunt doen voor uw ziel, vooral wanneer ge
iedere dag uw bezigheden aan God opdraagt.
4. Onder uw bezigheden moet ge steeds de voorkeur geven aan die welke
voorgeschreven worden door de gehoorzaamheid, met het vaste voornemen nooit iets na
te laten wat ge verplicht zijt te doen, of iets te verrichten wat u niet is
opgedragen.
5. Wanneer ge iets weet, schrijf de eer daarvan dan aan God toe, die de maker is
van alle goeds, want de hoogmoed is een knagend vergif dat alle verdiensten van je
goede verken te niet doet.
6. Vergeet niet dat jullie leeftijd de lente van het leven is. Wie zich in de
tijd van zijn jeugd er niet aan went te werken, zal heel zijn levensdagen een
luiaard blijven, tot schande trekken van vaderland en familie en misschien tot
onherstelbare schade van zijn eigen ziel, omdat de ledigheid alle mogelijke ondeugden met
zich brengt.
7. Wie tot werken verplicht is en het niet doet is een dief ten aanzien van God en
zijn Oversten. De leeglopers zullen op het einde van hun leven hartgrondige spijt
hebben om al de verloren tijd.
8. Begin uw werk, uw studie en de lessen steeds met de Actiones en het Ave Maria,
en eindig met het Agimus. Bid deze korte gebeden goed, opdat de Heer u een
leidsman weze bij het werk en de studie en ge de aflaten kunt verdienen die door de
Paus verleend zijn aan wie deze devoties goed verrichten.
9. Bid alvorens 's morgens met uw werk te beginnen het Angelus Domini, alsook bij
het beëindigen daarvan 's middags en 's avonds, en voeg er 's avonds het De
profundis aan toe voor de zielen van de overleden gelovigen; bid deze steeds
geknield, behalve op zaterdagavond en 's zondags, waarin ge staande bidt. Het
Regina Coeli wordt in de Paastijd staande gebeden.
Hoofdstuk 3.
Gedrag tegenover de Oversten
1. De grondslag van iedere deugd in een jongen is de gehoorzaamheid aan zijn
oversten. Erken dat zij de wil van God willen en onderwerp u aan hen zonder enigerlei
vorm van verzet.
2. Wees ervan overtuigd dat uw oversten alleen maar de ernstige verplichting voelen
die hen dringt om op de best mogelijke wijze voor uw welzijn te zorgen.
3. Eer hen en bemin hen als degenen die de plaats van God en van uw ouders innemen,
en wanneer ge hen gehoorzaamt, bedenk dan dat ge God zelf gehoorzaamt.
4. Laat uw gehoorzaamheid bereidwillig zijn, eerbiedig en opgewekt bij elk bevel
dat ge van hen krijgt, zonder opmerkingen te maken om u te onttrekken aan wat u
wordt opgedragen. Gehoorzaam, ook wanneer het bevel niet naar uw zin is.
5. Leg vrijwillig uw hart voor hen open en zie in hen een liefdevolle vader die
ijverig zoekt naar wat tot uw geluk strekt.
6. Luister met erkentelijkheid naar hun vermaningen, en indien het noodzakelijk is,
ontvang dan in nederigheid de straf voor je feilen, zonder haat of verachting tegenover
hen aan de dag te leggen.
7. Waak ervoor niet te worden als degenen die terwijl uw oversten hun uiterste
best voor jullie doen, hun beschikkingen bekritiseren; dat zou een teken van de
grofste ondankbaarheid zijn.
8. Wanneer ge door een Overste ondervraagd wordt over gedrag van een van jullie
kameraden, geef dan naar waarheid antwoord, zoals de feiten u bekend zijn, vooral
wanneer het erom gaat een of ander kwaad te voorkomen of goed te maken. Zwijgen in
zulke omstandigheden zou die kameraad kunnen schaden en oorzaak kunnen zijn van
onordelijkheid in het hele Huis.

49.2 Page 482

▲back to top


- IV/478 -
Hoofdstuk 4.
Gedrag tegenover de kameraden
1. Eer en bemin uw kameraden als uw broeders, en leg er u op toe hen door uw
voorbeeld te stichten.
2. Bemin elkaar, zoals de Heer zegt, maar behoed u voor ergernis. Hij die met
woor-den, gesprekken, handelingen, ergernis geeft, is niet een vriend, hij is een
moordenaar van de ziel.
3. Indien ge elkaar een dienst kunst bewijzen of een goede raad geven, doe dat dan
met liefde. Neem gedurende de recreatie gaarne een van jullie kameraden, wie het
ook zij, in jullie gesprekken op, en sta op een beminnelijke manier ook wat van
jullie speel-goed af. Let er op nooit over de gebreken van jullie kameraden te
spreken, alleen als uw Oversten er u naar vragen. En in dit laatste geval moet ge
erom denken niet te overdrijven.
4. Wij moeten erkentelijk zijn ten aanzien van al het goede en het kwade dat van
God komt. Daarom moet ge u er voor hoeden uw kameraden uit te lachen om hun
lichamelijke of geestelijke gebreken. Want waar ge u heden vrolijk over maakt in
anderen, kan de Heer u morgen ten deel doen vallen.
5. De ware naastenliefde beveelt ons met geduld de tekortkomingen van anderen te
ver-dragen en lichte beledigingen te vergeven die ons worden aangedaan; maar nooit
mogen we anderen beschimpen, zeker niet degenen die onder ons gesteld zijn.
6. Vooral de hoogmoed dient vermeden te worden; de hoogmoedige is verachtelijk in
het oog van God en vervelend in het oog van de mensen.
Hoofdstuk 5.
O ver de bescheidenheid
1. Onder bescheidenheid verstaat men een nette en behoorlijke manier van spreken
en handelen. Deze deugd, beste jongens, is een der mooiste sieraden van uw
leeftijd, en zij moet doorstralen in al uw handelwijzen, in al uw gesprekken.
2. Lichaam en kleding moeten zindelijk gehouden worden, het gezicht moet steeds rust
en opgewektheid uitstralen. zonder schouders of lichaam voortdurend onverschillig te
bewegen, tenzij daar een duidelijke reden voor is.
3. Vooral de ingetogenheid van de blik zij u aanbevolen; de ogen zijn de
vensters waardoorheen de duivel de zonde in het hart brengt. Het lopen geschiede
rustig, niet met teveel haast, tenzij het door de noodzakelijkheid bij uit-
zondering anders gevergd wordt; de handen houdt men, wanneer men geen bezigheid
heeft in een behoorlijke houding en 's nachts houdt men ze voor de borst gevouwen.
4. Wanneer ge spreekt, doe dit dan op een bescheiden manier, zonder ooit uitdrukkingen te
gebruiken die met de liefde en het fatsoen in strijd zijn; in uw levensstaat en op uw
leeftijd past u veeleer bescheiden zwijgzaamheid dan vrijmoedigheid en loslippigheid.
5. Wees gematigd in het bekritiseren van de handelingen van anderen, verhovaardig u
nooit op uw eigen waarde. Gedraag u steeds onverschillig tegenover berisping en
lof-prijzing, u vernederend voor God, wanneer u een berisping wordt toegediend.
6. Vermijd elke handeling, beweging of woord dat iets grofs kan inhouden, beijver
u tijdig karakterfouten uit te roeien en tracht in uzelf een zachtmoedig en steeds
ge-lijkmoedig karakter te vormen volgens de beginselen van de christelijke
bescheidenheid.
7. De manier waarop men zich aan tafel gedraagt, behoort eveneens tot de
bescheidenheid; men moet bedenken dat het voedsel ons niet gegeven wordt zoals aan
de dieren, alleen om onze eetlust te voldoen, maar veeleer om het lichaam gezond en
krachtig te houden, als materieel instrument bestemd om zijn Schepper te dienen en
het geluk van de ziel te be-vorderen.
8. Voor en na de maaltijd worden de gebruikelijke gebeden gestort, en probeer
gedurende de maaltijd ook de geest te spijzen, door aandachtig en in stilte te
luisteren naar de voorlezing die er gehouden wordt.
9. Het is niet toegestaan iets te drinken of te eten dat niet door het Huis
verstrekt is. Degenen die fruit, levensmiddelen of drank van een of ander
familielid ontvangen, moeten het ter hand stellen aan de Overste, die ervoor zorgt
dat er een gematigd gebruik van gemaakt wordt.
10. Er wordt dringend op aangedrongen nooit de geringste hoeveelheid soep, brood of
pietanza te laten bederven. Wie vrijwillig enigerlei voedsel laat bederven, wordt
streng gestraft, en moet wel vrezen dat de Heer hem van honger zal laten sterven.

49.3 Page 483

▲back to top


- IV/479 -
Hoofdstuk 6.
Gedrag in het Huis
1. Zodra 's morgens het teken met de bel gegeven is staat ge op en begint u zo
ingetogen mogelijk te kleden, steeds het stilzwijgen bewarend. Na behoorlijk ge-
kleed te zijn en het bed op orde gebracht te hebben, begeeft ge u aan uw bezigheden,
wassen en dergelijke.
2. Verlaat de slaapzaal nooit zonder het bed opgemaakt te hebben, gekamd te zijn,
de kleren geborsteld te hebben en alles wat u toebehoort op orde te hebben gebracht.
3. Als de bel het tweede teken geeft, begeeft iedere vakjongen zich naar zijn aan-
gewezen plaats in de kerk voor de gemeenschappelijke gebeden en om de heilige Mis
bij te wonen. De studenten beginnen aan de studie, daarna de Mis, waarna er een korte
meditatie plaatsvindt.
4. Gedurende deze kerkdiensten onthoudt men er zich zoveel mogelijk van te geeuwen,
te slapen, te zitten draaien, te praten en de kerk te verlaten. Dergelijke fouten
getui-gen van weinig verlangen naar de goddelijke dingen en leiden meestal tot
ernstige ver-storing en tot ergernis van de kameraden.
5. Als de plechtigheden in de kerk afgelopen zijn, begeeft ge u ordelijk en zonder
lawaai naar de aangewezen plaats om te werken, en ge draagt er zorg voor dat ge bij uw
bezigheden zogoed mogelijk uw best doet.
Het verdient opmerking dat het voor de studenten, zodra ze met de studie begonnen zijn, niet
meer toegestaan is te praten, iets te gaan halen of te lenen, ook wanneer ze het bij hun werk nodig
hebben. Ook moeten zij ervoor zorgen geen rumoer te maken met het papier, met boeken, met hun
voeten, door dingen te laten vallen of op een andere manier.
Mocht men inderdaad dringend iets nodig hebben, dan geeft men dit te verstaan aan de Assistent
en zorgt ervoor de anderen zo weinig mogelijk te storen.
6. Niemand gaat van zijn plaats of maakt gerucht voor de bel het teken voor het
be-eindigen van de studie heeft gegeven.
7. Degenen die gaan werken na de Mis, gebruiken rustig hun ontbijt en begeven zich
dan onmiddellijk aan hun werk, zonder zich op te houden met spel of vermaak en zeker
verzuimen ze niet aan het werk te gaan. Een dergelijke overtreding zou bestraft
worden naarmate van de ernst. Het is verboden in de kist of kast van anderen te
kijken of te snuffelen. In de loop van de dag begeeft niemand zich zonder
persoonlijke toestemming naar de slaapzaal.
8. Pas er wel voor op, u iets van een ander toe te eigenen, ook a1 is het van de
ge-ringste betekenis; en mocht u iets vinden, stel het dan direct ter hand aan de
Overste. Wie zich ertoe zou laten verleiden het zich toe te eigenen, zou ernstig
gestraft worden naar verhouding van de ernst van de diefstal.
9. De brieven en pakjes die ontvangen of verzonden worden moeten ter hand gesteld
worden aan de Overste, die het, indien hij wil, vrij staat ze te lezen.
10. Het is ten strengste verboden geld bij zich te hebben, maar men dient alles aan
de prefect in bewaring te geven, die het besteedt volgens de bijzondere noden. Ook
is het zeer streng verboden overeenkomsten van verkoop, koop of ruil te sluiten of schuld
te maken bij wie dan ook, zonder verlof van de Overste.
11. Het is verboden personen van buiten in het Huis of op de slaapzalen te brengen.
Wanneer men moet spreken met bloedverwanten of andere personen, begeeft men zich
naar de ge-meenschappelijke spreekkamer. Blijf nooit in de buurt van anderen
wanneer zij per-soonlijke gesprekken voeren. Betreed ook nooit de werkplaatsen of
de slaapzalen van anderen, omdat zo iets zeer hinderlijk kan zijn voor degene die
er binnentreedt en voor degene die er werkt. Het is eveneens verboden zich in de
kamers op te sluiten, op de muren te schrijven, spijkers in te slaan of
beschadigingen van welke aard ook aan te brengen. Wie opzettelijk iets beschadigt
is verplicht het voor eigen rekening te laten herstellen. Tot slot is het eveneens
verboden zich in het lokaal van de portier op te houden of in de keuken, met
uitzondering van degenen die van iemand van het personeel opdracht daartoe gekregen
heeft.

49.4 Page 484

▲back to top


- IV/480 -
Hoofdstuk 7.
Het gedrag buitenshuis
1 . Bedenk, beste jongens, dat iedere christen verplicht is zich
voorbeeldig te tonen tegenover zijn evennaaste, en dat geen preek meer stichtend en
voorbeeldiger kan zijn dan het goede voorbeeld.
2. Indien ge het huis verlaat, wees dan bescheiden in uw blikken, in uw gesprekken
en in al uw doen en laten. Niets kan een beter voorbeeld vormen dan een jongen te
zien, die zich goed gedraagt. Hij laat zien dat hij behoort tot een gemeenschap van
Chris-telijke en welopgevoede jongens.
3. Wanneer ge op wandeling moet gaan of naar school, of een boodschap moet
verrichten buiten het Oratorio, blijf dan nooit staan om met de vinger naar iemand
te wijzen, lach nooit uitbundig, gooi zeker niet met stenen, en spring niet over
greppels en sloten. Zulke dingen getuigen van een slechte opvoeding.
4. Indien ge personen ontmoet die een openbaar ambt bekleden, ontbloot dan het
hoofd en maak de gemakkelijkste weg voor hen vrij; handel evenzo ten aanzien van
geeste-lijken en van iedereen die met waardigheid bekleed is, vooral wanneer ge hem
in dit Huis ontmoet.
5. Wanneer ge voorbij een kerk of een heilige voorstelling komt, ontbloot dan het
hoofd ten teken van eerbied. Komt ge langs een kerk waar een godsdienstplechtigheid
gehouden wordt, bewaar dan het stilzwijgen van op gepaste afstand, om degenen die
zich binnen bevinden niet te storen.
6. Bij het binnentreden in een kerk, neemt ge wijwater en maakt het kruisteken,
buigt het hoofd, indien er alleen een kruis of een heilige voorstelling aanwezig
is, en kniel wanneer het Heilig Sacrament zich in het tabernakel bevindt, kniel op
beide knieën wanneer het Heilig Sacrament is uitgesteld. Maar zorg er vooral
voor, geen lawaai te maken, niet te praten, noch te lachen. Het is beter een kerk
niet te betreden, dan er zonder de nodige eerbied binnen te gaan.
7. Bedenk dat wanneer ge u niet goed gedraagt in de kerk, op school, bij het werk
of op de straat, gij daar niet alleen rekenschap zult over af te leggen hebben
tegenover God, maar dat het ook tot oneer strekt van het college of het huis waartoe
ge behoort.
8. Wanneer het u overkomt iemand tot buurman te hebben, of met een of andere
kameraad te moeten omgaan die slechte gesprekken voert, breng daar de Overste dan
onmiddellijk van op de hoogte, om te horen wat ge doen moet en met voorzichtigheid op
te treden, zonder God te beledigen.
9. Spreek nooit kwaad over uw kameraden, over de gang van zaken in het Huis, over
uw Oversten en hun verordeningen. Het staat iedereen volkomen vrij te blijven of
niet te blijven, en hij zou zichzelf alleen maar oneer aandoen door zich te
beklagen over een plaats waarin hij is opgenomen en verzorgd wordt, en waar hij kan
blijven of van waar hij kan weggaan naar het hem goeddunkt.
10. Zowel de studenten als de arbeidende jongens kunnen zich nergens anders heen
begeven dan naar hun werk of naar hun school, waarna zij onmiddellijk naar huis
terugkeren. Wanneer men gaat wandelen, is het verboden op straat te blijven staan,
winkels binnen te gaan, bezoeken te brengen of te blijven spelen of zich hoe ook
uit de rij te verwijderen. Evenmin is het toegestaan een uitnodiging aan te nemen
om ergens te komen eten, aangezien daar geen toestem- ming voor verleend wordt.
11. Wanneer ge voor uzelf en voor het Huis iets goeds wilt doen, spreek er dan
steeds goed over, en probeer steeds motieven te vinden om begrip te verwerven voor
wat de Oversten voorschrijven voor de goede gang van zaken van de gemeenschap..
12. Terwijl van u een redelijke en spontane eerbiediging van al deze regels
verlangd wordt, zullen de overtreders ervan ook gestraft worden, en degenen die
zich eraan houden, zullen, behalve de beloning die zij kunnen verwachten van de
Heer, ook beloond worden door de Oversten naar de mate van hun volharding en ijver.

49.5 Page 485

▲back to top


- IV/481 -
Drie bijzonder te vermijden fouten
Hoewel de zonen van het Huis al het mogelijke moeten doen om welke zonde ook
te vermijden, zijn er toch drie fouten, die jullie, beste jongens, vooral moeten
ver-mijden, omdat zij funest zijn voor de jeugd en verschrikkelijke gevolgen tot
na-sleep hebben. Het zijn deze: 1. het vloeken en het ijdel gebruiken van de
heilige naam van God; 2. de oneerlijkheid; 3. de diefstal.
Wees er zeker van, beste jongens, dat één enkele van deze zonden voldoende is
om de vervloeking van de hemel over het Huis af te roepen. Wanneer ge u echter
verre houdt van deze fouten, hebben wij gegronde redenen om te hopen, dat de zegen
des hemels over ons en over heel onze gemeenschap zal nederdalen.
Wie deze regels onderhoudt zal door de Heer gezegend worden.
Iedere zondagavond, of op een andere dag van de week. zal de prefect een
hoofdstuk van deze regels voorlezen, met een aangepaste morele overweging en aansporing
om ze na te leven.
Wat ten strengste in het Huis verboden is
1. Aangezien in het Huis het bezit van geld verboden is, is eveneens ieder soort van
kansspel verboden.
2. Ook is ieder spel verboden waarin het gevaar schuilt dat men zich benadeelt en
waardoor men in strijd kan komen met de ingetogenheid.
3. Het roken en pruimen van tabak is te allen tijde verboden, onder welk
voorwendsel ook. Het gebruik van snuif is toegestaan in de mate het door de Overste is
toegestaan na overleg met de dokter.
4. Het wordt nooit toegestaan, uit te gaan met familieleden of vrienden om te gaan
eten of om kleren te kopen. Wanneer daaraan behoefte bestaat, kan de maat genomen
worden om kleren te laten maken, of opdracht gegeven worden, dat zij door de
werkplaats van het Huis worden vervaardigd.

49.6 Page 486

▲back to top


- IV/482 -
NOTA'S
Avvisi ai Cattolici: dit boekje liet D. Bosco drukken in 1850 bij
Speirani te Turijn. Het behandelt 6 punten: 1) algemeen gedacht
over de godsdienst. 2) er is maar één ware godsdienst. 3) de
ketterse kerken hebben niet alle kenmerken van goddelijke
afkomst. 4) de ketterse kerken hebben niet de gehele Kerk van
Christus. 5) antwoord aan de Protestanten die zeggen: "Wij
geloven in Christus en het Evangelie, dus zijn we in de ware
Kerk." 6) de Protestanten geven toe dat wij in de ware Kerk
zijn.
Op het voorblad was de afbeelding gedrukt van Jezus Christus
die de sleutels geeft aan Petrus ofwel de pauselijke emblemen.
Beide soorten voorbladen droegen de tekst: "Waar de opvolger van
Petrus is, daar is de Kerk van Christus" en daaronder: "Onze
h erd er s ve rb inden o ns m et de Paus en onze Paus verbindt ons met
God."
In 1851 liet hij deze "avvisi" voegen bij de herdruk van de
"Giovane Provveduto" onder het opschrift: "Grondslagen van de
katholieke godsdienst." (Zie "Memorie dell'Oratorio di Fr. di Sales",
blz 240-341).
Barrera: pater van de "Congregazione della Dottrina Christiana"
(Doctrinariër). Bekend predikant, hield de toespraak bij de
eerste steenlegging 20 juli 1851, van de nieuwe kapel H. Fr.
van Sales in Valdocco. (zie: "Memorie dell'Oratorio di Fr. di
Sales", blz. 277).
Buro (Barracon): waarom deze woorden in de "Memorie" vol. IV, blz.
114, met hoofdletter staan en wat ze precies betekenen is niet duide-
lijk.
- buro (cfr. bureau) houdt verband met (arabisch)woord baracon
(waarvan oude vorm baraakon) en gevormd tot bouracan met de
bete-kenis vanaf 16de eeuw van een nogal grof stuk linnen, dat
mees-tal diende voor overjassen en regenmantels (cfr. caban,
carvane, barak,...) en betekende ook (arabisch) tapijt, waarop
men zat om te rusten, te werken, te schrijven, te rekenen...
- later kreeg dat woord de betekenis van de (schrijfrekentafel
en meubel waarop dit stuk lakentapijt lag waaraan men zat te werken.
Wij hebben deze laatste betekenis gekozen. (Zie Larousse en ook E.
Littré).
Civiele lijst: 1) Goederen van de Kroon: de som die jaarlijks
uit de staatsinkomsten aan het hoofd van de Staat wordt
toegekend, om daaruit in zijn onderhoud en in dat van zijn
familie te voorzien. Luidens art.77 van de Belg. Grondwet wordt
de C.1. door de wet vast-gesteld voor de duur van 's Konings
regering. De wet van 24.7.1951 heeft de C.1. van K. Boudewíjn
op 36 milj. vastgesteld. Deze som werd, zoals in die wet
voorzien, op 42 milj. Fr. gebracht op 1.1. van het jaar van zijn
huwelijk.
Door diezelfde
w e t w o r d e n d e w o n i n g e n k o n i n k l i j k e ( d e p a l e i z e n t e Brussel,
Laken en Antwerpen) ter beschikking gesteld van de Koning. De

49.7 Page 487

▲back to top


- IV/483 -
C-1. moet in de meubilering en het innerlijke onderhoud van de
paleizen voorzien. Het uiterlijke onderhoud en de verwarming van
de paleizen zijn ten laste van de Staat. 2) C.1 . he t b ehe er
van het inkomen van de Kroon. 3) het Bestuur (geheel van
bedienden) van het C.1. (zie "Al g. Winkler Prins").
Commendataire abdij: een klooster waarvan de abt een commende kreeg,
d.w.z. die als abt de inkomsten genoot van de abdij, zonder dat
hij daar resideerde of zich met de geestelijke zorg van de
kloosterlingen hoefde te belasten. Misbruik, dat veel afbreuk
heeft gedaan aan de kloosterlijke tucht, vooral wanneer leken
tot dit ambt benoemd werden. (zie "Encyclopedisch Kerkelijk
Woordenboek" 1953).
Cuor d'Oro: (Gouden Hart) uithangbord van een herberg gelegen in de
via Cottolengo, die zich achter op een binnenplein achteraan het
huis n.34 bevindt. (zie "Memorie dell'Oratorio di Fr. di Sales", blz.
246).
Dierlijk magnetisme: fysisch-psychische werking die de ene persoon
door de kracht van zijn wil, op een andere kan uitoefenen. Het
heet ook mesmerisme naar de Weense Dr. F.A. Mesmer (Weil,
23.5.1734-Meersburg, 5.3. 1815) die de theorie van het D.m. in
de geneeskunde uitwerkte en leerde dat de mens aan de invloed is
blootgesteld van een alom tegenwoordig, fijnstoffelijk fluidum,
door hem, D.m, genoemd om het van het gewone magnetisme te onder-
scheiden. Aan de toestand van dit fluidum dankte de mens zijn
gezondheid of zijn ziekte. Dat hield tevens in dat er in feite
slechts één ziekte en één geneesmiddel bestaat. Jarenlang werd
deze theorie, door Mesmers aanhangers bijgewerkt, in weten-
schappelijke kringen zowel verdedigd als bestreden. Verkreeg te
Parijs (ca.1780) grote faam door vele vermeende genezingen ten-
gevolge van zijn geheimzinnige methode. Mesmer heeft ongetwij-
feld de grote stoot gegeven tot de ontwikkeling van het moderne
hypnotisme en andere psychotherapeutische methoden. Na 1900
echter had de theorie iedere wetenschappelijke waarde en be-
langstelling verloren, wel hebben de hypothese van het D.m en de
eraan toegeschreven verschijnselen een belangrijk aandeel gehad
in de ontwikkeling van het moderne hypnotisme en spiritisme. (Winkler
Prins).
Doctrinariër: priester van de "Congregatio Presbyterorum saecularium
a Doctrina christiana", gesticht 29 sept. 1592 te Avignon als
'Doctrinaires ou clercs de la doctrine chrétienne", door de Zal.
César de Bus (eerbiedw. verklaard in 1821) en goedgekeurd 23
dec. 1597. Er bestond een It. tak sinds 27 aug. 1805. Doel:
catechis-musonderricht en parochiedienst. In 1948 telde ze 65
leden.
Dode hand: Is in het alg. de wettelijke instelling van de onover-
draagbare goederen. Het instituut der D.h. is het lichaam of de
gemeenschap, de vereniging, welks bestaan eeuwig is, wegens het
voortdurend aanvullend wisselen van de leden en wiens goederen
bijgevolg onttrokken zijn aan de gewone wetten op de overdracht
der goederen bij gelegenheid van het overlijden der bezitters.
Dat betreft vooral kerken, kloosters, tehuizen, steden,
bezitters van zulke goederen. De Staat of andere Heren die
hierdoor successierechten verloren, verboden gaandeweg deze

49.8 Page 488

▲back to top


instellingen gronden aan te werven zonder hun toelating. Soms lieten
ze dat toe in-

49.9 Page 489

▲back to top


- IV/484 -
dien ze ineens een som stortten (amortissement). De goederen van de
D.h. waren heel groot. In de 16de eeuw kwam er reactie, maar
bleef een paar eeuwen machteloos. De eerste krachtige reactie
was de wet van 1749 in Frankrijk, waardoor de wijze van goederen
aanwerven beperkt werd voor bovengenoemde gemeenschappen. Een
edict van aug. 1789 breidde de vorige wet uit. Een dekreet van 3
Messidor (a.XII) verbood hun elke aanwerving van goederen zonder
toestemming van het Wetgevend Lichaam.
Er bestaat een taks op de goederen van de D.h. Rechtsgrond
van deze belasting is dat van deze goederen nimmer
successierechten worden geheven. Als compensatie heeft de wet
van 25 febr. 1849 in Frankrijk een speciale belasting gelegd op
alle belastbare goederen v. voornoemde instellingen: eerst was
het 62,5 centiem per frank van de gewone belasting; later werd
het 70 centiem bij de wet van 30 maart 1872.
In Ned. werd 1934-1938 een dodehandsbelasting geheven.
In België: om de D.h. tegen te gaan onderwierp art. 147 e.v.
wetb. der successierechten de verenigingen zonder winstgevende
oogmerken en de int. verenigingen met wetenschappelijk doel
aan een jaarlijkse taks, tot vergoeding der successierechten,
die berekend wordt op de massa van de in Belg. bezeten goederen
zonder aftrek van de lasten. Ze bedraagt 0,15 pct.- minimum 20
fr. - en wordt geheven aan de hand van een door de betrokkenen
bin-nen de eerste drie maanden van elk jaar in te dienen aan-
gifte (boete van 100 fr. voor elke maand vertraging). Wanneer
de jaarlijkse taks 100 fr. niet bereikt, bestaat de
mogelijkheid om de voor drie opeenvolgende jaren verschuldigde
taks ineens te kwijten. (zie Larousse en Winkler Prins).
Espen: Zeger, Bernard van, Vl.r.k. theoloog (Leuven 9.7.1646 –
Amersfoort, 2.10.1728). Beroemd als leraar in kerkelijk recht
te Leuven. Zijn werken kwamen wegens Jansenistische en
Gallicanistische tendenties op de Index (Opera Omnia canonica; 6
dln., 1732). (zie Winkler Prins).
Farfarello: een der dwaze, aanstellerige duivels uit de hel van Dante.
Febronius: Justinus, pseudoniem van Johann Nikolaus von Hontheim,
theoloog, (Trier, 27.1.1701 - Montquentin, Luxemburg,
2.9.1790). Studeerde te Trier, Leuven, Leiden. 1728 priester
gewijd, later wijbisschop v. Trier. Zijn hoofdwerk is "De statu
Ecclesiae" (1763) waarin hij streefde naar vereniging van kath.
en prot. door het gezamenlijke in hun leerstellingen te
accentueren en door de macht van de Paus te herleiden tot die
van (voorname) bisschop (van Rome). Dat is het Febronianisme.
Het vond nogal opgang door het toen heersende antiklerikalisme
en irenisme maar werd door de Paus veroordeeld (1764). In 1769
leidde hij de conferentie van Koblenz en in 1786 het Enser
Congres met het protest tegen de pauselijke macht. (zie Winkler
Prins).
Handjeklap of handjeplak: It.Mancalda, fr. Mainchaude; een speler
houdt de hand open op zijn rug terwijl hij met het hoofd op de
andere arm tegen een muur, boom, ... leunt. De spelers slaan
een voor een op zijn open hand met hun open hand. Zo gauw de
"zoeker" meent een speler te herkennen die hem zojuist op de
hand raakte, zegt hij diens naam: is het juist, dan moet die speler
zijn plaats innemen.
Handjeplak is ook nog een ander spel: een speler legt zijn hand op

49.10 Page 490

▲back to top


- IV/485 -
de tafel, een tweede speler legt zijn hand erboven op, en een
derde ook, enz. Eenzelfde speler mag zijn twee handen niet tege-
lijkertijd erboven op leggen. De speler van wie de hand de tafel
raakt, trekt zijn hand eronder uit en legt die boven op de
stapel handen en telt: "een". De volgende hand wordt eronder
uit getrokken en erboven op gelegd: "twee", enz. Het spel gaat
voort tot een zeker getal bereikt is, gewoonlijk 10. Bij het
noemen van dat getal moeten alle spelers de handen terugtrekken
zodat de onderste hand die bovenop moest komen te liggen ze niet
kan raken. Is dat wel het geval, dan krijgt die speler een
strafpunt, zoals ook de speler die te vroeg of te laat (de
spelers doet wachten) zijn hand terugtrekt: want dit spel moet
vlot gaan. (zie "Code des jeux", Claude Averline, Hachette, 1961).
Pusey: Edward, Eng. theoloog (Pusey House, Birkshire, 22.8.1800 -
Oxford, 16.9.1882). Hoogl. Oxford, werkte mee met Keble en
Newman aan de stichting van de Oxfordbeweging, die een her-
opleving is van de High Church Party, gesticht door de aarts-
bisschop Laud in het begin der 17de eeuw en waaruit de tegen-
woordige Anglo-Katholieken voortkomen. Pursey ging niet zoals
Newman naar het r.k. geloof over, al stond hij een nauwe band
tussen Kerk en Staat en de kath. riten voor (ritualisme). (zie Winkler
Prins).
Rugantino (of Rogantino: pop uit het volkse theater: klein manne-
tje met een grote mond voorstellend, een kwalijk sprekende op-
schepper die uiteindelijk altijd van overal steun krijgt en
leeft op de kap van anderen.
- Ontleend zoals ruganza (arroganza) aan rugà (twistend protes-
teren, dreigementen uitend) in het begin een klanknabootsend
woord en betekende altijd protesteren mompelend, twistzoekend
(zeggend: u...a...i...o..). De pop was wat aanstellerig
gekleed, zoals de gevangenisbewakers einde XVIIde eeuw met de
grote driehoekige hoed van de incroyabel van het directoire,
een zeer korte rode jas met lange panden, een ondervestje en
kniebroek alles rood; schoenen met gespen; (er bestaan enkele
volkse variaties); witte kousen met rode strepen (horizontaal
zoals de wijnsjouwers), een gordel met twee messen. Had een
vooruitstekende kin, kromme benen en daarom wel eens "de aap" genoemd.
- in 1848 gekozen als teken van patriotisme in een romeins blad,
maar nu met een sabel. Er werd ook een Rogantino Piëmontese opgericht.
- in 1870 verscheen een ander blad met Rugantino als titel dat
weldra werd voortgezet door de Romeinse dichter Giggi Zanazzo,
die de figuur veredelde door ze elke gebeurtenis te doen
meeleven van de natie, van Rome en Turijn. (Enciclopedia It.)
Zusters van het H. Sacrament: Sacramentine di M. Ausiliatrice,
Adoratici dell SS. Sacramento.

50 Pages 491-500

▲back to top


50.1 Page 491

▲back to top


50.2 Page 492

▲back to top


50.3 Page 493

▲back to top


- IV/487 -
INHOUDSTAFEL
Bladzijde
Eerste Hoofdstuk
Opstand en Trouw.
Tweede Hoofdstuk:
Jongens opgenomen in het Jongenstehuis van Valdocco - Pater,
red mij - Een kelner in gevaar - Don Bosco op tocht voor
zijn stumpers - De Voorzienigheid laat hem nooit in de
steektegengiften - Het avondpreekje en de vragen - Het
Veertigurengebed en de zangscholen - Een vreemde
ve rs ch i j ni ng i n het kleine theater - Liefde, nederigheid en
waakzaamheid.
4
Derde Hoofdstuk:
Senatoren bezoeken het Oratorio - Samenspraak - Brief aan
D. Bosco van het Ministerie van Binnenlandse Zaken -
Siccardi bereidt de wet op de kerkelijke onschendbaarheid
voor - Mgr. Fransoni in Pianezza en bezoek van Don Bosco - De
Aartsbissc hop raadt he m aa n ee n kloos te rc ongregatie t e
stichten.
11
Vierde Hoofdstuk:
Welslagen der jongens van het zondagsoratorio - Don Bosco
geeft catechismusles midden in het veld en verbazing van en-
kele Engelsen - Voorzichtigheid van Don Bosco bij zijn bezoek
aan andere Oratoria - Markies di Cavour geeft catechismus-
onderricht - Twee andere beroemde catechismusleraren -
V riendschappelijke betrekkingen tussen de priester Rosmini en
Don Bo sco - Pla n va n Don B os co v oo rge st el d aa n Rosmini .
20
Vijfde Hoofdstuk:
Zitting van de Senaat over het Oratorio - Bespreking -
Gunstige beslissing.
28
Zesde Hoofdstuk:
Een teleurstellende feestdag van de Grondwet - Het parlement
keurt de wet-Siccardi goed - Terugkeer van Mgr. Fransoni in
Turijn - Droevige Goede Week - De paascommunie in de zondags-
oratoria - Vermaningen aan de jongens - Het voorbeeld van
de zonen leidt tot bekering van hun vader - Beledigingen aan
het adres van de Aartsbisschop - De Senaat en de afschaffing
der Kerkelijke Onschendbaarheid - Terugkeer van Pius IX
in Rome - Een aanslag op het leven van de Paus verijdeld - Een
academische zitting ter ere van Pius IX.
34

50.4 Page 494

▲back to top


- IV/488 -
Bladzijde
Zevende Hoofdstuk:
Mgr. Fransoni gevangengezet in de Citadel - De jongens van
het Oratorio op bezoek bij de Aartsbisschop - Inzameling
voor een herdersstaf - Mgr. Fransoni en Don Bosco in Pia-
nezza Een nieuwe apostolaatvereniging onder de geeste-
lijkheid - Stichting van de conferenties van de H. Vincen-
tius a Paolo in Turijn - Don Bosco en de conferenties.
41
Achtste Hoofdstuk:
Feesten en liederen in het Oratorio - Verval van de oude
gi ld en - Ongodsdienstige arbeidersverenigingen - Een vereni-
ging tot onderlinge bijstand door Don Bosco gesticht - Het
Re gl em en t ervan - S tr ijd tegen di e verenig in g - Het goede
dat zij verricht en het goede zaad dat zij verspreidt - De
arbeidersklassen: verlangens, ellende, verlokkingen en
katholieke actie.
47
Negende Hoofdstuk:
Een geschenk van de Paus aan de jongens van de Oratoria -
Het feest van de Rozenkransen - Artikel in een katholiek
blad - Een brief van kardinaal Antonelli - Aflaten.
55
Tiende Hoofdstuk:
Dood van de heer di Santarosa - Uitwijzing der Servieten -
Mgr. Fransoni ín Fenestrelle - Veroordeling van andere bis-
schoppen - Vervolging van de Oblaten en volksoproer - Don
Bosco en de Oblaten - Demonstraties tegen het Oratorio ver-
ijdeld - Teruggave aan de Servieten van door de fiscus af-
genomen goederen - Schandelijke ketterij van Don Grignaschi -
Don Bosco bezoekt hem in de gevangenis te Ivrea.
64
Elfde Hoofdstuk:
Don Bosco en de graaf di Cavour - Een gevolgtrekking - Mgr.
Fransoni in ballingschap en bezoek van Don Bosco - De secre-
tarissen van de graaf.
70
Twaalfde Hoofdstuk:
Geestelijke Oefeningen in Giaveno - Brief van Don Bosco aan
de theoloog Borel - Genegenheid van Don Bosco voor de deel-
nemers aan de geestelijke oefeningen - De koopman en de apen -
De preken van Don Bosco - Bezoek aan het heiligdom van San
Michele - De terugkeer naar Turijn - Genezing van een hard-
nekkige koorts - Dreigementen tegen de jongens van het Ora-
torio en vergiffenis.
74
Dertiende Hoofdstuk:
Aankoop van het terrein uit de dromen - Onderhandelingen met
Rosmini over een lening en het plan voor een gebouw in Val-
do cc o - Do n Bosco v oo r de tweede ma al naar S tr es - In Cas-
telnuovo - Aflaten voor de kapel in de Becchi - Brief van
Don Bosco aan de theoloog Borel - Giovanni Cagliero ontmoet
Don Bosco.
82

50.5 Page 495

▲back to top


- IV/489 -
Bladzijde
Veertiende Hoofdstuk:
De Aartsbisschop staat de inkleding toe van de eerste vier
studenten van het Oratorio - Michele Rua leerling van de
Latijnse school - Alvorens tot de Rosminianen toe te treden
beveelt kanunnik Gastaldi het Oratorio bij zijn moeder aan -
"Gemakkelijke manier om de Gewijde Geschiedenis te leren,
ten gebruike van het christelijke volk".
91
Vijftiende Hoofdstuk:
Don Bosco, voorbeeld van kinderlijke liefde - De naamdag van
zijn Moeder - Nederigheid van Moeder Margherita en haar
eenvoud - Ontvangst van vooraanstaande personen - Erkente-
lijkheid tegenover de weldoeners - Geest van armoede en recht-
vaardigheid
95
Zestiende Hoofdstuk:
Don Bosco en de steun aan zieken en stervenden - Wonderbaar-
lijke bekering van een atheïst - Nog een bekering van een
sektariër - Een heftige botsing met de sekten.
101
Zeventiende Hoofdstuk:
Voorlopige vereniging van katholieke leken tot stuiting van
de goddeloosheid - Don Bosco preekt het jubileum in Milaan -
Stichtende gebeurtenissen - Jaarlijkse conferentie van dank-
baarheid tot Maria Onbevlekt Ontvangen - De Madonna van Rosmini.
111
Achttiende Hoofdstuk:
Geest van boete - Vermaningen tot de jongens - Voortdurende
getuigenissen uit het leven van Don Bosco - Hoe hij rust en
wat hij eet - Don Stellardi en kanunnik Ronzino aan Don
Bosco's tafel - Zijn ontspanningen - Het sterrengewelf op
een heldere avond.
119
Negentiende Hoofdstuk:
Hoe Don Bosco al zijn zintuigen streng in bedwang houdt -
Versterving in het spreken, luisteren en werken - Een prach-
tige lofrede op Don Bosco, geschreven door Mgr. Cagliero –
Buitengewone en geheime boetedoeningen van Don Bosco - Hij
staat ze niet toe aan zijn leerlingen - Zijn smartelijke en
aanhoudende ziekten.
132
Twintigste Hoofdstuk:
Het katholieke geloof aangevallen door de Waldenzen en door
Don Bosco verdedigd - Tweede druk van de Giovane Provveduto
en van "de grondslagen van de Katholieke Godsdienst" -
Een Waldenzer boekhandelaar - Een waakzame schildwacht -
Bouw
van een tempel voor de Waldenzen in Turijn -
Woede van de sektariërs tegen het onderwijs in de theo-
logie - Nepomuceno Nuytz - De eerste vier leerlingen van
het Oratorio worden ingekleed - Ingetogenheid en heldhaf-
tigheid van Moeder Margherita - Twee brieven van een oud
leerling – Aflaten.
141

50.6 Page 496

▲back to top


- IV/490 -
Bladzijde
Eenentwintigste Hoofdstuk:
De heer Pinardi stelt D. Bosco voor zijn huis in Valdocco te
kopen - Lening van de priester Rosmini aan D. Bosco - Dui-
delijke inmenging van de goddelijke Voorzienigheid - Het
contract en de aankoop van het huis – Erkentelijkheid t en opz ic ht e
van Rosmini.
153
Tweeëntwintigste Hoofdstuk:
De financiers van de wereld - Don Bosco en de bank van de
g oddelijke V oo rz ie nighe id - Ontwerp van de kerk van de H.
F r. van Sale s - Ca rna va l in V aldocco - Catechismus in de
vasten - Don Bosco in het Oratorio van de H. Aloysius -
Plannen van de Afgevaardigden tegen de kloosters en de wet
op goederen in de Dode Hand - Het graafwerk voor de funda-
menten van de nieuwe kerk.
160
Drieëntwintigste Hoofdstuk:
Don Bosco vraagt bijdragen aan de weldoeners voor de bouw
van de nieuwe kerk - Antwoord van Pater Rosmini - Don Bosco
i n Biella en z ij n ontmo et in g me t Pat er G og gia - In Oropa -
Bemoedigende brieven van de Bisschoppen - De feesten van
Sint-Jan en van de H. Aloysius in Valdocco - Don Bosco in S an
Ignazio en in Lanzo: zijn voorspellingen.
167
Vierentwintigste Hoofdstuk:
Andere pogingen van Don Bosco om subsidies te verkrijgen -
Edelmoedige belofte van de Koning - Zegening en het leggen
van de eerste steen van de kerk - Toespraak van Pater
Barrera - Feesten, toneel en nieuwe voorspellingen - Don Bosco
en de Joden.
174
Vijfentwintigste Hoofdstuk:
Giovanni Cagliero - Indrukken en meningen van de jonge Tur-
chi opgenomen in het Oratorio - Het feest van Allerzielen
in Castelnuovo - Cagliero wordt door Don Bosco naar Valdocco
gebracht - Zijn getuigenis over de armoede van het huis en
over de goedheid en ijver van Don Bosco - Cagliero en Rua
in de school - Werkcontracten voor de jonge arbeiders.
181
Zesentwintigste Hoofdstuk:
De Broederschap van de H. Aloysius - Conferenties – Wonderen
van Don Bosco - Hij voorspelt de toekomst van het Huis in
Valdocco en van de andere zondagsoratoria - Hij kondigt
de nakende dood aan van enkele jongens en een onverwachte
genezing - Hij onthult de gewetenstoestanden - De gave der
tranen.
190
Zevenentwintigste Hoofdstuk:
Een artikel van Goffredo Casalis - Verschijnselen van onte-
vredenheid in het Oratorio - Vergeven brutaliteit -
Onredelijke aanmatigingen - Brief van Don Borel aan
D o n P o n t e - Antwoord - Het feest der Onbevlekte Ontvangenis -
Het eerste d ecennium .
196

50.7 Page 497

▲back to top


- IV/491 -
Bladzijde
Achtentwintigste Hoofdstuk:
G eldgebr ek v oo r de in ri ch ti ng van de k erk - Rondschrijven
v an de B is sc ho p van B ie ll a - Edelmoedige steun van de Koning -
De eerste grote loterij.
202
Negenentwintigste Hoofdstuk:
De eerste eetzaal van de jongens - Gewijzigd systeem bij het
uitdelen van de maaltijd - verschillende klassen van jongens - D e
eerste regels van het Huis - de slaapzalen - Twee brieven
voor het aannemen van de jongens - Vaderlijke verdraagzaamheid -
Cagliero begint met de muziekstudie - Moederlijke ted erheid -
Margherita en de zieken.
212
Dertigste Hoofdstuk:
Afvalligheid - Preek over de maagdelijkheid van Maria - IJver
en liefde van Don Bosco voor hen díe door de ketters bedrogen
waren - Disputen met de Waldenzen en hun bedienaren -
Een schandelijke preek; de adelaar en de vos - Het jubileum
in het Oratorio van de H. Fr. van Sales - Bouwwerken van de
Waldenzen rond hun tempel.
220
Eenendertigste Hoofdstuk:
Giften voor de loterij - Op zoek naar een lokaal voor de
tentoonstelling - Bijdrage van de Koning - Tentoonstelling
van de prijzen van de loterij - Vrijstelling van portokos-
ten - De taxatie der prijzen - Opening van de tentoonstel-
ling - Graaf di Cavour - Een ongeluk.
226
Tweeëndertigste Hoofdstuk:
Een pijnlijke ervaring voor Don Bosco - De hartstochten ver-
duisteren de geest - Wijze opmerking van Don Leonardo Murial-
do - Brief van Don Cafasso aan Don Bosco - Een boosaardige
en stormachtige vergadering - Afvalligheid en oorlogsverkla-
ring - Beledigingen, standvastigheid en geduld.
234
Drieëndertigste Hoofdstuk:
Valstrikken van Don Bosco's tegenstanders - Middagmalen en
vieruurtje voor niets - Gevolgen van het gemor - De Aarts-
bisschop en de benoeming van Don Bosco tot Hoofddirecteur
van de drie Oratoria - Lovende brief van Mgr. Fransoni aan
de directeur van het Oratorio van Vanchiglia - Don Bosco
ontslaat de opruiers - Nieuwe ijver en nieuwe catechismusle-
raren - Verzoening - Een doosje lucifers.
240
Vierendertigste Hoofdstuk:
Ontploffing van het kruitmagazijn - Heldenmoed van sergeant
Sacchi - De hoed van Don Bosco - Zichtbare bescherming van
Maria - Verschillende voorvallen - Een duif - Een balk vliegt
in brand - De jongen Gabriele Fassio - Het Onze Vader en
Weesgegroet tot de H. Aloysius - Moeilijkheden in het Orato-

50.8 Page 498

▲back to top


- IV/492 -
rio - Valdocco, toevluchtsoord - Steunverleningen - Een
herdenkingsbeeld - Don Bosco en het Kleine Huis van de god-
delijke Voorzienigheid.
Vijfendertigste Hoofdstuk:
De maand mei in het Oratorio - Brief van Don Bosco aan de
bisschop van Biella - de bisschoppen en de loterij - Proeve
van kennis afgelegd door de jongens van de avondlessen -
Lof van de Armonia - Goedkeuring van de priester Aporti -
Het oordeel van een politieke vluchteling over het werk van
Don Bosco.
Zesendertigste Hoofdstuk:
Don Bosco's liefde voor de armen - Enkele getuigenissen -
De politieke uitwijkelingen - De goochelaar - Francesco
Crispi - Andere bannelingen geholpen - Mislukt bedrog -
Geestelijke weldadigheid.
Zevenendertigste Hoofdstuk:
Het verlangen om de wereld te bekeren - De geest van godsd iens ti g
l even in d e jo ng en s a an ge wa kk erd - D e ni euwe kerk van de H.
Fr. van Sales is gereed - Zegening van een tabernakel en van een
klok - De bisschoppen van Vercelli en van Ivrea kunnen niet
aanwezig zijn bij de inwijding van de kerk - Uitnodiging en
antwoord van de burgemeester, de onderburgemeester en professor
Baruffi - Gedichten - Don Bosco onze koning!
Achtendertigste Hoofdstuk:
Inwijding van de kerk van de H. Fr. van Sales - De eerste
Mis - de namiddagplechtigheden - Dankbetuigingen - Muziek
en poëzie - Het dagblad "La Patria".
Negenendertigste Hoofdstuk:
Nieuwe voorschriften voor de kerk en het jongensverblijf -
Don Bosco en het H. Sacrament - De kerken - De gewijde muziek -
De plechtigheden - De dienst aan het altaar - De H.Mis - De
voorbereiding en de dankzegging - De heilige ceremoniën - De
Communie en het bezoek aan de kerk - Vereniging met God.
Veertigste Hoofdstuk:
Plechtig feest ter ere van de H. Aloysius - Een grappige
opmerking en een droevig geval - Brieven van de bisschoppen
voor de Loterij - De bisschop van Fossano in het Oratorio -
Gedenkwaardige toespraak van de bisschop van Biella – Trek-
king van de loterij - Mgr. Fransoni wenst zichzelf geluk met
Don Bosco.
Bladzijde
248
259
265
271
282
287
295

50.9 Page 499

▲back to top


- IV/493 -
Bladzijde
Eenenveertigste Hoofdstuk:
Bouw van het nieuwe Jongenstehuis - Tweede retraite
te Giaveno - Een heilige arbeidersjongen - Een preek van
Don Bosco en de zuiverheid - Een getuigenis over het leven van
Don Bo sc o in die jar en e n ov er zijn n aa stenliefde .
302
Tweeënveertigste Hoofdstuk:
Don Bo sc o naar de Becchi - Vrijgevigheid van zijn Broer
Giuseppe en diens genegenheid voor de jongens van het Orato-
rio - Een brief van Don Bosco aan Buzzetti - Inkleding van M ic he le Rua
en v an Giuseppe Ro cchiett i - Giften van de Koning - Don Bosco
aanvaardt het ridderkruis niet – Commandatore Luigi Cibrario -
Onderscheidingen, beloning voor welda dig heid,
308
Drieënveertigste Hoofdstuk:
Seminaristen die zich uit het Oratorio terugtrekken -
Voorspellingen van Don Bosco waarheid geworden - Zijn
go ed hei d - Ni eu we studenten - G edenkwaardige opneming en
beker in g va n een jon ge n.
315
Vierenveertigste Hoofdstuk:
De bouw van het Jongenstehuis gaat verder - Voorzichtige
en heilzame vermaningen van Don Bosco aan de metselaars -
Kanunnik Gastaldi en zijn belangstelling voor het Oratorio -
Instorting van het nieuwe huis - Zichtbare bescherming
van de hemel - Kalmte en gelatenheid van Don Bosco - Geïmprovi-
seerde klassen - Gedichten.
322
Vijfenveertigste Hoofdstuk:
Gestook tegen de Paus - Een gunst van Maria Troosteres der
Bedrukten - Een dominee door Don Bosco weerlegd - Plan van
de K atholieke Le ct uur – M gr . Fr an son i en M gr . Moreno - Het
geheim van Don Bosco om tijd te vinden voor zijn vele werk -
In Oropa: nederigheid - Een brief van de bisschop van Ivrea
aan Don Bosco en overleg om te beginnen met de Katholieke L ect uu r -
Twee pauselijke antwoorden aan Don Bosco.
332
Zesenveertigste Hoofdstuk:
Ka th olieke Lectu ur - Plannen tot samenwerking - Het belang
van dit werk - De eerste inleidende aflevering - De bisschop
van Ivrea - Aanhoudende bedrijvigheid van Don Bosco - Zijn
brieven - Gelijktijdige en verschillende werkzaamheden in de g eest
van Don Bosco - Het eerste reglement van het Jongens-
tehuis van de H. Fr. van Sales.
340
Zevenenveertigste Hoofdstuk:
He t voorkomende sy steem - D e to ep ass in g er va n - De voordelen. 348
Achtenveertigste Hoofdstuk:
Een woord over de straffen.
358

50.10 Page 500

▲back to top


- IV/494 -
Bladzijde
Negenenveertigste Hoofdstuk:
Don Bosco tussen de jongens en het volk – Zondagsoratoria -
De eerste afleveringen van de Katholieke Lectuur - De katholiek
in de godsdienst onderricht - Moeilijkheden met de censuur - De
Waldenzen en het feest van de Grondwet – Historis c h e a a n t e k e n i n g e n
betreffende het mirakel van het H.Sacrament te Turijn -
Opdracht tot herdruk in 1903 aan de seminarist Rua - Het
vierde eeuwfeest van het mirakel - Don Chiatellino in Borgo
Cornalense.
366
Vijftigste Hoofdstuk:
Het huis Pinardi en Don Cafasso - Don Bosco zijn biechtkind -
Zijn vertrouwelijkheid en geestelijke vereniging met de
directeur van het Convitto Ecclesiastico - Vrijgevigheid van
Don Cafasso ten opzichte van het Oratorio en zijn bovenna-
tuurlijke inzichten - De roepingen - Erkentelijkheid van Don Bosco
en van zijn jongens.
375
Eenenvijftigste Hoofdstuk:
De heropbouw van de ingestorte kerk – Weldoeners - Het
kleine lot - Naastenliefde van Don Bosco ten opzichte van
de hoofdopzichter - Preken - Versiering van de nieuwe kerk -
De nieuwe klok - Het veertigurengebed – Mgr. Artico, Don
Bosco en het feest van de H. Aloysius.
380
Tweeënvijftigste Hoofdstuk:
De Broeders van de Christelijke Scholen opgeroepen voor de
militaire dienst - Minister Cibrario: catechismus en
Bijbelse Geschiedenis op de lagere scholen - Vernietiging van
een kroeg - Het Oratorio meester van het vijandelijke kamp. 387
Drieënvijftigste Hoofdstuk:
Een vader wordt protestant en zijn gezin blijft vast in het geloof -
Bekering van een Waldenzer jongeman - Diodati in de scholen
ingevoerd - Don Bosco in San Ignazio en in Villastellone -
Samenspraken over "hedendaagse gebeurtenissen" - De woede
van de Protestanten - Twistgesprekken - Verleidingen en
dreigementen - Plannen voor een huis der Rosminianen nabij het
Oratorio.
394
Vierenvijftigste Hoofdstuk:
Studie der jongens in de vakantie - Het Latijn van de Kerk
en van Vaders - Katholieke Lectuur - De processie van de
Consolata - Vermindering van het aantal voorgeschreven feest-
dagen - Voorbereidingen tot de plechtigheid van het Rozen-
kransfeest - De jongens van het Oratorio in Morialdo - Een
onverwachte genezing.
404

51 Pages 501-510

▲back to top


51.1 Page 501

▲back to top


- IV/495 -
Bladzijde
Vijfenvijftigste Hoofdstuk:
Nogmaals de Katholieke Lectuur - Eenvoud van Don Bosco bij
het schrijven - Zijn Nederigheid – Prof. Peyron en een ver-
gadering van priesters - Getuigenissen over de nederigheid
van D. Bosco.
Zesenvijftigste Hoofdstuk:
Don Bosco en de leerlingen bewonen het nieuwe gebouw -
Stoutmoedig maar vast besluit - Inrichting der interne
werkplaatsen voor kleermakers en schoenmakers - Het
e e r s t e r e glement voor de werkplaatsen - Meesters en werklieden
voor k l e e r m a k e r i j e n - P l a n v a n D o n B o s c o t e n g u n s t e v a n
de maat-schappij en van de arbeiders.
412
419
Zevenenvijftigste Hoofdstuk:
De afdeling van de studenten - De privé-scholen van de pro-
fessoren Don Picco en Bonzanino - De mantels der militairen -
Nieuwe getuigenissen van de wonderen van Don Bosco in het
Oratorio - De studenten uit de stad van de privé scholen en Don
Bosco - Het feest van de H. Mattheus en een regen van stenen
- Heilzame invloed van Don Bosco op enkele leerkrachten -
Verdiende lofprijzingen voor de studenten van het Oratorio -
Hartelijke verstandhouding tussen de volksjongens
en de zonen der rijken.
425
Achtenvijftigste Hoofdstuk:
Het intieme leven en de levenswijze in het Oratorio -
Goedheid van de leerlingen - Don Antonio Grella - Brief van
kardinaal Antonelli - Plan voor een drukkerij van Don Rosmi ni -
Priesters beschuldigd van muiterij - Ingebruikneming van de tempel
der Valdenzen - Een artikel van de Rogantino en een voor-
spelling van D. Bosco - Een diner voor de arbeiders - Brief
van D. Bosco aan kardinaal Aartsbisschop van Ferrara - Dispuut
tussen een advocaat en een protestantse dominee: ee n drama -
De kippen van Moeder Margherita.
433
Negenenvijftigste Hoofdstuk:
Aanslagen - Vergiftigde kastanjes en wijn - Slagersmessen -
Afkeurenswaardig gedrag van de openbare macht - Een goede
vriendendienst - Een hagel van stokslagen - Cagliero als
verdediger van Don Bosco - Gevaar op de weg van Moncalieri -
Voorzichtige maatregelen van Moeder Margherita – Genegenheid
van de buurtbewoners.
444
Zestigste Hoofdstuk:
De geschiedenis van een hond.
453

51.2 Page 502

▲back to top


- IV/496 -
Bladzijde
Eenenzestigste Hoofdstuk:
Don Bosco, het magnetisme en het spiritisme - De waar-
zegsters - De werkkamers van de magnetiseurs - De dansende
tafels - De geesten - De duivel - Geheimzinnige verwoesting -
Boeken tegen de nieuwe vormen van goddeloosheid.
459
Aanhangsel:
Het eerste ontwerpreglement voor het Huis behorende tot
het Oratorio van de H. Franciscus van Sales.
469
Nota's
482
Inhoudstafel
486