Memorie-Boek-03


Memorie-Boek-03



1 Pages 1-10

▲back to top


1.1 Page 1

▲back to top


DON BOSCO LEVEN
EN WERKEN

1.2 Page 2

▲back to top


- PRO MANUSCRIPTO -

1.3 Page 3

▲back to top


DON BOSCO
Leven en werken, aan de
hand van zijn
gedenkschriften
door
G. B. LEMOYNE
DERDE DEEL
1847 - 1849

1.4 Page 4

▲back to top


Deze Nederlandse vertaling van
dit derde deel van de "Memorie"
kwam eveneens tot stand
onder het impuls van de DON-BOSCOKRING,
geleid door Z.E.H. M. Baert,
te Oud-Heverlee,
in het jaar 1962
Vertaling : J.H.P. Jacobs.

1.5 Page 5

▲back to top


- III/1 -
HOOFDSTUK I
DE ITALIANEN VERLANGEN VOOR HUN VADERLAND
ONAFHANKELIJKHEID VAN HET BUITENLAND - DE LIBERALEN -
SLUWE ACTIVITEIT VAN DE INTERNATIONALE SEKTEN.
In het begin van 1847 werden er algemeen politieke veranderingen
verwacht. Boeken, brochures en bladen, overvloeiend van vaderlandslief-
de, verkondigden dat men zich moest ontdoen van het vreemde juk dat op
de meeste Italiaanse provincies drukte, en de verschillende staten van
het schiereiland in een confederatie samenvatten ten einde de onafhan-
kelijkheid te verkrijgen en te verdedigen. Op zichzelf waren deze ver-
langens noch in strijd met de godsdienst noch met de moraal; en daar
zij aan een in aller harten verborgen verlangen beantwoordden, werden
zij voor velen van alle rangen en standen een aanleiding om de beweging
die nationaal genoemd werd, te steunen. Tegelijkertijd had Silvio Pel-
lico met zijn verhaal over Mie Prigioni - Mijn gevangenissen - arge-
loos en zonder zich te beklagen, in de harten van de Italiaanse jonge-
lingen een gisting van onblusbare haat tegen Oostenrijk gewekt en in
stand gehouden.
Diegenen intussen die aangeduid werden met de naam van liberalen,
en die zich verheugden over zoveel opwinding der geesten, inspireerden
het volk met grote namen van godsdienst en Vaderland, teneinde het op
verschillende manieren ontvankelijk te maken voor de gebeurtenissen die
zij bezig waren voor te bereiden. De verandering van regeringsvorm was
de eerste ontwikkelingsfase van hun idealen.
Onder diegenen waren er niet weinigen die het oprecht meenden, die
hun soeverein toegedaan en volkomen te goeder trouw waren, ofschoon ze
warm liepen voor sommige ideeën die niet helemaal juist en niet vrij
van dwalingen waren. Zij noemden zich en waren inderdaad ernstige chris-
tenen, omdat het liberalisme zich nog niet ontpopt had als een stelsel
dat tegenover de Katholieke Kerk, tegenover het geloof en tegenover de
Tien geboden Gods stond. Ten bate van het volk vroegen zij rechtvaar-
dige politieke instellingen, gebouwd op verstandige en vrijere beginse-
len, een grotere onafhankelijkheid der steden van het centrale bestuur,
en zij keurden de straatoproeren af door de samenzweerders op touw ge-
zet.
Maar zo loyaal waren anderen van dezelfde partij niet; door hun
opvoeding, door opruiende lectuur en door mateloze eerzucht en onver-
draagzaamheid kwamen zij ertoe de constitutionele regering te verlan-
gen, die in 1821 onderdrukt was nog voor zij was geboren, en dat niet
zozeer ter wille van de vrijheid, dan wel om op de zetels der hoogste

1.6 Page 6

▲back to top


- III/2 -
machthebbers te kunnen klimmen en heel het openbare leven volledig in
handen te krijgen. Om hun doel te kunnen bereiken schrokken zij niet
terug voor geheime intriges en voor troebelen. Daar zij alleen niets
bereiken konden, hadden zij zich daadwerkelijk verbonden met de sekta-
riërs, die hun, zij het toen nog weinige, maar toch met sluw overleg
hulp beloofd hadden. Bij wijze van tegenprestaties wensten en kregen zij
ook de verzekering dat de staat de weg van de moderne vooruitgang zou
gaan, dat hij zou breken met de Heilige Stoel, en de kerkelijke on-
schendbaarheid, evenals andere kerkelijke rechten, met voeten zou tre-
den. Zij hielden echter hun uiteindelijk streven, dat wil zeggen: de
republikeinse idee, verborgen. Spoedig waren er huichelachtige en door-
trapte schrijvers te vinden, die met zachtmoedige en bedrieglijke midde-
len de katholieken in de revolutie trachtten te betrekken, en de sekta-
rische leerstellingen in een godsdienstig kleedje te steken, om de on-
voorzichtigen te verleiden; en terwijl zij vaak genoeg de instellingen
van de Kerk aanvielen op een manier die erop gericht was afkeer in te
boezemen voor de geestelijkheid, schetsten en prezen zij op huichelach-
tige wijze de godsdienst zelf als een bron en werktuig van vaderlands-
liefde.
Niettemin kon ook een dergelijk bondgenootschap geen vernieuwin-
gen in Piëmont doordrijven zonder de toestemming van Karel Albert, daar
hij kon rekenen op de aanhankelijkheid van het volk en de trouw van het
leger. En hij was uiterst gesteld op, en onverzettelijk in zijn eisen
ten aanzien van alles, wat de voorrechten van de Kroon en de rechten van
de Godsdienst betrof. Nu waren de liberalen er op het juiste ogenblik
wel in geslaagd zich meester te maken van de geest van de Koning, zoals
we al verteld hebben, en zij zetelden in zijn geheime raadscolleges, en
keurden zijn plan, een Italiaans koninkrijk te stichten, goed, maar dat
was niet het enige dat zij nastreefden. Zij wilden zich van hem bedie-
nen, als van een vlag en wapen tegen al de vorsten van Italië en in het
bijzonder tegen de Paus van Rome; terwijl de Koning van Savooie, vijand
van de Oostenrijkse overheersing, er alleen naar streefde aan zijn gron-
dgebied niet meer toe te voegen dan Parma, Piacenza, Modena, Reggio,
Lombardije en Venetië. Het was zijn bedoeling, met deze veroveringen een
bolwerk te vormen ter verdediging van het Pausdom, waarvan hij verklaar-
de tot het einde toe een stoutmoedige verdediger te zullen zijn, name-
aan het hof de invloed te verzwakken van de conservatieve behoeders der
gevestigde orde, die allen trouwe katholieken en beproefde aanhangers
van de Savooise dynastie waren, en hun in politiek opzicht het veld te
betwisten. Gioberti slaagde er met zijn hatelijke geschriften in hen te
kwalificeren als een Oostenrijks-Jezuïetische sekte, die vijandig stond
tegenover het vaderland. Bovendien hoopten de liberalen met de sektari-
ers van Piëmont op een overwinning die niet lang meer zou uitblijven,
daar zij steun ondervonden van al de internationale republikeinse sek-
ten, waarmee zij door een offensief en defensief pact verbonden waren.
Degelijk beschermd door Lord Palmerston, de minister van buitenlandse
zaken van Engeland en hoofd van de Vrijmetselarij, hadden zij Europa met
hun ondermijnende samenzweringen stilletjes in een net gevangen, en zij
stonden op het punt plotselinge volksbewegingen te ontketenen. Al hun
denken en doen was gericht op het omverwerpen van de tronen en van de
Katholieke Kerk, de eerste vertegewoodigers en behoeders van het gezag.

1.7 Page 7

▲back to top


- III/3 -
Frankrijk veroorzaakte met zijn revolutionaire leer enorme morele scha-
de. Oostenrijk was verzwakt door de theorieën van Jozef II en wilde zich
van de Kerk bedienen als instrument om te regeren, in stede van naar
haar te luisteren als naar een meesteres en haar als een moeder te ge-
hoorzamen; de protestantse staten van Duitsland, met hun opvatting van
het vrije onderzoek, waardoor ieder beginsel van eerbied voor goddelijk
of menselijke gezag ondergraven werd, schenen eveneens geen moeilijke
prooi te worden van de samenzweerders. Toscane en Napels hadden onder
invloed der Leopoldistische leerstellingen en de theorieën van Tanucci
een generatie van intellectuelen voortgebracht die afwijzend stonden te-
genover de kerkelijke wetgeving. Met al deze elementen groeiden en ver-
menigvuldigden zich in alle delen van Europa heel gemakkelijk de ge-
heime bonden, en onder iedere troon was een bom gereed gelegd. De lei-
ders waren met elkaar overeengekomen, dat de opstandige bewegingen zo-
veel mogelijk tegelijkertijd zouden uitbreken, zodat geen enkele geves-
tigde regering op welke manier ook hulp zou kunnen verkrijgen van de
andere. Op die manier zouden zij dan heer en meester over de wereld en
de volkeren kunnen worden. Bij het op touw zetten van al die intriges,
hielden zij hun blik vol haat gericht op de zetel van de Paus van Rome,
om zijn wereldlijke en geestelijke macht te vernietigen, terwijl Rome
in die tijd hetzij heimelijk of openlijk een groot aantal van de stout-
moedigste van overal daarheen gekomen sektariërs binnen zijn muren had.
Voortaan was de openbare rust van hun willekeur afhankelijk, en de en-
gelachtige Pius IX werd bijna zonder het te merken, in zijn hoofdstad
door hen belegerd, terwijl er aan de openbare en luidruchtige feeste-
lijkheden te zijner eer schier geen einde kwam.
Zwitserland was op die regel toch een uitzondering. Daar hadden de
radicalen al sinds geruime tijd de oude grondwet en beëdigde overeen-
komsten verscheurd, en met ongehoord geweld hadden zij de federale
grondwet veranderd. De laatste hindernis die overwonnen moest worden om
hun tirannie te vestigen werd gevormd door de zeven katholieke kantons.
Daarom hadden zij, na tal van booswichten in hun rijen te hebben opge-
nomen, in die streken hun heil gezocht, zich onttrekkend aan de recht-
spraak van hun landen, en gedreven door de wil zich meester te maken van
het hoogste gezag van de hele federatie. Op Zwitsers grondgebied begon-
nen in dat jaar de opstandige bewegingen, en gewapende benden van duize-
den misdadigers trokken over de bergen en door de valleien van de katho-
lieke streken, zich schuldig makend aan allerhande schanddaden en mis-
drijven. De zeven kantons die zagen aankomen dat ze wel spoedig konden
verwachten aangevallen te worden door het geregelde leger, sloten zich
toen aaneen en riepen de tussenkomst van de mogendheden in ter verdedi-
ging van hun rechtvaardige zaak. Daar zij gebrek aan wapens hadden,
vroegen zij deze aan Karel Albert en in zijn grote edelmoedigheid zorgde
hij ervoor dat zij die kregen, en hij was ook de enige onder de regeren-
de vorsten die hen in die tijd van nood hulp bood. Niettemin delfden de
katholieken in november 1847 het onderspit. Zij verdedigden zich met
grote dapperheid tegen het binnenvallende radicale leger, dat 118.000
man sterk was, maar door verraad en schending van de wapenstilstand
vielen zij ten offer aan hun vijanden. Moorden op priesters, plunderin-
gen van kloosters, het in brand steken van kerken, schandelijke wetten
die de Katholieke Kerk van haar bezittingen beroofden en op allerhande

1.8 Page 8

▲back to top


- III/4 -
wijzen bonden, het gevangen nemen van bisschoppen, dat alles had een
dergelijke overwinning voorbereid, bezegeld en bevestigd, alles onder de
kreet van Viva la libertà - Leve de vrijheid!
Deze bloedige slag maakte deel uit van de plannen der internationa-
le revolutiebeweging. Daar Zwitserland aan Duitsland, Frankrijk en Ita-
lië grensde en het een onafhankelijke staat was, bleek het een verbazend
geschikte plaats om er het hoofdkwartier te vestigen van al de sektari-
sche leiders. Daar zou ongestraft de haard ontstoken kunnen worden van
waaruit men het vuur van de opstand in de omliggende staten zou kunnen
verbreiden; en dat land zou ook als veilig toevluchtsoord kunnen dienen
en als asiel voor al de medeplichtigen en geheime agenten der samen-
zweerders, wanneer zij in hun schurkachtige ondernemingen niet mochten
slagen. En zo geschiedde, want de kinderen van deze wereld handelen op
hun manier met meer overleg dan de kinderen van het licht.(1) Alles was
daarom voorbereid: de laatste draden van het net waren geweven. Men
wachtte alleen nog maar op het teken om de opstand te beginnen. Zij
dachten te triomferen zonder eraan te denken dat het lot van de Kerk en
van alle naties ter wereld in Gods handen ligt, dat er niets gebeurt
zonder Zijn toestemming, en dat Hij, wanneer Hij dat wenst, de loop der
gebeurtenissen kan veranderen. Want de meer of minder langdurige beproe-
vingen voor de enen, de kastijdingen voor de anderen wisselen elkaar af,
maar de overwinning wordt steeds door Zijn wet bepaald. Bij iedere stap
zal hij de rebellen tonen dat non est sapientia, non est prudentia, non
est consilium contra Dominum. Equus paratur ad diem belli; Dominus au-
tem salutem tribuit.(2)
(1) Lc., 16,8;
(2) Spr. 21, 30-31.

1.9 Page 9

▲back to top


- III/5 -
H O O F D S T U K II
GEEST VAN VROOMHEID EN IL GIOVANE PROVVEDUTO
Terwijl de vijand van het menselijke geslacht, die van begin af aan
een moordenaar was, woedde om de wereld te ontkerstenen, ging Don Bosco
door met zich uit alle macht toe te leggen op de vorming van een groep
jongens in de werkende liefde tot Jezus Christus, en met de middelen te
bestuderen om velen van hen tot een volmaakt leven op te leiden. Hij
legde aan hun christelijke opvoeding het gebed ten grondslag, dat hij
steeds met de grootste ijver verrichtte, op die manier een voortdurend
en heilzaam voorbeeld schenkend aan ontelbare zielen.
Aangezien hij met werk overladen was kon hij niet lang ergens mee
bezig zijn; maar van wat hij deed zou men kunnen zeggen dat hij er de
volmaaktheid in bereikte. Zijn aandachtige en godvruchtige houding ge-
tuigde van zijn geloof. Nooit liet hij na, de heilige Mis op te dragen,
ook niet als hij ziek was. Hij bad regelmatig zijn brevier. Verschillen-
de malen per dag bad hij in zichzelf voor de zielen die hem waren toe-
vertrouwd en in het bijzonder voor zijn biechtkinderen. Herhaaldelijk
zag men hem bij het binnentreden van zijn kamer met de rozenkrans in de
hand. Wanneer hij hardop bad sprak hij de woorden met een soort van har-
monieuze trilling uit, die te verstaan gaf dat de woorden voortkwamen
uit een hart overvol liefde, en uit een ziel die de grote gave der wijs-
heid bezat. Soms, als hij vermoeid was, onderbrak hij zijn werkzaamhe-
den en begon hij wat goede boeken te lezen. Met dat al beklaagde hij er
zich niet zelden over, dat hij niet een groter deel van zijn tijd aan
het mondelinge en inwendige gebed kon wijden. In de plaats daarvan
stortte hij vele schietgebeden, waarvan de klanken echter niet over zijn
lippen kwamen. Aldus verklaren de eerste leerlingen van het Oratorio,
onder wie Don Michele Rua en Don Giovanni Turchi.
Verrijkt door deze geest van gebed, liep Don Bosco met het plan
rond een nieuw, gemakkelijk en kort gebedenboek samen te stellen ten ge-
bruik van de jongens. Er deden ontelbaar veel gebedenboeken de ronde in
de handen der gelovigen, maar over het algemeen bleken zij zich weinig
aan te passen aan de behoeften van de tijd en ook niet aan de jeugd. Om
in die leemte te voorzien, zette hij zich ijverig aan het samenstellen
van een boek, Il Giovane Provveduto, De Wijze Jongeling, hoe hij zijn
plichten vervult, de godsdienstoefeningen bijwoont en daarbij de voor-
naamste Vespers van het jaar, met toevoeging van een keur van lofgezan-
gen.

1.10 Page 10

▲back to top


- III/6 -
Toen hij zijn manuscript aan een drukker aanbood, maakte Marietti
een kostenberekening volgens welke ieder stevig gebonden en verlucht
exemplaar vier-en-een-halve lire zou moeten kosten. Paravia, die zijn
medewerking wilde verlenen aan dit goede werk, stelde zich tevreden met
25 centiemen per exemplaar en leverde alleen de gedrukte vellen, die
Don Bosco dan naderhand naar behoefte kon laten binden. Don Bosco aan-
vaardde het voorstel van Paravia en daar hij niets had om de kosten van
het drukken te betalen, zocht hij een van die vele uitwegen die hij
zich op zo een gelukkige wijze ten nutte wist te maken. Zoals hij wel-
licht al gedaan had bij het uitgeven van de Kerkgeschiedenis, de Gewij-
de Geschiedenis en het Metrieke Stelsel, stuurde hij een rondschrijven
de wereld in met een aankondiging van zijn nieuwe boek. Toen hij zich
ervan vergewist had dat er, volgens de overeenkomst met Speirani,
10.000 exemplaren nodig zouden zijn, gaf hij het in druk. Het zou een
boek worden van half-octavo formaat en van 352 bladzijden. Het werd
gezonden aan degenen die op de circulaire hadden ingeschreven, en er
moesten onmiddellijk 5.000 exemplaren bijgedrukt worden om te voldoen
aan de nog steeds binnenkomende aanvragen. Don Bosco gaf Paravia toen
de raad, het zetsel van het boek niet weg te gooien en kreeg ten ant-
woord: "Ik heb al ingezien, dat dit boek een buitengewoon grote ver-
spreiding zal krijgen." En inderdaad moesten er in datzelfde jaar nog
5.000 exemplaren bijgedrukt worden. Marietti kreeg tot taak de exempla-
ren die aan weldoeners geschonken zou-den worden, of verkocht aan wel-
gestelde personen, van een rijk versierde omslag te voorzien.
Daar met het verloop van de tijd de aanvragen bleven aanhouden en
men ook de zondagsoratorio en de colleges ervan moest voorzien, werden
er gedurende het leven van Don Bosco honderdtweeëntwintig drukken van
uitgegeven, van ongeveer 50.000 exemplaren elk, zoals door Don Michele
Rua is verklaard. Daar kwamen dan nog de vertalingen bij in het Spaans,
Frans en in andere talen, zodat het getal van zes miljoen exemplaren
verre overschreden wordt, die tot nu toe onder het christelijke volks-
deel zijn verspreid, zodat men kan zeggen, dat de "Wijze Jongeling" in
ieder opvoedingsinstituut is doorgedrongen, evenals in ieder arbeiders-
gezin, in iedere christelijke familie, en zodoende een werkzaam aandeel
gehad heeft in de verbreiding van de godsvrucht en het behouden van het
geloof onder het volk.
Op de eerste bladzijde van zijn in 1847 verschenen boek drukte Don
Bosco een warme oproep in de volgende bewoordingen:
Aan de jeugd
De voornaamste listen waarmee de duivel gewoonlijk de jongelui van
de deugd tracht af te houden zijn tweeërlei. De eerste is, de gedachte,
bij hen te doen opkomen dat het dienen van God bestaat in een droef-
geestig leven, ver van alle ontspanning en vreugde. Maar dat is niet
waar, beste jongens. Ik wil jullie een manier van christelijk leven
bijbrengen, die het jullie tezelfdertijd mogelijk maakt opgewekt en te-
vreden te zijn en jullie aantonen welke de werkelijke ontspanning en de
werkelijke vreugde is, zodat jullie met de heilige profeet David kunnen
zeggen: Laten wij de Heer in heilige opgewektheid dienen: Ser vite Do-
mino in laetitia. Dat is juist het doel van dit boekje: leren de Heer
te dienen en steeds opgewekt te zijn.

2 Pages 11-20

▲back to top


2.1 Page 11

▲back to top


- III/7 -
De andere list is de hoop op een lang leven, met de mogelijkheid
jullie te bekeren op jullie oude dag, of als jullie op het punt zijn van
sterven. Bedenk wel, beste jongens, dat velen zich op die manier al mis-
rekend hebben. Wie kan ons de verzekering geven oud te zullen worden?
Dan zou men met de dood moeten onderhandelen, dat hij zo lang op ons
wacht; maar leven en dood zijn in de handen des Heren, die erover kan
beschikken naar goeddunken.
Want als God u een lang leven schenkt, luistert dan naar de goede
raad die Hij u geeft: De weg, die een kind in zijn jeugd kiest, loopt
door tot in zijn ouderdom en tot de dood toe: Adolescens, juxta viam
suam, etiam cum senuerit, non recedet ab ea. En dat wil zeggen: wanneer
wij een goed leven beginnen nu we nog jong zijn, zullen we ook in late-
re jaren goed zijn, goed ook zal onze dood zijn en het begin van een
eeuwig geluk. Wanneer echter de ondeugden ons in onze jeugd, in hun
macht nemen, des te erger zullen zij worden met het toenemen der jaren
tot aan de dood, die dan het smartelijke begin van eeuwig onheil wordt.
Opdat deze ramp u niet zal overkomen, bied ik u een levenswijze aan,
kort en gemakkelijk, maar voldoende om de troost van uw ouders te kunnen
worden, een eer voor uw vaderland, goede burgers op aarde, om daarna op
zekere dag bevoorrechte bewoners van de Hemel te kunnen zijn.
Dit werkje is in drie delen verdeeld. In het eerste zult ge de
voornaamste dingen vinden, die ge moet beoefenen, en al wat ge moet ver-
mijden, om als goede christenen te leven. In het tweede zijn verschil-
lende godvruchtige oefeningen verzameld, zoals die gewoonlijk verricht
worden in de parochiekerken en in de opvoedingstehuizen. In het laatste
deel is het Officie van de Heilige Maagd opgenomen, de Vespers en daar-
bij een keuze van geestelijke liederen.
Beste jongens, ik heb jullie van ganser harte lief, en het is mij
voldoende te weten dat jullie nog in een ontvankelijke leeftijd zijn om
genoeg van jullie te kunnen houden; en ik kan jullie de verzekering ge-
ven, dat jullie boeken kunnen vinden die voor jullie zijn samengesteld
door mensen die daartoe veel bekwamer en ook geleerder zijn dan ik, maar
gij zult moeilijk iemand kunnen vinden die jullie in Jezus Christus meer
liefheeft en die meer verlangend is naar jullie eeuwig geluk. De reden
van die genegenheid is, dat jullie in je hart de schat van de deugd be-
waren; bezitten jullie de deugd dan hebben jullie alles; maar verliezen
jullie de deugd dan worden jullie de ongelukkigste en rampspoedigste
wezens van de wereld.
Moge de Heer steeds met jullie zijn en het daarheen leiden dat jul-
lie, door deze weinige raadgevingen op te volgen, de eer van God zullen
kunnen doen toenemen en jullie ziel kunnen zalig maken, het hoogste doel
waarvoor zij werd geschapen.
De hemel moge u allen vele jaren van gelukkig leven schenken, en de
heilige Vreze Gods moge steeds uw grote rijkdom zijn, die u moge vervul-
len met hemelse gunsten voor tijd en eeuwigheid.

2.2 Page 12

▲back to top


- III/8 -
Wat een vuur van liefde komt er in deze inleiding tot uitdrukking!
Een enkele zin mag overdreven schijnen, later liet hij die vallen; maar
het was dan ook nodig, dat hij vanaf het begin van zijn zending al de
kracht van een vaderlijke liefde liet gevoelen voor zielen die tot dan
toe weerspannig en wild genoemd konden worden, die met geen andere ban-
den op de goede weg te trekken en te houden waren dan met een genegen-
heid, waarvan de bewijzen zo sterk moesten zijn, dat men niet hoefde te
vrezen dat ze zou worden gelogenstraft. En zijn genegenheid sprak bijna
uit iedere bladzijde van het nieuwe boek, doordat hij zich tot zijn
leerlingen richtte als tot zijn kinderen. Zoals hij sprak, zo schreef
hij ook. En de jongens die ervan overtuigd waren bemind te worden, gin-
gen op zijn zachtmoedige uitnodigingen in en beschouwden elkaar als
broers, zodat in de eerste vijftien jaar het gebruik onder hen bestond
elkaar over en weer met zoon aan te duiden en te schrijven en te spre-
ken over die of die zoon. Zij waren inderdaad de zonen van het Orato-
rio, de zonen van Don Bosco, maar om kinderen Gods te worden en te
blijven.
En de "Giovane Provveduto" slaagde er in hen te vormen, omdat de
normen die het boekje hun schonk om deugdzaam te worden en de gelegen-
heden tot zonde te vermijden geen dode letter en zonder uitwerking ble-
ven. Don Bosco bracht ze iedere dag in verschillende omstandigheden en
op allerlei manieren in herinnering, en zorgde ervoor dat ze in daden
werden omgezet. Het is hier niet de plaats om nauwkeurig de hemelse
schatten van een boek dat in aller handen is gegeven, nauwkeurig na te
gaan, maar wij geloven niet enkele bedoelingen onvermeld te kunnen la-
ten, die Don Bosco bij het schrijven ervan leidden, evenmin als bepaal-
de historische gegevens die er betrekking op hebben.
Op de eerste plaats schrijft hij bij de morgen- en avondgebeden
voor, het bidden van de Geloofsbelijdenis, de akten van geloof, hoop en
liefde, de Tien geboden en de geboden van de Kerk, omdat wanneer ze
iedere dag herhaald werden, de waarheid die zij moesten geloven en de
voorschriften waaraan zij zich te houden zouden hebben onuitwisbaar in
de geest van de jongens gegrift zouden blijven.
Vervolgens zet hij de manier uiteen om met vrucht de heilige Mis
bij te wonen; en daarbij doet hij tot driemaal toe bidden voor de hele
Kerk en voor de Paus, met een afsmeking van vrede, eendracht en zegen
over alle geestelijk en wereldlijk Gezag. Daarmee bevestigden de jongens
hun geluk van tot de Katholieke Kerk te behoren. Deze en andere gebeden,
heel kort en pittig, deed hij 's zondags onder de Heilige Mis door af-
wisselende stemmen hardop lezen. Ook de leerlingen van de Broeders der
Christelijke Scholen baden ze graag, daar hun oversten de "Wijze Jonge-
ling" hadden aangeschaft voor de zondagscongregatie. Hun vroeger gebe-
denboek bevatte veeleer langdradige gebeden die hen erg vermoeiden.
Hij voegt er ook de gezangen aan toe van plechtige hoogmissen en
van de Requiemmis, om de jongens vertrouwd te maken met de gezangen in
een eenvoudige zetting, en ook om andere jongens te bereiken die door
het horen ervan deze gezangen gemakkelijk zouden leren. Ook laat hij
niet na, de praktijk van het misdienen te beschrijven, waaraan hij
overigens grote zorg besteedt, opdat de talrijke jongens goed zouden
geoefend zijn die voor deze taak werden aangewezen.

2.3 Page 13

▲back to top


- III/9 -
Bovendien voegde hij aan een duidelijke en nauwkeurige uiteenzet-
ting over de manier om goed te biechten - wat voortdurend een onderwerp
uitmaakte van zijn preken en vermaningen - de geschikte manieren toe,
om in de ziel een oprecht berouw over eigen zonden op te wekken. Een
ernstig bezwaar van bepaalde gebedenboeken die toen onder het volk ver-
spreid werden, was dat zij het onderwerp van de biecht in een veel te
theologische zin behandelden. De jongens beklaagden er zich over, dat
zij niet wisten hoe zij hun zonden moesten belijden; en dat de voorge-
stelde gebeden in die boeken veel te moeilijk te begrijpen en te lang-
dradig waren. Het is dan ook welhaast niet te zeggen, hoe blij ze waren
toen Don Bosco hun de "Giovane Provveduto" aanbood.
De gebeden voor de Biecht werden gevolgd door andere, als voorbe-
reiding voor en dankzegging na de heilige Communie. Op de dagen van ge-
nerale heilige Communie werden deze hardop gebeden na de Consecratie,
met onderbreking van de Misgebeden en waarbij de menigte de door de
voorbidder duidelijk uitgesproken zinnen herhaalde. Voor degenen die om
een of andere reden niet ter Heilige Tafel konden naderen, schreef Don
Bosco: "Indien ge niet sacramenteel kunt communiceren doet het dan ten-
minste geestelijk, wat bestaat in een vurig verlangen om Jezus in uw
hart te ontvangen." En dit door hem opgewekte verlangen bracht iedere
zondag meer dan een honderdtal jongens ertoe te communiceren.
Ook had hij niet vergeten een heel mooi gebed op te nemen voor het
bezoeken van het Heilig Sacrament, dat hij liet volgen door een Rozen-
krans ter ere van het Heilig Hart van Jezus, voor de feestdag waarvan
hij ook de Vespers had opgenomen. Deze devotie, die in die tijd bestre-
den werd door velen die doordrongen waren van jansenistische dwalingen
en vooroordelen, en die daarna voor Don Bosco een oorzaak van zijn
mooiste overwinningen werd, begon hij van toen af aan in de harten te
planten, en hij merkte op dat de Rozenkrans ter ere van het Heilig Hart
van Jezus, kon dienen voor het doen van de noveen voor alle feesten van
Onze Heer Jezus Christus. Wie zou het aantal malen kunnen schatten, dat
duizenden en duizenden jongens, elkaar aflossend rond het tabernakel,
voortdurend deze liefdevolle gebeden van geloof en eerherstel herhalen
en zullen herhalen, voor de beledigingen, door ketters, ongelovigen en
slechte christenen het Goddelijk Hart in de Heilige Eucharistie dage-
lijks aangedaan!
gevierd worden met de mysteriën van zijn geboorte, lijden en dood. En de
"Giovane Provveduto" bevat de zogenaamde profetieën de gezangen, de
hymnen, de plechtige antifonen voor de noveen van Kerstmis, die gezongen
moesten worden met alle mogelijke grootsheid en wijding van het
ritueel. Wat de Passie betreft had Don Bosco zelf een methode
samengesteld voor het volgen van de Kruisweg, waardoor de veertien
staties in betrekkelijk korte tijd worden gevolgd, maar met een
onvergelijkelijke uitwerking voor geestelijke omvorming. Zoals deze
oefening gedrukt was, werd zij van dat jaar af en tot heden toe
verricht. In de eerste twintig jaren geschiedde dat op alle vrijdagen
van de maand maart. Don Bosco ging aanvankelijk met weinigen, als het
ware privé en daarna, toen er meer jongens aanwezig waren, voorafgegaan
door het kruis, met twee kaarsen, en in koorhemd en stola, in de kerk
van de ene statie naar de andere en bad, geknield, met bewogen en de
andere ontroerende stem, de teksten, de overwegingen en de voornemens in
het geliefde boekje. Ook had hij er als slot een kleine herinnering

2.4 Page 14

▲back to top


- III/10 -
aan het Lijden des Heren in het Latijn opgenomen, waarschijnlijk om ge-
beden te worden bij het bed van zieke of stervende kinderen.
Naast de devotie tot de Goddelijke Zaligmaker mocht die ter ere van
Zijn Allerheiligste Moeder niet ontbreken. Don Bosco schreef voor zijn
jongens: "West er diep van overtuigd dat al de genaden die ge aan de
Maagd Maria vraagt, u geschonken zullen worden, mits ge niets vraagt dat
u tot nadeel kan strekken." Hij ijverde ervoor dat de naam van Maria
voortdurend door de christenen zou worden aanroepen. De devotie tot het
Heilig Hart van de gezegende Maagd stond in een kwaad daglicht bij de
zogenaamde vrijdenkers, die doordrongen waren van ultramontaanse ideeën;
en Don Bosco, zich tot wegbereider makend, beëindigde het bezoek aan het
Allerheiligste Sacrament en de Rozenkrans van het Heilig Hart van Jezus
met het gebed tot het allerheiligst Hart van de Maagd Maria, geschreven
door de Heilige Bernardus. Zodoende werd dat ook de dagelijkse devotie
van de allervurigsten. Hij drong erop aan dat men 's morgens en 's
avonds en de hele dag door zou herhalen: "Lieve moeder Maria, help me
mijn ziel redden", en vooruitlopend op de dogmatische beslissing, leerde
hij ook het iedere dag te bidden schietgebed: "Gezegend zij de Heilige
Onbevlekte Ontvangenis van de Maagd Maria."
Ter ere van de Heilige Maagd drukte hij ook het Officie af. Hij
wilde in het Oratorio dezelfde oefening invoeren, die zoveel jongens
van het platteland zo vaak gehouden hadden in de congregaties van hun
eigen dorpen. Vandaar dat hij, zodra hij de beschikking had over een
aantal interne leerlingen die Latijn konden lezen, op de avond van de
catechismusles en de preek de Vespers van Onze-Lieve-Vrouw liet zingen
en later, voor de enige Mis de Metten en de Lauden, terwijl hijzelf in
de biechtstoel zat. Toen hij een tweede priester in huis had, werden de
Metten en Lauden gezongen gedurende de tweede Mis. Het hele officie werd
gereserveerd voor al de dagen van de retraite.
Maar bovenal lag Don Bosco de Heilige Rozenkrans heel na aan het
hart. Vandaar dat hij de vijftien Geheimen geschreven had met heel kor-
te overwegingen. Een Rozenhoedje liet hij op iedere feestdag bidden, en
hij spoorde zijn jongens met grote nadruk ertoe aan, als ze konden de-
ze vrome praktijk, iedere dag van de week bij hen thuis voort te zetten.
Zolang hij alleen was, bad hij met zijn moeder iedere dag een Rozen-
hoedje, en daarna, toen er jongens in huis opgenomen waren, woonden zij
op feestdagen met het bidden van de Rozenkrans de heilige Mis bij. Vanaf
het ogenblik dat het Oratorio in Valdocco geopend was tot op de huidige
dag, weerklinkt in de gewijde ruimte, telkens wanneer de zon opkomt, on-
veranderlijk van dat gebed, dat het hart van Maria zo lief is en dat zo-
veel uitwerking heeft gehad in benauwde dagen die de Kerk gekend heeft.
Een enkele maal per jaar werd op Allerheiligenavond de hele Rozenkrans
in de kerk gebeden ter verlichting van de zielen in het vagevuur, en Don
Bosco liet nooit na daaraan deel te nemen, geknield in het priesterkoor
en dikwijls zelf voorbiddend.
Aan deze godvruchtige oefeningen ter ere van de Heilige Moeder Gods
had hij ook de twee boekjes gewijd die hij het jaar daarvoor had
uitgegeven: De Rozenkrans van Maria, Moeder van Smarten, en De Zeven
Blijdschap-pen die Maria in de Hemel geniet. Niet lange tijd daarna ging
er iedere zondag na de avondplechtigheden, een groep jongens die

2.5 Page 15

▲back to top


- III/11 -
uitblonken door hun godsvrucht naar de kapel, om er een tweede maal te
bidden voor het beeld van Maria, en dat bleef voortduren tot en met het
jaar 1867. Dikwijls ook zag men Don Bosco in hun midden om hen met zijn
voorbeeld te bezielen.
Hoe gemakkelijk het ook is de devoties die door Don Bosco in het
leven geroepen werden, te volgen, zij hadden niettemin het verheven
doel, de jongens aan engelen gelijk te maken, door een onberispelijke
levenswandel. Erunt sicut Angeli Dei in coelo! Daarom voegde hij aan de
"Wijze Jongeling" nog twee andere werkjes toe, die hij afzonderlijk
uitgaf: "De godvruchtige oefening tot de Heilige Engelbewaarder en De
zes zon-dagen en de noveen van de Heilige Aloysius van Gonzaga". De
Engelen, de beschermers van de jongens; de Heilige Aloysius, hun model!
De zondagen van de engelachtige jongeling werden van de eerste tijd af
in de kapel gevierd, en Dan Bosco spoorde allen aan om de noveen thuis
te doen. De feestdag zelf werd gekenmerkt door een mooie processie. Van
deze Heili- ge haalde hij de voorbeelden aan, die door Comollo waren
nagevolgd, en in alle omstandigheden riep hij hem op in de herinnering
van de jongens, spoorde hij hen aan hem aan te roepen. - "Als jullie je
ouders gehoorzamen is dat hetzelfde alsof jullie gehoorzamen aan Jezus
Christus, aan de Allerheiligste Maagd Maria en aan de Heilige Aloysius."
- "Gaat eens na of jullie in het verleden wel genoeg gebeden hebben en
zorg ervoor, het steeds beter te doen, vooral door in de loop van de dag
een of ander schietgebed te richten tot God en tot jullie voorspreker,
de Heilige Aloysius." - "Wanneer ge een bekoring niet kunt ontwijken,
maak dan het kruisteken, kus een gewijde medaille, roep Maria aan, ofwel
de Heilige Aloysius en zeg tegen hem: "0, heilige Aloysius, maak dat ik
mijn God niet beledig!" - "Als jullie gaan biechten, zeg dan: "Allerhei-
ligste Maagd, Heilige Aloysius van Gonzaga, vraagt voor me, dat ik een
goede biecht zal kunnen spreken." - Ook voegde hij eraan toe: "Roep de
Heilige Aloysius aan om de genade te mogen verkrijgen van goed te commu-
niceren en er overvloedige vruchten van te smaken." - "Bid aan het ein-
de van de Mis een Weesgegroet tot de Allerheiligste Maagd Maria, en een
Onzevader tot de Heilige Aloysius, opdat zij jullie helpen de gemaakte
voornemens te volbrengen, vooral van het vermijden van verkeerde ge-
sprekken. Zeg in de loop van de dag het schietgebed: "Heilige Maagd Ma-
ria, Moeder van Jezus, en Heilige Aloysius van Gonzaga, maak mij hei-
lig." - Tenslotte voegde hij aan de gebeden voor 's morgens en 's avonds
een gebed toe om in leven en dood de bescherming te verkrijgen van de
Heilige Aloysius.
Op die manier maakte Don Bosco voor de ogen van de jongens de heilige
Aloysius als het ware zichtbaar. Hij plaatste hem naast hen, zodat zij
zich voortdurend met hem zouden onderhouden als met een kameraad en
vriend. Dat zij het leven van het paradijs met hem zouden leven, en om-
geven zijn door de geur van zijn deugdzaamheid. Dat zij een grote af-
schuw zouden koesteren voor alles wat de zuiverheid van hun ziel zou
kunnen besmeuren. Op die manier bereidde hij hen er ook op voor, naar de
stem des Heren te luisteren, zoals ook de Heilige Aloysius gedaan had,
en de uitverkorenen konden met een gerust geweten de kloosterlijke staat
omhelzen waarvan de zuiverheid het onmisbare, wezenlijke sieraad is.
Voor de octaafdag van de noveen van de Heilige Aloysius had hij inder-
daad geschreven: "Vragen wij de Heer tevens dat hij ons doet kennen in
welke staat Hij door ons gediend wil worden, opdat wij een goed gebruik

2.6 Page 16

▲back to top


- III/12 -
zullen kunnen maken van de tijd die hij ons ter beschikking heeft ge-
steld en waarvan onze eeuwige zaligheid afhankelijk is." En in de over-
weging van de hel had hij eveneens deze waarschuwing opgenomen: "Indien
God je ook vraagt de wereld te verlaten, doe het dan snel. Alles wat
men doet om een eeuwige straf te ontlopen heeft weinig, heeft niets te
beduiden. Nulla nimia securitas ubi periclitatur aeternitas (H.Bernar-
dus). 0! Hoevelen hebben in de bloei van hun leven de wereld verlaten,
hun vaderland, hun verwanten en zijn zich gaan opsluiten in grotten en
woestijnen, uitsluitend op water en brood levend, en soms ook alleen
van de wortels der gewassen; en dat alles om aan de hel te ontkomen. En
jij, wat doe jij?"
Vervolgens, om te voorkomen dat wie in staat van genade verkeerde
deze genade op een betreurenswaardige manier kwijt zou raken, en degene
die ze verloren had, ze zo spoedig mogelijk weer zou herwinnen, stelde
hij nog een andere heel ontroerende devotie in, namelijk: de Oefening
voor een Goede Dood. – "Bedenkt", zo zei hij, "dat wij in het uur van
onze dood oogsten wat wij gedurende ons leven hebben gezaaid. Wanneer
wij goede werken gedaan hebben, dan kunnen we gerust zijn; de dood zal
ons tevreden stellen; de hemel zal voor ons opengaan. Maar wee ons,
wanneer gewetensangst ons in het uur van de dood kwelt, want dat bete-
kent een geopende hel die ons wacht: Quae seminaverit homo haec et me-
tet." En hij benadrukte: "Heel het leven van de mens moet een voortdu-
rende voorbereiding op de dood zijn."
In 1847 begon Don Bosco dus de eerste zondag van iedere maand vast
te stellen voor een zo heilzame oefening, waarbij hij allen ertoe uit-
nodigde deel te nemen aan de generale heilige communie en hij beval hun
aan, te biechten alsof het de laatste maal in hun leven zou zijn dat
dit gebeurde. Opdat deze dag zich van de andere zou onderscheiden door
een bijzondere opgewektheid, liet hij belegde boterhammen voor de jon-
gens klaarmaken. Daarmee trachtte hij rechtstreeks een nieuwe gelegen-
heid te scheppen waardoor er steeds meer aan het veelvuldig ontvangen
van de sacramenten zouden deelnemen, en op de zaterdagavond en de zon-
dagochtend hoorde hij met onuitputtelijke liefde en geduld de biecht
van een menigte biechtelingen, die elkaar voortdurend opvolgden.
Wanneer de Mis gedaan was en Don Bosco de gewijde gewaden had af-
gelegd, begaf hij zich naar de voet van het altaar waar een bidstoel
voor hem was gereedgezet. Daar bad hij dan het innige gebed om van God
de genade af te smeken niet onverhoeds te moeten sterven, en een smeek-
bede tot de Heilige Jozef om bijstand in de laatste ogenblikken. Hij
had er steeds op aangedrongen dat zijn jongens, met de namen van de Al-
lerheiligste Maagd Maria en van de Heilige Aloysius, eveneens die van
de voedstervader van Jezus zouden aanroepen. Vervolgens bad hij met
diepe gevoelens van berouw de regels die de korte perioden in herinne-
ring brachten van elke fase van de doodsstrijd van een christen, op elk
waarvan de jongens antwoordden: "Barmhartige Jezus, heb medelijden met
mij!" Hij eindigde dan met een gebed voor de zielen in het Vagevuur.
Ook deze gezegende zielen lagen hem heel na aan het hart en in
zijn handboek nam hij de Vespers der overledenen op, te zingen op de
dag van Allerheiligen na de Vespers van die dag, en de psalmen en ge-
beden voor de uitvaart der overledenen en voor de begrafenis. Ook
vermeldde hij de aflaten door de Paus verleend, verbonden aan het
volbrengen van deze oefeningen, zowel voor het grote voordeel dat de

2.7 Page 17

▲back to top


- III/13 -
jongens ervan zouden hebben door deze aflaat te verwerven, als wel om
velen onder hen aan te moedigen om de arme afgestorvenen deze verlich-
ting te bereiden.
Ook nam hij de Completen in het boekje op voor de feestdagen van de
vasten waarin het ritueel het zingen van de Vespers voor het middaguur
voorschrijft, en die later, getoonzet voor onze Franse jeugd, grote
vreugde zouden verwekken in verscheidene kerken van dat grootmoedige
land. Samen met de Completen, de zeven Boetepsalmen met de Litanie van
alle Heiligen, die gezongen zouden moeten worden na de heilige Mis op
het feest van de Heilige Marcus en op de drie dagen van de Kruisproces-
sie wanneer het Oratorio interne leerlingen zou hebben. Tenslotte nam
hij ook nog de psalmen in het boek op, de hymnen en verzen van de Ves-
pers voor al de zondagen en de jaarlijkse feesten ter ere van God, Onze-
Lieve-Vrouw, de Heilige Jozef, de Engelen, de Apostelen en de voornaam-
ste Heiligen. De antifonen liet hij weg, omdat daardoor niet alleen het
boek te omvangrijk zou worden, maar ook omdat deze alleen maar gezongen
moesten worden door het koor. Daarom voorzag hij zich van een koorboek
en begon met groot geduld aan enkele jongens de no- ten te leren. Giu-
seppe Turco verraste hem op een avond terwijl hij bezig was les te ge-
ven aan drie van zijn leerlingen, en met een karamel in de hand beloofde
hij die als prijs aan degene die het best de antifoon Dixit pater
familias zou zingen.
Don Bosco had geen beter slot voor zijn boek kunnen bedenken dan
een keur van Lofgezangen. Onder die ter ere van Onze-Lieve-Vrouw komt
er een voor, gewijd aan het Heilig Hart van Maria, geschreven door Sil-
vio Pellico, en een andere gewijd aan Maria, Troosteres, die door de
jongens bij vele gelegenheden gezongen werden en vooral wanneer zij zich
processiegewijs tweemaal per jaar op weg begaven om de naburige beroemde
kerk, toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw, onder laatstgenoemde titel, te
gaan bezoeken. Soms liet hij het op de speelplaats zingen, maar steeds
werden er een paar strofen van gezongen bij het betreden of verlaten van
de kerk, om het onaangename gerucht van zoveel jongens in beweging te
overstemmen. Op die manier eveneens voordat het avondgebed begon, om het
rumoer te dempen dat onvermijdelijk ontstond als de leerlingen samen-
stroomden. Op het ogenblik van de heilige Communie wilde Don Bosco even-
eens hebben dat er gezongen werd, omdat degenen die niet communiceerden,
door de aan hun leeftijd eigen lichtzinnigheid geen volkomen stilzwijgen
in acht zouden hebben genomen. En van het horen zingen van honderden
jongensstemmen ging een bekoring uit die scheen te herhalen: Cantabiles
mihi erant justificationes tuae in loco peregrinationis meae.
Uit al wat wij gezegd hebben zou men zich een oordeel kunnen vor-
men over de geest van vroomheid die Don Bosco bezielde en hoe hij deze
wist over te dragen op zijn leerlingen. Bij het schrijven van deze blad-
zijden hebben wij alleen rekening gehouden met de eerste uitgave van de
"Wijze Jongeling". Wanneer wij over de volgende uitgaven zullen moeten
spreken, zullen we melding maken van de toevoegingen die hij erin aan-
bracht voorzover dat door de omstandigheden of noodzakelijkheid werd
vereist. Het is echter een bijzonder wonderlijk feit dat de volkskinde-
ren het boek beschouwden als het handboek dat hun leiding gaf voor hun
gedragingen. En hoewel zij eerst niet gewend waren veel naar de kerk te
gaan, zij zich niet alleen in alle gemoedsrust daaraan onderwierpen,
maar zelfs met geestdrift de plechtigheden bijwoonden en ook meebaden,
hoewel de gebeden in die tijd helemaal niet zo kort waren! Het was de

2.8 Page 18

▲back to top


- III/14 -
liefde die dat wonder bewerkte. Don Bosco bediende zich eveneens van de
"Giovane Provveduto" om hier en daar de aandacht te trekken op de biecht
en zo trachtte hij gedurende gans zijn leven voldoening aan de goddelij-
ke rechtvaardigheid te geven.
"De Wijze Jongeling" was steeds het Veni mecum van de beste jongens
in alle omstandigheden van hun leven. Overdag hadden ze het in hun jas-
zak, en ook 's nachts legden zij het onder hun kussen zodat zij er met
het hoofd op rustten. Dikwijls gebeurde het dat sommigen die op het punt
van sterven waren, aan de aanwezigen vroegen om er, als er geen pries-
ter aanwezig was, uit voor te lezen, en anderen gaven opdracht dat het
op hun borst gelegd moest worden, wanneer hun stoffelijk overschot ge-
kist zou worden. De jongens hielden van dat boek, omdat zij voelden dat
het door Don Bosco zelf enkel en alleen voor hen was samengesteld en
iedere regel ervan vond steeds weerklank in hun hart. Iedere zin, ik zou
haast zeggen ieder woord, was door hem gewogen om het toch vooral maar
goed in overeenstemming te doen zijn met zijn heilige bedoelingen. Bo-
venal wilde hij ook maar de geringste uitdrukking vermijden die niet
door bescheidenheid zou uitmunten.
Daar hij, niet alleen op zijn eigen oordeel vertrouwde ten aanzien
van de Italiaanse lezing van enkele gebeden waarin hij meende een of an-
der woord beter te kunnen veranderen, en ook omdat hij iedere opmerking
wilde voorkomen die de Kerkelijke beoordelaars hem op een of ander punt
zouden kunnen maken, ging hij na het samenstellen van zijn boek met de
drukproeven naar kanunnik Zappata om diens mening te vernemen.
Hij aanvaardde met volstrekte eerbied de beslissingen van de goede
kanunnik, die bij bepaalde kleine opmerkingen en verbeteringen dan
schertsend tegen hem zei: 'Bent u klaar met de anatomische studie van
uw boek?' En Don Bosco antwoordde op dezelfde manier: "Nog niet; ik
moet toestemming vragen om een hoofdletter 0 te gebruiken voor het
woord Oriens in het vers van Zacharias, daar waar te lezen staat: Visi-
tavit nos oriens ex alto. De term Oriens op die plaats is geen deel-
woord maar de naam van de Goddelijke Zaligmaker zelf. Dat blijkt uit de
zin in de Griekse tekst, en uit de antifoon van de noveen van Kerstmis,
waarmee de Kerk de Messias aanroept met: 0 Oriens."
Kanunnik Zappata antwoordde hem glimlachend: "Och, dat kan in uw
boek wel veranderd worden zonder er een Commissie voor bij elkaar te
roepen. U doet maar!"
Wij hebben dat feit vermeld, omdat eruit blijkt hoe nauwkeurig Don Bos-
co in alles was en dezelfde ijver aan de dag legde bij het schrijven
van brieven, of bij het lezen van die welke hij ontving: hij overwoog
iedere zin aandachtig. Dezelfde nauwkeurige zorg besteed de hij aan het
uiteenzetten van een plan, bij het geven van een opdracht, bij het vra-
gen naar een verklaring, bij het luisteren naar een verslag, bij het le-
zen van een boek, bij het verlenen van een functie of het opdragen van
een taak, van welke aard die ook mocht zijn. Als er iemand van de zijnen
met hem sprak of onderhandelde, moesten ze hun zinnen wel wikken en
wegen, hun woorden overdenken, want hij liet niet na hun, hoe hoffelijk
ook, een opmerking te maken, zelfs over hun uitspraak. Sommige ongedul-
digen waren dan geneigd hem lastig te noemen; en toch schuilde juist

2.9 Page 19

▲back to top


- III/15 -
daarin een der
oorzaken waardoor hij plannen kon opzetten van een
dergelijke grootheid dat zij de hele wereld in verbazing brachten! Hij
had deze dan in alle, ook de kleinste onderdelen bestudeerd, over de
moeilijkheden nagedacht, over de middelen tot verwezenlijking, over de
voordelen en de zekerheid van welslagen. Niets liet hij aan het toeval
over, maar alles verwachtte hij van de hulp van God.

2.10 Page 20

▲back to top


- III/16 -
H O O F D S T U K III
ARMOEDE EN VERSTERVING - DE DERDE ORDE VAN DE HEILIGE
FRANCISCUS - PROEF MET DE ZONDAGS - EN AVONDSCHOLEN -
BEZOEKEN EN PRIJZEN - DUIVELSE VERWOESTINGEN -
GEHEIMZINNIGE SAMENSPRAAK - DE PRIJS VAN EEN KELK -
DROOM: EEN ROZENPRIEEL.
Terwijl Don Bosco met de "Wijze Jongeling" in de geestelijke be-
hoeften van zijn leerlingen voorzag, liet hij inmiddels niet na te zor-
gen voor zijn eigen heiliging. Hoe verder het hart van de mens zich van
de dingen der aarde verwijdert, des te dichter nadert hij de dingen des
hemels en wordt hij een waarachtige volgeling van Jezus Christus. Daar-
uit blijkt duidelijk wat wij al verhaald hebben, hoe Don Bosco, met zijn
innerlijke versterving, aan God het offer van zijn eigen wil gebracht
had, het offer van de neigingen van zijn hart en dat van de lieflijkste
karaktertrekken van zijn aard; en met de uiterlijke versterving had hij
aanhoudend al zijn zintuigen gekruisigd. Dientengevolge ging hij, die
vanaf zijn eerste levensjaren de Evangelische armoede toegedaan was,
steeds verder in het beoefenen van deze liefde. Zo was er hem veel aan
gelegen dat er aandacht zou geschonken worden aan reinheid van de kle-
dij, maar hij wenste ook dat de kleren, evenals de schoenen, goedkoop en
aan de grove kant zouden zijn. Jarenlang droeg hij in huis sandalen, en
een overjas gebruikte hij zolang totdat hij geen kleur meer had. Zijn
toog droeg hij zolang als ze maar mee kon, en wanneer hij ze dan afdank-
te, liet hij er zo goed en zo kwaad als het ging een onderkleed voor de
misdienaars van zijn kapel van maken. Daar hijzelf niet voor de kleding
kon zorgen, was het soms nodig dat de een of andere weldoener daarin
voorzag.
Zijn kamer ontbeerde werkelijk iedere vorm van luxe. Een bed zonder
gordijnen, een tafel zonder kleed erover en zonder een mat op de vloer,
aan de muren enkele platen en een kruisbeeld; een paar rieten stoelen;
een klein kacheltje, dat hij enkele malen in het hartje van de winter
aanstak en dan nog zo zuinig mogelijk om zoveel mogelijk hout te sparen!
Een dergelijke zuinigheid werd hem ook ingegeven door het verlangen
alles voor het Oratorio te gebruiken, wat hij zichzelf kon ontzeggen; en
hij zei daarbij steeds, dat de bezittingen van de priester het bezit der
armen uitmaken.
Zijn voedsel hield gelijke tred met zijn kleding en met zijn kamer.
Men kon er nooit achterkomen, waar hij het meest van hield; en hij at

3 Pages 21-30

▲back to top


3.1 Page 21

▲back to top


- III/17 -
heel weinig, niet zozeer omdat hij geen honger had, maar omdat hij zich
de verplichting had opgelegd deze nooit te voldoen.
Zijn tafel was zo schraal, dat wanneer een van zijn collega's een
dag bij hem probeerde door te brengen, deze het niet om uit te houden
vond en er maar niet aan kon wennen. De soep was niet beter dan die van
de arme landbouwers. Bovendien gebruikte hij slechts één gerecht; maar
volgens zijn verlangen bereidde zijn moeder het 's zondags en diende het
hem iedere dag op als middag- en avondmaal, tot donderdagavond. 's Vrij-
dags werd er een tweede, mager gerecht gemaakt, en daarmee bediende men
zich dan voor de rest van de week. De beroemde pietanza bestond door-
gaans uit een pastei, die slechts opgewarmd hoefde te worden om direct
te kunnen worden gebruikt. Soms werd die in de zomer een beetje zuur;
maar daar gaf Don Bosco niet om en zich verbeeldend dat zijn moeder er
enkel maar een beetje azijn bijgedaan had, at hij ervan alsof het een
uitgelezen gerecht was. Zo zag het er op de tafel van Don Bosco uit,
totdat hij seminaristen en priesters bij zich kreeg, die vanwege hun
studie en bezigheden behoefte hadden aan een passender en steviger maal-
tijd.
Het moet wel uit liefde tot deze heilige armoede geweest zijn en
door een aangename herinnering aan zijn jeugd dat hij in die tijd
schijnt te zijn toegetreden tot de broederschap van de Derde Orde van de
Heilige Franciscus van Assisi. Hoewel zijn naam niet in het register van
die Congregatie voorkwam, staat deze van dat jaar af wel vermeld op de
jaarlijkse ledenlijst. Daarom verklaarde de Directeur van de Derde Orde
te Turijn, Pater Candido Mondo, M.O. in een officieel stuk van 1 juli
1886 in het St.-Thomasklooster, dat Don Giovanni Bosco, Patriarch der
Salesianen, tegen het jaar 1848 het kleed der Tertiarissen had aangeno-
men en, dat hij na afloop van het noviciaat steeds de heilige Regel naar
de tekst van de pauselijke constitutie had onderhouden; en deswege ver-
klaarde hij hem tot een waarachtige broeder van alle drie de ordes die
door de Serafijnse vader waren ingesteld.
Intussen bloeiden de scholen van het Oratorio. Het uitvoeren van
declamaties, en daarna van zang en muziek, verschenen op hun programma,
en Don Bosco had daarmee de bedoeling dat zij zouden bijdragen tot de
godsdienstige en morele opvoeding van de jongens. Vandaar dat wanneer
hij hun de gelegenheid schonk voor voordrachten om zich te ontspannen,
of in aanwezigheid van vooraanstaande personen die het Oratorio bezoch-
ten, ofwel bij het maken van proefwerken om een bewijs af te leggen van
hun bekwaamheid en kennis, hij wenste dat zij de beginselen en grond-
stellingen van ons heilig geloof tot uitdrukking zouden brengen, of
poëzie voordragen die een of ander geloofsgeheim behandelde, of de voor-
rechten en glorie van de Allerheiligste Maagd, of bepaalde feiten uit de
Heilige Schrift. Zelf toonde hij de meer onderlegde jongens wat zij van
buiten moesten leren, zegde hen hoe ze moesten lezen en voordragen en
beloofde hun ter aanmoediging een beloning.
Ook deze pogingen zag hij al spoedig met gelukkige resultaten be-
kroond. Na verloop van enkele maanden zondagsschool en in het begin van
het jaar 1847, wenste Don Bosco dat de deelnemers een kleine proef zou-
den geven van hun kennis van de catechismus, de gewijde geschiedenis en
de daarop betrekking hebbende aardrijkskunde. Tot dat doel nodigde hij
verschillende persoonlijkheden van Turijn uit om de proef bij te wonen,
onder wie de geestelijke Aporti, de afgevaardigde Boncompagni, de theo-

3.2 Page 22

▲back to top


- III/18 -
loog Baricco,professor Giuseppe Raynerie, de Overste van de Christelij-
ke Scholen, broeder Michele, en meer anderen. Deze beroemdheden onder-
vroegen de leerlingen over de genoemde stof. Zij waren uiterst voldaan
over de antwoorden van de leerlingen. Zij waren vol lof over de proef,
en schonken de beste leerlingen beloningen en souvenirs. Professor Ray-
nerie, de belangrijkste onder de hoogleraren in de pedagogie aan de Ko-
ninklijke Universiteit, was er geestdriftig over. Als hij college gaf,
zei hij meermalen tegen zijn studenten, leerling-onderwijzers: "Wanneer
jullie op een bewonderenswaardige manier de pedagogie in praktijk ge-
bracht willen zien, ga dan naar het Oratorio van de Heilige Franciscus
van Sales en let eens op wat Don Bosco daar doet."
Aangespoord door deze eerste proef, gaven de jongens er al spoedig
een tweede over de stof die zij op de avondschool geleerd hadden. Het
afleggen van deze tweede proef geschiedde met grote plechtigheid. Daar
men overal in Turijn over deze scholen sprak als over een nieuwigheid,
en tal van leraren en andere aanzienlijke personen er dikwijls een be-
zoek kwamen brengen, zond het gemeentebestuur, dat dit ter ore gekomen
was, zelf een commissie erop af, bestaande uit de heren Cotta en Capel-
lo, Moncalvo genaamd, met aan het hoofd de commendatore (een titel die
aan aanzienlijke personen verleend wordt) Giuseppe Dupré, met de welom-
schreven opdracht te onderzoeken, of de resultaten waar zoveel ophef
over gemaakt werd, werkelijkheid waren of slechts aan overdrijvingen
vielen toe te schrijven. Deze heren wierpen zichzelf tot examinatoren
op en stelden een onderzoek in naar lezen en juiste uitspraak, rekenen
en naar de kennis van het metrieke stelsel, naar de voordracht kunst
enzovoort, en konden maar niet begrijpen hoe jongens, die tot hun zes-
tiende en zeventiende jaar zonder ontwikkeling gebleven waren, zich in
weinige maanden zoveel hadden weten eigen te maken. Toen zij bemerkten
dat een groot aantal opgroeiende jongens, in plaats van langs de stra-
ten van de stad te slenteren, zich daar verzamelden om zich te ontwik-
kelen, vertrok de eerbiedwaardige commissie vol bewondering en geest-
drift. Zij bracht vervolgens een getrouw verslag van haar bezoek uit in
de voltallige gemeenteraad, die daar zo voldaan over was, dat zij aan
de scholen van Don Bosco een jaarlijkse subsidie toekende van driehon-
derd lire, die door de goede vader ogenblikkelijk ten behoeve van zijn
beschermelingen werden aangewend. Hij kreeg dat bedrag tot het jaar
1878 toe, in welk jaar hij het zich ontnomen zag, zonder achter de
reden daarvan te kunnen komen.
Ridder Gonella, wiens liefdadigheid en ijver voor het goede in
Turijn een roemruchte en onvergankelijke herinnering hebben achtergela-
ten, was in die tijd Directeur van de Liefdadige Instelling La Mendi-
cità Istruita (Armenscholen). Deze adellijke persoon, die zoveel wonde-
ren over de avondscholen gehoord had, bracht er eveneens een bezoek.
Hij ondervroeg de jongens, stelde zich op de hoogte van de methode die
er gevolgd werd en toonde er zich uitermate tevreden over zodat, toen
hij aan het bestuur van de liefdadige stichting een verslag van zijn
bevindingen had uitgebracht, hij wist te verkrijgen, dat deze een pre-
mie van duizend lire beschikbaar stelde aan Don Bosco, uit te keren ten
voordele van zijn scholen, en ook ten voordele en ter aanmoediging van
de leerlingen, die ze bezochten. Het jaar daarop, dat wil zeggen in
1848, voerde hij dezelfde methode in bij het Instituut dat aan zijn
hoede was toevertrouwd. De gemeente volgde het voorbeeld.

3.3 Page 23

▲back to top


- III/19 -
Intussen betoonden koning Karel Albert en Aartsbisschop Fransoni
zich heel gul tegenover hem met aanmoedigingen en subsidies; daarom
schreef Don Bosco in zijn gedenkschriften: "De steun die mij van de
zijde der burgerlijke en kerkelijke autoriteiten ten deel valt, de ijver
waarmee tal van personen mij te hulp komen met tijdelijke middelen en
met daden, zijn ongetwijfeld een teken van de zegen des Heren en van de
openlijke dankbaarheid van de mensen."
Maar het goede dat Don Bosco verrichtte beviel de vorst der duis-
ternis helemaal niet; en God liet toe dat deze zijn ontstemming openlijk
begon te manifesteren. Don Bosco zelf heeft ons toevertrouwd wat wij
daar thans over kunnen vertellen. Van het eerste jaar af dat hij zijn
woning van de Refugie had overgebracht naar het huis Pinardi, hoorde hij
iedere nacht, nadat hij zich ter ruste had begeven, boven de zoldering
van zijn kamer een aanhoudend dreunend lawaai, dat het hem onmogelijk
maakte een oog dicht te doen. Het was alsof iemand dikke stenen opnam en
ze uit alle kracht over de houten vloer slingerde, zodat ze daarover
voortrolden. Aanvankelijk dacht hij erover een val op te stellen, want
het waren misschien grote muizen geweest, of marters of katten; maar er
werd geen enkel diertje gevangen. Hij strooide op de zolder hier en daar
noten, stukjes brood en kaas; de volgende dag was hij gaan kijken, maar
tot zijn grote verwondering was er niets van opgegeten en evenmin iets
weggenomen. Toen liet hij alles wat er zich op de zolder bevond naar el-
ders overbrengen: hout, losse assen en dingen die niet meer gebruikt
werden, om op die manier alles weg te ruimen waarvan de rustverstoorder
ook maar gebruik zou kunnen maken om dat verschrikkelijke lawaai te
maken; maar ook deze voorzorg haalde niets uit. Hij sprak er met Don Ca-
fasso over en deze, die begon te vermoeden wie de oorzaak van een derge-
lijke boosaardige grappenmakerij kon zijn, gaf hem de raad de plaats met
wijwater te besprenkelen. Maar ondanks deze zegening, herhaalde zich
iedere nacht het angstwekkende verschijnsel. Toen nam Don Bosco het be-
sluit, van kamer te veranderen, hij bracht al zijn schamele bezittingen
over naar de kamer die op dezelfde verdieping het meest oostelijk lag;
maar ook deze verhuis hielp hem niet: het duivelsspel had zich eveneens
verplaatst naar de nieuwe kamer. Intussen begon Don Bosco mager te
worden, en zijn gezondheid ging achteruit, doordat hij niet meer slapen
noch rusten kon. Nu en dan kwam zijn moeder 's avonds bij hem de kamer
binnen en met de ogen naar boven gericht, riep zij: "Hou op, lelijke
beesten, laat Don Bosco nu eindelijk eens met rust!"
Eindelijk liet hij op zekere dag een metselaar komen en Don Bosco
droeg hem op, dicht bij de muur een grote opening in het plafond van
zijn kamer te maken, in de vorm van een valluik, zodat hij gemakkelijk
toegang tot de zolder zou hebben; vervolgens plaatste hij er een ladder
bij voor het geval het nodig was dat hij 's avonds, bij de eerste slag
die hij hoorde, met een kaars gewapend naar boven kon gaan en met het
hoofd door het luik proberen iets te zien. En inderdaad, op het gebrui-
kelijke uur weerklonk er een verschrikkelijke eerste slag. In minder
tijd dan men het zeggen kan is Don Bosco boven op de ladder, duwt met
zijn linkerhand het houten luik open en met de kaars in de rechterhand
begeeft hij zich op de zolder, hij spiedt rond, maar er is niets te
zien, Onthutst bij de ontdekking van wie klaarblijkelijk de aanstichter
van deze gebeurtenissen was, nam hij een afbeelding van Onze-Lieve–Vrouw

3.4 Page 24

▲back to top


- III/20 -
en bevestigde deze tegen de zoldermuur, de Allerheiligste Maagd smekend
hem van deze stoornis te verlossen. Dat was een gelukkige inval! Van dat
ogenblik af hoorde hij nooit meer iets, en de afbeelding bleef er han-
gen, totdat het oude huis werd afgebroken om door het nieuwe te worden
vervangen. En beschut door de mantel van Maria, zoals men zou kunnen
zeggen, verliet Don Bosco het nieuwe vertrek niet meer dat hem zowel tot
studeerkamer als ontvangkamer diende. Ook liet hij boven de deur aan de
buitenzijde de groet aanbrengen: Geloofd zij Jezus Christus, opdat deze
heilige naam met godsvrucht gelezen en gezegd zou worden door iedereen
die binnenkwam. Daarmee wilde hij een akte van eerherstel ondernemen
tegen het vloeken, dat onder het volk steeds erger werd en dat bij hem
een zo diepe afkeer verwekte dat hij er van verbleekte en beefde tege-
lijk.
Intussen scheen zich hier echter te herhalen wat in het Heilig
Evangelie verhaald wordt over de tijd dat de Goddelijke Zaligmaker gedu-
rende veertig dagen vastte. Toen Satan zich overwonnen had teruggetrok-
ken, daalden de Engelen bij Hem neer.
De kamer die Don Bosco bewoonde, werd door de jongens steeds be-
schouwd als een geheimzinnige plek waar de allerschoonste deugden rond-
waarden, als een heiligdom, waar het Onze-Lieve-Vrouw behaagde haar wil
te doen kennen, als een voorportaal dat het Oratorio met de hemelse ge-
westen verbond. Wanneer zij er heengingen konden zij niet anders dan op
zijn minst een gevoel van de grootste eerbied aan de dag leggen. Moeder
Margherita dacht daar niet anders over. Zij had haar eigen bed overge-
bracht naar de kamer die het dichtst in de buurt van die van haar zoon
lag. Door verschillende aanwijzingen was zij ervan overtuigd dat Don
Bosco een gedeelte van de nacht biddend en wakend doorbracht, en zij
vermoedde dat er op die ogenblikken af en toe iets verrassends gebeurde
dat zij niet goed kon thuisbrengen. Zij vertelde inderdaad aan de jeug-
dige Giacomo Bella dat zij Don Bosco eens, enkele uren voor het aanbre-
ken van de dag, in zijn kamer had horen praten. Zij had de oren ge-
spitst, maar zij had er niets van kunnen verstaan. Hoewel zij er zeker
van was dat niemand in de kamer van Don Bosco kon komen zonder dat zij
het merkte, vroeg zij hem 's morgens, met wie hij gesproken had. En het
antwoord van Don Bosco luidde:
"Ik heb met Luigi Comollo gesproken."
"Maar Comollo is toch al verscheidene jaren dood!"
"En toch is het zo!" - Don Bosco gaf geen nadere verklaring, ter-
wijl zij duidelijk kon zien dat een grote gedachte zijn geest bezig-
hield. Met een vuurrood gezicht en glinsterende ogen, verkeerde hij in
een staat van bewogenheid die verscheidene dagen duurde.
Korte tijd daarna moest Don Bosco een kelk hebben en hij wist niet
hoe eraan te komen, daar hij geen geld had om er een te kopen. Maar
plots op een nacht werd hem in een droom aangeduid, dat er een voldoen-
de grote som in zijn koffer aanwezig was. De volgende dag ging hij naar
Tuijn om verschillende zaken af te handelen en onderweg haalde hij zich
de droom weer voor de geest, en dacht eraan hoe prettig het zou zijn
wanneer deze werkelijkheid was geweest, en de indruk die dat op hem
maakte was zo groot, dat deze hem deed besluiten terstond op zijn stap-
pen terug te keren om de inhoud van zijn koffer aan een onderzoek te
onderwerpen. Dat deed hij en hij vond er acht stukken van vijf lire in,
precies de som waarvoor hij de kelk zou kunnen kopen. Niemand van buiten

3.5 Page 25

▲back to top


- III/21 -
de kelk zou kunnen kopen. Niemand van buiten af had dat geld in de kof-
fer kunnen leggen, daar de koffer steeds gesloten was. En moeder Mar-
gherita had geen geld om hem dergelijke verrassingen te bezorgen; zij
was trouwens zelf even verbaasd toen zij van het geval hoorde.
Maar het verrassendste feit vertelde Don Bosco zelf voor de eerste
maal, zeventien jaren nadat het was voorgevallen. In 1864 nam hij na het
gebed op een avond deel aan een conferentie in zijn wachtkamer, zoals af
en toe gebruikelijk was, met degenen die al tot zijn Congregatie waren
toegetreden, onder wie Don Vittorio Alasonatti, Don Michele Rua, Don
Giovanni Cagliero, Don Celestino Durando, Don Giuseppe Lazzero en Don
Gulio Barberis. Na hun eerst gesproken te hebben over het verlaten van
de wereld en van zijn eigen familieleden om het voorbeeld van Onze Heer
Jezus Christus te volgen, vervolgde hij aldus:
"Ik heb u al verschillende dingen in de vorm van een droom verteld,
waaruit wij kunnen opmaken hoezeer de Allerheiligste Maagd ons liefheeft
en helpt. Maar omdat we hier niet alleen zijn en iedereen van ons de
zekerheid zal hebben dat het de Heilige Maagd is die onze Congregatie
wil, en opdat wij steeds meer ons best zullen doen om voor de eer van
God te werken, zal ik u niet de beschrijving geven van een droom, maar
wat de Heilige Moeder Gods zelf mij heeft willen laten zien. Zij wenst
dat wij al ons vertrouwen in haar stellen. Ik spreek in alle vertrouwen
tot u, maar ik verlang dat, wat ik u nu ga vertellen, niet verder ver-
teld wordt aan anderen in Huis. Ook niet buiten het Oratorio, om het
niet bloot te stellen aan de kritiek van kwaadwilligen.
"Op een dag in het jaar 1847, nadat ik lang had nagedacht over de
manier waarop ik goed zou kunnen doen, vooral ten voordele van de jeugd,
verscheen de Koningin des Hemels en bracht mij in een betoverende tuin.
Er was daar zoiets als een landelijke, maar heel mooie en grote gaande-
rij, in de vorm van een voorhal. Klimplanten versierden er de zuilen en
met hun rijkelijk met bladeren en bloemen voorziene takken verbonden
zij de toppen van de zuilen met elkaar en spreidden, op die manier met
elkaar vervlochten, een prachtig gegroeid gewelf uit. Dit voorhof kwam
uit op een heel mooie weg waarlangs zich een betoverend latwerk uit-
strekte, begroeid en overdekt met de prachtigste rozen in volle bloei.
Ook de grond was helemaal met rozen bedekt. De Heilige Maagd zei tegen
me: "Trek je schoenen uit!" Toen ik ze uitgetrokken had, vervolgde zij:
"Loop nu langs die rozenhagen, dat is de weg die je moet afleggen." Ik
was blij dat ik mijn schoenen uitgedaan had, want het zou me gespeten
hebben als ik die rozen had vertrapt, zo mooi waren ze. En ik begon te
lopen; maar meteen voelde ik dat die rozen pijnlijke doorns verborgen,
zodat mijn voeten ervan begonnen te bloeden. Vandaar dat ik nog maar
nauwelijks enkele stappen gedaan had, of ik was verplicht te blijven
stilstaan en vervolgens terug te keren.
"Hier zijn schoenen nodig", zei mijn gids tegen me.
"Zeker", antwoordde ik; "hier hebben we goede schoenen nodig."
Ik trok mijn schoenen aan en begaf mij weer op weg met een bepaald
aantal metgezellen, die op dat ogenblik verschenen waren en vroegen of
ze met me mee mochten gaan. Zij bleven vlak achter mij onder het rozen-
dak dat van een ongelooflijke schoonheid en lieflijkheid was; maar onder
het voortgaan werd de doorgang steeds maar nauwer en lager. Tal van tak-

3.6 Page 26

▲back to top


- III/22 -
ken hingen van boven naar beneden en krulden weer naar boven als guir-
landes; andere hingen loodrecht omlaag tot op de grond. Van de stammen
der rozenplanten strekten andere takken zich in deze en gene richting
uit, af en toe in horizontale richting; andere vormden een heel dichte
haag over een heel eind van de weg; weer andere kronkelden zich een eind
boven de grond voort. Maar alle takken waren rijkelijk met rozen be-
kleed, en ik zag niets dan rozen, naast me, boven me en voor me. Ik
voelde intussen nog steeds erge pijn in mijn voeten en sommige takken
kronkelden om me heen, overal raakte ik rozen aan en ik voelde steeds
scherpere doorns die eronder verborgen waren. Niettemin ging ik steeds
verder. Mijn benen raakten verward in de takken op de grond en werden
opengereten; ik duwde een tak die dwars over de weg hing en me de weg
versperde opzij, ofwel trachtte ik hem te vermijden door vlak langs het
latwerk te gaan, en ik prikte en bloedde niet alleen op mijn handen,
maar over mijn hele lichaam. Ook van de rozen die boven mij hingen, en
die eveneens grote doornen verborgen, die me in het hoofd drongen. Niet-
temin vervolgde ik, mede aangemoedigd door de Heilige Maagd, mijn weg.
Af en toe echter werd ik ook door een fellere en doordringender steek
getroffen, die nog een pijnlijker kramp veroorzaakte.
"Intussen zegden al degenen - en het waren er veel - die mij tussen
die rozenhagen door zagen lopen: "0, wat loopt die Don Bosco toch altijd
over rozen: hij gaat rustig zijn gang; alles gaat goed met hem." Maar
zij zagen de doorns niet die mijn arme huid aan flarden reten. Veel se-
minaristen, priesters en leken die ik had uitgenodigd waren me opgewekt
beginnen te volgen, aangelokt door de schoonheid van die bloemen; maar
toen ze bemerkten dat zij verplicht waren over de prikkende doorns te
lopen, doorns die hen van alle kanten bedreigden, begonnen ze te
schreeuwen: "We zijn bedrogen!"
"Ik antwoordde: "Wie alleen maar prinsheerlijk over rozen wil lo-
pen, moet omkeren, de anderen volgen mij."
"Niet weinigen keerden terug. Ik legde nog een behoorlijk stuk van
de de weg af en keerde me toen om, om een blik op mijn metgezellen te
werpen. Maar hoe pijnlijk werd ik getroffen toen ik zag, dat een deel
van hen al verdwenen was, en dat een ander gedeelte mij al de rug had
toegekeerd en zich verwijderden. Direct keerde ook ik mij om om hen te-
rug te roepen, maar tevergeefs, want zij luisterden ook niet naar me.
Toen begon ik bitter te schreien en mijn lot te beklagen en zei: "Is het
dan mogelijk, dat ik helemaal alleen die zo moeizame weg zal moeten af-
leggen?"
"Maar ogenblikkelijk werd ik getroost. Tegenover me zie ik een
stoet van priesters, seminaristen en leken, die me zeggen: "Zie ons
eens, wij allen behoren u toe, zijn bereid u te volgen." Vóór hen uit-
gaande, ging ik weer op weg. Slechts enkelen verloren de moed en bleven
staan, maar een groot deel van hen ging met mij mee totdat het doel be-
reikt was.
"Toen ik de hele lengte van de met rozen overdekte weg had afge-
legd, bevond ik me in een andere liefelijke tuin, waar ik omringd werd
door mijn weinige volgelingen, allen vermagerd, deerlijk toegetakeld en
bloedend. Plots stak er een frisse wind op en daardoor werden allen als
op slag genezen. Weer stak er een wind op en als bij toverslag zag ik me
omgeven door een groot aantal jongens en geestelijken, lekenhelpers en
ook priesters die met mij samen begonnen te werken bij het leiden van
die jeugd. Verscheidenen van hen kende ik van gezicht, velen kende ik
nog niet.

3.7 Page 27

▲back to top


- III/23 -
Intussen zag ik, toen ik op een hoger gelegen plaats van de tuin
gekomen was, een monumentaal gebouw tegenover me, verrassend door zijn
kunstvolle pracht, en toen ik de drempel overschreed, kwam ik een grote
zaal binnen, van een zo grote rijkdom, dat geen koningspaleis ter wereld
kan beweren iets dergelijks te bezitten. De ruimte was geheel bezaaid en
versierd met frisse rozen zonder doornen, die een doordringende heerlij-
ke geur verspreidden. Op dat ogenblik vroeg de Allerheiligste Maagd, die
mij steeds was blijven leiden: "Weet je ook wat het betekent wat je nu
ziet, en wat je daarvóór gezien hebt?"
"Nee", antwoordde ik: "mag ik u vragen het mij te verklaren?"
"Toen zei ze me: "Je behoort te weten, dat de weg die je temidden
van de rozen en doornen hebt afgelegd, de zorg betekent die je hebt om
de jeugd tot je te trekken: je zult hem moeten gaan met het schoeisel
der versterving. De doorns op de grond stellen de gevoelige genegenheden
voor, de menselijke sympathieën of antipathieën die de opvoeder van zijn
ware doel afhouden, hem verwonden, hem ophouden bij het vervullen van
zijn zending, hem verhinderen voort te gaan en kronen te verzamelen voor
het eeuwige leven. De rozen zijn het symbool der vurige liefde die jou
en al degenen die je helpen moet onderscheiden. De andere doornen bete-
kenen de hinderpalen, het leed en de zorgen die je deel zullen zijn.
Maar verlies de moed niet. Met de liefde en de versterving, zullen jul-
lie alles overwinnen en de rozen zonder doornen bereiken."
"Nauwelijks was de Moeder Gods uitgesproken, of ik kwam tot mezelf
en bevond me in mijn kamer."
Don Bosco, die de bedoeling van de droom begrepen had, besloot met
te bevestigen dat hij nu 17 jaar daarna, de weg zag die hij gaan moest,
dat de tegenkantingen en de kunsten waarmee zij hem trachtten tegen te
houden hem al geopenbaard waren, en dat hij, hoewel wetend hoeveel door-
nen er waren, waardoorheen hij zijn weg zou moeten zoeken, de stellige
zekerheid had over Gods wil, in zijn grote onderneming te zullen slagen.
Met deze droom was Don Bosco eveneens de raad gegeven zich niet te
laten ontmoedigen door het heengaan van degenen die voorbestemd schenen
hem te helpen in zijn zending. De eersten die zich uit de rozenlaan had-
den verwijderd, zijn de parochiegeestelijken en seculiere priesters, die
zich vanaf het begin aan het zondagsoratorio gewijd hadden. De anderen
die plotseling komen opduiken, waren de salesianen, aan wie de goddelij-
ke hulp en troost zijn toegezegd, verzinnebeeld door het opsteken van de
wind. Later verklaarde Don Bosco dat deze droom of dit visioen zich in
verschillende jaren herhaald had, en wel in 1848 en in 1856, en dat hij
zich telkens voordeed met enige variatie in de omstandigheden. Hier heb-
ben wij hem samengevat in één enkele lezing, om niet onnodig in herha-
ling te vallen.
Doch hoewel Don Bosco in 1847 dat geheim voor zichzelf bewaard had,
zag men toch, zoals Giuseppe Buzzetti ons deed opmerken, zijn devotie
tot de Allerheiligste Maagd Maria steeds levendiger worden, en steeds
meer probeerde hij de jongens ervan te doordringen, de feesten ter ere
van Onze-Lieve-Vrouw en de maand mei te vieren. Het was zonneklaar dat
hij zich in de armen van de goddelijke Voorzienigheid geworpen had,

3.8 Page 28

▲back to top


- III/24 -
zoals een kind in de armen van zijn moeder. De vastberadenheid waarmee
hij zonder een zweem van aarzeling stelling wist te nemen in de ernstig-
ste vraagstukken of moeilijkheden, toonden maar al te duidelijk aan dat
hij een programma voor zich zag dat hij al bereid was uit te voeren, een
model om na te volgen, en dat aan hem het tot Mozes gerichte woord in
vervulling ging Inspice et fac secundum exemplar.(1) Ten slotte valt
hier nog aan toe te voegen, dat hem nu en dan uitroepen ontvielen, waar-
achter zijn vertrouwelingen een geheim vermoedden. Het scheen dat hij
met welbehagen een stralende in de hoogte zwevende gestalte van de Maagd
Maria aanschouwde, voor het oog van de hele wereld en in een houding,
alsof Zij allen uitnodigde om zich onder haar hoede te scharen om be-
scherming.
(1) Ex. 25, 40.

3.9 Page 29

▲back to top


- III/25 -
H O O F D S T U K IV
DON BOSCO OP STAP DOOR TURIJN OP ZOEK NAAR JONGENS EN
ZIJN POGINGEN OM HEN UIT TE NODIGEN VOOR HET ZONDAGS-
ORATORIO - TE MIDDEN DER KWAJONGENS OP HET EMMANUEL
FILIBERTOPLEIN - GEDENKWAARDIGE TAFERELEN EN VERMA-
NINGEN VAN DON BOSCO TOT HET VOLK - ZIJN TERUGKEER
IN HET HUIS PINARDI.
De zekerheid dat Onze-Lieve-Vrouw hem steeds zou helpen, maakte Don
Bosco onvermoeibaarder en ijveriger dan ooit.
Een der voornaamste middelen om het aantal van zijn jongens te doen
toenemen was, hen op pleinen, langs straten en wegen te gaan zoeken.
Wanneer hij de een of andere kleine zwerveling tegen het lijf liep, het
een of ander leeglopertje dat geen baas had kunnen vinden, hield hij hem
op een allerbeminnelijkste manier staande en het duurde dan niet lang of
hij vroeg hem of hij ook een kruisteken kon maken; als hij dat niet kon
nam hij hem met zich mee naar de kant van de weg, of nodigde hem uit bij
hem op een bankje in een laan te komen zitten en heel geduldig leerde
hij het hem dan. Wanneer de jongen het goed begrepen had en een Wees-
gegroet met hem had gebeden, gaf hij hem een kleine beloning, en nodigde
hem meteen uit om het Oratorio te komen bezoeken. De jeugdige Michele
Rua was verschillende keren getuige van deze stichtelijke tonelen die
zich in het openbaar afspeelden, zonder dat Don Bosco zich iets gelegen
liet aan de komende en gaande mensen.
Wanneer hij onder schafttijd langs de werkplaatsen kwam, aarzelde
hij niet op de plekken af te stappen waar tal van leerjongens in een
kring bij elkaar stonden. Na hen hartelijk goedendag gezegd te hebben,
vroeg hij uit welk dorp ze kwamen, hoe hun pastoor heette, of hun ouders
nog leefden en hoelang ze al begonnen waren met een vak te leren. En na
op die manier hun sympathie verworven te hebben, vroeg hij hun of zij
zich nog herinderden wat zij in de catechismus in hun parochiekerk ge-
leerd hadden, of zij verleden pasen de heilige sacramenten ontvangen
hadden, en of ze hun morgen- en avondgebed nog deden. Op het vrijmoedige
antwoord van de jongens, antwoordde don Bosco met even grote openhartig-
heid, en wees hun op zijn eigen woning in valdocco en gaf hun onomwonden
zijn verlangen te kennen dat hij ter wille van hun zielenheil wel graag
hun vriend zou willen zijn. Daar gingen ze dan op in, beloofden te zul-
len komen en de volgende zondag zag don Bosco hen om zich heen, aandach-
tig luisterend naar zijn onderrichting.

3.10 Page 30

▲back to top


- III/26 -
Wanneer hij de een of andere jongen tegenkwam die hij vroeger ge-
kend had, en die hij al enkele malen 's zondags niet meer gezien had,
liet hij niet na hem te vragen sinds wanneer hij niet meer gebiecht had,
of hij op zondag nog naar de Mis ging, of hij zich nog steeds netjes ge-
droeg en hij besloot met: "Je zult me er altijd een genoegen mee doen
als je komt, en als je het klaar kunt spelen, breng dan je vrienden
mee."
Als hij een troepje bengels in de weilanden bijeen zag, bleef hij
staan en beduidde hun dat hij met hen wilde praten. Zij kwamen dan toe-
lopen, en hij vroeg hun of ze opgewekt en braaf waren, hoe ze de dag
doorbrachten, waar ze woonden, wat voor een beroep hun ouders uitoefen-
den en aan welke spelletjes zij de voorkeur gaven. Vervolgens begon hij
de vermaken te beschrijven waarmee de jongens op zijn speelplaats zich
bezighielden en hij sprak over de trommel en de trompet, en over de
wandelingen en over honderd andere wonderlijke dingen. Hij voegde eraan
toe, dat wanneer ze naar hem toe zouden komen, zij mooie verhalen zouden
horen en een beetje christelijke lering. Als zij dan afscheid van hem
namen, gaf hij hun een paar stuivers. De jongens waren dan opgetogen en
riepen uit: "Zondag ziet u ons ook verschijnen!"
Het gebeurde verschillende keren, dat hij op een minder druk plein
een troepje opgeschoten jongens aantrof, die op de grond gezeten kaart
speelden, tombola, ganzenbord of soortgelijke spelletjes deden. Op een
tussen hen in uitgespreide zakdoek lagen de geldstukken die ze hadden
ingezet. Don Bosco kwam naderbij.
"Wie is die geestelijke"? vroeg dan een van de jongens op die lich-
telijk spottende toon die men zo gemakkelijk uit de mond van het volk
horen kan.
"Ik wil met jullie meedoen"! antwoordde Don Bosco. "Wie wint er?
Wie verliest? Om hoeveel gaat het? Wel, dan zet ik ook in!" En met die
woorden wierp hij een groot geldstuk op de zakdoek.
Zo een nieuwe medespeler werd met open armen ontvangen, en na een
poosje gespeeld te hebben, begon hij hun vragen te stellen over de voor-
naamste waarheden van onze heilige godsdienst. Als hij bemerkte dat zij
er niets van wisten, onderrichtte hij hen zo eenvoudig en duidelijk mo-
gelijk en hij beëindigde zijn onderrichting met hen uit te nodigen naar
zijn Oratorio te komen en te biechten. Dan werd het spel hervat, en
terwijl Don Bosco het geld van zijn inzet achterliet ging hij weg om
zich aan zijn werk te begeven. En dikwijls gebeurde het, dat verschil-
lende jongens, ingenomen door zijn manier van doen, hem ongedwongen gin-
gen opzoeken en ook wel kwamen om te biechten.
Bij een andere gelegenheid stak hij het pleintje over bij de kerk
van een voorstad, waar tal van jongens aan het krijgertje spelen waren.
Hij had in de hand een zak koekjes, die hij even tevoren had gekregen.
Hij bleef staan, riep een paar van de druktemakers bij zich en zei tegen
hen: "Hier heb ik koekjes, wie met me meegaat, krijgt er wat van"! - en
meteen zette hij het op een lopen. Allen kwamen achter hem aan. Hij ging
de kerk binnen, beduidde hen op te houden met schreeuwen, nodigde hen
uit in de banken plaats te nemen dicht bij de deur en zei: "Nu zal ik
elk zijn deel geven, maar eerst moeten jullie naar een beetje catechis-
mus luisteren." En terwijl hij zich tot de grootste onder hen richtte:

4 Pages 31-40

▲back to top


4.1 Page 31

▲back to top


- III/27 -
"Jij daar, jij lijkt wat verstandiger dan de anderen, vertel jij me
eens, welk lot iemand in de eeuwigheid ten deel valt, wanneer hij sterft
met een doodzonde op zijn geweten? Door welk middel kan de zonde, die na
het doopsel bedreven is worden weggenomen?"
De ogen van de jongens waren intussen gretig op de zak gevestigd,
die Don Bosco in de hand hield, en in de hoop, een behoorlijke portie
van de zoete inhoud te kunnen bemachtigen, deden zij al het mogelijke om
zo goed mogelijk te antwoorden. Hij onderhield hen dan met andere vra-
gen, met een paar grapjes over verkeerd gegeven antwoorden, totdat hij
ten slotte met hen weer naar buiten ging, de koekjes verdeelde, een
leerzaam verhaaltje vertelde en hen uitnodigde zijn Oratorio te bezoe-
ken. Wanneer hij dan afscheid van hen nam, liet hij hen in de grootste
verwondering achter doordat ze, zoals zij zeiden, een nieuw soort pries-
ter hadden ontmoet, die hen prettig had beziggehouden, hen onthaald had
en hen tussen de bedrijven door wat moois verteld had. Daarna konden zij
moeilijk nalaten zijn catechismusles te gaan bezoeken.
De vrijmoedigheid waarmee Don Bosco de jongens uitnodigde had iets
vreemds. Don Garigliano, metgezel van Don Bosco op de scholen in Chieri,
had een grote en liefdevolle herinnering aan zijn vroegere vriendschap
en in 1889 vertelde hij aan Don Carlo Maria Viglietti onder meer het
volgende voorval:
"Ik liep eens met Don Bosco door Turijn, toen we vlak voor de Drie-
vuldigheidskerk aan de Via Doragrossa een haveloze en brutaal uitziende
jongen tegenkwamen.
Don Bosco zei hem vriendelijk goedendag, hield hem staande en zei:
"Wie ben jij? "
"Wie ik ben? ... Wat moet u van me? Wie bent u"? antwoordde de
jongen.
"Kijk", zei Don Bosco, "ik ben een priester die goed wil zijn voor
de jongens, en ik verzamel hen ‘s zondags op een mooie plek, dicht bij
de Dora, in de buurt van de Refugie, en daar verschaf ik hun allerlei
goede dingen, zorg dat zij zich vermaken, en zij van hun kant zijn me
erg genegen; ik ben Don Bosco. Maar nu ik je gezegd heb wie ik ben, heb
ik er ook recht op te weten wie jij bent."
"Ik ben alleen maar een arme werkeloze jongen, zonder vader en zon-
der moeder en ik zoek een baantje. "
"Wel, zie eens aan; ik wil je helpen... en hoe heet je?"
"Ik heet ... " en hij noemde zijn naam.
"Mooi zo; moet je eens horen: zondag verwacht ik je bij mijn jon-
gens... kom gerust, je zult veel plezier hebben, en daarna zoek ik een
baas voor je. Ik zal maken dat je gauw in een beter humeur bent."
De jongen vestigde een paar tellen lang zijn blik op het gezicht
van Don Bosco en zei opeens: "Dat is immers niet waar!"
Don Bosco haalde toen een geldstukje van tien stuiver uit zijn zak,
stopte het de jongen in de hand: "Jawel... Jawel... het is wèl waar; kom
maar, dan zul je het zien."

4.2 Page 32

▲back to top


- III/28 -
De jongen keek ontroerd naar het geld en antwoordde: "Don Bosco...
waarachtig... Ik ben een boon als ik zondag niet kom. "
"En hij ging inderdaad en bleef een trouwe bezoeker van het Orato-
rio, en ik geloof dat hij tegenwoordig een der priesters van uw Congre-
gatie is, want soms, als ik Don Bosco ging opzoeken, zag ik de jongeman
in het Oratorio in priesterkleren."
Ook nam Don Bosco meer dan eens zijn toevlucht tot het uitnodigen
van de een of andere jongen die hij ontmoette om met hem te eten, en na-
dat hij hem naast zich had doen plaats nemen, deelde hij zijn sobere
maaltijd met hem. Dat deed hij zolang het Tehuis nog niet helemaal was
ingericht. Deze beminnelijkheid bond de jongens zozeer aan hem, dat de
gelukkige resultaten die daaruit voor hun zielenheil voortvloeiden niet
te schatten zijn. Eén voorbeeld onder vele moge volstaan.
Tegen de middag kwam Don Bosco naar huis, en op het hekken dat zijn
speelplaats en zijn tuin afsloot zag hij de jongen B... , zitten die
niet ver daar vandaan woonde. Zijn handen en gezicht waren vol modder en
hij droeg een meer dan smerige blouse. Tot dan toe had Don Bosco geen
innige omgang met hem gehad, omdat hij weigerde naar de plechtigheden in
de kerk te komen; soms hadden ze echter wel eens een paar woorden met
elkaar gewisseld. Niettemin kende hij hem des te beter door de roep die
hij zich op allerlei manieren verworven had en daartoe behoorden ook
allerhande ernstige misdrijven. Dus ging Don Bosco naar hem toe en
groette hem:
"Dag, beste jongen!"
"Goedendag"! antwoordde B. terwijl hij het hoofd met voor de ogen
vallende haren gebogen hield.
"Ik ben blij dat ik je tref. Je moet me eens een groot plezier
doen... en zeg niet "nee!"
"Als ik kan, heel graag."
"0, dat kun je zeker; je moet bij me komen eten."
"Ik, eten bij Don Bosco?"
"Ja, jij, ik ben vandaag alleen."
"Maar, u vergist zich; u hebt beslist een ander op het oog. U kent
me niet."
"Of ik je ken! Ben jij niet een zoon van die en die?"
"Ik, die zoveel heb uitgespookt? Daar hebt u geen idee van!"
"Juist jij, in eigen persoon."
"Maar dat zal zo lastig voor u zijn."
"Geen complimenten... de zaak is afgedaan... kom maar mee."
"Ik heb de moed niet om zo te komen... in deze toestand! Ik zou op
zijn minst eerst kunnen gaan biechten!"
"Als je meent dat dat goed is, doe dat dan maar zaterdagavond of
zondagmorgen, maar vandaag moet je met me gaan eten."

4.3 Page 33

▲back to top


- III/29 -
"Liever een andere keer. Mijn moeder is niet gewaarschuwd, zij zit
thuis op me te wachten."
"Ik zal iemand naar je moeder toesturen om te zeggen, dat je van-
daag bij Don Bosco eet. Mijnheer Pinardi heeft wel iemand die er even
heen kan gaan."
"Maar ik ben zo vuil! Ik zou me moeten wassen en eerst andere kle-
ren aantrekken. Ik schaam me om zo te komen."
"Nee, je moet vandaag komen, en zoals je daar bent; ik vind het
maar al te fijn, dat we een uurtje kunnen samenzijn."
"Maar... maar..."
"Geen "maren". Kom, de soep staat al op tafel."
"Wel, als u het zelf zo wilt hebben. — Laten we dan maar gaan."
En ze gingen. Toen Moeder Margherita deze gast zag, zei ze op on-
derdrukte toon tegen Don Bosco: "Lieve hemel, waarom heb je die smeer-
poes meegebracht? Waar heb je hem gevonden?"
"Zo moet u niet spreken", antwoordde Don Bosco. "Hij is mijn
vriend, een heel goede vriend, weet u. Zorg goed voor hem!"
En ze gingen aan tafel. B... begon van die dag af te veranderen en
werd later een heel behoorlijke jongen.
Niettemin konden al deze beminnenswaardige zielen die hij in het
net des Heren wist te vangen, hoe talrijk zij ook mochten zijn, in hoe-
veelheid niet opwegen tegen de vangst die hij, zoals hij gewoonlijk zei,
op het Emmanuel Filibertoplein deed. Het gedeelte dat bij de Porta Pa-
lazzo lag, wemelde van rondtrekkende kooplieden, luciferverkopers,
schoenpoetsers, schoorsteenvegers, staljongens, krantenverkopers, loop-
jongens en helpers van de marktkooplieden, allen arme jongens, die zich
van hun bescheiden handeltje zo goed en zo kwaad als het ging in leven
trachtten te houden. Iedereen kan zich gemakkelijk voorstellen wat er
van deze arme jeugd terecht moest komen als zij eenmaal groot geworden
was, zonder dat er iemand was die haar leidde, onderrichtte en raad gaf,
overgelaten aan zichzelf en aan slechte voorbeelden van allerlei aard.
Het merendeel van deze jongens behoorde tot de zogenaamde Cocche di Bor-
go Vanchiglia, (Cocche van de voorstad Vanchiglia) dat wil zeggen tal-
rijke benden jongens die met elkaar verbonden waren door overeenkomsten
van wederzijdse bescherming, aangevoerd door enkele van de grootsten en
stoutmoedigsten onder hen. Brutaal en wraakzuchtig als zij waren, ston-
den zij steeds gereed om bij de minste of geringste ondervonden beledi-
ging handtastelijk te worden. Daar zij geen enkel vak geleerd hadden,
groeiden zij in ledigheid op, zich bezig houdend met spelen en met het
stelen van beurzen en zakdoeken. Meestentijds kwamen zij door hun ge-
drag in de gevangenis terecht, en wanneer zij de straf voor hun mis-
drijven hadden uitgeboet, keerden zij terug naar de Porta Palazzo, en
zetten hun euvel gedrag met grotere sluwheid en boosaardigheid nog dan
eerst, voort.
Don Bosco begaf zich dus iedere morgen naar dat plein, waar hij al
een zeker aantal jongens had leren kennen toen het Oratorio voor enkele
maanden van de Refugie naar de Kerk der Molini was overgebracht. Hij be-
gon zich met sommige van die jongens te onderhouden, aanvankelijk onder

4.4 Page 34

▲back to top


- III/30 -
het voorwendsel van hun de weg te vragen, of door hen zijn schoenen te
laten poetsen; en van die tijd af zei hij hun altijd goedendag als hij
hen ontmoette. Te meer daar hij verscheidene van hen al in de gevange-
nissen had aangetroffen, waar hij steeds een deel van zijn apostolaats-
veld vond.
Hier en daar bleef hij bij de verschillende groepjes staan en
bracht de jongens aan het lachen met een of andere grap; hij vroeg hoe
het met hun gezondheid ging, of hoeveel zij de vorige dag verdiend had-
den; en tegelijkertijd liet hij blijken, hoe prettig hij het vond hen
ontmoet te hebben; ook zei hij soms, dat hij met opzet daar voorbijge-
komen was om hen te zien en goedendag te zeggen.
Van lieverlee kende hij ze allen bij naam en sprak hij op dezelfde
vertrouwelijke manier met hen, als een vader met zijn kinderen, over de
noodzakelijkheid om in de hemel te komen. Wanneer hij er een tegenkwam
zonder dat er anderen bij waren, wist hij hem op zijn geheel eigen be-
hendige manier, die niemand ooit in staat zal zijn naar waarde te be-
schrijven, te ondervragen over zijn zielsaangelegenheden en of hij te
biechten ging. De jongen gaf dan in volle ernst antwoord, maar wat het
biechten betrof kwam er maar zelden een bevestigend antwoord, daar hij
nauwelijks wist wat het sacrament der biecht inhield. "Wel", zo besloot
Don Bosco dan, "kom me dan eens een keer opzoeken, dan zal ik je leren
hoe je goed moet biechten; je zult daar beslist erg blij om zijn."
Om zich steeds meer bemind bij hen te maken kocht hij op de markt
soms een paar mandjes fruit. En wanneer hij dan bij de jongens was ge-
komen, zei hij tegen degenen die het dichtst in de buurt waren: "ga de
anderen roepen, allemaal. We zullen ze elk een appel geven." En de
blijdschap van degenen die deze onverwachte versnapering kregen was
uiteraard groot.
Wanneer hij het eindje van de weg aflegde van het begin van de Por-
ta Palazzo tot de kerk van de heilige Dominicus, werd hij omstuwd door
de lucifersverkopers, die hem verdoofden met hun geschreeuw: "Wasluci-
fers! Lucifers op proef... Koop van mij... Ik heb nog niets verkocht...
Laat me iets verdienen om iets voor mijn ontbijt te kopen." - En terwijl
Don Bosco hun vroeg niet zo te schreeuwen, en hij een praatje maakte met
de een of met de ander, besteedde hij wel een goed halfuurtje aan dat
stukje weg. Eens keerde hij zich plots om naar de hele troep: "Goed,
voor deze keer zal ik jullie allemaal iets laten verdienen, maar onder
één voorwaarde: en wel dat jullie zondag allemaal naar het Oratorio
komen!" Zij beloofden het en Don Bosco kocht van elk enkele doosjes en
voegde er tegen zijn nieuwe vrienden aan toe: "Zo, nu ga ik me ook een
kistje aanschaffen, hang het aan een koordje om mijn hals en dan kom ik
hier met jullie bij de Porta Palazzo ook lucifers verkopen." - Allen
lachten en bedankten hem hartelijk voor de paar stuivers die zij ver-
diend hadden, en Don Bosco keerde dikwijls naar huis terug met zijn
zakken vol doosjes lucifers, die enkele welwillende heren dan voor eigen
gebruik van hem overnamen.
Verschillende keren deelde hij onder de bengels medailles uit van
Onze-Lieve-Vrouw, waar ze zelf bij herhaling dringend om gevraagd had-
den, en terwijl hij hun de hand toestak, zei Don Bosco dan: "Draag die
om je hals. Denk erom dat Onze-Lieve-Vrouw het goed met jullie meent;
en bid van harte tot haar dat ze jullie moge helpen!"

4.5 Page 35

▲back to top


- III/31 -
Het is niet onder woorden te brengen hoe deze jongens aan Don Bos-
co hingen en tot hoeveel verschillende aandoenlijke taferelen dat aan-
leiding gaf. Telkens wanneer hij over de Piazza Milano wilde gaan, was
het hem niet mogelijk zijn weg te vervolgen zonder af en toe te blijven
staan. Als hij verscheen, liepen de jongens die hem het eerst in het oog
kregen hem tegemoet; daarna kwamen er hoe langer hoe meer toelopen tot-
dat, naarmate het gerucht zich over het plein verspreidde, allen hun
stalletje in de steek lieten om hem te omsingelen en hem een prettige
dag te wensen. Don Bosco zei dan:
"Willen jullie dat ik jullie eens iets om te lachen zal vertellen?"
"Ja, ja, vertel op ... "! riepen de jongens. Intussen trok die
dichte kring de aandacht van de marktvrouwen die fruit en groenten ston-
den te verkopen en ook zij drongen om Don Bosco heen. Soldaten, bestel-
lers en andere mensen deden de menigte steeds aangroeien.
"Wat is hier te doen"? vroegen degenen die het laatst kwamen.
"Weet ik niet. Ik ben blijven staan omdat ik zoveel mensen bijeen
zag", luidde het antwoord.
"Hé! Dat is een geestelijke die in het midden staat"! wist een
derde te vertellen, die de moeite had genomen om op zijn tenen te gaan
staan.
"Dat is Don Bosco"! mengde een kennis van hem zich in het gesprek.
"En wie is Don Bosco?' vroeg een boer die naar de markt was geko-
men.
"Maar!!!" riep de gevraagde verbaasd uit.
De een of andere burger van de stad bevredigde dan de
nieuwsgierigheid van de vreemdelingen, door te vertellen wat hij van Don
Bosco wist. Maar met het aangroeien van de menigte nam intussen ook het
rumoer en verward geroezemoes in omvang toe.
"Stilte"! riepen de jongens.
"Stilte"! herhaalden de anderen, en door op die manier stilte te ge-
bieden deden zij het rumoer nog toenemen. Maar eindelijk zwegen allen
toch.
Don Bosco klom dan op een bankje of op een stoel die men in een na-
burige winkel voor hem gehaald had, hoewel hij alleen maar probeerde een
steuntje te hebben om niet omver geduwd te worden of te vallen. De men-
sen drongen steeds meer om hem heen om te kunnen horen wat hij zei, en
daarna begon hij met zijn toespraak. Soms gebeurde het wel dat hij hon-
derden mensen om zich heen had staan. Tenslotte kwamen ook de winkeliers
op de drempel van hun zaak staan om naar hem te luisteren. Ook gebeurde
het wel dat de politieagenten en de carabinieri, die aanvankelijk bang
waren, dat die priester wanordelijkheden zou veroorzaken, daarna even-
eens naar hem bleven staan luisteren. Eén ding is zeker, dat men moei-
lijk een meer populaire en tegelijkertijd stichtende preek kon horen.
Don Bosco vertelde een of ander onderhoudend verhaal, iets met een mo-
raal uit de geschiedenis, of een voorbeeld uit heden of verleden en trok
daar steeds een les uit waarmee zijn toehoorders zich voordeel konden
doen. Niemand hoefde nog te sissen of pst! te roepen. Zelfs degenen die
het verst af stonden durfden, hoewel zij niets verstaan konden, geen
woord te zeggen, uit vrees dat zij zouden storen. Wanneer hij klaar was,

4.6 Page 36

▲back to top


- III/32 -
zeiden de mensen: "Don Bosco heeft gelijk; waar het in de eerste plaats
op aan komt is de ziel." - En velen gingen verrijkt en in gedachten ver-
zonken weg. Dikwijls deelde hij enkele medailles uit en dan kwam er aan
de toestromende menigte geen eind meer.
In zulke omstandigheden was de enige moeilijkheid voor hem, van die
plaats weg te komen, want allen wilden hem volgen en gaan waar hij heen
wilde gaan. Daarom moest hij telkens een of andere krijgslist verzinnen,
om zich van zoveel mensen te ontdoen. Soms nam hij zijn hoed in de hand
en deed alsof hij hem liet vallen, bukte zich en liep in die houding
tussen de mensen door. Een andere keer verborg hij zijn hoed onder zijn
toog, bukte zich weer, vroeg een jongen hem zijn pet te lenen, zette die
op zijn hoofd en zo sloop hij dan, gedekt door zijn bengels, langs de
muur en verdween, en voor de menigte er erg in had was hij al een heel
eind weg. De ene keer verdween hij onder de gaanderijen; een andere keer
sloop hij ongemerkt een winkel binnen, verliet deze door een achterdeur
en kon zich dan eindelijk naar zijn doel begeven.
De opeengedrongen menigte bleef dan nog een poosje onbeweeglijk op
dezelfde plaats staan en als men bemerkte dat hij verdwenen was, vroeg
de een aan de ander: "Waar is hij nu? Waar is hij nu?"
De een of andere brave vrouw riep uit: "De engelen zijn hem komen
halen en hebben hem ergens anders heengebracht!" - De verzamelde mensen
vormden intussen kleine groepjes, waarin degenen die niet gehoord hadden
wat hij gezegd had zich dat door de anderen lieten vertellen. Allen wa-
ren het volkomen met hem eens, want in die tijd was het geloof heel le-
vend in de harten der mensen.
Overigens was het wel grappig de commentaren te horen, die de ronde
deden over wat die geestelijke zei en zijn heel nieuwe manier van optre-
den. Sommigen noemden hem een heilige, anderen een dwaas. Velen kenden
hem en zagen wat hij deed in het juiste licht, maar anderen verklaarden
hem voor gek. Don Bosco nam het allemaal gemoedelijk op en het deed hem
plezier, dat degenen die zelden of nooit naar de kerk gingen, een goede
preek gehoord hadden en juist een die men moeilijk vergeten kan. Hij was
gewoon te zeggen: "Om veel goed te kunnen stichten moet de priester aan
de liefde een grote openhartigheid paren."
Wanneer Don Bosco daarna uit de stad terugkeerde, herhaalde zich
nu en dan niet alleen hetzelfde schouwspel, maar de menigte, vooral
jongens, brachten hem dan als zij een mooi verhaal gehoord hadden, naar
huis. Dikwijls zette hij een geestelijk lied in, dat ook onder het volk
bekend was, en dan voegde een koor van stemmen zich bij de zijne. Don
Bosco liet het tafereel herleven van de Goddelijke Zaligmaker, wanneer
deze door de menigte omgeven was en door de contreien van Galilea trok.
Men liep langzaam. Nu eens gaf Don Bosco antwoord op wat hem gevraagd
werd, dan weer nam hijzelf het woord. Uiteindelijk verzamelden allen
zich voor de deur van de kleine woning. Op de drempel keerde Don Bosco
zich tot degenen die hem gevolgd waren, spoorde hen aan steeds trouw te
blijven aan de Katholieke Kerk en aan de geloofsleer en nodigde de jon-
gens uit, de volgende zondag naar de catechismus te komen. Ten slotte
trok hij zich terug onder het luide geroep: "Leve Don Bosco!"

4.7 Page 37

▲back to top


- III/33 -
Al deze bijzonderheden hebben we te boek gesteld aan de hand van
gegevens van verschillende oud-leerlingen die er getuigen van geweest
zijn. Dergelijke taferelen deden zich telkens weer voor tot het jaar
1856 toe.
Verschillende personen echter, wijs voor de wereld, maar onbedreven
in de kennis van de wegen waarlangs de Heer zijn getrouwe dienaren
voert, hadden geen erg hoge dunk van de goede bedoelingen van Don Bosco.
Zelfs de Heer Scanagatti, een vriend van het Oratorio en een oude
bekende van Don Bosco, zag van begin af aan niet veel goeds in bepaalde
manieren van doen van de brave priester, of in bepaalde gebruiken van
het Oratorio en in het samenbrengen van zoveel jongens. Hij sprak er
daarom over met Don Cafasso, die ook zijn biechtvader was, en vroeg hem
Don Bosco te waarschuwen dat hij zich zou onthouden van dingen die hem
niet pasten. Maar Don Cafasso zei: "Laat hem toch geworden. Don Bosco
beschikt over buitengewone gaven; u mag er over denken wat u wilt, maar
hij werkt onder ingeving van hierboven; laten we hem zoveel mogelijk
helpen."
Ook de Aartsbisschop, die voorzag dat de Kerk wel gauw de steun van
het wereldlijke gezag zou gaan verliezen, achtte het menselijkerwijze
noodzakelijk, deze wereldlijke macht te vervangen door die van het volk,
en dat de priesters steeds dichter tot de massa der gelovigen zouden
moeten proberen te komen, de mensen tot zich trekkend door hen in al
hun noden bij te staan, door de overtuiging van het goddelijke woord,
door de invloed van hun gezag en de heiligheid van hun levenswandel.
Daarom had het zijn goedkeuring dat Don Bosco zich tot dat doel van
alle mogelijke geoorloofde en ook buitengewone middelen bediende, die
hem door een wijze liefde werden ingegeven. Eens te meer, daar in iedere
handeling van Don Bosco de gave van het woord triomfeerde, die hij van
de Heer gevraagd en verkregen had op de dag van zijn priesterwijding. En
men kan dan ook naar waarheid van hem zeggen: "De wijsheid predikt op
de straten, op de pleinen verheft zij haar stem. Zij spreekt op de hoe-
ken van drukke wegen, bij de ingang der stadspoorten houdt zij haar
rede."(1)
(1) Spr. 1, 20-21.

4.8 Page 38

▲back to top


- III/34 -
HOOFDSTUK V
WAARIN HETZELFDE THEMA VERDER WORDT BEHANDELD - DON
BOSCO IN CAFES EN HERBERGEN EN BIJ DE KAPPERS
Wie zich aan het beschrijven zet van al de ijverige pogingen, door
Don Bosco ondernomen om een zo groot mogelijk aantal zielen te redden,
en vooral om de jongens op de goede weg te brengen, zou een verhaal moe-
ten schrijven dat zowel de ontroerendste als de meest alledaagse momen-
ten omvat. Zonder enig menselijk opzicht was hij tot alles bereid, ook
tot het vernederen en verootmoedigen van zichzelf, zonder ooit onder de
indruk te komen van weinig verstandige en soms boosaardige critici, als
het maar dienen kon om de eer van God te bevorderen.
"Om goed te doen", was hij gewoon te zeggen, "moet men over een
beetje moed beschikken, bereid zijn zich enige versterving te getroos-
ten, nooit iemand beschaamd maken, steeds welwillend zijn. De resultaten
die ik met dit systeem bereikt heb zijn werkelijk verheugend, ja heer-
lijk geweest. Iedereen, ook tegenwoordig, zou dezelfde resultaten als
ik kunnen bereiken, vooropgezet dat hij over de onbevangenheid en zacht-
moedigheid van de heilige Franciscus van Sales beschikt." En wanneer hij
soms die vroegere jaren in herinnering bracht, hoorden wij hem meer dan
eens ontroerd uitroepen: "0, wat een tijden, wat een heerlijke tijden
waren dat!"
Terwijl hij dus de straten en pleinen van Turijn en omgeving af-
liep, had hij andere plaatsen opgemerkt waar het voor een priester niet
gemakkelijk was te verschijnen. Daaronder bevonden zich herbergen en
cafés en wijnlokalen. Hij trad er nu eens binnen om een wandelaar te
vergezellen die hem gevraagd had waar hij een stukje zou kunnen eten,
dan weer met een bevriende vreemdeling die naar een behoorlijk onderdak
vroeg, en een andermaal met een student die een pension zocht. Soms,
als zijn kleine voorraad wijn, die hij van zijn broer Giuseppe kreeg,
was uitgeput, ging hij erheen om een half vat te kopen, dat hij bestemd
had voor enkele heren wier vriendschap hij zocht te verwerven, of voor
de werklieden die werkzaamheden in zijn huis verricht hadden. Hij aar-
zelde ook geen enkele keer om er binnen te gaan en een koele dronk te
vragen of doodgewoon een glas water. Dat waren allemaal slechts voor-
wendsels en anders niets. Inderdaad gaf het verschijnen van een priester
in tal van die zaken aanleiding tot verwondering. De waard kwam naar hem
toe om te vragen wat hij wenste en, ingenomen door zijn prettige manier
van doen, begon hij een praatje met hem te maken. De klanten die hier
en daar verspreid zaten, lieten hun tafeltjes in de steek en kwamen in
een kring om hem heen staan. Eerst lokte Don Bosco hen met opgewekte ge-

4.9 Page 39

▲back to top


- III/35 -
sprekken, grapjes en anekdoten,en daarna maakte hij de eeuwige zaligheid
tot kern van het gesprek. Onomwonden bracht hij dat thema ter sprake,
doch met slechts weinig woorden en hij liet duidelijk blijken, hoeveel
belangstelling hij koesterde voor hun zielen. Met zijn innemende glim-
lach stelde hij hun de vraag: "Is het lang geleden dat jullie gebiecht
hebben? Hebben jullie je Pasen gehouden?" De antwoorden van de omstan-
ders waren even openhartig, als de vragen van een beminnelijke vrijmoe-
digheid getuigden. Vaak was Don Bosco verplicht een twistgesprek te be-
ginnen, tegenwerpingen te ontzenuwen, vooroordelen uit de weg te ruimen;
en hij deed dat zo beminnelijk, dat niemand er aanstoot aan nam, en zon-
der dat de vreedzame gedachtewisseling door bittere opmerkingen ver-
stoord werd. Hij verzekerde dat hij in die plaatsen waar allerhande men-
sen kwamen, nooit een beledigend woord of een misplaatste grap gehoord
had. Als hij wegging waren allen zijn vrienden geworden, die hij deed
beloven dat ze zouden terugkeren. Velen gingen hem bezoeken, zoals ze
beloofd hadden, en biechtten. Onder die gesprekken keek hij er ook naar
uit of er jongens onder de gasten waren, hij vroeg de waard of hij zoons
had; dan vroeg hij met belangstelling hoe het met hen ging, en wanneer
het bleek dat het goede kinderen waren, gaf hij levendig het verlangen
te kennen dat zij een troost voor hun ouders mochten zijn, vroeg verlof
om hen te mogen zien en uiteindelijk drong hij erop aan dat zij verlof
zouden krijgen om naar het Oratorio te komen om daar de heilige diensten
bij te wonen. Zo gauw de moeders wisten dat er zich iets nieuws in hun
zaak afspeelde, kwamen zij nieuwsgierig uit hun kamers te voorschijn.
Zij mengden zich onder de anderen en waren al even ontroerd als hun
echtgenoten door de eer die de priester hen deed, en door de zorg die
hij ook voor het tijdelijke welzijn van hun jongens aan de dag legde.
Zij gingen op zijn voorstel in, en voldeden vooral aan zijn verzoek om
hen naar hem toe te zenden om te biechten. En wanneer de jongens hem
daarna ook maar even hadden leren kennen, wilden zij hem niet meer in de
steek laten.
Uit de vele feiten zullen wij er slechts één noemen. Met hetzelfde
doel was hij al verschillende keren in een herberg in de buurt van Val-
docco geweest, waar hij vriendschap had gesloten met de zoon van de
waard. Hoewel hij van goede wil was, had deze jongen echter weinig vrije
tijd om ’s zondags naar de kerk te gaan, daar er bijna geen einde kwam
aan de toeloop van lekkerbekken voor wie hij de tafels in gereedheid
moest brengen. Terwijl hij op zekere dag met Don Bosco zat te praten,
kwam de waard bij hen zitten, en nam deel aan het gesprek. Gebruik ma-
kend van een gunstig ogenblik, verzocht Don Bosco hem te willen toe-
staan, dat de jongen en de andere leden van zijn gezin in het Oratorio
zouden komen biechten. De man, die verschillende jaren lang niet meer
tot de heilige Sacramenten genaderd was, stemde daar gaarne mee in.
"Maar dat is me niet genoeg"! riep Don Bosco; "papa moet ook meekomen!"
De waard bleef even in gedachten verzonken en antwoordde toen: "Ja, ik
zal eens zien, maar onder één beding."
"En?"
"Dat u van mij een etentje aanneemt." "Akkoord."
De waard was buiten zichzelf van vreugde en in zijn eigen woning
zette hij zijn beste beentje voor om een voortreffelijke maaltijd aan te

4.10 Page 40

▲back to top


- III/36 -
rechten. Op de vastgestelde dag ging Don Bosco er naar toe en de maal-
tijd werd een bewonderenswaardig succes, hoewel alleen de familie aan-
zat. De waard werd niet moe telkens te herhalen, dat dit de mooiste dag
van zijn leven was. Bij het afscheid nemen en toen hij bedankte zei Don
Bosco tenslotte: "En u houdt toch uw woord, nietwaar?"
"Beslist"! antwoordde de waard.
Enkele dagen later kwam zijn hele gezin biechten, maar hijzelf ver-
scheen niet. Verscheidene malen kwam Don Bosco hem tegen: "Wel, wan-
neer?" - De waard zocht allerlei uitvluchten en verontschuldigingen,
maar eindelijk hield hij na enkele maanden toch zijn woord door ook zelf
bij Don Bosco te komen biechten en hij bleef met hem steeds op goede
voet van vriendschap.
Don Bosco wist echter de herbergiers ook te belonen voor de bereid-
willigheid waarmee zij aan zijn heilzame raad gehoor gegeven hadden en
voor hun voortreffelijk gedrag. Daarom gaf hij, wanneer hij pastoors of
vooraanstaande mensen uit de dorpen schreef of sprak, hun de adressen
van die zaken, en wees op de goede behandeling en de schappelijke prij-
zen in de door hem aangeduide herbergen, en tal van vreemdelingen, en
eveneens niet weinige pensiongasten, stroomden dan naar die zaken toe.
Ook in de koffiehuizen van Turijn oefende Don Bosco zijn heilzame
zending uit.
Hij bestelde een kop koffie en het eigenlijke doel van zijn be-
zoek was uiteraard een van de bedienden die hem het gevraagde kwam bren-
gen. Hij begon rustig een gesprek over een of ander onderwerp op het
ogenblik dat zij het blad voor hem neerzetten, en al spoedig openden zij
hun hart voor hem; terwijl niemand van degenen die aan de naburige ta-
feltjes zaten er enig idee van kon hebben, over welk onderwerp zij het
hadden. Het waren maar weinig woorden, geen verbazingwekkende, maar wel
effectvolle woorden. De volgende zondag waren die jongens dan al voor
dag en dauw in het Oratorio. Toen later het Hospitium geopend werd, ver-
lieten zij ook de zaak waar zij werkten om hem te volgen en dichter bij
hem te wonen.
Soms riep Don Bosco de patroon en zei tegen hem: "Wilt u mij een
genoegen doen?"
"Zegt u het maar; ik wil u gaarne van dienst zijn."
"Zou u willen toestaan, dat die jongeman mij nu en dan eens komt
bezoeken?"
"Waar?"
"In het Oratorio in Valdocco. Daar zou hij wat catechismus kunnen
leren en een degelijk mens worden."
"Daar heeft hij waarachtig wel behoefte aan! Het is een deugniet,
een brutale jongen en een luilak. Hij heeft alle denkbare gebreken."
"0, dat is mogelijk! Het komt me voor dat hij nog niet zo slecht
is." En zich tot de jongen kerend, die de lippen opeenklemde en een
andere kant uitkeek, zei hij: "Is het niet?" - En dan het gesprek met
de patroon vervolgend: "In alle geval zijn we het eens: U doet mij dat
genoegen en dan zal ik u bijzonder erkentelijk zijn."
"0, als het anders niets is; best, opperbest." - En de jongen ver-
scheen in het Oratorio.

5 Pages 41-50

▲back to top


5.1 Page 41

▲back to top


- III/37 -
Soms probeerde Don Bosco de patroon zelf en zijn zonen ertoe te
brengen te komen biechten, vooral in de paastijd. "Wel, patroon, wanneer
houden we onze Pasen?"
"We zijn christenen en we weten wat onze plicht is, maar, ziet u,
de voortdurende zaken... men heeft geen greintje tijd tot zijn
beschikking. Enfin, we zullen zien."
"En uw jongens, hebben die hun Pasen al gehouden?"
"Ik wil dat mijn jongens zich goed gedragen; als ze hun plichten
niet nakomen, krijgen ze met mij te doen."
"Dus u stuurt ze naar mij toe?"
"Stellig. En wanneer komt het u het best gelegen?"
"Iedere morgen; maar om er des te zekerder van te zijn, dat ze mij
thuis treffen, kunt u hen het best op zaterdagavond zenden."
"Het zal gebeuren!"
In bepaalde gevallen herhaalde hij de uitnodiging tot de patroons,
maar uiteindelijk stemden ze toe en kwamen met hun zoons biechten.
Nog een andere categorie jongens had de liefdevolle zorg van Don
Bosco: de kappersleerlingen die het vak leerden. Als hij zich moest la-
ten scheren ging hij een van die zaken binnen, en koos er bij voorkeur
een uit die op bepaalde uren erg druk bezocht was. De barbier ontving de
nieuwe klant dan met de voorkomendheid die spreekwoordelijk is voor de
Turijners, kwam met een stoel voor hem aandragen en verzocht hem even
te willen wachten, tot hij gereed was met degenen die er al waren. Don
Bosco keek rond en als hij de jongen in het oog kreeg, die bezig was met
de scheermessen, zei hij: "Ik heb haast, ik kan niet wachten. Bedient u
deze heren maar rustig. Die jongen daar, die toch niets om handen heeft,
zal me beslist voortreffelijk kunnen scheren."
"Om ’s hemelswil", antwoordde de barbier, "u kunt u toch niet la-
ten afslachten door die bengel daar. Hij heeft pas enkele weken een
scheermes in zijn handen. U zou een kwaad kwartiertje doormaken. En
bovendien is hij verschrikkelijk slordig, hij heeft zo weinig goede wil
om iets te leren!"
"En toch", antwoordde Don Bosco, "lijkt het me een intelligente
jongen. Ik heb geen erg lastige baard. U zou me een plezier doen, als u
hem eens liet beginnen met op mijn gezicht te tonen wat hij kan. U zult
zien dat het heel goed gaat."
"Zoals u wilt", besloot de barbier, "ik heb u gewaarschuwd, en een
gewaarschuwde man is al half gered."
"Dank u", antwoordde Don Bosco. En zich tot de jongen wendend
die een rood hoofd gekregen had van verlegenheid door de schande die
zijn baas hem aandeed, zei hij: "Vooruit, kom jij maar eens hier; ik
weet zeker dat je baas de mening die hij zich over je gevormd heeft zal
herzien."
En aldus aangemoedigd, nam de jongen, eerst aarzelend, maar dan met
steeds grotere vrijmoedigheid, het scheermes ter hand en begon de arme
priester te scheren. Het is met geen woorden uit te drukken wat Don

5.2 Page 42

▲back to top


- III/38 -
Bosco te lijden had van die onervaren hand. Het mes sneed niet, en tel-
kens werd er een stukje van de huid meegenomen. Don Bosco, die al heel
wat bij het scheren uit te staan had, ook wanneer de barbier meer bedre-
ven in zijn vak was, doorstond in die ogenblikken een ware kwelling.
Maar rustig als steeds liet hij niets van pijn blijken; en de jongen
werd hoe langer hoe opgewekter, in de veronderstelling dat hij het heel
goed deed, en hij begon sympathie te voelen voor de man die hem dit be-
wijs van vertrouwen geschonken had. Het ontbrak niet aan grapjes van de
patroon, om de leerling voor de mal te houden en de priester te bekla-
gen, maar Don Bosco ging daartegen in en zei dat de jongen het uitste-
kend deed. Als de pijnlijke operatie achter de rug was, niet altijd zon-
der dat de wangen van Don Bosco verschillende snijwonden vertoonden, wa-
ren de lofprijzingen die de jongen van de brave dienaar Gods ontving,
als even zovele banden die het hart bonden van wie steeds gewoon was
alleen maar op- en aanmerkingen te horen. Don Bosco verliet de kappers-
zaak met de belofte dat hij zou terugkomen, maar onder voorwaarde dat
die jongen en niemand anders hem zou scheren.
Af en toe wisselde hij van barbier en ging bij elk van hen steeds
op dezelfde manier te werk. Als hij de tweede maal in dezelfde zaak te-
rugkeerde, begon hij met tegen de jongen een paar woorden te zeggen over
het eeuwige leven, en tenslotte vroeg hij: "Hoelang heb jij nu al niet
meer gebiecht?" En de jongen gaf hem die hij al als een vriend beschouw-
de, naar waarheid antwoord, en liet dikwijls niet na hem zijn hele ziel
bloot te leggen. Weinig woorden waren voldoende om Don Bosco te doen
begrijpen hoe de zaken er voor stonden en vervolgens nodigde hij de
jongen uit om de volgende zondag naar het Oratorio te komen om daar de
catechismus te leren en te biechten. Dikwijls antwoordde de jongen, dat
hij wel graag zou zijn gekomen, maar dat zijn patroon het niet goed zou
vinden; en dan verstond Don Bosco zich met de patroon die, om zijn klant
niet te verliezen, graag zijn toestemming gaf. Een andere keer, wanneer
er niemand in de zaak aanwezig was, ondervroeg hij de jongen in tegen-
woordigheid van de patroon zelf, met het oogmerk om zowel de jongen als
de patroon tot God te roepen. Hij vroeg dan aan de jongen of hij zijn
Pasen gehouden had, of hij 's zondags de heilige Mis bijwoonde en der-
gelijke bijzonderheden. De patroon liet niet na zich in het gesprek te
mengen en, hoog opgevend over zijn deugden, bezwoer hij dat ook hij
wenste dat de jongen een goede Christen zou worden, dat hij hem zoveel
goede raad gegeven had enzovoort, enzovoort. Terwijl Don Bosco op zijn
innemende manier de jongen ertoe aanspoorde, en ook de belofte van hem
los kreeg, dat hij naar het Oratorio zou komen, bewerkte hij bij het
weggaan met een enkel woordje en een knipoogje naar de patroon, dikwijls
dat hij deze naderhand in het Oratorio geknield aan zijn voeten zag.
Op die manier ging Don Bosco eveneens te werk in alle zaken of hui-
zen waar hij jongens tegenkwam, en zodoende had hij alle dagen de ver-
dienste van een tot God teruggebrachte ziel.

5.3 Page 43

▲back to top


- III/39 -
H O O F D S T U K VI
DON BOSCO ALS PREDIKANT - ZIJN VOORBEREIDING VAN DE
PREKEN EN HOE HIJ TE WERK GING ALS HIJ VOOR DE VUIST
MOEST SPREKEN - EEN VOORTDURENDE PREEK - MOEILIJKHEDEN OP
REIS - HET GOEDE VOORBEELD EN DE IJVER IN DE GEESTELIJKE
ZENDING ONDER HET VOLK - DE OOGSTMIS, DE GENEGENHEID EN
EERBIED VAN DE MENIGTE - VERSCHILLENDE PREKEN IN
QUASSOLO, IVREA, STRAMBINO, VILLAFALLETTO EN LAGNASCO -
LOFREDE VAN EEN NIEUWE SOORT IN EEN KLOOSTERKERK
Het levendigste verlangen van Don Bosco, zijn enige levensdoel was
de vernietiging van de zonde en dat God meer gekend, gediend, aanbeden
en bemind zou worden, overal en door iedereen. Als priester van Jezus
Christus voelde hij heel de kracht in zich van die gave van zijn Godde-
lijke Meester: "De geest des Heren is over mij gekomen, omdat Hij mij
gezalfd heeft. Hij heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap
te brengen."(1) Daarom voegde hij aan de bestudering van de heilige boe-
ken de lectuur toe van de meest vooraanstaande gewijde redenaars, ter-
wijl hij overigens steeds de Goddelijke Zaligmaker als voorbeeld koos,
die immers de mensgeworden wijsheid was en daarom steeds met bewonde-
renswaardige eenvoud sprak, om zich aan te passen bij het begripsvermo-
gen van het volk.
Na 1844 had Don Bosco meer dan een honderdtal nieuwe preken ge-
schreven en gecorrigeerd. Hij had de meditaties voorbereid en de onder-
richtingen voor achttien dagen volksmissie, verschillende reeksen voor-
drachten voor de geestelijke oefeningen van religieuzen, seminaristen,
monniken en de jeugd; verscheidene novenen, triduüms voor de Vasten
evenals tal van lofredenen en voordrachten voor de voornaamste feestda-
gen van het jaar.
Vanaf het begin van zijn apostolaat had hij nooit de preekstoel be-
klommen, vooral niet in de stad en in de belangrijkste voorsteden, zon-
der eerst op schrift te stellen wat hij wilde zeggen. Het was een begin-
sel van hem, dat hij honderden keren herhaalde: "De preek die het doel-
treffendst is, is die, welke het best is voorbereid en ingestudeerd."
Mgr.Manacorda, Bisschop van Fossano en Don Albino Carmagnoa, getuigden
dit uit zijn mond gehoord te hebben.
(1) Lk. 4, 18.

5.4 Page 44

▲back to top


- III/40 -
Alleen doordat zijn bezigheden voortdurend in omvang toenamen en al
zijn tijd opeisten, en hij toch heel graag het woord Gods verkondigde,
stelde hij zich tevreden met voor elk nieuw onderwerp de grote lijnen
en grondtrekken op papier te zetten, waarvan wij het geluk hebben er een
groot aantal te bezitten.
Later was het hem echter ook niet eens mogelijk die ontwerpen voor
te bereiden; soms preekte hij na gedurende korte tijd te hebben nage-
dacht over wat hij wilde uiteenzetten, en overigens bad hij een Weesge-
groet wanneer hij onvoorbereid de preekstoel beklom. Maar hoe goed vie-
len zijn improvisaties uit! Hoewel hij langzaam was in het spreken, en
welhaast geen gebaren maakte, drong zijn zilveren stem tot in de harten
van de mensen door, en hij wist hen met de eenvoudigste redenen te ont-
roeren. Op plaatsen, waar zijn gehoor bestond uit mensen die niet aan
godsdienstige praktijken gewoon waren en die slechts uit nieuwsgierig-
heid naar de kerk gekomen waren om een bekende predikant te horen, of
om een priester te bekritiseren die lijnrecht tegen hun opvattingen
inging, hebben wij zelf na afloop van de preek in de kerk en daarbuiten
eenstemmig horen zeggen: "Dat heeft hij goed gezegd, dat was goed ge-
sproken."
Maar ook in die gevallen was zijn manier van preken volkomen orde-
lijk. Hij begon met een tekst uit de Heilige Schrift. In de inleiding
omschreef hij dan nauwkeurig de begripsbepaling van het onderwerp, of
hij gaf een duidelijke uiteenzetting van het onderwerp van de feestdag
of van het geheim dat die dag gevierd werd. Vervolgens ontwikkelde hij
de definitie, gaf een heel korte uiteenzetting van de theologische gron-
den, zette een historisch feit uiteen, trok een vergelijking, of haalde
een parabel aan die het voornaamste deel van zijn uiteenzetting weergaf.
En hij liet nooit na in enkele overwegingen de praktische toepassing van
het gezegde te geven. We moeten eraan toevoegen dat hij steeds op een
bewonderenswaardige manier in staat was om van onderwerp te veranderen
zodra hij op de preekstoel verscheen, al naar de omstandigheden hem dat
ingaven of de onvoorziene hoedanigheid van zijn gehoor dit nodig maakte.
Doch om goede resultaten te bereiken met een dergelijke methode is het
niet voldoende, dat de gewijde spreker iemand van grote kennis is, maar
is het vooral nodig dat hij zich een groot zedelijk overwicht over de
gelovigen heeft weten te verwerven. Wanneer Don Bosco preekte werd er,
telkens wanneer de gelegenheid daartoe bestond, en tot welke maatschap-
pelijke laag zijn toehoorders ook behoorden, die hem met levendig ver-
langen zagen komen, steeds naar hem geluisterd zoals men naar een heili-
ge luistert.
Onvermoeid preekte hij. Het is moeilijk, de mensen te tellen, niet
alleen in Piëmont, maar ook in Midden-Italië die zijn stem gehoord heb-
ben. Vooral in Piëmont is er bijna geen stad of dorp waar hij niet ge-
preekt heeft. Wanneer hij kon rekenen op de ijver en waakzaamheid van
degenen die hij verschillende functies in het Oratorio had opgedragen,
verliet hij Turijn, terwijl hij nimmer naliet er terug te keren op de
dagen die zijn aanwezigheid vereisten. Overal waar hij heenging vielen
er duizenderlei verrassende gebeurtenissen voor, de ene nog ontroeren-
der dan de andere en de nakomelingschap zou ze maar moeilijk kunnen
geloven, wanneer niet de bevestigingen van ernstige getuigen voorlagen,
die wij in de loop van deze geschenkschriften aangehaald zullen zien.
In Alba, Biel, Ivrea, Novara, Vercelli, Asti, Alessandria, Cuneo, Mon-
dovi, Nizza, Monferrato, Rivoli, Racconigi, Carmagnola, Bra, Foglizzo,
Pettinengo, Fenestrelle is zijn roem thans nog levend.

5.5 Page 45

▲back to top


- III/41 -
Evenals onze Heer Jezus Christus, bereidde hij zich met een innig
gebed op zijn preek voor. Het liefst begaf hij zich onder de bevolking
van het platteland. Als hij op het punt stond op reis te gaan, maakte
hij steeds een kruisteken, riep de hulp des Heren in en richtte enkele
gebeden tot de Allerheiligste Maagd Maria. Terwijl hij in Turijn ver-
bleef, ging hij regelmatig om de acht dagen biechten. Gedurende zijn
reizen ging hij nog vaker. Hoewel hij helemaal niet scrupuleus was, kon
hij toch niet de minste onvolmaaktheid in zichzelf verdragen, en daarom
stelde hij het zich tot een plicht, ook in de kleinste dingen aan God
te behagen. En zodoende werden zijn moeiten steeds met overvloedige
vruchten beloond.
Hij had onder meer de zeldzame verdienste van een grote offergeest.
Daar er in die jaren nog slechts weinig spoorwegen waren en dan nog al-
leen maar op korte trajecten, moest hij per koets of met de zogenaamde
diligence reizen. Door het schudden van de wagen kreeg hij erg veel last
van maagpijn, en toch ging er vrijwel geen week voorbij zonder dat hij
zich aan deze kwelling overleverde. Zoals hij gewoon was, wilde hij
onderweg doorgaan met het schrijven en corrigeren van zijn boeken, maar
zijn kwaal verhinderde dat dikwijls. Hij steeg dan op de bok van de wa-
gen naast de koetsier, maar iedere schok van het voertuig veroorzaakte
hem aanhoudend braakneigingen. De koetsier was een en al medelijden:
"Arme eerwaarde", riep hij herhaaldelijk uit, "kon ik u maar op de een
of andere manier helpen!" - En als ze dan bij een halte kwamen, gaf hij
hem in zijn goedhartigheid iets te drinken, wat daarna nog erger was in
de gevolgen. Dikwijls legde hij een lang en vermoeiend stuk van de weg
te voet af, maar de afstanden lieten dat niet altijd toe.
Wanneer hij op zijn bestemming gekomen was, en met vreugde ontvan-
gen werd door de pastoors, toonde hij zich een toonbeeld van een pries-
ter voor degenen die op de pastorie woonden. Hij werd aandachtig en
voortdurend gadegeslagen, en meer dan een van hen die in zijn gezelschap
vertoefden zeiden ons: "Hij paste zo op al zijn woorden en handelingen
dat men wel geen mens moest zijn om er ook maar het minste van te wil-
len missen."
Inderdaad had hij nooit iets aan te merken op de hem toegewezen ka-
mer, hoe ongemakkelijk die ook mocht zijn, noch op de maaltijd, die hem
aan tafel werd voorgezet. De strengheid van de seizoenen scheen hij niet
te voelen, hoewel de behuizingen of de kerk dikwijls heel slecht beschut
waren. Hij legde zoveel mogelijk versterving aan de dag in het verdragen
van de langdradigheid van zijn gezelschap, van biechtelingen of van col-
lega's. Zijn nederig geduld was onverwoestbaar tegenover tegenspraak,
onachtzaamheid en de boersheid van de mensen met wie hij te doen kreeg.
Onverschillig voor alles wat zijn eigen persoon betrof, eiste hij niets
méér dan hem gegeven werd, hij liet nergens aanspraken op gelden, aan-
vaardde iedere plaats of tijd, die hem werd aangewezen. In alle nederig-
heid stond hij meer eervolle posten of functies af, ook aan wie in waar-
digheid of in jaren minder waren dan hij, en wanneer de duivel hem hin-
dernissen in de weg legde bij de uitoefening van zijn ambt, ging hij on-
verstoorbaar en met volmaakt godsvertrouwen zijn eigen weg, en gaf niet
toe.
Op de preekstoel boezemde hij, met een ijver zonder bitterheid en
nooit heftig, zijn toehoorders een levendig vertrouwen in, maar ook zon-
der hen te vleien, en niets anders zeggend dan de volle waarheid. In
tijden van retraites of missies verloor hij zich niet in nutteloze dis-
cussies.

5.6 Page 46

▲back to top


- III/42 -
Het grote belang van de zaligheid der ziel, het doel van de mens, de
korte duur van het leven en de onzekerheid van het ogenblik van de dood,
de afschuwelijkheid van de zonde en de onheilzame gevolgen die zij met
zich brengt, de verstoktheid, de vergiffenis van ondergane beledigingen,
het teruggeven van oneerlijk verkregen goed, de valse schaamte bij het
biechten, de onmatigheid, het vloeken, het nut van armoede en droefheid,
de zondagsheiliging en die der feestdagen, de noodzakelijkheid en de
manier van bidden, het veelvuldig naderen tot de sacramenten, het bij-
wonen van het Misoffer, de navolging van Onze Heer Jezus Christus, de
devotie tot de Allerheiligste Maagd, het geluk der standvastigheid, dat
waren zijn gebruikelijke onderwerpen. De titels van deze preken hebben
wij ontleend aan enkele van zijn vele handschriften, die zijn oude
vrienden en medeleerlingen, die deze in hun bezit hadden, ons in 1900
ter hand stelden om te voorkomen, dat zij verloren zouden gaan.
Daar hij 's morgens vroeg preekte en 's avonds na zonsondergang,
opdat de boeren en de werklieden zich de hele dag lang met hun arbeid
zouden kunnen bezighouden, ging Don Bosco, wanneer hij klaar was met
biechthoren, het dorp in.
Hij ging de gemeentelijke autoriteiten begroeten, de zieken bezoe-
ken en opbeuren, vrede stichten in gezinnen waarvan hij wist dat er on-
enigheden heerste, en op een aangename wijze diegenen met elkaar ver-
zoenen, die door winstbejag vijanden van elkaar geworden waren. Hij
legde grote eerbied aan de dag voor oude mensen, en vertrouwelijkheid
met bedienden en met de armen. Daar hij ieder middel te baat nam om de
mensen naar de preek te trekken, begaf hij zich zelfs naar werkplaatsen
en huizen om de patroons en de knechts uit te nodigen naar de kerk te
komen en zij gingen gewillig op zijn uitnodigingen in. Grote menigten
stroomden toe om hem te horen, en zelfs de kinderen die zich al gauw
vervelen bij ernstige redeneringen, waren begerig hem te horen. En wan-
neer men hem daartoe uitnodigde, toonde hij zich gaarne bereid hun ca-
techismusles te geven, en hij maakte zichzelf vrienden, zodat zij zich
bij elke gelegenheid tot hem wendden en zij moeilijk van hem konden
scheiden; meer dan een zag men schreien wanneer Don Bosco het dorp ver-
liet.
Niet minder teder en diep was de erkentelijkheid van de volwasse-
nen bij het naderen van het ogenblik dat zij zich konden toevertrouwen
aan een priester die hen zo doeltreffend de vrede des harten, de god-
delijke genade, de hoop op de hemel, de vreugde van het gezin en de
liefde in het dorp ten opzichte van de armen en voor liefdadige werken
had weergegeven. Op deze apostolische pelgrimstochten verbreidde hij in
heel Piëmont de godvruchtige praktijk van het bidden van drie gloria
Patri na het Angelus.
We hebben gezegd, dat Don Bosco er niet van hield op de preekstoel
betwiste punten te bespreken. Niettemin wist hij met zijns gelijken wel
de zaak van de godsdienst te verdedigen, wanneer hij ertoe gedwongen was
door de omstandigheden of op uitnodiging van een Kerkelijke Overheid. In
Quassolo bij Ivrea hadden zich enkele personen gevestigd, die door hun
weinig christelijk gedrag in het dorp met de benaming protestanten wer-
den aangeduid. Doordat zij zich niets van de kerkelijke wetten aantrok-
ken, brachten zij de pastoor, Don Giacoletti Giacomo, in verlegenheid
door de ergernis die zij de bevolking konden geven, terwijl zij door hun
gesprekken ernstige dwalingen tegen de geloofswaarheden verspreidden. De

5.7 Page 47

▲back to top


- III/43 -
sektariërs hier en daar in verschillende dorpen rekenden hen al tot hun
volgelingen. Daarom kwam monseigneur Luigi Morene op de gedachte aan Don
Bosco te schrijven om hem te vragen naar Quassolo te komen om er een
missie te preken. Don Bosco stemde toe. De faam van zijn naam ging hem
vooruit en bij zijn verschijnen trokken de tegenstanders zich terug. In
de avondpredikaties begon Don Bosco de catechismus te verklaren. Hij
hield zich in het bijzonder bezig met een uiteenzetting en bewijsvoering
van die punten waaromtrent de dwaling getracht had het vergif van haar
twijfels en haar verloocheningen te verspreiden. Maar, nederig en voor-
zichtig, onthield hij zich van heftige uitvallen. Hij maakte geen hate-
lijke opmerkingen, maar hij trachtte uitsluitend de eenvoudige mensen
van de waarheid te overtuigen op een manier, dat niemand hem nog om de
tuin zou kunnen leiden. De tegenstanders, verrast door zijn gematigd-
heid, keerden naar het dorp terug, maar zij durfden niets zeggen of doen
tegen degene die hen triomfantelijk, en onder levendige bijval van alle
dorpelingen, verslagen had. Zijn manier van spreken was zo zachtmoedig
en had zoveel overredingskracht, dat hij zijn toehoorders geheel vervul-
de met zijn eigen geloofsovertuiging.
Hij was werkelijk onvermoeibaar. Eén voorbeeld moge volstaan. In
Ivrea preekte hij een retraite voor de bevolking, in de parochie van San
Salvatore, en hij hield daarbij vier preken per dag. Tezelfdertijd werd
hij uitgenodigd om er ook twee te houden voor de seminaristen van het
seminarie en hij nam het aan. Intussen werd de predikant, die in die da-
gen retraite gaf aan de leerlingen in het Collegio Civico, ziek en toen
Don Bosco gevraagd werd hem te vervangen, ging hij erheen en preekte ook
hier tweemaal per dag. Dat waren dus acht preken per dag, en gedurende
de rest van de tijd en een groot deel van de avond wilden allen ook nog
bij hem biechten.
Wanneer hij, bijna op van vermoeidheid, weer thuiskwam, maakte zijn
moeder hem op beminnelijke manier verwijten over die buitensporige in-
spanningen; maar steeds antwoordde hij: "In de hemel zal ik wel tijd
hebben om uit te rusten."
Hij preekte tot 1860, het jaar waarin hij, daar zijn tegenwoordig-
heid in het Oratorio noodzakelijk was door het toegenomen aantal opgeno-
men jongens, van lieverlee zijn afwezigheid moest beperken. Tegen 1865
ging hij helemaal niet meer uit, dan alleen om hier of daar een triduüm
te leiden, een gelegenheidsredevoering te houden, te preken of een con-
ferentie te geven.
De lezer zal benieuwd zijn een of ander feit te vernemen met be-
trekking tot deze levensperiode van Don Bosco, om zich een voorstelling
te kunnen vormen van de macht van zijn woord. Nu zullen we daaraan vol-
doen.
Tussen het jaar 1850 en 1855 was hij naar Strambino gegaan op de
dag van Maria Tenhemelopneming. Daar men in de naburige dorpen wist dat
Don Bosco preekte, had er een buitengewone toeloop van mensen plaats.
Toen het ogenblik gekomen was om de preekstoel te bestijgen, moesten er
velen van de toegestroomde mensen buiten blijven staan, omdat de kerk
boordevol was. Daarom moest hij buiten op het plein preken, waar in al-
lerijl een soort verhoog was opgesteld. Fel brandde de zon op de ontblo-
te hoofden; niettemin bleven allen zo aandachtig, dat niemand ook maar
even van zijn plaats bewoog, en evenmin wisten de mensen met zakdoeken

5.8 Page 48

▲back to top


- III/44 -
het zweet af, dat men over hun gezicht zag stromen. De preek duurde ruim
een uur.
Heel veel mensen waren echter niet op tijd gekomen om hem te kunnen
horen en zij uitten het verlangen, dat hij de volgende dag de lofrede op
de heilige Rochus zou houden. Dat feest werd in een kapel, even buiten
het dorp, gevierd, te midden van de akkers en weilanden. De pastoor-
deken, Don Comola Gaudenzio, nodigde Don Bosco daarom uit, in naam van
de bevolking, en graag stemde Don Bosco toe. Hoewel de volgende dag een
werkdag was, kwamen duizenden mensen naar het plein voor de kerk ge-
stroomd, waar in de nabijheid van de kerkdeuren de preekstoel was opge-
steld. Maar nauwelijks had Don Bosco de eerste woorden gesproken of de
hemel, die weken lang helder was gebleven, betrok, en het begon te blik-
semen en te donderen alsof het einde van de wereld nabij was, en in een
oogwenk viel er een zo stormachtige stortregen neer, dat het een zond-
vloed gelijk was. De boeren keken of Don Bosco van de preekstoel zou
afkomen om te gaan schuilen, maar toen zij zagen dat hij geen aanstalten
daartoe maakte, kwamen ook zij niet in beweging. De predikant hield even
op en toen de storm die niet lang duurde, voorbij was, ging hij verder
alsof er niets gebeurd was. Ook de aandacht van het volk was in die tijd
niet verminderd, integendeel, deze nam nog toe, daar allen met de groot-
ste blijdschap de Heer dankten voor de overvloed van regen op een zo
geschikt ogenblik, want de velden waren inderdaad verbrand door een
hardnekkige droogte en er waren al heel wat gebeden gestort en boetpro-
cessies gehouden om daar een einde aan te maken. Vandaar dat het niet
veel scheelde of de mensen begonnen over een mirakel te spreken.
Bij een andere gelegenheid was Don Bosco uitgenodigd om een toe-
spraak te komen houden ter ere van de Heilige Anna in Villafalletto,
in het diocees Fossano. Toen het gerucht zich verspreidde dat Don Bosco
kwam, verzamelde zich een zo grote menigte, dat de massa die buiten de
kerk stond tienmaal zo groot was als al de mensen die in de kerk op el-
kaar gepakt stonden. De leiders zouden het liefst heel het volk tevre-
den hebben willen stellen. Sommigen zeiden: "Hij zou op het plein moeten
preken." "0 nee, niet op het plein", zeiden de anderen: "het is veel te
warm en overal zou men in de gloeiende hitte staan: laten we naar de wei
gaan!"
Zo gezegd, zo gedaan. In een weiland werd een geïmproviseerde
preekstoel voor de apostel opgesteld. Door de heel hoge bomen was daar
veel schaduw en de broederschappen in ordekleed begaven zich groepsge-
wijs met duizend anderen daarheen. Don Bosco begon zijn preek, maar zijn
stem verklonk in de open lucht en ging verloren tussen de bladeren en in
het rumoer van de menigte. Hoewel hij zo luid mogelijk zijn stem ver-
hief, kon de helft van de gelovigen hem toch niet verstaan. Toen verhief
zich een stentorstem in de menigte: "Het is onmogelijk de preek te ver-
staan. We gaan naar het plein, daar kan men het beter horen." En al wie
veraf stonden riepen toen als uit een mond: "Naar het plein, naar het
plein!" - Maar degenen die het dichtst bij de preekstoel stonden kwamen
tegen dat voorstel in verzet. Het werd een tafereel dat moeilijk te
beschrijven valt. Sommigen schreeuwden ja, de anderen brulden neen; het
werd een druk komen en gaan, Sommigen pasten op, dat de predikant bleef
waar hij was, anderen stuwden om hem heen om hem te bewegen van de
preekstoel af te komen en duwden hem bijna weg. De predikant kwam naar
beneden, en de broederschap van de zogenaamde Battuti of boetelingen,
namen de inderhaast in elkaar getimmerde preekstoel op hun schouders en

5.9 Page 49

▲back to top


- III/45 -
droegen deze in processie naar het plein. De menigte drong erom heen en
het werd een zo dichte massa dat de predikant, al riep hij wat hij kon:
"Maak plaats, maak plaats"! er toch niet doorheen kon. Eindelijk slaagde
Don Bosco er in met Gods hulp de preekstoel te bereiken. Maar hier ge-
beurde er weer wat anders. Onder het transport waren de treden van de
preekstoel kapotgegaan, en deze was wel zo hoog, dat men er zonder hulp
van dat trapje niet op kon komen. Degenen die het dichtst in de buurt
stonden losten alle moeilijkheden op. Zij vormden voor Don Bosco een
trapje met hun handen, anderen met hun schouders, weer anderen duwden
hem naar boven, en anderen hielden hem vast om te voorkomen dat hij zou
vallen. En zo verscheen hij dan toch op de preekstoel. Het rumoer bleef
zo hinderlijk aanhouden, dat Don Bosco slechts verstaan kon worden door
wie het dichtst bij hem in de buurt stonden. Toen riep hij uit: "Maar,
als u toch wilt dat ik zal preken, moeten allen ook stil zijn!" Dat
werkte als een toverwoord. In minder dan een minuut was er zelfs geen
gefluister meer te horen. Het was 26 juli, allen waren blootshoofds, de
zon brandde zo gloeiend op de mensen neer, dat het wel leek alsof zij
geroosterd moesten worden. En toch, hoewel het niet een van de kortste
preken gold, was er geen een die vermoeidheid aan de dag legde of teke-
nen van ongeduld gaf. Toen de plechtigheid was afgelopen kwam er geen
einde aan de lof van de treffende uiteenzettingen van Don Bosco. De pas-
toor, die theoloog en jurist was, Giovanni Mandillo, dacht later steeds
met welgevallen terug aan het bezoek van Don Bosco.
Nog een ander bewijs van de betovering die Don Bosco op de
menigte uitoefende, was zijn lofrede op de Heilige Candido en op de hei-
lige Severus in de parochiekerk van Lagnasco, in het diocees Saluzzo,
dicht bij Savigliano. Hij was er laat aangekomen, en door de haast had
hij nog geen gelegenheid gehad om het middagmaal te gebruiken. De mensen
in de kerk dachten al niet anders of de predikant zou komen als het Lof
afgelopen was, en de pastoor had al het koorhemd aangetrokken om zelf de
preekstoel te bestijgen, toen Don Bosco plots de sacristie binnenstapte.
Zonder enige aarzeling, en hoewel hij uitgeput was door het lange nuch-
ter blijven, begon hij zijn preek. Hij had al een uur lang alleen maar
over de heilige Candido gesproken, maar toen hij zag hoe laat het gewor-
den was, zei hij dat er nog een tweede gedeelte van de preek bestemd
was voor de heilige Severus, maar dat hij op dat punt gekomen zijn preek
wilde beëindigen, om zijn gehoor niet te vermoeien. Eenstemmig riepen de
mensen dat hij verder zou spreken. Don Bosco dacht even na. De pastoor,
Giuseppe Eaudi liet toen vanaf het hoofdaltaar plechtig zijn stem horen
door te zeggen: Vox populi, vox Dei! En Don Bosco ging door en sprak nog
ruim een uur, zodat ze allen heel verwonderd en blij waren, dat ze hem
gehoord hadden.
Het was een blijdschap, die in de harten steeds een heilzame in-
druk achterliet omdat, uit welke mensen zijn gehoor ook bestond, of er
ook Bisschoppen aanwezig waren, geleerde priesters, edellieden, weten-
schapsmensen, en welk onderwerp hij ook behandelde, het leidmotief was
steeds: de noodzaak om de ziel te redden. Ook ontwikkelde hij bij heel
plechtige feesten, meer dan eens, tegen aller verwachting in, in plaats
van de lof te zingen van de titelheilige van de kerk, als hij met zijn
inleiding klaar was, enkele gedachten over de uitersten, ofwel hij sprak
over één van de Tien Geboden Gods.

5.10 Page 50

▲back to top


- III/46 -
Op zekere dag werd hij uitgenodigd om te komen preken voor de zus-
ters van een beroemd klooster. Het was de feestdag van een Heilige mar-
telares, hun voornaamste patrones. Daar zij wisten hoe goed hij op de
hoogte was van de kerkgeschiedenis, verwachtten zij dat hij hun heilige
zou schetsen onder een of ander nieuw aspect. Of dat hij enkele bijzon-
derheden uit haar leven op de voorgrond zou stellen, die nog niet bekend
waren, en met ascetische en mystieke overwegingen, die het bewijs zouden
leveren van zijn geleerdheid.
Juist het tegendeel was echter het geval. Daar de kerk geheel ge-
vuld was, ook met vooraanstaande heren en adellijke dames, begon Don
Bosco met te zeggen, dat de gewijde sprekers om die dag en op die
plaats, al jaren lang, ja al meer dan een eeuw lang, steeds het leven
van die heilige martelares beschreven en haar lof gezongen hadden. Daar-
om stelde hij zich de vraag, welk voordeel er kon voortspruiten uit het
herhalen van wat allen al wisten. Vervolgens de instemming van de Heili-
ge martelares afsmekend, vroeg hij haar of zij het niet gepast zou heb-
ben gevonden, al was het slechts vanwege de variatie, voor dat jaar van
thema te veranderen. En zonder meer deed hij het voorstel dat hij te
berde wilde brengen, namelijk: "Naar de volmaaktheid streven en de ziel
redden door middel van een goed gesproken biecht." Men kan zich levendig
voorstellen dat zijn gehoor grote ogen opzette!
Don Bosco sprak aldus uit deemoed, ofwel werd hij gedreven door een
hoger licht om dat onderwerp te behandelen! In alle geval was één ding
steeds het doel van zijn predikaties: zielen te winnen voor God!

6 Pages 51-60

▲back to top


6.1 Page 51

▲back to top


- III/47 -
H O O F D S T U K VII
DON BOSCO EN HET SACRAMENT DER BIECHT - DE AANHOUDENDE
TOELOOP DER GELOVIGEN - IEDER WOORD VAN DON BOSCO IS EEN
OPWEKKING OM DE ZIEL TE REDDEN DOOR MIDDEL VAN DE BIECHT
- ZIJN BEWONDERENSWAARDIGE VRIJMOEDIGHEID IN PORTA NUOVA,
IN PIAZZA CASTELLO, OP DE WAPENPLAATS EN OVERAL ELDERS,
OM DE ZONDAREN TERUG TE BRENGEN TOT GOD - DE HUURDERS VAN
DE LOODS VISCA - RIJKE ZIELEOOGST ONDER DE VOERLIEDEN.
Jesus Christus heeft tot de Apostelen gezegd: "Komt, volgt Mij; Ik
zal u vissers van mensen maken" (1). En Don Bosco was volledig doordron-
gen van de waardigheid en de verdienste van deze roeping. Hij kon heili-
ge verlangens kenbaar maken die getuigden van een vurig streven naar het
verkrijgen van de eeuwige zaligheid voor zichzelf en, voorzover het in
zijn vermogen lag, voor alle mensen, Hij had het devies van de Heilige
Giovanni Battista de" Rossi, die in Rome de bijnaam verkregen had van de
zielenjager, tot het zijne gemaakt: "De kortste weg naar de Hemel die ik
heb leren kennen is die van biecht te horen, daar dit een allergrootst
goed meebrengt voor de biechtvader". Daarom preekte Don Bosco om daarna
biecht te kunnen horen; hij bad en deed anderen bidden voor de arme zon-
daars, en hij schreef voor dat al zijn jongens iedere dag een Weesge-
groet voor hun bekering zouden bidden.
De biechtstoel was voor hem dan ook een plaats van rust en vreugde,
en niet van vermoeienis.
Inderdaad verwaarloosde hij nimmer dit deel van zijn ambtsbedie-
ning, waaraan hij gewoonlijk twee of drie uren per dag wijdde, en dik-
wijls, bij bijzondere gelegenheden, gebeurde het dat hij er een hele
dag en soms ook nog de gehele avond aan besteedde Zelfs gedurende zijn
ziekte bleef hij biechthoren. Verscheidene kerken van Turijn vormden
het arbeidsveld waar hij zijn onuitputtelijke ijver ten toon spreidde,
Door zijn talloze preken in de verschillende dorpen en steden van Pië-
mont, door zijn kennis en beminnelijkheid, door zijn wijze scherpzin-
nigheid, door de bovennatuurlijke gaven die de mensen hem toeschreven
trok hij de menigte tot zich.
(1) Mto 4,19,

6.2 Page 52

▲back to top


- III/48 -
Van de eerste uren van de dag, en daarna tot diep in de avond, bleef hij
in die tijd een eindeloze menigte van biechtelingen ontvangen; en zulks
jaren en jaren lang, van 1844 af tot in 1865 Zijn naam was voor allen
die hem kenden gelijk aan biechten, Vandaar dat er, waar hij ook kwam,
een voortdurende toeloop bij hem was van personen die zich met God wil-
den verzoenen, ofschoon hij niet de preekstoel beklom, en vooral van hen
die, de wanhoop nabij, meer dan ooit behoefte hadden aan zijn priester-
lijke liefde, Velen kwamen naar Valdocco, Heel dikwijls, vertelde ons
Don Francesco Dalmazzo, werd mij gezegd en heb ikzelf gezien, dat er op
een laat uur mensen, die niemand kende, naar het Oratorio kwamen, die,
daar zij over de heiligheid van Don Bosco hadden horen spreken, aan zijn
voeten kwamen knielen om hun zonden te belijden. Heel dikwijls traden
zij erbinnen, vol bange twijfel of zij wel vergiffenis zouden verkrij-
gen, en daarna zag men hen de kamer van de man Gods verlaten, met een
gezicht dat straalde van vreugde en een hart vol troost. En Don Bosco
had hen dan uitgenodigd, gauw weer eens terug te komen, hun de verzeke-
ring gevend, dat God in zijn oneindige barmhartigheid al hun schuld had
uitgewist.
Zulke bezoeken beduidden voor Don Bosco een onuitsprekelijke vreug-
de, zulks te meer wijl hij zich steeds met onstuitbare ijver bezighield
met het eeuwig heil van zovelen, die hij op zijn weg ontmoette, en ook
van degenen die hij eerder nooit gekend had. Hij wilde over niets an-
ders spreken dan over geestelijke zaken en heel gemakkelijk kon hij
zulke gesprekken bij iedere gelegenheid op gang brengen, gedachten op-
perend die een geruststelling betekenden voor de goeden en leidden tot
de bekering van de zondaren. En hij ontving deze mensen niet alleen, hen
hartelijk tegemoettredend, maar zelf ging hij hen opzoeken en wekte hen
op, nu eens met een raadgeving, dan weer met een uitnodiging, of soms
ook met een vluchtig, terloops gesproken maar treffend woord, om alles
met hun geweten in het reine te brengen In dit opzicht legde hij een
verrassende vrijmoedigheid aan de dag: "Hebt u uw Pasen gehouden? Hoe
staat het met uw zielsaangelegenheden? Hoe lang bent u al niet meer we-
zen biechten?" - Deze en dergelijke vragen richtte hij rechtstreeks of
onrechtstreeks tot allerhande personen met wie hij te maken kreeg, deze
vragen lagen hem op de lippen bestorven. Wij hebben hem dergelijke vra-
gen of opmerkingen niet alleen tot gewone mensen horen richten, tot
kooplieden, schrijvers en edellieden, maar ook tot vorsten, hertogen,
senatoren, kamerafgevaardigden, generaals, ministers en tot andere mach-
tige personen, van wie bekend stond dat hun opvattingen, geschriften en
werken tegen de Kerk gericht waren; en wij hebben steeds met de groot-
ste verwondering kunnen vaststellen, dat niemand zich ooit gekwetst
voelde door deze apostolische vrijmoedigheid, die echter steeds verge-
zeld ging van een uitgelezen beminnelijkheid, blijken van eerbied en
achting, uitdrukking van gevoelens van sympathie, en soms vergezeld ook
van een gepast en geestig grapje. Later was Don Bosco gewoon tegen zijn
Salesianen te zeggen: "Een priester is altijd priester, en dat moet
blijken uit al zijn woorden. Tegenwoordig priester zijn wil zeggen, de
verplichting hebben om voortdurend het grote belang van God, dit is het
heil der zielen, in het oog te houden. Een priester mag nimmer gedogen
dat iemand, wie ook, die bij hem komt, weggaat zonder een woord gehoord
te hebben, dat het verlangen naar het eeuwige heil van zijn ziel te ver-
staan geeft."

6.3 Page 53

▲back to top


- III/49 -
En Don Bosco wist met grote behendigheid en vrucht op die manier
te werk te gaan, In een gesprek wist hij op een vriendelijke manier te
speuren naar de morele gesteltenis van sommige personen, wat hun om-
standigheden, hun graad of mate van kennis ook mocht zijn, personen die
gewoonlijk weinig tijd hadden of die er niet veel voor voelden dikwijls
tot de Sacramenten te naderen. Dan begon hij hen met zijn gebruikelijke
welwillendheid te overreden op een manier die hun, bijna zonder dat zij
er erg in hadden, oog deed krijgen voor hun innerlijke ellende, en zo-
doende bood hij hun een gunstige gelegenheid om zich weer op een gemak-
kelijke manier op het goede pad te laten brengen. Ontmoette hij sjou-
wers, werklieden of anderen, die gewoon waren God te beledigen met hun
vloeken, schaamteloze gesprekken en verwensingen, dan vond hij de weg
om hen te benaderen en met zijn grote zachtmoedigheid hen van lieverle-
de ertoe te brengen hun schuld in te zien, en heel dikwijls ook nog bij
hemzelf te biechten. Noemen wij enkele feiten,
Tegen het jaar 1847, zo vertelde een zekere heer Cambiano, wandel-
de Don Bosco buiten de Porta Nuova temidden van hopen puin, greppels,
braakliggend land, wat later allemaal verdween toen de huizen van de
Borgo Nuovo daar verrezen, Hij keerde terug uit de parochie La Crocet-
ta. Hier ontmoette hij een viertal jongelui van 22 tot 26 jaar, die er
allesbehalve vredelievend uitzagen. Zij hielden hem staande met voorge-
wende opgewektheid en zeiden tegen hem: "Moet u eens horen, Eerwaarde,
die daar zegt dat ik ongelijk heb, en ik beweer dat ik gelijk heb; wilt
u daarom niet uitmaken wie gelijk en wie er ongelijk heeft?"
Don Bosco wierp een blik om zich heen, en daar hij geen enkele an-
dere burger in deze verlaten uithoek zag verschijnen, hoewel de zon
toch al twee uur op was, vreesde hij een onverkwikkelijk tafereel.
Daarom beval hij zich Gode aan, terwijl nu eens de een, dan weer de
ander er wat onzin uitflapte, zonder tot een vraagpunt te komen, waar-
over een oordeel moest worden uitgesproken, en telkens maar vroeg: "En
nu moet u eens zeggen, wie van ons beiden gelijk heeft en wie onge-
lijk heeft!"
Ziende, dat ze hem tot mikpunt van hun spot gekozen hadden, be-
greep Don Bosco, dat hij met list tewerk moest gaan om hun de wind uit
de zeilen te nemen; en daarom zei hij: "Ja, luister eens, heren; daar
kan ik hier zo opeens niet over beslissen: laten we allen samen een kop
koffie gaan drinken in San Carlo, dan zal ik daar besluiten." - Don
Bosco dacht: Als ik maar eenmaal in Turijn ben, heb ik van niemand meer
iets te vrezen,
Op die uitnodiging antwoordde er een: "Betaalt u?"
"Natuurlijk betaal ik, want ik ben het die jullie uitnodig,"
"Goed! Dan gaan we!" En zij begaven zich op weg naar de bebouwde
kom, met elkaar pratend alsof zij oude vrienden waren. In de buurt van
de kerk van San Carlo gekomen, zei Don Bosco: "Luister, heren: ik be-
loofde een kop koffie voor u te betalen en ik houd mijn woord en be-
taal; maar daar ik priester ben wil ik ook als priester handelen; laten
we daarom eerst even hier de kerk binnengaan en een enkel Weesgegroetje
bidden.
"Aha, u zoekt uitvluchten! Om ..."
"0 nee, ik zoek geen uitvluchten; ik betaal, maar ik wil dat we
eerst een enkel Weesgegroetje bidden."

6.4 Page 54

▲back to top


- III/50 -
"Dat wordt natuurlijk een hele rozenkrans..."
"Ik zeg: alleen maar een enkel weesgegroetje..."
"Goed, we gaan,"
Zij gingen naar binnen, knielden, en baden hun Weesgegroet. Toen
zei Don Bosco: "Wel, dan gaan we," In het café gekomen, dronk elk zijn
kop koffie. Don Bosco betaalde, en toen ze weer buitenkwamen, deed hij
hun nog een ander voorstel. "Nu heb ik al het genoegen gehad kennis met
de heren te maken, maar nu wil ik ook dat jullie bij mij thuis een ver-
frissing komen gebruiken."
Dat aanvaardden ze en Don Bosco bracht hen naar Valdocco, en daar
hij al een beetje op vertrouwelijke voet met hen was gekomen, zei hij:
"Nu moeten jullie me toch in vertrouwen eens vertellen hoelang jullie
niet meer te biechten zijn geweest? En wat zou er, met het leven dat
jullie leiden, van jullie worden als de dood jullie eens in deze toe-
stand verraste?"
Zij keken elkaar eens aan, en toen Don Bosco, die met zijn preekje
voortging. Eindelijk riep een van hen uit: "Als wij een priester zou-
den vinden zoals u, o, zeker, dan zouden we wel gaan biechten, maar..."
"Wat dat betreft bén ik er immers?!"
"Maar nu zijn we niet voorbereid."
"Ik denk dat ik jullie kan voorbereiden. En toen hij er een bij de
hand genomen en naar een knielbank meegetrokken had: "Hier, hier; niet
zoveel met de vrienden praten; en intussen kunnen zij drieën zich voor-
bereiden; want ik ben hier voor iedereen."
Zo biechten er drie van hen met oprechte gevoelens van spijt, ter-
wijl de vierde weigerde, zeggende dat hij zich op dat ogenblik niet in
de juiste gesteltenis voelde. Toen zij weggingen beloofden ze Don Bosco
alle vier, dat zij zouden terugkeren om hem te bezoeken. Een Weesgegroet
door Don Bosco gebeden had steeds een verrassende uitwerking.
Bij een andere gelegenheid kwam hij na het invallen van de duister-
nis van de gaanderijen van de Po in de richting van de piazza Castello,
toen een onbekende op hem toekwam en hem zonder meer om geld vroeg. Don
Bosco behandelde hem op zijn gebruikelijke minzame manier, ontfutselde
hem elk geheim, deed hem de gevolgen inzien van het slechte leven dat
hij leidde; daarna nam hij plaats op de kant van de gracht achter het
Palazzo Madama, een plaats die in die tijd erg verlaten en donker was,
omdat de straatlantarens erg zeldzaam waren, nam deze vriend-sinds-een-
uur de biecht af, terwijl deze naast hem knielde. Kanunnik Borzarelli,
een oom van kanunnik Antonio Nasi, stak intussen het geweldige plein
over en kreeg dit zonderlinge tafereel op een openbare plaats in het
oog. Door de duisternis herkende hij Don Bosco niet, en naar enkele
mensen toegaande die van op enige afstand eveneens het gebeurde gade-
sloegen, vroeg hij wie die priester was, Hij kreeg voor antwoord: "Dat
is Don Bosco!" De kanunnik wachtte totdat Don Bosco klaar was, en toen
de vreemdeling zich verwijderd had, ging hij naar de goede priester toe,
vergezelde hem naar het Oratorio en bleef van dat ogenblik af zijn wel-
doener en vriend.

6.5 Page 55

▲back to top


- III/51 -
Ook is het gebeurd dat Don Bosco zich op zekere dag op het wapen-
plein bevond en daar enkele straatschuimers ontmoette, mannen van reeds
rijpere leeftijd, die, daar er geen andere mensen in de buurt waren,
hem openlijk begonnen te beledigen Opgewekt begon Don Bosco een praatje
met hen. Zijn woorden kalmeerden hen en zij erkenden hun ongelijk, een
paar van hen dropen af en gingen naar huis. Er bleven er nog maar twee
over, van wie er een kwaad op Don Bosco was en die de aanstichter van
dit wansmakelijk schouwspel was geweest, en die ergens gelijk in wilde
hebben, in wat weet ik niet. Maar deze werd het uiteindelijk moe, was
verrast door de kalmte van de priester, en verdween. De enige overge-
blevene ging door met te keer te gaan tegen de priesters en de klooster-
lingen, en met steeds erger kwaad te vertellen.
"Kijk eens hier," onderbrak hem Don Bosco. "U vertelt kwaad van de
priesters en toch zeg ik u dat ik uw vriend ben; de fout is alleen dat
u mij niet kent; als u mij kende zou u wel anders spreken."
De man nam Don Bosco verbaasd van het hoofd tot de voeten op, als-
of hij zich trachtte te herinneren of hij hem werkelijk ooit eerder ge-
zien had en wanneer; en Don Bosco vervolgde: "Ik ben een van uw groot-
ste vrienden; en ik kan u het bewijs leveren van mijn genegenheid, om-
dat, terwijl u tegen me te keer gaat, ik me helemaal niet gekwetst voel,
en wanneer ik u de een of andere dienst kan bewijzen, zal ik dat met
genoegen doen, en wel terstond. Zo zou ik u kunnen vervullen, als u dat
wenst, met ieder geluk, zowel hier op aarde als in het andere leven."
Deze woorden deden de arme man wat gematigder spreken, en Don Bos-
co zei hem recht in zijn gezicht: "Denk maar niet, waarde heer, dat het
geluk hier op aarde te vinden is, als ge niet in vrede leeft met God;
als u zo ontevreden en zo kwaad bent, en niet veel nadenkt over het heil
van uw ziel. Als de dood u op dit ogenblik zou verrassen, zou u zeker
geen reden hebben om tevreden te zijn.
De nieuwe vriend bleef eerst in gedachten verzonken en toonde zich
toen ontroerd. Geleidelijk aan bracht Don Bosco hem ertoe, te gaan
biechten, daar hij sinds lang de rekening van zijn geweten niet meer had
op- gemaakt, Daar hij echter vreesde dat deze goede gesteltenis slechts
een strovuurtje zou blijken en dat het goede voornemen niet tot uitvoe-
ring zou gebracht worden, als de man zich maar even verwijderd had, no-
digde hij hem uit om terstond te biechten.
"Dat kan ik wel doen," antwoordde de ander, "maar waar?" "Hier, op
deze plaats zelf,"
"Maar kan dat?"
"Natuurlijk kan dat!"
Onder het praten waren zij blijven doorlopen en steeds over het
wapenplein, totdat zij een plek bereikten waar er niemand was en waar
verscheidene bomen hen aan het gezicht onttrokken. Hier nam Don Bosco
deze arme drommel de biecht af, en de man, die buiten zichzelf was van
geluk, kon zich later niet meer losmaken van degene die hem de vrede
des harten had teruggeschonken.

6.6 Page 56

▲back to top


- III/52 -
Nog meer dergelijke gevallen overkwamen hem, te veel om alle hier
te worden opgenoemd. Ook vertrouwde ons iemand toe dat hij bij Don Bos-
co zijn biecht gesproken had in de buurt van de torens dichtbij de piaz-
za Emanuele Fileberto.
In de eerste jaren van het Oratorio, stond er langs de weg van de
Giardiniera, zoals wij al gezegd hebben, een grote loods van de heren
Filippi, verhuurd aan de aannemer Visca, waar de wagens van de gemeente
in geplaatst werden. Behalve de voerlieden zocht hier 's avonds ook be-
delvolk van allerlei soort een toevlucht, dronkaards, vloekers; en dik-
wijls werd daar in het zachte seizoen uitgelaten gedanst. Het waren bu-
ren, die niet al te veel vertrouwen inboezemden.
Op zekere dag bevond Moeder Margherita zich op de buitengaanderij,
waar zij een nieuwe jas van haar zoon borstelde en na hem even over de
houten leuning gehangen te hebben, trok zij zich even in de kamer te-
rug. Die gaanderij lag niet zo erg hoog boven de begane grond en toen
Margherita terugkeerde, kwam zij tot de ontdekking dat de jas verdwe-
nen was. Hij was gestolen. De brave vrouw ging op zoek naar Don Bosco
en deed haar beklag bij hem over de onaangename en noodlottige verras-
sing. "Natuurlijk," zei ze tegen hem, "is het een van die leeglopers
daar in die loods geweest."
"En wat zou dat?"
"Men zou erheen moeten gaan om terug te halen wat mij ontstolen is.
"En alleen daarom wilt u zich bloot stellen aan wie weet wat voor
een ruwe klant?"
"En laat jij je dan maar gewoon een nieuwe jas stelen, de enige die
je hebt?"
"Wat denkt u dan dat we moeten doen?"
"Och, jij bent ook altijd dezelfde! Jij vindt niets van belang."
"Niet zo somber! Maakt u toch niet ongerust. Degene die de jas weg-
genomen heeft, heeft hem misschien meer nodig dan ik, Wat mij betreft,
kijk, wanneer degene die hem gestolen heeft, bij me komt biechten, zal
ik er mij van vergewissen dat hij het vaste voornemen maakt nooit meer
te stelen, en dan zal ik hem de jas cadeau doen en hem lang en breed de
absolutie geven."
En inderdaad, hij had zich in die loods tal van vrienden verworven.
In de paastijd was hij enkele jaren lang gewoon, zich tussen die bende
te begeven en hen op zijn minzame manier uit te nodigen om te biechten.
"Komen jullie maar gerust," zei hij tegen hen; "kom maar wanneer
jullie wilt, op elk uur dat jullie geschikt uitkomt, 's morgens, of 's
avonds laat, het mag ook heel laat zijn, en ik zal steeds klaar staan
om jullie te aanhoren. Maken jullie je maar geen zorgen over mij; wij
zijn vrienden, en met vrienden wordt alles in diep vertrouwen behandeld.
En ik zal er ook voor zorgen dat er een goede fles gereedstaat, en als
de toestand van de ziel dan in orde en geregeld is, zullen we eens drin-
ken op ons zielenheil."
En talrijk waren degenen onder deze arme lieden die met ern-
stige voornemens naar hem toegingen en steeds hartelijk ontvangen werden. Na het

6.7 Page 57

▲back to top


- III/53 -
biechten moest moeder Margherita flink haar voorraadje wijn aanspreken,
om de dorst van de brave lieden te lessen. Don Bosco was evenwel tevre-
den, omdat hij met zijn doeltreffende woorden als het ware gemakkelijk
in dergelijke harten, ook in de meest ongevoelige, een beetje liefde
voor God had weten te doen ontbranden. Dit was een bijzondere gave die
de Heer hem gegeven had. Naar welke plaats Don Bosco zich ook begaf,
steeds vielen er gevallen van deze aard voor, die hem de gelegenheid
boden om biecht te horen: in reiskoetsen, in particuliere huizen, in
herbergen, buiten op het veld, langs de wegen, - en steeds betrof het
mensen die door zijn beminnelijke aansporing daartoe gekomen waren.-
We zouden een dik boek kunnen vullen alleen met het vertellen van der-
gelijke soms grappige gebeurtenissen. Hier zullen wij ons tevreden
stellen met te vermelden, hoe Don Bosco met de voerlieden omging.
Voor deze groep van mensen had hij steeds grote eerbied, omdat hij
voor zijn reizen dikwijls van openbare vervoermiddelen, zoals de reis-
wagens, gebruik moest maken, Als de reis achter de rug was, gaf hij de
koetsiers altijd een paar stuivers meer dan de overeengekomen prijs, en
zei dan op zijn hartelijke manier tegen hen: "Dit is voor U." - Als er
iemand was, die niet goed hoogte kon krijgen van die vrijgevigheid, zei
hij: Ik zoek de gelegenheid om een kleine aalmoes aan die arme mensen
te geven en iets vriendelijks tegen hen te zeggen, waar zij zo"n grote
behoefte aan hebben."
Het gebeurde enkele malen dat die lieden misbruik maakten bij het
vaststellen van het reisgeld, en hij gaf hun steeds wat er gevraagd
werd, omdat hij woordenwisselingen en vloeken wilde vermijden, zodat
Onze-Lieve-Heer niet zou worden beledigd Hij stond erop dat ook zijn
ondergeschikten steeds zo zouden handelen Van deze edelmoedigheid was
Don Gioachina Berto, zijn secretaris, meer dan twintig jaar lang getui-
ge.
Door zijn naastenliefde maakte Don Bosco zich derhalve geliefd bij
alle minder ontwikkelde mensen. Op zijn reizen naar Novara, Vertelli,
Casale en Asti, en naar honderden andere steden en plaatsen, legde hij
het steeds erop aan een plaatsje op de bok, naast de koetsier te krij-
gen, en dan wachtte hij het gunstige ogenblik af om die ziel te winnen.
Het duurde doorgaans niet lang of de koetsier liet zich een vloek ont-
vallen en dan merkte Don Bosco schertsend op: "Wat zegt u daar nu! Ik
ben er van overtuigd, dat ge dergelijke woorden zegt zonder nadenken.
In uw hart bent u toch helemaal niet slecht. Als ik u zo eens bekijk,
bent u een best mens."
"U hebt gelijk, ik weet het;" antwoordde de koetsier, "het is een
gewoonte die ik heb aangenomen. Ik heb een hekel aan een dergelijke ma-
nier van spreken; maar als ik er niet aan denk, gebeurt het vanzelf.
Vooral als er priesters bij me zijn, vind ik het erg jammer dat mij
zulke woorden ontvallen!"
"Dus u wilt zich verbeteren?"
"0, zeer zeker; graag zelfs!" zei de man. Maar na een poosje volg-
de er, hetzij door een hindernis in de weg, of door een gril van een
der paarden, of ook zomaar voor de afwisseling, een nieuwe vloek Don
Bosco keek de voerman eens aan; dan werd deze verlegen en luisterde
aandachtig naar wat de goede priester hem begon te vertellen over de

6.8 Page 58

▲back to top


- III/54 -
goedheid en de straffen van God, over het grote belang van zich te bete-
ren en zijn ziel te redden Het gesprek eindigde altijd met een uitnodi-
ging om te biech-ten. Deze aansporingen vielen in zo goede aarde, dat de
voerlieden steeds toegaven. Velen biechtten terwijl zij op de bok zaten
en de teugels hanteerden; anderen in de tijd dat de paarden verwisseld
werden, in de stallen, in herbergen of daar in de buurt.
Op zekere dag begaf Don Bosco zich naar Carignano, en terwijl hij
met de koetsier van het rijtuig zat te praten, zei hij onder meer: "Ik
geloof dat u uw Pasen al hebt gehouden!"
De koetsier: "Neen, nog niet; het is al zolang geleden, dat ik nog
ben wezen biechten; toch zou ik graag weer biechten bij de priester,
bij wie ik de laatste maal mijn biecht gesproken heb; als ik hem maar
ergens kon te pakken krijgen!"
Deze man had, toen hij in Turijn in de gevangenis zat, bij Don
Bosco gebiecht, maar op dat ogenblik had hij hem niet herkend; terwijl
ook Don Bosco zich niet meer kon herinneren hem ooit gezien te hebben.
Don Bosco ging door met hem te ondervragen: °Wie was dan wel die
priester bij wie u zo tot uw tevredenheid gebiecht hebt?"
"Don Bosco! Ik weet niet of u hem kent." "Jazeker ken ik hem! Ik
bén Don Bosco!"
De koetsier keek hem eens aan, spande zijn geheugen in, herkende
hem en dolblij riep hij uit: "Maar, hoe kan ik nu biechten?"
"Geef mij de teugels van het paard maar, en ga op de knieën zitten,
zei Don Bosco tegen hem.
De koetsier gehoorzaamde ogenblikkelijk en terwijl het paard lang-
zaam zijn weg vervolgde, biechtte de man. Dit feit werd ons door Don
Chiatellino verteld; evenals de meeste andere reeds besproken voorval-
len, gebeurde het vóór het jaar 1850.
Don Bosco zelf vertelde nog een andere gebeurtenis: "Ik kwam per
omnibus van Ivrea naar Turijn, want de spoorweg was nog niet aangelegd,
en hoorde dat de koetsier telkens als hij de zweep over de paarden leg-
de, een paar vloeken uitstiet. Toen verzocht ik hem, of ik bij hem op
de bok mocht komen zitten. Dat stond hij heel graag toe, en ik nam
naast hem plaats. Vervolgens zei ik tegen hem: "Ik zou graag willen, dat
u me een plezier deed.
Hij onderbrak me: "U wilt natuurlijk zo gauw mogelijk in Turijn
zijn! Best!" En met die woorden begon hij uit alle macht de paarden met
de zweep te bewerken en met het zwepen vermengde hij de ene vloek na de
andere.
"Dat wil ik helemaal niet," hernam ik; "het deert me weinig of ik
een kwartier vroeger of later in Turijn aankom, Wat ik wil is, dat u
niet meer zo vloekt. Belooft u me dat?"
"0, is het anders niets, wees er dan maar gerust op dat ik niet
meer zal vloeken; en ik ben een man van mijn woord!"
"Wel, als u dat doet, wat wilt u dan als beloning hebben?" "Niets,
antwoordde de man; Ik ben verplicht niet te vloeken."

6.9 Page 59

▲back to top


- III/55 -
Ik bleef aandringen, en toen vroeg hij dan een beloning van vier
stuivers: ik beloofde er hem twintig, En op hetzelfde ogenblik ging de
zweep weer over de paarden vergezeld van een vloek. Ik keek hem eens
aan en hij zei: "0, wat een varken ben ik toch: ik raakte de kluts
kwijt."
"Daar moet u zich niet door laten ontmoedigen," voegde ik hem toe;
"kijk, u krijgt toch die twintig stuivers wel; maar telkens als u nu
nog eens vloekt zullen we de twintig stuivers met vier verminderen."
"Heel goed," antwoordde hij; "u kunt er zeker van zijn, dat ik ze
allemaal zal verdienen."
"Na weer een behoorlijk stuk van de weg te hebben afgelegd, begon-
nen de paarden hun stap al weer te vertragen en de koetsier legde er de
zweep over en vloekte: "Zestien stuiver, beste vriend," zei ik tegen
hem.
"En de arme man schaamde zich en zei: "Werkelijk, het is toch moei-
lijk om slechte gewoonten af te leren." En zo bleef hij een poosje mop-
perend klagen.
Na weer een stuk van de weg, een zweepslag, en twee vloeken. "Acht,
waarde vriend: we zijn aan acht stuivers.°
"Hoe is het mogelijk!" riep hij kwaad uit; "hoe is het mogelijk dat
verkeerde gewoonten zo taai en schadelijk zijn? Ik sta er verslagen van,
Hoe is het mogelijk dat ik niet meer meester ben van mezelf? En boven-
dien heeft die verdraaide ondeugd me nu al twaalf stuivers doen verlie-
zen."
"Daar moet u zich niet zoveel van aantrekken, beste vriend; maar
wel van het kwaad dat u uw ziel berokkent."
"Ja, natuurlijk," antwoordde hij; "dat is waar, ik doe groot kwaad;
maar zaterdag ga ik biechten: Bent u hier van Turijn?"
"Jawel, ik ben van het Oratorio van de Heilige Franciscus van Sa-
les."
"Goed. Dan kom ik bij u biechten Wilt u me alstublieft zeggen, hoe
u heet?"
"Don Bosco."
"Goed; wij zien elkaar dus weer." - En gedurende de rest van de
reis tot Turijn liet hij nog een keer een vloek horen. Ik was hem dus
vier stuiver schuldig, maar dwong hem er toch twintig aan te nemen, voor
de inspanning die hij aan de dag gelegd had om niet meer te vloeken. Wij
namen afscheid van elkaar en ik keerde naar huis, en wachtte van zater-
dag tot zaterdag op zijn komst. En eindelijk, daar kwam hij! Op de vier-
de zaterdag na onze ontmoeting. Ik zag hem tussen de jongens plaatsne-
men, maar ik herkende hem niet meteen, en toen het zijn beurt was, zei
hij tegen me: "Herkent u me niet? Ik ben die en die koetsier... U hebt
het zeker al begrepen..., en u moet weten dat ik in de verlopen dagen,
op een ogenblik van onachtzaamheid, de heilige naam van God misbruikt
heb, maar daarna heb ik niet meer gevloekt. Ik heb me voorgenomen op
water en brood te leven telkens wanneer ik zou vloeken; en dat is maar
eenmaal gebeurd en ik wil niet dat het weer voorvalt."

6.10 Page 60

▲back to top


- III/56 -
Vrij velen van hen vertelden vele jaren later aan Don Michele Rua
over hun gelukkige ontmoeting met Don Bosco, en zij brachten daarbij
nog steeds hun erkentelijkheid tot uitdrukking over het feit, dat zij
in Gods genade gebleven waren.

7 Pages 61-70

▲back to top


7.1 Page 61

▲back to top


- III/57 -
H O O F D S T U K VIII.
DON BOSCO BESTUDEERT EN SCHRIJFT HET REGLEMENT VAN HET
ORATORIO VAN DE HEILIGE FRANCISCUS VAN SALES VOOR DE
EXTERNEN - HET DOEL VAN DIT ORATORIO - VOORWAARDEN VOOR
HET AANNEMEN VAN DE JONGENS.
Het lag steeds geheel in de bedoeling van Don Bosco de verdere ont-
wikkeling en de vooruitgang van het Oratorio te bestuderen. Hij was niet
van plan door het bijeenroepen van zoveel jongens van verschillend ka-
rakter, gewoonten, opvoeding, ontwikkeling en maatschappelijke stand, te
komen tot een mengelmoes zonder orde en tucht. Daarom werd hij niet moe
de eenheid van geest en leiding te bevorderen. Ook zag hij de noodza-
kelijkheid ervan in, vaste normen te bepalen die de geestelijken, die
met liefdevolle ijver hun zorg aan de leiding zouden besteden, tot lei-
draad zouden kunnen dienen. De jongens intussen, die hij had uitgekozen
om hem behulpzaam te zijn, leidde hij op een heel bijzondere manier op,
en hij had hun nauwkeurig voorgeschreven hoe zij zich te gedragen had-
den in de kerk, in de school en bij de recreatie, zonder deze voor-
schriften evenwel ooit op schrift te hebben gesteld. Verschillende ke-
ren had hij het al geprobeerd, maar hij had telkens de pen weer neerge-
legd, door verscheidene behoorlijke ernstige moeilijkheden, veroorzaakt
door afwijkende opvattingen van zijn helpers, en door de eigenaardig-
heden van de plaatsen waarnaar het Oratorio werd overgeplaatst.
Toch had hij al jaren geleden het besluit daartoe genomen. Hij had
zich voorzien van tal van reglementen van zondagsoratorio's van min of
meer oude datum, gesticht door mensen die voor de eer van God ijverden,
en die in verschillende Italiaanse steden bloeiden. Hij wilde onderzoe-
ken wat de ervaring anderen al had opgeleverd. Onder zijn papieren vin-
den wij nog: Regels van het Oratorio van de Heilige Aloysius, opgericht
in Milaan in 1842 in de Heilige Christinawijk; en Regels voor de jongens
van het Oratorio onder de bescherming van de Heilige Familie.
Al die reglementen echter, met verschillende doeleinden en metho-
den opgezet, vereisten van Don Bosco aandachtige overweging, wilde hij
er zich een juiste voorstelling van vormen en er op geschikte manier
gebruik van kunnen maken voor zijn doel. Sommige waren geschreven toen
de burgergezinnen, althans over het algemeen, zelf voor de eerste
christelijke opvoeding van hun kinderen zorgden, over hen waakten opdat
hun onschuld geen schade zou leiden en zij brachten hen tot de kerk en
tot de sacramenten, Dan was het werk aan de leider van het Oratorio op-
gedragen, gemakkelijk. Det was voldoende de jongens op bepaalde uren van
de zondagen bijeen te brengen.

7.2 Page 62

▲back to top


- III/58 -
hen met gepaste ontspanning bezig te houden, catechismusles te geven,
in bijzondere gevallen raad te geven of berispingen toe te dienen om
verkeerde neigingen te keren, en het goede zaad dat reeds in hun harten
gestrooid was te doen ontkiemen en groeien. Maar in de nieuwe tijd ging
het er niet alleen om iets tot ontwikkeling te brengen, omdat in het ge-
zin tal van jongens van bepaalde maatschappelijke klassen geen enkele
godsdienstige onderricht meer kregen, en zij verre bleven van de kerk;
daarom was het op de eerste plaats nodig, hun harten gezond te maken,
de slechte wortels uit te rukken die het slechte voorbeeld, en het
vroegtijdig bederf er reeds in geslagen hadden, en vervolgens de kiemen
der deugd erin te zaaien. Eveneens was het nodig, om hen in het goede
te doen volharden, velen van hen, beslist uit de bedorven omgeving waar-
in zij leefden, weg te nemen, Een scherpzinnige geest kon ook gemakke-
lijk voorzien, dat het kwaad anders steeds heviger zou voortwoekeren.
Het was derhalve noodzakelijk, dat het moderne volksoratorio het
arbeidsveld zou worden van een waarachtig apostolaat, en daarom gebruik
zou maken van al de heiligingsmiddelen door Onze Heer Jesus Christus in-
gesteld en volgens de geest der Kerk toegediend. Het moest de parochie
met al haar functies vervangen, zoals bedoeld door het Concilie van
Trente. Het moest de zetel zijn van een ouderlijk gezag, dat het met al
zijn vermogens moest herstellen om de achteloosheid van de ouders weer
goed te maken, en dat het de harten van de jongens zodanig voor zich zou
weten te winnen, dat men werkelijk een blijvende morele invloed op hun
gedrag zou kunnen uitoefenen.
Er waren patronaten die de, door Don Bosco nagestreefde idealen be-
naderden. Daarin werd de Mis opgedragen, er werd catechismusles gegeven,
er werd gezorgd voor biechtvaders, een keer per maand werd er de Heilige
Communie uitgedeeld en men hield zich gedurende de recreatie met de jon-
gens bezig. Maar dat Oratorio ging 's middags dicht, en de jongens wis-
ten niet waar zij de namiddag moesten doorbrengen, zij bleven aan zich-
zelf overgelaten. Daarom bepaalde Don Bosco, - die wist dat de jongens,
en vooral de jonge arbeiders, vooral in de avonduren de meeste gevaren
dreigden, - dat het Oratorio gedurende de hele dag geopend zou blijven.
Andere reglementen van zondagsoratorio's, hoewel zij de jongens al-
le mogelijke geestelijke hulp verschaften en hen na de middag verzamel-
den, aanvaardden geen anderen dan wie van erkend rustig en beproefd ge-
drag waren; vandaar dat zij voorschreven, dat de ouders zelf zich zouden
aanmelden tij de directie, en als de jongens zich niet goed gedroegen,
waren de ouders verplicht hen terug te nemen. Don Bosco daarentegen wil-
de niet alleen dat ook de minst ontwikkelden deel zouden hebben aan zijn
Oratorio, maar dat ook de slechte jongens erin zouden worden opgenomen
om hen te beteren, mits zij geen ergernis gaven aan de goede jongens;
hij verlangde dat deze laatsten de eersten tot voorbeeld zouden dienen
en als aansporing om het goede te doen. Daarom achtte hij het nutteloos
voorwaarden voor toelating te stellen voor wie men zich als het ware een
liefdevolle morele krachtinspanning moest getroosten om hen op te nemen
in het huis van de Hemelse Vader; en hij stond niet toe dat degenen wer-
den weggestuurd, die soms maanden en maanden achter elkaar verzuimden
het Oratorio te bezoeken, want hij beschouwde hun terugkeer als een ge-
lukkige omstandigheid, ook indien deze slechts voor korte tijd gold.
Ook was het klaarblijkelijk nutteloos, garanties van goed gedrag te ver-

7.3 Page 63

▲back to top


- III/59 -
langen van een vaderlijk of moederlijk gezag,dat zich niet alleen wei-
nig gelegen liet liggen aan de kinderen, maar ook weinig zeggingschap
over hen had, en soms zelfs tegen de geloofspraktijken gekant was.
Don Bosco beschikte eveneens over de programma's die betrekking
hadden op enkele Oratorio's bestemd voor de leerlingen die in gestich-
ten waren opgenomen en waarin ook jongens van buiten van dezelfde maat-
schappelijke klasse bijeenkwamen. Maar het tuchtsysteem dat hen werd
opgelegd beviel hem niet, evenmin als het bijna politieachtige toe-
zicht, hoezeer wellicht ook noodzakelijke, en evenmin de dwang waarmee
men hen tot geregeld bezoek verplichtte. Dit systeem kon niet goed zijn
en de openbare mening verzette er zich dan ook tegen. Don Bosco wenste
dat zijn leerlingen het goede vrijwillig en uit liefde zouden doen.
Onder het bestuderen van al deze reglementen maakte hij aanteke-
ningen, veranderde iets, voegde er iets aan toe, combineerde het een
en ander met zijn eigen gezichtspunt en hield zich vooral aan de re-
gels van de Oratorio's van de Heilige Filippus Neri in Rome, en die
van de Heilige Carolus Borromeus in Milaan, gesticht rond 1820.
Hij maakte ze echter niet tot de zijne en liet bepaalde opvattin-
gen buiten beschouwing, omdat zij hem niet meer in overeenstemming met
de nieuwe tijd leken en de jongens eerder zouden afstoten dan aanlok-
ken. Van toetreding sloot hij enkel diegenen uit die al te jong waren
of aangetast door een besmettelijke ziekte. Wanneer het in de praktijk
om ongehoorzaamheid of weerspannigheid ging, stelde hij als beginsel
een grote toegeeflijkheid en de straffen verving hij door dringende en
effectvolle vermaningen. Uit het Oratorio verwijderde hij alleen die-
genen, die op ernstige wijze Onze-Lieve-Heer beledigden door hun er-
gerniswekkend gedrag en hij stond niet doe dat er officieel geboek-
staafd zou worden waarin de schuldigen tekort geschoten waren, of hoe
groot hun onverschilligheid geweest zou zijn bij hun devoties. Wat het
ontvangen van de sacramenten betreft, liet hij de grootst mogelijke
vrijheid toe; geen verplichting om zich een biechtbriefje te verschaf-
fen, geen verwijt voor degene die gedurende lange tijd niet biechtte,
geen indeling in klassen bij het te biechten gaan; wie het eerst kwam,
kon het eerst biechten, en wie zich wilde terugtrekken liep bij niemand
in het oog. Hetzelfde gebeurde bij het ter Heilige Tafel naderen, en op
feestdagen kregen degenen die niet te communie gegaan waren evengoed
hun ontbijt als degenen die dat wel hadden gedaan. Hij voerde boekjes
in, waarin werd opgetekend hoe vaak men te communie was gegaan, maar
die dienden alleen om vast te stellen, wie een beloning verdiende Deze
vrijheid echter, geleid door een verstandige ijver en van voortdurende
aansporingen van Don Bosco, zou een wonderbaarlijke uitwerking hebben.
Nadat hij de reglementen die hem ter beschikking gesteld waren be-
studeerd had, zette Don Bosco zijn eigen opmerkingen op papier, en deze
aantekeningen stonden ons ten dienste bij het schrijven van deze blad-
zijden. In het begin van 1847 zette hij zich, na de oprichting van zijn
avondscholen, op raad van verschillende gezaghebbende personen, onder
wie de Aartsbisschop en Don Cafasso, aan het opstellen van zijn regle-
ment en enkele weken later had hij het voltooid. Hij zette erin uiteen
wat reeds in de praktijk van het Oratorio traditie geworden was, schet-
ste verschillende oefeningen die in de kerk gehouden zouden worden, en

7.4 Page 64

▲back to top


- III/60 -
de verplichtingen onder de recreatie en in de klassen, alsook de ge-
schikte normen voor elk van hens Dit reglement werd gepubliceerd in
1852 en daarna in volgende uitgaven, al naar de behoefte, herzien en
vervolmaakt, Het is in drie onderdelen verdeeld. Het eerste deel han-
delt over het doel van de Zondagsoratorio's, over de verschillende
functies en respectieve regels; het tweede omvat de godvruchtoefeningen
die de jongens dienen na te komen en de manier waarop zij zich in en
buiten de kerk hebben te gedragen; het derde, dat later in druk werd
gegeven, houdt zich bezig met de dag- en avondscholen en geeft alge-
mene nuttige wenken.
Sinds deze jaren vroegen verscheidene bisschoppen en pastoors, die
er kennis van genomen hadden, om het Oratorio in hun eigen diocesen en
parochies in te voeren en ze volgens dezelfde methode in te richten als
de onze, voor zover hun dat mogelijk was. Zij erkenden de ervaring van
Don Bosco in de christelijke opvoeding van de volksjongens, en vonden
een nieuw bewijs daarvan in dat Reglement (1).
(1) Aldus zet Don Bosco het doel van zijn Instituut uiteen.
Het doel van het zondagsOratorio is, de jeugd op feestdagen deel te laten hebben aan
een aangename en gepaste ontspanning, na de kerkdiensten te hebben bijgewoond.
1. De jeugd bezighouden op feestdagen; daar voornamelijk de arbeidersjeugd beoogd
wordt, die vooral op feestdagen blootgesteld is aan grote zedelijke en lichamelijke ge-
varen; studenten zijn evenwel niet uitgesloten, die op feestdagen of gedurende de vakan-
ties willen deelnemen. - 2. Aangename en gepaste ontspanning: inderdaad bezigheden die
ontspannen en niet tot last zijn. Daarom zijn niet die spelen, verpozingen, sprongen en
wedrennen toegestaan, nog welke andere vorm van ontspanning ook, die een bedreiging van
de gezondheid of de zedelijkheid van de leerlingen kunnen inhouden. - 3. Na de heilige
diensten in de kerk te hebben bijgewoond; daar de godsdienstige vorming het voornaamste
doel is, is de rest bijkomstig en als het ware een lokmiddel voor de jongens om mee te
komen doen.
Het Oratorio is onder de bescherming gesteld van de Heilige Franciscus van Sales, om-
dat degenen die zich willen wijden aan deze soort van bezigheden zich deze Heilige tot
voorbeeld moeten stellen op het punt van de liefde, en de zachtmoedigheid, die de oor-
sprong zijn van de vruchten welke wij van de Instituten der Oratorio's verhopen.
In Hoofdstuk II van het tweede deel zijn de voorwaarden uiteengezet voor de toela-
ting der jongens in het Oratorio. - 1. Daar het doel van het Oratorio is, de jongen af
te houden van ledigheid, en van slecht gezelschap, vooral op de feestdagen, moeten allen
kunnen worden toegelaten, zonder uitzondering van stand of afkomst. - 2. Diegenen
echter, die arm zijn, het meest verlaten en het minst ontwikkeld, moeten bij voorkeur
worden opgenomen en verzorgd, omdat zij meer behoefte hebben aan steun om de weg naar de
eeuwige zaligheid te blijven bewandelen. - 3. De jongens moeten acht jaar oud zijn,
daarom zijn de kleuters uitgesloten, wijl zij maar last veroorzaken en niet in staat
zijn te begrijpen wat hun wordt bijgebracht. - 4. Het is van geen belang of zij
lichaamsgebreken hebben, mits zij maar niet aan een besmettelijke ziekte lijden of grote
weerzin zouden kunnen opwekken bij hun kameraden, aangezien zulks velen van het Oratorio
zou weghouden. - 5. Zij moeten zich met een of ander vak of beroep bezighouden, omdat
ledigheid en werkeloosheid allerlei ondeugden met zich brengen, waardoor ieder gods-
dienstonderricht nutteloos zou zijn. Wie geen werk heeft en zich toch aan arbeid wenst
te wijden, kan zich tot de Beschermers wenden, en zal door hen worden geholpen.- 6.
Wanneer een jongen in het Oratorio komt moet hij de overtuiging bezitten dat dit een
plaats van godsdienst is, waarin men goede christenen en eerlijke burgers wil vormen,
daarom is het ten strengste verboden, te vloeken, gesprekken te voeren die in strijd
zijn met de goede zeden en met de Heilige Katholieke Godsdienst. Wie zich daaraan schul-
dig maakt, zal de eerste maal een vaderlijke vermaning ontvangen; wanneer dit niet baat,
moet de directeur op de hoogte gesteld worden, die hem uit het Oratorio zal verwijde-
ren. - 7. Ook jongens van erkend verkeerde levenswandel kunnen worden opgenomen, mits
zij geen ergernis wekken, en de wil te kennen geven zich te beteren. - 8. Er wordt niets
betaald, noch om tot het Oratorio toegelaten te worden, noch om er te verblijven. Wie
wil toetreden tot een of andere winstgevende Instelling kan inschrijven in het werk voor
Wederzijdse Hulp, waarvan de Regels bekend zijn. - 9. Iedereen staat het vrij het Orat-
rio te bezoeken, doch allen moeten zich onderwerpen aan de bepalingen van elke leider en
moeten zich goed gedragen bij de recreatie, in de kerk en buiten het Oratorio.

7.5 Page 65

▲back to top


- III/61 -
H O O F D S T U K IX
HET REGLEMENT VAN HET PATRONAAT KONDIGT DE SOCIETEIT VAN DE
HEILIGE FRANCISCUS VAN SALES AAN - VERSCHILLENDE AMBTEN DER
MEDEHELPERS VAN DON BOSCO IN HET BIJSTAAN VAN DE EXTERNE
LEERLINGEN - NAUWGEZETHEID VAN DE JONGENS AAN WIE LATERE
AMBTEN ZIJN TOEVERTROUWD - MOEILIJKHEDEN BIJ HET VERKRIJGEN
VAN PRIESTERS VOOR DE LEIDING - VERGELIJKING TUSSEN DE
EERSTE GESCHREVEN REGELS EN HUN UITEINDELIJKE UITGAVE -
OPDRACHTEN AAN DE BEDIENAREN VAN HET ORATORIO.
Naar het oordeel van gezaghebbende en bevoegde personen zal het
geen nutteloos werk, zijn de door Don Bosco uitgegeven Regels voor het
Zondagsoratorio en de waarachtige ideeën van zijn ordenende geest uit-
een te zetten, Wanneer wij zijn eerste manuscript, waaruit wij in het
voorafgaande hoofdstuk geleerd hebben wat het doel van zijn stichting
was, en de voorwaarden waaronder de jongens in het Oratorio konden wor-
den opgenomen, verder ontwikkelen, dringt zich onmiddellijk een zeer
belangrijke overweging op: namelijk dat het eerste plan, dat Don Bosco
voortdurend voor ogen zweefde en dat met wijze geleidelijkheid ontwik-
keld werd, bestond in het voorbereiden van de fundamenten der Stichting
van de Societeit van de Heilige Franciscus van Sales, Hijzelf zette
meer dan eens zijn bedoelingen uiteen. Inderdaad gaf hij aan de pries-
ter-oversten van het Zondagsoratorio de titels, welke overeenkomen met
de ambten waarmee later de Oversten van zijn Congregatie zouden worden
aangeduid. Hij noemde steeds met de naam van rector, degene die de hoog-
ste leiding had, en veranderde deze aanduiding in die van directeur,
wanneer het gezag van het Hoofd van het Zondagsoratorio secundair werd
doordat hij het aan een van zijn gevolmachtigden had overgegeven.
In twee artikels wees hij op het blijvende karakter en op de uit-
breiding van het door hem gestichte werk, In Deel I, Hoofdstuk I, art.
9, waar gesproken wordt over de rector, staat geschreven: Hij kan een
opvolger aanwijzen, die echter een geestelijke moet zijn en wiens aan-
wijzing door de Bisschop moet worden goedgekeurd En om de rector een
hechte steun te geven, vermeldt Hoofdstuk II, art. 6: De prefect zal
de rector bijstaan in alles wat hij kan en hij zal er zich op toeleg-
gen te delen in diens geest, in diens doelstelling en in zijn ijver
voor de eer van God. Deze artikelen werden later geschrapt bij het

7.6 Page 66

▲back to top


- III/62 -
ontstaan van het Instituut, maar er blijft nog art. 5: De prefect zal
ook de taken van de geestelijke leider vervullen in streken waar er
gebrek is aan priesters. Hij voorzag dus dat zijn Oratorio's in de toe-
komst ook opgericht zouden worden buiten de stad Turijn Eveneens stelde
hij vast, zoals wij zullen zien, dat de functionarissen van enigerlei
ambt gekozen zouden worden, zoals in een kapittel, bij meerderheid van
stemmen der functionarissen van het Oratorio zelf, en van dat ogenblik
af schreef hij bijzondere verkiezingen voor, niet alleen bij de dood van
degenen die hem behulpzaam waren in zijn heilige onderneming, maar even-
eens bij gelegenheid van de dood van hun ouders. Ten slotte hield hij in
Deel II, hoofdstuk 7, art. 8 de jongens de grote gedachte der goddelijke
roeping voor ogen: Raadpleegt in gevallen van zeer groot belang, zoals
bij het kiezen van uw levensstaat, steeds uw biechtvader God zegt dat
degene die naar de stem van zijn biechtvader luistert, naar God zelf
luistert Qui vos audit me audit.
Doch wanneer men in dat Reglement slechts een eenvoudige aanduiding
van een toekomstige kloostercongregatie ziet, blijkt er van begin af aan
toch reeds op schitterende wijze de geest uit die haar moest bezielen.
De jongens werden er meestentijds in aangeduid met de naam van kinderen,
op dezelfde manier zoals de Apostel Johannes zijn leerlingen kinderen
noemde. Aan degenen die later de leiding hadden prentte hij in, dat zij
steeds bereid moesten zijn tot het brengen van grote offers, niets na te
laten, niets te veronachtzamen dat kon bijdragen tot de meerdere eer van
God en tot het heil der zielen; en hij voegde er op iedere bladzijde aan
toe, dat de liefde ten opzichte van de jongens getoond, het beste middel
was om hen te bewegen het goede te doen.
Zetten wij deze algemene opmerkingen voorop, dan zien wij de orga-
nisatie die Don Bosco voor de geest stond voor de goede ontwikkeling
van het Oratorio. Hij schreef:
"De functies die vervuld moeten worden door degenen die zich effec-
tief met de Oratorio's willen bezighouden, kunnen verdeeld worden in de
volgende ambten, die naar de verschillende opdrachten eveneens als Over-
sten vallen te beschouwen: 1. Directeur. - 2.Prefect. 3.Catechist of
Geestelijke Leider. - 4. Assistenten. - 5. Kosters. - 6. Voorbidder. -
7. Toezichthouders. 8. Catechismuslesgever. - 9. Archivarissen. - 10.
Scheidsrechters. - 11. Zangers. 12. Spelleiders. - 13. Beschermers."
Menigeen zou kunnen denken dat dit meer functies waren dan er no-
dig waren, maar men moet daarbij bedenken, dat Don Bosco het zo beschik-
te, opdat er velen betrokken zouden worden bij het welzijn van de jon-
gens en de noodzakelijke waakzaamheid des te groter zou zijn; om een
middel bij de hand te hebben om de een of ander bezig te houden, al
naar zijn houding of geschiktheid; om aan de een of ander als verdiende
beloning een blijk van bijzonder vertrouwen te kunnen geven; alsmede
om te verkrijgen dat bepaalde ondernemende naturen, belust op voorrang
onder hun kameraden, zich steeds hechter aan het Instituut zouden
binden.
Toen hij de voornaamste functies met hun bijzondere opgaven, waar-
over later meer, had bepaald, vertrouwde Don Bosco ze toe aan diegenen
onder de jongens, die door goed gedrag en begrip hem het meest geschikt
voorkwamen om ze te vervullen, en maakte hen om zo te zeggen tot zijn
officieren of adjudanten te velde. Hij gaf hun tegelijkertijd de raad,
noch wetten noch voorschriften op te leggen. Zoals hij gewoon was hen

7.7 Page 67

▲back to top


- III/63 -
verantwoordelijk te laten voor de hun toevertrouwde taken, zijn eigen
werkzaamheid beperkend tot het waken dat iedereen zijn plicht deed, zo
legde iedereen er zich met grote ijver op toe, zijn deel op de best
mogelijke wijze te doorzien en uit te voeren, Op die manier begon het
Oratorio zich zeer ten voordele van de jongens te ordenen, en ook tot
grote verlichting van zijn Directeur, die daarna gewoon was iedere week
zijn helpers om zich heen te verzamelen en uit algemene ervaring spoorde
hij hen in warme bewoordingen aan, trouw en stevig op hun post te blij-
ven, hun de dingen voor ogen stellend die zij moesten doen of nalaten om
goede resultaten te bereiken In welke omstandigheid zij ook tot hem kwa-
men, hij ontving hen steeds welwillend en opgewekt; en hij had als norm
voor een Directeur vastgesteld. Hij moet bereid zijn om met goedheid
iedere functionaris die zich tot hem wendt te ontvangen en hun die raad-
gevingen te verstrekken die tot nut kunnen zijn van het onderhouden van
de orde, en de eer van God en het geestelijk voordeel der zielen bevor-
deren. Met zachtmoedigheid en voorbeeldigheid moet hij zich van hun eer-
bied en welwillendheid trachten te verzekeren." Soms gaf hij hun een of
andere kleine beloning, een devotieprentje, een boekje of iets derge-
lijks, steeds eindigend met hun te wijzen op de voortreffelijke kroon
die hen in de Hemel wachtte Deze vertrouwenwekkende woorden en hande-
lingen hadden een aansporende uitwerking, en het gebeurde slechts zel-
den, hetzij door onachtzaamheid of omwille van slecht gedrag, dat men
iemand zijn functie moest ontnemen of van zijn rang vervallen verklaren.
Maar terwijl het niet moeilijk was jongens van goede wil te vinden
aan wie men tal van opdrachten kon toevertrouwen, bleek dit inderdaad
moeilijker te gaan ten aanzien van de ambten van prefect en van cate-
chist of geestelijk leider. Ijverige priesters aanvaardden deze twee
functies, maar al spoedig werden zij deze moe; ofwel zij ondervonden er
hinder van voor het vervullen van hun persoonlijke verplichtingen in de
stad, wanneer het Oratorio te veel beslag op hen legde. Tengevolge daar-
van wisselden deze Oversten maar al te vaak. Don Bosco liet zich door
zulke kleinigheden evenwel niet afschrikken, en terwijl hij het werk
van deze anderen eveneens op zich nam, wachtte hij zonder overhaasting
op de nieuwe medehelpers, die de Goddelijke Voorzienigheid hem zou zen-
den. Daarom had hij een volledig reglement opgesteld dat niet alleen de
staat van het Oratorio in het jaar 1847 omvatte, maar eveneens de toe-
komstige ontwikkeling ervan. Dus stelde hij thans vast dat hij had be-
sloten te verwerkelijken, terwijl hij er de middelen voor had, bijvoor-
beeld, het bidden of zingen, iedere zondag, van de Metten van de Heili-
ge Maagd Maria; hij beval de oprichting van de Congregatie van de Heili-
ge Aloysius en van een uitleenbibliotheek, die in dat jaar ontstonden;
en tegelijkertijd maakte hij een plan, zoals wij in het vorige hoofd-
stuk gezien hebben, voor een stichting van wederzijds hulpbetoon, die
vervolgens in 1850 werd opgericht.
Dit vooruitzien is bewonderenswaardig, maar wat voor ons meer dan
wat ook van belang is, is de volmaakte manier waarop Don Bosco geduren-
de heel zijn leven de zending van een Zondagsoratorio vruchtdragend
trachtte te maken. Tot dit doel leggen wij de lezer de laatste uitgave
van het Reglement voor, gedrukt in 1887, ter vergelijking met het ma-
nuscript van het jaar 1847. Er zijn niet veel punten van verschil, maar
om in het belang van onze geschiedenis de tijdstippen in het oog te
houden, zullen wij, wat Don Bosco uit de eerste Regel schrapte, weer in

7.8 Page 68

▲back to top


- III/64 -
de tekst opnemen doch cursief drukken; wat eraan werd toegevoegd, begon
men in praktijk te stellen tegen en na het jaar 1852, en dit plaatsen
wij tussen haakjes. De latere hoofdstukken of de artikelen die voorzien
in de leiding van de jongens op het gebied van hun moreel en godsdien-
stig gedrag, ordenen wij elders in de vorm van aantekeningen, zoals dit
ons door de ontwikkeling van de gang van zaken wordt ingegeven. De aan-
dachtige bestudering van wat het voornaamste doel moet uitmaken van de
werkzaamheid van onze Congregatie is geen overbodige bezigheid: In onze
Constituties staat geschreven: Primum charitatis exercitium in hoc ver-
sabitur, ut pauperiores ac derelicti adolescentuli excipiantur, et
sanctam Catholicam Religionem doceantur, praesertim vero diebus festis
(1,5),
Wij zullen evenwel allereerst melding maken van de verplichtingen
der functies, die Don Bosco aan zijn medehelpers had toevertrouwd, ons
herinnerend wat er in het Boek der Spreuken geschreven staat: "Kinde-
ren, luistert naar vaders vermaning, weest aandachtig, dat gij verstan-
dig moogt worden" (1)
Hoofdstuk I. Over de Directeur. - 1. De Directeur is de voornaamste Overste, die ver-
antwoordelijk is voor alles wat er in het Oratorio gebeurt. - 2. Hij dient de anderen
voor te gaan in godsvrucht, liefde en geduld; hij moet zich steeds de vriend, de
kameraad, de broer van allen tonen, om iedereen steeds aan te moedigen bij de vervul-
ling van zijn plichten in de vorm van verzoeken en nooit door strenge bevelen. - 3.
Bij de benoeming van iemand voor een bepaalde taak moet hij steeds andere aangestel-
den vragen hoe die daarover denken, en wanneer het geestelijken zijn, moet hij de
Kerkelijke Overheid raadplegen, (of de Pastoor van de parochie waarin het Oratorio
gevestigd is, behalve wanneer zij algemeen bekend zijn en er geen bezwaren bestaan). -
4. Eenmaal per maand zal hij zijn functionarissen doen bijeenkomen om te aanhoren en
voor te stellen wat iedereen van voordeel acht voor de leerlingen. - 5. Het is de taak
van de Directeur te waarschuwen en erop toe te zien, dat allen hun respectieve func-
ties behoorlijk vervullen, hen op feilen te wijzen en ook hen van hun functie te ont-
heffen wanneer dat nodig mocht zijn. - 6. De biecht te horen van diegenen die zich uit
eigen beweging tot hem wenden; na afloop van het biechthoren zal de directeur of een
andere priester de Heilige Mis opdragen, en daarna een verklaring geven van het Evan-
gelie (of iets vertellen uit de Gewijde Geschiedenis of de Kerkgeschiedenis). - 7. Hij
moet steeds als een vader zijn temidden van zijn eigen kinderen, en er zich op alle
mogelijke manieren op toeleggen de harten van de jongens te vervullen van liefde voor
God, eerbied voor de heilige dingen, hen ertoe brengen dikwijls de Sacramenten te ont-
vangen, een kinderlijke godsvrucht tot de Allerheiligste Maagd Maria te voeden en al-
les te doen wat waarachtige vroomheid bewerkt.
Hoofdstuk II. Over de prefect. - 1. De prefect moet een priester zijn en is de plaats-
vervanger van de Directeur, telkens wanneer dit nodig blijkt. - 2. Hij ontvangt zijn
bevelen van de Directeur en hij geeft ze door aan alle andere functionarissen; hij
ziet erop toe dat de verschillende catechiseermeesters tijdig de catechismuslessen
geven, en waakt ervoor dat er gedurende het catechismusonderricht geen wanordelijkhe-
den en tumult in de klassen ontstaan. - 3. Bij afwezigheid van een of andere functio-
naris, dient hij er terstond zorg voor te dragen dat iemand deze vervangt. - 4. Hij
moet erop letten dat de zangers voorbereid zijn op de antifonen, de psalmen en de lof-
gezangen die gezongen moeten worden. - 5. (De prefect vervult ook de functie van Gees-
telijk Leider in plaatsen waar er gebrek aan priesters heerst.) Hij is gewoonlijk de
biechtvader van de jongens; draagt de mis op, geeft catechismusles en wanneer het no-
dig is ook onderrichting vanaf de preekstoel. - Aan de prefect is eveneens de zorg
voor de dag-, avond- en zondagscholen toevertrouwd.
Hoofdstuk III. Over de catechist of Geestelijke Leider. - 1. De Geestelijke Leider
behoort assistentie te verlenen bij de kerkdiensten en deze te leiden, daarom moet hij
priester zijn; en indien hijzelf niet
(1) IV, 1.

7.9 Page 69

▲back to top


- III/65 -
kan draagt hij er met de prefect zorg voor een plaatsvervanger te vinden. - 2. ('s Och-
tends begint hij op het vastgestelde uur of verleent hij assistentie bij het Metten van
0.-L.-Vrouw; na het zingen van het Te Deum, gaat hij zich kleden voor het opdragen van
de heilige Mis van de Communiteit). - 3. Hij geeft catechismusles in het koor aan de
ouderen, verleent assistentie bij het Lof en treft toebereidselen voor het geven van de
Zegen met het Allerheiligste. - 4. Hij dient zich goed op de hoogte te houden van het
gedrag van de jongens, zodat hij de vereiste rapporten kan uitbrengen, en een gedacht
kan geven van vlijt en moreel gedrag, wanneer hem daarom gevraagd wordt. - 5. Bij grote
plechtigheden dient hij ervoor te zorgen dat er een voldoende aantal biechtvaders aan-
wezig is en er voldoende Missen gelezen worden; hij regelt alles met betrekking op de
kerkelijke plechtigheden. - 6. De Geestelijke Leider van het Oratorio is bovendien di-
recteur van de Congregatie van de H. Aloysius; de daartoe behorende taken zijn omschre-
ven waar gesproken wordt over deze Congregatie en over de stichting tot wederzijds hulp-
betoon. - 7. Wanneer het hem toeschijnt dat een of ander van de grotere jongens gods-
dienstonderricht nodig heeft, zoals dikwijls gebeurt, dient hij zijn uiterste best te
doen om tijd en plaats te bepalen om dat onderricht zelf te geven, of ervoor te zorgen
dat anderen met geduld en liefde de vereiste catechismusles geven; het gaat erom een
ziel voor God te winnen. - 8. Er dient opgemerkt te worden dat de functies van prefect
en van Geestelijke Leider gemakkelijk in één persoon te verenigen zijn. Wanneer men
geen priester beschikbaar heeft, die de functie van Geestelijk Leider kan bekleden, die-
nen alle priesterlijke functies te worden toevertrouwd aan de prefect.
Hoofdstuk IV. Over de assistenten. - Het is de taak van de Assistent, die een van lief-
de en ijver voor de eer van God vervulde leek moet zijn, hulp te verlenen bij alle ker-
kelijke plechtigheden in het Oratorio, en ervoor te zorgen dat er zich gedurende die
plechtigheden geen ongeregeldheden voordoen. - 2. Hij moet erop toezien dat geen onorde-
lijke elementen de kerk binnenkomen, en dat iedereen wanneer hij wijwater genomen heeft,
een behoorlijk kruisteken maakt en knielt voor het altaar met het Heilig Sacrament. -
3. Wanneer het mocht gebeuren dat er in de kerk jongens zijn die storing verwekken door
geroep of geween, moet hij de schuldige met goedheid verwittigen, opdat de stoornis op-
houde. - 4. Bij het geven van een waarschuwing in de kerk moet er slechts bij uitzonde-
ring gesproken worden; moet er iemand langduriger berispt worden, dan is het beter daar-
mee te wachten tot na de plechtigheid, of met de betrokkene naarbuiten te gaan. - 5. Bij
het zingen onder het lof dient hij aan te geven op welke bladzijde van het boekje de te
zingen liederen te vinden zijn.
Hoofdstuk V. Over de k o s t e r s
- 1. Er moeten drie kosters zijn; (een cleri-
cus), en twee leken, gekozen uit de bijzonder vrome en nette jongens, en die in bijzon-
dere mate voor die taak geschikt zijn. - 2. (De clericus is eerste koster, en het is
vooral zijn taak het calendarium te lezen, de bladwijzers in het misboek op de goede
plaats te leggen en de ceremoniën aan te leren voor het dienen van de Mis en voor de Ze-
gen met het Allerheiligste.) - 3. Wanneer zij 's morgens in de sacristie komen, is het
hun eerste taak spoedig te zorgen voor het in gereedheid brengen van het altaar voor de
heilige Mis, water gereed te zetten, wijn, de hosties de kelk en zonodig de monstrans
voor de Zegen; (hierna, terwijl de Lofgezangen ter ere van Onze-Lieve-Vrouw beginnen,
of op zijn laatst wanneer de hymne wordt ingezet, nodigen zij de priester uit zich te
kleden voor het opdragen van de heilige Mis.) - 4. Op het ogenblik dat de preek moet
beginnen waarschuwen zij de predikant, begeleiden hem naar de preekstoel, en vergezel-
len hem na afloop weer terug naar de sacristie. - 5, Bij de Mis steken zij in regel
slechts twee kaarsen aan; vier bij de Communiteitsmis op zondag; zes bij plechtige Mis-
sen. Op gewone zondagen vier onder het Lof, zes bij een plechtig Lof; bij de zegen met
het Allerheiligste moeten er niet minder dan veertien ontstoken worden: (Sinod. Dioces.
Tit, X, 22. - Taurin). - 6. Zij mogen nooit kaarsen ontsteken gedurende de preek, daar
dit zowel de predikant als de toehoorders te zeer afleidt. - 7. In de sacristie moet
stilzwijgen in acht genomen worden; er mag zeker nooit gesproken worden over zaken die
geen betrekking hebben op de kerk of op de verplichtingen van de koster. - 8. Het ver-
dient warme aanbeveling dat een koster zich in de buurt van de klok opstelt, die ge-
woonlijk geluid wordt onder de Benedictie, ten teken dat de priester zich met het Al-
lerheiligste tot het volk wendt, doch ze niet voor de tweede maal laten luiden voordat
het tabernakel gesloten is, en wel om te voorkomen dat de jongens opstaan en de kerk
verlaten zonder voldoende eerbied voor Jesus in het Heilig Sacrament. - 9. Zij moeten
zich voor het begin van de kerkdiensten in de sacristie bevinden, en die niet verlaten
voordat de paramenten zijn opgeborgen en ook alle andere voorwerpen weer op hun plaats
zijn opgesloten - 10. Zij verlaten de sacristie niet voordat de kasten met de misgewa-
den en al de rest goed gesloten is.

7.10 Page 70

▲back to top


- III/66 -
Aanwijzingen voor degenen die in de sacristie zijn aangesteld. - 1. Het is op de
allereerste plaats hun plicht de deur van de kerk te openen en te sluiten, de Kerk
schoon te houden, evenals alle voorwerpen die tot het altaar en tot het opdragen van de
heilige Mis behoren, zoals de schoteltjes, ampullen, kandelaars, altaardwalen, corpora-
len, kelkdoekjes... , terwijl zij de prefect moeten waarschuwen, wanneer het linnen ge-
wassen moet worden, de andere voorwerpen schoongemaakt of hersteld moeten worden. - 2.
Een van de kosters wordt opgedragen de klok te luiden en met de klok het teken te geven
van het einde der recreatie en van het begin der diensten in de kerk. - 3. 's Avonds,
even voor het begin van de kerkdienst, zetten zij de banken klaar in duidelijk afgeba-
kende groepen volgens de onderscheiden aantallen die aan de muur van de kerk staan aan-
gegeven. - 4. (Terwijl de jongens de kerk binnenkomen, delen de kosters aan de catechis-
musleraren de genummerde catechismussen uit, en vijf minuten voor het einde van de cate-
chismus delen er twee van hen, een aan de rechter, de ander aan de linkerkant, de boeken
uit om de lofgezangen te zingen; tegen het einde van het Magnificat halen zij ze weer
op en bergen ze op hun plaats; zij sluiten de kast en geven de sleutel aan het hoofd
van de sacristie).
Hoofdstuk VI. Over de Voorbidder. - 1. De Voorbidder heeft tot taak de gebeden te re-
gelen die in het Oratorio regel zijn, - 2. Iedere zondag wordt er bij het binnenkomen
in de kerk begonnen met het morgengebed, en hij gaat door met de gebeden van de H. Mis
en met het Rozenhoedje. Na de Mis bidt hij de akten van Geloof, Hoop en Liefde. - 3.
Bij grotere plechtigheden bidt hij bij het Sanctus de voorbereiding tot de heilige
Communie voor, en daarna de dankzegging. - 4, Na de preek bidt hij een Weesgegroet, en
's morgens voegt hij er een Onzevader en een Weesgegroet aan toe voor de weldoeners en
nog een Onzevader en Weesgegroet tot de H. Aloysius, en hij eindigt met het Lodato sem-
pre sia in te zetten. - 5, 's Avonds voor de catechismus, zodra er een voldoende aantal
jongens in de kerk is, begint hij het Onze Vader en het Dio ti salvi. Na de catechismus
wordt beurtelings, evenals 's morgens, de akte van geloof gebeden en de voorbidder
draagt er zorg voor, zich op een plaats in de kerk op te stellen, waar hij gemakkelijk
door allen kan worden verstaan. - 6. Hij moet zijn uiterste best doen om met luide en
duidelijke stem te bidden, en ook op een godvruchtige manier, zodat de toehoorders
begrijpen dat hij doordrongen is van wat hij bidt. - 7. Eveneens dient hij ervoor te
zorgen dat onder de heilige Mis, bij de Opheffing van de Heilige Hostie en van de Kelk,
bij het Ite Missa est en op het moment dat de priester de zegen geeft, de gewone gebeden
onderbroken worden, omdat op een dergelijk gewichtig ogenblik iedereen alleen uit de
volheid van het eigen hart met God moet kunnen spreken. - 8. Eveneens dient hij daarop
te letten wanneer 's avonds de Zegen met het Allerheiligste gegeven wordt.
Hoofdstuk VII. Over de Toezichthouders. 1. De toezichthouders zijn jongens die uit de
voorbeeldigsten gekozen zijn, en die tot taak hebben de assistent bij te staan vooral
bij de kerkelijke plechtigheden die 's avonds plaats vinden. - 2. Zij moeten minstens
met zijn vieren zijn, en zij nemen plaats op vier van de voornaamste punten of hoeken
van de kerk (een van hen houdt toezicht op het gedeelte bij het altaar van Onze-Lieve-
Vrouw, de ander op dat bij het altaar van de H. Aloysius, de beide overigen nemen de
rest van de kerk voor hun rekening vanaf het midden tot aan de grote deur), en zij ver-
wijderen zich niet zonder reden van hun plaats, Wanneer het nodig is dat zij een jongen
moeten waarschuwen moeten zij vermijden, haastig te lopen of voor het hoofdaltaar door
te lopen zonder te knielen. Op plaatsen waar catechismusleraren van het begin tot het
einde van de kerkdienst aanwezig kunnen zijn, volstaat de assistent, bijgestaan door
deze catechismusleraren van de afzonderlijke klassen. - 3. Zij letten erop dat de jon-
gens bij het binnenkomen in de kerk, zich naar hun plaats begeven, hun aanbidding ver-
richten en zich eerbiedig gedragen zowel onder het wachten als bij het zingen. - 4.
Wanneer zij zien dat er een zit te praten of te slapen, moeten zij hem zachtzinnig te-
rechtwijzen en zich daarbij zo min mogelijk van hun plaats verwijderen, zonder ooit
iemand te slaan, ook niet om ernstige redenen; evenmin moeten zij met ruwe woorden of
stemverheffing tegen iemand uitvallen. In ernstige gevallen wordt de schuldige buiten
de kerk gebracht en daar wordt hem dan de vermaning gegeven die hij verdient.
Hoofdstuk VIII, Over de catechismusleraren. - 1. Een van de belangrijkste opdrachten
in het Oratorio rust op de catechismuslesgevers, omdat het voornaamste doel van het
Oratorio is, onderricht te geven in de christelijke leer aan de jongens die erheen
komen. "Gij, catechismusleraren, verricht door het onderrichten in de catechismus een
werk van grote verdienste tegenover God, doordat gij bijdraagt tot het heil van de
zielen die door het kostbaar bloed van Jesus Christus zijn verlost; door er de middelen
aan toe te voegen om de weg te volgen die ter eeuwige zaligheid leidt, verwerft ge u
eveneens grote verdien- sten tegenover de mensen, en uw toehoorders zullen steeds uw
woorden zegenen, waarmee ge hun de weg gewezen hebt om goede christenen te worden,

8 Pages 71-80

▲back to top


8.1 Page 71

▲back to top


- III/67 -
goede burgers, nuttig voor hun eigen gezin en tegelijkertijd voor de burgerlijke gemeen-
schap." - 2, Voor zoveel als mogelijk dienen de catechismuslesgevers priesters of cle-
rici te zijn. Maar aangezien we vele klassen hebben, en bovendien het geluk hebben over
verscheidene voorbeeldige heren te kunnen beschikken voor dit werk, kan hun dankbaar een
klas catechismusleerlingen worden toevertrouwd. In het koor waar de oudere jongens on-
derricht worden moet dit zo mogelijk steeds door een priester gebeuren. - 3. Wanneer het
aantal leraren kleiner is dan het aantal klassen, doet de Prefect, in overleg met de
Directeur, een keuze uit enkele meer onderlegde, bekwamere jongens, en stelt hen te werk
in de klassen waarvoor geen leraar aanwezig is. - Terwijl het Onzevader gebeden wordt
moet iedere catechismusleraar zich reeds in de hem aangewezen klas bevinden. - 5. De
leermeester moet zijn klas in een halve cirkel plaatsen waarvan hij zelf het middelpunt
uitmaakt; nooit buigt hij zich naar de leerlingen toe om hun een vraag te stellen of
naar het antwoord te luisteren, maar hij neemt een rustige houding aan en laat dikwijls
zijn blik over zijn leerlingen heendwalen. - 6. Hij verlaat nooit de klas. Is het echter
beslist noodzakelijk, dan waarschuwt hij de prefect of de assistent. - 7. Elk assisteert
zijn klas tot na de akten van Geloof, Hoop en Liefde, en kan zijn post niet verlaten
voordat de kerkelijke plechtigheden afgelopen zijn. - 8. Vijf minuten voor het einde van
de catechismus, bij het klinken van de klok, wordt er een of ander korte stichtende
gebeurtenis uit de Heilige Schrift of uit de Kerkgeschiedenis verteld, of er wordt dui-
delijk en op volkse wijze een geloofswaarheid, of een gelijkenis met een zedenles
uiteengezet, die tot doel heeft een of andere ondeugd uit te roeien, of de schoonheid
van een of andere bijzondere deugd in het licht te stellen. - 9. Niemand begint iets
uiteen te zetten, voordat hij de stof waar hij over moet spreken bestudeerd heeft, en
hij begint niet aan een uiteenzetting voordat de jongens de vraag goed uit het hoofd
kennen. De verklaringen moeten kort en bondig zijn. - 10. Men begeeft zich niet in een
moeilijke stof, noch houdt men zich bezig met twijfelachtige vraagstukken die men niet
duidelijk en op een populaire manier weet op te lossen. - 11. De ondeugden die in het
bijzonder bestreden moeten worden zijn het vloeken, het ontheiligen van de zondagen, de
oneerlijkheid, diefstal, en gebrek aan berouw en goede voornemens en aan ernst bij het
biechten. - 12. De deugden waar vaak over gesproken moet worden zijn: liefde ten opzich-
-te van de makkers, gehoorzaamheid aan de oversten, liefde voor de arbeid, het mijden
van luiheid en slecht gezelschap, veelvuldig biechten en ontvangen van de heilige Com-
munie. - De catechismusklassen zijn als volgt verdeeld: in het koor degenen die voor
goed zijn toegelaten tot de heilige Communie en die de leeftijd van vijftien jaar
bereikt hebben, (Bij de kapellen van de H. Aloysius en van Onze-Lieve-Vrouw degenen die
voorgoed tot de heilige Communie zijn toegelaten doch nog geen vijftien jaar zijn). De
andere klassen worden verdeeld naar kennis en leeftijd tot de allerkleinsten toe. Men
maakt bijvoorbeeld een klas van degenen die ouder dan veertien jaar zijn; een andere van
twaalf- tot veertienjarigen; of van tien tot twaalf. Dit draagt veel bij tot het handha-
ven van de orde in de klassen, en tot het tegengaan van het menselijk opzicht, dat de
oudsten kennen wanneer zij bij de kleinsten geplaatst worden. - 14. De volgorde waaraan
men zich bij het geven van catechismusles te houden heeft wordt aangeduid door nummers
die bij de vragen van de catechismus geplaatst worden. De vragen die met het cijfer 1
gemerkt zijn gelden beslist voor allen, kleinen en groten. Die met het cijfer 2, voor
degenen die zich op het H. Vormsel of op de eerste H. Communie voorbereiden; de vragen
die met 3 en 4 gemerkt zijn gelden voor degenen die voor het hele jaar wensen te worden
toegelaten. De vragen met 5 en 6 voor degenen die voorgoed wensen te worden toegelaten.
- 15. De leraar in het koor heeft doorgaans leerlingen die reeds voorgoed tot de H.
Communie zijn toegelaten en eist daarom geen letterlijke beantwoording van de vragen,
maar behandelt de vraag en de uiteenzetting kort en helder; en om de aandacht aan te
wakkeren kan hij naar praktische gevallen teruggrijpen, analoog aan de behandelde stof,
en nooit naar dingen die niet aan de betrokken leeftijd of aan de omstandigheden van de
toehoorders zijn aangepast. - 16. Iedereen die les geeft toont steeds een opgewekt ge-
zicht, en laat goed merken van hoe groot belang datgene is wat hij leert; bij het
verbeteren of waarschuwen gebruikt hij steeds woorden van aanmoediging, maar nooit ter-
neerdrukkende opmerkingen. Men prijze wie het verdient en weze zuinig met berispingen.
Al de functionarissen die vrij zijn gedurende de catechismus worden als catechismus-
leraren beschouwd, omdat zij meer dan enig ander in staat zijn om het karakter van de
jongens te kennen en beter weten hoe zich tegenover hen te gedragen.
Hoofdstuk IX. De kroniekschrijver of kanselier. - 1, Het doel van de kroniekschrijver
is, alles te boekstaven wat betrekking heeft op het Oratorio in het algemeen en in bij-
zonderheden. - 2. Hij moet op een blad papier de naam, voornaam en functie van iedere
functionaris schrijven en dit ophangen in de sacristie. Hij legt een catalogus aan van
al de voorwerpen die in de kerk gebruikt worden, (vooral die welke bestemd en ter be-
schikking gesteld zijn voor een bepaald altaar). Hij gaat daarbij te werk volgens de

8.2 Page 72

▲back to top


- III/68 -
aanwijzingen van de Prefect. - 3. Hij draagt zorg voor en geeft rekenschap van de boe-
ken, catalogussen en andere zaken die toebehoren aan de Congregatie van de H. Aloysius
of aan de Stichting tot Wederzijdse Hulp. - 4. Hij sluit alle muziek van het Oratorio in
een afzonderlijke kast op en overhandigt ze all een aan de leider van de zangers. Hij
leent nimmer muziek uit om mee te nemen. Wel kan hij toestemming ervoor geven dat iemand
ze in het Oratorio zelf komt overschrijven. - 5. Er is ook een kleine bibliotheek met
voor de jongens uitgezochte boeken aan zijn zorgen toevertrouwd. De boeken mag hij vrij-
elijk uitlenen om ter plaatse te lezen of ook om mee naar huis te nemen, mits hij naam
en voornaam en adres noteert van degene aan wie het boek werd uitgeleend: dat om te
weten waar hij het boek moet terughalen wanneer het na een maand nog niet is ingeleverd.
(Men zie de regels voor de bibliothecaris in deel 3). - 6. Het behoort tot de voornaam-
ste zorg van de kroniekschrijver erop te letten dat er geen enkel voorwerp dat aan het
Oratorio toebehoort verloren gaat, noch dat er iets van hier wordt meegenomen zonder dat
hij er aantekening van houdt. - 7. De functies van de kroniekschrijver behoren feitelijk
te worden vervuld door de prefect, zodat deze taak alleen aan anderen wordt
toevertrouwd, indien hijzelf niet in staat is ze waar te nemen.
Hoofdstuk X. Over de orde bewaarders - 1. De taak van de ordebewaarders bestaat in het
voorkomen van getwist, woordenwisselingen, vloeken en onbehoorlijke gesprekken. - 2.
Wanneer dergelijke dingen voorvallen, wat goddank onder ons slechts zeer zelden het ge-
val is, geven zij de schuldige onmiddellijk een waarschuwing, en brengen hem met geduld
en liefde onder het oog dat dergelijke onbehoorlijkheden zeer streng door de Oversten
verboden zijn, in strijd met een goede opvoeding zijn en, wat meer is, verboden door
Gods heilige wetten. - 3. Wanneer het nodig is bestraffend op te treden, dient er zorg
voor gedragen te worden dat dit onder vier ogen gebeurt en zoveel mogelijk nooit in
aanwezigheid van anderen, behalve wanneer dit noodzakelijk zou zijn om openbare erger-
nis te vermijden. - 4. Het behoort eveneens tot de taak van de ordebewaarders, de jon-
gens te verzamelen die in de buurt van het Oratorio ronddwalen, hen naar de kerk te
brengen met de belofte op een kleine beloning, die de Directeur zeker niet zal weige-
ren. - 5. De ordebewaarders dienen er ook voor te zorgen, dat niemand onder de gods-
dienstoefeningen naar buiten loopt. Ook mag er op die tijd in de buurt van de kerk geen
lawaai gemaakt of gespeeld worden; in die gevallen moeten zij met geduld ertoe aanspo-
ren om zich terstond na het teken van de klok naar de kerk te begeven. - 6. Ook is de
taak aan de ordebewaarders toevertrouwd om degenen die een overtreding begaan hebben
met de Oversten te verzoenen; diegenen naar hun ouders terug te brengen van wie ze wa-
ren weggelopen; en in de loop van de week hun kamaraden aan te moedigen om 's zondags
met ijver het Oratorio te bezoeken. - 7. Tenslotte is het de taak van de Ordebewaar-
ders diegenen, van wie ze weten dat het goed voor hen zou zijn te biechten, tot een
biecht-vader te brengen en hen zich zodoende met God te laten verzoenen. - 8. Hoewel
al de functionarissen van het Oratorio beschouwd behoren te worden als Ordebewaarders,
zijn er toch twee in het bijzonder met deze taak belast en zij worden gekozen bij meer-
der-heid van stemmen door de functionarissen van het Oratorio. - 9. De voorzitter en
de ondervoorzitter van de Congregatie van de H. Aloysius zijn uit het Oratorio geboren
ordebewaarders.
Hoofdstuk X I Over de z a n g e r s. - 1. Het is wenselijk dat allen zangers zijn, om-
dat allen deel moeten nemen aan de zang; om evenwel verschillende moeilijkheden te ver-
mijden die zich zouden kunnen voordoen, worden er enkele jongens uitgekozen die over
een goede stem en gezondheid beschikken, en aan hen wordt de leiding van de zang toe-
vertrouwd. - 2. Er zijn bij ons twee soorten van zangers: die van het koor zelf, en de
voorzangers bij het altaar. Niemand kan evenwel tot zanger gekozen worden wanneer hij
niet van goed gedrag is en wanneer hij niet behoorlijk latijn kan lezen. - 3. Om ver-
volgens koorzanger te worden, is het vereist dat de leerling notenleer kent evenals de
tonen van de cantus firmus. - 4. De zorg voor de zang is toevertrouwd aan een koorlei-
der, of hoofd van de zangers, en aan een onderkoorleider. Hij dient ervoor te zorgen
dat de zang over alle zangers verdeeld wordt en wel zo dat allen eraan kunnen deelnemen
en genoegen in het zingen blijven behouden. - 5. ('s Morgens wordt het Officie van Onze-
Lieve-Vrouw in koor gezongen, met uitzondering van de hymnen, lezingen, het Te Deum en
het Benedictus die volgens de regels van de cantus firmus gezongen worden. Bij plechti-
ge gelegenheden wordt alles in het Gregoriaans gezongen). 's Namiddags worden de Ves-
pers gezongen als aangewezen door het calendarium van het diocees. Waar er 's morgens
niet gezongen kan worden, wordt tenminste 's namiddags de Vespers van Onze-Lieve-Vrouw
of enkel het Ave Maris Stella met het Magnificat, het Oremus enz. gezongen. - 6. Wan-
neer een psalm of antifoon is ingezet, zingen allen eenstemmig mee, en vermijden daar-
bij het schreeuwen en te hoge of te lage inzetten. Wanneer iemand zich bij het zingen

8.3 Page 73

▲back to top


- III/69 -
vergist, behoort er niet te worden gelachen en dient men zijn kameraad ook niet te
bespotten, doch de koorleider tracht hem weer in de goede toon te brengen. - 7. De
zangers die voor het altaar hebben plaats genomen moeten erop toezien dat zij dezelfde
toon en toonhoogte overnemen die door het koor of door het orkest is aangegeven. De
koorleider zorgt ervoor dat de psalmen en hymnen beurtelings gezongen worden, eerst door
het koor en vervolgens door de kerk. - 8. Op de laatste zondag van iedere maand wordt
het Officie der overledenen gezongen voor de overleden kameraden en weldoeners, welk
officie eveneens gezongen wordt voor iedere functionaris en voor zijn vader en moeder,
op de zondag, onmiddellijk nadat men kennis van het overlijden heeft gekregen. - 9. Aan
de zangers wordt met bijzondere nadruk onder het oog gebracht zich te onthouden van alle
ijdelheid, en trots; want dit zijn twee afkeurenswaardige ondeugden die de vrucht van
het goede dat men doet verloren doen gaan en vijandschap onder de kameraden doen ont-
staan. (Een waarlijk christelijk zanger moet zich nooit gekrenkt voelen, noch een ander
doel voor ogen hebben dan de eer van God, en zijn stem te verenigen met die der enge-
len, die hem zegenen en prijzen in de Hemel.
Hoofdstuk XII. Over de s p e l l e i d e r s. - 1. Het is ten zeerste gewenst dat onder
de recreatie allen kunnen deelnemen aan een of ander spel op de daarvoor aangewezen
tijd. - 2. De toegestane ontspanningen en spelen zijn het balspel, het schijfwerpen,
schommelen, het steltlopen, draaimolen, schijfschieten, touwtrekken; gymnastiekoefenin-
gen, ganzebord, dammen, schaken, tombola, corriere of baarspel, ambachtenspel, mer-
cante, en alle andere spelen die tot de ontwikkeling van het lichaam kunnen bijdragen.
- 3. Verboden zijn kaartspelen, tarokspelen en andere spelen die het gevaar opleveren
dat God beledigd wordt of die schadelijk kunnen zijn voor anderen of zichzelf. - 4.
Gewoonlijk is de tijd voor de recreatie 's morgens vastgesteld van 10 tot 12 uur, en
van 1 tot half drie 's middags, en van de afloop der godsdienstoefeningen tot 's avonds.
In de winter ook gedurende de avond, echter niet later dan acht uur, bestaat de moge-
lijkheid tot recreatie voorzover daardoor de lessen niet gestoord worden. - 5. De spe-
len worden toevertrouwd aan vijf toezichthouders, van wie er een de leiding heeft. -
6. Dit hoofd van de toezichthouders noteert het nummer en de soort van de speeltuigen
en draagt er de verantwoordelijkheid voor. Wanneer zij speeltuigen willen aanschaffen
of laten herstellen, verwittigen zij de prefect. - 7. De toezichthouders verlenen hun
diensten met tweeën iedere zondag. Het hoofd hoeft er alleen op te letten dat er geen
wanordelijkheden plaatsvinden, doch hoeft zelf geen dienst te doen, tenzij een der
toezichthouders niet aanwezig is. - 8. Ieder speeltuig is met een nummer gemerkt, bij-
voorbeeld: wanneer er negen balspelen zijn worden er negen briefjes gemaakt waarop
geschreven staat 1-2-3-4-5-6-7-8-9. Zijn er vijf paar stelten, dan worden die gemerkt
met de nummers 10-11-12-13-14. En zo vervolgens eveneens met de andere speeltuigen. -
9. Als het uur voor het uitdelen der speeltuigen gekomen is, moet degenen die iets komt
halen iets als onderpand achterlaten, waarop de toezichthouder het overeenkomstige
nummer schrijft van het meegenomen speeltuig. In geval er een speeltuig vernield wordt
of verloren gaat, wordt dit meegedeeld aan het hoofd van de toezichthouders of aan de
prefect, op wiens bevel alleen het onderpand kan worden teruggegeven. - 10. Gedurende
de recreatie loopt een toezichthouder over de speelplaats om ervoor te waken dat er
niets vernield of weggegooid wordt; de ander verlaat nooit het lokaal waar het spel-
materiaal bewaard wordt, maar staat nooit iemand toe, onder welk voorwendsel ook, de
plaats te betreden waar de speeltuigen worden bewaard. - 11. De toezichthouders worden
bijzonder warm aanbevolen ervoor te zorgen dat allen aan iedere ontspanning kunnen
deelnemen, waarbij steeds de voorkeur gegeven moet worden aan degenen van wie men weet
dat zij vaker het Oratorio bezoeken. - 12. Na afloop van de recreatie wordt er gecon-
troleerd of er niets ontbreekt, het speelgoed netjes opgeborgen en vervolgens wordt het
vertrek gesloten en de sleutel bij de prefect gebracht.
Hoofdstuk XIII. Over de b e s c h e r m e r s. 1. De behoeders en beschermers hebben
de zeer belangrijke taak de allerarmsten en meest verlatenen bij een patroon onder te
brengen, en ervoor te zorgen, dat de leerjongens en jonge arbeiders die het Oratorio
bezoeken niet bij een baas terechtkomen bij wie hun eeuwige zaligheid in gevaar zou
kunnen komen te verkeren. - 2. Het is de taak der behoeders de jongens naar hun huis
terug te brengen die vandaar zijn weggelopen, en hun best te doen om de jongens die
een vak moeten leren of die geen werk hebben bij een patroon onder te brengen. -
3. De beschermers zijn twee in getal, en hebben tot taak de namen, voornamen en adres-
sen te noteren van de patroons die behoefte hebben aan leerlingen en jonge krachten,
om hun beschermelingen bij dezen te kunnen onderbrengen. - 4. De beschermer verleent
zijn beschermelingen hulp en tracht hen beter te maken, doch aanvaardt nooit enige
geldelijke verplichting, evenmin bij de respectieve patroons. - 5. In de overeenkomst

8.4 Page 74

▲back to top


- III/70 -
met de patroons dient als eerste voorwaarde vermeld, dat zij de leerling vrij laten om
de zondag te heiligen. - 6. Wanneer het gebeurt dat een leerling op een gevaarlijke
plaats terechtkomt, verleent hij hem hulp om te voorkomen, dat hij onrust verwekt,
waarschuwt de patroon wanneer dit mogelijk is, en intussen tracht hij een betere plaats
voor zijn beschermeling te vinden,
DEEL III. Hoofdstuk V. Over de b i b l i o t h e c a r i s. - 1. Aan de bibliothecaris
wordt een kleine keur van nuttige en onderhoudende boeken toevertrouwd om te verdelen
onder de jongens die ze willen hebben en van wie men verwachten mag dat zij er enig nut
van hebben. - 2. Hij boekt in een register de naam en voornaam van degenen die het boek
lenen, en waarschuwt hen dat zij het boek na een maand dienen terug te brengen. - 3.
Ook houdt hij aantekening van de boeken die binnenkomen en uitgaan om daar ieder ogen-
blik verslag over te kunnen uitbrengen. - 4. Twee personen zijn in de bibliotheek werk-
zaam: de bibliothecaris, die de boeken uitdeelt, en de algemene assistent, die daar ver-
lof toe geeft en aantekening houdt van naam en adres van de leerling en van de titel
van het boek. - 5. De functies van bibliothecaris en van assistent kunnen in dezelfde
persoon verenigd zijn, zoals zij elkaar over en weer ook kunnen vervangen, wanneer een
van beiden afwezig is. - 6. Allen worden aangemaand geen boeken te verliezen, te bescha-
digen, of er hun naam in te schrijven, en de boeken binnen een maand weer in te leveren.
DEEL II. Hoofdstuk I. Taken die alle functionarissen van het Oratorio betreffen. -
1. De taken van dit Oratorio, die alle gratis pro Deo gedaan worden, moeten iedereen
met ijver vervullen als hulde aan de goddelijke Majesteit, en daarom dienen allen el-
kaar aan te moedigen tot volharding in de respectieve taken en om de daarmee samenhan-
gende plichten te vervullen. - 2. Zij moeten de jongens tot ijver aansporen die het
Oratorio al bezoeken, en in de loop van de week nieuwe uitnodigen om erheen te komen.
Nooit mogen zij zich ongunstig uitlaten over de regels of over andere dingen die be-
trekking hebben op de gang van zaken in het Oratorio, noch mogen zij zich afkeurend
uitlaten ten overstaan van de jongens over de voorschriften van de Directeur of van de
andere oversten. - 3. Het is een groot geluk een waarheid van het geloof aan een onwe-
tende te mogen verkondigen en hem ook maar van slechts één zonde te weerhouden. - 4.
Liefde, wederzijds geduld in het verdragen van andermans gebreken, de goede naam van het
Oratorio en van zijn functionarissen bevorderen, en allen te vervullen van welwil-
lendheid en vertrouwen in de Rector, zijn dingen die allen warm moeten worden aanbevo-
len, want daarzonder zal het niet mogelijk zijn de orde te handhaven, de eer van God te
bevorderen en de werken voor het heil van de zielen. - 5. (Wanneer het erg moeilijk is
personen te vinden om alle functies te vervullen kan men tot dit doel verschillende
functies in een en dezelfde persoon verenigen: bijvoorbeeld de functie van toezicht-
houder, beschermer en assistent kan in één persoon verenigd worden). - 6. (Zo kan ook de
functie van de prefect samengaan met die van geestelijke leider. De toezichthouder,
bewaker, voorbidder, kunnen eveneens één enkel ambt vervullen. Zo ook kunnen de kro-
niekschrijver, de assistent en de bibliothecaris vervangen worden door een van de
kosters die daar de geschiktheid voor bezit).

8.5 Page 75

▲back to top


- III/71 -
HOOFDSTUK
X.
ZONDAGMORGEN IN HET ORATORIO - HET GEDRAG VAN DE JONGENS
IN DE KERK - DE HEILIGE MIS EN DE COMMUNIE - LESREPETITIES -
ZORGEN VAN DON BOSCO - BEMINNELIJKHEID EN LIEFDE - HEILIGE
TOORN NIET IN TEGENSPRAAK MET ZACHTMOEDIGHEID,
Het zal onze lezers niet onaangenaam zijn dat wij terugkeren tot
een onderwerp dat al verschillende malen is aangeraakt, doch op andere
tijden, namelijk dat der feestdagen in het Oratorio van de Heilige Fran-
ciscus van Sales. Het is een te aanminnig schouwspel zich Don Bosco voor
te stellen middenin zijn arbeidsterrein, enkele bewijzen aan te halen
van zijn liefde, waar we nog niet over gesproken hebben, en die oude
tijden weer te doen opduiken met de levenschenkende geest die voort-
vloeide uit zijn nieuwe reglement.
Om ordelijk te werk te gaan, geven wij allereerst het programma op,
waarmee gewoonlijk de dag des Heren geheiligd werd, en hoe het na lange
ondervinding door Don Bosco in het tweede deel, zesde hoofdstuk van de
Regel definitief opgetekend werd:
" 1. De godsdienstige praktijken onder ons zijn: De Biecht en de
Communie, en tot dat doel wordt er iedere zondag en geboden feestdag
aan degenen die tot deze beide Sacramenten willen naderen de gelegenheid
daartoe gegeven.
" 2. Het Officie van de Heilige Maagd, de Heilige Mis, lezing uit
de Gewijde of uit de Kerkgeschiedenis, de catechismus, de Vespers,
preek, de zegen met het Allerheiligste, zijn de plechtigheden op zon- en
feestdagen."
Voegen wij hieraan toe dat een Rozenhoedje soms 's morgens, soms
ook wel 's avonds werd gebeden.
Er waren vrome mensen, en ook religieuzen, die deze veelvuldige
godsdienstoefeningen niet gewenst voorkwamen en zij meenden er met recht
en reden tegenin te kunnen brengen, dat de jongens daar genoeg van zou-
den krijgen Maar het antwoord van Don Bosco luidde steeds: "Ik heb de
naam Oratorio aan dat huis gegeven om duidelijk te doen uitkomen dat
het gebed de enige macht is waarop wij moeten bouwen, en de heilige Ro-
zenkrans wordt er gebeden omdat ik van begin af aan mezelf en mijn jon-
gens onder de onmiddellijke bescherming gesteld heb van de Allerheilig-
ste Maagd." Overigens was hij erin geslaagd, zoveel variatie in deze
oefeningen te brengen, dat heel de menigte jongens niet het minste te-
ken van verveling aan de dag legde; te meer wijl hij hen wist te vervul-

8.6 Page 76

▲back to top


- III/72 -
len van de zekerheid van ontelbare genaden, ook tijdelijke, door God en
de Heilige Maagd als beloning voor hun godsvrucht geschonken.
Aldus ging het kerkje van Valdocco heel vroeg in de morgen open
en Don Bosco verscheen op de drempel en verzamelde al de jongens die
goed op tijd uit alle richtingen kwamen aanlopen: Zij herinnerden zich
zijn vermaningen: Wij zijn christenen", had hij tegen hen gezegd,
"daarom moeten wij alles eerbiedigen wat in het bijzonder de kerk aan-
gaat, die de tempel des Heren genoemd is, een heilige plaats, een huis
van gebed. Wat wij de Heer ook in de kerk zullen vragen, wij zullen het
verkrijgen. In ea omnis qui petit accipit. Och, geliefde kinderen hoe-
veel vreugde bereiden jullie Jezus Christus, wat een goed voorbeeld ge-
ven jullie aan het volk door jullie godsvrucht en door hier bijeen te
komen! Wanneer de Heilige Aloysius naar de kerk ging, stroomden de men-
sen toe om hem te zien, en allen waren gesticht door zijn ingetogen ge-
drag. Treed de kerk binnen zonder te hollen en zonder lawaai te maken,
Betuig de verschuldigde buiging tegenover het altaar, of maak de knie-
buiging indien het Allerheiligste Sacrament er is, ga dan naar jullie
plaats en breng, terwijl jullie geknield zijn, hulde aan de Allerhei-
ligste Drieëenheid door drie Onzevaders te bidden. Wanneer de tijd voor
het heilig misoffer nog niet gekomen is, kunt ge de Zeven Blijdschappen
van Maria bidden of een ander gebed storten Pas er wel voor op, dat ge
in de kerk niet lacht en niet spreekt zonder noodzaak, want een woord
of een glimlach kan voldoende zijn om ergernis te geven en anderen die
de heilige plechtigheid komen bijwonen te hinderen" (1):
De jongens gingen al gauw rond de plaats knielen waar er biecht
gehoord werd, en dan spoorde Don Bosco hen met een zeer korte verma-
ning aan tot de voorbereiding van een goede biecht, beval hun een
kinderlijk
(1) Reglement. Deel II, Hoofdstuk IV. Gedrag in de kerk, - Wanneer het sein gegeven is
om naar de kerk te gaan, begeeft iedereen zich terstond en ordelijk daarheen, er
zorg voor dragend dat zijn kleren behoorlijk in orde zijn, en degenen die kunnen
lezen vergeten vooral hun kerkboek niet. - 2. Bij het binnenkomen in de kerk neemt
iedereen wijwater, maakt een kruisteken en begeeft zich naar zijn plaats om ge-
knield een kort gebed te storten, eraan denkend dat hij zich in het huis van God
bevindt die de Heer is van hemel en aarde. - 3. In de kerk moest geen assistent
nodig zijn; de gedachte alleen al zich in Gods huis te bevinden moest voldoen-de
zijn om iedere afleiding te voorkomen. Doch wanneer iemand zichzelf en de plaats
waar hij zich bevindt zou vergeten, wordt iedereen aangeraden zich aan de bevelen
van de assistenten en toezichthouders te houden, en evenmin verlaat iemand zonder
ernstige reden de kerk. - 4. Allen wordt aangeraden niet te zitten slapen, of te
praten, te schertsen of geluiden te maken die de lachlust kunnen wekken of op-
schudding veroorzaken. Dergelijke onbehoorlijkheden moeten onmiddellijk onder-drukt
en ook gestraft worden, naar het voorbeeld van de Goddelijke Zaligmaker, die degenen
die in de tempel handel dreven met de zweep naarbuiten dreef. - 5, Wanneer iemand
vanwege een feit terecht of ten onrechte vermaand wordt, dient hij dat stilzwijgend
en goedsmoeds te ondergaan, en wanneer hij er iets tegen in te bren-gen heeft, doet
hij dat na de plechtigheid. - 6. 's Morgens gaat niemand naar bui-ten voordat het
Lodato sempre sia il nome di Gesù e di Maria gezongen is, 's Avonds komt niemand uit
de knielende houding overeind voordat het H. Sacrament in het tabernakel is
opgeborgen. - 7. Iedereen wordt aanbevolen zo weinig mogelijk de kerk te verlaten
gedurende de preek. Na afloop van de godsdienstoefening begeeft iedereen zich zonder
rumoer te maken naar de recreatie of naar huis.

8.7 Page 77

▲back to top


- III/73 -
vertrouwen in hun biechtvader aan, ook wanneer het gewetenstwijfels be-
trof; hierna nam hij in de biechtstoel plaats om de penitenten te aan-
horen. Er kwamen ook veel andere, vreemde, volwassen personen bij hem
biechten, die vervolgens de Mis bijwoonden en met de jongens te Com-
munie gingen.
Wanneer het biechten was afgelopen, droeg Don Bosco de heilige Mis
op, en wanneer hij ergens heen moest, werd zij door een andere dienst-
willige priester opgedragen, en dat was dan meestal de theoloog Giovan-
ni Vola. De jongens woonden de plechtigheid met grote godsvrucht bij,
Don Bosco wilde niet dat zij alleen maar uit onnadenkende gewoonte naar
de viering van het mysterie zouden komen, maar, zoals de leerlingen uit
die jaren ons vertelden, hij sprak met veel vuur, dikwijls herhalend
wat hij in de "Giovane Provveduto" geschreven had, over de aard en de
oneindige waarde van het Misoffer. Hij riep uit: "Het is een toch al te
droevig schouwspel, overal ter wereld zoveel jongens opzettelijk ver-
strooid de Heilige Mis te zien bijwonen, oneerbiedig, zonder ingetogen-
heid, zonder godsvrucht, terwijl zij blijven staan en maar overal rond-
kijken! Ach! deze jongens hernieuwen ontelbare malen, zoals de Joden,
het Lijden van Golgotha, terwijl zij daarbij grote ergernis geven aan
hun kameraden en onze heilige Godsdienst oneer aandoen, Woont de heili-
ge Mis derhalve bij, beste jongens, in de gesteltenis van de waarachti-
ge christen, gedragen jullie je netjes en wees zo aandachtig, dat
niets jullie kan afleiden. Jullie geest, jullie hart, jullie gevoelens
moeten op niets anders gericht zijn dan op de eer van God. Stel u voor
ogen, Jezus Christus te zien ten tijde van zijn smartelijk lijden en
sterven voor onze zaligheid. Doe ijverig uw best om naar de heilige Mis
te gaan, ook op werkdagen, en aanvaard daartoe desnoods een of ander
ongemak. Daardoor zullen jullie van Onze-Lieve-Heer alle mogelijke
zegeningen verwerven, zodat alles wat jullie ondernemen zal slagen.
Bidden jullie voor jezelf, voor jullie ouders en weldoeners en voor de
zielen in het vagevuur."
De jongens begrepen hem, en als het ogenblik voor de heilige com-
munie gekomen was, was het een ontroerend schouwspel ook op gewone
zondagen tweehonderd en meer van hen, die vroeger zo teugelloos waren,
volkomen vrijwillig, met gevouwen handen en met de grootste aandacht,
ter Heilige Tafel te zien naderen. Men zag het geloof uit hun ogen
stralen en wanneer Don Bosco hun de communie uitreikte, smaakte hij een
hemelse vreugde.
Na afloop van de mis, beklom Don Bosco de preekstoel en de jongens
luisterden met grote aandacht en voldoening naar zijn woord. In dat
jaar begon hij de Gewijde Geschiedenis te vertellen. Toen hij daarmee
klaar was, begon hij later met een uiteenzetting van de Kerkgeschiede-
nis en vervolgens met de levens van de Pausen.
Hij was zo helder in zijn voordrachten en commentaren, dat wanneer
hij, naderhand, zoals hij gewoon was, in het openbaar enkelen onder-
vroeg, dezen niet alleen zijn woorden konden herhalen, maar ook in
staat waren behoorlijk te antwoorden op zeer belangrijke vragen die hij
hun stelde. Dat werd bericht door Mgr.Bertagna Giovanni Battista, die
indertijd als seminarist in Valdocco kwam om er catechismusonderricht
te geven.
Wij hebben al gezegd, dat Don Bosco na die ochtendpreek wilde, dat
steeds het schietgebed De namen van Jezus en Maria moeten steeds ge-
zegend zijn, werd gezongen Daarmee wilde hij eerherstel brengen voor
zoveel vloeken die er in de wereld te horen waren. Hijzelf zette het

8.8 Page 78

▲back to top


- III/74 -
lied in zonder op de stem van de voorzanger te wachten. Wanneer het
schietgebed beëindigd was, verlieten de jongens de kerk onder het zingen
van de hymne Aloysius, sieraad der jeugd.
Hierna ging de meerderheid van hen naar huis om te ontbijten; voor
enkelen die bleven waren er, al naar de mogelijkheden en ieders behoef-
te, verschillende lessen, zoals we al zeiden; enkele studenten werden
met een korte repetitie geholpen met de spraakkunst en het metriek stel-
sel. Don Bosco belastte zichzelf met dat onderricht, ofwel hij droeg het
op aan een of twee van zijn vrienden, zoals Don Giacomelli ons verze-
kerde. Ten slotte gingen allen, na een ontspanning van verschillende
aard, waarin Don Bosco steeds de leiding had, heen om te eten.
Don Bosco ondervond veel vreugde doordat de jongens aan zijn zor-
gen met genegenheid beantwoordden; maar in het begin van het jaar werd
dat gemengd met enkele onaangenaamheden die hem levendig troffen. De
oorzaak daarvan was, dat hij soms zijn leerlingen door een van zijn me-
dehelpers op een strenge manier zag behandelen.
Hijzelf vertelde: "Op een zondagavond zag ik een grotere jongen een
van zijn kleinere kameraden mishandelen, Ik beefde toen ik dat zag ge-
beuren en moest me het grootste geweld aandoen om niets te zeggen. De
volgende dag echter, toen ik die jongen tegenkwam, liet ik niet na hem
op een welwillende manier zijn verkeerd optreden onder de ogen te bren-
gen."
Maar ondanks de herhaalde waarschuwingen, kon hij dergelijke ver-
velende gebeurtenissen toch niet steeds voorkomen, hetzij doordat sommi-
gen, aangewezen als assistent, veeleer ruw en opvliegend van aard waren,
ofwel doordat hun niet al te groot geduld dikwijls op een te zware proef
gesteld werd: Zo deelden zij, vooral in de kerk, al te dikwijls stevige
opstoppers uit aan de weinige jongens die zaten te slapen of die onder
de preek of bij het bidden stoorden. Om die redenen ontstond er soms on-
tevredenheid in en buiten het Oratorio. Uit vrees echter tegenzin te
verwekken en sommige surveillanten van zich te verwijderen die toch van
goeden wil waren, deed hij onder het preken, alsof hij niets merkte en
trachtte hij zich zoveel mogelijk te beheersen; maar vastbesloten een
einde aan dat wangedrag te maken, kwam hij tot overeenstemming met de
jongen Giuseppe Brosio, die sinds 1841 was begonnen hem te helpen in de
kerk van de Heilige Franciscus van Assisi, Brosio, die wel zesenveertig
jaar lang op vertrouwelijke en vriendschappelijke voet met Don Bosco
verkeerde, was blij, Don Bosco van een zorg te kunnen bevrijden. Daar
hij, in het priesterkoor staande, de gebeden leidde, ging hij, als dat
afgelopen was, op en af in de kerk rondlopen, teneinde iedere handeling
van geweld van de mede-assistenten te voorkomen. Nu en dan schudde hij
degenen die zaten te slapen rustig wakker en soms, wanneer hij zag, dat
zij zich vrijwillig aan de slaap overgaven, bezorgde hij hun een onpret-
tige verrassing door hen wat snuif onder de neus te houden zodat zij
wakker schrokken; degenen die stoorden door te praten of drukte te ma-
ken, wierp hij een strenge blik toe die gehoorzaamheid afdwong, want het
was een struise jongen en hij was twintig jaar. Wanneer enkelen geen
gevolg gaven aan de eerste waarschuwing, was een dreigend gebaar vol-
doende. Intussen stelde hij af en toe een kleine beloning in het voor-
uitzicht voor degenen die zich goed gedroegen, en wanneer Don Bosco dan
op de preekstoel klom, was zijn gehoor volkomen rustig.

8.9 Page 79

▲back to top


- III/75 -
Aan deze ijver voegde Don Bosco zijn overredend woord en in de pre-
ken, in de toespraken op de speelplaats, vertelde hij voorbeelden die de
noodzakelijkheid aantoonden van de broederlijke geest die er onder de
kameraden moest heersen, en vooral ook van de eensgezindheid die er tus-
sen de jongens van het Oratorio moest bestaan om de zegen van God waar-
dig te zijn. En hij slaagde in zijn bedoeling, Binnen de kortste tijd
kwam er een einde aan het onordelijk rumoer en hoorde men daarover geen
klachten meer
Inderdaad, zo verzekert de jongen Chiosso die in die jaren het
Oratorio bezocht, inderdaad strafte Don Bosco nooit, met uitzondering
van enkele zeldzame gevallen, wanneer het ging om een of andere brutale,
weerspannige jongen, of om een vloeker, of om eentje die op heterdaad
betrapt werd bij het spreken van onbehoorlijke taal. En zulks alleen in
die enkele gevallen waarin het, afgezien van de ergernis, voor de ziel
van die onvoorzichtige noodlottig zou geweest zijn hem uit het Oratorio
weg te zenden. De kameraden merkten maar heel moeilijk iets van de
opgelegde straf; maar soms, wanneer deze allen bekend was, namen allen
de partij van Don Bosco op, en zeiden: "Hij heeft goed gehandeld." En
naderhand waren ook de schuldigen die mening toegedaan, want nooit ge-
beurde het dat hij zich liet drijven door gekwetste eigenliefde: zijn
beminnelijkheid overheerste steeds.
Die vormde de grondslag van heel zijn systeem, omdat hij er stel-
lig van overtuigd was dat zij noodzakelijk was bij het opvoeden van de
jon-gens, om hun harten te openen, erin te kunnen doordringen als in
zijn eigen huis, om er het onkruid der ondeugd uit te kunnen wieden en
de bloemen der ontluikende deugden erin te verzorgen Hij legde er zich
bijzonder op toe hen door zijn minzaamheid tot openhartigheid te bren-
gen, tot eenvoud en oprechtheid; om hun vertrouwen te winnen, probeerde
hij op allerlei manieren te bewerken dat zij hem genegen zouden zijn, en
dat zij zouden weten dat hij van hen hield. Gesloten harten die hun
geheimen bewaren wijzen er bijna steeds op, dat zij hun ondeugden ge-
heim houden, en degenen die altijd alleen waren, stiekem, stil of hui-
chelachtig, waren altijd een kwelling voor hem, en hij overlegde iedere
mogelijke weg om hen te winnen en hen met weldaden te veroveren.
De theoloog Savio Ascanio, die in die jaren, zoals we zullen zien,
bij hem woonde, zei dat Don Bosco steeds minzaam, zachtmoedig, vader-
lijk te werk ging, zachtheid uitstralend bij het leiden van de jongens
tot deugdzaamheid, en nooit ook zag hij hem iemand onbeleefd behandelen
of met straf dreigen, ook de lichtzinnigsten en ondeugendsten niet. En
het is uit dien hoofde dat het Oratorio overvol was van kleine en gro-
tere jongens, en het merendeel van hen naderde iedere zondag tot de
heilige Sacramenten.
Al degenen die eenmaal met hem gesproken hadden waren verrukt over
zijn zachtzinnige en nobele manier van optreden, over de hartelijkheid
van zijn omgang, over de doelmatige en aangename wijze waarop hij zijn
woorden wist te kiezen. Dat verklaart voor een deel de betovering die
hij uitoefende op de jongens, die hij onweerstaanbaar aantrok. Hun
steeds openstaande en vertrouwensvolle hart verleende hun gezicht die
bijzondere aantrekkelijkheid die men het doorschijnen der ziel zou kun-
nen noemen. Zij omringden hem met een onuitsprekelijke blijdschap, en

8.10 Page 80

▲back to top


- III/76 -
het kostte hun zoveel moeite afscheid van hem te nemen, dat zij van geen
weggaan wis-ten: het was bijna nodig dat Don Bosco zelf hen wegzond.
Het gezicht van Don Bosco, zo vertelde ons Giuseppe Buzzetti dik-
wijls, - en met hem honderden en honderden anderen, - had een sympa-
thieke uitdrukking, zo aangenaam, zo beminnelijk, ja als het ware en-
gelachtig, alsof het niet van deze wereld was; in zijn blik en in zijn
glimlach openbaarde zich de betovering der heiligheid die in hem was.
Wel honderden malen hoorde men de jongens die bij hem vertoefden zeg-
gen: "Hij lijkt Onze-Lieve-Heer wel!" Een uitdrukking die ze gewoonlijk
gebruikten.
Niettemin zou het verkeerd zijn te menen dat zoveel beminnelijk-
heid in Don Bosco een teken van zwakte of onbezorgdheid zou zijn. Hij
kon ook toornig zijn en het laten merken ook, omdat ook de toorn een
werktuig van de deugd is, doch nooit buitenmate en steeds alleen wan-
neer het ging om de beledigde eer van God Onze Heer Jezus Christus
zelf werd verschillende malen toornig tegen de Farizeeën: Circumspi-
ciens eos cum ira (1), en beheerste toorn is niet in tegenspraak met
de deugd der zachtmoedigheid. In de loop van deze gedenkschriften zul-
len wij ook deze zijde van de ijver die de beminde Don Bosco aan de
dag legde zien schitteren.
(1) Mk. 3,5

9 Pages 81-90

▲back to top


9.1 Page 81

▲back to top


- III/77 -
H O O F D S T U K XI
HET ZONDAGSORATORIO NA DE MIDDAG - DE TERUGKEER VAN DE
JONGENS - DE EERSTE RECREATIE - DE CATECHISMUS EN DE
HEILIGE DIENSTEN - COMPELLE INTRARE - DE TWEEDE RECREATIE
EN DE GEDRAGSVOORSCHRIFTEN VOOR DE JONGENS - DON BOSCO DE
ZIEL BIJ HET SPEL - OPLOSSING VAN PROBLEMEN - HEILZAME
RAADGEVINGEN EN TOEGEZEGDE BELONINGEN - HET VERTREK 's
AVONDS - VERMOEIDHEID VAN DON BOSCO - WONDERBAARLIJKE
GEDRAGSVERANDERING - DE HOOP DER MAATSCHAPPIJ,
De uren van de zondagnamiddag waren voor Don Bosco niet minder ver-
moeiend dan de voormiddag. Hij gebruikte zijn maaltijd, waarna tegen
één uur, of ook wel tegen half twee het Oratorio weer geopend werd. De
jongens kwamen toeijlen, gedreven door het levendige verlangen om bij
Don Bosco te zijn, die hen met een even groot verlangen om in hun mid-
den te vertoeven, opwachtte en opgewekt begroette. Hij had al zoveel
speeltuigen laten klaarzetten als maar kon: het houten paard, de
schommel, de springstok en alle andere benodigdheden voor het turnen;
en om onenigheid en vechtpartijen te voorkomen, wees hij de plaats aan,
waar iedere groep zich rustig zou kunnen vermaken.
Intussen gingen Don Borel en Don Carpano in de omgeving rond, op
zoek naar de jongens, die uit andere wijken van de stad gekomen waren
om in die verlaten weilanden hun vermaak te zoeken, en die niets wis-
ten of niet wilden weten van het Oratorio. Wanneer zij zo'n groepje
ontdekten, nodigden zij hen vriendelijk uit mee te gaan en stelden de
meest weerspannigen een beloning in het vooruitzicht als ze meegingen.
En maar zelden bleven hun bemoeiingen vruchteloos. Wanneer deze beide
voortreffelijke priesters niet in de gelegenheid waren om dat te doen,
droeg Don Bosco het op aan de een of ander van de catechismusleraren
of seminaristen.
Intussen begonnen de jongens met de recreatie en Don Bosco zelf
had hen over de verschillende spelen verdeeld. Hij was steeds te midden
van de jongens, vertelde ons Don Reviglio. Hij liep hier en daar rond,
richtte zich nu eens tot de een, dan tot de ander, en zonder dat zij er
erg in hadden ondervroeg hij hen om achter hun aard en behoeften te
komen. Vertrouwelijk zei hij nu eens de een, dan de ander iets aan het
oor, waarbij hij hen een heilzame raad gaf of hen uitnodigde tot de
heilige sacramenten. Hij bleef staan bij degenen die zich soms neer-

9.2 Page 82

▲back to top


- III/78 -
slachtig toonden en deed wat hij kon om met een grapje hun stemming
opgewekter te maken. Hijzelf was echter steeds opgewekt en glimlachte
altijd, maar niets van wat er gebeurde ontsnapte aan zijn nauwlettende
aandacht, wel wetende welke gevaren er konden ontstaan uit de opeenho-
ping van jongens van verschillende leeftijd, afkomst en gedrag. Deze
waakzaamheid zou hij nimmer opgeven, ook niet toen hij over ijverige
seminaristen en priesters beschikte om hem te helpen, daar hij voor het
eerst met zijn voorbeeld de zo belangrijke methode wilde grondvesten om
de jongens nooit aan zichzelf over te laten.
Gedurende deze recreatie kwamen er, buiten de priesters die wij al
genoemd hebben, op uitnodiging van Don Bosco ook de theoloog Rossi,
de theoloog Giovanni Vola jr., kanunnik Lorenzo Gastaldi, Don Bologna
en enkele geestelijken van het Convitto Ecelesiastico. Die eerbiedwaar-
dige dienaren des Heren waren gaarne bereid om catechismusonderricht te
geven en, afwisselend, voor de preek te zorgen Maar niet allen konden
steeds iedere zondag naar het Oratorio komen en zich na de diensten in
de kerk met de jongens bezighouden. Niettemin bood dat steeds een be-
minnelijk en verrassend schouwspel. Nauwelijks verschenen die geestelij-
ken op de speelplaats of overal bijna werd het spelen gestaakt, en de
jongens kwamen in menigte toegelopen om elk van hen en ook Don Bosco
te omringen. Er werd wat verteld en een liedje gezongen ter ere van Ma-
ria. Dat gebeurde vroeg of laat in iedere recreatie.
Tegen half drie begonnen de godsdienstoefeningen. Het was bewonde-
renswaardig wat een orde er heerste onder een zo grote menigte jongens,
ook onder de meest luidruchtigen en de grootste druktemakers. Een enke-
le slag van de klok was voldoende om allen te doen zwijgen, zij gingen
in rijen staan en gedwee begaven zij zich naar de kapel.
Onnodig te zeggen dat er op een dergelijke gehoorzaamheid ook wel
eens een zeldzame uitzondering voorkwam. Soms waren er een paar die mis-
schien voor de eerste maal naar het Oratorio gekomen waren, aangetrok-
ken door kameraden of door de spelletjes, of die brutaal van aard waren,
en nauwelijks het teken hoorden om het spelen te staken, of zij pro-
beerden het terrein van het Oratorio te verlaten en haalden de schouders
op als anderen hun vroegen te blijven, of zij staken de draak met die
aansporingen. Daarom was het nodig hen een beetje stevig aan te pakken
om hen ertoe te brengen de zaken van de godsdienst te leren kennen, en
om te voorkomen dat zij, wanneer zij aan zichzelf overgelaten werden,
een of ander gevaar naar lichaam of ziel zouden lopen. In de zomer had
de begeerte om in de Dora of in sommige diepe kanalen te gaan zwemmen al
menige onvoorzichtige het leven gekost. Verscheidene moeders waren met
hun kinderen bij Don Bosco gekomen, verzekerden hem dat hun jongens
onhandelbaar waren en smeekten hem om hen te verbeteren. Don Bosco
voelde zich tegenover God voor hun zielen verantwoordelijk en soms nam
hij zelf op zich hen terug te halen. De ene keer bereikte hij hen al
spoedig, een andermaal duurde de achtervolging enkele minuten. Sommigen
namen dat goedmoedig op, lachten en lieten zich naar de catechismusles
brengen; anderen verzetten zich en er was stellig de deugd van een hei-
lige voor nodig om tegenover zoveel halsstarrigheid niet het geduld te
verliezen. Op zekere dag zat Don Bosco achter twee van zulke knapen aan,
en door het lopen was hij rood in het gezicht en bijkans ademloos.
Plotseling verscheen Don Giacomelli tussen de bomen en hij riep uit:

9.3 Page 83

▲back to top


- III/79 -
"Hé, dat is de tweede keer dat ik jou opgewonden zie!" - Don Bosco had
intussen de twee vluchtelingen te pakken gekregen, en terwijl hij beiden
bij de hand hield, gaf hij Don Giacomelli een antwoord waaruit overdui-
delijk de rust van zijn geest sprak: "Wat wil je! Die twee verdraaide
bengels hier probeerden aan de haal te gaan om niet naar de kerk te
hoeven!"
Intussen begon in het Oratorio, na het bidden van het Rozenhoedje -
zoals Don Bosco de aanvankelijke volgorde had veranderd, - de catechis-
musles in de klassen, verdeeld volgens leeftijd en bekwaamheid. De les-
gevers hadden hun plaats ingenomen op een verhoog temidden van de jon-
gens die aan hen waren toevertrouwd. Don Bosco, een en al bezorgdheid
om het onderricht zo vruchtbaar mogelijk te doen zijn, had bij het in-
delen van de klassen, aan de geleerde geestelijken de grootste jongens
toegewezen evenals aan vrome en goed onderlegde leken van de Turijnse
patriciërsstand, van wie hij later ook voor de scholen veel hulp onder-
vond, zoals van graaf Carlo Cays en markies Domenico Fassati.
Voor zichzelf reserveerde hij het catechismusonderricht in het koor
aan de oudste jongens en wanneer hij daarin verhinderd was, droeg hij
het steeds op aan een vooraanstaand priester en vooral aan de theoloog
Francesco Marengo. Van Don Bosco kan men gerust zeggen, dat hij in bui-
tengewoon grote mate de gaven van het verstand bezat om de waarheden
van het geloof uiteen te zetten en in het bestrijden van de dwalingen
die tot de geesten begonnen door te dringen. Hij sprak met veel toewij-
ding en groot gemak, en zette daarbij de christelijke leer op een zoda-
nige manier uiteen, dat hij ze toegankelijk maakte voor ieder begrips-
vermogen, zodat het voor iedereen díe hem hoorde een genot was. In dat
opzicht was zijn ijver meer uniek dan zeldzaam, merkte de theoloog Leo-
nardo Murialdo tegenover ons op, zoals ook in de manier waarop hij de
harten van de jeugd met een geest van vroomheid wist te vervullen.
De catechismus duurde niet langer dan een halfuur, en vijf minuten
voor het einde gaf het misklokje een teken, dat door de jongens met een
eenstemmig geroep en langdurig gejuich begroet werd: Vertellen! - De
lesgevers vertelden dan een mooi verhaal dat zij gelezen of gehoord had-
den, in het bijzonder met betrekking tot het leven der heiligen, of de
kerkgeschiedenis, of de wonderen van Onze-Lieve-Vrouw, tot grote vol-
doening van hun toehoorders Het mag de schijn hebben, dat dat geroep in
de kerk weinig eerbiedig was, maar Don Bosco, beseffend dat de jongens
vrij lang onbeweeglijk en stilzwijgend hadden zitten luisteren, begreep
dat zij behoefte hadden aan een kleine ontspanning, en tot in 1868
stond hij hun dat geroep toe, ervan overtuigd dat het ook de Heer aange-
naam zou zijn.
Na de catechismusles gaf Don Bosco, wanneer er geen andere predi-
kanten waren, 's avonds ook nog een populaire les, en na de zegen met
het Allerheiligste, was hij gewoon, alvorens de kerk te verlaten, een
godsdienstig lied te laten zingen. Daar hij op bijzondere wijze de
naam van Jezus vereerde, en deze dikwijls aanriep en hem met voorlief-
de schreef gaf hij ook de voorkeur aan het lied ter ere van deze Aller-
heiligste Naam, dat begint met de woorden: Komt, kinderen, zingt. Elke
strofe eindigde met een refrein dat hij zelf bedacht had, en waarin her-
haaldelijk de naam van Jezus terugkeerde. En hij drong er daarom op aan
dat men dat lied opgewekt en vol godsvrucht zou meezingen.

9.4 Page 84

▲back to top


- III/80 -
Soms woonde Don Bosco niet alle plechtigheden bij. Wanneer iedere
klas, ook die in het koor, haar eigen lesgever voor de catechismus had
en een predikant bereid was hem te vervangen, liep hij een groot deel
van de omgeving af, op zoek naar ronddwalende schaapjes, dat wil zeggen
naar die jongens die maar moeilijk tot rede en inzicht te brengen waren.
Inplaats van naar de kerk te gaan, verzamelden deze jongens zich
buiten, in weilanden en op de wegen en vooral in de portieken der boe-
renhuizen om daar kaart te spelen. Gemoedelijk ging hij naar de jongens
toe en bleef met een onverschillige blik naar hun spel staan kijken. In
hun midden, op een stoel of meestal op de grond, hadden ze een zakdoek
liggen, die voor tafel diende en waarop zij het geld van de inzetten
hadden gelegd. Zij speelden vertwijfeld met de kaarten: tresette, asi-
na, capra en enkele van deze spelletjes, zoals bijvoorbeeld het capra
waren bij de wet verboden. Op de zakdoek lag tot 15, 20 en meer lire
opgestapeld. Het gebeurde niet zelden, dat een meningsverschil over het
spel op een messengevecht uitliep.
Don Bosco mengde zich dus in hun spel en soms nam hij er ook aan
deel. Maar wanneer hij zag dat de zoekdoek goed met geld voorzien was
en de spelers verhit raakten van het kaarten, nam hij bliksemsnel de
vier punten van de zakdoek bijeen en terwijl hij het geld en de kaar-
ten erin sloot, zette hij het op een lopen en nam alles met zich mee.
De verbouwereerde jongens sprongen op en liepen hem achterna,
schreeuwend: "Het geld, geef ons ons geld terug!" Maar zij konden Don
Bosco niet inhalen, want als het op lopen aankwam, waren er maar weini-
gen die hem konden bijhouden. Nu en dan keerde hij zich naar hen om en
riep: "Weest maar gerust; ik wil jullie niet van het geld beroven; kom
met me mee, loop, probeer me in te halen. Jullie krijgen het geld terug
en ik zal jullie ook nog andere beloningen geven waarover jullie tevre-
den zullen zijn, Kom, loop!"
En op die manier kwamen ze gezamenlijk, de een vluchtend en de an-
deren hem achtervolgend, voor de poort van het Oratorio aan.
De kerk was geheel met jongens gevuld. De theoloog Carpano, of de
theoloog Borel, stond op de preekstoel en was al met de preek bezig.
Maar bij het binnenkomen van Don Bosco met die nieuwe troep schapen,
moest hij het handig zien aan boord te leggen. Het ging erom die door
hun minder aangename verrassing opgewonden jongens tot bedaren te bren-
gen, hen de kerk in te krijgen en hen gedurende de preek te doen blij-
ven. Don Bosco kwam binnen en deed de ene keer alsof hij een koopman
was, een andermaal alsof hij een deugniet was die door zijn moeder met
geweld hierheen gestuurd was om naar de preek te komen luisteren, ofwel
hij deed zich voor als iemand die door de directeur was uitgenodigd om
naar het Oratorio te komen, of ook wel als een brave kameraad die en-
kele van zijn fijne vrienden had meegebracht. De jongens die al in de
kerk waren keken lachend toe, en zich verkneukelend over het schouwspel
dat nu zou volgen, gingen ze rechtop staan om beter te kunnen zien.
Soms liep Don Bosco naar binnen alsof hij een rondtrekkend koopman
was en riep uit: "Amandelkoeken! Amandelkoeken! Wie koopt er amandel-
koeken!"

9.5 Page 85

▲back to top


- III/81 -
De predikant op de preekstoel keerde zich naar hem toe: "Hola, jij
schelm: wil je wel eens gauw de kerk uitgaan? Is het hier soms een
markt?"
"0, best! Ik doe mijn zaken waar veel mensen bijeenkomen. Ik heb
hier zoveel jongens gezien en ik dacht hun mijn amandelkoeken te kun-
nen verkopen."
"En waar blijft dan je eerbied voor Gods Huis?"
De twee spraken het sappige Piëmontees, en zij gingen ofwel op het
onderwerp door, of begonnen te spreken over de eerbied voor de kerk,
over de zondagsheiliging, over het spelen, het vloeken en de biecht.
De spelers bleven bij het binnenkomen in de kerk en op het horen
van die onverwachte woordenstrijd staan en luisterden aandachtig, lach-
ten, en gingen ten slotte zitten als er nog plaats was en hielden zich
rustig totdat het mondgevecht afgelopen was. Voor deze soort van preken
beschikten Don Borel en Don Bosco, van wie de een als meester en de an-
der als leerling optrad, over een handigheid en geestige scherpzinnig-
heid om het gesprek wel anderhalf uur lang gaande te houden, op een
zodanige manier dat de jongens het jammer vonden dat het was afgelopen.
Hierna begon dan het bidden van de litanie Don Bosco bleef intus-
sen aanhoudend achter in de kerk temidden van zijn nieuwe schapen. De
een of ander van die jongens zei dan zachtjes tegen hem: "Wanneer geeft
u ons het geld terug!" En dan antwoordde Don Bosco: "Nog een ogenblik-
je; wacht even totdat de Zegen gegeven is." En dan nodigde hij die jon-
gens uit, met hem naar buiten te gaan, bracht hen naar de speelplaats,
gaf hun het geld terug, deed er nog een royale gift bij, liet zich be-
loven dat ze iedere zondag naar het Oratorio zouden komen en dat ze
niet meer zouden spelen zoals tot nu toe. Hij liet hen zien hoeveel
aardige tijdpasseringen er in het Oratorio te vinden waren en nam op
een dergelijke manier afscheid van hen dat zij, verrukt door zijn pret-
tige manier van optreden, ten slotte zijn vrienden werden. En van de
volgende zondag af begonnen zij het Oratorio regelmatig te bezoeken.
Als de kerkdienst dan zo beëindigd was en de jongens wat ontspan-
ning was verleend, volgde de cursus voor de arbeiders, voor of na zons-
ondergang, al naar het seizoen, een cursus waaraan Don Bosco zijn per-
soonlijke medewerking verleende, De recreatie werd hervat en duurde tot
d6 avond (1)
(1)Reglement deel II, Hoofdstuk III. - Gedrag onder de recreatie - 1. De recreatie is
het beste lokmiddel voor de jeugd en het is gewenst dat allen eraan kunnen deelne-
men, doch alleen met spelen die bij ons gebruikelijk zijn. - 2. Ieder tone zich te-
vreden met het speeltuig dat hem wordt toevertrouwd en met de plaats die hem in elk
spel wordt toegewezen. - 3. (Gedurende de recreatie en in alle andere omstandighe-
den is het verboden over politiek te spreken, of dagbladen mee te brengen van welke
soort ook; boeken te lezen of te bewaren zonder goedkeuring van de directeur). - 4.
Het is verboden te spelen om geld, levensmiddelen of andere voorwerpen zonder bij-
zondere toestemming van de prefect; er zijn ernstige motieven waarom dat artikel
stipt in het oog gehouden dient te worden. - 5. Wanneer gedurende de recreatie een
belangrijk persoon het Oratorio binnenkomt, dient iedereen hem te groeten, door de
pet af te nemen, de weg voor hem vrij te houden en het spel te onderbreken. - 6.
Over het algemeen is het kaartspel verboden, evenals tarok (palla en pallone), on-
matig te schreeuwen, het spel van anderen te storen, met stenen te gooien, met
stukken hout of sneeuwballen, het beschadigen van planten, op de muren te schrijven
of te tekenen of ze te beschadigen of het meubilair stuk te maken, tekenen of figu-
ren te maken met houtskool of hout of andere dingen om mee te kladden. -
(Vervolg volgende bladzijde)

9.6 Page 86

▲back to top


- III/82 -
De heer Castagno als ooggetuige vertelde ons: "Don Bosco was de eer-
ste bij het spel, de ziel van de recreatie. Lijfelijk en met zijn blik
was hij in alle hoekjes van de speelplaats aanwezig, midden in ieder
groepje jongens, deelnemend aan alle vormen van ontspanning. Ontstond
er in een groepje een meningsverschil, dan zei Don Bosco tegen degene
die er de oorzaak van was g "Ga daar maar bij die andere troep, die
hebben een speler te weinig" Ik zal je plaats hier wel innemen." En hij
speelde biljart, kegelbal en pluimspel, tot grote voldoening van degenen
die het geluk hadden Don Bosco als medespeler te krijgen. Wanneer hij er
daarna op een andere plaats een in het oog kreeg die te uitgelaten in
zijn manier van doen en praten was bij bepaalde gymnastische oefeningen,
zei hij tegen hem: "Hé, jij daar, kom mijn plaats innemen, dan zal ik
de jouwe wel innemen." En ze wisselden van plaats. Zo ging hij van het
ene punt naar het andere op de hele speelplaats, overal welgekomen als
een bekwaam speler, iets wat heel wat opoffering en aanhoudende inspan-
ning van hem vergde." Het was verrukkelijk als hij in ons midden was,"
zei een van die leerlingen, die thans al een man van gevorderde leef-
tijd is. "Enkelen van ons hadden geen jas, anderen hadden er wel een,
maar die hing aan flarden, sommigen hadden een nauwelijks toonbare broek
aan, een ander had geen pet, of de tenen staken door de gaten van zijn
schoenen. Er waren er bij die haveloos waren, soms vervuild, onopgevoed,
lastig, nukkig, en hij vond het altijd het heerlijkst met de allerarmza-
ligsten om te gaan. Maar voor de allerkleinsten koesterde hij een moe-
derlijke genegenheid. Soms kregen twee jongens ruzie over een spelkwes-
tie en begonnen elkaar uit te schelden en om de oren te slaan. Don Bosco
ging dan naar hen toe en verzocht hen om daarmee op te houden. Verblind
door hun woede letten ze wel eens niet op hem, en dan hief hij de hand
op in een houding alsof hij hen een draai om de oren wilde geven; maar
opeens hield hij zich in, en door hen bij een arm te nemen, scheidde hij
hen van elkaar en al spoedig maakten de twee schelen als bij toverslag
een einde aan hun woordenwisseling."
Dikwijls deelde hij de jongens in twee tegenover elkaar staande
partijen voor het baanspel, en nadat hij zichzelf aan het hoofd van
een der beide partijen gesteld had, begon er een zo levendig spel, dat
al de jongens zowel de spelers als de toeschouwers, geestdriftig waren
voor dat spel. Van de ene kant wilde men de roem verwerven Don Bosco te
overwinnen, van de andere kant echter verheugde men zich in de zeker-
7. Verder is het in het bijzonder verboden te vechten, te slaan of zijn kameraden op
een onbehoorlijke wijze aan te raken, ongepaste woorden te zeggen of zich te gedragen
op een manier waaruit minachting voor de kameraden blijkt. Wij zijn allen kinderen
van God, en wij moeten elkaar beminnen met dezelfde liefde als die van broeders onder
elkaar. - 8. Een kwartier voor het einde van de recreatie, bij het luiden van het
klokje, moet iedereen het spel of de partij waar hij mee bezig is afmaken zonder op-
nieuw te beginnen. Als de klok voor de tweede maal luidt, brengt iedereen de speeltui-
gen waar hij ze gehaald heeft, waar hij het voorwerp dat hij in pand gegeven heeft
weer terugkrijgt. - 9. Niemand mag buiten het terrein van het Oratorio gaan spelen met
de speeltuigen van het Oratorio. - 10, Onder de recreatie moeten allen de vereiste
eerbied aan de dag leggen voor de leiders en zich onderworpen tonen jegens de toe-
zichthouders.

9.7 Page 87

▲back to top


- III/83 -
heid van de overwinning. Niet zelden daagde hij al de jongens uit om met
hem om het hardst te lopen, en bepaalde het doel dat de beloning aan de
overwinnaar zou toewijzen. Dan stelden zij zich in een rij op Don Bosco
tilde zijn toog tot op kniehoogte op. "Opgepast! riep hij: "Eén, twee,
drie!" - En een vloed van jongens stortte zich naar voren, maar Don
Bosco was steeds de eerste die het doel bereikte. De laatste uitdaging
van die aard vond plaats in 1868 en ondanks zijn gezwollen benen, liep
Don Bosco nog met een zo grote snelheid, dat hij achthonderd jongens
achter zich liet, onder wie er zich velen bevonden die een wonderbaar-
lijke snelheid konden ontwikkelen. Wij, die erbij tegenwoordig waren,
konden onze ogen niet geloven.
Het gebeurde ook wel, dat wanneer de animo gedurende de recreatie
wat verslapte, Don Bosco zijn zakken met karamellen ging vullen en er
vervolgens een behoorlijk aantal van tussen de spelende troepjes wierp.
Men kan zich de verwarring en het gedrang en de capriolen die daarop
volgden indenken. Iedereen wilde op zijn minst één brokje van het lek-
kers veroveren, terwijl zij zich rond Don Bosco verdrongen onder het
schreeuwen van: "Mij! Mij!" - Maar Don Bosco sloeg op de vlucht, en de
jongens achter hem aan; nu en dan werden ze tot staan gebracht door de
handenvol karamellen die hen werden toegeworpen, maar dan renden ze hem
weer achterna, tenzij de voorraad was uitgeput.
Don Bosco was uitgeput van die voortdurende beweging, maar wat hem
het meest van al vermoeide, was het voortdurend spreken van de morgen
tot de avond, in de biechtstoel, op de preekstoel, in de catechismus-
les, in de klassen en gedurende de recreaties. De jongens, onder wie een
bepaald aantal studenten, stelden hem duizenderlei vragen van allerlei
aard en over alle denkbare onderwerpen, over kunsten, ambachten, uitvin-
dingen, talen, geschiedenis, aardrijkskunde en over wat er was voor de
schepping van de wereld, en over wat er zou overblijven na haar vernie-
tiging, waar zich al het water bevonden had vóór de zondvloed, en alles
met een eindeloos aantal waaroms wanneer zij zich van het een of ander
niet goed rekenschap wisten te geven. Don Bosco moest allen een openhar-
tig antwoord geven, zodat zij voldaan zouden zijn, en oppassen zich niet
te vergissen of zich tegen te spreken, wijl de jongens zijn antwoorden
voor een orakel hielden en er ook over spraken met hun ouders of met
ontwikkelde mensen die er later met lof over spraken. Op die manier had
zich een zeer wetenschappelijk peil bij Don Bosco ontwikkeld, dat vol-
gens hen uniek, onbereikbaar was. Daarom was het nodig, dat Don Bosco
zelf steeds op zijn hoede was om niet in verlegenheid te geraken, daar
wanneer hij geaarzeld of zich vergist zou hebben, wanneer hij eenmaal
gezegd zou hebben dat hij het antwoord niet wist, hij op zijn minst voor
enkelen de aureool verloren zou hebben die hij voor hun eigen welzijn in
stand moest houden. Dat te meer omdat de studenten van de scholen hun
leraren ondervroegen. Die dorst naar algemene kennis was een band - de
eerbied! - die de meest intelligente jongens aan hem bond, en er waren
er velen die op hun beurt invloed uitoefenden op vele andere, meer ruwe
jongens en zodoende werd het voor Don Bosco ook gemakkelijker zich als
een vader tegenover allen te gedragen. Hij had zich tot taak gesteld op
de hoogte te blijven van alle kennis die zijn jongens bezaten, of die ze
moesten hebben of zich noodzakelijk zouden moeten proberen eigen te
maken. Het betekende een nieuwe en voortdurende studie, die alleen moge-

9.8 Page 88

▲back to top


- III/84 -
lijk was voor iemand die, zoals hij, over een wonderbaarlijk geheugen
beschikte, en wij geloven dat bijvoorbeeld enkele van zijn aantekenin-
gen over algebra ten aanzien van vierkantsvergelijkingen uit die peri-
ode afkomstig zijn.
Niettemin zou het natuurlijk een waandenkbeeld zijn te menen, dat
Don Bosco alle menselijke kennis bezat. Wanneer hij dan ook geen ant-
woord wist te geven op een bepaalde vraag, redde hij zich met grote
behendigheid en zonder zijn gezicht te vertrekken, uit de verlegenheid
door een ontwijkend antwoord te geven. Hij riep bijvoorbeeld uit: "Ja
maar, moet ik dan steeds alles zeggen? Komaan 1 Weten jullie dat niet?
Geef toch eens antwoord! Als jullie die vraag nu niet weten te beant-
woorden, denk er dan maar eens over na, want zo moeilijk is ze niet Ik
beloof degene die de volgende zondag het beste antwoord weet te geven
een mooie beloning." En de jongens deden zich de hele week lang alle
moeite om het probleem op te lossen; ze gingen ermee naar de leraren,
naar de pastoor, de deskundigen op het betrokken gebied, en de eerst-
volgende zondag kwamen ze triomfantelijk met een antwoord aanzetten,
dat ook Don Bosco intussen had voorbereid. Hij wist het evenwel omstan-
dig te omschrijven en in alle onderdelen na te gaan en er de consequen-
ties uit te trekken; wanneer hij er geschikt een geschiedkundige ge-
beurtenis bij te pas kon brengen, die met de zaak iets te maken had,
wist hij bovendien in een aantrekkelijk kleedje te steken, wat de ande-
ren met weinig woorden gezegd hadden. Op dezelfde manier, en eenzelfde
gang van zaken volgend, onderwierp hij de jongens aan ondervragingen
van allerlei aard, want hij zag er een zeer geschikt middel in om hen
voor verkeerde dingen te behoeden, hen steeds met nieuwe ideeën bezig
te houden die voor hun verstand en voorstellingsvermogen vreemd waren.
Eveneens legde hij hun in de kerk dikwijls een probleem ter oplos-
sing voor na de preek, en vergat nooit beloningen in het vooruitzicht
te stellen. Met zijn preken had hij zich bij de jongens eveneens een
grote roep als redenaar verworven. En hij wist inderdaad de grootheid
van God de Schepper en instandhouder te beschrijven, evenals Zijn barm-
hartigheid en gerechtigheid, dat de jongens de kerk verlieten zonder te
weten, als het ware, hoe ze buiten geraakten, zozeer waren ze nog onder
de indruk. Gebruik makend van hun geestdrift, trok hij uit de stof die
hij behandeld had de te stellen vraag en zei: De volgende zondag moeten
jullie me kunnen zeggen, waarom het Allerheiligste Sacrament Eucharis-
tie genoemd wordt; welke de eerste natuurlijke betekenis van de uit-
drukking paradijs is. Bij een andere gelegenheid stelde hij voor dat
men het woord dood zou onderzoeken, en weer op een ander ogenblik het
woord Vagevuur, naderhand de verschillende betekenissen van het woord
hel. Vele van deze vragen ontleende hij aan de Heilige Schrift, bijvoo-
rbeeld: Zoek eens voor me op tot welke taal het woord park behoort,
waarmee bossages en vorstelijke tuinen worden aangeduid, en dat door
Salonmin zijn boeken gebruikt wordt.
In de loop van de week gingen de jongens verscheidene theologen in
Turijn opzoeken en keerden met theologische antwoorden terug, die soms,
doordat zij de vraag niet in de juiste termen gesteld hadden, niet
inhielden wat Don Bosco gevraagd had. Hij zei dan tegen hen: "Jullie
hebben het niet geraden; bestudeer het nog maar eens." - En zij keerden
naar hun theologen terug, voor een nadere uiteenzetting.
Soms werd er niemand beloond Op zekere dag had hij gevraagd wat
bij de Latijnen de etymologie van het woord peccatum was. Niemand kwam

9.9 Page 89

▲back to top


- III/85 -
met het goede antwoord, hoewel ze heel geleerde mannen hadden geraad-
pleegd. Don Bosco liet toen het boek lexicon philologicum van Matthiae
Martini halen en las dat peccatum is afgeleid van pecu of pecus, peco-
ris, omdat de goddelozen rondlopen als de schapen, en niet geleid wor-
den door het licht van de rede, maar alleen geleid door hun dierlijke
instincten. De vraagstukken die door Don Bosco gesteld werden hadden
steeds een zedelijk beginsel tot onderwerp.
Soms waren de antwoorden door verschillende omstandigheden niet
zoals ze zijn moesten en dan zei Don Bosco: Ga in mijn kamer dat en dat
boek eens halen! En onder de levendige belangstelling van allen blader-
de hij erin, en legde hun het juiste antwoord voor en gaf de beloning
aan de gelukkigen. De professor in de theologie Ghiringhello kwam hem
op zekere dag opzoeken en verzocht hem lachend dat hij toch in 's he-
melsnaam de godgeleerden van Turijn met vrede zou laten die het niet
meer konden bolwerken tegen de aanhoudende bezoeken van zijn jongens.
Maar Don Bosco vond het juist heel goed, omdat op die manier vele van
zijn leerlingen in aanraking kwamen met de heilige en geleerde pries-
ters van de stad, die door hun vriendelijke manier van optreden de sym-
pathie ten opzichte van de geestelijkheid gaandeweg levendiger en gro-
ter deden worden.
Terwijl deze taferelen zich afspeelden die, vooral in de zomer,
nogal lang konden duren, viel de avond in, en alvorens afscheid van
de jongens te nemen was Don Bosco gewoon hun enkele vermaningen te ge-
ven. De ene keer spoorde hij hen aan zich buiten vechtpartijen te hou-
den of hun kameraden geen bijnamen te geven, een andermaal om altijd
hun plicht te doen uit liefde en niet uit vrees voor straf, soms ook
om grote eerbied aan de dag te leggen ten aanzien van de oversten, hun
pet af te nemen, wanneer zij hen tegenkwamen, of eerbiedig de hand te
kussen van de priesters, die naar het Oratorio kwamen om hen ter wille
te zijn, en in eenvoud en ernst te antwoorden op de vragen die hun ge-
steld worden. Ook beval hij hun de uiterste nauwgezetheid aan in het
naleven van de Regels, zodat allen als om strijd onder de godsdienst-
oefeningen probeerden de godvruchtigsten, de eenvoudigsten, en de stip-
tsten te zijn.
Maar heel vaak, nadat hij zich ervan op de hoogte had gesteld, dat
al zijn kleine ambachtsjongens werk hadden, en gelukkig in de weten-
schap dat geen van hen de volgende dag het slachtoffer der ledigheid
zou zijn, waarschuwde hij hen tegen de gevaren, die hun ook dreigden
voor degene die van het vaste voornemen bezield is goed te blijven.
"Sommigen onder jullie," zo zei hij, "bevinden zich in een huis, of in
een school, werkplaats, winkel of fabriek, waar slechte taal gesproken
wordt; en ík wil jullie een manier aan de hand doen om daarvan verlost
te worden zonder Onze-Lieve-Heer te krenken. Als het om personen gaat
die onder jullie gesteld zijn, wijs hen dan moedig en streng terecht;
gaat het om personen die het jullie niet past opmerkingen te maken,
probeer dan je te verwijderen als je kunt; en als dat niet kan, wees
dan vastberaden door niet daaraan mee te doen, noch in woorden, noch
met een glimlach, en zeg bij jezelf: Mijn Jezus, barmhartigheid... Laat
je nooit leiden door menselijk opzicht; het kan gebeuren dat men je
daarom belachelijk maakt of in het ootje neemt, maar dat is niet be-
langrijk. De tijd komt, waarop het lachen en spotten van de kwaad-
willigen in geschrei zal verkeren zodra ze in de hel zijn, en de min-
achting der goeden zal overgaan in de grootste vreugde in de hemel.
Bedenk vooral dat jullie, door trouw te blijven aan de Heer, jullie

9.10 Page 90

▲back to top


- III/86 -
nog zien zult dat dezelfde spotters gedwongen zullen worden om te smeken
om uw kracht zodat ze jullie niet meer lastig zullen vallen met hun
boosaardige praatjes. Heilige Aloysius had een zo grote invloed op zijn
oudere en jongere kameraden, dat bij zijn verschijnen alleen al, geen
van hen het waagde een minder eerbaar woord te bezigen. Wanneer jullie
je overigens daarna, ondanks alle voorzorgsmaatregelen, in gevaar mocht
bevinden van God te beledigen, ga dan weg, verlaat die plaats, het huis,
het werk, de functie; verdraag liever het ergste kwaad ter wereld dan op
plaatsen te verblijven en met mensen om te gaan, die de zaligheid van
jullie ziel in gevaar brengen. Wees er zeker van dat God en de Aller-
heiligste Maagd jullie niet in de steek zullen laten Ook Don Bosco zal
zijn best doen om jullie behulpzaam te zijn zo goed als hij kan, en
steeds werk en brood te vinden voor zijn beminde kinderen."
Niet zelden kondigde hij aan, dat hij hun de recreatie nog levendi-
ger zou maken met goochelkunsten, en door het uitdelen van medailles en
prentjes, boekjes, door loterijen, ontbijt, middagboterham, zang en mu-
ziek, en ook door het uitdelen van kledingstukken die door weldoeners
ter beschikking gesteld werden, opdat de jongens aandachtig zouden zijn
in de kerk en in de lessen. En daar allen uit ervaring wisten dat Don
Bosco zijn woord hield, waren allen verrukt van blijdschap
Na een dag, doorgebracht temidden van zoveel bezigheden en met het
weinige voedsel dat hij gebruikte, kon Don Bosco zich nauwelijks nog
staande houden. De arbeidende jongens, die de laatsten waren om te ver-
trekken, daar de studenten op een vroeger uur naar huis gingen, zeiden
dikwijls tegen hem: "Gaat u met ons mee naar buiten?"
"Maar, ik kan niet meer," antwoordde Don Bosco.
"Toe, gaat u toch een klein eindje met ons mee " En zij drongen zo
aan, dat hij met hen uitging Hij liep tot een steenworp afstand en maak-
te dan aanstalten om terug te keren, maar de jongens die van geen ophou-
den wisten zeiden: "Komt u nog een heel klein eindje mee; kom mee tot
aan die bomen daarginds." En Don Bosco gaf hun geduldig hun zin. Op de
aangeduide plaats aangekomen bleef hij staan, en de driehonderd jongens
en meer, kleinen en groten, gingen om hem heen staan en allen drongen er
bij hem op aan, dat hij een verhaal zou vertellen. Don Bosco veront-
schuldigde zich met te zeggen: "Maar, laat het nu toch genoeg zijn; laat
me naar huis gaan, ik ben zo moe."
"Nee, nee," antwoordden ze. Wij zullen een liedje zingen; u rust
intussen een beetje en dan vertelt u ons een verhaaltje."
"Maar ik kan niet meer!"
"Eentje maar, en dan is het genoeg."
"Maar horen jullie dan niet dat ik haast geen stem meer heb?"
"Een kort verhaaltje dan!" - De troep om Don Bosco heen was intus-
sen nog groter geworden, daar de mensen die langskwamen bleven staan,
en zodoende ook vele soldaten die uit de kroegen kwamen. Allen bleven
wachtten om te horen waar de priester het over zou hebben. De jongens
zongen twee of drie strofen van het lied Lodate Maria; daarna klom Don
Bosco op een brok steen of op een hoop zand en zei: "Welnu, ik zal jul-
lie nog een verhaal vertellen en dan gaan jullie naar huis." - En hij
vertelde, en besloot: "En nu is het genoeg; goedenacht!"

10 Pages 91-100

▲back to top


10.1 Page 91

▲back to top


- III/87 -
De jongens met al de anderen antwoordden: "Goedenacht!" en lieten
een laatste oorverdovend gejuich van "leve Don Bosco!" horen. Allen
gingen uiteen om naar hun gezin terug te keren, of naar de plaats waar
ze gewoon waren de nacht door te brengen; maar eerst wilde iedereen
naar Don Bosco toegaan om nog eens afscheid van hem te nemen.
Dan namen enkele van de oudsten hem op hun armen, en terwijl ze
uit volle borst het bekende liedje: "Vooruit, kameraden, Don Bosco ver-
wacht ons", zongen, droegen ze hem naar huis. Als hij dan zijn kamer
binnenkwam, voelde hij zich dikwijls zo uitgeput, dat hij, wanneer Moe-
der Margherita hem uitnodigde om wat te eten, haar voor antwoord gaf:
"Laat me een beetje rusten." En hij bleef dan in zo een diepe slaap
verzonken, dat hij, ook al werd hij geschud, niet kon wakker worden.
Soms ging hij aan tafel, maar na de eerste lepel soep, werd hij door
slaap overmand, zodat zijn hoofd in zijn bord dreigde te vallen. Na
enkele ogenblikken namen Giuseppe Brosio en andere jongens, die meege-
komen waren om hem gezelschap te houden, hem zonder meer op en droegen
hem naar zijn kamer, en daar wierp hij zich, gekleed en al, op het bed
en was niet meer in staat zich op een zij te wentelen of een arm of
been te bewegen. Hij was voortdurend op de been geweest, van vier uur
's morgens tot 10 uur en later in de avond.
Maar wanneer er in de loop van de week nog andere voorgeschreven
verplichte feestdagen waren, kan iedereen zich indenken dat Don Bosco
nog niet bekomen was van de vermoeienissen van de vorige zondag. Wan-
neer zijn moeder 's avonds hoorde dat hij terugkwam, wat zij hoorde aan
de marsliederen van de jongens die hem van de Rondo terug naar huis
vergezelden, ging zij hem aan de deur tegemoet en zei: "Leef je nog?"
Maar het was alsof haar zoon dat niet hoorde, hij ging naar boven, naar
zijn kamer, en terwijl hij op de eerste de beste stoel plaatsnam of op
een koffer of bank waar hij tegen aan liep, viel hij ogenblikkelijk in
slaap; en werd soms niet voor het aanbreken van de dag wakker. Op som-
mige andere ochtenden werd hij half gekleed wakker, met de rug tegen
het bed geleund en de uitgestrekte voeten tegen de muur.
Op die manier was ieder ogenblik van de dag van Don Bosco geken-
merkt door een offer dat wij heldhaftig zouden mogen noemen. En dat
niet alleen wegens vermoeienissen; want we mogen niet vergeten dat hij
dikwijls veel leed te verduren had. Dat weten allen uit ondervinding
die ooit de zorg voor de jeugd op zich namen. Doch hij herinnerde zich
dat Onze Heer Jezus Christus gezegd heeft: "Door standvastig te zijn
zult ge uw leven winnen". (1) Inderdaad was hij temidden van zijn jon-
gens, vervuld van vertrouwen op Gods hulp en in de uitwerking van een
zuiver katholiek onderricht, gewoon uit te roepen: "Ik hoop u allen op
zekere dag in de hemel verenigd te zien!"
Zijn inspanningen en zijn verwachtingen werden door een verrassend
resultaat beloond, Giuseppe Buzzetti vertelde:
"Ik heb honderden jongens gekend, die, vóór zij naar het Oratorio
kwamen, verstoken waren van ieder onderricht en godsdienstig gevoel, en
die in de kortst mogelijke tijd hun gedrag veranderden; en zij werden
(1) Lk. 21,19,

10.2 Page 92

▲back to top


- III/88 -
onze zondagsbijeenkomsten zo genegen, dat zij er niet meer van weg kon-
den blijven en de heilige sacramenten niet alleen op zondag, maar ook
in de week ontvingen.
En kanunnik Anfossi verklaarde over alles, waar hij jarenlang ge-
tuige van geweest was: Ik heb zelf volwassen en teugelloze jongemannen
gezien die na enkele zondagen degelijk en vroom werden. Er waren ver-
scheidene met de vinger aan te wijzen die, alvorens zij naar Don Bosco
kwamen, berucht waren om hun schandelijke levenswijze, en die daarna
tot de meest stichtende leerlingen behoorden; en verschillenden onder
hen zouden, wanneer Don Bosco het hun zou hebben toegestaan, hun biecht
ook openlijk gesproken hebben om zich te verootmoedigen."
En die morele omvorming bleef voortduren zonder ooit onderbroken
te worden. Don Bosco legde er zich op toe uiteindelijk tenminste een
deel van het gezicht der maatschappij te veranderen; en er verliepen
niet veel jaren voordat door hem in het geloof en in vroomheid opge-
voede jongens zich in alle uithoeken van de wereld bevonden, en dui-
zenden van hen werden het hoofd van nieuwe christelijke huisgezinnen.
"Dat dat ook zijn oogmerk was," zo schreef Don Francesco Dalmazzo,
bleek uit de bijzondere invloed van zijn stem, van zijn ten hemel ge-
slagen ogen, wanneer hij bij iedere gelegenheid die zich daartoe aan-
diende, zelf de psalm Laudate Dominum oornes Aentes!" aanhief.

10.3 Page 93

▲back to top


- III/89 -
H O O F D S T U K XXII
DE VOORNAAMSTE PLECHTIGHEDEN IN HET ORATORIO - DE AFLATEN
TOEBEREIDSELEN - DE VREUGDE OP ZULKE DAGEN - BUITENGEWONE
ONTSPANNING EN SCHOUWSPELEN - GOOCHELKUNSTJES - HET RAD
VAN AVONTUUR - VERLOTINGEN,
In het Oratorio kwamen er in geen enkel seizoen vakantiedagen voor.
De heilige diensten volgden elkaar alle zondagen op. Enkele daarvan on-
derscheidden zich echter van de andere door een grotere plechtigheid,
door heilige ijver en door de nog grotere moeite die Don Bosco op zich
nam. Dat waren de feestdagen van de heilige Franciscus van Sales, de ti-
teiheilige van het Oratorio, van de heilige Aloysius van Gonzaga, de
voornaamste patroon; van de Heilige Engelbewaarder, patroon van het Ora-
torio; en die van Onze-Lieve-Vrouw, Maria Boodschap, Maria Tenhemelop-
neming, Maria Geboorte, de Heilige Rozenkrans en de Onbevlekte Ontvange-
nis. Don Bosco beval bij die gelegenheden grotere godsvrucht en innig-
heid aan, vooral voor de volle aflaten die later voor elk ervan door de
Paus van Rome werden verleend; hij verlangde eveneens dat de jongens er
het grote gewicht van zouden begrijpen en dientengevolge de voorwaarden
zouden kennen, waarvan de vervulling noodzakelijk was om heel deze on-
schatbare rijkdom te verwerven. "Het is goed hier op te merken,"
schreef hij in het Reglement van de Zondagsoratorio's, "dat voor het
verdienen van de volle aflaat het volgende is voorgeschreven: 1ste,
biechten en communiceren; 2de. Onze kerk bezoeken; 3de Een gebed storten
ter intentie van de Paus." (1). En in zijn manuscript staat te lezen:
"Op deze feestdagen worden alle kinderen van het Oratorio, en vooral
degenen aan wie verschillende functies zijn opgedragen, uitgenodigd ook
om het goede voorbeeld te geven, deel te nemen in deze gunsten des he-
mels, en tot de heilige Sacramenten naderen."
Hij liet nooit die gelegenheden voorbijgaan zonder al degenen die
in het Oratorio waren warm op te wekken tot een generale heilige Com-
munie: nooit zag hij daartegen op, hoewel dergelijke algemene heilige
communies om een of andere reden minstens eenmaal per maand plaatsvon-
den. Het aantal communies alleen stelde hem niet tevreden, doch met al
zijn krachten en met gloedvolle ijver trachtte hij te verhinderen dat
(1) Deel II, hoofdstuk 1X.

10.4 Page 94

▲back to top


- III/90 -
ooit een onder hen een heiligschennis tegenover Onze Heer Jezus Chris-
tus zou plegen. In dat opzicht herhaalde hij ook in de biecht wat hij
geschreven had in het bovenaangehaalde manuscript: Om de aflaten te
verdienen is de staat van genade onvoorwaardelijk noodzakelijk, omdat
degene die de eeuwige straf verdiend zou hebben de tijdelijke straffen
niet kunnen worden kwijtgescholden." En ten aanzien van de heilige
Communie had hij ook nog steeds een ander beginsel op de lippen, dat
leerlingen uit die jaren letterlijk voor ons hebben genoemd: "Alvorens
het aanbiddelijk lichaam van Jezus Christus te ontvangen, moet gij goed
bij uzelf nagaan of ge in uw hart erop zijt voorbereid. Bedenkt dat de
jongen die na gezondigd te hebben, zich niet wil beteren, dat wil zeg-
gen, dat hij de Heer opnieuw wil beledigen, ook wanneer hij gebiecht
heeft, niet waardig is tot de Tafel des Heren te naderen, en de Commu-
nie te ontvangen; inplaats van zich met genaden te verrijken maakt hij
zich daarentegen nog schuldiger en verdient hij nog grotere straf.
Indien ge daarentegen gebiecht hebt met het vaste, stellige voornemen u
te beteren, kunt ge ook het brood der Engelen ontvangen en gij zult
Onze Heer Jezus Christus de grootste voldoening verschaffen: Toen hij
nog op deze aarde zichtbaar aanwezig was, en zelf allen uitnodigde hem
te volgen, legde hij evenwel een bijzondere voorliefde aan de dag voor
de brave en onschuldige kinderen door te zeggen: "Laat die kleine kin-
deren bij mij komen en verhinder het hun niet!" en dan schonk Hij hun
zijn zegen. Luistert daarom naar zijn beminnelijke uitnodiging en gaat
niet alleen om zijn zegen, maar om Hemzelf te ontvangen."
De troostvolle vruchten van zijn aansporingen waren talloze biech-
ten die hij moest horen.
Die bijzondere feestelijkheden legden Don Bosco nieuwe verplichtin-
gen op. Hij dacht aan alles, alles had zijn persoonlijke aandacht: het
versieren van de kapel, het onderrichten van de zangers, en van de mis-
dienaars; uit de Refugie liet hij de gewaden brengen die hijzelf niet
had en in de sacristie werd alles netjes gereedgelegd voor de diensten
in de kerk; hij zorgde voor het drukken van het program, voor het uit-
nodigen van weldoeners, hetzij persoonlijk of per brief, voor het kie-
zen van de voorzitter, het zoeken van priesters om te assisteren bij de
plechtige heilige Mis en van een redenaar voor de feestrede, hij moest
geld bijeenbrengen om de kosten te bestrijden, voor een ontbijt voor al
de jongens zorgen, dat aan allen zonder uitzondering verstrekt werd,
ook aan degenen die niet te communie gegaan waren. Wie de praktijk van
de zondagsoratoria kent voege erbij wat ik mocht hebben weggelaten.
Met de goede zorgen van Don Bosco kwamen de ordelijkheid en de op-
gewektheid van de menigte jongens overeen; in de kapel, die voor hen
een paradijs was geworden, straalde hun godsvrucht nog feller en aan-
trekkelijker voor wie ze kon gadeslaan. Het hoogtepunt van voldoening
was voor Don Bosco dan, de overtuiging te hebben dat allen in staat van
genade verkeerden en hen gedurende een lange tijd, groep voor groep,
ter heilige Tafel te zien naderen.
Na de Zegen met het Allerheiligste vond Don Bosco 's avonds dan
nog steeds nieuwe methoden om zijn jongens ontspanning te verschaffen,
met spelen die alleen voor de grote feestdagen werden gereserveerd.
Bij de menigte van het Oratorio voegden zich dan talrijke weldoeners
en genodigden Don Bosco zorgde er steeds voor dat alles dan op een

10.5 Page 95

▲back to top


- III/91 -
bijzondere manier in orde was, en gaf een ereplaats aan de belangrijkste
persoonlijkheden Hij had zelf steeds de leiding en leiders hielden toe-
zicht op de naburige speelplaats om degenen die wanorde zouden kunnen
veroor-zaken tot de orde te roepen. Bij tussenpozen deed zich af en toe
wat instrumentale muziek horen van vrienden van buiten het Oratorio. Dan
begon het zaklopen, met een premie voor degene of degenen die het doel
het eerst bereikten; ofwel het openen van de pot vol krakelingen. Op een
eenvoudige klimpaal waren verschillende voorwerpen bevestigd die degenen
toelachten die tot die hoogte zouden weten te klimmen om er zich meester
van te maken. Er was het zogenaamde rompicollospel, bestaande uit een
zacht hellend vlak dat flink met zeep was ingesmeerd, doch dat hoege-
naamd geen groot gevaar opleverde, en een prijs wachtte degene die de
bovenrand ervan wist te bereiken: dat was overigens geen gemakkelijke
onderneming en er werd levendige hilariteit verwekt door de moeiten die
velen zich deden om er tegen op te komen, terwijl hun eigen gewicht hen
terug deed glijden. Ook ontbraken de verlichting van vensters en gangen
niet, noch oplaten van ballonnetjes, noch vuurwerk.
Niet zelden omgordde Don Bosco zich met zijn goochelaarsschort, en
staande bij het tot dat doel ingerichte tafeltje begon hij dan goochel-
kunsten te vertonen met zijn van ouds bekende behendigheid. Uit spelbe-
kers liet hij allerlei soorten grote en dikke ballen tevoorschijn komen,
samen met andere verschillende voorwerpen, die de toeschouwers deden
verstommen van verbazing. Hij deed voorwerpen verdwijnen in de zakken
van anderen, en maakte de kaarten die anderen in hun hand hielden be-
kend. Hij had zoveel kracht in zijn vingers dat wanneer hij zich te
midden van zijn jongens bevond, hij zich perzikpitten liet geven, en
die brak hij dan enkel met zijn handen open. Bevond hij zich temidden
van mensen die geld bij zich hadden, dan vroeg hij een scudo te leen.
"Die kunt u hebben," zei de bezitter ervan.
"Maar denk erom, dat ik hem u in stukjes teruggeef!"
"Gaat uw gang maar," luidde het antwoord En levendig was dan de be-
langstelling van degenen die om hem heen stonden, terwijl hij het geld-
stuk tussen vier vingers nam en het met één enkele beweging doormidden
brak. Met deze vertoningen en goochelkunsten hield hij op in 1860, en
de laatste maal na velen van de jongens van schrik te hebben doen ver-
stijven doordat hij hen zonder hoofd liet verschijnen.
Don Bosco had dat kunstje ijverig beoefend: De uitdrukking geen
hoofd hebben, het hoofd afgesneden hebben, - opmerkingen die hij dik-
wijls maakte als hij tot de jongens sprak, - had een grote betekenis:
op de eerste plaats beduidde het dat een jongen nederig moest zijn,
zijn eigenliefde overwinnen, zich voegen naar de wil, het oordeel en
de wensen van zijn oversten en zich niet verzetten met eigen onbezon-
nen beslissingen en eigen grillen; en op de tweede plaats zinspeelde
het, doch verholener en minder vaak, op de gehoorzaamheid in de Con-
gregatie, die hij met hun hulp wilde stichten; dat wilde in andere
termen zeggen, daar hij van een Congregatie nog niet sprak, met Don
Bosco in het Oratorio blijven om hem te helpen de jeugd te redden. Hij
zei dat alleen en heel terloops tegen degenen die hij als uitermate
deugdzaam kende, en die van edelmoedige inborst en hem zeer genegen
waren. Andere kunststukjes gaven hem bovendien verschillende middelen
in de hand om de een of ander een waarschuwing te geven en hem op een
opgewekte manier raad te geven en tot het goede te leiden.

10.6 Page 96

▲back to top


- III/92 -
Don Giacomo Bellia, Giuseppe Buzzetti en honderden van hun metge-
zellen herinnerden zich die taferelen, en zij voegden er nog meer ande-
re manieren, waarop de jongens beziggehouden werden, aan toe, waardoor
deze avonden steeds plezieriger werden.
Soms bracht Don Bosco bij gelegenheid van bijzondere feestelijkhe-
den, bijvoorbeeld die ter ere van de Heilige Franciscus van Sales, het
Rad van Avontuur in gereedheid met briefjes, waarvan een deel genummerd
en een ander deel ongenummerd was. Op een grote tafel had hij tal van
voorwerpen uitgestald, waaronder er ook van werkelijke waarde waren, en
die hem door zijn weldoeners ter beschikking waren gesteld. Elke prijs
droeg een nummer. De uitgenodigden kwamen in menigte toestromen; een
jongen deed het rad draaien en Don Bosco zelf trok de nummers, waarvan
er tienmaal zoveel waren als prijzen; en gaf ze aan degene die het vast-
gestelde bedrag ervoor betaald had Soms trok een van deze heren achter-
eenvolgens tien of twaalf blanco briefjes, dat wil dus zeggen zonder
het recht op een prijs, en zij toonden zich erg opgewekt bij hun pech,
terwijl de toeschouwers, in het bijzonder de jongens, smakelijk lach-
ten. Dat Rad van Avontuur was een middel om de kosten van het feest te
dekken.
Het lot werd ook gebezigd om de jongens op een prettige manier be-
zig te houden, Er was bepaald, dat er minstens eens in de drie maanden
een loterij voor hen zou worden gehouden. Namelijk op de feestdag van
de Heilige Franciscus van Sales, op die van de Heilige Aloysius, van
Maria Tenhemelopneming en Allerheiligen.(1) De voorwerpen die daarvoor
bestemd waren bestonden uit devotieboeken of onderhoudende lectuur,
prentjes, kruisjes, medailles, verschillende spelletjes, of, voor de
voorbeeldigsten, een paar schoenen of een of ander kledingstuk De trek-
king van de nummers was zo geregeld, dat de prijzen ter keuze waren,
en degene die won kreeg dan een prijs in overeenstemming met de mate
waarin hij een trouw bezoeker van het Oratorio was en naarmate zijn
morele gedragingen goed waren.
Bovendien hield Don Bosco iedere maand ook andere, minder feeste-
lijke verlotingen, die evenwel niet minder aantrekkelijk waren. Het
was geen eenvoudig werkje een zeshonderdtal nummers op papiertjes te
schrijven die een voor een onder de jongens verdeeld moesten worden; al
die nummers in afzonderlijke vakjes in te vullen, ze op te rollen en in
een zak te stoppen; tenslotte ze alle in een register te boeken en
naast elk nummer de prijs te vermelden die er op viel. Op het balkon
voor zijn kamer, of op een stoel in de kerk staande, schudde Don Bosco,
nadat hij de voorwaarden voor de verloting had bekendgemaakt, de zak
met nummertjes, en langzaam, omdat hij deze verpozing zolang mogelijk
wilde rekken, trok hij de nummertjes en las ze met luide stem af. De
jongens hadden zich op de speelplaats opgesteld, nu eens kijkend naar
Don Bosco, dan weer naar het briefje dat zij in de hand hielden. Daar
er soms niet voldoende prijzen voor allen waren, moesten verscheidene
tientallen van hen met lege handen blijven; vandaar dat de verwachting
hen urenlang in spanning hield, met de hoop onder de gelukkigen te zijn
In de meeste gevallen echter was alles zo geregeld dat elke jongen al-
thans iets ontving en dan maakte de nieuwsgierigheid hen nog aandachti-
ger, piekerend wat zij mochten hebben gewon-
(1) Reglement van het Zondagsoratorio, deel III, hoofdstuk V,

10.7 Page 97

▲back to top


- III/93 -
nen Op een bank waren enkele dassen uitgespreid, een pet, een baret,
een jasje, een zoete koek, fruit, snoepgoed en andere dingen die de
vertoning nog verlevendigen moesten En het gelach en applaus barstten
uitbundig los wanneer de afroeper de prijzen noemde die door bepaalde
nummers waren gewonnen: "Een gekookte aardappel!" ofwel "Een wortel,
een ui, een raap, een kastanje!" En degenen die afgeroepen waren ver-
zuimden niet zich te melden om hun prachtige prijs in ontvangst te
nemen.
Soms ook werden de prijzen verzameld, dat wil zeggen, een bepaald
aantal jongens ontvingen er met hun nummers een, die zij onderling
moesten verdelen. Bijvoorbeeld een grote koek onder tienen; een fles
bier onder vieren; twee broden, twee porties pekelvlees of kaas, een
flesje wijn, kwamen overeen met vijf nummers en vormden slechts één lot
Maar de eerste winnaar moest wachtten totdat het lot zijn andere vier
kameraden had aangewezen, waarna zij gezamenlijk gingen smullen en elk
zijn gelijk deel kreeg van wat zij samen hadden gewonnen Nieuw commen-
taar en nieuw gelach werd er verwekt door de samenstelling van dat
troepje, wat door de gril van het lot werd bepaald, en dat soms ver-
schillende en tegengestelde karakters bijeenbracht. Maar alles verliep
toch steeds uitstekend en ook de slechtste humeuren verdwenen.
Men moet echter niet denken dat Don Bosco te vrijgevig was bij
zulke gelegenheden. Met uitzondering van enkele buitengewone gevallen,
en wanneer hij tot dat doel overvloedige giften ontving van zijn wel-
doeners, slaagde hij erin geld weg te leggen om het aan andere, drin-
gender uitgaven te besteden. De aanschaf van de prijzen eiste nooit
meer dan een bedrag van tien lire, en steeds vond hij vooraanstaande
personen die hem dat gaarne schonken, Hij kon dan ook zo voegt Don Mi-
chele Rua, die er getuige van geweest is hieraan toe, dikwijls met
drie-en-een-halve lire op een verrassende manier allen tevreden stel-
len; en nooit ontbrak er een prijs die er zeer aantrekkelijk uitzag,
en toch slechts van weinig waarde was. Don Bosco zei altijd: "De jon-
gens waarderen de dingen naar het hun geleerd is ze te beoordelen.
Niet het vele telt, maar de gesteltenis waarmee gegeven wordt, waar-
voor zij van lieverlede en te gepaster tijd ontvankelijk worden."
Door zijn daden en met zijn innemende woorden maakte hij alles mooi
en beminnelijk

10.8 Page 98

▲back to top


- III/94 -
H O O F D S T U K XIII
DE ZANG BIJ DE KERKELIJKE PLECHTIGHEDEN - DE EERSTE
MUZIEKINSTRUMENTEN - NIEUWE SCHOLEN, NIEUWE METHODEN EN
NIEUWE COMPOSITIES - HET GEDULD VAN DON BOSCO -
DE ZANGERS VAN DE CONSOLATA EN MAESTRO BODOIRA -
DE GREGORIAANSE ZANG
In het voorafgaande hoofdstuk hebben wij beschreven hoe Don Bosco
zich inspande bij het voorbereiden van alles wat de jongens bij grote
plechtigheden maar geestdriftig kon maken. Terloops maakten wij mel-
ding van de zang en hier zullen we daar uitvoeriger over spreken, om
de onophoudelijke ijver van Don Bosco steeds duidelijker in het licht
te stellen. Hij was van een ware hartstocht bezeten voor de kerkelijke
diensten, en daarom zette hij zijn zangschool voort, waaraan hij op
het einde van 1847 en in 1848 een nieuwe en krachtige stoot gaf, toen
het aantal van zijn leerlingen zo was toegenomen. Maar hoeveel grote
moeilijkheden moest hij niet overwinnen! Zonder leermeester had hij op
eigen krachten piano leren spelen, en daar híj zich in zijn huis de
weelde van een dergelijk instrument niet kon veroorloven, oefende hij
zich soms op dat van een bevriend priester. Om zijn leerlingen toon te
doen houden en ook om de lofgezangen tot Onze-Lieve-Vrouw te begelei-
den ging hij in 1847 over tot de aankoop van een trekharmonica voor
twaalf lire. Voor zijn koor schafte hij op 5 november 1847 eveneens
een orgeltje aan, dat hem de mooie som kostte van vijfendertig lire.
Men kan zich voorstellen welke harmonieuze tonen eruit stroomden. Het
werd met een wiel tot klinken gebracht en de muziekrollen bevatten aan
muziekstukken het Ave maris stella de Litanie van Onze-Lieve-Vrouw,
het Magnificat en enkele andere kerkelijke hymnen. Misschien was het
jaren achtereen op feestdagen van de ene landelijke kapel naar de ande-
re verhuisd. Maar al kon het dan gebruikt worden voor de gewone zonda-
gen, het werd onbruikbaar wanneer de muziek afgewisseld moest worden.
Vandaar dat voor Don Bosco de noodzaak bestond een piano te vinden
voor zijn zangschool, De theoloog Giovanni Vola was degene die in deze
behoefte voorzag door een klavecimbel te schenken, of beter gezegd een
oud spinet dat hij in zijn huis had staan. "Het kost me dertig lire,
denk eraan!" had hij gezegd toen hij het toevertrouwde aan de jongens
die gekomen waren om het naar het Oratorio over te brengen.
Don Bosco verzamelde vervolgens een vijftigtal jongens die een
behoorlijke stem, een goed begrip en een fijn gehoor hadden. Aan enke-
len had hij de afstanden en toonladders geleerd; anderen, die behoorden
tot de vroegere school, waarover wij elders al gesproken hebben, hadden

10.9 Page 99

▲back to top


- III/95 -
zich vertrouwd gemaakt met zijn nieuwe uiterst praktische methode, die
in het bijzonder aan hen was aangepast en aan de muzikale stijl van Don
Bos-co. Het merendeel evenwel had nog nooit gezongen en was verstoken
van de allerelementairste kennis van deze edele kunst.
Daarom liet Don Bosco, die tot iedere prijs de zondag opgeluis-
terd wenste te zien door de zang van zijn jongens, zich niet ontmoedi-
gen bij het vooruitzicht van de lange tijd die er nodig zou zijn om
hen de muzikale thema's op het gehoor te doen leren en onthouden. Zich
richtend naar hun onkunde en naar de behoefte, en ook omdat hij geen
eenvoudige muziekstukken kon vinden, voegde hij aan die welke hij, zo-
als we al zeiden, in de loop der jaren zelf gecomponeerd had, enkele
nieuwe toe, namelijk een nieuwe Mis, een Tantum ergo en andere lofge-
zangen. Dikwijls ontleende hij zijn composities met enkele wijzigingen
aan de verschillende gewijde hymnen die de jongens zeer goed kenden,
en voegde er een inleiding en een slot aan toe. Hij verwerkte er Gre-
goriaanse trekken in, nu eens aan het antifonarium dan weer aan het
graduale ontleend, daar hij dat plechtiger en vromer klinkend vond,
terwijl hij er soms ook variaties of nieuwe akkoorden in aanbracht.
Enkele eenvoudige motieven vond hij zelf, vooral voor de solopartijen.
Deze arbeid van hem - waarmee men schijnbaar geen rekening zou be-
hoeven te houden - was toch ook, dat durven wij openhartig verklaren,
het allereerst begin der hervorming van de gewijde muziek die hij zo
vurig begeerde. In feite was er een groot aantal niet zo bijzonder on-
derlegde muziekmeesters, die ook niet erg van de studie hielden, de
sleur van hun tijd volgden en het Kyrie, het Gloria, het Credo en de
andere gezongen delen van de Mis verbroddelden, door er als in de
theatrale opera koren en soli in te verenigen. Dat deden zij voor de
lofgezangen; en zo kon men op de wijs van Stella confidente het Tantum
ergo en het Genitori horen zingen. Gewijde woorden op profane muziek.
Dat soort heiligschennis was voor Don Bosco schier onverdraaglijk.
Achter zijn spinet gezeten en na zijn leerling-zangers te hebben
uitgezocht, speelde hij zijn melodieën zo dikwijls op het instrument,
zong hij ze zelf en liet hij ze herhalen door zijn koor, dat hij er
eindelijk in slaagde ze in het geheugen van de jongens te prenten. De
school vorderde echter slechts met grote moeite, omdat een aantal van
de leerlingen, die arbeiders waren, soms verhinderd werden mee te doen.
Als de vooravond van een feestdag gekomen was, deelde hij de par-
tijen uit die elk moest uitvoeren en hier werd nog eens de lankmoedig-
heid van Don Bosco op de proef gesteld. 's Zondags verschenen enkele
van de zangers niet op het vastgestelde tijdstip, een kwestie van na-
ijver of jaloersheid, of gekrenktheid omdat hun niet de partij was
toegewezen die zij graag gewild hadden of om soortgelijke redenen.
Daardoor raakte Don Bosco uiteraard in verlegenheid en was hij gedwon-
gen zelf de partijen uit te voeren van degenen die thuisgebleven wa-
ren, of zich zo goed als het ging te behelpen met andere zangers. Dat
was des te ondankbaarder, omdat de zangers evenals de misdienaars. 's
zondagsmorgens van Don Bosco een beloning ontvingen of op een bijzon-
dere wijze onthaald werden.
De zondag daarna keerden deze jongens, die zo gauw op hun teen-
tjes getrapt waren, in het Oratorio terug alsof er niets gebeurd was.
En Don Bosco wachtte er zich wel voor, hun een verwijt te maken, en

10.10 Page 100

▲back to top


- III/96 -
deed op dat ogenblik alsof hij zich geenszins geraakt voelde, teneinde
hen niet te prikkelen en er zodoende de oorzaak van te zijn dat zij
zich van het Oratorio zouden afkeren. Steeds stelde hij zich als eerste
doel alles te vermijden wat het heil der zielen zou kunnen schaden.
"Met geduld is er zoveel te bereiken!" zei hij. Soms liet hij, om aan
dat ongemak tegemoet te komen, de solopartijen tegelijkertijd instude-
ren door jongere jongens, zodat wanneer de betere zangers ontbraken
deze door anderen vervangen konden worden; dat zette de nukkige zangers
een rem op, doordat zij zich verdrongen zagen door een rivaal in de
denkbeeldige eer, en hun ergernis zodoende niet de gewenste uitwerking
kon verkrijgen. Te zijner tijd echter liet Don Bosco, zij het lang
daarna, niet na een nuttige waarschuwing te richten tot degenen voor
wie het noodzakelijk was hun aard te veranderen, waarbij hij hen opwek-
te alleen te zingen met de gedachte aan de eer van God.
Deze muziek was een aantrekkelijkheid te meer om de jongens naar
het Oratorio toe te halen en 's zondags er steeds nieuwe voor te wer-
ven. Ook vreemdelingen en de priesters die in Valdocco kwamen, waren
verbaasd over dat nieuwe kinderkoor, dat zo goed de aanwijzingen van
de dirigent volgde en zij vroegen en kregen toestemming om het koor
ook bij hen in de kerk te laten zingen.
Het was echter noodzakelijk dat Don Bosco het koor dirigeerde,
omdat geen muziekmeester ter wereld daar anders in geslaagd zou zijn:
"Ik alleen," zei Don Bosco lachend, "ben in staat om dat koor te lei-
den." Want inderdaad zijn partituur was niet te ontcijferen: Enkele
motieven waren netjes in noten geschreven, van andere was alleen de
eerste zin genoteerd; een accolade, een letter, een nummer duidde een
herhaling aan, ofwel een refrein. Ook ontbrak een aanduiding voor de
cantus firmus niet. De aanwijzing van de sleutel, van de rusten en
andere tekens en van het tempo waren in de pen en in de geest van Don
Bosco achtergebleven.
Op zekere dag werd hij eens uitgenodigd om met zijn jongens een
Mis te komen zingen in het heiligdom van de Consolata, en op het over-
eengekomen uur begaf hij zich met enkele zangers erheen, terwijl hij
de map met een door hem gecomponeerde Mis bij zich had. De organist
van die kerk was de beroemde maestro Bodoira. Met een geheimzinnige
glimlach vroeg Don Bosco hem, of hij de zang zou kunnen begeleiden,
daar het inderdaad een heel nieuwe Mis was. "Ik zal proberen!" ant-
woordde Bodoira een beetje geraakt, want hij was zeer bedreven in het
op zicht spelen van welke muziek ook, zelfs de lastigste. En hij wilde
zelfs geen blik slaan in de partituur die Don Bosco hem overhandigde.
Als de Mis begint, opent hij het bundeltje waar de muziek zich in be-
vindt, werpt er een blik in, schudt het hoofd en probeert te spelen.
Alle zangers zijn uit de toon. - "Maar wie begrijpt dat nu? Wat is dat
voor een sleutel? Ik heb er genoeg van." roept hij uit en zijn hoed ne-
mend, gaat hij naar beneden, de kerk in en houdt zich met zijn eigen
zaken bezig. Don Bosco die die aftocht had voorzien, neemt aan het
orgel plaats en begeleidt op meesterlijke wijze de Mis tot het einde
toe zonder dat de jongens ook maar een enkele noot verkeerd zingen. De
schoonheid van hun stemmen, hun vroom gedrag en hun gezichten die uit-
drukking gaven aan hun geloof en onschuld troffen de harten van de men-
sen. Toen de jongens in de sacristie kwamen werd hun zang bijzonder ge-
prezen en ook de begeleiding op het orgel oogstte veel lof, want de
geestelijken dachten niet anders of het was maestro Bodoira die ze ver-

11 Pages 101-110

▲back to top


11.1 Page 101

▲back to top


- III/97 -
zorgd had. Al die lofprijzingen strekten ter ere van Don Bosco, die zo
voortreffelijk begeleid had, en die lof was des te minder bevooroordeeld
daar niemand van de ware toedracht op de hoogte was. Dat verhaal werd
ons gedaan door een vooraanstaand doctor in de letteren, die in de eer-
ste tijd leerling van het Oratorio was.
Daar zijn geest en ziel vervuld was van hemelse melodieën en hij
een voortreffelijke muzikale smaak had, waardeerde Don Bosco zulke grap-
jes voor zover zij zijn voornaamste werken ten goede kwamen, en die men
in alle geval, door de liefde waardoor zij werden geïnspireerd en door
de gevoelens van nederigheid die hun ondernemer bezielden, zou kunnen
versieren met de aanduiding: "In conspectu angelorum psallam tibi". Spe-
lenderwijs en met onvolkomen middelen, zoals in al zijn andere onderne-
mingen, stichtte hij de muziekschool, die met wijs beleid niet alleen
moest dienen voor de opluistering en verfraaiing van de eredienst, maar
ook moest strekken tot een goed opvoedingsmiddel, zowel voor de morele
als de verstandelijke vorming van zijn leerlingen. En de muziekbeoefe-
ning moest voor altijd een der kenmerken van zijn Huizen worden en hij
beschouwde ze als een noodzakelijk element van hun bestaan.
Van dat ogenblik af nodigde hij op het feest van de Heilige Ceci-
lia vijf of zes jonge zangers van grote bekwaamheid en uitstekend ge-
drag, bij zich aan tafel uit, om tot uitdrukking te brengen hoezeer hij
hen waardeerde, een praktijk die hij vele jaren lang zou blijven hand-
haven.
Met de geestdriftige zangers en onder de drang van de noodzaak van
het ogenblik, richtte hij na enkele maanden een voorbereidende school
op en wees als leider de jeugdige Giacomo Bellia aan. Don Bosco wilde
niet alleen laten zingen, maar ook laten leren zingen. De middelen van
de school konden niet wedijveren met die van andere. Als lessenaar dien-
de een stoel die op een tegen de muur geplaatste tafel stond, en daarop
werden de kartons geplaatst waarop de eerste muziekoefeningen stonden
en die hijzelf in druklettertjes had geschreven. Don Nasi en Don Chia-
tellino hadden daarna eveneens, zo goed als zij konden, enkele repeti-
ties te leiden, om het werk te vervolmaken en daarop bouwde Don Bosco
de beste verwachtingen.
Intussen had zich in de stad het gerucht van de oprichting van de
school verspreid. Daar het de eerste maal was dat er openbare muziek-
lessen gegeven werden en voor zoveel deelnemers, en ook de eerste keer
dat er zangonderricht in klassen gegeven werd aan tal van leerlingen
tegelijk, vond er een buitengewone toeloop van nieuwsgierigen plaats.
Geven wij het woord aan Don Bosco: "De beroemde muziekmeesters Luigi
Rossi, Giuseppe Blanchí, Giuseppe Cerutti en anderen kwamen verschei-
dene weken lang bijna iedere avond naar mijn lessen luisteren. Dat was
in tegenspraak met het spreekwoord dat zegt, dat geen leerling groter
is dan zijn meester, terwijl ik immers geen duizendste deel wist van wat
tot de kennis van die beroemdheden behoorde. Overigens kwamen zij niet
om onderricht van mij te ontvangen, maar om kennis te nemen hoe de nieu-
we, om zo te zeggen gelijktijdige methode werkte, en die tot op de dag
van heden in onze Huizen in toepassing wordt gebracht. Vroeger moest
iedere leerling die zangles wilde hebben zich een meester zoeken die
hem afzonderlijke lessen gaf. Wanneer op die manier vele leerlingen vol-
doende onderricht waren, verenigden zij zich, vormden koren en onder de
bekwame leiding van koordirigenten oefenden zij zich om in het theater
of in de kerk te zingen."

11.2 Page 102

▲back to top


- III/98 -
Die bekwame leraren bewonderden het stilzwijgen, de orde en de aan-
dacht van de leerlingen, de verschillende behendige manieren waarmee
Don Bosco erin slaagde aan zovelen tegelijk een muziek bij te brengen
die, al mocht ze dan niet klassiek zijn, toch ook haar eigen moeilijk-
heden had, en hoe hij de stemmen wist te moduleren bij het overgaan van
de ene toon op de andere; hoe hij, rekening houdend met hun stembereik,
hen ertoe bracht sopraanpartijen te zingen zonder dat de jongens zich
vermoeiden en zonder nadeel voor hun gezondheid. En in dat opzicht ver-
klaarden zijzelf, heel wat van Don Bosco geleerd te hebben, en zij volg-
den zijn voorbeeld en zijn methode. Hij bewees intussen tegen zijn taak
opgewassen te zijn en dat hij, of alleen, of met behulp van anderen, zou
bereiken wat hem voor ogen had gezweefd. Feitelijk zouden die eerste
school en dat armzalige spinet naderhand musici voortbrengen van ach-
tenswaardige bekwaamheid, niet weinige organisten van betekenis, honder-
den scholen die van zich zouden doen spreken; en het gemeentebestuur van
Turijn kende Don Bosco een premie van duizend franken toe voor de ijver
waarmee hij de vocale en instrumentale muziek bevorderde. Van die en
andere gelegenheden maakte Don Bosco gebruik om aan de verzamelde jon-
gens eerbied en erkentelijkheid bij te brengen jegens degenen die aan
het hoofd van de stad stonden, en zijn woorden hadden een goede uitwer-
king.
Maar door dat alles was hij nog niet voldaan, zijn verlangen ging
uit naar grote massa's stemmen, niet bij wijze van koorconcerten, maar
als spontane uitdrukking van het gebed en van de lofgezangen van het
gelovige volk. Hij wenste de liturgische zang, doch echt en niet ruw en
lomp uitgevoerd. "Op die manier." zo zei hij, "zullen de gelovigen in
de kerk die aantrekkelijkheid vinden, waarover de oude schrijvers, en
vooral de Heilige Augustinus, zoveel moois geschreven hebben". Later
herhaalde hij wel honderd maal dat zijn grootste vreugde bestond in het
aanhoren van een Mis in Gregoriaanse zang in de kerk van Maria, Hulp
der Christenen, gezongen door al de jongens, dat wil zeggen door onge-
veer duizend stemmen in twee koren. Dat reikte voor hem tot het non
plus ultra van het verhevene.
Daarom verdeelde hij van 1848 af, op zaterdagavond waarop de ge-
bruikelijke lessen niet gegeven werden, de jongens in twee groepen. De
eerste hield zich in het bijzonder bezig met het oefenen en lezen van
de lofgezangen, zodat de jongens niet meer in de fout van een verkeerde
uitspraak zouden vervallen en ook de zin van de teksten zouden begrij-
pen. De tweede groep was samengesteld uit degenen die al vloeiend de
psalmen konden lezen, en zij leerden de koorzang van de antifonen voor
de volgende zondag. Er dient hierbij opgemerkt te worden dat de leer-
lingen allen arme arbeidersjongens waren.
Toen hij daarna een mooi aantal jongens bij elkaar gekregen had,
liet hij hen gedurende de eerste maanden van het schooljaar de metho-
de van de cantus firmus leren. Al de nieuwelingen, die gedurende de va-
kantie naar het Oratorio gekomen waren, werden aan de studie van de mu-
ziek en de notenleer gezet, de anderen, die die zang al kenden, leerden
de psalmen, de antifonen en de misgezangen. Ook was het zijn verlangen
en doel, dat de jongens die naar hun eigen dorp terugkeerden, daar hun
pastoor behulpzaam zouden zijn bij het zingen onder de kerkdiensten.
Dat te meer omdat het menselijk opzicht en de onwetendheid, de paro-
chiezang geleidelijk aan hadden doen kwijnen. Hij wilde dat de jongens
alleen tot de zangscholen zouden worden toegelaten, wanneer zij Grego-
riaans konden zingen. Van wat wij in dat hoofdstuk hebben uiteengezet,
beschikken wij over de getuigenissen van Don Michele Rua, monseigneur
Giovanni Cagliero en duizenden anderen.

11.3 Page 103

▲back to top


- III/99 -
H O O F D S T U K XIV,
DON BOSCO EN HET BIECHTEN VAN DE JONGENS ZIJN GEDULD EN
IJVER JEGENS DE ALLERKLEINSTEN - BRIEFWISSELING, BLIJDE
GEBEURTENISSEN EN ONTROERENDE VOORVALLEN -
ZONDER MENSELIJK OPZICHT -
VERTROUWEN IN DON BOSCO -
REGLEMENT VOOR HET BIECHTEN EN COMMUNICEREN.
Feesten, ontspanning, spelen, muziek, verlotingen, lessen, dat al-
les waren voor Don Bosco evenzovele middelen die alle op één enkel doel
gericht waren, namelijk zijn jongens, zonder hen ongemakken en offers te
sparen, ertoe te brengen goed en dikwijls te biechten.
"Beste jongens." zei hij steeds, en hij had dat eveneens geschre-
ven in de eerste uitgave van de Giovane Provveduto, "wanneer ge u er
niet van jongs af aan op toelegt goed te biechten, lopen jullie het ge-
vaar het je hele leven lang niet te leren en dientengevolge nooit te
biechten zoals het hoort, tot ernstig nadeel van jullie zelf en op ge-
vaar af van jullie eeuwige zaligheid te verbeuren. En voor alles zou ik
willen dat jullie ervan overtuigd zijn dat iedere schuld die ge op uw
geweten kunt hebben, jullie in de biecht vergeven zal worden, wanneer
ge in de vereiste gesteltenis te biechten gaat." En die gesteltenis
prentte hij hun in, waarbij hij op een liefdevolle en overtuigde manier
steeds diep de ernst van de beschuldiging in het licht stelde, om zo-
doende het volle vertrouwen van zijn jongens te winnen. Tezelfdertijd
wist hij hun geest levendig te doordringen van de ontzaglijke zaak die
de doodzonde is, en hun harten wist hij te vervullen met duizenden mo-
tieven die ons aanleiding geven om God lief te hebben. "Aangezien Onze-
Lieve-Heer een goede vader is, doet het hem zeer groot leed, wanneer
hij ertoe gedwongen wordt wie ook te veroordelen tot de hel. Wij waren
de ter dood veroordeelden en om ons te redden is Jezus voor ons aan het
kruis gestorven. Willen wij hem dan nog beledigen?" En terwijl hij hun
aanspoorde om hun gemaakte voornemens na te komen om nooit meer in zon-
de te vervallen, en de middelen daartoe te gebruiken die de biechtvader
aanduidt, beval hij hun aan, die drie besluiten te nemen, waarin alle
andere waren samengevat, en Maria, hun lieve Moeder, te vragen hen te
helpen die besluiten te onderhouden.
1. Zich in de kerk met veel godsvrucht te gedragen. - 2. Stipte
gehoorzaamheid aan de dag te leggen tegenover zijn ouders en tegeno-
ver alle andere Oversten - 3. Van veel geestdrift vervuld zijn voor
de vervulling der verplichtingen van zijn eigen levensstaat, en te wil-
len arbeiden voor de meerdere eer van God en voor het heil van de zie-
len.

11.4 Page 104

▲back to top


- III/100 -
Daarenboven bad hij, die gewoon was de Engelbewaarder te groeten
van degenen die hij tegenkwam, eveneens tot de Engelen van zijn jongens
opdat zij hen zouden helpen braaf te blijven, en de jongens zelf beval
hij aan te hunner eer drie Gloria Patri te bidden.
Tengevolge van zoveel aangename en vrome manieren van doen die
hem eigen waren, voelden de jongens zich met grote genegenheid aange-
trokken tot het sacrament van de biecht, hetzij door de liefde, de eer-
bied en het vertrouwen die ze tegenover Don Bosco aan de dag legden,
hetzij doorat zij zagen dat het biechthoren zijn vreugde en zijn leven
was. En niet alleen in het Oratorio, maar om diezelfde reden voelden
zich de jongens in de hele stad en in alle dorpen waar hij kwam, naar
hem toegedreven door een geheimzinnige aantrekkingskracht. Voor Don
Bosco was het om zo te zeggen zijn grote triomf, een dichte kring van
jongens om zich heen te zien, die hun beurt afwachtten om hem hun
zielsgeheimen mee te delen. Hij had zo zijn best gedaan om die beminde
zielen te verzamelen, dat hun behoud in de heiligmakende genade voor
hem een verrukking en een weelde van jubel betekende.
Soms, vooral in de eerste dagen van het Oratorio, had Don Bosco
honderd van de allerkleinste jongens om zich heen die wilden biechten.
Maar niet gewoon als ze waren aan ideeën van orde, en daar het boven-
dien de eerste maal was dat zij tot dat sacrament naderden, zouden zij
met hun plomp ongeduld menige andere priester tot de overtuiging ge-
bracht hebben dat het onmogelijk was op gepaste wijze zijn heilige ambt
te vervullen. Aangezien er toen nog geen catechist was die Don Bosco
kon bijstaan, schreeuwden sommigen dat zij het eerst wilden zijn, ande-
ren raakten met elkaar slaags om vooraan te komen, en weer anderen duw-
den degenen terug die probeerden op de voorste plaatsen te komen. Het
was praktisch onbegonnen werk, te trachten enige rust in die warboel
te brengen; maar tenslotte zwegen ze toch allemaal en knielden ze. Toen
Don Bosco zich dan tot degene wendde die het dichtst bij hem in de
buurt zat en de hand ophief om het kruisteken over hem te maken; sloe-
gen allen die het dichtst in de buurt zaten een kruis, alsof voor hen
allen het teken gegeven was om met hun belijdenis te beginnen. En Don
Bosco, onverstoorbaar en glimlachend als steeds, was dan verplicht,
staande biecht te horen, met een hand de anderen tegenhoudend, die op
hem toedrongen en met de andere zijn oor bij de mond van de biechteling
brengend, opdat niemand iets van het gezegde zou kunnen horen. In die
ogenblikken was het echter bijzonder opmerkelijk welke verandering er
met de biechtelingen plaatsgreep zolang zij bij Don Bosco waren. Wij
werden zo rustig, alsof geen haar op hun hoofd er ooit aan dacht de orde
te verstoren, terwijl zij volkomen geconcentreerd waren op wat zij
moesten zeggen: bij het geringste vermaan van Don Bosco, kon men aan hun
gezicht zien wat zij ervan begrepen hadden, en, nadat zij de absolutie
ontvangen hadden, trokken zij zich zwijgend in een eenzaam hoekje terug
voor hun penitentie. Het was alsof men de genade des Heren haar barmhar-
tige vleugels zag uitstrekken over Don Bosco en zijn jongens. Het duurde
evenwel niet lang, of de jongens begonnen zich beter te gedragen; of-
schoon andere moeilijkheden niet ontbraken, die Don Bosco moest trachten
te overwinnen We zullen daar een voorbeeld van noemen.
Don Bosco ontving allen met welwillendheid ook al waren zij ruw,
onwetend, onoplettend, en weinig tot het goede geneigd, hij Vond de ma-
nier om hen tot God te brengen. Hijzelf zegt over bepaalde groepen van
jongens. Zij gaan biechten en zeggen dan niets, en ook wanneer ze on-

11.5 Page 105

▲back to top


- III/101 -
dervraagd worden geven ze geen antwoord: Wanneer zulke jongens in de
parochiekerk gaan biechten is het beter hen buiten de biechtstoel te
roepen en hen niet achter het tralieluikje te laten zitten, omdat ze
dan gemakkelijker kunnen praten. Het is dan goed, een hand op hun hoofd
te leggen, om te voorkomen dat ze overal rondkijken zoals ze gewoon
zijn. De meesten worden er wel toe gebracht alles te vertellen, maar in
het begin moet er een eindeloos geduld betracht worden en moet men
doorgaan met hun steeds verschillende vragen te stellen en die met
liefde te herhalen; wil men hen ertoe brengen iets te zeggen. Ik heb er
wel ontmoet wie het mij voorkwam dat ik hen onmogelijk ook maar een
enkel woord kon ontlokken, en dan slaagde ik er toch in hen op die zon-
derlinge manier te biechten. Als ik zag dat ze voortdurend stommetje
speelden op elk van mijn vragen, vroeg ik hen: "Heb je al ontbeten van-
morgen?"
"Ja!" zeiden ze dan glimlachend,
"Had je erg veel trek?" - "Jawel!"
"Hoeveel broertjes heb je thuis?" - en meer van die dingen.
Vervolgens begonnen ze dan antwoord te geven op de ondervragingen
die ik stelde om te weten in welke toestand hun geweten verkeerde en
vervolgens konden ze op hun gemak hun moeilijkheden uiteenzetten."
Het is hier de plaats niet om uitvoeriger in te gaan op de ver-
schillende manieren die hij toepaste om zijn biechtelingen tot een
goede biecht te brengen: In de loop van die gedenkschriften zullen die
nog wel blijken. Merken wij thans alleen nog op, hoe groot het aantal
was van hen die hem tot hun biechtvader hadden uitverkoren.
Heel dikwijls gebeurde het dat hij 's zaterdags tien tot twaalf
uur aan één stuk in de biechtstoel zat. En diezelfde jongens die eerst
geen beteugeling konden verdragen en een en al levendigheid waren, die-
zelfde jongens wachtten thans hun beurt af om hun geweten schoon te
wassen. Dikwijls gebeurde het dat, daar het al elf uur of ook wel mid-
dernacht was, Don Bosco onder het biechthoren in slaap viel. Als de pe-
nitent dat merkte, zweeg hij, en daar hij hem niet durfde wakker te ma-
ken, ging hij na nog een poosje gewacht te hebben op zijn stoel zitten.
Na een uur of twee werd Don Bosco wakker van het geraas dat de snurken-
de jongens maakten. Het was drie of vier uur in de morgen en de sacris-
tie van het Oratorio bood dan een zonderling schouwspel. Een jongen
sliep geknield en wel, het hoofd in de hoek van het vertrek geleund;
een ander zat op zijn hielen, anderen lagen in elkaar gerold op de
grond met het hoofd op hun armen, die ze over elkaar op hun knieën ge-
legd hadden; sommigen zaten op de grond met uitgestrekte benen en de
schouders tegen de muur geleund. Enkelen met het hoofd geleund op de
schouder van hun buurman, ongeacht degenen die gewoon op de grond uit-
gestrekt lagen te slapen.
Met ontroering sloeg Don Bosco dat tafereel gade. Te bedenken
dat die arme jongens buiten hun huis vertoefden, zonder dat de ouders
zich ook maar even de moeite getroostten om hen te komen halen, geheel
overgelaten aan zichzelf, gewend als ze vroeger waren 's nachts door de
stad te zwalken, vrij om iedere mogelijke dwaasheid te begaan, met het
noodzakelijk gevolg dat zij, voor wat die wereld betreft, in de gevan-
genis of in het tuchthuis belandden, en wellicht zelfs eeuwige verdoe-
menis hun deel was. En toch legden zij thans zoveel geduld aan de dag

11.6 Page 106

▲back to top


- III/102 -
en waren zij vol volharding om te kunnen biechten; rustig en ver van het
gevaar van kwaad te doen.
Door de bewegingen van Don Bosco werd er hier of daar één wakker,
keek om zich heen en beantwoordde Don Bosco's glimlach,
"Wat doen we hier?"
"Naar huis gaan loont de moeite niet meer." "Laten we dan maar gaan
biechten."
En het biechthoren werd hervat Degenen die wakker geworden waren
kwamen het eerst aan de beurt terwijl zij de anderen lieten doorslapen.
De een na de ander werd dan wakker gemaakt, zo dat hij nog altijd een
beetje tijd had voor de voorbereiding.
Intussen brak de dag aan en opeens werd er herhaaldelijk op de deur
geklopt en kwam de menigte jongens naar binnen die naar het Oratorio
kwamen; de sacristie werd gevuld door nieuwe penitenten, en het biecht-
horen duurde zonder onderbreking door tot negen of tien uur in de voor-
middag.
"Hoe dikwijls." vertelde ons Giuseppe Buzzetti, "heb ik in die ja-
ren Don Bosco niet hele nachten in de biechtstoel zien zitten, zodat hij
de volgende morgen nog steeds op diezelfde plaats in diezelfde biecht-
stoel zat waar hij de avond tevoren had plaatsgenomen.
Op de vooravond van een grote plechtigheid, gebeurde het dat het
al tien uur sloeg en er nog een behoorlijk aantal biechtelingen zat te
wachten.
"Ga slapen; jongens." zei Don Bosco tegen hen, "het is al laat!"
"Nee, gaat u maar door met biechthoren, we hebben geduld!" riepen
de jongens uit.
Hij ging door, maar na korte tijd vielen allen één voor één in
slaap. Don Bosco zelf werd door de slaap overmand en viel op de armen
van Garibaldi in slaap. De jongen zat met gevouwen handen, en met de
benedenarmen op de bank gesteund. Tegen vijf uur 's morgens werd Don
Bosco wakker en bij het zien van al de jongens die op de grond uitge-
strekt lagen; wendde hij zich tot Giraboldi die tot dat ogenblik wakker
was gebleven en zei tegen hem: "Nu wordt het toch tijd dat we gaan rus-
ten. - Maar op dat ogenblik werden de anderen wakker, en Don Bosco kon
weer opnieuw beginnen met biechthoren.
Toen hij om twee uur 's middags op de speelplaats verscheen, zag
hij dat Giraboldi zijn rechterarm in een om zijn hals bevestigde zwach-
tel droeg.
"Wat heb je aan je arm, Gariboldi?"
"Och niets bijzonders." antwoordde de jongen, en wilde niets te-
gen Don Bosco zeggen.
Don Bosco, die hem echter als een levendige en ondernemingsvolle
jongen kende was er niet gerust op en wilde beslist weten wat er met
die arm aan de hand was.
"Ja, als u het dan zelf met alle geweld wilt weten, zal ik het u zeggen".

11.7 Page 107

▲back to top


- III/103 -
En hij vertelde hem wat er gebeurd was. De arm was zwart en blauw om er
medelijden mee te krijgen, doordat hij de hele nacht lang onbeweeglijk
vastgeklemd had gezeten tussen de knielbank en het hoofd van Don Bosco,
en de jongen, die vervuld was van eerbied voor zijn directeur, had hem
niet durven wakkermaken, hoewel hij niet weinig pijn had,
Hieruit laat zich gemakkelijk opmaken hoeveel vertrouwen de jon-
gens in Don Bosco stelden Op zekere zondag, waarop hij buitenshuis was
gaan preken, kwamen zij met zwermen naar het Oratorio en toen zij hem
niet in de kapel aantroffen, begaven zij zich naar moeder Margherita:
"Waar is Don Bosco?"
"Hij is er niet; hij is naar Carignano gegaan."
"En hoe komen we in Carignano?" vroegen enkelen.
"Kijk; je gaat tot Moncalieri en dan is er een landweg die erheen
leidt. Maar wat willen jullie van hem?"
"We wilden biechten?"
Maar hij heeft immers een geestelijke hier achtergelaten die zijn
plaats inneemt."
"We willen Don Bosco hebben." En zij begaven zich meteen op weg,
alsof Carignano naast de deur lag. Toen ze tegen elf uur in de voormid-
dag in Carignano aankwamen, dik onder het stof, vermoeid en uitgehon-
gerd, gingen ze onmiddellijk op zoek naar Don Bosco.
Nauwelijks kregen ze hem in het oog of het klonk: "0, eindelijk,
beste Don Bosco! Wilt u even luisteren? Wij willen biechten en te com-
munie gaan."
"Zijn jullie dan nog nuchter?"
"Vanzelfsprekend!"
Don Bosco nam in de kerk plaats en deelde hun, nadat zij gebiecht
hadden, de heilige communie uit. Intussen maakte hij er zich bezorgd
over of hij hun wel een ontbijt zou kunnen verschaffen. De geestelij-
ken van de parochie hielpen hem echter, ontroerd door die vroomheid,
met liefde uit de verlegenheid en zorgden voor wat te eten. Daarna be-
klommen de jongens het koor en zongen de lofgezangen, de litanieën, het
Tantum ergo op de manier zoals ze op de avondschool geleerd hadden.
Niemand kan zich de verwondering en de voldoening der landbewoners
voorstellen bij het horen van die zang Hierna begaven zij zich weer op
de lange terugweg naar huis Dat gebeurde heel dikwijls in Sassi, in Su-
perga en in andere dorpen, die dichter ín de buurt lagen. Wanneer ze
's morgens tijdig aankwamen, zongen zij er ook de Mis en 's avonds wa-
ren ze buiten zichzelf van vreugde wanneer Don Bosco in hun gezelschap
naar huis terugkeerde.
In die tijd wilden alle jongens bij hem biechten. Don Bosco nodig-
de wel andere priesters uit, onder wie Pater Luigi Dadesso, Oblaat van
de Maagd Maria, maar weinigen of helemaal geen van de jongens wilde van
hun diensten gebruikmaken. Vandaar dat die toegevoegde biechtvaders of-
wel slechts voor korte tijd of helemaal niet meer kwamen. De jongens ga-
ven er de voorkeur aan dat Don Bosco het begin van de Mis uitstelde,
die toch niet op een vastgesteld tijdstip hoefde te beginnen, en die

11.8 Page 108

▲back to top


- III/104 -
hij moest opdragen, nadat hij gedaan had met biechthoren; en geduldig
vastten zij zolang om te communie te kunnen gaan
Van die merkwaardige genegenheid en ontroerende godsvrucht hebben
we door velen horen spreken die, man geworden, van Don Bosco zeiden.
Hij gaf mij geestelijke leiding gedurende vijf, acht, twaalf jaar, en
wanneer ik op het ogenblik ben wat ik ben, dan heb ik dat, zowel voor
wat mijn zielsgesteltenis betreft als wat mijn eervolle maatschappelijke
positie aangaat, alles aan hem te danken."
Het is niet na te gaan, hoeveel waarachtige bekeringen er door de
liefde van Don Bosco bewerkstelligd werden. Wij willen een geval uit-
kiezen waarvan wijzelf getuige zijn geweest. De sacristie was overvuld
met knielende jongens, en een jonge arbeider van achttien of twintig
jaar, groot en fors van voorkomen en met een zeer ernstig gezicht ging
biechten. Het was de eerste maal dat hij bij Don Bosco kwam. Op tamelijk
luide toon zodat allen hem konden verstaan, begon hij zijn armzalige
misstappen te vertellen die noch weinig in aantal, noch gering van aard
waren. Vergeefs maakte Don Bosco hem erop opmerkzaam dat hij wat zachter
moest praten, en met een schone zakdoek probeerde hij zijn stem te dem-
pen. De kameraden die dicht bij de jongen zaten, stootten hem aan en
zelden: "Praat toch wat zachter!" Maar hij luisterde naar niemand en
ging gewoon door, en voortdurend trapte hij af en toe naar degenen die
hem lastig vielen. Om niets meer te kunnen horen, hadden de jongens zich
de oren wel met de vingers moeten dichtstoppen.
Hij ontving de absolutie, kuste de hand van Don Bosco met zo klap-
pende lippen dat meer dan een erom moest lachen. Daarna stond hij op
om zich terug te trekken, en toen hij zich omkeerde, droeg zijn gezicht
een uitdrukking van vrede, nederigheid en verrassende blijdschap. Ter-
wijl hij zich intussen een weg zocht te banen door de opeengedrongen
menigte jongens, werd hem van meer dan een kant herhaaldelijk gevraagd:
"Waarom praat je zo hard? Je hebt iedereen je zonden laten horen?" De
jongeman bleef staan, breidde de armen uit en in merkwaardige onschuld
des harten riep hij uit: "En wat zou dat? Wat doet het er toe of jullie
me gehoord hebben? Ik heb die zonden bedreven, dat is waar, maar Onze-
Lieve-Heer heeft me nu vergiffenis geschonken. Voortaan zal ik beter
zijn. Dat is alles!" En na zich in een hoek teruggetrokken te hebben,
besteedde hij meer dan een half uur geknield en onbeweeglijk aan zijn
dankzegging.
In zijn latere jaren herinnerde Don Bosco zelf zich met groot ge-
noegen de bovenverhaalde feiten en zei tegen ons, die met levendige be-
langstelling naar hem luisterden.
"U kunt zich niet voorstellen hoeveel spijt ik er nu over heb dat
ik me niet meer heb kunnen bezighouden met de externe jongens en voor-
al met de metselaars, onder wie ik met Gods hulp zoveel goed had kun-
nen doen en gedaan heb. Ook nu wanneer ik eens een poosje met hen kan
praten is dat voor mij een ware verkwikking. Ook nu nog zijn ze mij al-
len zo genegen dat ik maar iets tegen hen zou hoeven te zeggen en ze
zouden het doen. Ik zei eens tegen een van hen: "Wanneer kom je biech-
ten?"
"Wanneer u wilt; ik ga toch iedere zondag."
"Nee, ik wil alleen dat je om de twee of drie zondagen gaat."
"Goed, dan zal ik dat doen."

11.9 Page 109

▲back to top


- III/105 -
En ik vervolgde: "Waarom wil je komen biechten?"
"Om mij in staat van genade te stellen."
"Dat is stellig het belangrijkste; maar alleen daarom?"
Hij antwoordde: "Om me verdiensten te verwerven."
"En ook nog om andere redenen?"
"Omdat Onze-Lieve-Heer het wil."
"En nog ergens om?"
Nu wist de jongen niets meer te zeggen. Toen zei ik tegen hem: "En
omdat je er Don Bosco een plezier mee doet, die je vriend is en het
goede voor je wil. Hij die woorden werd hij ontroerd, nam mijn hand,
kuste ze herhaaldelijk en schreide tranen van vreugde. Ik zei dat om hen
met een steeds groter vertrouwen te vervullen."
Het was niet de mens, maar de priester die hun hart vroeg, om het
aan God te kunnen geven, en tot dat doel had hij in het Reglement van
het Zondagsoratorio de praktische normen opgesteld om op waardige wij-
ze door te dringen tot de bron van genade, de Biecht en de Heilige
Communie (1).
(1) Deel II, Hoofdstuk VII. - 1. Onthoud goed, beste jongens, dat de sterkste steun om
de weg naar de hemel te bewandelen gevormd worden door de sacramenten van de Biecht
en van de Communie. Daarom moeten jullie erop toezien hoe de grote vijand van jul-
lie ziel elk van jullie tracht af te houden van die twee praktijken van onze heili-
ge godsdienst. - 2. Bij ons wordt er niet bevolen tot de heilige sacramenten te
naderen, en wel om iedereen erin vrij te laten er uit liefde en nooit uit vrees ge-
bruik van te maken. Dat blijkt veel beter, daar wij velen iedere veertien of acht
dagen, en enkelen temidden van hun dagelijkse bezigheden zelfs iedere dag op voor-
beeldige wijze te communie zien gaan. De dagelijkse communie was heel gewoon bij de
eerste christenen; de Katholieke Kerk dringt er op het Concilie van Trente op aan
dat iedere christen te communie zou gaan telkens wanneer hij de Mis bijwoont. -
3. In alle geval raad ik alle jongens van het Oratorio aan wat de diocesane cate-
chismus zegt, dat het namelijk goed is alle veertien dagen of eens in de maand te
biechten te gaan. De H. Filippus Neri, die grote vriend van de jeugd, ried zijn
geestelijke kinderen aan alle acht dagen te biechten, en ook vaker te communie te
gaan volgens de raadgeving van de biechtvader. - 4. Het verdient voor allen aanbe-
veling en vooral voor de ouderen de sacramenten te ontvangen in de kerk van het
Oratorio om het goede voorbeeld te geven aan hun kameraden, omdat een jongen die
te biechten en te communie gaat en dat godvruchtig en aandachtig doet, dikwijls
een diepere indruk maakt op de ziel van een ander dan een lange preek zou kunnen
doen. - 5. De biechtvaders zijn doorgaans de directeur van het Oratorio, de geeste-
lijke leider en de prefect. Bij grote plechtigheden worden er gemakshalve ook
andere biechtvaders ingeschakeld. - 6. Ofschoon het geen zonde is van biechtvader
te wisselen, raad ik u toch aan een vaste biechtvader te kiezen, zodat hij met de
ziel kan doen wat een tuinman doet met een plant en een dokter met een zieke. In
geval van ziekte is de gebruikelijke biechtvader trouwens dan gemakkelijker op de
hoogte van onze zielstoestand. - 7. Op de dag waarop ge besloten hebt tot de hei-
lige Sacramenten te naderen, moet ge bij het betreden van het Oratorio niet aan
de recreatie op de speelplaats deelnemen, doch rechtstreeks naar de kerk gaan, u
voorbereiden volgens de aanwijzingen die u in de onderrichtingen zijn aangegeven,
en zoals die ook aangeduid staan in de Giovane Provveduto en in andere godvruch-
tige boeken. Indien ge moet wachten, doet dat dan met geduld en als uitboeting
voor uw zonden. Maar verwek nooit gedrang, om te voorkomen dat anderen u voor
zijn, of door zelf anderen voor te willen zijn. - 8. De biechtvader is de vriend
van uw ziel, en daarom raad ik u aan volle vertrouwen in hem te stellen. Vertrouw
uw biechtvader ook al uw hartsgeheimen toe en wees ervan overtuigd, dat bij ook
niet het minste zal prijsgeven van wat hij in de biecht gehoord heeft. Hij kan er
ook nooit meer aan denken. In aangelegenheden van groot gewicht, zoals het kiezen
van uw levensstaat, moet ge steeds uw biechtvader raadplegen. God zegt dat wie de
stem van de biechtvader hoort God zelf hoort. Qui vos audat, me audat. - 9. Na
afloop van de biecht trekt ge u terug en bidt met diezelfde aandacht uw dankzeg-
ging. Indien ge de goedkeuring van de biechtvader daartoe verkregen hebt, bereid
u dan voor op de heilige Communie. - 10. Besteed na de Communie op zijn minst een
kwartier aan uw dankzegging; het zou een ernstige oneerbiedigheid betekenen, wan-
neer iemand zich, enkele minuten na het Lichaam, het Bloed, de Ziel en de Godde-

11.10 Page 110

▲back to top


- III/106 -
heid van Jezus Christus ontvangen te hebben, de kerk zou verlaten of zich zou bezig-
houden met lachen en praten, drukte maken of in de kerk zitten rond te kijken. - 11.
Maak er een gewoonte van, van de ene biecht tot de andere de raadgevingen van de
biechtvader te onthouden en tracht ze in praktijk te brengen - 12. En ten aanzien van
de Communie geldt ook dat nog vraag, na de dankzegging, aan God steeds de genade om in
de vereiste gesteltenis de heilige Teerspijze te kunnen ontvangen voor uw dood.

12 Pages 111-120

▲back to top


12.1 Page 111

▲back to top


- III/107 -
H O O F D S T U K XV
DE WEEKDAGEN - HET GEDRAG VAN DE JONGENS BUITEN HET
ORATORIO BEZOEK AAN DE WERKPLAATSEN - HET GOEDE HART VAN
EEN JONGEN EN DE GLASRUIT - EEN VECHTPARTIJ UIT
GENEGENHEID VOOR DON BOSCO DE SCHOORSTEENVEGERS -
DE SMEEKBEDEN TOT DE GROTE HEREN OM STEUN VOOR DE ARMEN
VAN DE STAD - DE STUDENTEN IN VALDOCCO OP DONDERDAG -
CONFERENTIES VOOR DE FUNCTIONARISSEN IN HET ORATORIO -
DE TERUGKEER VAN DON BOSCO IN TURIJN NA EEN PREEK ZIJN
ONTMOETING MET DE JONGENS OP HET EMANUELE FILIBERTOPLEIN,
Don Bosco zag en beminde in elk van zijn jongens de persoon van
Jezus Christus als jongeman, en het was zijn zorg dat zij de schoonheid
van dat goddelijke voorbeeld zouden uitstralen. En de jongens, met hun
bijna onfeilbare intuïtie, eigen aan hun argeloze leeftijd, waren zeker
van zijn zuiver maagdelijke genegenheid, tot elk offer voor hen bereid,
en met even grote geestdrift aanvaardden allen zijn raadgevingen. Daar-
door kon Don Bosco hen ook leiding geven op alle ogenblikken van de
werkdag, hoewel ze dan ver van hem waren. Ook dat was de vrucht van
zijn inspanningen gedurende de avondlessen. Zijn leerlingen hadden de
Giovane Provveduto bij zich, en als zij daarin lazen herinnerden zij
zich gemakkelijk wat ze van hem in de preken gehoord hadden.
De voornaamste deugd van een jongen is de gehoorzaamheid aan zijn
vader en moeder. Bid iedere dag voor hen, opdat God hun alle geestelijk
en tijdelijk goed moge laten geworden. Ga 's morgens na uw morgengebed
naar jullie ouders toe om naar hun bevelen te luisteren en onderneem
niets zonder hun toestemming. Verleen hun hulp als ze die nodig hebben,
hetzij bij het huiselijk werk waartoe ge in staat zijt, en vertrouw hun
vooral al het geld of de dingen toe die u als geschenk of beloning in
handen komen, en maak er alleen gebruik van voor de doeleinden die zij-
zelf jullie aanwijzen. Wees altijd openhartig tegenover jullie meer-
deren, en verberg uw gebreken nimmer achter veinzerijen, en probeer nog
minder ze te loochenen. Zeg steeds rechtuit de waarheid; omdat de leu-
gens, behalve dat zij een belediging zijn van God, jullie kinderen
maken van de duivel, de vorst van de leugen en oorzaak zijn dat ge, als
de waarheid bekend raakt, als leugenaars zult bekend staan, en voor uw
oversten en kameraden eerloos zult zijn. Een goede zoon moet de hele
dag lang acht slaan op de dingen die op zijn eigen levensstaat betrek-

12.2 Page 112

▲back to top


- III/108 -
king hebben en al zijn handelingen op God richten, zeggende; Heer, ik
offer dat werk aan U op, schenk het uw heilige zegen Maak vóór en na
het eten het kruisteken en zeg een kort gebed. Wees niet bang om ook
buiten de kerk te laten zien dat jullie christenen zijn
Leest in de loop van de dag een stuk uit het leven van de een of
andere heilige, bijvoorbeeld dat van de Heilige Aloysius, ofwel een van
de beschouwingen vooraan in dat boek. Denk steeds aan de raadgevingen
die de biechtvader u bij de laatste biecht gegeven heeft. Bidt driemaal
per dag de Engel des Heren op het vastgestelde uren. Begeleidt de Heili-
ge Teerspijze wanneer zij naar een zieke gebracht wordt, en als ge niet
mee kunt gaan, bidt dan een Onzevader en een Weesgegroet. Herhaalt dat
wanneer de klok het teken geeft van iemand die in stervensgevaar ver-
keert, wanneer ge verhinderd zijt naar de kerk te gaan om te bidden voor
de stervende. Bij het luiden van de doodsklok moet ge driemaal Requiem
aeternam bidden tot steun van de ziel die naar de eeuwigheid is vertrok-
ken. Bidt 's avonds een rozenhoedje - als ge dat in de loop van de dag
nog niet gedaan hebt in gezelschap van jullie broers en zusters, maar
doe het op een godvruchtige manier, niet te haastig, zonder onverschil-
lig op tafel of bank te leunen of op de hurken te zitten. Wijdt na het
avondgebed enkele ogenblikken aan de beschouwing van uw gewetenstoestand
en wanneer ge beseft een ernstige zonde bedreven te hebben, bidt dan een
hartelijke akte van berouw, en maak de belofte ze zo spoedig mogelijk
te zullen biechten."
Door middel van de Giovane Provveduto had Don Bosco hieraan nog
andere allerbelangrijkste raadgevingen toegevoegd, opdat de zonde ver
zou blijven van de jongens die bij hun ouders woonden, en andere soort-
gelijke, maar meer algemene raadgevingen drukte hij af in het Reglement
van het Oratorio voor degenen die niet onder de bescherming van een ge-
zin leefden (1).
Geweldig is het morele goed dat door bovengenoemde normen bij de
jongens bewerkt werd, daar velen er zich trouw aan hielden, en anderen
het voornaamste ervan tenminste niet verwaarloosden; bij tal van die de-
(1) Deel II, Hoofdstuk V. - Het gedrag buiten het Oratorio. - 1 Bedenkt, beste jongens,
dat de zondagsheiliging u de zegen des Heren verzekert voor al uw bezigheden gedu-
rende de week; maar er zijn nog andere dingen die ge moet uitoefenen, andere dingen
die ge moet vermijden ook buiten het Oratorio. - 2. Zorg er iedere dag voor nooit
uw ochtend- en avondgebed te vergeten, enkele minuten aan overweging of op zijn
minst aan geestelijke lezing te wijden, en de heilige Mis bij te wonen, wanneer uw
bezigheden het u mogelijk maken. Ga nooit voorbij een kerk, een kruis of een god-
vruchtige afbeelding zonder het hoofd te ontbloten. - 3. Vermijdt ieder onbehoor-
lijk gesprek, of gesprekken die tegen de godsdienst gericht zijn, want de H. Paulus
vermaant ons dat de slechte gesprekken de ruine van de goede zeden tot gevolg heb-
ben. - 4. Gij moet u allen te allen tijde verre houden van toneelspelen, overdag
of 's avonds; vermijdt kroegen, cafés, speelgelegenheden en andere soortgelijke
gevaarlijke plaatsen. - 5. Onderhoud geen vriendschap met degenen die uit het Ora-
torio zijn weggezonden, en die kwaad spreken over uw oversten, of die het erop aan-
leggen u uw plichten te doen verzaken; ontloop vooral degenen die u aanraden thuis
of elders iets weg te nemen. - 6. Ten slotte is het verboden te zwemmen en te
blijven staan kijken naar het zwemmen, als een van de ernstigste overtredingen van
de regels van het Oratorio, omdat dergelijke gelegenheden gewoonlijk ernstige ge-
varen voor ziel en lichaam met zich meebrengen.

12.3 Page 113

▲back to top


- III/109 -
voties, zo niet bij alle, was het moeilijk dat de een of ander ze in de
loop van de dag eens niet zou vergeten of in praktijk brengen.
Wanneer hij in Turijn was, ging Don Bosco echter door, zoals hij
ook al gedaan had toen hij nog in het Convict van de Heilige Franciscus
vertoefde, met hier en daar controle uit te oefenen ten einde de vruch-
ten van de zondag te handhaven. Een van zijn voornaamste bemoeiïngen was
het bezoeken van de patroons van de jongens van het Oratorio in hun
werkplaatsen of winkels, vooral wanneer hij goede dingen over de leer-
jongens kon vertellen of vernemen. Allen erkenden in degenen die het
Huis van Don Bosco bezochten een klaarblijkelijke verbetering van gedrag
en godsdienstige ontwikkeling; en tal van meesters wendden zich tot hem
om leerjongens te krijgen, uit ondervinding wetend dat zij gehoorzaam
waren, eerlijk en arbeidzaam. Niettemin won hijzelf steeds inlichtingen
in over hun gedrag, en bij herhaling brachten de leiders van werkplaat-
sen en winkels tegenover hem hun voldoening tot uitdrukking, omdat die
jongens niet alleen eerbiedig waren, maar ook beter hun vak leerden. En
Don Bosco liet nooit na de verschuldigde lof te brengen aan wie die
verdiende, een lofprijzing die ze zo waarderden, dat zij er een prikkel
in vonden om nog beter hun best te doen. Don Bosco in hun werkplaats te
zien verschijnen was een feest voor de patroons en voor de jongens, en
wanneer hij wegging, vroegen ze hem steeds om spoedig weer eens een
bezoek te komen brengen. En hij deed hun het plezier hen af en toe een
nieuwe jongen te bezorgen. Als hij zo door de straten van Turijn liep
kwam hij dikwijls arme jongens tegen, die hem om een aalmoes vroegen en
niet zelden had hij niets in zijn beurs. Op een beminnelijke manier
schonk hij hun dan kracht door hen aan te sporen op de Goddelijke Voor-
zienigheid te vertrouwen, hij drong er bij hen op aan, hun leven niet in
ledigheid door te brengen en werk te zoeken; daarna nodigde hij hen uit
om de eerstvolgende zondag naar het Oratorio te komen: En wanneer zij
dan buiten hun schuld werkeloos bleven, zocht hij een patroon voor hen
aan wie hij hun warmer aanbeval dan een liefhebbende en bezorgde vader
zou hebben gedaan. Bij die bezoeken aan de werkplaatsen, jarenlang
voortgezet, vergezelden hem herhaaldelijk Don Giacomelli en prof, kanun-
nik G-B Anfossi.
Maar niet alleen de jongens uit de werkplaatsen, doch ook degenen
die in de handel waren, of op de pleinen stonden, betoonden hem hun ge-
negenheid en erkentelijkheid. Wij vrezen bladzijden lang nodig te heb-
ben om er enkele voorbeelden van te geven.
Herhaaldelijk zagen de inwoners van Turijn op straat plotseling de
jongens uit de deuren van hun huizen komen lopen en uit de winkels en
zich om hem heen verdringen om hem de hand te kussen! En zij werden ont-
roerd door zoveel genegenheid en bewonderden het grote geduld van de man
Gods. De theoloog Giorda, die pastoor was van Poirino, zag hem op zekere
dag omringd door talrijke jongens die, om hem van hun genegenheid te la-
ten blijken, besprongen en duwden en stootten, zodat hij verschillende
keer gevaar liep tegen de grond geworpen te worden. De pastoor ergerde
zich toen zo, dat hij op hen afging en de jongens onder afkeurende woor-
den wilde verwijderen, maar Don Bosco zei hem zachtjes: "Laat hen, laat
hen toch hun gang gaan!"
Op een avond, toen Don Bosco over een trottoir in de via Doragros-
sa, thans de via Garibaldi genoemd, wandelde, kwam hij langs het uit-
stalraam van een prachtige manufacturenzaak, welke ruit ook de hele

12.4 Page 114

▲back to top


- III/110 -
breedte van de deur in beslagnam. Een brave jongen uit het Oratorio, die
daar als loopjongen in dienst was rende, bij het zien van Don Bosco, die
spontaan tegemoet, zonder te bedenken dat de glazen deur gesloten was;
maar hij kwam zodoende met zijn hoofd tegen de ruit terecht en brak haar
in duizend stukken. Bij het ruïneuze neerrinkelen van het glas blijft
Don Bosco staan en opent de glazen deur; dodelijk verschrikt en verlegen
komt de jongen naderbij, zijn baas komt de werkplaats uit en begint
luidkeels tegen hem uit te varen; voorbijgangers vormen een kring van
nieuwsgierigen. "Wat heb je gedaan?" vroeg Don Bosco aan de jongen; en
onschuldig antwoordt hij: "Ik zag u voorbijkomen en omdat ik u zo graag
weer wilde zien, heb ik er niet aan gedacht, dat ik eerst de deur moest
openmaken, en ik heb het glas ervan gebroken." Intussen ging de patroon
maar door met te keer te gaan over de onvoorzichtigheid van de jongen.
"Waarom vaart u toch zo tegen hem uit? zei Don Bosco; "ziet u dan niet
dat het een vergissing is?"
"Maar intussen is mijn ruit kapot en dat gaat me een mooie duit
kosten."
"Wel, u zult er echt niets bij verliezen; maar laat die arme jon-
gen dan ook met rust; het is mijn schuld dat hij de ruit gebroken heeft
en ik zal ze betalen."
"0, als het zo is, zeg ik niets meer. En u, wie bent u dan?"
"Ik ben Don Bosco en woon in Valdocco... Intussen was ook de vrouw
van de winkelier naar buiten gekomen, een vrouw met een merkwaardige
uitdrukking van goedheid op het gezicht. "U bent dus Don Bosco?" zei de
vrouw. "Schei toch uit met je praatjes." vervolgde zij, terwijl zij zich
tegen haar man richtte, "je weet toch wel dat Don Bosco geen geld heeft
om weg te smijten."
"Dus zou ik voor de schade moeten inspringen?" riep de winkelier
uit. De vrouw deed er het zwijgen toe. Maar de volgende dag verscheen ze
in het Oratorio en zei tegen Don Bosco. "Ik hoop dat onze Carluccio de
volgende keer niet meer zal proberen om als een razende Roland door de
ruiten te vliegen. Intussen kom ik u het geld brengen, zodat u er zich
niet voor in de zorgen hoeft te zetten om mijn man te betalen. Maar u
moet niet zeggen van wie u het gekregen hebt. Het zal niet mogen zijn
dat de goedhartigheid van een jongen en de liefde van Don Bosco, die
voor zoveel jongens heeft te zorgen, het slachtoffer worden van een mis-
verstand. Vraagt u voor mij maar Gods besten zegen."
Bij een andere gelegenheid kwam Don Bosco met zijn pastoor van Cas-
telnuovo, de theoloog Zinzano, voorbij de kerk van de heilige Laurenti-
us. Tegen de muur geleund waren enkele schoenpoetsers en schoorsteen-
vegers zich aan het warmen in de lentezon; ze waren twaalf of dertien
jaar oud. Toen een schoenpoetsertje hem in het oog kreeg riep hij uit:
"0, Don Bosco, komt u even hier, dan zal ik uw schoenen poetsen."
"Dat is erg vriendelijk van je, beste jongen, maar ik heb nu geen
tijd "
"Ik zal ze in een ommezien poetsen!" "Een andere keer; ik heb
haast."

12.5 Page 115

▲back to top


- III/111 -
"Maar ik wil uw schoenen poetsen en u hoeft me er niets voor te
geven, Alleen om het plezier en de eer te hebben van u die dienst te
mogen bewijzen."
Op dat ogenblik mengde zich een van de schoorsteenvegers plotse-
ling in het gesprek: "Laat de mensen toch hun gang gaan."
"Nu nog mooier! Ik spreek toch zeker met wie ik wil!"
"Maar zie je dan niet dat hij haast heeft?"
"Wat heb jij daarmee te maken? Ik ken Don Bosco, dat je het weet!"
"En ik ken hem ook."
"Maar ik ben zijn vriend."
"Ik ook!"
"Maar ik hou meer van hem dan jij."
"0 nee; ik hou meer van hem."
"Nee, ik!"
"Vast niet: ik!"
"Wil je nu je mond houden of niet?"
"Ik denk er niet aan! Ik praat als ik wil!"
"Pas maar op, anders sla ik je op je bek!"
"Jij? Probeer dat maar eens!" "Je bent een varken!"
"Dat ben je zelf!"
En toen vlogen ze elkaar in de haren, en begon er een verwoed ge-
vecht met vuistslagen en trappen. Zij grepen elkaar bij de haren, gooi-
den zich op de grond, vernielden het kistje van de schoenpoetser zodat
de borstels en de schoensmeer in het rond vlogen. Don Bosco mengde zich
erin: "Rustig, rustig, beste vrienden, dat moeten jullie niet doen!"
Nauwelijks waren ze van elkaar gescheiden of ze begonnen elkaar op-
nieuw boze blikken toé te werpen en tegen elkaar te schreeuwen:
"En toch zeg ik je, dat ik meer van hem houd dan jij!" "Ik ben bij
hem wezen biechten."
"Ik ook."
"Mij heeft hij een medaille gegeven."
"En mij een boekje!"
"Zegt u het eens, Don Bosco, is het niet waar dat u het meest van
mij houdt?"
"Nee, zeg ik je! ... Van mij!"
"Maar zegt u het dan toch! Van wie van ons tweeën houdt u het
meest?"
"Zo." riep Don Bosco uit, "weest nu eens even stil! Jullie stel-
len me een erg lastige vraag. Zien jullie mijn hand hier?" en hij liet
hun zijn rechterhand zien, "en zien jullie mijn duim en mijn wijsvin-
ger? Van welke van die twee denken jullie nu dat ik het meeste houd?
Zou ik me de een liever laten afnemen dan de ander?"
"U houdt natuurlijk van allebei!"
"Welnu, zo houd ik ook van jullie twee; jullie zijn als twee vin-
gers van mijn eigen hand. Op diezelfde manier houd ik van al de andere
van mijn jongens. En daarom wil ik niet hebben dat jullie vechten; kom
mee; we trekken te zeer de aandacht. Erg fraai is dat niet, kom mee!"

12.6 Page 116

▲back to top


- III/112 -
En hij wandelde verder tussen de twee jongens in Om hen heen liepen de
andere schoorsteenvegers en schoenpoetsers en daarachter een kleine
menigte die zich bij de vechtpartij had verzameld. Zo liepen ze pratend
tot aan de basiliek van de Heiligen Mauritius en Lazarus, waar zij uit
elkaar gingen, en de jongens gingen hier op de marmeren treden van die
tempel in de zon zitten.
De schoorsteenveger werd naderhand in het Oratorio opgenomen en
werd een allerbeste en veelbelovende jongen. Hij kwam uit het dal van
Aosta. Toen zijn moeder hem kwam bezoeken en hoorde dat haar jongen aan
het studeren was geslagen, leek het haar niet waarschijnlijk, dat hij
dat zou volhouden: "Een schoorsteenveger priester!" riep zij uit. "Nee,
dat gaat niet!"
Don Bosco raadde haar aan, de zaak op haar beloop te laten en eerst
af te wachten of de jongen vordering zou maken; daarna kon men verder
zien. De moeder vond dat goed. Maar haar zoon werd door een ziekte over-
vallen die hem verplichtte naar huis te gaan, waar hij de dood van een
heilige stierf.
"Hoeveel brave jongens," zei Don Bosco, "heb ik niet onder die
schoorsteenvegers aangetroffen. Hun gezicht was zwart, maar hoe blank
was hun ziel niet, telkens wanneer zij bij me kwamen biechten."
Tegenover hen legde hij een heel bijzondere genegenheid aan de dag.
Wanneer hij hen tegenkwam, hielp hij hun meestentijds met een aalmoes
en nodigde hij hen steeds uit bij hem in zijn Oratorio's te komen.
De schoorsteenvegers waren in die tijd het voorwerp van zijn bij-
zondere bezorgdheid. Die kleine savooiaards kwamen als onschuldige kin-
deren uit hun bergland, zonder enig idee te hebben van de boosaardig-
heid van de wereld, terwijl zij niet eens het dialect kenden. Daarom
was het niet alleen nodig hen te onderrichten in de godsdienst, maar het
was nog meer nodig hen ervoor te behoeden dat zij in de strikken van
schelmachtige kameraden terecht zouden komen. Don Bosco slaagde daarin
zeer wel door hen tot zich te trekken, en hen met zijn heilzame raadge-
vingen op het goede pad te houden. Hoeveel vreugde verschaften die on-
schuldige kinderen hem niet!
Intussen ging hij onverpoosd door met te zoeken naar jongens voor
het zondagsoratorio en in het bijzonder voor de vastencatechismus, tot
in 1865 toe.
Terwijl hij op die manier de arme jongens voor zich won, liet hij
niet na zich ook met de ouderen bezig te houden en met hun arme fami-
lies, vooral op werkdagen. Tegen het middaguur thuisgekomen, was hij
nauwelijks van tafel opgestaan, of hij nam al pen en papier ter hand,
om verzoekschriften op te stellen ten gunste van die burgers die zich
in nood bevonden. Het was een liefdewerk dat van minder belang schijnt,
terwijl het gerekend moet worden tot de mooiste taken die Don Bosco
zich stelde. Daar het Koninklijk Huis en de ministers in Turijn geves-
tigd waren, hadden de ongelukkigen de gewoonte zich tot die gezagsdra-
gers te wenden met het verzoek om uit hun ellende te worden geholpen.
De treurige gevallen en dringendste noden waren van allerlei aard. De
meeste arme mensen konden niet schrijven, velen hadden niemand die be-
reid was om voor niets hun verzoek op papier te zetten, en er waren er

12.7 Page 117

▲back to top


- III/113 -
zelfs die nog geen stuiver bezaten om zich een vel briefpapier aan te
schaffen. Daarom nam een groot aantal van hen hun toevlucht tot het
Oratorio, en Don Bosco luisterde geduldig naar hun droevige uiteenzet-
tingen en voldeed aan hun verzoek. Gedurende de eerste vijf of zes jaren
verrichtte hijzelf dat op zichzelf moeilijk, maar voor hem gemakkelijk
en prettig werk. Toen hij later een vertrek kon aanwijzen dat als por-
tierskamer dienst deed, bepaalde hij dat daar op bepaalde uren een gees-
telijke of een ander geschikt persoon zitting hield om gehoor te verle-
nen aan degenen die hun nood kwamen klagen en het verzoekschrift voor
hen op te stellen. Zo ook stelde hij maatregelen vast voor de dagen dat
hij zich uit Turijn moest verwijderen. De kosten van de brief nam hij
dikwijls zelf op zich en men moet niet denken dat dat op de lange duur
toch niet zoveel betekende. Want er ging geen dag voorbij dat er niet
minstens één smekeling verscheen, en dat duurde van 1847 af tot na 1870.
Ook tot de voornaamste en edelmoedigste families van Turijn werden
smeekschriften gericht om hulp. Zeer velen werden dus verblijd door zo-
doende hun doel grotendeels te bereiken en daardoor verkreeg het Orato-
rio in de omgeving een grote populariteit. Maar Don Bosco vroeg aan al
degenen die hun toevlucht bij hem kwamen zoeken, of zij zonen hadden, en
als dat het geval was, gaf hij hun goede raad voor hun welzijn, en liet
zich beloven dat ze die jongens naar de catechismus zouden zenden.
Eveneens nam hij de zorg op zich voor de jongens die naar Turijn
gekomen waren om zich in een of ander vak te bekwamen, en die hem wa-
ren aanbevolen door vrienden in de provincie.
Carlo Tomatis, thans tekenleraar aan de koninklijke technische
school in Fossano, studeerde in 1847 tekenen, schilderen en beeldhouwen
bij professor Boglioni. Op zekere dag kwam Don Bosco bij hem en vroeg
hem zijn naam, zijn geboorteplaats en vervolgens naar de omstandigheden
waarin hij zich op dat ogenblik bevond. Tomatis gaf hem beleefd antwoord
en vroeg vervolgens op zijn beurt: "En wie bent u?"
Waarop Don Bosco: "Ik ben de leider van de straatjongens; ik woon
in Valdocco; kom me er zondag eens opzoeken, dan praten we wat."
Don Bosco was er toe gekomen Tomatis te gaan opzoeken, omdat die
hem was aanbevolen door de theoloog Bosco, leraar aan het seminarie van
Fossano. De goede jongen ging op de eerstvolgende zondag na die ontmoe-
ting, een dag die hij met levendig ongeduld tegemoetgezien had, naar
Valdocco, waar hij een wriemelende menigte aantrof, die voor het groot-
ste deel uit arbeidersjongens bestond, en van die dag af ging hij iede-
re zon- en feestdag van het jaar in het Oratorio van Don Bosco doorbren-
gen, en soms ging hij er eveneens op gewone werkdagen naartoe.
De eerste keer dat hij er in de loop van de week binnentrad viel op
een donderdag, en tot zijn grote verbazing zag hij er een groot aantal
studenten.
Inderdaad was het Oratorio op donderdag de verzamelplaats van vele
studenten uit de colleges van Turijn, en zij kwamen erheen om zich met
Don Bosco te onderhouden, en er zich op een gezellige manier te ontspan-
nen van na het middagmaal tot laat in de avond, waarbij al de spelletjes
en turnbenodigdheden tot hun beschikking stonden. Don Bosco vertoefde
steeds in hun midden, en met diezelfde heilige ijver, waarmee hij de
kinderen van het volk tot de Heer bracht, leidde hij ook de kinderen der

12.8 Page 118

▲back to top


- III/114 -
burgersfamilies tot het goede en wist hij hen met diezelfde genegenheid
aan zich te binden. Een groot deel van hen kende hij al van de catechis-
musles die hij in de openbare scholen gaf, anderen waren door hun kame-
raden meegebracht.
Al eiste hij dan wel niet zoveel van zijn lichaamskrachten als op
zondag, met het oog op de betere geestelijke en culturele opvoeding van
die soort jongens nam zijn geestelijke vermoeidheid daardoor nog toe.
Aanhoudend moest hij vragen van schoolse of van wetenschappelijke aard
beantwoorden en vraagstukken opgeven die in de komende vakantie moesten
worden opgelost.
Bij het weggaan beval hij hun vooral aan, de ledigheid te vermij-
den; en zich steeds bezig te houden met het zo nauwgezet mogelijk ver-
zorgen van hun huiswerk. Hij voegde er evenwel aan toe: "Overigens ver-
lang ik niet dat jullie van de morgen tot de avond bezig zijn zonder
enige verpozing, want ik heb het goed met jullie voor en sta jullie
graag een zo verscheiden mogelijke ontspanning toe, mits die niet van
zondige aard is. In alle geval kan ik jullie niet anders aanraden dan
die ontspanningen die, terwijl jullie er plezier in hebben en ze zodoen-
de een goede ontspanning bieden, jullie toch ook tot enigerlei nut
strekken. Daar is bijvoorbeeld de studie van de geschiedenis, van de
aardrijkskunde, de studie der mechanica of de vrije kunsten, zang, mu-
ziek, tekenen en andere studies en werkzaamheden die thuis verricht kun-
nen worden; die jullie niet alleen ontspanning bieden maar tegelijker-
tijd nuttige kennis zullen verwerven en waar jullie ouders en oversten
tevreden over zullen zijn. Op bepaalde dagen als jullie je lusteloos
voelen, versier dan altaartjes, maak beeldjes, plaatjes, boeken en
schriften in orde.
"Ook kunnen jullie ontspanning vinden in spelen, of door aan bij-
eenkomsten deel te nemen die geschikt zijn om lichaam en geest op te
beuren en hen niet terneer te drukken; maar gaat daar nooit heen zon-
der het vereiste verlof ertoe verkregen te hebben, en verheft telkens
de geest tot God en biedt hem die ontspanning te zijner eer en glorie
aan." - Buitendien zei hij ook steeds; "Ontvang dikwijls de heilige
Sacramenten, koester een grote devotie tot de Allerheiligste maagd Ma-
ria; schuw slechte lectuur meer dan de pest; vermijdt slecht gezel-
schap meer dan de beet van een giftige slang."
Op donderdag verzamelde hij eveneens in conferentie om zich heen
de catechisten en andere jongens die een functie vervulden in het zon-
dagsoratorio, en las enkele hoofdstukken uit het Reglement, een beroep
doende op allen om de artikelen die hun eigen functie betroffen zo
stipt mogelijk in praktijk te brengen, hij ging na welke moeilijkheden
er waren om die op een geschikte manier op te lossen, en beval hen aan
steeds een beter en ijveriger voorbeeld te zijn van godsvrucht en dat,
wanneer zij wilden biechten en communiceren, verlangde hij dat zij dat
in het Oratorio zouden doen, omdat dat veel zou bijdragen tot het goede
voorbeeld en de anderen tot een veelvuldig gebruik van de heilige Sacra-
menten zou aansporen. Hij spoorde hen aan om, daar zij meer ontwikkeld
waren, zich er op toe te leggen aan de anderen stichtende geschiedenis-
sen te vertellen gedurende de recreatie. Bovenal beval hij hun de groot-
ste eerbied aan tegenover de priesters die in het Oratorio behulpzaam
waren, door steeds verlof te vragen wanneer zij moesten weggaan. En hij
was gewoon te zeggen: "Wanneer ge iets hoort of ziet dat geen pas geeft

12.9 Page 119

▲back to top


- III/115 -
voor die heilige plaats, geef dan op bedekte wijze een waarschuwing aan
de overste, opdat hij kan verhinderen wat tot een belediging van God zou
kunnen leiden."
Zodoende nam Don Bosco zich ook gedurende de werkdagen geen rust,
maar hij veranderde slechts van bezigheid, en van welke aard dat ook
was, of het nu het schrijven van brieven of boeken was, biechten of pre-
ken, hij was steeds bereid; en in welke bijeenkomst hij zich ook bevond,
nu eens met velen, dan met weinigen, verschillende malen per dag hield
hij een uiteenzetting over de waarheden van het geloof of over de toe-
passing van de katholieke moraal.
Wanneer hij Turijn moest verlaten om te gaan preken, wachtte hem bij
terugkeer steeds een feestelijke ontvangst, De jongens van het Oratorio
die eerst nagegaan waren om hoe laat hij zou terugkeren, gingen hem dan
bij de brug over de Po of bij de Moscabrug opwachten. Het waren er ver-
scheidene tientallen. Nauwelijks kwamen de paarden van de omnibus opda-
gen, of de begroetingen barsten los in een geweldig: Leve Don Bosco!
Allen liepen de postwagen tegemoet en omringden hem. De koetsier werd
kwaad, viel tegen hen uit, dreigde hen met de zweep, voegde hun minder
fraaie benamingen toe, maar haalde bakzeil omdat de anderen mee bleven
lopen en schreeuwen, en zo kwamen ze dan Turijn binnen. De mensen bleven
staan om naar die opgewonden hijgende troep jongens te kijken, terwijl
Don Bosco hen glimlachend groette met de hand en hen stuk voor stuk bij
de naam noemde. Wanneer het rijtuig daarna tot staan kwam, omstuwden de
jongens de wagen zo dicht, dat de reizigers er niet uit konden. De koet-
sier, die van de bok gesprongen was, liep toe om ruimte te maken door
links en rechts klappen uit te delen. En Don Bosco die uitgestapt was,
zei tegen hem: "Arme jongens! Dat zijn mijn vrienden, denk erom!"
"Hebt u daar vriendschap mee gesloten! Dan kan men wel zien, dat u
hen niet kent; het zijn schooiers, vlegels, leeglopers. Weg hier!"
Allen hadden zich intussen om Don Bosco verdrongen om hem de hand
te kussen en hem te vergezellen, terwijl de koetsier de schouders op-
haalde en zich mopperend verwijderde.
Nog een ander feit. Op de avond van Allerzielen in 1853 keerden de
jonge leerlingen van het kerkhof terug. Don Bosco was een beetje achter-
gebleven. Toen plotseling al de schoenpoetsertjes, lucifersverkopers en
schoorsteenvegers die over het Emanuele Filibertoplein verspreid waren,
bij het zien van Don Bosco een schreeuw gaven en hem tegemoet renden,
hem omringden en de lucht deed weergalmen van hun geroep. Glimlachend
was Don Bosco blijven stilstaan. De leerlingen, die waren blijven staan,
sloegen het ontroerende tafereel gade. Onder hen bevond zich de jeugdi-
ge Giovanni Francesia. De mensen kwamen toestromen. De schildwachten
van een naburige post waren besluiteloos, of ze alarm moesten slaan of
niet. Andere soldaten verschenen voor de deur. Carabinieri kwamen toe-
snellen, de hemel mag weten wat vrezend; misschien een bloedige vecht-
partij, diefstal of opstand. Maar Don Bosco liep intussen voort temid-
den van die triomf van een nieuwe generatie, die bewees hoe groot de
invloed van de godsdienst was op de zielen van die jongens.

12.10 Page 120

▲back to top


- III/116 -
H O O F D S T U K XVI
CARNAVAL IN HET ORATORIO - DE CATECHISMUS GEDURENDE DE
VASTEN - DE IJVER VAN DON BOSCO BIJ HET ZOEKEN VAN
JONGENS VOOR DE CATECHISMUSLESSEN - ONAANGENAME EN
GRAPPIGE ONTMOETINGEN - HALFVASTEN-
In de voorgaande hoofdstukken van dat deel hebben wij een volle-
dig overzicht gegeven van de zending van Don Bosco gedurende bijna
vijftien jaar; het is thans evenwel nodig met de chronologische volg-
orde voort te gaan, temeer omdat de publieke gebeurtenissen, innig met
het leven van Don Bosco verweven en verbonden, door ze op de juiste
plaats in te lassen duidelijk de edelmoedigheid zullen doen uitkomen
die hij zich in al zijn handelingen tot doel gesteld had.
De 17de februari van 1847 was Aswoensdag en Don Bosco ging alles
in gereedheid brengen wat er nodig was voor de dagelijkse catechismus
gedurende de Vasten. En de schikkingen die hij in dat jaar trof, wer-
den de norm voor de voortzetting van zijn werk tot in onze dagen; ge-
ruime tijd daarna werden zij in het Reglement van de Patronaten ge-
drukt.
Op zondag sexagesima begon Don Bosco de jongens dus te waarschuwen
dat op de volgende zondag, maandag en dinsdag, de laatste dagen van Car-
naval, er buitengewone bijeenkomsten "en spelen zouden zijn, waar zij
heel wat ontspanning zouden kunnen vinden." Zijn bedoeling was, hen weg
te houden van de braspartijen in de stad, waar zij zoveel zouden hebben
kunnen zien en horen dat allesbehalve dienstig was voor hun ziel, en hen
weg te houden van gevaarlijke gezelschappen die zich in een algemene
verwarring alles meenden te kunnen veroorloven. De jongens onthaalden
die uitnodiging op applaus en gedurende die drie dagen overstroomden zij
het Oratorio, en vonden daar de middelen om zich op de prettigste en
onschuldigste manier te vermaken, terwijl Don Bosco, met het uitdelen
van versnaperingen en met een goede maaltijd, het merendeel van de jon-
gens deed vergeten dat in Turijn de carnaval woedde. En intussen heilig-
den zij met verschillende godsdienstoefeningen hun zielen, brachten God
eerherstel voor de beledigingen die hem in die tijd door de wereld wer-
den aangedaan, baden voor de gelovige Zielen in het Vagevuur. Zij ver-
richtten de oefening van de goede dood, en in de namiddag van dinsdag
hielden Don Bosco en de theoloog Borel in de kapel een allerboeiendste
onderrichting in de vorm van een dialoog, die grote opgewektheid onder
de jongens veroorzaakte. De zegen met het Allerheiligste bracht het
einde van de kerkelijke plechtigheden. Enkele jaren later wilde Don

13 Pages 121-130

▲back to top


13.1 Page 121

▲back to top


- III/117 -
Bosco dat er ook de vespers gezongen zouden worden De recreatie werd
daarna tot een later uur gerekt Het geliefkoosde spel gedurende die dag
was het spel dat pignatta (kookpot) genoemd werd. Om zich een idee van
die vorm van ontspanning te kunnen vormen, moet de lezer zich een aarden
kookpot voorstellen, opgehangen aan een touw, en gevuld met vruchten,
snoepgoed en andere levensmiddelen, en soms gevuld met water, of met
koolraap en aardappelen, terwijl een jongen met een doek voor de ogen en
een stok in de hand, omgeven door zijn kameraden, rondliep en de pot
probeerde te raken met de stok. Telkens riepen zij: "vooruit", "achter-
uit", of anderen riepen,: "naar rechts", "naar links", of "ja" of "nee";
zodat de arme jongen, niet meer wetend wie hij moest geloven, de ene
keer bleef stilstaan, dan weer vooruitliep, totdat hij zich uit de ver-
schillende stemmen een min of meer waarschijnlijk oordeel kon vormen
waar hij moest slaan; hij bleef staan, mikte zo goed en zo kwaad als het
ging en deed dan blindelings een slag. In de meeste gevallen sloeg hij
op vijftig meter afstand van de pot; soms meer of minder dicht ervan in
de buurt; zelden raakte hij het doel. Als hij missloeg werd er hartelijk
om hem gelachen; als hij raak sloeg, begonnen allen op handen en voeten
rond te kruipen om zoveel mogelijk van het gevallene te verzamelen,
waarbij ze soms danig nat werden en er veel vrolijkheid heerste. Degene
die raak sloeg viel de eer van de overwinning te beurt, evenals een
worst of een andere kleinigheid. Hij wierp echter terstond de stok weg
en rukte de band van zijn ogen om iets anders te kunnen bemeesteren. Was
de pot gebroken, dan werd er een andere opgehangen en het spel begon op-
nieuw. In de volgende jaren werd er dikwijls een pop van stro gemaakt,
die de carnaval moest voorstellen en die dan door de jongens op een
draagbaar over de speelplaats werd rondgedragen onder luid geschreeuw en
die tenslotte in brand gestoken werd.
Op Aswoensdag begonnen zij de noodzakelijke toebereidselen te ma-
ken voor de vastencatechismus. Daar Don Bosco verlangde dat iedere klas
slechts zou zijn samengesteld uit tien of twaalf leerlingen, moest er
een groot aantal catechisten zijn, en wanneer die er niet waren, ging
hij op zoek naar nieuwe. Voor elk van hen stelde hij een geschrift of
een boekje samen waarin hij nauwkeurig aantekening hield van zijn leer-
lingen en iedere dag een punt aantekende voor gedrag en vorderingen. Ook
het aanwijzen van de plaatsen en banken voor de klassen was een niet
onbelangrijke overweging.
Op de eerste zondag in de vasten werden de jongens ingedeeld naar
hun leeftijd en ontwikkeling. Vastgesteld was, dat wanneer er in een
klas een al iets oudere leerling was, die evenwel onkundig was op het
gebied van de godsdienst, die aan Don Bosco moest worden gemeld, opdat
hij hem afzonderlijke bijlessen zou kunnen geven. De onderrichters ver-
plichten zich ertoe voor het einde van de Vasten de leerlingen voldoen-
de kennis bij te brengen over de voornaamste mysteries, en heel in het
bijzonder over de biecht en de communie. Daar veel jongens,vooral dege-
nen die als leerjongens werkzaam waren in werkplaatsen en op bouwwer-
ken, niet aanwezig konden zijn in de respectieve parochies op de uren
dat er over het algemeen onderricht in de christelijke leer gegeven
werd, ter voorbereiding op het paasfeest, had Don Bosco tot zijn groot
ongemak, op zich genomen dat er in zijn Oratorio iedere werkdag cate-
chismusles zou worden gegeven, in de namiddag en wel van twaalf uur tot
half twee. Op die manier hadden de leerlingen tijd om te eten, naar de

13.2 Page 122

▲back to top


- III/118 -
catechismus te gaan en op tijd weer in de school, werkplaatsen of fa-
brieken te zijn, zonder dat zij aanleiding hoefden te geven tot klach-
ten, noch van de zijde van hun patroons, noch van die van hun leermees-
ters.
De maandag na genoemde zondag begonnen zij met de catechismusles-
sen die ruim dertig jaar lang door Don Bosco zelf geleid werden. Hij be-
schikte over heel wat aantrekkelijke middelen om de jongens erheen te
leiden. Kort na het middaguur greep een daartoe aangewezen jongen, op
die manier zoals de heilige Franciscus van Sales deed een grote bel, en
liep voortdurend klingelend, doorheen de voornaamste wegen van de omge-
ving; dat geluid, dat ín alle naburige huizen doordrong, herinnerde de
ouders en de jongens aan de catechismusles en was voor dien een prikkel
om erheen te gaan, voor de anderen om daartoe aan te sporen. Even later
was het schoon om zien, hoe de jongens uit alle richtingen aankwamen, de
kleine klokkenluider omringden, hem overal vergezelden, terwijl zij bij
zijn belgerinkel hun eigen voorbeeld voegden en anderen uitnodigden om
met hen mee te gaan naar het Oratorio. Na een half uur woonde die stroom
van jongens, die over de verschillende klassen verdeeld waren, elk hun
eigen catechismusles met stichtende aandacht bij
Intussen ging Don Bosco van die eerste dagen af na, of er onder de-
genen die de lessen kwamen volgen, geen jongens waren die gevormd moes-
ten worden In die gevallen, en wanneer een bisschop op zijn verzoek kon
ingaan, verdeelde hij de vormelingen in twee of drie klassen en deed
hen onderrichten met het doel hen op dat Sacrament voor te bereiden. Hij
wilde dat zij niet later dan halfvasten gevormd zouden worden, opdat er
dan voldoende tijd zou zijn om hen op het paasfeest voor te bereiden
Indien er geen bisschop beschikbaar was en het niet zo gemakkelijk was
er een te krijgen, noteerde hij zorgvuldig de namen en stelde hij die
plechtigheid tot een nader tijdstip uit.
Kwam hij bovendien tot de bevinding dat verschillende jongens over-
dag niet konden deelnemen aan die onderrichtingen, dan richtte hij te
hunnen behoeve en voordeel de avondcatechismus in, waardoor het begin
gelegd was van het catechismusonderricht dat nu hierin bestaat, dat na
de dagtaak de katholieke arbeiders gedurende de vasten onderricht ge-
ven aan de leerjongens.
Ook op zaterdagavonden werden die lessen gegeven, met daarbij, voor
degenen die dat wensten, de mogelijkheid om te biechten. Ook droeg Don
Bosco er de uiterste zorg voor dat degenen die catechismusles gaven min-
stens eenmaal en ook vaker in de loop van de vasten gingen biechten,
zulks om de onaangenaamheden te vermijden die zich gewoonlijk voordoen
wanneer zij zich voorbereidden voor de paasbiecht. Zodoende verlichtte
hij de taak van de biechtvader, maakte de belijdenis van de penitent
minder lang, alsook het vermoeiend lang wachten van de menigte die wil-
de biechten.
Maar Don Bosco wilde niet alleen dat veel jongens spontaan naar hem
toe zouden komen, maar hij ging ze zelf opzoeken, vooral in de vasten.
In die eerste dagen zag men hem dikwijls genoeg op de ladders klimmen
van huizen en paleizen in aanbouw, over de vlondertjes lopen, spreken
met de aannemers en de opzichters, en vervolgens de jongens om zich heen
roepen teneinde hen uit te nodigen naar de catechismus te komen. De men-
sen die op straat voorbijkwamen, bleven staan om naar het vreemde
schouwspel te kijken van een priester daarboven hoog op die ladder of op
die plank.

13.3 Page 123

▲back to top


- III/119 -
Sommigen riepen: "Is die priester daarboven gek geworden?"
Anderen vroegen: "Wie heeft nu ooit zoiets gezien?" - Degenen die
hem kenden, zeiden tegen de omstaanders:"0! dat is Don Bosco op zoek
naar jongens."
Ook bracht hij bezoeken aan de eigenaars of de leiders van de gro-
te werkplaatsen, waar katoen, ijzer of hout verwerkt werden, en hij ver-
zocht hun dat zij, in hun eigen belang, hun leerjongens naar het Orato-
rio zouden laten gaan om de catechismuslessen te volgen. Zijn redenering
was zo overtuigend dat niemand er iets tegenin kon brengen, vandaar dat
de toestemming al spoedig verkregen was. Als het middaguur geslagen had,
gingen de jongens naar huis, gebruikten inderhaast hun maaltijd om geen
ogenblik van de onderrichting in de christelijke leer verloren te laten
gaan, liepen naar Valdocco waar de priester door wie zij zich uitermate
geliefd voelden en bevonden zich vervolgens op het vastgestelde uur weer
op hun werk. De patroons, die zagen hoe geestdriftig de jongens waren en
ook dat zij zienderogen degelijker, godvruchtiger en gehoorzamer werden,
stonden hun een half uur langer toe om van het werk weg te blijven,
zodat zij meer op hun gemak zouden kunnen eten en rustig de catechismus-
les tot het einde zouden kunnen volgen.
Wanneer Don Bosco in de toegang van een huis of ergens anders een
jongen ontmoette, bleef hij staan en ondervroeg hem: "Hoe heet je?"
"Giacomo of Antonio."
"Hoe maak je het? Gaat alles goed?"
"0 ja!"
"Hoe oud ben je?"
"Negen, tien of twaalf jaar."
"En ben je braaf?"
De jongen trok een grimas.
"Leven je vader en moeder nog?"
"Jawel."
"Is er niemand anders bij je thuis?"
"Mijn grootvader."
"Heb je broers en zusters?" "Jazeker!" en hij zei "hoeveel."
"Wie is braver, jij of zij?"
"Ik!"
"En je vader en moeder, maken die het goed?"
"Jawel!" - ofwel: "Mijn vader is ziek."
"En je grootvader is die nog jong?"
"Nee, die is oud!"
"Zou je zo goed willen zijn een boodschap voor me te doen?"
"Zeker!"
"Zul je ze kunnen onthouden!"
"0, natuurlijk!"
"Ga dan naar huis, zeg tegen je grootvader dat Don Bosco hem goe-
dendag wenst; neem die medaille, geef ze aan je vader en zeg tegen hem
dat Don Bosco hem groet!" - En de jongen snelde naar huis, overgelukkig
dat hij een boodschap kon doen, en de oude grootvader, de vader en de
moeder raakten buiten zichzelf van blijdschap over die onverwachte
groet. Wanneer het medailles waren voor het hele gezin, zoals dikwijls

13.4 Page 124

▲back to top


- III/120 -
gebeurde, werden ze met grote vreugde onder allen verdeeld, Wanneer Don
Bosco later dan weer voorbij dat huis kwam, kwamen allen naar buiten
lopen om hem te bedanken voor zijn groeten en voor zijn goedheid. En Don
Bosco bleef een praatje met hen maken, spoorde hen aan de jongens naar
de catechismus te sturen en zei tegen het hoofd van het gezin:
"Wil u me zaterdag een plezier doen?"
"Alle duivels! En of! Waarmee kan ik u van dienst zijn?"
"Vraag aan de leden van uw gezin of ze komen biechten. Het is haast
Pasen."
"Heel graag; en u zult er mij ook zien, want ik heb het nodig, weet
u! Ik ben al twee jaar niet meer geweest."
"Welnu, komen jullie dan; we zullen de zaken als goede vrienden in
het reine brengen."
"Maar u zult heel wat te horen krijgen, waar men zich noch in de
hemel noch op aarde aan verwacht!"
"Zo wil ik het net hebben!" En op die manier, met een grapje, deed
hij zeer veel goed voor de zielen.
Die aangename voorvallen waren dagelijkse kost waar Don Bosco ook
kwam, ook buiten Turijn.
Op zekere afstand van het Oratorio, in westelijke en in oostelij-
ke richting, omsloten enkele huizen een tamelijk uitgestrekt terrein.
Daar woonde een opeenhoping van zeer arm bedelvolk, en op bepaalde uren
van de dag kwamen de vrouwen bij elkaar om te werken en te babbelen,
Don Bosco verscheen op de drempel van de deur en na hen gegroet te heb-
ben zei hij schertsend: "Hebben jullie geen kinderen te koop?"
"Maar, Don Bosco,, onze kinderen zijn geen koopwaar!"
"Voor mij niet, nee, maar voor Onze-Lieve-Heer die hen wil hebben
en er jullie een goede prijs voor betaalt. Stuur ze dus bij me naar de
catechismus " - En de moeders lachten en beloofden, het te zullen doen.
Maar men moet niet denken, dat dat rondtrekken van Don Bosco om de
jongens te verzamelen een werk was dat geen opofferingen eiste; niet al-
len gingen zo gemakkelijk op zijn eerste uitnodiging in; en zij de hun
toestemming gaven, deden dat niet altijd met gretigheid. Hij moest wel
eens onderhandelen met mensen die grof in hun manier van spreken en doen
waren, enkele keren met onbeschaamde, brutale mensen die van de gelegen-
heid gebruik maakten om een aalmoes te vragen, die hij dan niet kon wei-
geren. Ook waren er in de gelijkvloerse vertrekken allerlei kroegjes of
plaatsen waar zwelgpartijen plaatsvonden en daar was het niet altijd ge-
makkelijk tot een vreedzaam gesprek te komen. En toch wist Don Bosco,
die zo teergevoelig was, dat met verstandig geduld te verdragen, hij
verborg zijn afkeer, maakte niemand verwijten, wanneer hij het nut daar-
van niet inzag, en was hoffelijk jegens allen.
De onsmakelijke voorvallen zullen we laten voor wat ze zijn, doch
slechts gewag maken van een enkel heel grappig geval.
Een zekere T. woonde in de buurt van het Oratorio. Hij was nage-
noeg de hele week lang dronken, en in die toestand kwam hij Don Bosco

13.5 Page 125

▲back to top


- III/121 -
tegen, naar wie hij toeging en uitriep:
"Aha, Don Bosco!" riep hij uit, "U bent een brave priester! Och, ik
houd zoveel van u! Mag ik u een kus geven, is dat goed?"
"Wel nee! Hoe kom je erbij!" zei Don Bosco, die liefkozing afwerend.
"Maar, is het dan misschien verkeerd iemand als u te kussen die zo
een voortreffelijk priester ís! Als het kwaad zou zijn: - nee... maar...
welnu, ik weet wel wat ik te doen heb! Ik beloof u dat ik zondag bij u
zal komen biechten... maar dan moet u zich laten kussen."
"Komt u maar gerust; ik zal u heel graag aanhoren, en ik zal u een
lichte penitentie opleggen... maar nu moet u me rustig aan mijn werk
laten gaan."
"Ik ben helemaal niet dronken!" En intussen mat hij de hele breed-
te van de straat met wankelende schreden. "Ik ben alleen maar een beet-
je zwak in de benen, omdat ik een beetje te veel gedronken heb... maar
ik ben in het volle bezit van mijn geestvermogens. Trouwens, als ik nu
heel slechte drank gedronken had, maar, nee hoor, het was goeie, héél
goeie! vinum bonum laetificat cor hominis." - En met die woorden legde
hij hem de handen op de schouders. Heel rustig wist Don Bosco zich van
hem los te maken, er wel voor oppassend dat hij niet misprijzend glim-
lachte, of iets zou zeggen dat verkeerd kon worden opgevat. Hij ver-
meed, zoals hij zei, een antipathie tegen priesters op te wekken, die in
het leven en ook op het ogenblik van sterven ertoe kan leiden dat men
een priester weigert te ontvangen. Heel dikwijls werd hij echter bij
stervenden in de omgeving geroepen.
De brave man ging echter nooit te biechten, en toen hij de volgen-
de dag volkomen nuchter Don Bosco tegenkwam, sprak hij met geen woord
over zijn belofte.
Zo naderde dan de tijd van halfvasten, en de klassen van de cate-
chismusleerlingen namen heel de ruimte van het Oratorio in beslag. Maar
op die donderdag moest Don Bosco besluiten de jongens niet bijeen te
laten komen, om bepaalde grappen te vermijden die oorzaak konden zijn
van vechtpartijen en ergernissen. Volgens een oud gebruik, werd de be-
volking op die dag door een onbedwingbare lust aangegrepen om aan een of
andere vriend een zaag te vragen of ze hem te laten vragen door de een
of andere eenvoudige ziel, of ook wel door een slimmere, die echter niet
in de gaten had welke dag het was en de grap niet doorzag, en die werd
door de grappenmaker naderhand dan onthaald op handgeklap en weinig wel-
willend geroep. Anderen namen een blad papier in de vorm van een zaag en
bevestigden dat achter op de rug van een kameraad en lieten hem zo rond-
lopen. Daar niet iedereen dat grapje duldde en de gefopten zich erover
ergerden, had dat niet zelden hoogst onverkwikkelijke taferelen tot
gevolg. Daar hij dat op zichzelf onschuldig gebruik niet kon uitroeien
en Don Bosco het niet wilde verbieden, kwam het hem beter voor op die
dag vrijaf te geven.

13.6 Page 126

▲back to top


- III/122 -
H O O F D S T U K XVII
HET ORATORIO LEERSCHOOL VOOR EERBIED - NIEUWE KLACHTEN
VANWEGE DE PASTOORS - HET CATECHISMUSEXAMEN - DE TOELATING
TOT DE EERSTE HEILIGE COMMUNIE - EEN BRIEF VAN DE AARTS-
BISSCHOP EN DE NIEUWE PAROCHIE VAN VERLATEN KINDEREN -
HET AANBRENGEN VAN EEN KRUISWEG IN VALDOCCO - PASEN -
PRIJZEN EN VERLOTINGEN - STEEDS MEER NIEUWE JONGENS NAAR
DE CATECHISMUS
Het Oratorio van de Heilige Franciscus van Sales was een school
voor eerbied en gehoorzaamheid jegens allen die op aarde het goddelijk
gezag vertegenwoordigen. In heldere bewoordingen had Don Bosco in de
eerste uitgave van de Giovane Provveduto die vermaningen tot zijn jon-
gens gerïcht: "Gehoorzaamt in alle opzichten uw kerkelijke en wereld-
lijke oversten, zoals eveneens uw leermeesters, en stelt u gaarne open,
in nederigheid en eerbied, voor al hun leringen, raadgevingen en verbe-
teringen, in de zekerheid dat alles voor uw eigen bestwil geschiedt. De
hoogste eerbied beveel ik jullie aan tegenover de priesters; ontbloot
het hoofd ten teken van eerbied wanneer jullie met hen spreekt of hen op
straat tegenkomt en kus hun onderworpen de hand. Onthoudt jullie je er
vooral van hen misprijzend te bejegenen in woord of daad... Wie de
gewijde dienaren niet eerbiedigt, moet een zware straf van God ver-
wachten."
En degenen die niet meer naar het Oratorio kwamen bracht hij bij:
"Ik raad u aan al het mogelijke te doen om in uw parochies uw plichten
van goede christenen te vervullen, daar uw pastoor op bijzondere wijze
door God is aangewezen om zorg te dragen voor uw zieleheil."
En in de volgende uitgaven van dat gulden boek, waarin hij steeds
duidelijker zijn bedoelingen uiteenzette, wekte hij de oudere jongens
op om dikwijls de Sacramenten te ontvangen in de Congregaties en in de
Oratorio's, eraan toevoegend: "Met uitzondering overigens van de Paas-
communie, die in de eigen parochie dient plaats te vinden; wanneer ge
er de gelegenheid toe hebt, dient ge evenzo de sacramenten in uw eigen
parochiekerk te ontvangen ter wille van het goede voorbeeld dat jullie
anderen daardoor geven." En dat wenste hij tevens van toepassing te
zien op de Communie gedurende de werkdagen.
De pastoors van Turijn waren er wel degelijk van op de hoogte op
welke manier Don Bosco zijn jongens opvoedde, en zij waren er hem dank-
baar voor, te mogen vaststellen dat de eerbied en gewilligheid van de

13.7 Page 127

▲back to top


- III/123 -
jongens, wanneer zij hen ontmoetten, zienderogen toenamen. Doch hoewel
allen tot zijn persoonlijke vrienden behoorden, waren er nog steeds
enkelen die het Oratorio bleven beschouwen als een tegenaltaar, opge-
richt tegenover hun kerk. En in dat jaar richtten zij zich andermaal
riet vertogen tot de Aartsbisschop. In feite ging het niet alleen maar
om een eenvoudige catechismusles, alleen op zondag gehouden in een
afgelegen plaats, maar om een werkelijke en plechtige vastencatechismus,
terwijl die tegelijkertijd in alle parochies van de stad gehouden werd.
En in Valdocco kwamen meer catechismusleerlingen bijeen dan er in het
merendeel van alle Turijnse kerken bij elkaar verschenen. "Aan wie," zo
zeiden zij, "komt het recht van onderwijs toe? Wie moet door middel van
een examen onderzoeken of een jongen genoegzaam onderlegd is in de
christelijke leer, dat hij verdient toegelaten te worden tot de heilige
Communie, hetzij voor altijd of voor een bepaalde tijd? Is het niet het
erkende recht van de pastoors om hun gelovigen voor de eerste maal de
heilige Communie uit te reiken? Hoe kan men anders weten wie voldaan
heeft aan zijn Paasplicht en wie niet?" En sommigen voegden eraan toe,
dat het geen slecht besluit zou zijn Don Bosco tot kapelaan te benoemen
ergens in een parochie in de bergen.
Bij herhaling bracht Don Bosco onder hun aandacht, dat het grootste
deel van zijn jongens niet tot de vaste bevolking van de stad behoorde,
en dat in vele andere gevallen de ouders in gebreke bleven met ervoor te
zorgen dat zij hun jongens naar de parochiekerk zonden; maar hij slaagde
er niet in die brave priesters te overtuigen.
Toen nodigde hij de pastoor van de Carmine, de theoloog Dellanorte
uit, eens naar het Oratorio te komen, opdat hij hen persoonlijk op de
hoogte zou kunnen stellen van de waarheid van zijn bewering. Die kwam,
begaf zich onder de jongens en begon hen te vragen tot welke parochie
zij behoorden.
"Ik," zei de een, "ben van de Sint Biagloparochie."
"Waar is die parochie?"
"In Biella!"
"En jij?" vroeg hij aan een ander.
"Ik behoor tot de parochie van de heilige Philomena."
"Waar is dat ergens?" "Aan het Comomeer."
"En jij?" aan een derde.
"Van de Heilige Zita,"
"De Heilige Zita?"
"Jazeker, bij Genua."
"Ik ben van de Sint-Eusebiusparochie in Vercelli." En zo ging het
steeds maar door en antwoordden zij, thuis te horen in Novara, in Novi,
in Nice en in andere dorpen en steden.
"Maar waar woont ge dan in Turijn?"
Enkelen konden de naam van de straat en het nummer van het huis
noemen, maar zij wisten niet tot welke parochie zij behoorden; anderen
waren binnen enkele maanden tijds zo dikwijls van adres veranderd, om-
dat hun baas telkens van woonplaats veranderde; anderen sliepen, al
naar het uitviel, iedere nacht ergens anders. Sommigen waren niet meer
bij hun ouders, anderen hadden hen verloren en weer anderen hadden hen

13.8 Page 128

▲back to top


- III/124 -
nooit gekend. De theoloog Dellaporta, door die antwoorden overtuigd, er-
kende het vele goede dat Don Bosco deed doordat hij inderdaad de verla-
ten jeugd om zich heen verzameld had.
Ook Don Gattino, de pastoor van het gehucht Dora, onder de juris-
dictie waarvan het huis Pinardi viel, ging op zekere dag naar Don Bosco
toe om met hem te praten, en na een bezoek gebracht te hebben aan het
Oratorio en aan de klassen, zei hij tegen hem: "Allemaal goed en wel,
maar ik zie niet in hoe u uw werk zult kunnen voortzetten, wanneer de
pastoors ertegen zijn. Ik beloof u echter dat ik bij onze eerstvolgen-
de pastoorsvergadering uw verdediging zo goed mogelijk op me zal nemen."
"Daar ben ik u zeer erkentelijk voor," antwoordde Don Bosco, "maar
u zult begrijpen dat de kwestie niet op te lossen valt zoals zij verlan-
gen. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen eerst aan de jongens te vragen
tot welke parochie zij eigenlijk behoren en hen te zeggen dat zij zich
dan daar op de paascommunie moeten gaan voorbereiden. Maar zullen zij
het Oratorio verlaten? En wanneer ik hun wegstuur, zullen ze dan niet
veeleer langs de straat en buiten gaan zwerven? En wie zal hen dan op-
vangen? En wanneer men ook al enkele van die schapen tot zich weet te
trekken, wie zal zich dan in staat achten hen te onderhouden?"
"U hebt geen ongelijk," mekte Don Gattino op... "maar toch... doch
we zullen zien."
Ook Pater Serafino da Gassino pastoor van de kerk van Onze-Lieve-
Vrouw ter Engelen, die tot de ontdekking was gekomen, dat er meer dan
één onder de jongens was, van wie hij wist dat hij onder zijn jurisdic-
tie viel, maakte daarover een opmerking aan Don Bosco en die antwoordde
hem: "Maar, ik heb er zelfs geen bezwaar tegen die jongens allemaal weg
te zenden, wanneer men maar de middelen weet te vinden om voor hen te
zorgen. Een woord van de aartsbisschop is voldoende, en ik laat hen al-
lemaal gaan en keer terug naar Castelnuovo, waar ik lang niet zoveel
zorgen zal hebben."
"Ik heb een voorstel dat, naar het mij voorkomt, de zaak vergemak-
kelijkt," zei de nieuwe bezoeker. "Zou u in die vastentijd met de jon-
gens die tot mijn parochie behoren niet bij mij naar de kerk kunnen ko-
men, en ook met de anderen, die geen vaste woonplaats hebben? Zouden ze
bij mij hun Paasplicht niet kunnen vervullen? Ik zal u een biechtstoel
in mijn kerk ter beschikking stellen, en daar kunt u zoveel goed doen
als u maar wilt."
"Dat lijkt eenvoudig," merkte Don Bosco op; "maar zou u in dat ge-
val niet de voorkeur willen geven aan mijn pastoor van de kerk van de
heiligen Simon en Judas? Wanneer ik naar uw kerk kom, zult u het dan
goedvinden dat de jongens van de andere parochies, die mij zeker niet
in de steek zullen willen laten, meekomen? Zou dat niet diezelfde vraag
nog sterker bij de verschillende pastoors doen rijzen? En als ik met
mijn zevenhonderd en meer jongens naar uw kerk kom, waar blijven wij dan
met hen? En wanneer u degenen uitsluit die niet tot uw parochie behoren,
kan ik me dan veroorloven hen in de steek te laten? En, bedenk ook dat,
mijn beste pastoor, een punt dat in overweging dient genomen te worden,
al was het slechts in theorie: ik zou dan uw kapelaan moeten worden?"
°U hebt gelijk," besloot de pastoor "de zaak is niet zo eenvoudig
als ze mij op het eerste gezicht toescheen. Genoeg... we zullen er niet

13.9 Page 129

▲back to top


- III/125 -
meer over praten. We zullen zien wat de pastoorsconferentie zal beslis-
sen.
Ten slotte verscheen ook nog de pastoor van de kerk van de Heilige
Augustinus, de theoloog Ponzati, die meer nog dan de anderen vastbeslo-
ten was zijn recht voor het geven van catechismusonderricht en voor de
Paascommunie op te eisen. Hij had een heel lang onderhoud met Don Bos-
co, die tal van redelijke argumenten naar voren bracht, maar er steeds
op wees, dat hij bereid was toe te geven, zo dat slechts de wil was van
zijn kerkelijke Overheid. De kalmte van Don Bosco en de onwrikbare over-
tuigende kracht van zijn redenering maakten indruk op zijn tegenstander,
die echter bij het weggaan besloot: "Wat de pastoorsconferentie ook mag
besluiten, ik ben van plan mij het recht voor te behouden van onderzoek
voor de toelating tot de eerste Heilige Communie."
Don Bosco bracht hem onder het oog, dat het om een honderdtal jon-
gens per jaar ging: maar de pastoor bleef onwrikbaar bij zijn besluit.
Intussen naderde de Goede Week. Don Bosco gaf bevel dat iedere ca-
techismusleraar zijn eigen leerlingen zou examineren, dat zij zouden be-
slissen of de jongens tot de heilige Communie konden worden toegelaten
wanneer zij hun daarvoor geschikt achtten, en hen aan hem zouden opge-
ven, zodat hij ze in een afzonderlijk register zou kunnen boeken. Don
Bosco zelf en andere priesters zaten dat examen voor.
Maar de jongens van de Sint Augustinusparochie stuurde hij naar hun
pastoor.
De pastoor die die troep zag aankomen, zei: "Wat willen jullie van
me?" Hij was een beetje kort aangebonden.
"We wilden catechismusexamen bij u doen voor de eerste heilige Com-
munie."
"Kom dan een andere keer terug, nu heb ik geen tijd." - En de jon-
gens keerden naar het Oratorio terug en zeiden: "Hij heeft ons het exa-
men niet willen afnemen."
"Maar," zei Don Bosco, "hebben jullie gezegd dat ik jullie gestuurd
heb?"
"Nee, dat niet!"
"Wel, ga dan terug en verzoek hem in mijn naam of hij zo goed wil
zijn jullie het examen af te nemen."
De jongens keerden weer op hun schreden terug. In plaats van de
pastoor, troffen zij een assistent van hem in de sacristie aan, en zij
herhaalden hun verzoek uit naam van Don Bosco. De koster nam hen van het
hoofd tot de voeten op. Ze waren allen opgeschoten jongens en sommigen
hadden al een beetje baard. "Wat!" riep de koster ironisch uit: "Dat is
toch te gek! Moeten jullie je eerste communie nog doen? Wat een kleine
jongens toch! Maar jullie hebben lang genoeg gewacht naar het schijnt!
Nee, het is toch te erg!" En zo ging hij nog een poosje voort.
De arme jongens, die zo hun best gedaan hadden om zich aan het exa-
men te onderwerpen, keerden verlegen en vernederd bij Don Bosco terug,
en verklaarden dat zij van geen examen meer wilden weten. Toen richtte

13.10 Page 130

▲back to top


- III/126 -
Don Bosco zich tot de Aartsbisschop en zette hem de stand van zaken uit-
een, en monseigneur, na over de kwestie te hebben nagedacht, beloofde
hem, schriftelijk zijn besluit mede te delen. Intussen kondigde Don
Bosco tegen het einde van de Goede Week in het Oratorio aan, dat er in
die week een triduüm met preek zou beginnen op de dag en het uur dat hem
het gemakkelijkst voor zijn jongens voorkwam. De stem van Don Bosco, van
de theoloog Borel en van andere heilige priesters, bleven jarenlang in
die week de massa jongens van geestdrift vervullen, die zich voorbereid-
den om op waardige wijze het Eucharistisch brood te ontvangen.
Maar aangezien het aantal biechtelingen ongelooflijk groot was,
stelde Don Bosco hun enkele dagen beschikbaar voor de vervulling van
hun godsdienstplichten. Op maandag van de Goede Week begon 's morgens
vroeg al het biechten van de allerkleinsten die nog niet tot de heilige
Communie zouden worden toegelaten; hij raadde de geestelijken die door
hem waren uitgenodigd om bij het biechthoren te komen helpen aan, die
jongens met veel geduld en liefde te behandelen. Zij moesten hun een
groot vertrouwen inboezemen teneinde een ernstige belijdenis te verkrij-
gen, en zij moesten de harten van die kleine jongens vervullen van een
heilige vrees voor de zonde, want ook zij waren maar al te zeer geneigd
God te beledigen, zij moesten hen tot spijt opwekken over hun fouten en
hen zo weinig mogelijk zonder absolutie wegzenden.
Voor degenen die voor de eerste maal te communie zouden gaan had
hij, wanneer het er veel waren, een afzonderlijke dag voor hen alleen
vastgesteld. Hij sloeg geen acht op hun leeftijd of op bepaalde gebrui-
ken; maar wanneer zij onderscheid wisten te maken tussen brood en brood
en voldoende waren voorbereid, liet hij hen ter Heilige Tafel naderen.
Hij wilde dat Jezus tijdig bezit zou nemen van hun harten. In bepaalde
gevallen liet hij niet na het diocesane gebruik te volgen om hen voor
een enkele maal tot de heilige Communie toe te laten, of voor drie of
viermaal in dat jaar, en ook volgens de toestemming die hun naderhand
zou worden verleend. Dat had tot doel de jongens te verplichten, wan-
neer zij voor altijd wilden worden toegelaten, nog enkele jaren de Vas-
tencatechismus te volgen, omdat sommigen zonder dat voorbehoud er niet
meer naartoe gekomen zouden zijn.
Don Bosco was evenwel gewoon de jongens voorgoed tot het ontvangen
van de communie toe te laten, niet alleen degenen die gedurende de Paas-
tijd voldoende onderricht waren in de waarheden van het geloof, maar ook
in iedere andere tijd van het jaar, ook zonder bijzondere plechtigheid.
Intussen wilde monseigneur Fransoni Don Bosco uit zijn verlegenheid
redden, en schreef hem daarom op woensdag van de Goede Week:
Zeereerwaarde Heer,
30 maart 1847
Na rijpelijk overwogen te hebben wat Uw eerwaarde mij onlangs ter
kennis heeft gebracht, heb ik besloten u te machtigen, zoals ik U bij
dezen machtig, de jongens die uw godvruchtig instituut bezoeken cate-
chismusonderricht te geven en hen toe te laten tot de eerste heilige
Communie. Opdat vervolgens de respectieve heren pastoors, onder wier
jurisdictie zoveel jongens zouden vallen, dezen zullen kennen, zal het

14 Pages 131-140

▲back to top


14.1 Page 131

▲back to top


- III/127 -
gepast zijn dat zij ervan op de hoogte gebracht worden dat u met mijn
bijzondere toestemming dezen en genen hebt geëxamineerd en tot de hei-
lige communie toegelaten, waarbij de namen van de jongens vermeld moe-
ten worden, en dat zij krachtens die vergunning voldaan hebben aan de
vervulling van hun Paasplicht in de kapel die daarvoor hierdoor is aan-
gewezen.
Met de toevoeging dat de bovengenoemde volmacht zich ook uitstrekt
tot het toedienen van het heilig Vormsel en het verstrekken van de ge-
bruikelijke briefjes, blijf ik steeds met de meeste hoogachting,
Uw dienstwillige,
L u i g i Aartsbisschop
Turijn
De Zeereerw, Heer Don Giovanni Melchiorre Bosco
Met die formele bepaling was de pastoors voor de toekomst ieder
voorwendsel ontnomen om bezwaren te maken, wat niet ongerechtvaardigd
genoemd zou kunnen worden, wanneer de aartsbisschop zijn beschikking
niet ter kennis had gebracht.
Monseigneur Fransoni zei tegen hen: "De kerken van de Oratorio's
zullen de parochies zijn van de jongens die ze bezoeken." En de rede-
nen voor zijn besluit aanvoerend voegde hij er tegenover Don Bosco aan
toe: "Gezien de omstandigheid dat veel jongens vreemdelingen zijn en
dat de anderen allen onbestendig zijn, zouden velen van die laatsten,
indien de Oratorio's hen niet erheen zouden brengen, niet naar de kerk
gaan en zodoende zou het aantal onwetenden en ontredderden toenemen." -
De pastoors legden zich zonder verwijl bij zijn beslissing neer en Don
Bosco had er plezier in, zijn Oratorio °de parochie van de verlaten
jongens te noemen."
Indien de brief van de aartsbisschop al een troost mocht heten
voor Don Bosco, hij was ook een grote opluchting voor zijn catechisten-
gevers die zich geen moeiten spaarden opdat de kinderen van het volk
zich in een betere gesteltenis zouden voorhereiden op het ontvangen van
de heilige sacramenten en met aandacht het triduüm met de preken zouden
volgen, dat op Witte Donderdag op hetzelfde uur begon waarop anders de
ca-techismusles begon, en zij brachten in korte maar warme bewoordingen
in praktijk wat Don Bosco hen nu en dan had bijgebracht.
In die jonge catechismusleraren werd later de ijver en de geest van
Don Bosco overgeheveld, daar, al leefden zij niet met hem samen, toch
de een of de ander steeds van de morgen tot de avond aan zijn zijde
was, al zijn schreden bestudeerde, gesticht werd door zijn voorbeeld en
hem ook navolgde in die blijken van godsvrucht die van minder gewicht
schenen.
En hier zij het mij vergund even een zijpad te betreden.
De godsdienstige geest van Don Bosco manifesteerde zich ook voort-
durend in de eerbied, in de liefde en achting voor alle onderdelen van
de eredienst en godvruchtige praktijken, die de Kerk, zonder ze te ver-
plichten, goedkeurde, bevorderde en aanprees. Die zijn het gebruik der
sacramentaliën, de aanwezigheid bij de kerkelijke diensten, het gemeen-
schappelijk bidden van de Rozenkrans, het lidmaatschap van godsdiensti-

14.2 Page 132

▲back to top


- III/128 -
ge organisaties, het bidden van het Angelus, de zegening van de tafel,
de oefening van de Kruisweg. Zijn devotie tot de mysterien van het Lij-
den en de dood van Jezus Christus was uiterst levendig Hij deed zijn
overwegingen met overgave en met gevoelens van oprechte smart en bij
het volgen ervan toonde hij zich zo ontroerd, dat de woorden hem te
kortschoten en de toehoorders tot schreiens toe bewogen werden. Hij
beval al zijn ondergeschikten die liefdevolle devotie aan, en hij wist
er in de biechtstoel op de ontroerendste wijze over te spreken.
Daarom had hij een jaar eerder reeds het volgende verzoek tot de
Aartsbisschop gericht, geschreven door de theoloog Borel.
"Hoogwaardige Excellentie,
De priesters, belast met het onderricht van de jongens van het Ora-
torio van de heilige Franciscus van Sales, dat onlangs in Valdocco ge-
opend is buiten de hoofdstad, zouden, ten einde de godsvrucht der zeer
talrijke jongens zoveel mogelijk te doen toenemen, zeer gaarne de devo-
tie van de Kruisweg ingevoerd willen zien; daarom willen zij eerbiedig
een beroep doen op de herderlijke zorg van uwe hoogwaardige
Excellentie.
Met het nederig verzoek u te willen verwaardigen hun die gunst toe
te staan en iemand naar de keuze van uwe hoogwaardige Excellentie af te
vaardigen voor de oprichting daarvan, met de meeste eerbied..."
Op 11 november 1846 werd de gevraagde oprichting van de Via Crucis
verleend met de clausule dat een pater van de Minderbroeders de op-
dracht daartoe zou worden verleend, aangewezen door zijn eigen overste,
ongeacht de aartsbisschoppelijke en parochiële richtlijnen. De toestem-
ming was getekend door kanunnik Celestino Fissore vicaris-generaal en
door de theoloog Gattino, pastoor. De handtekening van de eigenaar
Francesco Pinardi bekrachtigde diens toestemming. Op 1 april vaardigde
fr. Antonio van de Orde der Minderbroeders van de Heilige Franciscus,
gardiaan van het Sint-Thomasconvent in Turijn, pater Buonagrazia af,
door zijn orde aangewezen predikant en biechtvader, om de bovengenoemde
kruiswegstaties in te wijden. Don Bosco had de veertien platen met de
respectieve kruisjes voor twaalf lire gekocht. Zijn armoede had hem
niet toegestaan grotere kosten te maken.
Op diezelfde eerste april, Witte Donderdag, zegende Pater Buonagra-
zia in een plechtige bijeenkomst van vele jongens, de veertien afbeel-
dingen en kruisjes, zoals voorgeschreven door de Heilige Congregatie
van de Aflaten, en nadat zij in processie de kapel waren rondgedragen
werden zij op de aangewezen plaatsen bevestigd. Bij iedere plaat die
werd aangebracht werd de voorgestelde statie overwogen, en voor de eer-
ste maal werd de korte methode gevolgd om de Kruisweg te bidden zoals
gedrukt stond in de Giovane Provveduto Er werden liederen gezongen en
de franciscaan hield een toespraak. Op Goede Vrijdag wilde Don Bosco
dat de oefening herhaald zou worden, die door de Pausen met ontelbare
aflaten is verrijkt. Is er een beter middel te vinden om de oneindige
liefde van Jezus tot de mensen te leren kennen, en de verplichtingen
die er dientengevolge op hen rust?

14.3 Page 133

▲back to top


- III/129 -
Doordrongen van die gedachte vierden de jongens van het Oratorio,
allen arbeidersjongens, op de zondag der verrijzenis hun Pasen. Hoewel
Don Bosco het hun gemakkelijk had gemaakt en de noodzakelijke vrijheid
had gegeven om bij andere priesters te biechten, waren er toch honder-
den die alleen maar aan hem de geheimen van hun geweten wilden bloot-
leggen.
Met dat feest dat door Don Bosco zoveel als maar in zijn vermogen
was tot een blijde gebeurtenis werd gemaakt, opdat zijn jongens toch
maar volkomen tevreden zouden zijn, waren zijn bezigheden voor het Paas-
feest nog niet ten einde.
Op de zondag in Albis had de plechtige prijsuitreiking plaats aan
degenen die door hun gedrag en hun veelvuldige komst zich hadden onder-
scheiden ín het catechismusbezoek gedurende de vasten. Er waren veel ge-
nodigden aanwezig, omdat Don Bosco wilde dat de prijsuitreiking een zo
plechtig mogelijk karakter zou dragen, en hij had woorden van lof en
aanmoediging voor die brave jongens, met de belofte dat zij van Onze-
Lieve-Heer een nog rijkere en vreugdevoller beloning konden verwachten.
Op de tweede zondag na Pasen, 18 april, werd de verloting gehouden
voor degenen die gedurende het jaar het Zondagsoratorio bezocht hadden.
Die gang van zaken der voorbereiding en het besluit ervan in de Paas-
tijd heeft zich in de loop der jaren tot op de huidige dag gehandhaafd.
Als de plechtigheid afgelopen was, deelde Don Bosco onmiddellijk
de klassen voor de zondagscatechismus opnieuw in. In die weken kwamen
er inderdaad in Turijn tal van vreemde jongens aan om er een of ander
vak te komen leren, of om te werken als dagloner. Van hen was er een
groot aantal naar het Oratorio gekomen en daarom was het noodzakelijk,
plaatsen te veranderen in de kerk, van degenen die reeds tot de heilige
Communie waren toegelaten en die een afzonderlijke klas vormden.
Die indeling in klassen kon echter niet veel maanden lang gehand-
haafd blijven en in de eerste dagen van november deelde Don Bosco de
groepen weer anders in. Het grootste deel van de metselaarsleerlingen,
die op verschillende bouwwerken doende waren, onderbraken hun arbeid en
keerden naar huh dorpen terug, en tal van jongens uit het bergland daal-
den af naar de stad, alleen of met hun vader of moeder, om te trachten
in de stad hun brood te verdienen dat maar al te schaars geworden was
in de ondergesneeuwde dorpen. Sommigen kwamen in de stad bedelen, ande-
ren beoefende het vak van scharenslijper of verkochten houtsnijwerk,
maar de meesten waren schoorsteenvegers. Uitgenodigd door Don Bosco of
aangespoord door hun kameraden, namen zij in het Oratorio de plaats in
van degenen díe vertrokken waren; en met hen kwamen er niet weinig van
hun Turijnse leeftijdgenoten, die, nu de pretjes van de mooie jaargetij-
den afgelopen waren, hun toevlucht zochten in een aantrekkelijke plaats
die hun veel vreugde bood.
Veel later voegden er zich nog andere volksjongens bij, die de la-
gere school bezochten, en die zo talrijk waren, dat Don Bosco in het be-
gin van de herfst uit hen een afzonderlijke groep moest vormen naast de
andere arbeidersjongens.
Zo werd ín de loop van het jaar de troep jongens rond Don Bosco
verschillende malen grotendeels vernieuwd, en hoeveel moeite dat hem
kostte en hoe heilzaam het was voor hun zielen kan men zich gemakke-
lijk voorstellen.

14.4 Page 134

▲back to top


- III/130 -
H O O F D S T U K XVIII
DE NOODZAKELIJKHEID VAN EEN TEHUIS - EEN KRING VAN BENGELS
VERGEEFSE POGING - DE EERSTE JONGE GASTEN - DE EERSTE
KORTE TOESPRAAK VOOR HET NAAR BED GAAN - HET EERSTE BED EN
DE EERSTE SLAAPZAAL - EEN NEDERIG EN ONZELER BEGIN EN DE
ZEGEN VAN GOD - HET GESCHREI VAN EEN WEES
rot dat ogenblik had Don Bosco zich in Valdocco nagenoeg uitslui-
tend beziggehouden met het organiseren van de middelen, nodig om het
godsdienstonderricht tot bloei te brengen door catechismuslessen en het
leren lezen gedurende de zondagsscholen, 's avonds en overdag, en de
jongens tot de deugd op te wekken door passende oefeningen van gods-
dienst. Maar ook een andere behoefte deed zich dwingend gevoelen. De
dagelijkse ervaring maakte het voor Don Bosco tot een tastbare eis dat,
om werkelijk vruchtbare leiding te geven aan een zeker aantal jongens,
de scholen en de zondagsbijeenkomsten niet voldoende waren, maar dat er
een liefdevol tehuis voor hen moest worden gesticht.
Velen onder hen, zowel uit Turijn als van elders, toonden zich vol
goede wil om een deugdzaam en werkzaam leven te leiden, maar wanneer men
hun vroeg daarmee te beginnen of het voort te zetten, waren zij gewoon
te antwoorden dat zij noch brood noch kleren hadden, noch een tehuis
waar zij bescherming konden vinden; en zij waren soms gedwongen tot een
zo kommervol leven en om in zulke gevaarlijke omgevingen te verblijven
om hen in één dag of nacht hun goede voornemens van een gehele week te
doen vergeten. Inderdaad bracht het merendeel van hen, hetzij ze daartoe
uitgenodigd ofwel dat zij er zelf binnengedrongen waren, de nacht door
in stallen, loodsen en stromijten; of onder de blote hemel, op de naakte
grond of op banken langs de openbare wegen; ofwel ze zaten gehurkt in de
portieken van herenhuizen, achter een deur die ze open gevonden hadden
of ergens onder een trap. Sommige van die arme drommels waren zelfs ver-
hinderd 's zondags naar het Oratorio te komen, omdat zij verplicht waren
met moeite hun dagelijks brood bijeen te scharrelen. Don Bosco probeerde
hen zo goed als hij kon op te sporen; hij gaf brood en soep aan de meest
uitgehongerden, moeder Margherita lapte of stopte hun gescheurde en af-
gedragen kleren; maar wat kon men meer doen? Vaker dan eens hoorde men
Don Bosco, als hij het lot van die jongens betreurde, uitroepen: "Die
arme jongens doen me toch zo leed, was het maar mogelijk mijn hart voor
hen in even zovele stukken te delen!" Daarom bestudeerden hij en Don Bo-
rel enige tijd lang de manier om tot de oprichting van een klein gasten-
verblijf te komen.

14.5 Page 135

▲back to top


- III/131 -
Zij hadden er bij de heer Pinardí al eens een balletje over geworpen
voor hoeveel hij zijn huis zou willen verkopen, maar het antwoord was
geweest: "Tachtigduizend lire!"
Don Bosco had er geen antwoord op gegeven, maar in zijn geest be-
gon een groot plan vaste vorm aan te nemen, met de geestkracht die mis-
schien door geen van zijn tijdgenoten ooit overtroffen is, en wel zo
dat hij al vorens te sterven, volkomen het doel bereikt kon zien dat
hij zich voor ogen had gesteld. Een geheimzinnige kracht dreef hem
steeds vooruit. Vandaar dat hij, hoe zeer ook verstoken van bezit, het
besluit nam aan het werk te gaan, zeggend: "Laten we beginnen; de mid-
delen zullen wel komen." Hij voorzag met zekerheid dat er tijden van
grote rampen op til waren, maar hij wist eveneens dat "wie naar de wind
blijft kijken, niet zal zaaien; en wie naar de wolken blijft turen, niet
oogsten zal." (1)
Zonder meer begon hij een onderkomen in gereedheid te brengen om
er 's nachts die jongens in onder te brengen van wie hij wist dat zij
meer dan anderen behoefte hadden aan dat werk van naastenliefde. Het
onderkomen was een hooizolder in de buurt van het Oratorio zelf, en hij
zorgde dat er wat stro kwam te liggen, verder voor enkele lakens en de-
kens en, voorzover er daar geen genoeg van waren, een zak waar men zich
zo goed mogelijk in kon wikkelen. Meer kon hij niet doen omdat hij nog
niet over alle ruimten beschikte. Maar juist in het allereerste begin
werd zijn vaderlijke zorg nogal slecht beloond Ziehier de feiten.
Op een avond ín april van 1847 kwam Don Bosco, nadat hij zich lang
bij een zieke in de stad had moeten ophouden, laat naar huis door de
weilanden, die toen de weilanden van de citadel genoemd werden, en die
nu bebouwd zijn met prachtige woonhuizen. Toen hij de wijk van de Via di
Dora Grossa - tegenwoordig de Via Garibaldi - genaderd was, bij het be-
gin van de Corso Valdocco, zag hij een kring van ongeveer 20 jongens,
nieuwelingen, en die nog niets wisten van Don Bosco en het Oratorio en
bij het zien van een priester die hun richting uitkwam, weinig beminne-
lijke opmerkingen begonnen te maken. "Geestelijken zijn allemaal gie-
rig!" zei de een. "Ze zijn verwaand, en verdragen niets," voegde een
ander eraan toe. "Laten we de proef eens nemen met die daar!" riep een
derde uit, en zo meer.
Bij het vernemen van die weinig opwekkende woorden had Don Bosco
zijn schreden ingehouden; hij had het troepje willen vermijden, maar be-
merkend dat hij geen tijd meer had, liep hij verder en ging onversaagd
op hen af. Hij deed alsof hij hun opmerking niet gehoord had:
"Goedenavond, beste vrienden," zei hij; "hoe gaat het ermee?"
"Niet erg best, mijnheer de theoloog," antwoordde de stoutmoedig-
ste onder hen; "we hebben dorst en bezitten geen stuiver; betaalt u een
pinta (2)voor ons!"
"Ja, ja, betaal een pinta voor ons, Eerwaarde," schreeuwden al de
anderen oorverdovend: een pinta, een pinta, anders laten we u niet meer
(1) Pred. 11,4.
(2) De pinta was een Piémontese maat die ruim een liter bevatte.

14.6 Page 136

▲back to top


- III/132 -
Gaan." En met die woorden omringden zij hem zodanig, dat het hem onmoge-
lijk was nog een stap te doen.
"Wel, heel graag," zei de priester toen, "die wil ik heel graag
voor jullie betalen; ik wil er, als ik zie met hoevelen jullie zijn,
ook wel twee betalen; maar ik wil met jullie meedrinken."
"0, maar natuurlijk, eerwaarde, dat spreekt vanzelf. Och, wat bent
u een goed priester! Waren ze maar allemaal zo. Laten we dan maar gaan,
naar de herberg "de Alpen" hier in de buurt."
En zo was Don Bosco gedwongen met die ongelukkige jongens mee te
gaan, zowel om erger te voorkomen als wel om te zien of hij iets zou
kunnen doen voor hun zíeleheíl.
Iedereen kan zich wel voorstellen wat dat voor een schouwspel was!
Een priester in een herberg, omringd door een dergelijk gezelschap! Toen
hij er binnenkwam zetten allen grote ogen op; maar de gasten wisten al
gauw wie die priester was, en wat hij er kwam doen en waarom, en niemand
nam er aanstoot aan.
Toen de waard kwam, hield Don Bosco woord, en liet één en daarna
nog een tweede fles brengen. Toen hij zag hoe verrukt de bengels waren
en dat zij zich zachtzinniger en gemoedelijker gedroegen, zei hij tegen
hen: "Nu moeten jullie mij een plezier doen."
"Zeg op, zeg op, mijnheer Don Bosco" - hij had hun al gezegd hoe
hij heette, - "zegt u het maar, niet één plezier, maar twee, drie als
het moet, want van nu af willen we uw vrienden zijn."
"Als jullie mijn vrienden willen zijn, moeten jullie me het genoe-
gen doen niet meer de naam van God en Jezus Christus te vloeken, zoals
sommigen van jullie vanavond gedaan hebben."
"U hebt gelijk," antwoordde een van de vloekers, "u hebt volkomen
gelijk, Don Bosco. Maar wat wil je? Soms ontvalt je zo een woord zonder
dat je er erg in hebt; maar in het vervolg zullen we erop letten; en
als het niet beter gaat bijten we ons de tong af." De anderen beloofden
hetzelfde.
"Mooi; ik dank jullie en ben tevreden. Zondag verwacht ík jullie in
het Oratorio. Nu gaan we hier weg en jullie gaan als nette jongens elk
naar zijn eigen huis."
"Maar, ik heb geen huis," zei een van hen; "ik evenmin," voegde een
tweede eraan toe; en zo was het met verscheidene anderen.
"Maar waar slapen jullie dan 's nachts?"
"Dikwijls in een of andere stal bij de paarden van een pleister-
plaats; een andere keer wel eens in het asiel voor daklozen, waar men
voor vier stuivers kan slapen; soms ook bij een kennis of een vriend."
Don Bosco doorzag al gauw aan welke gevaren van onzedelijkheid die
arme jongens zich blootstelden, van wie de meesten van elders kwamen,
en daarom vervolgde hij: "Welnu, dan zullen we zo afspreken: degenen die
een huis en ouders hebben, gaan daar nu heen." - en hij nam afscheid van
hen en zij vertrokken. - "de anderen gaan met mij mee."
Zo gezegd zo gedaan, en hij sloeg de weg naar Valdocco in, gevolgd

14.7 Page 137

▲back to top


- III/133 -
door tien of twaalf van die stakkers, terwijl er zich daarna onderweg
nog een zestal bíj hen voegde.
Bij het Oratorio gekomen, waar moeder Margherita al ongerust wacht-
te, deed Don Bosco zijn jonge gasten het Onzevader en het Weesgegroet
bidden, dat zij bijna niet meer kenden; daarna bracht hij hen langs een
kippenladder op de genoemde hooizolder, gaf elk van hen een laken en
een deken, en beval hen tenslotte te zwijgen en ordelijk te zijn en
wenste hun een goede nacht, hij klom naar beneden, tevreden dat hij een
begin gemaakt had, naar hij meende, met het gastenverblijf dat hij zich
voor ogen had gesteld.
Maar het was niet van zulke lieden, dat de goddelijke Voorzienig-
heid zich wilde bedienen om de fundamenten te leggen van een dergelijk
prachtig gebouw, en daar zou Don Bosco de volgende morgen ook wel over-
tuigd van raken. Toen het nauwelijks weer dag geworden was, kwam hij
van zijn kamer om naar zijn jongens om te zien, een opwekkend woord tot
hen te spreken en hen aan te sporen elk naar zijn werk te gaan bij
zijn baas. Toen hij op de speelplaats was, hoorde hij niet het minste
gerucht. In de mening dat zij allen nog in diepe slaap gedompeld waren,
klom hij naar boven om hen te wekken; maar de schelmen waren twee uren
eerder al opgestaan, en waren stiekem weggeslopen, en hadden de lakens
en dekens meegenomen om die ergens te verkopen.
De eerste poging om een Tehuis te stichten was dus op niets uitge-
lopen, maar de goede wil van degene die door God tot dat plan was aan-
gezet, versaagde niet.
Het was op een avond in de maand mei daarna; het regende pijpeste-
len. Don Bosco en zijn moeder hadden juist wat gegeten, toen er bij hen
aan de deur een jongen verscheen van vijftien jaar, doornat van onder
tot boven, en die om wat brood en beschutting tegen de regen vroeg. Hij
was naar hen verwezen door iemand die het Oratorio kende, of beter ge-
zegd door de Goddelijke Voorzienigheid, die op die avond juist een be-
gin wilde maken met het Tehuis van de Heilige Franciscus van Sales.
De goede moeder Margherita ontving de jongen liefdevol in de keu-
ken, zette hem dicht bij het vuur en na hem gewarmd en afgedroogd te
hebben, zette zij hem een dampende schaal soep en wat brood voor.
Toen hij op verhaal gekomen was, ondervroeg Don Bosco hem: waar hij
vandaan kwam, of hij ouders had en welk beroep hij uitoefende. Hij ant-
woordde: "Ik ben een arme wees, onlangs van Valsesia gekomen om werk te
zoeken, en ik ben metselaar. Ik had drie lire bij me, maar heb ze uit-
gegeven voordat ik andere verdiend had; nu heb ik niets en niemand
meer.
"Ben je al tot de Communie toegelaten?"
"Nee, nog niet,"
"Ben je al gevormd?"
"Nog niet."
"Ben je al te biechten geweest?"
"Ja, een paar keer al, toen mijn lieve moeder nog leefde."
"En waar wil je nu naartoe gaan?"
"Ik weet het niet: ter liefde Gods zou ik willen vragen of ik in
een hoekje van dit huis de nacht kan doorbrengen."

14.8 Page 138

▲back to top


- III/134 -
Toen hij dat gezegd had, begon hij te schreien. Bij het zien daar-
van begon ook Margherita, die volkomen het hart van een liefdevolle
moeder had, te wenen. Don Bosco was er uitermate door getroffen. Na een
paar ogenblikken hernam hij:
"Als ik maar wist dat je geen dief bent, zou ik je hier wel onder-
dak geven; maar anderen hebben al een deel van onze dekens meegenomen,
en ik ben bang dat jij er met de rest vandoor gaat."
"0 nee, mijnheer; weest u daar maar gerust op; ik ben wel arm, maar
ik heb nog nooit iets gestolen."
"Als u het goedvindt," zei Don Bosco tegen zijn moeder, "zou ik hem
voor deze nacht wel onderdak willen geven, morgen zal Onze-Lieve-Heer
wel verder zien."
"Waar wil je hem laten?"
"Hier in de keuken."
"En als hij dan met de ketels en pannen aan de haal gaat?"
ervoor zorgen dat het niet gebeurt."
"Doe maar, ik vind het best."
"Ik zal
Moeder en zoon gingen toen naar buiten en, geholpen door de wees,
verzamelden ze een paar hopen bakstenen, maakten daar vier stapeltjes
van midden in de keuken, legden er twee of drie takken op en daarop de
matras die voor die avond van het bed van Don Bosco gehaald was, met
twee lakens en een deken.
Dat was het eerste bed en de eerste slaapzaal van het Salesiaanse
Tehuis te Turijn, dat tegenwoordig aan ongeveer duizend jongens onder-
dak verschaft, verdeeld over veertig en meer vertrekken! Wie zou in dat
feit de hand van God niet willen onderkennen?
Toen het bed was opgemaakt, gaf de godvruchtige vrouw de jongen en-
kele vermaningen over de noodzakelijkheid van de arbeid, over geloof en
godsdienst. Zonder het zichzelf bewust te zijn legde zij zodoende de
grondslag voor een gebruik, dat tot de huidige dag in het Oratorio on-
derhouden wordt, en dat eveneens werd ingevoerd in al de Huizen die er-
mee verbonden zijn: namelijk de jongens 's avonds voor het slapen gaan
enkele hartelijke woorden toe te voegen; een gebruik dat uitermate gun-
stige resultaten heeft opgeleverd.
Ten slotte nodigde zij hem uit zijn avondgebed te doen: "Dat ken ik
niet meer," antwoordde hij blozend.
"Bid het dan maar met ons," zei de moeder, en geknield deed zij
hem woord voor woord herhalen. Na hem welterusten gewenst te hebben,
gingen Don Bosco en zijn moeder weg om zich ter ruste te begeven; maar
om zeker te zijn van haar potten en pannen, sloot moeder Margherita de
keuken met de sleutel af en opende ze niet meer voor de ochtend. Maar
de jongen was geen deugniet zoals de anderen en wilde op eerzame manier
zijn brood verdienen; ook door zijn gedrag was hij inderdaad waardig om
als eerste steen te dienen van een Instituut dat volkomen in zijn ge-
heel door de Voorzienigheid gewild was.
De volgende dag zocht Don Bosco een plaats waar de jongen te werk
gesteld zou kunnen worden. De gelukkige jongen bleef in het Oratorio

14.9 Page 139

▲back to top


- III/135 -
eten en slapen tot tegen de winter, toen hij ophield met in Turijn te
werken en naar zijn geboorteplaats terugkeerde. Daarna werd er niets
meer van hem gehoord en men kan gevoeglijk aannemen dat hij kort nadien
moet zijn gestorven. Ondanks alle onderzoek slaagde men er niet in de
naam van die eerste gast te achterhalen, wijl Don Bosco in die tijd nog
geen register aanlegde van wie onderdak bij hem vonden, daar dat slechts
bij toeval gebeurde en als het ware in het voorbijgaan. Maar misschien
is ook dat eveneens zo door God gewild, opdat men des te duidelijker
zijn tussenkomst zou herkennen in een werk dat in de toekomst zulke af-
metingen zou aannemen en dat een zo eenvoudig en verborgen begin had.
Niet lang daarna voegde zich een tweede gast bij hen, en ziehier
onder welke omstandigheden. In het begin van juni van datzelfde jaar,
begaf Don Bosco zich tegen zonsondergang van de kerk van de Heilige
Franciscus van Assisi naar het Oratorio. Op de Corso San Massimo geko-
men, tegenwoordig genoemd de Corso Regina Margherita, zag hij een arme
jongen van een jaar of twaalf, die het hoofd tegen een olm leunde en
hartverscheurend schreide. De vriend der jeugd ging naar hem toe:
"En, wat is er aan de hand, beste jongen?" vroeg hij, "waarom huil
je?"
"Ik huil," antwoordde de arme jongen met moeite tussen zijn snik-
ken door, "ik huil omdat ik door iedereen verlaten ben. Mijn vader is
gestorven voordat ik hem leerde kennen; mijn moeder, die zo bezorgd
voor mij was, mijn arme moeder, die zoveel van me hield, is gisteren
gestorven, en ik heb haar daarstraks mee begraven."
Na die woorden begon hij nog erger te huilen, om er medelijden mee
te krijgen.
"Waar heb je de afgelopen nacht geslapen?"
"Ik heb nog geslapen in de woning die we gehuurd hadden; maar van-
daag heeft de huiseigenaar wegens achterstallige huur zich het weinige
huisraad dat we hadden, toegeëigend, en nauwelijks was het lijk van
mijn moeder weggebracht, of híj sloot het vertrek af, en ik ben als
wees achtergebleven en heb niets meer."
"Wat wil je nu gaan doen en waar wil je heengaan?"
"Ik weet niet wat ik doen moet, noch waar ik heen zal gaan. Ik
heb iets nodig om te eten wil ik niet sterven van de honger; ik moet
een onderdak vinden wil ik niet tot schande vervallen,"
"Wil je met mij meegaan? Ik zal alles doen om je te helpen."
"0, wel graag, maar wie bent u?"
"Wie ik ben zul je later wel horen; voor het ogenblik is het ge-
noeg voor je te weten, dat ik je trouwe vriend wil zijn."
Na die woorden nodigde hij de jongen uit hem te volgen en even la-
ter vertrouwde hij hem toe in handen van zijn moeder Margherita en zei:
"Hier is een tweede zoon, die God ons zendt: zorg goed voor hem en maak
maar weer een bed voor hem klaar."
Daar de jongen uit een burgerfamilie stamde díe eertijds welgesteld
geweest was maar tot armoede vervallen, kon de jongen als bediende in een Turijn-

14.10 Page 140

▲back to top


- III/136-
se zaak te werk gesteld worden Met zijn ontwikkelde geest en zijn be-
proefde trouw, was hij er op twintigjarige leeftijd al in geslaagd een
eervolle en baatbrengende positie in de maatschappij in te nemen. Toen
hijzelf een gezin gesticht had, gedroeg hij zich steeds als een goed
burger en goed katholiek en bleef steeds gehecht aan de plaats en aan de
man, die zich over hem had ontfermd, hem had onderricht en opgevoed.
Na die twee volgden meer anderen; doch dat jaar beperkte Don Bos-
co zich bij gebrek aan ruimte tot zeven personen, die door hun goed ge-
drag een vreugde en voldoening voor hem waren en hem aanmoedigden om
zich met vuur aan zijn onderneming te blijven wijden. Onder hen bevond
zich Giuseppe Buzzetti, die zich al eerder in Valdocco thuis voelde; op
zo vertrouwelijke voet stond hij met Don Bosco. Op een zondagavond had
Don Bosco, toen hij afscheid van de jongens nam, hem bij de hand gehou-
den en, alleen met hem achtergebleven, zei hij tegen hem: "Zou je niet
hier bij me willen blijven?"
"Graag. Maar wat moet ik dan doen?"
"Wat ook de andere kameraden doen die je hier in huis hebt... en
daarna andere dingen, die ik je te zijner tijd wel zal zeggen... en je
zult er tevreden over zijn. Ik zal er eens met je broer Carlo over pra-
ten en dan doen we wat het beste is." En de broer, die al zeven jaren in
het Oratorio vertoefde, stemde in het voorstel van Don Bosco toe. Giu-
seppe nam toen zijn intrek in Valdocco, maar bleef in Turijn zijn vak
van metselaarsjongen uitoefenen.
In het begin waren het nog slechts weinige jongens, ook al omdat
Don Bosco naast zijn verlichte ijver steeds het gezegde festina lente in
praktijk bracht. Hij was een vijand van overhaasting en was gewoon te
zeggen, dat die slechts tot verkeerde handelingen leidde; maar ondernam
hij eenmaal iets, dan zette hij het ook vastberaden en onwrikbaar door.
Hij had twee aangrenzende vertrekken tot slaapzaal bestemd, in elk waar-
van er nauwelijks ruimte was voor vier bedden; er was een kruisbeeld ge-
plaatst, een afbeelding van Onze-Lieve-Vrouw en een plaat met het op-
schrift: "God ziet u!" Er bestond geen bepaald Reglement. De dagelijkse
voorschriften, genoemd in de Giovane Provveduto en enkele afzonderlijke
raadgevingen 's avonds moesten toen maar voldoende zijn. Zijn eerste
aansporing was die: "Een grote steun voor jullie, jongens, is de devotie
tot de Heilige Maagd. Die geeft jullie de verzekering dat jullie je
plicht zult doen, bovendien dat jullie in die wereld met weldaden over-
stelpt zult worden, door haar bescherming zult ge de hemel bezitten in
het andere leven. Weest er dus diep van overtuigd dat alle genaden, die
ge aan die goede moeder zult vragen, jullie verleend zullen worden, mits
jullie niets vragen wat jullie tot schade kan strekken. Er zijn drie
genaden die jullie vooral aan Haar moeten vragen: Nooit een doodzonde in
jullie leven te bedrijven; de heilige en kostbare deugd der zuiverheid
te bewaren; van alle slecht gezelschap verre te blijven en het te
vermijden. Om die genaden te verkrijgen zullen we iedere dag drie
Weesgegroeten, een Gloria bidden en driemaal het schietgebed herhalen:
Lieve Moeder Maria, help me mijn ziel heiligen.
Intussen begon 's morgens vroeg in de kleine kapel iedere dag het
bidden van de gemeenschappelijke gebeden en het Rozenhoedje, terwijl
Don Bosco de heilige Mis opdroeg. Van dat ogenblik af zou er in Valdoc-
co nooit meer een dag voorbijgaan zonder dat God lof gebracht werd door

15 Pages 141-150

▲back to top


15.1 Page 141

▲back to top


- III/137 -
het bidden van de Rozenkrans en door het heilig Misoffer, ondanks de te-
genstroming die in die tijd van zich begon te doen spreken tegen die
dagelijkse devoties. Wanneer Don Bosco uit Turijn afwezig was werd hij
aan het altaar vervangen door priesters die door hem waren uitgenodigd
en in de regel was dat een van de beide theologen Vola. 's Zondags namen
al de interne leerlingen deel aan de plechtigheden van het Oratorio.
Door de week gingen die jongens, voorzien van brood, naar hun werk
in de stad, en Don Bosco zorgde er als een zorgzame vader voor, dat zij
voor hun middag- en avondmaal in voldoende mate hun soep kregen, brood
en soms enig nagerecht Ook voorzag hij hen, al naar hun behoefte en in
de mate van het mogelijke, van kleren.
Terwijl Don Bosco zorgde voor hun stoffelijke behoeften, zien wij
hem toch ook zorg dragen voor de behoeften van geest en hart. Dat het
zijn aanleg en roeping was de jeugd in christelijke geest op te voeden
bewees het feit van de buitengewone, bewonderenswaardige resultaten dat
van een aantal van zeven leerlingen uitgroeide tot duizenden. Doch God
was het fundament van zijn systeem. Hij had de opvoedkunde bestudeerd in
de Heilige Schrift, waarin zij gegeven was door de goddelijke Opvoeder
die de gevallen mens weer oprichtte en hem gelijk wilde maken aan zich-
zelf, volmaakt, heilig, gelukzalig, onsterfelijk. Vandaar dat Don Bosco
zijn leerlingen zocht te doordringen, op de eerste plaats van al de
voornaamste geloofswaarheden, daarna, naar gelang van zij vorderingen
maakten, hun de kleine catechismus leerde van het diocees en vervolgens
voor degenen die meer aan- leg hadden ook de grote catechismus bestu-
deerde. Ten slotte leerde hij aan de meest gevorderden op het gebied van
die onderrichting, de redeneringen om actuele dwalingen te weerleggen.
In de school van Don Bosco nam de wetenschap van het zieleheil de eerste
plaats in.

15.2 Page 142

▲back to top


- III/138 -
H O O F D S T U K XIX
DE COMPAGNIE VAN DE HEILIGE ALOYSIUS - DE REGELS ERVAN - DE
EERSTE AANNEMING VAN LEDEN ENKELE LEERLINGEN VAN DE
JEZUïETEN - DE EERSTE GEESTELIJKE OEFENINGEN IN HET
ORATORIO - DE THEOLOOG FEDERICO ALBERT VERHEUGENDE
BEKERINGEN - GEVOLGEN VAN DIE OEFENINGEN
In al zijn geestelijke bedrijvigheid legde Don Bosco, evenals in
het bestuur van het Oratorio, de meeste ijver en voorzichtigheid aan de
dag, daar hij alles in het licht van God, in het gebed en in lange over-
weging bestudeerde en geleidelijk van toepassing probeerde te brengen
wat de uitwerking kon zijn van de middelen die hij wilde aanwenden voor
het zieleheil van zijn leerlingen. En daar volgde uit dat hij nooit
hoefde terug te komen op ingevoerde praktijken wanneer hij de goede re-
sultaten ervan had ondervonden.
Na de leerlingen van het Oratorio Il Giovane Provveduto in handen
gegeven te hebben dat zo nuttig was voor hun godsvrucht en goed gedrag,
na de organische basis te hebben gelegd met een Reglement, om de een-
heid van leiding te bevorderen en in stand te houden, en het gastenhuis
gesticht te hebben, rees de noodzaak aan te dringen op een goede toepas-
sing van enkele vaste en uniforme praktijken die de deugdzaamsten samen-
bond, en hen tot een heilige wedloop bracht, en die, daar zij met velen
waren, hen bestand maakte tegen het menselijk opzicht. Daarom dacht Don
Bosco erover de Compagnie van de Heilige Aloysius van Gonzaga op te
richten met het doel, de jongens aan te sporen tot het voortdurend be-
oefenen van de deugd die in die Heilige het schitterendst straalde. Het
was zijn bedoeling hen tot een zo ingetogen en godvruchtig leven te
brengen, dat zij het zout en het licht zouden worden temidden van de
grote menigte hunner kameraden. Met dat doel stelde hij enkele weinige
doch krachtige regels op die hem geschikt voorkwamen en legde ze voor
aan de Aartsbisschop. Die eerbiedwaardige herder die nimmer naliet, zo-
veel in zijn vermogen was, de plannen van Don Bosco aan te moedigen,
bestudeerde ze en liet ze door anderen nagaan, en op 11 april 1847
stuurde hij ze hem terug met de volgende eigenhandig geschreven opmer-
kingen:

15.3 Page 143

▲back to top


- III/139 -
"Zeereerwaarde Heer,
Ik heb het ontwerp reglement voor de compagnie van de Heilige Alo-
ysius laten onderzoeken, of beter gezegd,: het reglement voor die jon-
gens die zich onder zijn bescherming willen stellen teneinde een levens-
wijze aan te nemen die zijn deugdzaamheid ademt en navolgt, en ben tot
het besluit gekomen, dat, terwijl de zaak in zichzelf voornamelijk zon-
der twijfel van het hoogste gewicht is, het toch goed zou zijn hier of
daar erop te wijzen, dat de af te leggen beloften niet verplichten on-
der zonde, zelfs niet onder kleine zonde. Bovendien komt de belofte om
iedere acht dagen tot de heilige Sacramenten te naderen, mij ietwat te
zwaar voor en meen ik dat het voldoende zou zijn iedere veertien dagen,
of ook vaker indien er bijzondere kerkelijke plechtigheden gevierd wor-
den; bovendien kan de verplichting om de overste de reden mede te delen,
waarom men niet tot de Sacramenten genaderd is, tot ernstige onoprecht-
heden aanleiding geven. Ten slotte is het laatste deel, dat wil zeggen
het tweede van het artikel, waarin wordt aangespoord op veelvuldig ont-
vangen der sacramenten, nadat in het begin er al over gesproken is ze
iedere acht dagen te ontvangen, overbodig.
Met die opmerkingen, verblijf ik met hernieuwde verzekeringen mij-
ner hoogachting, enz
LUIGI, Aartsbisschop"
Don Bosco had in het aan de Aartsbisschop voorgelegde ontwerp, de
Biecht en de Communie op iedere acht dagen gesteld, opdat de bloem van
zijn jongens die in die compagnie verzameld zou zijn, een nieuwe gele-
genheid zou hebben om hun goddelijke Zaligmaker te ontvangen. De over-
bodig schijnende aansporing om de sacramenten dikwij1s te ontvangen,
had tot doel de godvruchtigsten onrechtstreeks ertoe aan te sporen om
ook enkele malen per week ter Heilige Tafel te naderen; de aansporing
gericht tot degenen die niet waren komen biechten en communiceren om het
motief van hun afwezigheid mede te delen, was niets anders dan een steun
om niet in het Zondagsoratorio te ontbreken, wat een minder goed voor-
beeld voor de anderen zou zijn. Niettemin gehoorzaamde Don Bosco onmid-
dellijk aan de raadgeving van zijn Aartsbisschop en schrapte, verander-
de en voegde toe wat hem was aangeduid.
Bij besluit van 12 april 1847 schonk monseigneur Fransoni zijn
goedkeuring ann de Compagnie van de heilige Aloysius; stemde toe in de
veertig dagen aflaat voor de leden, telkens wanneer zij het schietgebed
"Mijn Jezus barmhartigheid", zouden bidden, een gebed dat reeds door
Pius IX met honderd dagen aflaat was verrijkt; en monseigneur zelf wilde
als eerste lid van de congregatie worden ingeschreven.
De regels luidden als volgt, en zo zijn zij gehandhaafd tot op de
huidige dag:
"Zoals de heilige Aloysius een model van een goede jongen was, moe-
ten al degenen die als lid van zijn Compagnie willen toetreden zich er-
op toeleggen alles te vermijden wat ergernis kan verwekken, alsook in
ieder opzicht het goede voorbeeld te geven, doch vooral in het nauw-
keurig vervullen der verplichtingen van een goed Christen. De H.Aloy-
sius was van zijn vroegste jeugd af zo stipt in het vervullen van al

15.4 Page 144

▲back to top


- III/140 -
zijn plichten,zo ijverig in zijn godsvrucht en zo vroom dat, wanneer hij
naar de kerk ging, de mensen toestroomden om zijn nederigheid en aan-
dacht gade te slaan.
2. Iedere veertien dagen zal ieder lid trachten te biechten en te
communie te gaan en ook wel vaker, vooral op hoge feestdagen. Dat zijn
de wapenen waarmee men zich tot overwinnaar over de duivel kan maken.
Toen de heilige Aloysius nog jong was, naderde hij iedere acht dagen
tot die Sacramenten en nog vaker toen hij wat groter geworden was. Hij,
díe om een of andere reden die voorwaarde niet zou kunnen vervullen,
kan ze in overleg met de directeur van de congregatie door een andere
godvruchtige oefening vervangen. Bovendien worden de leden aangespoord
dikwijls de sacramenten te ontvangen en de kerkelijke plechtigheden bij
te wonen in hun eigen kapel, om hun kameraden door hun voorbeeld te
stichten.
3. Als de pest slechte kameraden mijden, en zich hoeden voor onwel-
voeglijke gesprekken. De heilige Aloysius vermeed niet alleen dergelij-
ke gesprekken maar hij was zo ingetogen, dat niemand het waagde in zijn
tegenwoordigheid ook maar het geringste onbehoorlijk woord te gebruiken.
4. De grootste naastenliefde aan de dag leggen tegenover de kamera-
den, en hen gaarne iedere belediging vergeven. Het was voldoende, de
heilige Aloysius de geringste belediging aan te doen om hem al gauw tot
vriend te maken.
5. Zich ijverig toeleggen op het bewaren van de goede orde in Gods
huis, de anderen aansporen tot deugdzaamheid en hen doen toetreden tot
de Compagnie. Ter wille van zijn evenmens ging de Heilige Aloysius de
pestlijders helpen, wat de oorzaak werd van zijn dood.
6 Grote ijver aan de dag leggen bij het werk en in het vervullen
van zijn plichten, stipte gehoorzaamheid betrachten tegenover zijn ei-
gen ouders en tegenover anderen die boven ons gesteld zijn.
7. Wanneer een Medelid ziek wordt, zal iedereen ervoor zorgen voor
hem te bidden, en hem ook behulpzaam zijn in tijdelijke zaken, voorzover
hij daartoe in staat is.
Aan die fundamentele artikelen in het tweede Deel van Hoofdstuk XI
van het reglement van het Oratorio, voegde Don Bosco nog enkele bepa-
lingen toe, opdat de Compagnie een duidelijke organisatie zou hebben.
Wij schrijven hier zijn eerste ontwerp over:
1. Het doel dat de leden van de Compagnie van de H Aloysius zich
voor ogen stellen is, die Heilige na te volgen in de deugd, overeenkom-
stig hun eigen levensstaat, en zijn bescherming in het leven te verkrij-
gen en in het uur van sterven.
2. De goedkeuring van de Aartsbisschop van Turijn, moet een aanspo-
ring zijn om tot die Compagnie toe te treden.
3. Ter grotere geruststelling van allen dient te worden opgemerkt,
dat de regel van de Compagnie van de H. Aloysius geen verplichtingen op-
legt op straffe van ook maar de lichtste zonde; derhalve berooft ieder-
een, die een of andere regel van de Compagnie overtreedt, zichzelf van
een geestelijk goed, maar hij doet geen enkele zonde De belofte die men
voor het Altaar van de H. Aloysius aflegt is geen gelofte of eed; wie
evenwel niet bezield is van de wil die belofte te houden, doet er beter
aan geen lid te worden.

15.5 Page 145

▲back to top


- III/141 -
4. De Compagnie wordt geleid door een priester met de titel van
Geestelijk Directeur en door een Voorzitter die geen priester hoeft te
zijn.
5. De Geestelijke Directeur wordt benoemd door de Overste van het
Oratorio. Het is zijn taak erover te waken dat alle leden de regel na-
komen; hij neemt allen als leden aan die hem daartoe waardig schijnen;
hij houdt een register bij van de levenden en van de overledenen; hij
bezoekt de zieken van de Stichting voor Wederzijdse Hulp. De tijdsduur
van zijn ambt is onbeperkt.
6. De voorzitter wordt gekozen bij meerderheid van stemmen door al-
le leden van de Compagnie in vergadering bijeen. Zijn functie neemt hij
voor de tijd van een jaar waar, waarna hij herkozen kan worden. Het
vastgestelde tijdstip voor de verkiezing van de voorzitter is de avond
van de paasdag.
7. Het ambt van voorzitter brengt geen enkele geldelijke verplich-
ting met zich mee. Wanneer er uitgaven gedaan worden bij gelegenheid van
het feest van de H. Aloysius, van de H.Franciscus van Sales, of in ande-
re omstandigheden, dan geschiedt zulks bij wijze van aalmoes. Het be-
hoort tevens tot zijn ambt, toe te zien op het koor, ervoor te zorgen
dat de zang goed geregeld wordt en dat de plechtigheden stemmingsvol
verlopen.
8. De voorzitter is het disciplinaire deel van de regels van het
Oratorio toevertrouwd, en hij wordt bijgestaan door de ondervoorzitter,
die eveneens bij meerderheid van stemmen gekozen wordt op zondag in
Albis."
De aankondiging van die Compagnie, die door hen die van de broeders
van de Heilige Aloysius genoemd werd, verwekte onder de jongens van het
Oratorio grote geestdrift, en bij allen bestond het levendige verlangen
er lid van te worden. Maar opdat niet het gezegde van de profeet her-
haald zou behoeven te worden: multiplicasti gentem et non magnificasti
laetitiam, en ook om ieder voor zichzelf een sterker prikkel te laten
om zijn eigen gedrag te hervormen, stelde Don Bosco twee voorwaarden
voor de aanneming tot de Compagnie. De eerste was, dat de aspirant een
maand op proef lid zou worden, waarbij hij de regel in praktijk zou
brengen en het goede voorbeeld in en buiten de kerk geven; de tweede
was, dat hij verkeerde gesprekken zou vermijden en dikwijls de heilige
Sacramenten ontvangen. Die gesteltenis verwekte weldra onder de jongens
een aanzienlijke verbetering hetzij van gedrag, of in hun godsvrucht.
De eerste ledenopname werd gehouden op een zondag van de maand mei,
dat wil zeggen op de 21ste, die de eerste der zes was welke aan het
feest van do heilige Aloysius voorafgaan. Dat werd voor het Oratorium
een gebeurtenis die onuitwisbaar in de herinnering zou voortbestaan.
De jongens dromden samen in de kleine kerk, begerig om die nieuwigheid
mee te maken. De kandidaten knielden voor het beeld van de H. Aloysius,
en bij Don Bosco, die in koorhemd en witte stola gekleed was. Toen het
Veni Creator gezongen was, werden de vragen gesteld die gemeenlijk ge-
steld worden aan wie tot een godsdienstige vereniging willen toetreden
en toen het Salve Regina gezongen was, zetten de zangers in: Elegi ab-
iectus esse in Domo Dei mei, magis quam abitare in tabernaculis pecca-
torum. Intussen schreef elk van de kandidaten zijn naam op een formu-

15.6 Page 146

▲back to top


- III/142 -
lier of liet dat door iemand anders doen en vervolgens las ieder de
tekst met duidelijk verstaanbare stem in dezer voege:
"Ik N. N. beloof te doen wat ik kan om de Heilige Aloysius van Gon-
zaga na te volgen, dat wil zeggen slecht gezelschap vermijden, onbehoor-
lijke gesprekken ontwijken, anderen tot de deugd aan te sporen door
woord en goed voorbeeld, zowel in als buiten de kerk; ik beloof boven-
dien al de regels van de Compagnie te zullen navolgen Ik hoop dat te
kunnen volbrengen met Gods hulp en onder de bescherming der Heiligen.
Iedere dag zal ik zeggen:
"Allerheiligste Aloysius van Gonzaga, ik smeek u nederig mij onder
uw bescherming te willen nemen en voor mij de hulp des Heren te verkrij-
gen opdat ik in mijn leven uw deugd zal kunnen naleven om een heilige
dood te kunnen sterven en een der deelhebbers te kunnen zijn van uw glo-
rie in de hemel Zo zij het
Onzevader, Weesgegroet, Glorie enz,
Mijn Jezus, barmhartigheid
De ……………………………
18..
De Directeur
Don Bosco richtte een korte aansporing tot de nieuwe leden, waarin
hij erop wees hoezeer het God behaagt, wanneer de mens Hem in zijn
jeugd dient, en besloot de plechtigheid met het zingen van het Oremus
van de H.Aloysius.
Toen die sympathieke plechtigheid was afgelopen, begon de algeme-
ne inschrijving van de Compagnie. Dat was namelijk een nieuwe bezigheid,
waaraan allen zich met graagte onderwierpen. Don Bosco, of iemand die
hij daar opdracht toe gegeven had, hield soms wekelijks, maar zeker één
keer per maand, als de leden in vergadering bijeen waren, een korte con-
ferentie voor hen over een of ander artikel van het reglement, of over
enkele voorvallen uit het leven van de H. Aloysius, of over een van
diens deugden. Aan een secretaris was de opdracht gegeven een verslag te
maken, waarin de slotconclusies met een samenvatting van de woorden van
de directeur of van buitengewone sprekers waren opgenomen. Daar bleef
men mee doorgaan en ook thans is dat nog gebruik.
In die dagen kwam de jeugdige Francesco Picca, die het Jezuïeten-
college bezocht, dat gelegen was op de plaats waar zich thans het Oud-
heidkundig Museum bevindt, en die veel invloed had op de geesten van
zijn kameraden, met vijftien van zijn vrienden naar Valdocco, stelde ze
aan Don Bosco voor en liet hen inschrijven als lid van de genoemde Com-
pagnie. Van die tijd af hielpen zij voor enige tijd degenen die in het
Oratorio catechismusonderricht gaven, daar hun oversten hen vrijgesteld
hadden van de Compagnïebijeenkomst op zondag.
Intussen bracht Don Bosco een ander zeer werkzaam middel ter hei-
liging van een bepaald aantal van zijn jongens tot verwerkelijking: de
praktijk van de geestelijke oefeningen. De interne leerlingen waren
nauwelijks vier of vijf in getal en die had hij in het bijzonder op het
oog; zonder uitsluiting evenwel van de ouderen, die het zondagsoratorio
bezochten, van wie hij er enkele had voorbereid op en uitgenodigd tot
een geestelijke retraite van zeven of acht dagen. Een grote moeilijk-

15.7 Page 147

▲back to top


- III/143 -
heid werd veroorzaakt door het gebrek aan kamers waarin men zich kon
terugtrekken, door het gemis aan een permanente assistent, waardoor
alles op zijn schouders kwam te rusten, door de levendige geaardheid van
de jongens die het grote belang van stilte en concentratie niet zouden
begrijpen, door het aanhoudend rumoer, veroorzaakt door buren en door
velen die naar het huis Dinardi kwamen, door de moeilijkheden die de
ouders of de patroons erdoor ondervonden, en door de niet onbelangrijke
kosten die bestreden moesten worden. Ondanks het feit dat zijn keuken
tenslotte het meest noodzakelijke huisraad ontbeerde, was hij toch be-
sloten de retraitanten een maaltijd te verschaffen, daar het te veel af-
leiding zou veroorzaakt hebben, wanneer zij 's middags naar huis zouden
gaan. Toch wachtte hij niet met de jongens die weldaad te bewijzen, tot-
dat alles tot dat doel volkomen in de puntjes gereed zou zijn, overtuigd
van de waarheid van de spreuk dat het beste de vijand is van het goede.
Daarom stelde hij er prijs op, dat in hetzelfde jaar 1847 nog een begin
gemaakt zou worden met die geestelijke oefeningen; en de goddelijke
Voorzienigheid schonk hem een predikant in de persoon van de kapelaan
van het Hof Federico Albert, die een voortreffelijk apostolisch redenaar
was en als parochiekapelaan te Lanzo in geur van heiligheid stierf in
1876. Don Bosco vertelt hoe hij hem voor de eerste maal ontmoette, her-
innert er aan, dat hij van dat ogenblik af zijn medewerker werd en
steeds met hem contact bleef onderhouden, ook toen hij door zijn andere
bezigheden niet meer in staat was naar het Oratorio te komen. Ziehier
wat Don Bosco schrijft: "Op een zondag in 1847 was ik in het Oratorio,
toen er een jonge priester naar me toe kwam, die, na de gebruikelijke
begroeting, tegen me zei: "Ik hoor dat u een priester nodig hebt die u
kan helpen bij het geven van catechismusles en om al die jongens te
leiden in de goede richting. Wanneer u meent dat ik daartoe in staat
ben, stel ik me gaarne te uwer beschikking,"
"Hoe heet u?"
"Albert, theoloog." "Hebt u al gepreekt?"
"Een paar maal," antwoordde hij met grote nederigheid; maar als
het nodig is, kan ik me voorbereiden, En als het niet nodig is te pre-
ken, hebt u toch iemand nodig om u te helpen catechismusles te geven,
of om te schrijven of te copiëren."
"Hebt u al eens geestelijke oefeningen gegeven?"
"Nog niet, maar als u me een beetje tijd geeft, zal ik me erop toe-
leggen en het proberen.
"Goed; ik heb verschillende jongens, ziet u: enkelen die al hier
bij mij wonen en anderen die buiten vertoeven, en het komt me voor dat
het wel het beste zou zijn indien u de geestelijke oefeningen zou lei-
den. Bereid u er enige tijd op voor en dan zullen we zien."
"Ik kon een twintigtal jongens bij elkaar krijgen en dat werden dan
de eerste geestelijke oefeningen die er ooit in het Oratorio gegeven
werden."
De jongens bestonden uit een mengsel van de besten en de slecht-
sten. Buiten hen werd er niemand tot de preken toegelaten. Enkelen die
ze hoorden, onder wie Giuseppe Buzzetti, verklaren ons dat die toespra-

15.8 Page 148

▲back to top


- III/144 -
ken een buitengewone indruk op hen gemaakt hebben. De Heer zegende die
oefenin- gen en Don Bosco was er zeer tevreden over. Enkele jongens, ten
aanzien van wie hij zich lange tijd tevergeefs alle mogelijke moeite
gedaan had, kwamen van dat ogenblik af tot een echt deugdzaam leven.
Ook al kostte het bepaalde offers, toch wenste Don Bosco dat een
dergelijke oefening ieder jaar zou worden herhaald, opdat er met de
steeds groeiende resultaten, waarachtige bekeringen zouden plaatsvin-
den en ze opvallende vruchten van heiligheid zouden opleveren; verschei-
dene jaren lang ging hij door met gedurende die week de externe leerlin-
gen bij zich aan tafel te noden, hoewel het soms om een aantal van niet
minder dan vijftig ging. Van die gelegenheid maakte hij vooral gebruik
om het karakter der jongens te leren kennen, om de lauwen van geestdrift
voor de godsvrucht te vervullen, om de vurigen zonodig nog aan te moedi-
gen, en ook om na te gaan of er geen roepingen onder hen waren, waarna
hij dan diegenen op een geestelijke opleiding voorbereidde in wie hij
een dergelijke roeping onderkende. Die zorg beoefende hij evenwel met
een zodanige spontaniteit en voorzichtigheid dat, terwijl hij de jongens
volkomen vrij liet in hun doen en laten, in hen toch een grote liefde
jegens God en de dingen des hemels opwekte, en een grote onthechting
van de dingen dier wereld. En het was voor zijn edelmoedig hart een gro-
te vreugde, te zien dat niet weinige volksjongens, die hun handen vol
hadden met het leren van een eenvoudig en vermoeiend handwerk, na de
geestelijke oefeningen niet alleen met volharding bezield waren door
het verlangen naar een goed leven, maar ook de weg der heiligheid gin-
gen. En er is daarbij niets overdrevens, wijl wij tal van namen zouden
kunnen vermelden, die Giuseppe Buzzetti ons genoemd heeft. Aan de hand
van il Giovane Provveduto iedere ochtend een beetje te medateren, haas-
tig opstaan om naar de kerk te gaan en de heilige communie iedere dag,
of op zijn minst twee- of driemaal per week te ontvangen, zich tegen de
avond naar de kerk te begeven om een bezoek te brengen aan Jezus in het
Sacrament; dat waren de godvruchtige gewoonten van die brave jongens:
's Zondags in de tijd van de ontspanning waren er steeds die na de
dienst in de kerk achterbleven en een tijdje vol aandacht bleven bidden;
sommige anderen trokken zich terug achter de haag van de tuin van moeder
Margherita om door niemand gestoord te worden, en daar baden zij ge-
knield de heilige Rozenkrans. Anderen wandelden over het weggetje door
de tuin, verzonken in de lectuur van een godvruchtig boek, of een heili-
genleven, ofwel zij spraken met elkaar over godsdienstige aangelegenhe-
den. Er waren verschillenden die meermalen per week vastten, en andere
verstervingen en boetedoeningen beoefenden. Vooral ontroerend was de
openhartigheid waarmee sommigen zich in het openbaar als goede katholie-
ken deden kennen, de verdediging van de godsdienst op zich namen, en het
kwaad uit hun gezelschap banden. Bepaalde heftige en trotse naturen,
werden goedmoedig en nederig door de kracht van een door het gebed ver-
kregen vastberaden wil. Meer dan een had zichzelf als een plicht opge-
legd, het goede voorbeeld te geven, om eerherstel te brengen voor de
ergernis, verwekt door degenen die de vreze Gods nog niet hadden leren
kennen en wanneer iemand hen prees om hun voorbeeldig gedrag, hetzij in
de familiekring, in de fabriek of waar ook, antwoordden zij met een kin-
derlijke gezichtsuitdrukking: "0! ik was vroeger erg slecht! Het is Don
Bosco die me gered heeft!"

15.9 Page 149

▲back to top


- III/145 -
En die zegening, waarvan Don Bosco de grondslagen legde, verbreid-
de zich over de gehele wereld, zodat heden ten dage vooral onder de
volksjeugd een zeshonderdtal retraites en meer gepreekt worden, die God
weet hoeveel duizenden zielen tot hun redding voeren.

15.10 Page 150

▲back to top


- III/146 -
HOOFDSTUK
XX
DE ZES ZONDAGEN VAN DE H ALOYSIUS AANKONDIGING VAN HET
EERSTE BEZOEK VAN MONSEIGNEUR FRANSONI DE VOORBEREIDSELEN
-HET FEEST VAN DE HEILIGE ALOYSIUS EN DE KERKELIJKE
PLECHTIGHEDEN - HET VORMSEL - HET TONEEL - WOORDEN VAN DE
AARTSBISSCHOP - DE PROCESSIE - HET EINDE VAN HET FEEST -
ERELEDEN - HOE DON BOSCO DE JONGENS VOORBEREIDDE OP HET
ONTVANGEN VAN HET HEILIG VORMSEL - ZIJN DEVOTIE TOT DE
HEILIGE GEEST,
Intussen naderde het feest van de Heilige Aloysius.
Ten einde goed op die plechtigheid te zijn voorbereid, hadden de
jongens met bijzondere aandacht de zes zondagen gevierd, op elk waarvan
er velen van hen tot de Sacramenten genaderd waren om de volle aflaat te
verdienen die door Paus Clemens XII was verleend. Men herinnert zich dat
Don Bosco bij die gelegenheid, om allen het veelvuldig communiceren ge-
makkelijk te maken, zoals hij gewoon was, toestemming gaf om hem op een
willekeurig uur van de dag of van de avond te komen opzoeken. Op de za-
terdag daarna moest hij dan biechthoren tot Iaat in de avond, en vaak
tot na elf uur, en 's zondagsmorgens van vier uur af tot de tijd voor de
Mis en dikwijls tot negen of tien uur. Twee dingen waren bewonderens-
waardig: de godsvrucht en het geduld van de jongens en de onvermoeibare
ijver van Don Bosco, die voor het welzijn der zielen uren en uren aan
een stuk in de biechtstoel bleef opgesloten en slechts een korte rust
genoot in het hartje van de nacht. Ook gebeurde het hem in niet weinige
gevallen, zoals we al verteld hebben, dat hij de hele nacht doorging met
biechten, zodat de eerste biechtelingen van 's morgens nog de laatsten
van de vorige avond om zijn biechtstoel verzameld aantroffen. Doordat de
ene groep de andere opvolgde, verplichtten zij hem op die manier om tot
16, 17 en 18 uren aan een stuk in de biechtstoel te blijven. Die ver-
moeiende taak moest de levendige verbeelding van de jongens wel treffen;
zodat velen van degenen die pas in de laatste uren naar het Oratorio ge-
komen waren en die tot de slordigsten behoorden, als zij zagen hoe de
arme priester op die manier zijn leven opofferde zonder dat daar enig
tijdelijk belang tegenoverstond, de ogen opengingen, zodat zij aan hun
ziel begonnen te denken en zich gemakkelijker tot het goede bekeerden
dan zij gedaan zouden hebben ook na het aanhoren van de beste preek ter
wereld.
Maar ook dat was nog alles niet. Vele jongens die het Oratorio be-

16 Pages 151-160

▲back to top


16.1 Page 151

▲back to top


- III/147 -
zochten, en in het bijzonder zij die van buiten kwamen, moesten nog het
sacrament van het Vormsel ontvangen. Daarom was Don Bosco op de gedach-
te gekomen het hun door de Aartsbisschop te laten toedienen bij gelegen-
heid van het feest van de Heilige Aloysius en wel in het Oratorio zelf.
Toen hij zich daarom tot monseigneur Fransoni gewend had en hem daartoe
eerbiedig had uitgenodigd, gaf de beminnelijke prelaat volgaarne zijn
toestemming, en verzekerde dat hij niet enkel zou komen om het vormsel
toe te dienen, maar eveneens om de Mis op te dragen en de heilige Commu-
nie uit te reiken. De vreugde die de mededeling verwekte, is onbe-
schrijflijk, zoals het evenmin goed voorstelbaar is, hoe ongelooflijk
veel werk daardoor weer op de schouders van de directeur kwam te rusten.
Daar het catechismusonderricht op zondag niet voldoende was, verstrekte
hij het ook op alle avonden van iedere dag. De toeloop was ontzaglijk.
Toch bereidde hij zich met de hulp van ijverige priesters en leken uit
de stad met geestdrift op het Vormsel voor, en op de vastgestelde dag
was alles in orde. Tezelfdertijd hadden Don Bosco en degene die de func-
tie van prefect en geestelijk leider vervulde gezamenlijk voor zover
nodig de vereiste overeenkomsten met de voorzitter van de Compagnie van
de H. Aloysius getroffen.
Het was de eerste maal dat monseigneur Fransoni het Oratorio in
Valdocco kwam bezoeken, en dat er zoveel plechtigheden in de kerk zou-
den plaatsvinden; en daarom spaarden de jongens, ofschoon ze arm waren,
niets om het feest zo prachtig mogelijk te doen slagen. De muzikanten
bereiden er zich op voor, het met heerlijke melodieën op te luisteren,
de kosters versierden met veel smaak de kerk en gebruikten, bij gebrek
aan tapijten, lakens en dekens van de bedden en gekleurde doeken voor
allerlei draperieën. Eveneens vervaardigden zij een eenvoudig baldakijn
en een triomfboog voor de toegangspoort, en bekleed met takken en bloe-
men, waarop dat opschrift te lezen stond: Bij uw eerste bezoek o, roem-
rijke prelaat, verwelkomen de leerlingen en oversten van het feestvie-
rende Oratorio u en bieden u in kinderlijke genegenheid de krans van hun
harten aan."
Ook de bellemannen ontbraken niet. Daar de kleine bel niet voldoen
de was om de feestelijke klanken tot op grote afstand te laten doordrin-
gen, legden zij beslag op een grote bel, en van de vooravond af belden
zij te pas en te onpas, terwijl zij heel de omgeving doorkruisten, om
bekend te maken dat morgen in het Oratorio het feest van de H. Aloysius
gevierd zou worden, opgeluisterd door de aanwezigheid van monseigneur de
Aartsbisschop. Anderen, geestelijken en leken, maakten de vormbriefjes
klaar; anderen bereidden de jongens op biecht en communie voor; ver-
scheidenen zorgden voor declamatie, dialogen en toneelspel. De theoloog
Giacinto Carpano schreef een klein komediestukje dat hij enkele jongens
liet instuderen en dat tot titel droeg: Een korporaal van Napoleon, op
te voeren op de dag van het feest. Don Bosco dacht aan al die en ver-
schillende andere dingen, droeg persoonlijk zorg voor de belangrijkste,
gaf bevelen aan wie ze moesten uitvoeren en hield controle. Alles bij-
eengenomen was er in die dagen niets of het was in beweging; en de
gedachten, de woorden en de handelingen van iedereen waren uitsluitend
op één enkel doel gericht: het feest van de heilige Aloysius en de ma-
nier om het goed te vieren.
En eindelijk was het zover. Opdat allen er deel aan zouden kunnen
nemen, werd het feest vastgesteld op de 29ste juni, de feestdag van de
HH. Petrus en Paulus, want indien de plechtigheid op een doordeweekse

16.2 Page 152

▲back to top


- III/148 -
dag was vastgesteld, zouden de jongens op die dag geen loon van hun pa-
troons ontvangen hebben, terwijl zij zich thans niet aan het werk hoef-
den te begeven en dus van 's morgens vroeg vrij waren. Op een vroeg uur
belegerde al een groot aantal van hen Don Bosco en meer andere priesters
om te biechten en tegen zeven uur was de menigte zo groot als nimmer te-
voren. Het leek wel alsof heel de jeugd van Turijn zich tot het Oratorio
gewend had; zodat velen van hen die niet gevormd hoefden te worden, bui-
ten de kerk moesten blijven en zich naar de Consolatakerk begaven om de
heilige mis bij te wonen.
Kort na zeven uur zag men het rijtuig van de Aartsbisschop komen
opdagen. Hij werd begeleid door verschillende geestelijken uit de stad,
onder wie twee kanunniken van het metropolitaan kapittel. Ook verscheen
de Pauselijke nuntius van Turijn in gezelschap van verscheidene vooraan-
staande persoonlijkheden. Andere priesters, die zich al in het Oratorio
bevonden, gingen hem, in koorhemd gekleed, in processie tegemoet. Onder
de ereboog aangekomen, stelde Don Bosco zich daarvoor op en hield een
mooie toespraak, waarin hij de vreugde tot uitdrukking bracht die hem,
de priesters, de heren medewerkers en al de jongens vervulde bij het
zien van de beminnelijke en verdienstelijke Herder in hun midden, voor-
al bracht hij het levendige verlangen tot uitdrukking hem een ontvangst
te bereiden die zijn hoge ambt waardig was en in overeenstemming met
zijn onvergelijkelijke goedheid; en hij verzocht hem geen acht te slaan
op de eenvoud der middelen, maar op de genegenheid die erdoor tot uit-
drukking werd gebracht en die zeer groot was. Onder meer zei hij: "Wij
zouden wel in het bezit willen zijn van kostbare tapijten om de armza-
lige muren van dat huis te versieren; wij zouden de mooiste bloemen wil-
len hebben om de weg de bestrooien waarlangs gij gaat; wij zouden over
overvloedige rijkdommen willen beschikken om u geschenken aan te bieden
en u te onthalen op een wijze die waardig is aan uw persoon. Maar dat
alles zou slechts een symbool zijn van wat er leeft in onze harten, ver-
vuld van eerbied, van erkentelijkheid en van liefde jegens u. Welnu, nu
onze armoede ons niet veroorlooft u de symbolen aan te bieden, verzoe-
ken wij u, o doorluchtige monseigneur, de werkelijkheid ervan te willen
aanvaarden. Ja, aanvaard onze onderworpenheid; aanvaard onze genegen-
heid, aanvaard de gebeden die vandaag tot de Heer opstijgen, opdat hij
u met genaden moge zegenen en u nog vele jaren het leven moge schenken,
opdat wij steeds langer zouden kunnen genieten van de welwillendheid
van uw weldadigheid, en gij steeds overvloediger de vruchten zoudt kun-
nen aanschouwen van uw voortreffelijke liefde."
In de kerk aangekomen en gekleed met de heilige gewaden, droeg de
Aartsbisschop de heilige Mis op, waaronder hij het brood der Engelen
uitreikte aan verscheidene honderden jongens. Nu hij met eigen ogen zag
dat zoveel jongens, die vroeger voor een groot deel nalatig waren in het
vervullen van hun godsdienstplichten, en die thans in de kerk aanwezig
waren, te communie gingen op een wijze die verrukkelijk was van ingeto-
genheid, onderging de prelaat een hemels welbehagen, en erkende nader-
hand dat dat een der plechtigheden was die hem uitermate diep bewogen en
voldaan hadden. "Hoe zou mijn hart zich niet van vreugde vervuld kunnen
voelen," zei hij, "als ik me omringd zie door zoveel honderden deugdzame
en vrome jongens, die zonder die door de voorzienigheid gewilde instel-
ling wellicht, zoals zovele anderen, in ondeugd en goddeloosheid verval-
len zouden zijn? Hoe zou ik niet ontroerd worden van vreugde, bij het

16.3 Page 153

▲back to top


- III/149 -
zien van zoveel jongens, opgenomen in de schoot van de Kerk en in de
armen van Jezus Christus, zoveel schapen die zonder de weide en het
onderdak van het Oratorio zich misschien gevoed zouden hebben met giftig
kruid, en in de tan- den van de wolven gelopen zouden zijn en zelf tot
wolven zouden zijn geworden?"
Ook gebeurde er nog een klein voorval onder het uitreiken van de
Communie. Een brave jongen herinnerde zich niet meer wat Don Bosco ge-
zegd had; dat had tot gevolg dat, toen monseigneur, alvorens hem de
heilige Hostie te geven, hem eerst zijn ring voorhield om die, volgens
het gebruik, te kussen, de jongen die, inplaats van hem te kussen, in
zijn mond nam.
Na de Mis diende monseigneur, na de Heilige Geest aanroepen te heb-
ben, het sacrament van het Vormsel toe aan ongeveer driehonderd jongens,
en alvorens hen te laten heengaan richtte hij nog enkele gepaste, door
de omstandigheden ingegeven woorden tot hen.
Bij die gelegenheid gebeurde er iets grappigs, dat wij al in een
ander deel vermeld hebben, maar dat nuttig is hier herhaald te worden.
Zoals het gebruik in andere kerken wilde, was er ook hier in de kerk van
het Oratorio, naast het altaar een afzonderlijke bisschoppelijke zetel
opgericht, die overigens uit niets anders bestond dan een met zijde
bekleed bankje, met als onderstel een met een kleedje bedekt tafeltje,
waar de Prelaat moest opstappen. Toen hij was opgestaan om met de mijter
op het hoofd te spreken, dacht de Aartsbisschop er niet aan, dat het dak
van de kapel niet zo hoog was als de gewelven van zijn kathedraal, en
daar hij dus niet het hoofd gebogen hield, drong hij met de punt van
zijn mijter in het plafond. Op dat ogenblik glimlachte hij even en zei
op onderdrukte toon: "Ik moet eerbied aan de dag leggen voor die jon-
gens, en hen toespreken met gebogen hoofd", en dat deed hij toen. Mgr.
Fransoni vergat die kleine bijzonderheid nooit; híj vertelde er steeds
met genoegen over, en toen hij Don Bosco er toe aanspoorde een grotere
kerk voor zijn jongens te bouwen, voegde hij er beminnelijk aan toe:
"Maar zorg er vooral voor dat ze hoog genoeg is, zodat ik mijn mijter
niet hoef af te nemen om te kunnen preken."
Bij de toediening van het Vormsel bracht monseigneur in het kort
de betekenis van die heilige plechtigheid in herinnering die hij aan en
had voltrokken; en hij spoorde hen aan, zich tegen de verleidingen
sterk te tonen als goede soldaten van Jezus Christus, "Bestrijd vooral
het menselijk opzicht," zei hij tot hen, "en laat het nooit gebeuren dat
jullie nalaten het goede te doen of het kwade bedrijven, uit de ijdele
vrees voor praatjes, spot of beledigingen van boze mensen. Wat zouden
jullie el zeggen van een soldaat die zich schaamt over zijn divisie en
bloost over zijn Koning?" Nadat hij er nog enkele gepaste vermaningen
had aan toegevoegd, besloot hij: "Bij het toedienen van het Vormsel heb
ik ook elk van u afzonderlijk de vrede toegewenst door te zeggen Pax
tecum. En die allerzoetste vrede wens ik ook u allen gezamenlijk, en
zeg: Pax vobis: Ja, mijn dierbare jongens, draagt steeds de vrede in uw
hart; de vrede met God, de vrede met uzelf, de vrede met uw evennaaste.
Vrede met allen en alles, met uitzondering van de duivel, de zonde en
de beginselen van de wereld. Voert tegen die drie vijanden ook een on-
verzoenlijke oorlog, steeds uw troost zoekende in de gedachte dat uit
die volhardende oorlog, tot uw dood toe gevoerd, de overwinning zal
voortkomen; en uit die overwinning de eeuwige vrede."

16.4 Page 154

▲back to top


- III/150 -
Bij het verlaten van de kerk ontvingen de jongens bij de deur brood
en toespijs, waarvoor de Aartsbisschop in zijn liefde zelf had gezorgd;
want hij wilde op die manier iets bijdragen tot hun feest, en zich niet
alleen herder over de zielen maar ook over het lichaam tonen.
Hoe godvruchtig de plechtigheid in de kerk ook geweest was, niet
minder hartelijk en verheugend was de viering buiten de kerk, waaraan
monseigneur de Aartsbisschop, na zich wat verfrist te hebben, zich ge-
waardigde eveneens deel te nemen. Het was tegelijkertijd zijn naamdag;
en daarom richtten de jongens, gebruik makend van de gelegenheid, al
gauw verschillende voordrachten in vers en proza tot hem. Onder meer
werd er vooral een alleraardigste dialoog voorgedragen door een paar van
de jongens, en die werd met bewonderenswaardige ongedwongenheid ten to-
nele gebracht. Hierna begon het toneelspel, en kwam de beroemde Korpo-
raal van Napoleon op te proppen. Die bleek niets anders te zijn dan een
onderofficier in karikatuur die, bij het tot uitdrukking brengen van
zijn vreugde over die plechtigheid, in duizenderlei grappen en grollen
verviel. Dat werd een zo onderhoudende ontspanning voor de vereerde Pre-
laat, dat hij moest toegeven nooit in zijn leven zo te hebben gelachen.
Het toneel was op de speelplaats opgericht, voor het kerkje en aan de
wegzijde.
Toen dat afgelopen was, stond de Aartsbisschop op en hield een
mooie toespraak. Behalve de anderen, die wij kennen, was er nog aanwe-
zig Don Francesco Oddenino. Monseigneur begon met uiteen te zetten hoe-
veel vreugde het hem geschonken had, op die dag zoveel overvloedige
vruchten te zien van het Oratorio, te vergelijken met die van de missi-
onarissen, wanneer die door de armzaligheid van hun kapel zich omringd
zien door de gezinnen van nieuwe christenen, verrijkt met het goud van
de liefde en van de vurigheid; overvloedige lof bracht hij aan al dege-
nen die hier werkten, geestelijken en leken; en terwijl hij de adeldom
van dat deel der geestelijke ambtsvervulling in het licht stelde in be-
woordingen die bij hem gemeenlijk uit een van ijver voor de Kerk, voor
de zielen en vooral voor de jeugd vervuld hart voortkwamen, wekte hij
allen op om te volharden in dat liefdevolle werk, hun de verzekering
gevend van zijn bijzondere welwillendheid. Toen hij zich vervolgens tot
de jongens wendde, spoorde hij hen aan zich in het Oratorio ijverig en
goedwillend te tonen; in grote trekken schetste hij de voordelen die
zij ervan zouden hebben: voordelen van geestelijke en stoffelijke aard;
voordelen voor het huidige en voor het toekomstige leven. "Ach, hoeveel
arme stakkers," riep hij met een toon van vaderlijk mededogen in zijn
stem uit, "hoeveel arme stakkers verblijven er op dat ogenblik niet
zuchtend in een duistere gevangenis, en zijn zichzelf tot last, de
schande van hun familie, de oneer van de godsdienst en van hun vader-
land; en waarom? Omdat zij in de prilheid hunner jaren niet een mense-
lijke vriend en weldoener, geen zichtbare engel gehad hebben, die ten-
minste op de zondagen hen van de straten en pleinen weghaalde, hen ver-
re hield van de gevaren der onzedelijkheid en van slecht gezelschap,
die hen wees op hun christen- en burgerplichten en hun onder het oog
bracht hoe eerbiedwaardig de arbeid is, hoe schandelijk de ledigheid.
Met u, geliefde jongens, zal het zo niet zijn, naar ik hoop. Komt allen
hierheen zolang de omstandigheden van het leven het u mogelijk maken;
verzamelt u een schat van het onderricht dat u hier gegeven wordt;
vormt hier uw gedragsregels voor heel uw verder leven en ik geef u de
verzekering dat gij op hoge leeftijd nog de dag zult zegenen, waarop

16.5 Page 155

▲back to top


- III/151 -
gij de weg bent ingeslagen die u naar dat toevluchtsoord van kennis en
deugd geleid heeft. Ik wil niet eindigen zonder u allen dank gebracht te
hebben voor de hartelijke ontvangst die ge mij hebt bereid. Ja, ik dank
u voor de hartelijke blijken van genegenheid, die de dichters en de pro-
zaïsten uit aller naam tot mij hebben gericht; ik dank de kluchtspelers
voor de vrolijke verpozing die zij mij verschaft hebben; ík dank de zan-
gers voor hun voortreffelijke zang; ik dank degenen die meegewerkt heb-
ben aan het oprichten van baldakijn en ereboog; ik dank vooral degenen
die tot nu toe met zoveel ijver hebben meegewerkt aan uw vorming; ik
dank allen en ik dank voor alles. En daar ge mij in uw voordrachten Her-
der en Vader genoemd hebt, geef ik u de verzekering dat ik dat steeds
zijn zal voor mijn schapen en voor mijn geliefde zonen."
Het was al bijna middag toen de Aartsbisschop zich klaarmaakte om
terug te keren naar het bisschoppelijk paleis. Toen ontstond er een ont-
roerend schouwspel. En het is nodig hier te vermelden, dat monseigneur
Fransoni zo beminnelijk en verblijd was, dat het voldoende was hem te
zien, hem te horen, of even met hem te spreken om hem meteen genegen te
zijn en hem het kinderlijkste vertrouwen te schenken. Toen de jongens
dan ook zagen dat hij aanstalten maakte om te vertrekken, drongen zij
zo dicht om hem heen dat het hem nagenoeg onmogelijk was een stap te
doen. Velen wilden hem de hand kussen, anderen zijn mantel aanraken,
velen riepen "dank! dank!" en anderen "Lang zal hij leven!"; zij lieten
de plechtige uitroepen weerklinken, waarmee het christenvolk sinds de
eerste eeuwen van de Kerk een Bisschop groette: "Deo gratias; Episcopo
vita; te Patrem; te Episcopum": en hij leek wel de Zaligmaker temidden
van de bewogen menigte. Wanneer het hun was toegestaan, zouden zij hem,
zoals de Ouden met hun Koning deden, en zoals zij nog deden met Don Bos-
co, een troon gemaakt hebben van hun armen, en hem in triomf naar huis
gedragen hebben. Dat opdringen deed Fransoni zeggen: "Thans ben ik er
meer dan ooit van overtuigd, dat de jeugd een goed hart heeft en dat men
haar kan laten doen wat men wil, wanneer men hen met liefde tegemoet-
treedt. Toen hij erin geslaagd was in zijn rijtuig plaats te nemen ver-
trok de Aartsbisschop onder een salvo van uitzinnige toejuichingen en
met de verzekering van de grootste dankbaarheid van Don Bosco, hij ver-
trok en zegende het Oratorio uit het diepst van zijn hart.
Toen hij vertrokken was werd er een soort van verslag opgemaakt,
waarin vermeld stond aan wie het sacrament van het Vormsel was toege-
diend, de naam en voornaam van de peter met plaats en datum; hierna wer-
den de briefjes verzameld, die, verdeeld naar de verschillende paro-
chies, naar de kerkelijke Curie gezonden zouden worden, opdat men ze
vandaar aan de verschillende parochies zou doen toekomen. Daarna begaven
de jongens zich naar huis om te eten; maar tegen twee uur waren ze al
weer terug. Tot vier uur vonden er op de speelplaats allerlei vermake-
lijkheden plaats; vervolgens werden de vespers gezongen en de feestrede
gehouden waarin de Heilige Aloysius ten voorbeeld gesteld werd aan de
jeugd, vooral ten aanzien van de deugd van zuiverheid en door de manier
waarop hij zich vroegtijdig aan God schonk. Met een mooi, nieuw vaandel
volgde daarna de processie. Daarvan herinnert men zich, onder meer
andere dingen, dat een bevallig kind, als misdienaar gekleed, voor het
beeld uitliep met een mooie lelie in de hand. Door zijn voorkomen en
door zijn godvruchtige houding leek hij op de Heilige Aloysius, en daar

16.6 Page 156

▲back to top


- III/152 -
aller ogen op hem gericht waren,werd ongeveer het lieftallige schouwspel
hernieuwd dat zich al ten tijde van de Heilige had voorgedaan, toen de
mensen in de kerk te hoop liepen om hem te zien bidden, terwijl het
iedereen was, als zag hij een engeltje in sterfelijk omhulsel in de kerk
teruggekeerd werd het Tantum ergo gezongen en de zegen met het Allerhei-
ligste gegeven.
Het feest werd 's avonds besloten met vuurwerk, en met het oplaten
van luchtballons. Het was bijna negen uur toen Don Bosco de jongens om
zich heen verzamelde en hen de eerste twee strofen liet zingen van de
hymne: Luigi onor dei vergini ; daarna spoorde hij hen aan, ordelijk en
rustig naar huis te gaan, en zij gehoorzaamden hem na nog eenmaal luid-
keels geroepen te hebben: "Leve de Heilige Aloysius, leve Don Bosco!"
Enige tijd daarna kondigde Don Bosco aan, dat enkele volwassen per-
sonen zich hadden laten inschrijven als ereleden van de Compagnie van de
H. Aloysius, en zij waren niet weinig verrukt en onder de indruk, toen
zij de namen hoorden van de grote Píus IX, van kardinaal Giacomo Anto-
nelli, van Mgr Luigi Fransoni, van Mgr. M. Antonucci, eertijds aposto-
lisch nuntius aan het Hof van Turijn en daarna kardinaal Aartsbisschop
van Ancona en nog vele anderen.
Die plechtigheid die de meest heilzame indruk bij de jongens ach-
terliet, werd in de volgende jaren telkens herhaald, waarbij Don Bosco
bijna steeds een andere dag vaststelde ter ere van de Heilige Aloysius
en voor de toediening van het heilig Vormsel. Maar al mocht de eerste
dag de leden van de Compagnie steeds het prachtigst voorgekomen zijn,
door een duizendtal en meer Communies en door de processie, de tweede
was niet minder belangrijk door de ijver van de dienaar Gods en door de
duurzame winst voor de zielen. Onvermoeibaar in het voorbereiden van de
jongens, zette hij hun uiteen wat het Vormsel was, welke invloed het be-
werkte in de ziel en in welke gesteltenis men het moest ontvangen. Na
hun gebiecht te hebben op de vooravond, of op de morgen van de dag zelf,
waarop dat sacrament hun zou worden toegediend, na de Bisschop tegemoet
te zijn gegaan bij de ingang van de kerk, nam hij deel aan de heilige
plechtigheid door assistentie te verlenen en de vormelingen bij elkaar
te houden. Hij liep de rijen langs waarin de jongens waren opgesteld en
zei nog een woord in het oor van die en gene die het het meest nodig
had, vervuld van een heilig verlangen, dat de Heilige Geest in die tere
harten een minder onwaardige tempel zou mogen vinden.
Van dat ogenblik af bracht hij hun meermalen onder het oog, dat zij
soldaten van Jezus Christus geworden waren en zich dus vol moed moesten
tonen om voor de wereld getuigenis af te leggen van hun geloof en bereid
tot elk offer, liever dan God te beledigen. Hij beval hun warnier dan
eerst het heilige kruisteken aan, als uiting van geloof, wapen tegen de
duivel, devies en wachtwoord, dat de christen onderscheidt van de onge-
lovige, en vervolgens spoorde hij hen aan het godvruchtig en vaak te ma-
ken; hij had het geduld om de verschillende gebreken aan te tonen bij
degenen die door onwetendheid of uit onachtzaamheid fouten maakten, en
om hen te verbeteren gebruikte hij als middel onder meer, degenen die
het kruisteken verkeerd maakten voor de mal te houden, alsof zij, in
plaats van een godsdienstige daad te stellen, de vliegen van zich af-
slaan Met zijn levendig geloof gaf hij hun vervolgens het voorbeeld en
maakte in alle, publieke en privé-omstandigheden het kruisteken zo
keurig en beheerst, dat ook dat stichtend was om aan te zien.

16.7 Page 157

▲back to top


- III/153 -
Bovendien vierde hij, door de jongens weer te herinneren aan de
gaven die door de Heilige Geest zijn ingestort, met uitgelezen gods-
vrucht de noveen en het feest van Pinksteren en hij spoorde de zijnen
aan insgelijks te handelen. Verscheidene jaren lang preekte hijzelf en
later liet hij dat doen door andere priesters op al die avonden en gaf
hij de Zegen met het Allerheiligste.
Door zijn ijver, door zijn geloof ten aanzien van de Geest van
liefde, kunnen wij ook besluiten hoe zijn voorbereiding geweest was,
toen hij het onuitwisbaar merkteken van het Vormsel ontvangen had uit
handen van Mgr. Gianotti.

16.8 Page 158

▲back to top


- III/154 -
HOOFDSTUK
XXI
WAT EEN ZUSTER VAN DE GOEDE HERDER ZAG, EN EEN VOORSPELLING
VAN DON BOSCO - DE MODERNE JEZUIET VAN VINCENZO GIOBERTI
PIUS IX STAAT ZIJN VOLK VERSCHILLENDE POLITIEKE
HERVORMINGEN TOE EN DE POGINGEN DER SEKTARIËRS OM ZE TE
VERKRIJGEN - DE BIJVAL DIE PIUS IX ONDERVINDT BEOORDEELD
DOOR MGR. FRANSONI EN DOOR DON BOSCO - ROEPT LEVE DE PAUS
EN NIET LEVE PIUS IX - PLAKKATEN IN HET ORATORIO DIE
HERINNEREN AAN DE WAARDIGHEID VAN DE PLAATSVERVANGER VAN
JEZUS CHRISTUS - ARGLISTIGE BIJVAL VOOR DE SECULIERE
GEESTELIJKHEID - ONRECHTVAARDIGE BESCHULDIGINGEN TEGEN DE
BISSCHOP VAN ASTI
Giuseppe Buzzetti vertelde ons een gebeurtenis uit dat jaar, waar-
van naar hij verklaarde allen in het Oratorio op de hoogte waren.
Terwijl Don Bosco de Mis opdroeg in het klooster van de Goede Her-
der gaf een zuster onder de opheffing plotseling een luide kreet, zodat
de hele gemeenschap ervan schrok. Slechts met moeite kon Don Bosco
voortgaan met het heilig misoffer, en de oorzaak van die kreet kende hij
niet, maar naderhand kwam de zuster naar het Oratorio en bood hem haar
verontschuldiging aan voor de storing die zij had verwekt onder de Mis.
"Wat zag u dan?" vroeg Don Bosco.
"Jezus in de Hostie in de vorm van een klein kind, druipend van het
bloed."
"En wat zou dat willen zeggen?"
"Dat weet ik niet!"
"Weet dan dat dat wijst op een grote vervolging die er wordt voor-
bereid tegen de Kerk!" - En die smartelijke voorspelling begon zich en-
kele weken later te verwezenlijken. Inderdaad werd een in Zwitserland
gedrukt werk in zeven dikke delen van Vincenzo Gioberti, en getiteld
"De Moderne Jezuïet" in talrijke exemplaren in Piëmont ingevoerd. Stro-
men van haat en laag bij de grondse beledigingen uitstortend over de So-
ciëteit van Jezus, had de schrijver alles vergaard wat er in de loop
van twee eeuwen aan laster en boosaardigs bijeengeschreven was om de So-
ciëteit van Jezus in een afschuwelijk daglicht te stellen, bijeenge-

16.9 Page 159

▲back to top


- III/155 -
schreven door een pak van ketters en ongelovigen; maar toch doorspekte
hij het werk, onder de mom van geloofsijver en van gezonde leerstellig-
heid, met heftige uitvallen en met lange bladzijden van prachtige lofre-
denen op het Pausdom. Zo deed men recht wedervaren aan de geheime in-
structies die Giuseppe Mazzini in oktober 1846 gegeven had: "Men moet te
keer gaan tegen de Jezuïeten die de verpersoonlijking zijn van de cle-
rus. De klerikale macht is verpersoonlijkt in de Jezuïeten. Die naam ge-
haat te maken betekent een macht voor de socialisten; vergeet het niet!"
(1) Daarom betrok Gioberti in zijn kwaadaardig geschrift hoogvereerde
personen, zowel geestelijken als leken, de Instituten van de Heilige Ra-
faël, en van de Heilige Dorotea in de zwartste kleuren schilderde hij
ordes en godsdienstige congregaties, vooral de Ignorantelli; en ook
spaarde hij niet de Dame del Sacro Cuore, tegen wie hij zoveel boosaar-
dige leugens opeenstapelde dat hij er de meest misdadige romanschrijver
de loef mee afstak. Hij besteedde ook twee bladzijden aan de bestrijding
van het Kerkelijk Convict van de Heilige Franciscus van Assisi, bewerend
dat de theoloog Guala een Jezuïet was, en zijn instituut een jezuïtische
instelling; dat er in het Convict een te slappe moraal geleerd werd; dat
het een laboratorium van leugens was, een seminarie van dwalingen, een
fabriek van schietgebeden, een politiek trefpunt enz.
In en buiten Italië werd er veel ophef gemaakt van het werk van
Gioberti; de sekten bazuinden in alle toonaarden uit dat het een roem-
rijk, verdienstelijk en onvergankelijk werk was. De naam van Gioberti
werd aan straten en aan cafés gegeven; gevierd en opgehemeld overal
waar veel onwetende mensen bijeenkwamen die door raddraaiers werden op-
gehitst. Alles werd in het werk gesteld om de gedachten van de Moderne
Jezuïet tot gemeengoed te maken, waarbij de eerste doelstelling was, de
openbare mening te misleiden ten koste van de religieuze orden, die de
opvoeding van de jeugd te ontnemen, de woede van het gespuis tegen hen
in het gareel te brengen en de overheid te dwingen hen aan banden te
leggen en hen zodoende te verhinderen dat zij goed zouden doen onder het
volk. De sektariërs hielden zich al verzekerd van de overwinning, toen
opeens, bijna als een scherts van de goddelijke Voorzienigheid, juist in
die tijd het Tehuis van de Heilige Franciscus van Sales in Valdocco ge-
sticht werd!
Ook in Rome volgden de leiders van de samenzweerders trouw de
richtlijnen van Mazzini, teneinde de Paus en de andere soevereinen in
hun greep te krijgen. "De Paus," zo had hij geschreven, "zal gedwongen
zijn, hervormingen in te voeren in beginsel en door noodzaak. — Maakt
van de geringste toegevendheid gebruik om de massa te verzamelen, al was
het om niets anders dan om te getuigen van erkentelijkheid: zorg voor
feesten, gezang, vergaderingen, geef het volk het gevoel van zijn macht
en maakt het veeleisend... stap voor stap... Is er een liberale wet ver-
kregen, juicht dat toe en vraag onmiddellijk naar de volgende."
Inderdaad de Paus had, gedreven door heilige overwegingen, bereid
alles te doen voor het welzijn van zijn volk, het zekere vrijheden ver-
leend die het scheen te verlangen; en onmiddellijk werden er indrukwek-
( 1 ) Balan St. Eccl, V, 1 . Turijn, 1879, blz. 67.

16.10 Page 160

▲back to top


- III/156 -
kende volksbetogingen georganiseerd om hem te danken en hem luidkeels
om nieuwe hervormingen te vragen. Plus IX had op 15 maart de perswet
afgekondigd, die binnen rechtvaardige grenzen een zekere vrijheid ver-
leende, die echter niet verhinderde dat in augustus alleen in Rome al
vijftig bladen gepubliceerd werden, waarvan het merendeel verwerpelijk
en verderfelijk voor de geest van de burgers was. De 14de juni benoem-
de hij een raad van ministers; die evenwel uit geestelijken was samen-
gesteld, en de sektariërs, het gunstige ogenblik afwachtend om de Paus
een lekenministerie op te dringen, lieten samen met de kreet van Leve
Pius IX, ook die van Leve Gioberti, leve Italie, weerklinken, vermengd
met zogenaamde republikeinse liederen. Daar hij slechts weinig troepen
tot zijn beschikking had, stond hij op 5 juli toe dat de burgerwacht
werd opgericht ter bescherming van de openbare orde; en zodoende kre-
gen de revolutionairen wapens in handen. Korte tijd daarna, toen de ge-
meenteraad van Rome was samengesteld, opende hij de Raad van Staten;
maar onder de leden van de Staatsraad die de afzonderlijke steden van
het rijk vertegenwoordigden, waren niet weinig samenzweerders gekozen
van de gevaarlijkste soort. En intussen kwam er aan de lofgezangen op
Plus IX geen einde.
Het nieuws uit Rome drong ook tot in Turijn door en ook hier kwam
het bij iedere gelegenheid tot waanzinnige, hardnekkige kreten van Leve
Pius IX. Mgr Fransoni had evenwel van begin af aan begrepen dat onder
die overdreven uitingen van geestdrift het maakwerk van de sekten
schuilging, en, opgewekt door de Paus om de gelovigen te bewegen tot
hulpverlening aan de Ieren die met de honger te kampen hadden, schreef
hij op 7 juni 1847 in een herderlijke brief: "Dat is een gepast middel
om onderworpenheid aan de Paus te tonen, en daarom verdient het bijval.
Niet zoals degenen die Pius IX toejuichen, niet voor wat hij is, maar
voor wat zij zouden willen dat hij zou zijn. Het verdient overweging,
dat niet het woeste in de handen klappen, noch het ongeregeld rumoerig
gejubel, de bijval betekent die hem aangenaam kan zijn, maar het volg-
zaam luisteren naar zijn raadgevingen, en het stipte navolgen daarvan,
gezwegen nog van bevelen en eisen." Don Bosco dacht er niet anders over
dan zijn Aartsbisschop. Vanzelfsprekend weerklonk er ook ín het Oratorio
een luid hosannagejubel ten opzichte van de Paus; zulks te meer daar Don
Bosco steeds met de grootste eerbied over de Paus sprak; dikwijls zei
hij dat het noodzakelijk was eendrachtig rond de Paus te staan omdat hij
de ring was die de gelovigen met God verbond, en hij voorspelde een
noodlottige val en kastijdingen aan degenen die het waagden de Heilige
Stoel ook maar in het minst te bestrijden of afkeurend te beoordelen; en
de liefde die hij zijn jongens voor de Heilige Stoel wist in te prenten
was zo groot, dat zij zich bereid voelden hem steeds te gehoorzamen en
desnoods met inzet van het eigen leven te verdedigen. Derhalve riepen
ook de jongens: Leve Pius IX; doch met bewonderenswaardig inzicht zei
Don Bosco, die probeerde hun andere woorden in de mond te leggen:
"Jullie moeten niet roepen Leve Plus IX, maar Leve de Paus!"
"Maar waarom?" vroegen zij hem, "waarom wilt u dat wij Leve de
Paus roepen? Is Pius IX op het ogenblik dan niet de Paus?"
"Zeker, daar hebben jullie gelijk in," antwoordde Don Bosco; "maar
jullie zien er niets anders in; er zijn echter bepaalde mensen díe de
soeverein van Rome willen scheiden van de Paus, de mens met zijn godde-
lijke waardigheid. Men prijst de persoon; maar ziet niet in dat men eer-

17 Pages 161-170

▲back to top


17.1 Page 161

▲back to top


- III/157 -
bied moet betuigen jegens de waardigheid waarmee hij is bekleed. Wan-
neer wij dus het zekere voor het onzekere willen nemen, moeten we roe-
pen "Leve de Paus!" - Waarop al de jongens herhaalden: "Leve de Paus!"
"En nu," zo vervolgde Don Bosco, "als jullie nu een lofzang wil-
len zingen ter ere van de glorierijke Paus, zing dan maar die welke
door maestro Verdi gecomponeerd is:
Salutiamo la santa bandiera
Che il Vicario di Cristo innalzo,
Wij groeten het heilige vaandel, van Christus,
dat zijn plaatsvervanger voor ons toont.
En allen barstten uit in een oorverdovend zingen van dat lied, dat
volgens de uitleg van Don Bosco een huldiging was van de banier van het
Heilig Kruis.
Meer dan eens kwamen er op zondag gedurende die woelige dagen, en-
kele heren naar het Oratorio, heren van wie werd aangenomen dat het goe-
de christenen waren, doch liberaal gezind. Geestdriftig, bij het zien
van zoveel honderden flinke jongens, nodigden zij hen na enkele korte
woorden van aanmoediging uit om Leve Pius IX te roepen, maar hun ver-
rassing was niet gering, wanneer zij vijfhonderd en meer stemmen als één
man hoorden antwoorden met "Leve de Paus!" - De les van Don Bosco was
niet vergeten en opdat die steeds dieper ingang bij hen zou vinden,
bracht hij in alle delen van het kleine Oratorio gedrukte plakkaten aan
om de jongens op te wekken de Paus te gehoorzamen, zijn bevelen op te
volgen en zijn gezag te eerbiedigen. Op de ene las men: "Gij zijt Petrus
en op die rots zal ik mijn Kerk bouwen." - Op een andere: "Waar Petrus
is, is God." - En een derde: "Ik ben met u tot het einde der tijden." -
"Waar Petrus is, is de Kerk." - "Hoed Mijne lammeren!"
In 1873 vertelde Don Bosco tegen Kardinaal Bernabo: "In 1847 las ik
enkele geschriften van doldrieste revolutionairen; daarin stond geschre-
ven: "Laat men beginnen te roepen Leve Pius IX maar nooit Leve de Paus;
laat men ervoor zorgen de Jezuïeten in opspraak te brengen, maar laat
men niet raken aan de Paus. Prijs de goede priesters, moedig hen aan en
probeer hun eigenliefde te strelen met lof, indien ge de slechte pries-
ters voor uw zaak weet te spannen, maakt ge u zeer verdienstelijk." En
dat programma werd letterlijk uitgevoerd, en van dat ogenblik af kon
iedereen, die niet blind was, zien hoe iedere beweging van de liberalen
erop gericht was de Paus in het nauw te drijven en af te zetten, door
hem alle menselijke middelen en steun te ontnemen. Zij herhaalden steeds
weer: "Wanneer hij niet meer kan hopen terug te verwerven wat hem is af-
genomen, hoeft hij slechts af te treden en zich naar onze wil te schik-
ken."
Tot dat doel dus, terwijl Gioberti tegen de reguliere geestelijk-
heid te velde trok, begonnen de samenzweerders de wereldgeestelijken te
proberen voor zich te winnen met gevlei Mazzini had geschreven: "Het is
goed zich met de clerus te verzoenen, en op iedere mogelijke manier in-
vloed op hem trachten te verkrijgen. De geestelijke is niet de vijand
van de liberale instellingen. Indien ge in iedere hoofdstad Savonaro-
la's weet te scheppen, zullen we met reuzenschreden vooruitgaan.... Valt
de geestelijkheid niet aan in haar fortuin en in haar leer, beloof hun

17.2 Page 162

▲back to top


- III/158 -
de vrijheid en ge zult haar in uw rijen zien... De hoofdzaak is dat het
tijdstip van de grote omwenteling onbekend blijft. Wij moeten nooit
iets anders la- ten zien dan de eerste stap die te doen valt.
En het wachtwoord van de loges in Turijn luidde aldus: "Prijst de
priesters". Wie niet was ingewijd in de geheime dingen begreep niets van
de ongewone eerbied en hartelijkheid waarmee de geestelijkheid behandeld
werd, ook door degenen die weinig gewoon waren naar de Kerk te gaan. Ie-
dere patriottische betoging vond meestal een soort van bekroning in een
bezoek aan een kerk, in het bijwonen van een Mis, of een Te Deum met de
zegen met het Allerheiligste. De priesters werden op congressen uitgeno-
digd, in clubs, op betogingen en met alle onderscheiding behandeld die
ze maar konden verlangen In de universiteit van Turijn, waar de Janse-
nisten zich verschanst hadden als in een citadel, verbroederden de stu-
denten van de verschillende faculteiten zich met de seminaristen en
priesters die de theologische faculteit bezochten. Die konden zich soms
niet onttrekken aan de meer dan geestdriftige ovaties van hun medestu-
denten en professoren. Elders kon men van verre weten dat de een of
andere vooraanstaande geestelijke voorbijkwam, of een groep leerlingen
van het seminarie, door de uitzinnigheid waarmee de menigte schreeuwde:
"Leve de priesters Leve de seminaristen!" - Het hoeft daarom niet te
verwonderen dat er in die eerste dagen niet weinigen onder de lagere
geestelijkheid waren die deelnamen aan de liberale beweging. Die was het
hoofd op hol gebracht door de lectuur van de geschriften van Gioberti;
anderen, en die vormden het merendeel, behoorden tot de misleiden en
naïeven, die niet wisten te doorzien wat de bedoeling was van die flauwe
lofprijzingen. Zij kwamen er niet eens toe te veronderstellen, dat de
politieke hervormingen die door allen verlangd schenen te worden, ook
wel eens een gevaarlijke kant konden hebben, terwijl zij toch zagen dat
zelfs Pius IX er enkele aan zijn volk toestond. Al dien konden gemakke-
lijk in het lokaas van al die toejuichingen bijten, maar niet alle
priesters lieten zich beetnemen door de volkse geestdrift en onder die
dient op de eerste plaats genoemd te worden Don Bosco, díe ervan over-
tuigd was dat het hosanna gevolgd zou worden door het kruisig hem. Toen
hij in dat jaar dan ook door zijn vrienden ondervraagd werd over de
tegenwoordige en toekomende gebeurtenissen van de Kerk, had hij geant-
woord dat de revolutie voetje voor voetje tot de uiterste consequenties
van haar doelstellingen zou komen!
En het bewijs zou spoedig geleverd worden door de manier waarop men
de bisschoppen behandelde, terwijl men zich zo aanminnig tegenover de
lagere geestelijkheid betoonde. Tegen Mgr. Filippo Artico, Bisschop van
Asti, en een waakzaam behoeder van de kerkelijke discipline, werd in
1847 een schandelijke lasterlijke aantijging op touw gezet De burgerlij-
ke macht ondersteunde aanvankelijk de lasteraars, en de Senaat van Pië-
mont zond, zonder zich iets aan te trekken van het concordaat van 1841
dat enkel de Paus gezag toekende om over de Bisschoppen te oordelen, met
veel vertoon zijn afgevaardigden naar de stad Astí zelf. Die openden in-
structies tegen monseigneur voor een crimineel proces; maar hij moest
onschuldig verklaard worden, zo krachtig was de bewijsvoering. Teneinde
de smart van de verheven prelaat te lenigen en hem een teken van zijn
eerbied te geven, wilde de honing hem bij zich in Racconigi hebben, maar
dat was niet voldoende om een einde te maken aan de vijandige manifes-
taties en aan de beschimpingen van de klieken in Asti tegen de goede

17.3 Page 163

▲back to top


- III/159 -
bisschop, die tegen het einde van het jaar, daar zijn leven in de stad
niet meer veilig was, zich terugtrok in het op de top van een eenzame
heuvel gelegen bisschoppelijke buitengoed. Maar hier werd hem evenmin
rust gegund, daar men hem tot het doelwit van schaamteloze spot gemaakt
had. Een grote geruststelling was het echter voor hem bij zoveel bitter-
heid zich verdedigd te weten door heel het sub-Alpijnse episcopaat en te
kunnen rekenen op de onwankelbare vriendschap van Don Bosco.

17.4 Page 164

▲back to top


- III/160 -
HOOFDSTUK
XXII
VOORNEMENS VAN DON BOSCO TIJDENS DE GEESTELIJKE OEFENINGEN
IN SINT IGNATIUS - KAREL ALBERT BEDREIGT OOSTENRIJK - DON
BOSCO EN HET INSTITUUT VAN DE LIEFDE - EDELMOEDIGE GAST-
VRIJHEID - REIS NAAR STRESA - VER WEG ZIJNDE WEET DON BOSCO
WAT ER IN HET ORATORIO GEBEURT - HALTE VAN DE JONGENS IN
MONCUCCO OP DE WANDELING NAAR BECCHI - DE EERSTE STUDENT IN
HET ORATORIO - DE EERSTE PRIESTERS DIE EEN KAMER BEWONEN
BIJ DON BOSCO - DAMES EN HEREN DIE DE ZORG OP ZICH NEMEN
VOOR. EX- EN INTERNE JONGENS - DE DOKTOREN
Terwijl alle goedwillende mensen in ernstige bezorgdheid leefden
over de geheimzinnige roerigheid van de vijanden der Kerk, werd in Sint-
Ignatius boven in Lanzo een begin gemaakt met de geestelijke oefeningen.
Uit liefde voor de Evangelische armoede, ging Don Bosco al verscheidene
jaren, vergezeld door Don Giacomelli, te voet daarheen, waarbij hij op
één enkele morgen meer dan dertig kilometer aflegde Prof. don Vittorio
Alasonatti uit Avigliana wist zich te herinneren dat in dat jaar Don
Guala en Don Cafasso een pater Jezuïet en een kanunnik uit Vercelli had-
den uit•genodigd om te preken, Don Bosco schreef in een aantekening:
"Voornemens gemaakt gedurende de geestelijke oefeningen van 1847.
Iedere dag: Bezoek aan het Allerheiligste Sacrament.
Iedere week: Een versterving en biecht.
Iedere maand: De gebeden voor een goede dood lezen.
Domine, da quod jubes et jube quod vis
De priester is het wierookvat van de Godheid. Teodoto - Hij is sol-
daat van Christus. St.-Joh. Chrysostomus.
Het gebed is voor de priester als het water voor de vis, de lucht
voor de vogel, de bron voor het hert.
Wie bidt is als hij die naar de Koning gaat."
Versterkt en geestelijk uitgerust, daalde Don Bosco uit de eenzaam-
heid en de vrede van de bergen naar beneden om terug te keren in de stad
waar heel spoedig de politieke atmosfeer geschokt werd door onverwachte
gebeurtenissen. De onenigheden tussen Piémont en Oostenrijk waren een
acute periode van een dreigende oorlog nabij, toen het bericht binnen-
kwam dat de Oostenrijkse troepen, onder het voorwendsel der noodzakelij-

17.5 Page 165

▲back to top


- III/161 -
ke verdediging van het Lombardisch-Venetiaanse Rijk, met schending van
de pauselijke rechten de stad Ferrara hadden bezet. Dat feit wekte nieu-
we verontwaardiging ín de harten van de Italianen en schonk de sekten
nieuwe moed. Behalve de patriottische hoera's begon men van alle kanten
de kreet te horen: "De vreemden eruit, weg met Oostenrijk!" Karel Al-
bert, vastbesloten om nooit de eigen zaak te scheiden van die van de
Paus, haastte zich aan de Paus mede te delen dat hij gereed was om hem
van dienst te zijn met leger en vloot; en in augustus las Graaf di Cas-
tagnetto in het agrarisch Congres van Casale een brief voor die de ko-
ning hem geschreven had, in de volgende bewoordingen; "Indien de Voor-
zienigheid ons de oorlog zend voor de onafhankelijkheid van Italië, zal
ik met mijn zonen te paard stijgen, en ik zal me aan het hoofd van mijn
leger stellen. Het zal een mooie dag zijn waarop men zal kunnen uitroe-
pen: "Ten strijde voor de onafhankelijkheid van Italië". Alle dagbladen
herhaalden die zinnen die een pijnlijke gewaarwording opriepen bij velen
die de gevolgen van een dergelijke oorlog beseften.
Intussen bespeurde Don Bosco dat, hij niet langer meer alleen de zo
zware last van het Oratorio zou kunnen dragen; en hij vond niemand die
samen met hem wilde leven en zich geheel en voor altijd wilde wijden
aan de redding van de jeugd. Gedurende enkele jaren had hij met de ge-
dachte gespeeld, toe te treden tot een of andere al bestaande Congrega-
tie, die het hem mogelijk zou maken zijn plan te verwezenlijken en hem
de middelen aan de hand zou doen om het uit te voeren. Hij was levendig
bezield door het verlangen zich met medebroeders te omringen, die hij
kon vervullen met wat hij voelde in zijn vurig hart. Van zijn kant was
hij bereid tot gehoorzaamheid aan wie ook in de Congregatie die hij zou
kiezen en die zou worden aangewezen om hem te leiden; ook zou hij er de
voorkeur aan gegeven hebben zijn plan voortgang te kunnen doen vinden,
stap voor stap, geleid door de gehoorzaamheid aan een overste.
"Maar de Maagd Maria," vertelde Don Bosco ons later, "had mij in
een visioen het terrein aangewezen waarop ik zou moeten werken. Ik be-
zat dus de tekening van een weloverwogen, volledig plan, waarvan ik me
niet kon en niet volkomen wilde scheiden. Ik was feitelijk volkomen aan-
sprakelijk voor het welslagen ervan. Ik zag heel duidelijk de draad die
ik moest volgen, de middelen die ik me moest verschaffen om met de on-
derneming te slagen; daarom kon ik me niet blootstellen aan het gevaar,
een dergelijk plan te laten mislukken door het te onderwerpen aan de
macht van het oordeel en de wil van anderen. Desondanks wilde ik in dat-
zelfde jaar 1847 nauwkeurig nagaan of er al een of andere orde bestond,
waarin ik de zekerheid zou kunnen vinden mijn zending te kunnen vervul-
len, maar het duurde niet lang of ik had de overtuiging dat zoiets niet
bestond. Hoe heilig de geest ook mocht zijn die hen bezielde en het doel
dat zij nastreefen, zij strookten echter niet met mijn doelstellingen.
Dat waren de overwegingen die mij ervan weerhielden tot een of andere
orde of congregatie van kloosterlingen toe te treden. Vandaar ook dat ik
er een einde aan maakte, alleen te blijven, en in plaats van mij aan te
sluiten bij medeleden die al beproefd waren in het gemeenschapsleven, en
rijk aan ervaring op het gebied van de apostolische ambtsbediening,
moest ik op zoek gaan, zoals mij in mijn dromen was aangeduid, naar jon-
ge metgezellen die ikzelf moest kiezen, onderrichten en vormen."

17.6 Page 166

▲back to top


- III/162 -
Toch was het hem niet verboden steun voor zijn werk te zoeken bij
een of andere Congregatie en er de Constituties van te bestuderen of die
voor zijn doel geschikt waren.
Daarom liet hij zich lelden door een bijzondere sympathie en een le-
vendige belangstelling voor het Instituut van de Liefde. Hij kende bij
faam de deugd en de leer waarop de stichter ervan en diens religieuzen
stoelden; hij wist dat zij in Rovereto avondscholen gehouden hadden voor
arme handwerksjongens om hen uit herbergen en van de ondeugd weg te hou-
den; in Trente en elders waren zondagsoratorio's door hen geopend voor
de jongens; hun preken onder het landvolk leverde veel goeds op; en hun
missionarissen brachten in Engeland vele zielen terug tot de schaapsstal
van Jezus Christus Tegelijkertijd was hij ervan overtuigd dat de grond-
slag van hun kloosterregel behoorlijk was aangepast bij de nieuwe tijd
en dat zij een garantie van bestendigheid en verdediging boden tegen de
in de toekomst niet te vermijden orkaan, die zich gereedmaakte om zich
op de kloosterorden en hun vermogens te storten. In de plaats van het
collectieve eigendom hadden zij, althans in beginsel, het recht op per-
soonlijk eigendom gesteld, en dientengevolge waren geen spitsvondigheden
in staat aanspraak te maken op een bezit dat aan gemeenschapswetten on-
derworpen was. Don Bosco had ook bij zichzelf het belang overwogen om
bij bepaalde gelegenheden gebruik te kunnen maken van de invloed die de
geestelijke Rosmini in Turijn uitoefende op de mensen die sinds kort met
gezag bekleed waren, en achtte het daarom raadzaam hem tot vriend en be-
schermer te hebben. Het was zijn methode, zich tijdig van alle menselij-
ke middelen te voorzien, daarna met vertrouwensvolle gelatenheid afwach-
tend, dat de goddelijke Voorzienigheid de dingen voor hem ten goede zou
leiden.
Een verlichting voor zijn oogmerken was ook de vriendschap die hij
gesloten had met enkele priesters van het Instituut van de Liefde die
verblijf hielden in het klooster van Sint Michael della Chiusa, die de
ijver en de inspanningen der vroegere zonen van de H. Benedictus naar
de kroon staken; en Don Bosco had enkele van zijn jongens die klooster-
ling wilden worden naar hun noviciaat in Stresa verwezen De gastvrijheid
die hij aan die goede paters, die geen huis in Turijn hadden, bewees,
maakte de band nog inniger. Telkens wanneer de Geestelijke Rosmini in
Turijn kwam stelde Markies Gustavo Benso di Cavour er prijs op hem in
zijn huis te ontvangen; maar zijn volgelingen, die hierheen gekomen wa-
ren om zaken te regelen of behoefte hadden aan rust na een lange reis,
kwamen jaren achtereen in het Oratorio logeren. Don Bosco bereidde hen
steeds de beste ontvangst, die zijn armoede hem veroorloofde, en de
edelmoedige gasten, gewoon aan een sober leven, bleken steeds met alles
tevreden.
Wanneer hij kon wees hij hun een kamertje aan, en als het kleine
huis geheel door andere gasten in beslag genomen was, bracht hij de
nieuwe gasten naar zijn eigen kamer, stelde hun zijn eigen bed ter be-
schikking en in een kleine geheime ruimte van een kast, die als berg-
plaats dienst deed, spreidde hij een matras op de grond uit en daarop
rustte hij dan zelf Wanneer de vreemdeling echter een persoon van aan-
zien was, ging hij op zoek naar een geschikte plek waar hij hem de nacht
kon laten doorbrengen, hetzij in de keuken of in de sacristie. En dat
gebeurde geregeld tot het jaar 1854 toe.
Erkentelijk voor die en andere attenties, hadden de paters Gilardi
en Fledelicio er herhaaldelijk bij hem op aangedrongen eens naar Stresa

17.7 Page 167

▲back to top


- III/163 -
te komen; maar hij was door drukke bezigheden weerhouden geworden. Ein-
delijk, in de herfst van 1847 nam hij het besluit tot die reis. Hij wil-
de een onderhoud hebben met de priester Rosmini en diens oordeel vragen
over verschillende onderwerpen die hem na aan het hart lagen en waarover
wij later nog zullen moeten spreken; en tevens wilde hij van die gele-
genheid gebruik maken om eens met de jongens te spreken die hij naar dat
noviciaat gezonden had.
Vóór zijn vertrek vertrouwde hij het Oratorio toe aan de theoloog
Carpano en aan de twee jongens Barretta en Costa, díe de factotums waren
en de voornaamste zangers; hij beval hun warm aan, hun kameraden te hel-
pen; toen stapte hij in de reiskoets van de impresario Federico Bocca
die Don Bosco persoonlijk wenste te vergezellen en zijn eigen paard wil-
de mennen. En van de Heer Bocca kregen wij de volgende schaarse gegevens
over die reis.
Na enkele dagen, het was op een zondag, riep Don Bosco op een be-
paald punt van de weg en nadat hij zwijgend in gedachten verzonken had
gezeten plotseling uit: "Maar kijk nu toch eens hoe men van mijn afwe-
zigheid misbruik maakt... Barretta en Costa zijn niet naar het Oratorio
gegaan; en de theoloog Carpano is niet op zijn post en inplaats daarvan
houdt hij zich met allerlei andere dingen bezig."
Bocca, die die woorden gehoord had, hield ze in zijn gedachten om ze
bij terugkeer te verifiëren. Zij bereikten de halteplaatsen Chivasso,
Santhiá, Bíella, Varallo, Orta, en in Miassino was de herberg vol volk.
Don Bosco die door zijn hartelijke en beminnelijke manier van doen allen
onder zijn invloed gebracht had, vertelde het leven van Sint-Julius tot
groot genoegen van die mensen, die weinig gewoon waren lofredenen te ho-
ren. Toen hij van daar vertrokken was bracht hij een bezoek aan het
Klein Seminarie van Gozzano en San Giulio in het diocees Novara, logeer-
de bij de heren Razzini en bereikte via Arona en San Carlone eindelijk
Stresa. Tot zijn spijt kwam hij daar tot de ontdekking dat de eerwaarde
Rosmini ver weg was; maar pater Fledelicio ontving hem met grote harte-
lijkheid, omdat hij hoopte dat Don Bosco een volgeling van Rosmini zou
worden. Hij bracht hem vervolgens naar de eilanden Borromee, Intra, Pal-
lanza en naar de kerk van de heilige Caterina del Sasso aan de overkant
van Lago Maggiore, waar een groot stuk rots te zien was dat op welhaast
miraculeuze wijze in de lucht boven de kerk opgeheven was. Door inmid-
dels op te letten en vragen te stellen was Don Bosco volkomen op de
hoogte van de geest der Rosminianen en hij besefte ook al dat hij zich
niet kon verenigen met verschillende opvattingen en bepaalde beginselen.
Maar hij zei geen woord dat zijn gedachten zou kunnen blootgeven. Ge-
roerd door de beminnelijkheid van de novicen en hun oversten, keerde hij
naar Turijn terug, reizend over Arona, Novara, Vercelli en Chívasso. Tal
van aardige en voor de zielen heilzame taferelen hadden zich afgespeeld
bij de gastheren, bij wie hij verbleven had om iets te gebruiken, en,
zoals gewoonlijk had hij bij het weggaan koetsiers en staljongens ge-
biecht. De reis had bijna twaalf dagen geduurd.
Bij terugkeer begaf de heer Bocca zich onverwijld naar Don Carpano
en zei tegen hem: "U bent verleden zondag niet op uw post geweest in
het Oratorio en u hebt dat en dat gedaan."
"Van wie weet u dat?"

17.8 Page 168

▲back to top


- III/164 -
"Van Don Bosco persoonlijk."
De theoloog die een opvliegend karakter had, rukte zijn baret van
het hoofd, en terwijl hij ze kwaad op de grond wierp, riep hij uit: "Ze
zijn dus dadelijk op weg gegaan op hem alles te vertellen. Wie heeft het
hem gezegd?" - Maar hij verstomde en kalmeerde toen hij hoorde dat Don
Bosco alleen maar uit zichzelf zijn afwezigheid vermoed of gezien had.
Op dezelfde manier stelde de heer Bocca vast, dat ook de woorden van Don
Bosco met betrekking tot de twee jonge koorzangers met de waarheid over-
eenstemden.
Don Bosco bleef slechts korte tijd in Turijn.
Voor de 2de oktober had hij met de theoloog Borel een wandeling van
het hele Oratorio naar Superga bepaald, waar veel druiven gekocht werden
bij wijze van vieruurtje, en met enkele leerlingen vertrok hij te voet
langs het gewone pad naar Becchi. Zijn moeder vergezelde hem met haar
mand aan de arm. Zolang zij zich in de straten van de stad bevond, be-
sprak zij met haar zoon de manier waarop men de jongens zou onderbrengen
en op hen letten, doch eenmaal over de tolgrenzen en voortlopend over de
eenzame weg, begon zij met luide stem de Rozenkrans te bidden, daarbij
beantwoord door het hele gezelschap. De heren Moglia, zijn vroegere
meesters en weldoeners, die per brief op de hoogte gebracht waren van
zijn komst, hadden alles op de boerderij in orde gebracht om hem zo
waardig mogelijk te ontvangen. In de eerste jaren ging hij alleen met
vier of vijf jongens, daarna met tien of vijftien. De laatste maal waren
het er vijfentwintig, en toen ging hij niet meer naar de Moglia's, omdat
hij vreesde misbruik van de goedhartigheid van zijn gastheren te maken
door het steeds groeiende aantal van zijn metgezellen. Zijn komst be-
duidde een feestelijke en blijde dag. Voor de jongens was er heerlijke
maïspap klaargemaakt met een grote hoeveelheid worst, die ze zelf hadden
vervaardigd. Don Bosco met zijn medewerkers, wanneer hij priesters en
seminaristen had meegenomen, namen aan tafel plaats met de heer des hui-
zes en zijn familie. Daarna hervatte Don Bosco zijn wandeling naar Mori-
aldo, waar hij gewoon was enkele weken in zijn ouderlijk huis te blij-
ven vertoeven, en bood Don Cinzano een behulpzame hand bij de viering
van het feest van de Heilige Rozenkrans.
Toen hij in Turijn terugkeerde, bracht hij de eerste student uit
Castelnuovo d'Asti met zich mee naar Valdocco, zijn neef, Alessandro,
een zoon van de heer Giovanni Battista Pescarmona. De vader, een rijke
grondbezitter, was met Don Bosco een overeenkomst aangegaan, waarbij
hij zich verplichtte maandelijks regelmatig pensiongeld te betalen en
de jongen van kleren en boeken te voorzien en van alles wat er nodig
mocht zijn in geval van ziekte. De jongen moest ingeschreven worden voor
de derde Latijnse en terwijl hij bij Don Bosco inwoonde ging hij de col-
leges volgen van een professor in de stad, die Giuseppe Bonzanino heet-
te. De vader die op de hoogte was van de bekrompen middelen waarover Don
Bosco beschikte, wilde de overeengekomen som voor drie jaren vooruit be-
talen.
Wij hebben melding van dat feit gemaakt om een beginsel in herinne-
ring te brengen dat Don Bosco verwezenlijkte van het ogenblik af dat hij
een leerling voor zijn gastenverblijf aanvaardde. "Het is ons doel", zei
hij, "arme jongens gratis bij ons op te nemen en te onderhouden, en het
is niet juist dat degene die weinig of veel bezit, hetzij hij er zelf
over beschikt of zijn familie, wanneer zij bij ons willen worden opge-
nomen, zouden profiteren van de aalmoezen en giften die geschonken wor-

17.9 Page 169

▲back to top


- III/165 -
den voor de anderen krachtens dat beginsel moet er een groter of kleiner
maande-lijks bedrag betaald worden als pensiongeld voor een jongen.
De jonge Alessandro was niet de enige die Don Bosco aan zijn eigen
tafel deed plaatsnemen. Hij was steeds op zoek naar helpers, die hem de
hand zouden kunnen reiken bij het tot bloei brengen van zijn onderne-
ming; daarom nam hij graag geestelijken in zijn huis op en ook anderen
die zich in Turijn wilden vestigen voor hun studies of om andere rede-
nen. Die betaalden een overeengekomen kostgeld. Don Palazzolo, zijn
vriend en leerling in Chieri nam zijn intrek bij hem op 23 oktober 1847,
en op de 29ste van diezelfde maand en jaar kwam ook Don Pietro Ponte
naar Valdocco, die misschien als tweede de functie van prefect in het
zondagsoratorio vervulde; zij woonden bij Don Bosco gedurende het hele
jaar 1848, terwijl zij hun dienst verrichten in kerken in de stad. De
twee wekelijkse groentenpasteien kon men die pensiongasten niet voorzet-
ten. De tafel werd daarom voor het middagmaal en het avondmaal gedekt
zoals ongeveer gebruikelijk is in de communiteiten. Het nodige om zich
te voeden was aanwezig, maar er was beslist geen luxe bij. De aandrang
van anderen kon Don Bosco er niet toe brengen dat systeem te veranderen.
Daarom bleven zijn kostheren niet lang bij hem, die uit vrije wil een
leven van aanhoudende versterving en offer leidde. Met Sint-Paulus was
hij gewoon te zeggen: "Als wij voedsel en kleding hebben, moet ons dat
genoeg zijn.(1)"
Het ís goed hier nog eens op te merken, hoe zijn armoede en ver-
sterving zijn weldoeners ertoe bracht, hem nog vrijgeviger te steunen,
nu zij zagen dat hij niets voor zichzelf hield; hoe hij hun het bewijs
leverde dat hij door geen enkele menselijke overweging geleid werd bij
het ondergaan van zoveel nood en ontbering; en hoe hij de edelmoedige
zielen ertoe bracht, zijn ijver na te volgen door hem op verschillende
manieren ook hun werk te schenken. Enkele adellijke heren en burgers
voegden zich bij de catechismusleraren en de jonge leermeesters, en
hielpen hen in en buiten de kerk bij de vervulling van hun functie. Zij
beijverden zich vooral, onder de jongens diegenen te zoeken die geen
werk hadden; zij zorgden ervoor dat zij wat beter in de kleren kwamen te
zitten en stelden hen in staat zich ín werkplaatsen en winkels te ver-
tonen, en brachten hen onder bij een of andere degelijke patroon en be-
zochten hen in de loop van de week geregeld op hun werk. In een toe-
spraak tot zijn medewerkers riep Don Bosco in 1878 uit: "Het was de god-
delijke Voorzienigheid die hen zond, en door middel van hen is het goede
vermenigvuldigd." Die eerste Salesiaanse medewerkers, hetzij geestelij-
ken of leken sloegen geen acht op last of ongemak, maar ziende hoe vele
ontspoorde jongens terugkeerden tot de weg der deugd, offerden zij zich-
zelf op voor het heil der anderen. Ik heb er velen de gerieflijkheid van
hun huis in de steek zien laten en, niet alleen 's zondags, maar ook op
alle dagen van de vasten, en op een uur dat hun zeer ongelegen kwam,
doch dat voor de jongens gemakkelijker uitkwam, hierheen zien komen om
catechismusles te geven. Ik heb hen ook gedurende het winterseizoen zich
iedere avond naar Valdocco zien begeven, langs steile, gevaarlijke wegen
en paden, bedekt met sneeuw en ijs, om les te geven in de klassen die
geen leermeester hadden, en zoveel mogelijk van(1)hun tijd daaraan zien be-
steden."
1 Tim. 6,8.

17.10 Page 170

▲back to top


- III/166 -
Tot hen behoorden Graaf Cays di Giletta, Markies Fassati en later
Graaf Callori di Vignale en Graaf Scarampi di Pruney, die in 1900 op de
leeftijd van tachtig jaar in een gesprek met prof. Don Celestino Durando
schreide van vreugde en genegenheid bij de herinnering aan Don Bosco en
aan de jaren van weleer.
Samen met de helpers verschenen in het Oratorio ook de helpsters
over wie Don Bosco in bovengenoemde voordracht eveneens sprak: "Steeds
meer deed de behoefte zich gevoelen om onze arme jongens ook in materi-
eel opzicht te helpen. Er waren er wier jas en broek aan flarden hingen,
zodanig dat het niet meer fatsoenlijk was om aan te zien. Er waren er
die nooit eens de vodden van hemden die zij aan hadden konden verwisse-
len; zij waren zo volslagen haveloos dat geen enkele patroon hen wilde
hebben om in zijn eigen werkplaats arbeid te verrichten. Het was in die
gevallen dat de goedhartigheid en het nut van de medewerksters zich de-
den gelden. Thans zou ik ter ere van de Turijnse dames overal willen
vertellen hoe velen van hen, hoewel uit een aanzienlijke en fijngevoeli-
ge omgeving stammend, er niettemin niet tegen opzagen, die rafelige jas-
jes en broeken te nemen en eigenhandig te verstellen; hoe zij die al
volkomen versleten hemden, die misschien nog nooit water gezien hadden,
zelf ter hand namen, ze wasten, ze lapten en ze daarna weer aan de arme
jongens gaven, die, aangetrokken door de geur der christelijke naasten-
liefde volhardden in het Oratorio en in het beoefenen van de deugden.
Tal van die zeer verdienstelijke dames schonken ondergoed, nieuwe jas-
sen, geld, levensmiddelen en zovele andere dingen als ze maar konden.
Enkelen van hen zijn thans hier aanwezig om naar mij te luisteren en ve-
le anderen zijn al opgeroepen door de Heer om het loon voor hun moeiten
en voor hun werken van barmhartigheid te ontvangen."
Die welhaast heilige vrouwen hadden zich rond moeder Margherita
geschaard, en de eerste onder hen allen, met haar brave zuster, mevrouw
Margherita Gastaldi, moeder van kanunnik Lorenzo Gastaldi en, met haar,
Markiezin Fassati; daarna een andere vooraanstaande dame van het Hof;
en anderen meer, die het niet beneden hun waardigheid achtten zich naar
de nederige boerin van Becchi te begeven om in haar pover kamertje lom-
pen te verstellen.
En toen Don Bosco wezen begon op te nemen, zorgden zij met volko-
men zelfverloochening voor hen als voor hun eigen kinderen. Iedere za-
terdag brachten zij de leerlingen hemden en zakdoeken. Iedere maand
zorgden zij voor schoon beddengoed en verstelden zij het zo nodig ijve-
rig. Mevrouw Gastaldi was degene die ervoor zorgde dat het linnengoed
gewassen werd. Zondags controleerde zij de bedden, daarna zette zij, als
een weerbaar generaal, de jongens op rijen en een voor een controleerde
zij hen, of zij wel van hemd gewisseld hadden, of zij hun handen en hals
gewassen hadden. Vervolgens liet zij alles aanbrengen wat in de was
moest en liet het naar de personen brengen die opdracht hadden om het te
wassen. Ook controleerde zij de bovenkleding om na te gaan of er iets
versteld moest worden, dikwijls een beroep doende op verschillende in-
stituten en vrouwelijke opvoedingstehuizen, die erin wedijverden om dat
werk van naastenliefde te verrichten. Zij bracht een groot deel van de
dag in de linnenkamer van het Oratorio door en hielp de goede Margherita
om die in orde te houden.

18 Pages 171-180

▲back to top


18.1 Page 171

▲back to top


- III/167 -
verschafte of liet anderen verschaffen wat er ontbrak voor de bedden en
voor de jongens; verleende zoveel mogelijk ook hulp in geld, zodat de
jongens haar, zowel als haar zuster, als zeer bijzondere weldoensters
beschouwden. Verscheidene jaren lang volhardden zij in dat werk van
naastenliefde, ook nadat de moeder van Don Bosco gestorven was.
Tot hier toe hebben we het gehad over de zorgen die aan de jongens
van het Oratorio besteed werden wanneer zij gezond waren, maar wij moe-
ten eraan toevoegen dat, wanneer zij ziek waren, het hun van begin af
aan niet ontbrak aan vooraanstaande weldoeners die hen terzijde stonden,
hun pijn verlichtten en er zich op toelegden hun de gezondheid weer te
geven. De jongens, die extern waren, wist Don Bosco aan te bevelen in
de zorgen van weldadige doktoren, die bereid waren ook aan de meest be-
hoeftigen hulp te verlenen die thuis verpleegd werden; en degenen die
overgebracht hadden moeten worden naar de ziekenhuizen, beval Don Bosco
aan in de zorgen der zusters en artsen, opdat zij hun bijzondere zorg
zouden verlenen; zowel die als genen bezocht hij daarna met vaderlijke
genegenheid. Wat de jongens aangaat die in Valdocco waren opgenomen,
wilde hij van dat jaar af hebben dat er een vaste huisdokter zou zijn en
de eerste was dokter Vella, geboortig uit Cavagliá. Don Bosco droeg hem
een grote genegenheid toe, evenals aan zijn broer die, met andere semi-
naristen, door de curie van Mgr. Fransoni gezonden, catechismusonder-
richt kwam geven in het Oratorio. De dokter wijdde zich met overgave aan
dat liefdewerk, tot het jaar 1856 toe, wanneer hij benoemd werd tot
hoogleraar in de medicijnen aan de universiteit van Bologna.
Vella werd door andere vooraanstaande artsen opgevolgd, bezield
door eenzelfde geest als de zijne, en aan wie wij in de loop van onze
geschiedenis nog menige treffende herinnering zullen ophalen; maar be-
halve die om zo te zeggen vaste functionarissen, waren er honderden art-
sen, die in de loop van veertig en meer jaren gratis op uitnodiging van
Don Bosco of van zijn plaatsvervangers, overdag en 's nachts enkele ern-
stig ziek geworden leerlingen kwamen bezoeken en genezen. Het waren man-
nen van grote faam vanwege hun kennis, ervaring en behendigheid bij de
moeilijkste chirurgische ingrepen, druk bezet van de morgen tot de
avond, en toch, ondanks het ernstige ongemak, waren zij degene die hen
geroepen had dankbaar, en zij verklaarden zich bereid om hun werk te
doen telkens wanneer er behoefte aan was. En de jongens uit het volk
werden met diezelfde zorg behandeld als de jongens van de rijke mensen.
Zo kon grootheid van ziel zich verenigen met christelijke naastenliefde.
Lof zij de geneesheren van Turijn. Laat ons gebed en onze erkentelijk-
heid niet verflauwen, wijl niet alleen de Heilige Schrift ons leert:
"Geef de arts om zijn zorg de hem verschuldigde eer," maar zij voegt
eraan toe dat hij een geschenk des Heren is "want ook hij is door de
Heer geschapen(1)."
(1) Ecclesíasticus 38,1,

18.2 Page 172

▲back to top


- III/168 -
H O O F D S T U K XXIII
DE JONGE JOOD UIT AMSTERDAM - ZIJN ONTMOETING MET DON
BOSCO IN HET ZIEKENHUIS - ZIJN GESCHIEDENIS - EEN ZUSTER
VAN HEM WORDT KATHOLIEK - ZIJN GODSDIENSTIGE TWIJFELS -
DE OORZAAK VAN ZIJN ZIEKTE - ONDERHOUD MET DON BOSCO -
KUIPERIJEN VAN DE JODEN OM ZIJN BEKERING TE VERHINDEREN
- ZIJN DOOPSEL EN EDEL AFSTERVEN
In de jaren 1847 en 1848 maakte God in zijn goedheid Don Bosco tot
het instrument van een wonderbaarlijke bekering. Toen hij zich op zeke-
re dag zoals gewoonlijk naar het Sint-Jansziekenhuis begaf, werd hij
door de overste van de zusters, zuster Serafina di Buttigliera, ervan
op de hoogte gebracht dat er een jonge Jood voor verzorging was opgeno-
men, een jongeman van 23 jaar, die neiging aan de dag legde om christen
te worden. Don Bosco gaf de zuster voorzichtige richtlijnen, om de on-
derrichting te beginnen zonder zich in strijdvragen te begeven, en be-
loofde haar dat hij zich over die arme ziel zou ontfermen. Intussen be-
gon de zuster, om de jongen aangenaam bezig te houden, onder meer zo-
veel als zij wist te vertellen over Don Bosco, vooral over zijn gene-
genheid voor de jongens en over wat hij allemaal gedaan had en nog deed
voor de jongens van Turijn. De jonge Jood luisterde met wonderlijke en
steeds groeiende geestdrift naar die verhalen, zodat er onmerkbaar een
levendig verlangen in hem groeide om die priester te leren kennen. En
op een goede dag kwam zuster Serafina de kamer binnen, nadat zij eerst
Don Bosco had uitgenodigd, en zei tot de zieke: "Ik kom u iets vertel-
len dat u genoegen zal doen, naar ik hoop. Op dit ogenblik bevindt zich
die Don Bosco in huis, over wie we zo dikwijls gesproken hebben. Als u
hem wil zien en kennis met hem wil maken, zal ik hem vragen hier te ko-
men. Het ís een bezoek dat u ongetwijfeld veel troost zal verstrekken."
Verheugd zei de jongen tegen de zuster: "Ja, natuurlijk, heel erg
graag!" Don Bosco kwam. Het was een van de mooiste kamers van het zie-
kenhuis. De jongen, die nog kracht genoeg had om het bed te verlaten,
zat op een stoel. Toen de priester binnenkwam stond hij op en nam eer-
biedig zijn pet af, waarvan de klep zijn gezicht bedekte. Zijn mooi
uiterlijk verborg een lijdende ziel. Na de eerste vragen onderkende Don
Bosco dat hij hier met een edel karakter en een oprechte ziel te doen
had; zijn eerste bezoek was kort, maar opende de weg voor vele volgen-
de, die van langer duur en van verheugende resultaten waren. Nauwelijks

18.3 Page 173

▲back to top


- III/169 -
had de jongeman kennis gemaakt met Don Bosco, of hij voelde zich vervuld
van een liefdevolle en diepe sympathie voor de katholieke priester; na-
derhand vertelde hij hem zijn hele geschiedenis.
Híj heette Abraham, was geboren in Amsterdam, waar zijn ouders
woonden die zeer vermogend waren. Daar hij een goed verstand had, had
hij op school snelle vorderingen gemaakt, en wijl hij de lieveling van
de familie was, kreeg hij ruimschoots zijn zin in alles wat hij maar
verlangen kon aan verzetjes en ontspanning: schouwburg, gezellige bij-
eenkomsten en allerlei comfort. Toch had hij zich steeds heel zedig ge-
dragen. Hij had een oudere zuster van wie hij erg veel hield en die Ra-
chel heette; zij voedde het geheime verlangen christen te worden. Zij
had er iets op gevonden om in het geheim de beste boeken te lezen die
over de godsdienst handelden. Bovendien had zij verschillende katholieke
personen ontmoet en zowel op de ene als op de andere manier, had zij
zich enigermate op de hoogte gesteld van de waarheden en van lieverlede
haar jongere broer enkele christelijke beginselen bijgebracht, zonder
dat hij er erg in had. Rachel was een paar jaar ouder dan Abraham en
toen zij, omtrent 17 jaar oud, besloten had toe te treden tot de Zus-
ters van Liefde, vertelde zij haar vader wat zij van plan was, en vroeg
verlof om naar Frankrijk te gaan. Haar vader was hoogst verontwaardigd,
en daar hij haar niet van haar voornemen kon afbrengen, wilde hij haar
beslist geen toestemming geven om te gaan zolang zij niet meerderjarig
was. Toen stemde hij erin toe dat zij overal heen kon gaan waar zij het
beter vond, maar onterfde haar en verleende haar niets om van te kunnen
leven. Een tante van haar echter, eveneens een Jodin, en die tot mede-
lijden bewogen was, voorzag haar van de benodigde som en haar uitzet
samen te stellen, zodat zij haar intrede zou kunnen doen bij de doch-
ters van de Heilige Vincentius. Rachel ging naar Parijs, maar toen Abra-
ham hoorde, dat zijn zuster katholiek wilde worden, vatte hij een hart-
grondige afkeer van haar op, grotendeels veroorzaakt door de mening dat
zij niet meer van hem hield. Toch bleven de christelijke gevoelens vol-
doende diep in zijn gemoed gegrift, voldoende in alle geval om een begin
van twijfel ten aanzijn van zijn eigen godsdienst levendig te houden.
Het duurde niet lang of zijn moeder merkte iets van die twijfel en
om hem te doen standhouden in het Joodse geloof, vertelde zij hem dik-
wijls de lachwekkende en schrikaanjagende fabels van de Talmoed, die de
Joden die van godsdienst veranderden met vreselijke bestraffingen be-
dreigen. Abraham toonde zich echter ongelovig en zei telkens maar: "Maar
wat heb ik toch te vrezen van die tovenares, van wie u me vertelt dat
zij al ten tijde van Adam leefde? Als zij nog leeft, zoals u me verze-
kert, dan moet ze toch al behoorlijk op jaren zijn en zal ze wel niet
erg veel kracht meer hebben om me nog kwaad te kunnen doen." Zijn vader,
die een uitermate bijgelovig man was, en die zag dat de jongen zich
steeds verder van zijn opvattingen verwijderde, ja, dat hij er zelfs om
lachte, liet toen een geleerde rabbijn komen opdat die hem met kracht
van redenen zou overtuigen. Maar Abraham, die een scherpzinnige geest
had, stelde vooral vragen ever het belangrijke punt van het eeuwige rijk
dat God aan David beloofd had en vroeg waar dat rijk in de huidige tijd
was. Ook vroeg hij steeds en bij herhaling: "Er staat geschreven in de
boeken van Mozes dat de scepter Juda niet ontnomen zal worden, noch de
leider van zijn zijde, zolang de Messias niet komt. Welnu, indien de

18.4 Page 174

▲back to top


- III/170 -
Messias niet gekomen is, waar is dan onze heerschappij van Juda? En wan-
neer Juda de heerschappij ontnomen is, is dat dan niet een teken dat de
Messias al gekomen is?" Hoe de rabbijn ook zijn best deed, hij slaagde
er niet in hem te voldoen.
Zijn vader, die hem als een uitverkoren zoon liefhad, stuurde hem,
toen hij zag dat hij steeds maar bezig bleef en onderrichting wilde heb-
ben op het terrein van de godsdienst, naar de protestantse dominees, op-
dat zij zijn moeilijkheden zouden oplossen, ervan overtuigd dat zij hem
tot tevredenheid zouden kunnen antwoorden, zonder dat hij het geloof zou
verlaten waarin hij was geboren. Die echter deden hun best om hem tot
hun overtuiging over te halen, maar de jongen vond, dat een gemeenschap
zonder offer, zonder plechtig ritueel, zonder eenheid en zonder een vas-
te leer, geen godsdienst was. Om hem te bekeren leidden die ongelukkigen
hem toen op de weg van slechte gewoonten en tot overmaat van ramp viel
hij in die valstrik. Het gevolg van die uitspattingen was echter een
langzame longziekte, waardoor hij, toen Abraham er de eerste symptomen
van bespeurde en als oorzaak ervan de valse raadgevingen van de protes-
tanten erkende, van haat vervuld werd tegen het christendom. Hij be-
klaagde zich bitter bij zijn vader en vroeg hem, waarom die hem naar de
dominees gestuurd had. Maar zijn vader antwoordde; "Ik heb je het Chris-
tendom willen doen kennen, en dat zijn de leiders ervan. In Amsterdam
was inderdaad alles wat de naam van christendom droeg, protestant. Zo-
wel de rechtbanken, als de kerken en de clubs. De katholieken waren ge-
ring in aantal en onbekend, zelfs hun naam en die van onze heilige gods-
dienst had hij zelfs nooit horen noemen. Daarom was Abraham er dan ook
van overtuigd dat zijn zuster Rachel, door christen te worden, thans
tot de protestanten behoorde.
Doordat zijn ziekte bleef aanhouden, besloten zijn ouders te pro-
beren hem te laten genezen door de zorgen van de meest bekwame genees-
heren, daarom stuurden ze hem naar Wenen, waar hij enige tijd in enkele
ziekenhuizen vertoefde, waar hij met rijkelijke zorg omringd werd, aan-
gezien zijn vader op geen kosten keek. De ziekte nam evenwel haar be-
loop, men meende dat het goed zou zijn te proberen of het hem iets zou
baten andere lucht in te ademen, die van Innsbruck eerst en daarna die
van Turijn. De pogingen liepen op niets uit, en de longontsteking ging
ten slotte in echte tering over. Aanvankelijk werd hij met graagte opge-
nomen in het huis van rijke Joden, die echter, daar zij voor de gezond-
heid van hun kinderen vreesden, hem naar Chieri stuurden. Maar toen hij
hier erger ziek werd, keerde hij naar Turijn bij zijn ouders terug, die
hem na enkele dagen besloten te laten opnemen in het Sint-Janshospitaal,
waar zij een kamer voor hem gehuurd hadden.
Het was toen dat hij het geluk had Don Bosco te ontmoeten, die hem
bij de eerste keren dat hij hem bezocht met geen woord over de gods-
dienst sprak, en hij begon pas een gedachtewisseling met hem toen hij
zeker was van zijn genegenheid. Toen zag Abraham in, welke vergissing
hij gemaakt had ten aanzien van het christendom, dat hij verward had
met een protestantse sekte en hij geraakte vol bewondering voor de
schoonheid van het katholicisme. De Joden waren echter op de hoogte van
die langdurige bezoeken van Don Bosco en maakten zich op om die beke-
ring te verhinderen. Van dat ogenblik af werd, het moeilijker met Abra-
ham over de godsdienst te spreken, en Don Bosco kon hem nog slechts bij
zeldzame gelegenheden benaderen. Er waren twee bedienden bij de jongen

18.5 Page 175

▲back to top


- III/171 -
geplaatst die hem voortdurend bewaakten, de een overdag, de andere 's
nachts. Abraham vond dat erg pijnlijk, daar hij steeds meer wilde weten;
plotseling drong het tot hem door dat een van de twee bedienden alleen
maar Frans sprak en de ander Frans en Duits. Daar hij uitstekend Engels
kende, deelde hij die ontdekking aan zuster Serafina, die eveneens het
Engels machtig was, mee en ze spraken af dat de godsdienstige onderrich-
ting in die taal zou worden voortgezet, in de zekerheid dat zij niet
zouden worden verstaan. Don Bosco duidde de zuster aan, hoe zij met de
catechismus te werk moest gaan, gaf haar de Discussioni dirette agli
Ebrei (Verhandelingen voor de Joden) en Gli Ebrei (De Joden)van de theo-
loog Vincenzo Rossi uit Mondovi ter lezing; twee werken, waarin de be-
ijzen uiteengezet worden om de Joden ervan te overtuigen dat de Messias,
dat wil zeggen Jezus Christus, gekomen is. De twee bedienden die bij die
gesprekken tegenwoordig waren, kregen argwaan, ook al verstonden zij er
geen woord van, en brachten hun meesters op de hoogte, die van de vader
van Abraham opdracht gekregen hadden om beslist te verhinderen dat de
jongen katholiek zou worden. Daarom wilden zij dat hij naar Chieri zou
worden overgebracht; maar de afkeer die er in de Joodse families van
Chieri tegen die ziekte heerste, viel niet te overwinnen door het voor-
uitzicht op een grote beloning, en zij besloten Abraham in het Sint-
Jansziekenhuis te laten. Intussen woekerde de ziekte voort, de Joden
waren op hun hoede, en de vader die op de hoogte gesteld was gaf bevel,
dat zijn zoon tot iedere prijs, dood of levend, naar Amsterdam gestuurd
zou worden. De doktoren kwamen daartegen evenwel krachtig in verzet en
gingen zover dat zij een dergelijk plan niet minder dan een moord noem-
den, opmerkend dat er geen enkele hoop op genezing meer was, en dat de
jongen tengevolge van zijn zwakte voor zijn tijd zou sterven tengevolge
van de reis. De Joden van Turijn die op het laatste ogenblik zagen dat
hij niet meer kon genezen en vervuld van de bijgelovige vrees die zij
koesteren om in de buurt van stervenden te komen, lieten hem in de
steek, en maakten zich weinig zorgen erover dat de christenen voor hem
zorgden. Van dat gunstige ogenblik maakte kapelaan Don Rossi gebruik om
hem te dopen; hij reikte hem vervolgens de heilige Communie uit, diende
hem het heilig Oliesel toe om twee uur na middernacht. De Joden wisten
van niets. Don Bosco begaf zich enkele dagen later naar het ziekenhuis
om Abraham te bezoeken, maar onderweg kwam hij een herstellende tegen
die hem toeriep:
"Gaat u misschien de jonge Abraham bezoeken?"
"Ja."
"Hij is gisteravond gestorven!"
Zes maanden was Abraham ziek in dat hospitaal geweest.
Toen Don Bosco in 1883 in Parijs kwam, ging hij een bezoek brengen
bij de Zusters van Liefde, en vroeg of er zich in huis ook een zuster
uit Amsterdam bevond die vroeger Jodin geweest was.
"0 ja, zeker, ze is er nog," antwoordde de zuster-portierster: "Ra-
chel."
"Wel, wilt u haar dan zeggen dat ik haar het laatste nieuws over
haar broer kom vertellen."
"Haar broer? Die is al lang dood."
"Dat weet ik, maar u kunt haar zeggen dat hij gestorven is met het
hoofd op deze armen."

18.6 Page 176

▲back to top


- III/172 -
"Dus is hij katholiek gestorven? Zijn zuster wist dat hij chris-
ten geworden was, Doch het was slechts een vaag gerucht geweest; zij
had geen zekerheid."
"Ik kan haar die zekerheid geven. Wanneer zou ik zuster Rachel kun-
nen spreken?"
"Komt u morgen terug om de heilige Mis te lezen dan zal ik er met
de Overste over spreken. Wat zal zuster Rachel blij zijn?"
De volgende dag zorgde Don Bosco dat hij er was. Bij hun gesprek
toonde de zuster zich uiterst verheugd. Zij had de priester voor zich,
die door de Heer was aangewezen om de eeuwige redding van haar geliefde
broer te verzekeren, en thans kwam zij te weten, dat het zaad dat zij
zoveel jaren geleden had uitgestrooid zijn vruchten in het eeuwige leven
had afgeworpen. Don Bosco droeg de heilige Mis op en preekte, en al de
goede zusters brachten met Rachel een ware feestdag door.

18.7 Page 177

▲back to top


- III/173 -
H O O F D S T U K XXIV
NOODZAAK VAN EEN TWEEDE ZONDAGSORATORIO - OVEREENKOMST
TUSSEN TWEE VRIENDEN - EEN VOORSTEL VAN MONSEIGNEUR
FRANSONI - DE KAPITEIN OP ZOEK NAAR EEN STRATEGISCHE
POSITIE EEN BLIKSEMSLAG - DE BIJEN EN DE AANKONDIGING
VAN HET NIEUWE ORATORIO - BEZOEKEN - HET KALMEREN DER
WOEDENDE WASVROUWEN
Hoe meer Don Bosco en zijn onvergelijkelijke helper, de theoloog
Borel, en hun andere assistenten zich moeite gaven om het schoolonder-
richt en de godsdienstige ontwikkeling in het Oratorio van de Heilige
Franciscus van Sales te bevorderen, des te meer nam van de andere kant
het aantal van de jongens die het bezochten toe. Op zondag waren de jon-
gens in een zo grote menigte aanwezig, dat een deel ervan nauwelijks in
de kerk kon; daarom moesten er gedurende de heilige diensten een twee-
honderd en meer in de klassen of in een hoek van de speelplaats worden
beziggehouden. De speelplaats zelf, hoewel geenszins klein, was niette-
min ontoereikend geworden voor vrije spelen; het leek wel een excerci-
tieterrein waarop het voor de soldaten bijna onmogelijk was militaire
oefeningen te houden zonder elkaar het ondersteboven te lopen, tegen el-
kaar op te botsen of elkander onwillekeurig sabelhouwen toe te brengen.
Er moesten dus voorzieningen getroffen worden.
Op een zondag in augustus, toen de namiddagoefeningen in de kerk
waren afgelopen, nam Don Bosco de theoloog Borel apart en zei tegen hem:
"Sinds enkele zondagen, en vandaag vooral, zult u wel het oneindige
aantal jongens in het Oratorio hebben opgemerkt: het zijn er niet min-
der dan achthonderd. Zoals u ziet kunnen ze niet eens allen in de kerk,
en de anderen zijn zo opeengepakt, dat men er medelijden mee zou krij-
gen. En wat zullen we over de speelplaats zeggen? Ieder ogenblik strui-
kelt de een over de ander; het is alsof de speelplaats met jongens ge-
plaveid is. En hoe meer er komen, des te erger wordt het. Het aantal
verminderen door een deel weg te zenden gaat niet, want dat zou zoveel
zijn als hen aan hun lot over te laten en hen bloot te stellen aan het
gevaar van verloren te gaan. Wat moeten we dus doen?"
"Ik heb het gezien," antwoordde de ander, "en ik ben ervan over-
tuigd dat een plaats die aanvankelijk voldoende ruimte scheen te bieden,
in het vervolg veel te klein zal zijn; maar moeten we nu weer onze ten-

18.8 Page 178

▲back to top


- III/174 -
ten opbreken en ergens anders heentrekken, zoals de kraanvogels en de
zwaluwen ieder jaar doen?"
"Ik geloof," hernam Don Bosco, "dat we er op een andere manier iets
op zullen vinden. Uit verschillende navragen is mij gebleken dat ruim
een derde deel van die jongens die hier zijn, hierheen komen uit de
buurt van de Piazza Castella, van de Piazza San Carlo, uit de Borgo
Nuovo en uit de parochie San Salvario, dus tot twee mijlen ver. Wanneer
we nu in die buurten een tweede Oratorio zouden openen, denkt u dan ook
niet dat we dan ook ons doel bereiken als we hier blijven?"
Bij die opmerking van Don Bosco moest Don Borel even nadenken en
toen riep hij uit, met een verheugde uitdrukking van blijdschap: Optima
propositie, "dat is een prachtig voorstel. Op die manier slaan we twee
vliegen in een klap: doordat het aantal jongens van dat Oratorio ver-
mindert, zullen we beter kunnen zorgen voor de overblijvenden; en intus-
sen zullen we vele anderen naar het nieuwe Instituut trekken, die op het
ogenblik niet hierheen komen, omdat ze het te ver vinden. Laten we dus
maar meteen aan het werk gaan." Aldus de afspraak tussen de beide vrien-
den.
Allereerst ging Don Bosco de volgende dag zijn opwachting maken bij
Mgr. Fransoni, en hij zette hem de noodzaak en het plan van een tweede
Oratorio uiteen voor de zondagsbijeenkomsten, en vroeg om de steun van
zijn wijze raad. De hoogwaardige Aartsbisschop prees het verstandige be-
sluit en keurde het goed, en daar hij de behoeften kende van de bevol-
king die hem was toevertrouwd, stelde hij voor, dat men het nieuwe In-
stituut in het midden van de stad zou inrichten.
Gesteund door de woorden van de eerbiedwaardige Herder, ging Don
Bosco eveneens zijn plan uiteenzetten bij de pastoor van de kerk der
Madonna ter Engelen, en die toonde zich er niet enkel verheugd over,
maar beloofde ook zoveel als in zijn vermogen was, te zullen helpen.
Gerustgesteld door dat antwoord, begaf hij zich op zekere dag naar de
wijken van de Porta Nuova en bezocht hij verschillende plaatsen in de
omgeving. Na het voor en tegen van verschillende plaatsen tegen elkaar
te hebben afgewogen, besloot hij een plaats te kiezen bij de zogenaamde
Viale del Re, tegenwoordig de Corso Vittorio Emanuele II, in de nabij-
heid van de Po. Die plaats is tegenwoordig volgebouwd met prachtige hui-
zen, doorkruist door ruime straten en vol heerlijke tuinen; maar in die
tijd was het slechts een uitgestrekte grasvlakte, met enkele spaarzame,
armelijke huisjes, hier en daar onordelijk en zonder enig plan ver-
spreid, voor het merendeel bewoond door wasvrouwen. Daar het een vrij,
als het ware buiten de stad liggend terrein was, met bovendien een scha-
duwrijke omgeving, leende het zich heel bijzonder voor openbare bijeen-
komsten. Vooral op zondagen verzamelden zich daar een grote menigte kwa-
jongens om er allerlei kattenkwaad uit te halen, terwijl er velen van
hen op dat ogenblik in de catechismus hadden moeten zijn of in de kerk
van hun parochie, doch thans nam hun onwetendheid op het gebied van de
godsdienst hand over hand toe en werd hun kennis van alle mogelijk kwaad
steeds groter. Daar was dus een plaats die wel bijzonder geschikt was
voor het doel dat Don Bosco nastreefde, die als ervaren kapitein die
plek als strategische positie koos om er zijn tenten op te slaan.

18.9 Page 179

▲back to top


- III/175 -
In de buurt ontdekte hij een huisje met een armzalig dak en een
erf. Hij vroeg van wie dat was en vernam dat de eigenares een zekere
mevrouw Vaglienti was. Die ging hij dus opzoeken en zette haar het doel
van zijn bezoek uiteen en vroeg haar of zij hem die woning wilde verhu-
ren. De brave dame toonde zich wel tot een overeenkomst bereid, maar ze
konden het niet eens worden over de jaarlijkse huurprijs. Na lang over
en weer gepraat zag het ernaar uit, dat de onderhandelingen afgebroken
dreigden te worden, toen een zonderlinge gebeurtenis plotseling iedere
mogelijkheid uit de weg ruimde. De hemel was intussen betrokken. En
plotseling kwam er een bliksemflits, zo hevig, dat de vrome dame er vol-
slagen van ontstelde en, zich tot Don Bosco richtend, zei ze: "God heeft
mij voor de bliksem behoed, en daarom zal ik u het huis laten voor het
bedrag dat u me aanbiedt." "Ik dank u zeer," antwoordde Don Bosco, "en
ik zal Onze-Lieve-Heer bidden dat hij u thans en voor altijd zal zege-
nen." - Na enkele ogenblikken hield het rumoer van de donder op, de lam-
pen konden gedoofd worden, en de overeenkomst werd vastgesteld voor een
huurprijs van 450 lire. Op die manier toonde ook de bliksem zich guns-
tig voor Don Bosco, door als een welwillend bemiddelaar voor hem op te
treden.
Toen de huurders weg waren, werden spoedig de metselaars erheen ge-
zonden om de kapel in orde te maken. Intussen deelde Don Bosco op een
zondag, toen hij temidden van zijn jongens was, hun het nieuws mee dat
er spoedig een tweede Oratorio zou worden geopend. En nog steeds herin-
nert men zich de aardige gelijkenis die hij gebruikte om het grote
nieuws mede te delen.
"Mijn beste jongens," zei hij, "wanneer de bijen zich te zeer ver-
menigvuldigd hebben in een bijenkorf, trekt een deel van hen eruit,
sticht een nieuwe familie en wil ergens anders gaan wonen. Zoals jul-
lie zien, zijn we hier met zo velen dat niemand meer weet hoe hij zich
keren of wenden moet. In de speeltijd van vandaag heeft van tijd tot
tijd de een of ander een duw gekregen, is tegen de grond geworpen en
heeft een bloedneus opgelopen. In de kerk zijn we op elkaar gedrongen
als haringen in een ton. We kunnen ze niet groter maken door met rug
en schouders te duwen, want ze zou ons op het hoofd kunnen vallen. Wat
zullen we dus doen? We zullen het voorbeeld van de bijen volgen: we gaan
een tweede familie stichten en een tweede Oratorio openen."
Die woorden werden met een kreet van vreugde begroet. Toen hij de
jeugdige geestdrift tot bedaren had laten komen, nam de goede priester
weer het woord en zei: "Nu zullen jullie wel nieuwsgierig zijn te we-
ten waar het nieuwe Oratorio zal worden geopend, en wie van jullie er
naartoe moeten gaan; jullie willen weten wanneer het geopend zal worden;
of dat vroeg of laat zal zijn; en welke naam het zal dragen. Als jullie
even stil zijn, zal ik daar in het korte antwoord op geven. Het Oratorio
zal komen bij de Porta Nuova, op korte afstand van de ijzeren brug, aan
de Viale del Re, ook wel de platanenweg genoemd, omdat die er langs
staan. Vervolgens moeten diegenen van jullie erheen gaan, die in dat
stadsgedeelte wonen, hetzij omdat dat dichter in de buurt is, hetzij om-
dat zij met hun voorbeeld andere jongens erheen kunnen leiden. - Wanneer
het geopend zal worden? Op het ogenblik zijn de werklieden bezig met de
bouw van de kapel, en ik hoop dat op de achtste van de komen- de maand
december, de feestdag van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria, wij het
zullen kunnen inzegenen. Dus, evenals dat eerste, zullen wij het tweede

18.10 Page 180

▲back to top


- III/176 -
Oratorio openen op een dag die toegewijd is aan de Moeder van God en het
onder haar machtige bescherming stellen. - En welke naam wij het zullen
geven? Wij zullen het noemen het Oratorio van de Heilige Aloysius, en
wel om twee redenen: de eerste is, om aan de jongens een model van on-
schuld en van iedere navolgenswaardige deugd te geven, en dat is juist
de Heilige Aloysius van Gonzaga, ons door de Kerk zelf voorgesteld; de
tweede reden spruit voort uit de erkentelijkheid en dankbaarheid jegens
onze eerbiedwaardige aartsbisschop, monseigneur Aloysius Fransoni, die
ons zo zeer genegen is, ons zegent en ons beschermt. Vinden jullie dat
prettig? Zijn jullie tevreden? - Een oorverdovend salvo van "Ja, ja!"
was het antwoord, gevolgd door een herhaald "Leve de Heilige Aloysius,
leve het Oratorio van de Porta Nuova, Leve Don Bosco" Nooit vond er een
argelozer, opgewekter en eensgezinder volksreferendum plaats.
Die mededelingen, die door de jongens al gauw overgebracht werden
in de schoot van hun familie, op de scholen en in de werkplaatsen, de-
den ook al gauw de ronde in de betreffende wijken. Bijgevolg gingen nu
en dan troepen jongens de plaats van het nieuwe Oratorio bezoeken, en
toen ze zagen hoe goed er gezorgd werd voor de hun begeerde ontspan-
ningsspelen gingen ze er met graagte heen en leek iedere dag hun wel
duizend dagen alvorens die van de opening zou zijn gekomen. Op die ma-
nier kenden zij het Instituut al door en door, weken voordat de opening
plaatsvond.
Maar niet allen waren verrukt over het besluit dat mevrouw Vaglien-
ti genomen had. Ter plaatse woonden namelijk verschillende wasvrouwen,
zij hadden er hun droogplaatsen en washokken. Nauwelijks hadden zij ver-
nomen dat Don Bosco die plaats gehuurd had om er een Oratorio van te ma-
ken, of zij werden als furies, en nadat de ene de andere behoorlijk had
opgewarmd, kwamen zij tot het besluit de arme priester persoonlijk te
lijf te gaan en hem met beledigingen en bedreigingen te dwingen de huur-
overeenkomst ongedaan te maken. Toen Don Bosco dan ook op zekere dag met
mevrouw Vaglienti zich ter plaatse begaf om de gehuurde vertrekken in
ogenschouw te nemen en te zien hoe hij ze naar zijn behoefte kon inrich-
ten, werd hij plotseling door een stuk of twaalf van die dames omsin-
geld. Met gezichten zo rood als een kreeft, met ogen die fonkelden van
woede en ergernis, en de vuisten in de zij geplant, begonnen zij hem als
bezetenen te overstelpen met een stortvloed van beledigingen en verwen-
singen zonder weerga. "Priester zonder hart en zonder liefde, wat voor
kwaad hebben wij gedaan, dat u ons uit dat huis komt wegjagen?" - "Zijn
er soms geen andere, vrijere plaatsen in Turijn te vinden om er de deug-
niet uit te hangen met schurken en dieven? U deed beter als u ze de nek
brak," - "Dat ie maar een ongeluk krijgt!" loop naar de hel met uw Ora-
torio!" - "Als hij niet gaat, zullen we hem er wel uitwerken: we hebben
sterke handen, weet je, en we weten wel hoe we hem het gezicht moeten
wassen," en bij die woorden namen ze een dreigende houding tegenover hem
aan Om hen tot bedaren te brengen zei Don Bosco: "Luistert eens, beste
vrouwen ..."
"We willen helemaal niet luisteren; laat ons die kamers en ga naar
waar u vandaan komt, anders zullen we u meer dood dan levend laten ver-
trekken," schreeuwden enkelen. Sommigen hieven al de hand tegen hem op,
toen mevrouw Vagliente tussenbeide kwam en zei:"Jullie vergissen je wel
heel erg; jullie denken dat die priester hier gekomen is om jullie het
brood uit de mond te stoten, maar hij komt het jullie integendeel juist
verschaffen. Door hier een Oratorio in te richten en vervolgens een col-

19 Pages 181-190

▲back to top


19.1 Page 181

▲back to top


- III/177 -
lege voor jongens, zorgt hij ervoor dat jullie wasgoed krijgen om te
wassen, broeken om te reinigen, hemden en beddegoed om te verstellen en
zo voort. Waarom gaan jullie dus zo tegen hem te keer, terwijl jullie
hem dankbaar behoorden te zijn? En wat de woning aangaat, ikzelf zal een
andere voor jullie zoeken hier in de nabijheid. Dan blijven jullie even-
goed dicht in de buurt van de Po, genieten hetzelfde gemak om te kunnen
wassen en de was te bleken te leggen, en tegelijkertijd krijgen jullie
meer werk en dus meer verdienste.
Die wijze woorden van de dame kwamen als een handvol zand op twee
zwermen bijen die met elkaar in gevecht waren, of beter gezegd, als een
straal wijwater op een storm van bezeten geesten. De wasvrouwen deden er
het zwijgen toe, vervolgens luisterden zij naar rede, tenslotte veront-
schuldigden zij zich voor hun onbeschoftheid en voortaan lieten zij Don
Bosco en zijn Oratorio met rust.
Het waren wel andere veldslagen die in voorbereiding waren, veld-
slagen die veel gevaarlijker en harder waren en die niet enkel tegen
Don Bosco en zijn Oratorio waren gericht!

19.2 Page 182

▲back to top


- III/178 -
H O O F D S T U K XXV
AFTREDEN VAN MINISTER LA MARGHERITA - VERZOEK AAN DE
KONING VOOR DE EMANCIPATIE VAN DE WALDENZEN EN DE JODEN -
AFKONDIGING VAN DE EERSTE BURGERLIJKE HERVORMINGEN -
VRIJHEID VAN DRUKPERS - GEESTDRIFTIGE VOLKSBETOGINGEN -
WAARSCHUWINGEN VAN DE AARTSBISSCHOP TOT DE GEESTELIJKHEID
EN DE GELOVIGEN -HOEWEL UITGENODIGD NEEMT DON BOSCO NIET
DEEL AAN DE BETOGINGEN - MAANDELIJKSE PROCESSIES TER ERE
VAN DE ALOYSIUS, EN DE LIEFDE TOT DE KERK, LEVENDIG
GEHOUDEN ONDER DE JONGENS - DON BOSCO BIJ MGR. FRANSONI -
DE SEMINARISTEN
De brief die de koning geschreven had aan Graaf di Castagnetto ont-
hulde genomen besluiten. Inderdaad werd op 9 oktober Graaf La Margheri-
ta, de enige onder de ministers die de Vorst niet vleide, ontslagen uit
het ministerie, en de liberalen triomfeerden volkomen in de regering,
en bleven meester van het terrein. Karel Albert zag weldra zijn fout in,
maar het was te laat.
Het eerste gevolg daarvan was terstond merkbaar. Markies Roberto
d'Azeglio, de broer van Graaf Massimo, nam het initiatief tot een re-
quest, waarin degenen die vrienden van de vrijheid waren, werden aange-
spoord zich tot de koning te wenden en hem te vragen dat Joden en de
Waldenzen niet langer meer onderworpen zouden zijn aan bijzondere wet-
ten, dat zij gelijkgesteld zouden worden aan de anderen en dat hun zou
worden verleend wat emancipatie genoemd werd. Niet weinigen, ook onder
de geestelijkheid die geen acht geslagen hadden op de ketterse uitdruk-
kingen die in dat verzoekschrift voorkwamen, lieten zich strikken door
de schijn van rechtvaardigheid en vrijheid. En toch waren er zoveel de-
creten afgekondigd en gesanctioneerd om de katholieken te verdedigen
tegen de verleidingen van de Waldenzen, tegen de roofzucht van de Joden
en tegen de onverdraagzaamheid en haat van beiden.
De Markies had zich ook tot de Bisschoppen gewend, doch dien dien-
den bij de koning een protest in, waarin zij de rechtmatigheid van de
verlangde gunst betwistten. Ook Don Bosco werd gevraagd om zijn handte-
kening onder het verzoekschrift, waarbij men hem deed opmerken dat het
reeds door zes kanunniken van het metropolitaans kapittel was onderte-
kend, door tien zielenherders uit de stad en andere kanunniken, pas-

19.3 Page 183

▲back to top


- III/179 -
toors en eenvoudige priesters ten getale van honderd. Don Bosco las het
adres en antwoordde toen rustig: "Zodra ik hier de handtekening van de
Aartsbisschop zie staan, zal ik ook de mijne zetten!" - Het verzoek-
schrift droeg weinig meer dan zeshonderd handtekeningen, niet alle uit
Turijn, en werd de souverein op de 23ste december aangeboden.
Daar de Waldenzen en de Joden innig met hun partij verbonden waren,
drongen de liberalen er met de meeste aandrang bij Karel Albert op aan,
de verlangde politieke en burgerlijke vernieuwingen in te voeren. Doch
daar de koning zich besluiteloos toonde, begonnen de buitenlandse dag-
bladen, daartoe aangezet door Massimo d'Azeglio, te schrijven dat de
koning zijn invloed in Piëmont verloren had en dat de openbare mening in
Italië zich tegen hem keerde. Geprikkeld en vreesachtig geworden door
die berispingen en door die satires gaf Karel Albert boe en van 29 okto-
ber tot 27 november kondigde hij de eerste Hervormingen af bestaande uit
een reeks van edicten. Zij behelsden: Een hooggerechtshof van Cassatie,
mondelinge discussie in de criminele rechtspraak: afschaffing van de
bijzondere rechtspraak en jurisdictie voor bepaalde burgerlijke insti-
tuten; overdracht van de militaire naar de burgerlijke dienstplicht der
politie; hervorming van de Staten-generaal; vrijheid der gemeenten om
eigen raadsleden te kiezen; vrijheid van drukpers met preventieve cen-
suur; dat laatste edict verklaarde ook als verboden het drukken van wer-
ken die beledigend waren voor de godsdienst en zijn bedienaren of de
openbare zedelijkheid; er werd geen rekening gehouden met de kerkelijke
Revisie: en metterdaad stelde het ook de openbaarmaking van herderlijke
brieven der Bisschoppen onderworpen aan de burgerlijke censuur, evenals
de catechismussen en alle andere godsdienstige en kerkelijke boeken, en
zelfs de Bijbel.
De bisschoppen beriepen zich op het naleven van de gesanctioneerde
bepalingen van het Vijfde Lateraanse Concilie en op dat van Trente, niet
te hunnen voordele maar voor het welzijn van het volk, voor de verdedi-
ging van het geloof, voor de zekerstelling van de troon en voor de eer
van de Koning. Maar zij bereikten niets en mgr. Andrea Charvaz deed be-
ledigd afstand van zijn diocees van Pinerolo.
Intussen geraakte Turijn van 29 oktober af ten prooi aan een deli-
rium van festiviteiten, en de geestdriftige rumoerige vreugdebetogingen
over die hervormingen duurden verscheidene maanden. Het begon met een
prachtige spontane van te voren klaargemaakte verlichting. Ontzaglijke
feestelijk geklede mensenmenigten met een driekleurige kokarde op de
borst, en met een woud van vaandels, liepen over de pleinen en door de
straten onder kreten van "Italië! Karel Albert! Pius IX! Gioberti!" Bij-
na iedere dag waren er uitvoeringen van patriottische liederen. De sek-
tehoofden verbreidden en vergrootten die beweging onder de hele arbei-
dersklasse; ieder ogenblik werden er openbare bijeenkomsten en banket-
ten gehouden; de handelmaatschappijen zonden boodschappers naar de
Koning om hem levensmiddelen en goederen aan te bieden voor het geval
hij ter verdediging van het vaderland het zwaard uit de schede zou wil-
len trekken. Karel Albert kon zijn paleis niet verlaten zonder verdoofd
te worden door het rumoer van de toejuichingen en het applaus. Toen hij
op 2 november naar Genua vertrok, waar andere lawaaierige triomfen hem
wachtten, werd hij door de menigte tot aan de Po vergezeld met bloemen
en spandoeken. En weer werden er algemene feestelijke verlichtingen aan-

19.4 Page 184

▲back to top


- III/180 -
gebracht op 4 november de naamdag van de koning, en er werd een plechtig
Te Deum gezongen in de kerk Del Miracolo. En de ziel van al die en ande-
re overdreven manifestaties was Roberto d'Azeglio.
Toen Mgr. Fransoni zag dat vele geestelijken, onder wie ook bejaar-
den en ervarenen, zich door het koortsvuur van de nieuwigheden hadden
laten aantasten, evenals door rekesten en burgerlijke festiviteiten, en
met overdreven lof de Hervormingen, Karel Albert en Pius IX hemelhoog
verhieven, begon hij op de elfde november met een openbare waarschuwing
in de sacristieën, de geestelijkheid te verbieden deel te nemen aan po-
litieke betogingen, onder meer zeggend dat de bedienaren van de Kerk de
eersten behoren te zijn om te getuigen van hun eerbied voor de Koning,
maar niet door middel van wereldse feestelijkheden, doch door ijverig de
plichten in acht te nemen die hen met hem verbinden. En op 13 november
gaf hij in een rondschrijven aan de pastoors toestemming om het Te Deum
te zingen wanneer dat verlangd werd, hij beval hen aan, het volk duide-
lijk te makend dat de manier om aan God dank te brengen en Hem gunstig
te stemmen voor onze gebeden is, zijn ziel te bevrijden van de slavernij
van de zonde; evenmin kan men iets goeds verwachten van hem die, terwijl
hij zich opwerpt als promotor van een of andere gewijde dienst, de ker-
kelijke wetten veracht; er zijn steeds mensen geweest die, om hun boos-
aardige activiteiten te verbergen, zich bekleden met de mantel van de
godsdienst.
Bij die openhartige taal spektakelden onder de liberalen de bezwa-
ren tegen de heilige prelaat, waarmee heel wat seculiere en reguliere
geestelijken instemden met oordeelvellingen, die heel duidelijk erop we-
zen hoe weinig kennis zij hadden van de werkelijke feiten. Zij zeiden
dat Mgr. Fransoni een partijganger van Oostenrijk en van de Jezuïeten
was, een vijand van Italië, een bestrijder van diezelfde Paus die door
heel de wereld werd toegejuicht en gezegend. In woord en geschrift ver-
spreidden zij het gerucht als zou Pius IX het hoofd en middelpunt ge-
weest zijn van de Italiaanse liga; dat hij een verbond was aangegaan met
Karel Albert wiens grote vroomheid bekend was, voor de verdrijving van
de Oostenrijkers; en dat hij hem een zwaard ten geschenke had gegeven
dat hijzelf gezegend had en dat het inschrift droeg: In hoc gladio vin-
ces, en andere praatjes van hetzelfde slag.
Tot degenen die kritiek uitoefenden op monseigneur behoorden enke-
le priesters die het gewicht van de kerkelijke tucht voelden en mis-
schien hoopten dat de tijd gekomen was om het juk van het bisschoppe-
lijk gezag af te werpen; er waren kloosterlingen die klieken vormden
en het verlangen te kennen gaven naar interne hervormingen in hun kloos-
ters, naar verandering van sommige ietwat strenge regels, naar vermin-
dering van het gezag van de Overste, naar een populair regiem van grote-
re vrijheid, en die naderhand werden weggezonden of verlof vroegen om
hun Congregatie te verlaten. Maar de vrome, werkzame en ernstig aan de
vervulling van haar heilige zending werkende geestelijkheid stond aan de
zijde van de Aartsbisschop.
Temidden van zoveel waanvoorstellingen trad de verheven voorzich-
tigheid van Don Bosco op schitterend, wijze op de voorgrond, vastbeslo-
ten nooit deel te zullen nemen, hetzij alleen of met zijn jongens, aan
de straatbetogingen. Hij zag helder in, dat men onder de vlag van de
vrijheid erop uit was, het volk op te hitsen tegen de rechten van alle

19.5 Page 185

▲back to top


- III/181 -
wettige vorsten en wel heel in het bijzonder tegen die van de Paus van
Rome. Daar- om toonde hij zich allesbehalve verrukt over de politieke
vernieuwingen, maar hij onthield zich eveneens ervan er met vijandige
daden of woorden stelling tegen te nemen. Zijn program was, zo zei hij,
het goede te doen, alléén het goede en dat tot iedere prijs. Toch kon
hij zijn voornemen niet handhaven zonder lastig gevallen te worden.
Gezaghebbende en invloedrijke lieden, die wisten dat hij zoveel honder-
den jongens tot zijn beschikking had, onder wie er een heel aantal reeds
wat ouder waren, nodigden hem uit, zich met hen te voegen bij de massa
die zich naar de feestelijkheden en de optochten begaf; maar ondanks de
aanbiedingen, de aandrang en de verwijten, sloeg hij díe uitnodigingen
steeds af.
Op zekere dag kwam hij Brofferio tegen die tegen hem zei: "Morgen
is er op de Piazza Castello ook een plaats opengehouden voor u en uw
jongens." - "En als ik er niet heenga," antwoordde Don Bosco, "zullen
er anderen zijn die die plaatsen zullen innemen. Ik heb dringende werk-
zaamheden die geen uitstel dulden."
"Of denkt u misschien dat het verkeerd is, openlijk getuigenis af
te leggen van zijn liefde voor het vaderland?" merkte Brofferio op een
min of meer sarcastische toon op.
"Ik denk niets; maar ik doe u opmerken, dat ík een eenvoudig pries-
ter ben, zonder door de staatsmacht erkend gezag en wiens ambt zich be-
perkt tot preken, biechthoren en catechismusles geven. Ik kan van mijn
jongens buiten mijn kapel geen gehoorzaamheid verlangen, en daarom kunt
u mij onmogelijk verantwoordelijk stellen in zulke plechtige omstandig-
heden."
Intussen bereidde Don Bosco demonstraties en optochten van een heel
andere aard voor. Op 2 september had hij voor 27 lire een beeld van Ma-
ria Troosteres der Bedrukten gekocht met een voetstuk erbij, en hij be-
paalde dat het in dat, en in het volgende jaar processiegewijs zou wor-
den rondgedragen in de omgeving van het Oratorio bij gelegenheid van de
voornaamste feesten van de Moeder Gods. Ook besliste hij dat er op iede-
re eerste zondag van de maand ter ere van de Heilige Aloysius een mooie
processie zou rondtrekken op het terrein van het Oratorio, terwijl hij
voor de maandelijkse oefening van de Goede Dood de laatste zondag be-
paalde. Die oefening werd door Plus IX begiftigd met een volle aflaat
die men ten goede kon laten komen aan de Zielen van het Vagevuur, en aan
allen die aan de processie deelnamen werden 300 dagen verleend. Terwijl
nu in de stad duizenden vlaggetjes in de straten wapperden, en muziek
en zang de patriottische hartstochten opzweepten, verlieten in het Ora-
torio scharen jongens, achter eenvoudige banieren aan, de kerk met het
kleine beeld van de Heilige Aloysius temidden van lelies en bloemen,
trokken rond de tuin van moeder Margherita, de onschuld en de zuiverheid
bezingend, en keerden terug tot voor het altaar om daar de zegen te ont-
vangen van de Goddelijke Zaligmaker. De maandelijkse processie werd re-
gelmatig gedurende een jaar of iets meer gehouden, en in alle geval
gedu-rende heel de tijd dat de betogingen in de stad aanhielden.
Die en andere godvruchtige praktijken, die in die dagen beslist
noodzakelijk waren, verrichtten onmetelijk veel goeds, en Don Bosco
stond er zelf verwonderd over als hij zag hoe de jongens zich door hem
lieten leiden. Iedere list, zoals wij zullen zien, ook de meest verlei-

19.6 Page 186

▲back to top


- III/182 -
delijke, ook die welke het meest in staat geacht kon worden de fantasie
te treffen en de patriottische gevoelens te prikkelen en de hartstochten
op te wekken, werd door de sektariërs uitgebuit om de Kerk voor te stel-
len als de vijandin van de vrijheid en van het welzijn van het volk.
Vandaar dat men vele jaren lang bij vele mensen uit het volk een gebrek
aan geloof of lauwheid in de beleving ervan moest betreuren, evenals on-
eerbiedigheid, ja zelfs afkeer ten aanzien van de Bisschoppen en de
priesters. Men kan er zich geen voorstelling van vormen hoe ver het be-
drog van de heethoofden ging. Nederig verklaarde Don Bosco tegenover Don
Giovanni Turchi: "Of ik mij gelukkig voel priester te zijn? Als dat niet
het geval was, wat zou er dan van mij terechtgekomen zijn in die dagen?"
Wat hij gevoelde was een aansporing voor hem om zijn woord tot de harten
der jongens te doen doordringen, de vooroordelen uit de weg te ruimen,
de waarheid te doen kennen, de liefde tot de godsdienst in hen brandende
te houden.
Al die zorgen brachten er hem niet vanaf, te delen in de angsten en
smarten van Mgr. Fransoni, en daar hij steeds toegang had tot het aarts-
bisschoppelijk paleis, ging hij er gedurende de laatste maanden van 1847
en gedurende de eerste van het jaar 1848 iedere avond om half zes naar
toe en bleef er tot acht uur. Dikwijls kwam de jonge Francesco Picca die
uit de school van de Porta Nuova kwam, hem tegen, en werd door hem dan
uitgenodigd hem te vergezellen - "Heel graag," luidde steevast het ant-
woord; "maar waar gaat u heen?"
Het antwoord was bijna steeds hetzelfde: "Naar de Aartsbisschop," -
Daar onderhielden de jonge priester en de eerbiedwaardige prelaat zich
met elkaar over de ernstige gebeurtenissen die elkaar met zo grote snel-
heid opvolgden, en Don Bosco kreeg dikwijls moeilijke en delicate op-
drachten, aangezien er waren die ieder woord, iedere regel schrift of
iedere stap van de Aartsbisschop bespioneerden.
De tijden werden met de dag triester. De commissies die moesten wa-
ken over de pers stonden toe dat er misdadige boeken gedrukt werden, en
zij maakten de weg vrij voor de meest goddeloze boeken en boekjes die
in Frankrijk en Zwitserland gedrukt werden, en zij deden niet de minste
moeite om romans, toneelstukken, tragedies, gedichten te verbieden, die
vervuld waren van haat tegen de Kerk, en die sinds lang op clandestiene
wijze de huizen werden binnengesmokkeld, evenals in de universiteiten
en, als het maar even kon, ook in de kloosters en de seminaries. Tege-
lijkertijd begonnen de leiders der sekten het overmachtige wapen van de
journalistiek te hanteren en voor het eerst zagen het licht de Opinione,
de Risorgimento en de Concordia.
Wanneer dat al een reden tot droefenis voor monseigneur was, nog
veel ernstiger was een smart, die men haast van huiselijke aard zou kun-
nen noemen. Er werd onder de seminaristen een ongewone onrust merkbaar,
een niet dulden van de discipline. Toen zij op zekere dag in de straten
van de stad de pauselijke nuntius tegenkwamen, toonden zij hen niet de
eerbied die ze hem verschuldigd waren. De lectuur van bepaalde boeken,
het lawaai van al die feesten, de stiekeme influisteringen van de rad-
draaiers hadden ook de geest der seminaristen aangetast en hun het hoofd
op hol gebracht. Gewoon als zij waren van de dingen alleen de oppervlak-
te te zien, hadden zij zich laten meeslepen door de geveinsde eerbied
jegens de godsdienst die de sektariërs van begin af aan de beweging in-
-

19.7 Page 187

▲back to top


- III/183 -
herent gemaakt hadden, en zij noemden de priesters die hen weer bij zin-
nen wilden brengen en die heel andere dan gelukkige dagen voor het va-
derland en voor de kerk voorspelden, met benamingen als "pruiken", "je-
zuïeten en pessimisten", en "mensen die er niets van snapten."
Op 4 december was een grote huldiging voorzien van Karel Albert die
dan uit Genua zou terugkeren. Het grootste deel van de seminaristen had
besloten daaraan deel te nemen. De Aartsbisschop legde hun een streng
verbod op en verklaarde dat hij het onwaardig zou achten voor de geeste-
lijke staat der seminaristen, indien zij tegen zijn bevelen handelden.
Tegelijkertijd had hij bepaald dat de deuren van het Seminarie geopend
zouden blijven. Maar ongeveer tachtig seminaristen gingen er 's avonds
laat op uit en voegden zich bij de juichende menigte. Bij de later vol-
gende plechtigheden van Kerstmis wachtte Mgr. Fransoni, die de Heilige
Pontificale Mis opdroeg, de onaangename verrassing zijn seminaristen in
het priesterkoor opgesteld te zien met een driekleurige kokarde op de
borst.
Enigermate moeten die smartelijke ervaringen echter wel verlicht
zijn geworden door de gebeden en de communies van de jongens van Val-
docco onder de Nachtmis en door de opening van het Oratorio van de H.
Aloysius bij de Porta Nuova.

19.8 Page 188

▲back to top


- III/184 -
H O O F D S T U K XXVI
DOOR DE AARTSBISSCHOP VERLEENDE BEVOEGDHEDEN AAN HET
ORATORIO VAN DE HEILIGE ALOYSIUS - UITNODIGING -
GELUKKIGE VOORSPELLING - OPENING - DE EERSTE PREEK -
DE GIFT VAN DE MOEDER - RECHTZETTING VAN EEN DATUM -
DE EERSTE DIRECTEUR - BELEDIGINGEN EN STEENWORPEN
Giovanni Bonetti pro verhaalde in Vijfentwintig Jaar Geschiedenis
van het Salesiaans Oratorio aldus de plechtige ingebruikneming van het
Oratorio van de H. Aloysius in Porta Nuova.
"Toen de vastgestelde tijd voor de opening naderde, werd aan Mgr.
Fransoni de bevoegdheid gevraagd om de kapel van het nieuwe Oratorio
in te zegenen ten behoeve van de jongens. De ijverige en steeds welwil-
lende Aartsbisschop gaf volledige toestemming daartoe zonder enige be-
perking van welke aard ook. Voor de inwijding had hij de pastoor van de
Kerk der Madonna degli Angioli aangewezen, die zich liet bijstaan door
de theoloog Borel.
De zondag daarvoor deelde Don Bosco mee dat de volgende zondag de
plechtige ingebruikneming zou plaatsvinden van het aangekondigde Orato-
rio, en hij nodigde de jongens van het zuidelijk gedeelte van de stad
uit, om van 's morgens af tijdig op de hun reeds bekende plaats aanwe-
zig te zijn; er zou gelegenheid zijn om te biechten; daarna zou de ka-
pel worden ingezegend de Mis opgedragen en de Heilige Communie worden
uitgereikt aan wie zich daartoe hadden voorbereid.
Zorg dat jullie met velen zijn en gedraag u godvruchtig, beste jon-
gens, zei hij, want het gaat erom, op waardige wijze eer te betonen aan
de onbevlekte en verheven Koningin des Hemels en onze geliefde Moeder;
het gaat erom, haar te vragen zich te willen verwaardigen haar zegenende
blik te laten rusten op het nieuwe Oratorio, en het onder haar mantel te
willen nemen, het te beschutten en te verdedigen en het te doen bloeien
tot heil van zoveel jongens. Degenen echter die uit die wijken hier ko-
men, zullen hetzelfde doen in het Oratorio van de heilige Franciscus van
Sales. Op die manier zullen wij op die gedenkwaardige dag als het ware
twee families vormen die, hoewel naar het lichaam gescheiden, niettemin
verenigd zullen zijn in de geest, door op twee punten van Turijn lof te
brengen aan de heiligste, de beminnelijkste van alle schepselen, de Moe-
der van God, altijd zuiver en onbevlekt.

19.9 Page 189

▲back to top


- III/185 -
Bij het verlaten van de kerk werden Don Bosco en Don Borel door een
troep jongens omstuwd en sommigen beloofden dat zij hun ouders mee zou-
den brengen naar het nieuwe Oratorio, anderen hun buurman en weer ande-
ren hun kameraden; zodat de beide priesters het gelukkige vermoeden
koesterden dat hun werk door de goedheid van God niet vergeefs zou zijn.
"Op de vooravond van het feest was de kapel die moest toegewijd
worden aan de Heilige Aloysius in gereedheid gebracht. Een schilderij
van de heilige, kandelaars, kaarsen, altaardoeken, koorhemden, misgewa-
den, banken, bidstoelen, ook een kleine kast met een tafel voor de sa-
cristie, waren verschaft door verschillende weldoeners en weldoensters,
die toen de zogenaamde Medewerkers van Don Bosco uitmaakten. Het meren-
deel van de paramenten hadden enkele vrome dames zelf eigenhandig ge-
maakt. De weinige voorwerpen die nog ontbraken voor de heilige plechtig-
heden werden uit het Oratorio van de H. Franciscus van Sales meege-
bracht, of geleend van naburige parochiekerken.
De 8ste december 1847 was eindelijk aangebroken midden in overvloe-
dige en dicht neervallende sneeuw. Die dag was het ook juist drie jaar
geleden dat Don Bosco in het Hospedaletto van markiezin Barolo de eer-
ste kapel van ons Oratorio ingezegend had en toegewijd aan de Heilige
Franciscus van Sales, dat sindsdien de naam van die zachtmoedige Heili-
ge droeg, en dat zich op verrassende wijze had uitgebreid. Het was wel
zeker dat dat tweede, evenals het eerste, een geweldig gewin zou bete-
kenen voor de jeugd en hetzelfde gelukkige lot beschoren zou zijn. God
wilde dat dit begin onder soortgelijke omstandigheden tot stand zou ko-
men, dat wil zeggen op een dag, toegewijd aan de Onbevlekte Ontvangenis,
de waakzame behoedster en machtige steun van de prachtigste ondernemin-
gen. Ook de witte vlokken die uit de hemel neerdaalden vormden een op-
wekkend voorteken. Het was inderdaad alsof God daarmee te kennen wilde
geven, dat de jongens van dat Oratorio zich mettertijd zouden vermenig-
vuldigen als sneeuwvlokken waarvan de verblindende witheid als het ware
een symbool was van de onschuld die in hun zielen bewaard of eraan te-
ruggeschonken moest worden. Ook de Heilige die men tot patroon en voor-
beeld had gekozen was, op zijn beurt, eveneens een zekere waarborg voor
zoveel goeds. Dat dat geen illusies waren zou spoedig uit de gebeurte-
nissen blijken.
Het slechte weer weerhield de jongens niet zich in groten getale
naar het nieuwe Oratorio te begeven. 's Morgens om zeven uur waren er al
verscheidenen aanwezig om te biechten en om acht uur was de kapel geheel
gevuld. Daar Don Bosco in het Oratorio van Valdocco moest zijn, werden
de plechtigheden verricht door Don Borel. Hij zegende het kerkje in,
droeg de Mis op, waarna hij zich voor het altaar omkeerde en een korte
preek hield, die hoofdzakelijk op het volgende neerkwam:
"Ik kan mij niet weerhouden, beste jongens, hier uitdrukking te ge-
ven aan de ontzaglijke vreugde die mijn hart vervult op dit gewichtige
ogenblik." - Na die woorden gezegd te hebben, zweeg de brave theoloog
een ogenblik, omdat de ontroering hem de stem benam: hij schreide van
vreugde. Toen vervolgde hij: "Het weer en de koude hebben jullie niet
ontmoedigd. De genegenheid tot Onze-Lieve-Vrouw, en de liefde voor jul-
lie nieuwe Oratorio heeft jullie hart verwarmd en u in een godvruchtige
stemming en zeer talrijk hierheen doen komen. Verschillende hebben ook
de heilige Communie ontvangen, allen hebben de Mis bijgewoond met bij-
zondere aandacht. Ik ben daar zeer verheugd over en tegelijkertijd wordt

19.10 Page 190

▲back to top


- III/186 -
mijn hart met een grote hoop vervuld. Zeker, ik hoop dat jullie zullen
doorgaan met hier vol ijver en goede wil te werken. Ik hoop dat met jul-
lie voorbeeld en verstandige raadgevingen, jullie nog vele andere kame-
raden hierheen zult brengen. Ik hoop dat dit Oratorio van de Heilige
Aloysius een waardige broeder zal zijn van dat van de Heilige Francis-
cus, en dat beide veel zielen voor God zullen mogen winnen. Och, de
Maagd Maria, Onbevlekt Ontvangen, op wier feestdag wij met dat werk zijn
begonnen, zal ons helpen, beschermen en verdedigen." En hier bereikte
hij het punt waar hij wezen moest en het feit van die dag tot uitgangs-
punt nemend, spoorde hij de jongens aan de zonde te mijden en bovenal de
deugd van zuiverheid te betrachten, hen de Heilige Aloysius ten voor-
beeld stellend, uit wiens leven hij enkele stichtende bijzonderheden
vertelde.
Na afloop van de preek werden er enkele gebeden gestort en het
schietgebed Sia benedetta... Weest gezegend, gezongen en men verliet or-
delijk en in stilte de kerk. Bij de uitgang vonden de jongens enkele
personen die de opdracht hadden elk van hen een broodje en een schijf
worst uit te reiken, wat allen zeer welkom was en hun als het ware een
gave toescheen van hun Hemelse Moeder, en zij aten er met opmerkelijke
eetlust van, daar het inmiddels al vrij laat geworden was.
Ik geloof niet dat ik erbij hoef stil te staan, hoe het zondags in
dat Instituut toeging. Het zij voldoende op te merken dat er het regle-
ment werd ingevoerd van het Oratorio van de H. Franciscus van Sales en
alles gebeurde en gebeurt er op precies diezelfde manier."
Tot zover het verhaal van Don Bonetti die, zoals we gelezen hebben,
de opening van het Oratorio van de H. Aloysius op de dag van 8 dedember
stelt, en wij vinden diezelfde datum vermeld in het woordenboek van Gof-
fredo Casalis, artikel Instituti di beneficenza, Vol. XXI, 1851. Doch
hier ontspruit een ernstige moeilijkheid, omdat het decreet van Mgr.
Fransoni, waarbij de pastoor van de parochie van 0.-L.-Vrouw ter Engelen
wordt opgedragen de kapel van dat Oratorio in te zegenen, en hem de be-
voegdheid wordt verleend om daarna de heilige Mis op te dragen, voluit
geschreven de datum van de achttiende december duizend achthonderd ze-
venenveertig vermeldt. En het valt niet aan te nemen dat er een monde-
linge tegenopdracht is verstrekt, omdat Don Bosco in zijn eigenhandig
geschreven geschiedenis over het Instituut van de Heilige Franciscus van
Sales, in 1864 aan de Heilige Stoel gezonden om eerst goedkeuring ervoor
te verkrijgen, duidelijk zegt dat de Kerkelijke Overheid bij decreet van
18 december 1847 de bevoegdheid verleende om een nieuw Oratorio te ope-
nen, toegewijd aan de H.Aloysius. Het is daarom niet aan te nemen, dat
de heilige Mis zou zijn opgedragen alvorens de toestemming daarvoor ver-
kregen was. Hoe kan de gang van zaken dan geweest zijn? Wij geloven dat
Bonetti twee feiten verward heeft. De opening en ingebruikneming van de
lokaliteiten van het Oratorio kon heel goed hebben plaatsgehad op de
avond van het feest van Maria Onbevlekt Ontvangen, terwijl 's morgens de
jongens uit die buurt, zoals gewoonlijk hun godsdienstplichten waren
gaan vervullen in het Oratorio van Valdocco; op de twee achtereenvolgen-
de zondagen zullen zij na het middagmaal bij elkaar gekomen zijn in de
nog niet ingezegende kapel voor de catechismus en voor de preek; en dat
om in dat zo een koude seizoen en met zulke korte avonden niet tweemaal
per dag naar Valdocco hoeven te gaan. Wij sluiten de plechtigheden van
Kerstmis uit, de plechtigheid die op de zondag na de 18de viel, omdat

20 Pages 191-200

▲back to top


20.1 Page 191

▲back to top


- III/187 -
Don Borel toen te zeer in beslag genomen moet zijn geweest met de dien-
sten in het Refugiumo. Ten besluite komt het ons voor dat een zo plech-
tig feest gevierd zal zijn ofwel op de dag van de H. Stefanus of op die
van de Heilige Johannes de Evangelist, die toen verplichte feestdagen
waren en door de bevolking als zodanig werden gevierd. Men denke ook aan
tal van andere omstandigheden en vooral aan de niet te dragen vermoeie-
nissen die verbonden waren aan twee feestdagen vlak na elkaar en dan
komt het ons zeer waarschijnlijk voor dat juist bij gelegenheid der
plechtigheden van de Apostel Johannes de kapel zal zijn ingezegend en de
eerste Mis erin zal zijn opgedragen. En er is niets op tegen dat bij een
dergelijke gelegenheid, ongeacht de Ritus, Maria de eer gedeeld zou heb-
ben met haar aangenomen zoon.
Doch vervolgen wij onze geschiedenis.
Daar Don Bosco zich niet kon belasten met de onmiddellijke leiding
van het nieuwe Oratorio, vertrouwde hij het, in overeenstemming met de
theoloog Borel, achtereenvolgens aan verschillende ijverige priesters
van Turijn toe, terwijl hij er iedere zondag enkele oudere en verstandi-
ger jongens heenzond om behulpzaam te zijn bij de catechismusles. Dik-
wijls ging hij zelf erheen of de genoemde theoloog. Als eerste directeur
werd benoemd de theoloog Giacinto Carpano die, bijgestaan door Trivero
pr. met genegen zorg voorzag in wat er nog ontbrak aan de inrichting van
de kapel en er ook naar streefde de liefde en het vertrouwen van de jon-
gens te winnen. En hij slaagde daarin zo goed, dat dat een concurrent
werd van het eerste Oratorio.
Meer dan vijfhonderd jongens, zo verklaart Don Michele Rua, gingen
naar het Oratorio van de Heilige Aloysius, dat hijzelf verschillende ma-
len bezocht toen hij nog jong was, en waar hij naderhand als seminarist
catechismusonderricht gaf.
Na de kerkelijke diensten begonnen daar de lessen voor de jongens
waar hun op de eenvoudigste manier lezen en schrijven geleerd werd,
evenals rekenen, de Gregoriaanse zang en muziek. Ook waren er tal van
arme jongens, die er in de loop van de week de lagere avondschool be-
zochten. Er was ook een aangrenzende speelplaats waar zij hun militaire
en gymnastische oefeningen deden en waar zij konden beschikken over al
de geoorloofde spelletjes waar zij uitermate veel plezier in hadden.
Daar de geest van vrijheid echter al al te sterk waaide, had de
theoloog Carpano bij verschillende gelegenheden ernstige beledigingen
te verduren.
Keer op keer moest hij de wijn en de hostie voor de heilige Mis bij
zich dragen, de hosties om de H Communie uit te reiken en wat brood voor
zijn ontbijt; en, daar het winter en bitter koud was, droeg hij onder
zijn mantel ook een bosje brandhout om een kamertje te verwarmen dat als
sacristie dienst deed. Op een morgen, terwijl hij heel alleen door de
nog stille en verlaten straten van Borgo Nuovo liep, en enkele boosdoe-
ners hem zo in zijn jas gehuld zagen en snel wie-weet-wat daaronder ver-
borgen, begonnen zij te schreeuwen, gingen wantrouwend naar hem toe,
rukten met geweld zijn jas open en wierpen hem bijna tegen de grond.
Toen zij het bundeltje hout zagen en van hem hoorden dat dat diende om
de arme arbeidersjongens van het Sint-Aloysiusoratorio een beetje te
verwarmen, maakten zij zich verlegen en verwonderd uit de voeten.

20.2 Page 192

▲back to top


- III/188 -
Op een avond daarna toen hij erg vermoeid van het Oratorio naar
huis keerde, en op de vroegere wapenplaats gekomen was, werd hij over-
vallen door een hagel van stenen. Hij dacht al dat zijn laatste uur ge-
slagen had, toen hij een stem hoorde roepen: "Laat hem toch met rust,
dat is Don Carpano!" En plotseling hield de steniging op en het was een
wonder dat hij ongedeerd gebleven was.
De duivel begon zijn woede te tonen tegen het tweede toevluchts-
oord dat voor de bedreigde jeugd geopend was.

20.3 Page 193

▲back to top


- III/189 -
H O O F D S T U K XXVII
HET JAAR 1848 - VOORTDURENDE STANDVASTIGHEID VAN MGR.
FRANSONI - KAREL ALBERT BELOOFT DE GRONDWET - EMANCIPATIE
DER WALDENZEN - DON BOSCO WEIGERT DEEL TE NEMEN AAN POLI-
TIEKE BETOGINGEN - HIJ WORDT VOOR DE GEMEENTERAAD
GEROEPEN.
Het jaar 1848 was het begin van grote gebeurtenissen, De internatio-
nale sekten waren gereed om in actie te komen. Van het ene uiteinde van
Italie tot het andere verlangde men van de vorsten de burgerlijke her-
vormingen. De dagbladen van Piëmont stonden vol bedenksels van wreedhe-
den, knevelarijen en onderdrukkingen die men in Lombardije-Venetië van
de Oostenrijkers te verduren had en in Turijn namen de oorlogszuchtige
kreten en die van "weg met Oostenrijk" geweldige vormen aan; Oostenrijk
vergrootte de garnizoenen in de Italiaanse provincies van zijn gebied
en hield er 80.000 man onder de wapenen. Maar onder die kreten mengden
zich met grotere heftigheid dan ooit ook die van "dood aan de Jezuïe-
ten", wijl de sektariërs het gerucht verspreidden dat die kloosterlingen
partijgangers van Oostenrijk waren en dat Karel Albert onder hun druk
geen amnestie verleend had aan de politieke delinquenten, de burgerwach-
ten, en ook de zoutprijzen niet had verlaagd. De geschriften van Giober-
ti hadden eveneens de haat opgewekt tegen de Zusters van het Heilig Hart
(Dame del Sacro Cuore) van wie men beweerde dat zij nauw verbonden waren
aan de Sociëteit van Jesus.
Intussen geloofde Karel Albert nog de revolutionaire aanspraken en
de koninklijke voorrechten van de absolute monarchie met elkaar in over-
eenstemming te kunnen brengen. Hij had gezegd: "De grondwet geef ik
nooit!" Maar de 7de januari kwamen de leiders van de Piëmontese journa-
listiek bijeen om ze hem te vragen. Het was een eerbiedig dreigement en
de vorst was er ontsteld en verschrikt van. En plotseling barstte de re-
volutie op Sicilië op bloedige wijze los, voorbereid door aanhangers van
Mazzini, terwijl de Napolitaanse provincies eveneens in opstand dreigden
te komen; Ferdinand II stond de Grondwet toe, kort daarop nagevolgd door
de Groothertog van Toscane. Als een elektrische vonk verspreidde zich
met die geruchten het wachtwoord onder de Turijnse burgers: "Wij willen
niet onderdoen voor die van Toscane en Napels. En Brofferio en Azeglio
trokken met benden volksopruiers 's avonds door de straten met brandende
toortsen, en bijna de hele nacht postvattend onder de ramen van de Napo-
litaanse gezant, juichten zij de Grondwet toe met voortdurende en luid-
ruchtige hoera's. Ook wenste men dat de Aartsbisschop om diezelfde reden

20.4 Page 194

▲back to top


- III/190 -
een Te Deum zou laten zingen in de kerk van de heilige Francesco di Pao-
la, maar men kreeg een afwijzend antwoord. Die vrijmoedige houding van
Mgr. Fransoni prikkelde de aanvoerders die de vrijheid verlangden voor
allen, behalve voor de geestelijkheid. Een troep schooiers had al de
hele dag woedende kreten laten horen onder de vensters van zijn paleis
en bij een andere gelegenheid hadden zij zijn rijtuig omsingeld, terwijl
hij terugkeerde van een bezoek aan de theoloog Guala, die ernstig ziek
lag in het Convict, en zij onthaalden hem op een beledigend gefluit en
getier.
In die dagen begonnen onophoudelijke en weinig goeds voorspellende
vergaderingen een liberale regering te eisen. Koning Albert werd door
de ministers gewaarschuwd dat hij nodig de Grondwet moest afkondigen
daar zij anders onvermijdelijk een conflict verwachtten tussen de rege-
ring en het volk. De overgrote meerderheid van de burgers stond tegen-
over dergelijke nieuwigheden ofwel onverschillig of wilde er niet van
weten, maar de minderheid legde haar wil op aan de meerderheid. Op 5
februari verzamelde zich een grote menigte op het Castelloplein. Een af-
vaardiging van het gemeentebestuur ging aan de koning de afkondiging
vragen van de vertegenwoordigende lichamen en de burgermilitie. Op 7
februari kwam Karel Albert, diep bewogen door het gewicht van de con-
cessie die hij moest doen, met de ministers in plenaire zitting bijeen
Bij het vaststellen van de voornaamste punten van de Grondwet, stond
hij er beslist op dat, wat de vrijheid van drukpers betrof, voor de
godsdienstige boeken de bisschoppelijke goedkeuring noodzakelijk zou
zijn, en dat het Kerkelijk eigendom absoluut onaantastbaar zou zijn.
Daar de tijd drong en het uitstellen onder meer noodlottig zou kunnen
worden, werd op 8 februari de belofte afgekondigd van de Grondwet, waar-
in in 14 artikelen de fundamentele punten werden uiteengezet: de macht
van de koning; de twee vertegenwoordigende kamers van afgevaardigden; de
wijze van belastingheffing; de vrijheid van drukpers onderworpen aan
repressieve wetten; garandering van de persoonlijke vrijheid; de onaf-
zetbaarheid van de rechters; de oprichting van gemeentelijke milities.
Hiermede ontdeed Karel Albert zich van een gedeelte van zijn koninklijk
gezag om het aan het volk te geven, vertegenwoordigd door de Kamer en de
Senaat, waardoor zijn absolute heerschappij overging in een constitutio-
nele regering.
Die afkondiging werd gevolgd door nieuwe en warme volksbetogingen,
doch het gemeentebestuur gaf geen uitvoering aan de verlangde algemene
illuminatie, daar de Koning te kennen gegeven had, dat zij hem niet be-
haagde. Op 9 februari verlieten tal van seminaristen andermaal het semi-
narie en liepen met de kokarde op de borst door de straten van de stad,
zodoende de lof oogstend van de revolutionaire journalisten die aan-
spoorden tot nieuwe opstandigheid. Intussen bleef Don Bosco iedere dag
verscheidene uren bij de Aartsbisschop doorbrengen.
De 12de februari vond er een dankdienst plaats in de Mirakelkerk
in aanwezigheid van de twee leden van het stadsbestuur terwijl de Aarts-
bisschop de heilige Mis opdroeg en hij in een zeer korte brief diezelfde
dag aan alle kerken van het diocees de bevoegdheid verleende om een
plechtig Te Deum te zingen. Men verwachtte dat Mgr. Fransoni, zoals an-
dere bisschoppen gedaan hadden, iets gezegd zou hebben over de Grondwet
bij de aankondiging van de vastenvrijstellingen voor de komende vasten-
tijd, die op 8 maart zou beginnen. In de herderlijke brief van 24 febru-
ari zweeg hij erover, en beval hij de pastoors aan, dat zij zich in hun

20.5 Page 195

▲back to top


- III/191 -
preken niet met politieke aangelegenheden zouden inlaten. Die publicatie
werd door de liberalen zeer streng beoordeeld en opgevat als een klaar-
blijkelijk teken van afkeer van de toegestane vrijheden, en daarna begon
men alles in het werk te stellen om de Aartsbisschop uit het diocees weg
te krijgen.
Inmiddels was het verzoek voor de emancipatie van de Waldenzen en
de Joden gedeeltelijk ingewilligd door de koning, en bij decreet van 17
februari werden de Waldenzen in het bezit gesteld van alle burgerlijke
en politieke rechten, zij mochten ook de colleges in en buiten de uni-
versiteit bezoeken en konden academische graden verwerven. Niets werd
er evenwel vernieuwd van wat er gold voor de uitoefening van hun ere-
dienst en voor de door hen geleide scholen. Men geraakte derhalve van
het ene feest in het andere.
De 27ste februari besloot het gemeentebestuur de toezegging van de
Grondwet op een pompeuze manier te vieren met een plechtige Mis en een
Te Deum in de kerk van la Gran Madre. Mgr. Fransoni werd verzocht die
plechtigheid te leiden en toestemming te verlenen om de H. Mis te zingen
onder de bogengalerij. Hij weigerde dat verzoek alsook om er aanwezig te
zijn, en stond enkel toe dat daar de zegen met het Allerheiligste gege-
ven zou worden. De betoging was die van een prachtige openbare proces-
sie. Uit heel Piëmont stroomden de mensen uit Ligurië, Nice, Savooie,
Sardinië en Lombardije, samen in de straten tussen het koninklijk pa-
leis en de overzijde van de Po. De koning was aanwezig met de prinsen,
het gemeentebestuur, de afvaardigingen van de gemeenten met hun eigen
vaandels, evenals die van de provincie, de arbeidersorganisaties en aan
het hoofd daarvan een groep Waldenzen. De menigte zong uit volle borst:
"Fratelli d'Italia, l'Italia si è desta": Broeders van Italië, Italië
is ontwaakt. Vele seminaristen hadden zich, ondanks een nieuw en duide-
lijk verbod van de Aartsbisschop naar een terras bij de Po begeven. De
ontzaglijke stoet had nog niet goed en wel zijn kronkelige weg helemaal
afgelegd, toen uit Parijs de eerste berichten binnenkwamen die de val
van Louis Philippe meldden, de burgeroorlog in de straten van Parijs en
de uitroeping van de republiek in Frankrijk. De aankondiging van die
catastrofe sloeg de koning met zoveel schrik, dat hij dat noch in zijn
woorden, noch door de kleur van zijn gezicht wist te verbergen. Wan-
neer een dergelijke gebeurtenis een maand eerder was voorgevallen, zou
hij de Constitutie zeker niet hebben toegestaan. De pastoor van de
hoofdparochiale kerk gaf, bijgestaan door vier kanunniken en andere
geestelijken, de zegen met het Allerheiligste vanaf de indrukwekkende
trappen. Maar de herrie en het gedrag van de menigte was werkelijk een
profanatie van de feestdag en de welgezinden zagen er een betreurlijk
voorteken in.
Markies Roberto d'Azeglio zag diezelfde avond verscheidene honder-
den Waldenzen, samengestroomd rond zijn huis, met hun pastoors, om hem
zingend hun blijdschap te doen blijken, zoals diezelfde dag ook de Jo-
den uit het Turijnse getto al begonnen waren te doen voor de eer en het
geluk van het nieuwe Italië. En hij verdiende die toejuichingen gewis.
De sekten hadden die betoging van het begin van het jaar af op touw ge-
zet om de koning tot het geven van de constitutie te dwingen, en de uit-
voering ervan was door de markies ter hand genomen en hij had er zich
met het gebruikelijke meesterschap aan gewijd, door met brieven en cir-
culaires de burgers uit te nodigen eraan deel te nemen. Had de koning
eerder toegegeven, dan zou die geweldige demonstratie gediend hebben

20.6 Page 196

▲back to top


- III/192 -
om de toezegging van de grondwet te vieren. Het was een verraad dat on-
der dwang van de omstandigheden in een triomf verkeerde. Misschien wist
Karel Albert dat niet. Doch de afwezigheid van de Aartsbisschop en van
Don Bosco is het bewijs van hun bewonderenswaardige voorzichtigheid.
Inderdaad had Markies Roberto d'Azeglio er ook bij Don Bosco na-
drukkelijk op aangedrongen, dat hij aan het hoofd van zijn jongens met
al de andere Instituten van Turijn zou deelnemen aan de spectaculaire
feestelijkheden op het Vittorio Emmanueleplein. Verschillende malen had
hij vertrouwelijke gesprekken met hem gevoerd in de patriciërshuizen van
Turijn en hij was er stellig van overtuigd dat Don Bosco zou toegeven.
Maar die antwoordde hem: "Mijnheer de Markies, het tehuis en het Orato-
rio vormen geen morele instellingen. Het is slechts een arme familie,
die leeft van de weldadigheid van de burgers, en wij zouden ons belache-
lijk maken wanneer wij verschenen."
"U moet echter niet vergeten," hernam de adellijke patriciër, dat
het goed zou zijn wanneer de gemeentelijke liefdadigheidsinstellingen
wisten dat dat Instituut in wording niet tegen de moderne instellingen
gekant is. Dat zou er goed voor zijn en de giften doen toenemen; en ik-
zelf en het gemeentebestuur zouden vrijgevigheid aan de dag leggen ten
gunste van het Instituut.
"Ik ben u erkentelijk voor uw goede bedoeling, maar het is mijn
vaste voornemen, mij te houden aan ons enige doel om moreel wel te doen
aan de arme jongens door middel van onderwijs en arbeid, zonder hun het
hoofd vol te pompen met ideeën waar zij niets mee te maken hebben. Door
verlaten jongens op te nemen en door me erop toe te leggen hen tot goede
zonen van hun gezin en tot ontwikkelde burgers van de maatschappij te
maken, laat ik duidelijk genoeg zien, dat mijn Instituut wel verre van
tegen de moderne instellingen gericht te zijn, vóór alles gelijk tred
met die houdt en nuttig voor hen is."
"Ik begrijp u volkomen," vervolgde d'Azeglio, "maar u vergist zich,
en wanneer u op die manier doorgaat, zal uw instituut door allen ín de
steek gelaten worden en zich onmogelijk maken. Men moet rekening houden
met de wereld, mijn beste Don Bosco, men moet haar kennen en de oude en
moderne instellingen naar de toppunten van de moderne tijd voeren."
"Ik ben u dankbaar voor de raad die u me geeft, geachte Markies,
en ik zal er zeer zeker mijn voordeel mee weten te doen, maar u zult het
me niet kwalijk mogen nemen, dat ik met mijn jongens niet aanwezig zal
kunnen zijn op het komende feest. Onze-Lieve-Heer heeft mij geroepen op
een plaats, waar de priester met zijn werk zijn naastenliefde beleven
kan; en ik zal bereid zijn om goed en leven daarvoor op te offeren; maar
ik wil de geest van mijn jongens niet verwarren door hen te doen deel-
nemen aan gebeurtenissen, waarvan zij de ware betekenis niet in staat
zijn naar waarde te schatten. En overigens, mijnheer de Markies, zowel
de omstandigheden waarin ik mij bevind, als mijn vast systeem, houden
mij verre van alles wat iets met politiek te maken heeft. Noch voor,
noch tegen."
Don Bosco liet hem intussen zijn huis zien en sprak over zijn toe-
komstplannen, terwijl hij hem uiteenzette met welke dagelijkse bezighe-
den hij de jongens onledig hield. De Markies, die alles bewonderde en
ten hoogste prees, vond het echter verloren tijd, dat er zoveel aan

20.7 Page 197

▲back to top


- III/193 -
bidden gedaan werd en zei dat er niet veel verdienste school in vijftig
aaneengeregen Weesgegroeten en dat Don Bosco die vervelende praktijk
moest afschaffen.
"Och," antwoordde Don Bosco beminnelijk, "ik ben zeer gehecht aan
die praktijk; en ik zou kunnen zeggen dat ik daarop juist mijn Instituut
gebouwd heb; ik zou veeleer bereid zijn om tal van andere, werkelijk be-
langrijke dingen te laten schieten, maar die niet; en zelfs zou ik eer-
der van uw waardevolle vriendschap afzien, dan van het bidden van de Ro-
zenkrans."
Toen de adellijke Heer inzag dat Don Bosco onverzettelijk op zijn
stuk bleef staan, vertrok hij en had van die dag af geen enkele omgang
meer met hem.
Die herhaalde afwijzing van Don Bosco om onder de menigte demon-
stranten te verschijnen, zijn grenzenloze eerbied voor het hoofd van de
Kerk en voor de Aartsbisschop, was echter niet onbekend bij degenen,
die erop toezagen of er soms een onvoorziene reactionaire beweging zou
ontstaan. Wie zoveel jaren lang gewoon was samen te zweren, vreesde bij
iedere stap, dat de veronderstelde tegenstanders zelf naar de wapens
zouden grijpen; en de lange en dagelijkse gesprekken van Don Bosco met
Mgr. Fransoni, evenals de honderden jongens, die stipt al zijn wenken
opvolgden, hadden de argwaan doen toenemen. Daarom werd hij nu en dan
op de kantoren van het gemeentehuis ontboden, waar onder de ambtenaren
een grote geestdrift leefde voor de wijzigingen van de bestuursvormen.
Enkele van die heren spoorden hem ertoe aan, zijn eigen opvattingen ken-
baar te maken en iets te doen wat hem in aanzien zou doen stijgen bij
de liberale partij, Don Bosco gaf hun echter slechts halve antwoorden.
Weigeren zou betekenen, zich tot vijand van Italië te verklaren, toege-
ven betekende echter een aanvaarding van de beginselen die hij noodlot-
tig achtte in hun gevolgen. Daarom veroordeelde hij nooit iemand en ver-
klaarde hij zich ook nooit met iemand eens. Iemand zei eens verontwaar-
digd tegen hem: "Weet u wel dat uw bestaan in onze handen ligt?" - Don
Bosco deed echter alsof hij het dreigement niet begreep. Hij was geko-
men als een goedmoedig man, met een baard die nodig om een scheermes
riep, in meer dan slordige kledij, bijna rode schoenen en ietwat lomp
in zijn manier van lopen. Hij leek wel een kapelaantje uit de verste
uithoeken van het bergland. Daardoor kregen de gemeenteambtenaren, die
hem in die dagen alleen van horen zeggen kenden, de indruk van iemand
over wie zij zich geen zorgen hoefden te maken, daar hij iemand scheen
te zijn met een achterlijke geest; en men vreesde hem niet omdat hij
zich gedroeg als iemand die volslagen onbeduidend was. Het was net een
weerspiegeling van de list van David aan het hof van Achis, koning van
Seth.

20.8 Page 198

▲back to top


- III/194 -
H O O F D S T U K XXVIII
DE VERDRIJVING DER JEZUÏETEN - VIJANDIGE DEMONSTRATIES
TEGEN HET CONVITTO ECCLESIASTICO, TEGEN HET REFUGIUM EN
TEGEN DE AARTSBISSCHOP - DE SLUITING VAN HET SEMINARIE
- BOOSAARDIGE SCHRIJVERS - AANBEVELINGEN - LAAGHARTIGE
AANSLAG OP DON BOSCO
De beledigingen aan het adres van de Jezuïeten werden met de dag
erger. Een afvaardiging van de burgers probeerde tot de Koning door te
dringen om hun uitdrijving uit de Staat te verlangen; maar aangezien
zij noch ontvangen noch aangehoord werden, liet men het gepeupel van Tu-
rijn de wensen van de vrijmetselaars vervullen. Op de avond van de 2de
maart drong een bende sektariërs uit Piëmont met bandieten uit ver-
schillende Staten van het schiereiland, vensterruiten stukslaand en deu-
ren ontwrichtend, onder woest getier de gebouwen van de Jezuïeten bin-
nen bij de Heilige Martelarenkerk en in het college del Carmine, en
dwong onder het uitbraken van verwensingen en beledigingen de klooster-
lingen naar buiten te gaan. De politie kwam om de orde te herstellen
toen het kwaad al geschied was. De volgende dag zocht het tumult het
klooster van de Zusters van het H. Hart tot middelpunt, maar de politie
verhinderde de aanvallers het klooster binnen te dringen. Gedurende ze-
ker zeven dagen duurde die belegering en nadat de overste zich, hulp
zoekend, in verbinding gesteld had met de minister van binnenlandse za-
ken - de koning kon niets voor de zusters doen - trokken de zusters
zich, toen zij gedwongen waren te vertrekken, in Frankrijk terug.
De Jezuïeten die in die noodlottige nacht overal verspreid waren,
zochten een onderkomen in verschillende huizen bij de burgers. De theo-
loog Guala nam er een groot deel op in het Convitto Ecclesiastico, dat
niet ver van de Martelarenkerk en van de Carmine verwijderd lag, en
leende hun een aanzienlijk bedrag opdat zij in de meest dringende be-
hoeften zouden kunnen voorzien. Ook Don Bosco deed op dat moeilijke
ogenblik zijn best om hen zoveel mogelijk te helpen, vooral door hen
burgerkleding te verschaffen, zodat zij niet herkend zouden worden bij
het verlaten van de stad. Bovendien duurde het niet lang of de politie-
autoriteiten vervolledigden het geweld van de straat door hun verwijde-
ring uit de koninklijke staten te gelasten. Zij vertrokken, terwijl hun
confraters ook uit al de andere steden van Italië verdreven werden, met
een zo brutaal geweld als maar zelden bij onbeschaafde volken valt waar
te nemen.

20.9 Page 199

▲back to top


- III/195-
Aan de wanordelijkheden in Turijn kwam bovendien niet gauw een
eind.
De uitvallen van Gioberto in zijn Moderne Jezuïet en het aan de
Jezuïeten verleende onderdak, had de woede van het gepeupel met en zon-
der handschoenen ook op het Convict gericht. Op een avond verscheen een
menigte volk onder de ramen van het Instituut aan de vía Mercanti,
schreeuwend en tierend: "Weg met het Convict, dood aan Guala!" en soort-
gelijke lafheden. Don Guala was ziek en Don Cafasso kwam naar buiten om
te trachten de weinige oproerkraaiers, die uit nieuwsgierigheid gevolgd
werden door een menigte leeglopers tot bedaren te brengen. Het verschij-
nen van Don Cafasso, die aan die schreeuwer al bekend was van de keren
dat hij veroordeelden naar het schavot vergezelde, evenals zijn zacht-
moedige en kalmerende woorden brachten de menigte al gauw tot bedaren.
Intussen echter bracht een der bewoners van het Convict, een eigenzinnig
iemand, en aangestoken door de ideeën van Gioberti, uit eigen beweging
voor een van de ramen een soort van feestverlichting aan met de weinige
kaarsen die hij in de kamers van zijn medebewoners had gevonden. Dat was
echter voldoende om het "weg met" te doen omslaan in een "hoera", en
daarmee was de betoging al spoedig verlopen. Don Cafasso was er echter
erg van ontdaan, en de met de liberalen koketterende convictbewoner werd
netjes ontslagen.
Alle gevaar scheen nu geweken, toen er op een nacht zes politiebe-
ambten in het Convict verschenen, vier in burger en twee in uniform. Zij
hadden opdracht om een grondige huiszoeking te verrichten, alsof het een
hol betrof waarin staatsgevaarlijke plannen werden uitgebroed. Nauwkeu-
rig onderzochten zij alles in tegenwoordigheid van Don Guala, die uit
bed gekomen was en van uit een leunstoel al hun bewegingen volgde. Er
werd echter niets verdachts gevonden; alleen namen ze een pak brieven
mee die echter, naar het schijnt, spoedig werden teruggebracht.
Er werd ook opgetreden tegen Markiezin Barolo, beschuldigd van
vijftien Jezuïeten in haar woning verborgen te houden, en tegelijkertijd
met de dood bedreigd, omdat zij meisjes van hun opvoeders geroofd had en
met geweld in haar instituten opgesloten hield. Dat was de dankbaarheid
voor het vele goede, dat zij in Turijn verricht had. Uit het huis Pinar-
di hoorde men onbehoorlijke kreten opstijgen van dronken kwaadaardige
kerels, en van liederlijke vrouwspersonen, die alle mogelijke beledigin-
gen uitbraakten aan het adres van het Refugium en dreigden de meisjes
uit het instituut te halen en het gebouw in brand te steken.
Intussen hadden de sektariërs Mgr. Fransoni niet vergeten en zetten
een nieuwe beweging tegen hem op touw. Maar Markies Robert d'Azeglio nam
met een vlaggetje van de nationale garde post in de portiek van het pa-
leis en hield de betogers op een afstand.
Daar zich intussen het gevaar van nieuwe beroeringen onder de semi-
naristen deed gevoelen, vond Mgr. Fransoni in de nabije oorlog tegen
Oostenrijk en de onderbrekingen der studies aan de universiteit aanlei-
ding om het seminarie te sluiten. Vervolgens werden al de seminaristen
die deelgenomen hadden aan de politieke betogingen uit de gewijde amb-
ten ontzet. Een groot aantal van hen, die van het besluit van de Aarts-
bisschop op de hoogte gebracht waren, verzamelden zich op de binnen-
plaats en zongen het populaire Genuese lied: "I figli d'Italia si chia-
man Balilla": de zonen van Italië noemen zich Balilla. De oorlogswaan-

20.10 Page 200

▲back to top


- III/196 -
zin was zo algemeen, dat velen van hen, nadat zij hun toog afgelegd had-
den, naar de wapens grepen. Enkelen die goede christenen bleven, werden
bekwame leraren in de letteren, en naderhand, toen zij genegenheid voor
Don Bosco opgevat hadden, bewezen zij voortreffelijke diensten aan de
gymnasia van het Oratorio. Enkelen begaven zich naar andere diocesen en
werden toegelaten tot het priesterschap.
Het kon welhaast niet anders of de bovengenoemde stuitende tafere-
len veroorzaakten ergernis onder de jongens die het zondagsoratorio van
de Heilige Franciscus van Sales bezochten. Zij werkten in de stad, leef-
den in de schoot van hun families en vertoefden in werkplaatsen, en
overal hoorden zij daar in verschillende toonaarden en niet steeds on-
gunstig erover spreken. Don Bosco bemerkte dat al spoedig, en daarom
waarschuwde hij hen op gepaste wijze zowel in het openbaar als onder
vier ogen. Daar hij wist hoeveel kwaad de slechte kranten aanstichtten
bezwoer hij zijn jongens ze nooit te lezen. Daar de Moderne Jezuïet nog
niet veroordeeld was door de Kerk, verbood hij toch van dat ogenblik af
de lectuur ervan aan al zijn catechisten, ook aan de jeugdige studenten
die die lessen gaven; en om hen een afkeer ervan te doen krijgen bracht
hij hun onder het oog dat de schrijver ervan in boosaardige woede zelfs
de brutaliteit had gehad het Convitto Ecclesiastico van de H. Franciscus
van Assisi door het slijk te sleuren, waar de eersten van hun medewer-
kers zoveel blijken van welwillendheid ondervonden hadden.
De waarschuwing van Don Bosco, samen met de letterlijke weergave
van de stuitende bewoordingen die Gioberti tegen de bakermat van het
Oratorio had gebezigd, was voor de jongens voldoende, meer dan alle wet-
ten, en geen van hen las, noch vóór noch nadat het werk op de Index van
verboden boeken was komen te staan, ooit het verpestende boek, en ieder-
een beschouwde de schrijver ervan als een verklaarde vijand van de Kerk.
Maar wanneer de teugelloze vrijheid van drukpers de paters Jezuïe-
ten, de Zusters van het H. Hart en vele andere achtenswaardige personen
van Turijn ook al redenen tot verdriet zou geven, Don Bosco trof geen
beter lot. Inderdaad werd ook hij al gauw het mikpunt van beledigingen
en bedreigingen. Ook gebeurde er iets dat, van het begin der slecht be-
grepen vrijheid af, het leven van de goede Vader in gevaar bracht en
vervolgens het bestaan van ons Oratorio.
Op enkele meters van de kapel van de H.Franciscus van Sales verhief
zich toen aan de noordkant een muurtje dat haar afscheidde van de tuinen
en weilanden van Valdocco, die zich echter uitstrekten tot aan de rech-
teroever van de Dora. Tegenwoordig ziet men dat terrein bezaaid met fa-
brieken, huizen en grote woningen, doch toen was het een verlaten ge-
bied. Welnu, in de lente van dat jaar, waren de jongens van het Oratorio
op een zondagavond al allen in de klassen verzameld voor de verschillen-
de catechismuslessen en Don Bosco onderrichtte de oudsten in het koor.
Hij zette hun de ontzaglijke liefde van Jezus Christus uiteen, blijkend
uit zijn menswording, lijden en sterven voor ons. Een gesloten venster-
tje, op een paar meter afstand van het muurtje, bood zicht op de plaats
waar hij stond, terwijl zijn gestalte belicht werd door het licht dat
door een openstaande deur in de tegenoverliggende wand naar binnen viel.
Plotseling nam een spitsboef, gewapend met een geladen buks, door God
weet welke kwade geest gedreven, plaats achter het muurtje, klom op de

21 Pages 201-210

▲back to top


21.1 Page 201

▲back to top


- III/197 -
schouders van een medeplichtige, en op de top van de muur staande,
richtte hij het wapen op het raampje van het kerkkoor en vuurde. Hij had
op het hart van Don Bosco gemikt; maar goddank, miste de kogel zijn
doel. Een algemeen geroep beantwoordde de ontploffing en toen viel er
een diepe stilte, terwijl de jongens allen met doodsbleek gezicht de
ogen op Don Bosco gevestigd hielden. Het projectiel dat bliksemsnel door
de ruit gevlogen was zonder die te versplinteren, was tussen zijn lin-
kerarm en zijn zij doorgegaan, en had even de stof van borst en mouw ge-
raakt; tenslotte had de kogel, in de muur van de kapel dringend, enkele
vierkante decimeter kalk doen afvallen. Don Bosco had van die slag bijna
niets anders dan een lichte schok gevoeld, alsof iemand in het voorbij-
gaan even zijn toog had aangeraakt. Hij was echter niet in het minst
ontsteld en had nog voldoende kalmte en tegenwoordigheid van geest om de
onbeschrijflijke schrik tot bedaren te brengen die zich van de jongens
had meestergemaakt bij die heiligschennende gebeurtenis, door glimla-
chend op te merken: "Wat! Schrikken jullie van een misplaatste grap? Het
is een grapje en meer niet. Bepaalde slecht opgevoede mensen weten nooit
een grapje te maken zonder het fatsoen te schenden. Kijk! Ze hebben mijn
jas gescheurd en de muur beschadigd! Maar laten we nu verder gaan met
onze catechismus." Die opgewektheid van Don Bosco en het feit dat zij
hem gezond en wel zagen na die lafhartige aanslag, luchtte allen op.
Toen de catechismus afgelopen was zong Don Bosco, volkomen op zijn
rust, het Lof, preekte, gaf de Zegen, en begaf zich vervolgens temidden
van de jongens die zich op de speelplaats hadden verzameld. Daar speel-
de zich een ontroerend tafereel af. Velen omhelsden hem snikkend en
schreiend van vreugde; anderen bevochtigden zijn handen met warme tra-
nen; en opgelucht dankten allen, de barmhartige God omdat Hij hem op zo
wonderbaarlijke wijze voor hen had behouden. Don Bosco zei toen tegen
hen:
"Als Onze-Lieve-Vrouw de slag niet afgeleid had, zou ik inderdaad
getroffen zijn, maar ja het is een slechte muzikant. Toen hij zijn ge-
scheurde jas bekeek riep hij uit: "Och! mijn arme jas! De enige die ik
heb!"
Intussen had een jongen het projectiel in de kerk gevonden en bood
het Don Bosco aan. Het was een ijzeren kogeltje van bescheiden omvang,
hoewel de karabijnen in die tijd van een groter kaliber waren dan tegen-
woordig. Don Bosco nam het in de hand en terwijl hij het allen liet zien
zei hij: "Kijk! Zien jullie het? Het zijn onervaren jongens die geweer-
tje willen spelen en niet goed weten hoe ze het doen moeten!"
Omtrent degene die geschoten had kon men geen enkele aanwijzing
verkrijgen daar hij in de rook van zijn wapen verdwenen was Don Bosco
stelde evenwel toch een voorzichtig onderzoek in, en hij kwam alles van
a tot z te weten, namelijk dat de aanvaller een schelm was, die reeds
wegens andere misdrijven was veroordeeld, zoals er in die dagen door
bepaalde partijen werden opgeleverd, en die er zich als het ware zeker
van waanden dat zij ongestraft bleven. Anderen hadden hem misschien het
wapen in de handen gestopt. Don Bosco die hem kende, kwam hem op zekere
dag tegen en overtuigd dat, als de ander zich ontdekt wist, hij wel
geen tweede keer een aanslag op hem zou plegen uit vrees van aangebracht
te worden, vroeg hij hem zonder omwegen wat hem tot die brutale aanval
gedreven had. Verrast doch niet uit het veld geslagen, antwoordde hij
met brutale hooghartigheid en schouderophalend: "Ik weet bijna niet
waarom. Ik wilde proberen of het geweer goed schoot, tegen de muur van
uw huis."

21.2 Page 202

▲back to top


- III/198 -
"Je bent een ongelukkige schelm... maar ik vergeef je van ganser
harte.. . en ik wil je vriend zijn."
In de loop van die geschiedenis zullen we gelegenheid te over heb-
ben om te spreken over andere schandelijke aanslagen op het leven van
Don Bosco, vooral toen hij de Letture Cattoliche begon te schrijven en
de dwalingen der protestanten weerlegde. Wij hebben de indruk dat wan-
neer die vriend en vader van de jeugd niet gedood werd, wij dat volko-
men aan God verschuldigd zijn, die steeds op een opmerkelijke manier
over hem waakte, en hem verscheidene malen ook op wonderbaarlijke wij-
ze heeft verdedigd en beschermd.

21.3 Page 203

▲back to top


- III/199 -
H O O F D S T U K XXIX
DE GRONDWET DE VRIJHEDEN VAN DE JODEN - DE TWEEDE DRUK
VAN DE KERKGESCHIEDENIS - VOORZICHTIGHEID BIJ HET
WEERLEGGEN VAN DE PROTESTANTEN EN ANDERE VIJANDEN VAN DE
KERK - EEN VERSTANDIGE WAARSCHUWING - SILVIO PELLICO EN
HET WOORDENBOEK.
De internationale sekten waren door wederzijdse overeenkomsten met
elkaar verbonden, en onmiddellijk na de beroeringen en de ruïnes in
Frankrijk en op Sicilië, begonnen er in al de Duitse staten opstanden
en grepen er veranderingen plaats, niet zonder brandstichtingen, plun-
deringen en botsingen tussen volk en leger. Van alle kanten werd er om
vrijheid geroepen. Joden, socialisten, republikeinen, rationalisten
brachten het volk in beroering, en duizenden studenten en arbeiders
wierpen zich in de strijd. De onbeschermde massa, in de steek gelaten
door slappe en ongodsdienstige regeerders en bedrogen door de sektariërs
die de eis van geroofde rechten beloofden en de vervulling van goede
verlangens, deed met hen mee. De heftige beroeringen in Wenen dwongen
keizer Ferdinand I de Grondwet af, en ook de Koning van Pruisen was ge-
dwongen ze aan zijn volk toe te staan.
In Rome ondertussen, waar de revolutie van de periode der huichela-
rij was overgegaan tot die van bedreigingen en geweld, had Pius IX niet
langer de kracht om weerstand te bieden en gaf toe; op 14 maart schonk
hij de Grondwet, met behoud echter van alle rechten van de Kerk, haar
wetten en de onaantastbaarheid van de tijdelijke macht.
Ook Karel Albert had op 4 maart zijn handtekening geplaatst onder
de nieuwe grondwet van het rijk, die plechtig werd afgekondigd vanaf een
balkon van het koninklijke paleis aan het Piazza Castello. De feestver-
lichtingen, de ovaties, de volkszang en de vrolijkheid duurden in Turijn
en in de provincies verscheidene dagen. De 84 artikelen van de Grondwet
waren voorafgegaan van een hartelijke inleiding.
"Met koninklijke goedgunstigheid en vaderlijke genegenheid komen
wij heden tot de vervulling van hetgeen aan onze beminde onderdanen is
aangekondigd door onze proclamatie van de 8ste februari jongstleden, in
het vertrouwen dat God onze zuivere bedoelingen zal zegenen en dat de
natie, bevrijd, sterk en gelukkig, zich steeds meer haar oude roem waar-
dig zal tonen en zich een glorierijke toekomst zal weten te verwerven.
Enkele van de artikelen zijn geschreven onder aandrang van de soe-
verein zelf, en het is goed die hier te vermelden, daar zij garanties
voor de Kerk inhielden.

21.4 Page 204

▲back to top


- III/200 -
Art. 1. - De Katholieke Apostolische Roomse Godsdienst is de enige
godsdienst van de Staat. De andere erediensten welke thans bestaan wor-
den toegelaten overeenkomstig de wetten.
Art. 28. - De pers zal vrij zijn, doch misbruik daarvan wordt door
een wet onderdrukt. Niettemin kunnen er geen Bijbels, catechismussen,
liturgische en gebedenboeken gedrukt worden zonder voorafgaande toestem-
ming van de Bisschop.
Art. 29. - Alle eigendom zonder enigerlei uitzondering is onaan-
tastbaar.
Aan Graaf Cesare Balbo werd de opdracht verstrekt voor de vorming
van het eerste Constitutionele Kabinet, en daarmee was dan het beginsel
van toepassing gebracht dat de Souverein zou regeren doch niet besturen.
Op 18 maart werd de kieswet afgekondigd: op 7 april werden de senatoren
van de regering benoemd ten getale van zesenzestig, een zonderling men-
gelmoes van Bisschoppen, ernstige katholieken en sektariërs. Veel erger
zag de uitslag van de verkiezing der afgevaardigden er uit, en tal van
personen waren daarin vertegenwoordigd, die berucht waren vanwege hun
afkeer van het katholicisme en vanwege de betrekkingen die zij onder-
hielden met sektariërs van alle landen.
Don Bosco, die de dagelijkse gebeurtenissen aandachtig bestudeerde,
begaf zich eens in de eerste maanden, nadat het parlement geopend was,
daarheen om de discussies te volgen, en begreep meteen welke wending de
openbare mening ten aanzien van de Kerk genomen had. De atsmosfeer was
doordrenkt met Voltairianisme en de meerderheid handhaafde als program:
"Onbeperkt de beslissing in handen van de staat te houden, het recht om
zelf en eigenmachtig te bepalen welke rechten de Kerk had en in welke
vrijheid zij zich zou kunnen verheugen."
Een der eerste daden van de nieuwe regering was de vrijheden van de
Joden veilig te stellen, waarin al voorzien was in art. 24 van de Grond-
wet, dat alle Rijksonderdanen, welke ook hun titel of graad mocht zijn,
gelijk waren voor de wet; toch verklaarde een koninklijk decreet van 29
maart hen bevoegd om de burgerlijke rechten te genieten en academische
graden te verwerven. Op 6 april werd in een nieuwe wet op de pers be-
paald dat gevangenisstraf en een hoge geldboete stond op het honen en
beledigen van de in de staat toegestane erediensten.
Don Bosco kende de beweegredenen, de bedoelingen en het einddoel
van bepaalde wetgevers; doch zoals hij steeds gedaan had en steeds zou
doen, wilde hij onverschrokken zijn gang gaan, zich verwerend tegen
iedere belediging.
De christelijke voorzichtigheid moet steeds één enkel doel voor
ogen hebben, namelijk God alleen. Daar de motieven die haar leiden goed
zijn, kiest zij de middelen die het meest geschikt zijn, bepaalt zij
haar daden en woorden, en doet alles met rijp overleg, gewicht, nummer
en maat, ook om de hindernissen te overwinnen en de gevaren die zij
voorziet te vermijden. En zij gaat niet alleen te rade bij de rede, doch
houdt het oog gericht op de geloofsbeginselen en op die van het morele
gedrag, zoals dat geleerd is door Onze Heer Jezus Christus. Met die
voorzichtigheid ging Don Bosco, te midden van het woeden der politieke
en godsdienstige hartstochten, te werk bij de verzorging van de tweede
druk van zijn Kerkgeschiedenis Hij wilde de jeugd heel de waarheid zeg-

21.5 Page 205

▲back to top


- III/201 -
gen ook over bepaalde tijdeigen aangelegenheden, hij wilde hun aantonen
wie de werkelijke vijanden van de Kerk waren; doch aan de andere kant
besefte hij hoe noodzakelijk het was geen toorn af te roepen over zijn
Oratorio's. Daarom formuleerde hij, zoals al gezegd, volgens een wel-
overwogen plan, geen beschuldigingen in verschillende hoofdstukken, doch
gaf zijn verklaringen, en een ontwikkeling van de feiten hier en daar in
chronologische volgorde zonder zich op te winden, zonder een schijn van
vechtlust en zonder zijn doel bloot te geven, dat geen ander was dan die
feiten te bestrijden. Die herdruk was, evenals de eerste uitgave, ge-
steld in vragen en antwoorden, hij was bijna een volkomen weergave van
de eerste, maar met enkele aanzienlijke variaties afhankelijk van de
nieuwe tijd, en daar de meesten zijn Kerkgeschiedenis niet meer iedere
dag ter hand krijgen die wij in handen hebben, zou het jammer zijn die
wijzigingen verloren te laten gaan.
Op de eerste bladzijde drukte hij het wapen van de Paus af en daar-
onder een vignet dat de Heilige Petrus voorstelde, geknield voor de God-
delijke Zaligmaker die hem de sleutel overreikt, met het inschrift: Et
tibi dabo claves Regni coelorum. (Mt. 16,19.) Zijn naam en voornaam
daartegenover was als het ware een belijdenis van zijn eigen geloof.
Vervolgens liet hij geen gelegenheid onbenut voorbijgaan om de god-
delijke voorrechten van de Paus en van de Kerk in het licht te stellen,
liet hun vijanden de revue passeren, te weten de protestanten, de joden
en de sektariërs van verschillende soort.
En op de eerste plaats de protestanten. Van de Waldenzen vermeldde
hij in het kort hun oorsprong, hun onkunde van de Heilige Schrift, de
ketterijen, de vlucht uit Lyon, hun komst in het dal van Luzerna bij Pi-
nerolo, de veroordeling van hun dwalingen, uitgesproken door het Derde
Lateraans Concilie van 302 bisschoppen onder leiding van Alexander III,
de opstanden tegen de soevereinen die met zware straffen werden onder-
drukt, en de versmelting met de protestanten ten tijde van Calvijn.
Van de Waldenzen schakelde Don Bosco in de loop van zijn geschiede-
nis over op de misdadige figuren van Luther, Calvijn en Hendrik VIII
en stelde tegenover hen de heilige zonen der Katholieke Kerk die hun
tijdgenoten waren: de H. Gaetanus van Thiene, de H. Hieronymus van Emi-
lië, de H. Johannes de Deo, de H. Thomas van Villanova, de H. Ignatius
van Loyola, de H. Franciscus Xaveríus, de H. Petrus van Alcantara, de H.
Filippus Neri, de heilige Pius V, de H. Teresia, de H. Carolus Borrome-
us, de H. Franciscus van Sales, de H. Vincentius a Paolo, de H. Aloysius
van Gonzaga en honderden anderen. Heiligheid en waarheid zijn slechts
één.
Een andere methode paste hij toe bij het onthullen van de dwalingen
der protestanten, dat wil zeggen door ze aan te duiden, terwijl hij de
oude ketterijen uiteenzette. Bijvoorbeeld: na te hebben uiteengezet dat
het zevende oecumenisch Concilie, het tweede van Nicea, de iconoclasten
had veroordeeld, dat wil zeggen de vernielers van heilige afbeeldingen,
merkte hij op: de protestanten volgen eveneens de dwalingen van de ico-
noclasten. Eveneens maakte hij melding van de vreselijke godslastering
van Gottschalk, lerend dat God enkelen tot de eeuwige zaligheid voorbe-
stemt, en de anderen derhalve tot de hel veroordeelt en niet wil dat al-
len zullen zalig worden, en voegde daaraan toe: die dwalingen werden la-
ter herhaald door Luther en door Calvijn.

21.6 Page 206

▲back to top


- III/202 -
Tenslotte toonde hij, omdat de protestanten beweren, dat de tegen-
woordige Katholieke Kerk niet meer die van het begin is, zoals zij ge-
sticht werd door Jezus Christus, zonder op die ketters te zinspelen,
met feiten aan dat zij nog steeds dezelfde is.
In de eerste eeuw, zo schrijft hij, werd de viering ingesteld van
de zondag, van het Geboortefeest van Onze Heer, van Driekoningen, van
Pasen, van de Hemelvaart en van Pinksteren; de instelling en handhaving
van de Vasten, van de quatertemperdagen volgens apostolische tradaties,
het gebruik van wijwater tegen verzoekingen van de duivel en tegen ander
geestelijk en lichamelijk kwaad, de voetwassing op Witte Donderdag, het
kruisteken; ook werd er voorgeschreven dat er onder het opdragen van de
heilige mis twee kandelaars op het altaar geplaatst zouden worden met
een kruisbeeld in het midden. Al in de tweede eeuw werden er door iedere
priester in de kerstnacht drie Missen opgedragen. In de derde eeuw beval
Paus Zephirinus alle christenen onder verplichting in de paastijd de H.
Communie te ontvangen, In de vijfde eeuw bepaalde de heilige Paus Zozi-
mus dat in de Goede Week in iedere parochie de paaskaars zou gewijd wor-
den, en werden de openbare gebeden voor een goede oogst ingesteld. In
het jaar 431 verklaarde het Concilie van Ephese, onder goedkeuring van
Celestinus I, plechtig dat de Maagd Maria waarlijk de Moeder van God is;
en in het jaar 1136 begon de kerk van Lyon plechtig het feest te vieren
van de Onbevlekte Ontvangenis van Onze-Lieve-Vrouw, een bewijs voor het
feit hoe de eeuwen door al een dergelijk geloof onder het volk leefde.
In 495 hield Paus Gelasius in Rome een concilie van vele bisschoppen en
stelde vast welke de authentieke boeken waren van het nieuwe en oude
Testament en welke de apocriefe; hij schreef een boek voor dat het Sa-
cramentale genoemd werd, waarin alle missen waren opgenomen die tegen-
woordig bijna alle in het Missale Romanum voorkomen, evenals de formule
om de Zegeningen te geven; hij stelde de processie in met de kaars in
de hand op het feest van 0.-L.-Vr. Lichtmis; bepaalde de wijding der
geestelijken op de quatertemperdagen. De heilige Gregorius de Grote, tot
Paus gekozen in 590, in wiens handen een gewijde hostie in vlees veran-
derde, stelde het antiphonale en het brevier vast dat de Kerk ook in on-
ze dagen nog gebruikt; stelde de litanie van Alle Heiligen in, de pro-
cessie voor het feest van de Heilige Markus, en Aswoensdag. Uit die boe-
ken en uit die gebeden bleek duidelijk het geloof in de wezenlijke te-
genwoordigheid van Jezus Christus in de Heilige Eucharistie, het ge-
bruik om de H. Maria en de Heiligen te aanroepen, het bestaan van het
Vagevuur, evenals de oorbiecht en de andere sacramenten Om kort te gaan
tenslotte, gaven Paus Vigilius en het Tweede Concilie van Constantino-
pel in 553 een schitterend bewijs van de macht om de Kerk om de slechte
schrijvers te veroordelen, een oordeel te vellen over de strekking van
hun boeken, en van de gelovigen te eisen dat zij zich naar haar oor-
deel zouden richten. Hoe zouden de protestanten bij die en dergelijke
door Don Bosco aangehaalde argumenten zonder opvallende kwaadwilligheid
kunnen ontkennen dat de Katholieke Kerk doet en gelooft wat zij ook al
in de eerste eeuwen deed en geloofde?
Van de protestanten stapte Don Bosco over op de Joden. Hij beschreef
hoe door Titus en door Julianus de Afvallige de voorzegging van Jezus
Christus over de verwoesting van Jeruzalem in vervulling was gegaan,
terwijl hij aan de hand van de geïnspireerde boeken verklaarde dat in de

21.7 Page 207

▲back to top


- III/203 -
laatste tijden van de wereld heel het volk van Israël christen zou wor-
den Hij legde de nadruk op de bloedige vervolgingen in Spanje ten tijde
van de Moren tegen de christenen om hen te dwingen het Jodendom te om-
helzen of om volgelingen van Mohammed te worden. Hij toonde aan hoezeer
de Jood de Christen haat door te wijzen op de vreselijke, drie dagen du-
rende marteling die zij de heilige jongeling Vincentius Verner uit Tre-
ves in Frankrijk deden ondergaan in het jaar 1287; en op de even smarte-
lijke dood van Pater Tommaso van Sardinië in Damascus in de laatste
jaren van Gregorius XVI. "Die feiten", aarzelde hij niet te schrijven,
"moeten voor de christenen een waarschuwing zijn, zich er wel voor te
hoeden met zulke mensen om te gaan of er op vertrouwelijke voet mee te
geraken."
Op de derde plaats, terugkomend op de oorzaken van de dwalingen van
zoveel christenen en van de smartelijke feiten die per slot van zaken de
Kerk bedroeven, kwam hij te spreken over de rationalisten en zogenaamde
moderne filosofen, die in het spoor van Voltaire en Rousseau iedere vorm
van godsdienst verwierpen, alsook iedere wet en recht en dat onder het
voorwendsel slechts het zuivere licht van de rede te volgen, en te doen
wat hun grillen hun ingeven. Hij schreef: "Het is moeilijk te bepalen
wat hun eigenlijke leer is, vermits zij er geen hebben; wie met aandacht
hun geschriften leest, komt tot de conclusie dat zij iedere waarheid
ontkennen, iedere deugd onteren, alle dwalingen leraren, ieder mogelijk
misdrijf aanmoedigen, uit het hart van de mens iedere verkwikkende hoop
op het toekomstige leven bannen door hun haarkloverijen, kortom de mens
terugbrengen tot de staat van de dieren, dat alles vormt de moderne fi-
losofie. De Vrijmetselaars gaan in het geheim te werk, de filosofen bie-
den hun de helpende hand met hun geschriften en door hun leer in prak-
tijk te brengen; en om hun doel te bereiken, beginnen zij zich te ver-
zetten tegen de religieuze orden die zij met de gemeenste lasteringen in
opspraak proberen te brengen. Temidden van die verwarring was het Cle-
mens XIV, die na lange aarzeling, op aandrang van de Hoven van Frank-
rijk, Napels, Portugal en andere mogendheden, de Sociëteit van Jezus in
1774 ophief. Overwegend het vele goede dat die Sociëteit voor de Kerk
kon verrichten nam Pius VII haar weer op onder de kloosterorden In onze
dagen wordt die orde bijna ontbonden, en de leden ervan vervolgd en
verdreven uit Zwitserland en uit geheel Italië. En om de historische
waarheid geen geweld aan te doen, dient hieraan toegevoegd dat die
kloosterlingen op verschillende plaatsen op een onwaardige manier ver-
dreven werden, bij al hun ellende ook nog beledigd, in strijd met iedere
wet en ieder natuurlijk rechtsgevoel, Aldus Vincenzo Gioberti (1).
Don Bosco legde grote moed aan de dag door de verdediging van een
kloosterorde op zich te nemen die in datzelfde jaar vervolgd werd, maar
hij legde dan ook een bewonderenswaardige voorzichtigheid aan de dag
door de eigen woorden van de bitterste vijand der Jezuïeten te bezigen.
En enkele bladzijden verder, waar hij schrijft over Pius IX, aarzelde
hij niet te zeggen: "De grote Gioberti noemde de dag waarop hij hem zag
de mooiste van zijn leven." Dat was geen vleierij omdat iemand om zeer
uiteenlopende motieven groot kan genoemd worden Don Bosco volgde het
(1) Concordia, 18 maart 1848.

21.8 Page 208

▲back to top


- III/204 -
voorbeeld van de Paus die op 30 september 1847 aan zijn buitengewone
gezant bij de Koning te Turijn, Mgr. Corboli Bussi schreef dat die voor-
zichtig moest zijn en behoedzaam te werk gaan wanneer hij over Gioberti
sprak, het tijdelijk idool van de revolutie, hemelhoog geprezen door
alle oproerkraaiers en vernieuwers(1).
Ten slotte verklaarde Don Bosco, zonder in te gaan op politieke be-
schouwingen van enigerlei aard, aan de hand van de geschiedenis enkele
rechten van de Kerk, die door de aanbidders van de Staat genegeerd ge-
worden waren.
"In de eerste eeuw," zo schrijft hij, "werd er een begin gemaakt
met de boeken waarin de namen werden opgetekend van degenen die gedoopt
en van hen die gestorven waren, wat wij de geboorte- en overlijdensre-
gisters noemen. - In de derde eeuw begon men met het inzegenen van de
kerkhoven, die eigendom bleven van de Kerk. - Al in de zesde eeuw waren
geen priesters of seminaristen nog onderworpen aan het lekenrecht, maar
enkel aan kerkelijke rechters. - Op het vijfde Concilie van Lateranen
werden reglementen vastgesteld voor het gebruik van de sinds kort uitge-
vonden drukkunst, waarbij verboden werd boeken te drukken die niet door
de kerkelijke overheid waren nagegaan en goedgekeurd, op straffe van
onmiddellijke excommunicatie.
Aldus gaf Don Bosco, hier en daar in zijn Kerkgeschiedenis ver-
spreid, zijn jongens de juiste criteria om de feiten te beoordelen die
zich onder hun ogen ontwikkelden ten schade van de Kerk. Hij hield er
daarbij rekening mee, dat hij daarna mondeling de bijzonderheden in het
licht kon stellen die voor zijn doel dienstig waren, ofwel verschillende
tegelijk kon samenvatten wanneer er een volledig betoog nodig was. Dat
is ook de reden waarom hij als het ware slechts vluchtig de Middeleeuwen
behandelde. Daar de voorzichtigheid echter niet groot genoeg kon zijn,
daar de tijden steeds moeilijker werden, wijdde Don Bosco ook aandacht
aan de bloei van de Kerk in Europa en in de buitenlandse missiën, on-
danks de vervolgingen en hindernissen; met het oog op het groeiende dis-
crediet waarin de protestanten in Engeland steeds dieper geraakten, ver-
klaarde hij van oordeel te zijn, dat God een reactie voorbereidde van
wereldomvattend belang. En hij vervolgde: Het is waar dat in de algemene
beroering waarin alle staten zich op het ogenblik door de onduidelijke
regeringsvorm bevinden, de godsdienst ernstige moeilijkheden heeft te
overwinnen, vooral van de zijde van diegenen die ruwweg de godsdienstige
aangelegenheden niet willen geven waar zij recht op hebben, en die zo-
doende datgene verwensen wat zij niet kennen; maar wij Italianen heb-
ben de grote Pius IX aan het hoofd staan en de godsdienstige en dappere
Karel Albert, van wie wij niets anders verwachten kunnen dan een geluk-
kige toekomst, vol eervolle gebeurtenissen voor de troon, en roemrijk
voor de godsdienst.
Dat was de stem van het brandende verlangen van zijn hart, doch
niet vrij van gegronde vrees, want enkele bladzijden eerder, in een
prachtige lofrede op Pius IX, sprak hij de volgende woorden: "Wij ka-
tholieken bidden God dat hij de wegen voor hem gemakkelijk moge maken
om de schade te voorkomen, die de kwaadwilligen de Kerk willen toebren-
gen, en hem hulp te verlenen om ze met nieuwe triomfen te regeren."
(1) Civilta Cattolica, Dertigste jaar, band X, blz 394 1879

21.9 Page 209

▲back to top


- III/205 -
Hij besloot het boek met een mooie peroratie:
"Uit de Kerkgeschiedenis dienen wij op de eerste plaats te leren,
dat voor al degenen die tegen de Kerk in opstand gekomen zijn, voor de
meesten ook al in dat huidige leven de vreselijkste goddelijke straffen
zijn weggelegd, en dat al de andere godsdienstige sekten, die niet tot
de Kerk van Jezus Christus de Verlosser behoren, deel uitmaken van de
synagoog van de antikrist. In alle tijden is de Katholieke Kerk steeds
met het zwaard en met het woord bestreden; en steeds overwon zij. Zij
zag de koninkrijken, de republieken en de keizerrijken om zich heen wan-
kelen en volkomen ineenstorten; zijzelf alleen is onbeweeglijk blijven
staan. De negentiende eeuw na haar stichting loopt ten einde en zij ver-
toont zich iedere dag in de bloeiendste leeftijd. Anderen zullen na ons
komen en zij zullen haar steeds even bloeiend zien. Zij wordt door god-
delijke hand geleid en zal alle wisselvalligheden van de wereld te bo-
ven komen, al haar vijanden overwinnen, en zal in godvruchtige vastbe-
radenheid de eeuwen en alle menselijke omwentelingen doorschrijden tot
het einde der tijden, om daarna van al haar kinderen één enkel rijk te
vormen in het vaderland der Zaligen."
Door dat boek in handen van zijn jongens te geven, het in bijeen-
komsten en persoonlijke gesprekken toe te lichten, hield hij het besef
bij hen levendig, zich niet op enigerlei manier te scharen in de rijen
van de tegenstanders van de Kerk, omdat zij zodoende hun eigen onder-
gang zouden bewerkstelligen: "De Kerk bestrijden," zo zei hij, "is het-
zelfde als een slag geven op de punt van een spijker."
Er werd aan die tweede uitgave niets in de weg gelegd; zij vond een
zeer grote verspreiding ook op de scholen en zodoende bereikte Don Bosco
zijn doel. Het werk had echter veel moeite en geduld van hem gevergd.
Omdat hij de stijl ervan zo eenvoudig mogelijk wilde houden om het
boek populair te maken, had hij de gewoonte het aan zijn moeder voor te
lezen, die evenwel in het misverstand verviel dat keizer Constantijn de
christenen vervolgd zou hebben. Don Bosco herschreef toen dat verhaal,
en was pas tevreden toen hij wist dat zijn moeder het volkomen begrepen
had.
Ook is zijn zin voor nuancering in het schrijven de vermelding
waard, waardoor hij de gelegenheid kreeg voor een verstandige waarschu-
wing. Toen hij op zekere dag naar Borgo Cornale ging om een bezoek te
brengen aan de hertogin van Montmorency, ontmoette hij de jonge Carlo
Tomatis. Toen die zag dat hij de drukproeven van de Kerkgeschiedenis in
zijn hand had, vroeg hij hem hoe hij te werk ging wanneer hij over ne-
telige punten moest schrijven, wanneer hij bijvoorbeeld iets slechts van
een of ander persoon zou moeten zeggen. Don Bosco antwoordde hem: "Waar
ik iets goeds kan vertellen, zeg ik het, en waar ik iets slechts zou
moeten zeggen, doe ik het er zwijgen toe."
"En de waarheid dan?"
"Ik schrijf niet voor de geleerden, maar vooral voor de onweten-
den en voor de jongens. Wanneer ik een weinig eervol feit vertel en iets
dat twijfelachtig is, verstoor ik het geloof van een eenvoudige ziel;
leid ik haar daardoor niet op dwaalwegen? Wanneer ik voor een onontwik-
kelde geest de gebreken uiteenzet van een lid van een Congregatie, is
het dan niet zo, dat ik daardoor twijfels wek die in hem een tegenzin
tegen de hele communiteit wekken? En is dat niet verkeerd? Alleen hij

21.10 Page 210

▲back to top


- III/206 -
die de hele geschiedenis van tweeduizend jaar onder ogen heeft, kan zien
dat de misslagen van ook de meest vooraanstaande mensen niets kunnen af-
doen aan de heiligheid van de Kerk; zij zijn zelfs een bewijs te meer
van haar goddelijkheid, omdat, wanneer zij zich steeds onvergankelijk
handhaaft, dat betekent dat de arm van God haar steeds gesteund heeft en
haar nog steunt. En dat begrijpen de jongens ook wanneer zij hun studie
kunnen voleindigen. Overigens moet u er om denken, dat de ongelukkige
indrukken, in een ontvankelijke leeftijd door een onvoorzichtig woord
opgedaan, dikwijls betreurenswaardige gevolgen hebben voor het geloof en
de goede zeden."
Voegen wij hier ten slotte nog aan toe, dat Don Bosco bij het
schrijven niet steeds bij zijn eigen inzicht te rade ging. Wij hebben
al verteld dat hij door vriendschapsbanden met Silvo Pellico verbonden
was, in wie hij een nederigheid bewonderde die hem belette met zijn ei-
gen geest te pronken, terwijl zijn naam toch in heel Europa beroemd was.
Dikwijls ging hij hem in Turijn en in Moncalieri opzoeken en niet
zelden bracht Silvio hem een tegenbezoek en genoot bij het zien van het
Oratorio. Zij schreven elkaar over en weer verschillende brieven, en
tenslotte vroeg Don Bosco hem, zijn oordeel te willen geven over zijn
korte uiteenzetting van de Kerkgeschiedenis die hij op het punt stond
uit te geven. Silvio Pellico bestudeerde het manuscript heel aandach-
tig, bracht er enkele verbeteringen in aan en had er alle lof voor.
Een van zijn raadgevingen vergat Don Bosco nooit. Op een dag had
Silvio Pellico hem gevraagd of hij als schrijver een veelvuldig gebruik
maakte van het woordenboek. Don Bosco antwoordde hem, dat het hem voor-
kwam dat hij voldoende kennis van de Italiaanse taal meende te hebben
en dat hij bij zijn vele werk geen tijd had om veel woorden op te zoe-
ken.
"Nee, mijn beste Don Bosco," vervolgde Silvio Pellico, "vertrouw
niet teveel op je zelf en heb geduld. Kijk, ik kan geen blad schrijven
zonder dat ik van het woordenboek gebruik maak, en als ik nalaat het te
raadplegen verval ik niet zelden in vergissingen. Dat is maar al te no-
dig om heel de kracht en heel de nauwkeurige inhoud van de woorden te
kennen, evenals voor de juiste schrijfwijze. Tal van termen menen wij
te kennen, en in werkelijkheid kennen wij ze niet. Niet zelden kan men
in gallicismen vervallen, in Latijnse of dialectische zinswendingen.
Volg mijn voorbeeld, zorg ervoor dat u steeds een woordenboek op uw
schrijftafel hebt. Door het te gebruiken zult u gaan inzien hoezeer ik
gelijk heb, als ik me verstout u een dergelijke raad te geven."
Van dat ogenblik af volgde Don Bosco die raad niet alleen op, maar
op zijn reizen liet hij sindsdien nooit na het woordenboek in zijn va-
lies te pakken. Het was dezelfde raad die hij naderhand zelf heel dik-
wijls aan de seminaristen en priesters van zijn Congregatie gaf. Ge-
bruikt u het woordenhoek? - Hebt u het op uw schrijftafel? Meer dan eens
glimlachte de gevraagde, alsof de vraag als grap bedoeld was, een vraag
die men aan een schooljongen stelt en niet aan een man die zijn studies
achter de rug had. Maar Don Bosco hield voet bij stuk met zijn vraag, en
als het antwoord ontkennend was, drong hij streng aan op het aanhoudend
gebruik van dat boek en besloot met te zeggen: "Silvio Pellico heeft me
dat gezegd; ik heb het geprobeerd en ondervonden: om zonder fouten te
schrijven moet men steeds een goed woordenboek bij de hand hebben."
Die waardevolle vriendschap, ook voor zijn literair voordeel, kwam
pas tot een einde, toen Silvio Pellico door God in de eeuwigheid geroe-
pen werd in het jaar 1854.,

22 Pages 211-220

▲back to top


22.1 Page 211

▲back to top


- III/207 -
H O O F D S T U K XXX
BEGIN VAN DE OORLOG VOOR DE ITALIAANSE ONAFHANKELIJKHEID
- BELEDIGINGEN AAN HET ADRES VAN DE AARTSBISSCHOP VAN
TURIJN EN ZIJN VERTREK NAAR ZWITSERLAND - GEVAARLIJKE
GISTINGEN - HET INVOEREN VAN DE KRUISWEG - MUZIEK EN
WANDELINGEN - PLECHTIGHEDEN IN DE CONSOLATAKERK -
KERKBEZOEKEN OP WITTE DONDERDAG - DE VOETWASSING -
HET GESPREK.
Opstand in Wenen, verwarring in Pest hadden de macht in handen van
de vijanden van Oostenrijk doen overgaan. Die feiten schonken de libe-
ralen van Lombardije en Venetië nieuwe moed. Padua en Pavia begonnen
zich te roeren. Op 18 maart ontstond er grote beroering in Modena; de
Oostenrijkse reservisten vertrokken uit het hertogdom en Hertog Fran-
cesco V verliet zijn grondgebied. Op de 20ste nam in Parma de jeugd de
wapens ter hand en dwong de Duitsers het veld te ruimen, terwijl Hertog
Carlo II de Grondwet afkondigde en zich vervolgens terugtrok in Marseil-
le. De 22ste verjoegen de Milanezen na vijf dagen van hardnekkige strijd
de Oostenrijkse bezetting uit de stad en omgeving en dwongen haar, zich
met ernstige verliezen terug te trekken in een verdedigingsgordel, de-
zelfde dag bevrijdden Como, Bergamo, Brescia en Venetië zich insgelijks
van de vreemdelingen. Het voorlopige bestuur van Milaan riep de hulp in
van het Piëmontese leger en op de 23ste verklaarde Karel Albert de oor-
log aan Oostenrijk in een koene en grootmoedige oproep tot de volken van
Lombardije en Venetië. Op de 24ste zong de Aartsbisschop, in tegenwoor-
digheid van de Koning en al de officiële persoonlijkheden, terwijl de
nationale garde op het Piazza Castello stond opgesteld, het Te Deum in
de hoofdkerk voor het verdrijven van de Duitsers uit Milaan. Doch bij
het verlaten van de dom begon een troep gepeupel, waarbij zich personen
gevoegd hadden, die in het maatschappelijke leven op een zeker aanzien
aanspraak maken, op hem in te dringen en hem beledigende woorden toe te
voegen en dreigende beweging met de vuist te maken, terwijl zij boven-
dien zijn rijtuig nog een eindweegs volgden. Niemand deed iets om aan
die beledigingen een eind te maken, hoewel er veel carabinieri aanwezig
waren. 's Avonds herhaalden die beledigende demonstraties zich onder de
ramen van het aartsbisschoppelijk paleis met een duivels gebrul en ge-
fluit. Men wilde de Aartsbisschop dwingen Turijn en het rijk te verla-
ten.
Op 25 maart trok Karel Albert met 60.000 dappere soldaten ten
strijde die de 26ste door Turijn marcheerden en een brigade ervan trok

22.2 Page 212

▲back to top


- III/208 -
Milaan binnen. De kerkelijke autoriteiten schreven intussen openbare
bidstonden voor en spoorden de bevolking aan om de gezinnen van de arme
soldaten te helpen, en de regering zelf vroeg de Bisschoppen om steun en
gebed. De 29ste trok de koning Pavia binnen, dat door de Oostenrijkers
was verlaten, hij kwam in Milaan aan en de mensen van Lombardije, en
daarna die van Parma en Modena, verdrongen zich rond hem.
De 29ste maart vertrok de heilige en onverschrokken Aartsbisschop
van Turijn om zes uur 's avonds naar Zwitserland. De minister van bin-
nenlandse zaken had er door middel van zeer verdienstelijke geestelij-
ken bij hem op aangedrongen de staat voor enige tijd te verlaten, tot-
dat de gemoederen van zijn tegenstanders tot bedaren zouden zijn geko-
men. Ook andere welwillende persoonlijkheden gingen hem opzoeken, onder
wie Don Bosco en al dezen hadden zijn vertrek noodzakelijk geacht; en
zij brachten hem onder het oog dat het onmogelijk was weerstand te bie-
den aan de schelmerij van de sekten, daar degene die hem die raad had
durven geven, in het geheim wellicht de ergste beledigingen die hij te
verduren had gekregen toeliet. Alvorens echter per rijtuig te vertrek-
ken beval de Aartsbisschop de seminaristen in de zorg van Don Bosco aan,
bijzonder de armen onder hen, die gehoorzaam zijn bevelen hadden opge-
volgd, en die op dat ogenblik overal verspreid leefden. Don Bosco be-
loofde dat hij het in hem gestelde vertrouwen niet zou beschamen en we
zullen nog zien dat hij het niet bij woorden liet.
Op 6 april schreeuwden ook in Wenen studenten en volksmensen tegen
de Aartsbisschop, bedreigden de kloosters met het ergste geweld en rie-
pen dat Pius IX de vijand van het keizerrijk was; en de regering beval
de opheffing van de Redemptoristen, Redemptoristinnen en Jezuïeten. Zon-
der meer werden onschuldige kloosterlingen en arme vrouwen de straat op
geworpen, dakloos en brodeloos, gedwongen om te bedelen om een aalmoes.
En na enkele dagen waren de woelingen die hoe langer hoe dreigender vor-
men aannamen in Wenen, Pest en Praag er na aan toe in een dodelijke
strijd met de troepen te eindigen, Intussen verdreven de Piëmontezen op
7 april in een prachtige overwinning de Oostenrijkers uit Goito en sta-
ken zij de Mincio over.
Op 21 april stak de Piëmontese generaal Giacomo Durando, die door
de Paus verzocht was de grenzen te willen ontzien, zonder zich iets van
de ontvangen bevelen aan te trekken, de Po over met 17.000 man van de
Pauselijke troepen. De koning van Napels had 16.000 man naar Lombardije
gezonden om koning Karel Albert bij te staan, onder het bevel van een
oud lid van de geheime bond tot bevrijding van Italië (de Carbonaro)
Guglielmo Pepe; en de regering van de Groothertog van Toscane, Leopold
II nog eens 6.000. Piëmontese troepen, door voorlopige regeringen ge-
vraagd om de Republikeinen in toom te houden, bezetten de hertogdommen
Modena en Parma.
Intussen vaardigde Karel Albert, tot smart van alle waarachtige
katholieken, vanuit het hoofdkwartier in Volta, het koninklijk exequatur
uit op de voorraden van Rome, zich beroepend op vergeten edicten die
door Clemens XI en Benedictus XIV waren verworpen.
De 30ste april maakten de koninklijken zich na hevige gevechten
meester van Pastrengo en sloegen het beleg op voor Peschiera, een van
de vier versterkte steden die de Lombardische provincies scheidde van
die van Venetië. De koning had zijn intrek genomen in Sommacampagna. De
Oostenrijkers hadden zich teruggetrokken op de linkeroever van de Adige.

22.3 Page 213

▲back to top


- III/209 -
Toen de berichten van die feiten in Turijn binnenkwamen, waar ze
met levendige belangstelling tegemoetgezien waren, was de bevolking als
uitzinnig van vreugde over de overwinningen van het leger, Zelfs onder
de jongens ontstond een dermate grote opwinding en geestdrift, at de ma-
teloosheid ervan voor velen onder hen gevaarlijk kon worden. Men scheen
aan niets anders meer te denken dan aan oorlog, men sprak over oorlog,
schreef over oorlog, men zong over oorlog in huizen, theaters en palei-
zen, men zou als het ware kunnen zeggen dat men slapende nog droomde
over oorlog. De kinderen zelfs schenen zulke dappere soldaten geworden
dat zij twee Oostenrijkers met één slag van hun zwaard zouden doorboren.
Zo zag men hen als de school uit was, of nauwelijks terug van winkel of
werkplaats, met een stok gewapend op een of andere plaats opgesteld. Dan
kozen zij een leider, maakten vlaggen, excerceerden, en vochten onder
elkaar, en dikwijls kwam het tot een veldslag van de ene groep tegen de
andere, en hetzij door onhandigheid of door een teveel aan krijgslust,
gaven en kregen ze stokslagen die een betere zaak waardig waren. Vooral
's zondags en bij andere kerkelijke feestdagen, leken de wegen en de om-
geving van de stad wel veranderd in kleine excercitieterreinen. De ver-
voering van de jeugdige fantasie werd nog heviger door het geluid van de
tamboers en trompetten van de maneuvers en defilees van de nationale
garde, of door de aankomst van krijgsgevangenen en de openbare feeste-
lijkheden bij gelegenheid van elke nieuwe overwinning.
De vastencatechismus was op 13 maart begonnen, maar door de boven-
genoemde oorzaken werden in bijna alle parochies de klassen steeds min-
der bezocht en sommige bleven zelfs volkomen verlaten. Het was psychisch
niet anders mogelijk of bij zoveel afleiding moesten ook de jongens van
het Oratorio daaronder te lijden hebben. 's Zondags ontbraken er ver-
scheidenen in de kerk en op werkdagen verschenen ze niet in de catechis-
mus. Anderen kwamen er tegen heug en meug naartoe, velen schenen zich
te vervelen en waren onoplettend; het biechthoren en communiceren liep
tot een uiterst minimum terug.
Om dat godsdienstig en moreel onbehagen dat de jongens van het Ora-
torio bedreigde, tegen te gaan, moest de liefdevolle ijver van Don Bosco
effectvolle middelen vinden. En die bleven niet lang uit: Maar hij begon
in alle geval met het gebed.
In dat jaar voerde hij de Kruisweg in, die begon op 10 maart en op
alle volgende vrijdagen zou herhaald worden tot het einde van de Vasten.
Hij wenste dat alle jongens van de communiteit met de grootst mogelijke
devotie eraan zouden deelnemen; vele jongens van buiten, en andere per-
sonen uit de omgeving voegden zich daarbij, die het gemakkelijk vonden
om op werkdagen daar de Mis te komen bijwonen en te biechten. Don Bosco
zelf nam er de leiding van, door zoveel gevoelens van medelijden gegre-
pen bij het overwegen van het lijden van de Goddelijke Zaligmaker voor
ons heil, dat zijn houding gelijk stond aan een effectvolle preek.
Intussen zwichtte hij voor de eisen van de tijd, in al wat niet in
tegenspraak was met de godsdienst en goede zeden, en hij aarzelde ook
niet de jongens toe te staan dat zij ook op de speelplaats van het Ora-
torio hun soldateske manoeuvres botvierden, en hij vond er zelfs iets
op, om een aantal geweren te bemachtigen zonder loop, doch met stokken
in de plaats daarvan. Hij stelde onder meer de voorwaarde dat zij el-

22.4 Page 214

▲back to top


- III/210 -
kaar geen slagen in overvloed zouden toebrengen in navolging van de Pië-
montezen en de Oostenrijkers, en dat bij het luiden van de klok voor de
catechismus allen de wapens zouden neerleggen en zich naar de kerk bege-
ven. Ook zorgde hij voor enkele nieuwe gymnastische spelen die minder
gevaarlijk waren; hij zorgde voor ballen voor het bocciaspel, schijven
enzovoort. Verschillende malen liet hij het spelletje herhalen met de
kookketel, het zaklopen, en ook aardige toneelstukjes opvoeren en ge-
noeglijke grappen uithalen. Alles bijeen ontbrak het aan niets opdat
allen, de een op die de ander op die manier, in het Oratorio behoorlijk
de tijd konden verdrijven, steeds vaderlijk geholpen en behoed.
Een machtig beschermingsmiddel bleek ook de zangschool. Bij de les-
sen in vocale muziek voegde Don Bosco ook de piano en het orgel, evenals
voor velen instrumentale muziek, wat een grote geestdrift verwekte. In
afwachting van het samenstellen van een muziekkapel en van de tijd dat
enkele jongens geleerd zouden hebben wat op de piano te timmeren of het
orgel op zijn tijd te laten janken, werd de koorzang vervolmaakt. Toen
daarna de koren zo goed mogelijk waren voorbereid en er veel aardige
stemmen gevormd waren, ging Don Bosco met de jongens zingen in de open-
bare kerken van Turijn bij gelegenheid van de Mariamaand en andere
plechtigheden, en alle jongens namen daar dan aan deel. Dat trok hen
steeds meer naar het Oratorio, bond hen eraan en stichtte bovendien veel
goed onder het godvruchtige volk. Daar zij tot dan toe steeds alleen
maar op het koor forse stemmen van volwassen mannen gehoord hadden, wek-
te het horen van solozang, duetten en koren van jongensstemmen bij de
gelovigen de indruk van engelenzang, die de snaar van het menselijk hart
op een gevoeliger manier trof; daardoor gebeurde het niet zelden bij die
plechtigheden mannen en vrouwen tranen van vreugde te zien schreien.
Daardoor werd er alom over de muziek van Don Bosco gesproken en werd hij
gevraagd voor de zondagen en verschillende plechtigheden; en daarna werd
er tot grote vreugde van de jongens niet alleen in Turijn gezongen, zo-
als in de kerk van het Corpus Domini en ín de Consolata, maar men begaf
zich vervolgens ook naar Moncalieri, Rivoli, Chieri, Carignano en naar
meer andere plaatsen in de buurt. De eerbied-waardige kanunnik Luigi
Nasi uit Turijn en Don Michelangelo Chiatellino in Carignano waren mees-
tentijds de trouwe begeleiders van het filharmonisch gezelschap. Met hun
grote muzikale ervaring behoedden zij het voor het maken van flaters,
deden zij het de best mogelijke indruk maken en verschaften zij het de
hoogst denkbare lof. Doordat er aan de eigenliefde van de jongens vol-
daan werd, door de wandelingen waar zij naar verlangden om het gekozen
doel te bereiken, door het vieruurtje en ook het middagmaal dat voor hen
werd aangerecht in de parochies als zij er aankwamen, vergaten zij alle
politieke fantasterijen.
Onder meer vond er een mooi feestje plaats in dat jaar bij de Con-
solatakerk. De jongens gingen er processiegewijs vanuit het Oratorio
naartoe. De zang onderweg en de muziek in de kerk trok een grote menig-
te mensen aan de voeten van Maria Troosteres der Bedrukten. De Mis werd
opgedragen en velen ontvingen de heilige Communie. Tot slot hield Don
Bosco een korte toespraak, waarin hij sprak over de beminnelijkheid van
Maria, allen aansporend haar te beminnen. "Maria," zo zei hij onder an-
dere, "Maria is het meest beminde en het meest beminnende schepsel. God
de Vader bemint haar, haar goddelijke zoon Jezus bemint haar, de Heilige
Geest bemint haar, de Engelen beminnen haar, de Heiligen beminnen haar,

22.5 Page 215

▲back to top


- III/211 -
alle zuivere harten beminnen haar. Diezelfde kerk is een schitterend be-
wijs ervan hoe in die stad Maria steeds bemind geworden is. En zij op
haar beurt bemint ons met de liefde van een moeder; en al bemint zij ook
alle christenen in het algemeen, zij draagt vooral de jeugd een bijzon-
der tedere liefde toe. Maria doet als haar goddelijke Zoon Jezus, die zo
veel goed wilde voor de kinderen, dat hij hen steeds bij zich wilde heb-
ben om een kring rond hem te vormen. Wanneer Jezus tegen de Apostelen
zei: Laat die kleinen bij mij komen, zegt Maria ook op haar beurt: Wie
klein is kome tot mij: Si quis est parvulus, veniat ad me. Het is vooral
door haar aanminnige liefde dat zij zich de troosteres der bedrukten
toont: Consolatrix afflictorum. Laten wij die liefde daarom beantwoor-
den, laten ook wij haar beminnen, mijn beste jongens; en vermijden wij
uit liefde tot haar de zonde. Laten wij ter herinnering aan dat god-
vruchtige bezoek hier aan de voeten van Maria ons arme hart achter, en
bidden wij haar dat zij het wil aanvaarden en het steeds zuiver en onbe-
smet voor ons behouden zal; doen wij dat, dan zullen wij in de schaduw
van haar mantel gelukkig kunnen leven en getroost sterven."
De processie naar die kerk werd daarna geregeld eens of tweemaal
per jaar ondernomen, tot in 1854 toe, en de jongens begaven zich steeds
in de onderaardse kapel om ook daar nog een gebed te storten.
Ook de Goede Week bood een gelegenheid om de godsvrucht van de jon-
gens aan te wakkeren. Op Witte Donderdag ging men in processie een be-
zoek brengen aan het Heilig Graf. Terwijl zij van de ene kerk van de
stad naar de andere trokken, zongen zij psalmen of lofliederen, en kin-
deren van iedere leeftijd en milieu, aangetrokken door de zang en door
het voorbeeld dat zij voor ogen hadden, sloten zich, alle menselijk op-
zicht overwinnend, bij de rijen jongens aan in een vervoering van vreug-
de. Op de plaats van bestemming gekomen zongen, na enkele minuten van
aanbidding, de mooiste stemmen, met een allerontroerendste uitdrukking
de Passie of een of ander motet, dat hen door Don Bosco in eigen persoon
was geleerd. Bij die droevige melodieën konden vele personen hun tranen
niet bedwingen, en van de ene kerk volgden zij hen naar de andere om
andermaal op het graf van Jezus te wenen. Dat treffend godvruchtig
schouwspel schonk bepaalde volwassenen moed, die tengevolge van een of
andere spotvogel, of laten we liever zeggen: tengevolge van beledigin-
gen en minachting, geen deel meer durfden nemen aan zulke godsdienstige
oefeningen.
In het kader van die dag werd voor de eerste maal in de kapel van
het Oratorio de plechtigheid van de Lavabo, dat wil zeggen van het was-
sen der voeten in aanwezigheid van zeer vele jongens, gehouden. Tot dat
doel werden er twaalf uitgekozen, de twaalf Apostelen vertegenwoordi-
gend. In een kring op het priesterkoor gezeten, zongen zij het door de
Kerk voorgeschreven gedeelte uit het Evangelie; vervolgens knielde Don
Bosco, met een linnen doek voorgebonden, voor elk van hen en waste hun
voeten, zoals de goddelijke Zaligmaker gedaan had met zijn leerlingen
bij het laatste avondmaal, hij droogde ze af en kuste ze in de diepste
nederigheid. Intussen voerden de zangers onder meer de betreffende woor-
den van het ritueel: Ubi caritas et amor, Deus ibi est uit. En die ande-
re: Cessent iurgia maligna, cessent lites; et in medio nostri sit Chris-
tus Deus.
In een daarop volgende toespraak zette hij de betekenis van de
plechtigheid uiteen en de lering die eruit te putten valt, en hij noem-
de ze een van de beste opvoedkundige en vormende akten om de jeugdige

22.6 Page 216

▲back to top


- III/212 -
harten te vervullen van de twee voornaamste deugden van het christendom:
nederigheid en liefde.
Na de plechtigheid gingen de twaalf jeugdige Apostelen met Don Bos-
co aan de karige tafel waar hij hen eigenhandig wilde bedienen, om nog
beter het laatste avondmaal van de Goddelijke Zaligmaker uit te beelden.
Ten slotte gaf hij hun een aardig geschenkje en stuurde hen van vreugde
vervuld huiswaarts. Die plechtige ceremonie werd voortaan alle jaren
zeer stichtend in het Oratorio herhaald, en Don Bosco verrichtte ze
steeds zelf totdat de krachten daarvoor hem begonnen te ontbreken. Hij-
zelf koos de Apostelen uit onder de beste leerlingen en voegde er nog
een dertiende aan toe. Hij nodigde een priester uit om enkele woorden
tot de jongens te spreken alvorens de plechtigheid aanving, en in 1850
werd Don Giacomelli daartoe gekozen. Gedurende de wassing ontroerde zijn
geest van geloof, nederigheid en eenvoud de harten van alle aanwezigen.
Na de maaltijd was zijn beloning voor zijn kleine apostelen doorgaans
een witte zakdoek en een kruisje.
Ook het bezoek aan het Heilig Graf vond regelmatig plaats, doch
slechts tot 1866 processiegewijs en allen samen. Don Bosco vergezelde
zijn jongens steeds, na verlof gevraagd te hebben aan de pastoors van de
verschillende kerken die hij had aangewezen als de staties voor die vro-
me bedevaart. De christelijke vroomheid onder de bevolking, die gesticht
werd door het ingetogen gedrag van die moedige jeugd, nam zienderogen
toe. Toen de omstandigheden later dat bezoek niet meer mogelijk maakten,
werd het door andere oefeningen die op die gedenkwaardige dagen betrek-
king hadden vervangen in de kapel, bijvoorbeeld door een bezoek aan het
Heilig Sacrament met de Rozenkrans van het Heilig Hart van Jesus, de
Kruisweg en het zingen van het Stabat Mater.
Met al die hierboven genoemde middelen slaagde Don Bosco er dus in,
zijn jongens weer zo te boeien en te behandelen dat zij, goed onderlegd
in hun catechismus, op de 23ste april in zeer groten getale hun Pasen
konden houden.
Maar die invloed moest bestendigd worden, en om de afwezigheid op
zondag te voorkomen, namen Don Bosco en Don Borel hun toevlucht tot een
ander middel. Naast het herhaaldelijk uitdelen van kleine geschenken aan
de jongens die dikwijls naar de catechismus kwamen, zoals prentjes, me-
dailles en soms fruit en snoepgoed, begonnen zij 's avonds bijna steeds
les te geven en te preken in dialoogvorm. De brave theoloog mengde zich
tussen de jongens en deed alsof hij een penitent of leerling was, en be-
gon van tijd tot tijd zulke grappige vragen te stellen en antwoorden te
geven, dat hij de aandacht van de jongens wist gaande te houden en hen
te doen lachen, terwijl Don Bosco van achter de lessenaar onderricht gaf
en moraliseerde naar behoefte. Die manier van lesgeven was bij de jon-
gens altijd zeer geliefd, en het was voldoende te zeggen, dat de volgen-
de zondag weer dialogen gehouden zouden worden om de kapel geheel met
jonge toehoorders te vullen.

22.7 Page 217

▲back to top


- III/213 -
H O O F D S T U K XXXI
DE SPROOKJESTIJD VAN HET ORATORIO - DE COCCHE -
BELEDIGINGEN VAN DE GENDARMERIE - DE VELDSLAGEN MET STENEN
- PREVENTIEVE MAATREGELEN - DON BOSCO MIDDEN IN EEN TROEP
WOESTE JONGENS - EEN JONGEN GEDOOD - BELEDIGING VAN GOD
TOT IEDERE PRIJS VOORKOMEN - DE ZICHTBARE BESCHERMING DES
HEREN - ENERGIE, BEMINNELIJKHEID EN GEHEIMZINNIG GEZAG -
RUSTIGE CATECHISMUSLES NA EEN RUW GEVECHT - ENKELE LEIDERS
VAN DE COCCHE IN HET ORATORIUM OPGENOMEN -
DE ONAFHANKELIJKHEIDSOORLOG IN MEI.
"De geschiedenis van het Oratorio," zo zei Don Bosco op zekere dag,
"zou men terecht kunnen verdelen in drie perioden; het sprookjesachtige
tijdperk, de heldhaftige periode en de historische periode. Het eerste
tijdperk voltrekt zich in de tien beginjaren, en vond zijn begin in de
tijd dat ik nog alleen was en om zo te zeggen nog geen vaste verblijf-
plaats had, zette zich voort in Valdocco toen ik enkele jongens in huis
begon op te nemen, en eindigde tegen het jaar 1855. Een verhaal over de
gang van zaken uit die tijd zou menigeen kunnen voorkomen als de verwik-
kelingen van een sprookje - vandaar noem ik het het sprookjesachtige
tijdperk - zo ongewoon waren de gebeurtenissen; en toch zou iemand die
het vertelde niets anders dan de zuivere waarheid spreken. Het was een
periode van tien jaren van bijna voortdurende strijd.
Indien alles wat wij al verteld hebben het bewijs is van die ver-
zekering, het vervolg van die gedenkschriften is dat niet minder. Door
zijn jongens dus verwijderd te houden van een gevaarlijke lichtzinnig-
heid, slaagde hij erin de beide Oratorio's van Valdocco en van Portanu-
ova bloeiende te houden; doch zijn liefde was daardoor nog niet voldaan.
Onder invloed van het oorlogsgewoel hadden zich onder het geringere volk
en in alle voorsteden de Associazioni della Gioventù, (jeugdverenigin-
gen) gevormd, die in het dialect cocche genoemd werden; er bestond de
Cocca van Vanchiglia, die van Portanuova, van de voorstad Dora enzo-
voort. Die waren onderverdeeld in meer of minder talrijke groepen, die
nu eens de omvang van een kleine compagnie hadden, dan weer die van een
heel bataljon. Zij hielden bijeenkomsten en hadden een leider aan het
hoofd staan.
Elk van die cocche leefde in voortdurende staat van oorlog met de
andere. Er kwam nooit een eind aan de vechtpartijen en veldslagen met
stenen die ontstonden door kwaadaardige brutaliteit, of doordat de ene

22.8 Page 218

▲back to top


- III/214 -
groep door iemand van een andere beledigd was, of door de uitdaging van
de ene partij die de roem van haar dapperheid wilde doen toenemen. Er
vonden verschrikkelijke gevechten plaats waarvan niemand zich tegen-
woordig een voorstelling kan vormen en waaraan werd deelgenomen door
een menigte jongelieden en oudere jongens. Er was geen mensenmacht in
staat hen in toom te houden. Noch de gendarmen, noch de politie van de
openbare veiligheid konden iets tegen hen ondernemen en durfden niet
tussenbeide te komen om de vechtenden van elkaar te scheiden. Nauwelijks
verschenen zij of, wanneer zij met weinigen waren, steeg er een overeen-
gekomen gefluit op, en alle projectielen werden ogenblikkelijk in de
richting van de handhavers der openbare orde gesmeten; wanneer andere
gendarmen in grotere getale ten tonele verschenen, volgde er een tweede
gefluit, en de wilde troep stoof uiteen en de leden ervan verborgen
zich; trok de politie zich terug, dan kwamen de jongens bij een derde
fluitje weer tevoorschijn en het stenengevecht werd hervat.
Van het begin van die woeste taferelen af, probeerde Don Bosco er
een eind aan te maken en voor die ongelukkigen iets te doen. Hij begon
met bepaalde oudere jongens met banden van bijzondere soepelheid, aan
het Oratorio te binden, jongens die licht geneigd waren een partijtje
te vechten en die wel eens bij hem kwamen. Wanneer hij in de stad enke-
le slechte sujetten alleen ontmoette, types die vanwege hun gedrag al
eens door een rechtbank veroordeeld waren en die hij van vroeger kende,
begon hij een gesprek met hen en probeerde de vriendschap te hernieuwen.
Wanneer hij in de gevangenissen kwam waar af en toe een door de gendar-
men bij de kraag gegrepen bendehoofd voor enkele dagen was opgesloten,
stelde hij 's avonds, alleen met hem en buiten de sfeer van zijn wijk,
alle uitgelezen middelen der naastenliefde in het werk om hem weer voor
zich te winnen, hem te helpen en hem los te maken van die verwenste ben-
den. Op die manier hoeft het geen verwondering te wekken, te zien dat
hij onder die horde ook wel goedwillenden tegenkwam. Niettemin was zijn
onderneming lang niet gemakkelijk en moest hij menige ernstige beledi-
ging dulden.
Het gebeurde wel dat hij bij het oversteken van een ver van het
stadscentrum verwijderd plein een levendige kring in het oog kreeg, die
kennelijk voornemens was een expeditie op touw te zetten tegen de coc-
che van een andere wijk. Zonder zich te bedenken ging hij erop af,
groette en vroeg: "Hoe gaat het ermee? Is er wat aan de hand?"
"Wat moet u van ons? Loop door!" antwoordde een van hen bot.
"Waarom geef je me zo kwaad antwoord? Ik dacht dat ik met vrienden
te doen had!"
"Ik een vriend van priesters?" en hij begon te grinniken.
"Weet je niet wie die geestelijke is?" zei een kameraad van hem op
dat ogenblik zachtjes: "Dat is Don Bosco!"
"Wat kan mij dat schelen!" riep de druktemaker uit en braakte een
grove verwensing uit.
"Kalm een beetje!" antwoordde de ander met stemverheffing. "Wee je
gebeente als je geen eerbied voor Don Bosco hebt. Als je nog een woord
zegt sla ik je maag dubbel!" En hij hief de vuist op en maakte aanstal-
ten om de daad bij het woord te voegen. De brutalerd hield zijn mond,
vooral toen hij zag dat een deel van zijn kameraden, die al enkele ma-

22.9 Page 219

▲back to top


- III/215 -
len naar het Oratorio gegaan waren, de partij van zijn tegenstander
kozen. Vervolgens vroeg Don Bosco hun waarom ze zo opgewonden waren, hij
bedaarde de gemoederen door aan te tonen dat de belediging die hun was
aangedaan toch eigenlijk een zaak van geen betekenis was, en herinnerde
eraan dat de Goddelijke Zaligmaker, die achtervolgd en gepijnigd was en
zich met een enkel woord zou hebben kunnen wreken, dat woord toch niet
had uitgesproken Door Don Bosco overtuigd, namen de kornuiten hem in hun
midden op en vergezelden hem een eind weegs, en hij nam niet eerder af-
scheid van hen dan nadat zij hem beloofd hadden een einde te maken aan
die gevoelens van haat.
Bij een andere gelegenheid werd hij verrast, toen hij zich midden
op een lange weg bevond, terwijl van de ene kant een zwerm tierende
woeste jongens naderde, en van de tegenovergestelde kant een andere
troep, die de eerste schreeuwend tegemoet trok. Zij stonden op het punt
om met stenen te gooien, maar Don Bosco week niet. Toen ze dat zagen
bleven de twee groepen een ogenblik staan en bevalen hem; "Ga weg, Don
Bosco! Keer terug, keer terug!"
"Waarom zou ik terugkeren? Nooit! Ik wens mijn weg te vervolgen!"
"Nou!" antwoordden de jongens, "als u zich niet wil terugtrekken,
des te erger voor u!" En met die woorden begon er een hagel van stenen
over en weer te vliegen, waarvan er verschillende hem rakelings langs
hoofd en schouders gingen. Eindelijk riep meer dan een van de ouderen,
die verontrust werd door het gevaar waarin hij Don Bosco zag verkeren,
zijn kameraden toe.
"Hou op en schei ermee uit! De verbitterdsten echter gingen door
met stenen bijeen te brengen; en toen begonnen ze te dreigen, met vuis-
ten te zwaaien, te trappen en te slaan; en in de opwinding van dat
onvoorziene verzet en weerstand trokken zij de messen te voorschijn die
zij steeds bij zich droegen. Don Bosco was verplicht tussenbeide te ko-
men om te verhoeden dat zij elkaar om zijnentwille te lijf gingen.
Dikwijls was de omgeving van het Oratorio het toneel van dergelij-
ke bijna nooit onbloedige vechtpartijen. Op zekere dag werd er een ver-
bitterde strijd gevoerd tussen de jongens van Pallone en die van de
Porta Susa. Bijna allen waren gewapend met stokken, messen en zelfs met
pistolen. De stenen van de openbare weg dienden om een begin te maken
met het gevecht. Vergeefs hadden de carabinieri, die op de eerste mel-
ding waren komen toelopen, geprobeerd op een handige manier en ook door
streng op te treden de voorposten van die grote en kleine duivels het
hazenpad te doen kiezen. Don Bosco, die vanuit het raam van zijn huis
zag dat het leven van velen in gevaar kwam te verkeren en wetend dat
verschillende van de vechtersbazen hem al kenden, liep over de speel-
plaats in de richting van het woeste stenengevecht, terwijl de stenen
hem al van alle kanten om het hoofd suisden. Even later waren enkelen
van de eerste rijen genaderd, en er werden pistoolschoten gelost. Don
Bosco sprong vooruit om twee ongelukkigen, die zich met het mes in de
hand op elkaar wierpen van elkaar te scheiden; maar intussen riep er
een van de twee: "Hier, heb je nou genoeg!" - en de ander viel voor zijn
voeten, terwijl het bloed uit een grote wonde in zijn buik gutste. De
moordenaar verdween en de gewonde werd op de armen van twee van zijn
kameraden naar het ziekenhuis gebracht, terwijl hij woedend te keer ging

22.10 Page 220

▲back to top


- III/216 -
tegen degene die hem verwond had: "Dat zal ik hem betaald zetten: zodra
ik beter ben zal ik hem villen!" - Don Bos- co trachtte hem over te ha-
len zijn tegenstander vergiffenis te schenken, en toen het hem toescheen
dat hij die tomeloze wraakzucht bezworen had, kon hij de jongeman de
biecht afnemen; en de volgende dag stierf hij. Nooit eindigden die
vechtpartijen zonder dat er op het strijdtoneel verschillende jongens
achterbleven met ernstige en soms dodelijke verwondingen.
Don Bosco had die zending op zich genomen om te voorkomen dat God
beledigd werd en er zielen verloren zouden gaan. Toen hij op een keer
priesters en seminaristen te gast had en hun de wederwaardigheden ver-
telde van de eerste jaren van het Oratorio zei hij: "Op zekere dag be-
gon een groot aantal jongens van buiten er een barbaars genoegen in te
zien om hier in de buurt van ons Oratorio te komen vechten. Zij wierpen
elkaar met stenen, zo erg dat, als er eentje geraakt was, hij zeker zou
zijn doodgebleven. Ik rende er meteen op af en probeerde met gebaren en
door te roepen die waanzinnigen te doen ophouden; maar het baatte niet.
Toen zei ik bij mezelf: "Die jongens lopen ernstig gevaar; dat is God
beledigen, zou ik die moorddadige strijd ongestraft moeten laten voort-
duren? Nee! Ik wilde het gevecht tot iedere prijs voorkomen. Tegen de
ergste kwalen moet men de strafste middelen gebruiken. En wat deed ik?
Iets wat ik voordien nog nooit gedaan had. Daar ik zag dat ditmaal mijn
woorden niet baatten, wierp ik me midden in die stortregen van projec-
tielen en een van de strijdende partijen in de rug aanvallend, wist ik
er een heel aantal met oorvegen en stompen tegen de grond te doen tui-
melen en de anderen sloegen toen op de vlucht; daarna liep ik op de an-
dere troep toe en deed daar hetzelfde. Op die manier wist ik een einde
aan de herrie te maken, die anders zeker noodlottige gevolgen gehad zou
hebben. Ik bleef meester van het terrein. Die dag durfde er niemand meer
terug te keren, en toen ik aanstalten maakte om me terug te trekken,
werd ik alleen begroet door wat geschreeuw uit de verte. Toen ik weer
in huis was, dacht ik bij mezelf: "Wat heb ik eigenlijk gedaan? Ik had
door een van die stenen geraakt kunnen worden en tegen de grond gesla-
gen kunnen zijn! Maar noch toen, noch in soortgelijke gevallen is mij
ooit iets overkomen, behalve een keer toen ik een slag met een klomp op
mijn gezicht kreeg waar ik maandenlang de sporen van gedragen heb. Het
is net wat ik zeg: wanneer men vertrouwen heeft in de rechtvaardigheid
van zijn zaak, is men nergens meer bang voor." - En na een korte pauze
vervolgde hij: "Ik ben nu eenmaal zo: wanneer ik zie dat God beledigd
wordt, zou ik om het te voorkomen me nooit terugtrekken en nooit toege-
ven, al had ik een heel leger tegenover me."
En God beloonde zijn vurigheid, hield hem onverlet onder zijn be-
scherming en verleende hem gezag over die teugelloze jeugd. Wanneer zij
's zondags in de buurt van Valdocco kwamen, begaf hij zich onmiddellijk
in hun midden en verbood eerst de interne jongens en die van het zon-
dagsoratorio om hem na te komen. Met grote angst hielden de jongens hem
in het oog, van achter heggen en vanuit de bomen of van op de toppen van
de muren. Zij zagen hem zich onverschrokken temidden van het tumult be-
geven, zonder dat hij ooit enig ernstig letsel of ook maar een kneuzing
opliep, hoewel de stenen hem soms tegen schouders en benen vlogen. Maar
meestal ging het onder de deugnieten bij zijn verschijnen van mond tot
mond: "Daar is Don Bosco! Daar is Don Bosco!" En dat was voldoende om
het merendeel zich uit de voeten te doen maken. De anderen kwamen naar
Don Bosco toe die met vriendelijke verzoeken, met een geestig grapje en

23 Pages 221-230

▲back to top


23.1 Page 221

▲back to top


- III/217 -
soms verwijtend, hen probeerde te overtuigen van het grote kwaad dat ze
deden. Terwijl hij sprak werden de al geopende messen weer dichtgeklapt
en voorzichtig in de zak gestoken om te voorkomen dat Don Bosco ze zou
zien; wie een steen in de hand had, opende die hand en liet de steen
langs zijn been afglijden om de slag van het vallen te dempen. En Don
Bosco slaagde er op zijn minst in hen voor enkele dagen tot mildere ge-
voelens te brengen.
De gendarmen die van verre getuige hiervan waren, bevestigden dat
alleen Don Bosco de moed had om zich temidden van die verschrikkelijke
vechtpartijen te begeven en dat hij de enige was die in staat bleek die
ontembare benden tot bedaren te brengen.
Don Giacomelli zag Don Bosco wel drie keer vastbesloten tussenbei-
de komen toen twee troepen met elkaar slaags waren, een ervan kwam uit
de omgeving van Valdocco en bekogelde de andere die veel talrijker was
en zich verdedigde ter plaatse waar tegenwoordig in de Via Cigna het ca-
fé te zien is. Maar wat vooral zijn verbazing wekte was dat Don Bosco
zich zowel tot de ene als tot de andere partij richtte en hun beval:
"Gooi díe stenen weg!" De jongens, de strijd onderbrekend, keken hem met
een steen nog in de hand besluiteloos aan, maar op zijn herhaald bevel
wierpen zij de stenen op de grond en verspreidden zij zich.
Heel vaak echter, wanneer hij op een zondag een einde gemaakt had
aan dat trieste vertoon, liet hij de jongens binnen komen om hen te on-
derrichten. Hoewel ze nog nooit op een dergelijke vriendelijke wijze
waren uitgenodigd, kon hij er hen echter met geen mogelijkheid toe bren-
gen de kerk binnen te komen, want ze zeiden schertsend dat zij niet te-
gen de geur van de was konden, en dus zette hij zich op de grond midden
in de weilanden.
De hele schare zat dan of lag uitgestrekt op het gras om hem heen,
zwijgend en vol aandacht. En hij leerde hun dan op zijn prettige manier
wel een uur lang de catechismus en wist steeds een of andere ziel voor
God te winnen.
Hoewel de bovenbeschreven betreurenswaardige gebeurtenissen lange
tijd duurden, wist Don Bosco in de navolgende jaren toch bijna altijd
zijn vredelievende werkzaamheid te besluiten door enkele van de rust-
verstoorders hun intrek te doen nemen in het Oratorio. Velen van hen wa-
ren immers inderdaad zeer arm en door hun ouders in de steek gelaten.
Zijn eerste doel was te trachten, de leiders van die cocche tot zich te
trekken, en hij maakte het meer dan eens mee, dat wanneer een van die
kopstukken in zijn huis vertoefde, de cocca ontbonden werd. Er was onge-
twijfeld veel geduld en overleg voor nodig om zonder gevaar zulke onge-
bolsterde jongens in zijn tehuis te houden, maar het leidde toch tot
verheugende resultaten. Hoewel zij slechts kort in het Oratorio verble-
ven en er liefst zo gauw mogelijk weer uit wilden, toch was er nooit
één die terugkeerde en zich weer in die dodelijke schermutselingen
mengde.
Zodoende bereikte Don Bosco zijn doel voor een deel, maar aanvanke-
lijk slaagde hij er niet in, met zijn zegenrijke optreden het kwaad ge-
heel en al uit te roeien. De opwinding der gemoederen voor de oorlog
werd hoe langer hoe erger en de oudsten en vechtlustigsten van de teu-
gelloze benden werden door de oproerkraaiers geworven voor demonstra--
ties van allerlei aard die bijna iedere dag de stad in rep en roer zet-

23.2 Page 222

▲back to top


- III/218 -
ten. Al naar de gebeurtenissen was het een afwisseling van kreten van
vreugde, van dreiging, woede en triomf.
De 30ste april verliet Vincenzo Gioberti, die zich kon verheugen in
de amnestie die aan politieke gevangenen verleend was, Parijs, keerde
terug naar zijn vaderland en nam zijn intrek in Hotel Feder. Zodra het
nieuws van zijn komst in Turijn bekend werd, vond er dezelfde avond nog
een schitterende ovatie plaats voor het hotel en de stad werd verlicht
zoals bij grote feestelijke gebeurtenissen. De geestelijke was evenwel
niet alleen ten tonele verschenen om eerbetoon in ontvangst te nemen.
Daar de republikeinse sekte de leiding van de monarchie Savooie in han-
den dreigde te nemen en de nationale beweging vóór te zijn, hoopten de
liberale monarchisten en de ministers toch dat hij op dat moeilijke
ogenblik aan hun partij hulp zou verlenen. Gioberti aanvaardde de op-
dracht. En inderdaad had hij zich in Parijs al verstaan met Mazzini en
was overeengekomen dat die hem voor het ogenblik zijn gang zou laten
gaan en de legale ontwikkeling der gebeurtenissen niet zou verstoren.
Tegelijkertijd had hij de geheime opdracht gekregen in heel boven-Ita-
lië de eenmaking te bevorderen van de Italiaanse Staten met Piëmont on-
der de scepter van het huis Savooie en met bezetting van de Kerkelijke
Staten, terwijl aan Pius IX alleen Rome gelaten zou worden voor de tijd
van zijn leven. Op de 7de mei maakte Gioberti zijn opwachting bij Karel
Albert in Somma Campagna en de 24ste kwam hij in Rome na een tocht ge-
maakt te hebben door Lombardije, Ligurië en Toscane, en werd in de ste-
den met dergelijke overmatige toejuichingen en eerbetoon ontvangen, dat
het ieders verbeelding te boven gaat. Op het Kapitool werd hij geëerd
als een overwinnaar, uitgeroepen tot Romeins burger, tot hoogleraar van
de Sapienza (Academie van Rome), benoemd en daarna bracht hij een be-
zoek aan de Paus om die iets voor te spiegelen over de bedoelingen van
de liberalen, stelde hem gerust met betrekking tot de Italiaanse Staten-
bond en deed hem ook het voorstel Carlo Alberto in Milaan te kronen met
de ijzeren kroon. En Pius IX, die ook wel wist wie Gioberti was, had
hem geantwoord dat hij het niet zou nalaten indien dat de vrede zou kun-
nen vestigen en Italië gelukkig maken. Giobertí had toenadering gezocht
tot alle partijleiders en zijn werk scheen niet te kunnen mislukken. De
republikeinse partij bleef voor een tijdje rustig en een behoorlijk aan-
tal der provincies besloot voor een unie met Piëmont. Piacenza op 10
mei, Parma de 25ste, Reggio de 26ste, Modena de 29ste, Milaan de 8ste
juni en op 4 juli was het Venetië dat Karel Albert als soeverein aan-
vaardde. Turijn had alle reden om opgewekt te zijn, daar het als de
hoofdstad van zoveel en zulke achtbare delen van Italië erkend was.
De oorlog duurde intussen voort. De Oostenrijkse generaal Nugent
drong op 26 april met 22.000 man Friuli van de zijde van de Isonzo bin-
nen en nam na een gemakkelijke overwinning Palmanuova in, de 23ste be-
zette hij Edatie en daarna Conegliano, en op 5 mei Belluno en vervol-
gens Feltre. De 6de viel Karel Albert de Oostenrijkers in Santa Lucia
aan, in de hoop Verona te onderwerpen, doch na een langdurige strijd
moesten de Piëmontezen zich terugtrekken. De 9de deden de soldaten van
Nugent een verbitterde tegenaanval, en de Pauselijke legionairs die die
botsing steunden, begonnen, opgehitst door republikeinse geheime agen-
ten gehoorzaamheid te weigeren aan hun leiders en zich te verspreiden.
In Napels kwam op de I5de, aangezet door de sektarische ministers die
voor de republiek werkten, de volksmassa, ondersteund door de nationale

23.3 Page 223

▲back to top


- III/219 -
garde in opstand en wierp barricaden op. Doch na een hevige strijd in de
straten en de huizen, dempten de geregelde troepen de opstand. Daar dat
zich herhaalde in de provincies en op het opstandige Sicilië, en de ene
partij de republiek wilde en een andere de koninklijke kroon aanbood aan
de Hertog van Genua, beval koning Ferdinand, die al zijn bataljons nodig
had, dat al degenen die naar Lombardije vertrokken waren, zouden terug-
keren. En hij werd gehoorzaamd, tot grote schade van de nationale zaak.
In Wenen, waar de wanordelijkheden voortduurden, bereikten die op een
gegeven ogenblik een hoogtepunt, zodat de Keizer, die voor zijn leven
vreesde, op de 17de de wijk nam naar Innsbruck. De 20ste, de 22ste en de
24ste trachtten de Oosten-rijkers Vicenza binnen te dringen, doch door
de gevechtskracht van de Italianen faalden hun pogingen en kort daarna
werden zij tot tweemaal toe teruggeworpen ook in Bardolino.
De 29ste mei verdreven de keizerlijke troepen met meer dan vijftig
kanonnen 4.000 vrijwilligers uit Curtatone bij Mantua, vrijwilligers die
voor het merendeel uit Toscane afkomstig waren, en die een zo dappere en
hardnekkige weerstand geboden hadden, zoals men in die oorlog nog niet
gezien had. Op de 30ste viel Radetzki, om Peschiera te helpen, de 2.000
Piémontezen die zich in Goito bevonden met veertig kanonnen aan en toen
hij teruggeslagen werd trok hij naar Mantua. Toen opende Peschiera de
poorten voor Karel Albert. Vanwege die verheugende gebeurtenis werden in
Turijn en in al de steden van Piëmont plechtige diensten gehouden om God
te danken.

23.4 Page 224

▲back to top


- III/220 -
H O O F D S T U K XXXII
NIEUWE JONGENS OPGENOMEN - DE BOOM DES LEVENS VOOR DE
TWEEDE MAAL TOEVLUCHTSOORD VOOR EEN KIND - DE KLEINE
KAPPER - WEGGEJAAGD UIT HET OUDERLIJK HUIS - DE
EERSTE BESCHERMHEILIGEN VAN DE SLAAPZALEN:
Vermoeid en verdoofd door het geweld der veldslagen en het gebrul
op de pleinen, proberen we nu enkele ogenblikken rust te vinden in de
vrede die het huis Pinardi siert.
Ofschoon een duizend vijfhonderd jongens 's zondags uit de stad
bijeenkwamen in het Oratorio van de H. Franciscus van Sales en in dat
van de H. Aloysius van Gonzaga, toch bleven er maar al te veel, zoals
we gezien hebben, door zorgeloosheid van hun ouders en leermeesters nog
langs de straat slenteren en in de omgeving van de stad, ver van de ker-
kelijke plechtigheden. Onder hen bevond zich een troepje, aan het hoofd
waarvan een jongen van zestien jaar stond, die gemakkelijk in zijn le-
vensonderhoud voorzag, en met een vurig karakter, in staat om wel een
regiment soldaten aan te voeren. Die jongen had al verschillende malen
enkele van zijn vrienden geestdriftig horen spreken over Don Bosco, als
over een pater die erg veel van de jeugd hield, zonder dat hij echter
erg onder de indruk kwam van die lofprijzing. Op een zondag in het jaar
1847, nu, toen het troepje weer op de gebruikelijke plaats was bijeenge-
komen, waar zij hun vermaak gewoonlijk zochten, kwam hij tot de ontdek-
king dat een van de kameraden ontbrak en hij vroeg de anderen wat daar
de oorzaak van kon zijn.
"Hij is," antwoordde een van hen, "hij is naar het Oratorio van
Don Bosco gegaan, dat is een erg aardige geestelijke die de mensen heel
prettig behandelt."
"Oratorio van Don Bosco?" herhaalde de jongen, "wat is dat eigen-
lijk voor iets, dat Oratorio? Wat voeren ze daar uit?"
"Ze zeggen dat het een plaats is waar een heleboel jongens bijeen-
komen; die rennen daar, spelen, springen en zingen, en daarna gaan ze
naar een kerkje er vlakbij om te bidden."
"Lopen, spelen, springen, zingen! Dat zou net iets voor mij zijn;
waar is dat ergens?"
"In Valdocco."
"Laten we daar dan eens gaan kijken," besloot de kleine kapitein;
en de anderen volgden hem. Ter plaatse gekomen vonden zij de deur geslo-

23.5 Page 225

▲back to top


- III/221 -
ten; omdat de jongens van het Oratorio zich al in de kapel hadden te-
ruggetrokken. Maar onze durfal liet zich niet door een kleine hinder-
nis weerhouden en klom op de muur, en toen hij niemand op de speelplaats
zag, sprong hij aan de andere kant als een kat zo lenig naar beneden.
Hij bleef even om zich heen kijken, en terwijl hij het armzalige
Oratorio in zich opnam, dat hem voorkwam niets anders te zijn dan een
soort van schuur of loods, was hij al door iemand opgemerkt, en werd
aangesproken en vervolgens mee de kerk in genomen. Van stonde af aan
was hij wonderlijk verrast, toen hij daar zoveel jongens van zijn eigen
leeftijd bij elkaar zag, jongens die ook van zijn klasse en soort moes-
ten zijn, en die netjes en vol devotie aan de lippen hingen van een
kleine en eerbiedwaardige priester die hun op een eenvoudige, vriende-
lijke en opgewekte manier onderricht gaf. Het was Don Borel die preekte,
en die op dat ogenblik zeer te pas sprak over de engelen en de wolven,
erop wijzend dat de eersten de onschuldige jongens zijn, en de tweeden
de slechte en verkeerde kameraden. "Wanneer jullie," zo zei hij, "wan-
neer jullie niet willen verscheurd worden door roofgierige wolven, ont-
vlucht dan, beste jongens, slechte kameraden, die vloeken, vuile taal
spreken, die stelen en ver verwijderd staan van de Kerk. Komt dan 's
zondags naar het Oratorio. Hier voelen jullie je beschermd als in de
schaapsstal, hier hebben wolven geen toegang, en komen ze toch, dan
zijn er ook nog de trouwe honden, dan zijn er de goede priesters nog,
goede assistenten, die jullie verdedigen en jullie bewaken." - Die en
soortgelijke woorden maakten een zeer diepe indruk op het hart van de
jongen die nog nooit van zijn leven een preek gehoord had die van zo-
veel genegenheid sprak en zo goed bij het ogenblik was aangepast. Toen
de korte preek was afgelopen, werd de litanie aangeheven, en de jongen
die een zeer mooie stem had en erg veel voor muziek voelde, nam deel
aan het gezang als buiten zichzelf van vreugde. Dat onuitsprekelijke
geluksgevoel, dat hij voor de eerste maal onderging, was een roep van
God die hem tot zich trok. Hij verlangde er intussen vurig naar Don
Bosco te leren kennen en toen hij de kapel weer verlaten had, vroeg hij
aan een van de jongens van het Oratorio: "Wie is nu Don Bosco? Is dat
misschien die kleine priester die gepreekt heeft?"
"Nee," antwoordde de gevraagde hem, "kom maar met me mee, dan laat
ik je met hem kennismaken." - En hij ging met hem naar Don Bosco toe,
die al door een troep jongens omringd was. De ontvangst die Don Bosco
hem bereidde was zo beminnelijk dat de jongen er diep door getroffen
werd. Na enkele vragen over wat hij deed en onder welke omstandigheden
hij leefde, nodigde hij hem uit aan de spelen deel te nemen, hij liet
hem een solo zingen, prees zijn mooie stem, beloofde hem muziekles te
zullen geven en honderd dingen meer. Een woordje dat hij hem ten slotte
aan het oor zei, een van die machtige woorden, waarvan Don Bosco alleen
het geheim kende, volstond om de jongen volkomen voor zich te winnen en
hem aan Don Bosco te binden met een band van de oprechtste genegenheid.
Van dat ogenblik af voelde de jongen zich innerlijk volkomen veranderd.
Intussen waren er enkele kameraden van zijn troepje het Oratorio binnen-
gekomen en naderden hem, en daar Don Bosco wist dat zij van zingen hiel-
den, nodigde hij hen uit eens te laten horen wat zij konden. Daar gingen
ze graag op in; hun aanvoerder stelde zich in hun midden op, en de hele
troep was omringd door al de jongens die waren komen toelopen om van
die nieuwigheid te genieten. Er werden enkele stukken uit opera's gezon-

23.6 Page 226

▲back to top


- III/222 -
gen. De leider van het orkest had juist die stukken gekozen, die het
best zijn gemoedstoestand tot uitdrukking brachten. Zulke melodieën
werden graag gehoord en zij deden het Don Bosco steeds meer als een
plicht beschouwen de zorg voor die jongen op zich te nemen. Van dat
ogenblik af bezocht die het zondagsoratorio met voorbeeldige ijver en
hij bracht ook nog enkele van zijn vrienden mee.
Maar hij verkeerde in volslagen onwetendheid omtrent de christelij-
ke leer, die hij helemaal vergeten was; hij kende zelfs niet eens het
Onzevader meer, reden waarom hem enkele jaren daarvoor, hoewel al toege-
laten tot de heilige Communie, die hem door de pastoor van de kerk van
de H. Augustinus verboden was. Begaan met de toestand waarin de jongen
verkeerde, nodigde Don Bosco hem bij het tweede gesprek dat hij met hem
had op een zachtmoedige manier uit om naar het koor van de kapel te
gaan, en zei tegen hem dat hij gauw gekomen was om zijn biecht te horen.
Hij was gewoon om, terwijl de jongens zich op de speelplaats vermaakten,
daar rond te lopen en diegenen te verzamelen van wie zijn doordringende,
of laten we zeggen: zijn geïnspireerde blik hem diegenen deed onderken-
nen die het meeste zijn liefdevolle steun nodig hadden. Zijn nieuwe
vriend was terstond op het voorstel ingegaan en vond al meer andere jon-
gens voor hetzelfde doel bijeen. Toen hij aan de beurt was, stortte hij
zijn hart voor Don Bosco uit en hoorde hij andermaal een woord dat zijn
ziel met een onbeschrijflijke vrede vervulde. Na de biecht bood Don
Bosco aan, hem meer in te wijden in de beginselen van het geloof; maar
aangezien de jongen een heel bijzondere onderrichting nodig had, ver-
trouwde Don Bosco hem toe aan de zorgen van de goede priester Don Pie-
tro Ponte die toen bij hem inwoonde. Die ontving de jongen iedere dag
en leerde hem de catechismus. Door de aandacht die de leerling aan de
dag legde en door diens begaafdheid was zijn taak niet moeilijk, terwijl
de lessen bovendien als het ware het al vroeger in de parochie geleerde
weer bij hem wakker riepen, zodat de jongens al na veertien dagen uit
handen van Don Bosco zelf de eerste Communie ontving.
Hierna werd het Oratorio zijn geliefkoosde verblijfplaats, hij be-
zocht het op zijn minst iedere dag en niet zelden verschillende keren
per dag. In die uren leerde hij muziek, die hij al spoedig zowel in het
Oratorio als elders kon beoefenen. Zijn mooie stem klonk harmonisch bo-
ven die van zijn kameraden uit, wanneer hij 's avonds na de les de lanen
deed weergalmen van verschillende lofzangen op Onze-Lieve-Vrouw, terwijl
allen naar hun huis terugkeerden, door Don Bosco een klein eindje verge-
zeld.
Doch dat is nog slechts een deel van de geschiedenis. Men dient
hier te weten dat de arme jongen een vader en moeder had, die terecht
twee kwelgeesten genoemd mochten worden. De mishandelingen waren dage-
lijkse kost; en heel dikwijls, nadat zij hem de hele dag hadden afge-
beuld, lieten zij hem nog honger lijden ook. Om de ziel van de jongen
bekommerden zij zich geen zier; en toen ze hoorden dat hij het Oratori-
um bezocht, begonnen ze hem zelfs voor de gek te houden om hem te dwin-
gen daar weg te blijven.
Daar hij wist dat de jongen in zulke moeilijkheden en gevaren ver-
keerde, sprak Don Bosco hem moed in, en toen hij hem eens temidden van
de anderen zag schreien, zei hij diep ontroerd tegen hem:
"Denk erom dat je, wat er ook gebeure, in mij altijd een vader zult
vinden, en als je in de knel zit, kom dan maar naar mijn huis." - Het

23.7 Page 227

▲back to top


- III/223 -
duurde niet lang of dat gebeurde ook. De lente van het jaar 1848 stond
in volle bloei. De vader van de jongen oefende het vak van boekdrukker
uit, en toen op een avond in de drukkerij het gesprek op Don Bosco en
zijn Oratorio kwam, zei hij tegen zijn zoon: "Ik wil dat je daarmee op-
houdt, en van zondag af haal je het niet meer in je hoofd nog naar die
... toe te gaan," en hier gebruikte hij een scheldwoord en een vloek. De
jongen, ofschoon hij erg eerbiedig was, en thans ook vermoeid van het
werk, bang om geen eten te krijgen, en gekwetst door de aanhoudende
beledigingen en bedreigingen, was niettemin niet op zijn mondje gevallen
en hij antwoordde daarom: "Wanneer ik in het Oratorio zou leren stelen
en vechten, of schelmenstreken uithalen, zou u gelijk hebben als u me
verbood erheen te gaan; maar ik leer er niets verkeerds, ze leren me er
zelfs lezen, schrijven en rekenen, daarom wil ik erheen gaan en ik zal
er steeds blijven heengaan."
"Zo, zul je er altijd blijven heengaan?" antwoordde zijn vader, en
met die woorden gaf hij hem een draai om zijn oren dat de jongen sterre-
tjes voor de ogen zag. Nog erger vrezend rende de jongen de deur uit en
vluchtte naar het Oratorio. Daar aangekomen vroeg hij naar Don Bosco en
toen hij hoorde dat die nog niet thuisgekomen was, en vrezend dat zijn
moeder hem zou komen halen, klom hij in de moerbeiboom voor de poort,
en die hem met het dichte bladerdak verborg voor de blikken van de men-
sen. Het was acht uur 's avonds.
In de grootste angst wachtte hij op de terugkeer van Don Bosco. In-
tussen kwamen de jongens al voorbij die zich naar de avondschool bega-
ven, ten slotte kwam Don Bosco en op hetzelfde ogenblik verscheen aan
het eind van de weg zijn moeder. Ervan overtuigd dat hij daar zijn toe-
vlucht gezocht had, wilde zij hem terug naar huis brengen. Don Bosco
bleef staan, toen hij de stem van de vrouw hoorde die haar stap verhaast
had en hem had geroepen. Toen beiden de speelplaats optraden, ontspon
zich tussen Don Bosco en die al te heftige moeder een gesprek, zelfs een
woordenwisseling, die lang duurde, daar zij vloekend en protesterend
bleef volhouden dat haar zoon zich in het Oratorio verborgen hield. Een
heleboel jongens waren op haar geschreeuw komen, toelopen. Haar zoon
hoorde onopgemerkt het weinig verheffende gesprek aan, en vreesde niets
anders dan dat iemand een blik op de boom zou werpen en hem in het oog
krijgen. Intussen verzekerde Don Bosco, evenals de jongens die zich niet
bewust waren van de nabijheid van hun kameraad, naar waarheid tegenover
de moeder, die zich ongelovig toonde, hem niet te hebben gezien. Toen
de moeder vertrokken was, herademde haar zoon en hij wachtte, alvorens
uit de boom naar beneden te komen, totdat de lessen zouden zijn afgelo-
pen en de jongens weg zouden zijn. Toen liet hij zich op de grond glij-
den en de verlaten plaats overstekend, klopte hij op de deur van Don
Bosco's kamer. De brave priester, hoogst verwonderd hem te zien, en na
gehoord te hebben wat hem was overkomen, begroette hem en liet hem bin-
nen, liet hem brood en soep voorzetten door zijn eerbiedwaardige moeder
en wees hem een bed aan om de nacht door te brengen. Toen de jongen de
volgende dag een ontmoeting met zijn moeder gehad had, die was terugge-
keerd om hem te komen zoeken, verkreeg hij haar volledige toestemming om
in het Oratorio te blijven. Die jongen heette Felice Reviglio die theo-
loog en pastoor werd van zijn eigen parochie van de H. Augustinus, en
prosynodale examinator. Van hemzelf hebben wij de hier vermelde feiten
vernomen.

23.8 Page 228

▲back to top


- III/224 -
Van begin af aan, en het hele jaar 1848 door, werd hij aangewezen
om het boekbindersvak te leren. De fijngevoeligheden van de naasten-
liefde, die hem vroeger onbekend waren, hadden hem volkomen veranderd.
Door zijn grootmoedigheid en zijn talent, zijn levendige en vurige
vroomheid, voerde hij soms bewonderenswaardige gesprekken met zijn ka-
meraden. Daar hij een natuurlijke aanleg voor de muziek had, leerde hij
die op een bewonderenswaardige manier. Hij kreeg pianoles van Don Bosco,
en raakte goed op het orgel thuis, terwijl hij Don Bosco's rechterhand
werd op bijeenkomsten en muziekfeesten.
Een andere jongen die in 1848 werd opgenomen verdient hier eveneens
bijzondere vermelding.
Don Bosco trad op zekere dag bij een kapper van Turijn binnen om
zich te laten scheren. Daar trof hij een leerjongen aan die er was om
het vak te leren, en zoals zijn gewoonte was, richtte hij terstond het
woord tot hem om hem voor zijn zondagsoratorio te winnen.
"Hoe heet jij, beste jongen?" "Ik heet Carlino Gastini."
"En leven je ouders nog?"
"Ik heb alleen nog mijn moeder."
"Hoe oud ben je?"
"Elf."
"Heb je je eerste Communie al gedaan?"
"Nog niet."
"Ga je naar de catechismus?"
"Als ik kan, ga ik er altijd heen."
"Prachtig, Mooi zo! Nu wil ik als beloning ook hebben dat je mij
scheert."
"Om 's hemels wil," kwam de patroon toen tussenbeide, "waag u daar
maar niet aan, eerwaarde, want die jongen is pas in de leer en is nau-
welijks bij machte een hond te scheren."
"Dat is toch niet erg, waarde heer," antwoordde Don Bosco: "als de
jongen het niet probeert, leert hij het nooit."
"Neemt u me niet kwalijk, eerwaarde; als ik hem een proef moet la-
ten afleggen, zal ik hem dat op de baard van een ander laten doen, maar
niet op die van een geestelijke."
"0, dat is wat moois! Is mijn baard misschien kostbaarder dan die
van iemand anders? Doet u toch geen moeite, kapper!" En nu vertelde hij
wie hij was, en vervolgde: "Mijn baard, is een baard van bosco (1); zo-
lang uw leerling mij de neus niet afsnijdt, komt de rest er niet op aan.
(1) In het Piëmontees dialect betekent bosco hout.

23.9 Page 229

▲back to top


- III/225 -
Goedschiks kwaadschiks moest de kleine kapper toen de baard van
Don Bosco beginnen te bewerken. Onnodig te zeggen dat de arme Don Bosco
onder die onervaren en bevende hand moest lachen en wenen tegelijk, maar
hij doorstond alles onverschrokken. "Dat is lang niet kwaad", zei de ge-
duldige priester tegen de jongen, "lang niet kwaad; als je telkens iets
bijleert, zul je nog eens een groot barbier worden." Hij praatte nog
een beetje met hem, nodigde hem uit om de zondag daarop naar het Orato-
rio te komen, en dat beloofde de jongen hem van ganser harte. Toen hij
de kapper vervolgens betaald had ging Don Bosco weg, af en toe op straat
zijn gezicht betastend dat nog gloeide, maar niettemin tevreden dat hij
weer de genegenheid van een nieuwe jongen had weten te verwerven.
Carluccio hield woord en de zondag daarop was hij in het Oratorio.
Don Bosco prees hem openlijk, liet hem met de jongens deelnemen aan de
spelen evenals aan de plechtigheden in de kerk. Toen die waren afgelopen
en Don Bosco hem onder vier ogen sprak, zei hij hem een van die woorden
aan het oor waarmee hij aller harten wist te winnen. En terwijl hij met
hem naar de sacristie ging bereidde hij hem op een geschikte manier voor
en hoorde zijn biecht. De jongen voelde zich daardoor zo gelukkig, dat
hij op een gegeven ogenblik in tranen uitbarstte en ook Don Bosco de
tranen in de ogen deed schieten. Van die dag af was ook hij het liefst
in het Oratorio. Nauwelijks was hij 's zondags vrij of hij haastte zich
erheen. Hij wist zich het onderricht dat hij er genoot zo ten nutte te
maken, dat wanneer hij iemand in de kapperszaak onbehoorlijke taal hoor-
de uitslaan, hij hem verwijtend toevoegde: "schaamt u zich niet om zo te
spreken in tegenwoordigheid van een kleine jongen?" en bracht hem zo tot
zwijgen.
Er waren nog maar weinige maanden sinds hun gelukkige ontmoeting
verlopen, toen de jongen, die al geen vader meer had, ook nog zijn moe-
der verloor. Een oudere broer van hem bevond zich onder de wapenen; en
toen hij alleen was achtergebleven met een zusje, werd hij onverwacht
midden op straat gezet door de huisbaas, omdat zijn moeder gedurende
haar ziekte de huur niet had kunnen betalen. Op een avond echter kwam
Don Bosco naar Valdocco terug en toen hij ter hoogte van de zogenaamde
Rondo gekomen was, hoorde hij het snikken van een kind. Hij ging erop
af en zag zijn kleine barbier schreiend en verscheurd van verdriet.
"Wat is er met je aan de hand, beste Carlino?" vroeg hij. En onder-
broken door snikken vertelde de arme jongen zijn droevige geschiedenis.
Don Bosco werd er door ontroerd, en alsof God hem een schat had doen
vinden, nam hij de wanhopige wees bij de hand en bracht hem naar het
gastenverblijf. Het zusje werd op haar beurt ondergebracht bij een arme,
doch christelijke vrouw en daarna opgenomen in het gasthuis van het Ca-
sale Monferrato waar zij haar prille jaren in Gods vrede eindigde. Onze
jongen kreeg onderricht, en groeide zedig en vroom op, vol genegenheid
voor Don Bosco.
Op een morgen ontmoette Don Bosco een jongen met kleren die geheel
in flarden hingen, en die bovendien doordrenkt waren van de dauw van de
nacht. De jongen zat bij een gracht langs een weg, rillend van kou en
met alle tekenen van veel lijden op zijn gezicht.
"Wat doe jij hier zo in je eentje?"
"Mijn vader heeft me gisteren het huis uitgegooid..."

23.10 Page 230

▲back to top


- III/226 -
"Dan zul je ook wel wat hebben uitgespookt."
"0 nee! Mijn vader stuurde me weg uit de werkplaats omdat ik niet
in staat was voor een bepaald werk. Toen hij thuiskwam greep hij woedend
naar een stok en ik moest wel vluchten."
"Hoe heet je?"
"Andrea S..."
"En heb je al gegeten?"
De jongen liet zijn stem dalen: "Ik heb een broodje bij de bakker
gestolen."
En als ze je nu eens in de gevangenis zetten, arme kerel!" - De
jongen begon te schreien. Don Bosco troostte hem met minzame woorden,
bracht hem naar het Oratorio en daar hij er steeds op uit was de jongens
tot onderwerping aan hun ouders aan te sporen; dien te kalmeren wanneer
zij beledigd waren en de jongens vergiffenis te doen vragen; stuurde hij
de arme jongen naar Don Giacomelli om te bemiddelen en uit zijn naam te
vragen, de jongen weer in genade aan te nemen. Maar de vader toonde zich
hardvochtig en onredelijk. Toen breidde Don Bosco, van mededogen ver-
vuld, zijn gastenverblijf maar weer met een man uit.
Hierna nam Don Bosco in 1848 nog vijf andere jongens in zijn Huis
op, jongens die het hard nodig hadden. Hij huurde er nog enkele vertrek-
ken bij, zij het tegen overmatige prijzen, aangezien nog niet alle oude
huurders uit het huis vertrokken waren. Zodoende groeide het aantal ge-
herbergde jongens uit tot vijftien. Vervolgens begon hij elk van die
armzalige slaapzalen de naam van een beschermheilige te geven, om de
jongens steeds meer in een sfeer van godsvrucht en godsdienstigheid te
brengen. De eerste waren: de H. Johannes, de H. Jozef, de H. Maria en
de Heilige Engelbewaarder.
Zijn moeder vroeg dikwijls, als zij het aantal opgenomen jongens
zo zag groeien en de vrije plaats onmiddellijk ingenomen werd door een
nieuwe jongen: "Don Bosco, wat wil je hun eigenlijk te eten geven; als
we niets hebben?" - En schertsend antwoordde Don Bosco: "We zullen hun
bonen geven, daar hebt u niet zoveel moeite mee." - Bij een andere ge-
legenheid had zij tegen hem gezegd: "Maar als je zo doorgaat en telkens
maar nieuwe jongens in huis haalt, zul je niets overhouden voor jezelf
als je oud bent." - "Er blijft altijd nog wel een plekje voor me open
in het Gasthuis van Cottolengo," antwoordde Don Bosco. "Maar als mijn
onderneming Gods werk is, zal het wel goed lopen." - En Margherita be-
rustte in die woorden van haar zoon, want zij was voortdurend getuige
van ware wonderen die door de goddelijke Voorzienigheid werden verricht.

24 Pages 231-240

▲back to top


24.1 Page 231

▲back to top


- III/227 -
H O O F D S T U K XXXIII
LEVENSWIJZE VAN DE EERSTE BESCHERMELINGEN - ROMANTISCHE
EETZAAL - DE LEPEL IN DE ZAK - HET BROOD, EN DE STUIVER
OM HET TE KOPEN - HET AVONDGESPREKJE - DE OEFENING VOOR
EEN GOEDE DOOD - BEZOEK AAN DE WERKPLAATSEN - BELONING
BIJ ALGEMENE STEMMING - DE KLASSEN EN DE BEROEPEN - DE
GEESTIGE KOK - DE AANGENOMEN VADER - DE JONGENS NA HET
MIDDAGMAAL EN HET AVONDMAAL VAN DON BOSCO - HET EERSTE
WOORD OVER PATAGONIE.
Het zal de lezers niet mishagen iets te vernemen over de levenswij-
ze van de eerste jongens die door Don Bosco in zijn huis werden opgeno-
men. Gedurende de eerste dagen na hun komst onderhield hij zich met hen
in zijn woning, leerde hun de gebeden, onderrichtte hen in de waarheden
van de godsdienst, bereidde hen voor op een spoedig ontvangen van de Sa-
cramenten. Wanneer hij zich overtuigd had van hun goede wil en gedrag,
begon hij er over na te denken wat voor vak zij zouden kunnen leren. Dan
bracht hij hen in de stad onder bij leiders van werkplaatsen, mensen die
hij kende als achtenswaardige personen en goede christenen. De eerste
keer ging hij steeds graag met hen mee, om hen voor te stellen aan hun
patroon en er zich van te verzekeren dat het hun niet aan een waakzaam
oog zou ontbreken. In het belang van de jongens drong hij erop aan dat
zij behoorlijk behandeld zouden worden en goed hun vak leren. Het was
hem niet zozeer om het loon te doen, wel om de zekerheid dat zij door de
een of andere domoor niets verkeerds zouden leren en dat de andere ar-
beiders nooit zouden vloeken of slechte taal spreken. Hij stond er voor-
al op dat het verboden zou zijn God te beledigen. Daarmee ging hij ook
nog door toen het aantal jongens al heel sterk gegroeid was.
De dagindeling verliep als volgt:
's Morgens stonden zij min of meer vroeg op, dat hing van het jaar-
getijde af. Nadat zij hun toilet gemaakt hadden, gingen zij naar bene-
den naar de kapel, woonden de Mis van Don Bosco bij, die ook als het hem
heel moeilijk viel steeds in de kerk aanwezig was, ook wanneer het erg
koud was in de winter. Zij baden intussen de morgengebeden en het Rozen-
hoedje en eindigden met een korte geestelijke lezing. Enkelen die heel
godvruchtig waren gingen ook te Communie. Om hen dat gemakkelijk te ma-
ken stelde Don Bosco zich 's avonds of 's morgens steeds graag ter be-
schikking om de biecht te horen van degenen die dat wilden. Naar zijn

24.2 Page 232

▲back to top


- III/228 -
voorbeeld gebeurt dat nog steeds in alle Salesiaanse Huizen, tot groot
geestelijk voordeel en steun van de jongens.
Na de Mis begaf iedereen zich in de stad naar de verschillende pa-
troons, waar de ene in een kleermakerij werkte, een andere bij een
schoenmaker, weer een andere bij een timmerman, boekbinder, metselaar
enzovoort, aangezien er pas in 1856 interne werkplaatsen zouden komen.
's Middags keerden zij naar huis terug voor het middagmaal. Iedereen
nam dan een diep bord of een kommetje van aardewerk, en ging naar de
grote kookketel die dampend op het fornuis stond, of op een bankje ge-
plaatst was in de nabijheid van de toegangsdeur. De goede moeder Marghe-
rita, en dikwijls Giuseppe Buzzetti, en soms Don Bosco zelf deelden met
de pollepel in de hand de soep uit. Die bestond doorgaans uit rijst en
aardappelen, soms uit meel en bonen en heel dikwijls uit witte kastan-
jes, gekookt met maïsmeel, wat een deegachtige massa vormde en een lek-
kernij was voor de jongens die er erg op gesteld waren. Ook de polenta
werd in de borden gedaan, maar in dat geval werd ze bedekt met geraspte
kaas, of er werd een of andere saus overgegoten, en soms ook lag er een
stukje worst of gekookte kabeljauw bij, vooral op grote feestdagen. Soms
verscheen Don Bosco onder het uitdelen van het eten aan een raam van de
benedenverdieping met een appel in de hand, die hij een van de jongens
toonde die dan blij naar boven klom om hem in ontvangst te nemen. Alles
ademde een sfeer van de grootste opgewektheid in het armoedige huis, en
wanneer Don Bosco na het tafelgebed zijn jongens een smakelijk eten
wenste, barstte er een hartelijk gelach los, want allen konden wel dui-
delijk zien, en aan zichzelf merken dat ze een dergelijke aansporing
niet nodig hadden.
De eetzaal was een romantisch geval. Als het mooi weer was, waren
de jongens her en derwaarts over de speelplaats verspreid in groepjes
van drie of vier, sommigen alleen, zittend op een balk, een steen of op
een boomstam. Sommigen zaten op een bank, anderen op de grond, allen
dankbaar tegenover God die hun de daadwerkelijke liefde van Don Bosco
ten goede liet komen. Bij slecht weer aten zij in de keuken zelf, zaten
op de vloer van een vertrek, en anderen op de treden van de trap en in
de slaapzaal. En om te drinken? Wel, er ontsproot daar in de buurt een
frisse bron, en die diende hun, zonder enige kosten, tot vat en kantine
tegelijk!
Als hij klaar was met eten, waste iedereen zijn bord af en bracht
het op zijn plaats. Maar in de winter, als het erg koud was en het pijn-
lijk was de handen in het koude water te steken, deden de jongens een
spelletje om uit te maken wie moest afwassen, en de verliezer waste dan
twee, drie en soms ook meer borden af.
Ook was het de gewoonte dat iedereen voor zijn eigen lepel zorgde.
Verloor hij hem, dan moest hij voor eigen rekening voor een nieuwe zor-
gen. Daarom pasten allen er heel goed op. En daar er geen afzonderlijke
kastjes in de "refter" waren, droeg iedereen meestal de lepel in zijn
zak. Daardoor gebeurde er eens iets wat een smakelijk gelach verwekte.
Een zekere Paolo Conti, die in de stad schoolging, liet eens temidden
van zijn medeleerlingen dat gewichtig stuk gereedschap uit zijn zak val-
len. Bij het zien daarvan riepen allen als één man uit: "0, kijk een le-
pel"! en allen begonnen te lachen en zich vrolijk te maken over de jon-
gen. Zonder een spier van zijn gezicht te vertrekken, antwoordde de jon-
ge Conti, alsof het de natuurlijkste en meest vanzelfsprekende zaak van
de wereld was dat men steeds een lepel bij zich had. "Dachten jullie

24.3 Page 233

▲back to top


- III/229 -
soms, dat ik zonder lepel naar school ga?" En daarmee bukte hij zich in
alle ernst en borg de lepel wat veiliger in zijn zak op.
Om half twee gingen ze weer naar hun werk. 's Avonds, als ze weer
thuisgekomen waren, gebruikten ze gezamenlijk het avondmaal; en aten an-
dermaal een bord of een kommetje soep. Soms werden enkele jongens door
hun patroons in de winkel gehouden, en de kippen sprongen dan op de ta-
fel om in de borden te pikken. De jongens die zaten toe te kijken, waar-
schuwden moeder Margherita, die voor een ogenblik ergens anders heenge-
keken had, en lachte hartelijk, opmerkend, dat de kippen onschendbaar
waren evenals de leden van het parlement.
Tot hiertoe heb ik nog niet over het brood gesproken. Men dient te
weten dat Don Bosco in het begin, in plaats van dat aan tafel uit te de-
len, iedere avond, als zijn werkjongens in de refter bijeenwaren, elk 25
centiemen gaf, waar ze iedere dag wat brood voor konden kopen. "In zijn
ogen", vertelde Don Reviglio, "fonkelde dan een schittering, zo liefde-
vol en beminnelijk, en met een zo prettige glimlach, dat ik het na vijf-
tig jaar nog steeds voor me zie. Ik kan het niet vergeten, en nog iedere
dag vervult het me met vreugde. Gewoonlijk zei hij dan: "De goddelijke
Voorzienigheid heeft ze mij geschonken, en ik geef ze aan jullie."
Van dat dagelijkse bedrag kocht iedereen als hij naar de stad ging
wat brood. Degenen die goede tanden hadden kochten brood met zemelen of
scheepsbeschuit; zij die gevoeliger waren namen zacht wit brood. Boven-
dien had iedereen die matig was, niet alleen voldoende, maar in die tij-
den waren de levensmiddelen zoveel goedkoper dat elk ook nog een stuiver
kon sparen om nog een portie eten bij te kopen. Soms kocht iemand een
flesje olie en azijn en Don Bosco gaf hem toestemming om wat groenten
uit de tuin te nemen om een slaatje te bereiden. 's Zondags echter werd
er steeds nog vijf centiemen bijgedaan voor wat toespijs. Aan de besten,
en degenen die niet verkwistend waren, gaf Don Bosco 's zaterdags al het
bedrag voor de hele week. Dat gebruik duurde tot het jaar 1852. Op die
manier leerden de jongens zuinigheid en spaarzaamheid, daar zij gewoon
waren van jongs af aan de tering naar de nering te zetten, voor de tijd
dat zij alleen en vrij in de wereld zouden komen te staan. En daar had-
den ze ook wel behoefte aan. Het zij voldoende te vermelden, dat een der
eersten die er onderdak vonden, een matras verkocht voor acht stuiver.
Het geluk wilde dat Don Bosco erachter kwam. Hij deed hem al gauw de
koop ongedaan maken, en gaf de verkoper een behoorlijk lesje in zuinig-
heid en de koper een lesje in rechtvaardigheid.
Gedurende het avondmaal kwamen in het gastenverblijf veel jongens
bijeen die het zondagsoratorio bezochten, en op een vastgesteld ogen-
blik, waarop de interne leerlingen zich een beetje met spelen onledig
hielden, begon de avondschool. De klok had haar klanken al over de om-
geving laten horen om de externe leerlingen op te roepen. Met een kort
gebed begon en eindigde alle studie of werkzaamheid. Zoals wij al eens
verteld hebben, oefende Don Bosco toezicht uit op de verschillende klas-
sen en gaf tegelijkertijd ook zelf les. Soms, als hijzelf geen gelegen-
heid gehad had om te avondmalen, hielp en onderrichtte hij al etende,
vooral de jongens die in huis vertoefden. En dan zou men hem met een hap
tussen de tanden degenen die slecht lazen, hebben kunnen zien verbete-
ren, of de sommen oplossen van een ander die de tafels van vermenigvul-

24.4 Page 234

▲back to top


- III/230 -
diging niet kende, en degenen die begonnen waren met te leren schrijven,
de pen beter in de hand te houden. Iedere avond werd er les gegeven en
zij duurde ongeveer een uur. Met uitzondering van de zaterdag, wanneer
iedereen in de gelegenheid gesteld moest worden om te biechten. Don
Bosco zei dat hij geen beter middel kende, om de jongens van de ondeugd
af te houden en hen tot de deugd te brengen dan de wekelijkse biecht.
Als de school uit was; gingen al de externe leerlingen naar huis en
de internen kwamen bijeen om samen met Don Bosco het avondgebed te bid-
den. Wanneer hij degenen voor wie hij als een vader was dan goedenacht
gewenst had en een even hartelijke wens teruggekregen had, begaven de
jongens zich te bed dat hun door de slaap, de vermoeienissen en vooral
door de vrede des harten zacht en als lekker opgeschud voorkwam, hoewel
er voor de meeste jongens niets anders beschikbaar was dan een zak vol
bladeren of stro, op twee planken gelegd en ondersteund door een paar
bakstenen. Het Oratorio was toen een ware familie. 's Zaterdags ging men
later slapen want wanneer er 's zondags geen buitengewone plechtigheid
was, keerde Don Bosco laat naar huis, na in de stad vele zaken te hebben
afgehandeld. Dan begon hij tegen negen uur met biechthoren, nadat de
jongens het avondmaal gebruikt hadden. De jongens wachtten dan geduldig
op hem, ook al werd het soms elf uur, half twaalf eer zij aan de beurt
waren om te biechten. En zo bleef het tot 1856. De zondagochtend werd
geheel gewijd aan het biechten van de externe jongens.
Met verschillende middelen probeerde Don Bosco de jongens tot vol-
harding in het goede te brengen. Op de eerste plaats door hen nu en dan
's avonds onmiddellijk na het avondgebed heel in het kort toe te spreken
met een gemoedelijke preekje. Hij gaf vermaningen die nodig waren voor
de goede gang van zaken in het huis, vertelde enkele stichtende dingen,
ofwel gaf hij hun een kleine onderrichting om hen de goede beginselen
van godsvrucht en zedelijk gedrag in te scherpen. Steeds op zijn hoede,
dat zijn jongens geen kennis zouden nemen van slechte voorbeelden,
spoorde hij hen aan op hun hoede te zijn bij het verlaten van het Ora-
torio en slechte gezelschappen te mijden. Valdocco was een van de meest
afgelegen en gevaarlijke plaatsen van de stad. Ook gaf hij hun verstan-
dige raad over de manier waarop zij zich tegenover hun patroons te ge-
dragen hadden. Hij drong erop aan dat zij goed hun vak zouden leren,
waarmee zij later hun noodzakelijk levensonderhoud zouden moeten verdie-
nen. En hij vervolgde: "Het gebed, ziedaar het eerst nodige, en met het
gebed het werk. Wie niet werkt heeft geen recht om te eten." - Maar hij
wees er eveneens op dat zij hun godsdienstplichten met devotie zouden
verrichten; zonder zich te laten afleiden door zorgen van het werk. Hij
wilde en verkreeg, dat men zich in de kerk zou onderscheiden door gods-
vrucht, in de werkplaatsen door arbeidzaamheid en volgzaamheid, en in
heel zijn gedrag door ingetogenheid. Ook wiste hij sommige slechte in-
drukken uit die zij in de loop van de dag hadden kunnen opdoen. Daarom
stelde hij zich op de hoogte van wat zij gehoord hadden, en of zij ge-
vaar gelopen hadden. Op een behendige manier wist hij de gehoorde ver-
keerde beginselen recht te zetten en gepaste raad te geven om iedere
ergernis te voorkomen. Hij waarschuwde hen bovendien tegen de dwalingen
van de tijd, zodat zij antwoord zouden weten te geven aan degenen, die
hen op het gebied van de godsdienst met allerlei dwaasheden aan het
hoofd zouden komen zeuren. Met de bedoeling, hen steeds beter op te voe-
den, leerde hij hun alles betreffende de grote plechtigheden, en op de

24.5 Page 235

▲back to top


- III/231 -
vooravond daarvan verstrekte hij hun een feestelijk avondeten, zodat,
zonder dat zij er zich van bewust waren, hun gemoed steeds doordrenkt
bleef van de geest van de Kerk. Nooit liet hij een feest ter ere van
Onze-Lieve-Vrouw voorbijgaan, zonder de jongens voor te bereiden om het
met godsvrucht te vieren en tot de heilige Sacramenten te naderen.
En daar dat veelvuldig ontvangen het doel van al zijn heilige ijver
was, stond hij voor de heilige Mis nooit enigerlei spel toe. Hij gaf
allen gelegenheid om te biechten, zodat er dagelijks jongens te communie
gingen, terwijl 's zondags nagenoeg allen ter Heilige Tafel naderden.
Don Bosco had als beginsel gesteld: De veelvuldige Communie en het dage-
lijks Misoffer zijn de zuilen die het gebouw van de opvoeding schragen.
Ook besteedde hij er zorg aan, dat de jongens zich een juiste voor-
stelling van de aflaten zouden vormen en van de voorwaarden waaraan vol-
daan moest worden om ze te verdienen. Enkele dagen voor de plechtigheden
kondigde hij aan, welke aflaten er te verdienen waren, telkens aandui-
dend welke daarvan van toepassing waren voor de zielen in het Vagevuur.
Een ander werkzaam middel was de oefening voor een goede dood.
Nauwelijks had hij jongens in huis opgenomen, of hij deed hen met
de externe leerlingen aan die oefening deelnemen. Vervolgens deelde hij
hen in twee groepen in, zodat de interne jongens de laatste zondag van
de maand voor die oefening aangewezen kregen, en de jongens van het zon-
dagsoratorio de eerste zondag. Hij leerde hen hoe zij die oefening het
beste konden verrichten. Hij spoorde hen aan, al hun geestelijke en tij-
delijke aangelegenheden zo te regelen, alsof zij diezelfde dag nog voor
Gods rechterstoel moesten verschijnen, en met de gedachte, onverhoeds
naar de eeuwigheid te kunnen worden geroepen. Op de vooravond leerde hij
hun voor zichzelf te overwegen, hoe zij de afgelopen maand hadden door-
gebracht en dat zij 's zondagsmorgens zouden biechten en te communie
gaan, alsof zij inderdaad op het punt van sterven waren.
Degenen die aan de wereld gehecht zijn, zal het voorkomen alsof de
herinnering aan de dood het voorstellingsvermogen van de jongens wel
moest vervullen van sombere gedachten; en toch was dàt juist de oorzaak
van hun gemoedsvrede en van hun opgewektheid. Wat de ziel verontrust is
het in onvrede leven met God. Neem de zonde weg en de dood boezemt geen
vrees meer in. Daarom zei Don Bosco tot hen: "Wanneer de gerechte
sterft, dan komt God, die hij gediend en bemind heeft, hem te hulp met
de Heilige Maagd en troost hem in zijn doodsstrijd, schenkt hem moed,
vertrouwen en berusting en leidt hem in triomf de hemel in."
De uitwerking van zijn woorden was zoals hij verlangde, temeer daar
de jongens een opwekking vonden in zijn voorbeeld. Dikwijls koos hij,
om de jongens enige afwisseling te verschaffen, op werkdagen een plaats
buiten het Oratorio uit, om te communie te gaan en de voorgeschreven
gebeden te bidden. Hij ging dan met hen naar een of andere dorpskerk en
toen het er nog weinige waren ook wel naar het particuliere Oratorio van
godvruchtige en weldadige families.
En wanneer hij 's avonds af en toe over de dood sprak, gaf hij de
jongens een belangrijke raad, die eveneens het onderwerp uitmaakte van
zijn preken: "Daar het zou kunnen gebeuren, beste jongens, dat jullie

24.6 Page 236

▲back to top


- III/232 -
van dat naar het andere leven zouden moeten overgaan door een plotse
dood, of door een ongeluk, of door een ziekte die jullie geen tijd meer
laat om een priester te laten komen en de heilige sacramenten te ont-
vangen, spoor ik jullie aan om in de loop van je leven, ook buiten de
biecht, zelfs iedere dag, een akte van volmaakt berouw te bidden voor
de bedreven zonden en een akte van volmaakte liefde tot God, omdat ook
een enkele van die akten, verricht met het verlangen om te biechten, te
alen tijde voldoende is en vooral op het uiterste van jullie leven, om
die zonde uit te wissen en toegang te vinden tot de hemel." En met sta-
tistieken in de hand, deed hij hun inzien hoe groot het aantal was van
de christenen die op het ogenblik van hun dood de sacramenten niet meer
konden ontvangen. Hij zette hun de aard van het volmaakte berouw uiteen,
en toonde aan hoe gemakkelijk het was dat te verwekken, daar van de
schepping van Adam af, tot de komst van de Zaligmaker toe, alle zon-
daars, miljoenen en miljoenen in aantal, gered waren door de akte van
volmaakt berouw.
Met die heilige middelen wist hij de jongens ook buitenshuis voort-
durend te beschermen.
Het was zijn gewoonte iedere week, nu eens aan de ene, dan aan de
andere patroon van werkplaats of winkel een bezoek te brengen, om zich
met eigen ogen te overtuigen en zich nauwkeurig te vergewissen van het
gedrag en de vorderingen in het vak van zijn jongens. Als hij goede in-
lichtingen kreeg, gaf hij hun als beloning en ter aanmoediging een klei-
nigheid, zodat zij bij bepaalde gelegenheden wat op zak zouden hebben,
bijvoorbeeld op de wandeling. Hij beval hen intussen met aandrang aan
in de waakzaamheid van de patroons. Hij deed hun inzien dat, wanneer hij
ervoor zorgde dat de jongens volgzaam en werkzaam leerden te zijn, de
patroons van hun kant eveneens ervoor dienden zorg te dragen dat de jon-
gens hun vak goed leerden en hun iedere ergernis bespaard werd. Zodoende
wist hij zowel de jongens als de patroons van dienst te zijn. Wanneer er
een zijn jongens slecht behandelde, nam hij vastberaden de verdediging
van de jongens op zich en wenste dat zij goed behandeld zouden worden,
en dat tegenover die jongens, hoe klein ze ook waren, de deugd van
rechtvaardigheid in acht genomen behoorde te worden. Wanneer hij in een
werkplaats gevaren bespeurde voor ziel of lichaam, zorgde hij er meteen
voor dat de jongen een andere baas kreeg. Over die nieuwe patroon won
hij dan steeds inlichtingen in. Dikwijls droeg hij een van zijn vrien-
den op inlichtingen te verschaffen over het morele gedrag en de vakbe-
kwaamheid van die patroon, en ook na te gaan of die de zondagen heilig-
de. Wanneer hijzelf niet in staat was controle uit te oefenen, vroeg hij
anderen, die hij vertrouwen kon, dat voor hem te willen doen, en zodra
hij geestelijken tot zijn beschikking had, werd ook aan dien die taak
van waakzaamheid opgedragen. Met dezelfde ijver bood hij op de plaats
waar zij werkten hulp aan de externe jongens van het zondagsoratorio,
die door goed hun best te doen en arbeidzaam te zijn aan hun eigen geluk
bouwden.
Ook wist hij de wedijver tussen de jongens die bij hem te gast wa-
ren te wekken. Om hen aan te sporen tot goed gedrag en hen ervoor te
belonen, bedacht Don Bosco een prijzenswaardig middel dat hij invoerde
en dat vele jaren lang gehandhaafd bleef: de beloning van de beste jon-
gens, die met algemene stemmen daarvoor werden aangewezen. De uitrei-
king der beloningen vond gewoonlijk plaats op de avond van het feest
van de H. Franciscus van Sales, aan studenten en jonge arbeiders. In

24.7 Page 237

▲back to top


- III/233 -
de week daarvoor schreef elk van de inwonende jongens op een briefje de
namen van een bepaald aantal kameraden, die hem in godsdienstig en mo-
reel opzicht onberispelijk voorkwamen, en dat briefje diende hij bij Don
Bosco in. Die telde dan de stemmen, en de zes, acht, tien of ook wel
meer jongens, die de meeste stemmen behaald hadden, - dat wil dus zeggen
wier namen meer dan die van de anderen op de afzonderlijke lijstjes
voorkwamen, - werden op die avond dan voorgelezen en in aanwezigheid van
allen werd hun de beloning uitgereikt. Het is de moeite waard op te mer-
ken, dat het oordeel dat door de kameraden gegeven werd, steeds zo juist
en verstandig was, dat het resultaat niet beter had kunnen zijn, wanneer
de oversten het zelf zouden hebben gegeven. Inderdaad is niemand beter
in staat, ons te kennen dan degene die met ons omgaat en familiaal sa-
menleeft, want zonder dat we er erg in hebben heeft hij onze daden en
woorden opgemerkt.
We behoren niet verder te gaan met ons verhaal, zonder eerst mel-
ding te maken van de verschillende beroepen die Don Bosco zelf in die
tijd beoefende. Eerst en vooral terwijl de arbeidende jongens in de stad
bezig waren, ging hij thuis op bepaalde uren van de dag door met als
meester op te treden voor enkele jongens uit Turijn, die meer neiging
voor de studie aan de dag legden en hem kwamen helpen in het zondags-
oratorio en in de avondschool. Volgens een geheel eigen methode, en met
een geduld dat meer uniek nog dan zeldzaam was, stelde hij hen in korte
tijd in staat, eervolle loopbanen te beginnen of op een voortreffelijke
manier de zaken van hun ouders te leiden. Op andere tijden, zoals Don
Reviglio verzekerde, gaf hij lessen in theologie aan enkele seminaris-
ten, waarmee hij de belofte hield die hij de Aartsbisschop had gedaan.
Wanneer in de winter of in de herfst enkele van zijn leerlingen 's
avonds bij zonsondergang naar huis keerden, en anderen niet voor een
uur of twee, drie daarna verschenen, al naar de eisen van hun respectie-
ve vakken, probeerde Don Bosco de jongens die het eerst gekomen waren
een nuttige bezigheid te verschaffen, zodat zij niet leeg zouden zitten.
Giusepe Buzzetti schetst ons daarvan een tafereel, een Vlaams schilderij
waardig. Zij verzamelden zich allen in de keuken... Aan de zoldering
hangt een lamp naar beneden. In een hoekje zit moeder Margherita, bezig
een jasje te naaien. Schrijlings op een bankje zit een jongen aan tafel
zijn schrift te bekladden. Vlak bij hem zit een van zijn kameraden zijn
les te leren met het boek in de hand en een andere zit hardop enkele
antwoorden van de catechismus vanbuiten te leren. Op enige afstand laat
een jongen, in de schaduw tegen de muur geleund, zijn oude viool krij-
sen. Dicht bij de deur in de aangrenzende kamer hoort men iemand op de
toetsen van een spinet hameren en nog wat meer naar voren voeren enkele
jongens, met het muziekblad in de hand, een muziekstukje uit, naar Don
Bosco toegewend, die op de achtergrond van het schouwspel, voor het vuur
waar de kookpot van afgenomen is, de maat staat te slaan met de polle-
pel, waar de damp afslaat omdat er pas mee in de polenta geroerd is.
Maar dat is nog niet alles. Hij had in het huis nog andere bezig-
heden. Daar hij zich niet kon veroorloven personeel in dienst te nemen,
deed hijzelf met zijn moeder al het huishoudelijke werk. Terwijl Mar-
gherita zich met de keuken bezighield, voor de was zorgde, het lin-
nengoed passend maakte en verstelde en de versleten kleren stopte, was
ook hij voortdurend bezig. In die eerste jaren toen Don Bosco zijn le-
ven met de jongens deelde, en hij haast nooit van huis ging, was hij

24.8 Page 238

▲back to top


- III/234 -
bereid tot iedere dienstverlening. 's Morgens lette hij er nauwgezet op,
dat de jongens hun handen en gezicht wasten. Hij kamde de kleinsten,
knipte hun haren, reinigde hun kleren, maakte de bedden op, veegde de
kamers en de kleine kerk. Zijn moeder stookte het vuur op en ging water
halen, zeefde het maïsmeel of verwijderde de vliesjes uit de rijst. Soms
dopte zij de bonen en schilde aardappelen. Hij dekte dikwijls ook nog de
tafel voor zijn pensiongasten, waste het keukengerei af en poetste de
koperen ketels, die hij op bepaalde dagen van een of andere welwillende
buurman leende. Al naar behoefte timmerde hij enkele banken in elkaar of
herstelde ze, zodat de jongens zouden kunnen zitten en bovendien hakte
hij brandhout.
Om kosten bij de schoenmaker te sparen, lapte en naaide hij schoe-
nen, hij maakte broeken en jasjes en met hulp van zijn moeder was hij
in enkele uren klaar met een heel pakje. 's Nachts als de jongens slie-
pen, ging hij de kamers rond en verzamelde alle kledingstukken waarvan
hij gezien had dat ze stuk waren en zorgde voor het vereiste verstel-
werk.
Als er iemand ziek werd, beval hij dat er ogenblikkelijk een dokter
zou gewaarschuwd worden en zorgde voor alles wat er nodig was. Hij ver-
leende alle hulp en paste de zieke op als een verpleger. Wanneer hij
verhinderd was, wees hij een collega aan die dat barmhartige werk op
zich moest nemen. De eerste was Felice Reviglio. Telkens als hij maar
even kon, hetzij 's nachts of overdag, bracht hij de zieke een bezoek.
Cigliutti uit Genua vertelde enkele jaren later aan Giovanni Villa:
"Het vaderhart van Don Bosco, door de eenvoudigen bemind, leende zich
voor alles, uit liefde tot de jongens, en nooit was er een karweitje
waar hij zich aan onttrok, als hij er maar goed kon mee doen. Don Bosco
deed dat alles met evenveel vreugde en nauwgezetheid als waarmee hij
les gaf of zijn priesterplichten vervulde, ervan overtuigd dat wat hij
deed de natuurlijkste zaak van de wereld, ja zelfs zijn plicht was."
Don Bosco herinnerde zich later steeds met genoegen die eerste tijd
die een van de lieflijkste herinneringen was waarmee zijn fantasie zich
bezighield. Hij vertelde, hoe hij verschillende malen soep gekookt had,
en hij de jongens tevreden stelde met uitgaven, die dubbel zo bescheiden
waren als anders dagelijks besteed werden. De jongens waren verrukt van
bewondering wanneer zij hem met een short voorzagen, bezig met koken. Ze
aten dan met nog meer smaak dan anders. Het was hun alsof de groentesoep
en de polenta die Don Bosco maakte een bijzonder uitgelezen smaak had-
den, en meermalen vroegen zij erom. Ook genoten zij van de aardige grap-
jes die hij tot hen richtte: "Jij hebt zoveel eetlust omdat ik het ge-
maakt heb", zei hij tegen de een. "Doe de kok maar eer aan en eet er
maar goed van", tot een ander. "Ik zou je ook graag een stukje vlees
geven", voegde hij een derde toe, "als ik het had; maar laat me maar
eens geworden... zodra we een os tegenkomen die geen baas heeft, gaan
we wat beleven." Met die en dergelijke grapjes die hij als het ware uit
de mouw schudde, wist hij het middag- en het avondmaal zo te kruiden dat
men er het dessert helemaal bij vergat. Toch ontbrak dat nooit op plech-
tige dagen en de goede Vader was uitermate in zijn nopjes wanneer hij de
jongens een verrassing kon bereiden door een extraatje aan de dagelijkse
kost toe te voegen.
De zorgen van allerlei aard en ten koste van grote offers, die hij
voor het welzijn van zijn kinderen bracht, zijn niet met een paar woor-
den te beschrijven.

24.9 Page 239

▲back to top


- III/235 -
De theoloog Ignazio Vola was er heel verwonderd over, en toen hij
met eigen ogen gezien had wat Don Bosco allemaal deed, niet enkel voor
zijn leerlingen, maar eveneens voor de externen, riep hij uit: "Don Bos-
co beult zich af voor zijn jongens!" En Don Giacomelli, die die woorden
hoorde en ze aan ons doorgaf, voegde eraan toe: "Ik geloof en ben ervan
overtuigd dat er niets overdrevens was in die uitdrukking. Ontelbare
jongens wisten pas wat vaderliefde was, wanneer zij Don Bosco ontmoet-
ten!"
Don Bosco sprak steeds erg graag met de jongens die bij hem in huis
waren, om iedere geschikte gelegenheid aan te grijpen om hun een goede
raad te geven, een vriendschappelijk woord, een vermaning of een aan-
moediging toe te voegen. Op die manier deed hij hen, terwijl hij hun ge-
moed opvoedde en hun gedrag verbeterde, op een prettige manier de tijd
doorbrengen. Daarvandaan dat allen, hoewel een groot deel van hen arme
wezen waren, niettemin het gevoel hadden zich in een prettige familie-
kring te bevinden. Zo groot was de goedheid van de aangenomen vader!
Hij behandelde al zijn jongens zonder partijdigheid, met diezelfde
blijken van welwillendheid. Hij hield van allen evenveel, en om alle na-
ijver uit hun midden te bannen, gaf hij hun af en toe de verzekering dat
hij hen allen evenzeer toegedaan was. En hij toonde hun dat door belang
te stellen in het geestelijke en tijdelijk welzijn van elk van hen, met
geduldig naar hen te luisteren, niet alleen in de biechtstoel, maar ook
in iedere omstandigheid die men maar wensen kon. En allen waren er ook
van overtuigd, zonder onderscheid door hem bemind te worden, en niemand
van hen had aanleiding om jaloezie of nijd te voeden. Hij verlangde dat
in hun harten de liefde tot de evennaaste zou regeren en bijna iedere
dag haalde hij de woorden van de H. Johannes aan: Qui non diligit manet
in morte. Hij wekte hen op liefdevol te zijn, niet enkel onder elkaar,
door elkaar over en weer met goedheid en zachtmoedigheid te behandelen,
en volledig de krenkingen door een of ander aangedaan te vergeven, maar
eveneens om edelmoedig te zijn tegenover de armen die in Turijn in moei-
lijkheden leefden. Van die naastenliefde gaf hij zelf aanhoudend het
voorbeeld. Daardoor heerste er onder de jongens de hartelijkste eensge-
zindheid en sommigen onder hen ontzegden zich soms een stuiver of een
stuk brood om het aan een arme te kunnen geven die zij op straat tegen-
kwamen en de hand ophield voor een gave.
Over het meeleven van de jongens met de inzichten van Don Bosco
drukte Don Reviglio zich nog op de volgende wijze uit:
"Om beter het karakter van de jongens te leren kennen, en hen even-
eens een groot verlangen naar heiliging te doen koesteren, stond Don
Bosco de jongens toe, steeds bij hem te zijn, zodat hij niet eens altijd
klaar was met zijn karig maal, hetzij 's middags of 's avonds, of zij
drongen al zijn kleine eetkamer binnen en omringden hem. En ach, met
hoeveel vreugde herinner ik me de ontvangst, die onze geliefde vader ons
bereidde! Bij hem gekomen, drukten wij hem de hand, en honderden kussen
drukten wij op die hand die ons zegende. Ondanks de last die wij hem wel
moesten veroorzaken, nam hij goedig de betuigingen van onze erkentelijk-
heid in ontvangst. Ik kon, misschien omdat ik meer behoefte had aan zijn
genegenheid, meermalen onder de tafel gaan hurken en mijn hoofd op zijn
knieën leggen. Don Bosco maakte van die gelegenheid gebruik om ons iets
stichtelijks te vertellen of om de een of de ander iets aan het oor te

24.10 Page 240

▲back to top


- III/236 -
zeggen en bijna aan elkeen steeds iets, dat zo vriendelijk was dat het
ons met oprechte geestdrift voor de deugd en afschrik van de zonde ver-
vulde. Het is geen overdrijving te verzekeren dat wij na een dergelijk
samenzijn steeds de kamer uitgingen met een aanhoudend groter verlangen
om braaf te zijn."
Om dezelfde redenen deed Don Bosco ook iedere zondag de twee jon-
gens aan zijn tafel plaatsnemen die in de hele afgelopen week om beur-
ten de Mis bij hem gediend hadden, en die na afloop van de maaltijd naar
hem toegingen om hem te bedanken, en onveranderlijk de indruk met zich
meebrachten van een heilige vermaning.
En daar wij al verteld hebben over de eetzaal, zullen we nu even
zien hoe hij hierna een van zijn gedachten ontplooide, in dat jaar 1848,
en haar ook in de navolgende jaren ontwikkelde wanneer hij aan tafel zat
met zijn eerste medehelpers. De jonge Giacomo Bellia, die met zijn fami-
lie in een huis in de buurt van het Oratorio woonde, haastte zich, zodra
hij gegeten had om Don Bosco de katholieke bladen te gaan brengen, de
Annalen van de Voortplanting des Geloofs en die van de Heilige Kinds-
heid. Nadat hij aan tafel had plaatsgenomen, begon hij hardop voor te
lezen uit die bladen, die Don Bosco zoveel belang inboezemden. Na het
verhaal over de heldendaden van de missionarissen gehoord te hebben riep
hij herhaaldelijk uit: "Och, als ik maar veel priesters en veel semina-
risten had! Ik zou het evangelie willen gaan verkondigen in Patagonië en
Vuurland. En weet je ook waarom, mijn beste Bellia? Raad eens!"
"Misschien omdat dat de plaats is waar de meeste behoefte aan mis-
sionarissen bestaat", merkte Bellia op.
"Juist! Omdat die mensen daar tot nu toe de meest verlatenen zijn."
Don Bosco voelde zich door de goddelijke Voorzienigheid dus al aan-
getrokken tot die verafgelegen streken. - "Hij was echt het type van
een heilige priester"! riep Don Savio Ascanio uit. "Als de hele geeste-
lijkheid gehandeld had zoals hij, zou de hele wereld zich bekeerd heb-
ben. Hij werd verteerd door het verlangen om alle volkeren te bekeren
en alle zielen te redden, zodat in hem het woord van de Heilige Geest
belichaamd was: Zelus domus tuae comedat me.

25 Pages 241-250

▲back to top


25.1 Page 241

▲back to top


- III/237 -
H O O F D S T U K XXXIV
MARGHERITA BOSCO EN DE INTERNE JONGENS VAN HET ORATORIO -
DE GEEST VAN OFFER, LIEFDE EN VOORZICHTIGHEID -
WAAKZAAMHEID EN VERWIJTEN - HARTELIJKE LOFPRIJZINGEN -
BARMHARTIGHEID JEGENS DE SCHULDIGEN - DE SPREEKWOORDEN -
MOEDERLIJKE EN CHRISTELIJKE LIEFDE - DE ORDE IN HET
ORATORIO BIJ AFWEZIGHEID VAN DON BOSCO - GEEST VAN GEBED
Onze beschrijving van het inwendige leven van het huis Pinardi is
niet volkomen. Behalve een vader, hadden de erin opgenomen jongens ook
nog hun moeder, Margherita Bosco. In haar schitterden de deugden van
een waarachtige christelijke moeder, een goede geest, met veel eenvoud,
geduld en liefde. Haar leven was bewonderenswaardig, geheel opgeofferd
voor het welzijn van het heilige werk van haar zoon. Zij stelde zich
tevreden met het karige eetmaal dat zij voor Don Bosco bereidde, wel-
licht uit geest van versterving maar dikwijls ertoe gedwongen wegens
echte armoede. Zij viel niet op, leefde teruggetrokken; was steeds in
de weer en bad altijd; en met het groeien van de jongens groeide haar
werk mede. Allen noemden haar "Moeder!"
Zij was alleen in die tijd, en toch dacht zij aan, en voorzag zij
in alles. Behalve dat zij voor de keuken zorgde, dacht zij ook aan de
kleren; de hemden, de onderbroeken, de sokken en kousen, het was alles
het werk van haar handen. Zij moest voor de was zorgen. Het was haar
trots, wanneer de jongens door de week netjes gekleed gingen en dat zij
's zondags keurig en fris voor de dag kwamen, terwijl zij hun bijbracht
hoe zij zich gepast en zoals het hoorde hadden te gedragen.
Wanneer de jongens iets nodig hadden, waren zij gewoon zich tot
haar te wenden en als zij maar even kon, hielp zij onmiddellijk en be-
steedde de grootste zorg aan hen. Voor haar twee eigen zonen, Giovanni
en Giuseppe, zou zij niet meer hebben kunnen doen; integendeel, zij zou
minder voor hen gedaan hebben, omdat het opgewassen zijn tegen een der-
gelijk zwaar leven, een genade was die God haar had gegeven voor haar
nieuwe zending.
Margherita deed wat zij kon om de bedoelingen van Don Bosco te gis-
sen. In de regeling van het huis en in het huishoudelijke beleid wist
zij zijn wensen zo nauwkeurig op te vangen, en zijn gedachten op een zo
gelukkige wijze voor te zijn, dat Don Bosco tot zijn grote verwondering
dikwijls al iets tot uitvoering gebracht zag, nog voor hij erover had

25.2 Page 242

▲back to top


- III/238 -
gesproken. Voor allen scheen en was, zullen we maar zeggen, haar aanwe-
zigheid in het Oratorio onmisbaar. Telkens wanneer zij verplicht was
voor enkele dagen weg te gaan, leek haar afwezigheid een betreurenswaar-
dige leegte achter te laten, en wanneer zij terugkeerde werd zij met
opgewekt gejuich begroet.
Steeds opgewekt, steeds beminnelijk en royaal, maakte zij zich bij
allen bemind. Het was mooi, te zien welk een aandeel zij nam in de lei-
ding van het Oratorio. Zij waakte er voortdurend over, dat alles goed
verliep. Altijd hoorde men haar, wanneer er iemand een berisping of een
waarschuwing verdiend had, of er iets bevolen moest worden of een of an-
dere beschadiging voorkomen. Zij was echter steeds gewoon afkeuring met
lof te verenigen. Haar natuurlijke, energieke, beeldrijke welsprekend-
heid, trok dikwijls de aandacht van Don Bosco zelf, die, van achter een
venster, de kracht van haar opmerkingen met welgevallen beluisterde en
soms bewonderde. Bijgevolg stonden de jongens voor haar in beminnelijke
eerbied en stilzwijgen, zodat de brave vrouw des te minder zei, naarmate
zij minder verzet ontmoette. En wie zou zich hebben durven verzetten te-
gen de moeder van Don Bosco? Zij maakte echter geen misbruik van haar
voorrecht, en zeker gebruikte ze het nimmer om in het Oratorio te kunnen
domineren. Haar doel was altijd, te voorkomen dat haar zoon gedwongen
zou zijn haar te onderhouden, tot schade van het onbeperkte vertrouwen
dat zij zich onder de jongens had weten te verwerven. Ook wist zij
steeds die kleine jaloersheden te vermijden, die schijn van tweespalt
in het beheer en van lichtgeraaktheid die uiteraard voorkomen in een ge-
meenschap van personen met zulke verschillende karakters en neigingen
en die ook door hun opvoeding en hun bezigheid zo ongelijk aan elkaar
waren. Toen dan ook de eerste jongen, die verlangde priester te worden,
het geestelijke gewaad ontving en hij gezag begon te krijgen, begon
zij hem meteen als haar meerdere te behandelen en onthield zij zich vol-
komen van alle vermaningen, terechtwijzingen en gedragsvoorschriften.
Van dat ogenblik af toonde zij zich nederig en onderworpen ten aanzien
van een jonge seminarist die haar echter, zoals hij zoveel jaren daar-
voor gedaan had, ook daarna eerbiedig met de naam "Moeder" bleef aan-
spreken.
Toen zij nog met Don Bosco alleen was, waakte zij over de gang van
zaken in het hele huis, en vooral de ietwat zonderlinge en meer hals-
starrige jongens waren het voorwerp van haar tederste en aanhoudende
zorg. Haar beweegredenen waren de rechtvaardigheid en de liefde. Soms
kreeg zij te maken met een van die ongedisciplineerde jongens, die nie-
mand in toom kon houden. Maar dan zei ze: "Hé, jij daar, wanneer denk
jij je nu eens behoorlijk te zullen gaan gedragen? Zie je niet dat je
net als het paard van Gonella bent, dat alleen al boven zijn staart
honderd wonden had? Iedereen doet zijn best om ergens toe in staat te
zijn, maar jij echter zet alles op alles om maar ondeugend te zijn en
je berispingen op de hals te halen. Probeer toch maar eens één dag,
hoe prettig het is als je kameraden je een aardige kerel vinden, je
oversten tevreden over je zijn en je jezelf niets te verwijten hebt en
Onze-Lieve-Heer tevreden over je is!"
Bij een andere gelegenheid zei ze tegen een jongen, die tegen heug
en meug zijn vak leerde: "Don Bosco zweet bloed van de morgen tot de
avond om een stuk brood voor je te vinden, en jij wil niet werken.
Raakt het je niet, dat je het zo verraderlijk opeet? Schande! Misschien
heb je wel geen hart? En dat je je nooit eens moeite doet om degene die

25.3 Page 243

▲back to top


- III/239 -
het goed met je voorheeft een plezier te doen! Als je geen vak leert;
hoe denk je dan aan de kost te komen als je groot bent? Je zult toch
moeten eten! En dan? Of wil je liever de gevangenis in? Het is een
schande, hoe je het ook bekijkt, en de hel wacht op je!
Soms ging zij naar eentje toe die gevochten had en gauw geneigd was
zijn kameraden in de haren te vliegen, en zei: Weet je wat ik tegen jou
zou willen zeggen? Dat je erger bent dan een dier. Ik weet waarachtig
niet wat voor verschil er is tussen jou en een onredelijk beest. De
paarden en de schapen vechten niet onder elkaar, met hen vergeleken zou
men van je kunnen zeggen dat zij beter zijn dan jij. Je kameraden slaan!
Is God niet een vader voor iedereen? En zijn je kameraden dus niet je
broers? En zal iemand die wraak zoekt niet de een of andere dag door On-
ze-Lieve-Heer gestraft worden?
Was er een die bij het eten te grote gulzigheid aan de dag legde of
zoveel at dat hij er een indigestie van opliep, dan riep moeder Marghe-
rita uit: "Maar kijk nu toch eens! De dieren; die toch maar beesten
zijn, eten zoveel als waar ze behoefte aan hebben en niet meer; en wil
jij je gezondheid op die manier te gronde richten? Wie zijn gulzigheid
niet in toom weet te houden is geen mens, en zij is de moeder van dui-
zenden ondeugden. Wil je jong sterven? Wil je je leven in een ziekenhuis
eindigen?
Het gebeurde wel eens dat een jongen, die op straat was opgevangen,
in de eerste weken beslist niet naar een werkplaats wilde. Wanneer hij
dan in haar buurt kwam, trachtte hij haar te ontwijken, maar zij riep
hem bij zich en zei: "Jij wil niet werken; je wil je brood eten dat door
het zweet van anderen voor je verschaft is. Beter gezegd: als je groot
bent en hier weg bent, zit er niets anders voor je op dan te leven van
diefstal en moord: is dat je toekomst?
Na dat standje probeerde de jongen zich uit de voeten te maken,
maar de brave moeder ging hem na en hield hem tegen: "Nee, loop nu niet
weg, je moet niet ongeduldig worden, je moet naar me luisteren. Zie je
daar de Rondo, en zij wees naar de plaats waar in de buurt toen ter
tijd de doodvonnissen voltrokken werden. Het is de galg die je wacht,
ongelukkige sukkel! Geloof me maar vrij! En dat zul je aan jezelf te
wijten hebben!"
De jongen schreide, en Margherita voegde er zachtjes aan toe: "Maar
voor alles is er een geneesmiddel, weet je. Als je braaf wil zijn, is
dat zo gemakkelijk. Leg je er van nu af aan op toe, gehoorzaam te zijn,
je oversten te eerbiedigen en ga aan het werk. Begin goed te bidden; be-
gin met goed te bidden!
In honderd andere omstandigheden vond zij steeds de geschikte woor-
den, de ene keer in het openbaar; een andere keer onder vier ogen, al
naar het karakter van de betreffende jongens. Maar men moest haar ge-
zien hebben, haar gehoord hebben, om zich een voorstelling te kunnen ma-
ken van de uitwerking van haar woorden. Bij haar indrukwekkende verwij-
ten zag men niet alleen kleine jongens in tranen uitbarsten, maar ook
ouderen en soms zelfs seminaristen. Wat echter nog verrassender in haar
bleek was, dat zij met haar vanzelfsprekende bestendige kalmte in een
ommezien kon overgaan van een verwijt naar een lofprijzing. Als ze
klaar was met een vermaning te geven, verscheen er soms even verder een

25.4 Page 244

▲back to top


- III/240 -
jongen die zich voortreffelijk gedroeg: "Bravo"! zei ze dan, "kom eens
hier! Ga door, zoals je begonnen bent! Don Bosco is tevreden over je en
Onze-Lieve-Heer eveneens! Vergeet de beloning niet, die voor degenen die
braaf en degelijk zijn, in de hemel wordt voorbereid, en zorg ervoor dat
je die verkrijgt."
We willen hiermee niet zeggen, dat de welsprekendheid van Margheri-
ta altijd een onfeilbare uitwerking had. Soms waren er ook deugnieten
die, terwijl moeder Margherita tot hen sprak, mooi in de houding voor
haar stonden, maar als zij even haar rug gekeerd had, gezichten begon-
nen te trekken. Dan gebeurde er iets vreemds en treffende: de vleugels
van een venster gingen open en Don Bosco verscheen. Bij het zien daar-
van, en op heterdaad betrapt, verborg de deugniet dan zijn gezicht in de
handen. Intussen begaf Margherita zich, ervan overtuigd dat zij de jon-
gen tot een beter inzicht gebracht had, naar de kamer van haar zoon en
zei: "Arme jongens"! riep zij uit, "als men niet duidelijk tegen hen is,
begrijpen zij het niet! Maar ik heb hun de oren geopend, en je zult zien
dat ze anders worden! Ze hebben toch echt wel een goed hart! Maar ze
zijn nog zo jong! Daar moet je een beetje aan denken! Wij moeten hun
liefde betonen. De liefde overwint altijd!"
Niettemin was het niet zo gemakkelijk de goede moeder om de tuin
te leiden, daar, zoals Don Bosco verklaarde, zij niet enkel het gedrag
en de inborst van elke in huis wonende jongen kende, maar ook gemakke-
lijk en met zekerheid giste waar ze op aan stuurden.
's Zaterdagsavonds brachten de arbeidersjongens die in de stad
werkten hun weekloon mee naar huis en gaven het aan Don Bosco, zoals
voorgeschreven was. Een deugniet onder hen wilde het geld op zekere dag
voor zichzelf houden en nadat hij zijn gezicht bekrast had, kwam hij met
een huilerig gezicht in aanwezigheid van al zijn kameraden bij Don Bos-
co, met een verhaal aanzetten, dat dieven hem van zijn weinige geld be-
roofd hadden en hem bovendien erg hadden toegetakeld, omdat hij gepro-
beerd had zich te verdedigen. Don Bosco had medelijden met hem; maar
Moeder Margherita ging naar haar zoon toe en zei zachtjes tegen hem:
"En geloof je hem?"
"Ik weet dat hij me wil bedriegen", antwoordde Don Bosco haar op
zachte toon om niet gehoord te worden; "maar als ik op dat ogenblik niet
zou doen alsof ik hem geloofde, zou hij het vertrouwen in mij verlie-
zen." Don Bosco volgde die verstandige methode, in de hoop dat, wanneer
hij de jongen niet in het openbaar beschaamd deed staan, hij er die toe
zou brengen zijn fout en zijn lelijke leugen in te zien. Maar de jongen
in kwestie beantwoordde de liefde van zijn opvoeder niet en het liep
verkeerd met hem af.
Ook op een andere manier gedroeg moeder Margherita zich uitermate
prijzenswaardig. Zij liet nooit na een oogje te houden op degenen die
van hun meesters een reeks berispingen of straf gekregen hadden. Zij
ging van het standpunt uit, dat het niet nodig was hen aan hun lot over
te laten en hen zodoende maar te laten mokken, waardoor sommigen alleen
maar dwars werden. Het was haar erom te doen hen niet meer te doen den-
ken aan de vernedering die ze ondergaan hadden. Zij zei altijd dat iede-
re wonde een pleister verlangde, en het was goed dat de jongens wisten
dat er strenge maatregelen tegen hen genomen werden om hun bestwil.

25.5 Page 245

▲back to top


- III/241 -
De middelen die Don Bosco gebruikte bij het opvoeden en verbeteren
van de jongens, hadden tot doel hen door inzicht beter te maken en niet
door vrees voor een berisping of straf. Don Bosco was toen alleen, maar
zijn helper, de prefect, de assistent, de censor, dat was het geweten
van de jongens zelf, die zich uit liefde tot God en tot hun goede di-
recteur verre hielden van het kwaad, of zij voelden zichzelf schuldig.
Het gezegde van de H. Paulus: Wie niet werkt zal ook niet eten, was in
het Oratorio ingeburgerd als een onmisbaar beginsel, en de schertsende
opmerking: Qui non laborat, non mangiorat lag op de lippen van de werk-
jongens bestorven. Wanneer de een of ander uit luiheid of door wat an-
ders in gebreke gebleven was, ging Don Bosco, die de oorzaak wist, naar
hem toe en zei: "Wel, hoe gaat het ermee? Doe je goed je best? Is het
waar wat ik over je heb horen vertellen? Is het mogelijk dat je geen
enkele keer probeert iets goeds te doen? Als jij mijn overste was en
ik was in jouw plaats en zou me gedragen zoals jij je gedraagt, wat zou
je dan doen? Oordeel maar zelf. Wat denk je te hebben verdiend?"
Don Bosco trok zich dan terug in zijn kamer en liet de jongen aan
zijn eigen gedachten over. Als dan het etensuur gekomen was, trok de
schuldige, in plaats van tussen de anderen aan tafel plaats te nemen,
zich alleen in een hoekje van de speelplaats terug en bleef daar in ge-
dachten verzonken, beschaamd en met gebogen hoofd staan. En dan duurde
het niet lang of moeder Margherita ging naar hem toe: "Wat heb jij uit-
gevoerd", zei ze dan op een vriendelijke manier. Is dat de dank die we
van je krijgen? Wij hebben het goed met je voor, en waarom doe jij dan
niet je best om braaf te zijn en flink te werken? Als je zo doet ter-
wijl je nog een jongen bent, terwijl je zoveel goede voorbeelden om je
heen ziet, en zoveel goede raad krijgt, wat zul je dan moeten beginnen
ais je groot geworden bent en ver hier vandaan? Dan word je een onge-
lukkige stumper! Arme jongen! - En dan haalde ze een flink stuk brood
te voorschijn, waar ze wat pietanza in verborgen had. Die handelwijze
van de begrijpende moeder ontroerde de jonge schuldige dan tot tranen
toe en hij aarzelde om de gave aan te nemen, zodat Margherita het hem
tenslotte moest bevelen.
Bij andere gelegenheden ging zij, nadat de jongens hun maaltijd
gebruikt hadden, diegene opzoeken die zich in een kamer verborgen had,
in de mening dat hij straf verdiend had en bang was dat zijn kameraden
hem zouden plagen. "Wat heb je gedaan", zei ze, "het is weer wat moois,
is het niet? Altijd last veroorzaken! Maar komaan, ik ben hier niet ge-
komen om je een standje te maken! Zul je voortaan braaf zijn? Ja? Dan
zorg ik dat je van je straf afkomt!" En met die woorden bracht ze hem
naar de keuken en hervatte haar vermaan door hem te wijzen op de gees-
telijke en stoffelijke schade die in de toekomst het gevolg zouden zijn
van zijn slecht gedrag. Hierna vervolgde ze: "Hoeveel verdriet heb je
Don Bosco al gedaan! Hij doet al wat hij kan om voor alles te zorgen
wat je nodig hebt, en hoe beloon jij hem? Ga hem dus maar liever ver-
giffenis vragen en beloof hem dat je niet meer doen zult wat je gedaan
hebt."
"Ja, ja, dat zal ik stellig doen", antwoordde de jongen.
"Maar vergiffenis vragen aan Don Bosco is nog niet alles", vervolg-
de Margherita. "God is er ook nog! Weet je wie God is?" - En daarbij
trad zij op en sprak zij met zoveel majesteit in haar manier van doen
en in haar toon dat zij er Demosthenes en Cicero door in de schaduw

25.6 Page 246

▲back to top


- III/242 -
gesteld zou hebben. - "God! Aan Hem dien je op de eerste plaats vergiffe-
nis te vragen. Hij ziet niet alleen wat je doet, maar ook kent hij je
meest verborgen gedachten; misschien wel de innerlijke boosaardigheid
die in je woelt, terwijl Don Bosco je onder handen neemt, en misschien
ook de weinige goede wil die je opbrengt om grondig te veranderen. Vraag
hem dus vergiffenis voor alles, maar uit de grond van je hart.
En intussen maakte zij het eten voor hem klaar, deed hem plaatsne-
men, zette hem de soep voor, terwijl de jongen, overtuigd en opgewekt,
het voornemen maakte zich te beteren. - "Maar zeg tegen geen mens, dat
ik je te eten gegeven heb", vervolgde de brave vrouw. "Dan zou ik een
slecht figuur slaan. Het zou er waarachtig naar uitzien alsof ik je
deugnieterijen de hand boven het hoofd hield. Men zou misschien gaan
vertellen dat mijn goedmoedigheid de oorzaak is van je brutaliteit. En
ik wil niet hebben dat Don Bosco er last door ondervindt. Bedenk dat het
anders nog erger voor je zou worden. Ik wil niet de naam hebben dat ik
iemand zou beschermen die dat niet verdient, maar wel dat men denkt dat
je ongelijk hebt ingezien en dat je spijt hebt van je misstap.
Het was die manier van doen die haar over aller harten deed heersen.
Allen die het geluk hadden zich in het beminnelijke gezelschap van
Margherita te verheugen en de zorg van haar moederlijke liefde te on-
dergaan, herinneren zich thans, nu zij mannen geworden zijn, met veel
genoegen die gelukkige jaren van hun jongenstijd. Zij vergeten nooit de
onuitwisbare glimlach die steeds om de lippen van de goede vrouw speel-
de, en heel haar voorraad van populaire zegswijzen waarmee zij haar ver-
maningen kruidde en waarmee zij grondbeginselen van goed gedrag en ge-
zond verstand voorgoed in hun gemoed bevestigde.
En hier zullen we ook enkele oud-leerlingen tevreden stellen, die
erop aangedrongen hebben, dat er in die herinneringen bepaalde kleine
lieftallige tafereeltjes zouden worden opgenomen waarvan de een of de
ander getuige geweest is of zelfs een rol erin gespeeld heeft.
Margherita zit in haar kamer, en links en rechts van haar staan
enkele stoelen, waarop de kledingstukken zijn opgestapeld die versteld
moeten worden. Zij naait steeds vlijtig door, zonder de ogen op te
slaan. Een jongen staat met gebogen hoofd voor haar. Eerst was hij
volgzaam en godvruchtig, maar nu opeens is hij grillig en lichtzinnig
beginnen te worden. Margherita zegt tegen hem: "En waarom ben je zo
veranderd? Waarom ben je ondeugend geworden? Omdat je niet bidt! Als
God je niet helpt, wat wil je dan voor goed doen? Als je je niet be-
tert, waar zul je dan eindigen? Pas op, dat Onze-Lieve-Heer je niet in
de steek laat." - En zij besloot met te zeggen: "Omlaag gaan kan ieder-
een die dat wil, maar stijgen doet iedereen die het kan." En als ze
met een onvoorzichtige te maken had, zei ze tegen hem: "De wereld is
rond en wie de kunst van het varen niet verstaat gaat ten gronde."
Een ander die een niet zo heel lichte misstap begaan had, kwam
haar om een gunst vragen. Met de geopende rechterhand wachtte hij erop
dat hij zijn zin zou krijgen, maar met de linkerhand bedekte hij een
beetje beschaamd een gedeelte van zijn gezicht. Margherita zei tegen
hem: "Zeker, ik zal doen wat je me vraagt; maar vertel me eens, ben je
ook biechten geweest?"

25.7 Page 247

▲back to top


- III/243 -
"Vanmorgen heb ik geen tijd gehad."
"En zaterdag?"
"Toen waren er teveel bij de biechtstoel."
"En zondag?"
"Toen was ik niet voorbereid."
"Och wat! Een slechte wasvrouw vindt nooit een goede steen om op
te wassen!"
Er is er eentje die haar een jasje aanbiedt en haar laat zien dat
er een knoop aan ontbreekt en haar verzoekt hem eraan te naaien. Zij
reikt hem een knoop en een naald toe en zegt: "En waarom zou je dat zelf
niet doen? Neem draad en naald. Men moet een beetje van alles kunnen.
Weet je niet dat iemand die niet in staat is om de nagels van zijn beide
handen te knippen, er nooit in zal slagen zijn brood te verdienen?"
Een heel kleine jongen is huilend naar haar toe gekomen om zich bij
haar erover te beklagen dat hem schijnbaar onrecht is aangedaan of dat
zijn kameraden hem onheus hebben behandeld. Hij zit op een bankje aan de
voeten van de brave moeder. Hij glimlacht, terwijl hij met de rug van
zijn hand zijn laatste tranen wegwist. Margherita heeft hem een grapje
verteld en reikt hem een trosje druiven toe. Zij was in zulke gevallen
bewonderenswaardig om de manier waarop zij degenen die in zak en as
zaten wist te troosten. Ze zei: "Moet je alleen daar om huilen? Wat een
domoor! Weet je dan niet dat je een beetje geduld moet hebben? Alleen in
de hemel zul je met rust gelaten worden. Zegt men dan niet: In geen en-
kele parochie is het zo slecht als in de parochie van die wereld. Ofwel:
En nergens heerst er zoveel ellende als langs die kant en de andere van
de Po."
Een onnadenkende jongen is bezig een kapotte zakdoek te verscheuren
om er een bal van te maken, of een boek dat hij al gebruikt heeft. Mar-
gherita betrapt hem op heterdaad en neemt hem het voorwerp uit de hand
en zegt: "Waarom zo verkwistend? Je zult zeggen dat het nergens meer
voor dient! Maar zelfs de nagels dienen om het velletje van de knoflook
te verwijderen." - En dat gezegde gebruikte zij steeds, wanneer zij
sprak over de kostbaarheid van de tijd, over de noodzaak om ook met de
geringste kleinigheden rekening te houden en over het verrichten van
verschillende functies tegelijkertijd als men daartoe in staat is.
Enkele malen wist een kleine deugniet wel eens een ajuin uit haar
keuken te ontvreemden, of een andere kleinigheid van dien aard, en glim-
lachend liet hij het geroofde dan stilletjes aan een kameraad zien, die
op de uitkijk gestaan had. Als Margherita hem daar tenslotte op betrap-
te zei ze: "Toe maar. Het geweten is net als de zorg, de een heeft er
gevoel voor, de ander niet." Die woorden herhaalde zij steeds, ook wan-
neer er eentje zich verontschuldigde na gewaarschuwd te zijn, of zei:
"Wat heb ik voor kwaad gedaan?" - Wanneer een leerling een of ander ge-
brek niet afleerde, wanneer er een van hen zich probeerde te veront-
schuldigen met te zeggen dat hij nog zo jong was en dat daar rekening
mee gehouden moest worden, antwoordde zij: "Wie het met twintig (jaren)
niet weet, zal het met dertig niet doen, en sterven als een domkop!"
Er waren ook bepaalde grappen om de jongens de beginselen van een
goede opvoeding bij te brengen, die op allerlei soorten van mensen van
toepassing zijn. Om maar iets te noemen, wanneer er een jongen bij haar

25.8 Page 248

▲back to top


- III/244 -
de kamer binnenkwam en de deur achter zich open liet staan, riep zij:
"Ksj! Ksj! Vooruit!" zoals men een hondje roept. Daar wilde zij mee te
verstaan geven dat honden een deur binnenkomen zonder ze achter zich te
sluiten. De gedachtelozen begrepen dat jargon heel goed en blozend slo-
ten zij dan de deur achter zich, terwijl Margherita glimlachte. Van al
die kleine vertrouwelijke tafereeltjes zou men, al naar de verschillen-
de omstandigheden, een hele galerij van schetsen kunnen ophangen die
de meest fantastische schilder zouden bekoren en die versierd zouden
zijn met een hartveroverende argeloosheid en rust.
Terwijl Margherita zoveel zorg besteedde aan de jongens die in huis
woonden, zorgde zij toch evengoed voor haar beminde Don Giovanni, voor-
al waar het erom ging hem gezond te houden. Maar zij onthield zich van
alles wat te duur of overbodig was. Haar bedoelingen waren doordrongen
van diepe wijsheid en gericht op het handhaven van de lichamelijke ge-
zondheid opdat hij des te beter zou kunnen werken voor het geestelijke
heil van de naaste. Zij die op plechtige feestdagen de uiterste zorg be-
steedde aan de maaltijd en die bereidde op een manier die in overeen-
stemming was met de uitgenodigde personen, zorgde er op andere dagen
voor, een voedzame maaltijd te bereiden zonder enige gezochtheid. Zij
was zich bewust van het gewicht der christelijke versterving, zonder
dat zij nochtans de voorzichtigheid uit het oog verloor, die de praktijk
moet vergezellen. Vandaar dat, wanneer haar zoon op een vastendag thuis-
kwam, vermoeid en uitgeput van het preken of van het reizen en zich aan
de voorschriften van de kerkelijke wetten wilde houden, zij hem dat ver-
bood met de opmerking: "Jij bent het immers die preekt dat het vasten
niet geldt wanneer men daardoor schade toebrengt aan zijn gezondheid?"
En dan moest Don Bosco zich wel naar haar wil richten.
Uit al wat hier verteld is kan men de grootheid en de gevoeligheid
van Margherita's hart afleiden. Niettemin was het niet het hart dat bij
haar overheerste, maar de geest die zelfs de geringste hartaangelegen-
heid regelde. Rond haar was alles in orde en men kan gerust zeggen dat
het Oratorio in haar verpersoonlijkt was. Inderdaad vertoefde Don Bosco
in die eerste jaren bijna steeds buitenshuis, om gevangenissen, zieken-
huizen, en gasthuizen te bezoeken, om op tal van plaatsen missies of
triduüms en novenen te preken; en verschillende keren in de loop van de
week moest hij gaan biechthoren in enkele kloosters van Turijn. Velen
konden zich niet voorstellen dat dat ongeregeld afwezig zijn, geen we-
zenlijke schade aan de goede gang van zaken van het Oratorio toebracht,
doch de zaken echter steeds verwonderlijk rustig hun gang gingen. De
oorzaak daarvan was het zuivere aanvoelingsvermogen van Margherita, en
haar onschatbaar gezond verstand. Zij bracht iedere moeilijkheid tot een
oplossing, voorkwam iedere onaangenaamheid en verwarring. Geen enkele
omstandigheid was in staat haar in verlegenheid te brengen. Zij ontving
het bezoek en wist met iedere autoriteit, van welke aard ook, om te
gaan. Zij handelde alle mogelijke zaken af, kocht en verkocht. Voor haar
was alles duidelijk en gemakkelijk; niets bracht haar van haar stuk; zij
zag alles en wist alles.
Wanneer haar zoon thuiskwam ging zij hem tegemoet. Wanneer zij zag
dat hij door ernstige gedachten werd beziggehouden, zei ze hem niets van
wat er in de loop van de week gebeurd was en stelde dat uit tot een an-
der tijdstip. Zag ze hem echter opgewekt en vriendelijk, dan vertelde

25.9 Page 249

▲back to top


- III/245 -
zij hem alles nauwkeurig, kort en zonder commentaar en daarna trok zij
zich terug om zich aan haar huishoudelijk werk te begeven.
Bewonderenswaardige vrouw als zij was, bad Margherita altijd, om-
dat zij van de geest van gebed vervuld was, die de hoogste wijsheid is,
voor de eenvoudigen van hart en ook voor de ongeletterden de hoogste
wijsheid van alle menselijke kennis. Behalve dat zij iedere dag de hei-
lige Mis bijwoonde, dikwijls te communie ging, een bezoek bracht aan
het Heilig Sacrament, de Rozenkrans bad met een aandacht en devotie die
stichtend was voor iedereen, leefde zij van de morgen tot de avond in
vereniging met God. Dikwijls onderbrak zij een Onzevader of een Weesge-
groet Koningin, om iemand een raad te geven of een ander iets te bevelen
of te waarschuwen.
Tegen een jongen die bij haar de keuken binnenkwam terwijl zij de
handen vol had, zei ze: "Doe me even een plezier en neem dat stuk hout
eens uit het vuur, het is teveel, anders brandt het koper zwart: Dimit-
te nobis debita nostra!
"Eja ergo advocata nostra: "Zeg jij" - tegen iemand die de trap op-
kwam – "neem de bezem eens even en veeg hier eens schoon."
Ofwel ging zij naar het raam en riep een jongen toe: "Kijk eens hoe
de wind dat laken van de lijn heeft geblazen? Raap het even op." Angele
Dei qui custus es mei.
Soms kwam er, als ze zo aan het bidden was, een jongen bij haar.
"Moeder, ik wou u even spreken!" En dan onderbrak zij haar gebed meteen,
luisterde, voldeed aan het verzoek en hervatte vervolgens haar gebed.
Wanneer zij tussen de mensen vertoefde vormde zij de woorden al-
leen met de lippen, doch wanneer ze alleen was, kon zij uren lang luid-
op haar liefde voor God tot uitdrukking brengen. In de aangrenzende ka-
mer hoorde Don Bosco alles, en dikwijls zei hij, om haar te verstrooi-
en: "Moeder, met wie bent u toch aan het ruzie maken?"
En rustig antwoordde Margherita: "0! nee! Ik heb met niemand ruzie.
Ik bid voor onze jongens en voor hun weldoeners." Dikwijls ook, wanneer
ze even verpozen kon, ging zij aan de voeten van Jezus Christus in het
heilig Sacrament zitten in de kapel!
Die gewoonten van haar kunnen menigeen misschien wat ongeschikt
voorkomen. En dat zouden ze bij andere personen ook wel geweest zijn,
maar niet bij Margherita. In haar kon men zoveel natuurlijkheid onder-
kennen, zoveel reinheid straalde er uit haar ogen, zoveel deugdzaam-
heid was er op haar gezicht gegrift, dat wie haar zag, bespeuren kon
dat haar gedachten steeds op de aanwezigheid van God gevestigd waren.
Haar vertrouwen in het gebed kende geen grenzen; dat heeft Don
Bosco onszelf verzekerd.

25.10 Page 250

▲back to top


- III/246 -
H O O F D S T U K XXXV
DE CHRISTEN, GELEID VOLGENS DE GEEST VAN DE H.
VINCENTIUS A PAOLO - DE ONFEILBAARHEID VAN DE PAUS -
DON BOSCO NAVOLGER VAN DE H. VINCENTIUS - DE DEUGD VAN
ZACHTMOEDIGHEID - VERGELIJKING TUSSEN HET LEVEN VAN
DON BOSCO EN DAT VAN DE H. VINCENTIUS - EEN GIFT AAN
HET PICCOLA CASA VAN DE GODDELIJKE VOORZIENIGHEID -
MIDDELEN VOOR HET DRUKKEN VAN DAT BOEK
Temidden van het tumult der politieke troebelen liet Don Bosco zich
niet weerhouden van zijn providentiële taak, was hij geheel overgegeven
aan de bediening van het woord, zodat hij bijna 3.000 toespraken, pre-
ken, conferenties, korte woordjes en catechismuslessen in- en buitens-
huis gaf, en toch zocht hij nog steeds nieuwe bezigheden. Hij behoorde
niet tot de velen die deugdzaam schijnen, en het inderdaad ook zijn,
maar toch geneigd tot een gemakkelijk en behaaglijk leven. Zijn deugd-
zaamheid was sterk en werkzaam tot het heldendom toe. Wanneer de jongens
waren gaan slapen en hij zijn brevier gebeden had, zat hij voor de
tafel, en bij het flauwe licht van een armzalig olielampje, bracht hij
een groot deel van de nacht met schrijven door. Hij koesterde een bij-
zondere devotie tot de H. Vincentius a Paolo die, evenals hij, op het
vee had moeten passen toen hij klein was, en daarna student, seminarist
en priester was geworden en leraar van de jeugd. Zo kwam hij ertoe in
dat jaar een nieuw boek te schrijven, waarin hij een schets van het
leven van de apostel der naastenliefde gaf. Hij schonk het de titel: De
weg naar de deugd en de hoffelijkheid volgens de geest van de H. Vin-
entius a Paolo. Een werk dat kan dienen om de maand juli aan die Heilige
te wijden.
En ziehier zijn verantwoording voor zijn nieuwe werk.
"Aan de lezer. - Het doel van dat werk is alle gelovigen een toon-
beeld te bieden van christelijk leven, in de daden, de deugden en de
woorden van de H. Vincentius a Paolo.
"Het draagt als titel: De weg naar de deugd en hoffelijkheid, vol-
gens de geest van de H. Vincentius a Paolo, omdat die heilige bijna al-
le lagere en verhevener lagen van de menselijke maatschappij doorlopen
heeft, en er zodoende bijna geen deugd bestaat die hij niet in de ver-
schillende omstandigheden heeft doen uitstralen. Er worden enkele woor-
den over de hoffelijkheid aan toegevoegd, omdat hij omging met de hoog-
ste en ontwikkeldste standen, en bij allen steeds dezelfde beginselen en

26 Pages 251-260

▲back to top


26.1 Page 251

▲back to top


- III/247 -
gedragingen van toepassing wist te brengen die volgens de zin en de
wijsheid van het Evangelie de christelijke burger betamen.
"Volgens de geest van de H. Vincentius a Paolo", omdat wat in het
verloop van die beschouwingen wordt uiteengezet letterlijk ontleend is
aan diens leven en aan het werk getiteld. De geest van de H. Vincentius
a Paolo waaraan slechts enkele gezegden uit de heilige Schrift zijn toe-
gevoegd waarop die beginselen berusten.
"Het vangt aan met een schets van het leven van de Heilige, en die
schets zal als het ware het stramien vormen op de onderwerpen die nader-
hand uitvoeriger behandeld zullen worden.
"Intussen zal de God die een lichtende fakkel als Vincentius ten
leven riep om het licht van de waarheid te verspreiden onder de wilde en
de beschaafde volken, de God, die uit het volk een verworpene wenste te
nemen om hem op de troon van zijn vorsten te plaatsen, opdat hij met
zijn heldhaftige deugden het aanzien van Frankrijk en van heel Europa
zou veranderen, diezelfde God zal dezelfde naastenliefde, dezelfde ijver
doen ontbranden onder de geestelijken, opdat zij onvermoeibaar voor het
heil van de zielen zullen ijveren. Hij zal die eveneens doen ontbranden
onder de volkeren ten teken dat zij, verlicht door de deugden van de
Heilige, geprikkeld en bewogen door het goede voorbeeld van heilige
priesters, met grote schreden de weg zullen bewandelen die naar het wa-
re geluk voert: de Hemel."
Wij zullen niet trachten aan te tonen hoe Don Bosco met dat boek
zijn doel bereikte. Wij zullen ons veeleer tot enkele kleine en belang-
wekkende overwegingen beperken. Op de eerste plaats, hoe hij van begin
af aan zijn stellig geloof in de onfeilbaarheid van de Paus van Rome
toonde en leraarde, en wel tweeëntwintig jaar voordat op het Oecumenisch
Concilie die verheven waarheid tot dogma verklaard werd; hoe hij zijn
volkomen eensgezindheid met de H. Vincentius a Paolo manifesteerde die,
om de jansenistische activiteit en hun duivelse kunsten een rem op te
zetten, de bisschoppen van Frankrijk aanspoorde zich niet tot een alge-
meen Concilie te richtten, doch rechtstreeks tot de Paus daar het kwaad
van te dringende aard was. Innocentius X veroordeelde in 1653 als we-
reldleraar, zonder beroep toe te laten, de dwalingen en de afvalligheid
van die ketters.(1) En vooral hoe Don Bosco in 1848 de goddelijke voor-
rechten van de Paus verdedigde, waartegen de sektariërs heftig tekeer
gingen, door tot de gelovigen te zeggen: "Keur goed wat de Paus goed-
keurt; en veroordeel wat de Paus veroordeelt." Iedere christelijke ge-
lovige moet er zich op toeleggen de beslissingen van het hoogste kerke-
lijke gezag trouw te zijn en te eerbiedigen, en hoeden wij ons ervoor
te doen als degenen die na hun leven met een heel andere studie gevuld
te hebben dan met die van kerkelijke aangelegenheden, zich de vrijheid
veroorloven uitspraken of handelingen van het kerkelijke gezag te bekri-
tiseren, zodat ze die dingen belasteren die zij in hun onkunde niet be-
grijpen. Past ervoor op, zegt de Heer, past er voor op, de priester in
woord of daad te beledigen: Nolite tangere Christos meos: omdat wie te-
gen hen spreken of handelen, tegen mijzelf spreekt en handelt: Qui vos
spernit, me spernit."
(1) Il Cristiano enz. Tweeëntwintigste dag.

26.2 Page 252

▲back to top


- III/248 -
Een tweede opmerking is, dat Don Bosco niet alleen het leven van
de H. Vincentius wilde schilderen, doch er ook één voor één de goddelij-
ke en kardinale deugden van bestudeerde en er aan de hand van zijn ge-
dragingen als het ware een dagboek van schreef. En inderdaad, alleen met
de verschillen die aan zijn eeuw eigen waren, en die voortsproten uit
nieuwe verschillende behoeften en aan zijn bijzondere roeping, was Don
Bosco in zo grote mate een evenbeeld van die Heilige, dat bij het door-
lezen van vele bladzijden van het boek, een lezer die Don Bosco van na-
bij zou gekend hebben, geneigd zou zijn zijn naam te vervangen door die
van de H. Vincentius, zo volkomen is de gelijkenis. De voorwerpen van
hun tederste devoties waren dezelfde, gelijk was beider ijver voor de
glorie van God en de volkomen overgave aan de goddelijke Voorzienigheid;
dezelfde liefde bezielde hen voor de orden en congregaties, hetzelfde
begaan zijn met de ongelukkigen, en beiden streefden naar het onderrich-
ten van de gevangenen, naar het verzorgen van besmettelijke zieken en
naar de bekering van de ketters.
Doch om een bewijs te leveren van onze bewering, merken wij op dat
Don Bosco die van nature, evenals de H. Vincentius, opvliegend van aard
was, een levendige, tot onstuimigheid geneigde geest bezat, de heilige
navolgde in zachtmoedigheid om zich van de harten der mensen meester te
maken; en hij straalde eveneens de zachtzinnige opgewektheid van de H.
Franciscus van Sales uit, zodat de geest van Don Bosco zich laat om-
schrijven als die van de H. Franciscus, doch geplant in het hart van de
H. Vincentius. Don Bosco beschreef de normen die zijn geliefkoosd model
gegeven had voor het verkrijgen van die deugden: Congregationi pauperum
affabilem te facito....(1) De heilige grondvestte zijn zachtmoedigheid
op twee beginselen: het ene was het woord en het voorbeeld van de Za-
ligmaker en het andere de kennis van de menselijke zwakheid. Wat het
eerste beginsel betreft, zei hij dat de zachtmoedigheid en de nederig-
heid twee zusters zijn, die het heel goed met elkaar kunnen vinden. Je-
zus Christus had geleerd beide te verenigen toen Hij zei: Leert van mij
dat ik zachtmoedig en nederig van hart ben en die woorden werden ge-
staafd door zijn voorbeelden. Daarom heeft de Zaligmaker eenvoudige en
aan allerlei gebreken onderhevige mensen tot volgelingen willen hebben,
om degenen die met waardigheid bekleed zijn te leren, hoe zij dienen om
te gaan met wie hun onderhorig en aan hun leiding onderworpen zijn...
Wat het tweede beginsel aangaat, zei de H. Vincentius dat het dwalen de
mens eigen is, zoals het eigen is aan een braambessenstruik scherpe ste-
kels te hebben; dat de gerechte zeven malen valt, dat wil zeggen vele
malen; dat de geest, evenals het lichaam, zijn ziekten kent; dat, ge-
zien de mens dikwijls met zich zelf geduld moet hebben, het niet zo
vreemd is dat hij ook vaak aanspraak maakt op dat van anderen; de ware
gerechtigheid kent het mededogen en kent geen woede; de woorden die ons
kwetsen zijn dikwijls veeleer uitbarstingen van de natuur, dan onge-
steldheden van het hart; de verstandigsten zijn niet vrij van de harts-
tochten, en die hartstochten drijven hen dikwijls tot uitdrukkingen,
waar ze even later al spijt over hebben. Waar iemand zich ook bevindt,
hij moet altijd lijden; maar daar men tezelfdertijd verdiensten kan ver-
werven is het heel nuttig een voorraad van zachtmoedigheid op te doen,
daar men zonder die deugd moet lijden, echter zonder verdienste en met
gevaar voor de eeuwige zaligheid.
(1) Ecclesiasticus 4,7.

26.3 Page 253

▲back to top


- III/249 -
"De zachtmoedigheid", zo vervolgt de Heilige, "kent drie voorname
uitwerkingen. Ten eerste zij onderdrukt de aanvechtingen van woede en
de uitbarsting van het vuur, dat de ziel in opwinding brengt, naar het
gelaat dringt en dat van kleur doet veranderen. Een zachtmoedig mens
zal de eerste gemoedsbeweging niet ontgaan, want de roerselen van de
natuur gaan die van de genade voor; doch hij waakt er wel over, dat de
hartstocht niet overwint, en wanneer er zich bij hem, ondanks zichzelf,
toch uiterlijk enige verandering voordoet, herstelt hij zich heel snel
en keert terug tot zijn aanvankelijke gemoedsgesteldheid. Wanneer hij
gedwongen is te berispen en te straffen, volgt hij de weg van de plicht
en nimmer die van de drift: in dat opzicht volgt hij de Zoon van God
na, die de Heilige Petrus met Satana aansprak, de joden verweet dat zij
huichelaars waren, de tafels van de kooplieden in de tempel het onder-
steboven wierp, doch dat alles in volmaakte rust deed, terwijl een mens
zonder zachtmoedigheid het in zulke omstandigheden uit woede zou gedaan
hebben.
"De tweede uitwerking van de zachtmoedigheid is een grote opgewekt-
heid, waarmee hij iedereen gerust stelt die hem benadert. Bepaalde men-
sen met een stralend en beminnelijk optreden verblijden iedereen, en
van het eerste ogenblik af schijnen zij hun hart aan te bieden en het
uwe te vragen. Anderen echter treden met een gereserveerde manier op,
en hun dor en somber gezicht doet iedereen schrikken en ontstellen. Een
priester of een missionaris van wie het optreden geen vertrouwen wekt
om de harten te veroveren zal nooit veel vruchten oogsten en zal zijn
als dorre grond, die niets anders voortbrengt dan wilde distels.
"Tenslotte, de zachtmoedigheid verdrijft uit de eigen geest het
gepieker, over de gevolgen van het leed dat ons wordt aangedaan en de
slechte diensten die men ons bewijst. We moeten ons dus gewoon maken on-
ze gedachten af te leiden van de krenking, degene die ze ons aandoet te
vergeven, en tegen onszelf te zeggen dat hij in een opwelling gehandeld
heeft en dat hij zich heeft laten meeslepen door een eerste aanval van
drift. Vooral moet men de mond niet openen om antwoord te geven aan de-
genen die alleen maar trachten ons te verbitteren. Ook moet men met
zachtmoedigheid optreden tegenover degenen die onbeleefd zijn, en in-
dien ze ons beledigen of zelfs slaan moet men die onrechtvaardige be-
handeling aan God opdragen en uit liefde tot hem ondergaan. Ook moet men
uitbarstingen van woede onderdrukken en de voorkeur geven aan een zacht-
aardig woord, omdat een dergelijk woord een weerbarstige kan bekeren,
terwijl een bitter woord echter in staat is een ziel te verbitteren.
"De zachtmoedigheid, die altijd aantrekkelijk is, had ook die hei-
lige man vervuld met een diepe eenvoud, grootheid en wijsheid waaraan
men moeilijk kon weerstaan." Tot zover Don Bosco.
En wij voegen eraan toe: Als men die regels leest, wanneer men het
gehele leven van onze beminde vader nagaat, lijkt hij dan niet een le-
vend en sprekend evenbeeld van de H. Vincentius a Paolo?
Doch er is nog meer. Vat men alles samen wat wij nog te schrijven
hebben, dan vertoont de vergelijking van die beide mannen Gods steeds
verrassender overeenkomsten naarmate men hun leven meer nagaat.
Evenals de H. Vincentius a Paolo, gaat ook Don Bosco naar Rome om
zijn hulde te brengen aan de Paus, om het graf van de eerste der Apos-

26.4 Page 254

▲back to top


- III/250 -
telen te vereren, om de beroemde kerken van de hoofdstad der katholieke
wereld te bezoeken. Evenals de H. Vincentius preekt hij niet alleen in
de stad, maar in een oneindig aantal dorpen. Evenals hij, werkt hij aan
de vorming van een ijverige geestelijkheid, voorziet in het gebrek aan
seminaries, en ontdekt op bewonderenswaardige wijze de roepingen voor de
geestelijke en religieuze staat. Zoals ook Vincentius deed, verleent hij
gehoor aan ontelbare mensen van iedere soort en van iedere stand, die
tot hem hun toevlucht nemen om raad in te winnen; en hij schrijft zoveel
brieven dat een heel mensenleven daarmee al gevuld zou kunnen worden.
Evenals hij, gaat hij om met verscheidene vorsten en groten der aarde
van zijn tijd en wekt bewondering door zijn houding en door de openhar-
tigheid waarmee hij de waarheid niet verzwijgt.
Zoals de H. Vincentius in tal van kloosters de oorspronkelijke ob-
servantie weer doet opbloeien, zo tracht Don Bosco, met een door het ge-
loof ingegeven moed, honderden kloosters te redden van een verbannings-
wet, en slaagt er in enkele in stand te houden. Terwijl Vincentius de
Congregatie der Lazaristen stichtte en die der Dochters van Liefde,
stichtte Don Bosco de Congregatie van de H. Franciscus van Sales en van
de Zusters van Maria Hulp der Christenen. Vincentius gaf grote schatten
uit om de armen te steunen en hele gebieden uit de uiterste ellende op
te heffen, maar de arme Don Bosco vond miljoenen voor zo ontelbaar vele
wezen die opgenomen werden in zijn Tehuizen en in zijn Oratoria. Vincen-
tius stichtte broederschappen en genootschappen van adellijke dames op-
dat zij hem bij zijn liefdewerken zouden bijstaan. Don Bosco organiseer-
de op dezelfde wijze de Salesiaanse Medewerkers en Medewerksters. Vin-
centius droeg door wijze raadgevingen bij tot de benoeming van Heilige
bisschoppen om de Kerk van Frankrijk te leiden. Door toedoen van Don
Bosco verkregen meer dan vijftig diocesen in Italië hun Herder waar zij
lange tijd van verstoken waren gebleven. Lodewijk XIII wilde in het uur
van zijn dood getroost worden door de Heilige Vincentius, maar de Groot-
hertog van Toscane, Leopold II werd in zijn doodsstrijd bijgestaan door
Don Bosco. Vincentius werd in Frankrijk de Apostel voor de Onfeilbaar-
heid van de Paus. Don Bosco reisde speciaal naar Rome, om de vooroorde-
len van bepaalde prelaten uit de weg te ruimen, die de desbetreffende
dogmaverklaring inopportuun achtten. In zijn verlangen om het Evangelie
te verkondigen, zond Vincentius zijn zonen naar Barberije; Schotland,
Ierland, Engeland, Madagascar en India. Don Bosco zond zijn salesianen
naar Engeland, naar de wilden van Patagonië en andere streken van het
Amerikaanse vasteland. En beiden hadden gedurende veertig jaren lang de-
zelfde smartelijke ziekte te lijden, namelijk koorts en opgelopen benen.
Het is door dat alles dat zo zonneklaar getuigt, dat Frankrijk op
de katholieke Congressen tot de erkenning kwam van Don Bosco en hem be-
groette als de nieuwe Vincentius a Paolo van de 19de eeuw en dat de
conferenties, die onder de bescherming van die Heilige staan, hem ver-
zochten om de Weeshuizen te openen van Sampierdarena, Nizza Marittima,
Buenos Aires, Montevideo en in andere steden, en hem daarbij behulpzaam
waren.
Don Bosco besloot zijn boek met een bondige maar nauwkeurige be-
schrijving van al de overweldigende en ontelbare werken van zielenijver
die door de H. Vincentius waren tot stand gebracht, en hij deed dat met
zoveel overtuigingskracht dat zijn liefdevolle devotie voor hem daaruit
bleek. En daaronder schreef hij:

26.5 Page 255

▲back to top


- III/251 -
Aan de Roemrijke H. Vincentius a Paolo
draagt de schrijver uit naam van
zijn vrienden dat boek op.
Bij het schrijven van die bladzijden was het de bijkomende, doch
liefdevolle bedoeling van Don Bosco, eer te brengen en een dienst te be-
wijzen aan het Piccola Casa van de goddelijke Voorzienigheid, zoals hij
met zijn Devotie tot de goddelijke Barmhartigheid geprobeerd had iets
goeds te bewerken voor het Instituut van de Refugie. Hij wees inderdaad
tot tweemaal toe op het werk van de eerbiedwaardige Cottolengo bij het
beschrijven van de naastenliefde van de H. Vincentius, en hij verzekerde
dat dat Huis, gesteld onder de bescherming van die Heilige, en dat be-
wondering verdiende voor de duizenden armen en zieken van iedere soort
die er onderdak gevonden hadden, geboren was onder de invloed van diens
geest. Daarom beveelt hij de gelovigen mede als vrucht aan die zij moe-
ten trachten te verwerven, het hart te onthechten aan de goederen van de
wereld en er een goed gebruik van te maken; de evenmens bij te staan die
door de nood geplaagd wordt; Jesus Christus te gehoorzamen door zijn
overschot met de armen te delen; enkele huishoudelijke uitgaven zo laag
mogelijk te houden om des te beter aan liefdadige werken te kunnen doen.
Toen het boek gereed was moest het gedrukt worden; maar hoe was dat
mogelijk zolang het hem aan middelen ontbrak? Don Bosco ging toen de ka-
nunnik Anglesio opzoeken, de opvolger van de Eerbiedwaardige Cottolengo,
en terwijl hij hem zijn handschrift voorlegde, zei hij tot hem: "U moet
mij helpen bij die uitgave, door er een behoorlijk aantal van te nemen."
"Heel graag; ik zal er driehonderd exemplaren van nemen."
"Dat is te weinig; wat ik nodig heb is dat u er drieduizend van
neemt."
"0, maar dat is te veel. En wie moet dat betalen? Ik kan het niet."
"Ik betaal die!"
"Ja, op die voorwaarde ga ik er natuurlijk graag op in."
Terstond begaf Don Bosco zich naar Gravin Del-Piazzo en stelde haar
voor, drieduizend exemplaren van zijn boek te kopen voor het Instituut
van de Cottolengo en de achtenswaardige dame overhandigde hem meteen
het geld.
Het boek werd in Turijn gedrukt bij Paravia, en verdeeld onder al
de kloosterfamilies van het Piccola Casa der Goddelijke Voorzienigheid,
en ook heden ten dage is het nog een boek dat gaarne gekozen wordt voor
geestelijke lezing. De eerste uitgave verscheen anoniem. De naam van
Don Bosco werd op de tweede en derde druk vermeld in het jaar 1876 en
1887. In het noviciaat van de Lazaristen in Chieri werd het boek in de
maand juli gelezen ter ere van de heilige Stichter.

26.6 Page 256

▲back to top


- III/252 -
H O O F D S T U K XXXVI
DE ONAFHANKELIJKHEIDSOORLOG - BOOSAARDIGE SCHRIJVERS -
HET GEZOND VERSTAND VAN EEN BOER - BELEDIGINGEN VAN DE
PRIESTERS - DON BOSCO TE MIDDEN VAN DE BOEVEN - ZIJN
VOORZICHTIGHEID EN NAASTENLIEFDE IN HET VERDRAGEN VAN
BELEDIGINGEN EN ZIJN GOEDHEID TEGENOVER WIE HEM KRENKEN -
SLUNGELS AANGESPOORD TOT DE BIECHT - EEN ONVERWACHTE
VERDEDIGER.
De maand juni zette in met een ernstige belediging aan het adres
van de Kerk. Mgr. Galvano, bisschop van Nice had de kerkelijke begrafe-
nis geweigerd aan een onboetvaardig gestorven emigrant en een zeshon-
derd man gepeupel rukten onder het gebruikelijke getier het wapenschild
van zijn paleis en sleurden het door het slijk. Vervolgens hield Angelo
Brofferio in de kamer van de volksvertegenwoordigers een heftige
schimprede tegen de bisschoppen.
Maar de onafhankelijkheidsoorlog ontwikkelde zich intussen ten
kwade. De elfde juni gaf Vincenza, slechts door tienduizend Italianen
verdedigd, en door Radetzki met dertigduizend man aangevallen en onder
vuur genomen uit honderdentien kanonnen, zich na twee dagen van wanhopig
verzet aan de vijand over. Het schijnt, dat op een goed ogenblik, een
opstandige beweging in Bohemen op touw gezet was, en wanneer die met
succes was bekroond zou zij de ondergang van het Oostenrijkse keizer-
rijk in de hand gewerkt hebben; doch Praag, dat de twaalfde in opstand
gekomen was, moest zich na vier dagen van hevige strijd overgeven. En
het Oostenrijkse leger in Italië, was, ondanks een verbeten verdediging,
de dertiende heer en meester van Treviso; de vijfentwintigste van Pal-
manuova; de pauselijke troepen die in groten getale aan al die gevechten
hadden deelgenomen, trokken zich, na ook Padua verlaten te hebben, op de
andere oever van de Po terug en keerden terug naar Rome. Zodoende keerde
heel het vaste Venetiaanse land onder het vreemde juk terug.
Die gebeurtenissen hadden echter niet de volledige aandacht van
de regering te Turijn. De zestiende juni schreef ninister Pareto aan de
Paus dat het een absolute eis des tijds was, een einde te stellen aan al
de nog bestaande privilegiën van het kerkelijk recht, en van de gunst
die in vroegere tijden aan de geestelijkheid waren toegestaan. De zeven-
tiende juni richtte minister Sclopis zich met een schrijven tot de bis-
schoppen waarin hij een deel van de geestelijkheid ervan beschuldigde
ontevredenheid en wantrouwen onder het volk te veroorzaken door zich
tegen de huidige orde.

26.7 Page 257

▲back to top


- III/253 -
van zaken te verklaren, en waarin hij met strenge straffen daartegen
dreigde. Maar de oorzaak van die klacht was een heel andere, De overwin-
ningen van de Oostenrijkers hadden de geestdrift van de eerste dagen he-
vige slagen toegebracht; daar kwam nog bij, dat vele families schade ge-
leden hadden, de vrees voor nog erger kwaad, de achterdocht, de jaloe-
zie, de onvoldane eerzucht, het sektarisch en republikeins gekonkel.
Mazzini, die naar Milaan gekomen was, stookte zijn volgelingen op, zodat
er relletjes ontstonden: Daar zij echter niet over voldoende krachten
beschikten om de situatie meester te worden; zagen zij met levendige
spanning uit naar de hulp van de Franse revolutionairen. Inderdaad gre-
pen na langdurige troebelen de socialisten op drieëntwintig juni in
Parijs naar de wapenen om zich meester te maken van regering. De burger-
wacht en de geregelde troepen stelden zich in verdediging. Vier dagen
lang was de stad ten prooi aan een wrede en bloedige strijd. Mgr. Affre,
slachtoffer van zijn naastenliefde, viel dodelijk getroffen midden op de
barricade; de socialisten werden overwonnen: en zodoende werden de plan-
nen van de sekten in Italië verijdeld.
Bij al die onheilen had zich op zestien juni in Turijn nog een an-
dere zeer ernstige gebeurtenis gevoegd. De Gazzetta del Popolo; het werk
van Bottero, Borello en Govean, was uitgekomen Die krant, klein van om-
vang, had een groot aandeel in het oproepen en verbreiden van de haat
tegen de Kerk, zodat zij misschien meer dan enige andere, schade toe-
bracht aan de godsdienst en aan de geestelijkheid. Behalve dat zij de
hartstochten van het volk wist te prikkelen, verstond die krant de kunst
om met alle elementaire eenvoud te schrijven en uitvoerige handelsbe-
richten te publiceren; dat opende voor haar gemakkelijk alle deuren van
de officiële instanties en deed haar in de handen komen van zeer vele
mensen onder het volk, niet alleen in de hoofdstad, maar ook in andere
steden tot in de allerkleinste dorpen van Piëmont toe.
Toen de eerste nummers ervan gedrukt waren, gebeurde er iets dat
het gezonde verstand van een man uit het volk demonstreerde, en Don
Bosco vertelde het graag in de gesprekken met zijn vrienden.
Toen hij eens het café van signor Fiorio binnengekomen was en in
gesprek was met een jongen die hij van plan was in het Oratorio op te
nemen, verscheen er in de gelagkamer de typische figuur van een bergbe-
woner: een bontmuts op het hoofd, hij droeg een paar laarzen die hem
tot aan de knieën reikten en twee grote zakken. De man ging zitten en
bestelde een tas koffie. Toen hij bediend was nam hij met de vingers,
die zwart zagen van de tabak die hij ieder moment opsnoof, de suiker
en deed die in de tas. Daarbij betrapten hem een dozijn uitgelaten stu-
denten en jongedames, en toen ze hem een ogenblik hadden gadegeslagen,
keken zij elkaar eens grinnikend aan. Toen kwamen ze naar hem toe:
"Beste man," zeiden ze tegen hem, "hebt u vandaag de Gazzetta del Popo-
lo al gelezen?"
"Och, ziet u, ik kan niet lezen; wanneer er dus iets moois in
staat, moogt u ze mij toch geven; ik ga er dan mee naar mijn zoon die
werkelijk een wonder van kennis is; hij is op het ogenblik al in staat
om worst te maken en hij kan bovendien lezen en schrijven."
"Heeft hij al een advocatendiploma, die knappe zoon van u?" riep
een van de bende lachend uit. Die woorden werden gevolgd door een sal-
vo van hoerageroep en daverend gelach. Toen plantte de brave man zijn

26.8 Page 258

▲back to top


- III/254 -
gebalde vuist in zijn zij en vroeg: "Waarom lachen jullie eigenlijk zo?
Wanneer mijn pastoor preekt is hij gewoon dikwijls uit te roepen: orum,
orum, orum."
Het gelach was ditmaal nog erger "En wat wil uw pastoor daarmee
zeggen, met die verheven woorden?" vroeg er een.
"Ja, kijk ik ken geen Latijn, en daarom heeft de pastoor het me
uitgelegd; en hij heeft me gezegd dat zij diezelfde betekenis hebben als
het overmatige gelach in de mond van de dwazen. "
De dametjes begrepen toen dat die boer niet zo een stumperd was als
zij gedacht hadden, en gingen door met de Gazzetta aan te prijzen, en
vertelden de laatste grappen die zij ten beste had gegeven in het bij-
zonder ten aanzien van de priesters; terwijl zij over hun schouder naar
Don Bosco keken, lieten ze hem voelen dat dat voor hem bestemd was.
"Hoe is het mogelijk!" riep de brave man uit "Vertelt u mij daar
eens wat meer van!"
"Maar, weet u daar dan niets van?"
"Nee, werkelijk niet, en feitelijk stel ik er ook geen belang in."
"De Gazzetta zegt dat de heerschappij van de priesters afgelopen
is."
"Zeker. En er worden in die krant mooie dingen over de priesters
verteld. Men had nooit kunnen denken dat de priesters tot bepaalde laag-
heden in staat zijn."
"En u gelooft al die dingen?"
"Natuurlijk! Van het moment af dat de Gazzetta het schrijft en ie-
dereen het zegt. . . En u dan?"
"Ik?"
En na even te hebben nagedacht zei de brave man, zonder uit het
veld geslagen te zijn, met zijn ruwe eenvoud en in onvervalst Piëmontees
dialect: "Mijn beste mensen, jullie moet toch weten dat het gebalk van
de ezel oorverdovender klinkt dan dat van de muilezel, en de onwetenden
stellen degene die het hardst schreeuwt in het gelijk."
Meer hoorde Don Bosco niet, omdat hij bij die uitspraak zijn la-
chen niet kon inhouden, en gevolgd door zijn nieuwe leerling verliet
hij het café, terwijl die onontwikkelde man voortging de luieriken van
de scholen de les te lezen.
Maar het vreselijk verwoestende werk van de Gazzetta del Popolo
en van een ander goddeloos dagblad, de Opinione, door middel van een
stapel godslasteringen en leugens van een zekere afvallige en oplichter
die zich Bianchi Giovini liet noemen, en van honderden en honderden
anderen, begon de meest noodlottige gevolgen te vertonen, De mensen
werden erdoor in de waan gebracht dat er geen enkel verschil bestond
tussen katholieken en ketters, dat alle godsdiensten voor God gelijk en
even welgevallig waren, alsof zwart en wit, zoet en bitter, licht en
duisternis, waarheid en dwaling, lof en afkeuring een en hetzelfde wa-
ren, Doordat de vrijheid met teugelloosheid verward werd, werden de boze

26.9 Page 259

▲back to top


- III/255 -
driften opgewekt en werd als geoorloofd beschouwd wat het niet was. Men
was fabeltjes tegen de Katholieke Kerk beginnen te verspreiden en schan-
delijke verhaaltjes te publiceren over de Bisschoppen, priesters en
kloosterlingen, en er werd niets achterwege gelaten om hen bij het volk
in discrediet te brengen en in een kwaad daglicht te stellen Door die en
dergelijke oorzaken, teveel om op te noemen, was in korte tijd bij een
groot deel van het volk de geest zo bedorven en waren de gedachten der
mensen zozeer besmet, dat een priester Gods op de straten van datzelfde
beschaafde Turijn zijn leven niet meer zeker was.
Ook Don Bosco liep in die tijd tal van gevaren, maar met de hulp
van Onze-Lieve-Vrouw wist hij ze van zich af te houden, en ten voorde-
le van degenen die hem hadden aangevallen en gekrenkt. Verscheidene ja-
ren lang ontwikkelden zich feiten analoog aan die welke wij thans gaan
vertellen.
Op zekere dag liep hij in de buurt van de Porta Nuova, en aan het
uiteinde van de weg die in het vrije veld uitliep zag hij een kring van
twintig slungels bijeen, die er allesbehalve erg kerks uitzagen. Toen
zij de priester die daar aankwam, in het oog gekregen hadden, begonnen
zij onderdrukt scheldwoorden te uiten, en sommigen begonnen te schreeu-
wen: "Weg met de priesters! Weg met de priesters!"
Don Bosco had liever terug willen lopen, maar daar hij weinig tijd
meer had, en van de andere kant vond dat het niet goed was zich bevreesd
te tonen, liep hij langzaam verder. Toen hij dichterbij kwam opende zich
de kring; hij moest precies door het midden, terwijl al de blikken van
de schelmen met een spottende uitdrukking op hem gevestigd waren. Hij
had zich nog geen twee passen verwijderd toen er een schreeuwde: "Waar-
om laten jullie die priester door?"
"Hij kan toch zeker lopen waar hij wil?" antwoordde een ironische
stem. "Weten jullie misschien wie dat zijn kan?" Hij kan ons misschien
allemaal in de gevangenis laten opsluiten.
"Een priester ons laten opsluiten!" hernam de eerste. Wat is een
priester eigenlijk? Een kraai, een ongeluksvogel en meer niet; en uit
volle borst schreeuwde hij: kwa, kwa, kwa!"
"Maar waarom," vervolgde de tweede spreker, "waarom ben je zo haat-
dragend tegen iemand die je niet het minste in de weg gelegd heeft?"
"Daar heeft hij gelijk in!" mengde een derde zich erin; "we moeten
de belediging die we die priester hebben aangedaan dus goedmaken; we
gaan allemaal naar het café en onthalen hem op een glas Barolo."
"Het is jouw beurt niet," schreeuwde een vierde; "ik wil die eer
hebben, om allen te onthalen!"
"Welnee," vervolgde een laatster "Zwijgen jullie toch allemaal
stil; ik zal jullie trakteren, en wel op een buitengewone manier!"
Toen schreeuwden allen dooreen g "Ik ben aan de beurt, ik ben aan
de beurt!" alsof ze elkaar de eer betwistten om de traktatie van de
priester te betalen; en het zag er haast naar uit dat ze elkander daar-
om in de haren zouden vliegen. Don Bosco, die langzaam voortliep, hoor-
de alles aan en dacht dat het allemaal slechts een voortzetting van hun
gespot was; maar plotseling bleef hij staan, wendde zich om en keerde
op zijn schreden terug.

26.10 Page 260

▲back to top


- III/256 -
De jongens zwegen en Don Bosco nam het woord: "Luister eens even,"
zei hij tegen hen: "ik hoor dat jullie het niet eens erover worden wie
er betalen moet; ik zal de zaak oplossen. Kom met mij mee; ik zal voor
allen iets te drinken betalen."
Een langdurig en oorverdovend hoera voor de priester steeg er op,
Don Bosco beantwoordde het met: "Dat hoera geldt voor jullie! Maar eerst
wil ik hebben, dat jullie me een plezier doen, vervolgde Don Bosco.
"Ja, ja, graag!"
"Ik zou graag hebben, dat jullie een paar zondagen naar het eind
van de weg naar Valdocco gingen, waar een Oratorio geopend is."
"Is dat, waar 's zondags zoveel jongens bijeenkomen om er te spe-
len en zo, zoals ik heb horen zeggen?"
"Juist."
"Bij Don Bosco?" riepen er een paar uit. "Inderdaad, bij Don
Bosco."
"Wie is Don Bosco?" vroegen de meesten aan wie bij hen stonden.
"Wel!" antwoordden er een paar: "weet ik dat!" En anderen voegden
eraan toe: "Ik ben er nog nooit geweest. "
"Dus jullie doen het?" zei Don Bosco.
"Ja, ja; maar nu geeft u eerst een rondje." En allen begaven zich
naar het dichtstbijzijnde café. Dat lag temidden van de weilanden, ver
verwijderd van alle bewoonde huizen, en op dat uur was er geen mens te
zien. Don Bosco liet zoveel flessen brengen als er nodig waren om ieder-
een te voldoen; zij klonken en hijzelf dronk een paar teugen. Na een
opgewekt, doch onsamenhangend rumoer, zoals dat bij dergelijke mensen
gebruikelijk is, wilde Don Bosco afscheid nemen.
"Maar nee," riepen allen als uit een mond. "Wij willen u voor al-
le zekerheid naar huis vergezellen." En zij begaven zich op weg.
In Valdocco aangekomen, in de buurt van het Oratorio, zei er een:
"Kijk, dat daar is het huis van een zekere priester die erg goed is, en
die het beste voorheeft met het schorremorrie en hen beschermt. Hij is
werkelijk een aardige vent!"
"Ja, ja," antwoordde een ander, "dat is het huis van Don Bosco."
"0 ja, ik ben er al eens geweest," zei een derde, "ik heb er eens
gebiecht en één keer ben ik er naar de catechismus geweest en heb er
meegespeeld met de anderen. Maar Don Bosco heb ik toen niet gezien, die
was die dag preken in Turijn. " - Toen de jongen zag, dat Don Bosco hoe
langer hoe dichter op het huis waar ze het over hadden toeging, zei hij:
"Maar, wat ik zeggen wil, woont u misschien in hetzelfde huis als Don
Bosco?
"Het is mijn huis! En nu moeten jullie maar eens raden wie ik ben!"
Toen ze Don Bosco zagen glimlachen, begon hun een licht op te gaan.
"Bént u misschien Don Bosco?"
"Don Bosco, Don Bosco?" antwoordden al de anderen.

27 Pages 261-270

▲back to top


27.1 Page 261

▲back to top


- III/257 -
"Inderdaad," vervolgde de brave priester. "We zullen elkaar nu
maar geen raadseltjes meer opgeven. Zien jullie, beste jongens, ik ben
Don Bosco. Ik ben werkelijk jullie vriend!"
Toen putten al de jongens zich uit in verontschuldigingen en wil-
den dat hij hun hun beledigingen en spot zou vergeven.
Don Bosco antwoordde dat hij niet wist, hoe zij hem beledigd konden
hebben en vervolgde: "Nu ik zie, dat jullie van zoveel goede wil zijn,
moeten jullie me iets beloven." - Allen beweerden bereid te zijn om te
doen wat hij wenste. " - Welnu, komende zondag, als jullie hier zijn,
komen jullie allemaal biechten bij Don Bosco, en je zult eens zien, hoe
tevreden jullie zullen zijn.
"Hm, biechten!" zei er een, "Het is al zes jaar geleden dat ik nog
gebiecht heb," merkte een ander op. En in koor vervolgde de een na de
ander: "Van mijn eerste communie af heb ik geen kerk meer gezien - Ik
weet niet wat ik moet zeggen in de biechtstoel " - "Ik heb nog nooit ge-
biecht. "
"Nou goed, kom dan maar," besloot Don Bosco, "Ik verwacht jullie
allemaal, zonder uitzondering, afgesproken?"
"Goed, afgesproken!" en na elkaar wel te rusten gewenst te hebben,
namen ze afscheid.
Don Bosco had de uitnodiging gedaan in de stellige overtuiging dat
ze ze allen zouden aannemen, maar dat geen enkele zijn woord zou houden.
En toch, de volgende zondag kwamen er zestien van de jongens, ze biecht-
ten, veranderden ook hun leven, en bleven vele jaren met Don Bosco be-
vriend. Vier hadden verstek laten gaan.
Bij een andere gelegenheid gebeurde het dat Don Bosco moederziel
alleen op een pleintje terechtgekomen was bij een der volkrijkste stra-
ten van Turijn, en hij liep midden tussen een groep van dertig of veer-
tig vlegels in, die daar stonden te vloeken en schaamteloze praatjes
verkochten. Enkelen van hen die de geestelijke in het oog kregen begon-
nen uit te roepen: Kijk daar, een priester, kijk daar, een priester!" en
vervolgens, na een paar woorden onder elkaar gewisseld te hebben, kwamen
ze hem tegemoet en probeerden hem te omsingelen, Don Bosco zei bij zich-
zelf: "Ik heb jullie door, maar ik ben slimmer dan jullie!" - En hij
liet hen naderen en groette hen terstond, vroeg hun hoe het ging en waar
ze naartoe gingen, en hij zei dat alsof het zijn vrienden waren, die hij
al lang kende. Enkele vlegels gaven onbeschofte antwoorden, terwijl de
minachting op hun gezicht en in hun brutale oogopslag te lezen stond Don
Bosco, die deed alsof hij niets merkte, ging door met hun te vertellen
waar hij vandaan kwam en waar hij heenging; maar een van de ongelukkigen
zei opeens vlak in zijn gezicht: "Birbante van een geestelijke dat je
bent!" een woord gebruikend dat zoveel als deugniet of schelm betekende.
Er volgde een algemeen gegrinnik.
"Kalm aan," hernam hij; "misschien weet niemand van jullie wat het
woord "birbante" zeggen wil, anders zouden jullie het niet gebruiken;
zeg jij eens," en hij wees er een aan, "of je weet wat het woord birban-
te betekent? Ken je de etymologie ervan, weet je waarvan het woord is
afgeleid?"

27.2 Page 262

▲back to top


- III/258 -
De jongemannen keken elkaar aan.
Don Bosco vervolgde: "Zie je wel; om te weten wat het woord birban-
te eigenlijk betekent, moet je Grieks en Latijn kennen, want het is een
Grieks woord..."
De vlegels begonnen elkaar toen met de elleboog aan te stoten en
zeiden tegen elkaar, terwijl ze de vuisten balden."Begin jij; begin
jij!"
Don Bosco, ziende dat de zaak verkeerd liep en ernstig dreigde te
worden, terwijl er nergens een politieagent te bespeuren viel, bedacht
een krijgslist: "Kijk, beste jongens, willen jullie me een plezier doen?
Ik heb graag met jongelui te doen. Er is hier een koffiehuis laten we
daar binnengaan. Ik stel alleen twee voorwaarden, Ik ben een priester
en het staat niet dat een priester in een café drank bestelt, en daarom
moeten jullie dat doen; maar let wel, van de beste wijn; barbera d'Asti,
dat is de eerste voorwaarde. De tweede is dat ik betaal."
Ze keken elkaar aan. "Die priester is niet zoals de anderen!" zei-
den ze lachend tegen elkaar, en toen: "Ja, ja, we gaan wel, graag!"
Toen ze het café waren binnengegaan, dronken allen, maar er werd
nog meer gepraat. Niemand van die jongelui kende Don Bosco; toch kreeg
een van hen blijkbaar argwaan, en hij zei tegen wie in zijn buurt zaten:
"Zou dat misschien Don Bosco zijn?" -"Ja!" - "Nee!" - En ten slotte,
luidop: "Hé, bent u misschien Don Bosco?"
"Juist. Ik ben Don Bosco Maar Don Bosco heeft jullie onthaald en
wil nu dat jullie hem een plezier doen."
"Zeg maar op, Don Bosco; we zullen het doen."
"Dat jullie zaterdagavond naar het Oratorio komen biechten."
Allen keken elkaar aan en barstten in lachen uit: "Wij, biechten?
Als u wist wat wij voor een soort zijn, allemaal door de wol geverfd.
Als we alles moesten vertellen."
"Zijn we nu vrienden, ja of nee?"
"Ja, ja, toch wel,"
"Nu dan... "
"Wel, we zullen zaterdag zien, riepen ze allen uit."
"Dat is niet voldoende," vervolgde Don Bosco, "er moet iemand ga-
rant blijven. Laten we die jongeman verantwoordelijk stellen!"
"Goed, akkoord," antwoordde de leider van het troepje, "en ik ver-
zeker u dat ze zullen komen; zo niet, dan sleur ik ze bij hun kraag
erheen."
"Om 's hemels wil, doe dat maar niet... maar ik vertrouw op je
woord! Tot ziens dus."
's Zaterdags en 's zondags kwamen allen en ze biechtten veel beter
dan Don Bosco had durven hopen. Verscheidenen van hen bleven daarna het
Oratorio bezoeken, en acht ervan werden in huis opgenomen. Alleszins
konden ze het niet lang uithouden op een plaats waar de regel hun vrij-
heid aan banden legde; sommigen bleven ongeveer een jaar; maar allen
kwamen goed terecht, en, in de wereld teruggekeerd, zijn er verschil-

27.3 Page 263

▲back to top


- III/259 -
lende welgestelde kooplieden geworden; en, wat nog meer waard is, het
werden oprechte christenen en goede huisvaders.
Op een andere avond, - het was zaterdag - keerde Don Bosco naar het
Oratorio terug vergezeld door een heel aantal van zulke jongelui die hij
had meegenomen om te biechten. Allen waren al in de sacristie op de
knieën gezeten, toen plotseling een van hen in een luid hoongelach uit-
barstte, de anderen volgden zijn voorbeeld en daarna gingen ze allen aan
de haal, hem alleen achterlatend met degene die reeds met zijn belijde-
nis begonnen was. Don Bosco dacht dat ze nooit meer zouden terugkeren:
het scheen dat die keer de proef verkeerd was uitgevallen. Maar kijk, de
zondag daarna, waren ze weer allemaal aanwezig en bereid zich te bete-
ren. Zij moesten onderricht worden, Don Bosco moest hen helpen hun gewe-
ten te onderzoeken, berouw opwekken en hun leren wat de penitentie
eigenlijk inhield; zijn moeite werd ditmaal echter zeer goed beloond.
In vele van dergelijke gevallen, bereikte Don Bosco ook groot voor-
deel voor de burgermaatschappij, door de opheffing van verschillende
klieken, die op de duur tot misdadige benden uitgegroeid zouden zijn.
Maar niet altijd kwam Don Bosco er bij dergelijke ontmoetingen zon-
der onverwachte hulp zo goed vanaf... Zo was er dat geval, dat hij op
een dag midden in een bende van zulke schelmen terechtkwam, bij wie al
zijn woorden van genegenheid en zachtmoedigheid niets uithaalden. Bele-
digingen, gebrul en pogingen om hem de hoed van het hoofd te slaan de-
den erger vrezen. Zonder iets van zijn rust te verliezen, probeerde hij
tevergeefs zich aan het tumult te onttrekken. Maar opeens kwam er een
jongen aan die tot dezelfde buurt behoorde als die opgewonden snoesha-
nen, en wiens vriendschap Don Bosco kortgeleden had verworven. Die jon-
gen, de hand in zijn zak stekend alsof hij een mes wilde trekken, riep
hen toe: "Kalveren! Weten jullie niet dat die priester Don Bosco is? Als
jullie nog een mond tegen hem opendoen, snijd ik jullie de kop af!" De
bedreiging werd met zoveel zekerheid geuit, dat de vlegels er helemaal
stil van werden, temeer omdat ze er stomverbaasd over waren toen ze za-
gen dat Don Bosco beschermd werd door een van hun slag. Don Bosco be-
dankte de jongen intussen, en zei glimlachend ook een paar vriendelijke
woorden tegen de anderen.
Zo en erger waren de gewelddaden, die door de slechte dagbladen
tegen de priesters werden veroorzaakt, terwijl degenen die als taak
hadden dat te verbieden het niet deden.

27.4 Page 264

▲back to top


- III/260 -
H O O F D S T U K XXXVII.
DE WALDENZEN - BITTERE VRUCHTEN - DE ZESTIEN STUIVER EN
HET BOEK VAN DE SANCTIS - HET SEIN VOOR DE STRIJD - DE
WOORDENWISSELING - STEENWORPEN - TWEE PISTOOLSCHOTEN -
DE MEESTER VAN HET TERREIN - HET FEEST VAN DE H.
ALOYSIUS - DE TWEE GEBROEDERS CAVOUR IN DE PROCESSIE -
HET DAGBLAD ARMONIA - GEHEIMZINNIGE KLAPPEN,
Met de journalisten waren ook andere vijanden verbitterde en ge-
vaarlijke aanvallen tegen het katholicisme aan het voorbereiden Bij
edict van 19 juni 1848, ondertekend door Prins Eugenius van Carignano,
werd iedere ongelijkheid in behandeling opgeheven ten aanzien van de
Waldenzen en de Joden, en verklaard dat "het verschil in eredienst geen
uitzondering kon motiveren ten aanzien van het genieten der burgerlij-
ke en politieke rechten noch van de toelating tot burgerlijke en mili-
taire ambten. Daarmee werd, ter ere van het valse beginsel der gewetens-
vrijheid, eveneens de bevoegdheid toegestaan om hen openlijk hun ere-
dienst te laten uitvoeren en vrijelijk hun dwalingen te verkondigen. Bij
de decreten van 17 februari en 9 maart waren de Joden al uit het getto
gelaten en in korte tijd de grootste grondbezitters in Piëmont geworden.
De pastoors der Waldenzen hadden eveneens het dal van Pinerolo verlaten,
welk gebied de vorsten van Savooie hen in hun wijsheid als verblijf-
plaats hadden aangewezen; zij verspreidden zich over de rest van Piëmont
en later over het gehele schiereiland. Intussen lieten zij hun stoutmoe-
digheid de vrije loop, hoewel hun aantal in Turijn beperkt was, doch zij
voelden zich zeker van de steun van het gezag der sektariërs. Hun ver-
langen ging uit naar een ketters Italië, daar de Paus dan geen onderda-
nen meer zou hebben en verplicht zou zijn zijn zetel te verlaten. Met
dat doel begonnen zij, nu eens alleen, dan samenzwerend met de protes-
tanten van Zwitserland, Duitsland en Engeland, propaganda onder ons te
maken en te trachten overal en op alle manieren het onkruid van hun
noodlottige dwalingen uit te zaaien Om in hun opzet nog beter te kunnen
slagen, verspreidden zij boeken, stichtten ze scholen, hielden ze con-
ferenties, bouwden zij kapellen en kerken; en alsof de katholieken
eveneens heidenen en vereerders van de uien van Egypte waren, lieten zij
niets na om te trachten hen te bekeren tot de sekte van die drie uit-
blinkers van afvalligen: Petrus Waldus, Luther en Calvijn.
De eersten die de bittere vruchten van de emancipatie plukten wa-
ren Don Bosco en het Oratorio van de Heilige Aloysius van Gonzaga; want

27.5 Page 265

▲back to top


- III/261 -
in Turijn aangekomen, begonnen de Waldenzen onmiddellijk een leerstoel op
te richten bij de Viale dei Platani, niet ver van genoemd Oratorio. In
een huis, dat zij zich tot dat doel hadden aangeschaft, begonnen zij con-
ferenties te houden, waarin een bedienaar, en later een ander, onder de
schijn van Bijbelverklaring, van leer begon te trekken tegen de Paus, de
bisschoppen, de priesters, het celibaat, de biecht, de heilige Mis, het
Vagevuur, de aanroeping van de heiligen, en vooral tegen de Allerheilig-
ste Maagd Maria, die zij als een gewone vrouw beschouwden en haar heilig-
schennend beroofden van de twee schitterendste edelstenen die haar kroon
sieren, namelijk haar Maagdelijkheid en haar goddelijk Moederschap.
Met die goddeloze nieuwigheden dachten de sektariërs grote geest-
drift te kunnen verwekken en de mensen te verlokken om naar hen te luis-
teren; maar al spoedig gingen hun de ogen open, want slechts zeer weini-
gen in Turijn waagden het, hun geloof te laten varen door de vergadering
van de Satan te bezoeken. De misleiden waren slechts enkele tientallen
nietsnutten en onwetende en zedeloze jongeren, die van het katholicisme
niets anders hadden dan het merkteken van het Doopsel, dat zij niet uit
hun ziel konden wegwissen. Onder de anderen bevond zich een zekere Pugno,
een aan lager wal geraakte schoenmaker, die er genoeg van had gekregen
met pek en draad om te gaan, en een der heftigste predikanten geworden
is. Meermalen ging die Don Bosco opzoeken, om met hem te redetwisten; en
ware daar niet het medelijden geweest met een ziel die verloren ging, dan
had men moeten gieren van het lachen bij het aanhoren van de snoeverij
van een schoenlapper, die zo onverhoeds theoloog en apostel geworden was!
Toen de protestanten zagen dat zij onder de volwassenen slechts
weinig volgelingen konden aanwerven, namen zij hun toevlucht tot een mid-
del dat ongelukkigerwijze ten allen tijde vele zielen heeft weten te be-
derven en nog bederft en hen op de weg naar de ondergang heeft gevoerd
Zij begonnen met de beurs te rammelen en wierpen hun netten uit onder de
niets vermoedende jeugd. Zij zochten enkele van hun meest ondernemings-
volle volgelingen uit en zonden hen uit als wolven op zoek naar schapen;
en daar het Oratorio in die tijd door ongeveer 500 grote jongens bezocht
werd, werd dat als een schaapskooi zonder omheining, door hen speciaal
tot hun doelwit gekozen, zodat enkelen van die ongelukkigen zich dus op
zekere zondag opstelden op de weg die naar het Oratorio leidde; anderen
stelden zich op in de buurt van de speelplaats en probeerden de jongens
tot zich te trekken met vleiende woorden en soms met pikante grappen."
"Wat gaan jullie daar doen? Kom toch bij ons dan kunnen jullie plezier
maken zoals jullie het verkiezen; jullie horen aardige dingen vertellen,
en daarna krijg je als beloning twee mutte en een mooi boek (1).
Wie de lichtzinnigheid van de jeugd, en de uitdrukking "met geld
krijgt men alles gedaan" kent, zal er zich niet over verwonderen, dat
verschillende jongens zich zonder meer door die beloften lieten verlei-
den.
Laten we er eens gaan kijken, begon er een te zeggen; "ja, laten we
eens gaan kijken," herhaalde een tweede; zestien stuiver zijn niet te
(1) De mutta was een geldstuk van koper en zilver dat in de Sardijnse Staten in omloop
en ongeveer veertig centiem waard was.

27.6 Page 266

▲back to top


- III/262 -
versmaden, meende een derde; en zodoende lieten zich voor de eerste maal
een vijftigtal jongens naar het ketterse huis lokken: Toen de toespraak
afgelopen was. kreeg elk van de jongens zijn beloofde tachtig centiem
ten geschenke en het boek van de beruchte afvallige De Sanctis tegen de
Biecht.
Toen zij die beloning en de uitnodiging om terug te keren ontvan-
gen hadden, begaven verschillende jongens, die nog niet inzagen, welke
val er voor hen was opgesteld, zich dezelfde avond, zij het later dan
gewoonlijk, argeloos naar het Oratorio, en vertelden daar wat er ge-
beurd was. De wijze Directeur, de theoloog Carpano, doorzag meteen dat
de wolven de schapen die hem door Don Bosco toevertrouwd waren naar het
leven stonden, en hij spande zich in om niet heilige ijver het onheil
te verhinderen. Hij verzamelde onmiddellijk zoveel mogelijk van de boe-
ken als hij maar krijgen kon en vervolgens, steun zoekend bij de gelij-
kenissen uit het Evangelie van de goede herder, de huurling en de wolf,
maakte hij de jongens zo goed mogelijk de hinderlagen van de ketters
duidelijk, boezemde hun afschuw in voor hun bijeenkomsten, zodat allen
hem beloofden er nooit meer, voor geen geld van de wereld, heen te gaan.
Maar intussen was het sein voor de strijd gegeven; de botsingen
zouden weldra beginnen en zo heftig zijn, dat zij Don Bosco, Don Borel
en Don Carpano, en ook al de jongens, vreselijke dagen en uren zouden
doen doormaken.
De volgende zondag keerden de aanhangers der Waldenzen inderdaad
terug en wachtten de jongens op, om hen van het Oratorio weg te houden;
maar dat keer slaagden zij daar niet zo gemakkelijk in. Zij werden in
de gaten gehouden door de oudere jongens, die door hun oversten waren
gewaarschuwd; die jongens volgden het doen en laten van de anderen en
wanneer zij zagen dat de lokvogels in de buurt van de jongens van het
Oratorio kwamen, zeiden ze tegen die laatsten: Laat je niet bedriegen;
die brengen je naar de barbetti (1), de vijanden van onze Godsdienst;
kom, kom mee naar het Oratorio." - De anderen, die zagen dat ze ontdekt
waren, namen hun toevlucht tot spot en grofheden: Domoren dat jullie
zijn, zeiden ze, "wat geven de priesters je? Kunnen jullie niet beter
met ons meegaan en zestien stuivers in ontvangst nemen? "Jullie zijn
rare predikanten!" antwoordden de onzen: als jullie geen toehoorders
hebben, gaan jullie er kopen. Konden jullie dat geld niet beter voor
aardappelen gebruiken?" - De volgelingen van Petrus Waldus die zich op
die manier terechtgewezen hoorden, zouden wel graag met de vuisten heb-
ben willen antwoorden; maar ziende dat zij maar met weinigen waren, en
bang waren geslagen te worden in plaats van zelf te kunnen slaan, trok-
ken zij zich terug en riepen "Jullie horen nog wel van ons!"
Uit die bedreiging bleek dat de zaak de volgende zondag een ern-
stiger aanzien zou krijgen. Om gevaren en onheilen te voorkomen, werd
de jongens dan ook de raad gegeven voortaan, wanneer zij de praatjes-
makers zo zagen aankomen, hun zonder iets te zeggen de rug toe te ke-
ren, en zich naar de speelplaats van het Oratorio te begeven.
(1) De priesters van de Waldenzen werden barbetti genoemd omdat zij vroeger steeds een
lange baard (barba) droegen

27.7 Page 267

▲back to top


- III/263 -
De volgende zondag kwam, en wat men voorzien had werd maar al te
zeer bewaarheid. Op een bepaald ogenblik na de middag verschenen er een
stuk of dertig, veertig van de zestien-stuivers-jongens. Bij het zien
daarvan trokken de jongens van het Oratorio zich, gehoorzaam aan de ont-
vangen bevelen, als schapen in hun eigen schaapskooi terug; maar toen
begonnen de rakkers met stenen te gooien, zo erg, dat het Oratorio wel
een onder vuur genomen vesting leek. Het hagelde stenen tegen de deuren,
stenen tegen de vensters, stenen op het dak, stenen temidden van de ver-
schrikte jongens, van wie er enkelen aan het hoofd gewond werden. Het
was je reinste terreur, De uitdagende booswichten prikkelden de oudere
jongens zo erg, dat dien het geduld verloren en met verachting van alle
gevaar, naar buiten liepen, de stenen verzamelden die overal rondgezaaid
lagen en zich met zo"n geweld op de spitsboeven wierpen, dat zij hen na
enkele ogenblikken van de weg verdreven hadden.
Het bleef niet bij die ene keer, dat het tot zulke betreurenswaar-
dige taferelen kwam; die herhaalden zich daarna maandenlang bijna ie-
dere zondag, tot zoveel verdriet van Don Bosco en zijn medewerkers als
men zich maar kan voorstellen. De ketters en hun ingewijden, die niet
in staat waren de jongens in hun netten te vangen, poogden hen ten min-
ste van het Oratorio verwijderd te houden door hun schrik aan te jagen.
Daarom begonnen ze hen met stenen te gooien wanneer zij elk afzonder-
lijk erheen gingen; en meestentijds wachtten zij totdat allen in de
kerk verzameld waren, en dan volgde er plotseling een hagel van stenen
tegen de deur en de vensters, zodat de kleinsten bang werden en begon-
nen te huilen en de Directeur verplicht was de plechtigheid te onder-
breken.
Eens, terwijl Don Borel en Don Carpano zich in de sacristie bevon-
den en zich kleedden om de zegen te geven, verscheen er een gehuurde
moordenaar voor het raam dat op de openbare weg uitzagen loste twee
pistoolschoten op hen. God, die zijn dienaren beschermde, liet niet toe
dat die aanslag succes had, en de twee projectielen vlogen rakelings
langs het gezicht van de beide priesters in de tegenoverliggende muur.
Iedereen kan zich de schrik voorstellen die zich van allen in de kerk
meester maakte; evenals de vreugde toen men vlak daarop hoorde dat de
aanslag mislukt was. Getuige van al die gebeurtenissen waren onder meer
onze oude kameraden Cigliuti, Gravano en Buzzetti.
Zoals duidelijk bleek maakten de tegenstanders geen grapjes; zij
wilden tot iedere prijs het Oratorio doen sluiten. Doch, God en de On-
bevlekte Maagd Maria zij lof! Don Bosco en zijn medewerkers beschikten
over zoveel kracht en volharding, dat zij het hoofd wisten te bieden
aan al de schandelijke vechtpartijen en zij bleven tenslotte meester
van het terrein.
En de jongens van het Oratorio van de H.Aloysius gingen en gaan
door met nog steeds iedere zondag, wanneer zij in de Mis aanwezig zijn
en hun godsdienstplichten vervullen, de gebeden te herhalen uit de "Gio-
vane Provveduto": "Ik geloof volstrekt al de waarheden die gij, mijn
God, aan uw kerk openbaart, omdat gij waarlijk onfeilbaar zijt. Verleen
mij, o Heer, de genade om als een goede christen te leven en te sterven,
in de schoot van onze moeder de heilige Kerk."
Terwijl het Oratorio van Portanuova op die manier op de proef ge-
steld werd, vierde dat van de H.Franciscus van Sales, eerst in alle

27.8 Page 268

▲back to top


- III/264 -
rust de H. Johannes de Doper, en daarna met buitengewone praal het feest
van de H.Aloysius. Het scheen dat de tijd dat eiste.
De jongens werden dikwijls aangespoord tot deelneming aan allerlei
feestelijkheden, of beter gezegd, aan burgerlijke demonstraties; en ter-
wijl de wereld pronkte met pracht en praal, scheen het nuttig, zo niet
noodzakelijk, de grootsheid der godsdienstige feesten daar tegenover te
stellen, om des te beter de geest en het hart der gelovigen, en vooral
van de onervaren jeugd, voor de Kerk te winnen.
De plechtigheid werd lang van tevoren aangekondigd: eraan vooraf
gingen zoals gewoonlijk de zes zondagen met bijzondere godsdienstoefe-
ningen; er werden gezangen en uitgelezen muziekstukken voorbereid, zo-
veel als maar kon; er werden uitnodigingen gestuurd aan de weldoeners
van het Oratorio en aan hun kennissen en vrienden. Op de vooravond en
de morgen van het feest zelf werd er met vreugdeschoten nog eens een
beroep gedaan op het geheugen van de dichtbij- en verafwonenden. Don
Bosco, Don Borel en verscheidene priesters die hun hulp verleenden, had-
den veel werk, en het was voor hen een grote vreugde dat zoveel jongens
tot de sacramenten naderden. 's Namiddags was het zo een groot gedrang
van jongens in het Oratorio, dat de kapel slechts een deel van hen kon
bevatten
Vooral de processie was iets dat een bijzondere vermelding waard
is. Het was een ontroerend schouwspel twee jongens van adellijke fami-
lie de kwasten te zien vasthouden van het grote vaandel dat door een
arme arbeidersjongen gedragen werd.
De Via Cottolengo die men afliep, is zeer lang; en toch hadden de
eerste jongens van de dubbele rij het eind al bereikt, terwijl de laat-
sten met het beeld van de Heilige nauwelijks het Oratorio verlaten had-
den. Ondanks zoveel mensen, verliep alles ordelijk en rustig. De poli-
tie was er meer bij voor het decorum dan om de orde te handhaven en de
muziekkapel wisselde het gezang van de jongens af.
Er was één ding dat in die omstandigheden steeds weer de aandacht
trok en uitermate stichtend was. Naast het beeld zag men twee vooraan-
staande persoonlijkheden, die nadien in heel Italië, en een van hen in
heel Europa, van zich deden spreken. In de ene hand hielden zij de bran-
dende kaars, en in de andere de "Giovane Provveduto", terwijl zij met
de geestelijken de hymne Infensus hostis gloriae zongen ter ere van de
H. Aloysius. En wie waren die twee personen? Het waren niet minder dan
de Markies Gustavo en Graaf Camillo Cavour. De Markies had erop gestaan
ingeschreven te worden als lid van de Congregatie van de H.Aloysius en
temidden der jongens was hij gaan knielen aan de voet van het altaar
waar hij met luider stem de opdrachtsformule had uitgesproken.
De twee broers, die gezien hadden dat Don Bosco bekwaam en volhar-
dend genoeg geweest was om het hoofd te bieden aan alle tegenstand en
zijn werk voort te zetten, door uit alle delen van Turijn zwervende en
in gevaar verkerende jongens te verzamelen, waren zijn bewonderaars ge-
worden... Dikwijls kwamen zij hem opzoeken om hem aan te moedigen in
zijn moeilijke onderneming. In het Oratorio vond er daarna geen plech-
tigheid van enige betekenis meer plaats of zij namen eraan deel. Beiden
stonden steeds graag het schouwspel gade te slaan als de jongens eens-
gezind bij elkaar waren en speelden, onderricht kregen, geholpen en

27.9 Page 269

▲back to top


- III/265 -
goed behandeld werden, jongens die allen om zo te zeggen weggehaald
waren van de weg der schande en weggehouden van de poort der gevange-
nis. Bij het zien daarvan heeft men Graaf Camillo dikwijls die woorden
horen uitspreken: "Wat een mooi en nuttig werk is dat toch! Het zou te
wensen zijn dat er minstens een in iedere stad was. Daardoor zouden vele
jongens uit de gevangenis blijven en de regering zou niet zoveel geld
hoeven uit te geven om leeglopers in de kerkers te onderhouden, en ze
zou degelijke onderdanen hebben, die met een eerzaam vak of ambacht in
hun levensonderhoud zouden kunnen voorzien en zichzelf en de maatschap-
pij ten zegen zijn."
"Misschien zal het iemand verwonderen, dat de twee Cavours zo op-
traden in ons Oratorio en dergelijke gevoelens aan de dag legden. Maar
men dient erom te denken, dat zij in die tijd, opgevoed als zij waren
door christelijke ouders, een hecht geloof bezaten en zich overtuigde
katholieken toonden. Vooral Gustavo zag men dikwijls in de kerken van
Turijn op een zeer stichtende manier te communie gaan. Dezelfde Camillo
die men in Piëmont niet zo goed kende, omdat hij verscheidene jaren in
Engeland had vertoefd, werd in 1850 eveneens in de Kerk van Maria Bood-
schap gezien, toen hij de Communie ontving uit handen van de theoloog
Fantini, díe later tot Bisschop van Fossano gekozen werd.
In het begin van de Italiaanse Rivolgimento scheen hij conserva-
tief, hoewel doordrenkt van de dwalingen der koningsgezinden, maar nie-
mand zou in hem een vijand van de Paus en van de Kerk verondersteld
hebben.
Intussen had men in 1848 in Turijn voor de katholieke pers gezorgd
Het onverwachte optreden en de snelle ontwikkeling van de sektarische
en liberale journalistiek had de weldenkenden al spoedig de noodzaak
doen inzien van een periodiek, dat de verdediging van de godsdienst en
zijn rechten op zich zou nemen. En terwijl in Piëmont mgr. Luigi Moreno,
bisschop van Ivrea, de manier en de middelen ervoor bestudeerde, waarbij
hij ook Don Bosco bij zich ontbood en hem raadpleegde, gaven enkele
geestelijken en leken van Genua een programma uit voor een krant die
Armonia zou heten. Doch wegens ernstige moeilijkheden werd de uitgave
ervan uitgesteld. Toen men echter kennis had genomen van de plannen van
Mgr. Moreno, stelde men hem voor, de bedoelde krant uit te geven en
bood hem de fondsen aan die men al had ingezameld, Hij ging daarop in,
en met de pauselijke zegen, werd op 4 juli 1848 in Turijn het eerste
nummer van de Armonia uitgegeven onder leiding van de theoloog Gugliel-
mo Audisio, Directeur van de Academie van Soperga, en van de Markiezen
Birago di Vische en Gustavo di Cavour, die gedurende verscheidene jaren
een der waardevolste schrijvers ervan was. Die krant mocht er op roemen
in Piëmont de eerste en vurigste en knapste verdedigster te zijn van de
Kerk, van de Paus, van de katholieke geestelijkheid, van de wereldlijke
macht, van het christelijke huwelijk en ook de taaiste tegenstander van
de sektariërs en liberalen.
Nadat Don Bosco met zoveel ijver die publicatie warm bepleit had
dat hij er zich het wantrouwen en de afkeuring van sommige machtige li-
beralen mee op de hals gehaald had, zoals ons uit bepaalde feiten be-
kend is, trok hij zich met Don Cafasso terug voor het volgen der gees-
telijke oefeningen van de Heilige Ignaiius, waar hij zich rustig op
nieuwe strijd voorbereidde Terwijl hij zich daar in de bergen bevond,
gebeurde er iets, dat zich later verschillende malen herhaalde, en dat
ons verteld werd door Don Borel. Don Bosco had aan zijn geliefde theo-
loog geschreven, dat de vorige zondag de jongens Costa en Bareta door

27.10 Page 270

▲back to top


- III/266 -
de hoofddeur de kapel langs de hoofdingang waren binnengetreden, en ze
daarna door de sacristie weer verlaten hadden; daarna waren zij, in
plaats van de plechtigheid in de kerk bij te wonen, de Dora gaan baden,
en terwijl zij in het water waren, hadden zij van een onzichtbare hand
een paar onzachte klappen gekregen. De theoloog had dat briefje nauwe-
lijks ontvangen, of hij ondervroeg de twee jongens en hun antwoorden
waren tot op een haartje nauwkeurig in overeenstemming met de onthullin-
gen van Don Bosco.

28 Pages 271-280

▲back to top


28.1 Page 271

▲back to top


- III/267 -
H O O F D S T U K XXXVIII
DE JONGENS OP POLITIEKE BETOGINGEN - HET ZAAD DER
VERDEELDHEID - STUITENDE INCIDENTEN EEN AFGEWEZEN
UITNODIGING - NIEUWE TAKEN - TWEEDE REEKS VAN DE
GEESTELIJKE OEFENINGEN - IK HEB MIJN ZONDEN VERLOREN -
TEGENSPOED VAN DE PIËMONTESE TROEPEN.
De jaren 1848 en 1849 waren verschrikkelijk voor Don Bosco. Er was
tweedracht onder de priesters, men zou haast kunnen zeggen een openlijke
strijd, omwille van de politieke meningen der liberalen en van de zoge-
naamde reactionairen. Opgehitst door de sektariërs was het volk afgun-
stig op de geestelijkheid, en beschuldigde hen van achterlijkheid en van
vijandigheid tegenover de nationale onafhankelijkheid. Sommige vooraan-
staande personen, ook weldenkenden, waren steeds tegen Don Bosco gekant
vanwege de nieuwigheid van zijn instituten, en omdat hij naar hun me-
ning het decorum van de priesterlijke waardigheid te schande maakte,
zoals zij zeiden, doordat de priester van Valdocco op te vertrouwelijke
voet omging met de liederlijkste jongens van de stad. Mgr. Fransoni,
zijn voornaamste steun, bevond zich in Zwitserland. Temidden van zoveel
moeilijkheden, werd ons Oratorio aan een nieuwe beproeving blootgesteld,
die nog gevaarlijker was dan die welke het eerst had doorstaan.
De duivel weet dat een rijk, een maatschappij, een gezin, waarin
onenigheid heerst niet lang kan bestaan en tot ontbinding overgaat; en
daarom zocht hij zijn toevlucht tot het laatste middel, dat van de on-
enigheid, nadat hij van het begin af aan vergeefs geprobeerd had het
werk van Don Bosco te vernietigen door middel van kwaadaardige mislei-
ding, laster en dreigementen. Het zaad der verdeeldheid was, met wei-
nig uitwerking overigens, in de laatste jaren al gezaaid; maar daarna
begon het zich op een stuitende manier te ontwikkelen onder verscheide-
ne van Don Bosco's medewerkers, die uit de stad kwamen om catechismus
of andere lessen te geven en zich onder de recreatie met de jongens be-
zig te houden. Verschillenden die verblind waren door de ideeën van het
liberalisme en van de constitutie lieten zich door de stroom meesleuren.
Zij kozen partij voor bepaalde heren die heel gaarne verdeeldheid onder
de geestelijkheid zagen ontstaan; hun kranten hadden erover geschreven,
en, hun confraters met brieven aansporend, drongen zij erop aan, de
driekante hoed en de korte broek af te schaffen. Het voorstel begon hier
en daar ingang te vinden; men zag sommige geestelijken door de stad lo-
pen zonder boord en met een ronde of cylinderhoek en lange broek; en de

28.2 Page 272

▲back to top


- III/268 -
liberalen bevorderden die veranderingen, door de straatjongens aan te
sporen om de priesters, die de oude kledij nog droegen, te beledigen en
na te roepen. Op zekere dag meende een der geestelijken, die wist hoe
het voorbeeld van Don Bosco de prikkel was geweest tot nieuwe ideeën,
dat het optreden van de anderen ook aanleiding moest zijn om hem te
bekeren tot zijn inzichten voor een hervorming der klederdracht. Don
Bosco begon te lachen en vroeg toen:
"Hebt u daar al met Don Cafasso over gesproken?"
"Nee, nog niet"
"Welnu, begin dan met kanunnik Anglesio, Don Cafasso en de theo-
loog Borel ertoe over te halen om een lange broek en een cylinderhoed te
dragen. Wanneer die drie voorbeeldige priesters, die ik vereer en eer-
biedig, op die manier gekleed gaan, wie weet of ik hun voorbeeld dan
niet gaarne zal volgen. "
De Bisschoppen aarzelden niet dergelijke dwaze invallen af te keu-
ren; maar degenen die iets zo belangrijks van de kerkelijke tucht te
zwaar om dragen vonden, konden moeilijk ordelijke elementen zijn in de
Oratorio's. En inderdaad begonnen dien, verenigd met enkele leken, erop
aan te dringen dat alle jongens in groep zouden deelnemen aan openbare
feestelijkheden evenals op plaatsen waar bepaalde hoera's al spoedig
zouden overgaan in het getier van ter dood; anderen liepen warm wanneer
er in hun tegenwoordigheid zonderlinge meningen verkondigd en verdedigd
werden op het gebied van godsdienst en politiek. Don Bosco liet niet na
op te merken, dat de politiek, die aan de jongens van het Oratorio ge-
leerd moest worden, hierin behoorde te bestaan dat men hen verre hield
van alle kwaad, dat men goede christenen van hen zou maken, volgzame
kinderen in hun gezin, opdat zij later nuttige en achtenswaardige bur-
gers zouden worden. Vervolgens vermaande hij zijn collega's, er zich
wel voor te hoeden de zielen van de jongens te vullen met fantasieën en
met ideeën die op zijn minst genomen inopportuun waren, en die niets
anders zouden doen dan de jongens van hun eigenlijke plichten afleiden.
Maar zijn verstandige raadgevingen vielen niet in goede aarde, en
men bleef voortgaan met de nieuwe theorieën te steunen. Toen zag Don
Bosco zich verplicht hen vanaf de preekstoel af te keuren en recht te
zetten. Hoewel hij dat met grote voorzichtigheid deed, werd de vijandig-
heid die sommige van zijn medewerkers hem toedroegen en die zijn woor-
den in het belachelijke trokken, toch steeds scherper benadrukt. Die
gisting verbreidde zich eveneens onder de jongens, die door nieuwsgie-
righeid geprikkeld werden; hele groepen woonden de godsdienstplechtig-
heden niet meer bij, maar gingen kijken waar grote menigten schreeuwden,
zongen en muziek maakten. Hun fantasie werd getroffen door de koren van
jongens die op Italiaanse wijze gekleed waren, dat wil zeggen met jas-
jes en broeken van zwart fluweel, met vilten hoedjes met een wimpeltje
versierd op het hoofd en waaronderuit de haren krullend op de schouders
vielen; een dolk in de gordel en een klein schild voor de borst dat
Italië verbeeldde, en aan een verguld kettinkje hing. De volgende zon-
dag teruggekeerd in het Oratorio wekten zij bij hun bedachtzamer kame-
raden het verlangen op om ook eens zoiets in de stad te gaan meemaken.
Die afleiding deed de veelvuldigheid van het ontvangen der sacramenten
afnemen, en veel moest Don Bosco over zijn kant laten gaan om zich niet
te compromitteren; niettemin was zijn aanwezigheid tot dan toe voor het
merendeel der jongens een grote rem geweest.

28.3 Page 273

▲back to top


- III/269 -
Intussen hadden onvoorzichtige bulletins over het verloop van de
oorlog, - een vorm van berichtgeving die door de journalisten was uit-
gevonden, - denkbeeldige overwinningen van de Italianen opgehemeld,
terwijl zij nieuwe gunstige berichten in de naaste toekomst beloofden,
zodat Turijn zich maar weer opnieuw opwond voor triomfantelijke demon-
straties. De feiten waren echter, dat de twee legers gedurende een
maand niet meer in beweging gekomen waren, als gevolg van een bemidde-
lingsvoorstel van Engeland. Alleen op de 13de juli had Karel Albert ein-
delijk bevel gegeven Mantua te omsingelen, en de 18de overvielen de Pië-
montezen bij Governolo een grote troep Oostenrijkers en versloegen hen
Daarmee groeide de bijval tot een eindeloze hoogte aan, waarbij zich
ook antichristelijk getier en handgeklap mengde Diezelfde dag aanvaard-
de het sub-Alpijnse parlement de wet tot opheffing van de Sociëteit van
Jesus en van de Congregatie der Dame del Sacro Cuore, waarbij hun roe-
rende en onroerende goederen als definitief en onherroepelijk aan de
Staat vervallen werden verklaard Al de afgevaardigden, leden van de cle-
rus eveneens, stemden voor de opheffing.
Plotseling meldden zich bij Don Bosco twee theologen, functionaris-
sen in het Oratorio van de H. Aloysius, en vroegen hem beslist toestem-
ming, om met de jongens achter een vlag aan en met een driekleurige ko-
karde op de borst, door de straten van Turijn te mogen trekken en deel
te nemen aan het politieke vreugdebetoon. Op dat ogenblik liet Don Bos-
co al zijn terughoudendheid varen, en weigerde de toestemming niet al-
leen, maar verbood streng dergelijke optochten. Toen verklaarden de
twee theologen en verschillende andere seminaristen wier hoofd op hol
gebracht was door de Gazzetta del popolo, zich openlijk tegen Don Bos
co, en beweerden dat de demonstraties ondanks wie ook toch zou doorgaan.
Men moest medelijden met hen hebben Het was een waar algemeen delirium
voor de onafhankelijkheid van Italië, allen waren door de oorlogskoorts
bevangen. Wie die tijd niet meegemaakt heeft, kan er zich geen voorstel-
ling van maken.
De twee theologen voerden hun voornemen ook uit, en op de morgen
van de navolgende zondag leidden zij de jongens van Portanuova door Tu-
rijn naar de nationale feesten Don Bosco aarzelde niet. Hij liet het
Oratorio van Valdocco onder de hoede van Don Borel achter, die op zijn
verzoek van de Refugie gekomen was, en begaf zich na de middag naar Por-
tanuova. In een onderhoud met de directeur maakte hij die erop opmerk-
zaam, dat hij voldoende duidelijk had laten blijken dat hij niet wenste
dat enig functionaris van de Oratorio's zich in politieke kringen of
partijen zou mengen; hij verlangde dat alles zou verlopen volgens één
enkel gezagsbeginsel en dat men zich stipt aan zijn bevelen had te hou-
den. Daar dat beginsel op een dergelijke schromelijke manier geschonden
was, had hij verder geen behoefte meer aan een helper, die het Reglement
en de samenwerking benadeelde. Die geestelijke, die tot taak had de jon-
gens te onderwijzen, stond verbaasd over die vastberaden woorden en wist
zo gauw niet wat hij zou antwoorden Don Bosco echter hernam:
"Vanavond zal ik preken!" En toen hij op de preekstoel geklommen
was, preekte hij over de eeuwige waarheden, zonder ook maar iets, het-
zij voor of tegen, te zeggen omtrent wat er 's morgens was voorgevallen!
Toen de Zegen gegeven was, vroeg de theoloog hem nog, wie de volgende
zondag de preek zou houden en Don Bosco antwoordde: "Dat zal ik doen!"
Geprikkeld door het verschijnen van Don Bosco en door zijn ge-
rechtvaardigd optreden, namen de leeghoofden het besluit revanche te
nemen.

28.4 Page 274

▲back to top


- III/270 -
De volgende zondag stond tegen twee uur 's middags een der getrouw-
ste en verstandigste jongens in een hoekje van onze speelplaats in Val-
docco de Armonia te lezen. Op dat ogenblik kwamen er enkelen het Oratorio
binnen van degenen die de borst versierd hadden met de kokarde, terwijl
een van hen de driekleurige vlag in de hand hield. Die laatste, die ove-
rigens een ontwikkeld en ijverig persoon was, naderde degene die de Armo-
nia stond te lezen en begon te schreeuwen: "Schande, het wordt tijd dat
er een eind komt aan dat flauw gedoe!" En met die woorden ruk- te hij de
jongen het katholieke blad uit de handen, scheurde het in stukken, wierp
die op de grond en terwijl hij er op spuwde, vertrapte hij de stukken in
grote woede. Na die eerste uitbarsting, ging hij naar Don Bosco toe, die
in de buurt van de pomp stond, omgeven door verschillende jongens, en
terwijl hij hem uitnodigde eveneens een kokarde op de borst te steken,
haalde hij een andere krant uit zijn zak die Opinione heette... "Dat hier
is een goede krant," zei hij; "die en geen andere behoorde gelezen te
worden door alle goede burgers Het is nu geen tijd meer om het oor te
lenen aan het domme gezwets van de achterlijken en onverzoenlijken; er
moet iets gedaan worden." Bij heel dat optreden en bij die woorden hield
Don Bosco zich doofstom, en daar hij niet wilde dat er de grootste erger-
nis gegeven zou worden in aanwezigheid van de jongens, verzocht hij de
ander daar liever onder vier ogen over te spreken. "0 nee, mijnheer!"
riep de ander uit, "voortaan behoren er geen onderonsjes en geheimen meer
te zijn, maar alles moet vrijuit kunnen gezegd worden."
Op dat ogenblik riep de klok de jongens naar de kerk, en Don Bos-
co hoopte dat de geesten aan de voet van het altaar tot bedaren zouden
komen; maar ongelukkig genoeg was dat niet het geval, De priester, die
van tevoren was aangewezen om die namiddag te preken, beklom de kleine
preekstoel en begon een betoog om van te huilen. Ongeveer een half uur
lang hoorde men geen andere woorden in de oren van de jeugdige toehoor-
ders galmen dan: emancipatie, onafhankelijkheid, vrijheid. Sommige jon-
gens zaten te beven, anderen lachten en herhaalden op onderdrukte toon,
in het dialect van Piëmont: torototéla, torototá als rijm op het woord
libertá, libertá. Wie er het ergst van te lijden had was de arme Don
Bosco, die er in zijn hart bitter over schreide. "Dat had ik toch niet
verwacht... stond hij te zeggen in de sacristie; "nu heeft de duivel me
toch wel al te erg te pakken. Mijn God, verlicht toch die dwazen en maak
dat mijn arme jongens er zich niet aan ergeren. " Toen de plechtigheid
afgelopen was, wilde hij de predikant bij zich laten komen en hem op een
beminnelijke manier op zijn fout wijzen; maar hij kreeg er de kans niet
toe, want de ander had nauwelijks de kapel verlaten of hij nodigde colle-
ga's en jongens uit, zich bij hem aan te sluiten, zette uit volle borst
een populair vaderlands liedje in, en met een honderdtal personen verliet
hij het Oratorio, fiks zwaaiend met zijn vlaggetje. De opstandige troep
bleef rusten bij de Monte dei Cappuccini. Daar deed hij het voorstel dat
aangenomen werd, niet meer naar het Oratorio te gaan, tenzij men er
plechtig toe werd uitgenodigd en er ook behoorlijk ontvangen werd, dat
wil zeggen, met vlaggetjes in de hand en medailles en kokardes op de
borst. Hoezeer Don Bosco door die wanordelijkheden ook getroffen was,
liet hij er zich geen ogenblik door van zijn stuk brengen en gaf in geen
enkel punt toe aan de eisen van de anderen: in de zekerheid dat hij op-
kwam voor een goed beginsel, besefte hij dat er ernstige stappen gedaan
moesten worden wanneer het erom ging de strijd op te vatten tegen begin-

28.5 Page 275

▲back to top


- III/271 -
selen die vals waren en noodlottig in hun gevolgen, Aan de andere kant
zag hij de mogelijkheid niet in, om zich althans voor het ogenblik ak-
koord te verklaren met de opvattingen van zoveel van zijn medewerkers.
Daarom schreef hij in de loop van de week een briefje aan al degenen die
naar het Oratorio kwamen om er catechismusles te geven, doch in plaats
daarvan hun politieke opvattingen kwamen luchten. Hij drukte zich zeer
beleefd uit; hij bedankte hen voor alles wat zij in het verleden voor
het Oratorio gedaan hadden; intussen gaf hij hun de verzekering dat hij
hun medewerking niet meer nodig had en verbood hen zelfs voortaan nog
ooit een voet in het Oratorio te zetten.
Daar die heren door dat onverwachte ontslag verbitterd werden, be-
gonnen zij al het mogelijk te doen om de jongens van Don Bosco weg te
houden. Daartoe zochten zij hen thuis en in hun werkplaatsen op, of
wachtten hen op als zij onderweg waren naar een van de beide Oratorio's,
en zij slaagden erin al de groteren van Don Bosco af te houden. De se-
minaristen en priesters die eerst voor hun eigen werk moesten zorgen,
hadden, om alleszins gerechtvaardigde redenen, Don Bosco bijna allen
verlaten. Geen gering aantal van de catechisten en volwassen leerkrach-
ten waren onder de wapenen geroepen en bevonden zich te velde. Ook de
catechisten die hem nog restten, waren gedwongen te wijken voor de druk-
temakers. Enkele weinigen die waren blijven komen om catechismusles te
geven, werden weerhouden door menselijk opzicht of doordat zij behoefte
hadden aan bepaalde gunsten en hulp. Het Seminarie en het Convitto Ec-
clesiastico, die door de troepen bezet waren, konden hem niet de buiten-
gewone hulp verschaffen die ze hem menigmaal gegeven hadden. Het Orato-
rio van Valdocco bleef bijna verlaten, en terwijl het vroeger 's zondags
er zo levendig toeging door de aanwezigheid van vijfhonderd en meer jon-
gens, zag men er nu enkele zondagen achter elkaar niet meer dan dertig
of veertig. Het duurde echter niet lang of dat aantal groeide ziender-
ogen en vulde weer, misschien meer dan vroeger, de speelplaatsen; noch-
tans waren het allemaal kleine.
Door die opstandige ongehoorzaamheid in de steek gelaten moest Don
Bosco zich voor enige tijd weer bijna alleen behelpen, met de last van
het Oratorio op zijn schouders. 's Zondagsmorgens tot het middaguur zag
men in de kerk, in de klas, bij de recreatie, geen andere priester bij
de jongens behalve de arme Don Bosco, en een of twee anderen, die, daar
zïj elders reeds hun bezigheden als geestelijken hadden, slechts korte
tijd in het Oratorio konden verblijven.
Voor de rest van de dag bleef hij alleen om te assisteren, de jon-
gens te ontvangen, hen naar de kerk te geleiden en hun catechismusles
te geven. Hij zong de vespers zonder koorhemd, daar hij onder het zin-
gen het koor moest verlaten en toezicht uitoefenen dat de jongens rus-
tig zouden blijven. Dan beklom hij de preekstoel om te preken en ook dat
zonder superplie, omdat hij dikwijls naar beneden moest komen om een
en ander te beredderen, of om er een te vermanen om stil te zitten of
van plaats te veranderen, of om een onverbeterlijke rustverstoorder bui-
ten de kerk te brengen. Daarna ging hij weer de preekstoel op om zijn
betoog voort te zetten en daarna deed hij het Lof. Na de plechtigheid
onderhield hij zich tot laat in de avond met de jongens, en vergezelde
hen ten slotte tot bij de eerste huizen van de stad, om te voorkomen
dat zij kwade ontmoetingen zouden hebben in de eenzame velden van Val-
docco.
Maar al mocht Don Bosco dan ook al erg verlaten en vaak uitgeput

28.6 Page 276

▲back to top


- III/272 -
van vermoeidheid zijn, het ontbrak hem toch ook niet aan een grote
troost, en dat was steeds de theoloog Borel. Die man die werkzaam was in
het Instituut van de Refugie, in de Staatsgevangenissen en in honderd
andere plaatsen van de stad, klein van gestalte, maar groot van ziel,
vond steeds nog tijd om in het Oratorio te komen werken. Niet zelden
gebruikte hij de uren van zijn slaap om te gaan biecht horen; dikwijls
weigerde hij het vermoeide lichaam de noodzakelijke rust en ging 's zon-
dagsavonds preken om zijn vriend tenminste die vermoeienis te besparen
Eeuwige lof zij gebracht aan die weergaloze priester!
Eén ding intussen ging Don Bosco zeer ter hate: het bezit van een
bescheiden aantal jongens, van beproefde deugd; die het zout en het
licht zouden zijn temidden van de anderen; en hij zocht middelen om zich
die te verschaffen. Tot dat doel richtte hij ook in dat jaar een retrai-
te in, aandachtig de vruchten die daardoor het vorige jaar waren opgele-
verd. Hij sprak er met enkelen over die hem daartoe geschikt voorkwamen;
met zijn raadgevingen hielp hij hen, van hun ouders en patroons een week
vrijaf te krijgen voor dat doel, en zodoende kreeg hij een kleine groep
bij elkaar. Hij zorgde voor alles wat er nodig was, pleegde van tevoren
overleg met de predikanten en dat waren de eerwaarde heren Giuseppe
Glielmone, kanunnik van Tivoli voor de meditaties, de theoloog Borel
voor de onderrichtingen, en op een zondagavond begon de retraite, die
zou eindigen op de ochtend van de navolgende zondag met de heilige Com-
munie en voornemens om te volharden. De jonge retraitanten bleven de
hele dag in het Oratorio, zij volgden er 's morgens en 's avonds de me-
ditaties en de onderrichtingen, aten met Don Bosco, maar aangezien er
voor allen geen bedden genoeg waren, ging 's avonds een deel van hen
naar hun eigen huis om te slapen. De predikanten die Don Bosco had uit-
gekozen leken als geknipt voor dat doel; vandaar dat de waarheden, de
leerstellingen, de beginselen, de voorbeelden en de stichtende toelich-
tingen die uiteengezet werden, niet beter aangepast hadden kunnen zijn
aan de omstandigheden van de toehoorders, en de jeugdige aandacht niet
beter zouden hebben kunnen boeien. Met Gods hulp veranderden tal van
jongens inderdaad hun leven, en begonnen zij zich zo voorbeeldig te ge-
dragen, zodat het een zeer grote uitwerking ten goede had voor henzelf
en voor heel het Oratorio. Enkelen van hen werden later kloosterling, de
anderen bleven weliswaar in de wereld, maar leidden steeds het leven van
een voortreffelijke christen.
En hier schiet ons opeens een vrolijke episode te binnen, die, naar
men ons verteld heeft, bij die gelegenheid is voorgevallen Een brave
jongen, die verlangde met de grootst mogelijke nauwkeurigheid een gene-
rale biecht te spreken, had al zijn zonden op een briefje geschreven.
Misschien was hij wel scrupuleus of misschien was het ook wel echt, doch
het feit ligt er nu eenmaal dat hij een klein boekje had volgeschreven,
met de bedoeling dat vanbuiten te leren of het voor zijn biechtvader af
te lezen. Hoe het kwam weet niemand, maar op zekere dag verloor hij het
boekje met de vermeldingen van zijn weinig roemrijke wapenfeiten. Hij
zocht en zocht nog eens in zijn zakken, hij zocht in alle hoeken en
gaten, maar het manuscript kwam niet te voorschijn. De jongen was de
wanhoop nabij; hij kreeg het benauwd en begon ten slotte erbarmelijk te
schreien. Door een gelukkig toeval, maar zonder dat iemand er iets van
wist, was het schrift gevonden door Don Bosco.

28.7 Page 277

▲back to top


- III/273 -
Een paar kameraden die de jongen zo vreselijk hadden zien schreien
en vergeefs getracht hadden hem te doen vertellen wat er aan de hand
was, brachten hem naar Don Bosco.
"Wat is er met je aan de hand, mijn beste Giacomino?" vroeg die
hem, "heb je pijn? Voel je je niet goed? Wie heeft je iets gedaan?" En
intussen liefkoosde hij hem op een vaderlijke manier om te trachten een
einde aan het geschrei te maken.
Terwijl de brave jongen zijn tranen wat afwiste en weer een beetje
op adem kwam, antwoordde hij:
"Ik heb mijn zonden verloren!"
Bij die woorden barstten zijn kameraden in een daverend gelach uit
en Don Bosco die alles al begrepen had, zei schertsend:
"Je bent toch maar een geluksvogel, als je je zonden verloren hebt,
en zeer zeker als je ze niet meer terugvindt, want zonder zonden ga je
rechtstreeks de hemel in."
Maar de goede jongen, die in de mening verkeerde dat men hem niet
goed begrepen had, hernam: "Ik ben het boekje kwijt waarin ik ze heb
opgeschreven."
Op dat ogenblik haalde Don Bosco het grote geheim uit zijn zak te-
voorschijn. "Wees maar gerust, beste jongen," zei hij, "want je zonden
zijn in goede handen gevallen; hier heb je ze."
Bij het zien daarvan klaarde het gezicht van de arme jongen op, en
glimlachend besloot hij:
"Als ik had geweten dat u ze gevonden had, zou ik gelachen hebben
in plaats van te huilen: als ik vanavond zou gaan biechten zou ik tegen
u zeggen: Vader, ik belijd alle zonden die u hebt gevonden en die u in
uw zak hebt."
De heerlijke bijeenkomsten, uitmuntend door hun ingetogenheid en
godsvrucht, werden in het kleine koor gehouden. Er waren dertien jon-
gens, onder wie Felice Reviglio, Giuseppe Buzzetti en Carlo Gastini.
Ook waren er aanwezig Arnaud Giacinto, Sansoldo, Nicola Galesio, Gio-
vanni Costantino, Giacomo Cerruti, Giovanni Gravano, Domenico Borgial-
li. Don Bosco was bij hen aanwezig en ontbrak niet één keer bij de pre-
dicaties. De rust van die oefeningen vormde wel een sterke tegenstelling
met de vreselijke opwinding die er gedurende diezelfde dagen in de stad
heerste Kanunnik Glielmone, die zich 's morgens en 's avonds van zijn
woning naar het Oratorio begaf, schreef later aan Don Bonetti dat het
hem toen, bij het oversteken van pleinen en straten, was voorgekomen
alsof het laatste oordeel was aangebroken, zo razend druk maakten zich
de betogers.
De nederlaag van de italiaanse troepen ontstak al die hartstochten.
Radetzki was tot het offensief overgegaan met meer dan 60.000 man. De
22ste juli, na een hele dag van heldhaftig verzet, ontruimden de Piëmon-
tezen Rivoli, en de 23ste hadden de Oostenrijkers de hoogten van Somma-
campagna aangevallen en bezetten het gebied van Custoza, vanwaar Karel
Albert hen echter de 24ste verjaagd had met inzet van de sterkste krach-
ten. Doch de volgende dag moest de koning, overweldigd door het aantal
tegenstanders, gedwongen de plaats in de steek laten, bedreigd door een

28.8 Page 278

▲back to top


- III/274 -
flankaanval, bovendien ook Volta dat generaal di Sonnaz vergeefs ge-
tracht had te heroveren en, alle hoop opgevend, trok hij zich terug. De
31ste trok hij de Adda weer over met zijn leger dat gebrek aan proviand
had, uitgeput was van vermoeienis en ontbering, terneergeslagen, wanor-
delijk en steeds slinkend door de aanhoudende vlucht van soldaten.
De 25ste juli riep de regering allen onder de wapenen die in staat
waren wapens te dragen, en vervolgens wendde zij zich tot de pastoors
opdat dien het volk zouden overtuigen van de noodzakelijkheid en hei-
ligheid van die oorlog, nu het ging om de verdediging van de instellin-
gen, de monarchie, en de politieke onafhankelijkheid van de Heilige
Stoel, daar een overwinnend Oostenrijk die zou teniet doen en de Paus
de gezantschappen zou afnemen. Ook wendde zij zich tot de Bisschoppen,
opdat de geestelijkheid van God de hulp zou afsmeken voor het in gevaar
verkerende vaderland, terwijl verschillende paters Kapucijnen met de
daartoe verleende noodzakelijke toestemming het land doorkruisten en de
steden bezochten, in kerken en op pleinen de kruistocht prekend voor de
nationale zaak.

28.9 Page 279

▲back to top


- III/275 -
HOOFDSTUK
XXXIX
DON BOSCO EN VINCENZO GIOBERTI - GEVAARLIJKE KOERS VAN
KAREL ALBERT IN MILAAN - GEBEDEN VOOR DE KONING - HET
PIËMONTESE LEGER KEERT IN PIËMONT TERUG - DE EMIGRANTEN
- BELEDIGINGEN AAN HET ADRES VAN DE AARTSBISSCHOP VAN
VERCELLI - GEVAARLIJKE PRAATJES OVER DON BOSCO -
ACADEMIE EN PRIJSUITREIKING - BRIEF VAN KAREL ALBERT AAN
PLUS IX - DE KONING TE TURIJN
In die dagen van strijd was Gioberti op reis naar Turijn en de 18de
juli publiceerde de Armonia een artikeltje, dat men tegenwoordig op zijn
minst zeer vreemd zou vinden. Het was een nieuw bewijs van de moeilijk-
heid van die tijd en van de uiterste voorzichtigheid die men in acht
moest nemen bij het schrijven over bepaalde afgoden van de revolutie.
"Het gerucht loopt dat wij binnen enkele dagen de grootste wijs-
geer, de beste burger, Vincenzo Gioberti in ons midden zullen hebben."
"Ach! Hij komt, en zijn welsprekend woord zal een dam opwerpen te-
gen de onstuimigheid waarmee sommige onvoorzichtigen te keer gaan tegen
de katholieke godsdienst, de Kerk en haar bedienaren."
"Moge die komst diegenen ermee doen ophouden, een aan het vaderland
zo beminde naam te misbruiken om hun teugelloosheden te verontschuldi-
gen en hun verkeerde leerstellingen te verdedigen. Mogen zij nu van hem
zelf vernemen dat hij hun beginselen niet erkent, dat hij niets met hen
gemeen heeft, buiten het verlangen om hen gelukkig te zien, nu zij tot
inzicht gekomen zijn.
Gioberti kwam op 1 augustus in Turijn aan en werd terstond gevraagd
om, als minister zonder portefeuille, deel uit te maken van het nieuwe
ministerie Fabrio-Casati, dat de 29ste juli in alle haast was samenge-
steld. Hij benoemde tot zijn particuliere secretaris de advocaat Giam-
battista Gal; geboren in Torgnon in 1809 in het dal van de Aosta, ver-
scheidene jaren in dienst bij het ministerie van buitenlandse zaken, een
geleerd en voortreffelijk katholiek, intieme vriend van Graaf Cesare
Balbo, van Avogadro della Motta en Cesare Saluzzo, van Markies Gustavo
Cavour, Silvio Pellico en van Cesare Cantù. Van het begin van zijn loop-
baan af, had hij de weinige uren die zijn drukbezette werkkring hem toe-
stond, steeds doorgebracht bij de eerbiedwaardige Cottolengo en bij Don
Cafasso. In 1841, toen hij dikwijls in het Convitto Ecclesiastico moest

28.10 Page 280

▲back to top


- III/276 -
zijn, had hij een grote genegenheid voor Don Bosco opgevat en dat werd
een vriendschap die tot zijn dood toe duurde.
Misschien waren het de betrekkingen met Gal die Don Bosco tot een
onderhoud met Gioberti brachten. Hij ging in ieder geval zijn opwachting
bij hem maken, vergezeld van Don Borel, die in zijn jeugd de vriend en
metgezel van de minister geweest was. Het is zeer waarschijnlijk dat Don
Bosco op de hoogte was van de geheime handelingen die die dwalende
priester tegen de Kerk ondernomen had; in ieder geval wilde hij het
diepste van zijn ziel peilen om te zien in hoeverre de katholieken iets
van hem te vrezen hadden en of er nog iets van hem te verwachten viel.
Hij had er inderdaad in zijn geschriften op geroemd dat hij een geest-
driftig bewonderaar was van de handelingen der Pausen, en dat kon mis-
schien een aanwijzing ervoor zijn dat zijn hart, ondanks zijn dwalingen,
niet volkomen verdorven was. En aangezien Gioberti voortaan een zeer
grote invloed op de staatszaken zou kunnen uitoefenen, en het gemakke-
lijk te voorzien was dat het lot van de regering in zijn handen zou wor-
den gelegd, achtte Don Bosco het tegelijkertijd noodzakelijk de slechte
indrukken te voorkomen, die Gioberti zich zou hebben kunnen vormen uit
de boosaardige rapporten van de vijanden van het Oratorio, en te pro-
beren zijn welwillendheid voor zich en zijn onderneming te verwerven.
Gioberti ontving zijn oude kameraad en de Directeur van de Orato-
rio's zeer hartelijk, en hij sprak graag over die Oratorio's; doch ver-
volgens kwam het gesprek op zijn jongste reis naar Rome en zijn bezoek
aan de Paus en over het voor Italië vitale vraagstuk der onafhankelijk-
heid van het buitenland. Gioberti veroorloofde zich minder eerbiedwaar-
dige woorden over Pius IX en over de ernst van diens genegenheid voor
het Italiaanse vaderland; hij sprak over vaagheid en duisterheid van de
pauselijke bedoelingen; die hij in Rome had onderzocht; hij klaagde over
de weigering van de Paus om Oostenrijk de oorlog te verklaren, wat mis-
schien de oorzaak geweest was van de moedeloosheid van vele Italianen in
de strijd waarin men zich gestort had.
Die beschuldiging miste iedere grond en onthulde de ongunstige ge-
zindheid van de nieuwe minister. Daar de Paus de vader van alle volke-
ren en van al de naties is, spreekt het vanzelf dat hij zich niet zon-
der zeer ernstige redenen in een strijd wilde begeven met en een staat
van vijandschap scheppen ten aanzien van een van hen. Overigens: wie
droeg zijn vaderland een grotere liefde toe en wie was meer van een
waarlijk christelijke liefde vervuld dan Pius IX? Hij had aan al de Ita-
liaanse staten een tolunie voorgesteld als voorloper van een politieke
bond, waarin de staten elkaar over en weer zouden hebben kunnen steunen
bij het onderdrukken van binnenlandse revoluties, zonder een beroep te
moeten doen op buitenlandse troepen; vervolgens had hij koning Karel
Albert ook een militair defensief verbond voorgesteld, waartoe eveneens
al de Italiaanse vorsten konden toetreden. Maar in Turijn had men daar
geen oren naar, omdat men eenheid wilde en geen vereniging, waarvan
Rome volgens het voorstel van de Paus het middelpunt zou geweest zijn.
Toen de oorlog was uitgebroken had hij keizer Ferdinand I dringend ver-
zocht, af te zien van het grondgebied van Lombardije en van Venetië en
op zijn aanbeveling had de Koning van Piëmont de soldaten en vrijwilli-
gers van Rome in zijn eigen leger opgenomen, om te voorkomen dat zij
door de Oostenrijkers als bandieten behandeld zouden worden. Ten slotte

29 Pages 281-290

▲back to top


29.1 Page 281

▲back to top


- III/277 -
had hij openhartig het verleidelijke voorstel van de hand gewezen van
degenen die van Italië een republiek wil-den maken met de Paus aan het
hoofd, en die al de Italiaanse vorsten, Karel Albert incluis, dan wilden
afzetten.
Don Bosco, die al op de hoogte was van die en andere edele hande-
lingen van de Paus, kon het moeilijk verkroppen dat Gioberti zich als
het ware opwierp als meester en beoordelaar van de hoogste hiërarchie.
Wanneer het erom ging de eer en de rechten van de plaatsvervanger van
Jesus Christus te ondersteunen en te verdedigen, deed hij er nooit het
zwijgen toe, wie de persoon ook mocht zijn tegen wie hij sprak en zonder
vrees voor de gevolgen van zijn openhartigheid. Zonder te aarzelen nam
hij het dan ook op voor de zaak van het Pausdom, zij het in de hoffe-
lijke bewoordingen waarin hij gewoon was zoiets te doen om de tegen-
stander niet te krenken.
Nadat zij zich op die manier geruimen tijd met elkaar onderhouden
hadden, namen zij in goede verstandhouding afscheid van elkaar; maar
Don Bosco verliet de plaats toch met een bezwaard gemoed, en toen hij
in het Oratorio terugkeerde, waar hij werd opgewacht door enkele vrien-
den onder zijn collega's, die graag uit zijn eigen mond het verhaal van
het onderhoud wilden horen, stelde Don Bosco hen tevreden, en besloot
met die letterlijke woorden: Het zal verkeerd aflopen met Gioberti om-
dat hij de handelwijze van de Heilige Stoel durft te bekritiseren! -
De jonge Felice Reviglio en zijn metgezellen in huis hoorden dat ver-
slag en dat slotwoord van Don Bosco zelf.
Het was echter een opmerkelijk feit, en tevens de vrucht van dat
onderhoud, dat in de jaren 1848 en 1849 het Oratorio geen enkele last
ondervond, hoewel het de vijanden van de priester, als gevolg van de
prikkelbaarheid veroorzaakt door de tegenspoed die het land ondergaan
had, niet aan voorwendsels ontbrak om kwaadaardig te zijn.
Toen Karel Albert zich in Milaan met de kern van zijn troepen had
teruggetrokken, had hij nog gepoogd een front te vormen tegen de vij-
and; maar daar de stad geen verdedigingswerken had en onvoorbereid in-
genomen was, zag hij zich de 4de augustus verplicht te capituleren voor
generaal Radetzki teneinde nutteloos bloedvergieten te voorkomen. Die
verstandige en van een goede politiek getuigende daad, dat gevoel voor
menselijkheid was echter niet naar de zin van een roerige groep, die een
deel van de Milanese bevolking opstookte en woedend naar het paleis van
de koning trok onder het getier van: Dood aan de verrader! De moedige
vorst aarzelde geen ogenblik om zich op het balkon te begeven ten einde
een woord van vriendschap te richten tot de lawaaimakers; maar het
scheelde niet veel of dat leven, dat in de veldslagen gespaard gebleven
was voor de kogels van de vijand, zou door de kogels van de eigen bur-
gers worden benomen. De nacht van 5 op 6 augustus was voor Karel Albert
een helse nacht. De arme vorst ontsnapte ternauwernood als door een won-
der aan de aanslag. Hij verdween 's nachts te voet en verkleed zodat de
massa waanzinnigen hem niet zo zou herkennen, en dook weer op in Vigeva-
no. Het leger keerde naar Piëmont terug, de Oostenrijkers nestelden zich
op de linkeroever van de Ticino en op 9 augustus werd de wapenstilstand
gesloten.
Die rampzalige berichten verwekten, toen zij in Turijn binnenkwa-
men, bij allen een gevoel van wanhoop en grote schrik. In Valdocco kon
men niets anders doen dan in de kapel bijzondere gebeden storten voor

29.2 Page 282

▲back to top


- III/278 -
het behoud van de doorluchte vorst, en zodoende lieten de jongens blij-
ken dat zij goede burgers en tegelijkertijd vurige katholieken waren.
En er was in die hoofdstad grote behoefte aan gebeden, want de re-
volutionaire gisting nam angstwekkende vormen aan. In het voetspoor van
Karel Albert was een lang gevolg van vrijwilligers en uitgeweken sekta-
riërs meegekomen die Lombardije en Venetië verlaten hadden om zich te
komen zonnen in de edelmoedige gastvrijheid, aangeboden door de Piëmo-
tese regering. Inplaats van met de sub-Alpijnen samen te werken aan het
herstel van de schade door de oorlog veroorzaakt, waren zij hier neerge-
streken om de strijd tegen de Kerk aan te wakkeren, om God en wie voor
Hem waren te lasteren, te verwensen, samen te zweren, bij de verkiezin-
gen stemmen te kopen en te verkopen, en deel te nemen aan de heftigste
en stuitendste straatbetogingen.
Zij spaarden de Bisschoppen geen beledigingen. De Aartsbisschop van
Vercelli had goedgevonden dat de soldaten hun intrek zouden nemen in het
seminarie en in veertien kerken; en het gemeentebestuur beweerde nog
vier kerken erbij nodig te hebben evenals twee kloosters, terwijl het de
schouwburg en andere openbare gebouwen liet leegstaan. De 6de september
richtte monseigneur zich tot het Gemeentebestuur, wijzend op de rechten
van de godsdienst, op de eerbied die de kerk toekomt en op de beperkin-
gen waaraan de uitoefening van de eredienst onderworpen was. Aan zijn
woorden werd de schijn van een belediging aan de openbare macht gegeven;
een omgekochte en opgezweepte menigte omsingelde zijn paleis onder het
roepen van vlegelachtige en dreigende leuzen, en minister Pinelli
schreef hem een onbeschofte brief vol verwijten.
De jongens die uit het Oratorio gedeserteerd waren kwamen intussen
bijeen in de openlucht op plaatsen die hun werden aangewezen door de
aanvoerders die hen leidden. 's Zondags gingen zij naar de mis in de een
of andere kerk, en daarna begaven zij zich naar Superga, nu eens hier,
dan daar in de weilanden in de omgeving van Turijn; maar er was geen
sprake van predicaties of van catechsmusles. Goede middagmalen, heerlijk
avondeten, vrolijke wandelingen, het bijwonen van schouwspelen of van
militaire manoeuvres waren doorgaans de verlokkingen waarmee zij verre
werden gehouden van Don Bosco. Daarmee en met opzwepende woorden slaag-
den die heren erin die op afleiding en nieuwigheden beluste jeugd achter
zich te krijgen. Tegelijkertijd veroorloofden zij zich laster en aller-
lei soorten grofheden en kritiek over de gedragingen van Don Bosco van
wie men in het onschuldigste geval zei dat hij een achterlijke dwaas
was. Dergelijke smadelijke uitlatingen liepen eveneens door de stad.
Vandaar dat de krantenverkopers bijna iedere dag een of ander opschrift
tegen Don Bosco uitriepen: "De revolutie ontdekt in Valdocco!" - "De
priester van Valdocco en de vijanden van het vaderland!" enzovoort. In
die dagen waren dergelijke kreten erg gevaarlijk voor het Oratorio,
omdat zij het op die manier als prooi stelden van de haat van het pu-
bliek Don Bosco bewaarde evenwel steeds zijn kalmte. De dromen in het
Convict en die van het rozenprieel hadden hem op dergelijke gebeurte-
nissen voorbereid. - "Men zal me in de steek laten," hoorde Carlo Gas-
tini hem uitroepen; "maar God is met mij, en wat zou ik dus moeten vre-
zen? Het is Zijn werk en niet het mijne, en Hij zal weten hoe het ver-
der gaan moet." - En de feiten stelden hem in het gelijk.

29.3 Page 283

▲back to top


- III/279 -
Niettemin verwaarloosde hij niet de menselijke middelen die wijze
voorzichtigheid hem ingaf. De dag van Maria Tenhemelopneming was vast-
gesteld voor de uitdeling der prijzen aan de jongens van het zondags-
Oratorio; en hij bereidde een academische zitting voor van een zodanige
aard, dat zij zou getuigen van zijn patriottische gevoelens. Een be-
paald aantal van de jongens die het meest ongedwongen en begaafd waren
en ook al vertrouwd met die plechtigheden hadden hem in de steek gela-
ten; en God weet hoeveel moeite het Don Bosco kostte om de muziek, de
zang, de declamaties in proza en poëzie voor te bereiden en er begrip
voor bij te brengen bij nieuwe leerlingen die nog ruw en onervaren wa-
ren. Op zijn uitnodiging kwam er een groot aantal vooraanstaande perso-
nen van de regering, uit de adel, en ook van de liberale partij, onder
wie, wanneer we ons niet vergissen, ook Aporti. Het feest slaagde op
een bewonderenswaardige manier. Hier moge het program volgen dat toen
gedrukt werd en dat we nog steeds bewaren:
Voordracht van de jongens van het Oratorio van de H.
Franciscus van Sales over de geschiedenis van het Oude
Testament. 15 augustus 1848, 4 uur n.m.
Opening. - Inleidende mededelingen.
1ste episode: Van de schepping der wereld af tot de zondvloed. (Tot
slot): Hymne tot de Heilige Maagd.
2de episode: Vanaf de zondvloed tot de oproep tot Abraham. Hymne: De
Nacht
3de episode:
Vanaf de oproep tot Abraham tot de uittocht der Joden
uit Egypte. Hymne tot de H.Aloysius.
4de episode:
Vanaf de uittocht der Joden uit Egypte tot de oprichting
van de tempel van Salomon Hymne: De wijn. - Ondervraging
over de wijze van onderrichting van de Heilige Schrift.
5de episode: Vanaf de genoemde oprichting tot de intocht der Joden in
Babylonië. Hymne: De Tenhemelopneming.
6de episode: Vanaf genoemde intocht tot de geboorte van Christus
Hymne: Ere zij God
Hymne aan Karel Albert (zang).
Dialoog over de geschiedenis van het Oratorio. Hymne tot Pius IX (zang)
Uitreiking van de prijzen.

29.4 Page 284

▲back to top


- III/280 -
Hymne aan de Koning
Koningslied
Leve Koning Albert! Zijn naam weze
Duizendmaal door iedereen geprezen:
in die droeve tijden die we beleven
weet hij onversaagde moed te geven.
Onder alle koningen die heersen
over de volken is hij de eerste:
zoals de zon de sterren overtreft
als zij 's morgens glorievol zich verheft.
Allen bidden dat hij moge stijgen,
zo een hoge roem en deugd verkrijgen
dat hij hemelhoog verheven is
zoals in ieders hart zijn beeltenis.
Gelukkig wij: die weten dat er
Zo'n vorst, zo wijs, zo dapper,
zoveel geducht als een Gods gezant
alleen nog maar bestaat in ons schoon land.
Een schone toekomst ligt voor ons open
ons land is jong en laat het beste verhopen
wij helpen Albert zijn lasten dragen
en durven ook ons leven ervoor wagen.
Karel Albert! Wil ons jonge stem aanhoren:
al kunnen wij maar stamelend U bekoren:
Gij zijt ons grote trots en zegen,
in U is Italiës glorie helemaal gelegen.
LEVE DE KONING
Loflied — Hymne aan Pius IX
Verheugt U, vrienden, laat ons zingen
en blij ons hart tot God verheffen
en Hem danken voor het grote hart
van onze Paus Pius, Gods lieveling.
Vrede, vrede ruist op ieder strand!
Vreugde, vreugde zingt ieder hart;
gezegend komt zijn liefdelach
de weg wijzen naar het land van geluk.

29.5 Page 285

▲back to top


- III/281 -
Geprezen zij de plaatsvervanger Gods
op aarde, geprezen duizendmaal:
want, broeders, zegt hij tot ons allen,
weest blij gelukkig en wacht niet langer.
Tooien we ons met deugd en bloemen,
gaan we hem tegen met oprecht gemoed;
en zingen we wat ons uit het harte welt:
vrede, liefde, recht voor allen,
De arme wees van onze tijd
blikt vertrouwend naar U op:
bij U is men veilig, goed geborgen
als de zon de nieuwe dag verlicht,
Vrienden, spreidt uw armen open:
een nieuwe dag gaan wij tegemoet,
al lang hadden wij hem verwacht
die dag vervult ons hart zo zoet.
Velen hebben in hun tegenslagen
God gebeden om wat troost
God heeft ons Pius gezonden
en ons de vreugd en vrede weer gebracht.
Kameraden, wij zijn nog jong
van hart en willen hem bedanken
die die dag, zo lang verwacht,
ons heel genegen heeft geschonken.
Hij leve lang zo roepen wij
allen samen, zonen van dezelfde Vader,
Hij leve lang, de grote Pius,
de hemel sta hem bij.
Hij leve lang, zo roepen wij
Pius de negende leve lang!
Hij leve lang! Van Kerk en Land
symbool van liefde en geloof!
Enkele weken na die academische zitting, gaf Karel Albert een on-
dubbelzinnige blijk van zijn liefde voor de katholieke godsdienst in
een brief die hij, in de lijn van zijn voorvaderlijke tradities, aan
Pius IX schreef, uit de stad Alexandria op 10 september 1848 (1). Zie-
hier enkele uittreksels waaruit volkomen blijkt hoe het karakter van
deze koning was:
(1) L'aurora di Roma, nr 229, 7 oktober 1880.

29.6 Page 286

▲back to top


- III/282 -
"Allerheiligste Vader,
"... De tijden zijn zeer ongunstig geworden, o Heilige Vader. Wij
worden werkelijk bezocht door straffen en door Gods toorn. Och, vele ma-
len zou ik mijn hart voor Uwe Heiligheid hebben willen openen, om u mijn
diepe droefheid toe te vertrouwen! Maar uw eigen moeilijkheden zullen
ook wel zijn toegenomen. Thans echter hebben wij een punt bereikt dat
wel zo verontrustend is voor de godsdienst dat ik niet mag nalaten er
met Uwe Heiligheid over te spreken.
"Ook de oorlog heeft ons land niet kunnen redden door aan de lei-
dende geesten meer wijsheid te verlenen. Het zal Uwe Heiligheid wel be-
kend zijn wat er ten onzent gebeurd is tegen de godsdienst en tegen de
kloosterorden in de tijd dat ik ver van Turijn verbleef. Mijn hart is
er diep van ontsteld! Heilige Vader, het kwaad is zo groot, dat mense-
lijke middelen niet voldoende zijn om het te herstellen. Wij hebben een
grote genade van God nodig, daar dat kwaad algemeen is, en zonder een
wonder van God valt er niets meer van te verwachten.
"Ik ben ervan overtuigd alles gedaan te hebben wat ik kon voor het
welzijn van de godsdienst en van mijn volk; doch thans voel ik mij abso-
luut niet meer in staat om het koningschap te vervullen, en ik wacht
niets anders af dan het einde van de oorlog en het ogenblik waarop het
vredesverdrag ondertekend zal worden, om af te treden en me terug te
trekken in een ver verwijderd land, om mijn dagen te eindigen in verge-
telheid en gebed.
"Met hernieuwde verzekeringen jegens Uwe Heiligheid van mijn le-
vendigste erkentelijkheid vraag ik U eerbiedig om uw zegen: ik kus uw
voeten en verblijf, o Allerheiligste Vader, met gevoelens van de diep-
ste eerbied,
van Uwe Heiligheid,
de nederige en gehoorzame
dienaar en zoon
Karel Albert."
Een vorst derhalve die zulke gevoelens van godsdienstigheid en
goedheid aan de dag legde, kon niet anders dan vereerd worden door zijn
getrouwe onderdanen, en door zijn beschermelingen waartoe eveneens de
leerlingen van Don Bosco behoorden.
Op 14 september om half vier in de ochtend keerde Karel Albert,
komende van Alessandria in Turijn terug. Graaf Edoardo Mella vertelde
ons dat vier van de verdreven Jezuïeten ondergebracht waren bij een
vooraanstaand ingenieur, die hun leerling geweest was. Op een avond
verscheen er een brigadier van de Savooise carabinieri aan zijn deur
en vroeg hem: "Bent u ingenieur Sp...?"
"Om u te dienen."
"Kunnen we daar zeker van zijn?"
"Ik lieg niet: u kunt overigens binnenkomen en het ook aan mijn
familie vragen."
Toen deed de brigadier enkele mannen binnenkomen die hij had mee-
gebracht; vervolgens haalde hij een beurs tevoorschijn en, zich tot de
ingenieur kerend, zei hij: "Zijne Majesteit dankt u voor de gastvrij-
heid die u aan de Paters Jezuïeten verleend hebt en stuurt u deze vier-
duizend lire om de lopende kosten te dekken."

29.7 Page 287

▲back to top


- III/283 -
H O O F D S T U K XL
TERUGKEER IN HET TE KWADER URE VERLATEN ORATORIO -
HERSTEL EN VIERING VAN DE VREDE - NIEUWE KEUZE VAN JONGE
MEDEWERKERS -EDELMOEDIGE STUDENTEN - DE EERSTE SEMINARIST
IN HET ORATORIO -MILITAIRE MANOEUVRES - DE TUIN VAN
MOEDER - HET GEESTELIJK BROOD BIJ DE STOFFELIJKE MAALTIJD
- VERWONDERING OVER EEN GENERALE COMMUNIE.
Degenen die de oorzaak geweest waren van zoveel zorgen voor Don
Bosco, waren een poosje doorgegaan met hun verleidelijke manier van doen
om de onvoorzichtigen die hen gevolgd waren, weg te houden uit de lessen
van Valdocco en Porta Nuova.
Doch niets blijft eeuwig duren. Bijna al de jongens begonnen van
lieverlede het Oratorio weer te bezoeken, hetzij uit genegenheid voor
Don Bosco, hetzij omdat zij na de eerste geestdrift al tot de bevinding
gekomen waren dat zij met praatjesmakers te doen hadden, die zo handel-
den uit zucht tot wraak en niet gedreven werden door genegenheid voor
de jongens; of misschien werden die dappere heren de wandelingen en het
besteden van hun tijd uit liefde voor Italië al gauw moe.
Enkele tientallen gingen nog enkele maanden door met achter de ben-
dehoofden aan te lopen, die toen tenslotte zelf hun laatste aanhangers
in de steek lieten.
Maar Don Bosco, hoe gaarne hij ook degenen zag terugkeren die hem
op zo een onbezonnen manier verlaten hadden, bepaalde dat wanneer zij
naar het Oratorio wilden terugkomen, zij zich eerst één voor één bij
hemzelf moesten melden, omdat hij hun iets te zeggen had. Alles liep
beter af dan men verwacht had; de ophitsers lieten zich gedurende een
tijdje niet meer zien en zodoende kwam er een einde aan de oorzaak van
de meningsverschillen; het merendeel van de misleide jongens keerde te-
rug, vroeg vergiffenis en beloofde gehoorzaamheid en onderwerping. En-
kele van de grootsten wilden zich echter niet onderwerpen en de dwaal-
wegen die zij waren ingeslagen leidden hen tot een maar al te slecht
einde.
Doch welk doel hadden die heren met het aanstoken van de opstandig-
heid? Het schijnt dat zij wilden proberen alle jongens van het Oratorio,
of een gedeelte ervan naar zich toe te lokken, de leiding over hen op
zich te nemen en hen volgens hun opvatting te vormen. Ook had men rede-
nen om aan te nemen, dat een of andere geheime demagogische sluwerd hij
die stuitende gang van zaken de hand in het spel had. Hoe dat ook mag

29.8 Page 288

▲back to top


- III/284 -
zijn, als men de namen en de handigheid van de raddraaiers kende, wist
men dat hun streken zeer noodlottig voor het Oratorio zouden kunnen
zijn. Dat het daar niet van kwam had men te danken aan God en aan de
Onbevlekte Maagd Maria, die het Oratorio door middel van Don Bosco
steeds beschermde en verdedigde tegen de listen van de vijand.
Don Bosco van zijn kant bleek niet wraakgierig ten aanzien van de
rustverstoorders Sommigen verschenen niet meer; anderen, die naar hem
toe kwamen, werden met al de genegenheid der vroegere vriendschap ont-
vangen en hersteld in de functies die zij eerst in het Oratorio van de
H. Aloysius hadden bekleed Als men hun dwaze politieke ideeën, die ze
nu hadden afgelegd, buiten beschouwing laat, waren het zeer goede pries-
ters.
God echter, die het toelaat dat zijn dienaren vernederd worden,
laat niet na op de gepaste tijd hen te verheffen, en hun tegenstanders
te beschamen. De voornaamste aanstoker van de wanordelijkheden bevond
zich in zulke omstandigheden, dat hij gedwongen was de steun in te roe-
pen van Don Bosco. Toen hij zich voor enige tijd in Vertelli bevond,
had hij van de Aartsbisschop een verbod gekregen om de heilige Mis op
te dragen en te preken, tenzij hij een door Don Bosco afgegeven bewijs
van goed gedrag kon voorleggen. Het was voor die priester geen kleinig-
heid, te moeten terugkeren tot degene die hij zo bestreden en zoveel
leed berokkend had. Daarom probeerde hij eerst of men niet genoegen wil-
de nemen met een brief van de Curie van Turijn, die hij kon voorleggen,
maar die werd afgewezen. Toen vroeg hij of hij dat getuigschrift per
brief zou mogen vragen, maar Mgr. Alessandro d'Angennes verplichtte hem,
persoonlijk naar Don Bosco te gaan en hem die gunst te vragen. Don Bosco
ontving hem met grote welwillendheid, schreef graag de gewenste verkla-
ring, erbij opmerkend, dat die theoloog al veel met hem gewerkt had ten
bate van de godsdienst en het heil der zielen.
Intussen was Don Bosco bezig met de spijtige gevolgen van de boven-
bedoelde desertie uit de weg te ruimen, vooral daar hij het hogere per-
soneel dat hem was overgebleven aangewezen had om het Oratorio van de H.
Aloysius, dat dat het meest nodig had, staande te houden. Daardoor bleef
dat van de H. Franciscus van zijn zorgen beroofd Don Bosco vertelde ons:
"Vroeger al maar in die moeilijkheden eens te meer; moest ik medewer-
kers zien te vinden. Uit de jongens zelf koos ik er enkele uit en plaat-
ste die nu eens hier, dan daar temidden van de groep, en het ging steeds
beter met hen. Nauwelijks kon ik de beschikking krijgen over een semina-
rist die mij iemand van gewicht toescheen of ik haastte mij hem aan het
werk te zetten. Ik herinner me Savio Ascanio, die nauwelijks seminarist
geworden was of meteen gaf ik hem de zang van de vespers, evenals een
deel van de assistentie en de catechismus, zomede de leiding van ver-
schillende andere dingen. Op die manier begon ik een beetje verlichting
te bespeuren; rustig bereidde ik me op de preek voor, en terwijl een
ander de litanie aanhief, kleedde ik me in de sacristie voor het geven
van de zegen, zonder dat ik me met de jongens hoefde bezig te houden.
Weliswaar was ik ook met die kleine helpers bij het vallen van de avond
meer dood dan levend, maar intussen zou het mij zonder die medewerkers
onmogelijk geweest zijn het werk voort te zetten Vooral streefde ik
ernaar, er steeds slechts enkele tegelijk uit te kiezen, al naar ik er
telkens enkele vond die mij voorkwamen uit het goede hout gesneden te
zijn. Tegelijkertijd stelde ik alle middelen in het werk om ook een

29.9 Page 289

▲back to top


- III/285 -
bijzonder doel dat ik op het oog had te verwezenlijken, namelijk: vast
te stellen of enkelen onder hen neiging vertoonden voor het gemeen-
schapsleven om hen bij me in huis te kunnen opnemen. Bovendien liet ik
mijn kleine helpers niet aan zichzelf over, maar gaf hun leiding en
schonk hun tegelijkertijd blijk van een zo groot mogelijk vertrouwen Ik
liet een paar van hen de dag buiten doorbrengen, bij een of andere
vriend van me, anderen stuurde ik naar Castelnuovo; en nu eens nodigde
ik de een, dan de ander uit om bij me te komen eten, of stond hen toe 's
avonds naar Valdocco te gaan om te lezen, te schrijven, wat te praten of
zich te ontspannen, Op die manier probeerde ik ook hun een tegengift te
geven voor de kwaadaardige opvattingen van de tijd, om te voorkomen dat
zij, zoals anderen vóór hen gedaan hadden, het oor zouden lenen aan de
praatjes van de opruiers. Ik mag niet ontkennen dat ik in het begin heel
wat moeite had om hen te vormen zoals ik hen graag wilde hebben, maar de
besten van hen verleenden mij daarna toch werkelijk veel hulp, ook in
ernstiger gevallen."
In het begin echter, toen Don Bosco die keuze deed, was hij bepaal-
de studenten in hun woonplaatsen gaan opzoeken, studenten die al ver-
schillende jaren catechismusles gegeven hadden, en die nu vreedzaam hun
vakantie doorbrachten. Hij had enkelen van hen nodig, om het voorbeeld
te kunnen geven van activiteit in hun nieuwe omgevingen. In het begin
van september begaf hij zich naar Corio om daar te preken en vond onder-
dak bij de familie Cresto, van wie hij al veel weldaden ontvangen had;
en van daar ging hij naar Rocco di Corio, waar hij de jonge Francesco
Picca uitnodigde en hem meenam naar Turijn. Die vrienden hadden zich
naar al zijn verlangens geschikt, vooral toen hij naar Castelnuovo op
uitstap ging.
Maar wie hem het meeste hulp verleende en hem het meest reden tot
vreugde gaf was zijn eerste seminarist, een streekgenoot, Savio Ascanio,
die toen zeventien jaar was.
Toen die nog een kind was, had hij door kapelaan Don Cinzano over
Don Bosco horen spreken als over een ijverig en ondernemingsvol pries-
ter. Zijn vader was met hem naar Don Bosco toegegaan toen die nog in de
Refugie woonde om zijn kennis van het Latijn te peilen. De heilige
priester had een zo diepe indruk op hem gemaakt dat hij, toen hij het
geestelijke kleed aanvaard had in het Pia Casa van de eerbiedwaardige
Cottolengo, en overwegend dat het seminarie van Turijn gesloten was,
van de aartsbisschoppelijke curie toestemming gevraagd en verkregen had,
om niet naar het seminarie van Chieri te hoeven te gaan, ten einde Don
Bosco te kunnen gaan helpen in zijn Oratorio. Dat was dus de eerste
seminarist van Don Bosco: "Van het ogenblik af dat ik er in 1848 mijn
intrede deed," zo vertelde hij ons, "voelde ik me zo vervuld van gene-
genheid voor Don Bosco, alsof hij mijn vader was. Vier jaar lang ver-
toefde ik als seminarist bij hem, en ook toen ik het Oratorio verliet
verloor ik niets van de vroegere genegenheid en ik voelde een machtige
aantrekkingskracht, die mij als een magneet naar hem toetrok. Tot zijn
dood toe stond ik in een zekere vertrouwde verhouding tot hem, en hij
leerde mij ook preken voor de zusters, het biechten van de jongens, les-
sen in de moraal geven aan de priesters en aan de seminaristen van zijn
Oratorio." Savio Ascanio, die zeer onderlegd was in de moraaltheologie,
waarin hij bedrevenheid verkregen had door de praktijk van het biecht-
horen, werd directeur van de Refugie, vice-rector van het Seminarie van
Turijn, rector van het Aartsbisschoppelijk Seminarie van het Koninklijk
Park in Turijn en was verscheidene jaren lang hoogleraar in moraaltheo-

29.10 Page 290

▲back to top


- III/286 -
logie aan het Convitto Ecclesiastico. Hieruit blijkt dat hij van het be-
gin van zijn verblijf in Valdocco af, de gewijde studie zeker niet ver-
waarloosd had, aangezien Don Bosco degenen die bij hem woonden het grote
belang daarvan leerde inzien.
De seminarist Savío Ascanio begon terstond een aandeel te nemen in
alles wat Don Bosco deed om de jongens tot het Oratorio te brengen, en
hem zoveel als hij kon te helpen Don Bosco droeg hem verschillende ma-
len op de wegen en weilanden van Valdocco te verkennen, op zoek naar de
jongens die hem zo na aan het hart lagen, en die naar hem toe te bren-
gen. Ook kreeg hij de opdracht catechismusles te gaan geven in het Ora-
torium van de H. Aloysius en daar toezicht te houden op de gang van za-
ken. Het was geen gemakkelijke taak die die voortreffelijke seminarist
op de schouders was gelegd, maar opdat hij zich niet zou laten overwel-
digen door de moeilijkheden die hij op zijn weg ontmoette, herhaalde Don
Bosco tegenover hem de woorden die hij gewoon was zijn medehelpers toe
te voegen om hun kracht te geven: Esto vir: niets kan je van je stuk
brengen.
Bij de seminarist Savio voegde zich Giuseppe Brosio, die voor Don
Bosco eveneens een niet geringe steun werd. Die, die uit de oorlog
thuisgekomen was met de bataljons van de zogenaamde scherpschutters,
bij wie hij had gediend, bleef de zondagsbijeenkomsten met voorbeeldige
trouw bezoeken en Don Bosco een uitermate grote genegenheid toedragen.
Als hij naar het Oratorio kwam droeg hij steeds zijn militaire uniform
en werd daarom door de jongens de Bersagliere genoemd. Bedreven als hij
was in de manoeuvres en veldslagen, vroegen verschillende jongens hem
of hij hen niet wilde africhten; hij deed dat heel graag en met toestem-
ming van Don Bosco vormde hij een klein regiment van behendige en flin-
ke jongens.
Ook vroegen en verkregen zij van de Regering ongeveer tweehonderd
geweren zonder loop, die bij het exerceren gebruikt werden; de Bersag-
liere had zijn trompet, en na enige tijd beschikte het Oratorio over een
zo voortreffelijk gedrilde brigade, dat zij op zijn minst met de Natio-
nale Garde kon wedijveren. De jongens gingen er geheel in op, dien ga-
ven zich op om er deel van uit te maken, anderen vonden het heerlijk de
oefeningen, de bewegingen en gevechten gade te slaan. Bij alle grote
plechtigheden zorgde de militie van het Oratorio voor een goede orde in
de kerk en in de omgeving van het huis, en soms voerden zij zulke voor-
treffelijke oefeningen uit, dat het een genot was ernaar te kijken, zo-
dat zij dikwijls genoeg warme bijval oogstten. Maar zowel die als de
gymnastische oefeningen, uitgevoerd volgens de methode van het konink-
lijke leger, droegen er niet weinig toe bij om verscheidene van die jon-
gens, die van nieuwigheden hielden en weggegaan waren, naar het Orato-
rio te doen terugkeren, en anderen, die graag speelden en zich onledig
wilden houden met tïjdeigen vermaken, wilden wel naar het Oratorio toe-
komen maar probeerden de kerkelijke plechtigheden te ontlopen, Het dag-
blad Armonia schreef soms over die militie.
Maar bij een gelegenheid veroorzaakte het kleine leger ongewild
groot verdriet aan een persoon die, na Don Bosco, bij allen zeer ge-
liefd was, dat wil zeggen aan moeder Margherita. Als goede huisvrouw
had zij achter de speelplaats een tuintje aangelegd, waarin zij ijverig
allerlei groenten had gezaaid en verzorgd, zoals sla, knoflook, uien,
erwten, bonen, bieten, rapen en talloze andere gewassen, munt en salie
niet uitgesloten. Ook had zij een klein stukje met groen voor haar ko-

30 Pages 291-300

▲back to top


30.1 Page 291

▲back to top


- III/287 -
nijnen. Bij gelegenheid van een grote feestdag riep de Bersagliere met
tromgeroffel zijn troepen bij elkaar en verdeelde ze in twee partijen,
daar hij de talrijke toeschouwers wilde onthalen op een spiegelgevecht.
Intussen gaf hij de beide groepen de nodige bevelen en stelde vast,
welke van de twee tenslotte zou moeten terugtrekken en doen alsof zij
overwonnen waren. Daarna beval hij de overwinnaars, met het oog op de
geliefde groentetuin, dat zij bij de heg zouden blijven staan. Toen de
bevelen gegeven waren, weerklonk het signaal om de strijd te beginnen.
De twee afdelingen stieten een luid hoera uit, en de ene partij begon
van de ene kant van de speelplaats, en de andere van de tegenoverlig-
gende zijde, allerlei bewegingen uit te voeren en de houten geweren op
elkaar te richten. Door het luidruchtige geschreeuw, het laden en lossen
van de wapens, het langzaam voorwaarts trekken en terugtrekken, door de
nauwkeurige manoeuvres, nu eens naar rechts, dan naar links, om elkaar
over en weer te verrassen, zou men gedacht hebben een echte veldslag bij
te wonen. Alleen het kanongebulder ontbrak er nog aan, evenals het knet-
teren der geweren en het vallen van doden en gewonden De toeschouwers
verslonden het tafereel met de ogen, klapten in de handen, riepen: "Mooi
zo!" en "Bravo!" en die bijval deed de strijdgeest van de beide troepen
niet weinig toenemen, zodat de overwinnende partij, in haar zucht naar
de victorie, niet meer aan het gegeven bevel dacht en zo op de andere
indrong, dat de strijd verplaatst werd naar de tuin van moeder Marghe-
rita. De haag wordt vernield en onder de voet gelopen; de een valt, de
ander komt overeind; kortom alles wordt vertrapt en vernield. De Ber-
sagliere schreeuwt, blaast op zijn trompet; maar het strijdrumoer en
het handgeklap van de toeschouwers verdoven dat. Toen de beide groepen
zich weer opstelden waren er van de tuin nauwelijks nog enkele sporen
over. Bij het zien daarvan keerde de goede Margherita, misschien in de
veronderstelling dat die vernieling een onderdeel van de plannen had
uitgemaakt om alles nog een beetje mooier te maken, zich tot haar zoon
en zei op een toon van gerechtvaardigd verwijt: "Kijk, kijk nu toch
eens, Giovanni, wat de Bersagliere gedaan heeft; hij heeft mijn hele
tuin bedorven."
Glimlachend antwoordde Don Bosco: "Maar moeder, wat wilt u daaraan
doen? Ze zijn jong. " De generaal, die zich zwijgend terugtrok en volko-
men ontdaan was over het gebeurde, vooral omdat het het misnoegen van
moeder Margherita had opgewekt, sprak hij daarna weer wat moed in en,
een zak karamels te voorschijn halend, gaf hij hem die om te verdelen
onder de overwinnende en de overwonnen soldaten.
De tuin werd toen weer in orde gemaakt, maar niet lang daarna ver-
dween hij helemaal om meer ruimte te bieden voor de spelen van de jon-
gens. Giuseppe Brosio bezocht het Oratorio, waarvan hij de ziel uit-
maakte, tot het jaar 1860.
Zijn trompet werd toen beschikbaar gesteld voor de loterij die in
Porta Nuova gehouden werd ten behoeve van de Oratorio's, en in de cata-
logus van de giften staat geschreven: Trompet, schenkíng van een ber-
sagliere.
Bij die aantrekkelijkheden van het Oratorio voegde Don Bosco nog
een andere. Hij zorgde er namelijk ook voor dat een bepaald aantal jon-
gens uit de stad de kost kregen. Die jongens kwamen op het vastgestelde
uur voor de maaltijd van de interne jongens om gezamenlijk te eten wat
de goede priester had laten bereiden, en Don Bosco vond er de grootste

30.2 Page 292

▲back to top


- III/288 -
voldoening in weer een goede gelegenheid gevonden te hebben om iets
goeds voor hen te kunnen doen. Om te zorgen dat al degenen die het Ora-
torio bezochten, geen enkele uitgesloten, verscheidene keren van dat
buitenkansje zouden kunnen profiteren, regelde hij het zo, dat degenen
díe tot de maaltijd waren toegelaten, de volgende zondag hun plaats aan
anderen zouden afstaan, en zo verder, totdat de cirkel gesloten was en
al zijn beschermelingen hun wekelijks gastmaal bij hem zouden hebben
genoten. Dat betekende echter een aanzienlijke kostenvermeerdering voor
Don Bosco en meer werk voor zijn brave moeder, tenminste gedurende een
lang lang, dat wil zeggen zolang de publieke troebelen nog duurden. Met
die en andere middelen, werd de opwinding die gedurende verscheidene
maanden velen ertoe gebracht had zich van het Oratorio en dus van alle
godvruchtige oefeningen te verwijderen, weggenomen en herwon hij de
harten:
Een wonderbaarlijk feit droeg ertoe bij de jongens in hun goede
voornemens te bevestigen.
In het Oratorio was een van de plechtigste feesten dat van Maria
Geboorte. Ongeveer zeshonderdvijftig jongens waren wezen biechten en
voorbereid op het ontvangen van de heilige Communie. Don Bosco begon
met de Heilige Mis, in de veronderstelling, dat er zich, in het taber-
nakel voldoende gewijde hosties in ciborie bevonden. Doch die was daar-
entegen bijna leeg, want Giuseppe Buzzetti had vergeten een andere ci-
borie op het altaar te plaatsen met de hosties die geconsacreerd moes-
ten worden, en na de opheffing bemerkte hij zijn vergetelheid, Don Bos-
co begon de Heilige Communie uit te delen en vreesde het ergste toen
hij zo weinig hosties zag en een zo grote menigte die rond het altaar
geschaard stond. Teleurgesteld bij de gedachte, dat hij er zovelen zon-
der het goddelijk sacrament zou moeten terugzenden, sloeg hij de ogen
ten hemel en ging zonder meer verder met het uitreiken van de Communie.
Maar men kan zich zijn grote verwondering voorstellen, evenals die van
de arme Buzzetti, die geknield en in grote verwarring dacht aan het ver-
driet dat zijn vergetelheid Don Bosco zou aandoen, toen hij zag dat de
hosties onder zijn handen steeds toenamen en hij zodoende aan alle jon-
gens de Communie kon uitreiken. De weinige hosties die aanvankelijk in
de kelk waren zouden, ook al werden zij gedeeld, nauwelijks voldoende
geweest zijn voor een klein aantal communicanten. Toen de heilige Mis
was afgelopen, vertelde Buzzetti buiten zichzelf aan zijn kameraden,
waaronder er ook enkelen het gebeurde bemerkt hadden, wat er was voor-
gevallen, en als bewijs liet hij hun de ciborie zien die hij in de sa-
cristie had gereedgezet. Vele malen vertelde hij in de loop van zijn
leven die gebeurtenis aan zijn vrienden, bereid om de waarheid ervan
met een eed te bevestigen, en wij zelf waren een van die vrienden.
Don Bosco bevestigde de waarheid van dat feit op 18 oktober 1863.
In een persoonlijk gesprek met enkele van zijn seminaristen, ondervroeg
men hem over wat Buzzetti vertelde. Het gezicht van Don Bosco nam een
ernstige uitdrukking aan en toen antwoordde hij, na een korte pauze:
"Ja, er waren weinig hosties in de kelk en ondanks dat, kon ik al dege-
nen die ter heilige Tafel naderden de Communie uitreiken; en het waren
er niet weinigen. Met dat wonder wilde onze Heer Jezus Christus aanto-
nen hoezeer hij de goede en veelvuldige Communie wenst."

30.3 Page 293

▲back to top


- III/289 -
Gevraagd, welke gevoelens hij toen in zijn hart bespeurde, vervolg-
de hij: "Ik was ontroerd, maar rustig. Ik dacht: Het wonder van de con-
secratie is groter dan dat der vermenigvuldiging. Maar de Heer zij zowel
voor het een als het ander gezegend en geprezen." - Toen begon hij over
wat anders te spreken.

30.4 Page 294

▲back to top


- III/290 -
HOOFDSTUK
XLI
DE ROZENKRANSKAPEL IN BECCHI - LIEFDE VAN MOEDER
MARGHERITA VOOR HAAR KLEINKIND - NIEUWE SCHOOLWETTEN EN
WIJZE MAATREGELEN VAN DON BOSCO - SCHOOL IN HET ORATORIO
VOOR OUDERE JONGENS -ONTWERP VAN EEN BAND TUSSEN DE
VERSCHILLENDE ORATORIO'S IN DE STAD - DON COCCHIS EN HET
ORATORIO VAN VANCHIGLIA - DON BOSCO WIL ONAFHANKELIJK ZIJN
- ZEKERHEID VAN EEN BLOEIENDE TOEKOMST.
Een op zichzelf onbetekenende maar voor de familie van Don Bosco
prettige en gedenkwaardige gebeurtenis en vruchtbaar aan goede resulta-
ten greep er in dat zo bewogen jaar plaats. Daar Don Bosco zich voor
enkele dagen in de Becchi had teruggetrokken was hij, om de heilige Mis
te kunnen opdragen, verplicht zich naar de kerk van Capriglio te bege-
ven, ofwel naar de kapel van Morialdo, die op enkele kilometers afstand
lagen en die slechts te bereiken waren langs wegen die in bepaalde sei-
zoenen nagenoeg onbegaanbaar waren Daarom gaf hij opdracht dat er een
werk tot uitvoering zou komen dat hem zeer na aan het hart lag, namelijk
dat er een vertrek op de gelijkvloerse verdieping van zijn ouderlijk
huis in gereedheid gebracht zou worden om als kapel te dienen en waarvan
de deur op de deel zou uitkomen. Terwijl zijn broer Giuseppe zich
haastte om aan dat verlangen van Don Giovanni te voldoen, richtte die
het volgende verzoek tot de Curie:
Hoogwaardige Excellentie,
De priester Bosco, Giovanni van Castelnuovo d"Asti, een deel van
het jaar woonachtig in Morialdo, een gehucht van dezelfde plaats, ge-
zien de afstand van ongeveer twee mijl tot de parochiekerk, langs
slechte wegen, overwegend het geestelijke voordeel dat een kapel zou
kunnen opleveren voor de bewoners van genoemde plaats:
Verzoekt Uwe Hoogwaardige Excellentie nederig de Heer pastoor van
Castelnuovo, en bij verhindering van die de verzoeker zelf, te willen
toestaan, een kapel in te zegenen die hier is ingericht om het Heilig
Misoffer te kunnen opdragen. In de hoop op een goedgunstige beslissing,
verblijft,
de verzoeker,
Don Bosco Giovanni

30.5 Page 295

▲back to top


- III/291 -
Intussen was, waarschijnlijk met behulp van Don Cinzano en Don Ca-
fasso, de kapel, die voor het publiek toegankelijk moest zijn, ingericht
volgens de voorschriften van het kerkelijk rechten van al het nodige
voorzien, zoals altaarversieringen en de voorwerpen nodig voor het op-
dragen van de heilige Mis. Bij decreet van 27 september 1848 wees de
vicaris-generaal Filippo Ravina uit naam van de afwezige Aartsbisschop
de theoloog Antonio Cinzano, pastoor-deken van Castelnuovo aan om na te
gaan of er behoorlijk voldaan was aan de kerkelijke voorschriften bij
de inrichting van genoemde kapel, en die vervolgens in te zegenen. Hij
verklaarde uitdrukkelijk dat de aartsbisschoppelijke en parochiale rech-
ten onaangeraakt bleven, terwijl bovendien de Pastoor in bedoelde kapel
te allen tijde en voor altijd de kerkelijke plechtigheden kon verrich-
ten.
In het begin van oktober begaf Don Bosco zich met ongeveer zestien
jongens naar de Becchi, gedeeltelijk interne, voor een ander deel exter-
ne bezoekers van het zondagsoratorio. Onder hen bevond zich een zekere
Castagno, die in 1902 nog leefde Op 8 oktober zegende Don Cinzano de
kapel in, die werd toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans.
Het was het eerste vaste gebouw dat Don Bosco aan God en Onze-Lie-
ve-Vrouw toewijdde voor de weldaden waarmee hij zo schitterend op die-
zelfde plaats begunstigd was. Men had op de gevel de woorden van Jacob
kunnen beitelen, waarin zijn hele jeugd was samengevat: Locus iste sanc-
tus est et ego nesciebam. De eerste dienst werd er gedaan met de grootst
mogelijke plechtigheid en werd door vele mensen bijgewoond. De jongens
van het Oratorio verbleven er ongeveer acht dagen, dat wil zeggen gedu-
rende de hele noveen en het feest van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozen-
krans, de bewoners van het gehucht verblijdend met hun gezang. Toen de
kapel eenmaal ingewijd was, liet Don Bosco nooit na er ieder jaar op
dat tijdstip heen te gaan, tot 1869 toe, steeds vergezeld door enkele
jongens van het zangkoor die zich in de loop van het afgelopen jaar bui-
tengewoon goed gedragen hadden. Hij preekte er iedere avond van de no-
veen, 's morgens hoorde hij er biecht en deelde hij de Communie uit om
het de bewoners van het gehucht gemakkelijk te maken, die daar allen
uiterst voldaan over waren. De Salesianen zetten die vrome traditie
ononderbroken voort. Een zeer groot aantal bezoekers ontving er de sa-
cramenten. Vele jongens kwamen uit Chieri, uit Buttigliera, uit Castel-
nuovo en uit andere dorpen in de buurt en ook van verre om hun geweten
voor Don Bosco open te leggen.
Op de dag van het feest diende een omgekeerde kuip, die op de deel
gezet en met doeken overdekt was, en die eerst als hakblok gediend had
voor het vlees dat voor de jongens bestemd was, als preekstoel, waarop
Don Bosco, of een andere priester die uitgenodigd was om de verheven-
heid van de Heilige Rozenkrans te verkondigen plaatsnam. Het is op die
preekstoel, dat Don Cagliero op zekere dag bij het houden van een lof-
rede op Onze-Lieve-Vrouw, ten aanschouwe van een dichte en aandachtig
luisterende menigte, plotseling geen grond meer onder de voeten voelde,
in de diepte zonk en verdween, tot levendige hilariteit van zijn toe-
hoorders. Daar de kapel te klein was, bleef de muziek en het koor met
de mensen buiten in de openlucht staan. De ene keer was het vuurwerk,
een andermaal een toneelstukje, waarmee de vreugde van de dag werd be-
sloten.
Wanneer Don Bosco zich naar de parochiekerk van Castelnuovo begaf;
kwamen er velen naar hem toe om raad en onderrichting. Allen volgden

30.6 Page 296

▲back to top


- III/292 -
daarna graag zijn heilige Mis, en zijn uiteenzetting in de preek, zozeer
werden zij omgetrokken door zijn voorbeeld en deugdzaamheid.
Zulke getuigenissen herhaalde pastoor Don Cinzano wel honderdmaal,
en van de vele blijken van genegenheid voor Don Bosco en zijn jongens
willen wij vermelden, dat hij de jongens op een dag gedurende die no-
veen in zijn huis ten eten nodigde, terwijl het er toen toch meer dan
honderd waren. Zíj trokken er met muziek naartoe, met toneeluitrustin-
gen, vuurpijlen en luchtballonnen. Zij zaten er dan rond een dikke po-
lenta geschaard en die lieten zij zich bij de klanken van de muziek en
in opgewekte stemming voortreffelijk smaken. Onnodig te zeggen dat
brood, wijn, pietanza en fruit in overvloedige mate voorradig waren om
iedereen zijn bekomst te verschaffen. En de goede pastoor achtte zich-
zelf gelukkig en erkentelijk voor een bezoek dat hem zo welgevallig was.
Die tafel werd ieder jaar aangerecht tot het jaar 1870 toe, want dat was
het laatste jaar van zijn leven.
Enkele dagen na het feest van de Heilige Rozenkrans, haastte Don
Bosco zich naar Turijn terug. Om te voldoen aan het verzoek van zijn
moeder en van zijn broer Giuseppe, nam hij zijn neefje Francesco, van
ongeveer acht jaar met zich mee, om hem een opvoeding en ontwikkeling
te geven die bij zijn afkomst paste. Hoewel Giuseppe, door de vele dien-
sten die hij steeds in het Oratorio bewees, een groot deel van de kosten
vergoedde, verlangde Don Bosco toch ook dat zijn neef op dezelfde manier
behandeld zou worden als de overige in huis opgenomen leerlingen en dat
hij het gemeenschappelijke leven met hen zou delen. Hij had een afkeer
van gunsten, die de na-ijver in de hand werken. Hij moest daar echter
van afzien om het gevoelige hart van zijn moeder niet te zeer te bedroe-
ven, die wilde dat de jongen aan dezelfde tafel zou eten als zijn oom.
Niettemin verklaarde Giacomelli, dat hij dikwijls gemerkt had dat Don
Bosco een dergelijke bevoorrechting ongaarne zag. Hoewel hij voor zijn
verwanten de levendigste genegenheid koesterde, wilde hij toch ook te
werk gaan volgens de genade en niet volgens de beweeggronden van de na-
tuur.
Intussen was er op 4 oktober een nieuwe wet afgekondigd op het
openbaar onderwijs, waarmede een einde gemaakt werd aan de schoolrege-
ling van het jaar 1822. Geleidelijk aan te werk gaande, werd er in de
opvoedingsinstituten wel enige godsdienstige praktijk behouden, de zon-
dagsmis en een triduüm met preek ter voorbereiding van het paasfeest;
doch aan de kerkelijke overheid werd het recht ontnomen, geestelijke
leiders te benoemen en toezicht uit te oefenen op het godsdienstonder-
richt aan de universiteiten en de openbare en particuliere scholen. Het
onderwijs werd in hoofdzaak geseculariseerd. De seminaries werden gena-
diglijk ongemoeid gelaten en bleven volledig onderworpen aan de bis-
schoppen; doch de studie, die daar verricht werd, werd waardeloos ver-
klaard voor de examens en graden van de regeringsscholen, wanneer zij
de nieuwe regelingen niet uitvoerden.
Don Bosco begreep onmiddellijk de noodzaak om talloze katholieke
instellingen op te richten; tot iedere prijs, want hoe zouden de bis-
schoppen anders gerust kunnen zijn omtrent de rechtzinnigheid van het
godsdienstonderwijs dat gegeven zou worden door meesters die van hun
gezag onafhankelijk zouden zijn? Hij was al lange tijd bezig met het
ontwerpen van grootse plannen voor de christelijke opvoeding van de
jeugd, en zijn vooruitziende blik had hem ertoe aangezet voort te gaan

30.7 Page 297

▲back to top


- III/293 -
met het geven van catechismusonderricht in verschillende scholen van de
stad. Zijn vrees werd thans bewaarheid.
Af en toe had hij tijd kunnen vinden om de universiteit te bezoeken
en enkele colleges in de letterkunde bij te wonen van de beroemde Pier
Alessandro Paravia; en terwijl hij daar zijn voordeel mee deed, en zijn
geschriften vervolmaakte door een steeds beter taalgebruik bij zijn zo
aangeboren manier om ideeën te verwerken en ze met grote eenvoud uit te
drukken, leerde hij tegelijkertijd de geest kennen die er in de college-
zalen heerste Ook moest hij een tegenover de Kerk steeds groeiende on-
gunstige gezindheid vaststellen, zowel bij de studenten als bij de le-
raars. Op zekere dag hoorde hij de professor in de pedagogie en filoso-
fie, Berti Domenico zeggen tegen zijn talrijke toehoorders: "Eens was
het onderwijs volkomen in de hand van de priesters, en thans is het no-
dig dat het in handen van de leken overgaat. De tijd zal komen waarin de
geestelijkheid wanneer zij iets wil leren naar onze scholen zal moeten
komen." Dat was de wens van de sektariërs, die zich intussen haastten
iedere onderworpenheid aan priesters van zich af te schudden. En inder-
daad verklaarde Cristoforo Negri, president van de Raad van toezicht der
Universiteit, in een brief van 8 december, dat er een einde was gekomen
aan iedere inmenging van het bisschoppelijke gezag aan de Universiteit;
aan de examens mocht door geen enkele vertegenwoordiger van de Prokanse-
lier worden deelgenomen, en het was aan de kandidaten verboden de stel-
lingen van hun in het openbaar te verdedigen proefschriften aan de bis-
schoppelijke goedkeuring te onderwerpen. De universiteit bezat ook een
theologische faculteit, zodat in alle colleges de deur geopend bleef
voor ongeloof en ketterijen: en er was geen buitensporige leer of zij
werd er aangeleerd en volgehouden, in het bijzonder vooral wat het gezag
en de rechten van de Paus en van de katholieke Kerk betrof. Vergeefs te-
kenden de bisschoppen protest aan. Enkelen onder hen verboden hun semi-
naristen de universitaire colleges te volgen en er graden te behalen;
anderen deden alsof het hun niet aanging, en lieten hun diocesanen hun
studie van de theologie voortzetten en het doctoraat behalen.
Don Bosco neigde naar het standpunt van die laatsten, en hij gaf
daarvan blijk tegenover de Bisschop van Ivrea. In de stellige overtui-
ging, dat die wet vele jaren zou blijven gelden, was hij van oordeel dat
seminaristen en priesters van beproefde deugd en ontwikkeling, zouden
doorgaan met de graden te behalen, vooral die welke noodzakelijk waren
voor de verschillende takken van onderwijs aan de gymnasia, lyceums en
ook aan de Universiteiten. Het was voldoende hen te waarschuwen en ter
zijde te staan, opdat zij de gevreesde gevaren van geestelijk bederf
zouden weten te vermijden.
Hij merkte op dat dat het enige middel was, waardoor de Kerk op
middellijke wijze invloed zou kunnen uitoefenen op het openbaar onder-
wijs; dat, daar de rijen van de beste leraren tegenwoordig gedund waren,
anderen hun plaats zouden innemen, aangetast door valse beginselen; en
dat men door anders te handelen op de duur de hele jeugd aan de tegen-
standers zou overleveren.
Terwijl hij aldus verstandig over de toekomst nadacht, nam zijn
ijver voor het Oratorio steeds toe. Vandaar dat hij, om te verhinderen
dat de jongens ook op werkdagen, en vooral de minder standvastige en

30.8 Page 298

▲back to top


- III/294 -
minder volgzamen onder hen, zich naar het rumoer van de pleinen zouden
begeven, geen geschikter middel om hen tot zich te trekken vond, dan
de grootste zorg voor hun onderrichting. Daarom breidde hij de avond-
lessen aanzienlijk uit, zodat er meer dan driehonderd jongens gebruik
van konden maken. Vervolgens verdubbelde hij zijn inspanning met on-
overtrefbare zelfverloochening, trok van de ene klas naar de andere om
de jongens allen vruchtbaar te doen werken, terwijl hij de nieuwe en zo
begeerde jeugdige lesgevers uitkoos en aanwijzingen gaf. Geen spoor van
de doorgestane beroeringen bleef er nog over.
Maar het waren niet allemaal jongens die naar die scholen kwamen.
Bijna een honderdtal waren volwassenen die door Don Bosco waren uitge-
nodigd, ongeletterden, van wie het merendeel snorren en baarden droe-
gen.
Zij werden in een afzonderlijk vertrek ondergebracht en luisterden,
volgzaam als kinderen. Hij had een bijzondere en merkwaardige methode
om hun het alfabet te leren, waarbij hij gebruik maakte van spitsvondi-
ge geestigheden, aardige vergelijkingen waar de leerlingen plezier in
hadden, en hij prentte hun de letters scherp in de geest die hij op het
bord schreef. Hij tekende bijvoorbeeld een 0, en die deelde hij dan
doormidden met een loodrechte lijn: het linker gedeelte was dan een C,
het rechter deel een D. En zo ging hij door, rechte en kromme lijnen
tekenend, wegvegend, toevoegend, maar alles volgens een logische samen-
hang om geen verwarring bij de leerlingen te verwekken. Wanneer hij op
die manier het hele alfabet had afgewerkt, begon hij de letters in let-
tergrepen te groeperen en woorden te vormen. Herhaaldelijk lieten enke-
le van zijn jeugdige leraren, onder wie Giacomo Bellia, hun klassen
even in de steek om te kijken naar zijn vindingrijke methode, waar ze
veel plezier aan hadden.
Hoewel zijn leerlingen niet aan geestesarbeid gewoon waren, leer-
den zij op een bewonderenswaardige manier, en na korte tijd konden zij
behoorlijk vloeiend lezen en naderhand ook schrijven. Nooit gaf hij les
zonder er ook wat catechismus bij te leren. Af en toe zijn les onder-
brekend, of ook wel aan het einde ervan, vertelde hij stichtende ver-
haaltjes die de godsvrucht of de liefde of een of andere bijzondere
deugd in de harten plantten. En hij beëindigde iedere les telkens met
het zingen van een vroom lied.
Toen hij hen voldoende wegwijs gemaakt had, stond hij zijn leraars-
plaats aan Giacomo Bellia af, die niet ouder was dan zestien jaar en
aan wie de leerlingen met evenveel aandacht het oor verleenden. Maar
toch kwam Don Bosco af en toe een bezoek in die klas brengen en meerma-
len les geven in het schrijven of rekenen. En vooral deed hij dat laat-
ste, toen de minister van landbouw en handel op 15 december de bis-
schoppen uitnodigde om medewerking te verlenen bij de invoering van het
decimale stelsel door dat op de seminaries te doen onderrichten. Die
les vooral bekleedde een belangrijke plaats in zijn plannen van ver-
standige verdediging.
Zijn volwassen leerlingen, die in de volgende jaren toenamen in
aantal, voldeden hem ook in het opzicht dat hem bijzonder na aan het
hart lag, te weten het redden van hun zielen; en toen zij bovendien
plezier waren beginnen te krijgen in de kerkelijke plechtigheden, zag
men hen na korte tijd zelfs op het zangkoor, en samen met de interne
leerlingen op het priesterkoor om de psalmen en de antifonen van de
Vespers te zingen. Don Bosco zorgde er ook voor dat degenen die geen

30.9 Page 299

▲back to top


- III/295 -
werk hadden, ergens geplaatst werden, zodat hij degenen die dat nodig
hadden ook met geld hielp.
Terwijl er dus een volkomen vrede heerste in het Oratorio van de
H. Franciscus van Sales, begonnen enkele van de oude medewerkers van
Don Bosco, kloosterlingen zowel als wereldgeestelijken, in de laatste
maanden van het jaar de vrees uit te spreken, dat de meningsverschillen
zich zouden herhalen, en dat die uiteindelijk het zo goed begonnen werk
van de zondagsoratorio's volkomen zouden vernietigen. Daarom ontwierpen
zij een plan om de al bestaande en die welke nog gesticht zouden worden,
als het ware in een unie bijeen te brengen, afhankelijk van een soort
van raadgevende vergadering, die de stoffelijke en morele belangen er-
van zou beschermen en die een soort van scheidsgerecht zou vormen voor
vraagstukken die er onder de verschillende Oratorio's zouden ontstaan.
Valdocco meegerekend, waren er in Turijn drie, die voor de volksjongens
bestemd waren. Dat van de H. Aloysius van de Porta Nuova, hoewel door
Don Bosco gesticht, trachtte zich zelfstandig te maken, daar een van de
theologen die het bestuurden er blijk van had gegeven onafhankelijk te
willen zijn. Het derde Oratorio was dat van Vanchiglia, een voorstad
niet ver van de Po, grotendeels bewoond door arme lieden, en die toen
tot de parochie van de Annunziata behoorde. Zij was door de viale di S.
Maurizio van de stad gescheiden; en tegenwoordig loopt er de corso Re-
gina Margherita doorheen met haar prachtige huizen. Daar leverden de
huurders van een groep huizen die de Moschino genoemd werd de politie
dag en nacht veel werk. Daar in de buurt was Don Giovanni Cocchi, toen
kapelaan van de parochie, met een soortgelijk doel voor ogen als dat van
Don Bosco, in 1840 een bepaald aantal jongens beginnen bijeen te brengen
in enkele vertrekken van de Moschino. In 1847 ging hij op 25 februari
vervolgens een huurcontract aan voor een speelplaats met twee schuren,
gelegen aan de via San Luca voor 800 lire per jaar. Eigenaars daarvan
waren de advocaat Ludovico Daziani, gouverneur van Sassari, volksverte-
genwoordiger en later senator, en de advocaat Alessandro Bronzini Zap-
pelloni. Daar verzamelde hij talrijke jongelieden van gevorderde leef-
tijd om zich heen met het doel hen gymnastische oefeningen te laten
maken, militaire spelletjes te doen en soortgelijke dingen. Vooral het
springen was er erg geliefd en bekend, en als de jongens wilden zeggen
dat ze naar dat Oratorio gingen, zeiden ze altijd: "We gaan springen bij
Don Cocchis." Intussen hield die ijverige priester met dat middel de
jongens ver van gevaarlijke en minder zedelijke ontspanning en dat be-
tekende een niet geringe verdienste. Met die onderneming verwierf hij
zich de sympathie van markiezin Barolo, markies Roberto d'Azeglio, en
van Gabriele Cappello, ook Moncalvo genoemd.
Men verlangde derhalve tot iedere prijs dat Don Dosco één organi-
satie zou vormen met Don Cocchis, die, van onberispelijk gedrag, ook,
zoals zoveel andere goede priesters, geestdriftig was voor politieke
ideeën waar Don Bosco niet van wilde en nooit van zou willen weten.
Iedere dag echter hoorde men berichten die voedsel gaven aan die harts-
tochten die na de nederlaag van Karel Albert feller geworden waren en
tezelfdertijd onrustiger door de hoop op een heropleving De Sicilianen
hadden de Napolitaanse troepen van het hele eiland verjaagd met uitzon-
dering van de citadel van Messina. In Rome verlangde men van de Paus een
oorlogsverklaring aan Oostenrijk, en de Oostenrijkers, die geprobeerd
hadden Bologna te bezetten, waren heftig aangevallen door de burgers en
gedwongen zich terug te trekken. In Toscane kon de Groothertog voortaan

30.10 Page 300

▲back to top


- III/296 -
niet meer regeren, en het gepeupel door Gavazzi opgeruid tegen de gees-
telijkheid en het leger, veroorzaakte bloedige botsingen. Venetië hield
te midden van zijn laguna's nog het vaandel van de onafhankelijkheid
hoog, geblokkeerd door vijanden die zich op het vasteland verschanst
hadden. In Italië weerklonk aanhoudend de kreet: "Weg met de vreemde-
ling! Leve Pius IX!" - doch de overheersende sekten werkten onvermoeid
voor de Italiaanse Republiek. Oostenrijk dat bezaaid was met ruïnes en
lijken; scheen al spoedig tot onmacht gedoemd. Hongarije had een verbit-
terde oorlog met Kroatië gevoerd, dat het aan zich probeerde te onder-
werpen. Wenen was in opstand gekomen, en na vergeefs geholpen te zijn
door een Hongaars leger, had het na bloedige offers bij aanvallen en
bombardementen van 6 tot 31 oktober, zijn poorten voor de keizerlijke
troepen moeten openen. Op 2 december; toen Keizer Ferdinand afstand had
moeten doen van de troon, werd hij opgevolgd door zijn neef Frans Jozef;
en van dat ogenblik af riep Hongarije de republiek uit en voerde een
verschrikkelijke strijd tegen de Oostenrijkse legers, die zou duren tot
september van het volgende jaar.
Hoe zou het dan mogelijk zijn, dat de verhitte hoofden in Turijn
van gedachte zouden veranderen; of zich in toom zouden houden, terwijl
er aanhoudend maar kranten gelezen werden, die op duizenderlei manier
heftig steun boden aan wettig en geheiligd gewaande verlangens? En Don
Bosco, die niet hield van een opgewondenheid waardoor de geesten van
een waarlijk apostolische zending werden afgeleid, wilde niet opnieuw
een proef nemen die hem al bittere vruchten had opgeleverd.
Intussen werd er een commissie van zijn vrienden benoemd, onder wie
een Lazarist Durando, de theoloog Ortalda en de Eerwaarde Heer Peyron:
daarvan was vanaf het begin ook kanunnik Lorenzo Gastaldi lid. De kanun-
nik deed zijn best om Don Bosco te bewegen het plan te aanvaarden, zich
aan de genoemde commissie te onderwerpen en de reglementen of statuten
te aanvaarden die hem zouden worden voorgelegd. Tegelijkertijd verzeker-
de hij hem dat de commissie hem zelfs financiële hulp zou bieden alsook
op andere manieren, dat tot groot voordeel van zijn onderneming. Ten
slotte trachtte men Don Bosco ertoe te bewegen dat hij dan eenvoudig di-
recteur van Valdocco zou worden.
In een voorbereidende en plenaire conferentie, die de eerste en de
laatste was, liet Don Bosco; na de redeneringen van kanunnik Gastaldi te
hebben aangehoord,in de eerste plaats opmerken dat een dergelijke bond
geen zin had en antwoordde: "Laten we beginnen met het Oratorio van Van-
chiglia: Don Cocchis is een en al geestdrift voor de gymnastiek, en om
de jongens naar zich toe te halen laat hij voor stokken en geweren zor-
gen: maar de godsdienstige elementen in zijn Oratorio zijn nagenoeg ver-
waarloosd. Ik echter ben van oordeel, dat voor ons de stok het woord van
God moet zijn en de andere wapenen zijn de biecht en de veelvuldige com-
munie. Ik waardeer de ontspanning enkel als middel, om de jongens tot de
catechismus te brengen. De andere verschillende Oratoriohoofden zijn
overigens, de een meer, de ander minder, verwikkeld in politieke harts-
tochten en hun preken zijn dikwijls geen godsdienstige onderrichtingen,
doch veeleer politieke redevoeringen. Ik echter wens mij volstrekt niet
in politieke zaken te mengen. Hoe is het dus mogelijk; mensen in een
verband samen te brengen die er zulke tegengestelde opvattingen op na-
houden en zulke ongelijke middelen gebruiken? Niettemin veroordeel ik
niemand ... en ik wens op dezelfde manier behandeld te worden ... Laten
we dus zo afspreken:

31 Pages 301-310

▲back to top


31.1 Page 301

▲back to top


- III/297 -
Omnis spiritus laudet Dominum! U, mijnheer de kanunnik, hebt een wel-
overwogen plan: voert dat uit en maakt er het beste van: de gelegenheden
om nieuwe Oratorios op te richten ontbreken u niet. Ook ik heb mijn
plan; ik zie de voordelen ervan, alsook de middelen en ik help het
vooruit; iedereen gaat zijn gang in zijn eigen straatje. Waar het om
gaat is, dat er iets goeds verricht wordt. Vervolgens heb ik behoefte
aan zelfstandigheid, en wanneer ik me moet omgeven met veel jongens,
heb ik priesters nodig, en seminaristen, mensen die volkomen van mij
afhangen en niet van anderen."
"Dus," merkte de heer Durando op, "dus u wilt een Congregatie
stichten?"
"Laat het een Congregatie zijn, laat het zijn wat het wil, ik heb
de behoefte Oratorio's op te richten, kapellen, kerken, catechiseercur-
sussen, scholen, en zonder personeel dat mij toegedaan is kan ik niets
beginnen."
"Maar hoe wilt u dat alles ondernemen! Daar zijn lokalen en veel
geld voor nodig."
"En dat niet alleen! Ze zijn nodig. En ze zullen er komen!"
Toen stond de heer Durando op en zei: "Hier baat geen redeneren
meer."
En zo eindigde dan die poging, die door loffelijke bedoelingen was
ingegeven, maar niet verstandig overdacht. Men noemde zijn volharding
stijfhoofdigheid; hij werd uitgelachen, ook door zijn intiemste vrien-
den, maar hij bleef onbewogen aan zijn programma vasthouden. Niet lang
daarna, toen hij het met enkele van zijn eerste seminaristen over dat
feit had, herhaalde hij wat hij al zo vaak gezegd had; en zijn woorden
werden bewaard in een geschrift dat men ons ter hand stelde: "Ik schrok
nergens van omdat ik wist, en dat was een geruststelling voor me, dat de
Heer zou zijn voortgegaan met zijn werk en het vervuld hebben door mid-
del van de jongens zelf, die in het Oratorio waren gevormd; en in de ge-
vel van een huis, dat later gebouwd werd op het terrein van het huis Pi-
nardi, zag ik nog voor het bestond, met grote letters geschreven staan:
"Hic nomen meum. Hinc inde exibit gloria mea... En ik ben steeds doorge-
gaan met de gedachte, dat ik tijdig de beschikking zou hebben over wie
me zouden willen helpen."
"En van wie waren die woorden?" vroegen de seminaristen.
"Die waren van de Heer," antwoordde hij; "ik zou ze al op dat huis
geschreven hebben, ware het niet dat men iemand de gelegenheid moet ge-
ven ons van hoogmoed te beschuldigen!

31.2 Page 302

▲back to top


- III/298 -
H O O F D S T U K XLII
AANKOOP VAN HET HUIS MORETTA - VLUCHT VAN PIUS IX UIT
ROME - DREIGEMENTEN VAN DE OPINIONE TEGEN DE BISSCHOPPEN
- DOOD VAN DE THEOLOOG GUALA - HET MINISTERIE GIOBERTI -
WEDERVERKOOP VAN HET HUIS MORETTA
Het opschrift dat Don Bosco in zijn droom gelezen had HINC INDE was
een duidelijke toespeling op deze en gene zijde van de via della Giardi-
niera. En aan gene zijde lag het terrein waarop later de Kerk van Maria
Hulp der Christenen en het huis Moretta werden opgericht. Dat had kel-
ders en stallen, nieuwe bewoonbare vertrekken gelijkvloers, en langs
twee trappen bereikte men de bovenste verdieping, waar een langgerekt
balkon toegang gaf tot nog negen andere kamers. In de buurt was een bron
met drinkbaar water. Voor en achter het huis lag een weiland, en de to-
tale oppervlakte van dat landgoed bedroeg 0,2219 hectare. Aan de oost-
kant grensde het aan het bekende weiland van de gebroeders Filippi, waar
de toegangsdeur op uitzag; aan de zuidzijde grensde het aan het goed van
de heer Rocci; aan de westkant aan de weg naar Valdocco, en aan de
noordzijde lag een weiland, dat toebehoorde aan het Seminarie van Turijn
en deels ook aan de heer Rocci; dat was die van de dromen van Don Bosco.
De priester Giovanni Antonio Moretta, de eigenaar van dat huis, was in
1847 gestorven en zijn executeur testamentair had het in de openbare
verkoop gebracht.
Wij hebben al gezegd dat, daar de gevaren voor bederf van de on-
achtzame jeugd steeds groter werden, Don Bosco, Don Borel en hun helpers
eveneens waren toegenomen in vuur en ijver ten bate van de jongens. Don
Bosco had toen meer dan ooit ingezien hoe nodig het was een groter aan-
tal bij zich op te nemen in het begonnen Hospitium en op veiliger manier
het werk van het zondagsoratorio te verzekeren. Daarom wilde hij ook de
avondklassen uitbreiden, vooral voor de ouderen; en daar slaagde hij in,
zoals de lezer al begrepen zal hebben. Tot dat doel had hij geprobeerd
het hele huis Pinardí te kopen, maar hij was niet geslaagd, wijl die
heer, hoewel hij zijn prijs al verlaagd had, niet minder dan zestigdui-
zend lire vroeg, een prijs die waarlijk nog buitensporig hoog genoeg
was.
Op het goede ogenblik kwam dus het huis Moretta te koop en Don Bos-
co had besloten het tot iedere prijs te kopen. Daarom was hij op 9 maart
1848 persoonlijk naar de verkoping gegaan, had bij eerste bieding een
som van 10.000 lire ingezet en terwijl hij telkens met honderd lire op-
bood, was hij tot 11.800 gekomen, voor welke prijs hem het hele terrein

31.3 Page 303

▲back to top


- III/299 -
met opbouw werd toegewezen daar er niemand hoger bood. De 1ste april was
hij in het bezit ervan gekomen en hij was van plan het Oratorio daarheen
over te brengen en het gastenverblijf uit te breiden en over een groter
aantal lokalen te beschikken om de vreemdelingen gemakkelijker onder te
brengen. Voor zulke gasten was hij steeds zeer tegemoetkomend en hij
liet ook die vreemdelingen aan zijn tafel toe, van wie hij verwachtte
dat een dergelijke ontvangst hun zowel naar lichaam als naar ziel van
nut zou kunnen zijn.
Op 4 december werd door notaris Galeazzi de akte der overeenkomst
van 9 maart gepasseerd. Don Bosco betaalde een eerste bedrag van 601 li-
re en 75 centiemen en 396,25 voor het fruit, wat een zeker teken is dat
hij er krap voorzat Niettemin bedroeg het aantal geherbergde jongens
dertig, gekozen uit degenen die het meest verlaten en het ergst aan ge-
varen blootgesteld waren.
Terwijl Don Bosco zich met die onderneming bezighield, hadden er
zich in de hoofdstad van de katholieke wereld ernstige gebeurtenissen
ontwikkeld. De revolutionairen, die zich wilden ontdoen van de Vorst van
Rome om daarna het gezag van de Paus omver te werpen en het kruis te
vertrappen, brachten op 15 november op klaarlichte dag zijn eerste mi-
nister Pelligrino Rossi met een dolksteek om het leven en zetten daarna
het volk onder schandelijke voorwendsels tot de opstand aan. Een bende
sektariërs en hun volgelingen omsingelden het paleis van het Quirinaal
dat door de Paus bewoond werd; zij ontwapenden de garde, stelden er
kanonnen op dreigden met verschrikkelijke plundering. De opstandelingen,
die met geweren gewapend waren, doorzeefden het paleis met kogels, en
monseigneur Palma, secretaris van Pius IX viel, in het voorhoofd getrof-
fen, op slag dood neer. Wat moest de Paus op dat hoogst moeilijke ogen-
blik doen? De vlucht nemen of zich als slachtoffer gevangen geven aan
de opstandelingen?
Pius IX was op dat ogenblik nog onzeker ervan, of hij in Rome moest
blijven ten koste van zijn eigen leven, ofwel zijn heil zou moeten zoe-
ken in de vlucht. Doch alsof de Voorzienigheid het zo wilde, ontving hij
enkele uren daarvoor uit Frankrijk een kostbare gift met een sympathieke
brief. Het geschenk was de kleine kelk, waarin Pius VI het Heilig Sacra-
ment als zijn metgezel en vertrooster had meegenomen, toen de Fransen
hem in 1799 uit Rome wegsleurden en naar de andere zijde van de Alpen
brachten om daar in gevangenschap te sterven in de stad Valence. De
brief was afkomstig van monseigneur Pietro Chatrousse, bisschop van ge-
noemde stad, en vergezelde het genoemde geschenk aan de Paus. Hij luid-
de onder meer als volgt: "Als erfgenaam van de naam, van de troon, van
de deugden, van de moed, en als het ware ook van de moeilijkheden van
de grote Pius VI, stelt U, Heilige Vader, misschien nog enige prijs op
die kleine, inderdaad, maar belangrijke relikwie, die, naar ik hoop,
niet voor hetzelfde doel zal behoeven te dienen. En toch, wie is het
gegeven de verborgen plannen van God te doorschouwen in de beproevingen,
die zijn voorzienigheid Uwe Heiligheid voorbereid?" (1). De plaatsver-
vanger van Jesus Christus ontving dat geschenk en die brief als een aan-
(1) Gravin Spaur. Relazione del viaggio di Pio IX a Gaeta.

31.4 Page 304

▲back to top


- III/300 -
wijzing uit de hemel en maakte een einde aan iedere twijfel Hij besloot
zichzelf en de waardigheid van de Heilige Stoel te redden door de vlucht
te nemen, het gezegde in praktijk brengend dat Jezus Christus zelf ons
naliet in het Evangelie met die woorden: "Wanneer men u in de ene stad
vervolgt, vlucht dan naar een andere: Cum persequentur vos in civitate
ista, fugite in aliam (1).
Toen daarom de avond van de 23ste november gekomen was, en het be-
wolkte weer en de duistere nacht het vertrek van de Souverein van Rome
onmogelijk schenen te maken, trad Pius IX zijn particulaire kapel binnen
en stortte een vurig gebed tot de gekruiste Jesus, aan wie hij diens
Plaatsvervanger aanbeval. Daarna stond hij op, trok andere kleren aan,
en vermomd en vergezeld van een enkele bediende, met een lantaren in de
hand, ging hij door een geheime deur, doorkruiste lange gangen, en met
de hulp van de Hemel slaagde hij erin aan de waakzaamheid van zijn moor-
denaars te ontkomen. Op een afgesproken plaats trof hij graaf Spaur, am-
bassadeur van de Koning van Beieren, die hem opwachtte met zijn karos en
hem naar het koninkrijk Napels bracht. Pius IX bereikte gezond en wel
Gaeta op de avond van de 25ste november.
Op die wijze werden de twee vorsten, die naar het zeggen van hun
tegenstanders zelf de eersten waren die het tijdperk der vrijheid ge-
opend hadden, ook de eersten die de bittere gevolgen ervan moesten on-
dergaan.
Indien het ongeluk van de wettige en beminde Soeverein de jongens
van het Oratorio bijzonder diep trof, de schandelijke schurkenstreek,
bedreven tegen de persoon van de Plaatsvervanger van Jezus Christus ver-
vulde hun ziel met een onbeschrijflijke droefheid. Later zullen we nog
spreken over het bewijs van kinderlijke liefde dat zij hem in zijn bal-
lingschap schonken en hoe zij daarvoor door hem werden beloond.
De bisschoppen van Piëmont schreven openbare gebeden voor, en zij
spraken verheven woorden over het Pauselijk gezag en over de schade die
Italië werd toegebracht doordat de Paus uit zijn Staten verdreven was.
En ze schreven ook aan de Paus over hun smart nu hij in ballingschap
vertoefde, maar zij spraken ook hun bewondering uit, troostten hem en
verzekerden hem dat zij, geestelijkheid en volk, met hem waren, en be-
loofden hem gebeden, en vroegen hem om zijn zegen voor zichzelf, raad,
en vertroosting in een zo lange strijd. De liberale en sektarische par-
tij had geprobeerd hun het zwijgen op te leggen. Zo dreigde de Opinione:
"Thans zullen eindelijk alle openbare aangelegenheden in handen
zijn van degenen die vastbesloten zijn het kwaad met wortel en tak uit
te roeien en die pastoors zullen slaan die de geheimzinnige scepter wil-
den gebruiken om met intriganten, verleiders en bedriegers een a-natio-
nale partij te vormen." Er was de lasterlijke opdringerigheid van een
sektariër voor nodig om zulke zinnen neer te schrijven, die evenwel we-
zen op het nabije gevaar van een vervolging.
Bij die oorzaak van levendige smart voegde zich voor Don Bosco nog
een andere. Op 6 december stierf de theoloog Guala op de leeftijd van 73
jaar, overgegeven aan Gods heilige wil en tevreden in het besef hij zijn
(1) MT. , 10,23.

31.5 Page 305

▲back to top


- III/301 -
instelling in handen van Don Cafasso kon achterlaten, die kort tevoren
benoemd was tot rector van de kerk van de H. Franciscus van Assisi. Hij
kreeg een schitterende begrafenis, waaraan meer dan 400 priesters in
koorhemd deelnamen onder wie Don Bosco niet ontbrak. Onder algemene
droefenis werd hij naar het kerkhof gedragen en begraven op een stukje
grond dat hijzelf gekocht had. In zijn testament liet hij Don Cafasso
zijn vermogen na, dat meerdere honderden duizenden lire bedroeg; en die
erfenis, gevoegd bij de grote sommen die hij van vele liefdadige en god-
vruchtige personen ontving, stelde hem in staat de armen rijkelijk te
helpen evenals alle liefdadige en religieuze instellingen.
Intussen beloofde de door de regering gevolgde politiek weinig
goeds voor Kerk en Staat.
Op 16 december 1848 was Vincenzo Gioberti voorzitter geworden van
het Ministerie met de portefeuille van buitenlandse zaken. Het verlangen
en de noodzakelijkheid om steun te vinden voor de nieuwe oorlog die men
voorbereidde tegen Oostenrijk deed hem vergeefs naar Parijs gaan om de
hulp in te roepen van de Franse Republiek. Die weigering was een van de
redenen die de Piëmontese regering ertoe bracht zich op de Paus te wre-
ken. Men trachtte Pius IX te verhinderen een beroep te doen op buiten-
landse hulp om zijn regering te herstellen, en tezelfdertijd niet toe
te staan, dat de republikeinse beweging de monarchie zou verdringen.
Niettemin stuurde Gioberti een boodschapper naar Gaeta met een uitnodi-
ging aan de Paus om naar Rome terug te keren, begeleid en beschermd door
de Piëmontese troepen, en er het democratisch ministerie te handhaven
dat er gevormd was; en wanneer dat niet mogelijk mocht zijn, dat hij
zijn intrek zou nemen in een stad van de Sardijnse Staten om daar vei-
lig te zijn. Daar de Paus daar niet op inging, besloot Gioberti Ancona
te bezetten; maar dat wilde Carlo Alberto niet. Toen besloot hij de Sa-
vooise troepen het door de republikeinen in opstand gebrachte Toscane
te laten binnentrekken, om het terug te geven aan de Groothertog. Doch
daar de andere ministers zich tegen dat plan verzetten, kwam hij op 22
februari 1849 plotseling als minister ten val en zou nooit meer die ze-
tel innemen. Het is waarschijnlijk dat hij de bevelen van de sekten
niet volkomen had willen opvolgen.
Gioberti neigde ertoe, kracht bij te zetten aan de ideeën van orde
en gematigdheid en dat vond geen goedkeuring bij zijn collega's van het
ministerie. Met Kerstmis, dat door de jongens van het Oratorio met de
gebruikelijke godsvrucht en plechtigheid gevierd werd, hadden de minis-
ters een weinig vreugdevol geschenk voor de clerus voorbereid.
Op 25 december 1848 durfde minister Urbano Ratazzi het aan, een
aanmatigend beledigend schrijven te richten aan alle bisschoppen van het
koninkrijk, waarin hij hen erop wees dat in de geschriften, circulaires,
en herderlijke brieven zij zich zouden hebben te onthouden van iedere
uitlating, hoe ook, die geïnterpreteerd zou kunnen worden als gericht
tegen politieke personen en dat, wanneer zij op het gebied van de poli-
tiek wilden treden, zij zich te richten hadden naar de inzichten, be-
doelingen en beslissingen van de Regering.
Dezelfde dag richtte de minister van financiën, Vincenzo Ricci een
vertrouwelijke brief aan de directeuren der belastingen waarin hij hun
schreef: De regering moet een nauwkeurig inzicht hebben in de goederen
die in het bezit zijn van de religieuze genootschappen, van de Economa-

31.6 Page 306

▲back to top


- III/302 -
to Generale, van de inkomsten der bisdommen, van de kapittels en van
andere soortgelijke instellingen. Bovendien droeg hij hen op het aantal
en de omvang na te gaan van al de klokken van de kerken, eveneens van
de gewijde voorwerpen van goud en zilver of andere kostbare metalen. Tot
slot vroeg hij hen die opdracht met omzichtigheid uit te voeren. Verder
ging de regering voor het ogenblik niet.
Zij hield echter niet op met ernaar te streven tot schade van de
geestelijkheid nieuwe inbeslagnemingen en nieuwe belastingen te verzin-
nen. Om de schijn te bewaren van nog enige eerbied te koesteren voor de
kerkelijke onschendbaarheid, onderhandelde de minister met de Apostoli-
sche Nuntius om te verkrijgen dat de H. Stoel de geestelijkheid zou
toestaan deel te nemen aan de staatslening; nodig om de oorlogsschade
te betalen die tweeënzeventig miljoen, honderddrieënnegentig duizend li-
re bedroeg.
Zo kwam het einde van het jaar 1848 en voor 1849 kon men weinig
betere tijden verwachten. Don Bosco ondervond echter een grote troost
doordat hij zijn werk vermeerderd zag met de aankoop van het huis Moret-
ta. De goddelijke Voorzienigheid stond hem echter slechts voor iets meer
dan een jaar toe er gebruik van te maken, daar het huis Pinardi en geen
ander nu eenmaal bestemd was om de zetel van het zondagsoratorio en van
het Hospitium te zijn. Hij was inderdaad al begonnen met de architecto-
nische onderdelen van het nieuwe onderdak naar behoefte te laten her-
stellen. Doch na enkele pogingen moest men vaststellen dat de muren we-
gens slecht materiaal en nog minder degelijke bouw tegen de werkzaamhe-
den niet bestand waren, zodat men het werk noodgedwongen moest uitstel-
len. Bovendien was er voor de herstellingswerkzaamheden een heel grote
som nodig, terwijl hij nog niet het grootste deel van de verschuldigde
prijs voor de koop, dat wil zeggen elfduizend lire en de lopende inte-
rest ter beschikking had. Tegelijkertijd moest hij zorgen voor wat zijn
jongens voor hun onderhoud nodig hadden. De belastingen namen toe, de
zaken gingen slecht, de dringende behoefte om de gezinnen van in de
strijd gesneuvelde soldaten te steunen, de groeiende ellende die zich
onder het volk deed voelen, dat alles eiste meer aalmoezen van hem.
Toen Don Bosco zag, dat hij niet zo gauw een degelijk huis kon hebben
om zijn Instituut beter uit te rusten en te vergroten, nam hij zich ge-
laten voor, betere tijden af te wachten. Hij besloot daarom het huis
Moretta weer te verkopen. Hij verdeelde de koop in twee gedeelten,
evenals het aangrenzende terrein, en ieder deel werd aan verschillende
kopers toegewezen en hij haalde er zodoende nog een belangrijke winst
uit. De eerste wederverkoop vond plaats op 8 maart 1849 en de tweede op
10 april de andere op 1 juni. Zo bevrijdde hij zich van zijn schuld en
er bleef hem nog genoeg over om zijn Hospitium voor enige tijd te on-
derhouden.

31.7 Page 307

▲back to top


- III/303 -
H O O F D S T U K XLIII
MORAALLESSEN IN HET ORATORIO - AANMOEDIGING VAN DE
AARTSBISSCHOP - VOORAANSTAANDE PRIESTERS DIE NAAR DON
BOSCO KOMEN LUISTEREN - RAADGEVINGEN VOOR HET BIECHTEN
VAN DE JONGENS - ENKELE RICHTLIJNEN VOOR DE PREEK -
SLUITING VAN HET CONVITTO ECCLESIASTICO EN UITSLUITING
VAN DE EXTERNEN - VERGADERINGEN VAN THEOLOGEN -
BLIJVENDE LIEFDE VAN DON BOSCO VOOR DE GEWIJDE
WETENSCHAPPEN.
In 1876 zei Don Bosco tegen Don Michele Rua, tegen Don Celestino
Durando en Don Giulio Barberis: "Toen ik mijn tenten in Valdocco op-
sloeg, had ik uitsluitend twee of drie dingen op het oog: de jongens en
wat hun belang aanging, de uitoefening van mijn priesterambt en de mo-
raalstudie." Het is dus opmerkelijk dat hij zo volhardend was in die
studie, waarin zijn priesterleerlingen zich moesten verdiepen, wanneer
zij volkomen het doel van hun roeping willen bereiken, door de zielen
te redden van de gelovigen en van zichzelf. Men hoeft zichzelf niets
wijs te maken. "Zonder de kennis der ziel bereikt men niets goeds; en
wie te haastig loopt zal vallen."(1)
Don Bosco was een meester in die wetenschap.
Enkele priesters die met hem in het Convict waren geweest, en ande-
re vrienden van hem, die hij in het Seminarie had achtergelaten, kwamen,
wanneer zij priester gewijd waren en doordat zij uit het getuigenis van
Don Cafasso wisten hoe bedreven Don Bosco was in de moraaltheologie,
terwijl ze als externen de voordrachten volgden die in het Convict gege-
ven werden, eveneens in de eerste dagen naar de Refugie en later op be-
paalde vastgestelde dagen naar het huis Pinardi, opdat Don Bosco met
hen de verwerkte leerstof nog eens zou doornemen. Wat hen bovenal aan-
trok was de zeldzame degelijkheid van Don Bosco in de manier waarop hij
hun inzicht in de stof gaf, waarmee zij, wanneer het overheersende be-
ginsel eenmaal gegeven was, heel gemakkelijk doordrongen tot de veel-
vuldige en verschillende consequenties der praktische gevallen. Tot dat
gehoor behoorden voor het merendeel geestelijken die hun studie wilden
bekorten en spoedig het
(1) Spr. 19, 2.

31.8 Page 308

▲back to top


- III/304 -
biechtexamen wilden afleggen, om dan in een of andere voorstad als kape-
laan, leraar of onderpastoor aan het werk te gaan. Mgr. Fransoni had Don
Bosco er bijzonder toe aangezet dat repetitorswerk op zich te nemen.
Inderdaad, afgezien van de wetenschap, vervulde hij het hart van
zijn toehoorders met zijn brandende liefde voor het sacrament der boete-
doening. Hij bezielde hen met alle ijver de redding der zielen na te
streven. Hij spoorde hen ertoe aan, steeds gereed te zijn om bij ieder
verzoek biecht te horen, en soms hebben wij hem horen zeggen: "Het is
gewenst dat een priester zoveel eet, dat hij zonder moeite al een half
uur na afloop van zijn maaltijd in de biechtstoel plaats kan nemen." En
hij volgde zelf en gaf ook aan anderen de belangrijke raad van Don Ca-
fasso, die gewoon was tegen de priesters te zeggen: "Wilt ge dat er meer
gebiecht wordt in uw kerken? Doe dan twee dingen. 1. Spreek er dikwijls
over op de preekstoel. 2. Maakt het de gelovigen gemakkelijk om te gaan
biechten, dan kunt ge er zeker van zijn dat de mensen dikwijls zullen
komen biechten."
Wie ijverig naar hem kwamen luisteren waren de theoloog Nasi, Tri-
vero, Carpano, Giordano, de beide Vola's, Don Rademaker, Don Deamicis,
Don Palazzolo, Don Giacomelli en vele anderen. Soms ook waren aanwezig
de theoloog der collegiale kerk Eugenio Galletti die later Bisschop van
Alba werd. Mgr. Solari die bij hem moraalstudie deed, verzekerde ons dat
hij onder de leiding van een dergelijk meester veel studeerde. Er zij
aan toegevoegd dat enkelen van de bovengenoemde personen, die heel on-
derlegd waren in de theologie, de lessen bezochten, omdat Don Bosco
steeds op een bijzondere wijze de punten behandelde die op de jeugd be-
trekking hadden, en hoe men die op korte tijd en vruchtbaar kon biech-
ten. Door tal van gewetensgevallen uiteen te zetten, leerde hij hoe men
moest ondervragen, hoe te oordelen over de schuld, de naaste gelegen-
heid wegnemen, zich te verzekeren van een goede gesteltenis en de onmis-
bare onderrichting te geven aan de meest verharden. Het was wonderbaar-
lijk zo gemakkelijk en kort als hij de biecht maakte. En tegelijkertijd
leerde hij op honderd en meer manieren de voorzichtigheid in het spre-
ken betrachten. Tegen een jongen bijvoorbeeld die gebiecht had dat hij
gevloekt had, wilde hij niet hebben dat de biechtvader een nadere toe-
lichting vroeg door het beledigende epitheton uit te spreken verbonden
met de Heilige Naam van God, maar alleen zou vragen: "Heb je gezegd dat
de Heer ongetrouw is?" - En hij deed dat omdat een dergelijke uitdruk-
king in de mond van een priester hem een gruwel was.
Ook beval hij warm aan, de biecht niet lastig en vervelend te ma-
ken, door ongeduld aan de dag te leggen of door kwaad te worden, omdat
het dan heel gemakkelijk kon gebeuren dat de jongens niets meer zeiden
en daardoor de ene heiligschennis op de andere zouden stapelen; maar
men moest met alle liefde te werk gaan en het vertrouwen van de jongens
winnen. Hij drong er echter op aan dat men een grote terughoudendheid
in het gesprek tegenover de jongens in acht zou nemen. Als regel: nooit
biechthoren in een afgezonderde ruimte zonder getuigen. Nooit de biech-
teling te dicht benaderen. Nooit tedere gebaren van welke aard ook en
onder geen enkel voorwendsel. Het woord dat een waarachtig verlangen
naar het heil van de ziel uitdrukt, was het woord dat de harten moest
openen. En Don Bosco bezat een schat van dergelijke woorden en hij beval
ze zijn vrijwillige leerlingen warm aan: hoe kort en scherp als een
bliksemflits die gevoelens ook mochten zijn, men wekte er verdriet door
op.

31.9 Page 309

▲back to top


- III/305 -
Wanneer hij dergelijke conferenties hield gaf hij ook dikwijls
richtlijnen voor het preken en voor het lesgeven in de catechismus aan
het volk en aan de jongens. Wij willen hier niet in herhaling treden
van wat hij zei, daar wij dat elders al gedaan hebben. Twee dingen wil-
len we er echter aan toevoegen. Het eerste is dat volgens het gebruik,
dat in ieder diocees ingeburgerd was, hij er de voorkeur aan gaf dat er
gepreekt zou worden in het Piëmontees dialect, opdat het woord Gods des
te beter tot de toehoorders zou doordringen. Daarom maakte hij zelf en
zijn medewerkers van 1841 tot 1850 uitsluitend van dat dialect gebruik.
Later echter, toen er meer scholen gekomen waren en er jongens uit alle
delen van Italië en ook uit andere landen kwamen, gebruikte hij de Ita-
liaanse taal, zoals ze op heel het schiereiland gebruikt werd. Maar in
het Oratorio werd het grootste deel van de avondlessen, tot bijna 1865
toe, in dialect gegeven, te meer daar de jongens genoten van de geesti-
ge uitdrukkingen en volkse gezegden waarvan dat dialect overliep. Don
Bosco wilde dat de jongens hem zouden begrijpen en zich ontwikkelen. In
zijn Reglement voor de zondagsoratoria dringt hij er met een wijs ver-
maan op aan, dat de predikanten de eeuwige waarheden met grote duide-
lijkheid moeten uiteenzetten.(1)
Het tweede punt dat wij niet willen verwaarlozen is de aanbeveling
die hij geeft, om bij het preken of ook wel in persoonlijke gesprekken
nooit de bezwaren van de goddelozen tegen het geloof te berde te bren-
gen, om die te bestrijden, wanneer die bezwaren niet algemeen bij de
toehoorders gekend zijn, en alleen in het geval waarin men gedwongen is
dat ter verdediging van Gods eer te doen. - Het is voldoende te verkla-
ren en aan te tonen dat God iets geleerd of bevolen heeft, en men ver-
store nooit in een ziel de eenvoud van het geloof.
Op zekere dag vertelde een priester in aanwezigheid van enkele jon-
gens aan Don Bosco, dat de brutaliteit van een protestantse schrijver
(1) De stof van de preken en onderrichtingen. - 1. De stof voor de preken en voor de
onderrichtingen moet gekozen en aangepast worden met het oog op de jeugd, en zoveel
mogelijk verlucht worden met voorbeelden, gelijkenissen en geloofswaarheden. - 2.
De voorbeelden worden ontleend aan de Heilige Schrift, de Kerkgeschiedenis, aan de
Heilige Vaders, of aan gezaghebbende schrijvers. Maar men onthoude zich van verhalen
die de lachlust zouden kunnen opwekken ten aanzien van de waarheden van het geloof.
Gelijkenissen worden graag gehoord, maar ze moeten handelen over bekende dingen, of
die gemakkelijk door de toehoorders te begrijpen zijn; zij moeten goed bestudeerd
zijn en wezen een duidelijke en aan de toegesproken personen aangepaste toelichting.
- 3. Men denke er wel om, dat de voorbeelden alleen dienen om de waarheden van het
geloof te bevestigen, die tevoren al bewezen moeten zijn. De gelijkenissen hebben
vervolgens alleen tot taak een bewezen of te bewijzen waarheid te illustreren. De
preken worden in het Italiaans gehouden, maar zo eenvoudig en populair mogelijk, en
zo nodig make men ook gebruik van het dialect van de streek. Het doet er niet toe of
het om jongens en andere toehoorders gaat, die uitgelezen Italiaans verstaan; wie
een voortreffelijke uiteenzetting begrijpt, begrijpt nog beter een populaire uiteen-
zetting, ook in het Piëmontees. - 4. De preken moeten nooit langer duren dan een
half uur, want onze H. Franciscus van Sales zegt, dat het beter is dat de predikant
het verlangen achterlaat om gehoord te worden en nooit vervelen mag. En vooral de
jeugd heeft dat nodig, en wil ook wel luisteren, maar de grootste zorg dient be-
tracht te worden om nooit teveel van zijn gehoor te eisen of het te vervelen. -
5. Degenen die zich verwaardigen om naar het Oratorio te komen, om het woord van
God te verklaren, worden warm ver- zocht zo duidelijk en populair mogelijk te zijn;
zij moeten zo te werk gaan, dat de toehoorders op ieder punt van de uiteenzetting
begrijpen, welke deugd hun wordt ingescherpt, of welke ondeugd berispt.

31.10 Page 310

▲back to top


- III/306 -
zover gegaan was dat hij een volkomen verzonnen uitvoerig en misdadig
verhaal had uitgegeven tegen het sacrament van de biecht, waarin hij be-
weerde dat het Vierde Lateraans Concilie die voor eigen doeleinden had
ingesteld, en hij noemde denkbeeldige personen met naam en toenaam, van
wie hij beweerde dat zij het voorstel hadden ontworpen, bestreden of
goedgekeurd. Don Bosco zweeg, maar toen de jongens weg waren, zei hij
tegen die geestelijke: "Hebt u, alvorens te spreken, er wel goed over
nagedacht, wat voor een indruk uw woorden op de ziel van die jongens
zouden kunnen maken? Hebt u er wel op gelet hoe aandachtig zij luister-
den terwijl u sprak?" - "Ik zei dat om hen te doen inzien, hoe de leugen
het wapen van de vijanden van de godsdienst is!" - "En hebt u daar het
bewijs van geleverd? En hebben de jongens het begrepen? En waarom is het
nodig zulke kletspraat veel te uitvoerig weer te geven? De tegenwerpin-
gen worden onmiddellijk begrepen, maar om die uit de weg te ruimen is er
verstand nodig, kennis en aanzienlijke tijd. Bij jongens sticht ook een
begin van twijfel veel kwaad; en sommige indrukken werken lang na; en in
sommige omstandigheden zijn ze niet minder dan ruïneus."
De bedoelde lessen gedijden aanzienlijk door het volgende feit. Een
slechte geest was ook in het Convitto Ecclesiastico doorgedrongen. De
jeugdige priesters en seminaristen waren geestdriftig geworden voor de
politieke nieuwigheden en door de oorlog tegen Oostenrijk; en door de
lectuur van bepaalde boeken en kranten, hadden niet volkomen rechtzinni-
ge ideeën over de tijdelijke macht en over de kloosterorden wortel ge-
schoten in de geest van velen onder hen. Vergeefs had Don Cafasso op va-
derlijke wijze hun ingeprent zich verre van die beweging te houden, die
een kwaad inhield dat tot schade van Kerk en maatschappij zou leiden.
Maar zij bleven hardnekkig vasthouden aan hun inzichten, begaven zich
iedere dag in twistgesprekken en zongen de hymnen ter ere van Italië.
Don Cafasso zou wel graag radicale maatregelen hebben willen nemen;
maar de voorzichtigheid, door de uitzonderlijke omstandigheden van die
tijd vereist, weerhield hem daarvan. Op het juiste ogenblik bereikte hem
toen de vraag van de regering om lokalen beschikbaar te stellen voor het
onderbrengen van de soldaten, en de bewoners van het Convict, die tot de
verschillende diocesen van Piëmont behoorden, waren toen naar hun res-
pectieve huizen teruggezonden. Het was toen dat Don Bosco van Don Cafas-
so het verzoek had ontvangen om zijn voordrachten over de moraal voort
te zetten, ook om de bewoners van het Convict die in Turijn woonden er
profijt van te laten trekken; en gezien bij het heropenen van het Con-
vict, er geen openbare voordrachten meer gehouden werden voor de externe
leerlingen, - grotendeels als gevolg van de betreurenswaardige onlusten,
- liet Don Bosco ook enkele van dien tot zijn lessen toe.
Ongeveer zes jaar lang ging Don Bosco door, zonder enige vergoe-
ding, met het geven van die lessen en geregeld conferenties te houden.
Kanunnik Ravina, vicaris-generaal, had grote waardering voor zijn ken-
nis. Wanneer degenen die les bij hem gehad hadden zich bij de Curie aan-
boden voor het examen voor de bevoegdheid van biechtvader en een briefje
voorlegden waarin Don Bosco geschreven had sufficienter instructus kre-
gen zij meest- al de toelating, zonder examen te moeten afleggen.
Een verlengstuk van die lessen was een andere bijeenkomst waarvan
Don Bosco bepaald had dat zij iedere week zou plaatsvinden in Valdocco,
om steeds voorzichtig te werk te gaan bij de ontwikkeling van zijn Ora-

32 Pages 311-320

▲back to top


32.1 Page 311

▲back to top


- III/307 -
torio's. Er waren personen van bijzondere godsvrucht en kennis, zoals de
theoloog Borel en de theoloog Morialdo Robert, de twee gebroeders Vola
en eveneens anderen die de conferentie bijwoonden en de uitnodiging van
Don Bosco nooit onbeantwoord lieten. Het uiteindelijke doel daarvan was,
de middelen te bestuderen om zich steeds beter in te spannen voor de
heiliging van de jongens en elkaar wederkerig te helpen bij het overwin-
nen van de moeilijkheden die de vijand van alle goeds deed oprijzen. Don
Felice Reviglio was ooggetuige van die bijeenkomsten.
Don Bosco ging daarom door met de studie van de moraaltheologie ook
wanneer het hem niet meer mogelijk was die lessen voort te zetten. Dik-
wijls, zo vertelde ons Mgr. Cagliero, stelde hij oplossingen van prin-
cipiële gevallen en kwesties voor aan de meest vooraanstaande theologen
van de stad, en heel vaak keurden die geleerden na een ernstig dispuut
zijn conclusies goed. Ook trachtte hij zich te bekwamen in het kerkelijk
recht en af en toe belegde hij een gedachtewisseling met zijn vriend ka-
nunnik Lorenzo Gastaldi, die, wegens zijn studies aan de universiteit
van Turijn, er enkele meningen op nahield, die niet helemaal in overeen-
stemming waren met de leer die in Rome werd onderricht. Heel zijn leven
was hij trouwens gewoon dikwijls conferenties te beleggen met vooraan-
staande kenners van het kerkelijke recht en vooral met Pater Rostagno,
die een diepe kennis bezat op dat gebied en zelfs professor was aan de
katholieke universiteit van Leuven. In de meningsverschillen tussen Kerk
en Staat, tussen de Bisschoppen en de kloosterorden, stelde hij zich
nauwkeurig op de hoogte van de bepalingen en uitspraken van de H.Stoel
en van de Concilies, en met zijn wonderbaarlijk geheugen betekende dat
een voortdurende toeneming van kennis die hij nimmer meer vergat. De
voortdurende werkzaamheid van de geest van Don Bosco was waarlijk bewon-
derenswaardig.

32.2 Page 312

▲back to top


- III/308 -
H O O F D S T U K XLIV
EEN GROET UIT LISSABON EN HERINNERING AAN HET ORATORIO
VAN TURIJN - DOOD VAN ANTONIO BOSCO - SLECHTE BOEKEN EN
ONZEDELIJKE TONEELSTUKKEN - ERNSTIGE BELEDIGINGEN VAN DE
GEESTELIJKHEID EN VAN DON BOSCO - GODDELOZE DAGBLADEN EN
PROTESTEN VAN DE BISSCHOPPEN - BEVOORRECHTING VAN DE SEK-
TARISCHE DAGBLADEN BOVEN DE KATHOLIEKE - DON BOSCO GEEFT
HET TIJDSCHRIFT UIT: "DE JEUGDVRIEND" - ZIJN DOEL EN DE
VERKREGEN RESULTATEN - ZIJN RONDSCHRIJVEN VOOR HET VER-
KRIJGEN VAN SUBSIDIES VOOR DIE UITGAVE - OORZAKEN VAN
ZIJN TERUGTREKKING UIT HET JOURNALISTIEKE KAMP - NARE
FINANCIËLE CONSEQUENTIES - DE AFKEER VAN DON BOSCO OM
ZICH MET POLITIEK BEZIG TE HOUDEN - ZIJN MIDDEL OM DE
KATHOLIEKE BLADEN TE VERSPREIDEN - DE MENING VAN DON
BOSCO OVER HET LEZEN VAN DAGBLADEN.
In 1849 hadden de meesten van hen, die vanaf het begin gekant sche-
nen tegen het werk van Don Bosco, hun mening betreffende hem gewijzigd,
toen zij de voortreffelijke resultaten ervan zagen. Temeer daar zijn le-
ven, als verheven voorbeeld en vervuld van verdiensten, een klaarblijke-
lijk bewijs van zijn juiste bedoelingen was. Hoewel nog geen enkele
krant en geen enkel boek gewag gemaakt had van het wonderbaarlijke dat
Don Bosco uitstraalde, was niettemin de overtuiging heel verbreid dat
hij van Onze-Lieve-Vrouw buitengewone genaden verkregen had en eveneens
dat hij wonderen verrichtte. Don Michele Rua en Don Savio Ascanio geven
het uitvoerigste getuigenis van onze verzekering.
De roem van het Oratorio van Turijn had trouwens al de grenzen van
Italië overschreden, doordat de adellijke familie Rademaker, die heel
intiem was met Don Bosco en de weldadige uitwerkingen van bovennatuur-
lijke gaven ondervonden had, in augustus van het voorafgaande jaar in
Genua was scheep gegaan om terug te keren naar Portugal. Die heren wa-
ren het begin van de betrekkingen, die later, met het verloop van tijd,
de volgelingen van de H. Franciscus van Sales naar hun vaderland zouden
brengen. D. Daniele Rademaker schreef op 9 januari 1849 aan Don Bosco

32.3 Page 313

▲back to top


- III/309 -
vanuit Lissabon, en sprak hem over zijn aankomst in die hoofdstad, over
de hartelijke ontvangst van verwanten en vrienden die zoveel jaren lang
hun familieleden niet meer gezien hadden, over de betreurenswaardige
toestand waarin de godsdienst in dat land verkeerde, over het vertrek
van een oorlogsschip, dat door de Portugese regering ter beschikking was
gesteld van Pius IX, over de ziekte van zijn zuster, voor wie hij ook
uit naam van zijn moeder om vurige gebeden vroeg. En hij besloot met te
zeggen: "Ik zal Uw eerwaarde nooit vergeten. Laat u mij eens wat nieuws
weten, u kunt zich niet voorstellen hoeveel belang ik erin stel. Is uw
gezondheid nog goed? Bloeit het Oratorio van de H. Franciscus van Sales
nog steeds? Is het erg talrijk? Zal de feestdag van de H. Franciscus van
Sales, die u de laatste jaren gewoon was te vieren, ook dat jaar weer
gevierd worden? Wordt het Oratorio van Porta Nuova onder de leiding van
de theoloog Carpano nog steeds druk bezocht? Kunt u mij iets nieuws ver-
tellen over de heren theologen Vola, Bosio, Carpano, Borel, Palazzolo,
Borghi? ... Doet u de groeten van mijn moeder aan mevrouw de barones
Nasi en van mij aan de theoloog Nasi en aan al de andere bovengenoemde.
Alvorens mijn brief te sluiten wens ik u alle geluk dat u maar verlan-
gen kunt, vooral voor het lopende jaar 1849 dat, als God wil, een jaar
moge zijn van vreugde voor zijn Heilige Kerk, en niet van verdriet of
strijd, zoals het afgelopen jaar 1848 dat geweest is."
Die gelukwensen zouden jammer genoeg niet bewaarheid worden en voor
Don Bosco zelf begon het jaar met groot verdriet. Antonio, zijn stief-
broer, die nu en dan naar het Oratorio kwam om moeder Margherita en Don
Giovanni te bezoeken, stierf op 18 januari. Na enkele dagen van een
ziek- te die niet kwaadaardig scheen, was hij nagenoeg plots overleden.
Don Bosco, die juist op het punt stond naar de Becchi te vertrekken,
ontving het droevige bericht van zijn broer Giuseppe. Terwijl hij nooit
een gelegenheid had laten voorbijgaan om zijn oprechte genegenheid te-
genover zijn broer te betonen - hoezeer die ook van hem mocht verschil-
len en hem tegengewerkt had, - nam hij, nu Antonio gestorven was, de
zorg voor diens beide kinderen op zich. Een van hen, Francesco, nam hij
naderhand in het Oratorio op, liet hem het schrijnwerken leren en vorm-
de hem tot een goede christen. De ander, die in de Becchi gebleven was,
werd door Don Bosco geholpen als dat nodig was. Zo wreken zich de heili-
gen, die geen wrok of antipathie kennen. Don Rua, die ruim dertig jaar
lang zo intiem met Don Bosco omging, bewonderde steeds de goedheid,
waarmee hij zijn halfbroer bejegende, en nooit hoorde hij een kwaad
woord of zich beklagen over hem.
Maar het verdriet dat Don Bosco ondervond door de dood van Antonio
was nog niets vergeleken bij de pijn die een welhaast satanisch ge-
schrift hem aandeed. De protestanten en sektariërs waren met die uitga-
ve begonnen en gingen jaar na jaar door met de onvoorzichtigen te be-
derven. Bijna alle romans, alle drama's, de poëtische geschriften waren
nu eens meer, dan weer minder tegen de godsdienst en de goede zeden ge-
richt. Zij kwamen in handen van het volk en men zong de onzedelijke Pië-
montese liedjes van Angelo Brofferio. Boeken werden in eindeloze aantal-
len verspreid, die met aanstotelijke illustraties de schandelijkste on-
deugden in triomf onder de mensen ronddroegen. Er was een einde gekomen
aan het geroep van Leve Pius IX, men verkocht thans openlijk de smerig-
ste karikaturen van de Paus. Een waar mierennest van historici spande
samen om de waarheid geweld aan te doen; zij hadden zich tot doel ge-

32.4 Page 314

▲back to top


- III/310 -
steld de gelijkheid van alle erediensten te propageren, de vernietiging
van het katholicisme; alles wat de godsdienst betreft gaven zij in een
vertekend perspectief weer; zij stelden de Kerk voor als altijd gekant
tegen de beschaving, en de Paus als de persoonlijke vijand van Italië.
De schouwburgen op hun beurt waren erop uit, de slechtste harts-
tochten te vleien; en dat gebeurde iedere dag. Met nadruk, of onder de
sluier van de beeldspraak, werden verachting, spot en laster van de gif-
tigste soort tegen ieder bevel van de kerkelijke hiërarchie gespuid. De
ketters en sektariërs echter verschenen op de planken als heldhaftige,
redelijke en deugdzame verdedigers van het onderdrukte volk.
Het valt dan ook niet te verwonderen dat de priesters en zelfs de
Bisschoppen dikwijls in de straten van de stad beledigd werden. Zelfs
Don Bosco werd niet gespaard, en aan de feiten die we hierboven al ver-
haald hebben zullen we er enkele toevoegen, waarvan de meeste in de
loop van verschillende jaren voorvielen.
Soms waagden groepen jongelui het een danspartij te organiseren op
de weide vlak voor de ingang van het Oratorio, en Don Bosco begaf zich
geheel alleen temidden van de dansparen. Misschien hadden ze wel graag
gewild dat hij tegen hen te keer zou gaan, zodat zij hem met grove en
beledigende woorden van antwoord konden dienen. Maar Don Bosco nodigde
hen zo beminnelijk uit zich te willen terugtrekken en niet zijn al be-
gonnen kerkdiensten te verstoren, zodat ze niet wisten wat ze moesten
zeggen. Zij deden nog wel een zwakke poging om te blijven doorgaan, zich
beroepend op hun voorgewend recht om van de openbare weg gebruik te ma-
ken, en sputterden nog wat tegen, maar al gauw gaven zij het op en gin-
gen ergens anders heen. Wie gaf Don Bosco zoveel macht over zulke onop-
gevoede gemoederen?
"Heel vaak", zo vertelde Don Rua, "zag ik, als ik met hem over de
straat ging, of een plein van de stad overstak, dat hij beledigd werd
door kleine en grote vlegels. Hij onderging dat met alle geduld van de
wereld. Als hij een vriendelijk woord tegen hen kon zeggen, liet hij het
niet na. Maar als hij dat niet kon, doordat de afstand te groot was, of
doordat de beledigers van een al te slechte soort waren of door andere
omstandigheden, dan vervolgde hij volkomen rustig zijn weg, zonder ook
maar even blijk ervan te geven, dat het hem iets aanging."
Giuseppe Brosio voegde daaraan toe: "Als Don Bosco over de weg
liep, die tegenwoordig de Regina Margherita heet, was er altijd een ben-
de schooiertjes die de priester najouwden of onnette liedjes zongen. Op
zekere dag, toen ik met hem over straat liep, hoorde ik de gebruikelij-
ke beledigingen roepen, zodat ze zelfs de geduldige Job geprikkeld zou-
den hebben. Ik beefde bij het zien van zoveel onbeschaamdheid en zou wel
graag enkele oorvegen hebben uitgedeeld. Maar Don Bosco deed alsof hij
niets hoorde of zag. Integendeel, hij bleef stilstaan en riep de jongens
bij zich, die, na een korte aarzeling, naar hem toe kwamen. Nadat hij
hen met een paar beminnelijke woorden vermaand had, kocht hij van een
fruitverkoopster die in de buurt op een bank zat, de prachtigste perzi-
ken waarop hij al... zijn vrienden, zoals hij hen noemde, onthaalde."
Onder meer andere gemeenheden, probeerden de kwaadwilligen hem ook
schrik aan te jagen. Toen Don Bosco en Don Giacomelli op een avond bij
het invallen van de duisternis naar huis keerden, bereikten zij op een

32.5 Page 315

▲back to top


- III/311 -
gegeven ogenblik de Viale di Gelsi die naar de Giardiniera leidde. Plots
bleef Don Bosco staan, omdat hij met zijn voet terechtgekomen was in een
hoop viezigheid die de hele weg versperde. Op hetzelfde ogenblik begon-
nen er enkelen, die achter de heg verborgen waren, te grinniken en te
spotlachen, en gaven daarmee duidelijk te kennen dat zij het geweest
waren die die vuiligheid daar opzettelijk hadden gedeponeerd. Don Bosco
keek op en richtte zich naar de kant van waaruit het gegrinnik klonk.
Don Giacomelli zei tegen hem: "Trek je toch niets aan van die vlegels."
"Nee", antwoordde Don Bosco, "maar ze zijn op mijn terrein! En hij
beval de schooiers te zwijgen." - Don Giacomelli vreesde dat er een
stortvloed van onbehoorlijke woorden zou volgen en in plaats daarvan was
er niet een die ook maar een kik gaf. Hij hoorde niets anders dan het
getrappel op de grond van de voeten van velen die hals over kop op de
vlucht sloegen.
Bij een andere gelegenheid kwamen troepen van zulke jongens, die
het Oratorio niet bezochten, met stenen werpen, zodat de poort van de
speelplaats ervan daverde. De stenen vlogen ook over de muur en kwamen
midden tussen de jongens terecht die daar aan het spelen waren. Don Bos-
co, die geen vrees of zwakheid kende, wanneer het ging om de verdedi-
ging van zijn leerlingen, en een einde wilde maken aan die wanordelijk-
heden, wilde naar buiten gaan. Giuseppe Buzzetti probeerde hem tegen te
houden, zeggend dat hij die kwajongens beter kon laten voor wat ze wa-
ren, dat ze er wel genoeg van zouden krijgen, maar dat niemand zich
moest blootstellen aan hun projectielen. Maar Don Bosco bleef bij zijn
besluit. Hij deed de deur open, nadat hij bevolen had dat niemand hem
mocht nakomen, en geheel alleen begaf hij zich tegen de hagel van ste-
nen in naar buiten om de deugnieten de les te lezen. Men zag met verwon-
dering dat geen enkele steen hem trof in die gevaarlijke situatie, en
toen hij de troep dicht genaderd was, sloegen ze ofwel hals over kop op
de vlucht, ofwel ze wachtten hem op en terwijl ze de stenen uit hun han-
den lieten vallen lieten zij zich overreden om aan hun onbehoorlijk ge-
drag een einde te maken. Toen dat gebeurd was ging Don Bosco op het
heuveltje zitten, waar zich thans de Kerk van Onze-Lieve-Vrouw Hulp der
Christenen verheft, en bleef daar als een schildwacht zitten om toe te
zien dat de vijanden niet terugkeerden. En zie langzamerhand kwamen veel
van die deugnieten schoorvoetend naar hem toe en luisterden met grote
aandacht en opgewektheid naar wat hij hun op een beminnelijke manier be-
gon te vertellen.
Al die kwajongensstreken waren ongetwijfeld een voortvloeisel
van de beledigingen die velen thuis en op straat door volwassenen hoor-
den uitkramen; en misschien ook van de kwaadaardige activiteit van pro-
testantse agitators. Maar wie nooit ophielden met die haat aan te wak-
keren, dat waren de antichristelijke dagbladen, die ieder goddelijk en
menselijk gezag met voeten traden. Hun aanvallen tegen de Kerk, tegen
de katholieke eredienst en de kloosters, waren iedere dag even heftig
en boosaardig. De humoristische bladen stonden vol heiligschennende ka-
rikaturen. De ridders van de pen kenden geen eerbied voor de menselijke
persoonlijkheid, noch voor de heiligheid van het gezin, noch voor het
rechtvaardige oordeel, noch voor een onbesmeurde eer. Niets ten slotte
was heilig en eerbiedwaardig dat niet door hen door het slijk gesleurd
en kwaadwillig aan de spot van de massa prijsgegeven werd. Om de open-
bare mening op te zetten tegen Mgr. Fransoni, gingen zij door met las-

32.6 Page 316

▲back to top


- III/312 -
terpraatjes te drukken aan het adres van hem die ver weg was, en zij
verzekerden dat hij met de schatten van zijn kerk de vijanden van de
koning hielp. Zelfs Don Bosco werd niet en ook later nooit gespaard in
de boosaardige artikelen van de Gazzetta del Popolo en van de Fischietto
die hem spottenderwijze de heilige, de wonderdoener van Valdocco noem-
den, en met die benamingen gaven zij al uitdrukking aan de manier waarop
hij door de besten van het volk werd beschouwd.
De Bisschoppen hadden bij het ministerie een waardig protest inge-
diend tegen de teugelloosheid van de pers en tegen het beledigende ge-
schrijf over godsdienstige zaken en personen, over het geloof en de mo-
raal. Maar de ministers schenen er zich niet om te bekommeren en in de
senaat en in de kamer werd de aankondiging en de lectuur van het protest
ontvangen met gegeeuw, gemompel en gegrinnik. Ook andere stappen van de
Bisschoppen werden op hoon onthaald, ook al beriepen zij zich op de be-
staande bepalingen en wetten.
Welke wapens bleven er dan nog over om een dergelijke opeenstapeling
van laster te bestrijden? Het plaatsen van een goede pers tegenover een
slechte. Wél kon later Mgr. Ketteler, aartsbisschop van Mainz, zeggen,
dat wanneer de H. Paulus in onze dagen geleefd had, hij zeker journalist
zou geworden zijn. De edelmoedige schrijvers van de Armonia waren dus al
begonnen met dat beginsel toe te passen; maar de strijd werd al spoedig
erg ongelijk. De tegenpartij was veel talrijker en driester, en voelde
zich gesteund door overheidspersonen. Er ontstonden in die tijd andere
katholieke bladen, zij het nog slechts weinige. De Conciliatore, de Is-
truttore del Popolo, het Giornale degli operai (Dagblad der Arbeiders)
en de Smascheratore (De Onthuller); maar om verschillende redenen moes-
ten bijna alle uitgaven het bijltje erbij neerleggen, enkele ervan door
gebrek aan lezers.
De voornaamste oorzaak echter van de geringe verbreiding van de ka-
tholieke bladen was, dat de liberale journalistiek het eerst sinds eni-
ge tijd bezit genomen had van een onbetwist terrein, en juist op een
ogenblik waarop het publiek met zoveel belangstelling politieke berich-
ten volgde, en de berichten over een oorlog, waar haast uit ieder gezin
iemand als soldaat was heengegaan. Tengevolge daarvan vonden die kranten
gemakkelijk ruime aftrek, terwijl de koortsachtige en georganiseerde ac-
tiviteit van hun ondernemers ze in alle delen van het Sardinische rijk
verspreidde. Sluw als zij waren, hadden zij al het voordeel gezien dat
zij konden verwerven voor hun doeleinden. Het weinige verstand dat er
bij het merendeel van de mensen te vinden is, maakt dat de grote massa
niet zelfstandig pleegt te denken, maar denkt en oordeelt met de hersens
van anderen, spreekt met de tong van anderen, en, vanzelfsprekend fier
op zijn eigen onafhankelijkheid en zelfstandigheid, laat het zich bij
de neus nemen en leiden door de artikelenschrijvers, wier gedachten op
straat voor een stuiver te koop zijn. En ziedaar waarom de goddeloosheid
van die gedachten, vermengd met de opgezweepte hartstochten van allerlei
slag en met een heidense liefde voor het vaderland, een "openbare me-
ning" vormen, die gunstig is voor de opruiers.
Don Bosco echter, die altijd en op iedere manier het heil van de
zielen en vooral het morele en godsdienstige welzijn van de jeugd op
het oog had, wilde de katholieke journalistiek te hulp komen. Daar het
dagblad Armonia meer gericht scheen op volwassenen en op het behandelen

32.7 Page 317

▲back to top


- III/313 -
van openbare aangelegenheden, ontwierp hij een periodiek dat de sympa-
thie zou kunnen verwerven van de minder ontwikkelde klasse der burgers.
Hij verzekerde zich daarom van de medewerking van enkele personen, onder
wie Don Carpano en Don Chiaves, en vormde met hen een commissie, die het
programma aankondigde van een blaadje van politiekgodsdienstige strek-
king, getiteld l'Amico della gioventù - de Vriend van de Jeugd of de
Jeugdvriend - en bestemd om een familiedagblad te worden. De titel poli-
tiek was er mede aan toegevoegd, omdat de aanduiding godsdienstig alleen
in die dagen niet geschikt was om de belangstelling gaande te maken van
degenen voor wie het blad geschreven was. Het zou tweemaal per week ver-
schijnen en Don Bosco zou er de verantwoordelijke leider van zijn. De
drukkers Giulio Speirani en Giacinto Ferrero zouden het voor hun reke-
ning drukken en in hun drukkerij zou de zetel van de directie worden on-
dergebracht. De leden van de commissie zouden iedere maand een toelage
ontvangen. Om de eerste drukkosten te kunnen bestrijden zond Don Bosco
naast een circulaire, waar we geen exemplaar meer van hebben kunnen vin-
den, aan de geestelijken in de diocesen Turijn, Ivrea, Asti en Vercelli,
formulieren rond voor inschrijving op aandelen. Zijn vrienden onder de
pastoors en andere vooraanstaande priesters ondertekenden de formulieren
en verplichtten zich tot betaling van een bepaalde som, die zijzelf kon-
den vaststellen. Het formulier moest niet later dan de eerste dagen van
februari 1849 worden toegezonden aan de leiding van het blad. Er werd
echter niet voor veel aandelen ingeschreven en men haalde ongeveer 800
lire bij elkaar, dat voldoende scheen te moeten zijn om het blad in het
leven te roepen. Onder de eerste inschrijvers troffen we aan kanunnik
Giovanni Francesco Chioccia van Trino Vercellese, kanunnik Luigi Por-
liod, biechtvader in de kathedrale kerk van Aosta, de kanunnik Frances-
co Maria Calosso van de Collegiale kerk van Chieri, en de theoloog G.B.
Bottino, pastoordeken in Bra. In het eerste kwartaal van 1849 telde het
blad 137 abonnees. Het had echter veel meer lezers, daar Don Bosco het
in een groot aantal onder zijn jongens verspreidde. De heer Savio Asca-
nio en anderen vertelden ons dat zij het een nuttig blad vonden en met
veel genoegen lazen. Don Bosco schreef de artikelen over politiek in het
algemeen, dat wil zeggen de eigentijdse geschiedenis en vermeed het in
te gaan op vraagstukken die de regering zouden kunnen interesseren. Hij
vertelde stichtende feiten, nam de fouten van de dag op de korrel en
aarzelde niet, op berispende toon de bladen te noemen die veeleer een
dodelijke uitwerking hadden. Meestal waren zijn artikelen tegen de Gaz-
zetta del Popolo gericht onder de titel "Flaters van de Gazzetta del
Popolo", waarin hij de schandelijke godslasteringen van dat blad beant-
woordde, evenals de uitvallen die het deed tegen Jezus Christus, de H.
Eucharistie, de biecht, de Rozenkrans en het bestaan van de hel. Ook
ging hij in tegen de boosaardige praatjes van het blad tegen de pries-
ters, de bisschoppen en de Pausen, en tegen de "zwarte zak" van het
blad, een verzameling van gemeenheden en laagheden van kwaadsprekers en
lasteraars. De Jeugdvriend stichtte in die eerste tijd veel goed, door-
dat het blad niet alleen opbouwende stof behandelde, die op dat ogen-
blik actueel was, maar ook de jongens ervan weerhield zich tot de slech-
te bladen te richten om nieuws te vernemen en zodoende verkeerde begin-
selen in zich op te nemen. Don Bosco schreef er het meeste voor en deed
ook het belangrijkste administratieve werk en voerde de correspondentie.
Ofschoon hij ook de beschikking had over medewerkers, dacht hij aan al-
les, alles ging door zijn handen en hij verbeterde zelf de drukproeven.

32.8 Page 318

▲back to top


- III/314 -
Drie maanden lang werd de krant regelmatig verspreid, maar in het
tweede kwartaal bedroeg het aantal abonnees nog slechts 116. Don Bosco
deed al wat hij kon om tot iedere prijs zijn Jeugdvriend er bovenop te
helpen en met een tweede rondschrijven richtte hij zich ook tot vermo-
gende Heren zowel in de stad als in de provincie.
Hooggeachte Heer,
De vrijheid van drukpers, de inmenging van enkele bladen in gods-
dienstige aangelegenheden, met het oogmerk de godsdienst te onteren en
te bespotten, maken de uitgave noodzakelijk van godsdienstige tijd-
schriften om op te komen tegen het achteruitstellen van de waarheid.
Tot dat doel verschijnt thans al drie maanden tot onze grote vol-
doening de Amico della Gioventù. Maar het is nodig, dat het tegengif te-
gen de ongodsdienstigheid, niet alleen aan de jeugd wordt toegediend,
maar ook tot andere klassen van personen wordt uitgebreid, en daarom is
er besloten, het blad zoveel mogelijk tot de vriend van ieder katholiek
gezin te maken.
Aan die onderneming zijn veel kosten verbonden, en daar het bedrag
der volgestorte aandelen daarvoor niet toereikend is, hebben wij de eer
U uit te nodigen eveneens aandelen te willen nemen.
Die bestaan uit verschillende waarden: van 20, 50 en 100 frank, a1
naar de goede wil en mogelijkheden van de inschrijvers. Een vierde deel
van de aandelen wordt betaald op het einde van de lopende maand. De rest
wordt vooruit gestort voor het kwartaal. Zodra het blad voldoende zal
verspreid zijn, zodat de opbrengst der abonnementen in de kosten kan
voorzien, zal U worden terugbetaald wat U gestort hebt, terwijl U boven-
dien een gratis abonnement verleend wordt en een agio in overeenstemming
met de opbrengst van het blad.
Uw bekende ijver, waardoor U zoveel goed verricht ten voordele van
het volk, de liefde die U aan de dag legt voor alles wat de godsdienst
betreft, doet ons hopen op Uw machtige medewerking in die door ons geno-
men beslissing, opdat alles zal leiden tot het instandhouden van de goe-
de zeden en tot het behoud van de godsdienst.
U kunt ons niet alleen helpen met aandelen, doch ook door het pro-
pageren van het blad, voor welke doeleinde we U enkele nummers doen
toekomen, ter verspreiding onder die personen die U gunstig kunt stemmen
voor de inspanningen van wie zich als enige beloning voor zijn moeite,
het behoud en de bevordering van de katholieke godsdienst voor ogen
stelt.
Terwijl wij alle goeds van de hemel voor U afsmeken hebben wij de
eer te zijn,
voor de directie
Uw dienstwillige dienaar,
D. Bosco Giovanni
P.S. - De aandeelhouders in de stad wordt verzocht hun ondertekende for-
mulieren te zenden aan de directie bij de drukkersuitgevers van
het blad. In de provincie zende men die toe per post.

32.9 Page 319

▲back to top


- III/315 -
Die circulaire leverde niet de resultaten op, die de leden van de
directie ervan verwacht hadden, omdat vele katholieken nog steeds niet
overtuigd waren van de blijvende noodzaak van goede dagbladen. Maar Don
Bosco verloor daarom de moed niet; het ontbrak niet aan lezers, die al
over de duizend waren, maar de fondsen ontbraken en ontmoedigd begonnen
de medewerkers hun steun te weigeren en zich terug te trekken. De Jeugd-
vriend had nu zijn 61ste nummer verspreid en dat moest het laatste zijn.
Na ruim acht maanden een eigen, vruchtbaar en onafhankelijk leven geleid
te hebben, was het blaadje verenigd met de Istruttore del Popolo, een
ander blad dat veel goede wil toonde en veel lezers had. Het was begon-
nen te verschijnen in februari 1849, geleid door een zekere De Vivaldi
en telde onder zijn medewerkers de theoloog Giuseppe Berizz. De Istrut-
tore nam de abonnees van de Jeugdvriend bij de zijne op. Nog een maand
of vier, vijf bleef Don Bosco hulp verlenen bij de samenstelling van
dat tweede blad, omdat het hem van belang toescheen dat het blad een
goede geest zou bewaren en voor de jongens op waardige wijze de Jeugd-
vriend zou vervangen. Ook deed hij dat omdat hij zich voorgenomen had
het gezag van de Paus te ondersteunen, zolang de Paus in Gaeta bleef,
en hield er mee op zodra Pius IX door de Fransen weer op de pauselijke
troon geplaatst werd. Zijn heengaan werd de Istruttore noodlottig, omdat
dat blad later een andere leiding kreeg en in de handen viel van libera-
le schrijvers.
Don Bosco, wijzer geworden door de wederwaardigheden die hij bij de
leiding van de krant had ondervonden, had al spoedig gemerkt dat hij
door de goddelijke Voorzienigheid niet geroepen was om het ambt van
journalist te blijven vervullen. Hij zag in dat zijn andere bezigheden
er daardoor bij inschoten, daar hij teveel tijd moest besteden aan de
lectuur en bestudering van verschillende onderwerpen, zoals van poli-
tiek-economische, publiek-rechtelijke aard of van katholieke apologie.
Hij zag in, dat het in die tijd nodig was dat de katholieke journalist,
indien hij niet de overheersende beginselen van de dag wilde volgen, de
mogelijkheid onder ogen moest nemen om voor de rechtbank gedaagd te wor-
den, veroordeeld om grote boeten te betalen, of te worden opgesloten in
de kerkers van de citadel. Don Bosco wilde in geen geval meewerken aan
het verspreiden van dwalingen, en mocht niet de kans lopen van gevaren,
die zijn voornaamste zending zouden hebben geschaad. Inderdaad had de
Smascheratore, gevolgd door het Giornale degli Operai, die levendig en
vurig de katholieke zaak verdedigden, in april 1849 al hun eerste per-
sproces te pakken waarover de Gezworenen uitspraak te doen hadden. Hij
zag daardoor in, dat het niet raadzaam was, zich onbarmhartige vijanden
te scheppen, want de polemieken met ongodsdienstige journalisten waren
onvermijdelijk en de Gazzetta del Popolo had door haar geheime en klaar-
blijkelijke bescherming zoveel macht, dat zij haar wil zelfs aan het
parlement en de senaat kon opleggen. Bovendien voorzag hij dat het hem
niet ontbroken zou hebben aan tegenstanders - de Protestanten namelijk,
- die bestreden moes- ten worden in een als het ware bloedige strijd,
die hij van begin af aan alleen zou moeten voeren. Dat hij de journalis-
tieke loopbaan liet varen, bracht echter die troost dat uit Superga de
onvergelijkelijke theoloog Giacomo Margotti kwam, een leerling van de
Academie daar, die in staat was de overheersende revolutionaire gedach-
ten partij te geven. Meer dan negenendertig jaar lang zou hij, eerst als
redacteur en directeur van de Armonia en daarna als stichter van de Uni-
tà Cattolica, met zijn bekwame pen niet alleen de eer van de Paus hoog-

32.10 Page 320

▲back to top


- III/316 -
houden, maar in de harten der Italianen een vurige liefde doen ontbran-
den jegens hem, de Kerk en haar heilige rechten. Hij zal de revolutie
met haar eigen precedenten bestrijden, met zijn onthullingen, met de
levenswijze van de mensen die hij goed kende, en met zijn eigen wapenen,
waardoor hij de bewonderenswaardige polemieken van zijn eigen blad meer
vruchtbaar, aantrekkelijk en onoverwinnelijk maakt; en zodoende duurde
het niet lang, of het blad verkreeg een verspreiding van dertigduizend
en meer exemplaren per dag.
De beperkte financiële middelen en de moeilijkheden, veroorzaakt
door het ophouden van zijn krant versterkten Don Bosco's voornemen, en
wij maken ook daarvan melding, omdat men daaruit kan zien hoe Don Bosco
zich in moeilijkheden van financiële aard gedroeg.
Hij meende dat zijn schuld bij de drukkers voldaan was, toen hij
plots een brief van die heren ontving, waarin zij hem uitnodigden hun
1.039 lire te betalen voor de drukkosten en nog eens 131 lire voor de
frankeringkosten. Don Bosco bevond zich in ernstige verlegenheid. De
commissie van het dagblad de Amico della gioventù was ontbonden, in de
overtuiging dat zij aan al haar verplichtingen had voldaan. De Istrut-
tore del Popolo, die in de rechten van opvolging van de Amico getreden
was, en van directie veranderd was, weigerde een schuld te erkennen,
die in de overeenkomst niet was voorzien. Don Bosco, alleen voor de zaak
staande, vroeg opheldering en opende onderhandelingen. Meer dan duizend
lire was geen onbelangrijke som voor iemand die aan alles gebrek had, en
wanneer Don Cafasso hem niet te hulp is gekomen dan blijkt hieruit min-
stens dat het geen plicht van rechtvaardigheid betrof. Ten slotte eis-
ten de drukkers op 20 augustus 1852 door middel van een deurwaarder van
Don Bosco de betaling van het hele bedrag, vermits hij verantwoordelijk
leider geweest was van de Amico della gioventù.
Om de zaak in der minne te regelen schreef Don Bosco, voordat het
tot een rechtsgeding kwam, als volgt aan de drukker:
Geachte Heer,
Als gevolg van uw geacht schrijven en naar aanleiding van
de mij toegezonden dagvaarding ten aanzien van de zaken der krant, heb
ik gesproken met de leden van de Commissie, die aanvankelijk hoogst ver-
wonderd waren; maar toen ik hun de dagvaarding liet zien maakten zij
verschillende opwerpingen.
1. Zij verlangen ervan op de hoogte gebracht te worden welke de
voorwaarden van het contract geweest zijn, en sinds wanneer overeenge-
komen was dat de krant voor onze en hunne rekening gemaakt zou worden.
2. Daar er bij de fusie van ons blad met de Istruttore nergens
hierover gesproken is, is de overtuiging gevestigd dat alle zaken
geregeld waren.
3. Zij eisen de maandelijkse toelage op, overeengekomen toen de
krant voor rekening van de drukkerij was, verscheidene drukwerken die
verkocht zijn en waarvan geen verrekening heeft plaatsgevonden, de op-
brengst van het blad van 20 maart af tot de opheffing, de door mij ge-
tekende en aan u toevertrouwde postwissels; van al die zaken wordt geen
gewag gemaakt. Dat zijn de bedenkingen van de commissie. Ik zou niet
weten wat ik ertegen in zou moeten brengen.

33 Pages 321-330

▲back to top


33.1 Page 321

▲back to top


- III/317 -
Dat alles nu buiten beschouwing gelaten, en voor mij persoonlijk
sprekend, van vriend tot vriend, en om iedere kans te omzeilen die tot
verlies van de vriendschap en de naastenliefde zou kunnen leiden, wil
ik afzien van iedere redenering pro en contra en u uit mijn eigen midde-
len de som van 200 frank aanbieden, waarmee ik ín geen enkel opzicht
vooruit wil lopen op de verdere houding die de andere leden der commis-
sie tegenover uw eis zullen innemen. Ik doe dat omdat het mij zeer zou
spijten, na twaalf jaren van samenwerking tot wederzijdse voldoening,
een relatie te verbreken tot displezier van beide partijen. Bedenk eens
wat het zeggen wil voor de arme Don Bosco 200 frank te betalen!
Ik verzoek u inmiddels de uitdrukking te willen aanvaarden van mijn
oprechte hoogachting en verblijf,
uw dienstwillige dienaar,
Bosco Giovanni, pr.
P.S. Ik verzoek u overigens mij een nota te willen doen toekomen van de
door mij afgenomen boeken en andere mij betreffende zaken van de firma
Speirani en Tortone.
De drukker was voor die redenering niet toegankelijk en nam het
aanbod niet aan, maar tenslotte kwam het op 2 maart 1854 tot een rege-
ling en Don Bosco betaalde 272 lire, inbegrepen de aan de posterijen
verschuldigde 132 frank. Hoewel hij niets meer van zichzelf had, toonde
hij zich toch een trouwe beheerder van wat de Heer hem voor zijn instel-
lingen en voor zijn jongens ten goede liet komen. Hij zorgde er getrouw
en volhardend voor, dat hun niets te kort gedaan werd, verhinderde dat
hun nadeel werd toegebracht, zonder acht te slaan op zijn eigen onge-
rief; maar tegelijkertijd wist hij met zijn beminnelijke manier van doen
de eisen der gerechtigheid met die van de naastenliefde te verzoenen.
Ten slotte willen we opmerken, dat de bovengenoemde feiten voor
Don Bosco een grote waarschuwing inhielden, die hij dikwijls voor zijn
volgelingen herhaalde, namelijk, dat de journalistiek, vooral die welke
zich op enigerlei manier met politiek bezighield, hun arbeidsterrein
niet was. Over dat punt had hij een verbodsbepaling geschreven voor de
Regel van zijn Congregatie, die er echter uit verwijderd werd door de
Heilige Congregatie voor de Bisschoppen en Regulieren, niet zozeer omdat
de Kerk zich tegen een dergelijk voorschrift zou verzetten, maar omdat
de te algemene formulering een bijkomende verklaring geëist zou hebben,
die de voorzichtigheid op dat ogenblik verbood. Niettemin herhaalde Don
Bosco voortdurend als zijn stellige overtuiging, dat de salesianen zich
steeds verre zouden houden van de politieke strijd, omdat de Heer ons
daar niet toe geroepen heeft, maar wel voor het belang der arme en ver-
laten jongens. In de Kerk is er geen gebrek aan personen die op voor-
treffelijke wijze die netelige en gevaarlijke kwesties weten te behande-
len, want ook in een leger zijn er die bestemd zijn voor de strijd en
anderen die zorgen voor het onderhoud van de troep, weer anderen die op
wacht staan, of de verbindingsloopgraven maken of andere opdrachten
vervullen, die alle gelijkelijk van belang zijn voor het behalen van de
overwinning.
Hoewel Don Bosco zich echter in 1850 had teruggetrokken van het
journalistieke strijdtoneel had hij toch op zich genomen propaganda te

33.2 Page 322

▲back to top


- III/318 -
maken voor de katholieke bladen, doch ongemerkt. In de koffiehuizen trof
men alleen maar slechte bladen aan, en het menselijke opzicht belette de
waard van zo een café zijn klanten de katholieke bladen voor te leggen.
Don Bosco, en dikwijls verschillende andere personen, die hij opdroeg
zijn voorbeeld te volgen, ging nu iedere dag een café binnen en terwijl
hij zijn koffie dronk, vroeg hij de kelner om de Armonia of de Campana
voor het nieuws van de dag.
"Die hebben we niet", antwoordde de kelner dan.
De tweede dag en de derde vroeg hij dezelfde krant, en toonde zich
hoogst verwonderd dat men in een zo achtenswaardig lokaal, die degelij-
ke krant, niet bezat. Zo ging hij soms weken aan een stuk door, totdat
de waard een abonnement nam op het blad om zijn klanten tevreden te
stellen. Na een of twee maanden begon hij dan een ander café te bezoeken
en speelde daar hetzelfde spelletje, totdat hij de zekerheid had, dat
men zich ook hier voor een jaar op een goede krant geabonneerd had. Op
die manier bracht hij de katholieke bladen in het grootste deel van de
cafés, en daar er steeds lezers waren die erom vroegen, bleven zij ook
op de tafeltjes verschijnen. Dank zij die manier van optreden, vonden de
bladen toegang tot de lokaliteiten en ook in de zaken, wat een onbere-
kenbare weldaad voor Turijn was, waar de maçonnieke en revolutionaire
pers haar voornaamste tenten had opgeslagen.
Don Bosco echter, afgezien van de gevallen waarin het gepast was
van een of ander belangrijk feit kennis te nemen, onthield zich van het
lezen van kranten en gaf zijn priesters en seminaristen de raad dat
ook te doen, zeggend: "Die lectuur vergt veel tijd die aan ernstige
studie kon besteed worden, richt de aandacht op tal van nutteloze en
voor sommigen schadelijke zaken en wekt de politieke hartstochten." Ook
herinnerde hij aan de waarschuwing van Don Cafasso tot de priesters van
het Convict: "Ik zou liever hebben dat ge geen kranten leest onder de
wandeling. Ook niet als het goede kranten zijn, omdat het publiek geen
onderscheid maakt en zegt: Iedereen leest de kranten van zijn partij.
En wanneer de mensen de Armonia en de Campana in uw handen zien, zullen
zij zich gerechtigd wanen om de Gazzetta del Popolo en de Fischietto te
lezen."

33.3 Page 323

▲back to top


- III/319 -
H O O F D S T U K XLV
OORZAAK VAN DON BOSCO'S AANZIEN ONDER DE JONGENS - HET
VERLOREN EN TERUGGEKREGEN GEZICHT - EEN ZEGENING DIE VAN
KIESPIJN GENEEST - DE HONGER VAN EEN HEEL GEZIN GESTILD
MET VIER STUIVER - DON BOSCO LEEST IN DE HARTEN EN ZIET
DINGEN OP AFSTAND GEBEUREN - EEN KREUPELE VROUW
PLOTSELING GENEZEN - VAN DE DOOD NAAR HET LEVEN EN NAAR
HET PARADIJS GETUIGENISSEN - NEDERIGHEID VAN DON BOSCO -
OORDEEL VAN PATER GIUSEPPE FRANCO EN VAN DE
AARTSBISSCHOP VAN SEVILLA - WOORDEN VAN MGR. CAGLIERO
Het Oratorio van de H. Franciscus van Sales en dat van de H. Aloy-
sius, weer gemakkelijk op orde gebracht na de korte, maar gevaarlijke
politieke troebelen, hadden hun gewone loop hernomen en werden met ste-
vige en minzame hand door Don Bosco bestuurd.
Het prestige dat hij bij zijn jongens genoot, werd veroorzaakt
doordat zij voortdurend getuige waren van zijn grote deugd en ervan
overtuigd dat hij werkelijk een vriend van God was. Zij beschouwden hem
als een levend evangelie> als het toonbeeld van de ware priester, als
het trouwe evenbeeld van Onze Heer Jezus Christus. De door hem opgenomen
jongens en die van het zondagsoratorio, kleinen en groten, schreven hem
sinds die jaren het vermogen toe om wonderbaarlijke dingen te kunnen
doen, waarvan zij verzekerden dat hij ze gedaan had, en met het toene-
men der jaren zouden zij die onwrikbare overtuiging nooit verliezen. Wij
hebben het honderden horen vertellen die het met eigen ogen gezien heb-
ben, of die het van hun kameraden gehoord hadden en Mgr. Giovanni
Cagliero zelf schreef ons: "Ja, Don Bosco bezat het vermogen om wonde-
ren te doen. Voor ons, die zoveel jaren naast hem gewerkt hebben, is dat
onloochenbaar. Ook vele van de vroegere leerlingen geven de verzekering
dat, voor ik in het Oratorio kwam, hij er al verrichtte en dat door hem
de heilige hosties zich vermenigvuldigd hadden." Wij vermelden hier en-
kele gebeurtenissen die ons schriftelijk ter kennis gebracht zijn en het
eerst verteld werden door Don Cesare Chiala.
Ook op straat gaf Don Bosco soms echte catechismusles, preekte hij
echt, maar op een vertrouwelijke en genoeglijke manier. Een keer, toen
hij zich bij de Porta Palazzo omringd zag door een zeker aantal mensen,

33.4 Page 324

▲back to top


- III/320 -
begon hij een uiteenzetting over de noodzakelijkheid om naar het woord
Gods te luisteren. Onder de aanwezigen bevonden zich enkele erg brutale
opgeschoten jongens, die niet wilden luisteren en de bijeenkomst ver-
stoorden. Verschillende keren vermaande Don Bosco hen om rustig te blij-
ven, maar vergeefs. Een zekere Botto, die de grootste mond had van alle-
maal, zei:
"We hebben geen zin om naar zulke preken te luisteren."
Toen zei Don Bosco tegen hem: "Maar... als je nu eens op hetzelfde
ogenblik blind werd, zou je dan naar het woord van God willen
luisteren?"
"Hm! Ik zou wel eens willen zien wie mij zou kunnen blind maken!"
En intussen richt hij zich tot een kameraad en schreeuwt woedend:
"Vlegel! Waarom loop je nu weg? Ben je bang? Kom hier!" En de
ander: "Maar, ik sta immers naast je!"
"Ik zie je toch niet; maar ... hoe ... maar ik zie helemaal niets
meer ..."
Een algemene schrik maakte zich van allen meester. Allen begonnen
Don Bosco te smeken, dat hij de ongelukkige het gezicht weer zou terug-
geven. Botta zelf bezwoer hem: "Don Bosco, bid voor mij. Ik vraag ver-
giffenis! En schreiend wierp hij zich op de knieën.
Toen zei Don Bosco: "Welnu, bid maar een akte van berouw. Wij zul-
len met je meebidden; maar dan moet je beloven te zullen biechten, en
dan zal Onze-Lieve-Heer je het gezicht teruggeven.
"Ja, ja, ik zal meteen gaan biechten." En hij wilde op de plaats
zelf biechten. Don Bosco en de anderen stortten toen enkele gebeden en
toen het avond werd liet de jongen zich naar de kerk leiden om te biech-
ten. Toen hij dat gedaan had, kreeg hij het gezicht weer terug.
Don Bosco was ook gekend voor de zegen die hij gaf aan degenen die
door kiespijn gekweld werden. Op zekere dag, terwijl hij zich naar de
stad begaf en het Emanuele Filibertoplein overstak, dichtbij de Piazza
Milano, vergezelden enkele jongens een vriend van hen. De jongen ging
verschrikkelijk te keer van de kiespijn, schreeuwde als een bezetene en
vloekte vreselijk. Zijn kameraden die Don Bosco in het oog kregen, rie-
pen uit: "Kijk, kijk, dat is Don Bosco die daar aankomt. Ga naar hem toe
en vraag of hij je wilt zegenen." Maar de jongen bleef nog steeds even
woest tieren ook tegen Don Bosco en zijn zegen. Intussen was Don Bosco
naderbij gekomen, maar de arme jongen wilde niet luisteren naar wat de
goede priester tegen hem zei. Maar Don Bosco bleef zolang aanhouden, dat
de ander tot bedaren kwam, knielde, een akte van berouw bad, God vergif-
fenis vroeg voor de vloeken die hij had uitgebraakt en beloofde te zul-
len biechten. Toen gaf Don Bosco hem de zegen en meteen hield de kies-
pijn op.
Een dergelijk nieuwtje had zich toen zo snel verbreid, dat degene
die eveneens door die pijn gekweld werden, zich door hem lieten zegenen
en ogenblikkelijk genazen. Maar om een dergelijke toeloop te stuiten en
ook omdat hij niet wilde dat men hem dergelijke genezingen toeschreef,
begon hij zulke zieken de raad te geven een bijzondere godsvrucht te
betonen voor het H. Sacrament, Onze-Lieve-Vrouw of de H. Aloysius. En
nauwelijks hadden zij dat gedaan of de kwaal verdween.

33.5 Page 325

▲back to top


- III/321 -
Ook aan de jongens van het Oratorio liet hij die verlichting niet
ontbreken.
Carlo Gastini vertelde ons herhaaldelijk dat, toen hij op een zon-
dag erge kiespijn had, hij naar de slaapkamer was gegaan en zich op bed
had geworpen. Toen Don Bosco tegen elf uur, na de H. Mis hem hoorde jam-
meren en huilen, ging hij onmiddellijk naar hem toe.
"Wat heb je, beste Gastini?" vroeg hij. De jongen was nauwelijks
in staat om te antwoorden zo krulde hij van de pijn. Toen nam Don Bosco
zijn hoofd tegen zich aan en de pijn verdween als bij toverslag. En dat
was niet de enige keer dat hij in het Oratorio zulke genezingen tot
stand bracht.
Maar tot nu toe hebben we nog maar een klein gedeelte verteld van
wat wij uit die tijd weten. Giuseppe Brosio schreef daarover aan Don
Giovanni Bonetti het volgende:
"Toen ik op zekere dag in de kamer van Don Bosco was, kwam er een
man om een aalmoes vragen. Hij zei dat hij vier of vijf jongens had, die
hij de vorige dag niet te eten had kunnen geven en dat de arme stakkers
vergingen van de honger. Don Bosco keek hem medelijdend aan en toen, na-
dat hij hier en daar gezocht had, vond hij ten slotte vier stuiver en
gaf hem die tegelijk met zijn zegen. De man bedankte en ging.
We bleven alleen achter en toen zei Don Bosco tegen me, hoe het hem
speet, dat hij niet meer geld gehad had om te geven. Dat, wanneer hij
honderd lire zou gehad hebben, hij ze hem zou hebben gegeven, omdat die
arme man hem de waarheid verteld had. Ik antwoordde: "Maar hoe kunt u
weten dat die man de waarheid verteld heeft, terwijl u niet eens weet
waar hij woont? Kon het ook niet een van die schelmen zijn, die er een
beroep van maken, aalmoezen te vragen, en die liefdadige mensen bedotten
om dan naar de herberg te gaan, en op kosten van anderen te drinken en
te eten en ondertussen de spot drijven met anderen, vooral met de pries-
ters?"
"Neen", antwoordde Don Bosco, "zo moet je niet spreken, mijn beste
Brosio. Die man meent het ernstig en is eerlijk. En ik zou eraan willen
toevoegen dat hij vlijtig is en zijn gezin erg liefheeft; alleen tegen-
slag was de oorzaak van zijn ellende."
"Maar hoe weet u dat alles"? vroeg ik hem.
Toen nam Don Bosco me bij de hand, hield ze stevig vast, keek me
recht in het gezicht en zei, alsof hij me een geheim toevertrouwde: "Ik
heb in zijn hart gelezen."
"Zo, zo! Maar dan ziet u ook in mij mijn zonden? " vroeg ik.
"Zeker, ik ruik er de geur van", antwoordde hij lachend. En het was
werkelijk waar dat hij er de geur van rook, of beter gezegd, dat hij in
mijn hart las, want wanneer ik iets vergat te zeggen als ik bij hem
biechtte, bracht hij me direct nauwkeurig onder ogen wat er nog meer
was. En hoe zou hij dat anders kunnen weten dan door in mijn hart te
lezen? Hoewel ik op zijn minst een halve mijl van hem vandaan woonde.
Nog een andere anekdote in dat opzicht. Op zekere dag had ik een
werk van naastenliefde gedaan, maar het had me een groot offer gekost,

33.6 Page 326

▲back to top


- III/322 -
en niemand wist daar iets vanaf. Ik was naar het Oratorio gegaan, en
nauwelijks had Don Bosco me in het oog gekregen, of hij kwam naar me
toe, nam me als naar gewoonte bij de hand en zei tegen me: "0, wat heb
je nu een mooie verdienste voor de hemel verworven, door het offer te
brengen!
"Wat voor offer heb ik dan gebracht?" vroeg ik.
En Don Bosco vertelde me haarfijn alles wat ik in het geheim gedaan
had. Hij las dus inderdaad in de harten en wist wat er op verre afstand
van hem gebeurde. Ik heb daar nog een ander bewijs van.
Op een avond ontmoette ik in Turijn de man aan wie Don Bosco de
vier stuivers geschonken had. Hij hield me staande en vertelde me dat
hij met die stuivers maïsmeel was gaan kopen, en hij had er een polenta
van gemaakt waar ze thuis van gegeten hadden tot ze allen verzadigd wa-
ren, zodat voor die dag niemand van hen nog honger had. Ook zei hij dat,
na de zegen van Don Bosco, in zijn huis alles met de dag beter was ge-
gaan; en hij voegde eraan toe dat Don Bosco werkelijk een heilige was en
dat hij hem nooit zou vergeten. Hij zei nog eens: "Bij ons thuis noemen
we hem nu de priester van het mirakel van de polenta, omdat bij de
tegenwoordige prijs, voor vier stuiver meel nauwelijks voldoende is voor
twee personen, maar wij hebben er met zijn zevenen van gegeten.
Dikwijls ben ik ooggetuige geweest van soortgelijke en nog verras-
sender feiten.
Op een morgen kwam er bij Don Bosco een dame die op een kruk en een
stok liep; zij was vergezeld van een andere dame en liep zo moeilijk,
dat zij heel wat tijd nodig had om een stap te kunnen doen, wellicht
door een zenuwaandoening. Toen zij tegen Don Bosco gezegd had dat zij
hem wenste te spreken, trok ik me bescheiden terug. Maar toen de dame
wegging, zag ik haar zonder kruk en zonder stok lopen en ze zei tegen
me: "Don Bosco heeft me genezen."
Maar het merkwaardigste gebeurde er toch in 1849. Het is het vol-
gende:
Een jongen van vijftien jaar, die Carlo heette en die gewoon was
het Oratorio van de H. Franciscus van Sales te bezoeken, werd in 1849
plotseling ernstig ziek en na korte tijd lag hij op het uiterste. Hij
woonde in een herberg en was de zoon van de waard. Ziende dat hij in
levensgevaar verkeerde, raadde de dokter de ouders aan, er bij de jon-
gen op aan te dringen dat hij zou biechten, en diep bedroefd vroegen zij
de jongen welke priester hij wilde hebben. Hij stelde er erg prijs op,
dat men zijn gewone biechtvader zou laten komen en dat was Don Bosco.
Men ging onmiddellijk naar Don Bosco toe, maar vernam, jammer genoeg,
dat hij buiten Turijn vertoefde. De jongen was daar erg van ontdaan, en
vroeg toen naar de onderpastoor die spoedig kwam. Anderhalve dag later
stierf hij, nadat hij nog dikwijls gevraagd had om met Don Bosco te
spreken.
Nauwelijks was Don Bosco teruggekeerd, of men vertelde hem, dat men
hem verschillende malen was komen roepen voor Carlo, de jongen die hij
heel goed kende, en die in stervensgevaar verkeerde en dringend naar hem
had gevraagd. Hij haastte zich erheen. "Misschien", zo zei hij, "was hij
nog op tijd." In het huis aangekomen ontmoette hij allereerst een van de
bedienden aan wie hij meteen vroeg hoe het met de zieke ging. "U bent te

33.7 Page 327

▲back to top


- III/323 -
laat",luidde het antwoord: "hij is al een halve dag dood!" - Glimlachend
riep Don Bosco uit: "0, nee maar! Hij slaapt en u denkt dat hij dood
is!"
De bediende keek hem verbaasd en een beetje ironisch aan. Maar als
het ware schertsend merkte Don Bosco op: "Willen we om een liter wijn
wedden, dat hij niet dood is?"
Op dat ogenblik kwamen de andere huisgenoten op het horen van zijn
stem binnen en, in een hartverscheurend geween uitbarstend, verklaarden
ook zij, dat Carlo er niet meer was. Toen zei Don Bosco: "Moet ik dat
geloven? Sta me toe dat ik hem zie."
Hij werd onmiddellijk naar de sterfkamer gebracht, waar de moeder
en een tante van de jongen bij de overledene zaten te bidden. Het lijk,
al gekleed voor de begrafenis, was, zoals toen de gewoonte was, in een
versleten laken gewikkeld en genaaid en met een sluier bedekt; in de
buurt van het bed brandde een kaars.
Don Bosco kwam naderbij en dacht: "Wie weet, of hij zijn laatste
biecht wel goed gedaan heeft! Wie weet welk lot zijn ziel ten deel ge-
vallen is!" En zich tot degene wendend die hem had binnengelaten zei
hij: "Gaat u even weg, laat me alleen!"
Hij stortte toen een kort, doch vurig gebed, sprak de zegen uit en
riep de jongen tweemaal op bevelende toon bij zijn naam: "Carlo, Carlo!
Sta op!"
Toen begon de dode te bewegen. Don Bosco blies onmiddellijk de
kaars uit en met een paar flinke rukken van beide handen verscheurde hij
het laken, zodat de jongen vrij zou zijn, en hij nam de sluier van zijn
gezicht weg. Alsof hij uit een diepe slaap ontwaakte, sloeg de jongen de
ogen op, keek om zich heen, kwam overeind en zei: "Hé! Hoe kom ik hier?"
Toen keek hij rond, vestigde de blik op Don Bosco en nauwelijks had hij
hem herkend of hij riep uit: "0, Don Bosco! 0, als u eens wist! Ik heb
zo naar u verlangd! U moest ik juist hebben... Ik heb u nodig. En God
heeft u naar me toe gestuurd. U hebt er zo goed aan gedaan met me wakker
te maken! "
En Don Bosco antwoordde: "Zeg maar wat je wil; ik ben voor jou
hier."
En de jongen vervolgde: "0! Don Bosco, ik moest in de hel zijn. De
laatste keer dat ik gebiecht heb, durfde ik een zonde niet biechten, die
ik enkele weken geleden bedreven heb. — Het was een slechte kameraad met
zijn praatjes... Ik heb een droom gehad die me erg veel schrik heeft
aangejaagd. Ik droomde dat ik aan de rand van een geweldige vuuroven was
en daar kwamen veel duivels uit te voorschijn die me probeerden te van-
gen: en ze waren al op het punt mij terug te sleuren en me in dat vuur
te werpen, toen een dame tussen mij en die wilde dieren ging staan en
zei: "Wacht, er is nog geen oordeel gevallen! Na een tijdje van vrese-
lijke angst hoorde ik uw stem die me riep en ik ben wakker geworden en
nu wil ik graag biechten."
De moeder intussen was, verschrikt en buiten zichzelf van dat
schouwspel op een teken van Don Bosco met de tante de kamer uitgegaan
en de andere leden van de familie gaan roepen. De arme jongen, aangemoe-
digd om geen angst meer te hebben voor die monsters, begon onmiddellijk

33.8 Page 328

▲back to top


- III/324 -
zijn biecht te spreken met een oprecht berouw, en terwijl Don Bosco hem
de absolutie gaf, kwam de moeder met de anderen de kamer weer binnen,
zodat ze getuige konden zijn van wat er gebeurde. De jongen keerde zich
toen tot zijn moeder en zei: "Don Bosco heeft me van de hel gered."
Zo bleef hij bijna twee uren, volkomen helder van geest. En al die
tijd door, bleef zijn lichaam, hoe hij zich ook bewoog, rondkeek en
sprak, even koud als voor zijn herontwaken. Onder meer zei hij tegen Don
Bosco dat hij steeds en altijd de jongens zou vermanen oprecht te zijn
in de biecht.
Eindelijk zei Don Bosco tegen hem: "Nu leef je in genade met God;
de hemel staat voor je open. Wil je daarheen gaan of wil je hier bij
ons blijven? "
"Ik wil naar de hemel gaan", antwoordde de jongen.
"Tot ziens dan in het paradijs!" En de jongen liet het hoofd op het
kussen vallen, sloot de ogen, werd onbeweeglijk en ontsliep weer in de
Heer.
Men moet echter niet denken dat die gebeurtenis groot opzien baarde
in de stad. Don Bosco was met de uiterste eenvoud te werk gegaan, steeds
bewerend dat de jongen niet dood geweest was. De voortdurende woelingen
van de politiek en de oorlog gedurende de eerste maanden van dat jaar
leidden de geesten af en namen de mensen geheel in beslag. En dan was er
het gevoel van eerbied voor de nagedachtenis van hun zoon, die het gezin
verhinderde over een dergelijke gebeurtenis te spreken met vreemden, al
was het slechts met de buren, hoewel men er niet helemaal over zweeg.
In ieder geval drong het gerucht wel door tot de kameraden van de
gestorvene, en er werd in het Oratorio onbetwist jarenlang over gespro-
ken als over iets dat zeker was. Men kende het huis, de naam en voornaam
van de jongen, de nationaliteit van de familie en hun jarenlange vriend-
schap met Don Bosco, die in het begin van 1849 het gezin was gaan opzoe-
ken om een broer van Carlo te vragen of ook hij niet naar het zondags-
oratorio wilde komen. Die ging er slechts een enkele maal heen, vertrok
als vrijwilliger naar het front, streed bij Novara, werd gewond en naar
huis gebracht, waar hij stierf.
En om enkele namen te noemen van de honderden mensen die van die
gebeurtenis op de hoogte waren, voeren wij op de eerste plaats die van
Giuseppe Buzzetti aan, die, al was hij dan geen ooggetuige, er toch ze-
ker van was, nadat hij het gehoord had van wie erbij tegenwoordig waren
geweest, en zelfs op gevorderde leeftijd twijfelde hij er nooit aan, zo-
als hij ons bij herhaling bevestigde. Zijn zekerheid werd gedeeld door
Mgr. Giovanni Cagliero, en toen Enria in 1854 in het Oratorio getreden
was en in 1857 Don Garino en Don Bonetti, werden die onmiddellijk van
die gang van zaken door de medeleerlingen op de hoogte gebracht. In 1864
vertelden enkele van de eerste leerlingen van het Oratorio het aan
Bisio, evenals mejuffrouw Teresa Martano, die Don Bosco nog vóór 1849
gekend had, en al in Turijn woonde.
Toen Don Antonio Sala in 1889 naar Parma ging, ontmoette hij in de
trein een oude Broeder der Christelijke Scholen die in een klooster in
Parma woonde. Toen zij over Don Bosco begonnen te spreken, vertelde de

33.9 Page 329

▲back to top


- III/325 -
Broeder erover hoe hij in 1848, of 1849 in Turijn schoolmeester was in
de lagere school, en dat het zeker en bewezen was, dat een al overleden
jongen tijdelijk verrezen was.
Don Michele Rua bevestigde: Toen ik in 1849 in Turijn de lagere
school bezocht bij de Broeders van de Christelijke Scholen, kwam Don
Bosco daar dikwijls biechthoren. Ik herinner me hem toen te hebben horen
spreken, in de preek, over de jonge Carlo, die dood was en tot het leven
teruggekeerd, toen zijn biechtvader, die plotseling was teruggekeerd,
hem riep, en daarna de eeuwigheid was ingegaan, ontslagen van zijn zon-
den. Wie die biechtvader geweest was vertelde Don Bosco niet, maar daar-
na hoorde ik dat wonderbare feit door verschillende personen vertellen,
die het aan Don Bosco zelf toeschreven. Gebruik makend van de omstandig-
heid dat ik met hem op vertrouwelijke voet stond, vroeg ik hem enige
tijd later eens, toen ik al priester was, of minstens vlak voor mijn
wijding stond, of hij eigenlijk de geestelijke vader van dat feit was,
dat velen hem toeschreven. Hij gaf me als antwoord: "Ik heb nooit gezegd
dat ik dat was." Meer zei hij niet, maar het was voor mij voldoende dat
hij niet ontkende dat hij het was, doch dat hij alleen maar ontkende het
ooit aan zichzelf te hebben toegeschreven; en ik wilde geen misbruik
maken van zijn vertrouwen door verder aan te dringen.
Bovendien verhaalde Don Bosco de geschiedenis meer dan vijftigmaal
aan de jongens van het Oratorio en honderden keren aan die van zijn an-
dere huizen, zonder echter van zichzelf gewag te maken, zonder ooit de
naam van iemand te noemen en zonder een aanwijzing te geven van de
plaats, en iedere bijzonderheid achterwege latend, die het vermoeden zou
kunnen wekken dat het over hém ging, maar wel deed hij het relaas steeds
met dezelfde omstandigheden, zonder ooit iets eraan te veranderen of er-
aan toe te voegen, zodat men duidelijk kon zien dat hij aanwezig geweest
was bij een gebeurtenis, die diep in zijn geheugen geprent gebleven was.
Pas op een avond in 1882 verried hij zich, zonder er erg in te hebben,
toen hij de gebeurtenis na het avondgebed aan de jongens van de voor-
stad San Martino vertelde. Daar hij op dat ogenblik uiterst geestelijk
vermoeid was, veranderde midden in zijn beschrijving plots zijn manier
van spreken en ging hij van de derde in de eerste persoon over, en zei:
"Ik trad de kamer binnen, ik zei tegen hem, hij antwoordde mij", en hij
vervolgde zijn verhaal op die manier een heel eind, en keerde ten slotte
weer in de derde persoon terug. De schrijver van die gedenkschriften was
daarbij tegenwoordig. De salesianen keken elkaar even veelbetekenend
aan, de jongens zaten als in geestvervoering naar hem te kijken.
Toen hij uitgesproken was, liep hij tussen de rijen der jongens
door om zich naar zijn kamer te begeven, en terwijl allen om hem heen-
drongen, giste men uit zijn blik en uit zijn woorden dat hij zich vol-
slagen onbewust was van wat er gebeurd was, en niemand durfde hem erover
aan te spreken om zijn nederigheid niet te kwetsen.
Wat mij bijzonder na ter harte gaat is tenslotte de uiteenzetting
van een oordeel dat een heel bevoegd persoon erover gaf.

33.10 Page 330

▲back to top


- III/326 -
Rome, via di Ripetta, 246
24 februari 1891
Zeereerwaarde Heer Don G.B. Lemoyne,
Ik zie in een krant dat U inlichtingen en opmerkingen zoekt voor de
samenstelling van een levensbeschrijving van de betreurde D. Giovanni
Bosco, van wie het proces voor zaligverklaring begonnen is en ook heb ik
de indruk gekregen dat mededelingen van niet zo grote omvang eveneens
voor hetzelfde doel worden aanvaard en welkom zijn. Ik haast mij daarom
mijn steentje tot het gebouw bij te dragen.
Ik heb met de eerbiedwaardige man verschillende malen te doen ge-
had in Turijn, in Genua, in Florence en verschillende malen heel lang
en onder vier ogen met hem gesproken. De indruk die hij van begin af aan
op mij maakte in ons eerste onderhoud was die van een man van geen grote
betekenis, doch eenvoudig en goed. Maar er waren slechts enkele woorden
uit zijn mond nodig om mijn eerste indruk te herzien en te verbeteren,
en wanneer ik hem hoorde redeneren straalde hij me tegen als een man met
een uitgelezen en bezonken oordeel, een man van bewonderenswaardige
wijsheid, uiterste rechtschapenheid en heilige bedoelingen. Zijn heldere
betoogtrant, zonder schijn van gewicht, kwam mij zo snedig en belangrijk
voor, dat men wat hij zei woordelijk zou hebben kunnen drukken zoals het
als vanzelfsprekend van zijn lippen vloeide. Ik zou niet weten wie ter
wereld in een gesprek met mij een grotere bewondering bij me heeft ge-
wekt. Ik had het gevoel alsof ik met een heilige sprak...
Ik hield en houd hem voor een buitengewoon mens, vervuld van god-
delijke genade. Die indruk van hem is bij mij ontstaan door de beschou-
wing van zijn leven, door zijn gedragingen en door zijn ondernemingen.
Hij stichtte mij in de hoogste mate door de liefde en de ijver die hij
vol ernst, resultaatvol en vruchtbaar aan de dag legde ten opzichte van
de volksjongens en allerlei soorten deugnieten, om hen te ontrukken aan
de ondeugd, voor hen te zorgen, hen te onderwijzen, hen op te voeden en
vooral hen tot Jezus Christus te brengen. Ik zag in dat alles iets dat
in de hoogste mate in overeenstemming was met de geest van Jezus Chris-
tus, en ver verwijderd van iedere menselijke neiging; hij was de chari-
tas Christi urget nos in heel haar schittering.
De overtuiging die hij bij me deed ontstaan van zijn buitengewone
goedheid was zo groot, dat het mij als iets vanzelfsprekends voorkwam
dat hij echte wonderen bewerkstelligde, daar het gewoon is dat de god-
delijke Voorzienigheid de grote dienaren van God zulke gaven toestaat.
Het zou helemaal niet mijn verwondering hebben gaande gemaakt, wanneer
ik daarover had horen spreken.
En ik heb er later inderdaad over horen spreken..." En na een ver-
rassend feit te hebben uiteengezet van Don Bosco waarover wij spoedig
meer zullen vertellen, vervolgde hij: "Ook heb ik door ontwikkelde en
vrome mensen in Turijn horen zeggen, dat Don Giovanni eens bij een zie-
ke jongen werd geroepen en dat Don Giovanni, toen hij te laat aankwam
en de jongen al gestorven was, hem weer opwekte en hem de biecht afnam,
in omstandigheden die ongeveer overeenkomen met wat men leest over de
H. Philippus Neri die de jongeling van Massimi weer ten leven riep. Bij

34 Pages 331-340

▲back to top


34.1 Page 331

▲back to top


- III/327 -
die gelegenheid vernam ik dat iemand er een schriftelijk relaas over had
opgesteld, en de documenten daaromtrent bewaarde teneinde Don Giovanni
te verheerlijken, wanneer hij niet meer tot de levenden zou behoren.
Ziedaar, Zeereerwaarde Heer, het weinige dat ik u kan verzekeren.
U kunt er naar uw beste weten een vrij gebruik van maken...
P. Giovanni Giuseppe Franco van
de Sociëteit van Jesus.
Mgr, Spinola, thans Aartsbisschop van Sevilla, aarzelde niet, steu-
nend op dezelfde motieven, het verhaal van de dood en de opwekking van
de jonge Carlo op te nemen in een te Milo uitgegeven brochure "Don Bosco
en zijn werk."
Doch wat voor ons verreweg het meest belangrijk is, zijn de beke-
ringen en de ontelbare ernstige biechten, die Don Bosco door dat verhaal
bewerkte; en dat waren stuk voor stuk wonderen van geestelijke orde, die
elk voor zich opwogen tegen dat waarover wij een uiteenzetting gegeven
hebben. De hem door God geschonken werkdadigheid van zijn woord, deed
zich zo blijken dat het heel zijn leven deed voorkomen als een ononder-
broken lofzang op de goddelijke Almacht, Voorzienigheid en Barmhartig-
heid. Niettemin voegde Mgr. Cagliero, die de getuige was van zovele wel-
haast dagelijkse wonderen, eraan toe: "Voor mij was het grootste van al-
le wonderen van Don Bosco, dat hij bijna vijftig jaar lang gestreden
had, en een stormachtige vaart tot een goed einde bracht temidden van
klippen zonder tal en heftige stortvloeden, die het werk der Oratorio's
en de Congregatie van de H. Franciscus van Sales dreigden te overspoe-
len.

34.2 Page 332

▲back to top


- III/328 -
H O O F D S T U K XLVI
VOORBEREIDINGEN VOOR EEN NIEUWE OORLOG - DE SINT-PIETERS-
PENNING - VERTREK VAN DE KONING MET HET LEGER - DE BIJ-
DRAGE DER JONGE ARBEIDERS - TOESPRAAK VAN EEN JONGEN -
HYMNE AAN PIUS IX - WOORDEN VAN MARKIES CAVOUR,
Bij de Piëmontese regering was de hoop op een revanche nog niet ge-
blust, temeer niet wijl de verschrikkelijke revolutie van de Hongaren
tegen Oostenrijk, de kern van de keizerlijke troepen bezighield. Op 1
februari 1849 kondigde de Koning bij de opening van het parlement aan,
dat het leger hersteld en blakend van vaderlandsliefde was, en bereid om
de Oostenrijkers uit Italië te verdrijven. De openbare mening was weinig
oorlogsgezind; maar de sektariërs drongen aan, de vrijwilligers en po-
litieke vluchtelingen dreigden, de kranten vertelden huiveringwekkende
dingen die de Oostenrijkers deden bij hun onderdrukking van Lombardo-Ve-
neto; Radetzki werd ervan beschuldigd het wapenstilstandsverdrag ge-
schonden te hebben Generaal Chiodo, de opvolger van Gioberti als voor-
zitter van de raad van ministers, drong aan op een militaire conventie
met de opstandelingen van Rome, die op 9 februari de Paus vervallen ver-
klaard hadden en de republiek uitgeroepen, In Lombardije en Veneto had-
den de leiders der liberalen de opstand in verschillende steden voorbe-
reid voor de 21ste maart:
Terwijl alles in het werk gesteld werd voor een nieuwe nationale
herleving, bleven de harten der katholieken steeds gericht op Plus IX
die zich in ernstige omstandigheden bevond.
Als Vader van 300 miljoen katholieken over de hele wereld ver-
spreid, en ook als leider van al de volkeren, had de Paus inderdaad tot
taak te voorzien in de ontelbare geestelijke en tijdelijke noden (1).
Om nog van andere dingen te zwijgen, moest hij zorgen voor de vele hei-
lige Congregaties van kardinalen en prelaten, die moesten dienen om de
zaken te bespreken en af te handelen die de hele Christenheid betrof-
fen; hij moest zorgen voor het onderhoud van al de vertegenwoordigers
(1) Volgens de meest nauwkeurige en recente gegevens waarover men thans (1902) beschikt,
bedraagt de bevolking van de wereld één biljoen vijfhonderddrieëntwintig miljoen.
Van al die mensen die het aardoppervlak bewonen, kent nauwelijks een vijfde deel
de ware godsdienst, die de Katholieke is. Wat een ondoorgrondelijke beschikking van
God!

34.3 Page 333

▲back to top


- III/329 -
bij de regeringen der wereld, ter bescherming van de aan hun hoede toe-
vertrouwde gelovigen; zorgen voor de uitzending en het onderhoud van de
missionarissen in de verschillende delen der aarde, waar men de ware God
nog niet kende, noch zich verheugde in de zegen der goddelijke Verlos-
sing en de christelijke beschaving; hij moest, alles bijeengenomen, zor-
gen voor honderden en duizenden noodzakelijke dingen die wij daarenboven
zouden kunnen opnoemen.
Paus Pius IX die gedwongen was Rome te verlaten en beroofd was van
al zijn bezit, bevond zich in de onmogelijkheid om voor dat alles te
zorgen, tot groot nadeel van de zielen. Ferdinand II, de koning van
Napels, verleende hem weliswaar in Gaeta grote en edelmoedige gastvrij-
heid; doch die vorst zou niet al de lasten die een goed bestuur van heel
de universele Kerk vergen op zich hebben kunnen nemen; bovendien leek
het niet billijk, dat het gewicht van een waardig onderhoud van de Paus
zelf slechts op één enkele Staat zou drukken. Nauwelijks was die stand
van zaken duidelijk geworden of de bisschoppen van Frankrijk en daarna
al de andere van de katholieke Kerk, deden een beroep op de liefdadig-
heid der gelovigen, en spoorden hen aan om als liefhebbende schapen hun
opperherder met bijdragen te steunen Bet geloof en de christelijke barm-
hartigheid beantwoordden weldra die oproep der prelaten en binnen korte
tijd ontstond er in iedere klasse van mensen een nobele wedstrijd ten
gunste van de Paus. Bij Frankrijk voegden zich Spanje en België, Duits-
land en bovendien ook Amerika, China en andere soms heel ver afgelegen
delen van de katholieke wereld. Ook in alle kerken van Nederland en tot
in Amsterdam toe werden er op initiatief van een protestantse dominee
collecten gehouden. Op die wijze ontstond de instelling van de zoge-
naamde Sint-Pieterspenning in die laatste tijden, een onderneming die
de Paus de middelen verschaft om betrekkingen te onderhouden met alle
volkeren der wereld, en om te hulp te komen aan de ontzaglijke geeste-
lijke en tijdelijke noden van gans de katholieke familie, terwijl het
tevens dient als schitterende manifestatie van geloof en liefde voor de
Stoel van Petrus.
Ons Italië, ofschoon in dat jaar 1849 volkomen in beroering, kon
zich niet onthouden van deelneming aan een zo verheven onderneming.
Vooral Piëmont ging een wedstrijd aan met al de andere zusterprovincies
en leverde een ondubbelzinnig bewijs van zijn onveranderlijke gehecht-
heid aan de plaatsvervanger van Jezus Christus Daarna vormden in Turijn
in het begin van februari enkele vrome en ijverige katholieken, geeste-
lijken en leken, een comité met het doel onder de gelovigen die actie
te verbreiden en spontane offers te verzamelen teneinde die aan de Paus
te kunnen schenken Het comité bestond uit de volgende aanzienlijke per-
sonen: markies Gustavo Cavour, Markies Lodovico Pallavicini-Mossi, sena-
tor; markies Birago di Vische, markies Fabio Invrea, de theoloog Gugli-
elmo Audisio, de theoloog advocaat Cerutti, en de theoloog Valinotti,
kanunnik. Vele andere vooraanstaande heren bevorderden het werk van de
Sint-Pieterspenning ook in de gezinnen; en onder meer Graaf Camillo di
Cavour, de broer van markies Gustavo. Op 9 februari 1849 opende de Armo-
nia een inschrijving voor giften aan de Paus.
Daar de gelovigen in onze streken op de hoogte waren van de nood
waarin Pius IX als banneling leefde, stelden zij er een eer in hem te
hulp te komen; en niet alleen de rijken, doch ook de armen droegen het
hunne ertoe bij, en schonken de vrucht van hun arbeid, en ook de wei-

34.4 Page 334

▲back to top


- III/330 -
nige spaargelden die zij hadden kunnen overleggen. Bij die gelegenheid
stelden de zonen van Don Bosco er een hoge eer in, een teken van eerbied
te kunnen geven, jegens het Hoofd van de Kerk, en stonden daarom met
graagte de enkele stuivers af waarover zij konden beschikken, dat wil
zeggen van datgene wat zij bijna strikt nodig hadden om van te leven, en
hielden een inzameling om de opbrengst daarvan in zijn heilige handen te
geven.
Terwijl nu in het Oratorio de arme leerlingen van Don Bosco uiterst
blij waren de Plaatsvervanger van Jesus Christus een vertroosting te
kunnen schenken, zegde het ministerie op 12 maart de wapenstilstand op
aan generaal Radetzki, de opperbevelhebber van de Oostenrijkse strijd-
krachten. Het Piëmontese leger, bestaande uit 120000 man, onderverdeeld
in zes divisies, zette zich in beweging. Zeventigduizend van hen betrok-
ken stellingen bij de Ticino, zich verspreidend - en dat was een zeer
ernstige fout - over een linie van meer dan honderd mijl. Kort daarna
werd in Como en Brescia de vaan van de opstand geheven. Op de 14de ver-
trok Carlo Alberto in de avond uit Turijn naar Novara. Diezelfde dag
nodigde minister Sinea de bisschoppen uit, het volk te overtuigen van de
noodzakelijkheid van de oorlog, en gebeden te vragen voor de goede af-
loop ervan, en de bisschoppen stemden daarin toe zoals zij steeds gedaan
hadden in zulke omstandigheden. Ook in het Oratorio werd er gebeden, te-
meer daar Graaf di Collegno op 5 februari van het Hof gekomen was om Don
Bosco 200 lire ter hand te stellen, zoals blijkt uit de gedenkschriften
van de theoloog Borel en doet veronderstellen dat het een gift van de
Koning was.
Intussen werd er in het Oratorio een onvergetelijk feest voorbe-
reid. Het werkcomité van de Sint-Pieterspenning was, op uitnodiging van
Don Bosco, zo welgevallig, op 25 maart twee van zijn meest vooraanstaan-
de leden naar het Oratorio te sturen om de opbrengst van de collecten
persoonlijk in ontvangst te komen nemen. De twee afgevaardigden waren
kanunnik Valinotti en Markies di Cavour. Daar het Passiezondag was en
door de jongens de feestdag van Maria-Boodschap gevierd werd, waren de
jongens in buitengewoon groten getale bijeen. Onder de documenten hebben
wij een afschrift gevonden van de toespraak die bij die gelegenheid ge-
houden werd door een van de jongens uit naam van zijn kameraden, en die
als volgt luidde:
Hooggeëerde Heren,
"Nauwelijks had het droevige nieuws ons bereikt, dat de Heilige
Vader zich in nood bevond, of wij werden door een diepe ontroering aan-
gegrepen. Onze droefheid werd steeds groter toen het tot ons doordrong
dat onze positie ons verhinderde in de onverwachte moeilijkheden te
voorzien Daar wij niettemin verlangend waren een teken van eerbied en
kinderlijke genegenheid te geven jegens het Hoofd van de Katholieke
Godsdienst, jegens onze gemeenschappelijke Vader, de opvolger van de
Heilige Petrus, van de Plaatsvervanger van Jezus Christus, hebben wij
onze beste krachten ingespannen, hebben wij het penningske van de arme
bijeengegaard. Het zijn drieëndertig lire die wij verzameld hebben; het
is een bedrag van weinig betekenis voor de verheven bestemming ervan,
maar men zal zich wel willen verwaardigen rekening te houden met onze
leeftijd en met onze positie van arbeidersjongens en kinderen van arme
gezinnen.
"Mijne Heren, wij weten dat gij goed van harte zijt en daarom onze
geringe gave zult weten te aanvaarden, terwijl wij U de verzekering ge-

34.5 Page 335

▲back to top


- III/331 -
ven dat wij nog meer zouden willen doen wanneer het onmogelijke het ons
niet verhinderde,
"Wanneer ooit," zo vervolgde hij, wanneer ooit onze woorden van
dat ogenblik door de Heilige Vader gehoord zouden kunnen worden; zouden
wij, aan zijn voeten nedergeworpen eenstemmig uitroepen: "Heilige Vader,
dat is het gelukkigste ogenblik van ons leven: wij zijn een klasse jon-
gens die er een grote eer in stellen een teken van eerbied jegens uwe
heiligheid te kunnen geven. Wij verklaren ons tot uw allergenegenste
kinderen; en ondanks de machten der kwaadwilligen om ons van de katho-
lieke eenheid te verwijderen, erkennen wij in uwe Heiligheid de opvolger
van de H. Petrus, de Plaatsvervanger van Jezus Christus, met wie ieder-
een één moet zijn, wil hij niet voor eeuwig verloren gaan, en in de
stelligste overtuiging, dat niemand, die door u verworpen wordt, tot de
ware Kerk kan behoren, verklaren wij, steeds in vereniging met die Kerk,
waarvan U het zichtbare Hoofd bent, te willen leven en sterven, terwijl
wij bereid zijn al ons bezit, ja zelfs ons leven veil te hebben om ons
waardige zonen te tonen van een zo liefdevolle Vader."
De kleine redenaar besloot zijn toespraak aldus: "Gij intussen,
mijne Heren, aanvaardt die eenvoudige, doch ernstige uitdrukking van wat
ons bezielt, en uw grote goedheid zal onze ontoereikendheid aanvullen."
Na die toespraak, zong een groepje jongens met zilveren stem de
volgende lofzang op Pius IX, die hun geleerd was door de ijverige theo-
loog Giacinto Carpano
Zoals vroeger in Jeruzalem d'ontrouwe Joden
Onze-Heer onthaalden met zang en zegebogen,
maar toen Hij later op het kruis
wreed te sterven hing, spotten met zijn lijden.
Zo lacht nu een trouweloze bond verachtend spottend
met het grote lijden
van onze Paus en Vader;
onlangs nog vierden zij hem fier
dien zij nu met smaad
honend overladen.
Vrezen doen wij echter niet, al wordt
het schip van Petrus,
onze Moederkerke,
onstuimig weggeslingerd;
de Heer heeft immers ons gezegd:
laat de hellehond
en trawanten blaffen.
Hoogmoed wil de Kerk belagen en
de dwaasheid zich met haar
vermetel meten!
O mochten wij begrijpen
dat God allen z'heeft opgericht;
allen roept Hij toe:
werkt en bidt te samen.

34.6 Page 336

▲back to top


- III/332 -
Het gebrachte offer, vergezeld van de aangehaalde toespraak en van
de zang, trof de leden van het comité zo diep, dat zij er allen ten
zeerste door ontroerd waren. Zij richtten enkele warme woorden van lof
en aansporing tot de jongens en lieten zich een afschrift van alles ge-
ven en waren van oordeel: "Die edelmoedige gevoelens verdienen ter ken-
nis te komen van de Heilige Vader, en dat zal gebeuren."
Intussen maakte markies di Cavour, die in die tijd medewerker was
van het katholieke blad Armonia, gewag van het feit door een lofarti-
kel op het Oratorio te schrijven, een belangrijk artikel dat de moeite
waard is ter kennis van de lezer te worden gebracht.
"In de armste," aldus Cavour, "in de armste der voorsteden van die
grote stad, vrijwel uitsluitend door arbeiders bewoond, die met de
vrucht van hun dagelijkse moeitevolle arbeid in hun levensonderhoud
voorzien, en die zich dikwijls in werkelijke ellende bevinden, als ge-
volg van een of andere ziekte of door gebrek aan werk, is sinds enkele
jaren een van die werken van barmhartigheid ontstaan, waarvan de katho-
lieke geest een onuitputtelijke bron is. Een ijverig priester, bezorgd
voor het welzijn der zielen, heeft er zich volkomen gewijd aan het god-
vruchtige werk, het grote aantal jongens, die in die omgeving wonen, te
onttrekken aan de ondeugd, aan de ledigheid en aan de onwetendheid;
door het gebrek of de achteloosheid der ouders zijn die jongens maar al
te dikwijls verstoken van godsdienst en behoorlijke cultuur. Die pries-
ter, Don Bosco geheten, heeft daar enkele huisjes en een kleine omhein-
de plaats gehuurd, is er gaan wonen en heeft er een klein Oratorio ge-
opend en onder de bescherming gesteld van de grote Bisschop van Genève,
de H. Franciscus van Sales. Hij heeft geprobeerd die arme jongens daar-
heen te trekken, die voordien aan hun lot overgelaten en altijd alleen
waren; in dat eenvoudige en nederige Oratorio geeft hij hun het onder-
richt in die wetenschap die meer dan iedere andere noodzakelijk is, on-
derrichting namelijk in de godsdienst; hij went de jongens eraan hun
plichten te vervullen, God waarlijk te dienen, en in vriendschap en
maatschappelijk met elkaar samen te leven. Behalve het Oratorio zijn er
ook klassen, waarin aan die jeugd de eerste beginselen worden bijge-
bracht van het lezen en schrijven en rekenen; dan is er nog de naburige
omheinde plaats, waarop de jongens 's zondags en in de ontspanningsuren
zich vermaken met onschuldige spelen en oefeningen, zodat zij de tijd
in gepaste vrolijkheid doorbrengen, die van zoveel belang is voor de li-
chamelijke en geestelijke gezondheid, vooral op die leeftijd. Te midden
van hen beweegt zich telkens Don Bosco, die er voortdurend aanwezig is
als hun meester, metgezel, voorbeeld en vriend.
"Men ziet er alleen reeds op zondag vierhonderd jongens bijeen,
van wie men buiten niets merkt en die door velen onopgemerkt blijven,
terwijl er toch zo ontzaglijk veel goed aan hen verricht wordt. Al die
jongens, van wie de meesten anders zouden opgroeien in onwetendheid en
ondeugd, komen hier tot de deugd en tot arbeid. Hun ijverige beschermer
en vriend, zet inderdaad alles op alles om behoorlijke vaklieden te
vinden, die bereid zijn om de jongens gedurende een proeftijd bij zich
in de leer te nemen; en wanneer een jongen door Don Bosco wordt voorge-
dragen als zijn leerling, dan is dat voor de patroon van zo een werk-
plaats een borg voor goed gedrag, waardoor hij er gemakkelijk toe over-
gaat hem bij zich te nemen om hem in zijn eigen beroep te bekwamen. Zo

34.7 Page 337

▲back to top


- III/333 -
komen er uit die kweekschool ieder jaar een behoorlijk aantal keurige
arbeiders voort, die in staat zijn om in hun eigen behoeften te voor-
zien, en die gedurende hun hele leven, naar wij hopen, de gewoonte zul-
len bewaren van het goede gedrag waarmee zij in hun jonge jaren ver-
trouwd zijn gemaakt.
"Voegen wij hier nog aan toe dat, - daar er dikwijls onder de jon-
gens zijn, die door de dood of de ondergang van hun eigen ouders vol-
slagen verlaten zijn, - verschillenden van hen ook onderdak vinden in
een of andere kamer in die arme, hierboven bedoelde huisjes, en er ook
hun onderhoud verkrijgen voor de tijd van hun leerperiode, totdat zij
met de opbrengst van hun arbeid in staat zijn voor zichzelf te zorgen.
"Naar dat huis van weldadigheid begaven zich op de dag van Maria
Boodschap twee leden van het Comité van het werk voor de Sint-Pieters-
penning, daarheen uitgenodigd door de verdienstelijke stichter van dat
Oratorio. Het ging erom, een gift in ontvangst te gaan nemen, die die
brave en voorbeeldige jongens voor het werk zelf bestemd hadden. Daar
zij op de hoogte gebracht waren van de treurige gebeurtenissen in Rome
en van het feit dat de gemeenschappelijke Vader van alle gelovigen in
ballingschap vertoefde, wilden zij spontaan hun bijdrage leveren om het
blijk van kinderlijke eerbied, dat men in Turijn wilde bijeenbrengen om
het aan de voeten van de Plaatsvervanger van Christus neer te leggen,
te vergroten.
"Toen de afgevaardigden van het comité de eenvoudige binnenplaats
opkwamen waar zoveel goeds verricht wordt, werden zij met uitgelezen
hoffelijkheid door de directeur ontvangen; daarna zagen zij zich niet
zonder diepe ontroering omringd door de jongens; die hen op een opgewek-
te en keurige wijze welkom heetten.
"Twee van hen traden al spoedig naar voren, en terwijl een van hen
op een blad de drieëndertig frank aanbood die zij hadden opgehaald,
sprak de ander een eenvoudige doch ontroerende redevoering uit waarvan
wij onze lezers een gedeelte niet willen onthouden."
Hier haalde de schrijver een gedeelte van de hierboven afgedrukte
rede aan en vervolgde toen:
"Een tedere bewogenheid maakte zich bij het horen van die woorden
van de afgevaardigden meester, daar zij werden uitgesproken op een in-
telligente manier en met een stem, die alle recht liet wedervaren aan
de genegenheid van een jongen, die kalkemmers en stenen aandraagt als
metselaars, handlanger, doch er niettemin blijk van gaf werkelijk zul-
ke nobele en edelmoedige gevoelens te ondergaan. Zij beantwoordden met
enkele woorden de jongens en zeiden tot hen dat het hun verheugde hen
tot medewerkers te hebben in een actie die een belijdenis is van dat
katholieke geloof dat de mens zozeer verheft, in welke staat en om-
standigheden hij zich ook bevindt. Daarna verzochten zij de jongens om
een afschrift van hun toespraak, en dat afschrift werd vervolgens ter
hand gesteld aan de Apostolische Nuntius die er met welgevallen kennis
van nam en verklaarde het te zullen zenden aan de kardinaal-staatsse-
cretaris van Zijne Heiligheid, als getuigenis van gevoelens, die zo
prijzenswaardig zijn wanneer men zich de situatie en de antecedenten
voor ogen stelt van degenen die ze uitten.

34.8 Page 338

▲back to top


- III/334 -
"Wij van onze kant hebben gemeend een enigszins breder verslag aan
het publiek te moeten brengen, over een feit dat volgens onze mening de
hoogste lof verdient (1)."
De bedoelde gift met het laatste deel van de uitgesproken redevoe-
ring werd eveneens vermeld in de Kerkgeschiedenis van de priester Rohr-
bacher, waarvan de schrijver, na enkele ontroerende voorbeelden verhaald
te hebben van arme mensen ten opzichte van de in nood verkerende Paus,
die woorden laat voorafgaan aan het feit dat wij hier bespraken:
"Nog indrukwekkender," zo schrijft hij, "is het feit van enkele ar-
me leerjongens die door iedere dag een paar stuivers over te sparen, er
zodoende in slaagden, de kleine som van drieëndertig frank bijeen te
brengen en die aan de leiders van de actie deden toekomen met een diep
ontroerend schrijven° (2).
(1) Zie nr. 4 van de Armonia, 1849.
(2) Zie Deel XV, 6de Italiaanse druk, boek 91, blz. 558,

34.9 Page 339

▲back to top


- III/335 -
H O O F D S T U K XLVII
DE SLAG VAN NOVARA - TROONSAFSTAND VAN CARLO ALBERTO -
DE REVOLUTIE TE GENUA - PARMA, MODENA, TOSCANE EN
SICILIE ONDERWORPEN AAN DE OUDE VORSTEN - OORZAAK VAN DE
RUST DIE ER IN 1849 IN HET ORATORIO HEERST - HET
HUURCONTRACT VAN HET HUIS TE VALDOCCO MET PINARDI
HERNIEUWD - DE GODDELIJKE VOORZIENIGHEID HELPT BIJ HET
BETALEN VAN DE HUUR - ANARCHIE IN DE PAUSELIJKE STATEN:
ENKELE MOGENDHEDEN DOEN HUN BEST OM EEN EINDE TE MAKEN
AAN DE WANORDELIJKHEDEN; DE FRANSEN VOOR DE POORTEN VAN
ROME - DE GEVOELENS VAN DE PAUS BIJ DE ONTVANGST VAN DE
GIFT DER JONGENS VAN VALDOCCO - EEN BRIEF VAN DE
APOSTOLISCHE NUNTIUS - EEN GIFT VAN DE JONGENS UIT HET
ORATORIO VAN DE H. ALOYSIUS - BOEKEN VAN GIOBERTI EN
ROSMINI OP DE INDEX GEPLAATST - DON BOSCO PROBEERT
GIOBERTI TE DOEN EUIGEN VOOR DE BESLISSING VAN DE KERK -
ONDERWERPING VAN ROSMINI EN EEN BRIEF VAN DON BOSCO AAN
DON FRADELIZIO,
De 26ste maart, de dag na die waarop de jongens van het Oratorio
een welgemeend blijk van hun verering tot de doorluchtige banneling van
Gaeta gegeven hadden, werd er in Turijn een onheilspellende aankondiging
bekendgemaakt, die onbeschrijflijke smart verwekte en velen de tranen in
de ogen dreef. Carlo Alberto was verslagen. Na enkele gevechten bij de
Ticini slaagden 75.000 Oostenrijkers erin, door nalatigheid of door ver-
raad van generaal Girolamo Ramorino, die een rivier-overgang moest ver-
dedigen, de stroom toch over te steken. Daar het Piëmontese leger zo-
doende doorsneden was, waren legerchefs van maarschalk Radetzki een op-
mars begonnen tegen de grootste kern van het Piëmontese leger tussen
Mortara en Vigevano. De 21ste had er een treffen plaats bij Sforzesca,
dat eindigde met een overwinning van de Oostenrijkers en de bestorming
van Mortara. De 23ste kwam het tot een veldslag tussen de beide legers
onder de muren van Novara. Beide partijen legden wonderen van dapperheid
aan de dag, doch tegen de avond waren de Piëmontezen verplicht zich
terug te trekken.
Gedurende het hevige gevecht bleef de dappere Vorst onwankelbaar
op zijn post aan menig gevaar blootgesteld om de zijnen aan te moedi-

34.10 Page 340

▲back to top


- III/336 -
gen. Toen hij daarna al zijn hoop in rook zag opgaan en de noodzakelijk-
heid erkende om de wapens neer te leggen, wilde hij om zijn volk een
meer eervolle vrede gemakkelijk te maken, zijn loopbaan besluiten met
een nieuw offer. Daarom deed hij nog diezelfde avond, in aanwezigheid
van zijn beide zoons Vittorio Emanuele en Ferdinando, alsmede van zijn
leger-adjudanten, afstand van de troon ten gunste van zijn eerstgebore-
ne, die de naam aannam van Vittorio Emanuele II. Hierna omarmde en kuste
hij de aanwezigen een voor een, bedankte hen voor de hem en aan de staat
bewezen diensten en vertrok na middernacht van Novara, door slechts twee
bedienden vergezeld. Na verloop van enkele dagen hoorde men dat hij in
Oporto was aangekomen, een zeehaven van Portugal, die hij als plaats
voor zijn vrijwillige ballingschap had uitgekozen.
Bergamo en Como, die naar de wapenen gegrepen hadden en zich in be-
weging begonnen te zetten, kwamen bij het vernemen van het nieuws over
de catastrofe van Novara, tot overeenstemming met de Duitse legerlei-
ders; doch Brescia, misleid door onjuiste berichten over Piëmontese
overwinningen, kwam in opstand tegen het Oostenrijkse garnizoen, maar
moest zich na acht dagen van heldhaftig verzet overgeven.
Intussen sloot de nieuwe koning nog dezelfde dag, 26 maart, een wa-
penstilstand met Radetzki, en onder meer verplichtte hij zich tot het
sluiten van een vrede, zijn troepen terug te trekken die nog de provin-
cies Modena en Piacenza en een gedeelte van Toscane bezetten, en de
vloot uit de Adriatische zee terug te roepen. De heftige artikelen in
de kranten, die beweerden dat de oorlog moest worden voortgezet, de fel-
le en onzinnige kritiek in het parlement op de wapenstilstand, het ge-
brul van het gepeupel dat door de straten trok en de verraders vervloek-
te, de vrees en de smart die hun intrek namen in de huizen der vreedzame
burgers, hadden niet troostelozer kunnen zijn dan wanneer de Oostenrij-
kers voor de poorten van de hoofdstad gelegen zouden hebben. In de loop
van de nacht kwam Vittorio Emanuele in Turijn aan en op de 29ste richtte
hij zijn eerste proclamatie tot het volk, waarin hij zijn troonsbestij-
ging bekendmaakte, zonder echter het oude gebruik te handhaven om zijn
nieuwe regering te beginnen met de hulp van God in te roepen. De 29ste
legde hij de eed op de Grondwet af en ontbond vervolgens het parlement
in afwachting van nieuwe verkiezingen.
Een nieuwe reden tot ontsteltenis in Turijn verwekte op 1 april de
opstand van Genua, door de Republikeinse partij op touw gezet met de
leugen dat Piëmont de stad zou hebben afgestaan aan Oostenrijk; maar
binnen korte tijd werd de opstand bedwongen door Alfonso Lamarmora die
met achtduizend man uit Lunigiana was komen aanzetten. Niet minder smar-
telijk voor de liberalen waren de berichten die uit andere delen van
Italië binnenkwamen. De Oostenrijkse legers die hoe langer hoe stoutmoe-
diger werden, doordat er 140.000 man van de met hen verbonden Russen
Hongarije waren binnengevallen, die ieder verzet uitschakelden, drongen
de hertogdommen Parma en Modena binnen en herstelden de hertogen in hun
functie. Vervolgens trokken zij Toscane binnen waar de bevolking de re-
publikeinen, van wier gezagsmisbruik ze genoeg had, had weggejaagd en op
de troon van Mola Leopold II uit Mola di Gaeta geplaatst had. Op de 1ste
mei bestormden de Oostenrijkers vervolgens Livorno, verspreidden er de
opstandelingen die er zich als in een laatste schuilhoek verschanst had-
den. Tegelijkertijd hadden de troepen van de koning van Napels op 20
april met de verovering van Palermo heel Sicilië onderworpen. Al die ge-

35 Pages 341-350

▲back to top


35.1 Page 341

▲back to top


- III/337 -
beurtenissen deden de politieke vluchtelingen aanhoudend in angst leven
en zij stroomden ononderbroken naar Piëmont.
Maar in dat jaar echter hadden de Oratorio's van de H. Franciscus
van Sales en van de H. Aloysius niet veel meer te lijden van de voortdu-
rende straatdemonstraties En op 18 april vierden al de jongens het Paas-
feest nadat zij in alle vrede gedurende de hele Vasten de catechismus
gevolgd hadden. De oorzaak daarvan bestond niet alleen in de veelzijdige
ijver en in de wijsheid van Don Bosco. Maar vloeide mede voort uit enke-
le wonderbaarlijke feiten, waarvan men zei dat zij af en toe waren voor-
gevallen en waardoor men Don Bosco als een zeer bijzonder man begon te
zien.
Giuseppe Buzzetti vertelde ons bijvoorbeeld dat op een zondag in
1849, of in het begin van 1850, terwijl hij naar de preek van Don Bosco
zat te luisteren, op zeker ogenblik een kameraad van hem, die in de
buurt zat. Vincenzo Bosio, een eenvoudige en onschuldige jongen, plot-
seling als betoverd zat, en terwijl hij met gebaren een grote verbazing
tot uitdrukking bracht, riep hij uit: "Kijk, kijk Don Bosco!"
"Wat is er aan de hand? Hij vertelt kerkgeschiedenis vanaf de
preekstoel, dat zie ik wel."
"Nee, nee! Zie je dat dan niet? Kijk maar! Zijn gezicht straalt he-
lemaal. Van alle kanten zendt het stralen uit!"
Buzzetti zag niets, maar verklaarde dat hij de kleine Bosio buiten
zichzelf gezien had. en dat het de grootste moeite kostte em hem tot het
einde van de preek kalm te houden; en na afloop van de plechtigheid in
de kerk vertelde hij ontroerd aan alle kameraden wat hij gezien had.
Maar de voortdurende, zij het langzame groei van het Oratorio van
Valdocco was in ieder geval het zekerste bewijs van de zegen des Heren!
Toen de overeenkomst, met Pancrazio Soave afliep, sloot Don Bosco onmid-
dellijk een nieuwe huurovereenkomst met de heer Francesco Pinardi, De
notariële akte gaf de beschrijving van het huis, en wij nemen die hier
over omdat men er een lichte verandering in ziet die kort na 1846 was
aangebracht. 1. Huis, bestaande uit veertien vertrekken, waarvan negen
gelijkvloers met inbegrip van een langwerpig vertrek dat tot kapel
dient, en vijf op de bovenverdieping, dat is alles van boven tot bene-
den. 2. Een loods of schuur die het genoemde huis verbindt met de noor-
delijke ringmuur. 3. De speelplaatsen zowel in het oosten als in het
westen en noorden, alsook de plaats en een stuk weiland ten zuiden,
waarin zich een overdekte bron bevindt voor de wasserij en verschillende
planten."
De overeenkomst werd aangegaan voor drie jaren van 1 april 1849 af
tot en met 31 maart 1852, tegen de jaarlijkse som van 1150 lire. Onder-
tekenaars waren de theoloog G. Borelli en Francesco Pinardi, die door
middel van de notaris verklaarde die overeenkomst voor slechts 1150 lire
aan te gaan, overwegend dat hij het door de huurder in de genoemde loka-
liteiten ondernomen liefdadige werk wenste te begunstigen. Het wettige
geschrift of overeenkomst draagt de datum van 22 juni 1849. Don Bosco
haastte zich thans het armzalige gebouw in betere staat te brengen, door
aan de houten oostzijde van het huis. Stal en schuur een tamelijk grote
zaal te bouwen die dienst kon doen voor de academische zittingen en voor
toneeluitvoeringen, vooral in het strenge jaargetijde. En hij verzuimde
niet zijn jongens daar bezig te houden, want in de rekeningen díe de
drukker Speirani aan Don Bosco ter betaling aanbood voor verschillende

35.2 Page 342

▲back to top


- III/338 -
bestellingen. Lezen wij dat hij in mei 1849, voor een voordracht die de
jongens gaven over de Kerkelijke Geschiedenis; 500 uitnodigingen had
laten drukken; en een even groot aantal uitnodigingen in december van
hetzelfde jaar ter gelegenheid van een andere voordracht over bovenge-
noemd onderwerp. Voor het inrichten van die zaal haalde Don Bosco, zoals
wij op een andere plaats al vermeld hebben, een tussenmuur neer en ver-
grootte eveneens bijna voor de helft de ruimte van de "loodskapel".
Hij verkeerde echter in grote zorgen voor al die werkzaamheden;
voor de inrichting en de benodigdheden van de kerk, voor de leslokalen,
voor de spelen, want de oorlog had heel wat ellende in het land ge-
bracht. Doch hij verloor geen enkel ogenblik zijn vertrouwen in de god-
delijke Voorzienigheid en verwachtte van haar steeds de noodzakelijke
middelen, en zij liet hem nooit tevergeefs wachten.
Eens toen hij door de heer Pinardi gemaand was om driehonderd li-
re achterstallige huur te betalen, vroeg Don Bosco veertien dagen uit-
stel voor de hele betaling zonder te weten tot wie hij zich zou wenden
om een dergelijk bedrag te verkrijgen. In die veertien dagen kwam Rid-
der Renato d'Agliano bij Don Borel en vroeg hem of hij een zekere Don
Bosco kende, die zich bezighield met de opvoeding van arme jongens om-
dat hij hem een gift wilde doen, maar hem nooit ontmoet had. Toen Don
Borel hem had geantwoord dat Don Bosco zich inderdaad volkomen erop
toelegde de geest des Heren in de harten der arme jongens te doen door-
dringen, stelde die Ridder hem een rol geldstukken ter hand die drie-
honderd lire bevatte in evenzovele zilveren scudo's, en dat was op de
kop af het bedrag dat Don Bosco nodig had, en Ridder Renato verzocht
Don Borel dat bedrag aan de goede dienaar Gods ter hand te stellen.
Van die dag af begon de genoemde weldoener een grote genegenheid
voor Don Bosco te koesteren en stuurde hem sindsdien tal van jaren lang
iedere week een mand met brood die voldoende was voor zijn jongens. Die
feiten vertelde Don Borel onszelf, evenals Reviglio die van dat brood
meeat.
Er was nog een andere reden; die van het voorbeeld; die de jongens
Don Bosco deden volgen. Wie werkelijk door zijn ondergeschikten geliefd
en gehoorzaamd wil zijn, moet op de eerste plaats gehoorzaam zijn aan
degenen die boven hem staan. Don Bosco was de Paus volkomen toegedaan;
hij sprak dikwijls over hem en deed voor hem bidden, voor die Paus die
in Gaeta ten prooi was aan het grootste verdriet vanwege de buitenspo-
righeden die de revolutie in zijn Staten veroorzaakte. Want in Rome
heerste er volslagen anarchie. Hier waren de meest opgewonden partijgan-
gers van heel Italië bijeen, de ergste buitenlandse sektariërs, ketters,
afvalligen en socialisten, bezield van de vinnigste haat tegen het ka-
tholicisme; zij waren van alle kanten hier samengestroomd, om priesters
en eerzame burgers te overvallen, voor eigen rekening en ten behoeve van
hun regering te roven. Op die manier werd er ook in de andere pauselijke
provincies gemoord en niet weinige bisschoppen werden er in de gevange-
nissen geworpen. Op 20 april had Pius IX andermaal een beroep gedaan op
de Europese mogendheden, zoals hij ook op 4 december 1848 gedaan had.
Spanje had zich al tot Frankrijk gewend. tot Oostenrijk, Portugal, Beie-
ren, tot de Italiaanse staten, om het eens te worden over de manier,
waarop men de Paus weer op zijn troon kon brengen. Piëmont en Engeland
wezen het verzoek af; de anderen gingen erop in. Lodewijk Napoleon Bona-

35.3 Page 343

▲back to top


- III/339 -
parte, president van de Franse Republiek, zou het liever niet gedaan
hebben, maar hij werd gedwongen door zovelen om hem heen, en, wat hij
ook deed; hij kon niet verhinderen; dat Oostenrijk de Paus te hulp
snelde, en moest toen wel meedoen. Hij liet een legerkorps vertrekken,
niet om de Romeinse Republiek omver te werpen, doch om tot een overeen-
stemming te komen met de republikeinse regering om een volksreferendum
te houden en om zich aan het hoofd te stellen van de nationale Italiaan-
se beweging, ten einde de Paus voorwaarden en wetten op te leggen; en
zodoende althans voor een deel de zaak van de sektariërs te redden en in
Rome stevig een constitutionele liberale regering te vestigen, dat wil
zeggen een gematigde revolutie. Maar tot hun schade begrepen zij (de
aanhangers van Giuseppe Mazzini) de bedoelingen van Napoleon niet; hoe-
wel hun die duidelijk uiteengezet waren, en de Franse generaals waren
veel te loyaal om blindelings in een dergelijke val te lopen. De 25ste
april ontscheepten duizend Fransen in Civitavecchia, en generaal Oudinot
verscheen op 30 mei met zesduizend soldaten voor Rome en werd na een
eerste stormaanval afgeslagen. De 28ste ontplooide de Spaanse vloot de
pauselijke vlag op de forten van Torre Gregoriana, en deed enkele leger-
scharen in het zand bijten die met Napolitaanse troepen Terracina bezet
hielden. Koning Ferdinand drong toen aan het hoofd van achtduizend man
door het Palestrina, waar hij een ontmoeting had met de Garibaldisten.
Doch daar hij op last van Napoleon niet op een wapenstilstand mocht
ingaan, werd hij gedwongen zich terug te trekken; na de republikeinse
troepen tot tweemaal toe te hebben teruggeslagen. Op het einde van mei
ontscheepten zich negenduizend Spanjaarden in Gaeta, zij bezetten Piper-
no; Frosinone en Velletri, en zij verspreidden zich over een linie van
Palestrina over Rieti en Terni tot Spoleto. Tevoren was het Oostenrijkse
leger uit Castelfranco vertrokken en nadat zij Bologna met zestiendui-
zend man hadden aangevallen, dwongen zij het op 16 mei tot overgave.
Daarna zetten zij rechtstreeks hun weg voort naar Rimini en terwijl zij
overal onderweg waar zij voorbijkwamen de pauselijke vlag hesen, sloegen
zij op 24 mei het beleg op voor Ancona, dat tot een overeenkomst kwam en
zich op 19 juni overgaf. Nog vijfduizend man keizerlijke manschappen wa-
ren uit Toscane gekomen en hadden via Perugia en Foligno, Macerata be-
reikt om mee te helpen aan de belegering van Ancona.
De Heilige Vader was zeer ín beslag genomen om voor de rechten van
de Kerk op te komen en haar onderdrukte volkeren te bevrijden, en had
inmiddels het geringe maar liefdevolle en kinderlijke geschenk uit het
Oratorio van Valdocco ontvangen, dat hem niet alleen tot de grootste
dankbaarheid stemde maar waarvan hij zolang als hij leefde de herinne-
ring bewaarde. Personen die zich herinnerden wat hij gezegd had, gaven
het gebeurde in de volgende bewoordingen weer: De gift van drieëndertig
lire van jongens, en de eenvoudige en diepgevoelde brief die ze verge-
zelde, bewogen het liefdevolle hart van Pius IX ten zeerste. Hij nam het
bedrag en de brief die het vergezelde, maakte er zelf een bundeltje van
en schreef erop waar die gift vandaan kwam terwijl hij zei dat hij dat
geld voor een bijzonder doel wilde gebruiken. Daarna gaf hij opdracht
aan Zijne Eminentie kardinaal Antonelli een brief aan de Nuntius in Tu-
rijn te schrijven waarin die gevraagd werd aan de schenkers mededeling
te doen van de grote voldoening van de Paus." Inderdaad richtte Mgr.
Antonucci kort nadien een brief aan Don Bosco van de volgende inhoud:

35.4 Page 344

▲back to top


- III/340 -
"Zeer Eerwaarde Heer,
Bij het door middel van Zijne Eminentie de kardinaal-pro-staats-
secretaris Antonelli overmaken aan Zijne Heiligheid van een bedrag van
de Sint-Pieterspenning, mij ter hand gesteld door de heren D'Invrea en
Cavour uit naam van het comité dat tot dat doel in die stad Turijn is
opgericht, heb ik me veroorloofd, in het bijzonder de aandacht te ves-
tigen op de gift ten bedrage van drieëndertig lire, bijeengebracht door
uw jongens, alsook van de gevoelens die zij bij de overhandiging aan
het hierbovengenoemde comité daarbij tot uitdrukking brachten.
Zijne Eminentie, hiervoren genoemd, kon mij in zijn antwoord dat
hij mij op 18 dezer deed toekomen, tot zijn voldoening mededelen dat de
Heilige Vader diep getroffen was door de liefdevolle en trouwhartige ga-
ve van arme arbeidersjongens en door de woorden van genegen toewijding
waarvan zij die vergezeld wilden laten gaan.
Ik verzoek U daarom hen te laten weten met hoeveel te meer vreugde
de Heilige Vader die gift ontvangen heeft en ze zorgvuldig apart gehou-
den heeft, omdat zij werd aangeboden door arme jongens, en hoe verheugd
hij was bij het zien van zulke ernstige gevoelens van volgzaamheid te-
genover de plaatsvervanger van Jezus Christus, die een ondubbelzinnig
bewijs zijn van de godsdienstige beginselen die hun in de geest zijn
geprent.
Als onderpand van zijn vaderlijke welwillendheid verleent Zijne
Heiligheid intussen van ganser harte aan U en aan elk van uw leerlin-
gen de apostolische zegen, terwijl ik met gevoelens van de grootste
eerbied en oprechte genegenheid de eer heb mij te noemen,
A.B., Aartsbisschop van Tarso
Apostolisch Nuntius
Iedereen kan zich gemakkelijk voorstellen, hoezeer het hart van
Don Bosco en van zijn jongens vervuld werd van voldoening bij het lezen
van die brief, die hun toonde hoe de Paus temidden van de ontzaglijke
inspanningen voor het besturen van heel de Kerk, en temidden van de
moeilijkheden en kwellingen die met zijn ballingschap samenhingen, zich
niettemin verwaardigd had een gedachte aan hun geringheid te wijden.
Vandaar dat een straal van de levendigste vreugde op dat ogenblik hun
gezicht verhelderde en een oorverdovend geroep van "Leve de Paus! Leve
Pius IX!" herhaaldelijk door heel het Oratorio weerklonk.
Een gelijk bedrag en vergezeld van bijna dezelfde omstandigheden
werd bijeengebracht in het Oratorio van de H. Aloysius van Gonzaga, door
de medewerkers van Don Bosco. Met betrekking daartoe geven wij gaarne
een gedeelte van een artikel weer, dat in hetzelfde jaar verscheen in
nr. 53 van de reeds vermelde periodiek Armonia.
"Een geleerd en vroom medewerker heeft in nr. 40 van ons blad al
de aandacht gevestigd op het Oratorio van de H. Franciscus van Sales,
in Turijn, gesticht door de priester Don Bosco, die, gedreven door een
volmaakte naastenliefde, zich geheel gewijd heeft aan de onderrichting
en opvoeding van de arme jongens. Het nut van dat hoog te waarderen in-
stituut werd al spoedig ingezien zodat het niet ontbrak aan nederige,
wijze, heilige priesters, die zich met de stichter verenigden om zijn
ideeén te verbreiden; zij openen nieuwe Huizen, nemen er de arme jon-

35.5 Page 345

▲back to top


- III/341 -
gens en volwassenen in op, en voorzien de maatschappij zodoende van
betere mensen, door hen te verheffen boven vele anderen die, begonnen
als ze zijn met een ongelukkige manier van leven, weinig voor hun toe-
komst doen verwachten.
"Een heilige zending. In de uitoefening daarvan is de priester be-
kleed met al de schittering van zijn wijding en volgt hij van heel
dichtbij onze Zaligmaker na, die hem dat "voorbeeld gaf toen hij temid-
den van de kinderen verbleef en zich erover beklaagde indien iemand ze
van hem had willen weghouden.
"Om die redenen zijn bij alle weldenkende mensen de namen van Don
Vela, Den Borel, Don Carpano en Don Pene zeer geliefd geworden, doordat
zij op zondagen omgeven zijn door verseheidene honderden van die jongens
en hun een godsdienstige en burgerlijke opvoeding verschaffen in een
klein huis van het instituut bij de koninklijke villa "I1 Valentino".
"Uitgenodigd om uit de handen van die goede jongens de gift aan te
nemen, die zij spontaan wilden bijdragen voor de verbannen Paus, hebben
wij de diepste ontroering beleefd en de orde en volgzaamheid bewonderd
die die jongens gedurende de ontspanningsuren bewaren tegenover hun
oversten. Een dergelijk aanbod zal de Heilige Vader ongetwijfeld zeer
aangenaam zijn, en wanneer zijn zegen over de jongens nederdaalt zullen
zij zeker nog toenemen in deugd en wijsheid.
"Wanneer de democraten die plaatsen zouden bezoeken, waar de chris-
telijke naastenliefde aanhoudend werkt aan de HERVORMING van de maat-
schappij, zouden ze er die priesters zien, die afstand doen van iedere
verleidelijke hoop van het leven, die alles opofferen om aan de maat-
schappij betere burgers te schenken; en het inzicht verbreiden dat niet
gezwets maar werk vreugde verschaft: en wanneer zij dan zouden zien,
hoeveel geduld de zending van de Opvoeding van het volk vergt, en hoe
moeilijk zij is, zouden ze er hun voordeel mee kunnen doen." Tot zover
de Armonia uit die dagen.
Maar wanneer Don Bosco, mei de eerbied van zijn Oratorio's tegen-
over de Heilige Stoel, Plus IX ook al levendige blijdschap verschaft
had, een maand later zou hij hem nog een veel grotere willen verschaf-
fen. De Heilige Vader had de noodzakelijkheid ingezien om aan de ge-
lovigen het lezen van bepaalde boeken te verbieden, die geschreven wa-
ren door priesters die groot, aanzien genoten, en die de onvoorzichti-
ge lezers om de tuin zouden kunnen leiden. Daarom had de Heilige Con-
gregatie van de index op 30 mei 1849 de Moderne Jezuïet van Vincenzo
Gioberti verboden, het boek over de Vijf wonden van de Kerk en het boek
over de Grondwet volgens de sociale gerechtigheid van Antonio Rosmini
(1). Het decreet werd afgekondigd in Gaeta op 6 juli. Brutaal en onbe-
(1) De Heilige Congregatie van de Index onderzoekt de boeken die haar door gezagheb-
bende personen worden voorgelegd. Wanneer de secretaris de met redenen omklede
aanklacht heeft ontvangen, onderzoekt hij haar en controleert de klacht, samen met
twee met goedkeuring van de Paus of van de Kardinaal Prefect gekozen raadslieden,
daarna stelt hij het boek ter hand aan een verslaggever die bijzondere kennis van
de betrokken stof heeft en daartoe bevoegd is zoals vroeger gezegd; die stelt zijn
oordeel over het boek op schrift, met vermelding van de bladzijden en passages die
naar zijn mening gecensureerd behoren worden. Wanneer dat geschied is, dient het,
alvorens naar de Congregatie van kardinalen te gaan; te worden voorgelegd aan het
oordeel van de voorbereidende Congregatie van de raadslieden alleen die aan de se-
cretaris zijn toegevoegd. Die voorbereidende Congregatie komt iedere maand bijeen,
waarbij dan ook de Meester van het Apostolisch Paleis aanwezig is. De beslissingen
en de stemmen, toegevoegd aan het oordeel van de verslaggever, worden
(zie vervolg volgende bladzijde).

35.6 Page 346

▲back to top


- III/342 -
schaamd schreef Vincenzo Gioberti toen: "De censuur van Gaeta wekt af-
keer en lachlust; ik zal weten wat ik ermee te doen heb... Het interdict
van Gaeta amuseert me."
Maar al kon Gioberti er ook al niet toe komen zich te onderwerpen
aan de beslissing van de Heilige Stoel, er was in Turijn toch een pries-
ter die voor hem bad. Wij moeten eraan denken dat Don Bosco, wanneer hij
toenadering zocht tot velen van hen die in het godsdienstvijandige kamp
streden, hij steeds voornamelijk het welzijn van hun ziel en van de Kerk
voor ogen had. Tot in het heldhaftige toe herhaalde hij steeds het gebod
van de Heer dat in Ecclesiasticus geschreven staat: "Hij gebood iedereen
te denken om zijn naaste" (2). Hij dacht daarom een ogenblik Gioberti
tot gehoorzaamheid te kunnen brengen, omdat, welke zijn politieke doel-
stellingen ook waren, hij de laatste tijd de zijde van de Paus gekozen
en het herstel van zijn rijk betracht had. Daar hij hem echter verstoten
zag en voor altijd uitgesloten van iedere inmenging in de staatszaken en
van iedere eer waar zijn eerzucht naar dorste, meende hij dat een vrien-
delijk woord in zijn huidige bittere eenzaamheid, in zijn priesterhart
misschien een heilzame uitwerking kon hebben. Er was heel wat grootmoe-
digheid voor nodig om de taaie hoogmoed tegemoet te treden van een man
die zoveel gedaan had voor de zaak van de revolutie; maar Don Bosco aar-
zelde niet Hij bad, zoals hij in zulke gevallen gewoon was te doen, een
Weesgegroet, en vergezeld van Don Borel, ging hij bij Gioberti op be-
zoek. Na gesproken te hebben over de hoop die de goedwillenden in hem
gesteld hadden door de verdediging die hij op zich had willen nemen van
het Pausdom, smeekte en bezwoer hij hem, de Paus vreugde en zichzelf
verdiensten en eer te verschaffen bij God en bij de katholieken, door te
berusten in het besluit van de Heilige Congregatie van de Index en zijn
werk te herroepen. Gioberti, die uitermate vriendelijk was, toonde zich
niet gebelgd, maar op een toon, die geen beantwoording meer behoefde,
verklaarde hij: "Mijn herroeping bestaat hierin dat ik geen antwoord
geef! Mijn zwijgen is voldoende!" - En daarmee eindigde dat onderhoud.
Van die liefdevolle poging van Don Bosco en van de woorden van Gioberti
is getuigenis afgelegd door Don Michele Rua.
voorgelegd aan de Kardinalen van de Congregatie, zodat zij in hun vergadering een uit-
eindelijk vonnis erover kunnen uitspreken, hetzij het veroordelen of voor verbeteringen
voordragen; tenslotte wordt dat door de secretaris tezamen met een nauwkeurig verslag
van heel de procesgang aan de goedkeuring van de Paus voorgelegd.
Wanneer het om een katholiek auteur gaat, wiens faam gevestigd is zowel door an-
dere gepubliceerde werken of misschien door het onderhavige werk zelf, en het toch
gecensureerd verdiend te worden, dan bepaalt het oude gebruik, opnieuw bevestigd door
de Paus zelf, het verbod vergezeld te doen gaan van de clausule donec corrigatur ofwel
donec expurgetur, en intussen wordt dat decreet niet gepubliceerd maar de auteur
welwillend ervan in kennis gesteld, met aanduiding van de noodzakelijke verbeteringen.
En wanneer hij het boek tijdig uit de handel terugtrekt om er die veranderingen in aan
te brengen, wordt het decreet niet gepubliceerd, doch terzijde gelegd; wanneer er reeds
teveel exemplaren in omloop zijn, wordt het decreet bekendgemaakt, doch in die zin, dat
het alleen betrekking heeft op de eerste druk, en niet op de verbeterde.
(2) 17, 12.

35.7 Page 347

▲back to top


- III/343 -
Terwijl Don Bosco over de halsstarrigheid van die ongelukkige
klaagde, wachtte hem de onaangename verrassing, te moeten ontdekken dat
al diens werken hun intrede gedaan hadden in het huis van Valdocco. De
oud-seminarist C. ... , die hij in het Oratorio had opgenomen en die
rijkelijk over middelen beschikte, had al Gioberti's werken gekocht voor
120 lire. Als trouw navolger van de wetten van de Kerk, wilde Don Bosco
niet hebben, dat de jongen die verboden boeken bij zich hield. En omdat
hij ernstige redenen gehad had om in zijn Kerkgeschiedenis de naam en
enkele passages van genoemde schrijver aan te halen, liet hij ze in de
volgende uitgaven weg. Zo ook, toen er in het jaar daarop in het Orato-
rio een inleiding gehouden werd bij een academische zitting ter ere van
de H. Thomas, koos de spreker als tekst enkele zinnen van Gioberti. Don
Bosto, die als voorzitter optrad, zei toen, nadat de zitting afgelopen
was, onder vier ogen tegen de spreker: "Ik houd er niet van, bepaalde
personen te noemen, noch een beroep te doen op hun gezag; want zij kun-
nen bij de toehoorders het verlangen doen ontstaan om hun boeken te le-
zen, en dat strekt hun zeker niet tot voordeel."
Maar had de vermaning van Don Bosco nu geen enkele goede indruk bij
Gioberti achtergelaten? Na enige tijd vestigde hij zich weer in Parijs
en hij had geen ogenblik rust meer. In zijn laatste levensdagen kende
hij nachten, waarin hij door angstwekkende dromen werd gefolterd, waar-
in hij vreemde en angstaanjagende personen zag; soms hoorde hij een on-
bepaalbaar geluid als het gesnuif van tijgers, soms ook kreeg hij de
gewaarwording van door de hand van een skelet aangeraakt te worden, in
zijn brieven voelde men bij herhaling de angst voor de Index die zijn
ziel kwelde (1). Hij eindigde zijn leven door een beroerte in de nacht
van 25 op 26 oktober 1852. Op zijn bed lag opengeslagen de Navolging
van Christus.
Hoe gelukkig zouden zijn leven en zijn dood geweest, zijn, wanneer
hij de priester Antonio Rosmini had nagevolgd, die, als goed priester en
goed kloosterling, het hoofd boog voor het gezag van de Kerk, en eerbie-
dig het decreet onderging waarbij zijn twee boeken werden verboden. Het
is daarom dat Don Bosco zijn vriendschappelijke betrekkingen met de Ros-
minianen bleef onderhouden, en de volgende brief naar Stresa zond:
Geachte Heer Don Fradelizio,
Hedenmorgen ontbeet ik met twee gasten (beiden nog niet gevolmach-
tigd) die naar het patroonsfeest gingen.
Hierbij de 20 exemplaren van het boekje over het Metriek Stelsel
die 40 centiemen per stuk kosten. Ook ben ik zo vrij er een dozijn van
de Pensieri Ecclesiastici bij te doen, een werkje van een zeer achtens-
waardig geestelijke uit de hoofdstad, boeken die ik gaarne verspreid
zou willen zien...
Ik heb twee jongens (nu ja; jongens, een van hen is al vrij oud)
die er sedert enige tijd op aandringen dat ik hen zou aanbevelen bij
het Instituut van de Liefde, wanneer zij daar zouden kunnen aanvaard
worden. De een is kleermaker van beroep; men zegt dat hij zijn vak
goed kent,
(1) P all a vici no M emor i e II 586- 87 - Mas s ari s Rico rdi e Ca r teg g io I I , II I, IV.

35.8 Page 348

▲back to top


- III/344 -
maar hij loopt al tegen de veertig, De ander is slechts zeventien, heeft
een cursus humaniora doorlopen, is verwant aan de Zalige Sebastiano Val-
fré en draagt niet alleen diens naam, doch bezit ook enkele andere goede
kwaliteiten, Ik vind zijn karakter zeer goed.
Ik dank u voor de verschillende nieuwe boeken die U me gezonden
hebt, ik lees ze met grote voldoening Ik houd mij aanbevolen en wanneer
ik iets voor u kan doen, moogt u op me rekenen-
5 juni 1849
Uw toegenegen vriend, Turijn,
D. Bosco
De antwoorden die hij ontving legden eveneens een bewijs af van de
beproeving die de Heer het Instituut van de Liefde had opgelegd, en in
zijn wederwoord waarin hij de verspreiding van zijn boek. De Christen
geleid tot de deugd enz., aanprees, vervatte hij woorden van aanmoedi-
ging:
Geachte Heer Don Fradelizio,
Ik heb enkele brieven ontvangen van u en van enkele van mijn jon-
gens, waarvoor ik hartelijk dank zeg.
Tegen het einde van het jaar acht ik het ook goed u inzicht te ge-
ven van enkele kosten en inningen in de loop van dat jaar, zoals u zien
kunt op de hierbijgevoegde nota. Daar ik echter dikwijls de zaken
slechts vluchtig naga, leg ik me er geheel bij neer indien u enkele on-
juistheden mocht tegenkomen.
Ik zend de eerste vijf afleveringen van het abonnement voor Don
Paoli, die de volgende kan vragen bij de secretaris van Mgr. de Bisschop
van Novara, die ze in commissie heeft voor heel het diocees.
Spreken wij thans over onszelf Wat zegt men over de priesters van
de Liefde? Wat over het verbod en de onderwerping van de heer Antonio
Rosmini? Zowel openlijk als binnenskamers spreekt men zeer gunstig over
het Instituut van de Liefde. Men prijst de ijver voor de scholen en men
bewondert vooral de Rosminianen (zo zegt men letterlijk) zich aanpassen
aan het onderricht zonder hun eigen boeken te willen bevorderen en ge-
bruiken. Zo gaat het overigens niet bij anderen, die alles op alles
zetten om op de scholen hun eigen werken te gebruiken en in te voeren,
waardoor bij velen nijd en afgunst en misschien ook wedijver ontstaat.
Voor wat de Heer Rosmini aangaat, schijnt het, dat het verbod van
nadelige invloed zou hebben moeten zijn op zijn grote roem, maar daar is
niets van gebleken. De Eerwaarde Heer Rosmini heeft zich zowel in zijn
geschriften als in al zijn werken doen kennen als een zeer voortreffe-
lijk filosoof; maar door zijn onderwerping heeft hij zich bovendien een
uitstekend katholiek filosoof getoond: hij heeft getoond iemand te zijn,
die zijn consequenties aandurft, en dat hij vooral grote eerbied koes-
tert voor de leerstoel van Petrus, dat zijn feiten en niet enkel woor-
den, hetgeen men niet kan zeggen van andere vooraanstaande personen, die
enige tijd geleden, eveneens een vooraanstaande positie hebben ingeno-
men. Zoals u ziet, zijn dat alles tekenen die het algemeen welzijn ten
goede komen. Ik voor mij heb steeds de zuiverste en loyale eerbied voor
het Instituut van de Liefde gekoesterd en ik voed die nog, voor het
instituut zogoed als voor zijn eerbiedwaardige stichter.

35.9 Page 349

▲back to top


- III/345 -
Intussen verzoek ik u mijn vrienden en mijn zonen te groeten die
zich daar hij u bevinden; en wanneer de priester Rosmini zich reeds in
Stresa zou bevinden, wilt ook hem dan mijn nederige groeten doen die
hem onverwacht toekomen van iemand die de diepste verering voor hem
koestert.
Indien ik iets voor U doen kan, doet u maar een beroep op mij en
ik zal steeds gaarne tot uw dienst zijn
december 1849
Uw genegen vriend, Turijn, 5
Bosco Giovanni, pr.

35.10 Page 350

▲back to top


- III/346 -
H O O F D S T U K XLVIII
BEZOEK VAN DE BISSCHOPPEN AAN HET ORATORIO EN FEESTELIJKE
ONTVANGST - DE NAAMDAG VAN DON BOSCO EN TWEE ZILVEREN
HARTEN - IN SINT-IGNATIUS BOVEN LANZO - TWEE RETRAITES
VOOR DE JONGENS OP DE HEUVELS VAN MONCALIERI - DE BEVRIJ-
DING VAN ROME - DE DOOD VAN CARLO ALBERTO - ENKELE
BESLISSINGEN VAN DE SUB ALPIJNSE PRELATEN IN VILLANOVETTA
- GOEDE RESULTATEN VAN DE VOORZICHTIGHEID
EN LIEFDE VAN DON BOSCO
Inhet voorafgaande hoofdstuk hebben wij gezegd dat een der oorza-
ken der genegenheid en eerbied van de jongens voor Don Bosco gelegen
was in de genegenheid en eerbied die hijzelf betoonde tegenover zijn
oversten. Na de Paus waren dat de bisschoppen. Hij erkende in hen de
opvolgers der apostelen, door de Heilige Geest aangesteld om Gods Kerk
te besturen in afhankelijkheid van de Paus van Rome, en hij bleef daar
steeds bij zijn leerlingen op aandringen altijd de voorschriften van de
bisschoppen te volgen. Op zekere dag wees hij een priester terecht die
verklaarde dat hij, terwijl het jaar al half verlopen was, nog niet de
aanwijzingen van de diocesane liturgische kalender gelezen had! "Wat
leest u dan van belang?" zei hij, "als U die richtlijnen niet leest?"
Wanneer een Bisschop onverwachts naar het Oratorio kwam, haastte
hij zich die met de hartelijkste en eerbiedigste blijken te verwelkomen;
en niet enkel uit hoffelijkheid, maar ook uit plichtsgevoel, en hij gaf
dan onmiddellijk allen bevel; dat zij voor de meest feestelijke ont-
vangst zouden zorgen. Wanneer het bezoek voorzien was, deelde hij het
nieuws met heilige blijdschap aan de jongens mee, en gebruikte de krach-
tigste uitdrukkingen om aan te tonen hoeveel eerbied er aan zoveel waar-
digheid verschuldigd was. Bij dergelijke gelegenheden zette hij het hele
Oratorio in beweging; hij vermenigvuldigde zichzelf als het ware om al-
les zelf te doen en voor te bereiden; soms zette hij een muzikaal-lite-
raire academische zitting op touw, en wanneer de bisschop de heilige mis
moest opdragen, drong hij erop aan dat er zoveel mogelijk te communie
zouden gaan. Als de dag van de aankomst er dan was, werd het te midden
van het gejuich van de jongens en dikwijls met medewerking van een mu-
ziekkapel, een grote feestdag. Don Bosco ontving de bisschop, op de
grond geknield, en vergezelde hem zelf met de baret in de hand door het
huis. Daar hij ernaar verlangde dikwijls een dergelijk, zo kostbaar be-
zoek te ontvangen, nodigde hij steeds een of andere prelaat uit op de

36 Pages 351-360

▲back to top


36.1 Page 351

▲back to top


- III/347 -
voornaamste feesten van het Oratorio en ook om het heilig Vormsel toe te
dienen; hij ging hun raadplegen over moeilijkheden, die hij bij de ver-
vulling van zijn zending ondervond of over gelijk welke andere zaak van
gewicht; hij achtte zich gelukkig wanneer hij hun de een of andere
dienst kon bewijzen of behulpzaam zijn. Aangetrokken door zijn kinder-
lijke genegenheid en zijn heilige levenswandel kwamen meer dan duizend
bisschoppen gedurende het leven van Don Bosco het huis van Valdocco
vereren met een bezoek. Die kwamen uit alle hoeken van de katholieke we-
reld, meestal om te spreken over zaken die het welzijn van de Kerk be-
troffen. De veelvuldige bezoeken van die doorluchtige personen, begon-
nen in 1848. Een van de eersten die nog dikwijls terug kwam was de
apostolische nuntius, Mgr. Matteucci, die met Don Bosco een vriend-
schapsband sloot die, zoals we zullen zien, zijn leven lang duurde.
De theoloog Savio Ascanio zag in het Hospitium, terwijl hij er als
seminarist vertoefde, Mgr. Riccardi, bisschop van Savona, Mgr. Moreno
van Ivrea, Mgr. Balma, bisschop bij de missie in India, en in 1851 Mgr.
Cerretti, die gekomen was om het Heilig Vormsel toe te dienen, en ande-
ren. Zij richtten bijna steeds een hartelijk woord tot de jongens van
het Hospitium of tot die van het zondagsoratorio, hetzij op de speel-
plaats hetzij in de kapel, waarbij zij hen vooreerst uitnodigden God er-
voor te danken dat hij hen op die gezegende plaats had doen terechtkomen
en hen vervolgens ertoe aanspoorden te beantwoorden aan de raadgevingen
en zorgen van hun Vader Don Bosco. Door die en zoveel andere oorzaken
dus kende de eerbied, de genegenheid en de dankbaarheid van de jongens
jegens Don Bosco schier geen grenzen. Doch een bijzondere gelegenheid om
aan die gevoelens uiting te geven was toch wel het feest van de H. Jo-
hannes de Doper. In 1847 en in 1848 hadden de interne leerlingen zich
beperkt tot het voorlezen van enkele korte maar hartelijke feestwensen,
en de externe jongens hadden wat bloemen aangeboden. Wat konden zulke
arme jongens meer doen? Maar de genegenheid was een ijverige raadgeef-
ster, en zou men zich helemaal vergissen wanneer men dacht, dat de col-
lecte voor Plus IX en de feestelijkheden voor de bisschoppen de manier
hadden gesuggereerd om Don Bosco te eren?
Welnu in 1849 waren er die een goed idee hadden Carlo Gastini en
Felice Reviglio waren het er in stilte al maandenlang over eens gewor-
den, en zij spaarden zoveel mogelijk uit op hun eten en waren ver-
schrikkelijk zuinig met het weinige drinkgeld dat ze af en toe kregen,
zodat zíj tenslotte in staat waren zich twee zilveren harten aan te
schaffen. Het zat hun dwars dat ze niet goed wisten wanneer precies zij
hun geschenk moesten overhandigen; en ook wilden ze niet dat anderen
achter hun geheim zouden komen, omdat hun geschenk voor Don Bosco een
verrassing moest blijven. De vooravond van Sint-Jan was al gekomen.
"Wat te doen?" vroegen zij elkaar over en weer af. De kamer van Don Bos-
co grensde aan die waar de leerlingen sliepen, omdat hij hen steeds on-
der toezicht wilde hebben. Toen alle jongens zich dus te rusten begeven
hadden, gingen Gastini en Reviglio bij Don Bosco kloppen, die, hoewel
het al laat was, nog niet te bed was en antwoordde dat men maar zou
binnenkomen. Men kan zich zijn verwondering en ontroering voorstellen,
toen hij twee zilveren harten aangeboden kreeg, en de weinige, maar
hartelijke woorden vernam waarmee zijn twee brave jongens hun geschenk
vergezeld deden gaan.

36.2 Page 352

▲back to top


- III/348 -
De volgende morgen wisten al de kameraden van dat geschenk af en
niet zonder een beetje jaloezie nam elk voor zich zich voor, er het ko-
mende jaar een mooi feest voor heel het Oratorio van te maken. Intussen
galmde die dag de speelplaats van enkele opgewekte feestliederen die Don
Carpano had gemaakt, en die steeds door de jongens gezongen werden, in
alle omstandigheden en waarheen ze ook gingen.
Ofwel dat ander
Beste maten wij staan klaar
Don Bosco wacht op ons
Niemand kan de vreugde doven,
Want Don Bosco lacht op ons.
Jong zijn is de beste tijd
en noodt ons tot geluk
Vreugde doet ons blijde zingen
Vreugde is het jong te zijn
Met blij gemoed gaan wij vooruit
Vooruit wij gaan de zonne tegen.
Wij lopen snel de blijde wegen.
Alle moeite deert ons niet.
Hij leve lang, Don Bosco,
leve lang: hij leide ons
naar 't licht van morgen.
Zijn deugd is ons blazoen
als zorgen ons bestormen.
Onsteek de vreugdevuren,
laat ze warmen ons gemoed
en laaien hoog de vlam
van liefde, dankbaarheid
voor onze zieleherder.
Maar in de volgende jaren werd er een commissie benoemd; de inter-
ne en externe jongens hielden een collecte onder elkaar en gingen een
geschenk kopen dat zij hun geliefde vader konden aanbieden. Daarna kwa-
men allen op de vooravond van het feest van de H. Johannes de Doper,
wanneer dat een zondag was of anders op de dag van het feest zelf. Op
een grote plechtigheid met muziek en geestdriftige toejuichingen bijeen
tegenover het huis. Een afvaardiging van de oudsten klommen in 1850 naar
de kamer van Don Bosco en lazen hun eerste gelukwens voor die de aan-
bieding van het geschenk vergezelde, teken van hun diepe erkentelijk-
heid. Dan verscheen hijzelf op de buitengaanderij en het is niet gemak-
kelijk hier de vreugde te beschrijven van al die gemoederen die met
ernstige genegenheid de zuiverste en kinderlijke gevoelens uitten, zo-

36.3 Page 353

▲back to top


- III/349 -
als die alleen door de liefde kunnen worden verwekt. Don Bosco sprak en-
kele woorden van dank en daar- na werd er een feestlied gezongen. Dat
feest werd enkele jaren met hetzelfde program gevierd, terwijl de inter-
ne leerlingen niet nalieten een kleine feestzitting onder elkaar te hou-
den. Een dergelijk feest had bijna een vorstelijk aspect door de uit-
rusting, de geschenken, het lezen van de vele feestgedichten en de per-
soonlijke brieven waarin dankbaarheid tot uitdrukking werd gebracht,
beloften en verzoeken gedaan werden of raadgevingen gevraagd, alle over-
lopend van genegenheid, brieven die Don Bosco goed bewaarde. Vanaf 1849
werd er ieder jaar een nieuw feestlied uitgevoerd, gecomponeerd door een
bekwaam muziekmeester.
Het feest van de vader van het Oratorio werd gevolgd of voorafge-
gaan door het feest van de zonen, dat wil zeggen dat van de H. Aloy-
sius.
Na die feestelijkheden bereidde Don Bosco zich voor om naar het hei-
ligdom van de H. Ignatius te gaan, onder aandrang van Don Cafasso. Die
heilige priester, die de theoloog Guala was opgevolgd in het bestuur van
dat heiligdom, en in de leiding van de retraites, sloeg de hand aan het
werk voor de uitvoering van het reeds begonnen kolossale werk, de weg
begaanbaar te maken, wat voor het grootste deel reeds gebeurd was, het
aantal cellen uit te breiden voor degenen die de retraite volgden, de
oostzijde van het gebouw af te bouwen, en met gekapte stenen de machti-
ge trap die naar de kerk leidde te hernieuwen. In Sint-Ignatius en in
gezelschap van Don Cafasso voelde Don Bosco zich thuis. Hij mediteerde
over zichzelf in geestelijke afzondering, hoorde de biecht van velen
die de oefeningen kwamen meemaken, en met zijn weldoener en meester nam
hij het vaste besluit aan de stichting van zijn congregatie te beginnen.
In Turijn teruggekeerd bepaalde hij dat in juli, volgens gebruik,
de geestelijke oefeningen zouden plaatsvinden, voor de jonge internen
en externen. Op de heuvels van Moncalieri bij S.Margherita stond een
villa, waar steeds de Gelukzalige Sebastiano Valfrè kwam voor geestelij-
ke rust en herstel van lichaamskracht. De meester van die betoverende
plaats was in die tijd de theoloog Giovanni Vola, diezelfde die aan Don
Bosco zijn horloge geschonken had, toen hij hem met zijn moeder ontmoet-
te onderweg naar het huis Pinardi. Hij nodigde Don Bosco uit daar met
enkele van zijn jongens heen te gaan voor de retraite. Er werd een kapel
ingericht. Er werd gepreekt door de theoloog Botto en de theoloog Vola.
Don Bosco had de leiding, preekte, en hield iedere avond voor de jongens
een korte, opwekkende toespraak. De eerste retraite nam de eerste week
van juli in beslag, en de jongens waren achtentwintig in getal. De twee-
de retraite begon op 23 juli, een maandag, en eindigde op zaterdag, en
negenendertig jongens volgden ze, van wie er twee uit Moncalieri gekomen
waren, vier uit Cambiano en vier uit Chieri. Don Bosco schreef de namen
van al die jongens op, en wij bewaren die aantekeningen als een kostbare
herinnering van die gelukkigen(1). Het huis was niet groot, en zelfs de
ruimte onder de trap en de zolderkamers werden gebruikt. De kamers waren
ontdaan van zelfs het noodzakelijkste meubilair. Don Bosco vertelde la-
ter met geestdrift de vele grappige voorvallen die zich tengevolge van
die beperktheid achtereenvolgens afspeelden, zowel bij het slapen als
(1) Zie nota volgende bladzijde

36.4 Page 354

▲back to top


- III/350 -
bij het eten; hij beschreef ook de ijver en het bewonderenswaardige ge-
duld van de jongens zelf, om zich naar omstandigheden te schikken, en
met opgewektheid de onvermijdelijke ongemakken te aanvaarden. Een bank,
twee stoelen een plank, een deken op de grond, of een strozak dat waren
hun bedden.
Op de zondag tussen die twee geestelijke oefeningen in, op de 15de
van de maand drongen de Fransen, na langdurige pogingen en wanhopige ge-
vechten, met geweld de hoofdstad van de katholieke wereld binnen en ont-
rolden er de pauselijke vlag maar lieten toe dat de leiders van de sek-
ten zich in veiligheid konden stellen en nieuwe samenzweringen op touw
zetten. Generaal Oudinot had terstond de sleutels van Rome aan de Paus
gezonden.
Al mocht Don Bosco zich ook al verheugen over dat bericht, er kwam
in Turijn ook nog een ander binnen dat hem en zijn zonen met diepe smart
vervulde. In Oporto was Carlo Alberto bezweken onder het gewicht van
zijn noodlot en van een steeds erger wordende oude kwaal. Voorzien van
de genademiddelen van onze heilige Godsdienst, was hij er op 28 juli als
een oprecht christen gestorven. Don Bosco liet voor hem bidden, zoals
passend was voor een vorst die hij zo liefhad en eerbiedigde en die meer
dan eens zijn Instituut beschermd had en het van zijn weldadigheid had
laten genieten. Zijn smart ging echter met een groot vertrouwen gepaard,
omdat de koning een grote godsvrucht gekoesterd had tot Onze-Lieve-Vrouw
Troosteres der Bedrukten en vol liefde geweest was jegens de armen. Bij
zijn overlijden hoefde men het hart niet te voelen beven van twijfel om-
trent het eeuwige lot van zijn ziel. Bovendien vertoonde Carlo Albert
zich nu en dan als een geliefde herinnering aan de geest van Don Bosco,
die ons, vele jaren later, toen wij beiden alleen waren, met enkele
woorden een lieflijke droom vertelde, die hij de gehele nacht had meege-
maakt.
"Het kwam me voor alsof ik in de omgeving van Turijn was en midden
over een weg liep. Opeens kom ik koning Carlo Alberto tegen, die glim-
lacht, staan blijft en mij groet. "0. Majesteit!" riep ik uit.
"En hoe gaat het ermee Don Bosco?"
"Heel goed en ik ben erg blij U ontmoet te hebben."
"Als dat zo is, wil u me dan niet een eindje vergezellen?"
(1) Jongens die de geestelijke oefeningen volgden in de eerste week van juli 1849. Theol
Botto - Don Bosco - Theol. Vola.
Stefano Castagno, Giacomo Soles, Giovanni Battista Sansoldi, Giovanni Appiano,
Edoardo Giozza, Simone Boasso, Ignazio Scrivan, Carlo Ludre, Michele Billula, Luigi
Bens, Lorenzo Bussone, Formica Michele, Natale Delponte, Felice Aschieri, Germano
Candido, Musso Candido, Giuseppe Timossi, Antonio Comba, Giacomo Beglia, Edoardo
Razetti, Serafino Servetti, Ascanio 3avio, Cherico, Malacarne, Avatanio, Domenico
Viano, Constantino, Picca, Buzzetti,
Voor de geestelijke oefeningen, 23 juli 1849
Vandano, Minetti, Viglietti, Perrona, Gaddo, Longo, Buzzetti, Gallo Giacinto,
Piacenza, twee van Moncalieri, Domenico Garda, Giovenale Borda, Francesco Blengio,
Stefano Sola, Cumiana, Benedetto Cagno, Giuseppe Oddenino, Carlo Gastini, een uit
Lombardije, Agostino Giordanino, Luigi Mondo, Marchisio, vier uit Cambiano, vier
uit Chieri, Montafameglio, Ceruti, Sardo, Degiuli, Truffo, Vittorio Pavesi, Piovano,
Bartolomeo Berrutto, Bartolomeo Gribaudo, Giovanni Battista Crosa, Francesco Sandro-
ne, Giacomo Poma.

36.5 Page 355

▲back to top


- III/351 -
"Heel graag:
Laat ons dan gaan!" Wij begaven ons op weg naar de stad. De koning
droeg geen enkel teken van zijn waardigheid; hij had een wit kostuum
aan, maar het was niet sneeuwwit.
"Wat zegt u van me?" vroeg de vorst.
Ik antwoordde: "Ik weet dat Uwe Majesteit een goed katholiek is."
"Voor u is er nog meer: ik heb altijd erg veel van uw werk gehou-
den, weet u ik heb er steeds erg naar verlangd het te zien bloeien. Ik
heb u telkens weer willen helpen, maar de gebeurtenissen verhinderden
het me."
"Als dat zo is, Majesteit, zou ik u een verzoek willen doen."
"Zegt u het maar."
"Het verzoek om tegenwoordig te willen zijn op het feest van de
H. Aloysius dat we dat jaar in het Oratorio vieren."
"Heel graag, maar stelt u er ook prijs op, dat daar veel ophef
over wordt gemaakt; het zou een ongehoorde gebeurtenis zijn, en ik ge-
loof niet dat het goed zou zijn als er zoveel verwarring was op het
feest. We zullen in alle geval zien hoe we u een genoegen kunnen doen,
ook zonder mijn aanwezigheid."
Terwijl we zo over allerlei andere onderwerpen doorpraátten, wa-
ren we tot bij de kerk van de Consolata gekomen. Daar was zoiets als
een onderaardse toegang, aan de voet van een hoge heuvel, en de onder-
aardse gang die erg nauw was, liep naar boven inplaats van te dalen.
"Daar moeten we langs," zei de koning tegen me; hij boog de knieën en
terwijl hij zo diep bukte dat zijn vorstelijk voorhoofd de grond haast
raakte, begon hij zo neergeworpen te klimmen en verdween.
"Daarna, toen ik die ingang onderzocht en met mijn ogen de duis-
ternis trachtte te doordringen, werd ik wakker." Bij het nagaan van de
datum van die droom, zijn we tot de ontdekking gekomen dat korte tijd
daarna het Oratorio een milde gift van het koninklijk huis ontving. Het
hart van Don Bosco klopte evenzeer voor Karel Albert als voor Pius IX
en voor de eerbiedwaardige Cottolengo, en voor zijn jongens was de eer
weggelegd om verscheidene malen in de hoofdstad de Requiemmis te zingen
op de verjaardag van de dood van de koning.
Vervolgen wij thans ons verhaal. De 25ste juli waren de Subalpijn-
se bisschoppen, daar Mgr. Fransoni nog steeds ver verwijderd van zijn
aartsbisdom vertoefde, gedurende vijf dagen lang in een congres bijeen-
gekomen in Villanovetta in het diocees Saluzzo, met het doel zich voor
te bereiden op de ernstige strijd die nabij scheen. Het is niet onze be-
doeling, de genomen besluiten uiteen te zetten; we zullen alleen aanha-
len wat op Don Bosco kan betrekking hebben. Er werden derhalve openbare
gebeden voorgeschreven opdat God de Paus zou inspireren tot de dogmati-
sche definitie van de Onbevlekte Ontvangenis van de Maagd Maria in het
Oratorio begonnen die gebeden onmiddellijk, want het was Don Bosco's
vurigste verlangen, zijn hemelse moeder bekroond te zien met die nieuwe,
passende kroon. Don Felice Reviglio verklaarde ons dat verscheidene ma-
len.

36.6 Page 356

▲back to top


- III/352 -
Er werd een commissie van bisschoppen benoemd voor de voorbereiding
van een eenvormige catechismus, waarbij men die van de bisschop Casati
van Mondovi en die van kardinaal Costa uit Turijn als norm koos. Dat was
een wens van Don Bosco waarover hij ook al met Mgr. Fransoni gesproken
had. Daar zijn Oratorio bezocht werd door jongens uit alle provincies en
uit alle diocesen, was een eenvormige tekst uiterst gewenst. Dat om ver-
warring te voorkomen, wanneer de jongens van het Oratorio die de tekst
van het diocees Turijn geleerd hadden en die teruggekeerd in hun eigen
diocees. In kennis zouden komen met andere formules die dezelfde waarhe-
den van de godsdienst onder woorden brachten. Dat ontwerp werd toen niet
verwerkelijkt.
Tenslotte stelden de bisschoppen van Mondovi en van Ivrea voor, een
plan tot samenwerking te ontwerpen voor het drukken en verspreiden van
goede boeken om zodoende de tegen het geloof, het kerkelijk leergezag en
de goede zeden gerichte beginselen van de ongodsdienstige dagbladen te
bestrijden. Op dat ogenblik begon bij Don Bosco de gedachte te rijpen
voor de Letture Cattoliche en begon hij erover te spreken met Mgr. More-
no bij de veelvuldige bezoeken die hij hem in Ivrea bracht, of wanneer
hij hem in het Oratorio ontving.
Wij voegen hier nog als een zwaarwegend motief aan toe dat Don Bos-
co de Heer wel bijzonder dankbaar moest zijn voor het feit dat hij door
de gave der voorzichtigheid erin geslaagd was, onverlet zoveel politieke
en godsdienstige hartstochten te doorstaan, zonder dat het ooit kwam tot
een compromis met de dwaling, of tot een opspraak van zijn priesterlijk
karakter. Zijn liefde tot de mensen van alle partijen maakte dat allen
wier blik niet door goddeloosheid was verblind hem gunstig gezind waren.
Toen Venetië op de 24ste augustus, na maanden van hardnekkige tegenstand
weer in de macht van de Oostenrijkers was gekomen, vonden enkele ge-
vluchte en verbannen families bij hem een medelijdend en behulpzaam
hart. Daardoor genoot hij in Turijn de sympathie en ook de bescherming
van een groot aantal liberalen. Het bewijs daarvan is een artikel in de
Giornale della Società d'Istruzione e d'Educazione, 1ste jaargang, nrs
13 en 14, juli 1849, Turijn, geschreven door de hoogleraar van de ko-
ninklijke Universiteit, Professor Casimiro Danna, die tot de leidende
partij behoorde. Nadat hij uiteengezet had wat er voor de openbare scho-
len werd gedaan, vervolgde hij:
"Maar terwijl Racheli de maatschappelijke klassen, die hun kinde-
ren naar de school kunnen sturen, de zorg voor de opvoeding tracht bij
te brengen, denkt een ander niet minder edelmoedig man, aan de kinderen
van diegenen die wegens armoede dat niet kunnen, of die zelf zo dom
zijn, dat zij iedere schijn van onderwijs verwaarlozen, en die geen ge-
voel voor hun kinderen hebben die door het slijk baggeren - de laagste
trap van de maatschappij. Ik bedoel de zondagsschool van Don Bosco, een
priester die ik niet kan noemen zonder mij gedrongen te voelen tot de
oprechtste en diepste eerbied. Buiten de Porta Susa, in het groepje hui-
zen die allen kennen onder de gemeenschappelijke benaming van Valdocco,
stichtte hij een Oratorio, genoemd naar de H. Franciscus van Sales. Niet
per toeval en niet tevergeefs. Want meer dan de titel, is het de geest
van die vurige apostel, door een heilige ijver bezield, die het insti-
tuut van die uitnemende priester vervult. Zichzelf heeft hij gewijd aan
de verlichting van het leed der armen door hun geest te veredelen.

36.7 Page 357

▲back to top


- III/353 -
Tot zijn lof vertel ik nu wat hij deed en nog iedere dag doet, om
aan te tonen dat onze godsdienst de godsdienst der beschaving is. Hij
verzamelt 's zondags, daar op die afgelegen plek, vier- tot vijfhonderd
jongens boven de acht jaar, om hen weg te houden van gevaren en ver-
keerde paden, en om hen in te wijden in de beginselen van de christelij-
ke moraal. Hij doet dat door middel van vreedzame en gepaste ontspan-
ning, nadat de jongens de diensten en de godsdienstoefeningen hebben
bijgewoond. Hij is dan priester, schoolmeester en predikant, vader en
broeder, met een zeer voorbeeldige heilige levenswijze. Hij geeft onder
meer les in de Gewijde Geschiedenis en de Kerkgeschiedenis, in de cate-
chismus, en in de beginselen van de rekenkunde. Hij bekwaamt de jongens
in het metrieke stelsel, en zelfs degenen die het niet kennen, ook nog
in lezen en schrijven. Dat alles voor de morele en burgerlijke opvoe-
ding. Maar hij verwaarloost het fysieke niet, want op de speelplaats,
die naast het Oratorio gelegen en aan alle kanten ingesloten is, zorgt
hij dat de jongens gymnastiek doen, met stelten lopen of schommelen, ke-
gelen of een spelletje met schijfwerpen uitvoeren, allemaal dingen waar-
door de lichaamskracht wordt bevorderd. Dat is de lokspijs waarmee hij
die ontelbare schare aantrekt, afgezien nog van de beloningen in de vorm
van een of ander heiligenprentje, loterijen en soms in de vorm van eten;
hijzelf is steeds opgeruimd en er steeds op bedacht in de zielen van die
jongens het licht van de waarheid en wederkerige liefde te ontsteken.
Wanneer men denkt aan het kwaad dat hij doet vermijden, de ondeugden die
hij voorkomt, de deugden die hij aankweekt, het goede dat hij voort-
brengt, lijkt het ongelooflijk dat zijn werk nog hindernissen en tegen-
werking op zijn weg kan vinden. En van waar die tegenwerking? Van diege-
nen aan wie men veel gebreken vergeven kan, behalve de onwetendheid van
het feit dat opvoeden het voornaamste deel is van het evangelische ambt;
en dat men Don Bosco daarvoor dankbaar moet zijn. Want wel verre van de
jongens daardoor van de godsdienstige praktijk af te leiden, is hij er
geheel op uit, onder hen diegenen te onderrichten die, verlaten als ze
zijn door hun ouders, nooit meer naar een parochiekerk zouden gaan, of
zich zouden onttrekken aan de weldadige invloed van het catechismuson-
derricht. De armoede van ontelbare velen van die beklagenswaardige jon-
gens doet hen in het oog van de wereld minder voordelig uitkomen, en
menigmaal beijveren de arbeiders in de wijngaard des Heren zich er niet
voldoende voor om, vooral in de dichtbevolkte steden, de godsvrucht te
cultiveren bij degenen die in lompen gaan. Daardoor schiet in hen het
zaad van de ondeugden wortel, en terwijl de rechtbanken strenge straffen
uitdelen tegen de inbreuk die er gemaakt is op de samenleving, worden
achter diezelfde muren de misdadigers gekweekt. Met meer dan koninklijke
wijsheid heeft Carlo Alberto het instituut van Don Bosco, dat al zeven
jaar geleden begon, beschermd, omdat hij zeer wel het geweldige belang
ervan inzag voor de openbare zedelijkheid. En de toeloop van de jongens
is zo groot geworden, dat men het Oratorio heeft moeten splitsen. Er is
er daarom nog een opgericht, aan de H. Aloysius toegewijd, bij de Porta
Nuova, tussen de "via dei Platani" en de "via del Valentino", onder de
leiding van de theoloog Carpano, een vroom, ijverig en al waardig mede-
werker van hem die we hier prijzen. Het leven, de geest en het doel in
beide Oratorio's zijn een en dezelfde. Zelfs een derde was al ingericht
in Vanchiglia, dank zij de ijverige zorg van de kapelaan der Annunzia-
takerk, Don Cocchis, maar tot mijn grootste spijt heeft het daar, om ik
weet niet welke reden, opgehouden te bestaan.

36.8 Page 358

▲back to top


- III/354 -
Maar wat Don Bosco vooral het recht geeft op de dankbaarheid van de
burgers ís het hospitium dat, in hetzelfde huis ondergebracht, onderdak
schenkt aan de meest behoeftige en ongelukkige jongens. Wanneer hij een-
maal een van die armzaligste stakkers ontmoet heeft, verliest hij hem
niet meer uit het oog, neemt hem mee naar zijn huis, doet hem op zijn
verhaal komen, laat hem zijn versleten plunje door nieuwe kleren vervan-
gen, en geeft hem 's morgens en 's avonds te eten, En dat zolang totdat
hij een baas en werk voor hem gevonden heeft, en hij weet dat de jongen
zich een eerzaam onderhoud voor de toekomst kan verdienen. Vervolgens
begint hij met de grootste zorg aan de opvoeding van geest en gemoed.
Enkele priesters werken mee aan de vele zorgen die dat onschatbare werk
vereist. Maar het grootste werk wordt gedaan door die werkelijke dienaar
van Degene die gezegd heeft dat hij zachtmoedig is en de vermoeide gees-
ten verkwikt. Och, hoe goed zou men de rijkdommen kunnen gebruiken, in
navolging van het voorbeeld dat hij de anderen geeft! Het ís niet altijd
goed ineens alle aardse goederen vaarwel te zeggen, want in ijverige
handen kunnen zij het instrument worden van edelmoedige naastenliefde:
De armoede is een gesteltenis van de ziel waardoor men onthecht is zowel
van de rijkdommen die men niet bezit als van de goederen die men bezit.
Casimiro Danna."

36.9 Page 359

▲back to top


- III/355 -
HOOFDSTUK
XLIX
DON BOSCO BESLUIT EEN BEGIN TE MAKEN MET DE
CONGREGATIE VAN DE H. FRANCISCUS VAN SALES - MOEILIJKE
TIJDEN VOOR HET WEKKEN VAN ROEPINGEN - KEUZE VAN VIER
VOLKSJONGENS UIT HET ORATORIO - DON BOSCO BEGINT HUN
ONDERRICHT TE GEVEN IN DE ITALIAANSE EN LATIJNSE
SPRAAKKUNST: SNELLE VORDERINGEN DE LESSEN VOORTGEZET
IN DE BECCHI - TWEE BRIEVEN VAN DON BOSCO UIT MORIALDO
AAN DON BOREL - VERZOEKSCHRIFTEN AAN DE REGERING VOOR
HET TERUGROEPEN VAN DE AARTSBISSCHOP NAAR TURIJN - EEN
MOORDENAAR BEKEERD EN GEBIECHT
Het vaste voornemen van Don Bosco was, na verloop van tijd te kun-
nen beschikken over priesters die hem zouden kunnen helpen in de zon-
dagsoratorio's en bij andere grote werken. De jeugdige Michele Rua hoor-
de hem dikwijls uitroepen: "Och, had ik maar twaalf priesters tot mijn
beschikking, hoeveel goed zouden we dan kunnen doen! Ik zou hen de
waarheden van ons heilig Geloof niet alleen in de kerken, maar zelfs op
de straten laten verkondigen!" En terwijl hij dan een blik wierp op een
wereldkaart zuchtte hij bij het zien van zoveel gebieden die nog in de
schaduw van de dood rustten, en sprak hij het levendige verlangen uit
op zekere dag het licht van het Evangelie te kunnen gaan brengen op
plaatsen waar nog geen andere missionarissen waren.
Sinds de dagen van zijn verblijf in het Convict van de H. Francis-
cus van Assisi had hij al jongens les gegeven, die hij geschikt achtte
om hem te helpen. De eerste vier waren Piola, Occhiena, Boarelli en
Genta. Hij had de mooiste verwachtingen op hen gebouwd, maar toen zij
erna aan toe waren seminarist te worden, lieten zij hem in de steek.
Nog twee keer, nam hij de proef, maar na er al zijn tijd en moeite aan
besteed te hebben, mislukten beide proeven; door afraden van hun fami-
lie, of doordat zij op een andere manier ervan afgeleid werden, de jon-
gens lieten hun studies in de steek en vaak ook het Oratorio. Hij pro-
beerde de priesters bijeen te brengen die catechismusles kwamen geven,
stelde hun voor, in gemeenschap te komen leven; hij zette omstandig het
vele goed uiteen dat zodoende verricht zou kunnen worden voor de zie-
len, maar zijn aansporingen leverden geen resultaat op.

36.10 Page 360

▲back to top


- III/356 -
Wat moest hij dan wel doen om zijn doel te bereiken? Wanneer hij
een beroep gedaan zou hebben op alle personen van goede wil die er in
de wereld zijn, zou hij nog niet verkregen hebben wat hij verwachtte,
wijl hij, gehoorzaam aan zijn zending, een congregatie van religieuzen
wilde stichten en in die tijd scheen alles samen te spannen tegen zijn
plannen. De regeringen maakten meedogenloze maatregelen klaar tegen de
kloosterorden, over de inbeslagneming van hun goederen, over hun ophef-
fing. Enkele congregaties waren al verdwenen. Toneelstukken, romans,
blaadjes met de schandelijkste en gruwelijkste lasteringen en spotter-
nijen werden met volle handen verspreid en maakten het volk afkerig van
het kloosterleven. De maatschappij was vol vooroordelen: dikwijls werd
in het openbaar van de minachting voor de kloosterlingen blijk gegeven.
Het woord frate, - broeder - klonk voor allen als een scheldnaam. Zelfs
de wereldgeestelijken stonden voor een groot deel vijandig tegenover pij
en monnikskap, die omdat hij daar belang bij had, de ander uit naijver.
Velen onder de kloosterlingen zelf droegen met tegenzin het juk van de
Regel, en schenen de critici en de aanvallen van goddelozen, journalis-
ten en romanschrijvers in het gelijk te stellen. Al die oorzaken maak-
ten het zeer moeilijk ook maar weinige roepingen voor die verheven staat
te vinden.
En toch moest Don Bosco ze opsporen, moest hij de priesters verza-
melen voor een groot geestelijk bouwwerk, moest hij zich een schare van
kloosterlingen vormen. Dat was zijn zending, en de geest des Heren deed
hem het mysterie van de droom begrijpen, waarin de wilde dieren in lam-
meren veranderd waren en een aantal daarvan weer in herders. Het was
derhalve nodig dat hij zich tot die klasse van jongens wendde, die hem
al was aangewezen. Doch hij voorzag dat die hem eveneens de rug zouden
toekeren wanneer hij hun al van begin af aan duidelijk zou zeggen dat
hij kloosterlingen van hen wilde maken. Daarom moest hij met grote voor-
zichtigheid te werk gaan en stap voor stap terrein winnen in hun harten,
zonder dat zij er iets van merkten.
Zijn onderneming was een van de moeilijkste.
De stichters van al de andere kloosterorden hadden onder degenen
die zich van begin af aan bij hun gemeenschap hadden aangesloten, man-
nen gevonden die al rijpelijk beproefd waren in de deugd, wetenschap en
ervaren op wereldlijk en geestelijk gebied. Het waren gevormde roepin-
gen die men nodig had en die zich konden handhaven ook al werden ze
zwaar beproefd. De wereld verleende toen bijval aan wie zich aan God
wijdde.
Voor Don Bosco lag alles geheel anders. Hij moest een congregatie
vormen zonder er, naar de mens gesproken, het materiaal voor te hebben.
Het ging er niet om, de roepingen te beproeven, doch ze te scheppen.
Wanneer hij vrome en geleerde medewerkers wilde hebben, moest hij zich
die zelf vormen. Ook was er geen sprake van ervaring, hetzij op het ge-
bied van geestelijke of wereldse zaken. Don Bosco zou die aan degenen
die zich bij hem aansloten zelf moeten bijbrengen.
Alleen, zonder menselijke middelen of steun, moest hij midden op
straat, uit een werkplaats, de een of andere jongen weghalen van de dui-
zend die zijn Oratorio bezochten. Hij moest hem helpen zijn moreel ge-
drag te veranderen, hem vaak de heilige sacramenten doen ontvangen, hem
de catechismus leren en de eerste beginselen van de Italiaanse en La-
tijnse spraakkunst, hij moest zorgen dat hij een bed voor hem had, kle-

37 Pages 361-370

▲back to top


37.1 Page 361

▲back to top


- III/357 -
ding en levensonderhoud, hij moest hem de middelen verschaffen om hogere
scholen te bezoeken; wanneer hij voldoende onderricht genoten had, moest
hij ervoor zorgen dat hij het geestelijke kleed zou aantrekken, en hem
aan het hoofd stellen van de andere metgezellen, die waren toegetreden,
terwijl hij tegelijkertijd filosofie en theologie zou moeten studeren
om priester te worden: ziedaar het plan dat, voorgesteld door Onze-Lie-
ve-Vrouw, en gedurende geruime tijd in hem gerijpt, hem geleidelijk het
noodzakelijke personeel zou moeten opleveren voor zijn doelstellingen.
En in Sint-Ignatius, boven op de heuvels van Lanzo Torinese had hij dus
vastberaden het besluit genomen met die onderneming te beginnen.
Daarom had hij met de theoloog Vola die geestelijke oefeningen
voorbereid waarover wij eerder al gesproken hebben. Aan die twee retrai-
tes samen namen eenenzeventig jongens deel, gekozen uit de honderden van
de beide Oratorio's. Gedurende die dagen sloeg hij hen zeer nauwkeurig
gade, om na te gaan of er zich in een of ander van hen enig teken van
roeping tot het priesterschap zou demonstreren, Uit de hele groep koos
hij er drie van de besten uit: Giuseppe Buzzetti, Carlo Gastini en Gia-
como Bellia, in wie hij een behoorlijk gunstige gesteltenis had menen
te bespeuren, en wier intelligentie, goede wil en opvallende vroomheid
het beste deden verwachten voor een gunstige uitslag. Hij voegde er nog
een vierde aan toe, Felice Reviglio, die aan de geestelijke retraite
niet had kunnen deelnemen omdat hij ziek was. Don Bosco had die vier
doen ophouden met het verrichten van handarbeid en hen gedurende enkele
maanden aan verschillende nadere tests onderworpen, vooral voor wat de
gehoorzaamheid betrof, om te weten door welke geest zij bezield waren,
en vervolgens had hij hen aan de studie gezet. Maar van die vier had
alleen Bellia de lagere school helemaal afgemaakt; de anderen waren er
min of meer op goed valle het uit bijgekomen en waren niet veel verder
geraakt, daar zij geheel in beslag werden genomen door hun handwerk.
Op een dag in de maand juli riep Don Bosco Buzzetti, Gastini, Bel-
lia en Reviglio bij zich en met een zonderlinge toon in zijn stem zei
hij tegen hen: "Ik moet wat jongens hebben die met mij willen meedoen
in het Oratorio. Zouden jullie er niets voor voelen mijn helpers te wor-
den?"
"En waarmee zullen we u kunnen helpen?"
"Ik zal beginnen met jullie wat lager onderwijs te geven, jullie
de eerste beginselen van het Latijn bijbrengen, en wanneer het God be-
lieft, wie weet of jullie dan niet te zijner tijd priester zullen wor-
den."
"0 ja!" antwoordden alle vier eenstemmig.
"Maar er is veel voor nodig als jullie het zover wilt brengen, en
vooral dat jullie je er bij neerleggen, in mijn handen te zijn als die
doek hier." - En met die woorden haalde hij zijn zakdoek boven en be-
gon die onder hun aandachtige ogen in allerlei vormen te kneden terwijl
hij vervolgde: "Zoals jullie me met die zakdoek hebben zien doen, zo
moet ik ook met jullie kunnen doen, dat wil zeggen dat ik jullie in al-
le opzichten gehoorzaam zou willen zien, wat ik ook zou mogen
verlangen."
De jongens beloofden dat, aanvaardden wat hij hun had voorgesteld,
en kwamen tot een overeenkomst wat het schoolwerk betrof.
Don Bosco liet intussen hier en daar tegen de muren van het Orato-

37.2 Page 362

▲back to top


- III/358 -
rio tal van kaarten bevestigen met het opschrift: "Ieder ogenblik is een
schat."
Hoewel hij haast wilde maken met zijn onderneming, hield hij er
toch rekening mee dat de onwetendheid van zijn leerlingen niet geringer
was dan hun goede wil. Hij overwoog dat voor onontwikkelde mensen iede-
re andere arbeid dan die van de werkplaats zoveel is als een andere we-
reld binnen te treden en dat het nodig zou zijn, hen daar voetje voor
voetje in binnen te leiden. Daarom gaf hij hun in augustus 1849 de the-
oloog Chiaves als leermeester in de eerste beginselen van de Italiaanse
spraakkunst, en zij gingen bij hem les volgen in zijn huis bij de Sint-
Augustinuskerk. Na een proefmaand, die heel goede resultaten opleverde,
begon Don Bosco zelf hun les te geven in de eerste beginselen van het
Latijn en hij deed dat met een bewonderenswaardig geduld.
Door middel van aanhoudend onderricht, dus niet alleen op vastge-
stelde uren, maar soms ook gedurende de tijd van de recreatie en onder
zijn maaltijden, slaagde hij erin, hun binnen de tijd van nog geen
maand, de vijf verbuigingen en de vier vervoegingen te leren en hen te
bekwamen in de eerste eenvoudige vertalingen.
Half september trok hij met zijn leerlingen naar zijn ouderlijk
huis in de Becchi om zich wat rust en ontspanning te gunnen. In Morial-
do aangekomen, schreef hij de volgende brief aan Don Borel die bij zijn
afwezigheid steeds de leiding van het Oratorio van Valdocco op zich nam.
"Mijn waarde Theoloog,
In de veronderstelling U een genoegen te doen met iets over onze
reis te vertellen, het volgende:
Nadat we 's morgens om zes uur met de trein uit Turijn vertrokken
waren, kwamen we goed en wel in Valdichiesa aan, waar we zijn uitgeste-
gen. Op de boerderij van de Savi's aangekomen, moesten we getuigen zijn
van een somber schouwspel, Het was de begrafenis van een broer, die door
een andere broer was gedood. De zaak had zich als volgt toegedragen: On-
der veel getwist hadden die twee broers al hun vaderlijk erfdeel onder
elkaar gedeeld; er bleef alleen nog een partijtje mest te verdelen over.
De woorden en grofheden liepen zo hoog dat, toen ze op geen enkele ma-
nier het meer eens konden worden, de oudste zich in een toppunt van
woede op de jongste wierp en hem met een mes doorstak. De vermoorde is
ongehuwd en achttien jaar; de moordenaar is vader van een gezin en is
vierentwintig jaar oud. 0, die verwenste twistgesprekken. Er was ook
nog een ander vreemd geval: dat was over een man die hier dood gevonden
werd in een bos, niet ver hier vandaan, en hij was al half vergaan. Hij
was uit Chieri afkomstig en men zegt dat hij een beetje aan
verstandsverbijstering leed.
Maandag en dinsdag voelde ik me niet erg prettig. Gisteren en van-
daag gaat het echter al weer veel beter; van dag tot dag hoop ik in ge-
zondheid toe te nemen.
Ik verheug me al op de samenkomst die we hebben afgesproken, dat
wil zeggen dat U en Don Carpano en Don Vola hierheen komen. Valdichiesa,
Croce grande Morialdo oftewel het huis van Don Bosco vormen de reisrou-
te. Overigens gaat hier alles goed; alleen heeft Gastini nog wat koorts.

37.3 Page 363

▲back to top


- III/359 -
Ik, mijn moeder en al de jongens groeten u, Don Pacchiotti, T. Bo-
sio, Don Vola enz. en van ganser harte verblijf ik steeds gaarne
de Uwe in Chr.,
Bosco Giov,, pr. hoofd
Castelnuovo d'Asti, 20 september 1849.
van de rakkers
P.S. - U kunt de spelen wel toevertrouwen aan Agostino, die ik wel in
staat acht er zorg voor te dragen, vooral met Arnaud samen.
Terwijl Don Bosco in Castelnuovo was, deed zich in Turijn steeds
meer de behoefte gevoelen aan de terugkeer van de Aartsbisschop, die al
al te lang uit het Rijk was weggehouden. De kanunniken van het metropo-
litaan kapittel hadden aan de regering gevraagd dat zij hem zouden te-
rugroepen en bescherming verlenen. Ridder Edoardo della Marmora, een
vriend van Don Bosco en die dikwijls het Oratorio van Valdocco bezocht,
bereidde tot dat doel een petitie voor, die aangeboden zou worden aan de
minister van binnenlandse zaken, ondertekend door wel 10.154 handteke-
ningen van leken. De regering had echter sinds de eerste dagen van het
ministerie Gioberti besloten, Mgr. Fransoni van zijn zetel te beroven,
en een goddeloze en onzedelijke pers ging steeds door met lastertaal en
beledigingen aan het adres van de Aartsbisschop uit te braken. Niettemin
gaf de onverschrokken prelaat, die van de actie onder de weldenkenden te
zijnen gunste op de hoogte was, terstond na zijn terugkeer in Savooie,
opdracht om zijn villa Pianezzo in orde te brengen, waar hij zijn intrek
dacht te nemen. Toen de regering dat vernam, deed zij hem door Mgr.
Charvaz verwittigen dat de koning zijn terugkeer niet wenste in het dio-
cees. De Aartsbisschop bleef toen in het bisschoppelijk paleis van Cham-
béry.
Dat was het nieuws dat de theoloog Borel in zijn antwoord aan Don
Bosco berichtte, terwijl hij hem verslag uitbracht over de gang van za-
ken in het Oratorio. Intussen verontschuldigde hij zich, niet naar Mo-
rialdo te kunnen komen, daar hij de kanunniken van de Drievuldigheids-
kerk moest helpen bij het laten ondertekenen van een gemotiveerd ver-
zoekschrift. Dat moest door de geestelijkheid ingediend worden bij de
burgerlijke autoriteiten, om een onrechtvaardig verbod aan de Aartsbis-
schop opgelegd, en dat schadelijk was voor het diocees, opgeheven te
krijgen.
Don Bosco zond de theoloog toen een briefje terug van de volgende
inhoud:
"Carissimo Sig. Teologo,
Ik dank de hemel voor de ondernomen inzameling van handtekeningen
waaraan ook ik zeer gaarne wens deel te nemen; toch geloof ik dat een
enkele dag het werk niet zo erg veel zal vertragen; want wanneer de an-
dere geestelijken wel komen en u niet, geloof ik dat onze samenkomst
niet zo nuttig zal zijn. Het verheugt me dat in het Oratorio alles goed
gaat en ik hoop dat God ons zijn zegen zal blijven schenken. Zegt alleen
tegen Don Vola dat hij wat korter moet zijn in zijn preken, daar anders
het ochtend-Oratorio afneemt. De beste groeten aan alle vrienden en ge-
loof mij van ganser harte,
Uw zeer genegen vriend,
Morialdo, 25 september 1849.
Priester Bosco

37.4 Page 364

▲back to top


- III/360 -
Intussen had Don Bosco sinds de eerste dagen dat hij in de Becchi
was aangekomen, zijn lessen niet onderbroken. Rusten betekende voor hem
niet werkeloos blijven. Zijn leerlingen leerden bijna onmerkbaar monde-
ling van hun meester. Gedurende het ontbijt. het middag- of avondmaal
werd er doorgaans over verschillende onderwerpen gesproken. Van de ene
hap tot de andere ging het thans over verbuigingen en vervoegingen. Soms
ging hij met hen naar een dorpje in de buurt, of naar de wijnbergen, als
de druivenpluk aan de gang was; maar hun lessen vergaten zij nooit. Al-
leen door een dergelijke volharding vol opoffering en beminnelijke ener-
gie speelde hij het klaar zijn leerlingen zover te krijgen, dat zij met
goed gevolg op het eind van oktober voor het examen der grammatica
slaagden.
Toen Don Felice Reviglio op 11 augustus 1889 een gedenkteken in de
Becchi onthulde, dicht bij het geboortehuis van Don Bosco, besloot hij
zijn prachtige toespraak met die woorden:
"Vaarwel gezegende plaats, die mij de unieke trekken van goedheid
van mijn voortreffelijke weldoener in de herinnering brengt. Die rijen
wijnstokken, die weilanden, vormden al de katheders van waarop hij de
eerste beginselen van het Latijn bijbracht aan zijn eerste zonen, die
hij gereed maakte voor de geestelijke staat. Onder het werk, op de wan-
delingen, ja onder de maaltijden gaf hij op bewonderenswaardige wijze
les, honderd malen de zelfde regels herhalend, verduidelijkend door tal
van oefeningen, als het moest, en het moest dikwijls, totdat wij de re-
den wisten, het uiterste waarom van onze antwoorden kenden. Tal van ma-
len hield ik me van mijn goede meester verwijderd, uit vrees ondervraagd
te worden, en hij riep mij zachtzinnig tot zich en gaf mij eenvoudige
Latijnse stukjes te vertalen, naamwoorden om te verbuigen, werkwoorden
om te vervoegen. Al waren wij traag in het leren, hij bleef onvermoeid
aanhouden... Vaarwel, geliefd huis, waarin ik de bewijzen ontvangen heb
van vaderlijke liefde, opdat ik mij zou laven met het goede."
Het was in die herfst dat Don Bosco een jongen van vijftien jaar
ontmoette, die eens zijn steun en rechterhand zou zijn in tal van onder-
nemingen, de trouwe getuige van zijn deugden, en die sterven zou als
missionaris in de Republiek Equador. Toen Don Bosco naar Ramello, een
gehucht van Castelnuovo d'Asti, gegaan was, in het huis van Carlo Savio
om druiven te kopen, stelde die, die de vader van de seminarist Ascanio
was en een maaltijd bereid had voor de jongens van het Oratorio, aan Don
Bosco nog een andere van zijn zonen voor, die Angelo heette en hij ver-
zocht Don Bosco hem onder zijn leerlingen te willen opnemen. Don Bosco
ging daar graag op in en het jaar daarna, 1850, bracht hijzelf hem naar
Turijn.
Toen de noveen en het feest van de Heilige Rozenkrans gevierd was,
verlieten de jongens de Becchi en Don Bosco zou zich enkele dagen later
weer in Turijn bij hen voegen.
Op een avond begaf Don Bosco zich moederziel alleen van de Becchi
naar Buttigliera of, zoals anderen zeggen, van Capriglio naar Castelnu-
ovo. Halverwege de openbare weg, waarlangs aan weerszijden bos omhoog-
rees, dat aan de plaats een sombere en verlaten atmosfeer verleende,
zag hij plotseling een jongeman op een berm zitten. Toen die jongen de
naderende priester in het oog kreeg, liet hij zich naar beneden glijden
en kwam hem om hulp roepend tegemoet. Maar zijn dreigende stem deed zijn

37.5 Page 365

▲back to top


- III/361 -
verzoek om hulp meer op een uitdaging lijken. Zonder zich op te winden
bleef Don Bosco staan en zei tegen hem: "Heb een ogenblikje geduld."
"Wat, geduld? Kom op met je geld, onmiddellijk, anders vermoord ik
je."
"Geld heb ik niet voor je; en wat het leven betreft, dat heeft God
me gegeven en Hij alleen kan het me afnemen. Op die plaats was een slag,
zonder getuigen, gauw toegebracht. Doch Don Bosco had de jongen, hoewel
die zijn pet tot boven de ogen getrokken had, herkend als de zoon van
een landeigenaar in de buurt; te meer wijl hij hem catechismusles gege-
ven had en die ook al eens bij hem gebiecht had in de gevangenis van Tu-
rijn, waaruit hij, op Don Bosco's aanbeveling bij de procureur des ko-
nings enkele dagen geleden ontslagen was. Door het feit dat het een erg
donkere avond was en door de opwinding die zich van hem meester maakte,
nu hij op het punt stond een misdaad te begaan, had de jongen op dat
ogenblik niet gezien wie de aangevallene was. Daarom vervolgde Don
Bosco, terwijl hij zijn hoed afnam, op onderdrukte toon: "Wel! Oefen jij
zo'n minderwaardig beroep uit, Antonio? Is dat de manier waarop je al je
beloften houdt, die je mij een paar dagen geleden gedaan hebt daar en
daar... ginds... in de Augustijnenkerk, om niet meer te roven?"
De ongelukkige, die door die woorden Don Bosco herkend had, bleef
verslagen en met gebukt hoofd staan. "U hebt gelijk," antwoordde hij,
"maar, ziet u, - het is noodzaak —, ik schaam me om naar mijn dorp te-
rug te keren. Overigens wist ik niet dat u het was. Als ik u herkend
had zou ik u een dergelijke belediging nooit hebben aangedaan... Ik
vraag u vergiffenis."
"Dat is niet genoeg, beste Antonio, je moet je leven veranderen. Je
speelt met Gods barmhartigheid, en als je je niet gauw bekeerd, ben ik
bang dat je er geen tijd meer voor zult hebben."
"Ik verzeker u dat ik mijn leven wil beteren, ik beloof het u."
"Dat is ook nog niet genoeg; je moet onmiddellijk beginnen en
biechten, omdat als je nu stierf, je voor altijd verloren zou zijn."
"Welnu, dan zal ik gaan biechten."
"Wanneer?"
"Ook terstond als u wilt; maar ik ben niet voorbereid."
"Ik zal je wel voorbereiden. En jij moet Onze-Lieve-Heer beloven
hem niet meer te beledigen."
Don Bosco nam de stakkerd bij de hand, klom met hem de berm op,
drong tussen de bomen door en op een begroeide verhoging van het ter-
rein gezeten, zei hij: "Kniel hier neer." De jongen knielde naast hem,
en tot tranen toe bewogen, sprak hij zijn biecht, met alle tekenen van
een oprecht berouw. Toen dat afgelopen was, schonk Don Bosco hem een
medaille van Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen en het beetje geld dat
hij bij zich had en nam hem met zich mee naar Turijn. Die jongen had in
de gevangenis gezeten wegens diefstal van een horloge, en zijn vader
had hem het huis uitgegooid vanwege de schande die hij over het gezin
gebracht had. Nadat Don Bosco hem geleerd had, eerzaam te leven, ver-
schafte hij hem een betrekking en hij leefde sindsdien voorgoed als een
rechtschapen mens, een goed christen en een voortreffelijke vader.

37.6 Page 366

▲back to top


- III/362 -
Terwijl Don Bosco op 12 oktober in Turijn terugkeerde, kwam er ook
het stoffelijk overschot van Koning Carlo Alberto aan, dat in Genua was
ontscheept. Na de begrafenisplechtigheid in de metropolitane kerk, werd
het naar de basiliek van Superga gebracht en daar in de koninklijke
grafkelder bijgezet. Ook was hij op tijd gekomen om zijn handtekening te
kunnen plaatsen op het verzoekschrift der kanunniken van de Drievuldig-
heidskerk, dat, ondertekend door ruim duizend geestelijken, op 25 okto-
ber 1849 werd aangeboden aan de minister van justitie. Don Bosco ver-
langde vurig en innig naar de aanwezigheid van de Aartsbisschop, met wie
hij in briefwisseling gebleven was en van wie hij ook een bedrag voor
zijn Oratorio ontvangen had. In het register van aalmoezen en uitgaven
tekende Don Borel aan, dat Mgr. Fransoni op 5 februari 1849 een bedrag
van 100 lire geschonken had. Maar bovenal was er een wijze en stevige
leiding van de geestelijkheid nodig. Op 15 oktober bracht de regering de
Kerk een nieuwe slag toe, door haar in haar rechten te beperken en wet-
telijk aan de morele lichamen en personen - en dat waren de geestelijke
personen en kerkelijke instellingen, - te verbieden grondbezit te ver-
krijgen, ook bij testamentaire beschikking, het te verkopen, pachtcon-
tracten van lange duur te sluiten, zonder de toestemming van de rege-
ring, gehoord de Raad van State.

37.7 Page 367

▲back to top


- III/363 -
HOOFDSTUK L
OPENING VAN HET ORATORIO VAN DE ENGELBEWAARDER -EEN
MOEILIJK BEGIN - DE DIRECTEUREN - ONVOORZICHTIGHEID
VAN EEN CATECHIST EN DE GEVOLGEN - VERBLIJDENDE
RESULTATEN DON BOSCO, DON VERRI, DON OLIEVIERI EN DE
VRIJGEKOCHTE AFRIKAANSE JONGENS - HOOP OP TOEKOM-
STIGE MISSIES VOOR DE EEUWIGE REDDING DER MORENJON-
GENS - HELDHAFTIGE BESLISSING VAN DON BIAGIO VERRI,
GENOMEN IN DE KAPEL VAN HET ORATORIO VAN VALDOCCO -
ZIJN GROTE EERBIED VOOR DE DEUGDEN VAN DON BOSCO.
Het is niet zo gemakkelijk orde te houden in de opsomming van de
nieuwe werken die Don Bosco ondernam of tegelijkertijd tot meerdere eer
van God voortzette, en waarvan sommige verschillend van aard waen, ande-
re van hetzelfde karakter en met elkaar verbonden In de tweede helft van
1849 was hij eveneens bezig met de opening van een derde zondagsoratorio
in Vanchiglia.
Het Oratorio - of recreatorium als men het zo wil noemen - van Don
Cocchis was gesloten. De oorlog met Oostenrijk had in die jongens, die
al gewoon waren geweer en sabel te hanteren, een grote oorlogszuchtige
opwinding verwekt. Daarna vroegen en kregen zij verlof om, gretig als
ze waren, hun oefeningen in daden te kunnen omzetten en zich met de vij
and te meten, te kunnen meemarcheren in de vaderlandse bataljons. Ten
getale van ongeveer tweehonderd, vergezeld van Don Cocchis, die de ge-
dachte niet kon verdragen hen alleen aan dat gevaar bloot te stellen,
vertrokken zij uit Turijn, met de gevraagde en verkregen wapenen van de
regering. In hun verbeelding hoopten zij zich met roem te kunnen overla-
den; maar toen zij na een mars van enkele dagen, over Chivasso in Ver-
celli waren aangekomen, vonden zij daar ongelukkigerwijze geen munitie,
noch levensmiddelen, noch een plaats om te slapen. De divisiecommandant
wilde hen niet als soldaten erkennen, omdat hem wat dat betreft geen be-
vel uit de hoofdstad was toegezonden. Op hetzelfde ogenblik kwam het be-
richt binnen over de nederlaag van het leger bij Novara. Daar zij niet
tot het veld van eer hadden kunnen doordringen, stond hun geen andere
weg open dan die waarlangs ze gekomen waren; toen zij vervolgens de wa-
pens hadden ingeleverd, trokken zij in grote verwarring terug. Tever-
geefs vroegen zij iets te eten bij de boeren, maar die joegen hen van
hun erf weg in de vrees dat het straatrovers waren, en zetten hen door
de velden achterna. Toen zij daarna, half dood van vermoeienis en hon-

37.8 Page 368

▲back to top


- III/364 -
ger, in het zicht van Turijn kwamen, en het nog volop dag was, verborgen
zij zich achter terreinverhogingen en in greppels om niet gezien en uit-
gelachen te worden, en toen de avond gevallen was keerden zij rustig en
elk voor zich naar hun huis terug. Het Oratorio bleef gesloten omdat Don
Cocchis een tijdje op een verborgen plaats geleefd had; daarna was hij
naar Rome vertrokken, na de intocht van de Fransen, om zich ter beschik-
king te stellen van de Propaganda Fide. Maar, van idee veranderd, was
hij naar Turijn teruggekeerd op 13 oktober, waar hij zich bij de theo-
logen Tasca en Bosio voegde en een plan ontwierp voor een weldadigheids-
tehuis voor de arme arbeidersjongens. Hij verleende de eerste twee van
hen onderdak in de kleine portierswoning van zijn Oratorio in Vanchig-
lia, waarvoor hij het pension betaalde. Dat werd de wieg van het grote
Instituut van de Arbeidersjeugd, waarvoor het gebouw later werd opge-
richt aan de corso Palestro, door de onvermoeibare samenwerkers van Don
Cocchis, namelijk de theoloog Roberto Murialdo en Giuseppe Berizzi. Daar
Don Cocchis intussen niet wist hoe hij de huur moest betalen en de jon-
gens onderhouden, wier aantal steeds groeide, moest hij, evenals Don
Bosco, alles op alles zetten om hun levensonderhoud en kleding te ver-
schaffen. Doch die zorg, gevoegd bij zijn verschillende parochiewerk-
zaamheden in de Annunziatakerk, verhinderden hem ten slotte volkomen het
genoemde Oratorio te heropenen.
Die aangelegenheid was al enkele maanden hangende, toen Don Bosco
en de theoloog Borel, zich bewust van de grote behoefte aan een derge-
lijke instelling in dat gedeelte van de stad, met Don Cocchis zelf tot
de nodige overeenstemming kwamen. Ze namen hun intrek in de al voor het
doel gehuurde lokaliteiten, en met de gevraagde en verkregen schrifte-
lijke goedkeuring van Mgr. Fransoni, heropenden zij het genoemde Orato-
rio onder de titel van de Engelbewaarder.
Het bestond uit een grote omsloten ruimte, naast het huis van de
eigenaars, met twee schuren, de ene aan de noordzijde en de andere aan
de westzijde; een huisje met twee kamers boven elkaar in de hoek die
door de twee schuren gevormd werd; een groot vertrek in het verlengde
van de westelijke schuur, met uitzicht op het zuiden, die Don Bosco voor
kapel bestemde, met een aangrenzende ruimte die als sacristie dienst
deed. De overeengekomen huur bedroeg 900 lire per jaar en het valt op
geen stukken na te zeggen hoe de goede dienaar Gods zich voor die nieu-
we onderneming moest inspannen.
Met hulp van de pastoor der Annunziatakerk, de theoloog Luigi Fan-
tini, vond de heropening plaats in oktober, rond het feest van de Heili-
ge Aartsengel Rafaël, dat op de 24ste valt. En daar Don Bosco een grote
devotie koesterde voor de Engelbewaarder, besliste hij dat het feest
daarvan ieder jaar met grote plechtigheid in Vanchiglia zou worden ge-
vierd. Zowel voor de kerkdiensten en godsdienstoefeningen, als voor de
spelen en de middelen om met elkaar te wedijveren, nam men dezelfde
tijdsindeling, methode en reglementen aan, die zo deugdelijk gebleken
waren in de Oratorio's van de H. Franciscus van Sales en van de H. Alo-
ysius, van welke dat Oratorio als het ware als een broertje beschouwd
werd. Doch het kostte degenen die voor de dienst in dat Oratorio be-
stemd waren, heel wat moeite en geduld, en vaak moesten zij de heilige
Engelbewaarder aanroepen volgens de aanbeveling die Don Bosco hun gege-
ven had.

37.9 Page 369

▲back to top


- III/365 -
Het oude gehucht Vanchiglia, met zijn groep krotwoningen, die met
hun van ouderdom gebarsten en zwartgeworden muren ieder ogenblik dreig-
den in te storten, was als een vesting van mensen die vijanden waren van
alle orde, begerig naar andermans goed, door een hevige neiging tot het
kwade gedreven, bereid bloed te doen vloeien. Daar heersten misdaad, el-
lende en ondeugd. Daar was de Cocca waarover wij al gesproken hebben ge-
boren. Daar vertakte zij zich en werd zij groot en gevreesd. Vanchiglia
was een buurt waarin niemand na het invallen van de duisternis een voet
dorst zetten. Zelfs de bewaarders van de openbare orde durfden die scha-
ren misdadigers niet aan. Als door een vesting waarvan de ophaalbrug op-
gehaald bleef, werd hier 's nachts niemand doorgelaten die niet tot de
Cocca behoorde.
De priesters en de catechismusleraren van Don Bosco namen hun aan-
gewezen plaats in. De eerste directeur werd de theoloog Carpano, over-
geplaatst van het Oratorio van de H. Aloysius, dat hij zeer had uitge-
breid. Daar werd hij opgevolgd door Pietro Ponte uit Pancalieri, die het
met vaderlijke zorgzaamheid bestuurde tot 1851. Hij werd bijgestaan door
de priester Carlo Morozzo die daarna aalmoezenier van de Koning werd en
kanunnik van het Metropolitaan kapittel, door Ignazio Demonte, door de
advocaat Bellingeri, door de theoloog Felice Rossi en door de advocaat
D. Berardi.
Inmiddels ontstonden in Vanchiglia de eerste moeilijkheden door de
opgenomen jongens zelf, doordat zij zich met ondankbaarheid, ongehoor-
zaamheid, beledigingen en bedreigingen tegen de persoon van de priester
zelf keerden. Als waardige zonen van hun vaders, waren zij ongezeglijk
en vlegelachtig in de speeltijd, gauw bij de hand om geweld te gebruiken
tegen de portier, wanneer de klok hen opriep voor de kerk, en daar zij
bovendien degenen die men ertoe had kunnen brengen naar de preek en de
catechismusles te gaan luisteren, stoorden en verveelden, de goedbedoel-
de waarschuwingen die men hun gaf in het belachelijke trokken, leek het
er veel op, dat de moeite van degenen die zich zo om hun eigen bestwil
afsloofden, nutteloos zou zijn. Toch moest de liefde overwinnen. En in-
derdaad, door onophoudelijke beminnelijkheid aan de dag te leggen, door
te doen alsof men onhoffelijkheden niet merkte, door hun opzettelijk
iets te schenken, door voor nieuwe speeltuigen te zorgen, door feeste-
lijkheden en door het geven van ontbijt en maaltijden en door degenen
die een betere inborst schenen te hebben, apart te nemen, slaagde men
erin, hen baas te worden. Verschillende malen ging Don Bosco hen opzoe-
ken, en door zijn betoverend woord en zijn beloften zette hij de kroon
op het werk. Verscheidenen begonnen tot de sacramenten te naderen, en
van lieverlede trok hun voorbeeld de anderen aan, en, zoals Don Felice
Reviglio verzekerde, begon het merendeel van het Oratorio te houden.
Onder de catechisten, die er kwamen helpen, bevond zich op verzoek van
Don Bosco gedurende enkele jaren ook de theoloog Giovanni Battista Ber-
tagna, thans Aartsbisschop. De jonge Michele Rua die toen nog leek was,
ging er die eerste dagen verschillende malen heen, en stond verbaasd
over die menigte van jongens, groot en klein.
Na de theoloog Carpano, die er niet lang bleef, en die in 1853 tot
kapelaan benoemd was in Sint-Petrus-Banden, als opvolger van de overle-
den Don Tesio, werd zijn plaats ingenomen, door zijn helper, de theoloog
Giovanni Vola. Om catechismusonderricht te geven en de jongens bezig te

37.10 Page 370

▲back to top


- III/366 -
houden, voegde Don Bosco hem Giuseppe Brosio, de Bersagliere, als metge-
zel toe, hem opdragend hem daadwerkelijke hulp te verlenen. Brosio liet
enkele geschreven rapporten na over een moeilijkheid die er in die dagen
ontstond en hij schreef daar aldus over:
"Ik begon met hen onledig te houden door hen gymnastische oefenin-
gen te leren en militaire handgrepen, spelletjes die in die tijd het
meest geliefd waren onder de levendige jeugd; en inderdaad hadden bijna
alle jongens daar hun keus op laten vallen, en zij brachten op die ma-
nier de zondag opgewekt en rustig door.
Maar de Barabba's, dat wil zeggen de vereniging van vlegels, die
het Oratorio met lede ogen bekeken, omdat het hun Cocca ondermijnde en
in aantal deed afnemen, kwamen daarom iedere zondag naar het Oratorio
om, met veel kabaal, de jongens die onze bijeenkomsten bezochten te be-
ledigen, te bespotten en ook wel klappen om de oren te geven.
"Op zekere dag verschenen ze ten getale van bijna veertig, gewapend
met stenen, stokken en messen om het Oratorio binnen te dringen, zodat
de theoloog Vola zo bang werd, dat hij beefde als een espeblad. Toen ik
zag, dat de vlegels werkelijk van plan waren handtastelijk te worden,
begon ik aan een verdediging te denken, want wee, als een van hen zou
merken dat men bang voor hem was.
"Toen de poort van het Oratorio gesloten was en Don Vola in een
veilige kamer verborgen, verzamelde ik al de grotere jongens om me heen,
en gaf elk van hen een van de houten geweren die bij de oefeningen
dienstdeden; daarna stelde ik hen op in een carré, met het bevel, dat,
wanneer de Barabba's de speelplaats zouden opkomen, zij hen van alle
kanten tegelijkertijd zouden aanvallen en onbarmhartig afranselen. In-
tussen verzamelde ik ook al de kleinere jongens, die schreiden van
angst, verborg hen in de kapel, en ging bij de toegangspoort op de uit-
kijk staan, om te zien of zij bezweek voor het geweld waarmee de aan-
vallers haar probeerden te vernielen.
"De portier van het huis van het Oratorio en andere mensen die
zich op de weg bevonden, en die de Barabba's hoorden te keer gaan, gin-
gen de cavaleristen waarschuwen, die niet ver daarvandaan ingekwartierd
waren, en die kwamen met ontblote sabel aanlopen, vergezeld van vier
carabinieri. De Barabba's sloegen toen op de vlucht.
"Toen die onverlaten naderhand vernamen dat ik scherpschutter ge-
weest was, en bereid mij ten koste van alles te verdedigen, kwamen zij
niet meer zo dicht in de buurt om ons te beledigen, maar begonnen zij
van veraf stenen naar ons te gooien. Terwijl wij ons ontoegankelijk
toonden voor vrees, en niet aan de haal gingen voor hun bedreigingen,
onthielden wij ons tegelijkertijd van iedere represaille en toonden we
ons nooit beledigd door hun schandelijk gedrag. Zodoende kwam een deel
van hen tot bedaren, bezocht vervolgens het Oratorio, en maakte er ten
slotte een voorbeeldig onderdeel van uit. Van de anderen, die doorgingen
met hun bedreigingen te uiten, eindigden er enkelen, wegens begane mis-
drijven, in het tuchthuis, en twee van hen werden opgehangen in Valdoc-
co, in de buurt van het Oratorio van de H. Franciscus van Sales. Don
Bosco ging naar hen toe om hen bij te staan en in de kerker te biech-
ten."

38 Pages 371-380

▲back to top


38.1 Page 371

▲back to top


- III/367 -
De theoloog Giovanni Vola werd opgevolgd door de priester Grassi-
no, die eveneens zo ijverig mogelijk de groei van het Oratorio bevor-
derde; en na hem kwam de theoloog Roberto Murialdo. Die ijverige en
vrome Turijnse priester, bijgestaan door zijn waardige neef, de theo-
loog Leonardo en door catechismusleraren, die Don Bosco iedere zondag
uit Valdocco naar hem toezond, vervulde jarenlang zijn moeilijke taak,
en met raad en daad droeg hij bij tot de bloei van dat Instituut. Het
aantal jongens bedroeg al gauw 400 en soms over de 500; zodat korte
tijd nadien de kapel moest vergroot worden.
Het genootschap, of Cocca van Vanchiglia, die nog erg machtig was,
had haar vijandigheid tegenover het Oratorio gestaakt, en ook waren er
vele van haar leden die het zelf bezochten. Maar de directeuren moesten
erg voorzichtig tegenover hen zijn met woorden en daden. Een in het
openbaar uitgesproken aansporing om zich los te maken van dat afkeu-
renswaardige genootschap, en dat onontkomelijk aan de leiders ter ken-
nis zou komen, zou de gewelddadigheden stellig weer hebben doen oplaai-
en. Aan de andere kant was het boosaardige karakter ervan zeer afgeno-
men door de invloed die door het Oratorio werd uitgeoefend; maar er
heerste nog steeds een geest van solidariteit, die allen uit hetzelfde
gehucht met elkaar verbond en in bepaalde omstandigheden gevaarlijk kon
worden.
Groten en kleinen waren zodanig met elkaar verbonden, dat de bele-
diging die er aan één aangedaan was, als allen aangedaan beschouwd
werd, en allen waren dan bereid de belediging te wreken. Het spreekt
vanzelf dat allen voorzien waren van een mes. Op zekere zondag had een
jongen van de Cocca een draai om zijn oren gekregen van een catechis-
musleraar, die de vermaningen van Don Bosco scheen te vergeten, en me-
teen drong heel de Cocca woedend de speelplaats op, op zoek naar de
leraar in kwestie, die zich gelukkig veilig ergens had kunnen verber-
gen. De zondag daarna verwisselden de oversten de catechismusleraren en
de assisteren- de seminaristen, uit vrees voor een of andere represail-
lemaatregel. De priester die op die dag met de leiding belast was,
schreef er als volgt over: "In het Oratorio van de Engelbewaarder werd
het feest van de H. Aloysius gevierd, maar gedurende de kerkdienst was
er zo een rumoer in de kerk, dat men de zang en de muziek bijna niet
kon horen. Nauwelijks was de kerk uit, toen er plotseling een troep
jongens verscheen, die op een uitdagende manier de speelplaats oplie-
pen. In de vensters van de omringende huizen hingen verschillende vrou-
wen die met de indringers schandalige gesprekken begonnen te voeren.
Intussen had ik de allerkleinsten in een kring om mij heen verzameld,
om met een verhaaltje te voorkomen dat ze teveel aandacht aan die
schandelijkheden zouden schenken. Maar dat was een nutteloze voorzorg.
Die van de Cocca kwamen op mij toe en ik was gedwongen hen tegemoet te
treden. Zij omringden mij en met irriterende minachting stelden ze me
tal van vragen, die alleen de duivel hun kon ingeven. Hoe moest ik me
uit de verlegenheid redden? Om hen te vermanen, daar was het thans het
moment niet voor, omdat ze nu eenmaal een voorwendsel zochten om ruzie
te kunnen maken. Daarom nam ik mijn toevlucht tot een krijgslist: daar
zij mij de vragen stelden in het Piëmontees, begon ik tegen hen Itali-
aans te spreken, ten einde hen in de waan te brengen dat ik het dialect
niet verstond. Na nog allerlei boosaardig gescheld en gespot zwegen ze
eindelijk en terwijl ik meende een paar woorden tot hen te kunnen rich-
ten om hen tot betere gedachten te kunnen brengen, bespeurde ik plotse-

38.2 Page 372

▲back to top


- III/368 -
ling een brandlucht. De jongeus die achter me stonden hadden mij een bos
brandend stro onder mijn jas gestoken. Vlug liep ik een paar passen ach-
teruit en trapte met mijn voet de vlam uit. Ze waren met een honderd-
tal, en het was dus raadzaam kalm te blijven. Koelbloedig vervolgde ik
mijn gesprek, de armen over elkaar geslagen; toen een jongetje van vier
jaar, bevallig als een engel, doordringt tot in het midden van de kring,
wellicht door zijn vader die aanwezig was erheen gezonden, op mij toe-
komt en tot mijn verwondering zie ik dat hij eerst uit mijn ene en dan
uit mijn andere zak twee proppen smeulend papier haalt. "Ik geloof dat
ze me levend willen verbranden," dacht ik: en na Onze-Lieve-Vrouw om
raad gevraagd te hebben, zei ik: "Nu hebben we genoeg gepraat. Zullen we
een spelletje doen?"
"Moet je horen: de priester wil een spelletje doen! zeiden ze grin-
nikend tegen elkaar; "en welk spelletje?"
"Een spelletje barra rotta. Laten we ons in twee groepen splitsen."
Wij tosten en ik riep tegen de tegenpartij: "Ik daag jullie uit!"
In het begin ging het niet zo vlot met het spel; daarna begonnen
mijn tegenspelers zich alle moeite te geven om me gevangen te nemen,
maar ze slaagden er geen enkele maal in. Toen werd het spel levendiger
en wie niet speelde, stond erbij toe te kijken. Het ene applaus volgde
op het andere. "Hij loopt niet véél," zeiden ze van mij, "maar hij loopt
als het moet."
Toen het avond geworden was vertrok de hele Cocca, behalve vier van
de aanvoerders. Ik nodigde de vier overgeblevenen in de portierswoning
uit en onthaalde hen op wijn. Zij keken mij recht in het gezicht en wei-
gerden te drinken. Daar ik mij opmaakte om naar Valdocco terug te keren
en de avond al gevallen was, boden zij aan mij te vergezellen. Dat voor-
stel nam ik aan: en onderweg werd er gesproken over het belang van een
goed christen te zijn, zonder dat er werd gezinspeeld op wat er was
voorgevallen; maar toen we tot aan de deur van het huis gekomen waren,
drukten zij me de hand, kusten ze en zeiden tegen me: "Vergeeft u ons
het gebeurde van vandaag!" En zij gingen weg, De arme jongens! Naar hart
en verstand bedorven door de kwaadaardigheid van de enen en door de ver-
waarlozing van de anderen."
Zulke moeilijkheden, die overigens zeldzaam waren, konden niet ver-
hinderen dat in dat Oratorio de zaken ordelijk verliepen, en de vruchten
die zij afwierpen voor de zielen waren zeker niet geringer dan die welke
men in Valdocco en in Portanuova wist te behalen. Don Michele Rua ging
er als assistent naartoe toen hij nog student was, en eveneens daarna,
als seminarist en priester, en hij gaf er naderhand ook catechismusles,
preekte en verrichtte andere functies en hij zag zich steeds zozeer door
de jongens bejegend met hartelijkheid en vertrouwen, dat die tijd tot de
mooiste herinneringen van zijn leven werd. Hij en Don Giuseppe Bongioan-
ni werden er de laatste directeuren van.
Zo kon het Oratorio van de Heilige Engelbewaarder onder gunstige
omstandigheden ongeveer twintig jaar voortgezet worden op diezelfde
plaats en onder de hoge leiding van Don Bosco. Op de eerste april 1858
had hij de huurovereenkomst met de eigenaars voor negen jaren vernieuwd,
dat wil zeggen tot begin april 1867 voor een jaarhuur van 650 lire. In
1866 werd de nieuwe parochie van de Santa Giulia opgericht, bijna geheel

38.3 Page 373

▲back to top


- III/369 -
bekostigd door de weldadige markiezin Giulia Barolo, en de wijk Vanchig-
lia werd afgenomen van de parochie der Annunziata en gevoegd bij de San-
ta Giuliaparochie De verdienstelijke en rijke dame had, toen zij die pa-
rochie stichtte, ook bij testament bepaald dat er een Oratorio bij zou
worden ingericht om in de Vasten de jongens daarin op te nemen evenals
op zondag. Tot dat doel had zij een legaat nagelaten. Toen het Oratorio
van Santa Giulia geopend werd, en Don Bosco merkte dat één Oratorio
voldoende was in dat gebied en hij niet wilde hebben dat de eigenlijke
parochiekerk hinder zou ondervinden van zijn Oratorio, sloot hij het
oude Oratorio van de Heilige Engelbewaarder tegen het einde van 1866, en
stelde de priesters en seminaristen ervan te werk in het Oratorio van
de Heilige Jozef in de voorstad San Salvario, waar er veel grotere be-
hoefte aan bestond.
Na die korte schets van het derde Oratorio van Don Bosco in Turijn,
mogen wij niet stilzwijgend voorbijgaan aan een kostbare vriendschap die
hij in 1849 sloot, en die in hem levendig de gedachte gaande hield aan
de missies onder de ongelovige volkeren en vooral aan die onder de kin-
deren van Afrika.
De eerbiedwaardige dienaar Gods Nicolo Giovanni Battista Olivieri
uit Voltaggio in Ligurie, tot medelijden bewogen door het ellendige lot
van de arme kinderen in Afrika, zuchtend onder het juk van onmenselijke
meesters, maar nog erger getroffen door de ongelukkige staat, waarin hun
zielen zich bevonden, had zijn hele leven en hulp gewijd aan het vrijko-
pen van de Moorse jongens. In mei 1849 kwam hij in Genua van boord, en
bracht een bepaald aantal vrijgekochte slaven mee, en daar hij daardoor
heel zijn hebben en houden verbruikt had, begaf hij zich nu op reis door
Italië en Frankrijk op zoek naar aalmoezen om zijn heilig werk te kunnen
voortzetten. Toen hij met zijn Moortjes in Milaan aankwam, zocht hij ie-
mand die hem op zijn bedeltocht zou kunnen vergezellen, en een jeugdige
en heilige priester, Don Biagio Verri, nam gaarne het voorstel aan en
begon het werk van het vrijkopen van slaven met overvloedige aalmoezen
te steunen.
Maar Verri had in datzelfde jaar ook vriendschap gesloten met Don
Bosco, wiens heilige levenswandel hij bewonderde, en hij was gewoon van
tijd tot tijd zich naar Turijn te begeven om enkele dagen in het Orato-
rio van de H. Franciscus van Sales door te brengen. Zo bracht hij Oli-
vieri in contact met Don Bosco, die in zijn ijver verlangde heel de we-
reld te omvademen en tot het Geloof te bekeren. Metterdaad ontving hij
op 29 oktober 1849 in zijn huis de Moor Alessandro Bachit. In de loop
van de jaren ontving hij van Pater Olivieri, andere Moorse jongens die
op de markten van Alexandrië in Egypte gekocht werden. Men kan er zich
geen voorstelling van maken met hoeveel geduld hij te werk moest gaan
om goede christenen van hen te maken, en met hoeveel tekenen van vader-
lijke liefde hij hen bejegende; dat deed hij met opzet omdat hij wist
hoezeer zij van heimwee te lijden hadden. Don Rua en Don Reviglio gingen
eveneens zo te werk. Ook beval hij de Moorse meisjes aan bij enkele zus-
ters, en enkelen deed hij erin opnemen, waar hij wist dat die beminde
kinderen gedurende hun hele leven in heiligheid zouden leven.
Om de waarheid te zeggen was dat eigenlijk geen terrein voor zijn
aktueel uitgebreid apostolaat; niettemin kon men het het begin noemen

38.4 Page 374

▲back to top


- III/370 -
van een missie door de goddelijke Voorzienigheid gewild voor hem en
zijn zonen. De Moorse jongens waren inderdaad steeds het voorwerp van
zijn streven; en in dromen zag hij zich, zoals we naderhand zullen ver-
nemen, omringd door hele troepen van hen, die hem vroegen hun de
eeuwige zaligheid te verschaffen. En bij wijze van voorspel tot die ge-
lukkige gebeurtenis zaten in onze hospitiums, en vooral in die van Bra-
zilië, de zonen der oude Afrikaanse slaven zonder onderscheid aan
dezelfde tafel als de kinderen van de streek, terwijl de republiek Li-
beria en Afrika en die van Haïti in de Antillen Don Bosco om Salesi-
aanse missionarissen vroegen voor hun kinderen, en zij kregen de be-
lofte dat zij niet zouden worden vergeten.
Men zou zelfs kunnen zeggen, dat in het Oratorio van Valdocco be-
slist werd het werk van Olivieri voort te zetten. Toen die heilige
apostel oud en krachteloos geworden was, had hij behoefte aan een met-
gezel die hem bij zijn vermoeiende missie zou helpen en Don Biagio Ver-
ri voelde zich geroepen hem bij te staan. Doch alvorens een definitief
besluit te nemen, wilde hij God in gebed raadplegen om te weten te ko-
men of dat ook Zijn verlangen was. Hij vertrok zonder meer naar Milaan
en ging een paar dagen bij Don Bosco doorbrengen. "Hier, in onze Kerk
van de H. Franciscus van Sales," zo schreef Don Bosco, "was het dat
Verri besloot met Olivieri samen te werken bij diens vrijkopen van sla-
ven. Op een avond vroeg hij me, of ik hem toestemming wilde geven om de
nacht voor Jesus in het Heilig Sacrament te mogen doorbrengen, daar hij
Hem om raad wilde vragen. Hij bleef in de kerk tot het aanbreken van de
dag, aanhoudend in diep gebed verzonken, en toen de deur geopend werd,
kwam hij naar buiten, vastbesloten zijn leven te wijden aan de eeuwige
zaligheid van de kleine slaven.
In die gedenkwaardige nacht had de stem van God zich duidelijk
kenbaar gemaakt, en toen Don Verri in december 1857 alles wat hij bezat
verkocht en de opbrengst in handen van Olivieri gesteld had, vertrok
hij met hem naar Egypte. Toen Olivierï in 1864 te Marseille stierf,
zette hij diens heilige en moeilijke arbeid van het vrijkopen voort.
Voortdurend was hij uit armoede verplicht moeilijke reizen te onderne-
men in alle delen van Europa, om aalmoezen te verzamelen en om die kin-
deren te huisvesten, die hij dikwijls nog op eigen kosten moest onder-
houden. En hoeveel moeite moet het hem ook gekost hebben die dikwijls
woeste karakters te verdragen, die zich soms verzetten tegen de liefde,
het is moeilijk te beschrijven. Het zij voldoende te zeggen, dat het
ongeveer tweeduizend Moorse jongens en meisjes waren die hij vrijkocht,
en elk van hen kostte hem 500 lire, alleen om hen vrij te kopen. De
verschillende malen dat hij naar Italië terugkeerde, bracht hij telkens
ook een bezoek aan het Oratorio van Turijn met zijn Morenjongens en
verscheidenen van hen werden er liefdevol opgenomen en onderricht. Een
jonge negerin die hij meebracht werd opgenomen hij de dochters van
Onze-Lieve-Vrouw Hulp der Christenen in Nizza Monferrato.
Tenslotte kwam Don Verri, verteerd door een langdurige en smarte-
lijke ziekte, van Frankrijk naar Turijn op 23 oktober 1884, en nam zijn
intrek in het klooster van Cottolengo, waar hij vanwege een beroerte
die hem trof bedlegerig werd. Men liet kaarsen ontsteken in de Consola-
ta en in de kerk van Onze-Lieve-Vrouw Hulp der Christenen; men ging Don
Bosco opzoeken om de zieke in zijn gebeden aan te bevelen, maar aange-

38.5 Page 375

▲back to top


- III/371 -
zien hijzelf ook ziek was, bracht men die boodschap aan een andere
priester over. Het was Don Bosco niet mogelijk naar zijn heilige vriend
toe te gaan, die in de nacht van de 25ste oktober opsteeg naar het para-
dijs.
In zijn kleren vond men in een portefeuille een briefje aan Don
Bosco gericht van de volgende inhoud:
Zeereerwaarde Don Bosco,
Wanneer de Heer u in de ziel van ondergetekende ernstige of gerin-
ge dingen doet onderkennen die in oculis suis mishagen, non quaeso,
abscondere a me sermonem pro pace animae meae:
Uw in Jesus en Maria toegenegen
A.M.D.G
D. Biagio Verri, 2 juli 1882
P.S. Verzoeke beleefd om een paar regels als antwoord op datzelfde
blaadje (in e Cottolengo).
Don Bosco schreef het antwoord onder het briefje Bono animo esto,
et vade in pace. Noli timere.
Zo was de opvatting die een priester van heldhaftige deugdzaamheid,
en door God met veel gunsten begiftigd en met het vermogen om wonderen
te wrochten (1), zich vormde over de heiligheid van Don Bosco, zodat hij
er zelfs van overtuigd was dat hij door middel van hem de gedragslijn
had ingezien die God hem wilde doen volgen.
(1) Feiten uit het leven van Biagio Verre, pr. Savona enz. Drukkerij Andrea Riccé,
1887

38.6 Page 376

▲back to top


- III/372 -
H O O F D S T U K LI
DON BOSCO ZET DE LESSEN IN HET LATIJN AAN VIER
UITGEKOZEN JONGENS VOORT - HIJ BESTUDEERT DE REGLEMENTEN
VAN VERSCHILLENDE HOSPITIUMS EN COLLEGES - DE
VERMENIGVULDIGING VAN KASTANJES - LOFREDE OP HET
ORATORIO VAN DE VREDE - RECHTER VAN TURIJN
De lessen in het Latijn, die in Castelnuovo niet onderbroken waren,
werden ijverig voortgezet na de terugkeer in Valdocco Don Bosco wilde
zijn vier leerlingen brengen tot een punt waarop zij binnen de kortst
mogelijke tijd het priesterkleed zouden kunnen aannemen. De priester Don
Merla, zijn kameraad uit Chieri, en stichter van het Instituut van Sint-
Petrus in Turijn, stemde erin toe hem bijna een jaar lang hulp te verle-
nen, om aan de hand van een programma te voorzien in de noodzakelijke
kennis van de eenvoudige grammatica en daarna van de retorica, Buzzetti
en zijn drie medeleerlingen werden iedere avond naar zijn huis gezonden
om zich te bekwamen in het maken van opstellen en het verklaren van de
klassieke schrijvers. Aan de seminarist Savio Ascanio was de taak toe-
vertrouwd om de vertalingen uit het Italiaans in het Latijn te regelen
en ze te verbeteren.
Doch Don Bosco was als het ware het voornaamste wiel dat heel dat
onderwijswerk in beweging zette. Hij had ingezien dat de gewone metho-
den die gebruikt werden om les te geven hem niet voldoende resultaten
zouden hebben opgeleverd; vandaar dat hij er een bedacht van een heel
karakteristieke aard en de ervaring stelde zijn vindingrijke stoutmoe-
digheid in het gelijk. Hij gaf les in de grammatica door kort en helder
de regels uiteen te zetten, en van elke leerling afzonderlijk te eisen,
dat hij die zou herhalen, om er zich zodoende van te vergewissen dat hij
alles begrepen had. Door zijn vlugge en heldere geest, door de gemakke-
lijke manier waarop hij iets wist mede te delen, en vooral tengevolge
van zijn onwrikbare geduld en liefde, slaagde hij er al spoedig in hen
met het Latijn vertrouwd te maken.
Doch dat is des te verwonderlijker, wanneer men bedenkt hoe gevuld
de dagen van Don Bosco en eveneens van zijn leerlingen waren. Zij ston-
den om half vijf op en met de Mis, de heilige Communie en geestelijke
lezing vulden zij het eerste uur van de dag. Rond zes uur begaven zij
zich naar de kamer van Don Bosco en daar begonnen zij allereerst met de
lessen. Om te beginnen zegde Don Bosco, alsof hij zelf een leerling was,

38.7 Page 377

▲back to top


- III/373 -
de les op die men de vorige keer geleerd had, en als hij daarmee klaar
was, deden de anderen dat zo goed als ze honden na, steeds geholpen,
gesteund en aangemoedigd. De spraakkunst zelf werd gedurende de les
bijna nooit geopend, dan alleen wanneer er een twijfelgeval viel op te
lossen of een punt dat nog eens moest worden nagegaan. Want hij had de
geest leren werken door steevast voort te gaan. En zoals hij met de
spraakkunst deed, zo deed hij ook met de andere leerstof.
Als het acht uur sloeg gingen zij ontbijten, daarna was er recre-
atie en vervolgens begaven zij zich aan de studie tot het middaguur.
Om twee uur na de middag verzamelde Don Bosco hen weer en zette
hij de lessen voort. Men moet echter niet geloven dat hij er niet aan
dacht dat de boog niet te strak gespannen mag zijn; daarom ging hij de
ene dag wel of de andere dag niet, van vier tot zeven uur een wandeling
met zijn leerlingen maken en op die manier zorgde hij voor de gezondheid
van het lichaam en de levendigheid van geest. Geen enkel ogenblik echter
verloor hij hen uit het oog, en wanneer zij op het pleintje voor de Ma-
donna di Campagna gingen zitten, of op de wapenplaats of langs de Rivo-
liweg, wíst die onvermoeibare meester onder alle omstandigheden op de
prettigste manier les te geven. Hij liet hen dan heel netjes alles her-
halen wat hun al was uitgelegd en wel zo dat zij er niet de minste moei-
te mee hadden en dat het geleerde zich steeds hechter in hun jeugdige
geest prentte. Het dient erkend dat die studie in de open lucht voor
menigeen van de jongens weleens een kwelling was, daar zij op dat ogen-
blik wellicht liever wat pret hadden gemaakt dan studeren; en inderdaad
probeerden zij zich verschillende keren te verspreiden en ergens te ver-
bergen. Maar Don Bosco gaf niet toe aan misplaatste inschikkelijkheid
en, steeds even rustig en geconcentreerd, stellig en onwrikbaar in zijn
besluiten, stond hij niet toe, dat zij ook maar het kleinste stukje van
de tijd verspilden. En die snelcursus duurde bijna tot einde 1850.
Don Giacomelli zag in dat jaar in, hoe voortreffelijk die methode
van onderwijs was en stelde vast dat zij bewonderenswaardige resultaten
opleverde.
Terwijl Don Bosco geheel in beslag genomen was door het verlangen
die lessen tot een goed einde te brengen, begon hij tegelijkertijd te
denken aan een samenstelling van een reglement van inwendige orde voor
zijn Hospitium in Valdocco en ook voor de colleges van studenten die hij
van plan was te stichten. Daarom onderzocht hij vooral de opvoedingsme-
thoden die in opvoedingstehuizen voor jongens werden toegepast Van ver-
schillenden daarvan vroeg en verkreeg hij de programma's en de regle-
menten. En met grote aandacht bracht hij een bezoek aan verschillende
instituten in Turijn en in andere plaatsen van Piëmont.
Tegen het einde van het jaar 1849 zond hij ook Don Pietro Ponte,
directeur van het Oratorio van de H. Aloysius, naar Milaan, naar Brescia
en naar verschillende anderen steden, om kennis te nemen van de voor
schriften en gebruiken van godsdienstige, vakkundige, en economische
aard, evenals van de tuchtmaatregelen, in bepaalde opvoedingstehuizen
van volkskinderen en ook in enkele colleges die bijzonder bekend stonden
om hun goede resultaten bij de jongens die tot de adel of burgerfamilies
behoorden. Don Ponte keerde in het begin van 1850 in Turijn terug, met
vele nuttige inlichtingen die het doel waren van de ondernomen reis. Don

38.8 Page 378

▲back to top


- III/374 -
Bosco dacht intussen aan de seminaristen wier leiding hij, op zekere dag
op zich zou moeten nemen en hij kreeg op zijn verzoek van Mgr. Gentile
de regels van de grote en kleine seminaries van het diocees Novara. Op
die manier, het gebed verenigend met die studie en met zijn eigen erva-
ring, bereidde hij er zich op voor om, zodra de noodzakelijkheid zich
daartoe zou voordoen, de nieuwe gemeenschap, die hij om zich heen zou
verzamelen, te besturen.
Maar voordat het jaar 1849 ten einde was, gebeurde er iets verras-
sends, waarvan Pater Giovanni Giuseppe Franco van de Sociëteit van Je-
zus melding maakt in zijn brief, die wij in een vorige hoofdstuk hebben
aangehaald. Nadat hij tot de overtuiging gekomen was, dat het vanzelf-
sprekend scheen dat Don Bosco, door zijn buitengewone goedheid, werke-
lijke wonderen verrichtte, vervolgde hij: "Wanneer ik er een of ander
staaltje van hoorde vertellen, heb ik me nooit erover verwonderd, ook
niet wanneer het dikwijls voorviel. Ik heb er later inderdaad over horen
spreken, maar ik herinner me de bijzonderheden niet voldoende. Het vol-
gende vertel ik als zeker, in zover ik het zelf heb horen vertellen.
Toen Don Bosco op zekere zondag, zoals gewoonlijk een groot aantal jon-
gens om zich heen verzameld had, om hen met gepast vermaak bezig te hou-
den, wilde hij hun alvorens ze naar huis gingen bij het afscheid nemen
iets geven. Hij wilde hun een genoegen doen door elk van hen een handvol
gekookte warme kastanjes te geven. Men wees hem erop dat wat er in de
ketel was, niet voldoende was voor allen. Toen begon hij in eigen per-
soon de kastanjes uit te delen, en gaf elk een hele pollepel vol. Hij
deelde er zoveel uit, dat de omstaanders konden zien hoe de kastanjes
onder zijn handen in aantal toenamen. Ik geloof dat ik dat feit gehoord
heb uit de mond van Ridder Federico Oreglio di Santo Stefano die er of-
wel bij tegenwoordig was, of het als een algemeen in het Oratorio be-
kend feit hoorde vertellen, want in het Oratorio kwam hij geregeld. Ik
kan echter niet met stelligheid zeggen dat genoemde Ridder me dat ver-
telde toen hij nog leek was, of nadat hij tot de Sociëteit van Jezus was
toegetreden, waar hij thans verblijft en priester is."
We zullen hier vertellen hoe de zaak zich heeft afgespeeld.
In dat jaar 1849, toen Don Bosco op een zondag na het feest van Al-
lerheiligen in de kapel de oefening van de goede dood verricht had, ging
hij met al de interne en externe jongens van het Oratorio het kerkhof
bezoeken om er te bidden voor de zielenrust van de overledenen. Hij had
hun kastanjes beloofd bij hun terugkeer in Valdocco. Moeder Margherita
had er drie zakken van gekocht, maar daar zij dacht dat haar zoon er
slechts een kleine hoeveelheid van zou nodig hebben om de jongens te
onthalen, kookte zij er slechts twee of drie scheppen van. Giuseppe Buz-
zetti, die zijn kameraden op de terugweg vooruitgelopen was zag, toen
hij de keuken binnenkwam, dat er een pot stond te koken die niet al te
groot was, en hij klaagde er tegen moeder Margherita over, dat er niet
genoeg kastanjes zouden zijn voor allen. Dat tekort viel zo gauw niet
aan te vullen. Daar kwamen de jongens al aan en verzamelden zich bij de
poort van de kerk van de H. Franciscus. Don Bosco zelf nam plaats op de
drempel om voor de verdeling te zorgen. Buzzetti goot de inhoud van de
ketel over in een mandje en hield het in zijn armen. Don Bosco, die niet
anders dacht dan dat zijn moeder al de gekochte kastanjes had gekookt,
vulde de pet van iedere jongen. Toen Buzzetti zag dat hij elk veel te
veel gaf, riep hij uit: "Wat doet u, Don Bosco? We hebben niet genoeg
voor allemaal. Als u zoveel geeft, kunnen we niet eens de helft voor-
zien.

38.9 Page 379

▲back to top


- III/375 -
"Maar jawel," antwoordde Don Bosco hem, "we hebben er drie zakken
van gekocht en mijn moeder heeft ze allemaal gekookt."
"0, nee; alleen die hier, in de mand," herhaalde Buzzetti. Maar Don
Bosco die tot zijn spijt de voorraad zag minderen, zei niettemin rustig:
"We gaan door met ieder zijn deel te geven zolang als we nog wat heb-
ben." En hij ging door met ook de anderen diezelfde hoeveelheid te geven
als de eersten. Buzzetti schudde het hoofd toen hij Don Bosco bezig zag,
totdat er nog slechts voor twee of drie man in de mand over was. Slechts
een derde deel van het aantal jongens had zijn kastanjes ontvangen, en
zij waren ongeveer met zeshonderd man. Bij de vreugdekreten voegde zich
een angstig stilzwijgen, want degenen die vooraan stonden, zagen heel
goed dat de mand bijna leeg was.
In de mening dat zijn moeder uit zuinigheidsoverwegingen de andere
kastanjes weggezet had, liep Don Bosco naar boven om ze te halen; maar
tot zijn verrassing kwam hij tot de ontdekking dat ze niet gekookt wa-
ren, en dat er inplaats van de grote ketel alleen de veel kleinere op
het vuur stond, die voor de oversten van het Oratorio bestemd was. Wat
te doen? Hij toonde zich helemaal niet ontdaan, maar zei: "Ik heb ze
aan de jongens beloofd en ik wil mijn woord houden." Hij nam een grote
scheplepel met gaatjes erin, vulde die met zoveel kastanjes als er maar
in konden en hernam de uitdeling van de weinige die er nog over waren.
Hier begon de wonderbare geschiedenis. Buzzetti was als buiten zichzelf.
Don Bosco stak de lepel in de mand en haalde hem er vol kastanjes weer
uit, zo vol, dat ze eraf rolden; intussen scheen de hoeveelheid die in
de mand achterbleef niet te minderen. Niet twee- of drie-, maar ongeveer
vierhonderd kregen er voldoende van. Toen Buzzetti de mand terugdroeg
naar de keuken, zag hij dat er nog in waren achtergebleven, een hele
portie, en dat was die van Don Bosco zelf, die Onze-Lieve-Vrouw zeker
voor hem apart gehouden had. De jongens die vooraan stonden en zagen wat
er gebeurde, vertelden het verder aan hen die achter hen stonden en de-
genen die het verst af stonden, volgden ademloos de gang van zaken, be-
nieuwd hoe dat zou aflopen. Toen de laatste zijn portie gekregen had,
weerklonk eenstemmig de roep: "Don Bosco is een heilige! Don Bosco is
een heilige!" Onmiddellijk legde Don Bosco hun het zwijgen op, maar het
kostte hem heel wat moeite om aan hun kreten een einde te maken, terwijl
ze van alle kanten op hem toe drongen. Ter herinnering aan dat wonder
wilde Don Bosco dat er op de avond van Allerheiligen aan alle jongens
van het, Oratorio gekookte kastanjes zouden worden uitgedeeld, zoals
kanunnik Ridder Anfasso ons verzekerde.
We hebben getrouw die vermenigvuldiging der kastanjes vermeld, vol-
gens het verhaal dat wij hoorden van onze vriend Giuseppe Buzzetti en
schriftelijk bevestigd door Carlo Tomatis, en door al de oudleerlingen
uit die tijd als echt erkend werd. Welke uitleg zou men aan dat wonder
kunnen geven? Geen andere dan die: de goede Moeder Maria wilde haar
waardering uitdrukken voor het goede dat Don Bosco in het Oratorio deed!
Daardoor bloeiden de christelijke deugden zoals in een prachtige lofrede
te lezen valt, die in 1849 in het blad il Conciliatore Torinese stond.
Dat blad werd geschreven en geleid door kanunnik Lorenzo Gastaldi.
De lofrede is zo mooi, dat het ons de moeite waard lijkt dat document
in onze geschiedenis op te nemen, omdat het een plechtige bevestiging

38.10 Page 380

▲back to top


- III/376 -
inhoudt van wat wij in de loop van onze gedenkschriften hebben verhaald.
Ziehier de volledige tekst (1).
Wanneer iemand bij het verlaten van die stad door de Susapoort het
verlangen bij zich voelt opkomen om een wandeling te maken door de lanen
die daar aan de rechterkant liggen, en hij voorbij de militaire domeinen
en langs de hospitalen van de H. Aloysius en van de zwakzinnigen komt,
en de lichte helling afdaalt tot bij het mooie huis dat daar voor hem
oprijst, en vervolgens de mooie weg aan de linkerhand inslaat, die vlak
langs de muren van verschillende gebouwen loopt, zal op korte afstand
een houten poortdeur in het oog krijgen, die toegang verleent tot een
vrij grote ingesloten ruimte. Het gebouw dat er staat ziet er heel aar-
dig uit, maar is nogal laag en is veeleer landelijk dan steeds, en in
noordelijke richting verdeelt het de ruimte in twee delen, het ene vrij
ruim en als tuin aangelegd, het andere kleiner en onbebouwd; vluchtig
beschouwd lijkt het de woning van enkele boeren die hier afgezonderd van
de omgeving leven; maar wanneer men het oog op dat nederige gebouw laat
rusten, en de verschillende vrome opschriften leest, en het torentje
ziet dat boven het dak oprijst en een kruis draagt, en bij het zien van
de tekst. Dat is het Huis des Heren, dat boven de westelijke ingang
staat, zal men niet zonder enige verwondering tot de ontdekking komen,
dat hier een Oratorio gevestigd is. Maar hoeveel groter zal de verbazing
van de wandelaar niet worden, wanneer hij vraagt door wie en met welk
doel die nederige plaats gewijd is aan godsdienstige oefeningen, en hem
geantwoord wordt, dat dat door een nederige priester gebeurt, die over
geen enkele andere rijkdom beschikt dan een onmetelijke liefde, en die
hier al gedurende tal van jaren iedere zondag ongeveer vijf- tot zeshon-
derd jongens verzamelt, om hen te onderrichten in de christelijke deug-
den, en eens kinderen Gods en eerzame burgers van hen te maken.
Die eerbiedwaardige priester, vervuld van naastenliefde, die ner-
gens anders aan ontspringt dan aan het katholieke geloof, was ten zeer-
ste ontmoedigd toen hij zag, dat op de aan God gewijde dagen, honderden
en honderden aan zichzelf overgelaten jongens, inplaats van naar de kerk
te gaan, om daar in vroomheid te worden opgevoed, op straten en pleinen,
of ook in de velden om de stad heen rondslenterden, en de hele dag in
gevaarlijke ledigheid doorbrachten, en vervolgens lichtzinniger, ongods-
dienstiger en ongezeglijker dan ooit naar huis keerden. Het zien van zo-
veel jongens die door berispelijke nalatigheid van ouders en leermees-
ters, opgroeiden in de grofste onwetendheid van wat voor de mens het be-
langrijkste is, overgeleverd aan al het bederf dat zijn oorsprong vindt
in ledigheid en slecht gezelschap en slecht voorbeeld, deed hem zoveel
leed, dat hij besloot iets voor hen te doen dat hij het beste waande.
Wat deed dus die nieuwe volgeling van Philippus Neri? Hij ging ijverig
bij zichzelf te rade, was gewapend met een tegen alles bestand geduld,
trad op met al de zachtmoedigheid en eenvoud waarvan hij zeer goed wist
dat zij een eerste vereiste zijn voor iedere grote onderneming; en begon
op zondag door en in de omgeving van Turijn rond te dwalen, en wanneer
(1) Zie de Conciliatore Torinese, nr 42, 1849 - De Conciliatore Torinese begon op 15
juli 1848 te verschijnen en hield er in de maand september 1849 mee op.

39 Pages 381-390

▲back to top


39.1 Page 381

▲back to top


- III/377 -
hij een troepje bezig zag met kaartspelen, ging hij erop af, en vroeg
of hij mocht meedoen; wanneer hij zich dan een beetje met hen vertrouwd
gemaakt had, nodigde hij hen uit het spel voort te zetten op een
plaats, waar men zich veel beter ontspannen kon. Men kan zich gemakke-
lijk voorstellen met hoeveel spot die uitnodiging vaak zal zijn be-
groet, en hoeveel weigeringen hij zal hebben moeten slikken; maar door
zijn volharding en zachtmoedigheid overwon hij op de duur op wonder-
lijke wijze. En de ruwste en ongezeglijkste jongens, overwonnen door
zoveel eenvoud en mildheid, lieten zich naar de nederige plaats brengen
die wij hebben beschreven, en waar een deel van het gebouw herschapen
was in een weliswaar eenvoudige, maar door haar sfeer stichtende kapel,
waar zij dan de uren van de zondag afwisselend doorbrachten met gods-
dienstoefeningen en onschuldig vermaak.
De eerste jongens die erheen geroepen werden, er de zoetheid der
godsvrucht proefden, en de onbeschrijflijke voldoening ondergingen van
een ziel die zich aan de afgrond van het bederf ontrukt weet, of verhe-
ven tot de stelligste verwachting van een eeuwige beloning, werden
eveneens kleine apostelen onder hun kameraden en collega s in de on-
deugd en verkwisting, door dien de prettigste ontspanning te beloven
bij Don Bosco - want dat is de naam van die voortreffelijke geestelij-
ke - bij wie zij al eerder hun ontspanning gevonden hadden, en op die
manier ging het gerucht van het nieuwe Oratorio van mond tot mond en
het duurde niet lang of een eindeloze troep jongens trok erheen, met al
de weldadige invloed voor hun zielen die men zich wel kan indenken. Een
bijenkorf waaromheen een gonzende bijenzwerm zich beweegt, terwijl een
groot aantal andere binnen- in rustig de honing blijft bewerken, vormt
wel een goed beeld van die gewijde plek op de zondagen Op de wegen die
erheen leiden kon men bij iedere stap groepjes jongens tegenkomen, die
zongen alsof zij zich in de grootste opgewektheid naar een feest bega-
ven. Binnen ziet men overal jongens, in kleine groepjes verdeeld, zich
vermaken, springen, met een bal spelen, het bocciaspel beoefenen,
schommelen, kopje duikelen of op hun hoofd staan, Intussen bevinden
zich weer anderen in de kapel om de catechismus te leren, sommigen be-
reiden zich voor op het ontvangen der sacramenten en in aangrenzende
vertrekken zijn er ook, die er lezen en schrijven leren, of wel reken-
kunde en schoonschrijven of muziek. Enkele priesters oefenen het toe-
zicht uit op die grote troep jongens die uit zoveel verschillende ele-
menten is samengesteld, gedreven door zoveel verschillende neigingen.
Zij doen hun best om de gedachten, de liefde en de handelingen van de
jongens op de godsdienst te richten, en zij zien erop toe, dat op de
voor gebed en gemeenschappelijke onderrichting vastgestelde uren allen
met spelen ophouden en zich in het Oratorio verzamelen. En het is onge-
twijfeld een onbeschrijflijk stichtend tafereel, te zien hoe de volg-
zaamheid is waarmee al die jongens, die onder zulke slechte omstandig-
heden begonnen zijn, de geestelijken gehoorzamen; de vreugde die op hun
gezicht te lezen staat, de godsvrucht waarmee zij de godsdienstoefe-
ningen bijwonen, tot de sacramenten naderen, de onderrichting volgen,
die ook gedurende de week gegeven wordt voor wie dat nodig hebben, en
waarmee zij deelnemen aan de retraite, die ieder jaar opnieuw geduren-
de enkele dagen gehouden wordt.
Het is wonderlijk, de genegenheid en de erkentelijkheid te zien,
die deze jongens in hun hart voeden ten opzichte van hun weldoener,
Don Bosco. Geen enkele vader kan meer liefde van zijn kinderen onder-

39.2 Page 382

▲back to top


- III/378 -
vinden, allen hangen aan hem, allen willen met hem:,preken, hem de hand
kussen; wanneer zij hem in de stad gewaarworden, lopen ze onverwijld de
werkplaatsen en winkels uit om hem te begroeten Zijn woord heeft een
wonderbaarlijke invloed op die teer gevoelige gemoederen, en hij kan hun
daarmee leren, hen verbeteren, hen op het goede richten en tot de deugd
voeren en hen naar de volmaaktheid doen streven Zijn nederige woning is
op ieder ogenblik een open toevluchtsoord voor welke jongen ook, die bij
hem onderkomen zoekt om aan de gevaren van de bedorven wereld te ont-
snappen, om zich te bevrijden uit de klauwen van de schuld, om raad bij
hem in te winnen, of om door hem geholpen te worden. Daar hij in dat
Oratorio niet alle jongens kan onderbrengen die hun toevlucht bij hem
zoeken, heeft hij al sedert enkele maanden een ander geopend buiten de
Porta Nuova, dat hij toevertrouwde aan de zorgen van verschillende
priesters, die ook bereids in de school van zijn liefde gevormd zijn,
en wij hopen gaarne dat dat nieuwe Oratorio niet minder overvloedige
vruchten zal opleveren van christelijke beschaving."
Hier besluit de bekwame en geestdriftige schrijver zijn artikel met
die prachtige lofrede op Don Bosco.
"Wees daarom, Hooggeprezen, o nieuwe Philippus, o eerwaarde pries-
ter. Ach, moge uw voorbeeld vele navolgers vinden in alle steden; mogen
er overal priesters opstaan om uw voorbeeld te volgen; mogen er voor de
jongens zulke geheiligde plaatsen worden opengesteld, waar de vroomheid
omringd wordt door gepaste vreugde; want alleen op die manier zal een
der ergste plagen van de burgerlijke en geestelijke maatschappij be-
streden kunnen worden, die bestaat in het bederf van de jeugd."
Aldus de lofrede die kanunnik Gastaldi in die dagen aan het Orato-
rio van de H. Franciscus van Sales wijdde.

39.3 Page 383

▲back to top


- III/379 -
HOOFDSTUK
LII.
HET ORATORIO VAN DE H. FRANCISCUS VAN SALES OP HET EINDE
VAN 1849 - DE LIEFDE VAN DON BOSCO VOOR DE EXTERNE
JONGENS EN HOE ZIJ DIE BEANTWOORDEN - DE ONTSPANNING VAN
DE INTERNE JONGENS EN DE WELWILLENDE RAADGEVINGEN - HAAT
TEGEN DE ZONDE - DE TEGENWOORDIGHEID VAN GOD - VURIG
GEBED - EEN ANTIFOON EN ENKELE AFBEELDINGEN TER ERE VAN
ONZE-LIEVE-VROUW - DON BOSCO EN DE DEUGD DER ZUIVERHEID
- DE OORSPRONG VAN HET KLEINE THEATER VOOR DE INTERNEN -
KERKERS EN ZIEKENHUIZEN - GROTE EERBIED VAN VELEN VOOR
DE DEUGDEN VAN DON BOSCO,
Op 18 november 1849 kwam Don Giacomelli bij Don Bosco in het Orato-
rio wonen en kwam tot de ontdekking, zoals hij ons vertelde, dat het
aantal opgenomen jongens bijna dertig bedroeg. Het grootste deel had hun
ouders verloren en ze waren door Don Bosco opgenomen, omdat zij maar op
goed geluk leefden, zonder vaste woonplaats en overgeleverd aan de geva-
ren van slechte kameraden. Dikwijls ook had men hem gevraagd, in zijn
gastenhuis jongens op te nemen, die hun vader in de oorlog verloren had-
den, en daarin had hij bewilligd; maar de middelen en de lokalen beperk-
ten zijn goede bedoelingen. Voor allen bleef hij doorgaan met te zorgen
voor hun dagelijks levensonderhoud in de vorm van de soep en de vijf
stuivers voor brood (1). Een paar van hen, die regelmatig pensiongeld
betaalden, zaten bij middag- en avondmaal aan dezelfde tafel als Don
Bosco en gingen in de stad naar school. Onder hen bevonden zich Benedet-
to Cagno, die later directeur werd van de normaalschool voor meisjes in
Mondovi en daarna directeur van de technische school te Turijn; een oud-
seminarist, die de toog had afgelegd.
(1) In ee schrift vinden wij door Don Bosco de namen opgeschreven van enkele van die
jongens: Carlo Gastini, Agostino Roccetta, Antonio Comba, Carlo Tomatis, Battista
Rosselli, Domenico Rosso, Constante Zeffirino, Giovanni Tardati, Giuseppe Bruno,
Agostino Castini, Pietro Nigra, Giuseppe Rossi, Felice Reviglio, Bartolomeo Berrutto,
Luigi Lepizzetti, Giovanni Piumatti, Augusto Grulio, Pietro Sarali, Gabriel Fazio,
Paolo Mainetti, Luigi Fabbretti, Giuseppe Buzzetti, Giuseppe Genti, Giuseppe Canale.
Wij voegen hier nog aan toe: Chiosso, Frassini, Pasero, Audisio, Chiappero, allen
getuigen van wat wij hier vermelden.

39.4 Page 384

▲back to top


- III/380 -
studeerde er om een graad in de letteren te behalen, en de seminarist
Savio Ascanio.
Bijna twee jaar lang woonde Don Giacomelli bij Don Bosco in het
Oratorio en hielp hem vooral met biechthoren. Daarna werd hij onde-pas-
toor buiten Turijn, keerde er in 1854 terug en werd kapelaan en geeste-
lijk leider van het Ospedaletto van de H. Philomena in de Refugie voor
bijna zevenenveertig jaar, dat wil zeggen tot het einde van zijn leven.
Het Ospedaletto grensde bijna aan het Oratorio en hij bleef steeds op
zeer vertrouwelijke voet met Don Bosco, die hem tal van weldaden bewezen
had en bij wie hij biechtte. Verschillende keren per week kwam hij van
toen af een praatje maken bij Don Bosco en ging dan steeds ook de kapel
binnen om er tot grote stichting van de jongens te bidden.
Wij lopen hier vooruit omdat men zodoende steeds beter het gezag
zal onderkennen van een getuige, met wie Don Bosco zolang hij leefde zo
innig samenwerkte. We zullen een relaas van hem weergeven. Hij was zo
vriendelijk het ons over de eerste jaren van het Oratorio mede te delen.
We zullen het echter onderbreken met opmerkingen van andere personen die
niet minder bevoegd zijn dan hij.
"Toen ik mijn intrek in Valdocco genomen had, kreeg ik de overtui-
ging dat de verzekering van Don Bosco, dat het enige middel om het ver-
trouwen van de jongens te winnen en hen van het kwaad verwijderd te hou-
den, hierin bestond dat men hen met volkomen openhartigheid behandelde
zeer juist was. Ik kon gemakkelijk zien hoe hij er zich op toelegde hen
tot zich te trekken op de best mogelijke manier en met een paar kleine
giften. Ik ging met een neefje van me naar hem toe en stelde de jongen
aan Don Bosco voor, om hem aan de zondagsbijeenkomsten te doen deelne-
men. Nauwelijks zag hij hem, of hij was meteen een en al beminnelijk-
heid voor hem en schonk hem een geldstukje van twintig centiemen, iets
wat mij toen zeer verwonderde. Maar van dat ogenblik af was mijn neefje
het Oratorio bijzonder genegen en tenslotte ging hij er als leerling
naartoe.
"Naarmate de jongens meer en meer omgang hadden met Don Bosco wer-
den zij beter en werkzamer; elk van zijn bevelen, iedere waarschuwing of
opmerking was even liefdevol, zodat allen inzagen dat zijn doen en laten
alleen op het welzijn van de jongens gericht was. Doordat hij misstappen
wist te voorkomen, was hij niet verplicht zijn toevlucht te nemen tot
bestraffing. De jongens hielden van hun kant zoveel van hem en hadden
zoveel eerbied en achting voor hem, dat hij slechts een verlangen hoefde
te uiten om ogenblikkelijk gehoor te vinden. Zij onthielden zich van al-
les wat hem onaangenaam zou kunnen zijn; in hun gehoorzaamheid was ook
geen zweem van kruiperige vrees, maar een werkelijk kinderlijke genegen-
heid. Zodoende hoedden zij er zich voor, in misstappen te vervallen,
bijna meer ter wille van hem dan om God niet te beledigen; maar wanneer
hij dat merkte, wees hij hun daar ernstig op en zei: God is van veel
meer betekenis dan Don Bosco!
En wat mij het meest van al verwonderde is, dat die arme en onopge-
voede jeugd zich steeds bleef vernieuwen door het toestromen van ande-
ren, die op hun beurt, door nieuwe stoornissen en moeilijkheden van ge-
drag en geest veranderd moesten worden. Maar de geduldige volharding en
de offergeest die Don Bosco bezielden behielden steeds de overhand.

39.5 Page 385

▲back to top


- III/381 -
"Op dezelfde manier bestuurde hij de interne leerlingen... Wanneer
zij goed en wel hun huiswerk gemaakt hadden, drong hij erop aan dat zíj
zich aan opgewekte ontspanning zouden overgeven en gymnastische oefenin-
gen zouden doen, zeggende dat ook de ontspanning verdienstelijk is in
het oog van God. Daarom trachtte hij die spelen te beletten die teveel
aandacht opeisten of te rustig waren, evenals die waardoor nadeel ver-
oorzaakt zou kunnen worden aan de gezondheid en misschien zelfs aan de
mo-raal. Hij was gewoon tegen zijn leerlingen te zeggen: "Jullie moeten
drukte maken, lopen en springen, om geen zonde te doen." En hijzelf gaf
het voorbeeld door steeds in beweging te zijn, telkens op zoek naar
nieuwe middelen om hen bezig te houden, door zelf deel te nemen aan hun
spelen en een wandeling met hen te ondernemen, die dikwijls het bezoek
aan een of andere kerk tot doel had.
"soms zag ik hem 's morgens op de speelplaats lopen terwijl de jon-
gens aan het ontbijt waren. Hij glimlachte tegen dien en genen, maar
werd dan plotseling blijkbaar ernstig en zei tegen een jongen, die zijn
broodje in de hand had: "Gooi die steen weg!" En de jongen beantwoordde
die aansporing door een grote hap van het brood te bijten. Maar ik, die
steeds aandachtig al zijn woorden en handelingen gadesloeg, was ervan
overtuigd dat hij in alles, ook in dingen die heel onbeduidend leken,
steeds op een geestelijk doel mikte. En het komt me voor dat hij met die
scherts op het brood, zinspeelde op de vasten en op de verzoeking van
Jezus op de berg, op de almacht en goedheid van God, op de verplichting
om dankbaar te zijn en op soortgelijke beelden. Hijzelf zei onmiddel-
lijk daarna aan het oor van die jongen een vertrouwelijk woordje, waar
met eerbied en vreugde naar geluisterd werd.
"Een berisping wist hij in de vorm van een goede raad te gieten,
Tot iemand die neiging tot snoeplust aan de dag legde, zei hij: "We zijn
niet geschapen om te drinken en om te eten, maar om goed te beminnen en
onze ziel te redden." En tegen iemand die zich niet graag moe maakte:
"Hoeveel je in die wereld ook te lijden hebt, het is slechts de kwestie
van een ogenblik, en de Hemel zal je alles vergoeden." - Wanneer iemand
zich te zeer door eigenliefde liet meeslepen: "Ik vind het erg prettig
dat je zulke goede vorderingen maakt in je vak. Maar wanneer je alle
rijkdommen zou bezitten, alle bekwaamheden, alle technische kennis en
je ziel verloor, wat nut heb je van dat alles dan nog?"
"Hij was zeer nauwgezet van geweten en hield niet alleen iedere
schijn van kwaad verre van zichzelf, maar met aanhoudende welwillende
assistentie, met dikwijls de heilige Sacramenten te ontvangen en met
eindeloze ijver, probeerde hij zoveel als in zijn vermogen was ieder
gevaar om in zonde te vervallen van de jongens weg te houden en iedere
wanordelijkheid uit het huis te bannen. Hij verafschuwde zozeer elke
belediging van God, dat wanneer hij zich ook honderd maal per dag had
moeten opofferen om slechts één enkele van die beledigingen te voorko-
men, hij dat graag gedaan zou hebben. "Hoe is het mogelijk," riep hij
soms uit, "dat een verstandig mens, die in God gelooft, ertoe kan ko-
men hem zwaar te beledigen?"
"Wanneer iemand een ernstige vrijwillige misstap begaan had, was
hij daar zo treurig om, dat hij bedroefd tegen de schuldige zei: "En
waarom behandel je God nu zo lelijk, die alleen maar het goede met ons
voorheeft?" - En soms zag ik hem schreien. Al wat híj zei, in het open-

39.6 Page 386

▲back to top


- III/382 -
baar of in persoonlijke gesprekken, had tot doel afschuw voor de zonde
in te boezemen.
"Wanneer hij in de preek," zo voegt Don Savio Ascanio hieraan toe,
"of in vertrouwelijke gesprekken en in de biecht, sprak over het ver-
schrikkelijk oordeel van God, zag hij er zo indrukwekkend uit, dat wij
allen vervuld werden van afschrik voor de hel en van verlangen naar de
hemel.
"Allen beval hij dikwijls aan godvruchtig te bidden, de woorden
duidelijk uit te spreken en ook op hun betekenis te letten. Hij verlang-
de dat allen eerbiedig en aandachtig het kruisteken zouden maken bij
wijze van geloofsbelijdenis, en zelfs niet zouden aarzelen de priesters
op hoffelijke wijze erop opmerkzaam te maken, wanneer zij het met weinig
ernst deden. In de gebruikelijke avondwoordjes legde hij de nadruk op de
noodzaak om een goed gebruik van de tijd te maken, en om alles te doen
ter ere van God, terwijl hij onder de jongens het gezegde van de H. Ig-
natius tot een gevleugeld woord maakte: Omnia ad maiorem Dei gloriam: en
dikwijls en met geestdrift wekte hij hen op om graag te werken en te
lijden voor Onze Heer Jezus Christus En hoewel hij een gevoelig gestel
had, mocht het weer betrokken, vochtig, winderig, koud of warm zijn, hij
was steeds, alsof hij geen zenuwen had, steeds zichzelf gelijk, dat wil
zeggen rustig en sereen. Zijn leven was een voortdurend offer en zijn
voeding een versterving.
"Op de speelplaats en in al de lokalen van het huis wilde hij dat
de interne en de externe leerlingen steeds het kruisbeeld en een beelte-
nis van Onze-Lieve-Vrouw voor ogen zouden hebben, opdat zij eraan gewoon
zouden raken in de tegenwoordigheid des Heren te leven. En de gedachte
aan de goddelijke tegenwoordigheid was in zijn geest zo levend, dat zij
van zijn gezicht uitstraalde; en wanneer ik hem zo aankeek voelde ik me
gedrongen om uit te roepen: Conversatio nostra in coelis est. Waar hij
zich ook bevond, hetzij aan tafel, of alleen in zijn eigen kamer, zijn
houding was steeds beheerst; zijn blik was steeds naarbinnen gekeerd en
het hoofd ietwat gebogen, alsof hij zich in aanwezigheid van een grote
persoonlijkheid bevond, of beter gezegd, van het Heilig Sacrament des
Altaars. Hoewel hij zeer sociaal van karakter was, merkte hij, wanneer
hij moederziel alleen over straat liep, slechts met moeite de personen
op die hem groetten. Het was alsof zijn geest steeds geconcentreerd was
op een grote gedachte die hem geheel vervulde, en uit alles samen bleek
duidelijk hoezeer hij verdiept was in de beschouwing van God. Velen pro-
beerden herhaaldelijk hem om raad te vragen in geestelijke aangelegenhe-
den op bepaalde ogenblikken waarop men gezegd zou hebben dat hij geheel
afgewend was van wereldse aangelegenheden, en toch gaf hij steeds ant-
woord als iemand die in aandachtige en vrome be schouwing van de eeuwige
dingen verzonken was."
Don Savio Ascanio was ervan overtuigd dat Don Bosco vele uren van
de nacht, en soms de hele nacht door, wakend en biddend doorbracht; en
hij merkte op dat wanneer Don Bosco samen met de anderen bad, hij bij-
zondere nadruk legde op de woorden Onze vader, die in de hemelen zijt;
en zijn stem, uitklinkend boven die van de jongens, had op dat ogenblik
een niet te omschrijven, harmonische klank, die allen ontroerde wie haar
hoorden. "Hij was voor ons allen, in het gebed, altijd een voorbeeld",
zo zei hij, hoewel er niets buitengewoons aan zijn gedrag viel op te
merken; maar nooit heb ik hem in de sacristie of in de kerk met de el-

39.7 Page 387

▲back to top


- III/383 -
lebogen op de bank zien leunen; hij stelde zich tevreden met de voorarm
op de rand van de bidstoel te laten rusten, de handen gevouwen of met
een boek in de hand." - "Zijn godsvrucht", merkte Don Reviglio op, "en
zijn persoonlijk gedrag was zo treffend, dat Mgr. Bertagna tegen mij
zei, dat Don Bosco, als hij aan het bidden was, iets van een engel had.
Zijn devotie tot Onze-Lieve-Vrouw nam de voornaamste plaats in
zijn gedachten in. Hij sprak daar steeds met allen over en niet zelden
ook met mij, en op zekere dag zei hij tegen me, na het Alma Redemptoris
Mater gebeden te hebben: "Let op die woorden: stella maris succurre ca-
denti, surgere qui curat populo. Maar de constructie: Succure cadenti
populo, qui curat surgere drukt de goedheid van Maria uit, die wij van
onze kant dienen te beantwoorden. Ziedaar het geheim van help u zelf,
opdat ik u kan helpen. Het gaat om onze medewerking." - Het was alsof
hij de glorie van Maria Hulp der Christenen voorzag.
"Op een karton, waarop de kalender van het jaar 1848 gedrukt stond,
bevestigde Don Bosco in 1849 - waarom weet ik niet - vijf afbeeldingen
die Onze-Lieve-Vrouw voorstelden. Drie ervan waren een voorstelling van
de Onbevlekte Ontvangenis. De eerste ervan verbeeldde verschillende jon-
gens op een veld rond een priester geschaard, sommigen geknield, anderen
staande en allen tot Onze-Lieve-Vrouw gewend, die in de wolken ver-
scheen, omgeven door engelen met gevouwen handen, gekroond met twaalf
sterren, en met de maan en de slang aan haar voeten. De priester wees
hun Onze-Lieve-Vrouw aan en op het plaatje stond de spreuk: Mijn kinde-
ren vereert de Heilige Maagd Maria. De tweede droeg het opschrift: De
Heilige Onbevlekte Ontvangenis zij steeds gezegend. En de derde was van
een gebed voorzien: 0, Onbevlekte Maagd, Gij die alleen de overwinning
wegdraagt over alle ketterijen, kom ons thans te hulp: uit de grond van
ons hart wenden wij ons tot u met de smeekbede: Auxilium Christianorum,
ora pro nobis. Daaronder had Don Bosco eigenhandig geschreven: Inde
expectamus conoslationem. De vierde afbeelding is die van Onze-Lieve-
Vrouw ter Zegepraal met de aanroeping: Refugium peccatorum, ora pro
nobis. Op de vijfde zit Maria met het Goddelijk Kind in de armen aan
een tafel waar een kleedje overheen ligt en een fruitmand op staat. Het
kind tilt met de linkerhand de sluier op die voor het gelaat van zijn
moeder hangt, en het is alsof het met de rechter haar een brood of iets
anders om te eten in de hand wil geven om aan de behoeftigen uit te de-
len. Onder die afbeelding staat: Mater pauperum. En vervolgens: Komt tot
mij, o, gij allen die mij liefhebt en ik zal u overstelpen met alles
waarvan ik de bron ben (Ecclesiasticus). Onder die afbeelding bevestig-
de Don Bosco een aardrijkskundige kaart van Palestina en hing dat stuk
karton aan de muur van zijn kamer. Maar ik, Don Giacomelli, die de ziel
van mijn vriend door en door ken, zag in die afbeelding als het ware
heel het levensprogram van hem, en daar ik een aandenken wilde hebben
aan zijn devotie tot Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen en Hulp der
Christenen, nam ik stilletjes die plaat mee en bewaarde ze als een kost-
bare reliek tot na de dood van Don Bosco, dat wil zeggen bijna veertig
jaar lang. Daarna vertrouwde ik ze, met het oog op mijn hoge leeftijd,
toe aan de Oversten van het Oratorio opdat ze zo lang mogelijk zou be-
waard kunnen worden!"
Zijn devotie tot Onze-Lieve-Vrouw hield gelijke tred met zijn rei-
ne levenswandel. Mgr. Bertagna, de twee gebroeders Angelo en Ascanio
Savio, Don Giacomelli en anderen verzekeren, dat Don Bosco op dat punt

39.8 Page 388

▲back to top


- III/384 -
steeds een grote smetloze faam genoot, zowel in zijn jeugd te Castelnu-
ovo als in Turijn; en allen herinneren zich dat hij een bijzondere gave
bezat om de deugd van zuiverheid in de jeugdige zielen aan te kweken
Mgr. Giovanni Cagliero drukte zich als volgt uit: "Ik ben ervan over-
tuigd; door de innige omgang die ik steeds met hem gehad heb, dat hij in
maagdelijke zuiverheid geleefd heeft en gestorven is. Hij hield zijn
blikken steeds in bedwang, gedroeg zich zeer terughoudend tegenover per-
sonen van de andere kunne en nooit zag men hem zo iemand recht in het
gezicht kijken. Men kon duidelijk zien dat hij een zekere tegenzin in
zich voelde om met hen om te gaan, ook wanneer het familieleden van hem
waren.
"Meer dan eens, aldus Don Giacomelli, "zag ik in die jaren het
dochtertje van zijn broer Giuseppe, dat van thuis gekomen was om haar
grootmoeder Margherita en haar oom op te zoeken Don Bosco toonde duide-
lijk dat hij dat bezoek niet prettig vond, hij ontving haar enkele ogen-
blikken en zond haar dan onmiddellijk naar zijn moeder; en tegen mij zei
hij later: "Het zou me nog liever zijn, dat ik twaalf jongens op mijn
dak gestuurd kreeg, inplaats van dat of een ander meisje." En de semi-
narist Ascanio Savio hoorde hem eveneens tegen zijn moeder zeggen, dat
het minder goed was dat zijn nichtje naar het Oratorio kwam.
"Zelfs tegenover zijn leerlingen, hoezeer hij ook van hen hield
hun een vaderlijke liefde toedroeg, hield hij zich steeds een beetje
terug en waardig, en nooit veroorloofde hij zich uitingen van tederheid
van eniger lei aard, zoals hen te kussen of te omarmen. Hoogstens legde
hij even de hand op hun schouder of op het hoofd, om zijn tevredenheid
te betuigen over hun goed gedrag, of hij tikte hun even op de wang en
liet dat gebaar steeds vergezeld gaan van een heilzame vermaning: In
1890 zei Fumero tegen Gastini: "Herinner jij je van Don Bosco ooit een
gebaar, een woord of een blik gezien te hebben, die ook maar in de ver-
te op de een of andere manier ongepast of minder correct genoemd kan
worden?" "Nooit!" antwoordde de ander. En beiden stonden sinds de eerste
jaren op vertrouwelijke voet met hem. Op zekere dag verscheen de jonge
Carlo Tomatis in een kring van zijn kameraden en onder wie zich ook Don
Bosco bevond. Hij was ietwat slordig gekleed, en niet geheel volgens de
strikte eisen van de zedigheid. Allen schoten in een lach toen ze hem
zagen, maar Don Bosco bleef onbewogen. Wanneer men hem vroeg, in dat
geval en ook in andere soortgelijke omstandigheden, hoe hij het klaar-
speelde zijn lachen te weerhouden, antwoordde hij: "Ik lach wanneer ik
wil, en wanneer ik niet wil, lach ik niet." In zijn preken sprak hij
steeds met bewonderenswaardige zorgzaamheid over de zuiverheid, evenals
in al zijn geschriften. In zijn persoonlijke gesprekken wist hij dik-
wijls op een prachtige manier de lof te spreken van die deugd en de mid-
delen aan de hand te doen, om het hart onbevlekt te houden. Om liefde
tot die deugd in te boezemen bezigde hij, zoals wij later nog zullen
zien, heel eigen uitdrukkingen die tevens de schoonheid van zijn eigen
ziel tot uitdrukking deed komen. Soms, wanneer hij enkelen uitzond om
in de Oratorios catechismusles te gaan geven, zei hij, opdat zij hun
hart niet door een of andere hartstocht zouden laten verleiden: "Denk
erom, dat ik u ter visvangst zend en dat ge u niet moet laten vissen."
Om de jongens te helpen braaf te blijven, deed hij hen op iedere
plaats en te allen tijde assisteren met de uiterste, maar voorzichtige
waakzaamheid, door metgezellen die daartoe het meest geschikt waren, en

39.9 Page 389

▲back to top


- III/385 -
waardoor de jongens nagenoeg in de onmogelijkheid verkeerden een misstap
te begaan. En het was zijn vurige liefde tot die schone deugd die tot
het theater voor de internen aanleiding gaf. Don Bosco begon op zater-
dagavond pas laat te biechten, wanneer hij terugkeerde van zijn dringen-
de bezigheden in de stad; hij was daar dan tot elf uur of nog later mee
bezig, daar de zondagmorgen steeds geheel gewijd was aan het geestelijk
heil van de externen. Maar hoe moest hij gedurende die tijd de jongens
bezighouden die al gebiecht hadden? En hoe moest hij dan op de voor-
avonden van plechtige feestdagen de interne jongens bezighouden, die
's morgens al gebiecht hadden, terwijl Don Bosco zelf in de biechtstoel
zat? Dan werd er niet gestudeerd, niet gewerkt en niet gespeeld op de
speelplaats. Alvorens naar de slaapzaal te gaan, wachtte men gewoonlijk
op Don Bosco. Daarom had de jonge Carlo Tomatis die, op de leeftijd van
twintig jaar, op 5 november zijn intrek in het Oratorio genomen had,
waar hij bleef wonen tot 1861, en die heel geestig en welbespraakt was,
met goedkeuring en voorkennis van Don Bosco, het initiatief genomen om
al de jongens in een lokaal bijeen te brengen. Daar nam hij dan twee
zakdoeken, legde er bij een van de hoeken een knoop in, stulpte ze over
een vinger van elke hand, en deed ze dan op een allerzonderlingste ma-
nier bewegen, terwijl er tussen de twee zakdoeken gesprekken plaatsvon-
den die een onbedaarlijk gelach verwekten.
Na enige tijd, toen dat spelletje niet langer meer de belangstel-
ling vermocht te boeien, kocht Tomatis een kop van Gianduia - een tra-
ditioneel Piëmontees masker - en maakte er een marionet van, Toen wer-
den de avondverpozingen weer levendiger door de malle dingen die men
dat stuk hout, met al zijn karakteristieke bewegingen kon laten zeggen.
Een achtenswaardig mans markies Fassati, die die vorm van ontspan-
ning eens persoonlijk had bijgewoond, gaf de jongens een heel marionet-
tentheater ten geschenke. Tomatis zorgde steeds voor de voorstellingen.
Zijn helper bij het laten dansen van de marionetten was, in de jaren
1849, 1850 en 1851, een zekere Chiappero. Meer dan eens zag men een
Bisschop opgewekt die spelletjes bijwonen. De jongen Chiosso en Toma-
tis zelf hebben ons dat alles verklaard.
Uiteindelijk begonnen de interne leerlingen op het toneel, dat voor
de academische zittingen was opgericht in de nieuwe zaal aan de oostzij-
de van het huis, af en toe een kluchtig nummertje op te voeren. Maar
dezelfde beweegreden die de stoot tot dat tijdverdrijf gegeven had, gold
ook voor de voortzetting ervan. Don Bosco zag meteen dat dat al zijn
aandacht verdiende. Hij zei dat het toneelspel een ernstig gevaar bete-
kende voor de spelers en voor de toeschouwers, wanneer er niet de uiter-
ste voorzichtigheid betracht werd bij de keuze van de stukken en bij het
toezicht. Hij verbood de etentjes die de spelers onder allerlei voor-
wendsels na de voorstelling wilden houden; hij besliste dat de uitvoe-
ringen als regel eenvoudig moesten zijn en niet groots opgezet; en toen-
tertijd wilde hij er niet van weten dat er in gehuurde kostuums gespeeld
zou worden, daar dat te kostbaar was. De jongens waren dus wel verplicht
zich zo goed en zo kwaad als het ging te behelpen. Slechts een enkele
keer stond hij toe dat Gelindo, of de Geboorte van Onze-Heer Jezus
Christus werd opgevoerd, een volksdrama, dat in Piëmont erg bekend was;
maar daar het stuk niet aangepast kon worden voor gebruik in een opvoe-
dingsinstelling, bepaalde hij vanwege de consequenties dat het nooit
meer zou worden opgevoerd.

39.10 Page 390

▲back to top


- III/386 -
Wanneer het ging om onbehoorlijke moraal was Don Bosco inderdaad
onverbiddelijk. Op zekere dag was hij uitgenodigd om een uitvoering bij
te wonen die gegeven werd in een kloosterschool van kinderen uit voor-
aanstaande families. Het stuk voerde een jongen ten tonele, geboren uit
een onvoorzichtige liefde; en die vanwege zijn deugdzaamheid de voor-
keur kreeg boven de wettige zoon. "Spelen ze hier zoiets?" zei hij te-
gen een Overste die naast hem zat.
"Ja, u moet dat goed begrijpen! Men zou niet alleen het college,
maar ook die wereld moeten verlaten om bepaalde dingen die gebeuren
niet te weten."
"Dat mag zijn, maar ik heb intussen de eer u te groeten." "Wat?
Gaat u weg?"
"Jazeker!" en hij ging.
"Maar niet alleen voor zijn jongens," zo vervolgt Don Giacomelli,
"was Don Bosco in die jaren zo bezorgd. Ik vergezelde hem naar de ge-
vangenissen, waar hij catechismusles gaf en biecht hoorde. Soms droeg
hij me op, wit brood en fruit te kopen, die hij daarna aan de gedeti-
neerden uitdeelde. Ook ging ik met hem naar de Albergo di Virtù, waar
hij preekte voor meer dan honderd jongens die daar ondergebracht waren.
Gedreven door liefde voor zijn evenmens, begon hij nu ook audiëntie te
verlenen in de sacristie, of in kamers van mensen in de stad, die zich
tot hem wendden om steun of goede raad; hij hoorde hen rustig en ge-
duldig aan en, als het in zijn vermogen lag, voorzag hij edelmoedig in
hun noden. Soms probeerde iemand van zijn huisgenoten zulke mensen weg
te sturen als ongewenst, maar ik heb zelf gezien dat hij, als hij dat
te weten kwam, daar erg misnoegd over was. Nooit heb ik gemerkt dat hij
ook maar een enkele minuut verloren liet gaan, of dat hij kaart speelde
of met de kegelballen om zich te verstrooien. Ik heb gezien dat hij
steeds tijd vond om in de biechtstoel te gaan zitten en om zijn bezoeken
voort te zetten aan de ziekenhuizen en vooral aan Cottolengo."
Het is weer Carlo Tomatis die ons schreef, hoe Don Bosco naar de
ziekenhuizen ging zelfs wanneer daar de ergst besmettelijke patiënten
werden verpleegd, en dat hij daardoor een kwaadaardig gezwel aan de arm
opliep, gepaard gaande met koorts, waarvan hij echter genas zonder dat
er een dokter aan te pas kwam.
Het is dan ook door het waarlijk priesterlijk gedrag van Don Bos-
co, dat bijna alle bisschoppen van Piëmont al gauw van hem begonnen te
houden, zijn werk steunden en begunstigden,in de overtuiging dat dat in-
derdaad door Onze-Lieve-Heer gezegend moest zijn. Toen een eerbiedwaar-
dige dienaar Gods met ons over Don Bosco sprak, merkte hij op: "Er zijn
drie dingen, zo zegt de H. Benedictus, die de heilige maken. Matig le-
ven, rechtvaardig handelen, en een vroom gemoed. Tres sunt quae sanctum
faciunt hominem; victus sobrius, actus justus, sensus pius. Daaraan be-
antwoordt Don Bosco."
Ook hebben wij tal van vooraanstaande personen horen verklaren:
"Het komt maar zelden voor dat men bij het gadeslaan van iemand anders,
op de duur niet een of ander gebrek bij hem opmerkt dat men eerst niet
bespeurd heeft. Met Don Bosco was het zo niet; hoe langer men hem be-
studeerde, hoe meer eerbied men voor hem moest krijgen." - Don Giaco-

40 Pages 391-400

▲back to top


40.1 Page 391

▲back to top


- III/387 -
melli verklaarde bovendien: "Ik heb Don Bosco steeds beschouwd als een
priester die alles, ook gewone dingen, en een ongewone manier deed,
vooral op het gebied van de godsdienst en de naastenliefde." - En tot
degenen die hem vroegen wie Don Bosco was, antwoordde hij: "U moest hem
eens kennen! Op het seminarie was hij steeds een voorbeeld, en thans is
hij een van de voorbeeldigste priesters."
Besluiten wij met wat ook Don Felice Reviglio tegen ons zei: "Van
de elf jaren dat ik het geluk gehad heb bij Don Bosco te mogen wonen,
kan ik niet anders verklaren dan dat zijn deugden zo schitterend en
verheven waren, dat wij jongens hem al een heilige noemden, en precies
omwille van zijn heldhaftige daden lieten wij ons geheel en al door hem
leiden."

40.2 Page 392

▲back to top


- III/388 -
H O O F D S T U K LIII
HET METRIEK STELSEL TEN TONELE - DE LITER GEGROND OP
DE BRENTA - ACHT DIALOGEN - SUBSIDIE VAN DE KONINKLIJKE
REGERING - INSPANNINGEN VAN DON BOSCO BIJ HET OEFENEN
VAN DE JONGENS IN TONEELOPVOERINGEN - RESULTATEN EN
GRAPPEN - RETRAITES VOOR DE JEUGD VAN TURIJN - RAAD-
GEVINGEN AAN DE JONGENS.
Gaan wij er thans toe over ook iets te zeggen over een heel bijzon-
dere toneelopvoering die door de jongens van het Oratorio van de H.
Franciscus van Sales gegeven werd, en die in die tijd in Turijn groot
opzien baarde.
Het liep tegen januari van het jaar 1850, waarin, volgens konink-
lijk besluit, het metriek decimaal stelsel van kracht zou worden en er
een eind zou worden gemaakt aan de maten en gewichten die tot dan toe
gebruikelijk waren. Daarom zond de regering in dat jaar, ten einde ze-
ker te zijn van een goed resultaat, door middel van het ministerie van
Landbouw en Handel, een bijzonder rondschrijven aan de Bisschoppen van
het Rijk. Daarin verzocht de minister hun, de pastoors in de onderschei-
den diocesen ertoe te willen aansporen naar best vermogen mede te werken
tot het gestelde doel, door de aan hun zorg toevertrouwde bevolking op
een gepaste wijze hierin te onderrichten, ingewortelde vooroordelen uit
te roeien, verouderde gebruiken te doen veranderen, opdat de invoering
van het nieuwe systeem geen ontevredenheid, bedrog en oplichting zou
veroorzaken. De prelaten gingen gaarne op het verzoek van de regering
in, daar zij steeds erop bedacht waren het welzijn van de Kerk en van
de Staat te bevorderen.
Ook de bisschop van Asti, Mgr. Filippo Artico schreef met het oog
daarop een mooie circulaire aan zijn pastoors. Hij deed dat ondanks de
vuige laster waarmee men hem voor de tribunalen had proberen te bezwad-
deren en ondanks de dubbelzinnige woorden van de minister van Justitie,
die in de maand augustus getracht had hem verdacht te maken in de Kamers
van de Volksvertegenwoordigers. In zijn brief, geschreven van uit de
eenzaamheid van zijn villa en het seminarie van Camerano, zei hij: "Ik
dring er derhalve bij u op aan, mede in naam van de minister van Zijne
Majesteit, overleg te plegen met de gemeentelijke schoolmeesters van de
avond- en zondagsscholen, om vooral gebruik te maken van de uren waarin,
na afloop van de kerkelijke plechtigheden, iedereen zonder moeite aan
de lessen kan deelnemen; en waar er geen schoolmeesters zijn, verzoek

40.3 Page 393

▲back to top


- III/389 -
ik u die zoveel mogelijk te vervangen." De brieven van de andere bis-
schoppen waren ongeveer van gelijke inhoud, en de pastoors lieten niet
na gehoor te geven aan die aansporing van hun herders.
Ook Don Bosco, die al verscheidene jaren van tevoren in zijn scho-
len het onderricht in het metriek stelsel had ingevoerd, in het levendi-
ge verlangen, dat zijn jongens tijdig op de hoogte zouden zijn, had in
1849 een keuze gedaan uit bekwame en ijverige leraren die zijn bedoelin-
gen ten uitvoer brachten. Onder hen bevond zich Giuseppe Brosio, die bij
het vallen van de avond, wanneer hij zijn zaak in de stad gesloten had,
steeds naar het Oratorio kwam om daar zijn lessen te geven. Don Bosco
liet intussen bij Paravia een nieuwe druk verschijnen van zijn metriek +
decimaal stelsel, vereenvoudigd, uitgebreid en verbeterd, nadat de eer-
ste druk, hoe groot ook, in minder dan drie maanden was uitverkocht. Het
werkje had veel bijval in de pers gevonden. Verscheidene leraren hadden
het op hun scholen ingevoerd, want zij hadden ervaren dat de eenvoudige
manier van zeggen, de volkse en heldere manier van voorstellen het zeer
toegankelijk maakten voor het begripsvermogen van de leerlingen (1).
Doch hiermee nog niet tevreden, kwam Don Bosco in dat jaar op de
gedachten van een ander nuttig middel om de nieuwe wetenschap te doen
doordringen. Hij schreef daarom een komedie in drie bedrijven, getiteld
"Het metriek decimaal stelsel", dat hij in zijn theater liet opvoeren.
Het toneel stelde daarin als het ware een markt voor, waarop verschil-
lende verkopers en kopers optraden. Die wisten niet dat zij voortaan
verplicht waren gebruik te maken van de nieuwe maten en gewichten, ofwel
ze wilden het niet weten, en wensten bediend te worden volgens de oude
maten en gewichten. De verkoper, die bereids op de hoogte was, merkte
op dat die afgeschaft waren, en de kopers gingen te keer tegen de nieu-
wigheid, en riepen van diefstal en bedrog" Beide partijen deden hun
best, de een om de ander te overtuigen, de ander om niet overtuigd te
worden; tot de eerste eindelijk met geduld en kalmte erin slaagde de
(1) ARMONIA 1 juni 1849. - Er zijn al verscheidene nuttige en om verschillende redenen
waardevolle werken verschenen over het metriek stelsel. Toch vond Don Bosco, de
auteur van het werkje dat wij thans aankondigen, die nog niet volkomen geschikt voor
een aantal arbeidersjongens die de Voorzienigheid aan zijn zorgen wenste toe te
vertrouwen. Daarom heeft hij een zeer handig boekje geschreven over de wederzijdse
betrekkingen tussen het oude en het nieuwe systeem, wat het voornaamste is voor de
omrekening van de oude berekeningen in de nieuwe metriek-decimale.
De Priester Bosco verzamelde bij andere schrijvers wat hem het best en het een-
voudigst geformuleerd voorkwam, en stelde een boekje samen waarin allereerst de vier
rekenkundige primaire handelingen beschreven worden, waarna hij op een werkelijk po-
pulaire manier het nieuwe systeem ontwikkelt, het vergelijkt met het oude en aan-
toont, hoe de oude maten en gewichten door een eenvoudige vermenigvuldiging in de
nieuwe kunnen worden omgerekend.
Door de vermenigvuldiging waren we in het oude systeem eigenlijk verstoken van
een proef op de som; sommigen maakten wel gebruik van de negenproef, maar de veelheid
van breuken maakte dat erg onpraktisch. De Priester Bosco paste die proef voor het
eerst toe op het nieuwe systeem en bevond dat de decimalen voor iedere berekening
bruikbaar zijn. Die proef wordt door de schrijver helder uiteengezet en beperkt er
zich toe, met slechts vier cijfers de proef zelfs van de langste vermenigvuldiging
te maken.
Nu het jaar 1850 hoe langer hoe meer nadert, hopen wij dat dat werkje in veler
handen zal komen tot aller voordeel, maar vooral in de handen dergenen die niet de
scholen kunnen bezoeken waar dat nieuwe systeem onderwezen wordt.

40.4 Page 394

▲back to top


- III/390 -
zaak tot het brein van de ander te doen doordringen die, nu hij het nut
van het nieuwe systeem begrepen had, evenals het verschil tussen het ene
en het andere gewicht, tussen de ene en de andere maat, en ingezien had
dat een prijsverschil naar verhouding redelijk was, tenslotte rustig
zijn inkopen deed en overtuigd en met meer kennis dan waarmee hij geko-
men was, naar huis ging. Soms stelde het schouwspel een arme werkman
voor, die een kameraad of zijn vroegere meester tegenkwam en die om uit-
leg vroeg. In die vorm werd hem dan het verschil duidelijk gemaakt tus-
sen de oncia en het ons, tussen de libbra en het kilo, tussen de rubbo
en de myria. Dan volgden de lengtematen, met het verschil tussen de raso
en de meter. Vervolgens spraken ze over de inhoudsmaten, over de boccale
en de liter, de brenta en de hectoliter en zo voort. Don Bosco was erin
geslaagd de op zichzelf nogal droge stof in zulke bewoordingen in de
mond van de spelers te leggen, dat het geheel een onderhoudend spel
werd.
Het tafereel van de brenta, de liter en de hectoliter deed de toe-
schouwers schudden van het lachen. Het gaf aanleiding tot de volgende
episoden. Een van de spelers, de jonge Giacinto Arnaud, speelde de rol
van degene die van de oude maten afwilde, en hij verscheen op het toneel
met een brenta - een oude wijnmaat en ook hier een vat - op de schou-
ders. Als hij dat had neergezet en erop leunde, moest hij op een gegeven
ogenblik aan zijn tegenspeler die vraag stellen: Hoe groot is een li-
ter? Maar toen die woorden niet gauw genoeg over zijn lippen kwamen, en
hij trouwens ook niet de voorgeschreven houding had aangenomen, bracht
de souffleur hem dat fluisterend in de herinnering en wees hem tegelij-
kertijd op de houding die hij moest aannemen, door te zeggen: Steun op
de brenta. En de brave jongen, die misschien een beetje verward was,
sloeg geen acht op de zin van wat hij zei en riep uit: "0! hoe groot is
de liter! Steun op de brenta!" Op hetzelfde ogenblik steeg er een dave-
rend gelach op, dat door het hele gebouw weerklonk: de souffleur kon
niet meer; de tegenspeler deed zijn uiterste best om ernstig te blijven
en er moesten eerst enkele minuten verstrijken voordat het stuk kon wor-
den voortgezet.
Onder de aanzienlijke personen die bij die uitvoering aanwezig wa-
ren, bevond zich ook de beroemde geestelijke Ferdinando Aporti, die er
werkelijk zo van onder de indruk was dat hij zei: "Don Bosco had geen
beter middel kunnen bedenken om het metriek decimaal stelsel populair
te maken; hier leert men het al lachend."
Het blad Armonia sprak in zijn nummer 149 van 1849 over die voor-
stelling in deze bewoordingen: Gisteren - 16 december - woonden wij een
schouwspel bij, verzorgd door de jongens van het Oratorio van de H.
Franciscus van Sales, over het metriek decimaal stelsel. Men weet dat
die inrichting gesticht werd en geleid wordt door de voortreffelijke
priester Don Bosco, die al zijn inspanningen en heel zijn leven wijdt
aan de opvoeding van de arbeidersjongens. Het is niet onze bedoeling een
lofrede over hem te houden, want dat hebben gisteren zijn jongens gedaan
met zulke verstandige woorden, prettige manier van doen en stichtend ge-
drag, dat men niet beter verlangen kan. Wij zouden het evenwel bijzonder
willen prijzen vanwege het slot met zijn voorbeeldige historische voor-
dracht over Pius VI en Piux IX, goed geschreven en met enthousiasme
voorgedragen door een jongen, zodat zij luide bijval vond bij de grote
menigte aanwezigen."
Wellicht was het een gevolg van die gebeurtenis dat de koninklijke

40.5 Page 395

▲back to top


- III/391 -
regering het Oratorio te hulp kwam door Don Bosco op 20 december een be-
drag over te maken van 400 lire.
We kunnen niet begrijpen hoe Don Bosco in dat jaar tijd kon vinden
om het bovengenoemde toneelstukje te schrijven, dat als het ware een be-
werking was uit acht dialogen die hij over het metriek stelsel had sa-
mengesteld, en die hij nog lange tijd daarna in verschillende volgorde
deed uitvoeren. Er waren meer dan veertig of vijftig jongens die de ver-
schillende rollen moesten instuderen, de enen als gewoonlijk optredende
spelers, de anderen om als invaller te kunnen dienst doen, wanneer één
van de anderen niet kon. Het is moeilijk zich de inspanning en het held-
haftig geduld van Don Bosco voor te stellen, bij het leren van die dia-
logen aan zoveel jongens zonder ontwikkeling en studie, en die nauwe-
lijks konden lezen, de betekenis van menig woord niet beseften of de sa-
menhang van het ene met het andere niet konden inzien. Hoeveel moest hij
hun niet uitleggen, op hoeveel verschillende manieren moest hij hun niet
bijbrengen welke gebaren ze moesten maken, hoeveel tijdverlies vroeg dat
niet, en hoe dikwijls moest hijzelf niet een dialoog herhalen, totdat
men hem volkomen van buiten kende. En soms slaagde hij er maar niet in,
hen bepaalde woorden goed te doen uitspreken, waardoor de toeschouwers
naderhand aan het lachen gebracht werden, wat echter dat voordeel had,
dat de hele voorstelling er vrolijker door werd, zoals bijvoorbeeld het
uitspreken van grando in plaats van grande, mazzanghino in plaats van
magazzino.
Al die volharding droeg uiteindelijk toch haar vruchten voort, het-
zij doordat de jongens er wat van opstaken, of doordat zij leerden onge-
dwongen in het openbaar op te treden.
Die stukken waren ook voor de jonge toeschouwers een ware leer-
school. Er werd echter wel telkens van toneel gewisseld, zodat het de
ene keer een winkel voorstelde, of een werkplaats, dan weer een herberg
of een open terrein ergens buiten, of het huis van een ambachtsman. Het
stuk handelde over de nieuwe en oude maten en gewichten, en paste ze
praktisch toe, ja zelfs de wereldbol nam in het midden de eerste plaats
in. Don Bosco vond in zijn vruchtbare geest steeds een manier om het
dramatisch kleedje van zijn dialogen te veranderen. Soms zag het toneel
eruit als een schoollokaal, met de platen aan de wand, het telraam en
het zwarte bord. Giuseppe Brosio speelde de rol van schoolmeester en Don
Bosco wilde hebben dat die steeds als bersagliere gekleed was. Degenen
die de leerlingen voorstelden waren gekleed als boeren, wijnknechten,
koks, landjonkers of op andere manieren. Een molenaar zag helemaal wit
van het meel, een smid helemaal zwart van het stof en de rook van het
vuur. De toeschouwers genoten van dat tafereel en de jongens nog veel
meer.
"Bij een van die voorstellingen," schreef ons de genoemde Brosio,
"waren de leerlingen in het laatste bedrijf zo geestdriftig over mijn
les, dat ze de meester op het toneel wilden onthalen, en al gauw was er
een tafel gedekt, met het geld overigens van Don Bosco, die dat alles al
van tevoren zo had geregeld. Het was een van die dingen die hij improvi-
seerde om zijn dankbaarheid te betuigen voor mijn weinige moeiten. Ik
denk dat Gastini zich nog wel zal herinneren dat hij, om de toeschouwers
te laten lachen, onze sinaasappels opat en dat Piumati hem voor straf
bij de kraag greep, hem in het wijnvat stopte, dat op zijn schouders

40.6 Page 396

▲back to top


- III/392 -
nam, en hem zo ronddroeg. (1)
Temidden van al die opeenvolgende gebeurtenissen verloor Don Bosco
echter geen ogenblik zijn eerste doel uit het oog.
Daarom liet hij zijn leerlingen, nadat al hun gedachten zo op de
rekenkunde geconcentreerd geweest waren, enkele dagen na de voorstelling
van 16 december, in een verheven beschouwing treden van de ziel en de
eeuwigheid. De overvloedige en vreugdevolle vruchten die de retraite in
de voorafgaande jaren had opgeleverd, spoorden Don Bosco ertoe aan er
andermaal mee te beginnen en niet alleen voor de jongens van het Hospi-
tium, maar voor allen die de drie Oratorio's bezochten, evenals voor
heel de Turijnse jeugd. Daarom koos hij, in plaats van de oefeningen in
de kapel van het Oratorio van de H. Franciscus van Sales te laten geven,
die te klein en te ver van het centrum van de stad gelegen was, en na er
met de betrokkenen over gesproken te hebben, de kerk van de Broederschap
der Barmhartigheid, de Mercanti genoemd, die gemakkelijker te bereiken
en ruimer was. Toen hij de toestemming, alsook de levendigste aanmoedi-
ging van de kerkelijke overheid ontvangen had, maakte Don Bosco op de
zondag tevoren, die de derde van de Advent en de 16de december was, de
dag en uur van de opening van de plechtigheden bekend, en beval warm aan
dat allen zouden deelnemen.
"Vraag," zo zei hij tegen de jongens, "vraag uit mijn naam aan jul-
lie ouders en meesters of ze zo goed willen zijn, jullie enkele uren per
dag vrijaf te geven zodat jullie gemakkelijk hierheen kunnen komen. Jul-
lie moeten hun van jullie kant beloven dat jullie hen zullen schadeloos
stellen voor die vrije tijd door nog vlijtiger en stipter je plicht te
doen." Hij zelf ging die ouders en werklozen opzoeken die vermoedelijk
geen belang zouden hechten aan die uitnodiging.
Om de komst van zoveel mogelijk arbeidersjongens te verzekeren,
werden de oefeningen vastgesteld in de laatste week van het jaar, waar-
in geliefde feestdagen vielen die doorgaans goed in acht genomen werden;
ook werd er een uurrooster vastgesteld dat voor de patroons zo weinig
mogelijk nadeel opleverde, en aan de poorten van de kerken in Turijn
werd bevestigd en naar vele huizen en werkplaatsen werd een door de
drukkerij Paravia vervaardigde circulaire gezonden in 1500 exemplaren
bij wijze van Vrome Uitnodiging - een uitdrukking die al de vurigheid
van de ijverige priester verraadt, van de oprechte vriend van de jeugd.
Van die uitnodiging hebben we een exemplaar in handen, en wij geven het
hier weer als document, alsook om te laten zien hoe Don Bosco in die
tijd schreef:
"Het deel der menselijke gemeenschap," aldus Don Bosco, "waarop de
verwachtingen gebouwd zijn van het heden en van de toekomst, dat deel
dat de nauwlettendste aandacht waard is, is zonder twijfel, de jeugd.
"Wanneer die op de juiste wijze wordt opgevoed, zal er orde en
naastenliefde zijn; is het tegendeel het geval, dan zal zij onordelijk
en aan ondeugden overgegeven zijn.
(1) Zie de toegevoegde nota achter in dat deel: Acht dialogen van Don Bosco, enz.

40.7 Page 397

▲back to top


- III/393 -
"Alleen de godsdienst is in staat het grote werk van een waarach-
tige opvoeding te ondernemen en te voleindigen.
"Thans is, met het oog op de wisselvalligheden der tijden en op de
krachten die door kwaadwilligen in beweging worden gezet, teneinde on-
godsdienstige beginselen in de gevoelige geest van de jeugd te prenten,
en ook om tegemoet te komen aan het verlangen van vele ouders, kooplie-
den en leermeesters, bepaald, dat er zal worden overgegaan tot een reeks
van openbare geestelijke oefeningen voor de jongens, in de kerk van de
eerbiedwaardige Broederschap der Barmhartigheid, die tot dat doel haar
waardevolle medewerking edelmoedig verleent.
"Vaders en moeders, leermeesters en patroons van werkplaatsen en
handelsondernemingen, wie het tegenwoordig en toekomstig welzijn van de
door de goddelijke Voorzienigheid aan u toevertrouwde jeugd ter harte
gaat, gij kunt veel bijdragen tot hun welzijn door hen daarheen te zen-
den en hen aan te sporen erheen te gaan. Onze-Lieve-Heer zal niet nala-
ten u schadeloos te stellen voor de tijd die gij voor een dermate hei-
lig doel zult opofferen.
"Jongens, mijn beste jongens, vreugde en oogappels des Heren,
schrikt er niet voor terug, enkele onaangenaamheden van het seizoen te
verdragen om voor jullie zielen een goed te verwerven, dat zich mis-
schien niet meer zal voordoen. Terwijl de Heer jullie roept om naar zijn
heilig woord te komen luisteren, stelt hij jullie welwillend in de ge-
legenheid zijn genaden en zijn zegeningen te ontvangen. Maakt daarvan
een nuttig gebruik Zalig zijt gij, wanneer ge als jongens er een ge-
woonte van begint te maken de goddelijke wet te eerbiedigen: Bonum est
viro, cum portaverit jugum ab adolescentia sua" (Jer.). Tot zover Don
Bosco.
Van begin af aan, dat was op de avond van de 22ste december, was
de kerk der Barmhartigheid overvol met jongens, bijna allen arbeiders-
jongens. De seminarist Ascanio Savio woonde de bijeenkomst bij. De pre-
dikanten die Don Bosco had uitgekozen waren vier in aantal en behoorden
tot de meest geschikten voor de jeugd. Het waren: kanunnik Borsarelli,
Don Borel, Don Pietro Ponte en kanunnik Lorenzo Gastaldi. De oefeningen,
die zeven dagen duurden, leverden voortreffelijke resultaten op. Ondanks
het strenge seizoen kon men heel vroeg in de morgen al verscheidene hon-
derden jongens aan de lippen van de predikanten zien hangen: bij de
voordrachten die 's middags en 's avonds gegeven werden, was hun aantal
niet meer te tellen. In de laatste dagen werden de biechtstoelen van de
verschillende priesters als het ware belegerd, en op de sluitingsdag was
de generale Heilige Communie overtalrijk, godvruchtig en plechtig. Ou-
ders en patroons zegenden dan ook het idee van die geestelijke oefenin-
gen, en namen zich voor ze ieder jaar te laten houden. Die buitengewoon
nuttige oefeningen werden dan ook in de navolgende jaren regelmatig ge-
houden. Tegenwoordig worden ze voortgezet door het werk en de ijver van
een katholieke organisatie van arbeiders te Turijn, in het bijzonder ter
gelegenheid van Pasen, met het doel de meest behoeftige jongens in de
gelegenheid te stellen met vrucht de voorgeschreven Heilige Communie te
doen. Lof zij gebracht aan die verdienstelijke organisatie, en een wel-
verdiend applaus voor de waarachtige vrienden van de jeugd.
Bij de sluiting van bovengenoemde retraite had Don Bosco de volgen-
de circulaire laten drukken en rondgedeeld aan de deelnemers en daarna,
tegen het einde van het jaar, aan alle jongens van de drie Oratorio's

40.8 Page 398

▲back to top


- III/394 -
Raadgevingen van een vriend aan de jeugd volgens de noden van de tijd.
1. Herinnert u, jongens, dat gij de vreugde des Heren zijt Gelukkig de
zoon die van kindsbeen af de wet des Heren in acht neemt.
2. God verdient bemind te worden omdat Hij ons heeft geschapen, ons
heeft verlost en ons talloze weldaden heeft bewezen en nog bewijst
en een eeuwige beloning veil heeft voor wie Zijn wet onderhoudt.
3. De liefde is wat de kinderen Gods onderscheidt van de kinderen des
duivels en van de wereld.
4. Wie goede raad aan zijn kameraden geeft, verricht een groot werk van
naastenliefde.
5. Gehoorzaamt uw oversten volgens Gods gebod, dan zal het u in alle
opzichten wel gaan.
6. Wie als goed katholiek wil leven moet zich in acht nemen voor hen
die kwaad spreken over de godsdienst, over zijn bedienaren en vooral
over de Paus, die de vader is van alle katholieken. Het is immers
ook een slechte zoon die kwaad spreekt over zijn vader.
7. Hoedt u voor het lezen van slechte boeken en bladen en zorgt ervoor
dat jullie goede lezen.
8. De gewoonten, die men in zijn jeugd heeft aangekweekt, duren door-
gaans het hele leven door: wanneer zij goed zijn leiden zij ons tot
deugdzaamheid en geven zij ons de morele zekerheid verlost te
worden. Integendeel echter, wee ons! indien wij slechte gewoonten
aannemen.
9. Doorgaans zijn het slechte kameraden, die de jongens van de deugd
verwijderd plegen te houden; eveneens overmatig drinken, gehechtheid
aan het spel, en de gewoonte om te roken.
10. Onder slechte kameraden vallen te verstaan: a) Degenen die over on-
eerbare dingen zoeken te praten, of dingen doen die in strijd zijn
met de zedigheid. b) Degenen die met minachting over de godsdienst
spreken. c) Degenen die jullie uit de Kerk weghouden of jullie aan-
sporen om je plichten te verwaarlozen.
11. Overmatig drinken ondermijnt de lichaamskracht, wekt afkeer tegen de
godsvrucht, opent de gelegenheid om gevaarlijke plaatsen te bezoe-
ken.
12. De verslaafdheid aan het spel geeft aanleiding tot vechtpartijen,
tot vloeken, tot het verwaarlozen van jullie plichten en tot ont-
heiliging van de zondag.
14. Het gebruik van tabak en vooral het roken en pruimen is slecht voor
de tanden, ondermijnt de kracht van de jeugd en leidt tot het opzoe-
ken van verkeerd gezelschap.

40.9 Page 399

▲back to top


- III/395 -
Raadgevingen van het hoogste belang:
1. Mijd de ledigheid en de nietsdoeners, doe wat je te doen hebt; wan-
neer je niets om handen hebt, ben je in groot gevaar om in zonde te
vallen. De ledigheid leert allerlei soorten van ondeugd.
2. Leef ook in de grootste opgewektheid, op voorwaarde dat je geen zon-
den doet.
3. Doe al het mogelijke om 's zondags nooit de preek te missen.
4. Zoek een biechtvader die je vertrouwen inboezemt, nader dikwijls tot
de heilige sacramenten van Biecht en Communie. De H. Philippus Neri,
die grote vriend van de jeugd, spoorde de jongens aan, alle acht da-
gen te biechten en ook vaker te communie te gaan, volgens de aanwij-
zingen van de biechtvader.
5. Mijn zoon, je hebt slechts één ziel; denk erom haar te redden. Het
baat niets heel de wereld te winnen, wanneer je je ziel verliest.
Zalig degene die in zijn stervensuur goede werken gedurende zijn le-
ven zal hebben verricht.
Mijn zoon, schrijf in je hart wat ik gezegd heb. De wereld
is bedrieglijk, de ware vriend is God.
Intussen had Don Bosco gedurende de tijd van de oefeningen niet
verzuimd een middernachtmis op te dragen op Kerstmis, met een generale
heilige Communie, daar Plus IX die bevoegdheid weer voor drie jaar had
willen vernieuwen; hij schonk aan de jongens van het Oratorio vijfhon-
derd exemplaren van een lofzang op het Goddelijk Kind, met de muziek
erbij, op zijn order gedrukt door Speirani en Ferrero.

40.10 Page 400

▲back to top


- III/396 -
H O O F D S T U K LIV
DE SEMINARISTEN IN HET DIOCEES VERSPREID WORDEN OPGENOMEN
IN HET ORATORIO - DE SCHOLEN VAN HET SEMINARIE - REGELS
VOOR DIE GEESTELIJKEN IN HET ORATORIO - WAARSCHUWINGEN,
RAADGEVINGEN, VERBETERINGEN - KEMPIS - DE BRIEFJES VAN
DON BOSCO - DE NIEUWJAARSWENSEN VOOR DE SEMINARISTEN -
DE SCHOOL VOOR AARDRIJKSKUNDE IN HET SEMINARIE EN IN HET
ORATORIO - DE SEMINARISTEN VAN DON BOSCO EN DE DIENSTEN
IN DE KERKEN VAN TURIJN
Toen het jaar 1849 ten einde liep, liet het zich aanzien dat er ern-
stige maatregelen tegen de katholieke Kerk te verwachten waren. De voor-
zeggingen van Pater Bernardo Clausi, in geur van heiligheid gestorven op
20 december te Paola in Calabria en die Don Bosco in het klooster van de
H. Franciscus van Assisi in 1842 gekend had, had men niet vergeten. Hij
had voorspeld dat, voordat de huidige generatie verdwenen zou zijn, er
verschrikkelijke catastrofen op de wereld zouden plaatsvinden, beslist
ongehoorde goddelijke bestraffingen, vreselijke vervolgingen van de
goedwillenden, wonderbaarlijke bekeringen van de goddelozen, plotselinge
overwinning van de Kerk wanneer de verschrikkingen op hun hoogst waren.
Maar het zekerste teken voor ongelukkige tijden was wel het onvoorziene
en welhaast algemene gebrek aan roepingen in het Grootseminarie, die in
een zeer groot aantal het priesterkleed hadden afgelegd of door de ver-
schillende prelaten ertoe gedwongen waren het af te leggen, vanwege hun
buitensporige ideeën die door de revolutie waren veroorzaakt. Op een of
andere manier moest die schade hersteld worden, doch met welke middelen?
Als gevolg van de oorlog was het seminarie van Turijn gesloten en
bezet door de militairen. Tengevolge daarvan waren de weinige trouwe
seminaristen die er waren overgebleven verplicht, zich in hun eigen
woonplaatsen terug te trekken, verstoken van de noodzakelijke middelen
om hun geestelijke vorming en opvoeding voort te zetten en te voleindi-
gen; ofwel zij waren in Turijn in pension gegaan, de een hier, de ander
daar bij een particuliere familie, waar de verstrooiingen en de wereldse
gewoonten niet zonder gevaar waren voor het verliezen der geestelijke
roeping.
Don Bosco had in de jaren 1848-1849 deze of gene Turijnse seminarist
wel eens in het Oratorio opgenomen, en hem theologische lessen gegeven,
maar dat was niet voldoende om aan de warme oproep van zijn Aartsbis-

41 Pages 401-410

▲back to top


41.1 Page 401

▲back to top


- III/397 -
schop te voldoen. Toen hij dan ook de dreigende boosaardigheid van de
tijd zag en het absolute gebrek aan toepasselijke middelen, besloot hij
dat te verhelpen. Hij ging rustig na, welke maatregelen er genomen zou-
den moeten worden, steunde zoals altijd op de goddelijke Voorzienigheid,
en kwam tot de slotsom dat hij in zijn eigen huis een toevluchtsoord zou
openen voor de seminaristen van het Aartsdiocees.
Voor dat doel verkreeg hij de medewerking van de Heer Pinardi die
enkele huurders verwijderde, die nog steeds een laatste vertrek van de
gelijkvloerse verdieping van zijn huis in beslag namen. Die mensen wer-
den woedend, bedreigden Don Bosco en zijn moeder en zelfs de eigenaar,
en er waren grote geldelijke offers nodig om van hen te verkrijgen, dat
ze in vrede zouden vertrekken. Op die manier waren er twee geestelijke
winsten bereikt: er waren individuen uit de omgeving gebannen die er een
slechte levenswandel op nahielden, die vele jaren lang van het oord een
duivelshol gemaakt hadden, zo erg dat er soms op het erf personen ver-
schenen die iemand verplichtten ogen en oren te sluiten, om niets te
hoeven zien of horen, zozeer misdroegen zij zich. Het andere voordeel,
van verheffender aard was, dat Don Bosco, nu hij meer ruimte tot zijn
beschikking had, enkele jonge seminaristen kon verzamelen, die eerst her
en der verspreid leefden, en bij zich kon houden. Bij Ascanio Savio
voegden zich de seminaristen Vacchetta, Chiantore, de beide Carbonati's
en, in november 1850, Damusso en daarna af en toe steeds meer anderen.
Wie van welgestelde familie was, betaalde een pensionprijs van 45 of 30
lire, anderen een geringere som; en de armen werden geheel gratis opge-
nomen. Zij aten en studeerden in het Hospitium en zaten samen met Don
Bosco aan tafel, die geen andere soep gebruikte dan ook de jongens kre-
gen, en evenmin andere gerechten dan de seminaristen kregen opgediend.
's Morgens en 's avonds begaven zij zich naar de school in de lokalen
die de regering in het seminariegebouw ter beschikking gelaten had. In
de lokalen aan de voorkant, waar de rector, kanunnik Vogliotti, met de
andere oversten, die les gaven in filosofie, natuurkunde en moraaltheo-
logie, verbleven, woonden zij de voorgeschreven lessen bij. Voor de les-
sen in de speculatieve theologie had men boven een ruime en schemerige
tussenverdieping, waar het voornaamste meubilair bestond uit een keuken-
fornuis dat tot tafel was omgevormd; en ernaast was nog een ander armza-
lig kamertje. Hier hielden de theologen Francesco Marengo, Francesco
Molinari, Bernardo, Appendini, Allais, allen innige vrienden van Don
Bosco, hun lessen over Theologie. Professor van filosofie was de theo-
loog Don Lorenzo Farina. Bijna al hun leerlingen kwamen van het Oratorio
en waren bezield van een levendig verlangen om met hun studie voortgang
te maken. Aan enkelen werd de filosofie en de wiskunde geleerd in de
woning van de Collegiale theoloog Augusto Berta, later kanunnik van de
Congregatie van de H. Lorenzo en professor aan het metropolitaan semina-
rie toen dat, na zestien jaar van militaire bezetting, door de regering
weer ter beschikking van het diocees werd gesteld, dat was op het einde
van 1864. Van 1849-1850 af was het Oratorio van Valdocco derhalve het
seminarie van het Aartsdiocees en van Piëmont geworden, en men kan zeg-
gen dat het dat twintig jaar lang bleef, daar, zoals wij zullen zien,
een groot aantal jongens er verzameld, onderhouden en onderricht werden
in het Latijn, gekleed als geestelijken, en naar de school gezonden der
professoren van het Seminarie, op kosten en door de inspanning van Don
Bosco, en zodoende voorzag hij de kerkelijke overheid in verschillende
diocesen van priesters.

41.2 Page 402

▲back to top


- III/398 -
Die geestelijken woonden gezamenlijk de godsdienstoefeningen bij,
leerden de heilige ceremoniën, namen samen met de jongens passief of ac-
tief deel aan het uitoefenen van hun wijding bij gelegenheid van de
feestelijkheden der voornaamste mysteriën van onze heilige Godsdienst.
Don Bosco hechtte er veel waarde aan dat de diensten uitmuntend zouden
verlopen, en dat het officie plechtig werd gezongen. Vooral ijverde hij
voor een veelvuldig naderen tot de H. Communie. Verschillende van die
seminaristen en vooral Ascanio Savio verklaarden: "Hij liet geen enkele
gelegenheid voorbijgaan om ons ertoe aan te sporen geen enkele dag het
bezoek aan het Heilig Sacrament over te slaan, hoe kort dat bezoek ook
mocht zijn, als het maar gebeurde. Hij drong er ook bij ons op aan, de
geest van gebed waardig te worden, omdat, zoals hij zei, het gebed nood-
zakelijk is voor degenen die zich aan de dienst des Heren wijden, zoals
de sabel noodzakelijk is voor de soldaat." - Hij wekte ons op tot een
hecht geloof, omdat zowel ieder geestelijk als ieder tijdelijk goed van
God komt, en in alle nood ons tot God te wenden inplaats van zich in
klachten te verliezen of nutteloze bezorgdheid aan de dag te leggen. Bo-
vendien ried hij ons aan, wanneer het erom ging een bijzondere genade
te verwerven, voor onszelf of voor anderen, en vooral als het was voor
het heil der zielen en voor een onderneming die de glorie van God beoog-
de, een tijdelijke belofte te doen van iets, dat op dat ogenblik naar
ons weten de Heer het meest zou behagen, en hij verzekerde ons dat dat
onze gebeden nog waardevoller en vruchtbaarder zou maken. Uit zijn ma-
nier van spreken was het ons duidelijk dat dat een middel was, waarmee
hijzelf de zegeningen van de hemel over zijn ondernemingen had verkre-
gen, Hij was een en al zorg voor de clerici. Hij riep ons samen in con-
ferenties om steeds meer een godsdienstige geest en trouw aan onze roe-
ping in ons te wekken en steeds gaf hij ons als zijn overtuiging te ken-
nen, dat de heilige zelfverloochening de eerste deugd is van de volge-
lingen van Jezus Christus. Dikwijls riep hij uit: "Begin met u te ver-
sterven in kleine dingen, om er gemakkelijker toe te komen het in grote
dingen te doen." Hij hield zich op de hoogte van onze studies, en spoor-
de ons aan om, door een heilig leven en een degelijke theologische ken-
nis, ons te bekwamen zoveel mogelijk zielen te redden. En hij voegde
eraan toe: "Maar wanneer wij geleerdheid hebben zonder nederigheid, zul-
len we nooit kinderen Gods worden, doch kinderen van de vader van de
hoogmoed en dat is de duivel!" Soms zei hij tegen iemand die gemakkelijk
over zijn studie sprak: "Je moet niet altijd zeggen wat je weet, maar
goed weten wat je zegt."
"Hij ging aandachtig ons gedrag na en behandelde ons met zoveel
welwillendheid dat wij hem een kinderlijke genegenheid betoonden en on-
beperkt vertrouwen in hem stelden. En hij deed wat hij kon om in ons
alles uit te bannen wat ons tot zonde zou kunnen leiden, en om ons aan
te moedigen onze gebreken te overwinnen, zei hij dat het niet nodig was
te proberen in enkele dagen tijd heilig te worden, daar de volmaaktheid
slechts met moeite en voetje voor voetje te bereiken valt."
Er ging bijna geen dag voorbij of hij gaf onder vier ogen zijn se-
minaristen de een of andere goede raad. Tegen Ascanio Savio zei hij dik-
wijls: "Probeer steeds te handelen volgens een beginsel van het geloof
en nooit per toeval of uit menselijke overwegingen. Hecht steeds groot
belang aan alles wat je doet." - En bij een andere gelegenheid: "Denk
aan God in het licht van het geloof, aan je evenmens in het licht van

41.3 Page 403

▲back to top


- III/399 -
de liefde, en aan je ondergeschikt zijn in het licht van de nederigheid,
Spreek over God niet verering, over je evenmens zoals je zou willen dat
men over jezelf sprak, over jezelf in alle nederigheid of helemaal
niet."
Wanneer iemand met een beetje opwinding over politiek begon te
spreken: "Denk aan de grondregel van Don Cafasso, dat wil zeggen wees zo
verstandig geen enkele partij te kiezen, en wees zo voorzichtig van geen
partijschap te laten blijken. Wanneer het gebeurde dat de seminaristen
wetenschappelijke, historische of pedagogische disputen hielden, was hij
gewoon hun aan te bevelen nooit rechtstreeks tegen de mening van anderen
in te gaan; dat men zijn eigen opvatting bescheiden naar voren zou bren-
gen door te zeggen: "het komt me voor"; "ik veronderstel"; "als ik me
niet vergis is de zaak zo". "Wanneer men niet probeert tegen te spreken,
wordt er met aandacht en genoegen geluisterd, met welwillendheid ook, en
dan raken degenen die onze gedachtegang willen volgen ook overtuigd. Ge-
brek aan eenvoud in het spreken wijst op een tekort aan verstand.
Hij legde grote voorzichtigheid aan de dag bij het ontzien van de
gevoeligheid van verschillende karakters, door nooit rechtstreeks te be-
velen, vooral niet bij het verdelen van functies Hij liet nooit na, ook
maar het kleinste gebrek bij hen onmiddellijk te verbeteren, als hij het
bij hen waarnam, maar paste er steeds zeer voor op, iemand tegen het
hoofd te stoten. Hij wees nooit iemand zo terecht dat hij zich geprik-
keld zou voelen, en allen voelden hoe hij handelde uit liefde voor hun
welzijn. Op zekere dag zei hij tegen een seminarist die te zeer gehecht
was aan zijn eigen mening: "Jij bent een verstandige jongen en je weet
beter dan ik, dat alleen de gehoorzaamheid ons op de rechte weg kan hou-
den." - Soms kwam hij te weten dat enkelen zich op een etentje onthaald
hadden. Die maaltijd. buiten de gewone, was geen misdrijf, maar evenmin
een akte van deugdzaamheid. Toen hij hen enkele weken later ontmoette
zei hij glimlachend tegen hen: "Jullie, die moraaltheologie studeert,
vertel me eens: op welke manieren kan men iets verkeerd doen door te
eten?" - De ondervraagden die niet meer aan hun onbezonnenheid dachten,
haastten zich te antwoorden: "Op vijf manieren: praepropere, laute, ni-
mis, ardenter, studiose." - "Prachtig," zei Don Bosco, en meer niets.
Maar de clerici begrepen, toen zij erover nadachten, de betekenis van
dat "prachtig!" en zij maakten zich de stille vermaning ten nutte. In
de winter was een van hen op een ochtend niet in de kerk verschenen om
de heilige Mis te horen, omdat hij later dan het vastgestelde uur uit
zijn bed was gekomen. Toen hij onder de recreatie in de buurt van Don
Bosco gekomen was, hoorde hij die vragen: "0, wat ben ik blij je te
zien; en hoe gaat het met de gezondheid?"
"Uitstekend, God zij Dank," antwoordde de ander.
"Des te beter! Ik dacht dat je ziek was; ik heb je al een paar da-
gen 's morgens niet meer aan het gemeenschappelijk gebed zien deelne-
men." Het lesje leverde goed resultaat op en de clericus werd ijveriger.
In sommige gevallen duurde het soms maanden voordat Don Bosco zijn
vermaning uitdeelde, wanneer hij ervan overtuigd was dat dat meer uit-
werking zou hebben en er meer naar zou worden geluisterd." Maar als het
om iets van groot belang ging deed hij het terstond, maar toch steeds
op een zachtzinnige manier. In sommige gevallen was ook een oogopslag
zoveel waard als een hele preek. Dat vertelde Felice Reviglio, die

41.4 Page 404

▲back to top


- III/400 -
nauwkeurig iedere handeling, ieder gezegde van Don Bosco opmerkte, en
hij zei erbij, hoe rijk Don Bosco was aan middelen om de clerici in een
geestelijke sfeer te doen blijven leven.
Soms opende hij gedurende de recreatie als toevallig het boekje van
Thomas a Kempis om hen te onderhouden, of hij deed het henzelf openen,
en dan verzocht hij hun ofwel de eerste of de laatste regels te lezen
van de bladzijde, of wel middenin om een heilzame raad tegen te komen;
en hij spoorde hen aan met eerbied het eventuele antwoord, dat zij zo-
doende kregen, ter harte te nemen, waarbij hij hun de verzekering gaf
dat zij daar veel voordeel van zouden hebben. De stof van dat gulden
boekje is inderdaad overvol van een verscheidenheid van gedragsregelen,
zodat elke regel die onder de ogen valt, steeds een heilzame steun geeft
voor de onmiddellijke behoeften van wie er kennis van neemt. De semina-
risten geloofden zeker niet in de onfeilbaarheid van die antwoorden,
maar heel dikwijls gebeurde het dat er eentje uitriep: "Dat slaat pre-
cies op mijn geval"; een tweede die een zin las deed zijn metgezellen
lachen, die tegen hem zeiden: "Dat is de spijker op de kop!" Toen las
een derde een zin, bloosde, sloot het boek en weigerde te zeggen wat
hij gelezen had.
Een andere gewoonte van Don Bosco was af en toe een briefje te
schrijven en het ter hand te stellen aan wie hij een goede raad wilde
geven. Enkele daarvan zijn bewaard gebleven en ziehier hun strekking:
"spreek weinig over anderen en minder over jezelf." - "Hou van je ver-
plichtingen als je ze goed wilt nakomen." - "Verdraag de gebreken van
anderen gewillig, als je wilt dat de anderen de jouwe verdragen." -
"Probeer niet je gebreken te verontschuldigen; tracht ze veeleer te ver-
beteren." - "Vergeef anderen alles, jezelf niets." - "Houd niet iemand
te vriend die je al te dikwijls prijst." - "Vergeet de bewezen maar niet
de genoten diensten." - "Het beste middel tegen de toorn is het opkomen
ervan te vertragen." - "Prijs niemand om zijn uiterlijke bevalligheid:
aldus de Heilige Geest."
Bovendien was Don Bosco van de eerste tijd af op het eind van het
jaar een nieuwjaarswens beginnen te geven, aan al zijn jongens in het
algemeen, en een ander aan elk persoonlijk. De eerste bestond in te vol-
gen richtlijnen om het nieuwe jaar goed door te maken, en dikwijls ook
met voorzieningen ten aanzien van wat er te gebeuren stond. De tweede
was een leuze of een raadgeving, op vertrouwelijke toon of op schrift,
en aangepast aan de behoefte en aan het gedrag van elk afzonderlijk. Aan
de clerici gaf hij het in het Latijn, ontleend aan de Heilige Schrift of
aan de Vaders. Enige briefjes werden als een kostbaar aandenken bewaard
door die eerste clerici, die er ons een afschrift van bezorgden. Aan een
van hen schreef Don Bosco: Non coronabitur nisi qui legitime certaverit.
Aan een tweede: Delectet mentem magnitudo praemiorum, sed non deterreat
certamen laborum. - Aan een derde: Cogitas magnam fabricam construere
celsitudinis? De fundamento prius cogita humilitatis. En zo voort: Sem-
per, dico, vigila: Fili, sine consilio nil facias et post factum non
poenitebis. - Enkele van de briefjes waren echter van zo vertrouwelijke
aard dat de bezitters ervan ze liever geheim hielden. Die typische ge-
schenkjes troffen het gemoed, bleven in de geest geprent en in de loop
van het jaar, stilletjes en op het geschikte ogenblik door Don Bosco in
herinnering gebracht hadden zij een wonderbaarlijke uitwerking. Bijna
ieder jaar, zolang als hij leefde, ging Don Bosco door met die geschenk-
jes uit te delen.

41.5 Page 405

▲back to top


- III/401 -
Maar al mochten de seminaristen geestelijk voordeel trekken van
die werkzaamheid, zij hadden er eveneens veel nut van in hun studie. Te
gepaster plaatse zullen wij van die bewering nog wel het bewijs leveren.
Om hun liefde voor de studie te schragen en er steeds beter op toe te
zien, ging Don Bosco, zoals Don Giacomelli ons vertelde, in 1850 en 1851
hun op bepaalde dagen les geven in de gewijde aardrijkskunde, in de zaal
die in het seminarie voor de lessen in theologie bestemd was. Teneinde
een duidelijker begrip te verkrijgen van de Heilige Schrift, had hij
nauwkeurig de aardrijkskunde bestudeerd van de heilige plaatsen en van
alle streken die aan Palestina grensden, zonder daarbij Klein-Azië,
Mesopotamië, Egypte en Griekenland uit te sluiten. De geleerde theoloog
Giuseppe Ghirringhello, professor in het Hebreeuws, had zoveel achting
voor hem, dat hij hem verschillende malen kwam raadplegen over ver-
schillende punten der hermeneutiek en omtrent bepaalde bijbelverhalen
die een verklaring vroegen.
Met grote voldoening werden de lessen van de nieuwe meester even-
eens gevolgd door de zeer weinige seminaristen van de verschillende
cursussen en die in Turijn woonden, omdat hij hun met grote nauwkeurig-
heid de topografie voor ogen stelde van de landstreken en de steden,
waarbij híj in levendige kleuren de gebeurtenissen beschreef waarvan
zij het schouwtoneel geweest waren. Ook verstond hij de kunst om met in-
dringende woorden op gepaste tijd en stond zinsneden uit de boeken der
profeten en wijzen aan te halen, hetgeen hij gewoonlijk deed in elke
belangrijke omstandigheid.
Wanneer hij over de plaatsen sprak die geheiligd werden door het
leven van Onze-Heer-Jezus Christus, scheen hij zichzelf te overtreffen.
En om het goddelijk lijden goed tot de gemoederen te laten spreken, be-
val hij de seminaristen en priesters eveneens de archeologische studie
aan van de tochten, die de Zaligmaker in Palestina gemaakt had, vooral
op de weg naar de Calvarieberg met de omstandigheden van zijn dood, om
er een steeds levendiger herinnering aan te bewaren en de dankbaarheid
jegens de gekruiste Jezus beter op te wekken.
Na meer dan een jaar van die lessen, moest hij ze in het Seminarie
opgeven vanwege andere bezigheden die hem geen rust lieten. Daar hij
echter verlangde ze op een of andere manier voort te zetten, bracht hij
de school over naar het Oratorio, en de jeugdige Michele Rua, hoewel
toen nog een leek; nam er aan deel met de seminaristen, en hoorde hem
herhaaldelijk op een zachtzinnige manier diegenen terecht wijzen, die
zich dan grapjes veroorloofden met de woorden of zinnen der heilige boe-
ken. "Nolite miscere sacra profanis!" riep hij uit met een uitdrukking
in stem en gelaat, die duidelijk te verstaan gaf hoe hij smartelijk ge-
troffen werd door die oneerbiedigheid tegenover het woord van God.
Evenals hij in het seminarie gedaan had, behandelde hij buiten de
gewijde aardrijkskunde in het Oratorio eveneens de aardrijkskunde van
de verschillende delen der wereld in dienst van de kerkgeschiedenis. Die
kende hij voortreffelijk, en daar hij de stof uitstekend wist te behan-
delen, waren zijn zondagsvoordrachten over die geschiedenis uiterst aan-
trekkelijk. De jonge Marchisio en anderen kwamen naar het Oratorio om
bij hem repetitie te lopen in de algemene aardrijkskunde. Het was Don
Bosco die Marchisio opwekte en aanspoorde om zijn beroemde kaart voor de
posterijen te tekenen, eerst van Piëmont en vervolgens van heel Italië,
een werk dat hem de functie van Directeur der Posterijen in Rome be-
zorgde.

41.6 Page 406

▲back to top


- III/402 -
Hijzelf verbeterde ze voor hem, naarmate het werk vorderde. Mgr. Miot-
ti, bisschop van Parma, zei later tegen Don Francesia in 1890: "In 1862,
toen ik directeur en professor was aan het gemeentelijk college van
Chieri, ging ik Don Bosco in het Oratorio opzoeken Als ik hem op de
speelplaats trof ging hij met me naar zijn kamer. We begonnen over aard-
rijkskunde te praten. Hij behandelde alles zo uitvoerig, en met een zo
diepe kennis en grote nauwkeurigheid dat ik waarlijk verbluft was over
die man."
De deugd, de kennis en de inspanningen van Don Bosco hadden hem
dus de genegenheid doen verwerven van die voortreffelijke kandidaten
voor het priesterschap. Op zekere dag vroeg een van hen wat hij zou kun-
nen doen om hem meer te behagen en Don Bosco antwoordde: "Help mij veel
zielen redden en allereerst de uwe." En meer dan eens herhaalde hij
dezelfde woorden tegenover andere clerici die hem een soortgelijke vraag
stelden. Daardoor waren verschillenden van hen uit erkentelijkheid zijn
machtige helpers geworden bij het assisteren en onderrichten in de cate-
chismus van de jongens van het zondagsoratorio, tot groot geestelijk
voordeel van zichzelf en van de anderen. Door hun voorbeeld wekten zij
bij verscheidenen het verlangen om eveneens de priesterlijke staat te
omhelzen, zoals wij later nog zullen zien. Don Bosco kon zich echter
niet veel van hen bedienen bij het toezicht op het Hospitium en in de
avondscholen, en op zondag konden zij er maar nauwelijks toe komen enke-
le keren naar Vanchiglia en Porta Nuova te gaan. Hun verlangens waren
geheel tegengesteld aan de plannen van Don Bosco, en zij dachten aan
niets anders dan aan hun studie. Daarom ging Don Bosco, met bewonderens-
waardige volharding door met lesgeven aan het viertal dat hij had uitge-
kozen: Bellia, Gastini, Reviglio, en Buzzetti.
Intussen bewees Don Bosco, behalve de opvoeding van de seminaris-
ten, nog een andere voortreffelijke dienst aan het diocees Turijn, door
op te komen voor een waardige verzorging van de eredienst in de kerken.
Hijzelf, of een bevriende priester, die hij daartoe uitnodigde, bekwaam-
de zijn seminaristen in de heilige ceremoniën, en tot dat doel kwam de
theoloog G.B. Bertagna gedurende het gehele jaar 1855 naar het Oratorio.
De Aartsbisschoppelijke curie en de pastoor der kerk van de HH. Simon
en Judas eisten dat de clerici van Don Bosco zouden assisteren bij de
kerkelijke plechtigheden in de metropolitane kerk, en in de parochie van
Valdocco, waartoe anders de seminaristen verplicht geweest zouden zijn,
die er toen ontbraken. Don Bosco deed graag zijn best om op iedere ma-
nier, ook ten koste van eigen ernstig ongemak, de kerkelijke overheid
tevreden te stellen; en daarom zond hij regelmatig enkele van zijn cle-
rici om voor de catechismusles en de kerkelijke diensten te zorgen in
hun eigen parochie; om te dienen bij de kanunniken in de kathedraal op
alle zondagen en op verzoek van de pastoors en rectoren zond hij hen in
bijzondere omstandigheden ook naar andere kerken van de stad. De voor-
keur onder die kerken had die van de Consolata voor de nachtmis met
Kerstmis, en voor de Goede Week. Maar in die week gingen diezelfde cle-
rici, oververmoeid maar vol ijver, gedurende heel de lange plechtigheid
in drie achtereenvolgende kerken dienen; de laatste was, op een later
uur, de metropolitane kerk. Don Bosco behield slechts enkelen in huis,
die onmisbaar waren voor de plechtigheden in het Oratorio.
Die dienst, die Don Bosco zijn diocees bewees, was noodzakelijk en
van grote verdienste, vooral omdat, door het sterven van oudere priesters, de

41.7 Page 407

▲back to top


- III/403 -
priesters in Turijn schaars begonnen te worden, zodat Don Bosco, toen
hij nog maar nauwelijks enkele priesters rijk was, op uitnodiging van de
vicaris-generaal, er iedere zondag een of meer naar de metropolitane
kerk moest sturen om er de Heilige Mis op te dragen. Een van hen was
professor Celestino Durando, pr. Die gang van zaken duurde tot in 1865,
en in de latere jaren gingen in de grote vakantie nog steeds de clerici
van het Oratorio naar de Dom, omdat er in de stad geen clerici waren.
Men kon dus gerust de klacht uiten: Messis quidem multa, operarii
autem pauci; maar Don Bosco vergat niet de aansporing van Onze-Heer Je-
zus Christus: Rorate autem Dominum messis ut mittat operarios in messem
suam. Daarom bepaalde hij van de eerste dagen van het Oratorio af, dat
er in huis iedere dag een Onzevader, een Weesgegroet en Gloria Patri
gebeden zou worden voor de huidige noden van de Heilige Kerk. En God
verhoorde zijn gebeden en vervulde hem met de deugden, die noodzakelijk
zijn om de roepingen tot het priesterschap te wekken, te behouden, te
doen groeien en zich te vermenigvuldigen. Zijn bewonderenswaardig optre-
den boezemde de jongens een diepe eerbied in voor het Sacrament en het
leven van de priester, terwijl zijn naastenliefde en beminnelijkheid
een overtuigende aantrekkelijkheid verleenden aan de raadgevingen die
hij in naam van God verstrekte. Al die hem kenden uit intieme gesprek-
ken, riepen hem uit tot een meester over de zielen, en met het Boek der
Spreuken zeiden ze van hem: "In de vriendelijke blikken van de koning
ligt het leven, en als de lenteregen is zijn gunst (1)."
(1) Hoofdstuk 16, 15

41.8 Page 408

▲back to top


- III/404 -
NOTA
DIALOGEN DOOR DON BOSCO GESCHREVEN OVER HET METRIEKE STELSEL
Eerste dialoog
De ontdekking - Definitie van het stelsel - Zijn fundamentele eenheid.
Cesar en Ferdinand.
C. - Het zijn beroerde tijden! Als ik het voor het zeggen had, nam ik al die denk-
beeldige dingen die we vooruitgang noemen bij kop en staart en stopte ze diep onder
de grond.
F. - Wat heb jij, Cesar? Waarom ben je zo nijdig? Dat is toch niets voor jou. Je
bent altijd zo rustig? !
C. - Weet je 't dan niet ?
F. - Ik weet van niets. Wat is er aan de hand? Vertel eens.
C. - Wel, het is nu zeker al zesduizend jaar geleden dat Onze-Lieve-Heer de wereld
schiep en nog nooit is er sprake geweest van het metrieke stelsel. En nu, nu de wereld
in alle gemoedsrust in vrede draait, komt er opeens een nieuwigheid: het metrieke de-
cimaal stelsel. Terstond veranderen alle maten en gewichten en wie niet goed oppast
wordt op zijn minst bedrogen... Wat een tijden! Wat een warboel!
F. - Kalm aan, mijn waarde Cesar! Of de dingen nu oud of nieuw zijn, daarom hoeft
men ze nog niet te misprijzen. Men moet er redelijk over oordelen. Als ik je eens in
een paar woorden kon duidelijk maken, dat het metrieke stelsel een buitengewone ont-
dekking is, wat zou je dan wel zeggen?
C. - Je kunt zeggen wat je wil, ik geloof je toch niet.
F. - Luister eens rustig naar me, dan zul je het niet zo zwaar inzien. Wanneer in
de ene streek het pond eens twaalf oncie zou bevatten en in een andere tien, hier
veertien en ginds zestien, zou je dan niet zeggen, dat dat het gevaar van vergissingen
in de hand werkt?
C. - Ja, natuurlijk. Ongetwijfeld. Men zou veel kans lopen bedrogen te worden, met
contracten en zo.
F. – Mooi. We zijn hier in de streek van Novara, waarin er een enorme verscheiden-
heid in de gewichten bestaat van de ene stad tot de andere. Welnu: zou je niet denken
dat in een streek waar er grote verschillen bestaan in de maten van stof, terrein,
graan, maïs, meel en dergelijke, het gevaar groot is om te bedriegen en bedrogen te
worden bij het kopen of verkopen?
C. - Natuurlijk! Dat zou vervelend zijn, zowel voor de vreemdelingen als voor de
men-sen uit die streek zelf.
F. – Hewel, dat is het geval in Monferrato, En wanneer er nu een stelsel zou
bestaan, dat onveranderlijk is,

41.9 Page 409

▲back to top


- III/405 -
waardoor er in alle plaatsen slechts op één enkele manier zou worden gewogen, gemeten
en geteld, zou je dat niet beter vinden?'
C. - Waarde vriend, ik zou de uitvinder van zoiets duizendmaal zegenen, en er alle
moeite en studie voor over hebben, om me dat stelsel eigen te maken.
F. - Aha, nu héb ik je! Want het metriek decimaal stelsel is dat geweldige systeem,
dat in alle plaatsen, in alle provincies, overal ter wereld eenvormige en vaste ge-
wichten en maten van iedere soort verschaft. Daarom zijn tal van regeringen overeen-
gekomen het toe te passen, en wij hopen dat ook die van andere landen dat voorbeeld
zullen navolgen.
C. - Dus met het decimaal metriek stelsel kan men die grote
eenvormigheid bereiken, denk je?
F. – Zeker.
C. - Wel, voordat ik me overwonnen verklaar, zou je me toch nog iets meer moeten
vertellen. Op de eerste plaats hoe ze aan dat stelsel gekomen zijn?
F. - Het is gegrondvest op de meter, die het veertigmiljoenste deel uitmaakt van de
meridiaan van de wereld. Nu lach je, waarom eigenlijk?
C. - Omdat ik er nu nog minder van begrijp dan eerst. Wat is de meridiaan van de
wereld?
F. - Onder de meridiaan van de wereld verstaat men een lijn, die uitgaat van de
plaats waar we staan, over de beide polen loopt, dat wil zeggen door de beide uiterste
punten van de aarde en weer terugkeert tot het punt vanwaar zij is uitgegaan. Een-
voudiger gezegd: Men neemt een draad en laat die helemaal om de wereldbol heenlopen,
deelt hem dan in veertig miljoen stukjes van gelijke lengte, en elk van die stukjes is
dan een meter lang. En omdat die meridiaan of omtrek van de aarde op iedere plaats
dezelfde is, zullen de mensen er geen moeilijkheid meer mee hebben om in alle landen
dezelfde maten en gewichten in te voeren. (Hij zet een wereldbol op tafel, neemt een
draad, legt die om de bol heen en herhaalt: Hier zie je de meridiaan.)
C. - Ja maar, Ferdinand, denk jij nu heus dat er iemand zo geduldig geweest is
om die hele omtrek van de aarde te meten?
F. - Die is er zeker geweest, en hoewel hij niet heel die omtrek heeft afgelegd,
heeft hij er een klein stuk van gemeten en door middel van nauwkeurige berekeningen
heeft hij de hele gezochte lengte kunnen bepalen.
C. - Ik denk dat je me nu alles verteld hebt, maar ik heb er maar erg weinig van
begrepen. Ik weet nu, dat de meter het veertigmiljoenste deel van de omtrek van de aar-
de is, en dat deze maat onveranderlijk is in alle landen van deze wereld (keert zich
tot de aanwezigen). Ik weet niet of men in de andere wereld ook gebruik maakt van het
metriek stelsel. Maar nu heb ik er nog geen idee van hoe lang die meter eigenlijk is;
laat hem mij eens zien, en dan kan ik zeggen of dat stelsel me bevalt, ja of nee.
F. - Ik prijs je gezond verstand. Jij doet niet als zoveel praatjesmakers, die al-
les afkeuren en verwerpen zonder er ooit kennis van genomen te hebben. Jij wilt zien
en nadenken, en ik ben graag bereid je te helpen. Het metriek stelsel is het geheel
van alle maten en van alle gewichten, die de meter tot grondslag hebben, Dat wil zeg-
gen: al de nieuwe gewichten en nieuwe maten berusten op de meter of op een deel van de
meter. Dit hier is een meter (hij toont hem) en die heeft een lengte van 23 1/3 duim
van de Liparische ofwel Piëmontese voet. Omtrent twee van onze Piëmontese voeten vor-
men een meter. Dit tiendelige stelsel heet ook wel decimaal stelsel, omdat het altijd
met tien en tienden werkt, hetzij naar boven of naar beneden. Je zult me de vraag
stellen: wat zijn de fundamentele eenheden van dat stelsel? Ik antwoord: het systeem
kent zes fundamentele eenheden:
1. De meter voor het meten van de lengte; hij dient om stof te meten, gordijnen, wegen
en dergelijke.
2. De liter voor het meten van ruimte of inhoud; en die dient om graan te meten, mails,
wijn, water enzovoort.
3. De are voor het meten van oppervlakten, zoals weilanden, akkers, wijngaarden
enzovoort.
4. De kubieke meter voor het meten van brandhout, stro, hooi, kiezel, enzovoort.
5. De gram voor allerlei soorten van gewichten.
6. De frank voor het geld zoals we dat gebruiken.
Kijk, dat is alles wat je me gevraagd hebt. Onze metgezellen zullen je een
uitvoeriger verklaring kunnen geven van wat ik je in het kort heb aangeduid.

41.10 Page 410

▲back to top


- III/406 -
C. - Dank je wel, Ferdinand, ik vind het prettig dat je me dat allemaal verteld
hebt over dat metriek stelsel, en ik verzeker je dat ik er voortaan gunstig over zal
spreken, en van ganser harte zal ik mijn best doen om me ermee vertrouwd te maken.
Tweede dialoog
Uiteenzetting over de eenheden en hun afleiding
van de meter.
Lorenzo en Alberto
L. - Heb jij het begrepen, Alberto, wat onze vrienden bespraken over het metriek
stelsel?
A, - Jazeker, dat heb ik gesnapt; ook wat ze vertelden over het grote voordeel
van het nieuwe systeem voor de berekeningen en voor de handel.
L. - Maar toen ze het hadden over de fundamentele eenheden van dat stelsel heb ik
de woorden meter, tiroliter, tirolare, gehoord: nu moet jij mij eens duidelijk ver-
tellen wat die woorden eigenlijk betekenen, allereerst in de plaats van welke maat
gebruikt men de meter?
A. - Ze hebben niet gesproken van tiroliter, tirolare maar wel van liter en are.
En om je een idee te geven van de voornaamste eenheden van het nieuwe stelsel, kun je
het beste de maten en gewichten van het oude stelsel nog eens nagaan. Vertel me dus
eens: weet je wat de trabucco is, de piede, de raso?
L. - Jawel, ik weet dat de trabucco en de voet gebruikt is voor het meten van
wegen en akkers; de raso voor het meten van laken en linnen, enzovoort.
A.- Welnu, in plaats van die maten gaat men nu de meter gebruiken, zowel in de
plaats van de raso als in plaats van de trabucco en de piede,
L. - Voor het meten van lengten zal de meter wel geschikt zijn; maar voor het
meten van weilanden, akkers en wijngaarden, kan men daar ook de meter voor gebruiken?
A. - Voor het meten van oppervlakten van weilanden, velden en wijngaarden, maakt
men gebruik van de vierkante meter, dat is een vierkant, waarvan de zijden een meter
lang zijn. Maar omdat die ruimte te klein zou kunnen zijn voor het meten van stukken
land, gebruikt men in plaats van de vierkante meter ook wel de vierkante decameter.
L. - Ik begrijp niet veel van die vierkante meter, maar nu snap ik er helemaal
niets meer van, van die vierkante decameter, bedoel ik. Je bent immers een Italiaan,
waarom spreek je dan geen Italiaans. Als je in al de woordenboeken van alle rabbijnen
zoekt, denk ik niet dat je het woord decameter daarin zult tegenkomen.
A. - Toch zijn dat Italiaanse woorden, hoewel ze nog niet zo erg bekend zijn; als
je even geduld hebt zal ik het je op een gemakkelijke manier duidelijk maken - zie je
die meter?
L, - Ja, zelfs zonder bril ….
A. - Een vierkant is dus zo iets (hij tekent een vierkant op het bord), en als de
vier zijden daarvan nu zo lang zijn als deze meter, dan noemt men dat een vierkante
meter.
L. - (kijkt hem aan) 0! Nu begin ik beter te begrijpen wat een vierkante meter is, maar die vierkante
decameter nu?

42 Pages 411-420

▲back to top


42.1 Page 411

▲back to top


- III/407 -
A. - Wanneer je de oppervlakte van de vierkante meter honderd maal zo groot
neemt, wat heb je dan? .
L. - Dan heb ik honderd vierkante meter.
A. - Juist, maar wat we honderd vierkante meter noemen, vormt op de kop af de
vierkante decameter. Het is een vierkant, waarvan de zijden elk tien meter lang zijn;
en dat vierkant wordt ook are genoemd.
L. - 0, goede genade. Jij brengt me dingen aan het verstand die ik nooit begrepen
heb. Vertel me nu nog eens: Die are, wat wil dat eigenlijk zeggen? In plaats van
welke maat wordt die gebruikt?
A. - De aren afgeleid van arare - dient vooral om de akkers te meten en wordt
gebruikt in plaats van de tavola,
L. - Is de are meer of minder groot dan de tavola?
A. - De are omvat een grotere oppervlakte dan de tavola en komt overeen met twee
tavola's, zeven piedi en zes oncia's,
L, - En als men nu een kuil in een terrein wenst te meten, hoeveel stro er in een
stromijt zit, hoeveel hooi er op de hooizolder kan, hoe groot de inhoud is van een
stapel hout of van een hoop kiezel en zulke dingen, gebruikt men daar dan ook de are
voor?
A. - Nee, voor die metingen wordt de kubieke meter gebruikt, dat is een dobbel-
steen, waarvan iedere kant een meter lang is; of, nog eenvoudiger gezegd: een kubieke
meter is een meter lang, breed en diep. (Hij laat een bak zien van bovengenoemde maat
en toont aan dat iedere kant een meter lang is).
L. - Maar, Alberto, als ik nu naar de herberg van Gambero - waar de grote heren
komen - wil gaan om wat te drinken, moet ik dan een kubieke meter wijn bestellen?
Verdraaid! dat zou een stevig glaasje zijn als het voor jou en mij was..
A. - Nee, Lorenzo, zoals je je zult herinneren, zijn er meer fundamentele eenheden
van dat stelsel. De meter dient voor het meten van de lengte, de are voor het meten
van de oppervlakte, de kubieke meter dient voor het meten van hooi, stro, brandhout of
kiezel. Om te meten hoe groot de inhoud is van een vat gebruiken we de liter.
L. - De tiro litro ! Wat is dat voor iets die tiro litro?
A. - Het is niet tiro litro, maar eenvoudig liter. Om je daar een voorstelling van
te maken, moet je je voorstellen dat de meter in tien gelijke stukken wordt verdeeld,
wat krijg je dan?
L. Als ik de meter in tien gelijke stukken verdeel, krijg ik het tiende deel van de
meter.
A. - Mooi, Dat tiende deel van de meter heet een decimeter. Welnu, een kubieke
decimeter, ofwel een maat (hij laat hem zo'n vierkante maat zien) die een decimeter
lang, breed en diep is, heeft de inhoud van een liter, die gebruikt wordt in plaats van
de emina, de coppo, de brenta en de pinta,
L. - Dus die liter die je me laat zien heeft dezelfde inhoud als de coppo, de
emina, het quartino, de boccale, de pinta enzovoort?
A. - 0 nee, want van al die maten zijn er sommige groter, andere kleiner, en kunnen
dus niet nauwkeurig met een liter overeenkomen, ze worden alleen gebruikt in de plaats
ervan. In plaats van de coppo zal men de liter gebruiken, maar de liter bevat slechts
ongeveer een derde deel van de inhoud van de coppo, en drieëntwintig liter vormen een
emina.
L. - Het is dus hetzelfde of ik zeg liter, dan wel quartino, pinta, boccale of
brenta? Dat vind ik niet erg duidelijk.
A - Ik geloof dat je erg veel van wijn houdt, nietwaar? Let nu eens op, drie
quartino's vormen ongeveer een liter, maar vijftig liter vormen ongeveer een brenta,
L. - Dat is me ook wat moois! Dat gaat toch niet. Ik wil een liter vragen en een
pinta ontvangen en heb slechts drie quartino's en wanneer ik meer wil hebben moet ik
vijftig liter vragen; en moet ik dat allemaal opdrinken?

42.2 Page 412

▲back to top


- III/408 -
A - Een heer, een fatsoenlijk mens zoals jij schijnt te zijn, heeft aan een liter
genoeg, ofwel aan drie quartino's. Maar als je een drinker wil worden die meer wil
hebben, dan vraag je twee liter en dan heb je ongeveer anderhalve pinta.
L. - Mooi zo, Alberto, - (hij drukt hem de hand) - je hebt mij meer aan het ver-
stand gebracht dan ik anders zou hebben kunnen begrijpen, en door het niet te willen
bestuderen zou ik er nooit iets van begrepen hebben. Maar wil je nog even zo vrien-
delijk zijn me te zeggen, wat er voor de gewichten gebruikt zal worden?
A. - Voor het wegen maken we gebruik van het gram...
L - Bah! Er zijn er al zoveel die gram zijn in de wereld en nu nog zoiets in het
Metriek Stelsel ook! Goede moeten we hebben, die hebben we nodig ' Wat duvel bedoel
je met uw gram?
A. - Dat is een gewicht dat overeenkomt met het dertigste deel van de oncia. Neem
eens aan dat we de meter in honderd gelijke stukjes verdelen, wat krijgen we dan?
L. - Dan krijgen we het honderdste deel van de meter.
A. - Juist. Dat honderdste deel van de meter heet centimeter. Nemen we nu het
gewicht van een kubieke centimeter zuiver water, dat wil zeggen het gewicht van het
zuiver water dat in dit maatje gaat (hij laat hem een klein schaaltje in de vorm van
een kubusje zien, dat van binnen een centimeter lang, breed en hoog is), dan is dat
een gram.
L. - Je hebt me werkelijk heel goed voldaan met je eenvoudige en heldere
uiteenzetting over de voornaamste eenheden van het decimaal metriek stelsel; alleen
zou ik nog wel graag willen weten hoe al die eenheden van de meter zijn afgeleid.
A. - Dat zal je misschien een beetje vreemd voorkomen; maar het is heel gemakkelijk.
Ten eerste: de meter is de eerste eenheid van het stelsel, de grondeenheid. Ten tweede:
de are of wel de vierkante decameter is niets anders dan een vierkant, waarvan de zij-
den elk tien meter lang zijn. Ten derde: de kubieke meter is gelijk aan een dobbelsteen
met een ribbe van een meter, dat wil zeggen een meter lang, breed en hoog. Ten vierde:
de liter is van de meter afgeleid doordat hij een inhoud heeft van een kubieke deci-
meter. Ten vijfde: het gram is eveneens van de meter afgeleid, daar het het gewicht
uitmaakt van een kubieke centimeter zuiver of gedistilleerd water. Ten zesde: ook de
frank is van de meter afgeleid, aangezien hij vijf gram weegt of wel het zesde deel van
de ons. Op die manier hoop ik je voldaan te hebben en al je vragen te hebben beantwoord
betreffende de fundamentele eenheden van het metriek stelsel en hoe die van de meter
zijn afgeleid.
Derde dialoog
Veelvouden en onderdelen
Antonio en Beppe
B. - Al een hele tijd was ik van plan me toe te leggen op het bestuderen van het
Metriek Stelsel, maar sommigen hebben me verteld dat daar zoveel Latijnse, Griekse,
Arabische en Franse woorden in voorkomen, die zo moeilijk zijn, dat het haast niet
doenbaar is dat te leren. Nu moet jij me eens vertellen, Antonio, die zoveel gestudeerd
hebt en nog veel meer weet dan wat je gestudeerd hebt, of het werkelijk waar is dat er
zoveel moeilijkheden bij komen kijken?
A - Och, Beppe, bijna iedere wetenschap heeft haar moeilijkheden, en wie die moeite
er niet voor over heeft, studeert eenvoudig niet. Maar wat ik zo jammer vind is, dat er
zoveel goede dingen niet gewaardeerd worden, omdat ze door enkelen, die liever lui dan
moe zijn, moeilijk genoemd worden, alleen maar omdat ze een heel klein beetje moeite
vergen.

42.3 Page 413

▲back to top


- III/409 -
B. - Maar zijn die grote woorden dan zulke grote moeilijkheden in het Metriek
Stelsel?
A. - Die moeilijkheden worden gauw opgelost als men zich een duidelijke voorstel-
ling kan vormen van de meervouden en van de onderverdelingen van de meter; en ik
geloof dat ik je die in het kort kan duidelijk maken.
B. - 0, dat is mooi. Vertel het me maar gauw, wat zijn dat, die veelvouden en
onderverdelingen?
A. - De veelvouden in het nieuwe stelsel dienen om meer eenheden samen aan te
duiden; de onderdelen om slechts enkele delen van de eenheden aan te geven. Om met de
veelvouden te beginnen zou ik willen opmerken dat er ook in het oude metriek stelsel
veelvouden bestonden. Want hoe noem je twaalf oncia's als je de lengte van iets meet?
B. - Twaalf oncia's noem ik met één naam: piede liprando.
A. - En hoe noem je zes van die piedi liprandi?
B. - Zes piedi liprandi noem ik een trabucco.
A. - Dan zie je dus dat ook in het oude stelsel er veelvouden voorkwamen of wel
verscheidene eenheden, die samen onder één naam vielen. Kijken we nu naar de
veelvouden van het nieuwe stelsel, dan zul je zien dat het er vier zijn: deca, hecto,
kilo, myria.
B. - 0 wat een woorden, wat een rare woorden! ! Daar kom ik nooit achter (wil
weglopen).
A. - Nee, loop nu niet weg, Beppe; je zult het allemaal heel gauw begrijpen,
even geduld; zeg me alleen maar eens hoe dit hier heet (hij laat hem de meter zien).
B. - Dat is een meter.
A. – Goed. Tien wordt deca genoemd en dat is een tiental eenheden van dezelfde
soort. Voegen we nu aan dat deca de meter toe dan krijgen we decameter. Als ik honderd
wil zeggen, zeg ik hecto en dat betekent dan weer een honderdtal eenheden van dezelfde
soort. Wanneer ik aan hecto het woord meter toevoeg, krijg ik een hectometer ofwel een
honderdtal meter, Begrepen?A.- Ik geloof wel dat ik het begrepen heb, maar...
A.- We zullen de proef op de som nemen. Zeg op, wat betekent deca?
B.
- Deca betekent tien.
A. - Wat betekent hecto?
B. - Hecto betekent honderd.
A.- Aan deca voeg ik het woord meter toe, wat krijg ik dan?
B.- Dan heb ik een decameter ofwel tien meter.
A. - Wanneer ik aan het woord hecto het woord meter toevoeg
wat krijg ik dan?
B. - Dan krijg ik een barometer.
A. - Nee, nee, om 's hemels wil, je moet niet zeggen barometer, want dat is een
instrument waarvan de natuurkundigen zich bedienen om de druk van de lucht te meten,
en ook de hoogte van de bergen. Je moet zeggen hectometer, wat honderd meter betekent.
Als je nu een heldere voorstelling hebt van de eerste twee veelvouden, zal het je
gemakkelijk vallen ook de andere twee te begrijpen, dat zijn kilo, wat duizend
betekent, en myria wat tienduizend betekent.
B. - Langzaam, niet zo vlug: mijn hoofd draait er nu al van. Wil je die twee woorden
nog eens herhalen?
A. - Let op, ik herhaal ze: kilo, dat duizend eenheden betekent, myria dat tiendui-
zend eenheden betekent. Wanneer ik bijvoorbeeld een weg heb die duizend meter lang is,
zeg ik met één woord dat hij een kilometer lang is. Wanneer de weg tienduizend meter
lang zou zijn, zou ik zeggen dat hij een myriameter lang is. Vertel me nu eens wat het
eerste veelvoud is.

42.4 Page 414

▲back to top


- III/410 -
B. - Deca, dat tien betekent.
A. - Het tweede?
A. - Hecto, dat honderd betekent.
B. - Het derde?
A. - Kilo, dat duizend betekent.
A. - Het vierde?
B. - Myria, dat tienduizend betekent.
A. - Goed zo; noem me nu de veelvouden achter elkaar op.
B. - Deca, Hecto, Kilo, Kyrie eleis...
A. - Stop! Verkeerd! Je moet het kyrie van de heilige Mis niet verwarren met de
myria van het metriek stelsel. Zeg dus: deca, hecto, kilo, myria.
B. - Deca, hecto, kilo, myria.
A. - Nu moet je eens opletten hoever je al gevorderd bent met die vier woorden. Je
kent nu al de veelvouden van al de fundamentele eenheden van het stelsel. Want als ik
aan deca het woord meter toevoeg, wat heb ik dan?
B. - Als we aan deca het woord meter toevoegen hebben we de decameter.
A. - En als we er het woord liter aan toevoegen?
B. - De decaliter.
A - En als we er gram achterzetten?
B. - Decagram.
A.- Op dezelfde manier kunnen we bijna iedere andere eenheid van het stelsel achter
die vier woorden plaatsen: deca, hecto, kilo, myria, en dan hebben we de veelvouden
van al de andere fundamentele eenheden.
A.- Wil dat zeggen dat die vier woorden ook voldoende zijn voor de andere eenhe-
den? Dat zou ik wel eens willen zien.
A, - Goed, Ik zeg: hecto, en dan zet jij er maar de eenheden bij.
B, - Hectometer.
A. - Gram.
B. – Hectogram.
A – Liter.
B. - Hectoliter.
A. - En are?
B. - Van de are maak ik dan hectare.
A, - Zeg ik echter kilo.
B. - Dan zet ik daar meter achter en ik krijg kilometer.
A. - En als ik zeg: gram.
A. - Kilogram.
A. - Liter.

42.5 Page 415

▲back to top


- III/411 -
B. - Kiloliter.
A. - Als laatste veelvoud zeg ik myria.
B. - Ik zet er meter achter en krijg dan myriameter.
A - Als ik zeg gram.
B. - Dan krijg ik myriagram.
A. - En als ik liter zeg.
B. - Dan krijg ik myrialiter. Ik moet zeggen dat ik je uiteenzetting buitengewoon
vind. Met vier woorden kan ik alle veelvouden van het metriek stelsel vormen. Nu zie
ik eigenlijk pas goed, hoezeer diegenen overdrijven die me alles als zo moeilijk
hebben voorgesteld. Maar je hebt me ook over de onderdelen gesproken. Wil je me die
ook eens duidelijk maken?
A. - Heel graag. Onder de onderdelen verstaat men de delen van de eenheden. Zij
worden met slechts drie woorden aangeduid: deci, centi...
B. - (Onderbreekt hem). Langzaam, langzaam; anders begrijp ik er niets meer van:
dus de eerste twee zijn deca, cento.
A. - Nee, nee, je moet niet zeggen deca, maar deci, niet cento, maar centi. Ken je
het verschil tussen deca en deci?
B. - Het komt me voor dat ze hetzelfde klinken en ook dezelfde betekenis hebben.
A. - Veeleer integendeel. Of vind jij dat er geen verschil is tussen tien meter en
het tiende deel van de meter?
B. - Of ik dat weet! Als ik tien meter worst zou kopen, zou ik een stuk krijgen
dat iets langer is dan het toneel hier. Als ik maar het tiende deel van een meter
kocht, zou ik slechts zo'n stukje hebben: een decimter - hij toont de lengte met de
vingers aan).
A. - Juist. Welnu, tien meter wordt een decameter genoemd; en het tiende deel van
de meter wordt decimeter genoemd. Deca wil dus zeggen tien eenheden, deci het tiende
deel van de eenheid. Zo betekent ook cento honderd eenheden, terwijl centi het
honderdste deel van de eenheid betekent. Milli tenslotte betekent het duizendste deel
van de eenheid.
B. - Die drie onderdelen, gelden die voor al de fundamentele eenheden van het nieuwe
stelsel?
A. - Zij gelden voor al de fundamentele onderdelen, evenals de veelvouden. Wanneer
ik bijvoorbeeld aan deci het woord meter toevoeg, heb ik een decimeter, het tiende deel
van de meter; voeg ik er echter liter of gram aan toe, dan heb ik een deciliter of een
decigram.
B. - En met centi ?
A. - Met centi gaat het precies eender. Bijvoorbeeld, als ik aan centi de woorden,
meter, liter, gram of are toevoeg is het resultaat een centimeter, centiliter,
centigram, centiare: ofwel het honderdste deel van elk van die eenheden.
B. - En is er ook geen verschil voor milli?
A. - Ook voor milli is er geen enkel verschil. Bijvoorbeeld, ik voeg aan milli de
woorden meter, liter, gram toe, en we krijgen millimeter, milliliter, milligram, ofwel
het duizendste deel van die eenheden. Ik neem nu dus aan dat je ook de kwestie van de
onderdelen begrepen hebt. Wil je ze nu eens vergelijken met de veelvouden om te zien of
je ze goed kunt onderscheiden. Zeg me dus maar eens welk verschil er bestaat tussen
deca en deci?
B. - Dacht je dat iemand als ik, die de grammatica gestudeerd heb dat niet wist?
Deca is enkelvoud, deci is meervoud...
A. - Prachtig ! ! ! Er is verschil van geslacht, getal en naamval in je antwoord:
let op. Deca - dat hebben we nu al zo vaak gezegd - deca wil zeggen tien eenheden;
deci, het tiende deel van de eenheid? Evenzo: hecto

42.6 Page 416

▲back to top


- III/412 -
wil zeggen honderd eenheden ; centi het honderdste deel. Kilo betekent duizend eenhe-
den; milli slechts het duizendste deel. Kun jij me nu de vier veelvouden en de drie
onderdelen opnoemen met de bijbehorende uitleg?
B. - Ik hoop van wel. De veelvouden zijn vier in getal: deca dat tien betekent,
hecto dat honderd betekent, kilo dat duizend betekent, myria dat tienduizend be-
tekent.
A. - Uitstekend: en hoeveel onderdelen zijn er?
B. - De onderdelen zijn drie in getal deci, wat het tiende deel van de eenheid
betekent, centi het honderdste en milli het duizendste deel.
A. - Dat gaat ook al goed; kun je me nu nog zeggen wat het verschil is tussen de
veelvouden en de onderdelen?
B. - De veelvouden zijn alle groter dan de hoofdeenheid; de onderdelen zijn alle
kleiner dan zij. Het verschil tussen de onderscheiden benamingen lijkt mij dit te zijn:
deca wil zeggen tien; deci wil zeggen tiende; hecto wil zeggen honderd, centi een hon-
derdste; kilo is duizend; milli een duizendste.
A, - Dat heb je knap beantwoord. Als je er nu voor zorgt ook de andere wetens-
waardigheden van het nieuwe stelsel aan te leren, zul je daar veel plezier en
voordeel in zaken van hebben.
Vierde dialoog
Meter, hectometer en kilometer vergeleken met
de piede, de trabucco en de miglia.
Een timmerman en een leraar van het metriek stelsel.
Timmerman: Dag meester; ik kom u even lastig vallen.
Leraar: Wel, beste vriend, als ik je met iets van dienst kan zijn, heel graag,
T. - Ik ben een arme timmerman die van de morgen tot de avond zwoegt met het maken
van deuren, vloeren en plafonds; tot nu toe heb ik altijd gebruik gemaakt van de piede
en de trabucco om te meten. Maar nu is er een wet gekomen, die ons verplicht ons te
bedienen van het nieuwe metriek decimaal stelsel. Ik heb er al eens een boekje over
gelezen, maar ik kan er maar niet wijs uit worden. Daarom zou ik u willen vragen mij te
zeggen wat ik moet gebruiken in de plaats van de piede en van de trabucco.
L, - Uw vraag doet me erg veel plezier, en omdat ik me daar heel in het bijzonder
op toegelegd heb, hoop ik in staat te zijn aan uw verzoek te voldoen. Zegt u mij
daarom allereerst: hebt u een nauwkeurige voorstelling van de lengte van de piede en
van de trabucco?
T. - Jazeker, mijnheer; hier hebt u de piede (hij haalt hem uit zijn zak) - die
twaalf oncia's omvat, terwijl zes piedi een trabucco uitmaken.
L. - Welnu (hij haalt de meter te voorschijn) in plaats van de piede en de
trabucco en de miglio zullen we de meter gebruiken. Wanneer u het verschil wil zien
tussen de piede en de meter, leggen we ze gewoon naast elkaar (zij maken de verge-
lijking).
T. - Ik zie dat de piede veel korter is dan de meter, ja... de meter lijkt me
ongeveer tweemaal zolang als de piede.
L. - Juist, de meter is bijna twee piedi; om het precies te zeggen: drieëntwintig
oncia's en een derde. U verwondert u zeker over al die kleine streepjes die er op de meter staan,
nietwaar?

42.7 Page 417

▲back to top


- III/413 -
T. - Ja, het verbaast me dat er niet zoveel op de piede staan.
L. - Vertelt u me eens hoe de piede onderverdeeld wordt?
T. - De piede wordt verdeeld in twaalf oncia's, de oncia in twaalf punti, de punto
in twaalf atomi.
L. - Het is jammer dat al die verdelingen niet op de piede aangegeven zijn. Zij
geven de onderverdelingen aan en zijn ook voor de meter nodig; ziet u de dikkere
streepjes?
T. Jazeker, die zie ik.
L. - Die lijntjes verdelen de meter in tien gelijke delen, die decimeters genoemd
worden,
T. - Och is dat een decimeter! Die komt bijna in lengte overeen met de breedte van
een vuist.
L. - De breedte van een vuist komt in het algemeen met een decimeter overeen die
twee oncia's en vier punti lang is. Ziet u ook die nog kleinere streepjes op de meter,
nog dichter bij elkaar?
T. - Ja, die zie ik ook.
L. - Die streepjes verdelen de meter in honderd gelijke delen, en elk daarvan wordt
een centimeter genoemd, die ongeveer drie punti van de oncia lang is, of ongeveer een
vierde deel van de oncia.
T. - De centimeter ... die lijkt me zo lang als een duim.
L. - 0 nee, zo lang is hij niet; meet u maar eens goed, dan zult u zien dat hij zo
lang is als de breedte van de nagel van uw pink.
T. - Inderdaad; het schijnt dat ze eerst de maat van de nagel van mijn pink ge-
nomen hebben, alvorens het metriek stelsel uit te vinden. Maar ik zie hier op de rand
van de meter nog kleinere streepjes, die nog dichter bij elkaar staan, wat hebben die
te betekenen?
L. - Die kleinere streepjes die nog dichter bij elkaar staan op de rand van de
meter, duiden de millimeters aan en verdelen de meter in duizend gelijke delen.
T. - Die klein zijn die millimeters! Hoeveel zijn er wel van nodig om een
centimeter te vormen?
L. - Om een centimeter te vormen hebben we tien millimeter nodig.
T. - En om een decimeter te vormen?
L. - Om een decimeter te vormen hebben we honderd millimeter of tien centimeter
nodig.
T. - Ik vind dat u me dat voortreffelijk duidelijk hebt gemaakt! Maar nu moet u me
nog vertellen wat we moeten gebruiken in plaats van de trabucco?
L. - Daar gebruiken we eveneens de meter voor ... waarom lacht u?
T. - Ja maar, hoe kan dat nu? In plaats van de piede gebruiken we de meter, en in
plaats van de trabucco gebruiken we ook de meter. Zou die meter dan een toverwoord
zijn dat overal op past?
L. - Pas op: als ik zeg, dat we in plaats van de trabucco de meter gebruiken, zeg ik
nog niet dat ze aan elkaar gelijk zijn. Want de trabucco is meer dan drie meter lang.
T. - 0, dat kan; we zullen eens even zien (hij stelt de trabucco en de meter
naast elkaar) hoeveel meter er precies nodig zijn om de lengte van de trabucco te
verkrijgen.
L. - (met de meter). We zullen eens tellen: één, twee, drie, en nu blijft er nog een
heel klein stukje van de trabucco over, negen centimeter om het precies te zeggen. Dus
is de trabucco drie meter en negen centimeter lang.
T. - Door wat u me verteld hebt, weet ik nu wat het verschil is tussen de piede, de
trabucco en de meter. Maar dan zit ik toch nog met een moeilijkheid die me eergisteren
overkomen is. Ik heb een partij planken gekocht; de verkoper heeft ze me per meter
berekend. Toen ik ze ontving mat ik ze per piede, en nu kunnen we het maar niet met
elkaar eens worden, omdat ik niet weet hoeveel meter de door mij gemeten piedi omvatten.

42.8 Page 418

▲back to top


- III/414 -
L. - Dat is een ander geval. Nu gaat het erom, de piedi om te zetten in meters,
Daartoe moet men de piede met de meter vergelijken. Laten we dat eens even doen (hij
brengt de piede bij de meter); als u nu al die kleine streepjes telt, de millimeters,
dan zult u zien dat 514 millimeter overeenkomen met de lengte van de piedi, zodat
deze 514 millimeter lang is, ofwel 0,514 meter, En hoeveel piedi planken hebt u ont-
vangen?
T. - Ik heb 234 piedi planken gekregen.
L. - Welnu, als u die piedi in meters wil omzetten, hoeft u niets anders te
doen, dan het aantal piedi, dus 234, te vermenigvuldigen met dat getal 0,514.
T. - (Hij schrijft op een lei 0,514 en vermenigvuldigt het met 234). Als ik dat
uitreken krijg ik tot product 120276; zijn dat allemaal meters?
L. - Hoeveel cijfers staan er achter de komma in de twee factoren?
T. - Drie.
L. Dan moet u van het product ook drie cijfers achter de komma laten; begint u
maar van rechts te tellen, want dat is immers de regel bij het vermenigvuldigen van
tiendelige breuken. Dan krijgt u het aantal meters, de rest zijn delen van de meter.
T. - Dan krijg ik (120, 276) honderdtwintig meter, en ik houd tweehonderd zesen-
zeventig millimeters over.
L. - U moet niet zeggen millameters, maar millimeters, En aangezien in de meeste
gevallen, wat minder is dan een honderdste, verwaarloosd wordt, kunt u dus in plaats
van 276 millimeter gewoon 27 centimeter zeggen.
T. - En als ik nu de meters wil omzetten in piedi, wat moet ik dan doen?
L. - Om de meters in voeten om te zetten moet men eveneens de juiste verhoudings-
maat zoeken, dus de meter met de voet vergelijken en zien hoeveel voet er nodig is om
de lengte van een meter te vormen. (Zij brengen de voet en de meter weer bij elkaar).
We zien nu dat de meter zo lang is als een voet plus 944 duizendste delen van de voet,
welk aantal meters wilt u bijvoorbeeld in voeten omzetten?
T. - Mijn leverancier heeft mij 125 meter in rekening gebracht.
L. - Vermenigvuldig dan 125 met 1,944 dan hebt u het gezochte aantal meter,
T. - (Maakt de berekening). Dan krijg ik 243. Kijk eens aan, waarde meester, als
ik niet naar u toegekomen was, zou ik bij de neus genomen zijn! Mijn leverancier
maakt misbruik van mijn onbekendheid met het metriek stelsel en berekent mij negen
piedi te veel en bezorgt mijn beurs daardoor een ernstige aderlating.
L. - Als u het nieuwe systeem goed toepast vermijdt u ook andere mogelijkheden om
bedrogen te worden.
T. - Op die manier, door te vermenigvuldigen, kan ik dus ook de trabucchi in meters
omzetten en de meters in trabucchi, als ik het verhoudingscijfer maar eenmaal heb
bepaald, dat wil zeggen, het getal dat ik verkrijg wanneer ik de ene maat met de andere
vergelijk; door dat getal te vermenigvuldigen met het aantal meter of met het aantal
trabucchi dat ik wil omrekenen. Thuis heb ik bijvoorbeeld een toppia dat is (hij
glimlacht) een prieel waar men prettig wat druiven kan zitten eten als het mooi weer
is, en dat prieel is 13 trabucchi, hoeveel meter zou dat zijn?
L. - De trabucco is drie meter lang, plus negen centimeter, dus het verhoudingsgetal
is 3,09 wat vermenigvuldigd met 13 trabucchi, 40, 17 oplevert, dus is uw veranda veer-
tig meter en 17 centimeter lang. Zo ook, wanneer u meters in trabucchi wilt omzetten,
zou het verhoudingsgetal 0,324 zijn omdat, wanneer we de trabucco in duizend deeltjes
verdelen, wij er daarvan 324 zouden moeten nemen om een meter te vormen.
T. - Onlangs heb ik me ook laten vertellen, dat er een andere maat zou komen in
plaats van de mijl. Wilt u me daar nog iets over vertellen.
L. - In plaats van de mijl zal de kilometer gebruikt worden, een maat die duizend
meter lang is. Twee en een halve kilometer komen overeen met de lengte van de mijl.

42.9 Page 419

▲back to top


- III/415 -
T. - Ik begrijp u, en ik ben heel tevreden. Alleen ben ik bang dat alles me een
beetje door elkaar gaat lopen; als u even naar me wilt luisteren, zou ik graag alles
nog eens willen herhalen wat u me hebt uiteengezet.
L. - Maar natuurlijk, graag. De mens is er om goed te doen, en ik ben altijd erg
blij als ik iets voor mijn evenmens kan doen.
T. - U hebt me dus gezegd dat in plaats van de piede en de trabucco de meter
gebruikt zal worden, die bijna twee piedi lang is; dat, wanneer ik de maat van het
ene systeem in de maat van het andere systeem wil overbrengen, er allereerst het
verhoudingsgetal moet worden vastgesteld. Het verhoudingsgetal is het getal dat men
krijgt, wanneer men de maten van het ene systeem met die van het andere vergelijkt;
men vermenigvuldigt het verhoudingsgetal met ...
L. - Men vermenigvuldigt het verhoudingsgetal met het aantal dat u wilt omrekenen.
T. - Juist! Met het aantal dat men wil omrekenen. Bijvoorbeeld, Wanneer ik piedi in
meters wil omrekenen, is het verhoudingsgetal, of het deel dat overeenkomt met de
meter, 514 millimeter die, vermenigvuldigd met het aantal piedi het gezochte aantal
meters oplevert; bovendien hebt u me verteld dat men in plaats van de mijl gebruik
zal maken van de thermometer.
L. - Nee, nee, geen thermometer, want dat is een instrument om de graden warmte of
koude te meten. U kunt beter zeggen: kilometer, Om deze nieuwe maat beter te kunnen
begrijpen, herhaal ik dat tien meter met een woord worden aangeduid als decameter;
honderd meter met hectometer; duizend meter met kilometer; dat is tweevijfden van de
mijl. Tien duizend meter met myriameter. Maar deze laatste maat wordt weinig gebruikt.
Onthoud u maar wat ik u in het kort gezegd heb. Maar als u kunt lezen en schrijven zou
ik u aanraden een goed boekje aan te schaffen om zeker te zijn van de verhoudingsgetal-
len, en om de maten van het ene systeem te vergelijken met die van het andere.
T. - Dank u wel, mijnheer, hartelijk dank!
Vijfde dialoog
De meter vergeleken met de raso
Luigi (Girard) en Costante (Cagliano).
C. - We staan er beroerd voor.
L. - Wat is er dan aan de hand, waarde Constante?
C. - Gisteren heb ik horen vertellen, dat de verificateur van de provincie alle
markten afgaat, en de kooplieden die nog de raso gebruiken, bekeurt en 'n boete oplegt;
het bevalt mij niets.
L. - Och, maar daar moet jij je niet veel van aantrekken; je bent immers schoolge-
gaan en hebt het metriek stelsel toch geleerd.
C. - Nee, dat is het juist. Om je de waarheid te zeggen liet ik me niet veel aan
die nieuwigheid gelegen; mijn vader gaf me er wel de tijd voor, maar ik hield me met
andere dingen bezig, waar ik nu erg spijt van heb. Jij hebt het echter wel geleerd en
misschien zou je zo goed willen zijn me de voornaamste beginselen ervan te
verduidelijken,
L. - Het metriek stelsel leren is niet bepaald een kwestie van enkele ogenblikken,
er is tijd voor nodig en ook goede wil.

42.10 Page 420

▲back to top


- III/416 -
C. - De goede wil is wel aanwezig; maar aangezien de tijd dringt, zou ik je
willen vragen mij de belangrijkste dingen bij te brengen die op mijn bedrijf
betrekking hebben; overigens is mijn boerderij...
L. - Wel, als je er zoveel haast mee hebt, zullen we dat deel van het nieuwe
stelsel kiezen dat betrekking heeft op de raso. Weet je wat er gebruikt wordt in
plaats van de raso?
C. - Ik weet dat er een andere maat gebruikt wordt, maar ik weet niet welke.
L. - Kijk. (Hij haalt een meter te voorschijn. In plaats van de raso die je in de
hand hebt, wordt er van deze maat gebruik gemaakt, die meter genoemd wordt.
C. - Meter! (Komt naderbij). Het lijkt wel alsof die meter langer is dan de raso.
L. - De meter is veel langer dan de raso. De raso is drie-vijfden van de
meter ofwel zes decimeter..
C. - Decimeter, wat is dat? Dat woord is volkomen nieuw voor me.
L. - Die verdelen de meter in tien gelijke delen die decimeters genoemd worden.
C. - En die andere kleine streepjes wat stellen die voor? Die zie je op de raso
niet.
L. - De kleinere streepjes die dichter bij elkaar staan, verdelen de meter in
honderd gelijke delen, die centimeters heten, ofwel het honderdste deel van de
meter. Er zijn ook nog kleinere streepjes, muntjes bijna, op de rand van de meter;
die verdelen de meter in duizend gelijke stukjes, die millimeters heten. De milli-
meters zijn het duizendste deel van de meter. De millimeters worden gewoonlijk
alleen gebruikt wanneer het om voorwerpen van buitengewone waarde gaat, over hel
algemeen worden ze verwaarloosd.
C. - Juist, en hoelang is nu de raso, vergeleken met de meter?
L. - Als je goed telt (hij brengt de meter bij de raso), zie je dat zes decimeter
een raso vormen.
C. - En de mensen die iets komen kopen, wat zullen die nu vragen in plaats van een
raso.
L. - Ze vragen een meter: een meter laken, een meter katoen, linnen of wat ook.
C. - En hoeveel moet je nu geven aan degenen die beslist een raso willen hebben?
L. - Wie om een raso vraagt geeft men dat deel van de meter dat met de raso
overeenkomt, dat wil zeggen zes decimeter.
C. - En wie de helft van de raso vraagt?
L. - Aan wie de helft van een raso vraagt geef je drie decimeter.
C. - En als iemand een derde van de raso vraagt?
L.- Wie een derde van de raso vraagt, geef je twee decimeter.
C. - En wie een zesde van de raso vraagt?
L. - Wie een zesde van de raso wil hebben geef je één decimeter,
C. - 0 zo! Dat betekent al een hele opluchting voor me. Maar als iemand me nu
bijvoorbeeld vraagt om twintig rasi van een of andere stof, hoeveel meter moet ik
dan geven?
L. - Dan hoef je niets anders te doen dan de zes decimeter te vermenigvuldigen
met twintig en als je in het product dan een cijfer achter de komma plaatst, heb je
het aantal verlangde meter.
C. - Dat wil ik toch wel eens proberen; zes maal twintig is honderdtwintig, Het
laatste cijfer, dus de nul, laat ik achter de komma en dan houd ik twaalf over. Dus
zijn het precies twaalf meter?

43 Pages 421-430

▲back to top


43.1 Page 421

▲back to top


- III/417 -
L, - Twintig rasi komen precies overeen met twaalf meter.
C. - Waarom moet ik het laatste cijfer achter de komma plaatsen?
L. - Omdat, als je tiendelige breuken met elkaar vermenigvuldigt, je in het product
evenveel cijfers achter de komma moet laten als in de beide factoren van de
vermenigvuldiging samen; en die 6 duidt geen hele meters aan maar tiende delen van de
meter, daarom moet ik het laatste cijfer achter de komma plaatsen.
C. – En als ik nu bijvoorbeeld acht meter verkocht heb en weten wil hoeveel rasi
dat is?
L. - In dat geval moet je het aantal meters vermenigvuldigen met het verhou-
dingscijfer 1,67 en dan heb je het aantal rasi. Heb je acht meter? Vermenigvuldig
acht dan met 1,67 en je krijgt het aantal rasi.
C. - Waarom moet ik de meters met 1,67 vermenigvuldigen?
L. - Omdat de meter zolang is als de raso en nog 67 centimeter erbij.
C. - Dat wil ik wel eens nagaan. 8 x 1,67 = 1336, Zijn dat allemaal rasi?
L. - Hoeveel decimalen komen er in de twee factoren voor?
C. - Twee.
L. - Dan moet je ook twee cijfers van het product achter de komma plaatsen en
dan krijg je 13 rasi plus 36 honderdsten van de raso.
C, - Juist. Dat heb ik begrepen, Maar nu heb ik nog een moeilijkheid met de prijs.
Hoe moet ik dat nu regelen met de prijs?
L. - Wel, aangezien de raso zes decimeter groot is, kost hij ook maar zes tiende
deel van de meterprijs. Het laken kost bijvoorbeeld 10 frank per meter; hoeveel kost
dan de raso? De raso kost dan zes tiende deel van tien ofwel zes frank.
C. - En als de stof nu 30 stuiver per meter kost, wat kost dan een raso?
L. - Als de stof 30 stuiver per meter kost, kost de raso zes tienden van 30 dat is
18 stuiver.
C. - Dat is me, geloof ik, ook voldoende duidelijk. Maar wat me nu nog in de war
brengt is dit: als ik de prijs van de meter bereken met betrekking tot de raso dan neem
ik 6 tienden van de prijs. Maar hoe zorg ik er nu voor niet in de war te raken, wanneer
ik de raso-prijs omreken in die van de meter?
L. - Het gaat er dus om, de prijs per raso om te rekenen in de prijs per meter?
Wel, denk aan wat we al gezegd hebben: zes decimeter vormen een raso, en dat is
hetzelfde als te zeggen dat iedere decimeter gelijk is aan een zesde deel van de raso;
zodat er aan de raso vier decimeter ontbreken om er een meter van te maken, dus vier
zesden van de raso, Begrepen?
C. - Dat geloof ik wel: het betekent, dat tien decimeter hetzelfde is als tienmaal
het zesde deel van de raso?
L. - Inderdaad. Wanneer je nu bij de prijs van de raso nog eens vier zesden van
die prijs toevoegt krijg je de meterprijss. Veronderstel dat de prijs van het laken
zes frank per meter is; voeg er dan vier zesden ofwel vier frank bij en je krijgt 10
als prijs van de meter.
C. - En als de prijs per raso nu twaalf is?
L. - Hoeveel is het zesde deel van twaalf?
C. - Dat is twee.
L. - Voeg aan twaalf dan viermaal twee toe, dat is acht, en je krijgt
20 frank als meterprijs.
C. - Wat is het zesde deel van 60 centiemen?
L. - Dat is tien centiemen
C. - Als het linnen nu 60 centiemen per raso kost, wat kost dan de meter?

43.2 Page 422

▲back to top


- III/418 -
L. - Voeg maar viermaal tien aan zestig centiemen toe, hoeveel krijg je dan?
C. - Dan krijg ik 100 centiemen of een frank.
L. - Dus het linnen dat 60 centiemen per raso kost zou een frank per meter kosten.
C. - Dank je hartelijk, beste Luigi (drukt hem de hand). Je hebt me voor heel wat
vergissingen behoed. Morgen ga ik naar de markt en dan zal ik mijn vader eens grote
ogen doen opzetten. Ik ga vanavond nu ook met een geruster gemoed aan tafel, want mijn
moeder, die al gehoord had wat me allemaal overkomen was, ging danig te keer.
'Ezel..., uilskuiken... je bent het brood niet waard dat je eet...’ dat waren zo de
gebruikelijke lieflijkheden. Als ze vanavond horen dat ik in staat ben morgen met een
gerust hart naar de markt te gaan, zullen ze wel beter over me denken. Ik dank je wel,
Luigi, duizendmaal dank...
Zesde dialoog
Liter, hectoliter, decaliter, vergeleken met
de pinta, boccale, brenta, emina, coppo.
Battista, wijnkopersknecht / Pietro, molenaar / een Militair.
B. - Verschrikkelijk in wat voor tijden we leven (Leunt op de brenta (wijnvat).
P. - Wat scheelt je, Battista, waarom zit je zo in de put?
B, - Ach, al die nieuwe maten zitten me tot hier. Alle wijnverkopers die niet op de
hoogte zijn van de nieuwe wijnmaten mogen geen dienst meer doen. Kon ik maar iemand
vinden die met geduld me daarvan op de hoogte wilde brengen!
P. - Nou, dan kunnen we elkaar de hand geven. We zitten in hetzelfde schuitje. Ik
weet er ook niets over. Ik heb hier een coppo en een emina; nu hebben ze me verteld
dat we nu andere maten moeten gebruiken en ik weet niet welke dat zijn. Daar heb je
een soldaat: zou die niet weten wat ons te doen staat?
B. - De meeste soldaten hebben wel wat geleerd; laten we het eens proberen. Hela,
zeg eens meneer de soldaat, bent u misschien op de hoogte van het nieuwe stelsel voor
de maten en gewichten?
Militair : - Wie roept daar? Wilt u misschien wat van mij?
B. - Neem me niet kwalijk dat we u storen, mijnheer. Ik ben een arme wijnkopers-
knecht; ik zou graag willen weten wat we moeten gebruiken in plaats van de brenta: zou
u me dat willen zeggen?
M. - In mijn omstandigheden ben ik verplicht tijdig op de hoogte te zijn van het
nieuwe, zogezegde metriek stelsel, en wat u als wijnkoperknecht betreft, hoop ik u in
enkele woorden de zaak duidelijk te kunnen maken. – In plaats van de pinta moet u de
liter gebruiken, in plaats van de brenta de hectoliter, die twee woorden kunnen niet
helemaal nieuw voor u zijn, daar ze al sinds verscheidene jaren in gebruik zijn...
Waarom kijkt u zo verwonderd?
B. - Ik ben verbaasd omdat ik er niets van snap. Hoe groot is de liter?
M. - Kom eens naderbij (hij laat een liter zien). Dit is een liter; die is zoveel
als drie quartini. In de toekomst gebruikt men in plaats van de pinta en van de
boccale de liter.
B. - Dat is toch al iets: in de toekomst gebruikt men in plaats van de pinta en
de boccale de liter ... de liter die drie quartini inhoudt.... de liter. En welke
andere maat gebruikt men in plaats van de brenta?

43.3 Page 423

▲back to top


- III/419 -
M - De andere maat die u gebruiken moet in plaats van de brenta wordt hectoliter
genoemd ofwel honderd liter. Die maat bevat ongeveer twee brenta's.
B. - Ho, ho, wacht eventjes! De wijnknechten zijn geen muilezels; we gaan al gebukt
onder één brenta, hoe moet het dan gaan als we er twee moeten dragen?
M. - Ik geloof dat voor het vervoer van wijn gebruik gemaakt wordt van de halve
hectoliter, die vijftig liter bevat.
B. - Vijftig liter, ofwel een halve hectoliter, is dat groter of kleiner dan de
brenta?
M. - Vijftig liter of een halve hectoliter komt ongeveer onvereen met de brenta die
u al gebruikt.
B. - 0, best! Ik dank u, ik ga geen geld uitgeven om nog een andere brenta aan te
schaffen. In plaats van de pinta zal ik de liter gebruiken, in plaats van de brenta
zal ik de halve hectoliter gebruiken, ofwel de brenta zelf.
M. - Voordat u verdergaat, geloof ik u te moeten zeggen, dat er in plaats van de
halve brenta nog een andere maat is, die de dubbele decaliter genoemd wordt, ofwel
twintig liter. In plaats van het kwart van de brenta gebruikt men de decaliter die tien
liter inhoud. Bovendien kunnen we, als we minder nodig hebben dan een liter, gebruik
maken van de deciliter, dat is het tiende deel van een liter, en de centiliter, die het
honderdste deel van een liter is. En wat ik u gezegd heb met betrekking tot het gebruik
van de liter, geldt eveneens voor uw kameraad ten aanzien van de coppo en de emina.
B. - Moeten we dus de brenta gebruiken in plaats van de coppo en de emina?
M, - Nee, ik wil alleen zeggen dat men in plaats van de sacco, de emina en de
coppo ook de liter gebruikt.
P. - Hoe groot is een liter vergeleken met de coppo?
M. - Een liter bevat ongeveer het derde deel van de coppo, drie liter vormen bijna
een coppo. Tien liter heten decaliter en die wordt gebruikt in plaats van de halve
emina, De dubbele decaliter, ofwel een maat die twintig liter bevat, zal de plaats
innemen van de emina. En in plaats van de sacco wordt nog de hectoliter gebruikt, die
honderd liter bevat. U moet er echter wel aan denken, dat de oude maten niet gelijk
zijn aan de nieuwe. In plaats van de coppo wordt de liter gebruikt, maar die heeft
slechts ongeveer een derde van de inhoud van de coppo. In plaats van de halve emina
gebruikt men de decaliter, maar de halve emina bevat bijna een halve coppo meer dan de
decaliter. In plaats van de emina wordt de dubbele decaliter gebruikt, maar de emina
bevat bijna een coppo meer, daar ongeveer 23 liter een emina uitmaken. Tenslotte wordt
er in plaats van de sacco de hectoliter gebruikt, maar deze is veel kleiner en bevat
ongeveer vijf coppo's minder; ongeveer 115 liter komen overeen met de sacco.
P - Hoe kunnen degenen die deze nieuwe maten niet kennen zich redden? Zonder twij-
fel zullen zij menen een bepaalde hoeveelheid te kopen en in werkelijkheid krijgen ze
die niet.
M. - Ongetwijfeld lopen degenen die nalaten zich van de nieuwe maten op de hoogte
te stellen groot gevaar bedrogen te worden, Maar u echter, zou u zo goed willen zijn
me te zeggen - alleen om zeker te zijn dat u begrepen hebt, wat ik u gezegd heb, -
wat men gebruikt in plaats van de coppo?
P. - De liter.
M. - En in plaats van de emina?
P, - De liter.
M. - 0 nee, u zult de decaliter gebruiken voor de halve emina en de dubbele
decaliter voor de emina; de hectoliter in plaats van de sacco. En de liter hoeveel
bevat die?
P. - Ongeveer een derde van de coppo.
M. - En hoeveel inhoud heeft de decaliter?
P. - Ongeveer de helft van een coppo minder dan een halv emina.
M. - En hoeveel bevat de dubbele decaliter?

43.4 Page 424

▲back to top


- III/420 -
P. - Ongeveer een coppo minder dan de emina?
M. - Hoeveel bevat een hectoliter?
P. - Die bevat ongeveer 15 liter meer dan een sacco,
M. – Integendeel. De hectoliter is veel kleiner: hij bevat ongeveer vijf coppo's
minder dan de sacco. Vatten wij alles samen. De coppo komt overeen met ongeveer drie
liter; de emina omvat ongeveer 23 liter; de sacco bevat een hectoliter plus ongeveer
15 liter, of wel ongeveer 115 liter. (Wil weggaan),
M. - Maar vertelt u me nu nog even, meneer, wanneer de wijn in een herberg twaalf
stuiver per pinta kost, hoeveel is dat dan per liter?
M. - Daar de liter driekwart van de pinta is, berekenen we ook driekwart van de
prijs; driekwart van twaalf is negen stuiver. Neem steeds driekwart van de prijs per
pinta en u hebt de prijs per liter. Wanneer u de prijs van de brenta wil berekenen
aan de hand van die van de hectoliter hoeft u niets anders te doen, dan de prijs van
de brenta te verdubbelen en dan hebt u de prijs van de hectoliter? Als de wijn
bijvoorbeeld 12 frank per brenta kost, is dat 24 frank per hectoliter. Maar als u van
de prijs van de hectoliter de prijs van de brenta wil berekenen, hoeft u hem maar in
tweeën te delen. Kost de wijn bijvoorbeeld 24 frank per hectoliter, hoeveel kost dan
de brenta?
B. - Dan neem ik de helft van 24 en dan is twaalf frank dus de prijs van de brenta,
M. - Met deze kennis kunt u allebei rustig te werk gaan als wijnkoperknecht en als
molenaar.
B. - Pietro, ik ben erg blij met alles wat ik geleerd heb. Ik weet zeker dat ik
morgen al mijn collega's de baas zal zijn op de Piazza Carlina. En om deze meneer te
bedanken zullen we hem onthalen op een fles Nebiolo.
Zevende dialoog
Gram, hectogram, kilogram, myriagram verge-
leken met de oncia, de libbra en de rubbio.
De kok Giacomo, de kolenhandelaar Alessandro, de bakker Fabrizio
G. - Mijnheer Fabrizio, ik ben hier met de heer Alessandro zoals afgesproken.
Neemt u me niet kwalijk dat we een beetje laat zijn; een paar dingen die ik in de
keuken te doen had hebben me langer opgehouden dan ik verwachtte.
F. - Welkom, beste Giacomo; inderdaad ik verwachtte jullie al een tijdje; ik wil
graag mijn best doen om alle ophelderingen te verschaffen omtrent het metriek stelsel,
dat zowel in mijn beroep van bakker als in dat van jullie, van kok en kolenhandelaar
even noodzakelijk is. Om geen tijd te verliezen, begint u maar het eerst, Giacomo, en
vertel me eens wat u het zwaarst op de maag ligt.
G. - Ik heb hier een mand bij me om inkopen te gaan doen voor de keuken; wat voor
mij het moeilijkst is, is te weten wat ik gebruiken moet in plaats van de oncia en de
libbra,
F. - Alvorens u uiteen te zetten welk gewicht u gebruiken moet in plaats van de
oncia en de libbra, moeten we eerst nagaan wat de fundamentele eenheid van de ge-
wichten is en dat is het gram.
G. - Moet ik dan het gram gebruiken in plaats van de libbra?
F. - 0 nee, het gram is maar een heel klein gewichtje, dit stukje metaal hier
(toont het) weegt een gram. Er zijn ongeveer dertig gram nodig om één oncia te maken;
daar het gram zo klein is, zullen we het decagram en het hectogram gebruiken in plaats
van de oncia.

43.5 Page 425

▲back to top


- III/421 -
G. Men heeft me gezegd dat er vreemde woorden zijn die niet iedereen kan leren.
Let op, Alessandro, laten we eens nagaan wat die woorden betekenen: terogram en
totogram?
F. - Nee, u moet zeggen dacagram en hectogram; ze worden gebruikt in plaats van de
oncia. U hoeft er niet bang voor te zijn; tien gram noemt men met één woord: decagram.
Moet men een grotere hoeveelheid hebben dan gebruiken we het hectogram dat honderd gram
weegt.
G. - Hoeveel weegt het decagram?
F. - Het decagram weegt ongeveer een derde oncia, wie dus een gewicht wil hebben
dat overeenkomt met de oncia, vraagt drie decagram.
G. Voor ik naar huis ga wil ik eerst naar de winkel gaan en in plaats van een
oncia zal ik dan drie decagram peper vragen. Ik zal ze eens laten zien dat ook de
koks niet op hun achterhoofd gevallen zijn. Maar vertelt u me eerst nog even, hoeveel
dat andere gewicht weegt dat hectogram genoemd wordt?
F. - Wanneer iemand een grotere hoeveelheid verlangt dan een oncia, gebruikt hij
het hectogram dat honderd gram weegt en overeenkomt met ongeveer drie oncia's en 1/4,
dus ongeveer 3 oncia's en twee achtsten.
G. - Dat gram! daar zijn er dus, zoals u zegt, dertig van nodig om een oncia te
vormen. (Fabrizio knikt instemmend). Het decagram is een derde deel van de oncia.
Wanneer men dus een hoeveelheid wil hebben die overeenkomt met de oncia, dan vraagt
men drie decagram. Wanneer men een grotere hoeveelheid wenst, vraagt men honderd
hectogram die 3 oncia's en 1/4 vertegenwoordigen.
F. - (Valt hem levendig in de rede): Langzaam: één hectogram vertegenwoordigd 3
oncia's en 1/4.
G. - Die maat is heel geschikt om kaneel te kopen, peper, tabak. Maar welk gewicht
moet men gebruiken als het om boter gaat, of vlees, zout, worst, haring of braadworst?
F. - U bedoelt welk gewicht men gebruiken moet in plaats van de libbra. Wel, dan
gebruikt men een gewicht dat kilogram genoemd wordt.
F. - Grote hemel... dat lijkt wel Turks. Wilt u het nog eens herhalen?
F. - Kilogram! en dat gewicht neemt de plaats in van de libbra, Het woord is
afge-leid van kilo dat duizend betekent en gram, want het kilogram weegt inderdaad
duizend gram. Dit stuk metaal (hij toont het), kijk maar, weegt een kilogram.
F. - Wegen de libbra en het kilogram dan evenveel?
F. - 0. nee, er is een groot verschil; het kilo omvat ongeveer twee libbra's. 8
oncia’s en 1/2, ofwel ongeveer 32 oncia's en een half.
F. - Verdraaid, dat maakt een groot verschil uit. Ik moet dus wel uitkijken bij het
kopen, anders koop ik meer in dan ik nodig heb. En als men nu minder wil hebben dan een
kilogram, kan ik dat dan niet krijgen?
F. - Natuurlijk, men kan een halve kilo vragen of vijf hectogram, wat overeenkomt
met ongeveer 16 en een kwart oncia's. Kijk, dit stukje metaal weegt een gram; dit hier
weegt een decagram; en dat daar een hectogram, en dit hier, dat al wat groter is,
weegt een kilogram of ongeveer 32 1/2 oncia's. (Hij haalt de gewichtjes uit een doosje
en laat ze een voor een zien).
A. - Ik heb met grote aandacht naar jullie geluisterd en begrijp de gemakkelijkheid
waarmee men in plaats van de oncia en de libbra gebruik kan maken van het decagram, het
hectogram en het kilogram. Dat gaat, volgens mij, uitstekend op voor de gewone
gewichten, zoals voor Giacomo, die kok is, en voor Fabrizio, die bakker is; maar voor
mij, die kolen verkoop en kolengruis, hout, brandhout in bossen en per kar, is het
allesbehalve zo gemakkelijk.
F. - Ik begrijp uw moeilijkheid, beste Alessandro, maar wees niet al te bezorgd; er
zijn nog andere gewichten. Vertel me eens . welke zijn de grootste die op het ogenblik
in gebruik zijn?
A. - We gebruiken de rubbo van 25 libbra's, de somata of Gamallata, een last voor
een ezelin, voor een ezel, voor een (met klem) boricco en die tien rubbo's weegt. En
dan de wagen die zestig rubbo's zwaar is.

43.6 Page 426

▲back to top


- III/422 -
F. - Welnu, ziehier dan de maten die u moet gebruiken in plaats van die welke u
noemt. In plaats van de rubbo het myriagram; in plaats van de somata hebben we
het kwintaal; en voor de carra hebben we de ton.
A. – In plaats van de rubbo zal ik dus het myriagram gebruiken; is dat een groter
of een kleiner gewicht dan de rubbo?
F. - Het myriagram weegt tienduizend gram en weegt iets meer dan de rubbo; het is
bijna 27 pond en twee oncia's, dus bijna twee libbra's en twee oncia's meer dan de
rubbo.
A. – Hé! Dat is toch wel lastig voor me; men zal mij dan een myriagram vragen
in plaats van een rubbo, en dan heb ik twee libbra's scha; ik moet dan ofwel twee
libbra's stelen of er twee verliezen.
F. - Ja maar, als u toch weet dat het gewicht van het myriagram ongeveer twee
libbra's en twee oncia's meer is dan de rubbo, dan kunt u daarmee toch gemakkelijk
bij het bepalen van de prijs rekening houden! Stel dat de steenkool 12 1/2 per rubbo
kost - dat zou een halve stuiver per libbra zijn en we verwaarlozen de twee oncia's
omdat twee oncia's steenkool toch slechts het twaalfde deel van een stuiver zouden
kosten - dan verhoogt u de prijs van twee libbra's en in plaats van 12 1/2 krijgt u
dan 13 1/2 enzovoort.
A. - Maar mijn beste Fabrizio, als ik de prijs verhoog gaan de mensen ergens anders
kopen en mijn zaak...
F. - Wacht even: natuurlijk moet u de kopers er opmerkzaam op maken dat u niet de
prijs verhoogt maar dat, daar het gewicht groter is, ook de prijs groter moet zijn,
zodat men voor hetzelfde geld ook dezelfde waar krijgt. Wanneer iemand een gewicht
minder dan een myriagram wil hebben, neemt hij een half myriagram ofwel 5 kilogram.
A. - Juist, dat heb ik begrepen. Maar vertelt u me nu nog even, of er geen gemak-
kelijke manier is om de myriagrammen in rubbo's om te zetten?
F. - Daar de myriagram twee libbra's meer inhoudt dan de rubbo, zal het heel
gemakkelijk zijn die omrekening te maken. Wanneer het om een groot aantal rubbo's
gaat, komen er bij iedere 25 myriagram twee bij en dan hebben we het aantal rubbo's;
neemt u de proef maar eens.
A. - Ik heb 25 myriagram. Ik doe er 2 bij en heb dan 27 rubbo's,
Ik heb 50 myriagram. Ik doe er 4 bij en heb dan 54 rubbo's.
Ik heb 75 myriagram. Ik doe er 6 bij en heb dan 81 rubbo's.
Ik heb 100 myriagram. Ik doe er 8 bij en heb dan 108 rubbo's.
F. - Alles bijeen genomen is de algemene regel: als men bij iedere 25 myriagram
2 optelt heeft men het aantal rubbo's.
A. - 0, dat lijkt me ook wel goed. Maar ik meen dat u in het begin zei dat de
myriagram twee libbra's en twee oncia's meer weegt dan de rubbo: hoe zit het dan met
die twee oncia's?
F. - Inderdaad. De myriagram weegt 27 libbra's en twee oncia's, en bij koopwaar
van grote waarde zouden die twee oncia's meegerekend moeten worden, maar in de gewone
handel worden ze verwaarloosd.
A. - Het kwintaal en de ton, komen die precies overeen met de gamallata en met de
carra?
F. - Het kwintaal weegt tien myriagram ofwel honderd kilogram en komt overeen met
het gewicht van 10 rubbo's, 21 libbra's en ongeveer 8 oncia's, zodat we wel kunnen
zeggen met 10 rubbo's en 22 libbra's. Maar de ton is veel groter dan de carra. Deze
telt 60 rubbo's; de ton is 100 myriagram en komt overeen met 108 rubbo's en ongeveer
11 lib-bra's. Het kwintaal weegt dus 10 rubbo's en 22 libbra's; de ton 108 rubbo's en
11 libbra's.
A. - Waarde Fabrizio, u hebt ons een grote dienst bewezen en we zijn u hartelijk
dankbaar. Als het niet teveel gevraagd is, wees dan zo goed in enkele woorden nog
eens alles te herhalen wat u ons zo uitvoerig uiteengezet hebt.
F. – Graag. Voor de kleine gewichten wordt er dus gebruik gemaakt van het gram, het
decigram, dat het tiende deel van het gram is; en van het centigram, dat het honderdste
deel van een gram is. Voor de gewone gewichten wordt er een decagram gebruikt dat over-
eenkomt met een derde van de oncia, en voor een gewicht, dat overeenkomt met de oncia,
kan men drie decagram vragen. Het hectogram weegt drie oncia's en een kwart. Het

43.7 Page 427

▲back to top


- III/423 -
gewicht dat vervolgens gebruikt wordt is het kilogram dat overeenkomt met twee
libbra's, acht oncia's en een half. Bij grote gewichten maken we vooral gebruik van de
myriagram die twee libbra's en twee oncia's meer weegt dan de rubbo. En in plaats van
de somata of de gamallata van tien rubbo's gebruikt men het kwintaal, die 10 myriagram
weegt en overeenkomt met 10 rubbo's en tweeëntwintig libbra's. Ten slotte gebruikt men
in plaats van de carra van zestig rubbo's de ton, die honderd myriagram weegt en
overeenkomt met 108 rubbo's en 11 libbra's, Dat is wat ik u zeggen kan ten aanzien
van de nieuwe gewichten die er nodig zijn ter vervanging van de oude.
Achtste dialoog
Kilometer en mijl - Tavola en Are - Kubieke Meter en Tesa
Lucio, gezinshoofd en pachter en Renzo, de ondernemer.
L. - Bent u misschien mijnheer Renzo, de ondernemer?
R. - Inderdaad. Kan ik u ergens mee van dienst zijn?
L. - Ik heb al zo veel goeds over u gehoord, en ook dat u een erg goedhartige man
bent, en daarom ben ik zo vrij geweest naar u toe te komen in verband met een bepaal-
de aangelegenheid. Het gaat om een meningsverschil tussen mij en een meneer die de
rekening wil opmaken over het werk van mijn zoons, doch volgens het metriek stelsel,
waar ik niet veel vanaf weet.
R. - De heren doen ook goed met de mensen van het land bijna te verplichten dat
metriek stelsel te leren; maar ik zal u toch wel kunnen helpen aan de hand van wat u
al weet van dit systeem en van het oude.
L. - Dat zult u zeker kunnen; maar vele grote heren van de dorpen zijn overeen-
gekomen ons het werk op te geven in nieuwe maten, zodat we wel gedwongen zijn ze te
leren.
R. - Het is juist een vrije, regenachtige dag, waarop ik niet uit huis hoef, en u
zich op de hoogte kunt stellen van wat u me vraagt. Zegt u me eerst en vooral, weet u
al iets van het nieuwe stelsel?
L. lk ken al de meter in plaats van de Piëmontese piede en van de trabucco en de
mijl; en ik kan ook berekenen hoe lang die zijn volgens het nieuwe systeem.
R. - Ja maar, mijn waarde, u moet ook de decimale getallen kunnen vermenigvul-
digen, want daardoor zult u nog veel meer kunnen leren. Maar laten we beginnen met
wat u dwars zit.
L. - Ik heb een vracht gehad van Mondovi naar hier, dat is 49 maal aan 50 centiemen
per mijl; en nu willen ze mijn rekening in kilometers hebben in plaats van per mijl en
ze willen me slechts 20 centiemen per kilometer geven. Ik weet dat 49 mijl 122 1/2
kilometer uitmaken, maar is de prijs van vier stuiver per kilometer wel juist?
R. - Hoe bent u erachter gekomen dat 49 mijl overeenkomt met 122 1/2 kilometer?
L. - Ik heb het aantal mijlen verdubbeld en er de helft bijgeteld, dus ik nam
tweemaal 49, dat maakt 98, en voegde er de helft van 49, dat is 24 1/2 aan toe en op
die manier heb ik uitgerekend dat de uitkomst 122 1/2 kilometer was,
R. - Goed zo. Om mijlen in kilometers om te zetten moet u steeds op die manier te
werk gaan, dus het aantal mijlen verdubbelen en er vervolgens nog eens de helft van
dat aantal aan toevoegen.
L. - Dat mag zijn, maar wat moet ik doen om de prijs van de mijl om te rekenen in
de prijs van een kilometer?

43.8 Page 428

▲back to top


- III/424 -
R. - De kilometer is ongeveer tweevijfde van de mijl, dus is de prijs van de
kilometer ongeveer tweemaal het vijfde deel van de prijs per mijl.
L. - Bedoelt u, dat ik een vijfde deel van de prijs per mijl moet verdubbelen
om de gezochte prijs te krijgen?
R. - Als u het vijfde deel van de prijs per mijl gevonden hebt, moet u dat
verdubbelen en dan hebt u de prijs per kilometer: zodat, zoals u al gezien hebt, tien
stuiver per mijl precies overeenkomt met vier stuiver per kilometer, omdat twee
stuiver het vijfde deel is van tien stuiver en vier stuivers tweemaal het vijfde deel
is van tien stuivers. Zo ziet u dus dat die mijnheer u werkelijk niet te kort heeft
willen doen.
L. - Het is niet zozeer omdat ik aan zijn eerlijkheid twijfel, maar ik ben u
komen lastigvallen om te zien of ik nog iets zal moeten leren. Dit zou dus de regel
zijn die geldt voor alle gevallen die zich kunnen voordoen?
R. - Ja, en u kunt zich zodoende nooit vergissen; wanneer u tweemaal het vijfde
deel van de prijs per mijl neemt, krijgt u steeds de kilometerprijs.
L. - Ik ben u al erg dankbaar voor uw aanwijzingen. Maar ik zou u nog iets
willen vragen, als u het goedvindt.
R, - Zegt u het maar gerust, want ik heb u gezegd dat ik vandaag toch niets
bijzonders om handen heb, en overigens heb ik liever dat u alles goed begrijpt en
berekent, dan dat u gedwongen zou zijn langdurige proeven te nemen.
L. - Dank u voor uw welwillendheid en voor uw goede mening over mij. Om u niet
langer op te houden dan nodig is: mijn pachtheer wil mij twee giornata en 25 tavola's
braakliggend terrein laten ontginnen voor zo – en - zoveel per are; maar wat moet ik
nu doen om ongeveer te weten hoeveel ik zou moetenberekenen?
R. - Ook dat zou ik u nauwkeurig kunnen laten uitrekenen door u op papier een
vermenigvuldiging te laten maken, maar het gaat erom u een regel in te prenten voor
ieder geval, waarmee u te maken kunt krijgen met verschillende maten. Luister goed.
Weet u hoe groot een are is?
L. - Ik heb gehoord dat ze twee tavola's en 7 1/2 piedi is.
R. - Goed; maar als de are overeenkomt met twee tavola's en acht piedi, ziet u
dan niet, dat de are 2 2/3 maal zo groot is als een tavola?
L. - Neem me niet kwalijk, maar dat begrijp ik niet goed; hoe komt het dat 8
piedi 2/3 van een tavola vormen.
R. - 0, dat is niet zo moeilijk voor u om te begrijpen, omdat we twaalf piedi
nodig hebben om een tavola te vormen, en u weet ook dat, daar het derde deel van 12
vier is, tweederden van twaalf gelijk is aan tweemaal vier, dus acht.
L. - 0 ja, nu begrijp ik het. De prijs per tavola moet dus vergroot worden met 2
2/3?
R. - Juist! Als de prijs per tavola bijvoorbeeld 3 lire is, verdubbelt u de prijs
en dan krijgt u 6 lire en voegt er 2 lire als 2/3 van de prijs aan toe en zodoende
komt u tot 8 lire voor iedere are.
L. - Dus nog een : als de tavola 15 lire kost, krijg ik na verdubbeling 30 lire
en door er nog 10 lire aan toe te voegen als 2/3, kom ik tot 40 lire per are; zeg ik
het zo goed?
R. - Uitstekend; maar u moet er wel aan denken dat die berekening niet helemaal
nauwkeurig is, doordat er ongeveer een halve piede per are teveel berekend is, maar
dat is, zoals u ziet, van vrijwel geen betekenis.
L. - 0, over een zo klein verschil hoef ik me niet druk te maken, geloof ik, en het
doet me genoegen dat ik dat nu weet, om er rekening mee te houden, zodat het me niet
veel moeilijkheden meer zal opleveren. Wanneer ik nu het land opga zal ik de goederen
kunnen schatten, en door die oefening zal ik het wel niet gauw meer vergeten. Men kan
wel zien dat u het nieuwe stelsel goed onder de knie hebt, en ik had nooit kunnen
denken dat men zulke dingen zo gauw zou kunnen leren; ik had me er als het ware een
berg van moeilijkheden van voorgesteld, waar vrijwel niet overheen te komen zou zijn.

43.9 Page 429

▲back to top


- III/425 -
R. - Het is inderdaad zo, dat dikwijls de tegenzin de grootste hinderpaal is
voor het invoeren van zeer goede verbeteringen. En vooral, jullie, mensen van het
land willen niet gauw iets aannemen als het jullie niet tastbaar gemaakt wordt en de
kennis van het nieuwe niet beslist noodzakelijk is.
L. - Maar dat is nog niet alles. Diezelfde mijnheer wilde me hout geven om te
kappen volgens een nieuwe maat, die kubieke meter genoemd wordt, en ik ben gewoon
in tesa's te rekenen; hoe vind ik nu de prijs van de kubieke meter die overeenkomt
met een tesa hout?
R. - Ook hier is er geen sprake van een moeilijkheid en de mensen die niet
gestudeerd hebben, boffen er werkelijk mee, dat de verhouding tussen de tesa en de
kubieke meter zo gemakkelijk is. U zult het ook in een ommezien leren, let maar eens
op, de tesa hout is precies zoveel als vier kubieke meter. Dus is de kubieke meter
slechts een vierde van een tesa, zodat u meteen de prijs van de kubieke meter kunt
afleiden van die van de tesa.
L. - 0 zo! De kubieke meter is een vierde deel van de tesa, dus hoef ik alleen
maar na te gaan hoeveel het vierde deel van de prijs van de tesa is, en dan heb ik de
prijs van de kubieke meter; of vergis ik me misschien?
R. - Nee, u vergist zich niet. Wanneer dus de prijs van de tesa 2 lire zou
zijn, dus veertig stuiver, dan zou iedere kubieke meter 10 stuiver kosten.
L. - En wanneer de tesa 8 lire zou kosten, zou 2 lire de prijs zijn van de kubieke
meter. 0, nu begrijp ik het.
R. - Op die manier kunt u zonder veel te hoeven nadenken ook nog het aantal kubie-
ke meter vinden dat een zeker aantal tesa's bevat, want u weet heel goed dat de meeste
mensen doorgaan met het hout in de vorm van tesa's te verhandelen.
L. - Ik geloof wel dat het erg gemakkelijk zal zijn om het aantal kubieke meter
van dat van het aantal tesa's af te leiden, daar, wanneer een tesa vier kubieke meter
is, men het aantal tesa's alleen maar met vier hoeft te vermenigvuldigen, om het aan-
tal kubieke meter te krijgen; want is het immers niet zo, dat 4 tesa's hout 16 kubie-
ke meter zijn?
R. - Welzeker! Het is echt prettig om met u te praten over deze dingen.
L. - Het is alleen maar uw welwillendheid die u dat doet zeggen, want ik geloof
werkelijk dat ik u door mijn bezoek heb lastig gevallen.
R. - Och wel neen, mijn waarde; want de overlast wordt een genoegen wanneer men
met mensen te doen krijgt die zoveel nut trekken uit die weinige uitleg!
L. - Och, de zaak is zo duidelijk en helder, dat iedereen die een beetje gezond
verstand bezit, alles moet begrijpen. Vertelt u me liever nog iets over een
aangelegenheid waarmee ik enkele dagen geleden op een boerderij bij mij in de buurt te
doen kreeg.
R. - Zegt u maar op.
L. - De pachter had het hooi verkocht aan een koopman en ze konden het niet
eens worden, noch over de hoeveelheid noch over de prijs.
R. - Kunt u me zeggen hoeveel tesa's het waren? Ik zal u dan op schrift direct
laten zien over hoeveel kubieke meter het ging en wat de prijs van elke kubieke meter
moet zijn.
L. - Het ging in dit meningsverschil om precies 15 1/2 tesa aan 45 lire elk.
R. - Welnu, 15 tesa's en een halve, vermenigvuldigd met het verhoudingscijfer dat
5,04 is (hij maakt de berekening op de lei) leveren 75, 60 kubieke meter op, dat zijn
75 kubieke meter en 60 kubieke centimeter. De 45 lires, vermenigvuldigd met het ver-
houdingscijfer dat 0,198 is levert 8, 91 lire op. De prijs van iedere kubieke meter is
8, 91 lire. Wanneer men de prijs van de kubieke meter, die 8, 91 lire is, vermenig-
vuldigt met het aantal kubieke meter, dat 75, 60 is, dan krijgen we de prijs van het
verkochte hout. Maken we deze vermenigvuldiging, dan komt daar uit 673, 59 lire, dat
is 673 lire en 59 centiemen. Daar de verhoudingsgetallen slechts bij benadering geno-
men zijn, is ook de uiteindelijke waarde slechts bij benadering vast te stellen, maar
het verschil is niet zo groot, dat het veel te betekenen heeft. Wil men de waarde nog
nauwkeuriger bepalen, dan is het voldoende andere

43.10 Page 430

▲back to top


- III/426 -
verhoudingsgetallen te nemen; in dat geval echter wordt de berekening nogal lang.
Uw buurlieden kunnen het dus heel gemakkelijk met elkaar eens worden, omdat het
helemaal niet zo moeilijk is, die vergelijking tussen tesa's en kubieke meters plus
hun onderscheiden prijzen te maken.
L. - Ja, heren als u vinden daar niets moeilijks aan, maar wij ongeletterden, die
niet gewend zijn berekeningen op schrift te maken, slaan er dikwijls maar een slag
door en meestal vergissen we ons. Maar ik weet zeker dat zij het niet met elkaar eens
zullen worden. De een wil het aantal tesa's met vier vermenigvuldigen en het vierde
deel van de prijs nemen; de ander wil het aantal tesa's met vijf vermenigvuldigen en
een vijfde deel van de prijs nemen. Wie van beiden zou nu gelijk gehad hebben,
wanneer zij de tesa's hooi konden omrekenen in kubieke meter met de prijs ervan?
R. - Om het heel nauwkeurig te zeggen, heeft noch de een noch de ander gelijk; maar
degene die het vierde deel wilde nemen zou zich wel erg vergissen. U hebt gezien dat
er wel een groot verschil bestaat tussen de tesa hout en de tesa hooi.
L. - 0, ja zeker, want de tesa hooi is 46 oncia's van de Piëmontese piede hoog,
lang en breed en de tesa hout is weliswaar 40 oncia's hoog en lang, doch slechts 32
oncia’s breed.
R. - Daarom juist is de tesa hout vier kubieke meter en de tesa hooi komt over-
een met vijf kubieke meter met nog een klein overschot.
L. - Wilt u daarmee zeggen dat, wanneer ik de tesa's hooi met vijf vermenigvuldig
ik de daarmee overeenkomende aantal kubieke meter verkrijg?
R. - Wanneer men de tesa's met vijf vermenigvuldigt krijgt men precies het aantal
kubieke meter, met slechts een verschil van vier centiemen per tesa, zodat 15 tesa's
75 kubieke meter zouden vormen, plus ongeveer de helft van een kubieke meter. Maar de-
ze regel geeft u toch wel de zekerheid van een zeer benaderende nauwkeurigheid.
L. - 0, laat de regel slechts bij benadering gelden, ik zal me er toch steeds
van kunnen bedienen om een oordeel te kunnen vellen. En op die manier zou ik dus
ook de prijzen kunnen berekenen?
R. - Zeker, en de prijs van de tesa is gemakkelijker te herleiden tot de prijs
van de kubieke meter dan u zou denken, omdat het verschil slechts twee duizendste is,
zodat, gezien de kubieke meter slechts overeenkomt met 198 duizendste van de tesa,
wij bijna een zo nauwkeurig mogelijke prijs verkrijgen, wanneer wij met 200
duizendste rekenen in plaats van met 198 duizendste.
L. - 0, juist, ik herinner me dat tweehonderd het vijfde deel van duizend is,
zodat, wanneer ik het vijfde deel van de prijs van de tesa neem, ik de prijs van de
kubieke meter vind. Is het zo niet?
R. - Wel zeker, en als we aannemen, dat de tesa 45 lire kost, zult u 9 lire als
de prijs van de kubieke meter vinden.
L. - Wel, dat noem ik nog eens een vruchtbare dag. U kunt zich niet voorstellen
hoe blij ik ben, dat ik dit vandaag allemaal geleerd heb. Ik ga nu naar huis en kan
het ook aan mijn jongens vertellen, en ook nog aan anderen trouwens. Het zal een hele
eer voor me betekenen dit allemaal te weten, terwijl de andere boeren er nog niet
achter zijn. En ik zal zonder mankeren altijd aan uw welwillendheid blijven denken,
om mij op die manier in de nieuwe maten in te werken. Ik weet werkelijk niet, hoe ik
u moet bedanken voor de weldaad die u me vandaag bewezen hebt.
R. - Praat daar niet over. Wees er alleen maar beslist van overtuigd, dat ik me
voldoende beloond weet door het genoegen dat het mij doet, te zien dat u zo blij
bent, en dat u op zo een schrandere manier dit alles in u hebt opgenomen.

44 Pages 431-440

▲back to top


44.1 Page 431

▲back to top


44.2 Page 432

▲back to top


- III/428 -
NOTA'S
Armonia: Strijdend katholiek dagblad van Turijn, onder leiding van
de markiezen Gustaaf Cavour en Birago di Vische en de theoloog
Audisio. Later werkte ook de theoloog Giacomo Margotti mede en
werd er de ziel van. Het blad hield op te verschijnen in 1859 om
de plaats te ruimen voor de "Unitá Cattolica", onder leiding van
Margotti tot hij stierf in 1887. (Mem. dell'Oratorio di S. Fr. di
Sales, blz 219).
Barbarije: oude naam van Berberije = land der Berbers in Noord-Afrika.
Boccale: oude It. inhoudsmaat, gebruikt voor vloeistoffen. Haar in-
houd was te Bologna: 1,310 L. - Florentië: 1,140 L. - Milaan:
0,787 L. - Modena: 1,131 L. - Pauselijke Staten (tot 1871): voor
brandewijn en wijn: 1,832 L. voor olie: 2,053 L. - Turijn: 0,684
L. - enz.
Brenta: oude I. wijnmaat (vat) van 50,175 L. ook in Zwitserland ge-
bruikt. Nochtans was de inhoud te Milaan: 75,55 L. - Turijn (voór
1818): 49,28 L en na 1818: 49,30 L.
Coppo: oude It. inhoudsmaat voor granen, vooral gebruikt te Alessandria
(1,11 L), Brescia (3,04 L), Milaan (0,10 L) Novara (0,99 L. Padua
(1,81 L), Pavia (1,698 L), Turijn (2,88 L).
Dames (Religieuzen) van het H. Hart van Jezus) : Kardinaal Lambruschi-
ni, nuntius te Parijs had aldaar die uitstekende opvoedsters van de
jeugd leren kennen en waarderen en ze naar Rome gebracht waar ze twee
kosteloze, bloeiende scholen openhielden in 1860. Zij zijn gesticht
in 1800 door Madeleine Joséphine Barrat (Joigny (dép. Yonne) 1779-
Parijs 1865). Heilig verklaard (en feest) op 25 mei 1925. Op 21 nov.
1800 legde zij (21 j.) met drie gezellinnen gelofte af volgens een
aangepaste regel van de H. Ignatiuss. Nu zijn zij verspreid over de
hele wereld in 200 huizen (5 in België, 3 in Nederland), ca. 25 pro-
vincies, 7000 leden. Moederhuis: via Nomentana 118 Rome, waar alle
novicen een derde proefjaar doen. Doel: opvoeding van meisjes uit
alle standen in pensionaten, dagscholen, kleuterscholen, naaischolen,
tehuizen voor meisjesstudenten alsook gesloten retraites (cfr. Ency-
clopedie voor opvoeding en Onderwijs; en Chan Simenon, "La Congré-
gation des Dames de l'instruction chrétienne", 1927).
Durando: Jacobo: generaal, It. Staatsman, Stichter van het dagblad "Opi-
nione" (Mondovi, Piëmont, 1807-Rome 1869). Advocaat, wegens zijn
liberale samenzwering (1831) gedwongen te vluchten (België, Portugal,
Spanje). Terug in Piëmont (1843) schreef hij een boek: "de Italiaanse
Natie", gedrukt te Parijs, dat hem de ballingschap kostte. Terug in

44.3 Page 433

▲back to top


- III/429 -
Piëmont (1847) werd hij het volgende jaar generaal benoemd, leidde
de vrijwilligers van Lombardije naar Tyrool en hield er de Oosten-
rijkers tegen totdat de Piëmontezen Lombardije hadden ontruimd.
Luitenant-generaal benoemd, nam hij als aide-de-camp van Carlo
Alberto deel aan de slag van Novara (1849). In de volgende jaren
steunde hij in de Kamers de politiek van Cavour, werd minister van
Oorlog (1856). Gezant te Konstantinopel (1856-61), vervolgens se-
nator in Turijn en werd door Ratazzi minister van buitenlandse
zaken benoemd (1862). Na de zaak van Aspromonte, stelde hij een
beroemde nota op over de Romeinse kwestie. Later zetelde hij weer
in de Senaat tot aan zijn dood.
Zijn broer Giovanni: It. Generaal (Mondovi 1804-Florentië 1869).
Luitenant in het regiment van Coni in 1830, werd hij ontslagen bij
het ontdekken van een samenzwering. Werd lid van het liberale gou-
vernement in Portugal en later in Spanje. Terug in Rome (1842),
belast met het organiseren van het kleine leger van Rome. In 1848
trok hij de Po over om Venetië te helpen tegen de Oostenrijkers,
werd gedwongen zich terug të trekken in Vicenza en eervolle capitu-
latie te tekenen door Radetsky. Diende vervolgens de koning van
Sardinië en vocht in 1849 te Mortara en te Novara en later in de
Krim. In 1859 leidde hij de Piëmonteze soldaten in de slag van Sol-
ferino; werd daarna generaal benoemd en na 1860 werd hij senator.
Federico Alberto: preekte de eerste retraite voor jonge arbeiders,
door Don Bosco in Italië ingericht in 1847. Hij stichtte het In-
stituut van de Zusters van Vincentius van de Onbevlekte Ontvange-
nis, in de wandel Albertinessen. Zijn zaak van zaligverklaring
werd in 1934 begonnen.
Gastini (Carlo): Karakteristieke figuur van het Oratorio sinds 1848.
Boekbinder. Hij dacht het eerst aan een vereniging van de Oud-leer-
lingen (1870). Men noemde hem "il ministrello di D. Bosco". Op de
familiefeesten ontbrak hij nooit om een tedere en zeer originele
noot te brengen. Hij maakte verzen waarvan hij lachend zei dat hij
ze afwoog per kubieke meter! Don Giraudi vertolkt de gedachte van
allen die hem gekend hebben, als hij zegt: "allen die hem hoorden
waren getroffen door zijn gedachten: hoe nieuwer ze waren hoe aan-
genamer men ze vond en hoe meer er werd toegejuicht". Dikwijls zong
hij: 'Ik moet blijven leven zeventig jaar lang; ik weet het nu heel
zeker, zo zei Paus Jan'. Inderdaad stierf hij op 28 januari, 70 j.
en één dag (cfr. Mem. dell' Oratorio di S. Fr, di Sales, blz. 207-
208).
Gaudenzi: kanunnik, aartspriester van de kathedraal van Vercelli; la-
ter bisschop van Vigevano. Had altijd een zeer hoge waardering
voor Don Bosco die hij toonde in materiële en morele steun (Mem.
dell'Oratorio di S. Fr. di Sales, blz. 222).
Gottschalk: Benedictijnermonnik (805? - 30,10. 868 of 869), als kind
oblaat van het klooster te Fulda, ontvluchtte ca. 829 het kloos-
ter, doch werd door keizer Lodewijk de Vrome opnieuw, nu te Or-
bais, tot het kloosterleven gedwongen. Ontketende door zijn pre-
destinatieleer een verbitterde strijd, o.a. met Hincmar, bisschop
van Reims; werd in 848 te Mainz veroordeeld en verbannen naar het
klooster Haut-Villiers bij Reims (Alg. Winkler Prins).

44.4 Page 434

▲back to top


- III/430 -
Ignorantelli: spotnaam van de Broeders van de Christelijke Scholen,
omdat zij niet de priesterstudies deden (geen Latijn). Zij stu-
deerden zoveel te meer hun geest van geloof en praktische zin voor
opvoeding tot nut van de arme kinderen. (cfr: "Il coadjutore Sale-
siano" fasc. IV, 1962, blz. 5).
Index: Ziehier de tekst (uitgave van 1887) van de veroordeling van
de werken van:
Giobeti Vincnzo (cfr. nota in deel II) "Il Gesuita moderno".
Decr. 30 Maii 1849. Opera omnia quocumque idiomate exarata.
decr. S.Off. 14 Jan. 1852.
Rosmini Serbati Antonii (cfr. nota in deel II) "Delle cinque pia-
ghe della S. Chiesa. Trattato dedicato al clero cattolico ETIAM
con appendice dí due lettere sulla elezione de'vescovi e clero e
popolo". Decr. 30 Maii 1849. - "La Costituzione secondo la gius-
tizia sociale, con una appendice sulla unità d'Italia." Decr. 30
Maii 1849. Auctor se laudabiliter subjecit. (Dit was 1 juli
1855).
Instituut van de Liefde: d.w.z. de Congregatie van de Rosminianen
(cfr. nota in deel II: woord Rosmini).
Libbra: pond, is tot heden, gebruikt in vele streken als gewicht op
de markt. In Italië, voor het invoeren van het decimaal stelsel
(1850), verschilde zijn gewicht merkelijk van de ene provincie,
ja zelfs van de ene stad tot de andere. Ziehier enige
voorbeelden:
368,88 gram: Asti, Biella, Cuneo, prov., Ivrea, Pinerolo, Susa,
Turijn, Vercelli.
339,50 gram: Arezzo stad, Florentië prov., Grosseto, Livorno,
Lucca, Pisa en Siëna
339,07 gram: Ancona, Foligno, Macerata en Rome provincie.
317,36 gram: Sicilië provincie.
In Argentinië, Bolivia, Chili, Columbia, Cuba, Ecuador, Guatema-
la, Mexico, Peru, Spanje, en Venezuela: 460 gram. In België,
Frankrijk, Duitsland, Nederland, Zwitserland: 500 gram. In
Portugal, Brazilië:
344,196 gram. In Costa Rica, S.Domingo, Honduras, Paraguay, Groot-
Brittanië: 453,59 gram. In Estland, Letland en Rusland: 409,512
gram. In Polen: 405,50 gram. Griekenland: 477,05 gram. Zweden:
425,07 gram. enz.
Mendicità istruita: Armenzorg. Dit koninklijke werk, gesticht door de
priester Garessio en de Oratoriaanse Broeder Fontana in 1743, en
wettelijk goedgekeurd in 1776 door Vittorio Amedeo III, had als
doel onderricht te geven aan arme jongens en meisjes, alsook de
dotatie van arme meisjes. De Broeders van de Christelijke Scholen,
naar Turijn geroepen in 1824 door Carlo Felice, namen er de direc-
tie van. (P.Carrera, "Cenni sulla P.Opera della M.I.", Turijn, Bona
1878. Zie Mem, dell' Oratorio di S. Fr. di Sales, blz, 186).
Metriek Stelsel: opgelegd door de Code van Napoleon, vond langzaam al-
gemene ingang. In Piëmont waren oneindig veel maten in voege. Een
koninklijk besluit van 11 september 1845, schafte de oude maten af,
en voerde het decimaal metriek stelsel in de scholen in met ver-

44.5 Page 435

▲back to top


- III/431 -
plichting vanaf 1 jan. 1850. Don Bosco schreef onmiddellijk zijn
verhandeling (Tu-rijn, Paravia, 1846) die veel bijval genoot. In
1849 schreef hij een blijspel (acht samenspraken naar het vorige
boekje opgesteld) in drie bedrijven: "Het tiendelig metriek stel-
sel". Aporti en an-dere personaliteiten woonden de opvoering bij en
getuigden dat er geen beter middel was om het volk al lachend het
nieuwe stelsel te leren. (cfr. "Mem. dell' Oratorio di S. Fr. di
Sales", blz 187).
Oblaten van Maria : gesticht door de pr. Pio Brunone Lanteri (die ook
het Convict te Turijn oprichtte – Cfr. hierover nota in het deel
II). Zij hadden de zorg over het heiligdom van de Consolata tot
1857, toen ze door het Gouvernement werden verjaagd omdat ze zeer
gehecht waren aan de H. Stoel (cfr. "Mem. dell'Oratorio di S. Fr.
di Sales", blz. 121 en 200).
Oncia: ons, werd als maat van gewicht in vele landen gebruikt vóór het
invoeren van het decimaal stelsel. Had verschillende waarden van ca.
30 g. In Duitsland: 30 g, Frankrijk: 30,59 g, Spanje (+ Spaanse
gebieden): 28,75 g, Portugal: 28,688 g, Zwitserland: 31,25 (ook in
Nederland het ons; nu echter is het ons een hectogram). In Italië:
Bologna: 30 g, Florentië: 28,20 g, Milaan: 27,17 g, Napels: 26,75 g,
Rome: 28,25 g, Turijn: 30,75 g, Venetië: 39,75 g, (oncia grosso) en
25 g (oncia sottile).
Opinione: antiklerikaal dagblad, gesticht door Giacomo Durando, broer
van generaal Giovanni Durando. Verwoede liberalen schreven er de
artikels in (cfr. "Mem dell'Oratorio di S. Fr. di Sales," blz. 219).
Piede : voet, was en is buiten het decimaal stelsel als lengtemaat
algemeen in gebruik. In Italië had de voet de volgende afmetingen:
0,292 m: Cuneo prov. (p.legale), Biella prov.
0,335 m: Acqui (p.manuale), Fermo (p.da legname), Macerata.
0,340 m: Udine prov.portogruaro (p.de fabbrica e da terra),
Verona (p.censuario).
0,342 m: Asti (p.manuale), Cuneo prov., Biella, Vercelli, Turijn prov.
0,347 m: Belluno (p.da fabbrica e da terra), Udine prov.vincenza,
Chioggia, Feltre (p.da fabbrica), Rovigo, Treviso...
0,348 m: Pesaro (p. da fabbrica)
0,353 m: Urbino
0,357 m: Vicenza
0,384 m: Rovigo (p.Agrimensorio)
0,403 m: Terrara (p. agrimensorio), Commacchio, Massa.
0,446 m: Como prov. (poliprando), Milaan prov.
0,471 m: Pavia
0,476 m: Voghera
0,514 m: Asti (p. liprando), Cuneo,prov., Vercelli, Turijn.
In de andere landen ook had de voet verschillende waarden: in Duits-
land van 0,25 m tot 0,34 m; in Oostenrijk: 0,316 m: in België:
van 0,274 m tot 0,277 m; in Denemarken: 0,314 m; in Nederland:
0,283 m; in Engeland: 0,304 m.

44.6 Page 436

▲back to top


- III/432 -
Pinta: pint, oude inhoudsmaat voor vloeistoffen, in Italië en Frank-
rijk gebruikt vóór het Metriek stelsel werd ingevoerd met de vol-
gende waar den: in Noord-Italië: 1,31 L tot 1,51 L. In Frankrijk:
0,93 L maar in de groothandel: 0,95 L. In Engeland was de pint ge-
lijk aan 0,568 L.
Quartino of quarto: wanneer het geld, wegens de waarde van het zilver
in waarde verminderde en er al een grosso of soldo bestond van de
Lire, deed de nood zich voelen van tussenwaarden, dwz. kleinere
waarden, om de gewone kleine uitgaven te betalen en men maakte dan
een geldwaarde van 3 denari onder de naam van quarto: 1/4 saldo of
denaro grosso (12 denari). Later werd de vorm ervan verkleind
(quartino).
Quintale: kwintaal, nu gewicht van 100 kg of centenaar. Vóór het me-
triek stelsel had het verschillende waarden: in Frankrijk, Italië:
48,951 kg in Spanje: 46,014 kg (klein kwintaal) en 69,021 kg (groot
kwintaal), in Portugal en Brazilië: 58,75 kg.
Raso: oude lengtemaat in enkele steden van Piëmont gebruikt; had de
lengte van 0,60 m.
Rostagno: (Giovanni Battista) s.j. (Turijn 13 juni 1816-Chieri 9 mei
1883). Hij trad bij de Jezuïeten binnen op 9 okt. 1832, begon theo-
logie in 1844, werd priester gewijd in 1848 en doceerde daarna theo-
logie, kerkelijk recht, mathesis, fysica en zang in het college van
Leuven in de Minderbroedersstr. (Op het Secretariaat van de Universi-
teit van Leuven komt hij niet voor op de lijst van de professoren,
zoals M.B. vol. 3 p. 471 en 13, p. 253 zouden doen geloven). Hij
schreef een boekje over mathesis. In 1863 was hij professor aan het
College te Novara. Don Bosco ging hem raadplegen in moeilijkheden
betreffende het kerkelijke recht.
Rubbio of Rubbo: Oude It. korenmaat: 260,64 L te Ancona, Ascoli prov.,
Macerata; 314,88 L te Terni; 282,96 L (voor graan) en 336,01 L (voor
groenten) te Perugia; 316,69 L te Foligno, 294,46 L te Orvieto,
Rieti Spoleto en Rome prov.
Sacco: oude inhoudsmaat voor granen, gebruikt in Italië vóór het deci-
maal stelsel ingevoerd werd. Had verschillende waarden: in Arezzo,
Florentië, Livorno, Grosseto, Lucca, Pisa en Siëna: 73,08 L: Tor-
tona: 132 L; Cremona: 106,93 L; Forli: 187,63 L; Modena: 126,50 L;
Pavia: 122,26 L; Reggio (Emilia): 114,60 L; Aosta: 134,40 L;
Trevisi, Venezia: 86,81 L.
Tannucci: (Bernardo), Markies, It.Staatsman (Toscana 1688, Napels 29
april 1783) van arme ouders, studeerde recht te Pisa, goed spreker,
vriend van Don Carlos, zoon van Philips V, die Toscana doortrok om
het koninkrijk Napels aan te vallen en er koning te worden (1734).
Deze prins ontbood hem naar Napels en gaf hem zeer belangrijke pos-
ten. Streed tegen het gezag in Rome, de voorrechten van de adel;
verminderde de taak van de Romeinse Kanselarij, alsook de macht van
de bisschoppen en kloosters. Zijn nieuw wetboek bleef onbekend. Vele
geleerden en kunstenaars boden hem hun diensten aan; begint ontgra-
vingen van Pompeji en Herculanum, verzette zich tegen de instelling

44.7 Page 437

▲back to top


- III/433 -
van de Inquisitie. Don Carlos werd 6-10-1759 koning van Spanje (Ka-
rel III) en liet Napels aan Ferdi-nand IV (9 j. oud). Tannucci werd
president: men zegt dat hij de opleiding van Ferdinand verwaarloos-
de om hem ook als meerderjarige verre te houden van regeringszaken.
Tannucci bewerkte de verbanning der Jezuiëten uit het Rijk (1767).
Geëxcommuniceerd door Clemens XIII, bezette hij met zijn troepen
Benevento en Pontecorvo (1769-1773) totdat Clemens XIV de Jezuïeten
opgeheven had. Beperkte de rechten van de P. Nuntius, benoemde in
1775 de Aartsbisschop van Napels en verplichtte Paus Pius VI de
Bisschop van Cosenza te benoemen (institutie) om een scheuring te
voorkomen. Was tegen Oostenrijk gekant en viel zo in ongenade bij
Ferdinand die met een Oostenrijkse prinses getrouwd was, werd van
het Hof weggezonden (okt. 1776) en door Markies Sambucca opgevolgd.
Tavola : oude vlaktemaat, gebruikt in Piëmont voór het invoeren van het
decimaal stelsel. In vierkante meter uitgedrukt was de tavola:
38,1039; nochtans in Alessandria, Casale Monferrato: 32,7497; in
Acqui: 36,1441; in Tortona: 27,4995 ; honderd tavola vormden één
giornata (cfr. nota op het einde van deel I: woord Dagroede).
Tesa: oude vlaktemaat, gebruikt in Italië en Frankrijk voor het me-
triek stelsel in voege kwam. Ze verschilde van streek tot streek
in waarde: in Frankrijk (toise) = 6 parijse voeten of 1,949 m.
Maar van 1812 tot 1840 samen gebruikt met het decimaal stelsel had
ze de waarde van 2 m. In Piëmont was ze 1,714 m lang; in Acqui en
Casale (tesa monferrata): 1,1675 m.
Trabucco: oude lengtemaat, vlaktemaat (tr. quadrato) en inhoudsmaat
tracubo), gebruikt in Italië voor het decimaal stelsel ingevoerd
werd. In Asti, Cuneo, Biella, Vercelli, Turijn, Ivrea, Pinerolo en
Susa werd de tr. piëmontese gebruikt met de volgende waarden: 3,086 m
lengte, 9,5259 vierkante meter en 29,401 kubieke meter, maar de tr.
da muro was 4,083 kubieke meter.
In Como, Lecco, Varese, Milaan, Lodi, Monza en Pallanza was de tr.
milanese gebruikt van 2,611 m lengte. In de prov. Cagliari en in
Sassari had men de tr. van 3,148 m lengte, 9,911 vierkante meter en
5,200 kubieke meter. In de andere provincies Lomellina en Voghera
werd meestal de tr. Piëmontese, in de prov. Pavia, Novara en Cre-
mona veelal de tr. Milanese gebruikt.
Un Caporale di Napoleone: blijspel opgesteld en opgevoerd door een
helper van Don Bosco, de theoloog Giacinto Carpano (cfr. Mem. dell’
Oratorio di S. Fr. di Sales, blz. 198).
Valfré: (Sebastiano) Gelukzalige. Oratoriaan, apostel van Turijn (Ver-
duno, Alba, 9 maart 1629, Turijn 30 jan. 1710). Zoon van arme fa-
milie, studeerde te Alba, Bra, Turijn. Trad er binnen bij de Orato-
rianen (26 mei 1651), in 1649 daar gesticht. Priester gewijd (24
febr. 1652) door de bisschop v. Alba, prefect (1653-1671), Algemeen
Overste van zijn Congregatie (1671-1710), deed hij ze bloeien. In
1689 weigerde hij uit nederigheid aartsbisschop te worden van Tu-
rijn. Onvermoeid volgeling van F. Neri als biechtvader, zielenleider
(ook van Hertog Vittorio Amedeo II), helper van de noodlijdenden in

44.8 Page 438

▲back to top


- III/434 -
gevangenissen, hospitalen,krotwoningen; bewerkte vele bekeringen,
verzorgde oorlogsgewonden (1690-96) en vooral bij de belegering van
Turijn (1703-1706). Hij spoorde Amedeo II aan 0.-L.-Vrouw een kerk
op te richten (Basiliek van de Soperga). Zijn geschriften liggen
grotendeels nog onuitgegeven in het archief van de Oratorianen te
Turijn in 21 volumen. Hij werd zaligverklaard (31 aug. 1834) door
Greg. XVI. Zijn lichaam rust in de kerk van Ph. Neri te Turijn.
Feest op 30 januari.
Waldenzen: ketterse puriteinse sekte in Frankrijk (12de eeuw) gesticht
door Petrus Waldus van Lyon.
N.B. Voortaan citeren we de Italiaanse M.B. met Arabische cijfers, de
Nederlandse M.B. met Romeinse cijfers.

44.9 Page 439

▲back to top


- III/435 -
INHOUDSTAFEL
Bladzijde
Eerste Hoofdstuk:
De Italianen verlangen voor hun vaderland onafhankelijkheid
van het buitenland - De Liberalen - Sluwe activiteit van de
internationale sekten.
1
Tweede Hoofdstuk:
Geest van vroomheid en Il Giovane Provveduto.
5
Derde Hoofdstuk:
Armoede en versterving - De Derde Orde van de Heilige Fran-
ciscus - Proef met zondags- en avondscholen - Bezoeken en
prijzen – Duivelse verwoestingen - Geheimzinnige samenspraak -
De prijs van een kelk - Droom: Een rozenprieel.
16
Vierde Hoofdstuk:
Don Bosco op stap door Turijn op zoek naar jongens en zijn
pogingen om hen uit te nodigen voor het zondagsoratorio -
Te midden der kwajongens op het Emanuele Filibertoplein -
Gedenkwaardige taferelen en vermaningen van Don Bosco tot
het volk - Zijn terugkeer in het huis Pinardi.
25
Vijfde Hoofdstuk:
Waarin hetzelfde thema verder wordt behandeld - Don Bosco
in cafés en herbergen en bij de kappers.
34
Zesde Hoofdstuk:
Don Bosco als predikant - Zijn voorbereiding van de preken en
hoe hij te werk ging als hij voor de vuist moest spreken - Een
voortdurende preek - Moeilijkheden op reis - Het goede voorbeeld
en de ijver in de geestelijke zending onder het volk - De
oogstmis, de genegenheid en eerbied van de menig te -
Verschillende preken in Quassolo, Ivrea, Strambino,
Villafalletto en Lagnasco - Lofrede van een nieuwe soort
in een kloosterkerk
39
Zevende Hoofdstuk:
Don Bosco en het Sacrament der Biecht - De aanhoudende toeloop
der gelovigen - Ieder woord van Don Bosco is een opwekking om
de ziel te redden door middel van de Biecht - Zijn bewonde-
renswaardige vrijmoedigheid in Porta Nuova,in Piazza Castello,
op de wapenplaats en overal elders, om de zondaren terug te
brengen tot God - De huurders van de loods Visca - Rijke
zielenoogst onder de voerlieden.
47

44.10 Page 440

▲back to top


- III/436 -
Bladzijde
Achtste Hoofdstuk:
Don Bosco bestudeert en schrijft het Reglement van het
Oratorio van de Heilige Franciscus van Sales voor de exter
nen - Het doel van dit Oratorio - Voorwaarden voor het
aannemen van de jongens.
57
Negende Hoofdstuk:
Het Reglement van het Patronaat kondigt de Sociëteit van
de Heilige Franciscus van Sales aan – Verschillen-de ambten
der medehelpers van Don Bosco in het bijstaan van de externe
leerlingen - Nauwgezetheid van de jongens aan wie lagere
ambten zijn toevertrouwd - Moeilijkheden bij het verkrijgen
van priesters voor de leiding - Vergelijking tussen de eerste
geschreven Regels en hun uiteindelijke uitgave - Opdrachten
aan de bedienaars van het Oratorio.
61
Tiende Hoofdstuk:
Zondagmorgen in het Oratorio - Het gedrag van de jongens
in de kerk - De Heilige Mis en de Communie - Lesrepetities -
Zorgen van Don Bosco - Beminnelijkheid en liefde - Hei-
lige toorn niet in tegenspraak met zachtmoedigheid.
71
Elfde Hoofdstuk:
Het zondagsoratorio na de middag - De terugkeer van de
jongens - De eerste recreatie - De catechismus en de hei
lige diensten - Compelle intrare - De tweede recreatie en
de gedragsvoorschriften voor de jongens - Don Bosco, de
ziel bij het spel - Oplossing van problemen - Heilzame
raadgevingen en toegezegde beloningen -Het vertrek 's
avonds - Vermoeidheid van Don Bosco - Wonderbaarlijke
gedragsverandering - De hoop der maatschappij.
77
Twaalfde Hoofdstuk:
De voornaamste plechtigheden in het Oratorio - De
aflaten - Toebereidselen - De vreugde op zulke dagen -
Buitengewone ontspanning en schouwspelen - Goochel-
kunstjes - Het rad van avontuur – Verlotingen.
89
Dertiende Hoofdstuk:
De zang bij de kerkelijke plechtigheden - De eerste
muziekinstrumenten - Nieuwe scholen, nieuwe methoden
en nieuwe composities - Het geduld van Don Bosco - De
zangers van de Consolata en Maestro Bodoira - De Gregori
aanse zang.
94

45 Pages 441-450

▲back to top


45.1 Page 441

▲back to top


- III/437 -
Bladzijde
Veertiende Hoofdstuk:
Don Bosco en het biechten van de jongens - Zijn geduld
en ijver jegens de allerkleinsten - Briefwisseling, blij-
de gebeurtenissen en ontroerende voorvallen – Zonder men-
selijk opzicht - Vertrouwen in Don Bosco - Reglement voor
het biechten en communiceren.
Vijftiende Hoofdstuk:
De weekdagen - Het gedrag van de jongens buiten het Ora-
torio - Bezoek aan de werkplaatsen - Het goede hart van
een jongen en de glasruit - Een vechtpartij uit genegen-
heid voor Don Bosco - De schoorsteenvegers - De smeekbeden
tot de grote heren om steun voor de armen van de stad -
De studenten in Valdocco op donderdag - Conferenties voor
de functionarissen in het Oratorio - De terugkeer van
Don Bosco in Turijn na een preek - Zijn ontmoeting met de
jongens op het Emanuele Filibertoplein
99
107
Zestiende Hoofdstuk:
Carnaval in het Oratorio - De catechismus gedurende
de Vasten - De ijver van Don Bosco bij het zoeken van
jongens voor de catechismuslessen - Onaangename en grap-
pige ontmoetingen – Halfvasten.
116
Zeventiende Hoofdstuk:
Het Oratorio, leerschool voor eerbied - Nieuwe klachten
vanwege de pastoors - Het catechismusexamen - De toelating
tot de eerste Heilige Communie - Een brief van de
Aartsbisschop en de nieuwe parochie van verlaten kinderen? -
Het aanbrengen van een kruisweg in Valdocco - Pasen -Prijzen
en verlotingen - Steeds meer nieuwe jongens naar
de catechismus.
122
Achttiende Hoofdstuk:
De noodzakelijkheid van een tehuis - Een kring van bengels
- Vergeefse poging - De eerste jonge gasten - De eer-
ste korte toespraak voor het naar bed gaan - Het eerste
bed en de eerste slaapzaal - Een nederig en onzeker begin
en de zegen van God - Het geschrei van een wees.
130
Negentiende Hoofdstuk:
De Compagnie van de Heilige Aloysius - De regels ervan -
De eerste aanneming van leden - Enkele leerlingen van de
Jezuïeten - De eerste geestelijke oefeningen in het Ora-
torio - De theoloog Federico Alberto - Verheugende beke-
ringen - Gevolgen van deze oefeningen.
138

45.2 Page 442

▲back to top


- III/438 -
Bladzijde
Twintigste Hoofdstuk:
De zes zondagen van de H. Aloysius - Aankondiging van het
eerste bezoek van Monseigneur Fransoni - De voorbereidse-
len - Het feest van de Heilige Aloysius en de kerkelijke
plechtigheden - Het Vormsel - Het toneel - Woorden van de
Aartsbisschop - De processie - Het einde van het feest -
Ereleden - Hoe Don Bosco de jongens voorbereidde op het
ontvangen van het Heilig Vormsel - Zijn devotie tot de
Heilige Geest.
146
Eenentwintigste Hoofdstuk:
Wat een zuster van de goede Herder zag, en een voorspelling
van Don Bosco - De moderne Jezuïet van Vincenzo Gioberti -
Pius IX staat zijn volk verschillende politieke hervormin-
gen toe en de pogingen der sektariërs om ze te verkrijgen -
De bijval die Pius IX ondervindt beoordeeld door Mgr. Fran-
soni en door Don Bosco - Roept Leve de Paus en niet Leve
Pius IX - Plakkaten in het Oratorio die herinneren aan de
waardigheid van de Plaatsvervanger van Jezus Christus - Arg-
listige bijval voor de seculiere geestelijkheid - Onrecht-
vaardige beschuldigingen tegen de Bisschop van Asti.
154
Tweeëntwintigste Hoofdstuk:
Voornemens van Don Bosco tijdens de geestelijke oefeningen
in Sint-Ignatius - Karel Albert bedreigt Oostenrijk - Don
Bosco en het Instituut van de Liefde - Edelmoedige gastvrij-
heid - Reis naar Stresa - Ver weg zijnde weet Don Bosco wat
er in het Oratorio gebeurt - Halte van de jongens in Mon-
cucco op de wandeling naar de Becchi - De eerste student in
het Oratorio - De eerste priesters die een kamer bewonen
bij Don Bosco - Dames en heren die de zorg op zich nemen
voor ex- en interne jongens - De doctoren.
160
Drieëntwintigste Hoofdstuk:
De jonge Jood uit Amsterdam - Zijn ontmoeting met Don Bosco
in het ziekenhuis - Zijn geschiedenis - Een zuster van hem
wordt katholiek - Zijn godsdienstige twijfels - De oorzaak
van zijn ziekte - Onderhoud met Don Bosco - Kuiperijen van
de Joden om zijn bekering te verhinderen - Zijn doopsel en
edel afsterven
168
Vierentwintigste Hoofdstuk:
Noodzaak van een tweede zondagsoratorio - Overeenkomst tus-
sen twee vrienden - Een voorstel van Monseigneur Fransoni -
De kapitein op zoek naar een strategische positie - Een
bliksemslag - De bijen en de aankondiging van het nieuwe
Oratorio - Bezoeken - Het kalmeren der woedende wasvrouwen. 173

45.3 Page 443

▲back to top


- III/439 -
Bladzijde
Vijfentwintigste Hoofdstuk:
Aftreden van minister La Margherita - Verzoek aan de ko-
ning voor de emancipatie van de Waldenzen en de Joden -
Afkondiging van de eerste burgerlijke hervormingen - Vrij-
heid van drukpers - Geestdriftige volksbetogingen - Waar-
schuwingen van de Aartsbisschop aan de geestelijkheid en
de gelovigen - Hoewel uitgenodigd neemt Don Bosco niet
deel aan de betogingen - Maandelijkse processies ter ere
van de H. Aloysius, en de liefde tot de Kerk, levendig ge-
houden onder de jongens - Don Bosco bij Mgr. Fransoni -
De seminaristen.
178
Zesentwintigste Hoofdstuk:
Door de Aartsbisschop verleende bevoegdheden aan het Orato-
rio van de Heilige Aloysius - Uitnodiging - Gelukkige voor-
spelling - Opening - De eerste preek - De gift van de moeder -
Rechtzetting van een datum - De eerste directeur -Beledi-
gingen en steenworpen.
184
Zevenentwintigste Hoofdstuk:
Het jaar 1848 - Voortdurende standvastigheid van Mgr. Fran-
soni - Karel Albert belooft de grondwet - Emancipatie der
Waldenzen - Don Bosco weigert deel te nemen aan politieke
betogingen - Hij wordt voor de gemeenteraad geroepen.
189
Achtentwintigste Hoofdstuk:
De verdrijving der Jezuïeten - Vijandige demonstraties
tegen het Convitto Ecclesiastico, tegen het Refugium en
tegen de Aartsbisschop - De sluiting van het seminarie -
Boosaardige schrijvers - Aanbevelingen - Laaghartige aan-
slag op Don Bosco.
194
Negenentwintigste Hoofdstuk:
De grondwet - De vrijheden van de Joden - De tweede druk
van de Kerkgeschiedenis - Voorzichtigheid bij het weer-
leggen van de protestanten en andere vijanden van de Kerk -
Een verstandige waarschuwing - Silvio Pellico en het woor-
denboek.
199
Dertigste Hoofdstuk:
Begin van de oorlog voor de Italiaanse onafhankelijkheid -
Beledigingen aan het adres van de Aartsbisschop van Turijn en
zijn vertrek naar Zwitserland - Gevaarlijke gistingen - Het
invoeren van de Kruisweg - Muziek en wandelingen -Plechtighe-
den in de Consolatakerk - Kerkbezoeken op Witte Donderdag -
De voetwassing - Het gesprek.
207

45.4 Page 444

▲back to top


- III/440 -
Bladzijde
Eenendertigste Hoofdstuk:
De sprookjestijd van het Oratorio - De Cocche – Beledigin-
gen van de gendarmerie - De veldslagen met stenen - Preven-
tieve maatregelen - Don Bosco midden in een troep woeste
jongens - Een jongen gedood - Belediging van God tot iedere
prijs voorkomen - De zichtbare bescherming des Heren -
Energie, beminnelijkheid en geheimzinnig gezag - Rustige
catechismusles na een ruw gevecht - Enkele leiders van
de Cocche in het Oratorio opgenomen - De onafhankelijk-
heidsoorlog in mei.
210
Tweeëndertigste Hoofdstuk:
Nieuwe jongens opgenomen - De boom des levens voor de
twee- de maal toevluchtsoord voor een kind - De kleine
kapper -Weggejaagd uit het ouderlijke huis - De eerste
beschermheiligen van de slaapzalen.
220
Drieëndertigste Hoofdstuk:
Levenswijze van de eerste beschermelingen - Romantische eet-
zaal - De lepel in de zak - Het brood, en de stuiver om het
te kopen - Het avondgesprekje - De oefening voor een goede
dood - Bezoek aan de werkplaatsen - Beloning bij algemene
stemming - De klassen en de beroepen - De geestige kok -
De aangenomen vader - De jongens na het middagmaal en het
avondmaal van Don Bosco - Het eerste woord over Patagonië. 227
Vierendertigste Hoofdstuk:
Margherita Bosco en de interne jongens van het Oratorio -
De geest van offer, liefde en voorzichtigheid – Waakzaam-
heid en verwijten - Hartelijke lofprijzingen – Barmhartig-
heid tegenover de schuldigen - De spreekwoorden - Moeder-
lijke en christelijke liefde - De orde in het Oratorio bij
afwezigheid van Don Bosco - Geest van gebed.
237
Vijfendertigste Hoofdstuk:
De christen, geleid volgens de geest van de H. Vincentius
a Paolo - De onfeilbaarheid van de Paus - Don Bosco navolger
van de H. Vincentius - De deugd van zachtmoedigheid -
Vergelijking tussen het leven van Don Bosco en dat van de
H. Vincentius - Een gift aan het Piccola Casa van de god-
delijke Voorzienigheid - Middelen voor het drukken van
dit boek.
246
Zesendertigste Hoofdstuk:
De onafhankelijkheidsoorlog - Boosaardige schrijvers - Het
gezonde verstand van een boer - Beledigingen van de pries-
ters - Don Bosco te midden van de boeven - Zijn voorzichtig-
heid en naastenliefde in het verdragen van beledigingen en
zijn goedheid tegenover wie hem krenken - Slungels aange-
spoord tot de biecht - Een onverwachte verdediger.
252

45.5 Page 445

▲back to top


- III/441 -
Bladzijde
Zevenendertigste Hoofdstuk:
De Waldenzen - Bittere vruchten - De zestien stuiver en
het boek van De Sancties - Het sein voor de strijd - De
woordenwisseling - Steenworpen - Twee pistoolschoten – De
meester van het terrein - Het feest van de H. Aloysius -
De twee gebroeders Cavour in de processie - Het dagblad
Armonia - Geheimzinnige klappen.
260
Achtendertigste Hoofdstuk:
De jongens op politieke betogingen - Het zaad der
verdeeldheid - Stuitende incidenten - Een afgewezen uitno-
diging -Nieuwe taken - Tweede reeks van de geestelijke
oefeningen - Ik heb mijn zonden verloren - Tegenspoed
van de Piëmontese troepen.
267
Negenendertigste Hoofdstuk:
Don Bosco en Vincenzo Gioberti - Gevaarlijke koers van
Ka-rel Albert in Milaan - Gebeden voor de koning - Het
Piëmontese leger keert in Piëmont terug - De emigranten -
Beledigingen aan het adres van de Aartsbisschop van
Vercelli - Gevaarlijke praatjes over Don Bosco - Aca-
demie en Prijsuitreiking - Brief van Karel Albert
aan Pius IX - De koning te Turijn.
275
Veertigste Hoofdstuk:
Terugkeer in het te kwader ure verlaten Oratorio - Herstel
en viering van de vrede - Nieuwe keuze van jonge me-
dewerkers - Edelmoedige studenten - De eerste seminarist
in het Oratorio - Militaire manoeuvres - De tuin van moe-
der - Het geestelijke brood bij de stoffelijke maaltijd -
Verwondering over een generale communie.
283
Eenenveertigste Hoofdstuk:
De Rozenkranskapel in de Becchi - Liefde van Moeder Mar-
gherita voor haar kleinkind - Nieuwe schoolwetten en wijze
maatregelen van Don Bosco - School in het Oratorio voor
oudere jongens - Ontwerp van een band tussen de verschil-
lende Oratorio in de stad - Don Cocchis en het Oratorio
van Vanchiglia - Don Bosco wil onafhankelijk zijn - Zeker-
heid van een bloeiende toekomst.
290
Tweeënveertigste Hoofdstuk:
Aankoop van het huis Moretta - Vlucht van Pius IX uit
Rome - Dreigementen van de Opinione tegen de Bisschoppen -
Dood van de theoloog Guala - Het Ministerie Gioberti -
Weder- verkoop van het huis Moretta.
298

45.6 Page 446

▲back to top


- III/442 -
Bladzijde
Drieënveertigste hoofdstuk:
Moraallessen in het Oratorio - Aanmoediging van de Aarts-
bisschop - Vooraanstaande priesters díe naar Don Bosco ko-
men luisteren - Raadgevingen voor het biechten van de jon-
gens - Enkele richtlijnen voor de preek - Sluiting van het
Convitto Ecclesiastico en uitsluiting van de externen -
Vergaderingen van theologen - Blijvende liefde van Don
Bosco voor de gewijde wetenschappen.
303
Vierenveertigste Hoofdstuk:
Een groet uit Lissabon en herinnering aan het Oratorio van
Turijn - Dood van Antonio Bosco - Slechte boeken en onzede-
lijke toneelstukken - Ernstige beledigingen van de geeste-
lijkheid en van Don Bosco - Goddeloze dagbladen en protes-
ten van de Bisschoppen - Bevoorrechting van de sektarische
dagbladen boven de katholieke - Don Bosco geeft het tijd-
schrift uit: "De Jeugdvriend" - Zijn doel en de verkregen
resultaten - Zijn rondschrijven voor het verkrijgen van sub-
sidies voor deze uitgave - Oorzaken van zijn terugtrekking
uit het journalistieke kamp - Nare financiële consequenties -
De afkeer van Don Bosco om zich met politiek bezig te houden
- Zijn middel om de katholieke bladen te verspreiden -
De mening van Don Bosco over het lezen van dagbladen.
308
Vijfenveertigste Hoofdstuk:
Oorzaak van Don Bosco’s aanzien onder de jongens - Het ver-
loren en teruggekregen gezicht - Een zegening die van kies-
pijn geneest - De honger van een heel gezin gestild met vier
stuiver - Don Bosco leest in de harten en ziet dingen op
afstand gebeuren - Een kreupele vrouw plotseling genezen -
Van de dood naar het leven en naar het paradijs - Getuige-
nissen - Nederigheid van Don Bosco - Oordeel van Pater Giu-
seppe Franco en van de Aartsbisschop van Sevilla - Woorden
van Mgr. Cagliero.
319
Zesenveertigste Hoofdstuk:
Voorbereidingen voor een nieuwe oorlog - De Sint-Pieters-
penning - Vertrek van de koning met het leger - De bijdrage
der jonge arbeiders - Toespraak van een jongen - Hymne aan
Pius IX - Woorden van Markies Cavour.
328
Zevenenveertigste Hoofdstuk:
De slag van Novara - Troonsafstand van Carlo Alberto - De
revolutie te Genua - Parma, Modena, Toscane en Sicilië on-
derworpen aan de oude vorsten - Oorzaak van de rust die er
in 1849 in het Oratorio heerst - Het huurcontract van het
huis te Valdocco met Pinardi hernieuwd - De goddelijke
Voorzienigheid helpt bij het betalen van de huur – Anar-
chiechie in de Pauselijke Staten; enkele Mogendheden doen
hun best om een einde te maken aan de wanordelijkheden; de
Fransen voor de poorten van Rome - De gevoelens van de Paus
bij de ont-

45.7 Page 447

▲back to top


- III/443 -
Bladzijde
vangst van de gift der jongens van Valdocco - Een brief
van de Apostolische Nuntius - Een gift van de jongens uit
het Oratorio van de H. Aloysius - Boeken van Gioberti en
Rosmini op de Index geplaatst - Don Bosco probeert Gioberti
te doen buigen voor de beslissing van de Kerk – Onderwer-
ping van Rosmini en een brief van Don Bosco aan Don Fra-
delizio.
335
Achtenveertigste Hoofdstuk:
Bezoek van de bisschoppen aan het Oratorio en feestelijke
ontvangst - De naamdag van Don Bosco en twee zilveren harten
- In Sint-Ignatius boven Lanzo - Twee retraites voor de jon-
gens op de heuvels van Moncalieri - De bevrijding van Rome -
De dood van Carlo Alberto - Enkele beslissingen van de sub-
Alpijnse prelaten in Villanovetta – Goede resultaten van de
voorzichtigheid en liefde van Don Bosco.
346
Negenenveertigste Hoofdstuk:
Don Bosco besluit een begin te maken met de Congregatie
van de H. Franciscus van Sales - Moeilijke tijden voor het
wekken van roepingen - Keuze van vier volksjongens uit het
Oratorio - Don Bosco begint hun onderricht te geven in de
Italiaanse en Latijnse spraakkunst: snelle vorderingen.
De lessen voortgezet in de Becchi - Twee brieven van Don
Bosco uit Morialdo aan Don Borel - Verzoekschriften aan
de regering voor het terugroepen van de Aartsbisschop naar
Turijn - Een moordenaar bekeerd en gebiecht.
355
Vijftigste Hoofdstuk:
Opening van het Oratorio van de Engelbewaarder - Een moei-
lijk begin - De directeuren - Onvoorzichtigheid van een
catechist en de gevolgen - Verblijdende resultaten - Don
Bosco, Don Verri, Don Olivieri en de vrijgekochte Afrikaan-
se jongens - Hoop op toekomstige missies voor de eeuwige
redding der Morenjongens - Heldhaftige beslissing van Don
Biagio Verri, genomen in de kapel van het Oratorio van
Valdocco - Zijn grote eerbied voor de deugden van Don Bosco. 363
Eenenvijftigste Hoofdstuk:
Don Bosco zet de lessen in het Latijn aan vier uitgekozen
jongens voort - Hij bestudeert de reglementen van ver-
schillende Hospitiums en Colleges - De vermenigvuldiging
van kastanjes - Lofrede op het Oratorio van de Vrede-
rechter van Turijn.
372
Tweeënvijftigste Hoofdstuk:
Het Oratorio van de H. Franciscus van Sales op het einde van
1849 - De liefde van Don Bosco voor de externe jongens en
hoe zij die beantwoorden - De ontspanning van de interne
jongens en de welwillende raadgevingen - Haat tegen de

45.8 Page 448

▲back to top


- III/444 -
Bladzijde
zonde - De tegenwoordigheid van God - Vurig gebed - Een an-
tifoon en enkele afbeeldingen ter ere van Onze-Lieve-Vrouw -
Don Bosco en de deugd van zuiverheid - De oorsprong van het
kleine theater voor de internen - Kerkers en ziekenhuizen -
Grote eerbied van velen voor de deugden van Don Bosco.
379
Drieënvijftigste Hoofdstuk:
Het metrieke stelsel ten tonele - De liter gegrond op de
brenta - Acht dialogen - Subsidie van de koninklijke rege-
ring - Inspanningen van Don Bosco bij het oefenen van de
jongens in toneelopvoeringen - Resultaten en grappen - Re-
traites voor de jeugd van Turijn - Raadgevingen aan de jon-
gens.
388
Vierenvijftigste Hoofdstuk:
De seminaristen in het diocees verspreid worden opgenomen
in het Oratorio - De scholen van het seminarie - Regels
voor de geestelijken in het Oratorio - Waarschuwingen,
raadgevingen, verbeteringen - Kempis - De briefjes van Don
Bosco - De nieuwjaarswensen voor de seminaristen - De school
voor aardrijkskunde in het seminarie en in het Oratorio -
De seminaristen van Don Bosco en de diensten in de kerken
van Turijn.
Nota: Dialogen door Don Bosco geschreven over het metriek
stelsel.
396
404
Nota's
428
Inhoudstafel
435