Memorie-Boek-17


Memorie-Boek-17



1 Pages 1-10

▲back to top


1.1 Page 1

▲back to top


DON BOSCO LEVEN EN WERKEN

1.2 Page 2

▲back to top


PRO MANUSCRIPTO -

1.3 Page 3

▲back to top


DON BOSCO
Leven en werken, aan de hand
van zijn gedenkschriften
door
EUGENIO CERIA
ZEVENTIENDE DEEL
1884 - 1885

1.4 Page 4

▲back to top


Deze Nederlandse vertaling
van dit 17de deel van de
" Memorie " kwam eveneens
tot stand onder het impuls
van de DON-BOSCOKRING, ge-
leid door Z.E.H. M.BAERT,
te Oud-Heverlee, in het
jaar 1966
Vertaling: Dr. J. MUYS.

1.5 Page 5

▲back to top


- XVII/3 -
HOOFDSTUK I
NIEUWJAAR, BEZOEKEN, CONFERENTIES
Voor de feestdagen van Kerstmis en Nieuwjaar lieten de zonen van Don
Bosco persoonlijk of per brief hun blije wensen aan hun geliefde Vader gewor-
den. Ze waren vergezeld van uitdrukkingen van diepe genegenheid. Hij hechtte
zeer veel belang aan deze betuigingen van kinderlijke liefde, die er veel toe
bijdroegen de banden tussen zijn geestelijke familie aan te halen. Hij verzuimde
niet vroeg of laat, mondeling of schriftelijk, naargelang de gepaste gelegen-
heid zich aanbood, aan elk afzonderlijk te laten merken dat hij zich nog her-
innerde wat ze hem gezegd hadden. In 1884 deed hij, om aan zijn tevredenheid
uiting te geven, beroep op een plechtiger vorm dan de gebruikelijke en stuur-
de hij aan allen een mooie omzendbrief waarin hij herinnerde aan de algemene be-
tuigingen van toegenegen verknochtheid die men hem gestuurd had, ze opwekte hun
best te doen om het doel te bereiken dat ze zich gesteld hadden bij het omhelzen
van het Salesiaans leven. Hij wees er op dat het onderhouden van de Regel het
enige middel was om met zekerheid hun doelwit te bereiken.
Leve Jezus, Maria en Jozef
"
Mijn beste en beminde zonen,
"
"
Een grote vertroosting ervaar ik, mijn beste zonen, telkens als
" mij de gelegenheid geboden wordt uwe woorden van onderdanigheid en van
" genegenheid te aanhoren. Voor de genegenheid die u mij persoonlijk per
" brief of mondeling betuigd hebt, samen met uwe Kerstmis- en Nieuwjaars-
" wensen moet ik u natuurlijk speciaal bedanken als antwoord op de kin-
" derlijke gevoelens die u tot uiting hebt gebracht.
"
Ik zeg u dus dat ik zeer tevreden ben over u, over de liefderijke
" zorg waarmee u elk werk aanvat, ook wanneer u zwaar moet zwoegen ter
" bevordering van de meerdere glorie van God in onze huizen nl. bij de
" jongeus die de goddelijke Voorzienigheid ons iedere dag toevertrouwt,
" opdat wij ze langs de weg van eer en deugd naar de hemel zouden leiden.
" Maar op zovele manieren en met verschillende uitdrukkingen hebt u mij
" bedankt voor alles wat ik voor u gedaan heb. U hebt u zelf gemeld om sa-
" men met mij dapper te werken, de lasten, de eer en de roem op aarde te
" delen, en de grote beloning te verkrijgen die God voor ons allen in
" de hemel bereid heeft. U hebt zelfs gezegd dat u verlangt te vernemen
" wat ik goed voor u acht en dat u dit onverstoord zoudt aanhoord en in
" praktijk gesteld hebben. Ik aanvaard dus deze waardevolle woorden en
" mijn antwoord is zeer eenvoudig, als het antwoord van een vader die u
" van harte dankt en die u zegt dat het liefste dat u in de wereld kunt

1.6 Page 6

▲back to top


- XVII/4 -
" doen erin bestaat mij te helpen uw ziel te redden.
"
U weet best, mijn beminde zonen, dat ik u in de Congregatie aan-
" vaard heb en voortdurend alle mogelijke zorgen voor uw welzijn heb
" betoond om u uw eeuwige zaligheid te verzekeren. Wanneer u mij daarom
" in deze grote onderneming ter hulp komt, doet u alles wat mijn vader-
" lijk hart van u verwachten kan. Nu kunt u gemakkelijk gissen wat u
" dient te doen om in dit grote project te slagen. Onze Regel onderhouden,
" deze Regel die onze Moeder de Heilige Kerk zich gewaardigd heeft goed
" te keuren voor onze leiding, voor het welzijn van onze ziel en voor
" het geestelijke en tijdelijke voordeel van onze geliefde leerlingen. Wij
" hebben deze Regel gelezen, bestudeerd en thans is hij het voorwerp van
" onze beloften, ja van de geloften waarmee wij ons aan de Heer hebben
" toegewijd. Daarom geef ik u van ganser harte de raad dat niemand onder u
" woorden van onbehagen of nog erger van spijt zou laten ontsnappen omdat
" hij zich op die manier aan de Heer toegewijd heeft. Dat zou een daad
" van zwarte ondankbaarheid zijn. Alles wat we bezitten op geestelijk of
" tijdelijk vlak behoort aan God toe en daarom, wanneer wij in de kloos-
" tergeloften ons aan Hem wijden doen we niets anders dan aan God aanbie-
" den wat Hij, om het zo te zeggen, ons geleend heeft maar waarvan hij
" de volstrekte eigenaar is.
"
Wanneer wij ons dus onttrekken aan het onderhouden van onze ge-
" loften begaan we een diefstal tegenover de Heer, vermits wij voor Zijn
" ogen terugnemen, met de voeten vertrappen, ontwijden wat wij Hem aange-
" boden en in Zijn heilige handen gelegd hebben.
"
Sommigen onder u zouden kunnen zeggen: maar het onderhouden van
" de Regel kost inspanning. Het onderhouden van de Regel kost moeite voor
" hen die hem niet gewillig onderhouden, voor hen die hem verwaarlozen.
" Maar bij hen die ijverig zijn, bij hen die het welzijn van hun ziel
" beminnen, wordt dit onderhouden, zoals de goddelijke Zaligmaker zegt,
" een zoet juk, een lichte last: Jugum_meum suave est et onus meum leve.
"
En dan, mijne dierbaren, zouden wij misschien per rijtuig naar
" het Paradijs willen gaan? Wij zijn toch juist hiervoor kloosterlingen
" geworden niet om te genieten, maar om te dienen en verdiensten te ver-
" werven voor het andere leven. Wij hebben ons aan God toegewijd niet om
" te bevelen maar om te gehoorzamen. Niet om ons aan de schepsels te
" hechten, maar om de liefdadigheid te beoefenen tegenover de naaste,
" enkel bewogen door liefde tot God. Niet om een gemakkelijk leven te lei-
" den maar om arm te zijn met Jezus Christus, met Jezus Christus op aarde
" te lijden om zijn glorie in de hemel waardig te worden.
"
Goede moed, dus, mijn beste en geliefde zonen! Wij hebben de hand
" aan de ploeg geslagen, laten we dapper zijn. Niemand onder ons mag zich
" omdraaien om een blik te werpen op de bedrieglijke en verraderlijke we-
" wereld. Laten we vooruit gaan. Het zal ons moeite kosten, ontberingen,
" honger, dorst en misschien ook de dood. Wij willen dat alles aanvaarden:
" wanneer de grote beloning ons verheugt, dienen wij niet terug te schrik-
" ken voor de moeite die wij te verduren hebben om de beloning te verdie-
" nen: Si delectat magnitudo praemiorum, non deterreat certamen laborum.
"
Ik meen u nog iets goed te moeten verklaren. Van alle kanten
" schrijven mij onze medebroeders en ik zou zeer graag aan ieder van hen
" een antwoord geven. Omdat mij dat echter onmogelijk is zal ik proberen
" zovele brieven te schrijven als ik kan. Deze brieven zullen mij enerzijds
" zijds in de gelegenheid stellen mijn hart te openen en zullen anderzijds

1.7 Page 7

▲back to top


- XVII/5 -
" dienen als antwoord en zelfs als gids voor hen die wegens heilige be-
" weegredenen zich in verre landen bevinden en daarom niet persoonlijk
" de stem kunnen horen van de Vader die hen zo zeer liefheeft in Jezus
" Christus.
"
De genade des Heren en de bescherming van de Heilige Maaagd
" Maria mogen steeds met ons zijn en ons helpen te volharden in de
" goddelijke dienst tot het laatste ogenblik van ons leven. Zo weze het.
"
"
u zeer toegenegen in Jezus Christus
"
Priester Gio. Bosco.
" Turijn, 6 januari 1884.
Mutatis mutandis werd dezelfde omzendbrief eveneens aan de Dochters van
Maria, Hulp der Christenen, gestuurd.
Tot de jongens van het Oratorio sprak hij niet meer na de avondgebeden
maar de Oversten spraken voortdurend over hem tot de jongens. Wel ging hij
ermee voort steeds maar biecht te horen. Na zijn terugkeer uit Parijs verliet
hij de biechtstoel niet meer. In januari zei hij categorisch aan de leerling
Vivaldi uit Roccaforte, zonder hem de tijd te laten zonden te belijden: - Tracht
een goede biecht te spreken want dit is de laatste maal dat jij bij mij te
biechten komt.- De jongen tobde lang over deze woorden met de vrees dat hij
ofwel weldra zou sterven ofwel dat hij uit het huis zou weggestuurd worden. Maar
noch de ene, noch de andere veronderstelling werd bewaarheid. Maar van die dag
af was ofwel Don Bosco niet in de biechtstoel ofwel was de jongen afwezig uit
het huis zodat hij geen enkele maal meer bij hem kon te biechten gaan.
Een vriend van zeer oude datum was Mgr. de Gaudenzi, bisschop van Vi-
gevano. Als kanunnikdeken van de kathedraal van Vercelli, bewees hij hem
weldaden in zijn grote nood en ging hij zeer vertrouwelijk met hem om. Toen
hij dan bisschop geworden was, bleef hij veel van hem houden en hielp hem
graag de last van zijn gezag te dragen, en droeg hem steeds een diepe ach-
ting toe. Wie met Don Bosco omgang had, voelde hoe meer hij hem van nabij leer-
de kennen, de gunstige opvatting over zijn persoon steeds sterker worden. Als
antwoord op zijn Nieuwjaarswensen schreef Monseigneur hem hartelijk: "Ik dank
u voor de goede herinnering die u aan deze armzalige mens bewaard hebt. De
Heer moge u behouden voor het welzijn van zovele zielen en tot luister van zijn
Kerk om te bewijzen hoeveel een priester met Gods Geest bezield, waard is. Ik
waag het niet meer u nogmaals te vragen mij te komen opzoeken. Ik zeg enkel
maar dat Don Bosco mij steeds voor de geest staat."(1) Intussen stuurde hij hem
een gift voor de missies.
Weldoeners en weldoensters lieten Nieuwjaar niet voorbijgaan zonder aan
hem te denken en hem hun nieuwjaarsgeschenk te sturen. Sommige dankbrieven zijn
bewaard gebleven. Een is bestemd voor mevrouw Magliano, wiens naam wij al
meermaals ontmoet hebben.(2)
(1) Vigevano, 9 januari 1884.
(2) Cfr. Boekdeel XV, blz. 633 (Italiaanse Boekdelen hebben het nummer in Araabse
cijfers).

1.8 Page 8

▲back to top


- XVII/6 -
"
Geachte Mevrouw Magliano,
"
"
Ik weet niet of u weldra naar Turijn zult komen. Daarom wil ik
" mij haasten u de verzekering te geven, dat wij bij het begin van het
" jaar ermee begonnen zijn voor u te bidden en dat wij daarmee zullen
" voortgaan tot januari van het volgende jaar. Ik zal iedere ochtend
" een speciaal memento bidden in de heilige mis.
"
Wij vragen voortdurend voor u gezondheid en heiligheid en dit
" alles als een kleine blijk van dankbaarheid voor de liefdadigheid die
" u tegenover ons beoefend hebt en nog beoefent in onze vele noden.
"
Moge God u zegenen, de heilige Maria u beschermen. Wil ook bid-
" den voor onze hele familie en voornamelijk voor deze arme man die
" steeds voor u in onze Heer Jezus Christus zijn zal
"
"
uw verplichte dienaar,
"
Priester Gio. Bosco.
" Turijn 1- 1884.
Een andere brief is gericht aan gravin Sclopis.(1)
"
Aan Mevrouw de Gravin Sclopis,
"
"
Geachte Mevrouw de Gravin,
"
"
Ik geef opdracht aan de Heilige Maagd, Hulp der Christenen, u
" van mijnentwege te belonen. Ik dank u voor uwe liefdadigheid en samen
" met mijn weesjes zal ik veel voor u bidden om de liefdadigheid die u
" zich gewaardigd hebt ons te bewijzen.
" Ik hoop binnenkort de eer te hebben u persoonlijk te kunnen be-
" danken en mijn huldeblijken te betuigen.
"
Gelieve ook te bidden voor deze arme mens die met dankbaarheid
" steeds in Jezus Christus zijn zal
"
"
uw verplichte dienaar,
"
Priester Gio. Bosco.
" Turijn, 2- 1884.
Een derde brief gaat naar een Medewerkster uit Lyon, Mevrouw Quisard, Deze
vroeg dat in haar stad een Salesiaans huis zou geopend worden en spande zich met
ijver in om Don Bosco te helpen,
Gedurende de twee eerste maanden van het jaar werd het Oratorium met het
bezoek van illustere persoonlijkheden vereerd, De aartsbisschop van Lyon, kar-
(1) Cfr. Boekdeel XIII, blz. 833.

1.9 Page 9

▲back to top


- XVII/7 -
dinaal Caverot, die zich eerder koel tegenover Don Bosco betoond had het vorig
jaar, hield nu, op zijn reis naar Rome, te Turijn halt enkel om hem te zien. Hij
kwam er aan in de namiddag van 1 januari op een ogenblik dat de jongens samen
waren in het heiligdom en na het zingen van de vespers naar de preek luisterden.
Don Bosco onthaalde hem eerbiedig en hartelijk en nodigde hem dan uit in de
kerk te komen om de Nieuwjaarsdienst bij te wonen. De ceremonie duurde vrij
lang wegens de muziekuitvoering. Toch bleef Zijne Eminentie tot na de zegen.
Hij bewonderde de houding van de jongens en wenste er Don Bosco geluk om.
Men zegt - merkte hij op - dat Don Bosco mirakelen verricht, maar ik
zal aan de Heilige Vader kunnen meedelen dat ik met eigen ogen een groot mira-
kel heb gezien, namelijk, dat een dergelijk groot aantal jongens ingetogen en
stilzwijgend een dienst, vrij lang voor hun leeftijd, hebben bijgewoond. - Hij
zou graag de werkhuizen gezien hebben maar omdat het in het Oratorio een rustdag
was, beloofde hij dat hij later eens zou terugkomen om zijn bezoek volledig te
maken. Nadien onderhield hij zich een tijdje met de jongens en de oversten
die hem dadelijk omringd hadden. Toen hij aanstalten maakte om te vertrekken,
knielden allen en werden ze door hem gezegend.(1)
In de maand februari kwamen drie Franse bisschoppen Don Bosco opzoeken.
In de avond van 10 januari kwamen er twee samen aan de bisschop van Grenoble,
Mgr. Fava, de bisschop van Viviers, Mgr. Bonnet.
Het was zondag en de hele communiteit bevond zich in de kerk. Don Bosco
ontving de twee Prelaten met zijn gekende beminnelijkheid. Ze onderhielden zich
geruime tijd met hem en drukten nadien de wens uit de jongens te zien. Het was
juist de tijd voor het Lof. Mg. Fava deed het lof en zijn collega was erbij aan-
wezig in het priesterkoor. Bij het verlaten van de kerk werden ze onthaald
op de tonen van het muziekkorps en op luid applaus. Mgr. Fava voerde het woord.
Eerst bedankte en feliciteerde hij de muzikanten en ging dan verder: - Enkele
jaren geleden had ik ook de leiding van een muziekkorps van jongens, maar hun
huidskleur verschilde van de uwe. Het waren arme jongens van Zanzibar. Mijn mis-
sionarishart verheugt zich bij de gedachte dat velen onder u de stappen zullen
volgen van uw voorgangers om eens onder wilden of verdwaalde christenen te gaan
arbeiden en hun het zachte en weldoende licht van het Evangelie te brengen. Maar
zijn ook onze katholieke landen, om het zo te zeggen, geen missielanden gewor-
den? De onwetendheid betreffende godsdienst en de onverschilligheid, ja
zelfs de haat tegen de godsdienst, gevoed door de onwil en de ophitsingen van
de goddelozen, maken iedere dag grote vorderingen. De Heer zij duizendmaal be-
dankt omdat Hij zich gewaardigd heeft hier, onder de hoede van Zijne Moeder, een
grote groep van geschoolde en ijverige arbeiders te verwekken, die als leek of
als priester, eens de Kerk ter hulp zullen komen, door in de zielen de waarheid,
de eerbied, de liefde en de beoefening van onze heilige godsdienst te behou-
den." - Een daverend handgeklap was het antwoord op deze woorden. Dan bege-
leidden allen de twee eerbiedwaardige Herders tot aan de uitgang.
In de ochtend van 24 februari was het de beurt aan Mgr. Soubiranne,
bisschop van Belley. Na de h. mis aan het altaar van Maria, Hulp der christenen,
(1) Kardinaal Caverot is een van hen, over wie Don Bosco een biografisch schema schetste in
zijn werk: Il più bel fiore del Collegio Apostolico.

1.10 Page 10

▲back to top


- XVII/8 -
ging hij Don Bosco opzoeken die wegens ongesteldheid op zijn kamer bleef,
zodat hij sinds enkele dagen wat later dan gewoonlijk de mis celebreerde in de
kleine kapel naast zijn kamer. Monseigneur had met hem een lang onderhoud en
nadien wou hij een bezoek brengen aan de werkhuizen. Maar aangezien het zon-
dag was, waren de werkhuizen als een lichaam zonder ziel. Hij verlangde niet-
temin de drukkerij te zien. Daar stond hij in bewondering voor de ruime loka-
len, de veiligheidsmaatregelen,(1) de hygiënische inrichting en de machi-nes.
Bij het afscheid verklaarde hij dat hij een andere keer zou terugkomen om de
jongens aan het werk te zien.(2)
In het vorige boekdeel hebben wij het eerste bezoek van de nieuwe aarts-
bisschop aan het Oratorio op 15 januari van dat jaar verhaald. Diezelfde maand
was hij zo uitnemend goed nog een tweede maal te komen en een hele dag met
Don Bosco en met de Salesianen door te brengen. Enkele dagen voordien op 24
februari, was hij naar Valsalice geweest> waar men het feest van de H. Francis-
cus van Sales nog voor zijn feestdag vierde.
In de maand januari placht men in dat college voor adellijken de leer-
ling, die het lyceum beëindigd had en die zich steeds meer dan de anderen onder-
scheiden had door zijn studie en zijn gedrag als Prins te begroeten en te eren
met een academische zitting. Van hem werd ook een portret gemaakt dat in de
bijzonderste aula van het Instituut werd tentoongesteld. Die eerbetuiging viel
toen te beurt aan de jonge Bonficio di Donato, de zoon van een aanzienlijke
familie van Fossa. Onder de personaliteiten die hiervoor gekomen waren bevond
zich samen met kardinaal Alimonda, ook Mqr. Manacorda, de bisschop van de
bekroonde. Wegens zijn gezondheidstoestand was Don Bosco verhinderd er deel aan
te nemen. De jongen werd opgehemeld in verzen, proza en gezangen evenals door de
toespraken van de twee Prelaten. Nadien werd hij Jezuïet.
Men had de feestdag te Valsalice vroeger gevierd om die van het Orato-
rio niet te storen, waar men eveneens de kardinaal wou hebben, die zo welwil-
lend was er tot in de late avond te blijven. Het Bollettino van februari schreef
hierover: "Don Bosco en vele onder zijn eerste leerlingen schenen verjongd te
zijn. Ze beleefden weer die mooie dagen waarin ze het geluk hadden vereerd te
worden door de tegenwoordigheid van aartsbisschop Luigi Fransoni, die even be-
minnelijk was tegenover de kinderen van het Oratorio en tegenover de jeugd in
het algemeen, als moedig en onversaagd in zijn plichten tegenover de vijan-
den van God en van de godsdienst. Deze illustere prelaat, deze held van de
Kerk, dit roemrijke slachtoffer van zijn herderlijk ambt, die zoveel van ons
hield en tot in zijn langdurige ballingschap toe nooit naliet ons goed te doen
en te beschermen, zal die dag zeker op ons geglimlacht hebben vanuit de he-
mel. Hij zal gejubeld hebben bij het zien van zijn waardige opvolger, eveneens
zijn medeburger uit Genua, die zijn stappen volgde en zich als een vader betoon-
de tegenover het Instituut, dat zijn begin en zijn eerste ontwikkeling had ge-
(1) Er bestond toen geen speciale wetgeving op de bescherming van de jonge arbeiders, maar Don
Bosco had gewild dat de drijfriemen van de katrollen voor de overbrenging van de drijf-
kracht naar de machines onder de vloer zouden draaien en dat de hoger liggende katrollen
door metalen beschuttingen van traliewerk voorzien.
(2) Cfr. Bull. Salés., januari en februari 1884.

2 Pages 11-20

▲back to top


2.1 Page 11

▲back to top


- XVII/9 -
kend onder de vleugels van zijn welwillendheid, in het licht van zijn raadge-
vingen, en in het vuur van zijn genegenheid." Het was de eerste maal dat men de
H. Franciscus van Sales vierde in tegenwoordigheid van de aartsbisschop-kar-
dinaal. Men verzuimde niet daarop de aandacht te vestigen in de omzendbrief
als uitnodiging geschreven door Don Bonetti en ondertekend door Don Bosco.
Daarom dan ook was de toeloop, hoewel het een werkdag was, zeer groot. Zijn Emi-
nentie pontificeerde 's ochtends en ’s avonds. In de kerk verscheen voor de
eerste maal het schilderij van de Heilige Patroon, geschilderd door Rollini
en tentoongesteld op het altaar van Sint-Pieter.
Don Bosco, die zag dat die dag één van de mooiste dagen voor het Oratorio
werd, nodigde een veertigtal weldoeners uit op het diner om op waardige wijze de
aartsbisschop te omringen. Leider van het feest was de heer Carlo Rocca, ko-
lonel bij de reserve. Aan tafel werd een prachtig lied gezongen - de woorden
waren van Don Lemoyne, de muziek was van Dogliani - om Zijn Eminentie te be-
danken in naam van Don Bosco en van zijn zonen. Er werden verscheidene heildron-
ken ingesteld. Als laatste stond Don Bosco recht. Tegenover de aartsbisschop
sprak hij de lof van de aanwezige priesters en leken, en zei dat ze zich allen
zeer verdienstelijk hadden gemaakt tegenover de Salesiaanse instellingen, dat ze
allen veel hielden van Zijne Eminentie, dat ze allen zeer gehecht waren aan de
Heilige Vader, Leo XIII, en dat ze ook bereid waren voor het katholieke geloof
hun leven te offeren. Hij bedankte Zijne Eminentie voor zijn goedheid tegenover
de Salesianen en de jongens die hun toevertrouwd waren en stelde voor dat alle
disgenoten voor hem en voor de Paus een Vivat zouden roepen. Nadien stelde hij
op schalkse toon voor dat allen bij hem zouden komen dineren in de maand juni
van het jaar 1891, wanneer hij zijn gouden priesterjubileum zou vieren. Op deze
uitnodiging, die aldus voor haar tijd kwam, antwoordde Zijne Eminentie in naam
van allen dat hij ze zonder meer aanvaardde en dat hij zijn best zou gedaan
hebben om er te zijn, maar tegelijkertijd spoorde hij Don Bosco aan er zich even-
eens te bevinden vermits hij er de belangrijkste rol zou moeten vervullen. Een
komische noot van Gastini maakte een einde aan de opgewekte maaltij. Hij vertel-
de hoe hij als kind van tien jaar, als een verlaten wees, door Don Bosco was
opgenomen en een eervolle positie in de wereld had bereikt. Volgens zijn eigen
stijl en te midden van de hilariteit van de tafelgenoten maakte hij dan een
potpourri van verzen in het Latijn, het Italiaans en het Piëmontees ter ere van
de kardinaal.
Bij het Lof, evenals eerder in de plechtige mis, zou de provicaris, Mgr.
Gazelli di Rossana de dienst van aartsdiaken moeten vervullen hebben, maar korte
tijd voor hij zich hiervoor kwam aanmelden verzocht hij Don Bosco hem te vervan-
gen omdat Zijne Eminentie verlangde Don Bosco naast zich te hebben. Don Bosco
stemde prompt daarin toe, hoewel hij moeite had om de trappen te beklimmen. Al-
dus zagen allen dat er een volmaakte eendracht heerste tussen Don Bosco en het
hoofd van het diocees.
Tegen de avond woonde de aartsbisschop nog een opvoering in het kleine
theater bij. Het was een kleine komedie in drie bedrijven met als titel: Anto-
nio. Ze was samengesteld door de Salesiaan Don Bongiovanni. Het is de inkeer van
een zoon die voorheen een leegloper was. Het thema en zijn ontwikkeling waren
zoals ze door Don Bosco gewild werden bij dergelijke voorstellingen voor de
jongens van zijn colleges, zonder acht te slaan op de kwaliteit van de vreemde
toehoorders.
Bij de uitgang baadde de speelplaats in een zee van licht Langs de borst-

2.2 Page 12

▲back to top


- XVII/10 -
wering van de eerste verdieping zag men met lichtjes gemaakt een opschrift:
Leve de H. Franciscus van Sales. Op de tweede verdieping schitterden op
drie rijen volgende opschriften: Leve Zijne Eminentie - Kardinaal Gaetano Ali-
monda - onze beminde Aartsbisschop. Toen de kardinaal vertrok zei hij: -
Ieder ogenblik van deze dag is voor mij een vreugde en een triomf geweest. Voor
Don Bosco, zullen wij er aan toevoegen, was het een onzegbare opbeuring.(1)
De conferentie voor de medewerkers werd uitgesteld tot 19 februari. Ze
werd gehouden door Don Cagliero in de kerk van Sint-Jan Baptist. Don Bosco ging
er niet heen wegens zijn gezondheidstoestand. Ze werd voorgezeten door de kar-
dinaal, die eveneens het woord wou voeren. Hij deed er een zeer belangrijke
toespraak waarin hij publiek zijn genegenheid voor het Salesiaans Werk recht-
vaardigde door aan te tonen dat in dit Werk de geest was van het Evangelie en
dus de geest van Jezus Christus.
Deze samenkomsten van medewerkers werden op vele plaatsen van Italië ge-
houden, maar wij zullen hier enkel die van Padua vermelden die grotendeels te
danken was aan het aandringen van Gravin Bommartini.(2) Ze werd gehouden op 20
januari in de kerk van de H. Franciscus. De jonge zangers van het college van
Este voerden er mooie zangen uit. Het woord werd er gevoerd door Don Pie-
tro Pozzan, opzettelijk hiervoor door Don Bosco gestuurd. De bisschop,
Mgr. Callegari, die door zijn tegenwoordigheid de vrome vergadering vereer-
de, zei dat Don Bosco een man van God, een man van de Voorzienigheid was.
Hij weidde vooral uit over de medewerkers. - Ze zijn er niet enkel - zei
hij - voor de werken van Don Bosco, maar voor het welzijn van de universele
kerk en meer speciaal voor de respectieve diocesen, vermits zij even zovele hel-
pende handen zijn van de bisschoppen en de pastoors.- Dan besprak hij een op-
werping die hier en daar opdook. - Men beveelt ons zoveel de werken van Don
Bosco aan, zeggen sommigen, maar hebben wij ook geen werken te stichten en
te steunen? Dienen wij niet op de eerste plaats voor onze eigen werken te
zorgen? De bisschop antwoordde dat wanneer men de werken van Don Bosco
hielp men daardoor een weldaad bewees aan de hele kerk, vermits Don Bosco
zijn werking niet begrensde tot Turijn alleen, maar de hele jeugd en het
christelijke herstel van de maatschappij beoogde. Daarom nodigde Monseigneur
clerus en volk uit zich te laten inschrijven onder de Salesiaanse Medewerkers,
van wie hij de verspreiding in zijn diocees als een zegen uit de hemel be-
schouwde.
Toen Don Bosco het verslag van deze toespraak gehoord had, was hij er zo
tevreden over dat hij, in een gesprek op 16 februari met Don Lemoyne over de me-
dewerkers, hem zijn tevredenheid uitte: - "Ik heb de manier om de Salesiaanse
medewerkers te vormen grondig bestudeerd. Hun waarachtig rechtstreeks doel
is niet de Salesianen te helpen, maar hulp te verlenen aan de Kerk, aan de
bisschoppen en de pastoors onder de hoge leiding van de Salesianen bij de wel-
dadigheidswerken, zoals het geven van catechismuslessen, de opvoeding van de
arme kinderen en dergelijke zaken meer. De Salesianen helpen is niets anders dan
(1) Cfr. Bollettino van februari 1884.
(2) Cfr. boekdeel XV, blz. 667.

2.3 Page 13

▲back to top


- XVII/11 -
hulp verlenen aan een van de vele werken die in de Katholieke Kerk bestaan.
Het is waar dat men op hen een beroep zal doen wanneer wij in dringende nood
verkeren, maar zij zijn een werktuig in de handen van de bisschop. De enige die
tot heden toe de zaak juist begrepen heeft is de bisschop van Padua, die duide-
lijk gezegd heeft dat men niet afgunstig diende te zijn op de Salesiaanse mede-
werkers, vermits zij iets zijn van het diocees en dat al de pastoors samen met
hun parochianen medewerkers dienden te zijn. De medewerksters zijn er aan toe-
gevoegd, vermits Pius IX het aldus wilde.- In de namiddag van 31 januari begaf
Don Bosco zich naar S. Benigno om er met de novicen de H. Franciscus van Sales te
vieren. Het biechthoren en de audiënties vermoeiden hem. De vermoeidheid samen
met de stoornissen die hem meer dan gewoonlijk de laatste weken plaagden, hadden
als gevolg dat hij bij het vertrek helemaal afgemat bleek te zijn. Don Barberis
was er pijnlijk door getroffen, sprak er over in zijn "avondwoordje" en zei dat
het ogenblik gekomen was om iets groots en zelfs buitengewoon groots aan de Heer
te beloven om te verkrijgen dat dit zo waardevolle leven zou verlengd worden.
Toen herhaalde zich wat reeds voorgevallen was in 1872 gedurende zijn ziekte te
Varazze, wanneer verscheidene jonge geestelijken dadelijk nadien verklaarden be-
reid te zijn voor Don Bosco hun eigen leven te offeren. Onder allen echter trok
Luigi Gamerro de algemene aandacht. Het was een jonge geestelijke van 24 jaar,
groot van gestalte en zo gezond dat hij sinds twee jaar niet het minste ongemak
had ondervonden. Met een wilskracht, die allen die hem hoorden trof zei hij dat
hij tot God gebeden had te mogen sterven in plaats van Don Bosco.
Het scheen allen toe dat zijn edelmoedig offer door de Heer aanvaard was
geworden, zo onmiddellijk zag men er de uitwerksels van. In de loop van de nacht
droomde hij dat hij zou sterven. 's Ochtends zonder over de droom te gewagen,
zei hij opgewekt aan zijn makkers: - "Het is mijn beurt!" Wanneer men kort
nadien in de refter de nieuwe plaatsen aanduidde, zei hij op een toon waaruit
zekerheid klonk aan de overste die met deze dienst gelast was: -"Het is nutte-
loos mij een plaats aan te wijzen, want ik zal ze toch niet bezetten. 's An-
derendaags voelde hij zich inderdaad ziek. De kwaal verergerde, zienderogen,
zodat hij de derde dag bijtijds te biechten ging en de Teerspijs ontving, Toen
er nadien wat verlichting kwam probeerde Don Barberis hem op te beuren met de
hoop op genezing om missionaris te worden, zoals hij verlangde. Gamerro echter,
aanhoorde hem zwijgend, liet hem weggaan en zei dan aan de ziekenverpleger: -
"Neen, neen, ik zal deze avond sterven." - Een makker aan wie hij de droom ver-
teld had, begon er aan te geloven. Don Bianchi ging hem bezoeken en zei hem:
"Vermits je bevestigt dat je moet sterven, beveel je dan aan de Madonna aan en
bid haar je te helpen om weldra uit het Vagevuur te zijn." Hij antwoordde: -
"Deze avond zal ik bij haar zijn. Ze heeft het mij gezegd." - Hij toonde zich
voortdurend sereen en blij tot het laatste ogenblik toe omstreeks twee uur in
de namiddag. In zijn droom had hij ook vernomen dat zijn moeder zou komen om
hem te zien, maar dat zij te laat zou komen. Alles verliep zoals het voorzien
was. Zijn moeder was verhinderd dadelijk te vertrekken toen ze het nieuws had
ontvangen dat zijn toestand verergerd was en kwam twee uren na zijn overlijden.
Het gerucht over deze feiten werd ook in Turijn bekend. Daar was een
krant die domweg humoristisch een karikatuur liet verschijnen waarop men de
jonge geestelijke aan een boom zag hangen terwijl Don Bosco voor hem geknield
zat. Beklagenswaardige mensen zonder geloof en zonder liefde.
En hoe was het met de gezondheid van Don Bosco gesteld? Zijn gezond-
heidstoestand verergerde. Vooreerst was een buitengewone verzwakking van krach-

2.4 Page 14

▲back to top


- XVII/12 -
de oorzaak geweest dat door het luid en lang spreken zijn maag stoornissen had
gekregen. Daarbij kwam dan een begin van luchtpijpontsteking met hoesten en bloed
spuwen. In de nacht van 10 februari had hij zijn zakdoek met vers bloed besmeurd.
Het gezwel aan zijn benen, waaraan hij reeds jaren leed, was tot aan zijn dijen
gestegen. Op 12 februari legde Dr. Albertotti hem de verplichting op het bed
te houden. Die avond hielden de dokters Albertotti en Fissore een consult en
stelden symptomen van uiterste verzwakking vast. Het kloppen van zijn hart
was amper hoorbaar. Kardinaal Alimonda, die bekommerd was, stuurde tweemaal per
dag iemand om nieuws te vernemen.
In deze toestand had hij gedurende de nacht van 13 februari een droom,
die hij vertelde toen hij wat beter werd. Het scheen hem toe dat hij zich in
een huis bevond, waar hij Sint-Pieter en Sint-Paulus ontmoette. Ze hadden een
kleed aan dat tot onder hun knieën hing en op hun hoofd hadden ze een oosters
hoofddek-sel. Ze glimlachten Don Bosco toe. Toen hij hen vroeg of ze een
boodschap voor hem hadden, antwoordden ze niet op die vraag maar begonnen te
spreken over het Oratorio en over de jongens. Op dat ogenblik kwam er een
vriend van Don Bosco, zeer goed bekend bij de Salesianen, maar wiens naam Don
Bosco zich nadien niet meer kon herinneren. - Bekijk deze twee personen eens -
zei hij tot de pas aangekomene. De vriend keek toe en riep uit: - Wie zie
ik hier? Is het mogelijk? Zijn Sint-Pieter en Sint-Paulus hier?
Don Bosco stelde dan nogmaals de vraag die hij kort voordien tot de twee
apostelen gericht had. Ze toonden zich wel zeer minzaam maar gingen ermee door
ontwijkend over wat anders te spreken. Toen vroeg Sint-Pieter hem onverwachts:
En het leven van Sint-Pieter? En dan vroeg ook Sint-Paulus: - En het
leven van Sint-Paulus? - Het is waar - bekende Don Bosco met een gebaar van
nederige verontschuldiging. Hij had inderdaad eraan gedacht deze twee levens
opnieuw te laten drukken, maar nadien was hem dit helemaal uit het geheugen
gegaan. - Indien je het niet vlug doet, zal je er geen tijd meer voor hebben –
waarschuwde hem Sint-Paulus.
Intussen had Sint-Pieter zijn hoofd ontbloot. Het was kaal met twee bos-
jes haar op zijn slapen. Hij zag er helemaal uit als eet kloeke en mooie oude
man. Hij trok zich wat terug en knielde in gebed neer. Don Bosco wou hem volgen
maar Sint-Paulus gaf hem het bevel: - Laat hem toch bidden! - Don Bosco ant-
woordde: - Ik zou willen zien waarvoor hij gaat neerknielen. - Hij ging
daarom naast hem staan en zag dat hij zich voor een soort van altaar bevond.
Hij ondervroeg Sint-Paulus: - Maar er zijn geen kandelaars?
"Waar de eeuwige zon is zijn er geen kandelaars nodig", - antwoordde hem
de apostel.
- "Ik zie niet eens de altaartafel."
- "Het slachtoffer wordt niet geofferd, maar leeft in eeuwigheid."
"Maar dan is er geen eigenlijk altaar."
- "Het altaar is voor allen de Calvarieberg."
Toen bad Sint-Pieter met hoge en harmonieuze stem, maar zonder te zin-
gen, als volgt: "Eer aan God de Vader, de Schepper, aan God de Zoon, de Zalig-
maker, aan God de Heilige Geest, de Heiligmaker. Aan God alleen weze eer en
glorie in alle eeuwen der eeuwen. Aan u zij lof, o Maria! De hemel en de aarde
roepen u uit tot hun koningin, Maria.., Maria...Maria...". - Hij sprak deze naam
uit met een pauze tussen iedere uitroep en met zo een onbeschrijflijke genegen-

2.5 Page 15

▲back to top


- XVII/13 -
heid en stijgend gevoel van ontroering dat men van tederheid de tranen in de ogen
kreeg. Toen Sint-Pieter opstond ging Sint-Paulus op dezelfde plaats neerknielen.
Met duidelijk stem begon ook hij als volgt te bidden: - "0 diepte van de
goddelijke geheimnissen! Grote God, uw geheimen zijn niet toegankelijk voor
de stervelingen. Slechts in de hemel zullen zij er de diepte en de majesteit kun-
nen van doorgronden, want deze zijn enkel toegankelijk voor hen die ze in de he-
mel begrijpen. God, een en drievoudig, u weze de eer, de groeten en de dank
vanuit ieder punt van het heelal. Uw naam, Maria, weze door allen geloofd en ge-
zegend. Men zinge in de hemel uw glorie. Wees steeds op aarde, onze hulp, onze
opbeuring, onze zaligheid. Regina Sanctorum omnium, alleluja alleluja!
Toen Don Bosco deze droom verhaalde, voegde hij er als slot aan toe: -
"Dit gebed met zijn manier van uitspreken van de woorden verwekte in mij een
dusdanige ontroering, dat ik in tranen losbarstte en wakker werd. Nadien bleef
in mijn ziel een onzegbare vertroosting achter.
Misschien was het de koorts en de gewoonte te celebreren aan het altaar
van Sint-Pieter, die er wellicht toe bijdroegen in hem deze fantastische voor-
stelling te doen ontstaan. Het is trouwens een droom waaruit blijkt welke door-
gaans de gedachten en de gevoelens waren die zijn ziel vervulden.
Gewend aan een leven van onophoudende werkzaamheid, wogen de dekens hem
onuitstaanbaar zwaar. Zijn hoofd stond niet naar diepe overwegingen noch naar
enigerlei lectuur. Wanneer hij sprak merkte men een gemis aan samenhang in zijn
gedachten en gedurende de enkele uren per dag dat hij uit zijn bed kwam,
schreef hij brieven waarin hij vaak, woorden vergat. Op de avond van 13 februari
was hij ontroerd toen men hem meedeelde dat Gamerro gestorven was en welke om-
standigheden aan zijn dood waren voorafgegaan. Hij zweeg enkele ogenblikken
en zei dan met een glimlach: - "Daar heb je het! Dat is een onrechtvaardig-
heid! Na zovele jaren van zwoegen en van inspanningen zou het mijn beurt geweest
zijn om te gaan rusten. Daarentegen gaan zij die nog niet eens begonnen zijn
met te werken. Het was mijn beurt, niet de zijne!
Uit zijn briefwisseling merkt men hoe rustig zijn geest was. Hij
schreef aan mevrouw Louvet: "Mijn borst is wat vermoeid." Aan graaf Colle had
hij geschreven: "Sinds enige dagen is mijn gezondheid niet al te best." Op 20
februari schreef hij opnieuw aan dezelfde persoon: -"Mijn gezondheid is wat
geschokt en ik bevind mij nog in de gevangenis van mijn kamer." Toch kwam het
verlangen te mogen uitrusten in de Heer, hem nu en dan op de lippen. Wanneer
er verslag werd uitgebracht over de zaken, riep hij soms uit: - "Indien dit
voortgaat, zal ik zeker niet het feest van mijn gouden priesterjubileum bele-
ven. Die zaken dienen dan maar door mijn opvolger afgehandeld te worden."
Toch scheen de acute fase van zijn kwaal voorbij te zijn. In de namiddag
van 14 februari ging hij uit wandelen met Don Lemoyne. Ze gingen naar de
spoorweg van Milaan. Toen ze voorbij de kerk van Maria, Hulp der Christenen,
gingen bleef Don Bosco staan, sloeg zijn ogen op en terwijl hij een ogenblik
bleef toekijken> zei hij: - "Eens was hier een akker met prinsessenboontjes
en aardappelen. Nu is daar de kerk en het Oratorio. Juist op de plaats waar
zich nu het heiligdom bevindt, zag ik eens in een droom de Madonna verschij-
nen. Ze bleef daar staan, keek rond en zei: "Hic domus mea, hinc gloria mea."

2.6 Page 16

▲back to top


- XVII/14 -
Op 15 februari had hij een heftige koortsaanval, die duurde van elf uur voor-
middag tot zeven uur ’s avonds. Toch ging hij niet liggen. Hele nachten bracht hij sla-
peloos door. Van 1872 af noodzaakte hem het overvloedig nachtelijk transpireren 's
ochtends na het opstaan een uurtje op zijn kamer te blijven om het zweten niet plots
te doen ophouden en om van flanel en hemd te wisselen. Toen was hij er slechter aan
toe dan ooit.
Op 17 februari vertrouwde hij aan Don Lemoyne toe dat het opzwellen van zijn
benen tot verder dan de ingang van zijn maag geklommen was en dat hij op de plaats van
die holte een bolvormig gezwel had zo dik als een ei. Dr. Albertotti gaf de raad op
hem te letten, want Don Bosco zou onverwachts kunnen sterven. Men diende hem daarom ook
's nachts te bewaken. Het zou immers kunnen gebeuren dat men hem de een of andere
morgen dood zou aantreffen.
De gedachte aan zijn aanstaande dood hield zijn geest voortdurend bezig, zodat
hij op 18 februari een omzendbrief klaarmaakte die zijn opvolger diende te sturen aan
de Salesiaanse medewerkers, wanneer hij zou ophouden te leven. Daarna zei hij aan Don
Lemoyne: "Ik zie voor mij welke vorderingen onze Congregatie zal maken. Vanuit Zuid-
Amerika zal ze naar Noord-Amerika gaan, dan naar Oostenrijk, dan naar Hongarije, naar
Ruslan... (1). Vandaar naar Indië, Ceylon, naar China... Indien wij nog op deze we-
reld zouden zijn, wat een wonderbare ontwikkeling van de Salesianen zouden we dan niet
zien! De oude Orden, de Dominicanen, de Franciscanen en andere Orden waren door de Voor-
zienigheid bestemd om steunpilaren te zijn voor de Kerk. Onze Congregatie echter werd
ingesteld voor de noden van deze, tijd en zal zich met een ongelooflijke snelheid in
heel de wereld verspreiden. Toch zouden twee of drie ontaarde Salesianen genoeg zijn
om al de anderen van hun weg af te brengen. Maar als we getrouw blijven aan de gewone
deugden van de christenen, zal God ons een schitterende toekomst bereiden!"
In de tweede helft van de maand februari gebeurde in het kerkelijk Rome een ver-
andering waarin Don Bosco wel belang moest stellen. Kardinaal Monaco La Valletta was
tot Grootpenitentiarus van de Heilige Kerk benoemd en in zijn plaats in het Vica-
riaat had Leo XIII kardinaal Parocchi aangeduid. Deze werd zo door de liberalen gehaat
dat, toen hij van Bisschop van Pavia tot Aartsbisschop van Bologna was benoemd, hij
vijf jaar lang het koninklijk exequatur vanwege de Regering niet had kunnen verkrij-
gen.(2) Hij was een man met een uitnemend verstand, met een ruime kultuur en met grote
verdiensten. Hij mocht niet onder de korenmaat blijven alleen maar omdat de sektariërs
niet van hem hielden. Het hoge ambt hem door de Paus toevertrouwd stelde hem in de ge-
legenheid grote diensten aan de Kerk te bewijzen. Dadelijk schreef Don Bosco hem enkele
woorden om zijn blijdschap te kennen te geven. Zijne Eminentie antwoordde hem met een
eenvoudig visitekaartje en enkele uitdrukkingen die men als een formaliteit kon aan-
zien, maar op 14 maart, toen hij bezit had genomen van zijn ambt, stuurde hij hem een
brief waarin hij hem zegde: - "Uit de achting en de genegenheid die ik u toedraag,
moogt u afleiden hoe uw welwillende gelukwensen mij behaagd hebben. Ik dank u hiervoor
(1) Wat Rusland betreft, leest men in de notulen van een zitting van het Hoofdkapittel (28 februari)
als volgt: "Don Rua wijst er op dat er de laatste dagen twee aanvragen gekomen zijn voor huizen:
een aanvraag uit Sint-Petersburg waar men een Salesiaans priester en onze Zusters vraagt en een
andere aanvraag uit Odessa voor een Salesiaans huis".
(2) Cfr. Boekdeel XIV, blz. 102 en volgende.

2.7 Page 17

▲back to top


- XVII/15 -
en ik beveel mij in uw vurige gebeden en in die van de hele Salesiaanse Congre-
gatie aan. Het goed dat ik voor u zal kunnen verrichten volgens mijn bevoegdheden
en mijn krachten zal voor mij een echte vertroosting zijn."
Op 21, 22 en 23 februari ging Don Bosco, hoewel met moeite, wat wande-
len met Don Lemoyne. Zijn geest liet hem echter niet met rust. Hij piekerde
over het terug in handen nemen van een aangelegenheid, reeds herhaalde malen
beproefd in omstandigheden die minder gunstig waren en die van een grotere
waarschijnlijkheid op welslagen bood, nl. het verlenen van de privileges. Bo-
vendien rijpte bij hem de gedachte een nieuwe reis naar Frankrijk te ondernemen
om er de geldmiddelen te vinden waarmee men de veelvuldige behoeften het hoofd
zou kunnen bieden hebben. Wij zullen echter over beide zaken nadien afzonderlijk
spreken.
We dienen trouwens dadelijk te zeggen dat deze laatste beslissing de
Oversten in alarmtoestand bracht. Hij zelf voelde er wel enige beduchtheid voor.
Toch schreef Don Dalmazzo vanuit Rome dat de werken aan de kerk van het Heilig
Hart ge-schorst waren bij gebrek aan geld. Daarbij verkeerden het Oratorio en
andere huizen in grote moeilijkheden. Om het kort te maken: op het Hoofdka-
pittel woog toen de enorme schuld van 1.126.000 lire.
Marseille drong aan op zijn jaarlijks bezoek omdat het huis in grote
geldnood verkeerde. In een brief aan pastoor Guiol zei hij wel dat zijn ge-
zichtsvermogen en zijn gezondheidstoestand hem moeilijk veroorloofd zouden
hebben de reis aan te gaan terwijl hij inmiddels met zijn gebruikelijke jovi-
aliteit aan de pastoor de opdracht gaf de schulden te betalen maar deze ant-
woordde hem dat dit veel gemakkelijker zou gaan wanneer Don Bosco er tegenwoor-
dig was. Hij beloofde deze keer hem te zullen beveiligen tegen de drukkende
volksdrang, door hem verborgen te houden in het noviciaat onlangs buiten de
stad geopend, waar slechts weinigen hem zouden vinden.(1) Ook deze druk droeg
ertoe bij hem het besluit tot vertrekken te doen nemen.
Wanneer hij dan zijn gewaagd voorstel definitief te kennen gaf, verzet-
te Don Cagliero er zich tegen met eerbiedige beslistheid en zei hem dat zijn
leven aan allen dierbaarder was dan alle goederen ter wereld en boven alle schat-
ten diende verkozen te worden. Kardinaal Alimonda die er niet anders over dacht
wou proberen zijn vertrek te verhinderen. Toen hij bericht ontvangen had dat
hij zich op reis wou begeven en hem vooraf nog een bezoek wou brengen, ant-
woordde hij: - "Het zou een doodzonde zijn Don Bosco tot hier te laten komen.
Hij is te vermoeid en heeft te veel zaken om handen. Zeg aan de goede Don
Giovanni dat ik over een uur in het Oratorio zal zijn. Hier zette Don Bosco de
redenen uiteen die hem dwongen de stap te zetten. Daarom stelde Zijne Eminentie
er zich mee tevreden hem te doen beloven dat, indien hij te Alassio zou aanko-
men en zich minder goed zou voelen, hij dadelijk zou terugkeren.
Gedurende dit bezoek maakte de kardinaal aan Don Bosco bekend dat hij aan de paus
(1) Procès verbaux, 11 janvier 1884.

2.8 Page 18

▲back to top


- XVII/16 -
gevraagd had hem een hulpbisschop te geven, zoals de Heilige Vader beloofd had
toen hij hem naar Turijn zond.
- "Op welke persoon heeft uw aandacht zich gevestigd"? - vroeg hem Don
Bosco.
- "Op verscheidene personen en op de eerste plaats op kanunnik Pulciano."
- "Goed! En de anderen?"
- "Ik heb ook aan kanunnik Richelmy gedacht."
- "Goed! Het zijn uitstekende priesters."
- "Maar u, Don Bosco, wie is volgens u een goede hulpbisschop, die in
staat is mij te helpen? Laat mij uw mening maar kennen."
- "Zeker, in deze wereld kan men niet altijd de beste hebben en dient men
zich met de goede te vergenoegen. Maar indien u de beste zoudt willen, zoudt u
kanunnik Bertagna, vicaris-generaal van Asti kunnen verkiezen."
De kardinaal voegde er geen woord aan toe en begon over wat anders te pra-
ten. Pas was hij echter teruggekeerd naar zijn bisschoppelijk paleis of hij tele-
grafeerde naar Rome en vroeg aan de paus kanunnik Bertagna als zijn hulpbisschop.
Dit was een zeer gelukkige keuze, zoals iedereen weet en bovendien een laat,
maar rechtvaardig eerherstel.(1)
Toen hij tegen de avond kapittel hield, verklaarde Don Bosco de zitting
voor geopend en dankte dan de goddelijke Voorzienigheid voor de goedheid en de
liefde waarmee de kardinaal-aartsbisschop hem en de Congregatie behandelde. -
"Zijne Eminentie opent voor ons een nieuw tijdperk in dit diocees" - zei hij. Na
dan verschil- lende zaken te hebben behandeld kondigde hij, alvorens de bijeen-
komst voor gesloten te verklaren, officieel aan dat hij op 1 maart naar Frankrijk
zou vertrekken.- Gedurende mijn afwezigheid, - ging híj verder - dient het ka-
pittel ten minste eens per maand samen te komen. Ik geef aan Don Rua volmacht
om het voor te zitten. De leden moeten van elkaar blijven houden. Om de zaken
goed te doen is er christelijke naastenliefde nodig. De jongens moeten vurig
bidden voor mij zolang ik weg zal zijn en dit om twee redenen: 1° opdat mijn
gezondheid zou kunnen weerstand bieden aan de ongemakken van de reis; 2° opdat
ik veel geld zou vinden. Men zegge dit aan de grote en aan de kleine jongens. De
arme Don Bosco doet een dergelijke reis niet voor zich zelf maar om te voorzien
in de behoeften van het Oratorio en om de schulden te betalen. Wanneer men hier-
over spreekt aan de Salesianen in conferentie vergaderd, dient men ze aan te
sporen zoveel mogelijk besparingen te doen op de uitgaven. Nogmaals weze de
Heer bedankt voor de welwillendheid die de kardinaal ons betoont. Don Rua zal
hem nu en dan gaan bezoeken.
Dit alles gebeurde op 28 februari. Op 29 februari ontving hij in de loop
van de ochtend het bezoek van Dr. Albertotti. Deze bevond dat hij niet goed
was en deed wat hij kon om hem van zijn genomen besluit af te brengen. -
"Indien u tot Nice geraakt zonder te sterven", zei hij hem, "zal het een mira-
kel zijn."
(1) Een eigenaardig samentreffen: Mgr. Bertagna werd voorgesteld in het Consistorie van 24
maart. Op 25 maart was het de eerste verjaardag van de dood van Mgr. Gastaldi. Daar het
echter het feest van Maria Boodschap was werd voorgesteld de doodsklokken te luiden op de
avond van 23 maart en de plechtige lijkdienst op 24 maart. Op 25 maart werd bovendien Zijne
Eminentie Ferrieri door een beroerte getroffen.

2.9 Page 19

▲back to top


- XVII/17 -
"Indien ik niet meer terugkeer, geduld dan maar! - antwoordde Don Bosco. Dit
betekent dat ik alvorens te vertrekken de zaken dien in orde te brengen, maar het is
noodzakelijk dat ik ga."
"Let goed op hem", zei de geneesheer tot de secretaris, zodra hij buiten de
kamer was. "Het zou me niet verwonderen dat Don Bosco uit dit leven vertrekt, zonder
dat iemand het bemerkt. Men hoeft zich geen illusies te maken."
Don Bosco deed zoals hij aan de dokter gezegd had. In de namiddag liet hij een
notaris en twee getuigen komen en dicteerde zijn testament alsof hij op het punt stond
naar de eeuwigheid te vertrekken. Dan liet hij Don Rua en Don Cagliero komen, wees hun
op tafel de notariële akte aan en zei hun: - "Hier is mijn testament. Ik heb u beiden
als mijn universele erfgenamen nagelaten. Indien ik niet terugkeer, zoals de dokter
vreest, dan zult u weten hoe de zaken staan."
Vermits Don Bosco er niets meer aan toe te voegen had ging Don Rua de kamer
uit waarschijnlijk met kloppend hart, ofschoon hij zich uiterlijk zoals gewoonlijk,
wist te beheersen. Aan Don Cagliero gaf Don Bosco een teken te blijven. Zijn toegenegen
zoon vroeg hem na enkele minuten stilzwijgen: - "Wilt u dan werkelijk in deze toe-
stand vertrekken?"
"Hoe wil je dat ik het anders zou doen"? - antwoordde hij hem. "Zie je niet
dat ons de middelen ontbreken om verder te gaan? Indien ik niet zou vertrekken, zou ik
niet weten op welke manier ik brood aan onze jongens zou kunnen bezorgen. Alleen uit
Frankrijk kan ik hulpmiddelen verwachten."
"Ach zo", antwoordde Don Cagliero en weende daarbij als een kind. - Tot heden
toe zijn we verder gegaan dank zij mirakels. Wij zullen dan ook dit afwachten. Gaat u
dan maar en wij zullen bidden!"
"Dus vertrek ik naar Frankrijk. Het testament is gemaakt en wij zijn in
orde. Ik vertrouw het je toe in dit doosje. Bewaar het en het weze voor jou het laat-
ste aandenken aan mij."
Don Cagliero, die ervan overtuigd was dat hij voldoende wist wat de inhoud er-
van was, nam het aan en stak het zonder het te openen in zijn zak. Eerst zes maanden
later opende hij het, toen Don Bosco tegen de vooruitzichten van de dokter en de ver-
wachting van iedereen teruggekeerd was. Hij zag toen dat daarin de gouden ring zat die
reeds aan Don Bosco's vader had toebehoord. Dit mooie aandenken bewaarde hij zorg-
vuldig zijn leven lang.

2.10 Page 20

▲back to top


- XVII/18 -
HOOFDSTUK II
LANGS LIGURIE NAAR FRANKRIJK EN VANUIT FRANKRIJK
OPNIEUW NAAR LIGURIE
Ditmaal liet het vertrek van Don Bosco naar Frankrijk in de harten een ge-
voel van diepe droefheid na, niet eens verzacht door zijn gebruikelijke joviali-
teit. Het was werkelijk een ontroerend tafereel dat tot medelijden bewoog, te
zien hoe hij aldus ziekelijk uit het Oratorio wegging en de wereld introk op zoek
naar aalmoezen. Bidden en doen bidden werd van dat ogenblik af het ordewoord in
heel het huis. Gedurende het laatste decennium van zijn leven vergaderde een
groepje jongens gedurende de speeltijd van vier uur, in het wachtzaaltje voor
zijn kamer, waar ze bij een beeltenis van de Madonna samen baden voor hun wel-
doener en vader. Nu hij vertrokken was, werd deze vrome oefening met nog gro-
tere vurigheid voortgezet.
Tot Alassio vergezelden hem Don Giulio Barberis en Don Angelo Savio. De
oversten van dat college die hem aan het station opwachtten, troffen hem zeer
opgewekt aan, ofschoon hij tot dan toe hoofd- en maagpijn had gehad. In de voor-
hal van het Instituut werd hij door de leerlingen begroet met een lied voor
deze gelegenheid door Don Baratta gecomponeerd. Om aan iedereen de gelegenheid
te geven zijn hand te kussen had hij een ruim kwartier nodig om door de menigte
van jongens te gaan. Hij ging dadelijk rusten en liet naast zijn bed een bel
plaatsen. Hij verwittigde Don Barberis dadelijk te komen wanneer hij er het ge-
tingel van zou horen.
Hij sliep vrij rustig. Hij had zelfs een van zijn gebruikelijke dro-
men die hij aan Don Cerruti vertelde. Het scheen hem toe dat hij zich op het
pleintje bevond voor de viale San Massimo, die afdaalt naar het gebouw van
Defilippi. Er was veel volk verzameld alsof men op iemand wachtte. Pas was
Don Bosco tot bij hen gekomen of deze mensen omringden hem en zeiden: "D o n
B o s c o , w i j staan op u te wachten."
"En wat wenst u van mij?"
- "Dat u met ons zoudt meekomen."
- "Wel, dan zijn we weg! Dat pleziertje kan ik u gemakkelijk gunnen."
Ze brachten hem dan op de plaats die toen werd ingenomen door de gie-
terij, op de benedenverdieping onder zijn kamer, vroeger een deel van de weide
waar het Oratorio begonnen was. Don Bosco ging met hen door een deur, maar in
plaats van in de gieterij bevond hij zich in een zeer mooie kerk.
- "Nu moet u een preek houden, Don Bosco", zeiden ze hem.
- "Maar ik ben er niet op voorbereid."
- "Dat heeft geen belang. Zeg ons maar wat u voor de geest komt."
- "Goed! Ik zal preken!"

3 Pages 21-30

▲back to top


3.1 Page 21

▲back to top


- XVII/19 -
Hij klom op de kansel en begon te preken tegen de slechte zeden. Hij gaf
een beschrijving van de zondvloed en van de vernieling van Sodoma. Hij volgde
een zodanige goede orde en verdeling van de punten dat hij, bij het ontwaken, ze
zich nog goed herinnerde. Na de preek zeiden de mensen: "Nu moet u de heilige
mis celebreren."
- "Het is mij aangenaam hier voor u de mis te celebreren."
Hij ging daarom naar de sacristie. Maar daar ontbrak alles. Hij had
moeite om een misboek te vinden; dan vond hij de kelk niet. Dan moest hij op zoek
naar een kazuifel. Tenslotte waren er geen hosties en geen ampullen. Hij zocht
hier en daar en vond tenslotte alles. Hij kleedde zich aan en ging naar het
altaar. Toen de mis tot aan de Communie gevorderd was kwamen er enkele perso-
nen om te communie te gaan. Hij verplaatst het canonbord maar de sleutel van
het tabernakel is er niet. Bekommerd kijkt hij op het altaar maar vindt hem niet.
Niemand beweegt zich om hem te gaan halen. Dan stapt hij zelf van het altaar,
doet zijn kazuifel uit en gaat zo in albe op zoek naar iemand die hem kan helpen
om die sakkerse sleutel te vinden. Van de kerk gaat hij naar het lokaal waar toen
de Zusters woonden, maar er bevond zich geen levende ziel. Uiteindelijk hoort hij
iemand lachen. Het was Don Notario. Hij gaat die kamer binnen en treft er Don
Notario aan die met een jongen aan het praten en aan het lachen is. Te beden-
ken - zei Don Bosco bij zich zelf, alvorens binnen te gaan - dat men hem in de
kerk nodig heeft en dat de sleutel van het tabernakel ontbreekt en hij staat
hier te lachen! Hij ging binnen, vroeg de sleutel, ontving hem en keerde terug
naar het altaar.
Terwijl Don Bosco door het huis van de Zusters trok had hij er geen en-
kele ontmoet. Toen hij opnieuw aan het altaar was, ging hij voort met de mis te
celebreren en te beëindigen. De droom duurde de hele nacht.
Daags nadien, een zondag, celebreerde hij zonder moeite: maar later toen
hij audiëntie aan twee of drie personen verleend had, was hij verplicht alles te
schorsen omdat hij zich voelde bezwijmen. Men moest hem terug naar zijn kamer
brengen. Er was een conferentie voor de medewerkers aangemeld in de kerk van het
college, maar hem werd afgeraden er het woord te voeren. In zijn plaats echter
sprak Don Cerruti, ter-wijl Don Bosco in het priesterkoor zat. Don Cibrario uit
Vallecrosia en Don Ronchail uit Nice waren daar ook. Het Bollettino van april
gaf er een bericht over en maakte van de gelegenheid gebruik om Don Bosco, die
sinds enige tijd zijn krachten voelde verzwakken, aan de gebeden van iedereen aan
te bevelen. "Voor het ogenblik is zijn toestand niet alarmerend - schreef Don Bo-
netti - maar een knappe dokter uit Turijn die hem voor zijn reis bezocht, heeft
ons gezegd dat wij niet al teveel illusies dienen te koesteren over zijn leven.
Hij heeft er zelfs aan toegevoegd dat men Don Bosco, wegens het overdadige werk,
reeds als een man van honderd jaar oud mag aanzien, ofschoon hij er nog geen zes-
tig is."
Om zijn zegen te schenken maar tevens om hem wat te verstrooien, bracht
Don Cerruti hem bij een jongen van meer dan twintig jaar oud, die krankzinnig
geworden was; hij heette Airoldi. In zijn waanzin behandelde de jongen Don Bosco
uiterst grof. Hoewel de directeur zag dat Don Bosco daarbij zeer rustig bleef,
gaf hij hem zijn leedwezen te kennen over de onfatsoenlijke woorden en manie-
ren van de ongelukkige tegenover hem. - "Oh, mijn beste", antwoordde hem Don
Bosco - "dit is nog niets. Wil je weten wat me te Turijn enkele jaren geleden
overkomen is?"

3.2 Page 22

▲back to top


- XVII/20 -
- "Ja, vertel het mij."
En Don Bosco vertelde. Eens was een dame hem met aandrang komen verzoe-
ken bij een verwante van haar die op sterven lag te willen gaan. Hij bekleedde
een hoge rang in de Vrijmetselarij en hij had met beslistheid iedere priester
van zijn bed weggejaagd. Slechts met moeite had hij erin toegestemd dat
men Don Bosco zou uitnodigen. Ik ging er dadelijk naartoe. Pas was ik echter
in de kamer en had ik de deur achter mij gesloten of ik hoorde zeggen met
een wanhopige kracht: - "Komt u als vriend of als priester? Pas op indien u
mij over de biecht durft te spreken!" - Na die dreigende woorden haalde hij
twee revolvers te voorschijn: - "Denk er goed aan, dat op het eerste woord
van biechthoren een schot voor u zal zijn en een ander schot voor mij. Ik heb
toch maar enkele dagen meer te leven."
- "Maar was u dan niet bevreesd", vroeg hem Don Cerruti op dit punt van het
verhaal.
- "Ik antwoordde hem eenvoudig dat hij rustig zou blijven want zonder zijn
toestemming zou ik hem niet over de biecht spreken. Ik ondervroeg hem dan over
zijn ziekte en over de diagnose van de dokters. Dan bracht ik het gesprek op
historische zaken tot ik de dood van Voltaire begon te beschrijven. Ik besloot
mijn verhaal met te zeggen dat, ofschoon sommigen meenden dat Voltaire in de
hel was, ik dit niet kon aannemen of ten minste niet kon bewijzen, omdat ik
wist dat Gods barmhartigheid oneindig is,
"Wat"? - onderbrak mij de zieke, die met belangstelling mijn verhaal ge-
hoord had. Bestaat er nog hoop voor Voltaire? Wees dan zo goed mijn biecht te
horen."
"Ik ging naast hem zitten, bereidde hem voor en hoorde zijn biecht. "Op
het ogenblik van de absolutie, barstte hij in tranen uit en riep dat hij in zijn
hele leven nooit als op dat ogenblik een dergelijke vrede gekend had. Hij herriep
alles wat van hem gevraagd werd. Daags daarna ontving hij de Teerspijze maar
eerst riep hij al de huisgenoten in zijn kamer en vroeg ze publiek vergiffenis
voor de ergernis die hij hun gegeven had. Hij herstelde enigszins van zijn
ziekte en leefde nog twee à drie maanden helemaal in gebed en boete en ontving
verscheidene malen met grote vurigheid Jezus in het Heilig Sacrament. Je dient
te weten - zei Don Bosco in gedachten dat deze heer een hoge graad had in de
Vrijmetselarij. Laten we voor alles God danken."(1)
Op 3 maart om negen uur vertrok hij met Don Barberis en Don Ronchail
naar Menton. Een brave en rijke Poolse familie die daar verbleef had hem een aan-
zienlijke aalmoes beloofd, indien hij hun gastvrijheid zou aanvaard hebben. Toen
ze door zijn brief de zekerheid hadden dat hij naar hen zou komen, gaven zij
hiervan bericht aan zoveel mogelijk andere Polen uit de omgeving, zodat er een
twintigtal uit Nice kwamen, anderen uit Monaco en uit Cannes, samen ongeveer
veertig personen. Ze waren ook ingelicht over zijn zwakke gezondheid en waren
voorkomend genoeg om het er over eens te zijn hem niet te vermoeien. Daarom
bereidde elk van hen voor wat hij hem wou zeggen op zulk een manier dat hij als
(1) Summarium super introductione causae (getuige Don Cerruti, blz. 467).

3.3 Page 23

▲back to top


- XVII/21 -
als antwoord: ja of neen, en niets anders diende te zeggen. Zo konden ze allen
met hem spreken zonder hem te vermoeien.
Wanneer de audiënties een einde hadden genomen, verzocht men hem een be-
jaarde priester, die zwaar ziek was en zelfs door de dokters was opgegeven te
bezoeken. Hij begaf er zich dadelijk naartoe maar trof hem in een half bewus-
teloze toestand aan. Toen hij hem vroeg hoe hij zich bevond gaf hij geen enkel
teken dat hij hem begrepen had. Dan riep Don Bosco hem luid in het oor: - Ver-
staat u mij niet? - De zieke mompelde enkele lettergrepen zonder samenhang.
En Don Bosco opnieuw: - Kent u Don Bosco?
Don Bosco! Zeker ken ik hem. Welnu?
Ik ben Don Bosco. Hebt u mij niets te zeggen?
Bent u dat?... Hij veerde recht, ging op zijn bed zitten en zei dat
hij wou opstaan. De zuster dacht dat hij zijn hoofd verloren had. Maar hij zei:
"Ik zeg je dat ik wil opstaan. Verwittig de pastoor dat hij niet dient te komen.
Ik ben niet meer zo ziek dat ik het Heilig Oliesel zou moeten ontvan-gen.
Hij stond inderdaad op, sprak zeer goed en ging de volgende dag naar de
mis van Don Bosco. We dienen er trouwens aan toe te voegen dat hij enkele
maanden nadien weer ziek werd, maar toen kwam Don Bosco niet terug om hem te doen
opstaan. Toch kan het niet geloochend worden dat de eerste maal de verklarin-
gen van de dokters alle hoop ontnomen hadden dat hij nog eens zou kunnen lopen.
Don Bosco overnachtte te Menton samen met Don Ronchail, want Don Barbe-
ris had zijn reis voortgezet naar Nice waar hij het blijde nieuws bracht
dat Don Bosco daar 's ochtends van de volgende dag zou toekomen. Daar men
het uur van zijn aankomst niet kende was dit de oorzaak dat men in een
lastige toestand kwam. De Spaanse markies d'Avila bevond zich aan het station
met zijn rijtuig om hem naar huis te brengen. Maar ook gravin di S. Marzano had
haar rijtuig gezonden en baron Héraud bestuurde het. Beiden wilden de eer voor
zich hebben Don Bosco te laten instappen en geen van beiden wilde toegeven. Don
Bosco hakte de knoop door en nam het rijtuig dat het dichtst bij hem stond. Het
was dit van de gravin. In het tweede stuurde hij Don Barberis, die hem tegemoet
was gekomen, en Don Ronchail: - "Het zijn twee edellieden, weet u", zei hij aan
de markies toen hij ze aan hem toevertrouwde.
Naast het feit dat het rijtuig zich het dichtst bij hem bevond, was er
nog een speciale rede voor de voorkeur waarvan Don Bosco blijk had gegeven.
Toen de gravin hem enkele dagen voor zijn vertrek een bezoek had gebracht in het
Oratorio had zij gewild dat hij haar de verzekering zou geven dat hij gebruik
zou maken van haar rijtuig om zich van het station naar het Patronage Saint-
Pierre te begeven. Het was trouwens niet de eerste maal dat er zich te Nice
dergelijke lastige wedijver voordeed, waarbij zijn gevatheid van geest op de
proef werd gesteld. Eens waren er niet twee rijtuigen, maar een sliert van rij-
tuigen hem komen afhalen en naarmate hij voortging duidden de lakeien elk hun
rijtuig aan en zeiden hem: -"Hier is het rijtuig van die en die graaf. Hij zou
de eer willen genieten dat u er gebruik zou van maken... Hier hebt u het rij-
tuig van die of die hertog, die u vraagt dat u zou willen instappen... Hier
is het rijtuig van markiezin X aan wie u beloofd hebt ermee naar het Patrona-
ge te rijden..." - En zo verder tot zeven of acht maal na elkaar. Don Bosco die

3.4 Page 24

▲back to top


- XVII/22 -
al van bij het begin geraden had waarover het ging en het aanbod van de ene niet
wou aanvaarden zonder een van de anderen te krenken, begon te zeggen: -
"Kijk, laat het ons zo doen. Het rijtuig van mevrouw de markiezin dat ik reeds
te Turijn aanvaard heb, zal me tot aan het Patronage voeren. De wagen van de
heer graaf kan wegrijden en zal dan klaar staan aan de poort van het college.
Zodra ik zal aangekomen zijn, zal ik instappen en zal ik mij terug naar het
station laten brengen. Het rijtuig van de heer hertog kan hier blijven staan.
Ik zal niet lang wachten om terug te keren en het zal me dan naar huis bren-
gen. Deze heren die van elkaar niets vernomen hadden, begrepen zijn verle-
genheid, toen ze de zaak vernamen. Ze lachten eens om zijn listigheid en
namen het hem niet kwalijk dat hij in het rijtuig van de markiezin gestapt
was.
In het college trof hij samen met de jongens ook vele heren aan daar ge-
komen om deel te nemen aan zijn onthaal. Zijn medebroeders waren erg ontsteld
toen, nadat de vreemdelingen vertrokken waren, ze hem bloedig speeksel uit de
mond zagen spuwen. Daarom waren ze het er allen over eens om te beletten dat
hij zou gestoord worden. Vooral Don Ronchail, hard als een rots uit zijn Alpen-
landschap, was onvermurwbaar en stuurde allen terug die vroegen ontvangen te
worden. Hij zorgde ook voor een bezoek met een grondig onderzoek van d'Espiney,
de schrijver van de bekende biografie. Deze verzocht hem het bed te houden en op
hem te wachten tot zeven uur. Hij onderzocht nauwkeurig zijn toestand en gaf
een diagnose die helemaal verschilde van die van zijn collega's uit Turijn.
De buitengewone opgezwollenheid van de buik kwam voort van een verdikking van de
lever, die nog vermeerderd werd door de geneesmiddelen die men hem te Turijn
had voorgeschreven. Samen met verscheidene andere zaakjes werd hem voorge-
schreven elke dag twee lepeltjes opgeloste kinine te nemen om de koorts
tegen te gaan. Dagelijks had hij lichte koortsaanvallen.
Hij ondervond dadelijk dat de nieuwe kuur hem goed deed. Zonder zich te
vermoeien kon híj 's ochtends 6 maart celebreren voor vijfhonderd en meer vreem-
delingen. 's Middags aanvaardde hij een uitnodiging om te dineren bij de fami-
lie de Montigny. Ze hielden hem ten minste een paar uren in gesprek. Van-
daar ging hij een zieke heer bezoeken. Het was een Zuid-Amerikaan uit Bahia in
Brazilië. Hij bood aan Don Bosco in zijn land een gemeubileerd huis aan, wan-
neer hij er de Salesianen wou naartoe zenden. De eigenares van het herenhuis
waar de zieke zich bevond was zo verrukt door het gesprek met Don Bosco, dat ze
hem meermaals ging bezoeken en hem zei dat zij ertoe bereid was zonder meer dit
gebouw af te staan, indien hij het wou bestemmen voor een rustoord voor be-
jaarde priesters die niet meer konden werken. Don Bosco keerde uiterst vermoeid
terug naar het College. Toch hield hij nog een kapittel om te handelen over
de toelating van een medebroeder tot het afleggen van de geloften en van anderen
tot de heilige wijdingen.
Toen men in de stad van zijn beterschap gehoord had, volgden de rij-
tuigen met bezoekers elkaar zonder onderbreking op. Zoals gewoonlijk verleende
Don Bosco zeer voorkomend ook lange audiënties. De ene kwam hem aalmoezen
brengen, de andere om geestelijke raad te vragen, nog een andere om hem te zeggen
welke gunsten hij verkregen had door Maria, Hulp der Christenen. Er waren er
niet weinig die het jaar voordien zijn zegen hadden ontvangen en aan wie hij de
raad gegeven had bepaalde gebeden te doen voor hun noden en die toen kwamen
zeggen dat zij verhoord waren geworden. Anderen die naar Turijn geschreven had-
den, kwamen hem toen bedanken. Nog anderen ten slotte kwamen zich aan hem aanbe-

3.5 Page 25

▲back to top


- XVII/23 -
velen en vertrokken met vertrouwen in hun hart. Een meisje van veertien jaar bracht hem
de opbrengst van een loterij die zij georganiseerd had. In 1883 hadden de dokters haar
opgegeven. In die uiterste nood had Don Bosco haar zijn zegen gegeven en ze was weer
gezond geworden. Ze was Don Bosco zo dankbaar dat ze nog alleen maar over hem sprak
en geldinzamelingen hield voor de Salesiaanse werken.
Coadjuteur Rossi van het Oratorio kwam te Nice aan. Hij kwam van Parijs naar
Marseille waar hij zich naartoe had begeven voor zaken van de Congregatie. Don Per-
rot kwam er van La Navarre en Don Cibrario van Vallecrosia. Uit Praag kwam een
brief aan van Broeder Pietro Belgrano, een Augustijn. In naam van Keizerin Maria-
Anna van Oostenrijk, bedankte hij voor een sierlijk ingebonden jaargang van het Bol-
lettino dat Don Bosco had laten opsturen. Ze liet hem een gift van vijfhonderd lire
geworden en beval zich in zijn gebeden aan om een speciale gunst te verkrijgen.
Op 7 maart ontving Don Bosco eveneens de seminaristen. Ze waren met een vijf-
tigtal. Ze kwamen samen in de bibliotheek die als voorkamer dienst deed. Hij sprak ze
kort toe en zegende ze en nadien kwamen ze een voor een zijn hand kussen. Ook de ver-
schillende vastenpredikanten kwamen hem bezoeken, maar individueel. Over Don Bosco
werd overal gesproken.
Op 10 maart had in de kamer van Don Bosco een vreemdsoortig toneeltje plaats.
Een moeder bracht hem haar jongen van tien jaar. Hij had een doek rond zijn ogen gebon-
den. Sinds geruime tijd, zei de vrouw, lijdt mijn zoon zo erg aan zijn ogen dat hij
voortdurend kreunt en hele nachten roept. Don Bosco schonk hem zijn zegen, liet hem de
medaille van Maria, Hulp der Christenen, kussen en vroeg hem dan: "Doet er iets
pijn?" - "Ik heb geen pijn", antwoordde de jongen.
- "Wat? Geen pijn", berispte hem zijn moeder. "Hij heeft toch zo een pijn aan
zijn ogen, Pater."
- "Doen je ogen nog pijn"? vroeg Don Bosco hem opnieuw."
- "Neen, ze doen me geen pijn meer."
- "Maar ze doen hem wel pijn"! hernam zijn moeder. - "Hij kan niet tegen het
licht en roept maar altijd."
- "Kun je zien", vroeg hem Don Bosco na de pleisters van zijn ogen te hebben
genomen.
- "Ja, ik zie zeer goed."
- "Kun je naar het licht kijken?"
- "Zeker kan ik naar het licht kijken", zei het kind en keek door het raam.
Zijn moeder was er niet gerust in en vreesde dat hij aan het jokken was. Bij de
antwoorden van haar zoon werd ze zo boos dat ze hem een oorvijg wou geven. Don Bosco
was genoodzaakt haar te zeggen: - "Maar wilt u dan dat uw zoon ziek zou zijn? Welnu,
indien u dat wilt... Haar zoon echter begon te huppelen, lachte, keek naar hier en
naar daar en wist niet meer of hij moeder of zich zelf moest te geloven. In werke-
lijkheid was hij volledig genezen.
Die avond wou Don Bosco een conferentie voor de medewerkers en vrienden houden

3.6 Page 26

▲back to top


- XVII/24 -
in de huiskapel van het Patronage. Een honderdtal rijtuigen kwamen plaats
nemen in de straat voor het huis. Het was nu het seizoen van de vreemdelingen,
zodat velen niet van Nice waren. Don Bosco sprak gedurende drie kwartier. Hij
gaf een beschrijving van de Salesiaanse werken en toonde aan hoe noodzakelijk
het was dat de goede christenen hem zouden helpen goed te doen. Hij kwam van
de kansel af en ging zelf de geldinzameling houden. Ze bracht 1.800 fr. op,
de helft van de laatste maal maar men dient daarbij voor ogen te houden dat men
dat jaar een financiële crisis doormaakte en het aantal vreemdelingen aanzienlijk
geslonken was. Een poging om een nationale tentoonstelling te houden had, ín
plaats van winst op te leveren, de zaken nog meer verward en verliezen veroor-
zaakt aan speculanten, exposanten en aan de commissie die alles georganiseerd
had.
De gezondheid van Don Bosco was uitstekend zodat hij meermalen per dag
herhaalde: Dieu soit béni en toutes les choses. Zo kon hij zich op 10 maart naar
Cannes begeven in gezelschap van Don Ronchail. Misschien behoren tot die tocht
sommige episoden, waarover ons een medewerkster schrijft, zich steunende op de
verklaringen van ooggetuigen. Te Cannes ging Don Bosco graag celebreren bij
de kloosterzusters van Sint Thomas van Villanova. Ze bestuurden er een meisjes-
weeshuis gesticht door de markiezen van Vallombrosa. Nauwelijks had zich het
gerucht verspreid dat Don Bosco er naartoe kwam of, comme si on avait touché
un fil électrique, de mensen kwamen van alle kanten van de stad toegelopen en
vulden kapel en speelplaats. Op een ochtend bracht men hem, een meisje om het
te zegenen. Het was aangetast door een kwaal in de darmen, die zwellingen in de
buik veroorzaakte. Na de zegen vroeg de moeder of het kind zou genezen. "Ja",
antwoordde Don Bosco, "maar de Heer zal u een groot offer vragen." Het
zieke meisje genas inderdaad maar kort nadien verloor de vrouw de vader van het
meisje.
Een andere keer stonden de weesjes rond Don Bosco verzameld. Hij had ze
gezegend en toen wendde hij zich tot de Overste en zei haar: - "Een van deze
meisjes is zwaar ziek." Dat was zeer juist maar de kwaal kon men niet merken,
want het was een kwaadaardige zweer onder aan de ruggengraat. Iedere dag dien-
de het geneesmiddel te worden vernieuwd. Don Bosco kwam tot bij het jonge
meisje dat ongeveer achttien jaar oud was. Hij zegende haar en zei: "Je zult
genezen, ja, je zult genezen, arm meisje." En ze genas werkelijk.
Eens, terwijl hij zich gemoedelijk onderhield met de brave klooster-
zusters, vroeg hij hen: "Wat zouden jullie willen dat ik aan de Heer voor jul-
lie zou vragen?"
- "Dat onze meisjes zeer vroom zouden zijn", werd hem geantwoord.
- "Zoudt u ons kunnen zeggen", vroeg hem een van de oudere zusters, "of
wij terug zullen keren naar het ziekenhuis?"
Voor de afschaffingswet hadden de zusters sinds lang de directie van
het ziekenhuis van Cannes gehad. Het was dan in de handen van de Regering geko-
men en men had er leken geplaatst. Op die vraag, hief Don Bosco de ogen ten
hemel: - "Ja", antwoordde hij, "maar er zal veel tijd over heen gaan. Ik zal
reeds dood zijn, u zult reeds dood zijn." En aldus ging hij verder terwijl hij
dezelfde zin aan allen persoonlijk herhaalde, behalve aan een Zuster, die van
blijdschap opsprong. Zij heette Zuster Valérie, gestorven in 1932, twee jaar na

3.7 Page 27

▲back to top


- XVII/25 -
de terugkeer naar het oude ziekenhuis.
Deze zuster was niet tegenwourdig toen Don Bosco gesproken had over het
jonge meisje met de geheime wonde. Onverwacht binnengekomen na het feit zei ze
hem: "Oh! Pater, we hebben hier een meisje dat zeer ziek is... - Maar Don Bosco
onderbrak haar en zei: - "Ik weet het, Zuster, in alles is reeds voorzien."
Na zijn vertrek naar Cannes had te Nice een gravin zich aangemeld om
hem te verzoeken een kleinzoon van haar te zegenen die aan uiterst pijnlijke
krampen leed. Telkens scheen het of hij stikken zou. Omdat ze hem niet aange-
troffen had, telegrafeerde zij naar Cannes. Toen Don Ronchail dan twee dagen
later tijdelijk terug naar Nice gekomen was en hij door Don Barberis bij Don
Bosco vervangen werd, vroeg de gravin hem nogmaals: - "U, die bij Don Bosco was,
zult mij met juistheid kunnen zeggen hoe laat hij mijn telegram ont-ving."
- "Hij ontving het om half vijf in de namiddag en dadelijk tuurde hij
de zegen Van Maria, Hulp der Christenen, terwijl hij voor de zieke bad."
- "Hoe wonder"! riep de dame uit. "Juist om half vijf hielden de kram-
pen op en op dit ogenblik is de kleine niet enkel beter, maar is hij bijna hele-
maal genezen.
Zoals zij de eerste maal een gift had geschonken, zo deed ze ook nu weer.
Ditmaal was de gift nog milder.
In gezelschap van Don Ronchail en van Don Barberis zette Don Bosco
zijn reis verder naar Fréjus, waar hij dineerde met de bisschop van dat diocees,
die steeds zeer welwillend was ten opzichte van de Salesianen. Men had aan
niemand iets gezegd over het feit dat Don Bosco naar Fréjus zou gaan. Aan de
Bisschop zelf had men dit pas 's avonds tevoren vrij laat bericht. Niettemin
wachtten hem dadelijk na het diner vele mensen op om hem te spreken onder aan
het bisschoppelijk paleis en hij, inschikkelijk als altijd, gaf hun audiënties
tot aan het uur van zijn vertrek. Onder meer kwam daar de burggraaf van Ville-
neuve, die in de nabijheid van het huis van La Navarre woonde om hem te verzoe-
ken aan zijn zoontje de eerste communie te willen geven. De jongen was nog niet
ten volle elf jaar oud, terwijl men in die tijd in Frankrijk de kinderen niet
tot de heilige tafel toeliet zolang ze niet voluit veertien jaar geworden waren.
De pastoor verzette zich daarom beslist tegen deze gevaarlijke uitzondering. Ook
de bisschop zou zijn toestemming geweigerd hebben, indien Don Bosco die een voor-
stander was van de veelvuldige communie er zich niet mee bemoeid had.
Hij werd tot aan het station uitgeleide gedaan door de twee Vicarissen-
Generaal, de vastenprediker van de kathedraal en nog vijf of zes andere per-
sonen. Na afscheid te hebben genomen van Don Ronchail; die terugkeerde naar Nice,
ging hij met Don Barberis naar Toulon, waar hij hartelijk verwacht werd door
graaf en gravin Colle. Hij bracht de nacht bij hen door. In februari had Don
Bosco aan de graaf honderdduizend franken gevraagd voor de aankoop van het huis
Bellezia,(1) maar zijn brief, die ze niet goed begrepen hadden, had wat stoor-
(1) Cfr. Boekdeel XVI, blz. 693.

3.8 Page 28

▲back to top


- XVII/26 -
nis verwekt in het hart van beiden. Toen zij dan zijn uitleg gehoord hadden, wis-
selden ze een paar woorden onder elkaar en dan besloot de graaf: - "Welnu, we
zullen u vijftigduizend franken geven, wanneer we dit zullen kunnen.
- "En waarom geen honderdduizend?" - zei de gravin.
- "Goed dan, honderdduizend", voegde de graaf eraan toe. "Hoewel, wan-
neer ik er goed over nadenk... we sommige titels zouden kunnen verkopen...
Indien u het ermee eens zijt", zei hij tot zijn echtgenote zich wendend, "zou-
den we aan Don Bosco honderdvijftigduizend franken kunnen geven."
- "Zeker, zeker", keurde de heilige vrouw goed.
- "Ziehier dan: vijftigduizend franken voor de aankoop van het terrein van
Bellezia, voor het Oratorio, vijftigduizend franken voor de kerk van het Heilig
Hart te Rome en vijftigduizend voor de Missies van Patagonië.
Hun mildheid overtrof zijn verwachtingen en later verdubbelde de graaf
zelfs het bedrag voor de aankoop. Wanneer de graaf en de gravin het geluk
hadden met Don Bosco te spreken, waren ze nooit moe hem te ondervragen en
naar hem te luisteren. Die avond bleef het gesprek tot lang na het souper duren
zonder dat ze blijk gaven er een einde aan te willen maken. Omstreeks tien
uur kon Don Bosco zich niet meer houden van de slaap en liet hij verstaan dat
hij rust nodig had. Men stond op maar het gesprek ging verder. Uiteindelijk
nam de graaf het licht en samen met de gravin vergezelde hij Don Bosco tot aan
de deur van de kamer die voor hem in gereedheid was gebracht, maar op de drem-
pel werden nog nieuwe vragen gesteld die nieuwe antwoorden vergden. Toen Don
Bosco op zijn kamer was, volgde de Graaf hem om te zien of alles in orde was.
Wanneer Don Bosco dan eindelijk kon gaan slapen, was het enkele minuten voor mid-
dernacht.
Hij vertrok op 15 maart om half negen en kwam na twee uren te Marseille
aan. Zoals gebruikelijk hingen de bezoekers te midden van het gedrang aan zijn
kleren en lieten hem geen rust meer. Toch verliep alles rustiger dan het jaar
voordien. Maar er waren nu meer dames die bij hem wilden te biechten gaan. Niet
wetend hoe ze het anders moesten aanleggen, gingen ze midden in zijn kamer neer-
knielen en begonnen daar hun ellenden te belijden. Don Bosco had goed en
wel te herhalen dat dit geen plaats was om te biechten en dat de wetten van de
Kerk dit niet toelieten. Hij slaagde er niet in ze het zwijgen op te leggen.
"Maar ik kan hier uw biecht niet horen!" antwoordde Don Bosco.
"Kom dan naar de kerk."
"Ik kan niet, ik heb geen tijd."
"Dus ga ik hier voort met mijn biecht."
Geduld dan maar. En toen ze gedaan hadden zei hij hun: - "En wat nu ge-
daan?" Ik mag u hier geen absolutie geven? - Maar zij vonden het helemaal niet
erg, integendeel, zij waren heel tevreden dat zij hun geweten geopend hadden en
dat hij hun een goede raad gegeven had.
Te Marseille ontving hij vanuit Parijs een zeer ontroerende brief. In
1883 had hij daar een meisje van bijna tien jaar gezegend en bij haar een zo

3.9 Page 29

▲back to top


- XVII/27 -
grote indruk van goedheid nagelaten, dat ze er op een heilige manier door getrof-
fen bleef. Toen ze gehoord had wat hij allemaal nodig had, legde het meisje van
toen af al het geld opzij dat ze ten geschenke kreeg, zonder ooit een cent uit
te geven, zoals dit bij kinderen gebruikelijk is, aan lekkernijen of vermakelijk-
heden. Toen ze op die manier honderd franken bijeen gekregen had, stuurde ze hem
deze op met een briefje van haar en een brief van haar mama.(1)
Niet ver van Marseille stond het huis van de Voorzienigheid in 1883 ge-
opend voor de Franse novicen. We spraken reeds over de droom waarin Don Bosco
drie jaar voordien duidelijk de plaats van het toekomstig noviciaat gezien
had.(2) Thans dienen we nog enkel het verhaal volledig te maken en iets te zeggen
over het bezoek dat Don Bosco er bracht.
In 1883 had mevrouw Pastré van Parijs, na Don Bosco in de Madeleine-
kerk te hebben gehoord, met veel moeite, zich een weg willen banen doorheen het
gedrang om tot bij hem te komen en hem in de sacristie te spreken. Zoals ze
zovele andere dames zag doen, overhandigde zij hem een gift en ging dan vol
blijdschap weg. Korte tijd nadien werd haar dochter ziek en haar toestand werd
zo erg dat ze zou sterven. In die bange dagen viel de naamdag van de moeder en
daags voordien ontving zij een brief van Don Bosco met beste wensen en met de
belofte dat haar dochter zou genezen. Ze zou daarom een noveen tot Maria, Hulp
der Christenen, beginnen, terwijl Don Bosco vanuit Turijn samen met haar zou
bidden.
Hoe wist Don Bosco iets over haar zieke en hoe kon hij zo juist straat en
naam van haar woning kennen? Getroffen door dit dubbele raadsel begon ze vu-
rig aan de noveen. Op de derde dag van de noveen vroeg het meisje naar eten,
dan wanneer ze sinds verscheidene dagen geen voedsel meer genomen had. Ze vroeg
er een tweede en een derde maal om. Dan stond ze op en kon lopen. Bij het einde
van de noveen ging ze in de kerk de Madonna bedanken. Heel haar familie was
buiten zich zelf van tevredenheid. Men dacht er over na op welke manier men
een blijk kon geven van hun gemeenschappelijke dankbaarheid, toen men vernam dat
Don Bosco een huis nodig had in de nabijheid van Marseille om er zijn novicen
te plaatsen. De dame, die behalve verscheidene villa's in de omgeving van Parijs
er eveneens twee bezat in de buurt van Marseille, bood Don Bosco en Don Albe-
ra er dadelijk een aan. Ze gingen het huis bekijken en bevonden dat het ruim
was, goed gelegen en goed gemeubileerd. De dame was immers niet van plan de
meubels die er waren weg te laten halen. Onmiddellijk werd een wettelijk huur-
contract opgesteld voor vijftien jaar mits een huurgeld van twaalfhonderd franken
per jaar, maar in een afzonderlijk privaat geschrift verplichtte de eigenares er
zich toe het volledig en kosteloos gebruik ervan af te staan voor heel die peri-
ode. Andere beslissingen werden tot een andere tijd uitgesteld. Beweegredenen
van huiselijke aard lieten haar geen vrije hand om anders te handelen.(3)
Don Bosco ging dus op 17 maart deze nieuwe kweekvijver van de Congregatie
(1) Bulletin Salésien, mai 1884.
(2) Cfr. Boekdeel XV, blz. 53.
(3) Cfr. Procès-Verbaux van het Comité van Marseille, 16 november 1883.

3.10 Page 30

▲back to top


- XVII/28 -
tie zien. Hij werd er onthaald op het gebruikelijke applaus. Pas in huis, vroeg
hij: - "Zijn hier dennen?"
- "Zeker zijn er hier."
- "Maar zijn er vele?"
- "Oh zeer vele. Heel het heuveltje is met dennen bezet."
- "Zijn er ook lanen?"
- "Er zijn mooie lanen."
- "Is er een enkele laan of meer?"
- "Er zijn verscheidene lanen."
- "Is er ook een waterloop achter het huis?"
- "Er is een prachtige beek."
- "Maar loopt zij door heel de eigendom?"
- "Zij loopt er helemaal door."
- "Welnu, dan is het deze eigendom. Ik moet hem niet eens meer bezichti-
gen. Ik begrijp nu zelfs waarom men in de droom mij niet gezegd heeft: hier
hebt u een huis dat men je geschonken heeft of dat door jou aangekocht
werd. Men zei mij enkel: Dit huis staat je ter beschikking."
Het laatst gehouden Algemeen Kapittel had de noodzakelijkheid erkend
van een afzonderlijk noviciaat voor Frankrijk en dit nog vooraleer het aanbod
gedaan was geworden. Nu kwam de Voorzienigheid niet enkel de waarheid bevesti-
gen van de droom maar eveneens de genomen beslissing bekrachtigen.
In de namiddag had de goede vader enige tijd willen doorbrengen met zijn
zonen, maar hij was verplicht zich te vergenoegen met hun slechts enkele mi-
nuten te schenken, omdat er mensen kwamen alsook de dames van het Comité van
Marseille, die besloten hadden een vergadering te houden in het nieuwe huis on-
der het voorzitterschap van Don Bosco. Zij wandelden reeds door de lanen.
Don Bosco ontving ze met grote goedheid en toonde zijn belangstelling voor hen.
Ook deed hij navraag naar een klein aantal dames die belet waren te komen. Na
het bidden van de gebruikelijke gebeden luisterde hij naar de voorlezing van
het verslag van de vorige vergadering. Daarna bedankte hij voor de goede
woorden en, omdat men daarin zijn beklag deed dat sommige personen die inge-
tekend hadden weigerden voort te gaan met hun liefdadigheid te verlenen, zei
hij: - "In deze gevallen blijft er ons niets anders te doen dan rustig te
blijven en te proberen de personen die zich terugtrekken door andere te vervan-
gen. Het is waar dat we moeilijke tijden beleven maar voor de zielen, voor de
maatschappij en voor ons zelf is het van groot belang de jeugd die in al die
bedorvenheid leeft te beveiligen. De school van het kwade is niet alleen in de
maatschappij werkzaam, maar al te vaak gebeurt het dat de jongens meesters van
het bederf vinden in hun huis en bij hun verwanten. Het is troostend te zien
welke goede resultaten te Saint-Léon bereikt worden. Het is zeer troostend te
zien hoe de leerlingen zich goed gedragen en goed gezond zijn. Ze hebben
allen een goede eetlust en het is een genoegen ze te zien eten, hoewel we
daarna de rekeningen van de bakker moeten betalen."
Hij prees nadien de ijver van het Comité en zei dat hij zijn verdiensten

4 Pages 31-40

▲back to top


4.1 Page 31

▲back to top


- XVII/29 -
tegenover het Oratorio van Saint-Léon niet kon vergeten. Hij gaf de verzeke-
ring dat hij iedere ochtend voor hen een zeer speciaal memento aan het altaar
deed. Hierbij veronderstelde hij dat men hem de vraag gesteld had of hij
hetzelfde deed voor alle Comités. Hij antwoordde op deze vraag: - "Ik zal
u zeggen dat men op andere plaatsen over Comités herhaalde malen gesproken
heeft, maar goede inzichten geven geen brood voor het onderhoud van onze jon-
gens en aldus is er alleen te Marseille een werkelijk Comité."
Sommige leden lieten uitschijnen dat er enkel te Marseille een comité was
omdat enkel te Marseille een pastoor was zoals kanunnik Guiol. Don Bosco ver-
klaarde dat hij zeer verheugd was dit te mogen erkennen en zijn tevreden-
heid te kunnen uitdrukken. Daarna ging hij verder: - "Nu ik al de dames van
het Comité niet elk afzonderlijk kan bedanken, dank ik ze allen samen in de
persoon van de pastoor, de organisator van het Comité zelf, die zich zo ver-
dienstelijk voor het werk gemaakt heeft. Zolang God Don Bosco niet naar de
eeuwigheid zal roepen, zal hij ze allen op een bijzondere manier voor de
Heer gedenken, opdat hij ze met zegeningen zou overladen in deze wereld en ze
op hun tijd, maar zo laat mogelijk, het Paradijs zou schenken."
Uiteindelijk sprak hij over Saint-Léon: - "Het Oratorio stelt het goed,
zei hij. Op dit ogenblik wordt er niet gebouwd en daarom zijn de uitgaven schier
niet groter dan de inkomsten. Maar er is geld nodig voor het weeshuis van Saint-
Cyr, waar arme meisjes in de landbouw worden opgeleid. Er dienen herstellingen
te gebeuren en het dak is nog niet betaald. Don Albera wil me niets geven en
ik beveel Saint-Cyr aan het Comité aan."
Om deze aanbeveling te steunen werd op 24 april in een andere zitting be-
sloten dat men de zone van Marseille volledig zou voorbehouden voor SaintLéon
en dat men de penning van de liefdadigheid voor Saint-Cyr zou inzamelen op het
grondgebied van Aubagne, aan de buitenrand waarvan zich het huis van Saint-Cyr
bevond.
Nadat de vergadering voor opgeheven was verklaard, nodigde hij de dames
uit in de kapel voor het Lof en nadien ontving hij ze afzonderlijk een voor een,
zoals zij dit verlangden. Hij was hiermee bezig tot in de late avond. Men wilde
dat hij zou blijven slapen in dit rustige verblijf maar zijn belofte dat hij
daags daarna te Marseille de mis zou celebreren dwong hem te vertrekken.(1)
Uit schriftelijke en mondelinge verslagen van Don Barberis vernemen wij
dat de geestdrift te Marseille voor Don Bosco alle verbeelding te boven ging.
Ambtenaren van alle slag aanzagen het voor een eer hem van dienst te zijn. Nota-
rissen en advocaten boden hem kosteloos hun diensten aan en waren verheugd dat
hij ze er om vroeg. Artsen brachten een bezoek aan hem en aan de jongens en wa-
ren tevreden dat ze hem daarmee een genoegen deden. Verzen en proza werden
tot zijn lof geschreven. Brave schilders maakten zijn beeld. Brieven uit
Frankrijk trokken ook in andere landen de aandacht op hem. Uit het naburige
(1) Wij bezitten een kopie van een brief van Don Bosco van 17 maart, maar zonder aanwijzing
van de geadresseerde.

4.2 Page 32

▲back to top


- XVII/30 -
Spanje ontving hij vlammende brieven opdat hij over de Pyreneeën zou komen. In
het verre Hongarije publiceerde de Magyar Atlant van Budapest als aanhangsel de
vertaling van de biografie van Don Bosco door d'Espiney geschreven.
Overal waar hij kwam ontving hij nieuwe bewijzen van de goedheid van de
Allerheiligste Maagd aangeroepen onder de titel van Hulp der Christenen.
Bij zijn bezoek aan families en in de brieven die hij ontving klonk er een voort-
durende hymne van dankzegging aan de Madonna wegens gunsten die door haar in
de loop van het laatste jaar waren verleend. Men kwam hem vertellen over buiten-
gewone genezingen, over bekeringen, over huiselijke aangelegenheden die tegen
iedere menselijke verwachting in, in orde waren gekomen, over geestelijke en tij-
delijke weldaden verkregen na een noveen of na alleen maar enkele gebeden.
Dit alles ontroerde Don Bosco zo zeer dat, wanneer hij hierover sprak, de tra-
nen hem uit de ogen rolden. Hij werd ook getroost toen hij zag dat de verkeerde
mening alsof men tot hem zijn toevlucht diende te nemen om gunsten te bekomen
verdween terwijl het integendeel voldoende was de Salesiaanse Werken te steunen
om hiervoor beloond te worden door de Heilige Maagd, die deze als haar eigen wer-
ken aanzag.
Op 22 maart ging hij dineren bij de heer Broquier. Deze was een zeer
be-kend advocaat van Marseille. Zelfs Pius IX had hem gelast met zaken die van
belang waren voor de Heilige Stoel. Er was een tijd geweest dat hij bezeten
werd door het mateloze verlangen in het publiek te kunnen verschijnen, zodat
er in de stad geen belangrijk feest kon gegeven worden zonder dat hij er para-
deerde. Nadien echter overwoog hij de grote ijdelheid van de menselijke roem
zodat hij er een volkomen andere mening ging op nahouden en zelfs niet meer op
straat verscheen. Hij had een huiskapel en bracht daar een groot deel van de dag
in gebed door. Iedere ochtend diende hij, gekleed als een Kapucijn, de mis. Zijn
echtgenote had een prachtige stem maar terwijl ze voordien bij publieke academi-
sche zittingen en bij avondpartijen van de grote families geen gelegenheid liet
voorbijgaan om haar stem te laten horen, ging ook zij bijna niet meer uit maar
werkte voortdurend aan naald- en breiwerk voor het Oratorio van Saint-Léon.
Beide echtgenoten waren zeer rijk en gaven veel uit aan goede werken zodat ze
ook tegenover Don Bosco uiterst mild waren.
Na dit diner werd Don Bosco op verscheidene plaatsen verwacht en kon híj
er zich niet aan onttrekken er naartoe te gaan. Hij werd vooral verwacht door de
kloosterzusters van de Visitatie. Een van hen maakte werkelijk haar overste, de
directeur en tot zelfs de bisschop wanhopig. Don Bosco kende haar niet en wist
niets af van haar zonderlinge grilligheden. Welnu, nauwelijks was hij binnenge-
komen en waren de kloosterzusters gaan knielen in afwachting van zijn zegen of
hij nam deze zuster bij de hand en zei: "Ik zal speciaal voor u bidden opdat
de Heer u dit en dat zou verlenen, u van dit en dat zou bevrijden en u dit en
dat zoudt kunnen doen." - Haar medezusters, die eerst verwonderd en nadien ont-
roerd waren, bekeken elkaar al wenend en zeiden: - "Dit is een mirakel!" -
Hij suggereerde haar de middelen om zich van haar gebreken te beteren en gaf
aan haar overste de verzekering dat ze voortaan helemaal anders zou zijn dan
vroeger. Op het feest van Maria Boodschap kwam de directeur hem zeggen dat de
kloosterzuster uren en uren in de kerk ging bidden, dat zij om vergiffenis aan
de oversten gevraagd had en dat zij sinds drie dagen in alles het goede voorbeeld
gaf aan de communiteit.

4.3 Page 33

▲back to top


- XVII/31 -
Op 24 maart was de toeloop van bezoekers zo ontzettend groot dat Don Bar-
beris ging post vatten bij de ingang van de kamer en ze met zes of acht tege-
lijk liet doorgaan met de aanbeveling hem enkel te groeten, zijn zegen te
ontvangen en zich terug te trekken. De twee eerste zaken volgden elkaar dadelijk
op maar voor de derde zaak werd het ernstiger. De groepen wierpen zich dadelijk
op de knieën maar na de zegen drongen ze rond hem, legden hem paternosters en
schapulieren in de handen en iedereen had hem dadelijk een woordje te zeggen,
een gift te overhandigen, een zegen te vragen voor een zoon of dochter, voor
een vader of moeder, voor een zieke bloedverwante of voor behoeften in het gezin.
Op een zeker ogenblik knielden vijf priesters voor hem neer. Voor die maandag had
hij naar Saint-Léon de novicen uitgenodigd, omdat hij op de Providence niet met
hen had kunnen spreken zoals hij gewenst had, maar het was hun onmogelijk hem een
woord te zeggen.
Ofschoon hij zo bestormd werd, vond hij nog de gelegenheid twee ceremonies
te vervullen. 's Ochtends doopte hij en gaf hij de communie aan een jonge neger
die aan het Oratorio toevertrouwd was. De kapel was natuurlijk bomvol.In de na-
middag hield hij dan de conferentie voor de medewerkers in tegenwoordigheid van
de bisschop die aan de neger het H. Vormsel toediende. Hij was kort en eenvoudig:
hij verzocht de weldoeners hem te willen helpen bij het betalen van de rekenin-
gen van de bakkers en van de metselaars omdat de jongens niet konden leven zonder
brood en zonder dak. Monseigneur steunde welsprekend zijn aanbevelingen en bui-
ten het huis zei hij over hem: - "Hij spreekt zoals de heiligen spreken, zo
groot is de doeltreffendheid en de zalving van zijn woorden.(1)
Ieder jaar gingen de jongens van het huis een uitstap maken naar de vil-
la op de buiten van de heer Olive, de edelmoedige medewerker die wij reeds ken-
nen. Bij die gelegenheid bedienden vader en moeder de oversten aan tafel terwijl
de kinderen de leerlingen bedienden. Bovendien hadden ze ook een loterij georga-
niseerd waarbij ieder overste en iedere jongen een nummer had, zodat allen een
prijs wonnen. Op die manier schonken ze dan ook hun wagen aan het Oratorio van
Saint-Léon. Op de wandeling tijdens het verblijf van Don Bosco te Marseille in
1884 had er een plezierige episode plaats. Terwijl de leerlingen zich in
de tuinen aan het vermaken waren, kwam een keukenmeid hijgend bij mevrouw Olive
toegelopen en zei haar: - "Mevrouw, de ketel waarin de soep gekookt wordt voor
de jongens lekt geweldig en we vinden geen middel om het te verhelpen. Ze zul-
len het zonder soep moeten stellen." De meesteres die een groot vertrouwen
had in Don Bosco had een gedachte. Ze liet al de jongens samenroepen en zei hun:
- "Luister, indien jullie soep willen eten, val dan op jullie knieën en bid dan
een Onze Vader, een Weesgegroet en een Glorie zij de Vader voor Don Bosco, op-
dat hij het lek van de ketel zou stoppen." Ze gehoorzaamden. Dadelijk liep er
niets meer uit de ketel. Dit feit is historisch maar toen Don Bosco het hoorde
vertellen lachte hij er hartelijk om en zei: - "Binnenkort kan Don Bosco door-
gaan als de beschermer van de ketellappers."
De vermoeienissen die wij tot hiertoe beschreven hebben, mogen ons niet
(1) Bull. Sal., mai 1884.

4.4 Page 34

▲back to top


- XVII/32 -
doen geloven dat de gezondheid van Don Bosco als bij wonder hersteld was. Ze
was zo weinig hersteld dat inspecteur Don Albera, die zeer bezorgd was wegens
zijn toestand, instemde met de suggestie van iemand die hem aanraadde Dr.
Combal, professor aan de universiteit van Montpellier en echte medische beroemd-
heid, te ontbieden. Van alle kanten van Europa tot uit Pruisen werd op hem een
beroep gedaan. De uitnodiging ontvangen en zich op reis begeven was voor de
professor een en hetzelfde. Hij sliep 's nachts in de trein en kwam op 25 maart
bij dageraad te Marseille aan.
Als vurige katholiek ging hij eerst een bezoek brengen aan de Madonna
de la Garde en meldde zich dan te Saint-Léon. Bij Don Bosco binnengeleid knielde
hij neer en kuste hem nederig de hand. Wegens zijn eenvoudig pak en zijn ne-
derige houding meende Don Bosco dat hij een knecht van de dokter was en vroeg
hij hem zonder meer nieuws over zijn meester.
- "Ik ben Combal", zei de dokter. "Ik acht mij gelukkig u op enigerlei
wijze te kunnen nuttig zijn en u een dienst te bewijzen."
- "Zijt u de beroemde Dr. Combal! Maar waarom meldt u zich op deze manier
aan? Dat wil ik niet, sta op! Wat een geluk voor mij met u kennis te mogen ma-
ken!"
De dokter stond op, onderzocht Don Bosco aandachtig gedurende meer dan
een uur, ondervroeg hem, bleef wat nadenken en zei niets.
- "Welnu, ondervroeg hem Don Bosco.
- "U hebt", antwoordde de dokter, "uw leven opgebruikt door teveel te
werken. Het is een versleten kledingstuk geworden omdat u het zowel op zon- en
feestdagen als op de werkdagen hebt afgedragen. Het enige middel om het kleding-
stuk dan toch nog een tijdje te behouden, is het terug te hangen in de kleerkast.
Ik bedoel dat voor u het voornaamste middel bestaat in de volstrekte rust."
- "En het is het enige middel waaraan ik mij niet kan onderwerpen", ant-
woordde Don Bosco met een glimlach. "Hoe zou het mogelijk zijn te gaan rusten,
wanneer ik zovele begonnen zaken om handen heb."
- "Dat begrijp ik", antwoordde de dokter. "Maar hoe kan u het anders
doen? Laat dan op zijn minst aan uw onderhorigen al het werk dat u kunt laten
en rust uit zoveel het u mogelijk is. Ik zou niet weten welke andere raad ik u
zou kunnen geven. Organische letsels stel ik niet vast. Dit is het enige wat we
kunnen doen aan uw algemene uiterste verzwakking."
Gevraagd of hij een in bijzonderheden uitgewerkte diagnose wou opstellen
en of hij de doelmatigste hulpmiddelen wou voorschrijven, deed hij dit gewillig.
Ziehier dan zijn verslag.
"
De inlichtingen mij door Zeereerwaarde Pater Don Bosco verschaft
" over zijn antecedenten en het resultaat van het onderzoek dat ik zelf
" gedaan heb, machtigen er mij toe bij hem het bestaan te erkennen van
" een algemene en plaatselijke ziekelijke toestand van de lever.

4.5 Page 35

▲back to top


- XVII/33 -
" Algemene elementen: 1° een algemene verzwakking met bloedarmoede.
"
2° een zinking (het trekken van kwade vochten)naar
"
het slijmvlies van het ademhalingsapparaat.
"
3° een erethismus (ziekelijke opwinding van de
"
zenuwen).
"
4° misschien ook een overblijfsel van malariaziekte.
"
" B. Plaatselijke elementen:
"
5° een lichte ontsteking aan het slijmvlies van
"
de luchtpijpen wegens de herhaalde zinkingen.
"
6° ten slotte een lichte vermeerdering van het
"
levervolume.
"
Deze verschillende elementen vormen de basis voor de voornaamste
" therapeutische indicaties:
"
1° 's Ochtends en 's avonds onmiddellijk voor iedere maaltijd een
" lepel Vialwijn nemen (kalkfosfaat, tamarindepulp en kinine).
"
2° een half glas Vals, van de Dominique-bron, gemengd met wijn
" gedurende iedere maaltijd nemen.
"
3° de ingewanden vrij houden door met tussenpozen (eenmaal per
" week) 's avonds bij het slapengaan een lepel koffiepoeder van Vichy
" van Dr. Soulegoce in een vierde van een glas water te nemen.
"
4° Een gemengd voedingsdieet. Vlees met gekookte groenten, een
" licht gekookt ei en zuivelprodukten.
"
5° Om de tien dagen in de loop van de maand Vals water afwisse-
" len met Bourbade-water dat men gedurende de maaltijden drinkt.
"
6° Gedurende een zekere tijd zijn gebruikelijke werk niet ver-
" richten en vooral langdurige geestesinspanning vermijden.
"
" Marseille, 25 maart 1884.
"
ondertekend COMBAL.
Toen Don Bosco het blad las zei hij: - "Ik weet niet op welke manier ik
u mijn dankbaarheid moet betuigen. Ik weet dat u milddadig zijt maar ik wil toch
niet dat u de reisonkosten zou moeten dragen."
- "Wat", antwoordde de dokter levendig. "Ik heb zolang op het mooie
ogenblik gewacht Don Bosco te mogen zien en nu is dit ogenblik aangebroken. Mijn
betaling bestaat hierin dat ik nu kan zeggen dat ik Don Bosco gezien heb. U moet
niet mij, maar ik moet u dankbaar zijn. Ik ben u mijn dochter verschuldigd. Her-
innert u zich niet dat ik u verleden jaar geschreven heb om haar aan uw
gebeden aan te bevelen? Sinds lang leed ze aan een ongeneeslijke kwaal. Kunt u
zich voorstellen hoe mijn arm hart hierdoor verscheurd werd? Maar nadat u
voor haar gebeden had begon ze zich dadelijk beter te gevoelen en op korte tijd
was ze volledig hersteld. Ik ben u dus de genezing van mijn dochter verschul-
digd en ik ben hier gekomen niet enkel als arts, maar eveneens als schulde-
naar die zijn schuld wenst te betalen aan de Heilige Moeder, Hulp der Christe-
nen. Daarom vraag ik u deze geringe penning te willen aanvaarden.
Terwijl hij dit zei bood hij hem met zoveel aandrang een envelop aan, dat

4.6 Page 36

▲back to top


- XVII/34 -
Don Bosco ze wel moest aanvaarden. Ze bevatte vierhonderd franken. Ook bij het
afscheid nemen verzocht hij hem nogmaals zeer hartelijk dat hij steeds aan zijn
nederige dienaar zou denken, die steeds bereid zou gevonden worden op ieder
teken om het even wanneer en om het even waar te komen.
Vanuit Marseille keerde Don Bosco terug naar Toulon op 26 maart. Graaf
en gravin Colle waren hierdoor zeer verheugd en barricadeerden de deuren van hun
huis opdat niemand hun gesprekken zou onderbreken. Ze verleenden hem niet eens de
toelating een conferentie te houden voor de geldinzameling. "Hier doen wij
het", zeiden ze, "maar wij willen er ook van genieten." Toch was het nieuws van
zijn aankomst bij een of twee personen bekend en verspreidde zich vlug zodat
men op het laatst genoodzaakt was toe te geven en de mensen te laten binnenkomen.
Don Bosco, die gehoopt had, wat te kunnen uitrusten, vermoeide er zich niet wei-
nig.
Op 27 maart vertrok hij naar La Navarre in gezelschap van de graaf en
van de gravin. Hij trof dit eigendom in volle hervorming aan. De plaats op
zich zelf was verrukkelijk. Een ruime halve kring van zeer mooie heuvels,
beplant met dennen en kurkeiken die zowel 's zomers als 's winters groen zijn,
omgeeft een vlakte die vooraan een met kleine wijngaarden bezette glooiing is
en dan uitloopt op volledig effen weiden en akkers. In het midden stond de witte
woning. Achter het huis liggen de tuinen voor de bloementeelt, de specialiteit
van die streek, alsook de hovingen. Aan de overkant van de weiden groeien duizen-
den olijfbomen. Het vergezicht wordt door niets gehinderd en men ziet er geen
huizen tot ver over de grenzen. Toen men er naartoe ging was die lieflijke plaats
een afzichtelijk terrein maar op dat ogenblik had men het reeds grotelijks in
cultuur gebracht zodat men het vorig jaar twaalfduizend franken alleen reeds van
de wijn gemaakt had.(1)
Het huis stond er dus afgezonderd te midden van een onbebouwd terrein,
maar bij de aankomst van Don Bosco krioelde het binnen en buiten van mensen, die
van de prille ochtenduren af daar gekomen waren. Vier omnibussen van Toulon, drie
van Hyères, een van Crau en van andere streken hadden daar ruim honderd personen
afgezet. Vanuit Marseille was er een echte bedevaart georganiseerd geworden. Rij-
tuigen kwamen er aan met adellijke heren uit de buurt. Er waren ook verscheidene
pastoors gekomen met de vicaris-generaal van Fréjus. Uit Nice waren baron Héraud
en architect Levrot gekomen.
Om half twaalf lieten de ver uitgezette schildwachten weten dat Don Bosco
aankwam. De menigte ging hem tegemoet en omringde hem. Hij, zoals steeds rustig
en bereid iedereen te bevredigen, toonde geen haast te hebben. Vele vreemde-
lingen waren toegelopen om de inzegening van de nieuwe kerk bij te wonen. Ze is
toegewijd aan Maria, Hulp der Christenen en gebouwd met het geld van graaf
Colle. Don Bosco rustte wat uit en verfriste zich wat en ging dan over tot de
ceremonie, bijgestaan door vele priesters, onder wie de genoemde vicaris, die
graag aan Don Bosco de eer schonk de gewijde ritus te vervullen, abbé Guiol,
inspecteur Albera en een groep pastoors uit de buurt. Toen alles afgelopen was,
wou Don Bosco niet dat een kleine conferentie zou ontbreken.(2)
(1) Procès-verbaux, 30 novembre, 1883.
(2) Een herinnering aan deze dag kan men lezen in een brief aan Don Rua van een medewerkster
van Auxerre na de dood van Don Bosco. We bezitten er enkel een kopie van en op een
bepaald punt is de brief wellicht wat onjuist maar toch is het nuttig hem te kennen
(cfr.vol. 17, doc. 6).

4.7 Page 37

▲back to top


- XVII/35-
's Ochtends van 28 maart was er een andere volledig intieme plechtigheid,
namelijk de eerste communie van de zoon en van de dochter van burggraaf en burg-
gravin de Villeneuve. Men vierde Sint-Jozef, de patroon van het huis. Don Bosco
celebreerde de mis van de communiteit en in de plechtige mis sprak de vicaris-
generaal van het diocees de lofrede uit. Er werd gezongen en muziek gespeeld
en het werd een dag van geestdriftige vreugde.
Don Bosco zou zijn eerste landbouwschool niet meer terugzien maar zijn
zegen bleef niet onvruchtbaar. De school maakte zo grote materiële en morele vor-
deringen dat het de verwachtingen van de oversten en van de weldoeners over-
trof. En op dit ogenblik, post tot discrimina rerum, draagt ze duidelijk de stem-
pel en de sporen van deze laatste vaderlijke zegen.
Nadat hij op 30 maart na de zondagvespers La Navarre verlaten had, gaf een
onaangename tegenvaller aan Don Bosco de gelegenheid zijn geduld te oefenen. Een
rijtuig van een dame, die jubelend beloofd had hem deze dienst te zullen bewij-
zen, moest hem komen afhalen, maar kwam niet ten gevolge van een misverstand.
Het was dus noodzakelijk het paard van het huis in te spannen in een brik die
zeer primitief en ongerieflijk was. Bovendien lag de weg vol stenen, zodat het
rijtuig met schokken vooruit ging en de maag van Don Bosco overstuur bracht. Hij
was daarom genoodzaakt uit het rijtuig te stappen en de weg te voet af te
leggen. Dit deed hij een half uur lang tussen keien en stof en had daarbij te
vechten tegen een harde en koude wind. Zo kwamen ze aan een kasteel, Castiglia
geheten. Daags tevoren had hij aan de eigenaars hiervan een bezoek beloofd. Toen
ze hem in deze toestand zagen maakten ze hem dadelijk zielsgelukkig met een
kopje thee. Toen het uur van vertrek gekomen was, boden ze hem hun rijtuig met
twee paarden aan, waarmee hij de rest van de weg aflegde.
Gedurende dit oponthoud kwam de zoon, die het vorige jaar zwaar ziek en
om zijn zegen was komen vragen, hem nu bedanken omdat hij van dat ogenblik af
beter was geworden en zich nu in een uitstekende gezondheid bevond. Bij hun ge-
sprek beklaagden ze zich over de hardnekkige droogte die de akkers verschroeide.
- "Zeg een woord tot de Heer", zeiden ze hem "en de Heer zal ons regen
zenden."
- "Ja, ja", antwoordde hij, "ik bid nu voor regen en morgen zal ik de mis
voor dit inzicht opdragen."
- "Denkt u dus dat het zal regenen."
- "Ja, ik geloof het. De Heer heeft beloofd dat daar waar twee of drie in
zijn naam zullen samen komen om iets aan de eeuwige Vader in zijn naam te vra-
gen, hij zich te midden van hen zal bevinden. Wij zijn hier nu met verscheide-
nen te samen om aan de Heer iets te vragen en dus bevindt Jezus zich te midden
van ons.
- "Maar wij zijn te slecht en daarom verhoort de Heer ons niet."
- "Wij zijn zeer slecht en wij verdienen het niet dat de Heer ons zou ver-
horen, maar te midden van ons bevindt zich Jezus die onze plaats inneemt."
- "U zegt dus dat het werkelijk zal regenen? Bijna een jaar lang heeft het
niet meer geregend."
- "Ja, ja, het zal regenen. Sinds enkele dagen heeft de bisschop bevolen
in alle missen een gebed te bidden".
- " Ja, ja, het zal regenen. Sedert enkele dagen heeft de bisschop bevo-
len in alle missen een gebed voor regen te bidden. De Heer is niet doof voor al

4.8 Page 38

▲back to top


- XVII/36 -
die gebeden, Laten we er enkel voor oppassen dat wij niet verhinderen dat de
Heer zich te midden van ons bevindt."
Terwijl men dergelijke gesprekken hield, vertrok men, na een gebed voor
regen en de zegen aan allen, naar een ander kasteel dat La Bastide heette en
dat op een half uur per rijtuig daar vandaan lag. Daar waren de reizigers ge-
noodzaakt de nacht door te brengen bij de familie Obert. Bij het avondmaal viel
het gesprek nogmaals op de regen die zo noodzakelijk was en opnieuw beloofde
Don Bosco dat het zou regenen. De dame antwoordde: - "Ik zou er alles voor geven
opdat het zou regenen."
Daarna ging men slapen. Ze waren in hun eerste slaap toen een sterk ge-
luid Don Barberis en de anderen wekte: de regen kletterde neer. Het regende
de hele nacht en ook nog de hele volgende ochtend. De dame schonk aan Don Bosco
vijfhonderd franken en beloofde nog andere dergelijke giften, indien op de vel-
den alles goed zou verlopen. Een priester van Lyon, die zich daar op doortocht
bevond, riep uit: - "Dat zal u leren heiligen herbergen!"
Niet ver daar vandaan lag Antibes, een stadje van de Riviera tussen Can-
nes en Nice. Een rijke familie van dat stadje stelde een van haar eigendommen ter
beschikking van Don Bosco, om er een huis te openen. Hij bezocht die familie op 1
april bij zijn terugkeer uit Nice. Gedurende die enkele uren van oponthoud
kwamen drie voorname personen zich aanmelden om hun opwachting te maken en hem te
bedanken voor het heilzame gevolg van zijn zegen. Bij die gelegenheid ge-
tuigt zijn reisgezel het volgende: "Deze maand kan ik met volle zekerheid be-
vestigen dat tenminste honderd personen per brief of mondeling voor hetzelfde Don
Bosco kwamen bedanken namelijk voor het goede gevolg die zijn zegen het vorige
jaar gegeven had."
In de trein naar Nice kwam bij een tussenstation een hele familie in de
coupé. Bij het zien van de twee Italiaanse priesters, begonnen ze er hun be-
klag over te doen dat ze het jaar voordien te Parijs niet bijtijds waren ge-
komen om een bezoek te brengen aan Don Bosco. Toen ze zich gereed maakten om
af te stappen, zei een van de dochters tot haar vader: - "Die priester lijkt
wel veel op Don Bosco." De vader sprong op als een veer en vroeg hem: - "Par-
don, meneer, zijt u don Bosco?" - Op het bevestigende antwoord, wierpen zich
vader, moeder en kinderen op de knieën en vroegen om zijn zegen. Don Bosco ze-
gende ze. Deze mensen waren troosteloos omdat ze hem slechts nu hadden leren
kennen op het ogenblik dat ze afscheid van hem moesten nemen.
Op 2 april hield hij een conferentie te Nice en om acht uur 's avonds van
3 april kwam hij te Alassio aan. Daar werd hij ontvangen door Don Cagliero en
Don Lemoyne, die de retraite aan de jongens gepreekt hadden. Met hen vertrok hij
verder op 4 april naar Sampierdarena, waar op hetzelfde ogenblik de andere le-
den van het Hoofdkapittel, met uitzondering van Don Durando, aankwamen. Hij had
ze daar laten komen om nog diezelfde avond een bespreking te houden over ver-
schillende zaken van de Congregatie. Voor die tijd had hij echter nog gelegen-
heid om naar Pegli te gaan voor een bezoek aan gravin Solms, die daar sinds tien
jaar woonde. Zij was de nicht van keizer Willem en katholiek. Haar dochter
voedde ze op ín de katholieke godsdienst, terwijl haar zonen als protestanten
opgroeiden. Ze had de vurige wens Don Bosco te zien en het was ook erg nodig.

4.9 Page 39

▲back to top


- XVII/37 -
We zullen enkele zaken uitlezen in de notulen van de zitting van het Ka-
pittel. Toen er gesproken werd over de toelating tot de heilige wijdingen van
een Franse jonge geestelijke, drukte Don Bosco als volgt zijn mening uit: - "In-
dien iemand niet tegelijkertijd met de anderen klaar is om zijn geloften af te
leggen, dient men hem definitief door te zenden. Wanneer iemand niet tot de hei-
lige wijdingen wordt toegelaten, dient men daaruit het besluit te halen: u
bent geen lid meer van de Congregatie. Men dient hem formeel te ontslaan."
Hierbij herinnerde Don Cagliero aan een gedachte van pater Franco dat het een
grote vergissing is iemand die niet tot de wijdingen of de beloften in staat
is nog langer in huis te houden.
Don Bosco kondigde aan dat zijn bezoek aan Frankrijk goede vruchten had
opgebracht. "De huizen in Frankrijk", zei hij "hebben nu opnieuw geen
schulden meer. De Voorzienigheid komt ons ter hulp. In Frankrijk werden
ons vele bedragen beloofd en werden er ons veel gegeven. Graaf Colle biedt ons
150.000 lire aan die hij deze maand zal betalen. Ingenieur Levrot te Nice gaf
80.000 franken uit voor ons huis. Te Saint-Cyr bedroegen de bouwkosten meer
dan 80.000 lire maar er zijn enkele weldoeners. Toch werden er werken uit-
gevoerd die hun doel niet bereiken en zonder dat het Kapittel hiervan vooraf
verwittigd werd. Te Nice, te Marseille en te La Navarre gaat alles heel goed en
zijn er geen schulden." Bij één directeur echter betreurde hij de manier om
te bouwen. Om deze bij allen in te tomen zei hij dat er steeds twee voorwaar-
den moeten zijn: 1° de vergunning van het Kapittel en 2° dat de middelen daar-
toe klaar moeten liggen. Anders zou men geen toestemming mogen verlenen. Het
speet hem ook dat men in Frankrijk gebruiken invoerde die strijdig waren met de
gelofte van armoede, bv. de tapijten in de ontvangstkamers met de verontschul-
diging dat de weldoeners deze eisten.
De edelmoedigheid van ingenieur Levrot vergt enige toelichting. Wegens een
buitengewone genade, door de zegen van Don Bosco verkregen, was hij hem hele-
maal toegewijd. Eens had Don Bosco er hem over gesproken dat het noodzake-
lijk was het huis van Nice te vergroten.
- "Dat is gauw gedaan", antwoordde de ingenieur, "Men hoeft maar met de
werken te beginnen."
- "Dat is gemakkelijk gezegd, maar het geld? Waar moet ik het vinden?"
- "Daarover hoeft u zich geen zorgen te maken. Laat ons maar beginnen."
- "En dan?"
- "Dan zal er wel iets zijn. Geeft u mij toelating om te beginnen?"
- "Begin, maar denk er aan dat Don Bosco geen geld heeft."
Daags nadien kwam de heer Levrot met zijn ploegbaas, maakte de tekeningen,
stuurde balken en planken voor de stellage en nadien grondstoffen en werklieden.
Toen men aan het werk begonnen was, werd in enkele maanden het gebouw verhoogd
met een verdieping voor de slaapzalen en werd er een grote kapel gebouwd. Toen
alles klaar was zei Levrot aan de Directeur: - "Ziet u nu dat de vergrotingen
gebeurd zijn zonder onkosten?" Er waren natuurlijk onkosten geweest maar de
edelmoedige heer had zelfs alles betaald.

4.10 Page 40

▲back to top


- XVII/38 -
Te Sampierdarena bleef hij betrekkelijk lang tot grote troost van de
oversten en van de leerlingen. De jongens hadden drie volledige dagen de
eeuwigdurende aanbidding gehouden voor het Allerheiligste Sacrament opdat hij
zou mogen genezen. Omdat er nadien beterschap gekomen was, werd er groot feest
gehouden op 6 april, Palmzondag. Aan het diner namen enkele franse dames deel.
Ze waren op zoek geweest naar Don Bosco te Marseille, te Cannes en te Nice. Ter-
wijl zij daar van de trein stapten, stapte Don Bosco erop en vertrok naar Italië.
Zonder moed te verliezen volgden ze hem tot Alassio maar konden hem niet berei-
ken. Uiteindelijk konden ze hem te Sampierdarena rustig bezoeken en met hem
spreken. Van daar gingen ze hem vooraf naar Rome waar ze een maand bleven en hem
bijna elke dag een bezoek brachten.
Toen hij met zijn zonen van Sampierdarena sprak en het gesprek gevallen
was op de retraite van de jongens, zei Don Bosco: - In onze huizen is het
voor de retraite van onze jongens altijd best Salesianen te vragen om te pre-
ken, ook al zijn ze maar middelmatig in het bedienen van het woord, liever dan
de beste predikanten, die niet tot onze Congregatie behoren. Wanneer het vreem-
delingen zijn winnen ze immers de achting van de besten voor zich en wanneer het
kloosterlingen zijn, dan winnen ze die voor hun Orden, zodat de jongens de ach-
ting, die ze voor ons hebben, verliezen. Ze bezitten onze geest niet, hoe hei-
lig en geleerd ze ook mogen zijn. Men dient ze dus zo weinig mogelijk uit te
nodigen. Om dezelfde reden staan de Jezuïeten niet toe dat iemand anders buiten
hun medebroeders in hun kerken zou preken.
Het reisplan van Don Bosco behelsde een nieuwe reis naar Rome. Tweemaal
vanuit Frankrijk had hij aan Don Rua doen schrijven opdat deze hem zou zeggen
wie hij hem als reisgezel aanraadde ofwel zijn secretaris Don Berto of iemand
anders. De mening van Don Rua, weten we niet, maar Don Bosco hield voor dit doel
Don Lemoyne te Sampierdarena. In zijn vaderlijke kiesheid echter dacht hij ook
aan de eerste en schreef hem:
"
Mijn beste Don Berto,
"
"
Men zegt me dat je gezondheid te wensen overlaat. Het spijt me ge-
" weldig. Gedurende de tijd van mijn afwezigheid moet je jezelf verzor-
" gen zoals dit nodig is. Ik zal voor jou bidden. Don Lemoyne vergezelt
" me naar Rome. Ik weet nog niet of ik brieven zal moeten schrijven.
" Desnoods zal ik je erover schrijven. Ik hoop van 12 tot 15 mei te Tu-
" rijn te zijn.
"
Mijn gezondheid is iets beter, maar ik heb je gebeden hard nodig.
"
Moge God je zegenen, mijn allerbeste Don Berto. Beveel mij in
" de heilige mis aan God aan en geloof dat ik in Jezus Christus ben
"
"
je toegenegen vriend,
"
Priester Gio. Bosco.
" Sampierdarena, 6 april 1884.
Op de avond van 7 april bracht hij te Sestri aan de westkant een bezoek
aan weduwe Cataldi, een ijverige Salesiaanse medewerkster en 's avonds 8 april
begaf hij zich naar de barones Podestà, de echtgenote van de burgemeester
van Genua. Deze en andere dames van Genua en omstreken vormden een kring rond

5 Pages 41-50

▲back to top


5.1 Page 41

▲back to top


- XVII/39 -
Markiezin Ghiglini die ze allen aanzette Don Bosco en zijn werken te steunen.
In zijn vrije ogenblikken zocht Don Bosco wat opbeuring voor zijn
geest door zich oude gebeurtenissen te herinneren. Don Lemoyne schreef aan Don
Bonetti: "Onze zeer beminde vader kan geen gesprek houden zonder de heldhaftige
tijden van het Oratorio in herinnering te brengen. Daarom gelast hij mij je
te laten weten dat Don Belmonte (1) deel genomen heeft aan tal van fameuze wan-
delingen en dat hij zich talrijke mooie en lachwekkende anekdoten die in die
tijd voorgevallen zijn, herinnert. Het zou dus passen dat je een onderhoud zou
hebben met Don Belmonte, alvorens de laatste hand te leggen aan de geschiede-
nis van het Oratorio,(2) hetzij wanneer jij naar Sampierdarena komt, hetzij Don
Belmonte naar Turijn gaat. Het eerste zou beter zijn. Dit is de mening van Don
Bosco."
Uiteindelijk op 9 april nam Don Bosco afscheid van Sampierdarena en
vertrok naar Genua met Don Lemoyne, die de plaats innam van Don Barberis. Hij
dineerde bij markiezin Ghilino, bij wie een talrijke groep dames op hem wacht-
ten. Nadien begaf hij zich naar Rapallo om een bezoek te brengen aan graaf
Riant, een rijke heer uit Parijs, lid van het "Institut de France" een befaamd
schrijver. Het jaar tevoren had hij de weldoende gevolgen van zijn zegen erva-
ren.(3) De graaf en de gravin waren zeer verheugd Don Bosco bij zich te heb-
ben; zij nodigden hem uit te overnachten in de prachtige villa die zij bewoon-
den en hij stemde erin toe. Na de eerste plichtplegingen gingen ze wandelen in
het park dat zich van aan de top van een heuveltje tot aan de zee uitstrekte. De
wandeling duurde anderhalf uur. Don Bosco en Don Lemoyne wandelden met de graaf
en de gravin en hun zonen. Daags daarna, Goede Vrijdag, gingen ze bij Don Bosco
te biechten en dienden zijn mis in de huiskapel. Allen hielden hun Pasen Don
Lemoyne schrijft hierover:(4) "Bij het vertrek hield de graaf de hand van Don
Bosco vast op een manier die een passend, stevig, toegenegen en efficiënt compli-
ment betekende." Met de trein kwamen ze te La Spezia aan tegen twee uur in de
namiddag. Deze rust had Don Bosco zichtbaar opgeknapt.
Te La Spezia had hij op 9 april moeten aankomen om er een conferentie te
geven aan de medewerkers, maar het oponthoud te Rapallo, dat langer geduurd had
dan voorzien was, had hem dit verhinderd. In zijn plaats werd er het woord ge-
voerd door kanunnik Davide Marinozzi de vastenpredikant. Het feit dat hij bij
hen verbleef deed de Salesianen en hun jongens het Paasfeest met meer vrolijk-
heid doorbrengen. Het speet hem echter het Instituut te moeten verlaten zonder
een woord in het publiek gezegd te hebben. Dit deed hij dan in de namiddag
van de grote plechtigheid. Hij voelde zich zelfs beter dan gewoonlijk en sprak
dan ook levendig en lang.
(1) Hij was Directeur van het Tehuis van Sampierdarena.
(2) Don Bonetti publiceerde in het Bollettino in vervolgen de Storia dell'Oratorio (geschiede-
nis van het Oratorio) die nadien apart in een boekdeel opnieuw gepubliceerd werd onder
de titel: Vijf lustra van de geschiedenis van het Oratorio van Sint-Franciscus van Sales.
(3) Cfr. Boekdeel XVI, blz. 163.
(4) Brief aan Don Bonetti, La Spezia, 10 april 1884.

5.2 Page 42

▲back to top


- XVII/40 -
Don Lemoyne stuurde een lange samenvatting van zijn toespraak naar Turijn en
wij menen er goed aan te doen ze hier te geven zoals ze verscheen in het Bol-
lettino van mei.
"
Ik meld me bij u aan, mijn beste toehoorders, met een hart dat
" waarlijk van dankbaarheid bewogen is voor het goede dat u gedaan hebt en
" nog doet voor dit Salesiaans Oratorio, Zovele jongens zullen het aan
" u verschuldigd zijn wanneer zij het geloof zullen bewaren, wanneer ze
" als goede christenen zullen leven, wanneer ze het eeuwig geluk zullen
" verwerven. Met dit doel kom ik om een nieuw beroep te doen op uw
" liefdadigheid, kom ik u een collecte aanbevelen ter ondersteuning van
" werken die niet de mijne zijn, maar die aan de Opperherder toebehoren
" en hem zeer ter harte gaan. De onsterfelijke paus Leo XIII geeft u als
" eerste een schitterend voorbeeld. Indien te La Spezia dit Oratorio
" waar zovele jongens hun brood vinden bestaat, dan dienen wij hem hier-
" voor dankbaar te zijn. Het is wel waar dat de Heilige Vader arm is en
" dat hij van aalmoezen leeft omdat hij van alles beroofd werd, maar toch
" heeft die arme paus het middel gevonden naar La Spezia maandelijks steun
" te sturen. Daardoor maakt hij zich nog armer ten bate van de jongens
" van uwe families, van uwe stad. Volg dus dit schitterende voorbeeld van
" edelmoedigheid na.
"
U zult me vragen en hoe lang zullen wij deze weldadigheidswer-
" ken nog moeten steunen? Tot wanneer? Mijn beste weldoeners, zolang er
" zielen gered moeten worden, totdat deze arme jongens niet meer zullen om-
" omringd zijn door lagen en listen, totdat ze aan de poorten van de
" eeuwigheid zullen gekomen zijn en in het Paradijs zijn binnengegaan,
" waar ze eerst veilig zullen zijn voor de strikken die de vijand hun
" spant. Ik zou u vandaag kunnen spreken over de Missies van onze Sale-
" sianen die over de hele wereld en vooral in Amerika verspreid zijn, ik
" zou u kunnen spreken over hun zwaar werk, over hun noden, over het
" goede dat ze bewerken maar ik beperk mij echter u te spreken over de
" kerk en het jongenstehuis van het Heilig Hart van Jezus te Rome. De
" protestanten hebben te Rome scholen en tempels geopend om de christe-
" nen en vooral de onbemiddelde jeugd te verleiden. Paus Leo XIII, zeer
" bedroefd over deze grote ramp, liet aan Don Bosco zeggen dat het nood-
" zakelijk was de eer van de katholieke godsdienst te redden, een dam op
" te werpen tegen de verspreiding van de ketterij en het bederf van de
" jeugd. Op welke manier? Door het oprichten van de reeds vernoemde
" kerk van het Heilig Hart van Jezus en een groot tehuis om de jongens
" die in gevaar verkeren bijeen te brengen. - Heilige Vader, heb ik hem
" geantwoord, graag zal ik mij aan dit werk zetten maar ik heb geen
" geld. - En dat heb ik ook niet, zei mij de Opperherder. Wend u dus tot
" de gelovigen en zeg hun dat de Heilige Vader aan allen de kerk van
" het Heilig Hart aanbeveelt en dat de Heer allen die dit mooie werk
" zullen helpen in hun tijdelijke en geestelijke zaken zal zegenen. -
" Dat is het, beminde christenen, waarom ik elders en hier op zoek ben
" naar hulpmiddelen en waarom men nu een geldinzameling in deze kerk zal
" houden. Het gaat er om het liefderijke hart van onze Zaligmaker te
" eren. Het Heilig Hart van Jezus is de bron van alle zegeningen, vab
" alle genaden. Wij allen hebben deze genaden nodig. Wanneer u dus een
" gift zult doen ter ere van het Heilig Hart, moet u tegelijkertijd die
" genade vragen die u speciaal nodig hebt voor uw ziel of voor uw

5.3 Page 43

▲back to top


- XVII/41 -
" lichaam, voor uw ouders of voor uw kinderen, voor uwe stoffelijke belan-
" gen of voor het verkrijgen van een intellectueel of moreel goed. U kunt
" er zeker van zijn dat u zult verkrijgen wat u vraagt, omdat God zich
" in edelmoedigheid niet laat overtreffen, wanneer wat u vraagt geen be-
" letsel is voor uw geestelijk goed. Een andere reden om bij te dragen
" is de persoon van hem, die uw aalmoes vraagt in de naam van het Hei-
" lig Hart. Wie uw aalmoes vraagt is de Opperherder zelf, onze Vader,
" de plaatsvervanger van Jezus Christus. De Heilige Vader vraagt dat u
" er voor zou zorgen twee zaken op speciale wij-ze te begunstigen, nl.
" dit werk van het Oratorio te La Spezia en het werk van de kerk van het
" Heilig Hart van Jezus te Rome. Wat doet de heilige Vader van zijn kant,
" wat belooft hij? Hij staat met de handen ten hemel opgeheven, hij bidt
" voor u, hij zegent u en iedere dag denkt hij aan u in de heilige mis.
" Zijn tussenkomst is zeer machtig door het gezag waarmee hij bekleed is,
" door de liefde waardoor hij de uitverkorene is van het Heilig Hart van
" Jezus. Hij spreekt in de naam van het Bloed van onze Zaligmaker en wij
" zouden niet luisteren? Hij nodigt ons uit in naam van het heil van zo-
" vele onsterfelijke zielen en wij zouden weerbarstig blijven? Hij vraagt
" hulp aan zijn zonen voor hun broeders en wij zouden ze weigeren? Zeker
" niet. U zult ongetwijfeld aan de plaatsvervanger van Jezus Christus en
" aan uw karakter van katho-lieke christenen dit onrecht niet aandoen.
"
Misschien zal iemand zeggen: - En waar zal ik dit geld vandaan
" moeten halen? Mijn inkomen is niet groot, de tijden zijn moeilijk, de
" zaken zijn niet bloeiend. Laat me toe u in volle vrijheid toe te spre-
" ken. Wanneer wij een gril willen voldoen, ons wat vermaken, in bepaal-
" de omstandigheden een mooi figuur slaan in de maatschappij dan weten we
" toch geld te vinvinden, Zouden we dan geen penning gunnen aan Jezus
" Christus, terwijl alles wat wij bezitten van Hem komt en die onze gift
" ook in deze wereld kan verhonderdvoudigen?
" Anderen zullen zeggen: - Er zijn er zovelen die een aalmoes vra-
" gen voor goede werken die zo verscheiden en veelvuldig zijn! Er zijn er
" teveel. Dat antwoord, mijne dierbaren, is niet het antwoord van een
" christen. U zegt: alle goede werken kan ik niet steunen en ik vraag u in
" vertrouwen steunt u er dan ten minste één? Ik geloof dat zij die schreeu-
" wen dat er teveel zijn, geen enkel werk steunen. Herinner u toch dat
" aalmoezen geven een verplichting is. Indien men geen geld heeft kan men
" klederen geven, eetwaren, kan men op zoek gaan naar anderen om ze aan
" te moedigen dit te doen, Indien we volstrekt niets kunnen geven dan
" blijft het algemene middel mogelijk, nl. het gebed. Laten we bidden
" opdat de heilige Vader getroost en gesterkt zou worden in zijn zwaar
" ambt van de Kerk te besturen, laten we bidden voor de arbeiders voor
" het Evangelie, opdat de Heer hun gezondheid, kracht, deugd, geldmid-
" delen, medewerking, succes in hun zending zou schenken, laten we bid-
" den voor de afgedwaalden, opdat zij zich zouden bekeren, en voor de
" rechtvaardigen, opdat ze zouden volharden. Dit is een aalmoes die niet
" door allen geschonken wordt.
"
Een ander probeert zich af te maken van het aalmoezen geven met te
" zeggen: - Ik zou een aalmoes kunnen geven maar ik wens iets weg te
" leggen voor mijn toekomstige behoeften. Er kunnen jaren komen waarin
" de akkers weinig zullen opbrengen, waarin de zaken minder goed zullen
" gaan, ik kan failliet gaan of andere teenslagen krijgen. Daarom moet
" ik aan de toekomst denken en wat opzij leggen. - Jammer genoeg is
" wat men vooruitzien noemt enkel maar een gemis aan vertrouwen in de
" goddelijke Voorzienigheid.

5.4 Page 44

▲back to top


- XVII/42-
" Men houdt vandaag besparingen, men houdt er morgen; bij wat men het vo-
" rig jaar heeft uitgespaard, voegt men wat men het volgend jaar uitspaart.
" In het hart groeit de liefde voor het geld en de geest van gierigheid.
" Met het aangroeien van zijn fortuin wordt het hart steeds harder voor
" de arme mensen en langzamerhand wordt een christen door zijn eigen geld
" naar de hel toegetrokken. De bedachtzame christenen stapelen geen geld
" op voor de tijd die als een bliksemschicht vooruit schiet, geld dat
" men terecht het geld van de dood mag noemen. De bedachtzame christe-
" nen brengen door hun goede werken het geld van het leven naar de
" eeuwigheid. Sint-Laurentius was de bewaarder van de schatten van de
" Romeinse Kerk. De heidense prefect wilde deze rijkdommen hebben, riep
" de heilige diaken bij zich en beval hem al zijn goud en zilver en
" edelstenen te overhandigen. Sint-Laurentius beloofde hem dat hij dit
" zou doen en vroeg enkele dagen tijd om ze te verzamelen. De prefect
" stemde er in toe met de zekerheid dat hij weldra de begeerde prooi
" zou bezitten, maar Laurentius deelde aan de armen het bedrag uit dat
" de verkoop van de schat had opgebracht. Hij verzamelde een grote me-
" nigte van deze arme mensen in het atrium van de prefect, Laurentius
" bood zich bij hem aan en nodigde hem uit naar beneden in het atrium te
" komen opdat hij zou zien dat hij zijn belofte gehouden had. Toen de
" prefect eerst deze grote menigte van arme mensen zag, vroeg hij ver-
" baasd aan Laurentius waarom hij al die mensen daar samengebracht had.
" Zij zijn, zei de heilige, de schatten van de Kerk, deze armen, en ik
" stel ze u voor, zoals ik u beloofd heb. De prefect die meende dat men
" hem voor de gek hield viel woedend uit: - Het goud en het zilver heb
" ik u gevraagd. Waar hebt u ze verborgen? - En de heilige antwoordde
" hem: Facultates Ecclesiae, quas requiris, in caelestes thesauros
" manus pauperum de portaverunt. De rijkdommen van de Kerk waarop u
" aast werden tot hemelse schatten verwerkt door de handen van de ar-
" men. Ja, mijne dierbaren. De handen van de armen dragen onze aalmoe-
" zen naar het paradijs. Aan de armen onze penning gunnen is hen in de
" handen van Jezus Christus geven. Onze goddelijke Zaligmaker heeft
" verklaard dat Hij op het laatste oordeel zijn vonnis vooral zal uit-
" spreken naargelang wij al of niet een meelijdend hart zullen gehad heb-
" ben voor de berooiden en zal dan openlijk ten aanhore van de hele we-
" reld zeggen: - Wat gij aan de minste van hen gedaan hebt, dat hebt
" gij aan mij gedaan.- Wilt u uw geld niet naar het graf dragen, niet
" naar de verdoemenis, niet naar de eeuwigheid van de hel, maar naar de
" eeuwigheid van het paradijs? Schenk dan aalmoezen aan de armen, voor-
" al wanneer het er om gaat mee te helpen aan het heil van hun zielen.
" Kijk maar eens na hoeveel arme jongens er niet in de wereld verraden
" en bedrogen worden en zonder godsdienstige opvoeding in de ondeugden
" vervallen en verloren gaan. Zoudt u dan lijdzaam kunnen toezien bij
" zulk een hartverscheurend tafereel? Let er op dat Christus tot de
" versteende harten zegt: U hebt niet getracht de zielen te redden met
" de middelen die ik zelf u geschonken heb en daarom zal uw geld tot uw
" verdoemenis strekken. Laten we dus trachten onze echte belangen te
" behartigen. Laten we aan Jezus Christus geven en alles wat wij zullen
" geven zal ons met een woekerwinst worden teruggeschonken in de tijd
" en in de eeuwigheid omdat de bank van ons Heer nooit failliet gaat.
"
Ik heb tot u als tot broeders gesproken en daarom vraag ik u mij
" mijn openhartigheid te willen vergeven. Ik ga naar Rome en ik zal mee-
" nemen wat u mij geeft om het te gebruiken bij de opbouw van de kerk en
" het jongenstehuis van het Heilig Hart. Ik zal aan de Opperherder over u

5.5 Page 45

▲back to top


- XVII/43 -
" spreken. Hij houdt veel van de bevolking van La Spezia. Dit bewijst
" dit Oratorio dat hij boven zijn krachten helpt. Ik zal hem zijn zegen
" vragen voor u, voor uw families en voor uw belangen.
"
Van mijn kant zal ik niet verzuimen iedere ochtend speciaal
" voor u te bidden en u zult zo goed willen zijn ook voor mij te bidden.
" Aldus zullen wij, dank zij de beoefening van de werkzame liefdadigheid
" en van het gebed, de gegronde hoop hebben eens allen samen in het para-
" dijs te zijn.
Zijn gehoor bestond hoofdzakelijk uit arbeiders want op dat uur waren de
heren aan hun diner. Toch was de opbrengst van de collecte vrij aanzienlijk. Er
was zelfs een gouden ring bij.
Onder de bezoekers te La Spezia was ook de schoolinspecteur. Don Bosco
herkende in hem een vroegere catechist van het Oratorio van Turijn, Carlo Alvano
Bonino. Sinds dertig jaar had hij hem niet meer gezien. Hij wenste Don Bosco ge-
luk met het goede, dat hij te La Spezia verricht had en vertelde een anekdote,
waarvan hij in 1850 getuige geweest was. Een huisvader uit Savoye, die uit
liefde voor het geld te Turijn protestant geworden was (daarmee wordt vaak ge-
loofsafval betaald) wilde dat zijn echtgenote en zijn zoon zouden doen zoals hij.
Hij slaagde daarin echter niet omdat de vrouw voet bij stuk hield en haar zoon-
tje dit ook liet doen. Op een nacht had de jongen een droom. Het scheen hem toe
dat hij meegesleurd werd naar de kerk van de protestanten en dat terwijl hij te
keer ging om zich tegen dit geweld te verzetten hij bevrijd werd door een pries-
ter die hem meevoerde. Daags nadien vertelde hij de droom aan zijn moeder, die
alles deed wat ze kon om hem in een of ander instituut in veiligheid te brengen.
Iemand raadde haar aan hem door Don Bosco te laten opnemen in het Oratorio van
Valdocco. Ze begaf er zich met de jongen naartoe op een zondagochtend en toen
ze hoorde dat er een mis gecelebreerd werd, ging ze de kerk binnen. Juist
kwam Don Bosco buiten om de mis te gaan opdragen. De inspecteur die toen
de catechist was, zat naast het kind. Zodra dit de celebrant zag riep het uit:
C'est lui-même, c'est lui-même! Omdat de kleine voortging met roepen en de moe-
der weende, bracht de catechist hen naar de sacristie, waar hij de droom en al
het overige vernam. Pas had Don Bosco zijn mis gelezen en was hij in de sa-
cristie teruggekeerd of het kind liep op hem toe en zei hem met gevouwen
handen: - Pater, red mij! - Don Bosco aanvaardde zonder meer de kleine Sa-
voyard en behield hem verscheidene jaren in het Oratorio.
Het is wel eigenaardig dat men ook na vijftig jaren op vandaag dit feit nog
vertelt. Overal waar men gaat treft men zeer vaak personen aan die een of ander
interessant nieuws over Don Bosco te vertellen hebben.
De gelukwensen van de schoolinspecteur voor het goede door de Salesianen
te La Spezia bewerkt waren rechtvaardig verdiend. Het huis had werkelijk het doel
bereikt door Don Bosco gesteld bij zijn stichting, nl. de triomfantelijke op-
komst van de protestanten in de stad te stuiten. Het gedrag van hun dominee
had ook wel tot de minachting door het publiek bijgedragen. Het was een afval-
lige diaken die met een kloosterzuster gehuwd was. Naar het zeggen van de in-
specteur waren er de vorige jaren omstreeks achthonderd jongens geweest die naar
de scholen van de ketters gingen, terwijl er in het jaar 1884 nog slechts 17
waren. De scholen van de Salesianen hadden ze ontvolkt.
Op Paasmaandag vertrok Don Bosco zeer vroeg in de richting van Rome.

5.6 Page 46

▲back to top


- XVII/44 -
HOOFDSTUK III
EEN MAAND TE ROME - DE KERK VAN HET
HEILIG HART EN EEN PAUSELIJKE AUDIENTIE - EEN DROOM
OVER HET VERLEDEN EN OVER HET HEDEN VAN HET ORATORIO -
TERUGKEER OVER FLORENTIE EN BOLOGNA
Menselijke voorzichtigheid raadde aan dat Don Bosco de inspanning na de
vermoeienis van de reis in Frankrijk niet al te ver zou drijven, en zich een pe-
riode van rust zou gunnen, maar de naastenliefde die non quaerit quae sua sunt
weet aan het offer geen grenzen te stellen. De noodzakelijkheid nieuwe geldmid-
delen te zoeken om de werken aan de kerk en aan het Tehuis te Rome voort te
zetten alsook het dringende karakter van het verkrijgen van de privileges, die,
vooraleer hij uit deze wereld zou vertrekken, de organisatie van de Sociëteit
zouden voltooien, waren bij hem, zoals we gezien hebben, van veel meer
waarde dan enig andere persoonlijke consideratie. Daarom begaf hij zich op weg
naar de eeuwige stad. In dit hoofdstuk zullen wij niets zeggen over zijn tweede
doel omdat het ons meer opportuun lijkt er apart over te handelen. We zullen ons
dus bezig houden met zijn eerste doel en met de verschillende omstandigheden
waarmee zijn reis, zijn verblijf en zijn terugkeer gepaard gingen.
Sinds 1851 had een lange ervaring hem geleerd dat voor het stimuleren van
de kleine en de openbare weldadigheid de loterijen het middel waren "dat het
best aan de tijd aangepast was en het meest geschikt om in de behoeften te voor-
zien."(1) Daarom was hij een grote organisator van loterijen. Van 1882 af had
hij besloten er een in te richten ten voordele van de kerk van het Heilig Hart,
maar ín Rome werd hij niet geholpen zoals hij dit had gewild. Op 26 februari 1884
beklaagt hij er zich erg over bij het Hoofdkapittel. - Wegens de traagheid van
hen die ermee belast zijn te Rome, zei hij, is deze loterij voor mij een voort-
durende kwelling. Indien de ijveraars daar eens ernstig mee bezig waren, dacht
hij de zaken door zijn aanwezigheid op gang te kunnen brengen zodat het zeker
de waarde van honderdduizend biljetten zou opbrengen.
Hij kwam op dit onderwerp terug op de vergadering van het Kapittel van 28
februari en zei daarbij: - Ik denk eraan aan onze algemene Procurator in dezer
(1) Omzendbrief van 30 januari 1862.

5.7 Page 47

▲back to top


- XVII/45 -
voege te schrijven: - zet al het andere uit je hoofd en tracht aan geld te komen,
want wij kunnen er niet meer in voorzien. Als je geld wil hebben bevorder dan de
loterij. Kom de moeilijkheden te boven, maak gebruik van de steun van afgevaar-
digde Sanguinetti, pas je aan, maar begin ermee. De Voorzienigheid heeft ons de
weg gebaand en heeft ons het middel van de loterij in handen gegeven. Waarom zou-
den wij andere wegen dan die van de Voorzienigheid zoeken? - Er viel geen tijd
te verliezen. Omdat er over een maand een kolossale loterij zou geopend worden
ter waarde van verscheidene miljoenen ten voordele van de tentoonstelling van
Turijn, zou de regering wel moeilijk de Salesiaanse loterij hebben goedgekeurd.
Daarom beval Don Bosco aan Don Bonetti: "Schrijf een brief aan Don Dalmazzo
volgens de gedachten die ik u thans heb uiteengezet, zeg dat ik wegens mijn
ziekte bijna niet meer op mijn benen kan staan en dat het toch nodig was dat ik
naar Frankrijk ging om bijstand voor onze werken te verkrijgen. - Als er maar
een persoon was waarin hij vertrouwen kon stellen en die bekwaam was de giften
te ordenen en te nummeren, de catalogus met de namen van de schenkers te laten
drukken, ze aan te bieden binnen de kortst mogelijke tijd aan de overheden en de
boekjes met biljetten klaar te maken, nam hij op zich ze te verspreiden, ook
wanneer er driehonderdduizend waren die hij hoopte in enkele dagen te plaatsen.
De gedachte aan de loterij had hem ook in Frankrijk bezig gehouden. Op
19 maart schreef hij inderdaad vanuit Marseille aan Don Dalmazzo:
"
Beste Don Dalmazzo,
"
"
Indien je het zelf niet kunt, zorg er dan voor dat er mij ge-
" schreven wordt maar in positieve zin. Kan ik in de maand april aan-
" staande of in de eerste helft van mei met graaf Colle komen om de
" eerste steen voor ons tehuis te leggen? Hij zal een gift van vijftig-
" duizend franken bij zich hebben.
"
Zijn er moeilijkheden met de loterij, of zoek je een andere weg
" om weldadigheid te kunnen doen? Het zijn op dit ogenblik voor ons
" twee zaken van het grootste belang.
"
Don Sala heeft mij een brief geschreven die mij ja noch neen
" zegt. Dat is niet voldoende om aan centen te komen.
"
Moge God ons allen zegenen en geloof me in Jezus Christus te zijn
"
"
je toegenegen vriend,
"
Priester Giov. Bosco.
" Marseille, 19 maart 1884.
Het is juist dat hij in Frankrijk 250.000 fr. ingezameld had, maar het
is ook juist dat de uitgaven waarvoor hij stond enorm waren. Nu de kerk van het
Heilig Hart een groot deel van de giften opslorpte, was het noodzakelijk andere
schulden onbetaald te laten en er nog andere te maken. Niet alleen bleef dit be-
drag niet in zijn handen, maar het kwam er niet eens omdat hij telkens wanneer
hij enkele duizenden had, deze uitgaf waar de nood het hoogste was. Daarom zou
de toelating een loterij te houden een mooie zaak geweest zijn.
Over de zaak van de loterij had men te Rome een conferentie van adellijke

5.8 Page 48

▲back to top


- XVII/46 -
dames gehouden ten huize van gravin della Somaglia, ten einde vooral de we-
gen te bestuderen waarlangs men de toestemming van de Prefect zou kunnen ver-
krijgen. Einde februari had men al ongeveer 1.500 prijzen waarvan vele een grote
waarde hadden. Brave heren, kantoorchefs in de ministeries, verleenden hun werk
bij de voorbereidingen.
Intussen ging het werk voor de kerk vooruit en samen met het werk klom-
men natuurlijk ook de schulden op. Het priesterkoor of de absis waren reeds
zover gevorderd dat ze voor de cultus konden geopend worden. Ze werden inderdaad
ingewijd door de nieuwe kardinaal vicaris Parocchi op 23 maart, de vierde
zondag van de vasten. Een brief uit Rome gepubliceerd in de Unità Cattoli-
ca van 26 maart, zegt eerst dat de gelovigen talrijk naar de gewijde plech-
tigheid gekomen waren en gaat dan verder: "Van alle kanten stijgen lofuitingen
op aan deze apostel van de liefdadigheid die de Eerwaarde Heer Don Bosco is.
Vertrouwend op de Voorzienigheid heeft hij moedig deze gedurfde onderneming
aangevat. Ze zal een mooie parel van Rome zijn tot geestelijk nut voor een be-
volking die tot heden toe ver van een kerk woonde en aan wie het aan iedere ge-
rieflijkheid ontbrak voor het beoefenen van haar christelijk geloof. Buitendien
wordt deze bevolking belaagd door de protestanten die onder de bescherming van de
zeer Italiaanse regering daar hun tenten hebben geplant." Nadat zijn eminentie in
zijn toespraak uiting had gegeven aan zijn persoonlijke vreugde omdat samen met
het bouwen van huizen, nu ook kon worden overgegaan tot het oprichten van een
mooie kerk waar de nieuwe bewoners zich in gebed konden verenigen, had hij
woorden van lof voor Don Bosco, de gezant van God en voor de Salesianen, zijn
navolgers en volgelingen, terwijl hij iedereen aanspoorde zo goed als ze dit
konden doen bij te dragen tot het voltooien van het gewijde gebouw.(1)
Zover stonden de zaken toen Don Bosco op 14 april te Rome aankwam. De jon-
gens van het Oratorio onthaalden hem in hun huis op feestelijke wijze. In zijn
dankwoordje beloofde hij ze een vieruurtje op de dag en de manier die door de
Oversten zou worden aangeduid. Hij spoorde ze aan voor hem een communie op te
dragen op een zondag die bekendgemaakt zou worden en hij gaf ze de verzekering
dat hij voor hen en voor hun families zou bidden.
Het zien van deze jongens deed hem denken aan de jongens van Valdocco.
Daarom liet hij schrijven dat hij hun een gelukkig Paasfeest toewenste dat heel
hun leven zou duren. Dat het alleluia in daden en woorden de hoogzang van dit
sterfelijk leven mocht zijn opdat allen zouden verdienen het ín eeuwigheid in
het Paradijs te mogen zingen. Wee hun die daar zouden ontbreken! Intussen moesten
ze voor hem blijven bidden en vaak denken aan het grote geluk dat ze op zulk
een bijzondere manier zonen van de Madonna waren.(2) Don Rua maakte deze wensen
en aanbevelingen over in een "avondwoordje".
Een week nadien dacht hij speciaal aan de leerlingen van de vierde en de
vijfde klas van het gymnasium en schreef hij aan Don Febraro, de studieleider
(1) Voce della Verità, nr. 70 van 1884.
(2) Brief van Don Lemoyne aan Don Rua, Rome, 16 april 1884.

5.9 Page 49

▲back to top


- XVII/47 -
van het Oratorio.(1) Don Bosco drukte de wens uit dat iedereen hem een
briefje zou schrijven om hem in vertrouwen te zeggen tot welke staat hij meen-
de geroepen te zijn, nl. tot de geestelijke of tot de wereldlijke staat. Wie
naar de geestelijke staat verlangde moest hem zeggen of hij zich wilde voorbe-
reiden op zijn intrede in het Seminarie ofwel of hij voorgoed met de wereld
wilde breken en zich volledig wijden aan een teruggetrokken leven, zoals dat van
de Salesianen. Iedereen diende echter uit te gaan van het beginsel dat hij die
staat moest kiezen die hem het best scheen voor de redding van zijn eigen
ziel.(2)
De jongens schreven individueel of per groep aan hun goede Vader. Op 26
april lieten de misdienaars hem weten dat ze een reeks van communies voor hem
zouden opdragen. Don Bosco gelastte Don Lemoyne met het antwoord. Hij beval
allen en iedereen in het bijzonder aan leliën te zijn voor het hart van Jezus.
Hij legde daarbij uit dat de lelie blank is en dus de zuiverheid betekent, dat de
lelie een goede geur heeft en dus het goede voorbeeld geeft, dat men de lelie
goed dient te bewaren want dat ze anders dadelijk verwelkt. Daarom is er verster-
ving nodig.
Dit was zijn ontspanning bij de moeilijke stappen die hij deed voor de pri-
vileges en voor de loterij. Om de loterij goed voor te bereiden riep hij coadju-
teur Giuseppe Buzzetti naar Rome. Die dagen was Don Rua naar Toulon gegaan om
er van graaf Colle de beloofde 150.000 franken in ontvangst te nemen. Hiervan
gaf Buzzetti een gedeelte, nl. 67.000 aan Don Bosco, een bedrag dat in een
oogwenk verdwenen was. Zijn grootste verwachtingen had hij toen op de loterij
gesteld. De grote en talrijke prijzen waren tentoongesteld in de pastorie.
Buzzetti stelde er de lijst van samen en overhandigde ze aan de koninklijke
Prefect.
Een wet van 1883 op de loterijen stond er de machtiging enkel van toe aan
de wettelijk bestaande of goedgekeurde organismen of aan een werk dat niet goed-
gekeurd was maar waaraan een wettelijk organisme zijn naam wilde verlenen. In ons
geval konden enkel twee morele lichamen met nut hun handtekening verlenen, nl.
het Stadsbestuur of de Openbare Onderstand, omdat het op te richten jongenstehuis
een weldadigheidswerk was. Aan het gemeentebestuur vroeg men zijn goede diensten
te willen verlenen. Koning Umberto tot wie het verzoek daartoe gericht was door
een persoon die met de Salesianen bevriend was en dit buiten hun weten om,
stuurde aan het gemeentebestuur een warme aanbeveling opdat ze de aanvraag
goed zouden onthalen. Het is waar dat alle leden van het gemeentebestuur min of
meer katholiek waren, maar sommigen uit vrees dat men ze klerikalen zou noemen,
anderen wegens stelselmatig verzet tegen de koning gaven een afwijzend antwoord.
Over deze zaak werd echter alleen mondeling gehandeld en men had de moed niet
er rekenschap van te geven in de verslagen van de zitting. Het publiek wist er
natuurlijk niets van omdat er in de Raad geen melding van gemaakt werd.(3) Men
dient trouwens te noteren dat in de petitie de naam van Don Dalmazzo en niet die
(1) Wij bezitten er de tekst niet van, maar wij kennen de inhoud voldoende dank zij de nota's
van Don Lemoyne. Don Bosco had deze brief aangekondigd toen hij op 10 april vanuit La
Spezia aan Don Rua schreef: "Don Bosco zegt dat hij een antwoord schuldig is aan Don Febbraro,
maar dat hij zelf in de eerste persoon zal antwoorden."
(2) Om meer dan een reden is het antwoord van de arme Don Febbraro op deze brief van Don Bos-co
merkwaardig (Document 7, volume 17).
(3) De pers kreeg er dan toch lucht van want de Capitale van 28 april vroeg in een venijnig
artikel dat de gemeenteraad op zijn hoede zou zijn en de loterij niet zou begunstigen.

5.10 Page 50

▲back to top


- XVII/48 -
Don Bosco vermeld werd.
Het andere zedelijk lichaam werd voorgezeten door Prins Pallavicini, aan wie
Don Bosco toen zijn verzoek richtte maar hij liep een weigering op. "En zeggen dat het
allemaal katholieken zijn!" riep Don Lemoyne uit in zijn brief aan Don Rua. Dan ging
hij verder: "Hieruit mag men besluiten dat dit huis van Rome het werk van God zal zijn
(...). Misschien zullen ditmaal zoals de andere malen de kinderen van de duisternis ons
de hulp geven die ons geweigerd wordt door de kinderen van het licht." (1) Bij de oude
Romeinen woog nog steeds de afkeer tegen de boerse (2) invallers het zwaarst.
Ondanks deze weigeringen en ofschoon het erop leek dat de onderhandelingen van
lange duur zouden zijn, gaf Don Bosco zich niet gewonnen maar wou dat het werk voor de
loterij zou doorgaan. Het verschillend verzet echter waartegen hij diende te strijden,
tastten zijn geestkracht wel niet aan maar hadden toch hun invloed op zijn fysische
gesteldheid en veroorzaakten stoornissen in zijn gezondheid. Don Lemoyne gaf daarbij
als zijn commentaar:(3) "Het ziet er werkelijk naar uit of de duivel overal de weg wil
afsluiten. Don Bosco berust er echter volledig in en houdt het bed niet."
In april of mei ontmoetten drie Salesianen van Valdocco die terugkwamen van
biechthoren in de Generale, in de Viale di Stupinigi, kardinaal Alimonda. Zodra hij
ze zag vroeg hij hun: En waar is nu mijn beste Don Giovanni? — Toen hij vernam dat hij
zich te Rome bevond, vroeg hij hoe het met hem was. Ze antwoordden hem dat hij volgens
de laatste berichten wat beter was. Oh! ja, wat beter! - hernam Zijne Eminentie. Dat
"wat beter" staat me niet aan. Ik zou willen dat het zeer goed met hem was. Hij is oud
en waarom hem zo hard laten werken? Wanneer de kinderen zien dat hun vader zich op
gevorderde leeftijd bevindt en zwak is, zeggen ze hem: "Vader, rust nu, laat ons
nu werken."
"We zouden dat heel graag doen", antwoordden zij hem, "maar Don Bosco wil
niet gehoorzamen."
- "Welnu, wanneer u het hem in mijn naam beveelt, zal hij dan gehoorzamen?"
"We geloven dat hij het niet gemakkelijk zal doen. In alles zou hij u gehoor-
zamen maar daarin zou hij het misschien wagen ongehoorzaam te zijn."
"Jawel, Don Giovanni wil niet op aarde, maar in de hemel rusten. Laten we dan
tot de Heer bidden dat hij hem nog vele jaren zou bewaren, en ook ons zou helpen opdat
wij veel goed zouden kunnen doen.(4)
Voor de loterij kwam er een glimp van hoop op de eerste van de maand. Gravin
della Somaglia, hofdame van Koningin Margherita, beloofde dat zij zelf burgemeester
Torlonia zou verzoeken in zijn naam de loterij te laten plaatshebben en de machtiging
(1) Brief van 28 april 1884.
(2) Cfr. Volume XII, blz. 145.
(3) Brief van 28 april 1884.
(4) Brief van Don Canepa aan Don Lemoyne, Turijn 4 mei 1884.

6 Pages 51-60

▲back to top


6.1 Page 51

▲back to top


- XVII/49 -
hiertoe te vragen aan de Prefect van Rome. De adellijke dame leidde het Comité
van dames dat opgericht was voor de bouw van het tehuis.
Tijdens zijn vorige bezoeken aan Rome had Don Bosco zeer vele personen
bezocht maar in 1884 diende hij zeer vaak zijn bezoeken te beperken, hetzij
omdat hij zo moeilijk kon lopen, hetzij omdat er zich moeilijkheden voordeden.
Op 17 april bracht hij een bezoek aan kardinaal Consolini, die tegenover de
Salesiaanse Congregatie zeer welwillend stond. Hij toonde zich uiterst tevre-
den hem terug te zien en was bereid hem te helpen. Hij was zelfs zo goed hem
enkele dagen erna een tegenbezoek te brengen. Op 18 april ging hij naar kardi-
naal-staatssecretaris Lodovico Jacobini, die beloofde voor hem alles te doen wat
mogelijk was. Op 25 april begaf hij zich samen met Don Dalmazzo naar kardinaal
Parocchi, plaatsvervanger van Zijne Heiligheid.
Hij zelf legde dus zeer weinige bezoeken af maar hij ontving vele be-
zoekers, individueel of in groep. Bij hem kwamen op bezoek Pater Carrie van de
Congregatie van de Heilige Geest, Overste van de missie van Kongo met de titel
van apostolisch pro-prefect; Mgr. Gandolfi, de vroegere bisschop van Civita-
vecchia; een vertegenwoordiger van de bisschop van Santiago van Chili, die om
Salesianen voor deze republiek vroeg; Mgr. Kirby, de rector van het Iers Col-
lege en samen met hem aartsbisschop Domenico Jacobini, secretaris van de Propa-
ganda, die met hem aan tafel aanzaten;(1) Mgr. Rota, voormalige bisschop van
Guastalia en nadien van Mantua en op dat ogenblik titelvoerend aartsbisschop
van Cartagena.(2) Kardinaal Consolini kwam nog eens terug en ook kardinaal Nina
kwam op bezoek. Kardinaal Buonoparte, die per rijtuig voorbij de deur van het
huis kwam en die wegens een gebrek of ziekte niet kon uitstappen, stuurde Don
Bosco zijn visitekaartje.
Nu en dan meldden zich eveneens hele groepen van jonge geestelijken
bij hem aan maar de toeloop van vrome personen hield nooit op. Hij had erop
gehoopt te Rome wat rust te kunnen genieten omdat hij voelde dat hij deze hard
nodig had maar daarentegen liet men hem soms slechts een paar ogenblikken met
rust van acht uur 's ochtends af tot zeven uur ’s avonds. Opdat hij na het diner
(1) Hij zelf ging de andere keren altijd zelf dineren bij Mgr. Kirby. Hoe werd Don Bosco in
het Iers College bemind en vereerd. Maar ook het Engels College kende en achtte hem zo-
zeer zelfs dat men daar een mooi oud gebruik opnieuw invoerde. In de tijd van Sint-
Filippus Neri plachten de Engelse priesters die gewijd waren in de eeuwige stad, alvorens
naar hun vaderland terug te keren, de zegen te vragen aan de Apostel van Rome over hun
priesterlijk en missionair apostolaat in Engeland. Wanneer de heilige hen te Rome op hun
weg naar school ontmoette begroette hij ze met de woorden: Salvete, flores Martyrum.
Welnu, sinds verscheidene jaren, van het ogenblik af dat zich in het college het gerucht
verspreidde dat Don Bosco een heilige was, haastten ze zich voor hetzelfde doel naar hem
toe te gaan ofwel te Rome ofwel op hun doortocht te Turijn. Deze genegenheid voor Don
Bosco was voor verscheidene Ieren of Engelsen de kiem van hun roeping tot het Salesiaanse
leven, nog bij het leven van de stichter. (zie vol. XVI - document 9).
E.H. James Rowan, student in dat College was door de overste ontslagen wegens zijn zwakke
gezondheid. De algemene mening was dat zijn dagen geteld waren. Hij keerde dus terug naar
Engeland, overtuigd van het feit dat hij voor altijd aan zijn studies en aan het pries-
terschap zou moeten verzaken. Alvorens echter Rome te verlaten schreef hij aan Don
Bosco die hem antwoordde met een brief die hem zeer gerust stelde. Toen hij terug in zijn
vaderland was, hoestte hij niet meer en was hij nadien nooit meer ziek. Hij kon dan ook
zijn studies daar hervatten, werd priester en werd de ijverige pastoor van de parochie
van de Heilige Martelaren te Manchester. In het centrum van deze stad bouwde hij een
prachtige kerk met erbij behorende scholen terwijl hij onvermoeid werkte tot in het jaar dat
zijn dood voorafging. Hij stierf in het jaar 1935. Dit werd in het openbaar verklaard (vervolg
op blz. 50)

6.2 Page 52

▲back to top


- XVII/50 -
een uurtje alleen zou kunnen blijven was het noodzakelijk aan de portier strenge
bevelen te geven, iemand de wacht te laten betrekken in de voorkamer en zijn
kamer op slot te doen wanneer hij er zich bevond. En toch waren alle voor-
zorgsmaatregelen nutteloos en moesten ze wijken bij de aankomst van eminente
personen en grote weldoeners die aalmoezen brachten. "De offers die Don Bosco
voor de Congregatie brengt", schreef Don Lemoyne, "kunnen niet afgemeten worden."
Eens ontving hij het bezoek van de jonge priester van Catania, Don Ni-
cotra, studiegenoot van de toekomstige Benedictus XV in het Capranica-colle-
ge. Hij kwam namens zijn aartsbisschop om te vragen dat Salesianen naar deze stad
gestuurd zouden worden. Don Bosco rechtvaardigde zijn talmen door aan te voe-
ren dat hij personeel te kort had, maar, omdat de andere aandrong, nodigde hij
hem ten slotte met veel gratie uit de zaak te vergemakkelijken door zelf Salesi-
aan te worden. De zoon van Sicilië die een heel andere weg bewandelde, glimlachte
eens fijntjes. - "Ik heb het begrepen", zei Don Bosco hem - "u hebt hogere be-
trachtingen. Welnu, u moogt weten dat u grote eer te beurt zal vallen, dat u veel
zult te lijden hebben maar dat u niet zult geraken waar u hoopt te komen." Toen
dan zijn verheven medeleerling zich hem herinnerde en hem tot Apostolische Nunti-
us in Portugal benoemde waren zij, die op de hoogte waren van het feit, onder
meer Mgr. Cicognani, toen Nuntius in Peru, er vlug bij om te zeggen dat Don Bos-
co ditmaal niet juist geraden had omdat Mgr. Nicotra nu zich op de weg bevond
die naar het Purper voerde.(1)
Deze nuntiatuur was echter voor de Prelaat een oorzaak van ernstige onaangenaam-
heden tot hij teruggeroepen werd en zijn leven in vergetelheid eindigde.
Er kwamen bij hem zieken om zich te laten zegenen of ze stuurden hem
zaken en paternosters opdat hij ze zou aanraken. Niet weinig Romeinen vroegen
te worden ontvangen, maar de Fransen die gedurende de Paastijd gewoonlijk zeer
talrijk zijn te Rome, waren altijd in de meerderheid. Van de eerste dagen af
stroomden ze toe. Iedere ochtend vulden ze het gedeelte van de kerk dat voor-
lopig aan de cultus gewijd was om zijn mis bij te wonen en hem hun opwachting te
gaan maken in de sacristie waar iedereen hem wou spreken en waar hij uren aan
een stuk werd opgehouden. Wanneer hij zich dan naar zijn kamer begaf, was zijn
voorkamer propvol. Doorgaans schonken ze hem kleine aalmoezen omdat ze op reis
waren maar beloofden hem veel meer te sturen, wanneer zij in hun vaderland terug
zouden zijn.
De vroomheid van de Fransen kwam eveneens in eigenaardige handelwijzen
tot uiting. Op 22 april 's ochtends brachten sommigen van hen hem drie amicten,
Vervolg van blz. 49.
(1) door zijn bisschop op een diocesane vergadering. Zijn bisschop besloot: "Dit is een van
de mirakelen door Don Bosco gedurende zijn leven verricht." Hij had dezelfde verklaring
afgelegd in de kathedraal op Paasavond 1934.
(2) Op 10 november 1884 werd door Leo XIII de aartsbisschoppelijke zetel Cartagena opnieuw
opgericht. Mgr. Rota werd toen overgeplaatst naar de titulaire aartsbisschoppelijke zetel van
Thebe.
(3) Mgr. Cicognani hield deze toespraak te Lima, in aanwezigheid van de Salesiaan Don
Pedemonte en van andere personen. Nadien herhaalde hij het, maar dan met de nodige
rechtzettingen in het Oratorio op 5 september 1934.

6.3 Page 53

▲back to top


- XVII/51 -
opdat Don Bosco ze bij het opdragen van de mis zou gebruiken om ze dan terug te
geven en ze naar priesters in Frankrijk te sturen die deze gunst gevraagd hadden.
Eens zeiden vijf heren dat ze hun Pasen niet zouden houden, indien hij hun biecht
niet wilde horen, zodat hij genoodzaakt was ze tevreden te stellen.
Een zekere mevrouw Berk Meda, maakte haar opwachting bij hem daags voor
haar terugkeer naar Frankrijk; ze overhandigde hem een gift en vroeg om zijn
zegen. Bij het afscheid vroeg Don Bosco haar:
"Zult u morgen nog naar de mis komen?"
"Oh, neen. Ik zal niet kunnen komen omdat ik 's avonds uit Rome moet
vertrekken. Ik zal de voormiddag nodig hebben om mijn reis voor te bereiden."
Daags daarna maakte ze in de voormiddag nog eens haar rekeningen op
en zag dat haar een bedrag overbleef dat groter was dan ze nodig had zodat het
haar speet aan Don Bosco niet meer te hebben gegeven. Door deze gedachte be-
heerst huurde ze machinaal, ofschoon het uur van de mis reeds voorbij was,
een rijtuig en haastte zich bij Don Bosco, die ze gelukkig alleen op zijn
kamer aantrof. Pas zag hij haar binnenkomen of hij zei:
"Ah mevrouw Meda! Ik wist wel dat er iemand zou opdagen."
"Ik had eigenlijk niet terug moeten komen", antwoordde de dame, "maar
alvorens te vertrekken wil ik u nog wat geld brengen."
"Dit stemt tot nadenken", voegde Don Bosco eraan toe, "want hier kan
men van dichtbij het bovennatuurlijke raken. Ik had op dit ogenblik helemaal aan
de tegenovergestelde kant van Rome moeten zijn en ik zou u niet terug gezien
hebben en u zou mij niet aangetroffen hebben, daar ik een afspraak had met een
kardinaal na de mis. Bij het uitgaan echter hield een schuldeiser mij tegen en
eiste dat ik een vrij aanzienlijke schuld zou betalen. Ik heb hem alles gegeven
wat ik bezat. Hier ziet u mijn ledige portefeuille. Ik had niet eens een enkele
lire om een rijtuig te nemen. Dan heb ik gebeden tot Maria, Hulp der Christenen,
dat ze mij iemand ter hulp zou sturen en inmiddels ben ik aan het werk gegaan.
U ziet dus dat ik u verwachtte en dat ik wist dat u zou komen."(1)
Alsof de audiënties en de zaken nog niet voldoende waren, had hij vele
brieven die een antwoord vergden.(2)
Op het einde van de dag was zijn arm hoofd zo vermoeid dat hij er vaak
niet meer in slaagde zijn gedachten bij elkaar te houden. Daarom ging hij iedere
(1) Brief van de dame aan Don Rua, 1891.
(2) De smeekschriften om eervolle titels te bekomen kwamen overvloedig toe. Begin mei schreef
Don Lemoyne aan Don Rua: "Wie ridder of commandeur van het Koninkrijk Italië of van de
Paus wil worden, wie de titel van Monseigneur wil verkrijgen of bisschop worden genoemd,
wie een neef wil aanbevelen om staatsambtenaar te worden, wie de toelating wil verkrijgen
om een huisaltaar te hebben of een kapel in zijn buitenverblijf, die schrijven allemaal
naar Don Bosco en al die aanvragen zijn vergezeld van brieven en aanbevelingen van
machtige personages." Een brief van een heel andere aard, die hem grote opbeuring bracht
ontving hij van zijn beste Pater Mortara.

6.4 Page 54

▲back to top


- XVII/52 -
avond wat buitenlucht inademen op een wandeling van drie kwartier, aan de arm
van Don Lemoyne. In die tijd kon men in dat gedeelte van Rome rustig uit wande-
len gaan, want er waren weinig gebouwen en het verkeer was er schaars.
De Italiaanse en Franse kranten droegen het meest bij tot de grote toe-
loop naar Don Bosco. La Croix, bv., kondigde in zijn nummer van 22 april de komst
te Rome aan van twee illustere bisschoppen en voegde eraan toe: et de Don
Bosco, le grand bienfaiteur des orphelins. De Journal de Rome stelde zich
niet tevreden met een dergelijk laconiek bericht. In zijn nummer van 25 april
publiceerde de krant niet minder dan een interview van een van zijn medewerkers
met Don Bosco. Dit gesprek verdient ten minste samengevat te worden gelezen.
- "Sinds geruime tijd", zei zijn gesprekspartner, "wilde ik mijn hulde
betuigen aan de eminente priester, die zulke schitterende diensten aan de katho-
lieke zaak bewijst, maar door dit bezoek wil ik eveneens zijn nieuwsgierig-
heid bevredigen. Ik vraag me af door welk mirakel u zovele huizen in zo ver-
schillende landen ter wereld hebt kunnen stichten."
- "Ja", antwoordde Don Bosco, "ik heb meer kunnen doen dan ik gehoopt had,
maar hoe ik dit heb kunnen doen, weet ik zelf niet eens. Ziehier echter hoe ik
voor mezelf de zaak uitleg. De Kerk en vooral de huidige generaties werden
door de Paus op bijzondere wijze aan de Heilige Maagd toegewijd. Welnu, de Hei-
lige Maagd, die de noden van onze tijd kent, laat aan hen die haar verknocht
zijn de verplichting begrijpen door hun aalmoezen en schenkingen het werk
te stichten en te ondersteunen dat dezer dagen het meest noodzakelijk is, nl.
de opvoeding van de jeugd. Kijk maar. Eens schreven mijn medebroeders uit Turijn
en vroegen voor onze kerk die men hier te Rome aan het bouwen is twintig-
duizend lire, die ze binnen acht da- gen dringend nodig hadden. Op dat ogen-
blik had ik geen geld. Ik kreeg een idee. Ik legde de brief bij het wijwa-
tervat, richtte een vurig gebed tot de Madonna en ging slapen terwijl ik de
zaak in haar handen gaf. 's Ochtends ontvang ik een brief van een persoon die
ik niet kende. Hij zei mij bondig samengevat het volgende: Ik had de be-
lofte gedaan aan de Madonna dat, indien ze mij een zekere genade verleende,
ik twintigduizend franken zou schenken aan een liefdadig werk. Nu ik deze
genade verkregen heb, stel ik dit bedrag te uwer beschikking voor uw werken.
Op een andere keer, toen ik in Frankrijk te gast was bij een vriend, ontving
ik tegen de avond het bericht dat een van mijn huizen groot gevaar loopt
omdat men er niet dadelijk over 70.000 franken kon beschikken. Hierover be-
zorgd en niet inziende hoe ik daarin dadelijk kon voorzien, nam ik nogmaals mijn
toevlucht tot het gebed. Omstreeks tien uur wilde ik naar bed gaan, toen er op
de deur geklopt werd. Ik deed open. Een van mijn vrienden kwam binnen met een
dikke envelop in zijn handen en zei me: - Mijn beste Don Bosco, in mijn testament
heb ik beschikt dat u een bedrag voor uw werken zou worden uitbetaald, maar nu,
dacht ik: beter is het niet te wachten om goed te doen tot na mijn dood. Daarom
breng ik u zonder meer dit bedrag. Hier hebt u het, het zijn 70.000 franken."
- "Dit zijn echte mirakelen", onderbrak hem de journalist. "Maar zonder
indiscreet te willen zijn: Hebt u nog andere mirakels gedaan?"
- "Hoe zoudt u willen dat ik op een dergelijke vraag kan antwoorden?
Ik heb nooit aan iets anders gedacht dan aan mijn plicht te doen door tot de

6.5 Page 55

▲back to top


- XVII/53 -
Madonna te bidden en mijn vertrouwen in haar te stellen.
"Zoudt u mij ook willen zeggen waarin uw opvoedingsstelsel bestaat?"
"Dat is uiterst eenvoudig. Ik laat de jongens volkomen vrij te doen
wat hun het meest bevalt. Het komt erop aan bij hen de kiemen te ontdekken
van hun goede gesteltenissen en te zorgen dat ze die tot ontwikkeling kunnen
brengen. En omdat iedereen slechts met genoegen doet wat hij weet te kunnen
doen, volg ik dit beginsel, zodat al mijn leerlingen niet enkel vlijtig maar
ook met liefde werken. In zesenveertig jaar heb ik niet één straf opgelegd en
ik durf u bevestigen dat mijn leerlingen veel van mij houden."
"Uw opvoedingsstelsel is werkelijk zeer goed. Nu nog wat anders. Hoe
hebt u het aangepakt om uw werken te verspreiden tot in Patagonië en Vuurland?"
"Geleidelijk aan en door van de ene plaats naar de andere te gaan of
liever geroepen te worden. Mijn zonen hebben, om het zo te zeggen, Patagonië en
Vuurland ontdekt. Vijftienduizend wilden zijn reeds gedoopt. Overal ontmoe-
ten wij sympathie en de Argentijnse Regering verleent ons haar krachtige be-
scherming. Binnenkort zullen wij in die landen die zo uitgestrekt zijn als heel
Europa, een Apostolisch Vicariaat hebben."
"Het heeft er de schijn van", merkte de journalist op, "dat God in de
onbeschaafde landen voor de Kerk het terrein dat ze in Europa verloren heeft
laat terugwinnen. Dat is een troostend feit! Maar wat denkt u over de toestand
van de Kerk in Europa en in Italië en over haar toekomst?"
"Ik ben geen profeet... Jullie echter zijn journalisten die het zowat
allemaal weten, zodat ik eerder aan jullie moet vragen wat er gebeuren zal.
Niemand, buiten God, kent de toekomst maar menselijk gesproken zou men moeten
aannemen dat de toekomst moeilijk zal zijn. Een Latijnse dichter zegt dat, wan-
neer men zich op de helling van een afgrond bevindt, de pogingen om weer op te
klimmen vergeefs zijn en dat men noodzakelijkerwijze tot op de bodem zal stor-
ten. Mijn vooruitzichten zijn zeer droevig maar ik vrees niets. God zal zijn
Kerk steeds redden en de Madonna die op zichtbare wijze de wereld beschermt, zal
wel redders doen opstaan."
"Een van deze redders bent juist u, Don Bosco!" riep de journalist uit.
Een dergelijk voorvalletje overkwam Don Bosco ook te Rome. Een schuldei-
ser, wiens wissel vervallen was, viel Don Dalmazzo lastig om een schuld van
vijfhonderd lire te betalen. Don Dalmazzo kon gemakkelijk herhalen dat er in
huis geen centime was, de andere drong aan met stemverheffing en zei hem dat
hij dan maar een lening moest aangaan en dat hij niet buiten zou gaan
zonder het bedrag. Don Dalmazzo verzocht hem niet zo hard te schreeuwen
maar het was vergeefs. Hoewel hij wist dat Don Bosco geen geld had, omdat
hij 's ochtends alles bij hem had weggehaald, ging hij naar diens kamer
om hem raad te vragen. Op dat ogenblik bevond zich de familie Migone uit
de omgeving van Bordighera bij Don Bosco. Don Dalmazzo kwam binnen op het
ogenblik, dat de dame aan Don Bosco een aalmoes van vijfhonderd lire overhan-
digde. Toen Don Bosco het geval hoorde vertellen deed hij niets anders dan met
een glimlach dit bedrag aan Don Dalmazzo overhandigen. De brave dame was zeer
ontroerd toen ze merkte dat zij op die manier het werktuig van de Voorzienig-
heid geworden was.
Eigenaardig is ook volgend geval. Mevrouw de Fontenay, haar nicht en
diens dochter kwamen zeer vaak bij Don Bosco. Gedurende drie weken gingen ze

6.6 Page 56

▲back to top


- XVII/54 -
hem iedere dag opzoeken. Eens verloor die nicht haar portemonnee met vrij veel
geld. Toen ze in aanwezigheid van Don Bosco hierover sprak, kwam haar voor de
geest hem te zeggen dat hij er kon in slagen hem terug te vinden en dat dan het
geld voor zijn jongens zou zijn. Don Bosco glimlachte en gaf geen antwoord.
Buiten gekomen wilden ze opnieuw hun vorig rijtuig nemen en zich naar
Sint-Pieter begeven, maar de koetsier weigerde hen zo ver te voeren omdat
zijn paard moe was. Terwijl ze hem dit vroegen kwam een andere koetsier met zijn
rijtuig op een drafje aangereden en riep: "Laat die mopperaar maar staan, ik
zal u brengen waarheen u wilt." Wie zou het ooit gedroomd hebben? Pas waren ze
neergezeten of de nicht van de dame voelde onder haar voet een hard voorwerp. Ze
hief het tapijt op en zag dat het haar portemonnee was die daar vierentwintig uur
lang was blijven liggen, zonder dat iemand het bemerkt had. Het was inderdaad
een mooi geval maar in april van het jaar 1926 schreef de dame die toen negen-
tig jaar oud was: Nous savons ce qu’étaient les hasards de votre père.
Op 26 april kwamen enkele Franse priesters Don Bosco met een rijtuig afha-
len en brachten hem naar de kapel van de Zusters van de Retraite of van het Ce-
nakel om daar, zoals hij beloofd had, de mis te celebreren. Vele Franse en Ro-
meinse dames waren daar vergaderd. Na het Evangelie nam hij het woord en zei
dat hij ditmaal niet zijn jongens van Turijn aan hun liefdadigheid wou aanbe-
velen maar een werk van Rome, de kerk van het Heilig Hart en het erbij behorende
tehuis. "In Rome", ging hij verder, "zijn vele arme jongens die in gevaar ver-
keren en die langs straten en pleinen rondzwerven. Het is nodig ze daaraan te
onttrekken, indien men niet wil dat ze hun ziel zouden verliezen en de droevige
schare van hen die de gevangenissen bevolken zouden doen aangroeien. Vele jongens
van buiten Rome vinden geen onthaal in de stedelijke tehuizen omdat deze enkel
Romeinen opnemen. Daarom worden ze naar onze huizen van Toscane en Piëmont ge-
stuurd. Maar ieder kan zich indenken hoeveel geld er nodig is voor deze rei-
zen en om ze dan naar hun streek terug te zenden. En voor allen is er geen
plaats. Op dit ogenblik zou een tehuis hier te Rome beantwoorden aan een be-
hoefte waarvan de noodzaak algemeen wordt aangevoeld. Hier zullen de jongens
opgevoed worden in hun geboortestreek zonder van klimaat te moeten veranderen,
een verandering die op hun leeftijd soms nadelig is voor hun gezondheid. Ze
zullen niet eens hun gewoonten en hun voedsel hoeven te veranderen en de opvoe-
ding zal hun gegeven worden volgens de eisen van de eeuwige stad, hun vaderstad,
en niet volgens vreemde normen."
Uiteindelijk spoorde hij ze aan edelmoedig te zijn tegenover hen voor wie
Jezus Christus een voorliefde had getoond en voor een werk dat zo Romeins was. De
geldinzameling bracht 725 lire op. Nadien zegende hij de communiteit. Ten slotte,
zegt de kroniek, vertrok hij uit het oude klooster, dat thans opnieuw opgebouwd
is op de Piazza Santa Priscilla, laissant la vraie impres-sion que fait le pas-
sage d'un Saint.
Dezelfde priesters brachten hem per rijtuig naar de woning van Mgr. Jaco-
bini, met wie hij sprak over een toelage voor zijn missies. Hij overhandigde
hem de kopie van een onlangs ontvangen brief van Don Milanesio die hij gedurende
zijn apostolische uitstappen in het dal van de Rio Negro geschreven had. Ten-
slotte werd hij door deze hoofse priesters terug naar huis gebracht.
Tegen de avond kwam een rijke heer, een Pool, die ook een vurige katho-

6.7 Page 57

▲back to top


- XVII/55-
liek was en veel geld uitgaf om jongens in zijn vaderland die priester wens-
ten te worden te laten studeren. Hij kwam hem verzoeken zijn zuster die zwaar
ziek was te willen bezoeken. Ofschoon Don Bosco vermoeid was kon hij dit niet
weigeren. De hele familie ontving hem geknield met de verering die men enkel voor
heiligen pleegt te hebben.
Al dit werk, nog verzwaard door bittere onaangenaamheden, verergerde zijn
lichamelijke ongemakken. Hij leed aan de lever en zijn oog was ontstoken. Op 27
april overviel hem een koorts die drie dagen duurde. Op een nacht was hij zo
ongesteld dat hij genoodzaakt was uit zijn bed te komen. Op sommige uren van de
dag putte de vermoeienis hem volledig uit. In de eerste week van mei schreef Don
Lemoyne aan Don Rua volgende droeve woorden: "Deze morgen heeft hij mij gezegd
dat zijn hoofd zeer vermoeid is. Toch gaat hij er mee verder zich bezig te hou-
den met de zaken van onze Congregatie. Op ieder ogenblik ziet men hoe hij
van ons houdt en welke offers en vernederingen hij voor zijn zonen verdraagt.
Wanneer hij mij soms de wederwaardigheden van zijn verleden vertelt dan glim-
lacht hij, maar ik voel mijn hart krimpen. Wat heeft hij gedurende achtenveer-
tig jaar niet geleden. Het lijden, dat zou het thema moeten zijn dat wij aan al-
len, groten en kleinen, zouden moeten preken, want jammer genoeg denkt men er
niet aan. Soms beklagen wij er ons over dat sommige zaken ons ontbreken, zon-
der te denken aan wat wij bezitten en wat het aan Don Bosco gekost heeft."
Ondanks alles maakte hij zich gereed om voor de Romeinse medewerkers een
conferentie te houden. Hij riep ze daartoe samen in de kerk van de adellijke
Oblaten van Tor de'Specchl voor 8 mei. Het stortregende, maar dat belette niet
dat er een select auditorium samenkwam. De conferentie werd voorgezeten door de
Kardinaal-Vicaris. Na het zingen van een motet en het lezen van een hoofdstuk
uit het leven van de H. Franciscus van Sales, sprak Don Bosco van op de kansel
enkele woorden, opgetekend door Don Lemoyne.
"
Ik begin met een woord van welgemeende en hartelijke dank aan
" Zijne Eminentie de kardinaal-vicaris. Hij heeft zich gewaardigd het
" voorzitterschap van deze vrome samenkomst op zich te nemen en ondanks
" het slechte weder is hij zo goed geweest zich midden onder ons te
" begeven. Daarna groet ik u, heren medewerkers en dames medewerksters,
" terwijl ik u mijn diepe dankbaarheid betuig omdat u met zoveel Chris-
" telijke liefde op mijn uitnodiging bent ingegaan. Indien u het mij
" toestaat, zal ik u vluchtig een kort relaas geven van de werken die
" door de Salesianen volbracht werden omdat het nu reeds twee jaar gele-
" den is, dat ik de eer heb gehad tot u te spreken. Twee jaar geleden
" ging het er om de manier te vinden om het aantal huizen voor jongens
" te vermeerderen om hun een christelijke opvoeding te geven omdat de
" gevaren voor hun zielen steeds groter worden. Dank zij de hemel en de
" liefdadigheid van de Salesiaanse medewerkers, kan ik u tot mijn grote
" troost meedelen dat de wensen van toen werkelijkheid zijn geworden,
" want het aantal huizen is bijna verdubbeld. Meer dan honderdduizend
" jongens zijn daar vandaag bezig met het aanleren van een beroep en
" ontvangen er het tijdelijke en het eeuwige brood. Na God ben ik ver-
" plicht de medewerkers en medewerksters te bedanken, die mij geholpen
" hebben om zo overvloedige vruchten te verkrijgen.
"
Twee jaar geleden sprak ik u eveneens over de missies van Brazi-
" lië, van Uruguay en van Patagonië en over de mooie heilsverwachtingen

6.8 Page 58

▲back to top


- XVII/56 -
" voor deze streken. Thans zijn de missies daar stabiel gevestigd en
" de doopsels van de ongelovigen in de woestenijen van Zuid-Amerika zijn
" reeds tot omstreeks 15.000 gestegen. De zeer wijze Opperherder Leo
" XIII heeft Patagonië ingedeeld in een Vicariaat en in een Apostolische
" Prefectuur en heeft deze missies aan de Salesianen toevertrouwd. Wan-
" neer het aantal arbeiders voor het Evangelie zal groeien, zal ook
" het aantal van de bekeringen van de ongelovigen stijgen.
"
Wat twee jaar geleden hier eveneens genoteerd werd, was de nood-
" zaak die men voelde hier te Rome een kerk en een tehuis toegewijd aan
" het Heilig Hart van Jezus te bouwen als een monument van hulde aan
" Pius IX, een kerk en een tehuis, die als parochiekerk zou dienen voor
" de nieuwe wijk van de stad op het Castro Pretorio en die tegelijker-
" tijd een asiel zou zijn voor de godsdienstige en burgerlijke opvoeding
" van zovele arme, verlaten kinderen die langs straten en pleinen zwer-
" ven met gevaar voor lichaam en ziel. En thans ben ik verheugd u te
" kunnen zeggen dat aan de bouw van de kerk niet alleen begonnen werd,
" maar dat men reeds zo ver gevorderd is dat men de gewelven gaat plaat-
" sen en dat een deel ervan, nl. het priesterkoor reeds voltooid is en
" er de parochiediensten kunnen gehouden worden. Het zal voor allen en
" vooral voor de kardinaal-vicaris een troost zijn te vernemen dat tal-
" rijke mensen naar de gewijde diensten toestromen en vele volwassenen
" en kinderen tot de Sacramenten naderen. Tot de parochiekerk behoort
" eveneens het Oratorio waar op zon- en feestdagen zowat 200 kinderen
" naartoe komen. Ze wonen er de mis bij en de catechismuslessen die voor
" hen in de kapel gegeven worden. Dan blijven ze op de speelplaats voor
" de recreatie en in plaats van rond te zwerven in de stad, blootgesteld
" aan de ergste gevaren van ongodsdienstigheid en onzedelijkheid, blij-
" ven ze zich daar blij vermaken onder de assistentie van de Salesianen.
"
Daar komen ook geregeld meer dan 300 meisjes het godsdienston-
" derricht volgen. We mogen ook tevreden zijn over het aantal jongens
" dat naar onze scholen komt. De Heer weze eveneens gezegend voor de
" manier waarop men begonnen is aan de vrome oefening van de maand mei
" ter ere van de Heilige Maagd. Zowat duizend gelovigen stromen iedere
" avond naar de predikatie en naar de vrome aangepaste oefeningen, ter-
" wijl een andere menigte 's ochtends naar een dergelijke dienst komt
" die plaats heeft voor hen die 's avonds niet kunnen komen.
"
Ik mag trouwens niet verzwijgen dat de tempel toegewijd aan het
" Heilig Hart van Jezus nog ver van voltooid is. Aan het daarbij beho-
" rend internaat dat 150 kinderen zal moeten kunnen bevatten is nog maar
" pas begonnen. Voor een groot deel moet men nog beginnen aan het uit-
" graven voor de fundamenten. Thans gaan de werken vrij vlug vooruit
" maar men heeft ze wat moeten schorsen, omdat de middelen niet overeen-
" kwamen met de goede wil. Om aan deze noodzaak tegemoet te komen heb
" ik er aan gedacht hier te Rome een loterij te openen. Reeds werden
" een groot aantal prijzen verzameld. De biljetten zijn gedrukt. Er ont-
" breekt alleen nog de goedkeuring van de overheid en die kan iedere
" dag verwacht worden. Gelet op de invloed van de personen die er belang
" in zijn gaan stellen, hoop ik dat deze machtiging niet zal ontbreken.
" Daarom kom ik nogmaals een beroep doen op de liefdadigheid van de mede-
" werkers en de medewerksters van Rome, opdat ze een goed begonnen werk
" dat zo noodzakelijk is in dit gedeelte van de stad, het Castro Preto-
" rio, zouden willen voltooien. Het werk is van de Romeinen en voor de

6.9 Page 59

▲back to top


- XVII/57 -
" Romeinen. Ik ben ermee begonnen, anderen zullen het voortzetten en het
" voleindigen.
"
Ik eindig met mij aan te bevelen aan uw gebeden terwijl ik u
" de verzekering geef dat ik steeds zal bidden en mijn jongens voor u
" zal laten bidden.
Nadat Don Bosco van de kansel was gekomen, klom de kardinaal erop.
Zijne Eminentie Mgr. Parocchi bezat de cultuur en de welsprekendheid van de ech-
te conferencier en als dusdanig werd hij ook door de leken gewaardeerd. Zijn
toespraak zelfs in de bondige vorm waarin zij tot ons is gekomen, is voor onze
geschiedenis belangrijk genoeg om ze in de loop van ons verhaal te vermelden,
liever dan ze naar het einde van dit boekdeel te verwijzen.
"
Ik had hier volledige vrijheid willen hebben om te spreken over de
" zending van de Salesianen en over hun stichter, om vrij mijn gedachten
" en mijn gevoelens uit te drukken tegenover hem, tegenover zijn werken
" en tegenover zijn zo verdienstelijke Congregatie. Maar deze vrijheid
" wordt mij ontnomen door de tegenwoordigheid van de man Gods, de man van
" de Voorzienigheid, de parel van het Italiaans katholiek priesterschap,
" en van sommigen van zijn leerlingen. Daarom past het dat ik zwijg omdat
" mijn lof hun bescheidenheid zou krenken. Maar wanneer ik zwijg, spreken
" hun werken voldoende. Over Don Bosco en over zijn zonen spreken zovele
" colleges verspreid in Italië, in Frankrijk, in Spanje en tot zelfs in
" het verre Amerika. Over Don Bosco en over zijn zonen spreken en betui-
" gen zijn lof de vele kerken opgebouwd in verschillende delen van de
" wereld op enkele jaren tijd, de talrijke boeken gedrukt voor het gods-
" dienstonderricht van het volk. Over hem spreken de vele degelijke boe-
" ken die hij liet uitgeven alsook de klassieke uitgaven die gezuiverd
" werden om de jeugd te onttrekken aan wat er voor de jeugd gevaarlijk
" is in de Italiaanse letterkunde. Over hem spreken de Oratorio’s voor
" zon- en feestdagen, de dag- en avondscholen, de zondagscholen, waar
" de jongens leren God te beminnen en Hem te dienen en waar ze tegelij-
" kertijd een onderricht ontvangen dat overeenstemt met hun situatie.
" Over hem spreken de missies die op korte tijd in Amerika gevestigd wer-
" den en er bloeien tot roem van de katholieke Kerk en van de beschaving.
" Wanneer ik zwijg weerklinkt de naam van deze man van de Voorzienigheid,
" van Don Giovanni Bosco, op de lippen van wel 100.000 jongens die hem
" als hun Vader erkennen. Wanneer ik zwijg wordt zijn naam verkondigd,
" door zijn Congregatie met zijn talrijke leerlingen en door zijn werk
" dat hij zelfs hier in Rome begon en voortzet met de moed van een echte
" Romein, nl. de kerk van het Heilig Hart van Jezus en het erbij behorende
" tehuis, dat wij onder ons zien oprijzen. Het staat vast dat ik geen
" loflied kan zingen dat de grootsheid, de weldadigheid, de heldenmoed
" waarvan de werken van de onvergelijkelijke Don Bosco doordrongen zijn,
" kan evenaren. De Congregatie die hij stichtte brengt overal zo mooie
" en providentiële vruchten voort dat die gedachte alleen reeds ons met
" bewondering vervult.
"
Maar, Heren Medewerkers en Dames Medewerksters, in deze werken
" die wel bewonderenswaardig zijn, is er niets nieuws, is er niets dat in
" de voorbije eeuwen zijn weerga niet zou vinden. Steeds heeft men gespro-
" ken over missies onder wilde en barbaarse volkeren, steeds heeft men
" gesproken over predicatie, over het bouwen van kerken en tehuizen, over

6.10 Page 60

▲back to top


- XVII/58 -
" de verspreiding van goede boeken, over de opvoeding van de jeugd. Al
" deze werken bestonden al voor er Salesianen waren. Ze bestaan nu, ze
" zullen later bestaan omdat ze in de natuur zelf van de katholieke Kerk
" liggen. Ik wil dus niet uw aandacht op dit punt trekken, maar ik wend
" me veeleer tot u die de heerlijke naam van Salesianen draagt, omdat
" die naam ons de heilige Franciscus van Sales in herinnering brengt
" die door zijn zachtheid en christelijke naastenliefde uw werken kruidt
" met zout en licht. Ik zal niet spreken over datgene wat uw Congregatie
" van de andere onderscheidt: uw eigen karakter en fysionomie. Want zoals
" iedere mens die God op de wereld brengt, een wezenstrek draagt die hem
" van alle andere mensen doet verschillen, zo ook kunnen we in de loop
" van de geschiedenis zien hoe iedere kloostercongregatie door God van
" een merkteken, een karakter, een stempel wordt voorzien die haar eigen
" is. De orde van Sint-Franciscus van Assisi, heeft het karakter van haar
" blijvende zending, de armoede, waarmee de Franciscanen een tegenwicht
" moesten zijn met een eeuw overgegeven aan de ijdelheid en aan de ge-
" noegens. De Orde van Sint Dominicus, heeft ook haar karakter, het ge-
" loof, omdat zij gesticht werd in een tijd toen de ketterijen driest te
" keer gingen: Haec est victoria quae vincit mundum fides nostra. Ignatius
" en zijn gezelschap van Jezus kregen als karakter de wetenschap en hier-
" mee moesten ze de onwetendheid bestrijden van hen die de Kerk van onwe-
" tendheid beschuldigden, moesten ze de vorderingen van het Protestantis-
" me tegenhouden en het terrein voet voor voet betwisten, binnendringen
" in de streken die het reeds veroverd had, de zielen heroveren, niet
" alleen door heiligheid maar ook door kennis. En zo kan men alle kloos-
" terinstituten bespreken, maar het zou te lang duren om al hun eigenaar-
" dige kentrekken te beschouwen.
"
U, Salesianen hebt dus een speciale zending die uw karakter vormt.
" Ik, een kardinaal van onze moeder de heilige Kerk, die op deze heilige
" kansel de waarheid moet verkondigen, ben hier niet gekomen om te vleien
" of te veinzen maar oprecht de waarheid te zeggen. Welnu, als ik een
" vergelijking mag maken met de grote stichters van de kloosterorden, Do-
" minicanen, Franciscanen en Jezuïeten, dan moet ik bekennen dat Don Bosco
" er in slaagde zijn inspiratie bij alle drie te vinden en aan ieder te
" ontlenen wat kon dienen voor de opbouw van zijn werk dat nochtans van
" het hunne enigszins zou onderscheiden zijn.
"
Uw Congregatie lijkt overeen te stemmen met die van Sint-Fran
" ciscus wat de armoede betreft, maar uw armoede is niet de armoede van de
" Franciscanen. Ze lijkt overeen te stemmen met de Congregatie van Sint-
" Dominicus, maar u heeft het geloof niet te verdedigen tegen overheersen-
" de ketterijen, omdat deze ketterijen niet enkel van de oude tijd maar in
" onze tijd zonder leefkracht zijn en daarbij omdat uw hoofddoel de opvoe-
" ding is van de jeugd. Ze lijkt overeen te stemmen met die van Sint-Igna-
" tius inzake wetenschap, wegens het grote aantal werken, dat gepubli-
" ceerd is voor het volk, en Don Giovanni Bosco is een man met groot ver-
" stand, een diepe kennis en ervaring van verschillende vakken maar u
" zult het mij niet ten kwade duiden, wanneer ik zeg dat u het niet bent
" die de steen der wijzen gevonden hebt.
"
Wat is er dan voor speciaals aan de Salesiaanse Congregatie?
" Wat is haar karakter? Wat is haar fysionomie? Indien ik ze goed begre-
" pen heb, indien ik haar opvatting goed verstaan heb, dan is haar doel,
" haar eigen aard, haar fysionomie, haar essentieel merkteken de naasten-
" liefde beoefend naar de vereisten van onze eeuw: Nos credidimus cari-

7 Pages 61-70

▲back to top


7.1 Page 61

▲back to top


- XVII/59 -
" tati; Deus caritas est, en komt ze tot uiting door de naastenliefde. Al-
" leen door de werken van naastenliefde kan deze eeuw aangelokt en naar
" het goede getrokken worden.
"
Thans wil de wereld niets anders kennen en kent niets anders dan
" de stoffelijke dingen. Ze weet niets en wil niets weten van de geestelij-
" ke dingen. Ze weet niets van de schoonheid van het geloof, ze miskent
" de grootsheid van de godsdienst, ze verstoot de verwachtingen van het toe-
" komstige leven, ze loochent God zelf. Kan een blinde oordelen over kleu-
" ren, kan een dove de verheven harmonieën van een Beethoven of een Ros-
" sini begrijpen, een idioot oordelen over de schoonheden van de kunst? Zo
" is nu deze eeuw: blind, doof, zonder begrip voor de zaken van God en van
" de naastenliefde. Deze eeuw begrijpt van de naastenliefde enkel het mid-
" del en niet het doeleinde en het beginsel. Ze is in staat de analyse
" van deze deugd te maken, maar ze is niet bij machte er de synthese van
" te geven. Animalis homo non percipit quae sunt spiritus Dei, zo zegt
" Sint-Paulus. Zeg aan de mensen van deze eeuw: het is noodzakelijk de
" zielen die verloren gaan te redden, het is nodig hen die de beginselen
" van de godsdienst niet kennen te onderrichten, men moet aalmoezen geven
" uit liefde voor God, die eens de edelmoedige mensen ruim zal belonen,
" maar de mensen van deze eeuw begrijpen het niet.
"
Men dient zich dus aan te passen aan deze eeuw, die laag bij de
" grond vliegt. Aan de heidenen laat God zich kennen door bemiddeling van
" de natuurwet, aan de Joden door middel van de Bijbel, aan de schismatieke
" Grieken door middel van de grote tradities van de Vaders, aan de Pro-
" testanten door middel van het Evangelie, aan deze eeuw door middel van
" de naastenliefde: Nos credidimus Caritati.
"
Zeg aan deze eeuw: ik neem de jongens weg van de straat opdat ze
" niet door de tram overreden zouden worden, opdat ze niet in een put zou-
" den vallen, ik breng ze naar een tehuis opdat ze hun frisse leeftijd niet
" zouden verdoen in ondeugden en uitspattingen, ik breng ze samen in scholen
" om ze op te voeden opdat ze niet de gesel van de maatschappij zouden
" worden, opdat ze niet in de gevangenis terecht zouden komen, ik roep ze
" tot mij en ik waak over hen opdat ze elkaar de ogen niet zouden uitste-
" ken: dan eerst begrijpen de mensen van onze eeuw en beginnen ze te ge-
" loven: Et nos cognovimus et credidimus caritati, quam habet Deus in nobis.
"
En thans is Don Bosco naar Rome gekomen, hij heeft zijn tenten
" opgeslagen in het nieuwe Rome, in het ongedoopte Rome, hij is gekomen om
" er zijn kerk en zijn tehuis op te richten. Hij is gekomen naar het Rome
" van de restaurants, van de cafés, van de brede straten, van de goed
" afgelijnde wegen, hij is gekomen om er het schouwspel van de christe-
" lijke naastenliefde op te voeren in overeenstemming met de eisen van deze
" eeuw. Hij is gekomen naar het nieuwe ongedoopte Rome waar men enkel het
" gefluit van de locomotieven hoort en de klokken van de Protestanten, wat
" buiten iedere andere beschouwing om, ook wat het gehoor betreft een wan-
" klank geeft. Hier bevond zich geen kerk en nu rijst hier de koepel op
" van de kerk van het Heilig Hart, die de hand reikt aan de koepel van
" Sint-Laurentius en boven de koepel van het station uitsteekt. In het
" nieuwe ongedoopte Rome is het enige kruis dat men torenhoog ziet opstijgen
" dat van het Heilig Hart. In deze omgeving zijn er geen kloosterinstituten
" ofwel zijn ze verborgen alsof ze het niet wagen zich te laten zien te
" midden van dit profane milieu.
"
Don Bosco heeft gezegd dat hij begonnen is met het bouwen van de

7.2 Page 62

▲back to top


- XVII/60 -
" kerk aan het Castro Pretorio en dat wij ermee verder moeten gaan en ze
" voltooien. Neen, mijn beste Don Bosco, U bent de kerk begonnen en u
" zult me toelaten u te zeggen dat u haar moet voltooien. Ik zeg wel haar
" voltooien en niet er de laatste hand aan leggen, nl. haar volledig ver-
" sieren, vergulden, schilderen. Wij zullen God bidden, dat Hij ons Don
" Bosco ten minste zo lang zal behouden tot hij de kerk voltooid zal zien,
" voltooid ook het gebouw van het Instituut met zijn 500 jongens, niet en-
" kel voorzien van de historische korst brood, die de Voorzienigheid hun
" zal willen geven, maar ook van nog wat meer omdat non in solo pane vivit
" homo.
"
Het is Don Bosco die dit werk moet voltooien, hij, aan wie men
" niets weigert, die op allen die naar hem luisteren zo een invloed uit-
" oefent, dat hij in heel de wereld achting geniet. Het is zijn naam die
" we nodig hebben. Zijn naam verenigd met zijn prestige zal ertoe komen
" alles te verzamelen wat wij allen samen niet zouden kunnen verzamelen.
" Zijn naam vult thans de hele wereld en alleen hij kan de hele wereld tot
" dit werk doen bijdragen. Dit is passend en noodzakelijk. Rome heeft er
" recht op dat heel de wereld zou bijdragen tot zijn werk, omdat de wel-
" daad hiervan steeds uitgolft tot voordeel van de hele katholieke wereld.
"
Het Romeinse volk is het prinsenvolk, het eerste volk van de wereld
" en op een zekere manier wordt op hem de waardigheid van de Opperherder
" weerkaatst, die te midden van dit volk zetelt en zijn eigen bisschop
" is. De Romeinse Kerk, de eerstgeborene en de moeder van alle Kerken,
" heeft er recht op dat men haar achting betuigt. Van haar vertrekt al
" het goede door de hele wereld en aan haar is heel de wereld dankbaarheid
" verschuldigd door haar te helpen in haar ondernemingen.
"
Het Romeinse volk was tot heden toe gewend aan het bestuur van
" een vader en placht niet te geven maar te ontvangen, Thans zijn de zaken
" veranderd en iedere dag ontdoet men ons van het weinige dat we npg be-
" zitten door de belastingen die de Regering van ons vergt. Desondanks
" worden te Rome de werken van naastenliefde ondersteund zoals vroeger
" en wie ondersteunt ze? Het Romeinse volk, U ziet met welke pracht on-
" ze kerken versierd worden en wie bezorgt deze schatten? Het Romeinse
" volk. De altaren van de Madonna glanzen met zovele lichten, ze ver
" heugen de vrome gelovigen met zovele bloemen en wie brengt zijn pen-
" ning aan om de Moeder van God te vereren? Het Romeinse volk. Er zijn
" patriciërs die in één keer wel honderdduizend lire schenken.
"
Het ware ten zeerste verkeerd te menen dat de goede werken die
" reeds gedaan werden, voldoende zijn, dames en heren van Rome, en dat
" u nieuwe lasten opleggen overbodig zouden zijn. Ja, ik ken uwe edel-
" moedigheid: De Romeinen zullen zeker Don Bosco bij zijn onderneming
" niet alleen laten, maar er toe bijdragen met het geloof en de liefde
" waarvoor ze in de wereld een zo mooie faam genieten. Ja, steek een
" handje toe ook voor dit werk volgens uw middelen en zelfs wat meer. U
" zelf ziet de dringende noodzaak in van een kerk in deze nieuwe volk-
" rijke buurt, de noodzaak van een tehuis voor zovele arme jongens. Ook
" u kunt bijdragen om de Salesianen te helpen bij deze onderneming die
" hun van Godswege door de Opperherder is toevertrouwd. Vrees niet voor
" u noch voor uwe dierbaren, want wanneer het nodig is, zal Hij ook
" wonderen verrichten om uw naastenliefde te belonen, Dank zij uw hulp
" zal men kunnen zeggen dat onze eeuw aangetrokken door de schitterende
" werken van naastenliefde, de waarheid

7.3 Page 63

▲back to top


- XVII/61 -
" van onze godsdienst erkend heeft en haar is gaan beminnen : Et nos
" cognovimus et credidimus caritati.
De plechtigheid werd besloten met het Lof: de zusters Oblaten die
meestendeels van adel zijn, zongen een fraai motet en Mgr. Kirby gaf de zegen
met het Allerheiligste. Toen Don Bosco terug naar huis gegaan was, dacht
hij dadelijk aan het treffen van voorbereidingen voor de pauselijke audiëntie.
Men liet hem wat wachten op deze audiëntie. Sinds 23 april had hij
aan Mgr. Macchi de schriftelijke aanvraag gedaan. De drager van de brief had
als opdracht aan de Kamermeester te vragen wanneer hij mocht terugkeren voor het
antwoord, maar Monseigneur zei hem dat het onnodig was het zich lastig te
maken, omdat hij zelf over een paar dagen het biljet aan Don Bosco zou zenden.
Intussen liet hij hem zijn groeten overmaken. De twee dagen gingen voorbij
maar het antwoord kwam niet. En toch had de vastenpredikant de Siciliaan
di Pietro, die te Turijn gepredikt had en bij zijn doortocht in het Heilig
Hart gelogeerd had, dadelijk op 25 april een audiëntie verkregen door toedoen
van Mgr. Macchi. Don Bosco was echter opgebeurd toen hij van zijn gast ver-
nam dat de Paus, die zich omstreeks anderhalf uur met hem onderhouden had, over
hem, Don Bosco, nieuws gevraagd had over zijn gezondheid en vooral over zijn
ogen en dat hij zeer minzaam over hem gesproken had.(1)
Toen hij niets van uit het Vaticaan zag aankomen, stuurde hij op 29
april een bode aan Mgr. Macchi om te vernemen of dag en uur van de audiëntie al
vastgesteld waren maar het antwoord was ontkennend en Monseigneur herhaalde dat
hij te zijner tijd naar het Heilig Hart zou schrijven. Op 2 mei ontving Don
Bosco het bezoek van commendatore Sterbini, geheime kamerheer van Zijne Heilig-
heid. Don Bosco bekloeg zich tegenover hem over het lange uitstel. Deze was
verontwaardigd en stelde hem voor zich zonder meer in het Vaticaan aan te mel-
den op de avond van de volgende dag omdat Mgr. Marini, een vriend van Don Bosco,
toen dienst had in de voorkamer en hij zeker zou worden binnengeleid. Don Bos-
co vond het echter ongepast het op die manier te doen.
Hij bekloeg zich eveneens tegenover Mgr. Negrotto, kanunnik van Sint-
Pieter en merkte daarbij op dat aan sommige Franse dames die na hem waren aange-
komen prompt een audiëntie was verleend. "En toch", voegde hij er aan toe, "moet
ik de Paus spreken over zaken die hij zelf mij toevertrouwd heeft." De kanunnik
(1) Priester Salvatore di Pietro, van Palermo schreef op 9 februari 1888 in een brief aan
Don Rua: "Het geliefde beeld van onze zeer beminde Don Bosco is mij diep in het hart ge-
grift, toen ik terug van mijn vastenpredicatie van Turijn, te Rome wat oponthoud heb
gehad bij de Paters Salesianen in de kerk van het Heilig Hart en het geluk heb gehad
wel vijf dagen bij hem te vertoeven (april 1884). Het was toen een heen en weer geloop
naar deze nog niet voltooide kerk, door mensen van alle nationaliteiten en talen, om
de heilige van dichtbij te zien, hem te horen spreken en te bewonderen. Niemand van hen
keerde terug voor hij een of ander voorwerp gekregen had dat door Don Bosco met de hand
aangeraakt, gezegend of gebruikt was. Wist u maar, mijn beste Pater, wat ik toen gezien
heb en hoe mijn hart nieuwe vurigheid van en van liefde voor onze Gekruiste Liefde heeft
opgedaan. Hij wou mij naast zich hebben en wij hebben vele uren in een heilig gesprek
doorgebracht. Het was toen dat ik dames zag uit de hoogste Romeinse, Franse en Duitse
aristocratie die witte en gekleurde halsdoeken en zovele andere voorwerpen in de kerk van
het Heilig Hart door uw Vader lieten gebruiken, al was het ook maar eenmaal, om ze dan als
kostbare souvenir terug te ontvangen."

7.4 Page 64

▲back to top


- XVII/62 -
die niet weinig verstomd was, beloofde dat hij er zich zou mee bemoeien. Maar
Don Lemoyne, die bezorgd was, schreef nog op 5 mei aan Don Rua: "Wat het Va-
ticaan betreft, Mgr. Macchi heeft na anderhalve week nog niet geantwoord. Dit
is bitter maar we moeten geduld hebben." In het vierde hoofdstuk zullen onze
lezers zelf kunnen gissen welke oorzaken rond de Paus dit soort van dwarsdrijve-
rij verwekten.
Eindelijk kwam ,s middags van 6 mei de mededeling dat de audiëntie was
vastgesteld op vrijdag 9 mei om elf uur. Don Lemoyne en Don Daghero vergezelden
Don Bosco.(1)
Om kwart voor twee ging Don Bosco bij de Paus binnen. De deur bleef
enkele ogenblikken geopend. De erekamerheren, de geheime kamerheer van dienst
en de officier van de edelwacht, die op dat ogenblik geen dienst had, kwamen
dichterbij om te zien op welke manier de Heilige Vader hem zou ontvangen. De
stem van de Paus weerklonk duidelijk zodat Don Lemoyne haar kon horen:
- "Oh! Don Bosco", zei de Paus dadelijk, "hoe gaat het met u?" En met
uw gezondheid? En met uw ogen? Ik hoor dat u niet al te goed geweest bent."
Don Bosco kuste geknield zijn voet en vroeg hem dan te mogen opstaan
omdat hij het in deze toestand niet zou kunnen uithouden. "Niet staan", ant-
woordde de Paus, "maar zitten." - En hij duidde hem een stoel aan, die hij door
Mgr. Macchi liet brengen. Don Bosco dankte Zijne Heiligheid en ging zitten.
Leo XIII had enkel aan de toen overleden kardinaal Caterini het privilege
toegestaan in zijn tegenwoordigheid te gaan zitten, omdat hij bijna negentig
jaar oud was. Mgr. Macchi was nog blijven staan. De Paus wendde zich tot hem
en zei: - "U mag weggaan." Toen hij buitenkwam, trokken zij die aan het
luisteren waren zich terug. Nu zullen wij aan de hand van nota's van Don Le-
moyne en van enkele gegevens die wij vonden in de geschreven notulen van het
Hoofdkapittel in detail het verloop van deze audiëntie uiteenzetten.
Inleiding van het onderhoud was de gezondheidstoestand. - Leo XIII vroeg
hem hierover nieuws en zei dan: - "Het is volstrekt noodzakelijk dat u zich ver-
zorgt en dat u geen middelen spaart om u staande te houden en uw krachten terug
te krijgen. Zorg voor u zelf zonder teveel scrupules te maken. Houd op met
u nog verder af te matten. Laat de anderen werken. U moet nog langer leven omdat
uw leven niet aan u toebehoort, maar aan de Kerk en aan de Congregatie die u
gesticht hebt. Ze heeft u nodig om de vruchten door de goddelijke Voorzienigheid
gewild te plukken. U, Don Bosco, bent nodig. Uw werk is gegroeid en heeft zich
uitgebreid. Italië, Frankrijk, Spanje, Amerika, de wilden zelf vergen dat u
blijft leven. U hebt zonen die uw geest zullen volgen, maar ze zullen steeds op
de tweede plaats na u komen. Dat u zich niet veel meer met werken kunt bezighou-
den, betekent op dit ogenblik niet veel. Uw leven, uw bestaan, uw raad
(1) Zoals hij dit placht te doen schreef Don Bosco sommige zaken op een briefje:
Voor de Heilige Vader,
Audiëntie mei 1884. 1° Privileges voorl. getuigschriften; 2° Kerk en tehuis van het
Heilig Hart; 3° Voorgevel; 4° Huis van La Spezia; 5° Vreemde missies; 6° Decoraties;
7° Speciale zegen aan wie meewerkt aan kerk en tehuis van het Heilig Hart; 8° Aan alle
Salesianen, hun leerlingen en medewerkers; 9° Secretaris (nl. hem bij de Paus brengen).

7.5 Page 65

▲back to top


- XVII/63 -
zijn allen zaken die noodzakelijk zijn en die ik en al uw vrienden levendig
wensen opdat u het werk dat u begonnen bent, zou kunnen voltooien. Indien ik ziek
zou zijn, zou u (ik ben er zeker van) al het mogelijke doen voor het behoud van
mijn leven. Welnu, ik wil dat u voor u zelf doet wat u voor mij zou doen.
Neem daarom alle voorzorgen, zoek alle middelen op die nodig zijn voor uw be-
houd. Ik wil het zo, weet u! Ik beveel het u. Het is de Heilige Vader die
het wil en de Paus beveelt het u. De Kerk heeft uw leven nodig."
"Heilige Vader", antwoordde Don Bosco, "u bent te goed dat u mij met u
wilt vergelijken. Dat u zich dat gewaardigt te doen maakt mij beschaamd. Toch
zal ik trachten alles te doen wat ik kan om aan uw wil te gehoorzamen."
"Goed, goed! En wat wilt u thans aan mij vragen? Vraag maar want de
Heilige Vader is bereid u alles toe te staan wat u hem zult vragen."
Don Bosco bood dan al de privileges aan die hij hoopte voor de Congre-
gatie te zullen bekomen en zei hem: "Heilige Vader, ik smeek u dat het u zou be-
hagen de Salesiaanse Sociëteit die nu maar voor de helft bestaat volledig te wil-
len maken. Dit zou gebeuren door het toekennen van de privileges. Er bestaan Con-
gregaties wier ledenaantal men op de vijf vingers van de hand kan tellen en die
deze gunsten dadelijk en in ruime mate hebben ontvangen en voor ons die zo tal-
rijk zijn en die er de noodzakelijkheid van aanvoelen, vraag ik ze al zovele
jaren en ik kan ze niet verkrijgen.
De opperherder sloeg een blik op de brieven die Don Bosco hem toereik-
te en herhaalde voor hem: - "Wij zullen alles verlenen wat u maar wilt." Opdat
het vlugger zou gebeuren zou Mgr. Masotti, secretaris van de Congregatie van de
Bisschoppen en Reguliere Geestelijken zonder meer de vereiste documenten kunnen
aanbieden en ik zal ze ondertekenen zonder ze aan de hele Congregatie voor
te leggen. Zeg aan Monseigneur dat dit zijn inzicht is. Des te meer, glimlachte
de Paus, terwijl hij verder ging nu die arme aartsbisschop Gastaldi er niet
meer is. Toen was het moeilijk dit in volle verstandhouding te kunnen verle-
nen. Hij was voor u een echte tegenstrever. Wat heeft hij niet gedaan, wat
heeft hij niet gezegd om het verlenen van de privileges te beletten! Vrees
dus niet, ik wil dat u ditmaal tevreden zijt. Neen, de Heilige Stoel is er
niet tegen u alles te geven wat u nodig hebt. U dacht dat men uw Congregatie
vijandig gezind was. Oh neen! Het waren de door ons niet gewilde omstandighe-
den die dit meebrachten. Ook de Paus, weet u, kan niet alles doen wat hij zou
willen. Ik houd van u, ik houd van u, ik houd van u. Ik ben heel en al voor de
Salesianen. Ik ben de eerste onder de medewerkers. Wie uw vijand is, is de vij-
and van God. Ik zou bang zijn iets tegen u te doen. Met zo geringe middelen
voert u inderdaad kolossale werken uit. U zelf kent niet eens de uitgestrekt-
heid van uw zending en het goede dat ze in heel de Kerk dient te brengen. U hebt
als zending aan de wereld te laten zien dat men een goed katholiek kan zijn en
tegelijkertijd een goed en eerzaam burger, dat men veel goed kan doen aan de ar-
me en verlaten jeugd en dit in alle tijden zonder in botsing te komen met de
gang van de politiek, maar dat men steeds goede katholieken kan blijven. De Paus,
de Kerk, de hele wereld denkt aan u, aan uw Congregatie en bewondert u en de we-
reld bemint u of vreest u. U bent het niet, maar God is het die in uw Congre-
gatie werkt. Haar wonderbare groei, het goede dat ze doet, vindt geen voldoende
reden in menselijke oorzaken. God zelf leidt, steunt en draagt uw Congregatie.
Behandel dit in uw gesprekken, geschriften en preken. Dat is het geheim dat u

7.6 Page 66

▲back to top


- XVII/64 -
iedere hinderpaal en iedere vijand deed overwinnen."
"Heilige Vader", zei Don Bosco, "ik vind geen woorden om u te be-
danken voor de welwillende uitdrukkingen waarmee u zich gewaardigt Don Bosco
en zijn zonen in aanmerking te nemen. Ikgeef u de verzekering dat wij steeds
alles gedaan hebben wat in onze macht lag om onder onze jongens en onder de
volkeren de genegenheid, de eerbied, de gehoorzaamheid tegenover de Heilige
Stoel en de plaatsvervanger van Jezus Christus te bevorderen. Het weinige goed
dat wij gedaan hebben schrijven wij toe aan de zegen en aan de bescherming van de
paus."
"En de Paus zal u blijven beschermen en zegenen. En zeg me nu: bent
u tevreden over uw aartsbisschop? Wel, voegde hij er al lachende aan toe, "ik
heb daarbij ook aan u gedacht. U ziet het, kardinaal Alimonda houdt van u, hij
houdt veel van u en dat troost mij. Ik wist dit reeds. Hij heeft mij geschre-
ven, heeft uw Congregatie met lof overladen en heeft mij verzocht u de privi-
leges te verlenen. De paus heeft aan Turijn een groot geschenk gedaan. En ik
ben tevreden dat de kardinaal-aartsbisschop u ondersteunt, u stut, u beschermt,
alles voor u is."
"Ja, Heilige Vader, Turijn dient u dankbaar te zijn en is u ook dank-
baar omdat u het deze grote herder geschonken hebt. En ook de Salesianen kon-
den geen welwillender herder hebben."
Inmiddels had de Paus, die een zeer nerveus temperament bezat, de nood-
zaak gevoeld van houding en van zetel te veranderen. Hij stond op en riep Mgr.
Macchi. Don Bosco wou ook opstaan om zelf ook van stoel te veranderen. "Neen",
zei hij, "blijf maar rustig zitten. Mgr. Macchi zal dit wel doen. Toen Monseig-
neur zich terug getrokken had en de Paus opnieuw gemakkelijk zat, hernam Don
Bosco: - "Heilige Vader, de gunsten die Paus Pius IX mij indertijd verleend
heeft zijn nu vervallen en op dit ogenblik bevind ik mij in moeilijkheden. Ik
zou u willen vragen mij opnieuw de bevoegdheid te verlenen getuigschriften te
geven aan de jonge geestelijken die moeten gewijd worden, zolang dit niet re-
gelmatig per Breve gebeurd is." De Paus stem- de daarin toe als voorlopige maat-
regel.
Daarna begon hij te spreken over de kerk van het Heilig Hart en vroeg:
- "Welke werken bent u nu aan het uitvoeren?" Don Bosco legde hem uit tot waar
het gebouw dat men aan het optrekken was al gekomen was en welke werken begonnen
waren. Hij sprak over de moeilijkheden die hij ontmoet had, over het goede
dat al gebeurde, over het priesterkoor dat al voltooid was en dat op dit ogen-
blik als parochiekerk dienst deed, over de meimaand wanneer iedere avond een
duizendtal mensen kwamen, over het Oratorio voor zon- en feestdagen, over de
scholen met tweehonderd jongens, over de catechismuslessen op de zondagen voor
circa driehonderd meisjes, over het tehuis dat men ging bouwen en over de lo-
kalen die al opgetrokken of aangekocht waren en die al een vijftigtal jongens
zouden kunnen bevatten. De Paus luisterde met levendige belangstelling naar deze
uiteenzetting, toen Don Bosco plots zei: - "Ik zou aan Uw Heiligheid willen vra-
gen mij te veroorloven een idee van mij uit te drukken."
- "Zeg het maar, ik luister", antwoordde de Heilige Vader.

7.7 Page 67

▲back to top


- XVII/65 -
"Deze kerk", ging Don Bosco verder, "is katholiek, wat zeggen wil dat
heel de wereld deelneemt aan haar opbouw en dit tehuis is bestemd voor de jon-
gens van alle naties ter wereld. Ik zou willen dat Uwe Heiligheid in dit werk
zou aanwezig zijn."
- "Neen, dit kan ik niet weigeren", zei de Paus. "En wat stelt u voor?"
"Dat Uwe Heiligheid de onkosten van de voorgevel van de kerk van het Hei-
lig Hart op zich zou nemen. Wat zou het mooi zijn wanneer men op het fronton vol-
gend opschrift zou lezen: Catholicorum pietas construxit, frontem autem huius eccle-
siae Leo XIII Pont Max. proprio aere aedificavit."
- "U hebt het opschrift al klaargemaakt?"
- "Dit opschrift of een ander dat beter is, als het maar dit gevoelen uit-
drukt."
De Paus begon te lachen. "En waarom niet? Ik aanvaard de voorgevel. Ik zal
hem maken."
- "Maar Heilige Vader", legde Don Bosco hem uit, "ik wil toch niet dat u
alleen zou blijven bij de onderneming van de bouw van deze voorgevel, ik wil u
helpen waarin ik kan. Heeft Gravin Fontenay u onlangs geen tienduizend lire ge-
bracht?"
- "Ja, dat is waar."
"Welnu, het is Don Bosco geweest die haar aangeraden heeft dit geschenk
te doen. Binnenkort zal Uwe Heiligheid nogmaals tienduizend lire ontvangen en ik
weet dat een andere persoon uit Marseille zich opmaakt om aan Uw Heiligheid een
edelmoedige gift te doen opdat de werken aan de kerk voortgezet zouden worden."
"Ja, ja", op die manier kan de zaak dus als afgehandeld beschouwd wor-
den."
"Heilige Vader, ik dank u voor zoveel goedheid, maar veroorloof mij
u nog iets te zeggen. Ik zou willen dat de wereld uwe edelmoedigheid zou ken-
nen en, indien u het mij toestaat, zal ik dit publiceren in het Bollettino Sale-
siano."
"Geef ook aan dit feit de publiciteit die u wilt en dit volgens uw
voorzichtigheid."
In zijn voorstel zag Don Bosco ook een middel om Sint-Pieterspenning die
toen erg verminderd was te begunstigen.
Onze lezers zullen zich herinneren dat de paus een maandelijkse toelage
schonk aan het huis van La Spezia. Het was dus maar natuurlijk dat Don Bosco
verslag uitbracht over dit huis en dat hierdoor de weg gebaand werd voor het ge-
ven van nieuws over andere colleges, over het Oratorio, over de twee voornaamste
compagnieën, namelijk die van de Kleine Clerus en die van het Allerheiligste Sa-
crament.
Toen zei de paus: - "Zeg van mijnentwege aan de jongens van de Compagnie

7.8 Page 68

▲back to top


- XVII/66 -
van het Allerheiligste Sacrament dat ik veel van hen hou, groet ze vaderlijk
van mijnentwege en een zegen van manu ad manum. Deze brave jongens zijn be-
stemd om aan de wereld te laten weten, hoe de christelijke naastenliefde er
in slaagt de maatschappij te verbeteren door een goede opvoeding te geven aan
de arme en verlaten kinderen... Eh hoeveel novicen hebt u?"
"Tweehonderd en acht, Heilige Vader, verdeeld over de verscheidene novi-
ciaten van San Benigno, van Frankrijk, van Amerika en andere hier en daar in
de huizen verspreid om niet te veel in het oog te vallen."
"Tweehonderd en acht! Dat is prachtig! Tweehonderd en acht novicen!"
Op aanvraag van Don Bosco machtigde de paus toen de Salesiaanse Congre-
gatie novicen te hebben in de huizen van de geprofesten, zowel te Turijn als
te Marseille. Dan ging hij verder: - "Help ze opdat ze alle lagen van de
duivel zouden weerstaan en tracht ze te behouden. Zeg hun van mijnentwege dat
ze veel goed zullen doen wanneer ze evenveel brandende fakkels zijn temidden
van de wereld en wanneer ze ongerept met de jongens en anderen zullen kunnen
spreken en handelen."
Daarna ging het gesprek over de Salesiaanse medewerkers, aan wie de
paus, op verzoek van Don Bosco, een milde zegen schonk. - "Ik zelf", ging hij
verder, "wil niet enkel medewerker, maar ook werker genoemd worden, omdat de
pausen zich niet mogen onthouden deze weldadigheidswerken te verrichten. In-
dien wij een goede maatschappij verlangen dan is er geen ander middel dan deze
arme jeugd op te voeden die thans langs de straten dwaalt. Over korte tijd zal
ze de mensheid vormen. Wordt ze goed opgevoed, dan zal de maatschappij zedelijk
goed zijn, maar wanneer ze slecht wordt opgevoed, zal de maatschappij slecht zijn
en zullen onze zonen, man geworden, zich moeten beklagen over de slechte opvoe-
ding die hun voorgangers hun gegeven hebben als ze niet in eeuwigheid hun
gedachtenis moeten vervloeken. Maar de liefdadigheid van de christenen zal nooit
ophouden."
Op dit punt aangekomen bood Don Bosco de lijst aan van sommige perso-
nen die vanwege de Heilige Stoel eretekens verlangden. Het smeekschrift was op-
gesteld als volgt:
"
Heilige Vader,
"
"
Ik meld mij nederig bij Uwe Heiligheid aan om uwe verheven goe-
" dertierenheid attent te maken op sommige personen die zich zeer ver-
" dienstelijk hebben gemaakt tegenover de Kerk en de burgerlijke Maat-
" schappij en die zeer bekend zijn geworden door het begunstigen van
" Sint-Pieterspenning.
"
1. Onder de hoge personaliteiten weldoeners van de godsdienst en
" van de burgerlijke maatschappij dient men ongetwijfeld te rangschikken
" Graaf Fleuri Colle van Toulon. Door zijn weldadigheid werd hij al door
" Uwe Heiligheid tot graaf van de heilige Roomse Kerk benoemd. Thans
" heeft hij een kerk en een wezenhuis laten bouwen in onze landbouwko-
" lonie van La Navarre (Fréjus). In verscheidene afbetalingen heeft hij

7.9 Page 69

▲back to top


- XVII/67 -
" meer dan 100.00 lire geschonken om verschillende schulden te delgen die
" ons anders genoodzaakt zouden hebben de werken aan de kerk van het Hei-
" lig Hart van Jezus te Rome te schorsen. Hij ondersteunt eveneens
" krachtdadig de vrije scholen en de katholieke pers in zijn vaderland.
" Voor hem vragen wij eerbiedig het ereteken van commendatore.
"
2. Baron Aimé Héraud, een vurige katholiek, kamerheer met zwaard
" en mantel, bevorderaar van Sint-Pieterspenning te Nice en in de omlig-
" gende steden smeken wij tot commendatore te willen maken.
"
3. De heer Alfred de Montigny, een rijk en edelmoedig katholiek
" van Rijsel in Frankrijk, machtige bevorderaar van de katholieke werken,
" die voor de Salesianen een tehuis voor arme kinderen opende. Het gaat
" hem zeer ter harte de titel te ontvangen van Romeinse graaf, om zo zijn
" enige zoon steeds na met de Heilige Stoel te verbinden. De bisschop
" van Kamerijk heeft U rechtstreeks een speciale aanbeveling gestuurd.
"
4. De heer Dr. Charles d'Espiney van Nice, een vurige katholiek
" en een flinke arts. Hij verzorgt kosteloos al de armen die het hem vra-
" gen en speciaal de wezen van ons tehuis van Saint-Pierre in die stad.
" Hij vraagt om een ereteken van ridder van Sint-Gregorius de Grote. Hier-
" voor werd hierbij een aanbeveling van de bisschop van Nice gevoegd.
"
5. De Bisschop van het diocees van Fréjus in Frankrijk smeekt
" ootmoedig Uwe Heiligheid de ijver te willen eren en belonen van zeer-
" eerwaarde heer Mgr. Marius Guigou, boventallig Kamerheer, door hem
" te bevorderen tot Prelaat van de hogere graad. Hierbij voegt hij de
" eervolle aanbeveling van zijn Ordinarius.
De Paus sloeg er een blik op en zei dan aan Don Bosco dat hij de afzon-
derlijke smeekschriften op verschillende bladen zou laten schrijven om ze aan
het ambt aan te bieden zodat ze een gemakkelijker verloop konden hebben. In-
middels liet hij Mgr. Macchi roepen en overhandigde hem de nota opdat hij er
zich zou mee bezig houden. Daarna hernam hij: - "En hebt u nu nog wat anders
te vragen? Vraag maar want ik ben bereid u alles toe te staan."
"Heilige Vader, nog een speciale zegen voor al de medewerkers, voor hun
families en vrienden."
De paus veldeed gaarne zijn verlangen. "Indien u het thans toestaat", her-
nam Don Bosco, "roep ik mijn secretaris en Don Daghero, de directeur van het
seminarie van Magliano Sabino, opdat zij de hoge eer zouden hebben de voeten
van Uwe Heiligheid te kussen." En terwijl hij dit zei begaf hij zich naar de
deur. "Neen, neen, blijf zitten", zei de Paus, "ik zal ze zelf laten binnenko-
men." Op een teken van de bel kwam Mgr. Macchi binnen aan wie hij het bevel gaf
ze binnen te laten.
- "Wie van u is de directeur van Magliano"? vroeg hij.
- "Dat ben ik, Heiligheid", antwoordde Don Daghero.
- "Ik hoor dat er onenigheid bestaat tussen het college en sommige per-
sonen."
- "Maar wij hopen dat alles bijgelegd zal worden", zei Don Daghero.
- "Ja, ja, het zal bijgelegd worden."

7.10 Page 70

▲back to top


- XVII/68-
- "En deze hier", zei Don Bosco, "is Don Lemoyne, mijn secretaris. Hij
is directeur geweest van verscheidene colleges en laatst directeur van de
kloosterzusters van de Allerheiligste Maagd, Hulp der Christenen, te Nizza Mon-
ferrato."
- "Goed, goed! U zijt dus zijn secretaris? Aan u vertrouw ik de per-
soon van uw overste toe. U dient te zorgen voor zijn gezondheid en dat hij zich
niet te zeer zou vermoeien. U moet zijn steun zijn en u bent verantwoordelijk
voor het leven van uw overste. Dit is de uitdrukkelijke wil van de Heilige Vader,
de paus wil dit. Omgeef hem met alle zorgen, wees zijn troost. Wat een grote eer
is dat voor u! Het is een eervolle zending die God u, Salesiaan geeft, een grote
verplichting: zeg dit aan al uw andere medebroeders en zeg hun dat ze de troost
van deze arme oude man zouden zijn."
- "Heilige Vader", antwoordde Don Lemoyne ontroerd, "ik zal het zeggen
aan mijn medebroeders en hierdoor zullen ze steeds meer in hun roeping bevestigd
worden."
- "En uwe missies"? vroeg de paus en wendde zich daarbij tot Don Bosco.
- "Ze gaan goed, Heilige Vader. Er werden al meer dan vijftienduizend
wilden gedoopt."
- "Vijftienduizend wilden is een mooi getal en ik ben u dankbaar voor
zovele zielen die gered zijn. Zielen winnen is iets prachtig en de paus
kan niet anders dan er zich over verheugen. Maar, nu we het over zielen redden
hebben, waarom stelt u die arme bisschop van Mantua niet tevreden? Hij is bij
mij gekomen en heeft mij verzocht mijn goede diensten te willen verlenen op-dat
u hem vier of vijf priesters Salesianen zoudt willen sturen. Hij is er toe be-
reid logies in zijn paleis te verlenen aan deze Salesianen. U zult me een groot
genoegen doen door hem te bevredigen. Die brave bisschop heeft ze zo hard no-
dig."(1)
- "Heilige Vader, omdat het u genoegen doet, zullen we ervoor zorgen hem
tevreden te stellen. Het is waar dat het aantal Salesianen zeer beperkt is
wegens de vele huizen waarvoor wij moeten zorgen, maar we zullen trachten Uwe
Heiligheid tevreden te stellen."
"Wacht er echter mee tot ik aan de bisschop geschreven heb alvorens
ze daarheen te sturen. Inmiddels, Benedicto Dei omnipotentis enz."
- Don Bosco knielde, terwijl de paus probeerde hem dit te verhinderen.
Eindelijk zei hij aan Don Lemoyne: - "Secretaris, help hem opstaan, ondersteun
hem."
Toen ze van de opperherder weggingen was het halfvier. Don Bosco was wel
(1) Deze bisschop zou enkele Salesianen gewild hebben die te zijner beschikking zouden staan
om te gaan preken en biechthoren waar dit nodig was.

8 Pages 71-80

▲back to top


8.1 Page 71

▲back to top


- XVII/69-
zoals hij dit placht te doen rustig gebleven maar bleek toch zeer tevreden te
zijn. Niettemin vroeg Don Lemoyne hem in het rijtuig: "Bent u tevreden, Don
Bosco?"
- "Jawel. Wat is de Heilige Vader goed. Ik had het ook nodig want an-
ders kon ik niet meer."
Toen hij thuis kwam, werd zijn tevredenheid nog vergroot bij het nieuws
dat de burgemeester van Rome eindelijk in naam van de stad aan de prefect de toe-
lating gevraagd had de loterij te houden. De toestemming zou nu ongetwijfeld ver-
leend worden. En, inderdaad, op 27 mei vaardigde de prefectuur het decreet
uit, waardoor de verkoop van tweehonderdduizend biljetten van elk een lire ge-
machtigd werd.
Op dezelfde dag stuurde Don Lemoyne vanwege Don Bosco een brief aan Don
Rua met de opdracht de inhoud mee te delen aan alle huizen, opdat ze zouden weten
welke gunsten in een audiëntie te Rome verkregen waren en dat hij weldra zou te-
rugkeren.
Op het punt de eeuwige stad te verlaten, liet Don Bosco aan het Orato-
rio in de vorm van een brief het verhaal schrijven van een droom die zeer gro-
te betekenis had. Hij had deze droom gehad gedurende een van de nachten waarin
hij zich uiterst ellendig gevoeld had. Hij vertelde hem verschillende malen aan
Don Lemoyne en beval hem op schrift te stellen. Toen dat gebeurd was, liet hij
hem voorlezen en dicteerde verbeteringen. Op 6 mei had hij aan Don Rua doen
schrijven: "Don Bosco is een brief aan het voorbereiden die hij aan de jongens
wil sturen. Hij wil daarin vele mooie dingen aan zijn beminde zonen zeggen." De
brief werd gestuurd op 10 mei, maar Don Rua, die meende dat het niet passend was
hem in zijn geheel in het publiek voor te lezen, verzocht hem er een uittreksel
van te sturen die bij de leerlingen de ronde zou kunnen doen. Voor hen haal-
de Don Lemoyne er de gedeelten uit die de Oversten niet betroffen. De lezing die
er door Don Rua ‘s avonds na de gebeden van gedaan werd, werd door de jongens met
beven aanhoord, vooral omdat Don Bosco zei dat hij de toestand van vele gewe-
tens kende. Na zijn terugkeer werd het een processie van jongens naar zijn ka-
mer om te vernemen hoe hij hen gezien had. Twee voorname uitwerksels waren er het
gevolg van, nl. een begin van hervorming in het leven van het Oratorio en het
wegsturen van sommigen die zeer braaf schenen te zijn. Ziehier nu de volledige
tekst van de droom.
"
Mijn beste zonen in Jezus Christus,
"
"
Of ik dicht bij of ver van jullie ben, altijd denk ik aan jul-
" lie. Ik heb maar één wens en die is jullie gelukkig te zien in tijd
" en eeuwigheid. Deze gedachte, deze wens deden mij er toe besluiten de-
" ze brief te schrijven. Mijn beste vrienden, ik voel de last van mijn
" verwijdering en nu ik jullie niet zie en jullie niet hoor doet dit mij
" zulke pijn zoals jullie zich niet kunnen inbeelden. Daarom verlangde
" ik een week geleden deze regels te schrijven, maar mijn voortdurende
" bezigheden hebben het mij belet. Nochtans, ofschoon nog maar weinige
" dagen me van mijn terugkeer scheiden, wil ik mijn komst onder jullie
" vervroegen ten minste per brief, nu ik het persoonlijk niet doen kan.
" Het zijn de woorden van iemand die jullie teder bemint in Jezus Chris-

8.2 Page 72

▲back to top


- XVII/70 -
" tus en die de plicht heeft tot jullie te spreken met de vrijmoedigheid
" van een vader. Jullie zullen mij dit toestaan, niet waar? En jullie
" zullen aandachtig naar mij luisteren en in praktijk brengen wat ik
" jullie ga zeggen.
"
Ik heb gezegd dat jullie de enige en voortdurende gedachte
" van mijn geest zijn. Welnu dan, op een van de voorbije avonden had
" ik mij teruggetrokken op mijn kamer en terwijl ik mij klaar maakte om
" te gaan rusten, begon ik de gebeden op te zeggen, die mijn brave moe-
" der mij aanleerde.
"
Op dat ogenblik, ik weet niet of ik bevangen werd door de
" slaap ofwel of ik door een verstrooidheid buiten mezelf was, scheen het
" me toe dat twee oud-leerlingen van het Oratorio zich bij mij aanmeldden.
"
Een van die twee kwam nader, groette mij genegen en zei:
"
- "Oh! Don Bosco! kent u mij?"
"
- "Of ik je ken!" antwoordde ik.
"
- "En herinnert u zich mij nog"? voegde hij eraan toe.
"
- "Jou en al de anderen. Jij bent Valfré en was in het Oratorio
" voor het jaar 1870."
"
- "Juist, wel", ging hij verder, "zou u de jongens willen zien die
" in mijn tijd in het Oratorio waren?"
"
- "Ja, laat ze me zien", antwoordde ik, "dat zal me veel genoegen
" doen.
"
Toen toonde Valfré mij al die jongens met hetzelfde uiter-
" lijk en gestalte en leeftijd die ze toen hadden. Het scheen me toe dat
" ik mij in het oude Oratorio bevond gedurende de speeltijd. Het was een
" tafereel vol leven, vol beweging, vol opgewektheid. De ene liep, de
" andere sprong, een andere deed springen. Hier deed men haasje over,
" daar overlopertje en ginds speelde men met de bal. Ergens stond een
" groepje jongens aandachtig te luisteren naar een priester, die aan het
" vertellen was. Elders deed een jonge geestelijke mee aan een spelle-
" tje van "Alle vogels vliegen" en van "Stomme ambacht". Er werd gezon-
" gen en gelachen aan alle kanten en overal waren er jonge geestelijken
" en priesters bij een groep jongens die opgewekt lawaai maakten. Men
" merkte dat tussen de jongens en de oversten zeer veel hartelijkheid en
" vertrouwen heerste. Ik was opgetogen bij dit schouwspel en Valfré zei
" me: - "Kijk, gemoedelijkheid schept genegenheid en genegenheid schept
" vertrouwen. Dit opent de harten en de jongens maken zonder vrees alles
" bekend aan de meesters, aan de assistenten en aan de oversten. Ze
" worden oprecht in de biecht en buiten de biecht en worden gedwee in
" alles wat hun bevolen wordt door hem van wie ze zeker zijn dat hij ze
" liefheeft."
"
Op dat ogenblik kwam mijn andere oud-leerling dichter bij.
" Zijn baard was helemaal grijs en hij zei me: - "Don Bosco, wil u
" thans de jongens kennen en zien die op dit ogenblik in het Oratorio zijn?
" Hij was Giuseppe Buzzetti.
"
- "Zeker", antwoordde ik, "want het is reeds een maand gele-
" den dat ik ze nog gezien heb."
"
En hij wees ze mij met de vinger aan. Ik zag het Oratorio en
" jullie allen in recreatie. Maar ik hoorde geen vreugdekreten en geen
" zangen meer en ik zag al dat leven niet meer van het eerste tafereel.
"
Uit de hele houding van talrijke jongens sprak ee n verve-
" li ng , een vadsigheid, een ontevredenheid, een wantrouwen die pijn deden
" aan het hart. Ik zag er weliswaar velen die liepen, die speelden, die
" in een zalige onbezonnenheid tekeer gingen, maar ik zag er ook anderen,

8.3 Page 73

▲back to top


- XVII/71 -
" en niet weinigen die op hun eentje tegen een zuil geleund stonden, ten
" prooi aan moedeloos makende gedachten. Anderen zaten boven op de trap-
" pen en in de gangen of op de gaanderijen aan de kant van de tuin om
" zich aan de gemeenschappelijke recreatie te onttrekken. Anderen wandel-
" den langzaam rond in groepjes waar fluisterend gesproken werd terwijl
" ze wantrouwige en boosaardige blikken rond zich wierpen. Sommigen glim-
" lachten maar met een glimlach die gepaard ging met een oogopslag waar-
" uit men niet enkel kon vermoeden maar zelfs geloven dat Sint-Aloysius
" hun gesprek niet mocht horen. Zelfs onder hen die aan het spelen waren,
" bevonden zich er die het zo lusteloos deden dat ze duidelijk lieten
" merken dat ze geen genoegen vonden in die vermaken.
"
- "Hebt u uw jongens gezien?" zei mij die oud-leerling.
"
- "Ik zie ze", antwoordde ik met een zucht.
"
- "Hoe erg verschillen ze van ons toen wij er waren"! riep die
" oud-leerling uit.
"
- "Hoe jammer! Is me dat een lusteloze recreatie!"
"
- "En daarom ook dat zovelen lauw zijn bij het ontvangen van de
" heilige Sacramenten, dat zovelen er op uit zijn om de vrome praktijken
" in de kerk en elders te verzuimen en dat ze tegen hun zin bij Don Bosco
" zijn waar de goddelijke Voorzienigheid hen overstelpt met alle goed
" voor hun lichaam, hun ziel en hun verstand. Daarom beantwoorden zove-
" len niet aan hun roeping, daarom hun ongehoorzaamheid aan hun Over-
" sten, hun geheimzinnig gedoe en hun gemor met al de betreurenswaardige
" gevolgen.
"
- "Ik begrijp het, ik versta het", antwoordde ik. "Maar op welke
" manier kunnen mijn beste jongens weer moed worden ingeblazen, zodat ze
" hun vroegere levendigheid, opgeruimdheid, uitbundigheid opnieuw zouden
" verwerven?"
"
- "Door de naastenliefde!"
"
- "Door de naastenliefde? Maar worden mijn jongens niet genoeg
" bemind? Jij weet of ik ze bemin. Jij weet wat ik voor hen geleden en
" verdragen heb in de loop van wel veertig jaar en wat ik nu nog verdraag
" en lijd. Wat een ontberingen, wat een vernederingen, wat een tegenwer-
" king, wat een vervolgingen om hun brood, een huis, meesters te geven
" en vooral de zaligheid van hun zielen te bewerken. Ik heb alles gedaan
" wat ik kon doen voor hen en ik heb mijn hele leven enkel genegenheid
" voor hen gehad."
"
- " Ik heb het niet over u."
"
- " Over wie dan? Over hen die mij vervangen? Over de directeurs,
" de prefecten, de meesters, de assistenten? Ziet u niet hoe ze zich op-
" offeren voor de studie en het werk? Hoe ze hun jonge jaren in dienst
" stellen van hen die de goddelijke Voorzienigheid hun toevertrouwd heeft?"
"
- "Ik zie het, ik weet het, maar dat is niet voldoende, want het
" beste ontbreekt ons."
"
- "Wat ontbreekt ons dan?"
"
- "De jongens moeten niet enkel bemind worden maar zij moeten
" weten dat ze bemind worden."
"
- "Maar hebben ze dan geen ogen in hun hoofd? Hebben ze het
" licht van het verstand niet? Zien ze dan niet in dat alles wat voor hen
" gedaan wordt gebeurt omdat ze bemind worden?"
"
- "Neen, ik herhaal het, dat is niet voldoende."
"
- "Wat wil men dan nog meer?"
"
- "Men moet zich graag voor die dingen interesseren waarvoor zij
" als kinderen belangstelling hebben zodat zij leren de liefde zien in die

8.4 Page 74

▲back to top


- XVII/72 -
" zaken die hun van nature niet aangenaam zijn, zoals de tucht, de stu-
" die, de versterving en zij leren dan ook deze zaken met ijver en lief-
" de doen."
"
- "Verklaar je nader!"
"
- "Kijk naar de jongens op de speelplaats."
"
Ik bekeek ze en dan antwoordde ik: - " En wat speciaals is
" daar te zien?"
"
- "Zovele jaren voedt u ze op en u begrijpt het niet? Kijk beter
" toe! Waar zijn onze Salesianen?"
"
Ik keek toe en ik zag dat er zich weinig priesters en jonge
" geestelijken om de jongens bekommerden en nog veel minder aan hun ver-
" maken deelnamen. De oversten waren niet meer de ziel van het spel. Het
" merendeel onder hen wandelde en praatte met elkaar zonder er op te let-
" ten wat de leerlingen uitvoerden. Anderen keken wel naar het spel maar
" dachten helemaal niet aan de jongens. Anderen assisteerden van verre zon-
" der te merken of iemand verkeerd handelde. Sommige berispten wel maar
" zelden en met een dreigend gebaar. Er waren wel enkele Salesianen die
" bij een groepje jongens zouden willen zijn maar met zorg trachtten zij
" zich meesters en oversten te verwijderen.
"
Toen hernam mijn vriend: - "Stond u in vroegere tijden van het
" Oratorio niet altijd te midden van de jongens gedurende de speeltijd?
" Herinnert u zich die mooie jaren? Daar stak leven in. Die tijd zullen
" we altijd met liefde gedenken, omdat de genegenheid als wet diende en
" wij voor u geen geheimen hadden."
"
- "Zeker. Toen was alles vreugde voor mij en de jongens verdron-
" gen zich altijd om mij heen: ze wilden me spreken en luisteren naar
" mijn raad om hem in praktijk te brengen. Maar je ziet toch ook wel dat
" de voortdurende audiënties en de veelvuldige werkzaamheden en ook mijn
" wankele gezondheid dit niet meer toelaten."
"
- "Alles goed en wel, maar als u het niet kunt doen, waarom
" volgen uw Salesianen u dan niet na? Waarom dringt u niet aan, eist u
" niet dat ze de jongens zouden behandelen zoals u ze behandeld hebt?"
"
- "Ik spreek, schreeuw mijn longen stuk maar spijtig zijn er
" velen die geen lust meer voelen het werk van vroeger nog te doen."
"
- En dus, door het kleine te verwaarlozen, verwaarlozen zij het
" grote, ja het GROTE, dat wil zeggen: hun werk. Dat ze houden, van wat
" de jongens graag hebben en de jongens zullen houden van wat de oversten
" graag willen. En op die manier zal hun werk gemakkelijk worden. De oor-
" zaak van de huidige verandering in het Oratorio ligt hierin dat een
" aantal jongens geen vertrouwen hebben in de oversten. Vroeger stonden
" de harten allemaal open voor de oversten die door de jongens bemind en
" prompt gehoorzaamd werden. Maar thans worden de oversten aangezien als
" Oversten en niet meer als vaders, broeders en vrienden; daarom worden
" ze gevreesd en weinig bemind. Indien men daarom één hart en één ziel wil
" maken dan moet men uit liefde tot Jezus deze noodlottige slagboom van
" het wantrouwen breken en hem vervangen door een hartelijk vertrouwen.
" Daarom moet de volgzaamheid de leerling leiden zoals de moeder haar
" kind leidt en dan zullen in het Oratorio de vrede en de opgewektheid
" van vroeger heersen."
"
- "Hoe moet men het dan aanpakken om deze slagboom te breken?" t
"
- "Vertrouwelijkheid met de jongens vooral gedurende de ontspan-
" ning. Zonder vertrouwelijkheid toont men zijn genegenheid niet en wan-

8.5 Page 75

▲back to top


- XVII/73 -
" neer men deze niet toont dan kan er geen vertrouwen heersen. Wie wil be-
" mind worden moet laten zien dat hij bemint. Jezus Christus maakte zich
" klein met de kleinen en droeg onze zwakheden. Hij is de meester van de
" vertrouwelijkheid. De meester die men enkel op de leerstoel ziet, is
" maar een meester en niets meer, maar wanneer hij met de jongens in de
" ontspanning is, dan wordt hij als een broer.
"
Wanneer men iemand alleen maar ziet preken vanaf de kansel, dan
" zal men zeggen dat hij maar juist zijn plicht doet, maar wanneer hij
" een woord zegt gedurende de recreatie, dan is dit het woord van iemand
" die bemint. Wat al bekeringen hebben op die manier uw woorden verwekt
" die u tijdens de recreatie in het oor van een jongen fluisterde ter-
" wijl hij zich aan het vermaken was. Wie weet dat hij bemind wordt,
" zal op zijn beurt ook liefhebben en wie bemind wordt verkrijgt alles
" vooral van de jongens. Dit vertrouwen legt een elektrische stroom aan
" tussen de jongens en de oversten. De harten openen zich, laten hun be-
" hoeften kennen en hun gebreken blijken. Deze liefde doet de oversten
" hun werk, hun moeilijkheden, de nalatigheden, de slordigheid van de
" jongens verdragen. Jezus Christus brak het geknakte riet niet en doof-
" de de walmende lamp niet uit. Ziedaar uw model. Dan zal men niemand
" meer zien die enkel werkt om ijdele roem te verwerven, die alleen
" straft om zijn gekrenkte eigenliefde te wreken, die zich aan de as-
" sistentie onttrekt omdat hij afgunstig is op het gevreesde overwicht
" van een ander, die de anderen afbreekt omdat hij alleen door de jon-
" gens wil bemind worden met uitsluiting van al de andere oversten,
" waarbij hij niets anders zal winnen dan misprijzen en schijnheilig-
" heid. Verder zal men dan niemand meer zien die zijn hele hart laat in-
" palmen door een jongen voor wie hij lief en aardig is, terwijl hij de
" andere jongens verwaarloost, noch iemand die uit gemakzucht de strikte
" plicht van assistentie verwaarloost, of iemand die uit kleinzielig
" menselijk opzicht de jongens niet berispt die berispt moeten worden.
" Indien er echte liefde heerst zal men niets anders zoeken dan de eer
" van God en het welzijn van de zielen. Wanneer deze liefde aan het kwij-
" nen gaat dan gaan de zaken niet goed meer. Waarom wil men de naasten-
" liefde vervangen door een koud reglement? Waarom verwijderen de over-
" sten zich van de opvoedingsregels die Don Bosco geleerd heeft? Waarom
" wordt het stelsel van het voorkomen van de wanordelijkheden door
" liefderijke waakzaamheid langzamerhand vervangen door het minder druk-
" kend en gemakkelijker stelsel voor wie beveelt, van wetten uitvaardi-
" gen, het gezag in stand houden met straffen en haat zaaien en misnoe-
" gen oogsten? Wanneer men dan verzuimt deze wetten te doen onderhou-
" den, dan ontstaat er misprijzen voor de oversten en wordt dit een
" oorzaak van zeer ernstige moeilijkheden. En dit gebeurt noodzakelij-
" kerwijze wanneer de vertrouwelijkheid ontbreekt. Wanneer men dus wil
" dat het Oratorio het geluk van vroeger zou genieten, dan moet het
" vroegere stelsel terugkomen! De overste moet alles voor allen zijn,
" steeds bereid te luisteren naar iedere twijfel of klacht van de jon-
" gens, een en al oog om op vaderlijke wijze over hun gedrag te waken,
" een en al hart om het geestelijk en tijdelijk goed te bevorderen van
" hen die door de Voorzienigheid hem toevertrouwd werden.
"
Dan zullen de harten niet meer gesloten zijn en dan zal er geen
" dodelijk geheimzinnig gekonkel meer heersen. Alleen bij onzedelijkheid
" dienen de oversten onverbiddelijk te zijn. Het is verkieselijker het ge-
" vaar te lopen een onschuldige uit het huis te verjagen dan iemand te
" behouden die ergernis geeft. De assistenten dienen het als een strikte

8.6 Page 76

▲back to top


- XVII/74 -
" gewetensplicht te beschouwen alles wat op enige manier God kan krenken
" aan de oversten bekend te maken.
"
Dan ondervroeg ik hem:
"
- "En wat is het middel bij uitstek opdat dergelijke vertrou-
" welijkheid en dergelijke liefde en vertrouwen zou heersen?"
"
- "Het stipte onderhouden van de regel van het huis."
"
- "En niets anders?"
"
- "De beste schotel bij een diner is een opgeruimd gezicht."
"
Terwijl mijn oud-leerling ophield met spreken en ik voortging
" met diep ongenoegen deze recreatie te bekijken, voelde ik mij langza-
" merhand terneergedrukt door een diepe vermoeidheid die altijd maar
" zwaarder werd. Deze druk werd zo groot, dat ik hem niet meer kon weer-
" staan en wakker werd.
"
Ik stond recht aan de voet van het bed. Mijn benen waren zo
" gezwollen en deden mij zoveel pijn dat ik er niet meer kon op staan.
" Het uur was ver gevorderd, daarom begaf ik mij te bed met het besluit
" dit alles aan mijn jongens te schrijven.
"
Ik verlang niet naar zulke dromen want ze vermoeien mij teveel.
" De volgende dag voelde ik mij als gebroken van uitputting en zag ver-
" langend de volgende avond tegemoet om eens flink te rusten, maar pas
" was ik weer te bed of de droom begon opnieuw. Ik zag de speelplaats,
" de jongens die nu in het Oratorio zijn en weer Buzzetti, oud-leerling
" van het Oratorio. Ik begon hem te ondervragen:
"
- "Wat je mij gezegd hebt, zal ik laten weten aan mijn Salesianen
" maar wat moet ik aan de jongens zeggen?"
"
Hij antwoordde: - "Ze moeten erkennen hoe de oversten, de mees-
" ters, de assistenten zich afsloven en studeren uit liefde voor hen,
" want ze zouden die grote offers niet dragen indien het niet voor hun
" bestwil was. Ze moeten zich herinneren dat de nederigheid de bron is
" van alle vrede. De gebreken van anderen behoren ze te leren verdragen
" omdat er in de wereld geen volmaaktheid is. Zij bestaat alleen in de
" hemel. Daarbij behoren ze op te houden met kritiek uit te oefenen om-
" dat dat de harten verkilt. En voor alles moeten ze zorgen in de heili-
" ge genade van God te leven: wie niet met God in vrede leeft, heeft
" geen vrede met zichzelf, heeft geen vrede met de anderen."
"
- "En jij zegt me dus dat er onder mijn jongens zijn die niet de
" vrede Gods hebben?"
"
- "Ja, dat is een van de oorzaken die weggenomen moeten worden
" en zelfs de grootste oorzaak is van het slecht humeur. Niemand koes-
" tert wantrouwen tenzij hij die zaken geheim moet houden, want hij al-
" leen moet vrezen dat, indien zijn geheimen bekend zouden worden, ze
" hem tot schande en oneer zouden strekken. Daarbij, iemand die geen vre-
" de heeft met God is voortdurend angstig, onrustig, ongezeglijk en op-
" vliegend om niets: zo iemand heeft de indruk dat alles slecht verloopt
" en omdat hij zelf de liefde niet heeft, meent hij dat de oversten hem
" niet beminnen.
"
- "En toch, mijn beste, ziet u niet hoe veelvuldig men in het
" Oratorio te biechten en te Communie gaat?"
"
- "Het is waar dat men veel te biechten gaat, maar wat volstrekt
" ontbreekt bij de jongens die te biechten gaan, is de vastheid van hun
" voornemens. Ze gaan te biechten maar het zijn altijd dezelfde tekort-
" komingen, dezelfde onmiddellijke oorzaken, dezelfde slechte gewoonten,

8.7 Page 77

▲back to top


- XVII/75 -
" dezelfde ongehoorzaamheden, hetzelfde verzuim van hun plichten. Zo
" gaat het verder de ene maand na de andere en zelfs het ene jaar na het
" andere en sommigen gaan er mee door tot in de vijfde klas van het gymna-
" sium.
"
Het zijn biechten die weinig of niets te betekenen hebben en
" daarom schenken ze geen vrede en indien een jongen in die staat voor
" Gods rechterstoel geroepen zou worden, dan zou dat een zeer ernstige
" zaak zijn."
"
- "En zijn er veel van deze in het Oratorio?"
"
- "Weinigen in vergelijking met het grote aantal jongens die in
" het huis zijn. Kijk maar, en hij wees ze mij met de vinger aan."
"
Ik keek toe en ik zag deze jongens een voor een. Maar in deze
" weinigen heb ik zaken gezien, die mijn hart diep bedroefd hebben. Ik
" wil dit niet op papier zetten, maar wanneer ik terug zal komen zal ik
" het aan ieder die het aangaat uiteenzetten. Hier zal ik enkel zeggen dat
" het tijd is om te bidden en een vast voornemen te maken, een voornemen
" niet enkel met woorden maar met daden en te laten zien dat er onder ons
" nog Comollo's, Domenico Savio's, Besucco's en Saccardi’s zijn."
"
Op het laatste vroeg ik aan mijn vriend: "Heb je mij niets
" anders meer te zeggen?"
"
- Predik aan allen, aan groten en kleinen, dat ze zich steeds
" herinneren dat ze de zonen zijn van Maria, Hulp der Christenen. Dat
" zij ze hier samengebracht heeft om ze weg te voeren van de gevaren van
" de wereld. Zij wil dat zij elkaar beminnen als broeders en dat zij door
" hun goed gedrag aan God en aan Haar eer brengen. Het is de Madonna die
" hun brood geeft en de middelen om te studeren samen met een oneindig
" getal van genaden en wonderen. Ze dienen eraan te denken, dat op de
" vooravond op het feest van hun heilige Moeder met haar hulp de slag-
" boom van wantrouwen die de duivel heeft neergelaten tussen de jongens
" en de oversten en waarvan hij zich weet te bedienen voor de ondergang
" van de zielen, moet worden weggeruimd."
"
- "En zullen wij erin slagen die slagboom weg te ruimen?"
"
- "Zeer zeker, op voorwaarde dat groten en kleinen bereid zijn
" een kleine versterving te doen uit liefde voor Onze-Lieve-Vrouw en in
" praktijk te brengen wat ik gezegd heb..."
"
Inmiddels bleef ik naar mijn jongens kijken. Bij het zien van
" hen die op weg waren naar hun eeuwig onheil, voelde ik mijn hart zo
" bevangen dat ik er wakker van werd. Vele belangrijke zaken die ik zag
" zou ik nog willen vertellen, maar nu is het geen geschikte tijd daarvoor.
"
Ik eindig. Weet u wat deze oude man die geheel zijn leven voor
" zijn jongens heeft gewerkt, nu van u verlangt? Niets anders dan dat
" je met de nodige goede verstandhouding de gelukkige dagen van het vroe-
" gere Oratorio zoudt doen weerkeren. De dagen van genegenheid en van
" het christelijk vertrouwen tussen jongens en oversten, de dagen waar-
" in men iets kon geven en verdragen uit liefde voor Jezus Christus, de
" dagen waarin de harten in alle eenvoud voor elkaar openstonden, de
" dagen van broederlijke liefde en van echte vreugde voor allen. Ik heb
" het nodig dat jullie me zouden troosten door mij de hoopvolle belofte
" te geven dat jullie alles zullen doen wat ik verlang voor het heil van
" jullie zielen. Jullie beseffen het grote geluk niet voldoende opgeno-
" men te zijn in het Oratorio. Tegenover God bevestig ik jullie dat het
" voldoende is dat een jongen in een Salesiaans huis binnentreedt, op-
" dat de heilige Maagd hem dadelijk onder haar bijzondere bescherming
" zou nemen. Laten we het met elkaar eens zijn. De liefde van hen die
" bevelen, de liefde van hen die moeten gehoorzamen moge onder ons de
" geest van de H. Franciscus van Sales doen heersen. Mijn beste jongens,

8.8 Page 78

▲back to top


- XVII/76 -
" de tijd nadert waarop ik jullie zal moeten verlaten en naar mijn eeuwig-
" heid vertrekken (Nota van de secretaris. Hier hield Don Bosco op met
" dicteren. Zijn ogen waren gevuld met tranen, niet uit spijt maar door de
" onuitsprekelijke tederheid die uit zijn blik en uit de klank van zijn
" stem doordrong. Na enkele ogenblikken ging hij verder). Daarom verlang
" ik van jullie allemaal priesters, jonge geestelijken, beste jongens,
" eens afscheid te nemen op het pad van de deugd zoals de Heer het
" wenst.
"
Met dit doel zendt de heilige Vader, die ik op vrijdag 9 mei
" gezien heb u van ganser harte zijn zegen. Op de dag van het feest van
" Maria, Hulp der Christenen, zal ik mij samen met jullie voor de beel-
" tenis van onze zeer beminde Moeder bevinden. Ik wil dat dit grote
" feest met alle plechtigheid zou gevierd worden en dat Don Lazzero en
" Don Marchisio er zouden aan denken dat jullie ook in de refter opge-
" wekt zouden zijn. Het feest van Maria, Hulp der Christenen, dient het
" voorspel te zijn van het eeuwige feest dat wij allen samen verenigd
" eens in het Paradijs zullen vieren.
"
" Rome, 10 mei 1884.
jullie in Jezus Christus toegenegen
"
Priester Gio. Bosco.
Dit geschrift is een document dat samen met het kleine traktaat over het
Preventief Stelsel en met de Regel voor de huizen de pedagogische trilogie
vormt die Don Bosco aan zijn zonen heeft nagelaten. Het is een eenvoudige en
diepe pedagogie die, wanneer ze goed verstaan en verwerkelijkt wordt van de op-
voedingsinstituten kan maken een verblijf van vreugde, een asiel van onschuld,
een haard van deugden, een oefenterrein van studie en scholing van goede Chris-
tenen, van eerzame burgers en waardige geestelijken. Maar hiervoor is goede
wil en offergeest nodig.
Alvorens verder te gaan zullen wij hier de vijf brieven aanhalen die we
hebben kunnen terugvinden van de vele brieven die hij van uit Rome geschreven
heeft. Het zijn dus de enige brieven die tot ons zijn gekomen. De eerste brief
is gericht aan Don Lazzero die het Oratorio bestuurde met de titel van onderdi-
recteur. Er is daarin sprake van een "harnas" dat Don Rua moest verbieden, om-
dat het hem al te veel zou afmatten. Het zou ons niet verwonderen als het hier
om een boetekleed ging. Don Rua was toen ziek en bij andere ongemakken had
zich nog een aanval van spit gevoegd die hem noodzaakte verscheidene dagen
het bed te houden. Daarom was Don Bosco bezorgd voor de gezondheid van Don
Rua die zijn biechtvader was gedurende de afwezigheid van Don Bosco.
"
Beste Don Lazzero,
"
"
Het is misschien de eerste brief die ik schrijf sinds mijn
" vertrek uit Turijn en ik wil hem schrijven aan jou, mijn allerbeste
" Don Lazzero.
"
Je moet aan onze beminde medebroeders en beste jongens van
" het huis zeggen dat mijn gezondheid, vooral sedert twee dagen, merke-
" lijk verbeterd is en daarom wens ik dat wij bij mijn aankomst een mooi

8.9 Page 79

▲back to top


- XVII/77 -
" feest zouden vieren in de kerk om de Madonna te bedanken voor de on-
" telbare weldaden die ze ons bewezen heeft en ook in de eetzaal om de
" droefgeestigheid te verdrijven en opgeruimd te zijn in de Heer.
"
Ik geloof dat Don Lemoyne u speciaal nieuws zal geven. Er is
" zoveel nieuws dat men er boekdelen kan mee vol schrijven.
"
Je zal aan Don Rua zeggen dat hij zijn borstharnas zou uitlaten
" want het zou hem teveel kunnen vermoeien.
"
Hoe gaat het met Suttil en D. Pozzan? Zijn ze braaf?
"
Ik weet niet in welke staat mijn wijngaard, mijn boontjes, mijn
" pompoenen, enz. zich bevinden.(1)
"
Mevrouw Nicolini moet speciaal bedankt worden voor de kostbare
" druiven die ze mij te Turijn geschonken en naar Rome gestuurd heeft,
" maar ze mag er mij geen meer sturen want ze bederven onderweg.
"
Geef ook de hierbij gaande brief aan D. Febbraro.
"
Mogen de genaden van de Heer overvloedig neerdalen over jou, over
" heel het Hoofdkapittel, over al onze beste medebroeders en leerlingen
" en moge Onze-Lieve-Vrouw ons blijvend op de weg naar de hemel houden.
" Amen.
"
Indien het God behaagt zal ik van 12 tot 15 mei te Turijn vertoe-
" ven.
"
President van het feest zal mevrouw de Maarschalk van St. Arnaud
" zijn die de hele noveen van Maria, Hulp der Christenen tegenwoordig
" zal zijn.
"
je toegenegen vriend
"
Priester Gio. Bosco.
" Rome, 23 april 1884.
De tweede brief schreef hij aan de gravin Callori en nam daartoe als aan-
leiding het aanstaande huwelijk van haar dochter. De brief werd geschreven door
Don Lemoyne, op dictaat van Don Bosco die er enkel zijn handtekening onder
plaatste.
"
Mijn beste Mama,
"
"
Het is wel verstaan dat ik op 28 april de heilige mis zal opdra-
" gen voor u en voor Mevrouw Maria. Ik bid God dat haar nieuwe levens-
" staat voor haar gelukkig zou mogen zijn op aarde en een voorbereiding
" op de zaligheid in de hemel. Ik vertrouw er vast op dat ze een grote
" weldoenster zal blijven voor onze werken.
"
Ik bevind mij hier in de kerk van het heilig Hart. Alles gaat
" goed, maar we blijven wat steken omdat het geld gevoelig vermindert.
"
God zegene u, heel uw familie en mevrouw Maria en wil ook voor
" mij bidden, die u iedere dag met grote dankbaarheid in de heilige Mis
" aanbeveelt. Ik blijf u in Jezus Christus.
"
zeer verplicht als zoon
" Rome, 24.4.1884.
Priester Giovanni Bosco.
(1) Zinspeling op het bekende tuintje in de kleine loge van zijn appartement.

8.10 Page 80

▲back to top


- XVII/78 -
De derde brief is voor een kloosterzuster, de voormalige gravin Filo-
mena Medolago-Albani, geboren de Maistre, die weduwe geworden, intrad bij de
Dochters van het heilig Hart.(1)
"
Eerwaarde Zuster Maria Teresa,
"
"
Uw brief heeft mij erg getroost omdat hij mij ter kennis brengt
" dat u nog denkt aan die arme Don Bosco. Van ganser harte zal ik bidden
" voor de dochter van mevrouw de gravin Passi (2) en ik vertrouw er vast
" op dat God onze gebeden zal verhoren indien haar vraag niet in strijd
" is met het welzijn van haar ziel. De heilige Maria zal in mijn plaats
" een speciale zegen geven.
"
Van mijn kant beveel ik deze Dame de bouw van de kerk en van
" het tehuis van het heilig Hart te Rome warm aan. Deze werken zijn tot
" heden toe flink vooruitgegaan maar op dit ogenblik blijven ze steken
" door geldgebrek. U weet dat het heilig Hart van Jezus een machtige
" bron van genaden en zegeningen is.
"
De Heer zegene u, de hele familie Passi en de kloostercommuniteit
" tot wie God u geroepen heeft om een tweede Teresa te worden.
"
Ik zal u iedere dag in de heilige mis gedenken en wil dan ook
" voor mij bidden die steeds van u in Jezus Christus zijn zal
"
"
de nederige dienaar
" Rome 24.4.1884
Priester Gio. Bosco.
" Via S. Lorenzo nr. 42.
De vierde brief gaat naar mevrouw Magliano, die onze lezers al kennen.
In plaats van de met de hand geschreven omzendbrief die hij gewoonlijk aan de
medewerkers van aanzien stuurde om hun de zegen van de paus mee te delen, wil-
de hij aan mevrouw Magliano een eigenhandig geschreven briefje sturen omdat hij
wel wist dat deze blijk van genegenheid haar aangenaam zou zijn.
"
Geachte mevrouw Magliano,
"
"
Ik wens dat u als eerste de mededeling ontvangt dat de heilige
" Vader vandaag, om twaalf uur, u door mijn bemiddeling een speciale
" zegen zendt. Hij verzekerde mij dat hij eveneens zou bidden voor uw
" uw gezondheid en heiligheid zoals ook ik in al mijn geringheid iedere
" dag doe.
"
Moge God ons allen zegenen en geloof dat ik in Jezus Christus
" van u ben
"
de nederige dienaar
" Rome, 9 mei 1884.
Priester Gio. Bosco.
(1) Cfr. Boekdeel XV, blz. 465.
(2) Cfr. Boekdeel XVII, document 7.

9 Pages 81-90

▲back to top


9.1 Page 81

▲back to top


- XVII/79 -
Een van de vernoemde brieven is in het Frans geschreven en gericht aan de
graaf de Villeneuve. Hij maakt melding van zijn petit prieur op het feest van
Maria, Hulp der Christenen, in 1881.(1) Begaan met de economische moeilijkheden
waarin het huis van Saint-Cyr zich bevond, verzoekt hij hem zich te willen
verstaan met de pastoors van La Ciot en van Aubagne, aan wie hij ook schrijft
opdat ze samen de middelen zouden bespreken om het ter hulp te komen.
Omdat de onderhandelingen voor de privileges niet zo vlot verliepen dat
ze weldra voltooid zouden zijn, vertrok Don Bosco op 14 mei uit Rome. Als
eerste maakte hij gebruik van het biljet tegen de helft van het tarief, onlangs
aan de Salesianen verleend door de maatschappij van Romeinse Spoorwegen waarvan
de directie haar zetel te Florentië had. Hij nam de trein naar Florentië in
gezelschap van Don Lemoyne en van Don Dalmazzo. Te Borghetto, het station van
Magliano Sabino, werd hij opgewacht door de jonge geestelijken en de jongens van
het huis aldaar. Omdat hij vrij lang moest wachten op de volgende trein ging
hij naar de wachtzaal, waar de leerlingen met toelating van de stationchef waren
samengekomen. Eerst ging Don Bosco hem hiervoor bedanken. Daarna sprak hij met de
jongens die allen een voor een bij hem kwamen. Om elf uur werd daar gedineerd
en allen waren verheugd bij het zien van zijn goede eetlust.
Hier echter had hij een tegenslag. Enkele minuten over twaalf moest de
doorgaande trein aankomen, die hem dezelfde avond nog naar Florentië zou bren-
gen. Hij had de directeur, Don Confortola, hiervan verwittigd. Welnu, terwijl
men op het perron aan het wachten was, kwam een zeer lange goederentrein aange-
reden, die bleef staan op het spoor dat het dichtst bij het station lag. Na enke-
le ogenblikken kwam de doorgaande trein op het tweede spoor. Hij moest maar een
minuut blijven staan. De andere reizigers die hierover ingelicht waren, gingen
voor de locomotief van de goederentrein door en kwamen bijtijds aan. Don Bosco,
die omgeven was door de jongens, die het perron vulden, bemerkte dat niet en
omdat hij in de mening verkeerde dat de goederentrein eerst zou vertrekken, bleef
hij staan. Maar het schrille gefluit van de andere trein deed hem zijn vergissing
inzien. Er stond nu niets anders meer op dan tot acht uur te wachten. Don Bosco
toonde zich hierover zeer ontstemd maar weldra berustte hij erin. Hij ging terug
naar de wachtzaal en luisterde opnieuw naar de seminaristen en de leerlingen van
het college tot twee uur, toen ze zich terug op weg naar Magliano begaven. Het
was de avond van hun patroonsfeest, waaraan voor de eerste maal de nieuwe kardi-
naal bisschop Martinelli, die zo pas wijlen Mgr. Bilio opgevolgd was, zou deelne-
men en daarom moesten ze bij de eerste vespers zijn.
Hoe zouden onze reizigers de zes uren die nog overbleven gebruiken? Ze
trokken zich terug in een klein hotel in de buurt, waar vrachtrijders en voerlie-
den overnachtten. Het was snikheet. Don Bosco die van vermoeidheid niet meer
staande kon blijven en veel pijn had aan de benen, ging een kamertje binnen om
wat te gaan liggen en uit te rusten. Zijn benen waren zo gezwollen dat men met
moeite zijn metalen kousen kon uittrekken. Dan trok hij zijn jas uit en strekte
zich op het bed uit, maar kon geen slaap vatten. Na anderhalf uur pijnlijk
liggen, stond hij op en kon hij zich moeilijk aankleden en opnieuw zijn kousen
(1) Cfr. Boekdeel XV, blz. 172.

9.2 Page 82

▲back to top


- XVII/80 -
aantrekken. Hij bevond zich in een toestand van opwinding en vermoeidheid, die
op iedereen indruk maakte. Don Dalmazzo had toen een goed idee. Hij ging in de
verbruikzaal een kop koffie halen en had het geluk dat ze uitstekend was. De
warme en aromatische drank was een providentieel herstelmiddel. Langzamerhand
verbeterde zijn toestand. De goede vader vertelde genoeglijk tot zeven uur over
het Oratorio zoals hij het in vroegere tijden gekend had.
Don Dalmazzo vertrok terug naar Rome. Don Daghero was van Magliano geko-
men om hem te groeten. Eindelijk stapte hij samen met Don Lemoyne op de door-
gaande trein naar Orte, maar de wederwaardigheden van die dag waren nog niet
ten einde. Te Orte was hij genoodzaakt op de doorgaande trein naar Florentië
te wachten van half negen af tot kwart voor een. Maar de Heer kwam die tegen-
slag verzachten. Terwijl hij, uitgestrekt in een sofa in de wachtzaal tevergeefs
de verkwikking van een korte slaap zocht, verdwenen de stoffelijke dingen ron-
dom hem: de heilige jongen Louis Colle verscheen hem en hield met hem een ge-
sprek totdat de trein kwam. Er werd vooral gesproken over de dingen die Louis
hem had laten zien in de droom over de missies. Op het einde gaf Don Bosco
blijk van zijn vrees dat zijn slechte gezondheid hem zou hebben verhinderd de
zaken die hij ondernomen had voort te zetten, maar Louis zei hem: "Uw slechte
gezondheidstoestand? Dat zult u morgen zien!" Het waren zijn laatste woorden bij
het afscheid. Toen het visioen verdwenen was voelde Don Bosco zich beter, zoveel
beter dat Don Lemoyne met verbazing zag hoe levendig hij in de trein stapte. Het
was de eerste dag van de noveen van Maria, Hulp der Christenen.(1)
Ze kwamen omstreeks zes uur te Florentië aan en werden in het station op-
gewacht door de directeur van Lucca, Don Bensi. Toen hij in het huis kwam
werd hij juichend door de jongens ontvangen. Hij ging dadelijk naar de kapel
om er de heilige mis op te dragen en dan bracht hij de rest van de morgen door
met brieven schrijven. Na de middag zongen de jongens een lied en lazen op-
stellen voor te zijner eer. Daarna gaf hij tot in de late avond audiënties aan
weldoeners en weldoensters.
Zijn verblijf te Florentië was van korte duur, omdat hij al op 16 mei
's ochtends op reis ging naar Bologna, waar hij omstreek 11 uur aankwam. Hij
ontving er de vererende en feestelijke gastvrijheid van aartsbisschop Mgr. Bat-
taglini, die hij al in 1882 had leren kennen als bisschop van Rimini.(2)Bij
hem trof hij Don Rinaldi aan, die de aartsbisschop zelf hiervoor opzettelijk
uit Faenza geroepen had. Tussen de 16de twee uur 's middags en de 17de mei
elf uur kwam de ene bezoeker na de andere omdat de voornaamste burgers hem
wilden spreken en bij zijn mis in de kapel van het aartsbisschoppelijk paleis
waren vele adellijke dames tegenwoordig.
Bij die gelegenheid zei Don Bosco enkele woorden die Don Rinaldi graag
aanhaalde.(3) In een vertrouwelijk gesprek werd er gesproken over Bismarck.
(1) Cfr. Boekdeel XV, blz. 90.
(2) Cfr. Boekdeel XV, blz. 544.
(3) Dit wordt ook aangehaald door Mgr. Taroni in zijn met de hand geschreven kroniek van het huis
van Faenza.

9.3 Page 83

▲back to top


- XVII/81 -
De grote Duitse kanselier, die door de omstandigheden al genoodzaakt was ge-
weest de Kulturkampf te verzachten en nadien onderhandelingen met de Heilige
Stoel aan te gaan, drukte de greep nu vaster en wilde steeds maar dat Rome meer
zou toegeven dan gewoonlijk. Toch lieten de katholieke journalisten niet na
duidelijk te maken wat toen de gang naar Canossa genoemd werd. Wegens politieke
belangen schreven de officiële persorganen van het keizerrijk niets dan lof
over de Regering bij iedere daad van inschikkelijkheid tegenover de katholieken.
Welnu, Don Bosco zei hierover: - "Zekere mensen die de schijn hebben de Kerk te
beschermen doen als iemand die u uitnodigt te gaan zitten en u een stoel aan-
bied die gebroken is, zodat hij in plaats van u te laten zitten, u doet vallen."
Na zeven uur reizen kwam Don Bosco uiteindelijk te Turijn aan op de
avond van 17 mei. In het Oratorio aangekomen begaf hij zich onmiddellijk naar de
kerk, waar hij de zegen met het Allerheiligste gaf. Daarna kwam hij over de
speelplaats die met vlaggen versierd was. Onder het daverende applaus van de
jongens en het spelen van het muziekkorps, begaf hij zich dan naar zijn ka-
mer. De vreugde was des te groter wegens de zichtbare beterschap van zijn ge-
zondheidstoestand. Daags daarna was het feest in de kerk, op de speelplaats en
in de refter. Uit de brieven die werden voorgelezen beviel hem vooral de reeks
van communies, die de jongens voor hem gedurende zijn afwezigheid hadden opge-
dragen.
Don Lemoyne moest dadelijk nog twee opdrachten vervullen die betrekking
hadden op de reis, namelijk verontschuldigingen aanbieden aan de bisschop van
Ventimiglia, die er zijn beklag over gedaan had dat Don Bosco tweemaal door zijn
diocees gekomen was zonder zich bij hem te laten zien en aan de directeur van de
Romeinse spoorwegen die hij in Florentië niet had kunnen bezoeken om hem voor
de pas ontvangen gunst te bedanken.
Wij kunnen dit hoofdstuk niet sluiten zonder enkele bedenkingen aan te
halen van Don Lemoyne, hem ingegeven door herinneringen aan deze reis, over het
geheugen, het verstand en de cultuur van Don Bosco.
Hierbij dan wat zijn goede secretaris hierover nagelaten heeft.
"
Het was bewonderenswaardig om zien hoe Don Bosco niettegenstaande
" zijn gevorderde leeftijd van 69 jaar op iedere kwestie inging en het
" juiste woord wist te zeggen. Zijn geheugen is nu zeer verzwakt maar
" toch kan men er uit afleiden hoe groot zijn kennis in de bloei van zijn
" jaren moet geweest zijn. Wanneer een oud-leerling zich aan hem voor-
" stelt, een van de duizenden die in het Oratorio geweest zijn (enkele
" jaren geleden kende hij ze nog allemaal), dan herinnert hij zich nog
" zijn naam of, wanneer hij hem zijn naam zegt dan weet hij nog meestal
" waar hij vandaan komt en dan herinnert hij zich wat die jongen in het
" Oratorio overkomen is samen met duizenden kleine anekdoten. Dat jaar
" ontmoette hij er een die bij hem geweest was in het jaar 1846. Hij vroeg
" hem nieuws over zijn broer die toen ook in het internaat was, waarbij
" hij zijn naam noemde en die van zijn moeder die weduwe was.
"
Wanneer Don Bosco geneesheren ontmoet, dan mogen ze over iedere
" ziekte spreken maar hij kent er de oorzaken van, het verloop, de cri-
" sissen, en de voornaamste geneesmiddelen.

9.4 Page 84

▲back to top


- XVII/82 -
"
Wanneer men spreekt over Grieks, dan haalt hij teksten aan
" van auteurs zodat zijn toehoorders verbaasd opkijken.
"
Spreekt men over Italiaanse of Latijnse auteurs dan zal Don
" Bosco niet nalaten er hele brokstukken van buiten te citeren.
" Vooral van Dante kan hij hele zangen vloeiend voordragen.
"
Te Rome was hij aan een diner met advocaat Menghini, een zeer
" geleerde professor in het Hebreeuws. Ze begonnen over die taal te
" spreken en haalden volgende passage van de Ecclesiasticus aan: "Er
" zijn drie zaken die ik niet weet en een vierde die penitus ignoro
" viam viri in adolescentia sua." - In het Hebreeuws komt dit overeen,
" zei Menghini, met een zin die het wonder van het ontstaan van levende
" wezens aanduidt. Daarom leest men in het Hebreeuws in plaats van
" adolescentia, adolescentula, alma met een kleine a en niet met een
" hoofdletter A, wat moest betekenen maagd, een titel die men in
" werkelijkheid enkel aan de Madonna geeft: Alma circumdabit virum. En
" onverwacht bracht Don Bosco de integrale Hebreeuwse tekst naar voor,
" die door Menghini met dezelfde uitspraak herhaald werd.
"
Don Bosco bevond zich op een maaltijd te Sampierdarena. Toen
" men aan het fruit toe was kwam Parodi, een korvetkapitein daar aan.
" Het gesprek liep over de manier waarop een schip dat op de zeebodem
" was vastgeraakt gelicht werd. En Don Bosco begon in details uit te
" leggen wanneer dat lichtingswerk mogelijk en wanneer het onmogelijk
" of vruchteloos is. En wanneer het mogelijk is, de drie stelsels met
" hun moeilijkheden en hun werkwijzen en aan welke van de drie men de
" voorkeur moest geven. Zijn eruditie over scheepszaken deed iedereen
" verstomd zijn omdat men dat niet verwachtte.
"
Zo was het ook wanneer hij het had over oude en moderne wapens,
" over sterrenkunde, enz.
"
Wanneer er gesproken werd over geschiedenis dan was hij hele-
" maal op zijn best. Over welk punt het ook ging vooral over kerkge-
" schiedenis, hij gaf niet alleen bijzonderheden maar citeerde schrij-
" vers die hierover geschreven hadden en niet een enkele schrijver maar
" vele.
"
Kortom, hij bezat wat meer dan enkele noties over een zeer
" groot aantal wetenschappen.
"
Deze feiten deden zich voor bij de reis naar en van Rome.
"
Don Bosco vertelde ook met een bewonderenswaardige eruditie de
" geschiedenis van de telegraaf, de magie, de bouwkunst, de pers, de
" letters, de Arabische en de Romeinse cijfers en het was zeer aange-
" naam hem te horen spreken.
Het gejubel over zijn gelukkige terugkeer verdubbelde in het Oratorio
de ijverige voorbereiding van het feest van Maria, Hulp der Christenen, ter-
wijl het gerucht over zijn slechte gezondheid er toe bijdroeg om de vrienden
en bewonderaars van Don Bosco nog in groter aantal dan gewoonlijk naar de plech-
tigheid te trekken.

9.5 Page 85

▲back to top


- XVII/83 -
H O O F D S T U K IV
DE TOEKENNING VAN DE PRIVILEGES.
Gedurende de zo heuglijke audiëntie van 9 mei had Don Bosco, vooraleer sa-
men met Don Lemoyne en Don Daghero de zegen te ontvangen, met een gevoel van oot-
moed en vertrouwen aan de paus gezegd: - "Heilige Vader, wij hebben nog niet
de gunst gehad de handtekening van Uwe Heiligheid te ontvangen. Wil ons toch ge-
denken!" De handtekening die Don Bosco meer dan alle anderen door deze dringende
uitnodiging afriep, was de handtekening onder het decreet voor het verlenen van
de privileges omdat hij dacht dat hij ze door een Breve zou verkrijgen. Hoe meer
hij het einde van zijn aardse loopbaan voelde naderen, des te meer werd het
voor hem dringend de laatste hand te leggen aan zijn Congregatie, door ze op ge-
lijke voet te stellen met de andere Congregaties die door de Kerk waren goedge-
keurd en door haar dezelfde middelen te geven om goed te doen in de wereld. Wan-
neer hij besloot naar Rome te gaan, was dit de hoofdgedachte van zijn reis.
Toch had hij het heropnemen van de onderhandelingen niet tot dat uur uit-
gesteld. Niettegenstaande de last van zijn ziekten, was hij sinds ongeveer drie
maanden opnieuw begonnen zich ernstig met de zaak bezig te houden. Na zovele
jaren van studie en onderhandelingen bezat hij meer dan voldoende kennis over dit
onderwerp. En toch was hij in deze laatste fase genoodzaakt heel het werk weer
van voren af aan te beginnen en moest hij volhouden niettegenstaande onaangename
verrassingen, die de moed en de vastberadenheid zouden hebben gebroken van
iemand die niet het weerstandsvermogen van Don Bosco zou gehad hebben. Terecht
zei Pius XI aan de Algemeen Overste Don Ricaldone die hem in de maand april 1934
de waardevolle relikwie - een ruggenwervel - van Don Bosco aanbood: "Het is
inderdaad waar dat Don Bosco een ruggengraat had in tegenstelling met zovele
anderen die er geen hebben."
Sinds de maand januari spande hij zich in voor die onderneming. Hij
schreef de redenen op waarvoor hij deze gunsten vroeg en nadat hij er de draag-
wijdte goed van uitgestippeld had, zond hij er een kopie van aan de kardinaal-
beschermheer en aan de kardinaal-aartsbisschop met de vraag alles te willen
onderzoeken en er hun mening over te zeggen. De twee kardinalen gaven een
gunstig advies. Dan stuurde hij zijn smeekschrift aan de heilige Vader en
voegde er het memorandum bij dat hij aan de twee kardinalen gestuurd had. Hij
liet het voorafgaan door een korte verklaring in het Latijn (1) in het smeek-
(1) Zie Volume XVII, document 15.

9.6 Page 86

▲back to top


- XVII/84 -
schrift zei hij:
"
Heilige Vader,
"
"
Ootmoedig neergeknield voor de vereerde voeten van Uwe Heilig-
" heid smeek ik een grote genade af voor de vrome sociëteit van de H.
" Franciscus van Sales. De Opperherder Pius IX, uw roemrijke voorganger,
" begon deze Congregatie van bij haar ontstaan goed te doen. In 1858
" schetste hij er de Constituties van, hij gaf het Decretum Laudis in
" 1864, hij keurde ze goed in 1869 en hij begunstigde haar met de spe-
" cifieke en definitieve goedkeuring van haar Constituties op 3 april
" 1874.
"
Nadien verrijkte hij haar met verschillende geestelijke gunsten.
" Omdat sommigen hiervan ad tempus waren, andere vivae vocis oraculo,
" volgden daaruit in de praktijk niet geringe moeilijkheden. Deze moei-
" lijkheden, werden uit de weg geruimd voor de andere kerkelijke Con-
" gregaties dank zij de mededeling van de Privileges.
"
De hiervoor genoemde paus Pius IX stond op dat punt deze grote
" gunst te verlenen toen het God behaagde hem tot zich te roepen.
"
Veroorloof mij thans, heilige Vader, u een aanwijzing te geven
" over de mededeling van de privileges en over de speciale redenen die
" mij er toe bewegen u te smeken ze te mogen verkrijgen.
In de "aanwijzing over de mededeling van de privileges" toonde hij aan
hoe sinds drie eeuwen de opperherders privileges per communicationem plachten
te verlenen zowel aan de kloosterorden met plechtige geloften als aan de congre-
gaties met eenvoudige geloften. Leo X verleende inderdaad de wederzijdse medede-
ling van de privileges aan al de bedelorden. Clemens VII deelde aan de Theatij-
nen al de privileges en geestelijke gunsten mee die verleend werden of zouden
verleend worden aan de Reguliere kanunniken en later aan de kloosterlingen van de
geregelde observantie de privileges en andere geestelijke gunsten van om het
even welke kloosterorde. In de XVI eeuw werd ermee begonnen aan de congrega-
ties met eenvoudige geloften, ofschoon ze door rechtstreekse vergunning ver-
schillende privileges verkregen hadden, toch ook de privileges van de kloos-
terorden te verlenen, zoals Paulus IV en de heilige Pius V met de Theatijnen
deden. In de volgende eeuw betuigde Urbanus VIII dezelfde goedertierenheid te-
genover de Lazaristen.(1) Ditzelfde kan men zeggen van andere pausen tegen-
over de Jezuïeten, de Reguliere Geestelijken van de Moeder Gods,(2) de vrome
werklieden-Catechisten op het platteland,(3) de Dienaars van de zieken,(4) de
Oratorianen van Filippus Nerius,(5) de Broeders van de Christelijke scholen, de
Passionisten, de Redemptoristen en tenslotte de Oblaten van Maria in 1826 en
het Instituut van de Liefde in 1838. Door dit middel beoogden de pausen insti-
tuten te eren en te begunstigen, die, nauw verbonden met de heilige Stoel, in
de Kerk een ruim en vruchtbaar apostolaat uitoefenden.(6)
(1) C o n g r e g a t i o M i s s i o n i s : C . M .
(2) Ordo Clericorum Regularium a Matre Dei: 0.M.D.
(3) Congregatio piorum operariorum Catechistarum Ruralium: P.0.C.R.
(4) Ordo Clericorum Regularium Ministrantium infirmis: M.I.
(5) Institutum Oratorii: C.O.
(6) Zie Boekdeel XVII, doc. 16.

9.7 Page 87

▲back to top


- XVII/85 -
"Over de speciale redenen die er hem toe bewogen zijn smeekschrift in
te dienen voor het verkrijgen van de privileges drukte Don Bosco zich uit als
volgt:
"
De speciale motieven waarom dit nederige verzoek voor de Sale-
" siaanse Congregatie gedaan wordt zijn:
"
1° Ze is volledig zonder stoffelijke middelen en daarom heeft
" ze veel liefdadigheid nodig en vele geestelijke hulpmiddelen opdat
" ze haar doel zou kunnen bereiken.
"
2° Deze Congregatie ontstond en werd sterker in de stormach-
" tige tijden, waarin wij ons nog steeds bevinden en desondanks bleek
" ze bij machte te groeien, tehuizen, colleges, klein-seminaries te
" openen in verscheidene diocesen van Italië, van Frankrijk, van
" Spanje, in Brazilië, in Uruguay, in de Argentijnse Republiek en
" zelfs onder de wilden van de meest afgelegen gebieden van Zuid-
" Amerika. Indien in deze rampzalige tijd, bij deze verscheidenheid
" van landen, bij deze grote afstanden vooral te midden van de wil-
" den, de Salesiaanse leden verplicht zouden zijn een beroep te doen
" op de heilige Stoel in geval van twijfels en voor bevoegdheden die
" onontbeerlijk blijken te zijn, zou dit steeds lastig en niet zelden
" onmogelijk zijn.
"
3° In deze droeve tijden zien bepaalde burgerlijke overheden
" het met een kwaad oog dat men veelvuldig zijn toevlucht neemt tot
" de heilige Stoel en het gebeurt meermaals dat ze mededeling willen
" ontvangen van decreten en breven waarbij iets verleend wordt en dat
" men die dan niet meer terug ontvangt.
"
4° De nederige schrijver van deze uiteenzetting wenst de kor-
" te tijd die God hem nog laat leven te gebruiken om orde te brengen
" in de verschillende huizen en aan allen die er het bestuur van
" hebben eenvormige schikkingen voor te schrijven om zich van de
" privileges te bedienen met voorzichtigheid en in zeldzame gevallen
" en alleen dan wanneer het duidelijk blijkt dat dit strekt tot meer-
" dere glorie van God en tot nut van de zielen.
"
5° Het aantal huizen die al geopend zijn en vele andere huizen
" die iedere dag geopend worden, maken het gebruik van de privileges
" steeds moeilijker zonder een geregelde verlening ervan.
Eindelijk antwoordde hij met de grootste eenvoud op vier "opmerkingen"
die sommigen opwierpen tegen nieuwe vergunningen van privileges.
"
Betreffende de mededeling van de privileges hebben sommigen
" willen opmerken dat dergelijke verleningen:
"
1° aanleiding kunnen geven tot betwistingen.
"
2° de harmonie en de vrede met de Ordinarii kunnen verstoren.
"
3° dat er privileges meegedeeld kunnen worden aan Instituten
" die voor hen niet passend zijn.
"
4° dat de Salesiaanse Congregatie nog niet lang geleden goed-
" gekeurd werd.
"
Wat de eerste opmerking betreft: Indien deze verleningen nieuw
" zouden zijn, dan zouden ze de oorzaak kunnen worden van betwistingen,
" maar de privileges worden al sinds meer dan driehonderd jaar van de
" ene aan de andere orde meegedeeld. Ze werden voortdurend bestudeerd,

9.8 Page 88

▲back to top


- XVII/86 -
" geïnterpreteerd en op eenvormige manier in praktijk gebracht en in
" de geest van de heilige Stoel blijken ze een band van eenheid en
" van eenvormigheid te zijn zodat ze ieder motief voor een betwisting
" uitsluiten.
"
Wat de tweede opmerking betreft. Ze storen de vreedzame be-
" trekkingen met de Ordinarii, niet omdat in de praktijk de bisschop-
" pen en de pastoors al de privileges van de Instituten die door de
" Kerk goedgekeurd zijn, kennen en in onze streken zou het verbazing
" wekken, wanneer men zou zien dat een bepaald Instituut grotere of
" geringere gunsten dan de andere Instituten zou genieten. Omdat zelfs
" het toekennen van privileges akten zijn die grotelijks het opperge-
" zag van de paus eren en zijn goede gezindheid tegenover een Instituut
" tot uiting brengen, zou men gaan veronderstellen dat een Congregatie
" niet definitief goedgekeurd werd, wanneer ze door de heilige Stoel
" niet begunstigd werd met de privileges waarvan de andere Congrega-
" ties genieten.
"
Een eerbiedwaardige Ordinarius kon er nooit toe gebracht worden
" te geloven dat onze Congregatie definitief goedgekeurd was omdat het
" hem niet bleek dat zij genoot van de privileges van de Dienaars van
" de Zieken, van de Lazaristen, van de Oblaten van Maria. Daarom heeft
" de Salesiaanse Congregatie veel belemmeringen moeten ondergaan en leed
" ze niet geringe stoffelijke en zedelijke schade die haar vooruitgang
" zo ernstig dwarsboomden dat ze anders misschien het aantal van haar
" huizen, kloosterlingen en leerlingen had kunnen verdubbelen.
"
Wat het derde punt betreft: Men kan evenmin beweren dat men met
" deze mededeling aan nieuwe Instituten gunsten zou verlenen die niet
" opportuun zouden zijn. Inderdaad, bij dergelijke vergunningen blij-
" ven clausules steeds geldig: Dummodo Institutis eorum conveniant,
" ac Regulari Observantiae non sint contraria. Men dient er dan nog aan
" toe te voegen dat, aangezien deze gunsten uitsluitend kunnen verleend
" worden door de heilige Stoel, deze laatste ze kan wijzigen en ook
" herroepen telkens wanneer zou blijken dat dit tot het grotere wel-
" zijn zou strekken van hen aan wie ze verleend werden.
"
Betreffende het vierde punt is het juist dat de definitieve
" goedkeuring van de Constituties van de Vrome Sociëteit van de H. Fran-
" ciscus van Sales eerst dateert van 3 april 1874 maar haar bestaan en
" het in praktijk brengen van haar Constituties gaan terug tot 1841.
" Anderzijds is ze al flink aangegroeid en telt ze al ongeveer 1400
" kloosterlingen en 166 huizen waarin een christelijke opvoeding wordt
" gegeven aan meer dan 150.000 jongens en volwassenen. In vroegere tij-
" den volgde de mededeling van de privileges meestal onmiddellijk na de
" goedkeuring. De Oblaten van Maria ontvingen deze mededeling enkele da-
" gen na hun goedkeuring.
"
Na aldus verwezen te hebben naar de vergunning van de privileges,
" vernieuw ik mijn nederige bede en smeek ik u deze daad van opperste
" goedertierenheid te willen stellen en aan de Salesiaanse Congregatie
" de mededeling te willen verlenen van de privileges toegestaan aan de
" Congregatie van de Oblaten van Maria van Turijn, wiens constituties
" en doel bijna dezelfde zijn als die van de Salesianen.

9.9 Page 89

▲back to top


- XVII/87 -
"
Het rescript waarmee Zijne Heiligheid, Leo XIII zaliger gedach-
" tenis, deze gunst verleende was in volgende bewoordingen gesteld:
"
"Ex audientia SS.mus Congregationis Superiorem Generalem, et
" Oblatos specialibus favoribus, et gratiis prosequens, omnia et singula
" indulta, privilegia, indulgentias, exemptiones et facultates Congre-
" gationi SS.mi Redemptoris concessa iisdem Oblatis eorumque Ecclesiis,
" Capellis et domibus benigne communicat, extendit, atque in perpetuum
" elargitur cum omnibus clausulis et decretis necessariis et opportunis.
"
"
I Cardinalis PACCA
"
Sacrae Congregationis Episcoporum
"
et Regularium Praefectus".
"
Al de Salesianen vertegenwoordigd door hun overste werpen zich
" smekend voor u neer en roepen de hiervoor meermaals vernoemde gunst af
" terwijl ik in naam van allen om uw Apostolische Zegen verzoek.
"
" Turijn, 20 januari 1884.
de nederige en u zeer verplichte
"
opsteller van deze smeekbede,
"
Priester Gio. Bosco, Overste.
Kardinaal Alimonda bevestigde schriftelijk "tot echte voldoening van
zijn hart" de waarheid van de motieven uiteengezet door Don Bosco en loofde
in zijn Congregatie de voorbeeldige tucht en het grote goed dat zij deed. Uit
eigen aandrang voegde hij er een nieuw argument aan toe nopens de opportuni-
teit van de gevraagde vergunning. Nu in de stad en het diocees Turijn de kloos-
terlingen van de andere Orden verstrooid waren geworden, was het van groot
belang bloei en vastheid te geven aan een Congregatie die enerzijds al deze ver-
liezen goedmaakte en anderzijds het voordeel had aan de slagen van de burger-
lijke wetgeving te ontsnappen. Tegelijkertijd deed hij een afzonderlijke aanbe-
veling aan de kardinaal-beschermheer van wie hij volgend antwoord ontving:
"
Eminentie,
"
"
Ik ontving de brief van Uwe Eminentie van 4 dezer, waardoor u
" zich gewaardigt Don Bosco aan te bevelen, wanneer hij de privileges
" voor zijn congregatie vraagt en waarvoor vernoemde priester mij reeds
" een daartoe strekkend getuigschrift gestuurd heeft. Ik ben Uwe Eminen-
" tie uiterst dankbaar omdat het mij een krachtige steun bezorgd heeft
" om in deze opzet te slagen. Donderdag eerstkomende, wanneer mijn ge-
" zondheidstoestand het zal toelaten, denk ik hierover ernstig met Zij-
" ne Heiligheid te spreken en hem ertoe te bewegen de extrinsieke moei-
" lijkheden uit de weg te ruimen die jammer genoeg opgeworpen worden door
" hen die dit zeker niet hadden moeten doen. Ik zal voor Zijne Heilig-
" heid niet verhelen dat, wanneer hij zou menen in zijn weigering te
" moeten volharden, ik mij verplicht zal zien ontslag aan te bieden als
" beschermer van deze verdienstelijke congregatie om niet de schijn te
" hebben op enigerlei wijze medeplichtig te zijn aan of onverschillig
" voor een weigering die geen andere beweegreden dan willekeur heeft.
"
Inmiddels verzoek ik u mij niet te vergeten in uwe gebeden ter-

9.10 Page 90

▲back to top


- XVII/88 -
" wijl ik u de verzekering geef dat ik eveneens voor u zal bidden en dat
" mijn verering en achting tegenover u onveranderlijk blijven. Terwijl
" ik nederig uw handen kus, bevestig ik u dat ik van u ben,
"
"
de zeer nederige en echt verknochte
"
dienaar
"
L. Kard. NINA.
Nadat hij het voorgaande document had gestuurd naar Rome, begon Don Bosco
te denken aan zijn reis naar Frankrijk omdat hij er op vertrouwde dat bij zijn
terugkeer deze aangelegenheid al een heel eindje zou gevorderd zijn.
De zaken verliepen echter niet zoals verwacht, toch kwamen twee verheugen-
de berichten hem opbeuren: het eerste toen hij op het punt stond Frankrijk te
verlaten en het tweede toen hij naar Rome vertrok.
Het eerste bericht werd hem gebracht door gravin de San Marzano, toen
hij zich te Nice bevond om terug te keren naar Italië. Deze brave Salesiaanse
medewerkster die intussen naar Rome geweest was, had aan de paus gezegd, gedu-
rende de audiëntie: - "Heilige Vader, ik vraag u ook voor Don Bosco een spe-
ciale zegen."
"Hoe kent u Don Bosco van Turijn? Waar bevindt hij zich op dit ogenblik?
Waar is hij?"
"Ik heb hem in Nice verlaten."
"Hoe is het met zijn ogen? Met zijn benen? Zeg hem dat hij voor zich-
zelf moet zorgen en dat hij zijn krachten moet sparen. Don Bosco heeft ons
vele zaken gevraagd, ernstige zaken die moeilijk te verkrijgen zijn maar we
zullen ze allemaal verlenen.
Bij het bekend maken van deze dialoog wist de gravin niet waarop de woor-
den van de paus een zinspeling waren, omdat de Opperherder geen nadere uitleg
gegeven had en zij geen vragen had durven stellen. Don Bosco echter begreep zeer
goed dat het de bedoeling was van de paus over de privileges te spreken en dat de
dame hem het gesprek zou meedelen. Het is dus niet onwaarschijnlijk dat de paus
langs deze weg de verzekering wilde geven van zijn bereidheid hem de gunsten te
verlenen.
En zo begreep Don Bosco het ook. Toen hij met zijn zonen alleen was,
zei hij hun: "Een goed teken, een goed teken. Laten we hopen dat we ditmaal
zullen verkrijgen waar we steeds naar verlangd hebben. Om er in te slagen
deze privileges te verkrijgen heb ik niets nagelaten, alles beproefd,
alles. Ik heb hiervoor vernederingen en afwijzingen doorstaan en liet me
door niets ter wereld afschrikken. Ik kon er aan verzaken maar ik wou niet.
Het was voor hen (nl. in dienst van hen die te Rome de teugels in handen heb-
ben), voor de Kerk en niet voor mij. Het was voor het welzijn van de zielen. Het

10 Pages 91-100

▲back to top


10.1 Page 91

▲back to top


- XVII/89 -
was om bij mijn dood onze Congregatie goed gevestigd achter te laten, want wat
haar wezen betreft behoort ze aan de Kerk toe. Toen iedere hoop op welslagen
verloren scheen had ik kunnen zeggen: laat het maar zo, dat zij er zelf aan den-
ken. Maar neen. Het is noodzakelijk dat wij tot het laatste doen wat we kun-
nen, zonder ook maar iets onbeproefd te laten. We weten dat, wanneer men rozen
wil plukken, men zich aan de doornen prikt, maar samen met de doornen is er
altijd de roos. Toen ik mijn smeekschrift aan Pius IX aanbood en er gesproken
werd over de privileges was de Opperherder zeer tevreden. Mgr. Vitelleschi scheen
gunstig gezind te zijn. Hij beloofde het en gaf ons de verzekering van zijn
steun, zodat ik volledig op hem vertrouwde en het gunstig resultaat van de zaak
als zeker beschouwde, maar toen dan de Heilige Congregatie samenkwam, toonde Vi-
telleschi er zich zo beslist een tegenstander van dat al de kardinalen die ons
voorheen gunstig gezind waren geweest een negatieve stem uitbrachten.(1)
Het tweede bericht hem door Don Dalmazzo te Sampierdarena gebracht scheen
iedere vrees weg te nemen van de kant die het meest onhandelbaar was. Het is be-
kend hoe de meest krachtdadige tegenstander van het toekennen van de privileges
kardinaal Ferrieri was en hij behoorde, als prefect van de Congregatie van de
Bisschoppen en Reguliere Geestelijken van ambtswege heel deze aangelegenheid te
behandelen.(2)
Nu gebeurde het dat toen deze Eminentie op 25 maart een verlamming op-
liep waardoor hij op het ziekbed gekluisterd werd, in levensgevaar verkeerde, en
zich geneigd toonde toe te geven inzake die lastige privileges, wanneer hij ge-
nezen zou zijn. De eerste dagen zal dit eigenaardige samentreffen op die 25ste
maart hem wel wat tot nadenken hebben gestemd. Het is een feit dat hij meer-
maals iemand naar de Procurator stuurde om hem te vragen een gedetailleerde
lijst aan te bieden van de privileges die men wenste te verkrijgen. Don Bosco,
die in die aangelegenheid een meer nuchtere kijk had dan Don Dalmazzo merkte
op: - "Het is mogelijk dat Ferrieri meer genoopt wordt toe te geven door de brie-
ven van kardinaal Alimonda dan door zijn kwaal... Het is wel zeker dat het afzon-
derlijk formuleren van de privileges een werk van lange adem is." Slechts twee
uren bleef Don Dalmazzo bij Don Bosco. Hij ging terug naar Rome, waar korte
tijd later zijn optimisme een deuk kreeg. De illustere zieke, voor wie Don
Bosco gebeden bevolen had, begon weer opnieuw, zodra het gevaar geweken was,
de gebruikelijke motieven voor zijn gebruikelijke weigering aan te voeren.
Hij had in zijn hart de rotsvaste overtuiging dat de Congregatie van Don Bos-
co de dood van haar Stichter niet zou overleven.
Zoals kardinaal Nina beloofd had, bepleitte hij vurig de zaak van
Don Bosco voor de heilige Vader, zoals hij zelf aan Don Dalmazzo meedeel-
de: -"Heilige Vader", had hij hem gezegd, "waarom ook niet aan Don Bosco deze
privileges verlenen? Verschilt zijn Instituut misschien van de andere? Wanneer
dan die privileges aan de anderen werden verleend,waarom ze dan ook niet aan dit
(1) Deze en andere berichten van het tweede hoofdstuk zijn geput uit reisnota's van Don
Barberis die Don Bosco naar Frankrijk vergezelde.
(2) Op hem zinspeelde kardinaal Nina in de brief die wij zo pas hebben aangehaald.

10.2 Page 92

▲back to top


- XVII/90 -
Instituut verlenen? Waarom mij dan aanstellen als Beschermheer van deze Congrega-
tie, wanneer mijn bescherming aldus in de wind wordt geslagen? Indien de Sa-
lesiaanse Congregatie deze privileges die aan al de andere congregaties verleend
worden, niet verdient, zeg me dan welke fouten ze heeft, dan kan ik advies geven
om ze te verbeteren, maar indien dit niet het geval is en men ze toch niet
wil verlenen, dan ben ik het moe steeds maar te vragen en niets te verkrijgen.
De Salesianen zouden dan gelijk hebben mij te beschuldigen dat ik hun zaken
verzuim ofwel moeten ze geloven dat ik niets bij Uwe Heiligheid vermag. Daarom
doe ik afstand van de titel van Beschermheer, omdat hij tot niets dient. En ik
ben van plan mij met dergelijke zaken niet meer bezig te houden.
"Maar neen", antwoordde de Paus, "zeg dat toch niet. Ik wil de Salesianen
goed doen, ik wil ze die gunst verlenen. Heb geduld. Kijk maar hoe ik door de
zaken overmand word.
"Ik beveel me dus aan Uwe Heiligheid aan. Het moge u behagen gevolg te
geven aan de brieven die ik u overhandig."
Maar, toen hij op een andere dag teruggekeerd was om er met de heilige
Vader over te spreken en deze brieven gevraagd werden, waren ze nergens meer te
vinden. De secretaris of kamerheer, wie het ook moge geweest zijn, had ze wegge-
nomen en in de papiermand gegooid en toen Don Bosco kwam, waren ze verdwenen.
Het was dus noodzakelijk het werk opnieuw te doen met aanzienlijk tijdverlies.
Toch scheen er voor het eerst een glimp van hoop te zijn, omdat de kardinaal-
prefect, om gezondheidsredenen toen ontslagen was van zijn bezigheden en de za-
ken alleen afhingen van zijn secretaris. Mgr. Masotti, die in de plaats van zijn
overste naar de audiëntie ging en verklaarde welwillend te staan, maar toch deed
hij niets zonder Ferrieri er over te ondervragen. Toen dan de nieuwe brieven
waarin de privileges per communicationem aan de heilige Congregatie overhan-
digd waren met bevel van de Paus dat men ze zou onderzoeken, kreeg Don Bosco als
enig antwoord de mededeling dat een Breve van Pius IX deze wijze van privile-
ges schenken afgeschaft had en dat het daarom noodzakelijk was een aanvraag te
doen waarin de afzonderlijke privileges, die men nodig dacht te hebben een voor
een werden opgesomd.
Lichamelijk lijdend wegens zijn ongesteldheden en in zijn geest terneer-
gedrukt door al die kuiperijen, maakte Don Bosco van de nood een deugd en
onderwierp zich opnieuw aan de inspanning om alles op te zoeken om er dan
de lijst van te overhandigen aan de heilige Vader met de smeekbede dat het
hem zou behagen ze toe te kennen. Zoals God het gewild had, was men nu aan
het einde toe gekomen - zo meende ten minste Don Bosco. Maar op de avond van
1 mei kwam er een brief van Zijne Eminentie Ferrieri die zeer kortaf was en waar-
in gevraagd werd dat men bij de afzonderlijke privileges die gevraagd werden, de
data zou voegen van de breven, de namen van de pausen die ze verleend hadden
en de aanduiding van de kloosterorden die er van genoten. Weer een ander ont-
zaglijk werk. Advocaat Eleonori kwam, zoals hij dat vaak placht te doen, Don
Bosco bezoeken om hem de verzekering te geven dat, niettegenstaande al die
tegenslagen, de privileges verleend zouden worden.
- "Ik weet niet meer waar mijn hoofd staat"! - riep Don Bosco uit en ik
zal genoodzaakt worden aan de privileges te verzaken. Ik zal er maar één of twee

10.3 Page 93

▲back to top


- XVII/91 -
van de voornaamste vragen en dan zal ik terugkeren naar Turijn. Willen ze mij de
privileges verlenen, dan is het goed, willen ze het niet, geduld dan maar. We
zullen voortgaan zoals wij het tot hiertoe gedaan hebben."
- "Wees gerust", herhaalde de advocaat, "U zult zien dat u alles zult ver-
krijgen, ik beloof het u. Als u dit werk niet aan kunt, dan zullen wij de breven
en de aanhalingen opzoeken."
Er werd daarom beslist aan Don Berto te schrijven dat hij dadelijk de
lijsten zou opsturen van de privileges waarvan de Oblaten van Maria, de Redemp-
toristen en de Heren van de Missie genoten. Toen deze lijsten waren aangekomen,
zetten Don Bosco en Don Lemoyne zich aan het werk en bladerden vlijtig in de
boekdelen om de gevraagde privileges, hun data en al het overige te vinden. Don
Bosco bracht hiermee verscheidene dagen door en ook Don Dalmazzo werkte er een
hele nacht aan. Eindelijk werden de privileges en de aanhalingen gekopieerd en
werd alles aan Mgr. Masotti aangeboden.(1)
Te midden van al die kommer schreef Don Bosco een brief aan Kardinaal
Alimonda, waaruit zijn droefheid en zijn berusting blijken.(2)
"
Eminentie,
"
"
Onze vrees is werkelijkheid geworden. De zaak van de privileges
" is helemaal in handen gegeven van kardinaal Ferrieri, die ons gisteren
" geantwoord heeft en zegt dat deze niet kunnen verleend worden tenzij
" elk van hen gestaafd wordt met authentieke documenten door wie en aan
" wie ze verleend werden. Daarna zal er een keuze gedaan worden onder
" de gevraagde privileges en zal onderzocht worden welke zullen ver-
" leend worden en welke niet. Dit betekent dat ik voor het ogenblik rus-
" tig moet blijven en dat ik niet meer over die aanvraag dien te spreken.
" Inmiddels is de periode van mijn bevoegdheid om getuigschriften te
" verlenen verstreken en ik zal aan de heilige Vader vragen dat mij ten
" minste die bevoegdheid zou worden bevestigd. Met Pasen heb ik niemand
" kunnen voorstellen voor de wijdingen en zal het misschien niet eens
" met Pinksteren kunnen doen.
"
Ondanks mijn aandringen heb ik geen audiëntie bij de heilige
" Vader kunnen verkrijgen sinds de 20 dagen dat ik te Rome ben.
"
Kardinaal Nina is van alles op de hoogte. Hij is er geprikkeld
" over. Hij zelf zal u schrijven.
" Wij waren overeengekomen dat het geen nut had hiervoor opnieuw
(1) Don Bosco schreef eerst een andere brief in het Latijn, die hij reeds te Turijn voor-
bereid had, waarin hij speciaal aandrong op de noodzakelijkheid dat hem de bevoegdheid zou
worden verleend getuigschriften te geven, een bevoegdheid die voor tien jaar ver- leend was
door Pius IX en die vervallen was op 3 april van dat jaar.
(2) Het origineel van deze brief bevond zich in 1899 in handen van Don Giuseppe Diverio van
Mondovi, voormalig secretaris van kardinaal Alimonda te Turijn.

10.4 Page 94

▲back to top


- XVII/92 -
" aan te dringen als de zaken in handen van kardinaal Ferrieri terecht
" kwamen en nu zijn we zo ver.
"
Mijn gezondheid is maar slapjes. Ik hoop u zo gauw mogelijk
" persoonlijk te kunnen bezoeken en mij dan wat op te beuren.
"
Met diepe verering vraag ik uw heilige zegen terwijl ik met
" dankbaarheid ben,
"
"
uw toegenegen en zeer verplichte
"
Priester Gio. Bosco.
" Rome, 3 mei '84.
De goede kardinaal antwoordde hem hartelijk en vol bezorgdheid.
"
Zeereerwaarde en Beste D. Giovanni,
"
"
Ik ontving uw brief op 3 dezer en ik aarzel er niet mee u
" de gevoelens van mijn levendig ongenoegen te laten kennen. Ik kan me
" voorstellen hoe uw hart onder dit feit moet lijden. Moed, beste
" Don Giovanni, God onderwerpt ons aan een zeer harde beproeving om
" ons beter te kunnen troosten want na de dagen van strijd zal de dag
" van de zegepraal komen.
"
Ofschoon ik weet dat u te Rome veel goed doet, beveel ik u
" toch aan spoedig naar Turijn te komen. Ik zal blij zijn u te zien
" en u te omarmen zoals ik thans in de geest doe terwijl ik van ganser
" harte ben,
"
u toegenegen als een broer,
"
Gaetano kard. ALIMONDA.
" Turijn, 6 mei '84.
Bij zijn vrienden had Don Bosco op 2 mei over een nieuwe vrees gesproken:
- "Ik doorzie", zei hij, "het plan van Ferrieri. Hij heeft gezegd dat Don Bosco
nooit de privileges zal verkrijgen. Welnu, hij zal ze op dit ogenblik niet willen
weigeren, omdat de paus zegt dat hij ze aan mij wil verlenen, maar hij zal treu-
zelen en tijd winnen." De hinderpalen gesteld aan de pauselijke audiëntie
schenen deze vooruitzichten te rechtvaardigen maar na de audiëntie veranderden de
zaken. Onmiddellijk op de avond bracht kardinaal Nina, die verlangde de afloop te
kennen, een bezoek aan Don Bosco en vertelde hem hoe de dag daarvoor Zijne Hei-
ligheid gevraagd had de aanbevelingen van Alimonda en dan het smeekschrift van
Don Bosco, gevoegd bij de nota over de privileges, voor te willen lezen. - "Het
Latijn van Don Bosco bevalt me", had de paus gezegd, "het is niet de taal van
Cicero maar het is sierlijk en eenvoudig." Dit alles wees reeds op de goede ge-
zindheid van de paus en dit bleek dan overduidelijk gedurende de audiëntie waarin
hij toestond dat in afwachting van het verschijnen van het formeel decreet Don
Bosco er zou mee voortgaan getuigschriften te verlenen.
En de beroemde breve van Pius IX die het verlenen van de privileges per
communicationem verbood? Deze breve gaf aanleiding tot een komisch tafereeltje
dat wij aan onze lezers niet willen onthouden, In juni was Don Dalmazzo ver-
plicht zich te vervoegen bij het Officie van de Congregatie van de Bisschoppen

10.5 Page 95

▲back to top


- XVII/93 -
en Reguliere Geestelijken. Er waren verscheidene Monseigneurs, onder wie Trom-
betta, de ondersecretaris, Boccafogli de medehelper van de auditeur de Lucca en
secretaris Masotti. Toen er gesproken werd over de breve, waardoor Pius IX, naar
beweerd werd, verboden had de privileges per communicationem mee te delen koes-
terden deze leden van het Officie niet de minste twijfel over de werkelijkheid
en de inhoud van het document. Maar Don Dalmazzo zei hun: - "Pardon, u verkeert
in dwaling. Dat decreet bestaat niet."
"Hoe zou het niet bestaan? Zoudt u een feit dat iedereen kent, wil-
len loochenen?"
"Welnu, met uw goedvinden, bevestig ik dat het niet bestaat."
- "Dat zegt u?"
- "Neen, dat zegt Don Bosco en in deze zaken heeft Don Bosco gezag
omdat hij deze stof goed bestudeerd heeft."
"Wat u zegt!... Wij geloven niet dat Don Bosco daarin gezag zou heb-ben."
- "Jawel, heren, en wanneer Don Bosco over deze zaken spreekt dan ver-
gist hij zich niet, omdat hij de decreten en alles wat ermee samenhangt gron-
dig kent."
"Laat dat zo zijn, maar hierin vergist hij zich grotelijks, uw Don Bos-
co. Dit staat vastEr kan geen geschil van mening daarover bestaan. — Me
dunkt dat het in het jaar 1848 was... neen, het was in 1852... Ik herinner het
mij werkelijk niet meer... Wel, het is zeker... Er kan geen twijfel over be-
staan."
Deze bevestigingen werden door de ene en de andere gedaan, maar Don Dal-
mazzo gaf zich niet gewonnen.
"Nogmaals vraag ik u excuus", hernam hij, "maar omdat het over zaken
van zo groot belang gaat, moeten wij positief te werk gaan en aanwijzen waar zich
dit decreet bevindt met vermelding van de juiste datum. Waar hebt u het gelezen?"
De gesprekspartners bekeken elkaar. Niemand had het ooit gelezen, allen
hadden erover horen spreken, zonder zich de moeite te geven de bron te raadple-
gen. Don Dalmazzo begon reeds victorie te kraaien in naam van Don Bosco, maar
een van hen sprong op en zei: - "Dat kunnen we gauw nagaan. Laten we de Col-
lectanea nemen waarin zonder twijfel de breve staat."
Collectanea in usum Secretariae S.C. Episcoporum et Regularium is de ti-
tel van een verzameling van decreten uitgevaardigd door deze Congregatie. Ze werd
samengesteld door haar vroegere secretaris en nadien haar kardinaal prefect,
Andrea Bizzarri, de onmiddellijke voorganger van Ferrieri.
Men ging dus het boek halen, men zocht en zocht en bladerde, maar van
de breve werd geen spoor gevonden. Ze namen de inhoudslijst, onderzochten ze maar
er kwam niets aan het licht. Men was genoodzaakt te besluiten dat Don Bosco ge-
lijk had. Hij wist ook waar deze legende ontstaan was. Omstreeks 1850 was de
heilige Congregatie te weten gekomen dat de Redemptoristen gebruik maakten van

10.6 Page 96

▲back to top


- XVII/94 -
sommige privileges, die misschien per communicationem verkregen waren. Ze pro-
beerden ze hun door een decreet te ontnemen, maar de Redemptoristen gingen in
hoger beroep en het decreet werd nietig verklaard. Dit vonnis had te Rome grote
weerklank en daarom besliste de Congregatie kort te gaan dat zij van dan af het
verlenen van privileges in die vorm niet meer zou toelaten. In deze private
beslissing die nooit door een publieke acte was bekrachtigd, maar die altijd
in de officies was blijven voortbestaan, had de verkeerde mening over de breve
van Pius IX haar oorsprong. Don Bosco, en men kan begrijpen waarom, had het toch
niet voorzichtig geacht in de loop van de onderhandelingen haar bestaan te be-
twisten ofschoon hij de waarheid kende.
Alles wat we verhaald hebben, viel voor nadat Don Bosco genoodzaakt was
geweest Rome te verlaten zonder tot het afsluiten van de zaak te komen.
Laat ons nu terugkeren naar Leo XIII. De belofte door hem aan Don Bosco
gedaan werd zonder verwijl in daden omgezet. Toen Mgr. Masotti op audiëntie kwam
zei de Paus: - "Ik wens dat aan Don Bosco de privileges zouden verleend wor-
den."
"Uwe Heiligheid weet wel dat de kardinaal-prefect er zich tegen verzet."
"Zorgt u er dan voor dat aan Don Bosco voldoening kan gegeven worden."
"Ik zal alles doen om te slagen in overeenstemming met het verlangen
van Uwe Heiligheid."
Daarop volgde vanwege de prefect een bedreiging dat hij zijn ontslag
zou indienen maar de Paus gaf hem de raad hierover na te denken. Op 10 mei liet
Mgr. Masotti weten dat de Heilige Vader beslist had de privileges aan de
Salesianen te verlenen per communicationem met de Oblaten van Maria. Men zou
dus de kopie van het decreet van verlening moeten opzoeken en de procurator
van de Oblaten zou de eed moeten afleggen dat deze privileges niet vervallen en
niet nietig verklaard waren. Toen hij dit gehoord had, zei Don Bosco: - "Indien
ze dit verlenen, dan verlenen ze veel meer dan er gevraagd wordt. Maar daar-
onder kan een uitvlucht schuilen om de zaak ingewikkeld te maken. Mgr. Masotti
dient thans de zaken af te handelen en begeeft zich geregeld naar de audiëntie
maar waarom doet hij niets zonder raad te vragen aan Ferrieri? Hij zou aan
de Paus een Breve van enkele regels kunnen aanbieden, die dadelijk ondertekend
zou worden. De Paus zelf heeft dit middel gesuggereerd. En zullen de Oblaten hun
privileges willen bekend maken? Alle Orden zorgen er angstvallig voor ze niet
aan andere Orden bekend te maken. En wanneer bovendien een of ander privilege
werkelijk vervallen zou zijn? Niettemin nam hij die zorg weer persoonlijk op
zich. De 11de, 12de en 13de mei bracht Don Bosco door in consult met advocaat
Eleonori en met verscheidene Monseigneurs die met hem bevriend waren. Hij ha-
merde steeds maar op de wil die door de Paus uitgesproken was. Na opzoekingen in
het archief van de Congregatie van de Bisschoppen en Reguliere Geestelijken
vond hij er enkel een Breve in die de privileges van de Passionisten aan de
Oblaten meedeelde, en hij slaagde er bovendien in de lijst van de privileges
van deze laatsten in handen te krijgen. Nu bleven er nog enkel de verrichtingen
van ambtswege over en hij meende dan ook Rome te mogen verlaten, des te meer om-
dat men in deze aangelegenheden te Rome geen haast pleegt te hebben.
.

10.7 Page 97

▲back to top


- XVII/95 -
Van uit Turijn echter bestudeerde hij de manier om het uitwerksel van de
pauselijke beloften te bespoedigen, bleef in briefwisseling met Mgr. Masotti
en moedigde de Procurator aan. Een maand na zijn vertrek uit Rome zond hij een
nieuw smeekschrift aan de Paus. Daarin herhaalde hij eerst de wezenlijke ge-
deelten van het vorige smeekschrift en voegde er de uitdrukkelijke aanvraag aan
toe dat men aan de Salesiaanen de privileges zou verlenen die door Leo XII waren
verleend geworden aan de Oblaten van de H. Maagd Maria, die deze op hun beurt
door mededeling met die van de Redemptoristen ontvangen hadden.
In de kapittelvergadering van 27 juni kon Don Bosco aankondigen dat
het decreet door mededeling niet meer met de Oblaten, maar met de Redemptoristen
op schrift was gesteld. Het decreet gezien en gelezen door Don Dalmazzo bevatte
prachtige lofuitingen voor de Salesiaanse Congregatie. Er stond in dat ze
aan de jurisdictie van de bisschop onttrokken waren. Er ontbrak nog enkel de
handtekening van kardinaal Ferrieri aan maar deze zou gezegd hebben dat hij
zijn handen in onschuld waste, als de paus het zo wilde.
Maar waarom niet de mededeling met de Oblaten? Hieraan was een manoeuvre
voorafgegaan om de zaak op de lange baan te schuiven maar het was ten voordele
van Don Bosco uitgevallen. Eerst had secretaris Masotti, die niet zeker was
van zijn chef, in aanwezigheid van Don Bosco het bestaan geloochend van de pri-
vileges van de Oblaten maar het archief gaf het antwoord. Toen hij dan het aan-
dringen van de Paus zag om eens en voor goed een einde aan het getreuzel te
stellen, merkte Mgr. Masotti op aan de Heilige Vader, dat de Oblaten geen par-
ticuliere privileges bezaten en dit was waar, zoals we zo pas hierop gewezen heb-
ben.
"En dan"? hernam de Heilige Vader. "Maak een decreet dat gelijk is
aan het decreet dat zij bezitten."
"Maar de Oblaten hebben de mededeling met de Redemptoristen."
"Welnu, maak dan een decreet dat aan de Salesianen de privileges van
de Redemptoristen meedeelt."
De weerstand kon niet verder worden doorgedreven. Men vroeg aan de Redemp-
toristen al de boeken over hun privileges, maar er was tijd nodig omdat hun Ge-
neraal afwezig was. Toen hij teruggekeerd was, gaf hij er dadelijk een kopie
van, want hij was Don Bosco zeer genegen. Mgr. de Secretaris zette zich prompt
aan het werk en opdat de Prefect geen nieuwe opwerpingen zou kunnen maken, stel-
de hij de tekst van het decreet zo op dat het aan de Salesianen in het alge-
meen al de privileges van de Redemptoristen verleende, zonder er een van in het
bijzonder aan te duiden. Het aldus opgestelde decreet bevatte de lofuitingen
aan de Congregatie waarover Don Bosco aan de leden van het Kapittel gesproken
had, maar toen Ferrieri ze las, greep hij naar de pen en schrapte hij ze volle-
dig. Dan voegde hij er een zin bij waardoor aan de Congregatie alle vergunningen
en privileges ad tempus gegeven zowel schriftelijk als vivae vocis oraculo ont-
nomen werden. Dit was een overbodige clausule omdat deze gunsten reeds verval-
len waren. Aldus werd het decreet in zeer sobere bewoordingen opgesteld naar Tu-
rijn gestuurd.
(1) Zie volume XVII, document 20. Welke de bekomen privileges waren, kan men lezen in het
boekje "Elenchus privilegiorum" (S. Benigno Canavese, 1888).

10.8 Page 98

▲back to top


- XVII/96-
Het was zes uur in de namiddag van 9 juli toen het bij heldere hemel op
korte afstand na elkaar boven het Oratorio viermaal bliksemde en donderde zo-
dat het hele Oratorio schudde alsof het in elkaar ging storten. Allen in het
huis waren verschrikt. Men vluchtte naar alle kanten en sommigen gingen
zich verschuilen bij het altaar van Maria, Hulp der Christenen. Een jongen die
boeken droeg viel door de schok en het lawaai van schrik neer van de trap die
naar de kamers boven de kerk leidt. Het laatste gekraak was verschrikkelijk. Don
Bonetti, die ziek te bed lag, riep meermaals om Don Lemoyne die zich in de kamer
daarnaast bevond. Deze kwam toegelopen maar pas na enkele minuten omdat dit
hels lawaai hem verhinderd had dadelijk zijn stem te horen.
- "Hoor, maar, hoor maar! wat een donderslagen!" zei Don Bonetti zodra hij
Don Lemoyne zag. Dat schijnt me niet natuurlijk te zijn. De duivel moet een
grote razernij kunnen afreageren. Ik zou durven wedden dat op dit ogenblik kar-
dinaal Ferrieri het decreet van de mededeling van de privileges met de Redemp-
toristen ondertekent."
"Was het maar waar"! antwoordde Don Lemoyne. "Vijftien jaar lang zwoegt
en lijdt Don Bosco om ze te verkrijgen. Het schijnt werkelijk of alles tegen
hem samenzweert."
- "U zult zien dat ik mij niet vergis", hernam Don Bonetti.
"Het zou mooi zijn dat jij hierin een profeet was. Wat een vertroosting
voor Don Bosco."
Ze lachten en voegden er niets meer aan toe. Toen wou Don Lemoyne naar
Don Berto, de secretaris van Don Bosco gaan om de gedachte van Don Bonetti bekend
te maken. Hij deed echter alsof hij niet enkel hiervoor ging en daarom nam hij
een brief mee met de bedoeling ophelderingen te vragen over het antwoord dat
gegeven moest worden. Hij klopte tweemaal aan zijn deur en Don Berto kwam
ontstemd naar buiten als iemand die wordt weggehaald van een zeer interessante
bezigheid. Hij zei hem opgewonden: - "Wat wil je van mij? Ik moet werken. Dit
duivels weer laat me niet eens de tijd om het decreet te lezen." Hij hield, in-
derdaad, een blad in zijn handen, dat hij van de ene kant naar de andere draaide
zonder de persoon die hem kwam lastig vallen aan te kijken.
- "Wat voor een decreet ?" vroeg Don Lemoyne, uiterst verrast.
- "Het decreet van de mededeling van de privileges".
- "Oh!... werkelijk waar?"
- "Zeker, het decreet door Ferrieri ondertekend."
- "Maar ik val uit de wolken! Wanneer is het aangekomen?"
- "Enkele minuten geleden. Ik gaf het aan Don Bosco en juist op dat ogen-
blik slingerde de eerste bliksem op ons toe. Don Bosco wou het lezen maar
hij kon niet. De ramen stonden open en de drie eerste bliksemschichten schoten er
bijna doorheen. Ik nam Don Bosco bij de arm, trok hem naar de andere kamer en zei
hem: - "Ga hier weg. Ziet u niet dat er gevaar is? Men zou zeggen dat die blik-

10.9 Page 99

▲back to top


- XVII/97 -
sems het op u gemunt hebben." En terwijl Don Bosco wegging, schoot de vierde
bliksemschicht los. De vuurstrook scheen zich uit te strekken tot de tafel
waarop wij het decreet gelegd hadden. Don Bosco was al te zeer bewogen en kon
zich niet dadelijk herstellen om het te lezen. Thans probeerde ik het geschrift
te ontcijferen en ik slaagde er niet in.
- "Kom, kom", zei Don Lemoyne, buiten zich zelf, "laat ons naar Don Bo-
netti gaan."
Ondertussen vertelde hij hem het gesprek dat hij zo pas met hem voerde.
In zijn kamer gekomen vertelden ze hem wat er gebeurd was met uitroepen van ver-
wondering die men zich licht kan voorstellen. Op dat ogenblik ten prooi aan
een levendige geestdrift, zei Don Bonetti aan Don Lemoyne: - "Herinnert ge u
de droom van de vier geluiden en van de regen van doornen, bloesems, bloemen
en rozen? Don Bosco had deze droom vier jaar geleden. Neem de portefeuille
die ik in mijn jas heb en geef hem mij."
Toen hij hem had, ging hij op het bed zitten en haalde er een stuk papier
uit. "Kijk hier", riep hij uit. "Don Bosco had deze droom in 1880, in de nacht
van 8 op 9 juli, dus verleden nacht en op 9 juli, nu vier jaar geleden, vertel-
de hij hem om zes uur 's avonds in het Kapittel.(1)
Groot was de vreugde en de ontroering van deze drie mannen en de ene
zei tot de andere: - "Hoe kan men nog de bescherming van de Allerheiligste Maagd
loochenen?" Dezelfde avond ontmoette Don Lemoyne Don Notario en vertelde hem
wat er voorgevallen was en Don Notario riep uit: - "Nu begrijp ik waarom bij
de vierde donderslag de hele zaal van de bibliotheek, waar ik mij bevond met een
reuk van zwavel gevuld werd en het daar zo stikkend heet werd, dat ik genood-
zaakt werd buiten te gaan. De bibliotheek van het Oratori stond met een binnen-
deurtje in verbinding met de kamer van Don Bosco.
Don Lemoyne schrijft:(2) "Dit samentreffen van bliksemschichten met een
decreet dat ons gunstig was, kan vreemd schijnen maar toch moest het erbij.
Van dit decreet kon gezegd worden dat het met groot geweld ontrukt was!
Zonder de tussenkomst van Leo XIII zou Don Bosco zijn verlangen nooit ver-
vuld hebben gezien. Ik wil het! - had de Paus gezegd. - Ik wil het! Ik wil dat
de wens van Don Bosco bevredigd wordt. - Maar wat een vernederingen, wat een te-
genwerking had Don Bosco gedurende tien jaar moeten dulden! Wij zagen hem wenen
toen het scheen alsof de hoop die hij gekoesterd had nogmaals in rook zou opge-
gaan zijn en toen ook hoorden wij hem uitroepen: Had ik vooraf geweten, hoe-
veel leed, zwoegen, verzet en tegenkantingen het kostte om een kloostercon-
gregatie te stichten, zou ik misschien niet de moed gehad hebben aan het werk
te beginnen.
Don Bosco sloeg niet veel acht op de eenvoudige vorm en vergenoegde zich
met de inhoud. "Ik ontving het decreet over onze privileges - schreef hij daags
nadien aan de Procurator. - Er zijn geen franjes bij maar de substantie is alles
(1) Cfr. boekdeel XIV, blz. 538.
(2) Vita del Venerabile Giovanni Bosco, boekdeel II, blz. 601.

10.10 Page 100

▲back to top


- XVII/98 -
en wanneer u Mgr. Masotti ziet, bedank hem dan nederig van mijnentwege en namens
heel onze Congregatie." Nu kon hij werkelijk zijn Nune dimittis inzetten. Toen
inderdaad alles gedaan was, zei hij:(1) "Nu heb ik niets meer te wensen en bid
ik tot de Heer dat hij mij komt halen." Zijn leven ging werkelijk naar het ein-
de toe. Hij streed nog drie jaar en half. Het werden jaren van fysisch lijden
maar zijn heiligheid blonk er des te helderder door.
(1) Summ. sup. virt. Num VI, par. 159. De heroica spe (getuige Don Piscetta).

11 Pages 101-110

▲back to top


11.1 Page 101

▲back to top


- XVII/99 -
HOOFDSTUK V
DON BOSCO IN HET ORATORIO - VANAF HET FEEST
VAN MARIA, HULP DER CHRISTENEN TOT HET FEEST
VAN SINT-JAN DE DOPER DE GROTE LOTERIJ VAN ROME.
Zij die in de nabijheid kwamen van Don Bosco gedurende de laatste ja-
ren van zijn leven zagen hem altijd vergezeld en bijgestaan door een jonge cle-
ricus van rijzige gestalte, met voorname manieren, met een open en joviaal uiter-
lijk. Het was de jonge geestelijke Carlo Maria Viglietti uit Turijn, die met
zijn goede karaktertrekken geboren scheen om in de wachtkamer dienst te doen.
Deze dienst was zeer delicaat wegens de hoedanigheid en het aantal van de be-
zoekers en de fysische toestand van Don Bosco: met een krachtige arm diende men
de vervallen grijsaard te ondersteunen. Don Bosco riep hem bij zich uit San
Benigno op 20 mei 1884, maar sinds lang had hij hem op deze dienst voorbereid. In
1878 had hij hem te Lanzo gezien en had hij hem gezegd dat hij hem bij zich wil-
de hebben. Twee jaar later had hij dit herhaald. Verstandig en gevoelig als
hij was, vergat hij deze woorden van Don Bosco niet meer, en verlangde hij naar
de verwezenlijking van die woorden.
Duidelijk verklaarde hij hem zijn gedachte in 1882, toen hij hem, bij het
voleinden van zijn gymnasium en het behalen van zijn licentiaat, uitnodigde op de
retraite van voorbereiding op de intrede van het noviciaat. Onder de vakantie,
terwijl de andere novicen voor een paar maand naar het college van Borgo San Mar-
tino gestuurd werden, hield Don Bosco hem bij zich in Turijn en belastte hem
met allerlei werk, ondermeer het tekenen van een geografische kaart van Patago-
nië. De jongen bracht iedere dag wat tijd door bij zijn goede vader, die hem veel
dingen vertelde, onder andere zijn dromen. Het waren vertrouwelijke mededelingen
die hem in verrukking brachten. Gedurende zijn noviciaat schreef hij hem van tijd
tot tijd en stuurde hem ook een of ander klein geschenk. Toen hij in 1883 tot de
eeuwige professie werd toegelaten, wilde hij niet dat hij gedurende de zomer met
zijn gezellen naar Lanzo zou gaan maar hield hem opnieuw in het Oratorio, waar
hij hem met grote genegenheid en vertrouwen behandelde. De jonge geestelijke
wachtte hem 's ochtends vroeg op voor de deur van zijn kamer, vergezelde hem
naar de kerk en diende zijn mis aan het altaar van Sint-Pieter, terwijl hij over-
dag in de voorkamer bleef om de audiënties te regelen. In dit alles dienen wij
een geleidelijke en noodzakelijke voorbereiding te zien op de rol die Viglietti
zou moeten gaan vervullen, wanneer hij voor Don Bosco de voortdurende, de onont-
beerlijke liefdevolle en toegewijde steun zou zijn.
Bij het naderen van dat ogenblik, gaf Don Bosco aan Viglietti een speciale

11.2 Page 102

▲back to top


- XVII/100 -
opdracht voor de komst van kardinaal Alimonda. Hij vertrouwde hem de studie en de
zorg toe voor het opstellen van een topografische kaart van het aartsbisdom, om
deze aan de nieuwe Herder aan te bieden als huldebetuiging van zijn Congregatie.
Hij werkte er ijverig aan te S. Benigno, trok met nauwkeurigheid de wegen, de
paadjes en de bergstromen en duidde de ligging aan van de huizen, kapellen, pa-
rochiekerken en kapelanijen. In november kon hij naar Turijn komen en het ge-
schenk aanbieden. Zowel de kardinaal als Don Bosco waren er zeer tevreden over.
Deze laatste was bijzonder verheugd omdat zijn dorpje en zijn geboortehuis er op
aangeduid stonden. Toen hij hem terug stuurde naar het studiehuis, zei hij hem: -
"Wil je naar Turijn komen om mijn koster te zijn?" Viglietti was buiten zich-
zelf van blijdschap en meende dat hij dit geluk niet waardig was, maar ant-
woordde hem toch dat hij in de wolken zou zijn als hij hem van dienst mocht
zijn. Ik ga naar Rome voegde Don Bosco er aan toe, en zorg dat je hier bent wan-
neer ik terug ben. Jij zult de baculus senectutis meae zijn."- Uit Rome terugge-
keerd op 17 mei riep hij hem drie dagen daarna om Don Berto en Don Lemoyne te
helpen met als persoonlijke opdracht hem overal buiten zijn kamer te begeleiden.
Maar de trouwe bewaker nam voor eigen rekening een bijkomend en zeer ver-
dienstelijk werk op zich. Hij zette zich aan het schrijven van een kroniek die
loopt van 20 mei 1884 tot 31 januari 1888. Doorgaans zijn het zeer bondige en
terloopse aantekeningen die toch een geheel vormen van berichten die hij al-
leen kon verzamelen. Van heden af zullen wij er een gewaardeerd gebruik
van maken. Om de maatstaven te kennen die hem leidden en de omstandigheden
waarin hij schreef, zal het nuttig zijn zijn slotverklaring aan te halen: "Ik
heb deze kroniek", zegt hij, "zo waarachtig als maar enigszins mogelijk is ge-
schreven. Ik heb er over gewaakt nutteloze beschrijvingen, bedenkingen, enz, te
vermijden. Ik heb eenvoudig de feiten uiteengezet naarmate ze voorkwamen of
zoals ik ze van Don Bosco zelf of van anderen die ik dan noem, vernomen heb.
Indien ik mij soms vergist heb, dan zal men mij dit niet kwalijk nemen; vooral
als men er goed op let dat, wanneer wij op reis waren, het vele werk meestal ver-
hinderde dat ik overdag zou schrijven. Alleen 's avonds kon ik een paar noti-
ties nemen (...). Alles wat hier verhaald wordt, werd geschreven door
iemand die Don Bosco noch overdag, noch bij nacht verliet en die op de hoog-
te was van al zijn geheimen. Daarom kon ik meer dan vele anderen zeggen wat
rond deze heilige man gebeurde." De kroniek eindigt aldus bij de dood van Don
Bosco.
De verbetering van de gezondheidstoestand van Don Bosco werd in het Ora-
tori opgevat als een genade van de Madonna. Niemand wist iets af van de geheim-
zinnige verschijning van Louis Colle, maar allen wisten hoeveel men voor hem
gebeden had tot Maria, Hulp der Christenen, en hoe hij juist op de eerste dag van
de noveen beter begon te worden. Men zag met genoegen dat hij vrij gemakkelijk
kon lopen en diegenen die zeer intiem met hem waren wisten wel dat het volume
van zijn lever gelukkig veel verminderd was. Onvermoeibaar bleef hij werken, want
hij meende dat de terugkeer van zijn krachten zeker geen uitnodiging was om te
gaan rusten, maar een oproep tot intenser werk. Daarom richtte hij al dadelijk
zijn gedachten op de eerstkomende conferentie.
Ondertussen moest hij onverwijld een verplichting nakomen, nl. een be-
zoek afleggen bij de aartsbisschop, maar hij had er de tijd niet voor. Want nau-
welijks had Zijne Eminentie vernomen dat hij aangekomen was of hij verscheen on-

11.3 Page 103

▲back to top


- XVII/101 -
verwachts in het Oratorio waar hij ongeveer een uur bij Don Bosco bleef.
In zijn zaken was Don Bosco steeds vooruitziend. Sinds half april was
hij druk bezig geweest met de modaliteiten van de conferentie, al had hij op
dat ogenblik reeds zoveel zorgen. Op 19 april liet hij zijn secretaris aan
Don Rua schrijven: "Een laatste advies in naam van Don Bosco. Hij laat het aan
jou over te beslissen wanneer de conferentie aan de Salesiaanse medewerkers
en een andere aan de medewerksters moeten zijn. Desgevallend zou de eerste
gehouden kunnen worden op 20 mei en de tweede op 23 mei. De kerk van Maria, Hulp
der Christenen, zal voor deze samenkomst worden uitgekozen. Ze zouden om 16 uur
kunnen plaats hebben. Neem een beslissing en laat ze drukken in het Bollet-
tino."
Er werd maar één conferentie gehouden in de kerk van Maria, Hulp der
Christenen. Twee dagen tevoren stuurde Don Bosco een uitnodigin. Er kwamen niet
minder dan tweeduizend personen, onder wie Franse dames en heren. Zijn eenvoudige
toespraak daalde op de aandachtige toehoorders neer als een rustige en weldoen-
de regen op het dorstige grasperk van een hof.(1)
"
Op deze dag spreek ik tot u met veel genoegen, zowel wegens de
" zaken die ik u te zeggen heb als wegens het feit dat ik u dit jaar toe-
" spreek in de kerk van Maria, Hulp der Christenen. En het is waarlijk
" aangenaam te spreken tot de medewerkers en de medewerksters op deze
" plaats die wij kunnen noemen het huis van Maria en het huis dat zij
" zelf gebouwd heeft: aedificavit sibi domum Maria. Ik wil nl. spreken
" over uw vroomheid en vragen dat we elkander zouden helpen bij het vroom
" vieren van het feest van Maria, Hulp der Christenen: ik wil u de gunsten
" aantonen die zij in het begin bewezen heeft aan hen die hebben bijgedra-
" gen tot het bouwen en het versieren van deze kerk die haar toegewijd is.
"
Toen men aan de bouw begon, ontbraken de stoffelijke middelen
" daartoe. De arbeiders moesten betaald worden en Don Bosco had geen geld.
" En nu was er een dame die op zijn aanraden zich aan Maria aanbeval en
" Maria schonk haar op wonderbare wijze de gezondheid terug. Uit dankbaar-
" heid schonk de dame ter ere van de Madonna het nodige geld om aan de
" arbeiders de eerste halve maand uit te betalen. Anderen vernamen dit
" feit, riepen eveneens Maria aan met de belofte een gift te zullen doen
" voor haar nieuwe kerk en verkregen van haar buitengewone gunsten. Toen
" begon een niet meer onderbroken reeks van genezingen van zware ziek-
" ten en kwamen van overal giften toe voor gunsten die men ontvangen had
" of nog afsmeekte en zo groeide deze kerk van dag tot dag alsof er een
" betovering mee gemoeid was.
"
Toen de ruwbouw af was, moest ze versierd worden en ook hierin
(1) De met de hand geschreven kopie die diende voor het Bollettino (juli, 1884) vertoont
drie kleine door Don Bosco aangebrachte wijzigingen. Wij onderstrepen ze. Bij de eerste
had de kopiist geschreven: "en hem te helpen celebreren." Men lette op de verbetering.

11.4 Page 104

▲back to top


- XVII/102 -
" voorzag Maria, Hulp der Christenen. U ziet hier, bv., het altaar van
" Sint-Pieter. Hoe werden de onkosten hiervan betaald? Ik geef het ant-
" woord. Een vrome dame van Rome was ziek, beval zich aan Maria aan, ge-
" nas miraculeus en schreef dadelijk dat men voor haar rekening in haar
" kerk een altaar zou bouwen. Dit altaar werd opgebouwd en het is het
" altaar van Sint-Pieter. Een weinig verder is er een altaar toegewijd
" aan de heilige martelaren van Turijn Solutore,
" Avventore en Ottavio van het Thebaans legioen, en aan Sint-Anna. En
" wie liet het oprichten? Een andere Romeinse dame ook door een grote
" genade door tussenkomst van Maria begunstigd. Ook zij was zwaar ziek,
" beloofde dit altaar te laten bouwen en kreeg dadelijk haar gezondheid
" terug. Aan de andere kant, daar op de achtergrond, bevindt zich het
" altaar van het Heilig Hart en ook dit herinnert ons aan een genade
" verkregen door een persoon uit Milaan, die ten teken van dankbaarheid
" er de kosten van op zich nam. We stellen vast dat het altaar van Sint-
" Jozef met het hekken en het schilderij de vrucht is van op dezelfde ma-
" nier verkregen genaden. De vloerbedekking van de kerk, de kansel van
" waar ik u toespreek zijn het gevolg van een verkregen gunst. Een gift
" van verdienstelijke schenkers als een huldebetuiging aan Maria, Hulp der
" Christenen, is het koperen beeld dat zich op de koepel bevindt. Het dok-
" saal is het werk en de gift van een meester timmerman. Indien wij een
" opsomming zouden willen maken van al de delen en versieringen van deze
" kerk, dan zouden wij er nooit mee ophouden, omdat we kunnen zeggen dat
" de zuilen, de gewelven, het dak, iedere steen, iedere tegel en iedere
" versiering een genade is van Onze-Lieve-Vrouw.
"
In de sacristie hangen ex-voto's die de bewijzen zijn van even zo-
" vele gunsten. Men ziet daar een moeder wiens zoon aan de dood ontsnapt
" is, iemand die van hevige kiespijn genezen werd, een gevaarlijke val
" die verhinderd werd, enz. En ik zelf ben ertoe verplicht u bijzonder-
" heden te vertellen die mijn persoon aangaan. U zult wel weten dat mijn
" gezondheidstoestand enige tijd geleden bedenkelijk was en dat ik niet
" kon werken. Welnu, op de 15de van deze maand, de eerste dag van de
" noveen, begon ik beter te worden. De beterschap groeide van dag tot
" dag aan en thans, door een gunst van Maria, voel ik mij zo goed als vele
" jaren geleden.
"
Indien het me toegestaan was te spreken over de geestelijke gunsten
" door haar getrouwen verkregen bekend te maken, zouden wij een prachtige
" hymne kunnen zingen ter ere van de machtige Maagd, Hulp der Christenen.
" Er zijn vrouwen wier echtgenoten tot beter gevoelens werden gebracht,
" vaders en moeders wier kinderen ongezeglijk waren en opnieuw gehoorzaam
" werden, zondaars en zondaressen die hun zonden beweenden, een goede
" biecht spraken en nu een voorbeeldig leven leiden.
"
Maar u, dames en heren, zult mij zeggen: waarom spreekt u over
" deze feiten en gunsten op de vooravond van het feest van Maria, Hulp
" der Christenen? Ik antwoord u: om u allen aan te sporen uw vertrouwen
" te stellen op haar goedheid en macht, en opdat u het middel zou leren
" kennen dat u moet gebruiken om gemakkelijk gunsten te verkrijgen Deze
" hemelse Moeder houdt reeds de genaden voor ons gereed en wil enkel dat
" wij ze haar zouden vragen en dat wij zouden beloven de werken te helpen
" en te bevorderen die strekken tot de eer van God, tot haar eer en tot
" voordeel van de zielen, vooral van de arme

11.5 Page 105

▲back to top


- XVII/103 -
" jeugd, zoals de medewerkers en medewerksters dit doen. Ik ben er zeker
" van dat allen onder u, die aan Maria gunsten vragen deze zullen ver-
" krijgen, indien ze, wel te verstaan niet in strijd zijn met het wel-
" zijn van hun ziel.
"
Morgen zal hier veel gebeden worden voor u, die onze weldoeners
" en weldoensters zijt en niet enkel morgen, maar in deze kerk wordt voort-
" durend voor u gebeden. Iedere dag komen hier 's morgens vroeg een paar
" honderd jongens samen, bidden een derde deel van de Rozenkrans, horen
" de heilige Mis, terwijl vele jongens en volwassenen te biechten gaan
" en tot de Heilige Tafel naderen. Om half acht doen weer enkele honder-
" den andere jongens hetzelfde en op ieder uur komen er hier een bezoek
" brengen aan Jezus in het Allerheiligste en bij Maria, Hulp der Christe-
" nen. Sommigen komen hier mediteren en een geestelijke lezing doen, an-
" deren komen personen aanbevelen die gebeden hebben gevraagd voor gun-
" sten van allerlei aard. Zo gaan de vrome oefeningen steeds verder van
" de vroege ochtend tot de late avond zonder onderbreking. Welnu, al de-
" ze gebeden zijn er in het bijzonder op gericht de zegeningen van de he-
" mel af te smeken over onze weldoeners en weldoensters van Italië,
" Frankrijk, Spanje, Amerika en van alle delen van de wereld. En ik geloof
" dat om al de gebeden die tot haar opstijgen, haar zegeningen van jaar tot
" jaar overvloediger worden.
"
Ik moet u ook nog zeggen dat Onze-Lieve-Vrouw gunsten verleent
" niet alleen hier maar ook elders. Nu het einde van mijn dagen zo dicht-
" bij is, ben ik zeer blij te zien dat Maria's gunsten van dag tot dag
" en overal vermeerderen in plaats van te verminderen. Ze vermeerderen
" in Italië, in Frankrijk, in Spanje, in Portugal, in België, in Rusland,
" in Polen, in Oostenrijk, in de Argentijnse Republiek, in Uruguay en
" in Patagonië. Alle dagen ontvangen wij van heden af ook uit dit zeer
" verre gebied lange verhalen over buitengewone gunsten die verkregen wor-
" den door de voorspraak van Maria, Hulp der Christenen. En de Salesiaan-
" se medewerkers en medewerksters zijn de werktuigen van wie God zich
" bedient om steeds meer Zijn glorie en de glorie van Zijn Moeder te
" verspreiden. U allen moet hier tevreden over zijn en intussen het
" grootste vertrouwen stellen in de bescherming van Maria.
"
Ik heb deze zaken bondig uiteen willen zetten om geen misbruik
" te maken van uw goede wil. Toch voeg ik er nog aan toe dat ik te Rome
" geweest ben op audiëntie bij de heilige Vader Leo XIII. Hij heeft over
" de Salesiaanse medewerkers gesproken en hij heeft mij gezegd dat hij
" ze van ganse harte zegent, dat hij iedere dag voor hen bidt. Hij her-
" haalde dat hij niet enkel medewerker maar de eerste werker wilde zijn,
" omdat, zei hij, de pausen steeds aan het hoofd moeten staan van alle
" werken van liefdadigheid, vooral wanneer deze het welzijn van de jeugd
" beogen. Toen hij vernam welke aanzienlijke werken er uitgevoerd waren
" en wat er nog gedaan moet worden voor de bouw van de kerk van het hei-
" lig Hart van Jezus te Rome heeft hij de verplichting op zich genomen
" voor zijn rekening de voorgevel van deze kerk te laten bouwen, wat
" zeer veel zal kosten. Hij verlangt ook dat naast de kerk een jongens-
" tehuis zou komen en wij zijn er al mee begonnen. Maar waarom zult
" u me vragen, een nieuw tehuis te Rome waar er reeds zovele zijn? Ik
" zal u daarop antwoorden dat de meeste instituten te Rome wegens hun
" doel en in de stichtingsakte eisen dat de jongens aan bepaalde voor-
" waarden voldoen. Daardoor kunnen velen niet aangenomen worden„ Sommige

11.6 Page 106

▲back to top


- XVII/104 -
" eisen bijvoorbeeld, dat de jongens uit home komen, andere dat ze tot
" bepaalde steden of naties behoren en dan zijn ze meestal wegens de tijd
" die wij beleven en de omstandigheden onvoldoende geworden voor de be-
" hoeften. Welnu, de Paus wil een echt katholiek instituut dat de arme
" jongens die zich in gevaar bevinden opneemt, niet alleen Romeinse en
" Italiaanse, maar ook Franse, Duitse, Spaanse en alle andere van om het
" even welke nationaliteit en maatschappelijke stand, met als enige
" voorwaarde dat ze gevaar lopen voor hun ziel of voor hun lichaam. De
" heilige Vader wil dit werk absoluut en daarom beveelt hij het warm
" aan bij de medewerkers en medewerksters die er door hun aalmoezen toe
" bijdragen.
"
Met grote tevredenheid hoorde hij mij dan ook spreken over de
" kerk van Sint-Jan de Doper te Turijn. Naast de kerk toegewijd aan de
" apostel van de christelijke naastenliefde, was er ook een tehuis nodig
" om te kunnen zeggen: hier ziet u hoe de apostel van de christelij-
" lijke liefde vereerd wordt. Het tehuis werd door ons begonnen, er wordt
" aan gewerkt en het is bijna klaar, naar ik hoop nog dit jaar, zodra het
" weldra met jongens gevuld zal zijn. Toen de opperherder dit hoorde
" zei hij tot besluit: - Indien wij een goede maatschappij willen
" dan dienen wij al onze inspanningen gericht te houden op de Christen:
" die opvoeding van de jeugd die binnenkort de mensheid zal regeren.
" Indien de jeugd goed opgevoed zal worden, zal de maatschappij zede-
" lijk goed zijn. Wordt ze slecht opgevoed dan zal de maatschappij van
" kwaad tot erger komen en dan zullen de zonen, eenmaal man geworden,
" zich beklagen over de slechte opvoeding door hun ouders, als ze hun
" gedachtenis maar niet moeten vervloeken. - Dit zijn de gevoelens van
" de plaatsvervanger van Jezus Christus die tot slot van de audiëntie
" aan allen zijn apostolische zegen schonk.
"
Om de speciale bescherming te verdienen van Maria, Hulp der
" Christenen, en te beantwoorden aan het vurig verlangen van de heilige
" Vader, moet ieder van u er intussen voor zorgen te doen wat in zijn
" vermogen ligt ten bate van het tehuis van het Heilig Hart te Rome en
" van het tehuis van Sint-Jan in deze stad. Uw liefdadigheid helpt de
" burgerlijke maatschappij, de christelijke families en, laat het ons
" maar zeggen, ook de niet-christelijke families, omdat uw liefdadig-
" heid minstens bereikt dat er dan toch mensen zullen zijn die goed
" opgevoed en goed onderricht zijn, zodat er vrede zal heersen in het
" gezin en vader en moeder en de familieleden zullen merken dat de kin-
" deren hen beter zullen gehoorzamen. In plaats van hun gesel te zijn
" zullen hun troost en de steun van hun ouderdom worden.
"
Ik zal u nog meer zeggen. Uw liefdadigheid zal u en uw gelief-
" den nuttig zijn, want God zal zijn belofte houden en u het honderd-
" voudige schenken in dit leven en een eeuwige beloning in het andere
" leven.
"
Het ligt in mijn bedoeling morgen de heilige mis op te dragen
" om over u en over uw verwanten, over uw geestelijke en tijdelijke be-
" langen uitgelezen zegeningen af te roepen, maar vooral om de mooiste
" genade te verkrijgen, nl. eens allen samen in het paradijs te zijn om
" God te loven en te genieten samen met onze lieve moeder Maria, Hulp
" der Christenen.

11.7 Page 107

▲back to top


- XVII/105-
Don Bosco had gesproken met een kracht die bij hem niet meer gebruike-
lijk was en, toen hij van de kansel was gekomen, zei hij zelfs dat hij gemakke-
lijk nog langer had kunnen preken. Dank zij zijn betere conditie kon hij de last
van deze plechtigheid dragen.
Op de dag van het feest kwamen in de kerk en de omliggende gebouwen tal-
rijke groepen van gelovigen toegestroomd niet alleen uit heel Italië maar ook
uit het buitenland. De kardinaal-aartsbisschop en zijn hulpbisschop, Mgr. Ber-
tagna verrichtten de gewijde diensten tot grote tevredenheid van Don Bosco, die
eindelijk aan deze ceremoniën de grootste liturgische luister kon geven. Omdat
er in die dagen veel gesproken werd over de pas geopende tentoonstelling te
Turijn, beschreef de Unità Cattolica van 27 mei het feest als een katolieke ten-
toonstelling, wegens de toeloop van volk, wegens de grote vroomheid waarvan blijk
werd gegeven, en ook wegens de pracht van de eredienst en de gewaden en de uitge-
lezen muziek die er uitgevoerd werd. Ziehier het slot van dit artikel: "Wij wil-
len dit eenvoudig relaas niet sluiten zonder een dankwoord aan de bevorderaar
van deze glansrijke feesten te Turijn, die onder ons het geloof brandende houden
en de christelijke vroomheid doen opflakkeren; welke lof zou zijn werk recht
doen? In plaats van de eerbetuigingen van arme journalisten moge Don Bosco de
achting, de verering en de genegenheid genieten van de mensen van Turijn. Hij
moge de bescherming genieten van de Heilige Maagd, Hulp der Christenen. Hij ge-
niete de lof, de zegen en de beloning van God, aan wiens glorie hij zijn leven
gewijd heeft."
God alleen kon, inderdaad, de overvloed meten van de geestelijke vruch-
ten die de ijver van Don Bosco in de zielen door deze plechtige vieringen be-
werkte. Dit werd bewezen door een tafereel dat zich afspeelde in de ochtend
van 24 mei onder de ogen van verscheidene getuigen. Omstreeks acht uur, ter-
wijl hij zoals gewoonlijk in de sacristie biecht hoorde voor de jongens van
het Oratorio, kwam een heer van rond de dertig binnen en ging bij de muur
staan, waar hij bleef toekijken hoe de kleine penitenten de een na de ander
hun geheimen aan de vader van hun ziel gingen toevertrouwen. De houding van
de man trok de aandacht van de priesters belast met de diensten voor het pu-
bliek. De onbekende gaf een ernstige indruk. Af en toe deed hij een paar stap-
pen vooruit en ging dan weer opnieuw zijn observatiepost innemen. Toen de
jongen die naast Don Bosco neergeknield was opstond, kwam hij naderbij maar
knielde niet. Toen Don Bosco zag dat hij niet wegging, vroeg hij hem wat hij
wilde.
"Ik weet het niet", antwoordde hij. -
- "Wilt u biechten?"
"Zeker niet! Ik geloof er niet in."
"Indien u niet komt biechten, wil dan achteruitgaan en laat de ande-
ren komen."
Maar het leek wel alsof hij niet achteruit kon gaan en een innerlijke
kracht hem daar vast genageld hield. Om geen tijd te verliezen wendde Don Bosco
zich naar de andere kant toe en hoorde de biecht van de laatste jongen. De an-
der bewoog zich niet. Dit was voldoende om te begrijpen dat het ging om een
ziel die door Gods genade achtervolgd werd. Don Bosco gaf hem een zacht maar be-
slist teken dat hij moest knielen. Hij gehoorzaamde als een automaat.

11.8 Page 108

▲back to top


- XVII/106 -
Wat er tussen Don Bosco en die man voorgevallen is, weet God alleen. De aanwezi-
gen zagen hem uiterst bewogen en met de ogen vol tranen opstaan en iemand hoorde
hem uitroepen: - "Het is de Madonna die mij hier gebracht heeft!"
Dan ging hij de kerk binnen, bleef er een hele tijd in gebed verzonken terwijl
hij vaak de blikken opsloeg naar het beeld van de allerheiligste Maagd.
Velen kwamen voor zich zelf of voor anderen tijdelijke gunsten afsmeken.
Gedurende de noveen te Montemagno verkreeg de dertienjarige jongen, Giovanni
Vaira, de gezondheid die hij vandaag nog als Salesiaans priester in Patagonië
geniet en waarvan hij hier de genade kwam afsmeken van Maria, Hulp der Chris-
tenen, door de bemiddeling van Don Bosco. De jongen had een kwaal aan zijn
linkervoet die hem verschrikkelijk folterde. Gedurende vier maanden werd hij
door de geneesheren met allerhande kuren verzorgd maar zonder succes. Zijn alge-
mene uitputting had van hem een geraamte gemaakt. Door zijn moeder naar Turijn
gebracht hoorde hij dat zijn been hoognodig afgezet moest worden. Moeder en
zoon kwamen daartegen in verzet. Een brave dame die medelijden met hen had, zei:
- "Waarom brengt ge uw zoon niet naar Don Bosco om hem te laten zegenen? Iede-
re dag gaan er zoveel zieken naar hem toe en worden genezen." De raad werd opge-
volgd, Don Bosco vroeg aan de jongen of hij veel hield van Maria, Hulp der Chris-
tenen. "Ja", antwoordde de jongen. Toen gaf hij hem zijn zegen en schreef hij
hem voor een noveen te houden met de belofte dat hij voor hem zou bidden. De
noveen was nog niet ten einde of van de kwaal bleef enkel de herinnering over.
Toen hij hem zegende had Don Bosco gezegd dat hij eens tot zijn zonen zou
behoren. Enkele jaren later werd hij Salesiaan.
Terwijl te Turijn het volk zo vurig Don Bosco en zijn Madonna opzocht,
gebeurde er in een stad in het Zuiden een van die feiten die wij wel als te-
ken van de tijd kunnen beschouwen. Te Capua kwam een schoolinspectrice op be-
zoek in een opvoedingsinstituut dat geleid werd door kloosterzusters en ont-
dekte dat men er de Geschiedenis van Italië van Don Bosco bestudeerde. Ver-
ontwaardigd alsof het over een ernstig schandaal ging, deed ze aangifte van het
feit en kende geen rust zolang zij niet de zekerheid had dat het boek weldra
uit de school verbannen zou worden. "Don Bosco schreef toen een krant van die
plaats (1) - is een priester uit Turijn die sinds lang met ruime giften van wel-
doensters in die stad een wezenhuis gesticht heeft. Hiervoor dienen wij hem
te prijzen. Maar voor de Geschiedenis van Italië die hij uitgegeven heeft zou
geen straf hem te zwaar zijn." Deze strenge uitspraak was gebaseerd op het
verwijt van een drievoudige misdaad die hij door het schrijven van dit boek
begaan had, nl. de ophemeling van de Bourbons, de verdediging van de tijde-
lijke macht van de pausen en afkeer voor ieder gevoel van vrijheid. Het mis-
haagde de journalist zeer dat Tommaseo dit "eerloos" boek aan de scholen had
aanbevolen en om de vurige Dalmatiër te verontschuldigen deed hij een beroep op
de dubbele hypothese dat hij ofwel een ogenblik de kluts kwijt geweest was ofwel
dat zijn "aanbeveling" "een louter bedrieglijk uitvindsel van Don Bosco geweest
was." De jeugd opvoeden volgens de beginselen van dat boek, kwam er op neer voor
Italië "een geslacht van kruipdieren" voor te bereiden. Kruipdieren waren er in-
derdaad al te veel. Het was maar goed voor Italië dat Don Bosco zijn leven be-
(1) La Compania libera, 27 mei 1884.

11.9 Page 109

▲back to top


- XVII/107 -
aan het bereiden van tegengif.
Toen de feesten voorbij waren, hield hij zich actief bezig met het ver-
zorgen van de Romeinse loterij, die, zoals wij al zeiden, op 27 mei was goedge-
keurd. We geven hiervan ten eerste de volgende omzendbrief.
"
De grote goedheid, waarmee u meermaals bijgedragen hebt tot het
" bouwen van een kerk ter ere van het Heilig Hart van Jezus te Rome op
" het Castro Pretorio, laat me hopen dat enkele inlichtingen over de
" werken die reeds uitgevoerd zijn en andere die nog uitgevoerd moeten
" worden u aangenaam zullen zijn.
"
Het is u reeds bekend dat zowel de kerk als het tehuis in opbouw
" naast de kerk moeten herinneren aan de roemrijke Pius IX en aan het
" monumentale geloof van de katholieken. Het is u eveneens bekend dat het
" uitvoeren van dit werk door paus Leo XIII toevertrouwd werd aan de Sa-
" lesiaanse medewerkers. Deze hebben die grote opdracht aanvaard. Er
" werd een terrein gekocht dat groot genoeg was om een kerk en een
" weeshuis op te richten. Met buitengewone inspanningen kon het grond-
" werk uitgevoerd worden en in enkele jaren vorderden de werken zo snel
" dat het koor voor de zangers en ook het priesterkoor reeds voltooid
" zijn.
"
Zijne Eminentie kardinaal-vicaris hield rekening met de grote
" moeilijkheden van deze talrijke bevolking om zich van haar godsdien-
" stige plichten te kwijten en hun kinderen te laten onderrichten. Daar-
" om heeft hij zich op 23 maart jl. naar het gebouw begeven om het reeds
" klaar zijnde gedeelte in te zegenen en nu zijn reeds duizenden gelo-
" vigen in staat de goddelijke diensten bij te wonen en er vrome oefenin-
" gen te volbrengen.
"
Op 9 mei had ik het grote geluk neer te knielen aan de voeten
" van de plaatsvervanger van Jezus Christus. De heilige Vader was ver-
" heugd bijzonderheden te vernemen over deze grote onderneming. Hij toon-
" de zijn grote tevredenheid, loofde de liefdadigheid van de schenkers
" maar was niet weinig bezorgd toen hij vernam dat men verplicht was
" geweest de werken te vertragen wegens financiële moeilijkheden. "Ga er-
" mee door, zei hij mij, de mildheid van de gelovigen zal u niet in de
" steek laten. Bestudeer de manier waarop u de noden van deze kerk be-
" kend kunt maken. Wijs op de noodzakelijkheid in Rome een jongenste-
" huis te hebben voor arme jongens die uit alle delen van de wereld ko-
" men en zich in de stad verlaten voelen en u zult helpers vinden.
"
Toen heb ik gewezen op de edelmoedige hulp die wij uit verschil-
" lende landen ontvingen. Ik heb beloofd dat ik in naam van Zijne Hei-
" ligheid opnieuw een beroep zou doen op de openbare weldadigheid en
" daarom vroeg ik voor onze verdienstelijke weldoeners een speciale zegen.
" Zijne Heiligheid, hierdoor zichtbaar aangedaan, voegde er aan toe:
" Graag verleen ik mijn apostolische zegen aan alle medewerkers en
" verdienstelijke weldoeners. Ik zal niet nalaten iedere dag voor hen in
" de heilige mis te bidden, voor de vrede in hun gezinnen, voor de voor-
" spoed in hun tijdelijke belangen en voor de goede uitslag bij de Chris-
" telijke opvoeding van hun kinderen.
"
De opperherder zette zijn toespraak voort en zei: "Omdat de hei-
" lige vader niet enkel moet meewerken maar zelf moet werken, wil ik ook
" stoffelijk tot deze onderneming bijdragen. Daarom wil ik niettegenstaande
" de financiële moeilijkheden waarin ik mij bevind, al de onkosten op mij

11.10 Page 110

▲back to top


- XVII/108 -
" nemen die nodig zijn voor de voorgevel van deze kerk. De muren, de
" versieringen, de ramen, de drie poorten zullen voor mijn rekening zijn.
" Op die manier zal de wereld vernemen hoe het Hoofd van de Kerk de gods-
" dienst verspreidt en steunt en nooit weigert deel te nemen aan werken,
" die tot het voordeel strekken van de burgerlijke maatschappij, vooral
" van het uitverkoren gedeelte van het menselijk geslacht, de jeugd,
" tegenover wie Opperherders steeds blijk hebben gegeven en nog geven
" van hun grote bezorgdheid. Daarom vertrouw ik er op dat vele katholie-
" ken mijn voorbeeld zullen volgen en edelmoedig ons te hulp zullen ko-
" men om dit weldadigheidswerk en andere weldadigheidswerken te vol-
" brengen tot meerdere glorie van God en tot heil van de zielen.
"
Deze liefdevolle woorden van de heilige Vader heb ik getracht te
" beantwoorden met het uitspreken van mijn oprechte dank en door hem de
" verzekering te geven dat wij allen tot God zouden bidden voor het wel-
" zijn van de heilige Kerk en dat wij onze vurigheid zouden verdubbelen om
" mee te werken bij het uitvoeren en het ondersteunen van de werken die
" de onuitputtelijke liefdadigheid van de paus aanbeveelt en bevordert.
"
Mijnerzijds, geachte medewerkers, betuig ik u mijn diepe dank-
" baarheid. Ik zal niet nalaten voor u te bidden en ook te laten bidden
" door de jongens die door uw weldaden begunstigd werden om een geluk-
" kig leven voor u te verkrijgen in de tijd en een zeer gelukkig leven
" in de eeuwigheid.
"
Uw zeer verplichte dienaar,
"
Priester Gio. Bosco.
" Turijn, 31 mei 1884.
Deze omzendbrief in de katholieke kranten (1) ging een persoonlijke uit-
nodiging vooraf die hij zou richten tot de medewerkers en tot de medewerksters
opdat zij hem behulpzaam zouden zijn bij de verkoop van de biljetten. Met dit
doel stuurde hij aan elk een pakje dat ze voor zich zelf konden houden of uit-
delen, met verzoek de prijs te innen en aan hem over te maken. Bovendien liet
hij de Procurator niet met rust.
"
Beste Don Dalmazzo,
"
"
Neem inzage van de twee hierbijgevoegde brieven en breng ze of
" stuur ze dadelijk naar hun bestemming. Het gaat over uiterst dringende
" zaken. Alles is klaar voor de verzending van de biljetten maar stuur ze
" ons.
"
Wij bidden veel voor al de dames die onze werken bevorderen en
" wij vragen onophoudelijk het honderdvoudige als beloning voor hun
" liefdadigheid.
"
Omnibus confratribus nostris in Domino salutem dicito.
"
" Turijn, 8 juni '84
Uw toegenegen vriend,
"
Priester Gio. Bosco.
(1) Hij werd ook gepubliceerd door Fede e azione van Malta (5 juli 1884).
(2) Brief aan Don Dalmazzo, Turijn, 15 juni 1884.

12 Pages 111-120

▲back to top


12.1 Page 111

▲back to top


- XVII/109 -
De "uiterst dringende zaken" waren aanvragen voor eretekens, waarover
hij zal schrijven: "Voor ons zijn het belangrijke wisselbrieven voor het Heilig
Hart." Of zoals hij het later nog zal uitdrukken:(1) "Ik begrijp dat we
schulden hebben en dat wij ons met alle middelen moeten inspannen om de werken
voort te zetten, maar voor het ogenblik zijn de vermelde eretekens de enige geld-
bron."
Hij riep ook de Salesiaanse directeurs te hulp en op welke manier hij ze
aanspoorde mee te werken, zien wij uit volgend biljet aan de directeur van het
college van Este gericht.
"
Beste D. Tamietti,
"
"
Als inzamelaar kan je veel hulp krijgen van de families die je
" kent, vooral van de dames die zorgen voor inschrijvingen ook van kleine
" bedragen, en van de instituten met hun leerlingen, jongens en meisjes
" het zo aanleggen dat iedere persoon in het college voor een bepaalde
" gift zou inschrijven.
"
Wanneer het gezegelde papier onvoldoende zou zijn neem dan on-
" gezegeld papier. - Vale,
"
Priester Gio. Bosco
" Turijn, 26-6-1884.
Veel hulp voor de werken van Don Bosco kwam van personen die niet alleen
weinig bemiddeld, maar echt arm waren. Als we alle documenten konden voorleg-
gen, zou men kunnen vaststellen hoe het gezegde: "Wee de armen, indien er geen
armen zouden zijn!" aan de werkelijkheid beantwoordt. Een nederige kamenierster,
uit Reggio Emilia en in dienst te Novara, die misschien haar meesters had horen
spreken over de loterij van Don Bosco, schreef hem op 30 juli: "Ook ik wens bij
te dragen met mijn maandsalaris tot het opbeuren van het lot van mijn gelijken.
Ik laat u weten dat ik 20 biljetten van de reeks A ontvangen heb. Ingesloten
stuur ik u per aangetekende brief het bedrag van 20 lire. Het dienstmeisje
heette Angela Duri en deed haar dienst in het huis Duelli. In haar brief her-
innerde zij er aan dat ze opgevoed was in haar dorp door de Zusters van Liefde
dank zij de liefdadige giften van weldoeners. In die zin bedoelde ze haars gelij-
ken te hulp te komen.
Er waren 5.700 prijzen uitgestald zoals blijkt uit de gedrukte lijst.
Paus en Koning stonden in elkaars nabijheid vermeld. Leo XIII had een waar-
devol gouden medaillon geschonken met elf Oosterse parels en een camee met zijn
portret. Umberto I schonk een prachtige en sierlijke vaas in ceramiek. Koningin
Margherita had eveneens een vaas gestuurd. De kardinaal vicaris schonk twee
sierlijke Chinese koffers in mahoniehout met metalen ornamenten en twee sloten in
Chinese stijl. Kardinaal Nina een rijke gouden ring met een camee die Nero voor-
stelde. De ring had een krans van diamanten. Hij had nog een buitengewoon
sierlijk gebedenboek met waardevolle miniaturen gestuurd. Kardinaal Consolini
(1) Brief aan dezelfde vorige, Turijn, 10 juli, 1884.

12.2 Page 112

▲back to top


- XVII/110 -
een grote porseleinen vaas met bloemen en vergulde fresco's en een beeldje in
biscuit (1) dat de lente voorstelde. Kardinaal Bonaparte een sierlijk brevier.
De Khedive van Egypte een zeer rijke gouden armband met een hoofdletter
I in briljanten en turkooizen en een lieflijk gouden halssnoer met een versier-
sel van smaragden en briljanten met edelstenen. Prinses Blanche d'Orléans een
schilderij in olieverf in byzantijnse stijl in een mooie kroonlijst met een voor-
stelling van Sint-Clara door haar zelf geschilderd. Er was een overvloed van rin-
gen, oorringen, armbanden, fraai bewerkt gouden halssnoeren met ingelegde edel-
stenen. Een comité van dames die de loterij bevorderden en voorgezeten werd door
gravin della Somaglia had meegewerkt aan de voorbereiding en spande zich ook in
voor een goed resultaat.(2) Dit zijn de "bevorderaarsters over wie Don Bosco
spreekt in zijn brief aan Don Dalmazzo.
Nu wij Don Bosco op de voet gaan volgen bij het ouder worden zullen wij
nu en dan even stil staan bij zijn gezondheidstoestand. Zijn gezondheid was
beter maar voor hoelang nog? Om te verhinderen dat hij opnieuw ziek zou worden,
wat gemakkelijk kon gebeuren, toomde hij, op aandringen van de artsen en van
zijn zonen zijn bedrijvigheid wat in door zich tegen de avond een uurtje wande-
ling te gunnen in gezelschap van Don Lemoyne en de jonge geestelijke Viglietti.
Hij liep uiterst traag. Ze wandelden langs de viale di Tivoli, de viale
Regina Margherita, de corso Valdocco of de via Cottolengo om tot de tol-
boom van Lanzo te komen. Don Bosco keek graag naar de veldbloemen en klassifi-
ceerde de verschillende grassoorten terwijl hij ze met zijn stok aanraakte.
In die tijd stonden er niet zoveel huizen in de buurt. Men kwam nog langs akkers
en weiden. Hij wou steeds te voet gaan. Op de uitnodiging gebruik te maken van
een rijtuig minstens om uit de stad te komen en dan in het open veld te
wandelen, antwoordde hij dat arme mensen geen gebruik maken van een rijtuig.
Later kreeg hij drie rijtuigen ten geschenke, een van de commendatore Faja
en twee van graaf Sacchi di Nemours van Casale, maar hij verkocht er twee van
om brood te geven aan zijn jongens en legde er zich enkel bij neer gebruik te
maken van het derde rijtuig gedurende zijn laatste levensjaar omdat de dokter
hem beweging voorgeschreven had en hij nog moeilijk kon lopen. Vele mensen langs
de weg herkenden hem, groetten hem en bleven staan, zodat hij soms door een groot
aantal personen, vooral kinderen, omringd was. Vaak knielden de mensen neer langs
de weg en dwongen hem ze te zegenen.
Mevrouw Serafina Archini Cauvin was getuige van volgende taferelen op een
avond op de viale Regina Margherita.(3) Jongens kwamen dichterbij. Ze werden door
(1) Dit is porseleinaarde tweemaal gebakken en in haar natuurlijke blankheid gelaten, zonder
beschildering, vernis noch glazuur.
(2) Ziehier de samenstelling van het comité: gravin Guindalina della Somaglia, geboren
prinses Doria, voorzitster. Prinses Francesca Massimo, prinses Lucia di Motta Bagnara,
prinses Emilia Odescalchi, prinses del Drago, gravin Caprara, gravin Visone, gravin
Catucci, markiezin Theodoli, markiezin Vitelleschi, markiezin Berardi, markiezin Raggi,
edeldame Grazia Astor Bristed, edeldame Giulia Valdré, mevrouw Teresa Cortesi.
(3) Brief aan Don Rua, Turijn, 27 maart 1890.

12.3 Page 113

▲back to top


- XVII/111 -
hem gezegend en juichten hem uitbundig toe.
De persoon op wiens arm ze steunde gaf haar de raad ook dichter bij te
komen om te zien of zijn zegen haar niet zou bevrijden van een ontsteking van
het gewrichtsslijmvlies die haar sinds jaren folterde. Maar op de straat
was het niet gemakkelijk bij hem te komen omdat de jongens hem voortdurend om-
ringden. Ze wachtte dus op hem bij de portiersloge. Voor ze tot daar geraakte had
ze wel twintig keren moeten rusten, zo moeilijk kon ze lopen. Don Bosco kwam tot
aan de drempel. De dame verzocht hem op haar knieën haar te zegenen. Hij bleef
staan en zegende haar waarbij hij de woorden met zoveel genegenheid uitsprak dat
zij begon te huilen. Ze bedankte hem hartelijk en stond op. Ze liep zo goed dat
ze in één keer naar huis terugkeerde zonder enige pijn te voelen.
8 juni, het feest van de Allerheiligste Drievuldigheid, bracht een nieu-
wigheid in het Oratorio. Op die zondag viel de verjaardag van de eerste
mis van Don Bosco en voor de eerste maal werd die heuglijke gebeurtenis speci-
aal gevierd. Er was muziek in de kerk, een speciaal diner, een concert van het
muziekkorps op de speelplaats. In de eetzaal werden door de jongens enkele ge-
lukwensen in proza en poëzie voorgelezen. Ook Don Lemoyne kwam het familiefeest-
je opvrolijken met een geestig sonnet.
Bij de brieven uit die tijd waarvan wij er niet veel bezitten, vinden
we een belangwekkende brief van de Rosminiaan, Pater Flechia, en het ant-
woord op die brief. Don Bosco had hem gekend als jonge geestelijke geduren-
de de vakantie van 1840, toen hij als subdiaken in gezelschap van de jonge
geestelijke Giacomelli de inwijding van S. Michele (1) bijwoonde. Sindsdien wa-
ren ze steeds goede vrienden gebleven. Zijn medebroeder, Pater Paoli, die het
leven van Rosmini aan het schrijven was, was op zoek naar getuigenissen over
diens deugden bij allen die de grote man uit Rovereto persoonlijk hadden ge-
kend. Daarom vroeg hij door bemiddeling van Flechia dezelfde gunst ook aan Don
Bosco. Deze gaf aan Don Bonetti opdracht te antwoorden en schreef in de rand
van de brief van Pater Flechia als volgt de inhoud van de brief: "Don Bosco
heeft steeds goede betrekkingen gehad met abbé Rosmini en met zijn zonen, zoals
iedereen kan opmaken uit de Storia d'Italia. Zie ook de biografie van Rosmini
enz." Hij was niet tevreden met deze aanwijzingen maar wou het klad van Don
Bonetti zien. Hij verbeterde het met zorg en gaf het zijn definitieve vorm.
Daarom geven we hier het document in zijn geheel. Zonder twijfel zou hij uit-
voeriger en duidelijker geweest zijn, als hij niet voorzien had dat in het
vuur van de polemieken zijn brief het voorwerp zou worden van min of meer
hartstochtelijke commentaren van beide partijen.
"
Zeereerwaarde Pater Flechia,
"
"
Mijn eerwaarde Overste D. Giovanni Bosco ontving uw brief van
" 12 dezer waarin u zijn getuigenis vraagt over de deugden van uw illus-
(1) Cfr. Lemoyne, Mem. Biogr. boekdeel I, blz. 315.

12.4 Page 114

▲back to top


- XVII/112 -
" tere stichter en vader, abbé Rosmini, die hij persoonlijk gekend heeft.
" Omdat hij niet in staat is wegens zijn slechte gezondheidstoestand
" eigenhandig te antwoorden, heeft hij aan mij de eervolle last opgelegd
" u in zijn naam volgende gedachten uit te drukken.
"
Don Bosco had steeds goede betrekkingen met abbé Rosmini, hij
" bewonderde zijn deugden en zijn studie zoals blijkt uit de biografie
" die Don Bosco over hem schreef en inlaste in zijn Storia d'Italia rac-
" contata alla gioventu (Geschiedenis van Italië aan de jeugd verteld).
"
De achting die hij voor uw Vader koesterde betuigde en betuigt
" hij voor de zonen van Rosmini, vooral voor u aan wie hij mij vraagt
" zijn diepste rouwbeklag te willen overmaken wegens het ongemak dat
" hem getroffen heeft. Wij allen bidden God dat Hij door de tussenkomst
" van de heilige Maagd, Hulp der Christenen hem weldra opnieuw een
" volmaakte gezondheid zou schenken.
"
Ontvang, beste pater de hartelijke en eerbiedige groeten van
" Don Bosco en van Don Rua en geloof dat het voor mij een hoge eer is
" te mogen zeggen dat ik van u ben
"
"
de nederige dienaar
" Turijn, 17 juni 1884.
priester Giovanni Bonetti.
Het was voor Don Bosco een opbeuring enige tijd gemoedelijk te kunnen
praten met enige van zijn zonen, aan wie hij dan gebeurtenissen vertelde die hem
onlangs overkomen waren of meestendeels reeds lang geleden gebeurd waren. Zo
vertelde hij op 16 juni een belangrijk feit dat hem de dag tevoren op zijn kamer
overkomen was. Hij had bezoek van een adellijke Franse heer, een vurige bewonde-
raar van Don Bosco. Hij had hem nog onlangs te Marseille ontmoet, van waar hij
ook afkomstig was. Het was een knap advocaat die zich echter wegens deze droeve
tijden uit de behandeling van zaken had teruggetrokken, maar hij verzuimde niet
in privé de goede zaak te verdedigen, vooral wanneer het ging over de steun aan
de vrije scholen. Daarom had de heilige Vader hem vereerd met de titel van com-
mandeur. Hij sprak dus vurig over zijn goede werken en Don Bosco luisterde
met belangstelling naar zijn woorden, toen hij hem liefdevol aankeek en zei: -
"Mijnheer, die godsdienst die u met zoveel ijver steunt, brengt u die in prak-
tijk?" Deze onverwachte vraag bracht zijn adellijke gesprekspartner enigszins
uit zijn lood. Hij werd rood van verlegenheid maar herstelde zich dadelijk en
vroeg hem op zijn beurt: - "Waarom vraagt u dat?" - "Omdat", antwoordde Don
Bosco, "u mij vertrouwelijk en heus behandelt en daarom zou ik menen aan mijn
plicht tekort te komen, als ik u dit niet vergoedde door dit teken van vriend-
schap en wederkerig vertrouwen."
Hij probeerde dan het gesprek af te leiden maar Don Bosco drong voortdu-
rend aan terwijl hij inmiddels zijn rechterhand tussen zijn handen hield.
"Waarom houdt u mij zo stevig vast?" vroeg hij hem.
- "En waarom wilt u zich losmaken? Antwoord op mijn vraag: waarom brengt
u die godsdienst, die u zo goed verdedigt, ook niet in praktijk?"
"U hebt reeds in mijn hart gelezen, nietwaar Don Bosco?"
Op dat ogenblik voelde Don Bosco de tranen van de advocaat warm op zijn

12.5 Page 115

▲back to top


- XVII/113 -
handen vallen. Tussen snikken in, zei hij hem: - "Ik beken het u, Don Bosco,
ik heb hem nooit in praktijk gebracht en ik geloofde niet eens in de biecht."
"Welnu, beloof me dan dat u van heden af zult praktiseren en dat de
eerste maal dat ik u te Marseille of elders zal ontmoeten u mijn hand zal
kunnen drukken en mij zeggen: ik heb mijn belofte gehouden."
- "Ja, antwoordde hij, "ik beloof het u en ik voeg er zelfs aan toe dat
ik zal te biechten gaan, zodra ik thuis ben. Ik zal u dadelijk het nieuws laten
weten. Het zal dus binnen een paar dagen zijn. Ik geef u mijn erewoord er op. Don
Bosco, als alle priesters waren als u, dan zou iedereen zich bekeren."
"Ja, als iedereen zoals u, maar naar een priester ging, verbeterde hem
Don Bosco, dan zou er niemand ooit over ons ontevreden zijn."
"Deze is", besloot Don Bosco zijn verhaal, "advocaat Blanchard, een
edelman met een oprecht hart. Ik ben er zeker van dat hij zijn woord zal houden."
Toen hij het gesprek voortzette herhaalde Don Bosco iets wat hij reeds
tal van keren gezegd had. Er komen hier personen uit verre landen om mij te
zien. Ze zijn vol achting en geestdrift voor mij, alsof Don Bosco een buiten-
gewoon man zou zijn, terwijl ik misschien hun mindere ben in de deugd. Met
een enkel woord zou ik ze van hun verkeerde mening kunnen afbrengen maar dit zou
een schande betekenen voor mij, voor de clerus en schade voor mijn jongens en
mijn Salesiaanse Congregatie. Ik herinner me altijd de woorden die geschreven
staan in de kerk van Crea, nabij Casale, toebehorend aan de kloosterlingen van
Sint-Thomas: Fama fumus, homo humus, finis cinis,(1) de faam is kort, de
mens is klein, het einde is as.
Daags tevoren echter had hij die terughoudendheid wat laten varen. On-
der de talrijke personen die hem dagelijks in de sacristie in groten getale
omringden waren er sommigen, die zodra ze hem gezien hadden, begonnen te lachen.
Misschien hadden ze zich voorgesteld dat ze een imponerende man van grote ge-
stalte gingen ontmoeten en nu zagen ze daar een priester die eerder tenger en
klein was. Ook Don Bosco begon te lachen samen met hen die hun lach maar niet
konden inhouden. "Mijne heren", zei hij hun "bent u verbaasd mij te zien zoals ik
ben? Dan is het nodig dat u mij eens ziet op het toppunt van mijn glorie, vooral
bij twee gelegenheden: ten eerste aan tafel hoe flink ik nog kan eten en ten
tweede te midden van mijn jongens, hoe ik samen met hen guitenstreken kan
uithalen!" Wij weten niet wat die woorden uitwerkten maar Don Bosco bezat de
gave iemand door zijn woorden te winnen.
Het gesprek, zeiden wij zojuist, ging daarna over de eerste tijd van het
Oratorio. Wat was er in die jaren al niet gebeurd! Het werd toen als een ge-
wone zaak aangezien, die geen ergernis wekte, dat hij in de restaurants en ca-
fés op zoek ging naar weggelopen jongens om ze weer op het goede pad te brengen.
Het waren de zogenaamde barabassen, deugnieten van jongens die hun tijd in leeg-
(1) Summarium (diocesaan proces), XVI, 106 (Don Lemoyne als getuige).

12.6 Page 116

▲back to top


- XVII/114 -
loperij doorbrachten en bedreven waren in het kwaad. Het gebeurde wel eens
dat er jongens die Don Bosco niet kenden hem beledigden, maar anderen die
wisten wie hij was, verdedigden hem op hun manier: ze haalden dreigend
een mes uit hun zak en riepen woorden (letterlijk door hem herhaald, die
ons meer dan wat ook aantonen welk soort jongens hij ging opzoeken): Salop
del boia, it sastu nen ch'a l'è Dun Bosc cul 1i ? Se ti’ i ‘ t die ancura
quaich cosa i ‘t scanu (Lelijke lafaard, weet je dan niet dat deze man
Don Bosco is? Als je hem nog iets zegt, dan vermoord ik je). En Don Bosco
ging met hen om en slaagde er in de woorden te vinden om deze woestelingen
te bedaren waardoor hij langzamerhand in hun bedorven zielen gevoelens van
menselijkheid wist op te wekken, zodat ze welwillend werden en niet enkel be-
reid waren naar hem te luisteren maar ook verlangden hem terug te zien.
Nu men Don Bosco meermaals per dag zag, men hem kon spreken in de biecht,
hem op de speelplaats en in de eetzaal aantrof of op zijn kamer, kreeg men
de illusie dat hij zijn vroegere gezondheid terug had gekregen. Onder deze in-
druk werden de voorbereidingen voor zijn naamfeest met meer opgewektheid ge-
daan. Deze jaarlijkse betuiging van kinderlijke genegenheid verloor nooit
iets van haar charme. Onder de illustere aanwezigen kwamen in 1884 graaf en gra-
vin Colle en prins August Czartoryski op de eerste plaats.
Op de academische zitting aan de vooravond viel een dialoog in verzen
van Don Lemoyne met als titel: Wensen en verwachtingen yoor het jaar 1891 zeer
in de smaak. Dit zou het jaar worden van het priesterjubileum van Don Bosco.
Drievuldigheidszondag, dag van zijn eerste mis, zou dan juist op 24 mei
vallen. Het zou dan ook vijftig jaar geleden zijn dat het Oratorio gesticht werd
omdat dit begon in 1841, op de dag van de Onbevlekte Ontvangenis. (1) Don Bos-
co sloot de zitting door de jongens en de personen die hem omringden te be-
danken en allen een prettig feest te wensen. Met verwijzing naar de lof die
men hem toegezwaaid had, zei hij dat men lof diende te betuigen aan God, aan
Maria, Hulp der Christenen en aan hen die Don Bosco geholpen hadden door hun
liefdadigheid. Wat hem betrof bezat hij niet de deugd van liefde hem toegeschre-
ven maar hij zou trachten ze voor de toekomst te verwerven zodat men de vol-
gende keer geen dichterlijke vrijheden of leugens meer zou hoeven te vertel-
len. Het enige wat hij als waar wilde aanvaarden was dat hij steeds zijn jongens
een grote liefde toedroeg en dat hij het korte leven dat hem nog overbleef aan
hun welzijn wilde besteden. Omdat hij wist dat vele anderen hun gevoelens graag
nu in voordrachten wilden uiten, beloofde Don Bosco glimlachend en schertsend
dat hij de avond daarna zou terugkomen op dezelfde plaats om te luisteren naar
hun lofbetuigingen.
's Anderendaags werd het een werkelijk blijde dag. Mgr. Bertagna, die
de Mis van de communiteit had opgedragen en talrijke vormsels had toegediend,
bevond zich nog bij Don Bosco, toen zoals gewoonlijk omstreeks tien uur de ver-
tegenwoordigers van de oud-leerlingen kwamen met hun geschenken, nl. waardevol-
le kerkgewaden. Het behaagde Monseigneur de ontvangst hiervan bij te wonen. Dit-
maal verliep de ceremonie met grotere plechtigheid omdat het nu vijftien jaar
(1) De dialoog werd gedrukt (S. Benigno, 1884).

12.7 Page 117

▲back to top


- XVII/115 -
geleden was dat de eerste oud-leerlingen van Don Bosco ermee begonnen waren hem
aldus met geschenken te vieren en hun gemeenschappelijke Vader te eren.
Professor Nicola Fabre las een korte toespraak voor waarin hij onder meer zei:
"Het hele leven van Don Bosco is een leven van liefde (...). Noch de tijd, noch
de moeilijkheden, noch de onaangenaamheden konden sporen van droefheid nalaten.
Zijn sereen gelaat is weliswaar door enkele rimpels getekend en omkranst met
haren die bijna vergrijsd zijn, maar steeds heeft hij op zijn lippen de welwil-
lende en oprechte glimlach van de vader die gelukkig is wegens de genegenheid
van zijn zonen."(1)
Mgr. Bertagna werd verzocht het woord te nemen. Namens de kardinaal, zeg-
de hij, nodigde hij de oud-leerlingen uit voor een ogenblik ermee op te houden de
heiligen in de hemel te zoeken en er zich toe te beperken ze levend op deze
wereld te bekijken. Bekijk Don Bosco - riep hij uit - in wie we al de deugden
van de grote Sint-Jan de Doper zien! In zijn antwoord zei Don Bosco schertsend
dat, indien het aan een onderdaan toegelaten zou zijn de overste te beledigen,
hij dit zou gedaan hebben met te bevestigen dat Mgr. Bertagna gelogen had. Thans
moest hij zich vergenoegen hem te verzoeken aan de aanwezigen zijn vaderlijke
zegen te schenken. Hierop antwoordde de goede bisschop: - "Zijne Eminentie heeft
mij gezegd de zegen te ontvangen, niet te geven." Terwijl hij die woorden zei
knielde hij en samen met hem al de aanwezigen zodat Don Bosco verplicht was zelf
de zegen te geven.
Het diner werd een echt familiefeest in de grote eetzaal, die vers ge-
wit was. Don Bosco had aan zijn rechterhand gravin Colle en aan zijn linkerhand
de graaf. Midden onder het banket werden de tafelgenoten opgevrolijkt door een
verheugende gebeurtenis. Don Dalmazzo die enkele uren tevoren uit Rome was aan-
gekomen, stond op en las de breve waarbij hij de graaf de titel van comman-
deur in de orde van Sint-Gregorius de Grote verleende. De adellijke echtgenoten
werden door dit onverwachte feit tot tranen toe bewogen. Don Dalmazzo omhelsde
de graaf en reikte de kentekens over aan Don Bosco die ze aan de gravin over-
handigde. Deze hing ze om de hals van haar man terwijl de aanwezigen geestdrif-
tig toejuichten.
Het leven van Don Bosco was zo vol interessante feiten dat we zeer betreu-
ren dat men er niet bijtijds een ruime verzameling van heeft aangelegd. Ze
zouden thans de stof vormen om de origineelste hagiografie te publiceren. Gedu-
rende dit opgewekte diner kwam een kleine student van het Oratorio op Don
Bosco toe. Hij droeg op een schotel twee mooie tomaten en zette ze met een
sierlijk gebaar voor hem op tafel. Dit wekte de nieuwsgierigheid op van de ge-
nodigden. Don Bosco zei: - "Het zijn de enige vruchten van mijn tuintje."
(1) De korte toespraak werd gedrukt (Turijn Salesiaanse drukkerij, 1884). Een aanhangsel bevat
drie hartelijke opschriften van Don Turchi, waarvan het tweede luidt: Op de onmetelijke
horizon - van uw weldaden - gaat de zon nooit onder. - In onze harten - zal de genegen-
heid - voor u - o beminde Don Bosco - nooit ophouden. En het derde opschrift: Wij hoorden
u toe - o sterke Don Bosco - in de dagen van de beproeving - wij horen u toe - op de dag
van de triomf. - Maak - dat we eens met u zijn - waar we in één oogopslag - allen zul-
len zien - in Oost en West - aan wie u weldaden bewezen hebt!

12.8 Page 118

▲back to top


- XVII/116 -
En zonder meer begon hij ze aan stukken te snijden, ze te kruiden en op te eten.
Van waar kwamen die twee blozende nachtschadeachtige? In een van de bakjes, in
een rij opgesteld langs de buitenmuur van zijn kleine loggia leidde men de hoog-
opschietende reukerwtjes naar boven om met hun loof wat schaduw aan de ramen te
geven. Tussen deze in was, angstig als een indringer, een scheut van een tomaat
gegroeid. Niemand had hem daar gezaaid maar hij was natuurlijk ontkiemd in de
teelaarde die daar uit de tuin gebracht was. Toen de stengel zijn gele bloempjes
vertoonde had Don Bosco dit bemerkt en vroeg hij aan de jongen die met de zorg
over het "tuintje" belast was:
"Kweek jij ook tomaten?"
"Neen, Don Bosco", antwoordde hij, "die is uit zich zelf hier gegroeid.
Maar als u wil trek ik die plant dadelijk uit."
"Neen, laat maar. Wanneer de tomaten rijp zijn, zal ik ze opeten."
De jongen was blij het struikje te mogen laten groeien en tegen het feest
van Sint-Jan hingen er twee mooie rijpe vruchten aan. Don Bosco wilde dat hij ze
bij hem aan tafel zou brengen op het ogenblik dat de talrijke disgenoten samen
met hem zijn naamfeest zouden vieren. Alles was nuttig voor Don Bosco opdat zijn
jongens hem op een heilige manier zouden liefhebben.(1)
Het schijnt dat nog een ander aardig feitje dat betrekking heeft op de
kleine loggia van Don Bosco van dit jaar dateert. We maken van de gelegenheid
gebruik om het hier te vertellen. Onze lezers zullen zich herinneren dat
sommige krachtige wingerdranken op de speelplaats langs de muur opklommen om
schaduw te geven aan de brede ramen van deze loggia. Op een zaterdagavond toen
Don Bosco daar de biecht hoorde van de leerlingen van de hogere klassen, zat daar
een jongen geknield voor deze dicht gebladerde ranken zijn beurt af te wachten.
Hij heette Paolo Falla. Tussen de bladeren bemerkte hij een druiventros die be-
gon rijp te worden. Hij trok hem van de tak en begon rustig de druiven te pluk-
ken. Verstrooid door deze bezigheid dacht hij aan niets anders meer en bemerkte
niet dat de biechteling die hem nog van de biechtvader scheidde zijn biecht al
gesproken had. Toen Don Bosco de absolutie ook had gegeven aan de jongen die aan
de andere kant zat, keerde hij zich naar hem toe om zijn biecht te horen. De jon-
gen met de druiventros in zijn handen begon te blozen en stamelde een veront-
schuldiging maar Don Bosco zei hem zachtjes: - "Wees gerust, eet eerst je druiven
op en biecht dan." Terwijl hij dit zei, keerde hij zich naar de andere kant
toe en ging voort met biecht te horen.(2)
(1) Deze jongen heette Giuseppe Grossoni, thans pastoor te Moncucco di Vernate (Milaan). Toen
hij het gymnasium beëindigd had vroeg hij aan Don Bosco raad over zijn toekomst. Don Bosco
antwoordde hem in het Piëmontees dialect: - Jij zal carabinieri zijn. Toen hij zag dat
hij hierdoor pijnlijk onder de indruk was gekomen legde hij hem uit: - Wees gerust, je
zal naar het Seminarie gaan en priester worden en dus een carabinieri van de Heer zijn, een
van diegenen die de duivel vastbinden.
(2) De jonge Falla ging nog datzelfde jaar naar het noviciaat van S. Benigno. Hij is
priester en woont op dit ogenblik te Cavallermaggiore (Cuneo). Meermaals werd ons de
vraag gesteld of de wijngaard die thans het appartement van Don Bosco schaduw verleent,
dezelfde is van toen. Neen, het waren muskaatdruiven en de wingerd stierf kort na de
dood van Don Bosco. De huidige wingerd is een Amerikaanse wingerd en het was Don Rua die
hem liet planten.

12.9 Page 119

▲back to top


- XVII/117 -
Na het diner dreigde het slechte weer het avondfeest te bederven. Toen
de vespers begonnen viel er zelfs overvloedige regen. Na de vespers regende het
nog voort. Men had geen hoop meer het feest te laten plaats hebben op de speel-
plaats. Sommigen gingen de kerk binnen om de Madonna te vragen mooie opklaringen
te bezorgen, anderen vroegen aan Don Bosco zo maar direct een mirakel.
Tegen halfzeven kwam een rijtuig met twee vurige paarden de speelplaats
opgereden. Daarin zat kardinaal Alimonda. De geestdriftige vreugde van de Sale-
sianen kende geen grenzen meer: van 's ochtends af had Zijne Eminentie een pries-
ter van zijn curie gestuurd om aan Don Bosco een gelukkig naamfeest te wensen,
maar nu kwam hij zijn wensen persoonlijk aanbieden. Hij bleef een uur in privé-
gesprek met hem, nam deel aan het souper en toen hij hoorde dat het aanbieden van
de geschenken en de genegenheidbetuigingen voor Don Bosco gingen beginnen zoals
de vorige avond, besloot hij ook bij dit deel van het feest te blijven. Enkele
minuten voor zijn aankomst in het Oratorio hadden de wolken zich verspreid. Als
bij toverslag spanden allen zich in om de plaats, waar de academische zitting om
acht uur moest plaats hebben, te versieren.
De kardinaal ging op de ereplaats zitten met Don Bosco aan zijn rech-
terhand. Het feest werd ingezet met een toespraak van Zijne Eminentie kort
tevoren in der haast geschreven en met een mooie stem en met gevoel voorgele-
zen door een jongen. Na dit voorspel ging het programma verder en duurde tot
omstreeks tien uur. Uiteindelijk stond Don Bosco op, dankte de kardinaal voor
zijn zeer grote goedheid en kondigde aan dat Zijne Eminentie enkele woorden
zou zeggen die allen met liefde en dankbaarheid zouden aanhoren. Om het
feest van Sint-Jan de Doper en het feest van Don Bosco samen te brengen -
zei Alimonda - merk ik op dat de Doper in de woestijn en langs de oevers van de
Jordaan de boetvaardigheid, haat tegen de zonde en de liefde voor de deugd pre-
dikte. De Doper bereidde het verstand en het hart van de menigte voor om Jezus
Christus te kennen en lief te hebben. De Doper leerde wie Jezus was en wees
naar hem toen hij zei: Ziedaar het Lam Gods dat de zonden van de wereld weg-
neemt. En hij bracht de mensen naar Hem toe. Welnu, indien wij de huidige
maatschappij met deze woestijn vergelijken, dan volgt Don Giovanni Bosco in
deze woestijn en op de oevers van de Po en van de Dora, het voorbeeld van
Sint-Jan de Doper na en wordt hij een voorloper. Inderdaad, ook Don Bosco doet
Jezus Christus kennen en liefhebben: hij doet hem kennen en liefhebben in de
Oratoria en de jongenstehuizen, hij maakt Hem bekend in woord en geschrift, hij
maakt Hem bekend en bemind in de steden en op het platteland door middel van zijn
Salesianen tot in de verste delen van de wereld. Zoals de menigte naar Sint-
Jan de Doper toeliepen om hem te horen, zo komen ook hier vele mensen naar
Don Bosco toe. Jullie, mijn beste jongens, zijt in grote menigte naar Don Bosco
gekomen. Luister daarom altijd naar deze voorloper; doe wat hij je zegt en
hij zal je brengen bij Jezus die je gelukkig maakt in tijd en eeuwigheid. - Daar-
na gaf hij de zegen en verliet onder luid applaus het Oratorio. In zijn kroniek
schrijft Don Viglietti: "Deze academische zitting was mooi, aantrekkelijk en
ontroerend."
De kardinaal wilde dat Don Bosco op 6 juli bij hem zou komen dine-
ren. Na het diner vergezelde hij hem omstreeks zes uur in de namiddag in zijn
koets naar huis. Naar aanleiding hiervan merkt Don Viglietti twee dingen op.
Ten eerste dat, steeds als Don Bosco een voet zette in het aartsbisschoppelijk

12.10 Page 120

▲back to top


- XVII/118 -
paleis, de portier hem achterna ging en dat allen die hem ontmoetten, dienaars,
koetsiers, secretarissen, knechten hem volgden zodat hij heel het huis achter
zich aan had, wanneer hij bij de kardinaal aankwam. En ten tweede, wanneer de
jongens van het Oratorio langs de open grote poort twee zwarte paarden, die ze
goed kenden zagen binnen stappen, werd het een geloop, een gedrang en een hoera
geroep waaruit duidelijk de grote liefde voor de aartsbisschop sprak.
Onder de gelukwensen die aan Don Bosco gestuurd werden zijn het vermelden
waard die van prinses Solms, hij had haar een bezoek gebracht te Pegli op zijn
reis naar Rome:(1) "Ik verzoek u", schreef zij "onze oprechtste gelukwensen te
willen aanvaarden bij gelegenheid van uw naamfeest. Nooit zullen wij uw aange-
naam bezoek vergeten en wij hopen dat u ons nogmaals in een tijd die niet te
ver af is zult bezoeken. Wij allen bevelen ons warm in uwe heilige gebeden aan.
Wij vragen u vooral te willen bidden voor de gezondheid van allen; dat het been
van mijn lieve broeder Alberto dat nu zo zwak is gauw zou genezen, en ook dat
God de zo verlangde zoon aan mijn goede broeder Giorgio zou willen schenken.
Ik verzoek u mijn vragen met al uw goedheid te willen aanvaarden. Terwijl
ik uw hand kus ben ik met de diepste achting uw zeer verknochte Elisabetha,
Prinses Solms." De oudste van haar zonen kwam nadien naar het Oratorio om
Don Bosco te bezoeken, maar omdat deze zich niet te Turijn bevond, bracht
hij zijn visitekaartje bij Don Durando. Hij werd verzocht even te wachten op de
terugkeer van Don Bosco, maar de jongen kon dat niet doen omdat hij dadelijk op-
nieuw naar Pruisen moest vertrekken. Voor en na zijn bezoek ging hij de kerk van
Maria, Hulp der Christenen binnen om er te bidden en in alles sprak en handelde
hij zo dat Don Durando meende dat hij katholiek was.
De zondag ervoor, 22 juni, vierde men het feest van Aloysius en leed he-
lemaal niet onder de nabijheid van het naamfeest van Don Bosco. Alles was er:
de traditionele verlichting, het niet minder traditionele vuurwerk en de
gebruikelijke processie. De pontificale mis werd opgedragen door Mgr. Chiesa,
bisschop van Pinerolo, een grote vriend van Don Bosco. Na zijn naamfeest, op
donderdag 26 juni, vierde Don Bosco dezelfde heilige met zijn zonen van het
college.
De twee samenkomsten van oud-leerlingen hadden plaats in juli. De leken
vergaderden op 13 juli en de geestelijken op 17 juli. Zoals de gewoonte dit
meebracht hadden de meest sympathieke uitingen aan tafel plaats. Tolk van de
leken was opnieuw professor Fabre, die met zijn evocaties zijn toehoorders ver-
tederde en ze door zijn prognose moed insprak. "Ik herinner mij de oude tijd",
zei hij, "toen Don Bosco zich in de bloei van zijn jeugd bevond, toen wij,
kinderen, rond hem samendrongen, rond hem aan wie wij al onze vreugden mee-
deelden en ook al ons verdriet, rond hem die onze opbeuring, onze liefde, onze
vader was. Ik herinner mij dat hij ons vertelde over Sint-Franciscus van Assisi
en over het begin van de Franciscaanse Orde, die in korte tijd zo talrijk werd,
(1) Pegli, 24 juni. Cfr. blz. 63.

13 Pages 121-130

▲back to top


13.1 Page 121

▲back to top


- XVII/119 -
dat ze zich over heel de aarde verspreidde. Toen dachten wij niet verder na, maar
nu verstaan wij heel goed dat hij er vast van overtuigd was de Salesiaanse So-
ciëteit te stichten en te verspreiden. Ik herinner me, zeg ik, de oude tijd
en ik denk aan de huidige tijd. Ik bekijk Don Bosco en mijn hart wordt over-
stroomd door een onuitsprekelijke tederheid. Wat is hij veranderd sinds wij
hem als kinderen gekend hebben! Hij gaat nu gebogen, zijn haren worden grijs
en zijn stap wordt aarzelend en wankelend. Moge de Heer de dag waarop hij de
beloning van zoveel zwoegen voor ons nog ververwijderd houden! Moge hij te midden
van zijn zonen blijven tot hij het gouden jubileum van zijn eerste mis zal ge-
vierd hebben. Maar de jaren gaan onverbiddelijk voorbij. Wij mogen wellicht hopen
dat wij misschien voor U, beste Vader, naar de eeuwigheid zullen geroepen worden
en dan zullen wij u tegemoet komen langs de weg die u ons gewezen hebt. Maar
als wij u zullen overleven, dan spreken wij ons zelf moed in door te beden-
ken dat hier het beste deel van u, uw geest gebleven is. Elias zal zijn mantel
aan Eliseus overlaten. Hier zal onze Moeder, de Salesiaanse Congregatie, steeds
zijn. Vaak horen wij in de wereld door personen met een kleinmoedig hart her-
halen: wat zal het Oratorio na de dood van Don Bosco zijn? Anderen zeggen: wan-
neer Don Bosco er niet meer zal zijn, zal zijn werk met hem verdwijnen. Maar zij
weten niet dat uw werken door de Voorzienigheid met een onvernietigbaar zegel
gemerkt werden. Ze weten niet dat ze bestemd zijn om eeuwen te duren. Zien ze
niet dat men hem van nu af de naam mag geven van "Held van twee werelden!"
(1)Daarom danken we u, Don Bosco, niet alleen omdat u ons opgevoed en onderhou-
den hebt, maar ook omdat u de Salesiaanse Congregatie gesticht hebt. Wanneer U in
de hemel zal zijn om er de triomf te genieten voor uw ontelbare goede werken, dan
zullen wij en onze kinderen hier in het Oratorio van de H. Franciscus van Sales u
voor altijd terugvinden omdat hier altijd uw geest zal zijn en wij steeds zul-
len kunnen herhalen wanneer wij over deze drempel komen: Wij zijn thuis, om-
dat dit steeds het huis van onze Vader is."
De herinneringen vormden ook een groot gedeelte van de stof voor Gasti-
ni, een boekbinder, die al als kind als minnezanger bij deze familiefeesten
optrad. Hij had een gedicht geschreven bestaande uit een voorrede en uit zes
delen, die hij aflas van een grote rol papier die een halve kilometer lang
was. Hij bezong het verleden, het heden en de toekomst, de levenden en de doden,
de zieken en de gezonden, de aanwezigen en de afwezigen, Europa en Amerika, Don
Bosco en de Salesiaanse Congregatie en eindigde met zijn dank te betuigen aan
de kardinaal-aartsbisschop voor de liefde die hij Don Bosco en zijn zonen toe-
droeg. Er werd gelachen, geweend en gejuicht.(2)
(1) Deze erenaam werd toen vaak gegeven aan Garibaldi, omdat hij ook in Amerika, ten voor-
dele van Uruguay, gestreden had.
(2) Don Bosco wou eens aan Gastini zijn tevredenheid betuigen en zei hem: - Jij Gastini,
zal eens tot je zestigste jaar de zanger zijn van de Salesianen. Gastini die hiermee
tevreden was, placht nadien in zijn verzen te herhalen: - Io saro menestrello dei Sale-
siani fino a setteneanni, ne lo disse Papà Giovanni (Ik zal tot mijn zeventig jaar de
minnezanger zijn van de Salesianen, Papà Giovanni heeft me dat gezegd). - Bij het
naderen van deze leeftijd, werd hij ziek. Omdat de ziekte niet erg was, hoopte men hem
weldra terug te zien in het Oratorio om iedereen door zijn verzen en zangen te verblij-
den. Hij antwoordde: - Neen, Don Rua, ik zal niet meer naar het Oratorio te-rugkeren. Don
Bosco heeft me gezegd dat ik de minnezanger zou zijn tot mijn zeventig jaar en het is
tijd dat ik mij ernstig voorbereid. - En, inderdaad, enkele dagen nadat hij in zijn
zeventigste jaar was getreden, stierf hij een heilige dood (Summarium sup. virt., XVII, par. 7).

13.2 Page 122

▲back to top


- XVII/120 -
Na een inzameling voor de plechtige requiem-mis voor de overleden oud-
leerlingen, nam Don Bosco het woord en zei:
"
Ik zou u vele dingen willen zeggen maar de tijd dringt en velen
" onder u verlangen naar hun bezigheden en hun families terug te keren.
" Daarom zal ik kort zijn. En op de eerste plaats wil ik u zeggen dat
" ik zeer tevreden ben u hier verenigd te zien, des te meer omdat ik mij
" dit jaar zo ziek en uitgeput van krachten voelde dat ik dacht u niet
" meer te zullen zien. God weze gezegend omdat Hij toegelaten heeft mij
" nog in het gezelschap van mijn goede zonen te bevinden.
"
Iemand van u heeft gesproken over het gouden jubileum van mijn
" eerste mis dat ik zou vieren in 1891 en zeker weiger ik niet op dat
" ogenblik aanwezig te zijn bij die grote plechtigheid, maar als deze
" zaak besproken wordt moet men rekening houden met iemand die de Mees-
" ter van de meesters is, de Heer van het leven en van de dood. Toch
" nodig ik u allen van heden af uit op dit feest, des te meer omdat in
" dat jaar ook de vijftigste verjaardag van de stichting van het Orato-
" rio valt. Indien God mij in leven wil laten, zal ik een zeer plechtig
" Te Deum zingen.
"
Een zaak waarvoor wij van heden af de Heer grotelijks moeten
" bedanken, en die mijn grote troost uitmaakt is, dat overal waar ik ga,
" ik steeds goed nieuws over u hoor. Van alle kanten wordt er goeds ver-
" teld over mijn vroegere zonen. Allen zijn tevreden op deze samenkomst,
" omdat zij het echte middel is om de vermaningen en de raadgevingen te
" herinneren die ik u gegeven heb, toen u nog kinderen waart. Ja, ik her-
" haal het, dit is mijn grootste vertroosting, het is de eer en de roem
" van mijn laatste jaren.
"
Ik merk dat velen onder u al een kaal hoofd, grijze haren en
" een met rimpels doorploegd voorhoofd hebben. U bent niet meer de klei-
" ne jongens die ik zo zeer bemind heb, maar ik voel dat ik u thans nog
" meer bemin dan voorheen omdat u mij, door uw aanwezigheid de verzeke-
" ring geeft dat in uw hart de beginselen van onze heilige godsdienst,
" die ik u aangeleerd heb en die leiding geven aan uw leven stevig ge-
" plant staan. En dan bemin ik u nog meer omdat u mij laat zien dat uw
" hart steeds voor Don Bosco is. U zegt mij: - Kijk, Don Bosco, wij
" bevinden ons hier omdat wij u willen betuigen dat wij steeds de uwen
" zijn op de weg naar het heil en dat uw gedachten nog steeds onze ge-
" dachten zijn.- En ik zeg u dat ik geheel van u ben in mijn daden en
" mijn gedachten, in alles wat ik doe.
"
U hebt onze aartsbisschop kardinaal Alimonda toegejuicht en uw
" applaus was voor mij een zeer grote vertroosting. Kardinaal Alimonda
" is voor ons een zeer groot geluk. Hij is voor ons een echte bescher-
" mer, een vriend, een vader! Iedere daad van dankbaarheid die we hem
" kunnen betuigen zal nog altijd kleiner zijn dan de weldaden en de
" liefde waarmee hij ons getroost heeft.
"
Uw hoera-geroep voor de zeer wijze Leo XIII deed eveneens deugd
" aan mijn hart dat vol dankbaarheid is voor wat hij voor ons gedaan
" heeft. Ik vind geen woorden om zijn goedheid tegenover ons uit te druk-
" ken. Wij moeten bidden tot de goede God dat Hij met de schatten van
" zijn genaden en van zijn vertroostingen zou doen wat ons niet gegeven
" is te doen.

13.3 Page 123

▲back to top


- XVII/121 -
"
U hebt ook over de missies gesproken. Don Bosco kan onmogelijk
" naar Patagonië gaan. Toch zou ik graag mijn talrijke vrienden daar,
" die mij hartelijke brieven schrijven al heb ik ze nog nooit gezien, le-
" ren kennen. Ik verlang ernaar diegenen terug te zien die met zo grote
" zelfverloochening van dit Oratorio vertrokken zijn om de christelijke
" beschaving te midden van de wilde stammen te brengen. Maar als ik
" niet kan gaan, dan zal Mgr. Cagliero gaan. Hij zal naar die prairies
" de faam van uw goedheid brengen en hij zal u als voorbeelden aan zijn
" nieuwe vrienden voorstellen. Hij zal tot deze volkeren zeggen: - Ga
" naar Turijn en u zult zien hoe mijn oude vrienden, als goede christenen
" gelukkig zijn in hun familie, in de maatschappij, in hun zaken.- Deze
" inlanders zullen zich bekeren en hun kinderen naar onze colleges sturen
" en zij zullen, in een eeuw die zich zo weinig om de godsdienst bekommert,
" aan de wereld laten zien op welke wijze men God kan beminnen en tegelij-
" kertijd eerzaam en vrolijk kan zijn, christenen en tegelijkertijd eer-
" lijke en werkzame burgers.
"
Ik eindig hiermee. Tracht op de goede weg te blijven die u sinds
" zovele jaren ingeslagen zijt omdat u tevreden zijt hier uw opvoeding te
" hebben gekregen. Ook Don Bosco zal tevreden zijn en zal erover kunnen
" roemen dat deze jongens die hij eens zo bemind heeft, nu ze mannen ge-
" worden zijn, het onderricht dat ze van zijn lippen hebben ontvangen kon-
" den bewaren en in praktijk brengen. U waart een kleine kudde, maar ze
" is aangegroeid, zeer groot geworden en zal nog talrijker worden. U
" zult het licht zijn dat te midden van de wereld zal schitteren en door
" uw voorbeeld zult u aan de anderen leren hoe men het goede moet doen en
" het kwade vluchten. Ik ben er zeker van dat u de troost van Don Bosco
" zult blijven. Mijn beste zonen, moge de Heer ons met zijn genade hel-
" pen, zodat wij eens allen samen in de Hemel mogen zijn.
Bijzonder vermeldenswaard is het feit dat aan deze vergadering deelna-
men drie van de eerste jongens die in 1841, toen ze aan het slapen waren voor
het altaar in de kerk van Sint-Franciscus van Assisi, door Don Bosco daar ge-
zien werden en door hem naar de catechismus werden gestuurd. Zij vertegenwoor-
digden werkelijk op authentieke wijze de veteranen van de eerste scharen.(1)
Hoe mooi, aangenaam en stichtend zijn die betuigingen van kinderlijke ge-
negenheid als de echo uit lang vervlogen tijd! Ook op het banket van de geeste-
lijken weerklonk welsprekend de stem van het hart. Don Reviglio, de pastoor van
S. Agostino, sprak slechts enkele, doch treffende woorden.
- "Ik ben zeer gelukkig", zei hij, "en ik ben er trots op naast Don
Bosco te mogen zitten. Ik ben er zeker van dat u allen mijn plaats benijdt!
Iedereen van u zou zeker op mijn plaats willen zitten. Dat is wel gerechtvaar-
digd maar, ik geniet van deze voorkeur omdat ik tot de eerste jongens van het
Oratorio behoor en omdat ik de eerste van hen was die priester werd gewijd. Ik
herinner mij nog altijd hoe wij als kleine jongens rond hem stonden en in zijn
(1) Zie deel II, blz. 46.

13.4 Page 124

▲back to top


- XVII/122 -
armen liepen. Welnu, op deze dag ben ik nog gelukkiger, niet enkel omdat ik mij
naast hem bevind, maar om het woord dat ik van hem mocht horen. Ik heb hem ge-
vraagd: Zeg ons Don Bosco, hoe zullen wij u ooit kunnen vergelden wat u voor
ons gedaan en geleden hebt? En hij heeft mij geantwoord: - "Noem mij steeds vader
en ik zal gelukkig zijn!" Ja, we zullen hem altijd onze vader noemen! riepen de
toehoorders als met een stem uit.
De verzen in Piëmontees dialect van Don Francesia wekten de lachlust van
de disgenoten op. Dan sprak iemand anders van de oudsten, kanunnik Ballesio, pas-
toor-deken van Moncalieri. "Laat de anderen", riep hij uit, "de grote schrij-
vers maar vieren, die mooie literatuur nalieten, maar wij vieren hem die de hei-
lige wet van de Heer geschreven heeft en nog schrijft in het hart van zovele zo-
nen en vrienden. Laat de anderen de kunstenaars vieren die leven schonken aan
de doeken en aan het onsterfelijke marmer, wij vieren hem die het levende beeld
van God bij zovele zonen en mensen die door hem met weldaden overladen werden,
mooier en waardiger gemaakt heeft en nog maakt. Laat de anderen de moedige
krijgslieden, de sluwe politici vieren, wij vieren hem die door zijn vreedzame
maar onmetelijke ondernemingen het vaderland vereert met nuttige, eerlijke en
waardige burgers. Ja, wij vieren u, Don Bosco, de engel van ons leven, u aan
wie ik en vele van mijn vrienden het bestaan van onze edele geestelijke loop-
baan verschuldigd zijn. U danken wij, wiens steeds gezegende gedachtenis in
onze geest geprent staat en zacht en toch stevig in ons hart werd gebeiteld. U
vieren wij, wiens naam zo zoet is als Gods naam, die verlicht bij twijfels, die
opbeurt in de gevaren, die onze verontwaardiging intoomt, die ons sterkt bij
onze hartstochten, die ons aanspoort tot het goede. Hoe dikwijls is in troebe-
le en benarde ogenblikken uw beeld voor ons niet verschenen als een verzoenende
regenboog van vrome, kuise en edele gedachten. Hoe dikwijls heeft de gedachte-
nis aan de vader zijn zoon niet weerhouden op de rand van de afgrond van schuld
en oneer. Hoe dikwijls heeft een mens in verdriet, in diep verdriet gedompeld,
door aan u te denken, een nieuwe levenskracht gevoeld, zijn geest en zijn hart
geopend voor serener gedachten, voor de heilige vreugde van de christelijke
hoop. U zijt voor ons een nieuwe Filippus, die altijd uw dierbare zonen onder-
steunt. Wees gezegend, blijf lang voor ons bewaard. Moge u altijd door al uw
zonen gehoorzaamd en nagevolgd worden. Ik formuleer de wens dat wij met duizenden
en duizenden u mogen vieren op de dag waarnaar we snakken, op de dag van je
gouden priester-jubileum. En mogen wij dan uw zonen van de Oude en van de Nieuwe
Wereld zijn bij het zien van uw beminnelijk gelaat, uw heilige en weldoende
hand kussen en U zeggen dat we U beminnen en door U de goede God van wie u zo
mooi het beeld geschetst hebt."
Na de wat bombastische, maar oprechte en indrukwekkende woorden
van de redenaar kwam het kalme en vaderlijke woord van Don Bosco. Het werd in een
religieuze stilte aanhoord en boeide iedereen van de levendige toehoorders.
"
Ik ben zeer tevreden dat u gekomen bent om deze dag met mij door
" te brengen en ik dank u allen voor de blijken van genegenheid die u
" mij gegeven hebt. Tot hen die niet naar onze samenkomst konden komen
" moet u zeggen dat ik ze eveneens bedank, dat ik ze opnieuw uitnodig en
" dat ze op een andere keer moeten komen. Aan allen die tot de clerus
" behoren, evenals aan de leken herhaal ik dat ik ze in mijn hart bewaar

13.5 Page 125

▲back to top


- XVII/123 -
" en dat ik ze beschouw als mijn dierbare zonen en hen dank voor alles wat
" ze voor mij gedaan hebben en zullen doen.
"
Aan u in het bijzonder zal ik zeggen dat het Oratorio, zoals
" iedereen zien kan, door de Heer gezegend wordt. We worden van alle kan-
" ten gevraagd en wij zouden in staat moeten zijn ons personeel te ver-
" honderdvoudigen om aan alle aanvragen te voldoen. De jongens uit ons
" huis krijgen de voorkeur wanneer ze met andere mededingen naar een be-
" betrekking of ambt. Zelfs zekere vakleerlingen die onder ons niet zo
" goed schenen te zijn, doen het uitstekend in de plaatsen waar ze thans
" zijn. Er waren er bij met een nors, onverschillig, opvliegend gemoed
" maar bij de gedachte dat ze zonen waren van het Oratorio werd hun ge-
" drag helemaal anders. Ik ken er een die uit het Oratorio werd wegge-
" stuurd en die om terug naar Italië te komen te voet een zeer lange reis
" gedaan heeft.
"
- En waarom heb je voor je zelf niet gezorgd om een gemakkelij-
" ker leven te hebben? vroegen hem sommigen.
"
- Ik heb geen geld, antwoordde hij.
"
- Zoek er te hebben, de middelen daartoe ontbreken niet...
" En dan vertelde hij: - Vaak had ik de gelegenheid ongestraft ander-
" mans zaken te behouden, maar ik zei steeds: - je mag nooit het Oratorio
" oneer aandoen.- En aldus doorliep hij tweehonderd kilometers te voet.
" Dit is een van die feiten maar vele andere in dezelfde aard hebben me
" grotelijks getroost. Eigenliefde zal er wel zijn aandeel in gehad heb-
" ben, maar daarom is het resultaat niet minder gelukkig.
"
En nu spreek ik voor u, pastoors, kapelaans, priesters, jonge
" geestelijken, ambtenaren, ploegbazen.(1) Wij danken de Heer omdat hij
" toeliet dat wij ons hier samen aan dit kleine feest bevinden en omdat
" Hij ons in leven heeft gelaten om voort te werken aan ons eeuwig heil.
" Dit is immers "het" doel van iedere Salesiaan en zijn voortdurende
" bekommernis. Met Salesiaan bedoel ik allen die opgevoed werden volgens
" de grondbeginselen van deze grote heilige. Aldus bent u allen Salesianen.
"
Het volgende jaar verwacht ik u op dezelfde bijeenkomst en ik
" hoop dat u er zult zijn en dat ik er ook zal zijn. Dat is mijn ver-
" langen en mijn inzicht. Het staat echter te bezien of de Meester van
" het leven er over denken zal zoals wij. Ik zeg dit omdat ik u het vol-
" gende jaar veel te zeggen zal hebben over wat er dit jaar gedaan zal
" worden en ik ben er zeker van dat u er tevreden over zult zijn.
"
Op de eerste plaats is er de kerk van het Heilig Hart van Je-
" zus te Rome. Deze kolossale onderneming heeft mij erg vermoeid omdat
" ik er voortdurend ernstig aan denken moest en omdat zij mij onder het
" gewicht van enorme uitgaven gebukt liet gaan. Het was nodig iedere
" maand 25.000 lire te vinden. Thans echter is de bouw van de kerk ver
" gevorderd, er wordt hard aan het nieuwe Huis gewerkt en ik hoop vol-
" gend jaar alles te kunnen voltooien. En omdat ik nu toch aan het
" spreken ben over de kerk van het Heilig Hart, moet u weten dat ik een
" loterij heb geopend om het hoofd te bieden aan de groeiende uitgaven.
" Ik heb ook op uw liefdadigheid gerekend en daarom zal ik u een klein
" aantal van deze biljetten sturen.
(1) Bij de geestelijken waren ook enkele leken die niet met hun collega's hadden kunnen
komen op hun eigen vergadering.

13.6 Page 126

▲back to top


- XVII/124 -
" Verspreid ze onder het volk, houd ze voor u, als uw beurs u dit veroor-
" looft. Kunt u ze niet houden, stuur ze dan maar terug en ik zal u
" even dankbaar zijn. Wat ik u aanbeveel is dat u mij helpt voor zover
" het u mogelijk is om een onderneming te volbrengen die mij toever-
" trouwd werd door de Opperherder Leo XIII.
"
Op de tweede plaats wil ik u dit zeggen. De cholera woedt in
" landen niet zo ver van ons land gelegen en misschien moeten wij vrezen
" dat zij ook in onze streken binnenvalt. Daarom stel ik u een gemakke-
" lijk tegengif voor tegen deze ziekte. Het bestaat in een medaille met
" aan de ene kant ingegrift het Heilig Hart van Jezus en aan de andere
" kant de beeltenis van de Allerheiligste Maagd, Hulp der Christenen.
" Draag deze medaille om uw hals, in uw broekzak of in uw brieventas,
" om het even waar, als u ze maar bij u hebt, Tegelijkertijd moet u iedere
" dag het schietgebed: Maria, Hulp der Christenen, bid voor ons bidden.
" Wanneer u dit doet kunt u gerust zijn en zeker dat de Madonna op zicht-
" bare wijze haar machtige bescherming zal tonen. Het zou me onaangenaam
" zijn als u zou nagaan of ook maar een enkele mens die deze medaille
" bij zich heeft door de ziekte getroffen wordt. Ga dan maar moedig de
" zieken bijstaan in de huizen, in de hospitalen en in de lazaretten en
" wees niet bang.
"
Het is ook nodig dat u dikwijls te communie gaat. Maar wanneer
" ik spreek tot priesters die iedere dag de heilige mis opdragen, is
" deze aanmaning wel overbodig. Ik zal u eerder aansporen de gelovigen
" te leren dikwijls te communiceren want dat is de grondslag van het
" godsdienstig leven. Met een zuivere ziel kan iedereen zeker zijn dat
" hij niet door een onheil zal getroffen worden.
"
Wij moeten zorgen dat wij niet alleen deze medaille dragen, het
" schietgebed zeggen, veelvuldig de sacramenten ontvangen: verspreid
" ze overal aan uw verwanten, vrienden en kennissen opdat het voor allen
" als tegengif zou dienen tegen de cholera. De Heer wil daardoor dat de ge-
" wetens wakker zouden geschud worden. Daarom dient u ook van de kansel af
" deze devotie te preken. Het kan aan sommigen vreemd, gewaagd en mis-
" schien zelfs belachelijk schijnen, maar denk eraan dat in het zicht
" van de dood niet meer gelachen wordt. Ik zal u zeggen dat enkele da-
" gen geleden een rijke heer die er zich op beroemt geen vooroordelen
" te hebben in mijn kamer kwam. Hij had vernomen hoe ik gesproken had
" over de doeltreffendheid van de medaille van 0.-L.-Vrouw, Hulp der
" Christenen. Daarover ondervroeg hij me: - Is het waar dat u bijgeloof
" verspreidt?
"
- Welk bijgeloof bedoelt u ?
"
- Dat zij die een medaille van Maria, Hulp der Christenen bij
" zich dragen vrij van cholera zullen blijven.
"
- En wat gaat het u aan wat ik zeg?
"
- Het gaat mij aan omdat mijn familie en vooral dan mijn oudste
" zoon, het koste wat het wil, deze medaille wil hebben.
"
- En gelooft u aan de doeltreffendheid van deze medaille?
"
- Ik? helemaal niet.
"
- Het staat u vrij dit niet te geloven. Niemand verplicht er u
" toe. Als u er niet aan gelooft, blijf dan maar zonder medaille, niemand
" zal ze u met geweld willen opdringen. Maar indien u er aan gelooft,
" dan kan ik ze u gemakkelijk bezorgen.
"
- En het bijgeloof? Hoe kan ik geloven dat een stukje metaal
" deze doeltreffendheid zou bezitten?
"
- Laat dit nu voor het ogenblik opzij. U moet goed begrijpen dat

13.7 Page 127

▲back to top


- XVII/125-
" een praktijk die door de Kerk werd goedgekeurd nooit bijgeloof is.
"
Daarna spraken we meer dan een uur over het nieuws uit Frankrijk.
" De heer was in gedachten verslonden. Bij het heengaan zei hij met een
" zekere aarzeling:
"
- Don Bosco, zou u mij een gunst willen bewijzen...
"
- Zeg het maar als het nodig is. Spreek maar op.
"
- Hebt u nog van die medailles?
"
- Maar u hecht er geen geloof aan!...
"
- Als het gaat om zijn huid te redden... u begrijpt dat wel...
" kortom... ik heb dat zo maar gezegd... geef me een medaille. Ik geloof
" er in en wens dat u er mij zou geven, ook voor mijn vrouw en voor elk
" van mijn kinderen.
"
U hebt het al begrepen. De Heer die wil dat wij allen gelukkig
" zijn, wil ons door deze gesels doen begrijpen hoe waardevol ook het
" tijdelijke leven is. En u, mijn beste zonen, moet trachten in uw
" predikaties veel over de dood te spreken. Vandaag de dag heeft men niet
" de minste achting voor het leven. Er zijn er die zelfmoord plegen omdat
" ze het lijden en de tegenslagen niet kunnen dragen. Er zijn er die hun
" leven in gevaar brengen in een tweegevecht. Er zijn er die het ver-
" knoeien in ondeugden. Er zijn er die het op het spel zetten in gewaag-
" de en zonderlinge ondernemingen. Nog anderen gooien het te grabbel om
" wraak uit te oefenen en hun hartstochten bot te vieren. Preek dus en
" herinner aan allen dat wij niet de meesters zijn over ons leven. Al-
" leen God is er de meester van. Wie een aanslag pleegt op zijn eigen
" leven, beledigt de Heer. Het is een schepsel dat in opstand komt tegen
" zijn Schepper.
"
U die verstandig bent, zult gedachten en redenen in overvloed
" vinden om uw toehoorders er toe te brengen van het leven te houden en
" het te eerbiedigen, met de grote gedachte dat het tijdelijke leven,
" wanneer het goed gebruikt wordt, het begin is van het eeuwige leven.
De herinneringen aan de oude tijd van het Oratorio hierboven aangehaald
en het verhaal van sommige gebeurtenissen in die jaren voorgevallen, zouden de
mening ingang kunnen doen vinden dat de zaken nu radicaal veranderd waren en
dat men onder de jongens de vroomheid en de onschuld van voorheen niet meer aan-
trof. Dat zou een grove vergissing zijn. Terwijl wij dit aan het schrijven zijn,
woont er in Ensbury Park van de Engelse stad Bournemouth, een zekere Miss Gerar-
dine Penrose Fitz Gerald, die 84 jaar oud is en in haar geheugen de onuitwisbare
herinnering bewaart aan een ontmoeting met Don Bosco zo wat vijftig jaar gele-
den. In 1884 begaf ze zich naar Rome op bedevaart in gezelschap van Lord Denbigh
en van zijn dame. Samen met Mr. George Lane Fox bezochten deze adellijke heren en
dames Don Bosco, die hun het hele huis liet zien. Toen ze over de speelplaats
gingen, namen ze er genoegen in naar de jongens te kijken die op Don Bosco toe-
kwamen, hem de hand kusten terwijl hij zijn andere hand op hun hoofd legde en
er even een klopje op gaf. Lane Fox had horen spreken over een jongen van het
Oratorio die op een heilige geleek en vroeg of de bezoekers hem mochten zien.
Don Bosco liet hem dadelijk roepen: - "En, zegt Miss Fitz Gerald, "nooit zag ik
een mooier stralend gelaat." Toen het kind was weggegaan zei Don Bosco: - "Oh!
God is goed. Hij beurt mij op door mij van tijd tot tijd mooie zielen als deze te
geven." Mr. Lane Fox vroeg hem dan: - "Zijn er nog meer van dit slag?" Don Bosco
maakte een klein schetsend gebaar, glimlachte breed en zei: - "Zeker, misschien

13.8 Page 128

▲back to top


- XVII/126 -
meer dan u zich voorstelt." De bezoekers knielden bij het afscheid neer om de
zegen te ontvangen en Miss Fitz Gerald herinnert zich dat het haar toescheen of
met deze zegen zich in hen een sterk en aangenaam gevoel van vrede verspreid-
de.(1)
Als om het naamfeest te bekronen ontving Don Bosco de gelegenheidswensen
van een van zijn zonen die het verst van hem verwijderd was. Op 26 mei schreef
Don Fagnano vanuit Patagones: "Ik wens vurig u nog eens te zien, uw hand te
kussen na negen jaar vrijwillige ballingschap die echter pijnlijk is omdat ik mij
ver van u bevind. Aanvaard de gelukwensen van vijfhonderd wilden die dit jaar
gedoopt werden, van honderdvijftig jongens en meisjes die onze scholen bezoeken,
van acht Salesiaanse medebroeders en van zeven Zusters van Maria, Hulp der Chris-
tenen, die deel uitmaken van het huis van Patagones."
Men heeft al vaak gemerkt en men zal het later nog merken, hoe Don Bosco,
wanneer hij over zijn gouden priesterjubileum sprak, nooit zei dat hij zo lang
zou leven. Toch hield hij soms van een kwinkslag door aan te duiden wie zijn
mis zou dienen, wie voor de wijn zou zorgen, het vlees, de kaarsen, wie dit
of dat zou doen. Er zouden zelfs vierhonderd zangers uit Patagonië komen.
Daardoor kwam het dat velen ervan overtuigd werden dat het grote feest gevierd
zou worden, maar het was de genegenheid die vleugels schonk aan de fantasie.
Don Lemoyne zelf getuigt dat Don Bosco aan hem noch aan iemand anders ooit
in het minste de gelukwensen waarover wij hierboven gesproken hebben als ernstig
aanvaardde.
(1) The Universe van London, 18 mei 1934, in een artikel dat als titel heeft: A Memory of 50
years ago in Turin (Een herinnering aan vijftig jaar geleden te Turijn).

13.9 Page 129

▲back to top


- XVII/127 -
H O O F D S T U K VI
OVER DE GANG VAN ZAKEN IN HET ORATORIO
De droom die Don Bosco te Rome had en door hem zo goed als gedic-
teerd werd aan Don Lemoyne en door Don Rua voorgelezen werd op een avond na de
avondgebeden, had weldoende gevolgen. Bij de jongens waren er die deze voorle-
zing met gretige nieuwsgierigheid beluisterden, terwijl anderen dat deden met
vrees en beven. Na zijn terugkeer begon Don Bosco, alsof hij de dringendste za-
ken nu had afgewerkt, dagelijks 's avonds een uurtje te besteden aan het ver-
lenen van audiënties. Nu hij duidelijk had laten verstaan dat hij de toestand
van hun geweten gezien had, verlangden de brave jongens te weten wat hij over
hen wist en daarom waren ze de eersten om bij hem te komen. Een van hen, Don
Paolo Ubaldi, getuigt dat Don Bosco hem op verrassende wijze zei hoe zijn zaken
stonden. Anderen echter aarzelden om naar hem toe te gaan en toch waren het
diegenen, die dat het meest nodig hadden tot de orde te worden geroepen, een
woord van aansporing te horen.
Sommige jongens hadden hem sinds een jaar of twee niet meer gesproken,
ja, enkelen waren al vijf jaar in het Oratorio zonder dat ze hem zelfs maar bena-
derd hadden, zodat hun gezicht voor hem nog nieuw was. Geheime ondeugden hadden
ze meestal daarvan weerhouden. Wanneer hij ze dan op zijn kamer ondervroeg waarom
ze zich nooit hadden laten zien, antwoordden ze dat Don Bosco niet toegankelijk
was, dat hij buiten het huis verbleef, dat zij al hun tijd nodig hadden om te
studeren. En nochtans, wanneer Don Bosco zich in huis bevond, hoorde hij
bijna iedere ochtend biecht in de sacristie, waar iedereen die maar wilde makke-
lijk bij hem kon komen. Doorgaans antwoordde hij hen die dergelijke verontschul-
digingen inbrachten: - "Jij hebt gezocht mij te ontvluchten, maar wil je dat
ik je de reden zeg? De ondervraagde bekeek hem onthutst. Hij hernam: - "Er is
maai één reden: je was bang voor Don Bosco. Je durfde mij zekere zaken niet toe
te vertrouwen, die je gedaan hebt sinds je nog thuis was... en die je nog
doet. Wanneer de jongen excuses stotterde, vertelde Don Bosco hem, kalm en
vaderlijk, van naaldje tot draadje met alle omstandigheden wat de arme jongen
sinds jaren angstvallig in zijn hart had verborgen gehouden. Wie zich aldus
ontdekt zag, viel doorgaans op zijn knieën, en stamelde met een snikkende stem:
"Ah! Don Bosco, dat is genoeg, dat is genoeg!" En Don Bosco zei dan: - "In-
dien dit gesprek te pijnlijk voor je is, laten we dan over wat anders spreken,
maar geef toe dat ik gelijk had toen ik je zei dat het feit van ver van mij weg
te blijven, je ondergang was." Sommige jongens vertelden dat Don Bosco hun
gesproken had over een monster in de vorm van een olifant die hij op de speel-
plaats een slachting had zien aanrichten. Al wie voor het monster kwam werd
vertrapt of in de lucht geslingerd en aan stukken getrokken.

13.10 Page 130

▲back to top


- XVII/128 -
Gedurende dit tijdperk zei Don Bosco eens aan Don Lemoyne: - "Wat is
de Heer toch goed tegenover ons! Op zovele buitengewone wijzen verwittigt Hij
voor ons welzijn en voor het welzijn van onze jongens. Weinigen in de wereld
hebben de middelen gehad die wij hebben.
Het uitwerksel van deze heilzame schokken kwam weldra tot uiting. Veel-
vuldiger werden de communies en de dagelijkse bezoeken aan Jezus in het Heilig
Sacrament. Er was meer volgzaamheid. Het leven in het Oratorio kreeg
een nieuwe bezieling. De krans van feesten voltooide dan het werk. Maar er wa-
ren duurzame maatregelen noodzakelijk. Hieraan werd aandacht geschonken door
het Hoofdkapittel: de omstandigheden waarin het Oratorio verkeerde werden
aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen. Het is leerzaam minstens ge-
deeltelijk te vernemen wat er onder het voorzitterschap van Don Bosco be-
sproken werd.
Belangrijk is een zitting van 5 juni. Samen met de leden van het kapittel
waren daar ook Don Scapini, directeur te Lanzo, en Don Bertello, directeur te
Borgo S. Martino. Nadat een voorstel van Don Barberis was bestudeerd, nam Don
Bosco ex abrupto het woord. Onze lezers zullen graag dit punt van de notulen in
zijn geheel lezen.
"
DON BOSCO. - Het gaat er om in te zien en te bestuderen wat er
" gedaan en wat er vermeden moet worden om de goede geest onder de jon-
" gens veilig te stellen en om roepingen aan te kweken. De verschillen-
" de normen werden al vastgelegd in het algemeen kapittel en gedrukt.
" Het is pijnlijk om zien hoe vele jongens, met wie het in het begin
" goed gaat, helemaal veranderen wanneer ze in de vijfde klas van het
" gymnasium komen. Men heeft al opgemerkt dat vele jongens van de
" vierde en van de vijfde klas gymnasium het besluit nemen naar de uni-
" versiteit te gaan of een betrekking te zoeken. Een deel van de jongens
" omhelst de geestelijke staat, maar in het seminarie, om hun ouders bij
" te staan, om toe te geven aan het aandringen van hun pastoor of op raad
" van hun bisschop. Van de honderd jongens van de vierde en de vijfde
" klas van het gymnasium zijn er misschien maar twee die geregeld hun
" kostgeld betalen. De anderen worden ofwel kosteloos onderhouden of wor-
" den minstens door het huis van boeken en kleren voorzien.
"
Wij beoefenen dus de naastenliefde tegenover hen, die advocaat,
" leraar, arts of journalist willen worden. Dat dit de uitkomst is voor
" de jongens die in onze andere colleges worden opgevoed, daar heb ik
" niets tegen in te brengen, maar dit is onduldbaar in ons huis van Tu-
" rijn waar de jongens van de openbare liefdadigheid leven. Ik stel dus
" voor te onderzoeken wat wij in geweten verplicht zijn te doen. In de
" voorbije jaren waren er vele jongens die mij over hun roeping wensten
" te spreken. Maar dit jaar, waarin de novicen worden bijeengebracht om
" voor hen speciale conferenties te houden (wat nog nooit gebeurde) gaat
" het helemaal anders. Weinig jongens en dan nog aarzelend zijn me ko-
" men spreken en hebben mij vrijuit gezegd dat ze in de wereld wilden
" gaan of naar het seminarie. Wanneer wij ze ondervroegen waarom zij dan
" naar de conferenties voor de novicen gingen, hebben sommigen ons ge-
" antwoord: - Om te horen wat er gezegd wordt. De anderen oprechter:

14 Pages 131-140

▲back to top


14.1 Page 131

▲back to top


- XVII/129 -
" Om beter bij de oversten aangeschreven te staan. Het zullen wel brave
" jongens zijn maar ze hebben hun plan al gemaakt. Op zichzelf genomen
" is het niet slecht ze te helpen, maar per slot van rekening, geven wij
" ons brood aan zovele jongens die ons later de rug toekeren en wij doen
" het op aanbeveling van personen die soms, nadat ze ons de jongens
" ontnomen hebben, ons nog bekritiseren ook en zeggen dat wij de roe-
" pingen voor ons houden. Dit heb ik vandaag nog kunnen vaststellen.
"
Maar genoeg hierover. Naar mijn mening moeten wij maatregelen
" nemen voor de organisatie van onze studies. We zouden ze moeten herlei-
" den tot wat de apostolische scholen in Frankrijk zijn. Het zal moei-
" lijk gaan maar toch moeten wij daarin slagen. Wanneer we dit gedaan he-
" ben zullen we zien hoe we de jongens kunnen opleiden en op welke ma-
" nier we de jongens kunnen bewaren. Het is waar dat wij er niet meer een
" zo buitengewoon aantal zullen hebben. Maar al hebben wij er ook maar
" honderd, vijftig, veertig, het is voldoende. Dat zal geen catastrofe
" zijn, ik meen dat de beslissingen op de zittingen van ons Hoofdkapit-
" tel genomen, onvoldoende zijn om ons doel te bereiken.
"
Don LAZZERO stelt voor dat men weer zou beginnen met het afschaf-
" fen van de vijfde klas van het gymnasium.
"
DON BOSCO - Ik stel voor een commissie te belasten met het bestu
" deren van de hierboven uiteengezette gedachte van de apostolische scho-
" len. Ik kan daar niet over nadenken, want ik heb hoofdpijn. Voor mij
" is het nodig dat men de noodzakelijkheid hiervan zou begrijpen en dat
" men ernstig de middelen om dit te verwezenlijken zou bestuderen. Ik
" meen ook dat het opportuun zou zijn aan de jongens de vrijheid te ont-
" nemen te gaan biechten bij onverschillig wie. Men zal bepaalde biechtva-
" ders afvaardigen in voldoende aantal maar het moeten vaste biechtva-
" ders zijn. Aan de vakleerlingen kan men die vrijheid laten, tot daar
" toe, maar de studenten hebben een bijzondere leiding nodig. Wanneer
" ze niet durven te biechten bij de vijf of zes priesters die voor hen
" bestemd zijn, laat ze dan de gelegenheid van de retraite afwachten.
"
DON RUA - noteert hoe hij steeds opgemerkt heeft dat het goed
" of slecht slagen van de vijfde klas van het gymnasium altijd afhangt
" van de leraar. Nadat te Lanzo Don Borio leraar van de retorica is gewor-
" den, heeft de Congregatie steeds novicen gehad die uit dat college
" kwamen.
"
DON BOSCO - Sinds enige tijd is het aantal novicen van het Ora-
" torio verminderd ofwel omdat de pastoor ons "roclo" (1) sturen die hier
" mooie getuigschriften van goed gedrag bij zich hebben, ofwel, omdat
" men niet genoeg wilskracht meer heeft om ze terug naar huis te zenden.
" We dienen dus het aanvaarden van jongens te bestuderen alsook de manier
" om ons huis te zuiveren. Intussen moeten we nagaan: 1° of we er goed
" aan doen onze scholen te organiseren als apostolische scholen; 2° wat
" deze apostolische scholen zijn. Uit het antwoord op deze twee vragen
" zal men zien of men, al dan niet, de vijfde klas van het gymnasium
" dient te behouden.
"
DON SCAPINI - stelt voor in onze scholen de studie van het Grieks
_____________________
(1) Een woord uit het Piëmontees dialect dat "bocht", "afval", betekent.

14.2 Page 132

▲back to top


- XVII/130 -
" en de wiskunde te schrappen of er minstens enkel de eerste beginse-
" len van aan te leren zoals men dat in de seminaries doet. Wanneer de
" jongens dan in de derde klas van het gymnasium zullen gekomen zijn,
" zullen zij die niet willen weten van de geestelijke staat er aan den-
" ken voor zich zelf en op een andere manier in te voorzien. De anderen
" die van ons zijn en die het licentiaat van het gymnasium moeten halen
" kunnen Grieks en wiskunde te S. Benigno studeren.
"
DON BONETTI - keurt alles goed wat er gezegd is, maar houdt vol
" dat dit het gevolg en niet het begin van een hervorming dient te zijn.
" Men verzorgt de bladeren van de boom terwijl men de wortel zou moeten
" verzorgen.
"
DON BOSCO - De vraag die nu gesteld wordt gaat over het aanne-
" men en het wegsturen van de mislukkelingen. Inmiddels zijn de apos-
" tolische scholen zoals die in de seminaries gebruikelijk zijn, een
" punt van ernstige overweging.
"
DON BERTELLO - door Don Bosco ondervraagd, antwoordt dat hij
" niet meent dat het passend zou zijn apostolische scholen in het Ora-
" torio op te richten. We zouden de pastoors, de bisschoppen, de ouders,
" de Regering tegen ons hebben. Daarom keurt hij het afschaffen van de
" de vijfde klas van het gymnasium niet goed. Hij is er volstrekt van
" overtuigd dat om onze kwalen te genezen nodig zijn: 1° tucht; 2°
" gestrengheid bij het verwijderen van de slechte jongens; 3° waak-
" zaamheid op de trappen, de terrassen, de binnenplaatsen die niet voor
" de recreatie bestemd zijn.
"
DON CAGLIERO - meent dat het aannemen van de jongens en bedien-
" den van één persoon moet afhangen, anders zal het gebeuren dat de ene
" de schaapjes zal aannemen en de andere de wolven, namelijk de volwas-
" sen personen uit liefdadigheid aanvaard en voor verschillende amb-
" ten bestemd.
"
DON BOSCO - geeft uitleg over zijn gedachte op zondagen cate-
" chismusles te geven aan de jongens overeenkomstig onze beginselen.
"
DON BONETTI - komt terug op de noodzakelijkheid het kwaad in
" de wortel aan te grijpen en richt zich tot Don Lazzero, die als di-
" recteur van het Oratorio, beter de zaken zal kennen dan al de andere
" leden van het kapittel. Laat hij het dus zeggen
"
DON LAZZER0 - Het zou eerst en vooral nodig zijn het reglement
" van de huizen zoals in de andere colleges toe te passen. Daarom dient
" er eenheid van commando te zijn zo niet wordt het ambt van directeur
" herleid tot dat van een gewone dienaar. De jongens die worden wegge-
" stuurd ontvangen vooraleer ze weggaan getuigschriften van goed gedrag
" van een of ander lid van het kapittel, dat vaak gedreven wordt door
" zijn al te goed hart. Wanneer de jongens dat vernemen, dan gaat de goe-
" de orde en het gezag van de directeur verloren. De directeur is niet
" vrij ene.
"
DON BOSCO beslist dat men een commissie zal oprichten die de "
" maatregelen moet bestuderen om de goede geest in het Oratorio te
" bevorderen. Als leden van deze commissie worden gekozen: Don Rua, Don
" Bonetti, Don Lazzero, Don Durando, Don Cagliero. Ze zullen om 14.30 u.
" samenkomen om aan elkaar hun gerijpte ideeën mee te delen. Don Bonet-
" ti wordt ermee belast vooraf de mening te vragen van de afzonderlijke
" leden van het kapittel van het huis en van de afzonderlijke leraren

14.3 Page 133

▲back to top


- XVII/131 -
" en zal er op maandag verslag over uitbrengen aan de commissie.
"
DON BERTELLO - stelt voor: 1° een strikt onderscheid en een vol-
" ledige afzondering te maken tussen de drie categorieën die in het huis
" worden opgenomen: studenten, vakleerlingen, personen die niet tot de
" Congregatie behoren; 2° bewaking op de trappen, in de gangen, enz.
"
DON LAZZERO - merkt op dat bij de wandelingen de groepen vroeger
" waren samengesteld uit niet meer dan 25 jongens. Thans integendeel be-
" staan ze uit een gehele klas. De wandelingen zijn een groot gevaar
" wanneer er geen toezicht is. Hij betreurt ook de vakantie, enz.
"
DON BOSCO - besluit met de nadruk te leggen op het dringend ka-
" rakter van het beschermen van de zedelijkheid. Om hierin te slagen mag
" men noch personeel, noch werk, noch inspanning, noch onkosten sparen.
"
DON LAZZERO - beklaagt er zich over dat er geen eenheid is van
" leiding en dat hij niet gesteund wordt.
"
DON BOSCO - eindigt met nog eens de praktische punten van de
" conferentie te herhalen: 1° een regeling voor het aannemen van perso-
" nen; 2° het uitzuiveren van het huis; 3° de indeling; de verdeling, de
" regeling van de ambten, de jongens, de speelplaatsen, enz.
Het was niet de eerste maal en, zoals wij ook in het volgende jaar zul-
len zien, zou het niet de laatste maal zijn dat Don Bosco er over sprak van het
Oratorio een kweekschool te maken van geestelijke en bij voorkeur Salesiaanse
roepingen.
Op 27 januari al had hij aan Don Lemoyne zijn plan uiteengezet: - Ik zou
de vierde en de vijfde klas van het gymnasium willen overbrengen naar S. Benigno
- had hij gezegd - en alleen voor diegenen die in de Congregatie willen blijven.
Vooraf zou ik de ouders een verklaring laten ondertekenen dat ze aan hun
zonen volledige vrijheid laten. In het Oratorio zouden dan enkel de eerste,
tweede en derde klas van het gymnasium blijven. Wanneer een jongen, na het beëin-
digen van de derde klas, niet bij ons wil blijven, dan moeten de ouders of de
pastoor voor hem zorgen. Op die manier zouden vele monden hier verwijderd worden
die nutteloos ons brood eten en dan zouden er geen jongens behouden worden
die, dan wanneer ze nuttig zouden kunnen zijn, ons door liefdoenerij of op een
andere manier door de heren pastoor worden afhandig gemaakt. - Hij maakte
zijn gedachte nog duidelijker voor de leden van het hoofdkapittel op een zit-
ting van 18 juli.
"
Het is onze plicht de beslissingen van het kapittel te lezen en
" in praktijk te brengen. Over het gedrag van de jongens worden wij steeds
" bedrogen zodat het maandelijkse rapport altijd goed is. Wanneer wij we-
" ten dat een jongen niet deugt, dan mogen wij ons niet laten misleiden
" door de verwachting dat hij zich zal beteren. Deze vakantie zal ik
" trachten in het Oratorio het nodige personeel en vooral een catechist
" te hebben.
"
Ik voorzie dat wij, of we het willen of niet, onze scholen op
" dezelfde voet zullen moeten schoeien als de apostolische scholen.
" Voor zover het mogelijk is moet men enkel die jongens aannemen die
" Salesiaan willen worden of naar de missies willen vetrekken. De jon-
" gens, die men op deze voorwaarde aangenomen heeft en die geen Sale-
" siaan meer willen worden, moeten dan, als ze willen blijven, het volle
" kostgeld betalen.

14.4 Page 134

▲back to top


- XVII/132 -
" Wanneer de jongens terugkeren uit vakantie zou men ze dadelijk een re-
" traite kunnen laten doen. Na de vakantie mag men nooit jongens aan-
" nemen die van huis terugkeren zonder het getuigschrift van goed gedrag
" afgeleverd door hun pastoor. Sommigen komen terug zonder dat ze, gedu-
" rende de twee tot drie maanden dat ze thuis geweest zijn, bij hun pas-
" toor geweest zijn. En zelfs als sommigen dit getuigschrift tonen, dan
" kan men nog vertrouwelijk aan de pastoor nieuws over hen vragen met de
" belofte de zaak geheim te houden.
"
Men zal ook nagaan of er geen noodzaak bestaat de kapittels van
" de huizen te hervormen en vooral te zien of de catechisten op de hoogte
" zijn van hun taak. De studieleider moet weten wat er in de afzonderlij-
" ke klassen gebeurt en moet ze, vaak bezoeken. Ieder moet de plichten
" van zijn ambt vervullen in Gods tegenwoordigheid.
"
Er is nog een zaak die men moet bestuderen. Wanneer een jongen
" de verwachting wekt dat hij een goede Salesiaan zal worden moet men
" niet op kosten zien en er geen rekening mee houden of hij al dan niet
" kostgeld kan betalen. Het huis behoort hierin te voorzien. Ik ben er
" zeker van dat de Heer ons met buitengewone en onverwachte middelen ter
" hulp zal komen wanneer wij alle mogelijke inspanningen doen om roepin-
" gen te verkrijgen. Laten we dus geen acht slaan op onkosten. Dit moet
" ook als regel voor onze andere colleges gelden. Wanneer bij een jongen
" de hoop bestaat dat hij zal slagen en zijn ouders niet kunnen betalen,
" wanneer ze moeilijkheden opwerpen of bij de Oversten hun beklag komen
" doen dat zij in de onmogelijkheid zijn het nodige kostgeld te betalen,
" dient men, rekening houdend met het goede gedrag van de jongen, het
" kostgeld voor een maand of voor een trimester kwijt te schelden, maar
" altijd moet er de verwachting zijn dat hij roeping heeft. Vandaag de
" dag zijn de roepingen steeds aan het verminderen. Met dezelfde ijver
" dient men te verhinderen dat zij die niet geroepen of onwaardig zijn,
" de geestelijke loopbaan zouden kiezen. Dit dient met de grootste voor-
" zichtigheid te gebeuren. Nooit mag men diegenen, die vroeger geen goed
" resultaat hebben gehad, op proef aanvaarden.
Om de deur te sluiten voor mogelijke en gevaarlijke uitvluchten werd be-
slist geen jongens meer buitenshuis dienst te laten bewijzen. Sommigen gin-
gen al geruime tijd catechismuslessen geven in de parochie van Sint-Donatus
en in het Oratorio van Sint-Jan. Anderen gingen kerkelijke diensten opluiste-
ren bij de Zusters van Sint-Pieter en van de Goeder Herder. Ze maakten van de
gelegenheid gebruik om, ofwel hun familie binnen te wippen om hun ouders te be-
zoeken, waarbij ze zegden dat zij de vergunning hadden, ofwel bezochten ze
een café. Bovendien betekende het voor allen een verlies aan studietijd, gods-
dienstige oefeningen en preken die voor hen aangepast waren. Don Bosco zei:
"Men moet die instituten verwittigen dat men over een maand de jongens niet meer
zal kunnen sturen voor de dienst aan het altaar en dat zij gedurende die tijd
moeten zorgen voor andere misdienaars. Als het seminarie er niet voor zorgt,
waarom zouden wij er dan moeten voor zorgen? Men moet ook aan de kerk van Sint-
Donatus laten weten dat ze hun voorzorgen moeten nemen voor de catechismus
aan de katholieke arbeiders en ze verwittigen dat wij onze kleine catechisten
niet meer zullen sturen, omdat hun studies er teveel onder lijden. Zieke jongens
werden soms aan stedelijke hospitalen toevertrouwd, maar op vorstel van Don Rua

14.5 Page 135

▲back to top


- XVII/133 -
werd beslist aan dit gebruik een einde te maken wegens de morele ongeregeldheden
die ontstonden vanwege de artsen, de andere zieken en de ziekenverplegers. Over
wat er dan ten slotte beslist werd door de commissie die Don Bosco benoemd had om
uit te zien naar de middelen waardoor de tucht in het Oratorio zou verbeterd wor-
den, weten we letterlijk niets. Wat de tucht betreft werd er om uitleg gevraagd
op het einde van een zitting van 30 juni. Hiertoe werd aanleiding gegeven
door de directeur Don Lazzero, toen hij aankondigde dat er de volgende zondag
een klein feestje zou worden gehouden ter ere van het Heilig Hart volgens het
inzicht van Don Bosco om voor het huis de speciale genaden te verkrijgen, die
het nodig had. Toen begon Don Bonetti te spreken over de assistentie bij de jon-
gens en op de slaapzalen die gedurende de dag open bleven. Op een gegeven ogen-
blik maakte Don Bosco een einde aan de discussie door een reeks van vragen
te stellen: - "Wie is er nu feitelijk aansprakelijk voor de tucht? Tot wie
dienen leraren en assistenten zich te wenden voor steun? En de regeling van be-
twiste zaken volgens de Regel? En wanneer de leraar er niet is, wie moet er dan
voor zorgen dat een andere zijn plaats inneemt?... Ik heb gezegd dat men niet
op onkosten moest zien opdat al het nodige om de goede orde te bewaren er zou
zijn... De directeur moet het niet zelf doen, maar er over waken dat een ander
het doet." Hij stelde dan voor een zitting te houden op 4 juli, waar men zou te-
rugkomen op hetzelfde onderwerp.
Hij was echter bezorgd over de wanordelijkheden die vaak voorkwamen en
bij de jongens grote ontevredenheid verwekten. Daarom, zonder deze datum af te
wachten, schreef hij eigenhandig zeven zaken op waarvan hij meende dat ze nood-
zakelijk waren opdat het schooljaar rustig zou eindigen. Hij gaf ze als titel:
"Tijdelijke beschikkingen." Hier volgen ze: "1° Een noveen tot de Allerheilig-
ste Maagd volgens het inzicht van Don Bosco. 2° Zich ernstig met de jon-
gens bezighouden, laten zien dat alles voor hun welzijn gedaan wordt en dat men
zorg draagt voor hun studies. 3° Af en toe moet 's avonds een woordje worden
gezegd door een van de leden van het Hoofdkapittel. 4° Assistentie. De leden van
het kapittel moeten zich inspannen om zich ook onder de jongens te begeven ge-
durende de ontspanning. 5° De directeur of iemand anders in zijn naam, moet een
conferentie houden voor allen die voor de jongens zorg dragen om ze aan te
zetten het zo aan te leggen dat de kritiek ophoudt. 6° Zorgen voor het bevor-
deren van het veelvuldig ontvangen van de sacramenten en in het openbaar dur-
ven zeggen dat sommigen niet te biechten zijn geweest noch gedurende de re-
traite noch op het feest van Maria, Hulp der Christenen. 7° Don Bosco moet
af en toe iets tot de jongens zeggen." Nadien, op 4 juli, sneed Don Bosco
opnieuw de kwestie over de hervorming van het Oratorio aan en vertrok daarbij
van het Reglement.
"
DON BOSCO - Ik heb het Reglement dat in de oude tijd werd toege-
" past onderzocht en ik ben er van overtuigd dat het ook op onze dagen on-
" derhouden moet worden, omdat het in al de behoeften voorziet en vooruit
" ziet. Maar het is nodig dat de directeur bevelen geeft, dat hij zijn
" Reglement goed kent alsook het Reglement van de anderen. Het is nood-
" zakelijk dat alles van eenzelfde beginsel uitgaat. Thans is in deze een-
" heid een verslapping opgetreden. De een zegt: - Ik ben hiervoor niet ver-
" antwoordelijk. De ander wijst de verantwoordelijkheid af. Allen geven
" bevelen en daardoor komen er strubbelingen. De een geeft een bevel en
" de ander voert het niet uit. Ook de assistenten willen hun gezag laten
" gelden en o wee

14.6 Page 136

▲back to top


- XVII/134-
" wanneer je dat aantast. Men moet dus het gezagsbeginsel vast stellen:
" één enkele persoon is verantwoordelijk. Deze moet niet het minste ander
" werk op zich nemen. Hij mag met zijn handen in zijn singel blijven staan
" maar hij moet steeds de anderen ondervragen: - Heb je dit gedaan? Heb
" je dat gedaan? Iemand die hij hiervoor aangesteld heeft zal de brieven
" lezen, klasseren en uitdelen aan de verschillende diensten. Hij zal
" slechts brieven overhouden waarvan hij enkel de apostillen moeten le-
" zen en die hij dan zijn secretaris kan overhandigen om ze te beant-
" woorden.
"
DON LAZZERO - antwoordt op een vraag van Don Bosco dat dit nog
" niet alles is, hoewel dit een vrij ernstig ongemak is.
"
DON BONETTI - vraagt aan Don Lazzero dat hij, die zich prak-
" tisch als een directeur te gedragen heeft, hij vrijelijk de moeilijk-
" heden die hij ontmoet, zou willen specificeren.
"
DON LAZZERO antwoordt dat de eenheid ontbreekt omdat de
" onderhorigen leiding ontvangen van verschillende personen van het
" Hoofdkapittel en zich gedragen volgens hun raadgevingen die soms
" tegenstrijdig zijn met die van de directeur.
"
DON BOSCO - Als de directeur er tussen zou komen, dan zou hij
" merken wat er gedaan moet worden en op korte tijd zou hij de baas
" worden over alles en over allen. Er mag maar één persoon zijn, nl. de
" directeur van het huis die contracten afsluit. Van één enkel persoon
" dient het af te hangen of men de personen aanneemt die tot het huis
" zullen behoren. Eén persoon die wegzendt. Eén persoon die het werk dat
" er in het Oratorio moet gedaan worden vaststelt. En deze persoon kan
" niemand anders zijn dan de directeur: hij alleen mag uitnodigen op
" een diner of ten minste moet men hem verwittigen voor er uitnodigin-
" gen gedaan worden, opdat hij aan tafel geen onbekende of onverwachte
" personen zou ontmoeten. Het Hoofdkapittel mag zich in het Oratorio en-
" kel bemoeien met zaken die men in ieder ander particulier huis aantreft.
" De directeur van het Oratorio moet al de vrijheid van handelen hebben
" die de andere directeurs in hun eigen huizen hebben. Het is zijn taak
" de werken die er gedaan moeten worden voor te stellen en het Hoofdka-
" pittel heeft enkel tot taak het ontwerp goed te keuren of te verwerpen,
" maar moet daarbij rekening houden met het advies van de directeur.
"
Het kapittel is in het Oratorio niet de baas. Daar beveelt de
" plaatselijke directeur. Ik herhaal u dat ik dezer dagen met aandacht
" het reglement van de huizen gelezen heb en dat ik er niets in aantref
" wat gewijzigd moet worden. Er moet dus eenheid van commando bestaan.
" Het personeel van dit huis staat in dienst van de directeur en is er
" niet voor de anderen. Wanneer vreemdelingen aankomen, laat men ze in
" de portiersloge en verwittigt men de directeur, maar men mag ze niet
" dadelijk in de refter brengen, zoals de portier dit nu doet, zonder
" deze gasten te kennen. Zo ontstaat er wanorde in huis.
"
Dan begon Don Bosco te vragen welke schikkingen er voor het vol-
" gende jaar genomen zouden kunnen worden om de goede geest in de vierde
" en vijfde klas van het gymnasium te waarborgen. - Ik heb besloten -
" voegde hij er aan toe - de jongens te waarschuwen dat ze het aanstaan-
" de jaar niet aangenomen zullen worden in de hogere klassen tenzij zij
" de geestelijke staat wensen te omhelzen en dat het Oratorio aan de leer-
" lingen het examen van licentiaat van het gymnasium niet verzekert.

14.7 Page 137

▲back to top


- XVII/135-
"
DON DURANDO - beweert dat deze maatregel de zeer verstandige
" jongens van ons zal verwijderen en, daarentegen, enkel de middelma-
" tigen zullen blijven. Enkel de studie en de hulp daarin te slagen
" brengen de jongens ertoe om braaf te zijn.
"
DON BOSCO - Ik wil niet tegengewerkt maar geholpen worden in
" mijn plan dat volgens mij het beste is om mijn doel te bereiken.
"
DON DURANDO - trekt zijn opmerkingen in.
"
DON BOSCO - stelt een nieuwe samenkomst voor op maandag en be-
" sluit: Allen dienen hem die het bevel voert te helpen. Don Rua zal in
" die zin, een conferentie houden voor al diegenen die in het huis een
" taak te vervullen hebben. Hij moet er echter mee wachten tot we het
" hierover eens geworden zijn. Hier is een hoofd nodig. Het avondwoordje
" is de hoeksteen van dit huis. Veel, zo niet alles, hangt hiervan af.
Don Bosco deed de zaken niet half. Zolang zijn gedachten niet goed be-
grepen en in praktijk gebracht waren, werd hij niet moe ze telkens in het hoofd
te hameren van hen die hem moesten helpen ze te verwezenlijken. Daarom nam op de
zitting van 7 juli de inwendige nieuwe regeling van het Oratorio het grootste
deel van de tijd in beslag. Eerst vatte hij zijn onderrichtingen samen en dan
luisterde hij naar de anderen.
"
DON BOSCO - 1° eenheid van commando. De directeur dient de bevoegd-
" heden van ieder van zijn onderhorigen goed te kennen.
"
- 2° Het openen en rangschikken van de brieven zal hij
" door anderen laten doen. Hij zal de aantekeningen lezen. De vertrouwelij-
" ke brieven zal hij laten schrijven door een persoon in wie hij vertrouwen
" stelt, maar dit mag nooit gebeuren in tegenwoordigheid van anderen.
"
- 3° Hij zal het personeel van het huis en de leerlingen
" zelf aannemen of wegsturen in de omstandigheden die hij in ieder afzon-
" derlijk geval zal beoordelen. Wanneer er echter moeilijkheden zouden ont-
" staan met medebroeders, zal hij zich wenden tot dat lid van het hoofd-
" kapittel dat er mee belast is dergelijke zaken af te handelen en zo no-
" dig het advies van de Algemeen Overste vragen.
"
- 4° Voor zover het mogelijk is moet de directeur zich
" beperken tot het nagaan of de zaken door de andere ondergeschikten ge-
" daan worden. Hij mag zich echter niet aan bepaalde zaken binden. Hij
" dient te zorgen voor voldoende predikanten, biechtvaders, leraren en as-
" sistenten en dan moet hij onderzoeken of ieder zijn respectieve regels
" kent en of hij ze door zijn onderhorigen doet naleven.
"
Wat het aannemen betreft: 1° men neme als leerlingen enkel die-
" genen aan die priester willen worden en bij voorkeur hen die een of
" andere aanwijzing geven dat ze Salesiaan willen worden.
"
2° Men zal absoluut hen verwijderen
" die openlijke of dubbelzinnige taal spreken of iets doen tegen de goe-
" de zeden. Men moet niet bang zijn daarin te streng te zijn.
"
3° Wie niet vaak te communie gaat en
" nalatig is in de vrome praktijken, kan beter een vak leren dan te
" studeren.
"
4° De directeur moet graag met de
" leerlingen praten buiten de biecht en ze vaak afzonderlijk roepen en

14.8 Page 138

▲back to top


- XVII/136 -
" ondervragen over hun behoeften, hun gezondheid, hun studies, hun moei-
" lijkheden, hun roeping, enz. enz.
"
DON CAGLIERO en DON LAZZERO merken op dat in dit huis de be-
" voegdheden aan de directeur en van de andere personen van het Kapit-
" tel van het Oratorio zelf te talrijk zijn.
"
DON BOSCO - Ieder moet alleen doen wat hij moet doen. De ca-
" techist moet catechismusles geven, aanleren hoe men de mis moet dienen,
" nagaan of de regels worden nageleefd. De catechist is de hoeksteen
" van het Oratorio en van de hele gang van zaken. De directeur moet ande-
" ren laten preken en zo nodig anderen opdracht geven biecht te horen.
" Voor hem is iedere zaak in het Oratorio enkel bijkomstig. Zijn enige
" en waarachtig ambt is steeds te waken en over alles en over allen
" waakzaam te zijn.
"
DON LAZZERO - merkt op dat zodoende de directeur zich niet meer
" rechtstreeks met de jongens kan bemoeien.
"
DON BOSCO - antwoordt hem dat als de directeur de jongens niet
" kan roepen, hij ze door de catechist kan laten roepen.
"
DON BARBERIS merkt op dat het voor de directeur hoofdzaak is
" dat hij de leiding zou geven aan het personeel en het personeel van het
" Oratorio bestaat uit ongeveer zeventig medebroeders.
"
DON BOSCO - Ik herhaal het. Ieder moet zijn taak vervullen. Ook
" de leden van het hoofdkapittel moeten alleen dat doen wat bij hun ambt
" hoort en zich vrij maken van de andere bezigheden. Zo moet de studie-
" leider niet de leiding hebben van de Zusters. Don Rua wordt overrom-
" peld door het werk, door het materiaal werk, door de betalingen, door
" de geschillen. De catechist laat alle bezigheden varen onverenigbaar
" met zijn ambt en moet trachten al de personen van de Congregatie te
" kennen. Om zich van veel werk te ontdoen en om aan de Regel te gehoor-
" zamen moet hij er aan wennen dat men zich tot de inspecteurs wendt.
" De leden van het Oratorio zelf moeten het allen eens zijn, als zij
" wensen dat de zaken goed verlopen.
"
DON LAZZERO zegt dat de leden van het kapittel van het huis met
" goede geest bezield zijn maar dat ze gevormd moeten worden.
"
DON BOSCO - De directeur moet vriendelijk naar ze luisteren,
" ze aanzetten tot spreken, de misverstanden en het kwade humeur wegnemen.
" Hij moet ook een zekere ongedurigheid of kleinmenselijkheid verdragen,
" tolerant zijn, niet hard. Hij moet door zijn naastenliefde de schakel
" zijn van de eendracht. Ik zelf kan niet verder meer, in de staat van
" fysische en intellectuele vermoeidheid waarin ik mij bevind. Don Rua
" moet mij ter zijde staan, om mij in vele zaken te vervangen en om mij
" te helpen in wat ik alleen moeilijk kan afhandelen. Wat de Salesiaanse
" sociëteit betreft zal men de vele bezigheden die hij tot nog toe verricht
" en die eigenlijk de taak zijn van een econoom aan anderen geven. Men
" trachtte een procurator aan te stellen die zich bezig zal houden met
" de nalatenschappen, krediet en schuld, de geschillen, de contracten,
" de testamenten. Om deze zaken af te handelen stelle men een priester
" of leek aan, een advocaat of een procurator van beroep. Deze zal de lei-
" ding nemen bij betwistingen en bij het beheer. Don Savio zou deze zaken
" goed kunnen afhandelen.
"
Ik wil u wat het Oratorio betreft nog twee zaken ter kennis bren-
" gen. Wanneer de geestelijke directeur of catechist van de Congrega-

14.9 Page 139

▲back to top


- XVII/137 -
" tie iemand aanneemt die lid van onze Congregatie wil worden en in het
" Oratorio moet blijven, dan moet hij de directeur van het huis hiervan
" op de hoogte brengen. Bij de jongens die men aanneemt, moet men een
" neiging voor de geestelijke staat vaststellen.
"
Men moet er met aandacht op letten dat bij de jongens het vergif
" van de onzedelijkheid niet binnendringt. Wanneer dit toch per ongeluk
" binnen komt, dan sijpelt het in zonder dat men het merkt. Men ziet het
" niet en tenslotte veroorzaakt het een algemene onherstelbare schade.
" Als men de jongens die het volgende jaar in het Oratorio aangenomen
" zullen worden, niet wenst te verwittigen dat zij alleen die verlangen
" priester te worden daarvoor in aanmerking komen, dan zoeke men een an-
" dere reden, een ander voorwendsel, maar men moet het doel bereiken
" dat ik me voorstel.
"
Wat de jongens van de vierde en van de vijfde klas van het gym-
" nasium betreft doet DON CAGLIERO het volgend voorstel: Zodra de jon-
" gens naar huis op vakantie zijn, schrijft men al degenen die men niet
" meer wil hebben dat ze voor het volgend jaar niet meer aangenomen als
" zijn, ze geen nieuwe aanvraag indienen, waarop ze met ja of neen kun-
" nen antwoorden.
"
Het kapittel keurt dit goed.
"
DON BOSCO - beveelt een dergelijke brief op te stellen ongeveer
" in de volgende bewoordingen: indien u geen aannemingsformulier binnen
" die bepaalde tijd ontvangen zult hebben, zorg er dan voor elders heen
" te gaan om uw studies te voltooien. We moeten uitsluiten wie voor de
" anderen de ondergang betekenen en voor zich zelf een gesel zijn. Be-
" paalde personen mag men niet meer in huis houden. Wanneer ze werkelijk
" tonen dat ze niet geroepen zijn tot het heiligdom en hun gedrag dubbel-
" zinnig is, moet men ze uit de studies weghalen en wegsturen. Men moet er
" zich wel voor hoeden deze leerlingen bij de vakleerlingen onder te
" brengen. Wanneer een leerling geen roeping heeft en men hem bij de
" vakleerlingen plaatst, dan maakt hij links en rechts slachtoffers, want
" het zijn individuen van het ergste soort.
Met al deze gedachten bekommerd had Don Bosco in de maand juli een droom.
Het scheen hem toe dat hij zich bevond voor een onmetelijke en zachte helling,
badend in een prachtig licht, zuiverder en levendiger dan het zonnelicht. De hel-
ling was helemaal bekleed met groeiende kruiden, versierd met zeer verschil-
lende bloemen terwijl een groot aantal bomen, waarvan de takken in elkaar kron-
kelden als festoenen er schaduw aan verleenden. Men kon het een echt aards
paradijs noemen. Maar meer dan door deze betoverende tuin werd zijn aandacht
getrokken door twee lieve meisjes van omstreeks twaalf jaar, die op de rand
zaten van de wegboord nabij het pad waar hij zich bevond. Een hemelse opgeto-
genheid straalde van hun aangezicht en uit heel hun houding. Uit hun tinte-
lende oogjes glansde de ongekunstelde eenvoud en de vreugde van een boven-
menselijk geluk. De gratie van hun bewegingen schonk aan beiden iets edels
dat in tegenstelling was met hun jeugd. Een verblindend wit kleed hing tot op
hun voeten. Hun lenden waren omgord met een purperen singel met gouden boor-
den, waarop ineengevlochten leliën, viooltjes en rozen als versiering
geweven waren. Een gelijkaardig versiersel droegen ze als een halssnoer om
hun hals. Twee kransjes van witte madeliefjes waren als armbanden rond hun polsen

14.10 Page 140

▲back to top


- XVII/138 -
gewonden. Hun schoeisel was wit en omzoomd met een strik waarin goud geborduurd
was. Hun haren waren lang en werden samengehouden door een kroon die hun voor-
hoofd omspande. Hun haartooi viel in golvende krullen op hun schouders neer. Ze
praatten samen. Ze vertelden, ze stelden vragen en slaakten opgewekte kreten. Nu
eens zaten ze beiden neer, dan was het ene meisje gezeten terwijl het andere
stond; een andere keer gingen ze met langzame passen op en neer. Don Bosco bleef
zwijgend toekijken, luisterde naar hun gesprekken die lang duurden, zonder dat
zij er blijk van gaven zijn aanwezigheid op te merken. Eindelijk draaiden ze
zich om en klommen zij de boord van de weg op, terwijl ze op bloemen wandelden
zonder ze te vertrappen en een hemelse melodie zongen, waarbij een koor van he-
melse geesten zich aansloot. Steeds meer zangers voegden zich bij hen en samen
zongen ze een machtig en harmonieus lied. Daarna verdwenen ze langzaam maar
zeker uit het zicht en tegelijk het hele visioen. Op dat ogenblik ontwaakte Don
Bosco.
De volgende dagen gaf hij aan Don Lemoyne in grote trekken een uiteenzet-
ting over wat hij gezien had, maar hij vertelde hem slechts heel bondig wat
hij gehoord had, nl. lofzangen over de zuiverheid, de middelen om die deugd te
bewaren en de beloningen in deze wereld en in de andere. Daarna zei hij hem
dat hij het kon gebruiken als schets die hij verder vrijelijk kon ontwikkelen.
De secretaris voerde het bevel uit maar het was hem nooit mogelijk het lange
opstel te lezen.(1)
Tot september hield het hoofdkapittel zich niet meer bezig met zaken die
betrekking hadden op de tucht. In het 17de hoofdstuk zullen wij er opnieuw
over spreken. Maar alvorens de draad van onze uiteenzetting weer op te nemen,
zullen wij hier plaats inruimen voor enkele bijzonderheden die ertoe bijdragen
over het Oratorio van die tijd een minder onvolledig beeld te krijgen.
In de loop van het jaar stierven er verscheidene jongens en hun dood geeft
ons een aanwijzing dat de betreurde verslapping de oude vroomheid niet had kun-
nen uitdoven. Op 30 januari stierf Virgilio Paganini van Vezzano in Ligurië,
leerling van de tweede klas van het gymnasium, maar al een grotere jongen. Don
Bosco ging hem de laatste avond nog bezoeken. Toen de zieke hem zag werd hij
weer levendig en zei hij hem: - "Don Bosco, ik bedank u omdat u mij in het
Oratorio aangenomen hebt. Als u mij niet bij u had opgenomen wie weet hoe het
nu met mij zou gesteld zijn. Ik bedank u voor al het goede dat u aan mijn ziel
gedaan hebt."
- "Ik", antwoordde hem Don Bosco, "ben tevreden dat je zo rustig bent.
Zul je voor me bidden?"
- " Ja, ik zal voor u en voor onze Congregatie bidden, opdat de Heer haar
laat aangroeien om vele zielen te redden."
Dit waren zijn laatste woorden, want Don Bosco was nog niet op het einde
van de ziekenzaal gekomen of Paganini stierf.
Op 17 februari stierf de vakleerling Onorato Chiappelli van Pistoia, veer-
tien jaar oud. IJlend van de koorts herhaalde hij voortdurend: - " Oh! Maria, on-
ze moeder, help ons allen... maar vooral mij... mij... mij..." Hij hield veel
(1) Zie volume 17, document 22.

15 Pages 141-150

▲back to top


15.1 Page 141

▲back to top


- XVII/139 -
van zijn assistent Don Vincenzo Reggiori van Sangiano die hem twee dagen daarvoor
naar de eeuwigheid was voorgegaan. De vakleerlingen zeiden dat, als Don Bosco
gestorven zou zijn, zij geen groter verdriet gehad zouden hebben. Deze vergelij-
king kwam spontaan bij hen op omdat in die dagen Don Bosco zwaar ziek was.
Op 18 juni stierf Carlo Godi van Gozzano, eveneens een leerling van de
tweede klas gymnasium en een vrij grote jongen. Enkele dagen voor zijn dood
zei hij aan enkele vrienden: - "Maria, Hulp der Christenen, heeft mij de
grootste van alle genaden geschonken. Ik ben tevreden. Ik heb gedurende deze
retraite kunnen biechten en communiceren alsof het de laatste maal was. Ik ben
tevreden, zeer tevreden."
Twee feiten die tragische gevolgen hadden kunnen hebben en daarentegen
op niets uitliepen, maakten grote indruk op de vakleerlingen. Op een late
avond was een letterzetter, toen zijn assistent en zijn ploegbaas enkele ogen-
blikken afwezig waren, aan het spelen gegaan met zijn kameraad. Hij wou zich
gaan verschuilen en liep naar de lege ruimte van het hijstoestel dat van de on-
dergrond naar de werkzaal ging. In de mening dat de bodem van het toestel op
gelijke hoogte stond met de vloer, sprong hij er naartoe, maar omdat het
platform zich op de verdieping van de daaronder gelegen drukkerij bevond,
viel hij hals over kop in de lege ruimte van een hoogte van ongeveer zeven
meter en sloeg met zijn hoofd op het ijzeren dak. Zij die op het lawaai kwamen
toelopen troffen hem onbeweeglijk als dood aan. Toen men hem echter naar de
ziekenzaal gebracht had en hij weer bij kennis gekomen was, hield hij er niets
anders aan over dan het litteken van de slag en een zekere duizeligheid die
snel verdween. Niet minder gevaarlijk was wat een kleermaker overkwam. Terwijl
hij samen met drie kameraden ronddraaide aan de reuzepas, knakte de boom
waaraan de touwen vastzaten aan de onderkant af en viel op hem neer, zodat hij
op de grond viel met het gewicht op hem. Die dikke balk, nog verzwaard door de
ijzeren staven die bovenaan vastgehecht waren, kon hem zeer goed verpletterd
hebben. Nu had hij echter alleen zijn been licht bezeerd. De vakleerlingen be-
schouwden deze twee feiten als grote genaden, die ze aan Maria, Hulp der Chris-
tenen, toeschreven.
Don Bosco was absoluut van plan een bevredigende nieuwe regeling in het
Oratorio door te voeren. Toen in september het hoofdkapittel zijn zittingen
hield voor de samenstelling van het personeel van de huizen, kwam hij voort-
durend op dit punt terug. Aldus maakte hij op 12 september twee opmerkingen over
de wijze waarop de goede geest in het Moederhuis en in de andere huizen gehand-
haafd moest worden. - Men moet trachten - zei hij - ieder slecht boek, zelfs
wanneer het voor de school is voorgeschreven, van onze leerlingen te verwijde-
ren. Wij zelf zullen ze zeker niet aanbieden. Toen ik mijn geschiedenis van
Italië schreef, had ik iets gezegd over de levensbeschrijving van Alfieri en
enkele passages van verboden auteurs aangehaald. Maar de befaamde profes-
sor Amedeo Peyron, die het handschrift nazag, berispte mij en zei: - "Ver-
meld nooit verboden schrijvers, want als u ze vermeldt, willen de jongens ze
lezen. Laat ze in de vergetelheid." Zo moeten wij het doen: ze niet invoeren,
ze niet aanhalen, ze niet vermelden. Een uitzondering is toegelaten nl. voor hen
die een openbaar examen moeten afleggen, maar ook in die gevallen mag men
enkel gebruik maken van gezuiverde uitgaven. Maar zelfs de gezuiverde ver-
boden schrijvers mag men niet in handen geven van de jongens van de lagere

15.2 Page 142

▲back to top


- XVII/140 -
klassen. Daardoor immers wekt men bij hen de fatale nieuwsgierigheid op alles na
te gaan en de verbeteringen met het oorspronkelijke te vergelijken. Zo komt men
er langzamerhand toe er over te spreken. Wanneer men bijvoorbeeld een passage
van literatuurgeschiedenis wil uitleggen, moet men dat vermijden als het niet
noodzakelijk is. Directeuren en leraren die er bij toeval een zouden bezitten,
moeten hem achter slot houden. Ik heb nooit vermoed dat men er zo op uit kon zijn
verboden boeken te lezen als in onze tijd ó men er op uit is zijn tijd te ver-
liezen en zijn ziel te bederven door het lezen van romans. Men zou beter de
levens lezen van onze leerlingen, de letture Cattoliche en de boeken van de Bi-
bliotheek voor de jeugd. Er zijn prachtige boeken bij. Wij hebben weinig waarde-
ring voor onze zaken. We zijn zelfs bang om ze bij de prijsboeken te rekenen in
onze colleges. Sommigen menen dat het een vernedering is godsdienstige boeken als
prijs te geven aan de jongens van de vierde en vijfde klas van het gymnasium.
Nog iets anders beveel ik u aan. Men moet zich volledig inspannen en al het moge-
lijke doen om in onze huizen het preventief stelsel in te voeren. De directeurs
moeten conferenties houden over dit zeer belangrijk punt. Onberekenbaar zijn de
voordelen die er uit voortvloeien voor het heil van de zielen en voor de glorie
van God.
Over het lezen van boeken wilde Don Bosco sinds geruime tijd aan allen
zijn gezagvol woord toesturen.
In 1883 had hij inderdaad aan Don Lemoyne gezegd: - "Ik zal je binnen-
kort een werk geven." Later - er was een jaar verlopen sindsdien - vroeg hij
hem: "Herinner jij je nog wat ik je zei over een werk dat gedaan moest worden?
Welnu, thans is het er de tijd voor." En hij schetste hem dan een thema voor
een omzendbrief die men aan de huizen zou sturen bij het begin van het school-
jaar. Don Lemoyne schreef de brief, Don Bosco zag hem na en volgende lange brief
werd begin november in de colleges verspreid.
"
Mijn beste zonen in J. Chr.
"
Een zeer ernstige reden dwingt mij deze brief te schrijven bij
" het begin van het schooljaar. U weet welke genegenheid ik koester voor
" zielen die Jezus onze Heer mij in zijn onmetelijke goedheid heeft wil-
" len toevertrouwen. Anderzijds kent U de verantwoordelijkheid die weegt
" op de opvoeders van de jeugd en welke strenge afrekening zij zullen
" moeten geven over hun taak tegenover de goddelijke Rechtvaardigheid.
" Maar deze verantwoordelijkheid draag ik onverdeeld met u, mijn beste
" zonen, en ik verlang dat dit voor mij de oorsprong, de bron en de re-
" den van eeuwige roem en eeuwig leven zal zijn. Daarom wil ik uw aan-
" dacht vestigen op een uiterst belangrijk punt, waarvan de zaligheid
" van onze leerlingen kan afhangen. Ik heb het over de boeken die wij
" uit de handen van onze jongens moeten houden en over de boeken die
" gebruikt moeten worden voor persoonlijke of gemeenschappelijke lezing.
" De eerste indrukken door de delicate en tedere harten van onze jon-
" gens opgedaan blijven gans hun leven bij en de boeken zijn vandaag
" de dag hiervan een van de voornaamste oorzaken. De lectuur is voor
" hen zo aantrekkelijk omdat ze hun vurige nieuwsgierigheid opwekt en
" omdat hiervan vaak hun definitieve keuze voor het goede of het kwade
" afhangt.

15.3 Page 143

▲back to top


- XVII/141 -
" De vijanden van de zielen kennen de macht van dit wapen en uit ervaring
" weten wij hoe ze er zich misdadig van bedienen ten koste van de onschuld.
" Geheimzinnige titels, mooi papier, verzorgde druk, fijne illustraties,
" een lage prijs, een populaire stijl, verscheidenheid van intriges, leven-
" dige beschrijvingen, alles wordt gebruikt met een duivelse kunst en bere-
" kening. Daarom is het onze taak onze wapens tegenover de hunne te stel-
" len, onze jongens te behoeden voor het vergif dat goddeloosheid en onze-
" delijkheid hun aanbieden. Tegenover slechte boeken moeten wij goede
" boeken stellen. Wee ons, als wij zouden slapen terwijl de vijandige mens
" voortdurend waakt om het onkruid uit te zaaien.
"
Daarom dient men vanaf het begin van het schooljaar in praktijk
" te brengen wat de reglementen voorschrijven: Men moet met aandacht na-
" gaan welke boeken de jongens bij het binnenkomen in het College bij zich
" hebben. Als het noodzakelijk blijkt kan men zelfs iemand aanduiden om
" in hun koffers inspectie te houden. Bovendien moet de directeur van ieder
" huis aan de jongens opleggen in geweten een lijst op te maken van al hun
" boeken en deze aan de overste te laten zien. Deze maatregel is niet over-
" bodig want zo kan men nagaan of er geen boek werd vergeten en zal men,
" wanneer deze lijsten bewaard worden in een bepaalde omstandigheid zich
" er kunnen van bedienen om zijn houding te bepalen tegenover hen die met
" boos opzet een of ander slecht boek verborgen hebben gehouden.
"
Dergelijke waakzaamheid moet er het hele jaar zijn. Men kan van
" de leerlingen eisen dat ze ieder nieuw boek dat ze onder het schooljaar
" aankopen of van hun ouders of vrienden of van de externen krijgen laten
" keuren. Men moet toezien of er uit boosheid of onachtzaamheid, aan de
" jongens geen pakjes worden overhandigd die in slechte kranten werden
" gewikkeld. Men kan op voorzichtige wijze de studie, de slaapzaal en de
" klas controleren.
"
Men kan daarin nooit te ijverig zijn. De leraar, de studiepre-
" fect en de assistent moeten nagaan wat er gelezen wordt in de kerk of ge-
" durende de recreatie, in de klas of in de studiezaal. De niet uitgezui-
" verde woordenboeken moeten ook verwijderd worden. Voor vele jongens zijn
" zij het begin van de boosheid, de strikken gespannen door de slechte
" makkers. Een slecht boek is een pest die vele jongens ziek maakt. Wanneer
" de directeur er in slaagt een van deze boeken uit de handen van een
" leerling te houden dan mag hij denken dat hij iets goeds verkregen heeft.
"
Het is wel waar dat de jongens die deze boeken in hun bezit
" hebben moeilijk gehoorzamen en alle listen aanwenden om ze verborgen te
" houden. De directeur dient de strijd aan te binden tegen de hebzucht, de
" nieuwsgierigheid, de vrees voor de bestraffing, het menselijk opzicht,
" de ongebreidelde hartstochten. Daarom meen ik dat het noodzakelijk
" is het hart van de jongens te veroveren door ze met zachtheid ervan te
" overtuigen. Meermalen per jaar dient men vanaf de kansel, 's avonds,
" in de klas over het onderwerp van de slechte boeken te spreken. Men
" moet laten zien welke schade er uit voortvloeit. Men moet de jongens
" ervan overtuigen dat men enkel het heil van hun ziel, die wij na God
" boven alles beminnen hiermee beogen. Men trede hierbij niet te
" streng op tenzij een jongen voor de anderen een oorzaak van onder-
" gang zou zijn. Wanneer iemand een slecht boek overhandigt als het
" schooljaar al gevorderd is dan moet men de voorbije ongehoorzaamheid
" onaangeroerd laten en het boek als een waardevol geschenk aanvaarden.
" Des te meer omdat het soms zou kunnen gebeuren dat het zijn biechtvader
" is die hem voorgeschreven heeft

15.4 Page 144

▲back to top


- XVII/142-
" dit te doen en dan zou het onvoorzichtig zijn verder te zoeken. De be-
" kende goedhartigheid van de oversten zou ook zijn vrienden ertoe
" kunnen bewegen degene die zulke boeken verstopt aan te geven.
"
Wanneer men echter een onzedelijk boek vindt dat door de Kerk
" verboden is, moet men het onverwijld aan de vlammen prijs geven. Men
" heeft vastgesteld dat boeken, die aan de jongens ontnomen werden en
" dan bewaard werden, tot ondergang van priesters en jonge geestelij-
" ken hebben geleid.
"
Wanneer men zo te werk gaat hoop ik dat er geen slechte boeken
" in onze colleges zullen binnenkomen of wanneer ze er binnenkomen dat
" ze spoedig vernield zullen worden.
"
Maar naast de slechte boeken is het noodzakelijk een oog te
" houden op zekere andere boeken, die op zich zelf goed of onverschillig
" zijn, maar toch een gevaar kunnen zijn omdat ze niet passen voor de
" leeftijd, de plaats, de studies, de neigingen, de ontluikende driften,
" de roeping. Ook deze dienen verwijderd te worden. En indien men de
" ontspanningslectuur kon uitsluiten, zou dat een groot voordeel zijn ten
" bate van de studie. Wanneer de leraren het rooster regelen kunnen ze
" voor de leerlingen de leestijd afmeten. Omdat echter op onze dagen de
" begeerte om te lezen bijna niet in toom gehouden kan worden en omdat
" ook vele goede boeken teveel de hartstochten en de verbeelding ophit-
" sen heb ik er aan gedacht, als de Heer mij laat leven, een reeks goede
" ontspanningsboeken voor de jeugd uit te zoeken en te laten drukken.
"
Wat ik zeg betreft de boeken die privé worden gelezen. Wat nu
" de lectuur betreft die in gemeenschap gehouden wordt in de eetzalen,
" de slaapzalen en de studiezaal, zal ik op de eerste plaats zeggen dat
" men nooit boeken moet laten lezen voor ze door de directeur goedgekeurd
" zijn en dat men romans van welk soort ook, die niet van onze drukkerij
" komen, uitsluit.
"
In de eetzaal leze men het Bollettino, de Letture Cattoliche naar-
" gelang ze verschijnen, en tussendoor de geschiedkundige boeken die in
" het Oratorio gedrukt worden, de Storia d'Italia, de Storia Ecclesiasti-
" ca, de Storia dei Papi, de Racconti sull'America en over andere onder-
" werpen. Ze moeten echter gepubliceerd zijn in de verzameling van de
" Letture Cattoliche en de historische boeken en verhalen moeten te
" vinden zijn in de Biblioteca della gioventù. Deze laatste boeken zou
" men in de studiezaal kunnen lezen, daar waar nog het gebruik bestaat
" een lezing te laten houden gedurende het laatste kwartier voor de
" zangles begint.
"
Wat nu de lezing op de slaapzalen betreft is het mijn bedoe-
" ling iedere ontspanningslectuur te bannen. Ik verlang dat men hiervoor
" boeken zou uitkiezen die, door de indruk die ze wekken op het hart van
" de jongens die gaan slapen, ze kunnen beter maken. Daarom zal men dus
" boeken gebruiken die wel aantrekkelijk zijn maar handelen over een on-
" derwerp dat eerder verheven of ascetisch is. Ik zou beginnen met de
" levensbeschrijvingen van onze leerlingen Comollo, Savio, Besucco, enz.
" Dan zou ik verder gaan met de boekjes van de Letture Cattoliche die
" over de godsdienst handelen en tenslotte de heiligenlevens, maar daar-
" van zou ik de meest aantrekkelijke en opportune uitzoeken. Ik ben er
" zo goed als zeker van dat deze lezingen die na het avondwoordje gehou-
" den worden door iemand met een hart dat het heil van de zielen wenst,

15.5 Page 145

▲back to top


- XVII/143 -
" soms meer goed zullen doen dan een hele retraite.
" Om tot slot dit resultaat te bekomen dat onze boeken als tegengif
" tegen de slechte boeken zouden dienen, verzoek ik u dringend de publi-
" caties van onze medebroeders te waarderen en uw hart steeds vrij te
" houden van ieder gevoel van afgunst. Vindt u enig tekort dan moet u,
" als u er de tijd voor hebt, met raad en daad bijspringen. Opdat de no-
" dige verbeteringen kunnen worden aangebracht moet u uw opmerkingen be-
" kend maken aan de schrijver zelf of aan de overste die belast is met
" het nazien van onze publicaties. Wanneer de jongens horen dat de lera-
" ren en assistenten een boek prijzen, dan zullen zij het waarderen,
" aanprijzen en lezen. Herinner u een belangrijk woord dat de heilige
" vader Pius IX eens tot de Salesianen gericht heeft: "Volg het voor-
" beeld na van de Jezuïeten. Waarom worden hun schrijvers zo gewaar-
" deerd? Omdat hun medebroeders zich inspannen de werken van een mede-
" broeder na te zien en te verbeteren alsof het hun eigen werk was. Zo
" bezorgen ze hem een goede naam want in al hun publicaties wijzen ze op
" zijn verdiensten. In hun private gesprekken, komen slechts woorden van
" lof over hun lippen. Nooit zal men een van die paters, die toch met
" duizenden zijn, kritiek horen uitspreken die de naam van een medebroe-
" der zou kunnen aantasten.
"
Doet u ook zo bij onze jongens en dan kunt u er zeker van zijn
" dat onze boeken onmetelijk goed zullen doen.
"
Mijn beste zonen, luister naar mijn raadgevingen, onthoud ze en
" breng ze in praktijk. Ik voel dat mijn jaren naar het einde toegaan.
" Ook uw jaren gaan vlug voorbij. Laten we dus met vlijt werken opdat de
" oogst van geredde zielen die wij aan de goede huisvader, die God is,
" zullen kunnen aanbieden overvloedig is. Moge de Heer u zegenen en ook
" al onze leerlingen, die u van mij moet groeten. Beveel in hun gebeden
" de arme grijsaard aan die hen zoveel in Jezus Christus bemint.
" Op het feest van Allerheiligen
"
"
u zeer toegenegen in Jezus Christus,
"
Priester Giovanni Bosco.
Maar voor het Oratorio in het bijzonder waren er twee gewichtige voorstel-
len op het tapijt gekomen, die daarna tot één voorstel herleid werden. Het ging
er nl. om een andere directeur te benoemen ofwel er twee te maken. Het Hoofdka-
pittel van 1883 had besloten dat er voor heel de Congregatie één Raadslid voor
de vakscholen zou worden benoemd. Niemand scheen meer voor dit ambt geschikt dan
Don Lazzero, zodat het eerste voorstel de voorrang kreeg. Don Lazzero werd met
deze opdracht belast terwijl de directie van het Oratorio toevertrouwd werd aan
Don Francesia. Maar, omdat sommigen er aan twijfelden of hij wel over genoeg
gezag beschikte om de orde in het Oratorio te handhaven, liet Don Bosco, op de
samenkomst van 4 september iedereen vrij zijn mening zeggen en besloot het
debat op deze manier: - "Het is moeilijk een persoon te vinden die iedereen
aanstaat en bij allen meevalt. De ene zal hem te zacht vinden, een ander weinig
tegemoetkomend, een derde te slordig, een vierde te streng. Wij zijn allemaal
mensen en wij zijn genoodzaakt de dingen op een menselijke manier te doen. Laten
we onze beslissingen nemen op een vlak waar ze volbracht kunnen worden. Mij
schijnt het toe dat het enige wat men aan Don Francesia kan verwijten is dat hij

15.6 Page 146

▲back to top


- XVII/144 -
te goed is. Maar hij is geleerd en vroom en deze gaven vindt men niet zo gemak-
kelijk bij anderen. Ik werk al zo lang in het Oratorio en ik ken hem ten voeten
uit. Wat gedaan moet worden doet hij en hij kent het Reglement zeer goed." - Na
uiteindelijk verschillende opmerkingen te hebben aanhoord, besloot hij dat Don
Francesia naar het Oratorio zou komen en dat Don Cesare Cagliero de leiding van
het college van Valsalice op zich zou nemen.
Maar naast het voorstel om aan het Oratorio een nieuwe directeur te geven,
was er nog het andere voorstel nl.: twee directeurs te benoemen, een voor de
studenten en een voor de vakleerlingen, die van elkaar onafhankelijk zouden
zijn. Als reden hiervoor gaf men aan dat het Oratorio zo groot was, dat één
enkele persoon onmogelijk er de verantwoordelijkheid van kon dragen. Iedere werk-
plaats bv. was voor de directie even zwaar als een heel college. Maar wanneer men
eenmaal die dubbele leiding in eenzelfde milieu aangesteld zou hebben, zou de
eendracht dan groot genoeg zijn om wrijvingen te vermijden? Ook hierin liet Don
Bosco vrijelijk het voor en het tegen bespreken tot hij op de zitting van 12
september het volgende zei:
"
DON BOSCO - Ik heb nagedacht over het voorstel van de twee di-
" recteurs in het Oratorio. Het is dus noodzakelijk dat Don Francesia
" bij ons komt en dat hij samen met Don Lazzero dit huis bestuurt. Het
" is onmogelijk voor een enkele directeur het grote aantal mensen in
" het huis van Valdocco te leiden. Don Lazzero heeft mij meer dan eens
" gevraagd hem van die zware last te willen ontheffen. Het is daarom
" nodig die bevoegdheden te verdelen onder Don Francesia en Don Lazze-
" ro. Men kan aan Don Francesia de studenten toevertrouwen en aan Don
" Lazzero alles wat de vakleerlingen betreft en daarbij nog het ambt
" van catechist voor alles wat betrekking heeft op de vakleerlingen
" van de Congregatie in al de andere huizen. Hij zal zich bezighouden
" met alles wat de morele vorming en de tucht van de vakleerlingen aan-
" gaat zowel in het Oratorio als in heel de Congregatie. Voor wat de
" andere huizen betreft zal zijn titel zijn: raadsman voor de vakleerlin-
" gen. Maar in het Oratorio zal hij de directeur van de vakleerlingen
" worden genoemd. Het nieuwe ambt van directeur van de vakleerlingen zal
" in de toekomst blijvend zijn. Tussen Don Francesia en Don Lazzero zal
" een modus vivendi getroffen moeten worden die kan blijven duren, nu
" wij er nog zijn en ook na ons. Als men het volledige gezag over het
" hele Oratorio bij één persoon wil concentreren dan is er van heden
" af een nieuw stelsel nodig en het is mijn bedoeling het systeem niet
" te wijzigen. Voor zover dit mogelijk is zullen de vakleerlingen een
" zelfstandige afdeling vormen voor wat de directie aangaat. Ook de
" studenten moeten een gans zelfstandige afdeling vormen, onafhankelijk
" van die der vakleerlingen. Wanneer men de organisatie van het perso-
" neel niet aanpakt voor zover dit mogelijk is, dan zal alles uitlopen
" op een verschrikkelijke verwarring. Don Lazzero heeft mij vaak in die
" zin geschreven.
"
DON LAZZERO - wijst er op dat men zonder orde te werk gaat bij
" het dienstpersoneel alsook bij het verlenen van asiel of gastvrij-
" heid aan zekere personen die men doorgaans "barba" (nietsnutten)
" noemt: zij komen en gaan volgens hun goesting. Hij vraagt op welke
" manier men daarin orde kan brengen.

15.7 Page 147

▲back to top


- XVII/145 -
"
DON BOSCO - Door ervaring, met goede wil, met de toestemming
" van de twee directeurs kan men wijzigingen aanbrengen en zal men ertoe
" komen ieder probleem op te lossen. Het gaat er niet om onmiddellijk
" onveranderlijke beginselen vast te leggen, maar wel om de manier te
" bestuderen waarop mijn gedachte in praktijk gebracht kan worden, zodat
" men daarop kan voortbouwen. Bepaalde traditionele grondbeginselen die
" tot heden toe als norm hebben gediend moet men vastleggen. Toch past
" het dat men die zaken rustig bespreekt.
"
DON RUA - merkt op dat het nodig is de bevoegdheden van de twee
" directeurs goed te omschrijven opdat er geen argwaan, wrijvingen, enz.
" zouden ontstaan.
"
DON DURANDO - vraagt: van wie zal de kerk afhangen? Van wie de
" keuken? enz.
"
DON BOSCO - Laten we de namen van personen er buiten houden.
" Het is onontbeerlijk dat er een directeur van de vakleerlingen zou
" zijn die verantwoordelijk is voor de orde en de goede geest in het
" huis van Valdocco. Dat zal ook zo moeten zijn in de andere huizen waar
" er vakleerlingen zijn en dan alleen voor hen. Hij moet zijn wat de stu-
" dieleider is voor de colleges van de Congregatie: hij moet zorgen voor
" het personeel en de ontwikkeling van de vakscholen. Zal hij geen be-
" zoek mogen brengen aan de huizen? Daarover moet hij overeenkomen met
" de Inspecteur maar wij hier in het Oratorio hebben een hoofd nodig
" voor de vakleerlingen. Ik zou willen dat men de verschillende gedach-
" ten die ik uiteengezet heb, bestudeert. Don Rua, Don Francesia en Don
" Cagliero zullen een voorstudie maken. Daarna zal ik ook komen om te
" onderzoeken wat er gedaan moet worden. Laten we de personen buiten
" kwestie zodat alles gedaan wordt tot meerdere eer van God. Het is een
" kwestie van zaken en niet van personen.
"
DON CAGLIERO - beweert dat de verantwoordelijke voor het Oratorio
" de mogelijkheid niet heeft ook nog de zaken van de andere huizen te be-
" handelen.
"
DON BOSCO - U zult dit later opmaken bij uw onderzoek en een
" beslissing nemen.
"
DON CAGLIERO - dringt aan omdat het nodig is in al die zaken
" ruimer te zien: er zullen twee keukens nodig zijn, twee voorraadkamers...
"
DON BOSCO - Zodra het mogelijk is zal men ervoor zorgen dat iede-
" re afdeling alles afzonderlijk heeft, nl. de vakleerlingen en de studen-
" ten, zodat de twee directeurs volledig van elkaar en in alles onafhanke-
" lijk zijn, ook wat de lokalen betreft.
"
DON RUA - vraagt: En hoe gaat het voor het ogenblik?
"
DON CAGLIERO - antwoordt dat de wrijvingen het mogelijk maken
" wat stoom af te blazen.
"
DON RUA - merkt op dat het noodzakelijk is de taken van het
" raadslid voor de studies en van de econoom van het hoofdkapittel in
" verband met het nieuwe ambt van de twee directeurs van de studenten en
" van de vakleerlingen in het Oratorio te onderzoeken.
"
DON CAGLIERO - dringt vooral aan aandacht te schenken aan het
" voornaamste punt. De wrijvingen kan men oplossen naarmate ze zich voor-
" doen.
"
DON BOSCO - Don Cagliero heeft gelijk. Beperk u rustig tot de
" voornaamste kwestie. De beslissing moet van iedere bijkomstige be-
" schouwing onafhankelijk zijn. Men legge het beginsel van de twee di-
" recteurs vast.
"
DON BARBERIS - stelt de vraag of het hoofd van het Oratorio niet

15.8 Page 148

▲back to top


- XVII/146 -
" de Inspecteur zou kunnen zijn en het niet beter zou zijn dat de twee-
" directeurs van de vakleerlingen en van de studenten eigenlijk onder-
" directeurs zouden zijn.
"
DON BOSCO - Laten we beginnen met de orde en de tucht veilig te
" stellen door twee directeurs te benoemen. Later zullen de vragen ge-
" steld worden: moet de directeur van de vakleerlingen zich bemoeien met
" de Inspecteurs van de andere huizen? Moet hij zich bemoeien met de
" ploegbazen die men in andere huizen zal vragen of zal sturen? Dit
" zijn bijkomstige zaken die men kan bestuderen. De tweede zaak die mij
" ter harte gaat is dat men de huizen zou zuiveren van de vreemde elemen-
" ten die niet tot de Congregatie behoren. Deze mogen niet met ons aan
" tafel komen, niet deelnemen aan de feestjes, de conferenties, enz. Die
" mensen dringen overal door, ze horen en zien wat er bij ons gebeurt,
" ze weten het beter dan wij zelf en ze laten het buiten de huizen weten.
"
DON BARBERIS - vraagt wie de Inspecteur voor de provincie Pië-
" mont zal zijn.
"
DON BOSCO - Die zaak wordt nu niet besproken.
"
Om 6 uur werd de zitting geheven.
Deze zitting van het kapittel werd gehouden te Valsalice waar de retraite
plaats had. Daar vertelde Don Bosco in tegenwoordigheid van verscheidene
priesters, onder wie Don Notario, een droom die hij in die dagen had. Het
scheen hem dat hij zich aan de deur van het Oratorio bevond, op het punt binnen
te gaan wanneer hij onverwachts en op korte afstand door sommigen van zijn
mensen omringd werd, die hij niet dadelijk herkende omdat ze in de mist stonden.
Toen hij dichterbij gekomen was om ze beter te bekijken, zag hij dat ze pro-
beerden te vluchten maar hij riep ze en slaagde er in ze dichterbij te doen ko-
men. Ze hadden hun borst bloot en aan de kant van het hart hadden ze een vlek
in de vorm van een pestbuil, waarop men drie kleuren kon bemerken: zwart, vlam-
mend rood en geel. Toen Don Bosco wakker was geworden deed hij alles om
deze beelden van zijn fantasie te verjagen maar het was te vergeefs want de
lelijke figuren kwamen terug, ook wanneer hij rechtop op zijn bed ging zit-
ten. Hij merkte op dat die mist rondom hun hoofd dikker was, zodat hij moei-
lijk de woorden die achter naar voren op hun voorhoofd geschreven stonden, kon
lezen. Dan stond hij op en schreef de namen op van allen die hij zag. Volgens de
uitdrukkingen die hij bij zijn verhaal gebruikte kon men afleiden dat hij het
niet opportuun achtte bepaalde omstandigheden te onthullen.
Het verblijf te Valsalice was voor hem niet van lange duur. Op een
avond, toen hij samen wet de jonge geestelijke Viglietti terugkeerde van een be-
zoek bij een familie die haar vakantieverblijf in de buurt had, voelde hij
pijn aan het linkerbeen. Diezelfde nacht zwol het sterk op. Het was roos. Op
14 september liet hij dokter Fissore naar Valsalice komen. Toen deze hem onder-
zocht had, suggereerde hij hem als enig middel het bed te houden opdat het been
zou kunnen rusten. Toen hij dan in het Oratorio gekomen was, deed hij zoals de
dokter het gezegd had. De kwaal werd steeds maar erger. Hij had voortdurend
koorts, kon moeilijk ademhalen en hij voelde een buitengewone zwelling aan zijn
hart; wegens een onbekende reden werd een rib omhoog geduwd. Bovendien ver-
oorzaakte een koorts met gierstuitslag een heftige jeuk over heel zijn lichaam.
Toch besloot hij naar San Benigno te gaan, indien men hem zou uitnodigen de re-

15.9 Page 149

▲back to top


- XVII/147 -
traite te sluiten op 27 september.
Hij hield niet voortdurend het bed. In de eerste uren van de middag
stond hij gewoonlijk op en bleef tot de avond in zijn kamer of op de gaanderij
zitten. Daar kwam kardinaal Alimonda hem eens bezoeken. Enkele dagen later
begon hij weer de H. Mis te celebreren en gaf soms blijk van een zeer grote
ingetogenheid. Op een ochtend diende Don Cerruti zijn mis en hij was er getuige
van hoe Don Bosco drie of viermaal in tranen uitbarstte en zijn snikken niet
kon bedwingen.
Van die tijd dateren ook twee staaltjes van zijn fysieke kracht die zeer
bekend zijn, door zijn biografen bekend zijn gemaakt. De zoon van Dr. Albertot-
ti, die zelf ook dokter was, wou zijn kracht eens beproeven en verzocht
hem zijn hand te knijpen. Don Bosco kneep zijn hand. "Harder, nog harder", zei
hem de dokter.
"Pas op dat het bloed er niet uitspringt"! antwoordde de zieke.
"Het heeft geen belang, knijp maar."
"Ai, verdorie, wat bent u sterk"! riep hij toen uit.
Tegen de avond kwam dezelfde persoon terug met de metalen ring met gra-
den, die dient om de kracht te meten. Hij kneep hem eerst zelf met al de macht
van zijn rechterhand en het toestel wees 45 graden aan. Dan nam Don Berto het
en bereikte 40 met de rechterhand en 45 met de linkerhand. Don Bosco bracht
het tot zestig. Dat was het maximum. En toch zei hij dat hij slechts matig ge-
knepen had uit vrees het instrument aan stukken te knijpen.
Zoals hij zich voorgenomen had wilde hij naar S. Benigno gaan. In de och-
tend van 3 oktober hielden de oversten daar hun kapittel onder het voorzitter-
schap van Don Rua, toen om half twaalf van uit Turijn een telegram kwam waarin
gemeld werd dat Don Bosco nu wat beter was en zich naar het station begaf om
naar S. Benigno te reizen. Dadelijk werd de zitting geschorst om hem tegemoet te
gaan. Don Lemoyne schrijft in zijn Notulen: - "Hij kwam om twaalf uur aan, met
zijn blijdschap en te midden van onze feestelijke stemming, met zijne en onze
onbeschrijflijke genegenheid." Hij liep met een stok. Hij liet zijn stem horen,
die de zielen een schok gaf en ze troostte. Don Francesia drukte de gemeenschap-
pelijke vreugde uit in twaalf sextetten van elf lettergrepen die als volgt be-
gonnen en eindigden:
0 goede Don Bosco, wat een genoegen
overstelpt ons door u bij ons te voegen:
steunend op een stok zien wij u hier komen!
Ver weg nu gooien wij ons bange dromen
over u die wij ver op 't ziekbed vreesden.
Maar nu kan niets weerhouden dit te feesten.
Na zijn vertrek uit Valsalice was het Hoofdkapittel onder voorzitter-
schap van Don Rua nog vijfmaal samengekomen, vanaf 18 tot 20 september. Drie--
maal had men er de kwestie van de twee directeurs besproken zowel om zich re-
kenschap te kunnen geven van mogelijke moeilijkheden en gevaren als om een modus
vivendi te bedenken waarin men enig vertrouwen kon hebben. Al de oversten, met

15.10 Page 150

▲back to top


- XVII/148 -
uitzondering van Don Cagliero, die de hervorming uitgedacht en ondersteund had,
bespraken de zaak met niet erg veel welwillendheid. Ook Don Rua, die vanaf
het begin zijn opwerpingen gemaakt had schikte er zich in, niet omdat hij
innig overtuigd was dat dit de beste weg was, maar enkel wegens zijn ingeboren
gedweeheid aan de wil van Don Bosco. Op de zitting van 18 oktober sprak
hij over de maatregel in volgende bewoordingen: - "Ik ben bereid aan Don Bosco
te gehoorzamen maar ik voorzie moeilijkheden en wanordelijkheden. Ik geloof dat
Don Bosco door anderen wordt aangespoord om deze beslissingen te nemen want in
het begin was hij steeds voorstander van de eenheid van commando." Er werd dus
gedaan zoals besloten was: Don Francesia, directeur van de studenten, Don
Lazzero, directeur van de vakleerlingen en zoals voorheen, Don Bosco, Alge-
meen Overste. Maar het nieuwe systeem duurde slechts een paar schooljaren en
daarna kwam men terug naar het oude systeem.
De vergadering van 19 oktober besprak een pijnlijk en delicaat onder-
werp, dat echter door de omstandigheden noodzakelijk was. De ziekte van Don Bosco
gaf ernstige redenen tot nadenken. Men diende dus het geval van een droevige mo-
gelijkheid onder ogen te zien en er de onmiddellijke gevolgen van te voorzien.
Wat zou men moeten doen voor de uitvaart en waar zou men hem begraven? Don Rua
was van mening dat, wanneer het gevreesde onheil zich zou voordoen, men aan de
Regering de vergunning moest vragen hem te begraven in de kerk van het Orato-
rio. Hij haalde enige gevallen aan die bewezen dat het mogelijk was die vergun-
ning te verkrijgen. Enkele jaren tevoren had men wel een plaats willen aanko-
pen op het kerkhof en de ondernemer Carlo Buzzetti had met het Stadsbestuur
over het contract onderhandeld maar er kon geen grond meer verkocht worden.
Don Lemoyne deed het voorstel voorlopig het lijk te plaatsen in een nis op het
kerkhof om het er later uit te halen wanneer er een plaats op onze eigendom
voor klaargemaakt zou zijn. Een grote droefheid overviel allen. Don Cerruti
merkte op dat de besproken kwestie slechts weinig belang had en men ging bij de
bespreking over naar wat anders.
Wij begrijpen zeer goed waarom Don Rua, die de gelegenheid had vertrouwe-
lijk met dokter Albertotti, de arts van Don Bosco, te spreken en dus beter
dan wie ook de werkelijke toestand van de beminde zieke kende, het als zijn
plicht beschouwen zichzelf geweld aan te doen en met vertrouwen de toekomst
tegemoet te zien. Het was ook Dr. Albertotti die een schrift heeft nagelaten
waarin hij zegt "dat na 1880 het organisme van Don Bosco nog enkel een wandelend
pathologisch kabinet was."(1) Vanaf 1884 werd de vermindering van zijn ge-
zichtsvermogen steeds duidelijker, terwijl de nierziekte en de verzwakking van de
ruggengraat toenam. In opdracht van de befaamde specialist Reymond heeft de zoon
van de arts herhaalde malen zijn oogbasis onderzocht met de oftalmoscoop van
Liebreich en ontdekte er bloedingen op het netvlies. Zijn gezichtsvermogen ver-
minderde zo erg dat hij op 14 oktober aan de Penitentiarus het indult vroeg en
verkreeg op de feestdagen en de dagen met een eigen ritus van tweede klas de vo-
(1) Dr. Giovanni Albertotti, Chi era Don Bosco? (Wie was Don Bosco?). Een fysio-psycho-
pathologisch geschrift van zijn geneesheer. Genua, Gebroeders Pala, 1934 (een werk na zijn dood
verschenen) blz. 83.

16 Pages 151-160

▲back to top


16.1 Page 151

▲back to top


- XVII/149 -
tiefmis van de Heilige Maagd en op de andere dagen de mis van de overledenen te
mogen celebreren. Vanwege dezelfde Reymond werden er ook diagnoses gesteld over
de nierstoornissen. Deze waren al onrustwekkend maar ze werden zo erg dat ze in
de laatste maanden van 1887 een enorme albuminurie veroorzaakten. En de ver-
zwakking van zijn ruggengraat, naar het schijnt, in 1871 begonnen, was in 1884
zo sterk gevorderd dat hij genoodzaakt was gebukt te lopen en zijn armen op
zijn rug te houden om in evenwicht te kunnen blijven. Ondanks al die organische
aandoeningen echter die zijn leven ondermijnden, zullen wij hem nog vier jaar met
opgewekt gemoed en met de kracht van een Hercules zich met alles en met allen
zien bezig houden om, zonder toeven, Gods glorie en het welzijn van de zielen te
bevorderen.

16.2 Page 152

▲back to top


- XVII/150 -
H O O F D S T U K VII
VERBLIJF VAN DON BOSCO TE PINEROLO.
Don Bosco was vol hartelijke attenties voor de anderen wanneer ze ziek
werden, maar men zou gezegd hebben dat hij zich om zichzelf niet bekommerde, in
zo grote mate haalde zijn liefde tot het werk het op zijn persoonlijke consi-
deratie. In de zomer van 1884 echter werden zijn nauwste medewerkers en zijn
geneesheren ongerust omdat ze zagen dat hij erg leed en ze kwamen overeen,
om hem af te leiden van zijn ononderbroken bezigheden, hem te dwingen rust te
gaan zoeken op de hoogten van Pinerolo. Bij de keuze van de plaats was de
bisschop van het diocees, Mgr. Filippo Chiesa, vol genegen verering voor de
Man Gods tussengekomen en had hem vriendelijk zijn gastvrijheid in de bisschop-
pelijke villa aangeboden. Don Bosco liet er zich naartoe brengen op 19 juli in
gezelschap van Don Lemoyne en van Don Giacomo Ruffino, die na enkele dagen ver-
vangen werd door de jonge geestelijke Viglietti.
Sinds zijn jeugd had Don Bosco de beste herinnering aan Pinerolo bewaard.
Als leerling aan het gymnasium was hij er tweemaal te gast geweest bij zijn
vriend, Annibale Strambio, zoals hij toen aan zijn reisgezellen vertelde.(1) Hij
vertelde hun ook hoe hij er nogmaals voorbijkwam toen hij pas priestergewijd was
en zich naar Fenestrelle moest begeven om er te gaan preken.
Om 10 uur ’s ochtends uit Turijn vertrokken, trof hij aan het station
van Pinerolo de bisschop zelf aan die op hem wachtte en hem in een rijtuig
met twee paarden bespannen deed plaats nemen. De jonge en brave prelaat omringde
hem vanaf het begin tot het einde met alle mogelijke attenties en was verheugd
wanneer hij zag dat hij van dag tot dag weer op krachten kwam. De koelte van de
bergen verschafte hem dadelijk een grote verlichting en bevrijdde hem van de
beklemming te Turijn veroorzaakt door de hitte, die hem op bepaalde uren wer-
kelijk de adem afsneed. Ook de rustige plaats bevorderde zijn spijsvertering
zodat hij langzamerhand weer eetlust kreeg. De bisschop liet niets na om hem
afleiding te bezorgen. Daarom schreef Viglietti op 7 augustus aan Don Rua: "Als
Don Bosco geen last had van zijn hart dan zou ik zonder vrees zijn toestand be-
vredigend mogen noemen. Hij gaat met mij uit wandelen, zingt, vertelt mooie
dingen en bidt met mij de rozenkrans. Dit alles onder ons getweeën want sinds
drie dagen is Don Lemoyne gaan preken naar Fenestrelle."
(1) Cfr. Lemoyne, Memorie Biografiche, boekdeel I, blz. 224 en vlg.

16.3 Page 153

▲back to top


- XVII/151 -
Viglietti diende iedere ochtend zijn mis, daarna, alleen of met Don Le-
moyne vergezelde hij hem op een eerste wandeling in de naburige heuvels. Een
tweede kleine tocht werd er tegen de avond gedaan. Ze bleven ook enkele uren
buiten. In augustus slaagde hij er al in zonder stok te lopen. Vanzelfspre-
kend ging het met trage passen en soms hield hij eraan midden in de weiden te
gaan zitten. Een prachtige eeuwenoude pijnboom, die zijn takken breed uit-
spreidde in de nabijheid van de villa, bood op de middaguren, een aangename
schaduw.
Zijn twee begeleiders hielden hem vrolijk door hun joviaal temperament
maar ook hij zelf leerde hun soms mooie liederen aan en vooral maakte hij ze
blij met zijn mooie verhalen. Bij een van die intieme gesprekken stelde hij
op 1 augustus aan Don Lemoyne voor de documenten, die betrekking hadden op de
geschillen met de aartsbisschop, Mgr. Gastaldi, te verbranden. Zijn secretaris
merkte op: - "Wat zullen de nakomelingen zeggen wanneer ze in ons archief een
zo grote leemte aantreffen? En de geschiedenis van onze Congregatie?"
- "Maar", antwoordde hij, "wanneer men moet zeggen wat Don Bosco ge-
durende die tien jaar van kwellingen gedaan heeft zou volgende formule vol-
doende zijn: Hij werkte zijn zaken verder af."
Don Lemoyne die goed de noodzakelijkheid inzag deze papieren te bewaren,
bracht het gesprek handig op een ander thema en uit vrees dat Don Bosco hem
iets zou bevelen waarvan hij voelde dat hij niet de moed zou hebben het uit
te voeren ging hij wat kuieren rond de heggen op zoek naar bloemen.
Een bewijs dat zijn gezondheid zich aan het herstellen was wordt ons
gegeven door zijn briefwisseling uit Pinerolo. We zullen niet spreken over de
brieven die hij naar Frankrijk stuurde en die voor het merendeel aan onze
lezers al bekend zijn en alleen de Italiaanse brieven aanhalen.
De gedachte aan een loterij voor de kerk van het Heilig Hart bleef hem
ook daar bij. Coadjuteur Rossi stuurde op zijn aanvraag massa’s biljetten,
die hij uitdeelde aan medewerkers in zijn buurt of verder wonend. Uit de vol-
gende brief blijkt dat hij er zich al in de eerste dagen van zijn vakantiever-
blijf mee bezig hield.
"
Mijn beste Rossi,
"
"
Ik heb de loterijbriefjes ontvangen en dat is goed.
" Stuur mij nu een honderdtal rode die mij gevraagd werden.
" Laat me de lijst van de medewerkers van Pinerolo en omstreken gewor-
" den. Ik tel 20 diploma's enz.
" Groet D. Bonetti. Ik heb het zo hard nodig dat hij gezond zou zijn
" en kunnen werken.
"
Moge God ons allen zegenen en aanzie me in J. Chr. als
"
"
uw toegenegen vriend
" Pinerolo, 26 juli 1884.
Priester Gio. Bosco.

16.4 Page 154

▲back to top


- XVII/152 -
Te Pinerolo had mevrouw Losana, medewerkster van Turijn, haar zomerver-
blijf. Ziehier in welke bewoordingen hij haar belangstelling vraagt voor het
uitdelen van de loterijbriefjes.
"
Geachte Mevrouw Losana,
"
"
Hier te Pinerolo kan ik niet veel werken voor onze jongens en
" daarom verzoek ik u, u wat bezig te willen houden voor onze Heilige
" Vader. Tracht daarom ter ere van het Heilig Hart van Jezus de hier-
" bijgevoegde loterijbriefjes te verkopen en God zal er aan denken u
" waardig te belonen.
"
God zegene u en heel uw familie en geloof dat ik van u met dank-
" baarheid ben
"
uw nederige dienaar
" Pinerolo, 1 augustus 1884.
Priester Gio. Bosco.
" P.S. U begrijpt wel dat u de lotjes die u niet kunt verkopen, mag te-
" rugsturen.
Bij de vrome vereniging van de medewerksters voegde hij de hele communi-
teit van de Visitandinnen van Pinerolo en haastte zich hun hulp voor de loterij
in te roepen.
"
Zeereerwaarde Moeder Overste,
"
"
Iedere dag wilde ik u het beloofde bezoek brengen, maar telkens
" was ik verhinderd dit te doen. Opdat uw dochters dan ten minste zou-
" den kunnen beginnen met de heilige aflaten te verdienen, stuur ik u
" het diploma van aansluiting. Ik heb naar Turijn geschreven dat men
" u dadelijk ook het maandelijkse Bollettino zou sturen.
"
Hierbij overhandig ik u enkele loterijbriefjes om ze te verko-
" pen en onze Heilige Vader ter hulp te komen. U mag de biljetten die
" u niet kunt verkopen of die u meent niet te kunnen behouden terugstu-
" ren.
"
God zegene u, heel uw kloosterfamilie en kostschoolmeisjes en
" wil ook bidden voor mij en voor heel mijn familie van weesjes terwijl
" ik betuig van u te zijn in J. Chr.
"
de verplichte dienaar
" Pinerolo, 5 augustus '84.
Priester Gio. Bosco.
Toen een bedrag, uit Padua toegestuurd, hem als providentieel toekwam
schreef hij aan Don Tullio de Agostini, die het hem in naam van twee wel-
doensters had geschonken.(1)
(1) Deze brief werd ons te laat overhandigd om hem samen met de andere brieven aan Don
Tullio en aan de familie Bonmartini gericht nog te kunnen publiceren in ons XVde boekdeel
(blz. 667-679).

16.5 Page 155

▲back to top


- XVII/153 -
"
Beste Don Tullio,
"
"
Ik heb het bedrag aan geld goed ontvangen, nl.:
"
500 frank van Mevrouw Antico aan wie de Heer het honderdvoudige
" in dit leven moge vergelden.
"
600 frank van Mevrouw Mainardi ter ere van het Heilig Hart van
" Jezus.
"
Ik denk dat de beloning overvloediger zal zijn omdat het bedrag
" op zo een opportuun ogenblik geschonken werd. Luister maar. Don Rua kwam
" hier te Pinerolo om mij geld te vragen dat hij aan Don Dalmazzo wilde
" sturen. Deze laatste had het vanuit Rome dringend gevraagd voor de
" bouwwerken. Ik had geen geld omdat ik hier niet thuis ben. Ik ontving
" nog juist op tijd uw gift die ik onmiddellijk naar Rome liet sturen.
" Aldus valt wat water op de verschroeide bodem.
"
Iedere dag bid ik in de heilige mis voor mevrouw Antico, voor
" Gravin Mainardi, voor Franceschino en voor u, mijn beste Don Tullio.
"
Moge God ons zegenen en ons allen in zijn heilige genade bewa-
" ren. Amen.
"
Uw toegenegen vriend,
" Pinerolo, 13 augustus 1884.
Priester Gio. Bosco.
De geestelijke behoeften van de personen die hiervoor gewoonlijk met
hem in briefwisseling waren verloor hij niet uit het oog. Een brief gericht aan
de zo verdienstelijke mevrouw Magliano werd klaarblijkelijk ingegeven door een
gedachte van naastenliefde voor haar ziel.
"
Geachte Mevrouw,
"
"
Wij hadden graag wat nieuws vernomen over uw gezondheid maar
" wanneer U teruggekeerd bent uit Susa, bent u dadelijk naar Busca ver-
" trokken.
"
Indien u thans zo vriendelijk zou willen zijn mij te zeggen hoe
" uw gezondheidstoestand nu is en vooral hoe u het gedaan hebt gekregen
" volstrekt niet meer aan uw verleden te denken, zult u mij daardoor een
" groot plezier doen.
"
Wegens mijn gezondheid heb ik mij naar de villa van de bisschop
" van Pinerolo begeven, waar ik mij veel beter voel. Moge God u zegenen,
" Geachte Mevrouw Magliano, en samen met u zegene Hij uw werken en uw
" gezin. Ik verzoek u voor mij en voor onze talrijke jongens te willen
" bidden. Moge Maria ons helpen ze aldus te leiden dat ze eens samen met
" u de glorie van het Paradijs zouden genieten.
"
Ik ben in J. Chr.
"
uw verplichte dienaar,
"
Priester Giov. Bosco.
Op 25 juli was het Sint-Jacob, het naamfeest van Don Ruffino. Don Bosco
dacht hieraan en stuurde hem een prentje van Maria, Hulp der Christenen, en
op de keerzijde schreef hij in het Latijn een paar zeer vriendelijke woorden.

16.6 Page 156

▲back to top


- XVII/154 -
omdat het geschrift de datum draagt van het feest is het waarschijnlijk dat
hij het meegaf aan iemand die hem die dag ging bezoeken. Het gebeurde immers
vrij vaak dat men hem vanuit het Oratorio ging opzoeken.(1)
Don Cagliero bracht de hele eerste helft van de maand augustus door te
Nizza Monferrato om er de retraites te leiden eerst van de dames en dan van
de heren. Over de dames schreef hij aan Don Rua: "De heilige retraite van de
dames werd door God gezegend en wij hebben talrijke roepingen gevonden." De zus-
ters hielden hun Algemeen Kapittel, iets waarvan Don Cagliero Don Rua aldus
op de hoogte bracht: "Het Algemeen Kapittel van de Zusters volgt met
volle zeilen het spoor van de Salesianen. Wij hebben een herziening van de Hei-
lige Regel doorgevoerd en nu zijn wij bezig met onze beslissingen aan hun Con-
regatie aan te passen. Alles zal worden voorgelegd aan Don Bosco en aan zijn
kapittel. De akten van de besprekingen zijn beter dan die van Montecitorio.(2)
Soms nemen Don Bonetti, Don Bertello en de directeur aan de zittingen deel."
In dezelfde brief had hij gezegd: "Don Bosco heeft ons wel tweemaal geschreven
wat betekent dat hij beter moet zijn. Deo gratias."(3) Maar van de twee brieven
bezitten wij enkel de brief gedurende de eerste retraite gestuurd.
"
Mijn beste D. Cagliero,
"
"
Het doet mij werkelijk genoegen dat de dames van de retraite
" in aanzienlijk aantal aanwezig zijn, zoals je mij schrijft, ondanks
" de ontmoedigende geruchten die er lopen over de cholera die onze
" streken bedreigt. Wat mij nog meer vertroost is de voorbeeldige ma-
" nier waarop deze uitverkoren zielen deze retraite doen.
"
Je weet echter hoe het aan te leggen om iedere vrees voor on-
" heil te verbannen. Het gebruikelijke tegengif: De medaille van Maria,
" Hulp der Christenen met het schietgebed: 0 Maria, Hulp der Christe-
" nen, bid voor ons en een veelvuldige communie, dat is alles.
"
Omdat het heilig Hart van Jezus de bron van alle genaden is,
" zo geloof ik, dat jij, met de toestemming van Moeder Overste er goed
" aan zult doen een geldinzameling op touw te zetten voor de kerk en
" voor het tehuis van het heilig Hart van Jezus te Rome.
(1)Hier is het briefje:
Dilecto filio in Christo,
Rufino, Jacobi Sacerdoti,
Maria sit tibi et tuis auxilium in vita, subsidium in periculis, atque magna animarum
te comitante caterva, secum vos recipiat in aeternis tabernaculis. Amen.
Die 25 Julii 1884.
Johannes Bosco, sacerdos.
(2) Paleis te Rome, de vroegere zetel van de Kamer van Volksvertegenwoordigers.
(3) Brief aan Don Rua, Nizza Monferrato, 18 augustus 1884. De algemene overste Moeder
Catherina Daghero gaf een bericht over het kapittel en over de retraite aan Don Bosco
op 22 augustus (zie Volume XVII, document 23).

16.7 Page 157

▲back to top


- XVII/155 -
"
Ofschoon mijn gezondheid veel verbeterd is, kan ik toch niet
" naar Nizza komen, zoals ik vurig verlangd had. Ik probeer echter van
" hieruit te doen wat ik kan. Vanaf 1 augustus heb ik iedere ochtend in
" de heilige mis een speciaal gebed voor onze retraitanten gedaan en
" tenslotte stuurde ik hun de zegen van Maria, Hulp der Christenen.
" Dit zal ik blijven doen tot de dag van Maria Tenhemelopneming.
"
We hebben dezer dagen het grote geluk ons in de noveen van
" de Tenhemelopneming te bevinden en ik zou met elke retraitante willen
" spreken om hun een raad te geven die hun de weg naar het Paradijs ver-
" zekert. Het schijnt me toe dat Maria op deze ogenblikken werkelijk
" bijzonder goedgunstig is en zegt: - Mijn dochters, wacht er niet langer
" mee definitief met de wereld te breken. Het is een vijand die niet be-
" taalt of slecht betaalt en verraadt. Wijd u zelf edelmoedig aan mijn
" zoon Jezus toe: uw bezit, uw gezondheid, uw hart weze nu en altijd voor
" Jezus ten koste van om het even welk zwaar offer.- Beminde dochters van
" Maria, wil ook voor mij bidden en een heilige communie voor mijn inten-
" tie opdragen en ik zal voor u blijven bidden. Tot weerziens in de hemel
" met Jezus en Maria. Zo zij het.
"
D. Lemoyne werd door de bisschop naar Fenestrelle gestuurd om
" hem te vervangen voor een toespraak tot de priesters maar vanavond of
" morgenochtend zal hij terugkeren.
"
Mgr. Espinosa stuurde een vriendelijke uiteenzetting over zijn
" reis die hij met de Salesianen in Patagonië deed. Viglietti is ze aan
" het vertalen en je zult ze zien voor ze gedrukt wordt.
"
De bisschop hier, Mgr. Chiesa, is zeer attent voor mij. Vandaag
" op de verjaardag van zijn bisschopswijding hebben we veel over jou ge-
" sproken terwijl wij onder de pijnboom zaten en we hebben op jouw ge-
" zondheid een heildronk uitgebracht.
"
Hoe is het met D. Savio? Wat doet hij? Groet hem vriendelijk
" namens mij.
"
Waarom geef je me geen nieuws over Gaia en Vigna?(1)
"
Moge God ons allen zegenen en O.-L.-Vrouw ons helpen om de weg
" naar de hemel te betreden.
"
je toegenegen vriend,
" Pinerolo, 6 augustus 1884.
Priester Gio. Bosco.
"
" P.S. Groet onze Zusters in de Heer.
Bij het sluiten van deze retraite voor de Zusters bevond zich onder de
nieuwelingen die ingekleed werden Eulalia Bosco, de nicht van Don Bosco. Hij
stuurde haar volgende waardevolle brief.
"
Mijn beste Eulalia,
"
"
Ik heb de Heer bedankt toen jij het besluit genomen hebt klooster-
(1) Twee coadjuteurs , die zich bezig hielden met de keuken en het huiselijk werk in het
bijhuis van Nizza Monferrato.

16.8 Page 158

▲back to top


- XVII/156 -
" zuster te worden en nu dank ik Hem van ganser harte dat Hij in jou
" de wil heeft bewaard definitief met de wereld te breken en je hele-
" maal aan de goede Jezus toe te wijden. Breng gewillig dit offer en
" denk aan de beloning die het honderdvoudige zal zijn in dit leven
" en de echte beloning, de grote beloning, in het toekomstige leven.
"
Maar, mijn beste Eulalia, dat is niet om te lachen maar heel
" ernstig. Herinner je de woorden van de vader van moeder Chantal toen
" zij zich in hetzelfde geval bevond. Wat men aan de Heer geeft, neemt
" men niet terug.
"
Denk er aan dat het kloosterleven een leven is van voortdu-
" rend offer en dat ieder offer ruim door God beloond wordt. Alleen
" de gehoorzaamheid, alleen het onderhouden van de Regel, alleen de
" hoop op een hemelse beloning zijn onze opbeuring in de loop van dit
" sterfelijke leven.
"
Ik ontving telkens met genoegen je brieven. Ik heb er niet
" op geantwoord omdat mij de tijd daartoe ontbrak.
"
God zegene je, Eulalia, 0.-L.-Vrouw weze je leidster, je
" opbeuring tot in de hemel. Ik hoop dat wij elkaar nog zullen zien in
" dit leven, zo niet vaarwel. Dan zullen we elkaar zien om over God
" te spreken in de zaligheid. Zo zij het.
"
Ik wens alle zegen toe aan Moeder Overste en aan de Zusters,
" novicen en postulanten van Maria, Hulp der Christenen. Ik ben een
" antwoord aan Moeder Overste verschuldigd en ik zal haar antwoorden.
" Bid voor mij en voor heel onze familie en beschouw me steeds in Je-
" zus Christus als
"
je toegenegen oom
" Pinerolo, 20 augustus 1884.
Priester Gio. Bosco.
Een onaangename gebeurtenis te S. Benigno vergde de gezagvolle tussenkomst
van Don Bosco bij de burgerlijke overheid. De burgemeester, zonder er kennis
van te geven aan directeur Barberis, zoals zijn elementaire plicht was, had de
speelplaats van het oude klooster, waar de externen samenkwamen, bestemd als
voorlopig soldatenlogies. Op een goede dag kwam er een eskadron ruiterij, toe. De
poort was gesloten en het stortregende. Er werd met geweld op de deur geklopt en
onverwachts ontstond er ruzie. Er werd gezegd dat een jongen een steen naar een
soldaat gegooid had. Toen echter de poort geopend was en paarden en manschappen
logies hadden gekregen, werd alles in vrede geregeld. De officieren wandelden
zelfs graag rond in het huis en onderhielden zich prettig met onze mensen.
Maar, zoals men later vernam, wilde men ons lelijk in de val laten lopen
met de bedoeling te proberen of men de Salesianen niet uit die plaats zou kun-
nen verdrijven. Toen de kranten van het feit kennis hadden gekregen, maakten ze
er zich meester van en beschreven het in de zwartste kleuren als een daad van
opstand en belediging aan het leger en de vrucht van een reactionaire opvoeding.
Men dreigde met hel en duivel. Toen Don Bosco van de zaak kennis kreeg maakte
hij er een getrouw en eenvoudig verslag van dat hij aan de prefect van de stad
Turijn (commissaris van de Koning) stuurde. Hij liet het vergezeld gaan van een
brief die hij dateerde toen hij zich in het Oratorio bevond.

16.9 Page 159

▲back to top


- XVII/157 -
"
Hoogedelgestrenge Heer Prefect,
"
"
Een gebeurtenis in ons tehuis van San Benigno die weinig belang
" scheen te hebben, heeft vrij ernstige moeilijkheden veroorzaakt aan de
" arme jongens die er werden opgenomen.
"
Uit de uiteenzetting die ik hierbij voeg zult u zien hoe de za-
" ken zich hebben voorgedaan.
"
Ik noteer enkel het feit: in deze tijd waarin wij door de cho-
" lera bedreigd worden, onder de portiek van een instituut een paarden-
" stal maken, waarvan de uitwasemingen de kerk, de werkhuizen, de refter
" en zelfs de slaapzalen verpesten, is een zaak die ernstig moet worden
" opgenomen alleen reeds van het standpunt van de publieke hygiëne.
"
U weet voldoende hoe ik mij heb ingespannen met al de middelen
" die ik kon gebruiken om de Regering de moeilijkheden te besparen, ver-
" oorzaakt door hen die arm en verlaten zijn. Bovendien werd ik reeds
" genoodzaakt uit dit huis verscheidene leerlingen te verwijderen en ik
" zou niet weten waarheen ik diegenen die er nu nog zijn, zou moeten
" sturen.
"
Ik verzoek u nog te willen noteren dat men juist de kamers en
" de portieken van dit monumentale huis geschikt achtte voor het open-
" baar gebruik, waarvoor ze ook bestemd zijn. Wanneer men er nu echter
" geruime tijd een paardenstal van zou maken, dan zouden ze zeker gehavend
" worden. Terwijl ik mijn diensten in het voordeel van de Regering blijf
" aanbieden, dring ik er bij u op aan mij te helpen.
"
Met grote dankbaarheid verblijf ik
"
de verplichte dienaar
" Turijn, 8 augustus 1884.
Priester Gio. Bosco.
Toen de zaak aldus duidelijk uiteengezet was, werd er niet meer over ge-
sproken. Over de listige pogingen aangewend om de Salesianen uit San Benigno
weg te sturen, zullen we het hebben wanneer dat te pas komt.
Twee dagen later stuurde hij zijn rouwbeklag en zegen aan de jonge leer-
ling Pietro Olivieri en aan zijn familie. Hij woonde te Calizzano in de buurt van
Finalmarina in Ligurië.
"
Mijn beste vriend,
"
"
Ik ontving met genoegen je briefje maar het spijt mij te verne-
" men dat je oom Francesco gestorven is, wat ik helemaal niet wist. Ik
" zal veel voor zijn zielenrust bidden. We zullen elkaar nog over hem
" spreken. We zullen zo gauw mogelijk onze retraite beginnen. Bid er
" voor dat wij ze goed mogen doen en dat iedereen het waardevolle gezeg-
" de in praktijk moge brengen: Nostrae divitiae, nosterque thesaurus bona
" sint animarum, et in arca nostri pectoris recondantur talenta virtutis
" (S. petr. Dam.). Ik wens je een goede vakantie. Moge God je zegenen,
" evenals je vrome moeder en al je verwanten en vooral je grootmoeder,
" die de Heer nog lange tijd moge bewaren. Amen.
"
" Pinerolo, 10 augustus 1884.
je toegenegen vriend
"
Priester Gio. Bosco.

16.10 Page 160

▲back to top


- XVII/158 -
In de notulen van het kapittel (13de samenkomst, op 20 augustus) is er
sprake van een brief waarin Don Bosco aan de Zusters drie zaken aanbeveelt:
dat ze op hun conferenties meer moeten bedacht zijn op de toepassing dan op de
hervorming van hun Regel; dat de weg van de nederigheid en van de gehoorzaam-
heid beschouwd moet worden als de veiligste en de kortste weg naar de volmaakt-
heid; dat men bij het nemen van beslissingen er op moet letten het lichaam op de
aarde en de geest op de hemel te richten.
Bij het naderen van naamfeesten maakte Don Bosco passende gelukwensen
klaar. De brief die hij aan kardinaal Alimonda richtte voor zijn naamfeest,
de h. Cajetanus, bezitten wij niet, maar het antwoord van Zijne Eminentie mag
niet in vergetelheid raken.
"
Zeereerwaarde en beste Don Giovanni,
"
"
U hebt u de moeite willen getroosten mij een waardevolle
" brief met gelukwensen en toegenegen dankbaarheid te sturen bij ge-
" legenheid van mijn naamfeest, de h. Cajetanus. Dit heeft me ten
" zeerste verheugd want het is mijn grootste verlangen te worden ge-
" holpen door uw vurige gebeden en uw genegenheid en uw vriendschap
" te bewaren. Daarom haast ik mij u voor zoveel vriendelijkheid mijn
" levendige en oprechte dankbaarheid te betuigen.
"
Ik ben werkelijk blij te mogen vernemen dat uw gezondheids-
" toestand in dit goede klimaat verbeterd is. In mijn geringheid blijf
" ik de Heer steeds vragen onze goede Don Bosco nog lang voor de Kerk
" en voor de Salesiaanse Congregatie te behouden. En ik zal daarin ver-
" hoord worden want thans wordt er op de twee halfronden door talloze
" zielen voor dezelfde intentie gebeden.
"
Ik zou u bij mij willen hebben. Voor uw welzijn wens ik dat
" u nog deze maand naar de stad zou komen. Ik dank dat die goede Mgr.
" Chiesa u vaak gezelschap zal houden en daarom moet u hem mijn eerbie-
" dige groeten willen aanbieden.
"
Ontvang de beste groeten van mijn familie, die zich uw goed-
" heid met dankbaarheid herinnert.
"
Ik omarm u in de Heer met broederlijke genegenheid. Ik zegen
" u en gans uw grote familie en al uw grote ondernemingen en ik ver-
" heug mij erover nogmaals te bevestigen dat ik u
"
als een broeder zeer genegen ben
"
" Turijn, 9 augustus 1884.
Gaetano
kard. Aartsbisschop.
Bij het naamfeest van Sint-Laurentius was het de beurt aan kardinaal Nina,
de beschermheer van de Congregatie. Dit jaar had Don Bosco een reden om hem
zijn dankbaarheid te betuigen. Hij schreef.
"
Eminentie,
"
"
Altijd maar vooral op de dag van uw naamfeest moeten de Sa-

17 Pages 161-170

▲back to top


17.1 Page 161

▲back to top


- XVII/159 -
" lesianen zich verenigen als één hart en één ziel om aan uw verheven
" persoon de gevoelens van hun gemeenschappelijke dankbaarheid aan te
" bieden, voor zoveel weldaden die u ons dit jaar hebt willen verlenen.
"
De grootste gunst was de toekenning van de privileges van de
" Redemptoristen. Deze vergunning heeft onze nederige Congregatie in een
" normale toestand gebracht en heeft aan mijn hart de rust geschonken
" om het Nunc dimittis te kunnen zingen. Dankbaarheid en gebeden zijn
" we dus verschuldigd aan u en aan de heilige Vader die de kroon heeft
" gezet op de langdurige onderhandelingen over onze definitief goedge-
" keurde Congregatie. Thans heeft ze de mogelijkheid zich te handhaven
" in de verschillende diocesen en vooral in de buitenlandse missies.
"
Ik verzoek u een album te willen aanvaarden waarin een be-
" schrijving staat van de huizen van de Congregatie, zowel in Europa
" als in Amerika. Eenzelfde exemplaar zal aan de Heilige Vader bij
" zijn naamfeest worden aangeboden.
"
Op deze gelukkige dag bidden alle Salesianen en hun leerlingen
" tot de goede God opdat u een goede gezondheid zou behouden en opdat
" Hij u ad multos annos zou bewaren tot het welzijn van de Heilige Kerk,
" tot steun van haar arme zonen, die zoveel bidden voor Uwe Eminentie
" die ze als een tedere Vader beminnen.
"
Ik ben hier in Pinerolo voor mijn gezondheid. Ik verblijf bij
" de bisschop die zeer voorkomend voor mij is. Hij vraagt mij u zijn
" eerbiedige huldebetuigingen over te maken.
"
Ik vraag u tenslotte dat u zich zou gewaardigen uw zegen te
" schenken aan ons allen, terwijl ik met de diepste dankbaarheid ver-
" vuld het als een zeer grote eer beschouw namens alle Salesianen te
" mogen verklaren dat ik van u ben
"
"
de zeer nederige en zeer verplichte dienaar,
" Pinerolo, St. Laurentius 1884.
Priester Gio. Bosco.
Ten slotte kwam het feest van de heilige Joachim, het naamfeest van de
Paus. Het bovenvermelde album moest de plaatsvervanger van Christus laten
zien hoe de toestand was van de Congregatie waaraan hij de maand tevoren de pri-
vileges verleend had, nl.: een Congregatie die deze gunst wel degelijk verdiende,
omdat ze, al talrijk in korte tijd, een bloeiende toekomst mocht verwachten. Al-
vorens uit Valdocco te vertrekken had Don Bosco een bekwame Salesiaanse kalli-
graaf aangewezen om het Album klaar te maken. Hij stuurde het aan Don Dalmazzo
opdat deze het aan de Heilige Vader zou aanbieden met volgende brief gedateerd te
Turijn.
"
Heilige Vader,
"
"
Op deze gelukkige dag, Heilige Vader, toegewijd aan de glorie
" van de heilige die herinnert aan uw eerbiedwaardige naam, voelen al
" de Salesianen die u zeer genegen en verplicht zijn, dat het hun zware
" plicht is dit jaar hun diepe dankbaarheid en hun onverwoestbare er-
" kentelijkheid tot uiting te brengen tegenover u, hun grote weldoener.
"
U weet wel, Heilige Vader, hoe onze nederige Congregatie be-

17.2 Page 162

▲back to top


- XVII/160 -
" hoefte had aan een grote gunst, behoefte had nl. aan een sterke
" band die ze voor altijd met de Heilige Stoel zou verbinden. Wel-
" nu, deze daad, die voor ons zo kostbaar is, hebt u willen stellen
" op 9 mei ll. door ons de privileges van de Redemptoristen toe te
" kennen.
"
Deze vergunning was voor ons de bekroning van ons werk, de
" vervulling van onze inspanningen en onze wensen.
"
Thans hebben wij niets anders meer te doen, wij allen, die uw
" Salesianen zijn, dan één van hart en één van ziel te werken voor het
" welzijn van de Heilige Kerk. Het is waar dat in de uiterst moeilijke
" tijden die wij beleven en bij de grote oogst die ons te wachten staat,
" wij ternauwernood een pusillus grex zou kunnen genoemd worden, maar
" toch zullen wij graag al ons bezit, al onze krachten, geheel ons le-
" ven in uw handen leggen, als iets dat helemaal van u is.. U zult u
" gewaardigen er gebruik van te maken voor alles dat naar uw oordeel
" strekt tot Gods meerdere glorie in Europa, in Amerika en vooral in
" Patagonië.
"
Ik geloof dat het u niet onaangenaam zal zijn als ik hier een
" lijst bijvoeg van de kloosterlingen, van de huizen, waar wij trachten
" te werken voor de in gevaar verkerende jeugd en ook voor de volwas-
" senen, vooral in de buitenlandse missies onder de heidenen van Brazi-
" lië, van Uruguay, van de Argentijnse Republiek en van al de zuide-
" lijke gebieden waar de heilige naam van Jezus Christus nog volledig
" onbekend is.
"
Bij ons zwak werk zullen wij dagelijks bijzondere gebeden voe-
" gen opdat God nog lange jaren de verheven persoon van Uwe Heiligheid
" zou bewaren tot steun van de Kerk, tot roem van onze heilige gods-
" dienst, tot groter versteviging van de ontluikende vrome Sociëteit
" van de H. Franciscus van Sales.
"
Ootmoedig aan uwe voeten neergeknield vragen wij allen uw hei-
" lige en apostolische zegen, terwijl ik in naam van allen de onver-
" gelijkbare eer heb van u te zijn
"
de zeer eerbiedige zoon van de Heilige Kerk
" Turijn, 17 augustus 1884.
Priester Gio. Bosco.
Op de dag van Onze-Lieve-Vrouw-Tenhemelopneming waarop het gebruikelijk
was geworden de verjaardag van Don Bosco te vieren, begaven allen zich naar
de stad, waar hij wilde deelnemen aan de diensten in de kathedraal en luiste-
ren naar de toespraak van de bisschop. Alvorens naar de kerk te gaan stelde
Monseigneur op zijn kamer een tiental jonge geestelijken voor, die hem
moesten vergezellen. Don Bosco bekeek ze al lachend en zei hun: - "U zult u
voorbereiden om de wijdingen te ontvangen door priesterlijke deugden aan te
kweken. Een priester gaat nooit alleen naar de hemel of naar de hel." En hij
legde ze in een paar woorden de betekenis van die zin uit. De bisschop voegde
er aan toe, half ernstig, half schertsend - wat tekenend was voor hem: -
"Laat ze maar eens proberen niet braaf te zijn! Ik laat ze dadelijk wegsturen
uit het seminarie. Ze weten best dat twee van hun makkers verleden jaar de toog
moesten uittrekken."
Ter ere van Don Bosco hield Monseigneur in zijn paleis een diner waarop
hij de kanunniken uitnodigde. Op het einde hiervan, toen allen waren verzadigd,

17.3 Page 163

▲back to top


- XVII/161 -
kwam een knecht naderbij om hem twee brieven te overhandigen. Don Bosco scheurde
een omslag open en las de brief. Bij het lezen fronste hij zijn voorhoofd een
beetje. Toen hij de andere omslag geopend had en een ogenblik naar de brief
was blijven kijken, liepen de tranen over zijn wangen. Geschrokken vroeg hem
Viglietti waarom hij huilde. "De Madonna", antwoordde hij, "houdt van ons." En
als enige uitleg liet hij hem de twee brieven lezen.
De Voorzienigheid betaalde hem het feest ruimschoots. In de eerste brief
werd van hem geëist dat hij dadelijk een bedrag van dertigduizend lire zou terug-
geven aan de afzender die ze hem geleend had. Die schrijver was Gazzolo. Waar kon
hij zo een grote som nu vinden? Op dat ogenblik ontmoedigde hem die gedachte. In
een andere brief vroeg een adellijke dame uit België hem op welke manier ze een
bedrag van dertigduizend frank tot Gods eer zou kunnen gebruiken. "De Heer zij
gezegend", riep Don Bosco uit, terwijl Viglietti, ook door ontroering gegrepen
hem de twee brieven teruggaf. Dit waren trouwens wonderen waaraan de Madonna
hem al geruime tijd had gewend. Het jaar daarvoor hadden de herstellingswerken
aan het gebouw te Mathi in de buurt van Turijn dertigduizend frank opgeslorpt.
Don Bosco zat aan tafel bij graaf Colle te Turijn en was er over aan het tobben
op welke manier hij de aannemer zou kunnen betalen. Bij het einde van het
diner bood de graaf, die van niets wist, hem een omslag aan met dertigduizend
frank erin voor zijn werken. Don Bosco keerde zich glimlachend naar hem toe en
zei dat hij gedurende de maaltijd op zoek was gegaan naar hulpmiddelen om precies
dertigduizend frank te betalen en dat daarom de graaf als werktuig van de Voor-
zienigheid was uitgekozen. Bij het horen van die woorden kon de graaf niet
nalaten een traan weg te pinken. Ook in 1883 woonde Don Bosco de retraite van
zijn zonen te San Benigno bij. Don Rua en Don Lazzero waren bij hem. Hij
besprak met hen de mogelijkheid zo snel mogelijk een bedrag van twintigduizend
lire te betalen. De financiële moeilijkheden beangstigden de oversten op dat
ogenblik. Terwijl er plannen en berekeningen gemaakt werden nam Don Bosco
een brief die pas was aangekomen en las hem. Een heer schreef dat hij twin-
tigduizend lire had klaar liggen voor een werk van liefdadigheid en vroeg hoe
hij het moest gebruiken. Die zaken gebeuren voortdurend, besloot Don Bosco toen
hij de twee episoden had verteld - en toch zal men later weigeren er geloof aan
te hechten en ze rangschikken onder de fabels.
Die avond was er ook een kleine academische zitting. De jongens van het
Oratorio hadden twee brieven gestuurd: één voor Don Bosco en een andere voor Mon-
seigneur. Don Lemoyne las ze voor gedurende het avondmaal in het paleis van de
bisschop. De eerste was getiteld: "De zeer toegenegen vakleerlingen en studenten
van het Oratorio aan hun beminde Vader." Hij bevatte uitdrukkingen van genegen-
heid, wensen voor een volledige genezing, een belofte van gebeden en goed gedrag.
In de andere brief betuigden dezelfden aan de bisschop, die ze kenden omdat ze
hem in het Oratorio vaak gezien hadden, hun dankbaarheid voor de liefdevolle
zorgen die hij aan hun goede Vader betuigd had. Intussen kwam de Osservatore
cattolico van Milaan met een artikel dat als titel had: "De verjaardag van Don
Bosco" en dat zo begon: "Morgen, op de dag van Maria Tenhemelopneming gaat Don
Bosco het zeventigste jaar van zijn leven in. Heel zijn leven was gewijd aan de
glorie van God, aan de triomf van de Kerk en aan de lotsverbetering van de
mensheid. Het begin van zijn lange loopbaan was zeer klein. De moeilijkheden die
hij ontmoette en moest overwinnen waren onmetelijk. De droeve tijden die hij
beleefde droegen er toe bij de helderheid van zijn genie, de kracht van zijn ka-

17.4 Page 164

▲back to top


- XVII/162 -
rakter en vooral de macht van God sterker te doen stralen. Deze zegende zijn
werk, bevruchtte het en vermenigvuldigde het op een wonderbare wijze in Pië-
mont, in de streek van Genua, in Frankrijk, in heel Italië en in Amerika." Wat
op dit ogenblik, 50 jaar later, iedereen beschouwt als de zending van Don Bosco,
werd zeer duidelijk uitgedrukt: "Hij werd ook door de groten geëerbiedigd en op
een ogenblik dat een razende revolutie door de streken van Piëmont woedde en
alles tegen de grond smakte, werden de werken van Don Bosco, die de stempel
van het gewijde droegen, gespaard. Deze man werd dus door God verwekt ter verde-
diging van de godsdienst en de Kerk." Daarna herinnerde de schrijver eraan hoe
hij het vertrouwen van Pius IX had genoten en nu dat van Leo XIII genoot, en trok
er deze logische gevolgtrekking uit: "Zijn instituut zal leven omdat Don
Bosco het gegrondvest heeft op de Rots, die nooit vergaat." Het artikel
eindigde met de aankondiging van een boek over Don Bosco en zijn Werk, dat jaar
in Frankrijk gepubliceerd en toen pas in het Italiaans vertaald.
Over dit boek was al geschreven door de Eclair van Lyon in zijn
nummer van 17 mei. De krant had deze gelegenheid aangegrepen om de sociale doel-
treffendheid van het werk van Don Bosco uitbundig te prijzen. De auteur
was Albert Du Boys, de vroegere Voorzitter van het Hof van Beroep van Puy
in het departement van de Haute Loire. Hij had Don Bosco leren kennen door het
Bollettino en hij had zijn instellingen bewonderd. Hij wilde zijn landgeno-
ten hierover vertellen en kwam daarvoor speciaal naar Italië. Daar bezocht
hij de voornaamste Salesiaanse huizen, ondervroeg de vrienden, de studiemak-
kers en de leerlingen van Don Bosco en, nadat hij heel wat materiaal ver-
zameld had, begon hij te schrijven. Het boek is in drie delen verdeeld. In het
eerste deel is de levensbeschrijving van de Stichter vermengd met de geschie-
denis van zijn stichtingen in Europa. Het tweede deel is gewijd aan de mis-
sies van Amerika terwijl het derde deel een terugblik geeft op het verleden.
In een aanhangsel geeft hij de statistieken van de Salesiaanse stichtingen
in de twee werelddelen en rekent daar ook die van de Dochters van Maria, Hulp
der Christenen bij. Bovendien leest men er de Franse tekst van onze Regel, het
Reglement van de Oratoria voor zon- en feestdagen, een notitie over Buenos
Aires en, buiten de tekst, een grote kaart van Zuid-Amerika, waarop men de uit-
gestrektheid van de missies kan zien.(1) Het is een werk dat met vlijt en
mer zorg werd samengesteld. Er komt een origineel hoofdstuk in voor waar-
in Don Bosco wordt voorgesteld als een grote dichter en zijn werk als een groots
gedicht.(2)
Het eerste exemplaar werd door de auteur aan Don Bosco gestuurd wat aan-
leiding gaf tot een merkwaardig voorval. Toen Don Berto hem eens aan het scheren
was, ontving hij op zijn kamer de zoon van Dr. Albertotti en nodigde hem uit te
gaan zitten tot de operatie voorbij was. Dan zei hij in het Piëmontees tot zijn
__________________________
(1) ALBERT DU BOYS, Don Bosco et la pieuse Société des Salesiens. Paris, Gervais 1884. -
De vertaling in het Italiaans, van de hand van Giuseppe Novelli, verscheen te S.
Benigno Canavese in hetzelfde jaar, zonder de tekst van onze Regel.
(2) Zie volume XVII, document 25.

17.5 Page 165

▲back to top


- XVII/163 -
barbier: - "Luister Berto, geef dat boek eens aan het doktertje." Don Berto gaf
het mooie boek aan Don Bosco, die het aan de jonge dokter aanbood met het ver-
zoek het te willen aanvaarden. Deze bekeek het ver- sierde titelblad even en
toen hij zag over wie het ging, dankte hij hem maar voegde er aan toe dat dit
geschenk hem meer genoegen zou doen wanneer hij een woordje zou schrijven op de
omslag waaruit zou blijken dat hij het boek van hemzelf gekregen had. Deze
vraag, zo recht op de man af gesteld, scheen Don Bosco te onthutsen. Hij ver-
schoot tweemaal van kleur, gebaarde heftig en antwoordde wat verward in het
Piëmontees: "Het is het eerste exemplaar dat ik heb en het is het eerste
dat ik schenk." Maar het goede antwoord kwam daarna: - "Het vertelt te veel
goeds over mij." Don Berto kon de jonge dokter ervan overtuigen dat hij niet
moest aandringen en daarom vroeg hij het niet meer. Het boek wordt nog
steeds met zorg door hem bewaard. Op het schutblad schreef hij de datum van het
bezoek met de woorden: - "Voor mij is dit geschenk en het antwoord van grote
waarde voor het karakter van Don Bosco."(1) We geloven dat Albertotti junior in
het geschenk gezien heeft dat Don Bosco niet bang was voor de publiciteit die er
gegeven werd aan zijn werken en aan de feiten van zijn leven en in zijn antwoord
zijn persoonlijke nederigheid. Voor oppervlakkige waarnemers kan het de schijn
hebben dat deze twee zaken niet met elkaar verzoend kunnen worden. Het waren ech-
ter nieuwe tijden, er werd een nieuwe propaganda gevoerd en hoewel Don Bosco
een heilige was van de meest authentieke oude heiligheid, was hij tegelijkertijd
ook een man van zijn eigen eeuw. Naar aanleiding hiervan is het opportuun te
herinneren aan wat hij zei in een gesprek met zijn intieme vrienden op 16 ok-
tober 1884. Een opener en redelijker taal kunnen wij ons niet wensen. "Hoe
meer faam we hier op aarde gewonnen zullen hebben", zei hij, "hoe meer glorie
we in de hemel zullen verliezen... ook wanneer men ons verdienstelijk genoeg
zal vinden om er heen te gaan. Wat mij betreft, ik heb al het mogelijke gedaan
om mij verborgen te houden. Maar overal werd over deze arme priester gesproken.
De ene zei er dit over en een ander wat anders, maar Don Bosco heeft altijd ge-
zwegen. Maar toen de Congregatie een stabiele vorm kreeg, was ik genoodzaakt,
ik zal niet zeggen mijn zaken te publiceren, maar mij er dan toch niet zo onver-
biddelijk meer daartegen te verzetten zoals ik dat in het verleden gedaan had
tegenover hen die gebruik wilden maken van de pers om onze werken bekend te
maken. De persoon van Don Bosco werd dan geïdentificeerd met onze vrome Socië-
teit en deze moest toch bekend worden.(2)
(1) G. ALBERTOTTI l.c. blz. 25.
(2) Op een brief van Don Bosco waarvan wij de tekst niet kennen, antwoordde Du Boys op 6
oktober vanuit Tain (arrondissement Valence): "Votre excellente lettre m'a bien
vivement touché et elle m'a payé de toutes mes peines et bien au delà. C'est un grand
bonheur de penser que vous, mon Révérend Père, et après vous les membres de la pieuse
Société des Salésiens prieront pour ma famille, pour mes enfants et mes petits enfants.
Ne dites pas, mon Révérend Père, que mes appréciations ont fait rougir votre modestie.
Je vous ferais rougir encore plus en vous disant qu'elles sont restées au dessous de
la vérité par suite de cette pudeur que j'éprouvais à dire trop de bien d'un homme vivant."

17.6 Page 166

▲back to top


- XVII/164 -
Gedurende die herfst sprak hij in dezelfde trant met de heer S. Sesti-
ni uit Rome die zich in het tijdschrift La Rassegna Italiana bezig hield met De
Particuliere liefdadigheid in Italië en ook een studie over Don Bosco wilde pu-
bliceren. Hij was naar Turijn gekomen voor de tentoonstelling tussen de maand
september en oktober en bij zijn bezoek aan Don Bosco zette hij zijn plan
uiteen en vroeg hem zijn mening. Als het is om mij te bewieroken, antwoordde
hem Don Bosco, dan zeg ik: neen. Maar wanneer het gebeurt om het instituut steeds
beter te leren kennen en te helpen, dan zegen ik uw initiatief. Dit herhaalde hij
bij het afscheid.(1)
Nog een woord over zijn verjaardag. Gelukwensen zal hij van vele zij-
den zowel mondeling als schriftelijk ontvangen hebben maar wij vinden slechts
één antwoord en wel een ietwat schalks antwoord aan gravin Balbo.
"
Hooggeboren Vrouwe,
"
"
Mijn moedertje is goed en heeft zich haar zoon ofschoon hij
" stout is herinnerd. In de toekomst wil ik braaf zijn en veel voor u
" bidden. Indien de heer Cesare het goed zou oordelen mij een woordje
" te zeggen over ons onderwerp, dan zou hij mij genoegen doen en dit
" zou dan voor mij ook in andere zaken een leidraad zijn.
"
Moge Maria van uit de hemel aan heel uw familie zeggen: U
" zijt mijn kinderen en ik zal u allen beschermen.
"
Bid voor deze arme man die voor u in J. Chr. steeds zijn zal
"
"
een nederige en toegenegen dienaar,
" Pinerolo, 16 augustus 1884.
Priester Gio. Bosco.
Don Bosco wilde naar Valsalice gaan om er de retraite voor de medebroeders
te volgen en biecht te horen. Daarom verliet hij zijn gastvrij verblijf en
vanuit Valsalice gaf hij op 25 augustus aan Don Lemoyne opdracht aan de bis-
schop te schrijven en hem zijn dank over te brengen.
In zijn antwoord op 3 september zei Monseigneur: "Ik ben zeer verheugd in
mijn villa de zeereerwaarde Don Bosco te hebben kunnen ontvangen omdat ik er
zeker van ben dat hij er vele hemelse zegeningen over afgesmeekt zal hebben waar-
van dan een gedeelte ook voor de armzalige bisschop zullen bestemd zijn. En
als Don Bosco vrede neemt met het weinige dat ik kon doen, hoop ik dat hij dat
zal bewijzen door hier nog eens terug te keren om ons te verblijden door zijn
tegenwoordigheid en om de zeer zuivere lucht van S. Maurizio in te ademen onder
de klassieke dennenboom.
Het is waar dat ik niet in staat ben plechtig te doen of complimenten te ma-
ken, maar hij zal zo goed willen zijn mijn gebreken over het hoofd te zien en
hier wat rust en wat goede lucht te komen genieten. Laten we elkaar dus goed ver-
(1) vgl. een uittreksel uit het tijdschrift La Rassegna Italiana van 15 januari 1885. Rome,
Befani, 1885, blz. 27. Het werk is goed geschreven, omvat 31 grote bladzijden, en is in grote
letters gedrukt.

17.7 Page 167

▲back to top


- XVII/165 -
staan: de villa zal in elk seizoen open staan voor Don Bosco en de brave Vittore
zal steeds voor hem klaar staan, ook wanneer de bisschop niet lang te S. Mauri-
zio zou kunnen vertoeven."
De "brave Vittore" was de huisknecht van de bisschop. Hij diende Don Bosco
in de overtuiging dat hij een heilige diende. Op zijn beurt behandelde Don Bosco
hem met de liefde die de H. Franciscus van Sales voor zijn ondergeschikten
had. Eens was Monseigneur naar Bricherasio gegaan voor het feest van de toen
nog zalige Fidelis van Sigmaringen. De meid, een zekere Luigia Barberis was bui-
tenshuis om de was te doen en Vittore had het diner bereid. Welnu, Don Bosco wil-
de, kost wat kost, dat Vittore en de tuinman met hem aan tafel zouden zitten.
Vittore maakte nederige excuses om die grote eer af te wijzen, maar Don Bosco
zei hem tenslotte: - "Wilt u niet bij mij komen? Moeten wij niet altijd samen
in het Paradijs zijn?" Vittore wist niet wat antwoorden op dit onverwachte ge-
zegde.
Don Bosco wist steeds de geschikte tijd uit te kiezen voor alles. Zo-
wel om iemand te berispen als om een bewijs van genegenheid te geven koos hij
steeds het gunstige ogenblik uit en maakte hij gebruik van de passende vorm.
De bisschop was af en toe afwezig. In die omstandigheden Vittore aan
tafel uitnodigen, wanneer de kookster hem verving, wilde hij niet en de vrouw
uitnodigen al evenmin. In dergelijke gevallen zei hij daarom niets. Toen hij
vertrok gaf hij aan Vittore een prentje van Maria, Hulp der Christenen, met vol-
gende woorden die hij eronder schreef: "Mijn beste Vittore, moge God u zegenen;
moge de h. Maagd u beschermen langs de veilige weg die naar de hemel voert.
Zo zij het. Priester Giovanni Bosco." Ook de huishoudster wilde dat hij voor
haar enkele woorden zou schrijven op de achterkant van een prentje. Don Bosco
stelde haar tevreden en noemde haar "Mevrouw Luigia." Ze bleef slecht gehu-
meurd omdat hij voor Vittore het bijvoeglijk naamwoord "beste" gebruikt had
maar ze gewaagde het niet zich daarover te beklagen. Wat een delicaatheid van
Don Bosco! We moeten er nog aan toevoegen dat de "brave Vittore" zo braaf was,
dat hij niet alleen een fooi weigerde maar Don Bosco ertoe dwong enkele goud-
stukken, die hij gespaard had, te aanvaarden voor de Salesiaanse werken.
Mgr. Chiesa was edelmoedig tegenover Don Bosco en dat was des te verdien-
stelijker omdat hij zich in financiële toestand bevond die benard genoemd kon
worden. Het jaar later gaf Don Bosco er de voorkeur aan zich naar Mathi te bege-
ven waar hij aan Monseigneur een tastbaar teken van zijn dankbaarheid zond. Mon-
seigneur zamelde toen giften in voor herstellingswerken die in de kathedraal
uitgevoerd werden. Don Bosco wou het zijne daartoe bijdragen door hem via Don
Lemoyne honderd lire te sturen. Deze daad vervulde de Herder met ontroering en
hij maakte van de gelegenheid gebruik om nog eens uiting te geven aan de ge-
voelens van diepe verering die hij voor Don Bosco koesterde.(1)
(1) Op zijn herhaalde uitnodiging liet Don Bosco antwoorden: "Bedankt voor het aanbod. Ingewik-
kelde zaken beletten mij wellicht. Zult u Don Bosco in de papierfabriek bezoeken? (Cfr.
boekdeel XVII, document 26).

17.8 Page 168

▲back to top


- XVII/166 -
H O O F D S T U K VIII
DE CHOLERA VAN 1884.
Op het ogenblik dat Don Bosco naar het Oratorio terugkeerde, stond de cho-
lera voor de poorten van Turijn.(1) Op 4 juni hadden zich te Toulon gevallen van
cholera voorgedaan en midden juli was zij in Milaan, zodat deze twee steden een
dubbele cholerahaard werden. Toen begrepen de Salesianen de geheimzinnige beteke-
nis van de woorden die Don Bosco met kerstmis aan Don Ronchail, de directeur van
het huis van Nice geschreven had: "Je moet aan je zonen zeggen dat het volgende
jaar zeer belangrijk zal zijn en dat ze getuigen zullen zijn van ernstige ge-
beurtenissen en daarom moeten ze nu eens werkelijk deugdzaam worden."(2) Men had
zich afgevraagd waarop deze fatale aankondiging betrekking kon hebben, maar toen
de besmettelijke ziekte haar kronkelweg begon te zoeken door de streek van Pro-
vence, was er geen twijfel meer. Op 2 juli had Viglietti te Turijn in de ref-
ter, in aanwezigheid van Don Lemoyne en Don de Barruel aan Don Bosco ge-
vraagd of die verwoestende ziekte ook naar Italië zou komen. - "Ja", had hij
geantwoord, "en vreselijker dan men zich kan indenken."
Zo gebeurde het. De schrik deed de getroffen steden ontruimen zodat de
grenzen van Italië en de Italiaanse havens weldra door vluchtelingen overstroomd
werden. Er waren enkele gevallen te Ventimiglia en te Saluzzo. De Italiaanse
regering paste de gezondheidswetten streng toe om de besmetting te verhinde-
ren, maar in juli en augustus deden zich nieuwe gevallen voor te Livorno, te Rio
Maggiore nabij La Spezia en te Pancalieri nabij Pinerolo. De slachtoffers waren
arbeiders die aan de waakzaamheid waren ontsnapt en teruggekeerd waren naar Ita-
lië. Deze plaatsen werden volledig geïsoleerd en de gezondheidsposten werden ver-
sterkt om de inval tegen te houden, maar de ziekte breidde zich uit van Piëmont
naar Sicilië, in de provincies waar vele personen naar hun vaderland waren te-
ruggekeerd. In het begin was het aantal gevallen met dodelijk afloop niet erg
hoog. In september echter heerste de ziekte al in 24 provincies en in twee grote
steden, La Spezia en Napels vielen er steeds meer slachtoffers. In alle klas-
sen van burgers wedijverde met bewonderenswaardig in het bieden van hulp, ook
(1) Brief aan Colle, Turijn, 22 augustus 1884. "J'ai trouvé notre ville de Turin entourée
du cholera, mais la ville jusque ici parfaitement libre."
(2) Brief van Don Ronchail aan Don Rua, Nice, 4 juli 1884.

17.9 Page 169

▲back to top


- XVII/167 -
toen de gesel geweldig woedde. Het werd zo erg dat te Napels in twee maanden tijd
meer dan 6.500 slachtoffers begraven werden. Het is ongelooflijk in hoe grote
mate Don Bosco zijn invloed liet gelden om de kalmte te bewaren, het doelma-
tigste middel om het gevaar te bezweren. Privé en publiek, in brieven en in
het Bollettino gaf hij als nooit falend middel aan: "1° het dikwijls ontvangen
van de heilige communie in de vereiste gesteltenis, 2° het vaak herhalen van het
schietgebed "Maria, Hulp der Christenen, bid voor ons", 3° het aan de hals
dragen van de gewijde medaille van Maria, Hulp der Christenen en bijdragen leve-
ren aan en of ander liefdadig werk ter ere van Maria. Aan markiezin Carmela
Cargallo van Napels schreef hij naar aanleiding van haar naamfeest, op 14
juli zeer beslist: "Ga met dit tegengif maar dienst doen in de lazaretten, u
zult de kwaal niet oplopen."
Natuurlijk waren er onophoudelijk aanvragen voor medailles. Coadjuteur Giu-
seppe Rossi schreef aan Don Bosco op 5 september: "Ik geloof dat het u een ple-
zier zal doen iets te vernemen over de medailles die uit het magazijn in minder
dan vijf dagen werden uitgedeeld. Het zijn er drieënzestigduizend.
Vanuit Pinerolo liet Don Bosco zich inlichten over het verloop van de
ziekte (1) en stuurde aanmoedigingen aan zijn Italiaanse en Franse weldoeners.
Aan mevrouw Magliano die haar vakantie te Busca doorbracht schreef hij:
"
Geachte Mevrouw Magliano,
"
"
Sommige mensen en zelfs de kranten hebben laten weten dat zich
" te Busca enkele gevallen van cholera hebben voorgedaan. Maar U, Me-
" vrouw Magliano, hoeft niet bang te zijn. Ons tegengif is veilig. Mocht
" de ziekte in uw stad zich uitbreiden, dan kunt u naar Turijn komen,
" waar wij tot heden toe, God zij dank, gerust zijn en ook u zult er
" gerust zijn.
"
U moet dus niet bang zijn noch voor de zaken van de ziel, noch
" voor de zaken van het lichaam.
"
De arme Don Bosco, al zijn zonen, jongens, jonge geestelijken,
" priesters en leerlingen bidden voor u. Maria zal ons verhoren. Ik ben
" hier bij de bisschop van Pinerolo tot 22 augustus en daarna zal ik in
" Turijn zijn.
"
Maria moge u beschermen en u in gezondheid en heiligheid bewa-
" ren al de dagen van uw leven en geloof dat ik in Jezus Christus ben.
"
"
Uw nederige dienaar,
"
Priester Gio. Bosco.
" In de villavan de bisschop, Pinerolo, 16 augustus 1884.
(1) Brief aan Colle, Pinerolo 20 juli 1884: "Tous les jours je tiens mes yeux sur le développement
du choléra."

17.10 Page 170

▲back to top


- XVII/168 -
Busca was juist een van de plaatsen die het ergst getroffen waren. De
gemeente die niet ver van Cuneo ligt valt in vele gehuchten uiteen, op een grond-
gebied van ongeveer 28 km2. Gedurende de winter wijkt meer dan de helft van de
bevolking uit naar Frankrijk, zodat in de maand juni de arbeiders die te Toulon
en te Marseille gebleven waren op de loop gingen voor de gewapende compagnieën en
de quarantaine: maar op die manier brachten zij de kiemen van de kwaal mee naar
hun vaderland. Toen de boven aangehaalde brief geschreven werd, woedde de epi-
demie in alle hevigheid. Koning Umberto, die op jacht was in de omgeving van
Valdieri, snelde naar de plaats van het onheil en bracht ruime hulp en bijstand.
Alleen de aankomst van vijfhonderd medailles hield het kwaad tegen en maakte er
weldra een einde aan.
De dood had met zijn zeis vele arme kinderen tot wezen gemaakt. Be-
zorgd over hun ongelukkig lot, liet Don Bosco aan alle Salesiaanse huizen vol-
gende omzendbrief sturen:
"
Beste Heer Directeur,
"
"
Reeds in verschillende steden en dorpen van Frankrijk maar ook
" in Italië worden gevallen van cholera vastgesteld, zoals trouwens
" door de kranten gemeld werd. In dit gevaar acht ik het opportuun
" aan al onze huizen enige raadgevingen te sturen opdat de directeurs
" ze verstandig aan hun onderhorigen ter kennis brengen. Vooreerst be-
" veel ik aan dat men zolang het gevaar zal duren in al onze kerken
" dagelijks de zegen met het Allerheiligste zou geven, waarbij men ook
" aan de mensen van buiten het huis de gelegenheid zou geven erbij aanwe-
" zig te zijn, minstens daar waar de kerk voor het publiek open is.
"
Op de tweede plaats beveel ik aan dat zowel de Salesianen als
" de personen van ons personeel de maatregelen, die voortvloeien uit de
" christelijke voorzichtigheid zouden in acht nemen om de fatale ziekte
" te vermijden.
"
Ik verlang op de derde plaats dat, wanneer dit nodig zou blijken,
" wij onze diensten aan de naaste zouden aanbieden voor zover onze toestand
" dit mogelijk maakt. Wij kunnen de zieken bijstaan, ze geestelijk
" ter hulp komen en ook die arme jongens in onze huizen opnemen die door
" de heersende ziekte verlaten wezen geworden zijn. In dit geval echter
" dient men vooral het oordeel te volgen van de plaatselijke gezond-
" heidscommissie of er al dan niet gevaar bestaat de ziekte op ande-
" ren over te brengen.
"
Terwijl ik u dit alles meedeel, smeek ik over u en over uw
" huis alle mogelijke hemelse zegeningen af en doe ik u en mijn beste
" zonen daar de hartelijke groeten,
"
Uw toegenegen vriend,
" 26 augustus 1884.
Priester Gio. Bosco.
"
" P.S. Het aanbod de arme weesjongens tengevolge van de cholera in onze
" tehuizen op te nemen kan gedaan worden aan de plaatselijke overheden
" de burgemeester, de prefect en de onderprefect.
De Salesianen volgden de wensen van Don Bosco op. Bv. te Marseille nam

18 Pages 171-180

▲back to top


18.1 Page 171

▲back to top


- XVII/169 -
de Prefect van het Departement met dankbaarheid het voorstel aan dat hem gedaan
was door de directeur van het Oratorio van Saint-Leon aan. Hij liet verscheide-
ne jongens, die wees geworden waren, er naartoe sturen. Te La Spezia deed zich
hetzelfde voor. Ook de Dochters van Maria, Hulp der Christenen, deden evenzo.
Te Nizza Monferrato stonden ze, met volledige toestemming van Don Bosco aan de
gemeente hun eigen zomerverblijf af, opdat het zou dienen als quarantaine voor
hen die uit Frankrijk terugkeerden. De Zusters boden hun assistentie aan.
De gemeente aanvaardde met dankbaarheid dit edelmoedige aanbod. Er werden daar
personen opgenomen die uit besmette dorpen kwamen. De Zusters voorzagen ze van
zuiver linnen en van voedsel. Het spijt ons dat wij niet nog méér voorbeelden
kunnen aanhalen. Wij weten dat ook in de andere instituten weldadigheidswerken
verricht werden, maar bij gebrek aan kronieken die ofwel niet opgesteld wer-
den of verloren gingen, ontbreekt ons documentatie.
Over de Salesianen van La Spezia leest men prachtige lofprijzingen in een
correspondentie met de Unità Cattolica van 30 september. Het artikel gaf
eerst een beschrijving van de treurige toestand waarin de stad zich bevond,
ter zee en te land omsingeld door gewapende militie, zodat ze het uitzicht had
van een onmetelijke gevangenis waar alleen de dood toegang had. Daarna volg-
de een woord van lof voor de zelfverloochening van de stedelijke clerus. En dan
ging de correspondent verder: "Ik stel er prijs op de openbare bewondering te
vragen voor de priesters van het Salesiaans huis die gewedijverd hebben en nog
wedijveren met de meest liefdadige en edelmoedige personen van de stad. Niet
alleen boden ze aan de burgerlijke overheid hun eigen huis aan om er de jongens
die verlaten wezen geworden waren in op te nemen, zoals hun medebroeders te Mar-
seille en elders dat gedaan hebben, maar ze hebben hun eigen leven in gevaar
gebracht. Sommigen van hen immers hebben dag en nacht de zieken bijgestaan, ter-
wijl de anderen de verschrikte en bevende zieken raad hebben gegeven en moed in-
gesproken. Meer nog. Ofschoon zij zelf moeten leven van aalmoezen en liefda-
digheid, hebben ze het middel gevonden te voorzien in de behoeften van ver-
scheidene noodlijdende families door hun stoffelijke hulp te bezorgen, name-
lijk kleren, schoon ondergoed en geld. Naar hun kerk, waar een miraculeus
beeld van de Madonna ter Sneeuw vereerd wordt, stroomde en stroomt nog veel
volk toe. Op ieder uur van de dag worden de biechtstoelen er door penitenten
belegerd."
In diezelfde correspondentie deed men ook zijn beklag over de uitdagende
stijfhoofdigheid van sommige goddelozen. Het artikel kwam zelfs op tijd
om de eisen te verwerpen van een sektarisch orgaan met als titel: Il Muratore
(De Metselaar). Die gemeente had aan het college van de Salesianen een groep
wezen toevertrouwd en betaalde hiervoor een bijdrage. Het feit dat men die kin-
deren "aan de zorgen van Don Bosco" toevertrouwd had, was voor die vrijmetse-
laarskrant zo enorm dat de schrijver geen geloof wilde hechten aan het ge-
rucht dat hierover in de stad liep. De krant schandvlekte het als een eerloos-
heid dat deze jongens gevallen waren "in de klauwen van de katholieke harpij-
en, die men uit fatsoen en uit vaderlandsliefde voor altijd diende te ban-
nen van de tafel van de mensheid en uit de burgerlijke zeden en gewoonten." De
school is "een instelling voor het onderricht, niet voor schandelijke fabels,
niet voor beledigingen aan de wetenschap, niet voor dwalingen." Italië vroeg,
wilde en eiste dat er jeugd tot edelmoedigheid werd opgevoed, "eerlijke burgers,
werkzaam, bereid en in staat een geweer te schouderen om de privileges neer te
knallen en de vrijheid te veroveren en geen domme konijnen of mollen, geen

18.2 Page 172

▲back to top


- XVII/170 -
stompzinnige schepsels geworden door het katholieke bijgeloof, alleen maar goed
om als stommeriken de kinderachtige dwaasheden van de Catechismus op te dreu-
nen." De katholieke instituten waren "mesthopen waar de zon van vrijheid en van
de waarheid niet kon schijnen" en waaruit enkel "verwrongen gewetens, kortzich-
tige vroomheid en onwetendheid" kunnen voortkomen. Inhoud en vorm stemmen hier
overeen om een geestesgesteldheid te tonen die in Italië al te lang geduurd
heeft. Maar het einde van het artikel laat ons de beweegredenen kennen van de
hardnekkige oorlog door het antiklerikalisme van de vrijmetselaars gevoerd voor-
al dan op onderwijsgebied tegen de initiatieven van de brave mensen en dus
tegen het werk van Don Bosco. Op dat tragische ogenblik brachten koningin
Margherita en koning Umberto publiek hulde aan de heldhaftigheid van de clerus
en daaronder vreesde men het schrikbeeld te zien oprijzen van wat thans begroet
wordt met de naam van verzoening. Dit bracht steeds beroering bij de heersende
fractie en haar tolk van La Spezia huilde en ging te keer als een lijder aan
vallende ziekte: "Het brutale geweld waarmee op onze dagen de vijanden van het
vaderland overal opstaan om hun wil aan iedereen op te leggen, kan alleen maar
een voldoende verontschuldiging vinden in het behaagziek minnekozen waarin
"onder de auspiciën van Depretis en van een lieve blonde dame (1) Vaticaan en
Quirinaal zich bezoedelen. Indien het volk niet waakzaam is zullen wij weldra
het heilig Officie opnieuw zien oprichten."
Dit is dus een nieuw document dat ons helpt verstaan in welke storm-
achtige zee bezaaid met klippen> Don Bosco zijn schip moest sturen en welk een
ervaren loods hij geweest moet zijn om het veilig en ongeschonden naar de
haven te brengen.
Het had er de schijn van of een onzichtbare hand de ziekte ver van
Turijn verwijderd hield. Toch kon ze iedere dag binnenvallen. Daarom bood Don
Bosco in het vooruitzicht van deze droevige mogelijkheid zijn diensten aan graaf
di Sambuy, de burgemeester van de stad, aan.
"
Edelachtbare Heer Burgemeester,
"
"
Volgens verschillende berichten heeft het de schijn dat de cho-
" lera, die reeds binnengedrongen is in sommige dorpen van de provincie
" iedere dag naderbij komt en de stad Turijn omsingelt. Daarom valt het
" te vrezen dat zij, niettegenstaande de lofwaardige en nuttige voorzor-
" gen door de overheden genomen, ook hier onze medeburgers zou kunnen
" teisteren.
"
Wij koesteren de hoop dat dit niet zal gebeuren maar als onze
" gemeenschappelijke verwachtingen teleurgesteld zouden worden, hoop ik
" u van dienst te zijn met het aanbod al de arme jongens tussen 12 en 16
" jaar die door de epidemie verlaten wezen geworden zijn, in het Orato-
" rio van de H. Franciscus van Sales op te nemen, wanneer ze zich in de
" fysische toestand bevinden door het Reglement van het Instituut vereist.
(1) Een zinspeling op koningin Margherita.

18.3 Page 173

▲back to top


- XVII/171 -
"
Bij de invasie van de cholera in de jaren 1854 en 1855 werd een
" dergelijk aanbod gedaan aan de toenmalige burgemeester en ik herhaal
" nu graag dit aanbod, omdat ik verheugd ben op een of andere wijze te
" kunnen bijdragen tot het lenigen van de menselijke ellenden.
"
De enige voorwaarde die ik stel is dat de jongens die in aanmer-
" komen om te worden opgenomen vooraf onderzocht worden door de ge-
" neesheer en dat deze verklaart dat ze geen enkele ziektesymptoom ver-
" tonen, dit om de gezondheid van hun makkers niet in gevaar te bren-
" gen. Wij vertrouwen dat God in zijn barmhartigheid ieder ongeluk ver "
van Turijn verwijderd zal houden. In ieder geval bid ik de Hemel
" dat hij u lang als burgemeester van deze grote en befaamde stad zal
" bewaren, uw persoon en al de leden van de gemeenteraad zal behoeden
" voor de gevreesde gesel en ons kracht en moed zal schenken om aan al-
" len goed te doen.
"
Vol vertrouwen dat u uw waardevolle welwillendheid voor de jon-
" gens van dit huis zult willen bewaren, ben ik verheugd de eer te heb-
" ben met diepe achting van u te mogen zijn
"
de zeer verplichte dienaar
" Turijn, 24 september 1884.
Priester Gio. Bosco.
De burgemeester antwoordde hem per omgaande met volgende vriendelijke
gestelde brief:
"
Zeereerwaarde Heer,
"
"
Reeds vele jaren verzamelt u, onder ingeving van vrome evangeli-
" sche gevoelens, rondom u de zonen uit het arme volk om voor hen raad
" en steun te zijn. Onder voortdurende en liefdevolle zorgen houdt u
" ze op de weg van de plicht. U voedt ze op in de school van de arbeid
" die de mensen veredelt en een bron is van zedelijkheid en stoffelijk
" welzijn. U maakt er goede burgers van, nuttig voor zichzelf en voor het
" land..Aan de vele titels van hoge verdiensten die u verworven hebt en die
" zeer gewaardeerd worden door allen die zich voor het lot van de arbei-
" dersklasse interesseren, wilt u thans een andere titel toevoegen die
" hoge bewondering en toejuiching verdient. Spontaan biedt u aan koste-
" loos in het Oratorio van de H. Franciscus van Sales waarvan u de schran-
" dere en voorzichtige Stichter en Directeur zijt, op te nemen, de jon-
" gens van 12 tot 16 jaar die in geval van een inval in onze geliefde
" stad van de Aziatische ziekte hun beide ou-ders verloren zouden hebben
" Het en door iedereen verlaten zijn.
"
Gemeentebestuur is zich van haar verplichtingen bewust en
" heeft niets nagelaten en laat nog niets na om op de best mogelijke ma-
" nier de gezondheid van haar burgers te beveiligen tegen de fatale ziekte,
" die al zolang rouw verspreid in zovele Italiaanse gemeenten. Indien
" het ons onverbiddelijk lot zou zijn dat de cholera ook hier slachtoffers
" zou maken, dan zal de gemeenteoverheid ongetwijfeld gebruik maken van uw
" edelmoedig aanbod.
"
Daarom heb ik, mede in naam van de Gemeenteraad, aan wie ik
" de brief in de rand vermeld heb, ter kennis gebracht, woorden van ver-
" diende lof en van waarachtige dankbaarheid tegenover u, Zeereerwaarde
" Heer, voor uw nieuwe daad van menslievendheid. Ik verzoek u mij toe te

18.4 Page 174

▲back to top


- XVII/172 -
" laten van deze gelegenheid gebruik te maken om u mijn gevoelens van
" hoge achting en dank mee te delen.
"
De Burgemeester,
" Turijn, 25 september 1884.
di Sambuy.
Dezelfde burgemeester zou zich voor een andere aangelegenheid tot Don
Bosco wenden. Vanuit Napels hadden gravin San Severino Vimercati en prinses
Strongoli een verzoek gericht tot de burgemeester van Turijn om in een college
van zijn stad een zeker aantal wezen uit Napels op te nemen, wier ouders
van de cholera gestorven waren. Op zijn bevestigend antwoord hadden zij terstond
de eerste twee gestuurd die aan het Oratorio werden toevertrouwd. Maar toen alles
opnieuw normaal werd, eisten sommige bloedverwanten van de twee kinderen dat
ze naar hun vaderstad terug zouden keren. Daarom besloten de twee voornoemde
adellijke dames niemand meer naar Turijn te sturen. Toen dit aan de burgemeester
was meegedeeld, betreurde deze dat men niet van tevoren de bedoelingen van de
familie had nagegaan en verontschuldigde zich zeer hoffelijk tegenover Don
Bosco.(1)
Don Bosco's liefdadigheid had de hele wereld willen omvatten. De herfst
was al ver gevorderd toen het nieuws kwam dat de cholera verwoestingen aanrichtte
in Indië en dat vele beklagenswaardige wezen aan hun lot werden overgelaten.
Toen hij dat gehoord had was de eerste beweging van zijn hart aan Don Lemoy-
ne te zeggen: "Schrijf onmiddellijk aan die bisschoppen, dat Don Bosco bereid
is de jongens die zij zullen sturen op te nemen en te onderhouden." De Chris-
telijke naastenliefde kent geen moeilijkheid wegens ras of afstand.
Toen de scholen opnieuw geopend werden, was er in het Oratorio slechts
één enkele nieuwigheid. De leerlingen die gevraagd hadden de klassen van het gym-
nasium te volgen kwamen doorgaans in augustus binnen en begonnen dan in een voor-
bereidende klas, maar in die zomer was het raadzaam ze uit voorzichtigheid niet
zo vlug te aanvaarden. Hun komst werd dus uitgesteld tot midden oktober en na
een proeftijd van veertien dagen legden ze een examen af waarvan de stof overeen-
stemde met die van de vierde klas, in die tijd de laatste klas van de lagere
school, ook dan wanneer ze het diploma van die klas hadden. Zij die geen
voldoening schonken, werden teruggestuurd om elders de lagere school af te
maken.
Het grote probleem was - zoals altijd - de financiële middelen te vin-
den maar op dat ogenblik groeide de moeilijkheid werkelijk buitenmate groot. Wij
begrijpen volkomen wat Don Bosco wilde zeggen toen hij aan graaf Colle schreef:
(2) "De cholera heeft in Frankrijk op vele plaatsen hevige beroering verwekt
en nu teistert zij op een verschrikkelijke manier Italië. Tot heden toe zijn onze
huizen en onze jongens ervoor gespaard gebleven maar wij ontvangen veel minder
giften en wij verkeren in ernstige moeilijkheden om de uitgaven voor het bouwen
(1) Zie volume XVII, document 27.
(2) Turijn, 10 september 1884.

18.5 Page 175

▲back to top


- XVII/173 -
en voor het onderhoud van onze werken te dragen." En toch was men slechts in het
begin van september,
Om niets onbeproefd te laten wendde Don Bosco zich tot een groot aantal pries-
ters met het verzoek hem te helpen door kosteloos missen te celebreren. Daarom
gaf hij de grootst mogelijke verspreiding van de volgende omzendbrief:
"
Zeereerwaarde en liefdadige priester,
"
"
De pijnlijke gebeurtenissen die dit jaar onze streken getroffen
" hebben, veroorzaken veel ellende, vooral in onze huizen van liefdadig-
" heid. Vele jongens zijn door de publieke gesel alleen komen te staan en
" zoeken onderdak. En thans, om in de nood van deze wezen te voorzien
" en ze ter hulp te komen heb ik besloten een beroep te doen op de liefda-
" digheid van de clerus die mij zo vaak en op zoveel wijzen geholpen heeft.
" Om de werken van naastenliefde bij te staan hebben sommige vrome perso-
" nen mij het stipendium van een vrij groot aantal missen aangeboden. Ze
" hebben daarbij gevraagd dat edelmoedige priesters mij ter hulp zouden
" komen door deze te celebreren en ervoor te zorgen dat anderen er een
" zeker aantal celebreren.
"
De priesters dus die een bijdrage kunnen leveren voor dit liefda-
" dig werk, worden verzocht dit te laten weten aan Don Luigi Deppert, pre-
" fect van het huis van Maria, Hulp der Christenen te Turijn.
"
Daarom verzoek ik u aan voornoemde priester het aantal missen te
" willen opgeven dat u gedurende een jaar wilt opdragen en waarvan u het
" stipendium wilt afstaan ten bate van het genoemd werk.
"
De jongens die deze weldaden zullen ontvangen, zullen iedere
" ochtend de mis bijwonen, iedere dag speciale gebeden verrichten en dik-
" wijls te communie gaan voor hun weldoeners.
"
Ik zal samen met deze jongens de zegeningen van de hemel afroe-
" pen over deze verdienstelijke schenkers en over hun familie.
"
Met diepe dankbaarheid ben ik in Jezus Christus
"
"
uw dankbare dienaar,
" Turijn, 31 oktober 1884.
Priester Gio. Bosco.
Onze lezers zullen nieuws willen vernemen over de resultaten van het te-
gengif van Don Bosco. Het is niet overdreven te zeggen dat het echte wonderen
bewerkte. Te Pinerolo werd de "brave Vittore" door de kwaal aangetast terwijl
hij de mis bijwoonde. Hij moest de kerk verlaten en keerde met veel moeite terug
naar de villa waar hij aan Viglietti een gewijde medaille vroeg. Nauwelijks
had de brave man ze om de hals gehangen of hij voelde zich volledig genezen.
De zusters van Sint-Jozef moesten naar Pinerolo vertrekken om de cholera-patiën-
ten te verplegen, maar eerst wilden ze van Don Bosco de medaille en zijn zegen
ontvangen. Hij beloofde hun dat ze allen ongedeerd terug zouden komen en zo
gebeurde het ook. Aan de komst van Don Bosco in zijn diocees schreef de bis-
schop toe dat het van de besmetting gespaard bleef.
Bij Don Bosco of in het Oratorio kwamen van duizenden plaatsen berichten
aan over individuele of collectieve feiten die de wonderbare doeltreffendheid van

18.6 Page 176

▲back to top


- XVII/174 -
de medaille aantoonden. Te Turijn had Don Trione het heilig Oliesel toegediend
aan een choleralijder, wiens familie wegens de gebruikelijke vrees van geen
dokter wilde horen. De arme man lag op sterven. En toch, toen hij de medaille
om de hals had gehangen hield het braken plots op en in korte tijd verdween
ieder onrustwekkend symptoom.
Op 23 augustus werden door de Salesianen medailles uitgedeeld aan alle
internen en externen van La Spezia. Welnu, van allen die de suggestie had-
den opgevolgd en het gewijde voorwerp droegen, werd geen enkele getroffen. Er
stierven weliswaar wel enkele leerlingen onder de externen maar men kwam tot
de ontdekking dat ze geweigerd hadden de medaille te dragen. En dat de immuni-
teit voor de ziekte enkel toegeschreven moest worden aan Maria's goedheid werd
door een tragisch feit bevestigd. Een arme vrouw die had horen vertellen over
de wonderen van de medaille liet er een halen en hing ze aan de hals van haar
dochtertje van zes jaar dat door de kwaal aangetast was. De kleine herstelde
zienderogen. Maar toen de vader thuis kwam en het gewijde voorwerp zag, trok
hij het van haar hals en gooide het vloekend weg. De ziekte kwam in volle hevig-
heid terug en kon niet bedwongen worden. Toen het kind, in het zicht van de
dood, haar handjes vouwde in gebed, dwong haar vader, die als een dolleman te
keer ging, ze uit elkaar te nemen, omdat hij niet kon zien dat zij haar toe-
vlucht nam tot God. Redelijker toonde zich de voorzitter van de antiklerikale
club die boven op haar vlaggenstok het beeld van Satan droeg.
Ten prooi aan krampen en naar het ziekenhuis gebracht, stuurde hij iemand, hoe-
wel hij niet wilde biechten en ook niet biechtte, om een medaille te halen en
hing ze om de hals, waarna hij genas. In de stad was de immuniteit voor de
ziekte bij allen die een medaille droegen zo duidelijk dat de radicalen, om
de aandacht van het publiek af te wenden, onder de menigte het gerucht begonnen
te strooien dat de katholieken de cholera verspreidden.
Wat te Genua voorviel was wel interessant. De vrijmetselaars hadden
in iedere wijk groepen van ziekenverplegers georganiseerd die probeerden de
priester van het ziekbed van de choleralijders te verwijderen. Een moedige bur-
ger, een zekere Franco de Amicis, organiseerde met de goedkeuring van de aarts-
bisschop groepen van katholieken en toen hij bij de burgemeester kwam om hem
hiervan in kennis te stellen, vroeg deze hem welk herkenningsteken die mensen
zouden dragen. "De medaille van Maria Hulp der Christenen", was het antwoord. De
aanwezigen lachten luidkeels maar het is een feit dat de heer de Amicis in een
brief van 22 oktober aan Don Bosco schreef: "Uw benijdenswaardige Madonna heeft
al de leden van mijn groepen en ook mijn arm persoontje voor de kwaal behoed."
Welnu, men moet hierbij noteren dat gedurende omstreeks vijftig dagen verschil-
lende honderden personen elkaar bij de dienst afwisselenden.(1)
Ook in Frankrijk brachten de medailles van Maria, Hulp der Christenen,
door Don Bosco gewijd, redding. Inspecteur Don Albera berichtte vanuit Mar-
seille (2) aan Don Bosco: "De stad is bijna ontvolkt. Meer dan honderdduizend
(1) Een uitgebreid relaas van de heer de Amicis op datum van 13 november kan men lezen bij
LEMOYNE, La Vergine potente, ossia alcune grazie enz. Turijn Sales. Drukkerij, 1885, blz. 128 en
volgende.
(2) Boll. Sal. september 1884.

18.7 Page 177

▲back to top


- XVII/175 -
inwoners hebben 6e vlucht genomen. Vele straten zijn verlaten. Ondanks de vermin-
dering van de bevolking zijn er gemiddeld per dag toch nog negentig tot honderd
doden. Er wordt wel gezegd dat van deze doden slechts twee derde aan de cholera
gestorven zijn, maar het blijft een grote gesel, een grote oorzaak van sterfte
omdat in normale tijd het gemiddelde van de sterfgevallen nauwelijks tot drie-
endertig of vijfendertig komt. Sommige choleralijders sterven er binnen een
paar uren, bij anderen duurt het wat langer. Men is er in geslaagd verschil-
lende te redden. Dank zij de bescherming van Maria, Hulp der Christenen, die u
ons beloofd hebt, heeft zich in ons huis nog geen enkel geval voorgedaan. Ik
zal u nog meer zeggen: Viermaal zagen we bij een of andere jongen al de sympto-
men van de cholera maar later genoten wij de troost te zien dat ze binnen een
paar uur volledig verdwenen waren. Het is een mirakel van de Madonna! In huis
hebben wij nog meer dan 150 jongens die naar het schijnt niet weggehaald
zullen worden, zelfs wanneer de cholera nog erger gaat woeden, ofwel omdat
ze van Marseille zelf zijn ofwel omdat hun ouders niet in staat zijn ze weg
te halen. Ook van hen die naar huis vertrokken, is de gezondheidstoestand
uitstekend en geen van hen werd tot heden toe door de vreselijke ziekte getrof-
fen. Allen dragen de medaille van Maria, Hulp der Christenen, om de hals en
ze doen alles wat ze kunnen om de remedie die u voorgesteld hebt in prak-
tijk te brengen. Nog een ander troostrijk nieuws: niemand van onze weldoeners
en vrienden is tot heden toe ziek geworden."
Don Albera maakt melding van de belofte door Don Bosco gedaan. De zekere
toon waarmee Don Bosco ook aan de Fransen beloofde dat ze gespaard zouden
blijven, is werkelijk verrassend. Op 1 juli had hij aan Don Ronchail, directeur
van het huis van Nice, geschreven: "Het schijnt dat God ons wil bezoeken. Zorg
ervoor dat onze jongens en onze vrienden het veilige tegengif tegen de cholera
bij zich hebben: een medaille van Maria, Hulp der Christenen, met daarbij het
schietgebed: Maria, Hulp der Christenen, bid voor ons. Welnu, op 18 augus-
tus kon hij aan Mevrouw Louvet schrijven: "Ik heb u een goed nieuws te melden.
Alle huizen van Frankrijk, al de weldoeners van onze jongens zijn, dank zij
Maria, Hulp der Christenen, gespaard gebleven van de gesel die Frankrijk teis-
tert."
In november echter, stuurde hij aan Don Albero woorden die dreigend klonken
voor het volgende jaar.
"
Beste Don Albera,
"
"
Ik heb de brieven aan die personen in de aangeduide zin ge-
" schreven. Ik hoop dat ze een goede uitwerking zullen hebben.
"
Je zult me een genoegen doen door onze medebroeders en bijzonder
" onze jongens een vriendelijke groet over te brengen. Je moet aan allen
" zeggen dat we dit jaar goed hebben doorgebracht en dat wij de Heer uit.
" heel ons hart moeten bedanken. Maar ik vrees dat wij het volgende
" jaar door dezelfde gesel bezocht zullen worden en ik durf u niet belo-
" ven dat de cholera ons niet zal bestoken, tenzij je mij helpt. Maar
" op welke manier? Help mij door je goed gedrag, door een veelvuldige com-
" munie en vooral door streng de zaken die met de zedigheid in strijd
" zijn te vluchten.
"
Moge God ons allen zegenen en bid voor mijn nog altijd wankele
" gezondheid.
"
je toegenegen vriend
" Turijn, 15 november 1884.
Priester Gio. Bosco.

18.8 Page 178

▲back to top


- XVII/176 -
De besmettelijke ziekte verscheen inderdaad opnieuw te Marseille in de
zomer van 1885. Al vanaf 31 januari had Don Bosco over de cholera gezegd: "Ver-
leden jaar kon ik u de stellige verzekering geven dat het dragen van de medail-
les van Maria, Hulp der Christenen met het nakomen van de voorgeschreven voor-
waarden, die personen zou beschermen tegen de Aziatische ziekte. Dit jaar echter
weet ik nog niet of de Heilige Maagd zich in dezelfde omstandigheden even mee-
dogend zal tonen.
Dit zijn woorden die het recht geven te denken dat de vroegere zeker-
heid van Don Bosco zijn grondslag had in een ingeving of openbaring die onge-
twijfeld van de hemel kwam. Des te meer omdat hij in de omzendbrief van ja-
nuari 1885 aan de medewerkers en medewerksters in alle eenvoud en met kracht
het volgende kon bevestigen: "Het is u bekend dat gedurende enkele maanden ve-
le steden en dorpen in Italië en Frankrijk geteisterd werden door de verschrik-
kelijke Aziatische ziekte, de cholera, en dat duizenden en duizenden levens door
de dood werden weggemaaid. Maar God, die gezegend moet worden, heeft in zijn
goedheid alle huizen van de Salesianen en hun bewoners willen sparen. Daarom
geloof ik zeker dat Hij tegenover u en uw geliefden even barmhartig geweest is."
Vooral bij bepaalde journalisten zal de boze wil niet ontbroken hebben zijn
bevestiging te logenstraffen maar niemand uit die hoek is opgestaan om hem
tegen te spreken.

18.9 Page 179

▲back to top


- XVII/177 -
H O O F D S T U K IX
DON BOSCO EN DE NATIONALE TENTOONSTELLING VAN TURIJN.
Op 16 april 1884 was Turijn in feeststemming. De koning en de koningin van
Italië, met heel de koninklijke familie, het corps diplomatique en de hoge waar-
digheidsbekleders van de Staat waren aanwezig bij de plechtige inwijding van
de Nationale Tentoonstelling van de nijverheid, de wetenschap en de kunst. Het
erecomité werd voorgezeten door prins Amedeo, de broer van de koning en het uit-
voerend comité door volksvertegenwoordiger Tommaso Villa. De gebouwen van de
Tentoonstelling bevonden zich op de linkeroever van de Po in het prachtige park
dat het kasteel van Valentino omgeeft.
Don Bosco had zich voorgenomen enkel de Salesiaanse drukkerij te tonen,
met een tentoonstelling van haar reeds rijke productie. Op zijn aanvraag in mei
1883, ontving hij op 16 juli daarop volgend bericht dat hij aanvaard was en dat
hem een passende plaats werd aangewezen in de galerij (dit woord werd dan meestal
gebruikt in plaats van paviljoen) voor de didactiek en de boekerijen, waar de
producten van de grafische kunsten ondergebracht waren. Daar liet hij duizend
boekdelen van ieder mogelijk formaat en hoedanigheid overbrengen, boeken over
wetenschap, letterkunde, geschiedenis, didactiek en godsdienst, ook geïllus-
treerde uitgaven, het Bollettino Salesiano in drie talen: Italiaans, Frans en
Spaans (1) en bovendien proeven van tekenkunst en van alles wat betrekking had
op de lagere, technische en middelbare scholen. Dit alles werd gerangschikt in
mooi opgetimmerde rekken, zodat de verschillende en waardevolle boeken zeer goed
tot hun recht kwamen. Dit alles was al klaar op het ogenblik van de inwij-
ding.(2)
Maar later had het eerste plan ruimere afmetingen aangenomen. Volksver-
tegenwoordiger Villa was, toen hij zich in Zwitserland bevond de vorige herfst
om er de tentoonstelling van Zurich te bezoeken, een van de bekendste fabrieken
van de stad gaan bezoeken en was daar onder de indruk gekomen van een prachtige
machine voor de papierfabricage. Op zijn aanvraag voor wie deze machine gebouwd
werd en bij het antwoord dat dit gebeurde voor Mijnheer Bosco in Italië, zei
(1) Het Spaanse Bollettino werd te Buenos Aires gedrukt.
(2) Kapitein Francassa van Rome schreef in het nummer van 5 mei, in een artikel "De tentoon-
stelling van de letterkunde": Twee uitgevers stijgen boven de massa uit: Sonzogno die
minstens een speculant op grote schaal is en handel drijft in letterkunde als een sla-
venjager in negers en Don Bosco, de uitgever van de Bibliotheca Salesiana, die het
Vaticaan een grotere dienst bewijst dan de dertig uitgevers bij wie men de historische
en pralerige glasramen in de didactische afdeling kan bewonderen."

18.10 Page 180

▲back to top


- XVII/178 -
hij: "Zeg maar Don Bosco want deze man is bij iedereen bekend." En Don Bosco
had werkelijk deze nieuwe machine besteld voor zijn papierfabriek te Mathi bij
Turijn. Toen de heer Villa te Turijn was teruggekeerd drong hij erop aan dat
deze prachtige machine de galerij van de Tentoonstelling zou versieren. Zon-
der aarzelen stemde Don Bosco hiermee in en stelde enkel als voorwaarde dat
men hem een hele galerij zou aanwijzen waar hij ook de machines voor het ma-
ken van boeken zou kunnen plaatsen en laten werken. Mocht zijn eis op het
eerste gezicht overdreven lijken, dan was dat niet meer het geval toen hij
heel zijn groots plan uiteengezet had. Het Comité nam zelfs de beslissing voor
hem een galerij te bouwen op een pleintje naast de onmetelijke galerij van de
arbeid. Deze nieuwe galerij had een lengte van 55 m en een breedte van 20 m.
Bij de ingang las men
DON BOSCO
Papierfabriek - Drukkerij - Lettergieterij - Boekbinderij en Boekhandel
van de Salesianen.
De heer Villa had wel gelijk gehad toen hij zei dat Don Bosco bekend
was, maar in die tijd scheen een priester-exposant op een Nationale Tentoonstel-
ling en in de afdeling van de arbeid toch wel een echt anachronisme te zijn.
Daarom waren er niet weinigen die moesten glimlachen wanneer ze daar voorbijkwa-
men en dat opschrift lazen, omdat ze daar sacristievoorwerpen dachten aan te
treffen, waarin ze helemaal geen belang stelden. Wanneer ze echter hun voorin-
genomenheid overwonnen hadden en besloten naar binnen te gaan, dan werden ze
onmiddellijk getroffen door twee nieuwigheden: de arbeid en de arbeiders. Deze
waren allen jongens van verschillende leeftijd die de sympathie wonnen van de
toeschouwers om hun vlijt, hun ernst en toewijding waarmee elk zijn rol vervul-
de. Ook het werk boeide iedereen van het begin tot het einde. Aldus werd deze
afdeling voor het publiek een van de meest interessante trekpleisters in de grote
tentoonstelling.
Het was de bedoeling geweest van Don Bosco een praktische demonstratie
te geven van het veelomvattende werk dat de materiële productie van het boek
vraagt. Welnu, hier kon de nieuwsgierigheid van het publiek bevredigd worden
door het geleidelijke proces bij te wonen, waarbij uit een stapel lompen, een
sierlijke dichtbundel ontstond! Zoals gezegd ontbraken de meest realistische
voorbereidende werkzaamheden niet: het scheiden en het uitkiezen van de lom-
pen, het vernietigen tot poeder, uitloging en verwerking tot brij.(1) Dan volgde
heel de ingewikkelde mechanische bewerking: cilinders die de brij fijnmaalden,
een kuip met toebehoren om deze brij in het raderwerk te brengen, een toestel
voor het bereiden van papier aan de lopende band, een snijmachine om de bladen
op hun gewenst formaat te brengen, een mangel, een pers en al wat nodig is om
het papier in pakken en riemen te schikken. Het zien hoe deze melkachtige brij
(1) De brij die in de galerij klaargemaakt werd was niet voldoende voor de dagelijkse pro-
ductie. Daarom schafte men zich speciaal hiervoor een stootkarretje aan waarmee iedere
dag de vereiste hoeveelheid aangevoerd werd. De machine produceerde ongeveer tien kwintaal
papier per dag.

19 Pages 181-190

▲back to top


19.1 Page 181

▲back to top


- XVII/179 -
geleidelijk van elk bezinksel gereinigd werd, het zuiveren van de laatste
vezeldeeltjes, het uitdrijven van het water, het zich vormen van een weef-
sel, het hard worden en na het drogen, het uitlogen en het afscheren, het op-
rollen en het trekken van lijnen, bood een schouwspel dat nog bijna niemand ooit
gezien had.
Een krant noemde deze machine het pronkstuk van al de machines die op
de Tentoonstelling te zien waren.(1) Zo werd ze genoemd een maand voor ze ten-
toongesteld werd, maar andere kranten namen die naam over toen men ze op 21
juni aan het werk zag. Vergezeld van theoloog Margotti en Don Durando woonde
Don Bosco persoonlijk de inwijding bij en ontving geestdriftige gelukwensen
van hooggeplaatste heren, die hem voorgesteld werden.
Naast de mangel van de papiermachine stond een pers op vier zuilen met dy-
namisch bewogen aantekenaar, een dubbele uitvinding van Don Ghivarello. Onmiddel-
lijk daarna kwamen twee kleine machines voor het smelten van de drukletters.
Mooi en gereinigd zag men er de letters uitkomen die dan in de kasten van de
letterzetters, in de nabijheid, gelegd werden. Daarna volgde een grote typografi-
sche machine in volle werking (er werd Fabiola en de kleine catechismus op
gedrukt) en dan al de benodigdheden voor het inbinden en tot slot het op de
markt brengen van het boek.(2)
Twee zware ongevallen dreigden de tentoonstelling voor Don Bosco reeds
in de eerste dagen noodlottig te maken. Maria, Hulp der Christenen moest bedankt
worden omdat hem twee rouwgevallen bespaard werden.
Op 30 juni was een jongen van zestien jaar, Marziano Bertotti, uit Tor-
tona, naar de tentoonstelling gestuurd om de put onder de papiermachine hele-
maal schoon te maken. Moe van zijn werk was de jongen een ogenblik aan het rus-
ten en keek naar het centrum van de galerij. Hij was verstrooid en drukte met
de rechterhand op een grote cilinder die aan het draaien was. Hij deed dit
zonder het zelf te merken en toen hij het gevaar bemerkte had hij de tijd niet
meer zijn hand terug te trekken. De cilinder had zijn hand al draaiend onder
een tweede cilinder gebracht. Tussen beide cilinders kon precies een blad
papier door. Geklemd tussen de twee zware cilinders, werd zijn hand in een
oogwenk verbrijzeld en zijn arm onderging het zelfde lot, terwijl de mouw van
zijn hemd van de linkerarm waarmee hij getracht had zijn rechterarm terug te
trekken door dezelfde cilinder gegrepen werd. Hij had genoeg tegenwoordigheid
van geest om niet te roepen en de mensen niet te verschrikken, maar wegens de
geweldige pijn slaakte hij een diepe zucht. Dat was voldoende om de aandacht
te trekken van de machinist; een praktische man, die zich gelukkig vlak bij de
plaats van het ongeval bevond. Hij trok zeer handig de riem die de twee cilinders
(1) Unità Cattolica, 22 mei 1884.
(2) Men schafte zich ook een kar op vier wielen aan, zoals men gebruikte voor het thuis
bezorgen van op het station aangekomen goederen. Hiermee werd iedere morgen het no-
dige materiaal voor de verschillende afdelingen aangebracht en de bevoorrading van het
personeel dat ter plaatse zijn middagmaal nam. Hetzelfde karretje bracht 's avonds de
productie van de dag naar het Oratorio. Ongeveer twintig personen, volwassenen en jon-
gens, waren er aan het werk. Ridder Giuseppe Mascarelli, nog in leven (mei 1934) en
toen leerling in de gieterij heeft ons deze bijzonderheden meegedeeld.

19.2 Page 182

▲back to top


- XVII/180 -
deed draaien af en liet ze dadelijk stilstaan. De jongen werd naar de plaats voor
eerste hulp gebracht en omdat men oordeelde dat zijn toestand ernstig was, werd
hij per rijtuig naar het ziekenhuis van San Giovanni vervoerd waar hij verzorgd
werd. God zij dank verdwenen op enkele dagen de onrustwekkende symptomen. Terug
in het Oratorio was hij na een maand volledig genezen.
Het tweede ongeval overkwam op 3 juli Egidio Franzoni uit Milaan, een jon-
gen van vijftien jaar. Hij werkte aan de papiersnijmachine. Die dag werkte het
vilt niet goed en wierp de gesneden bladen niet op hun plaats. De jongen stak
zijn arm uit om de bladen te nemen die niet op hun plaats terecht kwamen, maar
hij deed dat niet op het juiste ogenblik en het mes sneed de wijsvinger van zijn
rechterhand af. De herinnering aan het ongeval van zijn kameraad drie dagen te-
voren zorgde ervoor dat ook hij niet riep van pijn, maar een paar maal met de
voeten op de grond stampte en toen naar de medische hulppost vloog, waar
men hem een verband aanlegde en daarna naar het Oratorio bracht. Ook hij had
na enkele weken geen pijn meer, maar was natuurlijk zijn vinger kwijt. Het was
de zoon van een toneelspeler. Reeds voor de opening van de Tentoonstelling had
hij groot geluk gehad. In doodsgevaar tengevolge van tyfuskoorts, had hij ge-
biecht en zich met veel godsvrucht voorbereid op het ontvangen van het heilig
Oliesel, omdat hij, zoals hij zei, ernstig vreesde te zullen sterven. Maar na
het ontvangen van de laatste heilige sacramenten was zijn toestand zodanig
verbeterd dat, daags daarna de verwonderde dokter verklaarde dat hij spoedig
genezen zou zijn. Na een paar dagen voelde hij zich volledig gezond.
Wanneer Don Bosco op deze grootse wijze aan de Tentoonstelling meewerkte,
dan verwachtte hij hiervan ten eerste een moreel voordeel: laten zien dat de
clerus hield van de arbeid en de verbetering ervan en ten tweede een godsdien-
stig voordeel: een goed voorbeeld geven voor het heiligen van de feestdagen. We-
gens de gehoorzaamheid aan de kerkelijke wet waren de kranten van de tegenpartij
razend kwaad ofschoon ze, wegens een min of meer stilzwijgende overeenkomst om
de Tentoonstelling niet te benadelen, geen herrie schopten. De Fischietto bij-
voorbeeld die op een ander ogenblik geen blad voor de mond zou genomen hebben,
dacht met een lichte boosaardigheid een vraaggesprek uit tussen een bezoeker
en een lid van het Comité. De eerste zei: - "Hoe zit het met dit bedrijf? De
machines van Don Bosco staan stil, terwijl al de andere aan het werk zijn.
Maakt zijn stand geen deel uit van de Galerij van de arbeid?"
- "Zeker", antwoordde de andere, "maar kijk, vandaag is het zondag. In
de galerij van de arbeid stelt Don Bosco de zondagrust voor."
- "Gelukkig hij die genoeg inkomsten heeft om dit te kunnen doen!"
besloot de bezoeker.
Men denke echter niet dat het voor Don Bosco gemakkelijk was geweest
deze voorwaarde los te krijgen. Maar van de ene kant hield hij voet bij stuk en
herhaalde steeds opnieuw dat hij niet wilde dat zijn jongens de dag des Heren
zouden ontheiligen en van de andere kant wilde het uitvoerende Comité die
prachtige machine niet laten ontsnappen. Het gaf dus toe en Don Bosco haalde zijn
slag thuis.

19.3 Page 183

▲back to top


- XVII/181 -
Ook op de Tentoonstelling liepen de Protestanten Don Bosco in de weg.
Zij deelden aan de ingang gratis blaadjes uit met adressen van hun geloofsgeno-
ten in Turijn, Caserta, Civitavecchia, Florentië, Genua, Livorno, Napels, Ro-
me, Tivoli en tegelijkertijd verkochten ze propagandaboekjes en -boeken. Een
boekje en een boek hebben voor ons een bijzonder belang.
Het boekje had als titel: "Eerbiedige brief van G.P. Meille, herder van
de evangelische Kerk van de Waldenzen aan Zijne Eminentie Kardinaal Alimonda
Aartsbisschop van Turiin." De dominee buitte er een recente gebeurtenis in uit.
Een zogenaamde dokter Augusto van de baronnen von Meyer, afkomstig uit Genève,
had samen met zijn echtgenote zijn dwalingen afgezworen in tegenwoordigheid van
Zijne Eminentie en van meer dan honderd priesters, in de kapel van het bisschop-
pelijk paleis. Welnu, Meille maakte bekend dat deze persoon niemand anders
was dan een zekere Cesare Augusto Bufacchi uit Rome, die al driemaal afval-
lig was geworden en driemaal zijn dwalingen had afgezworen om er de edelmoedige
katholieken te laten inlopen. Dit onwaardige bedrog was de Waldenzer diens-
tig om aan te tonen hoe de katholieken vlug het valse voor het ware aannemen
ook in hun geloofsverdediging tegen de protestanten. Er was nog meer. De weinig
scrupuleuze dominee legde het er op aan de aartsbisschop tegenover het pu-
bliek in diskrediet te brengen. Bij de komst van de koninklijke familie naar
Turijn voor de Tentoonstelling had hij van hunne Majesteiten en de hertog van
Genua ongebruikelijke eerbetuigingen ontvangen. Om meer dan één reden zat
deze gemene zet Don Bosco dwars. Daarom gaf hij aan Don Bonetti de opdracht
een antwoord uit te werken en te publiceren. Don Bonetti, die zich met dit
soort literatuur in zijn sas voelde, antwoordde onmiddellijk met een werk dat
als titel had: "Waarheden en bedriegerijen." Wanneer men het echter leest, stelt
men vast dat zulk een trefzekerheid in gedachten en uitdrukkingen door Don Bosco
moet geïnspireerd zijn.
Onbeantwoord echter bleef een boek van 343 dicht bezette bladzijden,
geschreven door een andere Waldenzer, ditmaal naamloos en buiten de Tentoonstel-
ling voor één enkele lire verkocht. Het is vanaf het begin tot het einde
een hekelschrift tegen de Giovane Provveduto van Don Bosco.(1) De vreemde
titel werd door de auteur in de voorrede aldus verklaard: "We hebben het woord
boccia en zijn afleidingen aan ons dialect ontleend omdat men in de Italiaanse
woordenschat moeilijk een ander woord zou kunnen vinden dat een meer le-
vendige en meer populaire synthese van het boek van Don Bosco zou kunnen ge-
ven. Inderdaad, zoals hier in Piëmont het woord boccia niets anders betekent
dan een van de negen houten bollen, waaruit het bolspel bestaat, zo ook lijken
de voortdurende veranderingen in de dogma's van de Roomse Kerk, thans vertegen-
woordigd door de bouwer Don Bosco, op bollen die steeds over de grond rollen,
elkaar stoten en afstoten zoals dat gebeurt bij de populaire en luidruchtige
vermaken. Daarom worden ze op een pijnlijke en gewaagde manier gesteld
tegenover de onveranderlijke, ernstige, troostende en zichzelf nooit tegenspre-
kende leerstellingen van het Evangelie. Nooit heeft men een huis gebouwd met
bollen of ander rond materiaal." Te beginnen met het portret van Sint-Aloysius,
(1) Le boccie di Don Bosco ossia il Giovane Provveduto di confusione. Torre pellice, Alpina Druk-
kerij, 1884.

19.4 Page 184

▲back to top


- XVII/182 -
waarmee het vrome handboek aanvangt, maakt de leerling van Valdes, blad voor
blad, de revisie van het boek van Don Bosco. Hij wijst op vergissingen, tegen-
strijdigheden, dwaze theorieën, muggenzifterij, leugens, ketterse leerstellin-
gen. De thesis en tegelijkertijd de bedoelingen van dit "verwarrend boek" (we
gebruiken het woord waarmee de Giovane Provveduto wordt aangeduid)kan men
afleiden uit volgende oproep op bladzijde 66: "Jongens, verlaat het kiezel-
pad van deze waanwijze leermeester die zichzelf tegenspreekt en aanvaard wat de
ware bron, de opborrelende fontein, de ware Meester u zegt." Met andere woor-
den, verlaat de katholieke leer en omhels het Evangelie volgens Peter Valdes.
Een vrucht van het Evangelie van de Waldenzen als dit boek is op zichzelf vol-
doende om de aard te leren kenen van de plant die ze voortgebracht heeft. De
brutale taal tegen Don Bosco is eigen aan de Waldenzen maar heeft niets evange-
lisch.
Een goed werkje over Don Bosco en zijn werken werd gepubliceerd en ver-
spreid door een priester uit de streek van Trente, die Don Bosco had leren
kennen op de Tentoonstelling van Turijn. De gedachte werd hem ingegeven door
wat hij las in een Gids van de Tentoonstelling waar, bij de beschrijving van
de Galerij van de Arbeid gezegd werd: "De beroemde Don Bosco, een klerikaal
wiens werkzaamheid wij aan al de liberalen toewensen, heeft op de Tentoonstel-
ling een hele stand rechts ingenomen."(1) Ziehier hoe de auteur Don Bosco
voorstelt: "Wie is dan wel deze priester die er in geslaagd is zelfs de libe-
ralen te imponeren? Als u hem ziet merkt u aan hem niets van een verheven
genie. Hij is een priester zonder complimenten, die, hoewel hij sinds korte
tijd slechts 69 geworden is, meer dan zeventig lijkt. Bekijk hem een ogenblik
en u zult duidelijk op zijn voorhoofd de goddelijke inspiratie merken die hem
bezielt en die hem uitgekozen heeft tot de dienaar van wonderbare werken. Be-
kijk hem maar een ogenblik en het zal u onmogelijk zijn niet aangegrepen te
worden door gevoelens van verering en liefde voor deze bejaarde man met grij-
ze haren. Vrijmoedig is zijn onthaal, scherp zijn blik, verrukkelijk zijn glim-
lach, geestig zijn gesprek. Van zijn fysionomie en van heel zijn persoon
straalt een niet nader te bepalen goedheid uit die u betovert en hem doet lief-
hebben." Na zijn bezoek aan Valdocco haalt de schrijver volgende woorden van
Don Bosco aan: "In mijn huis hebben we brood en het wordt ons dag voor dag
door de Voorzienigheid gestuurd. Er is werk en iedereen moet voor drie man
werken. En er is het Paradijs, omdat wie eet en werkt voor God, recht heeft op
een hoekje in het Paradijs." Gedrukt met duidelijke letters leest men deze
dertien bladen in één adem uit en in vele gevallen zou het kunnen dienen om
verkeerd voorgelichte de mond te snoeren.
Zoals men weet zijn de tentoonstellingen een gelegenheid tot vermakelijk-
heden en feestjes van verschillende aard. In de Galerij van de arbeid was er
een exposant, Giuseppe Torretta, een fabrikant van noga, uit dezelfde streek als
Don Bosco, die er zich op beroemde hem sinds zijn kindsheid te hebben gekend.
Toen de Tentoonstellingscommissie van deze afdeling aan zijn exposanten een groot
diner aanbood tegen betaling van 25 lire, kreeg Torretta de opdracht Don Bosco
(1) Guida dell'Esposizione italiana di Torino. Drukkerij en uitgeverij Sonzogno, Milaan 1884,
blz. 105.

19.5 Page 185

▲back to top


- XVII/183 -
uit te nodigen tot inschrijven. Hij schreef hem dus een brief vol verzoeken en
aansporingen. Maar Don Bosco, consideratis considerandis, besloot dat Don Rua de
25 lire zou betalen en dat hij wegens de afstand zijn afwezigheid zou willen ver-
ontschuldigen. Hij verbleef toen te Pinerolo.(1) Don Bosco onder de exposanten
aan te treffen was, voor wie hem weinig of niet kende, een verrassing en een
openbaring terwijl, voor wie hem al kende, het een reden was om hem nog meer te
bewonderen. Aldus gaf iemand die terugkeerde uit Turijn zijn verbazing te kennen
in een populair tijdschrift van Reggio Emilia en van hem vernemen we dat de Gale-
rij van Don Bosco een van de weinige galerijen was waar de bezoekers zeer tal-
rijk waren en bij het voortdurend gaan en komen, duidelijk hun tevredenheid en
bewondering toonden.(2)
Toen het einde van de Tentoonstelling nabij was, moest men aan de exposan-
ten de prijzen uitdelen. De verschillende afdelingen hadden hun jury aangewe-
zen, die in de tweede helft van september zou overgaan tot het onderzoek. Toen
dat gebeurd was, werd de herzieningsjury samengesteld die tot opdracht had de
bezwaren tegen de reeds geformuleerde maar nog niet definitieve beslissingen te
beoordelen. Don Bosco nam kennis van de beslissing die hem betrof en meende dat
men hem een te kleine prijs had toegekend, rekening houdend met zijn verdiensten.
Met de papiermachine werd geen speciale rekening gehouden omdat de machine niet
in Italië was vervaardigd. Voor de producten van de typografische kunst in het
algemeen werd hem enkel de zilveren medaille toegekend. Eigenlijk was de opzet
om de activiteit van Don Bosco als uitgever te kleineren al vroeger begonnen.
Inderdaad, het officiële blad van de Tentoonstelling had al bekend gemaakt dat
in de Galerij van Don Bosco enkel "gewone, zelfs doodgewone werken" gedrukt
werden. Maar dadelijk daarop sprak men zich tegen door te vermelden dat men
daar juist een sierlijk werk aan het drukken was, met honderd gravures geïllus-
treerd, namelijk het boek Fabiola. Maar men wilde de vergissing niet toegeven.
De jury beloonde dus eenvoudig de Salesiaanse Drukkerij met een zilveren medaille
"wegens de grote verspreiding van haar drukwerken over heel de wereld, om haar
lage prijzen, evenals voor de grootste installatie in de speciale Galerij waar
men het ontstaan van een boek kan nagaan: van lompen naar papier, van het papier
naar het drukken en het binden."
Ter bescherming van zijn rechten richtte Don Bosco zich tot het uitvoe-
rend Comité. Daarna herhaalde hij zijn protest bij de herzieningsjury en voegde
eraan toe dat in geval het oordeel voor wat hem betrof niet herzien zou worden,
hij van iedere officiële herkenning afstand zou doen en zich tevreden zou stel-
len met het ruim toegemeten applaus van het publiek. Ziehier dan zijn brief.
"
Geachte Heren van het Uitvoerend Comité,
"
(Dienst van de herzieningsjury),
"
"
Op 23 dezer werd in mijn naam aan dit geachte Comité een brief
(1) Brief van Viglietti aan Don Bosco, Pinerolo, 17 augustus 1884.
(2) Il Reggianello, 4 oktober 1884.

19.6 Page 186

▲back to top


- XVII/184 -
" geschreven waarin enkele opmerkingen gemaakt werden betreffende het
" oordeel van de jury en de prijs van de Zilveren Medaille die toege-
" kend zou worden aan de veelvuldige werken van mijn Drukkerij, ten-
" toongesteld in de Galerij van de Didactiek in de Italiaanse Tentoon-
" stelling.
"
Terugkerende op dit onderwerp veroorloof ik mij, ter voor-
" lichting van de Jury, er sommige opmerkingen aan toe te voegen be-
" treffende de maandelijkse publicatie van de gezuiverde Italiaanse
" Klassieken ten gebruike van de jeugd, met wetenschappelijke aanteke-
" ningen, die sinds 16 jaar in mijn drukkerij van Turijn worden gedrukt
" en waarvan er al meer dan 300.000 exemplaren zijn; de maandelijkse pu-
" blicatie van deze populaire Lezingen in een goedkope uitgave, die al
" in haar 33ste jaargang is en waarvan al twee miljoen exemplaren zijn;
" de honderdste druk van de Giovane Provveduto, zes miljoen exemplaren
" samen met werkjes van kleinere omvang in dezelfde aard, waarvan de
" verspreiding onberekenbaar is; de Latijnse en Griekse klassieken met
" aantekeningen voor het gebruik in de middelbare scholen, waarvan de
" zeer verspreide publicaties al 20 jaar aan gang zijn; de Latijnse,
" Italiaanse en Griekse woordenboeken met hun respectievelijke spraak-
" leer, samengesteld door leraren van mijn Instituten, gewaardeerd door
" bevoegde personen en overal aanvaard hetgeen de grote oplagen en veel-
" vuldige uitgaven bewijzen. Daarbij komen de andere werken over ge-
" schiedenis, opvoedkunde, aardrijkskunde, rekenen, gewaardeerd en zeer
" verspreid, waarvan de prijzen uiterst laag zijn en daarom binnen
" ieders bereik liggen en geschikt zijn voor een ruime verspreiding,
" een vrij groot aantal uitgaven van verschillend formaat en omvang,
" met of zonder gravuren maar steeds met sierlijk papier en druk. Vele
" andere producties die ik om het kort te maken, voorbij ga, schijnen mij
" voldoende beweegredenen te zijn om de jury, met het onderzoek gelast,
" te interesseren, en ze ertoe te bewegen een prijs toe te kennen die
" niet lager ligt dan de prijzen toegekend aan de exposanten, van wie
" de productie wat de kwantiteit en de kwaliteit betreft het moet af-
" leggen tegen de mijne.
"
Ik maak de jury er ook nog opmerkzaam op dat de boven aange-
" duide werken in al mijn drukkerijen worden uitgevoerd door de in mijn
" instituten opgenomen arme jongens, die zo op weg geholpen worden om
" later op een eerlijke manier hun brood te verdienen. Niettegenstaande
" dit hoeft de uitvoering van het werk (naar het oordeel van deskundigen
" ter zake) niet onder te doen voor andere werken die tentoongesteld wer-
" den door verschillende uitgevers die een prijs ontvingen, niet gelijk
" maar, naar mij meegedeeld werd, hoger in waarde dan de mijne.
"
Ik mag evenmin nalaten te vermelden dat mijn werken door de
" jury niet werden bezocht en vergeleken en daarom schijnt het mij toe
" dat de leden van de jury niet in staat zijn geweest hun oordeel te
" vellen met volledige kennis van zaken, zoals sommige bevoegde uitge-
" vers dit verklaard hebben bij het onderzoek van onze boeken in ver-
" gelijking met die van anderen en van de sierlijk gedrukte werken die
" onder het oog van het publiek uitgevoerd worden in de Galerij van de
" Tentoonstelling.
"
Wat mijn papiermachine betreft, zou, als ik het goed begrepen
" heb, mij enkel een "getuigschrift van verdienste" worden toegekend,

19.7 Page 187

▲back to top


- XVII/185 -
" waardoor ik dus uitgesloten word van de lijst van mededingers en be-
" kroonden. Zelfs wanneer gesteld kan worden dat men met mijn papierma-
" chine geen rekening kan houden omdat zij in het buitenland vervaardigd
" werd, schijnt het mij niettemin toe dat men oog moet hebben voor het
" perfecte werk dat ze uitvoert en voor de ondernemingsgeest van onderge-
" tekende die ze aangekocht heeft en aldus met enorm veel werkbesparing
" op de hedendaagse Italiaanse Tentoonstelling in Italië de kunst en het
" werk met een ruimere productiviteit bevorderd heeft.
"
Ik ben er ook verbaasd over dat de jury niet eens gedacht heeft
" aan de gieterij voor drukletters, aan het zetten en het drukken van de
" boeken en aan het inbinden. Deze ambachten waren volledig vertegenwoor-
" digd in de Galerij, waar voortdurend gewerkt werd. Daardoor werd het pu-
" bliek de vernuftige bewerking getoond waardoor men een boek verkrijgt
" vanaf de lompen tot het papier, over het vervaardigen van de drukletters,
" het drukken zelf en het inbinden.
"
Om al deze redenen was het oordeel van het publiek eenstemmig
" gunstig, wat toch ook zijn gewicht in de schaal moet leggen wanneer de
" jury de prijzen toekent.
"
Daarom vraag ik het geachte Comité dat het door de bemiddeling
" van de herzieningsjury tot een uitspraak komt die beter in overeenstem-
" ming is met de verdiensten van de hierboven aangehaalde werken en aan
" het publiek geen redenen geeft om een ongunstig oordeel hierover te vel-
" len.
"
Ik hoop dat rekening zal gehouden worden met mijn opmerkingen.
" Mocht dat niet het geval zijn dan zie ik af van elke prijs of
" getuigschrift en beveel ik aan het Comité dat er orders zouden gegeven
" worden dat er in de pers niets vermeld wordt noch over de uitspraak,
" noch over de prijs en het getuigschrift.
"
In dat geval zal ik er mij mee tevreden stellen door mijn werk
" een bijdrage geleverd te hebben aan de grootste tentoonstelling van het
" Italiaans vernuft en de Italiaanse nijverheid en door daden bewezen te
" hebben hoe ik er in de loop van meer dan veertig jaar steeds op bedacht
" ben geweest niet alleen het zedelijke en stoffelijke welzijn van de ar-
" me en verlaten jeugd te bevorderen, maar ook de echte vooruitgang van
" kunsten en wetenschappen in de hand te werken.
"
De waardering van het publiek, dat de gelegenheid kreeg zich
" met eigen ogen rekenschap te geven van de kwaliteit van mijn werk en
" van dat van mijn medewerkers zijn voor mij een voldoende beloning.
"
Ik maak gebruik van deze gepaste gelegenheid om aan de geëerde
" leden van het Comité en aan de geachte jury vanwege God alle goeds toe
" te wensen en verblijf met hoge achting
" Turijn, 25 oktober 1884.
uw zeer verplichte dienaar
Priester Giovanni Bosco.
Maar de herzieningsjury gewaardigde zich ook maar niet in het minst re-
kening te houden met de aangehaalde redenen. Ze voegde enkel bij de zilveren
medaille voor de productie van de drukkerij en voor de papiermachine een bela-
chelijk getuigschrift van verdienste, wat neerkwam op een magere blijk van dank-
baarheid zonder meer, zoals alle exposanten van de Galerij van de Arbeid er
een ontvingen.

19.8 Page 188

▲back to top


- XVII/186 -
Tegen deze monsterachtige onrechtvaardigheid kwam de hele katholieke pers
in beweging.(1) Maar met een zo groot aantal vrijmetselaars in de Comités, de
Commissies en de Jury's kon het niet anders of de dwaze anti-klerikale geest van
de negentiende eeuw moest haar partijdige stempel drukken op een werk dat in de
hoofdstad van Piëmont ondernomen was in een geest van eensgezindheid en opti-
misme. "Verstandige en zinnige mensen" - schreef de Corriere di Torino - beves-
tigen dat Don Bosco het erediploma verdiende" maar "ziehier de grote fout van de
eerwaarde priester" gaf de Eco d'Italia als uitleg: hij weerstaat met kracht
aan de radicale en republikeinse propaganda bij de jeugd en werkt onverpoosd en
met schitterende succes aan de christelijke oplossing (de enig mogelijke) van het
schrikwekkende sociale vraagstuk.(2)
(1) Amico del popolo van Prato (31 oktober, 8 en 15 november), Eco d'Italia van
Genua (9 november), Diritto Cattolico van Modena (11 november), Corriere di Torino
(13 november), Libertà cattolica van Napels (13 november). L'unità Cattolica zweeg
maar het is zeer waarschijnlijk dat Don Bosco, vriend van Margotti en vijand van pole-
mieken, het aldus gewild heeft.
(2) Een medewerker uit Lyon, zeer waarschijnlijk een priester, bezocht Don Bosco, het
Oratorio en de Tentoonstelling. Later beschreef hij zijn indrukken in een mooie
brief gepubliceerd in het Franse Bulletin van december (Zie volume XVII (Italiaans),
document 28).

19.9 Page 189

▲back to top


- XVII/187 -
HOOFDSTUK X
VADERLIJK TESTAMENT EN PAUSELIJKE BESCHIKKING.
Het verzwakken van zijn lichaamskracht en het verergeren van zijn fysieke
ongemakken waren er de oorzaak van dat Don Bosco zijn dood als niet ver meer
verwijderd beschouwde. Op 17 oktober in een brief aan Don Berto schreef hij vol-
gend postscriptum: "Laten we nooit vergeten dat de tijd niet ver meer verwij-
derd is waarop ik en jij aan de Heer rekenschap zullen moeten geven van onze
daden." Zijn gedachten waren toen bezig met wat na zijn dood zou kunnen gebeu-
ren en af en toe schreef hij die dingen op waarvan hij dacht dat de zijnen ze
voor ogen moesten houden, wanneer hij vertrokken was naar de eeuwigheid. Hij
had geen vooraf gereedgemaakt plan of zocht zelfs geen logische gedachtegang.
Gedurende de maand september schreef hij in een doodgewoon notaboekje de
aantekeningen die hem nu en dan voor de geest kwamen. En dat hij er op goed
geluk mee voortging, merkt men ook aan het feit dat hij hier en daar een of
meer brieven tussen laste die zijn opvolger moest opstellen, overschrijven en
sturen aan bepaalde personen die hij zich toevallig herinnerde. Voor het ogen-
blik spreken we niet over deze brieven maar zullen we zo volledig als maar
enigszins mogelijk is de vaderlijke vermaningen publiceren die de goede vader
als een geestelijk testament aan zijn beminde zonen stuurde wanneer hij ze
weldra als wezen zou moeten achterlaten.
"
Bij mijn overlijden zal de Overste voor enkele tijd als volgt
" handelen:
"
1° Hij zal de bouwwerken stilleggen.
"
2° Er zullen geen nieuwe huizen worden geopend, er zullen geen
" nieuwe schulden worden aangegaan maar men zal er samen voor zorgen de
" nalatenschapsrechten te betalen, de schulden te delgen, het personeel
" van de bestaande huizen aan te vullen.
"
3° In een particuliere brief zal men kennis geven van mijn dood,
" onze voornaamste weldoeners bedanken en ze verzoeken hun weldaden
" voort te zetten. Ze mogen er van verzekerd zijn dat ik dank zij Gods
" barmhartigheid naar de hemel zal kunnen gaan en dat ik over allen en op
" ieder ogenblik de goddelijke zegeningen zal afsmeken... over allen.
"
4° Ze zullen tot al onze leden de uitnodiging richten zich bij
" deze gelegenheid (kalm) te gedragen. Geen tranen maar moed en offer-
" vaardigheid om in de sociëteit te volharden en de werken die de godde-
" lijke Voorzienigheid ons toevertrouwd heeft te onderhouden.
"
5° Men zal de jongens uitnodigen te bidden, opdat God mij de
" pijn in het Vagevuur zou verkorten, indien naar ik hoop, God mij zal
" vergunnen in zijn heilige genade te sterven.

19.10 Page 190

▲back to top


- XVII/188 -
"
6° Aan al de Salesianen dat ik ze hoop terug te zien in de
" eeuwige zaligheid.(1)
"
HOOFDKAPITTEL. (2)
"
"
Bij mijn sterven zal het Hoofdkapittel vergaderen en volgens
" de Regel voor alles instaan. Niemand mag afwezig zijn tenzij om
" volstrekt noodzakelijke redenen.
"
Mijn plaatsvervanger zal in overleg met de Prefect (3) een
" brief klaarmaken en voorlezen in het Kapittel die gestuurd zal worden
" aan al de medebroeders waarin kennis gegeven zal worden van mijn dood,
" hun zal aanbevolen worden voor mij te bidden en voor een goede keuze
" van mijn opvolger.
"
Men zal de dag vaststellen voor de verkiezing van een nieuwe
" Algemeen Overste en men zal aan de Salesianen in Amerika en in ande-
" re verre landen de tijd geven om te komen tenzij ze door ernstige rede-
" nen volstrekt verhinderd zijn dit te doen.
" Hier noteer ik twee zaken die van het allergrootste belang zijn.
"
1° De beslissingen van het kapittel moeten geheim blijven
" en als er iets aan anderen meegedeeld zou moeten worden dan zal men
" iemand hiermee speciaal gelasten. Men moet er echter goed op letten
" hiertoe niet een lid van het kapittel te benoemen die een goedkeuren-
" de of afkeurende stem zou hebben uitgebracht of in deze zin zich uit-
" gesproken zou hebben.
"
2° Als beginsel moet worden aanvaard (iets dat nooit gewijzigd
" mag worden) geen onroerende goederen in eigendom te bewaren met uit-
" zondering van onze huizen en bezittingen die noodzakelijk zijn voor
" de gezondheid van de medebroeders of de leerlingen. Het behouden
" van onroerende goederen die vruchten opbrengen is een belediging
" aan de goddelijke Voorzienigheid die ons op een wonderbare en ik zal
" zelfs zeggen miraculeuze wijze voortdurend ter hulp komt.
"
Bij het aannemen van bouwwerken of herstellingswerken in de
" huizen dient men zeer streng op te treden om overbodige uitgaven of
" luxe te vermijden. Vanaf het ogenblik dat er tekenen van welstand
" zullen komen bij de personen, in de kamers of in de huizen zal het
" verval van onze Congregatie beginnen.
"
"
AAN AL MIJN DIERBARE ZONEN IN JEZUS CHRISTUS.
"
"
Na mijn begrafenis zal mijn plaatsvervanger in verstandhou-
" ding met de prefect aan al de medebroeders volgende laatste gedach-
(1) Deze zes aanbevelingen staan niet in het notaboekje, maar op een afzonderlijk blad.
(2) Ook de ondertitels zijn van Don Bosco.
(3) De onderlijnde woorden (buiten de Latijnse) werden later door Don Bosco toegevoegd. Deze
en andere woorden, toen Don Rua als Plaatsvervanger fungeerde.

20 Pages 191-200

▲back to top


20.1 Page 191

▲back to top


- XVII/189 -
" ten van mijn sterfelijk leven meedelen:
"
Mijn beste en beminde zonen in Jezus Christus,
"
Alvorens naar de eeuwigheid te vertrekken moet ik tegenover u
" enkele plichten nakomen en zo een levendig verlangen van mijn hart
" bevredigen. Voor alles dank ik u met al de genegenheid van mijn hart
" voor de gehoorzaamheid die u mij betoond hebt en voor al het werk dat
" u gedaan hebt bij het steunen en verspreiden van onze Congregatie.
"
Ik laat u hier op aarde achter maar slechts voor een korte
" tijd. Ik hoop dat wij, door Gods eindeloze barmhartigheid eens voor
" altijd samen gelukkig zullen zijn in de hemel. Daar verwacht ik u.
"
Ik vraag u mijn dood niet te bewenen. Het is een tol die wij
" allen moeten betalen maar daarna zullen wij ruim beloond worden voor
" iedere inspanning die wij ons getroost hebben uit liefde voor onze
" Meester, onze goede Jezus.
"
In plaats van te treuren moet u het vast en doeltreffend be-
" sluit nemen getrouw te blijven aan uw roeping tot aan uw dood. Waak
" en zorg ervoor dat noch de liefde tot de wereld, noch de genegenheid
" voor uw familie, noch het verlangen naar een leven met meer welstand
" u er toe zouden brengen de grote dwaasheid te begaan uw heilige ge-
" loften te schenden en aldus uw kloosterprofessie te verraden waardoor
" wij ons aan de Heer hebben toegewijd. Niemand mag terugnemen wat hij
" aan God geschonken heeft.
"
Als u mij in het verleden bemind hebt, blijft dat zo in de
" toekomst doen door het nauwkeurig onderhouden van onze constituties,
" Uw eerste Algemeen Overste is dood maar onze ware Overste,
" Jezus Christus, zal niet sterven. Hij zal altijd onze Meester, onze
" Gids, ons Model blijven. Onthoud echter dat hij zelf op zijn tijd
" onze Rechter zal zijn en de Beloner van onze getrouwheid in zijn
" dienst.
"
Uw Algemeen Overste is dood maar er zal een andere gekozen
" worden die voor u en voor uw eeuwige redding zorg zal dragen.
" Luister naar hem, bemin hem, gehoorzaam hem, bid voor hem, zoals u
" voor mij gedaan hebt.
"
Vaarwel, mijn beminde zonen, vaarwel. Ik verwacht u in de he-
" mel. Daar zullen we spreken over God, Maria, onze Moeder en de steun
" van onze Congregatie. Daar zullen wij in eeuwigheid onze Congregatie
" zegenen, die door het onderhouden van haar Regel machtig en doeltref-
" fend bijgedragen heeft tot onze redding. Sit nomen Domini benedictum
" ex hoc nunc et usque in saeculum. In te Domine speravi non confundar
" in aeternum.
"
"
DE VERKIEZING VAN EEN NIEUWE OVERSTE.
"
"
Wanneer na mijn begrafenis de kiezers bijeengekomen zijn op
" de vastgestelde plaats zal men doen wat voorgeschreven is zowel tot
" zielenlafenis van de overleden Algemeen Overste als voor de verkie-
" zing die weldra zal plaats hebben en de erkenning van de nieuwe Alge-
" meen Overste van de Congregatie.
"
U zult er goed aan doen alles terstond mee te delen aan onze
" Heilige Vader. Vraag zijn speciale zegen over deze belangrijke daad.
"
Zonder te letten op menselijke genegenheid of om het even welke

20.2 Page 192

▲back to top


- XVII/190 -
" berekeningen, zal iedereen zijn stem uitbrengen op de persoon die hij
" het best bekwaam acht de meerdere eer van God en van het voordeel van
" onze Congregatie te bevorderen. Daarom:
"
1° dient hij bekend te staan als iemand die nauwkeurig en stipt
" onze Regel onderhoudt,
"
2° mag hij niet gemengd zijn geweest in zaken die hem tegen-
" over de burgerlijke of geestelijke Overheid in moeilijkheden hebben
" gebracht of die hem hatelijk of minder geacht hebben gemaakt tegen-
" over de leden van onze eigen Sociëteit,
"
3° moet hij bekend zijn om zijn gehechtheid aan de Heilige
" Stoel en aan alles wat er op enige wijze mee in verband staat.
"
Wanneer dan na de verkiezing de nieuwe Algemen Overste bekend
" is moeten alle kiezers hem de hand kussen en geknield het Te Deum
" zingen. Daarna moeten ze duidelijk hun onderworpenheid laten zien
" door de vernieuwing van hun geloften zoals dit bij een retraite ge-
" daan wordt.
"
"
DE NIEUWE ALGEMEEN OVERSTE.
"
"
1° Hij zal enkele woorden tot de kiezers richten, hen bedanken
" voor het in hem gestelde vertrouwen en hun de verzekering geven dat
" hij voor iedereen een vader, een vriend, een broeder wil zijn. Hij
" zal hun medewerking en zo nodig hun raad vragen.
"
2° Hij zal dadelijk het nieuws van zijn verkiezing bekend maken
" en zijn diensten aanbieden aan de heilige Vader.
"
3° Daarna zal hij een omzendbrief sturen aan al de medebroeders
" en een andere aan de Dochters van Maria, Hulp der Christenen.
"
4° Een andere brief zal hij schrijven aan onze weldoeners en
" onze medewerkers, om hen namens mij te bedanken voor alles wat zij
" voor ons gedaan hebben toen ik nog op deze aarde leefde. Hij zal hen
" verzoeken de Salesiaanse huizen te blijven steunen. In de vaste hoop
" te worden opgenomen in Gods barmhartigheid, zal ik daar zonder ophou-
" den voor hen bidden. Maar vooral moet men altijd schrijven en zeggen
" en preken, dat Maria, Hulp der Christenen voortdurend bijzondere gun-
" sten, zelfs buitengewone en miraculeuze gunsten verkregen heeft en
" ook nog zal verkrijgen voor hen die bijdragen tot het geven van een
" christelijke opvoeding aan de jeugd door ze te steunen in hun werk,
" door hun raad en goede voorbeeld of minstens door hun gebeden.
"
Na het vervullen van deze voornaamste plichten zal de nieuwe
" Algemeen Overste met zorg nagaan hoe de financiële toestand van de
" Congregatie is. Hij moet onderzoeken welke schulden er zijn en wan-
" neer ze moeten betaald worden.
"
Hij zal er goed aan doen tenminste voor een korte tijd geen
" nieuwe huizen te openen en geen nieuwe bouwwerken te laten beginnen,
" die niet strikt noodzakelijk zijn.
"
Wat mij betreft beveel ik u aan de schulden nagelaten door de
" overleden Algemeen Overste niet te laten voortbestaan. Dat zou wijzen
" op een slecht bestuur van de beheerders en van de overste zelf en zou
" wantrouwen wekken bij de openbare mening.

20.3 Page 193

▲back to top


- XVII/191 -
"
BELANGRIJKE OPMERKING VOOR HET HOOFDKAPITTEL
"
"
Wanneer bij de verkiezing van de nieuwe Algemeen Overste leden
" van het Kapittel zouden ontbreken, dient de Algemeen Overste gebruik te
" maken van zijn recht en hun aantal aan te vullen met plaatsvervangende
" raadgevers voor de tijd die er nog moet verlopen tot de vastgestelde
" zes jaar voor de algemene verkiezing van de afzonderlijke raadsleden of
" leden van het Kapittel.
"
Maar ik wens er vooral aan te herinneren (en naar mijn oordeel
" is dit fundamenteel) dat geen enkel lid bezigheden zou hebben die on-
" verenigbaar zijn met en niet gericht zijn op het bestuur van onze vrome
" sociëteit. Ik geloof zelfs dat ik niet overdrijf wanneer ik zeg dat on-
" ze Congregatie altijd een leemte zal vertonen zolang de afzonderlijke
" leden van het Kapittel zich niet uitsluitend zullen kunnen bezighouden
" met de zaken die vastgesteld zijn door het reglement, dat goedgekeurd
" is door het Kapittel.
"
Om dit te bereiken zullen niet weinige moeilijkheden moeten over-
" wonnen worden, maar men moet kunnen offers brengen om deze grote wel-
" daad aan de hele Congregatie te bewijzen.
"
"
EEN VINGERWIJZING VOOR DE ALGEMEEN OVERSTE.
"
"
De Algemeen Overste moet de raadgevingen lezen en in praktijk
" brengen die ik gewoonlijk gaf aan al de directeurs van de nieuwe hui-
" zen vooral voor wat betreft de tijd die men moet besteden aan de rust
" en aan het eten.
"
"
VOOR DE DIRECTEUR VAN IEDER HUIS
"
"
De directeur van ieder huis moet geduld hebben en zijn mensen
" goed kennen. Hij moet daarom goed onderzoeken wat de medebroeders
" waard zijn. Hij moet van hen vragen dat ze doen waartoe ze in staat
" zijn en niets meer. Het is noodzakelijk dat hij het reglement kent dat
" iedere medebroeder moet onderhouden in het ambt dat hem werd toever-
" trouwd. Daarom moet iedereen dat gedeelte van de Regel dat hem aangaat
" goed kennen.
"
Zijn bezorgheid moet vooral uitgaan naar de morele betrekkingen
" van de leraren en assistenten onder elkaar en met de leerlingen die hun
" zijn toevertrouwd.
"
"
BIJZONDERE RAADGEVINGEN VOOR ALLEN
"
"
1° Ik doe een dringende oproep aan al mijn zonen er op te letten
" zowel in hun gesprekken als in hun geschriften, nooit te vertellen of
" te bevestigen dat Don Bosco speciale genaden van God verkregen zou heb-
" ben of op enigerlei wijze mirakelen gedaan zou hebben: zo zou men een
" gevaarlijke vergissing begaan. Hoewel de goede God op edelmoedige wijze
" zijn goedheid tegenover mij betuigd heeft, heb ik toch nooit be-
" weerd bovennatuurlijke zaken te kennen of te bewerken. Ik heb niets an
" ders gedaan dan gebeden en aan de Heer genaden laten vragen door brave
" zielen. Ik heb altijd ervaren dat de gebeden en de communies van on-

20.4 Page 194

▲back to top


- XVII/192 -
" ze jongens doeltreffend waren. De barmhartige God en zijn allerhei-
" ligste moeder Maria kwamen ons in onze nood ter hulp. Dit bleek
" vooral telkens als wij moesten voorzien in de noden van onze
" arme en verlaten jongens en nog meer wanneer hun ziel gevaar liep.
"
2° De heilige maagd Maria zal zeker onze Congregatie en de
" Salesiaanse werken blijven beschermen, wanneer wij ons vertrouwen
" in Haar blijven stellen en Haar verering bevorderen. Haar gewo-
" ne feesten en nog meer Haar plechtige feestdagen, novenen en tri-
" duüms alsook de maand die Haar is toegewijd moeten altijd met
" veel ijver aanbevolen worden in al onze private en publieke relaties.
" Dit kan gebeuren door het verspreiden van blaadjes, boeken, medail-
" les, prentjes, door het publiceren van de genaden en zegeningen
" die onze hemelse Weldoenster op ieder ogenblik aan de lijdende mens-
" heid verleent.
"
3° Twee bronnen van genaden voor ons zijn bij alle gelen-
" genheden onze leerlingen er op wijzen dat ze ter ere van Maria tot de
" heilige sacramenten zouden naderen of tenminste een vroom werk zouden
" verrichten.
"
Het godvruchtig bijwonen van de mis, het bezoek van Jezus in
" zijn heilig sacrament, de veelvuldige sacramentele of minstens gees-
" telijke communie zijn zeer welgevallig aan Maria en zijn een machtig
" middel om grote genaden te verkrijgen.
"
"
DE PRIESTERROEPINGEN
"
"
God heeft onze arme Salesiaanse Congregatie geroepen om de
" priesterroepingen onder de arme jeugd of de jeugd uit de lagere
" stand te bevorderen.
"
De bemiddelde families zijn doorgaans te zeer doordrenkt met
" de geest van de wereld. Jammer genoeg gebeurt het vaak dat ook hun
" kinderen erdoor aangetast zijn en zo de kiem van hun roeping die
" God in hun hart heeft gelegd verliezen. Maar wanneer de edelmoedig-
" heid bevorderd wordt, zich kan ontwikkelen en tot rijpheid komen, zal
" die goede geest overvloedige vruchten dragen. Wanneer dit echter niet
" gebeurt dan zal niet enkel de kiem van de roeping maar veelal de roe-
" ping zelf die reeds ontloken en onder goede voortekenen begonnen was,
" verstikt worden of zodanig verzwakken dat ze verloren gaat.
"
De kranten, de slechte boeken, de kameraden en de gesprekken
" zonder enige reserve in de familie zijn vaak de noodlottige oorzaak
" van het verlies van roepingen en niet zelden komt het ongelukkiger-
" wijs voor dat zij de personen die de keuze van hun staat reeds ge-
" daan hebben, bederven en van de goede weg doen afdwalen.
"
Laten we er dikwijls aan denken dat we een grote schat aan de
" Kerk geschonken hebben wanneer wij voor een goede roeping gezorgd
" hebben. Het heeft geen belang of deze roeping, of deze priester naar
" zijn diocees, naar de missies of naar een klooster gaat. Het blijft
" altijd een grote schat die men aan de Kerk van Jezus Christus schenkt.
"
Men mag een jongen die raad niet geven, wanneer men er niet
" zeker van is dat hij de engelachtige deugd zal bewaren in de mate
" die door een redelijke theologie geleerd wordt. Men kan toegeeflijk
" zijn als het om een middelmatig verstand gaat maar nooit wanneer hem
" de deugd waarover wij het hebben ontbreekt.

20.5 Page 195

▲back to top


- XVII/193-
" HET WERK VAN MARIA, HULP DER CHRISTENEN.
"
" Bevorder het werk van Maria, Hulp der Christenen volgens het
" programma dat u reeds kent. Weiger niet een veelbelovende roeping te
" aanvaarden omdat hij over geen geldmiddelen beschikt. Geef alles uit
" wat u bezit, zamel geld in als dit nodig zou zijn en wanneer u om hem
" in geldnood zoudt verkeren, wees dan niet bekommerd want de heilige
" Maagd zal u op een of andere wijze, ook miraculeus ter hulp komen.
"
"
DE ROEPING TOT DE SAIESIAANSE CONGREGATIE.
"
"
Het werk, het deugdzame en eenvoudige gedrag van onze medebroe-
" ders winnen de leerlingen en trekken ze aan om hun voorbeeld te vol-
" gen. Er zijn geldelijke offers en persoonlijke inspanningen nodig,
" maar men moet preventief werken en dan zullen we vele roepingen hebben.
"
Zo men de vakantiedagen al niet kan afschaffen, dan moet men ze
" tenminste verminderen.
"
Geduld en zachtmoedigheid, een echt christelijke verhouding on-
" der de leraren en hun leerlingen, zullen onder hen vele roepingen win-
" nen. Maar ook hier dient men op zijn hoede te zijn en nooit onder de
" leden en zeker niet tot de geestelijke staat personen toe te laten van
" wie men niet de morele zekerheid heeft dat zij de engelachtige deugd
" zullen bewaren.
"
Wanneer derhalve de directeur van een van onze huizen een leer-
" ling opmerkt wiens gedrag en karakter eenvoudig en goed zijn, moet hij
" ervoor zorgen hem tot vriend te maken. Hij moet vaak met hem spreken,
" gewillig naar hem luisteren in de biecht, zich in zijn gebeden aanbe-
" velen, hem de verzekering geven dat hij voor hem bidt in de heilige mis
" en hem uitnodigen een heilige communie op te dragen, bij voorbeeld,
" ter ere van de heilige Maagd of tot lafenis van de zielen van het vage-
" vuur; voor zijn familieleden, zijn studies en dergelijke meer.
"
Op het einde van het gymnasium moet hij hem overtuigen die roe-
" ping te kiezen die hij het best oordeelt voor zijn ziel en die hem zal
" vertroosten bij het sterven.
"
Hij moet in geweten nagaan en door een vergelijking uitmaken of
" zijn zedelijk leven beter is wanneer hij thuis op vakantie is ofwel op
" het college.
"
Hij moet er echter op letten de geestelijke roeping af te raden
" aan hen die ze enkel willen volgen om hun familie te hulp te komen om-
" dat ze arm is. In deze gevallen dient men de raad te geven een andere
" levensstaat te kiezen, een ander beroep, een kunst, een ambacht, maar
" nooit de geestelijke staat.
"
"
ASPIRANTEN.
"
"
Onder aspiranten verstaan wij hier de jongens die zich een
" christelijke levensinhoud willen vormen die ze mettertijd waardig zal
" maken in de Salesiaanse Congregatie te treden of als jonge geeste-
" lijke of als coadjuteur.
"
Tegenover hen dient men een bijzondere zorg aan de dag te leg-
" gen. Ze mogen echter slechts tot die groep toegelaten worden wan-

20.6 Page 196

▲back to top


- XVII/194 -
" neer ze de bedoeling hebben Salesiaan te worden of tenminste er
" niets op tegen zouden hebben mocht dit Gods wil zijn.
"
Voor hen moet men tenminste tweemaal in de maand een con-
" ferentie houden.
"
In die conferenties moet er gehandeld worden over alles wat
" een jongen in praktijk moet brengen of moet vluchten om een goede
" christen te zijn. De "Giovane provveduto" verschaft de voornaamste
" onderwerpen voor deze onderhoudjes. Men moet ze echter niet over de
" Regel spreken, vooral niet over onze geloften, noch over het verla-
" ten van huis en ouders. Dit zijn zaken die in hun hart zullen bin-
" nentreden zonder dat er over gepraat wordt. Men moet zich strikt aan
" het grote beginsel houden: vroeg of laat moet men zich aan God wegschen-
" ken en God noemt zalig de mens die zich reeds in zijn jeugd aan God toe-
" wijdt: beatus homo cum portaverit jugum ab adolescentia sua.
"
Het zal dus nodig zijn, vroeg of laat, uit liefde of uit nood-
" zaak, de wereld met al zijn mogelijkheden, zijn ouders, zijn vrienden,
" zijn huis, alles, voor altijd te verlaten.
"
"
TOELATING TOT HET NOVICIAAT
"
"
De aspiranten die men op de proef gesteld heeft en die men
" heeft leren kennen zoals hierboven gezegd werd, kan men gemakke-
" lijk onder de novicen opnemen. Maar zij die buiten onze huizen hun
" verblijf hadden of hun studies deden moeten eerst goed nagegaan wor-
" den, volgens de normen van onze constituties.
"
"
DE NOVICEN
"
"
De tijd van de echte beproeving of het noviciaat, is als een
" zeef om het goede graan te kennen en het te behouden. Daarentegen
" dient men het onkruid uit te wieden en het samen met het hondsgras
" en de winde uit onze tuin te verwijderen.
"
Men moet goed voor ogen houden dat onze Congregatie niet ge-
" sticht werd voor hen die eerst een werelds leven geleid hebben en
" zich dan willen bekeren en dan bij ons komen. Voor hen werd onze
" Congregatie niet gesticht. We hebben leden nodig van wie we zeker
" zijn en die hun proeven hebben afgelegd van degelijk leven in de
" wereld. Ze moeten bij ons niet komen om zichzelf te volmaken maar
" om de christelijke volmaaktheid te beoefenen en de arme en verlaten
" jongens te helpen in de onmetelijke en ernstige gevaren waarin ze
" zich regelmatig bevinden. Wat nu de jongens betreft die reeds het
" slachtoffer werden van de menselijke ellenden en die inzake gods-
" dienst of goede zeden reeds schipbreuk hebben geleden, deze dienen
" ofwel geen priester te worden ofwel moet men ze sturen naar strenge
" kloosterorden of naar orden die geschikt zijn voor boetelingen.
" Gedurende het proefjaar lette men goed op de gezondheid, de goede
" geest en de kennis van de novicen: hierover moet men een nauwkeu-
" rig verslag uitbrengen bij het Hoofdkapittel. Maar de directeur
" van het noviciaat moet er zelf goed op letten nooit die novicen ter
" aanneming

20.7 Page 197

▲back to top


- XVII/195 -
" voor te stellen van wie hij in geweten (1) niet zeker kan zijn van
" hun goede geest.
"
"
DE AANVAARDING
"
"
Men volge de voorschriften van het kerkelijk recht, van on-
" ze Constituties en de beslissingen van het Kapittel zowel voor de aan-
" vaarding tot het noviciaat als voor de definitieve aanvaarding tot de
" geloften. Men overwege het voor en het tegen van iedere kandidaat maar
" de stemming dient altijd geheim (2) te zijn zodat een lid van het
" Kapittel niet kan weten hoe een ander lid gestemd heeft.
"
"
ONTSLAG
"
"
Bij het geven van een ontslag moeten wij het voorbeeld volgen
" van de tuinder die uit zijn tuin de schadelijke of eenvoudig nutteloze
" planten en kruiden bij het wieden wegwerpt. Men dient er echter goed
" op te letten dat het vaak gebeurt dat iemand met een angstvallig ge-
" weten vreest dat hij geen roeping heeft, ook dan wanneer er geen en-
" kele reden tot vrees bestaat. Daarom moet men goed de beweegreden of
" beweegredenen waarom het ontslag gevraagd wordt onderzoeken. Het mag
" niet verleend worden tenzij om een ernstige reden (3) nl. wanneer
" het langer verblijf van het lid in de Congregatie tot een ernstig
" geestelijk of ook tijdelijk nadeel voor het lid of voor de Congre-
" gatie zou strekken.
"
In deze gevallen dient men na te gaan of de wegzending
" voorlopig of definitief moet zijn. Maar in ieder geval moet men met
" alle eerbied te werk gaan tegenover de persoon die men ontslaat en
" men moet zelfs offers brengen opdat het lid zou vertrekken in goede
" verstandhouding met en als vriend van de Congregatie. In de regel
" echter zal men met hem enkel de gewone betrekkingen onderhouden die
" voor een goede christen passend zijn. Men mag hem geen gastvrijheid
" meer aanbieden tenzij in de gevallen waarin er een echte noodzaak be-
" staat en dan nog slechts tijdelijk.
"
Wanneer een lid bij ons vertrekt dien men hem te helpen om
" een betrekking te vinden of tenminste een plaats waar hij eerlijk zijn
" brood kan verdienen.
"
"
HET LEVEN IN GEMEESCHAP
"
"
Men dient zich met alle middelen in te spannen om het le-
" ven in gemeenschap te bewaren. De oversten zullen alles eisen wat
" iemand doen kan maar niets meer. Wanneer echter een novice de gezond-
" heid mist om de plichten te vervullen die onze Regel voorschrijft dan
" mag men hem niet toelaten tot de geloften en wanneer zijn kwaal chro-
" nisch blijkt
(1) Door Don Bosco onderstreept.
(2) Onderstreept door Don Bosco.
(3) Onderstreept door Don Bosco.

20.8 Page 198

▲back to top


- XVII/196 -
" te zijn dient men hem terug te sturen naar zijn ouderlijk huis. Is
" hij reeds geprofest dan moet hij bij ons blijven en moet hij met de
" nodige zorg behandeld worden. Men mag echter daarbij nooit vergeten
" dat wij arm zijn en dat niemand op groter zorgen aanspraak mag maken
" dan die waarop een persoon die zich aan God met de gelofte van ar-
" moede toegewijd heeft, recht kan doen gelden. Men dient trouwens die
" personen, die door hun werk of op een andere manier aan de Congrega-
" tie aanzienlijk voordeel hebben bezorgd bijzonder te ontzien. Zelfs
" als een verandering van klimaat, van voedsel of het verblijf in
" hun geboortestreek ze kan helpen, zal men dit toelaten maar altijd
" na raadpleging van een dokter.
"
Dit ontzien moet beperkt blijven tot de duur van hun ziekte
" en hun herstel en men moet er zich wel voor hoeden dat dit geen aan-
" leiding geeft tot het opdienen van speciale gerechten aan een andere
" tafel. Dit zou de pest voor het leven in gemeenschap betekenen. Dus
" telkens wanneer een herstellende zieke opnieuw kan plaats nemen aan de
" tafel van zijn medebroeders moet dit gebeuren maar dan nog moet men
" hem ontzien bij het aanwijzen van taken en men mag hem geen werk op-
" leggen dat zijn krachten te boven gaat.
"
In deze voorname zaak beoefene men een grote christelijke
" naastenliefde, voorzichtigheid en krachtdadigheid maar steeds in al-
" les met de vereiste discretie, liefde en zachtmoedigheid.
"
"
DE DRUKWERKEN
"
"
In mijn preken en toespraken en boeken heb ik altijd alles
" gedaan wat ik kon om de katholieke beginselen te steunen, te verdedi-
" gen en te verspreiden. Indien er echter een zin of een woord zou in
" gevonden worden waarover ook maar een twijfel geopperd zou kunnen
" worden of waarin de waarheid niet voldoende uitgelegd zou zijn, is het
" mijn bedoeling iedere gedachte of gevoelen die niet juist zouden zijn
" te herroepen en te verbeteren. In het algemeen dan onderwerp ik ieder
" woord, ieder geschrift of gedrukt woord aan de beslissing, de verbe-
" tering of, zonder meer de raad van Onze Moeder de Heilige Kerk.
"
Wat de gedrukte werken en de latere uitgaven betreft heb ik
" vele zaken aan te merken.
"
Sommige van mijn werkjes werden gepubliceerd zonder mijn
" correctie, andere tegen mijn wil, daarom:
"
1° Beveel ik aan mijn opvolger aan dat hij een catalogus zou
" aanleggen of zou laten aanleggen van al mijn werkjes maar enkel van
" de laatste uitgave.
"
2° En zo nodig een nieuwe druk laten verschijnen waarin
" vergissingen betreffende de spelling, de chronologie, de taal of de
" betekenis van de zin worden verbeterd in het voordeel van de weten-
" schap en van de godsdienst.
"
3° Indien het ooit mocht gebeuren dat mijn brieven in het Ita-
" liaans gedrukt worden, moet men grote aandacht wijden aan de bete-
" kenis en aan de leer omdat de meesten in der haast werden geschre-
" ven en er dus gevaar bestaat dat er vele onjuistheden in voorkomen.
" De brieven in het Frans zou men best verbranden, maar als iemand ze
" zou willen drukken dan dring ik er op aan dat ze gelezen en verbeterd

20.9 Page 199

▲back to top


- XVII/197 -
" zouden worden door een kenner van de Frase taal, opdat de woorden
" geen ongewilde betekenis zouden uitdrukken tot spot en misprijzen
" van de godsdienst in wiens voordeel ze nochtans geschreven werden.
"
Wie nota's zou bezitten of feiten zou hebben onthouden of
" stenografisch zou hebben opgenomen, verzoek ik deze aandachtig te
" laten onderzoeken en verbeteren zodat er niets zou gepubliceerd
" worden dat niet volledig zou overeenstemmen met de beginselen van
" onze heilige katholieke godsdienst.
"
"
DE DIBECTEUR VAN EEN HUIS EN ZIJN BETREKKINGEN MET ZIJN MEDE-
"
BROEDERS
"
"
De directeur moet een voorbeeld zijn van geduld en christelijke
" naastenliefde ten opzichte van de medebroeders die onder hem staan
" en daarom:
"
1° dient hij ze bij te staan, te helpen, te onderrichten over
" de wijze waarop ze hun plichten moeten vervullen, maar nooit met harde
" of kwetsende woorden.(1)
"
2° hij moet laten merken dat hij groot vertrouwen in hen
" stelt door met welwillendheid de zaken die hen aangaan te behandelen.
" Nooit mag hij ze berispen of streng verwijten in aanwezigheid van an-
" dere personen. Hij moet trachten dit steeds te doen in camera carita-
" tis, nl. met zachtheid onder vier ogen.
"
3° Wanneer die berispingen of vermaningen in het publiek
" moeten gedaan worden omdat de oorzaken daarvoor ook publiek waren, mag
" men nooit in de kerk of in de speciale conferenties persoonlijke zin-
" spelingen maken. De berispingen, verwijten en zinspelingen die open-
" lijk gedaan worden, krenken maar verbeteren niet.
"
4° Hij vergete zomin mogelijk het maandelijks "rendiconto"
" en bij die gelegenheid moet iedere directeur de vriend, de broeder en
" de vader van zijn ondergeschikten zijn. Hij moet aan allen tijd en
" vrijheid geven hun bedenkingen te maken, hun noden en hun inzichten uit
" te drukken. Van zijn kant zal hij voor allen zijn hart open stellen
" zonder ooit wrok te tonen. Hij zal niet eens tekortkomingen die in
" het verleden werden begaan in herinnering brengen, tenzij om vaderlijke
" vermaningen te geven of op een liefdevolle manier hen die onachtzaam
" zijn geweest aan hun plicht te herinneren.
"
5° Hij mag nooit over zaken handelen die betrekking hebben
" op de biecht tenzij de medebroeder het zou vragen. In dergelijke ge-
" vallen mag hij nooit beslissingen treffen die moeten geschieden in foro
" externo zonder goedkeuring van het lid over wie het gaat.
"
6° Doorgaans is de directeur de gewone biechtvader van zijn
" medebroeders. Met voorzichtigheid echter zorge hij er voor een rui-
" me vrijheid voor hen die deze nodig hebben. Het is echter wel duidelijk
" dat deze particuliere biechtvaders moeten bekend zijn en goedgekeurd
" door de overste volgens onze regel.
"
7° Omdat iemand die op zoek gaat naar buitengewone biechtva-
(1) Onderlijnd door Don Bosco.

20.10 Page 200

▲back to top


- XVII/198 -
" ders hierdoor bewijst dat hij weinig vertrouwen stelt in zijn direc-
" teur, zal de directeur zijn ogen open moeten houden en speciale aandacht
" wijden aan het onderhouden van de andere regels en aan deze mede-
" broeder geen opdrachten geven die zijn morele of fysische krachten
" schijnen te boven te gaan.
"
N.B. Wat ik hier zeg heeft niets te maken met de buiten-
" gewone biechtvaders die de overste, de directeur of de inspecteur
" op het geschikte ogenblik zelf zou aanduiden.
"
8° Over het algemeen zal de directeur van een huis vaak met
" zijn medebroeders praten met grote vertrouwelijkheid en daarbij aan-
" dringen op de noodzakelijkheid de constituties eenvormig toe te pas-
" sen. Zoveel als dit mogelijk is zal hij ook aan de letterlijke
" woorden ervan herinneren.
"
9° Bij ziektegevallen dient hij te onderhouden wat de re-
" gel voorschrijft en wat daarover in het Kapittel beslist werd.
"
10° Hij moet gemakkelijk onaangenaamheden en persoonlijke
" krenkingen vergeten en met welwillendheid en eerbied zal hij trach-
" ten de nalatigen, de wantrouwenden en de argwanenden te overwinnen
" of liever ze te verbeteren. Vincere in bono malum.
"
"
AAN DE MEDEBROEDERS DIE IN HETZELFDE HUIS VERBLIJVEN.
"
"
1° Alle Salesiaanse medebroeders die in hetzelfde huis ver-
" blijven moeten met hun directeur één hart en één ziel zijn.
"
2° Ze dienen bijgevolg goed te onthouden dat de ergste pest
" die men schuwen moet de kwaadsprekerij is. Men mag alle mogelijke
" offers brengen maar nooit mag kritiek op de oversten worden geduld.
"
3° De bevelen in familie gegeven mogen niet beknibbeld worden
" wat men in een preek of een conferentie gehoord heeft, wat men gele-
" zen heeft in boeken van een medebroeder mag niet afgekeurd worden.
"
4° Ieder zal het lijden verdragen tot meerdere glorie van God
" en tot uitboeting van zijn eigen zonden; voor het welzijn van zijn
" ziel schuwe hij de kritiek op zaken van het bestuur, de kledij, het
" voedsel en de huisvesting.
"
5° Herinner u, mijn zonen, dat de eendracht en samenwerking
" tussen de directeur en zijn onderhorigen in onze huizen een aards
" paradijs maakt.
"
6° Ik beveel u geen bijzondere boetedoeningen of verstervin-
" gen aan. U zult grote verdiensten hebben en de roem zijn van de con-
" gregatie, wanneer u wederkerig het leed en de onaangenaamheden van
" het leven met christelijke berusting zult dragen.
"
7° Geef steeds goede raad, wanneer u daartoe de gelegenheid
" hebt, vooral wanneer het er om gaat een bedroefde medebroeder te
" troosten of te helpen bij het overwinnen van een moeilijkheid of
" een dienst te bewijzen zowel als iemand gezond is als wanneer hij
" ziek is.
"
8° Wanneer u verneemt dat in huis laakbare zaken gebeurd zijn,
" vooral wanneer het zaken zijn die ook zouden kunnen uitgelegd worden
" als in strijd met de heilige wet van God, dan dient u ze met eerbied
" aan de overste bekend te maken. Deze zal met de gepaste voorzichtig-
" heid het goede bevorderen en het kwade vermijden.

21 Pages 201-210

▲back to top


21.1 Page 201

▲back to top


- XVII/199 -
"
9° Wat de leerlingen betreft zal ieder zich houden aan de
" regel van het huis en aan de beslissingen die genomen worden om de
" tucht en de goede geest onder de studenten en vakleerlingen te bewaren.
"
10° In plaats van nutteloze aanmerkingen te maken op wat
" anderen doen, zal iedereen zich met alle mogelijke bezorgdheid inspan-
" nen om de diensten die hem toevertrouwd werden te vervullen.
"
"
FUNDAMENTELE OPMERKING OF VERPLICHTING VOOR ALLEN DIE IN DE
"
CONGBEGATIE WERKEN.
"
"
Aan allen wordt streng bevolen voor het aanschijn van God
" en van de mens zorg te dragen voor de goede geest tussen de Salesianen
" en hen die ons op enigerlei wijze en op gelijk welke titel door de
" Voorzienigheid werden toevertrouwd.
"
"
HIER NOTEER IK WAT IK ELDEBS HAD WILLEN ZEGGEN.
"
"
Bij de retraites geef ik aan de directeur van het huis en
" aan al de andere gewone oversten de raad er tijdelijk geen biecht te
" horen van hun onderhorigen en dit in zoverre ze beroep kunnen doen op
" buitengewone biechtvaders of predikanten. Zijn deze niet in voldoende
" aantal aanwezig, dan zullen ze andere bekende biechtvaders te hulp roe-
" pen. Wanneer dan in zekere gevallen het noodzakelijk zou zijn hierop een
" uitzondering te maken, zal de overste hierover weten te oordelen.
"
Wanneer een medebroeder in botsing komt met de kerkelijke
" overheden van een stad, parochie of diocees zal de overste met de ver-
" eiste voorzichtigheid te werk gaan en hem een andere taak geven.
"
Zo ook telkens wanneer een medebroeder verzet of rivaliteit
" zou aantreffen onder zijn medebroeders, zal het goed zijn dat hij naar
" een ander huis vertrekt of een andere bezigheid krijgt.
"
Hij dient echter steeds vriendschappelijk te worden gewezen
" op zijn gebreken en men zal hem normen geven opdat hij in de toekomst
" beter de meningsverschillen zou vermijden.
"
"
MET DE MENSEN BUITEN HET HUIS.
"
"
Van de mensen van buiten zal men veel moeten verdragen en
" ook schade lijden liever dan er ruzie mee te hebben.
"
Wat de burgerlijke of geestelijke overheden betreft ver-
" drage men wat men op een eerzame manier verdragen kan, maar het mag
" nooit tot geschillen komen voor de Civiele rechtbanken.
"
Omdat men ondanks offers en goede wil soms wel genoodzaakt
" zal zijn betwistingen en geschillen te ondergaan, geef ik de raad het
" geschil voor te leggen aan een of twee scheidsrechters met volmacht
" en de oplossing ervan over te laten aan hun oordeel.
"
Op deze manier blijft het geweten zuiver en maakt men een
" einde aan zaken die doorgaans zeer lang duren en veel onkosten eisen
" en waarin het moeilijk wordt de vrede van het hart en de christelijke
" liefde te bewaren.
"
Voor het welzijn van ieder lid en van heel onze Congrega-
" tie mag niemand zich bemoeien met geldzaken, ambten of voorspraak (1)
(1) Eerst zei hij: "zich mengen in zaken van...van...van..." maar had dit later gedeeltelijk
verbeterd.

21.2 Page 202

▲back to top


- XVII/200 -
" ten voordele van verwanten of vrienden.
"
Wanneer er ernstige beweegredenen zouden zijn waarom de ene
" of de andere zich met dergelijke zaken zou moeten bezig houden zal
" hij er over spreken met zijn overste en zich strikt aan diens oor-
" deel houden.
"
Als onveranderlijke stelregel zal gelden nooit wissels te
" ondertekenen en nooit borg te staan voor de betalingen van vreemde
" personen. De ervaring heeft ons geleerd dat dit steeds schade en na-
" righeid meebrengt.
"
Indien men het kan doen zal men diensten bewijzen, ook on-
" dersteuning geven maar steeds binnen de aan te raden grenzen en na de
" toelating van zijn overste te hebben verkregen.
"
"
VOOR DE ZUSTERS VAN MARIA, HULP DER CHRISTENEN.
"
"
De beslissingen van het Kapittel aangaande de Dochters of
" de Zusters van Maria, Hulp der Christenen zullen de Salesianen trouw
" onderhouden.
"
Er mag geen acht worden geslagen op werk, onkosten, noch
" enig ongemak om onze betrekkingen te regelen zoals de Kerk en onze eigen
" constituties die hebben vastgelegd.
"
In het afhandelen van stoffelijke zaken zullen de mannelijke
" en de vrouwelijke kloosterlingen nooit alleen zijn. Ze moeten er voor
" zorgen dat er altijd iemand bij hen is of tenminste dat ze door ande-
" re personen gezien kunnen worden.
"
Bij het aanvaarden in het Instituut van Maria dient men er
" op te letten dat niemand aangenomen wordt, die geen goede gezondheid ge-
" niet en voor wie geen gegronde hoop bestaat dat zij echt zal gehoorza-
" men.
"
Men dient er aan te denken dat de deugden die men niet ver-
" worven heeft gedurende het noviciaat meestal later niet meer verworven
" worden. Geen enkele zuster mag na haar kloosterprofessie nog onroe-
" rende goederen bewaren voor haarzelf of voor de kloostercommuniteit
" waarvan zij lid is. Uitzondering zal worden gemaakt voor bezittingen
" die nodig zijn voor het stichten van huizen of buitenverblijven. Om
" geen enkele reden en onder geen enkel voorwendsel mag men iets zeggen
" dat de lachlust zou opwekken of de welwillende aandacht zou trekken
" van personen van het andere geslacht. Deze woorden dienen goed gele-
" zen en begrepen te worden en bij herhaling zal er uitleg over gege-
" ven worden.
"
De Algemene Overste en de directrices van de huizen zullen
" geen enkele vertrouwelijkheid toelaten met personen in de wereld, wie
" dan ook. Wanneer hiertoe een echte noodzakelijkheid bestaat, zal er
" een assistente bij komen en zal men de voorschriften van de respec-
" tieve regels streng naleven.
"
Zelfs de overste mag geen enkel bedrag aan geld bij zich
" houden, tenzij voor bepaalde zaken en enkel voor de tijd, die nodig
" is voor het afhandelen van die zaken.
"
Wat ik gezegd heb over de Algemene Overste geldt voor al
" de directrices van de andere huizen.

21.3 Page 203

▲back to top


- XVII/201 -
"
In deze en in dergelijke zaken dient iedereen zich zonder verzet
" te gedragen naar de raadgevingen en de bevelen van de Algemeen Overste
" van de Salesianen.
"
Er mag niets worden gebouwd of hersteld zonder ruggespraak met hem.
"
1° Bij het behandelen van zaken van enig gewicht in het Hoofd-
" kapittel of in het Algemeen Kapittel moeten zowel de Salesianen als
" de Zusters er voor zorgen vooraf een mondelinge of schriftelijke uit-
" eenzetting te geven van de zaken die men wil behandelen.
"
2° Men zal aan allen ruime vrijheid geven te spreken voor of
" tegen de onderwerpen zoals dit aan iedereen het best lijkt voor God,
" maar bij de beslissingen zal men in het geheim zijn stem uitbrengen.
"
3° Om te stemmen gebruikt men vruchtpitten, boontjes, enz, van
" verschillende kleur die men ongezien in een beursje werpt. Zwart is
" ontkennend en wit is bevestigend.
"
4° Wanneer men bij een beslissing een meerderheid verkregen heeft
" mag men deze niet meer wijzigen tenzij door een andere beslissing te
" nemen na een bespreking waaraan het hele Kapittel zal deelnemen.
"
5° Men dient er goed voor te zorgen alle zaken, waarover een be-
" slissing gevallen is, stipt uit te voeren. Men dient er met aandacht
" over te waken dat de beslissingen niet met elkaar in tegenstrijd zijn.
"
Het is een ware vergissing en verloren moeite de zaken die in
" het Kapittel voorgesteld en goedgekeurd werden later in vergetelheid
" te laten.
"
Iedereen moet trachten hervormingen te vermijden in de voorstel-
" len die in de conferenties en de Kapittels gedaan werden. Men zorge
" ervoor geregeld de zaken te aanvaarden die reeds vroeger werden
" goedgekeurd door de traditie, de regel door de algemene of de parti-
" culiere Kapittels.
"
"
BIJ MOEILIJKHEDEN.
"
"
Wanneer in een dorp of een stad moeilijkheden gemaakt worden
" door het geestelijk of het wereldlijk gezag dan zal men voorstellen
" om uitleg over het gebeurde te geven.
"
De persoonlijke uitleg van uw goede inzichten vermindert ten
" zeerste de kwade vermoedens die zich bij sommigen gevormd kunnen heb-
" ben en doet ze zelfs vaak verdwijnen.
"
Wanneer het gaat over zaken die tegen de wet indruisen, dan zal
" men zijn excuses aanbieden of minstens er een eerbiedige uitleg over
" geven, maar indien het mogelijk is, steeds door persoonlijk te ver-
" schijnen.
"
Deze wijze van optreden stemt tot verzoening en zeer vaak worden
" ook de tegenstanders dan welwillend gestemd. Dit is niets anders dan
" wat God aanbeveelt: responsio mollis frangit iram. Ofwel de stel-
" regel van Sint-Paulus: Charitas Dei benigna est, patiens enz.
"
Dezelfde regel dienen de directeurs van de huizen te volgen
" tegenover hun ondergeschikten. Spreek met elkaar, geef uitleg en dan
" zult u gemakkelijk met elkaar overeenkomen zonder afbreuk te doen aan
" de christelijke liefde, iets wat tegen de belangen van onze Congrega-
" tie is.
"
Als u veel van uw leerlingen gedaan wilt krijgen, toon u dan

21.4 Page 204

▲back to top


- XVII/202 -
" nooit beledigd tegenover één van hen. Verdraag hun gebreken, verbeter
" ze en vergeet ze.
" Toon steeds dat u ze genegen bent en laat ze weten dat al uw
" inspanningen er op gericht zijn goed te doen aan hun zielen.
"
"
FUNDAMENTELE AANBEVELING VOOR ALLE SALESIANEN.
"
"
Bemin de armoede als u wilt dat de financies van de Congrega-
" tie gezond zijn.
"
Zorg dat niemand zou kunnen zeggen: dit meubel ziet er niet
" arm uit, die tafel, dit kleed, deze kamer zijn niet die van een arme
" mens. Wie redelijke motieven geeft om zo te spreken veroorzaakt voor
" onze Congregatie een ramp, want steeds moet ze kunnen roemen op de
" gelofte van armoede.
"
Wee ons indien zij van wie wij liefdadigheid verwachten, zou-
" den kunnen zeggen dat wij een leven leiden dat welgestelder is dan
" het hunne.
"
Dit dient altijd dus te worden verstaan dat wij de armoede
" streng moeten beoefenen wanneer wij normaal gezond zijn, want bij
" ziekten moeten wij alle passende middelen gebruiken die onze
" Regel toestaat.
"
Denk er aan dat het voor altijd een mooie dag zal zijn, als
" u er in slaagt door weldaden een vijand te overwinnen of u een
" vriend te makehn.
"
Nooit mag de zon ondergaan over uw gramschap en nooit mag u
" herinneren aan de beledigingen die vergeven werden, aan de schade,
" het ongelijk, dat vergeten werd. Laten we steeds met heel ons hart
" zeggen: Dimitte nobis debita nostra sicut et nos dimittimus debi-
" toribus nostris.
"
Maar dan dienen we ook volstrekt en voorgoed alles te verge-
" ten wat ons in het verleden beledigd zou hebben. Laten we allen met
" broederlijke liefde beminnen.
"
Deze zaken moeten voorbeeldig onderhouden worden door hen die
" over anderen enig gezag uitoefenen.
"
"
AANBEVELING TEN BATE VAN MIJZELF.
"
"
Mijn beste jongens, jullie zijn steeds het genoegen van mijn
" hart geweest. Ik beveel jullie aan veel te communie te gaan tot la-
" fenis van mijn ziel.
"
Door de veelvuldige communie worden jullie dierbaar aan God en
" aan de mensen. Maria zal jullie de genade verlenen de Heilige Sacra-
" menten te mogen ontvangen op het einde van je leven.
"
Gij, priesters, gij, Salesiaanse jonge geestelijken, gij ver-
" wanten en vrienden, bid, ontvang God ín het Heilig Sacrament tot la-
" fenis van mijn ziel, opdat Hij de tijd van mijn vagevuur zou verkor-
" ten.
"
Nu ik aldus de gedachten van een vader tegenover zijn beminde
" zonen heb uitgedrukt, keer ik me tot mezelf om de barmhartigheid van
" de Heer af te smeken over de laatste uren van mijn leven.
"
Ik wil leven en sterven in de heilige katholieke godsdienst die

21.5 Page 205

▲back to top


- XVII/203 -
" de paus van Rome, de Plaatsvervanger van Jezus Christus op aarde als
" hoofd heeft.
"
Ik geloof en ik beleid al de waarheden van het geloof die God
" aan de Heilige Kerk geopenbaard heeft.
"
Ik vraag aan God nederig vergiffenis voor al mijn zonden vooral
" voor de ergernis die ik aan mijn naaste gegeven heb door mijn daden,
" door de woorden uitgesproken op een ongepast ogenblik. Ik bied vooral
" mijn verontschuldigingen aan omdat ik mij overdreven ontzien heb onder
" het schoonschijnende voorwendsel mijn gezondheid te bewaren. Ik moet
" mij verontschuldigen wanneer iemand opmerkt dat ik meermaals een te
" korte voorbereiding gedaan heb voor de heilige mis en te korte tijd
" heb besteed aan mijn dankzegging. Ik was daartoe op een zekere ma-
" nier gedwongen door de grote menigte personen die mij in de sacris-
" tie omringden en mij de mogelijkheid ontnamen voor of na de heilige
" mis te bidden.
"
Ik weet, mijn beminde zonen, dat u van mij houdt, maar deze
" liefde, deze genegenheid mag zich niet beperken tot treuren na mijn
" dood. Bid vooral voor de eeuwige rust van mijn ziel.
"
Ik raad u aan te bidden, liefdadige werken te doen, verster-
" vingen, heilige communies op te dragen en dit om de nalatigheden, be-
" gaan bij het doen van het goede en het verhinderen van het kwade te
" herstellen.
"
Uw gebeden moeten speciaal tot de hemel worden gericht opdat
" ik barmhartigheid en vergiffenis zou vinden op het eerste ogenblik
" dat ik mij zal aanbieden voor de opperste Majesteit van mijn Schepper.
"
"
DE TOEKOMST.
"
"
Onze Congregatie staat voor een mooie toekomst die haar door
" de goddelijke Voorzienigheid bereid is en haar glorie zal blijven
" duren zolang wij getrouw onze regel zullen onderhouden.
"
Wanneer onder ons komfort en luxe zal heersen, zal onze vrome
" Societeit haar loop volbracht hebben.
"
De wereld zal ons steeds met genoegen aanvaarden zolang
" onze bezorgdheid zal uitgaan naar de heidenen, de arme kinderen, die
" het meeste gevaar lopen in de maatschappij. Dit is voor ons de echte
" luxe die niemand ons zal ontnemen.
"
Men mag geen huizen stichten zolang wij niet het nodige
" personeel hebben om ze te leiden.
"
Niet te veel huizen te dicht bij elkaar. Wanneer het ene huis
" ver van het andere ligt zijn de gevaren veel minder.
"
Wanneer in de vreemde een missie begonnen werd moet ze
" krachtdadig en onder offers voortgezet worden. Onze inspanningen
" moeten er steeds op gericht zijn scholen op te richten en roepingen
" tot de geestelijke staat te kweken of een Zuster onder de meisjes.
"
Te zijner tijd zullen onze missies naar China, nl. naar Peking
" worden gebracht. Men mag echter niet vergeten dat wij daar naartoe
" zullen gaan voor de arme en verlaten kinderen. Daar, onder volkeren die
" de ware God niet kennen, zal men wonderen zien waaraan men tot heden
" toe geen geloof hechtte, maar die God voor de wereld zal openbaren.
"
Behalve de huizen die wij nodig hebben mogen geen onroerende

21.6 Page 206

▲back to top


- XVII/204 -
" eigendommen worden behouden.
"
Wanneer voor een godsdienstige onderneming de geldmiddelen
" zouden ontbreken, dan zal men ze schorsen, maar werken die begonnen
" zijn zal men voortzetten zodra onze besparingen, onze offers, het
" mogelijk maken.
"
Wanneer het gebeurt dat een Salesiaan bezwijkt en sterft
" tijdens zijn werk voor de zielen, dan mag men zeggen dat onze Con-
" gregatie een grote triomf heeft behaald en de zegeningen van de he-
" mel overvloedig over haar zullen neerdalen.
In het begin van dit lange geschrift zegt Don Bosco in een latere eigen-
handig geschreven nota: "Men dient eraan te denken dat deze bladzijden ge-
schreven werden in september 1884 vooraleer de Heilige Vader een vicaris met
recht van opvolging had benoemd. Daarom dient men de nodige wijzigingen aan te
brengen.(1) Leo XIII was bezorgd over het lot van de Salesiaanse Congregatie,
wanneer haar Stichter er niet meer zou zijn. Daarom deed hij een voorstel dat
samen met haar bestuur ook de normale formaliteiten van de opvolging zou wij-
zigen.
Inmiddels is het interessant te zien hoe juist op het ogenblik dat de paus
positief belang in hem stelde, Don Bosco in de nacht van 9 op 10 oktober een
droom had die duurde van 's avonds tot 's ochtends en die bestond in een bezoek
van hem aan de Heilige Vader. Pas ingeslapen scheen het hem toe dat hij uit
het Oratorio vertrok, over de speelplaats ging, door de straten van Turijn liep,
er vele bekenden ontmoette en ten slotte aan het centraal station kwam. Op de
trein gestapt, reisde hij tot Rome, waar hij zich meteen naar het Vaticaan begaf.
Hij dacht bij zichzelf dat het zeer moeilijk zou zijn de Heilige Vader te benade-
ren, omdat Mgr. Macchi allerlei hinderpalen opgeworpen zou hebben om een
audiëntie te verhinderen. Toch stelde hij zich voor. Mgr. Macchi was tegenover
hem de vriendelijkheid in persoon. Op zijn vraag of hij tot de audiëntie kon wor-
den toegelaten, antwoordde hij dat hij bij machte en zelfs verplicht was - omdat
het over zulke belangrijke zaken ging - de gebruikelijke formaliteiten achterwege
te laten. En zonder meer liet hij hem bij de paus binnen. De audiëntie duur-
de twee uren. De Paus sprak lang over verschillende onderwerpen met Don Bosco.
Onder meer zei hij hem: - "Let er op dat zij die hun aanvraag doen om lid te wor-
den van uw Congregatie vooral zouden hebben nl.: 1° een gedwee karakter; 2° de
geest van toewijding en onthechting aan het vaderland, de verwanten, de vrien-
den zodat zij er zelfs aan verzaken nog terug te keren naar het vaderland; 3°een
grote liefde tot God en de evenmens." Dit was het voornaamste onderwerp waar-
aan het grootste gedeelte van het onderhoud gewijd was.
Na de audiëntie keerde Don Bosco terug naar het station, nam een kaartje naar Tu-
rijn en werd wakker toen hij bijna thuis was.
(1) Deze wijzigingen slaan op plaatsen waar er gesproken wordt over de prefect die na de
dood van Don Bosco niet meer als scheidsrechter over de toestand zou kunnen optreden.
Later voerde hij zelf die wijzigingen in zoals wij gezien hebben.

21.7 Page 207

▲back to top


- XVII/205 -
Welnu, juist met die nachttrein ging er, op verlangen van de paus, een
brief over Don Bosco, naar kardinaal Alimonda. In deze brief zei Mgr. Jacobini,
de secretaris van de Propaganda, onder meer: "Zijne Heiligheid heeft mij bij
deze gelegenheid opgedragen u te schrijven over een zeer belangrijke zaak. Hij
ziet dat de gezondheid van Don Bosco met de dag achteruit gaat en vreest voor
de toekomst van zijn Instituut. Hij zou dus willen dat Uwe Eminentie op de u
eigen manier met Don Bosco zou spreken en hem er toe zou aanzetten de persoon
aan te duiden die hij geschikt acht hem op te volgen, of de titel aan te nemen
van zijn plaatsvervanger met recht van opvolging. De Heilige Vader zal zich voor-
behouden in het ene of het andere geval de maatregelen te nemen die hij voorzich-
tig acht. Hij verlangt echter dat u dit terstond doet, omdat het een zaak is
die het welzijn van het Instituut van zo nabij raakt." In het postscriptum ver-
zocht Monseigneur de kardinaal om een spoedig antwoord.
Toen hij deze brief ontvangen had, kwam Alimonda nog diezelfde avond
van 10 oktober er persoonlijk met Don Bosco ongeveer een uur over praten. Don
Bosco aanvaardde met genoegen de uitnodiging van de paus en beloofde dat hij
er zo gauw mogelijk de leden van het Kapittel van op de hoogte zou brengen
en een antwoord zou opstellen voor Rome. Op de eerstvolgende zitting van het
Hoofdkapittel op 24 oktober, tegen het einde van de vergadering gaf hij kennis
van de zaak en vroeg hij de mening te mogen kennen van de aanwezigen betreffen-
de keuze van de persoon, waarbij hij zei: "Ik heb nog een zaak van het aller-
grootste belang uiteen te zetten. De Heilige Vader heeft mij geschreven dat
hij wenst dat Don Bosco zich een opvolger zou kiezen met recht van bestuur en
opvolging. Daardoor bewijst hij de grote liefde en belangstelling die hij be-
tuigt voor onze Congregatie. Het is ook een blijk van welwillendheid tegenover
Don Bosco zelf, nu hij wil dat de keuze van mijn opvolger van mij zou afhan-
gen. Ik had verlangd dat mijn medebroeders na mijn dood, in overeenstemming met
onze regel hun recht zouden uitoefenen bij het aanwijzen van een Overste,
maar na de brief van de paus weet ik niet op welke manier ik het anders kan be-
schikken. Sinds het ogenblik dat ik dit jaar naar Rome geweest ben heeft de paus
mij zijn verlangens laten verstaan. Hij heeft mij gezegd: "Uw gezondheid is
slecht, U hebt rust en hulp nodig. Het is nodig dat u naast u iemand aanstelt die
uw tradities zou opnemen en verzamelen, die zovele zaken die niet geschreven
worden weer zou doen opleven. Soms worden deze zaken wel opgeschreven maar
daarom begrijpt men ze nog niet zoals ze begrepen moeten worden." Ik heb over dit
punt veel nagedacht. Daarom vraag ik aan het Kapittel wat ik aan de Heilige Vader
moet antwoorden. Het Kapittel antwoordde dat Don Bosco de persoon moest aanduiden
die hij verkoos en dat daarmee alles zijn beslag zou hebben gehad.
Hij vroeg nog of hij vooraleer aan de paus de naam voor te stellen, hij
eerst de medebroeders hierover hun stem zou laten uitbrengen. Het antwoord was
dat dit niet hoefde. Don Bosco zou zijn plaatsvervanger en beheerder met
recht van opvolging zelf kiezen en de naam van de gekozene aan de paus bekend
maken. Deze zou hem zeker goedkeuren. Don Lemoyne die hierbij getuige was,
schrijft: "Er was een ogenblik van plechtige stilte, omdat allen de belangrijk-
heid van deze beslissing van de paus begrepen. Een gevoel van diepe tederheid
nam bezit van al de harten omdat het iedere dag duidelijker werd dat Don Bos-
co zich aan het klaar maken was ons te verlaten."
Don Bosco nam tijd om een beslissing te nemen en gaf een betere uitleg

21.8 Page 208

▲back to top


- XVII/206 -
van zijn gedachte in de zitting van het Kapittel van 28 oktober, toen hij
zei: "Thans gaat het er om een plaatsvervanger voor Don Bosco aan te wijzen.
Hij dient hem in alles te vervangen, zowel tegenover de Kerk door de canonieke
aanstelling als tegenover de burgerlijke wetgever door volmacht. Misschien zou
de paus er genoegen mee nemen wanneer Don Bosco zich volledig zou terugtrekken
en zou gaan rusten, maar indien ik tegenover de wereld nog op mijn post blijf,
dan meen ik, als ik mij niet vergis, dat ik nog wat goed voor onze Congregatie
zal kunnen doen als ik ook maar in naam Algemeen Overste blijf, dan is dit vol-
doende ten opzichte van Frankrijk, Spanje, Polen, enz. Mijn armzalig be-
staan alleen al is voldoende om weldaden aan te trek- ken. Maar ik heb iemand
nodig aan wie ik de Congregatie kan toevertrouwen, waarbij ik alle verantwoor-
delijkheid voor hem laat. Het is in deze zin dat ik heb laten schrijven aan de
opperherder, waarbij ik echter alles volledig aan zijn beslissing overlaat. Ik
zou zelf geschreven hebben maar ik kwam er pas toe na allerlei wederwaardigheden
en tenslotte bemerkte ik toen de brief klaar was dat ik had zitten schrijven op
een andere brief die onder het blad uitstak. Mijn arm hoofd kon het niet meer
uithouden. Thans is de brief verstuurd. Wanneer het antwoord van de paus toegeko-
men is, zal iemand aan het hoofd van de Congregatie gesteld moeten worden die het
bestuur onder zijn volledige verantwoordelijkheid zal nemen."
Don Cagliero merkt op dat als Don Rua gekozen zou worden hij het ambt van
prefect zou moeten neerleggen en dat men iemand anders voor dit ambt zou moe-
ten zoeken.
Don Bosco zei dan weer: - "Nu doen allen wat ze kunnen en ik heb mij over
niemand te beklagen want iedereen is vol goede wil maar tot heden toe bestond er
geen persoonlijke verantwoordelijkheid. Het enige waarop gelet werd was dat
alle krachten samengebundeld werden opdat de ene de andere niet zou hinderen. Zo-
dra ik het antwoord van de heilige Vader ontvangen heb, zal ik het u meedelen.
Op dat punt gekomen liet hij door Don Rua de brief voorlezen die de heilige
Vader, door Mgr. Jacobini aan hem had laten schrijven over deze aangelegenheid.
Zoals wij gezien hebben stelde hij hem twee dingen voor ofwel de persoon aandui-
den die Don Bosco geschikt oordeelde om hem op te volgen ofwel iemand aanduiden
die terstond de titel van plaatsvervanger met recht van opvolging zou ont-
vangen. Don Bosco ging dus verder: - "Ik heb aan de heilige Vader een plaats-
vervanger met recht van opvolging voorgesteld maar ik heb alles in handen van
Zijne Heiligheid gelaten. Aan deze plaatsvervanger zal ik alle macht laten en
alle verantwoordelijkheid, want, ik herhaal het, tot heden toe bestond een der-
gelijke verantwoordelijkheid niet. Hij zal dan zelf een andere prefect aanstellen
en ik zal mij terugtrekken. Ik zal met mijn plaatsvervanger spreken maar hij zal
ex officio met de medebroeders spreken en ze bevelen geven.
We weten niet door wie hij de brief aan de heilige Vader liet schrijven.
Zeker niet door Don Berto want deze zou er het origineel van bewaard hebben.
Misschien vernietigde Don Bosco het en omdat hij niet wilde dat de zaak buiten
het Hoofdkapittel bekend werd, gaf hij opdracht aan Don Cagliero aan wie hij
de brief van Mgr. Jacobini ook gegeven had. De brief van Don Bosco werd over-
handigd aan kardinaal Alimonda die hem op 27 november door kardinaal Nina aan de

21.9 Page 209

▲back to top


- XVII/207 -
paus liet overhandigen. In de brief gaf hij de naam op van Rua maar op de verga-
dering van het Kapittel had hij er niets over gezegd, ongetwijfeld omdat hij
vooral de goedkeuring wilde hebben van de paus. "Vorige donderdag" schreef kardi-
naal Nina op 30 november aan kardinaal Alimonda: - "heb ik de brief van Don
Bosco samen met die van Uwe eminentie aan de heilige Vader overhandigd. Zijn
Heiligheid was uiterst tevreden en gerust toen hij vernam dat er goed voorzien
was in de toekomst van het Salesiaans Instituut, door de leiding toe te vertrou-
wen aan Don Rua, wanneer Don Bosco er niet meer zou zijn. God moge hem nog
vele jaren bewaren. Met het oog hierop heeft de heilige Vader mij de opdracht
gegeven hem een bijzondere apostolische zegen te laten geworden." Over dit alles
lichtte de aartsbisschop Don Bosco in. Daarom schreef hij op 19 december op-
nieuw aan kardinaal Nina over de zaak van de plaatsvervanger: "En vooreerst moet
ik u bedanken voor uw laatste brief waarin u zo goed was mij mee te delen dat de
heilige Vader de benoeming van die goede Don Rua tot vicaris-generaal van de
zeereerwaarde Don Bosco aanvaard had, met het recht hem op te volgen in het
bestuur van de Salesiaanse Congregatie. Over het goede nieuws en nog veel meer
over de apostolische zegen door Uwe Eminentie meegedeeld, hebben Don Bosco en de
zijnen zich zeer verheugd en betuigen hiervoor hun dank aan hun geliefde bescher-
mer.
Don Bosco haastte zich niet de zaak openbaar te maken. De heilige Va-
der had geen tijdsgrens opgelegd noch aanbevolen. Anderzijds placht Don Bosco
belangrijke beslissingen door een proeftijd te laten voorafgaan. Wanneer hij
dan voor Don Rua de sfeer van zijn werkzaamheid verruimde zonder er de echte re-
den van op te geven, bereidde hij de harten van zijn medebroeders er op voor
die beschikking te aanvaarden. Inmiddels liet Don Bosco de gedachte ingang
vinden dat het noodzakelijk was dat Don Rua in vele zaken zijn plaats zou
innemen en herhaalde dit steeds meer waarbij hij als reden zijn gezondheidstoe-
stand en de noodzaak langzamerhand alles te regelen, aan hen opgaf.
Zo verliep er een jaar. Don Bosco ging toen over tot de officiële benoe-
ming eerst in het Hoofdkapittel en later mondeling voor zijn medebroeders van
het Oratorio en tenslotte door een omzendbrief aan al de huizen.
Ziehier wat hij tot zijn Kapittel zei op 24 september 1885: - "Wat ik
u te zeggen heb kan tot twee zaken herleid worden. De eerste zaak betreft
Don Bosco die nu reeds half gestorven is en die het nodig heeft dat iemand hem
vervangt. De andere zaak heeft betrekking op de vicaris-generaal die zich
bezig zal houden met de zaken die Don Bosco deed en zich zal belasten met al-
les wat nodig is voor de goede gang van zaken in de Congregatie. Ik ben er
van overtuigd dat hij deze dienst zal aanvaarden, dat hij bij het behandelen van
de zaken steeds gewillig zal luisteren naar het oordeel van Don Bosco en van
zijn medebroeders en dat hij niets anders zal beogen dan de Vrome Salesiaan-
se Sociëteit te hulp te komen, zodat mijn dood in niets de orde van de Con-
gregatie zal wijzigen. Daarom dient de Vicaris er voor te zorgen dat de tradi-
ties die wij nu in ere houden ongerept blijven. Dit werd door de heilige Vader
dringend aanbevolen. Tussen de traditie en de regel is er dit onderscheid dat de
traditie leert op welke manier de regel uitgelegd en toegepast moet worden. Het
is noodzakelijk er voor te zorgen dat, na mij, de tradities onderhouden en be-
houden blijven door hen die ons zullen opvolgen.

21.10 Page 210

▲back to top


- XVII/208 -
Mijn vicaris-generaal in de Congregatie zal Don Michele Rua zijn. Dit is de me-
ning van de heilige Vader die mij dit door Mgr. Jacobini geschreven heeft. Omdat
hij wenste aan Don Bosco alle mogelijke hulp te verschaffen, heeft hij mij ge-
vraagd wie mij zou kunnen vervangen. Ik heb geantwoord dat ik de voorkeur schonk
aan Don Rua, omdat hij in tijdsorde één van de eerste leden van de Congregatie
is, omdat hij reeds vele jaren dit ambt uitoefent en omdat deze benoeming door
al zijn medebroeders aanvaard zal worden. Niet lang geleden antwoordde Zijne Hei-
ligheid via zijn Eminentie Kardinaal Alimonda: Dat is in orde waardoor hij dus
zijn goedkeuring aan mijn keuze hechtte. Van heden af zal Don Rua mij dus in al-
les vervangen en wat ik mag doen, mag ook hij doen want hij bezit de volmacht van
de Algemeen Overste: aanneming, inkleding, keuze van een secretaris, afvaardi-
gingen, enz. enz. Maar wanneer ik Don Rua tot mijn vicaris benoem dan moet hij
afstand doen van zijn opdracht van prefect van de Congregatie. Daarom maak ik
gebruik van de regel die mij dit toestaat en benoem ik tot prefect van de Con-
gregatie, Don Celestino Durando, tot nu toe raadslid voor de studies."
Toen ze dit gehoord hadden maakten Don Rua, Don Durando en andere leden
van het Kapittel de opmerking dat aan paragraaf 2, hoofdstuk III van afdeling I
van de beslissingen van het tweede Algemeen Kapittel er een tijdelijke wijzi-
ging moest worden aangebracht, nl. de eerste zin van die tweede paragraaf, die
aldus luidde: "De prefect van de Sociëteit is volgens onze constituties, de
persoon die de Algemeen Overste vervangt. Hij vervangt hem in zowel het gewone
bestuur van de Sociëteit bij afwezigheid van de Algemeen Overste, als in de za-
ken waarvoor hij een speciale opdracht gekregen zal hebben." Er werd voorge-
steld deze zin aldus te wijzen: "De prefect van de Sociëteit is de persoon die
de Algemeen Overste en zijn vicaris vervangt in het gewone bestuur enz." Het Ka-
pittel keurde deze toevoeging goed.
Don Bosco nam dan opnieuw het woord. Als raadslid voor de studies in de
plaats van Don Durando wordt benoemd Don Francesco Cerruti, directeur van het
huis van Alassio en Inspecteur van de Inspectie van Ligurië. Don Rocca zal de
volledige directie van het college hebben. Don Cerruti zal het ambt van inspec-
teur van Ligurië behouden, omdat hij veel betrekkingen heeft met de schoolover-
heid en de burgerlijke gezagdragers van Alassio en van de provincie en omdat hij
vele zaken om handen heeft die afgehandeld moeten worden. Zodra hij kan, zal hij
zich in het Oratorio vestigen. Er dient te worden aangestipt dat deze wijzigingen
maar zullen blijven bestaan tot het tijdstip waarop het Algemeen Kapittel zal
worden gehouden. Dit zal, volgens de regels, de leden van het Hoofdkapittel be-
noemen. - Tenslotte gaf hij secretaris Don Lemoyne opdracht de rondzendbrief op
te stellen waarin de officiële mededeling van de benoeming van de nieuwe vicaris-
generaal zou gedaan worden.
Aan de medebroeders van het Oratorio werd de mededeling gedaan op het
feest van de Onbevlekte. Die avond hield Don Bosco voor hen een conferentie in
het koor van de kerk van Maria, Hulp der Christenen. Eerst echter las Don Fran-
cesia de rondzendbrief voor die voor alle huizen was klaargemaakt en dan sprak
Don Bosco over wat anders, We weten niet of hij nog commentaar uitbracht op de
rondzendbrief.

22 Pages 211-220

▲back to top


22.1 Page 211

▲back to top


- XVII/209 -
Op deze brief verscheen voor de eerste maal het officiele wapen of de officiele
zegel van de Congregatie.(1) De brief was gedrukt met de datum van "Allerheili-
gen 1885" maar later werd hij ingehouden omdat Don Bosco hem nogmaals wilde le-
zen en er nauwkeurige verbeteringen in aanbrengen. Dan kreeg hij zijn definitie-
ve datum: "Feest van de Onbevlekte Ontvangenis van de Allerheiligste Maagd 1885"
en werd hij als volgt gedrukt:
"
Mijn beste zonen in Jezus Christus,
"
"
Omdat ik door allerlei ongemakken geplaagd word en ik iedere
" dag mijn krachten voel slinken, voelde ik reeds geruime tijd de nood-
" zaak iemand te hebben als verlichting en steun bij het volbrengen van
" de zending die de goddelijke Voorzienigheid mij toevertrouwd heeft.
" Ik zag dat het noodzakelijk was dat iemand mij doeltreffend zou hel$
" pen bij het vervullen van mijn verschillende bezigheden, een persoon
" die ook zou worden belast met alles wat onontbeerlijk is voor de goe-
" de ontwikkeling van de Vrome Sociëteit van de H. Franciscus van Sales.
" Met deze bedoeling heb ik er daarom aan gedacht een vicaris te kiezen
" die mij zou vervangen, een vicaris die als speciale taak zou hebben,
" dat de tradities die wij tot heden toe onderhouden hebben, gaaf zou-
" den worden gehandhaafd. Ik heb het over de tradities die als prak-
" tische normen gelden bij het verstaan, het uitleggen en het trouw in
" praktijk brengen van de regels, zoals ze definitief door de Kerk wer-
" den goedgekeurd en zoals ze de geest en het leven van onze Vrome Socië-
" teit vormen. Het is immers mijn levendige wens dat, wanneer het uur
" gekomen zal zijn waarop ik van het leven naar de eeuwigheid zal over-
" gaan onze zaken door niets gestoord of veranderd worden.
"
Enkele tijd geleden, toen ik over dit plan aan het nadenken was,
" schreef de opperherder mij uit eigen beweging door Zijne Eminentie Mgr.
" Domenico Jacobini, aartsbisschop en vroeg mij wie onder onze broe-
" ders geschikt zou zijn om mij te vervangen bij het bestuur van de Vrome
" Sociëteit. Ik dankte de Heilige Vader voor zijne welwillendheid en
" stelde Don Michele Rua als mijn vicaris voor omdat hij in tijdsorde
" een van de eerste leden van de sociëteit is, omdat hij sedert vele
" jaren in aanzienlijke mate dit ambt vervult en tenslotte omdat deze
" benoeming de volledige instemming van al onze medebroeders zal hebben.
" De heilige Vader gewaardigde zich mij enkele weken geleden door be-
" middeling van onze zeer beminde aartsbisschop te laten weten, dat dit
" voorstel zijn volledige goedkeuring had. Daarom beminde zonen, heb ik
" veel gebeden tot de Gever van alle goed, heb ik licht gevraagd aan de
" Heilige Geest en speciale bescherming aan de Maagd Maria, Hulp der
" Christenen en aan onze patroon, de H. Franciscus van Sales en heb ik,
" met de bevoegdheid mij verleend door de opperherder van de Heilige Kerk,
" tot mijn vicaris-generaal benoemd Don Michele Rua, op dit ogenblik
" prefect van onze Vrome Sociëteit. Van heden af dus zal hij mij
(1) Cfr. hoofdstuk XIV, blz. 276.

22.2 Page 212

▲back to top


- XVII/210 -
" vervangen en volledig het bestuur van onze Vrome Sociëteit overnemen;
" alles wat ik kan doen, zal hij ook kunnen met volmacht in alle priva-
" te en publieke zaken, die op onze Sociëteit betrekking hebben en over
" al het personeel waaruit ze is samengesteld. Ik ben er zeker van dat
" de nieuwe vicaris met het behandelen van gewichtige zaken altijd de
" welwillende adviezen en raadgevingen die hem gegeven worden, zal aan-
" vaarden.
"
Aan u dan, mijn beminde zonen, beveel ik aan dat u hem steeds
" de volledige gehoorzaamheid zult betuigen, die u steeds betuigd hebt aan
" hem die u uw vader noemt en die u met vaderlijke liefde bemint. Ik hoop
" dat de gehoorzaamheid die u mij tot heden toe bewezen hebt steeds mijn
" troost zal blijven.
"
Ten gevolge dan van deze keuze laat ik u ook nog weten dat ik,
" gebruikmakende van de bevoegdheid mij door onze Regel verleend, tot
" prefect van de Vrome Salesiaanse Sociëteit benoem D. Celestino Durando.
" Hij wordt ontlast van het ambt van studieleider, dat hij tot heden toe
" bekleedde, terwijl ik in zijn plaats in dit ambt van studieleider van
" onze Sociëteit uitverkies en benoem Don Francesco Cerruti, op dit
" ogenblik inspecteur van de inspectie van Ligurië en directeur van het
" college van Alassio. Hij zal trouwens het ambt van inspecteur nog be-
" houden zolang wij geen nieuwe schikkingen getroffen hebben.
"
Wat onze missies van Zuid-Amerika betreft, stel ik Mgr. Giov.
" Cagliero tot mijn pro-vicaris aan met volledig gezag over al het per-
" soneel en over alle huizen en inspecties van die gebieden.
"
Bij deze gelegenheid meen ik u genoegen te doen door u mee te
" delen dat mijn gezondheidstoestand iets verbeterd is. Dit schrijf ik
" toe aan uw liefdevolle gebeden. Ik dank u van harte en ik geef u de ver-
" zekering dat de weinige kracht en de weinige dagen die de barmhartige
" God zich zal gewaardigen mij nog te verlenen, naar mijn bedoeling,
" volledig besteed zullen worden aan het voordeel van onze Congregatie
" en tot nut van onze zielen.
"
De Heer zegene de nieuwe vicaris, de andere oversten en al on-
" ze medebroeders. Hij zorge ervoor dat wij allen steeds één hart en één
" ziel zouden zijn bij het bevorderen van de glorie van onze hemelse Va-
" der en de heiliging van onze zielen.
"
Feest van de Onbevlekte Ontvangenis van de Allerheiligste
" Maagd, 8 december 1885.
"
u zeer toegenegen in Jezus Christus
"
Priester Gio. Bosco.(1)
Don Rua had echter niet zo lang gewacht om het ambt van vicaris op zich
te nemen. Omstreeks half oktober had hij een kamer betrokken in de buurt van die
(1) Op deze brief volgden twee nota's: "Nota 1. De directeurs van de afzonderlijke huizen
zullen deze brief voorlezen op de eerste conferentie die ze voor onze beminde medebroe-
ders zullen houden. - Nota 2. Ik herinner hier aan wat ik reeds bij andere gelegenheden
aanbevolen heb: bij het sturen van brieven en in al de andere publieke of private ge-
schriften waarin niet gesproken wordt over betrekkingen met de geestelijke overheden
mag men nooit de titels van onze Congregatie gebruiken maar enkel de burgerlijke titels
zoals directeur doctor leraar onderwijzer prefect enz. Wanneer aldus de missionarissen
van Amerika naar Europa schrijven aan een medebroeder zullen ze niet de titel van pater,
maar wel die van priester of mijnheer gebruiken.

22.3 Page 213

▲back to top


- XVII/211 -
buurt van die van Don Bosco, waarin vroeger Don Berto werkte. Hierover toon-
de Don Bosco zich zichtbaar zeer tevreden en opgelucht.(1)
Don Rua was 48 jaar en had er hiervan wel 40 met Don Bosco doorge-
bracht. Omdat hij al 30 jaar vertrouwelijk met Don Bosco omging, zeer ge-
hecht was aan zijn persoon, even goed als wie ook bekwaam was hem te begrij-
pen, besloten was heel zijn leven door te brengen om hem in zijn zending te
helpen, scheen hij allen de meest geschikte persoon die men in de Congregatie
kon aantreffen om dit ambt te bekleden. Men zag dan ook hoe hij zich ont-
deed van de uiterlijke gestrengheid die tot dan toe van hem gevraagd was door
de verplichtingen van zijn opdracht als prefect, om zich te bekleden met
de beminnelijkheid van hem die nu de verplichting had op waardige wijze de
persoon van de vader te vertegenwoordigen. Don Bosco zelf bereidde hem
hierop voor door zijn raadgevingen. Eens was hij met verscheidene van de belang-
rijkste oversten aan het spreken toen hij zei: "Vannacht droomde ik dat ik
mij in de sacristie bevond en wilde biechten. Ik zag Don Rua daar neergeknield
maar ik durfde hem bijna niet benaderen omdat ik vreesde dat hij te streng
zou zijn." Allen keerden zich glimlachend tot Don Rua en zeiden: "Bravo,
bravo! Zelfs Don Bosco schrik inboezemen." Ook hij lachte maar in de woorden
van Don Bosco zag hij meer dan een grap, nl. een uitnodiging om zich van alle
overgebleven gestrengheid te bevrijden.(2)
Er kwamen weldra brieven met gelukwensen vanwege de meeste representieve
medebroeders van de Congregatie
Don Bellamy, die op 15 december vanuit Parijs aan Don Rua schreef drukte
het algemene gevoelen zeer goed uit: "De dag van de Onbevlekte Ontvangenis was
voor onze Vrome Sociëteit steeds een gelukkige dag. Dit jaar heeft onze goede
Moeder ons als geschenk een nieuws gegeven dat door alle Salesianen aanvaard is
geworden als het kostbaarste, het dierbaarste, het meest begeerde van alle ge-
schenken. Ik bedoel uw officiële benoeming tot de moeilijke maar aangename op-
dracht de vader te zijn van onze Vrome Sociëteit (...). Dit was voor ons een
nieuw bewijs dat de Heer ons bemint, het was een nieuwe aansporing om steeds
meer te werken omdat wij nu niet meer bang moeten zijn voor de toekomst, nu wij
ons in de vaderlijke, sterke en heilige handen bevinden van hem die door allen
beschouwd werd als een tweede Don Bosco, als de Salesiaanse regel in persoon, als
de vorm van iedere goede en echte Salesiaan."
De gunstige stemming van de eerste maanden bleef volledig ook na Don Bos-
co's dood. Dit blijkt uit het feit dat al de kiezers eenstemmig Don Rua verkozen
om zijn hele erfenis op zich te nemen. In werkelijkheid was de verkiezing hele-
maal onnodig maar hoe en waarom ze gedaan werd, zullen we in het laatste boekdeel
vertellen.
(1) Brief van Don Lazzero aan Mgr. Cagliero Turijn. 23 oktober 1885.
(2) G.B. Francesia, Don Michele Rua blz. 89.

22.4 Page 214

▲back to top


- XVII/212 -
HOOFDSTUK XI
DE EERSTE SALESIAANSE BISSCHOP
In het vorig deel hebben wij de oprichting verhaald van een apostolisch
vicariaat in Noord-Patagonië en van een apostolische prefectuur in Zuid-Pata-
gonië en Vuurland met de benoeming van hun respectieve titularissen. We zullen
nu verder gaan met het verhaal van de gebeurtenissen die volgden op dit feit dat,
onze Congregatie tot eer strekt, nauwelijks tien jaar na de canonieke
goedkeuring.
De eerste belangrijke daad van de nieuwe apostolische pro-vicaris,
Don Cagliero en door de nieuwe apostolische prefect, Don Fagnano, was een waardig
protest tegen een beschikking in Italië ten nadele van de katholieke missies.
In januari 1884 was er door het Hof van Cassatie te Rome een definitief arrest
geveld waarbij de overdracht van de onroerende goederen van de Heilige Congrega-
tie van de Propaganda aan de wet onderworpen verklaard werd. Dit was een aan-
slag op de waardigheid en op de vrijheid van de Heilige Stoel, omdat de Propa-
ganda een edel werktuig was voor de verspreiding van het Evangelie in de wereld
en het arrest rechtstreeks het pausdom trof in zijn apostolische actie en in het
gebruik van de middelen die er betrekking op hadden. De documenten van de stich-
ting beschouwen inderdaad de Propaganda als een uitvloeisel van het opperste
apostolische ambt en daarom wordt zij in de sfeer van haar werkzaamheid be-
schouwd als een duidelijk kosmopolitische instelling en is haar patrimonium
het eigendom van de grote katholieke familie. Het was dus onduldbaar dat men haar
wilde onderwerpen aan de particuliere wetten van een afzonderlijke regering en
aan het oordeel van een plaatselijke rechtbank, waarin verklaard werd dat zij
onbekwaam was juridisch iets te bezitten en waarbij zij van haar goederen beroofd
werd. Nu waren er twee aspecten aan deze zaak: een van diplomatieke en een van
godsdienstige aard. Om het eerste aspect stuurde de Staatssecretarie een nota
aan de nuntiussen bij de Europese regeringen, terwijl vanwege het tweede aspect,
de Propaganda zelf een verslag toestuurde aan de bisschoppen van heel de ka-
tholieke wereld. Tenslotte, liet de paus op 2 maart, verjaardag van zijn ge-
boorte en van zijn kroning, een veroordelende stem horen voor het heilig college
van kardinalen, die bij hem gekomen waren om hun wensen en hun huldeblijken aan
te bieden.
Van alle kanten stuurden de bisschoppen blijken van aanhankelijkheid naar
de Heilige Stoel, maar het waren vooral de geestelijke missieoversten die hun
protest verhieven. De nieuwe Salesiaanse prelaten-missionarissen hadden het recht

22.5 Page 215

▲back to top


- XVII/213-
en de plicht hun solidariteit met hen te betuigen. Don Cagliero maakte het do-
cument klaar, liet het ook door Don Fagnano ondertekenen en stuurde het op 1
juni aan Kardinaal Simeoni, de Prefect van de Propaganda. In de aanhef betreur-
de hij niet enkel het nadeel voor de godsdienst en de beschaving, maar tevens de
vernedering van zijn vaderland, Italië, dat zo ernstig zou inboeten aan prestige
en invloed in het buitenland.
Don Cagliero moest naar zijn missie vertrekken met de titel van pro-vica-
ris maar niet van bisschop. Eerst later zou hij tot de bisschoppelijke waardig-
heid worden verheven. Don Bosco echter, koesterde de hoop hem naar Amerika te
zenden met de bisschoppelijke titel en, zoals we zullen zien, bewezen de feiten
die er onmiddellijk op volgden en andere latere feiten dat dit een wijze raad
was. Dit plan werd dan het onderwerp van een gesprek dat hij had met de kardi-
naal-aartsbisschop. Deze was reeds te Rome lid geweest van de commissie van kar-
dinalen, belast met het onderzoek van het ontwerp over het vicariaat en de pre-
fectuur. Hij zelf was ook overtuigd dat het paste dat Don Cagliero direct de
bisschopswijding zou ontvangen. Zo had hij vanzelfsprekend vrije baan om zich
met de zaak bezig te houden en aan de Heilige Vader om die gunst te verzoe-
ken. Dit deed hij in een brief van 26 september. Om drie redenen smeekte hij
de Paus om deze gunst als een genoegen aan Don Bosco, als een eer voor de
Congregatie en omdat de uitverkorene met meer gemak en meer doeltreffendheid zou
kunnen optreden in de uitoefening van zijn gewijd ambt. Zoals dit toen vereist
werd door het gebruik, stelde Alimonda alles aan de kardinaal-beschermheer ter
hand en liet hem er over oordelen of het, al dan niet, opportuun bleek de aan-
vraag in te dienen.
Kardinaal Nina was van oordeel dat de zaak opportuun was en de uitslag ze-
ker. Daarom bracht hij het smeekschrift dadelijk over aan de prefect van de Pro-
paganda voor de vereiste aanbieding. Onderweg stiet men tijdelijk op een klip om-
dat kardinaal Ferrieri, de prefect van de congregatie van bisschoppen en regu-
liere geestelijken, er zich met alle krachten tegen verzette. Hij was er nog
steeds van overtuigd dat de Vrome Salesiaanse Sociëteit een precair bestaan leid-
de en dat zij bij de dood van Don Bosco ontbonden zou worden. Maar Zijne Eminen-
tie Nina herhaalde volentibus et nolentibus dat men om twee redenen tot het
tegenovergestelde moest besluiten, nl. de wonderbare uitbreiding van de Salesi-
anen en het goede dat ze onbetwistbaar bewerkten. Een beetje later kon hij er nog
een derde argument aan toevoegen, nl. een geval dat enig was in de geschiedenis
van de kloosterorden: bij het leven van de stichter bestond er reeds een vol-
ledig akkoord over de keuze van de persoon die hem zou opvolgen.
Nadat deze hinderpalen gemakkelijk overwonnen waren, zou het antwoord van
Rome niet lang op zich laten wachten en zou het zeker voldoening schenken. Zowel
Kardinaal Nina als Mgr. Jacobini, de secretaris van de Propaganda haastten zich
dit aan Mgr. Alimonda mee te delen. Op 9 oktober schreef Mgr. Jacobini aan
laatstgenoemde: "Gedurende de audiëntie van zondag jl. hoorde de Heilige Vader
het verzoek van Don Bosco en stemde er in toe de bisschoppelijke waardigheid te
verlenen aan Don Cagliero, de nieuwe apostolische pro-vicaris in Patagonië. Ik
meen dat het nodig zal zijn hem het pro te ontnemen maar ik zal hier later met de

22.6 Page 216

▲back to top


- XVII/214 -
kardinaal prefect over spreken. Ik verzoek u dit ter kennis te willen brengen van
onze goede Don Bosco die hierover uiterst tevreden zal zijn. Indien ik mij dit
verstouten mag, verzoek ik u van mijnentwege aan Don Bosco mijn vreugde te wil-
len betuigen voor de nieuwe eer die het Oratorio te beurt valt.
Na, deze officieuze mededeling kwam de officiële vanwege Kardinaal Sime-
oni aan Alimonda en aan Don Cagliero. Aan de eerste zei hij dat de Heilige Va-
der zich gewaardigd had toe te stemmen daarbij rekening houdend met de aanvraag
door Zijne Eminentie gedaan en met de verdiensten van Don Bosco, aan de tweede
liet hij weten dat de bedoeling van deze bevordering hierin lag dat zijn hogere
macht en waardigheid zijn werk doelmatiger en voordeliger voor de missie zou
maken. Don Cagliero voldeed aan zijn verplichting zijn dank uit te spreken aan
Mgr. Jacobini, aan de twee kardinalen Simeoni en Nina en aan de Heilige Vader.
Bij breve van 30 oktober meegedeeld door de kardinaal-prefect van de
Propaganda, benoemde de paus Don Cagliero tot titelvoerend bisschop van Mágida en
publiceerde daarna, zijn benoeming op het consistorie van 13 november. Op die-
zelfde dag kondigde Don Bosco officieel de verkiezing aan en de veranderingen
die ze meebracht aan het Hoofdkapittel. Het vertrek van Mgr. Cagliero naar Ameri-
ka liet de plaats van catechist van de Congregatie open, maar Don Bosco wilde hem
niet van dit ambt ontlasten voor het aanstaande Algemeen Kapittel van 1886. Voor
het afhandelen van de zaken was het aanvankelijk zijn wens Don Francesia hiermee
te belasten maar later oordeelde hij dat het beter was hem hiervoor te doen ver-
vangen door Don Barberis, de novicemeester. Zoals we nog zullen zien bestonden
er redenen toe dat Monseigneur om politieke motieven, na een kort verblijf in
Argentinië, genoodzaakt zou worden terug te keren naar Italië.
De bisschoppelijke zetel van Mágida, zoals dit doorgaans gezegd en ge-
schreven wordt of van Mágido, zoals de naam voorkomt in de officiële documenten,
was in de oudheid de suffragane bisschopszetel van Perge in Pamfilië, een pro-
vincie van Klein-Azië. Opgericht in de Vde eeuw had hij tot in de IXde eeuw
befaamde bisschoppen. Dan werd hij meegesleept in het Oosters schisma en zo bleef
enkel, zoals in vele andere gevallen, de bisschoppelijke titel over. De laatste
titularis hiervan was Mgr. Bernardino Caldaioli geweest, die er in 1883 aan ver-
zaakt had om het bestuur van de kerk van Grosseto op zich te nemen.
Een eerste Salesiaanse bisschop, een zoon van het Oratorio, in de meest
uitgebreide betekenis van het woord, was bijna een plechtige bevestiging van de
doeltreffendheid van het opvoedingssysteem van Don Bosco. Enkel een opvoeder als
Don Bosco kon uit een zo uitbundige natuur die geen juk verdroeg en in een milieu
dat zo arm was aan materiële luxe een zo ijverige herder van de kerk kweken. Ge-
boren te Castelnuovo d'Asti in januari 1838 verloor hij zijn vader toen hij nog
een kind was en werd hij door zijn moeder in 1851 aan Don Bosco toevertrouwd.
Dat jaar had Don Bosco zich naar Castelnuovo moeten begeven voor de preek van

22.7 Page 217

▲back to top


- XVII/215 -
Allerzielen en had hem toen voor de eerste maal ontmoet, toen hij hem, gekleed
als misdienaar naar de kansel begeleid had. Na de preek had zijn schrandere blik
in de sacristie bemerkt dat de jongen hem stilzwijgend bekeek alsof hij hem
iets wou vragen en er de moed niet toe had. Hij zelf sprak hem dan aan en
zei: Je wil me iets zeggen, nietwaar?
"Ja, Mijnheer", antwoordde de jongen dadelijk. "Ik zou met u mee willen
naar Turijn om mijn studies voort te zetten en priester te worden."
"Goed, je zal met mij meegaan. Mijnheer de deken heeft mij reeds over
jou gesproken. Zeg aan je moeder dat ze vanavond met jou naar de pastorie moet
komen en daar zullen we alles regelen."
Zijn moeder bracht hem er naartoe. Don Bosco die haar kende, zei haar al
schertsend: - "Mijn brave Teresa, is het waar dat u mij uw zoon wilt verko-
pen?"
"Absoluut niet!" riep de brave vrouw uit. "Te Castelnuovo verkoopt men
de kalveren, maar de kinderen geeft men."
- "Als u hem geeft is het nog beter", hernam Don Bosco. "Maak een bundel-
tje kleren en linnen klaar en morgen zal hij met mij meegaan."
Hij bracht hem naar Valdocco, liet hem het gymnasium doen, gaf hem het
geestelijk kleed en stuurde hem naar de klassen van het seminarie van de aarts-
bisschop voor de studies van wijsbegeerte en godgeleerdheid. Zeer actief nam de
jonge geestelijke de leiding van de sacristie, de muziek, de gymnastiek en de
catechismuslessen. Toen hij nog jonge geestelijke was, werd hij door de leden van
de ontluikende Congregatie gekozen om deel uit te maken van het Hoofdkapittel.
In 1862 priester gewijd liet hij zich niet verlokken door winstgevende betrekkin-
gen, maar besloot altijd bij Don Bosco te blijven. Hij volgde de leergang van
moraalcasuïstiek onder de leiding van zijn streekgenoot Don Bertagna, haalde zijn
doctoraat in godgeleerdheid aan de koninklijke universiteit van Turijn en do-
ceerde moraal en hermeneutiek in het Oratorio. Inmiddels preekte hij met vu-
righeid Gods woord, hoorde biecht en onvermoeid componeerde en voerde hij mu-
ziek uit. We hebben gezien hoe hij in 1875 aan het hoofd stond van de eerste ex-
peditie van Salesianen naar Argentinië, waar hij gedurende zijn tweejarig ver-
blijf vijf huizen stichtte en het terrein voorbereidde voor de missie naar Pa-
tagonië. Hij werd teruggeroepen naar Turijn, nam de directie op zich van het
Instituut van de Dochters van Maria, Hulp der Christenen, en doorliep heel Italië
als visitator van de Congregatie waar hij in naam van Don Bosco onderhandelde
over de stichting van huizen. Met hetzelfde doel begaf hij zich ook tweemaal
naar Frankrijk, driemaal naar Spanje en eens naar Portugal. Daarom was hij wat
men vandaag de dag, in de beste zin van het woord noemt "een man met ervaring".
Toen hij tot bisschop gekozen was, werd hij door nieuwsgierigheid gekweld.
Ongeveer dertig jaar tevoren, in 1855, zaten zes jonge geestelijken rond Don Bos-
co aan tafel en, al schertsend, spraken ze met hem over hun toekomst. Don Bosco
zei: - "Een van jullie zal bisschop worden." De jonge geestelijken waren: Anfos-
si, Cagliero, Francesia, Reviglio, Rua en Turchi. Allen namen de zaak al lachend

22.8 Page 218

▲back to top


- XVII/216 -
op omdat hun nederige sociale positie en de nog bescheiden positie van Don Bosco
en van het Oratorio elke waarschijnlijkheid scheen uit te sluiten dat aan één
van hen die hoge eer te beurt zou vallen. En in die tijd dacht niemand aan bui-
tenlandse missies. Maar een woord van Don Bosco kon men niet licht verge-
ten. Daarom verlangde Don Cagliero vurig te weten wat er verborgen ging onder
deze lang geleden uitgesproken voorzegging, die in zijn persoon bewaarheid werd.
Hij vroeg Don Bosco hierover en deze antwoordde hem dat hij het hem zou zeggen
daags voor zijn bisschopswijding. En die avond onthulde hij hem het geheim op
zijn kamer.
Het feit ging terug tot 1854, toen de jonge Cagliero bij het verplegen van
cholerazieken, tyfus opgedaan had. Zijn toestand liet geen greintje hoop meer
over. Don Bosco ging bij hem binnen om hem voor te bereiden op een goede dood,
maar hij bleef op de drempel staan, want een onverwachte verschijning hield zijn
blik geboeid. Een glanzende duif met een olijftak in haar bek vloog heen en weer
door de kamer tot ze zich naar het bed van de zieke begaf, boven zijn hoofd
stilhield, zijn lippen met de groene blaadjes lichtjes aanraakte en ver-
dween onder het uitstralen van een verblindend licht. Daarop volgde dadelijk
een tweede visioen. De wanden werden wijder, een menigte mensen met vreemde en
wilde gezichten gingen in een kring rond de dekens staan en richtten hun ogen op
de stervende, alsof ze voor zijn lot vreesden. Twee figuren beheersten vooral
al de anderen. Het uitzicht van de ene was verschrikkelijk en zeer zwart, de an-
dere figuur had de kleur van koper, met atletische ledematen en een krijgshaf-
tige houding. Ook zij stonden gebogen bezorgd naar de jongen te kijken. Dit
alles gebeurde bliksemsnel en niemand van de aanwezigen bemerkte er iets van.
Don Bosco begreep dat voor Giovannino het laatste uur nog niet geslagen had.
In de duif meende hij de volheid van de priesterlijke genade te kunnen zien, in
de olijftak de predicatie van het evangelie van vrede, in de barbaarse gezichten
wilde volksstammen die moesten bekeerd worden. En nu had alles zich verwezen-
lijkt volgens zijn voorzeggingen. Mgr. Cagliero luisterde vertederd naar het
verhaal en dan verzocht hij Don Bosco dit gedurende het souper voor de over-
sten van het Kapittel te willen herhalen. Waar Don Bosco zag dat hij enig
goed kon doen, kon hij niet neen zeggen en stemde er dan ook in toe.(1)
De bisschopswijding werd vastgesteld op 7 december, zodat de nieuwe bis-
schop zijn eerste pontificale mis daags daarna zou kunnen opdragen op het feest
van de Onbevlekte. Om te zorgen voor kleren en benodigdheden riep Don Rua in een
gedrukte rondzendbrief de liefdadige bijstand in van de dames die de nieuwe pre-
laat kenden.(2) Ook de Algemene Overste van de Dochters van Maria Hulp der Chris-
(1) Alles wat we hier in enkele trekken zeggen, wordt in bijzonderheden verhaald door Don Lemoyne
in Mem. Biogr. boekdeel V. blz. 65 en volgende. Hij besluit zijn verhaal als volgt: "Wij hebben
deze bladzijden vanavond nog geschreven gedicteerd door Mgr. Cagliero." De twee kenmerkende
figuren droegen duidelijk de kentekens van mensen uit Vuurland en Patagonië.
(2) De rondzendbrief kwam onder de ogen van een vrijmetselaar die zo razend werd dat hij een
dolzinnige brief schreef. Dit is ook een document van het blinde antiklerikalisme uit de
19de eeuw, dat op zovele manieren Don Bosco en zijn werk dwarsboomde (zie Doc. 35 en 36).

22.9 Page 219

▲back to top


- XVII/217 -
Dochters van Maria, Hulp der Christenen, maakte de voornoemde brief tot haar
eigen rondzendbrief en droeg tot een ruimere verspreiding bij. Aan de voornaam-
ste weldoensters stuurde Don Bosco volgende gedrukte uitnodiging.
"
Geachte Dames,
"
"
Het is mij bekend hoe welwillend u zich steeds tegenover het
" Oratorio van de H. Franciscus van Sales getoond hebt en welke leven-
" dige belangstelling u nog altijd betoont voor alles wat er toe be-
" hoort.
"
Daarom heb ik het grote genoegen u ter kennis te brengen dat
" op zondag 7 dezer, omstreeks half acht 's ochtends in de kerk van
" Maria, Hulp der Christenen, de bisschopswijding zal plaats hebben
" van Mgr. Giovanni Cagliero.
" Hij was een leerling van het Oratorio en werd door Zijne heiligheid
" Leo XIII in het consistorie van 13 november jl. uitgeroepen tot bis-
" schop titularis van Mágida in Pamfilië en apostolisch pro-vicacaris
" van Noord-Patagonië.
"
De bisschopswijding zal gedaan worden door Zijne Eminentie
" Kardinaal Gaetano Alimonda onze zeer vereerde aartsbisschop met de
" assistentie van hunne Excellenties Mgr. Giovanni Battista Bertagna,
" titulair bisschop van Cafarnaum en Mgr. Emiliano Manacorda, bisschop
" van Fossana.
"
Indien u deze dienst zou kunnen bijwonen zou U mij hiermee een
" groot genoegen doen, maar indien uw bezigheden u dit zouden verhin-
" deren, verzoek ik u minstens de hartelijke uitnodiging ons te vereren
" door naar ons diner te komen omstreeks 12.30 uur te willen aanvaarden.
" 's Avonds omstreeks 18.00 uur zal er ook een korte academische zitting
" plaats hebben ter ere van de nieuwe bisschop.
"
Met de verwachting dat u onze vurige wens zult willen inwilligen
" u in ons midden te hebben op die heuglijke dag, dank ik u vooraf en
" terwijl ik u namens God en de Onbevlekte Maagd alle goeds toewens
" blijf ik met grote dankbaarheid en diepe verering.
"
"
uw zeer verplichte dienaar,
" Turijn, 3 december 1884.
Priester Giov. Bosco.
" N.B. Indien u bij ons kunt komen op het uur van het diner verzoek
"
ik u zo goed te willen zijn mij er kennis van te geven.
Een vierde bisschop was op de plechtigheid aanwezig, namelijk Mgr. de Ma-
cedo Costa, van Belem del Pará in Brazilië. Hij had zijn reis van Parijs
naar Rome onderbroken te Turijn voor een bezoek aan Don Bosco om hem hulp van
de Salesianen te vragen. Gebogen onder de last van haar tachtig jaar zag men
de moeder van de uitverkorene wenend aan de heilige ritus deelnemen terwijl
in de schemering van het priesterkoor zijn grote geestelijke vader de ontroerde
blikken van zijn talrijke vrienden en bewonderaars op zich vestigde. Hij zou ook
de aanwezigheid verlangd hebben van een peter en een meter. Hij had die eer aan

22.10 Page 220

▲back to top


- XVII/218 -
Graaf en Gravin Colle aangeboden (1) maar hun gezondheidstoestand verhinderde hen
deze lange reis te ondernemen.
Op het einde van deze indrukwekkende dienst, terwijl de kardinaal en
de vier bisschoppen, voorafgegaan door de clerus tussen twee dichte rijen
van mensen zich door de kerk naar de eerste sacristie begaven, kwam de wijdeling
uit de stoet en richtte zich naar de kant waar hij wist dat zijn moeder zich
bevond. Het oudje, ondersteund door een zoon en een kleinzoon, kwam hem tege-
moet en wou neerknielen, maar haar zoon voorkwam dat, trok het eerbiedwaardige
hoofd aan zijn borst en bracht ze voorzichtig, onder de ontroering van de
omstanders terug naar haar zitplaats. De gelukkige vrouw zou die grote vreugde
niet lang meer overleven want op Kerstmis schonk zij haar kloppend hart aan
God terug.
Don Bosco had zich moeizaam door de menigte een weg gebaand naar de twee-
de sacristie en met ontbloot hoofd kwam hij nader en knielde om de ring te kus-
sen. Monseigneur die de hand verborgen hield onder de plooien van zijn kleed,
omhelsde hem hartelijk. Een aandoenlijk tafereel: toen kon Don Bosco als eerste
de ring van de bisschop aan zijn lippen drukken. Van toen af betuigde Don Bosco
altijd tegenover Mgr. Cagliero dezelfde eerbetuigingen als tegenover de andere
bisschoppen door zijn ring te kussen en hem om zijn bisschoppelijke waardigheid
de voorrang te geven.
Vele genodigden namen die dag deel aan het feestmaal dat te zijner
eer gegeven werd. Onder de heildronken schijnt ons die van de Barnabiet
Pater Denza, een grote fysicus en sterrenkundige, waardig te worden herdacht.
Hij haalde uit zijn wetenschap een geniaal beeld. "Het scheen me toe",
zei hij, "dat ik mij gedurende het diner op mijn terras bevond bezig de he-
mel te bekijken. Ik keek naar een van de mooiste sterrenbeelden, die van
de Stier (2) met in de nabijheid de Plejaden en onderaan Argos. Welnu, de voor-
naamste ster van de Stier (Toro) zag ik voor mij in de persoon van zijn
eminentie de aartsbisschop van Turijn, de vier sterren die hem omringden de vier
excellenties, de hier aanwezige bisschoppen en de ster die men wegens de af-
stand met het blote oog moeilijk kan zien maar die toch zeer groot is,
stelt Don Bosco voor. De Plejaden betekenen de colleges van Don Bosco, het
eindeloze aantal van zijn leerlingen en van zijn Salesiaanse medewerkers en om-
dat hier en daar tussen de nevels enkele schitterende sterren te zien waren, zie
ik in hen de uitnemende directeurs van de colleges die hier naar het feest ge-
komen zijn. Tot slot is er het sterrenbeeld van Argo, zo genoemd naar de mythi-
sche expeditie van de Argonauten en vertegenwoordigd door Mgr. Cagliero. Hij
is tegelijkertijd een veroveraar als Jason en een musicus als Orfeus. Onver-
saagd trekt hij met de zijnen uit op een verovering waarvan het gulden vlies
slechts een flauw symbool is."
(1) Brief van 7 november 1884.
(2) Zinspeling op het schild van de stad Turijn.

23 Pages 221-230

▲back to top


23.1 Page 221

▲back to top


- XVII/219 -
In zijn antwoord op hen die een heildronk hadden ingesteld haalde de
gevierde een episode aan die wij voor onze geschiedenis aantekenen. - Twintig
jaar geleden - zei hij - kwam Don Bosco vergezeld van een negentigtal jon-
gens na een vermoeiende mars door Ligurië in het dorp Gavi aan. Daar vonden
zij een luisterrijk banket klaar staan hun aangeboden door een vrome kanun-
nik van Genua die te Gavi een deel van het jaar placht door te brengen. Bij
de schemering nam Don Bosco met zijn gezelschap afscheid en verwijderde
zich van het dorp. De vrome kanunnik wenste hem nog eens te zien en hem een
eind weegs te vergezellen, maar Don Bosco had zich al zo ver in de Orbavallei
begeven, dat hij en Don Giovanni Cagliero die hem vergezelden, tevergeefs
trachtte hem nog in te halen. Toen riep de vrome kanunnik uit dat hij de
providentiële Don Bosco nog wel eens zou zien, omdat in deze wereld slechts de
bergen elkaar niet ontmoeten. Welnu, deze vrome kanunnik is op dit ogenblik
Kardinaal Alimonda die na twintig jaar zich weer aan de zijde van priester Don
Bosco bevindt.(1)
Vanaf 1841 placht Don Bosco op het feest van de Onbevlekte voor zijn zo-
nen een conferentie te houden. Aanvankelijk verzamelde hij de jongens, dan
de catechisten, dan de jonge geestelijken en tenslotte de Salesianen naarmate
door de ontwikkeling van zijn instituut de enen de voorrang op de anderen
kregen. In 1884 waren de gedachten in het Oratorio in beslag genomen door de
feesten voor de bisschop en dit zowel voor, gedurende als na 8 december. Toch
wou hij niet verzaken aan de goede gewoonte en riep een vergadering samen
voor 13 december. Die avond omstreeks zes uur waren al de medebroeders bijeen-
gekomen in de spreekzaal bij de portiersloge. Don Bosco sprak eerst over de gro-
te gebeurtenis van de vorige week en liet zich dan meeslepen op de golf der her-
inneringen naar het verre begin van het Oratorio en kwam dan geleidelijk tot de
jongste tijd. In het begin was hij samen met zijn moeder Margherita alles: kok,
leermeester, ploegbaas, assistent. Een en dezelfde zaal deed dienst als school,
werkhuis, refter en slaapzaal. Dan kwamen de eerste helpers Don Rua, Don
Cagliero, Don Francesia, Don Durando en Don Lazzero. Er werden offers gebracht en
gewerkt in alle delen van het huis, in de Oratoria voor zon- en feestdagen. Dan
moest hij godgeleerdheid bestuderen voor zich zelf en de faculteit van de let-
teren aan de Universiteit vlogen om onderwijs te kunnen geven aan de anderen.
Eindelijk kwam hij tot de huidige staat van zaken. Er werd meer georganiseerd,
het was nu gemakkelijker de orde te handhaven dank zij de verstandige taakverde-
ling zodat studenten en vakleerlingen hun eigen oversten hadden. De onverbreek-
bare band om deze orde te bevorderen en in stand te houden is de heilige ge-
hoorzaamheid.
"Velen", zei Don Bosco, "komen bij mij en zeggen: Vader, ík word nu ont-
heven van die of die bezigheid, ik word nu naar een college gestuurd ver van uw
vaderlijke zorgen en ik heb een herinnering aan u nodig." En ik geef hun wat ik
(1) Dit was de laatste herfstwandeling en ook de langste die Don Bosco zijn jongens liet doen.
Dat gebeurde in 1864. Don Lemoyne wijdt er de hoofdstukken LXXIII LXXIV en LXXV van deel
VII aan. Hij maakt ook melding van dit feit. Over een andere kleine gebeurtenis voorge-
vallen te Cremolino zegt hij niets. Zie document 37.

23.2 Page 222

▲back to top


- XVII/220 -
het meest opportuun acht. Geloof mij echter, mijn zonen, onderhoud onze
heilige Regel! Dat is de beste en de grootste herinnering die uw arme en oude
vader u kan nalaten. De regel is goedgekeurd door onze Moeder de Heilige Kerk
die zich nooit kan vergissen. Wanneer we aan de Regel gehoorzamen, gehoorzamen
we onmiddellijk aan God. Hoevelen zijn er in de wereld die het geluk hebben
te kunnen zeggen: "Ik ben er zeker van dat ik op deze manier de zaligheid van
mijn ziel kan verzekeren?" Ik zal me niet ophouden bij het uiteenzetten van deze
punten die zo mooi en zo voornaam zijn dat ze voor zich alleen hele boekdelen
zouden opeisen. Mijn zwakke krachten zouden mij geen lange toespraak veroor-
loven. Anderzijds werden deze waarheden u al uitgelegd. Daarom zal ik beslui-
ten met een gedachte die mij zeer ter harte gaat. De apostel Sint-Jan, die toen
wel honderd jaar oud was, kon niet lang over de zaken van God spreken. Hij liet
zich dan naar de kerk brengen en herhaalde deze weinige woorden aan zijn leer-
lingen: Bemint elkaar. Eens vroegen zijn leerlingen hem: "En wanneer we dit
gedaan hebben, wat zullen we dan nog doen?" Bemint elkaar! herhaalde hij.
Maar de christenen die het moe waren altijd dezelfde raad van hem te horen,
verzochten hem nederig hun uit te leggen waarom hij aldus aandrong: "Omdat -
antwoordde de heilige apostel - wie het voorschrift van de liefde vervult, alles
gedaan heeft." Aldus zeg ik het ook aan u, mijn beste zonen. Bemin elkaar,
help elkaar liefdevol en moge het nooit gebeuren dat iemand wrok tegenover zijn
broeder zou hebben of hem in discretie zou brengen door niet passende woorden.
Wee hem die dat doet! Wij zijn verplicht aan onze broeder vergiffenis te
schenken, zoals wij wensen dat God ons onze zonden zou vergeven. En hoe zouden wij
kunnen herhalen: en vergeef ons onze schulden zoals wij vergeven aan onze schuldena-
ren, wanneer wij daarna in ons hart gevoelens van haat koesteren? Vergeten we de
woorden van Jezus Christus aan zijn apostelen niet: Men zal u als miin leerlin-
gen erkennen indien u elkaar zult liefhebben."
Gedurende de Kerstmisnoveen vertrok monseigneur naar Rome. Hij was al met
Mgr. Jacobini overeengekomen een audiëntie met de heilige Vader te hebben
tussen 20 en 22 december. Hij werd door de paus ontvangen op 22 december en
keerde zeer opgebeurd terug. Leo XIII toonde zich zeer welwillend tegenover hem
en herhaalde hem bovendien een aanbeveling voor Don Bosco: - Zeg aan Don Bosco
dat hij zich moet laten verzorgen, omdat zijn gezondheid waardevol is niet enkel
voor uw Congregatie, maar voor de hele Kerk.(1)
Teruggekeerd te Turijn verloor Mgr. Cagliero zijn tijd niet, maar ging
kerkelijke diensten verrichten en conferenties houden. Zo ging hij op 31 decem-
ber de kerk van Maria, Hulp der Christenen, te Nizza Monferrato inwijden. Hij
sprak tot de medewerkers in de kerk van Sint-Jan de Doper waar hij Don Bosco
verving. Hij sprak ook nog te Lu, Casale en elders.
Toen de dag van de afreis naderde en men zich koortsachtig met de voorbe-
(1) Summ. sup. virt. Nr. XIX par. 10.

23.3 Page 223

▲back to top


- XVII/221 -
voorbereidingen bezighield, was hij getuige van de onverstoorbare kalmte van
Don Bosco bij onvoorziene en hinderlijke gevallen. Op 24 januari 1885 zat hij
met hem aan het diner toen men op de speelplaats de kreet hoorde: - Brand! brand!
- Allen sprongen van tafel op en liepen naar de galerij, behalve Don Bosco die
zich niet bewoog. Het vuur had in het werkhuis de boekbinderij aangetast. In het
huis scheen het of de wereld aan het vergaan was: men liep, men schreeuwde, men
vluchtte naar alle kanten. Anderen gingen op zoek naar water. De verwarring was
groot. De brandweer werd verwittigd. Inmiddels ging het vuur verder en dreigde
de slaapzalen aan te tasten. Don Bosco, helemaal in gebed verslonden, zonder ook
maar een schijn van schrik, vroeg af en toe of er gevaar was voor de jongens,
of er personen gewond waren en toen men hem steeds ontkennend antwoordde zei hij:
- Als het zo is dan moge Gods wil geschieden. - Op die manier bleef hij zichzelf
voortdurend meester en toonde zich door niets beroerd.
De meeste oversten, met daarbij de bisschop, waren naar beneden gegaan
en kwamen dichter bij de vuurhaard. Dan kwamen de brandweerlieden die in kor-
te tijd het vuur meester waren. Ook graaf de Sambuy, de burgemeester van Turijn,
kwam kijken. Monseigneur vergezelde hem naar de kamer in de buurt van de ref-
ter, waar ze Don Bosco nog altijd even kalm als tevoren aantroffen. Zich tot
de burgemeester wendend zei hij hem: - Ik dank u voor deze attentie, heer
graaf. U hebt steeds van ons Oratorio gehouden en thans geeft u er eens te meer
een bewijs van. Er wordt mij gezegd dat men het vuur al heeft kunnen beperken en
dat er geen gevaar meer bestaat voor de rest van het huis. God weze hiervoor
bedankt. - Bij de schrik die allen bevangen had bleef alleen Don Bosco zo onbe-
roerd en vol berusting in de heilige wil van God. Op 26 januari schreef hij aan
prins Czartoryski: "U zult uit de kranten vernomen hebben dat zaterdag het
vuur een aanzienlijk gedeelte van ons huis vernield heeft. De schade is zeer
groot maar de mensen zijn ongedeerd. Moge God zowel in voorspoed als in tegenslag
gezegend zijn." Een liefdevolle trek van de Voorzienigheid kwam weldra zijn ver-
trouwen op God belonen en de kleinhartigen moed inspreken. Er waren direct tien-
duizend lire nodig om zo gauw mogelijk de boekbinderij opnieuw in goede staat te
brengen en toen kwam er een brief uit Frankrijk met een wissel voor juist dit
bedrag.
De leerlingen van het Manfredini-college, bewogen door het verhaal van
het ongeluk hun door Don Tamietti gedaan, improviseerden een geldinzameling, die
een bedrag van 195 lire opbracht. De directeur stuurde deze som aan Don Lemoyne
om ze aan Don Bosco te overhandigen. Deze was er zeer door getroffen en gaf aan
Don Lemoyne de opdracht ze te bedanken waarbij hij zelf hem de schets van de
brief aanduidde. Ook de paus, die van het onheil bericht had ontvangen, stuurde
aan Don Bosco zijn speciale zegen om hem op te beuren.(1)
Zo kwam intussen de vooravond van de afreis. Gedurende heel de dag werd
hij beziggehouden door de gedachte dat monseigneur en de anderen zo ver weggin-
(1) Brief van Don Dalmazzo aan Don Bosco, Rome 3 februari 1885.

23.4 Page 224

▲back to top


- XVII/222 -
gen, dat hij in de volstrekte onmogelijkheid verkeerde ze te vergezellen, zoals
de vorige keren, tot aan de plaats waar ze aan boord gingen en zelfs dat er
geen mogelijkheid bestond ze dan ten minste vaarwel te zeggen in de kerk van
Maria, Hulp der Christenen. De ontroering had hem zo te pakken dat hij er op
zekere ogenblikken helemaal van onder de indruk was en neerslachtig werd. Welnu,
in de nacht van 31 januari op 1 februari had hij een droom die geleek op de
droom van 1883 over de missies. Hij verhaalde hem dan aan Don Lemoyne die hem
dadelijk opschreef. De inhoud is als volgt.
"
Het scheen me toe dat ik de missionarissen op hun lange reis
" vergezelde. Wij hebben elkaar een kort ogenblik gesproken alvorens
" naar het Oratorio te vertrekken. Ze stonden rond mij en vroegen
" mij om raad. En het scheen me toe dat ik hen zei: - Niet zozeer
" met de wetenschap, de gezondheid, of de rijkdommen maar met vlijt
" en vroomheid zult u veel goed doen en Gods glorie en de zaligheid
" van de zielen bevorderen.
"
Kort voordien waren we nog in het Oratorio en dan zonder te
" weten langs welke weg of hoe we gegaan waren bevonden we ons plots
" in Amerika. Op het einde van de reis was ik in een uitgestrekte
" vlakte, tussen Chili en de Argentijnse Republiek. Mijn missionaris-
" sen hadden zich hier en daar verspreid in die ruimte zonder grenzen.
" Toen ik ze bekeek verwonderde ik mij er over dat er zo weinig waren.
" Na al de Salesianen die ik in verschillende beurten naar Amerika had
" gestuurd, had ik gedacht dat hier een groter aantal missionarissen
" zou zijn. Maar later dacht ik er over na en wist ik dat hun aantal
" zo klein scheen omdat ze zich in verscheidene plaatsen verspreid
" hadden, zoals zaaigoed dat men naar elders overbrengt om er te
" groeien en zich te vermenigvuldigen.
"
In deze vlakte bleken talrijke en zeer lange wegen te bestaan
" en er waren talloze huizen. Deze wegen waren niet zoals de wegen
" van deze aarde en de huizen waren niet zoals de huizen van deze aar-
" de. Het waren geheimzinnige en ik zou bijna zeggen geestelijke din-
" gen. Deze straten werden bereden door voertuigen of vervoermiddelen
" die bij het rijden achtereenvolgens wel duizend fantastische aspecten
" en duizend verschillende, ofschoon prachtige en wonderlijke vormen
" aannamen, zodat ik er geen enkele van beschrijven kan. Ik bemerkte
" verbaasd dat, wanneer de voertuigen dicht bij de groepen huizen,
" bij de dorpen en bij de steden gekomen waren, ze naar omhoog vlogen.
" Als je daar dan reisde zag je alles onder je voorbijgaan. Ofschoon
" de huizen zeer hoog waren lagen ze toch heel wat lager dan de wegen:
" in onbewoonde streken lagen de wegen gewoon op de grond maar in de
" buurt van de bewoonde plaatsen verhieven ze zich in de lucht als
" een toverbrug. Van daarboven zag men de bewoners in hun huizen, op
" hun erven, op de wegen en op hun akkers bezig met het bewerken van
" de grond.
"
Elk van deze wegen kwam uit op een van onze missies. Op het
" einde van een zeer lange weg die zich in de richting van Chili uit-

23.5 Page 225

▲back to top


- XVII/223 -
" strekte, zag ik een huis (1) met vele medebroeders die zich oefenden
" in de wetenschap, in de vroomheid, in allerlei ambachten en in de
" landbouw. In het zuiden lag Patagonië. Aan de tegenovergestelde kant
" zag ik met één enkele blik al onze huizen in de Argentijnse Republiek.
" Dan in Uruguay, Pyasandù, las Piedras, Villa Colón; in Brazilië het
" college van Nicteroy en vele andere huizen verspreid in de provincies
" van dit keizerrijk. Als laatste naar het Westen toe was er een andere
" zeer lange weg die rivieren, zeeën en meren doorkruiste en zich naar
" onbekende landen begaf. In die streek zag ik weinig Salesianen. Ik
" keek aandachtig toe en kon er maar twee zien.
"
Op dat ogenblik verscheen naast mij een persoon met een edel
" en minzaam voorkomen, bleek maar welgevormd, met een straffe maar
" goedgeschoren baard zodat hij er uitzag of hij helemaal geen baard
" had en wat zijn leeftijd betreft een volwassen man. Hij was in het
" wit gekleed met een soort roze mantel met gouddraad doorvlochten.
" Hij glansde van boven tot onder. Ik herkende er mijn tolk in.
"
- Waar zijn we hier? - vroeg ik hem en wees naar het laatste
" land.
"
- Wij bevinden ons in Mesopotamië - antwoordde de tolk.
"
- In Mesopotamië? — hernam ik. - Maar dit is toch Patagonië?
"
- Ik zeg je - antwoordde de andere - dat dit Mesopotamië is.
"
- Maar toch... maar toch... ik kan er mezelf niet van overtuigen.
"
- Toch is het zo. Dit is Me...so...po...ta...mi...ë... besloot
" de tolk en spelde het woord opdat ik het goed zou onthouden.
"
- Maar waarom zie ik hier zo weinig Salesianen?
"
- Wat nu niet is, zal er komen - besloot mijn tolk.
"
Intussen bleef ik altijd maar staan op deze vlakte en doorliep
" met de blik al deze eindeloze wegen. Ik bekeek op een zeer duidelijke
" maar onverklaarbare wijze de plaatsen die nu door de Salesianen bezet
" zijn en nog bezet zullen worden. Prachtige dingen heb ik er gezien.
" Ik zag al de afzonderlijke colleges. Ik zag als in een enkel punt: het
" verleden, het heden en de toekomst van onze missies. Omdat ik met één
" enkele blik alles ineens zag is het moeilijk, ja zelfs onmogelijk ook
" maar een flauw gedacht te geven van dit schouwspel. Alleen al wat ik
" zag in die vlakte van Chili, van Paraguay, van Brazilië en van de Argen-
" tijnse Republiek zou een dik boekdeel vergen wanneer ik hiervan
" slechts een bondig bericht zou willen geven. In deze uitgestrekte
" vlakte zag ik ook het grote aantal inboorlingen die verspreid leven van-
" af de stille Oceaan tot aan de golf van Ancud, in de zee-engte van
" Magellaan, Kaap Hoorn, op de Diego-eilanden, op de Malvinas of Falk-
" land-eilanden. Deze hele oogst was voor de Salesianen bestemd. Ik zag
" dat op dit ogenblik de Salesianen enkel aan het zaaien waren maar dat
(1) Alle topografische bijzonderheden die voorafgaan en volgen schijnen het huis van Fortin
Mercedes op de linkeroever van de Colorado aan te duiden. Het is een vormingshuis van de
inspectie van Sint-Franciscus Xaverius met een groot college en technische school, een
landbouwschool, een gewestelijk museum en een heiligdom dat een bedevaartsoord is.

23.6 Page 226

▲back to top


- XVII/224 -
" onze nakomelingen zullen oogsten. Mannen en vrouwen zullen ons komen
" versterken en zullen predikanten worden. Hun kinderen van wie het
" bijna onmogelijk scheen ze voor het geloof te winnen, zullen zelf
" het evangelie verkondigen aan hun verwanten en aan hun vrienden.
" Door nederigheid, arbeid en matigheid zullen de Salesianen in alles
" slagen. Alles wat ik op dat ogenblik en later zag, had betrekking
" op de Salesianen, hun geregelde vestiging in deze landen, hun won-
" derbare aangroei, de bekering van zovele inheemsen en Europeanen
" die daar gevestigd waren. Europa zal zich in Zuid-Amerika uitgieten.
" Vanaf het ogenblik dat men in Europa de kerken begon te plunderen,
" begon de handel te slinken en deze zal steeds verder verminderen.
" Daarom zullen de arbeiders en hun families door de nood gedwongen
" asiel gaan zoeken in deze nieuwe gastvrije landen.
" Nadat ik het gebied dat de Heer ons aanwijst en de roemrijke toe-
" komst van de Salesiaanse Congregatie beloofde gezien had, scheen
" het mij toe dat ik nu opnieuw op reis ging naar Italië. Ik werd
" zeer snel langs een vreemde, hoog liggende weg overgebracht en
" bevond mij zo in een oogwenk boven het Oratorio. Heel Turijn lag
" onder mijn voeten en de huizen, de herenwoningen, de torens schenen
" mij lage hutten toe, zo hoog bevond ik mij. Pleinen, straten, tui-
" nen, lanen, de spoorwegen, de wallen die de stad omringen, de akkers
" en de er omheen liggende heuvels, de steden en de dorpen in de pro-
" vincie, de reusachtige ketting van met sneeuwbedekte Alpen bevon-
" den zich onder mijn ogen en boden mij een prachtig panorama aan.
" Ik zag de jongens als muisjes te midden van het Oratorio. Hun
" aantal was buitengewoon groot; priesters, jonge geestelijken,
" leerlingen en ploegbazen vulden heel de ruimte. Velen trokken op
" in processie en anderen vervingen hen die de rijen verlieten. Het
" was een voortdurende processie.
"
Allen kwamen samen in die uitgestrekte vlakte tussen Chili
" en de Argentijnse Republiek, waar ik in een oogwenk weer terugge-
" keerd was. Ik stond ze te bekijken. Een jonge priester die veel
" op Don Pavia geleek, maar het niet was, kwam minzaam, vriendelijk
" en onschuldig als een kind naar me toe en zei: "Dit zijn de lan-
" den en volken van de zonen van de H. Franciscus van Sales."
"
Ik was verwonderd dat die talrijke menigte in een oogwenk
" verdween zonder ergens in de verte te kunnen zien welke richting
" ze genomen had.
"
Hier stip ik aan dat ik bij het verhalen van de droom slechts
" de grote trekken weergeef en dat het mij onmogelijk is de juiste op-
" eenvolging te geven van de prachtige taferelen en de verschillende
" gebeurtenissen nader te omschrijven. De menselijke geest is beperkt,
" het geheugen vergeet, woorden zijn onvoldoende. Naast de geheimzinnig-
" heid die het schouwspel omgaf, volgden de gebeurtenissen elkaar op,
" soms liepen ze in elkaar, vaak werden ze herhaald naarmate de missio-
" narissen samen kwamen of van elkaar scheidden of vertrokken of naar-
" mate ze nader kwamen of zich verwijderden van deze volken die tot
" het geloof of tot de bekering geroepen waren. Ik herhaal het: ik

23.7 Page 227

▲back to top


- XVII/225 -
" zag in één enkel punt het heden, het verleden en de toekomst van de-
" ze missies, met al hun wederwaardigheden, hun moeilijkheden, hun welsla-
" gen, hun tegenslagen en teleurstellingen. Op dat ogenblik begreep ik
" alles duidelijk, maar nu is het mij onmogelijk dit kluwen van feiten,
" van gedachten en personen te ontwarren. Het zou zijn alsof iemand in
" een enkel verhaal zou willen omvatten heel het schouwspel van het uit-
" spansel en zou willen vertellen hoe al de sterren met hun betrekkin-
" gen en bijzondere en wederkerige wetten zich bewegen, hoe ze schitte-
" ren en welke hun eigenschappen zijn, terwijl een enkele ster reeds
" stof genoeg geeft voor de aandachtig bestuderen van het schrander-
" ste verstand. En ik noteer daarbij nog dat het hier gaat over za-
" ken die geen enkele betrekking hebben met stoffelijke voorwerpen.
" Ik neem thans de draad van mijn verhaal weer op. Ik stond dus
" verbaasd te kijken hoe die grote menigte mensen zo plots kon ver-
" dwijnen. Op dat ogenblik zag ik Mgr. Cagliero aan mijn zijde staan.
" Enige missionarissen stonden wat verder. Vele anderen stonden rond
" mij alsook een groot aantal Salesiaanse medewerkers onder wie ik op-
" merkte: Mgr. Espinosa, Dr. Torrer, Dr. Caranza en de vicaris-gene-
" raal van Chili.(1) Op dat ogenblik kwam de tolk op mij toe. Ik was
" aan het spreken met Mgr. Cagliero en vele anderen. Wij waren aan het
" bestuderen of dit feit enige betekenis had. De tolk zei vriendelijk:
" "Luister en u zult het zien."
"
En kijk! Op dat ogenblik werd de uitgestrekte vlakte een grote
" zaal. Het is mij onmogelijk een juiste beschrijving te geven van
" haar pracht en rijkdom. Ik kan alleen maar zeggen dat geen enkele be-
" schrijving de mens in staat stelt in zijn verbeelding haar glans te
" vatten. Ze was zo ruim dat het oog er niet in slaagde haar zijwanden
" te zien. Ze was zo hoog dat men haar hoogte niet kon waarnemen. Het
" gewelf bestond uit zeer hoge, brede en schitterende bogen en men zag
" niet waaraan zij steun verleenden. Er waren geen pijlers of zuilen.
" Doorgaans scheen het alsof de koepel van deze grote zaal bestond uit
" zeer blank lijnwaad in de vorm van een tapijt. Over de vloer dient
" hetzelfde te worden gezegd. Er waren geen lampen, geen zon of maan of
" sterren maar wel een diffuus licht overal in gelijke mate voldoende
" verspreid. Dezelfde blankheid als van lijnwaad glansde overal en maak-
" te ieder deel, iedere versiering, ieder raam, iedere ingang en uitgang
" mooi zichtbaar. Binnenin was er een aangename mengeling van zoete
" geuren.
"
Op dat ogenblik zag ik nog wat anders. Daar stonden een groot
" aantal buitengewoon lange tafels. Ze stonden opgesteld in rijen rond
" een centrum. Ze waren bedekt met sierlijke tafellakens. Op de tafels
" stonden mooie kristallen vazen met vele verschillende bloemen.
"
Het eerste wat Mgr. Cagliero opmerkte was: - De tafels zijn
" er wel, maar waar zijn de spijzen? - Er was inderdaad geen spijs of
" drank te zien en er waren niet eens borden, schotels of schalen waar-
" op de spijzen konden gelegd worden.
(1) Wellicht bedoelde hij hier Mgr. Domenico Cruz, kapittelvicaris van het diocees Conceptión.

23.8 Page 228

▲back to top


- XVII/226-
"
Mijn vriend, de tolk, antwoordde toen: - Zij die hier komen,
" neque sitient, neque esurient amplius. - Toen hij dit gezegd
" had begonnen er mensen binnen te komen, volledig in het wit gekleed.
" Als halssnoer droegen ze een eenvoudige band van roze kleur en ge-
" borduurd met gouddraad. Hij hing om hun hals en schouders. De eer-
" sten die binnentraden waren gering in aantal. Pas waren ze in de
" zaal of ze gingen zitten rond een tafel die voor hen was klaar ge-
" maakt en ze zongen: "Hij leve lang!" Maar na hen kwamen grote groepen
" en deze zongen: "Ons is de zege!" Daarna kwam er een heel grote me-
" nigte personen in bonte verscheidenheid binnen: groten en kleinen,
" mannen en vrouwen, van ieder ras, verschillend van kleur en vorm en
" voorkomen. En van overal weerklonken gezangen. Zij die reeds op hun
" plaats zaten zongen: "Hij leve lang." Zij die binnenkwamen zongen:
" "Ons is de zege." Iedere groep die binnentrad behoorde tot vele na-
" ties of delen van naties die allen door de missionarissen bekeerd
" waren.
"
Ik heb een blik geworpen op die eindeloze tafels en ik heb
" gezien dat daar vele van onze zusters en van onze medebroeders neer-
" zaten en zongen. Zij hadden echter geen enkel kenteken dat ze pries-
" ter, jonge geestelijke of zuster waren maar evenals de anderen
" hadden zij een wit kleed en een roze band om de hals.
"
Maar mijn verbazing steeg toen ik daar mensen zag met een
" ruw uiterlijk, gekleed als de anderen en die eveneens zongen: Hij
" leve lang! Ons is de zege! Op dat ogenblik zei onze tolk: - De
" vreemdelingen, de wilden die bij hun opvoeders de melk gedronken
" hebben van Gods woord zijn herauten van Gods woord geworden.
"
Te midden van de menigte zag ik ook kinderen met een ruw
" en vreemd uiterlijk en ik vroeg: - En die kinderen die een zo
" ruwe huid hebben dat het die van een pad schijnt te zijn, maar
" die toch ook zo mooi en zo glanzend is, wie zijn ze?
"
De tolk antwoordde: - Dat zijn de zonen van Cham die niet
" verzaakt hebben aan de nalatenschap van Levi. Zij zullen de legers
" versterken om het rijk Gods dat eindelijk onder hen gekomen is te
" beschermen. Hun aantal was klein, maar de zonen van hun zonen zul-
" len het vergroten. Luister thans en zie toe, maar de geheimen die
" u zult zien, zult u niet begrijpen.
"
Deze jongens kwamen uit Patagonië en uit Zuid-Afrika.
"
Op dat ogenblik werden de rijen van hen die in die buitenge-
" wone zaal binnentraden zo vol dat iedere plaats bezet scheen te zijn.
" De stoelen en de zetels hadden geen bepaalde vorm, maar namen de
" vorm aan die ieder wenste. Iedereen was tevreden met de plaats die
" hij had en met de plaats van de anderen.
"
En kijk, terwijl er van alle kanten geroepen werd: "Hij
" leve lang! Ons is de zege!", kwam er tenslotte een grote groep bin-
" nen die de aanwezigen feestelijk tegemoet kwam en daarbij zong:
" Alleluja, ons is de zege!
"
Toen de zaal helemaal gevuld scheen en de duizenden die daar
" waren samengekomen elkaar niet meer konden tellen viel er een diepe

23.9 Page 229

▲back to top


- XVII/227 -
" stilte en deze menigte begon in verscheidene koren te zingen.
"
Het eerste koor zong: Appropinquavit in nos reg-
" n u m D e i . L a e t e n tur caeli et exsultet terra. Dominus regnavit su-
" per nos. Alleluia. Het tweede koor zong : Vicerunt et ipse Dominus da-
" bit edere de ligno vitae et non esurient in aeternum. Alleluia.
" Het derde koor: Laudate Dominum omnes gentes, laudate eum omnes populi.
"
Terwijl zij deze en andere liederen zongen en elkaar afwissel-
" den, viel er eensklaps voor de tweede maal een diepe stilte. Dan weer-
" klonken er stemmen die van hoog en van ver kwamen. Het gezang was als
" volgt met een harmonie die men op geen enkele manier kan uitdrukken:
" Soli Deo honor et gloria in saecula saeculorum. Hierop antwoordden
" andere steeds hoge en verre koren: Semper gratiarum actio illi qui erat
" est et venturus est. Illi eucharistia, illi soli honor sempiternus.
" Maar op dat ogenblik kwamen deze koren naar omlaag en naderden elkaar.
" Onder deze muzikanten bevond zich ook Louis Colle. De anderen die
" zich in de zaal bevonden, begonnen dan allen te zingen en kwamen
" samen. De stemmen sloten bij elkaar aan alsof het buitengewone muziek-
" instrumenten waren met klanken waarvan de mogelijkheid geen grenzen
" kende. Deze muziek scheen gelijktijdig duizend noten en duizend toon-
" verheffingen te hebben. Ze sloten bij elkaar aan en vormden één enkel
" stemmenakkoord. De stemmen daarboven waren zo scherp dat men zich dit
" niet kan indenken. De stemmen van hen die zich in de zaal bevonden
" waren zo klankrijk en rond en zo laag dat men het niet kan uitdrukken.
" Allen vormden één enkel koor, één enkele harmonie, maar zowel de lage
" als de hoge stemmen waren zo smaakvol en zo mooi en drongen zo diep
" door in al de menselijke zintuigen en werden zo door hen volledig op-
" gevangen, dat men er zijn eigen bestaan bij vergat. Ik viel op mijn
" knieën neer aan de voeten van Mgr. Cagliero en riep uit: - 0 Caglie-
" ro! Wij zijn in het paradijs!
"
Mgr. Cagliero nam mij bij de hand en antwoordde: - Dit is het
" paradijs niet, het is een eenvoudige, een zeer zwakke afbeelding van
" wat het paradijs in werkelijkheid zal zijn.
"
Inmiddels zongen de eenstemmige grootse koren verder met een on-
" uitsprekelijke harmonie: Soli Deo honor et gloria et triumphus alle-
" luia in aeternum, in aeternum! Dan vergat ik mij zelf en ik weet niet
" meer wat er met mij gebeurd is. 's Ochtends kon ik met moeite het bed
" uit, ik had moeite om tot mezelf te komen, toen ik de mis ging cele-
" breren.
"
De voornaamste gedachte die mij bijbleef na deze droom was, dat
" ik aan Mgr. Cagliero en aan mijn goede missionarissen een raad zou ge-
" ven van het grootste belang betreffende het toekomstige lot van onze
" missies: Al de bezorgdheid van de Salesianen en van de Zusters van
" Maria, Hulp der Christenen, dient er op gericht te zijn priester- en
" kloosterroepingen te bevorderen.
Telkens wanneer bij het vertellen de woorden: Hij leve lang! Ons is de
zege! herhaalde, was de stem van Don Bosco, zoals Don Lemoyne ons verzekerde,

23.10 Page 230

▲back to top


- XVII/228 -
zo vol trillingen dat men er van rilde. Wanneer hij dan op het laatst zijn bemin-
de Mgr. Cagliero vernoemde, hield hij een ogenblik op met zijn verhaal, een snik
sneed hem het woord af en zijn ogen werden met tranen gevuld.
Don Costamagna had van Don Lemoyne een exemplaar van deze en van de andere
droom ontvangen en schreef om hem te bedanken:(1) "Zeg aan Don Bosco dat wij niet
zullen gehoorzamen aan de woorden die hij in zijn jongste brief aan Monseig-
neur schreef: "Geloof niet alles wat mijn dromen zeggen." Wij zijn het er wel
mee eens de geloofsbelijdenis te doen van Urbanus VIII wanneer het gaat over de
visioenen van onze vader die mij - en ik zal dit nooit vergeten - eens zei: -
Onder alle Congregaties en Kloosterorden is het misschien de onze die het meest
Gods woord ontving."
Op de ochtend van 1 februari diende monseigneur de wijding toe aan acht
priesters, twee diakens, vier subdiakens en aan tien jonge geestelijken de
lagere wijdingen. Verscheidene onder hen zouden samen met hem vertrekken. Bij
de avondplechtigheid van het afscheid hield hij de toespraak. Dan kwam de kar-
dinaal aan de missionarissen zijn zegen geven. Don Bosco was verplicht te
gehoorzamen aan het bevel van de dokters en kwam niet van zijn kamer. Eerst
daags daarna begreep men de oorzaak van de kwaal die hem overvallen had. Nadat
monseigneur nog diezelfde avond van 1 februari zijn reisgezellen had wegge-
stuurd, bleef hij nog in het Oratorio, omdat hij zich te moe voelde en zich
voorgenomen had zich 's anderendaags te Sampierdarena bij de anderen te voe-
gen. Dit korte oponthoud verschafte hem het genoegen met Don Bosco een laatste
hartelijk gesprek te hebben.
Die avond dus, omstreeks zeven uur, ging hij naar hem toe en ging zwij-
gend naast hem zitten. Ook Don Bosco zweeg. Wat een herinneringen zullen bei-
den door de geest zijn gegaan op dit plechtig ogenblik! Eindelijk vroeg hem Don
Bosco: - Zijn je reisgezellen vertrokken?
- "Jawel, ze zijn vertrokken."
"Het scheen mij toe dat ze zeer bekommerd waren over mijn gezond-
heidstoestand. Zeg hen, zodra je hen ziet, dat ze er zich geen zorgen over ma-
ken. Ik voel mij niet slecht. Het was enkel de ontroering die mij zo deed
schijnen. Arme kinderen. Men kon zien dat mijn toestand hun leed
deed."
"Wees gerust, ik zal hen zeggen wat nodig is om ze van elk kwaad
voorgevoel te verlossen."
"En wanneer zul jij vertrekken?"
"Morgen moet ik te Sampierdarena zijn."
"Met welke trein vertrek je?"
"Laat ons nu nog niet over het uur spreken. We zullen er nog wel aan
denken."
(1) Een brief zonder datum maar uit de inhoud kan men afleiden dat hij begin mei geschreven werd.

24 Pages 231-240

▲back to top


24.1 Page 231

▲back to top


- XVII/229 -
- "Als je wat later kon vertrekken en rustig uitslapen...".
- " Don Bosco, denk er niet aan. Ik voel me goed, laat dat aan mij
over. Vanavond zullen we elkaar nog eens zien en alles regelen."
Dan begonnen ze over de missies te spreken tot de bel ging voor het
avondmaal. Monseigneur trok zich terug maar Don Bosco kon het niet meer uithouden
en was verplicht naar bed te gaan. Om halftien keerde monseigneur bij hem terug
en terwijl hij zichzelf geweld aandeed om zich te beheersen, naderde hij het bed.
"Wel, mijn beste monseigneur?" zei Don Bosco wat aarzelend.
"Ik kom om uw zegen vragen", antwoordde monseigneur.
"Wat? vanavond nog? Kom morgen ochtend, dan zullen we nog wat rus-tig
kunnen praten."
"Morgen ochtend zal ik misschien geen tijd meer hebben."
"Hoe laat wil je dan vertrekken?"
"Vroeg, zeer vroeg."
"Blijf hier nog tot twee uur in de namiddag... je bent moe... na een
behoorlijke rust zal de reis voor jou minder vermoeiend zijn."
"Indien Don Bosco er niets tegen heeft, zou ik hem verzoeken de keus van
het uur aan mij over te laten."
"Doe dan zoals je het best oordeelt."
"Zegen mij dan en zegen ook nog eens mijn gezellen."
Monseigneur knielde. Don Bosco nam hem bij de hand en zei hem: - "Goede
reis. Als wij elkaar niet meer terugzien op deze wereld, dan zullen wij elkaar
terugzien in de hemel."
- "Laten we daar niet over spreken. Alvorens elkaar in de hemel terug te
zien, zullen we elkaar nog terugzien op deze wereld. Herinner u dat ik beloofd
heb terug te keren wanneer u uw gouden priesterjubileum zult vieren...".
- "Het zal zijn zoals de Heer het wil. Hij is de Meester. In Argentinië
en in Patagonië zul je nog veel te doen hebben. Werk er veel en de Madonna zal
je helpen om vele vruchten uit je missie te oogsten. Dan zullen ze je roepen
en je een diocees geven.(1)
Daarna gaf hij hem de zegen. Zijn stem was traag en onderbroken. Monseig-
neur suggereerde hem de woorden en voegde er zinnen bij voor die gelegenheid,
die Don Bosco herhaalde als een kind aan wie zijn moeder de gebeden aanleert. Na
de zegen stond de bisschop recht en zei hem: - Goede nacht, mijn beste Don
Bosco.
(1) In 1915 werd Mgr. Cagliero naar Rome geroepen en ontving er de kardinaalshoed. Na vijf
jaar kreeg hij het diocees Tusculum dat wel door acht kardinalen die het recht tot
optie hadden was geweigerd. Deze voorzegging die hem voor zijn afreis gedaan werd,
wordt door hem zelf vermeld in een brief aan Don Giuseppe Vespignani (Rome 23 januari
1921). De andere bijzonderheden zijn ontleend aan het Bollettino (maart 1885).

24.2 Page 232

▲back to top


- XVII/230-
"Je zal namens mij je reisgezellen groeten, de medebroeders in Ame-rika,
de medewerkers die je overal zal ontmoeten.,.".
- "Ja, ja en rust nu maar wat, Don Bosco."
"Ik heb je nog zovele zaken te zeggen. Maar te Marseille zal je ze
vinden... Goede reis. Moge God jou en je gezellen zegenen."
Deze laatste woorden werden gezegd op het ogenblik dat monseigneur met
een krop in de keel naar buiten ging. Hij verliet het Oratorio om zes uur in de
ochtend. Gedurende acht dagen kon Don Bosco niet meer opstaan. Een aanval van
luchtpijpontsteking, waarvan de eerste verschijnselen ernstiger schenen te
zijn, hielden hem aan zijn bed gekluisterd.
De expeditie zou al meer dan een maand vroeger uit Europa vertrokken
zijn indien de cholera de havens van Brazilië, van Montevideo en van Buenos Aires
niet gesloten had voor de schepen die uit de Middellandse Zee kwamen. Het is waar
dat op het einde van 1884 Italiaanse en Franse mailboten toegelaten werden, maar
ze werden aan een quarantaine onderworpen, wat ongemakken, onkosten en ook een
zeker gevaar meebracht. Daarom gaf monseigneur de voorkeur aan de vrije scheep-
vaart.(1)
Na een tocht langs de huizen van de kust van Ligurië en Frankrijk,
kwam hij te Marseille aan op 11 februari waar hij dan de Salesianen en
Zusters aantrof die zich met hem moesten inschepen.(2) In deze stad wou Don
Bosco zich laten vertegenwoordigen. Hij stuurde Don Bonetti naar hen toe om
hun zijn laatste groet te brengen en aan de bisschop een eigenhandig geschreven
brief te overhandigen. Deze brief is van het allergrootste belang.
"
Mijn beste Don Cagliero,
"
"
Ik vertrouw op de Heer dat je gezondheid goed zal zijn en ik
" beveel je aan ze te verzorgen zoals je dit mogelijk zult achten in
" je huidige toestand.
"
Ik ontving een brief van de aartsbisschop van Buenos Aires.
" Er staan zaken in die wij al behandeld hebben. Ik houd er een af-
" schrift van voor jou. Het zal je dienen als norm wanneer je jezelf
" bij de aartsbisschop zal aanmelden en met volmacht onderhandelen zo-
" als je het best zal toeschijnen in de Heer. Denk er aan dat de Sa-
" lesianen in Chili graag gezien zijn en dat het wederkerig is. Maar
(1) Brief van Mgr. Cagliero aan Mgr. Jacobini, Turijn december 1884.
(2) Er waren zes zusters, zes priesters (Nicolo Badariotti, Giuseppe Betti, Antonio Ferrero,
Evasio Rabagliato, Antonio Ricardi de secretaris van monseigneur, Angelo Savio), tien
jonge geestelijken (Giovanni Aceto, Angelo Cacatorta, Pietro Cogliolo, Carlo Dállera,
Giovanni Fossati, Michele Grando, Franceso Ramello, Fabrizio Soldano, Ambrogio
Turriccia, Alessio Stefenelli) en twee coadjuteurs (Silvio Milanese, Marco Zanchetta).

24.3 Page 233

▲back to top


- XVII/231 -
" open niet veel huizen vlak bij elkaar.
"
D. Bonetti brengt je de hartelijke gevoelens en de groeten van
" al de Salesianen in Europa. Je zult ze meedelen aan onze medebroeders
" in Amerika. Stel veel vertrouwen in de wijsheid van D. Lasagna, van
" onze oude medebroeders en van de bisschoppen die ons in Christus be-
" minnen. Wees echter zeer omzichtig bij het nemen van beslissingen die
" betrekking hebben op de burgerlijke gezaghebbers.
"
Al de medewerkers van Europa bidden voor een goede reis en voor
" de voortzetting van het werk tot meerdere glorie van God en tot red-
" ding van de zielen. God is met ons. Vrees niet.
"
Beveel aan al onze mensen aan dat ze hun inspanningen zouden
" richten op twee hoofdzakelijke punten: zich laten beminnen en geen
" vrees inboezemen. Alle mogelijke offers brengen voor het bevorderen
" van de roepingen tot geestelijken en zusters.
"
Ik zeg jullie nog eens niet te veel belang te hechten aan dro-
" men, enz. Indien ze ons helpen tot een beter begrip van zedelijke za-
" ken of van onze regel, dan is het goed. Dan mag men er geloof aan
" hechten. Anders mag men er geen belang aan hechten.(1)
"
Moge God je zegenen, mijn beste Mgr. Cagliero, en samen met
" jou de hele Salesiaanse karavaan. Moge de leiding van Maria je vele
" zielen voor de hemel doen winnen.
"
Moge de genade van Onze Heer Jezus Christus steeds met ons zijn.
" Amen.
"
Bid elke dag voor hem die steeds in Jezus zijn zal
"
"
uw toegenegen vriend
" Turijn, 10 februari 1885.
Priester Gio. Bosco.
Een tweede waardevol geschrift stuurde hij in die tijd aan Mgr. Cagliero.
Ziehier de inhoud ervan: "Woorden door Mgr. Cagliero op muziek te zetten wan-
neer hij zich op de oever van de Rio Negro in Patagonië zal bevinden en die
wij, als het God belieft, op zijn tijd zullen zingen in de kerk van Maria, Hulp
der Christenen, te Turijn. 0 Maria, virgo potens, tu magnum et praeclarum in Eccle-
sia praesidium; tu singulare Auxilium Christianorum; tu terribilis ut castrorum
acies erdinata; tu cunctas haereses sola interemisti in universo mundo; tu in augus-
tiis, tu in bello, tu in necessitatibus nos ab hoste protege, atque in aeter-
na gaudia in mortis hora suscipe."(2) Met een vader-
(1) Toen Don Costamagna aan Don Lemoyne schreef in de hier kort tevoren aangehaalde brief
maakte hij een zinspeling op deze woorden. (cfr. blz. 228).
(2) Kardinaal Cagliero liet deze woorden op muziek zetten door Don Pagella voor de vijftig-
ste verjaring van het bestaan van de basiliek van Maria, Hulp der Christenen, in 1918.
Vertaling: "0 Maria, machtige Maagd, u zijt onze grote en roemrijke beschermster, gij
de buitengewone Hulp van de Christenen, gij, verschrikkelijk als een leger in slagorde
geschaard, gij hebt alleen overal op de wereld alle ketterijen vernietigd, verdedig
ons tegen de vijand in moeilijkheden, bij strijd, in de beklemming en ontvang ons in het
uur van onze dood in de eeuwige vreugden."

24.4 Page 234

▲back to top


- XVII/232 -
lijke bezorgdheid wou Don Bosco op die manier in het hart van hen die vertrokken
iedere vrees voor zijn gezondheid verdrijven. Korte tijd voor zij aan boord gin-
gen van de Bourgogne vroegen ze nog telegrafisch om zijn zegen. De stoomboot
vertrok in de namiddag van zaterdag 14 februari.
Tot dan toe was alles zonder ongemakken verlopen en men hoopte op een
goede vaart maar wat zou er gebeuren bij de aankomst in Amerika? De gezellen van
monseigneur waren niet op de hoogte van de zaken die monseigneur wel wist en
die hem bezorgd deden zijn.
Sinds 3 september 1884 hadden ernstige incidenten onrust gebracht in
de missie van Patagoniè. De gouverneur van dit gebied was de brigade-generaal
Winter, die ook de grenstroepen langs de oevers van de Rio Negro, van de Neuquén
en van de Limay onder zijn bevel had. Zolang hij een vriend was geweest van de
Salesianen ging alles zeer goed. Maar de nationale regering had tengevolge
van sektarische kuiperijen de godsdienstoorlog verklaard en de betrekkingen
met de Heilige Stoel verbroken. Zij had de apostolische delegaat, Mgr. Matera,
uit het land verbannen onder voorwendsel dat hij een "persona non grata" was. De
gouverneur die doordrenkt was van verkeerde beginselen en misschien ook hiertoe
aangezet werd door de president, benutte de gelegenheid van een onvoorzichtig-
heid, uit loutere ijver door Don Milanesio begaan, om de arme missionarissen te
vervolgen. Gedurende de strijd deed hij bij de minister van eredienst tegen de
Salesianen een aanklacht alsof ze onopgevoede en schandaal schoppende sjache-
raars waren. Hij gaf aan de centrale regering de raad geen enkele meer toe te
laten in parochies op Argentijns grondgebied. Hij belasterde ze ook door be-
middeling van zijn onderhorigen bij de aartsbisschop van Buenos Aires en
beproefde alle middelen om ze volledig uit Viedma en Patagones te verjagen zoals
hij hiermee tot zelfs manu militari begonnen was.
Twee dingen redden de Salesianen van de ondergang: de wilskracht van Don
Fagnano en een goede vooruitziende maatregel die hij genomen had. Hij deed alles
wat hij kon om de gouverneur tot kalmte te brengen en stuurde aan de geestelij-
ke en burgerlijke overheden een krachtige persoonlijke verdediging omdat het
vooral tegen hem was dat de pers van de vrijmetselaars haar wapens richtte. Het
ongeluk wou dat de katholieke kranten, in het strijdperk getreden om de Salesia-
nen te verdedigen gebruik maakten van gewelddadige middelen, de regering aanvie-
len en de gemoederen nog meer prikkelden. De gezinnen van Patagones en van
Viedma en de voltallige bevolking van de oevers van Rio Negro wist hoe eerloos
het optreden van de vijanden was, maar waagde het niet zich tegen de vijand te
verzetten, omdat ze schrik hadden voor hun belangen, die helemaal afhingen van de
nationale overheden. Don Fagnano verloor er de moed niet bij en had zelfs de
zaken zo geschikt dat men zich ook met degelijk materieel zou kunnen verdedigen,
wanneer het geweld tot het uiterste zou gaan. En dit kon hij doen op eigen grond
omdat hij met eigen geld terrein had verworven en daar gebouwd had, opdat hem
niemand wettelijke vandaar zou kunnen verdrijven. Deze besliste houding redde de
Salesianen voor een aanslag, waaraan hun vijanden in het vuur van de hartstocht
al gedacht hadden en aldus kreeg men te Buenos Aires tijd om aanklacht en verde-

24.5 Page 235

▲back to top


- XVII/233 -
diging tegen elkaar af te wegen. De minister, eveneens door tussenkomst van de
curie, hield geen rekening met de nota van de gouverneur, zodat deze het voor-
zichtig oordeelde tot een wijzer besluit te komen.
Het werd weer kalm maar veilig was het nog niet. In de hoofdstad werd
de godsdienstkwestie tot het uiterste gedreven. Bovendien zou generaal Rocca, de
president van de republiek in oktober 1886 zijn ambt moeten neerleggen en merkte
men al voortekenen van een harde politieke strijd voor de opvolging. Welnu, dit
was het kwade ogenblik waarop de nieuwe apostolische vicaris te Buenos Aires aan-
kwam. In december 1884 had hij al aan de secretaris van de Propaganda geschreven:
"Zal de houding van de Argentijnse regering, vijandig en tiranniek tegenover de
Kerk en haar vertegenwoordiger, geen andere hinderpaal voor ons zijn? Laten we
hopen van niet. Trouwens de goddelijke Voorzienigheid zal, zoals ze dat in het
verleden gedaan heeft, ook in de toekomst over onze missies waken." Later, op
31 januari, liet Don Lasagna ook voor Uruguay vanuit Villa Colon zijn vrees aan
Don Bosco weten. "De Regering - schreef hij - is sinds enkele weken verbolgen op
de curie en dreigt dwangmaatregelen tegen de kloosterlingen te zullen nemen. Er
is al een besluit verschenen waarbij de stichting van nieuwe kloosters verboden
wordt zonder voorafgaande vergunning van de regering." Het geschil breidde
zich ook nog uit over de grenzen van Argentinië.
De mogelijkheid van een verbod voor Mgr. Cagliero zich in Argentinië te
vestigen lag dus in het verschiet, zelfs zo, dat hierover te Turijn gesproken
was naar aanleiding van het bezoek van de vicaris-generaal van Conception in
Chili. Deze prelaat, wiens bisschop zich door machtsmisbruik van de regering
in ballingschap bevond, was in januari te Turijn geweest en was met de oversten
overeengekomen dat hij in zijn stad een huis zou klaarmaken voor de apostolische
vicaris indien de toegang of het verblijf hem verhinderd zou worden waar de wil
van de Heilige Vader hem bestemd had.
Om de eerste kwestie nog te verergeren hing er nog een andere in de lucht.
Hierop was gewezen door de aartsbisschop van Buenos Aires op 2 januari in een
antwoord op een mededeling hem hierover door Don Bosco gedaan. Het was de brief
door Don Bosco bij zijn brief aan Mgr. Cagliero van 10 februari (1) gevoegd. "Ik
zal", - zei hij - het grote genoegen hebben een Salesiaans bisschop te zien en ik
hoop dat hij veel goed zal kunnen doen, nu zijn familie in deze streken al zo
talrijk is. Ik ben echter genoodzaakt er aan toe te voegen dat nimmer en nu
minder dan ooit mijn regering zal goedkeuren dat er zonder haar toestemming bin-
nen haar grenzen een vicariaat opgericht wordt. Ze houden zich zelf voor grotere
meesters dan de koningen van Spanje zelf. Dit is een moeilijkheid die ik persoon-
lijk niet kan oplossen omdat dat in de bevoegdheid ligt van de Opperherder, maar
op dit ogenblik is het zeer moeilijk. Ze zullen nooit kunnen vergeven dat men in
(1) zie blz. 230.

24.6 Page 236

▲back to top


- XVII/234 -
deze zaak het zonder hen heeft willen stellen. Ik wens dat u zou zorgen dat
Mgr. Cagliero zich aanmeldt zonder de titel van vicaris van Patagonië. Wat
mij betreft zal ik iedere bevoegdheid geven opdat hij zijn bisschoppelijke
macht zowel hier als in Patagonië kan uitoefenen en ik zal ervoor zorgen dat
hij als bisschop geëerd en geacht zal worden maar we zijn nu in een tijd
waarin men de nuntius van de paus wegjaagt, waarin men de Salesianen vervolgt
en een deel van hen uit Patagones verbant en daarom kan ik mijzelf er niet van
overtuigen dat men een bisschop met een titel, waaraan de aanmatigende nationale
liberalen aanstoot nemen, zal verdragen. U, die al zovele moeilijkheden overwon-
nen hebt, zal ook deze zaak in het reine brengen en moet ervoor zorgen dat men in
niets een voorwendsel vindt om aan de Salesiaanse familie de oorlog te verklaren.
U vereert ons teveel door onder ons een bisschop te sturen en ik zou niet willen
dat dit een oorzaak van onaangenaamheden zou worden."
Don Bosco ontving deze brief in januari of februari en antwoordde er
op zodra hij zijn bed kon verlaten. Hij raakte trouwens het tere punt niet
aan, maar wou enkel bij de aartsbisschop zijn welwillende houding versterken.
"
Excellentie,
"
"
Ik kan niet in het lang en het breed schrijven zoals ik dat
" zou willen doen omdat mijn gezondheidstoestand mij dit verhindert.
" Thans ben ik genoodzaakt er mij toe te beperken u nederig en harte-
" lijk te bedanken voor de bescherming die u bij verschillende gele-
" genheden aan de Salesianen verleend hebt.
"
Onze aartsbisschop, Kardinaal Alimonda, die mij vaak over u
" spreekt geeft mij uitdrukkelijk de opdracht zijn eerbiedige groeten
" te doen en zijn wens over te maken u eens gelukkig bij onze jongens
" terug te zien waarvan er velen zich u nog herinneren. Mgr. Cagliero
" en zijn gezellen zullen u nauwgezet bericht geven over onze zaken
" want het is hun bedoeling zich in uw vaderlijke handen te stellen en
" uw raadgevingen en bevelen op te volgen.
"
Ik ben zeer oud geworden, maar ik heb het volle vertrouwen u
" nog op aarde te kunnen zien voor de goddelijke barmhartigheid mij
" naar het eeuwige leven zal roepen.
"
Alle Salesianen en ik op de eerste plaats, vragen uw heilige
" zegen terwijl ik met grote dankbaarheid het genoegen heb van u te zijn
"
uw toegenegen en verplichte dienaar
" Turijn, 9 februari 1885.
Priester Gio. Bosco.
Tegelijkertijd beperkte zich de campagne van de kranten niet meer
tot de missionarissen van Patagonië, maar viel al de Salesianen tegelijk
aan en probeerde ze in de ogen van de Argentijnen hatelijk te maken. Men noemde
ze een ras van landlopers, een bende dommeriken, onbekwaam de vooruitgang van de

24.7 Page 237

▲back to top


- XVII/235 -
beschaving te begrijpen, bedriegers, oproermakers, schokkers, dwepers, mensen
zonder familiebanden en zonder nationaliteit, alleen maar goed om geld los te
krijgen en Argentinië in het buitenland te bekladden. Hun Bollettino was een
middel om de sektarische geest onder hun lezers aan te hitsen en onzinnige
nieuwsberichten over de republiek te verspreiden. Men diende de Salesianen die
hier al waren te verbannen en de deur te sluiten voor anderen die op het punt
stonden te komen.
Bezorgd over de wending die de zaken namen, vestigde de aartsbisschop,
op het ogenblik dat Mgr. Cagliero al voet aan wal gezet had te Montevideo, de
aanklacht van de kardinaal prefect van de Propaganda op het gevaar dat men zich
zou blootstellen aan nog ergere wraakmaatregelen van de regering. Daarom schreef
Zijne Eminentie op 6 mei 1885 aan Don Bosco: "Wat de Apostolische Vicaris Mgr.
Cagliero betreft, schrijft mij de bisschop van Buenos Aires dat hij ten zeerste
vreest dat hij door de regering niet aanvaard zal worden, omdat hij daarheen
werd gestuurd zonder vooraf haar vergunning te verkrijgen. Ik kan niet
loochenen dat deze mededeling mij beducht doet zijn, omdat andere feiten van de
regering dit zeer waarschijnlijk doen voorkomen. Zorg er dus voor de zaken
zo te regelen dat ieder gevaar daarvoor uitgebannen wordt en beveel aan uw
missionarissen de grootste voorzichtigheid aan."
Toen Don Bosco deze brief ontving, bevond Mgr. Cagliero zich al te Buenos
Aires. Op 12 maart te Montevideo aangekomen, begaf hij zich, na een be-
zoek aan de huizen van Uruguay, verder, in nomine Domini. Op 31 maart gaf
Don Costamagna aan Don Bosco bericht: "Tot heden toe was de reis, de
aankomst en de ontvangst van monseigneur een echte triomf. De katholieke dag-
bladen spreken er niet over omdat de voorzichtigheid dit vereist. Sommige
snertkrantjes spuwen vergif maar men moet er geen acht op slaan. De apostoli-
sche delegaat ontving onze bisschop niet alleen zeer minzaam maar gaf hem
zeer waardevolle geschenken praeter expectationem.(1)
Mgr. Aneyros toonde zich zoals altijd een zeer goede vader voor Mgr.
Cagliero en de Salesianen." In afwachting van de gebeurtenissen vestigde Mon-
(1)Mgr. Matera die hij te Montevideo ontmoet had. Voor wat de voorgaanden betreft
waarop hier gezinspeeld wordt, cfr. boekdeel XVI blz. 290. Over deze ontmoeting
schreef monseigneur Cagliero op 23 maart aan Don Bosco als volgt: "Ik onderhield mij
met hem alleen meer dan een uur en kon door hem de waarheid te zeggen al de wolken
verdrijven die voor zijn geest zweefden. Hij wenste mij alle succes toe in de zeer
moeilijke missie van Patagonië omdat hij wist dat de minister van Chili getelegrafeerd
had aan de minister van Montevideo zich te willen wenden tot de minister van Argentinië
om hem inlichtingen te vragen over het nieuwe apostolische vicariaat van Patagonië en
over de Salesiaanse bisschop, met bevel hem terug te sturen (sfrattare) zodra hij aange-
komen zou zijn. Ik antwoordde hem dat ik daar niet naar toe zou gaan gekleed als kloos-
terling (frate) maar als koster zodat hij mij niet het kleed van kloosterling zou kun-
nen ontnemen (sfratare) en dat Maria, Hulp der Christenen, dit niet zou toestaan.
Dit vereist enige toelichting. In het Italiaans betekent sfrattare met twee t's: verban-
nen, wegjagen, terwijl sfratare met een enkele t iemand de kap over de haag doen wer-
pen, betekent. Vandaar de woordspeling van Mgr. Cagliero.

24.8 Page 238

▲back to top


- XVII/236 -
seigneur zich te S. Carlo di Almagro en bleef goed doen in de huizen van de Sa-
lesianen en van de Zusters. Vaak werd hij in de stad gevraagd voor kerkelijke
diensten en om, bij afwezigheid van de aartsbisschop, vergaderingen van vereni-
gingen voor de zitten. Hij kende echter zijn uitzonderlijke toestand en zijn
voorlopige status te Buenos Aires en omdat hij bovendien door de kranten werd
aangevallen die woedend waren op de Salesiaanse missies en om zijn komst naar
de republiek, ging hij met de grootste voorzichtigheid te werk. Hij zweeg en
werkte. In 1875 waren er slechts enkele kranten die tegen de Kerk te keer gin-
gen, maar nu waren het de regeringen zelf die openlijk de strijd tegen haar
hadden aangebonden. Op 5 mei schreef hij aan Don Lazzero: "Hun duivelse haat
tegen de Kerk is onbeschrijflijk, omdat ze alles met de voeten treden wat rede,
recht, rechtvaardigheid, gezond verstand en eerlijkheid heet als ze maar in hun
dwaze en razende hoogmoed de godsdienst kunnen aanvallen (...). Er is hier
een krant die het volk al ophitst de kloosters aan te vallen, alles te ver-
branden en allen te vermoorden."
Maar steeds gingen zijn gedachten naar Patagonië. Als hij er maar zijn
tenten kon opslaan, verklaarde hij zich er toe bereid er naar toe te gaan niet
als bisschop, maar als koster gekleed. Het scheen hem toe dat hij een grote stap
zou gezet hebben, wanneer hij een onderhoud kon hebben met president Roca. Om
deze ontmoeting te kunnen verkrijgen spande Don Fagnano zich in de maand mei
speciaal in. Hij had zich ogenschijnlijk met zijn gouverneur verzoend en was naar
Buenos Aires gekomen voor zaken van de missie.(1)
De moeilijkheden hem te ontvangen verminderden iedere dag van de kant van
de eerste magistraat van de republiek omdat de pers tot rust kwam. Ze werd ont-
wapend toen ze hem zag rondgaan zonder speciale vormen maar "zoals al de overige
stervelingen."(2) Tenslotte kreeg monseigneur het bericht dat hij zich kon aan-
melden. Hij deed dit samen met Don Costamagna en beiden werden binnengeleid.
Generaal Roca was gezeten en ondervroeg trots monseigneur: - U zijt bisschop?
- "Ja, antwoordde hij, "ik ben bisschop titularis van Mágida."
- "Weet u niet dat de paus geen bisschoppen naar de republiek mag stu-
ren zonder overleg en akkoord met de regering?"'
- "Mijnheer de president, ik ben bisschop in partibus infidelium en ik
heb geen diocees en geen jurisdictie. Ik was al enkele jaren hier in deze repu-
bliek als Salesiaans missionaris van Don Bosco en thans kom ik terug om mij aan
de missie van Patagonië te wijden."
(1) Brief van monseigneur aan Don Lazzero van 5 mei 1885.
(2) Brief van Mgr. aan Don Lazzero, Buenos Aires, 15 juni en aan kardinaal Alimonda, 25 juni 1885.

24.9 Page 239

▲back to top


- XVII/237 -
Don Costamagna benutte de gelegenheid om aan de president de expeditie
in de woestijn in 1879 te herinneren, wanneer hij zich zo vaak aan de zijde van
de generaal had bevonden. Bij deze herinnering kon hij een zekere inschikkelijk-
heid niet verbergen. Monseigneur vatte toen moed en ging verder: De Argentijnse
republiek staat open voor allen die wensen te arbeiden. Daarom zijn wij hier
samen met zovele andere inwijkelingen gekomen niet enkel om er te arbeiden
maar ook om er te leren arbeiden. Ik bracht met mij een dertigtal missiona-
rissen mee onder wie verscheidene Salesiaanse leken, die alle soorten van kunsten
en ambachten uitoefenen. Aldus zullen sommigen zich bezighouden met landbouw en
het fokken van dieren en anderen zullen zorg dragen voor de zielen in deze
landen die Uwe Excellentie voor de beschaving veroverd heeft."
"Maar u vormt een kloostercongregatie...".
"Jawel, maar in de vorm van een private vereniging, van wie de leden al
hun burgerrechten behouden zonder aanspraak te maken op een privilege of een er-
kenning door de Staat. We zijn burgers zoals de andere burgers, in een sociëteit
verenigd om de arme jeugd op te voeden in weeshuizen, colleges en vakscholen. Don
Bosco, onze stichter, kreeg van de ministers Rattazzi en Cavour de raad zijn
vereniging aldus op te richten dat ze aangepast zou zijn aan de moderne tijd.
De president maakte lachend de opmerking: - "Don Bosco is werkelijk
handig geweest!" Hij stond op, drukte de hand van Mgr. Cagliero en zei hem: -
"We zullen vrienden zijn." Hierdoor aangemoedigd, vroeg monseigneur hem een brief
om te worden voorgesteld en aanbevolen aan generaal Winter. De president gaf hem
die met bewoordingen van lof en welwillendheid. Don Vespignano die goed wist hoe
de zaken verlopen waren, placht, bij het verhalen ervan, te besluiten: - "Het
was een mooie campagne waarin wij de overwinning behaalden met de methode van
Don Bosco namelijk: voorzichtigheid, eenvoud en loyaliteit."
De vriendschap tussen deze twee personen bleef tot het einde toe bestaan.
Het grote krediet waarvan generaal Roca genoot, hielp Mgr. Cagliero niet wei-
nig gedurende de jaren van zijn apostolaat in Patagonië, en inmiddels bracht
het hem twee grote voordelen op.
Het probleem van de verplaatsingskosten bemoeilijkten het reizen van mon-
seigneur. Alle Salesiaanse huizen gingen gebukt onder de schulden en geen enkel
kon hem hiervoor voldoende geld verschaffen. Welnu, Don Fagnano, die zich te
Buenos Aires bevond om er te onderhandelen met de apostolische vicaris, ver-
kreeg van de regering tien kosteloze reizen. Maar wat zou het hem gebaat hebben
naar Patagonië te gaan en er tot onmacht gedoemd te zijn door de plaatselijke
overheden? Welnu, zijn goede betrekkingen met de generaal bezorgden hem een
reispas naar het kwartier van de militaire gouverneur met wie hij ook rekening
moest houden, wilde hij in vrede zijn zending uitoefenen. Op 9 juli deed hij
zijn intrede in Patagones en haastte zich hem een bezoek te brengen. Hij ging
erheen in vol ornaat.

24.10 Page 240

▲back to top


- XVII/238 -
Deze was al over zijn goede betrekkingen met generaal Roca ingelicht en
ontving hem eervol. Nadat hij hem uitgenodigd had te gaan zitten zei hij hem
met de vrijmoedigheid van een soldaat: "U zult over mij een zeer droeve mening
hebben, heer doctor. Ik ben heel slecht."
- "Helemaal niet", pareerde de bisschop prompt. We hebben over Uwe Excel-
lentie in de Geografische Bulletins veel mooie zaken gelezen toen U op ontdek-
kingstocht was. In Italië worden deze Bulletins met veel belangstelling gelezen.
Wij leerden U kennen als een verstandig en edelmoedig man. We weten ook wat U
voor de Salesiaanse missionarissen gedaan hebt."
Deze aanhef kalmeerde de gewelddadige man. Dan bood monseigneur hem
brieven aan van president Roca en van de minister van oorlog en zeewezen, die
de bisschop welwillend had aanbevolen voor alles wat de diensten van zijn
gewijd ambt aanging. De gouverneur beloofde hem te helpen in alles wat van
hem afhing. Het onmiddellijke gevolg van het bezoek was dat hij er nu over-
tuigd van was, dat de Salesianen zich enkel bezig hielden met het welzijn van
de zielen en met het prediken van het Evangelie, zonder zich met politiek in te
laten. Dat betekende niet weinig in een land waar de politiek een overwegende
rol in het leven van de burgers speelde.(1)
Tot vreugde van Don Bosco kwamen in deze eerste maanden enkele brieven
met goed nieuws. Maar een bericht zal hem meer dan alle andere met vreugde doen
overstromen hebben. Monseigneur die van half maart tot begin juli alle huizen van
de Salesianen en van de Zusters bezocht had, met uitzondering van het huis van
Nicteroy in Brazilië, kon hem schrijven: "Don Bosco mag er zich op beroemen dat
hij in Amerika een groot aantal zonen heeft die hem tot heden toe uitstekend ver-
tegenwoordigen, die hem beminnen en bemind maken."(2)
(1) Brief van Don Riccardi aan Don Bosco, Patagones 25 juli 1885.
(2)Patagones 30 juli 1885.

25 Pages 241-250

▲back to top


25.1 Page 241

▲back to top


- XVII/239 -
H O O F D S T U K XII
VOORSTELLEN TOT STICHTINGEN IN ITALIE EN SOMMIGE
BIJZONDERHEDEN OVER ITALIAANSE HUIZEN
IN DE LOOP VAN HET JAAR 1884.
Nu in Italië de christelijke opvoeding van de jeugd van alle kanten vijan-
dig bejegend werd, scheen Don Bosco voor de goede mensen de providentiële
man door God gezonden om een dam op te werpen tegen de verspreiding van het laï-
cisme in de scholen. Op hem dan richtten zich de blikken van geestelijken en le-
ken die wilden meewerken aan de zo belangrijke en dringende zaak: de bescherming
van de jeugd. De onafgebroken aanvragen die een aanduiding waren van de morele
malaise die het hele schiereiland getroffen had, hadden tot gevolg dat de Sa-
lesianen steeds beter de grootsheid van hun zending tegenover de Kerk en de
burgerlijke maatschappij gingen begrijpen. Tegelijkertijd echter was hun hart
bedroefd omdat zij niet in staat waren op gepaste wijze dit algemeen vertrou-
wen te beantwoorden, wegens het tekort aan personeel en gediplomeerden, zoals
de staatswetten dit vereisten. Het hoeft daarom ook niet te verwonderen dat, on-
danks talrijke aanvragen in de loop van het jaar 1884, in Italië geen nieuwe
stichting kon worden gedaan, of aangenomen. De reeds bestaande bleven echter
in volle bloei en sommige kwamen zelfs tot een merkwaardige ontwikkeling. Zo-
als in de voorgaande boekdelen zullen we ook hier spreken over sommige voor-
stellen die op de duur schipbreuk leden en we zullen ook aanduiden welk aandeel
Don Bosco daarin had. Daarna zullen wij enkele bijzonderheden verhalen be-
treffende huizen die wij al goed kennen.
Laten we beginnen met de Dochters van Maria, Hulp der Christenen, om-
dat Don Bosco zich samen met zijn kapittel ook rechtstreeks met hun werken bleef
bezighouden.
Eens opperde Don Durando de gedachte kostscholen te openen voor jongens
van vier of vijf tot zeven jaar, onder de leiding van de Zusters. Zo zou men
hulp kunnen bieden aan die gezinnen, waar door de dood van vader of moeder of
van beide ouders, teveel kinderen bleven om te worden geholpen door de over-
blijvende van de ouders of door hun voogden. Maar Don Bosco antwoordde: "Dat
ligt niet in de lijn van ons doel.(1)
(1) Notulen van het hoofdkapittel 28 februari 1884 namiddag.

25.2 Page 242

▲back to top


- XVII/240 -
We zullen hier enkel drie voorstellen voor de Zusters vermelden, waar-
van er twee uit Noord-Italië en één uit Sicilië kwamen.
Vanuit Sicilië werd aan Don Bosco geschreven door de plaatsvervangende
rechter van Francavilla met het verzoek naar die gemeente twee Zusters te sturen
om er les te geven en de kinderen te verzorgen. Alles bleef echter bij een
beleefd antwoord. Redelijke voorstellen kwamen van Castel S. Giovanni in de
omgeving van Piacenza maar Don Bosco was bang dat hij te veel schulden zou heb-
ben op een ogenblik dat het kapittel er al meer dan genoeg had. In ieder geval
zou een bezoek van Don Cagliero op zijn tijd uitleg hebben verschaft voor een
definitief antwoord.(1)
De pastoor van Moncrivello in de streek van Vercelli stelde in naam van
een zekere weduwe Persico de oprichting voor van een instituut voor meisjes dat
aan de Dochters van Maria, Hulp der Christenen toevertrouwd zou worden. De oude
dame was van plan aan Don Bosco bij testament een mooi huis te vermaken met een
jaarlijkse rente van zevenhonderd lire en de opbrengst van een wijngaard die op
twaalfduizend frank geraamd werd. Men diende het huis te nemen in de staat waarin
het zich bevond, terwijl de herstellingsonkosten en de belastingen ten laste
van de Congregatie zouden blijven, wat een groot bedrag van de rente opgeslokt
zou hebben.
Nu had de ervaring in Lu, Chieri en Vallecrosia geleerd dat in dergelijke
omstandigheden de huizen van de Zusters steeds een passief nalieten. Daaruit
volgde het besluit dat het voor de Zusters beter was te maken te hebben met lei-
ding die zich aan bepaalde voorwaarden te houden had zoals in de huizen voor kin-
deren. Iets anders had de ervaring nog geleerd, namelijk dat er zich soms on-
voorziene gevallen konden voordoen, waarbij men zonder vaste wedde niet
meer vooruit kon. Zo was het datzelfde jaar gegaan te Lu. De oogst was schaars
geweest, de helft van de gezinnen hadden hun kleine jongens en meisjes
weggehaald zodat de maandelijkse kostgelden ontbraken en de arme communiteit
moeilijk rond kwam. Ze werd dan gered door een inschrijving bevorderd door de
pastoor en de burgemeester.- Als de zaken zo gelegen zijn, merkte Don Bosco op
- dan schijnt het mij toe dat het voorstel van Moncrivello niet aanvaard kan
worden. Men moet een voldoende schadeloosstelling vragen. Don Cagliero kreeg
als opdracht zich in november ter plaatse te begeven en een overeenkomst te
sluiten voor een jaarlijkse rente van drieduizend lire.(2)
Voor de Salesianen werden er enkel twee enigszins belangrijke voorstel-
len gedaan in Piëmont. De heer Marengo, de broer van wijlen de kannunik zou
gewild hebben dat zij een kostschool en een op dat ogenblik gesloten kerk zou-
den aanvaarden te Carmagnola, een historisch stadje in de buurt van Turijn.
Na een lange bespreking hierover, zei Don Bosco: - "Men kan beginnen met de
(1) Idem 22 januari 1884.
(2) Notulen van het hoofdkapittel 28 oktober 1884.

25.3 Page 243

▲back to top


- XVII/241 -
onderhandelingen op voorwaarde dat zij enige tijd kunnen wachten en dat wij
vrij zijn de voorwaarden te stellen die ons het meest opportuun lijken.- Er werd
onderhandeld maar er werd geen akkoord gesloten. Een aanbod dat materieel aan-
lokkelijk was ging uit van de gemeenteraad van Carignano, een ander aanzienlijk
centrum in de omgeving van Turijn. Het plaatselijke klooster van de Franciscanen
stond er onbewoond omdat de overblijvende kloosterlingen er weggegaan waren. De
provinciaal liet met toestemming van de generaal weten dat de Salesianen in hun
plaats konden komen. De gemeenteraad nodigde eenstemmig Don Bosco uit daar on-
middellijk de lagere school te beginnen om dan geleidelijk een gymnasium te
openen. Ze zouden het gebouw afgestaan hebben en jaarlijks zesduizend lire hebben
betaald. Voor de verbouwing had iemand beloofd tienduizend lire te geven. Boven-
dien zouden twee huizen in de buurt, in eigendom van twee priesters, die zeer
bevriend waren met Don Bosco, bij testament aan Don Bosco overgaan. Don Bosco zou
zijn toestemming hebben verleend, als het hem vergund werd met weinig te begin-
nen, maar men had daar niet het geduld te wachten.(1)
In de hoofdstad van Marche (landstreek van Midden-Italië) bood de bisschop
Mgr. Achille Manara eerst een huis aan. Dat werd geweigerd omdat men personeel
te kort had. Dan kwam het aanbod van een parochie van zesduizend zielen te
Borgo Pio. De bevolking, schreef de prelaat, was "grotendeels werkvolk,
vreemdelingen, tewerk gesteld bij het spoor, die aan de pastoor weinig werk ga-
ven maar die geestelijke verzorging hard nodig hadden." Don Bosco schreef
bovenaan het blad: "Don Durando moet dit in het kapittel voorlezen." En Don Du-
rando las het voor op 24 oktober. Ook hier echter was men genoodzaakt het
aanbod af te wijzen omdat men toen niet het geschikte personeel had. Te Ancona
echter liet men de gedachte niet varen. Daarom verloor men na een eerste weige-
ring de moed niet, maar men kwam van tijd tot tijd voor de dag met andere voor-
stellen. Kardinaal Manara, toen al een oude man, kon in 1901 het huidige insti-
tuut zien verrijzen samen met de nieuwe kerk, die door hem als parochiekerk was
opgericht en was getuige van een radicale hervorming van de arme wijk, dank zij
het werk van het patronaat op zon- en feestdagen.
Op de kapittelzitting van 28 februari liet Don Bosco vier aanvragen voor-
lezen, waarvan drie voor het buitenland en één voor Teana in de Romeinse Cam-
pagna. Over de drie eerste zullen we spreken in het volgende hoofdstuk. Als ant-
woord op de laatste aanvraag van Kardinaal d'Avanzo, bisschop van het diocees,
liet Don Bosco beleefd antwoorden, dat men het niet kon doen. Gedurende de
bespreking had Don Bosco de gelegenheid te herinneren aan een voorzichtig-
heidsnorm die hem door de Paus was gegeven. - Herinner u,- zei hij aan de over-
sten - een advies van Paus Pius IX. Nooit teveel huizen in dezelfde stad.
Dit wekt de nijd op bij de andere klassen en de afgunst van de burgerlijke over-
heden.
(1) Notulen van het Hoofdkapittel 21 februari en 19 mei 1884.

25.4 Page 244

▲back to top


- XVII/242 -
Niet zo vlug kwam men tot een besluit voor Penne diep in de Abruzzen.
Sinds 1882 drong de priester de Nardis aan op de oprichting van een school in
zijn geboortedorp. Zijn brieven aan Don Bosco en aan Don Durando wijzen op
de oprechte vurigheid van zijn ijver ten voordele van de jeugd. Een straal-
tje hoop hem in het begin gegeven, ofschoon zonder tijdsbepaling, vervulde hem
met blijdschap, zodat hij in oktober naar Turijn kwam, waar hij bevond dat 'de
werkelijkheid de faam overtrof' en merkte dat Don Bosco "in allen zijn vaderlijk
hart had uitgestort." Dit bevestigde hij in een memorandum aan de gemeenteraad
waarin hij, volgens de instructies van Don Bosco zelf, de wettelijke afstand
vroeg van een vroeger klooster van de Karmel, de uitvoering van de werken
die nodig waren om het te veranderen volgens de nieuwe gebruikseisen en de ver-
zekering van het levensonderhoud voor zes Salesianen. De gemeenteraad keurde de
aanvraag goed maar verving het gebouw door een vroeger klooster van de Hervormde
Minderbroeders omdat dit beter voor dit doel geschikt zou zijn. De Heilige
Stoel gaf de machtiging daartoe maar tevens het bevel dat men tot een overeen-
komst zou komen met de provinciaal die in Aquila verbleef. Van daar kwam er eerst
een halsstarrig verzet maar tenslotte werd de weerstand gebroken dank zij de
tussenkomst van kardinaal Bilio, de beschermer van de Orde.
Dan formuleerde de gemeente haar voorwaarden, die Don de Nardis overmaak-
te aan Turijn. Ongeduldig zijn antwoord te ontvangen sprak hij er Don Bosco
over aan, toen hij zich te Rome bevond. Don Lemoyne schreef voor hem aan Don
Rua: "Ik voeg hierbij de brief van de priester de Nardis van Penne. Houd u
met de aangelegenheid schriftelijk of mondeling bezig. Don Bosco kan er zich
onmogelijk mee bezighouden, want hij weet niet meer waar zijn hoofd staat. U
hebt volmachten en wijsheid schiet u niet te kort. Doe mij het genoegen na te
gaan of Don Durando er belang in stelt." Hieruit merkt men dat Don Bosco veel de
neiging had er op in te gaan. Hij had zelfs beloofd vanuit Rome een bezoek aan
Penne te brengen, als de omstandigheden hem de tijd daartoe zouden laten. De
zaak sleepte nog enkele jaren aan, gehinderd door een minderheid van vrijmetse-
laars in de gemeenteraad, die in het begin zichzelf niet ontmaskerd hadden.
De nijvere en belangloze vlijt van de brave priester van Penne kon zijn
doel niet bereiken.
Vanuit Napels was tot in 1884 geen enkel voorstel gekomen, maar toen kwam
er een buitengewoon belangrijk voorstel. Don Lorenzo Apicella, een priester die
zeer geacht werd door zijn medeburgers, had vier huizen gesticht voor doof-
stommen, jongens en meisjes. Ze werden bestuurd door zes priesters en vijf-
entwintig leken in priesterkleed. Hij wilde zijn werk laten aansluiten bij dat
van de Salesianen. Er werd over gesproken in het kapittel op de namiddagzitting
van 27 december. Het is interessant in de notulen het verloop van de bespreking
te volgen.
Don Bosco zei: De kwestie dient in beginsel gesteld te worden. Hier lijkt
het niet nodig te zijn veel personeel te sturen. Men zou aan D. Apicella kunnen
schrijven dat hij zelf naar Turijn zou komen onderhandelen en dan zouden wij

25.5 Page 245

▲back to top


- XVII/243-
wij iemand met hem naar Napels sturen om te gaan zien en zich op de hoogte te
stellen. We zouden langzamerhand de zaak kunnen afwerken.
Don Durando merkt op dat men voor vier huizen veel personeel nodig heeft.
Don Bosco: - Ik stel u niet voor te aanvaarden maar wel te onderzoeken
of het voor ons past het onderricht van doofstommen op ons te nemen. Apicella
dient persoonlijk te komen. Omdat het nu echter te koud is zou hij daarmee kunnen
wachten tot na Pasen.
Don Durando: - Alvorens Apicella naar Turijn te laten komen is het be-
ter er zich van te vergewissen of zijn gezellen het met deze samensmelting
eens zijn.
Don Cagliero: - Vooraleer de zaak te bespreken moet men nagaan of de
Regel ons veroorlooft ons te wijden aan de opvoeding van doofstommen.
Don Durando: - De Regel zegt dat ons doel bestaat in het helpen van
arme en verlaten jongens. Wie is er armer dan een doofstomme?
Don Rua: - Calasanzio die bij het stichten van zijn weeshuizen het-
zelfde doel had als wij, aanvaardde eveneens doofstommen.
Don Barberis: - Ik denk dat de Salesianen die zich met de doofstommen
zouden bezighouden specialisten zouden moeten zijn die zich met geen ander ambt
meer zouden kunnen bemoeien. Het is noodzakelijk zeer goed op de hoogte te
zijn alvorens een dergelijke opvoeding te geven.
Don Durando: - Ik meen dat het nodig zou zijn een inspectie op te
richten alleen voor doofstommen.
Don Bosco vertelt: - Een tijd geleden werd er bij mij fel op aangedrongen
dat ik instituten voor blinden zou aanvaarden, maar ik heb die nooit willen aan-
vaarden. Ik oordeelde dat dit voorstel zeer nuttig was voor zijn doel, maar
ik voelde er niet voldoende geestdrift voor om er mij mee bezig te houden. Voor
de doofstommen echter ligt de zaak anders. Ik wens alles te doen wat ik kan in
hun voordeel. Daarom wend ik mij tot het Kapittel om na te gaan of er mogelijk-
heid bestaat zich met deze jongens en meisjes bezig te houden.
Don Bonetti: - Ik zie geen mogelijkheid om deze onderneming te doen
slagen. Het is veeleer dringend noodzakelijk ons te wijden aan de kinderen die
morgen midden in de maatschappij moeten staan om de maatschappij zelf te hervor-
men.
Don Sala: - Een groot gedeelte van het personeel zou in deze huizen
kunnen blijven en wij zouden die broeders als jonge geestelijken gekleed bij ons
kunnen voegen als derde ordelingen.
Don Durando: - Ik ben er zeker van dat een deel van deze broeders zich
niet bij ons willen aansluiten en dat ze vroeg of laat zullen weggaan. En wan-
neer sommigen van de onzen naar Napels gestuurd zijn en deze ervaren verzorgers
ons dan in de steek laten, hoe zouden wij het dan aanleggen om vier huizen in
stand te houden? Ons terugtrekken met schande? Van vier huizen er één maken? We
zouden ons belachelijk en zelfs hatelijk maken.

25.6 Page 246

▲back to top


- XVII/244 -
Don Bosco: - Laten we de onderhandelingen uitstellen tot na Pasen. In-
tussen kunnen we onderzoeken of het dienstpersoneel van Apicella er in toestemt
met ons samen te smelten en een deel van ons te worden, en hoevelen en wie er
tegen gekant zijn.
Don Cagliero: - De zaak moet goed overwogen worden. Er zijn vier hui-
zen. Sommigen van het personeel zullen ongetwijfeld heengaan omdat ze zich niet
met ons willen verbinden en anderen zullen zeker door ons worden weggestuurd,
want dat heeft ons de ervaring geleerd.
Don Bonetti: - Indien men de doofstommen er wil bijvoegen dan dient
men eerst een klein huis voor twee of drie kinderen op te richten en met ver-
loop van jaren zullen we dan een onderwijzend personeel kunnen vormen dat be-
kwaam is, ervaringen heeft gehad en zich geoefend heeft. Men mag echter
niet dadelijk zonder meer een zo uitgebreide onderneming aanpakken. Men be-
hoort zelfs de vraag te stellen om welke redenen Apicella zo op deze samensmel-
ting aandringt. Heeft hij wellicht schulden zodat hij niet vooruit kan en
wil hij zo proberen de Salesianen zijn wonden te laten helen?
Don Durando geeft hem als antwoord: - Apicella heeft geen schulden
maar omdat hij ouder is dan 65 jaar vreest hij dat bij zijn dood zijn instituut
zou verdwijnen.
Don Bonetti voegt hieraan toe: - In dat geval mogen we hem niet met de
hoop vleien dat wij hem zullen steunen want anders zou deze illusie als gevolg
hebben dat hij naar geen andere middelen zou uitzien om zijn werk in stand te
houden en zo zou het door onze schuld wegvallen. Indien we ons toch aan de doof-
stommen willen wijden, laten we dan dit nieuwe instituut op onze stam enten.
Don Bosco doet het volgende voorstel: - Laten we Apicella een antwoord
sturen in volgende bewoordingen: Op dit ogenblik kunnen we het aanbod niet
aanvaarden omdat we personeel te kort hebben. Dit jaar zullen we dan overwegen
wat ons te doen staat. Apicella kan er intussen ook over nadenken of hij geen
ander middel vindt om het bestaan van zijn instituut te verzekeren. Indien hij
meent zijn tehuizen aan de Congregatie te moeten toevertrouwen, zou deze het na
zijn dood niet moeilijk hebben dat, wat hij na zijn dood haar zou nalaten te
aanvaarden.
Don Rua maakt volgende opmerking: - Het schijnt me toe dat we bij het doen
van deze voorstellen rustig te werk moeten gaan. Te Belluno heeft de priester
die dit Oratorio gesticht heeft al een testament gemaakt in ons voordeel. Hij
kan ieder ogenblik sterven en welke figuur zouden we slaan indien we zijn nala-
tenschap niet zouden kunnen aanvaarden?
Don Sala voegt er aan toe: - Don Rossi van Schio heeft zijn testament al
gemaakt waarin hij zijn prachtig Oratorio aan Don Bosco overlaat. Wat Apicel-
la betreft geloof ik dat hij zich met ons wil verenigen om onze morele steun te
verkrijgen. Wanneer zijn weldoeners aldus zien dat het bestaan van het werk ver-
zekerd is, zullen ze nieuwe moed hebben om hem nog meer giften te bezorgen.
Don Bosco: - Wat denkt u dus dat wij aan Apicella moeten antwoorden?

25.7 Page 247

▲back to top


- XVII/245 -
Don Rua: - Laten we eenvoudig antwoorden dat het voorstel ons aanstaat
maar dat we het niet kunnen aanvaarden.
Don Bosco: - Laat ons dan ten minste bij het antwoord de woorden bijvoe-
gen: op dit ogenblik kunnen we het niet aanvaarden.
Het kapittel keurt dit antwoord goed.
Don Durando stelt voor in de brief nog de volgende belofte te doen: Wan-
neer iemand naar Randazzo gaat zal hij langs Napels komen en zal er het Insti-
tuut komen bezoeken. Het kapittel keurt dit goed.
Van de vier huizen stond er een te Napels, een te Casoria, niet ver van
Napels, en twee te Molfetta. Met verloop van tijd onderging het werk wijzigin-
gen en verplaatsingen tot het ogenblik waarop Kardinaal Sanfelice het liet
oprichten als sociëteit onder het voorzitterschap pro tempore van de aarts-
bisschop. De jongens werden samengebracht in een groot gebouw van de Tarsiawijk
en de meisjes te Casoria. Na heel wat wederwaardigheden verkreeg zijn tweede
opvolger, Kardinaal Prisco, van Don Rua de Salesianen. Ze brachten de afdeling
voor jongens tot grote bloei en werkten eveneens ten voordele van de afdeling
voor meisjes die door kloosterzusters bestuurd werd.
In Sicilië te Catania nam men nog altijd een afwachtende houding aan.
Aartsbisschop Dusmet vroeg in januari dat men de volgende lente in zijn stad
een vakschool zou openen, maar Don Bosco liet voorzichtig antwoorden dat dit
niet onmiddellijk kon. Dan vroeg de ijverige herder dat men ten minste ter-
stond een Salesiaan zou sturen om de directie op zich te nemen van een Oratorio
voor zon- en feestdagen en van de lagere scholen. Er werd geantwoord dat men
hiervoor de geschikte persoon zou zoeken. - Te Catania moeten we een huis hebben
- zei Don Cagliero - want telkens als iemand naar deze stad gaat, is hij ge-
noodzaakt een hotel op te zoeken. Nu we in Sicilië zijn, dienen we er aan te
denken er sterker te worden. Indien wij te Catania geen huis openen, ben ik van
plan de Zusters daar terug te roepen want nu hebben ze geen steun. De aartsbis-
schop is tevreden als er maar één van ons naartoe zou gaan om er te beginnen.
We kunnen nu niet meer treuzelen want hij is verplicht het aan anderen te geven,
als het niet door ons aanvaard wordt.- Nadat Don Bosco alles en iedereen
gehoord had, sprak hij het laatste woord: Dit huis is er volstrekt nodig. Indien
er geen personeel voor is, dan moet men het personeel van de andere huizen in-
krimpen. Men heeft al te dikwijls beloften aan de Aartsbisschop gedaan en ze
daarna niet gehouden. Aldus werd er dan ook beslist.(1)
Intussen hadden de sektariërs van Catania niet geslapen. Ze hadden de
komst van de Salesianen in de gaten gekregen en probeerden nu hen bij de
openbare mening verdacht te maken. In hun orgaan verscheen onverwacht volgend
(1) Notulen van het Hoofdkapittel, 22 januari, 4 juli en 30 augustus.

25.8 Page 248

▲back to top


- XVII/246 -
tendentieus bericht:(1) "De kranten van Genua melden dat het College van Don
Bosco te Bosco Marengo bij Novi in de provincie Alessandria op bevel van de
overheid moest gesloten worden omdat men daar zekere lelijke dingen ontdekt
heeft waarmee priesters en broeders zich bezig hielden ten nadele van de goede
zeden en waardoor ze het terrein betraden van het Strafwetboek." Don Bonnetti
zond aan de directie van het blad een logenstraffing, op verlangen van Don
Bosco in rustige en beleefde bewoordingen opgesteld. Het voornaamste hiervan
was dit: "Don Bosco belast mij er mee u te laten weten dat u zich vergist hebt.
Het college gelegen te Bosco Marengo is een verbeteringsgesticht voor jongens
maar heeft niets te maken met Don Bosco noch met zijn meesters."
Luidens de wet zou deze logenstraffing gepubliceerd worden in de krant
van Catania, maar deze beperkte zich tot een cynische en schijnheilige verwijzing
in volgend ingeschoven kort bericht vanwege de redactie:(2) Drama's en komedies.
Onlangs lieten we een bericht verschijnen overgenomen uit de kranten van het vas-
teland over de sluiting van het college van Don Bosco te Bosco Marengo, op
bevel van de overheid wegens zekere feiten die we beter verzwijgen. Thans
schrijft ons een zekere Don Giovanni Bonetti, secretaris van Don Bosco, dat
dit college een verbeteringsgesticht is voor jongens maar dat Don Bosco noch
een van zijn meesters er iets mee te maken heeft. Omdat het hier gaat over
zaakjes die vooral de priesters plegen te doen en ook daar wel gedaan zullen
hebben, zullen de kranten van Genua, Rome, enz. het Don Bosco en de zijnen, die
er niets mee te maken hebben, in de schoenen geschoven hebben.
Don Guidazio schreef:(3) "Hier moet een les worden gegeven. Als ik geen
priester was, zou ik er mij mee belasten dit voor eigen rekening te doen." Maar
Don Bosco was van een tegenovergestelde mening. De kuiperijen van de loge werden
het volgende jaar meer openbaar, zoals we zullen zien.
We zullen nu de weg terug afleggen en van het Zuiden naar het Noorden
gaande, sommige huizen bezoeken waarmee Don Bosco zich op de ene of de andere
wijze in de loop van het jaar 1884 moest bemoeien.
We zullen met Rome beginnen. Ofschoon de kerk van het Heilig Hart nog
verre van voltooid was, wou Don Bosco niet dat men nog langer zou talmen met het
aanvatten van de werken voor het tehuis dat we al zo vaak vermeld hebben. Volgens
het plan van ingenieur Vigna uit Turijn, begon de aannemer Cucco van Biella (voor
(1) Gazzetta di Catania, 3 februari 1884.
(2) id. nr. 37. Het antwoord werd gepubliceerd door de katholieke Campana op 21 februari.
(3) Brief aan Don Bonnetti, 17 februari 1884.

25.9 Page 249

▲back to top


- XVII/247 -
zijn nieuwe bouw wilde Don Bosco niet met mensen uit Rome te maken hebben) met
het graafwerk om eerst de vleugel te bouwen langs de via Porta Lorenzo, nu via
Marsala. Dit gedeelte van de bouw, met slechts twee verdiepingen (de derde ver-
dieping werd er eerst zeer onlangs bijgebouwd) en zonder kelderverdiepingen zou
het oude huis op de hoek van de via Marghera met de gang opzij van de kerk ver-
binden. Voor de eerste steenlegging wilde Don Bosco Graaf Colle meenemen. Don
Bonetti werd ermee belast met Graaf Colle overeen te komen, toen hij de laatste
groet van Don Bosco aan Mgr. Cagliero en de missionarissen naar Marseille
bracht, maar deze ceremonie had veel later plaats nl. in de lente van 1885
zonder Don Bosco en zonder de Graaf.
Niet ver van Rome ligt Magliano. Tijd en ervaring zouden leren hoe moei-
lijk het is een seminarie te behouden, vooral na het verdwijnen van de bisschop
die hem daar geroepen had. Het seminarie van Magliano zou als eerste het be-
wijs hiervan leveren. De moeilijkheden begonnen bij de opening van het school-
jaar 1883-84 en kwamen van het college dat bij het seminarie behoorde.
Kanunnik Pagani, een lid van de Commissie van Trente haalde zijn kost-
schoolleerlingen er weg en onttrok ze aan Don Daghero. Hij deed hetzelfde met
de jonge geestelijken en beweerde dat hij handelde volgens de onderrichtingen
van kardinaal Bilio. - Toen Don Bosco dit vernomen had zei hij: - Kardinaal Bilio
is er de man niet naar om dergelijke bevelen te geven, indien hij niet door
iemand werd opgestookt.
Ongelukkig stierf deze kardinaal op 30 januari en werd opgevolgd door kar-
dinaal Martinelli, die de Salesianen zo gunstig gezind was dat hij een strenge
berisping zond aan de rustverstoorder en de jonge geestelijken die hem ge-
volgd waren. Toch had Bilio toegelaten een half-internaat te openen die
interne leerlingen aan de Salesianen onttrok en die zijn opvolger liet be-
staan. Het was een soort tehuis, waarvan de leerlingen kosteloos als externen
de Salesiaanse scholen bezochten. Hiermee werden de afgesloten overeenkom-
sten op het ogenblik dat de kostschool geopend en aan de onzen was toevertrouwd,
geschonden. Een incident dreef het geschil ten top. Don Daghero had een jonge
geestelijke die ongehoorzaam geweest was en de vlucht had genomen, wegge-
stuurd en nu eisten zij dat hij opnieuw opgenomen zou worden. Kortom, het bleek
niet meer mogelijk nog langer met Don Pagani overeen te komen. Nadat Don
Bosco alles goed overwogen had zegde hij in mei het college op. Maar
de nieuwe bisschop verzette er zich tegen en de paus stond aan zijn kant. De
bisschop onttrok zelfs zijn bescherming en zijn weldadigheid aan de kleine
kostschool die ten nadele van onze kostschool was geopend.
Toen zond kanunnik Rebaudi die er de directeur van was een zeer han-
dige brief aan Don Bosco, waarin hij de jongens die hij samengebracht had, aan-
beval aan de liefdadigheid van Don Bosco en trachtte op die manier zijn eigen
instituut en zijn invloed in de stad te redden. Don Bosco liet hem duidelijk
het volgende weten: 1° dat de Salesianen bereid waren niet enkel de kostschool
af te staan maar ook het seminarie dat ze tot dan toe enkel behouden hadden omdat
de Heilige Vader en de kardinaal dat wilden en het uitdrukkelijk hadden bevolen.

25.10 Page 250

▲back to top


- XVII/248 -
2° Dat de offers van de Salesianen in dat college hun goede wil tegenover de
burgers bewezen hadden. 3° Dat er in andere scholen ook onderricht gegeven
werd door de Salesianen aan arme jongens van de stad. 4° Dat een gedeelte van de
arme leerlingen zou worden geholpen door de Heilige Vader, een gedeelte door
kardinaal Martinelli en een gedeelte door Don Bosco zelf als hun gedrag goed
was.
Dit antwoord deed aan de kanunnik tijd winnen met de verzwarende omstan-
digheid dat de beloften van de bisschop slechts een ijdel woord bleken te
zijn. Hij liet inderdaad ook het tehuis van Rebaudi toe en begunstigde het. Hij
verplichtte de jongens, voor wie hij het kostgeld betaalde uit het seminarie van
de bisschop te treden en in dit tehuis te gaan en er werd zelfs beweerd dat hij
aan Rebaudi vijfduizend lire van de Paus voor het Seminarie aan Rebaudi had
gegeven. Tenslotte drong hij erop aan de verbannen jonge geestelijke zonder enige
voorwaarde opnieuw te aanvaarden. Tegenover deze feiten zei Don Bosco: - Het
zal het beste zijn aan de kardinaal te schrijven dat, nu het voor ons onmoge-
lijk is op deze manier verder te gaan, wij ons uit het instituut zullen te-
rugtrekken bij het begin van het schooljaar en dat wij aan anderen de taak
zullen overlaten voor het onderwijs te zorgen. Dit is echter een beslissing die
rijpelijk overwogen moet worden. Bij de kardinaal dienen wij de nadruk te leggen
op volgende punt: wij hebben zoveel schulden dat wij niet verder kunnen gaan.
Het huis van Magliano moet twintigduizend lire betalen buiten het salaris van het
personeel dat ook in rekening moet worden gebracht. Hoe is het mogelijk dat
iedereen probeert de arme Kloosters te pluimen! - Alvorens echter handelend
op te treden, bleek het nuttig verdere inlichtingen in te winnen.
En de inlichtingen kwamen van Don Dalmazzo en van Don Daghero. De kardi-
naal betuigde dat hij de vriend van Don Bosco was en bereid de schulden te
betalen en zich aan het bedongen contract te houden. Maar, voor het voornaamste
punt, namelijk de belofte om de schulden te betalen, school er een dubbelzin-
nigheid in. Hij bedoelde hiermee de schulden die het college had tegenover de
Commissie van Trente, en niet de schulden van Don Bosco voor meubels, papier,
boeken, linnen, enz. Tegenover de Commissie bestonden er geen schulden maar
schuldvorderingen. De kardinaal sprak aldus omdat hij zich daarbij steunde op
onjuiste beweringen van kanunnik Rebaudi. En het was bij deze laatste dat de
fameuze jonge geestelijke zich bevond om zich voor te bereiden op het pries-
terschap dat hij nog voor zijn klasgenoten zou ontvangen.
Dat de kardinaal van Don Bosco hield had hij wel bewezen door zijn aan-
vraag voor de privileges te steunen maar als hoofd van het diocees onderging
hij de invloed van de plaatselijke kliek die zijn goede trouw misbruikte. Had-
den ze hem zelfs niet laten verstaan dat de gemeente de Salesianen ongunstig,
maar hun tehuis gunstig gezind was? Integendeel, het college was de gemeente-
raad zo dierbaar dat ze alles gedaan zouden hebben opdat het niet gesloten zou
worden. Niet dat de burgemeester sympathie had voor priesters in het onderwijs!
Graag zou hij zich van hen ontdaan hebben, maar, omdat hij geen leken tegen een

26 Pages 251-260

▲back to top


26.1 Page 251

▲back to top


- XVII/249 -
zo goedkope prijs kon vinden, stelde hij zich tevreden met de Salesianen.
Intussen echter was het aantal leerlingen van het college als gevolg
van al die manoeuvres van 90 tot 53 verminderd en de kardinaal scheen er aan
te denken, zo gauw mogelijk de Salesianen te laten vallen. Hij wilde zelfs nog
radicaler maatregelen nemen en niet enkel het college afschaffen maar zelfs
het aantal seminaristen tot een twintigtal verminderen, omdat hij deze vol-
doende achtte voor de behoeften van zijn diocees.
De kardinaal-beschermheer werd over het hele geschil ingelicht en na
het onderzoek van de documenten oordeelde hij dat de Salesianen het gelijk aan
hun kant hadden. Don Bosco wou niet verloren lopen in de doolhof van de geschil-
len maar week niet af van zijn standpunt, dat zeer concreet was en het minst
moeilijkheden opleverde. Hij zei: - Laat alle andere beweringen opzij en hou-
den wij vast aan het volgende punt: indien de schulden niet worden betaald, kun-
nen we niet verder gaan. Dat is voldoende. Indien men wil dat we verder gaan,
moet ons een toelage worden uitbetaald. – Toch was het nodig in volle vriend-
schap door te gaan tot aan het einde van het schooljaar en daarom schreef hij aan
de kardinaal dat men zijn edelmoedig aanbod de schulden te betalen aanvaardde
en dat men wenste te weten in welke periode van het jaar deze betaald zouden
worden. In ieder geval niet later dan in de maand mei.
Nadat hij deze mededeling ontvangen had, antwoordde de kardinaal dat er,
zoals beweerd werd, geen tekort was, en dat het tehuis van Rebaudi de kostschool
van de Salesianen niet benadeelde en besloot dat het nodig was de rekeningen van
het college nog eens na te zien. Dit besluit voldeed Don Bosco niet, die zei:
- Ik zal nooit toelaten dat andere personen onze rekeningen aan een revisie
zouden onderwerpen. Ik zal erover nadenken wat wij moeten antwoorden.
Don Daghero probeerde voor de toekomst een modus vivendi te vinden met
Don Pagani "een diplomaat met ongewone schelmenstreken" zoals Don Rua over hem
zegt. Met veel moeite slaagde hij daarin, maar Don Bosco was er niet over tevre-
den. - "Wij kunnen niet onderhandelen over de toekomstige zaken - zei hij - als
we niet eerst de lopende zaken regelen." En omdat het Kapittel de kool en de
geit wilde sparen, voegde Don Bosco er aan toe: - Ik voorzie al dat men niet
het besluit zal nemen uit dat college weg te gaan omdat wij steeds de ge-
volgen moeten dragen van onze wens bij iedere gelegenheid iedereen tevre-
den te stellen. Eigenlijk werkt het personeel van het college steeds maar
gratis. Intussen zouden we aan Don Daghero kunnen schrijven: - jij hebt twintig-
duizend lire als schuld te betalen, betaal ze want wij kunnen ons voor jou niet
in de schuld steken en steeds meer offers brengen.- Hij drong aan op het voort-
zetten van de onderhandelingen met het doel tot een vergelijk te komen en daar-
om herhaalde hij zijn opvatting: "De enige manier om de zaken te regelen is, dat
zij de schulden zouden betalen en dat zij ons zo vlug mogelijk zouden laten weg-
gaan. Wat de onderhandelingen betreft, wij aanvaarden ze niet maar weigeren ze
ook niet, want het schijnt me toe dat het niet past nog met Don Pagani te onder-
handelen."

26.2 Page 252

▲back to top


- XVII/250 -
Men zag al te duidelijk in dat Zijne Eminentie en de leden van zijn
curie het vertrouwen in de Salesianen hadden verloren. Ook om deze reden meende
Don Bosco dat het goed zou zijn bij het einde van het schooljaar het personeel
van Magliano hier en daar over andere colleges te verdelen. Don Rua vreesde een
veroordeling vanwege de Heilige Congregatie, als men niet in het klooster
bleef en vroeg dat men een opzegtijd van vijf jaar zou geven. - "Niemand",
antwoordde Don Bosco "kan ons er toe verplichten te Magliano te blijven met ver-
lies en er gratis diensten te bewijzen. Men moet aan Don Daghero schrijven dat
hij deze heren er van overtuigt ons de vrijheid te geven om zo gauw mogelijk weg
te gaan. Het enige middel om ons nog wat te houden, is het betalen van de schul-
den. In ons contract hebben wij niet de verplichting op ons genomen onderricht
te geven in het andere instituut dat tegen ons werd opgericht. Deze jongens
komen immers naar onze scholen." Het was werkelijk vreemd dat "deze heren" eerst
de ondergang van het Salesiaans college veroorzaakten en er dan nog onderwijs
wilden genieten ook.
De zaken sleepten op dezelfde manier aan gedurende heel het schooljaar
1884-85. In 1885 bracht Don Rua te Rome een bezoek aan kardinaal Martinelli om
zijn ideeën te weten te komen. Hij bracht er de overtuiging van mee dat men
zich aan het status quo moest houden. Maar Don Bosco dacht er anders over.
In de maand juni zei hij: - "We kunnen niet verder gaan. Een oorzaak om het con-
tract te verbreken is heerkracht. Voor de Heilige Congregaties kunnen we het
in deze zaak niet halen omdat kardinaal Martinelli zeer veel invloed heeft. Laat
ons dus schrijven dat we bereid zijn om iedere schadeloosstelling te betalen:
vijf, tien, twintigduizend lire. We zullen alles geven wat ze maar willen, als ze
ons maar vrij laten."
Don Rua liet eerbiedig nog enkele opmerkingen gelden om zijn tegenoverge-
stelde zienswijze te rechtvaardigen en daarop riep Don Bosco berustend uit:
- Doe wat u wilt! - Dan ging hij verder: "We zullen trouwens op iedere over-
eenkomst ingaan, we zullen nog een of twee jaar blijven om de kardinaal niet
in moeilijkheden te brengen maar het is het beste dat we weggaan. Vroeg of
laat kan er een ramp gebeuren. De redenen om weg te gaan zijn de overeenkomst
die niet nageleefd werd, de geknakte gezondheid van de Salesianen, het
kleine college van Rebaudi en de verliezen die wij er lijden."
Na dit gezegd te hebben luisterde hij naar een nieuwe reeks beschouwingen
die door Don Rua gedaan werden over een ontwerp van Don Pagani om een nieuwe
overeenkomst te sluiten. Eigenlijk werd Don Rua weerhouden door gevoel voor
rechtvaardigheid. Volgens hem mochten de Salesianen zich niet uit Magliano te-
rugtrekken voor de vijf in de overeenkomst voorziene jaren verlopen waren. Trok-
ken ze zich voor die tijd terug, dan zou hun dit tot oneer strekken. De zaak
van de Concettini, van Albano en van Ariccia had hun goede naam bij velen
geschaad. Don Bosco weerlegde al deze en andere opmerkingen en bleef aandrin-
gen op het vertrek van de Salesianen uit Magliano.- Hij besloot: - "Ik laat aan

26.3 Page 253

▲back to top


- XVII/251 -
het Kapittel de hele verantwoordelijkheid over voor de gevolgen." Er werd be-
slist een voorstel van de kardinaal te aanvaarden waarbij men in het seminarie
priesters van de stad zou aannemen om les te geven, zich in het onderricht te
oefenen en ze in de plaats te stellen van de Salesianen, zodat dezen zich lang-
zamerhand zouden kunnen terugtrekken zonder dat het seminarie onder die breuk
zou te lijden hebben.
Niemand zou zich op dat ogenblik hebben kunnen voorstellen hoe de fei-
ten Don Bosco in het gelijk zouden stellen een jaar na zijn dood, toen de Sale-
sianen op zeer ergerlijke wijze genoodzaakt werden uit Magliano weg te gaan.
Nochtans had Don Bonetti, getroffen door het aandringen van Don Bosco, dat het
noodzakelijk was heen te gaan, ernstig herinnerd aan het geval van Cremona.
Ook toen had Don Bosco, een jaar voor de gebeurtenissen die ons bekend zijn,
zonder ogenschijnlijke beweegreden er sterk op aangedrongen ons terug te trek-
ken. Het zou onmogelijk zijn twee omstandigheden die meer aan elkaar gelijk wa-
ren te vinden.(1)
De omstandigheden waarin het huis van Lucca verkeerde beantwoordden niet
aan de inzichten van Don Bosco. Het lag midden in het centrum van de stad
zodat er voor de leerlingen geen vrijheid was zich eens uit te leven, want op de
speelplaats werden ze beloerd van uit de ramen van de omliggende gebouwen. Er
bestond wel een Oratorio maar door het verzet van de pastoors kwamen er weini-
gen, hoogstens een veertigtal, naartoe. Er was ook nog een kerk maar ze behoorde
niet aan de Salesianen en moest hersteld worden. Don Bosco echter verlangde dat
er te Lucca een quid simile aan het Oratorio van Turijn zou worden opgericht.
Om al deze redenen besloot hij, nu de villa van het Koninklijk College te
koop was, het gebouw dat toen door hen bewoond werd te verkopen en die villa
aan te kopen. Hij toonde zich zo beslist dat in korte tijd een schikking voor
een overeenkomst tot stand kwam maar het verkoopcontract werd niet opgesteld
door de tussenkomst van de Minister. Deze legde als voorwaarde op dat de villa
publiek zou worden verkocht aan de meest biedende. Dit bracht mee dat men veel
meer zou moeten betalen dan de achttienduizend waarover men het al eens was. In
die omstandigheden was er aan het college geen lang leven beschoren.(2)
Een huis dat werkelijk vocht voor zijn bestaan was het huis van Faenza.
Toen de tegenstanders zagen dat al hun aanvallen ijdel waren, veranderden ze van
tactiek en stichtten een ontspanningscentrum waar de kinderen op zon- en feest-
dagen, onder de leiding van leken, zich zouden kunnen vermaken en zo het Oratorio
van de Salesianen zouden verlaten. Zoals gewoonlijk in de Romagna werd er klare
taal gesproken: toen op 4 maart het voorstel hiervoor in de gemeenteraad ge-
daan werd, zei men publiek wat er de juiste bedoeling van was. Omdat de
gemeenteraad in handen was van de Republikeinen en hun verwanten, werd het voor-
(1) Notulen van het Hoofdkapittel, 16 januari, 19 mei, 26 augustus, 28 oktober, 5, 9 en
18 december 1884; 12 juni 1885.
(2) Notulen van het Hoofdkapittel, 19 mei 1884.

26.4 Page 254

▲back to top


- XVII/252 -
ten, werd het voorstel eenstemmig goedgekeurd. Hiertoe werd een gebouw bestemd
dat vroeger al aan de Zusters toebehoord had. Er werd een begroting van vijf-
honderd lire voor uitgetrokken en een inschrijving geopend.(1) Vanzelfsprekend
waren er twee partijen bij de jeugd. De kranten bliezen het vuur op, maar
de onverschilligheid van de meesten onder hen deed langzamerhand de belachelij-
ke poging verzanden.
Don Rinaldi echter werkte met hoop op meer succes om aan Faenza een
kostschoolcollege te geven. Na de aankoop van het huis met aanpalend terrein,
beging hij de onvoorzichtigheid de machtiging te vragen aan de koninklijke
Provisor van Ravenna, die, zoals men mocht verwachten, de aanvraag afwees. Bij
een ontmoeting te Bologna wees Don Bosco de directeur op zijn vergissing en
legde hem uit wat hij nu moest doen. Zijn gedragslijn werd toen door hem in
volgende bewoordingen uitgedrukt: - "Van heden af zullen wij in Italië
huizen voor vakleerlingen openen, zodat de vakleerlingen als een schild zul-
len zijn voor de studenten. Uit beleefdheid zou men hiervan kennis kunnen
geven aan de burgerlijke overheden maar zelfs dat moet men niet doen. Als
het nodig is zullen we ons wenden tot de Minister van Binnenlandse Zaken van
wie de werken van liefdadigheid afhangen. Het zijn werken die door het Minis-
terie zelf worden aanbevolen. Daarom suggereerde hij aan Don Rinaldi aan de
Provisor uit te leggen dat hij hem een brief had gestuurd om een vergunning te
vragen die niet noodzakelijk was. Wanneer dan de lagere scholen zouden be-
ginnen zou het voldoende zijn dat de leerkrachten gediplomeerd waren. In het
begin sprak men dus enkel over vakscholen.
Nu het college geopend was waren de Salesianen genoodzaakt van de voor-
stad naar de stad te verhuizen. De sektariërs hielden hun bewegingen in het oog.
Een weekblad dat pas was uitgekomen en zijn titel ontleende aan de rivier die
door Faenza loopt, de Lamone, publiceerde in zijn nummer van 5 oktober, het
feest van de Rozenkrans, een heftig hoofdartikel tegen hen. Uit welinge-
lichte bron gaf men de verzekering dat die nacht een gehuurde misdadiger over de
muur van de speelplaats van het Oratorio zou klimmen, bommen gooien in de kel-
ders en het huis in de lucht zou laten vliegen. Maar de Voorzienigheid ver-
hinderde de bandiet dit te doen. Sinds enkele dagen was de rivier erg ge-
zwollen zodat men bang was en er bewakers plaatste. Te middernacht trad de
rivier uit haar oevers en drong meer en meer de stad binnen. De klokken van de
stad luidden alarm. Hun gelui werd beantwoord door de hoornblazers buiten de
stad. De hele bevolking kwam in beroering, zodat de algemene opschudding de
uitvoering van de misdaad verhinderde. Don Rinaldi volgde de raad op van
bevriende personen en vroeg en verkreeg dat soldaten enkele nachten in het
huis zouden verblijven. Hij meende ook dat het nodig was een antwoord te geven
op de onbeschaamde bedreigingen van het weekblad. Hij stuurde daarom aan de
(1) Er werd ook een omzendbrief en een statuut gepubliceerd.

26.5 Page 255

▲back to top


- XVII/253 -
beheerder een brief die gepubliceerd moest worden in het nummer van de volgende
zondag. Maar in plaats van zijn antwoord te aanvaarden, vergrootte het blad de
dosis beledigingen. Toen publiceerde Don Rinaldi een werkje waarin met waardige
beslistheid de aanklachten en de lastertaal tegen de Zonen van Don Bosco weer-
legd werden. Deze publicatie verheugde de eerzame burgers en ze droeg er zelfs
veel toe bij om de Salesiaanen te doen kennen, want de goede burgers wisten niet
goed, wie zij waren en wat ze deden.
Toen het nieuwe huis klaar was, nam men er op 19 november zijn intrek
in. Toch waren er nog enkele voorzorgsmaatregelen nodig. De meubelen werden 's
nachts op karren vervoerd. Het personeel begaf er zich heel vroeg in de mor-
gen naartoe, terwijl wachten en carabinieri opgesteld waren ter verdediging,
voor het geval er iets zou gebeuren. Ook later gingen de handhavers van de
orde er bijna iedere dag naartoe om te horen of er geen nieuws was.
In het begin van de maand was Don Taroni naar Valdocco geweest en had aan
Don Bosco en aan de oversten de veldslagen en de overwinningen van de Salesianen
van Faenza verteld^ Nadat Don Bosco hun verhaal gehoord had, keerde hij zich
tot de omstanders en zei: - "Zie wat de Heer gedaan heeft! Om in de Romagna
binnen te dringen scheen het volgens de berekeningen en de wijsheid van deze
wereld noodzakelijk van ver te beginnen en langzamerhand naderbij te komen en
eerst onze tenten op de grenzen op te slaan. Maar kijk, de Heer heeft ons te
Faenza, juist in het centrum van de streek, laten strijden en overwinnen. De
Heer en Maria, Hulp der Christenen, wezen gezegend!"
Directeur Don Rinaldi had veel te vragen aan de oversten. Vooreerst
wilde hij weten op welke voorwaarden de internen aanvaard moesten worden.
Don Bosco antwoordde: - "Stuur hun het programma van het Oratorio. De jongens
moeten de leeftijd hebben van elf tot twaalf jaar. Het kostgeld bedraagt 24
lire per maand. De directeur bezit echter de bevoegdheid dit kwijt te
schelden aan hen die volgens zijn mening hiervoor in aanmerking komen. Hij
moet het dan doen zoals in ons Oratorio." - Ook wilde hij weten waarmee men on-
middellijk moest beginnen. Er werd beslist onmiddellijk de twee werkplaatsen -
voor de kleermakers en de schoenmakers te openen. Op de derde plaats wou hij
weten welke werken er uitgevoerd moesten worden om die ongelijke groep gebouwen
die men aangekocht had aan te passen. Don Bosco stuurde Don Savio ter plaatse om
een algemene schets te maken en gaf hem volgende richtlijn: - "Er mogen wel wij-
zigingen aangebracht worden maar er mag niet bijgebouwd worden." Tenslotte wou
de directeur weten of het Moederhuis het huis van Faenza ter hulp zou komen,
wanneer dat door die werken in moeilijkheden zou verkeren. Don Bosco antwoord-
de: - "Wij leven bij de genade van de Voorzienigheid zodat we ons steeds in
haar armen bevinden, zonder een vast inkomen te hebben maar wij weigeren niet
aan het huis van Faenza een deel te geven van wat de Voorzienigheid ons zal
geven om het ter hulp te komen." Niettegenstaande de verhuizing ging het Orato-
rio voor zon- en feestdagen door en werd geen enkele zondag onderbroken.
Intussen bleef de Lamone te keer gaan tegen de Salesianen en waagde
het zelfs te schrijven dat het onwaar was dat Don Bosco in zijn huizen jongens

26.6 Page 256

▲back to top


- XVII/254 -
had opgenomen die door de cholera wees geworden waren. Don Rinaldi verschafte
zich de namen van de jongens aan wie onderdak werd verleend en stuurde ze op
maar omdat Don Bosco publiek met bewijzen deze en andere leugens wou bestrijden,
was hij een andere mening toegedaan en merkte daarbij op: "Om deze kranten
van antwoord te dienen moeten wij geen bewijzen voorleggen. Een eenvoudige logen-
straffing is voldoende. Wanneer wij bewijzen voorleggen dan geeft men voedsel aan
hun artikels en stof voor nieuwe beledigingen. Men protestere liever en men
dient hun te zeggen dat indien ze willen weten hoe de zaken liggen, zij zelf
bewijzen zouden zoeken. Wanneer ze dan genoodzaakt zijn brieven te schrijven
aan hun correspondenten er hun tijd en hun postzegels in te steken en reiskos-
ten te maken dan zullen ze er zeker niet aan beginnen of zullen ze het gauw moe
zijn."(1) Deze wijze gedraging was nuttiger dan welke polemiek ook.
Alvorens ons met Turijn bezig te houden, zullen we het hebben over drie
huizen van Ligurië en vooreerst over het huis van Sampierdarena. Hoewel Don
Bosco aanvankelijk de oprichting van de parochie van S. Gaetano (2) niet
gunstig gezind bleek te zijn, veranderde hij later zijn houding zodat er een
decreet voor haar oprichting kwam. Dit decreet bracht al dadelijk een grote
teleurstelling. Het hoofdkapittel had de grenzen van de nieuwe parochie vast-
gesteld en de Curie van Genua had ze aanvaard maar later had de kanselier van
de aartsbisschop ze op eigen gezag ingekrompen, zoals uit de tekst van het do-
cument bleek. Het decreet werd dus teruggestuurd met de uiteenzetting van de
redenen erbij. Naar aanleiding hiervan maakte Don Bosco de volgende opmerkingen:
- "De Curie van Genua zou het ontwerp eerst aan mij gestuurd moeten hebben, op-
dat ik het zou kunnen onderzoeken, er over nadenken, het goedkeuren en onder-
tekenen. Daarna had men naar Rome moeten schrijven opdat de Heilige Congregatie
haar opmerkingen zou kunnen maken en het goedkeuren. Het is van wezenlijk belang
dat de parochie canoniek opgericht wordt. Wanneer alleen de bisschop de parochie
goedkeurt, dan kon hij gemakkelijk die goedkeuring opheffen, terwijl wanneer
Rome ze goedkeurt het recht van de parochie eeuwig blijft bestaan. Bovendien,
welke ook de kwesties mogen zijn die met de Romeinse Congregaties afgehandeld
moeten worden. Het is steeds noodzakelijk de stof goed te bestuderen en ze-
ker te zijn van zijn zaak, want anders slaagt men niet. De leden van de Curie
bekommeren er zich niet om op de hoogte te blijven van de Breven, decreten, be-
slissingen, enz. Daarom gaf hij aan Don Cagliero de opdracht aan Mgr. Magnasco
te schrijven om ieder misverstand te voorkomen.
Toen de Vicaris-Generaal gezien had welke wijziging was aangebracht, vond
hij het normaal dat men het decreet verworpen had. Men ging dan over tot de
benoeming van de pastoor en de aartsbisschop was het ermee eens dat de keuze
zou vallen op Don Braga, catechist te Rome. Anderzijds was de Congregatie nog
(1) Notulen van het Hoofdkapittel, 1 en 9 december 1884.
(2) Cfr. boekdeel XVI blz. 325.

26.7 Page 257

▲back to top


- XVII/255 -
niet belast met de parochie en daarom drong Don Bosco aan: - "Deze zaak moet
dadelijk de vereiste stappen ondernemen. Eerst moeten de Bisschop en de Algemeen
Overste een overeenkomst sluiten en dan zal men een afschrift van de overeenkomst
naar Rome sturen ter goedkeuring. Als we zo handelen zullen we in het volledig
bezit zijn van de rechten die ons toekomen. In ieder geval, om zeker te staan
bij het verloop van de onderhandelingen, wordt Don Cagliero er mee belast in
Bouil (1) de passage De collatione parochiarum ad regulares te bestuderen om te
weten wat er gedaan moet worden en er verslag over uit te brengen bij het kapit-
tel. Wat het placet van de Regering betreft zullen we met de moeilijkheid zit-
ten dat een reguliere pastoor soms zou weigeren aan anderen zijn parochie af
te staan of een ander huis te betrekken als de Overste dit zou bevelen. Om dit
ongemak te vermijden zal het beter zijn aan het hoofd van de parochie de Direc-
teur te plaatsen, omdat we in hem zeker vertrouwen kunnen stellen. Kan hij er
de verplichtingen niet van nakomen, dan zal hij een plaatsvervanger uitkiezen.(2)
Een lange bespreking over de zaken van Sampierdarena had plaats op 9 de-
cember onder voorzitterschap van Don Bosco die vrij vaak het woord nam. Het zal
nuttig zijn de samenvatting ervan door de secretaris te lezen de notulen. Ook
Don Belmonte, de Directeur van het huis nam aan de zitting deel.
"
II. Don Belmonte heeft het woord. Hij zegt dat het Oratorio
" voor zon- en feestdagen voor de externen te Sampierdarena bijna niet
" meer bestaat omdat het onverenigbaar is dat internen en externen bij
" elkaar zouden komen. Het was vroeger bloeiend en thans telt het am-
" per twaalf jongens. De speelplaats is te kleine voor de 300 inter-
" nen, studenten en vakleerlingen, die samen recreatie houden en vaak
" gebeuren er ongelukken omdat ze zo hartstochtelijk spelen. Indien
" men het Oratorio voor zon- en feestdagen tot bloei wil brengen dan
" is er geen ander middel dan ofwel een gedeelte van de tuin voor de
" recreatie te bestemmen ofwel het naburige huis aan te kopen. Het
" ligt tegen de zee met een ruim aanpalend terrein en eens was het de
" eigendom van Markies Ignazio Pallavicini. Omdat het terrein voor ons
" te ruim is, is er iemand bereid er een gedeelte van te kopen als wij
" het opnieuw zouden willen verkopen. Mevrouw Garibaldi heeft bijna al
" het terrein aangekocht dat opzij ligt van de heuvel achter het Huis.
" Ze heeft er al een twintigtal kleine villa's gebouwd om ze te ver-
" huren. Deze dame zou ons het terrein afkopen waarvan we denken dat
" het voor ons overbodig is. Er bestaat een ontwerp dat nog niet goed-
" gekeurd werd, maar dat gesteund wordt door de gemeenten Genua en Sam-
" pierdarena om een zeer mooie straat aan te leggen achter het college,
" op de hellingen van de heuvel. Deze straat kan dit of het volgende
" jaar aangelegd worden. De prijs van de omliggende terreinen zal daar-
" door verdrievoudigd worden. Het is dus in ons belang dat wij zo gauw
_______________________
(1) Dat zal wel Bouix zijn "Tractatus de jure Regularium" T.II blz. 1 tot 53.
(2) Notulen van het Hoofdkapittel, 4 juli en 24 oktober 1884.

26.8 Page 258

▲back to top


- XVII/256 -
" mogelijk dit contract aangaan.
"
Don Bosco antwoordt: - De huidige eigenaar is Markies Marcello
" Durazzo, de erfgenaam van Pallavicini die vroeger nooit iets aan Don
" Bosco heeft willen verkopen uit vrees niet betaald te zullen worden.
" In ieder geval zal hij niets verkopen zonder uit dit contract een
" grote winst te halen. Ik geef in ieder geval aan Don Belmonte de toe-
" lating om deze zaak te bespreken.
"
Don Belmonte gaat verder: - Het gerucht wordt verspreid dat
" er andere personen de eigendom van Durazzo zouden willen aankopen
" om er een lintenfabriek te bouwen. Intussen moeten wij betreuren
" dat de vrijmetselaars te Sampierdarena een prachtig ontspanningshuis
" voor zon- en feestdagen hebben gebouwd voor ieder soort vermaak, gym-
" nastiek, doelschieten, toneel, muziek, enz. en op die manier hebben
" ze de hele jeugd van de stad op hun hand gekregen. Als kenteken dra-
" gen ze allemaal een rode zakdoek, maken wandelingen met een muziek-
" korps voorop, enz.
"
Don Bosco: - Welnu dan, Don Belmonte zal onderhandelen over
" de aankoop van dit terrein met Markies Durazzo en hoeft niet naar de
" prijs te zien. Wend je tot een bevriende relatie die als tussenper-
" soon kan optreden en die aan de markies goed kan uitleggen waarover
" het gaat. Bij hem te Pegli bevindt zich Don Olmi. Interesseer hem
" voor onze belangen.
"
Don Belmonte verhaalt hoe Don Braga voorgesteld heeft een pe-
" titie op te stellen die men zou laten ondertekenen door al de pas-
" toors van de omgeving, door Don Bosco en ook door de aartsbisschop.
" Dit smeekschrift zou men aan Don Bosco sturen om het te onderzoeken
" en het dan aan Markies Durazzo te overhandigen.
"
Don Bosco: - Stuur mij het smeekschrift dat Don Braga al
" heeft opgesteld. Men dient het goed te bestuderen. Don Belmonte zal
" er over spreken met de heer Dufour en het voorstel zal verwezenlijkt
" worden.
"
Don Rua voegt er aan toe dat Don Belmonte inmiddels een over-
" eenkomst kan treffen met Mevrouw Garibaldi.
"
"
III. Don Belmonte begint te spreken over de klokkentoren die
" te Sampiedarena opgebouwd moet worden. Het gelui van de klokken
" hoort men op 200 meter afstand niet meer. Een onbekende persoon
" stuurde al duizend lire voor de bouw van de toren. De pastoor
" van Teglia liet ons reeds de wens van de bevolking van onze paro-
" chie voor deze bouw kennen. Hij stelt voor drie comités te vormen
" voorgezeten door de aalmoezeniers van de twee Oratoria en door de
" priesters van de Capella Rolla, met het doel aalmoezen in te zame-
" len en aan het werk te beginnen. Cavaliere Borgo is ons komen be-
" zoeken en naar zijn mening kan de klokkentoren worden opgetrokken op
" de plaats waar zich de huidige klokkentoren bevindt, omdat de muren
" het bijkomende gewicht kunnen dragen. Hij heeft aan zijn schoonzoon
" al de opdracht gegeven het plan op te maken.
"
Don Bosco zegt aan Don Belmonte: - Ga er mee door. Thans
" hebben we de loterij van Rome om handen, maar ze zal maar een paar

26.9 Page 259

▲back to top


- XVII/257 -
" maanden meer duren. Met de prijzen die overblijven zullen we te
" Sampierdarena een andere loterij houden en loten aan medewerkers en
" medewerksters sturen. Tot heden toe verkochten we al 200.000 lo-
" ten tegen 1 lire per lot. Niemand weet het of bekommert er zich om.
" Tot heden toe werden de loten alleen aan de medewerkers gestuurd.
" Alles verliep met de minst mogelijke publiciteit. De Prefectuur van
" Rome zelf heeft ons verwittigd dat wij weldra moeten overgaan tot
" het tentoonstellen van de prijzen omdat de dag voor het uitloten
" nabij is. Ze vreesde dat wanneer we hiermee wachtten we geen winst
" zouden maken en spoorde ons aan dit vlug te doen. Het antwoord was
" dat Don Bosco hen bedankte en dat hij de verkoop van de loten zou
" bespoedigen. Deze heren weten niet dat alles al gebeurd is.
"
Don Rua meent dat men voor de klokkentoren er beter aan doet
" comités op te richten. De loterij kan voor andere doeleinden dienen.
"
Don Bosco en het Kapittel keuren deze opmerking goed en Don
" Bosco voegt er aan toe: - Ik geef de raad het langzaam aan te
" doen bij de bouw van de klokkentoren. Men kan eerst de fundamenten
" leggen, dan een tijdje wachten en later bij gedeelten verder gaan.
"
"
IV. Don Belmonte vraagt dat men de persoon zou benoemen om de
" dienst van pastoor te verrichten, want de bevolking weet niet tot
" wie zich te richten en doet haar beklag.
"
Don Rua merkt op dat Don Cerruti, Provinciaal van Ligurië,
" een bezoek heeft gebracht aan de Aartsbisschop om over dit punt
" een overeenkomst te treffen.
"
Don Bosco zegt terloops: - Zolang men nog geen lijst van de
" parochianen heeft opgesteld, is de parochie niet gesticht. Men dient
" een bezoek te brengen aan alle gezinnen ook de joodse en protestantse.
" Men moet ze vriendelijk bejegenen, zeggen wie men is, erbij voegen
" dat men niet gekomen is om zich in godsdienstzaken te mengen maar en-
" kel om kennis te maken enz. Aan de katholieke gezinnen zal men vra-
" gen of ze kinderen hebben, of ze op zon- en feestdagen naar de kerk
" komen, of ze een voorbereiding op de communie ontvangen. Op die ma-
" nier wordt de parochie werkelijk op gang gebracht.
"
Don Rua vraagt of de pastoor afzetbaar of onafzetbaar zal zijn.
"
Don Belmonte - De pastoor zal afgezet kunnen worden. De Over-
" ste zal aan de Bisschop de namen geven van hen die hij achtereen-
" volgens tot dit ambt zal bestemmen en wanneer een van hen niet ge-
" schikt zal blijken, zal de Bisschop dit aan de Overste laten we-
" ten opdat hij hem zou terugtrekken.
"
Don Bosco voegt er aan toe: - Het heeft geen belang welke
" titel men zal geven aan hem die bestemd zal worden voor zielzorg.
" Hij zal in dat ambt niet geplaatst worden als pastoor maar als geeste-
" lijke econoom. Nadat men heeft uitgemaakt op welke wijze deze pries-
" ter in zijn ambt zal worden aangesteld, moet hij zich bij de Bis-
" schop aanmelden die hem zal erkennen en hem tot zijn vertegenwoordiger
" in de parochie benoemen. Dan zal hij zich als vertegenwoordiger van
" de Bisschop laten erkennen door de burgerlijke overheid. Don Dalmazzo
" verzekert mij, dat te Rome de pastoors ad annum worden benoemd en

26.10 Page 260

▲back to top


- XVII/258 -
" enkel met de titel van zielzorgers. Zo kunnen de kloosterlingen-
" zielzorgers worden weggehaald telkens als de Overste dit goed dunkt.
" Daarom zal de Bisschop iemand noemen die de rol van een pastoor zal
" vervullen en dan kan men nagaan welke titel men hem zal geven. Het
" moet een titel zijn die niemand in het gedrang brengt en die hem
" aanwijst als de plaatsvervanger in de parochie.
"
Don Rua zet uiteen dat voor dit ambt de verlangens van ie-
" dereen op Don Braga gericht zijn.
"
Het Kapittel stemt daarmee in.
"
Don Sala vraagt of er een vast inkomen aan verbonden is.
"
Don Belmonte antwoordt dat er een beurs gegeven werd door de
" Curie met een rente van 900 lire en de stoolrechten, Van de kant van
" de Regering is er echter niets zodat wij met de Regering niets te
" maken hebben.
"
Don Rua doet het voorstel door de Curie een brief te laten on-
" dertekenen waarin verklaard wordt dat het ons vrij staat een pries-
" ter of iemand anders die met de zielzorg belast zal worden weg te
" halen of te benoemen.
"
Don Belmonte bevestigt dat dit juist is wat de Curie van Ge-
" nua wil doen. Ze zou echter willen dat de nieuwe zielzorger een ti-
" tel zou hebben van "pastoor" of van "onderpastoor" om de goedkeuring
" van de Regering te krijgen en dat ze voor bepaalde akten zijn hand-
" tekening zou erkennen.
"
Don Bosco besluit: - De gekozene zal een echte pastoor zijn te-
" genover de Curie maar slechts voorlopig en een "onderpastoor" te-
" genover de Regering.
"
V. Don Belmonte zet uiteen dat het dak van de kerk hersteld
" moet worden, wat zeer hoge kosten met zich meebrengt.
"
Don Bosco - Men kan proberen een smeekschrift aan te bie-
" den aan de Gemeente, aan de Regering, aan het "Opera Pia", aan het
" koninklijk Economaat.
Zoals men ziet werd de positie van de pastoor tegenover de Congregatie
herhaaldelijk onderzocht. De lijst van de leden van 1885 vernoemt Don Braga onder
de leden van het kapittel van het huis na die van de studieprefect met de titel
van "consigliere" en "parroco".
Te Varazze waren er antiklerikale elementen die de overheden van Genua
sinds enkele tijd tegen het college ophitsten. Het gebouw was eigendom van de
gemeente, die aan Don Bosco voorstelde het te kopen maar er 80.000 lire voor
vroeg terwijl een deskundig verslag het op 28.000 lire geschat had. Er werden
vier voorwaarden gesteld: 1 ° D o n B o s c o z o u 40.000 lire betalen. 2° Hij zou
aan de gemeente kosteloos de eerste en tweede verdieping afstaan voor de ge-
meentescholen. 3° Het gebouw zou altijd dienst blijven doen voor de kostschool.
4° Indien Don Bosco zijn bestemming zou willen veranderen, zou hij er nog eens
40.000 lire voor betalen. Intussen wilde de gemeente geen onderhoudskosten
meer dragen ofschoon het dak, de muren en de trappen zich in zeer slechte
staat bevonden.

27 Pages 261-270

▲back to top


27.1 Page 261

▲back to top


- XVII/259 -
Hoe was het mogelijk aan dergelijke buitensporige aanspraken toe te geven,
die uitgedacht schenen om de Salesianen weg te krijgen! Dit zegt Don Bosco hier-
over: - "Vooreerst dienen wij te onderzoeken of wij dit contract moeten aan-
gaan vanuit materieel oogpunt en vanuit zedelijk oogpunt, namelijk van de kant
van de regeringsoverheden. Intussen schrijve men aan de beheerder van Herto-
gin di Galliera te Voltri om te vernemen hoe ver de onderhandelingen gevorderd
zijn om in dat dorp een college te openen. Zijn antwoord zal ons als norm
gelden om een regeling te treffen met de gemeenteraad van Varazze. Gelet
op het herstelwerk dat moet gedaan worden aan het gebouw van het college,
gelet op de bedreigingen van de schooloverheid onze lagere scholen te slui-
ten, en van ambtswege gediplomeerde meesters aan te stellen, gelet op ons
tekort aan personeel zal het zeker goed zijn ons terug te trekken. Het is
juist dat men twee jaar geleden het had moeten opzeggen maar nu het dringend
noodzakelijk is het gebouw te herstellen, de gemeente daarin niet voorziet
en wij niet verplicht zijn deze uitgaven te doen noch onder de instortende
daken verplet te worden, kan niemand, voorzeker, onze opzegging betwisten.
Toch zullen Don Durando en Don Cerruti naar Varazze gaan, een onderzoek instel-
len naar de stand van zaken en aan de gemeente het voorstel doen ofwel het
nodige herstel aan het college te laten gebeuren of het aan ons tegen de
geschatte prijs te verkopen. Anders zullen we genoodzaakt zijn ons terug te
trekken. De afgevaardigden hebben enkel de taak ad referendum want het
Kapittel zal beslissen. - Aldus werd besloten.
De gemeente die op het herhaalde aandringen op restauratie van het gebouw
zich niet eens gewaardigd had te antwoorden, kwam in beroering, toen ze de aan-
zegging in wettelijke vorm ontving. De Burgemeester was in werkelijkheid een
zeer goed mens, maar werd gemakkelijk door de anderen bedrogen. Tegenover de
bevolking echter die veel van de Salesianen hield, wou hij zich de hatelijk-
heid van hun vertrek niet op de hals halen. Na zijn verslag te hebben gehoord,
beval de raad de herstellingen te doen van de fundamenten tot aan het dak.
Zo werden de uiterste maatregelen voorkomen.(1)
Na de jongste verbouwingen rustten er op het huis van Vallecrosia zware
schulden. Don Bosco besloot een beroep te doen op zijn gebruikelijk middel, een
weldadigheidsloterij. Na een duizendtal prijzen te hebben verzameld vroeg hij
aan de onderprefect van Ventimiglia de machtiging, maar zijn antwoord was ontken-
nend. Dan stuurde hij een smeekschrift aan de Prefect van Portomaurizio en
tegelijkertijd vroeg hij aan volksvertegenwoordiger Biancheri, de volksvertegen-
woordiger van de plaats waar het college zich bevond, zijn aanvraag te willen
aanbevelen. De volksvertegenwoordiger deed wat hij kon maar zonder resultaat, om-
dat hij daarin verhinderd werd door het decreet van 1881, dat, zoals we dit voor
Rome gezegd hebben, geen loterijen toeliet als ze niet bevorderd en geleid werden
door wettelijk opgerichte organismen. Nu men geen enkel ander nuttig hulpmiddel
(1) Notulen van het Hoofdkapittel, 21 februari, 27 juni, 26 augustus, 11 september 1884.

27.2 Page 262

▲back to top


- XVII/260 -
kon vinden, bleef er niets anders over dan de verzamelde voorwerpen te koop aan
te bieden.
We zullen te Turijn onze tocht naar het Noorden en het Zuiden van Italië
eindigen. Hier was het voornaamste feit de verhuizing van de Dochters van Ma-
ria van Mathi naar het Huis bij de Kerk van Sint-Jan de Evangelist. Men moest
te Mathi te veel aanvragen afwijzen omdat het gebouw te klein was. Vandaar
de noodzaak om te bouwen of te verhuizen. Het tweede scheen het beste te
zijn. In de maand november was alles in het nieuwe gebouw gereed om zijn be-
woners te ontvangen. Langs de viale del Re in de schaduw van de platanen,
stonden toen nog niet de grote herenhuizen die er sindsdien gekomen zijn om
de corso Vittorio Emanuele II te vormen. Daardoor kregen de kerk en het huis
van Sint-Jan die een sierlijk gebouwencomplex vormden een grotere belangrijkheid.
Eens ging koning Umberto I er voorbij toen hij zich naar de Tentoonstelling
begaf. Hij stond in bewondering voor deze nieuwe gebouwen en vroeg aan de
burgemeester: "Van wie is dit huis?"
"Het is een van Don Bosco", antwoordde Graaf di Sambuy.
"Don Bosco!" riep de koning uit. "Iedereen spreekt over hem en ik heb
hem nooit kunnen zien."
Het huis scheen zelfs te pralerig te zijn voor de stand van zijn bewoners
die dachten dat ze van een boerenwoning naar een koninklijk paleis verhuisden.
Van hun tegenwoordigheid profiteerden de mooie kerk voor de goddelijke diensten
en het Oratorio voor zon- en feestdagen voor de assistentie van de jongens en
het geven van catechismuslessen. Don Bosco was zeer tevreden dat er zich in
zijn buurt nu een werk bevond dat hem zoveel gekost had en waarvan hij zoveel
verwachtte. Gedurende het eerste schooljaar begaf hij er zich dan ook vrij vaak
naartoe om te zien hoe de zaken er verliepen. Soms zelfs daalde hij af tot in de
keuken. Wanneer hij dan vrij lang niet had kunnen gaan, liet hij de Directeur
Don Filippo Rinaldi roepen om door hem te worden ingelicht of om hem richtlijnen
te geven.
Een van deze richtlijnen was dat de Directeur iedere woensdag of donder-
dag voor de Dochters van Maria een gemoedelijke conferentie zou houden. Hij
zou hun, bij voorbeeld, aanleren op welke wijze ze de christelijke leer moesten
onderwijzen maar meestal kon hij hun zeggen wat hij in zijn preken niet zeggen
kon. Kortom, hij zou spreken over alles wat hij best achtte. "Dit is een
zaak die ik niet mag vergeten, omdat ik ervaren heb dat ze zeer nuttig is", no-
teert Don Rinaldi in zijn klein memorandum.
Een andere norm die hij van hem kreeg, betrof het aannemen van jongens.
"Men moet als beginsel stellen", zei Don Bosco, "dat het kostgeld niet verplicht
is, wanneer men goede inlichtingen over iemand heeft. Men zal dan vragen wat
men kan geven." Toen in oktober van het jaar 1885 de jonge Zanella naar
zijn familie teruggekeerd was, schreef de Prefect hem dat hij niet zou mogen te-
rugkomen indien hij niet betaalde wat hij verschuldigd was. De jongen schreef
aan Don Bosco die hem liet antwoorden dat men in Sint-Jan de Evangelist nooit
iemand wegstuurde alleen omdat hij niet kon betalen. Zanella keerde terug, werd
Salesiaan en na de toelating te hebben gekregen naar Amerika te vertrekken, liet
hij er de beste herinnering aan zijn ijver na.

27.3 Page 263

▲back to top


- XVII/261 -
Voor Valdocco deed Don Bosco een aankoop die sinds lang gewenst was. Vaak
had men opgemerkt dat het goed zou zijn het terrein aan de te kopen rond het
huis van Mevrouw Bellezza dat aan het Oratorio voor zon- en feestdagen grens-
de.(1) Zolang de eigenares in leven was bleek het niet mogelijk met haar in
onderhandeling te treden. Toen zij overleden was, vroegen haar zonen een over-
dreven prijs. Don Bosco deed een aanbod van 70.000 lire maar zij vroegen er
100.000 meer voor. Dan begonnen ze hun prijs te verminderen tot ze bleven op
125.000. Na lang bieden en afbieden werd men het eens op 100.000 lire en Don
Bosco was er zeer tevreden mee. Het huis was voor allerlei doeleinden geschikt,
maar vooral de grond voor de nieuwe speelplaats, was nodig geworden voor de
recreatie van het Oratorio voor zon- en feestdagen en dan bleef er nog een strook
over waar de vakleerlingen ruimte vonden om te spelen. Wat de betaling betrof,
we hebben al gezien hoe Don Bosco uit de moeilijkheden kwam dank zij de edel-
moedigheid van Graaf Colle.(2) Na deze aankoop bedroeg de oppervlakte van het
Oratorio, dat in 1848 slechts een oppervlakte had van amper 2.219 m2, in
1884 52.035 m2. Men zal Don Bosco nooit dankbaar genoeg kunnen zijn voor de uit-
breiding van de bouwgrond van zijn Oratorio.
(1) M.B. boekdeel II. blz. 338 en boekdeel IV blz. 389 en volgende.
(2) Cfr. boekdeel XV blz. 98 (Italiaanse tekst).

27.4 Page 264

▲back to top


- XVII/262 -
H O O F D S T U K XIII
UITNODIGINGEN EN. STICHTINGEN BUITEN ITALIE IN HET JAAR 1884
Uit twee tegenover elkaar liggende uiterste delen van Europa kreeg
Don Bosco in het jaar 1884 uitnodigingen, namelijk uit het eenzaam gelegen eiland
Malta en uit het eindeloze Rusland. Te Malta wilde men een college waar men kos-
teloos jongens zou aanvaarden voor hun technisch onderwijs. Met dit doel vroeg
een rijke heer een programma en wilde graag onderhandelingen aanknopen. Don Bosco
stuurde hem de Breve notizia over de stichting van het Oratorio van Turijn (1)
en liet hem weten dat hij zijn aanvraag vol goede wil zou beantwoorden. De zaken
zouden zeker eerder afgesloten zijn, als men geen rekening had moeten houden met
de Engelse regering die naijverig was op iedere Italiaanse invloed in zijn bezit-
ting maar na een lange en moeizame gedachtewisseling kwam men tenslotte tot een
akkoord in het jaar 1903 door de stichting van het Instituut van S. Patrizio
waar bloeiende lagere scholen en goed uitgeruste werkplaatsen werden opgericht.
Over de mogelijkheid in Rusland binnen te dringen moest er niet eens ge-
sproken worden. Het Salesiaans Werk was goed bekend in regeringskringen en werd
niet met een goed oog bekeken. Politiemaatregelen verboden het invoeren van
het Bollettino in het tsarenrijk en er was bevel gegeven het aan de grens
in beslag te nemen. Don Pozzan waagde het er de reden van te vragen aan de
Directeur-Generaal van de toeristische posterijen en zo kon men vernemen dat deze
uitsluiting ingegeven werd door de godsdienstige overtuiging van het tijd-
schrift. De verkoop en de verspreiding van de prentjes van Maria, Hulp der Chris-
tenen, waren eveneens streng verboden voor heel het Russische grondgebied. En
toch werden Bollettino en prentjes overgesmokkeld van Oostenrijks Polen naar Rus-
sisch Polen met zo goed gevolg dat de roebels van de brave Polen in dat kritieke
jaar de Salesiaanse Werken flink steunden. Eens kwam er een anonieme brief met
enkele roebels en met enkel volgende woorden: "Polen aan de voeten van Maria,
Hulp der Christenen, te Turijn. Wanneer zullen onze boeien verbroken worden?"
Wonderlijker echter waren twee andere brieven. In de ene brief werd gevraagd naar
Petersburg, thans Leningrad, een Salesiaans priester en Zusters van Maria, Hulp
der Christenen, te sturen en in de tweede brief werd voorgesteld te Odessa een
(1) Cfr. boekdeel 15. blz. 703.

27.5 Page 265

▲back to top


- XVII/263 -
Salesiaans Tehuis op te richten.(1) Rusland zou eerst de Salesianen zien na
Wereldoorlog I, toen drie van hen deel uitmaakten van de pauselijke missie die
ermee belast was voedsel te bezorgen aan de uitgehongerden met de middelen die
de pauselijke liefdadigheid ter beschikking stelde.
In België werd het eerste Salesiaans instituut, met de naam Institut de
Saint-Jean Berchmans door Don Rua te Luik geopend in het jaar 1891 maar zijn pro-
motor had om zijn doel te bereiken, een nooit ononderbroken actie gevoerd die
acht jaar tevoren was begonnen. In deze industriestad verlangde de Bisschop Mgr.
Victor Joseph Doutreloux, een mooie naam in de geschiedenis van de Kerk in Bel-
gië, een werk in het leven roepen dat evenals het Oratorio van Turijn een dubbel
doel zou hebben. Hij wilde enerzijds een christelijke opvoeding geven aan de
noodlijdende jeugd door het oprichten van vakscholen en anderzijds in de mid-
delbare scholen priesterroepingen kweken. Op zijn eerste verzoek in 1883
werd geantwoord dat men vol goede bedoelingen was, maar er werd geen bepaalde
tijd vastgesteld. Don Bosco was er zich trouwens van bewust dat zijn werk veel
goed zou kunnen doen in een dergelijk milieu en wilde bij de Bisschop de hoop
levendig houden. Daarom stelde hij hem een ontmoeting voor te Nice, waarheen
hij eind september naartoe wilde gaan. Maar hoe graag Monseigneur het ook
wilde, hij kon niet beloven dat hij op de afspraak zou zijn. Ze konden elkaar
echter het volgende jaar spreken in het Oratorio gedurende de noveen van Maria,
Hulp der Christenen. Monseigneur was op weg naar Rome en bleef even te Turijn
alleen maar voor een gesprek met Don Bosco.
Hij werd er door Don Bosco ontvangen met zijn eerbiedige en aantrekke-
lijke hartelijkheid en vertrok uit zijn kamer, het hart overstroomd van blijd-
schap en vol genegenheid voor zijn persoon, zoals blijkt uit de briefwisseling
die ze later voerden. Alvorens het Oratorio te verlaten ging hij nog eens
vurig bidden voor het beeld van Maria, Hulp der Christenen, opdat zij de onder-
neming in haar handen zou nemen. Dan sprak hij te Rome over Don Bosco met Leo
XIII die er met genoegen aan herinnerde dat hij hem enkele dagen tevoren gezien
had. Hij zei aan de bisschop dat hij aan Don Bosco moest schrijven dat de
Heilige Vader de stad Luik zeer goed kende, er veel van hield en graag had
dat er een Salesiaans weeshuis zou komen. Deze met kracht uitgesproken
woorden troffen Mgr. Doutreloux en overtuigden hem van twee zaken, namelijk
dat, toen hij zijn smeekschrift aan Don Bosco gestuurd had hij in de lijn van
Gods plannen had gehandeld en dat dus de middelen niet zouden ontbreken. "Ik
hoop", voegde de Prelaat er aan toe, "dat ik deze grote gunst niet onwaardig zal
zijn."
Ofschoon hij een heilig ongeduld voelde om zijn wensen bevredigd te zien,
viel hij Don Bosco toch niet lastig door te vroeg aan te dringen omdat hij er
van overtuigd was dat Don Bosco zijn gevoelens deelde, maar dat hij het vereiste
personeel nog niet had. Zijn ideaal verloor hij echter nooit uit het oog. Na
verloop van twee jaar, stuurde hij in de noveen van Maria, Hulp der Christenen,
in het jaar 1886 advocaat Doreye, een krachtige organisator van de katholieke
(1) Notulen van het Hoofdkapittel, 28 februari 1884.

27.6 Page 266

▲back to top


- XVII/264 -
werken te Luik, naar Don Bosco. Deze stelde eveneens belang in de gewenste
stichting en wilde een juiste idee hebben over het Werk van Don Bosco en daarom
onderzocht hij bij zijn bezoek aan het Oratorio alles nauwkeurig.
Intussen was de bisschop niet werkeloos gebleven. Hij had al een ruim
gebouw klaar dat als Patronage gebruikt kon worden. Het was omgeven door een
open terrein, waar men gemakkelijk zou kunnen uitbreiden. Bovendien was hij
er van overtuigd dat het diocees op korte tijd aan Don Bosco personen zou ge-
ven die talrijker zouden zijn dan deze, die hij naar Luik zou sturen. Met
dat alles bleef hij een man van geloof en stelde hij zijn grootste vertrouwen
in de doeltreffendheid van het gebed. Hij schreef aan Don Bosco: "Vraag aan
Maria, Hulp der Christenen, dat zij u zou verlichten betreffende mijn aandrin-
gen, want ik twijfel er niet aan dat dit overeenstemt met Gods wil."
Voor het jaar 1884 had Don Bosco beloofd in Portugal, te Oporto, een huis
voor kunsten en ambachten te openen onder de titel van Sint-Jozef (1) en thans
herinnerde Graaf Samodaes hem hieraan. Bij zijn brief voegde hij een aanbeveling
van Mgr. Vincenzo Vannutelli (2) maar men moest de zaak nog uitstellen omdat
men niet wist wie men er naartoe kon sturen.
Ook uit Lissabon liet Baron Gomez uit naam van de Kardinaal Patriarch
Neto hem weten dat er in de hoofdstad een vrij aanzienlijk bedrag bijeen was en
dat er al een gebouw opgericht was om als seminarie te worden gebruikt. De kar-
dinaal was niet tevreden over zijn antwoord en beantwoordde zelf zijn brief op
29 september: "Doe nog een inspanning om mijn vraag een gunstig gevolg te geven.
Wellicht zal de Heer in zijn barmhartigheid voor Portugal u de middelen bezorgen
die u ontbraken en u misschien nog ontbreken. Ik verzoek u ze te willen zoeken.
Moge uw liefdadigheid, die door de Voorzienigheid zo gezegend wordt, ervoor
zorgen dat u ze zou ontdekken om ze te bestemmen voor mijn land, waarvan de
godsdienstige behoeften zo groot zijn. Ik verzoek u het Patriarchaat van Lis-
sabon op de lijst te plaatsen van de landen die door Maria, Hulp der Christenen,
beschermd worden. We hebben uw hulp en uw gebeden zo nodig om dit te verkrijgen.
Wijd zelf dit diocees aan Maria, Hulp der Christenen, en vraag aan God de
bekering en de hervorming ook van zijn clerus." Zulk een vurige oproep
moest het hart van Don Bosco des te meer treffen omdat hij geen middel zag
hem zo vlug te beantwoorden in de zin die ook hij verlangde.
In het naburige Spanje waren de omstandigheden genoeg gerijpt voor een
stichting waaraan een grote toekomst voorbehouden was. Don Bosco had in 1880
voorspeld dat een rijke dame eens, wanneer ze weduwe zou zijn, de Salesianen
naar Barcellona zou uitnodigen om er een groot huis te stichten en te starten met
(1) Cfr. Boekdeel 14, blz. 668 en volgende.
(2) Notulen van het Hoofdkapittel, 28 februari 1884.

27.7 Page 267

▲back to top


- XVII/265 -
vele andere stichtingen.(1) Welnu, de twee eerste zaken, namelijk, haar weduw-
schap en haar uitnodiging werden een werkelijkheid in het jaar 1882. De derde
of de stichting kwam betrekkelijk korte tijd later.
Te Barcelona woonde een rijke dame, overvloedig voorzien van stoffe-
lijke goederen maar niet minder rijk aan christelijke liefdadigheidszin, Me-
vrouw Dorotea Chopitea de Serra. Ze was de dochter van een gegoede Spanjaard
die te Santiago in Chili woonde. Na de onafhankelijkheidsoorlog was haar
vader verplicht geweest zich vanwege zijn belangen met heel zijn gezin naar
Spanje te begeven en had zich te Barcelona gevestigd. In 1832 was de jonge
Dorotea daar in het huwelijk getreden met Don Mariano Serra, die eveneens was
teruggekeerd uit Chili. Na een lang huwelijksleven stierf haar echtgenoot in de
loop van het jaar waarin ze hun gouden bruiloft hadden gevierd. De weduwe was
altijd gevoelig geweest voor de behoeften van de naaste. Ze was ervan overtuigd
dat het toen vooral dringend nodig was zorg te dragen voor de arme jeugd. Ze
werd ook bewogen door de vrome intentie iets te doen tot lafenis van de ziel
van haar gestorven man. Daarom nam ze het besluit haar eigendommen in ruime
mate te gebruiken voor het in het leven roepen van een werk dat met haar bedoe-
lingen overeenstemde. Daarom dacht ze eraan een huis te kopen, aan het hoofd
ervan een waardige priester te stellen, goede arbeiders te zoeken die daar een
ambacht zouden leren aan kinderen uit het volk die hulp nodig hadden.
Ze wou echter niet naar eigen goeddunken handelen en ging daarom te rade
bij een familielid. Deze bracht haar onder ogen hoe moeilijk het zou zijn onder
deze vorm de edele onderneming goed te organiseren en vooral ze duurzaam te ma-
ken. Hij voegde er dan aan toe dat hij eens, hij wist niet meer in welk tijd-
schrift, gelezen had dat een Italiaanse priester met hetzelfde doel een kloos-
tercongregatie gesticht had. Het scheen Mevrouw Dorotea toe dat ze hier Gods
vinger had aangeraakt. Ze verzocht haar verwant dringend dadelijk op zoek te
gaan naar dit tijdschrift. Het werd gevonden en het was het Bollettino Salesi-
ano. Zo vernam ze wie Don Bosco was en wat zijn werk beoogde en hoe een van
zijn zonen, Don Branda, zich al ongeveer twee jaar in Spanje, te Utrera bevond,
waarheen de Markies van Ulloa hem geroepen had. Ze schreef onmiddellijk naar
Sevilla om inlichtingen. Dan vernam ze dat er te Marseille werkplaatsen van de
Salesianen bestonden en zonder antwoord af te wachten schreef ze ook daarheen
om inlichtingen te krijgen over het instituut van Don Bosco. Na gekregen te heb-
ben wat ze wenste, verzocht ze Don Branda haar te willen laten weten welke de
voorwaarden waren om te Barcelona een Salesiaans huis te stichten. Het scheen
alsof een geheimzinnige kracht haar tot snel handelen aanzette.
Don Branda herinnerde zich dan de voorspelling van Don Bosco en in zijn
antwoord aan de dame vertelde hij ze haar maar wat de stichting betrof suggereer-
(1) Cfr. Boekdeel XV, blz. 328.

27.8 Page 268

▲back to top


- XVII/266 -
de hij haar rechtstreeks met Don Bosco te onderhandelen. Buiten zich zelf van
blijdschap toen ze begreep dat haar plannen aldus overeenstemden met die van de
Voorzienigheid, schreef Mevrouw Dorotea op 20 september 1882 aan Don Bosco en
maakte hem haar plannen bekend om in de buurt van Barcelona een beroepsschool
te helpen stichten en ze aan de Salesianen toe te vertrouwen. Aangezien Don
Bosco haar niet dadelijk kon antwoorden en zij bijna geen uitstel kon dulden,
schreef ze hem opnieuw op 12 oktober. Ze stelde hem voor zo spoedig mogelijk een
vertegenwoordiger naar Barcelona te sturen. Die zou niet enkel komen om met
haar te onderhandelen, maar ook met andere personen en vooral met de bisschop.
Zij zou hem gastvrijheid geven en zijn reiskosten vergoeden. Don Bosco liet haar
antwoorden dat wegens tekort aan personeel en het grote aantal nieuwe stichtingen
hij niet onmiddellijk haar aanvraag kon aanvaarden maar dat hij hoopte dit in een
niet te verre toekomst te kunnen doen.
Door dit antwoord verkeerde de blijdschap van Mevrouw Dorotea in diep
verdriet. Ze gaf zich echter niet gewonnen maar deed zelfs een beroep op de
Heilige Vader. Don Bosco gaf zich nu gewonnen en stuurde Don Cagliero en Don
Albera naar de hoofdstad van Catalonië met de opdracht te onderhandelen en een
overeenkomst af te sluiten wat op korte tijd gebeurde. De milddadige dame kocht
onmiddellijk voor 20.000 duros of scudos een domein nabij Sarrià, niet ver van
Barcelona. Later liet ze in de villa van de eigenaars de noodzakelijke wer-
ken uitvoeren om van het gebouw een college te maken. Voor het bestuur van
deze werken kwam Don Branda uit Utrera en was gedurende een maand te gast bij de
weldoenster. Alles verliep goed zodat op 15 februari 1884 het huis geopend werd
en Don Branda zelf er directeur van werd. Evenals dit met het Oratorio van Turijn
gebeurd was, schenen in het begin de Salesiaanse Talleres van Sarrià bijna
een miniatuur van wat ze mettertijd zouden worden. Mevrouw Dorotea bleef tot
in 1891, het jaar van haar zalige dood, steeds de liefhebbende en edelmoedige
moeder van haar geliefde Salesianen.
Toen Don Rua officieel aan het Hoofdkapittel meedeelde dat het huis van
Barcelona geopend was, vroeg hij aan Don Bosco of het niet beter zou zijn voor
Spanje een eigen Inspecteur te kiezen. Don Bosco antwoordde: - "Voor het ogen-
blik dient men de zaken te laten zoals ze zijn. Over enkele maanden zullen we
zien wat er gedaan moet worden en wie er gekozen moet worden. De omstandigheden
zullen ons het juiste besluit doen nemen. Intussen zal Spanje rechtstreeks van
het Hoofdkapittel afhankelijk blij ven." Maar de enkele maanden werden jaren,
want in 1889 kregen de huizen van Spanje hun eerste Inspecteur in de persoon van
Don Filippo Rinaldi.
Frankrijk kreeg in het jaar, waarover wij het hebben, twee stichtingen,
namelijk te Rijsel en te Parijs. Er bestaan echter ook sporen van verschillende
voorstellen die aanleiding gaven tot onderhandelingen zonder positief resul-
taat. Te Antibes, een stad aan zee in de omgeving van Grasse, bood men een ter-
rein aan van 10.000 m2 zonder dat er enige prijs voor betaald moest worden. Don
Bosco zou dit aanbod hebben willen aanvaarden omdat de plaats geschikt was om

27.9 Page 269

▲back to top


- XVII/267 -
jongens van La Navarre en van Nice op te nemen gedurende de vakantie, medebroe-
ders voor de retraites en jonge geestelijken die wijsbegeerte studeerden. Hier-
van echter behoorden 4.000 m2 toe aan een Vennootschap van onroerende goederen
van Cannes die het gebruik ervan zou afstaan zonder enige vergoeding maar op
sommige voorwaarden die de vrijheid aan banden legden en daarom gebeurde er
niets. Te Gevigney, in de nabijheid van Besançon (1) had men in beginsel al de
gronden van de bejaarde heer Villemont aanvaard om daar een landbouwkolonie te
organiseren maar men kwam er nooit toe elkaar te verstaan zodat er geen oplossing
kwam voor de zaak en niets verwezenlijkt werd. We zullen er opnieuw over spre-
ken tegen het einde van dit deel. Een priester uit het diocees Angoulème, stich-
ter van een weeshuis dat onderdak verschafte aan een honderdtal jongens, be-
schikte niet over personeel dat hij kon vertrouwen. Hij was bereid alles zonder
enige voorwaarde af te staan en zelf Salesiaan te worden. Hij vroeg echter dade-
lijk een talrijk personeel en daarom gaf Don Bosco aan de stichter de raad met
de zaak zelf verder te gaan en later over zijn werk bij testament te beschik-
ken. Mevrouw Cambulat die te Lourdes verbleef, wilde Don Bosco een van haar
kastelen geven niet ver van Toulouse. Hij mocht er naar goeddunken over beschik-
ken. Ze leed aan een hartziekte en wil de een spoedige overeenkomst sluiten. Don
Bosco vaardigde Don Albera af om het gebouw te bezoeken en machtigde hem het
zonder enige verplichting te aanvaarden. Toen hij haar de komst van zijn ver-
tegenwoordiger meldde, zei hij haar dat hij het kasteel zou aanvaarden om het te
gebruiken voor wat tot grotere glorie van God zou strekken. Maar raadslieden die
er een andere mening over hadden gaven haar de raad dat ze als voorwaarde zou
stellen dat het een Instituut moest worden. Later werd er niet meer over gespro-
ken.
De onderhandelingen te Rijsel verliepen onder een gunstiger gesternte.
Zeer goede medewerkers hadden er het terrein voorbereid. Het bezoek van Don Bos-
co aan Rijsel droeg er prachtig toe bij om de zaak te bespoedigen. De Salesi-
anen werden er verwacht in het weeshuis van Saint-Gabriel, dat hem gastvrijheid
had geschonken. Gepland in 1871 en geopend in 1874 verleende het vroom insti-
tuut onderdak aan de wezen van de Frans-Pruisische oorlog. Het werd bestuurd
door de Zusters van Liefde. Diegenen die men opgenomen had als kleine jongens
waren nu al ouder dan 15 jaar en men kon ze niet langer onder de leiding van
de Zusters laten. Daarom deed men een beroep op de zonen van Don Bosco om er
een huis voor kunsten en ambachten van te maken.
De formele aanvaarding werd door het Hoofdkapittel gedaan op 16 januari
1884 maar de opening moest uitgesteld worden om het eigendomsrecht in orde te
brengen bij middel van een burgerlijke vennootschap samengesteld uit Fran-
sen en Italianen, deels medebroeders en deels personen buiten de Congregatie.
De heer Montigny, een zeer ijverige Salesiaanse medewerker droeg het meest bij
tot de nieuwe stichting.
(1) Dit zal GEVIGNEY et MERCY in de Haute Saône zijn, in het noorden van Doubs op 5 km ten
zuiden van Jussey in vogelvlucht ongeveer 60 km ten noorden van Besançon - ligt 220m hoog -
heeft 425 inwoners. Mercy is de naam van een gehucht dat voor kort bij Gevigney is gevoegd.

27.10 Page 270

▲back to top


- XVII/268 -
Als directeur werd Don Giuseppe Bologna gekozen. Don Bosco beval hem
aan bij de heer Philippe Vaud, een zeer rijke industrieel en een voorbeeldig
christen, die hij zijn grote vriend noemde.(1) Hij schreef ook aan Mgr. du
Quesnay, aartsbisschop van Kamerijk en toen Ordinarius van Rijsel, om hem de
vereiste machtigingen te vragen. De directeur nam bezit van het weeshuis op
29 januari. De Zusters konden niet bereidwilliger zijn bij het geven van alle
gevraagde inlichtingen en bij het vervullen van al wat vereist was voor het
overdragen van hun machten. De aartsbisschop betoonde tegenover de zoon van Don
Bosco een zeer toegenegen vriendschap. Het grootste verdriet van Don Bologna
was dat hij zag dat de jongens naar werkplaatsen in de stad trokken om hun
vak te leren, omdat er hier geen werkplaatsen voor internen bestonden. Daarom
stelde hij zich voor het niet aan offers te laten ontbreken totdat het huis van
Rijsel in alles en voor alles op gelijke voet zou staan met de huizen van
Nice en van Marseille.
Men mag niet geloven dat het gemakkelijk geweest is aan die jongens
de nieuwe rekening van zaken op te leggen. Er waren zes maanden geduld nodig
om te beginnen met ze voor ons in te palmen en om ze wat te wennen aan ons re-
glement. Het waren wel geen deugnieten maar ze bleken wantrouwig en koel te zijn.
De herinnering aan Don Bosco, die door zijn aanwezigheid zoveel indruk op hen had
gemaakt dat ze hem nog eens terug wilden zien, maakte hen wat volgzamer. Daarbij
hielp eveneens het gebruik van de muziekinstrumenten. Ze legden er zich met goe-
de wil op toe en ze maakten er vorderingen in. Tenslotte hielpen de eerste feest-
jes in het huis ook. Op de plechtigheid van Maria-ten-hemel-opgenomen deden acht
jongens hun eerste communie. De directeur nam de gelegenheid te baat om ze
alleen een retraite van drie dagen te laten doen. Omdat er geen Salesianen waren
om te preken werden twee Jezuïeten uitgenodigd. Het was iets nieuws dat goede
vruchten afwierp. Deze en andere werkzaamheden dienden om het huis in de heilige
vreze Gods te vestigen.
Er bestonden echter twee moeilijkheden die Don Bologna in verlegenheid
brachten: te weinig personeel en het te kleine gebouw. In een huis dat, voor
wat de vele ambten betreft, niet onderdeed voor dat van Marseille, had men
slechts één priester, drie jonge geestelijken en een coadjuteur. In het huis
wist men niet hoe men zich draaien of keren moest want men zat er als haringen
in een ton. Ondanks alles was er in de maand augustus niemand meer die nog
buiten werkte. Don Bologna had zo goed hij kon werkplaatsen opgericht voor
kleermakers, schoenmakers, timmerlieden, boekbinders, drukkers, lithografen,
smeden. In die kleine ruimte en op zo korte tijd was het een echte Salesiaanse
tour de force geworden.(2)
(1) Notulen van het Hoofdkapittel, 16 januari 1884. Er is spraak van de "causa" van de
Gebroeders Vaud in te leiden.
(2) Brief van Don Bologna aan Don Bosco, Rijsel, 6 augustus 1884.

28 Pages 271-280

▲back to top


28.1 Page 271

▲back to top


- XVII/269 -
De noodzaak om uit te breiden drong zich op. De grond ontbrak niet,
wel de geldmiddelen. "De mensen van Rijsel zijn niet als die van Marseille",
schreef de directeur, "ze komen niet in beweging. Er wordt ons gezegd dat
daar niets aan te doen is, dat de mensen van deze streek eerst moeten zien al-
vorens te besluiten ons te helpen." Toch zagen ze dat er gewerkt werd en ze
hielpen ons. Om nog meer de openbare weldadigheid aan te moedigen bracht hij
het comité van de dames naar Rijsel over, dat hij al te Marseille bewonderd had.
Hij dicteerde voor hen een reglement dat zeer eenvoudig en praktisch was en
dat nagezien en goedgekeurd werd door Don Bosco die aan elk van die dames het
diploma van medewerkster en het Bollettino stuurde. Het huis groeide, vergrootte
zijn invloedsfeer en werd een van de beste instituten van de stad.
De goede gang van zaken in het huis van Saint-Gabriel was het onderwerp
van een mooie toespraak in de loop van het eerste jaar voor een publiek van
zeer aanzienlijke personen. In november van het jaar 1884 werd te Rijsel een
Congres gehouden van de katholieke Fransen van het departement "Nord et Pas-de-
Calais" onder het voorzitterschap van Mgr. Langénieux, Aartsbisschop van
Reims, bijgestaan door de bisschoppen van de kerkprovincie van Kamerijk. Daar
stelde de heer Houzé dell'Aulnoit voor dat men de voortreffelijkheid van de
methode, die Don Bosco in zijn opvoedingsinstituten gebruikte en die de
andere methode overtrof, op ruime schaal zou laten kennen. Na de geschiedenis
te hebben verhaald van het Salesiaans werk van Rijsel, gaf hij een beschrijving
van de ontwikkeling van het Instituut van Don Bosco, en stelde zijn speciaal
karakter in het licht. Tenslotte nodigde hij de congressisten uit door hun aan-
moediging het hernieuwde weeshuis van Saint-Gabriel te versterken. "De stad
Rijsel", besloot de redenaar, "had gerekend op de hulp van de Regering om een
school voor kunsten en ambachten te stichten. Deze werd haar niet verleend,
maar de Heilige Maagd verlaat de werken niet die onder haar bescherming ge-
plaatst zijn. De katholieken van de streek mogen nooit uit het oog verliezen
dat het katholiek onderwijs voor de jeugd de redding is van de maatschappij. Ze
moeten dus aan zovele wezen die thans verlaten zijn de weldaden laten genieten
van een christelijke opvoeding om voor onze industrieën bekwame en gelovige
meestergasten te schenken. Hun aanwezigheid alleen al zal in onze fabrieken de
dageraad betekenen van een aanstaande sociale vernieuwing. Daarom hebben wij
de eer aan het Congres van de katholieken van het departement "Nord et Pas-de-
Calais" te Rijsel vergaderd, de motie voor te dragen dat het weeshuis van Saint-
Gabriel te Rijsel, bestuurd door de Salesiaanse priesters van Don Bosco, met
alle mogelijke middelen beschermd en aangemoedigd zou worden." Deze motie werd
eenstemmig goedgekeurd.
En laten we nu naar Parijs gaan. De triomfantelijke reis van 1883 had
de stellige verwachting gewekt dat in een nabije toekomst Salesianen naar de
Franse hoofdstad gestuurd zouden worden. Vanaf de kansel van Saint-Augustin
had Don Bosco gezegd: -"Zou er te Parijs geen middel gevonden kunnen worden
om ook hier een instituut op te richten zoals dat van Marseille, Nice en
Turijn? Ik geloof dat een huis van dit soort hier zeer noodzakelijk is en dat
het geopend moet worden." Zijn woorden hadden niet in de woestijn geklonken.
De heer de Franqueville had zich spontaan belast met het opzoeken van een ge-
bouw voor een Salesiaans Huis. Terwijl echter de medewerker uit Parijs in de
stad zelf op zoek was, kwamen te Turijn twee voorstellen uit zijn omgeving
aan.

28.2 Page 272

▲back to top


- XVII/270 -
Ze hadden betrekking op het openen van een huis tussen Saint-Ouen en Saint-
Denis en van een ander huis te Châtillon. Voor dit laatste kwam er een aan-
bod toe van de vrome gravin Stacpoole die te Rome in de villa Lante woonde. Omdat
het over giften ging, verklaarde Don Bosco dat hij ze beide aanvaardde. Hij
dacht in het eerste huis late roepingen te kunnen plaatsen maar toen bemerkte hij
dat de ligging ongezond was. Voor het tweede huis rezen er geschillen met een
huurster die er een kostschool voor meisjes hield en die met duivel en hel
dreigde. Daarom werd de zaak geschorst en tenslotte verlaten. De Voorzienigheid
bracht Don Bosco tussen de muren van de grote metropool en wel in een wijk waar
het Salesiaans werk in zijn element zou zijn.
Het nest was al helemaal klaargemaakt. In de arbeiderswijk van Ménil-
montant, enkele jaren tevoren nog een haard van antigodsdienstige hartstochten
in de tijd van de Commune, bestond een Patronage in 1878 gesticht door abbé
Pisani, toegewijd aan Sint-Pieter en eigendom van een burgerlijke vennootschap
waarvan hij voorzitter was. Het Oratorio bloeide er tot 1884, toen de benoeming
van de stichter tot secretaris van Mgr. d'Hulst, Rector van het "Institut Ca-
tholique" van Parijs zijn voortbestaan in gevaar dreigde te brengen. Nu hij
niemand had om hem te vervangen en hij met bloedend hart zag hoe de vrucht van
zovele offers vernield zou worden, was hij verheugd een akkoord te kunnen sluiten
met de heer de Franqueville om aan Don Bosco het gebouw met het terrein te
verkopen. Alles verliep zeer vlug. Het huis met al het meubilair werd op 175.000
frank geraamd. Bij het afsluiten van het contract zou een eerste storting van
55.000 frank gedaan moeten worden. 30.000 frank had de vertegenwoordiger van
Don Bosco al in handen. Men had ze juist ingezameld om te Parijs een huis te
kopen voor de Salesianen. De andere afbetalingen zouden met lange tussenpozen
kunnen gebeuren tegen een rente van 3%. De aandelen waren in het bezit van abbé
Pisani. Hij zou ze overhandigen aan de persoon die de Salesianen vertegenwoor-
digde, naargelang de bedragen afbetaald werden, zodat al de aandelen in het
bezit van die vertegenwoordiger zouden zijn, wanneer het hele bedrag zou betaald
zijn.
Vooraf werd bedongen dat Don Bosco abbé Pisani een onderhands document
zou bezorgen, waarin hij zich verplichtte al de aandelen aan te kopen. Tegelij-
kertijd zou de abbé aan Don Bosco een document overhandigen waarin hij zich
verplichtte hem al de aandelen te bezorgen, hem het gebouw af te staan en het hem
over te dragen voor de hele betaling gebeurd zou zijn.
Men moest echter een afgevaardigde van het Hoofdkapittel naar Parijs stu-
ren voor een onderhoud met de heer de Franqueville en met abbé Pisani én om na
te gaan in welke buurt het huis stond én om andere bijzonderheden. Toen er
hierover gesproken werd, zei Don Bosco als volgt:(1) - "Don Albera zal naar
Parijs gaan, spreken met de heer de Franqueville en met abbé Pisani, hij zal een
onderzoek instellen over de plaats, nagaan of er geen hypotheken zijn, of de om-
geving gezond is, of er geen geruchten in omloop zijn over een faillissement,
welke naam de inrichting geniet en dergelijke zaken meer. Om deze inlichtingen te
verkrijgen zal hij ook bij vicaris d'Hulst gaan, die zeer vele relaties en midde-
(1) Notulen van het Hoofdkapittel, 12 september 1884.

28.3 Page 273

▲back to top


- XVII/271 -
len heeft. Toen ik mij te Parijs bevond bood hij mij 500.000 frank aan voor
de stichting van een instituut voor meisjes, dat ik echter gemeend heb niet
te mogen aanvaarden. Don Albera zal een bezoek brengen aan de aartsbisschop en
aan zijn coadjutor Richard, die ons zeer welwillend gezind is en die verlangt dat
wij zouden komen. De vicaris-generaal is vol geestdrift over Don Bosco. Kar-
dinaal Guibert echter aarzelt om ons naar Parijs te roepen omdat hij vreest dat
wij er moeilijkheden zullen hebben wanneer wij in het publiek optreden. Daar-
om zal Don Albera eerst dan met hem gaan spreken wanneer alles afgehandeld
is. Wij moeten dit huis kopen, rekening houdend met de welwillendheid die de stad
Parijs tegenover Don Bosco betoond heeft.
Don Albera, die bezig werd gehouden door de retraites van de medebroe-
ders, kon niet naar Parijs gaan. Daarentegen gingen Don Durando en Don de
Barruel er naartoe en vervulden er hun taak goed. Ze kwamen onder meer tot
de bevinding dat de pastoor van die plaats er erg tegen gekant was. Toen ze
aan de kardinaal een bezoek brachten, beval hij hun grote voorzichtigheid
aan. Hij raadde hen aan het kalm aan te doen met de uitgaven en drong aan op
de noodzaak goed hun ogen open te houden bij het aanvaarden van Fransen
bij de Vrome Sociëteit. Ze liepen immers het gevaar te maken te hebben met
oplichters, slecht befaamde mensen, die allicht schijnheilig waren en die
men te laat zou leren kennen op een ogenblik dat men het kwaad dat ze gesticht
hadden niet meer zou kunnen herstellen. Verscheidene ijverige leken die al eer-
der gekomen waren om de jongens assistentie te verlenen en om catechismus-
lessen te geven, boden toen aan daarmee verder te gaan. Het huis zelf was
niet hinderlijk gelegen maar dat was wel het geval voor de tuin waar enkele
huisjes op uitkwamen die men zou kunnen aankopen. Het goed lag op een heuvel en
de plaats was zeer gezond. Er waren geen lasten of erfdienstbaarheden. Alle
vrienden drongen er op aan het te kopen en zeiden dat het een voordelig contract
was, maar dat men met spoed te werk moest gaan anders zouden er wellicht nog
mededingers opdagen, bij het vernemen van het nieuws. Toen het kapittel dit ver-
slag gehoord had,(1) werd er besloten terstond tot de koop over te gaan met de
modaliteiten die we genoemd hebben.
Abbé Pisani drong aan dat het personeel voor de dag van de Onbevlekte Ont-
vangenis gestuurd zou worden. Op de avond van 5 december zei Don Bosco in het
Kapittel: - "Ik bevind mij voor een dilemma dat mij beknelt. Van de ene kant
is er de schaarste aan personeel en van de andere kant de gunstige zaak die ik
niet mag laten ontsnappen. We dienden ook te noteren dat de vele aalmoezen
die ons in 1883 te Parijs geschonken werden vooral tot doel hadden een huis in
die hoofdstad op te richten. Op dit ogenblik is de geestdrift voor Don Bosco
wat verminderd, maar het zal gemakkelijk gaan om ze opnieuw te doen op-
laaien. Volgend jaar zal het Salesiaans personeel verdubbeld kunnen worden met de
novicen van de Providence en wij hopen de Franse huizen te kunnen voorzien van
nieuwe strijders."
(1) Notulen van het Hoofdkapittel, 28 september 1884.

28.4 Page 274

▲back to top


- XVII/272 -
Het was onmogelijk abbé Pisani te bevredigen tegen de dag van de Onbevlek-
te Ontvangenis. Eerst tegen het einde van de maand december stuurde Don Bosco
Don Albera naar Parijs om de overeenkomst te ondertekenen en de directeur, Don
Bellamy, voor te stellen.(1) Het onthaal was van alle kanten zeer verheugend. Aan
Mgr. d'Hulst, de Vicaris-Generaal en de grote vriend van abbé Pisani werd volgen-
de bedankbrief gericht, waarvan het afschrift geen naam draagt.
"
Monseigneur,
"
"
De goedheid waarmee u de Salesianen behandeld hebt vooral
" bij de stichting van een Patronage te Parijs, verdient zeker al
" onze dankbaarheid. Ik zou willen weten op welke manier ik u een
" blijk van onze gemeenschappelijke erkentelijkheid zou kunnen ge-
" ven, maar ik weet niet hoe ik dit doen moet.
"
Het enige wat ik kan doen en wat ik van ganser harte doe,
" is u onze diensten aan te bieden en u te verzoeken de huizen van
" de Salesianen als de uwe te willen beschouwen. Wanneer u ooit naar
" Turijn komt, zult u zich willen gewaardigen ons met uw tegenwoor-
" digheid te vereren en zo lang mogelijk bij ons te vertoeven.
"
Daarom verzoek ik u het huis dat zo pas te Parijs geopend
" werd doeltreffend te blijven beschermen en het te helpen met uw
" raadgevingen en met de middelen, die u in uw verlichte wijsheid
" opportuun zult achten tot Gods meerdere glorie en tot redding van
" de zielen.
"
De Heer moge u in goede gezondheid bewaren opdat u uw
" liefdadig werk zou kunnen voortzetten en terwijl ik mij aan uw
" krachtige en heilige gebeden aanbeveel heb ik de eer met diepe
" dankbaarheid van u te zijn
"
de zeer verplichte dienaar
" Turijn, 10 januari 1885.
Priester Giov. Bosco.
Dadelijk werd in het huis een kostbare hulp geboden door sommige studen-
ten van de hogere scholen, die steeds hun avond gingen doorbrengen met de jon-
gens en die meewerkten in de scholen en bij het geven van catechismusles.(2) Een
zekere abbé Hugot, die reeds in het huis verbleef, bleef er verder wonen en
werken gedurende enkele maanden, tot hij met een parochie belast werd en het
huis verliet. Om te voorzien in het onderhoud ging de heer de Franqueville geld
inzamelen en dat kwam in voldoende mate toe. Don Bosco had gezegd: - "De lief-
dadigheid zullen we te Parijs niet ontberen. Op een maand zal men van slechts
tien personen zeer veel ontvangen. Velen heren hebben beloofd ons te zullen bij-
(1) Cfr. boekdeel XVI, blz. 309 en volgende.
(2) Onder hen bevond zich de toekomstige Don Virion, Salesiaans Inspecteur in België en op
dat ogenblik een schitterend officier.

28.5 Page 275

▲back to top


- XVII/273 -
staan wanneer het huis zal geopend zijn en ze zullen zeker mild geven." Zijn
vooruitzichten werden niet helemaal beschaamd tenminste in het begin. Volgende
omzendbrief door hem aan de voornaamste weldoeners en medewerkers gestuurd
droeg daartoe bij.
"
Geachte heren en dames medewerkers en medewerksters van Parijs,
"
Het tweede jaar sinds ik het grote genoegen heb gehad mij on-
" der u te bevinden, liefdadige Medewerkers en Medewerksters, is nu
" aan de gang.
"
Bij die heuglijke gelegenheid heb ik mij er diep van kunnen
" overtuigen dat de geest van godsdienstzin, van liefdadigheid en van
" edelmoedigheid onder u bloeiende is en ik moest er de Heer voor be-
" danken. In die dagen liet ieder van u levendig de wens blijken dat
" Don Bosco te Parijs een huis zou stichten, dat ten doel zou hebben
" de jongens te verzamelen van de straten en de pleinen om ze te onder-
" richten en op te voeden en er zo goede christenen en eerbare burgers
" van te maken.
"
Uw wens werd verhoord en thans is het een voldongen feit. Het
" huis met de naam van Patronage de Saint-Pierre werd zo pas geopend te
" Ménilmontant in de rue Boyer nr. 28.
"
Voor het ogenblik hebben wij ons beperkt tot een zondagspatro-
" naat en tot het opnemen van enkele arme en verlaten jongens. Maar met
" de hulp van de goede God en met de steun van uw liefdadigheid hoop ik
" het aantal van onze leerlingen te kunnen opvoeren en in grotere mate
" nuttig te kunnen zijn voor de jeugd van deze grootse hoofdstad.
"
Een behoorlijke woning met kapel, een gebouw voor de scholen,
" een speelplaats voor de recreatie werden reeds aangekocht maar dienen
" nog voor een aanzienlijk deel betaald te worden. Bovendien moet het
" werk onderhouden en verstevigd worden. Dit is nu een gebied dat open-
" staat voor uw liefdadigheid. U weet dat mijn rijkdommen en mijn for-
" tuin, of liever, het begin en de voortzetting van mijn werken ten voor-
" dele van de arme jeugd gebaseerd zijn op uw goedheid en op de hulp
" die u mij verstrekt. Wat mij zelf betreft, ik heb niets anders dan de
" goede wil goed te doen aan de arme jongens die steeds de vreugde van
" mijn hart waren en zullen zijn. Ik heb niets anders dan het persoon-
" lijk werk van de priesters die aan hetzelfde doel hun leven wijden.
" Het overige ligt in uw handen.
"
Ik stel u hier geen jaarlijkse bijdragen voor. Het staat ieder
" van u vrij de gift te schenken die zijn goed hart hem ingeeft op de ma-
" nier en op het tijdstip waarop hij dit zal kunnen doen.
"
Priester Louis Bellamy, de directeur van het Patronage werd er
" mee belast de giften te ontvangen die u zo goed zult willen zijn ten
" voordele van dit werk te bezorgen.
"
Omdat ik uit ervaring weet met welke vurigheid Frankrijks zonen
" de goede werken ter hulp snellen, voeg ik er niets meer bij om uw ij-
" ver aan te wakkeren. Ik zeg u enkel dat ik, na God, aan u mijn eerste
" huis te Parijs toevertrouw en ik ben er zeker van dat mijn verwachting
" niet zal beschaamd worden.

28.6 Page 276

▲back to top


- XVII/274 -
"
Van mijn kant geef ik u de verzekering dat ik iedere dag zal
" bidden en laten bidden door onze jongens voor het altaar van Maria,
" Hulp der Christenen, opdat zij u allen en uw gezinnen onder haar
" moederlijke mantel zou nemen, u beschermen en u zegenen, naar li-
" chaam en ziel in dit leven en tenslotte voor u van haar goddelijke
" zoon Jezus de genade zou verkrijgen op uw tijd de beloning voor uw
" liefdadigheid te ontvangen.
"
Met diepe dankbaarheid heb ik de eer van u, Heren medewerkers
" en Dames medewerksters, te zijn
"
de zeer verplichte dienaar (1)
" Turijn, 29 januari 1885.
Priester Giov. Bosco.
Een merkwaardige trek van de Voorzienigheid werd duidelijk op het ogenblik
dat het contract moest ondertekend worden. De heer de Franqueville had 30.000
frank in handen maar er waren er nog 40.000 nodig en wel zonder uitstel. Don Rua
had die niet en verwachtte niet ze spoedig te kunnen sturen. Daarom schreef
hij aan de Franqueville en vertelde hem de verlegenheid waarin hij zich bevond
met het verzoek abbé Pisani er toe te bewegen nog wat geduld te hebben.
Nauwelijks had hij die brief geschreven of uit Rome kwam een aangetekende brief
aan. Hij opende en las hem. Mevrouw Stacpoole zei in de brief dat zij 40.000 lire
klaar had voor het huis van Parijs en vroeg hem aan wie haar agent te Parijs ze
kon overhandigen. Don Rua was ontroerd en antwoordde haar dat hij ze onmiddel-
lijk aan de Franqueville kon geven.
Deze pied-à-terre te Parijs was providentieel voor de ontwikkeling van de
Congregatie in Frankrijk en in de Franse gebieden. Het werk immers dat met
weinig begonnen was, werd zo reusachtig groot dat het niet enkel de weldoeners
vertrouwen inboezemde, maar over de hele Congregatie en over haar maatschappelij-
ke doelmatigheid een hoge waardering deed ontstaan. Het Patronage van Ménilmon-
tant werd verboden door de algemene vervolgingswetten maar verrees springlevend
opnieuw op een andere plaats vooral dank zij de goede wil van zijn oud-leerlin-
gen.
Op 12 november onderhield Don Bosco zich met Don Lemoyne en Don Bonetti
en sprak over de roemrijke toekomst die de Congregatie te wachten stond. Hij
maakte toen een belangrijke opmerking over de Oratoria voor zon- en feestdagen.
Zijn woorden passen zeer goed bij het afsluiten van deze twee laatste hoofd-
stukken: "Ik zie steeds beter", zei hij, "welke roemrijke toekomst onze Congre-
(1) Hierop volgde dit postscriptum: "Ten gerieve van de schenkers kunnen de giften ook
gebeuren in handen van Zeereerwaarde Heer Le Rebours, pastoor van de Madeleine-kerk, van
de heer Markies de Franqueville, Château de la Muette, van de heer Adolphe Josse,
boekhandelaar, rue de Sèvres, nr. 29-31. Deze heren zamelen de liefdadigheidsgiften in
ten voordele van het Patronage en overhandigen ze dan aan de Overste hiervan."
De Franse vertaling werd gemaakt door Don Bellamy en door Don Bosco goedgekeurd. De
omzendbrief gaf aanleiding tot een artikel in de Figaro. Drie brieven van Don Bellamy
bevatten uitvoerige bijzonderheden over de eerste maand na zijn aankomst te Parijs (Document
56 A-B-C deel 17).

28.7 Page 277

▲back to top


- XVII/275 -
gatie te wachten staat, hoe ze bestemd is om zich uit te breiden en hoeveel goeds
ze zal verrichten. Niettegenstaande de huidige moeilijkheden, de gevallen van
verraad en afvalligheid is ze tot grote dingen bestemd. Wanneer er wat meer rust
zal komen in de publieke aangelegenheden zullen Uruguay, Argentinië en Patagonië
een prachtig werkterrein voor ons zijn. Toch dient men als grondslag te nemen dat
ons voornaamste doel bestaat in het oprichten van Oratoria voor zon- en feest-
dagen. Zolang wij ons zullen bezighouden met arme en verlaten jongens, zal nie-
mand ons benijden. In deze Oratoria zullen priesters gevormd worden, die een
model zullen zijn voor de anderen en die ook de achting zullen genieten van de
vijanden van de priesters en die overal goed onthaald zullen worden. Ze zullen
gemakkelijk zijn in de omgang en de wereld kennen. Het is mijn bedoeling als
directeurs in de Oratorio’s voor zon- en feestdagen diegenen aan te stellen die
zich niet met de colleges hoeven te bemoeien. Wat zal dat vruchtbaar zijn voor
de zielen."(1)
(1)Pater Semeria die vanaf 1875 het Oratorio voor zon- en feestdagen van Sint-Aloysius te
Turijn bezocht had, schreef: "Onder deze kwajongens was ook ik een van de gasten. Ik be-
greep niet welk goed deze Oratoria deden, maar van toen af dateert mijn vurige sympathie
voor de Salesianen. Het was werkelijk providentieel dat deze kloosterorde ontstond toen
de kleine burgerij en de gediplomeerde arbeiders in de moderne maatschappij opkwamen die
toch ook de Blijde Boodschap ontvangen. De apostel van deze twee werelden, die economisch,
sociaal en politiek gingen ontluiken, was Don Bosco door bemiddeling van zijn zonen en
dochters. Daarom ontwikkelde de Orde zich snel en op bewonderenswaardige wijze zoals
wij weten. Het werk van Cottolengo bleef beperkt tot Turijn, terwijl dat van Don Bosco
een wereldvlucht nam. Overal schoot het wortel en Don Bosco volgde met zijn geestelijke
falanxen de vooruitgang van Piëmont in Italië en nadien van Italië in de wereld. Hij
slaagde het best in de nieuwe wereld, in Amerika, zelfs in Zuid-Amerika. De Salesianen
zijn de enige Italiaanse kloosterorde die in de XIXde eeuw een uitbreiding op wereldschaal
gekend hebben." Pater Giovanni Semeria. I miei ricordi oratori. Uitgeverij Amatrix, Milaan-Rome,
blz. 17-18.

28.8 Page 278

▲back to top


- XVII/276 -
H O O F D S T U K XIV
ENKELE PRAKTISCHE NORMEN EN TWEE DROMEN.
De Congregatie had nog geen officieel wapenschild zoals dat gebruike-
lijk was in de kloosterfamilies. Als stempel gebruikte men de figuur van de H.
Franciscus van Sales met een Latijnse tekst die de Vrome Salesiaanse Sociëteit
aanduidde. Eerst op 12 september 1884 bood Don Sala aan het hoofdkapittel de
schets aan van het wapenschild van de Salesianen, naar aanleiding van het feit
dat het in de Heilig Hartkerk te Rome geplaatst moest worden tussen dat van Pius
IX en dat van Leo XIII. Het was getekend door professor Boidi. Het was het
schild met in het midden een groot anker, rechts is het borstbeeld van Francis-
cus van Sales, links een hart in vlammen, bovenaan een ster met stralen die op
zes punten eindigen, onderaan een bos, daarachter hoge bergen. Alles rustte op
een palm en een lauriertak die rond een stam waren gevlochten en het schild om-
kaderden tot op de helft van de hoogte. In het onderste gedeelte was een
tekst geschreven op een wapperende band: Sinite parvulos venire ad me.
Men maakte de opmerking dat dergelijk motto al door anderen gebruikt
was. Don Barberis dacht aan de droom van Don Bosco, waarin een dubbele naam ge-
geven wordt als wapen en kenteken van de Congregatie en stelde voor Matig-
heid en Arbeid te schrijven. Don Durando gaf de voorkeur aan Maria Auxilium
Christianorum, ora pro nobis. Don Bosco trachtte beiden te overtuigen voor zijn
mening en zei: "Reeds vanaf het begin van het Oratorio werd een motto aanvaard,
in de tijd van het Convict, toen ik naar de gevangenis ging en dat was: Da mihi
animas, cetera tolle." Het kapittel juichte Don Bosco toe en aanvaardde het his-
torische motto.
De ster boven het schild beviel Don Bosco niet omdat ze iets scheen weg
te hebben van het symbool van de vrijmetselaars. Daarom liet hij ze vervangen
door het kruis met stralen. De ster werd links geplaatst boven het hart. Op
deze wijze werden de drie symbolen van de theologische deugden bij elkaar ge-
bracht.
Het gekozen motto zagen de eerste leerlingen van het Oratorio al, onder
wie Kanunnik Ballesio en Kardinaal Cagliero op het proces getuigden, in grote
letters op de deur van het kamertje van Don Bosco geschreven, toen zij nog
klein waren. Het was onmogelijk op een betere manier uit te drukken wat het hoog-
ste doel was van Don Bosco bij zijn werken en zwoegen, in zijn geschriften en in
zijn woorden, een doel dat het wezenlijke programma zou worden van zijn Socië-
teit. Dat het welzijn van de zielen steeds zijn grootste bezorgdheid is geweest,

28.9 Page 279

▲back to top


- XVII/277 -
blijkt voldoende bij het lezen van zijn leven. Dat zal ook duidelijk blijken in
dit hoofdstuk waarin wij waardevolle woorden door hem uitgesproken op samen-
komsten van het kapittel of in vertrouwelijke gesprekken en sommige dromen wil-
len aanhalen.
Laten we eerst luisteren naar enkele richtlijnen betreffende het kwe-
ken, het onderzoeken en het steunen van roepingen.
In het Oratorio of in de colleges ontmoette men jongens die hoopvolle
verwachtingen wekten, maar die over weinig geldmiddelen beschikten, zodat ze
met moeite hun bescheiden kostgeld konden betalen of het niet gemakkelijk klaar
speelden voor hun uitzet te zorgen. Op 18 juli zei Don Bosco op een samenkomst
van het kapittel: -"Wanneer er jongens zijn van wie mag verwacht worden dat ze
een goede Salesiaan zullen worden, mag men niet op kosten zien of hij al dan
niet zijn kostgeld kan betalen. Het huis zal daarin voorzien. Ik ben er zeker
van dat de Heer ons met buitengewone en onverwachte middelen ter hulp zal ko-
men, wanneer wij alle mogelijke inspanningen doen om roepingen te krijgen. La-
ten we dus niet letten op onkosten. Dat dient ook de regel te zijn voor onze
andere colleges. Wanneer bij een jongen hoop bestaat, dat hij zal slagen
en zijn ouders niet kunnen betalen, wanneer ze zich bij de oversten komen
beklagen dat ze zich in moeilijkheden bevinden en dat ze de nodige middelen
niet hebben, dan kan men, rekening houdend met het goede gedrag van de jongen,
een maand of een trimester van het kostgeld kwijtschelden maar er moet steeds
hoop bestaan op een vermoedelijke roeping. Iedere dag verminderen de roepingen.
Met dezelfde ijver dient men te verhinderen dat het priesterschap gekozen zou
worden door hen die er niet toe geroepen zijn of het onwaardig zijn. Dit moet
met de grootste voorzichtigheid gebeuren. Nooit mag men de jongens die eerder
geen goede uitslag hebben gehad op proef aanvaarden."
Meermaals nam hij het woord wanneer het ging over het aanvaarden van as-
piranten voor het noviciaat. Een jonge geestelijke van al twintig jaar, afkom-
stig uit het Seminarie van Ivrea, bevond zich enkele weken te S. Benigno en
vroeg om als novice te worden aanvaard. Don Bosco zei: "Nu hij nog maar een
maand bij ons is en wij nog niet in de gelegenheid waren hem te leren kennen,
dient men hem te aanvaarden als aspirant. Indien hij volhoudt en indien hij
aan onze verwachtingen beantwoordt, kan hij novice worden in de Immacolata."
Een andere jonge geestelijke van hetzelfde seminarie, die tot een rij-
ke en godsdienstige familie behoorde, bezat het getuigschrift van zijn bis-
schop niet zoals de vorige maar enkel een verklaring dat hij niet meer naar het
seminarie mocht gaan wegens zijn studies. Het document wekte enige twijfel,
des te meer omdat de postulant te S. Benigno geen beste retraite gedaan had en
in de kerk met zijn buurman aan het praten was geweest. Don Bosco redeneerde
als volgt: "In de regel mag men het nooit op een akkoordje gooien betreffende
redelijkheid. Wanneer twijfel bestaat is het beter die persoon niet te aan-
vaarden dan iemand in het huis te brengen wiens goed gedrag twijfelachtig is.
Wat de wanorde betreft, het gemis aan opvoeding, aan studiegeest kan men wat
toegeven. Het voornaamste is de zedelijkheid. De ervaring leert ons dat wanneer

28.10 Page 280

▲back to top


- XVII/278 -
iemand de Oversten ontvlucht dit een teken van onzedelijkheid is."
Een derde jonge geestelijke uit het seminarie van Milaan had altijd het
verlangen gehad in een kloostercongregatie te treden en bevestigde dat hij in
de Vrome Sociëteit zijn thuis gevonden had. Don Bosco raadde aan hem wat te
ontzien, hem op te nemen in de geest van de H. Franciscus van Sales, hem te
spreken over het mooie van een Congregatie in het algemeen en over de gunst
die de Heer aan iemand betuigt door hem zijn roeping te geven.
Een jongen van het Oratorio had zijn licentiaat van het gymnasium ver-
kregen maar gaf geen duidelijke tekens van roeping. Don Bosco merkte op: "Ik
heb met de jongen gesproken en hij is het er volledig met eens dit jaar nog geen
priestertoog te dragen. Hij verklaart dat hij bereid is de bezem te hanteren als
hij ons maar niet moet verlaten. Men zou hem bij de vakleerlingen kunnen plaatsen
en hierover heb ik hem dan ook gesproken. Voor het ogenblik zou hij zich op voor-
beeldige wijze bezig kunnen houden in de drukkerij, voor het Bollettino of voor
een andere taak in het huis. Als hij een voorbeeldig leven blijft leiden zal hij
aanvaardt worden. Geeft hij aanleiding tot klachten dan zal men hem dadelijk
zijn vrijheid geven. Indien hij goed blijft en het besluit zal nemen geeste-
lijke te worden, dan zal hem het voorstel gedaan worden in onze Congregatie te
treden."
Twee jongens die de vijfde klas van het gymnasium te Varazze gedaan hadden
en drie die de vierde klas gedaan hadden te Borgo San Martino werden aanvaard,
Don Bosco wist dat sommigen van hen fel tegengewerkt werden door hun familie.
Daarom zei hij: "Men moet aan die jongens zeggen wat ze kunnen antwoorden. Ze
kunnen bijvoorbeeld zeggen: "Ik heb mijn roeping goed bestudeerd en ik ben over-
tuigd dat ik gelukkig zal zijn in een kloostercongregatie. De Salesiaanse con-
gregatie bevalt me. Daarom beslis ik in geweten die roeping te volgen. Ik ben
verplicht aan mijn geweten te gehoorzamen en indien ik niet het slachtoffer wil
worden van wroeging en een slecht einde." Ze zouden ook kunnen spreken over de
geestelijke en tijdelijke voordelen van de kloosterroeping naargelang van de
geestesgesteldheid van de ouders."
Vanuit San Martino werd door een jongen die bijna 17 jaar was en die
nog maar de derde klas van het gymnasium gedaan had gevraagd of hij aangenomen
kon worden. Don Bosco vroeg aan de directeur Don Bordone die aan wezig was:
"Hoe staat het met zijn verstand en zijn studiegeest?"
"Hij is zwakjes."
"Bestaat er hoop dat hij in de cursus van wijsbegeerte gelijke tred zal
kunnen houden met zijn makkers?"
"Dat zal niet zonder moeite gaan, maar door hard te studeren kan hij er
komen."
"Zeg hem dan dat hij hard moet studeren om er boven op te komen. Dat zal
hem moed geven."
De jongere broer van een salesiaans priester verzocht eveneens als novice

29 Pages 281-290

▲back to top


29.1 Page 281

▲back to top


- XVII/279 -
te San Benigno te worden aanvaard. Don Bosco merkte echter op dat zijn moeder arm
was en voortdurend om steun verzocht. "De zoon-priester - voegde hij er aan
toe, - houdt het met zijn moeder. Wij moeten ontzaglijke uitgaven doen voor het
onderricht van hen die zich in gelijke omstandigheden bevinden en wanneer ze
dan priester geworden zijn, menen de ouders dat zij het recht hebben als heren en
dames te worden behandeld en het ook werkelijk te zijn. Indien wij jongens van
dat slag aanvaarden dan moet het huis ze van alles voorzien en heeft het zelfs
de plicht hun roeping te vormen. De familie wil geld ontvangen en dat men de
huur zou betalen, ze wil papieren van het Werk van Sint-Paulus, een bruidschat
voor de zusters, en wanneer er nog andere zonen zijn, dat ze kosteloos in onze
colleges zouden worden opgenomen. Wat deze jongen betreft heb ik geprobeerd met
hem in contact te komen. Ik had speciaal voor hem willen zorgen en ik heb hem
dat jaren geleden gezegd, maar ik heb hem bijna niet gezien omdat hij niet
bij mij kwam. Dit jaar heb ik hem maar eenmaal ontmoet en dan nog bij toeval
op de trap. Hij zou er goed aan doen een vak te leren, dan zal hij zijn moe-
der kunnen onderhouden. Anderzijds geeft hij geen aanwijzingen dat hij tot de
geestelijke staat geroepen is."(1)
Eens stelde Don Barberis voor de tweede maal voor een aspirant te aanvaar-
den die bij een vorige samenkomst geweigerd was. Don Bosco die hem kende en het
geval ernstig onderzocht had zei: "Hij heeft mij veel hoop gegeven en daarom
heb ik hem naar Lanzo gestuurd. Ik had een goede indruk van hem, omdat hij gere-
geld de heilige sacramenten ontving. Nu wordt mij gezegd dat hij wat vreemd
is. Hij schijnt me echter zeer braaf. Wat denkt zijn leraar over hem?"
"Hij is een van de laatsten in de klas en heeft niet erg veel studiezin.
En zijn manier van doen lijkt op huichelen. Dit blijkt echter niet uit de
feiten. Intussen heeft hij de vierde klas van het gymnasium beëindigd."
"Dan dient men na te gaan of hij geen hoop geeft."
"Wat zijn bekwaamheid betreft is hij niet de mindere van vele anderen
die wij wel aanvaard hebben."
"Welnu, stel hem voor gedurende deze vakantie te studeren en een examen
af te leggen bij het begin van volgend jaar bij een leraar die men zal aandui-
den. Spreek hem moed en hoop in. Slaagt hij voor het examen, dan zal hij aan-
vaard worden."
Voor de aanvaarding van de novicen tot de professie waren er drie geval-
len waarin Don Bosco zijn zienswijze gaf. Een novice afkomstig uit Alassio was
tot driemaal toe door het kapittel van S. Benigno geweigerd met als reden dat
hij niet het karakter had om een goede geestelijke te worden. Don Bosco nam geen
(1) Notulen van het Hoofdkapittel, 30 augustus 1884.
(2) Id. 6 september 1884.

29.2 Page 282

▲back to top


- XVII/280 -
genoegen met een zo summier oordeel en op de zitting van 6 september deed hij een
nauwkeurig en leerzaam onderzoek.
"Laat ons bij het nemen van beslissingen het rustig en bedachtzaam
aanleggen. Daarom vraag ik u hoe zijn gedrag geweest is?"
"Hij is zeer ongehoorzaam", antwoordde Don Barberis. "Nooit neemt
hij opmerkingen aan en hij is buitengewoon lui."
- "Et de vita et de moribus?"
"Hij knoopt steeds particuliere vriendschappen aan met de slecht-
sten in de studie hoewel niet blijkt dat er iets kwaads gebeurd is."
- "Is hij verstandig?"
- "Nauwelijks voldoende."
- "Wat kent hij?"
- "Weinig, maar hij heeft een mooi handschrift en voor spraakleer heeft
hij voldoende punten."
- "Wat denkt het kapittel van S. Benigno over hem?"
- "Ze hebben hem allemaal slechte punten gegeven."
"Op het eerste zicht schijnt hij mij nochtans inschikkelijk en
gedwee om naar vermaningen te luisteren."
- "Ik geef toe dat hij goede manieren heeft en hij beweert voortdurend
dat hij altijd bereid is te gehoorzamen. Hij vraagt dat men hem zou vermanen maar
dan verdedigt hij zich samen met zijn makkers. Hij oefent kritiek uit, geeft zijn
ongelijk nooit toe en brengt de assistenten tot wanhoop."
- "En zijn gezondheid?"
- "Hij is niet erg gezond en heeft een breuk."
Hier berichtte Don Durando dat men hem te Alassio volstrekt niet langer
meer wilde en men geweigerd had hem ook maar voor enkele dagen gedurende de
vakantie te aanvaarden. Don Rua heeft ons gezegd dat hij voor de Congregatie
een last zou zijn. Maar Don Bosco gaf zich nog niet gewonnen en vroeg: - "Zou
men hem niet kunnen gebruiken als coadjuteur?"
- "Om met de mensen om te gaan", antwoordde Don Barberis, "is hij onge-
dwongen en in stoffelijke zaken slaagt hij."
- "Zou men hem in de boekbinderij kunnen plaatsen?"
- "Ik geloof niet dat dit zou gaan. Onder de jongens zou hij een gevaar
kunnen zijn. Zijn deugd is uiterst zwak en zijn verleden is niet geruststellend."
- "En kan men gerust zijn wat zijn eerlijkheid betreft?"
- "Zijn vader", merkte Don Rua op, heeft te Alassio een schuld van meer
dan zeshonderd lire nagelaten."

29.3 Page 283

▲back to top


- XVII/281 -
Don Barberis drong aan op een beslissing omdat zijn kandidatuur voor de
professie reeds voor de tweede maal verworpen was. Don Bosco besloot: - "Welnu,
zeg hem dan dat Don Bosco zijn verdediging op zich heeft genomen, maar dat het
Hoofdkapittel tegen hem was en dat Don Bosco zijn mening niet aan het Kapittel
kan opdringen."
Het besluit van het kapittel was dat de jongen geen priestertoog meer
mocht dragen en dat hij tijdelijk als coadjuteur in de drukkerij aangenomen
zou worden.(1)
Over de notulen van deze bespreking liet Don Lemoyne volgende schrifte-
lijk commentaar na: "Men notere het nauwgezet onderzoek van Don Bosco over het
gedrag van deze jongen. En dit deed hij altijd voor allen die door de Congregatie
geweigerd werden. Hij wilde dat ieder uitgebrachte stemming gebaseerd zou zijn op
feiten die besproken en bewezen waren en niet op vage geruchten zelfs als het
ging over de mening van de meerderheid. Bij zijn ondervragingen controleerde hij
ook die stemmingen die volstrekt gerechtvaardigd bleken te zijn. Daardoor leerde
hij aan zijn zonen welke voorzichtige methode, zonder enige hartstocht, derge-
lijke uitspraken gevolgd moest worden. Maar zeer dikwijls was hij de verdediger
van de jongens en soms gebeurde het, dat hij ze voor de stemming aan de leden
van het kapittel, van wie hij zag dat ze tegen zijn beschermeling gekant
waren, aanbeval en ze vroeg geen ongunstige stem tegen de jongen uit te bren-
gen."
Een andere keer (2) ging het over het toelaten tot de geloften van
een coadjuteur van 29 jaar, die zijn schulden nog niet had betaald. Don Rua
zei dat hij zeer vroom was. Don Cagliero beriep zich op het kerkelijk recht, dat
de intrede in een kloostercongregatie verbiedt aan hen die schulden hebben.
Don Bosco drukte zich als volgt uit: - "Deze man zou tot de geloften kunnen wor-
den toegelaten in drie gevallen: 1° Wanneer zijn schuldeisers hem zijn schul-
den zouden kwijtschelden. 2° Wanneer hij zijn schuld zou betalen. 3° Wanneer
de Congregatie zelf de schuld zou betalen. Welnu, hij kan niet betalen, de
schuldeisers willen hem de schuld niet kwijtschelden en het huis is niet ver-
plicht ze te betalen. Maar in acht nemende dat het een brave jongen is en dat hij
niet kan betalen, zou hij aan zijn schuldeisers kunnen vragen hem een gedeelte
kwijt te schelden, het huis zou het andere gedeelte betalen en de schuldeisers
zouden hem een ontvangstbewijs geven voor het geheel. Wanneer dit gebeurd is, zou
men hem tot de geloften kunnen toelaten."- Het kapittel nam een beslissing in die
zin.
Hier deed Don Bosco de volgende verklaring: - "Dit is de laatste aanvaar-
ding die zonder vaste regels gedaan wordt, krachtens de tijdelijke vergunning die
(1) l.c.
(2) Notulen van het Hoofdkapittel, 3 oktober 1884.

29.4 Page 284

▲back to top


- XVII/282 -
ons door Pius IX verleend werd. Vanaf januari zullen de aanvaardingen gebeuren
volgens de heilige normen ons door Pius IX in zijn decreten van 1848 gegeven,
door het samenstellen van commissies door die decreten aangeduid. Secretaris Don
Lemoyne wordt er mee belast het Kapittel aan de wil van Don Bosco te herinne-
ren."
Een andere coadjuteur (1) van 72 jaar had dezelfde aanvraag gedaan en
deze aanvraag was al goedgekeurd door het particuliere Kapittel van S. Be-
nigno. Don Cagliero stelde scherpe vragen: - "Op basis van welke titel kan men
bejaarde personen van 72 jaar aanvaarden?"
- "Het is een uitzondering", antwoordde Don Bosco.
- "Er gebeuren alle dagen uitzonderingen", hernam Don Cagliero, "en zo
gaat men het beginsel huldigen dat de jongeren de bejaarden moeten onderhouden.
In die zaken moet men toch redelijk zijn."
- "Tenminste wanneer ze priester zijn", zei Don Bosco nogmaals, "mag de
leeftijd, geloof ik, geen hinderpaal zijn."
- "Ook als priesters", riep Don Cagliero uit, "passen deze bejaarde per-
sonen niet bij ons."
Don Rua hielp de knoop doorhakken toen hij bij de controle van de leden-
lijst tot de ontdekking kwam dat de postulant nog niet als novice was inge-
schreven. "Zeg hem dan", besloot Don Bosco, "dat hij van al de privileges van
de Salesianen kan genieten door medewerker te worden."
Wat de coadjuteurs betrof zette Don Rua op 6 september een mening uiteen
die hij al eerder gegeven had, maar dan bij afwezigheid van Don Bosco. Hij zou
twee klassen van coadjuteurs willen zien. Dat een advocaat, een arts, een
apotheker, een professor naast "de eerste de beste dwaas" zou staan, scheen
hem oneervol. "Ik kan geen twee klassen van coadjuteurs toestaan", antwoordde Don
Bosco. Men dient er op te letten dat men in de Congregatie bepaalde personen,
die wel goed zijn, maar tevens lomp, niet kan aanvaarden. Ik bedoel die domme
mensen die bij gelegenheid rustig naar de kroeg zouden trekken zonder zich om
iets te bekommeren.
Wanneer dergelijke personen in huis worden opgenomen zullen ze niet de
naam hebben van coadjuteur maar van knecht. Deze personen laat men nooit in een
Congregatie toe en nog veel minder laat men ze hun geloften doen." Don Elia gaf
uitleg over zijn opvatting en vroeg of men voor deze personen geen categorie zou
kunnen instellen in de trant van de Derde-Ordelingen zoals de Franciscanen er in
hun kloosters hebben. "Voor het ogenblik is het niet de moeite", antwoordde Don
Bosco.
De vaderlijke liefde van Don Bosco kwam tot uiting in een geval van toela-
(1) Notulen in het Hoofdkapittel, 12 september 1884.

29.5 Page 285

▲back to top


- XVII/283 -
ting tot de wijdingen. Men dient te weten dat hij in dat jaar voor de eerste
maal vanaf september en later, de retraitanten niet meer bij hem te biechten liet
gaan, omdat de kracht hem daarvoor ontbrak, en hij deze taak aan Don Rua had
overgelaten. Daarom zei hij op 12 september: "Bij deze retraite ben ik veel
vrijer om over de roepingen te oordelen, omdat ik geen biecht heb gehoord. Wan-
neer ik ze dan ondervraag, kan ik me laten leiden door hun antwoorden om
die maatregelen te nemen die ik het meest gunstig acht voor hen die me om
raad komen vragen." Toen liet Don Cagliero hem weten dat drie jonge geestelijken
door hun kapittel niet tot de wijdingen waren toegelaten. Toen hij hun namen
gehoord had, zei Don Bosco over een van hen: - "Hij beweert dat hij priester
wil worden en helemaal niet van plan is de Congregatie te verlaten. Hij zegt
dat hij zich ontmoedigd voelt, wanneer hij ziet dat men hem in huis als een
nietsnut beschouwt en dat hij daarom het "rendiconti" verwaarloost, geen ver-
trouwen meer stelt in de directeur en nog alleen maar naar hem toe gaat, wan-
neer dat nodig is. Hij is echter geregeld om de tien dagen te biechten geweest
en heeft de communie ontvangen. In zijn zedelijk gedrag kan men hem niets verwij-
ten. Hij heeft zijn diploma's van de derde en de vierde klas.
- "De directeur", antwoordde Don Cagliero, "doet zijn beklag over zijn
ongehoorzaamheid en zijn tuchtloosheid. Hij is beter dan de anderen maar hij werd
al door het seminarie geweigerd. Toch wenst hij niet nu te worden gewijd maar
laat het tijdstip daarvoor over aan het oordeel van de Oversten, namelijk wanneer
ze zullen zien dat hij erop voorbereid is."
- "Zou men hem in een ander huis niet kunnen beproeven?" vroeg Don Bosco.
- "Hij is reeds driemaal van huis veranderd."
- "Wanneer bij hem ook maar de schijn van onzedelijkheid zou zijn zou ik
hem zonder meer uit de Congregatie wegsturen. Maar op dat punt schijnt er niets
te worden gevonden. Hij heeft zijn diploma's. Om het even welke Congregatie
zou hem aanvaarden."
- "En wij zouden bereid zijn hem zo maar af te staan!" zei Don Cagliero.
Toen dan Don Rua de opmerking gemaakt had dat hij wat ziekelijk was, zei
Don Bosco: "Welnu, laten wij dan geen verplichtingen op ons nemen. Kan hij zijn
schoolplichten vervullen? Als zijn gezondheid hem toelaat zijn jaar af te maken,
dan zou men hem kunnen zeggen dat hij ergens anders naartoe moet gaan. Laten wij
er wat tijd overheen gaan en dan zullen we nog zien."
Voor alle leden in het algemeen was het nuttig te weten wat hij over de
"rendiconti" dacht. Hij sprak er over, toen de gang van zaken in het Oratorio
geregeld moest worden onder het stelsel van de twee directeurs.(1)
(1) Notulen van het Hoofdkapittel, 24 oktober 1884.

29.6 Page 286

▲back to top


- XVII/284 -
Weliswaar waren deze normen voor het Moederhuis bestemd, maar ze zijn voor alle
huizen nuttig. "Het Hoofdkapittel", zei hij, "zal door zijn secretaris aan Don
Bosco het "rendiconto" doen. Iedere avond na zes uur ben ik bereid naar hen te
luisteren en hun biecht te horen. Voor de biecht zou ik echter speciaal de don-
derdagavond willen vaststellen. Ik zou zeer graag, zoals vroeger, zonder vast
uur, naar de sacristie gaan maar ik zou er te veel anderen zien en al gauw ver-
moeid zijn. Don Francesia zou de "rendiconti" af kunnen nemen van al de priesters
die geen bepaalde bezigheid hebben bij de studenten of bij de vakleerlingen en
van heel het personeel, dat zich met de studenten bezighoudt. Don Lazzero zal de
"rendiconti" afnemen van allen die zich met de vakleerlingen bezighouden. Don Rua
zal dit doen voor de oudere medebroeders die bij anderen moeilijk hun "rendicon-
to" kunnen doen. Dat zullen er vier of vijf zijn."
Don Lazzero merkte op dat niet minder dan tachtig personen dan bij hem
hun "rendiconti" moesten doen en dat hij niet wist hoe hij dat allemaal in een
maand tijd klaar zou krijgen. Don Bosco antwoordde: - Hou je niet materieel aan
dat woord maandelijks maar ga te werk met de vrijheid van iemand die het goede
zoekt en probeert te verkrijgen. In het begin kunnen de "rendiconti" lang
zijn, maar bij velen worden ze tenslotte zeer kort. Van niet weinig medebroe-
ders zul je stiptheid moeten eisen, eens per maand. Voor vele anderen zal twee
maanden voldoende zijn, maar langere tijd mag er niet over heen gaan. Sommigen
zal je moeten roepen voor er een maand verstreken is. Ik spoor u aan dit
"rendiconti" niet te laten doorgaan tijdens een wandeling op de speelplaats.
Wie hiermee belast is, zal zijn medebroeder op zijn kamer roepen, dan kan hij
er in volle vrijheid spreken zonder gestoord te worden. Het "rendiconti" is
zo belangrijk dat het de sluitsteen genoemd mag worden van de Congregatie. Wie
met de "rendiconti" belast werd, moet het doen met naastenliefde, bezorgdheid
en stiptheid. Er zijn er zoveel die op mijn vraag antwoorden: Het is zes maan-
den geleden, een jaar, twee jaar dat ik mijn "rendiconti" gedaan heb. Deze slor-
digheid is schadelijk voor de geest van de Congregatie. De Overste mag niet
ongeduldig worden, wanneer hij met lastige medebroeders te maken heeft. Er
mag niet gezegd worden: het heeft geen nut dat ik m et hen spreek. Men
moet ze roepen, de moed niet verliezen, zijn vermaningen herhalen. Men moet met
geduld en liefde te werk gaan.
Van uitzonderlijk belang zijn zeven adviezen die hij eigenhandig schreef en
aan de directeurs werden uitgedeeld na de retraites: "Voor de directeurs van onze
huizen. 1° De verspreiding bevorderen van de Letture Cattoliche en, in het alge-
meen, van onze boeken. 2° Zuinigheid in het gebruik van papier, door het ge-
scheurde naar de papierfabriek te sturen en het nog bruikbare naar onze te-
huizen of drukkerijen. 3° Om geen enkele reden vrouwen toelaten in onze huizen
te werken of te wonen. Daarover moet streng gewaakt worden. 4° Zich houden aan
alles wat er beslist is geworden wat de Zusters betreft. 5° Alle verboden boe-
ken, ook wanneer ze voor de school voorgeschreven zijn, aan onze jongens ontne-
men en ze ook niet te koop aanbieden. Zo nodig zal men toch een uitzondering toe-
laten maar enkel voor hen die een openbaar examen moeten afleggen. In dit geval

29.7 Page 287

▲back to top


- XVII/285 -
echter gebruike men gezuiverde auteurs. 6° Men leze en men geve als lezing
bij voorkeur de levens van onze leerlingen. 7° Men dient er zich op toe te
leggen het preventief systeem toe te passen."
Hoe drong Don Bosco telkens opnieuw aan op het lezen van Salesiaanse boe-
ken in onze colleges: Ook op 11 september had hij in het Kapittel gezegd:
- "Men dient de verspreiding te bevorderen van de Letture Cattoliche, van
de Biblioteca della Gioventu, van het Bollettino en over het algemeen van
al onze boeken of van de boeken die in onze drukkerijen gedrukt worden. In vele
colleges verzuimt men dat aan de jongens aan te bevelen. Men mag ze niet ver-
plichten maar men moet ze aanzetten ze te kopen. We moeten ze ervan overtuigen
dat het goed is ze naar huis te sturen en ze aan vrienden uit te lenen of te
schenken. In plaats van twee stuivers te geven als beloning voor een bewezen
dienst kan men even goed een boekje geven van de Letture Cattoliche. De vereni-
ging van de Letture Cattoliche moet men bij het begin van het jaar aanbevelen.
De nieuwe jongens worden er geestdriftig voor, des te meer omdat het toch maar
gaat over de kleine som van dertig stuivers. En alle jongens hebben zakgeld,
wanneer ze in het Oratorio binnenkomen. Wanneer de jongens deze boekjes naar
huis sturen mag dit nooit de schijn wekken dat ze hun ouders en vrienden de les
willen lezen. Het moet een geschenk zijn. Ze zouden ook aan hun ouders kunnen
schrijven, dat ze telkens de uitgelezen boekjes aan de pastoor zouden geven en
vragen ze te willen schenken aan de jongens van de catechismus of aan een arme
familie, enz.
De aanbeveling om de vrouwspersonen uit onze huizen te verwijderen,
was niet nieuw. Op 11 september had hij zonder omwegen in de vergadering van
het kapittel gezegd: "Ik wens dat geen enkele vrouwspersoon om geen enkele re-
den in onze huizen zou te werk gesteld worden of er zou wonen. Hierover dient
streng gewaakt te worden. Een vrouw, of het nu de moeder of de zuster van een
Salesiaan is, blijft altijd een vrouw. Er zullen geen ongepastheden komen van
de vrouwen die er nu zijn, omdat het allen werkelijk eerbiedwaardige personen
zijn, maar er zullen zeker moeilijkheden komen als we ze in beginsel in huis
houden. Want we moeten rekening houden met hen die na ons komen. Zij moeten een
strikte regel hebben, waaraan ze zich hebben te houden. Men dient ook stipt te
onderhouden wat in de besluiten geschreven staat over onze zusters en goed na te
leven wat er beslist werd." Overeenkomstig de wil van Don Bosco besliste het
Hoofdkapittel op zijn zitting van 30 september dat men niet meer zou toelaten
dat de directeurs hun moeder in de colleges zouden opnemen, zoals dat voorheen
het geval was geweest.
Don Bosco had de gewoonte aangenomen alles zo te schikken dat nooit
iemand zich kon beklagen dat men zijn opmerking die hij gemeend had te moeten
maken niet gehoord had. Hierover vindt men twee merkwaardige feiten in de
notulen van het hoofdkapittel. De coadjuteur Graziano, die onlangs teruggekeerd
was uit Amerika had aan Don Bosco gezegd dat er in de kantoren van de druk-
kerij, afdeling boekbinderij en Bollettino, te veel personeel was. Niet iedereen
dacht daar zo over, vooral niet Don Bonetti voor het Bollettino.
- "Hier is ontzettend veel werk te doen", merkte hij op. "Schrijven, ant-

29.8 Page 288

▲back to top


- XVII/286 -
woorden, aantekenen, nieuwe medewerkers inschrijven, nieuwe adressenlijsten
maken, adressen wijzigen, verzenden. Niemand van de mensen hier kan zich een idee
vormen van wat hier gewerkt wordt."
- "Welnu Graziano", ging Don Bosco verder, "bevestigt dat hij zich in
staat acht dit kantoor in bedrijf te houden met slechts twee personen. Veel werk
is er maar gedurende twee of drie dagen per maand en de overige dagen is er niet
veel te doen."
- "Ik vrees", zei Don Rua, "dat Graziano nog geen praktijk genoeg heeft
gehad om hierover een oordeel te vellen."
- "Don Ghione en coadjuteur Branda", voegde Don Lazzero er aan toe, "zijn
dezelfde mening toegedaan als Graziano."
- "Laat ons de gedachten van Don Ghione, Graziano en Brando onderzoeken",
beval Don Bosco.
Het andere feit wordt vermeld op 13 november. Don Cagliero had hem de
notulen overhandigd van het Algemeen Kapittel van de Zusters dat tijdens de
retraites gehouden was en de opmerkingen betreffende de Regel, gedaan op basis
van de beslissingen van de algemene kapittels van de Salesianen in 1879 en
1883. Hij stelde voor dat het Hoofdkapittel een commissie zou aanstellen, die
deze notulen en opmerkingen zou onderzoeken opdat, volgens zijn mening de Alge-
mene Overste de artikels zou goedkeuren, wijzigen en veranderen volgens wat
hij in de Heer het best zou oordelen. Toen men dan overging tot de benoeming
van de leden van de commissie, wilde Don Bosco dat van deze commissie ook een
zekere directeur van de Zusters lid zou zijn, die het jaar voordien veel kri-
tiek had geleverd op de algemene regeling van hun communiteiten. Don Cagliero
merkte op dat een directeur van Zusters enkel de leiding a consiliis heeft en
zich niet mag bemoeien met de inwendige leiding, tenzij hij geestelijk directeur
is. Het leek dus beter dat men aan die directeur niet officieel maar officieus de
Regel zou geven van de Zusters opdat hij schriftelijk zijn opmerkingen zou maken
en ze aan het hoofdkapittel zou overhandigen. Het liet Don Bosco onverschillig of
men het op de ene of op een andere manier zou doen, maar hij stond er op dat die
persoon gehoord zou worden.(1)
We hebben over het biechthoren gesproken. Niet enkel gedurende de retrai-
tes van de medebroeders maar ook gedurende de dagelijkse mis van de communiteit
was Don Bosco niet meer bij machte zijn gewone werk te verrichten. Daarom ver-
zocht Don Rua hem op de bijeenkomst van 28 oktober te willen zeggen hoe hij
deze zaak dacht te regelen. Dit was het antwoord van Don Bosco: "Het biecht-
horen van de medebroeders vertrouw ik toe aan Don Rua, die zal biechthoren in
mijn biechtstoel in de sacristie. Het zal voor mij wel heel moeilijk zijn opnieuw
(1) De commissie werd samengesteld uit Don Cagliero, Don Bonetti en Don Lemoyne.

29.9 Page 289

▲back to top


- XVII/287 -
biecht te horen, maar als dit zou gebeuren, zal Don Rua gaan biechthoren in de
kerk onder de preekstoel. Ik zal op mijn kamer biechthoren op donderdag-, vrij-
dag- en zaterdagavond en wel voor de leden van het kapittel, voor de priesters
die willen komen en voor de jongens van de vierde en vijfde klas gymnasium. Ik
zal eveneens biechthoren voor deze jongens daags voor de feestdagen en voor de
oefening van de goede dood. De biechtvaders van de kloostercommuniteiten moeten
goedgekeurd worden niet enkel door de bisschop maar ook door de overste. Daarom
moet ik vertrouwen kunnen stellen in de biechtvaders van de jongens. Wat ik
nooit met voldoende nadruk zal aanbevelen is dat wij het allemaal over som-
mige punten eens moeten zijn en dat men zich niet betreurenswaardig inschikke-
lijk zou tonen tegenover ergernisgevers. Op voorzichtige manier moet men probe-
en de slachtoffers verslag uit te laten brengen ofwel aan de directeur of aan de
prefect of aan een assistent in wie ze vertrouwen stellen. Ik zou wensen dat
men ze de absolutie niet zou geven voor ze die personen aangewezen hebben. Zo wil
een gezonde leer het."
Don Cagliero vond de zaak uiterst kies vooral wanneer het slachtoffer wer-
kelijk het besluit had genomen de bedorven persoon te mijden. Men kan aandrin-
gen, zei hij, door te laten inzien dat men dit verslag verlangt voor het welzijn
van die makker. En wanneer de ergernisgever komt biechten? Dan is het nood-
zakelijk dat allen het eens zijn over de wijze van handelen. Wanneer de per-
soon een recidivist is, zal men hem de absolutie weigeren tot hij zich gebeterd
heeft. Hij mag dan van de ene biechtstoel naar de andere gaan, als allen het
maar eens zijn over deze wijze van denken en van handelen."
Don Bosco had daar niets tegen in te brengen en besloot: "Bij de jongens
van de vierde en de vijfde klas gymnasium moet men vaak aandringen te gaan
biechten bij Don Rua. Voor alle anderen worden, buiten de twee directeurs, Don
Durando en Don Lemoyne bestemd. Wat de vakleerlingen aangaat moet Don Lazzero
veel met de catechist spreken over hun zedelijk gedrag. Men zegt dat hij
overdrijft, maar dat is geen reden om met zijn woorden geen rekening te houden.
Men zal niet dadelijk handelend optreden, maar men dient hem ook te geloven
wanneer hij overdrijft omdat men zo ook het weinige dat er is, zou vinden.
Men moet ook de assistenten veel laten praten. Men zal na- gaan of er vakleer-
lingen zijn die zeer zelden te biechten gaan."
Aan de bron waaruit wij tot nu toe in ruime mate geput hebben, zullen
we nu een laatste bericht ontlenen. Op 2 oktober, toen het Hoofdkapittel verga-
derd was te S.Benigno onder het voorzitterschap van Don Rua, werd gesproken
over de mogelijkheid in het Oratorio een eetzaal klaar te maken voor Don
Bosco en voor de leden van het Kapittel. Deze bespreking zou voor ons niet
veel belang hebben zonder sommige bijzonderheden die in de loop ervan aan het
licht kwamen. We geven hier dan letterlijk de notulen weer.
"
Don Bonetti stelt voor dat er als refter voor Don Bosco en het
" Kapittel een zaal apart bestemd wordt, zodat zij niet meer in de ge-
" meenschappelijke refter hun maaltijden moeten gebruiken. Op die ma-
" nier zou het Kapittel in volle vrijheid met Don Bosco over de zaken

29.10 Page 290

▲back to top


- XVII/288 -
" van de Congregatie kunnen spreken.
"
Don Rua wijst er op dat het voorstel van die afzonderlij-
" ke refter, een illusie is, omdat Don Bosco zich niet aan de
" uurregeling kan houden, want zijn werk brengt mee dat hij steeds
" 10 of 20 minuten te laat komt. Deze vertraging moet tot gevolg heb-
" ben; 1° veel tijdverlies voor hen die dringende zaken af te han-
" delen hebben; 2° geen recreatie tot schade van de spijsvertering; 3°
" slechts weinigen om zich met Don Bosco te onderhouden na het diner,
" omdat het vaak gebeurt dat sommige leden van het kapittel na het
" diner elders geroepen worden; 4° soms zou het kunnen gebeuren dat
" Don Bosco alleen aan het diner zou zitten, omdat de leden van het
" kapittel dikwijls verplicht zijn van huis weg te gaan; 5° men zou
" het beoogde doel ook niet bereiken omdat er vaak priesters of pas-
" toors zijn of leken die men fatsoenlijkheidhalve aan het diner
" moet uitnodigen en dus bij Don Bosco aan tafel moet brengen zodat
" het in deze gevallen, die zich zeer dikwijls voordoen, onmogelijk
" is over zaken te spreken; 6° het zou gebeuren, en dat ware zeer
" natuurlijk, dat het diner voor de leden van het kapittel meer ver-
" zorgd is en dat zou zijn invloed kunnen hebben op de andere tafels
" waar men, in navolging van het kapittel, meer uitgezochte spijzen
" zou gaan eten of het zou gelegenheid worden tot kritiek; 7° ten
" slotte zou Don Bosco helemaal afgescheiden worden van zijn zonen
" die hem eigenlijk niet veel zien in de loop van het jaar omdat hij
" nu eens naar Rome gaat, dan weer naar Frankrijk of de huizen be-
" zoekt of retraites preekt. Ze zullen hem dan alleen nog in de ref-
" ter zien, waar ze niet eens met hem kunnen spreken. Toch denk ik
" dat men spijtig genoeg, wegens de slechte gezondheid van Don Bosco,
" wel genoodzaakt zal zijn het voorstel van Don Bonetti te aanvaarden.
"
Don Durando stelt voor dat men de huidige refter verdeelt
" door middel van een verplaatsbare wand die men kan wegnemen bij
" grote plechtigheden zodat slechts een gedeelte voor het kapittel
" alleen bestemd zou worden. Men moet echter als beginsel aannemen
" dat op klokslag twaalf, of Don Bosco er al of niet is, het Kapit-
" tel zich aan tafel zal zetten. Voor hen die door zoveel werk aan-
" gepord worden is de tijd kostbaar.
"
Don Rua noteert dat Don Bosco 25 jaar geleden door-
" gaans te laat naar beneden kwam voor het diner en het hem niet
" beviel als men al gebeden had en men met eten begonnen was. En
" toch moest de hele communiteit op hem wachten.
"
Don Lemoyne stelt voor en Don Rua brengt het ontwerp voor
" dat men zou nemen als eetzaal van het kapittel de laatste kamer van
" de eerste verdieping in de buurt van de kerk van de H. Francis-
" cus, waarvan de ramen op het terras uitkomen.
"
Het kapittel keurt het voorstel goed maar aarzelt om het
" ten uitvoer te brengen omdat deze nieuwe stap ditmaal volledige ver-
" wijdering van de vader van zijn zonen zou zijn. De Algemeen Over-
" ste van de Salesianen moet te midden van zijn zonen leven en het is
" nodig dat allen, voor zover dit mogelijk is, de gelegenheid zou-
" den hebben contact met hem te hebben en met hem te spreken.

30 Pages 291-300

▲back to top


30.1 Page 291

▲back to top


- XVII/289 -
Al de opgeworpen moeilijkheden moest men wel, uit noodzaak, over het
hoofd zien toen, korte tijd later Don Bosco niet meer zonder grote moeite de
trappen kon afdalen om deel te nemen aan de tafel van de communiteit. Toen werd
de plaats voor de bibliotheek waar zich nu het kantoor van de Provinciaal
bevindt, omgeschapen tot refter voor het Hoofdkapittel.
In een gemoedelijk gesprek op 15 december verhaalde Don Bosco twee ver-
schillende gebeurtenissen waaruit hij een en dezelfde les haalde. Die dag
was er onder de bezoekers een vrouwtje dat, de indruk gaf dat zij om een
aalmoes kwam. In ieder geval had ze zich verscheidene malen aangemeld en
nooit was het haar gelukt bij Don Bosco te komen. Ook die ochtend dreigde
haar hetzelfde te overkomen. Toen Don Bosco op enigszins heftige toon in de
voorkamer hoorde praten, ging hij naar de deur en bemerkte dat de secretaris
haar weg wilde hebben. In de kamer binnengekomen, scheen het haar toe of ze in
de hemel gekomen was, zo verrukt was ze. Toen Don Bosco haar beleefd verzocht
had te gaan zitten trok ze zich aanvankelijk terug omdat ze meende onwaardig te
zijn in de kamer van Don Bosco te gaan zitten. Dan begon ze: - Tot driemaal toe
heb ik geprobeerd bij u te komen maar steeds tevergeefs. Tenslotte ben ik hier en
bijna dank zij een bedrog want ik heb opzettelijk luid gesproken. Ik kwam Don
Bosco storen! Ik verlang enkel dat hij voor mij zou bidden voor die en die in-
tentie. Neem deze aalmoes aan maar het is niet mijn bedoeling er een verplich-
ting aan te verbinden. - Toen ze dit zei gaf ze hem een biljet van duizend
lire.
Don Bosco was verrast en sprak over het goede dat ze deed door haar lief-
dadigheid, sprak over de noden van het Oratorio, deed haar inzien hoe ze te-
genover God verdiensten verworven had door haar ingeving te volgen en nog ge-
durende haar leven de vrucht van haar sparen voor goede werken te gebruiken.
De vrouw riep verheugd uit: "Had ik hier maar honderdduizend lire! Ik zou ze
graag schenken. Maar laat me maar doen. Ik zal er aan denken. Ik heb geen fa-
milie, ik heb geen erfgenamen en ik heb nog wat gespaard. Als U wilt, zal ík
u nog eens komen storen."
Na dit verhaal vertelde hij een tweede dat helemaal het tegenoverge-
stelde was. Een persoon, rijk gekleed en door hem als een grote heer ont-
vangen, bleek weldra een arme en uitgehongerde man te zijn, die heel blij
was uit zijn handen twee stukken brood te ontvangen die hij daar bij hem
gretig opat. Dan kuste hij zijn hand, nam weer zijn vroegere houding aan
en ging buiten. "Ik ben er zeker van", zei Don Bosco, "dat de mensen in de
voorkamer, toen hij voorbijging gedacht zullen hebben: "Wie weet wat een
vette aalmoes hij bij Don Bosco achter gelaten heeft?" Maar het was iemand
die zijn fortuin verloren had, het uiterlijk van een heer behield om toegang
te krijgen in de herenhuizen en een betrekking te verkrijgen."
De les lag voor de hand. Don Bosco drukte ze als volgt uit: "Kijk hoe
schijn bedriegt. Daarom heb ik gezegd aan diegene die in de voorkamer is geen
uitzonderingen te maken maar iedereen die komt binnen te laten. Hoeveel waren er
niet bij die er als bedelaars uitzagen en edelmoedige weldoeners bleken te zijn."

30.2 Page 292

▲back to top


- XVII/290 -
Twee dromen van september en december waren leerrijk. De eerste, die hij
had in de nacht van 29 op 30 september, is een les voor de priesters. Het
scheen hem toe dat hij doorheen een vlakte naar Castelnuovo ging. Naast hem
wandelde een eerbiedwaardige priester van wie hij zich zijn naam niet meer her-
innerde. Het gesprek kwam op de priesters. "Werk, werk, werk!" - zeiden ze. -
"Dat zou het doel en de roem van de priesters moeten zijn. Het werken nooit moe
worden. Wat zouden er zo vele zielen worden gered. Wat zou er voor Gods glo-
rie gedaan kunnen worden! Indien de missionaris zich werkelijk als een missio-
naris zou gedragen, indien de pastoor werkelijk als pastoor zou handelen, welke
wonderen van heiligheid zouden dan van alle kanten schitteren! Maar er zijn er
te veel die bang zijn voor het werk en die de voorkeur geven aan hun eigen ge-
mak...
Terwijl ze zo aan het praten waren, kwamen ze op een plaats die Filip-
pelli heette. Toen begon Don Bosco zijn beklag te doen over de huidige pries-
terschaarste. "Het is juist - zei de andere - er zijn te weinig priesters maar
als al de priesters als priesters handelden, dan zouden er genoeg zijn. Hoe-
veel priesters zijn er niet die niets doen voor hun ambt. Sommigen zijn
enkel maar de familiepriester, anderen zijn werkeloos uit schuchterheid, maar,
wanneer ze hun ambt zouden vervullen en het examen afleggen om biecht te mo-
gen horen, zouden zij een grote leemte in de rangen van de Kerk vullen... God
laat roepingen ontstaan in verhouding tot de noodzaak. Toen de militaire
diensttijd voor de jonge geestelijken ingevoerd werd, schrokken allen alsof er
niemand meer priester zou worden, maar toen de opgeschrikte verbeelding tot be-
daren kwam, zag men zelfs de roepingen vermeerderen in plaats van te verminderen.
- "En wat moeten we nu doen", vroeg Don Bosco, "om de roepingen onder de
jongens te bevorderen?"
- "Niets anders", antwoordde zijn reisgezel, "dan de zedelijkheid onder
hen met alle bezorgdheid aankweken. De zedelijkheid is de kweekschool van de
roepingen."
- "En wat moeten de priesters nu speciaal doen om te verkrijgen dat hun
roeping vrucht zou dragen."
- "Presbyter disceat domum suam regere et sanctificare. Iedereen dient
een voorbeeld van heiligheid te zijn in zijn eigen zaken en in zijn eigen paro-
chie. Geen gulzigheid, geen overdreven zorg voor tijdelijke zaken... Hij moet
eerst en vooral een voorbeeld zijn in huis, dan zal hij daarbuiten ook de eer-
ste zijn.
Op een bepaald punt van de weg vroeg deze priester aan Don Bosco waarheen
hij ging. Don Bosco zei: "Castelnuovo." Hij liet hem toen verder gaan met een
groep personen die voor hem liepen. Na enkele stappen ontwaakte Don Bosco. In
deze droom kunnen wij een herinnering zien aan de wandelingen die hij vroeger
door deze plaatsen deed.
De tweede droom heeft betrekking op de Congregatie en waarschuwt tegen
gevaren die haar bestaan konden bedriegen. In werkelijkheid is het meer dan een

30.3 Page 293

▲back to top


- XVII/291 -
droom en eerder een onderwerp dat in een reeks van op elkaar volgende dromen ont-
wikkeld wordt.
In de nacht van 1 december werd de jonge geestelijke Viglietti gewekt
door hartverscheurende kreten die uit de kamer van Don Bosco afkomstig waren.
Hij sprong dadelijk het bed uit en ging staan luisteren. Don Bosco riep met
een door snikken verstikte stem: "Helaas! helaas! help! help!" Viglietti ging
dadelijk naar binnen en zei: "Don Bosco, voelt u zich niet goed?"
's Ochtends, toen Viglietti hem zoals gewoonlijk na de Mis zijn koffie
bracht begon Don Bosco: "Viglietti, ik kan het werkelijk niet meer uithouden.
Mijn maag is helemaal ontsteld door die kreten van deze nacht. Ik droom nu al
vier nachten achter elkaar. Ze noodzaken mij te roepen en ze vermoeien mij erg.
Vier nachten geleden zag ik vele Salesianen die in een lange rij achter elkaar
liepen en die elk een vlaggenstok droegen. Bovenaan was er een bordje en op het
bordje was een getal gedrukt: 73, 30, 62, enz. Nadat er velen voorbijgegaan
waren, verscheen de maan aan de hemel en naarmate er een Salesiaan aankwam,
zag men er een cijfer in dat nooit groter was dan 12 en daarna kwamen er even-
veel zwarte punten. Al de Salesianen die ik gezien heb gingen naast een open graf
zitten.
En ziehier nu de uitleg die hem van dit schouwspel gegeven werd. Het getal
dat op de bordjes stond was het aantal levensjaren voor ieder van hen bestemd.
Het verschijnen van de maan in verschillende vormen en fasen duidde de laatste
maand van hun leven aan. De zwarte punten waren de dagen van de maand die ze nog
te leven hadden. Meer en meer zag ik er in groepen samen. Het waren zij die samen
op dezelfde dag zouden sterven. Hij verzekerde nog: indien hij alles tot in de
bijzonderheden zou hebben willen vertellen, zou hij wel een tiental volle da-
gen nodig gehad hebben.
"Drie nachten geleden", ging hij verder, "droomde ik opnieuw. Ik zal
het in het kort vertellen. Het scheen mij toe dat ik mij in een grote zaal bevond
waar een grote menigte duivels in congres bijeen waren. Ze hadden het over de
manier waarop ze de Salesiaanse Congregatie zouden uitroeien. Ze zagen er uit
als leeuwen, tijgers, slangen en andere dieren en toch hadden ze eerder het
uiterlijk van mensen. Ze zagen er uit als schaduwen die op en neer kropen, ineen-
krompen of wegliepen, alsof zij in zichzelf een licht meedroegen dat nu eens aan
de ene dan weer aan de andere kant was, nu eens dicht bij de grond en dan weer
omhoog. Maar dit schimmenspel boezemde me angst in.
Plots kwam een van de duivels naar voren en opende de zitting. Om de vro-
me Sociëteit te vernietigen stelde hij als middel voor: de gulzigheid. Hij
liet de gevolgen van deze ondeugd zien: lusteloosheid voor het goede, zedenbe-
derf, ergernis, niet de minste offergeest, geen zorg voor de jongens. Maar een
andere duivel antwoordde hem: "Je middel is niet algemeen en niet doeltreffend.
Al de leden tegelijk kan men daarmee niet aanvallen omdat de tafel van de kloos-
terlingen altijd karig zal zijn en de wijn afgemeten. De Regel stelt hun gebrui-
kelijk voedsel vast. De oversten letten er op dat er geen wanordelijkheden ont-

30.4 Page 294

▲back to top


- XVII/292 -
staan. Wie soms in eten of drinken onmatig zou zijn, zou in plaats van ergernis
te geven eerder afkeer verwekken. Neen, dat is het wapen niet om de Salesianen te
bestrijden. Ik zal jullie een ander middel bezorgen, dat doelmatiger zal zijn
en ons doel beter zal laten bereiken: het verlangen naar rijkdommen. Wanneer in
een kloostercongregatie het verlangen naar rijkdommen haar intrede doet, komt
met haar het verlangen naar gerieflijkheden binnen. Men zoekt alle middelen om
over wat spaarcenten te kunnen beschikken. De band van de naastenliefde wordt
verbroken omdat iedereen nog enkel aan zichzelf denkt, men verwaarloost de
armen om zich uitsluitend bezig te houden met hen die rijk zijn, de Congregatie
wordt bestolen... Hij wou hiermee voortgaan maar een derde duivel stond op. "Loop
heen met je gulzigheid! Loop heen met je rijkdommen! Onder de Salesianen kan het
verlangen naar rijkdommen slechts weinigen bekoren! De Salesianen zijn allemaal
arm, ze hebben niet veel gelegenheid om zich wat spaargeld te bezorgen. Hun be-
hoeften voor zovele jongens en voor zovele huizen zijn van dien aard en zijn zo
onmetelijk dat ieder bedrag, hoe groot ook, zou verbruikt worden. Het is onmo-
gelijk dat ze zouden sparen. Maar ik heb een onfeilbaar middel om de Salesiaanse
Sociëteit voor ons te winnen en dat is de vrijheid. We moeten daarom de Salesia-
nen ertoe brengen de Regel te minachten, sommige ambten te weigeren omdat ze te
zwaar zijn en niet veel eer meebrengen, en ze op te hitsen om zich van hun
Oversten af te scheiden door er andere meningen op na te houden, naar huis te
gaan onder voorwendsel dat ze daar werden uitgenodigd en dergelijke zaken meer."
Terwijl de duivels daar zo aan het redekavelen waren, dacht Don Bosco:
"Jullie mogen weten dat ik goed oplet op wat jullie hier zeggen. Praten jullie
maar, praten jullie maar. Zo zal ik jullie plannen kunnen verijdelen."
Inmiddels was een vierde duivel naar voren gesprongen en riep: "Maar komaan
dan toch! Breek jullie wapens aan stukken. De oversten zullen deze vrijheid we-
ten te beteugelen. Zij die zich opstandig tegenover de Regel zullen tonen zullen
ze uit de huizen wegjagen. Misschien zal de ene of de andere zich laten meeslepen
door de liefde tot de vrijheid maar de grote meerderheid zal zijn plichten on-
derhouden. Ik heb een middel dat geschikt is om alles tot in zijn grondslagen te
bederven, een middel waartegen de Salesianen zich moeilijk zullen kunnen behoe-
den, ze zullen er tot in het merg van hun beenderen worden door aangetast.
Luister aandachtig naar mij. We dienen ze ervan te overtuigen dat geleerdheid
hun voornaamste roem moet zijn. Daarom moeten wij ze overhalen veel te stu-
deren voor zichzelf, om zich roem te verwerven en niet om de wetenschap te
gebruiken tot nut van de naaste. Daardoor zullen ze laatdunkend worden in hun
omgang met de onwetenden en de armen en lui in hun heilig ambt. Gedaan met de
Oratorio’s voor zon- en feestdagen, gedaan met de catechismusles aan de kinderen,
gedaan met de kleine scholen voor de arme verlaten jongens, gedaan met die
vele uren in de biechtstoel doorgebracht. Ze zullen alleen nog maar gaan preken,
en dan nog zelden en berekend en dan ook nog op een onvruchtbare manier, omdat
ze zullen preken om hun hoogmoed lucht te geven en met het doel door de mensen
geprezen te worden en niet om zielen te winnen."

30.5 Page 295

▲back to top


- XVII/293 -
Het voorstel van die duivel werd op applaus onthaald. Toen zag Don Bosco
reeds de dag oprijzen waarop de Salesianen zouden gaan menen dat het welzijn van
de Congregatie en haar eer alleen mocht bestaan in de kennis en hij was beducht
dat ze dit niet enkel in praktijk zouden gaan stellen, maar dat ze ook luidop
zouden preken dat men het aldus diende te doen.
Ook toen bevond Don Bosco zich in een hoekje van de zaal om er alles
te zien en te beluisteren, maar een van de duivels had hem ontdekt en al roepende
wees hij naar hem opdat de anderen hem zouden zien. Bij dit geroep sprongen al de
andere duivels op hem en riepen: "We maken er een einde aan!" Het werd een
hels spektakel van duivels die hem meesleurden. En terwijl ze hem bij handen
en voeten vastnamen begon hij te roepen: "Laat me los! Hulp!" Eindelijk
ontwaakte hij en zijn maag was helemaal overstuur van al dat roepen.
De daaropvolgende nacht merkte hij dat de duivel de Salesianen aangeval-
len had op het essentieelste punt, door ze aan te hitsen de Regel te overtreden.
Onder hen die voor hem verschenen zag hij duidelijk wie de Regel onderhield en
wie niet.
De laatste nacht was de droom verschrikkelijk geweest.
Don Bosco zag een grote kudde van lammeren en schapen die evenveel Sale-
sianen voorstelden. Hij kwam nader en probeerde de lammeren te strelen maar hij
bemerkte dat hun wol in plaats van lammetjeswol te zijn enkel maar een deken was
waaronder leeuwen, tijgers, dolle honden, varkens, panters en beren schuil gin-
gen en naast elk van hen bevond zich een lelijk en wild monster. Te midden van
de kudde waren sommigen bijeengekomen om te beraadslagen. Don Bosco kwam onopge-
merkt naderbij om te horen wat zij zegden. Ze waren aan het beraadslagen over de
manier om de Salesiaanse Congregatie te vernietigen. Een zegde: "We moeten ze de
keel afsnijden, die Salesianen." En een ander voegde er grijnslachend aan toe:
"We moeten ze wurgen." Maar toen ze zo druk bezig waren zag een van hen Don
Bosco daar in hun nabijheid staan luisteren. Hij gaf alarm en allen riepen als
met één stem dat men met Don Bosco moest beginnen. Ze wierpen zich op hem om
hem te wurgen. Het was op dat ogenblik dat hij de kreet slaakte die Viglietti
gewekt had. Buiten de gewelddaden van de duivels drukte nog iets anders op
zijn gemoed. Boven die kudde had hij een groot opschrift zien uitsteken, waarop
geschreven stond: Bestiis comparati sunt. Nadat hij dit verteld had, boog hij het
hoofd en weende.
Viglietti nam zijn hand en drukte ze aan zijn hart: "Don Bosco", zei
hij hem, "maar wij zullen u met Gods hulp altijd trouw blijven en uw goede
zonen zijn, nietwaar?"
- "Mijn beste Viglietti, wees braaf en bereid je op de gebeurtenissen
voor die je zult zien. Die dromen heb ik je amper vluchtig aangeduid want indien
ik je alles in bijzonderheden zou verhalen, dan zou ik er nog lange tijd over
doen. Wat al zaken heb ik gezien! Er zijn er sommige in onze huizen die niet

30.6 Page 296

▲back to top


- XVII/294 -
lang genoeg meer zullen leven om de noveen van Kerstmis mee te doen.(1) Kon ik
toch maar spreken met de jongens! Waren mijn krachten maar voldoende om mij
met hen te onderhouden! Indien ik een omreis door de huizen kon maken en doen
wat ik eens gedaan heb: aan ieder van hen de toestand van zijn geweten bekend
maken, zoals ik hem in mijn droom gezien heb, dan zou ik tot sommigen zeg-
gen: Breek het ijs, doe een goede biecht. Ze zouden mij antwoorden: maar ik
heb toch een goede biecht gedaan! Maar ik zou hun kunnen antwoorden door hun
te zeggen wat ze verzwegen hebben en ik zou het op zo een manier doen dat ze
hun mond niet meer zouden durven openen. Dit geldt ook voor sommige Salesianen.
Indien ik hun een woord zou kunnen zeggen, zouden ze inzien hoe nodig ze het
hebben hun zaken in orde te brengen door opnieuw te biechten te gaan. Ik heb
gezien wie de Regel onderhield en wie niet. Ik heb vele jongens gezien die naar
S. Benigno zullen gaan, Salesianen zullen worden en ons dan zullen verlaten.
Er zullen ook enkele weggaan die nu al Salesiaan zijn. Er zullen er ook zijn die
boven alles de wetenschap najagen omdat ze hun de lofuitingen van de mensen be-
zorgt maar die hen de raadgevingen zal doen minachten van hen van wie ze menen
dat ze hun minderen zijn op het gebied van kennis."
Deze droevige gedachten waren vergezeld van providentiële vertroostin-
gen die zijn hart verblijdden. Op de avond van 3 december kwam in het Oratorio de
bisschop van Pará (Brazilië) toe, namelijk van het voornaamste land in zijn
droom over de missies. Daags nadien zei hij aan Viglietti: "Wat is de Voor-
zienigheid groot! Luister maar en zeg dan of wij niet door God beschermd worden.
Don Albera schreef me dat hij niet meer vooruit kon en dat hij dadelijk duizend
frank nodig had. Diezelfde dag was er een dame uit Marseille, die tevreden was
haar broeder kloosterling te Parijs terug te zien. Uit dank omdat ze van de
Madonna die gunst verkregen had bracht ze duizend frank aan Don Albera. Don Ron-
chail verkeert in grote moeilijkheden en heeft volstrekt vierduizend frank no-
dig. Vandaag schrijft een dame aan Don Bosco dat zij vierduizend frank te
zijner beschikking stelt. Don Dalmazzo weet niet meer wat hij moet doen om
nog aan geld te geraken. Vandaag schenkt een dame een zeer aanzienlijk be-
drag voor de kerk van het Heilig Hart." En dan was er op 7 december de vreug-
de voor de bisschopswijding van Mgr. Cagliero. Al deze feiten waren des te meer
bemoedigend omdat het zichtbare tekens waren dat God zijn hand over het werk van
zijn dienaar hield.
(1) Op 18 december stierf in het Oratorio de vakleerling Antonio Garino en op 25 december
de vakleerling Stefano Pisano.

30.7 Page 297

▲back to top


- XVII/295 -
H O O F D S T U K XV
ALLERLEI BRIEFWISSELING IN 1884.
Bij het rangschikken van de enkele brieven die de documentatie over het jaar 1884
nog dienden aan te vullen zijn ons bepaalde biografische bijzonderheden die
wel enig belang hebben ter kennis gekomen. De noodzakelijkheid de inhoud van
deze brieven bekend te maken heeft er ons toe gebracht ook deze bijzonderheden
in het licht te stellen.
WELDOENERS EN WELDOENSTERS
Ingenieur Ceriana van Turijn had een kleine jongen die zwaar ziek lag.
Hij had hem aan de gebeden van Don Bosco aanbevolen, die hem op de dag zelf van
het feest van Maria, Hulp der Christenen, aldus antwoordde:
"
Geachte Heer Ingenieur Ceriana,
"
"
Vandaag hebben we aan God en aan de Heilige Maagd alle gebe-
" den en communies van onze weesjes aangeboden om van God de genezing
" van uw kleine jongen te verkrijgen. Morgen zullen we daarmee voortgaan.
" Moge God onze gemeenschappelijke gebeden verhoren.
"
Van u, heer Ingenieur, en van heel uw gezin zal ik steeds met
" hoge achting zijn
"
de nederige dienaar,
" Turijn, 24 mei 1884.
Sac. Gio. Bosco.
Maar ditmaal werd de gevraagde gunst niet verkregen. De kleine stierf
enkele dagen later. Met volgende andere brief roostte Don Bosco dan de vader.
"
Geachte Heer Ingenieur,
"
"
Uw brief heeft mij veel verdriet aangedaan. We hebben gebeden
" en onze weesjes hebben gebeden en zijn te communie gegaan opdat God
" uw zoontje in leven zou behouden. Maar God heeft er anders over ge-
" oordeeld. Hij heeft dit bloempje willen overplanten in de lieflijke
" tuin van het Paradijs. Van daar uit zal hij zeker zijn ouders en
" heel zijn familie beschermen en hij zal ze blijven beschermen tot
" op de dag waarop zij, na de ellenden van dit leven overwonnen te
" hebben, ze bij hem zullen gaan in de eeuwige genieting van de hemel.

30.8 Page 298

▲back to top


- XVII/296 -
"
Ik zal niet verzuimen ermee verder te gaan mijn zwakke gebe-
" den te storten voor de voorspoed van de overblijvende familieleden
" en voor al uw zaken. Ik bedank u voor uw liefdadigheid terwijl ik
" vol dankbaarheid en met hoogachting voor u en uwe dame ben
"
"
uw zeer verplichte dienaar,
" Turijn, 31 mei 1884.
Priester Giov. Bosco.
Markiezin Fassati was maar pas teruggekeerd van haar zomerverblijf of
ze stuurde aan Don Bosco een geschenk voor Mgr. Cagliero die korte tijd nadien de
bisschopswijding zou ontvangen. Don Bosco haastte zich haar hiervoor te be-
danken.
"
Hooggeboren Mevrouw de Markiezin,
"
"
Ik zegen de Heer omdat hij u en heel uw gezin vergund heeft
" een goed verblijf op de buiten te hebben en goed terug te keren naar
" ons Turijn. Maar ik dien u ook te bedanken omdat u dadelijk aan onze
" zaken hebt willen denken door een liefdadige gift.
"
Daarom dank ik u en Mevrouw Azelia en ik bid de Heer dat Hij
" u allen zou belonen.
"
Ik was niet in de gelegenheid u in uw villa te bezoeken, maar
" ik hoop weldra u allen mijn huldeblijken te kunnen betuigen in uw
" huis ofwel u een speciaal bezoek samen met Don Cagliero te komen
" brengen. Deze laatste wenst u persoonlijk te bedanken.
"
Mogen de zegeningen van de hemel overvloedig neerdalen over
" u, over Barones Azelia, over de heer Baron Carlo en wil ook bidden
" voor deze arme man die steeds in Jezus Christus zijn zal
"
"
uw zeer verplichte dienaar,
" Turijn, 27 november 1884.
Priester G. Bosco.
De markiezin was dat jaar milder dan gebruikelijk tegenover Don Bosco om-
dat ze toen een grote gunst had verkregen. Ze was op het einde van haar leven
gekomen en de dokters hadden iedere vreemde verboden tot bij haar bed te komen en
met haar te spreken. Maar, ze wou tot elke prijs, Don Bosco zien. Hij wist van
het verbod en daarom had hij gemeend er goed aan te doen niet in te gaan op
haar eerste uitnodigingen. Nadien had hij gezien hoe ze aandrong, was gegaan en
had haar de zegen van Maria, Hulp der Christenen geschonken. De zieke had hem
toen gezegd: "Ik ben bereid alles te doen wat Maria, Hulp der Christenen, zal
verlangen dat ik zou doen voor haar meerdere glorie." Daarmee bedoelde ze dat ze
het Oratorio zou geholpen hebben. Vanaf dat ogenblik begon ze tegen alle ver-
wachting in te herstellen en nadat ze op korte tijd opnieuw zo gezond was
als vroeger, volbracht ze nauwgezet en volledig haar belofte.
Bij het naderen van het feest van de Onbevlekte, van wie het huis van

30.9 Page 299

▲back to top


- XVII/297 -
Florentië zijn titel had gekregen, schreef hij aan Gravin Uguccioni, vol dank-
baarheid voor haar moederlijke genegenheid voor die Salesianen.
"
Onze beste Moeder in Jezus Christus,
"
"
Binnenkort is het de grote plechtigheid van de Onbevlekte Ont-
" vangenis en ik wens dat onze Mama niet zou vergeten worden. Alle
" priesters en de jongens zullen ervoor zorgen iedere dag bijzondere
" gebeden te doen volgens uw heilig inzicht. Dit als een geringe ver-
" gelding voor de liefdadigheid die u ons voortdurend bewezen hebt,
" vooral tegenover ons arm huis van Florentië.
"
Moge God u, uw grote en kleine familie, zegenen, en aanzie me
" steeds als uw arme maar toegenegen zoon
"
Priester Gio. Bosco.
" Turijn, 28 november 1884.
In het begin van de noveen van Kerstmis stuurde hij zijn wensen aan Franse
weldoeners door bemiddeling van de Directeur van La Navarre.
"
Beste Don Perrot,
"
"
Ik benoem je tot mijn brievenbesteller. Een brief voor de
" heer Graaf Colle, een andere brief voor de heer Léon.
"
Geef aan de heer Reymond de verzekering dat ik steeds gebeden
" heb en voortga met bidden, voor hem, voor zijn zaken en voor heel
" zijn familie.
"
Hetzelfde doen wij voor de familie van de heer Botiny. Drie da-
" dagen bidden we in de kerk van Maria, Hulp der Christenen, om aan God
" regen te vragen voor La Navarre en voor de omliggende akkers en wij
" hopen verhoord te zullen worden. Maak een kort artikel voor Maréchal
" de Breiteville en stuur het me op. Geef me het juiste adres van Ma-
" dame la Maréchale.
"
God moge jou, mijne en jouwe zonen zegenen. Zend je wensen en
" groeten aan al onze weldoeners. Zeg hun dat we voor hen bidden en dat
" wij ons aan de gebeden van allen aanbevelen.
"
Don Rua heeft geen geld meer, denk er aan er hem te sturen. Bid
" voor mij die voor jou steeds in Jezus Christus zijn zal
"
"
een toegenegen vriend,
" Turijn, 17 december 1884.
Priester Giov. Bosco,
"
" P.S. De brief aan de heer Colle werd over de post gestuurd.

30.10 Page 300

▲back to top


- XVII/298 -
FRANSE MEDEWERKSTERS
Twee pakjes brieven in het Frans geschreven werden in 1884 aan drie mede-
werksters in Frankrijk gestuurd. Een van deze kennen we al, nl. Mevrouw Qui-
sard van Lyon. Van zijn brieven was er een voor haar zoon bestemd die hij aan-
moedigde en raad gaf op de vooravond van bepaalde examens. Aan zijn moeder,
stuurde hij onder meer "het veilige tegengift tegen de cholera" en beloofde haar
speciale gebeden voor het huwelijk van haar dochter.
Vijf andere brieven in dezelfde taal geschreven gingen naar de dames
Lallemand, moeder en dochter, van Montauban. In 1891, na de dood van haar moeder
stuurde de dochter er een afschrift van aan Don Rua. Ze schreef dat ze, indien
haar hand niet zo "onhandig" was, ze graag deze brieven wat mooier zou overge-
schreven hebben op een manier die beter haar eerbied pour une si sainte mémoire
zou uitgedrukt hebben. Sommige leemten door puntjes aangeduid, zijn van haar
zelf die de brief overschreef. Ze liet de bedragen van de aalmoezen aan het
Oratorio gestuurd en nieuws over zaken die aan Don Rua goed bekend waren oninge-
vuld. Ook zij was al in jaren gevorderd en had een slechte gezondheid. Ziehier
hoe ze zich als in een toespraak tot Don Bosco richtte: "Mijn beste Don Bosco, u
weet het. Ik heb noch armen noch benen noch iets anders meer. Ik behoud enkel
in mijn dankbaar hart verzuchtingen van ijver maar ik kan niets anders meer doen
dan bidden."
Vermeldenswaard zijn volgende raadgevingen die hij aan beiden in zijn
eerste brief deed: "Wat de lichamelijke boetedoeningen betreft passen die niet
voor u. Voor personen op leeftijd is het voldoende de onaangenaamheden van de
ouderdom te dragen uit liefde tot God. Voor ziekelijke personen is het voldoende
rustig uit liefde tot God hun ongemakken te dragen en zich te houden aan het
advies van hun dokter of van hun familieleden in een geest van gehoorzaamheid.
Het is aan God aangenamer dat men uit gehoorzaamheid een lekkere spijs zou eten
dan dat men tegen de gehoorzaamheid in zou vasten." En in het bijzonder schreef
hij aan de moeder: "Ik zie in uw geweten niets dat zou dienen recht gezet te
worden. Ga zo vaak mogelijk de heilige sacramenten ontvangen en wanneer u
dit niet kunt, maak u dan niet ongerust. Doe dan vaker geestelijke communies en
houd u volledig aan de heilige wil van God, die in alles zeer beminnelijk is."
In zijn tweede brief spreekt hij ze moed toe opdat zij tegen alle vrees
voor het tegenovergestelde in, zouden hopen op de eeuwige rust van een persoon
die hun lief was geweest en over wie we verder zullen spreken. Daarbij hield hij
volgende redenering: "Wanneer we de zaken goed overwegen voor God die geheel
goedheid en barmhartigheid is, dan hebben wij redenen om ons te troosten. Het
feit dat hij geen gevoelens van spijt tegenover Mevrouw uitgedrukt heeft, sluit
niet uit dat hij innerlijk goede verlangens gehad heeft. We dienen te geloven dat
hij ze ongetwijfeld gehad heeft en dat zijn toestand hem niet veroorloofde ze aan

31 Pages 301-310

▲back to top


31.1 Page 301

▲back to top


- XVII/299 -
andere personen buiten zijn biechtvader te laten blijken omdat hij niet bij
machte was enige herstelling te doen. Hij heeft de heilige sacramenten ontvan-
gen, de priester die ze hem toegediend heeft was ontroerd door zijn goede ge-
steltenis. Dit zijn troostende dingen. Ik en mijn talrijke zonen hebben voor
hem gebeden en wij gaan daar iedere dag mee verder. Bovendien heb ik volle ver-
trouwen dat de liefdadigheid door u bewezen aan onze weesjes veel zal bijge-
dragen hebben om het Vagevuur voor deze ziel die u lief is te verkorten.
Misschien zal hij zijn eeuwige zaligheid verschuldigd zijn aan uwe liefdadig-
heid, die over zijn laatste ogenblikken Gods barmhartigheid heeft afgesmeekt."
MEDEWERKERS VAN VERONESE
De adellijke dame Laura Bottagisio van Verona dacht als weduwe erover
na of ze ja dan neen de wereld zou verlaten om zich in een klooster terug te
trekken. Als een goede medewerkster, vroeg ze raad aan Don Bosco. Hij antwoord-
de haar: "Te midden van de wereld is uw ziel niet in gevaar, terwijl u vele
zielen voor de hemel kunt winnen. Het is echter niet mijn bedoeling u een raad
ingegeven door iemand die meer verstand heeft te veranderen." Naast dit geschrift
hebben we de kopie gevonden van een brief haar door Don Bosco in de maand juni
gestuurd.
"
Geachte Dame,
"
Ik ontvang uw brief waarin u mij verschillende zieke personen
" aanbevolen hebt. Ik dank u voor het vertrouwen dat u zich gewaardigt
" in onze zwakke gebeden te stellen. Vol vertrouwen in Gods goedheid
" zullen wij bidden en zullen wij onze weeskinderen laten bidden bij
" de roemrijke troon van Maria. Wij zullen speciaal bidden voor de
" heer Fumanelli en wij zijn er zeker van verhoord te zullen worden,
" indien onze vraag niet in tegenstrijd is met het eeuwig goed van
" zijn ziel.
"
Ik beveel u aan te willen opmerken dat God meermaals gezegd
" heeft: Geef en u zal gegeven worden en dat ons geloof zonder de
" werken van liefde een dood geloof is. Ik verwacht u dan met groot
" genoegen te Turijn. Ik bid de Heilige Maagd dat zij u een goede
" reis zou geven en u speciale gunsten zou bereiden om met u naar
" Verona te dragen. God zegene u en de heer Salomoni, uw broer en
" geloof me in Jezus Christus te zijn
"
" Turijn, 10-6-84.
uw zeer verplichte dienaar,
Priester Gio. Bosco.
De dame kwam naar Turijn in juni, zoals ook blijkt uit een brief van Ca-
valiere Giuseppe Salomoni, in vorige brief vermeld. Deze medewerker van Verona
had aan Don Bosco tweeduizend lire gestuurd zonder van hem een antwoord te ont-
vangen. Hij wou dit wel toeschrijven aan een tekort aan tijd maar vreesde toch
dat het geld verloren was gegaan. Daarom schreef hij opnieuw en ontving van Don
Bosco het volgende antwoord.

31.2 Page 302

▲back to top


- XVII/300 -
"
Mijn beste in de Heer,
"
"
U zijt zo goed geweest mij een gift te laten geworden van
" 2.000 frank ten voordele van onze missies van Zuid-Amerika en
" nu vraag ik u zo vriendelijk te willen zijn mij te verontschul-
" digen omdat ik in vertraging ben om u te laten weten dat het
" geld mij dadelijk is toegekomen. Mijn ietwat wankele gezond-
" heid en de levendige wens persoonlijk te antwoorden op uw vrien-
" delijke brief waren de oorzaak van mijn verzuim. Graag bedank
" ik u welgemeend voor de gift die u gedaan hebt en ik dank u nog
" meer voor de werkelijk christelijke manier waarop u ze doet.
" Moge God u zegenen en ruim uw liefdadigheid belonen.
"
U werkt mee aan het redden van zielen en verzekert stel-
" lig uw eigen zaligheid. De eerste wilde van Vuurland die zal ge-
" doopt worden zal uw naam dragen en zolang hij op deze aarde zal
" leven zal hij niet nalaten op een speciale manier voor u te bid-
" den die hem de stoffelijke middelen bezorgd hebt waarmee hij
" zijn eeuwige zaligheid kan bereiken.
"
Ik heb mevrouw Bottagisio gezien maar wat te haastig
" omdat die dag mijn gezondheidstoestand niet erg goed was. Wan-
" neer ik ze nog zal zien hoop ik ze met iets voor u te gelasten.
" Don Rua en D. Cagliero en alle Salesianen waren gesticht door
" uw kort verblijf onder ons en wij hopen u nog meer te zullen
" zien in dit huis waarvan het mijn bedoeling is dat het helemaal
" uw huis zou zijn.
"
Wil mijn ziel aan de Heer aanbevelen en geloof me dat
" ik steeds zijn zal
"
uw toegenegen dienaar en vriend,
" Turijn, 29 juni 1884.
Priester Giov. Bosco.
In december stuurde Don Bosco aan de Cavaliere 500 biljetten van de lo-
terij van Rome opdat hij ze zou verkopen, maar hij behield ze voor zich en
betaalde onmiddellijk de som, waarvoor hij even vlug bedankt werd.
"
Beste heer Cavaliere,
"
"
Ik had u gevraagd de verkoop aan te bevelen van 500 lote-
" rijbiljetten maar u hebt de moeilijkheid ontweken, ze allen voor
" u zelf genomen en mij dadelijk het overeenstemmende bedrag la-
" ten geworden.
"
Ik heb het met een speciale dankbaarheid ontvangen omdat
" wij ons dezer dagen werkelijk in moeilijkheden bevinden vooral
" voor het kleden van jongens en priesters, die, om de waarheid te
" zeggen, nog in groot aantal hun zomerkledij dragen.
"
God moge u daarom waardig belonen, u blijde feestdagen
" verlenen: een goede oudejaarsavond en een goed Nieuwjaar. Mogen
" gezondheid en heiligheid u begeleiden tot de laatste dag van uw
" leven. Indien u mevrouw Laura Bottagisio zou ontmoeten dan verzoek
" ik u haar van mijnentwege hartelijke wensen toe te sturen en haar

31.3 Page 303

▲back to top


- XVII/301 -
" de verzekering te geven dat ik mijn woord houd en dagelijks in de
" heilige Mis voor haar een speciaal memento bid.
"
Beste Heer Salomoni, ik dank u zeer voor uwe liefdadigheid
" tegenover ons. Wil ook een gebed bijvoegen voor deze arme man die
" voor u steeds in Jezus Christus zijn zal
"
een toegenegen en verplichte vriend
" Turijn, 22 december 1884.
Priester Gio. Bosco.
Door bemiddeling van mevrouw Bottagisio had de Cavaliere Gravin Emanuela
Cartolari, die een speciale gunst nodig had, aan de gebeden van Don Bosco aanbe-
volen. Ze stond op het punt moeder te worden maar haar familie was hierover
zeer beducht omdat ze een ernstig ongeluk vreesde. Ook de gravin was er bang
voor. Don Bosco gaf aan mevrouw Bottagisio de opdracht aan Mevrouw Salomoni vol-
gende mededeling te doen: "Zeg aan Mevrouw Cartolari dat ze niet moet vrezen. Ze
dient zich aan te bevelen aan en vertrouwen te stellen in Maria, Hulp der Chris-
tenen. Alles zal goed verlopen tot het einde toe. Tegelijkertijd stuurde hij
voor de Gravin een prentje van Maria, Hulp der Christenen, met op de keerzijde
enkele woorden van hem die op dit geval zinspeelden.
Intussen gebeurde er iets dat noodlottige gevolgen had kunnen hebben.
Te Cagliari overleed onverhoeds haar vader, Graaf Saint-Just di Teulada.Tegen
alle verwachting in trof het pijnlijke nieuws de Gravin zo bereid en berustend
aan dat zij zelf haar familie de raad gaf geen schrik te hebben omdat Don Bosco
haar laten zeggen had dat alles goed zou verlopen. En het resultaat kon inder-
daad niet beter zijn. Er werd een jongen geboren die de namen kreeg van Gio-
vanni Mario, de eerste naam ter herinnering aan Don Bosco en de tweede ter ere
van de Madonna. Vader en moeder kwamen nadien persoonlijk hun belofte vervul-
len op het feest van Maria, Hulp der Christenen in 1885.(1)
ERETEKENS VOOR DE MEDEWERKERS
Ditmaal had Don Bosco niet weinig moeite om de vijf eretekens die hij aan
de Paus op de audiëntie van 9 mei gevraagd had te verkrijgen. Na de welwillende
woorden van de Heilige Vader en het bevel gegeven aan Mgr. Macchi scheen alles
in kannen en kruiken te zijn, maar, na een maand, was er nog niets gebeurd. Om
iets te bereiken begon hij kardinaal Nina aan het geval te interesseren.
"
Eminentie,
"
"
Terwijl ik aan het wachten ben op het verlenen van de erete-
(1) Brief van Cavaliere Salomoni aan Don Bosco, Verona, 20 januari 1885.

31.4 Page 304

▲back to top


- XVII/302-
" kens die de Heilige Vader zich gewaardigde te verlenen aan sommige
" verdienstelijke katholieken op 9 mei jl., beveel ik mij innig aan
" uwe welwillende goede diensten aan, opdat dit zo vlug mogelijk
" zou gebeuren. Uwe Eminentie weet wel dat wij geldmiddelen ontberen
" om de werken voort te zetten aan de kerk en het Tehuis van het Hei-
" lig Hart van Rome en dat de personen voorgesteld aan de goeder-
" tierenheid van de Heilige Vader juist de personen zijn, die ons in
" het verleden geholpen hebben en die bereid zijn ons nu te helpen.
" Bovendien hebben deze personen veel gedaan en doen ze nog veel voor
" Sint-Pieters penning. Daarom houd ik er zeer aan dat die personen
" deze blijk van hoge welwillendheid vanwege het Opperhoofd van al-
" le gelovigen zouden ontvangen.
"
Daarom verzoek ik Uwe Eminentie mij ter hulp te komen of-
" wel bij Zijne Eminentie de Staatssecretaris ofwel bij een ander
" Congregatiehoofd onder wiens bevoegdheid deze aangelegenheid valt.
"
Ik beveel mij aan Uwe Eminentie als aan onze welwillende en
" verdienstelijke Beschermheer aan en wij zullen niet nalaten te
" bidden voor het kostbare behoud van uwe gezondheid en voor het
" welslagen van de grote en ingewikkelde zaken die de goddelijke
" Voorzienigheid aan het Opperhoofd van de Kerk toevertrouwt.
"
Op vandaag nog heb ik geschreven aan Mgr. Masotti om de
" laatste hand te leggen aan de zaak van onze privileges die wij
" volstrekt nodig hebben om de eerstvolgende expeditie naar Patago-
" nië voor te bereiden. Zonder deze privileges zullen wij dit niet
" kunnen doen.
"
Ik heb het grote genoegen u te kunnen mededelen dat mijn
" gezondheid sinds een twintigtal dagen zeer verbeterd is dank zij
" de doeltreffende zegen die de Heilige Vader zich gewaardigd heeft
" mij te willen verlenen. Veroorloof mij met de diepste dankbaarheid
" te mogen betuigen dat ik van u ben
"
de zeer verplichte dienaar
" Turijn, 8 juni 1884.
Priester Gio. Bosco.
Weinig verheugend nieuws had hij inmiddels ontvangen van de Procurator
die hem vanuit Rome op 13 juni schreef: "Viermaal ben ik naar Zijne Eminentie
Kardinaal Jacobini, Staatssecretaris, gegaan zonder hem te kunnen spreken. Dan
ben ik tweemaal bij Mgr. Mocenni geweest. Deze sprak erover met de Heilige
Vader en met Kardinaal Jacobini. Tenslotte zei hij hem dat noch de ene, noch de
andere iets wisten van wat u verlangt, en dit, waarschijnlijk, omdat de brieven
voor deze zaak aangeboden, zoek zijn geraakt. Daarom is het thans nodig dat u
zodra mogelijk, omdat zij het aldus willen een nauwkeurige uiteenzetting zou
geven van de verdiensten van elk van hen, met hun naam, familie en vaderland
en aldus hoopt men dat het een gunstig resultaat zal hebben."
Een van de personen voor wie Don Bosco een ereteken had gevraagd, was
Graaf Colle. Hij zou weldra naar Turijn komen voor het naamfeest van Don Bosco
en voor diezelfde gelegenheid werd ook Don Dalmazzo verwacht.

31.5 Page 305

▲back to top


- XVII/303 -
Indien deze dan met lege handen zou aankomen, zou dit een echte kaakslag zijn om-
dat al de gegadigden al wisten dat de zaak het verloop had en dat het resul-
taat goed zou zijn. Daarom drong Don Bosco dadelijk aan.
"
Beste Don Dalmazzo,
"
"
Je schrijft me een mooie brief maar je antwoordt niet op mijn
" brief aan Mgr. Masotti gericht over onze privileges en op de brief
" die ik aan Kardinaal Nina geschreven heb over de eretekens.
"
Je dient te noteren dat de personen voor wie ik een ereteken
" gevraagd heb mensen zijn die veel gedaan hebben voor het Heilig Hart
" en die bereid zijn er nog wat voor te doen, maar ik zal me er wel
" voor wachten dat zij zich zouden aanbieden zonder de eretekens die
" ik aangekondigd heb in naam van de Heilige Vader zelf.- Herlees dus
" de brief aan Mgr. Masotti en aan Kardinaal Nina en indien je er
" moeilijkheden in vindt, zorg dan voor een zeer vertrouwelijk onder-
" houd met Mgr. Macchi. Herinner hem hoe in het midden van de audiën
" tie mij op 9 mei door de Heilige Vader verleend, hij hem bij zich
" riep en hem zei de nota in ontvangst te nemen met een memorandum
" over de vijf personen, voor wie een ereteken gevraagd was geworden en
" die door Zijne Heiligheid hiermee begunstigd werden en dat deze memo-
" randa in handen zouden gegeven worden, ja zelfs in handen waren gege-
" ven, van de liefdadige Opperherder. Sindsdien heeft niemand mij kun-
" nen zeggen wat er gedaan is geworden.
"
Ik geloof dat de Heilige Vader misschien formaliteiten heeft
" willen vermijden maar het is goed dat er offers van welke aard dan
" ook zouden gebracht worden. Begin dan echter bij Mgr. Macchi en ga
" ermee verder.
"
Wanneer je bij ons komt zorg er dan voor iets concreet mee
" te brengen over onze privileges, zoals deze verleend werden aan
" de Oblaten en aan de Redemptoristen, ook over de eretekens door
" de Heilige Vader verleend want het zijn voor ons aanzienlijke wis-
" sels voor het Heilig Hart.
"
Ik kan niet meer schrijven. Moge God ons zegenen. Amen.
"
"
Je toegenegen vriend,
" Turijn, 15 juni 1884.
Priester G. Bosco.
Don Dalmazzo bracht enkel het ereteken van Commandeur van Sint-Gregorius
de Grote mee voor Graaf Colle, zoals we dat al gezien hebben. Toen de Procurator
vertrokken was wachtte Don Bosco niet lang om bij hem aan te dringen zich met de
zaak bezig te houden.
"
Beste Don Dalmazzo,
"
"
Ik ontving het diploma van Dr. Giraud van Nice en Don Ron-
" chail zal er aan denken het hem aan te bieden samen met een passend
" feest.

31.6 Page 306

▲back to top


- XVII/304 -
"
Ik ontving eveneens het decreet over onze privileges. Er
" zijn geen versieringen bij maar het essentiële is er en wanneer
" je Mgr. Masotti ziet dank hem dan nederig namens mij en namens
" de hele Congregatie.
"
Voor de bekende eretekens is het goed er aan te denken
" dat het allemaal personen zijn die giften geschonken hebben en
" bereid zijn er nog te doen voor het Heilig Hart. Zo houdt de
" heer de Montigny nog tienduizend lire klaar die hij zal beta-
" len zodra hij het diploma van Graaf zal ontvangen.
"
Het is eveneens goed er aan te denken dat de vurige ka-
" tholiek, Dr. Charles d'Espiney door de Bisschop van Nice voor-
" gesteld is geworden voor de titel van ridder. Mgr. Guigou liet
" door mijn bemiddeling aan de Heilige Vader een prachtige aanbe-
" veling toekomen opgesteld door de Bisschop van Fréjus.
"
Al deze zaken werden meegedeeld aan de Heilige Vader, die
" mij machtigde, zoals ik dit ook gedaan heb, ze bekend te maken
" aan de betrokken personen voor wie een ereteken gevraagd werd.
" Deze bijzonderheden vermeerderen de belangrijkheid van deze
" aangelegenheid in deze zin dat deze personaliteiten vurige ka-
" tholieken zijn en bevorderaars van Sint-Pieterspenning.
"
Deze zaken kan je meedelen aan Mgr. Mocenni. Bedien je er
" van met de grootste voorzichtigheid op de manier en in de mate
" waarop hij het je zal zeggen.
"
Ik begrijp dat we schulden hebben en dat wij ons met alle
" middelen dienen in te spannen om de werken voort te zetten, maar
" op dit ogenblik bestaat onze enige geldbron in de voormelde ere-
" tekens.
"
Onze dankbaarheid, erkentelijkheid en gebeden gaan naar
" Mgr. Mocenni. God moge ons allen zegenen. Geloof me te zijn
"
"
je toegenegen vriend,
" Turijn, 10 juni 1884.
Priester Giov. Bosco.
Omdat hij niets zag toekomen en omdat het vooral voor de heer de Montigny
dringend was, beval hij op 14 augustus de zaak aan Mgr. Mocenni Substituut bij
de Staatssecretarie aan. Ofschoon de Staatssecretarie enkel eretekens voor-
stelt voor de diplomaten en het niet geoorloofd is dat het ene departement zich
zou gaan bemoeien met de zaken van een ander departement, toch verstoutte Mon-
seigneur zich, uit persoonlijke genegenheid voor Don Bosco, er met de Heilige
Vader over te spreken, maar hij liep een weigering op omdat de aanbevolen
persoon nog niet eens ridder was. De Paus wist echter niet dat hij van adel was
en dat maakte al het andere goed. Don Bosco zou zich dus hebben moeten wenden
tot de Secretarie van de Breven. Toch meende hij er goed aan te doen vooraf Mgr.
Boccali te raadplegen, des te meer omdat Mgr. Mocenni de veronderstelling had
geopperd dat de betreffende documenten zich wel eens bij hem konden bevinden.

31.7 Page 307

▲back to top


- XVII/305 -
"
Excellentie
"
"
Een zaak die voor mij van groot gewicht is, noodzaakt mij
" een beroep te doen op uw reeds ervaren goedheid opdat ze een op-
" lossing zou krijgen. Ziehier waarover het gaat.
"
Op 9 mei van dit jaar op de audiëntie die ik bij de Heilige
" Vader gehad heb, heb ik mij verstout hem nederig enkele eretekens
" te vragen ten voordele van de voornaamste weldoeners van onze hui-
" zen en vooral van de kerk van het Heilig Hart te Rome. Zijn Hei-
" ligheid gewaardigde zich mijn nederige voorstellen te aanvaarden
" alsook de aanbevelingen van ieder van deze personen en antwoordde
" in gunstige zin voor allen. Omdat ik dan oordeelde dat dit een
" gedane zaak was, heb ik mezelf gemachtigd er aan ieder mededeling
" van te doen.
"
Op dat ogenblik liet Zijne Heiligheid Mgr. Macchi roepen om
" hem de afzonderlijke reeks klaargemaakte memoranda te overhandigen.
" Maar jammer genoeg kwamen uw ziekte en uw afwezigheid deze zaken
" tegenhouden en eerst sinds een paar weken ben ik te weten gekomen dat
" de dossiers op uw kantoor werden neergelegd tegen uw terugkeer.(1)
"
Gedurende die tijd beval Don Dalmazzo zich bij Mgr. Mocenni
" aan en deze was zo goed dat hij oordeelde er met Zijne Heiligheid
" ook zonder aanbevelingen te kunnen over spreken. Het Commandeur-
" schap van Sint-Gregorius de Grote werd verleend aan Graaf Colle van
" Toulon. Voor de andere eretekens antwoordde de Heilige Vader dat men
" zich tot de Congregatie zou wenden.
"
Thans beveel ik mij aan de doeltreffende bescherming van Uwe
" Excellentie aan om mij in deze dreigende toestand te helpen. Deze
" weldoeners hebben doorgaans rijke giften gedaan en zijn bereid er
" nog te doen en ik had aan Zijne Heiligheid de verzekering gegeven
" dat ik ze zou gestort hebben voor Sint-Pieterspenning maar op re-
" kening van de bouw van de voorgevel van de kerk van het Heilig Hart
" die Zijne Heiligheid zelf op zich genomen heeft op zijn kosten te
" bouwen.
(1) Aan Don Bosco, die hem gedurende zijn ziekte geschreven had, antwoordde Monseigneur als
volgt:
Zeereerwaarde Don Bosco,
Ik ben u zeer verplicht voor de bezorgdheid tegenover mijn persoon en ik dank u
voor de gebeden die u zelf gedaan hebt en door anderen voor mij tot de Heer hebt laten
doen. Dank zij u is mijn gezondheidstoestand langzamerhand gaan verbeteren. U zult voor
mij iets zeer aangenaams doen wanneer u verder voor mij uw heilige gebeden zult opdragen.
Als vergelding zal ik er niet mee ophouden van de hemel voor u een steeds grotere over-
vloed van uitverkoren genaden af te smeken voor het vervullen van het grote priesterlijk
ambt.
Ik maak ook van deze gelegenheid gebruik om met gevoelens van diepe hulde te
betuigen dat ik van u ben
de verknochte en verplichte dienaar
Vaticaan, 14 juli 1884.
G. Boccali.

31.8 Page 308

▲back to top


- XVII/306 -
"
De Heilige Vader die de nodige documenten niet bij zich
" had merkte aan Mgr. Mocenni, voornoemd, op dat de heer de Montig-
" ny niet tot een adellijke familie scheen te behoren. Uit nauwkeu-
" rig opgestelde memoranda blijkt dat de grote liefdadigheidswer-
" ken van deze edelmoedige heer werkelijk een edelman waardig zijn.
" In Frankrijk wordt hij hoog geprezen om zijn ijver voor de open-
" bare werken van liefdadigheid en van godsdienstzin en met name
" voor het tehuis van Sint-Gabriel in de stad Rijsel door hem als
" directeur en voorzitter beheerd tot op de dag dat het werk aan de
" Salesianen toevertrouwd werd. Thans wil hij een bedrag van twaalf-
" duizend lire schenken ten gunste van de kerk van het Heilig Hart.
"
Hierbij voeg ik een kopie van zijn stamboom die hem ver-
" bindt met de oude koningen van Frankrijk.
"
Nu ik u dit uiteengezet heb verzoek ik u mij aan te raden
" of u meent dat deze aangelegenheid nog bij de Heilige Vader dient
" behandeld te worden ofwel of wij rechtstreeks een beroep zouden
" den doen op de Secretarie van de Breven zoals de Heilige Vader
" zelf dat gesuggereerd heeft. Ik zal me in ieder geval stipt hou-
" den aan de raadgevingen die u zich zult gewaardigen aan Don Dal-
" mazzo te suggereren.
"
Wil mij tenslotte verontschuldigen voor de last die ik u
" aandoe. Ik geef u de verzekering dat, om u enigszins te vergoe-
" den voor zoveel goedheid, wij iedere dag special gebeden tot
" God zullen richten voor het behoud van uwe waardevolle gezond-
" heid terwijl ik met diepe dankbaarheid de hoge eer heb te mo-
" gen betuigen dat ik van u ben
"
de nederige en verplichte dienaar
" Turijn, 28 augustus 1884.
Priester Gio. Bosco.
In november ontving Baron Héraud het commandeurschap van Sint-Gregorius
de Grote en Dr. d'Espinay werd ridder in dezelfde orde. Voor het verlenen
van de titel van Graaf aan de Montigny wou men eerst nog de Nuntius van Parijs
bevragen en nadien werd hem de titel verleend. Als laatste kwam de bevordering
van Mgr. Guigou toe.
DE KATHOLIEKE KRING VAN PRATO
In de maand oktober hielden de leden van de katholieke arbeiderskring van
Prato een van hun eerste vergaderingen. Met geestdrift werd door hen de naam van
Don Bosco toegejuicht. Ze zagen in hem een grote en providentiële weldoener van
de arbeiders. Deze vereerden hem als een vader. Ze lieten hem dit weten en ver-
zochten hem om zijn zegen. Ziehier het antwoord van Don Bosco aan hun voorzit-
ter, de heer Cesare Natali.
"
Geachte Heer Voorzitter
"
"
Ik ontving de vriendelijke brief die u in uw naam en in naam van de
" Katholieke Arbeiderskring, onlangs in uwe stad opge-

31.9 Page 309

▲back to top


- XVII/307 -
" richt; mij op 22 dezer gestuurd hebt.
"
Ik kan u niet eens voor de helft de vreugde uitdrukken die ik
" voelde bij het overlezen van uw brief, niet wegens de welwillende
" woorden tegenover mij gebruikt, maar wegens het nieuws dat u mij
" laat weten over de stichting van de Katholieke Kring voor de arbei-
" ders, wiens zedelijk en stoffelijk goed steeds in mijn denken en
" mijn genegenheid opperst heeft gelegen.
"
Daarom dank ik u en al de leden van de Kring om een van hun
" eerste gedachten te hebben willen wijden aan mijn arm persoontje en
" ik geef hun de verzekering dat ik met heel mijn hart tot God zal bid-
" den dat Híj u zou zegenen en aanmoedigen. Onder de bescherming van de
" hemel, in het licht van de raadgevingen van hun goede Herder, de wij-
" ze Leo XIII, vertrouw ik dat deze Katholieke Kring zich steeds verder
" zal uitbreiden en vele andere arbeiders van goede wil in zijn schoot
" zal opnemen. Aldus zullen ze gered worden van de listen en lagen
" van de vijanden van de godsdienst en van de burgerlijke maatschap-
" pij. Onder voorwendsel hun lot te verbeteren, verslechten ze dit
" erg door hun de vrede van het geweten en de hoop op de onverganke-
" lijke goederen aan de overkant van het graf te ontnemen.
"
In uw gewaardeerde brief geeft u mij verschillende zeer eer-
" volle titels waaronder die van vader. Aan allen verzaak ik behalve
" aan deze laatste en als hun vader zal ik zeer verheugd zijn wanneer
" ik hun, als aan mijn zonen, in iets nuttig zal kunnen zijn.
"
Ontvang tot slot, mijn hartelijke groeten terwijl ik aan u
" en aan al de leden van uw Kring alle goed vanwege God en van de
" Heilige Maagd, Hulp der Christenen, toewens en mij verheug van me-
" zelf te kunnen getuigen dat ik van u ben
"
de toegenegen vriend in Jezus Christus
" Turijn, 31 oktober 1884.
Priester Gio. Bosco.
Het katholieke weekblad van Prato l'Amico del Popolo publiceerde deze
brief in zijn nummer van 8 november.
HET MOEDERHUIS VAN DE ZUSTERS
Met het doel verschillende moeilijkheden uit de weg te ruimen had Don
Bosco aan Don Bussi, de directeur van het Moederhuis van de Dochters van
Maria, Hulp der Christenen, de machtiging gegeven met de gemeente te onderhande-
len om een strook te verkrijgen van het straatje langs de Belbobeek. Daar er
ook een speelplaats nodig was voor de meisjes van de stad die naar het Orato-
rio kwamen, had hij ook de aankoop besloten van een akker gelegen voor het
oorspronkelijke huis van de directeur. Ook dit terrein was eigendom van de
gemeente. Om de onderhandelingen aan te vatten liet Don Bosco zelf aan de bur-
gemeester zijn bedoelingen en de redenen hiervan kennen.

31.10 Page 310

▲back to top


- XVII/308 -
"
Geachte Heer Burgemeester,
"
Geachte Raadsleden van de stad Nice,
"
"
De ondergetekende, priester Giovanni Bosco, heeft het in-
" zicht uitbreiding te geven aan het opvoedingsinstituut voor meisjes
" van de Madonna van de Genaden in uwe stad. Hij wenst dit te doen in
" de richting van de Belbo-bergstroom op een gemiddelde lengte van
" ongeveer 30 meter. Daarom wendt hij zich vol eerbied tot u opdat
" u hem een strook van de straat zou willen afstaan op een lengte
" van circa 32 meter en de straat die tegen het klooster ligt met al
" de bomen, samen 28 in getal.
"
Zijnerzijds zou hij de verplichting op zich nemen op zijn
" kosten de straat aan te leggen in het rood getekend op het bijge-
" voegde blad Tipo-Bocca ter lengte van 4 meter. Ze zou dienstig
" zijn voor voetgangers en rijtuigen.
"
Deze uitbreiding schijnt mij noodzakelijk te zijn om de
" volgende redenen:
"
1° Het gevaar voor breken van de ruiten van het Opvoedings-
" instituut vermijden.
"
2° De bijna voortdurende stoornis in de klassen en de kerke-
" lijke diensten.
"
3° Het ongemak veroorzaakt door de karren: de straat ligt
" vlak naast de schoolmuren, ze rijden er tegenaan en komen zelfs
" terecht in de zonneblinden van de ramen, waardoor ze soms grote
" schade aanrichten.
"
4° Het gevaar voor ergernis wegens de onfatsoenlijke ge-
" sprekken die in deze straat en juist onder de ramen van de school
" al te vaak gehouden worden.
"
5° Er zal kunnen gezorgd worden voor de gezondheid door de
" speelplaatsen te verruimen naar het zuiden toe, waar de lucht ge-
" zonder is. Men zal er nieuwe lanen kunnen aanleggen, en een ruime-
" re tuin voor de meisjes van het Opvoedingsinstituut.
"
6° Tenslotte, om gebruikt te kunnen worden als een plaats
" van werk en ontspanning uitsluitend in het voordeel van de arme
" meisjes van de stad. Wij hebben het inzicht een naaischool te
" openen. Deze school zal een dagschool zijn en kosteloos voor
" meisjes van 12 tot 15 jaar. Ze zal ook gebruikt worden als Orato-
" rio waar de meisjes op zon- en feestdagen samen komen om er een
" zedelijk, burgerlijk en religieus onderricht te ontvangen.
"
Omdat wij weten met welke zorg en inspanning u zich bezig
" houdt met de zedelijke en burgerlijke gaafheid van de bevolking
" over wie u het bestuur heeft, vooral ten voordele van de jeugd,
" hebben wij het vaste vertrouwen dat u ons zult verlenen wat wij
" u nederig vragen.
"
" Turijn, 16-10-1884.
Priester Gio. Bosco.

32 Pages 311-320

▲back to top


32.1 Page 311

▲back to top


- XVII/309 -
DE KARMEL VAN CARTHAGO
In het apostolische vuur van zijn ijver om zijn Afrikaanse missie vorde-
ringen te doen maken, dacht Kardinaal Lavigerie dat het nuttig zou zijn naar de
bodem van het oude Carthago, eens doordrenkt met het bloed van de martelaren
een communiteit over te planten, die zou opgaan in het gebed en de boete.
"Ik weet door ervaring", schreef hij, "hoe onmachtig de mens is, wanneer hij
niet ondersteund wordt door Gods genade en ik weet ook dat het noodzakelijk is
het Hart van Onze Heer geweld aan te doen bij middel van de boetvaardigheid en
van het gebed, indien wij van Hem de genade van het apostolaat willen verkrij-
gen." Aldus drukte zich de grote Kardinaal uit in een brief gericht aan Mère
Marie des Anges, de overste van de Karmel in de Avenue de Messine te Parijs,
toen hij in 1884 bij haar aandrong om een groep van haar kloosterzusters
te sturen om daar een klooster te stichten: terwijl zij op de berg hun handen
ten Hemel zouden verheffen, zou hij in de vlakte de strijd voor de Heer aanbin-
den.
Welnu, Mère Marie des Anges was de Priorin van het klooster waar Don Bosco
voor de eerste maal zijn mis had gecelebreerd na zijn aankomst te Parijs en
zij was het die op een geestelijke manier en in officiële vorm de Salesianen
bij haar orde aansloot.(1) In een zaak van zo groot gewicht voelde de brave Moe-
der toch wel enige aarzeling, ofschoon ze volledig vertrouwen stelde in de
kardinaal. Daarom besloot ze Don Bosco te raadplegen en stuurde ze hem een
kopie van de brief van Zijne Eminentie. In het antwoord dat hij liet schrijven
en dat hij ondertekende, dicteerde hij volgende woorden apart: "Ik dank u
zeer dat u mij de bewonderenswaardige brief van Zijne Eminentie Kardinaal Lavi-
gerie meegedeeld hebt. Heb vertrouwen, als u het geloof hebt kan u niets
ontbreken. De Heer beveelt u deze stichting. Hij zal ongetwijfeld alles
doen, maar laten wij veel bidden en werken met volledig vertrouwen op Gods
hulp."
Deze raad van Don Bosco, in zo besliste bewoordingen uitgedrukt, was voor
de Moeder een aanmoediging en vanaf dat ogenblik verliet haar alle onzekerheid:
"De woorden van Don Bosco", schrijft ons vanuit de Karmel van Carthago de hui-
dige overste,(2) kwamen werkelijk van God. De Heer wou zeker deze stichting.
Hij heeft alles gedaan en niets ontbreekt ons. Hij heeft steeds op een
bijzondere wijze over ons gewaakt en hij doet dit vooral nu in deze zo moeilijke
tijd." Dit jaar werd het vijftigjarige jubileum van de stichting, die in 1885
plaats had, gevierd. Daarbij werd grote ruchtbaarheid gegeven aan de woorden
van Don Bosco.
EEN AFVALLIGE
Een Salesiaan van Lucca was vanaf de tijd dat hij zijn gymnasium deed in
(1) Cfr. boekdeel XVI, blz. 120.
(2) Brief van 17 augustus 1935.

32.2 Page 312

▲back to top


- XVII/310 -
het Oratorio weliswaar nooit een heilig boontje geweest, maar toch hadden de
oversten hem altijd geduld. Ze hadden hem zelfs tot de eeuwige professie en tot
de heilige wijdingen toegelaten omdat zijn uiterlijk gedrag geen aanleiding gaf
tot ergernis. Hij had een eerder gesloten karakter en vermeed alle uitbundigheid.
Welnu, het gebeurde dat hij er, reeds als priester werkzaam in het huis van
Magliano Sabino, op een mooie dag ontvluchtte insalutato hospite. Men vernam na-
dien dat hij zich naar Florentië begeven had waar de aartsbisschop hem volstrekt
niet onder zijn clerus wou opnemen.
Aan lager wal geraakt, schreef hij aan Don Bosco een dreigende brief waar-
in hij aankondigde dat hij te Rome oneerbare zaken op de kap van de Congregatie
zou onthuld hebben. Don Bosco antwoordde hem dat hij, indien hij van hem en-
kele regels als antwoord wou ontvangen, hij een behoorlijke brief diende te
schrijven. De ongelukkige stuurde echter aan de heilige Congregatie van de
Bisschoppen en Reguliere Geestelijken een hele sliert van eerrovende be-
schuldigingen ten laste van de Salesianen. Tegelijkertijd echter aarzelde hij
niet tot zijn eigen oneer te bevestigen dat hij zijn akkoord geveinsd had in
het noviciaat, bij de kloosterprofessie en bij de heilige wijdingen.
Rome antwoordde hem niet. Daarom wendde hij zich opnieuw tot Don Bosco en
vroeg hem uit de Congregatie te mogen treden. Hij deed dit door bemiddeling van
kanunnik Martini, die tot de collegiale kerk van San Lorenzo te Florentië be-
hoorde. Don Bosco antwoordde dat, nu de zaak zich in handen van de heilige Con-
gregatie behoorde, hij niets meer doen kon. Intussen vernam hij dat deze Con-
gregatie om uitleg verzocht aan Don Dalmazzo en hij ontving ook een kopie van de
aanklacht. Half januari ontving hij van dezelfde kanunnik nog eens de vraag dat
hij de vluchteling zou willen ontslaan van zijn gelofte en hem een aanbevelings-
brief zou geven. Don Bosco antwoordde aan de tussenpersoon met volgend bewonde-
renswaardig briefje.
"
Beste heer Kanunnik,
"
"
Ik ontving uw brief en het spijt me dat priester Bianciardi
" in geen goede gezondheid verkeert. Ik ontving ook een uiteenzetting
" over de zaken die hij te Rome gedaan heeft. Hij heeft alles wat hij
" maar kon uitgedacht om de Congregatie zwart te maken. Deze heeft hem
" al het goed gedaan wat ze maar kon en heeft hem alles gegeven wat
" hij bezit.
"
Ik heb me nooit kunnen inbeelden dat hij in woorden een onbe-
" perkt vertrouwen en welwillendheid tegenover zijn oversten heeft
" kunnen spreken en toch heeft kunnen veinzen bij het afleggen van zijn
" geloften, zijn kloosterprofessie en tot zelfs bij zijn wijding tot
" priester.
"
Hij zou op een of andere manier zijn grote laster kunnen her-
" stellen door naar Rome of aan Don Bosco een brief te schrijven om zich
" te verontschuldigen of om het kwaad te herstellen.
"
Wees ook u verduldig wanneer ik u nogmaals stoor en wanneer

32.3 Page 313

▲back to top


- XVII/311 -
" ik bij de hierbijgevoegde dispensatie geen aanbeveling kan voegen,
" zoals ik dit zou gewenst hebben.
"
Ik verblijf in de Heer
"
uw nederige dienaar
" Turijn, 17-1-1884.
Priester Gio. Bosco.
Voor de trouweloze kon er geen moeilijkheid zijn om hem van zijn geloften
te ontslaan, maar welke aanbeveling zou men hem kunnen geven? Hij gaf een ver-
klaring waarin hij zei dat hij vrij was van iedere band met zijn Salesiaanse fa-
milie. Hij liet deze verklaring echter voorafgaan van twee zeer ernstige be-
schouwingen.
"
Ondergetekende heeft rekening gehouden met zijn verslag waar-
" in hij bevestigt dat priester Augusto Bianciardi alles al veinzend
" gedaan heeft ook bíj zijn kloosterprofessie en bij zijn vrome oefe-
" ningen. Hij aanziet als een echte lastertaal alles wat hij geschreven
" heeft aan de Congregatie van de Bisschoppen en Reguliere Geestelijken
" te Rome. Hij willigt zijn aanvraag in en verklaart hem volledig ont-
" bonden van iedere band met de Salesiaanse Congregatie. Dit wordt ver-
" klaard als een uiteenzetting van de staat van zaken maar ondergete-
" kende legt zich neer bij iedere beslissing die zou uitgaan van voor-
" noemde Congregatie van Bisschoppen en Reguliere Geestelijken.
"
"
priester Giov. Bosco
" Turijn, 17-1-1884.
Algemeen Overste.
PRINS AUGUST CZARTORYSKI
In het vorige boekdeel hebben we verteld over zijn eerste ontmoeting met
Don Bosco te Parijs. In de twee daaropvolgende jaren rijpte zijn roeping te
midden van inwendige en uitwendige strijd, waarover we nu zullen spreken na een
kort bericht te hebben gegeven over zijn afstamming. Zeven brieven van Don
Bosco maken het ons mogelijk hierbij nauwkeurig historisch te werk te gaan.
De oorsprong van de familie Czartoryski loopt verloren in de nacht der
tijden. Erkend stamhoofd was Prins Wasyl, die leefde bij het begin van de
XVde eeuw. Langzamerhand kwam zijn stam ertoe een van de eerste plaatsen in
te nemen betreffende verwantschap en rijkdom onder de hoogste Poolse adel.
Deze glans verbleekte tijdelijk in de XIXde eeuw, toen de grootvader van August,
Adam, zijn rijkdom en zijn leven blootstelde voor het vaderland gedurende de
wanhopige revolutie van 1830. Na de val van Warschau, veroordeelden de Russen
hem ter dood en namen zijn goederen in beslag. De edelmoedige held kon zich in
veiligheid stellen door over de grenzen te gaan. Nadien, als balling te Parijs,
kon hij weer langzaam een fortuin opbouwen en werd hij de machtige steun van
zijn medeburgers, die in Frankrijk een tweede vaderland gevonden hadden. Zijn

32.4 Page 314

▲back to top


- XVII/312 -
tweede zoon, Ladislaus, hoofd van hun huis geworden, huwde met Prinses Maria
Amparo, de dochter van Maria Christina, koningin van Spanje. Uit hun echt ont-
sproot onze August op 2 augustus 1858 in het prachtige paleis Lambert, waar
hij in 1883 voor de eerste maal een ontmoeting zou hebben met de toekomstige
vader van zijn ziel.
Na het onderhoud met hem te Parijs wenste hij hem een bezoek te brengen te
Valdocco in de loop van de zomer om zich ook een gedachte te vormen over zijn
werk, maar dat was hem onmogelijk. De gelegenheid deed zich voor in september
toen hij zich naar Rome begaf als lid van een afvaardiging die aan Leo XIII de
huldeblijken van Polen bracht naar aanleiding van de tweede honderdjarige herden-
king van de zegepraal van Jan Sobieski op de Turken. Bij zijn heenreis verbleef
hij korte tijd te Turijn maar trof er Don Bosco niet aan. Toch bezocht hij het
Oratorio van onder tot boven, vergezeld van Don Rua, die hem de raad gaf terug te
keren in mei voor het feest van Maria, Hulp der Christenen. En dat deed hij.
Hij bracht toen de hele 24ste mei in het Oratorio door, nam deel aan de diensten
en zat ook aan de tafel van Don Bosco aan. Alles hierbinnen ontroerde hem zodat
hij besloot zijn vertrek uit te stellen om de gelegenheid te hebben met Don
Bosco te spreken. Hij nam zijn logies in het Grand'Hotel d'Europe vanwaar hij
iedere ochtend kwam om zijn godsvrucht te komen betuigen in het heiligdom van
Maria, Hulp der Christenen. Dan bleef hij met Don Bosco koffie drinken en ver-
gezelde hem ook vaak op zijn wandelingen in de namiddag. Hij verlengde aldus zijn
verblijf tot Sint-Jan. Nadien beschouwde hij deze maand steeds als een van de
mooiste perioden uit zijn leven en als een van de grootste gunsten hem door de
Heer verleend. De gedachte aan zijn roeping hield voortdurend zijn geest bezig.
In zijn familie ontmoette hij daarbij een ernstige hinderpaal. Het was de be-
doeling van zijn vader hem het majoraat te verlenen dat hem als oudste zoon
toekwam. Daarom wou hij dat zijn zoon zich in de zaken zou bekwamen en vaker
omgang zou hebben in de hoge maatschappij. Hij dacht echter aan heel wat anders
maar waagde het nog niet hierover te spreken. Toen dan inmiddels in de herfst
zijn tweede moeder ziek geworden was, vroeg hij gebeden aan Don Bosco voor haar
genezing en Don Bosco antwoordde hem:
"
Geachte Heer Prins,
"
"
Zodra ik uw waardevolle brief ontvangen heb, heb ik dade-
" lijk beslist iedere ochtend en iedere avond speciale gebeden te
" doen bidden voor het altaar van Maria, Hulp der Christenen. Iedere
" ochtend zal ik een speciaal memento houden in de Heilige Mis. Wij
" hopen door de goddelijke goedheid dat de Heilige Maagd Maria, u
" mijn waarde Prins, zal beschermen, gezondheid en heiligheid zal
" bezorgen aan de hoge zieke uw Moeder en voor uw vrome Vader al de
" genaden zal verkrijgen die nodig zijn voor zijn eeuwige zaligheid.

32.5 Page 315

▲back to top


- XVII/313 -
"
Ik beveel mij aan de liefdadigheid van uw gebeden aan en
" ik heb de hoge eer met de diepste dankbaarheid in Jezus Christus
" van u te mogen zijn
"
de verplichte dienaar
" Turijn, 5 oktober 1884.
Priester Gio. Bosco.
Toen de prinses hersteld was ondernam hij, om genoegen te doen aan zijn
vader die hem wou afleiden van de ernstige gedachten waarin hij hem verzonken
zag, een reis naar Londen, maar toen hij te Parijs teruggekeerd was gaf zijn
zielsgesteltenis er geen blijk van dat hij veranderd was. Hij voelde de noodzaak
aan met Don Bosco een onderhoud te hebben. Daarom schreef hij hem en vroeg raad
over verschillende zaken. Don Bosco dicteerde volgend antwoord:
"
Beste heer Prins,
"
"
Wegens mijn ietwat zwak gezichtsvermogen ben ik genoodzaakt
" gebruik te maken van een secretaris om u mijn antwoord dat al
" wat in vertraging is mee te delen. U hebt er goed aan gedaan de
" keuze van uw staat nog wat uit te stellen. Ik zal met u en voor
" u bidden en God zal ons zeker leiding geven bij het bekend maken
" van zijn heilige wil.
"
Wat de secretaris betreft die men u zal sturen geloof ik dat
" u er desnoods gebruik kunt van maken, maar neem niet dadelijk defi-
" nitieve verbintenissen. Ik zou willen dat u minstens gedurende een
" zekere tijd het karakter en de godsdienstzin van die persoon zoudt
" leren kennen.
"
Ik ontving de 100 frank en de 100 steentjes u toegestuurd ten
" voordele van de kerk en van het Tehuis van het Heilig Hart te Rome.
" Ik dank u en het Heilig Hart van Jezus zal u ruimschoots belonen.
"
Het verheugt me zeer dat uw Mama buiten gevaar is. Ik heb tot
" Maria Middelares gebeden opdat zij haar vroegere gezondheid zou te-
" rugschenken. Thans ga ik verder met bidden en samen met mij bidden
" al onze jongens opdat zij tot blijdschap van hare familie nog vele
" gezonde jaren zou mogen beleven. Indien het in de loop van deze
" winter mogelijk zal zijn mij naar Nice te begeven zal het voor mij
" een grote eer zijn u persoonlijk mijn nederige huldeblijken en de
" verzekering van onze gebeden te brengen. En zult u, heer Prins,
" nog niet enkele dagen gaan doorbrengen met uwe ouders?
"
Al de leden van ons huis te Turijn die het geluk hadden u
" te leren kennen en achten voegen zich bij mij om u vrolijke wensen
" toe te sturen voor de feesten en een gelukkig Nieuwjaar. Allen be-
" velen zich aan de liefdadigheid van uw heilige gebeden aan.
"
Moge God ons allen zegenen en ons helpen om voortdurend de
" weg naar de hemel op te gaan.
"
Ik ben van u, mijn beste heer Prins,
"
de verplichte dienaar
" Turijn, 17 oktober 1884.
Priester Gio. Bosco.

32.6 Page 316

▲back to top


- XVII/314 -
" P.S. Betreffende het majoraat moet u trachten Papa te helpen zoveel
"
u dit mogelijk is, maar ik hoop dat wij hierover op een andere
"
keer zullen kunnen spreken.
De bekommernis van de Prins groeide aan en de noodzaak te worden voor-
gelicht bracht hem ertoe nog verder raad te vragen, vooral in de zaak die
op dat ogenblik van hoofdzakelijk belang was, het aanvaarden namelijk van het
majoraat. Don Bosco zette hem duidelijk zijn zienswijze uiteen.(1)
"
Beste August,
"
"
Uw brief vergt zeker een vlug antwoord maar dat kan ik
" niet gemakkelijk per brief geven. Toch geef ik u hier mijn mening.
"
Indien u in uw hart een sterke neiging voelt tot het
" priesterschap dan zult u afstand doen van alle majoraatrechten,
" maar indien deze wil nog niet vast is, zult u er goed aan doen
" uw vader te helpen en het majoraat met al zijn gevolgen te
" aanvaarden. Voor de andere beslissingen is het noodzakelijk
" andere brieven te schrijven of tenminste een persoonlijk ge-
" sprek te hebben.
" We zouden dat aanstaande lente kunnen doen.
"
Laten we inmiddels bidden. U zult bidden en de Heer zal
" u duidelijk zijn heilige wil laten kennen.
"
U zult uit de kranten vernomen hebben dat op zaterdag een
" brand een aanzienlijk gedeelte van ons huis vernietigd heeft.
" De schade is zeer groot maar iedereen is ongedeerd. Moge God
" gezegend zijn zowel in blijde als in droevige zaken.
"
Moge de Heilige Maagd ons beschermen en ons op de weg naar
" het paradijs leiden. Zo weze het.
"
" Turijn, 26-1885.
uw nederige dienaar en vriend,
"
Priester Gio. Bosco.
August dankte hem en liet hem weten dat hij, op raad van zijn biechtvader,
zich naar Turijn zou begeven om er onder zijn leiding een retraite te doen. Don
Bosco prees dit opzet en schreef hem:
"
Heer Prins,
"
Ik zal zeer verheugd zijn u hier te zien en ik keur uwe
(1) Deze en nog overblijvende brieven zijn in het Frans geschreven.

32.7 Page 317

▲back to top


- XVII/315 -
" gedachte een retraite te doen volledig goed. Het spijt me enkel er
" niet persoonlijk de leiding van op mij te kunnen nemen, maar ik hoop
" dat anderen mij zullen kunnen vervangen, omdat mijn nog zeer wan-
" kele gezondheid het mij onmogelijk maakt. Kom dus, kom, ik wacht met
" spanning op u.
"
Ik dank u voor het nieuws dat u mij geeft over uwe beste ou-
" ders. Ik ben werkelijk tevreden te weten dat ze het allemaal goed
" stellen. Doe mijn gelukwensen aan Prins Adam voor zijn eerste com-
" munie.
"
Moge de Heer hem zegenen, hem steeds in zijn heilige genade
" bewaren en er een krachtige beschermer en verdediger van de gods-
" dienst, een heilige, van maken.
"
Ik verzoek u mijn nederige huldeblijken aan te bieden aan
" hunne hoogheden de Prins en de Prinses en aan heel de familie, zon-
" der het kleine Prinsje Vitoldo te vergeten voor wie ik uit heel
" mijn hart bid. Dus tot ziens weldra.
"
Moge de Heer u zegenen en vergezellen. Ontvang mijn hulde-
" blijken en geloof dat ik van u ben, Heer Prins,
"
"
uw toegenegen in de Heer
" Turijn, 27 mei 1885.
Priester Gio. Bosco.
August kwam naar Turijn in de eerste helft van juni. Bij zijn aankomst nam
hij zijn intrek in het hotel maar na enkele dagen vroeg hij aan Don Bosco hem
gastvrijheid te willen verlenen in het Oratorio.
- "Zult u", vroeg hem al lachend Don Bosco, "u kunnen aanpassen aan onze
karige tafel."
- "Vrees niet", antwoordde hij, "wat voor Don Bosco voldoende is, zal ook
voor mij voldoende zijn."
- "Indien u het wenst, kom dan maar. Aan wie dit wenst, zal Don Bosco
nooit een plaats aan zijn tafel weigeren."
Nu hij zich zo aan de zijde van Don Bosco bevond, kon hij hem gemakkelijk
zijn gevoelens bekend maken en van dichtbij zijn heiligheid en het leven van
zijn zonen nagaan. Het grootste gedeelte van zijn tijd bracht hij door in medi-
tatie, in gebed en in vrome lezingen. Maar aan dit zoete verblijf werd een einde
gesteld door zijn vader, die, bekommerd over zijn toekomst, hem verplichtte terug
naar zijn vaderland te gaan. Op edelmoedige wijze vergoedde hij het Oratorio
voor de last die hij meende het te hebben aangedaan voor hij vertrok naar Polen.
Te Sieniawa aangekomen, waar de goederen van zijn familie lagen, handelde hij
zoals Don Bosco het hem gezegd had. Om aan de wil van zijn vader te gehoor-
zamen legde hij zich toe op het beheer van zijn eigendommen, waarvan hij in
overeenstemming met de majoraatrechten in bezit gekomen was. Maar zijn hart
bevond zich elders. Pas was hij uitgerust van de reis of hij liet aan Don Bosco
verslag geworden over zichzelf en over zijn zaken. Don Bosco antwoordde hem eer-

32.8 Page 318

▲back to top


- XVII/316 -
der onbepaald, maar per brief kon hij het wel niet anders doen.
"
Beste Heer Prins,
"
"
Uw goede en waardevolle brief heeft alle Salesianen ver-
" heugd. Het blijkt dat de goddelijke Voorzienigheid u op de een of
" andere manier in Gods kerk leidt. Wij bidden uit heel ons hart op-
" dat de genade van de Heer en de bescherming van de Heilige Maagd u
" steeds zouden begeleiden. De gedachten en de inzichten van uw heer
" Vader zijn werkelijk die van een zeer wijze man en u kunt ze gerust
" uitvoeren en speciaal voor uw fortuin zorgen. Uw wat overhaastig
" vertrek bij ons heeft ons verhinderd in sommige zaken tot een be-
" sluit te komen, maar ik hoop dat een of andere goede gelegenheid
" of een brief het ons zullen mogelijk maken de zaken duidelijker
" uiteen te zetten. Mijn gezondheid blijft steeds zwak en ik beveel
" mij aan uwe gebeden aan.
"
Wij danken u zeer voor de liefdadige gift die u ons edel-
" moedig geschonken hebt. Onze jongens zullen voortdurend bidden en
" te communie gaan in overeenstemming met uwe inzichten.
"
Moge God u zegenen, mijn liefste en beste vriend (u zult
" mij deze woorden toelaten) en moge de Heilige Maagd u altijd be-
" schermen op de weg naar het paradijs.
"
uw dankbare en nederige dienaar
" Turijn, 3 juli 1885.
Priester Gio. Bosco.
Zijn vader was verheugd dat hij zo vlijtig zorgde voor zijn patrimonium
omdat hij er iets goeds voor zijn plannen van verhoopte, maar indien hij in zijn
hart had kunnen lezen, zou hij ontdekt hebben welke wilskracht het hem kostte
zich te plooien naar deze manier van leven, die zo in tegenstrijd was net zijn
verzuchtingen. De brief van Don Bosco had zijn bezorgdheid eerder vergroot dan
verminderd. Daarom riep hij in de maand augustus weer opnieuw zijn raad in.
Hij ontving een antwoord dat nog vager was dan het vorige en dat bovendien in
grote haast was geschreven, zoals uit de originele tekst blijkt. Don Bosco werd
toen helemaal in beslag genomen door de retraites te San Benigno en voelde zich
helemaal niet goed.
"
Mijn beste en zeer gearde heer, Prins August,
"
"
Uw brief was mij zeer aangenaam en was voor alle Salesianen
" een kostbaar geschenk. Wij zullen niet nalaten te bidden voor u en
" voor heel uw familie.
"
Op dit ogenblik zijn wij met de retraites bezig.
"
Mijn gezondheid is niet goed, maar alle priesters bidden
" iedere ochtend een memento volgens uw inzicht. Ik zal het genoegen

32.9 Page 319

▲back to top


- XVII/317 -
" hebben u zodra mogelijk te kunnen schrijven. De zienswijze van uw
" heer Vader is zeer wijs. Beter kan men het niet zeggen. Indien ik
" het niet zou kunnen zal Don Rua u alle bijzonderheden verschaffen
" die u in uw brief vraagt.
"
Moge de Heilige Maagd uw gids zijn in al uwe beslissingen.
" Ik beveel mij aan uwe liefdadige gebeden aan en moge God u leiden
" op de weg naar de hemel. Zo weze het.
"
uw nederige dienaar
" S. Benigno Canavese, 26 augustus 1885.
Priester Gio. Bosco.
Om hem niet langer in spanning te houden belastte Don Bosco twee dagen
nadien Don Rua ermee hem zijn gedachte mee te delen. Op 28 augustus schreef Don
Rua aan de prins: "Onze dierbare Don Bosco is niet goed en daarom vervang ik hem
voor deze brief. Betreffende de raadgevingen van uw geëerde vader over onze beste
Prins, zegt Don Bosco mij u te herinneren dat de Heer steeds de zonen zegent die
aan de wil van hun ouders gehoorzamen en hij bidt opdat Gods zegen ook over u
zou neerdalen. Inmiddels bidt Don Bosco en bidden ook onze kinderen en offeren
een heilige communie opdat de Allerheiligste Maagd Hulp der Christenen, voor u
het licht zou verkrijgen en de genaden die nodig zijn in deze zeer belangrijke
zaken. Onze beminde vader Don Bosco geeft u de verzekering dat hij graag voor u
en voor heel uw familie bidt."
Voorzichtigheid gebood niet meer te zeggen. De vader wist nu wel welke
plannen August koesterde. Zolang het hem toescheen dat hij onzeker was vermenig-
vuldigde hij zijn aanvallen, vooral door hem de kwestie van zijn huwelijk voor
ogen te brengen. Meer dan ooit in benauwing deed de Prins opnieuw een beroep op
Don Bosco in december en Don Bosco antwoordde hem.
"
Beste heer Prins August Czartoryski,
"
"
We verlangden allen zeer naar nieuws van u en nu zijn we al-
" len zeer tevreden over het goede nieuws dat u ons over u en over uw
" familie laat weten. Het schijnt me toe dat de zaak van het huwelijk
" er op neerkomt een passende vrouw te vinden en daarom geloof ik dat
" u er zeer goed zult aan doen u te houden aan de raadgevingen van uw
" vader en van de tante over wie u mij spreekt. Toch zal ik niet nala-
" ten te bidden en te doen bidden en communiceren door onze jongens in
" de kerk en voor het altaar van Maria, Hulp der Christenen.
"
Er zijn vele zaken die we zouden kunnen zeggen in elkaars bij-
" zijn maar die wij niet goed per brief kunnen uitleggen, maar de Hei-
" lige Maagd die ons tot nu toe geleid heeft, zal ons haar moederlijke
" bescherming niet onttrekken. Ik heb het volste vertrouwen dat wij in
" de loop van het volgende jaar elkaar terug zullen zien tot grote
" vreugde van alle Salesianen die u als een vader en als een weldoener
" liefhebben.
"
Moge God u zegenen, mijn beste August, en moge de wens eens

32.10 Page 320

▲back to top


- XVII/318 -
" eeuwig gelukkig te worden u leiden in uw woorden en daden.
"
Ik ben nu half blind geworden en daarom dient u wat ge-
" duld te hebben bij het lezen van mijn slecht geschrift.
"
Wil in uw grote naastenliefde ook bidden voor mij en voor
" de hele Salesiaanse familie, samen met dewelke ik steeds met
" dankbaarheid in Jezus Christus zijn zal
"
de nederige en dankbare dienaar
" Turijn, 15 december 1885.
Priester Gio. Bosco.
Het hoeft niet te verwonderen dat Don Bosco tegenover de Prins een duide-
lijker taal gebruikte. Door hem zo aan te spreken verwachtte hij er zich aan
dat in het hart van August een duidelijk beeld en een vaste beslistheid zou ont-
staan over wat hij het inzicht had te doen. Tot dan toe bewoog zijn geest zich
heen en weer tussen twee gevoelens: enerzijds de eerbied voor zijn ouders, die
hem er van weerhield met zijn vader in geschil te treden en anderzijds een
steeds sterkere neiging, hoewel nog wat aarzelend, het kloosterleven te omarmen
in de Salesiaanse Congregatie, waarvan hij zeer goed moeilijkheden zag van ver-
schillende aard. Maar het vertrouwen van Don Bosco dat er het volgende jaar, in
1886 een definitieve oplossing zou komen zou volledig juist zijn.

33 Pages 321-330

▲back to top


33.1 Page 321

▲back to top


- XVII/319 -
H O O F D S T U K XVI
ZIJN JAARLIJKSE REIS NAAR FRANKRIJK IN 1885.
Een krant uit Milaan die in de wereld van de financiers en van de politi-
ci als de voornaamste krant doorging, lanceerde in februari volgend sensationeel
nieuws:(1) "In de herfst van verleden jaar verliet Don Bosco Turijn in de rich-
ting van Amerika, waar hij de kloosters die hij daar gesticht heeft ging bezoe-
ken. Sinds enige tijd loopt het gerucht dat Don Bosco in Amerika zou gestorven
zijn. Men denkt dat zijn dood geheim wordt gehouden om sommige belangen van de
partij waarvan Don Bosco de ziel is, niet te schaden." Deze vreemde en mis-
schien ook kwaadwillige brief bracht de pers in beweging, maar nog veel meer de
vrienden van Don Bosco. Het is juist dat men aan de Corriere di Torino verzocht
een logenstraffing te publiceren (2) maar het onware bericht, om het geen leu-
gen te noemen, vervolgde toch zijn weg. De kranten in het buitenland kon men
dit nog vergeven omdat de rechtzetting hun laat toekwam,(3) maar bepaalde Itali-
aanse kranten, en zelfs kranten van Turijn, gaven zich niet eens de moeite in-
lichtingen in te winnen en gingen ermee verder de ene van de andere te kopiëren
zodat een weekblad dat veertien dagen later verscheen nog niet eens vermoedde
dat het een kwakkel was.(4)
(1) Corriere della Sera, 28 februari 1885.
(2) In het nummer van 2 maart.
(3) L’Echo du Nord publiceerde te Rijsel op 5 maart: "On se souvient du passage à Paris de Dom
Bosco, le fameux prédicateur qui fut pendant trois mois l'idole des dévotes parisiennes.
Après avoir séjourné quelque temps en Italie, Dom Bosco partit pour l'Amérique où d'après
les journaux Italiens il serait mort de suite d'une courte maladie. On prétend que sa mort
serait tenue secrète, afin de ne pas compromettre les intérêts du parti dont Dom Bosco était
l’âme."
(4) De Cronaca dei Tribunali van 14 maart schreef onverschrokken te Turijn: "Wij hebben opportune en
vlijtige naspeuringen gedaan en onze navorsingen kloppen volledig met die van de krant uit
Lombardije. Wij hebben echter geschreven aan een van onze kennissen die vanuit Patagonië in
staat is ons hierover betrouwbaar nieuws te sturen. We wachten op zijn antwoord en zullen
ons haasten het aan onze lezers mee te delen. Tot heden toe zijn wij, wegens gevoelens die
ons ingeboren zijn, antiklerikalen, zonder enige beperking, maar tegenover het lijk van
deze grote man, laten wij alle partijkwesties insluimeren en buigen wij ons met eerbied
neer. Wanneer wij zekerheid zullen hebben, behouden wij ons voor over de overledene te
spreken met de eerbied die eerbare mensen betuigen tegenover filantropen van de mensheid."

33.2 Page 322

▲back to top


- XVII/320 -
Zo kon het gebeuren dat Don Bosco op de avond van 13 maart terwijl
hij met de jonge geestelijke Viglietti uit wandelen ging, bij de portiers-
loge verscheidene personen ontmoette die verlangden de werkelijkheid te
weten omdat ze op straat gehoord hadden dat krantenventers voor de prijs
van vijf centiemen riepen dat Don Bosco dood was. Op de gelukwensen antwoord-
de hij met een kwinkslag: "E nk el e da g e n g e le de n li et en z e mi j te Buenos
Aires sterven, nadien te Marseille , gisteren te Pavia en vandaag, deze ochtend
nog ben ik te Turijn gestorven en vanavond ga ik uit wandelen! Zolang men met
eigen oren hoort vertellen dat men dood is, is er nog geen gevaar." Ook de mensen
uit het volk die hem zagen voorbij gaan, bleven hem verstomd staan bekijken en
gaven dan uiting aan hun vreugde toen ze er zich van vergewist hadden dat hij
het was.
Van het effect teweeggebracht door het doodsbericht bij zijn verre zonen
vinden we een getuigenis in volgende passage van een brief van de directeur van
Parijs.(1)
"
Enkele dagen geleden meldde een Franse krant het overlijden
" van onze dierbare Vader Don Bosco! Een groter ongeluk kon onze
" beste Congregatie niet overkomen. U kunt zich ook inbeelden hoe be-
" droefd we waren, hoe ongerust in afwachting van een antwoord op het
" telegram dat we dadelijk naar Marseille hadden gestuurd om de waar-
" heid te vernemen.
"
Maar God weze gezegend en ook de Allerheiligste Maagd, Hulp
" der Christenen. Het nieuws was ongegrond en dit bewijst eens te
" meer de lichtzinnigheid van de journalisten die enkel voor het ple-
" zier haastig verrassend nieuws te kunnen melden, er niet voor te-
" rugschrikken, zonder betrouwbare inlichtingen in te winnen, het
" hart van verknochte zonen in benauwing te brengen door het valse
" nieuws te melden dat hun teder beminde vader zou gestorven zijn.
"
U kunt zich dan ook onze vreugde inbeelden, wanneer wij
" gisteren bij het ontvangen van uw brief, daarin gelezen hebben dat
" onze goede Vader zich wat beter bevindt en het inzicht heeft zijn
" zonen te komen bezoeken, zijn huizen van Frankrijk en ook dat
" van Ménilmontant. Deze hoop is werkelijk voor ons verschenen als een
" ster te midden van de storm en wij hebben ze met grote blijdschap
" begroet. Ik kan ook zeggen dat onze jongens in hun hart een vreug-
" de voelen die niet minder groot is dan de onze, omdat ze in onze
" Don Bosco hun toegenegen vader beginnen te erkennen.
"
Daarom verzoeken wij u aan Don Bosco te vertellen hoe groot
" de vreugde van zijn zonen van Parijs is en zeg hem ook dat een be-
" zoek van hem mij noodzakelijk toeschijnt voor het welzijn van het
" nieuwe huis. Wij bidden tot Maria, Hulp der Christenen, opdat deze
" zegen, dit geluk aan het huis van Ménilmontant zou te beurt vallen.
(1) Don Bellamy aan Don Rua, Parijs 10 maart 1885.

33.3 Page 323

▲back to top


- XVII/321 -
"
De Franse krant die het valse gerucht van de dood van Don
" Bosco verspreid had, bekent deze ochtend zijn vergissing en kon-
" digt zelfs de komst van Don Bosco naar Frankrijk aan tegen het
" einde van deze maand.
Naar Frankrijk wel, maar niet meer naar Parijs. Geen rekening houdend
met het protest van zijn artsen en zonder te luisteren naar de liefdevolle
berispingen van zijn zonen, enkel bewogen door de noodzaak andermans liefdadig-
heid op te wekken voor zijn liefdadige werken (1) vertrok hij in de ochtend van
24 maart in gezelschap van zijn secretaris Viglietti en van Don Bonetti. Op de
weg van het Oratorio naar het station vroeg hij plots aan eerstgenoemde: -
"Viglietti, waar ga je naartoe?"
"Ik ga met mijnheer Don Bosco."
" En weet jij waar Don Bosco naartoe gaat?"
Omdat Viglietti met zijn antwoord aarzelde, hernam Don Bosco:
- "Waar Don Bosco naartoe gaat, weet ik zelf ook niet. Hij bevindt zich
in de armen van de Voorzienigheid."
In de trein van Turijn naar Sampierdarena toonde hij zich in zijn gesprek-
ken in een feeststemming en toen hij daar aangekomen was, genoot hij gedurende
het diner van de opgewekte woorden van Mgr. Scotton, de vastenpredikant.
Diezelfde avond reisde hij verder naar Alassio. Dit is de tijd waarop de kust
van Ligurië verrukkelijk mooi wordt door haar bloemenpracht. Don Bosco zette
zich naast het venster en was blij als een kind nu hij overal madeliefjes en
bloeiende perzikbomen zag.
Hij overnachtte te Alassio en vertrok dan weer naar Nice. Don Cerruti
nam de plaats in van Don Bonetti die te Sampierdarena gebleven was. Te Venti-
miglia trof hij de zeer toegenegen Baron Héraud aan, die hem tegemoet gekomen
was samen met Don Fasani, de prefect van de Patronage. De medebroeders van Val-
lecrosia konden amper zijn hand kussen en een paar woorden met hem wisselen. Aan
het station van Nice wachtten vele dames en heren hem op met hun rijtuigen.
Een rijke Markiezin had het benijdenswaardige geluk hem naar het huis van de
Salesianen te voeren.
Toen daar de feestelijke en hartelijke ontvangst voorbij was en hij
naar zijn kamer was gegaan, bleef hij plots in de deuropening staan alsof hij
verschrikt was door de uitrusting die iets had van een herenkamer. Hij gaf dan
ook bevel dadelijk het tapijt dat een gedeelte van de vloer bedekte weg te ha-
len. De directeur had niet gedacht dat dit een luxe was maar enkel een kleine
(1) Einde 1884 had hij om hulp in te zamelen door Don Bonetti een door hem ondertekende
brief laten schrijven en publiceren als Supplemento in het Bollettino waarin hij de pries-
ters vroeg Missen op te dragen volgens zijn inzichten de aalmoes hiervoor aan hem te bezorgen.

33.4 Page 324

▲back to top


- XVII/322 -
attentie tegenover Don Bosco en tegenover de personen van aanzien die op bezoek
zouden komen. Don Bosco echter dacht er niet zo over. Gezeten vertelde hij met
zijn rustige goedaardigheid een episode van Markies Fassati. Deze adellijke
vriend en weldoener had eens zekere verfraaiingen bemerkt op het gebouw van de
portiersloge en had hem dan gezegd dat hij het niet meer aandurfde hem geld aan
te bieden, omdat het hem toescheen dat hij nog overschot had. En toch had dit
werk niets buitengewoons en was gerechtvaardigd door de eisen van stedenbouw
vanwege de stad en ook omdat het paste in het raam van de versiering van het
pleintje van Maria, Hulp der Christenen. Don Bosco ging verder: - "Zou u
willen dat iemand zich ertoe bewogen zou voelen ons een aalmoes te geven, wan-
neer hij ziet dat wij heren geworden zijn? Hij zou menen ons te beledigen en
onze gevoeligheid te krenken. En hoe zouden wij de moed hebben een beroep te
doen op de openbare liefdadigheid, wanneer men ons zou kunnen antwoorden dat
onze kamers, onze huizen getuigen dat wij deze niet nodig hebben en dat wij als
rijke mensen huizen? " Daarna ging hij op een ander onderwerp over en beval hij
met aandrang aan dat men onder de galerijen schriftuurteksten zou aanbrengen
zoals in het Oratorio van Turijn.
Zo sprak hij enige tijd met hen. Maar hij bracht de overige uren van
de dag in volkomen rust door. Hij scheen zich vrij goed te bevinden, zo op-
gewekt was hij. Hij werd enkel gekweld door pijn in zijn linker tandvlees.
Tegen avond riep hij Viglietti en deed hem het volgende aan Don Rua schrijven:
"Don Bosco verzoekt u iemand van het Oratorio ermee te gelasten de opschrif-
ten onder de galerijen te kopiëren en naar Nice te sturen. Hij gelast mij zijn
groeten te doen aan u, aan Don Lazzero van wie hij dringend nieuws verwacht en
aan Don Lemoyne aan wie hij zegt weldra een mooie korf met sla (1) te zullen
sturen en aan al de Oversten en al de jongens van het Oratorio, die enkel op
God hun hoop mogen stellen voor de goede uitslag van hun examen." Hij bedoelde
de halfjaarlijkse examens die men voor Pasen placht te doen.
De ochtend van 26 maart werd helemaal benomen door bezoeken aan illuste-
re personen. 's Middags nam hij met Don Ronchail en Viglietti deel aan een
intieme déjeuner bij Graaf de Montigny, die zijn gebruikelijk winterverblijf op
de Azuren Kust verlengd had om op Don Bosco te wachten. Tegen vier uur be-
gaf hij zich naar de Notre-Dame om de vastenpreek bij te wonen die de Jezuïet
er zou houden over het doel van Don Bosco's komst naar Nice. In zijn dagboek
schrijft Viglietti "Geprezen zij de Heer! " Ik zou het niet geloofd hebben, in-
dien ik het niet gezien had. Ik had wel horen vertellen over de reizen van Don
Bosco in Frankrijk maar ik was er verre van af mij de werkelijkheid voor te
kunnen stellen. Langs de straten bleven de mensen opgetogen naar Don Bosco staan
(1) De goede Vader dacht daarbij aan een zwak van Don Lemoyne voor dit soort voedsel.

33.5 Page 325

▲back to top


- XVII/323 -
kijken. Bij zijn doortocht stonden ze te drummen om hem te kunnen aanraken. An-
deren weenden van blijdschap omdat ze een woord van hem gehoord hadden, een
blik van hem hadden opgevangen. Anderen waren er al tevreden mee hem van ver te
zien, omdat ze meenden onwaardig te zijn hem te naderen. De kerk van Notre-Dame
was eivol. Ik zwijg over de toespraak die de redenaar er hield, over de lof die
hij Don Bosco toezwaaide en over alles wat nadien gebeurde omdat Don Ronchail er
een uitvoeriger uiteenzetting over geven zal in een brief van hem die in het Bol-
lettino Salesiano zal verschijnen."
De predikant wist wel dat zijn toehoorders veel sympathie hadden voor Don
Bosco maar had zich toch niet kunnen inbeelden van welke geestdrift hij getui-
ge zou zijn. Dit schouwspel wakkerde zijn welsprekendheid aan. Eerst toonde
hij de noodzaak aan de kinderen van het volk een christelijke opvoeding te be-
zorgen en dan deed hij inzien welke grote leemte de werken van Don Bosco kwamen
vullen. Hij stelde hem voor als een wisselagent van de Voorzienigheid: hij wis-
selde inderdaad tijdelijke goederen in eeuwige goederen om. Zijn woorden
waren zo doeltreffend dat de geldinzameling het mooie bedrag van meer dan
4.000 frank opbracht.
Bij het einde van de ceremonie keerde Don Bosco terug bij Graaf de Mon-
tigny die te zijner eer een luisterrijk banket had ingericht voor een dertig-
tal genodigden, die allen grote weldoeners van de huizen van Rijsel en Nice
waren. Toen men aan de vruchten toe was, drukte hij zijn grote tevredenheid uit
Don Bosco aan zijn tafel te hebben te midden van een uitgelezen schare van
vrienden. Eerst vertelde hij hoe het wezenhuis van Sint-Gabriël van Rijsel over-
gegaan was in de handen van Don Bosco en ging dan verder: "Sedert veertien
maanden is dit huis toevertrouwd aan de Salesianen en nu ik op het punt sta
terug te keren naar mijn stad, ben ik verheugd aan Don Bosco te kunnen zeggen
in het bijzijn van deze aanzienlijke heren dat wij hem uiterst dankbaar
zijn voor het goede dat hij gedaan heeft aan de jeugd van Frankrijk en vooral
van Rijsel."
In zijn antwoord gaf Don Bosco een beschrijving van zijn eerste ontmoeting
met de Montigny te Nice, sprak over de zeer mooie ontvangst die hij het jaar
voordien in het "Rome van het Noorden" genoten had en loofde de liefdadigheid van
de Fransen voor zijn werken waarbij hij de algemene belangstelling van de men-
sen van Rijsel voor het huis van Saint-Gabriël in het licht stelde. Hij rustte
een ogenblik en ging dan hij verder: "Deze grote liefdadigheid raakte mijn hart
en ik wist niet op welke wijze ik heel mijn dankbaarheid zou kunnen betuigen.
Bij mijn laatste reis naar Rome heb ik in alle eenvoud aan de Heilige Vader
uiteengezet wat ik gezien en gedaan had in deze zo christelijke stad. De Paus
kent de liefdadigheid van de katholieken van Rijsel en hun gehechtheid aan de
heilige Stoel. Daarom wou hij aan deze vurige katholieken en in het bijzonder aan
de weldoeners van onze werken een getuigschrift schenken van zijn vaderlijke
welwillendheid. Aan hem die de eerste was om ons daarheen te roepen en die ook
thans nog onze beste medewerker is, aan de heer Alfred de Montigny, verleende
hij de titel van Graaf van Rome, een eer die hij kan overdragen op zijn af-
stammelingen en een onvergankelijk bewijs van de liefde die de Heilige Vader

33.6 Page 326

▲back to top


- XVII/324 -
voor de katholieke liefdadigheidswerken koestert." Na die woorden overhandigde
hij zelf hem de pauselijke Breve. De disgenoten feliciteerden zeer hartelijk
de nieuwe Graaf, juichten de soevereine goedheid van de Opperherder toe en wens-
ten vurig dat Don Bosco opnieuw zou gezond worden en dat zijn liefdadige on-
dernemingen zouden bloeien. Toen Don Bosco terug naar huis keerde was het diep
in de nacht. Hij was doodmoe.
Onze lezers kennen al voldoende de wederwaardigheden die het verlenen van
dit en andere eretekens waren voorafgegaan. We zullen hier enkel nog aan toevoe-
gen dat de Breve voor de Montigny al een maand voordien te Turijn was en dat Don
Bosco ze aan Don Ronchail had gestuurd opdat hij ze plechtig zou overhandigen.
Daarbij schreef Don Bosco volgende brief.
"
Beste Don Ronchail,
"
"
Eindelijk is de zo lang gewenste aangelegenheid voor
" Graaf de Montigny tot een goed einde gebracht. Hier heb je de Bre-
" ve die de ronde van Rome heeft gedaan en waarop bepaalde en on-
" bepaalde belastingen werden betaald maar daarmee is de zaak beëin-
" digd.
"
Indien deze heer zich nog te Nice bevindt, bereidt hem dan
" een mooi feest. Indien hij zich al te Rijsel bevindt, maak dan
" een afspraak met zijn zuster.
"
Noteer dat alles gebeurde wegens de kerk van het Heilig
" Hart van Jezus te Rome.
"
Mijn gezondheid is beter maar ik mocht nog niet buiten
" huis gaan en daarom is het nog onzeker of ik naar Nice zal komen.
"
Beveel mij aan al onze medewerkers aan, zeg hun dat ik veel
" voor hen bid en dat ik werk voor de Heilige Vader, namelijk voor
" het tehuis van de kerk hierboven vermeld.
"
Schrijf mij veel. Bemin mij in de Heer en moge God ons
" allen zegenen.
"
je toegenegen
" Turijn, 24 februari 1885.
Priester Bosco.
De directeur gaf er trouwens de voorkeur aan de zaak uit te stellen
en te wachten op de komst van Don Bosco zodat het overhandigen eervoller en
aangenamer zou worden.
In de mis van 27 maart waren vele heren en toen zij vertrokken waren
begon dadelijk het over en weer rijden van de rijtuigen die adellijke bezoekers
en bezoeksters aanvoerden van Nice of vreemdelingen die in Nice te gast waren.
De voorkamer geraakte niet meer leeg. Men kwam hem bedanken, gunsten verzoeken en
giften aanbieden. Bij hen die uit de kamer van Don Bosco kwamen kon men de tevre-
denheid van het gelaat aflezen. Viglietti schrijft: "Ik heb een dame gezien die
stralend van blijdschap van de audiëntie bij Don Bosco kwam en toen ze over de
speelplaats liep begon ze te huppelen, iets wat zeker voor haar leeftijd niet

33.7 Page 327

▲back to top


- XVII/325 -
meer paste." Hij ontving onder meer het bezoek van de stiefmoeder van Prins
Czartoryski en van de heer Harmel.
In de namiddag kwam er een heel gezin uit Cannes, samengesteld uit
zeven of acht personen. Ze brachten een arm gebocheld en hinkend meisje voor
wie ze zijn zegen afsmeekten. Terwijl Don Bosco de formule juist uitgesproken
had, begonnen allen te wenen en zeiden snikkend dat het meisje genezen was. Ze
vertrok inderdaad met haar ouders zonder een steun nodig te hebben en liep
rechtop als een kaars. Don Bosco deed zijn beklag over dergelijke onverwachte
genezingen en zei dat hij verkoos dat de gunst verleend werd met wat uitstel,
na een triduüm of een noveen.
Ofschoon men zag dat de mensen Don Bosco steeds een goed hart toedroegen,
waren dat jaar de aalmoezen niet zo overvloedig als vroeger. Hun edelmoedigheid
schoot niet te kort, maar ze was nu betrekkelijk groot, omdat door de econo-
mische crisis de geldmiddelen ontbraken. Zo was er een heer die op 26 maart
de mis van Don Bosco diende en zich verontschuldigde dat hij, wegens de schaar-
se oogst ditmaal zijn jaarlijkse bijdrage moest beperken tot 300 frank. Nadien
bracht hij hem niet minder dan duizend frank, een tiende van zijn inkomen, dat
hij hem enkele jaren voordien wegens een ontvangen gunst beloofd had. Toen
Don Bosco zich te La Navarre bevond had deze heer daar zijn echtgenote gebracht
omdat ze door de artsen opgegeven was. De zegen van Don Bosco had ze weer ge-
zond gemaakt. Trouw aan zijn belofte zou hij gewild hebben steeds in staat te
zijn ruimschoots de man Gods te kunnen helpen.
Deze dame kwam daags nadien met haar man om haar moeder aan te beve-
len, die, naar het scheen, zich op de rand van het graf bevond. Don Bosco gaf
hun zijn zegen en dacht daarbij ook aan de zieke. Welnu, voor het avond werd
ontvingen deze personen een telegram dat hun de genezing meldde die, zoals later
vastgesteld werd, gebeurd was juist op het ogenblik waarop Don Bosco hen geze-
gend had.
Zijn gebed bewerkte ook een weldaad voor een andere afwezige persoon. Een
heer uit Nice leed sinds verscheidene maanden aan slapeloosheid en was werkelijk
wanhopig. Op verzoek van zijn verwanten celebreerde Don Bosco een mis voor hem
op 30 maart. Welnu, juist op die dag sliep de zieke vier op elkaar volgende
uren.
We dienen ook geestelijke gunsten aan te tekenen. Aan Don Bosco werd
een jongen aanbevolen die met hem en de Salesianen lachte, ja de spot dreef
met de godsdienst. Dat duurde al enkele jaren tot groot verdriet van zijn fami-
lieleden. Na de aanbeveling waren er nog geen vier dagen verstreken of men kwam
hem zeggen dat na zijn zegen deze afgedwaalde jongen terug op de goede weg was
gekomen en spontaan te biechten was gegaan.
Op zondag 28 maart celebreerde Don Bosco de H. Mis in het kapelletje van
de Dochters van Maria, Hulp der Christenen. Een jongen van elf jaar, het zoontje
van ingenieur Levrot, die hem zeer verknocht was, diende zijn Mis.

33.8 Page 328

▲back to top


- XVII/326 -
Ze werd bijgewoond door een groep intieme vrienden, onder wie de vader van de
kleine misdienaar. Allen wachtten na de Mis de celebrant op met wie ze een
kleine kring vormden in een aanpalend zaaltje. Don Bosco zat in een grote
leunstoel, ondervroeg, luisterde en antwoordde. Opeens draaide hij het hoofd
in alle richtingen alsof hij iemand zocht. De heer Levrot vroeg hem wie hij
verlangde te zien. Hij zweeg. Dit herhaalde zich, met tussenpozen, nog twee-
maal. De derde maal ondervroeg de heer Levrot hem nogmaals en dan stelde hij
hem de vraag: "En waar is Léon?" Léon was de naam van zijn zoontje dat zich met
zijn broers en andere jongens op de speelplaats bevond. Men liet hem dadelijk
komen. Zeer schuchter kwam hij bij Don Bosco. Zonder iets te zeggen deed hij hem
rechts op een voetbankje zitten en legde lang zijn hand op zijn hoofd en schou-
der. Bij het afscheid nemen deelde hij aan de aanwezige personen voor ieder
van hen een aandenken uit. Aan de kleine Léon schonk hij een kruisje uit palm-
blaren en zei daarbij: "Dit is voor mijn misdienaar." Hij gebruikte echter het
woord enfant de choeur, dat door het kind begrepen werd als enfant de coeur. Bij
deze veronderstelde genegen uitdrukking zette hij een ogenblik een hoge borst
op, maar dan dacht hij er niet meer aan en vergat het zelfs helemaal. Hij
dacht er trouwens opnieuw aan in de winter van het jaar 1892, toen een zware
aanval van influenza en een hardnekkige bloeding hem zo uitputten dat hem
iedere inspanning en zelfs het lezen verboden werden. Toen schoten hem onver-
wacht weer de woorden te binnen van Don Bosco, nu in hun juiste betekenis uit-
gelegd en vergezeld van een inwendige beslissing die hun de kracht gaf van een
roeping en de waarde van een voorzegging. Aldus scheen het hem toe dat zijn weg
hem met zekerheid was aangeduid geworden. Dit was de roeping van de Salesiaan
Don Léon Levrot en de doeltreffendheid van een woordje van Don Bosco.
Ofschoon het seizoen al zo ver gevorderd was dat vele vreemdelingen te-
rug naar hun stad waren gekeerd, duurde de toeloop van aanzienlijke bezoekers
toch steeds voort, want er kwamen er ook van ver. Ze wachtten niet enkel uren
maar zelfs hele dagen om hem te kunnen spreken. Men zag er onder andere de her-
togin van Parma en prins Czartoryski kwam alle dagen. Deze had klaar en dui-
delijk de raad willen krijgen Salesiaan te worden want dadelijk zou hij naar het
Oratorio gevlogen zijn maar Don Bosco vermeed zorgvuldig zich daarover uit te
spreken.
We zeggen niets over de brieven die hem overal volgden en die negen maal
op tien hem smeekten voor die personen te willen bidden. Tot zelfs uit Rusland
kwam er een brief van een Musulmanse vrouw in goed Frans geschreven om de
genezing te bekomen van een Musulman. Op 28 maart liet hij haar in dezelfde
taal antwoorden en dankte haar voor haar bescheiden gift van drie roebels. Hij
beloofde te zullen bidden.
Nu het paasfeest niet meer ver af was, wou de goede Vader, die zijn ge-
dachten niet kon afleiden van Valdccco, van ginder voor die grote dag een ge-
schenk hebben dat op voelbare wijze de geestelijke vereniging met zijn verre
familie zou verbeelden. Viglietti schreef aan Don Lemoyne:(1)
(1) Nice, 31 maart 1885.

33.9 Page 329

▲back to top


- XVII/327 -
"Don Bosco geeft mij uitdrukkelijk de opdracht dat men tegen Paaszondag naar Mar-
seille drie of vier broden van het Oratorio zou sturen."
Vooraleer naar Marseille te gaan begaf hij zich naar Toulon waar hij met
open armen door graaf Colle werd opgewacht. Hij vertrok uit Nice op 1 april. Kort
voor zijn vertrek kwamen drie dames bij hem aan, van wie één aan duizelingen
leed, zodat zij sinds lang geen voet meer buiten huis zette. Bovendien was ze
kort en dik van gestalte, met armen en handen als in een kluwen samen gewrongen.
Alleen haar benen kon ze vrij bewegen. De dames verlangden de zegen van Don
Bosco. Toen hij hun zijn zegen gegeven had keerde hij zich tot de zieke en zei
haar: - "Doe zoals ik. Steek uw armen vooruit, open uw handen en sla uw
handpalmen tegen elkaar en roep daarbij: Leve Maria!
"Maar ik ben ziek", antwoordde de vrouw, "ik kan dat niet doen."
"Vooruit, gehoorzaam", hernam Don Bosco.
"Het is onmogelijk, al mijn ledematen doen me pijn."
"Maar u hebt het geloof niet. Doe wat ik u zeg."
Dan strekte zij haar armen uit, opende haar vingers en sloeg haar han-
den gemakkelijk tegen elkaar, roepende: Leve Maria! De twee dames waren buiten
zichzelf van verstomming en hielden niet op met wenen.
Om Don Bosco tot de reis naar Toulon te bewegen had de Graaf hem een aan-
zienlijk bedrag beloofd voor de kerk van het Heilig Hart en voor de Missies.
"Uw brief", had Don Bosco (1) hem geantwoord, "verplicht mij een tocht tot bij
u te ondernemen, ondanks mijn zwakke gezondheid." Hij begaf er zich in gezel-
schap van zijn secretaris naartoe. Dames en heren wachtten hem op aan het sta-
tion van Nice om hem goede reis toe te wensen. Graaf de Montigny had, om hem
genoegen te doen, zijn reis naar Rijsel uitgesteld. Hij bood hem enkele flessen
van zijn beste wijnen aan om hem op zijn reizen te versterken. Hij stapte met hem
op de trein en bleef bij hem tot Toulon, waar ze onder warme betuigingen van ge-
negenheid afscheid namen van elkaar, omdat de Graaf verder naar het Noorden
moest reizen.
Don Bosco en zijn secretaris stapten hier van de trein en dachten dadelijk
Graaf Colle te zullen ontmoeten maar er was geen levende ziel te bekennen. Don
Perrot van La Navarre had hem hiervan niet tijdig bericht gelaten. Voor de arme
Viglietti was dit een lelijke tegenvaller. Met een grote Paaspalm voor de Graaf
onder de arm, met twee overjassen over de schouder en met in elke hand een va-
lies, kostte het hem heel wat moeite vooruit te komen. Ook Don Bosco sleepte zich
met moeite voort, maar toch was hij van goed humeur en lachte hij. Terwijl zij
zich zo naar de woning van de Graaf begaven, werden ze ingehaald door Gravin Hé-
(1) Turijn, 3 maart 1885.

33.10 Page 330

▲back to top


- XVII/328 -
lène de Sampoulé, die per rijtuig was, hen beiden oplaadde en naar het heren-
huis van Graaf Colle bracht. Graaf en Gravin bleven als versteend staan toen ze
hen zagen maar weldra putten ze zich uit in vriendelijkheden en dit met een on-
beschrijflijke tederheid. Ze wilden dat hij te midden van hen zou komen zitten
en waren uiterst verheugd hem te zien en hem te horen spreken. Nog diezelfde
avond overhandigden ze hem het geld dat ze hem beloofd hadden.
Goede Vrijdag viel op 2 april. Met de Graaf en met Viglietti begaf zich
Don Bosco die ochtend naar de kathedraal om er zijn Pasen te houden. Langs de
weg bleven de mensen staan om naar hem te kijken. De korte weg daarheen, het op-
klimmen naar het priesterkoor en het knielen putten zijn krachten uit. Na de
mis, toen hij naar de uitgang ging, drongen de mensen die dichtst bij stonden
op hem aan. Toen het nieuws zich verspreid had, omringde hem op enkele minuten
een menigte aan de voet van de trap. Ze knielden neer, riepen en weenden met
ernstige stoornis voor de priesters die voortgingen met het verrichten van hun
dienst. Indien hij zich wou bevrijden en naar buiten gaan, was hij verplicht
zijn zegen te geven. Viglietti schrijft: "Langs de straat worden de mensen als
dol, niemand komt voorbij zonder te blijven staan en benieuwd Don Bosco aan te
kijken. Ze ondervragen elkaar of hij het wel is. Iedereen wordt door zijn
tegenwoordigheid gegrepen. Ze worden ontroerd als ze hem zien, al wat gebogen,
en hoe hij zich behelpen moet met zijn stok. Zijn doordringend oog laat merken
dat er in hem iets buitengewoons is."
Uit de rustige stilte van het huis Colle trok zijn geest naar het Orato-
rio en zag hij opnieuw deze en gene, ieder met zijn kenmerkende bijzonderheden.
Aldus liet hij aan Don Lemoyne, een grote liefhebber van groenten schrijven:
"Door bemiddeling van Don Lazzero is Don Bosco te weten gekomen dat u zich
thans de sla uit Sampierdarena toegekomen laat smaken en zelfs opvreet (woorden
van Don Lazzero) en dat doet hem veel genoegen. Hij zegt zelfs dat, toen hij deze
ochtend nog maar pas buiten was gekomen en hij tegen een mooie korf met tomaten
aanliep, hij dadelijk aan Don Lemoyne heeft gedacht." En in dezelfde brief aan
Don Lemoyne deed hij aan het adres van Don Lazzero, de grote tenor van het Ora-
torio en een man van onbevangen eenvoud schrijven: "Don Bosco belast mij ermee
te antwoorden op de vriendelijke brief van Don Lazzero. Bij het lezen ervan
onderbrak hij meermalen zichzelf met uitroepen van verwondering. Hij zegt,
bijvoorbeeld, dat Don Lazzero gezwollen is wanneer hij schrijft en sierlijk en
zelfs hoogdravend". En wat verder: "Indien nu Don Lazzero van het wereldtoneel
zou verdwijnen", Don Bosco onderbrak zichzelf: "ja wat dan gezongen?"
Die dag kwam de Voorzienigheid te Rome tussen op een manier die werkelijk
miraculeus was. Don Dalmazzo had naar Turijn geschreven om geld, omdat hij op
Paaszaterdag een bedrag van 12.000 lire moest betalen. De Tiberbank had hem
tachtigduizend lire gegeven zonder hypotheek en weigerde hem nog meer te geven.
Welnu, op de middag van Witte Donderdag werd hij naar de portiersloge geroepen
door een dame die hij zeer goed kende, maar tot wie hij zich altijd tevergeefs
had gewend, gravin Stacpoole. Hij liet haar verzoeken te willen wachten tot hij

34 Pages 331-340

▲back to top


34.1 Page 331

▲back to top


- XVII/329 -
klaar was met zijn diner, maar zij antwoordde dat hij dadelijk diende te ko-
men. Toen hij bij haar gekomen was, zei ze hem dat zij hem dringend een bedrag
wou overhandigen, omdat zij er sterk aan hield dit te doen op de dag van de
instelling van de Allerheiligste Eucharistie. Don Dalmazzo verwachtte zich op
zijn hoogste aan een biljet van honderd, maar tot zijn grote verbazing ontving
hij een envelop dat vijftig biljetten van duizend van de Nationale Bank be-
vatte. Hij vergat zijn diner, liep naar de Banca Tiberina en probeerde daar
aan te dringen om binnen de week nog geld te krijgen. Maar de kassier ver-
ontschuldigde zich en zei dat hij ambtshalve al getelegrafeerd had aan
directeur Caranti te Turijn en dat zijn antwoord ontkennend was geweest. Het
was hem dus onmogelijk het anders te doen.
"En indien ik nu geld in deposito zou geven, zou ik er dan een gedeel-
te van kunnen terugtrekken?"
"Alles zelfs", antwoordde de beambte.
"Alles heb ik niet nodig."
En hij overhandigde hem de vijftigduizend lire. "Ik kan niet uitdruk-
ken", getuigde hij op de processen, "hoe verrast de heer kassier Angelois op
dat ogenblik was. Ik herinner me enkel dat hij uitriep: "Bij Don Bosco valt het
geld werkelijk uit de hemel."
Te Turijn werd op Goede Vrijdag de naam van Don Bosco op een vreemde wijze
in verband gebracht met die van een roemrijke afgestorvene. Op maandagochtend was
te Napels Pater Ludovico da Casoria, een apostel van de liefdadigheid en de
stichter van de Grijze Broeders overleden. Ook de antiklerikale pers prees
hogelijk zijn verdiensten. Welnu, in de Gazzetta di Torino van 3 april zong
een correspondent de lof van de overledene, maar, enkel om in de geest van de
krant te blijven, deed hij volgende uitdagende bewering: "De Kerk die van de
luiaards en van de onzindelijke Labre’s heiligen maakt, zal zeker van deze
heilige nooit iets willen weten." De directeur die heel gemakkelijk deze domme
zijsprong had kunnen schrappen, liet hem drukken, maar meende zich toch ver-
plicht hem enigszins goed te maken door er een correctief aan toe te brengen
die dan zou bestaan in het loven van Don Bosco. Deze lofrede, die in werkelijk-
heid niets goed maakte, heeft voor ons toch een bijzondere waarde, omdat ze
voortkomt ex inimicis nostris. Naast de ellendige zin liet hij dan volgende
nota plaatsen: "We dienen te zeggen dat we te Turijn in een hogere en meer
uitgebreide sfeer een Don Bosco hebben die mirakels gedaan heeft en nog doet
in het voordeel van de lijdende mensheid en van de nooddruftige jeugd. Ook hij is
een eenvoudige priester en nooit is hij op eerbetuigingen en grote ambten uit
geweest."
Op Paaszaterdag celebreerde Don Bosco de heilige mis in de zaal van de
Graaf, die er met de hulp van zijn vrouw een kapel van gemaakt had door er een
altaar op te richten. De mis werd bijgewoond door talrijke heren en dames en werd
gediend door Viglietti en Don Cerruti, de avond voordien toegekomen. Bijna allen
ontvingen uit zijn handen de Heilige Communie. Gedurende het diner gaf Don
Bosco het bevel aan Don Cerruti een mooi opschrift samen te stellen dat zou ge-

34.2 Page 332

▲back to top


- XVII/330 -
beiteld worden in een marmersteen, die men in de kerk van het Heilig Hart zou
plaatsen ter eeuwige herinnering aan de edelmoedige giften van de Graaf.(1)
In de namiddag nam hij afscheid van graaf en gravin Colle en vertrok
naar Marseille, waar hij om zes uur toekwam en onder geestdriftige toejuichin-
gen ontvangen werd door de jongens, die te zijner ere een lieflijke kleine
academische zitting hielden.(2) Nooit had men in het Oratorio van Saint-Léon
een feestelijker Paasfeest gevierd.
Op de plechtige hoogdag bereikten twee brieven Don Bosco te Marseil-
le. Een van de brieven kwam van voornoemde gravin Stacpoole die hem liet weten
dat ze de vijftigduizend lire klaar had liggen. Don Bosco antwoordde haar:
"
Hooggeboren Vrouwe Gravin,
"
"
Ik ben er van overtuigd dat u een waardevol werk verricht
" hebt zonder er de waarde en de grootte van te kennen. Dank zij u
" bestaat het huis van Parijs, dank zij u zal een kerk worden opge-
" richt onder de heidenen en de zielen die er zullen gered worden
" zullen de vrucht zijn van uwe liefdadigheid.
"
U kunt dit bedrag van 50.000 lire gemakkelijk overhandigen
" aan Don Dalmazzo, onze algemene procurator die zal doen wat nodig
" is voor het in orde brengen van deze aangelegenheid.
"
De Heer weze steeds met u en de Heilige Maagd moge u ertoe
" brengen ons huis te Turijn te bezoeken waar elke dag voor u gebe-
" den wordt voor het altaar van Maria, Hulp der Christenen.
"
Wil eveneens voor mij bidden die voor u steeds in Jezus
" Christus zijn zal
"
uw verplichte dienaar,
" Marseille, 5 april 1885.
Priester Gio. Bosco.
Pas had hij dit antwoord gestuurd of hij ontving een andere brief van Don
Dalmazzo, die hem kennis gaf dat de vijftigduizend lire hem al overhandigd wer-
den. Onmiddellijk greep Don Bosco naar zijn pen en schreef opnieuw aan de gra-
vin:
(1) Het inzicht van Don Bosco werd later, in 1893 vervuld, door een opschrift in het Latijn
waarvan wij de tekst gegeven hebben in boekdeel 15, blz. 124 in een nota.
(2) In naam van de Salesianen en van de leerlingen werden er twee afzonderlijke brieven vol
toegenegenheid voorgelezen.

34.3 Page 333

▲back to top


- XVII/331 -
"
Aan Mevrouw de Gravin Stacpoole – Rome
"
"
U kunt zich zeker de grote vreugde niet voorstellen die mijn
" hart overmeesterd heeft door de edelmoedige gift die u doet in het
" voordeel van onze missionarissen van Patagonië. Ik dank u uit heel
" mijn hart en ik beloof u dat de kerk waaraan men onder de wilden be-
" gonnen is te bouwen zal toegewijd worden aan het Allerheiligste Sa-
" crament zoals u dit verlangt. Bovendien is het mijn inzicht dat al
" de missen, communies en godsdienstige oefeningen die in dit gewijde
" gebouw zullen plaatshebben, op speciale wijze aan God zullen opge-
" dragen worden volgens uw vroom inzicht. Nooit zullen de Salesianen
" u in hun communies er in hun particuliere gebeden vergeten.
"
Ik heb in deze zin geschreven aan Mgr. Giovanni Cagliero, de
" bisschop van dit zeer uitgestrekt en uiterst moeilijk diocees van
" Patagones.
"
Moge God u zegenen en Maria, Hulp der Christenen u beschermen
" en leiden in alle gevaren van het leven.
"
Met verschuldigde eerbied en met diepe dankbaarheid ben ik
"
"
uwe u zeer verplichte dienaar,
" Marseille, 5 april 1885.
Priester Gio. Bosco.
Zoals men merkt was het bedrag volgens het inzicht van de schenkster be-
stemd voor andere doeleinden dan het bouwen van de kerk van het Heilig
Hart, maar ze verlangde niet dat haar wil onmiddellijk zou worden uitgevoerd. Het
gebruik van dit geld te Rome zou het later mogelijk maken een gelijkaardig be-
drag te gebruiken volgens het inzicht van de gravin. Toch werd er dadelijk be-
richt over gelaten aan Mgr. Cagliero die zonder uitstel aan de gravin schreef om
haar te bedanken.(1)
Don Bosco had visitekaartjes bij zich die in het Oratorio met Franse tekst
waren gedrukt en dit om zijn hulde te betuigen, gebeden aan te bieden en zege-
ningen af te smeken. Op Pasen stuurde hij er een van aan mevrouw Prat om haar
mee te delen dat hij op tweede paasdag de mis volgens haar inzicht zou gecele-
breerd hebben.(2) Deze grote weldoenster die Don Bosco nog niet persoonlijk
kende, had zijn heiligheid erkend terwijl hij celebreerde (3) en kon zich geen
waardevoller geschenk toewensen.
(1) Brief van Mgr. Cagliero aan Don Lazzero, Buenos Aires, 15 juni 1885.
(2) "Charitable Mme Prat. l'Abbé Jean Bosco Vous présente ses respectueux hommages, il prie
et fait prier ses orphelins pour vous et à toutes vos intentions et appelle sur vous et
les vôtres les meilleures bénédictions du ciel. Il est bien heureux demain matin à 8
heures dire la S.te(Messe) pour vous dans l'église de notre Orphelinat le 6 avril 1885."
(3) Cfr. boekdeel XIII, blz. 530 (Italiaans).

34.4 Page 334

▲back to top


- XVII/332 -
De ontspanningen die het paasfeest meebracht hadden als gevolg dat er
slechts zeldzame bezoekers kwamen, zodat Don Bosco wat op adem kon komen. Hij
had het hard nodig. "De gezondheid van Don Bosco", schreef zijn secretaris, "is
zeer middelmatig. Hij hoest wat en heeft hoofdpijn." En verder nog: "De naasten-
liefde van Don Bosco die om zo te zeggen geen grenzen heeft, heeft als gevolg dat
hij zeer gebroken is. Sinds enkele dagen gaat hij meer gebukt."(1)
Onder de eerste bezoeken zullen we enkel dat van een zekere mevrouw Ba-
roni vermelden. Het jaar voordien had zij hem een van haar dochters gebracht, die
door de artsen als verloren opgegeven was. Zij was aangetast door een onge-
neeslijke tbc. en ook door vallende ziekte, maar na de zegen van Don Bosco was
ze geleidelijk beter geworden. De beterschap hield aan tot ze volkomen genezen
was. De moeder kwam hem dus bedanken.
In de nacht van 6 april had hij een droom. Het scheen hem toe dat hij
zich met een groepje Salesianen onderhield toen daar een zeer lieve jonge vrouw,
in het wit gekleed en zeer zedig, toekwam en te midden van het groepje kwam
staan. Bij dit zicht werd Don Bosco ontstemd. Hij liet haar verstaan dat dit
niet haar plaats was en dat ze diende heen te gaan. Lachend en gekscherend ging
ze weg maar om dadelijk opnieuw te verschijnen. Dan ging Don Bosco tot bij
haar en zei haar op gebiedende toon weg te gaan. Terwijl hij dit zei ontwaakte
hij.
De volgende nacht was hij pas ingeslapen of hij bevond zich voor een
braakliggend veld. Hij wou er doorheen lopen en nu zag hij weer opnieuw de jonge
vrouw die hem een sikkel aanreikte en hem zei dat hij het pad moest vrijmaken
van onkruid dat het terrein overwoekerde. Hij nam de sikkel en gebruikte haar al
lachend maar de weg bleef steeds hobbelig en moeilijk begaanbaar.
Op de derde nacht kwam de jonge vrouw terug en zei hem: "De oversten
dienen het onder elkaar eens te zijn een maatregel tot verbetering nooit uit te
stellen, wanneer ze menen dat hij noodzakelijk is!"
Don Bosco vertelde dadelijk aan Viglietti de drievoudige droom en zei
dat hij er later de uitleg zou over geven, wat hij enkele dagen nadien deed.
Het onkruid dat het pad overwoekerde waren de slechte boeken, de slechte ge-
sprekken en alles wat een hinderpaal was voor de dienst van God en het heil van
(1) Brieven aan Don Rua op 5 en aan Don Febbraro op 6 april. Aan deze laatste stuurde hij een
kaartje van Don Bosco en zei hem: "Ik stuur u een waardevol document, onderpand van de
grote genegenheid die onze goede Vader u toedraagt. Hij belastte mij ermee na te gaan
of er geen fouten in voorkomen. Ik geloof echter dat, ook wanneer er zouden in zijn,
mijn hand een heiligschennis zou plegen door deze heilige letters aan te raken."

34.5 Page 335

▲back to top


- XVII/333 -
de zielen. "Daarin", zei hij, "ligt de kennis van de directeur en van de andere
oversten, onder de jongens dit giftige onkruid uit te roeien. En het is niet
zo gemakkelijk dit te voorkomen, te ontdekken en af te snijden. Hier is werk
voor een zaag en niet voor een sikkel, want er staan daar echte struiken en
hoogopgeschoten verdroogd onkruid! De eendracht onder de oversten en de be-
straffingen die op tijd zullen gebeuren zullen er wellicht niet in slagen al het
kwaad te beletten, maar zullen toch als gevolg hebben dat de weg niet door
struikgewas overwoekerd wordt.
Hij aanvaardde verscheidene malen, ofschoon erg lastig voor hem, uitno-
digingen voor een diner. Op 7 april begaf hij zich met Viglietti bij mevrouw
Broquir. Terwijl hij met haar in de tuin aan het wandelen was, bleef hij voor een
bloemenperk staan, plukte er een strobloem, bood ze aan de dame aan en zei:
"Kijk, ik bied u een bloem aan, een gedachte.
- "Welke gedachte?"
"De gedachte aan de eeuwigheid. Het is een gedachte die wij nooit uit
het oog mogen verliezen. Alles wat wij doen en zeggen dient steeds op dat doel
gericht te zijn. Alles gaat voorbij in deze wereld. Alleen de eeuwigheid blijft
duren en zal nooit eindigen. Zorgen wij ervoor dat onze eeuwigheid gelukkig zij
en ons volledig tevreden kan stellen.
Daags nadien begaven ze zich bij de heer en mevrouw Olive. Dat was
een brave familie. Ze hadden negen kinderen. Niettegenstaande zijn groot gezin,
was de vader zeer mild met het geven van aalmoezen. Alle leden van het gezin
vereerden Don Bosco als een heilige. Terwijl men in een prachtige zaal wacht-
te op het uur van het diner en de heer Olive zich met Don Bosco onderhield,
zorgde de dame die achter Don Bosco stond voor het oprapen van de haren die op
zijn rug gevallen waren. Daarmee niet tevreden, ging ze een schaar halen en over-
tuigd van het feit dat hij haar onbescheidenheid niet eens bemerkte, knipte ze
handig een voor een zijn krullen weg zodat zijn nek er als geschoren uitzag.
Zijn aangezicht was echter rood geworden, maar om haar niet te beschamen deed
hij alsof hij zijn volle aandacht aan het gesprek wijdde.
Na het diner onderzochten de vijf zonen en de vier meisjes een voor
een samen met Don Bosco hun roeping. Dan zei Don Bosco dat men daar een Sale-
siaans huis zou kunnen oprichten hebben, want de zonen wilden allen Salesiaan
worden en de meisjes Zuster van Maria, Hulp der Christenen!
Toen men afscheid wilde nemen vond men zijn hoed niet meer. Men zocht in
alle hoeken en kanten en men eindigde ermee de schuld te werpen op Don Albera,
die eerst weggegaan was. Toen werd een nieuwe mooie hoed aangebracht.
- "Maar dat is de mijne niet", zei Don Bosco.
- "Jawel, jawel, het is deze hoed", antwoordde mevrouw die dit foefje
bedacht had. Zet hem maar op, anders vat u kou en wordt u ziek."

34.6 Page 336

▲back to top


- XVII/334 -
- "Maar dat is te kras", mompelde Don Bosco, met rood gezicht en bijna
aan het wenen.
- "Geduld maar", fluisterde Don Cerruti. "Zolang u Don Bosco zijt, moet u
ook hierin berusten."
- "Je hebt gelijk", besloot Don Bosco, "geduld dan maar. Alles uit lief-
de tot God."
Zo verlieten ze dit gelukkig huis, niet zonder dat de heer Olive aan Don
Bosco een edelmoedige aalmoes gegeven had.
Don Bosco noemde de familie Olive de familie van de kookpot of van het
Onze Vader, Wees Gegroet en Glorie zij de Vader met een zinspeling op een
feit dat wij al verhaald hebben.(1)
Op 9 april was het de beurt aan graaf de Villeneuve. Er waren talrijke
genodigden en er heerste een oprechte vrolijkheid die gevoed werd door de gees-
tige verhalen van Don Bosco. Toen er gesproken werd over loterijen vertelde hij
dat sommige personen bij hem waren gekomen om hem te vragen op welke getallen
ze dienden te spelen. Hij had gelachen en daarbij gezegd: "Mijn beste vrienden,
indien ik die getallen kende, zou ik wel de eerste zijn om er gebruik van te
maken. Hij vertelde dan nog dat hij eens, om zich van sommige lastige mensen
af te maken, op een biljet de woorden Geloof, Hoop en Liefde geschreven had.
Hij had het briefje geplooid en hun aanbevolen het niet te openen voor een
bepaalde dag. Ze hadden gehoorzaamd en waren dan in een toverboek de getallen
gaan opzoeken die overeenstemden met de drie theologische deugden. Ze hadden op
deze getallen gespeeld, waren door het lot begunstigd geworden en kwamen dan
bij hem terug om hem een vrij grote aalmoes te geven.
Teruggekeerd naar Saint-Léon trof hij er een dame aan die hem een flin-
ke jongen voorstelde. Niemand zou zich hebben kunnen inbeelden dat het de-
zelfde jongen was die de moeder het vorig jaar helemaal kreupel bij hem ge-
bracht had. De zegen van Maria, Hulp der Christenen, was voor hem het ge-
neesmiddel geweest dat hem op de slag gezond had gemaakt.
Een groot gedeelte van 10 april bracht hij door te S. Margherita in
het noviciaat. Deze jongens die nog geen priesterhabijt droegen onthaalden hem
feestelijk. Zij hadden hem een klein feestje voorbereid en hij bedankte ze
vaderlijk en beloofde hun een reis naar Turijn om er de kerk te gaan bezich-
tigen van Maria, Hulp der Christenen, en het noviciaat van S. Benigno wanneer
ze zouden ingekleed zijn. De ontroering sneed hem meermaals het woord af en
dikke tranen rolden uit zijn ogen. Na het diner werd het huis door vreemdelin-
gen gevuld. Er kwam ook een verlamde vrouw die aan waterzucht leed en door twee
(1) Cfr. hiervoor blz. 31.

34.7 Page 337

▲back to top


- XVII/335 -
personen naar binnen werd gedragen. Don Bosco zegende haar en zei dan: "Probeer
nu wat te lopen." En zij, die zich vele jaren niet had kunnen bewegen, stond op
en liep heen en weer in de kamer. Ze ging op eigen voeten naar buiten maar
steunde nog wat op een stok die men haar gaf. Wenend bedankten de dragers
de Heer. Don Bosco zei aan Viglietti: "Ik zou haar wel gezegd hebben: werp
uw stok weg en ga werken, maar dergelijk feit zou teveel ophef hebben gemaakt."
Van een woord en van een daad van hem vinden wij het aandenken terug op
11 april. In de refter van Saint-Léon, in tegenwoordigheid van de befaamde advo-
caat Roland, herhaalde hij iets dat al vroeger uit zijn mond was gekomen: (1) -
"Verleden jaar", zei hij "gaf ik, met de hoop dat de cholera wat goed zou ge-
daan hebben aan de zielen, als tegengift de medaille van Maria, Hulp der Chris-
tenen, maar het uitwerksel was te verschillend van wat ik gehoopt had. In de
stad werd het niet beter en zelfs slechter. Daarom weet ik niet of ik dit jaar
hetzelfde zal kunnen doen." Deze woorden hielden ook een onheilvolle prognose in,
die zou bewaarheid worden, nl., het weer terug opflakkeren van de besmettelijke
ziekte.
Toen de disgenoten vertrokken waren kwam er een dame met haar dochter
naar voor. In 1884 was Don Bosco deze laatste gaan zegenen. Ze leed vreselijk aan
de zenuwen en haar benen waren zo krom dat ze uit haar eigen geen stap kon ver-
zetten. Na de zegen waren de pijnen verdwenen en nadien liep ze rechtop en zonder
hinder tot grote verbazing van allen die haar kenden.
Sinds de dag van zijn aankomst te Marseille had Don Bosco nog niet
de gelegenheid gehad persoonlijk zijn hulde aan de bisschop te gaan betui-
gen. Hij ging hem daarom een bezoek brengen op de ochtend van 12 april. In zijn
grote goedheid en hoofsheid deed Monseigneur tegenover hem er zijn beklag over
dat hij, aldus door gebrekkigheden getroffen hem voor was geweest terwijl de
bisschop het inzicht had gehad zich bij hem naar Saint-Léon te begeven. Intussen
bood hij hem alles aan wat hij verlangde en beloofde aanwezig te zullen zijn op
de vergadering van de medewerkers en er het woord te zullen voeren. Hij ge-
waardigde zich zelfs nauwkeurige inlichtingen te vragen over de Congregatie en
wou ook weten hoe sommige leden, in het bijzonder Don Durando, het stelden.
Op de middag deed er zich bij Don Bosco een mooi geval voor. In de loop
van de week had hij het bezoek ontvangen van een jong meisje dat, hoewel het,
naar haar kledij te oordelen, tot een welgestelde familie scheen te behoren,
niet meer wist hoe ze haar brood zou kunnen verdienen, omdat niemand van haar
wou hebben wegens een zekere gebrekkigheid. Don Bosco gaf haar zijn zegen en
liet haar weggaan met God. Welnu, toen Don Bosco uitgenodigd was geworden op een
diner bij de familie Martin, verscheen dat meisje op de drempel van de deur en
(1) Cfr. hiervoor blz.

34.8 Page 338

▲back to top


- XVII/336 -
wierp zich in een opwelling van dankbaarheid aan zijn voeten. Wat was er voor-
gevallen? Na zijn zegen had zij zich niet enkel bevrijd gevoeld van haar kwaal,
maar op enkele stappen van Saint-Léon was zij tegengehouden geworden door een
heer die haar gevraagd had of zij in zijn huis dienstmeid zou willen worden.
Deze heer nu was juist de heer Martin.
Bij dezelfde familie zag hij opnieuw een huislerares, een juffrouw, die
hij het vorige jaar zijn zegen had gegeven en die van een zware ziekte genezen
was.
Een vriendelijk briefje aan Don Francesia draagt de datum van 12 april.
Deze was, volgens de jongste regeling, directeur van de studenten in het Ora-
torio. Hij zal er wel op vervelende zaken gestoten zijn en zijn hart bij Don
Bosco hebben gelucht, want deze nam de pen om wat sereniteit in zijn geest te
brengen.
"
Mijn beste Don Francesia,
"
"
Aan anderen kan ik niet schrijven maar dan toch enkele
" woorden aan Don Francesia, mijn oogappel.
"
Tracht je vooreerst geen lasten of vervelende zaken te
" scheppen waar er geen zijn. En wanneer ze toch komen weet ze
" dan te aanvaarden uit de heilige hand van de Heer.
"
Je zal aan onze goede jongens en medebroeders zeggen dat
" ik voor hen aan het werk ben en dat mijn werk tot mijn laat-
" ste ademtocht voor hen zal zijn. Dat ze voor mij zouden bidden,
" braaf zijn en de zonde vluchten opdat wij allen in de eeuwigheid
" zouden zijn.
" Allen! Que Dieu vous bénisse et que la Sainte Vierge nous protège.
"
"
je toegenegen
" Marseille, 12 april 1885.
Priester Don Bosco.
Op 13 april gaf Don Bosco een... diplomatiek diner. Er werd aan deelgeno-
men door de heer en mevrouw Colle, commandeur Rostand, president van de Société
Beaujour, de heer Bergasse en verscheidene andere personen. Bij de laatste
heildronk sprak Don Bosco vooral over de heer Bergasse. Hij drukte zijn te-
vredenheid uit voor zijn waardevol bezoek, dankte hem voor zijn onuitputtelijke
liefdadigheid tegenover de Salesianen en stelde hem zijn voornaamste weldoe-
ners, de heer en mevrouw Colle, voor. Dan beval hij het Salesiaans werk aan
zijn hoge bescherming aan en riep over hem de zegeningen en de beloningen van
de hemel af. "Het is merkwaardig", merkte Viglietti op, "hoe Don Bosco aldus
improviseert en slecht en met fouten spreekt en toch meer indruk maakt dan wan-
neer hij zich voorbereid heeft."
Graaf Colle wou ontsnappen aan de lof die hem werd toegezwaaid en zei
dat het feit van Don Bosco te kunnen dienen en te kunnen helpen het grootste

34.9 Page 339

▲back to top


- XVII/337 -
geluk was dat men kon hebben. Daarna werd het woord gevoerd door de heer Ber-
gasse. Hij bezat een eenvoudige en onweerstaanbare natuurlijke welsprekendheid.
Hij verklaarde dat hij zich graag inspande om mee te werken aan het goede dat
door de Salesianen bewerkt werd, maar voegde er aan toe dat hij daarbij gehol-
pen werd door de Vennootschap waarvan hij de voorzitter was. Als bewijs hiervan
bood hij aan Don Bosco in naam van de Suikerraffinaderij 600 frank aan. Hij
vond in zijn hart bewoordingen van echte droefheid over de ontbinding waarin
hij zag dat de hedendaagse maatschappij zich aan het storten was en verheer-
lijkte de vlijt van Don Bosco, door de Voorzienigheid gezonden om krachtig aan
al deze kwalen te verhelpen. Hier sleepte hem de genegenheid van Don Bosco zo
mee dat hij applaus en tranen ontlokte.
Maar hij had er niet mee gedaan. Hij begon nu de opvoeding te loven door
de Salesianen verstrekt aan de jongens die ze van pleinen en straten hadden weg-
gehaald en noemde de namen van kranten die de leerlingen van de Salesianen pre-
zen, omdat deze jongens van de kerk en van de goddelijke diensten deden houden
door hun wondermooie zangen en ceremoniën die op een volmaakte manier uitge-
voerd werden. "Deze jongens", ging hij verder, "worden door iedereen bemind en
bewonderd. De pastoor van Saint-Joseph looft ze publiek van op de kansel,
Marseille en Frankrijk prijzen ze. En ze verdienen het bemind te worden. De
jongens van dit huis houden veel van het gregoriaans dat ze boven de andere
muziek stellen. Het is voldoende ze te horen zingen zoals ze zingen, het is
voldoende ze in de kerk te zien eerbiedig, zedig, tuchtvol om te zeggen: daar
zijn de zonen van Don Bosco. Het is dus niet juist dat alles slecht gaat. Wij
hebben een Don Bosco. Moge God hem nog lang bewaren, hem zegenen, hem welva-
rend doen zijn. Frankrijk en de hele wereld hebben hem nodig."
Het was voor Don Bosco een grote opbeuring te mogen horen dat zijn jongens
een zo goede faam genoten en dat ze de gewijde gezangen en de heilige ceremo-
niën wisten te doen waarderen. De heer Bergasse, die wij al elders meermaals ver-
noemd hebben, was een echte parel van een katholiek. Bijna alle katholieke vere-
nigingen hadden hem als hun voorzitter. Steeds druk aan het werk verleende hij
maar zelden audiëntie, schreef niet vaak maar voor Don Bosco wou hij alles opof-
feren. Hij stuurde hem lange en veelvuldige brieven en achtte zich gelukkig bij
hem te kunnen zijn.
Intussen groeide de menigte van bezoekers in Saint-Léon geweldig aan. Toen
zijn secretaris zag dat de kamers en de gangen vol volk waren, gaf hij hiervan
kennis aan Don Bosco, liet ze allen knielen en zei hun dat ze zijn zegen zou-
den ontvangen. Dan kwam Don Bosco uit zijn kamer, richtte ze enkele gemeen-
schappelijke woorden toe, zegende ze en gaf aan iedereen een medaille. Die
voortdurende belegering drukte op hem. "Ik bewonder bij Don Bosco", noteerde
Viglietti in zijn dagboek, "een buitengewone deugd bij het verbergen van
zijn kwalen. Soms lijdt hij zware pijnen en wanneer het lijden noodzakelijker-
wijze duidelijk blijkt, dan lacht hij en zegt: "Daar heb je het, Don Bosco
heeft geen geld meer." Van dit geld kan hij zich op bewonderenswaardige wijze

34.10 Page 340

▲back to top


- XVII/338 -
onthechten. Pas heeft hij het met veel inspanning en zweet verworven of hij
deelt het tevreden aan de huizen uit." Ook abbé Guiol had er reeds het vorige
jaar op gewezen dat Don Bosco op de avond van de dagen waarop hij het hardst
gewerkt had er zich toe beperkte eenvoudig te zeggen: - "Ik ben vermoeid."(1)
Hij scheen zichzelf te vergeten en enkel voor de anderen bezorgd te zijn." Hij
zei mij - schreef dezelfde secretaris aan Don Lemoyne - "Don Bonetti te groeten
hem te bedanken voor de broden en hem aan te bevelen zich te verzorgen."(2) Het
waren de broden van het Oratorio voor het paasfeest geweest.
De uitnodigingen voor een diner bleven duren. Op 14 april werd hij ver-
wacht in het huis van Gavotti. Toen hij de voet in de zaal zette riep hij
uit, bij het zien van al die weelde: "Hier zou men boven de deur dienen te
schrijven: - Hier komt geen armoede binnen."
Graaf Colle, die nog niet vertrokken was, beloofde hem, wanneer hij
terug over Toulon zou komen, nog twintigduizend frank. Dit was nog niet vol-
doende want hij stemde er ook in toe een flinke som voor La Navarre te be-
stemmen om er de werken te voltooien. We mogen niet verzwijgen dat de gravin,
die niet minder rijk dan edel was, haar echtgenoot er steeds toe aanzette
mild te zijn tegenover Don Bosco die zij met een moederlijke liefde beminde. In
zijn brieven noemde hij inderdaad soms zichzelf haar zoon.
's Avonds voor zijn vertrek soupeerde de graaf met de communiteit. Nu
wilde het toeval dat na vier eieren die men hem aan tafel had opgediend eerst
het vijfde ei eetbaar was. Iedereen was beschaamd. 's Ochtends daarop liet
hij Don Albera roepen die nog vol schaamte was wegens zijn slechte keuken en
hij zei hem: "Kijk, deze eerste honderd frank zijn voor het eerste ei, deze
tweede voor het tweede...". En zo verder tot aan het vijfde...
Ook Don Bosco deed die ochtend een kwinkslag. Een vrouw kwam em klagend
smeken haar te willen zegenen, omdat haar man haar stokslagen gaf. "Maar indien
ik u zegen", antwoordde hij haar, "zegen ik ook de stokslagen die op uw rug
regenen en dan zullen de stokslagen vermenigvuldigd worden." De aanwezigen
lachten en Don Bosco liet haar gaan na haar aangespoord te hebben tot bidden,
geduld te hebben en niet te antwoorden, wanneer haar man zich kwaad maakte.
Op de avond van 15 april soupeerde met Don Bosco de brave advocaat Mi-
chel, terug van zijn derde reis rond de wereld.(3) Het gesprek viel op het
heidense naturalisme van volkeren die eens zeer christelijk waren.
(1) Inleidend proces. 20 febr. 1885.
(2) Brief 13 april 1885.
(3) Van E. Michel werden in de Letture Cattoliche van 1887 vier dubbele nummers gepubliceerd
met als titel: De reis om de wereld in 240 dagen (I Canada en de Verenigde Staten -
II Japan - III China - IV Hindoestan).

35 Pages 341-350

▲back to top


35.1 Page 341

▲back to top


- XVII/339 -
Het liep echter vooral over bepaalde katholieke intellectuelen die wel veel
goed over de godsdienst zegden en er de uiterlijke praktijken van onder-
hielden maar die er zich niet om bekommerden het meest wezenlijke ervan in
praktijk te stellen. Men noemde ze toen: theoretische maar niet praktiserende
katholieken. Don Bosco vroeg aan de advocaat: "Wat denkt u dat de oorzaak is
van die grote dwaling? Wat is de oorsprong van dit grote kwaad?" - De heer
Michel antwoordde en gaf hiervoor bijkomstige uitleg. -"Neen, neen mijn beste
advocaat, hernam Don Bosco, "er is maar één oorzaak voor dit kwaad en het is
de heidense opvoeding die men in de scholen geeft. De opvoeding wordt gegeven
volgens heidense klassieke schrijvers, ze is doordrongen van heidense grond-
beginselen, ze wordt verstrekt op een heidense manier en daarom zal deze
opvoeding, nu de school alles is, nooit ware christenen vormen. Heel mijn
leven heb ik gestreden tegen deze verkeerde opvoeding die de geest en het
hart van de jeugd bederft. Het is steeds mijn ideaal geweest de opvoeding te
hervormen op zuivere christelijke grondslagen. Daarom ben ik begonnen met
het laten drukken van de uitgezuiverde Latijnse profane schrijvers die het
meest in de scholen worden gebruikt. Daarom ben ik begonnen aan het publi-
ceren van de Latijnse christelijke schrijvers. Ik heb herhaaldelijk daarop
gewezen bij directeurs en Salesiaanse meesters en assistenten. En nu ik oud en
vervallen ben zal ik met verdriet sterven omdat men mij niet voldoende begre-
pen heeft." Terwijl hij dit zei", schrijft Don Cerruti, die naast hem zat,
"was zijn stem doordrongen van "zachtheid en van kracht.(1) Op 16 april
kwam hij naar de vergadering van het Damescomité ten huize van pastoor
Guiol. Het was een eenvoudige samenkomst en niet een geregelde zitting zoals
de andere keren. Dit is zo waar dat er zelfs geen notulen van opgesteld werden.
In plaats van het gebruikelijke verslag werd er een eenvoudige verwijzing van
gemaakt op 15 mei, toen Don Bosco zich al te Turijn bevond. Er is nochtans een
betekenisvolle aanduiding in volgende bewoordingen. "De verwachtingen uitge-
sproken op onze jongste vergadering Don Bosco in ons midden te zien zijn be-
waarheid geworden en het Comité heeft de grote vreugde gekend hem een van onze
zittingen te zien voorzitten. Wij mochten van hem enkele woorden horen, waar-
van het aantal verminderd werd door zijn slechte gezondheidstoestand maar waarvan
de waardevolle doeltreffendheid niet verminderd was. Integendeel, zijn korte
toespraak is een reden te meer voor onze vrome dankbaarheid. Don Bosco kwam
onder ons uitgeput van krachten als gevolg van zijn apostolische ijver meer
dan door de slijtage van zijn ouderdom en van zijn ziekte. Uit zijn woorden
scheen men te kunnen opmaken dat hij niet dacht nog naar Marseille te zullen
terugkeren en zijn toestand liet dit vrezen. De vooruitzichten van de mensen
kunnen gelukkig gewijzigd worden door Gods Voorzienigheid. Ook ditmaal had
hij niet gedacht dat hij nog zou komen. Zijn tegenwoordigheid en zijn raadge-
vingen zijn zo nodig dat wij vanwege de goddelijke Voorzienigheid dienen te
geloven dat hij hiermee zal voortgaan, hoewel dit voor het ogenblik wel on-
waarschijnlijk is. Mijnheer pastoor beveelt ons aan veel te bidden voor de
gezondheid van Don Bosco, opdat, wanneer deze zal hersteld zijn, zijn leven
(1) De gedachten van Don Bosco over de opvoeding en over het onderricht en de huidige zen-
ding van de school. Twee brieven. S. Benigno Canavese, 1886.

35.2 Page 342

▲back to top


- XVII/340 -
zou verlengd worden. Om verschillende redenen zijn wij daartoe verplicht en
het is een zeer zoete verplichting die wij echter met vurigheid moeten volbren-
gen. Wanneer de gedachte dat wij aan het bidden zijn voor een heilige hier niet
te pas komt en dient verworpen te worden, dienen wij er aan te denken dat het
gaat over het welzijn van een groots werk en om hier op aarde een vader te
behouden, wiens kroon in de hemel al bereid is."
In het dagboek van de jonge geestelijke Viglietti vinden wij de alge-
mene trekken van zijn bondige toespraak. Hij sprak over de openbare ellende die
in die dagen zo zeer te beklagen viel. Hij sprak over het goede dat de dames
konden doen door aalmoezen in te zamelen voor het onderhoud van zovele jongens,
die samen met het stoffelijke brood ook het voedsel voor hun geest ontvingen. Hij
sprak over de priesterroepingen die erg verminderd waren maar toen weer opbloei-
den in de huizen door hem in Frankrijk geopend. Tenslotte vertroostte hij ieder-
een door te beloven dat hij zou bidden en doen bidden.
Hij ging dineren ten huize van een familie wier naam de secretaris onin-
gevuld heeft gelaten. Er was daar een zenuwzieke die hele dagen doorbracht
uitgestrekt op een draagstoel. Na het diner vroeg hij dat men hem bij haar
zou brengen. Hij beval haar dadelijk op te staan, maar het ongeluk wou dat,
terwijl zij liep, zij die haar hielpen, haar deden struikelen zodat de ongeluk-
kige het bewustzijn verloor en een uur in die toestand verbleef. Intussen
ging Don Bosco een andere zieke bezoeken en keerde dan terug naar haar die
in zwijm was gevallen maar al opnieuw tot bewustzijn was gekomen. In dergelijke
gevallen placht hij te zeggen: "Er i s g e l o o f nodig. Alleen op die manier
verkrijgt men de genade op voorwaarde dat men niet in tegenstrijd komt met
het welzijn van de ziel." Hij kon Marseille niet verlaten zonder de medewer-
kers samen te roepen. Juist omdat men op hem wou wachten, had men de conferen-
tie van de H. Franciscus van Sales uitgesteld. De medewerkers werden samen-
geroepen tegen 16 uur van 17 april in de kapel van het Oratorio. Don Bosco zou
eerst spreken maar zware hoofdpijn had hem aangetast. Don Viglietti aan wie hij
dit zei, stelde hem voor zijn hoofdpijn aan hem te geven. "Welnu, het weze zo!"
antwoordde hij. Op hetzelfde ogenblik werd Viglietti aangegrepen door zo een
vreselijke schele hoofdpijn dat hij het niet meer uithouden kon en zich op zijn
bed ging neerwerpen. Na de vergadering bracht Don Bosco hem een bezoek, zegende
hem en de pijn was voorbij.(1)
Toen hij zich dan aanbood om te spreken vertederde hij de toehoorders
door zijn stem wel door de ouderdom vermoeid, maar warm van genegenheid en
soms trillend van ontroering. "Ik ben niet op de kansel geklommen", zei hij,
"om u toe te spreken, omdat mijn gezondheidstoestand dat niet veroorlooft. De
toespraak zal gebeuren door een persoon die heel wat welsprekender is dan de
(1) Don Viglietti zelf verhaalde dit aan Don Trione. Don Rivière vermeldt het in een
kleine kroniek die zich in ons archief bevindt.

35.3 Page 343

▲back to top


- XVII/341 -
mijne. Ik kom enkel om, vooreerst God en dan de liefdadigheid van de medewer-
kers te bedanken tegenover mijn wezen, een liefdadigheid die ook dit jaar voort-
gezet werd ofschoon er altijd nog ellenden te betreuren zijn. Mijn dankbaarheid
en die van de jongens die uw weldaden ontvingen zal eeuwig duren. Wie weet is het
niet de laatste maal dat ik onder u zal zijn. Indien ik echter door God naar de
eeuwigheid zou geroepen worden en indien God mij in zijn hemel zou willen op-
nemen zal mijn eerste gedachte zijn: Jezus, Maria en alle heiligen te bidden hen
te willen zegenen die zullen meewerken aan het welzijn van zovele zielen." Na
bondig deze opvattingen te hebben uiteengezet kwam hij naar beneden. Dan nam
de bisschop het woord en begon met een schitterende loftuiting aan Don Bosco,
die hij een heilige noemde.
De geldinzameling bracht 700 frank op maar zoals gebruikelijk waren er
nog vele particuliere giften. Don Bosco zelf ging rond met een schaal en zei
eerst: "Voor mijn arme wezen", en dan antwoordde hij aan ieder: "God moge het u
vergelden." Het was een ontroerend tafereel.
Na de conferentie vertelde graaf de Villeneuve te midden van een kring van
heren rond Don Bosco over een mirakel onlangs in zijn huis voorgevallen. Een
knecht van hem, die meer dan tachtig jaar oud was, was op het punt zijn laatste
adem uit te blazen, toen men de stervende de medaille van Maria, Hulp der
Christenen, die door Don Bosco gezegend was om de hals hing. Op slag was hij
dadelijk volledig genezen.
Dames en heren volgden elkaar gedurende lange tijd rondom hem op. De
ene stelde hem zijn zoon, een andere zijn dochter, nog anderen hun man of
hun kleinzoon voor en zeiden daarbij: - "Kijk, Don Bosco, herkent u hem of
haar? Het is die en die. Verleden jaar hebt u hem of haar genezen." - "Maar
neen", verbeterde hij hen, "het is Maria, Hulp der Christenen die hem of haar
genezen heeft... Don Bosco is maar een arme priester."
Op 18 april noteert het dagboek van Viglietti vier merkwaardige feiten.
Een officier die pas in de tegenwoordigheid van Don Bosco gekomen was, wierp
zich aan zijn voeten, toonde hem een prentje van Maria, Hulp der Christenen, en
zei hem: "Kijk, Don Bosco, wie mij behoed heeft van de dood en van zware ver-
wondingen gedurende de oorlog in Tunesië." Op de keerzijde van het prentje had
Don Bosco, vooraleer de officier naar Afrika vertrokken was, geschreven: "Maria
weze uw redding uit ieder gevaar."
De moeder van graaf de Villeneuve, kort nadien aangekomen, geloofde dat
ze hem haar leven verschuldigd was. Men kon haar inderdaad een levend mirakel
noemen. Ze was door de artsen opgegeven en had maar enkele dagen meer te leven,
toen men haar om de hals een medaille van Maria, Hulp der Christenen, door Don
Bosco geschonken om de hals had gehangen. Dadelijk was ze van de dood terugge-
keerd naar het leven.
Hij ontving eveneens aanzienlijke personen die met bezorgdheid een zoon
van generaal Colombes kwamen aanbevelen aan zijn gebeden. De jonge officier was
zwaar gewond geworden in de oorlog van Tonkin en moest nu een moeilijke heelkun-

35.4 Page 344

▲back to top


- XVII/342 -
dige bewerking ondergaan, maar zijn vader, die zich te Marseille bevond, kende de
hele waarheid nog niet. Wat nadien gebeurde weten wij niet.
Daags voordien was een dame hem met tranen in de ogen komen bezweren
te willen bidden voor haar man, die weigerde zijn Pasen nog te houden en niet
meer wou horen spreken over kerk of priester. Don Bosco had haar twee medailles
gegeven, een voor haar en een voor haar man. Zij kende echter de gevoelens van
haar man en waagde niet eens ze hem te tonen. "Geef ze hem, geef ze hem",
drong Don Bosco aan. De vrouw gehoorzaamde en kijk, nu was ze teruggekeerd om
te zeggen dat haar man de medailles in zijn hand had genomen, ze een ogenblik
bekeken had, ze aan zijn lippen had gebracht, ontroerd was geworden en die och-
tend te biechten en te communie was gegaan.
Toen het nieuws zich verspreid had dat zijn afreis was vastgesteld op
maandag 20 april, werd het daags voordien een echte inval. Gangen, kerk en
speelplaats waren op zekere uren overstroomd met mensen. Een buitengewone
omstandigheid deed de geestdrift stijgen. Terwijl Don Bosco zich aankleedde om
naar het altaar te gaan, werd hem de aankomst gemeld van een zekere juffrouw de
Barbarin, van wie men wist dat ze sinds vijf jaar aan haar bed gekluisterd was.
Op zaterdagavond had Don Bosco haar laten zeggen dat ze 's anderendaags zou
komen om zijn mis te horen. Het scheen haar moeder toe dat men aan deze uitnodi-
ging geen belang mocht geven maar haar dochter luisterde niet naar haar. Toen
het uur naderde, riep ze het kamermeisje, kleedde zich aan, steeg in een rijtuig
en kwam tot verstomming van iedereen naar Saint-Léon. Toen ze in de kerk kwam
konden haar kennissen hun ogen niet geloven. Geknield woonde ze bijna gans het
heilige offer bij, ging koffie drinken met Don Bosco en toen zag men haar, op-
geruimd als een bruid, zonder steun over en weer over de speelplaats gaan.
Om hier geen zaken te moeten herhalen die we al meermalen in gelijkaardige
omstandigheden gezegd hebben, zullen we het woord laten aan Viglietti: "Het is
mij nu werkelijk onmogelijk", schrijft hij op 19 april, "al de buitengewone gena-
den die hier voorvallen nog verder aan te tekenen..." Iedereen die hier komt,
heeft er een te vertellen tengevolge van zijn zegen die ze de vorige dagen
ontvangen hebben. Men brengt bij Don Bosco kreupelen die nu rechtop gaan, doven
die nu horen, zieken en stervenden die nu een blakende gezondheid genieten,
zondaars die tot inkeer zijn gekomen en de zegen van Don Bosco willen af-
smeken en dat ook doen. Tot nu toe bracht men enkel in kleine giften 13.000
lire naar het huis. Op twee of drie dagen hadden de bezoekers al de pennen
weggehaald die op ieder ogenblik van de dag Don Bosco genoodzaakt was op zijn
bureau te vernieuwen. Ze hebben er mij wel zeven dozijn gestuurd. Drie of vier-
maal hebben ze zijn baret meegenomen. Lakens, dekens, oorkussens werden in
allerlei vormen aan stukken gesneden." En op diezelfde dag schreef de
brave secretaris aan Don Lemoyne: "Het is mij nu onmogelijk iedere zaak
haar loop te laten hebben. Soms heb ik twintig, dertig brieven waarop ik zou
dienen te antwoorden. Ik moet vijftien, twintig feiten aantekenen. Ik moet
voor Don Bosco dit en dat klaarmaken. Ik moet de mensen die heel het huis
overstromen en Don Bosco willen zien tot kalmte brengen. Ik moet andere mensen

35.5 Page 345

▲back to top


- XVII/343 -
die al binnengeleid waren, wandelen sturen en het past niet dat ik dat doen
zou. En hoe zal ik het aanleggen om aan mijn beste Don Lemoyne te schrijven?
Het is mij onmogelijk alle genaden verkregen door bemiddeling van Don Bosco en
van Maria, Hulp der Christenen aan te tekenen. Iedereen die in het Oratorio
komt doet niets anders dan aan Don Bosco de heilzame gevolgen vertellen van
zijn zegen die ze de vorige dagen ontvangen hebben.(1)
Er is geen enkel christelijk college, hoe tuchtvol ook, waar de inimicus
homo zijn heilloos onkruid niet uitstrooit. Te Marseille had Don Bosco een droom
die hem inlichtte. De juiste dag hebben we niet gevonden maar daarom is het
niet minder zeker omdat wij in de processen de getuigenis onder eed vinden van
iemand die het nieuws hiervan rechtstreeks en met zekerheid ontving.
Het was rond middernacht. Don Cerruti stond op het punt zich te bed te
begeven toen hij getroffen werd door een kreet. Aanvankelijk meende hij dat hij
kwam van een vreemde ziekelijke priester, die in het huis te gast was. Hij hoor-
de hem nogmaals maar nu was het meer een gehuil. Kort daarna was het nog luider.
Ongetwijfeld kwam de kreet voort uit de kamer van Don Bosco waarvan hij geschei-
den was door een dunne wand met toegangsdeur. Don Cerruti trekt zijn toog aan,
gaat naar de deur, opent ze en treft Don Bosco aan op zijn bed gezeten en
wakker. Ongerust vroeg hij hem: "Don Bosco, zijt u niet goed?"
"Neen, neen", antwoordde hij rustig, "wees maar gerust en ga maar sla-
pen." 's Ochtends was hij pas wakker of hij begaf zich bij hem..Hij zat op de
sofa en was uiterst neerslachtig.
"Don Bosco, u waart het toch die deze nacht geroepen hebt?" ondervroeg
hem Don Cerruti.
"Ja, ik was het", antwoordde hij hem met een gelaat dat nog helemaal
vertrokken was.
"En wat is er gebeurd?"
(1) Onder de brieven van Don Bosco die betrekking hebben op zijn reizen in Frankrijk bevindt
zich volgend memorandum dat van 1885 schijnt te dateren en vanuit het Oratorio van Turijn
was verstuurd: "Madame Dessernois te Couches-les-Mines stuurt 20 lire voor een mis die ze
wil laten celebreren door Don Bosco op Paasdag of zodra mogelijk.
"Madame la Comtesse de Cessac-Montesquieu van Parijs vraagt dringende gebeden voor
haar zieke echtgenoot.
"Mademoiselle Emilie Isnard vraagt of Don Bosco langs Lyon zal komen. Ze woont op
zes mijl van Lyon en zou hem in die stad willen ontmoeten om hem haar gift van 2.000 frank
te overhandigen. Indien Don Bosco dus over Lyon zou reizen zou Viglietti dienen te schrij-
ven aan Mademoiselle Isnard te Saint-Julien par Brace (Rhône) om haar te zeggen waar ze de heer
Don Bosco kan aantreffen.
"We bevonden ons plots in een benarde toestand en waren radeloos omdat we geen geld
meer hadden, toen de heer Lorenzo Busca uit Alba ons door bemiddeling van de vroegere
voorzitter cavaliere Rocca een gift stuurde van 6.000 lire en zich aan de gebeden van de
heer Don Bosco aanbeval. Deo gratias et Mariae."

35.6 Page 346

▲back to top


- XVII/344 -
Toen hij merkte dat hij ietwat aarzelde om het hem te zeggen, ver zocht
hij hem het om Gods wil te doen. "Ik heb gezien", zei hij heel ernstig, "hoe
de duivel in dit huis is binnengekomen. Hij bevond zich op een slaapzaal en ging
van het ene bed naar het andere waarbij hij nu en dan zei: Deze is van mij! Ik
protesteerde. Plots wierp hij zich op een van de jongens om hem mee te nemen.
Ik begon te roepen en hij wierp zich op mij alsof hij mij wou wurgen." Na dit
gezegd te hebben ging Don Bosco, ontroerd en wenend verder: - "Mijn beste Don
Cerruti, help mi. Ik ben naar Frankrijk gekomen om er geld te zoeken voor onze
jongens en voor de kerk van het Heilig Hart, maar hier is er nu een veel ernsti-
ger behoefte. Deze arme jongens moeten gered worden. Ik zal alles laten en aan
hen denken. Laat ons een deugdelijke oefening van de goede dood houden.
Die avond liet de directeur van het huis weten dat er een oefening van
de goede dood zou gehouden worden en voegde er aan toe dat ook Don Bosco biecht
zou gehoord hebben. Hij hoorde inderdaad biecht op zijn kamer, gezeten in een
sofa, omdat zijn krachten zo uitgeput waren dat hij niet op een stoel kon zit-
ten. Alles verliep zo goed dat Don Bosco nadien al schertsend zei: "Kijk, de
duivel heeft mij een nacht doen verliezen maar ik heb hem een flinke vracht
stokslagen toegediend." Ook Don Albera die door Don Cerruti over de droom was
ingelicht, bevestigde dit en zei: "Don Bosco heeft jammer genoeg gelijk. Er zijn
verscheidene jongens die mij door hun slecht gedrag doen wenen."
Later wou Don Cerruti van hem weten of hij de duivel ook in andere Sale-
siaanse huizen had zien binnengaan. Hij antwoordde bevestigend en wees er
enkele van aan.
"Maar behoren de jongens die de duivel met zich wou meevoeren tot de
groep van hen die niet te biechten gaan?"
"Neen", antwoordde hij. "Het zijn vooral diegenen, die een slechte
biecht spreken, die bij het te biechten gaan een heiligschennis bedrijven.
Herinner je dit goed. Toen ik preekte, vooral tot de jeugd heb ik grote nadruk
gelegd op de noodzakelijkheid goed te biechten en meer bepaald over de noodzake-
lijkheid berouw te hebben.
De voornaamste oorzaak van de betreurde mistoestanden in het Oratorio van
Saint-Léon schijnt voldoende in het licht te zijn gesteld door een opmerking
die Don Bosco op 16 september van dat jaar aan het Hoofdkapittel deed. Toen het
ging over de toelating van sommige Fransen tot het afleggen van hun geloften,
zei hij dit: "In Frankrijk is het nodig aan de jongens het intreden in onze
Congregatie te vergemakkelijken door ze het priesterhabijt zelfs in de derde
klas van het gymnasium te geven, wanneer het brave jongens zijn. Het is nodig al
dat uitvaagsel of die slakken die wij gedwongen waren in onze scholen op te
nemen te vervangen en aan de deur te zetten. De jongens die in hun plaats komen
zullen veel goed doen."
Het verblijf gedurende omstreeks veertien dagen van Don Bosco had als ge-

35.7 Page 347

▲back to top


- XVII/345 -
volg dat Don Bosco voortaan aangezien werd als iemand die deel uitmaakte van het
huis en die niet meer zou weggaan. De werkelijkheid drong zich echter op toen
ze op de avond van 19 april zagen dat hij voorbereidselen maakte voor zijn ver-
trek. Een lichte droefgeestigheid overviel de medebroeders en de jongens. In de
vroege uren van 20 april gebeurden er ontroerende taferelen. De enen weenden,
de anderen kwamen steeds maar in de buurt van zijn kamer, sommigen kwamen bij
hem en vroegen hem om een woord, een herinnering, een zegen. Weldra begonnen de
mensen toe te stromen. Het huis was met hun geroezemoes vervuld. Omstreeks elf
uur gaf hij zijn zegen aan de Salesianen die in een zaal samengekomen waren en
dan zei hij hun dit als herinnering: - "Denk er aan dat u broeders zijn." Hij
zegende de jongens die op de speelplaats geknield waren. Don Albera weende als
een kind. Na zijn vaarwel aan het huis van Marseille was hij te een uur te
Toulon. Tegen avond had Viglietti zijn vijftigste brief geschreven en schreef er
nu een voor eigen rekening aan Don Lemoyne. Hij deelde hem mee dat het de wens
was van Don Bosco dat Don Lemoyne in naam van Don Bosco een brief zou schrijven
die hij zou voorlezen aan de jongens omdat, zoals hij zei, nie-mand beter dan Don
Lemoyne zijn gevoelens tegenover de jongens kon vertolken. De secretaris ging
verder: "Schrijf die brief maar dadelijk, bondig en substanti-eel. Druk er in uit
dat de gedachten van Don Bosco steeds in het Oratorio vertoeven en dat hij 's
avonds er behagen in schept samen met zijn secretaris de revue te laten passeren
aan de jongens, de oversten en aan allen en dat hij voor iedereen bidt." Don
Lemoyne voerde van zijn kant de opdracht zo uit dat niemand vermoedde dat Don
Bosco door een tolk sprak, maar allen geloofden dat Viglietti onder dictee
geschreven had.(1)
Zijn verblijf te Toulon duurde geen 24 uur. Hij celebreerde in huis en
ontving van de graaf de 20.000 frank die hij hem beloofd had. Bij zijn terug-
keer naar Nice stonden aan het station te Cuers oversten, jongens en zusters
van La Navarre. Ze waren gekomen om hem een goede reis toe te wensen en volgden
met spanning de aankomst van de trein terwijl ze met hun zakdoeken zwaaiden.
Vanuit het raam antwoordde Don Bosco op dezelfde manier. Hij had ze nog maar pas
gezegend of de trein zette zich weer in beweging.
Van 21 tot 28 april verbleef hij te Nice. Op de avond van de derde dag
kwamen de medewerkers samen in de kapel om naar zijn woord te luisteren maar
Don Bosco was te vermoeid. Ze waren dan ook gedwongen van de nood een deugd
te maken en zich te vergenoegen met de conferentie van Mgr. Guigou die opzette-
lijk hiervoor naar Cannes was gekomen. Hij was in zijn hart een Salesiaan.
Onder hen die gekomen waren stak de krijgshaftige figuur van generaal
Périgo uit. Hij was beroemd geworden door zijn veldtochten in Afrika en genoot
toen te Nice een eervolle rust. Na de conferentie vroeg hij samen met zijn
familie Don Bosco te mogen zien. Hij werd binnengeleid, maar de kamer was
vol mensen. Don Bosco was gezeten en wisselde met inspanning een paar woorden
(1) Brief van Viglietti aan Don Lemoyne, Alassio, 29 april 1885.

35.8 Page 348

▲back to top


- XVII/346 -
met de ene of de andere totdat de aanwezigen, om hem niet te vermoeien, om zijn
zegen vroegen, Allen knielden, behalve de generaal, die daar als een stok bleef
staan. Don Bosco stond traag en waardig op en begon de formule op te zeggen.
Bij het horen van die stem vol zachtheid en zalving en bij het zien van Don
Bosco die daar recht stond midden de geknielde menigte, werd de trotse soldaat
bewogen, viel ineens op zijn knieën en deed in alles als de anderen. Bij het
weggaan zei hij: "Wie zou aan dit schouwspel kunnen weerstaan? Op de slag-
velden ben ik verhard geworden, maar aan dergelijke taferelen ben ik niet ge-
wend."Ook hij had een prentje van Maria, Hulp der Christenen aan Don Bosco ge-
vraagd en ontvangen. Ter herinnering aan deze dag had Don Bosco op de keer-
zijde eigenhandig enkele woorden geschreven.
Het defilé van de aanzienlijkste personaliteiten liet hem nu geen
rust meer toe. De hertog van Vallombrosa, een zeer rijke heer, kwam van
Cannes om hem te zien en te spreken. "Ik zag nooit", zegt onze kroniekschrij-
ver, "een man die zo buitengewoon was van uiterlijk. Hij was mooi met een ge-
stalte van minstens twee meter, een echte reus uit de tijd van Homerus."
In de zetel van de Katholieke Kring wou men ter ere van Don Bosco een
plechtig banket geven. Op 27 april ging hij er naartoe met Don Ronchail, Don
Perrot en Viglietti. Er waren meer dan dertig genodigden, een keur van adel-
lijken en voorzitters van andere dergelijke verenigingen uit Lyon, Marseille,
Menton en Cannes. Omdat zijn gezondheid noch de tijd hem veroorloofden particu-
liere uitnodigingen te aanvaarden, bracht dit hem er toe ze aldus allen te samen
te bevredigen. Er werden verschillende zeer uitbundige heildronken uitge-
bracht.(1) Hij trok zich dan terug in een naburige villa om wat uit te
rusten, maar tevergeefs, want toen ze zijn schuilplaats kenden, belegerden ze
hem meedogenloos. De secretaris bleef een ogenblik geduldig maar liet ze dan
verstaan dat Don Bosco volstrekt rust nodig had. Tegenover zijn beslistheid ont-
ruimden allen de zaal en dan brachten de heren van de villa Viglietti naar een
andere kamer. Maar toen hij weg was, begon de processie opnieuw. Het werd toen
tijd voor een vergadering, voorbereid door de leden van de kring en hij liet
er zich naartoe brengen. Zo bevond hij zich te midden van een groot aantal heren
en dames van de hoge sociëteit. Redenaars en dichters begroetten hem als de
engel van die eeuw en als een Sint-Vincentius a Paolo die weer levend geworden
was. Nadat tenslotte de verfrissingen waren opgediend en een geldinzameling was
gehouden zegende Don Bosco de aanwezigen en begaf zich langzaam naar huis. Hij
was doodop van vermoeidheid.
Dit werd op een zekere manier zijn afscheidsfeest aan Frankrijk vermits
hij in de namiddag van 28 april naar Alassio vertrok. Daar aangekomen begaf hij
zich te voet van het station naar het college, zag het gebouw helemaal verlicht
en hoorde de toejuichingen van de jongens. Daar woonde hij de prijsuitdeling bij
aan de leerlingen die zich op de zesmaandelijkse examens onderscheiden hadden,
(1) De heer Beaulieu, hun voorzitter, herdacht met dankbaarheid het feit dat Don Bosco aan
de Kring bij zijn ontstaan in zijn huis gastvrijheid verleend had.

35.9 Page 349

▲back to top


- XVII/347 -
riep de medewerkers samen en schreef een brief aan kardinaal Alimonda. Alles
bracht hem daar de vroegere bisschop van Albenga voor de geest. Bewogen door deze
vriendelijke gedachte antwoordde deze hem dadelijk en zei hem dat hij in spanning
wachtte hem terug te zien en broederlijk te omarmen. Intussen groette hij hem
"met achting en verering."
De Mariamaand was nu begonnen en sommige buitengewone gunsten die ter
kennis van de jongens waren gekomen vuurden hun vroomheid tegen over Maria,
Hulp der Christenen aan. Op de eerste dag werd bij Don Bosco een jongetje voor-
geleid van vijf jaar, Ernesto Maria Demaistre van Diano Marina, aangetast door
een bloedsaandrang in de hersenen en wiens lichaam over de ene helft verlamd
was. Bij de zegen van Don Bosco genas de kleine zieke onmiddellijk. Korte tijd
nadien was zijn broer gekomen van negen jaar die geen woord kon uitbrengen. Ook
hij ontving zijn zegen en zijn tongriempje kwam vrij. Een zekere Airoldi van
Alassio, een meisje van 15 jaar, kon van toen ze nog klein was niet lopen. Haar
ouders kwamen voor haar een speciale zegen vragen en in de loop van de dag
vernam men dat ze zeer goed kon staan en lopen.(1)
Op de ochtend van 2 mei ging hij opnieuw op weg naar Varazze. Gelukkig
was Don Cerruti wat vroeger dan hij naar het station gegaan, waar de stati-
onchef, die steeds welwillend tegenover Don Bosco was en die zag dat hij nog niet
aangekomen was, de trein liet wachten. Langs de weg was het mooi om zien hoe
hij zijn stap met een ongewone soepelheid versnelde. Schalks zei hij: - "Kom,
Viglietti. Wat doe je hier? Vooruit, loop. Ga een rijtuig huren op het plein van
de Consolata. Daar zijn er altijd." In het station bedankte hij, steeg in en men
vertrok.
Te Varazze bleef hij niet langer dan de tijd die nodig was om rustig
te dineren en vertrok dan verder naar Sampierdarena. Indien we een beschrij-
ving zouden geven van de manier waarop hij daags nadien door bezoekers bestormd
werd, zouden we zaken herhalen die onze lezers zich gemakkelijk kunnen voorstel-
len. De brave mevrouw Ghiglini ontbrak daar niet. Vele brieven lagen daar op
Don Bosco te wachten. Er was een brief waarover we al spraken van kardinaal Ali-
monda, een van Mgr. Cagliero met nieuws over de missionarissen die hij verwacht-
te, en een brief van prinses Doria Solms, die hem met aandrang, maar datmaal nut-
(1) Don Bosco noteerde eigenhandig de drie feiten en schreef: "Ernesto Maria Demaistre van
Diano Marina, bloedaandrang in de hersenen en aan een kant verlamd. Hij ontving de zegen
van Maria, Hulp der Christenen en is nu volledig genezen. 1 mei 1885. Vijf jaar oud. "Giusep-
po Demaistre, zijn broer, kon geen woord uitbrengen. Zoals hierboven (hij ontving name-
lijk de zegen). Thans volledig genezen, bevindt zich te Savona. Geen pijnen. 9 jaar. "Het
meisje Airoldi, een Amerikaanse, heeft tot haar 15 jaar nooit kunnen lopen. Gezegend,
enz. Loopt nu zeer goed. Woont te Alassio."

35.10 Page 350

▲back to top


- XVII/348 -
teloos, naar Fegli uitnodigde.(1) Hij kon echter wel met Viglietti naar Sestri
Ponente bij Mevrouw Luigia Parodi gaan. Deze liefdadige vrouw was blind en leidde
een eenzaam leven in haar villa en ontving nooit iemand, maar voor Don Bosco,
voor wie zij een grote verering had, placht zij te zeggen dat zij geen por-
tierster had.
Het nieuws van zijn aankomst te Sampierdarena was verspreid geworden door
twee katholieke kranten van Genua, de Cittadino en de Eco d'Italia en daardoor
kwam er aan de toeloop naar het Tehuis geen einde. Ook kapitein Bove, een
grote bewonderaar van Don Bosco kwam er naartoe. Thans is deze onversaagde ont-
dekkingsreiziger alleen nog bij de wetenschapsmensen bekend maar in die tijd
werd veel over hem gesproken. Hij was geboortig van Marenzana in de provincie
Alessandria en had zich uit de koninklijke zeemacht teruggetrokken om te Genua
het bestuur van een Zeevaartmaatschappij op zich te nemen. Zijn eerste proe-
ven als ontdekkingsreiziger dateerden van 1878 toen hij op de Vega in gezel-
schap van Nordenskjöld de noordelijke zeeën doorkruist had. Hij probeerde na-
dien een onderzoek te doen in de zuidelijke poolstreken, maar door gebrek aan
geldmiddelen mislukte de onderneming. Daarentegen bezocht hij met aandacht Pa-
tagonië en Vuurland. Daarna voer hij de grote Paranarivier op tot in het bin-
nenland van de missiegebieden. Bij het zien van deze eindeloze onbewoonde
streken vatte ook hij, zoals Don Bosco dat al gedaan had, het plan op er een
Italiaanse kolonie te vestigen maar hij slaagde er niet in in Italië het no-
dige kapitaal te vinden. Intussen was de Vrijstaat van Kongo opgericht geworden
en het Ministerie stuurde er kapitein Bove naartoe om te zien of het mogelijk was
daar een kolonie te stichten, maar de streek van Beneden-Kongo scheen hem te
onvruchtbaar toe en hij meende dat het stichten van een nederzetting in Boven-
Kongo nog wat voorbarig was. Hij hield zich dan aan zijn eerste gedachte Argen-
tinië te koloniseren. Hierin werd hij hardnekkig tegengewerkt. De onmogelijkheid
deze tegenstand te overwinnen schijnt hem in het hoofd te zijn geslagen zodat
hij in 1887 tot zelfmoord gedreven werd. Alleen op deze manier kan men deze nood-
lottige ontknoping verklaren want hij was niet enkel een dappere man maar ook
een man van geloof en het was zijn geloof dat voor een groot deel zijn verknocht-
heid voor Don Bosco ingaf.
Twee buitengewone feiten hadden plaats gedurende zijn verblijf te S. Gaeta-
no. Aan het eerste wordt door Viglietti in zijn dagboek herinnerd. Twee vrouwen
brachten een zieke bij Don Bosco. Nadat ze door hem gezegend was, riep ze
uit: "Ik ben genezen, ik wil alleen naar huis gaan."
- "We zullen je wel naar huis dragen", antwoordden de vrouwen die zich
een zo grote verandering niet konden voorstellen.
- "Neen, neen, ik wil zelf gaan. Maria, Hulp der Christenen heeft mij
genezen."
(1) Het was een nicht van keizer Willem II. Ze was katholiek maar haar echtgenoot was pro-
testant. Hij had haar toegelaten alleen haar dochters katholiek op te voeden, terwijl haar
zonen hun vaders godsdienst moesten aannemen.

36 Pages 351-360

▲back to top


36.1 Page 351

▲back to top


- XVII/349 -
Verscheidene personen, onder wie een vriend van het huis, de heer Bella-
gamba, vertelden dan dat ze haar hadden ontmoet en dat ze zonder moeite liep,
terwijl ze de bewogen aandacht van allen die haar kenden op zich vestigde.
Ook Mevrouw Anna Chiesa voelde de ingeving haar dochter Sabina, vijf-
tien jaar oud, bij hem te brengen. Na een longontsteking was ze ziekelijk ge-
bleven, geen enkele verzorging maakte haar weer gezond en alles deed zelfs vre-
zen dat zij tbc had. Don Bosco aanhoorde haar liefdevol en zei zonder meer
dat hij haar een doeltreffend geneesmiddel zou geven. Haar moeder kon zich wel
voorstellen waarin deze artsenij bestond. Hij echter schreef aan het meisje voor
iedere dag van de mand mei zeven Wees Gegroeten tot de Maagd Maria, Hulp der
Christenen te bidden. Het uitwerksel hiervan was werkelijk wonderdadig, want der-
tien jaar later kon haar moeder over haar bevestigen dat zij, die nu op haar
beurt moeder geworden was, een volmaakte gezondheid bleef genieten.
Het dagboek vernoemt nog de namen van twee dames, Carlotta Odero en Mary
Bellagamba om te zeggen dat zij voorheen door ziekten gekweld waren geworden en
dat zij, na zich aan de gebeden van Don Bosco te hebben aanbevolen vol vreugde
waren teruggekeerd om hem te bedanken omdat zij oordeelden dat zij aan hem hun
verworven gezondheid te danken hadden.
Don Bosco die van God in zo ruime mate gratia curationum, de gave om
anderen te genezen, ontvangen had, droeg met berusting in de goddelijke wil het
zware kruis van zijn steeds verergerende ongemakken. De Voorzienigheid be-
schikte er echter zo over dat hij aan het einde van zijn reis zich minder ter-
neergedrukt voelde zodat hij te Sampierdarena vertrok en te Valdocco aankwam
zonder de indruk te geven aan zijn zonen dat hij zich niet gemakkelijk bevond.
In gezelschap van zijn vroegere secretaris Don Berto, die hem tegemoet
was gekomen en van zijn nieuwe secretaris Viglietti, begaf hij zich op de avond
van 6 mei naar Turijn. Hij kwam in het Oratorio toe op het ogenblik dat de com-
muniteit zich in de kerk bevond voor het lof en hij zelf ging het doen.
"Dan", schrijft de auteur van het dagboek, "werd hij door al de jongens ontvan-
gen. Feestelijk juichten zij hun vader die tot hen teruggekomen was toe, terwijl
hij over de mooi verlichte en met gelegenheidsopschriften voorziene speelplaats
trok." Een andere gedenkenis licht er ons over in dat een uur voor de aan-
komst van Don Bosco, terwijl men op de speelplaats hier en daar festoenen aan
het uithangen was, een nachtegaal op een boom de lucht vulde met zijn fees-
telijk gekweel en dat allen die hem hoorden hem begroetten als de aankondiger
en de tolk van de komende algemene vreugde.(1)
(1) De gelegenheidsdichter wijdde aan de zingende vogel volgende twee strofen van zijn loflied:
"Don Bosco is teruggekomen."
Tegen de avond met mooi gezang
Luisterend naar zijn harmonieus gezang,
kwam er een vogel al zingend aan
voelden wij ons getroost, gesterkt:
om ons te boodschappen, eindelijk:
goed nieuws? vroegen wij ons verwonderd af.
daar is het einde van uw geklaag.
Alle ogen waren immers droef sinds lang.
Vreugdevol zong hij: uw vader is hier!
maar nu is hij gekomen, de gezant,
Wees niet meer droef maar verheugt u zeer!
de goede bode met het blijde nieuws.

36.2 Page 352

▲back to top


- XVII/350 -
In een brief, op dat ogenblik nog niet op zijn bestemming gekomen maar
geschreven op 5 mei en verstuurd van Buenos Aires, zei Mgr. Cagliero aan Don
Lazzero: "Onze beste Don Bosco zal nu zeker uit Frankrijk teruggekeerd zijn
beladen met rijke en heilige buit maar gekwetst in zijn gezondheid en uitgeput
door de vermoeienissen zoals de grote medestrijders van Jezus Christus. Mogen de
Heer Jezus en Maria, Hulp der Christenen, onze goede Moeder, hem nog ad mul-
tos, ja ad multos annos bewaren: in hem te beminnen laten wij ons niet
door u overtreffen. Ons hart werkt veel harder dan onze pen. Wij dagen u uit
hem meer lief te hebben dan wij dit doen." Deze wedijver van kinderlijke
genegenheid die niets van zijn ongekunstelde levendigheid verloor in het
verloop van de jaren en het oprijzen van moeilijkheden, leefde voort na de
dood van hun Vader bij hen die hij spijsde met zijn brood en die hij voedde
door zijn geloof.

36.3 Page 353

▲back to top


- XVII/351 -
H O O F D S T U K XVII
IN HET ORATORIO, OVER HET ORATORIO,
VOOR HET ORATORIO - VERBLIJF TE MATHI.
In het Oratorio waren ze bedroefd, vooral de ouderen, omdat Don Bosco zo
erg krom liep dat hij zonder steun zeker zou gevallen zijn. Op de avond van 31
december, terwij1 hij aan de jongens van het Oratorio in de kerk van Maria,
Hulp der Christenen, zijn wensen voor het nieuwe jaar toestuurde, overviel
hem een zo zware vermoeidheid van geest dat ze hem nu en dan belette zijn zin te
beëindigen. Op het einde nodigde hij de aanwezigen uit een Onze Vader, een Wees-
gegroet en een Glorie zij de Vader te bidden voor hem die dat jaar het eerst
zou sterven. Hij bad alleen maar een Wees Gegroet. Zijn krachten waren zo
verzwakt dat hij bij iedere beweging de hulp van sterke armen nodig had. Het
speet hem zeer het zijn zonen zo lastig te maken en hun ijver bleek anderzijds
niet van ongemakken ontdaan te zijn. Sommigen wilden hem helpen maar waren daarin
onervaren en deden hem meer ongemak en last aan dan ze hem steunden. Wie hem,
bv. hielp bij het lopen, diende zijn eigen arm hoog te houden, zodat hij, zich
met zijn handen aan diens hand kon vastklemmen, aldus rechtop kon blijven en
voldoende weerstand vinden om zich met vol vertrouwen op hem te kunnen steunen.
Het gebeurde nu dat zij die er minder praktijk van hadden, in plaats van hem bij
zijn bewegingen te helpen, hem sleepten en hem pijn deden. Een van hen had be-
merkt dat hij hem pijn gedaan had en vroeg hem bezorgd hem te willen veront-
schuldigen maar hij antwoordde hem: - "Wees maar gerust, het is altijd de
voornaamste die aangevallen wordt!" Een andermaal had hij een pijnlijke steen-
puist onder zijn rechter oksel. Toen deze al aan het gene zen was, wou een
medebroeder hem de trap helpen afdalen en legde daarbij ongelukkig zijn hand op
de wonde. De wonde ging opnieuw open en veroorzaakte hem een schrijnende
pijn. Na een korte tijd deed zich weer hetzelfde geval voor in juist dezelfde
omstandigheden en met dezelfde gevolgen. In beide gevallen zei hij glimla-
chend: "Ik ben het die niet zou mogen laten gebeuren dat ik een steenpuist
kreeg als straf voor mijn zonden."
In deze toestand waarbij hij voortdurend de bijstand van een andere per-
soon nodig had, handelde hij als een echte gehoorzame zoon. Aan tafel vroeg
men hem: "Mijnheer Don Bosco, wil u dit? Wil u dat?"
- "Geef me wat u wilt geven", antwoordde hij. "Als mijn tanden sterk
genoeg zijn, eet ik alles."

36.4 Page 354

▲back to top


- XVII/352 -
"Mijnheer Don Bosco, zullen we naar die plaats of naar die andere
plaats gaan?' vroeg hem de medebroeder die hem vergezelde op zijn wandeling.
"Ik ga waarheen u mij leidt", was zijn onveranderlijk antwoord.
- "Maar hier is het niet mooi", merkte men hem op een bepaalde plaats
op, "zou het niet beter zijn daarheen te gaan?"
- "Laten we daarheen gaan", zei hij dadelijk, en ging de weg terug.
Hij leed wanneer hij dacht aan het vele werk dat hij in de voorbije jaren
kon doen, terwijl nu zijn krachten en zijn gezichtsvermogen niet meer vol-
doende waren om er het twintigste deel van te verrichten. "Op sommige dagen",
herinnerde hij er droefgeestig aan, "schreef ik zelfs meer dan honderd brieven."
Zijn briefwisseling was werkelijk fenomenaal. Een reden hiervan was dat hij
zich daardoor de middelen verschafte voor zijn werken. Daarom vergat hij de
verjaardag niet en andere dierbare gebeurtenissen van verdienstelijke personen.
Maar de Voorzienigheid trad op in de plaats van zijn gebruikelijke werkzaamhe-
den. Het zal voldoende zijn te zeggen dat op amper twintig dagen tijd, op zijn
adres per brief wel zeventigduizend lire aan aalmoezen die men niet voorzien had
en die men niet kon voorzien toekwamen.(1)
Anderzijds verminderde zijn geesteswerkzaamheid niet, ofschoon ook deze
werkzaamheid wegens zijn hoge leeftijd hem niet weinig vermoeide."De brave
Don Bosco is werkelijk oud geworden", las men in een weekblad van Toscane (2)
"maar zijn geest is nog altijd helder en hij spreekt met een jovialiteit die
zo lief en zo waardevol is dat hij u doet denken aan zijn voorbeeld, Sint-Filip-
pus Neri." Zijn jovialiteit leek echter niet in alles op die van de apostel van
Rome. Eens in een vertrouwelijk gesprek zei hij dat hij reeds als kind van aard
en karakter eerder ernstig was geweest en ook bij de lachwekkende zaken die
hij deed of zei zou hij nooit onbeheerst gelachen hebben.(3)
Wanneer hij genoodzaakt was alleen te blijven en werkeloos dacht hij
na over zijn plannen en wendde en keerde zich naar alle kanten. Hij beperkte zich
daarbij niet tot zaken die dadelijk konden verwezenlijkt worden maar dwong
zichzelf door te denken aan mogelijkheden die nog ver af lagen. Zo dacht hij uit
op welke manier men het derde zevenjaarlijkse wijdingsfeest van de kerk van
Maria, Hulp der Christenen zou vieren. Hij sprak er veel over met Don Lemoyne,
ofschoon er in 1885 hiervoor nog vier jaar moesten verlopen. Hij wou dat dit
zou gevierd worden met buitengewone plechtigheid en een grote toeloop van
gelovigen. Hij dacht er zelfs al aan tegen die tijd speciale spoorkaartjes tegen
(1) Dagboek van Viglietti, 27 mei 1885.
(2) De Amico del popolo van Prato, 4 juli 1885.
(3) Dagboek van Viglietti, 25 juni 1885. De ernst van zijn gelaat op een portret van hem, toen
hij nog een jonge priester was, en dat nu tentoongesteld is op zijn kamers, treft de toeschou-
wers.

36.5 Page 355

▲back to top


- XVII/353 -
lagere prijs aan te vragen opdat de vrome mensen naar deze bedevaart zouden aan-
gelokt worden. Hij had al geprobeerd voor de jongens van zijn colleges een bui-
tengewone vermindering op de prijs te verkrijgen bij gelegenheid van het eerste
septenarium.(1) Hij had de vermindering niet verkregen, maar deze weigering had
hem zo weinig afgeschrikt dat hij al dacht aan deze tweede aanvraag die veel ver-
der zou gaan.
Het ligt dan ook voor de hand te veronderstellen dat zijn werkzame geest
zich meestal bezig hield met de gang van zaken van de Congregatie. Eens o.a. in
een gesprek met Don Lemoyne en met Viglietti,(2) s p r a k h i j op de manier van
iemand die volgens een bepaalde orde een uiteenzetting geeft van de resultaten
van zijn vroegere overwegingen, welke regels men diende te volgen bij het geven
van een antwoord aan jongens van het Oratorio die raad zouden komen vragen over
hun roeping: - "Wanneer de jongens", zei hij, "raad vragen over hun roeping,
dient men bij het geven van een antwoord volgende regels in acht te nemen. -
1° Wanneer men tot de ontdekking komt dat ze de mooie deugd niet bezitten dan mag
men ze nooit aanraden Salesiaan te worden. - 2° Indien ze tekort geschoten zijn
in de zedelijkheid met anderen en ze willen naar het Seminarie gaan, dan geeft
men hun enkel het schoolgetuigschrift. Wanneer ze al naar huis gegaan zijn en ze
vragen een getuigschrift van zedelijkheid, dan antwoordt me n hen niet. -
3° Men dient voor zichtig te zijn wanneer men aan de jongens de raad geeft
Salesiaan te worden, door het voortdurende verzet dat uitgaat van de bisschoppen,
de pastoors, de ouders. Ze zullen dadelijk aan de jongen zeggen: Het is Don
Bosco die je dat in het hoofd gepraat heeft. Wanneer de jongen u een
vraag stelt, laat men hem zelf het antwoord daarop geven. Dat is de meest
aangeduide weg, omdat een onderzoek naar de roeping opwerpingen, antwoorden en
ondervragingen meebrengen en de jongen verwittigd is en geneigd het tegendeel
te doen vooral wanneer zijn ouders hem voor zich willen houden. Daarom onder-
vraagt men hem eenvoudig: zeg me eens, was je thuis braver of ben je hier braver?
Antwoordt de jongen dat hij thuis braver was, vraag hem dan de reden hiervan. Hij
zal antwoorden, omdat ik daar gezellen ontmoette, boeken had, enz. Dan zal men
hem zeggen dat wanneer hij naar het seminarie wil gaan, hij zich naar huis zou
begeven en een wijze persoon zou raadplegen. Indien hij antwoordt, zoals zij
doorgaans antwoorden, dat hij hier braver is zal men hem zeggen: Welnu, denk
je dat je buiten zo braaf zult blijven als je hier bent? Jij dient te beslis-
sen wat het beste is. Ik zeg je niets meer. Waar heb je het heil voor je ziel
gevonden? Zo zal de jongen zelf het antwoord geven en thuis zal hij aan zijn
ouders kunnen zeggen: Het is Don Bosco niet die mij aangeraden heeft Salesiaan
te worden, ik zelf heb het gewild."
Iemand die hem in gedachten verslonden zag, zei hem: - "U, Mijnheer Don
(1) Het origineel van zijn smeekschrift, dat tot heden toe nog niet uitgegeven werd, heeft
geen datum, maar Don Berto maakte er samen met gelijkaardige documenten een kopie van na
1875 en voor 1876. De jongens genoten al van een vermindering van 50% maar dan vroeg hij 75%.
(2) Dagboek, 27 mei 1885.

36.6 Page 356

▲back to top


- XVII/354 -
Don Bosco, u hebt heel wat zaken om uw hoofd! Hoe is het mogelijk dat u voor
alles zorgt? Zekere minder belangrijke zaken zult u noodzakelijkerwijze wel
vlug vergeten." Nederig antwoordde hij: - "Ik vergeet niet enkel de beuzelarij-
en. Ik vrees de gewichtigste zaak van alles, de enige die noodzakelijk is, de
redding van mijn ziel te vergeten." Dit was een dubbele les voor hem die hem
ondervraagd had.
Na zijn terugkeer uit Frankrijk was hij niet meer naar beneden kunnen
komen naar de kerk van Maria, Hulp der Christenen, om er de mis te celebreren,
maar de ochtend van 24 mei wou hij ze niet opdragen op het altaar opgeborgen in
een kast nabij zijn kamer. Dat jaar viel 24 mei samen met de plechtigheid van
Pinksteren en daarom was het feest van de Madonna verschoven geworden naar 2
juni. Zo verscheen Don Bosco weer aan het gewone altaar van Sint-Pieter en
weldra verdrong zich daar een dichte menigte gelovigen.
Talloos waren de personen die vanuit Italië en het buitenland naar Don
Bosco kwamen toegelopen voor opbeuring in hun smarten, raad in hun twijfels en
door zijn gebeden hulp in hun ziekten. Dat jaar stuurde hem vanuit Caen de
overste van een kloostercommuniteit een beklagenswaardige juffrouw die sinds
jaren harde geestelijke beproevingen leed. "Ik ben nu sinds circa veertig jaar
priester", schreef hij, "en ik heb nooit een -mens ontmoet die zo pijnlijk
beproefd werd en toch altijd onderworpen blijft aan de wil van God voor zijn
glorie en voor de redding van haar ziel. In heel haar leven is ze aan God zo
getrouw gebleven dat ik geloof dat ze nooit de onschuld van haar doopsel ver-
loren heeft."(1)
Het scheen dat de boze geest haar bewerkte vooral door haar te beletten
deel te nemen aan de goddelijke diensten of het beoefenen van vrome praktijken.
In de loop hiervan deed hij haar zelfs uitbarsten in vervloekingen tegen de
Heer. De ochtend van 4 juni woonde ze de mis van Don Bosco bij en voelde
zich vanaf het introïtus: volkomen vrij en gezond. Nadat ze de communie
ontvangen had bleef ze geruime tijd in gebed voor het kleine altaar van
de Madonna in de kamer naast de kapel, terwijl andere dames die met haar uit
Frankrijk gekomen waren, wachtten tot ze Don Bosco konden spreken. Ze bad met
veel godsvrucht en we zouden haast zeggen met de gretigheid van iemand die iets
proeft waarnaar hij lange tijd tevergeefs gesmacht heeft. Te midden van de
stoornissen verloor ze haar gelijkmoedigheid niet. Van toen af voelde ze zich
steeds heel goed.(2)
Het was buiten de verwachting van iedereen dat Don Bosco opnieuw zijn stem
zou kunnen laten horen op de Conferentie voor de medewerkers en medewerksters.
(1) Over dezelfde persoon werd ook aan Don Bosco een brief geschreven door de pastoor van Saint-
Gilles.
(2) Ook het Franse Bollettino van juli spreekt over haar in zijn hoofdartikel. Naar het
schijnt zou de begunstigde de S. Léger hebben geheten.

36.7 Page 357

▲back to top


- XVII/355 -
medewerksters. Des te aangenamer was de algemene verrassing toen hij zich op de
kansel liet zien aan zijn talrijk gehoor. In zijn omzendbrief ter uitnodiging
werd gezegd: "Dit jaar hebben wij twee bijzondere beweegredenen deze vergadering
te houden en daags nadien met grote vervoering en godsvrucht het feest van Ma-
ria, Hulp der Christenen te vieren. Wij dienen ons dankbaar te tonen tegenover
de verheven Hemelkoningin omdat zij ons verleden jaar tegen de cholera beschermd
heeft en het is noodzakelijk dat zij ons ook dit jaar hiertegen zou behoeden,
indien door goddelijke beschikking de vreselijke ziekte opnieuw in onze streken
zou verschijnen." Ook dit jaar werd maar een enkele samenkomst gehouden en wel op
de vooravond van het feest in de kerk van Maria, Hulp der Christenen. De toe-
spraak van Don Bosco werd ons in de volgende vorm overgemaakt.
"
Ik kom bij u, eerbiedwaardige Heren Medewerkers en Dames Mede-
" werksters, niet om een lange toespraak te houden, waartoe mijn zwakke
" krachten niet zouden in staat zijn, maar om u bondig enkele zaken uit-
" een te zetten die u, mij dunkt, moet weten. En het eerst van al, wie
" is een Salesiaanse medewerker? Salesiaanse medewerker zijn wil zeggen
" samen met andere personen een werk ondersteunen dat staat onder de be-
" scherming van de H. Franciscus van Sales en als doel heeft de Heilige
" Kerk in haar dringendste behoeften te helpen. Men draagt er aldus toe
" bij een werk te bevorderen grotelijks door de Heilige Vader aanbevo-
" len omdat het de jongens opvoedt tot de deugd, op de weg naar het al-
" taar. Het heeft als voornaamste doel onderricht te geven aan de jeugd
" die thans het mikpunt van de bozen is geworden alsook te midden van
" de wereld, in de colleges, in de tehuizen, in de Oratoria voor zon-
" en feestdagen, in de gezinnen, de liefde tot de godsdienst, tot de
" goede zeden, het gebed, het veelvuldig ontvangen van de sacramenten,
" enz. te bevorderen.
"
Veel zal u gevraagd worden. Men zal u bij voorbeeld vragen of
" de werken waaraan u door uw weldadigheid deelneemt vermeerderen of
" verminderen. Laten we ons in de Heer verblijden, verdienstelijke me-
" dewerkers, want onze werken nemen iedere dag grotere uitbreiding. De
" huizen, de kerken, de jongens aan wie asiel werd verleend zijn zich
" aan het vermenigvuldigen. Van overal worden wij geroepen voor nieuwe
" stichtingen om jongens op te nemen die langs wegen en pleinen zwerven
" in gevaar hun godsdienst en hun zedelijkheid te verliezen en op de weg
" naar de oneer en naar de gevangenis. Om deze verblijdende vermeerde-
" ring en vooruitgang loven wij vooreerst God en daarna u, liefdadige
" dames en heren. Ja, ook van u hangt de gezondheid van lichaam en ziel
" van zovele jongens en meisjes af. In uw handen ligt hun tijdelijke en
" eeuwige lot.
"
Onze stichting neemt reusachtige uitbreidingen in Patagonië
" waarheen Mgr. Giovanni Cagliero zich zo pas begeven heeft. Overal is
" er werk, zijn er scholen, kerken en asielen en nadat men dit gedaan
" heeft, nadat men gewerkt heeft, in dat alles voorzien heeft, begint
" het opnieuw omdat de aanvragen en het werk dat er te doen staat el-
" ke dag vermeerderen. Het moge voor u voldoende zijn te weten dat,
" indien wij 2.000 missionarissen te onzer beschikking zouden hebben,
" wij ze allen

36.8 Page 358

▲back to top


- XVII/356 -
" zouden kunnen gebruiken. Indien wij 2.000 kerken zouden hebben, zou-
" den wij ze allen kunnen vullen met trouwe volkeren en aldus het aan-
" tal van de uitverkorenen vergroten. Mgr. Cagliero die te midden van
" die grote oogst staat, schrijft ons van daar uit en roept ons toe:
" Europeanen, u leeft in bloeiend katholieke streken, kom naar hier en
" u zult het zien. U zult een onmetelijke menigte zien die u volgt, die
" u om liefdadigheid vraagt, geen liefdadigheid in geld en brood maar de
" geestelijke liefdadigheid namelijk onderricht, godsdienst, beschaving,
" het heil van hun ziel.
"
Maar welke zijn de werken waaraan u in het bijzonder uitgeno-
" digd wordt deel te nemen om goede medewerkers en medewerksters te zijn?
" Ik zal u zeggen dat de huizen die dienen geopend te worden en die wij
" tegen onze wil niet kunnen openen wegens gebrek aan geldmiddelen,
" talrijk zijn. Op dit ogenblik gaat een groot gedeelte van onze zor-
" gen naar de kerk van het Heilig Hart van Jezus te Rome en naar het
" tehuis dat naast de kerk zal oprijzen en dat in staat zal zijn ver-
" scheidene honderden arme jongens van de stad op te nemen. Juist dit
" werk heeft uwe liefdadigheid nodig, mijn verdienstelijke medewerkers
" en medewerksters en de Heilige Vader, Leo XIII, beveelt het u door
" mijn bemiddeling warm aan. Naast dit werk zijn er de talrijke hui-
" zen die wij hebben in Ligurië, in de Veneto, in de Romagna, in Sicilie
" nodig heeft. En wat zal ik u zeggen over de huizen van Frankrijk, van
" Spanje en van Amerika? Van daar uit ontvang ik verblijdend nieuws,
" bij voorbeeld dat men in Brazilië op het punt staat een nieuw huis
" te openen in de stad San Paolo, om er vele verlaten jongens in op
" te nemen. Al deze nabije en verre werken vragen om zich te kunnen
" handhaven de hulp van uwe liefdadigheid.
"
Nog een ander werk vraagt thans onze aandacht en dat is het
" huis van Parijs. In deze uitgestrekte hoofdstad van Frankrijk, die
" bijna drie miljoen inwoners telt, is de massa jongens die als landlo-
" pers langs de wegen en pleinen lopen met het gevaar verloren te
" lopen zeer groot en aldus is het terrein waarop u uwe liefdadigheid
" kunt uitoefenen onmetelijk. Met Gods hulp zal dit huis duizenden jon-
" gens van het verderf redden. Het zal de tranen drogen van vele ouders
" die niet meer weten welk middel ze dienen te gebruiken om hun kinde-
" ren weg te halen van de weg van de ondeugd en ze opnieuw op de weg
" van de deugd te brengen.
"
In al onze huizen was er dit jaar een buitengewone vermeer-
" dering van het aantal aanvragen om opgenomen te worden. Toen men in
" een enkel huis het aantal aanvragen optelde, weet u dan hoeveel deze
" bedroegen? Er waren er 5.000 en aan elk van deze aanvragen waren wij
" genoodzaakt tot ons spijt te antwoorden: Er is geen plaats meer.
" Hoeveel meer goed zouden wij kunnen doen, indien wij nieuwe huizen
" zouden kunnen stichten, indien wij over de geldmiddelen konden be-
" schikken om aan zovele verlaten jongens voedsel en kleren te bezor-
" gen! Hoeveel brave zonen, hoeveel christelijke en eerzame huisva-
" ders, hoeveel goede burgers zouden wij niet kunnen schenken aan de
" gezinnen, aan de Kerk, aan de maatschappij.
"
Ik voel dat ik niet lang meer zal kunnen spreken en daarom

36.9 Page 359

▲back to top


- XVII/357 -
" besluit ik met u te zeggen: Overtuig er u van dat de oogst groot
" is en dat uw werk, uw liefdadigheid, uw penning niet alleen nuttig maar
" noodzakelijk zijn. Help ons daarom zoals u kunt. Naast uw beloning in
" de hemel zult u ook op deze aarde de blijdschap hebben mee te wer-
" ken aan het voordeel van de godsdienst, van de gezinnen, van de maat-
" schappij. Zovele jongens en meisjes zullen, dank zij u, thans God lo-
" ven en zegenen, terwijl ze in het tegenovergestelde geval Hem zullen
" vervloeken in de tijd, om Hem gedurende de eeuwigheid samen met de
" duivels te haten. In deze tijd trachten de bozen het ongeloof en de
" slechte zeden te verspreiden en ze willen in het bijzonder de onvoor-
" zichtige jeugd in haar verderf storten door verenigingen, kranten,
" vergaderingen die als min of meer openlijk doel hebben ze te verwij-
" deren van de godsdienst, van de Kerk, van de gezonde moraal. Welnu,
" de Salesiaanse medewerkers en medewerksters dienen zich er op toe te
" leggen zich tegen deze aanslagen te verzetten. En hoe zullen ze dat
" doen? Door het verspreiden van goede grondbeginselen, boeken, druk-
" werken, katholieke verenigingen, catechismussen en dergelijke.
"
Nog een andere zaak wens ik u aan te bevelen. Bid de ene voor
" de andere. Van mijn kant gedenk ik u dagelijks in de heilige mis. Voor
" u bidden ook onze jongens. U geeft hun wat stoffelijk brood om ze in
" leven te houden en zij schenken u het geestelijke brood van hun gebe-
" den. Misschien kunt u niet veel bidden? Welnu, deze jongens, de Sale-
" sianen en de Zusters van Maria, Hulp der Christenen, zullen voor u
" bidden en zullen u van de hemel de genaden verkrijgen die u nodig
" heeft. Vele medewerkers en medewerksters worden ieder jaar naar de
" eeuwigheid geroepen en wij voegen onze gebeden bij de uwe tot lafe-
" nis van hun zielen. Wat wij nu doen voor de anderen zullen wij mis-
" schien een ander jaar nodig hebben voor ons zelf.
"
Tenslotte, mijn beste medewerkers en medewerksters, dienen wij
" ons in te zetten om aan ons zelf en aan de anderen al het mogelijke
" goed te doen, opdat Maria, Hulp der Christenen zich zou verblijden
" wanneer ze ziet dat door ons toedoen vele zielen naar de hemel vliegen.
" Wanneer u in het Paradijs zult zijn, met welke geestdrift zal ieder
" van u dan uitroepen: "Gezegend de dag waarop ik onder de medewer-
" kers en medewerksters van de H. Franciscus van Sales getreden ben, want
" iedere daad van liefdadigheid die ik gesteld heb ten voordele van dit
" werk was als de schakel van een ketting van genaden, langs waar ik
" kon opstijgen op deze plaats van vertroosting en vreugde.
Toen Don Bosco na de conferentie terugkeerde naar de sacristie wachtten
vele mensen op hem om zijn zegen te vragen maar onder de menigte bemerkte hij een
vrouw met een jongen wiens ogen geblinddoekt waren. Hij deed ze naar voren komen
en vroeg welke ziekte het kind had. Het waren moeder en zoon en ze kwamen van
Poirino.
De kleine, die Giovanni Penasio heette en acht jaar oud was, leed sinds
twintig maanden aan een oogziekte die hem verplichtte zijn ogen steeds in het
duister te laten. Twee zeer vermaarde specialisten, de artsen Sperino en
Peschel, die vroeger ook reeds waren geraadpleegd, hadden de jongen nog die dag

36.10 Page 360

▲back to top


- XVII/358 -
onderzocht en hadden als hun mening uitgesproken dat er niets anders overbleef
dan de oogbal van het linker oog uit te nemen om het rechter oog te redden. De
brave vrouw, die radeloos was, bracht de jongen naar hier opdat Don Bosco hem
zou zegenen. Hij zegende hem en aanvaardde de gift voor een mis, waarbij hij
beloofde voor de jongen te zullen bidden.
Naar huis teruggekeerd begon de jongen zich nog diezelfde avond beter
te voelen. De volgende ochtend opende hij de ogen, zag het zonlicht en riep met
grote vreugde op zijn moeder dat hij volledig genezen was. De verwanten kwamen
toegelopen en ook de buren en allen stelden zijn genezing vast. Dadelijk nadien
kon heel het dorp, waar men zijn toestand goed kende, tot ieders verbazing vast-
stellen dat er werkelijk een wonder geschied was. Van toen af genoot de jongen
steeds een goed gezichtsvermogen, zodat hij aanvaard werd in de drukkerij van de
Gebroeders Canonico van Turijn.
De blijde plechtigheid, ofschoon verschoven en gevierd op een weekdag,
overtrof door de toeloop van de gelovigen, die van de vorige jaren. Don
Bosco had aanbevolen dat men zou doen wat men kon, opdat het een prachtig
feest zou worden.(1) De Unità Cattolica van 4 juni schreef in een lang artikel
onder meer: "De eerbiedwaardige Don Bosco, wou, hoewel hij ziek was, van zijn
kamer afkomen en de heilige mis celebreren aan het altaar van de Madonna. De
brave Salesianen wilden hun vader dit ernstig ongemak besparen, maar Don Gio-
vanni, die zoveel houdt van Maria, Hulp der Christenen en alles van haar be-
scherming verwacht wou dat ook hij ze zou vieren. En zijn tegenwoordigheid ver-
hoogde de feeststemming. De mensen van Turijn verdrongen elkaar in de sacris-
tie en in de gangen om de hand van Don Bosco te kussen. Het was een vertederend
schouwspel."
Aan het diner, ingericht in de grote zaal van de bibliotheek, was
Don Bosco vergezeld van Kardinaal Alimonda, de bisschoppen Pampirio van Alba en
Valfré van Cuneo, enkele adellijke dames en heren van Frankrijk en talrijke
priesters van de clerus van Turijn. Bij het einde van het diner richtte Zijne
Eminentie een paar mooie woorden tot Don Bosco. De hierboven aangehaalde krant
schreef: "Er werden heildronken ingesteld, er werden verzen voorgelezen, kortom
het was een dag van feestviering en van vreugde voor allen maar meer in het bij-
zonder voor de zeereerwaarde Don Bosco, die dergelijke vertroostingen nodig
heeft."
Het voorzitten van de samenkomsten van het kapittel, waarin hij een actie-
ve rol vervulde, zoals wij al gezien hebben en nog zullen zien, was geen lichte
taak. Op de zitting van 5 juni haalde hij tot ieders verbazing een door hem
geschreven memorandum te voorschijn over zes voorzieningen die men in de toe-
komst zou dienen te nemen voor het feest van Maria, Hulp der Christenen, en liet
het voorlezen. Ziehier zijn inhoud: - 1° Enkel tapijten gebruiken die aan de
(1) Brief van Don Lazzero aan Mgr. Cagliero Turijn, 26 mei 1885.

37 Pages 361-370

▲back to top


37.1 Page 361

▲back to top


- XVII/359 -
kerk toebehoren. - 2° De manier bestuderen om het aantal muzikanten van buiten te
beperken tot het strikt nodige aantal, daarom een eenvoudige zang met orgel.(1) -
3° Wat de spijzen betreft zich gewetensvol beperken tot de beslissingen van het
kapittel. - 4° De kantoorbenodigdheden moeten in de verschillende kantoren zijn
maar niet in de zogenaamde "banken" waar echte ongepastheden en soms wanordelijk-
heden moeten betreurd worden. - 5° Wanneer een "bank" dient geopend te worden
dan moet men hem toevertrouwen aan iemand wiens eerlijkheid en trouw bekend
zijn. - 6° De grootste waakzaamheid opdat de internen nooit volledig vertrou-
welijk met de externen zouden kunnen omgaan." Het kapittel meende dat het eerste
punt betreffende de tapijten, moeilijk zou kunnen uitgevoerd worden maar Don
Bosco zei beslist: "Men zal zien wat daarin het beste is maar dit is mijn me-
ning."
De jongens die hem slechts op zeldzame ogenblikken en dan nog vluchtig
zagen bleven zijn vaderlijke bezorgdheid opwekken. Eens liet hij aankondigen
dat hij hun geweten kende en dat zij die er hun voordeel wilden mee doen hem
konden spreken in de biecht of buiten de biecht. Hij zou hun speciaal over hun
toekomst spreken.
De jongens van de hoogste klassen waren de eersten om hem met ongeduld
te komen bestormen. Niet weinigen deelden elkaar vol verwondering vertrouwe-
lijk mee wat zij gehoord hadden of ten minste herhaalden ze de ene aan de an-
dere hoe hij ze met nauwkeurigheid tegenover hun eigen gewetenstoestand ge-
plaatst had. Don Ubaldi sprak er nog met ontroering over gedurende de
laatste dagen van zijn leven. Bij het einde van het onderhoud had Don Bosco
hem gezegd: - "Hoed u voor de slang die probeert je in haar kronkels te vangen."
Naïef als hij was vertelde hij deze bijzonderheid aan een bepaalde persoon die
bleek werd en uitriep: - "Ah! ik ben die slang. Je hebt dat niet gemerkt
maar het is zo." Door een bedekte uitdrukking schijnt Don Bosco hem toen gezegd
en herhaald te hebben, dat wanneer hij Salesiaan zou worden, hij veel eer aan
de Congregatie zou gedaan hebben.(3)
Twee leerlingen van de vijfde klas, Maffei en Manelli, beiden uit Lom-
bardije en hartelijk met elkaar bevriend, begaven zich samen bij Don Bosco
(1) Hij bedoelt hiermee de uitsluiting van koperen instrumenten en van violen. Het was toen overal het ge-
bruik ze bij grote plechtigheden toe te laten.
(2) Er werd toen een grote markt gehouden van boeken, godsdienstige voorwerpen en klasbe-
nodigdheden vooral ten voordele van de jongens die deze konden aankopen bij middel van de
zogenaamde "bonnetjes".
(3) Hij zei het hem echter in onduidelijke bewoordingen. De tweede maal, toen Don Ubaldi al
jonge geestelijke was, onderbrak Don Bosco bruusk het gesprek. Op een strenge toon en ter-
wijl hij hem in het gelaat keek gebruikte hij een uitdrukking die hem verbijsterd deed
zijn: - "Wat denk je dat je bent?" vroeg hij hem met nadruk. Wellicht wou hij bij hem een
mogelijk begin van ijdelheid onderdrukken.

37.2 Page 362

▲back to top


- XVII/360 -
om hem raad te vragen over hun roeping. Maffei zou gewild hebben naar het lyceum
en de Universiteit te kunnen gaan om zich klaar te maken voor een burgerlijk
beroep. Manelli echter, wou Salesiaan of wereldlijk priester worden. Don Bosco
dacht wat na en antwoordde aan de eerste: "Jij, Maffei, dient een goede pastoor
te worden." En aan de andere: "Jij, Manelli, zult Salesiaan noch priester wor-
den maar naar de openbare school gaan en wij hopen dat je braaf zult blijven en
ons eer zult aandoen." Ontevreden gingen ze beiden naar buiten, en waren besloten
te handelen overeenkomstig hun talent. Maffei werd aanvaard in het lyceum
van Alassio, maar omstreeks het einde van het jaar werd hij naar huis gestuurd,
misschien wegens zijn slechte gezondheid. Dan trad hij in het Seminarie in
en werd priester. Het tegenovergestelde gebeurde met Manelli. Hij ging naar
het Seminarie, werd het daar vlug moe, ging over naar het koninklijk lyceum
van zijn stad en stierf als student aan de universiteit na een leven ietwat in
ledigheid doorgebracht.
Hier volgt nog een ander geval in dezelfde trant dat niet minder verba-
zing wekte. De jongen, Stefano Ghigliotto van Varazze, een kozijn van de
Salesiaan Don Francesco en extern in ons college daar, had besloten ook
Salesiaan te worden. Zijn roeping werd met zorg aangekweekt door de catechist
van het huis, Don Descalzi. Hij had de toestemming van zijn ouders al gekregen
en zelfs zijn uitrusting klaargemaakt en werd in het college door zijn kozijn
aan Don Bosco voorgesteld met de woorden: "Hier hebt u, Mijnheer Don Bosco, een
kozijn van mij die Salesiaan wenst te worden." Don Bosco stelde aan de jongen
geen enkele van de vragen die hij placht te stellen, maar antwoordde aan Don
Francesco: - "Goed, geef hem een Giovane provveduto." Hij voegde er niets anders
aan toe en liet ze weggaan. Een dergelijk sober antwoord deed de persoon die hem
voorgesteld had verstomd staan. Bij zichzelf maakte hij de gevolgtrekking: -
"Mijn kozijn zal geen Salesiaan worden maar zal in de wereld blijven. Dat zal
wel de betekenis zijn van het aanbieden van dit boek." Stefano bleef inderdaad
vast in zijn voornemen tot bijna op de vooravond van zijn vertrek naar
Turijn. Maar dan, op het onverwachts, had hij spijt van de stap die hij ging
zetten en wou er niet meer naartoe gaan, ofschoon Don Descalzo probeerde hem aan
te moedigen. Hij trad echter in het seminarie van het diocees, maar na slechts
twee maanden ging hij weg en na een zekere tijd trad hij in het huwelijk.
Ook de leerling Giovanni Masera, een van de eersten van de klas die zich
placht te onderscheiden bij de openbare examens, begaf zich bij Don Bosco om hem
raad te vragen over zijn roeping. Don Bosco antwoordde hem half ernstig, half
schertsend: - "Van jou houd ik niet!" De jongen die nu laureaat is in de lette-
ren, geeft onderricht in het koninklijk atheneum en leeft nog steeds met het
genegen en dankbaar aandenken aan hem die zijn eerste stappen geleid heeft op
de weg van de wetenschap en waardigheid.(1)
(1) Omdat hij vlug schrijven kon werd hij er door Don Rua mee gelast de openbare toespraken van
Don Bosco op te tekenen.

37.3 Page 363

▲back to top


- XVII/361 -
Zonder enige twijfel ontving Don Bosco verlichtingen van God bij het on-
derkennen van de roepingen. Op de avond van 31 oktober zei hij aan Don Lemoyne
dat het soms voorviel, terwijl hij in de kerk was, dat hij een soort kaars
zich van het altaar zag verwijderen, ronddraaien en al draaiende ging rusten op
het hoofd van een jongen. Voor hem was dit een klaarblijkelijk teken dat de
jongen die zo aangeduid werd priesterroeping had.
In het Oratorio bleef men nieuwsgierig om te weten wat Don Bosco in de
gewetens zag. Ook de jonge geestelijke Viglietti was nieuwsgierig. Omdat hij
met Don Bosco vertrouwelijke omgang had bracht hij soms het gesprek op deze aan-
gelegenheid. Daarom ondervroeg hij hem eens over de droom van de vorken waarbij
hij het innerlijke van vele jongens gezien had.(1) Don Bosco vertelde hem een
episode die in die omstandigheden gebeurd was. Een jongen was bij hem gekomen en
had hem een soort rendiconto gedaan waarbij hij echter het belangrijkste verzwe-
gen had omdat hij zich schaamde het openbaar te maken. "Maar zie je dan niet",
zei Don Bosco hem, "dat je dit en dat verzwijgt?"
- "Oh!" riep de jongen verontwaardigd uit, "u hebt met mijn biechtva-
der gesproken want anders is dit onmogelijk."
"Zeker niet. Weet je dan niet dat ik in je geweten lees als in een
boek?"
- "Neen, neen. U hebt deze zaken van mijn biechtvader vernomen."
- "Arme jongen! Men ziet wel dat jij Don Bosco niet kent."
Maar er was geen spraak van dat men hem van zijn dwaling kon afbrengen.
Verward en kwaad gehumeurd ging hij heen maar daags nadien, op een zondag,
kwam hij vol wroeging en verdriet terug om hem vergiffenis te vragen. Hij erkende
dat hij aan God en aan Don Bosco zijn bekering verschuldigd was.(2)
Te Carignano bewaart men nog steeds de herinnering aan een buitenge-
woon feit, voorgevallen op 2 juni, juist op het feest van Maria, Hulp der
Christenen. De jonge geestelijke en novice van Carignano, Luigi Nicola, was te
S. Benigno zwaar ziek geworden en was, omdat zijn ouders het zo wilden, terug
naar zijn familie gekeerd. Zijn toestand verergerde maar steeds. Don Chiatel-
lino, de grote vriend te Carignano van Don Bosco, had zich naar Turijn begeven
voor het feest van Maria, Hulp der Christenen, en toen hij er Don Bosco ont-
moet had, had hij de zieke aan zijn gebeden aanbevolen. Glimlachend antwoordde
hem Don Bosco: - "Stel zijn familie gerust want de jonge geestelijke Nico-
la heeft onze gebeden niet meer nodig. Hij bidt zelfs voor ons. Hij bevindt zich
in het Paradijs. Gedurende de consecratie is hij mij komen groeten." Don Chiatel-
lino haalde zijn uurwerk te voorschijn, zag hoe laat het was, rekende het na
en toen hij 's avonds te Carignano toekwam bevond hij dat de jonge geestelijke
gestorven was op het ogenblik dat Don Bosco de mis celebreerde.
(1) Cfr. Boekdeel XI, blz. 201.
(2) Dagboek, 13 november 1885.

37.4 Page 364

▲back to top


- XVII/362 -
Wij menen het getuigenis niet te mogen weglaten van een ander wonder-
baar feit in diezelfde tijd voorgevallen en ons meegedeeld door een persoon die
het zag en hoorde en die door Don Bosco zeer geacht werd wegens zijn vroomheid en
liefdadigheid. In de buurt van La Réole, hoofdstad van een arrondissement van het
Département de la Gironde, leefde een kloosterlinge die iedere vrijdag het lijden
van ons Heer doormaakte. Mevrouw Lallemand en haar moeder, lieten zich, ondanks
hun wantrouwen, bij haar brengen om haar te zien. Ze bevonden zich daar in ge-
zelschap van leken en geestelijken, van wie verscheidene op het bed van deze
persoon die in verrukking was briefjes legden waarin ze om een gunst verzoch-
ten. Zij deden zoals de andere personen en smeekten haar in hun briefje om
hulp voor de geestelijke en tijdelijke behoeften van Don Bosco. De klooster-
linge in extase, die na het lijden van de Passie versterkt werd door een bezoek
van de Allerheiligste Maagd, knielde en zocht tussen de grote massa brieven. Toen
ze de brief raakte die over Don Bosco sprak begon ze God te loven voor de grote
apostolische ijver van Don Bosco en voor het grote aantal zielen aan Satan ont-
rukt door de vurigheid van zijn naastenliefde. Ze zei: "Hoe nodig zou het
zijn dienaars van Jezus Christus te hebben die op hem zouden gelijken! Hij
houdt er niet mee op u te smeken, Maria, u te mogen dienen tot zijn laatste
ademtocht doorheen zijn beproevingen en ziekten." Dan legde ze zich neer op
het briefje en ging verder: "Wat mij betreft zal deze vurige dienaar van
Maria tot aan mijn laatste ademtocht nooit wijken uit mijn geest of van mijn
hart." Na het einde van de extase kwam de medewerkster naderbij en de klooster-
zuster zei haar iets dat haar grotelijks vertroostte. Onlangs was haar vader
gestorven zonder de sacramenten te kunnen ontvangen en daarom was zij, evenals
haar moeder beangstigd over zijn eeuwige zaligheid. Welnu, de zienster zei haar
dat haar vader nog enkel wachtte op enkele missen en gebeden om naar de hemel
te gaan. Hij was gered geworden omdat zij, zijn dochter, veel voor hem gebeden
had en vele goede werken gedaan had op het ogenblik van zijn dood. Ze had
ongeveer gesproken zoals eertijds Don Bosco.(1)
Uit Frankrijk kwam op de avond van 9 juni een volledig onverwacht bezoek
toe. Aan de portiersloge van het Oratorio kwam een kardinaal toe met een
baard en een indrukwekkend uiterlijk. Hij was vergezeld van een enkele bediende
en vroeg met spanning aan de portier of Don Bosco thuis was. Op zijn beves-
tigend antwoord riep hij uit: - "Wat ben ik tevreden! Ik vreesde werkelijk hem
niet te zullen aantreffen." Het was Kardinaal Lavigerie, Aartsbisschop van Car-
thago.(2) Hij bleef omstreeks een uur met Don Bosco en hernieuwde zijn verzoek
al te Parijs gedaan enkele medebroeders te zenden om zorg te dragen voor de
Italianen in Afrika. Nadat hij de scholen en de werkhuizen bezocht had, begaf hij
zich naar de kerk van de H. Franciscus, waar hij tot de vakleerlingen sprak en
ze aanspoorde zich steeds te tonen als oprecht edelmoedige christenen bij iedere
omstandigheid in het leven. Toen hij het portret van Mgr. Cagliero zag vroeg hij
(1) Cfr. hiervoor blz. 1298. Het feit hier verteld bevindt zich in een verslag van S. Lal-
lemand vanuit Montauban, juni 1885.
(2) Cfr. boekdeel 16 blz. 187.

37.5 Page 365

▲back to top


- XVII/363 -
wie die bisschop was. Men vertelde hem alles wat men wist en hij herinnerde zich
het jaar 1871 toen hij in het Oratorio geweest was op doorreis en men in zijn
tegenwoordigheid een mooi lied ter ere van Pius IX gezongen had. - "Ah!", zei
hij, "hij was de auteur van dat lied? Ik herinner hem mij zeer goed." Hij zegde
er de eerste verzen van op en zong zelfs het motief: A Roma, fedeli... (1)
Toen hij het Oratorio verlaten had reisde hij door naar Rome.
Drie dagen later kwam een andere aanzienlijke prelaat een bezoek bren-
gen aan Don Bosco. Het was Mgr. Giovanni Marango, aartsbisschop van Athene en
apostolisch delegaat in Griekenland voor de Oosterse katholieken. Ook hij had
met Don Bosco een lang onderhoud.
Na de feestelijkheden ter ere van hun hemelse moeder verlangden alle har-
ten naar het feest van hun dierbare aardse vader. Het was gebruikelijk geworden
dat Don Rua hiervan kennis gaf aan de medewerkers van Turijn samen met de aan-
kondiging van het feest van Sint-Aloysius. De vorm waarin dit gedaan werd bestond
min of meer hierin: "Bij de plechtige uitnodiging tot het feest van Sint-Aloy-
sius van Gonzaga is de ondergetekende zo vrij u ter kennis te brengen dat op 24
dezer, feest van Sint-Jan Baptist, het de naamdag is van onze zeer beminde
Algemeen Overste en Vader Don Bosco. Hij zal door zijn zonen plechtig worden
gevierd met gezang, muziek en letterkundige opstellen. Om dit feest mooier te
maken verzoeken wij u eerbiedig zo goed te willen zijn door uwe tegenwoordig-
heid dit feest op te luisteren. Het zal op twee dagen plaats hebben, namelijk
op 23 dezer omstreeks 8 uur 's avonds en op de dag van het feest zelf om-
streeks half acht ’s avonds." Merkwaardig is de bescheiden inhoud van de me-
dedeling die bovendien ondergeschikt wordt gemaakt aan een "plechtige uitnodi-
ging".
Ook voor hen die sinds jaren aan dit feest deelnamen bracht de vernieu-
wing ervan steeds nieuwe blijdschap. "Het is een feest", schreef een al aange-
haald weekblad,(2) "dat iets groots en dichterlijks heeft. Het is niet voldoende
te zeggen dat er muziek en uitgekozen muziek uitgevoerd wordt, want wat er het
meest opvalt, is de hartelijkheid. Van daags voordien maken de jongens van het
Oratorio de geschenken klaar die zij aan hun goede vader zullen aanbieden." Van
de aangeboden geschenken was er een dat hem zeer beviel, nl. het portret op doek
van moeder Margherita, een werk van Rollini, dat men nu nog in de kamertjes
van Don Bosco kan bewonderen. Hij bekeek het schilderij goed en riep uit: -
"Werkelijk, zij is het! Enkel het spreken komt ze tekort!" (3) Uit brieven van
jongens van het Oratorio (4)hebben wij op een andere keer hartelijke uitdruk-
kingen verzameld en ditmaal zullen we een bloemlezing houden uit een groep brie-
(1) Brief van Don Lazzero aan Mgr. Cagliero. Turijn, 11 juni 1885.
(2) "L'Amico del Popolo" 4 juli.
(3) Brief van Don Lazzero aan Mgr. Cagliero, Turijn, 3 juli 1885.
(4) Cfr. boekdeel 14, blz. 508 en volgende.

37.6 Page 366

▲back to top


- XVII/364 -
ven bij diezelfde gelegenheid geschreven in 1885 door zijn zonen uit Amerika.
Het zijn even zovele documenten die aan de nakomelingen zullen bewijzen hoe waar
het gezegde was dat Don Bosco "een hartenrover" was.(1)
De apostolische vicaris was wel bisschop maar had daarom niet opgehouden
zichzelf als een goede zoon van Don Bosco te beschouwen. "Zijn zonen, schreef
hij (2) met zijn naamdag, wedijveren met elkaar en pogen elkaar de loef af te
steken in uitingen van kinderlijke genegenheid, dankbaarheid, tevredenheid, aan-
hankelijkheid en volgzaamheid voor wie hun overste, hun weldoener en vader is!
Een benijdenswaardige wedijver, een edele wedstrijd en gerechtvaardigde jubel
vanwege de zonen en de broeders en van de hele Salesiaanse familie! Voor uw
eerstgeborene en voor uw zonen uit Amerika (dat zo ver verwijderd is) blijft er
op deze dag van heilige en gemeenschappelijke uitbundigheid, niets anders over
dan de zoete herinnering aan het verleden dat wij zouden willen omzetten in een
zoet heden om te bewijzen dat ook wij nog moed hebben in onze borst en in ons
hart gevoelens die met die van de anderen mogen vergeleken worden. Hoe ver
verwijderd wij ook mogen zijn, toch hebben wij in ons de woorden geprent
staan: DON BOSCO - ORATORIO - VALDOCCO en MARIA, HULP DER CHRISTENEN, die in
staat zijn ons aan te wakkeren meer dan enig proza, poëzie en muziek en iedere
wens van ons hart te bevredigen. En nu mogen onze broeders uit Europa en onze
Benjamins uit Turijn zich verblijden met mooie feesten, juichen en jube-
len, maar nooit zullen ze ons overwinnen in liefde, dankbaarheid en offer-
geest voor hem die ons door God gegeven werd als gids, leermeester, herder en
vader. Zegen uw zonen uit Amerika en uw eerstgeborene."
In naam van al de medebroeders die deel uitmaakten van de missies van
Patagonië en van de twee huizen van Buenos Aires voegde zich de secretaris van
Monseigneur bij al de andere zonen van Don Bosco om "met een jubelend en voldaan
hart" zijn vurige wensen uit te drukken dat de barmhartige God nog lang zijn
waardevol leven zou mogen bewaren in vrede en geluk en: - "Moge het de wil van
de Hemel zijn, mijn goede vader Don Bosco, dat u nog vele jaren, vele gelukki-
ge jaren, zoudt mogen voortgaan met het leiden, besturen en ondersteunen van uw
talrijke zonen."
(1) Met de beginletters van twee anagrammen, werd de uitroep: "Viva Don Bosco Giovanni"
gevormd. Een was in het Latijn en een ander in het Italiaans:
- Vale Iterumque Vale Auguste Pater Dulcissime Optime Noster. Benevolentiam Ostendis Sin-
gulis Caritatemque Omnibus. Gaudio Juvenes Omniumque Voce Attolite Nomen Nostri Joannis.
Gegroet, nogmaals gegroet onze verheven, liefste beste Vader. Welwillendheid en Liefde
toont u tegenover ieder in het bijzonder. De vreugdekreten, Jongelingen, van ons allen zijn
voor de naam van onze Jan.
- Vivi In eterno Vivi, Augusto Dolcissimo Ottimo Nostro Padre.
Benedizioni Ovunque Spandi Confortando Ognuno. Gradisci Intimi Onomastici Voti, Auguri
Nostri, Novello Inviato.
Leef in eeuwigheid onze verheven, liefste en beste Vader.
Verspreid overal uw zegeningen door ieder op te beuren. Ontvang, gij die de nieuwe
gezondene zijt, bij uw naamfeest onze hartelijke gelukwensen.
(2) Buenos Aires, 23 mei 1885. Boven aan de brief: Viva S. Giovanni.

37.7 Page 367

▲back to top


- XVII/365 -
Gedurende zijn gedwongen verblijf te Buenos Aires verwees de onvermoei-
bare missionaris, Don Milanesio, naar zijn eigen verdriet, waarin hij na God,
het meest gesterkt werd door de herinnering aan de wederwaardigheden van Don
Bosco bij het stichten van het Oratorio en de Salesiaanse Congregatie. Hij
bood hem zijn beste wensen aan en ging dan verder: "Ik zou u bij deze gelegenheid
iets willen aanbieden maar ik weet niet wat ik zou nemen. Indien u wil, zal
ik u herinneren aan de drieduizend Indianen door uwe zonen in de loop van ver-
scheidene jaren in Patagonië gedoopt. Onder hen bevinden zich enkele honderden
kinderen die al naar de hemelse glorie overgegaan zijn. Dit zal op uw reeds
gevorderde leeftijd uw goed hart vertroosten, nu u weet dat de goede God er
reeds mee begonnen is uw offers te bekronen door de missies van Patagonië."
Vanuit het college van S. Nicolàs zei Don Evasio Rabagliati aan zijn "zeer
vereerde en zeer beminde Vader": "Hier houdt men niet op met voor u te bidden,
opdat de Heer u nog vele jaren aan uw zonen zou geven ten voordele van onze
Congregatie, van de zielen en van heel de Kerk. In deze maand juni echter, bij
gelegenheid van uw naamdag, zullen wij ervoor zorgen deze gebeden in aantal en
in vurigheid te vermeerderen. Het is zo aangenaam, zo zoet, te bidden voor een
vader die ons zo bemint en aan wie wij zoveel verschuldigd zijn. Bid ook voor
ons, beminde Don Bosco, want wij zijn de behoeftigen. Ver van het Oratorio, ver
van uw raadgevingen, zonder uw zegen kunnen wij hier gemakkelijk onze Salesiaanse
ijver verliezen."
Uit Argentinië kwam de jubelende stem van inspecteur Don Costamagna met
vurige wensen en een mooie tijding: "Beste en zeer vereerde vader, nu wij
hier allen rond Monseigneur verzameld zijn, kunnen we enkel van verre, maar
dan toch van harte uitroepen: Leve onze zeer beminde vader! Moge de Heer u toch
bewaren tot na het gouden jubileum! We hebben zo-even het leven van Magone te
Castigliano laten drukken en iedereen, vooral de jongens, zijn er zo op uit
het te kunnen lezen dat we exemplaren te kort hebben om iedereen te voldoen.
Hoeveel goed doet toch deze levensbeschrijving! Gezegend de hand die ze
schreef, beste vader! Wil ons aan de Heer aanbevelen opdat wij allen Magone zou-
den kunnen navolgen bij zijn inkeer en zijn nooit versagende standvastigheid tot
aan zijn dood. Moge Sint-Jan u een krans van nog miljoenen en miljoenen zonen
verkrijgen, oh! meest beminde vader!" De brief is ondertekend door de Inspec-
teur en andere Salesianen.
In Uruguay bezielde de dwaasheid van de godsdienstvervolging de bewinds-
lieden en daarom streed Don Lasagna krachtdadig om de onroerende goederen
en de personen te beschermen. Daarom schreef hij: - "We kunnen er niet aan
twijfelen dat wij speciaal op de korrel worden genomen wegens onze snelle uit-
breiding. Colón, Paysandù en Las Piedras zijn een doorn in het oog van sommige
mensen (...). Daarom sturen we u onze wensen voor uw feest dit jaar op een
ogenblik van grote vrees maar daarom zijn ze niet minder oprecht en vurig. Wat
zullen we in deze dagen een woord van Don Bosco nodig hebben! Bid toch voor ons!"
Drie brieven van medebroeders-priesters kwamen ook uit Uruguay. Don Cal-

37.8 Page 368

▲back to top


- XVII/366 -
cagno te Villa Colón had gehoopt dit naamfeest van Don Bosco in het Oratorio te
kunnen vieren, maar hij had daarbij buiten de waard gerekend. "Toch ben ik
tevreden", verklaarde hij, "maar het zou me zeer onaangenaam zijn indien wij
elkaar niet meer op deze wereld zouden kunnen spreken." Hij zag Don Bosco
nogmaals in 1887 De twee andere brieven werden vanuit Paysandù geschreven, Een
van deze brieven was van directeur Don Allavena en begon aldus: "Nu uwe zo-
nen vijf jaar in deze stad aan het werk zijn, zijn ze niet meer alleen om u
bij uw naamdag hun huldeblijken te betuigen door u hun kinderlijke groeten te
sturen van op de oevers van de Uruguay. Een koor van kinderstemmen voegt zich bij
onze stemmen en het is een uitdrukking van de oprechtste genegenheid om u op
deze dag geluk te wensen en de Heer te zegenen en Hem te vragen u nog vele jaren
te willen bewaren. Het zijn jonge zonen geschaard onder de mantel van Maria, Hulp
der Christenen, die in u de gezondene van de hemel erkennen om ze te leren haar
te beminnen en braaf te zijn." Don Rossetti herinnerde eerst aan de talrijke aan-
bevelingen van Don Bosco aan zijn zonen opdat ze hem zouden helpen bij het red-
den van hun ziel en legde daarna aan de voeten van de Maagd bij gelegenheid van
deze gelukkige gebeurtenis de dubbele wens neer, hem steeds behulpzaam te mogen
zijn in zijn heilige wensen en vaderlijke zorgen en te beleven dat zijn waardevol
bestaan door God nog lang zou bewaard worden.
Zeven jonge geestelijken uit verschillende streken betuigden hem openhartig
hun tedere genegenheid. Cavaglià schreef: "Steeds draag ik in hart en geest de
herinnering aan u (...). De herinnering aan u verhinderde mij meermaals in zonde
te vallen. De gedachte aan u op zekere ogenblikken van verzoeking, van kwellin-
gen, van droefheid schonk me de moed om te strijden, te werken en schonk me de
verloren opgetogenheid terug (...). Mijn hartenwens is iets door u geschreven
te ontvangen, enkele woorden maar, een enkele gedachte, als herinnering aan U."
Giovannini schrijft: "Zeerbeminde Vader, ik zou een letterkundige, een dichter
willen zijn, om u zeer vele zaken te zeggen maar ik ben enkel een arme jonge
geestelijke, die niets heeft van alles wat ik zou willen hebben. Maar op deze zo
mooie dag wil ik u ten minste een geschenk geven, nl., een heilige en vurige
communie, waarin ik de Heer zal verzoeken mij te vergunnen u nog zeer dikwijls te
kunnen schrijven op deze dag die zo mooi is voor u en voor uw zonen. Zegen, beste
vader, uw zoon, opdat hij steeds beter en vuriger zou worden en uwe deugden zou
navolgen." Grando schrijft: "Vooreerst dien ik de goede Heer en u te bedanken
dat ik naar hier ben mogen komen. Twee jaar heb ik voortdurend de Heer gevraagd
naar deze streken te mogen gaan. Het is waar dat ik wegens mijn zwakke gezondheid
en mijn gering verstand tot weinig kan dienen, maar in de Congregatie is er geen
gebrek aan geschikte bezigheden. Gewillig doe ik al het mogelijke om goed mijn
ambt van algemeen assistent te vervullen. Ik zal uw heilzame raadgevingen niet
vergeten op de ogenblikken waarop de beoefening van de deugd wat inspanning
vergt. Ik bevestig u, Vader, dat met de hulp van de Heer mijn goede wil niet
zal ontbreken." Milanese, die op dat ogenblik jonge geestelijke was en later
coadjuteur en weerkundige werd, schrijft: "Voor mij is Don Bosco heel mijn rijk-
dom en ik zou niemand anders willen dan hem. Aan hem denk ik altijd, over hem
spreek ik voortdurend met iedereen en elke overdrijving schijnt me daarbij nog
gering te zijn. Ik heb al mijn werk, mijn inspanningen en kwellingen aan God ge-

37.9 Page 369

▲back to top


- XVII/367 -
wijd en niettegenstaande dit feit wil mijn zwakke natuur mij bij iedere gele-
genheid de baas worden. Maar wanneer ik ertoe bereid ben het model te bekijken
dat ik in mijn vadertje Don Bosco genomen heb, schijnt mij de inspanning licht
toe en iedere kwelling de beloning van mijn offer (...). Misschien zullen mijn
woorden u, beste vader, wat overdreven toeschijnen maar dat is niet waar. Ik
voel in mij de behoefte mijn gevoelens te mogen luchten en ik doe dat nu juist
op een ogenblik waarop allen uwe weldaden en de liefde die u voor uw zonen toont)
herdenken. Indien ik op deze dag zou vernemen dat iemand onder al uw zonen u meer
zou beminnen dan ik dat doe, zou mij dat onaangenaam zijn, want ik bemin u
boven alles, omdat ik voor God een heilige verplichting heb u te beminnen en
u dankbaar te zijn." De Ier O'Grady schrijft: "Ik verenig mij met heel mijn
hart met mijn broeders van deze verre landen om u mijn genegenheid en mijn
verknochtheid uit te drukken en u met al de vurigheid van mijn ziel een goede en
gelukkige feestdag, door nog vele andere gevolgd, toe te wensen. Ja, mijn beste
en zeer beminde vader, ik doe voor u de vurigste wensen die een zoon voor
zijn Vader doen kan (... ) U zult verheugd zijn te vernemen, beste Vader, dat ik
mij hier zeer goed bevind, gelukkig wegens mijn roeping en met de hoop er met
de genade van ons Heer in te zullen volharden. Ik vergeet niet aan wie ik, na
God, deze grote gunst, dit grote geluk verschuldigd ben. Mijn allerbeste Vader,
ik zou uitdrukking willen geven aan de dankbaarheid waarmee ik mij tegenover u
bezield voel, maar ik vind werkelijk geen woorden om dit te doen. Ik hoop ech-
ter dit op een andere manier te kunnen bewijzen, namelijk door daden, door ervoor
te zorgen een echte Salesiaan en uw waardige zoon te zijn." Soldano schrijft:
"Wat heb ik in het Oratorio gelukkige dagen gesleten! Ze hebben op mij zo een
grote indruk verwekt dat het mij onmogelijk zou zijn er niet aan te denken. Het
goede dat mij toen in ruime mate geschonken werd, was zo groot dat ik het nooit
meer zal kunnen vergeten. Nu ik u steeds beter leer kennen, zullen mijn genegen-
heid en mijn dankbaarheid voor u zelfs nog aangroeien, voor u, beminde Vader,
die zo voor mijn welzijn bezorgd zijt geweest! (...). Mijn beste Vader, mijn pen
kan niet beschrijven hoe tevreden ik ben in mijn roeping en hoe gelukkig bij
mijn zwoegen." Stefenelli schrijft: "Op 24 juni hoop ik al in mijn beminde Pata-
gonië te zullen zijn. Welnu, beminde Vader, die dag zal ik tot God bidden dat Hij
u nog op aarde zou verblijden wanneer u zult zien hoe deze beklagenswaardige ge-
bieden, indien niet helemaal, dan toch grotendeels tot de ware godsdienst bekeerd
zullen zijn door het werk van uw zonen. Voor mijn part beloof ik u heel mijn
leven te willen opofferen voor Gods glorie, maar de gevaren zijn zeer groot en
mijn zwakheid is nog groter. Verkrijg mij, mijn beste Vader, van Maria, Hulp der
Christenen, het behoud van de mooie deugd en een waarachtige ootmoed en dan zal
ik uw wensen kunnen volbrengen."
Ook drie coadjuteurs zeggen aan Don Bosco hoe genegen ze hem zijn. Fasci-
olo, de kok, schrijft: "Wanneer ik er aan denk dat ook ik, ofschoon onwaardig, uw
zoon ben, schrijf ik u deze brief waarin ik u van harte en als ware zoon begroet.
Ik vraag u wanneer u hiervoor tijd zult hebben, mij een woordje te schrijven, u
zelf of door bemiddeling van uw eerwaarde Secretaris, als u zich maar gewaardigt
het zelf met uw vereerde hand te ondertekenen. Tegelijkertijd vraag ik u mij te
willen zegenen want ik heb het hard nodig. Zeereerwaarde Vader, help mij, help

37.10 Page 370

▲back to top


- XVII/368 -
mij! Gewaardig u eveneens uw grote vleugeladjudant Don Rua en ook Don Durando te
groeten. Zeg hun dat ze zouden bidden voor hun voormalige kok, Nicola Fasci-
olo, die zich nu in San Nicolas de los Arroyos bevindt. Ik groet u van gan-
ser harte en ik stuur u een hartelijke kus toe op uw gezegende rechterhand die
mij zegent." Jardini schrijft: "Steeds denk ik aan u en nooit vergeet ik u. Ont-
vang mijn gevoelens van dankbaarheid voor al het goede dat ik van u ontving sinds
ik mij onder uw leiding gesteld heb. Ik beveel u mijn ziel aan en indien ik za-
lig word, zal ik dat aan uwe gebeden te danken hebben." Zanchetta schrijft: "Wat
ben ik gelukkig dat ik enkele tijd in uw nabijheid mocht zijn en nog meer dat
ik uw eten mocht aanbrengen. Ik hoop dat ik later steeds beter zal weten hoe ge-
lukkig die tijd geweest is. Tot nu toe heb ik nog niet bemerkt dat ik weg ben
uit Italië, uit Europa en dit omdat ik mij nog niet verwijderd heb van hem
die het portret van Don Bosco in zich draagt,(1) maar ik zal dit wel bemerken,
wanneer ik te midden van de wilden zal zijn en er een krachtinspanning zal
nodig zijn om mij in de geest van Don Bosco te plaatsen. Maar ik was eens in
Don Bosco's nabijheid en dat zal voldoende zijn om mij uw beeld voor mijn
geest te brengen en er mij met Gods hulp van te doordringen. Moge de Heer u
voldoende gezondheid schenken om naar hier in Amerika, in Patagonië, in uw
Patagonië uw beminde zonen te komen bezoeken. Indien het geoorloofd is, maar ik
weet niet of het geoorloofd is, zou ik u het volgende willen zeggen: indien u
naar Monseigneur schrijft, vergeet dan niet dat zich hier in een hoekje ook de
dienstknecht met de baard bevindt. Een woordje, een regeltje zult u mij niet
weigeren, beste Vader, indien u gezond zijt en indien u iets voor mij zou willen
schrijven. Moge Maria, Hulp der Christenen het u zeggen en u het mij herhalen."
De zonen die dichter bij hem waren vierden het feest met een gelaat waar-
op blijdschap te lezen stond, maar met een grote pijn in het hart: ze zagen im-
mers dat zonder een mirakel de fysische aftakeling van hun vader, in plaats
van te verminderen of ten minste stationair te blijven, voortdurend verder zou
gaan. Op de academische zitting van daags voordien had hij het publiek op de
speelplaats verzameld nog krachtig toegesproken maar op de avond van de dag zelf
had hij maar enkele woorden gesproken en er zich mee vergenoegd de zegen te
schenken in naam van de Heilige Vader, Leo XIII.(2)
Onder hen die gekomen waren om de naamdag van Don Bosco te vieren be-
vond zich de jonge geestelijke uit Beieren, Johann Mehler, die zou befaamd wor-
den door zijn talrijke publicaties over christelijke maatschappijleer en over de
christelijke opvoeding van het volk. Hij bekeek alles, toonde belangstelling voor
alles en toen hij in zijn vaderland teruggekeerd was, verspreidde hij in de
milieus waar de katholieken werkzaam waren gevoelens van warme sympathie voor Don
Bosco en voor zijn werk. Op de XXXIIste jaarlijkse samenkomst van de Duitse
katholieken, die plaats had te Munster van 30 augustus tot 3 september, bracht
(1) Een zinspeling op Mgr. Cagliero.
(2) Brief van Don Lazzero aan Mgr. Cagliero, Turijn, 3 juli 1885.

38 Pages 371-380

▲back to top


38.1 Page 371

▲back to top


- XVII/369 -
hij in aanwezigheid van deze indrukwekkende vertegenwoordiging van het Duits
katholicisme verslag uit over de instellingen en de methodes van Don Bosco.
Wat daarbij het meest de congressisten trof was de organisatie van de Orato-
rio’s voor zon- en feestdagen en wel wegens hun sociaal karakter. De vurige
propagandist bracht aan het Congres de zegen van Don Bosco en schreef: "De
Duitsers beminnen Don Bosco en zullen hem beminnen zoals men een vader be-
mint."(1) Intussen spande hij zich met vurigheid in om vooral in Beieren Sale-
siaanse medewerkers (2) aan te werven en het was zijn wens dat Don Bosco hem zou
gemachtigd hebben in zijn naam de diploma's te ondertekenen maar Don Bosco
meende dat het niet zou gepast hebben hem dergelijke machtiging te verlenen.
Toen hij er op 17 september in het Kapittel over sprak zei hij: - "De
diploma's zullen in het Duits gedrukt en ondertekend worden. Wanneer wij de
diploma's aan de nieuwe medewerkers sturen zullen wij er een brief kunnen aan
toevoegen, waarin men deze heren, die allen voorname heren zijn, zal verzoeken
andere medewerkers te vinden, die wij zouden kunnen aanvaarden. Wij mogen deze
gelegenheid niet laten ontsnappen. Het was mijn wens betrekkingen met Duitsland
aan te knopen, maar ik wist niet op welke wijze dit zou gebeuren. Dit feit is
providentieel. Het zou belachelijk geweest zijn te proberen daar op een andere
manier binnen te geraken. Nu hebben twee levensbeschrijvingen van Don Bosco in
het Duits geschreven de weg beter geopend. U zult zien dat er veel goed zal
gedaan worden en dat wij zullen geholpen worden."
Wij zeiden dat Don Bosco in hoge graad van God de gave had ontvangen
zich te doen beminnen. Dit werd vurig in het licht gesteld door theoloog Berrone
in een zeer hartelijke toespraak. Hij voerde het woord op de grote academische
zitting in naam van de oud-leerlingen en zei:(3) "Jij, Don Bosco, kunt er je met
reden op beroemen over de harten te heersen. Sta me toe het je te zeggen en
te herhalen: je bent een rover, ja een onverbeterlijke rover, want je hebt
steeds de harten van allen die je kennen geroofd en gaat ermee verder ze te ro-
ven. Laat ons elkaar echter goed verstaan: deze diefstal gebeurt niet invito
domino, nl. tegen de wil van de eigenaar, helemaal niet. Zij die je liefhebben
zijn er fier op je lief te hebben en door jou op hun beurt te worden bemind."
Vanuit Frankrijk had Don Bologna een leerling van zijn college van Rij-
sel, een zekere Maurice Berthe, meegebracht naar het feest. Hij bleef acht dagen
___________________________
(1) Het Bollettino van november publiceerde een vertaalde brief van hem zonder een woord om
hem voor te stellen en zonder datum.
(2) Een door hem aangeworven medewerker vroeg aan Don Bosco de geestelijke aansluiting van
zijn patronaat van München bij de Salesiaanse Sociëteit.
(3) Theologant ANTONIO BERRONE. Don Giovanni Bosco, rapitore dei cuori (Hartenrover).
Zijn oud-leerlingen op zijn heuglijke naamdag. Turijn, Sal. Drukkerij 1885.

38.2 Page 372

▲back to top


- XVII/370 -
in het Oratorio. Daags voor zijn vertrek voelde hij niet enkel het verlangen
maar een echte behoefte met Don Bosco te spreken om hem over zijn roeping te
raadplegen. Een geheime stem riep hem dat hij de Heer van naderbij zou dienen.
Het was echter een onduidelijke stem en zonder een aanwijzing die het hem moge-
lijk maakte zijn weg te vinden. Terwijl hij inmiddels traag en in gedachten
verzonken in de galerij wandelde die naar de kamer van Don Bosco leidde in
afwachting dat een of andere brave ziel hem zou naar binnen brengen, kwam Don
Bologna zelf naar buiten. Hij raadde zijn inzicht en deed hem naar binnen gaan.
Schuchter en bekommerd over wat hem het meest aan het hart lag, lette hij niet
op de eerste woorden van Don Bosco bij zijn ontvangst tot hij, op een gege-
ven ogenblik, moed vatte en zei: - "Ik zou wensen mij aan de Heer toe te
wijden maar ik weet niet welke richting ik zou inslaan." Don Bosco antwoordde: -
"Binnenkort zal je soldaat moeten worden. Ga er naartoe en daarna zal je doen
wat je oversten je zullen zeggen. "Ontgoocheld in zijn verwachting een duidelijk
en klaar woord te zullen horen dat hem van iedere onzekerheid zou bevrijd heb-
ben, ook als het de suggestie zou geweest zijn Salesiaan te worden, ging hij
ontevreden weg al zou hij later begrijpen dat Don Bosco hierin een profeet ge-
weest was. Aangezien hij nog moest loten kon het lot hem gunstig zijn zodat hij
zou ontslagen worden van de militaire dienst. Daarbij had hij een broer in ac-
tieve dienst zodat hij het recht had vrij te blijven. In ieder geval had hij
twee redenen om zich te laten afkeuren, nl. een zwak gezichtsvermogen en een
zekere misvorming in beide benen. Al deze zaken kon Don Bosco niet weten des te
meer omdat er nog geen spraak was van een lichting. Daarom had de betrokkene
een reden om niet dadelijk geloof te hechten aan het antwoord dat hij ontving.
Maar beide omstandigheden werden volledig bewaarheid. Bertje trok een laag num-
mer. Door onlangs doorgevoerde vernieuwingen hielp het hem niet een broer in
het leger te hebben en de lichtingsraad hield geen rekening met de vermelde
abnormaliteiten zodat hij zijn soldatendienst moest verrichten. Na die tijd,
gaf een gezaghebbende persoon hem de raad bij de Cistercensiers in te treden.
Hij deed dat en is er nog altijd.(1)
Ook Don Perrot bracht kort na het feest van Sint-Jan een jongen uit
Toulon, die salesiaan wenste te worden naar het Oratorio.(2) Hij had aan Don
Bosco hiervoor de toestemming gevraagd en ontving volgend antwoord van hem:
"
Beste Don Perrot,
"
"
Ik ben het er mee eens dat je bij ons zou komen met de zoon
" van de heer Marquand, ja, om bij ons te blijven, indien hij dat wil.
" Daarom kan, indien dit gewenst wordt, de reis worden uitgesteld. Dit
(1) Brief aan Don Auffray, Romant (Zwitserland), november 1934 (zie nota einde van het boek).
(2) Cfr. Brief van Don Bosco aan graaf en gravin Colle, 14 juli 1885.

38.3 Page 373

▲back to top


- XVII/371 -
" moet echter beslist zijn zodat hun zoon bij ons kan blijven om er
" een echte proeftijd te doen. Al wat je zegt en wat je doet is
" goed. Moge God jou en onze beste zonen zegenen. Geloof me dat
" ik voor jou in Jezus Christus ben
"
" Turijn, 14 juni 1885.
Priester Giov. Bosco.
"
" P.S. Hartelijke groeten aan graaf en gravin Colle en aan de heer en
"
mevrouw Marquand.
Als gevolg van een gewoonte die al tot een wet verheven was, werden de
oud-leerlingen, door Gastini, daarin het akkoord met Don Bosco, tot een speci-
ale bijeenkomst uitgenodigd. De leken op 26, de priesters op 30 juli. Op de
naamdag van Don Bosco hadden ze hem twee vergulde kandelaars ten geschenke
gegeven om het hoofdaltaar in de kerk van Maria, Hulp der Christenen te versie-
ren.
Maar vóór die beide data verliet Don Bosco Turijn. Het was in de stad
zo warm dat de hitte hem zou uitgeput hebben. Daarom, op suggestie van zijn arts,
verzochten de oversten van het Hoofdkapittel hem, een rustperiode te willen ne-
men in een gematigder klimaat. Hij wou ze hierin tevreden stellen en begaf
zich op 15 juli naar Mathi. Alimonda, die meer dan kardinaal-aartsbisschop, zijn
toegenegen vriend was, was zo goed hem persoonlijk zijn wensen te komen aan-
bieden. In de loop van het onderhoud vroeg hem Zijn Eminentie: - "Hoe staan de
zaken van het huis? Komt men geen geld te kort?"
"Wel", antwoordde Don Bosco, "ik heb hier een dringende wissel. Het gaat
er om vandaag 30.000 lire terug te geven en ik heb ze niet."
"Wat gaat u dan doen?"
- "Wat ik ga doen? Ik stel mijn hoop op de Voorzienigheid. Ik heb hier een
aangetekende brief die mij zo pas is toegekomen. Er zal wel iets in zitten."
- "Laat eens zien, laat eens zien!" zei de kardinaal.
Toen hij de briefomslag geopend had kwam er een cheque uit van dertigdui-
zend lire. De reactie van de aartsbisschop was onbeschrijfelijk. Als man met
een gevoelig hart, kwamen de tranen hem in de ogen.
Toen Don Bosco, in intieme kring dit feit vertelde (1) voegde hij er nog
een ander aan toe, twee dagen voordien onder de ogen van Don Lazzero voorgeval-
len. Deze moest in het Oratorio een zware schuld vereffenen, maar toen hij al het
geld had samen gebracht, ontbraken er nog duizend lire. Hij stelde zijn enige
hoop op Don Bosco. Hij vloog naar Mathi. - "Kijk", zei hem Don Bosco, "al
mijn bezit zit in deze aangetekende brief." Hij deed de envelop open en er zat
(1) Dagboek va Viglietti, 16 augustus 1885.

38.4 Page 374

▲back to top


- XVII/372 -
juist duizend lire in. Wanneer Don Bosco dergelijke verhalen deed vergat hij niet
de goddelijke Voorzienigheid te bedanken en wekte iedereen op ze te bedanken en
er hun vertrouwen op te stellen.
Door een gedachteassociatie schijnt het ons opportuun toe hier een gesprek
aan te halen van Don Bosco met graaf Paolo Capello di S. Franco, die er een
authentiek relaas van heeft nagelaten.(1) In 1885 kende de graaf Don Bosco nog
niet. Toen hij dan ook, gedurende een kort oponthoud te Turijn, hem een gift
diende te overhandigen, dacht hij van deze gelegenheid gebruik te zullen maken om
hem te benaderen. Bij hem gebracht door Mgr. Cagliero, trof hij Don Bosco aan
gezeten op een grote zetel met de benen uitgestrekt op twee stoelen. Hij kniel-
de, kuste hem herhaalde malen de handen en overhandigde hem honderd lire in
goudstukken. Don Bosco nam ze aan en wees hem naar een stapel brieven en enve-
loppen sinds kort toegekomen en zei hem woordelijk: - "Deze ochtend is Don Rua
bij mij gekomen. Hij wees er mij op dat het dringend nodig was een aanzienlijk
bedrag in geld te vinden omdat op die dag een grote wissel verviel en hij geen
centiem bezat. Ik antwoordde hem dat ook ik geen geld had maar dat hij vertrou-
wen diende te stellen in de goddelijke Voorzienigheid die hierin zou voor-
zien hebben. Don Rua ging heen en was zichtbaar bezorgd. Inmiddels ontving ik
met de post een stapel brieven die me verbaasd deed staan. Ik opende de eerste
de beste en vond er een vrij aanzienlijk bedrag in mij toegestuurd door een
medewerker. Dit bedrag was groter dan wat Don Rua mij gevraagd had. Ik nam een
tweede brief tussen de honderden. Hij kwam van iemand die niet ondertekend had en
die mij een vrij aanzienlijke gift deed. Dan liet ik Don Rua roepen die zich
over het gebeurde verbaasde en tastbaar de tussenkomst van de goddelijke Voor-
zienigheid ondervond."
De klaarblijkelijke providentiële herkomst van zijn geldmiddelen verklaart
ons de opvatting die Don Bosco van het geld had. Eens werd hij door deken della
Valle ondervraagd over de snelle ontwikkeling van de Congregatie dank zij de
voortdurende hulp hem door de Voorzienigheid verleend. Hij antwoordde hem: - "De
Congregatie zal bloeien zolang de Salesianen het geld juist zullen weten te
waarderen." Deze woorden dienen in hun geestelijke betekenis te worden verstaan.
Het geld weten te waarderen wou volgens hem zeggen er rekening mee houden, omdat
het God is die het toezendt, opdat het zou gebruikt worden volgens de geest en
het doel van de Congregatie.
Daar, op de linkeroever van de Stura, halfweg de hoogte tussen Turijn
en Lanzo en niet ver van deze gemeente, in een rustige woning nabij de pa-
pierfabriek, keerde zijn eetlust terug en kwam hij opnieuw op krachten. Het
lawaai van de machines kwam niet ver genoeg om hem te storen. Hij genoot ervan
in de tuin te wandelen en vermaakte zich met het verhaal van mooie passages uit
zijn leven. Hij ondervond ook de weldaden van de slaap.
(1) Brief aan Don Lemoyne, Parma, 9 februari 1888.

38.5 Page 375

▲back to top


- XVII/373 -
Dit gevoel van welbehagen maakte het hem mogelijk zich meer met de za-
ken bezig te houden. Daarom wenste hij dat er altijd een lid van het Hoofdkapit-
tel in zijn nabijheid zou zijn en de leden van het Hoofdkapittel wisselden elkaar
te Mathi af en brachten er enkele dagen met hem door. "Ook ik ben er vier volle
dagen geweest", schreef Don Lazzero aan Mgr. Cagliero op 1 augustus, "U kunt u
voorstellen welke mooie dagen dit voor mij geweest zijn."
Maar in de nacht van 17 juli kon hij helemaal niet rusten. Zodra hij zijn
ogen sloot hield een fantasiebeeld hem tot aan de dageraad bezig.
"Ik weet niet", zei hij 's anderendaags, toen hij er met verschei-
dene Salesianen over sprak "of ik waakte of droomde, omdat het mij toescheen
dat het tastbare werkelijkheid was."
Het scheen mij toe dat ik uit het Oratorio kwam met mijn moeder en
met mijn broer Giuseppe en dat we ons begaven naar de via Dora Grossa (nu Gari-
baldi). Daarna trokken we naar de kerk van S. Filippo waar we binnen gingen om
er te bidden. Bij de uitgang wachtte veel volk op ons en iedereen nodigde mij
uit naar hun huis te komen, maar ik zei dat ik dat niet kon doen omdat ik enige
bezoeken moest afleggen. Een brave arbeider die zich onder de anderen onder-
scheidde, zei: - "Maar blijf hier dan een ogenblik bij mij om uw eerste be-
zoek te brengen." Ik stemde daarin toe. Nadien gingen we samen met die
arbeider weer verder naar de via Po. In de nabijheid van het grote plein Vittorio
Emanuele gekomen, zag ik op een naburig pleintje een groepje kinderen die zich
aan het vermaken waren en de arbeider wees naar die plaats en zei: - "Kijk, hier
moet u een Oratorio stichten."
"Om Gods wil!' riep Don Bosco uit, "zeg me dat niet. We hebben al te
veel Oratoria en we kunnen er bijna niet in voorzien."
"Maar hier is een Oratorio voor meisjes nodig. Voor hen bestaan er enke-
le private Oratoria maar een echt publiek Oratorio is er nog niet."
Terwijl we ons naar de Po toe begaven, rakelings langs de galerijen van
het plein aan onze rechterhand, kwamen al die meisjes rond mij knielen in gro-
te massa en riepen: - "Oh! Don Bosco, neem ons op in een Oratorio. Wij bevinden
ons in de handen van de duivel, die met ons doet wat hij wil. Help ons toch, open
ook voor ons een reddende ark, open een Oratorio."
"Mijn beste meisjes, kijk, nu kan ik dat niet meer. Ik ben op een leef-
tijd waarop ik mij met dergelijke zaken niet meer kan bezig houden... Bid ech-
ter tot de Heer, Hij zal er in voorzien."
"Ja, wij zullen bidden, wij zullen bidden, maar u dient ons te helpen,
plaats ons onder de mantel van Maria, Hulp der Christenen."
"Jawel, bid. Maar zeg me, hoe willen jullie dat ik het doen zou om hier
een Oratorio te openen?"
"Kijk, Don Bosco", zei een van hen die de flinkste scheen te zijn, "zie
je hier de laan langs de Po? Welnu, ga daar naartoe. Daar hebt u nummer 4. Er
zijn soldaten gelegerd. Aan hun hoofd staat een zekere heer Burlezza. Deze heeft
het gebruik van het gebouw daarnevens en hij zal het u gewillig afstaan."

38.6 Page 376

▲back to top


- XVII/374 -
- "Welnu, ik zal zien, ik zal zien, maar jullie moeten bidden."
- "Jawel, wij zullen bidden", antwoordden de meisjes als in koor, "maar
u moet zich ons herinneren en aan onze behoeften denken."
Don Bosco ging dan heen, wou het gebouw zien, trof er de soldaten aan,
maar die heer Burlezza liet zich niet zien. Dan keerde hij terug naar het Orato-
rio en daar aangekomen werd hij wakker.
Na zijn droom te hebben verhaald beval hij aan Viglietti deze te note-
ren en na te gaan of daar werkelijk dat gebouw was, dat hij nog nooit gezien
had, op nummer 4 langsheen de Po en of ook die heer zich daar bevond. Viglietti
verzocht dadelijk Don Bonora zich ter plaatse te begeven en er de opzoekingen te
doen. Don Bonora trof de zaken aan zoals Don Bosco ze gedroomd had, maar het
bleek - merkt Don Lemoyne in een veel later geschreven nota op - dat het gebouw
niet te koop was.
Op 23 juli werden al de jongens van het college van Lanzo tot bij Don Bosco
gebracht. Ze omringden hem met kinderlijke genegenheid en aanhoorden enkele
vaderlijke aanbevelingen. Zijn scherpzinnige zin voor humor maakte ze geest-
driftig. En nu zijn gezondheid een nieuwe bloei kende gaf hem dat werkelijk ook
iets van de vroegere aantrekkingskracht, die hij op de massa's jongens kon uit-
oefenen Hij kon nu ook werken. Eens onderhandelde hij vier uren na elkaar met Dr.
Turina, de directeur van het ziekenhuis van S. Maurizio Canavese, die gekomen was
om een overeenkomst te treffen over een legaat waarin ze beiden belang hadden. Op
een andere dag schreef hij vijf brieven zonder er, zoals vroeger, hinder van te
hebben. Dan verhaalde hij vele mooie dingen en, ter herinnering aan de spelen
die hij eens deed, gaf hij er een staaltje van. Hij nam een wandelstok, plaat-
ste hem op de top van zijn duim en liet hem dansen en ronddraaien langs alle
kanten.
Deze nieuwe kracht noopte hem er toe zijn rustige en verfrissende ver-
blijf te Mathi te onderbreken en op 26 juli af te dalen naar Valdocco om er deel
te nemen aan het broederlijke feestmaal van de leken oud-leerlingen. De muze van
Don Francesia nam hier haar vertrekpunt in de aangehaalde toespraak van Don
Berrone en maakte in sierlijke verzen, in Piëmontees dialect, een vernuftige ver-
gelijking tussen Napoleon en Don Bosco, waarin hij aan deze laatste op verschei-
dene punten de palm toekende.
Op het einde zei Don Bosco enkele woorden.
"
Mijn beste vrienden. Ik dank u voor de genegenheid die u mij
(1) D. Bosco e Napoleon. Canssónn Piamonteisa dedicà si fieui antich dl'Oratori da D.
Francesia. Turijn, Salesiaanse Drukkerij 1885. De eerste om Don Bosco met Napoleon
I te vergelijken was, in 1881, Mgr. Forcade, aartsbisschop van Aix (cfr. boekdeel
15 blz. 50). Deze grote medewerker en vriend van Don Bosco stierf in 1885 als
slachtoffer van zijn ijver bij het bijstand verlenen aan cholerazieken. Don Bosco
herdacht hem te Valsalice in het Hoofdkapittel op 16 september.

38.7 Page 377

▲back to top


- XVII/375 -
" toont door hier een kort uurtje in mijn gezelschap te komen vertoeven.
" God weze gezegend in u, door u, te midden van u. Moge God u steeds be-
" waren in gezondheid en in zijn heilige genade. Mijn leven gaat naar
" zijn einde toe. Ik weet niet of de Heer mij nog op deze aarde zal
" houden zodat wij nog andermaal op deze bijeenkomst zullen zijn. Maar
" indien ik u in de eeuwigheid zou voorafgaan, verzoek ik u mij in uwe
" gebeden te willen gedenken en geef u de verzekering dat ik u in de
" mijne niet vergeten zal. Indien mijn leven op aarde nog enkele jaren
" zou duren mag u ervan verzekerd zijn dat ik er zal mee voortgaan u
" te beminnen en u te helpen in het weinige dat ik doen kan. Wanneer
" u dan inmiddels overal zult naartoe gaan en verblijven, denk er dan
" steeds aan dat u de zonen zijt van Don Bosco, de zonen van het
" Oratorio van de H. Franciscus van Sales. Wees goede katholieken met
" gezonde beginselen en doe goede werken. Onderhoud getrouw de gods-
" dienst die de enige ware godsdienst is en die ons zal helpen allen
" samen te zijn in de zalige eeuwigheid. Gelukkig zijt gij wanneer
" u de waarheden niet vergeet die ik getracht heb in uwe harten te
" prenten toen u nog jongens waart. Bid voor mij want ik bid voor u.
" Ik besluit met samen met u een "hoera" uit te roepen voor onze zeer
" wijze Opperherder Leo XIII en een ander "Hoera" voor Zijne Eminentie,
" onze kardinaal-aartsbisschop, Gaetano Alimonda, die ons zo welwillend
" is tegenover ons.
Diezelfde avond vertrok hij terug naar Mathi. Hij was vermoeid door de
warmte en door zijn ongemakken. Te Mathi vernam hij weldra het pijnlijke nieuws
dat juist op die dag te Rome, kardinaal Nina, de beschermheer van de Congregatie
overleden was. Hij was 73 jaar oud. Hij muntte uit door wetenschap en wijsheid en
bewees aan de heilige Stoel grote diensten als lagere prelaat maar vooral als
kardinaal. Hij was onder Leo XIII staatssecretaris en nadien prefect van het
Concilie. Beginselvast bezat hij toch de gematigdheid en de lankmoedigheid in
die tijd vereist voor een goed beheer van de kerkelijke zaken. Deze deugden
kwamen helemaal overeen met de geest van Don Bosco. De laatste uitwisseling van
verknochte gevoelens van de ene kant en van welwillende genegenheid van de an-
dere kant, had plaats gehad bij gelegenheid van het priesterjubileum van Zijne
Eminentie. Alle Salesiaanse Colleges, ook die uit Amerika, op tijd door Don Bos-
co op de hoogte gebracht, waren aanwezig met brieven van gelukwensen. De kardi-
naal telegrafeerde dadelijk aan Don Bosco op 22 december en bedankte iedereen van
ganser harte. Toen hij wat meer tijd had, schreef hij aan Don Bosco een zeer
mooie brief, zijn laatste kennisgeving van welwillendheid vanwege de liefde-
volle kardinaal tegenover Don Bosco. Als verschuldigde bijdrage deed Don Bosco in
de kerk van Maria, Hulp der Christenen, een zeer plechtige lijkdienst celebre-
ren, waarbij de aartsbisschop pontificeerde, en beschikte dat er in de huizen
van de Congregatie veel tot zijn zielenlafenis zou gedaan worden.
Het kon niet anders of Don Bosco moest terugkeren naar het Oratorio in
de ochtend van 30 juli om samen met de priesters oud-leerlingen te zijn. Pas was
hij op de speelplaats gekomen of Mgr. Berchialla, aartsbisschop van Cagliari, be-

38.8 Page 378

▲back to top


- XVII/376 -
horend tot de Congregatie van de Oblaten van Maria, kwam hem tegemoet. Hij
ging met hem naar zijn kamer waar ze zich omstreeks een uur onderhielden. Aan
tafel was het voor ons belangrijker want het werd zijn laatste toespraak, die
niet meer zo kort was als de vorige. Hier volgt dan een goede samenvatting die
er ons van overgebleven is.
"
Het is niet mijn bedoeling een lange toespraak te houden.
" Ik wens u enkel een belangrijke zaak te doen noteren waarvoor ik
" u aanbeveel ze steeds in uw geheugen te prenten. We dienen te
" voorzien in de schaarste aan priesters. Er zou geen priester
" mogen gevonden worden, die niet zou trachten, ook ten koste van
" offers, de geest van roeping bij anderen te bevorderen en te hel-
" pen ontstaan, om ze als zijn erfgenamen en opvolgers in het ambt
" van de zielen redding, na te laten. Op vele plaatsen is het tekort
" aan priesters te voelbaar, tot groot nadeel voor de gelovigen. Met
" onze zwakke krachten hebben wij in het verleden gedaan wat we kon-
" den, om aan dit nadeel te verhelpen. We hebben het werk opgericht
" voor de volwassen jongens om ze naar een geestelijke loopbaan te
" brengen. U zult zich herinneren dat Pius IX gedurende het laatste
" jaar van zijn pontificaat, de nieuwe Instelling van Maria's Zonen,
" bestemd om aan de Kerk ijverige priesters te verschaffen, gezegend
" heeft. Dit werk werd goedgekeurd door de bisschoppen en toegejuicht
" door allen die de belangrijkheid van zijn doel begrepen hadden.
" Sommigen onder de aanwezigen zijn aan dit instituut verschuldigd
" dat ze met de priesterlijke waardigheid bekleed en uitverkoren wer-
" den. U allen weet wat het werk is van Maria's Zonen. Het is een
" werk ten voordele van de reeds volwassen jongens, die, omdat ze
" over geen geldmiddelen beschikten of geen tijd hadden, of in hun
" studies gehinderd werden door de militaire dienstplicht zich niet
" op weg konden begeven naar de priesterlijke staat zoals ze dat
" zouden gewenst hebben en waartoe zij geroepen waren. Leer velen
" van hen wachten op een vriendenband die hen zal helpen de weg naar
" hun roeping te betreden. Deze hand die ze dient te leiden bestaat
" al, werd hun al toegereikt en het werk werd gesticht in de geest
" van de grote Paus Pius IX. Als u dus een jongeling van goede wil
" ontmoet, draag er dan zorg voor en zoek de gepaste middelen opdat
" hij zijn loopbaan zou kunnen vervullen. Het is nodig de Kerk te
" voorzien van missionarissen, van pastoors, van kapelaans. Het
" is nodig te voorzien in duizenden grote en dringende noden, die
" elke dag vermeerderen. U zult vaak op uw dorpen, in uw parochies
" jongens van 15, 16, 20 jaar ontmoeten, die met hun studies nog
" niet begonnen zijn en die nochtans vurig wensen te kunnen stude-
" ren. Deze jongens worden, wegens hun leeftijd, in de gewone op-
" voedingscolleges niet aanvaard, of zij zelf voelen er een afkeer
" voor te gaan studeren te midden van jongere makkers. Het kan ook
" gebeuren dat ze wegens het feit dat ze hun verstandelijke ver-
" mogens weinig geoefend hebben op ontzaglijke moeilijkheden stui-
" ten om geregelde studies aan te vatten. Deze zullen zich tot u
" wenden en u vragen ze te helpen bij het priester worden. Dit is
" een feit dat zich iedere dag herhaalt.

38.9 Page 379

▲back to top


- XVII/377 -
" Ontvang ze vol liefde, moedig ze aan. Stuur ze waarheen u dat wilt.
" Indien u geschikte plaatsen weet, waar ze te sturen, indien ze hun
" kostgeld kunnen betalen, dan is het goed. Indien u niet weet waar
" ze te sturen, indien ze onvoldoende geldmiddelen hebben, stuur ze dan
" naar Don Bosco, die een manier zal zoeken om ze te begunstigen. Zorg
" er enkel voor na te gaan of ze de roeping hebben en of hun gedrag
" laat voorzien dat ze een goed resultaat zullen geven. Voor deze
" zullen de poorten van onze huizen steeds open staan.
"
Dat is het wat ik zeggen wou. De Heer gezegend zij die ons
" nog eens allen samen heeft willen brengen. Zorg met de raad die ik u
" geef de verdiensten van uw priesterambt te vergroten. De roem van de
" Kerk is onze roem, het heil van de zielen is ons belang. Al het goe-
" de dat de anderen voor onze zaak zullen doen, zal de glans van onze
" glorie in het Paradijs vermeerderen. Moge de gezegende Maagd u be-
" schermen, moge God steeds met u wezen.
Alvorens uit elkaar te gaan vroegen en verkregen deze brave zonen dat
hun beminde vader te midden van hen zou gaan zitten om rondom hem een mooie
fotografische groep te maken. Tegen de avondschemering bevond hij zich op-
nieuw in zijn verfrissend rustoord.
Te Mathi stemde hij er ook in toe een tijdje te poseren voor een schilder
van Brescia, die hem gevraagd had, om een portret, gemaakt volgens een kleine
foto, te retoucheren. Wanneer zijn zonen en zijn vrienden hem vroegen zijn
uiterlijk te laten reproduceren, was hij ook hierin een navolger van de onver-
gelijkbare Salesiaanse inschikkelijkheid en toonde hij zich niet weerbarstig.
Het is onbetwistbaar waar, dat deze beeltenis veel goed deed. Wat de voor-
noemde schilder betrof, zal het hem toegeschenen hebben hierdoor een werk van
liefdadigheid te verrichten. Deze had immers een zoon als vakleerling te S.
Benigno. Hij was niet erg rijk en met de volledige toestemming van Don Barberis,
kon hij aldus de rekening voor het uiterst geringe maandelijkse kostgeld veref-
fenen. Toen Don Bosco bij hem was, zei hij hem: - "Zorg er voor mij mooi te
maken, anders zal niemand mij nog te vriend willen hebben." Hij ging op die
manier verder met schertsen gedurende heel zijn werk. De schilder ging zeer
verheugd heen maar was genoodzaakt te zeggen dat een getrouw portret maken van
Don Bosco moeilijk was en dat de moeilijkheid bestond in het trouw uitbeelden van
de engelachtige uitdrukking die van zijn gelaat en van heel zijn persoon uit-
straalde: - "Zijn fysionomie is niet klassiek", voegde hij er aan toe, "maar hij
heeft iets bovennatuurlijks, dat men moeilijk kan weergeven."
Naar Mathi kwam op 5 augustus een dame uit Caramagna, een zekere Dominica
Garelli, vol vertrouwen in Don Bosco dat hij voor haar een genade van Maria, Hulp
der Christenen, zou verkrijgen. Ze beloofde hem drieduizend lire. Haar zekerheid
sproot voort uit een precedent dat in haar familie voorgevallen was. Een oom
van haar, had zich de vorige winter naar Turijn begeven om zich aan een ernstige
heelkundige ingreep te onderwerpen. Hij had echter de artsen er niet kunnen toe

38.10 Page 380

▲back to top


- XVII/378 -
bewegen de operatie uit te voeren, omdat ze oordeelden dat de patiënt niet in
staat was ze te verdragen. Hij was toen bij Don Bosco gegaan, had zijn zegen
ontvangen en kreeg van hem de verzekering dat hij zou genezen na het volbrengen
van een noveen die hij hem aanduidde. En, inderdaad, toen hij de noveen gedaan
had, genas hij. Thans kwam de vrouw voor een nicht van haar die door de art-
sen was opgegeven. Don Bosco antwoordde haar: - "Jezus heeft gezegd: Date et
dabitur vobis. Begin daarom met de helft van uw gift te doen. Daarna zal de Heer
voor u zorgen." Ze vertrok heel tevreden en beloofde zijn raad in praktijk te
zullen stellen. Een week nadien kwam ze terug en niet met lege handen.
Toen zij vertrokken was verhaalde Don Bosco aan Don Viglietti en aan an-
deren die hem gezelschap hielden een episode die kort voordien was voorgevallen.
Enkele dagen geleden had een andere dame hem geschreven en hem een ge-
schenk gestuurd van 2.500 lire wegens een ontvangen gunst. Omdat het bedrag
aanzienlijk was, had hij haar met een speciale brief bedankt en had haar
beloofd dat hij en zijn jongens verder voor haar zouden bidden^ De schenkster
was hierdoor zo bewogen dat ze hem vergoedde met een tweede gift van 3.000
lire. Don Bosco schreef haar opnieuw, bedankte haar nogmaals en gebruikte daar-
bij woorden van opbeuring door naar de hemel te verwijzen. Welnu, nog diezelfde
dag, 12 augustus, ontving hij van dezelfde dame, een derde gift van 10.000 lire.
"Thans", riep hij uit, "bevind ik mij in moeilijkheden! Ik vrees dat, wanneer ik
nog eens schrijf, ze mij een vierde gift zal sturen en wanneer ik niets
schrijf, zou het onbeleefd zijn. Ik weet werkelijk niet hoe ik het moet aan-
leggen."
Mevrouw Garelli verscheen weer te Valsalice op 16 september en vertelde
aan Don Bosco dat, de laatste maal, toen ze slechts een gedeelte van haar belofte
had ingelost, haar nicht bijna ogenblikkelijk genezen was geworden. Inderdaad,
toen zij thuis kwam, had zij haar buiten haar bed aangetroffen aan het eten met
de anderen. Maar gisteren", voegde ze er aan toe, "had de kwaal haar weer plots
besprongen. Ze deed haar beklag bij mij en schreef de nieuwe instorting toe aan
het feit dat de dame getalmd had met het volbrengen van haar belofte. Thans ben
ik hier om mijn plicht te doen." Don Bosco antwoordde haar dat hij de verze-
kering, die hij haar de eerste keer had gegeven niet meer waagde te herha-
len. Men zou echter bidden. Ook hij zou gebeden hebben. Iets meer weten we er
niet over.
Langzamerhand werd zijn gezondheidstoestand weer onrustwekkend. Hij werd
gekweld door voortdurende hoofdpijn, een pijnlijke buikloop met bloedontlasting
en door pijn aan de ogen. "En toch", leest men in het dagboek, "is hij steeds
opgewekt en beklaagt hij zich over niets." Niet alleen dit, maar zijn eigen lij-
den deed hem niet vergeten aan de fysische behoeften van de anderen te denken.
Inderdaad, in een biljet van 5 augustus aan Don Berto zei hij: "Ik geloof dat
het je goed zou doen enkele weken in de Alpen te gaan wandelen en er van de lucht
te genieten."
Kardinaal Alimonda vermenigvuldigde zijn blijken van welwillendheid ten
opzichte van Don Bosco. Op 7 augustus werd hij bezocht door de aartsbisschop van

39 Pages 381-390

▲back to top


39.1 Page 381

▲back to top


- XVII/379 -
Milaan, Mgr. Calabiana en meende hij aan zijn illustere bezoeker geen beter ge-
schenk te kunnen geven dan hem de wondere werken te laten bezoeken van Don Bos-
co, die hij sinds 1867 niet meer gezien had. De twee prelaten wijdden een heel
uur aan het Oratorio en werden bij hun afscheid begroet door het muziekkorps.
Ook Don Bosco had zijn beste wensen laten geworden aan Zijne Eminentie die
hem in volgende zeer mooie brief een antwoord schreef.
"
Zeereerwaarde en beste Don Giovanni,
"
"
De Salesianen hebben mij op mijn naamdag met vriendelijk-
" heden overladen.: Ze hebben me zelfs twee goede flessen ten geschen-
" ke gegeven om vrolijk het feest door te brengen. Toch is mij niets
" waardevoller dan een eigenhandig geschreven brief van u. Ondanks
" uw ongemakken en de behoefte aan rust hebt u zich gewaardigd mij
" mooie wensen toe te sturen met de genegenheid eigen aan uw goed
" hart. Het is spijtig dat uw schrijven zich ver van de waarheid ver-
" wijdert en mij beschaamd doet zijn op het ogenblik zelf waarop u
" mij de verzekering van uw vriendschap geeft. De liefde doet u
" oogkleppen dragen. God moge het u vergeven.
"
Ontvang voor zoveel goedheid en vriendelijkheid mijn
" levendige dankbaarheid, die de overste zal uitstrekken over al
" de Salesiaanse priesters, medewerkers, leerlingen en weldoeners.
"
Ik bid uit heel mijn hart tot de Heer dat hij uw waarde-
" vol leven zou verlengen, dat Hij de Congregatie zou zegenen en
" laten bloeien samen met haar heilige ondernemingen.
"
De bedelbrieven voor de voorgevel van de kerk van het
" Heilig Hart zijn al aan alle diocesen verdeeld en sommige bis-
" schoppen lieten mij al weten dat zij de verplichting op zich na-
" men er gewillig aan mee te werken.
"
Mgr. Cagliero heeft mij een groot plezier gedaan door mij
" een hartelijke brief te schrijven van uit Buenos Aires. Ik reken
" het mij tot plicht hem u mee te delen met het verzoek hem mij
" terug te sturen, zodat ik bij mijn eerste vrij ogenblik zijn
" vriendelijkheid zou kunnen beantwoorden.(1) Indien u er een af-
" schrift wilt van nemen of hem in zijn geheel of gedeeltelijk
" zoudt willen publiceren in het Bollettino, maak er dan maar ge-
" bruik van.
"
Ik verzoek u uzelf goed te verzorgen en u met niets te
" willen bezighouden. Ik meen dat een koeler klimaat voor u beter
" zou zijn.
"
Ik omarm u in de Heer, ik beveel mij aan uw gebeden aan, ik
(1) In zijn antwoord zal de kardinaal het hebben over twee brieven die hem door Mgr. Cagliero ge-
schreven werden, maar wij hebben er maar een van teruggevonden. Wat de inhoud was van de
brief aan de kardinaal gericht kan men echter opmaken uit zijn antwoord aan Mgr. Cagliero en
uit een andere brief aan Leo XIII gericht die wij hiermee zullen aanhalen.

39.2 Page 382

▲back to top


- XVII/380 -
" betuig u de huldeblijken van heel mijn familie en samen met mijn
" herderlijke zegen bevestig ik u nogmaals dat ik ben
"
"
uw toegenegen dienaar in J. Chr.
"
" Turijn, 9 augustus 1885.
Gaetano, Kardinaal-Aartsbisschop.
Met recht en reden meende de kardinaal dat Don Bosco nog wat goede lucht
en rust nodig had. Hij echter voelde zich nog maar pas wat beter of hij wijdde
zich met zijn gebruikelijke wilskracht aan zijn bezigheden zodat zijn gezond-
heidstoestand dan weer verslechterde. Men was al overeengekomen dat hij op O.L.-
Vrouw-Ten-hemel-opgenomen naar Turijn zou komen om de prijsuitdeling bij te
wonen en zich wat te laten vieren bij gelegenheid van zijn verjaardag. Hij was
echter genoodzaakt twee dagen voordien een ettergezwel dat onder zijn oksel
ontstaan was te laten uitsnijden. Deze operatie deed koorts ontstaan, ook wel
door zijn slechte gezondheidstoestand, zodat hij niet naar Turijn ging. De uit-
nodigingen die al gedrukt waren en waarin ook gesproken werd over zijn verjaardag
werden niet verstuurd. Viglietti verzocht zelfs Don Rua ervoor te zorgen dat Don
Bosco de gedachte zou laten varen zich op 17 augustus naar S. Benigno te bege-
ven voor de retraite van de aspiranten. Don Bosco had hem ook meegedeeld dat hij
het inzicht koesterde zich naar al de retraites te zullen begeven, op een
ogenblik dan toch dat zijn krachten niet toereikend waren en zijn artsen dit
een grote dwaasheid noemden. De aanbeveling had haar uitwerksel. Don Bosco ging
niet zodat hij ook in 1885 weg bleef van Turijn op het feest van zijn verjaardag
en van zijn prijsuitdeling. Uit eerbied voor Don Bosco die zich niet erg goed
bevond, wou men er niet zoveel drukte van maken en de zaak ging dan ook in fa-
miliekring door. Maar in het Oratorio werd de dag opgevrolijkt door de onver-
wachte verschijning van de bisschop van Novara en van theoloog Margotti.(1)
Om daar boven in zijn rustoord hun wensen te gaan aanbieden vertrok uit het
Oratorio een afvaardiging van jonge leerlingen en van vakleerlingen.
Wij weten al hoe hij er aan hield te Nice bij de retraite van de dames
niet te ontbreken, maar hij had er uit zich zelf al aan verzaakt en liet zich
door Don Bonetti vervangen.
"
Mijn beste Don Bonetti,
"
"
Nieuwe ongemakken beroven mij volstrekt van de vertroosting
" aanwezig te kunnen zijn bij de retraite van Nice. Je zult mij wil-
" len verontschuldigen en aan de Dames retraitanten zeggen dat ik
" alleen daarom niet aanwezig ben omdat het mij volledig onmogelijk is.
(1) Brief van Don Lazzero aan Mgr. Cagliero. Turijn, 13 en 21 augustus 1885.

39.3 Page 383

▲back to top


- XVII/381 -
"
Ik heb echter gedurende de hele retraite voor hen gebeden
" en op de dag van de sluiting zal ik de H. Mis helemaal tot hun in-
" tentie opdragen.
"
Moge God hen allen beschermen en Maria ze leiden in ieder ge-
" vaar van het leven tot in de hemel en moge zij zich eens gewaardi-
" gen ze allen rond haar in het paradijs te ontvangen.
"
Laat ze bidden voor deze arme en half blinde priester die de
" verplichting op zich neemt iedere dag voor hen een speciaal memento
" in de H.Mis te zullen doen.
"
Doe dan een bijzondere groet aan onze beminde Zusters, aan
" wie je zult zeggen dat, wanneer mijn gezondheid ook maar iets verbe-
" tert, ik ze een bezoek zal brengen in de loop van hun retraite, want
" ik heb ze iets belangrijks mee te delen.
"
Moge Maria ons allen beschermen en geloof mij in J. Chr. te
" zijn
"
uw toegenegen vriend,
" Mathi, 9 augustus 1885.
Priester Gio. Bosco.
De goede diensten van Don Rua bespaarden Don Bosco op zijn verjaardag en
bij het vertrek van de jongens op vakantie ontroeringen die de artsen gevaarlijk
hadden geoordeeld, maar voor het verlengen van zijn zomervakantie konden ze
slechts een week winnen. Zoals wij zullen zien ging hij op 22 augustus naar
Nizza Monferrato en op 25 augustus naar S. Benigno zonder zich trouwens te ver-
moeien zoals gebruikelijk.
Tussen het feest van Maria-Ten-hemel-opgenomen en zijn vertrek kwam te
Mathi het hele gezin Olive wel twaalf personen, uit Marseille toe. Ze hoorden
de mis van Don Bosco, ontvingen uit zijn handen de communie en zaten met hem aan
tafel bij het ontbijt en het diner. Intussen deden ze hem hun geestelijk "rendi-
conto" zoals ze dit te Marseille gedaan hebben. Een ander vermeldenswaard bezoek
was dat van de schoolinspecteur van Nice. Hij bewonderde de papierfabriek en zei
aan Viglietti dat Don Bosco werkelijk de man was van deze eeuw en dat hij het
maatschappelijke vraagstuk opgelost had. Het Salesiaans Werk werd in Frankrijk
juist overwegend onder dit aspect beschouwd. Als laatste bezocht hem en bracht
een dag met hem door zijn oude gezel en intieme vriend, kanunnik Nasi.
Van 22 augustus tot 12 oktober verbleef hij in de huizen van Nizza Monfer-
rato, S. Benigno en Valsalice, maar zijn verblijf aldaar zullen we elders in
bijzonderheden bespreken. Met korte tussenpozen zag hij opnieuw het Oratorio, zo-
als op 4 september toen hij van S. Benigno naar Valsalice ging. Hij werd er door
een dringende beweegreden naartoe geroepen.
De kleine Henri Olive, negen jaar oud, die al ziekelijk was bij zijn ver-
trek uit Marseille, werd te Turijn nog zieker, zodat hij in het hotel zijn bed
moest houden. De vader gaf aan Don Bosco zijn vrees te kennen dat de hotel-
houder hem op een bepaald ogenblik zou zeggen het hotel te ontruimen omdat de
aanwezigheid van de zieke de klanten zou kunnen weg houden. Don Bosco "met
zijn gebruikelijk vroom en liefdadig karakter" zoals Don Lazzero schrijft, bood

39.4 Page 384

▲back to top


- XVII/382 -
logies aan in het Oratorio voor de jongen en voor de persoon die hem zou dienen
bij te staan voor zijn verzorging. (1) De ouders weenden van blijdschap. Vol
geloof aanzagen ze het als zeker dat hun zoon zou genezen in de schaduw van
Maria, Hulp der Christenen. In de eerste dagen van september scheen hij echter
dicht bij zijn dood te zijn.
Twee dagen en twee nachten was hij voortdurend aan het ijlen. De artsen
Fissore en Albertotti, over zijn toestand ondervraagd, zetten een gezicht waar-
uit men kon afleiden dat er geen hoop meer was. Het was de tyfus. Al drie an-
dere zonen hadden deze ziekte gehad en waren er aan gestorven.
De ouders telegrafeerden aan Don Bosco die zich te S. Benigno bevond.
Hij antwoordde en gaf ze de verzekering dat hij zou bidden en spoorde ze aan
rustig te blijven. Langzamerhand hield het ijlen op en begon een voelbare beter-
schap. Zoals we zeiden bracht Don Bosco hem een bezoek toen hij naar Valsalice
ging. De zieke kon zich al in bed bewegen maar nog moeizaam. Hij schonk hem zijn
zegen en voegde er aan toe: - "Laat maar gebeuren, Henri, ik wil dat wij samen
een mooi feest zullen houden. Wanneer je zal genezen zijn, houden we een diner
en jij zult op de ereplaats zitten."
Die dag kwam en het was op 28 oktober, daags voor zijn vertrek. Er werd
inderdaad een diner gegeven, waarop de jongen, volkomen genezen, vlug en op-
geruimd als maar iemand zijn kon, te midden aan tafel zat. Men kan zich
voorstellen hoe blij iedereen was. Er werd voorgelezen, muziek gemaakt,
gezongen en allen waren er van overtuigd dat de gebeden van Don Bosco van
Maria, Hulp der Christenen een mirakel verkregen hadden.
Voor het Oratorio overwoog Don Bosco sinds enige tijd een vernieuwing.
Om de reden hiervan goed te begrijpen is het noodzakelijk twee zaken goed in het
oog te houden: naar de opvatting en de praktijk van zijn Stichter was het Orato-
rio wezenlijk een weldadigheidsplaats voor de jeugd, en volgens zijn ideaal was
de afdeling van de studenten op de eerste plaats een kweekschool van roepingen
voor de clerus en voor de kloosters. Door dit dubbele karakter van zijn aanvan-
kelijk werk, aanzag hij het als een vergissing en een gevaar daar de vijfde klas
van het gymnasium te behouden. Langzamerhand dus was in zijn geest het besluit
gerijpt ze af te schaffen. Hij voelde ongetwijfeld de moeilijkheden aan die er
zouden ontstaan. Daarom wou hij de knoop niet ineens doorhakken maar wou er
vooraf de gemoederen op voorbereiden. Hij sprak er de eerste maal over in het
Kapittel te S. Benigno op de avond van 24 augustus en besloot als volgt: - "Op
dit punt zal ik misschien verzet ontmoeten, maar ik zal mijn mening niet verande-
ren. Wie de vijfde klas wil doen, dient naar een ander college te gaan en het
gebruikelijke kostgeld te betalen. Het is niet rechtvaardig dat sommigen het
(1) Brief aan Mgr. Cagliero, Turijn, 1 oktober 1885.

39.5 Page 385

▲back to top


- XVII/383 -
brood door ons zwoegen gewonnen komen eten om de weg te kunnen betreden naar een
loopbaan die niet de loopbaan is naar dewelke wij onze jongens wensen te stu-
ren." De bespreking werd later aangevat te Valsalice op de voormiddagzitting van
het kapittel van 16 september. Uit de notulen halen wij volgende kort maar in-
teressant debat.
"
DON RUA brengt het voorstel van Don Bosco te berde over de
" afschaffing van de vijfde klas in het Oratorio.
"
DON BOSCO geeft als uitleg: Ik bedoel deze afschaffing voor
" al onze weldadigheidsscholen en enkel voor hen.
"
DON BONETTI vraagt dat men de redenen voor en tegen zou uit-
" eenzetten omdat het kapittel op de hoogte dient te zijn van een
" kwestie die zo een groot belang heeft.
"
DON RUA geeft een bondig verslag van zijn opmerkingen. Hij heeft
" het resultaat onderzocht van de examens van de jongens uit de vijfde
" klas van het gymnasium, zowel wat hun roeping tot geestelijke betreft
" als voor hen die na het examen van licentiaat te hebben afgelegd in de
" wereld gebleven zijn. Hij heeft acht jaar na elkaar de schoolregisters
" onderzocht en bevonden dat in al de jaren waarin de vijfde klas een
" goed leraar had, de examens voor het licentiaat goed geslaagd zijn en
" er een groot aantal roepingen was. Andere jaren echter, wanneer er een
" leraar was die ongeschikt was en zich niet kon aanpassen waren er
" geen roepingen en was het resultaat van het examen ellendig. Het op-
" bloeien van roepingen hangt dus af van de leraar. Hoe meer men doet
" studeren voor de wereldse glorie, hoe kleiner het contingent voor de
" Congregatie blijft. Wanneer we dan spreken over wat men hoort zeggen
" tegen de vijfde klas van het gymnasium, herhaalt men dat de jongens aan
" niets anders denken dan aan hun studies en aan het licentiaatexamen,
" terwijl ze zich weinig bekommeren om vroomheid en roeping, dat de le-
" raren om de leerlingen tot studeren aan te zetten er steeds maar op
" hameren dat ze met ere hun examen van het licentiaat van het gymnasium
" dienen af te leggen om in de wereld met een beroep dat in aanzien staat
" te kunnen pralen. Hij zegt dat hij hiervoor gesproken heeft met Don Bel-
" monte die, zonder dat hem dat rechtstreeks gevraagd was, voorgesteld
" had de vijfde klas af te schaffen. D. Carmagnola bevestigde zonder
" hierover gevraagd te zijn dat vier of vijf van zijn leerlingen van
" Sampierdarena niet naar het Oratorio wilden komen, omdat ze aangelokt
" werden door het licentiaatexamen.
"
DON BOSCO: - Reeds vele jaren denk ik na over het hoofdbreken dat
" mij deze verslingerdheid op het licentiaatexamen bezorgt. Wij dienen
" de kwestie van een uiterst belangrijk standpunt te bekijken. Deze jon-
" gens worden kosteloos of half kosteloos in het Oratorio onderhouden.
" Waarop gaat deze liefdadigheid uiteindelijk eindigen? Niet voor het
" bevorderen van roepingen of in het voordeel van de godsdienst, zoals
" het de wil is van de weldoeners. Wij mogen niet het risico lopen hun
" verwijten te horen en te verdienen. Zoveel geld uitgeven om sommigen
" te onderhouden die van hun studies gebruik maken om te gaan schrijven
" in snertkrantjes of nog erger kan niet geduld worden. Zij die het ge-
" drag van deze ongelukkigen kennen, zullen zeggen: Wie heeft ze opgevoed?

39.6 Page 386

▲back to top


- XVII/384 -
" Men zal hun antwoorden: Don Bosco. Dat is een oneer voor ons! Maar om de
" vijfde klas van het gymnasium af te schaffen hebben wij nog vele an-
" dere redenen die op de goede geest betrekking hebben. De geest van
" de jongens geraakt bedorven wanneer ze van de vierde naar de vijfde
" klas gaan door de hoop op een meer welvarende toekomst, door de vrij-
" heid waarnaar ze snakken, door de eerzucht die ontstaat. We dienen
" hun dus de weg naar de vijfde af te snijden. Wie naar de vijfde wil
" gaan kan dat doen in particuliere colleges, zoals te Alassio of te
" Lanzo. Kan hij het kostgeld daartoe niet betalen? Wij moeten daar
" niet aan denken. Zij zelf dienen ervoor te zorgen, Zou er echter
" iemand zijn met wie rekening zou dienen gehouden te worden door om-
" standigheden waarin hij zich bijzonder verdienstelijk gemaakt heeft,
" dan kunnen we voor hem een zeldzaam voorkomende uitzondering maken.
"
Ik herinner er aan hoe de koninklijke provisor Rho er ons van
" beschuldigd heeft dat wij de jongens verplaatsten en ze samen met het
" licentiaat van het gymnasium de hoop lieten koesteren hun studies te
" kunnen voortzetten, terwijl ze nadien daarin niet slaagden omdat de
" geldmiddelen ontbraken. Hij was in deze zaak geen rechter maar daar-
" uit merkt men hoe anderen op onze kosten redeneren. Dus, wanneer de
" jongens in de vierde gekomen zijn, is het daarmee finis. Dit jaar
" is er een enkele van de vijfde in de Congregatie gebleven.
"
DON RUA laat opmerken dat wanneer wij uit de derde en uit de
" vierde klas de beste jongens halen voor de geestelijke loopbaan en
" voor het klooster, het vanzelfsprekend is dat de minder goeden in
" de vijfde klas overblijven.
"
DON FRANCESIA merkt op dat, wanneer het kapittel dit besluit
" zou nemen, het bisschoppelijke college van Bra, van Giaveno en van
" Cottolengo ons op een noodlottige manier concurrentie zouden aan-
" doen, omdat zij een vijfde klas hebben. Zelfs Cottolengo laat zijn
" jongens het examen afleggen van licentiaat van het gymnasium. Wan-
" neer wij beslissen de vijfde klas af te schaffen, dan zullen de
" jongens voor een of twee jaar komen en dan naar elders gaan. Zelfs
" de pastoors zullen zeggen dat wij geen volledige cursus hebben. Ook
" de onwetende ouders zullen herhalen dat wij niet àl de klassen heb-
" ben, er zullen jongens te kort zijn en dus ook roepingen.
"
DON RUA antwoordt hem dat dit gerucht niet zal kunnen ver-
" spreid worden omdat de jongens de gelegenheid zullen hebben naar
" onze andere colleges te gaan waar ze de cursus kunnen voltooien.
"
DON FRANCESIA repliceert dat wanneer wij de jongens die de
" vierde klas gedaan hebben naar andere colleges zullen sturen, dit
" voor hen een onaangename, gevaarlijke en tot heden niet voorziene
" verrassing zal zijn. Een verandering van leiding is iets dat dient
" overdacht te worden. Jongens uit andere colleges met eervolle ge-
" tuigschriften naar het Oratorio gezonden, hebben een slechte erva-
" ring gehad. Daarom stelt hij voor een nieuw programma enkel voor
" het Oratorio op te stellen. Men zou de vijfde klas van het gymna-
" sium behouden, maar de bijkomstige vakken van geschiedenis, natuur-
" wetenschappen enz. zou men schrappen met behoud van mathesis. Men
" zou al zijn tijd kunnen besteden aan Griekse, Italiaanse en Latijn-
" se letterkunde. Om te mogen

39.7 Page 387

▲back to top


- XVII/385 -
" deelnemen aan de examens voor de inkleding als geestelijke vergt men
" in de seminaries een getuigschrift dat men de vijfde klas gedaan heeft.
" Wanneer dit jaar al de jongens die de vierde klas gedaan hadden, uit
" het Oratorio weggingen en zich in het Seminarie wilden aanbieden,
" verklaarden de pastoors hun dat zij zelfs de vijfde klas gedaan hadden.
" Men dient er op aan te dringen dat de leraren goed de drie letterkun-
" den zouden onderrichten. Dit zal een grote vooruitgang betekenen
" bij onze studies die op dit ogenblik daarin ten achter staan. Er
" dient een goed toezicht over de scholen te worden gehouden.
"
DON BOSCO: - Ik blijf nog steeds bij mijn mening. Indien wij
" deze maatregel niet nemen, zullen we gedwongen zijn apostolische
" scholen op te richten.
"
DON BONETTI steunt het voorstel van D. Francesia.
"
DON DURANDO houdt vol dat wanneer wij de vijfde klas afschaf-
" fen, tenslotte nog maar de slechtste jongens bij ons zullen blijven.
"
DON BOSCO: - Zij die van huis komen met slechte of meestal
" slechte boeken, dienen dadelijk uit het Oratorio weg te gaan.
"
DON BONETTI merkt op dat men een jaar als proef zou kunnen
" nemen, door het programma van D. Francesia te volgen. Dan bereikt
" men in feite het doel van Don Bosco, omdat een dergelijke vijfde
" klas niet dienstig is voor hen die geen priester willen worden.
"
DON RUA merkt op dat, wanneer de bijkomende vakken afgeschaft
" zijn, de leraren niet in de gelegenheid zullen zijn in de klas nog
" te spreken van het examen van licentiaat van het gymnasium en aldus
" de jongens aan te sporen tot gedachten van eer in de wereld.
"
DON DURANDO merkt op dat wij het nodig hebben jonge geestelij-
" ken het examen van licentiaat van het gymnasium te laten afleggen
" als voorbereiding op hun diploma's.
DON BARBERIS antwoordt hem dat men die leergangen te S. Benig-
" no kan voltooien.
"
DON BOSCO: - Welnu, ik aanvaard het voorstel van D. Francesia
" voor een jaar, als proef en als overgang om mijn inzicht te verwezen-
" lijken de vijfde klas af te schaffen. Inmiddels vraag ik hoe men de
" christelijke Latijnse schrijvers in de klassen behandelt. De heidense
" gevoelens van de klassieken doen de jongens geen goed.
"
DON FRANCESIA antwoordt dat de christelijke schrijvers eenmaal
" per week in de klassen besproken worden.
"
DON RUA begint dan te spreken over de catechismuslessen in de
" klassen. In alle huizen heeft hij een bezoek gebracht en hij zegt dat
" het een schande is te zien dat dit in de klassen van het gymnasium
" verwaarloosd wordt.
"
In de lagere klassen kennen de jongens goed hun catechismus
" maar vooral in de klassen die door een leek gegeven worden. Hij
" haalt voorbeelden hiervan aan. De inspecteurs dienen toezicht te
" houden. Don Barberis dient deze verplichting aan de jonge geestelij-
" ken in te prenten.
"
DON BOSCO komt terug op de zaak van de klassieke schrijvers
" en zegt onder meer: - Er zullen leraren zijn die ze met omzichtig-
" heid zullen uitleggen maar er zullen ook anderen zijn die ze zullen
" uitpluizen en er niet voor terugdeinzen de onbetamelijke passages
" in het wilde weg en zonder voorbereiding te verklaren. Sommigen be-
" weren dat

39.8 Page 388

▲back to top


- XVII/386 -
" het Latijn van de christelijke schrijvers niet klassiek zou zijn,
" maar wie Sint-Augustinus of Sint-Bernardus leest, wordt verrast
" door hun mooie taal ook al is het niet de taal van Cicero.
"
HET KAPITTEL neemt volgend besluit: Men zal de vijfde klas
" van het gymnasium behouden maar zonder de bijkomende vakken, met
" uitzondering van mathesis.
"
DON DURANDO dringt er op aan ervoor te zorgen dat de jongens
" vertrouwen zouden stellen in de oversten en dat men goede leraren
" zou aanstellen vooral in de vierde en in de vijfde klas.
"
DON BOSCO: - Ik zou wensen dat men een korte omzendbrief
" schrijft aan de leraren, die men dit jaar naar al onze huizen zou
" sturen over de houding die de leerkrachten in de klassen dienen te
" hebben. In deze omzendbrief zal men schrijven wat ik aan de leraren,
" met een kleine dosis te gelijk, op de conferenties placht te zeggen
" en ook dat wat in de Regel staat. De leraar dient zijn klas te begin-
" nen met het bidden van het Wees Gegroet. Hij zal dit bidden met een
" vrome houding, wat voor de leerlingen een goed voorbeeld is. Men dient
" ook te zeggen dat de leerkrachten aandacht dienen te hebben bij het
" uitleggen van de profane schrijvers. Wanneer zij er iets in aantref-
" fen over de godsdienst dat gepast is mogen ze niet verder gaan zonder
" op te merken dat, hoewel het heidenen zijn, ze toch het bestaan van
" God erkennen enz. Dat noemt men het goede weten te halen uit wat niet
" helemaal goed is. Ze zullen eveneens een goede raad laten insijpelen
" daags voor een feest, maar slechts met enkele woorden, bijv.: Vandaag
" is het feest van het Heilig Kruis. Laten we er aan denken dat het kruis
" ons aan onze redding herinnert. Dat is voldoende, er geen preek van
" maken. D. Cerruti wordt ermee belast deze omzendbrief voor te bereiden.
De proefneming door Don Francesia voorgesteld en door Don Bosco aanvaard,
werd in het volgende schooljaar 1885-86 gedaan, maar het jaar daarop verdween de
vijfde klas van het gymnasium voor altijd uit het Oratorio.
We mogen niet geloven dat Don Bosco, wanneer hij zo over de heidense
klassieken sprak, ze uit de scholen wou bannen om ze door christelijke schrijvers
te vervangen. Zijn vrees had als oorzaak zedelijke bekommernissen wegens de "on-
betamelijke dingen" die deze jongens er konden in vinden. Om dat gevaar echter
uit te sluiten waren er de gezuiverde teksten. Hij kende trouwens ook hierin
de traditie van de Kerk, nog in de vorige maand mei evestigd door Leo XIII, in
een brief aan Kardinaal Parocchi over de studie van de klassieken. (1)
In de drukkerij van het Oratorio ging men sinds 1869 verder met het druk-
ken van de Bibliotheek van de klassieke Italiaanse schrijvers voor de jeugd ge-
(1) Daar deze Memorie Biografische op de eerste plaats voor de Salesianen bestemd zijn, zul-
len allen dit zeer belangrijk pauselijk document wel kennen.

39.9 Page 389

▲back to top


- XVII/387 -
zuiverd. De verzameling die onder de leiding van Don Durando stond, was tot
het tweehonderd en vierde boekdeel gekomen. Het scheen nu best te zijn er een
einde aan te maken omdat ze niet meer aan een echt praktisch nut scheen te
beantwoorden nu de reeks van auteurs die in de klassen het meest nodig waren,
mocht uitgeput heten. Er werd dan ook besloten er mee op te houden. Don
Bosco zei toen: - "Het zou nu passen dat we zouden beginnen met het publi-
ceren van boeken die aangenaam zijn om lezen. Maar dat is een onderneming
waarover we nog wat zullen nadenken-... We zullen nog zien." Hij had gelijk
prettige en gezonde lectuur te willen stellen tegenover novellen en romans die
weinig of geen eerbied hadden voor de godsdienst en de zedelijkheid en vooral de
studerende jeugd gingen bederven. De nieuwe reeks, aangekondigd door de boek-
handel van het Oratorio in 1886, werd het jaar nadien ingezet.
In 1885 echter, begon de Kleine reeks van dramatische lezingen voor opvoe-
dingsinstituten en gezinnen onder de leiding, zoals men kon lezen op de omslag
van het eerste boek, "van ervaren priesters, onder de leiding en in opdracht
van Priester Giovanni Bosco". Om de twee maanden verscheen er een aflevering van
omstreeks honderd bladzijden. Als eerste kwam uit het bekende drama van Don Le-
moyne: De aftakeling en het laatste uur van het heidendom. Het was de bedoeling
van Don Bosco een kleine toneelbibliotheek samen te stellen van uitgekozen werk-
jes die konden opgevoerd worden door "jongens alleen of door meisjes alleen
in de christelijke colleges en opvoedingshuizen." Ook daarin was Don Bosco een
voorloper vermits, naar zijn voorbeeld, verzamelingen in dezelfde trant versche-
nen te Milaan, Turijn en elders.
Naast de proefneming met de nieuwe vijfde klas, was er in het Oratorio
nog een andere proefneming aan gang, namelijk de tweevoudige leiding. Don Bosco,
die de gang van zaken in het oog had gehouden, gaf bij de heropening van de
scholen enkele praktische normen over de betrekkingen tussen de twee direc-
teurs. Op de samenkomst van het Kapittel van 2 oktober te S. Benigno zei hij
dit: - "Wat de regeling in het Oratorio betreft, zal Don Francesia die de
leiding van de afdeling van de studenten zal hebben, ook nog de volledige leiding
hebben van de keuken, van de voorraadkamer en van de kerk, terwijl hij zich
niet zal mogen mengen in de werkhuizen van de vakleerlingen die volledig van
Don Lazzero afhankelijk zijn. De twee directeurs zullen echter solidair optre-
den. Wanneer Don Lazzero binnenkomt in de keuken en hij ziet dat het er wanor-
delijk toegaat, dan zal hij daar dadelijk een einde aan maken. Wanneer Don Fran-
cesia in een werkhuis komt en hij merkt dat de regel er overtreden wordt, dan
dient hij de overtreders tot de orde te roepen. Ze moeten samen één persoon
zijn. Don Francesia zal toelaten dat Don Notario, de nieuwe studieleider voor
de studenten, het voorzitterschap zal hebben in de refter van de medebroeders,
maar hij zelf zal iedere dag aan het diner komen met de leden van het Hoofdka-
pittel. Hierop geeft zijn secretaris Don Lemoyne volgend commentaar: - "Don Bosco
drukt bij dit alles zijn vaste wil uit in besliste bewoordingen."
We mogen een nieuwigheid in het Oratorio, buiten weten van Don Bosco in-
gevoerd, niet verzwijgen. Tot in het jaar 1885 plachten de leerlingen niet in
rijen maar in groep na de recreatie zich van de speelplaats te begeven naar de
studiezaal, de kerk, de klas, de refter of de slaapzaal of van die plaatsen
naar de speelplaats. De tuchtvolle regeling van in rij te gaan werd toen inge-

39.10 Page 390

▲back to top


- XVII/388 -
voerd door Don Stefano Trione, die catechismusles aan de leerlingen gaf. Toen Don
Bosco dit vernam was hij er zeer ontevreden over en berispte hiervoor de direc-
teur van de studenten vol verdriet omdat het familiestelsel langzamerhand uit
het Oratorio verdween. Toch keerde Don Francesia niet terug naar het vorige
stelsel, we weten niet waarom.
Don Bosco echter wenste een andere nieuwigheid te kunnen invoeren. Op
20 maart sprak hij erover in het kapittel. Hij meende dat het gepast zou zijn
dat met de tijd studenten en vakleerlingen een afzonderlijke en afgescheiden
kapel zouden hebben voor hun godsdienstoefeningen zodat de kerk van Maria, Hulp
der Christenen, uitsluitend voor de gewone gelovigen zou bestemd worden. Hier-
van hoopte hij twee voordelen: een voor het godsdienstonderricht van de jongens
en een ander voor de rustige uitoefening van de godsvruchtoefeningen. Eerst nu
zullen de vergrotingswerken, waarmee men in de basiliek bezig is, de verwezen-
lijking van zijn wens mogelijk maken.
Don Bosco was nog maar enkele dagen definitief naar het Oratorio terugge-
keerd, toen een droom hem het lot onthulde van twee personen uit het huis, waar-
bij het lot van de ene helemaal anders zou zijn dan dat van de andere. In de
ziekenzaal lag de jonge Ierse geestelijke Francis O'Donnellan zwaar ziek. Op de
avond van 19 oktober ging Don Bosco hem bezoeken en trof hem in stervensge-
vaar aan, ofschoon uiterst rustig. Hoewel erg lijdend onder zijn kwaal,
voelde de zieke zich zeer verlicht toen Don Bosco hem vroeg: - "Welnu, heb je
me geen enkele boodschap voor deze aarde na te laten?..." Zou je er geen willen
meenemen naar het Paradijs?" - "Ik ben gerust", antwoordde hij. "Voor deze wereld
heb ik geen boodschappen. Wat de andere wereld betreft, zegt u het mij maar."
- "We zullen voor jou bidden, opdat je vlug in het paradijs zoudt mo-
gen zijn en daar zal je aan de Madonna zeggen dat we veel van haar houden."
Hij stierf 's anderendaags 's avonds en werd begraven op 22 oktober, de
dag waarop men de oefening van de goede dood deed. Welnu, Don Bosco had de
nacht daarop een droom die hij aldus vertelde.
"
Ik ging slapen met mijn geest vol gedachten aan O'Donnellan,
" aan zijn gerustheid, aan de verwachting dat hij in het Paradijs zou
" zijn, aan het verlangen iets van hem te weten en terwijl mijn geest
" van het ene naar het andere droombeeld overging, bleef hij staan bij
" een tweede persoon, een onzekere, wazige persoon, die ik niet kende,
" maar die nadrukkelijk steeds duidelijker afgetekend werd. Toen ik
" volledig in slaap was droomde ik. Het scheen mij toe dat ik aan het
" wandelen was. Aan mijn zijde bevond zich O'Donnellan, zo mooi dat hij
" een engel scheen te zijn met een hemelse glimlach en stralend van
" licht. Mijn blik kon zich aan hem niet verzadigen. Aan mijn linker-
" kant wandelde een jongen die zijn hoofd liet hangen, zodat ik zijn
" fysionomie niet kon zien. Hij scheen in grote beroering te verkeren.
" Ik richtte het woord tot hem: "Wie ben jij?" Hij gaf geen antwoord.
" Ik drong aan met mijn vraag, maar hij zei niets alsof hij hardnek-
" kig wou zwijgen.

40 Pages 391-400

▲back to top


40.1 Page 391

▲back to top


- XVII/389 -
"
Na een lange reis kwam ik voor een prachtig paleis, waarvan de
" poorten wijd open stonden. Over de drempel zag men een onmetelijke
" galerij. Deze galerij scheen overwelfd te zijn met een hoge koepel,
" waaruit stromen licht daalden zo fel, dat men ze niet kon vergelij-
" ken met het licht van de zon, noch met het licht van de elektriciteit,
" noch met enig ander geschapen licht. Ook de galerij glansde van licht
" maar op zo een manier dat haar licht weerkaatst werd door het licht
" dat van boven kwam.
"
Een grote menigte personen die allen schitterden stonden daar
" binnen verzameld en te midden van hen een Dame zeer eenvoudig gekleed
" maar ieder punt van haar kleding glansde met vele stralen die te mid-
" den van de andere schitteringen fel uitkwamen.
"
Al deze mensen schenen op iemand te wachten. Intussen merkte
" ik dat die jongen altijd maar probeerde zich achter mij te verbergen.
" Toen begon ik hem opnieuw te ondervragen: - Maar zeg me, wie ben je?
" Hoe is je naam? - En de jongen antwoordde: - "U zult dit weldra weten.
"
- Maar zeg me, wat heb je, dat je zo droefgeestig bent?
"
- U zult het vernemen.
"
- Maar zeg me dan toch je naam.
"
- Je zult hem weldra kennen.
"
Zijn stem klonk als die van een razende. Inmiddels begaf zich
" O'Donnellan dichter bij de poort van dit grote paleis. De mooie Dame
" kwam hem tegemoet, en samen met haar kwam de massa in beweging die
" zich rond haar bevond. Naar 0’Donnellan toegekeerd, riep ze met har-
" monieuze stem uit: Hic est filius meus electus, qui fulgebit tanquam
" sol in perpetuas aeternitates! Toen, alsof zij de toon aan die hele
" menigte had aangegeven ontstond er een gezang waarin deze zelfde woor-
" den herhaald werden. Het was geen menselijke stem, het waren geen
" muziekinstrumenten, maar het was een zo zachte, duidelijke, onuitspre-
" kelijke harmonie, dat niet alleen mijn oor, maar heel mijn persoon
" er door ingenomen werd.
"
O'Donnellan ging naar binnen.
"
Dan kwamen uit een sloot van deze vlakte twee verschrikkelijke
" monsters. Ze waren dik, lang en begaven zich naar de jongen die zich
" achter mij bevond. Al het licht was verdwenen en men zag nog enkel
" de stralen van de Dame rond mij schitteren.
"
- Wat is dit? zei ik. Wie zijn deze monsters?
" En achter mij die sombere en razende stem: - Binnen kort zult u we-
" ten, binnen kort zult u het weten!
"
De Dame riep uit: Filium enutrivi et educavi, ipse autem fac-
" tus est tanquam jumentum insipiens.
"
En achter mij ging de stem verder: - Binnen kort zult u het
" weten, binnen kort zult u het weten! - Weldra wierpen deze monsters
" zich op de jongen, een achter op zijn rug, het andere bij de nek.
" Zijn beenderen kraakten alsof ze in een vijzel werden verbrijzeld.
" Ik keek rond, keek uit naar mensen die mij zouden helpen en omdat
" ik niemand zag wierp ik mij op die monsters, terwijl ik zei: -"Ver-
" mits er niemand is, moet ik ter hulp komen."
"
Maar de twee monsters keerden zich tegen mij en sperden hun
" muil open. Ik zie nog het wit van hun tanden, hun vuurrood tandvlees.
" Ik was zo bang dat ik er wakker van werd.

40.2 Page 392

▲back to top


- XVII/390 -
De secretaris die in de belendende kamer sliep werd gewekt door de hulp-
kreten, kwam toegelopen en trof Don Bosco aan als iemand die ten prooi is aan
grote vrees en zich zelf uit de slaap wil wekken om zich van een nachtmerrie te
verlossen. Hij sloeg met de armen, ging zitten, betastte het bed en voelde aan
de dekens, als om er zich rekenschap van te geven of hij wakker was of sliep.
De hele droom werd door hem verhaald aan de leden van het Kapittel gedu-
rende het avondmaal van 25 oktober, maar het tweede deel, dat hem zeer onthutste,
liet hij aan de voornaamste oversten van het huis meedelen in de loop van de
dag. Directeur Don Francesia gaf een "avondwoordje" dat de jongens met ont-
zetting sloeg, zodat de enkele jongens die hun biecht niet gesproken hadden ge-
durende het onlangs gehouden Veertigurengebed of gedurende de oefening van de
goede dood, allen in de ochtend van 24 oktober te biechten gingen en vele ande-
ren, die al gebiecht hadden, nog eens te biechten kwamen.
Intussen had de directeur zijn oog laten vallen op een jongen die van
geen sacramenten wou weten. Omdat hij twijfelde of het niet de jongen was
door Don Bosco aangeduid, riep hij hem bij zich alvorens hij slapen ging,
berispte hem en deed hem beloven dat hij daags nadien zou te biechten gaan. Hij
ging inderdaad maar omdat er teveel jongens voor hem waren en hij tenslotte geen
tijd meer zou gehad hebben om de communie te kunnen ontvangen, zei de directeur
zelf dat hij zou wachten en volgende ochtend terugkeren.
Wee hem, indien hij zo lang zou gewacht hebben. Maar zijn lot bevond
zich in goede handen. Don Trione, die catechismusles gaf aan de leerlingen en die
iedere avond, na zijn inspectietocht op de slaapzalen, Don Bosco placht te gaan
halen in de refter om hem naar zijn kamer te brengen, had van hem, zoals hij ons
verteld heeft, de naam vernomen van de jongen die hij in zijn droom op de rand
van de hel gezien had. Hij heette Archimede Accornero, een leerling van de twee-
de klas van het gymnasium, juist de klas van Don Francesia. Het jaar voordien
was zijn gedrag al zo weinig lovenswaardig geweest dat de oversten er over ge-
sproken hadden hem na de vakantie thuis te laten. Toch aanvaardden ze hem op-
nieuw maar hij gaf geen blijken dat hij tot inkeer gekomen was. De onverge-
lijkbare catechismusleraar hield hem in het oog na het opstaan en toen hij
merkte dat hij niet te biechten was gegaan, trok hij hem opzij en wist hem zo
door zijn mooie woorden en innemende manieren te bewegen dat hij hem er toe
bracht de kerk niet te verlaten zonder zich met God te verzoenen.
Dit was providentieel! In de namiddag was de arme jongen aan het
spelen en klampte zich vast aan de ijzeren ledikanten die men onder de gaanderij
opgestapeld had, toen de stapel plots in elkaar stortte en hij er onder be-
graven werd. Hij werd vlug bevrijd en naar de ziekenzaal gebracht. Van
half twee tot drie uur bleef hij bij bewustzijn maar bleef klagen van de pijn.
Om vier uur kon hij niets meer begrijpen en stierf omstreeks middernacht. Zijn
moeder, in der haast bijgeroepen, had nog maar pas een voet in het Oratorio
gezet of ze vroeg of haar zoon zelfmoord gepleegd had. Zo was ook zij ervan
overtuigd dat de jongen de weg van het kwaad bewandelde.

40.3 Page 393

▲back to top


- XVII/391 -
Zijn tragische dood betekende dat een voorzegging van Don Bosco volle-
dig bewaarheid werd. Don Gusmano Calogero, secretaris van het Hoofdkapittel
en, op dat ogenblik, leerling in het Oratorio, herinnerde zich dat Don Bosco,
toen hij zijn Nieuwjaarswensen uitsprak voor het jaar 1885, voor het eerstkomen-
de jaar de dood had aangekondigd van zes personen die daar aanwezig waren. Hij
herinnerde zich zeer goed dat toen hij met zijn gezellen aan het rondwandelen was
in oktober hij gezegd had: - "Er zijn er al vijf gestorven, wie zal de zesde
zijn?" - De zesde was Accornero.(1)
Een grote missionaris was in het Oratorio te gast van 14 tot 15 november,
namelijk Mgr. Sogaro, apostolisch vicaris van Midden-Afrika. Bewonderaar van Don
Bosco, luisterde hij nederig naar bepaalde beschrijvingen van Afrika hem door
Don Bosco gedaan, volgens wat hij er in zijn droom van gezien had. De ijverige
apostel had Salesiaan willen worden en zich bij de zonen van Don Bosco aan-
sluiten om deze streken te redden. Kardinaal Simeoni, de prefect van de Propa-
ganda, maakte hem de opmerking dat zijn missies op die manier in andere handen
zouden overgaan en hij aldus zou ophouden er werkelijk aan het hoofd van te
staan, maar hij antwoordde met kracht: - "Welk belang heeft dat voor mij? Als
de zielen maar gered worden!" Hij deed er zijn beklag over dat de missiona-
rissen niet gebonden waren door een gelofte van gehoorzaamheid, zodat er voor
enkele maanden naar de missies gingen, van gedachte veranderden en terugkeerden
naar Europa... - "De band van de gehoorzaamheid is noodzakelijk", zei Don Bosco.
"Wat de missionarissen afschrikt is volgende gedachte: "Wij gaan er naartoe en
wanneer we dan ziek worden of oud of niet slagen, moeten we daar blijven of te-
rugkeren naar ons land. Daar zullen we ongelukkig zijn en wie zal voor ons brood
zorgen?" De Salesianen echter hebben medebroeders hier en ginder en ze hoe-
ven niet aan de toekomst te denken want die is voor hen verzekerd." - Maar
voor de Congregatie was het ogenblik nog niet gekomen zich in deze apostolische
onderneming te werpen.(2)
De Franse kranten kondigden een bezoek van de bisschop van Orléans
aan Don Bosco aan, nog voor hij te Turijn was toegekomen. Mgr. Coullié kwam in-
derdaad op 21 november toe. Naar de kamer van Don Bosco geleid, wierp hij zich
aan zijn voeten neer en verlangde zijn zegen, maar Don Bosco deed hetzelfde, hij
boog al zittend diep neer en hield de handen gevouwen. Het aandringen eindigde
toen ze wederkerig elkaar de zegen hadden geschonken. Na een lang onderhoud
vertrok de toekomstige kardinaal naar Rome.
(1) Hier volgen hun namen: 1° Don Ferdinando Demartini, Salesiaans priester (24 februari) -
2° Francesco Siparelli, bibliothecaris (24 mei) - 3° Carlo Bai, student (31 juli) -
4° Francesco Alemanno, dienstknecht, slotenmaker (6 september) - 5° Francis O'Donnellan,
jonge Salesiaanse geestelijke (20 oktober) - 6° Archimede Accornero (24 oktober). In de
registers ontbreekt de datum van het overlijden van Alemanno, maar wij hebben hem gevon-
den in de dodenlijst van Turijn van de Unità Cattolica (8 september). Op 3 november
stierf ook de kleine jongen, Giuseppe Torrettan van de eerste lagere klas van het gym-
nasium; maar in december 1884 toen Don Bosco dit zei, was hij nog niet in het Oratorio.
(2) Akten van het Hoofdkapittel, 26 mei 1886.

40.4 Page 394

▲back to top


- XVII/392 -
In de tweede helft van november hielden de kranten in heel de wereld
zich uitvoerig bezig met de bemiddeling van Leo XIII bij een geschil tussen
Duitsland en Spanje over de Carolinen-eilanden, die aan Spanje toebehoorden maar
door Duitsland waren bezet geworden. De scheidsrechterlijke uitspraak van de
Paus, die door beide partijen aanvaard werd, stelde een einde aan een geschil
dat zonder twijfel in een oorlog zou ontaard zijn. De Romeinse kwestie, die
als het zwaard van Damocles boven Italië hing, liet ook bij deze gelegenheid
aanvoelen hoe ze steeds levendig en vol bedreigingen was. Wat deze kwestie be-
treft plachten de Italiaanse bewindslieden een zekerheid ten toon te spreiden
omdat ze de oplossing ervan als onmogelijk of niet wenselijk beschouwden, maar op
het Vaticaan diende er maar een blad aan een boom te ruisen of ze werden er
door opgeschrikt. Wanneer iemand als Bismarck de bemiddeling inriep van de Paus
en er zich bij neerlegde, wat ten aanzien van de wereld de internationale positie
van de Heilige Stoel verstevigde, scheen dit hun een precedent toe zwaar aan ge-
volgen voor de Italiaanse eenheid met Rome als hoofdstad. Daarom beefden de par-
tijorganen en haalden tegen het Pausdom al de oude kletspraatjes als oude
knollen van stal. Don Bosco verheugde zich in de triomf van de Kerk. Hij nam
de gelegenheid te baat van de weerklank die dit feit had op het Italië van de
vrijmetselaars om een prognose te laten horen over de manier waarop er een oplos-
sing zou komen. Hij formuleerde twee veronderstellingen, waarvan de tweede zelfs
niet door de katholieken, in hun stoutste verwachtingen, als waarschijnlijk werd
geacht. Toch was het juist deze die door de Voorzienigheid uitgekozen werd. Toen
hij op 21 november gehoord had wat er over dit thema van de dag gezegd werd,
sprak hij aldus, in aanwezigheid van enkele intieme vrienden: "Het is zeker
dat Duitsland noch Spanje een zo grote dienst hun door het Pausdom bewezen,
zonder beloning zullen laten. Italië beeft, het is bang. Indien de Paus op dit
ogenblik tussen hen en Italië als bemiddelaar Duitsland zou nemen en dus dit land
enigszins als beschermer zou nemen, wat zou er dan gebeuren? Italië is bevreesd
en meent dat het best is te zwijgen, maar binnenkort zal het misschien, uit vrees
voor een van de grote mogendheden in Europa, een van hen roepen als bemidde-
laar tussen Italië en de Paus, ofwel zal Italië zelf een beroep doen op de
Heilige Vader, die nu genoodzaakt is het te eerbiedigen omdat hij zelf de ma-
nier zou voorstellen, waarbij zijn eer het minst in het gedrang komt om deze
moeilijke kwestie op te lossen. Wanneer trouwens in een nieuw politiek kli-
maat de tweede meer eervolle weg gekozen werd, was het niet meer de vrees die als
beslissende oorzaak optrad, maar de wijselijk erkende belangrijkheid van het pro-
bleem en van een goede oplossing ervan.
8 december was voor het Oratorio een mooie dag. Don Bosco bracht bij
iedereen blijdschap toen hij aan het diner te midden van zijn medebroeders
verscheen. Zeer zelden schonk hij de zegen in de kerk met het Allerheiligste
Sacrament, maar die avond deed hij het. De mensen klommen zelfs op de ban-
ken om de eerbiedwaardige grijsaard te zien, terwijl hij gebogen en met moei-
zame stappen zich naar het altaar begaf. In de late avond hield hij voor de
Salesianen de traditionele conferentie in het koor van de kerk van Maria,
Hulp der Christenen. Dit jaar was het echter meer dan traditie want de
aanduiding van Don Rua tot vicaris-generaal diende officieel te worden meege-

40.5 Page 395

▲back to top


- XVII/393 -
deeld.(1) Na de voorlezing door Don Francesia van de omzendbrief betreffende
deze maatregel, voerde Don Bosco het woord. Hij zei dat wij voor alles schulde-
naars zijn van Maria en dat al onze grootste zaken hun aanvang en hun voltooi-
ing hadden gehad op de feestdag van de Onbevlekte. Hij gaf een beschrijving van
wat het Oratorio 44 jaar vroeger was en hij maakte een vergelijking met zijn
huidige staat. Hij noteerde hoe alle zegeningen uit de hemel neergedaald door be-
middeling van de Madonna, de vrucht waren van de eerste Wees Gegroet vurig en
met een oprecht inzicht gebeden samen met de kleine jongen Bartolomeo Garelli,
daar in de kerk van Sint-Franciscus van Assisi. Hij besloot met te bevestigen
dat onze Congregatie bestemd was voor grote zaken en om zich over heel de we-
reld uit te breiden indien de Salesianen steeds trouw blijven aan de Regel hun
door de Heilige Maagd gegeven. Viglietti schrijft in zijn dagboek dat Don Bosco
die avond met buitengewone levendigheid sprak en dat hij zei dat hij zich sinds
enkele tijd veel beter voelde. Dit gevoel van welvaren schijnt een tijdje geduurd
te hebben vermits hij op 13 december de jongens van de vierde en van de vijfde
klas in de bibliotheek liet samenkomen, over hun roeping sprak en ze tevreden te-
rugstuurde nadat hij hun een groot aantal hazelnootjes had geschonken. Op de
avond van Kerstmis kwam hij weer van zijn kamer om de zegen met het Allerheilig-
ste te geven. Terwijl de mensen de kerk vulden en het plein eivol was met
volk, kwam het rijtuig van de kardinaal aangereden. Hij kwam Don Bosco persoon-
lijk bedanken voor zijn schriftelijke feestwensen.
Een andere aanduiding dat de gezondheid van Don Bosco beter was, kreeg
men op de avond van 31 december, toen hij, na de gebeden, aan allen zijn
wensen voor het nieuwe jaar richtte van op de kansel van de kerk van Maria, Hulp
der Christenen.
"
Twee woorden, mijn beste zonen, worden op deze avond gewenst
" door ouders, makkers en vrienden: een goed einde en een goed begin.
" Nochtans deze ochtend, terwijl ik de heilige mis celebreerde kon ik
" mijn geest niet verhinderen te denken aan wat ik deze avond mijn
" beste zonen zou toewensen en terwijl ik hierover nadacht hoorde ik
" als een ingeving die me zei: - Dat is goed, een goed begin en een
" goed einde maar dit zal voldoende zijn voor de wereld maar niet voor
" mijn zonen. - En het was alsof de Heer tot mijn hart zei: - Deze
" wens is niet van jou. Waarom wens je hun niet iets dat van jou is
" en dat van hen afhangt? Want dit hangt zeker niet van hen af.
"
Maar wat zal ik jullie kunnen wensen? Te bidden! Bid... Ik zal
" zal de Heer bidden dat Hij jullie nog geruime tijd zou willen bewa-
" ren, dat jullie het oude jaar goed zouden eindigen, het goede jaar
" goed zouden beginnen en het goed en heilig doorbrengen. Dat is al
" goed: het gebed! Maar het is noodzakelijk jullie iets meer bepaalds
" te zeggen. Kijk, ik zal jullie zeggen dat dit jaar gaat eindigen en dat
" het nooit meer zal terugkeren. Het gaat zich plaatsen tussen de per-
(1) Cfr. hiervoor blz. 209.

40.6 Page 396

▲back to top


- XVII/394 -
" petuae aeternitatis annos, onder de jaren van de eeuwigheid. Het
" nieuwe levensjaar gaat nu komen en wanneer wij het goed zullen begin-
" nen zal het geheel worden tot Gods meerdere glorie, tot groot voor-
" deel van jullie ouders, vrienden, weldoeners en oversten. Indien wij
" het niet best zullen doorbrengen, zal het slecht gaan, zal het ver-
" loren tijd zijn... Dit zeg ik jullie terloops.
"
En indien ik de tijd daartoe had en mijn krachten het zouden
" toelaten, zou ik jullie spreken over de zaken die dit jaar zullen
" gebeuren. Ik zou jullie zeggen dat, zoals verleden jaar verscheide-
" ne van hen die zich hier bevonden om naar mij te luisteren, zich
" niet meer onder de levenden bevinden, zo ook tussen hen die zich he-
" den avond hier bevinden niet minder dan zes het volgend jaar deze
" tijd hier niet meer zullen zijn. Zij zullen voor de Heer verschij-
" nen om rekenschap te geven over hun daden waarvan we hopen dat ze
" goed zullen zijn.
"
Ik zou jullie willen spreken over de zware ongevallen die
" iemand van dit huis zullen overkomen en over de vele vertroostingen
" voor velen van hen die zich hier bevinden. Publieke rampen zullen on-
" ze streken teisteren... Maar spreken we niet over deze dingen ver-
" borgen in de geheime raadsbesluiten van God. Hij zal ze laten gebeu-
" ren tot grote roem van de brave mensen, tot vreesaanjaging en be-
" straffing en beterschap van de bozen. Hij is onze goede Vader en
" zegent ons altijd. Hij stuurt ons deze kastijdingen alleen opdat
" wij beroep zouden doen op zijn barmhartigheid.
"
Ik zou jullie eerder een paar woorden willen zeggen over wat
" jullie in de loop van dit jaar zullen doen. Vooreerst: veelvuldig de
" Heilige Communie ontvangen, maar een goede, waardige communie met
" een zuiver geweten. Iedereen zal te communie gaan na een goede
" biecht en met de vaste wil de beloften in de heilige biecht gedaan
" na te leven. Dus: veelvuldig een heilige communie doen.
"
Als tweede punt: er bestaat een deugd die de heiligen en de
" geestelijke leiders de deugd noemen die alle andere deugden voort-
" brengt en bewaart: de gehoorzaamheid.
"
Ik zou jullie kunnen verklaren wat men met het woord ge-
" hoorzaamheid bedoelt, maar anderen zullen jullie dat uitleggen. Doen
" jullie al het mogelijke om ze te beoefenen op de manier waarop het
" jullie zal uitgelegd worden en jullie zullen er groot voordeel door
" hebben voor jullie ziel en ook voor jullie lichaam. Maar de echte
" gehoorzaamheid bestaat er niet in te doen zoals het jullie graag
" doen, neen dat is het niet. Waarin deze deugd bestaat zal jullie
" worden uitgelegd door hen die tot jullie zullen preken.
"
Dit gezegd zijnde, zal ik iedere dag voor jullie bidden en
" ik vraag jullie voor mij te willen bidden. Want wanneer ik zeg dat
" jullie er niet zeker van zijn of jullie het volgende jaar nog in
" leven zullen zijn bestaat hiervoor meer reden dit over de arme Don
" Bosco te zeggen. Voor hem wordt het van maand tot maand, zelfs van
" dag tot dag duidelijker dat het tijd is dat hij aan zijn eeuwigheid
" zou gaan denken.
"
Denk dus bij al jullie gebeden en communies aan mij. Thans
" besluit ik. Wanneer wij de tijd van ons sterfelijk leven goed doorbren-

40.7 Page 397

▲back to top


- XVII/395 -
" gen, zullen we de vaste hoop hebben allen samen te komen in het an-
" dere onsterfelijke leven en zullen wij het geluk en de vreugde ken-
" nen de tijd te verlaten om allen samen te komen in de heerlijkheden
" van de Heer, in sempiternos aeternitatis annos.
Na al de zaken die wij in dit hoofdstuk hebben uiteengezet zullen wij nu
een nawoord zeggen dat niet beter op zijn plaats zou kunnen komen. De gelegen-
heid daartoe wordt ons aangeboden door een liberale krant van Emilia in een
correspondentie van november uit Turijn.(1) Als een bezwering of, zoals men in
de wandeling zegt "vooraf hout aanrakend", begint de correspondent met het af-
leggen van een beginselverklaring. Hij maakt zijn voorbehoud en zegt dat hij
het geloof en de politieke opvattingen van Don Bosco niet deelt en dat hij per-
soonlijk niet akkoord gaat met de politieke en sociale wenselijkheid van de
richting die Don Bosco aan zijn instituten geeft. De waardering echter van het
werk op zich zelf en van zijn stichter door iemand die in het andere kamp
streed en zelfs, naar de geest van die tijd, in een vijandig kamp dat Don Bosco
te vuur en te zwaard bestreed, geeft aan het artikel in onze ogen een dubbele
waarde.
Na deze aanhef volgt een topografische voorstelling van het Oratorio zo-
als ze door een oningewijde gezien wordt: "Stel je een van onze plattelandsge-
meenten voor in Emilia waarvan de huizen geschaard liggen rond een grootse kerk.
Vergroot, vermenigvuldig en verfraai de gebouwen, die in onze vlekken zo een
schraal figuur slaan, voeg er de netheid, de orde en de koortsachtige werkzaam-
heid bij van een werkhuis en van een school en dan hebt u het Instituut van
Valdocco! Het is verrukkelijk! Hier wonen meer dan duizend personen en groei-
en op voor het werk, voor het gezin, voor zichzelf. De meesten zijn arme onge-
lukkigen die zich daar op een minder droevige toekomst voorbereiden onder een
harde maar waakzame en liefdevolle tucht om de onterfden op te leiden en te voe-
den. Ook dat is bewonderenswaardig dat men in het Instituut van Valdocco zovele
inrichtingen verenigd aantreft die elk afzonderlijk voldoende zouden zijn om een
ervaren nijveraar tot eer te strekken. Hier hebt u een werkhuis voor slotenma-
kers, daar een ander voor timmerlieden. Verder een zeer volledige en prachtige
drukkerij, nog verder een lettergieterij. Rechts is er een zeer rijke en goed
uitgekozen bibliotheek, links een werkhuis voor schoenmakers, een voor kleerma-
kers, een voor boekbinders. Overal heerst een stilzwijgen waarvan men zou zeggen
dat het opgeruimd en vertrouwvol is. Overal is er een bewonderenswaardige en men
zou zeggen spontane orde, want hier is meer het gevoel dan de dwang van
plicht en tucht. En wat alles betekent in dergelijke Instituten is het feit dat
overal en bij allen een serene sfeer van vrede, van welvaren, van gezondheid
heerst, die verblijdt en opbeurt."
Hier ontstond vanzelf bij zijn onwetende lezers de wens te weten wel-
ke de oorsprong geweest was van dit prachtige wereldwonder, hoe een man deze
(1) De Stella d'Italia, 13 november 1885.

40.8 Page 398

▲back to top


- XVII/396-
kleine wereld in het leven kon roepen, leiden en voeden." U zult het met mij
eens zijn, mijn beste lezers", ging de correspondent verder, "dat zonder
een heilige vonk dit alles niet uit het niets gehaald kan worden. Zonder een
hogere geest kunnen deze mirakels niet gebeuren. Maar hiervoor zijn niet eens
voldoende de stoutmoedigheid en de verhevenheid van de opvatting noch de zeker-
heid van de uitvoering. De veldheer wint zijn veldslag niet als hij niet door
zijn generaals geholpen wordt. Het Instituut van Valdocco zou niet bloeien
indien, naast de geest die het in het leven riep, het bestuurt en bezielt, er
niet de wijze handen waren die er orde en leven aan schenken. En Don Bosco moet
werkelijk ook een klare blik hebben gehad om zijn mensen te kennen, vermits hij
diegenen heeft weten uit te kiezen die zijn waardevolle ministers waren en zijn
werk wisten te leiden en in stand te houden."
Op de vergadering van de oud-leerlingen had Don Francesia in zijn in ge-
westtaal geschreven verzen een gloedvolle vergelijking gemaakt tussen Don Bosco
en Napoleon. Onze dagbladschrijver die, we weten niet hoe, kennis had gehad van
deze gedurfde vergelijking, maakt er zijn bedenkingen over: "Don Bosco werd ver-
geleken met Napoleon I. Hij die deze lovende vergelijking maakte was een gene-
raal van Don Bosco, zodat hij geen hogere lof kon betuigen, waardoor de verge-
lijking mogelijk is, namelijk dat hij zijn generaals goed wist uit te kiezen.
Ik heb niet de eer ze allen te kennen. Indien echter allen de wijsheid en
de ondervinding, de zachtheid en de zielskracht hebben van priester profes-
sor Francesia, die in dit Instituut de studiedirecteur is, verbaas ik mij niet
meer over de prachtige resultaten. Hij is een ervaren latinist zoals er in
Italië nog maar weinig overblijven. Hij is een diepzinnige commentator van
Dante en van verschillende andere Latijnse en Italiaanse schrijvers. Hij is een
sierlijke geïnspireerde dichter, een schrijver van geleerd en glanzend proza.
Met zijn uitnemende vriendelijkheid in de omgang, zijn gezag door zijn on-
kreukbare en heilige levenswandel, is hij een echte mentor, een vader, een mo-
del."
Het artikel besloot met de aanbeveling aan de lezers dat ze bij een be-
zoek aan Turijn, niet mochten vergeten ook het "Instituut van Valdocco" te
bezoeken. Misschien prikkelde het de liberale zenuwen eenvoudig te spreken
over het Oratorio van de H. Franciscus van Sales of Oratorio van Don Bosco in
plaats van Instituut van Valdocco, maar nu we vijftig jaar verder zijn, kunnen
we bevestigen dat dit proza uit een liberale pen het verdiend heeft in ons ar-
chief te worden bewaard.
Indien het bezoek aan het Oratorio bij zovele vreemde personen een diepe
indruk naliet, bleef zijn aandenken stevig geworteld in het hart van hen die
er geleefd hadden. "Niettegenstaande de hoge bergen en de onmetelijke zeeën
die ons scheiden", schreef een missionaris uit China, die in het Oratorio van-
af 1865, drie jaar leerling geweest was, "keer ik vaak in de geest terug naar
ons geliefde Oratorio en dunkt het mij een voor een mijn beminde gezellen terug
te zien."(1)
(1) Brief van pater Pacifico Fenocchio, Franciscaan, aan Don Bosco. Tsjantoen 22 september
1885. Don Bosco liet hem op 24 november antwoorden.

40.9 Page 399

▲back to top


- XVII/397 -
H O O F D S T U K XVIII
DE HERTOG VAN NORFOLK.
Toen Don Bosco, bij zijn terugkeer van zijn jongste reis naar Frankrijk,
uit zijn rijtuig stapte op de speelplaats van het Oratorio, kwam de aalmoezenier
van de hertog van Norfolk hem tegemoet en praatte enkele minuten met hem in
het Italiaans. Don Bosco vroeg hem nieuws over de hertogin, die pas te Turijn
aangekomen was maar zich niet heel goed bevond en vermoeid was van de trein-
reis, evenals haar zoon. Dan vroeg hij naar de hertog, die ook naar Turijn
gekomen was, en verzocht daarbij zijn vriendelijke gesprekspartner hem van zijn
kant zijn huldeblijken te willen aanbieden. De priester diende een akkoord te
treffen voor een audiëntie van de hertog en de hertogin maar Don Bosco maakte
zich vlug van hem af door te zeggen dat zij om het even wanneer mochten ko-
men. Toen namen ze afscheid van elkaar.
Terwijl hij wou heengaan zag Don Bosco twee vreemdelingen die zich
achter de priester begaven. Hij groette ze omdat hij meende dat ze tot het gevolg
van de hertog behoorden, maar de aalmoezenier zag dit gebaar, wees naar een van
hen en zei hem: - "Kijk, pater, deze is de hertog van Norfolk. Hij spreekt zeer
goed Frans." Don Bosco was verbaasd toen hij zag dat een zo aanzienlijk perso-
nage zo eenvoudig gekleed ging en een grote hoed op het hoofd had. De her-
tog had werkelijk niets van het streng aristocratisch uiterlijk van de Engelse
adellijken, maar droeg een bescheiden burgerkostuum. Zijn dienstknechten bleken
beter gekleed te zijn dan hij. Ze drukten elkaar hartelijk de hand en wissel-
den welkomstwoorden. Don Bosco verontschuldigde zich wegens het misverstand.
Dan spraken ze enkele woorden met elkaar tot grote blijdschap van de edelman
die daar incognito gekomen was om zich dadelijk een opvatting over Don Bosco te
vormen.
Laat ons, alvorens verder te gaan, wat nieuws geven dat als aanvulling kan
dienen van wat we al vroeger zegden in het vijftiende boekdeel.(1)Zijne Hoogheid
de Hertog Henry Fitzalan-Howard, de vijftiende Hertog van Norfolk, Graaf van
Arundel, Surrey en Norfolk, Graaf-Maarschalk van Engeland, Ridder van de Orde van
de Kousenband, eerste Hertog en Graaf van het Rijk en aldus Lid van de Kamer van
de Pairs, was een van de meest invloedrijke hoofden van de katholieke gemeenschap
(1) Boekdeel 15 blz. 559.

40.10 Page 400

▲back to top


- XVII/398 -
in Engeland. Met een bewonderenswaardige gewetensvolheid had hij het pand van het
katholieke geloof, van zijn voorouders sinds Hendrik VIII overgeërfd, bewaard.
Hij was toen 38 jaar oud. In 1877 was hij gehuwd met Lady Abney-Hasting van de
barons van Domington. Beiden toonden dat ze vurige dienaars waren van de Roomse
Kerk. Ze bezaten een uitgestrekte fortuin en gebruikten een groot gedeelte van
hun inkomen voor goede werken, voor het ondersteunen van kloosters en voor het
begunstigen van de katholieke propaganda.
Hun echtverbinding was echter niet gelukkig wat hun kroost betrof, want ze
hadden slechts een zoon blind sinds zijn geboorte en lijdende aan een kwaal,
die door de artsen ongeneeslijk werd geacht. Het verdriet van de beide vrome
echtelingen wegens dit ellendige schepsel, dat toen bijna 5 jaar oud was, was on-
zeglijk. Maar zijn fysische toestand was niet alles. Indien de dood hem zou heb-
ben weggerukt zou de rijkdom van de hertog, volgens de Engelse wetgeving
overgaan op een protestantse tak. Aangetrokken door de faam van heiligheid
die de naam van Don Bosco omgaf, hadden ze het besluit genomen hem te gaan op-
zoeken, hun kind mee te brengen, met de hoop en het vertrouwen dat zijn
zegen hem het gezichtsvermogen en de gezondheid zou teruggeven. Over hun in-
zicht had de moeder al in april geschreven.(1)
"
Mijn beste Don Bosco,
"
"
We zijn eindelijk tot het besluit gekomen u te Turijn te ko-
" men bezoeken en aldus onze tocht naar Lourdes tot volgende herfst
" uit te stellen.
"
Als daartoe best geschikte tijd, omdat het dan nog niet warm
" zal zijn, hebben wij de maand mei uitgekozen, zodat wij op de 5de
" van die maand te Turijn zullen zijn. Wees dan zo vriendelijk, Mijn-
" heer Don Bosco, ons te zeggen of wij het geluk zullen hebben u daar
" aan te treffen, want indien u afwezig zou zijn, zou onze reis zon-
" der nut zijn. We zijn verplicht u zeer te bedanken voor de vriende-
" lijke brief die u zich gewaardigd hebt ons te schrijven en voor uw
" belofte voor ons een plaatsje in uw hart te bewaren. Wat al onge-
" lukkige zaken, wat al lijden zal in uw liefderijk hart reeds zijn
" uitgestort, in vergelijking met de welke de onze nietig zijn! En
" nu, Pater, wil ik u in vertrouwen het volgende zeggen: ik behoor
" tot een Protestantse familie (maar ik heb me thans bekeerd) en vele
" van mijn voorouders hebben kwaad en veel kwaad gedaan. Wanneer ik
" nu moeder geworden ben en moeder van een zoon, heb ik de goede God
" gesmeekt en hem bijna een belofte gedaan, mijn zoon een kwaal toe
" te zenden en zelfs hem te laten sterven, liever dan dat hij een
" enkele zonde zou begaan. Ik heb deze belofte afgelegd toen ik ziek
" was en ook zonder er mijn man van in kennis te stellen en daarom
(1) Van deze brief, blijkbaar in het Engels geschreven, hebben wij enkel de Italiaanse vertaling
gevonden.

41 Pages 401-410

▲back to top


41.1 Page 401

▲back to top


- XVII/399 -
" ben ik soms beangstigd en door twijfel gekweld. Zoals u merkt, kan ik
" er mij in geen geval over beklagen wanneer de goede God aan mijn arme
" zoon een zo groot ongeluk gezonden heeft, maar dat neemt niet weg dat
" ik er niet het hele gewicht van zou aanvoelen en dat ik het nu en dan
" moeilijk heb om in de goddelijke wil te berusten.
"
Het spijt me dat ik genoodzaakt ben u in het Engels te schrijven.
" Uit uw brief blijkt dat u mij verwart met de moeder van mijn man, die
" zeer goed Italiaans kent terwijl ik er geen enkel woord van ken.
"
Met de hoop u weldra te Turijn mijn huldeblijken te kunnen be-
" tuigen ben ik, beste Heer Don Bosco,
"
uw u zeer verplichte
" Arundel, 15 april 1885.
Flora, Hertogin van Norfolk.
Don Bosco ontving deze brief op 24 april, toen hij zich te Nice bevond.
Hij werd hem doorgezonden door Don Rua. Daarom vervroegde hij zijn vertrek
naar Turijn met enkele dagen.(1) Bij het lezen van deze uitdrukkingen van grote
nederigheid die voor hem zo vleiend waren, was hij zeer beschaamd geworden.(2)
De hertogin echter, die niet wist waaraan het te wijten was dat zij
nog geen antwoord had ontvangen, terwijl ze dit al eerder verwacht had, deed
een beroep op de bemiddeling van de heer Albert du Boys, de tweede Franse
levensbeschrijver van Don Bosco. Ze liet hem daarom schrijven in deze zin van-
uit de abdij van de Clarissen van Londen, een klooster dat de bescherming ge-
noot van de hertog. De suggestie zich tot de heer Du Boys te wenden was haar
gedaan door de novicemeester die hem kende, omdat zij na haar bekering tot het
katholicisme door Mgr. Dupanloup bewerkt, haar dwaling afgezworen had in de
kapel van de schrijver. Op 28 april schreef hij aan Don Bosco: "Het gaat er niet
om de wensen en de tederheid te vervullen van een Engelse dame die een goede
christen is en tot een illustere stam behoort. Het is een zaak, Zeereerwaarde
Vader, die u totis viribus dient te bepleiten bij Maria, Hulp der Christenen, en
die u, naar ik meen, zult winnen. U zou, weliswaar, zoals men zegt in uw be-
sluiten une conclusion subsidiaire dienen in te lassen tegenover de goddelijke
Moeder, namelijk dat, wanneer de oudste zoon niet zou genezen, de Madonna zich
zou gewaardigen haar een tweede zoon te laten geboren worden. Ten aanzien van de
katholieke belangen zou deze tweede zoon alles redden maar ook de moederlijke te-
derheid zou er zeer door bevredigd worden."
We zagen hoe men wederzijds stipt op het rendez-vous was. Het bezoek werd
vastgesteld op de ochtend van 7 mei om 11 uur. Enkele minuten voor dat uur kwa-
men vier rijtuigen in het Oratorio gereden met de hertog en de hertogin, met
hun zoon, de aalmoezenier, de kamerheren en de dienstknechten te zamen achttien
personen. De kleine blinde werd dadelijk naar de kerk gebracht aan de voeten van
(1) Brief aan graaf Colle. Nice, 26 april 1885.
(2) Dagboek van Viglietti, 24 april 1885.

41.2 Page 402

▲back to top


- XVII/400 -
het hoofdaltaar. Daarna klom men tot bij Don Bosco. Toen de hertog en de her-
togin op de galerij kwamen begon het muziekkorps het God save the Queen te
spelen. Ze bleven een ogenblik staan en lieten merken dat dit hun aanstond.
Daags voordien had de hertog aan Don Bosco gezegd: - "Ik blijf hier tot u mijn
zoon zult genezen hebben." Daarop had Don Bosco heel eenvoudig geantwoord: -
"Goed! Goed! Dat wil zeggen dat ik u op het feest van Maria, Hulp der Christe-
nen, tot Voorzitter zal benoemen." Toen het kind gehoord had dat het bij Don
Bosco was, zocht hij hem op, kuste zijn handen, greep hem vast en lachte leven-
dig, terwijl de moeder hierdoor bewogen werd en uitriep: - "Nooit in mijn
leven heb ik hem dat zien doen. Zelfs wanneer hij zich in de armen van zijn
vader bevindt, is hij nooit zo opgetogen."
In de ochtend van 8 mei woonden allen de mis van Don Bosco bij in
zijn kleine kapel en daarna dronken Mijnheer en Mevrouw met hem koffie. Vol
bewondering keken ze naar de talrijke menigte jongens, maar meer dan door wat
anders werden ze aangetrokken door het optreden en de woorden van Don Bosco.
's Ochtends en 's avonds kwamen ze naar het heiligdom en stichtten er de aan-
wezigen door hun vroomheid. Op 10 mei vertrokken ze naar Florentië en naar
Rome.(1) - "Naar Italië reizen en niet naar Rome gaan", zei de hertog, "is als
voor een Italiaan naar Rome gaan en de Paus niet zien."
Ze vertrokken om terug te keren. Don Bosco zou gewild hebben dat ze te
Valdocco waren op 2 juni, op het feest van Maria, Hulp der Christenen, maar omdat
zij tot op die dag niet in Italië konden blijven, kwamen ze terug op 24 mei om
er hun devoties te doen. We hebben al gezegd dat die ochtend Don Bosco celebreer-
de aan het altaar van Sint-Pieter. Welnu, de hertog en de hertogin hoorden zijn
mis en hadden plaats genomen voor de balustrade. Ze gingen met grote vurigheid te
communie. Gedurende hun bedanking waren ze in gebed verslonden en merkten ze
niets van een mirakel dat voor hen plaats had. De misdienaar die de mis dien-
de leeft nog. Hij was er een opmerkzame ooggetuige van. Hij volgde toen al de
vierde klas van het gymnasium. Hij is thans priester Giuseppe Grossani, pastoor
te Moncucco di Vernate in het aartsbisdom Milaan. De herinnering hieraan ver-
vult hem nog steeds met een heilige geestdrift.
Zoals men dit pleegt te doen wanneer slechts enkele personen willen commu-
niceren infra Missam, aan een altaar waar de goddelijke Gast niet huist, werd
daar op een tafel een kleine ciborie geplaatst met enkele hostiedeeltjes die vol-
doende waren om de hertog en de hertogin met hun gevolg te laten communiceren.
Er waren er slechts een twintigtal. Don Bosco consacreerde ze. Op het ogenblik
van de communie waren er talrijke gelovigen die de ruimte achter de balustrade
vulden en ook de naburige banken. Ze hadden nog maar pas bemerkt dat de celebrant
de communie uitreikte aan de hertog en de hertogin en ook aan de andere mensen
(1) Brief van Don Bosco aan graaf Colle, 10 mei 1885 Turijn.

41.3 Page 403

▲back to top


- XVII/401 -
die naar boven kwamen en neerknielden op het bankje of ze kwamen aandringen om
ook de communie te ontvangen. De misdienaar en de prefect van de sacristie pro-
beerden wel die toestromende personen ervan te overtuigen dat er slechts enkele
hosties waren voor de Engelsen, maar ze spraken voor dovemansoren, omdat niemand
er aandacht aan verleende. Het scheen hun een te groot geluk toe, de communie uit
de handen van Don Bosco te kunnen ontvangen. Toen Don Bosco de drukte bemerkte om
de vreemden te verwijderen, zei hij aan de misdienaar: - "Laat ze maar doen."
- "Maar de hosties zijn geteld! Wilt u dat wij er zouden gaan halen aan
het hoogaltaar?' - vroeg de jongen.
- "Laat maar, laat maar!" herhaalde hij.
De misdienaar durfde niet meer aandringen, maar intussen keek hij met
groeiende verbazing naar een echt wonder van vermenigvuldiging, vermits Don
Bosco, zonder ook maar een enkele hostie in stukken te breken, voortging met
aan tientallen gelovigen de communie uit te reiken. Thans bevestigt Don Grossani
met zekerheid, dat zij die te communie gingen meer dan tweehonderd in aantal
waren. De Engelsen bemerkten het niet, evenmin als de Italianen, en onze pas-
toor weet er geen verklaring voor te vinden, hoe tot heden toe niemand enig be-
lang gehecht heeft aan zijn zo dikwijls verteld verhaal. Dit is, inderdaad, de
eerste maal dat er een gedrukt verhaal van deze gebeurtenis verschijnt.
De Britse pelgrims verlieten Turijn op 25 mei. Op 26 mei schreef Don Bosco
aan graaf Colle: "Ze waren allen zeer verheugd over hun verblijf onder ons en
over de beterschap vastgesteld bij hun zieke kind." Inderdaad, naast wat we al
gezegd hebben over het eerste bezoek, had Don Bosco op de avond van 23 mei ver-
kregen dat de jongen enkele stappen gedaan had, wat tot dan toe nog nooit moge-
lijk geweest was. Ook Don Viglietti haalt in zijn dagboek op 28 mei hierover aan:
"Don Bosco zegt me dat de hertog van Norfolk hem schrijft dat hij tevreden is,
omdat ze bevinden dat het kind verbeterd is. Maar hij verklaart dat hij de din-
gen in Gods handen laat. Het gaat er niet om in hem iets te genezen maar bij
hem het verstand en het gezichtsvermogen te doen ontstaan, die hij niet heeft."
Don Bosco zelf zei nadien aan de oversten dat de hertog hem wat nagelaten had om
de jongens namens hem eens vrolijk te laten zijn. De secretaris schrijft dat hij
hem, alvorens te vertrekken, een aalmoes van tienduizend lire had nagelaten.
Sommige kranten, vooral de Nazione van Florentië spraken over zijn tocht
naar deze stad en nadien van zijn reis naar Rome maar niemand schreef de
waarheid over zijn komst en zijn verblijf te Turijn. Dat deed wel de Unità Cat-
tolica van 27 mei. We halen enkele bijzonderheden uit dit artikel aan: "Tot
onze bewondering en die van andere personen - lezen we daar - "gingen de hertog
en de hertogin met heel hun gevolg van achttien personen meermaals tot de
heilige Sacramenten in het heiligdom van Maria, Hulp der Christenen, en namen
ze deel aan de verschillende andere godsdienstoefeningen voor de maand van Ma-
ria, die daar 's ochtends of 's avonds plaats hadden. Op de eerste dag van
de noveen (24 mei) bracht de hertog heel zijn dag door, mag men wel zeggen,
in de kerk en in het daarbij behorend huis van het Oratorio van de H. Francis-
cus van Sales, waar de Eerwaarde Don Bosco woont. We kunnen onmogelijk zeggen

41.4 Page 404

▲back to top


- XVII/402 -
welke grote verering hij voor de man Gods heeft. Hij scheen er zich niet van te
kunnen verwijderen. Hij en de zijnen hebben een grote genegenheid voor de ver-
schillende weldadigheidswerken waaraan onze beminde Don Bosco de hand heeft ge-
legd. Mild en praktisch bovenal vergat de hertog niets bij zijn bezoek aan het
0ratorio. Hij wou zich naar de refter, de keuken, de werkhuizen, de bakkerij,
enz. begeven. Hij was dankbaar voor alles wat Don Bosco en zijn zonen voor hem
trachtten te doen om zijn bezoek op te vrolijken. Het ontroerde zijn hart van
getrouwe onderdaan van Engeland, wanneer hij door de jongetjes van het muziek-
korps zijn nationale hymne hoorde spelen. Zichtbaar ontroerd, juichte hij toe
en bedankte Don Bosco voor de vriendelijke gedachte en zei dat hij nooit in zijn
leven deze hymne met meer voldoening had horen spelen."
Ook het katholieke weekblad van Prato schreef in zijn nummer van 30
mei, onder meer: "Bewonderenswaardig was de hertogin die werkelijk vol tranen
en leed de Koningin van de bedroefden geweld scheen aan te doen opdat zij mede-
lijden zou hebben met haar ellendige toestand. Ze besefte dat haar godsdienst
niet enkel schijn maar werkelijkheid was. Meermaals naderde ze in deze tempel met
heel haar familie tot de heilige sacramenten en buiten haar snelle reis naar
Rome, gedurende de veertien dagen dat ze te Turijn verbleef, waren haar stappen
steeds gericht naar de kerk van Maria, Hulp der Christenen. Indien de Maagd haar
smeekbede zou verhoren, wat zou dat in Engeland een schok zijn voor de ketterij!"
Nadien, tot in het jaar 1887, weten we niets meer over de betrekkingen
tussen Don Bosco en de hertog van Norfolk. Op 23 mei van dit jaar had de
hertog op een reis naar Rome, een oponthoud te Turijn om er Don Bosco te zien.
Hij bezocht hem in het Oratorio, had met hem een lang onderhoud en bleef di-
neren met de oversten.
Van hetzelfde jaar dateert het bericht over een feit dat haast een mira-
kel was voor de familie van de hertog. Het werd meegedeeld door de Jezuïet, Cyril
Martindale, in het jaar van de heiligverklaring van Don Bosco aan Don Enea Tozzi,
Salesiaans Inspecteur voor Engeland. Men wist dat de eerwaarde Pater veel gene-
genheid voelde voor Don Bosco. Don Tozzi dacht inderdaad aan hem voor het maken
van een hymne die zou uitgevoerd worden gedurende de feestelijkheden ter ere van
de nieuwe heilige en hij componeerde ook die hymne. Dan vroeg hij hem hoe het
kwam dat zijn familie zoveel sympathie voor Don Bosco koesterde. De zaak wekte
des te meer verbazing wegens de omstandigheid dat Lord Martindale nog protes-
tant is en Pater Cyril, zijn zoon, een bekeerling. Ziehier het verhaal dat hij
hierover deed.
De hertogin van Newcastle, een verre verwante van zijn vader en een vrien-
din van de Norfolk's had zich naar Lourdes begeven om de zozeer verlangde gene-
zing van haar kind te vragen. Als een vrouw niet gemakkelijk voor ontroeringen
vatbaar en niet begaafd met een vurige fantasie, had ze daar een verschijnsel
waarvan ze vreesde dat het een zinsbegoocheling was. Terwijl ze aan de grot aan
het bidden was, meende ze een stem te horen die tot haar zei: - "Bid voor de
moeder, bid niet voor de zoon." Ze draaide zich om er zich van te vergewissen of

41.5 Page 405

▲back to top


- XVII/403 -
daar soms personen waren die samen aan het praten waren, maar er was geen le-
ven-dige ziel te bekennen. Na enkele ogenblikken hoorde ze weer dezelfde woor-
den. Ze was er wat van onder de indruk en die indruk bleef haar bij tot in Tu-
rijn waar ze met hetzelfde inzicht naartoe ging om er Don Bosco te bezoeken.
Daar aangekomen, kreeg ze audiëntie bij hem. Toen ze zijn kamer binnentrad was
hij aan het schrijven en bleef schrijven zonder te letten op de bezoekster die
een dergelijke houding bij een priester die ze zo hoogachtte niet kon verklaren.
Eindelijk legde Don Bosco zeer kalm zijn pen neer en tot de hertogin gewend, zei
hij ex abrupto en uiterst kalm: "Bid voor de moeder, bid niet voor de zoon."
Juist zoals te Lourdes! In gedachten verzonken, ging de dame bidden in de kerk
van Maria, Hulp der Christenen, zoals haar aanbevolen was. Toen ze te Londen te-
ruggekeerd was, stierf haar vriendin, de hertogin van Norfolk, vier dagen later.
Dit was de oorsprong bij de anglicaanse Martindale's van de genegenheid voor
Don Bosco en de gehechtheid aan zijn aandenken.
Nog in het jaar van haar afsterven opende Don Bosco te Battersea in Londen
een huis, zoals we dat op zijn tijd zullen zien, en in november stuurde hij
daarheen twee Engelse Salesianen, aan wie hij een brief ter voorstelling en
aanbeveling gaf voor de hertog van Norfolk.
"
Hooggeboren Heer,
"
"
Toen Uwe hoogheid ons nederig tehuis door zijn tegenwoordig-
" heid vereerde, zag de vrome en betreurde hertogin, uw gemalin, met ge-
" noegen hoe de jongens van dit huis de christelijke godsdienst beoefen-
" den. Ze zei hoe het haar zou verheugd hebben, wanneer een tehuis dat
" zou gelijken op ons tehuis van Turijn in de stad Londen zou worden
" opgericht. Er zijn daar zovele arme, verlaten en in gevaar verkeren-
" de jongens vooral wat hun godsdienstige opvoeding betreft. In die tijd
" hadden we hier niet voldoende personeel. Op dit ogenblik hebben we dat
" wel en ik zou geneigd zijn deze stichting te doen en we zijn reeds be-
" gonnen met een kerk te Battersea.
"
Voor het ogenblik zouden we beginnen met er niet minder dan vijf
" Salesianen naartoe te sturen en anderen zullen volgen indien het nood-
" zakelijk blijkt te zijn. Een werk in die trant vergt zeker moed, vooral
" in een grote stad als Londen. Maar God, die ons bij andere stichtingen
" geholpen heeft, zal ons ook hierbij ter hulp komen, waarbij ik hoop op
" de steun van Uwe Hoogheid. Deze kerk werd al van enig meubilair voor-
" zien door enkele liefdadige ingezetenen van de stad maar voor de pries-
" ters-onderwijzers is er nog geen woning. En het is voor deze behoeften
" dat ik aan Uwe Hoogheid hulp en raad vraag. Onze priester Macey en D.
" Edward Patrick MacKiernam zijn zo vrij u persoonlijk mijn huldeblijken
" te brengen en persoonlijk naar uw wijze suggesties te luisteren. Met
" genoegen denken wij hier terug aan uw komst onder ons en iedere dag
" bidden we speciaal voor u, opdat God overvloedig zijn zegeningen zou
" uitspreiden over u en over heel uw gezin en vooral over de waardevolle
" spruit voor wie wij nog altijd bidden en voor wie wij allen bezorgd
" zijn.

41.6 Page 406

▲back to top


- XVII/404 -
"
Met de grootste eerbied en de diepste verering heb ik de
" eer met dankbaarheid te betuigen dat ik van Uwe Hoogheid ben
"
" Turijn, 13 november 1887.
de zeer ootmoedige dienaar,
"
Priester Gio. Bosco.
We hebben in ons archief nog de kopie van een andere brief, in het Frans
geschreven, twee weken vooraleer Don Bosco naar de eeuwigheid vertrok. Het was
in de dagen, waarin ieders hart een mooie hoop koesterde, omdat zijn ziekte niet
enkel stationair bleef maar buitengewone beterschap vertoonde. Op 7 januari no-
teerde Don Viglietti dat hij "bijna in staat was op te staan, te schrijven en
te werken." Het is helemaal onwaarschijnlijk dat Don Bosco de brief eigenhan-
dig zou geschreven hebben, ofschoon de zin tussen aanhalingstekens uitsluitend
in zijn brieven voorkomt. Op 13 januari 1888 schreef hij dus aan de hertog: "Ik
laat u nieuws over mij weten. Ik ben steeds bedlegerig, mijn gezondheidstoestand
is steeds ongestadig en ik weet niet wanneer ik zal kunnen opstaan. Moge Gods
wil geschieden! Op dit ogenblik word ik zeer door iets gekweld: de schulden van
de kerk van het Heilig Hart te Rome. Sinds tien jaar spannen wij ons met alle
kracht in en toch blijven er nog 250.000 frank te betalen en dezer dagen word
ik tot betalen aangemaand. Dat is een van mijn grootste kwellingen. Indien Uwe
Hoogheid mij zou kunnen ter hulp komen in de mate waarin uwe liefdadigheid en
de omstandigheden het u zouden suggereren, zou dit voor mij een grote opbeu-
ring zijn. U zou daarmee een werk verrichten dat zeer voordelig is voor onze
arme Salesiaanse Sociëteit en voor heel de universele Kerk. Het zou dus zeer
aangenaam zijn aan God en aan zijn Plaatsvervanger op aarde, de heilige Vader,
die ons rechtstreeks dit werk van de kerk van het heilig Hart te Rome toever-
trouwd heeft. Onze arme weesjes (meer dan 250.000) zullen steeds samen met mij
bidden voor uw geestelijk, tijdelijk en eeuwig geluk. Moge God u zegenen en u
verblijden, Heer Hertog, en U op een waardige manier belonen voor al het goede
dat u voor onze Salesiaanse Werken zult willen doen." Tot de laatste dagen van
zijn leven werd hij bezeten door de folterende gedachte aan de kerk van het
Heilig Hart!
De brief heeft Rome als adres. Daar bevond zich, inderdaad, de hertog.
Het jaar 1888 werd geopend met betuigingen van de hele wereld aan Leo XIII, die
zijn gouden bisschopsjubileum vierde. Plechtige gezantschappen van Koningen en
Staatshoofden werden naar het Vaticaan gezonden om hulde te brengen en rijke
en verschillende giften aan de Paus aan te bieden. Ook Koningin Victoria van
Engeland vaardigde een schitterende zending af samengesteld uit adellijken met
aan hun hoofd de hertog van Norfolk. Zijn Hoogheid kwam langs Turijn, had een
oponthoud in het Oratorio, bezocht Don Bosco op zijn lijdensbed en bleef om-
streeks een half uur bij hem neergeknield op de vloer naast zijn ledikant.
De hiervoor aangehaalde brief herinnert de hertog aan dit bezoek. De grote
zieke vertrouwde hem enkele boodschappen voor de heilige Vader toe en vroeg hem
naar nieuws over het nieuwe huis te Londen. De hertog drukte het vurige verlangen
uit, dat dit huis het Oratorio als model zou nemen. Er wordt ook gesproken over
zijn vaderland en over de missie in China. Don Bosco voegde er iets aan toe over

41.7 Page 407

▲back to top


- XVII/405 -
Ierland. Tenslotte wou de nederige heer zijn zegen ontvangen zonder enige twij-
fel, met de gedachte, dat dit de laatste zegen van een stervende heilige was.
Het zoontje, over wie men zoveel bezorgdheid had gehad, genas niet. In 1904 ging
de vader een nieuw huwelijk aan met Barones van Kerries, en uit dit huwelijk werd
de huidige erfgenaam Bernard of Norfolk geboren. De hertog stierf sereen zestig
jaar oud in 1917. In een brief van hem, gericht aan de Salesiaan Don Eugenio
Rabagliati, die het grootste gedeelte van zijn leven in Engeland doorbracht,
zei de zeer Christelijke heer hem dat, indien Don Bosco zijn zoon niet genezen
had, hij hem toch zaken geschonken had, die hem zo hadden opgebeurd dat ze een
grotere waarde hadden dan deze genezing.(1)
(1) De nog in leven zijnde Don Giovanni Boselli, Salesiaan, zag en las met eigen ogen te
Londen deze brief, waarvan de bedoeling was Don Rabagliati te bedanken voor een exem-
plaar van de Vijf Lustra hem als huldeblijk toegezonden.

41.8 Page 408

▲back to top


- XVII/406 -
H O O F D S T U K XIX
VOOR DE KERK EN VOOR HET TEHUIS VAN HET
HEILIG HART - NOG WAT OVER DE LOTERIJ
Niet zonder ontroering leest men in de aangehaalde brief aan de hertog
van Norfolk met welke nadruk Don Bosco zijn hulp inriep voor de kerk van het Hei-
lig Hart. Wanneer wij bedenken dat hij zich op die manier uitdrukte gedurende
zijn laatste ziekte, amper 18 dagen vooraleer de aarde te verlaten, mogen we
wel zeggen dat vanaf 1881 deze onderneming te Rome tot aan zijn laatste adem-
tocht voor hem een nachtmerrie was geworden. Voor haar zag hij er niet tegen op
in een bewenenswaardige gezondheidstoestand zeer lastige reizen te ondernemen,
die er niet weinig toe bijdroegen hem in deze staat van uiterste verzwakking te
brengen. Don Cerruti legde hierover gedurende de processen van zijn "zaak"
volgende verklaring af: "Ik heb Don Bosco meermaals vergezeld op zijn reizen
door Italië en Zuid-Frankrijk op zoek naar geld voor de bouw van deze kerk en ik
ben getuige geweest van de ontzaglijke oververmoeidheden en het onmetelijk fy-
siek en moreel lijden waaraan hij zich blootstelde om de wens van de Paus uit
te voeren. Ik ben er zelfs diep van overtuigd dat deze oververmoeidheden en dit
lijden zijn leven hebben verkort."
Wij zijn genoodzaakt hier het gekende refrein te herhalen: voor de kerk
ging het werk vooruit, ook de voorbereidsels voor het tehuis maakten vorderin-
gen, maar bij deze uitgaven voegden zich andere uitgaven en de ingezamelde pen-
ningen waren onvoldoende om te uitgaven te dekken. Wanneer Don Bosco aan de
mildheid van de Paus voorstelde de onkosten voor de oprichting van de voorgevel
op zich te nemen had hij het inzicht een nieuw hulpmiddel in het leven te roe-
pen waarmee hij de edelmoedigheid van de gelovigen nog meer kon aanwakkeren. Hij
begon met er een eenvoudig bericht van te geven aan de medewerkers van Turijn op
de conferentie van 23 mei 1884 en nadien aan al de medewerkers in zijn omzend-
brief van 31 mei. Het verheven voorbeeld, dat van zo hoog kwam, was op zich
zelf een aansporing om het werk ter hulp te komen. Maar Don Bosco bleef hier
niet bij staan. Op zijn ingeving spoorde de Unità Cattolica in twee artikels de
katholieke Italianen aan giften te sturen, om de last, die de Paus op zich geno-
men had, te verlichten. In het eerste artikel werd gezegd: "Evenals de Opperher-
(1) Summ. super virt. num III, 67.

41.9 Page 409

▲back to top


- XVII/407 -
der is ook Don Bosco een bedelaar die leeft van het inzamelen van geld. Hij
roept de liefdadigheid van de katholieken in, maar niet voor zich zelf. Weet u
wat Don Bosco ieder jaar uitgeeft? Drie miljoen en wanneer hij ze kan uitgeven
dan is het noodzakelijk dat hij ze, op een of andere manier, zou vinden en hij
vindt ze of de Heer zendt ze hem toe. En nu is hij genoodzaakt voor de kerk
van het Heilig Hart en het belendende Oratorio twee miljoen uit te geven en
de eerste die hem ter hulp komt is een verheven arme man, het is de paus van
Rome, de weldadige Leo XIII. Bij de laatste audiëntie die hij aan Don Bosco
verleende, nam hij al de onkosten voor de voorgevel van de kerk voor zijn reke-
ning. En misschien zullen deze meer dan honderdduizend lire bedragen omdat in
het pauselijke Rome de kerken met grote luister gebouwd worden en de kerk van
het Heilig Hart Rome waardig zal zijn. Deze kerk zal een eerherstel zijn zoals
de boetekapel van Parijs en een herinnering aan Sint-Pieterspenning en aan de
liefdadigheid van de katholieken tegenover hun beroofde Opperherder."
In deze laatste woorden zien we al de schets van een ruimere opvatting,
reeds gerijpt in de geest van Don Bosco, maar nog onvoldoende rijp voor bekendma-
king onder het publiek. Tolk van Don Bosco bij de Heilige Stoel was vooral kardi-
naal Alimonda op 15 oktober 1884, toen hij het voorstel deed aan de Italianen
de oprichting van de voorgevel te doen zien als een nationale belofte aan het
Heilig Hart van Jezus en ze uit te nodigen er door hun geschenken toe bij te
dragen. Het voorstel werd gunstig onthaald, zoals blijkt uit volgende brief van
de staatssecretaris aan de aartsbisschop van Turijn.
"
Eminentie,
"
"
Graag heb ik er voor gezorgd het voorstel aan de Heilige Vader
" over te maken, waarover Uwe Eminentie mij gesproken heeft in uw brief
" van 15 oktober. Het verheugt mij u te laten weten, dat het volledig
" door Zijne Heiligheid goedgekeurd werd. Hij zegent niet enkel de be-
" werkers en de begunstigers hiervan maar ook al de vrome Italiaanse ge-
" lovigen die door hun giften zullen bijdragen tot de aangeduide nati-
" onale belofte aan het Heilig Hart van Jezus. Wanneer - zoals dat onge-
" twijfeld het geval zal zijn - het voorstel een gunstig onthaal zal
" hebben, zal hiervan een eeuwigdurende herinnering blijven in de voor-
" gevel van de kerk van het Heilig Hart die met deze giften zal gebouwd
" worden in deze hoofdstad. Ik zeg u vooraf, dat aan hen die zullen
" inschrijven voor deze nationale belofte melding zal mogen gemaakt wor-
" den van de goedkeuring van het ontwerp en van de zegen van de Heilige
" Vader in de oproep die hiervoor zal gepubliceerd worden. Het is verder
" voor mij een eer u de gevoelens te bevestigen van diepe hoogachting,
" terwijl ik nederig uwe handen kus.
"
Van Uwe Eminentie de zeer verplichte waarachtige dienaar,
"
" Rome, 20 oktober 1884.
L. Kardinaal Jacobini.
Maar alvorens de zaak aan het publiek werd meegedeeld, maakte Leo XIII
op 1 februari 1885 een beperking aan het ontwerp van Alimonda. Hij wou dat er

41.10 Page 410

▲back to top


- XVII/408 -
voor het inzamelen van de giften, bestemd voor de bouw van de voorgevel één
enkel centrum zou worden opgericht, namelijk de kardinaal zelf, en dat al het
geld van de Italiaanse schenkers aan het Vaticaan zou overhandigd worden.
Don Bosco zag dadelijk, als bij intuïtie, welke ongemakken uit deze be-
schikking konden voortvloeien, des te meer omdat zijn bezorgdheid onmiddellijk
op welsprekende wijze bevestigd werd. De algemene overste van de Broeders van
de Christelijke Scholen kwam (1) op 15 februari te Turijn met de 20.000 lire
van zijn medebroeders. Omdat hij van Don Bosco vernam wat de paus wilde, kon hij
die som, die bestemd was als bijzondere bijdrage voor de onkosten van de voor-
gevel, niet overhandigen aan Don Bosco maar moest ze naar Rome dragen. Maar
wat al moeite moest nadien Don Dalmazzo doen om over dit bedrag te kunnen
beschikken!
Intussen stegen de schulden. Daarbij was het treurig gesteld met de boek-
houding, omdat Don Dalmazzo dit werk niet kende en geen tijd had om zich ernstig
met de rekeningen bezig te houden, zodat de uitgaven niet nagezien werden. Don
Rua, die in mei de Salesianen en de Zusters in Sicilië was gaan bezoeken, zou,
bij zijn terugkeer, de staat van de gedane uitgaven willen onderzoeken, maar
hiervoor waren er verschillende dagen nodig en hij kon hierover niet beschikken.
Daarom stelde hij op 12 juni in het Kapittel voor de werken te schorsen tot de
rekeningen zouden in orde gebracht zijn. Don Bosco zei: - "Ziehier in welke
zin men aan Don Dalmazzo zal schrijven: de werken dienen geschorst te worden.
Intussen zal worden nagegaan hoeveel de bouw zal kosten en welke bedragen al
betaald werden. Dan zal Don Sala, indien dit nodig zou zijn, naar Rome gaan om
persoonlijk met de ondernemer Cucco het contract af te sluiten. Er dient ernstig
aan de geldmiddelen te worden gedacht. De Heilige Vader heeft de twintigduizend
lire gegeven, aangeboden door de Broeders van de Chris-elijke Scholen van Frank-
rijk. Wat het ontwerp betreft van kardinaal Alimonda voor een oproep tot de ka-
tholieke Italianen langs de bisschoppen om, had de Paus dit goedgekeurd, maar
thans blijkt het dat de kardinaal staatssecretaris dit zou beperkt hebben tot het
diocees Turijn. Daardoor worden de diocesanen van Turijn te zeer belast. Kardi-
naal Alimonda denkt eraan opnieuw te schrijven. Intussen zal ik aan de kardinaal
staatssecretaris schrijven ons ter hulp te willen komen, omdat er vele aalmoe-
zen naar de Paus gaan voor de kerk van het Heilig Hart." - Na die woorden las hij
de volgende opmerkingen, door hem in 1884 op schrift gesteld, toen hij in Rome
verbleef: 1° Controle uitoefenen op het inkomen en op de uitgaven. - 2° Toe-
zicht uitoefenen op de vastgestelde prijzen. - 3° Toezicht uitoefenen op het
materiaal, dat men naar elders zou kunnen brengen, want de leider van de hoofd-
bouw is elders aan andere werken begonnen. Het geldt hier karretjes, bakstenen,
kalk, enz. - 4° Er op letten dat er geen materiaal zou gestolen worden, voor-
al planken."(2)
(1) Cfr. boekdeel XV, blz. 412.
(2) Men wist inderdaad dat karren met materiaal die aan de ene kant van de bouwplaats binnen-
reden aan de andere kant buitenreden met onbekende bestemming. Deze en andere diefstal-
len die ongestraft bleven, duurden al te lang.

42 Pages 411-420

▲back to top


42.1 Page 411

▲back to top


- XVII/409 -
Maar het hele ontwerp van Don Bosco voor de voorgevel van het Heilig Hart
wachtte nog op het gunstige ogenblik, om er ruchtbaarheid aan te geven. Sinds de
winter had hij het bestudeerd met kardinaal Alimonda, met Mgr. Bertagna en Cagli-
ero en met theoloog Margotti. De hinderpalen die toen waren gerezen deden de aan-
kondiging vertragen. Het werd 25 mei en op die dag begonnen in heel de wereld
feestelijkheden ter gelegenheid van het afsterven, 800 jaar voordien, van Sint
Gregorius VII. Onder deze titel openden de katholieke kranten van Italië in-
schrijvingen voor giften aan de Heilige Vader, Leo XIII. Het was dus noodzakelijk
dat men de drukte wegens deze gebeurtenis zou laten voorbijgaan. Zo verliepen er
nog eens twee en een halve maand alvorens de tijd tot handelen kwam.
Welnu, eindelijk. Op 9 augustus, om aan deze opzet het karakter te ge-
ven van een grote plechtigheid en van getrouwheid aan het Pausdom, verscheen
de Unità Cattolica niet meer met een rouwband zoals dit placht te gebeuren
sinds 20 september 1870 tot dan toe, maar feestelijk versierd. Aan het geval werd
heel de voorste bladzijde en de helft van de tweede gewijd. Het hoofdartikel
droeg als titel: Een betoging van katholiek Italië voor de Kerk en voor Paus Leo
XIII. Ziehier de aanhef: "Het gepast ogenblik is gekomen om nogmaals een van de
schitterende verklaringen te vernieuwen, die in Italië reeds meermaals plaats
hadden onder het pontificaat van Pius IK en van de thans regerende Leo XIII.
Maar deze nieuwe opzet dient niet alleen te verschijnen in de kranten die voor-
bijgaan, maar blijven bestaan in een duurzaam monument, dat de reiziger die
te Rome uit het station komt, dadelijk zal zien. De mooie idee ervan werd
opgevat door een illustere patriciër uit Piëmonte, Graaf Cesare Balbo, in
wie het edele en moedige geloof van zijn grootvader en van zijn vader voort-
leeft. Het wordt voorgesteld door onze aartsbisschop, Zijne Eminentie kardinaal
Alimonda. Het werd goedgekeurd en gezegend door de Opperherder." Zoals men ziet,
hield Don Bosco zich op de achtergrond, terwijl, graaf Balbo echter optrad als
ontwerper en de aartsbisschop als de persoon die het voorstel gedaan had. Dat
was zijn gebruikelijke tactiek: hij liet de anderen voor zijn doeleinden werken
en hij bleef achter de schermen. "Dit", zei hij aan Don Viglietti, "is de enige
manier om vooruit te gaan, nu de kerk van het Heilig Hart dergelijke ontzaglij-
ke uitgaven vergt."
Het voornoemde artikel verwees eerst naar het voorbeeld van Frankrijk met
zijn basiliek van Montmartre en herinnerde aan de oorsprong van de basiliek
van Castro Pretorio en ging dan verder: "De bouw van de kerk werd toevertrouwd
aan de verstandige en onvermoeibare ijver van onze Don Bosco. Hij ging snel voor-
uit en kan thans als voltrokken beschouwd worden. In juni 1884 nam onze Heilige
Vader, Leo XIII, op zich in te staan voor de onkosten door de prachtige voor-
gevel gevergd. In datzelfde jaar echter kwam de cholera Rome bedreigen en de
liefderijke en milde Paus gaf, niettegenstaande zijn armoede, een groot bedrag
aan geld uit om in het Vaticaan zelf een ziekenhuis te openen, waartoe hij ge-
makkelijk toegang kon hebben. Het was in die tijd dat graaf Cesare Balbo de
mooie gedachte opvatte aan katholiek Italië een buitengewone schenking van Sint-
Pieterspenning voor te stellen. Ze zou dienen tot voltooiing van de voorgevel
en zou als de vervulling van een nationale belofte zijn vanwege de Italianen die
geloven, bidden en hopen. Tegelijkertijd zou het een daad van liefde en dankbaar-

42.2 Page 412

▲back to top


- XVII/410 -
heid zijn tegenover de heersende Paus en als een monument dat zou betuigen dat
er geen enkele behoefte bestaat aan verzoening tussen Italië en de Paus, ver-
mits tussen hen geen tweedracht heerst, maar ze in de mooiste, vaderlijke en
kinderlijke harmonie leven.(1) Toen deze mooie gedachte aan de Paus werd mee-
gedeeld, gewaardigde hij zich deze goed te keuren en te loven en thans voegt
onze aartsbisschop er het gezag aan toe van zijn naam en van zijn waardigheid en
stelt hij er de uitvoering van voor aan de katholieke bisschoppen van Italië."
Op dit artikel volgde een reeks van documenten waaronder een oproep tot het
katholieke volk van Italië en een brief van de kardinaal aan de aartsbisschoppen
van heel het Rijk. De brief die tot doel had de oproep voor te stellen, was al
meer dan drie weken verzonden samen met exemplaren van formulieren voor de
inschrijvingen. Hier gaat de brief aan de bisschoppen.
"
Excellentie,
"
"
Wanneer ik aan Uwe Excellentie de hierbij gevoegde oproep
" stuur om aan de Heilige Vader de zware uitgave te verlichten voor
" de voorgevel van de nieuwe kerk van het Heilig Hart van Jezus, die
" in Rome gebouwd wordt door de Salesiaanse Congregatie en die al
" gedeeltelijk als parochiekerk geopend werd, waag ik het een zaak te
" doen die de grenzen van mijn macht overschrijdt, vermits ik tegen-
" over Uwe Excellentie enkel betrekkingen heb van hoge bewondering,
" broederlijke liefde en nederige dienstvaardigheid. Toch hoop ik dat
" u mij zult verontschuldigen, wanneer u zult bedenken dat ik mij in
" de nabijheid bevind en vertrouwelijk omga met de uitstekende Don
" Giovanni Bosco die hier zijn eerste en voornaamste huis heeft. Met
" hem deel ik de pijnlijke bezorgdheid voor het behoud van zovele ko-
" lossale liefdadigheidswerken en voor de stichting van vele andere
" werken, waaronder de kerk van het Heilig Hart te Rome en de bijbe-
" horende gebouwen tot redding van de arme jongens en van het volk
" van Rome.
"
Zou het, anderzijds, niet aangenaam zijn aan het beminne-
" lijk Hart van Jezus dat alle diocesen van Italië, in zijn naam ge-
" wijd eenstemmig zouden bijdragen tot de verfraaiing van zijn kerk
" als de vervulling van een nationale belofte en als bevestiging van
" de al gedane toewijding, nu nieuwe noden en nieuwe gevaren ons be-
" knellen? Maar wat mij het meest moed inboezemt is het feit dat ik
" mij smekend en vertrouwvol tot Uwe Excellentie richt in naam van
" de Heilige Vader zelf. Rekening houdend met de speciale nood van de
" streek van Castro
(1) Dit is een politieke steek tegen de liberalen en liberaliserenden die van een verzoe-
ning droomden waarmee het officiële Italië niets zou te stellen hebben, maar waarbij de
Paus eenvoudig aan zijn rechten zou verzaken. In de katholieke pers maakte men toen het
onderscheid tussen het werkelijke Italië, dat van de goede katholieken, en het wettelijke
Italië, of dat van de bewindslieden.

42.3 Page 413

▲back to top


- XVII/411 -
" Pretorio, waar de bevolking en de woningen zo zeer zijn aangegroeid,
" en waar de dienaars van de dwaling al een inval hebben gedaan, is
" de Heilige Vader zeer verlangend dat de monumentale tempel, begon-
" nen na een eerste oproep van de kardinaal-vicaris tot de diocesen
" van Italië en van de wereld, zou voltooid en zo mooi mogelijk zou
" versierd worden. Daarom werd het voorstel, waarvoor ik de medehulp
" van Uwe Excellentie inroep, begunstigd met zijn aanmoedigingen en
" zijn apostolische zegen.
"
Het verzoek aan uwe suffraganen een kopie te willen bezorgen
" van deze brief, deze oproep en de erbij gevoegde formulieren zal u
" wel veel last bezorgen. Ik vertrouw er echter op dat de heiligheid
" van het werk de ijver zal aanwakkeren van de voornaamste geestelij-
" ken, van de brave leken, die te midden van zovele beproevingen
" trouw zijn gebleven aan de Kerk en aan de Paus. Ik vertrouw er op-
" dat het niet lang zal duren vooraleer ik aan zijn vereerde voeten
" een bedrag zal kunnen neerleggen dat hem in staat zal stellen de
" voorgevel van de tempel van het Heilig Hart te bouwen en dat deze
" voorgevel niet minder fraai zal zijn dan die van de beroemdste
" basilieken. Volgens de studies van de uitstekende en betreurde bouw-
" kundige comm. Vespignani zal hij een bedrag van tweeduizend lire kos-
" ten. De oproep tot het katholieke volk van Italië, die ik u, zoals
" dit hoort te zijn, hierbij voeg, zal eveneens aan het publiek wor-
" den bekend gemaakt door de katholieke kranten. Hun hulp zal, naar
" ik hoop, nuttig zijn voor het welslagen van onze onderneming. En
" thans dien ik nog enkel Uwe Excellentie van harte te bedanken voor
" de liefdadige ijver die u aan de dag zult willen leggen bij het be-
" vorderen van een heilig werk, dat als dusdanig, door de Opperherder
" aanbevolen werd. Ik kus met " eerbied uw handen en heb de eer van u
" te zijn.
"
uw zeer verknochte en zeer verplichte dienaar,
" Turijn, 16 juli 1885.
Gaetano, Kardinaal-Aartsbisschop.
De oproep, opgesteld door de aartsbisschop zelf, gaf een welsprekende uit-
eenzetting van het ontwerp dat wij hierboven slechts aangestipt hebben en laste
volgende prachtige lofreden op Don Bosco in: 'Er is in Italië een man, een
waardige geestelijke, aan wie door de goddelijke Voorzienigheid talrijke waarde-
volle plannen blijken toevertrouwd te zijn. Onze heilige Vader, Leo XIII liet op
deze priester zijn blik vallen en zei hem: - Wij vertrouwen u de oprichting toe
van de grote tempel die te Rome zal gewijd worden aan de verering van het god-
delijk Hart. Wij zullen er met ons geld toe bijdragen door de bouwkosten van
de voorgevel op ons te nemen. En Don Giovanni Bosco zette zich met beslistheid
aan het werk." Zijne Eminentie sprak dan over de stand van de werken en ging
verder: "De nieuwe kerk rijst reeds hoog op met een ruim gebouw er naast als
woning voor de priesters en als asiel voor de arme kinderen die er dag- en
avondscholen zullen hebben. Ze rijst daar op in het gebied van Castro Pretorio,
tegenover de kapel en de scholen van de protestanten, als een Heilige Ark tegen-
over Dagon. Daar ontstaat het nieuwe Rome van de leken, van de burgers, van de
arbeiders, van de handelshuizen en van de fabrieken. Daar bestaat nog geen ka-
tholieke kerk en men lijdt er ten zeerste onder het gemis van de godsdienst. Ze

42.4 Page 414

▲back to top


- XVII/412 -
rijst daar op, op die hoogte, waar ze schijnt uit te kijken naar de wereld en,
waar inmiddels, wegens de nabijheid van het centraal spoorwegstation de
vreemdelingen onophoudend toekomen. De oprijzende tempel belooft, wanneer
men hem bekijkt, goed te worden, maar hij wacht nu op zijn voltooiing, hij wacht
op zijn ornamenten en friezen die hem zullen versieren. De bewonderenswaar-
dige Don Bosco en zijn zonen van de Salesiaanse Congregatie hebben er zich mee
beziggehouden en er al schatten aan geschonken, maar andere schatten zijn
er nodig om hem van het noodzakelijke te voorzien. Ook dan wanneer door de
bedrijvigheid van de Salesianen dit zal gebeuren, zal niet alles voltooid zijn.
De tempel verwacht zijn klassieke voorgevel van de Paus." En hier zette hij
dan uiteen wat er al gedaan werd en wat er nog diende gedaan te worden voor de
uitvoering van het voorstel.
Te Mathi las Viglietti onder het diner aan Don Bosco en aan de disgeno-
ten de twee bladzijden van de krant voor, waarin het lange artikel stond.
Gedurende deze lezing noteerde iedereen de onverschilligheid en de rustige hou-
ding van Don Bosco, terwijl hij luisterde naar de litanie waarin zijn lof ge-
zongen werd. Op het mooiste ogenblik zelfs hief hij het glas op, dat hij in
zijn hand hield en dronk eruit of er niets gebeurde. Nadien liet hij aan Don
Lemoyne schrijven dat alles opnieuw zou worden gedrukt in een apart werkje dat
men aan de medewerkers zou sturen.(1)
De antwoorden van de bisschoppen kwamen weldra binnen.(2) Don Bosco druk-
te hierover zijn vreugde uit aan graaf Balbo. Zoals steeds schreef hij hem heel
de verdienste hiervoor toe, maar tegelijkertijd onthulde hij zonder het te
willen, wie de echte bezieler was, in een zin die helemaal van hem is.
"
Beste Heer Graaf Cesare,
"
"
Zoals u stellig zult vernomen hebben werd uw gedachte, uw
" ontwerp door de Heilige Vader aanvaard en wij hopen een goed re-
" sultaat te hebben zoals de eerste proefnemingen ons dat verzeke-
" ren. Zonder veel gerucht zullen wij onvermoeid werken voor het
" Heilig Hart van Jezus. Wij zijn zeker van een ruime beloning, niet
" waar?
"
Aanstaande zaterdag zullen wij speciaal tot de Heilige Maagd
" bidden opdat zij heel uw gezin zou beschermen, in gezondheid en
" heiligheid bewaren en u het eens rondom u volledig verzameld zult
" zien in het Paradijs.
"
Mijn nederige huldeblijken aan u, aan uw Mama, aan Gravin
" Maria en aan heel de schare van uw engeltjes. Wil ook voor mij
" bidden, die de eer heb van u te zijn
"
uw toegenegen dienaar en vriend
" Turijn, 12 augustus 1885.
Priester Gio. Bosco.
Ook de Paus liet zijn stem horen. Op het feest van Sint-Joachim, zijn
(1) Dagboek van Viglietti, 9 augustus 1885.
(2) Brief van de kardinaal aan Don Bosco, Turijn, 9 augustus 1885.

42.5 Page 415

▲back to top


- XVII/413 -
naamdag, onderhield hij zich met de kardinalen. Hij betreurde het feit dat te
Rome sommige kerken waren vernield geworden wegens bouwkundige redenen, en beval
expressis verbis de geldinzamelingen aan om de voorgevel van de kerk van het
Heilig Hart te kunnen optrekken.(1)
Vermits de Heilige Vader had laten verstaan dat het zijn wil was, dat de
giften zouden samenvloeien in de handen van de aartsbisschop en door hem naar
het Vaticaan zouden gestuurd worden, werd er niets meer gezegd dat er zou op ge-
wezen hebben dat hij van mening veranderd was. Daarom zette Don Bosco zich aan
het werk, in volledige verstandhouding met de kardinaal om deze aangelegenheid
te regelen en hij deed dit grondig. Te Turijn werd onder het voorzitterschap van
de aartsbisschop een officiële Commissie samengesteld ermee belast de giften
van de Italiaanse diocesen in ontvangst te nemen en ze aan Rome te bezorgen.
Deze Commissie, die haar zetel had in het paleis van de aartsbisschop, zou re-
kenschap geven van de giften naarmate er aanzienlijke bedragen konden gestuurd
worden. De Unità Cattolica zou lijsten publiceren van de namen van de schenkers.
Wat de formulieren betreft zouden de Curies deze aanvragen aan de secretarie van
de Commissie en iedere pastoor zou deze kunnen verkrijgen bij de Curie van zijn
respectief diocees.(2)
Alles scheen naar wens te zullen verlopen toen de hel een aanslag beraamde,
die onheilvolle gevolgen zou kunnen gehad hebben. Op 29 september, om zeven uur
ss avonds probeerde een brandstichter zijn vernielend werk door aan de stelling
van de kerk het vuur aan te leggen. De verschillende staanders van de buiten-
stelling bestonden elk uit vier balken, samengehouden door stukken van ingespij-
kerde kleine balken. Tussen twee balken in had een onver laat een ontvlambare
vloeistof uitgegoten en er dan een ontvlamde lucifer in gegooid. In enkele
ogenblikken hadden de vlammen heel het rijswerk daar geplaatst tot zekerheid van
de voorbijgangers en dat tot aan het dak reikte, in brand gezet. Indien het
vuur in het inwendige gedeelte had kunnen binnendringen, zou het voedsel ge-
vonden hebben in de binnenstelling, waarvan de waarde geraamd werd op zestigdui-
zend lire zonder te spreken van andere schade. Maar de Voorzienigheid liet deze
ramp niet toe. Vijf brandspuitpompen kwamen tijdig toe, werkten op volle
kracht en konden de brand blussen. Het is nooit gebleken dat de politie zich
met deze ernstige aanslag heeft beziggehouden om er de dader van te ontdekken.
(1) Unità Cattolica, 21 augustus 1885.
(2) Hier volgt de lijst van de leden die deel uitmaakten van de Commissie met de kwalifica-
ties van de afzonderlijke leden in de stijl van Don Bosco: 1) "Zeereerwaarde Mgr. Ridder
Don Luigi van de barons Nasi, faculteitsdoctor, kanunnik van de metropolitaanse kerk. 2)
Zeereerwaarde Mgr. Stanislao Schiapparelli, huisprelaat van Zijne Heiligheid, aalmoeze-
nier van de kring van de katholieke jeugd. 3) Zeereerwaarde Commandeur don Augusto
Berta, faculteitsdoctor, kanunnik van de Congregatie van de Allerheiligste Drievuldig-
heid, aalmoezenier van de verenigingen van katholieke werklieden. 4) Zeereerwaarde Heer
theoloog Maurizio Arpino, pastoor van de parochie van Sint-Pieter en Paulus te Turijn.
5) De zeer illustere heer graaf Francesco Viancino di Viancino, voorzitter van het ge-
westelijke comité van Piëmont van de katholieke congressen. 6) De zeer illustere heer
aron Carlo Ricci Des Ferres. 7) De zeer illustere heer bankier Giuseppe Antonio Musso,
penningmeester. 8) Kanunnik Raffaele Forcheri, secretaris." Het waren allen oude vrien-
den van Don Bosco.

42.6 Page 416

▲back to top


- XVII/414 -
Deze voorgevel zou een monument voor de Paus worden, maar in die droeve tijd
was iedere uiting ten gunste van de Paus te Rome voldoende om de woeste verbol-
genheid van de sektariërs aan te wakkeren.
De oproep bracht het bedrag op van 172.000 lire maar men zou heel wat meer
hebben ingezameld, indien men niet gevreesd had de giften voor het gouden
priesterjubileum van de Heilige Vader, dat zou gevierd worden in 1886, lam te
zullen leggen en daarom achtte men het geraadzaam in juli van dat jaar met de
geldinzameling op te houden.
Don Bosco dacht nog een andere vorm van bijdragen uit. Voor ieder Sale-
siaans huis moest het een eer worden te kunnen vertegenwoordigd zijn in dit
monumentale werk. Daarom, toen de heropening van de scholen naderde, schreef
hij aan de directeurs en stelde hun twee middelen voor om hem ter hulp te ko-
men. De gebruikelijke geschenken die door internen en externen gedaan werden
op de naamdag van de directeur zouden voor dit doel bestemd worden en men zou
personen, bevriend met de afzonderlijke instituten uitnodigen een bijdrage te
doen.
"
Beste Heer Directeur,
"
"
Het is mijn levendige wens dat ieder huis van onze vrome So-
" ciëteit op de een of andere manier zou vertegenwoordigd zijn in de
" monumentale kerk van het Heilig Hart van Jezus, die men te Rome aan
" het voltooien is.
"
Met dit doel verzoek ik je met aandrang een inschrijving te
" bevorderen onder de internen en externen die in je huis zullen zijn
" gedurende het aanstaande schooljaar en er voor dit heilig doel het
" geld bij te voegen dat de jongens plegen te schenken op de naamdag
" van hun directeur.
"
Met ditzelfde doel dien je eveneens hiervoor een uitnodiging
" te sturen aan de Salesiaanse Medewerkers die speciaal in verbinding
" staan met de familie aan je zorgen toevertrouwd. Deze giften zullen
" voor mij een vertroosting zijn bij het zware werk en de ongemakken
" die ik verduur voor dit grootse bouwwerk en zullen tegelijkertijd
" dienstig zijn om over je huis en over al de verdienstelijke schen-
" kers de ruime gunsten beloofd door het Heilig Hart van Jezus aan te
" trekken. Het schonk immers de verzekering overvloedige zegeningen
" uit te spreiden over al de ondernemingen van zijn vrome vereerders
" en voor hen een veilige schuilplaats te zijn gedurende hun leven en
" vooral in het uur van hun dood.
"
Het aldus ingezamelde geld zal je naar mij sturen en, indien
" je dit wenst, zal je aanduiden welk voorwerp daarmee zal aangeschaft
" worden om in die kerk te blijven als gift van jouw huis.
"
Mogen de goddelijke zegeningen overvloedig neerdalen over jou,
" over je leerlingen en over al onze verdienstelijke medewerkers en
" moge de Maagd Maria ons veilig op de weg naar de Hemel leiden. Zo
" Zo zij het.
"
je toegenegen in J. Chr.
"
" Turijn, september 1884.
Priester Gio. Bosco.

42.7 Page 417

▲back to top


- XVII/415 -
Over het tehuis hebben we niet veel te zeggen, wat de werken betreft. De
fundamenten waren in december gelegd, zodat op de dag van de Onbevlekte Mgr.
Manacorda, bisschop van Fossano, plechtig de eerste steen wijdde. Peter en
meter van de ceremonie hadden graaf en gravin Colle moeten zijn, maar ze wa-
ren verhinderd te komen. Ze werden dan vervangen door een vriend van de familie,
die te Toulon woonde, generaal graaf d'Oncieu de la Bâtie met zijn echtgenote en
zijn schoonmoeder, gravin de Soardo de la Serraz. Op het perkament van deze
plechtigheid wou Don Bosco op de eerste plaats het doel van het gebouw dat
men ging oprichten bevestigd zien, en dat was: "de jeugd van ieder land, naar de
hoofdstad van de katholieke wereld aangetrokken met de hoop er rijkdom of ten
minste werk te vinden, maar die er meestal blootgesteld was aan de ergste geva-
ren, in dit tehuis op te nemen." Drie vierde echter van het document was
gevuld met lofuitingen voor graaf en gravin Colle. Na gedeeltelijk iets over hun
persoonlijkheden te hebben gezegd, ging het document aldus verder: "De liefda-
dige gevoelens waarmee ze bezield waren kon niet anders dan hun het tehuis doen
kennen door Don Bosco gebouwd. Voor hem koesterden ze een achting en een genegen-
heid die nooit verslapten en deze waren des te groter, omdat ze het hoog op prijs
stelden het geluk te hebben samen met hem verenigd te worden in al zijn werken,
ten gunste van de liefdadigheid en van de godsdienst. Ofschoon het waar is dat de
God van barmhartigheid in het levensboek al hun deugdzame daden zal ingeschreven
hebben en dat Hij hun een beloning zal weten te geven in evenredigheid met hun
verdiensten, hebben wij ze hier toch in het kort willen gedenken tot voorbeeld
van hen die dit document eens zullen openen en om een gedenkenis na te laten
van onze dankbaarheid en die van allen voor de onuitputtelijke weldaden van
de heer graaf en mevrouw de gravin. En terwijl het gebed van erkentelijkheid da-
gelijks zal opstijgen, als een geurige wierook, van de lippen van de kinderen
tot Gods troon voor hun weldoeners, hebben wij de vaste hoop dat God in zijn
goedheid te midden van zijn volk andere mensen zal laten opstaan die hun
mooi voorbeeld zullen volgen en dezelfde liefdadige gevoelens zullen tonen
tegenover de arme en verlaten jeugd. Wij hopen dat dit voorbeeld er zal toe
bijdragen de ijver van onze medewerkers op te wekken en dat wij, dank zij hun
edelmoedigheid, weldra het ondernomen werk zullen kunnen beëindigen, namelijk,
zovele arme jongetjes aan het gevaar blootgesteld er voor altijd van te verwijde-
ren en ze naar God te geleiden."(1)
Intussen had de loterij haar verder verloop. We zullen hier het verhaal
voltooien, begonnen en voortgezet in twee voorgaande hoofdstukken.(2) Medewerkers
en medewerksters hadden ruim de gelegenheid aan hun liefdadige gevoelens vrije
teugel te geven door lotjes te verkopen. Don Bosco had al in zijn omzendbrief
van januari 1885 hun ijver en hun onbaatzuchtigheid geprezen. "Zeer velen", zei
hij, "stellen zich er niet mee tevreden de eerste loterijbriefjes, die ze ont-
vangen hebben, te behouden en te verkopen, maar ze vragen er mij nog nieuwe.
Niet weinigen lieten mij de prijs samen met de lotjes geworden, om ze aan
(1) Cfr. Bulletin Salésien, januari 1886.
(2) Hoofdstukken III en V.

42.8 Page 418

▲back to top


- XVII/416 -
andere personen uit te delen, zodat wij opnieuw er de prijs konden van innen.
Deze onbaatzuchtigheid en ijver van zovele personen om mij de hand te reiken bij
het verrichten van goede werken is voor mij een grote opbeuring en doet mij Gods
tussenkomst ontwaren. Immers, wanneer men rekening houdt met de slechte oogst van
dit jaar kan men dat gevoel en dat oprechte bewijs van liefdadigheid niet verkla-
ren, indien men daarbij niet aan God denkt, die de meester is van de harten en de
werken, die uit hun aard lastig en moeilijk zijn, gemakkelijk maakt."
Gedurende het jaar 1885 werd een tentoonstelling georganiseerd van de
geschonken prijzen. Deze tentoonstelling was zo interessant dat ze bezoekers
aantrok, die doorgaans niet weggingen zonder eerst loterijbriefjes te hebben
aangekocht. Volgens ieders getuigenis had men te Rome nooit een dergelijke uit-
stalling gezien. We geven er een bondige beschrijving van.
Ze werd gedaan in nieuwe lokalen die aan de kerk paalden, waaronder de
koorgang en de twee sacristieën ingewijd op 20 januari. Deze vormden de eerste
twee en grootste zalen. Het eerste lokaal bevatte al de kristallen voorwerpen,
grote en kleine, die in duizend kleuren fonkelden zodat men de illusie had door
een zaal van Murano te gaan. In de tweede zaal zag men inlegwerk in mahoniehout
en in hout van kokospalmen, gevarieerde en uitnemende soort van de borduur-
kunst, zeer fijn uitgevoerd werk in schildpad en ivoor. De derde zaal, de zaal
van het boek, had het aanzicht van een rijke bibliotheek. Er prijkten daar boeken
van schrijvers over godgeleerdheid, wijsbegeerte, wetenschap, letterkunde, asce-
se. Er ontbraken evenmin enkele wiegendrukken van de vijftiende en van de
zestien-de eeuw die de antiquairs deden watertanden.
Daarop volgden vijf andere kleinere zalen. In een van hen hing aan de
wanden en bedekte brede vlakken een prachtige verzameling van ceramiek en por-
selein. Men bewonderde er kolossale en prachtige Japanse vazen, thee- en kof-
fieserviezen, een duizend afbeeldingen van dieren, van de olifant tot de muis en
van de arend tot de vlinder, evenals kruipdieren en vissen. Er waren standbeel-
den, kleine standbeelden en beeldjes op een voetstuk van marmer of ingelegd hout.
Een andere zaal bevatte de waardevolle voorwerpen. Daar flikkerden op dozen en in
uitstalramen zilveren en gouden voorwerpen, waarvan verscheidene met edelstenen
bezaaid waren. Bovendien waren er foedralen, kasjes, doosjes, de zogenaamde né-
cessaires, versierd met zilver en edelstenen. Eindelijk waren er nog uurwerken en
juweelwerk. De medewerkers uit Italië en uit Frankrijk hadden met elkaar gewedij-
verd bij het sturen van halssnoeren, oorbellen, kunstspelden, armsnoeren en waar-
devolle ringen. Dan was er nog een overvloed aan zaken van mindere waarde in
brons en andere metalen. De drie laatste zalen waren voorbehouden aan vrouwe-
lijke huiswerken die overvloedig waren toegestuurd, namelijk borduurwerk in
zijde, garen en wol en een zeer grote verscheidenheid van kantwerk.
Er was geen eigenlijke zaal voor schilderwerken maar in iedere zaal waren
er zeer vele schilderijen tegen de wanden gehangen van verschillende meesters.
Onder hen onderscheidden zich twee Vlaamse kunstwerken die elk op 25.000 lire
geraamd werden.

42.9 Page 419

▲back to top


- XVII/417 -
De gedrukte catalogus verzamelde 5.700 prijzen maar later kwamen er nog
2.600 bij. De uitloting die was vastgesteld op eind april, werd met machtiging
van de bevoegde overheid uitgesteld tot 31 december. Drie redenen hadden Don Bos-
co ertoe genoodzaakt deze machtiging te vragen: het aanzienlijke aantal biljetten
dat nog diende geplaatst te worden, het toekomen van steeds maar nieuwe voorwer-
pen en de behoefte aan geld voor de bouwwerken en voor het vereffenen van de
schulden.
In de laatste maanden van het jaar hield Don Bosco zich druk bezig met
het terugvragen van de opgestuurde biljetten die niet verkocht waren geworden,
en met ze aan de man te brengen. Hiervoor schreef hij aan personaliteiten in Ita-
lië en in het buitenland. Voor dit dubbele doel verspreidde hij in Italië volgen-
de omzendbrief.
"
Geachte Heer,
"
"
Ik verzoek u mij goedertieren te willen verontschuldigen, indien
" ik een speciaal beroep doe op uwe liefdadigheid, die ik door ervaring
" heb leren kennen. Op 31 december zal de uitloting plaats hebben van de
" loterij, een tijdje geleden begonnen ten voordele van het tehuis en
" van de kerk van het Heilig Hart van Jezus te Rome. Al de Salesiaanse
" medewerkers en medewerksters hebben met een lovenswaardige wedijver wil-
" len meewerken aan dit werk van liefdadigheid en van godsdienstzin. Ze
" ontvingen loterijbriefjes, ze verkochten ze aan hun vrienden en kennis-
" sen en zonden er het bedrag van op zijn bestemming, naarmate ze dit kon-
" den doen.
"
Onder deze welwillende personen ben ik verheugd ook u te kunnen
" tellen en ik dank u hiervoor van harte.
"
Nu echter de dag vastgesteld voor de uitloting nadert en ik bij
" mij nog een duizendtal biljetten uit te delen heb, zie ik mij ertoe ge-
" dwongen u om een nieuwe gunst te verzoeken. Indien u zich nog in de mo-
" gelijkheid zou bevinden er voor u te houden of hoopt er nog aan de man
" te kunnen brengen, wees dan zo vriendelijk mij deze te vragen en mij
" bij dit werk te helpen, zoals u tot heden toe gedaan hebt. Indien u nog
" van de eerste tombolalotjes zou hebben die u ontvangen hebt en u niet
" het inzicht zou hebben ze voor u te behouden, dan zou u mij een grote
" dienst bewijzen door ze zo vlug mogelijk aan anderen te verkopen en mij
" het bedrag naar Turijn te sturen. Indien u echter er niet in zou sla-
" gen ze op een of andere manier kwijt te geraken, wees dan zo goed ze
" mij dadelijk terug te zenden, opdat ik zou proberen ze nog tijdig el-
" ders te verkopen.
Ik weet dat ik al teveel misbruik gemaakt heb van uw goedheid
" en welwillendheid, maar u weet wel dat ik uwe liefdadigheid inriep
" ten voordele van zovele arme jongetjes die in verlatenheid rondzwerven
" en die in groot gevaar voor lichaam en ziel verkeren. Ik riep ze daar-
" bij in ten voordele van een vroom en godsdienstig werk dat de Opperherder
" Leo XIII zeer ter harte gaat en dat zal strekken tot glorie van het Hei-
" lig Hart van Jezus, tot eer van de katholieke Kerk en tot voordeel van
" de burgerlijke maatschappij. Om deze redenen, die voor een fijngevoe-

42.10 Page 420

▲back to top


- XVII/418 -
" lig hart meer waarde hebben dan enige andere reden, vertrouw ik er
" op dat u mij de afgesmeekte gunst niet zult weigeren, dat u zelfs
" verheugd zult zijn te kunnen meewerken op deze manier aan het opbeu-
" ren van de menselijke ellenden met de zoete hoop in uw hart er van
" God de honderdvoudige beloning voor te zullen ontvangen in deze we-
" reld en het eeuwige leven hiernamaals.
"
Vol diepe dankbaarheid bid ik God en de Heilige Maagd, Hulp
" der Christenen over u en over uwe dierbaren de mantel te spreiden
" van hun goddelijke en hemelse bescherming, terwijl ik de eer ge-
" niet met hoogachting en grote eerbied van u te zijn
"
de zeer verplichte dienaar
"
" Turijn, 10 november
Priester Giovanni Bosco.(1)
In bijna elk nummer van het Bollettino werd een entrefilet gedrukt om
de aandacht wakker te houden. Tenslotte kondigde hij de uitloting van de prijzen
aan, maar de uitslag kon niet zo vlug worden gepubliceerd omdat het veel werk
vroeg de lijst volgens orde op te stellen, ze te schrijven en te laten drukken
met de vereiste nauwkeurigheid wat de uitgetrokken nummers betrof. De publica-
tie gebeurde in een bijvoegsel bij het Bollettino van februari.
De verkoop van talrijke niet afgehaalde prijzen bracht nog een mooi be-
drag op. Wat de winst geweest is van deze loterij hebben wij niet kunnen ach-
terhalen. Het is echter zeker dat Don Bosco er tevreden over was, vermits hij
in zijn omzendbrief van januari 1886 aan de medewerkers zei: "Gedurende het hele
jaar waren de verkochte loterijbriefjes de grote bron van inkomsten voor het
voortzetten van de werken."
(1) In een bijgevoegde onderrichting zei hij: "Zij die briefjes zouden willen terugsturen,
worden vriendelijk verzocht ze in een gesloten envelop te steken voorzien van een
postzegel van 2 centimes op een van hun hoeken. Op een afzonderlijk briefje zullen zij
de naam, voornaam en adres schrijven van hem aan wie de briefjes eerst vanuit Turijn ge-
stuurd werden.
Wie nog de eerste envelop met de biljetten erin zou hebben, kan ze zonder postzegel
terugsturen, met de vermelding "Teruggezonden". Indien men er enig geschrift zou willen
bijvoegen, moet men de brief frankeren volgens de onderrichtingen van de posterijen. Het
geld kan gestuurd worden per mandaat of per aangetekende brief. Het aantal prijzen over-
schrijdt al achtduizend, en hun waarde schommelt tussen 1 en 20.000 lire elk. De eerste
catalogus werd al gedrukt en zal gestuurd worden aan hen die er om vragen."

43 Pages 421-430

▲back to top


43.1 Page 421

▲back to top


- XVII/419 -
H O O F D S T U K XX
OVER SOMMIGE HUIZEN EN ENKELE VOORSTELLEN IN ITALIE
In dit hoofdstuk zullen we enkel van een klein aantal huizen en een ge-
ring aantal voorstellen melding maken. We zullen het alleen maar hebben over die-
gene, die, buiten dat wat wij al uiteengezet en verhaald hebben in de vorige
bladzijden, ons in de gelegenheid stellen een gedachte of een daad van Don Bosco
die merkwaardig mogen genoemd worden, aan te halen, evenals wat er voor en
tegen hem en het Oratorio geschreven werd.
Verscheidene huizen, in ver afgelegen gebieden vormden een provincie sui
generis, rechtstreeks aan het hoofdkapittel onderworpen. Dit waren, naast die
van Spanje, de huizen van Este, Mogliano Veneto, Faenza, Rome, Magliano Sabino en
Randazzo. Don Rua had hiervan het beheer, maar de opeenhoping van zaken die op
zijn persoon wogen en zijn met werk gevulde dagen in beslag namen, bracht hem er
toe in 1885 de benoeming voor te stellen van een omzichtige man, die met deze
zorg zou belast worden. Don Bosco echter dacht er anders over en meende dat de
tijd nog niet gekomen was om deze maatregel te nemen, omdat enkel het gezag dat
Don Rua genoot hem deed vertrouwen, dat in deze huizen, die buiten de kring lagen
van onmiddellijke Oversten, de geest van de Congregatie zou bewaard blijven.
Toen Don Rua de wil van Don Bosco vernam, legde hij zich hierbij neer.
We zullen nu een woord zeggen over sommige huizen van Italië waaraan Don
Bosco een bezoek bracht tussen het einde van de zomer en het begin van de
herfst en over sommige andere waarmee hij zich diende bezig te houden in de
loop van het jaar 1885. Gedurende deze maanden begaf hij zich persoonlijk enkel
in drie huizen, namelijk Valsalice, Nizza Monferrato en S. Benigno. Naar Sint-
Jan de Evangelist, het huis dat het dichtst in de buurt lag, zou hij, naar blijkt
uit geschreven documenten of nauwkeurige herinneringen, zich niet naartoe heb-
ben begeven, maar hierover handelde hij met zijn Kapittel naar aanleiding van
een zaak die men een levenskwestie zou kunnen noemen en nadien koos hij het
uit als verblijfplaats voor een uitnemende Prelaat die ontslag had genomen.
SINT-JAN DE EVANGELIST
De gezondheid van de Mariazonen, die in augustus van het jaar 1884 hun ver-
blijf hadden genomen in het huis van Sint-Jan de Evangelist, was niet zo
goed meer als te Mathi en te Sampierdarena en Don Bosco toonde dat hij hierover

43.2 Page 422

▲back to top


- XVII/420 -
tobde. Op de zitting van 10 juli riep hij de aandacht van de leden van het Ka-
pittel op deze toestand en zei hij: - "Reeds talrijke Mariazonen zijn wegens
ziekte teruggekeerd naar hun stad of dorp. Zou de lucht er de oorzaak van zijn?
Of de vochtigheid van het nieuwe gebouw? Of studeren ze te hard? Of zijn het
hun andere bezigheden? Don Rua zal onze arts, Dr. Albertotti, de arts van dit
huis en Dr. Fissore verzoeken daar een bezoek te willen brengen, de toestand op
gezondheidsgebied te onderzoeken en er verslag over uit te brengen. Er valt ook
aan te stippen dat dit huis moeilijkheden meebrengt wat de zedigheid betreft, we-
gens zijn ramen."
Zonder het advies van de artsen af te wachten dacht hij onder de oorza-
ken van de ongesteldheden te mogen rekenen het feit dat de bezigheden niet
goed geregeld waren, dat men bezweet naar de souterrains daalde, waar de refter
en de kapel waren, dat men zich te vlug na het diner aan het werk zette, dat men
verwoed studeerde, de volledige verandering van levenstrant. Voor jongens die
voorheen gewend waren grotendeels op het veld te werken moest het leven tussen
vier muren wel hard vallen. De drie artsen bestudeerden ter plaatse de hygiëni-
sche toestand van het milieu en stelden hulpmaatregelen voor die men gemakkelijk
kon toepassen behalve verhuizen. Tot dan toe had men er immers aan gedacht te
Ciriè, met het oog op deze gebeurlijke overbrenging, een ruim gebouw aan te ko-
pen, dat Dr. Turina tegen een schappelijke prijs zou willen verkopen hebben.
Alles kon inderdaad herleid worden tot een wijziging van het stelsel en dat was
voldoende opdat de betreurde ongemakken zich niet meer voordeden.
Deze vaderlijke bezorgdheid werpt een nieuw licht op het grote belang
dat Don Bosco bleef hechten aan zijn Mariazonen en op diezelfde zitting van
het Kapittel bevestigde hij nogmaals zijn zienswijze door het volgende op te
merken: - "Mariazonen blijven grotendeels bij ons en wij hebben er veel voordeel
bij er ons mee bezig te houden. Vooreerst raken we de bisschoppen er niet door.
Doorgaans geven ze er niet om, omdat ze bang zijn voor hun gedrag en de voorkeur
geven aan jonge roepingen: hun ouders verzetten zich minder tegen hun roeping en
hebben nog niet zovele plannen in het hoofd, terwijl bij de jongens zelf de fan-
tasie duizenderlei verwachtingen wekt. Tenslotte worden ze minder lastig gevallen
door de schooloverheden, die op dergelijke scholen niet zo jaloers zijn."
Hij sprak opnieuw over zijn dierbaar werk op de vergadering van 17 sep-
tember en belichtte toen een ander aspect van zijn gedachte: - "Maria's zonen",
zei hij, "zijn voor de daad, terwijl de kleinen die naar onze huizen komen
voor de wetenschap zullen zijn." Don Durando meende dat, met verloop van tijd,
Maria's zonen zouden ontmoedigd worden, wanneer ze zouden bemerken dat ze minder
kenden dan de nieuw aangekomenen, die jonger waren dan zij, maar de feiten gaven
gelijk aan Don Barberis, die meende dat dit niet gebeuren zou. Zoals Don Rinaldi
ermee begonnen was ze te vormen en te boetseren, was hun eerzucht niet uit te
blinken in de kennis, maar voor hun priesterlijke ijver een werkterrein te
vinden. Toch ontbraken onder Maria's zonen geen personen met een flink ver-
stand die bij hun studies goede uitslagen hadden.

43.3 Page 423

▲back to top


- XVII/421 -
Het huis van Sint-Jan de Evangelist kreeg, door de wil van Don Bosco, de
eer in 1885 een waardige verblijfplaats aan te bieden aan een eerbiedwaardige
gast, die, door de moedwil van de mensen ertoe genoodzaakt was, zijn leven van
apostolaat in een zwijgzame teruggetrokkenheid te besluiten. In dit feit schit-
tert de dankbare liefdadigheid van een heilige en de stichtende nederigheid van
een deugdzame prelaat. Mgr. Basilio Leto bisschop van Biella, had sinds vele
jaren Don Bosco bemind, bewonderd en begunstigd. Van het begin af had zijn
episcopaat af te rekenen met twee ernstige moeilijkheden, namelijk een moeilijke
opvolging en de afkeer van het Kapitool. De opvolger te zijn van Mgr. Losana
betekende een zeer harde opdracht, omdat gedurende omstreeks dertig jaren van
zijn beleid in het diocees verscheidene misbruiken waren ingeslopen, zodat de
nieuw gekozene dadelijk begreep dat hij zich zelf zou moeten opofferen om de weg
te vergemakkelijken aan wie na hem zou komen. Mgr. Leto was zeer zacht in zijn
omgang, minzaam tegen iedereen en zeer nederig en dat mishaagde aan hen die ge-
wend waren aan de aristocratische gedragingen van Mgr. Losana. Men zei dat de
nieuwe bisschop geen eerbied had voor zijn eigen waardigheid, omdat hij soms 's
avonds de rozenkrans in de kathedraal inzette en dat men zelfs gezien had dat
hij de kaarsen aan het altaar aanstak en de lamp voor het Allerheiligste vulde.
Eens had Don Costamagna een bezoek gebracht aan de Dochters van Maria, Hulp
der Christenen, in de nabijheid van het seminarie waar hij woonde. Toen hij om
vijf uur naar de sacristie ging om zijn mis te celebreren, vond hij daar al
het nodige reeds in gereedheid gebracht. Monseigneur, die eraan gewend was zeer
vroeg op te staan, had alles geschikt. Toen Don Costamagna dan dadelijk nadien
moest vertrekken, vond hij ook de koffietafel klaar staan, omdat de vaderlijke
hand van de bisschop die klaar gezet had.
Welnu, tegen die zo brave man werden te Rome zware en lasterlijke aanklach-
ten ingebracht. Zijn dienstmeid, een oude vrouw met een bochel, die hinkte en
woest van aard was, had hij in de keuken van de zusters geplaatst, opdat zij
hun zou aanleren de levensmiddelen voor het seminarie te bereiden, maar de
arme zusters beefden voor deze feeks, die zo ver ging ze met een mes zwaaiend
als een razende achterna te zetten. Toen Monseigneur eindelijk, na het exe-
quatur te hebben gekregen, het seminarie kon verlaten om bezit te nemen van
het bisschoppelijke paleis, gaf hij toe aan de verzoeken van Don Costamagna en
haalde ze weg bij de zusters. In plaats echter van haar te ontslaan gaf hij
gehoor aan zijn grote christelijke liefde en behield hij haar in het paleis als
kokkin.
Maar christelijke liefde kan geen adders temmen. Eens hoorde Monseigneur
omstreeks middernacht een lawaai in zijn keuken. Hij ging naar beneden en vond
er de vrouw aan het zuipen met enkele knechten. Verontwaardigd beval hij
ze zich in hun eigen kamers terug te trekken en dan ging hij wat wandelen op de
koer om zijn geest, wat beroerd na deze onaangename verrassing, wat te kalme-
ren. Maar het ergste gebeurde nadien. Wanneer hij terug naar binnen wou gaan, was
de deur gegrendeld en tevergeefs klopte hij aan om ze te doen openen. Gelukkig
had hij in zijn zak de sleutel van het seminarie, zodat hij daar naar zijn
vroegere kamer kon gaan om er te slapen. En juist op deze feiten bouwden zijn
tegenstrevers een vreemd verhaal op, wat hun des te gemakkelijker viel, omdat de
bisschop zo zachtmoedig van aard was, dat hij ook na dergelijke eerloosheid, de

43.4 Page 424

▲back to top


- XVII/422 -
boze vrouw niet wegjoeg.
Te Rome werd het geval onderzocht. Men zag hoe hardnekkig zijn tegenstan-
ders waren en dat de mogelijkheid tot een akkoord te komen uitgesloten was. Men
vreesde ongemakken en schandalen en achtte het geraadzaam Monseigneur uit te
nodigen zijn ontslag te geven. Tegelijkertijd echter gaf men hem het bevel de
zetel te blijven bezetten en het diocees te beheren, tot zijn opvolger zou be-
noemd zijn. Deze daad, die hem wel in eer herstelde, vermits hierdoor bewezen
werd dat men de aanklachten als ongegrond aanzag, drukte op zijn schouders een
zwaar kruis, nu hij genoodzaakt was om te gaan met tegenstanders die victorie
kraaiden. Hij had geen eetlust meer, een hevige hoofdpijn doorschoot dag en
nacht zijn slapen en op zekere ogenblikken scheen de heilige man als verdwaasd
te zijn.
Maar de Voorzienigheid waakte over hem. Pas had hij zijn ontslag ingediend
of hij had bij zichzelf uitgeroepen: "Indien Don Bosco mij de toelating zou ge-
ven mij terug te trekken in de nabijheid van de kerk van Sint-Jan de Evange-
list, zou ik, naar het mij toeschijnt, mijn rust terug vinden en zou ik mijn
dagen in vrede beëindigen!" Aan niemand, nochtans, maakte hij deze gedachte be-
kend. Welnu, toen te Turijn het nieuws van zijn ontslag toekwam zei Don Bosco,
die het hoorde terwijl hij aan tafel zat: - "Arme bisschop! Hij was onze grote
vriend en weldoener! Zou het niet enkel passend zijn maar zelfs een verplich-
ting voor ons dat wij hem zouden schrijven bij ons te komen?"
"Waar zou men hem logies kunnen geven?", vroeg Don Durando. "Hier in
het Oratorio zou dat onmogelijk zijn."
"Te Sint-Jan", antwoordde Don Bosco. "Daar zou men hem een kamer kunnen
klaarmaken die voor een prelaat niet onbehoorlijk zou zijn. - Jij, Don Durando,
zult hem dadelijk schrijven en in mijn naam uitnodigen ons aanbod te aanvaarden."
Maar op dat ogenblik maakte iemand twee wijze opmerkingen. Twee kanunniken
van de Dom van Biella waren naar het Oratorio gekomen om Don Bosco te verzoeken
hun zaak tegen de bisschop te steunen bij de Heilige Congregatie. Natuurlijk
had Don Bosco dat geweigerd. Indien hij nu onmiddellijk aan Mgr. Leto het huis
van Sint-Jan zou aanbieden, zou dat dan niet zijn alsof hij de schijn wou aanne-
men zich met deze brandende kwestie te bemoeien, waardoor hij tegen de Salesi-
anen vreselijke tegenstanders zou doen ontstaan? Bovendien zou een uitnodi-
ging, hoe vriendelijk ook gedaan, verplichtingen scheppen, eens dat de uitnodi-
ging zou aanvaard zijn. Een persoon in eigen huis uitgenodigd verwerft het
recht te worden behandeld op een manier, die met zijn waardigheid overeenstemt
en wat men dan ook moge doen, toch zal men nooit genoeg doen. Was het dus niet
beter af te wachten tot Mgr. Leto zelf zou vragen bij Don Bosco te komen? Dan
zou men geen verwijten te vrezen hebben, alsof Don Bosco hierdoor het gedrag van
zijn tegenstrevers zou willen veroordeeld hebben en wat Monseigneur zelf betrof
zouden de bewijzen van achting hem aangenamer zijn. Toen Don Bosco deze opmer-
kingen gehoord had, dacht hij er enkele ogenblikken over na en zei dan: -
"Welnu, stel het dan nog wat uit hem te schrijven. We zullen ons richten naar de

43.5 Page 425

▲back to top


- XVII/423 -
gebeurtenissen, die er zullen komen.
Intussen benoemde de Heilige Stoel de bisschop van Biella, Mgr. Cumino zo-
dat Mgr. Leto verplicht was het diocees te verlaten. Op het laatste ogenblik
had hij besloten zich terug te trekken bij priester Faà van Bruno, maar de
Paus gelastte kardinaal Aliminda ermee voor hem een verblijf te zoeken in een
klooster. De kardinaal gaf hiervan bericht aan Don Bosco en stelde voor hem op
te nemen in de nabijheid van de kerk van Sint-Jan de Evangelist. Don Bosco stem-
de er dadelijk in toe, zodat Mgr. Leto op een providentiële manier zijn verlan-
gen vervuld zag.
Te Turijn toegekomen ging de brave bisschop dineren in het Oratorio.
Hij was diep neerslachtig alsof hij zich door een zware straf getroffen voelde.
Hij zei niet veel en at heel weinig. Na het diner ging hij naar Don Bosco's ka-
mer, knielde aan zijn voeten neer en vroeg om zijn zegen. Don Bosco wou dat eerst
niet doen, maar op zijn aandringen zegende hij hem. Dan legde hij zijn op zijn
hoofd. Op dat ogenblik zelf verdween de pijn die hem sinds maanden kwelde en
kwam nooit meer terug.
Hij begaf zich naar Sint-Jan en dadelijk bij zijn ontmoeting met direc-
teur Marenco, zei hij hem: - "Ik kom mij laten inschrijven onder uw zonen en u
zult voor mij als een vader zijn."
- "Monseigneur", antwoordde hem Don Marenco, "ik en al de mijnen zullen
uw zonen zijn. U is hier de vader en de meester."
Al de oversten en de jongens hadden hem geknield ontvangen. Monseigneur
was bewogen. Don Marenco begeleidde hem naar het beste appartement van het
huis, dat door Don Sala, op bevel van Don Bosco, smaakvol was gemeubileerd. Het
bestond uit een ruime zaal voor de audiënties (1) en uit enkele woonkamers. Dan
stelde hij hem een priester en een jongen voor die zorgzaam gekleed was. Ze zou-
den respectievelijk zijn secretaris en zijn kamerknecht zijn.(2) "Voor het ove-
rige", voegde Don Marenco er aan toe, "zullen alle jongens van het huis tot uw
dienst staan." In de mis en bij alle kerkelijke diensten werd hij als bisschop
behandeld. Toen hij na de eerste ochtend verklaarde bereid te zijn privaat en
zonder assistentie te celebreren, antwoordde hem de directeur: - "Wat zegt u
nu, Excellentie? U dient er rekening mee te houden dat u zich hier in uw bis-
schoppelijk paleis bevindt. Dit is het inzicht van Don Bosco en wij zijn gelukkig
bij Uwe Excellentie te mogen wonen."
Monseigneur vond geen woorden om zijn dankbaarheid te betuigen. Hij kreeg
opnieuw eetlust, werd weer joviaal en voelde zich gelukkig! Hij meende dat hij
(1) Deze zaal is nu verdwenen om plaats te maken voor enkele kamertjes.
(2) De Mariazoon Cardano, later inspecteur van de Salesiaanse huizen van Palestina.

43.6 Page 426

▲back to top


- XVII/424 -
dat, wanneer hij zich aldus zou teruggetrokken hebben, hij door allen zou verge-
ten worden en bereidde zich voor op een treurig en droefgeestig leven. Nu hij
echter ziet dat hij voor een of andere kerkelijke dienst voortdurend uitgenodigd
wordt, voelt hij zich verlicht, hij is tevreden en deze tevredenheid drukt hij
uitbundig uit door nu en dan uit te roepen: - "Ik moet Don Bosco werkelijk be-
danken. Mij kon geen beter lot beschoren zijn."
Wanneer ze af en toe in het Bollettino en in de kranten zijn naam vermeld
vonden, voelden bisschoppen en pastoors niet die zekere aarzeling, die ons al-
licht verwijderd houdt van hen, van wie wij veronderstellen dat ze in ongena-
de gevallen zijn. Daarom kwamen ze hem vaak bezoeken en wanneer ze zagen op
welke manier Don Bosco hem behandelde, overlaadden ze hem met lofbetuigingen
om zijn goedheid. De hoge morele waarde van Monseigneur kwam vooral aan het
licht, toen hij vernam dat zijn bijzonderste tegenstander, een kanunnik die hem
fel gekampt had, zich te Turijn bevond om zijn ogen te laten verzorgen. Mon-
seigneur Leto ging hem dadelijk een bezoek brengen. Deze trek van nederige
Christelijke liefde veroverde het hart van de geestelijke. In aanwezigheid van
een persoon met wie hij vertrouwelijke omgang had en die ons dit feit vertel-
de, kon hij zich niet weerhouden uit te roepen: - "We hebben een heilige bis-
schop verloren."
VALSALICE.
Don Bosco verbleef te Valsalice gedurende 23 achtereenvolgende dagen,
van 5 tot 28 september. Van het begin af voelde hij dat dit nuttig was voor
zijn gezondheid, die geleidelijk verbeterde, zodat hij gedurende een retraite
naar zijn medebroeders kon luisteren en op het einde zelf de retraite met een
korte aansporing besluiten. Daarin verhaalde hij, bewogen, het bezoek van kei-
zer Otto aan de heilige Nilus en na een gepast commentaar eindigde hij met tra-
nen in de ogen en te zeggen: - "Ook ik vraag aan u allen niet meer dan dat u uw
ziel zoudt redden."
Hij zat daar wel vijftien vergaderingen van het kapittel voor. Op de daar-
toe vastgestelde dagen begaven de oversten zich er 's ochtends naartoe en
hielden een zitting in de voormiddag en een in de namiddag behalve op 24 sep-
tember, toen ze maar eens te samen kwamen. Don Bosco had ook medebroeders die
niet tot het kapittel behoorden gevraagd de zittingen bij te wonen. Zo lezen wij
eenmaal of meermaals in de notulen de namen van Don Barberis, van Don Dalmazzo,
van Don Albera, van Don Francesia, van Don Cerruti, van Don Branda, van Don Poz-
zan. Deze laatste diende verslag uit te brengen over een stichting voorgesteld
door de medewerkers van Vicenza, zoals we verder zien zullen. Don Bosco nam
deel aan de besprekingen en liet daarbij, zoals altijd, allen vrijuit hun mening
zeggen en hun eigen opinie verdedigen, ook wanneer deze afweek van de zijne.
Gedurende deze weken kwam kardinaal Alimonda in gezelschap van theo-
loog Margotti en van andere voorname geestelijken van Turijn naar Valsalice om
er zich met Don Bosco te onderhouden over de zaken van de kerk van het Heilig

43.7 Page 427

▲back to top


- XVII/425 -
Hart.(1) De tweede maal bleven Zijne Eminentie en zijn gevolg dineren. Ieder-
een was verbaasd en verheugde er zich over wanneer men zag hoe ongedwongen de
aartsbisschop met Don Bosco omging. Hij wandelde met hem onder de galerij en
ging met hem weg terwijl hij hem vriendschappelijk bij de arm hield: de groot-
moedige kardinaal ondersteunde nu zijn in verval geraakte persoon met dezelfde
christelijke liefde, waarmee hij steeds zijn Werk ondersteund had.
Van zijn kant betuigde de moedige directeur van de Unità Cattolica in
woord en daad de verknochte genegenheid die hem sinds jaren met Don Bosco ver-
bond. Eens dat hij op bezoek kwam kuste hij dadelijk zijn hand in aanwezigheid
van Don Cerutti. Bij dit bewijs van eerbied was deze er zo door vertederd dat
hij op hem toeging, terwijl Don Bosco wat verder van het raam ging zitten
omdat het licht pijn deed aan zijn ogen, en zei hem: - "Ik kan mij er niet van
weerhouden, Heer Theoloog, u in mijn naam en in die van de Salesianen te danken
voor de genegenheid die u tegenover Don Bosco betuigt", waarop de andere ant-
woordde: - "Hoe kan iemand die deze mens kent, hem niet beminnen?"
Die namiddag kwam te Valsalice de schilder Rollini toe. Van een kleine
foto, uit Amerika ontvangen, waarop Mgr. Cagliero zich met zijn eerste doopkin-
deren bevond, twee authentieke jongetjes uit Patagonië, had hij een zeer inte-
ressant schilderij gemaakt en bracht deze bij Don Bosco. De goede vader genoot
ervan de dierbare eerstelingen door zijn grote zoon op de akker van zijn dro-
men geoogst te bekijken en te tonen.
NIZZA MONFERRATO
Don Bosco en zijn kapittel gingen er mee verder ook voor de stoffelij-
ke belangen van de Dochters van Maria, Hulp der Christenen, zorg te dragen. Op
de zitting van 20 maart werd een memorandum meegedeeld van de arts van
Nizza, waarin de antihygiënische toestand van de slaapzalen van het Moederhuis
werd in het licht gesteld. Daarom werd aan de Zusters dadelijk de machtiging ver-
leend werken te doen uitvoeren, waardoor voor een voldoende verluchting zou ge-
zorgd worden. Op 5 juni werd, met goedvinden van Don Bosco, het voorstel van
Don Bonetti - directeur-generaal na het vertrek van Mgr. Cagliero, in overweging
genomen, dat men, om plaats te bieden aan het groeiende aantal postulanten en no-
vicen zou beginnen met het bouwen van nieuwe lokalen. Omdat door de arts gepro-
testeerd was tegen de al te grote opeenhoping, legde op 22 juni de econoom Don
Sala een plan voor om het huis met een verdieping te verhogen. Het kapittel, en
ook Don Bosco stemde in gunstige zin voor dit plan.
Het jaar 1885 is, in de annalen van het huis, onvergetelijk gebleven
(1) Vergelijk het vorige hoofdstuk.

43.8 Page 428

▲back to top


- XVII/426 -
omdat de heilige Stichter er toen voor de laatste maal verscheen. Hoewel door
Don Bonetti levendig hiertoe aangezet, had hij er zich niet kunnen naar toe
begeven, zoals hij dit placht te doen, voor de retraite van de dames. De direc-
teur-generaal drong opnieuw aan op 20 augustus, toen de retraites van de inkle-
ding en van de professie op hun einde liepen. Hij stuurde hem te Mathi langs de
plaatselijke directeur, Don Bussi, een brief waarin hij hem in volgende be-
woordingen aanspoorde: - "Sta toe dat een zoon met grote aandrang zijn vader
verzoekt en, indien het mij geoorloofd zou zijn, hem een eerbiedig bevel
geeft. Ik, die mij ter plaatse bevind, zie in dat het niet enkel nuttig is,
maar zelfs noodzakelijk dat u naar Nizza zou komen. Er zijn hier 300 Zusters van
alle kanten samengekomen voor de retraite en de meesten van hen zijn gekomen
wegens de gegronde hoop en wegens de belofte door u gedaan u hier te zullen
ontmoeten. Dagen geleden hebt u hun geschreven dat u hun voorname zaken te zeg-
gen had. Kom, en u zult veel goed doen aan elk van hen en aan het hele huis.
Gods glorie en het heil van hun zielen en ook mijn rust eisen dit. Ik heb het
kruis opgenomen en ik vind het zeer zwaar. Ik heb het hard nodig doeltreffend te
worden geholpen om niet te bezwijken en om de moed niet te verliezen. Na God
verwacht ik deze opbeuring van u. Weiger ze me niet."
Ook de algemene moeder schreef aan moeder Petronilla, die zich te Lanzo
bevond, zich bij Don Bosco aan te melden en hem te zeggen dat talrijke postu-
lanten en novicen, die hem nog niet kenden, hem verlangden te zien. Hij luister-
de als een vader naar de gezante en naar het gezantschap en antwoordde dan op
schertsende toon: - "Ja, ja. Nu ben ik het niet meer die aan mezelf bevelen
geef! Nu gehoorzaamt Don Bosco aan Don Rua en aan de arts en indien zij het mij
toelaten zal ik graag naar Nizza gaan. Daar zal ik op een hoog podium gaan staan
opdat iedereen mij zou zien."
Het was nog vroeg in de ochtend toen Moeder Petronilla te Mathi toe-
kwam. Ze was vergezeld van twee of drie zusters van het huis van Lanzo. Na
te hebben geluisterd naar het gezantschap, dacht hij er aan dat ze misschien
nog nuchter waren.
- "Hebt u ontbeten?" vroeg hij hun.
- "Jawel, Heer, onderweg", antwoordde de Moeder namens allen.
- "En wat hebt u gegeten?" hernam Don Bosco.
- "We hebben brood met salami gegeten."
- "Wat?" hernam Don Bosco en trok daarbij een streng gezicht. "Is het op
die manier dat u de vigilie onderhoudt?"
- "Wat hebben wij gedaan!" riepen als uit een mond de verschrikte zusters.
"Maar we wisten het niet, we hebben naar de almanak niet gekeken."
"Maar u dient toch te weten dat het vandaag de vigiliedag is... van
morgen."
Don Bosco glimlachte en ook de zusters hervatten zich en lachten sma-
kelijk, blij omdat ze hem in goed humeur aantroffen.

43.9 Page 429

▲back to top


- XVII/427 -
Hij vertrok dus uit Mathi in de ochtend van 22 augustus met Don Bussi en
de jonge geestelijken Viglietti en Festa, om 's middags te Nizza aan te komen.
Daags nadien celebreerde hij de mis van de communiteit maar gaf enkel de
communie aan de moeders en enkele andere zusters. Later woonde hij de ceremo-
nie van de inkleding en van de professie bij. Maar wat zag hij er afgemat uit! Om
op het kleine podium te klimmen, van waarop de predikanten het woord voerden,
moest hij gedragen worden door de priesters die hem vergezelden. Bij dit zicht
gingen er velen aan het wenen. Ook hij toonde zich ontroerd, zelfs zo dat het wat
duurde voor hij zich kon hervatten en het woord nemen. Ziehier wat hij zei:
"
Ik zie jullie in goede gezondheid en ik hoop dat jullie oud
" mogen worden, maar zonder de ongemakken van de ouderdom. Ik heb ge-
" loofd dat men oud kon worden zonder de ongemakken van de ouderdom,
" maar nu begrijp ik al te goed dat deze leeftijd er niet kan van ge-
" scheiden worden. De jaren gaan voorbij en de kwalen van de grijs-
" heid komen aan. Laten wij ze opnemen als ons kruis.
"
Deze ochtend heb ik het genoegen gehad kruisen uit te de-
" len, en ik zou gewenst hebben er nog vele uit te delen, maar en-
" kelen hebben er reeds een en anderen zullen er later een krijgen.
" Ik beveel jullie allen aan het graag te willen dragen en niet het
" kruis dat wij willen dragen, maar het kruis dat de heilige wil
" van God ons zal opeggen. Laten wij het opgewekt dragen en daar-
" bij denken dat met verloop van de jaren ook het kruis voorbijgaat.
" Laten we daarom zeggen: gezegend kruis, nu weeg je wel een beetje,
" maar deze tijd zal kort zijn en dit kruis zal ons een krans van
" rozen voor de eeuwigheid doen verdienen. Houden jullie dit goed
" voor je geest en je hart en zeg dikwijls met Sint-Augustinus:
" Heilig kruis, maak dat ik transpireer wanneer ik je draag hier
" op aarde, wanneer slechts na het dragen van het kruis de glorie
" mag komen. Ja, Dochters, laten we met liefde het kruis dragen en
" laten we het niet op de anderen doen wegen maar laten we de anderen
" helpen om hun eigen kruis te dragen. Zeg bij jezelf:" zeker, ik zal
" een kruis zijn voor de anderen zoals de anderen vaak een kruis
" zijn voor mij, maar ik wil mijn kruis dragen en ik wil geen kruis
" zijn voor de anderen. En noteer goed dat wanneer ik over een kruis
" spreek, ik niet enkel wil spreken over het lichte kruis dat ik van-
" morgen uitgedeeld heb. Ik bedoel werkelijk het kruis dat de Heer
" toezendt en dat, doorgaans tegen onze wil is en in dit leven
" nooit ontbreekt, vooral niet voor jullie, meesteressen en direc-
" trices die jullie speciaal bezig houden met de redding van anderen.
" Die moeilijkheid, dit werk, die ziekte, ook wanneer het een lich-
" te ziekte is, maar die toch ook een kruis is, wil ik opgewekt en
" graag dragen want het is juist het kruis dat de Heer mij zendt.
"
Soms werkt men hard en schenkt men weinig bevrediging aan
" de anderen, maar werk steeds voor Gods glorie en draag jullie
" kruis altijd goed omdat het aldus aan de Heer behaagt. Het is
" waar, er zullen doornen zijn, maar doornen die nadien in bloemen
" zullen veranderen en deze zullen voor de hele eeuwigheid blijven
" bestaan.
"
Maar jullie zullen zeggen: "Don Bosco, laat ons een gedenke-

43.10 Page 430

▲back to top


- XVII/428 -
" nis na!" Welke gedenkenis kan ik jullie nalaten? Kijk, ik ga er
" jullie een nalaten die ook de laatste zou kunnen zijn, die jullie
" van mij zullen ontvangen. Het is mogelijk dat wij elkaar nog zullen
" zien, maar, zoals jullie zien ben ik oud en sterfelijk zoals
" iedereen en dus, kan ik niet zo lang meer leven. Ik zal jullie
" dus een gedenkenis nalaten, die het jullie nooit zal berouwen in
" praktijk te hebben gesteld: doe het goede, doe goede werken, span
" je in, werk veel voor de Heer en doe het allen met goede wil. Ver-
" lies je tijd niet, doe het goede, doe veel goed en je zal er nooit
" spijt over hebben het gedaan te hebben.
"
Willen jullie nog een andere gedenkenis? Beoefen je heilige
" Regel en ik zeg jullie nogmaals dat het jullie nooit zal spijten.
" Onze Regel, weet je, is onfeilbaar en geeft ons vele voordelen, maar
" de voornaamste van alle is de zekere redding van onze ziel. Dit
" woord onfeilbaar, mag je niet verbazen want, vermits onze Regel door
" de Paus van Rome goedgekeurd werd en de Paus van Rome onfeilbaar is,
" is ieder artikel van de Regel dat hij goedgekeurd heeft, onfeilbaar.
" Lees hem, overweeg hem, tracht hem goed te verstaan en in praktijk
" te stellen. Doet dit vooral goed wanneer je directrice of meesteres
" bent of wanneer je een bezigheid hebt onder de externen.
"
Ik zal altijd voor jullie bidden! In de heilige mis bid ik
" altijd speciaal voor jullie, omdat ik voel dat jullie mijn beste
" dochters zijn in de Heer, maar zorg er voor zoveel jullie kunnen
" je Regel toe te passen. Het onderhoud hiervan zal jullie rustig ma-
" ken in de tijd en gelukkig in de eeuwigheid. Dit zal een genoegen
" doen aan jullie oversten en het zal een groot genoegen zijn voor
" jullie arme Don Bosco. Wanneer men weet dat deze Regel in alle hui-
" zen wordt toegepast, dan kan men rustig leven en is men geheel
" voldaan. Zoals jullie weten kan Don Bosco niet altijd bij jullie
" zijn, maar denk er goed aan dat hij, met het gebed, jullie altijd
" en overal vergezelt en wanneer jullie de Regel beoefenen dan be-
" vredigen jullie God en doen jullie Zijn Wil en ook de wil van Don
" Bosco.
"
Wees allen opgeruimd, mijn beste dochters, gezond en hei-
" lig en leef steeds in goede verstandhouding. En op dit punt zou
" ik jullie nog veel moeten zeggen, maar ik ben al moe en jullie
" dienen zich met dit weinige tevreden te stellen.
"
Wanneer jullie aan je ouders zullen schrijven, groet ze dan
" vanwege Don Bosco en zeg hun dat Don Bosco steeds op een speciale
" manier voor hen bidt, opdat de Heer hen zou zegenen, hun belangen
" zou begunstigen en ze zouden zalig worden, zodat ze in de hemel de
" dochters zouden terugzien die ze aan mijn Congregatie gegeven heb-
" ben, de Congregatie die, evenals die van de Salesianen, dierbaar
" is aan Jezus en Maria.
"
Moge dit alles strekken tot Gods glorie en ook tot onze
" eeuwige zaligheid. Bid voor jullie Don Bosco, voor de Paus en voor
" de Kerk! Ontvangen jullie nu mijn zegen en die van Maria, Hulp
" der Christenen. Ik geef nu mijn zegen opdat jullie de beloften
" die jullie gedurende deze dagen van de heilige retraite gedaan
" hebben zouden mogen volbrengen.

44 Pages 431-440

▲back to top


44.1 Page 431

▲back to top


- XVII/429 -
Na deze toespraak ging hij langs de kleine gang van de kerk naar het appar-
tement van de Salesianen. Een groepje Zusters omringde hem. Hij bekeek ze met
veel goedheid en liet zijn blik speciaal vallen op een zuster die door een
inwendige strijd gekweld werd. Alsof hij ertoe geïnspireerd werd, zei hij:
"Laat ons heilig worden, indien wij willen dat de wereld over ons zou spre-
ken!" De betekenis hiervan was duidelijk: laat ons de aanvechtingen van een
ijdele glorie uitbannen, onze enige glorie komt van onze heiligheid.
Alvorens verder te gaan en zich terug te trekken, stemde hij er in
toe, op aandringen van iemand, een speciaal woordje te richten tot de leden van
het Kapittel. Daarom ging hij, met Don Bonetti aan zijn zijde, in de spreekzaal
binnen, waar de moeders met groot verlangen op deze gunst wachtten. Hij zei
hun: - "Jullie willen dus dat ik iets zou zeggen. Indien ik kon spreken,
hoeveel dingen zou ik jullie dan niet zeggen! Maar ik ben oud, ik ben oud en
versleten, zoals jullie zien kunnen. Ik kan zelfs moeilijk spreken. Ik wil jul-
lie enkel zeggen dat de Madonna veel, zeer veel van jullie houdt. En weten
jullie dat Zij zich hier te midden onder jullie bevindt?"
Toen onderbrak hem Don Bonetti, die zag dat hij ontroerd was. Enkel om
hem af te leiden, begon hij te zeggen: - "Ja, dat is zo. Don Bosco wil zeg-
gen dat de Madonna jullie moeder is en dat zij jullie hoedt en beschermt."
- "Neen, neen", hernam Don Bosco, "ik wil zeggen dat de Madonna werke-
lijk hier is, in dit huis en dat zij tevreden is over jullie en dat, wanneer jul-
lie voortgaan in de geest die jullie nu hebben, de geest die de Madonna wenst..."
Don Bosco was nog meer aangedaan dan voorheen en Don Bonetti nam ander-
maal het woord: - "Ja zeker, zo is het, Don Bosco wil zeggen dat wanneer jul-
lie altijd braaf blijven, de Madonna over jullie tevreden zal zijn."
- "Maar neen, neen", spande Don Bosco zich in om het uit te leggen, waar-
bij hij probeerde zijn ontroering te beheersen. Ik bedoel dat de Madonna werke-
lijk hier is, hier te midden onder jullie! De Madonna wandelt door dit huis en
bedekt het met haar mantel."
Toen hij dit zei, strekte hij de armen uit, richtte hij zijn ogen vol tra-
nen naar omhoog en scheen hij de zusters ervan te willen overtuigen dat hij
de Madonna zag heen en weer gaan als in haar huis en dat het hele huis onder haar
bescherming stond. Het toneel zou verdiend hebben te worden geschilderd door een
goed penseel, opdat het, zoals het onvergankelijk ingeprent bleef in het hart van
de aanwezigen, het ook voor de toekomst de houding zou vereeuwigd hebben van de
heilige Stichter, toen hij, met deze plechtige bevestiging, voor altijd afscheid
nam van zijn oudste dochters.
In de ochtend van 24 augustus verliet hij voor altijd dit gezegende huis.

44.2 Page 432

▲back to top


- XVII/430 -
S. BENIGNO CANAVESE
Tweemaal verbleef Don Bosco te S. Benigno in de dagen waarover wij nu
spreken, namelijk van 24 augustus tot 4 september en van 28 september tot 12
oktober, gedurende de retraites. Toen hij de eerste maal aankwam liep de retrai-
te van de jonge aspiranten naar het einde. Daarom begon hij ermee ze dadelijk
audiëntie te verlenen. Op de sluitingsdag celebreerde hij de mis van de commu-
niteit en werd daarbij nu en dan onderbroken door hevige emoties. Bij het
Domine, non sum dignus belette het wenen hem verder te gaan, bij het Agnus Dei,
alvorens de communie te geven, liepen de tranen over zijn gelaat. Sinds enkele
tijd al stelde men bij hem een uiterste gevoeligheid vast bij het celebreren
van het heilig Offer, met overvloedige tranen. Bij de zegen was hij altijd
aan het wenen. Soms ook bij een gesprek, wanneer men wou verhinderen dat hij
zou gaan wenen, was het nodig zekere onderwerpen, van aard zijn gemoed in
beroering te brengen, te vermijden.
Het onderhoud van het huis van S. Benigno vergde zeer hoge uitgaven en
om hieraan het hoofd te bieden had de directeur, Don Barberis, geen ander hulp-
middel dan de vaderlijke liefdadigheid van Don Bosco. Maar ook Don Bosco bevond
zich soms zonder geld en dan diende hij op zijn beurt de edelmoedigheid van
zijn weldoeners op de proef te stellen. Een van hen, en dit sinds lang, was de
negentigjarige Don Benone, de deken van die plaats. Ziehier nu met welk groot
vertrouwen Don Bosco zijn hulp inriep om te voorzien in de dringende behoeften
van Don Barberis.
"
Beste Heer Deken,
"
"
Sinds enkele dagen trekt Don Barberis mij bij mijn mouw om geld te
" verkrijgen voor sommige schulden en om dringende voorraad in te slaan.
" We weten niet waar het geld te halen en we hebben 5.000 frank
" dringend nodig. Indien u, heer Deken, ons ook maar tijdelijk zou
" kunnen ter hulp komen, zou u zich zeer liefdadig betonen voor dit
" werk, waarvoor wij gewerkt hebben en waarvan wij goede arbeiders voor
" onze Moeder de Heilige Kerk verwachten,
"
Indien het nodig zou zijn, zal Don Barberis samen met mij her-
" halen: Date et dabitur vobis, vooral voor hem die ons brood geeft.
" Moge Maria u beschermen.
"
uw toegenegen vriend,
" S. Benigno, 27 augustus 1885.
Priester Gio. Bosco.
Na deze retraite bleef hij nog acht dagen te S. Benigno, terwijl er een
andere retraite plaats had voor de medebroeders. Hij was uitgeput van krach-
ten. "Slechts zelden", schreef Viglietti (1) "heb ik hem zoveel zien lijden."
(1) Dagboek een aanhaling van 30 augustus.

44.3 Page 433

▲back to top


- XVII/431 -
Viglietti moest zich samen met Don Lemoyne en Don Ronchail naar Turijn begeven.
Samen gingen ze eerst Don Bosco begroeten. Deze riep snikkend uit: - "Jullie
laten mij hier allemaal alleen!" Maar tegen avond zagen ze dat hij weer opgewekt
en tevreden was. Misschien ook, zoals zijn secretaris het vermoedde, spande hij
zich in om er zo uit te zien, zoals hij dit placht te doen. Zijn gerustheid
bleek uit een schalks antwoord op een kinderachtige opmerking: Een jongen had
hem gezegd: - "Bij de uitleg van het Evangelie heeft de predikant gezegd dat de
vogels niet arbeiden, dat ze nooit iets doen en toch zorgt God voor hen en geeft
hun te eten en Hij kleedt ze!(1) Dat is wel mooi! " En Don Bosco antwoordde hem
prompt: - "Maar de Heer, mijn beste jongen, laat ze ook vet worden en laat ze dan
in de pan bakken om als voedsel te dienen voor hen die werken."
Op 31 augustus zei hij dat hij, enkele dagen voordien, in de mis na de
consecratie overweldigd was geworden door een verblindend licht dat hem belet had
zijn mis verder te celebreren. Viglietti herinnerde zich, inderdaad, dat hij
die ochtend, terwijl hij hem bijstond aan het altaar gezien had hoe hij in ver-
warring geraakte en dat hij dan opgehouden had met celebreren. - "Achter dat
licht", ging Don Bosco verder, "bevonden zich dikke duisternissen en, toen deze
verdwenen waren, begon ik opnieuw en eindigde ik de mis. Nadien dacht ik aan
het feit dat mij overkomen was en zei ik tot mij zelf: Die duisternis die zo
onverhoeds na dit licht kwam, zou dit geen bericht zijn dat ik weldra en ook
plots zal sterven? Met deze gedachte riep ik 's avonds Don Barberis op mijn ka-
mer en liet hem enige belangrijke memoranda schrijven vooraleer men mij 's
anderendaags als een lijk in mijn bed zou aantreffen."
Gedurende zijn tweede verblijf ontving hij op 4 oktober, de plechtige
feestdag van de Rozenkrans, de kloosterprofessie van 45 novicen en op 11 oktober
kleedde hij 60 nieuwe jonge geestelijken in. Tot de eersten hield hij volgende
korte preek:
"
Het is onnodig, mijn beste zonen, jullie te zeggen welk ge-
" noegen het me doet jullie te zien, vermits ik in jullie, die uw ge-
" loften hebben gedaan de schoorbalken van de Congregatie zie. Van hen
" die hier voor jullie waren zijn de enen hier en daar over de huizen
" verspreid en zijn de anderen naar de missies vertrokken. Daarom is
" het nodig dat anderen ze zouden vervangen om de steunpilaar te zijn
" van de Congregatie, waaraan wij allen getrouwheid hebben gezworen.
"
Ik ben er gelukkig om dat jullie getrouwheid hebben gezworen,
" maar ik wens dat deze eed niet iets in de lucht zou zijn, niet ge-
" steund op een lichtzinnig voorwendsel, maar dat hij zou gesteund
" zijn op de onfeilbaarheid van onze Regel, omdat de Kerk, die on-
" feilbaar is, ze goedgekeurd heeft.
"
Hebben wij misschien de geloften afgelegd om Don Bosco of
" de andere oversten te helpen? Neen. Wij hebben de geloften afgelegd
"omdat
(1) Het Evangelie van de XIVde zondag na Pinksteren, dat jaar op 30 augustus.

44.4 Page 434

▲back to top


- XVII/432 -
" dit onze roeping was.
"
Er was een tijd dat sommigen mij volgende vraag pleegden te
" stellen: Is het beter de geloften af te leggen en ze te onderhou-
" den of geen geloften af te leggen en ze toch te onderhouden?
"
Op deze vraag dient een bevredigend antwoord te worden gege-
" ven. Iets wat men doet na een gelofte heeft een hogere waarde dan wat
" men zonder gelofte doet. Het verschil tussen iets na een gelofte
" gedaan en iets wat men zonder gelofte doet, is hetzelfde als tussen
" iemand die een vrucht van zijn akker geeft en iemand die te samen
" de vrucht en de akker geeft. Iemand die dus, als jullie, een gelof-
" te aan de Heilige Maagd doet, geeft haar het hele kapitaal van zijn
" geld.
"
Ik weet niet of jullie mij voldoende begrijpen. Ik breng jul-
" lie deze gelijkenis (al door heiligen en Doctoren gebruikt) om
" jullie te zeggen dat iemand die zich met een gelofte aanbiedt, al-
" les aanbiedt wat hij bezit.
"
Maar, zoals de verdienste dubbel is, wanneer men de wet van
" God onderhoudt met een gelofte, zondigt men dubbel wanneer men haar
" verzuimt na een gelofte te hebben afgelegd. Daarom mag niemand gelo-
" ven dat wanneer men zich aan God verbindt met een gelofte dit een
" luilekkerland zou zijn, waar men altijd wint en nooit verliest. Neen,
" wanneer wij de gedane beloften onderhouden, hebben wij een dubbele
" verdienste, maar indien we dit niet doen, dan is onze schuld even-
" eens dubbel.
"
Aan hen die de eeuwige geloften afleggen pleeg ik een gewich-
" tige zaak te doen noteren. Wanneer iemand de eeuwige geloften aflegt,
" verwerft hij opnieuw, volgens de beste theologen met Sint-Thomas van
" Aquino, de onschuld van zijn doopsel. Hij die zijn eeuwige geloften
" aflegt, doet het zelfde alsof jullie even zovele kinderen zouden
" zijn, die naar de doopvont gedragen worden.
"
Nog iets anders meen ik jullie te moeten zeggen, namelijk dat
" hij die zijn geloften aflegt, de verplichting op zich neemt ze te
" onderhouden. Aldus is hij geen kind meer van de wereld, maar een
" uitverkoren zoon van Jezus, Maria en de H. Franciscus van Sales.
"
Iedereen van jullie dient bij zich zelf te zeggen: Ik ben
" geen zoon meer van deze wereld. Wanneer de bekoringen hem aanvallen
" dient hij te antwoorden: Neen, ik ben een zoon van Maria! En daar-
" om geen blik, geen gedachte, geen woord dat in strijd zou zijn met
" de afgelegde geloften.
"
Iemand zal me vragen: heeft men zich streng verplicht tot
" het onderhouden van deze geloften? Indien iemand de geloften zou
" doen met het inzicht ze niet te onderhouden, dan zou hij liegen.
" Het zou een bedrog zijn tegenover de Heer en hij zou daarbij zijn
" eigen geweten verraden. Legt men dus zijn gelofte af, dan dient
" men dit te doen met de vaste wil deze belofte te houden tot aan zijn
" dood, om daarboven in het Paradijs de rechtvaardige beloning te
" ontvangen van wat wij in dit leven gedaan hebben.
"
Iemand zal me zeggen: het onderhouden van de geloften is wel
" moeilijk! En dan? Zal de Heer en zijn Hemelse Moeder die naar de
" wereld gekomen zijn om ons samen te brengen en die ons in een we-

44.5 Page 435

▲back to top


- XVII/433 -
" reld van ongerechtigheid hebben geroepen om deze geloften af te leg-
" gen en ons daarbij ondersteund hebben, ons ook niet helpen om ze te
" onderhouden, als wij maar doen wat wij kunnen?
"
Zeker is het dat hij die de geloften aflegt en dan deze gelof-
" ten ontheiligt, dus zijn woord breekt, zijn Schepper beledigt, aan
" Maria, Hulp der Christenen groot misnoegen doet en een onberekenbare
" schade aan zijn ziel berokkent, kortom, een grote heiligschennis be-
" gaat.
"
Ik hoop dat jullie uw belofte zullen naleven en jullie ziel
" niet zullen willen bezoedelen door de gezworen trouw tekort te komen.
"
Indien jullie dan de sleutel verlangen om uwe geloften ge-
" stand te zijn geef ik hem jullie. Alle deugden zijn vervat in de ge-
" hoorzaamheid. De andere deugden vergaan, indien men niet stipt is in
" de deugd van gehoorzaamheid, vooral in kleine zaken, als zaken die naar
" grote zaken leiden: Si vis magnus esse, a minimo incipe.
"
Op dit punt laat ik het aan anderen over dit, wat ik enkel aan-
" geraakt heb, verder te ontwikkelen en uit te leggen.
"
Ik geef je nog de verzekering dat ik voor jullie allen zal
" bidden, maar vooral voor hen die vandaag de geloften hebben afgelegd,
" opdat jullie geen ongeluk zou overkomen. Ik besluit met te zeggen dat
" jullie zonen van Jezus en Maria zijn en dat altijd zouden moeten blij-
" ven. Blijven jullie daarom vastbesloten de geloften die jullie vandaag
" hebben afgelegd niet te schenden en wezen jullie ertoe bereid liever
" duizendmaal de dood te sterven dan de gouden banden die jullie met God
" verbinden te besmeuren. Jullie zullen dus bidden voor mij en voor
" elkander. Ik beveel jullie dit warm aan. Vaarwel, mijn beste zonen.
Op 12 oktober, op het punt naar Turijn te vertrekken, wou hij aan al de
jonge geestelijken een korte aansporing geven. Volgens de kroniek zei hij:
"
We staan bij het begin van het schooljaar en men zegt dat hij
" die goed begint, reeds de helft van het werk heeft gedaan, maar dade-
" lijk voegt men daaraan toe: men begint alleen maar goed, wanneer men
" met, de hemel begint. Jullie zijn zeker met de hemel begonnen, ga er
" dus mee verder. Ik hoop dat jullie zo vanaf het begin voortdurend
" door de Heer zult gezegend worden tot groot genoegen van jullie
" oversten en van jullie vriend, Don Bosco, die elke dag in de heilige
" mis voor jullie een speciaal memento doet, opdat de Heer jullie in
" gezondheid en heiligheid zou bewaren. Want, wanneer jullie gezond
" en sterk zouden zijn maar de heilige vreze Gods niet in jullie
" hart zou geworteld zijn, dan zouden jullie niets kunnen doen. En
" denk eraan dat jullie met Gods hulp alles zullen kunnen doen.
"
Inmiddels zal hier alles gedaan worden wat er kan gedaan
" worden en zelfs meer, opdat jullie niets zou ontbreken van wat no-
" dig is voor de dienst van de Heer en voor het lichaam.
"
Ik zal er mij zeker grotelijks over verheugen, wanneer ik, op
" mijn vraag aan Don Barberis of aan een andere overste, hoe het zit met

44.6 Page 436

▲back to top


- XVII/434 -
" je gezondheid, met je vroomheid, met je studiegeest, goed nieuws
" zal horen.
"
Maar terwijl ik jullie de verzekering geef dat ik veel voor
" jullie zal bidden, beveel ik mij in jullie gebeden aan, vooral bij
" de Heilige Communie, waarin ik grote hoop stel en verwacht ik dat
" de Allerheiligste Maagd grote zorg zal hebben voor alles wat wij
" nodig hebben.
"
Iets wat ik wens dat jullie eerst goed zouden bedenken en het
" daarna aan jullie ouders zullen aanbevelen is, dat allen die ons
" geestelijk of lichamelijk zullen ter hulp komen, door de Madonna
" op zichtbare wijze zullen beschermd worden en dat Zij niets anders
" zal kunnen doen, dan hun gebeden verhoren.
Na deze woorden, zegende hij hen en keerde hij terug naar het Oratorio.
Ook te S. Benigno waren de oversten vaak bij hem gekomen om Kapittel te hou-
den. Er waren zeven zittingen, waarvan zes onder zijn voorzitterschap.
We kunnen Don Bosco nog niet volgen buiten S. Benigno. Rond dit huis had
er in 1885 een ophefmakende strijd plaats tussen het hoera-patriotisch antikle-
rikalisme van die tijd en de christelijke liefdadigheid van Don Bosco. Het ge-
rucht werd echter niet gemaakt door Don Bosco, maar door zijn tegenstanders en
zijn verdedigers. Dit is een bladzijde uit de geschiedenis waarin de tweestrijd
herleeft tussen een zwaar gewapende Goliath en een ongewapende David, met een
gelijkaardig eindresultaat van de strijd.
We zullen dadelijk zeggen dat de nieuwe Goliath geen afzonderlijke strijder
was, maar een schrikwekkende organisatie die als een enkele man in het strijd-
perk trad om tegen Don Bosco de aanmatigingen waarvoor de nieuwe burgemeester
van de gemeente San Benigno Canavese streed, hoog te houden. De heer Parisi,
helemaal anders dan zijn voorganger, beroemde er zich op dat hij, het nieuwe
hoofd van de gemeentelijke administratie, een papenvreter was en maakte er geen
geheim van dat hij zou proberen ook Don Bosco in te slikken, omdat de Salesianen
hem bij de jongste verkiezingen niet gesteund hadden. Hij zou hem tot elke prijs
uit de abdij van Fruttuaria verjagen, iets wat hij niet kon zonder vooraf het
vijf jaar voordien wettelijk bedongen contract te doen verbreken. Om tot deze
verbreking te geraken probeerde hij eerst met kleine middeltjes. Hij probeerde
daarom de gemeenteraad aan zijn kant te krijgen en vroeg een stemming tegen
Don Bosco. Hij had echter het terrein afgetast en gemerkt dat bijna alle raads-
leden zich tegen hem zouden verzet hebben. Wat deed dan die wonderlijke burge-
meester? Wat zwart was, deed hij voor wit aanzien. En toen de zitting, waar-
in hij met schrale toestemmingen vooraf zijn voorstel had aangekondigd voor
geheven was verklaard, wist hij het zo te beredderen dat men hem ter wille was
en hij een verslag ontving van notulen, die diametraal in tegenstrijd waren met
de gevoelens van de meerderheid. Hij ondertekende dit en stuurde het aan de
Prefect van de stad Turijn, waarbij hij aandrong dat Don Bosco zou worden
uitgedreven. Maar de leden van de gemeenteraad hadden lont geroken van dit

44.7 Page 437

▲back to top


- XVII/435 -
foefje en haastten zich hiertegenover het authentieke verslag van de zitting te
stellen, zodat de Prefect weigerde zijn visum te geven aan het bedrieglijk pro-
ces-verbaal.
Desondanks gaf deze parel van een burgemeester zich niet gewonnen. Hij
verbond zich met sommige van zijn vrienden die te Turijn en te Rome over een ze-
ker gezag beschikten, bracht opnieuw de beschuldiging van belediging aan de sol-
daten van het Italiaanse leger (l) op het tapijt, nam een geschikte gelegenheid
te baat en vertrouwde de zaak toe aan de vereniging van Oud-strijders. Hij meen-
de zo het middel bij uitstek te hebben gevonden om zijn doel te bereiken.
De veteranen of oud-soldaten op de veldslagen voor het vaderland, had-
den een vereniging opgericht onder het voorzitterschap van generaal Crodara Vis-
conti en wilden nu een instituut oprichten om de wezen van de militairen op
te nemen. De heer Parisi besloot daarom zonder meer aan de President voor te
stellen de Salesianen te laten uitdrijven uit de abdij van Fruttuaria om ze dan
voor deze nieuwe bestemming te gebruiken. Het voorstel werd geestdriftig aan-
vaard, maar niet dadelijk bekend gemaakt.
Don Bosco die van deze kuiperijen helemaal onkundig was, werd hiervan ver-
wittigd door de heer Asti, luitenant van de brandweerlieden van Turijn, een
oud-leerling en secretaris van de Kleine Clerus. Om de bedreiging te bezwe-
ren stelde Don Bosco dadelijk een actieplan op samen met de eerwaarde heer pas-
toor van San Benigno..Deze schreef onmiddellijk aan Costantino Nigra, koninklijk
gezant aan het keizerlijk hof van Wenen. De befaamde diplomaat, afkomstig van S.
Benigno Canavese, die zijn vriend was, beloofde hem zijn steun. Op zijn beurt
richtte Don Bosco zich tot de heer Bartholomeo Casalis, Prefect van Turijn, van
wie hij enkel als antwoord ontving dat hij zich met deze zaak niet zou bemoeid
hebben. Hij vroeg eveneens de hulp van sommige volksvertegenwoordigers.
Intussen ontplofte de bom met veel gedruis. Op 25 oktober begon te Venetië
het derde Congres van de Oud-strijders, voorgezeten door Benedetto Cairolo en op
26 oktober werd het sektarische voorstel besproken. De heer Asti, die zijn
geweten deed zwijgen om zijn positie te behouden, en de heer Peretti, een lid van
het comité verkozen door het tweede Congres van Turijn, hielden vol dat de his-
torische abdij, een nationaal monument, diende onttrokken te worden aan de
handen van Don Bosco om te worden opengesteld voor de wezen van de Italiaanse
soldaten. In de bespreking werd ook tussengekomen door de verslaggever Mussa,
een ambtenaar bij de gemeenteraad van Turijn en door de beruchte schrijver Paolo
Fambri. Er vielen grote woorden over de onvaderlandse houding van Don Bosco.
Een van de deelnemers aan het Congres stelde aan de leden van het bestuur
voor door de vergadering een gelukwens te doen stemmen voor de gemeenteraad
van S. Benigno, die bewezen had een van de meest liberale gemeenteraden van Ita-
lië te zijn. Een telegram aan de krant van Turijn, die de tolk was van het anti-
klerikalisme en van de vrijmetselarij(2)
(1) Cfr. biervoor, blz. 156 en volgende.
(2) Gazzetta del Popolo, 27 oktober 1885.

44.8 Page 438

▲back to top


- XVII/436 -
drukte dat "de vergadering als dol toejuichte." En de krant van de katholieke
Italianen gaf daarbij als commentaar:(1) "Men dient werkelijk krankzinnig te zijn
om Don Bosco lastig te vallen, nu hij zijn gezondheid verloren heeft door zich-
zelf voor de arme jongens op te offeren. Zij die hem beschuldigen van onvader-
landse daden hebben niet gedaan en zullen nooit doen voor het vaderland, wat onze
Don Bosco gedurende vijftig jaar ervoor gedaan heeft."
Inmiddels was directeur Don Barberis naar Rome gesneld om er volksverte-
genwoordiger Ercole toe te bewegen de verdediging van Don Bosco op zich te
nemen. Nu was deze volksvertegenwoordiger wel een afgevallen priester, maar
toch wou hij graag de Salesianen een gunst bewijzen. Hij spande zich er vu-
rig voor in en deed het zo goed bij het Ministerie, dat hij daar de verzeke-
ring ontving dat de petitie van de Veteranen niet voor de Kamer zou worden ge-
bracht. Zelfs Asti, die in het publiek, als secretaris van de vereniging gemeend
had dat het zijn plicht was in tegenovergestelde zin op te treden, wist pri-
vaat Cairoli ervan te overtuigen dat, wanneer men aan Don Bosco het gebruik
van de abdij zou ontnemen, deze daad niet kon gerechtvaardigd worden.
Trouwens, niet allen handelden als makke schapen op dit Congres. Dit was
niet het geval met priester Bernardi, een bekende patriot uit Venetië en een
gematigde liberaal. Balling in Piëmont gedurende het Oostenrijks bewind, was
hij vicaris-generaal te Pinerolo geweest en had verschillende malen in het Ora-
torio met Don Bosco aan tafel gezeten. Toen liet hij al zijn invloed ten voor-
dele van hem gelden.
Tenslotte werd een deskundig onderzoek gedaan op bevel van de Prefectuur
van Turijn. Daarin werd bevestigd dat voor de verbeteringswerken door Don Bosco
in het oude gebouw uitgevoerd, de Regering, wanneer ze bezit van het gebouw
zou nemen, zou verplicht zijn 60.000 lire te betalen. Dat was de genadeslag
voor het tergende ontwerp. Koning Umberto zorgde beter voor de kinderen van
de militairen, door aan de veteranen het prachtig gebouw van Soperga aan te
bieden als instituut dat zij verlangden.
De naam van Don Bosco was het mikpunt van de kwaadwilligheid van de sek-
tariërs, wegens twee andere huizen, dat van de Salesianen te Faenza en dat van
de Zusters te Catania.
FAENZA.
Te Faenza was het geen nieuwe strijd, maar enkel de voortzetting van
de veldtocht die men reeds vier jaar tegen Don Bosco en de Salesianen voer-
de. De herneming van de vijandelijkheden viel samen met de komst van de nieuwe
(1) Unità Cattolica, 28 oktober 1885.

44.9 Page 439

▲back to top


- XVII/437 -
bisschop, Mgr. Gioachino Cantagalli, die in zijn eerste herderlijke brief, in
klassiek Latijn geschreven, enkele zinnen gewijd had aan de zonen van Don Bosco.
Daarbij gebruikte hij bewoordingen van hoge lof met zijn betuiging van onbeperkt
vertrouwen. De gedurende enkele tijd bedwongen verbolgenheid barstte uit in een
openlijk misdadige vorm. Op 12 april verscheen in de Lamone, een ophitsend arti-
kel. Het uitwerksel liet niet lang op zich wachten. Op de avond van 15 april,
een bewolkte avond die tot droefgeestigheid stemde terwijl de Salesianen aan de
jongens op de speelplaats assistentie vereenden, klonk een geweerschot aan de
overkant van de muur. Men lette er niet veel op, maar kort nadien zag men over de
omheiningmuur een hoofd uitkomen en hoorde men een tweede geweerschot, ditmaal
in hun richting afgevuurd. De kogel floot over hun hoofden heen, vloog rake-
lings tegen een pilaar in de nabijheid en bleef dan in de grond steken. Het
nieuws van de aanslag dat zich snel in de stad verspreidde, verwekte er ont-
zetting. De overheid kwam tussen, nam de dikke kogel in beslag en zou gemak-
kelijk kunnen weten hebben, wie men moest aanhouden, maar het voorgewende ge-
brek aan bewijzen hield ze ervan af handelend op te treden, zodat, buiten een
pover proces-verbaal van de politie, de zaak geen gerechtelijk gevolg kreeg.
Het had wel gevolgen in de polemieken die ontbrandden tussen de katho-
lieke en liberale kranten in het schiereiland. De eersten verhieven hun stem te-
gen de misdadige aanslag, de tweeden lieten het feit doorgaan voor een kwajon-
gensstreek en klaagden de Salesianen aan als lasteraars, uitdagers, verstoorders
van de openbare orde. De beschuldiging dat ze de publieke orde verstoorden werd
het refrein van de vijandige pers, met het openlijk doel de publieke machten er
toe te bewegen het Oratorio te sluiten. De Lamone van 3 mei kon zich niet weer-
houden het volgende te schrijven: "Voor de aankomst van de Salesianen waren er
onder de jongens geen gevechten meer waarbij ze elkaar met stenen bekogelden, zo-
als dit wel gebeurde ten tijde van de droevige pauselijke regering, maar thans
hebben ze plaats tussen de jongens die naar het college van de Salesianen gaan en
tussen de jongens die een andere school bezoeken. De oorzaak is dus wel duide-
lijk. Ze ligt bij het Salesiaans Oratorio, waar de jongens de haat inzuigen tegen
huns gelijken en waar al hun edelmoedige gevoelens bedorven werden. Dat men dus
het Salesiaans Oratorio sluite en we zullen daarmee al de betreurenswaardige en
bloedige gevolgen uit de wereld helpen." In het nummer dan van 10 mei vinden we
de minst vulgaire zinnen die we nog kunnen aanhalen: "Terwijl zij die aangezien
worden als radicalen vervolgd worden en men op alle manieren hun propaganda
tracht te dwarsbomen, laat men een ruime vrijheid aan de Jezuïeten, gecamou-
fleerd in een of andere orde van broeders, om een heel gebied te beledigen, de
kinderen van eenzelfde dorp tot broedertwisten op te hitsen en met volle bewust-
zijn van het kwaad dat er eens zal uit voortspruiten, in ieder jong boompje
dat onvoorzichtige handen hun toevertrouwen, de anti-vaderlandse, antimenselij-
ke gevoelens te laten in sijpelen, waarvan men bij ons te Faenza zich nog altijd
met afgrijzen de droeve gevolgen herinnert." De krant van Faenza werd in de
hoofdstad van de provincie bijgevallen door de Ravennate, zijn waardige col-
lega.
De strijd duurde nog voort, toen op 18 mei Don Rua, terug van zijn reis
naar Sicilië, toekwam. Terwijl hij door de straten van de stad liep, las hij
op de muren met de hand in kribbelschrift er op aangebracht of soms ook gedrukt:

44.10 Page 440

▲back to top


- XVII/438 -
Weg met de Salesianen! De Salesianen buiten! De zoon van Don Bosco, die voor
de eerste maal een bezoek bracht aan de mensen uit de Romagna werd hierdoor
geenszins in beroering gebracht maar scheen zich zelfs te verblijden en herhaalde
steeds maar: - "Kijk eens wat al goed wij in deze stad zullen doen !... Wat al
goed!...".
Bij het vernemen van deze uitingen van razernij werd Don Bosco evenmin
bang. Inderdaad, toen op de zitting van het kapittel op 29 mei Don Sala een
plan had voorgesteld voor werken die dienden uitgevoerd te worden om het
huis van Faenza tot een college om te bouwen en sommigen van de aanwezigen de
vrees te kennen gaven dat, wanneer alles zou voltooid zijn, de sekten de Salesia-
nen zouden verjagen, zei hij wat volgt: - "De jongens die wij opgenomen hebben
zijn ons vrijgeleide. De tijd bevindt zich in Gods handen, evenals de politieke
wijzigingen en de mensen van de streek. De bedreigingen gaan niet uit van de
overheden, zij beschermen ons zelfs. De schorremorrie hoeven we niet te
vrezen en het kan wijs zijn het te vleien. Intussen dienen wij aan het volk
te laten zien dat wij de hand leggen aan een of ander werk en daarom moeten we
beginnen met het bouwen van een werkhuis, maar langzamerhand." - Door de zaken
langzaam aan te doen, gaf men de tijd aan de weldadigheid hulp te verschaffen.
Voor het ogenblik besliste men dus enkel te doen wat noodzakelijk was voor het
onderhoud van de gebouwen, zonder de kosten op te stapelen.
Dan werd de kwestie opgeworpen, of het, ja dan neen, zou nodig zijn, aan
de Regering de vergunning te vragen een tehuis te openen. Daarbij werd herinnerd
aan haar weigering scholen te openen voor de externen. Don Bosco gaf zijn me-
ning als volgt te kennen: - "Ik meen dat het beter is deze vergunning te vragen,
maar zonder het woord kostschool, uit te spreken. De directeur kan zich tot de
onderprefect wenden en hem zeggen dat sommige jongens, die in ellende verkeren en
verlaten zijn, vragen van te worden opgenomen, dat men elders niet de gewoonte
heeft hiervoor een vergunning te vragen maar dat wij dit wel doen uit ontzag
voor de overheid, dat men, op slot van rekening, deze jongens zou dienen in
handen te geven van de carabinieri, zodat zij dan in een of ander opsluitinghuis
zouden moeten onderhouden worden op kosten van de Staat... Men zal dan besluiten
met te zeggen dat men alles overlaat aan het wijze advies van de onderpre-
fect...".
Bij een andere gelegenheid liet Don Bosco zijn mening kennen over het
huis van Faenza. Dat gebeurde toen de directeur, Don Rinaldi, zich naar Turijn
begaf voor het naamfeest van Don Bosco. Deze had hem dan aangemoedigd en
gezegd:(1) - "Maria, Hulp der Christenen, zal jullie helpen. Ga ermee vooruit
alsof er geen moeilijkheden waren. Op dit ogenblik hebben we de ergste oorlog
te voeren in Amerika en in de Romagna. Laten we echter moed houden! Ook op
mij werd er geschoten. Ik was alleen. De Gemeente, de Regering, de private per-
sonen waren tegen mij. De brave mensen wilden mij naar het gekkenhuis brengen.
(1) De woorden van Don Rua, zo pas aangehaald, en die van Don Bosco worden in de kroniek van
Mgr. Taroni aangehaald.

45 Pages 441-450

▲back to top


45.1 Page 441

▲back to top


- XVII/439 -
En toch... Nog maar enkele maanden geleden werd ik bedreigd. Men liet mij zeg-
gen dat men mij zou vermoorden en dat ik dus buiten de Staat diende te gaan.
Maar mijn antwoord was: ik wil thuis blijven, Maria, Hulp der Christenen zal mij
helpen."
Er werd zonder meer de eerste hand gelegd aan het bouwen van een kerk
en een kleine toneelzaal. Don Sala had zich ter plaatse begeven voor een be-
zoek aan de werken. Hij bevond dat men, omdat de grond gemakkelijk begaf, funda-
menten geworpen had van een 1m 60 breed. In het Kapittel van 2 november keurde
Don Bosco deze kolossale fundamenten af en merkte daarbij op: - "Het was
mogelijk geweest palen te slaan, peilers te bouwen en ze met elkaar te verbin-
den bij middel van bogen van dikke stenen tegen de bodem. Men dient dit als be-
ginsel te nemen bij het bouwen."
Merkwaardig is de bespreking die in het kapittel op 14 december gevoerd
werd over de zaken van Faenza. Directeur Don Rinaldi stelde een vorm van over-
eenkomst voor met ploegbazen van buiten de stad om te vermijden dat al de
ambachtslieden van de stad, uit vrees voor mededinging, tegen de Salesianen in
opstand zouden komen. De jongens zouden in het werkhuis in dienst staan van de
ploegbaas, die hun een klein loon in verhouding met hun rendement zou uitbeta-
len, terwijl hij de winst voor zich zou houden en zou zorgen voor het vinden van
werk.
Toen Don Bosco de artikels had horen voorlezen, begon hij te zeggen:
- "Door dit voorstel ontneemt men het gezag aan de directeur. In het begin
van ons Oratorio heb ik op basis van wat hier uiteengezet werd iedere moge-
lijke proef genomen, maar ik heb vastgesteld dat dit de oorzaak was van ern-
stige, ook materiële, ongemakken. Aanvankelijk verplichtte ik de ploegbazen ertoe
te zorgen voor het gereedschap van het vak ook voor de jongens. Dan werd
deze verplichting enkel voor zijn eigen gereedschap aan de ploegbaas opgelegd
terwijl het huis verplicht was te zorgen voor het gereedschap van de jongens.
Soms werd overeengekomen dat ik enkel bepaald gereedschap ter beschikking van de
ploegbazen zou gesteld hebben, terwijl hij het andere gereedschap zou hebben mee-
gebracht van huis. Soms werd overeengekomen dat de ploegbaas zou moeten zorgen
voor een gedeelte van het gereedschap van het vak voor de jongens, terwijl
het overige door het Oratorio zou bezorgd worden. Maar er waren steeds onkosten
naar de gril van de ploegbazen. Nu eens hadden de jongens geen gereedschap, dan
weer gebruikten de ploegbazen het gereedschap van de jongens en spaarden hun
eigen gereedschap... Dan waren er betwistingen over gereedschap dat gebroken
was, dat verdwenen was, dat buiten het werkhuis en buiten de arbeidstijd was
gebruikt geworden. Aldus ontstonden ook meningsverschillen over de manier waarop
het werk diende uitgevoerd te worden, nalatigheid bij het onderrichten van de
jongens, betwistingen over de winst wanneer ze belang hadden in een onderne-
ming. Ik heb geprobeerd de jongens naar de werkhuizen in de stad te sturen, dan
ze er terug te trekken door het oprichten van werkhuizen in huis. Ik heb ook al
de jongens onder ploegbazen gesteld die in onze werkhuizen het gezag uitoefenden
van de eigenaar van een winkel, maar dan werden de jongens echte dienstknechten
en waren ze onttrokken aan het gezag van de overste. Men kon geen rechtstreeks

45.2 Page 442

▲back to top


- XVII/440 -
toezicht meer uitoefenen, de jongens luisterden enkel naar de ploegbaas, soms
liep de tijdsindeling gevaar te worden overtreden omdat er dringend werk moest
uitgevoerd worden. Kortom, we hadden de ene moeilijkheid na de andere."
Het scheen Don Rua toe dat de Salesianen van Faenza zich in een bijzondere
toestand bevonden en dat men hiermee rekening diende te houden. Don Bosco repli-
ceerde: - "Is het noodzakelijk dat er nu te Faenza werkhuizen zouden zijn? Voor
het ogenblik kan Don Rinaldi zich houden aan het Oratorio voor de externen en
aan de avondscholen. Hij zal de regels volgen die wij hier hebben toegepast bij
het begin van het Oratorio en dan zullen er geen wrijvingen ontstaan met de
gezaghouders en met de mensen van de stad. De eerste internen van het Oratorio
waren de studenten en nadien kwamen de vakleerlingen om de studenten te hel-
pen. Daarom hadden we hier eerst de schoenmakers. De eerste boekbinder was Be-
dino, met als bijnaam Governo. Dan moest men de bouwwerken beginnen en zo kwamen
dan de timmerlieden en de slotenmakers. Het werd nodig verenigingen op te
richten voor katholieke lectuur, voor schoolboeken en zo kwamen de letterzet-
ters en de drukkers. De studenten geven werk aan de vakleerlingen. Dat is het
beginsel dat wij dienen te volgen, vooral in de kleine steden. De wrijvingen die
wij in Turijn gehad hebben op het congres van de typografen, die zouden
gewild hebben dat de typografie van het Oratorio zou opgedoekt worden, wijst ons
op een gevaar wanneer men wil mededingen of de schijn hebben van mee te dingen
met de anderen bij het werk, ook in de grote steden."
Om al deze redenen verwierp het kapittel het programma van Don Rinaldi.
Hij week dan ook niet af van de normen hem door Don Bosco gegeven en bracht
zijn huis op de goede weg.
CATANIA.
De krant Mattino, een uiterst liberale krant van Turijn, had in zijn num-
mer van 17 april een entrefilet met als titel Don Bosco en de Salesiaanse Zus-
ters, waarin gezegd werd: "Men weet dat de fameuze Don Bosco zich niet tevreden
houdt, zowat overal, zijn zo genoemde opvoedingsinstituten, die niets anders
zijn dan centra van onwetendheid en bijgeloof, te vestigen maar dat hij ook
kloosters voor zusters die Salesiaanse zusters genoemd worden, gesticht heeft.
Van deze kloosters zijn er in verschillende steden en het is nuttig te weten
hoe de meisjes er gefolterd worden opdat ze kloosterzusters zouden worden. Wij
vertellen dat niet maar wel de Gazzetta di Catania." En er werd een artikel
aangehaald van deze andere krant ejusdem furfuris of nog goddelozer. Van 7
maart af had de krant tegen Don Bosco en tegen zijn werken een reeks van aan-
vallen ontketend, die voortduurden tot 29 mei. Het onbeduidende feit dat er
aanleiding toe gegeven had, was een louter voorwendsel van de antiklerikalen
van Catania om de openbare mening van de burgers ten nadele van de Salesianen te
stemmen. Men wist immers of men dacht dat ze weldra naar Catania zouden komen.
Een arm meisje uit het volk, opgenomen door de Dochters van Maria, Hulp der

45.3 Page 443

▲back to top


- XVII/441 -
Christenen als postulante te Bronte en nadien te Nizza Monferrato, bleek oneven-
wichtig te zijn van geest. Na een kort verblijf in het gesticht voor zinlozen
van Turijn was ze naar haar moeder teruggestuurd. De praatjes van deze oneven-
wichtige vonden gemakkelijk gehoor bij de redactie van de krant, die op dit
stramien het weefsel maakte van een kloostertragedie met werkelijk Spaanse sja-
lotten gekruid! In Sicilië bevond zich toen Don Rua, die zich haastte de nodige
elementen te verzamelen om een verslag op te maken dat door de pers gepubliceerd
werd.(1) Een greintje goede trouw zou voldoende geweest zijn om de ogen te
openen, maar de Gazzetta waarin de voorstelling van zaken met alle klaar-
blijkelijke bewijzen gelogenstraft was geworden door een lange open brief
van Don Bonetti,(2) verloor er haar euvele moed niet bij en trok geen woord te-
rug. Ze ging nog verder en in een partijpolemiek met de gemeenteraad van Bronte
maakte ze een satire over de "dochters van Don Bosco" en ging te keer tegen hen
die het bestuur van het college voor meisjes te Bronte aan "deze in schapen
verklede hyena's" hadden toevertrouwd.
Maar de Gazzetta stelde weinig belang in de Zusters en in hun voorgewend
slachtoffer. Haar bedoeling was Don Bosco te treffen, Ze liet daarom de Doch-
ters van Maria, Hulp der Christenen met rust en begon met het verzamelen en
verspreiden van een hatelijk bericht over Don Bosco zelf, door de Capitale, een
lasterlijke Romeinse krant in de wereld gezonden. Te Rome was in de parochie
van het Heilig Hart een burger van Pesaro, Terenzio Mamiano della Rovere, dichter
en wijsgeer, minister van Pius IX in 1848, minister van Openbaar Onderwijs van
het Koninkrijk Italië in 1860 en eindelijk Senator, overleden. Welnu, deze krant
had Don Bosco beticht van een ongeregeld en zelfs schaamteloos gedrag ten op-
zichte van gravin Mamiani, bij de dood van haar echtgenoot. De aantijging was
gepaard gegaan met boze insinuaties van een andere aard en in haar nummer van
29 mei gaf de genoemde Gazzetta di Catania het smakelijke artikel, hoe dwaas het
ook was, als voedsel aan haar antiklerikale lezers. Achteraf hoedde ze er zich
wel voor, volgens haar ridderlijke gewoonte, ook maar een woord van rechtzetting
te laten verschijnen, ook toen het feit tot in zijn kleinste bijzonderheden
was bekend gemaakt. En Don Bosco had met de hele zaak niets te stellen gehad,
maar wel een van zijn zonen, pastoor Don Dalmazzo, die trouwens, op zijn
beurt niets ongeregelds noch schaamteloos gedaan had. Zijn schaamteloosheid zou
bestaan hebben in een brief, hem gedicteerd door zijn herderlijke ijver en
doordrenkt van eerbiedige hoofsheid. Toen hij vernomen had dat de zaken een
snelle wending maakten, had de bedroefde herder, die al een nutteloze poging
gedaan had om tot bij het bed van de stervende te geraken, er zich bitter over
beklaagd dat men hem nog niet geroepen had, zoals de dame dat beloofd had te doen
(1) Het verslag werd gepubliceerd door de Amico della Verità, een katholieke krant van
Catania, in haar nummer van 27 april.
(2) De brief was aan de Gazzetta gestuurd geworden maar werd er niet door gepubliceerd. Hij
verscheen in de Amico della Verità van 1 mei.

45.4 Page 444

▲back to top


- XVII/442 -
als de dame dit beloofd had te doen en zoals haar gemaal het wenste. In die
tijd en nog vele jaren daarna was de waakzaamheid van de vrijmetselaars bij het
ledikant van de stervenden sterker dan alles en allen.
Maar zoals altijd, te Catania zoals elders, per infamiam et bonam famam
lette Don Bosco er uitsluitend op het goede te doen, waarvan hij wist dat de
Voorzienigheid het van hem verlangde.(1) Daarom kon hij in zijn brief van janu-
ari 1885 aan de medewerkers rustig aankondigen: "Op aandringen van aanzienlijke
personen nemen wij te Catania de leiding op ons van avondscholen voor vol-
wassen jongens, de diensten van een openbare kapel en tegelijkertijd wordt,
onder de titel van Sint-Filippus Neri een Oratorio voor zon- en feestdagen
geopend om aan de jongens een christelijk onderricht te geven en ze op te nemen,
zodat ze op die manier ervan weerhouden worden langs de pleinen en de straten
van de stad te zwerven." Hij zinspeelde hierbij op het aldus genoemde Oratorio
van de "Filippini" in de via Teatro Greco, een Oratorio dat nog altijd zeer
bloeiend is.
LA SPEZIA.
Het had er de schijn van of doorheen het schiereiland een ordewoord van
de sektariërs gegeven was overal Don Bosco tegen te werken. Twee kranten van
La Spezia, de Muratore en de Lavoro gingen tegen hem te keer en namen als be-
weegreden hiervoor een beslissing van de gemeenteraad. Door de gemeenteraad van
La Spezia waren acht jongetjes, wees geworden door de cholera aan Don Bosco toe-
vertrouwd geworden en in het Salesiaans huis van die stad geplaatst. Het was dus
maar natuurlijk dat aan dit huis een kleine toelage verleend werd. Daarom werd
er aan gedacht een jaarlijkse bijdrage van duizend lire hiervoor uit te trekken
maar toen er in de Raad over gesproken werd waren er verscheidene leden, vrien-
den van Don Bosco, die voorstelden dit bedrag op vierduizend lire op te voe-
ren. De zaak prikkelde liberalen en democraten die in hun respectieve organen
protesten lieten horen in de stijl van die tijd. De liberale Muratore van 31 mei
gaf eerst bericht over het feit en riep dan uit: "Is het mogelijk dat onze
vertegenwoordigers in de gemeenteraad zo laag gevallen zijn dat ze een subsidie
gaan verlenen aan hem, die tegen de mooiste tradities van La Spezia in,
een hymne aanheft op de Tijdelijke Macht! Daden van deze aard zijn niet enkel
een blaam waard, maar verdienen ernstig te worden geschandvlekt als zijnde roeke-
loos, dwaas van aard een gerechtvaardigde krachtdadige wraak te verwekken bij
(1) Bijna als een eerherstel voor de lastertaal van de sektariërs van Catania werd te Randazzo
aan Don Rua een hartelijk onthaal bezorgd en werd van daaruit op 18 april aan Don Bosco
volgende telegram gestuurd : "Aan Don Bosco, beste kenner van de tijd die weldaden, weten-
schap en godsdienst in alle kringen verspreidt. Burgemeester en gemeenteraad, Aarts-
priester, Rua, Salesianen, kostschoolleerlingen op broederlijk banket verenigd sturen genegen
groeten."

45.5 Page 445

▲back to top


- XVII/443 -
alle burgers." Op dezelfde dag publiceerde de democratische Lavoro een snertarti-
kel, waarin Don Bosco werd uitgescholden in termen die tot een ruige drektaal
behoorden en waarin zijn naam op een schandelijke manier veranderd werd.
Maar ook hier ging Don Bosco recht voor zich uit zonder er blijk van te
geven dat hij lette naar wie hem op zijn hielen aanblafte.
In september werd aan het hoofdkapittel het ontwerp voorgelegd met de ge-
meente, op voorstel van de gemeente zelf, een terrein om te ruilen. De oppervlak-
te die men aan de Salesianen zou afstaan was groter dan de oppervlakte van het
terrein dat men in ruil zou geven. Daardoor kreeg onze eigendom de vorm van een
vierkant en schafte de gemeente een weg af die reeds aangewezen was en die door-
heen het erf van ons college zou gelopen zijn. De afschaffing zou echter als
voorwaarde hebben het oprichten van een kerk, die Don Bosco samen met Cavaliere
Bruschi op zich genomen had op de plaats te bouwen.(1) Die kerk zou de groot-
te hebben van de kerk van Sint-Jan de Evangelist en men zou er dienen aan te
beginnen op een tijdstip dat nog niet aangeduid was. Wanneer dan over deze
ruiling gesproken werd, ook met verwijzing naar de kerk die diende opgericht te
worden, zou Don Cerruti, die er op wees dat het gebouw ook als parochiekerk zou
dienen, gewild hebben dat men de gemeenteraad ertoe zou gebracht hebben tussen te
komen in de kosten. Don Bosco antwoordde: - "We zullen aan de gemeenteraad van La
Spezia een subsidie vragen, wanneer men aan liet werk zal beginnen. Ik voorzie
dat we weinig of niets zullen verkrijgen. Wij moeten werken in het voordeel van
de gemeenten en zij doen ons alleen maar moeilijkheden aan. Maar vandaag de dag
moeten wij het wel aldus doen, willen wij werken in het voordeel van de zielen.
Laten we nu tot het ontwerp komen. Laten we de ruil voorgesteld door de gemeente
aanvaarden maar zonder voorwaarden en zonder vergoedingen. We mogen niet toela-
ten dat er in de notariële akte voorwaarden betreffende de kerk zouden staan en
ook niet dat het terrein, dat we meer zullen ontvangen, gegeven wordt met het
oog op de kerk die er zal gebouwd worden. Deze zin mogen we niet aanvaarden.
We moeten er ons met beslistheid aan houden aan dit werk niet te beginnen
vooraleer wij de kerken van Rome en van Bordighera voltooid hebben. Deze belof-
te dient echter aan de heer Bruschi mondeling en niet schriftelijk te worden
gedaan."
De kerk is thans het mooie heiligdom toegewijd aan de Koningin van La Spe-
zia O-.L.-Vrouw ter Sneeuw. Er werd aan begonnen tien jaar na Don Bosco's
dood op 17 januari 1898 en ze werd ingewijd op 27 april 1901.
Don Bosco verlangde het werk van La Spezia te ontwikkelen in overeenstem-
ming met zijn ruime plannen. Hij herinnerde zich ook een halve belofte die hem
gedaan was door Benedetto Brin, Minister van het Zeewezen. Daarom schreef hij aan
Zijne Excellentie met de hoop enige hulp van hem te zullen ontvangen.
(1) Cfr. boekdeel XIII, blz. 676.

45.6 Page 446

▲back to top


- XVII/444 -
"
Excellentie,
"
"
Toen ik de hoge eer had met u te spreken over de grote noodzaak
" scholen te stichten voor de arbeiders aan het werk in het Arsenaal van
" La Spezia, waart u zo goed mij aan te moedigen en mij de verzekering
" te geven dat u mij desnoods zoudt ter hulp komen.
"
Thans zoals u kunt opmaken uit de hierbijgevoegde uiteenzetting
" van de directeur van het tehuis en van de scholen, zijn onze gemeen-
" schappelijke wensen in vervulling gegaan, hoewel niet zonder buiten-
" gewone offers en grote kommer wegens het personeel en de onkosten.
"
Met dit doel doe ik een beroep op u en smeek ik Uwe Excellen-
" tie, mij ter hulp te willen komen met de middelen, die u opportuun
" zult achten voor een werk dat zeer nodig is en dat de beste resul-
" taten belooft.
"
Met grote achting verheug ik er mij in van u te zijn
"
de nederige dienaar
"
" Turijn, 25 mei 1885.
Priester Gio, Bosco.
Of de Minister geantwoord heeft en wat hij geantwoord heeft is ons niet
bekend, Daarentegen weten wij wel hoe de weldoende toelage vanwege de Heilige
Stoel afgeschaft werd. Aanvankelijk was Leo XIII ermee voortgegaan de maande-
lijkse gift van 500 lire, toegestaan door zijn voorganger, uit te betalen,
maar toen in 1885 de persoon ermee belast de bedragen te gaan innen zich aan-
meldde om het bedrag voor september te ontvangen, werd hem geantwoord dat de
administratie van het Vaticaan niet verder mocht betalen dan voor de maand au-
gustus. Door tussenkomst van kardinaal Jacobini, staatssecretaris, bood Don
Bosco dan aan de Heilige Vader volgend verzoekschrift aan.
"
Heilige Vader,
"
"
De stad La Spezia, die van een zeer beperkt aantal inwoners op
" korte tijd gestegen is tot 30.000 inwoners, bevindt zich sinds om-
" streeks twee lustra in de grootste nood aan godsdienstig onderricht.
" Zijne Heiligheid Paus Pius IX, zaliger gedachtenis, was vooral bewo-
" gen door de gevaren waarin de jeugd zich bevond en stelde aan onder-
" getekende voor hierin op een of andere manier te voorzien. Hij raadde
" de stichting aan van scholen en van een wezenhuis. Hiervoor stelde hij
" een bedrag van 500 lire per maand voor dat als toelage zou geschonken
" worden. Na deze uitnodiging en aanmoediging opende ondergetekende
" daar de scholen, genoemd van Sint-Paulus, op 10 december 1877 en met
" de voormelde toelage kon hij beginnen het hoofd te bieden aan de
" toen nodige uitgaven.
"
Na het overlijden van Pius IX, heeft Uwe Heiligheid zich in zijn
" onuitputtelijke liefdadigheid en met een bijzondere trek van welwil-
" lendheid gewaardigd van het begin af van zijn Pontificaat voort te
" gaan met het uitkeren van de maandelijkse gift. Aldus was het niet
" enkel mogelijk voort te gaan met de scholen voor externen en met het
" Oratorio voor zon- en feestdagen zoals deze aanvankelijk bestonden maar

45.7 Page 447

▲back to top


- XVII/445 -
" werd er een grote ontwikkeling aan gegeven. Aldus werden de kapel en
" het betrokken gebouw na enkele jaren onvoldoende wegens het stijgend
" aantal leerlingen en wegens de geestelijke behoeften van de talrijke
" bevolking. Wij waren dus genoodzaakt een ander ruimer gebouw te zoe-
" ken dat eveneens geschikt was om als wezenhuis te worden gebruikt.
"
Het was toen dat Uwe Heiligheid ter hulp kwam bij het bouwen
" van het nieuwe Instituut door een bedrag van 6.000 lire op 10 septem-
" ber 1880. Dit bedrag diende terugbetaald te worden met 100 lire per
" maand af te nemen op de voornoemde toelage van 500 lire. Dit aldus
" verminderde bedrag werd ons liefdadig uitbetaald tot juli van dit
" jaar. Uwe Heiligheid voegde er nog een aalmoes aan toe van 2.000
" lire voor even zovele missen die zonder uitstel gecelebreerd werden.
" Zo kon men overgaan tot het bouwen van een ruimer kapel met belen-
" dend tehuis. Daar werden reeds ongeveer 150 jongens opgenomen. Dit
" zijn deels arme nooddruftige weesjes die er onderhouden worden en
" godsdienstig opgevoed en er een vak aanleren om op een eerlijke ma-
" nier door het leven te kunnen gaan. Deels zijn het jongens die uit-
" munten door braafheid en bekwaamheid, die wensen priester te worden
" maar dit niet kunnen omdat hun de geldmiddelen voor hun studies ont-
" breken. Aldus verliepen de zaken met werkelijk verblijdende vruch-
" ten ten voordele van de zielen, toen in het begin van augustus van
" dit jaar ons door de econoom-penningmeester meegedeeld werd dat
" deze toelage, de enige bron van inkomsten van dit zeer arm huis,
" geschorst werd tot Uwe Heiligheid nieuwe beschikkingen zou ge-
" troffen hebben.(1)
"
Gedwongen door de nood en onbekwaam alleen met het ondernomen
" werk voort te gaan, doe ik een beroep op U, Heilige Vader, opdat U
" zich zoudt gewaardigen voort te gaan met ons blijk te geven van uw
" liefdadigheid en welwillendheid, zoals u dit tot nu toe gedaan hebt
" door het toesturen van de voornoemde maandelijkse subsidie. Het
" zou mij al te zeer spijten een Instituut te zien kwijnen, onder zo
" blijde vooruitzichten begonnen van tot heden toe, dank zij de hulp
" van God en de edelmoedigheid van Uwe Heiligheid, zo voorspoedig ver-
" der geleid. Het is meer dan ooit noodzakelijk geworden wegens de
" schaarste van de clerus van La Spezia, het zeer grote aantal arme
" en verlaten kinderen en de listen en lagen van de naburige protes-
" tanten die door de sekte ruim voorzien zijn van een tehuis,
(1) Hier is een vergissing ingeslopen betreffende de maand van de schorsing. Dit blijkt uit
volgende brief aan de heer Sigismondi, gedateerd op het Vaticaan op 10 oktober 1885.
Heer Alessandro,
Ik haast mij u te verwittigen dat, toen ik bij Mgr. Folchi gegaan ben voor het gebrui-
kelijke bedrag, hij mij geantwoord heeft dat de administratie enkel de bevoegdheid had
dit bedrag aan het Instituut van La Spezia uit te betalen tot de maand augustus van dit
jaar, nl. tot zolang de lening zou terugbetaald zijn. Indien dit bedrag verder zou dienen
betaald te worden, is het nodig zich hiervoor dadelijk tot de Heilige Vader te wenden om
een nieuwe vergunning te verkrijgen. Dit zou dienen gedaan te worden door de Zeereer-
waarde Don Bosco of door iemand in zijn plaats. Terwijl ik u verzoek mijn eerbiedige
groeten, ook voor uw waardige echtgenote, te willen aanvaarden, verblijf ik
uw verknochte dienaar
C. Rossignari.
In het biljet waarmee hij aan Don Bosco de brief overhandigde spoorde hij hem aan dadelijk
te denken aan quid agendum.

45.8 Page 448

▲back to top


- XVII/446 -
" scholen en tempels. Onzerzijds, Heilige Vader, zullen wij U eeuwig
" dankbaar blijven voor de blijken van liefdadigheid die wij van uw
" vaderlijk hart afsmeken. Salesianen en leerlingen, vooral die van
" het huis van La Spezia, zullen elke dag tot God en tot Maria, Hulp
" der Christenen, de vurigste gebeden laten opstijgen voor de volle-
" dige gezondheid van Uwe Heiligheid, onze edelmoedige weldoener.
"
Aanvaard, Heilige Vader, de gevoelens van oprechte dankbaar-
" heid en verknochtheid en terwijl ik over mij en over heel de Sale-
" siaanse Congregatie uw apostolische zegen afsmeek ben ik verheugd
" van Uwe Heiligheid te mogen zijn
"
de zeer nederige en zeer gehoorzame zoon
"
" Turijn, 1 december 1885
Priester Giovanni Bosco.
De kardinaal sprak erover met de Paus. Dan schreef hij aan Don Bosco
op 24 februari 1886: "Het spijt Zijne Heiligheid zeer u slechts gedeeltelijk
te kunnen verhoren, maar de zeer zware lasten hem door de boosheid van de tijd
hier te Rome opgelegd, stellen een grens aan zijn liefdadigheid en zetten een
rem op de aandrift van zijn vaderlijk hart. Om echter te bewijzen hoe dier-
baar hem het Instituut is dat door u op waardige wijze geleid wordt, heeft
hij mij het bevel gegeven u voor eenmaal het bedrag te overhandigen van 5.000
lire, dat ik u om aan zijn bevel te voldoen, overhandig in de vorm van een che-
que op de Nationale Bank."
En nu komen wij tot voorstellen die enkel op papier gebleven zijn. We zul-
len enkele van deze voorstellen vermelden, waarin wij, gedurende de onderhande-
lingen, een echo konden opvangen van woorden door Don Bosco uitgesproken of het
bericht van een of andere daad van hem. We zullen dus spreken over Rimini, Vi-
cenza, Trente en Cuneo.
RIMINI.
Mgr. Alessandro Chiaruzzi, de bisschop van Romini, zou gewild hebben
dat Don Bosco een plattelandsparochie zou aanvaard hebben in zijn diocees. Aan-
biedingen in die trant kwamen van verschillende kanten. Dit aanbod kon ook de
mogelijkheid schenken aan de Salesianen van Faenza een buitenverblijf te ver-
strekken om gedurende de vakantie weer op krachten te komen. Toch zei Don Bosco
op een zitting van het Kapittel van 20 maart: - "Bij het begin van de Congregatie
aanvaardden wij huizen zonder al te veel de ons gestelde voorwaarden te be-
dillen. Maar thans is het nodig dat wij orde op onze zaken zouden stellen, dat
wij ons zouden gaan organiseren, dat wij gedurende twee jaar met het openen van
huizen zouden wachten. Amerika slorpt teveel van ons personeel op. Afvalligheid
en sterfgevallen hebben ons verscheidene personen ontnomen." Het kapittel stemde
tegen het voorstel.

45.9 Page 449

▲back to top


- XVII/447 -
VICENZA.
Reeds in 1879 had Senator Fedele Lampertico, de president van de Liefda-
digheidscongregatie, de gedachte van sommige waardige personen, dat het no-
dig zou geweest zijn een beroep te doen op Don Bosco's zonen om het in verval
geraakte wezenhuis voor jongens van Vicenza, tot de zijne gemaakt. In de maand
december gaf Don Bosco aan Don Durando de opdracht een bezoek te brengen aan
het Instituut, maar men kwam tot geen enkel besluit. Nadien, van het jaar
1880 af, begon een briefwisseling tussen de heer Giovanni Sala, voorzitter
van de Vereniging van Sint-Vincentius a Paolo en Don Durando over het openen
van een tehuis. Bij een bezoek was Don Sala van oordeel, dat het gebouw, aange-
kocht door de leden van deze Broederschap wel geschikt was, maar hij zag
niet in waar ze de geldmiddelen zouden halen om het werk voort te zetten. Op
29 januari 1883 ontving Don Bosco een gezamenlijk verzoekschrift ondertekend door
212 "medewerkers" van Vicenza. De eerste handtekening was die van Mgr. Farina, de
bisschop van het diocees, en de laatste die van de heer Orazio Lampertico, de
zoon van de Senator, die zichzelf betitelde als "secretaris van de medewer-
kers van Vicenza." Don Bosco bleef met zijn antwoord talmen en nadien ondernam
hij een reis in Frankrijk. Te Vicenza werd men ongeduldig. Door nieuwe brie-
ven aangemaand antwoordde hij, zodra hij kon na zijn terugkeer, in volgende
bewoordingen.
"
Heer Voorzitter,
"
"
Door priester Pietro Pozzan, een vurige voorspreker van goede
" zaken, ontving ik op 4 dezer uw brief samen met het verzoekschrift
" ondertekend door een groot aantal aanzienlijke personen onder de
" burgers van Vicenza, met aan hun hoofd Monseigneur de Bisschop.
"
Allen vragen als een gunst een groep Salesianen in hun il-
" lustere stad om zorg te dragen voor de in gevaar verkerende jon-
" getjes. De welwillendheid, die de Salesiaanse medewerkers en de
" leden van de verdienstelijke Vereniging van Sint-Vincentius a Pao-
" lo tegenover de nederige sociëteit van de H. Franciscus van Sales
" koesteren, was mij al bekend, maar indien ik hieraan nog zou ge-
" twijfeld hebben, zou deze jongste daad van vertrouwen die twijfel
" volledig uit mijn hart verjaagd hebben.
"
Met het vurige verlangen dit vertrouwen te beantwoorden,
" werd uw vriendelijke aanvraag met aandacht besproken en wij zijn
" het er allen mee eens geweest dat wij dienden te onderzoeken of
" wij in staat waren hieraan te voldoen.
"
Tot mijn spijt ben ik genoodzaakt u te laten weten dat wij met
" een weigering dienden te besluiten, niet omdat ons daartoe de goede
" wil ontbreekt en evenmin wegens de voorgestelde voorwaarden, maar
" omdat wij personeel te kort hebben. De militaire dienstplicht die
" ons ieder jaar tussen 15 en 20 onderwijzers en ploegbazen ontneemt,
" de verplichtingen die wij al op ons namen om in verschillende
" plaatsen huizen te openen, de noodzakelijkheid hulpkrachten te
" zenden aan onze missionarissen van Patagonië en Brazilië hebben ons
" ons personeel zo uitgedund dat het ons onmogelijk is ons tot nieuwe
" stichtingen te verplichten.

45.10 Page 450

▲back to top


- XVII/448 -
"
Het spijt me eveneens dat wij jaren geleden niet tot een ak-
" koord konden komen, toen er personeel voor de leiding van het wezen-
" huis beschikbaar was, maar wij willen hopen dat de goddelijke Voor-
" zienigheid, die toen de weg voor de komst van de Salesianen scheen
" te willen openen, dit bij een andere gelegenheid nog zal willen doen
" en ons het middel zal geven ons gemeenschappelijk verlangen te vol-
" doen.
"
Daar wij echter niet kunnen weten wanneer wij in staat zul-
" len zijn hierover een bevestiging te geven, meen ik dat u de leden
" van de Vereniging van Sint-Vincentius zoudt dienen aan te zetten,
" zodra mogelijk hun lofwaardig doel te bereiken, namelijk het gods-
" dienstige en zedelijke welzijn van zovele jongeren, door een ander
" middel dat hun door hun werkzame liefdadigheid zal worden ingegeven.
" Inmiddels dank ik u en langs u om de leden van de Vereniging van
" Sint-Vincentius, evenals de vele ondertekenaars van het zeer hoofs
" verzoekschrift. Ik bid God dat Hij hun liefdadige inspanningen ten
" voordele van de arme jeugd zou willen zegenen, hun honderdvoudig
" de vruchten van hun zwoegen zou laten plukken en aan ieder van hen
" in de hemel een glinsterende en roemrijke kroon zou voorbereiden.
" Tegelijkertijd beveel ik mij en al mijn jongetjes aan uw liefdadi-
" ge gebeden aan. Ik groet u eerbiedig en heb de eer van u met
" hoogachting te zijn
"
de verknochte dienaar
"
" Turijn, 20 juni 1883.
Priester Gio. Bosco.
Maar de brave burgers van Vicenza konden zich daar niet bij neerleggen.
Een derde aanvraag werd aangeboden in 1885 en gedurende dat jaar hield het
hoofdkapittel, voorgezeten door Don Bosco, zich wel zesmaal met de zaak bezig.
Ook voor Vicenza herhaalde zich een van de gebruikelijke toneelveranderingen. In
het begin was alles zo rozig mogelijk: grote bedragen die reeds klaar lagen, ver-
schillende terreinen die zouden geschonken worden of die men voor een schappe-
lijke prijs kon aankopen, een prachtig gebouw dat men tegen een gering bedrag
kon hebben, de algemene verwachting van de burgers. Toen het er echter op
aankwam dit alles in de praktijk om te zetten viel alles in duigen en waren er
enkel nog ontgoochelingen. Don Tamietti, die door Don Bosco werd gestuurd om
te zien hoe de zaken er in werkelijkheid voor stonden, werd op een schitterende
wijze ontvangen. Hij kwam wel tot de bevinding dat er meer zou dienen uitgege-
ven te worden dat men gemeend had, maar, omdat hij zag dat verscheidene heren
zich bereid toonden een gift te schenken, besloot hij dat het aanbod kon
aanvaard worden, op voorwaarde dat men zou beginnen met het Oratorio voor zon-
en feestdagen en dat men de stichting van het college tot een andere tijd
zou uitstellen. Toen Don Bosco zijn relaas gehoord had, zei hij op 22 juni
in het kapittel: - "Nu de zaken zijn zoals ze zijn, kan men aanvaarden,
want zeer gemakkelijk en met een enkele priester kan men er enige tijd mee
verder gaan."
Maar een eerste tegenslag ontstond op 13 juli. De dochter van een van de
schenkers, advocaat Ruffo, die een eigendom van hem wou wegschenken, schreef aan
Don Bosco een protestbrief. Zij verkeerde in behoeftige omstandigheden en wist
niet hoe zij zou voorzien in het onderricht van haar kinderen. Ze kon niet dul-

46 Pages 451-460

▲back to top


46.1 Page 451

▲back to top


- XVII/449 -
den dat haar vaderlijk patrimonium op die manier zou verminderd worden. Haar va-
der was inderdaad verbolgen op haar en bekommerde zich niet om haar noden, om-
dat zij tegen zijn wil een huwelijk had aangegaan met een persoon zonder for-
tuin. Toch liet Don Bosco haar schrijven dat ze gerust mocht zijn, omdat er nog
niets overeengekomen was en dat er nooit iets in haar nadeel zou gedaan worden.
Tussen juli en oktober kwamen er andere voorstellen voor het gebouw, an-
dere beloften van giften in geld en een andere bespreking in het Kapittel op
de avond van 22 september. Don Rua vroeg Don Bosco zijn mening hierover en
deze antwoordde: - "We hebben al te veel hooi op onze vork. Toch ben ik bereid
de beslissing van het kapittel goed te keuren." Bovendien herinnerde Don Durando
er aan hoe Sint-Ignatius hals over kop huizen had geopend, maar er nadien met
één slag 15 van afschafte om zijn Compagnie te verstevigen. Don Rua vroeg dat
men zou voorstellen er in het jaar 1889 naartoe te gaan, maar Don Bosco repli-
ceerde: - "En waartoe dient het wanneer we zelfs 1890 zouden vaststellen voor
deze stichting? Op dit ogenblik is het ons onmogelijk omdat wij personeel te
kort komen. Laat ze intussen een gift doen, een legaat. Wij zullen ons inspan-
nen om aan de jeugd al het goede te doen wat we kunnen en dit zo vlug mogelijk."
Nieuwe moeilijkheden overtuigden zelfs de vrienden uit Vicenza ervan
dat het beter was te wachten. Don Bosco bevestigde wat hij al gezegd had en
herhaalde op 26 oktober: - "Bekijk de zaken goed. Het is nu beter dat de tijd
ons raad zou geven. We zullen niet weigeren maar uitstellen."
Op 5 november bracht Don Sala verslag uit over een reis waarbij hij ook
aan Vicenza een bezoek had gebracht. Hij gaf een beschrijving van wat hij ge-
zien en gehoord had. Er waren onder meer vier, de vier rijke juffrouwen Cal-
donazzi. Ze zouden onmiddellijk 20.000 lire gegeven hebben en nadien nog meer.
Bovendien was er een legaat van 20.000 lire, vanwege gravin Drusilla dal Verme,
weduwe Loschi. Het zou uitbetaald worden bij de opening van het huis. Ten aan-
zien echter van de onoverkomelijke moeilijkheden die de verwezenlijking van hun
gemeenschappelijke wens voor geruime tijd uitstelden, zette Don Bosco zijn
gedachte uiteen: - "Zou het niet mogelijk zijn", zei hij, "aan de gezusters
Caldonazzi te schrijven dat deze onderhandelingen lang zullen aanslepen en wij
ze daarom verzoeken deze 20.000 lire te willen geven voor de kerk van het Hei-
lig Hart te Rome of voor de Missies? Ik zelf zal ze schrijven en zal ze daarbij
beloven dat, wanneer er een huis te Vicenza zal opgericht worden, dit bedrag als
hiervoor geschonken zou aanzien worden.
"De mensen van Vicenza", antwoordde Don Sala, "willen niets anders zien
dan hun stad."
- "Ik zal het in ieder geval proberen", repliceerde Don Bosco, "en
ik zal ook schrijven aan de erfgenaam van de hertog van Parma, dat hij het legaat
Loschi dient uit te betalen, des te meer omdat de hertogin van Parma mij is ko-
men bezoeken, toen ik mij te Nice bevond. Wat Vicenza betreft zal men het ontwerp
laten rusten tot in de lente. In deze tijd is de weldadigheid veel onzekerder dan

46.2 Page 452

▲back to top


- XVII/450 -
in de tijd toen de huizen van Sampierdarena, Alassio en Marseille geopend werden.
In de lente zullen wij het laten rusten tot in de herfst en zo verder."
Zo gezegd, zo gedaan. Op 16 november schreef hij aan de gezusters Caldo-
nazzi en nodigde ze uit het bedrag te besteden ten gunste van Mgr. Cagliero, die
zich met vele Zusters en missionarissen te midden van de woestijnen van Patagonië
bevond en geen geld had om de hand te leggen aan zovele weldadigheidswerken die
daar nodig waren.(1) Zij echter bleven met alle beslistheid bij hun inzicht
deze bijdrage te bestemmen voor een Salesiaans Instituut in hun vaderstad. Toch
stuurden ze hem een gift van duizend lire voor de missies.(2)
De taaie volharding van de burgers van Vicenza kwam nog eens aan het
licht gedurende het leven van Don Bosco. Hij die zorgde voor de gecoördineerde
werking van de bevorderaars en die van ambtswege met Turijn in briefwisseling
trad, was, van het begin af, kanunnik Cavedan, vicaris-generaal van het diocees.
"Alle brave en alle slechte mensen", schreef Don Veronesi aan Don Bosco in 1886,
(3) zien vol verwachting uit naar de stichting van een Salesiaanse huis te Vicen-
za. Burgerlijke en geestelijke gezaghouders zijn bereid ons te helpen. Zelfs
de heer prefect van de provincie zou wensen aan de Salesianen enkele weesjon-
gens toe te vertrouwen mits een maandelijks kostgeld van twintig lire." In juni
1887 kwam de kanunnik samen met Don Gennari, pastoor van S. Stefano naar het Ora-
torio en werd uitgenodigd samen met deze laatste een uiteenzetting over de
staat van zaken te geven aan het hoofdkapittel, onder het voorzitterschap van
Don Rua. Alles scheen in kannen en kruiken te zijn, maar er kwam, integen-
deel, niets van terecht. "Indien het werk niet slaagde", schreef voornoemde pas-
toor, (4) dan was dit niet omdat de goede wil ontbrak, maar, zoals de Zeereer-
waarde Don Bosco het loyaal zei, omdat het niet opgevat was overeenkomstig hun
geest." Het stemde niet overeen met de geest van de Congregatie dat men zich
ook met jongens van minder dan acht jaar zou dienen bezig te houden, zoals
zij die het voorstel deden dit zouden gewild hebben. Andere latere pogingen
ondergingen hetzelfde lot, zodat men tot op heden te Vicenza geen Salesiaans
werk heeft kunnen stichten.
TRENTE.
De gemeenteraad van Trente liet in een zeer mooie brief aan Don Bosco we-
ten dat geestelijke en burgerlijke overheden het er volkomen mee eens waren aan
(1) Dit kunnen we opmaken uit de brief hierna aangehaald.
(2) Brief van de heer Eugenio Panizzoni aan Don Bosco, Vicenza 23 november 1885. Waarschijn-
lijk kwam eenzelfde antwoord toe voor het legaat van Loschi.
(3) Mogliano, 22 september 1886.
(4) Vicenza, 29 augustus 1887.

46.3 Page 453

▲back to top


- XVII/451 -
de Salesianen te vragen de leiding op zich te willen nemen van een verbete-
ringsgesticht voor de jeugd. Het huis was al gereed. Het hing af van de Ver-
eniging van Liefdadigheid en van de stad. Men vroeg aan Don Bosco te laten
weten welke zijn opvoedingsmaatstaven waren en welke schikkingen er dienden
getroffen te worden in de gebouwen om te verhinderen dat men van verschillende
gezichtspunten zou vertrekken. Men zou in november eerstkomende beginnen met een
kleine kern van jongetjes die al opgenomen waren. Het behaagde Don Bosco dat op
die onverwachte manier voor de Congregatie de poorten van het Oostenrijk-Hon-
gaars keizerrijk gingen opengesteld worden. Het deed hem eveneens genoegen
omdat dit zou gebeuren in de historische stad van het Concilie van Trente, ook al
omdat daar vele roepingen waren. Op het Kapittel van 13 juli zei hij dat men een
antwoord zou opstellen waarin eveneens zou gevraagd worden welke vergoeding,
collectief of individueel, aan de Salesianen zou worden uitbetaald. Inmiddels
belastte hij enkele leden van het Kapittel ermee het ontwerp te bestuderen en in
de herfst wou hij dat Don Sala zou gaan kijken.
Don Sala werd er zeer goed ontvangen, maar de gemeenteraad en de heren
van de Vereniging van Liefdadigheid hielden zorgvuldig hun mond zodat hij niets
kon vernemen over de gang van zaken in dat wezenhuis en niet eens kon vernemen
welke spijzen aan de opgenomen jongens werden gegeven. Het gebouw was zeer mooi,
ruim en nieuw. De bisschop, Mgr. Della Bona, wenste ook voor een speciale
reden de komst van de Salesianen. Tussen de gemeenteraad en de Vereniging van
Liefdadigheid bestond een zekere wrijving die schadelijk was voor het algemene
welzijn. Hij hoopte dat de Salesianen tussen de twee organismen een schakel-
ring zouden gevormd hebben. Er waren in het huis 25 weesjongens en evenveel
weesmeisjes. Er waren werkhuizen, waar de hoofden optraden als eigenaars en
belang hadden in de winsten. De jongens waren dus volledig van hen afhanke-
lijk. Sommige van deze jongens gingen naar de burgerlijke scholen, zonder
dat dit ongemakken meebracht. Jongens en meisjes gingen samen naar de god-
delijke diensten in dezelfde kapel. De directeur scheen niet erg bekwaam te
zijn. Alles liet dus veronderstellen dat men te Trente de Salesianen doorgaans
met een goed oog zou bezien,
De gemeenteraad zou gewild hebben dat men dadelijk een schets van
een overeenkomst op papier zou gesteld hebben, maar Don Sala was voorzichtig
en stemde daar niet mee in. Hij zette enkel mondeling de stof van enkele
artikels uiteen, die hij nadien door het hoofdkapittel zou laten onderzoeken.
Men zou aan de Salesianen het kosteloze gebruik afstaan van het Palazzo Crosina
en Sartori, zoals het gebouw heette. De weesmeisjes zou men verwijderen en voor
hen een ander gebouw zoeken. De uitwendige herstellingen en de wijzigingen
zouden gebeuren op kosten van de gemeenteraad en van de Vereniging voor Lief-
dadigheid. Men zou een inventaris opmaken van al de voorwerpen die zich in het
instituut bevonden en, wanneer de Salesianen zouden genoodzaakt zijn zich terug
te trekken, zouden ze deze teruggeven in de staat waarin ze zich bevonden. De
Salesianen zouden enkel verplicht zijn 25 jongens op te nemen terwijl de ge-
meenteraad en de Vereniging voor Liefdadigheid 80 centimes per dag zouden be-
talen voor iedere jongen meer die ze zouden aanbevelen. De jongens die men zou
aanvaarden mochten niet jonger zijn dan tien en niet ouder dan twaalf jaar en
dienden gezond en sterk te zijn. De Salesianen zouden ertoe gemachtigd zijn het

46.4 Page 454

▲back to top


- XVII/452 -
aantal jongens te aanvaarden dat zij zelf zouden vaststellen en tegen de voor-
waarden die zij zouden stellen. Het zou de directeur vrij staan de jongens toe-
vertrouwd door de gemeenteraad of door de Vereniging voor Liefdadigheid te
laten studeren of een vak te laten aanleren. Er zouden enkel scholen en werk-
huizen zijn voor inwonende leerlingen. Indien de gemeenteraad de Salesianen zou
willen doen vertrekken, zouden ze hun een opzegging van vijf jaar moeten geven.
Alleen de directeur zou instaan voor de leiding en het beheer in het huis. Het
zou hem vrij staan de nieuw aangekomen wezen al of niet te scheiden van de
jongens die al opgenomen waren.
Bij zijn terugkeer te Turijn bracht Don Sala zijn verslag uit en las hij
de artikels voor die wij hier kort en bondig hebben uiteengezet. Toen er, in
de loop van de bespreking, gehandeld werd over de herstellingen aan het gebouw,
zei Don Bosco: - "Om een gemeente te verplichten deze herstellingen te laten uit-
voeren, is het nodig deze zaak goed te bestuderen, want op vele plaatsen zijn we
daarmee in nesten geraakt. De gemeenten beloven maar en houden zich niet aan
hun beloften. Men zou een artikel in volgende bewoordingen kunnen opstellen: "De
directeur zal aan de gemeente laten weten welke herstellingen er dienen te gebeu-
ren. De gemeente zal iemand sturen om deze na te gaan en indien de gemeente ze
niet laat uitvoeren, zal de directeur het recht hebben ze zelf te laten uit-
voeren en de rekening van de uitgaven aan de gemeente aan te bieden." Men
zou deze zin goed bestuderen om een verplichting op te leggen aan wie dit zou
aangaan.
Over de voorzichtigheid waarmee men diende te werk te gaan bij de onder-
handelingen met de gemeenten, had Don Bosco, bij een andere gelegenheid vol-
gende opmerking gemaakt:(1) "Bij het opmaken van overeenkomsten met de gemeen-
ten dient men steeds goed op zijn hoede te zijn, want er zijn altijd van die
voorwaarden die niet zwaar schijnen te zijn en waarop men niet zo erg let, maar
die voor ons het slechtste inhouden."
Don Bosco benoemde een commissie samengesteld uit Don Sala, Don Durando
en Don Lazzero, opdat zij een schema van overeenkomst zouden opstellen dat dan
in een eerstvolgende zitting zou onderzocht worden. Deze zitting had plaats op
1 december. Na een lange bespreking werden er zestien artikels vastgesteld
die dan in 1887 als grondslag voor een definitieve overeenkomst dienden.
CUNEO.
Priester Don Peana dacht er over aan Don Bosco een groots tehuis af
te staan door hem opgericht te Cuneo en van al het nodige voor een honderdtal
op te nemen jongens voorzien. Ook hier bevond men zich voor een dilemma.
(1) Notulen van het hoofdkapittel, 25 augustus 1885.

46.5 Page 455

▲back to top


- XVII/453 -
Aan de ene kant waren er de gebruikelijke redenen die afraadden dit nieuwe aan-
bod te aanvaarden, terwijl van de andere kant de belangrijkheid van de plaats en
de noodzakelijkheid het huis van S. Benigno gedeeltelijk te ontruimen door het
aantal vakleerlingen te verminderen om meer ruimte te geven bestemd voor de
jonge geestelijken, die er geen plaats meer vonden, twee dwingende redenen wa-
ren om het voorstel niet te weigeren. Nu de meningen verdeeld waren loste Don
Bosco de kwestie op als volgt: - "We kunnen niet verder gaan omdat wij personeel
te kort hebben. Laat ons aan Don Peana schrijven dat hij ons zijn instituut per
testament zou nalaten en bij zijn dood zullen wij hem opvolgen en zijn werk
voortzetten. We moeten betreuren dat sommige Salesianen zo weinig Salesiaanse
geest bezitten. Alle jaren vallen er af en na zovele jaren werk om deze personen
op te voeden komen we bedrogen uit. Ze zijn pas priester gewijd of het is nodig
ze in de huizen te verspreiden en ze hebben geen tijd om zich te vormen. Sommige
werden tot priesters gewijd, omdat de noodzaak ons daartoe dwong. Het zal nodig
zijn wat trager te zijn met de wijdingen. Voor de wijdingen zullen we de jonge
geestelijken dienen te verplichten nog een jaar te studeren. De liefde voor hun
familie en de families zelf spannen steeds samen om ons medebroeders te ontroven.
Wij moeten ons consolideren."
De onderhandelingen over Cuneo hadden geen enkel gevolg meer. We zul-
len dit hoofdstuk nu besluiten met twee opmerkingen over de woorden door Don
Bosco in die omstandigheid geuit.
In alle kloostercongregaties treft men deserteurs aan. Don Bosco deed
hiervan de harde ervaring op van bij het begin. Met duizend zorgen en offers
had hij, in tweemaal, acht jongens bereid om er jonge geestelijken van te maken
en slechts één, Don Michele Rua, bleef aan zijn zijde. Naarmate de Salesiaanse
Sociëteit meer vorm kreeg en stabieler werd, werd ook het aantal van hen die
ze verlieten betrekkelijk minder aanzienlijk, maar toch waren er uiterst pijn-
lijke deserties. De ouderen denken nog met smart aan het geval van de drie ge-
broeders Cuffia. Begaafd met een flink verstand en gedurende vele jaren door
Don Bosco met vaderlijke zorgen omringd, draaiden twee van hen hem onverschil-
lig de rug toe toen ze priester waren gewijd en de derde deed dat, toen hij dicht
bij zijn priesterwijding was. Tegenover dergelijke feiten echter verbonden zich
zijn getrouwen nauwer met hem en vormden deze roemrijke état-major en deze prach-
tige groep van veteranen, die de echte hoekstenen vormden van het gebouw. Aan
de andere kant werden door deze spontane verwijderingen ook elementen aan kant
gezet die in een periode van consolidatie barsten in het gebinte zouden veroor-
zaakt hebben. Ook daarom werd bewaarheid wat Don Rua zo mooi in het licht stelde
voor de rechters van het apostolische tribunaal,(1) wanneer hij getuigde dat
"gedurende het leven van Don Bosco nooit scheuringen tussen zijn verschillende
huizen ontstonden en dat bij zijn dood geen collectieve noch individuele bewe-
gingen ontstonden tegen zijn beschikkingen, zodat de gang van zaken dezelfde
bleef als toen hij nog de leiding had."
(1) Summ. van de Pos.sup.virt., nummer IX, par. 5.

46.6 Page 456

▲back to top


- XVII/454 -
In de aangehaalde woorden wees Don Bosco ook op de onrijpheid van de
personen die naar de huizen gestuurd werden. Indien Don Bosco hiermee zou ge-
wacht hebben tot ze allen volmaakte mensen zouden geworden zijn, zou hij
gestorven zijn met een zeer ellendige nalatenschap. Hierover is het oordeel
van Mgr. Tasso, bisschop van Aosta, een oud-leerling van het Oratorio en een
priester van de Missie, kristalhelder en beslissend. Wanneer ook hij zijn getui-
genis aflegde over de voorzichtigheid van Don Bosco, zei hij het volgende: (1)
"Sommigen meenden dat hij de grenzen van de voorzichtigheid overschreed, door
grootse werken te ondernemen zonder daartoe de gepaste middelen te hebben en door
in zijn eerste colleges en instituten mensen als directeurs aan te stellen, die
daartoe onvoldoende voorbereid waren, maar daarin bewonder ik veeleer zijn
groot vertrouwen in God en wanneer ik kan zien welk goed resultaat deze insti-
tuten hadden, kan ik en moet ik daaruit afleiden dat de hemel hem speciaal ver-
lichtte."
(1) L.c., par. 94.

46.7 Page 457

▲back to top


- XVII/455 -
H O O F D S T U K XXI
IN SPANJE EN IN FRANKRIJK
Gedurende de eerste fasen van de onderhandelingen voor een stichting te
Dinan, die eerst veel later zou gebeuren, verliep alles zo voorspoedig dat Don
Bosco aan abbé Martin, een groot bevorderaar van het werk, schreef: "Tegen-
over het onmetelijk goed dat ik zie dat in Bretagne kan gedaan worden, is er al-
leen een enkele zaak die mij verrast en dat is dat hier geen beproevingen zijn."
(1) Maar de vijand van het goede sliep niet en in werkelijkheid lieten de be-
proevingen niet op zich wachten. Trouwens, wanneer de beproevingen niet dadelijk
bij het aanpakken van de voorbereidselen ontstonden, ontbraken doorgaans de
tegenkantingen niet in de beginperiodes en die waren dan zo zwaar en zo talrijk
dat ze het hart van de medebroeders, er naartoe gestuurd om daar te beginnen,
hard op de proef stelden. Dit hebben wij tot heden toe gezien en dat zullen we
ook in de toekomst zien. Een tekort aan personeel, financiële moeilijkheden, vij-
andelijkheden van allerlei slag noodzaakten tot offers, maar gewoonlijk werden
deze een vruchtbaar element niet enkel van leven maar ook van vitaliteit voor de
instituten.
Het huis van Utrera kende dit gewone lot. 150 jongens en wel van de arm-
sten, kwamen naar de school als externen, maar de directeur deed er zijn beklag
over dat hij enkel priester Don Pane had om hem flink maar onvol doende bij te
staan. Bovendien ging Markies Ulloa er niet mee door, zoals hij dit placht te
doen, maandelijks 200 lire te sturen, omdat zijn financiële toestand hem dit
niet meer mogelijk maakte. In 1885 was het vier jaar geleden dat de overeenkomst
aangegaan was, zodat de Oversten nu nagingen of men daar al dan niet nog zou
blijven. Om bestaansmiddelen te vinden stelde Don Durando voor er enkele
flinke meesters naartoe te sturen en zo verscheidene afzonderlijke klassen voor
leerlingen van gegoede families te vormen. Hij was ervan overtuigd dat men zo de
bloeiende school van de stad zou gehad hebben. Don Bosco luisterde naar hem en
zweeg. Maar na alle anderen werd het woord gevoerd door Mgr. Cagliero, die zo-
veel gedaan had voor deze stichting. Hij bekampte krachtdadig het voorstel van de
Studieraad, omdat men zo de leerlingen van de andere stadsscholen tot zich zou
getrokken hebben, wat de oorsprong zou worden van gevoelens van afgunst en
van strijd tegen de onzen. "Laten wij ons", besloot hij, "aan de armen houden
(1) Brief aan Don Rua, zonder datum, maar geschreven na de dood van Don Bosco.

46.8 Page 458

▲back to top


- XVII/456 -
en alleen aan hen. Zo zal de gemeente ons steeds gunstig gezind blijven en ons
subsidies verlenen. Laat ons echter niet wedijveren met de stadsscholen. De kerk
kan ons genoeg geven om van te leven. De Markies heeft gezegd dat, wanneer het
nodig zou zijn, hij niet zal nalaten ons bij te staan. De clerus houdt van ons
en geeft ons aalmoezen. Er bestaat dus geen enkele reden om Utrera te verlaten.
Laat Don Oberti wat geduld hebben en wij zullen erin voorzien." Don Bosco keurde
deze beslissing goed. Al de aanwezigen legden zich zonder meer bij zijn ziens-
wijze neer.(1)
Toen de directeur de wil van Don Bosco vernomen had, vatte hij weer moed,
zodat voor 29 januari, ondanks het zeer groot tekort aan personeel, hij met
de hulp van de medewerkers en medewerksters een predikatienoveen kon houden
ter voorbereiding om dan met grote plechtigheid het feest van de H. Franciscus
van Sales te vieren. Aan de ceremonie werd nog grotere luister geschonken door de
aanwezigheid van een hoge medewerker die van Sevilla gekomen was, namelijk Mgr.
Marcello Spinola, toen pas bisschop gewijd van Coria. Hij was daags voordien
toegekomen, preekte, hoorde biecht, pontificeerde, diende het Vormsel toe en
hield een conferentie voor de medewerkers. Uit het verslag gepubliceerd in de
Diario de Sevilla van 4 februari merkt men met aangename verrassing welk juist
begrip hij had over de Salesiaanse medewerking en welke genegenheid hij toe-
droeg aan Don Bosco en aan zijn instituten. In hem - zoals de directeur schreef
(2) - verloren de Salesianen van Utrera "een vader, een vriend, een raadsman,
en een helper bij iedere moeilijkheid."
Eén zeer harde beproeving, des te harder omdat ze voor de tweede maal op-
trad, stond deze medebroeders in de zomer te wachten, namelijk, het opnieuw ver-
schijnen van de cholera. De eerste gevallen werden te Madrid gemeld op 8 juni. De
aankondiging van de ziekte verwekte een buitengewone algemene ontsteltenis. De
besmettelijke ziekte begon dadelijk te woeden in de provincies Castellón,
Valencia en Murcia. 80% van de aangetaste personen stierven. De natie werd
door schrik bevangen. Met de juliwarmte werd de kwaal nog erger zodat de
drie aangetaste provincies een tragisch tafereel van leed en rouw vertoonden.
Dan verspreidde zich de infectie zodat weinig provincies ervan gespaard bleven.
Zes lange maanden duurde deze gesel.
In deze ernstige omstandigheden kon de directeur van het college ze-
ker zijn huis niet verlaten om naar Turijn te komen gedurende de periode van
de retraites. Juist omdat Don Bosco deze onmogelijkheid voorzag stuurde hij
hem een vaderlijke brief.
"
Mijn beste D. Oberti,
"
"
Ik dacht jou gedurende deze vakantie te kunnen zien samen met
(1) Notulen van het hoofdkapittel, 9 januari 1885.
(2) Brief aan Don Bosco - Utrera, 1 april 1885.

46.9 Page 459

▲back to top


- XVII/457 -
" enige van onze medebroeders, maar misschien zal de publieke rampspoed
" ons van deze vertroosting beroven.
"
Terwijl wij ons aan de goddelijke wil onderwerpen, mogen wij
" de moed niet verliezen. God is altijd bij ons en alle Salesianen
" zijn bereid een offer te brengen om je ter hulp te komen.
"
Indien je het ooit nodig hebt geholpen te worden om de kinde-
" ren die door de cholera wezen geworden zijn bij te staan, zeg het
" me dan en we zullen dan nagaan op welke manier wij je bijstand
" kunnen verlenen.
"
Het is onze bedoeling hetzelfde te doen voor Frankrijk en
" voor Italië, waar wij tot heden toe bevrijd zijn gebleven van de
" vreselijke gesel; wij ten minste, tot heden toe.
"
Ik verwacht gedetailleerd nieuws over onze beste zonen en of
" je in Spanje een roeping tot de geestelijke staat kunt voorbereiden.
" Geef me naam en voornaam van onze weldoeners en vooral van de fami-
" lie Ulloa.
"
Herinner je dat wat nu volgt een machtig tegengif is tegen
" de cholera. Tracht het te beoefenen en aan te bevelen:
"
Een medaille van Maria, Hulp der Christenen bij zich dragen.
"
De veelvuldige communie.
"
Iedere dag het smeekgebed: 0 Maria, Auxilium Christianorum,
" ora pro nobis.
"
Groet vriendelijk je jongens en al onze weldoeners en geef
" hun de verzekering dat ik iedere dag bid voor hun geestelijk en tij-
" delijk geluk.
"
Moge God ons allen zegenen en ons in zijn heilige genade bewa-
" ren. Wil ook voor mij bidden die steeds voor jou in Jezus Christus
" zijn zal
"
je zeer toegenegen vriend,
"
" Turijn, 10 augustus 1885.
Priester Gio. Bosco.
Het huis van Sarrià had met niet minder ernstige moeilijkheden af te re-
kenen, moeilijkheden naar binnen zowel als naar buiten, maar de kalmte van zijn
directeur had als gevolg dat er zonder ontmoediging vooruit gegaan werd. Ook
aan hem had Don Bosco geschreven:
"
Mijn beste Don Branda,
"
"
De kranten schrijven hoe de cholera jullie van dag tot dag
" meer bedreigt. God zendt ons een beproeving over. Wij hebben het te-
" gengif bij ons. Laten we ons ervan bedienen. Bedien je er van en be-
" veel het aan: elke dag: Maria, Auxilium Christianorum, ora pro no-
" bis, driemaal. Veelvuldige communie, een medaille dragen van Onze-
" Lieve-Vrouw. In uw bijzonder geval kan je aanbieden de kinderen die
" wezen geworden zijn door de cholera, op te nemen, zoveel je huis er
" kan bevatten. Je zal aan de familie Chopitea zeggen dat Don Bosco bidt
" en door al zijn weesjongens, 160.000, 1aat bidden volgens hun inzich-
" ten en dit iedere dag in de heilige Mis en dat ik ze bedank voor hun
" liefdadigheid.

46.10 Page 460

▲back to top


- XVII/458 -
"
Indien de publieke zaken het zullen toelaten zullen wij
" elkaar zien en over onze zaken, die talrijk zijn, onderhande-
" len. Begin intussen met aan Don Rua een " lijst te sturen van
" alles wat je het volgende jaar zult nodig hebben en wij zullen
" ons inspannen om jou de nodige zaken te bezorgen om te kunnen
" werken tot Gods meerdere glorie.
"
Groet jouw en mijn beste jongens. Aan allen stuur ik een
" speciale en heilige zegen.
"
Mijn gezondheid verbetert en ik kan sommige speciale zaken
" op mij nemen. Moge Maria ons allen bijstaan, ons beschermen en
" ons verdedigen tegen ieder kwaad van ziel en lichaam, maar
" bid ook voor mij, die voor jullie steeds zijn zal in
" Jezus Christus
"
een toegenegen vriend,
"
" Turijn, 10 augustus 1885.
Priester Gio. Bosco.
De eerste directeurs bij de Salesianen, gevormd in het Orato-
rio en van daar vertrokken met een hart dat overvloeide van genegen-
heid en van verering voor Don Bosco, wisten van deze gevoelens ge-
bruik te maken om er zich onder de jongens een kracht van te maken.
Met dat doel prentten zij niet enkel bij hen dezelfde gevoelens
tegenover Don Bosco in, maar zij bewezen hun goed en leidden ze in
zijn naam en brachten ze zelfs met hem in briefwisseling, zoals we
al meermalen in onze vorige boekdelen konden aanstippen. Het was dan
ook geen louter compliment wat Don Branda in december aan Don Bosco
schreef: "Hier denkt men voortdurend aan en spreekt men over onze Va-
der Don Bosco en over het levendige verlangen hem te zullen zien
op een dag die niet al te ver verwijderd is. Mocht deze reis mo-
gelijk zijn! Don Bosco wordt met eenzelfde genegenheid verwacht in
het andere uiterste van Spanje, namelijk in Andaloesië."
De medewerkers van Barcelona keken verbaasd naar de nieuwe vorm
van liefdadigheid onder hun ogen door Don Bosco's zonen beoefend en
de verbazing steeg bij het zien van de gevolgen. Twee broertjes
wezen geworden door de cholera en naar het college gebracht, kon-
den zich niet onderwerpen en stootten hen van zich af die de
Voorzienigheid ter vervanging van hun ouders zond. Maar de inhoud
van het Salesiaanse leven bewerkte in beiden zo grote verandering,
dat zij, die hen voor- dien hadden, ze niet meer konden herkennen,
zo gedwee, vlijtig en vroom waren ze geworden. Een andere wees tenge-
volge van de cholera, trachtte langs de zeekust in zijn levenson-
derhoud te voorzien zo goed en zo kwaad als het ging. Hij probeerde
van de matrozen wat van hun beschuiten als aalmoes los te krijgen
of, indien het zonder gevaar kon gebeuren, nam hij wat kolen of an-
dere zaken uit schepen, of sloepen en ging dan zijn gestolen buit
verkopen om zijn honger te stillen. Op een dag, werd hij meer dood
dan levend op het zand aangetroffen door de tolbeambten en naar het
ziekenhuis gedragen, waar hij zijn door de honger verzwakte krachten
opnieuw verkreeg. Een Salesiaanse medewerker had meelij met hem, beval
hem aan Don Branda aan en smeekte hem de kleine ongelukkige van het
pad van de misdaad te redden. Don Branda nam hem op en kon enkel van
hem vernemen dat hij niemand meer in de wereld bezat. Langzamerhand
leerde de kleine wildeman bidden, lezen en schrijven en werd hij

47 Pages 461-470

▲back to top


47.1 Page 461

▲back to top


- XVII/459 -
kleermaker. Een andere jongen, die zeer hartelijk was, hoorde steeds maar over
Don Bosco spreken en had hem in die dagen willen schrijven om hem te bedanken
voor de weldaden die hij in het college van Sarrià ontving. De arme jongen
was van onder twee dikke balken bevrijd geworden. Men had zijn handen op de rug
gebonden en een zakdoek voor de mond zodat hij de verstikkingsdood zou sterven.
Een sereno of nachtwaker was als bij mirakel langs daar gekomen, had zijn ge-
kreun gehoord en had hem bevrijd. Een kwaadwillige persoon wou hem van kant maken
om een paar meubels van zijn overleden ouders niet te moeten teruggeven. In het
geheim aan de Salesianen aanbevolen gaf hij ongewone bewijzen van goedheid en
verstand. Tegenover deze welsprekende feiten werd met algemeen applaus de komst
begroet van de nieuwe kloosterlingen, die de weldadige Mevrouw Chopitea van
Don Bosco verkregen had opdat ze zouden zorgen voor de arme zonen van het volk.
Het nieuws van het goede dat de Salesianen te Utrera en te Barcelona be-
werkten, verspreidde zich door Spanje en liet, zoals dat natuurlijk was, ook
in andere steden het verlangen ontstaan ze te hebben. Vanuit Vigo vroeg priester
Casimir Vasquez de stichting van een vakschool voor de arme en verlaten jeugd
van zijn stad, maar men kon hem enkel antwoorden dat hij tot God zou bidden de
Congregatie te willen zegenen door Spaans personeel te sturen. Alleen op die ma-
nier zou het minder moeilijk worden ook te Vigo wortel te schieten.(1)
In de maand augustus deden verscheidene Salesianen hun retraite bij de
Jezuïeten te Jerez de la Frontera in Andaloesië. Op 6 augustus schreef Don
Pane van de plaats waar hij zich teruggetrokken had aan Don Bosco: "Indien u
zou weten, beste Vader, hoe deze brave medewerkers van u houden, hoe ze ver-
langen u onder hen te zien! Ik geloof dat er weinige steden in de wereld zijn
waar Don Bosco zo bemind en verlangd wordt. Wat al bewijzen van genegenheid, al-
leen maar omdat zij weten dat wij Don Bosco's zonen zijn! En omdat zij u niet
kunnen zien, verlangen ze dan minstens een huis van zijn zonen te zien, om zo
toch aan zijn zonen te tonen hoe ze hun vader liefhebben. Toen ik hun zei dat
het volstrekt onmogelijk was te Jerez een huis te openen, zeiden ze mij: -
"Zeg aan Vader Don Bosco dat hij ons op zijn minst een priester en een jonge
geestelijke of dan toch een coadjuteur zou zenden, dat wij aldus onder ons een
zoon van de H. Franciscus van Sales, van Don Bosco, zouden hebben om ermee te
beginnen wat goed te doen aan duizenden jongetjes die naar hun verderf gaan.
Jerez heeft dringend katholieke arbeiders nodig." Samen met deze brief kwam er
een warme uitnodiging geschreven in het Latijn vanwege Pater Emanuel Cuelenos,
de overste van de Jezuïeten. Don Bosco liet voor hem door Don Lemoyne een
mooi antwoord schrijven, dat hij ondertekende maar waarvan wij de kopie niet
teruggevonden hebben.
Zoals ook blijkt uit het hierboven aangehaald document, had zich in
het hart van de brave Spanjaard steeds meer de overtuiging gevestigd dat, indien
(1) Het antwoord werd door Don Bosco in het Italiaans gedicteerd en in het Spaans vertaald.
De Salesianen gingen naar Vigo in 1894.

47.2 Page 462

▲back to top


- XVII/460 -
men aan het katholieke Spanje droeve dagen wou besparen, het nodig was met een
ruime blik de zeer verwaarloosde opvoeding van de zonen uit het volk ter
harte te gaan nemen. Vooral bij het zich verspreiden van de zo genoemde zwarte
hand, een anarchistische sekte, die in de streek met vreselijke misdaden woedde,
waren talrijke weldenkende heren, door van de gevolgen naar de oorzaak op te
klimmen, de oorsprong van al dat kwaad gaan zien in de onwetendheid, in de ver-
latenheid, in de verlokking van de jeugd. Daarom kwamen adellijke en welgestelde
personen te Madrid samen en vormden er een commissie, met als voorzitter Sena-
tor Silvela, een gewezen Minister van Buitenlandse Zaken en nadien gezant te
Parijs. Toen ze inzagen dat de Regering zich in de onmogelijkheid bevond maat-
regelen te nemen, besloten ze aan de natie een voorbeeld te geven en namen
het op zich met eigen middelen in de hoofdstad een verbeteringstehuis voor
jongens op te richten. De Staat stelde er wel enig belang in, vermits een wet
van 4 januari 1883 tot de stichting machtiging verleende van een groot privaat
instituut met de benaming van Escuela de reforma para jovenes y asilo de
correción paternal, dat onder de bescherming van de heilige Rita geplaatst werd.
Alvorens de hand aan het werk te slaan, wou men een studie wijden aan
het opvoedingsstelsel dat men zou aanvaarden. Daarom deden de volksvertegenwoor-
diger en nadien Senator Lastres en een andere heer uit Madrid een tocht door
heel Europa en wendden zich daarbij tot de consuls van hun eigen natie die ze in
verbinding stelden met de regering waarbij zij geaccrediteerd waren. Overal waar
zij gingen toonde men hun enkel verbeteringshuizen zodat zij er van allerlei
slag zagen en terugkeerden naar hun vaderland met de overheersende gedachte
aan instellingen, die meer leken op een gevangenis dan op een opvoedingshuis.
Over Don Bosco hadden ze nooit horen spreken. Toen ze dan ook de jongens hadden
samengebracht, dachten ze er aan ze in vier categorieën in te delen: 1° de
verlaten jongens; 2° de jongens die in gevaar verkeerden; 3° de jongens die
in gevaar verkeerden maar die nog niet door de wet waren getroffen omdat ze nog
niet verantwoordelijk waren voor hun eigen daden; 4° losbandige jongens van goe-
den huize, die men in afzonderlijke gebouwen zou houden opdat hun families door
hen geen oneer zouden oplopen.
Zover stonden de zaken, toen een senator met dit doeleinde een flink ge-
deelte van zijn tuin aan de Commissie afstond, in de nabijheid van Madrid, waar
men dan een prachtig gebouw ging oprichten. Toen men al twee vleugels gebouwd
had, kwam de heer Lastres het nieuws ter ore over het Salesiaans huis van Barce-
lona. Dadelijk liet hij het werk stilleggen, schreef naar een bankier van die
stad, die eerst zijn secretaris naar Sarrià stuurde en er dan zelf naartoe
ging. Zij spraken enkel van verbeteringshuis volgens de gewoon gangbare termi-
nologie, maar Don Branda antwoordde dat dat niet de bedoeling was van de Sa-
lesianen. Hij overhandigde hun het boek van d'Espiney, opdat ze zouden zien
waarin het stelsel van Don Bosco bestond. Hij zou ze liever het boek van du
Boys gegeven hebben, maar hij bezat er geen exemplaar van.
Toen hij nadien met Don Bosco over deze bijzonderheid van de boeken sprak,
zei deze hem: "In deze gevallen is het verkieslijker het boek van du Boys te ge-

47.3 Page 463

▲back to top


- XVII/461 -
ven. Het boek van d'Espiney is goed voor vrome personen. Het dient om de beurs te
openen terwijl het boek van du Boys ons stelsel doet kennen. Hij heeft de geest
van onze Sociëteit geraden. Aanvankelijk stond Don Bosco er afkerig tegenover
zaken die hem betroffen te laten drukken, maar nu de teerling geworpen is,
dient men hiermee verder te gaan. Het boek van du Boys dient men te versprei-
den zoveel men kan, het te verkopen, weg te schenken als het nodig is, omdat het
ons onder ons écht aspect laat kennen."
Laten we terugkeren tot ons verhaal. Twee maanden na deze bezoeken, zag
Don Branda volksvertegenwoordiger Lastres met een andere heer te Sarrià toeko-
men. Ze vroegen hem het huis te mogen bezoeken en te bestuderen. Ook zij
dachten enkel aan verbeteringsinstituten. Don Branda echter, hield er niet mee
op te herhalen, dat wanneer het over verbeteringshuizen ging, ze elders dienden
te zoeken, want dat was niet de bedoeling van de Congregatie van Don Bosco. Ze
zouden er dan beter aan doen een bezoek te brengen aan het naburige verbete-
ringshuis van de regering onder de leiding van de broeders van Sint-Pieter in
banden. Ze trokken er pro forma naartoe maar keerden terug en bleven een hele
dag in ons tehuis. Ze stelden een onderzoek in naar de gang van zaken, naar de
regels, de gebruiken. Ze besloten dat het nodig was aan Don Bosco te schrijven.
Naar Madrid vertrokken, schreven ze een maand later aan Don Branda en no-
digden hem uit naar de hoofdstad te willen komen. Don Branda maakte er zich van
af door te zeggen dat hij deze reis onnuttig achtte en dat hij zieken in huis
had. Na acht dagen kreeg hij een nieuwe uitnodiging in een brief van Mgr.
Rampolla, Apostolisch Nuntius. Nu was het onmogelijk er zich nog verder aan te
onttrekken. Aan het station werd hij opgewacht door de heren Lastres en Sil-
vela. Op de nuntiatuur aangekomen, zette Mgr. de Nuntius hem er toe aan met
de onderhandelingen te beginnen en gaf hem hierbij de verzekering dat dit het
verlangen was van de Koning en dat deze zijn steun beloofd had.
Daags nadien was er een vergadering van de voltallige Commissie, samenge-
steld uit senatoren, volksvertegenwoordigers en bankiers. Aan Don Branda werd de
ereplaats gegeven. De gedachten van deze heren kwamen moeilijk overeen met de
beginselen die ons opvoedingsstelsel, dat zij niet goed kenden, beheersen. Om
echter hun inzicht te verwezenlijken, verklaarden ze hem vrijheid van actie te
zullen toestaan. De Cortes hadden wel de wet gestemd, maar zij konden ze op-
nieuw bewerken of wijzigen. Het was hun bedoeling dat de jeugd zou worden
gered. Dat was niet het werk van de regering maar van particulieren. Men zou aan
Don Bosco schrijven en hem de verzekering geven dat het in opbouw zijnde huis
zijn eigendom zou worden. Men zou een schriftelijke akte opmaken. Het zou
Don Bosco vrij staan te doen zoals het hem behaagde. Hij zou niet gehin-
derd worden bij de leiding. Indien hij hun hulp wou hebben, dan zouden ze
hem helpen. Indien hij hun hulp niet wilde, maar het op eigen houtje wou doen,
dan zouden zij er buiten blijven. Aldus sprak minister Silvela in naam van de
anderen.
Toen het voorstel in het kapittel besproken werd (dat gebeurde op 22 sep-
tember 1885) riep Don Bosco, na het verslag gehoord te hebben, uit:

47.4 Page 464

▲back to top


- XVII/462 -
- "Parijs! Madrid! Trente! Welke nieuwe onmetelijke horizont voor de Salesiaanse
Congregatie!" - Don Durando merkte op dat, wanneer men de wilde aandrang tot
steeds maar verdere uitbreiding wat wou bedwingen, men er gemakkelijk zou toe
komen ieder jaar een huis te openen zonder de Congregatie te verzwakken.
Maar Don Bosco nam die opmerking niet aan en repliceerde: - "Noteer op
welke manier de Voorzienigheid de Salesiaanse Congregatie leidt. Noteer hoe wij
bij het openen van huizen niet eens wisten hoe wij het zouden aangelegd heb-
ben. Meer nog, wij dienen geen aandacht te schenken aan het goede dat er in onze
huizen gedaan wordt of voor onze jongetjes aldaar gebeurt, maar wat als weerom-
stuit door de anderen gedaan wordt als aansporing voor ons, zonder dat wij er
ons voor inspannen... La Spezia! We zijn er zonder enige hulp naartoe gegaan
en het werd een dodelijke slag voor het Protestantisme. Faenza! We werden
er ontvangen met de kreet Dood aan de Salesianen, een kreet die nog voortdu-
rend blijft klinken. Kijk maar dat seminarie was op slechte weg en bijna tot
niets herleid. De zonen van de toekomst, dat was de afgrond waarin de arme
jeugd viel.(1) Wij vielen ze aan, omdat toen niemand acht sloeg op ons. In het
diocees Faenza waren er bijna geen priesters meer en onder die weinigen waren
ettelijke democraten. De hoop van de clerus berustte op enkele jonge geestelijken
die door de stad zwierven. Maar sinds de dag dat wij er gekomen zijn en door
het werk van de bewonderenswaardige Don Taroni is het seminarie niet ruim genoeg
meer om al de jonge geestelijken op te nemen. Noteer dat de directeur eerst
aan de bisschop voorgesteld had dit seminarie te sluiten en dat Don Taroni echter
gezegd had: laat Don Bosco komen dan zult u het zien. Voordien waren er in het
seminarie in het geheel maar 20 of 30 jonge geestelijken en nu zijn er 120 inter-
nen en 50 of 60 externen. Ook wij hebben in onze Congregatie al enkele jonge
geestelijken van Faenza en ik hoop dat wij weldra, dank zij onze scholen, een
overvloedige oogst van roepingen ook voor ons zullen hebben. Het Oratorio zal
daar verder aan kracht winnen en met zijn internen en externen zal het veel
goed doen aan het diocees."
Toen Don Bosco enkele ogenblikken zweeg, kwam Don Rua er tussen om met
een paar woorden te doen uitschijnen wat hij kort voordien met eigen ogen gezien
had, namelijk, dat de aanwezigheid van de Salesianen weer moed geschonken
had aan de clerus, die volkomen neerslachtig was geworden. In verscheidene dor-
pen hadden de pastoors, bezield door het voorbeeld van het Salesiaans Orato-
rio, Oratoria voor zon- en feestdagen opgericht die toen bloeiden.
Don Bosco hernam dan: dat alles heeft men te danken aan de arme
Salesiaanse Congregatie! Toen ik naar Faenza ging, was de bisschop ongerust om-
dat hij vreesde dat zijn seminarie door de schuld van de Salesianen volledig zou
(1) Zinspeling op het socialisme.

47.5 Page 465

▲back to top


- XVII/463 -
leeg lopen. Ik antwoordde hem dat, wanneer Don Bosco ergens naar toe trok, hij
dat altijd deed met de zegen van de bisschop. Daarom was hij bereid dadelijk
heen te gaan, indien Zijne Excellentie Don Bosco niet in zijn diocees wou. Hij
bevond zich echter te Faenza in volledige overeenstemming met de Heilige Vader
en indien de Heilige Vader hem over deze zaak nieuws zou vragen, zou hij genood-
zaakt zijn naar waarheid en volgens wat hij gezien had te antwoorden. Bij dit
besluit kalmeerde de bisschop, hij zei dat hij ermee instemde dat Don Bosco naar
Faenza gekomen was, maar dat hij vreesde voor zijn seminarie. Vol vertrouwen
riep Don Taroni dan uit dat vanaf het ogenblik dat Don Bosco te Faenza zou ko-
men, hij beloofde dat over weinige tijd het aantal van de jonge geestelijken
van zijn diocees met een twintigtal zou stijgen. En het verliep juist op die
manier, zonder dat men een verklaring kon vinden voor dit verblijdende ver-
schijnsel. En laat ons nu terugkeren op het voorstel voor Madrid. Ik meen dat wij
iemand kunnen afvaardigen om het punt te gaan bestuderen van waaruit wij dienen
te vertrekken om over deze aangelegenheid een beslissing te nemen. We zullen de
mogelijkheid van de uitvoering laten onderzoeken en dan aan deze heren onze goede
wil betuigen. Het lijkt dus opportuun iemand naar Madrid te sturen om er enige
tijd te verblijven, rond te kijken, de zaken te leren kennen en een besluit te
nemen."
Don Branda, die de zitting bijwoonde, liet weten dat de heren van Madrid
het besluit hadden genomen zich op de Heilige Vader te beroepen, indien het
Salesiaans kapittel zich zou verzetten tegen de verwezenlijking van hun plan.
Daarop zei Don Bosco: - "Men zal dus de Commissie samenstellen om
het project van Madrid te onderzoeken en de manier om het volgens ons stelsel
te wijzigen. Hiermee worden belast Don Durando, Don Cerruti en Don Bran-
da. Ze zullen hun besluiten aan het kapittel voorleggen. Wij zullen met alles wat
niet het wezenlijke van ons stelsel betreft, instemmen en de middelen zullen
geen hindernis zijn. We dienen ons echter streng te houden aan het gebruik
steeds in ieder tehuis de twee categorieën van studenten en vakleerlingen te heb-
ben."
Toen het kapittel de besluiten van de drie voornoemde personen gehoord
had, besliste het aan de Commissie en aan de Nuntius te antwoorden met een
gunstige verklaring voor wat de aan te knopen onderhandelingen betrof en enkel
als voorwaarde te stellen dat alles zou mogen gebeuren volgens de normen van
de Salesiaanse Congregatie. Tegelijkertijd werd een exemplaar van het Regle-
ment van de huizen gestuurd. Nadat de Nuntius hierover met senator Silvela,
de voorzitter van de Commissie, een onderhoud had gehad, liet hij aan Don
Bosco weten, dat de verlangens van de Commissie volledig overeenstemden met
de eisen van de Salesianen. Wat hem zelf betrof, was hij steeds bereid, zoveel
hij maar kon, bij te dragen tot het goede resultaat van de voorgestelde oprich-
ting.(1)
(1) Brief van de Nuntius aan Don Bosco, Madrid, 11 oktober 1885.

47.6 Page 466

▲back to top


- XVII/464 -
In de maand november nadien werd te Rome een Internationaal Congres voor
Strafrecht gehouden, waaraan de heren Silvela en Latres, beiden bekende juris-
ten en strafrechtskundigen deelnamen als vertegenwoordigers van de Spaanse rege-
ring. Welnu, bij hun reis naar Rome, kwamen ze langs Turijn en bezochten er
Don Bosco, maar over dit bezoek kennen wij geen bijzonderheden.
Drie maanden werk waren voldoende om het grote gebouw te voltooien. Daar-
om drong Silvela op 5 maart 1886 opnieuw aan en stuurde daarbij een memorandum in
het Frans met het verhaal van het werk, de tekst van de wet van 4 januari 1883
en de lijst van de stichters-beschermheren. Don Bosco antwoordde zonder uitstel
van uit Alassio met volgende brief, die hij aan Don Cerruti dicteerde.
"
Excellentie,
"
"
Ik heb aandachtig het plan onderzocht van de school van de
" heilige Rita, dat u zo goed waart mij toe te sturen samen met de
" wet van 4 januari 1883 die er de machtiging toe verleent. Ik kan
" niet anders dan aan u en aan de andere leden van de Commissie mijn
" levendige dank betuigen voor uw welwillendheid ten voordele van de
" Salesianen en mijn oprechte bewondering voor de uitnemende chris-
" telijke liefdadigheid waarmee u bezield zijt. God weet dat ik uw
" uitnodiging, die u mij nogmaals in uw vriendelijke brief van 5 dezer
" doet, er de leiding van op mij te nemen zou willen aanvaarden. Maar
" naast de schaarsheid aan personeel voor de al bestaande taken, ver-
" oorlooft mij de hoedanigheid van uw Instituut en zijn discipli-
" naire vorm niet deze wederzijdse wens in te volgen. Ondanks de wil
" het goede te doen, zullen wij ons in deze aangelegenheid niet kun-
" nen ontdoen van wat ons Reglement, waarvan ik u in de maand septem-
" ber een kopie stuurdde, voorschrijft. Voor ons zou een Instituut
" naar het model van de Talleres Salesianos van Barcelona-Sarrià mo-
" gelijk zijn, maar dit zou niet het geval zijn voor een verbete-
" ringsschool in de trant van de school van de heilige Rita.
"
Ik hoop met Gods hulp in april aanstaande naar Barcelona te
" kunnen gaan en het zal mij aangenaam zijn bij deze gelegenheid
" u en die beste heer Francisco Lastres te ontmoeten. Ik behoud van
" u een dankbare herinnering en bid God van ganser harte dat Hij in
" u zijn heilige genade zou bewaren.
"
Geloof, Excellentie, dat ik met doorvoelde achting en dank-
" baarheid van u ben
"
de zeer nederige dienaar
"
" Alassio (Genua) 17 maart 1886.
Priester Gio. Bosco.
Don Bosco was toen op reis naar Frankrijk met het inzicht nadien naar
Spanje te gaan, zoals hij ook deed. De heer Lastres had nog maar pas vernomen dat
hij te Barcelona aangekomen was of hij snelde er naartoe met een brief van de
Nuntius. Om genoegen te doen aan de heer Silvela, die hem verzocht had nogmaals

47.7 Page 467

▲back to top


- XVII/465 -
te willen zorgen voor het gemakkelijker inwilligen van zijn wens, herhaalde
de prelaat nogmaals zijn verlangen dat Don Bosco in staat zou zijn de Salesi-
anen aan het hoofd te stellen van dit belangrijk en weldadig instituut, des te
meer omdat de Commissie ertoe bereid was al het nodige te doen om de zaken
aldus te regelen dat het Reglement van de Congregatie zou geëerbiedigd worden.
Toen Don Bosco de brief van de Nuntius naar Turijn stuurde, schreef hij bo-
venaan de eerste bladzijde: "Het kapittel zal er inzage van nemen en alles doen
wat er kan gedaan worden."
Don Rua die Don Bosco in Spanje vergezelde, had op 18 april een lang on-
derhoud met de heer Lastres. Wij kennen hiervan de voornaamste punten dank
zij enkele nota's die hij dadelijk daarna opschreef. Na te hebben laten ver-
staan dat Don Bosco en zijn kapittel vol goede wil waren om naar Madrid te gaan,
maar dat er te weinig personeel was, hield hij er aan vijf voorwaarden vast te
stellen die de grondslag moesten vormen: 1° Vrijheid voor het toekomstige
bestuur de jongens te bestemmen voor het vak, dat volgens hun neiging, het
meest geschikt bleek te zijn, rekening houdend met de noden en de omstandigheden
waarin het Instituut verkeerde. Bovendien zou het aan het Bestuur vrijstaan de
jongens, die dit door hun gedrag en hun bekwaamheid verdienden, te laten stude-
ren. 2° De noodzakelijkheid van een of andere voorziening, waardoor het mogelijk
zou zijn de leerlingen, die een steen des aanstoots waren, van de anderen te
scheiden. 3° Er zou een wedde moeten vastgesteld worden voor iedere Salesiaan
afzonderlijk of liever nog een vaste jaarlijkse som voor al de Salesianen die hun
bezigheid in het Instituut zouden hebben. 4° Het zou opportuun zijn voor iedere
jongen een kostgeld vast te stellen. 5° Het zou onontbeerlijk zijn ernstig te
denken aan de manier waarop werk voor de werkhuizen zou bezorgd worden.
Nadat deze hoofdvoorwaarden zouden geregeld zijn, beloofde Don Rua dat
men te Turijn de zaak zou voorleggen aan het hoofdkapittel en dat, wanneer het
voorstel aanvaard werd, men aan de heren Silvela en Lastres een door hen opge-
steld ontwerp van overeenkomst zou sturen, opdat zij het zouden onderzoeken en
hun opmerkingen zouden laten gelden. Tegelijkertijd echter zorgde hij ervoor
te laten aanvoelen dat het niet zo vlug mogelijk zou zijn de Salesianen naar
Madrid te zenden.
Het werd toen de Goede Week en in de laatste dagen hiervan waren in Span-
je de bezoeken verboden, zodat Don Bosco wat vrije tijd kreeg en hij op Witte
Donderdag kon antwoorden op de brief van de Nuntius.
"
Excellentie,
"
"
Ik ontving met groot genoegen uw brief betreffende het Insti-
" tuut dat men denkt aan de leiding van de Salesianen te zullen toe-
" vertrouwen. Met veel goede wil maken wij ons voor deze onderneming
" klaar waarbij wij rekening houden met uwe herhaalde aanbevelingen.
" Bij een gesprek zijn wij erin geslaagd sommige moeilijkheden, die
" achteraf konden rijzen, te boven te komen. Op die manier dienen

47.8 Page 468

▲back to top


- XVII/466 -
" we nu nog enkel een overeenkomst op te stellen tussen onze vrome Sociëteit
" en de Commissie die dit werk bevordert. Bij mijn terugkeer naar Turijn zal
" dit een van mijn eerste bezigheden zijn, namelijk een ontwerp van overeen-
" komst formuleren en het aan de heer Mormel Silvela sturen, opdat hij het
" zou onderwerpen aan het onderzoek van deze Commissie.
"
Voor het ogenblik is onze werkelijk ernstige moeilijkheid het tekort
" aan personeel, maar wij hopen deze met de hulp van de Voorzienigheid te kun-
" nen te boven komen. Uwe Excellentie mag dus aan de heer Mormel Silvela de
" verzekering geven, dat wij van onze kant alles zullen doen wat we kunnen om
" zijn wensen en die van de andere leden van de Commissie in te willigen.
"
Ontvang, Excellentie, mijn nederige huldeblijken en wil mij
" en mijn talrijke familie zegenen. Onzerzijds zullen wij niet ophouden vu-
" rig tot de Heer te bidden opdat Hij Uwe Excellentie nog vele jaren zou be-
" waren tot welzijn van de Kerk.
"
Met alle eerbied heb ik de eer van u te zijn
"
uw nederige en verplichte dienaar
"
" Barcelona-Sarrià, 22 april 1886.
Priester Gio. Bosco.
Het hoofdkapittel kon zich niet met de aangelegenheid bezighouden voor 25 juni.
Onder voorzitterschap van Don Bosco bracht dan Don Rua verslag uit. De leden van het
kapittel stemden voor de aanvaarding in principe van het huis, mits behoud van het
beginsel dat de Salesianen onafhankelijk zouden zijn bij de leiding en het bestuur van
het organisme. Daarna ging men over tot het onderzoek van het ontwerp waarvan men een
schets volgens algemene lijnen gemaakt had. Er ontstond een bespreking over de aard van
een echt Verbeteringsgesticht, die de Commissie van Madrid aan het werk scheen te
willen geven. Uiteindelijk werd er besloten de volgende voorafgaande voorwaarden te
stellen: 1° Aan het huis de naam en het uitzicht van een strafinstituut ontnemen, opdat
de jongens zich niet als eerlozen zouden voelen. 2° Voor het ogenblik hun zorgen be-
perken tot de jongens die verlaten waren of zich in gevaar bevonden. 3° Er voor het
ogenblik geen aannemen die door de politie gestuurd waren. 4° De jongens die men zou
aanvaarden mochten niet ouder zijn dan 14 en niet jonger dan 9 jaar. 5° Men zou de
jongens die de Salesianen hiervoor geschikt oordeelden laten studeren. 6° Men zou, na
enkele wijzigingen te hebben aangebracht, het programma reeds voor Trente opgesteld,
naar Madrid sturen.
Toen zijn talrijke bezigheden hem daartoe de gelegenheid gaven stuurde Don Rua,
het ontwerp van overeenkomst op. - Don Durando stelde het op volgens dat van Trente -
en voegde er een brief met uitleg bij voor Senator Silvela. Het schijnt ons niet over-
bodig toe noch te lastig deze brief hier volledig aan te halen, des te meer omdat Don
Bosco hem volledig tot de zijne maakte door er zijn handtekening onder te plaatsen.
"
Excellentie,
"
"
Wees zo goed mij te willen verontschuldigen voor mijn uit-

47.9 Page 469

▲back to top


- XVII/467 -
" stel, bij het sturen van het ontwerp van overeenkomst tussen de Com-
" missie en de ondergetekende. Teruggekeerd van een lange reis werd ik
" door talrijke bezigheden benomen dat het mij tot heden toe onmoge-
" lijk was mijn eigen wens in te willigen. Thans sturen wij u hierbij
" het ontwerp dat u samen met de Commissie zult willen onderzoeken en
" de op- en aanmerkingen maken die u opportuun zullen toeschijnen. Het
" is onvolledig want er ontbreekt bv. het tijdstip waarop het Instituut
" zal dienen geopend te worden. Dit hebben wij opzettelijk gewild, om-
" dat, wanneer wij het over de voornaamste punten eens zullen zijn, wij
" het gemakkelijk zullen kunnen aanvullen met de zaken die er nog aan
" ontbreken.
"
U zult er zaken in aantreffen die misschien op moeilijkheden
" zullen stuiten bij de Commissie bv. voor wat bepaald is in artikel
" 2°: iemand die een veroordeling heeft opgelopen niet te aanvaar-
" den. Hierover zal ik u wat uitleg geven. Wij wensen dat de jongens
" die uit dit nieuwe Instituut zullen komen, dat bestemd is om hun een
" burgerlijke en christelijke opvoeding te geven geen enkele schand-
" vlek voor heel hun leven zouden moeten dragen. Indien men zou kun-
" nen zeggen dat ze uit een verbeteringsinstituut kwamen, zou dit
" voor heel hun leven een schandvlek zijn. Het is onze wens dat ie-
" der spoor waaruit het publiek zou kunnen besluiten dat het een
" verbeteringsinstituut is, zou uitgewist worden. Met dit inzicht zijn
" we de mening toegedaan dat het de naam zou dragen van Tehuis of In-
" stituut en niet van Verbeteringsinstituut of Patronaat, enz.
"
We wensen eveneens, dat, minstens voor een tijdperk van vijf
" jaar, geen jongens die een veroordeling hebben opgelopen, zouden op-
" genomen worden, juist om de mensen eraan gewend te doen raken het
" huis niet als een verbeteringsinstituut te aanzien. Dit wensen wij
" ook om met meer gemak en goede kern van jongens die flink op gang
" gebracht zijn te verkrijgen. Ze zullen ertoe dienen de andere jon-
" gens, die nadien zullen komen beter tot het werk en de beoefening
" van de deugden te brengen. Na de eerste vijf jaar hopen wij ook
" langzamerhand jongens die al veroordeeld werden te kunnen opnemen.
" Maar ook dan zal het nodige dienen gedaan te worden, opdat dat niet
" bi j het publiek bekend zou worden. Dat gebeurt dus in verschillen-
" de instituten van ettelijke landen, waar met een beetje tegelijk en
" zonder dat er in het openbaar over gesproken wordt, de politie nu
" en dan ongelukkige jongens aanbeveelt, zonder dat de instituten
" noch de jongens iets van hun goede naam daarbij verliezen. Ik hoop
" dat ook u en de commissie deze redenen zullen willen erkennen.
"
Wat de dagelijkse vergoeding voor de jongens betreft en het
" jaarlijks bedrag voor het leidende personeel enz. hebben wij dit
" bedrag niet ingevuld en wachten wij het voorstel af, dat door de Com-
" missie zal gedaan worden. Misschien zal men hierbij rekening houden
" met de lange reis.
"
Een kleinigheid zouden wij nog willen noteren. Daar het hier
" gaat over een instituut voor jongens, schijnt het ons opportuun
" toe er de naam aan te geven van een heilige man of vrouw. Men zou
" het bv. onder de bescherming en de benaming kunnen stellen van de
" Heilige Isidoor.

47.10 Page 470

▲back to top


- XVII/468 -
"
Tot mijn grote spijt moet ik u nog iets zeggen. Wegens de
" beperktheid van mijn personeel zal het voor mij bog een paar jaar
" onmogelijk zijn uw en mijn wens in vervulling te laten gaan. Mis-
" schien zullen we moeten wachten tot het jaar 1888 of 1889 vooral-
" eer ik voor deze onderneming beschikbaar personeel zal hebben.
"
In afwachting van de beschouwingen die u en de commissie
" over dit ontwerp zullen maken, bid ik samen met mijn zonen tot
" de Heer opdat hij u en de geëerde leden van de Commissie over-
" vloedig met zijn gaven zou overladen en met hoogachting verblijf
" ik graag van u
"
de verplichte dienaar
"
" Turijn, 8 juli 1886.
Priester Gio. Bosco.
Na deze mededeling gingen er maanden voorbij, zonder dat er een antwoord
kwam. Toen Don Bosco, in december, zijn Kerstmiswensen aan de Apostolische Nun-
tius stuurde, zal hij op dit onverklaarbare stilzwijgen gewezen hebben, want
op 5 januari 1887 schreef Monseigneur hem: "Ik kan u niet zeggen waarom geen
antwoord kwam op de mededeling waarin u aan Senator Silvela het vereiste ont-
werp gestuurd hebt. Ik meen dat ik dezer dagen de gelegenheid zal hebben
iemand van de familie van deze heer te spreken en u mag er zeker van zijn, dat
ik de gelegenheid niet zal laten ontsnappen mijn bijzondere welwillendheid te-
genover de Salesiaanse Congregatie te bevestigen." Er zullen wel mondelinge of
schriftelijke ophelderingen gegeven zijn, maar het blijft een feit dat hiermee
onze documenten ophouden. Nu we zien dat de Reguliere Franciscaanse Derde-
Ordelingen geroepen werden om het Instituut te leiden en zij volledig het ka-
rakter van een verbeteringshuis behielden, zal het niet te gewaagd zijn te ver-
onderstellen, dat de Commissie de fundamentele stelling van Don Bosco op dit punt
niet heeft willen aanvaarden. Elf jaar na de dood van Don Bosco zullen de Salesi-
anen echt naar Madrid gaan.
Vanuit Spanje verspreidde de cholera zich naar het zuidelijk gedeelte van
Frankrijk, waar de ziekte zich snel uitbreidde, ofschoon niet zo geweldig
als het jaar voordien. Een roemrijk slachtoffer was Mgr. Forcade, aarts-
bisschop van Aix, bij de uitoefening van zijn ambt getroffen toen hij cholera-
zieken bijstond. Dit verlies was zeer smartelijk voor de Salesianen, want hij was
niet alleen een ijverige medewerker maar ook een grote weldoener. In 1881 (1) had
hij zich opzettelijk naar Marseille begeven om aan de Salesiaanse medewerkers
de Conferentie te houden, waarin hij Don Bosco vergeleken had met Napoleon I.
Hij had uitgeroepen dat hij groter was dan de Franse Keizer, omdat hij zijn
legerscharen tot in Patagonië gezonden had. Don Bosco herdacht hem in het ka-
pittel van 16 september en gaf het bevel dat er melding van zou gemaakt worden
in het Italiaanse en Franse Bollettino.
Bij het eerste nieuws over de besmettelijke ziekte had hij aan Don Albera
(1) Boekdeel 15, blz. 49.

48 Pages 471-480

▲back to top


48.1 Page 471

▲back to top


- XVII/469 -
geschreven:
"
Beste Don Albera,
"
"
De moeilijkheden schijnen niet te ontbreken, evenmin voor on-
" ze huizen van Marseille. Wanneer God echter voorbijgaat, oefent Hij
" zeker zijn gerechtigheid uit, maar altijd laat Hij zijn barmhar-
" tigheid en zijn zegen achter. Eerst waren het de pokken (1) en nu be-
" gint de cholera. Laten we in God, die onze Vader is vertrouwen
" stellen, laten we tot Hem bidden maar vooral de rechte weg bewande-
" len een goed gedrag en een veelvuldige communie en de Heilige Maagd
" zal de dienst van een moeder vervullen, zodat wij niet bang hoeven
" te zijn.
"
Ik weet niet of wij elkaar met de retraite zullen kunnen
" spreken, maar begin er intussen mee aan Don Rua een lijst te sturen
" van wat je nodig hebt en daarna zullen wij allen samen voor alles
" zorgen. Ik geloof dat je bericht zult ontvangen hebben over een zaak
" van La Navarre. Er werd prompt voorzien in wat daar betrekking op
" had. Begin nu met de zaak van S. Margherita.
"
Zeg me eens of onze arme D. Barruel voortgaat met zijn waan-
" voorstellingen of dat er ook maar een verwijderde mogelijkheid van
" beterschap bestaat, want het schijnt aan zijn ouders toe dat hij in
" zijn huidige toestand niet meer in staat is de biecht van de gelo-
" vigen te horen.(2)
"
Stel voor de kinderen, die door de cholera wezen geworden
" zijn, op te nemen, zoals je dit verleden jaar gedaan hebt. God zal
" ons helpen.
"
Sinds enkele tijd verslechtte mijn gezondheid met de dag maar
" op het ogenblik dat ik jou schrijf, schijnt het mij toe dat ik volle-
" dig gezond ben. Ik geloof dat dit het uitwerksel is van het grote ge-
" noegen waarmee ik je schrijf.
"
Je zult aan onze vrienden en weldoeners zeggen dat wij iedere
" dag voor hen bidden gedurende de H. Mis en de vrome oefeningen die wij
" 's ochtends en 's avonds voor het altaar van Maria, Hulp der Chris-
" tenen doen. Je zult me veel plezier doen door mij hierover gedetail-
" leerd nieuws te laten geworden en door mij aan hun bijzondere gebeden
" aan te bevelen.
"
Moge God jou, je familie, de novicen, de zusters zegenen en jullie
(1) Het huis werd door de pokken bezocht in juli. Op korte tijd waren er dertig gevallen.
Van daaruit schreef men aan Don Bosco om voor hen te bidden en hun een speciale zegen
te geven. Enkele dagen nadien schreven ze opnieuw om te zeggen dat na zijn gebeden en
zijn zegen, er zich geen enkel nieuw geval meer had voorgedaan en dat al de zieken aan
het genezen waren. (Brief van Don Lazzero aan Mgr. Cagliero, Turijn, 7 augustus 1885).
(2) Don De Barruel herstelde zich niet meer van een bepaalde vorm van krankzinnigheid.

48.2 Page 472

▲back to top


- XVII/470 -
" allen in zijn heilige genade bewaren.
"
Allen groeten je in Jezus-Christus en voor jou ben ik
"
een verknochte vriend,
"
" Turijn, 9 augustus 1885.
Priester Gio. Bosco.
"
" Nota bene. Velen te Marseille gaven hun woord dat ze met jou naar de
" retraite zouden gekomen zijn. Ik geloof dat dit op het ogenblik onmo-
" gelijk is. Doe in deze gevallen zoals je kunt doen. Ik verleen je alle
" nodige machtiging.
Deze brief was een opbeuring voor Don Albera, die deze opbeuring hard no-
dig had. De ziekten, de schulden, de verschillende bekommernissen voor de drie
naburige huizen van Saint-Léon, Sainte Marguérite en van de Zusters, putten wel-
iswaar zijn geduld niet uit, maar deden hem zijn moed verliezen. Op 4 juli had
de arme inspecteur aan Don Bonetti geschreven: "Ik verzeker je dat ik niet meer
kan. Ik schrijf dit niet aan Don Bosco, want dat zou hem teveel verdriet aan-
doen. Ik voel dat ik op die manier het niet meer kan uithouden tot in de maand
september. Bid de Heer dat Hij mij dan liever een ziekte overzendt, maar dat Hij
mij uit deze toestand zou halen, en indien het mogelijk zou zijn... maar Gods wil
geschiede."
Toch was hij gehard geworden in de school van Don Bosco en verloor hij
nooit het vertrouwen in de goddelijke Voorzienigheid. Het was aan zijn onoverwin-
lijke volharding te danken dat de werkhuizen geleidelijk werden opgericht en dat
ze, van jaar tot jaar, merkelijke vorderingen maakten. In het huis hielden de
jongens veel van hem en vereerden hem zelfs als een heilige. Hij won zich de
sympathie van allen die met hem wat te maken hadden. Ze noemden hem: le_petit
Don Bosco. Ook het noviciaat van Sainte Marguérite verschafte hem veel vreugde.
In 1885 waren er 16 France novicen, op een na, allen jonge geestelijken.
Er was beslist geworden dat in september Don Rua zich naar Frankrijk zou
begeven voor de retraite van die medebroeders, maar de openbare gezondheidstoe-
stand was van dien aard dat het raadzaam was de reis uit te stellen. "De cho-
lera verspreidt zich", zei Don Bosco in het kapittel van 18 september.
Men zal dus aan Don Albera schrijven dat deze reis naar Frankrijk onvoorzichtig
zou zijn. Het krantennieuws raadt ons aan geen onvoorzichtigheden te begaan.
Indien door onze schuld ook maar het kleinste ongemak zou ontstaan, zou dat in
die streken een gevaarlijke ophef veroorzaken. Don Albera zal dus alles voor de
retraite regelen zoals hij dat goed zal vinden. Don Bonetti, die zich te Saint-
Cyr bevindt, kan minstens in een van de huizen gaan biechthoren. Wanneer het ge-
vaar voorbij zal zijn, zal Don Rua zeker naar Frankrijk reizen en er alles wat
het personeel betreft regelen. Men zal deze beslissing meedelen aan de vier
huizen van Frankrijk en aan Don Bonetti." Maar aan de reis van Don Rua was men
genoodzaakt te verzaken.
Te Parijs verliepen de zaken uiterst traag. Te midden van vele moeilijk-
heden was men toch op de weg naar een definitieve regeling. In juni had Don Bos-

48.3 Page 473

▲back to top


- XVII/471 -
co laten weten dat het zijn wil was, dat het huis van Ménilmontant de benaming
zou krijgen van Oratoire Salésien de Saint-Pierre et Paul. Aldus werd kort na-
dien zeer plechtig het feest van beide Apostelen gevierd, met inzegening van hun
standbeelden, geschonken door graaf en gravin de Cessac. De aankoop van een be-
lendend terrein bracht een uitgave mee van 40.000 frank, maar deze aankoop gaf
aan het Oratorio een bouwgrond van 1.100 m2. De directeur moest zich uitsloven
om de nodige som te bezorgen.
Don Bosco dacht met genegenheid aan hem in de maand november, toen hij
hem op het feest van Sint-Carolus zijn gelukwensen bij zijn naamfeest stuurde.
Deze vaderlijke attentie deed bij Don Bellamy een lange brief, vol nieuws,
ontstaan. Over zijn jongens schreef hij aan Don Bosco: "Onze jongens tonen
steeds meer dat ze van de Salesianen en van hun vader de heer Don Bosco houden.
Van deze genegenheid geven ze, bij iedere gelegenheid, klaarblijkelijke bewij-
zen, vooral door geregeld naar het Oratorio te komen en door veelvuldig de
Sacramenten te ontvangen. Ze hebben mijn naamfeest gevierd. Het zou moeilijk
vallen te verhalen hoe spontaan ze dit gedaan hebben, wat een bezieling en vu-
righeid, bij het geven van de mooie geschenken en het betuigen van andere bewij-
zen van genegenheid. Maar wat mijn hart het meest behaagde was, dat ze bij dit
feest de gelegenheid benutten om uiting te geven aan hun verlangen Don Bosco te
zien en zijn hand te kussen, zijn zegen te ontvangen, zijn heilige raadgevingen
te horen. Ik verheugde mij er erg over te horen hoe Don Bosco door deze brave
jongens bemind wordt, hoewel ze hem nog niet hebben leren kennen."
Men had onlangs nieuwe werken ondernomen ten voordele van de studenten.
Vroeger hadden ze hun samenkomsten op donderdag in het Oratorio, maar op zondag
vonden ze er geen plaats, omdat die dag de arbeiderskinderen er talrijk toe-
stroomden. Aan deze nood werd verholpen door voor de leerlingen een aparte
speelplaats klaar te maken, met het nodige personeel en met spelen, feestelijk-
heden en speciale prijzen. In de maand november kwamen op zondag 120 leerlingen
van de publieke scholen naar het Oratorio. Er werd daar een Mis opgedragen, cate-
chismusles gegeven, gepreekt en goddelijke diensten verricht apart van de ande-
ren. Don Bellamy was weliswaar in de Congregatie getreden toen hij al priester
was, maar had toch goed de Salesiaanse methodes bestudeerd en zo stichtte hij
onder de externen van Ménilmontant kleine compagnies, zoals hij dat te Turijn
gezien had.
Maar het zich bezig houden met de externen kon en mocht niet al de werk-
zaamheden van de Salesianen uitputten, zelfs niet te Parijs. Van alle kanten werd
er naar het Salesiaans werk gevraagd ook voor internen. Er waren al vierhon-
derd aanvragen toegekomen voor asiel, en brood, het aanleren van een vak, een
christelijke en burgerlijke opvoeding. Don Bellamy, die vertrouwen stelde in
Maria, Hulp der Christenen, begon dan ook te werken om er zoveel mogelijk op te
nemen. Maar de Voorzienigheid liet hem een harde tegenslag verduren, want bui-
ten enkele edelmoedige medewerkers, bleven al de andere medewerkers van Parijs
doof voor zijn oproep. "Maar bid voor ons, beste Vader", zei hij in zijn aange-
haalde brief, "schrijf aan onze medewerkers. Graag zullen wij de hand gaan
uitstrekken in naam van de arme en verlaten jeugd en zonder vertrouwen noch
moed te verliezen zullen wij ermee voortgaan het goede te doen dat de Voorzienig-

48.4 Page 474

▲back to top


- XVII/472 -
heid ons voorstelt te doen."
Vanzelfsprekend probeerde hij de twee grote vrienden, de eerste weldoeners
en bijna de stichters van het werk, abbé Pisani en Mgr. d'Hulst er belang te doen
instellen, maar op 24 november ontving hij een antwoord waardoor de tot dan toe
ervaren koelheid verklaard werd. Wat henzelf betrof beschikte geen van beiden
over voldoende middelen om werkelijk te helpen. Wat het maken van propaganda be-
treft, merkten ze het volgende op: "Het enige middel om het werk van Ménilmon-
tant uit de verlegenheid te helpen, bestaat er in de vergissing, die men bij het
begin begaan heeft, te herstellen. Een werk van Don Bosco, als dusdanig aangekon-
digd, zou dadelijk te Parijs grote geldmiddelen hebben verzameld. Uw eerwaarde
Vader was er echter van overtuigd dat Parijs dit werk wel zelf zou gedaan heb-
ben en daarom heeft hij het prestige van zijn naam en van zijn persoonlijke tus-
senkomst aan andere werken voorbehouden. Daaruit sproot voort, dat het werk
begon zonder dat het gekend was, en zelfs op vandaag is het bijna overal on-
bekend. Om u uit de dodelijke duisternis te halen is er wat anders nodig dan
een oproep gedaan door twee mensen wiens credit thans uitgeput is ten voor-
dele van andere werken. Er is een oproep nodig, persoonlijk van Don Bosco."
Aldus dachten deze hooggeplaatste personen er over. Trouwens, de geschie-
denis van de werken van Don Bosco leert ons dat deze zich niet gevestigd hebben
dank zij de gunst en de macht van de mensen, maar dank zij de vooruitziende
hulp van Maria, Hulp der Christenen. Het werk van Parijs zou hiervan een
nieuw bewijs geven. Toen Don Bosco van Don Bellamy te Turijn vernomen had in
welke benarde toestand zijn huis zich bevond, had hij hem met zijn gebruikelijke
eenvoud en minzaamheid gezegd: "Verkrijg mirakels en u zult zien dat de middelen
niet zullen ontbreken." - Don Bellamy nam zijn woorden letterlijk op. Voor het
einde van het jaar, deed hij aan zijn jongens van Ménilmontant een noveen tot
Maria, Hulp der Christenen doen om de genezing te verkrijgen van de zoon van
een rijke familie. Deze had een erge wonde opgelopen. Hij genas op werkelijk
wonderbare wijze.(1) Dit providentiële feit werd het begin van talrijke zege-
ningen.
We vernoemden daareven graaf en gravin de Cessac-Montesquou. Toen Don
Bosco aan Directeur Don Bellamy schreef had hij over de gravin gezegd: "Beschouw
haar als een moeder, ze zal zeker te Ménilmontant als een moeder zijn voor de
arme zonen van Don Bosco." De dame vatte het juist op die manier op, zo groot
was haar achting voor Don Bosco. Twee- of driemaal per week kwam ze daar om
zich nauwkeurig over alles in te lichten. Er was geen hoekje van het huis dat
niet aan haar vrijgevigheid herinnerde. Ze had een zoon van vijfentwintig jaar
verloren. Daarna vergat ze de plaats die haar in de maatschappij door haar
geboorte en haar persoonlijke hoedanigheden toekwam. Ze zei vaarwel aan de we-
reld, leefde teruggetrokken en wijdde zich helemaal aan de goede werken. Uit
dankbaarheid tegenover haar kreeg het Oratorio, dat eerst het Oratoire de Saint-
Pierre was genoemd, de benaming van Saint-Pierre et Paul, omdat Paul de naam
was van haar overleden zoon.(2)
(1) Bulletin Salésien, januari 1886.
(2) Bull. Sal., november 1886.

48.5 Page 475

▲back to top


- XVII/473 -
H O O F D S T U K XXII
IN URUGUAY, BRAZILIE EN ARGENTINIE.
Van alle gecanoniseerde heiligen is Don Bosco de eerste geweest die belang
heeft gesteld in weerkunde. Ofschoon hij op de eerste plaats aan het heil van
de zielen dacht, vond hij het toch niet onder zijn waardigheid bij het zenden
van zijn missionarissen de vorderingen te begunstigen van een wetenschap die nog
in haar kinderschoenen stond. Inderdaad, zoals wij dit verhaald hebben, sprak
hij in 1881, met Pater Denza, een grote weerkundige, de praktische manier om
de studie van de verschijnselen van de dampkring uit te breiden tot streken,
waar voor dergelijke opzoekingen, nog geen navorsingen waren gedaan. (1) Profes-
sor Cosimo Bertacchi die, vooraleer op het derde Internationaal Aardrijkskundig
Congres te Venetië het voorstel te doen zijn medewerking te vragen, had hem
hierover willen polsen en had daarbij gedacht dat hij zou geantwoord hebben
dat de missionarissen wel wat anders te doen hadden. Don Bosco echter, had met
een geheimzinnige en vaderlijke glimlach naar hem geluisterd en hem gezegd dat
hij hieraan zou gedacht hebben.(2) In werkelijkheid - en dat was de reden
van zijn glimlach - had hij er al aan gedacht, daar hij in juli Don La-
sagna bij Pater Denza te Moncalieri gestuurd had om hem zijn inzicht mee te
delen in het Collegio Pio van Villa Colón een weerkundig station te laten opbou-
wen. Men kwam zo gemakkelijk en zo vlug tot een akkoord dat op 16 december na-
dien de toestellen en de personen die ze zouden bedienen reeds naar Montevideo
vertrokken.(3)
Het Observatorium van Villa Colón verkreeg op korte tijd een buitengewone
faam in Zuid-Amerika. Zijn maandelijks bulletin, dat men bijna dadelijk begon
te publiceren, bevatte, buiten de waarnemingsgegevens, ook artikels die er een
echt tijdschrift voor weerkunde van maakten. Dit Observatorium bleef niet het
enige. Don Bosco wou dat er weldra anderen zouden ter beschikking staan van de
Italiaanse "Weerkundige Vereniging", vooral die van Buenos Aires en van Carmen de
Patagones. Dit laatste werd in werking gesteld op 1 januari 1884, onder de lei-
(1) Cfr. boekdeel XV, blz. 33 en volgende en 619.
(2) De Italia van Milaan, 29 maart 1934 (een artikel van Bertacchi).
(3) Bollettino mensuale van Pater Denza, reeks II, boekdeel nr. II. nr. 1, blz. 3-4.

48.6 Page 476

▲back to top


- XVII/474 -
ding van Don Fagnano, die op 25 januari aan Pater Denza schreef: "Ik doe drie waarnemin-
gen per dag, een in de voormiddag om 9 uur, een tweede om 3 en een derde om 9 uur in de
namiddag. De waarnemingen gebeuren met nauwgezetheid en regelmaat."
Op het Observatorium van Carmen onderscheidde zich nadien Don Alessandro Stefe-
nelli, die in 1885 met de expeditie van Mgr. Cagliero vertrokken was. Hij was aangeduid
geworden door Don Bosco zelf met de opdracht dat hij zich ernstig in de waarnemingen
zou bekwamen onder de leiding van Pater Denza. Daarom had Don Stefenelli van september
1884 tot 15 januari 1885 zonder onderbreking de school van de grote meester gevolgd.
Toen hij dan in Amerika toekwam stichtte hij er het Observatorium van Almagro, waar-
aan hij bleef werken tot juni, wanneer hij door Don Fagnano naar Carmen gebracht
werd. Daar richtte hij een gebouw op, dat zeker in dergelijke plaats niet groot was,
maar voldoende voor de wezenlijkste wetenschappelijke eisen. Daar werd hij geholpen
door de officieren van het zeewezen en onderhield bestendig betrekkingen met Pater
Denza, die hem zoveel behulpzaam was, dat hij een volledige studie kon organiseren
over de atmosferische druk, de warmte-, regen- en vochtigheidstoestand van de
streek.(1) Later ontstonden andere Observatoria te La Boca, te S. Nicolàs de los Ar-
royos, te Paysandù, te Puntarenas, het huidige Magallanes.
Ook op dit gebied was het voorbeeld van Don Bosco vruchtbaar. Zijn voorbeeld
werd, inderdaad, gevolgd door andere kerkelijke Instituten van Italië en elders en
vooral door Pater Ludovico da Casoria op het einde van 1882.(2)
De Salesiaanse Observatoria vormden een net waarvan het centrum zich te Villa
Colón bevond. Van daar werden de waarnemingen rechtstreeks aan Pater Denza gestuurd,
die er voor zorgde dat ze gepubliceerd werden in het Internationaal Pool-bulletin van
Sint-Petersburg en in het bulletin van de Italiaanse Aardrijkskundige Vereniging. Deze
kregen een zeer opgemerkte plaats op de Nationale Tentoonstelling van Turijn in 1884.
Ze werden opgesteld door de jonge geestelijke Albanello, aan wie Pater Denza op 6
december 1883 schreef: "Ik heb met de grootste geestdrift de geregelde waarnemingen
ontvangen die in uw Observatorium gebeuren. Ik heb ze dan met grote "esmero" (Spaans
voor nauwgezetheid) en vlijt opgesteld en ik beken u dat ze werkelijk waardevol zijn.
Ik ben er zeker van dat ze de beste resultaten zullen opleveren voor de wetenschap en
tot roem en eer zullen strekken van u en uw klooster-instituut."
Aan het Collegio Pio bracht het Observatorium in 1885 niet enkel roem en eer maar
(1) Cfr. het artikel van Pater Denza La Meteorologia nell'America del Sud in Corriere di Torino, 8
maart 1884.
(2) Don Bernardo Paolini, Benedictijn, La meteorologia e il clero italiano in Vita e Pen-
siero, november 1934.

48.7 Page 477

▲back to top


- XVII/475 -
ook redding. Tengevolge van een wet tot afschaffing van de kloosterorden die in
het Parlement gestemd was geworden, stonden ook de Salesianen op het punt uit de
Republiek van Uruguay te worden verjaagd. De Zusters van de Goede Herder hadden
er de uitwerksels reeds van ondervonden want zij en hun meisjes waren reeds van
hun asiel beroofd. Trouwens, al de haat van de sektarische regering was tegen de
Salesianen gericht. Don Bosco had nog maar pas het gevaar aangevoeld of hij
liet schrijven aan Don Lasagna en Don Costamagna (vermits men ook te Buenos
Aires onder dezelfde bedreiging leefde) hoe men zich diende te schikken om de
slag af te weren, waarbij hij hun nuttige documenten had laten toekomen. Aan
eerstgenoemde stuurde hij o.a. de tekst van een diploma waarin de jury van de
Tentoonstelling van Turijn de zilveren medaille toekende aan Don Albanello en
de kopie van een brief die Pater Denza aan minister Mancini gevraagd had, tot
lof van het Observatorium. Deze documenten door de pers ter kennis gebracht van
het publiek, deden geloven dat het Observatorium een werk was bevorderd en
beschermd door de Italiaanse regering. Daardoor vreesden de bewindslieden
van het land een breuk met Italië, trokken zich terug en lieten de onzen met
rust. Aldus bewees het Observatorium van Colón toen een grote dienst aan de Con-
gregatie.(1)
Terwijl hij de retraites van zijn medebroeders leidde, vloog Don
Bosco in gedachten over de Oceaan en dacht aan de noden van zijn verre zonen.
Dit bracht mee dat hij hun, individueel, brieven schreef die overvloeiden van
vaderlijke genegenheid en rijk waren aan heilige opwekkingen. Naar Uruguay stuur-
de hij vanuit Valsalice twee brieven. Een ervan was voor Don Allavena, de pas-
toor van Paysandù, en de directeur van het tehuis en van het college dat van
de parochie afhing.
"
Mijn beste D. Allavena,
"
"
Met groot genoegen ontving ik steeds stipt op hun tijd de brie-
" ven die je mij geschreven hebt. Nu ik niet de troost geniet je hier
(1) Dat men te Rome met sympathie het werk van het Observatorium bekeek, kan men ook af-
leiden uit het feit dat, wanneer de officieren van de militaire zeemacht van Italië te
Montevideo aan wal gingen, zij een bezoek brachten, aan het college en er verfrissingen
aanvaardden die ze dan uitwisselden met Don Lasagna aan boord uit te nodigen. Dit zou,
rekening houdend met de wind die toen in Italië woei, niet eens denkbaar zijn geweest,
indien men niet met zekerheid had geweten, dat deze beleefdheidsblijken aan de Regering,
niet onaangenaam waren. Eens schreef, weliswaar een Italiaanse journalist te Montevideo
een artikel tegen de officieren die omgang hadden met de priesters. Het bekwam hem echter
slecht. Op een avond werd hij, op zijn terugkeer van het theater, duchtig door vier ma-
trozen afgeranseld. Na die afranseling zeiden ze hem: - "U kunt het ontvangstbewijs
krijgen bij de officieren van de Vittor Pisani". Er is nog meer. Don Albanello, de di-
recteur van het Observatorium, ging gedurende een maand op een Italiaans korvet om er de
weerkundige toestellen, die onklaar geraakt waren gedurende een storm, te herstellen.
Omdat hij geen gevolg had gegeven aan zijn oproeping voor de militaire dienst verkreeg
hij voor deze dienst, door bemiddeling van de commandant zijn definitieve vrijstelling.

48.8 Page 478

▲back to top


- XVII/476 -
" bij mij te hebben bij de retraites van Valsalice, meen ik dat
" het opportuun is je ten minste een brief te schrijven, die je her-
" innert aan de genegenheid die je vader je steeds heeft toegedra-
" gen en nog toedraagt.
"
Wanneer wij elkaar verlaten hebben, voor je vertrek naarAmeri-
" ka, heb ik je warm aanbevolen onze regels te onderhouden, deze re-
" gels waarmee je u voor altijd aan de dienst van de Heer hebt toe-
" gewijd. En ik vertrouw erop dat je ze getrouw beoefend hebt tot
" eigen nut en tot stichting van je gezellen. Naast de tekst van de
" regels, zal je voordeel halen uit de veelvuldige lezing van de
" beslissingen die genomen werden in onze Hoofdkapittels;(1) die,
" naar ik hoop, je zullen meegedeeld zijn.
"
Maar als pastoor dien je met christelijke naastenliefde op
" te treden tegenover je priesters, opdat ze je met vlijt in je hei-
" lig ambt zouden helpen en zorg vooral voor de kinderen, de zieken
" en de bejaarden. Wanneer je op de Missies of elders een jongetje
" zoudt zien dat enige hoop geeft voor het priesterschap, bedenk dat
" God je een schat in handen geeft.
"
Elke bezorgdheid, ieder werk, iedere uitgave om een roeping
" te verkrijgen is nooit teveel, ze dienen steeds als een opportune uit-
" gave te worden aangezien. Praebe teipsum exemplum bonorum operum,
" maar zorg ervoor dat dit goede voorbeeld zou weerglanzen in de ko-
" ningin van de deugden, in de zuiverheid. Ieder woord, iedere blik,
" ieder werk met vlijt gericht op het beoefenen van deze deugd is
" nooit teveel.
"
Ik duid je deze zaken terloops aan, maar jij bent in staat
" er de uitleg van te geven, daar waar dit nodig is.
"
Moge God je zegenen, mijn steeds beste D. Allavena. Ik beveel
" je iedere dag in de heilige mis aan en bid jij ook voor mij die
" zeer oud en halfblind geworden ben. Laten we voort werken met de
" hoop dat we elkaar op aarde nog eens zullen terugzien, maar met de
" zekerheid elkaar eens in de zalige eeuwigheid weer te zien.
"
Doe vele groeten aan onze medebroeders, beveel mij vurig aan
" in de gebeden van allen, zodat allen zullen zijn gaudium meum et
" corona mea.
" Turijn, vanuit het college van Valsalice, 24 september 1885,
"
"
je toegenegen in Jezus-Christus
"
Priester Gio. Bosco.
Voor deze lieve brief bedankte Don Allavena op 24 november toen hij hem
een Zalig Kerstmis toewenste. "Uw waardevolle en vereerde brief van 24 september
helemaal eigenhandig geschreven verwekte bij ons een grote vreugde en tegelijker-
tijd een grote verrassing, want, om de waarheid te zeggen, scheen hij ons, gelet
(11 Hij bedoelt zeker "Algemeen" Kapittels".

48.9 Page 479

▲back to top


- XVII/477 -
op uw talloze bezigheden en het gewicht van uw langdurig werk op uw tengere ge-
zondheid, als iets buitengewoons. De brief werd voorgelezen in de conferentie aan
onze goede medebroeders. Wij hadden grote verering voor uw eigenhandig geschre-
ven brief met de drie in het licht gestelde gedachtenis die hij bevat, nl. de
stipte getrouwheid aan de regels en de beslissingen van de Hoofdkapittels, de
zorgzame beoefening van de zuiverheid en van de zeer bijzondere zorg voor de
kloosterroepingen. Dit was voor ons als een echt testament. In deze zin heb
ik de brief voor mijn brave gezellen gecommentarieerd en ingeprent, des te meer
nu we tegelijkertijd dezelfde aanbevelingen ontvingen vanwege onze beminde
plaatselijke oversten, Don Lasagna en Mgr. Cagliero. Daarom dien ik u oprecht
te bedanken en ervoor te zorgen uw heilige lessen bij mij en mijn medebroe-
ders, die onder mijn hoede gesteld zijn, in praktijk te brengen."
De tweede brief was voor de Provinciaal Don Lasagna. Men zal zich her-
inneren hoe, in die dagen, Don Bosco zich meer dan gewoonlijk terneergedrukt -
voelde. Dit zal ertoe bijdragen om de toon van een testament, die hij aan de
brief geeft, te begrijpen.
"
Mijn beste Don Lasagna,
"
"
Reeds verscheidene maanden wenste ik je te schrijven, maar mijn
" oude en vadsige hand heeft mij dit genoegen doen uitstellen. Maar nu
" schijnt het me toe dat de zon gaat dalen. Daarom heb ik gemeend je
" enkele gedachten na te laten, geschreven als het testament van wie
" je steeds bemind heeft en nog bemint.
"
Je hebt de stem van de Heer gevolgd en je hebt je aan de katho-
" lieke Missies gewijd. Je hebt het geraden. Maria zal je trouwe geleid-
" ster zijn. Moeilijkheden en ook boosaardigheden van de kant van de
" wereld zullen je niet tekort schieten, maar dat mag je geen leed doen.
" Maria zal ons beschermen. Wij verlangen zielen en niets anders. Tracht
" dit te doen weerklinken in het oor van onze medebroeders: o Heer, geef
" ons maar kruisen en doornen en vervolgingen van alle slag, als we maar
" zielen kunnen redden en o.a. ook de onze.
"
De tijd van onze retraites van Amerika nadert. Leg de nadruk op
" de christelijke liefde en de zachtheid van de H. Franciscus van Sales,
" die wij moeten navolgen, op het stipt onderhouden van onze regels, op
" het voortdurend lezen van de beslissingen van het Kapittel, terwijl wij
" met aandacht de bijzondere regels van onze huizen dienen te overwegen.
" Geloof me, mijn beste Don Lasagna, ik heb bepaalde medebroeders ontmoet
" die helemaal niets afwisten van onze beslissingen en andere medebroe-
" ders die nooit de regels die betrekking hebben op de taken die hun
" toevertrouwd zijn, gelezen hebben.
"
Een andere plaag bedreigt ons, nl., het vergeten of liever het
" verwaarlozen van de rubrieken van het brevier of van het misboek. Ik
" ben ervan overtuigd dat een retraite heilzame gevolgen zou hebben,
" indien ze de Salesiaan er zou toe brengen de mis en het brevier juist
" te lezen.
"
Wat ik vurig aanbevolen heb aan hen, aan wie ik dezer dagen heb

48.10 Page 480

▲back to top


- XVII/478 -
" kunnen schrijven, was het aankweken van de roepingen zowel van de
" Salesianen als van de Dochters van Maria, Hulp der Christenen.
"
Bestudeer het, maak projecten, let niet op onkosten, als je
" maar priesters krijgt voor de Kerk en speciaal voor de Missies.
"
Wanneer je de gelegenheid zult hebben te spreken of met onze
" Zusters of met onze medebroeders, zal je hun zeggen van mijnentwege
" dat ik met genoegen hun brieven en hun groeten ontvangen heb en dat
" het mij een vreugde en zelfs een doeltreffende opbeuring voor mijn
" hart was, te horen dat allen voor mij gebeden hebben en voortgaan met
" bidden.
"
Laten we allen moed scheppen, Maria zegent en beschermt onze
" Congregatie. De hulp van de Hemel zal niet ontbreken want het aantal
" arbeiders groeit aan, de vurigheid blijkt te vermeerderen, de stof-
" felijke middelen zijn wel niet overvloedig, maar toch voldoende.
" God moge je zegenen, mijn beste D. Lasagna, en samen met jou
" zegene Hij al onze zonen en dochters, kloosterlingen en leerlingen.
" Maria moge de familie Buxareo en Jakson en andere weldoeners bijstaan
" en beschermen. Zij moge ons allen veilig geleiden op de weg naar de
" hemel.
"
Ik bevind mij hier te Valsalice voor de retraites. Allen zijn
" gezond en laten je groeten.
"
Mijn gezondheid laat wat te wensen over, maar ik doe ermee
" voort.
"
Moge God ons allen in zijn heilige genade bewaren.
"
je toegenegen vriend
"
Priester Gio. Bosco.
" Turijn, 30 september 1885.(1)
Don Lasagna antwoordde op 30 december, toen hij Don Calcagno en Don Jota
voor enkele maanden terug naar Italië stuurde. Zijn brief is zo vol genegenheid,
dat wij ons niet kunnen weerhouden er een, weliswaar wat lange, passage uit aan
te halen. Op deze manier stelt Don Lasagna zijn twee jonge priesters aan Don
Bosco voor: "Hier zijn twee van uw goede zonen die naar u toekomen uit dit
verre land om uw vaderlijke zegen te ontvangen en u de tedere en genegen hulde-
blijken namens ons allen aan te bieden. U hebt ze nog als jongens weggezonden
en nu keren ze reeds als priesters bij u terug, en dit nadat ze met veel
vrucht hun apostolisch ambt uitgeoefend hebben. Bij de conferenties zult u
zich met veel vertrouwen van hen kunnen bedienen want beiden spreken gemakke-
lijk en duidelijk, met een vurige echt Salesiaanse geest. Dit is vooral waar voor
Don Rota die ook met verrassend resultaat kan improviseren. Allen vergezellen
wij hen met ons hart en onze ziel en terwijl u deze twee gelukkige zonen van u
zegent kunt u tevens ons allemaal in hun persoon zegenen omdat wij allen voor u
neergestrekt zijn.
(1) In de kopie van Don Berto (het origineel ontbreekt ons) leest men 30 september; maar
vanaf 28 september bevond Don Bosco zich niet meer te Valsalice maar te San Benigno.
Het is dus een lapsus calami van Don Bosco of van de kopiist.

49 Pages 481-490

▲back to top


49.1 Page 481

▲back to top


- XVII/479 -
Neergestrekt ja, beminde Vader, om u te bedanken voor al de weldaden die u ons
bewezen hebt, vooral omdat u ons aanvaard en behouden hebt in uwe beminde Con-
gregatie, een weldaad die zo groot is dat we ze niet kunnen terugbetalen, zelfs
wanneer wij ons leven voor u zouden geven."
Daarop volgde de akte van onderwerping aan Don Rua en aan Mgr. Cagliero,
door Don Bosco tot zijn plaatsvervangers benoemd, de eerste voor heel de Congre-
gatie, de tweede voor Zuid-Amerika. "Wij moeten u ook bedanken voor de bezorgd-
heid waarmee u ons in de personen van de beminde Don Rua, een tweede Vader in
Italië en een andere in Amerika in de persoon van de Zeereerwaarde Mgr. Caglie-
ro geschonken hebt. Wij allen, uwe zonen uit de provincie van Uruguay en van
Brazilië, aanvaarden hen en vereren hen als de mooiste gift die u ons hebt kun-
nen geven. We zullen hen in alles steeds gehoorzamen en we zullen hen zo bemin-
nen dat wij het voornemen maken ze nimmer of nooit ook maar in het minste te
bedroeven."
Als laatste kwam dan het persoonlijke gedeelte met een zinspeling op de
pas geschreven brief. "En wat zal ik u, mijn beste en vereerde vader zeggen? Nu
God mij beter heeft leren begrijpen welke onmetelijke schat Hij mij verleend
heeft in uw genegenheid en in uw leiding, zal ik er nu moeten in berusten u te
verliezen? En toch herhaalt u mij dit in uwe brieven en omzendbrieven. Had ik
maar meer nut gehaald uit uw raadgevingen! Had ik maar beantwoord aan uwe ver-
wachtingen (...). Help mij met uwe gebeden. Laat mij niet alleen onder het
gewicht van de grote verantwoordelijkheden die op mij drukken."
Don Lasagna spreekt over Mgr. Cagliero als over de Vicaris voor Amerika.
Toen Don Bosco de beslissing genomen had Don Rua als zijn Vicaris-generaal aan
te stellen, had hij gezegd: - "Don Rua mijn plaatsvervanger in Europa, Mgr.
Cagliero mijn plaatsvervanger in Amerika". En toen Monseigneur het inzicht van
Don Bosco, voor wat hem betreft, vernomen had, liet hij hem zeggen dat hij hem
niet moest aanstellen als overste over de provinciaals vermits dit reeds natuur-
lijk was. Maar de brief van de Bisschop kruiste met de omzendbrieven uit Turijn
gezonden aan de provinciaals, waarin aangekondigd werd dat Mgr. Cagliero door
Don Bosco als hun onmiddellijke Overste aangesteld was.(1) Daarom lezen wij
in de Catalogus voor 1886 onder Amerika het volgende: "Pro-Vicaris-generaal voor
al de huizen van Zuid-Amerika, Zijne Excellentie Zeereerwaarde Monseigneur Gio-
vanni Cagliero, Bisschop van Magida".
De jurisdictie van Don Lasagna als inspecteur strekte zich ook uit, zoals
wij reeds gezegd hebben, tot Brazilië. Het was dus zijn taak de onderhandelingen
te voeren betreffende het openen van een huis te Sao Paulo. Op uitnodiging van
de ijverige bisschop Mgr. Lino, was hij daar naartoe gegaan op 19 juni 1884 om
aanwezig te zijn bij de plechtige inzegening van de nieuwe kerk toegewijd aan het
Heilig Hart van Jezus, die voor de Salesianen bestemd was. Naast de kerk bouwden
de medewerkers een groot gebouw dat op zijn minst honderd internen kon bevatten,
(1) Brief van Don Lazzero aan Mgr. Cagliero, Turijn 7 augustus en 6 oktober 1885.

49.2 Page 482

▲back to top


- XVII/480 -
zonder rekening te houden met de externen. De brave Prelaat zou dadelijk een
akte van schenking hebben willen opstellen van de kerk en van het college, maar
Don Lasagna stemde daar niet in toe omdat hij de uitdrukkelijke goedkeuring van-
wege Don Bosco nog niet bezat. Omdat hij er echter innig van overtuigd was, dat
het noodzakelijk was deze stichting te bespoedigen, schreef hij een tedere
brief aan zijn beminde Vader en bezwoer hem de zaak niet uit te stellen. Na de
twee bezoeken die Don Lasagna bij de bisschop afgelegd had, vatte deze voor hem
zo grote achting op dat hij placht te zeggen dat hij voor Don Bosco zoveel bete-
kende als Xaverius voor Sint-Ignatius van Loyola betekend had.
De aankomst van Mgr. Cagliero te Montevideo was door de Salesianen
met dubbel gejuich begroet geworden én wegens de bisschoppelijke waardigheid
waarmee hij bekleed was én door de versterking van personeel dat hij meebracht
naar de provincie. Bovendien bracht hij daar het blijde nieuws dat Don Bosco
het aan zijn wijsheid overliet een beslissing te nemen over het openen van het
huis van Sao Paolo. Na rijpe overweging en na het afroepen van verlichting uit
de hemel, werd beslist dadelijk de hand aan het werk te slaan. Het nieuwe huis
zou de naam dragen van Liceo del Sacro Cuore. Tot Directeur werd Don Lorenzo
Giordano, onderdirecteur te Villa Colon voorgesteld. Don Lasagna, die hem in
het college van Lanzo gekend had als een vrome en verstandige jongen, had
voor hem een grote achting en werd in zijn verwachtingen niet bedrogen.
Don Giordano scheepte in te Montevideo met twee gezellen op 15 mei. Na
vijf dagen varen kwam hij toe te Nicteroy en vandaar vertrok hij en kwam toe
in de hoofdstad van de Staat S. Paulo op 1 juni. Daar, evenals elders, was
het begin nederig en moeizaam. Na de eerste geestdrift die hem was voorafgegaan
en waarmee hij begroet was geworden, ontbrak het geld om de bouwwerken voort
te zetten. De Salesianen vonden er niet eens kamers in gereedheid gebracht voor
hun verblijf, zodat Don Giordano ging logeren in het ziekenhuis, bevolkt met
Italianen, en de anderen een liefdadige gastvrijheid vonden bij de brave Zus-
ters van Nostra Signora da Luz. Intussen bleven ze echter niet werkeloos.
Naast hun werk in de kerk en in het ziekenhuis brachten ze bezoeken aan de kolo-
nies van uitgeweken Italianen, waar ze een ruim veld voor hun ijver vonden.(1)
Maria, Hulp der Christenen bleek hun op voelbare wijze bij te staan.
In de kolonie van S. Gaetano, samengesteld uit een vijftigtal families
was er een zieke vrouw, die sedert vier dagen niet meer at, niet meer dronk
en niet meer sprak en ten prooi was aan zo heftige zenuwtoevallen, dat vier man-
nen alle moeite hadden om haar vast te houden. De arts begreep er niets van. Don
Giordano werd herhaaldelijk verzocht haar te gaan bezoeken, maar het was hem
toen onmogelijk van huis weg te gaan. Hij gaf, integendeel, de raad een noveen
(1) Brieven van Don Giordano aan Don Bosco en Don Rua, Sao Paulo, 14 augustus en 5 september 1885.

49.3 Page 483

▲back to top


- XVII/481 -
ter ere van Maria, Hulp der Christenen te beginnen. Eindelijk, op 20 juli
ging hij naar de kolonie, ging bij de zieke binnen en vond haar omringd door
een dertigtal personen. Toen hij haar ondervroeg, antwoordde ze enkel met op
de tanden te knarsen en te keer te gaan. Don Giordano, liet de aanwezigen neer-
knielen en bad met hen drie Weesgegroeten, met de aanroeping Maria Auxilium
Christianorum, ora pro nobis. Dan zegende hij haar en verzocht iedereen buiten
te gaan om te zien of het mogelijk was haar gereed te maken voor de absolu-
tie des te meer omdat zij, alvorens in die toestand te geraken, de wens had
uitgedrukt te biechten. Welnu, terwijl hij haar opnieuw aan Maria, Hulp der
Christenen aanbeval, hoorde hij haar uitroepen: - "Ik voel me beter!" Hij
hoorde haar biecht, verwanten en vrienden kwamen terug binnen en zij toon-
de zich rustig en geneigd tot praten. Het was een algemene opluchting waarvan Don
Giordano gebruik maakte om een paar woorden te zeggen over de tussenkomst van de
allerheiligste Maagd. Het wankele geloof werd in de harten versterkt zodat de
stoffelijke gunst een bron werd van overvloedige geestelijke genaden.
Intussen leefden Don Giardano er de zijnen in ongeduld om zich te wijden
aan het werk dat de voornaamste reden was van hun komst. Daarom smeekten ze
de Inspecteur terug te keren naar Sao Paulo en door zijn vlammend woord
de goede wil op te flakkeren. Don Lasagna wou hem tevreden stellen. Na zijn
oude kennissen te hebben terug gezien, deed hij en zei hij zoveel dat na
korte tijd de bouwwerf weer geopend werd en men terug aan het werk ging.
Gedurende de retraite van de Medebroeders te S. Benigno dacht Don Bos-
co ook aan de nieuwe directeur, Don Giordano, en schreef hem volgende
mooie brief.
"
Beste Don Giordano,
"
"
Met groot genoegen ontvingen ik en je gezellen je brieven en
" we hebben ze voorgelezen gedurende de retraite. Deze schriften zullen
" ons steeds aangenaam zijn.
"
Je zult zeker niet weinig moeilijkheden hebben, vooral in het
" begin, met een missie, die zo uitgestrekt is als die van Sao Paulo,
" nietwaar?
"
Daarom dien je je in te spannen om gezellen te zoeken en roe-
" pingen te doen ontstaan. Men verzekert mij dat ze uiterst zeldzaam
" zijn. Wanneer je er dan ook in slaagt er een te ontdekken, dien je je
" wat moeite te geven en op geen uitgave van geld te zien, die we kun-
" nen doen, om te slagen.
"
Hier hebben wij vele roepingen, maar indien je me er enkele
" honderden zoudt kunnen sturen, zou je ons genoegen doen en wij zouden
" ervoor zorgen ze te onderrichten en ze jou terug te sturen, maar dan
" zouden ze ook in staat zijn mee te helpen in de missies tot aan de
" Matto Grosso.
"
Bij de eerstvolgende retraite of bij andere gelegenheden waar-
" in je tot onze medebroeders het woord zult kunnen richten, zal je zeggen

49.4 Page 484

▲back to top


- XVII/482 -
" dat ik erover ingelicht ben dat de oogst groot is en het aantal
" arbeiders gering maar dat wij zullen bidden en dat Gods hulp ons
" niet zal ontbreken om er zovele te bezorgen als er nodig zijn.
"
Ik bevind me hier te S. Benigno met 160 novicen, die de re-
" traite doen om hun geloften af te leggen. De predikanten zijn Don
" Francesia en D. Lemoyne die meermaals over jou en over je gezellen
" gesproken hebben.
"
Een gelijk aantal nam deel aan een voorgaande retraite, maar
" deze zijn aspiranten die de volgende week hun regelmatig novici-
" aatsjaar zullen beginnen.
"
Vaarwel, mijn steeds beste D. Giordano, zorg voor je gezond-
" heid. Moge de Heer je zegenen, moge Hij onze medebroeders, die sa-
" men met jou werken en vele zielen voor de hemel verdienen, eveneens
" zegenen. Groet allen van mijnentwege en zeg hun dat ik elke dag in
" de Heilige Mis Jezus en Maria bid dat ze ons zouden helpen om vele
" zielen te winnen en dat wij allen eens gelukkig zouden zijn in de
" tijd en in de zalige eeuwigheid. Amen.
"
Al onze medebroeders groeten je en bidden voor jou. Bidden
" jullie dan onophoudend voor jullie
"
toegenegen vriend in J. Chr.
" S. Benigno, 30 september 1885.
Priester Gio. Bosco.
Don Giordano was buiten zichzelf van tevredenheid en antwoordde op
22 december: "Een brief van Don Bosco!... door hem eigenhandig geschreven!...
Ik meende dat ik droomde... Toen ik hem las meende ik voor hem te staan, zijn
woorden uit zijn mond te horen! Mijn beste dank voor dit geschenk dat ik als een
zeer gewaardeerde relikwie zal bewaren. Ik heb hem gedurende onze conferentie
gezien en u die weet, hoe onze zonen uit Amerika u beminnen en vereren, kunt u
gemakkelijk indenken welke uitwerkingen hij op mij en op iedereen heeft gehad.
Ja, wij zullen ervoor zorgen uw heilige raadgevingen in de praktijk om te zetten,
roepingen te zoeken en ze op te leiden, ons te dwingen steeds meer Jezus te
beminnen en te doen beminnen en (laat ons dit eraan toevoegen) hem te beminnen
en te doen beminnen, die zijn vertegenwoordiger en zijn dierbaar beeld is, Don
Bosco."
De directeur zegt dat hij Don Bosco's brief in de conferentie gelezen
heeft. Bij hem waren inderdaad drie medebroeders, want bij de twee eersten was
Don Cavatorta gekomen. De anderen waren de jonge geestelijke Cogliolo en de
coadjuteur Bologna.
Pietro Cogliolo, die in 1932 stierf als zaakgelastigde bij de Apostolische
Internuntiatuur van Costarica, een jongen die toen mooie verwachtingen wekte,
schreef op 4 december aan Don Bosco een brief, waarin hij het volgende nieuws
meedeelde: "Zoals u reeds zult weten, werd het contract afgesloten waardoor de
Salesianen alleen eigenaars blijven van dit huis en deze kerk. Door een bijzon-
dere genade van de Heer zullen de moeilijkheden verdwijnen en zullen de harten
zich gewillig tonen om in te gaan op de door ons gestelde voorwaarden. Thans
zijn we de meesters van het veld, maar ons ontbreekt nog alles. Dit geeft ons
moed, omdat wij weten op welke manier het Oratorio begonnen is en hoe het hele

49.5 Page 485

▲back to top


- XVII/483 -
werk van Don Bosco verloopt, De catechismuslessen op zondag vorderen zeer goed.
De jongens komen graag omdat er een reuzenpas, een schommel en enkele andere
spelen geplaatst zijn. Er komt veel volk naar de kerk. De Italianen uit de stad
en uit de naburige kolonies komen er vaak hun devoties doen. Te Sao Paulo,
zoals in heel Brazilië, gebeurt er veel kwaad, wat allemaal het gevolg is van
een grote onwetendheid. Toch is het karakter van de Braziliaan zeer inschikkelijk
en doorgaans bemerkt men een groot geloof bij deze arme mensen(...). De Salesia-
nen zouden Brazilië stormenderhand moeten kunnen innemen. U zou dit zeker
doen, indien de Salesianen in veel groter aantal zouden zijn dan ze nu zijn."
De werkzaamheid van de Salesianen was een schok voor de Protestanten die
uiterst woedend werden en ze van alle kanten omsingelden. Vooral gealarmeerd
door het Oratorio voor zon- en feestdagen, begonnen ze tersluiks te manoeuvreren
en verspreidden het dwaze praatje dat men de jongens er naartoe trok om ze bij de
zeemacht in te lijven. Maar de Salesianen lieten ze maar zeggen. Dergelijke vij-
andigheid was zelfs voor hen een prikkel om met nog meer krachtdadigheid dan
voorheen ten voordele van de jeugd te werken.(1)
Terwijl Don Bosco's zonen zich in Brazilië gingen inplanten, werkte Mgr.
Cagliero met al zijn vurigheid in het tegenoverliggende uiteinde van het zuid-
amerikaanse werelddeel, om de opdracht, hem door de Heilige Stoel toevertrouwd,
te vervullen.
Langs de oevers van de Rio Colorado en van de Rio Negro waren zich gemeng-
de kolonies van Europeanen en Argentijnen aan het vormen, die vanuit het oude
Europa enkel godsdienstige onverschilligheid, hoogmoed en onzedelijkheid mee-
brachten. De Indianen die langs de twee grote rivieren afdaalden, kwamen vaak in
minder goede handen terecht. Pas was Mgr. Cagliero in Patagonie aangekomen of
hij hoorde vertellen en zag met eigen ogen hoe men op barbaarse manier te werk
ging tegenover deze arme schepsels, die men aanzag als mensen die tot een ande-
re mensheid behoorden. Om hun de vrijheid te geven die voldoende was om ze te
onderrichten en te dopen moest hij in het begin een harde strijd aanbinden.
Toen deze ontluikende gemeenschappen, samengesteld uit bekeerde Indianen
en verdorven christenen het nieuws van zijn aankomst vernomen hadden waren zij
wel benieuwd de persoon te zien die door de Paus was gezonden en die een bis-
schop was, maar verder ging hun nieuwsgierigheid niet. Monseigneur merkte wel-
dra dat zijn hoop diende gevestigd te worden op de nieuwe generatie en daarom
richtte hij zijn inspanningen op het veroveren van de genegenheid van jongens en
meisjes. De Salesianen en de Zusters hadden reeds iets verkregen met hun vier
colleges, twee voor jongens en twee voor meisjes, te Patagonië en te Viedma. Hij
vond er zijn genoegen in er een bezoek te brengen en trof er een vertrouwen en
een eenvoud aan die hem verrukten. Talrijk waren de jongens en meisjes die als
internen of externen naar deze scholen kwamen. Het werk werd dan voltooid op de
(1) Brief van Don Giordano aan Don Bosco, Sao Paulo, 22 december 1885.

49.6 Page 486

▲back to top


- XVII/484 -
zondagen door het Oratorio voor zon- en feestdagen.
Maar het was nodig dat de Apostolische Vicaris tegelijkertijd aan de
eigenlijke missies zou denken. Daarom zond hij de flinke Don Milanesio met
een coadjuteur om op tocht te gaan en het terrein voor te bereiden voor
zijn bezoek. Op zijn beurt had Don Fagnano grote verwachtingen verwekt on-
der de Linares-Indianen. Alvorens zich aan deze onderneming te wijden,
schreef hij voor de Propaganda een officieel verslag over de toestand van
zijn hachelijke missie. Dit deed hij ook voor de Verspreiding van het Geloof.
Dit en ander nieuws gaf Mgr. Cagliero aan Don Rua in een brief van 30
juli, en zei over de Salesianen die zich daar bevonden: "Don Bosco mag er
zich op beroemen dat hij in Amerika een groot aantal zonen heeft, die hem, tot
heden toe, op uitstekende wijze vertegenwoordigen, die hem beminnen en doen
beminnen." Voor deze brief verkreeg hij een zeer mooie brief vanwege Don Bosco
als antwoord.
"
Mijn beste Mgr. Cagliero,
"
"
Je brief heeft me veel plezier gedaan en, hoewel mijn ge-
" zichtsvermogen zeer verzwakt is, heb ik hem toch willen lezen van
" het begin tot het einde, ondanks het feit dat het schoonschrift,
" dat je beweert van mij te hebben geleerd, van zijn oorspronkelijke
" vorm afgeweken is. Wat de beheerzaken betreft zullen anderen voor
" mij antwoorden. Voor mijn part zal ik je het volgende zeggen:
" "Wanneer je schrijft naar de Verspreiding van het Geloof en naar het
" Werk van de Heilige Kindsheid, hou dan rekening met alles wat de
" Salesianen op verschillende tijdstippen gedaan hebben. Ik meen dat
" je de formulieren hebt, die je moet gebruiken bij het uiteenzetten
" van onze zaken aan deze voorzitters, die graag ook de geschriften
" in het Italiaans ontvangen, wanneer ze het Frans moeilijk begrijpen.
" Indien een brief niet voldoende is, schrijf dan maar verschillende
" brieven over de reizen van Don Fagnano, Don Milanesio, Don Bovoir,
" enz. Stip vooral het getal aan van de gedoopten, de personen aan
" wie je het Vormsel hebt toegediend, die je onderricht hebt, die je
" vroeger of nu opgenomen hebt. Denk eraan in de uiteenzetting voor
" de Propaganda alles te zeggen, maar in het algemeen. Voor de Ver-
" spreiding van het Geloof, de reizen, de handel en de ontdekkingen.
" Voor de Heilige Kindsheid zal je in bijzonderheden tresten over wat
" wat betrekking heeft op de jongens, de meisjes, de Zusters of de
" Salesianen.
"
Indien je soms geen formulieren zoudt bezitten om deze ver-
" slagen op te maken, zeg het me en dan zullen wij je er sturen. Er
" bestaat een grote neiging om ons ter hulp te komen. Het is echter
" goed dat ik hier zou weten wat je schrijft, ten minste in het al-
" gemeen, ik bedoel van wat jij van daaruit schrijft, want men kan mij
" op ieder ogenblik ondervragen. Wat de hulpbisschoppen betreft heb
" ik een positieve aanvraag nodig (1) en ik hoop op dit ogenblik wat
(1) Het ging over de benoeming tot hulpbisschop voor de behoefte van dit zeer uitgestrekt
aartsbisdom van enkele ijverige priesters die bevriend waren met de Salesianen.

49.7 Page 487

▲back to top


- XVII/485 -
" te kunnen bereiken. De aangelegenheid voor het benoemen tot kardinaal
" van de aartsbisschop was zeer goed op gang gebracht door kardinaal
" Nina, maar thans is hij, tot ons ongeluk, naar de eeuwigheid. Ik heb
" reeds een andere snaar aangeraakt en ik zal je er op zijn tijd mel-
" ding van geven.
"
Ik maak een brief gereed voor Don Costamagna en, als kennis-
" geving voor jou, zal ik vooral de Salesiaanse geest, die wij willen
" invoeren in onze huizen van Amerika, bespreken.
"
Liefdadigheid, geduld, zachtheid, nooit vernederende verwijten,
" nooit kastijdingen, goed doen aan wie men kan, aan niemand kwaad
" doen. Dit geldt voor de Salesianen onder elkaar, onder de leerlingen
" en onder personen van binnen en buiten het huis. Wat de betrekkin-
" gen met onze Zusters betreft, dien je veel geduld te hebben, maar
" streng onze regels te doen onderhouden.
"
In het algemeen dan, zullen wij, bij al onze moeilijkheden,
" elk offer brengen om jullie ter hulp te komen. Dring echter bij
" iedereen aan het bouwen of de aankoop te vermijden van onroerende
" goederen die niet strikt noodzakelijk zijn voor ons gebruik.
" Nooit zaken kopen die men opnieuw dient te verkopen, geen velden
" of terreinen of woningen om er geldelijke winst uit te halen.
"
Tracht ons in deze zin te helpen. Doe wat jullie kunnen om
" roepingen te hebben, zowel voor de Zusters als voor de Salesianen,
" maar laat jullie niet met teveel werken in. Wie teveel wil, kan
" niets omvatten en bederft alles.
"
Wanneer je de gelegenheid zult hebben met de aartsbisschop,
" met Mgr. Espinosa of met andere dergelijke personaliteiten te spre-
" ken, zeg hun dan dat we volledig tot hun dienst staan vooral wat
" zaken te Rome betreft.
"
Je zal aan mijn nicht Rosina (1) zeggen, dat ze haar gezond-
" heid zeer zou ontzien, dat ze er zich dient voor te hoeden alleen
" naar het Paradijs te gaan. Ze dient er wel heen te gaan, maar ver-
" gezeld van vele zielen, die ze zal gered hebben. God zegene al on-
" ze zonen de Salesianen en onze Zusters, de Dochters van Maria, Hulp
" der Christenen.
"
Hij schenke aan allen gezondheid, heiligheid en volharding op
" de weg naar de Hemel. 's Ochtends en 's avonds zullen wij allen voor
" jullie bidden voor het altaar van Maria. Bid jij eveneens voor de-
" ze arme man die reeds half blind is en voor jou altijd in Jezus
" Christus zijn zal
"
je toegenegen vriend
" Turijn, (2) 6 augustus 1885.
Priester Gio. Bosco.
(1) Ze behoorde tot de Dochters van Maria, Hulp der Christenen.
(2) Don Bosco bevond zich eigenlijk toen niet te Turijn maar te Mathi. Maar de reden hier-
van vinden we in een brief van 5 augustus aan Don Berto, waarin hij zei: "Doe met deze
brief (nl. de ingesloten brief) zoals met de anderen en geef hem aan Don Rua." Mis-
schien wou hij hem niet laten weten, dat hij zich buiten Turijn bevond, om ze niet on-
gerust te maken over zijn gezondheid.

49.8 Page 488

▲back to top


- XVII/486 -
" P.S. Een ontelbare menigte personen vraagt bij jou te vernoemen en
"
hun huldeblijken aan te bieden.
De brief voor Don Costamagna, waarvan hierboven spraak was, is een docu-
ment van kapitale waarde. Wat er ook de reden moge van geweest zijn, was het
toch een feit dat in de huizen van de Provincie van Argentinië, vooral in het
college van San Carlo di Almagro, strekkingen tot een disciplinaire strengheid
overheersten, die niet overeenstemden met de goede tradities van de Salesianen
en die daarom door Don Vespignani en anderen werden afgekeurd. Reeds op 30
juni had Don Rua aan Mgr. Cagliero geschreven: "We hebben reeds lang vernomen
dat daar de colleges en huizen van de Salesianen niet allemaal bestuurd worden
met zachtheid en volgens het preventief stelsel, maar dat men op sommige plaat-
sen eerder gebruik maakt van het repressief stelsel." Toen Don Bosco er zekerheid
over had dat de zaken werkelijk zo gelegen waren nam hij het besluit bij de In-
specteur tussen te komen.
"
Beste en steeds beminde D. Costamagna,
"
"
De tijd van onze retraites komt naderbij en ik, wiens
" leven naar zijn einde toegaat, zou verlangen al mijn zonen en onze
" medezusters van Amerika bij mij te hebben. Daar dit onmogelijk is,
" heb ik eraan gedacht aan jou een brief te schrijven die voor jou en
" onze medebroeders als norm zal dienen om echte Salesianen te worden
" gedurende uwe retraites die niet ver van de onze verwijderd zijn.
"
Voor alles dienen wij de Heer te zegenen en te bedanken, omdat
" Hij ons door zijn geduld en zijn macht geholpen heeft talrijke en
" zware moeilijkheden te overwinnen, iets waartoe wij alleen werkelijk
" onbekwaam zouden geweest zijn. Te Deum, Ave Maria, enz.
"
Nadien zou ik zelf aan allen een preek of liever een Conferen-
" tie willen houden over de Salesiaanse geest die onze daden en al
" onze woorden dient te bezielen en te leiden. Het preventief stelsel
" dient werkelijk iets van ons te zijn. Nooit kastijdingen om iemand
" te bestraffen, nooit vernederende woorden, nooit strenge vermanin-
" gen in aanwezigheid van andere personen. In de klassen dienen de
" woorden te weerklinken: zachtheid, naastenliefde en geduld. Nooit
" bijtende woorden, nooit een zware noch lichte kaakslag. Men dient
" gebruik te maken van negatieve bestraffingen en steeds op zo een
" manier dat zij die erdoor getroffen worden, meer dan vroeger onze
" vrienden worden en nooit vernederd van ons weggaan. Nooit mag er
" gemord worden tegen de beschikkingen van de Oversten. De zaken die
" niet naar onze smaak zijn, die pijnlijk of onaangenaam zijn, dienen
" wij te verdragen. Iedere Salesiaan dient de vriend van iedereen te
" zijn, nooit mag hij zich willen wreken. Hij moet gemakkelijk kunnen
" vergiffenis schenken en nooit meer herinneren aan zaken die reeds
" vergeven werden.
"
De bevelen van de Oversten mogen niet beknibbeld worden en
" iedereen moet ervoor zorgen dat goede voorbeeld te geven en te
" bevorderen.

49.9 Page 489

▲back to top


- XVII/487 -
" Aam iedereen dient men in te prenten en voortdurend aan te bevelen
" de kloosterroepingen zowel van de Zusters als van de Medebroeders
" te bevorderen.
"
Zachtheid bij het spreken, bij het werken, bij het raad ge-
" ven wint alles en allen. Dit zal de schets zijn voor jou en voor
" de anderen, die gedurende de retraite zullen preken.
"
Schenk aan allen veel vrijheid en veel vertrouwen. Wie aan
" zijn Overste zou willen schrijven of van hem een brief wil ontvangen,
" moet deze brief door volstrekt niemand anders laten lezen, tenzij,
" wanneer hij die de brief ontvangt, dit zelf zou wensen. Ik raad met
" aandrang de Provinciaals en de Directeurs aan, over de moeilijkste
" punten toepasselijke conferenties te houden. Ik dring er zelfs op
" aan dat Don Vespignano in deze zaken een klare kijk zou hebben en
" ze met de vereiste voorzichtigheid zou uitleggen aan zijn novicen
" of kandidaat-novicen.
"
Voor zover mij dit mogelijk is wens ik de Congregatie zonder
" moeilijkheden te laten. Daarom denk ik eraan een vicaris-generaal
" te benoemen die een alter ego zal zijn voor Europa en nog een andere
" voor Amerika. Maar hierover zal je op het gepaste ogenblik oppor-
" tune onderrichtingen ontvangen.
"
Het is zeer opportuun dat jij enkele malen, in de loop van
" het jaar de Directeurs van je provincie zoudt samenroepen om de prak-
" tische normen hierboven aangeduid voor te stellen. Lees en dring
" aan op het lezen van en het kennen van onze Regel, vooral het hoofd-
" stuk dat gaat over de vrome oefeningen, de inleiding die ik voor on-
" ze Regel geschreven heb en de beslissingen genomen op onze particulie-
" re en algemene Kapittels.
"
Je merkt dat mijn woorden veel uitleg zouden vergen, maar jij
" bent zeker in staat ze te begrijpen en, waar het nodig is, ze aan
" onze medebroeders mee te delen. Ga, zodra je kunt, bij Mgr. de
" aartsbisschop. Mgr. Espinosa, zijn vicarissen-generaal Don Carranza,
" en Dr. Ferrero en andere vrienden. Betuig aan allen en aan iedereen
" mijn nederige en toegenegen huldeblijken alsof ik zelf met hen zou
" spreken. Moge God je zegenen, mijn beste D. Costamagna, en met jou
" zegene Hij en beware Hij in goede gezondheid al onze goede medebroe-
" ders en zusters, en moge Maria, Hulp der Christenen jullie allen op
" de weg naar de hemel leiden. Amen.
"
Bidden jullie allen voor mij.
"
je toegenegen vriend in J. Chr.
" Turijn, 10 augustus '85.
Priester Gio. Bosco.
Het is nodig van wat dichter bij de genegenheid en de volgzaamheid van
onze oudere medebroeders tegenover Don Bosco te hebben gekend, om volledig te
kunnen begrijpen hoe Don Costamagna deze vaderlijke vermaningen gewaardeerd
heeft. Ziehier in welke bewoordingen hij zijn beminde Vader hiervoor op 11
november bedankt: "Ik ben u zeer dankbaar voor de waardevolle brief van
vier bladzijden die u zich gewaardigd hebt mij eigenhandig te schrijven,
ondanks uw verzwakte gezondheid. Wat al vertroostingen heb ik er in gevonden! Ik
beloof u ook in naam van mijn medebroeders dat dit de stof zal zijn van vele

49.10 Page 490

▲back to top


- XVII/488 -
conferenties en dat wij hem steeds zullen aanzien als een liefdehandgift die onze
beminde Vader ons als grijsaard heeft willen sturen."
Dit waren niet louter woorden. Don Vespignani zei dat velen de brief kopi-
eerden en persoonlijk Don Bosco wilden bedanken voor deze heilzame herinneringen
en hem beloofden nauwgezet het preventief stelsel te zullen toepassen. Sommigen
die voelden dat ze in gebreke waren gebleven of die het moeilijker hadden om de
naastenliefde of het geduld hiervoor op te brengen, verplichtten er zich toe met
een gelofte die ze aanzagen als een vierde Salesiaanse gelofte die door hem
iedere maand bij de oefening van de goede dood vernieuwd werd. Don Vespignani
placht te herhalen dat de geestelijke en tijdelijke voorspoed van de provincie
van Argentinië aan deze brief van Don Bosco toegeschreven werd. Het was dus een
goed idee vanwege Don Costamagna aan de tekst van de brief en aan zijn afzonder-
lijke delen de grootst mogelijke ruchtbaarheid te geven, door er kopies van te
laten verveelvoudigen en in omzendbrieven, conferenties en preken aan de mede-
broeders er de stof voor zijn aansporingen van te maken.
We zullen er goed aan doen bij de twee vorige brieven een derde brief te
voegen, diezelfde dagen gericht aan de Directeur van het College S. Nicolàs de
Los Arroyos, vermits hij niet enkel dezelfde datum draagt maar blijk geeft van
dezelfde bezorgdheid.
"
Mijn beste Don Tomatis,
"
"
Het feit dat ik zo zeldzaam brieven van jou ontvang, doet mij
" veronderstellen dat je veel werk hebt. Dit geloof ik, maar nieuws
" laten weten aan je beste Don Bosco behoort toch zeker wel tot de
" zaken die je niet mag verwaarlozen. Wat schrijven? zal je me zeggen.
" Schrijf over je gezondheid en over de gezondheid van je medebroeders,
" of de regels van de Congregatie trouw worden onderhouden, of men de
" oefening van de goede dood verricht en op welke manier men ze ver-
" richt. Hoeveel leerlingen er zijn en of ze verwachtingen geven op
" een goed resultaat. Doe je iets om roepingen aan te kweken, heb je er
" enige hoop op? Is Mgr. Ceccarelli nog altijd een goede vriend van
" de Salesianen? Deze antwoorden verwacht ik met groot genoegen.
"
Vermits mijn leven met rasse schreden naar zijn einde toeloopt,
" zijn de zaken die ik je in deze brief wil schrijven de zaken, die ik
" je zou willen aanbevelen gedurende de laatste dagen van mijn balling-
" schap. Ze zijn mijn testament voor jou, mijn beste Don Tomatis, denk
" er aan dat je Salesiaan geworden zijt om zalig te worden, preek en
" beveel aan al onze medewerkers diezelfde waarheid aan.
"
Herinner je dat het niet voldoende is de zaken te kennen, men
" moet ze in praktijk stellen. God moge ons helpen dat de woorden van
" de Zaligmaker Dicunt enim, et non faciunt, niet voor ons zouden
" bestemd zijn. Tracht je zaken met je eigen ogen te zien. Wanneer ie-
" mand in iets te kort komt of nalatigheid begaat, verwittig hem dan
" dadelijk zonder te wachten tot het kwaad zich zou verveelvoudigen.
"
Door je voorbeeldige levenswijze, door je naastenliefde bij

50 Pages 491-500

▲back to top


50.1 Page 491

▲back to top


- XVII/489 -
" het spreken, het bevelen, door andermans gebreken te verdragen, zul-
" len velen voor de Congregatie gewonnen worden. Beveel voortdurend
" aan dat men dikwijls te biechten en te communie zou gaan.
"
De deugden die je in de tijd en de eeuwigheid gelukkig zul-
" len maken zijn de nederigheid en de naastenliefde.
"
Wees altijd de vriend, de vader van onze medebroeders, help
" hen met alles wat je kunt in geestelijke en tijdelijke zaken, maar
" weet je van hen te bedienen in alles wat kan bijdragen tot Gods
" meerdere glorie.
"
Iedere gedachte die ik op dit blad uitdruk moet worden ver-
" klaard. Jij kunt dit doen voor jou en voor de anderen.
"
Moge God je zegenen, mijn steeds beste D. Tomatis. Groet al
" onze medebroeders, vrienden en weldoeners hartelijk. Zeg hun dat ik
" iedere ochtend in de heilige Mis voor hen bid en dat ik mij nederig
" aan ieders gebeden aanbeveel.
"
God geve dat wij eens de Heilige Naam van Jezus en van Maria
" in de zalige eeuwigheid zouden mogen loven. Amen.
"
Binnenkort zal ik je andere zaken van enig belang schrijven of
" laten schrijven.
"
Moge Maria ons allen standvastig houden en ons op de weg naar
" de hemel leiden. Amen.
"
jouw toegenegen vriend in J.Chr.
" Mathi, 14 augustus 1885.
Priester Gio. Bosco.
Het zal onze lezers zeker niet ontgaan zijn met hoeveel aandrang Don Bosco
de zorg voor de roepingen aanbeveelt. Over dit punt liet Don Tomatis op 5 no-
vember opmerken: - "De roepingen worden jammer genoeg met zeer weinig resul-
taat aangekweekt. Het gebeurt zelden dat een vader aan zijn zoon de toelating
geeft om priester te worden. Dat is de reden waarom, ondanks de bloeiende colle-
ges van de Jezuïeten, de Franciscanen, de Paters van Bayonne, (1) de Lazaristen
en anderen, de priesters die in deze landen werken, bijna allen vreemdelingen
zijn. Sommigen hier zijn goede priesters. Ze werden naar Rome gestuurd om er te
studeren en ze zijn vandaar teruggekeerd als priesters. Hier gaan jaarlijks
een twintigtal jongens naar het Seminarie en achttien of negentien verlaten
het. Wanneer er een toe komt zich te laten wijden dan is het een Spanjaard of
een Italiaan. Wat dit betreft is het hier slechter dan in de landen van de
ongelovigen. Toch dient er voor sommige provincies zoals Córdoba, een uitzonde-
ring te worden gemaakt. Daar zijn de roepingen iets talrijker. Tot heden toe kwa-
men uit San Nicolàs vier of vijf Salesianen. Ze bevinden zich te Buenos Aires
als novicen of geestelijken, die hun driejaarlijkse geloften hebben afgelegd.
Thans echter hebben we veel hoop."
Deze hoop werd bewaarheid. Ook Patagonië zal op dit terrein de beste
vruchten opleveren, tegen de pessimistische vooruitzichten van andere klooster-
lingen die sedert vele jaren in de Republiek aan het werk waren. Omdat zij door
(1) Brief aan Mgr. Cagliero, Borgo S. Martino, 3 juli 1885.

50.2 Page 492

▲back to top


- XVII/490 -
ervaring wisten dat te Buenos Aires alles steeds verkeerd gelopen was, schudden
ze het hoofd bij het vernemen dat de onzen aspiranten opleidden, maar ook hier
zou de geest van Don Bosco over alle moeilijkheden zegevieren. Van toen af was de
eerwaarde Don Mario Migone een goede eersteling. In 1885 was hij, samen met som-
migen van zijn rijke verwanten naar Italië gekomen en had het feest van Don
Bosco bijgewoond. Nadien keerde hij terug naar Buenos Aires. Over hem schreef
Don Lazzero:(1) "Ook Amerika was vertegenwoordigd in de persoon van de jonge
geestelijke Migone. Gedurende de enkele dagen die hij bij ons verbleef was hij
voor allen die het geluk hadden hem te zien en te naderen een stichtend voor-
beeld. Indien er in Amerika dergelijke roepingen zijn, dan is het niet meer nodig
ze uit Europa te laten vertrekken."
De brave jonge geestelijke, op dit ogenblik een ijverige priester in het
huis van Bahia Blanca, Giovanni Beraldi, had vanuit Almagro aan Don Bosco ge-
schreven en, op een zekere manier, zich bij hem beklaagd, omdat hij geen
brieven van hem ontving. Gewetensangsten samen met de moeilijkheden die steeds
onafscheidelijk zijn wanneer er iets begonnen wordt, lieten hem zeer sterk de
noodzakelijkheid aanvoelen een woord van raad en van opbeuring van de oude gees-
telijke vader te horen. Don Bosco antwoordde hem met een van die brieven die
voor het hele leven een balsem voor het hart zijn.
"
Beste clericus Beraldi,
"
"
Je briefje van augustus was me zeer aangenaam. Maak je niet
" ongerust wanneer ik je niet schrijf want wegens mijn lichamelijke
" ongemakken kan ik dit niet meer doen. Ik ben bijna blind, kan bij-
" na niet lopen, schrijven noch spreken. Wat wil je? Ik ben oud en
" moge Gods heilige wil geschieden. Maar iedere dag bid ik voor jou
" en voor al mijn zonen en ik wil dat allen de Heer zouden dienen
" met heilige opgeruimdheid, ook te midden van de moeilijkheden en de
" stoornissen van de duivel. Ze zullen op de vlucht worden gejaagd
" met het kruisteken, met Jezus, Maria, barmhartigheid, met een Leve
" Jezus en vooral met ze te misprijzen en met het vigilate et orate,
" het vluchten van het niets doen en van alle onmiddellijke gelegen-
" heid. Wat de gewetensangsten betreft, alleen door te gehoorzamen
" aan je Directeur kan je ze doen verdwijnen. Vergeet daarom niet dat
" vir obediens loquetur victoriam.
"
Ik keur het goed dat je de godsvrucht tot het Allerheilig-
" ste Sacrament bevordert. Maak je leerlingen echte godvruchtige zo-
" nen van de Allerheiligste Maagd en minnaars van Jezus in het Hei-
" lig Sacrament en met tijd en geduld zal je, Deo iuvante, mirake-
" len verrichten.
"
Schep dus moed. Doe en verdraag alles om aan God te behagen,
(1) Brief aan Mgr. Cagliero, Borgo S. Martino, 3 juli 1885.

50.3 Page 493

▲back to top


- XVII/491 -
" om zijn heilige wil te volbrengen. Een schat van verdiensten zal
" je jezelf bereiden voor de zalige eeuwigheid. De steun van mijn
" gebeden zal je niet ontbreken. Moge God je zegenen, moge Hij al
" je leerlingen zegenen en moge Maria, Hulp der Christenen jullie
" beschermen en op de weg naar de hemel geleiden.
"
Bid ook voor je oude vriend en vader
"
je toegenegen in Jezus en Maria
"
" Turijn, 5 oktober 1885.
Priester Gio. Bosco.
Laat ons nu terugkeren naar Mgr. Cagliero. Pas een maand was hij ge-
land op de oevers van de Rio Negro of hij genoot reeds de troost op
plechtige wijze het doopsel toe te dienen aan twee jonge Indianen van 16
en 18 jaar. Een van hen behoorde tot de stam van de Namuncurà en de andere
tot die van de Payue. Met wapengeweld door de Argentijnse soldaten aan
hun wreed verstrooide families en stammen ontrukt, waren ze, zoals zove-
le andere jongens en meisjes, in particuliere huizen geplaatst geworden, waar
ze dienst deden als knechten. Monseigneur had zich van de eerste dagen van zijn
aankomst af in betrekking gesteld met de bevolking, leerde hen kennen, nam in-
lichtingen over hun zedelijke toestand en vernam dat zij evenals vele andere
Indianen op hun manier leefden zonder gedoopt te zijn. Hij verkreeg van hun
respectieve meesters dat hij deze twee mocht onderrichten in de waarheden
van het geloof. Ze kenden geen Spaans maar werden voorbereid door Don Milaneso,
die op zijn missietochten langs de Rio Negro, hun eigen taal aangeleerd had.
Zijn taak werd zeer vergemakkelijkt door hun goede wil. Met al de plechtig-
heid van het Ritueel ontvingen ze het sacrament van de wedergeboorte op de
feestdag van S. Gaetano. Zij waren de twee eerste bloemen geplukt door de
Apostolische Vicaris op zijn eindeloos missieveld en hij meende een plezier
te doen aan twee grote vrienden van Don Bosco, door aan de nieuwgedoopten de
naam te geven van Kardinaal Gaetano Alimonda en van Louis Colle. Op de daarop-
volgende zondag werden ze gevormd en deden ze hun eerste communie. Dan werden
ze met Monseigneur in hun midden gefotografeerd en werden exemplaren van de
foto gezonden aan Don Bosco, aan Zijne Eminentie en aan de graaf.(1) Wegens
deze en andere beleefdheidsbewijzen dicteerde en verzond de Kardinaal aan
Monseigneur een brief, doordrongen van de hartelijke welsprekendheid die hem
eigen was.
De indruk door deze ceremonie verwekt bracht vele anderen er toe dezelf-
de gunst te vragen. Onder andere was er de eenentwintigjarige zoon van een
kazik (stamhoofd), een jongen met een grote en kloeke gestalte. Daarbij voegen
zich zes reeds grote Indiaanse meisjes. Op de daartoe vastgestelde dag, op 16
augustus, de naamdag van de Paus, ontvingen zij allen samen het doopsel. Aan de
zoon van de kazik gaf de Apostolische Vicaris de naam van Joachim, ter ere van
de Paus en aan de dochters van de woestijn de namen van Margherita Bosco, Teresa
(1) Don Lazzero en Don Ricardo (Turijn, 29 september 1885): "De andere (foto) (is tussen de
twee gedoopten) Mgr. Cagliero waarvan ik dadelijk door Rollini een schilderij liet ma-
ken. Het is een zeer mooi werk. Zie hoger blz. 425.

50.4 Page 494

▲back to top


- XVII/492 -
Cagliero, Manuella en Maria Fassati, Gabriella Corsi en Carolina Callori. De
plechtigheid had plaats met alle mogelijke praal te Viedma. In de loop van die
dag waren er dan nog gewijde riten, zangen en muziekuitvoeringen ter ere van
Leo XIII. Het was het eerste feest van de Paus dat in die verre streken ge-
vierd werd. Van dit alles zond de Vicaris een verslag aan de Heilige Vader.
De doopsels toegediend aan dergelijke groepen Indianen, met het geven van
de naam en de familienaam van personen, die zich verdienstelijk hadden gemaakt
tegenover Don Bosco en de Salesianen volgden nadien elkaar met korte tussen-
pauzen op. Nadat Monseigneur op die manier de harten gunstig gestemd had be-
lastte hij sommige ermee door het land en de bewoonde centra te trekken, om in
zijn naam, de meesters te verzoeken hem Indianen die van hen afhankelijk waren,
te zenden om ze te onderrichten en er christenen van te maken.
Don Bosco had de missionarissen van Patagonië aanbevolen vooral voor
de jeugd zorg te willen dragen. De plaatselijke toestanden bevestigden de op-
portuniteit van deze aanbeveling. Juist daarom had de zeer actieve Don Fagna-
no, daarbij geholpen door zijn medebroeders en krachtdadig bijgestaan door de
Dochters van Maria, Hulp der Christenen, deels te Carmen, deels te Viedma meer
dan vierhonderd jongens en meisjes van verschillende streken en stammen samenge-
trokken, die de scholen en de Oratorio’s voor zon- en feestdagen bezochten. Bij
zijn aankomst bevond Monseigneur dat de zaken reeds zo goed op gang waren, dat
hij, na een bezoek aan deze vergaderingen van jongens en meisjes op de rechter-
en linkeroever van de rivier, uitriep: - "Dit is in het klein ons Oratorio van
Turijn!"
Naar het voorbeeld van Don Bosco hoopte Monseigneur dat de kinderen de
redding van hun ouders zouden bewerken. De mensen immers, de Italianen niet uit-
gesloten, hadden er tot zelfs de gedachte aan de godsdienstige praktijken ver-
loren. Ze waren, zoals men placht te zeggen (1) "vol complimenten, maar zonder
sacramenten". Het winstbejag en de verlatenheid waarin ze zich reeds zo lang
inzake geestelijke zaken bevonden, hadden hun heilloze gevolgen gehad.
Don Bosco had eens gezegd: "Indien ik tweeduizend priesters zou hebben
om ze naar de Pampas en naar Patagonië te zenden, dan zou ik wel weten hoe ze te
gebruiken." Toen waren er personen geweest die bij het horen van deze woorden
hadden geglimlacht, maar hoe meer de Salesianen deze landen doorzochten, hoe
meer zij ervan overtuigd waren dat de woorden van Don Bosco een ruime grond
van waarheid bevatten. Te paard reden ze door onmetelijke streken om de kolo-
nies te bezoeken die totaal afgezonderd woonden van elkaar en ver van alle
beschaving. Nooit kregen ze het bezoek van een priester zodat ze op het ge-
bied van godsdienst, schier verwilderd waren. De bevolking in dat land was aan
het stijgen. Bovendien waren er sterk bevolkte stammen van Indianen, die zich
(1) Brief van Don Riccardi aan Don Bosco, Carmen de Patagones, 20 augustus 1885.

50.5 Page 495

▲back to top


- XVII/493 -
hadden neergezet aan de voeten van de Cordilleras, die alleen opgezocht werden
door mensen die er jacht op maakten om ze tot hun slaven te maken. Bij het zien
van al deze geestelijke ellenden schreef Don Piccono, die in augustus naar
Viedma gezonden was om er de zieke pastoor, Don Remotti, te vervangen: "Zend
priesters, zend jonge geestelijken, zend leken, zend zelfs hele families, als
het maar brave families zijn. Hier is er, inderdaad, een eindeloze nood niet en-
kel aan catechismusonderricht en preken, maar ook aan goede voorbeelden. Deze
grond geeft brood en andere spijzen voor allen, als men hem maar wil zoeken
en werken."
Arme Indianen, van wie men, ten overstaan van de beschaafde wereld, tot
zelfs het bestaan zou willen loochenen hebben! Maar de feiten spraken luider dan
het stilzwijgen van de bureaucraten. De Nacion van Buenos Aires van 1 november
publiceerde het relaas van een interpellatie in het Argentijnse Parlement,
waaruit duidelijk bleek dat er Indianen waren en op welke manier ze behandeld
werden. Een barbaars en schandelijk schouwspel had zich te La Boca afgespeeld.
Velen van deze ongelukkigen, die men met een schip aangevoerd had, stonden als
soldaten op twee rijen geschaard, aan de ene kant de vrouwen met hun kinderen en
aan de andere kant de mannen. De vrouwen waren onbehoorlijk gekleed, maar dat
was nog niet het ergste want toen het ogenblik gekomen was de ongelukkigen te
verdelen onder hen die ernaar vroegen, werden de kinderen van hun moeders wegge-
rukt onder de wanhopige klachten van beiden. Dit eerloze toneel werd door een
talrijke menigte bijgewoond. In de Kamer hadden twee volksvertegenwoordigers de
moed, in naam van de menselijkheid, hun stem te verheffen tegen deze onmenselijke
behandeling, zodat de Minister van Oorlog zich genoodzaakt zag erop te ant-
woorden met de belofte dat de verantwoordelijken zouden gestraft worden.
Maar gedurende de bespreking die op de interpellatie volgde kwam er
nog wat anders aan het licht. Een volksvertegenwoordiger kloeg een commandant
aan die 250 Indianen had laten neerschieten, vrouwen inbegrepen. Ze werden met
kogels doorzeefd, terwijl hun kinderen zich aan hun borst hadden vastgeklamd om
ze te beschermen. Weerzinwekkende daden in die trant werden gepleegd in de on-
metelijke woestijnen van Patagonië, zonder dat men er in de hoofdstad iets over
vernam. Hoe dikwijls gebeurde het niet dat hele karavanen van Indianen manu
militari werden bijeengejaagd om ze te dwingen als slaven te werken voor ge-
meenten of particulieren, zonder andere vergoeding dan wat ellendig voedsel. De
Nacion van 10 november verhaalde volgend voorval. 150 Indianen reisden per
trein naar een plaats, waar men hun armen nodig had. Aan een station verder
dan Tucumàn, stapte de sergeant van de begeleidende soldaten van de trein om
zijn dorst te laven. In de kroeg kwam een heer bij hem, die hem een fles bier
aanbood en als vergoeding een kleine Indiaan vroeg. De militair nam de fles
met de ene hand, opende met de andere de deur van een wagon, waar de Indianen
opeengedrongen zaten, pakte de eerste jongen beet die hem onder de hand kwam en,
zonder te letten op de kreten van de kleine en op de wanhoop van de moeder,
gaf hij hem aan wie hem gevraagd had. De trein vertrok en het arme kind bleef in
de macht van hem die hem voor een fles bier gekocht had.
Dit zijn zaken die men niet mag verzwijgen om thans beter te begrijpen in

50.6 Page 496

▲back to top


- XVII/494 -
welke omstandigheden de eerste Salesianen hun eigen taak uitvoerden in de mis-
sie van Patagonië. Met verscheurd hart hierover, schreef Don Riccardi, de se-
cretaris van Mgr. Cagliero, in een brief van 12 november aan Don Lemoyne, de
directeur van het Bollettino Salesiano: "Ik zou u vreselijke feiten kunnen
vertellen over de manier waarop de arme Indianen die in hun handen vallen worden
behandeld door de militaire overheden, maar ik zend u de krant, waarin u zult
lezen wat de Volksvertegenwoordigers in de Kamer hierover vertellen. Ik zal er
enkel aan toevoegen dat wat verteld wordt alsof het was voorgevallen alleen
tegenover enkele personen, mag gezegd worden in werkelijkheid alle dagen te zijn
gebeurd en bijna tegenover al de arme Indianen. Ze worden niet eens als bees-
ten behandeld. Deze krijgen ten minste alle dagen het nodige voedsel om in le-
ven te blijven en worden niet gedwongen boven hun krachten te werken. Oh, in-
dien wij al de afschuwelijke feiten, de schanddaden, de eerloosheden sedert en-
kele jaren in deze streken begaan konden onthullen. Maar, als het God be-
haagt, zal de geschiedenis dit eens verhalen en aan de wereld laten weten, wie
de eigenlijke wilden van Patagonië zijn."
Op 4 november vertrok Monseigneur met Don Milanesio, een catechist en
twee coadjuteurs voor een eerste missiereis. De gouverneur, hoewel niet mals
voor de missionarissen, wou vriendelijk zijn en stuurde een soldaat om hem
als gids te dienen. Tevens gaf hij bevel aan de commandanten van de ver-
schillende posten dat ze de bisschop zouden ter wille zijn. Monseigneur bleef op
de buiten tot 30 december en doorliep 200 kilometer langs de Rio Negro. Hij had
met bevredigend resultaat tien stations bezocht, had gepreekt, catechismusonder-
richt gegeven en het doopsel toegediend aan een groot aantal Indianen. Dadelijk
deed hij de ervaring op dat, wanneer hij goed wou doen in deze kolonies en bij
de stammen hij veel geld zou nodig hebben. De missionaris zelf kon het nog uit-
houden ondanks de tegenslagen, de vermoeidheid, de honger, de dorst en nog
andere zaken, maar zonder goede paarden, zonder ervaren gidsen, zonder gewijde
voorwerpen, zonder geschenken die men kan uitdelen aan de families verkrijgt
men heel weinig. Ook voor deze behoeften deden de missionarissen in hun brieven
voortdurend oproepen op de edelmoedigheid van de medewerkers.
Een gedurfde tocht voorwaarts werd gedaan door Don Angelo Savio, die
op 22 november samen met een coadjuteur inscheepte te Buenos Aires, en terwijl
hij naar het zuiden voer, gelukkig op 29 november aan land ging te Santa
Cruz, de embryonale hoofdstad van de regering met dezelfde naam, gelegen aan
de monding van de rivier met die naam, de zuidelijke grens van het Vicariaat.
De Gouverneur had aan Monseigneur een kapelaan gevraagd. Monseigneur wou niet een
enkele priester alleen op zo grote afstand zenden. Daarom duidde hij Don Beau-
voir als kapelaan aan en met hem Don Savio. Omdat hij echter moeilijkheden voor-
zag vanwege de centrale regering om voor deze laatste een machtiging te verkrij-
gen, kreeg hij de toelating onder de wat aangedikte titel van landbouwkundige.
Hij kende wel werkelijk iets van landbouwkunde en nadien maakte hij gebruik van
zijn kennissen. Van haar kant, zoals Monseigneur schreef, dacht de regering aan
vervolging en niet aan godsdienst.

50.7 Page 497

▲back to top


- XVII/495 -
Als eerste vertrok dus de priester-landbouwkundige. Hij vond een houten
hut als woning. Hij celebreerde de mis in zijn kamer, waar hij iedere dag een
altaar in gereedheid bracht op een tafel waarvoor hij eerst zijn bed diende te
verschuiven. De bevolking van Santa Cruz bestond uit tien families, vermeer-
derd met de ambtenaren van de regering, die van de onderprefectuur of van de ha-
venkapitein en die van het commissariaat van de kolonie, samen een honderdtal
mensen.
De Indianen leefden uit vrees in het binnenland, maar van tijd tot tijd
kwamen ze naderbij en brachten van de guanacohuiden en pluimen van vogels mee,
ook mantels en dekens die ze bewerkt hadden en ze om te ruilen tegen bran-
dewijn, maté, tabak, rijst, suiker en andere waren. Ze kwamen toe in kleine
groepjes en ongewapend, omdat ze de stammen niet wilden blootstellen aan het
gevaar soldaten te ontmoeten met de gevreesde overbrenging naar Buenos Aires. Ook
daar wachtten hun mishandelingen vanwege de burgers die hun als beesten aanzagen
en meenden dat het geoorloofd was ze voor hun eigen voordeel te gebruiken. En
toch meende de missionaris dat, wanneer ze met naastenliefde behandeld werden, ze
weldra vrienden en christenen zouden worden.
Bij een van zijn eerste reizen trof Don Savio er een aan die Spaans kon
spreken. Hij gebruikte hem als tolk om bij zijn makkers te gaan en hun over de
godsdienst te spreken. Nooit hadden ze iets dergelijks gehoord en ze lieten blij-
ken dat ze er met genoegen naar luisterden. Wat hun aantal en hun behandeling
betrof, schreef hij aan Don Bosco op 6 januari 1886: "Hier zijn talrijke Indi-
anen, hoewel men probeert ze in de rapporten te doen verdwijnen... Men wil de
inheemsen doen verdwijnen. De ene gebruikt daarvoor dit middel en een andere
een ander middel. Beste Don Bosco, er bestaat weinig hoop dat de regeringen ons
werkelijk zullen helpen om aan deze ongelukkigen de beschaving te brengen. Het is
al veel als ze ons de nodige vrijheid van handelen laten. Op de manier waarop ik
hier gebonden ben, ben ik verplicht met vele zaken rekening te houden.
Misschien zal de Voorzienigheid later middelen aanbieden en wegen openen die ik
niet ken." In het algemeen had hij reeds aan de Apostolische Vicaris geschreven:
(1) "Mijn beste Monseigneur, er is veel kwaad bij ons hier."
Monseigneur zou op zijn beurt kunnen antwoorden hebben: - "Ook bij ons
is er veel kwaad." Nu we vijftig jaar later zijn, vragen we ons met schrik af
wat er, inzake godsdienst, van heel Patagonië zou geworden zijn, indien het
tot zijn huidige omwikkeling zou gekomen zijn, zonder dat er bij het begin
van zijn vooruitgang de Voorzienigheid kloeke arbeiders voor het Evangelie zou
gezonden hebben, tot ieder offer bekwaam, om het met enge banden aan Christus
en aan de Kerk te binden.
Zeker, het leven van een missionaris is wezenlijk een leven van offers,
maar de pioniers van de missies in Patagonië bereikten de heldhaftigheid, want
zo vele zware en langdurige offers hadden ze te dragen. Deze offers werden onge-
(1) Brief uit S. Cruz, 26 december 1885.

50.8 Page 498

▲back to top


- XVII/496 -
twijfeld door God in het boek des levens opgeschreven, maar het zou toch wense-
lijk zijn dat zij ook tot stichting van allen zouden aangetekend worden in het
boek van de geschiedenis. Iets, hoewel laat, is er wel voor gedaan en ook nog op
vandaag doet men iets om er de gedachtenis aan te bewaren. Het meeste echter is
enkel aan God bekend.
In deze jaren van moeilijkheden en lijden was de genegenheid van de missi-
onarissen voor Don Bosco en voor de Congregatie een blijvende bron van heilige
wilskracht. Het is ongelooflijk welke macht op deze gebroken zielen uitgeoefend
werd door de gedachte aan Don Bosco en aan de doeltreffendheid van zijn gebe-
den, evenals door het verlangen hun ontluikende Congregatie eer te bewijzen.
Hoe verder en hoe moeilijker de post was die aan hun ijver werd aangeduid; des
te meer voelden ze er zich mee verbonden. Om deze vlam aan te wakkeren was de
innige en veelvuldige briefwisseling een grote hulp.
Mgr. Fagnano (aldus zullen we van heden af de Apostolische Prefect noe-
men) zag nog niet het ogenblik komen waarop hij zou kunnen inschepen voor
de Malwinen (Falkland-Eilanden) en voor Vuurland, maar werd genoodzaakt zijn
vertrek tot het volgende jaar uit te stellen. Ook Don Bosco dacht aan hem en
aan zijn missie. In augustus stuurde hij hem, inderdaad, een echt levensprogramma
zowel in zijn eigen voordeel als in het voordeel van de uitoefening van zijn
apostolaat. Ook deze brief is waardevol.
"
Beste Don Fagnano,
"
"
Alvorens je vertrekt voor je grote onderneming van de Prefec-
" tuur van Patagonië, waar God je een overvloedige oogst bereid houdt,
" verlang ook ik enkele woorden tot jou te richten. Het kan zijn dat
" het de laatste worden vanwege de vriend van je ziel.
"
In dit nieuwe gewijde ambt van jou zal je vrijer zijn over
" jezelf omdat je verder zult zijn van je medebroeders aangewezen om je
" te bewaken en je vooral in geestelijke gevaren te helpen,. Daarom dien
" je onafgebroken te denken aan en in je hart te mediteren over deze
" grote gedachte: God ziet mij. God ziet jou. Hij zal over mij, over
" al onze medebroeders en over al de zielen, voor wie wij zwoegen,
" moeten oordelen.
"
Bij je kortere of langere tochten mag je nooit acht slaan op
" enig tijdelijk voordeel, maar enkel op Gods glorie. Herinner je goed
" dat je inspanningen steeds dienen gericht te zijn op het voorzien in
" de stijgende behoeften van je Moeder: Sed Mater tua est Ecclesia Dei,
" zegt Sint-Hiëronymus.
"
Tracht overal waar je gaat scholen te stichten, ook kleine
" seminaries om te trachten roepingen aan te kweken voor de Zusters en
" voor de Salesianen. Zorg er trouwens voor je bij deze moeilijke on-
" dernemingen goed te verstaan met Mgr. Cagliero.
"
Je dagelijkse lectuur zal bestaan in onze Regel, vooral het
" hoofdstuk over de vroomheid, de inleiding door mij geschreven en de
" beslissingen op verschillende tijdstippen in de Kapittels genomen.

50.9 Page 499

▲back to top


- XVII/497 -
"
Hou veel van hen die werken voor het geloof en tracht ze te
" ondersteunen.
"
Om het afwerken van de zaken te vergemakkelijken denk ik er
" aan in Amerika een Vicaris-Generaal aan te stellen, zoals ik dit wens
" te doen voor de Salesianen van Europa. Maar hierover zal je brieven
" en onderrichtingen ontvangen wanneer de barmhartige God nog wat tijd
" schenkt aan mijn leven dat naar zijn einde toe gaat.
"
Ik gelast je formeel van mijnentwege de Zusters, onze zusters
" en mijn zonen de Salesianen, evenals hun leerlingen te groeten en de
" zaken mee te delen die ik geschreven heb en die betrekking kunnen
" hebben op hun geestelijk of tijdelijk voordeel.
"
Nog iets. Bewaar angstvallig voor jou wat je in het geheim
" zal worden meegedeeld door medebroeders en medezusters en geef volledi-
" ge vrijheid te schrijven. Ook het briefgeheim dient ongeschonden te
" blijven zoals onze regel dit voorschrijft.
"
Moge God je zegenen, mijn allerbeste Don Fagnano en moge Hij
" samen met jou zijn zegen schenken aan allen ook aan de burgerlijke
" overheden en andere personen met wie je de gelegenheid zult hebben om-
" gang te hebben. Hij moge je werken zegenen. Bid allen voor mij. Ik
" hoop allen terug te zullen zien op aarde, indien het aan God behaagt,
" maar met meer zekerheid hoop ik jullie te zullen zien met Jezus en
" Maria in de zalige eeuwigheid. Het weze zo.
"
je toegenegen vriend in J. Chr.
"
" Turijn, 10 augustus 1885.
Priester Gio. Bosco.
Terwijl hij wachtte bracht hij zijn tijd door met apostolische reizen en
met bouwwerken. Hij bouwde de kerk van Viedma, hij bouwde houten kapellen in de
bevolkingscentra, hij bouwde huizen in een stijl die wat minder Patagonisch
was dan de andere huizen en natuurlijk maakte hij ook schulden, maar vertrouwde
daarbij op de hulp van de Voorzienigheid om ze te betalen.
Men kan zich gemakkelijk de stijl van Patagonië voorstellen wanneer men
er aan denkt dat de bouwmaterialen uit modder en palen bestonden. Het bisschoppe-
lijk paleis bv., in dezelfde architectuur opgericht, bestond uit twee kamers van
vijf op zes meter en vier meter hoog, gelijkvloers, een voor de bisschop en een
voor zijn secretaris. De vensters, een per kamer, sloten zo goed, dat, wanneer
er wind was (en die was er dag en nacht), ten minste een centimeter zand de meu-
bels en de vloer bedekte.
We spraken over de schulden. Ook provinciaal Don Costamagna te Buenos
Aires had vele schulden. Hij had er echter zo weinig vrees voor dat hij,
bijna in het centrum van de stad, een nieuw huis bouwde dat het huidige col-
lege Santa Caterina werd. Er werden dagscholen gehouden en een Oratorio voor
zon- en feestdagen. Reeds in de loop van de eerste maand kwamen er 130 jongens
naartoe, die niets over godsdienst wisten. Er naast was een kerk, die het
heel gemakkelijk maakte om de kinderen samen te brengen voor de catechismusles-
sen. Don Bosco had de toelating verleend dit werk te aanvaarden in juli 1884,
maar onvoorziene moeilijkheden deden het meer dan een jaar uitstellen.

50.10 Page 500

▲back to top


- XVII/498 -
Amper twee maanden na zijn opening werd het huis door een pijnlijke be-
proeving getroffen. Op 11 november overleed zijn directeur Don Giovanni Paseri.
Hij was slechts 26 jaar oud. Twee jaar voordien had Don Bosco hem geschreven: "Ik
bemin je veel op aarde én ik zal je nog meer beminnen in de hemel." De jongens
hielden reeds zoveel van hem dat sommigen aan God hun eigen leven aanboden,
opdat het zijne zou gespaard blijven. Sinds 7 jaar werkte hij in Amerika.
Over hem schreef zijn Inspecteur:(1) "Hij stierf met de bewustheid dat hij nooit
zijn oversten enig ongenoegen had aangedaan maar integendeel dat hij ze steeds
geholpen had hun bittere kwellingen te dragen. Hij was een uitgesproken vijand
van iedere beloning, zedig als een engel en ijverig als een apostel." Een vlie-
gende longontsteking had zijn levensdraad afgeknipt. Kort voor zijn sterven had
hij uitgeroepen: "Wat ben ik tevreden als Salesiaan te mogen sterven." Deze
woorden waren de echo van een strijd die hij met zijn ouders gestreden had om
aan zijn roeping niet ontrouw te worden.(1) Don Lazzero schreef:(3) "Voor
allen, maar vooral voor Don Bosco was het verlies van de brave Don Paseri een
zware hartewonde."
Uit verschillende delen van Zuid-Amerika ontving Don Bosco brieven, waar-
in hem om Salesianen gevraagd werd. Vanuit Quito deed de Regering van de Re-
publiek van Ecuador hem een officiële aanvraag door bemiddeling van haar
vertegenwoordiger te Parijs. Men wou aan de Salesianen de leiding toevertrouwen
van de scholen in de hoofdstad. Uit dezelfde Republiek kwam er een smeek-
schrift van de bisschop van Coja voor Cariamanga en Loja, waar huizen, kerken
en geldmiddelen niet zouden ontbroken hebben. Aan allen werd namens Don Bosco
geantwoord dat men voor het ogenblik dit niet kon aanvaarden, wegens tekort aan
personeel, maar dat men zou gaan, zodra dit mogelijk bleek. Op een zitting van
16 september werd hierover gesproken en Don Bosco zei: - "Deze aanvragen dienen
ons veel moed te geven en er ons van te overtuigen dat onze Congregatie door
God en door de mensen gezegend wordt. Dat zij die ons roepen ons ook de midde-
len verschaffen. Hoe zouden we het anders aanleggen om naar die zeer verre lan-
den te gaan? Zij moeten ons alles aanbieden omdat wij geen enkel middel bezit-
ten. Het is waar dat er de weldadigheid is, die aan onze deur komt kloppen.
Daarin schiet de Voorzienigheid niet te kort, maar alleen op Haar kunnen we
beroep doen. We hebben geen enkel menselijk hulpmiddel waarop wij kunnen rekenen.
Dezelfde Voorzienigheid hield er niet mee op af en toe voor de ogen van
Don Bosco de sluier van de toekomst op te lichten over de vorderingen van de
Salesiaanse Sociëteit op het onmetelijke missieveld. Ook in 1885 had hij een
droom die hem de plannen van God voor de verre toekomst kwam onthullen. Op de
avond van 2 juli vertelde hij die droom met commentaar voor heel het Kapittel.
(1) Brief aan Don Bosco, Buenos Aires, 12 november 1885.
(2) Voor nieuws over Don Paseri en over de werkzaamheid van de Salesianen en van de Doch-
ters van Maria, Hulp der Christenen, te Buenos Aires, verwijzen wij naar een brief van Don
Vespignani.
(3) Brief aan Mgr. Cagliero, Turijn, 27 december 1885.

51 Pages 501-510

▲back to top


51.1 Page 501

▲back to top


- XVII/499 -
Don Lemoyne haastte zich dit verhaal op te schrijven.
"
Het scheen me toe dat ik mij voor een zeer hoge berg bevond
" op wiens top een licht stralende engel stond, zodat hij ook de verste
" streken verlichtte. Rond de berg was er een groot rijk van onbeken-
" de mensen.
"
Met zijn rechterhand hield de engel een zwaard geheven dat
" schitterde als een helle vlam en met zijn linkerhand wees hij naar de
" omliggende streken. Hij zei me: Angelus Arfaxad vocat ad proelian-
" da bella Domini et ad congregandos populos in horrea Domini (De en-
" gel van Arfaxad roept u op te strijden voor de Heer en de volkeren
" in de schuren van de Heer te verzamelen). Zijn woord was echter niet,
" zoals de andere keren, in de vorm van een bevel, maar in de vorm
" van een voorstel.
"
Een wonderbare menigte van engelen, wiens naam ik niet heb
" kunnen onthouden, omringde hem. Onder hen bevond zich Louis Colle,
" omringd van een grote menigte jongens, aan wie hij liederen leer-
" de zingen tot lof van God en die hij zelf ook zong.
"
Rond de berg, aan zijn voet en op zijn flanken woonden vele
" mensen. Allen spraken onder elkaar maar het was een onbekende taal
" en ik begreep ze niet. Ik begreep enkel wat de engel zei. Ik kan
" geen beschrijving geven van wat ik gezien heb. Men kan die zaken
" zien, begrijpen maar niet verklaren. Tegelijkertijd zag ik op het-
" zelfde ogenblik afzonderlijke voorwerpen, die het schouwspel dat
" zich voor mij bevond veranderden. Nu eens scheen het mij de vlakte
" van Mesopotamië toe, dan weer een zeer hoge berg. En dezelfde berg
" waarop zich de engel van Arfaxad bevond nam op ieder ogenblik wel
" duizend aspecten aan, zodat de volkeren die erop woonden golvende
" schaduwen schenen te zijn.
"
Tegenover deze berg en gedurende heel deze reis scheen het
" mij toe dat ik werd opgeheven tot een eindeloze hoogte, als boven
" de wolken, omgeven door een onmetelijke ruimte. Wie kan deze hoogte,
" deze ruimte, dit licht, deze helderheid, dit schouwspel met woor-
" den uitleggen? Men kan ervan genieten, want het is niet mogelijk
" het te beschrijven.
"
Bij deze en andere visioenen waren er velen die mij vergezel-
" den en mij aanmoedigden en ook de Salesianen moed inspraken, opdat
" zij niet op hun weg zouden blijven staan. Onder hen die mij als het
" ware met de hand trokken, opdat ik vooruit zou gaan, bevond zich
" mijn goede Louis Colle en vele scharen engelen, die de lofzangen
" van de jongens die rond hem stonden beantwoordden.
"
Daarna scheen het mij toe dat ik mij in het centrum van Afri-
" ka bevond in een uitgestrekte woestijn. Op de grond stond met grote
" doorschijnende letters geschreven: Negers. In het midden bevond zich
" de engel van Cham, die zei: Cessabit maledictum en de zegen van de
" Schepper zal neerdalen op zijn weergevonden zonen. Honing en balsem
" zullen de beten van de slangen genezen en de schande van de zonen
" van Cham zal bedekt zijn.
"
Al deze mensen waren naakt.

51.2 Page 502

▲back to top


- XVII/500 -
"
Eindelijk scheen het mij toe in Australië te zijn.
"
Ook daar was een engel maar hij had geen naam. Hij leidde de
" menigte en deed de mensen naar het zuiden gaan. Australië was geen
" vasteland, maar een verzameling van vele eilanden, waarvan de inwo-
" ners een verschillend karakter en uitzicht hadden. Een menigte kin-
" deren die daar woonden trachtten naar ons toe te komen, maar ze wer-
" den verhinderd door de afstand en door het water dat ze van ons
" scheidde. Toch strekten ze de handen naar Don Bosco en naar de Sa-
" lesianen uit en zeiden:- "Kom ons ter hulp. Waarom voltooit
" u het werk niet dat uw voorvaderen begonnen zijn?" Velen bleven
" staan, anderen slaagden erin met grote inspanningen langs wilde
" dieren te trekken om zich onder de Salesianen te mengen, die ik
" niet kende. Ze begonnen te zingen: Benedictus qui venit in nomine
" Domini. Op enige afstand zag men groepen mensen van ontelbare ei-
" landen, maar hun bijzonderheden kon ik niet ontwaren. Het schijnt
" me toe dat dit alles in zijn geheel aanduidt dat de goddelijke
" Voorzienigheid een gedeelte van het evangelische veld aan de Sa-
" lesianen aanbood, maar voor de toekomst. Hun zwoegen zal vruchten
" dragen, omdat de hand des Heren voortdurend met hen zal zijn, indien
" ze zijn gunsten blijven verdienen.
"
Indien wij een vijftigtal Salesianen van hen die thans onder
" onze zijn konden inbalsemen en in leven houden, dan zouden zij zien
" welk wonderbaar lot de Voorzienigheid voor ons bestemt, wanneer wij
" getrouw blijven.
"
Over 150 of 200 jaar zouden de Salesianen de meesters zijn
" van de hele wereld.
"
Wij zullen altijd in goed aanzien staan, ook bij de slechte
" mensen, omdat ons speciaal terrein van dien aard is, dat wij de sym-
" pathie van iedereen, goeden en goddelozen, tot ons trekken. Mis-
" schien zal er hier en daar een dwaas zijn die ons wil vernielen,
" maar dat zullen alleenstaande plannen zijn die niet door anderen
" gesteund worden.
"
Alles komt er op neer dat de Salesianen zich niet laten be-
" heersen door gemakzucht om dan het werk te weigeren. Ook wanneer ze
" enkel de werken die al bestaan behouden en zich niet overgeven aan
" de gulzigheid, zullen ze een waarborg hebben dat ze lang zullen
" bestaan.
"
De Salesiaanse Sociëteit zal een stoffelijke bloei kennen,
" wanneer wij er zullen voor zorgen het Bollettino, het werk van de
" Zonen van Maria, Hulp der Christenen te steunen en uit te breiden en
" we zullen het uitbreiden. Zovele van die jongens zijn zo braaf! Hun
" opvoeding is zodanig dat ze ons flinke medebroeders zal schenken,
" die vast blijven in hun roeping.
Dit zijn de drie zaken die Don Bosco het duidelijkst zag, die hij zich het
best herinnerde en die hij de eerste maal verhaalde, maar, zoals hij nadien aan
Don Lemoyne uiteenzette, had hij nog veel meer gezien. Hij had al de landen ge-
zien, waar de Salesianen met verloop van tijd zouden geroepen worden om er te

51.3 Page 503

▲back to top


- XVII/501 -
gaan, maar dat was een vluchtig visioen geweest. Hij had een zeer snelle reis
gemaakt en was teruggekeerd naar het punt van waar hij vertrokken was. Hij zei
dat het als een bliksemstraal geweest was. Bij het doorlopen van deze onmete-
lijke ruimte had hij op een oogwenk landen, steden, inwoners, zeeën, rivieren,
eilanden, gebruiken en duizend feiten gezien die met elkaar vervlochten waren en
ook wegens plotselinge veranderingen van toneel, was het hem onmogelijk alles te
beschrijven. Daarom behield hij van deze fantastische reisroute amper een herin-
nering die daarbij nog onduidelijk was, zodat hij er geen gedetailleerde be-
schrijving van kon geven. Het had hem toegeschenen dat er vele mensen bij hem wa-
ren die hem en de Salesianen aanmoedigden niet op hun weg te blijven staan. Een
van hen die het meest aandrongen dat men steeds verder zou gaan, was Louis Col-
le... Over hem schreef hij aan zijn vader op 10 augustus: "Onze vriend Louis
heeft mij geleid bij een tocht naar het centrum van Afrika, het land van Cham en
naar de landen van Arfaxad of China. Indien de Heer wil dat wij ons samen zullen
bevinden, zullen wij elkaar veel te zeggen hebben."
Hij doorliep een kringzone in het zuidelijke deel van de aardbol. Hier
volgt dan de beschrijving van die reis, zoals Don Lemoyne bevestigt ze uit
zijn mond gehoord te hebben. Hij vertrok uit Santiago van Chili en zag Buenos-
Aires, Sao Paulo in Brazilië, Rio de Janeiro, Kaap de Goede Hoop, Madagascar,
de Perzische Golf, de oevers van de Kaspische Zee, Sennaar, de berg Ararat, Sene-
gal, Ceylon, Hong-Kong, Macao bij de ingang van een eindeloze zee en voor
een hoge berg, van waaruit men China zag. Dan het Chinese Keizerrijk, Australië,
de Diego Ramirez-eilanden. Zijn reis eindigde met de terugkeer naar Santiago in
Chili. Bij zijn bliksemsnelle tocht onderscheidde Don Bosco eilanden, landen en
naties verspreid over verschillende graden en vele weinig bewoonde en onbekende
streken. De juiste namen van de plaatsen die hij in zijn droom gezien had herin-
nerde hij zich niet meer. Zo noemde hij, bv. Macao: Meaco. Over de meer zuide-
lijke streken van Amerika sprak hij met kapitein Bove. Deze had echter, door
geldgebrek de kaap van Magellaan niet gepasseerd en omdat hij door verschillen-
de zaken gedwongen geweest was terug te keren, kon hij hem geen ophelderingen
geven.
We dienen iets te zeggen over die raadselachtige Arfaxad. Voor zijn droom
wist Don Bosco niet wie hij was. Nadien echter sprak hij er vrij herhaaldelijk
over. Hij gelastte de jonge geestelijke Festa ermee opzoekingen te doen in Bij-
belse woordenboeken, geschiedenisboeken, boeken over aardrijkskunde en in tijd-
schriften om te ontdekken met welke volkeren van onze aarde dit veronderstelde
personage betrekkingen zou kunnen hebben. Eindelijk meende hij de sleutel tot
het geheim te hebben ontdekt in het eerste boekdeel van Rohrbacher, die beweert
dat de Chinezen de afstammelingen zijn van Arfaxad.
Zijn naam wordt vernoemd in het tiende hoofdstuk van Genesis, waar men
de afstamming geeft van de zonen van Noë, die, na de zondvloed, de wereld on-
der elkaar verdeelden. In vers 22 leest men: Filii Sem Elam et Assur et Arphaxad
et Lud et Hether et Mes. Hier, zoals in andere delen van de grote etnografische
lijst, duiden de eigennamen enkelingen aan die de vaders werden van de volke-
ren, met aanwijzing eveneens van de streken die ze gingen bevolken. Zo betekent

51.4 Page 504

▲back to top


- XVII/502 -
Elam hoogland en wijst op het land van de Elamieten dat samen met de streek
rond de stad Susa nadien de provincie Perzië werd, terwijl Assur de vader van
de Assyriërs is. Wat de derde naam betreft, zijn de exegeten het niet eens om
het volk te bepalen waaraan deze naam gegeven werd. Sommigen, zoals Vigouroux (om
er een te vermelden die we bij de hand hebben), duiden Mesopotamië aan als het
land van Arfaxad. In ieder geval nu de naam genoemd wordt onder de voorvaders
van rassen uit Azië en juist na twee rassen die de meest oostelijk gelegen
strook van de aarde, beschreven in het document van Mozes bewoonden, mag men
eruit afleiden dat Arphaxad op een volk wijst dat men dient te plaatsen, na de
vorige volkeren, en dat zich steeds verder naar het Oosten zal verplaatst heb-
ben. Het is dus niet onwaarschijnlijk dat men in de engel van Arfaxad die van
Indië en van China zou zien.
Don Bosco hield zich vooral bij China en zei dat het hem toescheen dat
men daar weldra de Salesianen zou roepen, Eens voegde hij eraan toe: - "Indien
ik twintig missionarissen had om ze naar China te zenden, dan is het zeker, dat
ze daar triomfantelijk zouden onthaald worden, niettegenstaande de vervolgingen."
Daarom interesseerde hij zich van toen af voor alles wat op het Hemels Rijk be-
trekking kon hebben.
Hij bleek vaak aan deze droom te denken, sprak er graag over en zag er
een bevestiging in van zijn vorige dromen over de missies.

51.5 Page 505

▲back to top


- XVII/503 -
H O O F D S T U K XXIII
ANEKDOTEN, RICHTLIJNEN EN BRIEVEN.
Nu ons verhaal over het jaar 1885 kan afgesloten worden, blijven er nog
enkele verspreide zaakjes over, die wij zullen trachten in dit laatste hoofd-
stuk zo goed mogelijk te verzamelen en te schikken. We zullen beginnen met een
groepje anekdoten, die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op Don
Bosco.
De ouderdomsziekten werden nog erger door langdurig zwoegen maar ze mo-
gen ons niet doen geloven dat Don Bosco nu helemaal versleten was en tot on-
macht gedoemd. Zijn waardige houding, zijn eerbiedwaardige gelaatstrekken en
vooral zijn indringende, levende blik verlieten hem niet tot het einde van
zijn leven. In dit afgetakelde en afgewerkte lichaam zag men dat er steeds een
geest huisde die zichzelf volkomen bewust was en die flinker was dan alle
krankheid. Eens had hij een ontmoeting met een protestantse dominee die te
Turijn vrij goed bekend was, vooral door de betrekkingen die hij had met de Gaz-
zetta del Popolo en wegens een ziekenhuis dat hij, ten voordele van de kinde-
ren, geopend had. Welnu, toen ze elkaar voorbijgingen wierp Don Bosco hem een zo
doordringende oogopslag toe, dat hij zich helemaal overstuur voelde alsof onver-
wachts heel zijn wezen in beroering geraakt was. Men zegt dat hij zich, na de
dood van Don Bosco, zou bekeerd hebben.(1)
Niet minder doeltreffend was doorgaans zijn woord en wij zelf waren er ge-
tuigen van. Het woord van Don Bosco had, om zo te zeggen ook op afstand een uit-
werksel. Een oud-leerling had de rechte weg verlaten en gaf zware ergernis. Eens
was Don Bosco op reis met inspecteur Don Cerruti. Wanneer deze laatste in een
station moest overstappen en wegging nam Don Bosco hem bij de hand en terwijl
hij zijn hand drukte op een manier die hem bewoog, zei hij hem: - "Je zult
die bepaalde persoon zien. Zeg hem dat hij Don Bosco toch eindelijk zou plezier
doen." Don Cerruti beloofde het en toen hij hem ontmoette zei hij die meneer de
woorden die Don Bosco over hem gezegd had. Deze was als door de bliksem ge-
troffen en, terwijl hij beide handen voor zijn gelaat hield, riep hij zenuwachtig
uit: "Wat heb ik gedaan! Wat al ongenoegen heb ik Don Bosco aangedaan!" Zijn ont-
roering was niet van voorbijgaande aard, want, - zoals Don Cerruti vertelde -
ging hij nog diezelfde avond te biechten als begin van een ander leven, herstelde
de ergernis en gedroeg zich van dat ogenblik af als een christen.
(1) Dr. Laura vertelde dit feit op 14 april 1891 bij een heildronk op een diner ter gele-
genheid van de inwijding van de nieuwe kapel van Valsalice.

51.6 Page 506

▲back to top


- XVII/504 -
Wat dan te zeggen van sommige gebaren, waarvan de delicaatheid ook
dan tot uiting kwam, wanneer hij fysisch volledig uitgeput was? Een jonge gees-
telijke die speciaal voor zijn briefwisseling aan hem verbonden was, gaf hem
eens zijn eigen gebreken te kennen en bekende hem dat hij, door een indiscrete
nieuwsgierigheid overwonnen en misbruik makend van het in hem gestelde vertrou-
wen, zekere brieven, waarvan hij meende dat ze voor hem enig belang konden heb-
ben, gelezen had. Hij vroeg hem daarom vergiffenis en beloofde hem dat hij dit
voortaan nooit meer doen zou. Als enig antwoord trok Don Bosco het hoofd van
de jonge geestelijke aan zijn hart, greep enige brieven die op zijn schrijftafel
lagen en gaf ze hem allemaal in handen.
Don Trione die toen in het Oratorio de catechist was van de leerlingen,
had vaak het geluk met Don Bosco te kunnen praten. Deze hield van hem wegens zijn
ongekunstelde en opgeruimde vriendelijkheid. Welnu, van dat jaar herinnert hij
zich enkele vermeldenswaardige feitjes.
Het eerste heeft betrekking op de ongemakken die Don Bosco het meest kwel-
den. Het was in volle zomer en Don Bosco wandelde met hem op en neer in de bi-
bliotheek. Hij ging traag en ingetogen en luisterde meer dan hij sprak. Opeens
bleef hij staan en terwijl hij krampachtig naar zijn schouders greep zei hij,
alsof hij bij zichzelf kreunde: - "Indien ze hem niet ergens naartoe sturen,
brandt Don Bosco nog op." Het duurde maar een oogwenk en dadelijk was hij
weer meester over zichzelf, maar Don Trione had begrepen dat hij veel leed.
En het zal wel zo geweest zijn, want het eczema dat sinds lang op zijn schouders
zijn huid ontstak, liet zich nu door de warmte erg gevoelen en was de oorzaak van
een onverdraaglijk jeuken. Nadien trok hij, zoals wij verhaald hebben, naar de
verfrissende atmosfeer van Mathi.
Op een avond, in aanwezigheid van Don Trione en van Viglietti, haalde
hij uit zijn zak drie voorwerpen die hij steeds bij zich had: een rozenkrans,
de Rubricae missalis en een metalen doosje met een schroefdeksel. Daarin bewaar-
de hij wijwater. Over de Rubrieken zei hij: - "Het zijn die van mijn eer-
ste Mis nog. Ik heb ze al dikwijls opnieuw laten inbinden. Iedere week lees ik
er een gedeelte van en het gebeurt zelden dat ik bij het celebreren van de
heilige Mis er niet een van dien te verbeteren of te vervolmaken." Het was
een uitgave van Pomba van 1830, klein formaat, met 202 bladzijden.
Op een andere dag was Don Trione in de kamer van Don Bosco toen men hem zijn post
bracht. Te midden van het hoopje brieven op zijn schrijftafel viel een grote om-
slag op en zekere aanwijzingen konden doen geloven, dat ze geldwaarden bevatte.
Als instinctief strekte Don Bosco er de hand naar uit en bracht duim en wijsvin-
ger samen om ze eruit te halen. Pas had hij ze echter aangeraakt of hij trok
zijn vingers terug en zonder het gesprek te onderbreken begon hij van boven af
aan de enveloppen te scheuren en te openen. Het scheen Don Trione toe dat Don
Bosco, die in alles met orde placht te werk te gaan, door deze soort bezinning,
een beweging, die niet helemaal volmaakt was had willen herstellen.
Bij een van de vele samenspraken verhaalde Don Bosco hem vertrouwelijk
een geval dat hem vroeger overkomen was. Hij zei hem: - "Festa is eens bij mij

51.7 Page 507

▲back to top


- XVII/505 -
gekomen om mijn zegen te vragen, omdat hij erge kiespijn had. Ik heb hem mijn
zegen gegeven, maar ik heb niet gevraagd dat de pijn in mij zou overgaan. Dat
heb ik eens gedaan en ik kreeg zo vreselijke pijn dat ik 's nachts naar de tan-
darts moest om mij de pijnlijke tand te laten trekken." De jonge geestelijke Fes-
ta maakte aan Don Trione die hem de zaak had meegedeeld, het verhaal volledig
door hem te zeggen dat, toen hij op zijn hoofd een baret van Don Bosco ge-
plaatst had, hij zich beter gevoeld had.
Deze bijzonderheid van de baret herinnert ons een ander dergelijk
feit. In 1885 was Don Bosco op het punt zijn biechtvader te verliezen. Getrof-
fen door een zware ziekte, die het gevolg was van een bloedaandrang in het
hoofd door een belediging hem door sommige slechte mensen aangedaan, verkeerde
Don Giacomelli in stervensgevaar. Hoewel hij het Heilig Oliesel al ontvangen had,
ging zijn zuster, verschrikt bij de gedachte haar broer te zullen verliezen,
voortdurend bij Don Bosco om hem aan zijn gebeden aan te bevelen. Eens bracht
ze hem een kalotje van haar broer opdat hij het zou zegenen. Don Bosco deed
dat met christelijke liefde. Terug thuis, zette ze het kalotje op het hoofd
van de zieke, zonder hem iets te zeggen. Welnu, van dat ogenblik af begon Don
Giacomelli beter te worden en genas uiteindelijk volledig. We dienen er aan
toe te voegen dat Don Bosco de bedroefde vrouw al getroost had door haar
te zeggen: - "Hij sterft nog niet, ik moet eerst vertrekken." Enkele dagen
voordien, alvorens Don Giacomelli bedlegerig was, had Don Bosco hem aan tafel
uitgenodigd. Toen hij zag dat hij gebukt ging onder een diepe zwaarmoedigheid,
had hij hem, in aanwezigheid van al de leden van het hoofdkapittel om hem op te
beuren gezegd: - "Wees gerust, vrees niet, mijn beste, Jij zult Don Bosco bij
zijn sterven moeten bijstaan." Zoals hij het voorzegd had, gebeurde het ook.
Een andere voorzegging die hij aan de Salesiaan Don Amossi gedaan had,
werd letterlijk bewaarheid. In de herfst van 1885 was hij vanuit Lanzo naar Ran-
dazzo verplaatst geworden. Zijn moeder was oud en ziekelijk en hij vreesde erg
dat hij haar niet meer zou kunnen terugzien. Wanneer haar plots een ongeluk zou
overkomen, dan zou het te lang geduurd hebben vooraleer hij vanuit Sicilië naar
Piëmont zou kunnen komen. Hij had aan Don Bosco zijn leed verteld. Deze had hem
vol goedheid aanhoord en had hem geantwoord: - "Ga maar rustig naar Randazzo.
Ik geef je de verzekering dat zolang de Oversten je daar zullen laten, er niets
zal gebeuren." Dan had hij een ogenblik gezwegen, nagedacht en dan opnieuw
gezegd: - "Jij gaat naar Randazzo, maar je zult er niet lang blijven. Je zult
terugkeren naar Lanzo." — De jonge priester bleef drie jaar te Randazzo en gedu-
rende heel die tijd verslechtte de toestand van zijn moeder niet. Pas was hij
echter teruggeroepen en had hij zich opnieuw te Lanzo gevestigd, of ze werd
steeds slechter zodat ze op 4 april 1889 stierf.(1)
De verdienste voor een andere genezing werd aan Don Bosco toegeschreven.
Theoloog Leonardo Murialdo werd op de laatste dag van het jaar 1884, tengevol-
ge van reumakoorts en verkoudheid op de longen, getroffen door een kwaadaardige
longontsteking, zodat de artsen wanhoopten de ziekte te kunnen overwinnen. De
(1) Brief van Don Amossi aan Don Lemoyne, Lanzo, 8 april 1889.

51.8 Page 508

▲back to top


- XVII/506 -
Jozefieten waren verslagen, herinnerden zich de vroegere betrekkingen van hun
Vader met Don Bosco, en dachten eraan zich tot hem te wenden, met vertrouwen een
mirakel te zullen bekomen. Op 8 januari dan, toen er menselijkerwijze gesproken
voor de zieke geen hoop meer was, schreef men aan Don Lazzero dat hij aan Don
Bosco een speciale zegen zou vragen. Dadelijk kwam het antwoord dat nog die
avond Don Bosco persoonlijk de gevraagde zegen zou komen schenken.
Hij kwam inderdaad met Don Lemoyne, ging alleen de kamer van de zieke bin-
nen, bleef omstreeks een half uur bij hem en zegende hem. Pas was hij buiten
of allen omringden hem en vroegen zich met spanning af of ze zouden vernemen of
hun Stichter ja dan neen zou sterven. Don Reffo ondervroeg hem. Don Bosco ant-
woordde: "Ditmaal zal hij het nog halen, dat meen ik tenminste.
Hij moet deze plant nog opkweken." Hij bedoelde zijn kloosterfamilie. De aanwe-
zigen knielden om door hem te worden gezegend en stonden dan op, met de zekerheid
dat theoloog Murialdo zou genezen.
En, inderdaad, van die avond af verbeterde zijn toestand. Toen kardi-
naal Alimonda hem drie dagen nadien een bezoek bracht, stelde hij vast dat hij
zich in een goede toestand bevond. Deze toestand verbeterde nog tot hij volkomen
gezond was. Toen hij dan met de Paters sprak zei hij: - "Don Bosco en theo-
loog Murialdo zijn twee edelstenen van mijn diocees."(1)
Op het einde van de maand mei ontving Don Bosco vanuit Toulon een brief
van kanunnik Rouvière, de pastoor van Saint-Louis, die hem voorstelde te begin-
nen met de nodige formaliteiten voor het inleiden te Rome van de causa van de
jonge Louis Colle. Een van de redenen die deze priester er toe aanzetten dit
voorstel te doen, was een mededeling uit het klooster van de Goede Herder van die
stad. De overste, Zuster Marie de Sainte Léocadie, meende, op de verjaardag van
de dood van Louis, in de overtuiging dat zijn ouders zich te Toulon bevonden, hun
te schrijven om hun leed te verzachten, toen een inwendige stem haar duidelijk
zei: - "Het is nutteloos hun te schrijven, omdat zij te Turijn zijn, waar Don
Bosco hun overvloedig de opbeuring schenkt, die ze nodig hebben." Deze woorden
hadden bij de kloosterzuster een zo volstrekte zekerheid verwekt, dat zij tot een
medezuster die kort nadien in haar cel gekomen was, met vastheid bevestigd
had: "Aan de heer en mevrouw Colle, schrijf ik niet omdat zij hier niet zijn,
maar te Turijn, bij Don Bosco.
"Wie heeft u dat gezegd, Moeder?" vroeg de zuster.
"Hun engel, Louis zelf. Daar ben ik volstrekt zeker van."
En zo was het ook werkelijk. Later, toen het bleek dat er in het klooster
gebrek aan water was, nam de Overste vol vertrouwen haar toevlucht tot Louis.
Het scheen haar toe dat ze hem hoorde beloven dat er water zou komen. Het water
kwam werkelijk 24 uur later. Bij andere moeilijkheden had ze zich aan Louis, met
(1) E. REFFO, I1 teologo Leonardo Murialdo, Fondatore dei PP. Giuseppini (1822-1900),
3de uitgave, Turijn drukkerij "La Salute", 1931, blz. 306-8.

51.9 Page 509

▲back to top


- XVII/507 -
groeiend vertrouwen aanbevolen, en had ze alles bekomen wat ze vroeg.
Buiten dit motief dat hem vreemd was, had abbé Rouviére een zeer persoon-
lijk motief om hun tot dit voorstel aan te zetten. De zoon van graaf Colle had,
buiten hem, nooit een andere geestelijke directeur gehad. Met kennis van zaken
noemde hij hem een gezegende zoon en loofde zijn engelachtig leven en zijn
heilige dood. Te Rome werd niets gedaan, maar wat wij hier zeggen geeft nog
meer waarde aan de mening die Don Bosco over de jongen had. De gebeurtenissen
die wij beschreven hebben in het derde hoofdstuk van het vijftiende boekdeel wor-
den er des te merkwaardiger door.
De volgende anekdote dateert van voor die tijd. Ze werd echter ver-
teld door Lady Herbert in 1884 in een gezaghebbend Londens tijdschrift (1) en
eerst nu kwam ze ons ter kennis. De schrijfster, verwant met Markies S. van Tu-
rijn vernam van hem dit feit.
Een jongen van een welgestelde familie bevond zich helemaal in de put
wegens geldelijk verlies bij het spel. Met afgrijzen vervuld bij de gedachte dat
hij een faillissement zou moeten aanvragen, nam hij zijn toevlucht tot de Mar-
kies opdat deze hem zou helpen. De edelmoedige heer gaf hem een groot bedrag als
lening. Dan verdween hij zonder enig spoor na te laten, en zonder dat er hoop
bestond dat hij de som zou teruggeven.
Zo verliepen er enkele jaren, toen de Markies zich op een dag naar het
station van Porta Susa begaf en onverwachts daar op zijn gentleman liep. Hij
was waarlijk een gentleman. De harde les van de ervaring had haar effect gehad.
Hij had zich ernstig en ijverig aan het werk gezet en nadat hij zich opnieuw
een flink patrimonium verworven had, kwam hij opzettelijk naar Turijn om zijn
plicht te vervullen. Hij deed dit door het ontvangen geld terug te geven.
De Markies zette zijn weg verder, maar de trein was vertrokken. Omdat
hij de volgende trein wou afwachten, dacht hij eraan zijn tijd te gebruiken door
een bezoek te brengen aan Don Bosco. Hierbij dient genoteerd te worden dat hij
met niemand over deze zaak gesproken had. Hij ging dus de kamer van Don Bosco
binnen en alvorens hij zijn mond geopend had om naar zijn gezondheid te infor-
meren, hoorde hij hem het volgende zeggen: - "Ik wachtte juist op u. Ik wil
dat u mij het geld zou geven dat u in die tas hebt." Terwijl hij dit zei wees
hij naar de tas en noemde hij het bedrag. De Markies was buiten zichzelf van
verbazing en riep uit: - "Hoe hebt u dit kunnen weten?" Het is geld dat ik een
paar minuten geleden ontvangen heb op de meest onverwachte manier. Kent u de
jonge graaf B.?"
- "Neen", antwoordde Don Bosco, maar ik weet dat u juist het bedrag hebt
dat ik nodig heb om een schuld te betalen. Volgende week zult u het terug heb-
(1) The Month, januari 1884, in een artikel met als titel Don Bosco, blz. 43-59.

51.10 Page 510

▲back to top


- XVII/508 -
terug hebben."
- "Als het zo", zei de Markies, "dan geef ik u hier dadelijk het geld."
Don Bosco overhandigde hem een ontvangstbewijs en een week later gaf hij
hem stipt het bedrag terug.(1)
Ofschoon de bovennatuurlijke charisma's vooral gedurende de laatste acht
jaren van zijn leven, overal Don Bosco begeleiden, was hij toch bang voor Gods
oordeel en daarom ging hij ermee verder zich meer dan ooit aan andermans gebeden
aan te bevelen opdat hij zijn eigen ziel zalig zou kunnen maken. Eens meende te
San Benigno een heer, aan wiens gebeden Don Bosco zich aanbevolen had, daarop te
moeten antwoorden: - "Wel, Don Bosco heeft die zeker niet nodig." Toen werd hij
plots zeer ernstig, zijn ogen vulden zich met tranen en hij zei met overtuiging:
"Ik heb ze hard nodig."(2)
Van de anekdoten zullen we thans overgaan tot het uiteenzetten of liever
het vermelden van sommige gedachten van Don Bosco. Ze brengen sommige begin-
sels aan het licht die hij volgde bij zijn werk en zijn daarom richtlijnen voor
hen die zich in dezelfde omstandigheden bevinden. We halen deze gezegden uit de
notulen van het hoofdkapittel en zullen enkel trachten er een zekere orde in te
brengen, zodat de lezing ervan aangenamer wordt.
In het kapittel van 24 februari zei hij: - "Het is noodzakelijk dat de
inwendige ordening van de Salesiaanse Sociëteit langzamerhand tot ontwikkeling
zou komen, zoals dat vereist wordt door de aard van zaken zelf." Deze regel die
van hoge wijsheid getuigt, had hij zichzelf opgelegd van bij het begin bij het
vormen en organiseren van de Congregatie. Ze had hem als leiding gediend bij
het voorbereiden van het type van noviciaat dat aan zijn ideaal beantwoordde.
Dank zij een reeks van proefnemingen, waarover wij elders gesproken hebben,
(3) was hij ertoe gekomen een eigen huis voor de novicen, het huis van S.Be-
nigno in het leven te roepen, maar er bleef nog wel wat anders te doen opdat
het volledig geregeld zou kunnen werken en ook hierin ging hij geleidelijk te
werk. De tijd scheen dus gekomen om de aanvaardingen aan een zekere tucht te
onderwerpen, door in Italië en de
_____________________________
(1) Don Bosco had zich aan Lady Herbert aanbevolen om hem Engelse jongens te sturen die roeping tot
het priesterschap hadden. "We hebben getracht hem voldoening te schenken" - schreef zij
in het aangehaalde artikel. - Een jongen die wij hem gezonden hadden, ofschoon in ieder
opzicht uitstekend, was er als goede en praktische Engelsman niet toe geneigd iets wat
buiten het gewone viel te geloven. Hij was nog geen jaar in het Oratorio of hij
schreef aan een priester, die vroeger zijn geestelijk directeur geweest was: "U weet
dat ik een tegenstander ervan was geloof te hechten aan al de buitengewone zaken die men
mij gezegd had vooraleer naar hier te komen. Maar de buitengewone mirakels zien én ge-
loven die bijna iedere dag door Don Bosco gedaan worden lijkt me zo evident, dat enkel
een blinde en een dwaas niet aanvoelt dat hij zich in tegenwoordigheid bevindt van
iemand die, wanneer hij geen heilige is, dan toch zeker iemand is die door God buiten-
gewoon begunstigd wordt. Want hij verkrijgt alles waarvoor hij bidt, zowel stoffelijke
middelen om zijn grote ondernemingen te voltrekken, als genezingen van geestelijke en
tijdelijke kwalen." De hier niet genoemde jongen was de toekomstige eerste directeur
van het huis van Battersea te Londen, Don Francesco Macey.
(2) Summ. sup. virt., nr. VI, par. 161. De Heroica spe (getuige Don Piscetta).
(3) Cfr. boekdeel XI, blz. 212 en volgende.

52 Pages 511-520

▲back to top


52.1 Page 511

▲back to top


- XVII/509 -
erbij behorende eilanden de commissies op te richten waarvan spraak was in de
pauselijke decreten van 1848. Don Bosco had hiermee zo lang kunnen wachten door
gebruik te maken van bevoegdheden hem door de Paus verleend, zoals wij meermaals
gezegd hebben.
De commissies voor de aanvaarding tot het noviciaat waren van tweeërlei
aard, een algemene commissie met beslissende stem en verscheidene particuliere of
provinciale commissies die enkel een raadgevende stem hadden. Er werd overeenge-
komen dat de eerste zou samengesteld worden uit de leden van het hoofdkapittel
terwijl er voor de tweede evenveel zouden zijn als er provincies waren. Omdat
echter voor Italië enkel de provincie van Piëmont een noviciaat bezat, dat noch-
tans open stond voor de novicen van al de provincies, was men van oordeel dat er
voor het ogenblik slechts een enkele particuliere commissie diende ingesteld te
worden. Toen er over deze zaak gesproken werd in de zitting van het kapittel
van 23 februari, liet Don Bosco eerst de twee decreten van Pius IX voorlezen en
merkte op: - "Wanneer het over een noviciaat gaat dient men alle strengheid
terzijde te laten in de manier om er een op te richten. Dit verklaarden mij
de Pausen Plus IX en Leo XIII, Pius IX stelde zelfs persoonlijk belang in een
commissie van Prelaten hiervoor opzettelijk samengeroepen. Om een noviciaat op
te richten zijn twee of drie novicen voldoende ook wanneer een vijftigtal novi-
cen in de andere huizen hier en daar door noodzakelijkheid verspreid leven zodat
ze materieel niet in het noviciaat aanwezig zijn wegens een dringend werk en niet
definitief verblijven daar waar ze nu zich bevinden. Op die manier wordt het ge-
makkelijk ook in de andere provincies van Italië noviciaten op te richten." Er
werd dan beslist dat men in iedere provincie van Italië een provinciale com-
missie mocht hebben, maar, voor het ogenblik, werd enkel de commissie van de
provincie Piëmont opgericht, de zetel van het enige noviciaat van S. Benigno.
Dit noviciaat hing, trouwens in overeenstemming met de Regel, rechtstreeks
af van het hoofdkapittel. Daardoor ontstonden de verschillende vragen, wie ermee
gelast zou worden het nodige te doen om papieren en inlichtingen te bekomen,
wie de commissie voor het eerste onderzoek zou bijeenroepen, wie zich zou bezig-
houden met personen uit andere provincies afkomstig. Op 24 februari beslisten en
verklaarden Don Bosco en het kapittel wat hierna volgt: 1° De inspecteur van de
provincie Turijn heeft hetzelfde gezag als de andere inspecteurs en zijn inspec-
tie reikt niet verder dan de provincie Piëmont. 2° De inspecteur van de provincie
Piëmont zal onder zijn jurisdictie het huis van het Oratorio van de H. Francis-
cus van Sales niet hebben. Zolang dit de zetel is van het Hoofdkapittel zal
het ook van dit kapittel afhangen. 3° De inspecteur van Piëmont zal geen juris-
dictie uitoefenen over het noviciaat. Dit zal rechtstreeks afhangen van het
hoofdkapittel, door bemiddeling van de catechist van de Congregatie. 4° In-
tussen zal men één enkele provinciale commissie kiezen die het onderzoek zal
doen voor de novicen van de hele Congregatie. Daarna werden 8 leden, onder wie
(1) Ziehier de namen van al de leden:
1. Don Barberis, directeur van het noviciaat.
2. Don Cerruti, inspecteur van de provincie Ligurië en directeur van het huis van
Alassio.
(vervolg op p. 510).

52.2 Page 512

▲back to top


- XVII/510 -
twee inspecteurs gekozen,(1) om deel uit te ma-ken van deze Commissie.
Eigenlijk zou deze verkiezing, luidens de decreten, bij geheime stem-
ming moeten plaats gehad hebben, wat niet nageleefd werd, maar Don Bosco zei
dat het er voor het ogenblik enkel om ging de grondslagen te leggen. Hierdoor wou
hij zeggen dat men doorgaans een proefperiode diende te laten voorafgaan om na-
dien tot een geregelde en definitieve regeling te komen.
Twee kwesties bleven dan nog zonder oplossing, namelijk, wie de nodige
documenten voor de aanvaarding van de novicen diende samen te brengen, de di-
recteur van het noviciaat of de Inspecteur van Piëmont en wie de provinciale com-
missie zou voorzitten. Wat het eerste betrof zei Don Bosco (en het kapittel
hechtte er zijn goedkeuring aan): - "De documenten zullen verzameld worden door
de directeur van het noviciaat. Hij zal, om ze zich te verschaffen, een beroep
doen op verschillende leden van de commissie en aan hem zullen alle papieren
worden overhandigd die dan naar het hoofdkapittel zullen gestuurd worden. 0p de
gepaste tijd zal hij de commissie samenroepen. Wanneer vier leden aanwezig
zijn zal ze geldig kunnen vergaderen. Dan zal hij naar Ligurië gaan en daar
vier personen bijeenbrengen onder de leden van de op te richten provinciale
commissie die tot deze provincie behoren, om ze niet te dwingen met al het on-
gemak daaraan verbonden naar Piëmont te komen, daar de papieren te onderzoe-
ken en een eerste stemming uit te brengen." Wat het voorzitterschap betrof, be-
sliste Don Bosco de zaak als volgt: - "De directeur van het noviciaat dient de
voorzitter te zijn. Voor het ogenblik echter, zolang de zaak nog niet goed op
weg is, zal een nog aan te duiden lid van het hoofdkapittel het voorzitter-
schap waarnemen. Volgens de decreten echter zal hij geen deel uitmaken van de
algemene commissie."
Het gebeurde soms dat jonge vakleerlingen niet veel neiging toonden om
zich als novicen te laten inschrijven omdat ze er een afkeer van hadden naar S.
Benigno te gaan. De reden hiervan was dat zij wensten hun vak te leren en dat ze
vreesden hiervoor te S. Benigno noch de middelen noch de gelegenheid te zullen
hebben. Toen Don Bosco dit vernomen had, zei hij op 24 augustus: - "Wanneer
het over leerlingen gaat, zou ik nooit een uitzondering toelaten, maar, wanneer
het vakleerlingen betreft, zou ik geen moeilijkheden maken in bepaalde gevallen
om ze als novicen in te schrijven en ze te ontslaan van de verplichting naar S.
Benigno te gaan."
Het was niet voldoende de coadjuteurs die vroegen om te komen te aanvaar-
(1) vervolg van p. 509.
3. Don Francesia, inspecteur van de provincie Piëmont en directeur van het huis van
het Oratorio, afdeling leerlingen.
4. Don Bertello, directeur van het huis van Borgo S. Martino.
5. Don Belmonte, directeur van het huis van Sampierdarena.
6. Don Marenco, directeur van het huis van S. Giovanni te Turijn.
7. Don Nai, prefect van het noviciaat.
8. Don Bianchi, samen met Don Barberis, novicemeester.

52.3 Page 513

▲back to top


- XVII/511 -
den. Het was nodig ze te gaan zoeken. - "Wij moeten goede coadjuteurs vinden",
bemerkte Don Bosco op 18 september. "Daarom dienen we betrekkingen te onder-
houden met de pastoors en ze te vragen of ze op de buiten geen jongen hebben in
wie men vertrouwen kan stellen, over wiens zedelijkheid geen twijfel bestaat,
die houdt van vroomheid en die verlangt zich uit de wereld terug te trekken. We
zullen ze dan verzoeken hem naar ons te sturen." Don Lazzero antwoordde dat de
pastoors zelf naar de Salesianen zouden dienen te komen om ze aan te bevelen
en dergelijke mensen in onze dienst te krijgen. - "Dat heeft geen belang", re-
pliceerde Don Bosco. "We dienen dit eveneens te vragen aan de pastoors onder
onze kennissen. Don Veronesi heeft dit zo gedaan en hij is erin geslaagd een
zeker aantal coadjuteurs te vinden die werkelijk braaf en vertrouwenswaardig
zijn."
We zagen al hoe Don Bosco herhaaldelijk praktische normen voorstelde om
zo omzichtig mogelijk te werk te gaan bij het aanvaarden van novicen. Op de
namiddagzitting van 24 augustus nam hij het woord en zei: - "Wanneer het gaat
over jongens die als novicen in de Salesiaanse Congregatie willen treden, en
vooral als jonge geestelijken, dient men in volle vertrouwen over hun zedelijk-
heid te spreken. Men zal hun zeggen: ben je het ermee eens dat ik jou een
vraag stel? Hij zal dan bevestigend antwoorden. Zeg me: Hoe stond het dit jaar
met je zedelijkheid in werken of in gedachten? Is het lang geleden dat je je
gebeterd hebt? Ofwel, heb je deze gewoonte al lang? Wanneer iemand zich
dan steeds maar bezoedeld heeft tot de laatste dagen toe, dan is het zeker
dat men hem dient af te raden verder te gaan, tenzij er sterke aanduidingen
bestaan dat hij roeping heeft en hij de besliste wil heeft genomen de nodi-
ge middelen te gebruiken om te slagen, Men dient echter voorzichtig te zijn
en rustig te werk te gaan wanneer men schuwe jongens ondervraagt. Men zal ze
met christelijke naastenliefde helpen, maar er wel op letten tegenover wie ze
hun hart openen, opdat er geen onvoorzichtigheden zouden begaan worden. Men
kan aldus beginnen: indien je wilt dat ik je een raad zou geven over je roe-
ping, sta me dan toe dat ik je vraag: hoe staat het met je zedelijkheid? enz. Bij
dergelijk onderzoek dient men steeds deze vraag te stellen."
Op de zitting van de volgende dag sprak hij over de onpartijdigheid
bij het aanvaarden en zei: - "Bij het aanvaarden dienen wij er wel op te letten
ons zelf niet te laten bedriegen door welwillendheid of kwaadwilligheid. De
persoonlijke neiging van hem die zijn stem dient uit te brengen mag niet als norm
gelden om iemand te aanvaarden of te weigeren. Ik zeg dit omdat het mij toe-
schijnt dat sommigen aanvaard werden wegens persoonlijke voorkeur of uit
vriendschap. Het algemene welzijn dient steeds te worden verkozen boven het
particuliere welzijn. We mogen geen rekening houden met onze eigenliefde en niet
nagaan of wij, ja dan neen, van die personen houden. We mogen ons niet houden
aan vooropgezette gedachten, aan antipathieën. Ons particulier welzijn mag
niets te zien hebben met het algemeen welzijn."
Over een categorie van postulanten, de onwettige kinderen, haalde hij
op 13 juli een woord aan van Leo XIII: - "Wanneer het gaat over onwettige kin-
deren, naturali of spurii, wanneer dit niet geweten is, is het niet nodig dis-
pensatie aan te vragen om in een kloosterorde te treden. Deze gebreken worden

52.4 Page 514

▲back to top


- XVII/512 -
uitgewist door de kloosterprofessie. Wanneer deze vergunning dient gevraagd te
worden, dan zal men laten antwoorden aan de persoon zelf die in een Congregatie
wenst te treden, maar in de vraag zal men niet zeggen in welke congregatie de
postulant wenst te treden. Toch dient men de kwesties ook te bestuderen vanuit
het standpunt van de moraal en het kerkelijk recht om zich in regel te stellen.
Men mag nooit vergeten wat Leo XIII aan Don Bosco gezegd heeft wat de bastaards
betreft: "Laat nooit uw huizen met dit soort mensen besmeuren, omdat er alleen
ergernis en ongenoegen van voortkomt. Hoed u er eveneens voor buitenechtelijke
kinderen te aanvaarden. En al kan de Kerk de vergunning geven om de wijdingen te
doen van buitenechtelijke kinderen, geeft ze die uiterst moeilijk en slechts in
zeldzame gevallen aan de "spurii". Dit was speciaal door Kardinaal Guibert,
aartsbisschop van Parijs, aan Don Durando aanbevolen. Toen hij zich het jaar
voordien naar de Franse hoofdstad begeven had, had de kardinaal hem gezegd, dat
men, vooral in Frankrijk, er goed diende op te letten, wanneer iemand vroeg in de
Congregatie te worden opgenomen. Alvorens iemand te aanvaarden diende men ernsti-
ge inlichtingen in te winnen over het gedrag van zijn vader en moeder en nog meer
diende men de oorsprong van zijn familie na te gaan. Hierover had Zijne Eminentie
geruime tijd en met vurigheid gesproken.
Op 26 oktober stelde Don Rua, in naam van Don Albera, de aanvaarding voor
van een priester en van een jonge geestelijke, beiden Fransen. Er bleken goede
getuigschriften over hun gedrag te bestaan. Don Bosco wou dat men vooraf zou
vragen of zij, als geestelijken, de nodige stappen hadden gedaan voorgeschreven
bij hun respectieve diocesane overheden. "Men zal hun dan schrijven", zei Don
Bosco, "dat wij ze graag aanvaarden wegens de goede informatie die wij over hen
ontvangen hebben, maar dat wij, als een congregatie van reguliere geestelijken,
willen dat zij de verplichtingen zouden naleven door onze Regel voorgeschreven.
Wij houden er echter rekening mee dat in Frankrijk de decreten van Pius IX Super
statu regularium niet van kracht zijn."
Ook Don Bologna stelde sommigen van zijn huis van Rijsel als novicen, en
anderen als aspiranten voor. Ze werden door het kapittel aanvaard, maar toen
ontstond een nieuwe moeilijkheid. Ze behoorden tot het personeel, dat het huis
van Rijsel nodig had. Was het wel nodig ze naar Sainte-Marguerite te sturen of
zou het noviciaat ook geldig zijn, wanneer het verliep in een huis dat hiervoor
niet bestemd was? Met andere woorden, konden de huizen waar zich, uit noodzaak,
novicen bevonden, gelijk worden gesteld met een noviciaat? Don Bosco zette het
volgende uiteen: - "Bij het goedkeuren van de Regel te Rome, wou men dat de no-
vicen zich een heel jaar zouden bezighouden met het bestuderen van de Regel en
met de uitsluitende beoefening van vrome werken. Op dit punt wou de Heilige
Congregatie geen toegevingen doen. Don Bosco liet deze kwestie over aan de Paus."
- "Welnu", zei me Pius IX op een dag, toen hij mij nog maar pas gezien
had, "is uw veldslag geëindigd of is hij nog maar pas begonnen?
- "Heilige Vader", was mijn antwoord, "u moet de laatste kanonschoten af-
vuren of de laatste "cànon" geven."

52.5 Page 515

▲back to top


- XVII/513 -
"Ga maar verder. De duivel is banger van een huis waar gearbeid wordt
dan van een huis waar enkel gebeden wordt. In dergelijke huizen heerst zo dik-
wijls ijdel niets doen. Er bestaan andere Orden die na een eerste proef aanvaar-
den en deze personen naar huizen sturen waar ze met werk worden gelast. En
waarom zovele moeilijkheden alleen voor die arme Don Bosco?" Toen hij dit ver-
haald had, ging Don Bosco verder: "Trouwens dient men zeer gemakkelijk te zijn
bij het aanvaarden van een aspirant, met uitzondering dan van het geval dat het
een bekende slechte kerel is. Maar om een novice te aanvaarden moeten al de
kerkelijk voorgeschreven formaliteiten worden nageleefd. Toch dienen voor ons
de decreten alleen voldoende te zijn. Men dient dus na te gaan of, materieel en
moreel, deze personen enig nut hebben voor de hele Congregatie. Wanneer men, voor
het ene of het andere punt, niet klaar ziet zal men een wachtende houding aanne-
men, de proeftijd verlengen en niet weigeren zeer traag te werk te gaan."
Op 29 november gaf hij voor het toelaten tot de geloften volgende spe-
ciale normen. Dat waren de volgende: - 1° De aanstaande militaire diensttijd,
bv. binnen een jaar, mag geen beletsel zijn voor de kloostergelofte. Voor ve-
len is het een rem, wanneer zij zich onder de wapens bevinden. Wie zijn roe-
ping verliest kan ervan ontslagen worden en sommigen ontslaan zichzelf door
niet meer terug te keren naar de Congregatie. 2° Wat de geloften voor drie
jaar betreft, die Don Bonetti voorstelt aan allen op te leggen voor het afleggen
van de eeuwige geloften, antwoord ik dat hij, die niet bereid zou zijn de eeuwi-
ge geloften af te leggen na een jaar noviciaat, remittatur: weggezonden moet
worden. Deze zullen een inspanning doen die voor een ogenblik geldig is, maar
dan staan we er opnieuw mee aan het begin. Er kan een uitzondering worden ge-
maakt voor iemand van wie men voorziet dat hij zeer nuttig zal zijn voor de
Vrome Sociëteit wanneer tegelijkertijd zijn zedelijkheid onberispelijk is.
3° Voor wat de zedelijkheid betreft, dient men strenger te zijn voor iemand die
de heilige wijdingen gaat ontvangen, dan voor iemand die zijn geloften zou wil-
len afleggen. In beide gevallen dient men echter streng te zijn. Als het ge-
dachten zijn, lezingen, kan men nog zien, afwachten, zijn oordeel schorsen. Zijn
het daden tegenover zichzelf, gewoonten, dan dient men uiterst streng te zijn.
Zijn het echter verrassingen, zeldzame gevallen, late men de tijd erover heen-
gaan en nog zien. Wanneer het gaat over tekortkomingen met anderen begaan, dan
is het zeer moeilijk dat iemand nog zou veranderen. Ook wanneer die persoon zich
aan God toegewijd heeft zal hij nog vallen. 4° Men herinnere zich steeds dat op
vandaag geen moeilijkheden gemaakt worden voor hen die enkel onwettig zijn,
maar dat de Kerk, de Paus, de Bisschoppen volstrekt aanbevelen dat de bastaards
(spurii) volstrekt van de wijdingen en geloften zouden uitgesloten worden.
We zullen thans overgaan naar meer specifieke richtlijnen voor hen die
de wijdingen zouden ontvangen. Op 9 september deed Don Bosco twee aanbevelin-
gen, die beiden betrekking hadden op het ogenblik van de aanvraag. Op de och-
tendzitting drong hij aan op de noodzakelijkheid dat een overste alvorens een
jonge geestelijke vrij te geven voor de lagere wijdingen, hem bij zich zou
roepen om er vertrouwelijk mee te praten en om hem opportune raad te kunnen
geven zonder blindelings te werk te gaan. "Hij zal", zei hij, "volgende vragen
kunnen stellen: schijnt het je toe dat je je voor God goed hebt voorbereid? Hoe

52.6 Page 516

▲back to top


- XVII/514 -
is je gedrag betreffende zedelijkheid? Zijn er vrijwillige daden geweest? Indien
dat zo is, onderzoek dan of er een gewoonte van gemaakt werd of iets dat ge-
beurd is wegens buitengewone omstandigheden. Een andere vraag: hoe is je gedrag
tegenover je biechtvader? En indien hij dient uitgesteld te worden, zeg hem dan:
Kijk, deze verplichting verbindt mij, verbindt jou. Bereid je beter voor enz.
- Omdat de jonge geestelijken de aanvraag om de wijdingen te mogen ontvangen
schriftelijk moesten doen, gaf Don Bosco op de avondzitting volgende opmerking: -
"Het is onnodig er op te staan dat de jonge geestelijken, wanneer de tijd geko-
men is, vanzelf de heilige wijdingen zouden vragen. Het is de taak van de Cate-
chist van de Congregatie hiervoor te zorgen en de wijdelingen te verwittigen."
Op 10 september raakte hij een delicaat punt aan. Het kan steeds gebeuren
(we zijn allemaal mensen) dat, wanneer de tijd nadert de wijdingen te ontvangen,
de jonge geestelijke in wrijving geraakt met zijn rechtstreekse overste. Ziehier
dan de gedachte van Don Bosco voor deze gevallen: - "Wanneer er tussen de wij-
deling en zijn onmiddellijke overste ruzie ontstaan is, zal men, wanneer het
gaat over niet essentiële zaken, alvorens hem de wijdingen te geven, hem een an-
dere plaats geven, door hem naar een ander huis te sturen. Het past niet dat
men hem, onder de ogen van zijn overste, die terecht of ten onrechte zich ge-
krenkt voelt, hem dit teken van achting zou verlenen door hem tot de heilige
wijdingen toe te laten. Dat is iets dat zou lijken op een veroordeling van het
gedrag van de overste."
Wanneer de wijdingen uitgesteld werden, welke regel zal het Kapittel dan
volgen, wanneer hij de persoon naar een ander huis stuurt? Deze regel werd door
Don Bosco gedurende diezelfde zitting vastgesteld, toen hij zei: - "Wanneer een
jonge geestelijke, die roeping heeft, of wiens roeping twijfelachtig is, gebre-
ken heeft die niet zwaar maar wel opmerkelijk zijn en het hierom past de wij-
dingen uit te stellen, zal men hiervan kennis geven aan de directeur van het
huis waarheen hij gestuurd wordt, opdat hij hem voor het ene of het andere in
het oog zou houden. Alvorens echter de persoon naar de plaats te sturen die
voor hem aangeduid werd, zal men hem vrijelijk zeggen: - Ga nu, maar weet dat
je kleine uiterlijke gebreken aan je directeur werden meegedeeld. Wanneer
hij je berispt, maak jezelf dan niet ongerust, want wij hebben hem vooraf
gewaarschuwd. - Laat ons dezelfde regel in acht nemen, wanneer het gaat over
iemand wiens roeping onbeslist is, maar die voldoende verstandig is en op wiens
zedelijkheid niets aan te merken valt. Het is nodig over hem te waken, hem te
berispen, hem te vormen en dan verder door te zenden. Het is eveneens noodzake-
lijk dat hij zou weten dat wanneer het kapittel zijn directeur over hem in-
lichtingen geeft, het dit doet omdat hij zelf daartoe verplicht is en voor zijn
eigen welzijn."
Natuurlijk was het niet de mening van Don Bosco dat deze onderzoekingen
daags voor het priesterschap zouden gebeuren. Op 18 september zei hij: - "Ik
beveel vooral aan dat, wanneer een jonge geestelijke de heilige wijdingen
zal ontvangen, men hem goed zou waarnemen en onderzoeken alvorens hij het subdia-
conaat ontvangt om dan in geweten een besluit te nemen. Men zal hem vragen: Heb
je gestudeerd? Roe ging het met je gedrag? Hebt u niet zonder nut een jaar verlo-

52.7 Page 517

▲back to top


- XVII/515 -
ren? Men dient tegelijkertijd zedelijkheid en theologische kennis te eisen. Hij
dient voldoende punten te hebben gehad in de traktaten waarover hij een examen
afgelegd heeft. Er mag geen vadsigheid geweest zijn bij zijn studies enz."
Sommige richtlijnen gelden de bezigheden in het algemeen of in het bijzon-
der. Volgende wijze opmerkelijke woorden, die hij op 25 augustus sprak konden be-
trekking hebben op al de medebroeders in het algemeen: - "Men houde goed voor
ogen dat iemand die niet geschikt lijkt te zijn voor een ambt, soms met Gods ge-
nade zal slagen, wanneer de oversten van het huis hem behulpzaam zijn." Minder
algemeen, maar veelomvattend was volgende andere opmerking die hij deed op 18
september: - "Voor alles dient men bij de bediening van de ambten en het waar-
nemen van de belangen, te letten op de zielezaligheid van de jonge geestelijken."
Voor sommige ambten hebben we dan toch in bijzonderheden uitgewerkte on-
derrichtingen. Op 13 juli sprak hij met aandrang over de noodzakelijkheid om de
zes jaar in de huizen een andere directeur te hebben. Het ontging hem niet dat
een dergelijke beslissing ongemakken meebracht maar hij wou dat dit in de prak-
tijk in beginsel zou worden toegepast, ondanks de uitzonderingen die men soms
zou moeten maken. Op 10 september herinnerde hij aan de directeurs sterk de maan-
delijkse "rendiconto" aan. "We dienen aan te dringen", zei hij, "bij de direc-
teurs, opdat zij niet zouden vergeten de 'rendiconti' te laten doen en, opdat ze
nuttig zouden zijn, vooraf te bestuderen wat ze dienen te zeggen. Het is een ver-
plichting die sommigen verwaarlozen. Wanneer sommige directeurs berispt worden
wegens deze nalatigheid, dan antwoorden ze: - "Ik weet niet wat zeggen." - Wan-
neer men ze vraagt of ze de meditatie doen, of ze studeren, of ze aan de jongens
assistentie verlenen, welke moeilijkheden iedereen heeft bij het vervullen van
zijn eigen ambt, zijn dit dan geen zaken die genoeg gelegenheid en vruchtbare
stof geven om er over te spreken? De directeurs die een gezond oordeel hebben,
danken wel duizendmaal het ogenblik waarop het "rendiconti" ingesteld werd. En
toch is het moeilijk te verkrijgen dat het "rendiconti" door een overste gedaan
wordt en soms wordt het niet gedaan. Dit is nochtans de sleutel voor de goede
gang van zaken in het huis en in de Congregatie."
Op 2 oktober gaf hij aan de Inspecteurs en aan de Catechist de aanbeve-
ling vaak de huizen te bezoeken. Ze mogen echter die bezoeken niet doen als
een formaliteit, maar als een beleving van wat de Regel hun oplegt.
Op 24 september probeerde hij sommige taken van de algemene Econoom
te regelen en gaf daarbij volgende precieze regels: - "De Econoom dient te be-
studeren wat de Regel hem toevertrouwt en zich daaraan te houden. Hij moet geen
assistent zijn bij het werk, maar een waakzaam oog houden op wie bij de werken
dient assistentie te verlenen. Hij dient zich met de huizen te verstaan over
de werken die dienen uitgevoerd te worden, maar mag zelf de werken niet doen
uitvoeren. Hij mag niet toelaten dat er iets zou gebouwd of gewijzigd worden,
wanneer het niet vooraf door het kapittel goedgekeurd geworden is. Daarbij dient
een vooraf vastgesteld duidelijk plan te worden gevolgd, waaraan het kapittel

52.8 Page 518

▲back to top


- XVII/516 -
zelf zijn goedkeuring gehecht heeft. Hij moet zorgen dat de werken trouw vol-
gens het voorgestelde plan uitgevoerd worden.
Op 16 november liep het gesprek over een taak van de Studieleider, een
ambt sinds 7 november aan Don Cerruti, de opvolger van Don Durando, tot
Prefect benoemd, toevertrouwd. In die tijd werden de verschillende ambten van
de medebroeders in al de particuliere huizen aangewezen door middel van brieven
ondertekend door een bepaald lid van het Kapittel. Het scheen hem echter van
het hoogste belang te zijn dat de bevelen zouden uitgaan van de opperste ge-
zagdragers, alleen voor wat de overplaatsingen aanging, terwijl de verdeling
van de ambten zou afhangen van de directeur van de huizen, Don Bosco zei: -
"Tot vandaag toe heeft men het gedaan met een paternalistisch stelsel, maar
van heden af zal men een wettelijk stelsel dienen te volgen, wanneer men in
de Congregatie orde wil handhaven." Toch werd ieder voorstel tot vernieuwing
geschorst tot het eerstvolgende Algemeen Kapittel.
Wat de nieuwe opdrachten van Don Rua in zijn hoedanigheid van Vicaris
betreft dienen we niets toe te voegen aan wat we al gezegd hebben. Nog alvorens
zijn benoeming effectief geworden was, had Don Bosco in het kapittel volgende
verklaring afgelegd: - "Het is nodig dat Don Rua zich van iedere bezigheid zou
ontlasten en alleen in dienst zou staan van Don Bosco, steeds aan hem gehecht
zou blijven, want zoals Don Bosco zich thans bevindt, gaat het niet meer ver-
der. Indien Don Bosco volledig op Don Rua kan steunen en vrij is van iedere
lastige taak, dan zal hij nuttig kunnen zijn door zijn ervaring en nog wat kun-
nen meegaan. Het is nodig dat iemand giften zou gaan opzoeken door brieven te
schrijven, bezoeken af te leggen, niet enkel te Turijn maar te Genua, Milaan en
Rome. Tot heden toe heeft Don Bosco dit gedaan, maar thans kan hij dat niet
meer en is er iemand anders nodig die het in zijn naam zou doen." Deze woorden
waren het voorspel van de akte van aanstelling, die vijf maanden en half nadien
zou plaats hebben.
Zij die in hun streek Salesiaanse huizen willen, laten niet zelden,
ter aanmoediging, verwachtingen schitteren op nalatenschappen vanwege rijke
personen zonder wettelijke erfgenamen. Op 10 september stelde Don Bosco hier-
voor de Oversten op hun hoede door op te merken: - "We mogen ons niet steunen
op bepaalde vage verwachtingen op een nalatenschap. De bedoelingen veranderen
gemakkelijk. Wanneer we nadien een post zouden moeten verlaten, wat al moei-
lijkheden zouden deze nalatenschappen niet meebrengen. Er zou kwaadwilligheid
zijn, processen en verliezen van alle aard. Wie in ons voordeel een testament
wil maken, kan zijn eigendom nu behouden, maar wanneer hij sterft, kan hij
zijn zaken in geordende staat nalaten. En wanneer de gemeenten erbij betrok-
ken zijn, worden ze door de wetgeving begunstigd."
Op de namiddagzitting van dezelfde dag legde Don Sala een ontwerp voor
om een begrafenismonument voor de Salesianen op het kerkhof van Turijn te
laten bouwen. Hiervoor schonk het kapittel hem volmacht. Nadat er gesproken was
geworden over dit monument op het kerkhof ging Don Bosco over op een andere

52.9 Page 519

▲back to top


- XVII/517 -
herinnering aan de medebroeders die naar de eeuwigheid vertrokken waren: - "Er is
iets", zei hij, "dat wij in aanmerking dienen te nemen, namelijk een verzameling
aanleggen van de levensbeschrijvingen van de overleden Salesianen. We kunnen
daarbij onderzoeken welke levensbeschrijvingen nog dienen aangevuld te worden om
ze daarna aan iemand in handen te geven die zal trachten alles wat er nog aan
ontbreekt aan toe te voegen. Daarna zal men ze laten drukken zodat ze gedurende
de tijd van retraites kunnen gelezen worde. Men zal uitzien naar iemand die dit
werk op een min of meer letterkundige manier zal kunnen afwerken, ja, echt op een
degelijke manier. Dan kunnen er exemplaren van verspreid worden in Italië en
in Amerika. Ook naar Frankrijk kunnen wij ze voor het ogenblik in het Itali-
aans sturen, maar, met de tijd, zullen ze dan in vreemde talen dienen vertaald te
worden, in het Spaans, het Frans, het Engels, enz. Het is nodig dit werk toe
te vertrouwen aan iemand die tijd heeft en die er zich wil mee bezig houden. Ik
nam boekjes ter hand met een korte levensbeschrijving van onze jonge medebroeders
en heb ze wat doorbladerd. Ik heb er gelezen die handelen over de gewone deugden
en ik heb stichtende zaken aangetroffen. Ik zeg niet dat deze geschriften
volmaakt moeten zijn, maar ik ben al tevreden met een gewoon werk, althans voor
het ogenblik. Om ze uit te voeren zou men er personen kunnen mee gelasten, die
geen hooggeleerde doctoren zijn, maar die de gegevens zouden verzamelen die ze
kunnen vinden en die zouden verwerken zoals ze kunnen. Gaandeweg kan het werk
verbeterd worden. Voor het ogenblik kunnen deze verzamelaars worden aangeduid
en dan kan men met dit werk beginnen."
Op 16 september las Don Rua een omzendbrief van een zekere Casimiro Mazzo,
die een Annuario d’Italia publiceerde, waarin hij stad voor stad al de welda-
digheidinstituten van Italië wou behandelen. Hij zou gewenst hebben korte ver-
slagen te schrijven over ieder van de Salesiaanse huizen en vroeg 20 lire
voor ieder college. - "Het is een speculatie om geld te slaan", merkte iemand
op. "De kloosterorden maken dergelijke publiciteit niet" voegde een ander eraan
toe. Don Rua meende dat dergelijk drukwerk nuttig was. Don Bosco liet maar zeg-
gen en zei dan zelf wat volgt: - "Ik stel voor dat wij zouden antwoorden dat wij
steeds bereid zijn mee te werken aan zaken die het algemeen welzijn betreffen,
maar dat wij niet kunnen doen, wat wij zouden willen omdat wij van liefdadigheid
leven. Het zal zeker onontbeerlijk zijn dat onze huizen een exemplaar van dit
werk zouden bezitten. Zeg dus dat wij voor het ogenblik twee zaken zullen doen:
1° we zullen er enkele exemplaren van nemen. 2° We zullen in onze boekhandel
ijveren om het werk te verspreiden, indien het niets tegen de katholieke kerk
bevat. Laten we als grondslag nemen dat we zouden deelnemen aan het opstellen
van catalogen die over onze huizen spreken telkens ze niet tegen onze instituten
opkomen, maar we dienen er op te letten dat er in deze boeken geen bladzijden
voorkomen in tegenstrijd met de katholieke geest, want ze weten toch zo goed het
gif te laten insijpelen! Laten we erover waken daar niet aan mee te werken."
Het is voor ons interessant een uiting van de gedachten van Don Bosco te
leren kennen over het Bollettino Salesiano. Hij deed dit voor de leden van het
Kapittel in de namiddag van 17 september. Laat ons voor de laatste maal hierover
naar zijn woord luisteren. Het Bollettino mag geen particulier blad zijn voor
ieder land, zoals Frankrijk, Spanje, Italië, enz. Het dient het algemeen orgaan

52.10 Page 520

▲back to top


- XVII/518 -
te zijn van het Salesiaanse werk niet in het bijzonder, maar in het algemeen.
Het nieuws moet op zo een manier worden opgenomen dat het voor al de verschil-
lende landen zijn belang heeft en dat al de uitgaven in de verschillende
talen aan elkaar gelijk zouden zijn. Daarom dient het in al de verschillende
talen in het Moederhuis gedrukt te worden, omdat zo aan allen dezelfde richt-
lijnen zullen gegeven worden. Het is een grote macht die niet aan de handen
van de Algemeen Overste mag ontsnappen.
Deze woorden van Don Bosco deden, wegens zijn onbegrensde vrijheid
zijn eigen mening te zeggen, verzet ontstaan. Don Rua was er de tolk van en wierp
op dat het Bollettino als doel had aalmoezen te vragen en dat, om daartoe perso-
nen aan te sporen die buiten Italië woonden, het nodig was lokale belang-
stellingspunten te behandelen. Hij had hierover al naar Frankrijk en Amerika
geschreven en men had hem geantwoord dat de Salesianen in die landen zich zou-
den houden aan de gedachte van Don Bosco en dat ze al het mogelijke zouden doen
om dit doel te bereiken, maar dat zekere verslagen wel opportuun waren voor het
Italiaanse Bollettino maar opspraak zouden verwekken in het Spaanse Bollettino.
Bovendien zou men, om bepaalde conferenties op feesten van hen te laten druk-
ken, het nodig zijn de verslagen naar Europa te sturen, ze te laten drukken te
Turijn en dan weer terug te sturen naar Amerika. Zo zouden de Amerikaanse mede-
werkers de zaken vier maanden na de gebeurtenissen te lezen krijgen.
Iemand stelde voor het Bollettino met enkele bladzijden te verminderen
en er een bijvoegsel aan toe te voegen, naargelang van de plaatselijke be-
hoeften. Indien men dit niet altijd zou doen, kon men het toch soms laten ge-
beuren? Don Rua stelde echter voor, dat het Bollettino steeds twee gedeelten zou
bevatten: een van algemeen belang en het andere van plaatselijk belang vol-
gens de verschillende landen. Men zou dan het voorbeeld volgen van de kran-
ten, die een rubriek: - Allerlei - hebben.
Don Bosco verwierp al die voorstellen en zei: - "Ik houd vol dat het nood-
zakelijk is één enkel Bollettino te hebben. Mijn redenen om dit machtige middel
in heel zijn uitgestrektheid voor mijn doeleinden in handen te houden en de
zekerheid dat het Bollettino soms het gevaar zou kunnen lopen af te wijken
van het doel dat ik mij gesteld heb, laten mij niet van mijn mening afbrengen.
Wat behaagt er aan de medewerkers in het Bollettino? De geschiedenis van het
Oratorio en de brieven van de missionarissen. Daarmee maakt men de stof van
het Bollettino. Wat het ander nieuws betreft over de conferenties of feesten in
de andere landen en ook in Italië zal men er een kleine samengebalde kroniek
van maken. Indien er iets buitengewoons heeft plaatsgehad en wij het publiceren
zal men iedereen, ook de vreemdelingen genoegen doen. Indien er dan dringend
een of andere uitnodiging dient gedaan te worden, zullen de Salesianen zich
in betrekking stellen met de katholieke journalisten en in hun kranten de uitno-
digingen of de andere dringende zaken publiceren. Dat is mijn gedachte. Men dient
te noteren dat het Bollettino de voornaamste steun is van het Salesiaans werk
en van alles wat betrekking heeft op ons, de roepingen en de colleges."
Don Bosco beschouwde het Bollettino steeds als het beste propagandamiddel

53 Pages 521-530

▲back to top


53.1 Page 521

▲back to top


- XVII/519 -
van de Salesianen. Hij had door intuïtie begrepen dat een goed tijdschrift met
de tijd de meest doeltreffende kansel zou worden. We weten niet of het in
1884 of in 1885 geweest is dat die heilige advocaat Bartolo Longo, de stichter
van het Werk van Pompeï, Don Bosco kwam opzoeken en hem op de manier die eigen is
aan de Napoletanen, de vraag stelde:
"Vlug, Don Bosco, zeg me je geheim. Hoe heb je het aangelegd om de we-
reld te veroveren?'
"Mijn beste advocaat", antwoordde hij hem, "ziehier mijn geheim: ik
stuur het Bollettino Salesiano aan wie het wil ontvangen en aan wie dat niet
wil."
Don Bartolo greep de hem toegeworpen gedachte aan. Hij publiceerde het
tweemaandelijkse tijdschrift: De Rozenkrans en de Madonna van Pompeï, maar
hij had nog niet begrepen wat een macht de Pers nu geworden is. Teruggekeerd naar
Valle di Pompeï, verbeterde hij de drukkerij, kocht machines bij en drukte
meer exemplaren van het tijdschrift. In 1884 waren het 4.000 en op twee lustra
werden het er 72.000. Daarom werd Don Bosco daar aangezien als degene die de
stap gezet had naar de gunstige uitbreiding van het tijdschrift en van de drukke-
rij van Pompeï."(1)
Een vijftiental brieven, die wij tot heden in reserve hebben gehouden, om-
dat ze geen enkel verband hebben met de voorgaande verhalen of in ieder geval
teveel plaats innemen, wanneer men ze elders plaatst, zullen wij hier op het
laatste invlechten als een slingerkrans van biografische notities die wij ter
illustratie voor de geest oproepen.
MISSIES en REGERINGEN
In het elfde en het tweeëntwintigste hoofdstuk hebben we gezien, hoe
de Republieken van Argentinië en Uruguay, in hun wetten tegen de Kerk, voor-
al de kloostercongregaties op de korrel namen. Nog maar pas had Don Bosco het
onweer horen rommelen in de verte of hij begon haastig te werken om voor be-
scherming te zorgen. Hij zond onderrichtingen aan de twee Inspecteurs over de
gedragswijze die ze zouden moeten nemen. Onder meer zei hij hun dat, wanneer het
gevaar naderbij kwam, ze beroep dienden te doen op de twee diplomatieke vertegen-
woordigers van Italië in de beide hoofdsteden. Maar wegens de betrekkingen die
toen in Italië tussen Kerk en Staat bestonden was het voor geestelijken niet
zo gemakkelijk steun te vinden bij mensen die vaak sektariërs waren en doorgaans
min of meer vurige liberalen. Daarom dacht Don Bosco na over de manier waarop
hij van de Italiaanse Regering een nuttige verklaring zou kunnen verkrijgen. On-
der de schijn dan van een toelage aan te vragen, maakte hij een memorandum op
over de scholen die hij in Amerika gesticht had en stuurde dat aan het Minis-
terie van Buitenlandse Zaken. We weten al hoe de Israëliet uit Piëmont, Giacomo
(1) Il Rosario e la Madonna di Pompeï, jaar LI, cahier 5 (sept.-okt. 1934) blz. 280.

53.2 Page 522

▲back to top


- XVII/520 -
Malvano, de secretaris-generaal van die Minister, steeds bereid was en klaar
stond om Don Bosco te begunstigen. Aan hem dan zond Don Bosco een persoonlijke
brief met het verzoek hem te willen overmaken aan zijn Minister, de heer
Mancini.
"
Geachte Heer Commandeur,
"
"
Ik weet dat U onze scholen van Zuid-Amerika beschermt en er-
" van houdt en u zult ook wel hun opmerkelijke ontwikkeling kennen.
"
Ik beperk mij ertoe alles aan te bevelen aan uw liefdadigheid
" en van harte de Heer van hemel en van aarde te bidden om u in goede
" gezondheid te bewaren voor het welzijn van de burgerlijke maatschap-
" pij en vooral van zovele landgenoten die in verre vreemde streken ver-
" blijven.
"
Met mijn gevoelens van diepste dankbaarheid heb ik de eer van
" u te zijn
"
de zeer verplichte dienaar
" Turijn, 9 februari 1885.
Priester Gio. Bosco.
Malvano antwoordde hem op 10 februari, meldde hem goede ontvangst van
zijn brief en gaf hem de verzekering dat hij niet zou verzuimd hebben de
zaak met Zijne Excellentie te bespreken. En met echte bezorgdheid schreef de
Minister aan Don Bosco volgende brief.
Eerwaarde Heer,
Ik zou verheugd zijn te kunnen aanvaarden de aanvraag die u tot dit mi-
nisterie gericht hebt om een toelage te verkrijgen voor de scholen, die u in
het buitenland opgericht hebt. Het zo zeer beschavend werk van het onderricht
in onze kolonies kan immers niet genoeg aangemoedigd worden. Maar de uitgaven
die dit Ministerie hiervoor doet zijn zo groot, dat ze bijna volledig de gel-
den, die het Parlement hiervoor ieder jaar stemt, opslorpen en het geringe
overschot waarover het beschikt, na het betalen van de vaste toelagen, wordt
gebruikt voor de buitengewone uitgaven, die steeds nodig zijn voor de aanpassing
van de gebouwen, de nieuwe aanschaffing van didactisch materiaal enz.
In ieder geval, daar ik verlang u een klein bewijs te geven van de belang-
stelling, die dit Ministerie koestert voor de voorspoedige gang van zaken van de
verschillende scholen die u opgericht hebt, en waarover ik graag wat
nieuws, in het kort samengevat zou willen vernemen, aarzel ik niet een bedrag
van 500 lire te uwer beschikking te stellen. U kunt ze bij onze kas in ont-
vangst komen nemen tegen geregeld ontvangstbewijs en op vertoon van deze brief.
met mijn oprechte hoogachting
Mancini.
Voor Don Bosco was de brief van de Minister alles en had het beloop

53.3 Page 523

▲back to top


- XVII/521 -
van de som weinig te betekenen. Trouwens dit bedrag gaf nog meer waarde aan
de brief omdat het een bewijs was hoe de Regering van hun Vaderland werkelijk
het goede, door de Salesianen in Amerika bewerkt, op prijs stelde. Wanneer
men dan dit bericht verspreidde daar waar bedreigingen vielen, kon dit niet an-
ders dan de bedreigden helpen, zoals in feite ook gebeurde.(1)
DE DOCHTERS VAN MARIA, HULP DER CHRISTENEN.
Zoals onze lezers weten (2) hield Don Bosco zich niet bezig met in
Rome de goedkeuring te vragen van de Regel van de Dochters van Maria, Hulp
der Christenen. Deze goedkeuring zou als gevolg gehad hebben ze te onttrekken
aan de jurisdictie van Don Bosco, terwijl hij meende dat het nodig was het
nog met zijn zorgen te moeten omringen om het Werk te verstevigen. We zullen
zelfs meer zeggen: Don Bosco zou er de voorkeur aan gegeven hebben de Zusters
voor altijd of dan toch zo lang mogelijk onder de afhankelijkheid van de Alge-
meen Overste van de Salesianen te houden. Welnu, van een dergelijke afhankelijk-
heid bestond een opvallend voorbeeld in de Kerk, nl. datgene in gebruik bij de
Dochters van Liefde, die voortdurend onder de gewone jurisdictie van de Overste
van de Lazaristen gehouden werden. Over deze stof handelde in zijn werken de
heer Stella van de Lazaristen, assistent voor Italië bij de Generaal van de
Congregatie te Parijs. Met de hoop uit deze publicatie wat informatie te zullen
halen voor zijn ontwerp, vroeg hij het werkje aan de auteur.
"
Eerwaarde Heer,
"
"
Ik had verwacht door een bezoek van u te worden vereerd in ons
" Tehuis hier; maar dat schijnt me moeilijk toe en daarom schrijf ik u
" deze nederige aanvraag.
"
In onze Congregatie hebben wij de categorie van de Zusters ge
" noemd Dochters van Maria, Hulp der Christenen, en ik zou verlangen dat
" zij tegenover de Overste van de Salesianen ongeveer dezelfde afhanke-
" lijkheid zouden hebben als de Dochters van Liefde tegenover de Overste
" van de Lazaristen. U zou me een grote dienst kunnen bewijzen door mij
" een exemplaar in leen te geven van het Werkje, waarvan mij gezegd wordt
" dat u het hebt laten drukken.(3)
"
Verontschuldig het geschrift van deze halve blinde. Moge God de
" Congregatie die u waardig bestuurt steeds meer doen bloeien en gewaar-
(1) Cfr. hiervoor, blz. 475.
(2) Cfr. boekdeel XV, blz. 352.
(3) Ondanks onze vele opzoekingen zijn wij er niet in geslaagd een exemplaar van dit werkje te
vinden.

53.4 Page 524

▲back to top


- XVII/522 -
" dig u in uw grote naastenliefde ook te bidden voor deze arme man die
" steeds in Jezus Christus van u zijn zal
"
de eerbiedige dienaar,
" Turijn, 13 juni '85.
Priester Gio. Bosco.
Juist in die maand juni kwam van de Pers de nieuwe uitgave van de Regel,
in 1876 door Don Bosco voor de Dochters van Maria, Hulp der Christenen gedic-
teerd. Dit verklaart zijn belangstelling voor de kwestie van de afhankelijkheid.
De nieuwe uitgave bevatte opmerkelijke wijzigingen, maar de grondslag was de-
zelfde als die van de vorige uitgave. Don Bonetti had haar klaargemaakt met de
hulp van Mgr. Cagliero en met de raadgevingen van het hoofdkapittel. Alvorens
het naar de drukkerij ging werd het manuscript onderzocht door Kardinaal Alimonda
die het lang bij zich hield, maar het teruggaf zonder er een lettergreep aan toe
te voegen. Dan wou Don Bosco het nog helemaal lezen. Hij zei dat hij het gefor-
muleerd had zonder de tijd te hebben om het met aandacht te bestuderen. Dit zei
hij vooral om niet te laten blijken dat hij geen vertrouwen zou gesteld hebben
in het werk van Don Bonetti. Hij voegde er verschillende zaken bij. Uiteinde-
lijk, opdat er niets aan de ernst van het werk zou ontbreken, beval hij dat het
zou voorgelezen worden aan het hele kapittel om ieders opmerkingen te horen.
Zo werden er, langs verschillende wegen, verschillende beschikkingen ingebracht
die van aard waren om het doel van het Instituut, dat bestaat in de heiliging
van de Zusters en de redding van de zielen, steeds beter te verwezenlijken. Toen
het gedrukt was, verzocht men nog Mgr. Cagliero en Don Costamagna het aandachtig
te bestuderen en aan te stippen en te wijzen op wat hun voor de derde uitgave
opportuun zou toeschijnen. Gedurende de retraite werd de oude tekst opgehaald
en de nieuwe tekst uitgedeeld.(1)
GRAAF EUGENE DE MAISTRE.
Betreffende 1885 bezitten we drie brieven hem toegestuurd door Don Bos-
co. De Graaf had onder zijn familieleden zieken, onder wie zijn moeder, Char-
lotte du Plan de Sieyès. De eerbiedwaardige dame zou enkele maanden later de
aarde verlaten. In zijn eerste brief beurt hij haar op en bedankt hij haar voor
een edelmoedige gift.
"
Mijn beste heer Graaf Eugène de Maistre,
"
"
De heer Vergan, uw agent te Borgo bracht mij nieuws over uw fami-
" lie zoals ik dat sedert geruime tijd gewenst had, maar het was niet zo
" goed als ik gewenst had.
"
De gebeden die dagelijks gedaan worden voor het altaar van Maria
(1) Brieven van Don Lazzero aan Mgr. Cagliero, Turijn, 10 april, 9 en 27 juni 1885.

53.5 Page 525

▲back to top


- XVII/523 -
" Maria, Hulp der Christenen, hebben we verdubbeld. Deze gebeden zul-
" len dan vooral zijn voor hen aan wie God kruisen in zijn gezin ge-
" zonden heeft.
"
Dezelfde agent bracht mij de edelmoedige liefdadige gift van
" 2.000 frank. Dergelijke schenkingen zijn voor ons een echte uitzon-
" dering en daarom zullen we uitzonderlijke gebeden tot de Heer richten,
" van wie wij ook speciale genaden verwachten, vermits hij zegt: Date
" et dabitur vobis.
"
Ja, mijn beste Graaf Eugène, de Heilige Maagd Maria, die op
" zovele wijzen en zo dikwijls heel uw familie gezegend en beschermd
" heeft zal er mee voortgaan zich een machtige, een medelijdende Hulp
" van de Christenen te betonen tegenover u en tegenover heel uw fami-
" lie.
"
Voeg er de grote liefdadigheid aan toe ook voor mij en voor
" heel onze familie te bidden, terwijl ik vol dankbaarheid de grote
" eer en het grote genoegen heb van u te zijn
"
de zeer verplichte dienaar
" Turijn, 1 maart 1885.
Priester Giov. Bosco.
"
" P.S. Op dit ogenblik komen hier Mevrouw de Markiezin Fassati met
"
Barones Ricci. Ze verkeren in een uitstekende gezondheid en bren-
"
gen me nog verder nieuws over uw familie. Ze gelasten er zich mee
"
u deze brief zeker te laten toekomen.
"
Zoals u misschien zult weten, was mijn gezondheid dit jaar
"
niet zo goed. Thans gaat het beter en ik kon al naar buiten gaan
"
voor twee korte wandelingen. Ik stuur je enige kleine medailles
"
van Maria, Hulp der Christenen, die ik gezegend heb en op het al-
"
taar van die meelijdende Moeder gelegd heb, terwij1 ik speciaal
"
voor uw zieken de H. Mis opdroeg.
De ontmoeting waarover hier gesproken wordt, had plaats gehad toen
Don Bosco in de namiddag naar het Oratorio terugkwam van zijn gebruikelijke wan-
deling. Voor de deur trof hij een prachtig rijtuig aan, waaruit Markiezin Fassati
en Barones Ricci stapten. De twee adellijke dames onderhielden zich geruime tijd
met hem en gaven hem dan een aanzienlijke aalmoes voor het noviciaat.
In 1884 was Markiezin Fassati dicht bij haar dood geweest. De artsen
die er zich aan verwachtten dat ze weldra zou sterven, hadden verboden perso-
nen die niet tot haar familie behoorden bij haar te brengen. Toch drong de zieke
sterk aan dat men Don Bosco zou roepen. Na herhaalde verzoeken, aan dewelke hij
in het begin gemeend had geen gevolg te moeten geven, omdat hij het verbod van
de geneesheren kende, was hij eindelijk naar haar toe gegaan en had haar de
zegen gegeven van Maria, Hulp der Christenen. De Markiezin had hem toen ge-
zegd: - "Ik ben bereid alles te doen wat de Allerheiligste Maagd, Hulp der
Christenen van mij voor haar meerdere glorie zal verlangen." Hierdoor bedoelde
ze dat ze het Oratorio zou geholpen hebben. Welnu, van dat ogenblik af begon
ze beter te worden, tegen ieders verwachting in. Op korte tijd was ze genezen
en vervulde nadien nauwgezet haar belofte. Aan haar werd door Don Bosco een mooi

53.6 Page 526

▲back to top


- XVII/524 -
briefje gestuurd, waarmee hij haar een pakje vruchten schonk die naar het schijnt
geplukt waren in de tuin van het Oratorio.
"
Geachte Markiezin,
"
"
Dit zijn vruchten gegroeid onder de schaduw en de bescher-
" ming van Maria, Hulp der Christenen. Aldus moge ook uw gezondheid
" en die van uw familie aangroeien. Zo weze het.
"
Maria weze onze gids naar de hemel.
"
Bid voor deze arme man die steeds in Jezus Christus zijn zal
"
uw verplichte dienaar,
" Turijn, 24 november 1885.
Priester Gio. Bosco.
Op zijn terugreis uit Frankrijk, waar de Graaf een tijd van het zomersei-
zoen doorgebracht had, had hij, alvorens zich naar Borgo Cornalese te begeven een
bezoek gebracht aan het Oratorio met de hoop er Don Bosco terug te zien, maar
deze bevond zich sinds omstreeks een maand te Mathi. Toen hij dit vernomen had,
schreef hij zeer beleefd aan de Graaf.
"
Mijn beste heer Graaf Eugéne,
"
"
Ik ontvang met groot genoegen het nieuws dat u te Turijn
" toegekomen zijt en dat u ons met een zeer gewenst bezoek begunstigd
" hebt. Ik hoop op de een of andere manier naar uw kasteel van Borgo
" te kunnen gaan om mijn huldeblijken te betuigen. Intussen echter wil
" ik met heel mijn hart, dat dezer dagen speciaal zou gebeden worden
" voor u en voor heel uw familie.
"
Moge de Heilige Maagd u allen onder haar bijzondere bescher-
" ming nemen en u helpen om op aarde de deugdzame voorbeelden van
" Maria na te volgen om dan eens allen haar stralend te omringen in
" het Paradijs.
"
Ik schrijf wat moeilijk maar lees mijn brief met geduld. Ik
" zou willen dat u voor mij en voor heel de groeiende Salesiaanse fa-
" milie zoudt bidden en hiermee heb ik de eer in Onze Heer Jezus
" Christus van u te zijn
"
de nederige en verplichte dienaar
" Mathi, 12 augustus 1885.
Priester Giov. Bosco.
Voor het welzijn van de families te Borgo Cornalese, een gehucht van Villastel-
lone, onderhielden de Graven de Maistre op eigen kosten een priester-onderwij-
zer, die ook aalmoezenier was op het kasteel wanneer de heren daar verbleven.
Eerst was Don Chiatellino daar, door Don Bosco gezonden, geweest.(1) Toen hij
zich teruggetrokken had was het nodig iemand anders te zoeken. Opnieuw verzocht
(1) Cfr. Lemoyne, M.B. boekdeel IV, blz. 373.

53.7 Page 527

▲back to top


- XVII/525 -
de Graaf Don Bosco hierom en deze antwoordde hem het volgende.
"
Beste heer Graaf Eugène,
"
"
Zeer graag houd ik me bezig met de zaak voor het verschaffen
" van een onderwijzer te Borgo. Het valt me niet gemakkelijk er een te
" vinden maar ik zal, in verstandhouding met onze andere priesters doen
" wat ik kan en u dan het resultaat schrijven.
"
Ik schrijf u dit voor het geval dat het lang zou duren
" vooraleer wij iemand vinden.
"
Mijn beste Graaf Eugène, iedere dag bid ik voor u en voor uw
" familie.
"
Moge God u allen zegenen en aan allen gezondheid en heilig-
" heid schenken maar steeds op de weg naar het Paradijs. Amen.
"
Uw verplichte dienaar,
" Turijn, 22 oktober 1 8 8 5 .
Priester Giov. Bosco.
TROOSTBRIEVEN.
De echtelingen Ceriana van Turijn, weldoeners van het Oratorio en al meer-
maals vermeld in andere boekdelen, beweenden het verlies van een tweede eindje.
(1) Don Bosco liet hun een woord van christelijke opbeuring toekomen.
I"
Geachte Heer Giuseppe en Mevrouw Teresa Ceriana-Racca,
"
"
Ik neem een levendig aandeel in het droeve verlies van uw
" kindje Martellino dat God in zijn prille jeugd tot zich geroepen
" heeft. Laten we voor de goddelijke raadsbesluiten neerbuigen.
"
Ik bid tot de goede God dat hij u andere vertroostingen zou
" schenken, andere erfgenamen van uw deugden in het toekomstige leven.
"
Moge Maria, Hulp der Christenen u in goede gezondheid bewaren,
" u beschermen en van haar goddelijke Zoon gelukkige dagen voor u be-
" komen.
"
Met grote achting heb ik de eer van u te zijn
"
uw u verplichte dienaar
" Turijn, 10 mei 1 8 8 5 .
Priester Giov. Bosco.
Professor Michele Messina van Napels, een goede Salesiaanse medewerker,
(1) Cfr. hiervoor, blz. 295.

53.8 Page 528

▲back to top


- XVII/526 -
had ook zijn kruisen. In 1883 had hij er zich tegenover Don Bosco vertrouwelijk
over geuit. Hij ontving van hem een prentje van Maria, Hulp der Christenen met
op de keerzijde volgend briefje.
"
Mijn beste in de Heer,
"
"
Moge God u zegenen en Maria u troosten in de moeilijkheden
" van het leven. Het moge u helpen om de gevaren van deze ellendige
" ballingschap te boven te komen en u en uw zuster daarheen te lei-
" den waar zij eens de ware goederen, die de wereld ons niet weigeren
" noch ooit ontrukken kan, te genieten. Het weze zo.
"
Bid voor deze arme mens
" Turijn, 17 november 1883.
Priester Giov. Bosco.
De kruisen gingen ermee voort hem te kwellen twee jaar nadien, toen hij
over Don Bosco een gedachtenis aan het Heilig Land stuurde. Het was een van
die prentjes waar de figuren op gevormd zijn door bloemen geplukt op de plaatsen
van de Passie. Men laat ze drogen en plakt ze dan op stukjes karton op zo een
manier dat ze verschillende zaken voorstellen. Don Bosco haalde er de stof
uit om de schenker moed in te spreken.
"
Mijn beste in de Heer,
"
"
Ik ontvang met dankbaarheid de waardevolle kroon van Geth-
" semani die u mij hebt willen toesturen en die ik zal bewaren als
" dankbare herinnering aan u.
"
Moge dit een voorteken zijn van de kroon, die de barmhartige
" God ons, laten we het hopen, eens in het Paradijs zal schenken!
"
Uit uw brief verneem ik dat u geen tekort hebt aan kruisen.
" Doe dit. Kom bij mij. We zullen als broeders leven: brood en werk
" zal ons niet ontbreken. Het loon zal ons door God bereid worden.
" Staat u dit aan? Moge God ons zegenen en ons bijstaan om met Hem te
" lijden op de weg naar de hemel. Van harte in Jezus Christus
"
uw toegenegen vriend,
" Turijn, 24-2-85.
Priester Giov. Bosco.
GEBEDEN.
Evenals men tot Don Bosco persoonlijk zijn toevlucht nam om zijn zegen
te vragen, zo schreef men hem ook van alle kanten, ook uit verre landen hon-
derden brieven om zijn gebeden en die van zijn jongens af te smeken. Volgens
geval en omstandigheden antwoordde hij zelf of liet hij antwoorden. De drie
antwoorden die wij hierna aanhalen zijn wel een zeer bescheiden staaltje van deze
correspondentie, die zeer uitgebreid zou zijn, indien het mogelijk ware er de
sporen van terug te vinden. Toch hebben ook deze brieven, samen met de andere,

53.9 Page 529

▲back to top


- XVII/527 -
die wij al gepubliceerd hebben, de waarde van echte relikwieën die niet verloren
zijn gegaan.
In de maand februari had Mevrouw Rosina Ferrerati van Turijn hem een tri-
duüm van gebeden gevraagd voor de genezing van haar zoon, wiens toestand zo
erg was dat er maar weinig hoop bestond en men hem al de laatste sacramenten had
toegediend. Toen men dan met beven het noodlottige uur afwachtte, kwam aan het
adres van de zieke een prentje toe van Maria, Hulp der Christenen met volgende
eigenhandig geschreven regels van Don Bosco en met zijn handtekening: "Moge
God u zegenen en moge de Allerheiligste Maagd u persoonlijk een speciale ze-
gen brengen." Wat hiervan het gevolg was wordt ons door de jongen zelf geschre-
ven:(l) "Terwijl ik mij steeds in deze pijnlijke toestand bevond, kwamen andere
geneesheren in consult samen. Terwijl zij daar waren en mijn moeder ze over mijn
ziekte ondervroeg, ontving ik het prentje van Maria, Hulp der Christenen, dat
Don Bosco zo vriendelijk was mij te sturen. Toen ik de omslag opende en de
mooie woorden las die Don Bosco mij schreef, voelde ik als een innerlijke schok
en een plotse vreugde deed mij mijn pijnen vergeten. Inmiddels hadden de dok-
ters aan mijn moeder geantwoord dat zij over mijn geval geen uitspraak konden
doen, omdat het voor hen onmogelijk was mij nauwgezet te onderzoeken zonder dat
ik op mijn bed zou gaan zitten, iets wat wegens mijn toestand toen onmogelijk
was. - Hoe moet ik opstaan? - zei ik toen. - Op deze manier?... - En plots ging
ik recht zitten op mijn bed zonder iemands hulp. De dokters bekeken elkaar en
waren beiden vol verstomming. Samen riepen ze uit dat dit werkelijk miraculeus
was en dat zij niet in staat waren te verklaren hoe ik dit had kunnen doen
en ik herinner mij zeer goed dat ik zelf niet begrijpen kon, hoe ik dat gedaan
had."
Zijn genezing gebeurde trouwens niet dadelijk, maar de beterschap hield
aan tot de jongen volkomen gezond was. Zijn moeder vloog dadelijk naar Don Bosco
om hem deze genade te vertellen, terwijl zij er aan toevoegde dat ook haar buren
ophefmakende gunsten van Maria, Hulp der Christenen, bekomen hadden. Enkele
minuten nadien - zoals door Don Festa aan Don Lemoyne bevestigd werd, sprak Don
Bosco over deze zaken met personen die bij hem waren. Hij was zeer ontroerd en
zei: - "Men ziet werkelijk dat de Madonna steeds onze goede Moeder is. Dit
zijn zaken die wij met onze eigen ogen zien. Het gebeurt dagelijks en meer-
maals per dag."
Een andere dame, Carolina Gori, een Salesiaanse medewerkster van Massa
Carrara, had hem verzocht een Mis op te dragen om een tijdelijke gunst te ver-
krijgen voor een familie uit Rome waar zij toen woonde. Don Bosco antwoordde
haar:
"
Geachte Mevrouw Carolina Gori,
"
"
Graag bid ik voor de goede uitslag van de vrome onderneming.
" Moge God ervoor zorgen dat ze zou slagen met voordeel voor de familie
(1) Verslag van advocaat Mario Ferrerati, Turijn, 21 januari 1886.

53.10 Page 530

▲back to top


- XVII/528 -
" die u aanbeveelt. Ik zal graag de Heilige Mis opdragen en onze
" weesjes zullen samen met mij bidden en communies opdragen voor
" hetzelfde doel.
"
Moge God ons zegenen en ons verlenen al wat goed is voor
" onze ziel. Ik beveel mij aan uw liefdadige gebeden aan en verblijf /
"
uw nederige dienaar
"
Priester Gio. Bosco.
De genade werd niet bekomen, maar, zoals de dame op 2 april 1891 aan
het Bollettino Salesiano schreef, van die tijd af ontstond er in deze familie
een buitengewoon vertrouwen in de gebeden van Don Bosco, zodat, toen zij, na
zijn dood, zich in een buitengewone benarde toestand bevond en zich tot Maria,
Hulp der Christenen wendde zich steunende op de verdiensten van Don Bosco, ze
kon verklaren dat ze bijna op wonderbare wijze was bevrijd geworden van het leed
dat haar kwelde. Dit wordt ook bevestigd door een verslag van Don Cagnóli, de
pastoor van de kerk van het Heilig Hart.
Mevrouw Maggi Fannio van Padua wou zo maar dat Don Bosco aan Maria, Hulp
der Christenen het bevel zou geven haar dadelijk een vurig verlangde gunst te
schenken, Ziehier zijn antwoord:
"
Geachte Dame,
"
"
Ik zou aan de Allerheiligste Maagd een bevel willen geven en
" haar zeggen u dadelijk de gunst die u verlangt te schenken, maar ik
" kan niet meer doen dan mijn zwak gebed.
"
In deze zin zal ik samen met mijn weesjes onze hemelse Moeder
" smeken ze u te verlenen en u zult zeker verhoord worden voor al uw
" vragen die niet in tegenstrijd zijn met het eeuwige heil van uw ziel.
"
Ik ben halfblind en ik schrijf moeilijk. Verontschuldig daar-
" om mijn slecht geschrift.
"
Moge God u zegenen, verdienstelijke dame, kom mij ter hulp door
" uwe liefdadigheid en God zal uwe liefdadigheid ruim vergelden.
"
Wil ook bidden voor deze arme man die steeds voor u in Jezus
" Christus zijn zal
"
de nederige dienaar,
" Turijn, 15 september 1885.
Priester Gio. Bosco.
Kort nadien stuurde dezelfde dame hem een vrij aanzienlijke gift en drong
er op aan dat hij voor haar de verlangde gunst zou verkrijgen. In naam van Don
Bosco, die afwezig was, liet men haar een ontvangstbewijs geworden, maar toen hem
dit ter kennis werd gebracht, hield hij er aan haar eigenhandig te schrijven.

54 Pages 531-540

▲back to top


54.1 Page 531

▲back to top


- XVII/529 -
"
Geachte Dame,
"
"
Ik ben buiten Turijn maar ik geloof dat men u meegedeeld heeft
" dat ik uw edelmoedige liefdadige gift van 500 frank ontvangen heb.
"
Nogmaals bedank ik u zeer en geef u de verzekering dat onze
" zwakke gebeden in het publiek en in het privaat zullen voortgezet
" worden en dat ik van mijn kant niet zal nalaten iedere ochtend in de
" Heilige Mis een memento te bidden volgens uw vrome intentie.
"
Ik heb er volledig vertrouwen in dat u de genade zult verkrij-
" gen die wij aan de Heer vragen maar steeds op voorwaarde dat onze
" vraag niet in tegenstrijd zou zijn met het welzijn van onze zielen.
" Is het goed zo? Zeer graag zal ik de Heilige Mis opdragen volgens
" de inzichten waarover u mij schrijft.
"
God zegene u, verdienstelijke Mevrouw, en samen met u zegene
" Hij al uwe verwanten en vrienden en moge Maria allen naar de hemel
" geleiden.
"
Ontvang onze oprechte dank en onze dagelijkse gebeden voor u
" maar bid ook voor deze arme en sukkelachtige priester die steeds voor
" u in onze Heer Jezus Christus zijn zal
"
de u verplichte dienaar
" Oratorio van S. Benigno Canavese
Priester Gio. Bosco.
" 2 oktober 1885.
Ongelukkigerwijze was nu de tijd gekomen, waarin zijn krachten niet
meer voldoende waren om telkens eigenhandig te antwoorden op de verzoeken om ge-
beden. Daarom nam hij in 1885 zijn toevlucht tot het hulpmiddel enkele antwoorden
te formuleren voor verschillende gevallen. Hij liet deze dan in steendruk
vervaardigen in een groot aantal exemplaren en stuurde ze aan hen die hem
om gebeden verzochten. De geadresseerden, die meenden dat deze letters van
hem waren, merkten al dan niet dat ze gelithografeerd waren en behielden de
bladen alsof de woorden door hem eigenhandig geschreven zouden geweest zijn.
Een van die omzendbrieven luidde als volgt:
"
Geachte Heer (Dame),
"
"
Als antwoord op uw geëerde brief is het me een genoegen u de
" verzekering te geven dat ik van harte samen met mijn dierbare wezen
" voor u bid en dat wij volgens uw intenties een noveen van gebeden en
" communies zullen beginnen op... Gelieve u met onze vrome oefeningen
" te verenigen door: 1° iedere dag 3 Onze Vaders, Wees Gegroeten, Glo-
" rie zij de Vader en Salve Regina te bidden met de schietgebeden: Cor
" Jesus sacratissimum, miserere nobis. Maria Auxilium Christianorum
" ora pro nobis; 2° door veelvuldig de H. Communie, de bron van alle
" genaden te ontvangen; 3° door een werk van liefdadigheid te doen.
"
Ik beveel onze arme jongetjes aan uw edelmoedige liefdadig-
" heid aan en bid tot onze Heer dat Hij zou zeggen: Geef en u zal ge-
" geven worden om u ruim te belonen voor alles wat u voor hen, die
" zeer behoeftig zijn, zoudt kunnen doen.

54.2 Page 532

▲back to top


- XVII/530 -
"
Intussen hebben wij er volledig vertrouwen in dat onze gebe-
" den zullen verhoord worden op de manier die het best overeenstemt
" met het ware welzijn van de ziel.
"
Moge God u zegenen en de Heilige Maagd ons allen troosten met
" haar moederlijke bescherming. Met bijzondere achting en eerbied ben
" ik
"
uw ootmoedige dienaar
" Vandaag de... 1885.
Priester Gio. Bosco.
DANKBAARHEID.
De brieven van dankbaarheid die tot ons gekomen zijn vormen een zeer tal-
rijke reeks in de briefwisseling van Don Bosco. Hier volgen er nog enkele.
Aan een medewerkster uit Villastellone, Clara Giuganino, die hem een gift
had toegezonden, stuurde hij zijn dankbetuiging bij middel van volgend gedistin-
geerd briefje.
"
Geachte Mevrouw Clara,
"
"
Moge God u zegenen en uwe liefdadigheid belonen. Door ons ter
" hulp te komen, helpt u ons zovele arme en verlaten kinderen te red-
" den. Schep moed en ga voort met de Heer te dienen. Iedere dag zal
" ik uw zaken, uw verwanten en uw ziel aan God aanbevelen.
"
Bid ook voor mij die in Jezus Christus ben
"
uw ootmoedige dienaar
" Turijn, 18 mei 1885.
Priester Giov. Bosco.
Bij het naderen van 26 juli schreef hij aan de brave medewerkster Anna
Fava om zijn gelukwensen bij haar naamfeest aan te bieden en haar te bedanken
voor haar voortdurende liefdadigheid.
"
Heilige Anna, bid voor ons,
"
"
Geachte Mevrouw Fava,
"
God moge u op vandaag en altijd zegenen en de Heilige Maagd
" u ruimschoots vergelden voor de liefdadigheid die u aan ons en voor
" onze wezen doet. Sint-Anna verkrijge voor u van Jezus de vrede des
" harten, een gerust geweten, de volharding op de weg naar het Para-
" dijs samen met juffrouw Maria, uwe dochter.
"
Ik hoop u binnenkort persoonlijk mijn huldeblijken te kunnen
" betuigen. Wil voor mij bidden die op zondag voor u de Mis zal op-
" dragen. Ik verblijf in Jezus Christus.
"
Uw u verplichte dienaar
" Papierfabriek S. Francesco,
Priester Gio. Bosco.
" Mathi, 22 juli 1885.

54.3 Page 533

▲back to top


- XVII/531 -
Vanuit S. Pietro di Lavagno uit de streek van Verona, stuurde de heer
Giulio Felisi nu en dan kleine giften en beval daarbij zijn particuliere inten-
ties aan. Zijn familie bewaart twee dankbriefjes hem door Don Bosco in 1885
geschreven. In het eerste zei Don Bosco: "Ik heb de gift ontvangen die u voor
onze missionarissen doet. Moge God overvloedig uw liefdadigheid belonen. Wij zul-
len allen voor uw vrome intentie bidden." En in het tweede: "Met grote dankbaar-
heid ontving ik het geld dat u ons in uwe liefdadigheid gestuurd hebt en dat de
opbrengst is van de briefjes van de loterij begonnen ten gunste van de vrome
werken ter ere van het Heilig Hart van Jezus te Rome. Moge God u dit op waardige
wijze vergoeden, terwijl ik niet zal nalaten iedere dag te bidden voor een
voorspoedige gezondheid van u en van al de perso ne n e n d e za ke n d i e u a a n -
gaan."
Twee brieven overvloeiend van dankbaarheid zijn gericht aan de zo verdien-
stelijke ingenieur Levrot van Nice. Op 19 juli had hij op de keerzijde van
een prentje van Maria, Hulp der Christenen, voor hem volgende regels geschreven:
"0 Maria, breng zelf een speciale zegen aan uw zoon Vincent Levrot en aan heel
zijn familie en wees voor allen een veilige gids naar de hemel." In de eerste
brief dankt hij hem en een andere zieke heer voor de liefdadigheid hem onlangs
door beiden bewezen.
"
Beste Heer Ridder,
"
"
Ik geloof dat, op dit ogenblik, Don Rua al namens mij mijn
" verschuldigde dank aan u, mijn beste Heer Levrot en aan de liefdadi-
" ge heer Montbrun zal gedaan hebben.
"
Mijn gezichtsvermogen en mijn andere levenskrachten zijn erg
" verminderd en ik kan er mij nog nauwelijks van bedienen, maar de
" liefdadigheid van deze verdienstelijke heer verdient mijn speciale
" dankzegging en mijn speciale gebeden tot God voor zijn gezondheid.(1)
"
Te dien einde heb ik beslist dat er elke dag tot Kerstmis toe
" een Mis zal worden opgedragen aan het altaar van Maria, Hulp der
" Christenen, met gebeden en heilige communie vanwege onze jongens. Zo
" talrijke smeekgebeden zullen zeker niet onvruchtbaar blijven voor de
" troon van Maria en ik verwacht hiervan voor onze zieke overvloedige
" geestelijke en tijdelijke voordelen.
"
U, heer Ridder, dank ik nederig voor de speciale bescherming
" over de lotgevallen van onze wezen. Ik bid God dat Hij u en uw fami-
" lie in goede gezondheid en in zijn heilige genade zou bewaren en
" verblijf met het grootste genoegen in Jezus Christus
"
uw toegenegen vriend,
" Turijn, 21 september 1885.
Priester Gio. Bosco.
In de andere brief stuurt hij vooraf al zijn wensen voor Kerstmis en voor
(1) Uit een brief van Don Bosco aan Levrot blijkt dat deze aanzienlijke weldoener gestorven is
op 1 augustus 1886.

54.4 Page 534

▲back to top


- XVII/532 -
Nieuwjaar. Zijn genegenheid voor de ingenieur blijkt ook uit de inspanning die
hij zich moet doen wegens de staat van zijn gezondheid om te kunnen schrijven.
"
Beste heer Ridder,
"
"
Ik ben niet tevreden vooraleer ik u ten minste een paar woor-
" den geschreven heb. We bidden iedere dag voor u en voor uwe fami-
" lie, maar gedurende deze noveen, bij het einde en het begin van
" het jaar is het mijn bedoeling dat wij speciale gebeden en commu-
" nies zouden doen, opdat de Heer u allen in goede gezondheid en op
" de weg naar het Paradijs zou bewaren, opdat u daar ruimschoots
" zoudt beloond worden voor de liefdadigheid die u uitgeoefend hebt
" en nog uitoefent tegenover de arme Salesianen.
"
Wil ook voor mij bidden en mij in Jezus Christus aanzien als
"
uw toegenegen en verplichte dienaar,
" Turijn, 13 december 1885.
Priester Gio. Bosco.
FRANSE BRIEVEN.
Van sommige Franse brieven bezitten we enkel de kopieën, die bijna alle
ongetwijfeld bijgewerkt werden, maar de manier van zeggen en de stijl zijn
zeker van Don Bosco. Drie ervan zijn gericht aan de bekende medewerkster van
Lyon, Mevrouw Quisard. In de eerste brief maakt hij haar zijn Nieuwjaarswensen
over met het verzoek naar Turijn te komen voor het feest van de H. Franciscus van
Sales. In de tweede brief worden vrome gevoelens tot uiting gebracht wegens het
verlenen van de toelating het heilig Sacrament in de huiskapel te bewaren,
een gunst die Don Bosco voor haar verkregen had. In de derde brief vraagt hij
nieuws over zijn Salesianen, namelijk haar zoon Antoine, die zijn moeder hem
graag had geschonken. We merken dat deze brieven steeds korter werden, naarmate
zijn krachten geleidelijk verzwakten. Ook over de dames Lallemand, moeder en
dochter, hebben we in deze laatste boekdelen vaak gesproken, als over twee zie-
len die Don Bosco zeer verknocht waren. Begin 1885 stuurde hij hun de uitdruk-
king van zijn diepe dankbaarheid. Omstreeks twee weken voordien had hij aan
zijn grote vriend, Graaf Boulanger de Villeneuve, met een kwinkslag een op-
dracht toevertrouwd en hem aangespoord deze te aanvaarden waarbij hij een
zeer oorspronkelijk argument aanvoerde. Don Varaja, de directeur van het huis
van Saint-Cyr had geld nodig om de metselaars te betalen. Don Bosco gelastte
de Graaf en gaf hem alle nodige bevoegdheid om al de schulden te betalen die de
Salesianen te Saint-Cyr hadden. "Aanvaardt u, Heer Graaf", vroeg hij hem, " deze
eervolle opdracht? Ik verwacht mij er aan uw waarde en uw moed te leren kennen,
niet als militair maar als een welgestelde persoon." Een zesde brief waarvan wij
niet weten wie de geadresseerde was, bedankt voor een gift en nodigt de gever uit
naar Turijn.
We dienen ook een woord te zeggen over een brief die niet geschreven werd

54.5 Page 535

▲back to top


- XVII/533 -
door Don Bosco, maar die door hem wellicht ingegeven werd en die hij onder-
tekend heeft. Abbé Fociéré-Mace, rector van Léhon in het departement van de
Côte du Nord had hem zijn gebedenboekje aangeboden met als titel: Via Crucis,
en had zich aan zijn gebeden aanbevolen om het bouwen van een kerk te kunnen
voltooien. Hij dankt hem voor zijn gift en laat hem weten dat men in het Ora-
torio op 14 januari een noveen tot Maria, Hulp der Christenen zal beginnen voor
zijn intentie.
In heel de briefwisseling van Don Bosco vinden wij het vertrouwen in
de waarde van het gebed, wat ook een aanwijzing is welke achting hij ervoor
had en hoe hij er gebruik van maakte.
*
*
*
Op 30 augustus bevond men zich aan tafel en kwam het gesprek op de Storia d'Ita-
lia door Don Bosco geschreven en op het succes van dit boek ondanks de menin-
gen die indertijd hierover in omloop waren geweest, in een tijd dat mensen,
sekten en partijen, het over alle zaken oneens waren behalve om de Kerk en
haar instellingen te bekampen. Op een zeker ogenblik legde Don Bosco een
verklaring af, die in het licht stelde wat zijn groot geheim was om het goede
door hem bewerkt te kunnen bewerken, en ongerept tussen zovele machten die hem
vijandig gezind waren verder te gaan. Hij zei volgende heuglijke woorden: - "Ik
heb me nooit laten bewegen door de stromingen van de dag. Ik heb me een
actieplan opgemaakt dat in zijn algemeenheid vanaf het begin van mijn aposto-
laat goedgekeurd werd. Ik heb dit gevolgd in rumoerige tijden en ik ben ermee
voortgegaan ook toen alles dreigde in elkaar te stuiken. Nooit bracht ik wij-
zigingen aan mijn stelsel aan en dat gaf en geeft nog de goede vruchten, die
wij nu met de bescherming van de Allerheiligste Maagd zien." Deze gedragslijn
verhinderde niet dat hij gesard en vervolgd werd, maar hij werd niet omverge-
worpen. Als een goed soldaat van Jezus-Christus, streed hij voor God in heel de
loop van zijn leven zonder zich door de gebeurtenissen van de wereld te laten
hinderen en omdat hij zo de wettige kamp gestreden had, verdiende hij de kroon
van de overwinnaars te ontvangen niet enkel in het andere, maar ook in dit
leven.(1)
(1) Cfr. II Tim., II, 3-5.

54.6 Page 536

▲back to top


- XVII/534 -
NOTITIES
Abbazia di Fruttuaria: weinig blijft er over van de eens beroemde abdij campa-
nile), gesticht door Guglielmo Digione, zoon van de graaf Roberto di
Volpiano en neef van de koning Arduino. De eerste abt, Giovanni, werd
gezegend in april of juni 1004, in tegenwoordigheid van keizer Hendrik II
en de kerk gewijd na 2 december 1006 toen paus Joannes XVIII enige bis-
schoppen opdroeg te assisteren bij de consecratie. De abdij bloeide vlug
op, geholpen door pauselijke en keizerlijke voorrechten en giften van de
gelovigen. Tot 1477 bleef het primitieve karakter van de abdij bewaard;
Sixtus IV maakte er een commende van (Cfr. M.B. deel IV, blz. 483);
in 1710 werd ze bezet door Vittorio Amedeo II; in 1848 stierf de laat-
ste abt. G. Michelotti schreef het werkje: "I nove secoli di Fruttuaria e
l'opera di Don Bosco", San Benigno Canavese, 1904 (Enc. It.).
Berthe: (Henri, Charles, Emile, Maurice (Kloosternaam), Trappist (Saint-Amand
(Nord), Diocees van Cambrai, 23 mei 1865-Catsberg 7 mei 1955). Trad bin-
nen bij de Trappisten (Hervormde Cisterciensers) te Catsberg; op 20 okt.
1889 kleding; tijdelijke geloften op 20 nov. 1891, plechtige geloften op
8 sept. 1895, priesterwijding op 29 juni 1897. Was tweede aalmoezenier in
het klooster "Fille Dieu" (Trappistinnen)te Romont van 10 aug. 1920 tot
22 mei 1926, daarna te Belval en dan weer in "Fille Dieu" van 10 sept. 1932
tot 13 mei 1945; vierde priesterjubileum op 21 nov. 1951 en stierf 7 mei
1955 (Brief van Frater Jan Bosco).
Bove: (Giacomo) Kapitein, Italiaans ontdekkingsreiziger (Maranzana (Alessandria)
1852 - 9 aug, 1887). Als knaap ingelijfd bij de Kon. Marine onderscheidde
hij zich in 1873-74 op de kruiser R.N, Governolo in het verre Oosten. In
1878 mee op tocht met Nordenskjöld met de Vega verliet hij Göteberg op 4
juli. Hij onderzocht omstreken van Port Dickson (Siberië), ten oosten van de
riviermonding Jenisey, daarna het schiereiland Taymir. Gedurende de lange
overwintering officiële waarnemer van de zee. Vond de Beringstr. 20 juli
1879, terug te Napels 14 febr 1880. Gaf conferenties en publicaties.
Bereidde met Cristoforo Negri e a. een Italiaanse reis naar de Zuidpool
voor. Eerst leidde hij voor Argentinië een expeditie naar Zuid-Patagonië,
Vuurland en Terra di Graham: vertrokken te Buenos-Aires 17 dec. 1881 met
korvet Cabo de Hornos zochten ze 6 weken Isola degli Stati. Van daar trokken
ze met het korvet San José naar het zuiden, leden schipbreuk voor de kust
van Vuurland 31 mei 1882. Wegens gebrek aan middelen ging de Italiaan-
se zuidpoolreis niet door. Hij plande nu een wetenschappelijke reis naar
Zuid-Amerika voor 1883-1884. Deed een reis in het Argentijns gebied Mis-
siones Guayra en Iguassu om te zoeken naar gunstig gebied voor It. inplan-

54.7 Page 537

▲back to top


- XVII/535 -
ting, daarna naar Vuurland in opdracht van Argentinië en keerde terug met
veel wetenschappelijke gegevens. Terug in Italië kreeg hij van het Gou-
vernement opdracht voor Kongo: samen met Kolonel Fabrello bereikte hij
Banana (17 jan, 1886) en Matadi; verbleef er twee regenseizoenen; met veel
moeite dragers aangeworven, voer hij de stroom op tot Stanleywatervallen.
Terugreis op 23 aug. Terug in Italië verliet hij de Kon. Marine, nam het
bestuur over van Zeecompagnie "La Veloce". Ziekelijk, moedeloos na vele
tegenslagen, tragisch einde te Verona 9 aug. 1887.
Capranica: (Domenico) Kardinaal en bisschop van Termo (Capranica (Palestrina)
1400 - Rome 14 juli 1458). Op 15 j. bezocht hij de universiteit van Padua
bij prof. Giuliano Cesarini. Martinus V creëerde hem kardinaal (1423) maar
maakte het eerst 7 j. later publiek. Bestuurde Perugia. Voor hij de kardi-
naalshoed kreeg, stierf Martinus V. Zijn tegenstrevers en de nieuwe paus
Eugenius IV onthieven hem uit zijn ambt, hij vluchtte bij de Visconti.
Zijn goederen werden aangeslagen. Twee j. later in eer hersteld, vervulde
hij veel vertrouwensopdrachten, o.a. verzoening van katholieken en ortho-
doxen op Concilie van Ferrara 1439. Onder Nicolaas V genoot hij nog grotere
macht. Na diens dood werd hij bijna tot paus gekozen, maar een tegenstander
werd Calixtus III (Borgia). Capranica laakte het nepotisme en moest zwichten
voor diens haat.
Capranica ijverde voor een goede opleiding van de geestelijken en
stichtte in zijn paleis het "Collegio Capranico" (Almo) in 1457, als
eerste van de vele die in Rome zouden gesticht worden, met een dotatie
voor 31 studenten: 16 in theologie en 15 in kerkelijk recht. Zijn reglement
diende tevens als voorbeeld voor de andere colleges van dit soort.
Hij schreef enkele werkjes, o.a. het gekende "Arte di morire" (Florentië
1477. (Cfr. Enc. lt.). Dit college werd hervormd door paus Alexander
VII en Pius VII; door Benedictus XV geheel aan de dienst van de patriar-
chale basiliek van Liberius gehecht voor plechtige functies, bij Motu pro-
prio "Nobilissimam sacrarum aedium", 8 april 1917. Beschermheer Z.E. Kard.
Clemens Micara; rector Mgr. Gualdrini Franco; adres: Roma, Piazza Capra-
nica, 98 (Annuario Pontificio 1965, blz. 1091).
Frati Bigi: Frati della Carità, Broeders van Liefde (Congregatio Fratrum a ca-
ritate, vulgo'bigi’). Gesticht te Napels 8 dec. 1850 door gelukz. p. Lu-
divico da Casoria, decreet van lof 12 juli 1872; goedkeuring 13 juli 1806.
In het begin waren er enkel broeders, hadden geen geloften en waren enkel
moreel gehecht aan hun stichter door de geest van liefde, gehoorzaamheid
en armoede. Later zag men de noodzaak in eigen priesters te hebben en de
constituties werden in die zin gewijzigd zodat er enkele priesters worden
opgeleid. Doel: hulp aan wezen en arme verwaarloosde jongens, oude zeelieden
en werkonbekwamen. Telde in 1950 10 huizen en 81 leden; in 1965 63 leden.
Het hoofdhuis is gelegen viale Manzoni, 30 Rome (Encicl.It.).
Khedive: (van khadiv: heer) titel in 1867 gegeven door de Ottomaanse sultan
van Turkije Abdul Aziz aan Isma il pashà (1830-1895; 1865-1879) klein-
zoon van Mohammed Ali en zijn derde opvolger als pashà van het praktisch
onafhankelijke Egypte. De titel werd gedragen door zijn zoon Tawfiq (1852;
1879-1892) en door zijn kleinzoon Abbas Hilmi (1874; 1892-1914) tot wan-
neer deze door Groot-Brittannië werd afgezet. Na hem werd Kamil, de zoon

54.8 Page 538

▲back to top


- XVII/536 -
van Isma il Husain, op de troon verheven met de titel van Sultan en
door zijn opvolger Fu ad veranderd in die van koning in 1922. Bij uit-
breiding noemt men ook wel khedive de oudste leden van de dynastie van
Mohammed Ali, nl. de stichter, de zonen van hem Ibrahim en Said en de
kleinzoon Abbas (cfr Ene. It.).
Murano: (Lat. Amurianum) sinds dec. 1923 bij de stad Venetië gevoegd, gele-
gen ten noorden op 9 eilandjes (lagunen), beroemd vanaf 14de eeuw
en vooral in de eerste helft van de XVIde eeuw als centrum van
glaswerk voor Venetië. In de XIXde eeuw miserie maar door samenwerking
van Antonio Salvati, Radi en andere burgers weer tot bloei gebracht.
Er zijn een tiental glasfabrieken o.a. Barovier, Ferro, Toso, en Valmara-
na, die 2.000 arbeiders te werk stellen. Telde in 1881 3.999 inwoners en
in 1931 6.987. Daar is een museum van prachtig Muranees glaswerk in het
oude bisschoppelijke paleis Torcello: spiegels, geblazen en kristalglas,
parels, gleiswerk, brandglas. Door een wijs besluit van het gemeentebe-
stuur werd die industrie buiten Venetië gevestigd uit voorzorg tegen
brand maar ook om die eigen kunst te behoeden voor al te nieuwsgierige
indringers. (Enc. It.).
Oblaten: (Lat. oblatus, geofferd, aangeboden). Mannen of vrouwen (niet-mon-
niken) aan God opgedragen of vrijwillig aan God toegewijd in een kloos-
ter. In oude tijden bestond het gebruik dat ouders, veelal wegens een
belofte, hun kinderen naar een klooster brachten (vooral van Benedictij-
nen) om er opgevoed te worden en er heel hun leven in dienst van de mon-
niken door te brengen. De IVde synode van Toledo (656) besliste dat de
oblaat minstens 10 j. moest zijn en op 15 j. vrij was het klooster te ver-
laten. Later waren diegenen oblaten die zich opofferden in dienst
van een klooster en leek bleven. Later kregen ook die naam, zij die
hun goederen aan een klooster afstonden, woonden in een klooster of de
bijgebouwen ervan, het kloosterkleed droegen en in gemeenschap, leefden
zonder geloften af te leggen. Na de Xlde eeuw noemde men ook oblaten de
leken die geloften aflegden - en beschouwd als oblati mortui mundo – in-
dien ze voor hun intrede in het klooster al hun goederen, zonder voorbe-
houd, aan het klooster hadden afgestaan. Oblaten noemde men ook gehuwde
personen die in hun huis bleven wonen maar besloten hadden een deel
van hun bezit aan het klooster te schenken en een leven te leiden in de
geest van de orde waarbij ze hoorden b.v. Benedictijnen, Hospitaalbroe-
ders, Reguliere Kanunniken. Bij deze laatste horen ook in bredere zin de
Oblaten van Sint-Benedictus van de Congregatie van Subjaco, een zeer
oude instelling, die na zeer vele wederwaardigheden, in 1884 terugkeerde
naar de eerste Regel, wat goedgekeurd werd door de H. Stoel in 1886 en
1891. Zij leven in gemeenschap bv. de edele Dames Oblaten di Torre
de'Specchi te Rome gesticht door de H. Francesca Romana in 1433 voor dames
van adel. Zo ook de Dames Oblaten van Maria di Viterbo, gesticht door de
H. Hiacinta Marescotti in 1620 en ook de Oblaten dei Sette Dolori, ge-
sticht door de H. Filippo Benizzi, die in 1652 een huis stichtte te Rome.
Sperino: (Casimiro) Italiaans oogarts en dermosilograaf (Scarnafigi (Cuneo)
31-8-1812; Turijn 12~2-1894) studeerde te Turijn en te Parijs de oog-

54.9 Page 539

▲back to top


- XVII/537 -
artsenij en de sifilografie waarvan hij te Turijn de eerste leerstoel be-
kleedde en waar hij erin slaagde een groot hospitaal voor oogzieken op
te richten, dat nu nog de zetel is van de Koninklijke oogartsenij. Onver-
moeibaar organisator, deskundig operateur, zeer geleerd vakman.
Zijn vereenvoudigde methode om de grauwe staar, vertroebeling der ooglens
door cataract weg te nemen, meegedeeld op het oogartsencongres te Brussel in
1858, zijn studies over de "cheratocentesi ripetuta", gepubliceerd met de
hulp van zijn leerling C. Raymond te Turijn in 1862, maakten opgang, was
volksvertegenwoordiger en senator van het Rijk.

54.10 Page 540

▲back to top


- XVII/538 -
INHOUDSTAFEL
bladzijde
Eerste Hoofdstuk:
Nieuwjaar, bezoeken, conferenties.
3.
Tweede Hoofdstuk:
Langs Ligurië naar Frankrijk en vanuit Frankrijk
opnieuw naar Ligurië.
18.
Derde Hoofdstuk:
Een maand te Rome - De kerk van het Heilig Hart en pauselijke
audiëntie - Een droom over het verleden en over het heden van het
Oratorio - Terugkeer
van Florientië en Bologna.
44.
Vierde Hoofdstuk:
De toekenning van de privileges.
Vijfde Hoofdstuk:
Don Bosco in het Oratorio - Vanaf het feest van
Maria, Hulp der Christenen tot het feest van Sint-
Jan de Doper - De grote loterij van Rome.
Zesde Hoofdstuk:
Over de gang van zaken in het Oratorio.
Zevende Hoofdstuk:
Verblijf van Don Bosco te Pinerolo.
Achtste Hoofdstuk:
De cholera van 1884.
83.
99.
127.
150.
166.
Negende Hoofdstuk:
Don Bosco en de nationale tentoonstelling van Turijn.
Tiende Hoofdstuk:
Vaderlijk testament en pauselijke beschikking.
Elfde Hoofdstuk:
De eerste Salesiaanse bisschop.
177
187.
212
Twaalfde Hoofdstuk:
Voorstellen tot stichtingen in Italië en sommige
Bijzonderheden over Italiaanse huizen in 1884.
239.

55 Pages 541-550

▲back to top


55.1 Page 541

▲back to top


- XVII/539 -
Dertiende Hoofdstuk:
Uitnodigingen en stichtingen buiten Italië in 1884.
Veertiende Hoofdstuk:
Enkele praktische normen en twee dromen.
Vijftiende Hoofdstuk:2
Allerlei briefwisseling in 1884.
Zestiende Hoofdstuk:
Zijn jaarlijkse reis naar Frankrijk
Zeventiende Hoofdstuk:
In het Oratorio, over het Oratorio, voor het Oratorio -
Verblijf te Mathi.
Achttiende Hoofdstuk:
De hertog van Norfolk.
Negentiende Hoofdstuk:
Voor de kerk en voor het tehuis van het Heilig Hart -
Nog wat over de loterij.
Twintigste Hoofdstuk:
Over sommige huizen en enkele voorstellen in Italië.
Eenentwintigste Hoofdstuk:
In Spanje en in Frankrijk.
Tweeëntwintigste Hoofdstuk:
In Uruguay, Brazilië en Argentinië.
Drieëntwintigste Hoofdstuk:
Anekdoten, richtlijnen en brieven.
Notities:
Inhoud:
bladzijde
262.
276.
295.
319.
351.
397.
466.
419.
455.
473.
503.
534.
538.