Assistentie draaiboek%2C aanzetten voor implementatie in het secundair onderwijs


Assistentie draaiboek%2C aanzetten voor implementatie in het secundair onderwijs

1 Page 1

▲back to top
In dialoog met Don Bosco
een opvoedingsproject
Implementatie op de werkvloer
Een assisterende opvoedingsstijl
Draaiboek voor vorming van medewerkers
samen
DON BOSCO
zijn plaats
geven

2 Page 2

▲back to top
1. Voorafgaande opmerkingen
• Het onthaal, de begeleiding en de vorming van nieuwe personeelsleden is een
wezenlijk deel van het personeels- en nascholingsbeleid van een school. Het moet
een gepland aspect zijn in het globale schoolgebeuren. De directeur is de
eindverantwoordelijke voor dit beleid. Hij kan de uitwerking ervan delegeren.
• Het komt de school zelf toe het precieze moment te bepalen wanneer zij een
bepaalde stap in het proces van onthaal, begeleiding en vorming zetten. Zo zijn zij
ook vrij om zelf te bepalen wie voor een bepaald onderdeel verantwoordelijk is (de
directie, de studieleider, de directiesecretaris, de nascholingscoördinator, ...).
• Assistentie behoort tot de essentie van de salesiaanse opvoedingsmethode.
• Assistentie is een bewuste keuze van de hele opvoedingsgemeenschap, waar
iedereen zijn schouders onder zet.
• We gaan ervan uit dat assistentie geleerd kan worden.
• De nieuwe personeelsleden moeten dan ook in assistentie geïnitieerd worden.
• Het is belangrijk dat iedere nieuwe collega de kans krijgt om zich de
assistentieattitude op zijn eigen tempo en manier eigen te maken.
• Het heeft geen zin om de nieuwe personeelsleden met alle facetten van assistentie in
een keer te overvallen. Het verdient de voorkeur met het aanbod aan te sluiten bij
hun vragen en ervaringen.
• Naast formele vormingsmomenten vormen ook informele gesprekken een krachtige
hefboom om nieuwe collega’s met assistentie vertrouwd te maken.
• Het is belangrijk dat de nieuwe personeelsleden ervaren dat niet lukken in een
bepaalde schoolopdracht, dus ook in assistentie, bespreekbaar is. In een leertraject
mogen fouten worden gemaakt, hier kan men juist uit leren.
• Nieuwe personeelsleden zullen zich vlugger de assistentieattitude eigen maken
wanneer de school een duidelijk assistentiebeleid heeft. Dit beleid kan zijn neerslag
krijgen in een draaiboek waarin de verschillende assistentievelden en -pijnpunten zijn
opgenomen. [Wat wordt er bedoeld met ‘assisterend lesgeven’? Wat wordt er van
mij als assistent verwacht aan de fietsenstalling, de schoolpoort, de toiletten, in de
eetzaal, ...?] Een belangrijke vraag in het kader van een assistentiebeleid betreft het
engagement van de personeelsleden: wordt hun een assistentieplaats en -beurt
opgelegd of hebben zij inspraak?
2. Tekst uit het opvoedingsproject: een assisterende stijl
Het voordoen in dialoog of nog de spontane en beredeneerde (communicatieve) stijl van
de opvoeder werpt een nieuw licht op wat assistentie in het spoor van Don Bosco vandaag
kan zijn. Schematisch onderscheiden we drie factoren: de persoon van de opvoeder die
op een kwalitatieve wijze aanwezig is, het klimaat waarin de opvoeding gebeurt en de
structuur die de opvoeder creëert om de werkelijkheid te ordenen en vorm te geven.
Een kwalitatieve aanwezigheid
Via het begrip assistentie dringen we stilaan door tot het hart van het opvoedingsgebeuren
in dialoog met Don Bosco. De wijze waarop een opvoeder normbesef en waardepatronen
2

3 Page 3

▲back to top
bemiddelt, is wezenlijk bepalend voor het klimaat waarin de relatie met de jongere gedijt.
Intussen is duidelijk dat opvoeding geen zaak van 'te nemen of te laten' is. In gesprek
durven gaan met jongeren vraagt moed en inzet van een opvoeder. Van hem wordt
verwacht dat hij zich kwetsbaar durft op te stellen, dat hij eigen beperkingen en onmacht
niet verdoezelt. Jongeren zullen hem als het ware appelleren op zowel de mogelijkheden
als de grenzen van zijn norm- en waardepatroon. En toch, hoe kan een opvoeder bakens
uitzetten in het verhaal van jongeren en in die biografie kwalitatief aanwezig zijn? Aan de
hand van een aantal concrete begrippen geven we enkele krijtlijnen aan hoe assistentie
vorm kan krijgen.
Opvoeding is geen kwestie van techniek of van handige knepen. Jongeren hebben
meteen door of hun opvoeder een 'spel' speelt of gewoonweg eerlijk en dus authentiek is.
Datgene waar jongeren zelf naar op zoek gaan en waar een mens zijn leven lang naar
tracht, namelijk trouw aan zichzelf te blijven, verwachten jongeren uiteindelijk ook van een
opvoeder: authenticiteit. Wat de opvoeder aan jongeren wil meegeven, wat hij belangrijk
acht, daar moet hijzelf ten volle in geloven. De authenticiteit van de opvoeder is de
zinhorizon waarmee jongeren botsen, waarmee zij in discussie gaan en elementen
uitpikken of verwerpen voor hun persoonlijk levensontwerp.
Het heen en weer tussen opvoeder en jongere is een geleidelijk proces van groeien in
vertrouwen. De opvoeder vertrouwt erop dat jongeren creatief zijn en ertoe in staat mee te
bouwen aan hun toekomst. Dat is de eerste voorwaarde opdat jongeren ervaren dat hun
opvoeders het goed menen. Daaruit groeit dan weer het vertrouwen van jongeren in de
opvoeder. Vertrouwen is uiterst broos en snel gefnuikt, maar het kan ook een stevige basis
zijn om te bouwen aan een identiteit.
Een kwalitatieve aanwezigheid veronderstelt dat een opvoeder niet alleen mentaal, maar
ook letterlijk aanwezig is onder jongeren. Hij is aanspreekbaar en beschikbaar: op de
speelplaats, in een leefruimte, in de klas, tijdens het werk, bij studie en ontspanning.
Betrokken zijn op de wereld van jongeren houdt in dat de opvoeder ook aanwezig is op
die plaatsen waar jongeren samen zitten en rondlopen. Zonder dat hij zich opdringt,
probeert hij hun leefwereld van binnenuit aan te voelen. Als jongeren seismografen zijn,
dan kan hij de golfbewegingen slechts waarnemen als hij zoveel mogelijk midden onder
de jongeren leeft.
Die aanwezigheid veronderstelt ook een doorleefde interesse. Het geluk en het leven van
de jongere laten de opvoeder niet onverschillig. Zij mogen hem bezighouden en beroeren.
Hij mag verheugd en gelukkig zijn als het de jongere goed gaat. Het mag hem iets doen
als een van zijn jongere zich zorgen maakt om zijn gezondheid, om de situatie thuis, om
zijn relaties, om de onmacht om zijn leven vorm te geven op zoveel vlakken van het
bestaan.
Het is een speelse aanwezigheid. De opvoeder deelt het spel en de ontspanning van zijn
jongeren, vertoeft graag bij hen, doet met hen mee bij allerlei activiteiten. Zijn
aanwezigheid brengt sfeer in het geheel en gezelligheid in het samenleven en -werken.
De opvoeder verbindt geen voorwaarde aan zijn inzet voor jongeren. Zijn keuze voor hen
is onvoorwaardelijk. Bij opvoeding geldt de regel niet: voor wat, hoort wat. Opvoeders
3

4 Page 4

▲back to top
werken met jongeren in dienst van hun toekomst. Zij begeleiden jongeren op hun
levensweg in de hoop dat ze groeien en evolueren in zelfstandig leren en in keuzes
maken. Dat is uiteindelijk op weg zijn naar een volwassen identiteit. Opvoeden is gratuite
overgave; een jongere staat niet bij een opvoeder in het krijt omdat die hem 'zogezegd'
opgevoed heeft.
Via al die aspecten mag het duidelijk zijn dat het gaat om een ervaarbare pedagogische
aanwezigheid. Naar Don Bosco’s eigen woord moeten jonge mensen niet alleen bemind
worden, ze mogen en moeten dat ook ervaren en voelen.
Gedragen door emotionaliteit
Als gevolg van de kwalitatieve aanwezigheid van de opvoeders ontstaat een affectief
gunstig klimaat. Zo'n klimaat bevordert niet alleen de emotionele, maar ook de cognitieve
en om het even welke andere ontwikkeling. Jongeren hebben nood aan pleisterplaatsen
waar ze op verhaal kunnen komen, zichzelf mogen zijn. Een onthalende sfeer waarin
jongeren zich thuis voelen en op verhaal kunnen komen, is bepalend voor dat klimaat.
Waar authenticiteit, vertrouwen, betrokkenheid, onvoorwaardelijkheid e.a. steeds opnieuw
gerealiseerd worden, ontstaat een affectief of hartelijk klimaat. Vooral in de overgangs-
periode van zijn bestaan heeft een jongere behoefte aan dat veilig en geborgen klimaat
om weer een stap verder te zetten in de ontwikkeling naar zijn persoonlijk levensproject.
Jongeren vinden zo'n emotioneel gunstig klimaat wanneer zij met opvoeders en
leeftijdgenoten mogen omgaan. Of naar aanleiding van projecten en initiatieven die
gegroeid zijn uit het gezamenlijke denkwerk van opvoeders en jongeren. Ook wanneer bij
verjaardagen of andere gelegenheden tijd wordt gemaakt voor een feestje. Zoals ze
werkelijk zijn, zijn zij daar welkom: met hun talenten en hun gebreken, hun mogelijkheden
en hun beperkingen. Leren leven in een 'gegunde woonplaats' zoals Don Bosco's oratorio
opent perspectieven voor de toekomst.
Gedragen door rationaliteit
Hoe belangrijk dit affectief klimaat ook is, het is slechts één dimensie van het complexe
opvoedingsgebeuren. Een kwalitatieve aanwezigheid heeft ook nood aan redelijkheid, aan
een zinhorizon of stootblok zoals we dat eerder genoemd hebben. Anders dreigt het op
termijn puur sentimentaliteit te worden. Via taal en tekens, via zijn kwalitatieve
aanwezigheid daagt een opvoeder jongeren uit. Hij geeft hun te denken door hen met
bepaalde inhouden te confronteren. Jongeren kunnen zich slechts ten volle op een
kritisch-constructieve wijze in de samenleving engageren als ze leren argumenteren, hun
keuzes verantwoorden en in gesprek gaan met anderen. De opvoeding bereidt jongeren
voor om met beide voeten in de realiteit te kunnen staan.
Van de opvoeder wordt verwacht dat hij het opvoedingsgebeuren op een rationele (lees
redelijke) manier aanpakt. Dat wil in concreto zeggen dat hij niet overdrijft met regels en
sancties en de toepassing ervan. Zonder aan het waarom van een bepaalde norm of regel
te twijfelen, zal hij achtergronden moeten duiden, zodat jongeren een situatie en hun
verantwoordelijkheid daarin juist kunnen inschatten. De opvoeder houdt rekening met de
4

5 Page 5

▲back to top
individuele draagkracht van jongeren en met hun beginsituatie. Een leven kan maar
gedijen in een klimaat van welwillendheid, maar heeft anderzijds ook structuur nodig. Niet
alles en niet iedereen groeit vanzelf naar het meest haalbare goede. Een opvoeder stelt
zijn jongeren niet bewust bloot aan schadelijke invloeden, maar schermt hen ook niet af
van de werkelijkheid. Hij blijft zich bewust van bepaalde grenzen. Ook hier kan de gulden
middenweg een uitweg bieden.
In die zin stellen we dat een opvoedingsrelatie een ongelijke relatie is. De opvoeder
verlangt van jongeren dat zij in staat zijn om kritisch-constructief met hem, met zichzelf en
hun omgeving om te gaan. Vermits zij dat nog volop leren, doet hij het hen voor in
dialoog. Daarin schuilt de kracht van de opvoeder, dat bepaalt zijn gezag. De rol van de
opvoeder is niet beperkt tot die van welwillende toeschouwer aan de zijlijn. Hij
communiceert wat hij in het leven reeds aan inzichten en waarden heeft verworven. Dat
maakt de opvoeder natuurlijk kwetsbaar; bepaalde inzichten zijn immers tijdgebonden en
dus relatief. Toch heeft hij geen andere weg dan zijn eigen levensproject te communiceren
om de jongere het zijne te laten ontwerpen.
In dialoog met Don Bosco: een opvoedingsproject, Don Bosco Centrale, Sint-Pieters-
Woluwe, 2001, p. 54-60.
3. Inhoud
• Assistentie verwijst naar een opvoedingsstijl en -methode. Deze aanpak moet
verstaan worden tegen de achtergrond van het mensbeeld, de opvoedingsdoelen en
de andere stijlkenmerken zoals die in het opvoedingsproject omschreven worden.
• Assistentie krijgt zijn betekenis als hefboom voor het bereiken van de opvoedings- en
onderwijsdoelen.
• Assistentie wordt in het opvoedingsproject verder geduid als een vorm van
kwalitatieve aanwezigheid gedragen door rationaliteit en emotionaliteit.
• Assistentie is meer dan toezicht houden. Het bepaalt de wijze van toezicht houden.
Het gaat om een zichtbare en attentvolle aanwezigheid vanuit een kwalitatieve
betrokkenheid op de leerlingen, met een grote signaalgevoeligheid die de context
van de jongeren verrekent.
• Assistentie houdt ook het bijsturen van ongewenst gedrag in, naast het bevestigen en
stimuleren van gewenst gedrag.
• Assistentie moet en kan geleerd en geïntegreerd worden.
• Assistentie betekent een meerwaarde
< voor de leerlingen m.b.t. hun groei naar volwassenheid;
[Assistentie sluit aan bij de behoefte van leerlingen om door volwassenen
erkend te worden. Soms is de leerkracht aan de schoolpoort de eerste
volwassene die de leerling ‘s morgens aanspreekt.]
[Een geïnteresseerde en aandachtige aanwezigheid bij jongeren maakt het
mogelijk begrip te tonen en begrip te vragen, zodat de jongeren zelf gaan
beseffen wat past en wat niet past.]
< voor de leerkracht zelf;
[Je krijgt doorheen de assistentie als leerkracht ook veel terug: feedback om uit
te leren, vertrouwen, erkenning, volledigere kijk op de leerlingen, ...]
5

6 Page 6

▲back to top
[Als je niet louter als toeschouwer aanwezig bent bij jongeren, maar wel op
een bewuste en strategische manier, kan je heel wat misstappen voorkomen,
waardoor er minder disciplinair moet opgetreden worden.]
< voor het team van leerkrachten;
[Assistentie is een zaak van gans het corps. Op die manier groeit er ook
betrokkenheid op en solidariteit met elkaar.]
< voor de school als geheel.
[Assistentie bevordert een positief leer- en leefklimaat en heeft een preventieve
invloed op vandalisme.]
• Wat assistentie niet is:
< ‘zich sympathiek voordoen’;
< een vrijbrief voor het verschuiven van grenzen, afspraken en regels;
< zijn gezag laten aantasten
• Assistentie garandeert niet dat een leerkracht geen problemen zou hebben met
leerlingen. De leerkrachten moeten er worden op gewezen dat er altijd leerlingen
zich aan deze aanpak zullen onttrekken en dat je niet met iedereen op dezelfde wijze
op weg kan gaan. Toch volgt hieruit niet dat assistentie het gezag van een
personeelslid zou ondermijnen.
• Assistentie bij een groep is verschillend van een assisterende benadering van een
individuele leerling
• In assistentie gaat preventie in de betekenis van voorkomen samen met promotie.
Assistentie betekent dan dat de context zo gehanteerd wordt dat maximale
groeikansen mogelijk zijn en dat regelovertredend gedrag herleid wordt tot het
hanteerbare of haalbare.
• Assistentie veronderstelt regelduidelijkheid voor de personeelsleden en voor de
leerlingen. Centrale vraag hierbij is: in welke mate de jongeren structuur, veiligheid,
toezicht nodig hebben en in welke mate de jongeren zelfstandigheid aankunnen.
• Assistentie beïnvloedt de relatie met de leerlingen en wordt door de relatie met de
leerlingen bepaald. Authenticiteit vanwege het personeelslid en respect en voor de
eigenheid van de jongeren zijn hiervoor basishoudingen.
• Assistentie veronderstelt dat het personeelslid zich voor de jongere en zijn leefwereld
interesseert. Zo kan er vertrouwen ontstaan.
• Assistentie gaat op zoek naar het goede in de jongeren. Door hem/haar
verantwoordelijkheid te geven kan een personeelslid zijn waardering en vertrouwen
uitdrukken.
• Voor assistentie (zoals voor het geheel van het onderwijs- en opvoedingsgebeuren)
ben je je eigen instrument. Je draagt jezelf altijd mee: leeftijd (soms voel ik me wat
ouderwets), je persoonlijke situatie (je eigen zoontje is ziek thuis), je angsten (soms
vrees je dat ze je boven het hoofd groeien), je voorbereiding (je bent wel
vakbekwaam, maar maakt ook wel eens fouten).
• Het is belangrijk dat de nieuwe personeelsleden kennis nemen van het
assistentiebeleid van de school.
4. Toepassingsvelden
6

7 Page 7

▲back to top
• Assistentie als zichtbare en attente aanwezigheid is van toepassing in een veelheid
van situaties en omstandigheden.
• Assistentie veronderstelt niet de aanwezigheid van leerlingen. Mijn kwalitatieve
betrokkenheid op de leerlingen uit zich ook bij het voorbereiden, het verbeteren, in
het leraarslokaal of op de klassenraad.
• Assistentie begint al voor dat de jongeren aanwezig zijn, met name bij de
voorbereiding van de lessen.
• Assistentie begint - voor zover mogelijk - met het samen met de leerlingen naar de
klas gaan zodat de les rustig kan beginnen.
• Assistentie binnen de les verbindt vakgericht en leerlinggericht werken.
[Aanmoedigen, bevestigen, het goede beklemtonen, de namen van de leerlingen
kennen, ...]
• Bij het assisterend lesgeven hoort de zorg de leerlingen toe te rusten de leerstof
zelfstandig te verwerken. [Bijvoorbeeld: Als leerkracht leerlingen extra oefeningen
aanbiedingen als remediëring.]
• Assistentie bij opdrachten die over een langere periode lopen (GIP, verhandeling,
boekbespreking, ...). [Eerder een traject uitzetten in plaats van de opdracht de eerste
dag in zijn geheel aan de leerlingen op te geven.]
• Assistentie impliceert differentiëring naar leeftijd, maturiteit, ervaring, intrinsieke
capaciteiten, ...
• Assistentie als een manier van kijken. [Niet: ‘Wat kunnen ze nog maar’ maar ‘Wat
kunnen ze reeds’.]
• Assistentie bij de examens of de toetsen is meer dan spieken verhinderen. Het omvat
ook aandacht hebben voor hoe de leerlingen hun toetsen maken.
• Assistentie tijdens de speeltijden en de vrije momenten biedt eveneens gelegenheden
tot bevestigen, bijsturen, mogelijkheden verruimen.
• Assistentie bij buitenschoolse activiteiten begint bij de voorbereiding van deze
activiteiten en de afspraken die met alle betrokken collega’s worden gemaakt en
naar de leerlingen gecommuniceerd. De assistentie zelf moet ook voorbereid
worden.
• Een assisterende stijl garandeert geen rimpelloos parcours. Leerkrachten moeten zich
realiseren dat ze dagelijks met de hen toevertrouwde leerlingen zullen
geconfronteerd worden. Ze moeten dus na een conflict ook bereid zijn te
herbeginnen.
• Jongeren betrekken bij het doorwerken van conflicten en bij het oplossen van hun
problemen is eveneens een vorm van assistentie.
• Assistentie kan betekent dat je in je contacten met de ouders van leerlingen een
meervoudige partijdigheid hanteert en ook het perspectief van de jongere honoreert.
• De assisterende stijl die gehanteerd wordt naar de leerlingen is tevens een grote
kracht voor het onthaal en de begeleiding van nieuwe collega’s.
5. Literatuur en achtergrond materiaal
7

8 Page 8

▲back to top
• BIESMANS, R., Op weg naar de ‘brieven’ van 10 mei 1884. 3: Assistentie, de
essentie van Don Bosco’s Preventief systeem in der periode 1876-1884 (Don Bosco
Studies, 13) Don Bosco Centrale, Sint-Pieters-Woluwe, 2000, 161 p.
• BIESMANS, R., Assistentie, de essentie van het preventief systeem, in LOOTS, C.,
MERTENS, L., (Red.), Don Bosco, passie voor jongeren gisteren en vandaag, Don
Bosco Centrale, Sint-Pieters-Woluwe, 2000, p. 93-134.
• MERTENS, L., Preventie: uit het oog uit het hart?, in LOOTS, C., SCHAUMONT, C.,
Don Bosco uitgedaagd: in gesprek met actuele tendensen in opvoeding en
hulpverlening, Don Bosco Centrale, Sint-Pieters-Woluwe, 2002, p. 49-76.
In dialoog met Don Bosco: een opvoedingsproject, Don Bosco Centrale, Sint-Pieters-
Woluwe, 2001, p. 54-60.
8