Strenna 2010 Commentaar








JAARSPREUK 2010

VOOR DE

SALESIAANSE FAMILIE






COMMENTAAR

PASCAL CHÁVEZ VILLANEUVA

ALGEMEEN OVERSTE























Vertaling:Gaston De Neve

Correctie:Adriaan De Cooman

Vormgeving:Jos Biesmans


JAARSPREUK 2010

COMMENTAAR

PASCAL CHÁVEZ V

ALGEMEEN OVERSTE

Rome, 31 december 2009















HEER, WIJ WILLEN JEZUS ZIEN”

BRENGEN WIJ,

IN NAVOLGING VAN DON RUA,

ALS AUTHENTIEKE LEERLINGEN

EN GEESTDRIFTIGE APOSTELEN,

DE BLIJDE BOODSCHAP

AAN DE JONGEREN”




DE JAARSPREUK 2010

COMMENTAAR




Er is waarlijk niets mooiers

dan aan alle mensen

Christus te verkondigen”1



Beste Medebroeders,

Zusters van Maria Hulp der Christenen,

Alle leden van de Salesiaanse Familie,

Beste jongeren,


Hier ben ik dan met de jaarlijkse afspraak om de commentaar op de Jaarspreuk 2010 voor te stellen. Als echt spiritueel en pastoraal programma zal die ons helpen om onze salesiaanse identiteit te versterken, onze verbondenheid van geest en hart opnieuw kracht bij te zetten, ons in de Kerk te integreren als “leerlingen en apostelen” voor de opbouw van het Rijk en de transformatie van de wereld. Vandaag heeft de wereld meer dan ooit nood aan Christus en zijn Blijde Boodschap; daartoe moeten er mensen zijn die het Godsrijk tot hun bestaansreden maken zoals Christus dat gedaan heeft; het getuigenis van leerlingen, nieuwe mannen en vrouwen, die niet uit het ‘vlees’ maar uit de Geest geboren zijn, is nodig; dienende apostelen die zich ernstig inzetten voor het behoud van de schepping en voor gerechtigheid, solidariteit en broederlijkheid onder de volkeren.


1. Inleiding: de Jaarspreuk en de verantwoording ervan


Na de oproep van het voorbije jaar waarin ik de Salesiaanse Familie uitnodigde om als ‘beweging’ te leven en te handelen en zo beter herkenbaar te zijn, betekenisvoller en efficiënter in de dienst voor het heil van de jongeren, zou ik in 2010 jullie willen bezielen met de zelfde geest, samen betrokken bij een gedeeld project: de Blijde Boodschap verkondigen aan de jongeren en hen zo tot een persoonlijke ontmoeting brengen met de Heer Jezus.


Het betreft een programmabeleid dat ons aangeboden wordt door de heilige Vader zelf in een brief die hij me zond ter gelegenheid van het 26 AK van de salesianen:

De evangelisatie zal het voornaamste en prioritaire werkterrein zijn van jullie zending vandaag. Die omvat veelvuldige verplichtingen, dringende uitdagingen, uitgestrekte actiegebieden, maar de fundamentele taak is die van aan allen het menselijk bestaan voor te stellen zoals Jezus dat beleefd heeft. In plurireligieuze en geseculariseerde contexten moeten onuitgegeven wegen gevonden worden om de figuur van Jezus vooral aan de jongeren te leren kennen zodat ze blijven ontdekken hoe boeiend die figuur is.2


Ter gelegenheid van het eeuwfeest van het afsterven van don Michele Rua, die uiterst trouw was aan Don Bosco en zijn charisma, zou ik daarom alle leden van de Salesiaanse Familie willen uitnodigen om steeds meer liefdevolle leerlingen en enthousiaste apostelen van Jezus te worden en ons in te zetten voor de evangelisatie van de jongeren. Laten wij hen spreken over Christus, hun onze ontmoeting met Hem vertellen, zijn levensgeschiedenis verhalen zonder dewelke zijn figuur gevaar loopt te verglijden in mythologie of ideologie; stellen wij hun de geluksmoraal voor die Hij ons aanbiedt in de zaligsprekingen, vertellen we hun hoe mooi het leven is zodra men Hem ontmoet heeft en hoeveel vreugde het verschaft door Hem aangegrepen te zijn en betrokken in de zaak van het Godsrijk.

Evangelisch engagement is de vrucht van en volgt uit de identiteit van de leerling die, Christus volgend, zijn persoonlijke vertegenwoordiger en zijn geestdriftige missionaris wordt. Wij willen de uitdaging aanvaarden “om de jongeren te helpen naar de anderen te kijken, niet meer met hun eigen ogen en gevoelens, maar vanuit het perspectief van Jezus Christus”.3 Het is waar, wij zijn salesianen en als zodanig realiseren wij onze zending: evangeliseren door op te voeden en opvoeden door te evangeliseren. Dat is geen slogan en ook geen zinloze uitdrukking. Het drukt de nauwe band uit die bestaat tussen evangelisatie en opvoeding; zonder ze met elkaar te verwarren en met respect voor elkaars autonomie staan zij ten dienste van de opbouw van de menselijke persoon om die tot de volheid van Christus te brengen. Opvoeding is echte opvoeding wanneer ze alle dimensies respecteert van het kind, de adolescent, de jongere, en ze duidelijk gericht is op de integrale vorming van de persoonlijkheid door ze open te stellen voor het transcendente. Van haar kant heeft de evangelisatie een sterke opvoedende kracht in zich, juist omdat ze de omvorming van de geest en het hart betracht, de ontplooiing van een nieuwe persoonlijkheid, vrucht van haar gelijkvormigheid met Christus.


De jaarspreuk voor 2010 vindt haar vertrekpunt in het zopas afgesloten Paulusjaar en in de synode over het Woord Gods, ook in afwachting van de postsynodale apostolische exhortatie van de paus, die ons zal helpen bij het verkondigen van en getuigen voor de schoonheid van de ontmoeting met Christus, het Woord van God, dat midden onder ons leeft. Tijdens de synode waaraan ik heb mogen deelnemen heb ik een tussenkomst gehouden over de Lucasperikoop van de leerlingen van Emmaüs, beschouwd als model zowel voor de inhoud als voor de methode van jongerenevangelisatie; het kan nuttig zijn die opnieuw ter hand te nemen en te bemediteren..


Ziehier dus het spirituele en pastorale programma voor 2010

Heer, wij willen Jezus zien”

Brengen wij, in navolging van don Rua,

als authentieke leerlingen

en geestdriftige apostelen,

de Blijde Boodschap aan de jongeren”


Talrijke groepen van de salesiaanse familie staan reeds in eenklank met die opdracht. Als voorbeeld verwijs ik jullie naar twee passages uit de algemene kapittels van de salesianen en de zusters.


Het 26 AK van de salesianen is zich bewust van de dringende noodzaak tot evangeliseren en van de centrale positie die het voorstellen van Christus bekleedt: “Wij beschouwen de evangelisatie als de voornaamste noodzaak van onze zending, in het besef dat de jongeren er recht op hebben dat de persoon van Christus hun wordt aangekondigd als bron van leven en belofte van geluk in de tijd en de eeuwigheid”4 Onze “basisopdracht is het dus aan allen het menselijk bestaan van Christus voor te stellen zoals Christus dat beleefd heeft. […] De aankondiging van Christus en zijn evangelie moet dus centraal staan samen met het oproepen tot bekering, het aanvaarden van het geloof en het ingeschakeld zijn in de Kerk; daar ontstaan wegen van geloof en catechese, liturgisch leven, getuigenis van daadwerkelijke caritas5.


Het 22 AK van de zusters erkent vervolgens dat het de liefde is die ons voortstuwt: “Het cenakel, de plaats waar de apostelen allen samen waren, is geen blijvende woonplaats, maar een lanceerbasis. Daar verandert de Geest angstige mensen in vurige missionarissen die, vol moed, over de wereld de blijde aankondiging uitdragen van de Verrezen Christus. De liefde dwingt ons tot een exodus en tot uittreden uit onszelf naar de nieuwe grensgebieden om er ‘gave’ te zijn: “liefde groeit door liefde”6 Maria, die ons vanuit het cenakel leert de deuren wijd open te gooien, is de eerste geweest om de exoduservaring te beleven en zich op reis te begeven. De eerste geëvangeliseerde is de eerste geloofsverkondigster geworden. Door Jezus naar de anderen te brengen biedt zij haar dienst aan, brengt ze vreugde en laat ze liefde ervaren”7.


2. Leerling en apostel zijn: onze roeping


Leerling zijn dat betekent: het Woord Gods hartelijk ontvangen, en apostel zijn: het met vreugde doorgeven, dat is de roeping van ieder christen. En juist daarin bestaan het leven en de zending van de Kerk. Jezus zelf begon met het Rijk Gods aan te kondigen en de apostelen op te roepen om hen dan uit te zenden en te prediken. Niet alleen de Twaalf maar alle gedoopten zijn geroepen om leerlingen te zijn die zich het Woord eigen maken en zich identificeren met de Heer tot ze zijn gevoelens hebben; ze hebben de geest van Christus, leven innig met Hem verbonden tot ze overtuigde en ijverige apostelen worden, uitgezonden in alle levensmilieus om er getuigenis van het geloof af te leggen, redenen aan te brengen voor de hoop, mee te werken aan de omvorming van de cultuur en de maatschappij, te bouwen aan een wereld waar gerechtigheid en vrede heersen, en bij de volkeren en de sociale groepen het bewustzijn te versterken van solidariteit en broederlijkheid onder alle mensen.


Geen enkel christen mens mag zich aan die roeping en die zending onttrekken. Allen – en niet alleen de priesters, missionarissen en religieuzen – zijn we bewogen door de liefde die de Heer ons betoont en krachtens ons doopsel zijn we geroepen om geloofsverkondigers te zijn. Wij kunnen aan die opdracht beantwoorden in onze familie, op het werk, in onze gemeenschappen, door ons werk en ons woord, d.w.z. door de liefde waarmee we handelen en spreken, door ervoor te zorgen dat die aan het evangelie beantwoorden. Evangeliseren betekent: met zo’n energie een zuurdeeg inbrengen dat het de mentaliteit en de harten van de mensen verandert en door hen, de maatschappelijke structuren, zodat die meer met Gods bedoeling overeenkomen. Het gaat hier niet om een inwendige activiteit; evangeliseren betekent de echte sociale revolutie ontketenen, de grondige en enige efficiënte. Dat verklaart waarom ze op zoveel tegenwerking en openlijke of verborgen tegenstellingen stuit.


Alvorens te denken aan de middelen en de methodes om te evangeliseren moet men een motief hebben, d.w.z. op God verliefd zijn, zijn vriendschap en intimiteit ervaren hebben: “ik noem jullie geen dienaars meer, want de dienaar weet niet wat zijn meester doet; maar ik heb jullie vrienden genoemd, want alles wat ik van de Vader gehoord heb, heb ik jullie meegedeeld” (Joh 15, 15). Tussen het ogenblik van de oproep en dat van de uitzending ligt de periode waarin de leerlingen bij de Heer vertoeven om zijn levensstijl te leren kennen, om de persoonlijke en de universele geschiedenis te leren lezen als heilsgeschiedenis, om in hun eigen leven de ervaring op te doen van de waarheid, de goedheid en de schoonheid van de boodschap die hun is toevertrouwd en die zij moeten gaan verkondigen.


In dit opzicht, zo zei ik in de begroeting bij de aanvang van de halfjaarlijkse Vergadering van de Unie van Algemeen Oversten, in voorbereiding op de Synode over “Het Woord Gods in het leven en de zending van de Kerk”: alleen de bedienaar van het evangelie – godgewijde of leek – die hart heeft voor het evangelie, dat object geworden is van contemplatie en motief tot bidden, zal erin slagen het in zijn mond te bewaren als een schat om over te spreken en zal het in handen houden als een verplichting waaraan men zich niet mag onttrekken”8.


In de prachtige taak van het aanvaarden, incarneren en communiceren van Gods Woord , is Maria voor ons een moeder en meesteres, omdat zij – zoals Sint-Augustinus zegt – de Zoon eerder in de geest dan in het vlees heeft ontvangen. Inderdaad, in het evangelie volgens Lucas wordt zij voorgesteld als degene die, bij de aankondiging door de engel, met buitengewone openheid antwoordde: “Ziehier de dienstmaagd van de Heer, mij geschiede naar uw woord” (Lc 1, 38). Maria is het model van de leerling die, bij het gebeuren dat ze ziet en niet kan begrijpen, al die dingen in haar hart bewaart en overweegt (cf. Lc 2,19). Bij de aanvang van de zending van haar Zoon, tijdens de bruiloft van Kana, nodigt zij de dienaren uit om “te doen wat Hij hun zal zeggen”(Joh 2,5), en tijdens zijn optreden bevindt zij zich onder de leerlingen die “het Woord Gods aanhoren en onderhouden” (Lc, 27-28). Als het moment van de passie aangebroken is, staat zij aan de voet van het kruis, en heeft ten volle deel aan de verlatenheid, de verwerping en het lijden van de Zoon; zorgvuldig aanvaardt zij zijn testament: “Vrouw, ziedaar uw zoon” (Joh 19,25-27) En ten slotte, na de verrijzenis, volhardt zij in gebed met de leerlingen wachtend op de beloofde Heilige Geest (cf. Hnd 1,14). Ziedaar ons model als leerling en apostel van het Woord.


3. “Het verlangen Jezus te zien” is een plicht voor de leerlingen


Precies omdat de evangelisatie niet alleen het verkondigen van een boodschap is, maar ook de openbaring van God in Jezus, is ze authentiek wanneer ze tot een persoonlijke ontmoeting met de persoon van Jezus brengt, en is ze efficiënt wanneer ze het heil verkondigt dat God ons heeft willen geven in de Zoon. De evangelisatie bevat dus een interne dynamiek die vertrekt vanuit het religieus gevoel, uitgedrukt in het verlangen van de mens om God te zien, een gevoel dat door de psalmist als volgt wordt uitgedrukt: “Van u heeft mijn hart gezegd: zoek zijn aanschijn; uw aanschijn, Heer, zoek ik” (Ps 26, 8). En een van de leerlingen zal het wagen aan Jezus te vragen: “Heer, toon ons de Vader en dat zal voor ons voldoende zijn” (Joh 14, 8). Dat zegt ons dat evangeliseren een ontmoeting is van personen en dat de mens juist wordt geëvangeliseerd wanneer hij de persoon Jezus ontmoet en verwelkomt.


De evangelist Johannes verhaalt dat enkele Grieken die voor het paasfeest naar Jeruzalem gekomen waren, Filippus benaderden met de vraag om “Jezus te zien” (Joh 12, 21). Niet wetend wat gedaan met zo’n onvoorziene vraag sprak Filippus erover met Andreas en samen “gingen ze het aan Jezus zeggen”. Dan gaf Hij er zich rekenschap van dat het zo vaak uitgestelde uur om verheerlijkt te worden voor Hem gekomen was. Op het moment dat degenen die veraf waren het verlangen voelden om Hem te zien, erkende Jezus dat het uur gekomen was om zijn overgeleverd worden aan de dood aan te kondigen, het uur van de verheerlijking, het moment dat beslissend was voor het heil van allen.


Jezus kwam tot het besef van zijn uur, toen hij wist dat er enkele Grieken waren die Hem wilden zien. Hij kwam dat te weten omdat twee leerlingen het hem meedeelden. Zonder er zich rekenschap van te geven hielpen Filippus en Andreas Jezus om het cruciale moment van zijn leven te onderkennen. Zonder die twee leerlingen zouden de Grieken hun verlangen om de Heer te zien niet hebben kunnen uiten; zonder hen zou Jezus niet geweten hebben dat het moment van zijn verheerlijking aangebroken was. Jezus had de leerlingen nodig om in het verlangen van gezien te worden door mensen van veraf, het aanbreken van het uur van zijn verheerlijking te erkennen.


Ook vandaag heeft Jezus leerlingen nodig die erin slagen om in het hart van de mensen, in hun vreugden en hun angsten, een niet altijd uitdrukkelijke wil te zien om tot Hem te gaan en Hem te ontmoeten. Dat spoort Christus opnieuw aan om heil te bewerken in het besef dat men Hem verlangt.

Alleen de leerling die Hem nabij blijft, kan onder de velen die Hem zoeken, diegene eruit halen die Hem in werkelijkheid tracht te vinden. De leerling volgt Jezus om de ontmoeting met Hem voor degenen die Hem willen zien, gemakkelijker te maken. En zo wordt de leerling van Jezus zijn apostel: Jezus heeft leerlingen nodig, levens- en zendingsgezellen, om het aanbreken van zijn uur vast te stellen. Door degenen die Hem willen zien bij Hem te brengen wordt de leerling van Jezus zijn apostel.


Onder de talrijke aspiraties van de hedendaagse jeugd het verlangen ontdekken om “Jezus te zien” is voor ons, leden van de salesiaanse familie het motief, zo niet het enige dan toch het fundamentele, om echte leerlingen van Christus te worden. Als wij het niet doen, wie zal dan de dromen en noden van de jongeren tot bij Jezus brengen? Wie zal Jezus aan de jongeren laten zien? De leden van de salesiaanse familie worden opgeroepen om te horen hoe de jongeren verlangen Jezus te ontmoeten, en tezelfdertijd de jeugdsituatie te leren lezen zodat we het verlangen dat de jongeren in zich dragen om Jezus te benaderen, duidelijk maken. Dat is onze manier om vandaag Jezus te helpen de jongeren te redden. En zo worden wij zijn echte gezellen en zijn apostelen.


Dat betekent dat de evangelisatie van de jongeren moet vertrekken vanuit de concrete situatie waarin ze zich bevinden, met een bijzondere aandacht voor hun cultuur die sterk getekend is door subjectiviteit en eigengereidheid, wat hen aanzet om zich te groeperen onder leeftijdsgenoten en zich af te zonderen van de wereld van de volwassenen. In verband hiermee zijn de woorden van paus Benedictus XVI, in de catechese van 5 augustus 2009 verhelderend, waar hij het heeft over de heilige pastoor van Ars: “Als het toen de “dictatuur van het rationalisme” was, heerst er tegenwoordig in talrijke milieus een soort dictatuur van het relativisme”. Beide geven inadequate antwoorden op de terechte vraag van de mens om ten volle gebruik te maken van zijn eigen rede als distinctief en constitutief element van zijn eigen identiteit. Het rationalisme was ontoereikend, want het hield geen rekening met de menselijke grenzen en pretenties om alleen de rede te verheffen tot maatstaf voor alles en ze tot een godin te maken; het hedendaagse relativisme vernedert de rede omdat het in feite tot de bewering komt dat het menselijk wezen buiten het positief wetenschappelijke terrein niets met zekerheid kan kennen. Vandaag echter, juist zoals toen, “gaat de mens die bedelt om zin en vervulling” voortdurend op zoek naar exhaustieve antwoorden op de basisvragen die hij zich blijft stellen”9. Daarom hebben de jongeren – vooral zij – een niet altijd aangevoelde of uitgedrukte nood aan geduldige en begrijpende begeleiders.


Wat het religieuze en in het bijzonder het christen aspect betreft, laten de gegevens over de jongeren geen twijfel bestaan. Afgezonderd of vroegtijdig verlaten zijn, niet meegeteld worden, tekenen de verhouding van zoveel jongeren met religieuze instellingen, thema’s en personen. Het komt vandaag steeds meer voor dat men jongeren ontmoet die nog nooit contact gehad hebben met het religieuze, of die dat onvoldoende gehad hebben om het probleem van God te begrijpen, of die er zich van verwijderd hebben na een beloftevolle beginfase.


Oor hebben voor de expliciete of impliciete kreet van de jongeren die Jezus willen zien impliceert in de huidige situatie dat men naar die plekken en levenservaringen gaat waar jongeren zich thuis voelen, om hen te laten inzien dat onder de meest authentieke verlangens naar leven en geluk het verlangen schuilgaat naar zin en streven naar God.


Mijn dierbare voorganger don Juan Edmundo Vecchi heeft over die situatie heel duidelijk gesproken. “De wereld van de jeugd is een missiegebied wegens het aantal jongeren die opnieuw de eerste verkondiging moeten horen, wegens de levenswijzen en culturele modellen waar het licht van de blijde boodschap nog niet is doorgedrongen, wegens het verbale, mentale en existentiële taalgebruik dat niet overeenkomt met dat van de traditie”10.


We moeten wel opmerken dat er bij de jongeren interesse is voor God. Alle onderzoeken bevestigen dat. Een hoog percentage van hen verklaart op een of andere wijze God nodig te hebben en ervan overtuigd te zijn dat Hij bestaat. Daar volgt nochtans geen verplichting uit tot cultus en een coherente moraal en evenmin dat men zich laat binden door de ‘waarheid’ die een van de kerken over God aanbiedt.

Het beeld dat de jongeren van God hebben is gediversifieerd bijna zoals een caleidoscoop. Maar men zou overhaastig tewerk gaan door het als vals te betitelen. Het is veeleer onvolledig en wazig, soms in een erge graad. Als er dan een zeker wantrouwen is ingeburgerd tegenover de instellingen en het godsbeeld dat zij vertegenwoordigen en men een aantal verificatieprincipes van het hedendaagse denken als evident beschouwt, blijven er geen criteria meer over om objectief de geldigheid te evalueren van de diverse representaties van God.


Bij het aannemen van een ervan domineert dus de subjectieve keuze. Dat is niet totaal verkeerd: geloven is een vrije akt van de wil, door de genade gedreven en door de rede geïnspireerd. Maar er ontstaan zeker onevenwichtige beelden. God wordt een object, een beeld, een gesprekspartner, een relatie en een ontdekking op maat van de enkeling. Daaruit volgt een erg vaag concept van God zelf […]


Er zijn jongeren bij wie het beeld van een persoonlijke God bijna verdwenen is. En zo ook elke vraag over God. Beelden en vraagstellingen blijven hangen in de plooien van het bewustzijn als in een niet langer bezocht hoekje ervan.


In die context, die meer gelijkt op een marktplaats dan op een kerk, rijst de vraag hoe en wanneer men over God zal spreken, naar welke beelden van Hem de ervaringen en de boodschappen richten. Het is duidelijk dat, zoals God zich in feiten en woorden geopenbaard heeft, ook ons spreken zal gebeuren door middel van feiten en woorden, gebeurtenissen en ophelderingen”11.


4. Eerst leerlingen, daarna apostelen


Om Jezus aan jongeren te laten zien moet men Hem kennen, met Hem leven, tot de zijnen behoren. In andere woorden, men kan geen getuige en apostel van Jezus zijn als men niet eerst zijn leerling is. Apostel, inderdaad, wordt niet diegene die het wil zijn, maar hij die geroepen wordt. Filippus, Andreas en de andere leden van de eerste apostolische groep werden door Jezus geroepen, een na een, bij name, gekozen onder een menigte: “degenen die Hij wilde, kwamen tot Hem”, twaalf, “om hen bij zich te houden en ze uit te zenden om te prediken” (Mc, 13-14). En om met Jezus te gaan moesten zij zich afscheiden van de mensen die Hem volgden, en Hem zelf volgen. Wie geroepen wordt om bij Jezus te blijven en in zijn naam te prediken behoort niet tot de groep van degenen die Hem zoeken; hij maakt deel uit van diegenen die Hem reeds ontmoet hebben en besloten hebben bij Hem te blijven.


De eerste opdracht die de apostel krijgt, de eerste uitnodiging die komt van degene die hem geroepen heeft, is “bij zijn Heer te blijven”. In het apostolaat gaat het samenleven aan het gezonden worden vooraf; het samenzijn komt vóór de prediking; de persoonlijke trouw is uitgangspunt voor de zending. Door Jezus zullen inderdaad diegenen uitgezonden worden die met Hem geleefd hebben, zijn stappen en zijn rusten gedeeld hebben, het brood en de dromen, de successen en de desillusies, het leven en de projecten. Eer de blijde boodschap hun geest vervult en oorzaak wordt van hun vermoeidheid, moet ze in hun hart verwelkomd geweest zijn en de oorzaak geworden zijn van hun vreugde. Jezus vertrouwt zijn evangelie niet toe aan wie zijn eigen leven niet gegeven heeft (cf. Hnd 1, 21-22). De eersten die door Jezus uitgezonden werden waren zijn eerste gezellen.


Vanwege het feit dat zij bij Jezus waren, klampten de mensen die Jezus wilden kennen, de leerlingen aan; het verlangen om Jezus te zien bracht de menigte ertoe degenen op te zoeken die Hem volgden. Alleen de leerling die met Jezus leeft kan de toegang tot Hem vergemakkelijken voor wie naar Hem verlangt. Vandaar die dringende noodzaak bij de jongeren om leerlingen van Christus te ontmoeten die hen tot Hem kunnen brengen, omdat ze juist altijd bij Hem zijn. Alleen authentieke leerlingen kunnen geloofwaardige apostelen zijn.


In het zopas voorbije jaar heeft de figuur van Paulus ons geholpen om te begrijpen dat vóór het “evangelie van de genade” dat aan allen verkondigd wordt, de ervaring komt van de ontmoeting met de Verrezene: Paulus slaagde erin de blijde boodschap van God te prediken op een totaal nieuwe wijze omdat de Verrezene aan hem geopenbaard werd (cf. Gal 1, 15-16) op de weg naar Damascus. Uit die ervaring ontstond het levensprogramma van Paulus:“Voor mij is leven Christus” en zijn pastoraal project: “Wee mij als ik het evangelie niet verkondig” (1 Kor 9, 16). Als “Christus voor ons alles is” en als “wij niets boven de liefde van Christus stellen”, wordt ons leven een vreugdevol getuigen over Hem en Hem voorstellen aan allen.

5. Om de jongeren Jezus te laten zien


Jezus vinden betekent niet Hem onmiddellijk ontmoeten. Het feit Hem gevonden hebben in een sterke religieuze ervaring die een grote vreugde en enthousiasme teweegbracht, leidt niet altijd tot geloof, tot een authentieke ontmoeting met de Heer, omdat zoals in de parabel van het zaad (cf. Mc 4), de grond waarin het zaad valt niet voorbereid is.


Voor de ontmoeting komt het initiatief van Jezus. “Hij komt naderbij en verlangt naar een ontmoeting. Hij komt een huis binnen, komt naar de waterput waar een vrouw water komt putten, houdt halt bij een tollenaar, richt de blik op iemand die in een boom geklommen is, voegt zich bij iemand op de weg. Uit zijn woorden en daden en uit zijn persoon ontspringt een fascinatie die de gesprekspartner aangrijpt. Die is bewondering, liefde, vertrouwen en aantrekkingskracht.


Voor velen verandert de eerste ontmoeting in verlangen om nog naar Hem te luisteren, vriendschap met Hem te sluiten, Hem te volgen. Ze gaan rond Hem zitten om Hem te ondervragen, zullen Hem helpen in zijn zending, Hem vragen hen te leren bidden, zij zullen getuigen zijn van de gelukkige en droeve uren. In andere gevallen loopt de ontmoeting uit op een uitnodiging tot verandering van leven”12. Dat is het unanieme getuigenis van de vier evangelies.


De ervaring is niet verschillend wanneer men denkt aan de ontmoeting van Jezus met de jongeren. Voor ieder van hen plaatst zich de meest ingrijpende gebeurtenis op het ogenblik dat Jezus hun verschijnt als degene die zin geeft aan het leven, tot wie men zich kan wenden bij het zoeken naar de waarheid, door wie men de verhouding met God kan begrijpen en met wie men de menselijke conditie [la condition humaine] kan interpreteren. Het voornaamste is over te gaan van bewondering tot kennis, van kennis tot intimiteit, liefde, sequela, navolging.


Feit is dat men Jezus niet kan “zien”, als Hij zich niet “laat zien”. Niemand komt tot mij tenzij hij die mij gegeven wordt door mijn Vader (cf. Joh 6, 44). Het verlangen Hem te ontmoeten volstaat dus niet om te komen tot de vreugde van het erkennen; evenmin volstaat het zijn leerlingen gevonden te hebben om Jezus zelf te ontmoeten en Hem als de Heer te erkennen. Het verhaal van Emmaüs, model van de ontmoeting van de gelovige met het mensgeworden Woord zelf (cf. Lc 24, 13-15), legt het einddoel vast dat de gelovige moet bereiken, en tekent de weg uit om er te komen. De episode illustreert de weg tot geloof en beschrijft de nog altijd actuele etappes ervan. Het verhaal in Lucas biedt ons een precieze evangelisatieweg, waarin beschreven wordt wie evangeliseert en hoe men evangeliseert: het is Jezus die evangeliseert door middel van zijn woord en van de eucharistische gave van zichzelf, als hij samen met de leerlingen op weg is.


5.1.Einddoel van de evangelisatie: Christus ontmoeten in de Kerk


Het verhaal begint als de twee leerlingen van Jezus Jeruzalem verlaten. Teleurgesteld door wat er drie dagen geleden gebeurd is, verlaten ze de gemeenschap binnen dewelke enkelen echter waren begonnen met te zeggen dat de Heer levend gezien was; de twee leerlingen kunnen geen geloof hechten aan vrouwenpraat (cf. Lc 24, 22-23; Mc 16, 11). Slechts op het einde van de tocht, wanneer ze Jezus het breken van het brood zien herhalen, zullen ze Hem herkennen om Hem daarna onmiddellijk uit het oog te verliezen en zelf naar de gemeenschap terug te keren. De onverhoopte conclusie van de reis naar Emmaüs was dat ze zich opnieuw in de gemeenschap van Jeruzalem bevonden. De Verrezene was niet bij hen gebleven en zij zullen niet alleen kunnen blijven: zij keerden terug naar de gemeenschap waar ze Christus opnieuw zullen ontmoeten in het getuigenis van de apostelen: “De Heer is waarlijk verrezen en verschenen aan Simon” (Lc 24, 34). Dat is het criterium om een authentieke ontmoeting met Christus te verifiëren: het geschenk van de gemeenschap die herontdekt wordt als het eigen huis, door Christus bewoond, de haard waartoe allen behoren die de Heer gezien hebben.


De gemeenschap opnieuw ontdekken en zich opnieuw in de Kerk bevinden, de plaats om het gemeenschappelijke geloof te beleven, dat is het logische gevolg van de persoonlijke ontmoeting met de Verrezen Heer. Buiten de gemeenschap lijkt de verkondiging van het evangelie een ongeloofwaardig gerucht (cf. Lc 24, 22-23). Vandaag, zoals gisteren en meer nog dan gisteren, moeten we rekening houden met de hindernissen die de geloofsverkondiging ontmoet. De eerste hindernis is de tendentieuze informatie, want over Jezus wordt niet alleen weinig gesproken, men tracht Hem zelfs te doen verdwijnen uit de hedendaagse cultuur, uit de maatschappelijke organisatie en uit het persoonlijk bewustzijn. Zijn aanwezigheid wordt als irrelevant beschouwd in de maatschappij en zijn afwezigheid ziet men als een voordeel. De tweede hindernis is de subjectieve visie op Jezus die, beroofd van zijn historiciteit, altijd een Christus wordt op onze maat, voorgesteld volgens de eigen verlangens of noden. De derde hindernis is geraffineerder: in een zogenaamde interreligieuze dialoog wordt Jezus herleid tot een van de vele spirituele meesters of stichters van religies, zodat men Hem niet meer erkent als de enige Redder van allen. Ten slotte is er het niet ingebeelde risico, dat zelfs onder christenen vaak voorkomt, van Christus als zodanig bekend te beschouwen dat Hij ons niets nieuws meer te vertellen heeft; daar Hij onbelangrijk geworden is, is het de moeite niet waard Hem nog als gids en Heer te hebben.


Het verhaal van Lucas over de leerlingen van Emmaüs vertelt ons dat, indien Jezus zich onderweg niet bij hen gevoegd had en aan tafel, zij er niet zouden toe gekomen zijn Hem als levende te ontdekken; ze zouden evenmin het verlangen hebben gehad om onderweg met Hem samen te blijven. Laten wij duidelijk inzien dat het weinig belang heeft of degene die naar de gemeenschap terugkeert ze eerst verlaten had, maar dat het cruciaal is dat men zo vlug mogelijk terugkeert wanneer men de Heer gezien heeft. Alleen degene die het gemeenschapsleven terug opneemt, weet dat de verrezen Heer bij Hem is (geweest) en hij ontdekt de vreugde van Hem dichtbij geweten te hebben (cf. Lc 24, 35.32).


Men moet beducht zijn voor een evangelisatie die, buiten de methodes en intenties, niet vertrekt van een leven in gemeenschap met de verkondigers en die niet ontspruit uit hun vreugde van de ontmoeting met Christus in de gemeenschap. In zo’n geval zou die evangelisatie niet ontsproten zijn uit de ontmoeting met de verrezen Heer en ook niet tot een ontmoeting met Hem kunnen leiden. Zij die de verrezen Heer zullen zien en met Hem zullen eten zullen Hem niet bij zich kunnen houden, maar zullen het verlangen voelen om de meegemaakte ervaring te vertellen wanneer ze naar hun gemeenschap terugkeren. Dat is niet toevallig, maar het bewijst een wet van het christelijk leven: hij die Christus kent en verkondigt dat Jezus verrezen is, beleeft zijn ervaring in de gemeenschap.


Ook al is het waar dat men Christus kan ontmoeten op om het even welke plek, zijn woonplaats is de Kerk, de gemeenschap van de gelovigen, d.w.z. van degenen die Hem belijden als hun Heer, de familie van zijn leerlingen, van degenen die zijn leven en zijn zending delen.


Het lijdt geen twijfel dat wij ons moeten inspannen om het vervormde beeld te corrigeren dat veel jongeren van de Kerk hebben. Sommigen “praten er liefdevol over als over hun eigen familie, zelfs hun eigen moeder. Zij weten dat zij in haar en van haar het geestelijk leven gekregen hebben. Zij kennen ook haar limieten, haar rimpels en schandalen, maar dat lijkt secundair tegenover het goede dat zij de mens en de mensheid aanbrengt voor zover zij Christus blijft toebehoren en een uitstralingspunt is van zijn licht: de krachten van het goede dat zich openbaart in de werken en de mensen, de godservaring die opgewekt door de Geest, zich toont in de heiligheid, de wijsheid die voortkomt uit het Woord van God, de liefde die mensen samenbrengt en solidariteit schept over nationale en continentale grenzen heen, het vooruitzicht op het eeuwige leven.


Anderen praten erover met afstandelijkheid als over een werkelijkheid die hen niet raakt en waarvan zij geen deel uitmaken. Zij beoordelen haar van buitenaf. Wanneer zij zeggen “de kerk”, schijnen zij het slechts te hebben over enkele van haar instellingen, over een of andere formulering van het geloof of van de morele normen die hun niet aanstaan. Dat is de indruk die men krijgt bij het lezen van sommige bladen. […]. Zij vergissen zich precies in wat de Kerk in essentie is: haar verhouding tot en vooral haar identificatie met Christus. Voor velen is dat een onbekende of praktisch vergeten waarheid. Het ontbreekt zelfs niet aan mensen die deze vergeten waarheid interpreteren als een voorwendsel van de Kerk om de figuur van Christus te monopoliseren, de interpretaties ervan te controleren en het patrimonium van de beelden, de waarheid en de fascinatie die van Christus uitgaat, te beheren.


Voor de gelovige integendeel is dit het basiselement: de Kerk is voortzetting, woonplaats, actuele aanwezigheid van Christus, de plaats waar Hij de genade, de waarheid en het leven in de Geest meedeelt. […] Zo is het echt. De Kerk leeft van de herinnering aan Christus, overweegt en bestudeert met alle middelen zijn woord door er nieuwe betekenissen uit te halen, actualiseert opnieuw zijn aanwezigheid in de vieringen, tracht het licht dat uit zijn mysterie ontspringt te projecteren op de gebeurtenissen en de opvattingen van het moderne leven, aanvaardt en geeft vaart aan de zending van Christus in haar totaliteit: de verkondiging van het Rijk en de omvorming van de minder menselijke voorwaarden. Bovenal is Jezus het hoofd ervan dat de enkelingen aantrekt en hen in een herkenbaar lichaam verenigt en dat krachten inbrengt in de gemeenschappen”13.


Als dat de echte werkelijkheid van de Kerk is, dan hebben wij de opdracht zodanig te handelen dat de jongeren van haar houden als moeder van hun geloof, die hen tot Gods kinderen laat opgroeien, die hen hun roeping en hun zending laat vinden, die hen begeleidt op de levensweg en op hen wacht om ze binnen te brengen in het huis van de Vader. Dat is wat Don Bosco op een weergaloze manier wist te doen in de opvoeding en evangelisatie van zijn jongens in Valdocco. Laten we nagaan wat wij vandaag kunnen doen in de ontmoeting met jongeren die verlangen Jezus te zien.


5.2. Evangelisatiemethode: samen op weg gaan


De reden waarom het verhaal van Emmaüs zo actueel blijkt te zijn, ligt in zijn eigentijdsheid met onze spirituele situatie. Men kan zich gemakkelijk identificeren met die leerlingen die voor zonsondergang naar huis terugkeren, belast met herinneringen en vol droefheid. In het avontuur van de twee leerlingen van Emmaüs vinden we de beslissende etappes die we moeten afleggen om in de geloofsopvoeding van de jongeren de paaservaring opnieuw te beleven die het herboren worden in de gemeenschap en het apostolisch getuigenis begeleidt.


Vertrekpunt: naar Jezus gaan met onze eigen desillusies


Niet wat er in Jeruzalem “die laatste dagen” gebeurd is, maar de intieme persoonlijke frustratie was het vertrekpunt van die terugkeer naar Emmaüs. Zij hadden met Jezus samen geleefd en dat samenleven had in hen hogere verwachtingen doen ontstaan: het leek erop “dat Hij Israël zou verlossen”(Lc 24, 19;21). Zijn dood op het kruis daarentegen had al hun verwachtingen en hun hoop begraven. Het was meer dan logisch dat ze de mislukking zouden aanvoelen, dat ze zich ontgoocheld voelden, bedrogen. Vandaag delen de jongeren weinig met die leerlingen; maar wellicht hebben ze niets meer gemeenschappelijk dan de frustratie van hun dromen, de levensmoeheid en de teleurstelling in het apostolaat. Christus volgen, zo denken zij vaak, loont de moeite niet: een afwezige heeft voor hun leven geen waarde.


Het uur om naar Emmaüs terug te keren is aangebroken. Onderweg is er, samen met hun angsten, ook de gelegenheid om Christus te ontmoeten. Maar men mag niet alleen gaan. De jongeren hebben een Kerk nodig die Christus vertegenwoordigt, hen in hun problemen en hun ontmoediging nabijkomt, die niet alleen de weg en de vermoeienis met hen deelt, maar ook met hen kan praten door zich op hun niveau te plaatsen, zich te interesseren voor wat hen bezighoudt en door hun onzekerheden te accepteren. Hoe zal de salesiaanse familie de verrezen Heer kunnen vertegenwoordigen als ze zich niet met hen bezighoudt, als ze zich geen vragen stelt over “hun vreugde en hun hoop”, hun “droefheid en hun angsten”, kortom als ze niet bekommerd is om hun aangelegenheden en hun leven?




Onderweg: van het veel weten over Jezus naar het luisteren naar Hem


Onderweg scheen alleen de onbekende man geen idee te hebben van wat er in Jeruzalem gebeurd was (cf, Lc 24, 17-24). Het veel weten over Jezus bracht de leerlingen niet tot Hem kennen; zij kenden het kerygma, maar waren niet tot geloof gekomen; zij wisten zoveel over Hem, maar waren niet in staat Hem te zien; zij hadden heel wat nieuws over een dode, maar slaagden er niet in Hem levend te zien. De onbekende moest zich danig inspannen om hun het gebeurde te doen begrijpen in het licht van God. Jezus begon zijn leven te overlopen met hen en het voor te stellen als de vervulling van de beloften. Om Hem te herkennen moesten zij Hem laten spreken.


Zoals Christus moet ook de salesiaanse familie vermijden in de jongeren inconsistente hoop en valse verwachtingen op te roepen; zij moet hun integendeel leren te verdragen wat er gebeurt in en rond hen door hen te helpen om de gebeurtenissen te leren lezen in het licht van God, volgens zijn Woord. Als wij hen niet tot de overtuiging brengen dat alles wat gebeurt deel uitmaakt van een goddelijk project, vrucht en bewijs van zijn kolossale liefde, hoe zullen de jongeren er dan in slagen zich door God bemind te voelen? Om daarin te slagen, moeten wij hun metgezellen worden bij het zoeken naar de zin van het leven en het zoeken naar God. Ziehier dus een parcours dat nog maar weinig gevolgd werd in de Kerk en dat heel dringend is voor de jongeren: zonder kennis van de Schriften kent men Christus niet.14


De decisieve etappe:Jezus in ons eigen huis verwelkomen


Bij de aankomst in Emmaüs waren de leerlingen nog niet gekomen tot een persoonlijk kennen van Jezus, hadden zij de verrezen Heer niet herkend in de onbekende reisgezel. Eigenlijk was Emmaüs niet het einddoel van de reis, maar een decisieve etappe. De nog niet herkende Jezus die uitgenodigd werd om te blijven, herhaalde zijn ‘gebaar’ zonder een woord te zeggen. De eucharistische praktijk is onder de gelovigen het teken van zijn ware aanwezigheid. De twee Emmaüsgangers hadden de Heer niet herkend toen zij met Hem onderweg waren en van Hem de zin van de gebeurtenissen leerden begrijpen. Wat Jezus niet kon bereiken met de begeleiding, de samenspraak en het interpreteren van het Woord van God, werd verwezenlijkt door de eucharistische handeling.


De ogen openen zich voor het aanschouwen van de Verrezene daar waar Hij het gebaar herhaalt dat Hem het best identificeert (cf. Lc 24, 30-31) Wanneer het brood gebroken wordt in de gemeenschap, komt Jezus uit de anonimiteit. “Er wordt geen enkele christen gemeenschap opgebouwd, als ze niet de eucharistieviering als wortel en middelpunt heeft”15. Een geloofsopvoeding die de sacramentele ontmoeting van de jongeren met Christus vergeet of verwerpt is niet de juiste weg om Hem te vinden. De eucharistie is en moet blijven “bron en hoogtepunt van de evangelisatie”16; ze is “de bron en het hoogtepunt van het christelijk leven”17.


Zoals wij vinden de jongeren Jezus in de kerkgemeenschap. In haar leven komen echter momenten voor waarin ze zich op een bijzondere wijze manifesteert en communiceert: dat zijn de sacramenten, in het bijzonder de verzoening en de eucharistie. Zonder de ervaring die in de sacramenten bevat ligt blijft de kennis van Jezus inadequaat en schaars, wat zover gaat dat men Hem niet meer wil onderkennen onder de mensen als de verrezen Redder.


Er zijn er inderdaad die, alhoewel ze het sociale leven en de idealen van de Kerk delen, Jezus slechts onder de grote wijzen, de religieuze genieën plaatsen, Hem misschien beschouwen als de hoogste verwezenlijking van de mensheid, die op ons een invloed uitoefent door de diepte van zijn leer en door zijn voorbeeldig leven. Er ontbreekt echter het persoonlijk ervaren van de Verrezene, van zijn vermogen tot het schenken van leven, van verbondenheid door Hem met de Vader.


Met reden wordt gezegd dat de sacramenten echte herinneringen zijn aan Jezus: aan wat Hij ook vandaag verricht en bewerkt voor ons, aan wat Hij betekent voor ons leven: zij wakkeren opnieuw ons geloof in Hem aan, zodat we Hem beter zien in ons leven en in de gebeurtenissen.

Ze zijn ook de manifestatie van wat in de plooien van ons bestaan verborgen schijnt te zitten en waarvan we dan bewust worden: in de verzoening ontdekken we Gods goedheid bij de aanvang en als structuur van ons leven; in het licht ervan evalueren wij het verloop van ons leven en trachten wij het op een nieuwe manier op te bouwen. Zij zijn energie en transformerende genade omdat zij het leven van de verrezen Christus meedelen en ons erop enten; zij geven ons een niet theoretisch maar praktisch besef van zijn draagwijdte, dimensies en mogelijkheden.


Zij zijn profetie, onderpand van een belofte van verbondenheid en geluk die ons gedaan werd en waarop wij vertrouwen. In de verzoening worden onze ogen geopend en zien wij wat wij kunnen worden volgens het project en verlangen van God; de Geest die ons zuivert en hernieuwt wordt ons opnieuw gegeven. Er wordt gezegd dat de verzoening het sacrament is van onze toekomst als kinderen [van God], eerder dan van ons verleden als zondaars. In de eucharistie incorporeert Christus ons in zijn offergave aan de Vader en versterkt Hij onze zelfgave aan de anderen. Ze inspireert ons het verlangen en geeft ons de hoop dat beide, de liefde voor de Vader en voor de broeders, een genade worden voor allen en voor alles: wij verkondigen zijn dood en zijn verrijzenis: kom Heer Jezus”18.


5.3. Motivatie van de evangelisatie


De dringende noodzaak tot evangeliseren is geen proselitisme, maar drukt de passie uit voor het heil van de anderen, de vreugde in de ervaring van levensvervulling in Jezus te delen. Wie de Heer ontmoet heeft, kan niet zwijgen: hij moet Hem verkondigen. Blijven zwijgen zou betekenen Hem opnieuw dood verklaren; en Hij leeft! De missionaire zending bevat het bevel dat Jezus tot zijn leerlingen richt: “Jullie zullen mijn getuigen zijn tot aan het uiteinde van de aarde”(Hnd 1, 8).


Vanaf het begin van zijn werk deed Don Bosco precies deze oproep door de blijde boodschap te brengen aan de armere jeugd. Sprekend over de congregatie zei hij: “deze Sociëteit was bij haar begin een eenvoudige catechismusles”19. En kort na de goedkeuring van de constituties (1874), op 11 november 1875, zond hij reeds de eerste expeditie missionarissen naar Latijns-Amerika. Als salesiaanse familie worden wij uitgenodigd om in eenklank te komen met wat de oorspronkelijke inspiratie van Don Bosco geweest is: de evangeliserende en missionaire dimensie van zijn leven, maar ook van zijn charisma. Dat alles stelt een basiselement voor van het geestelijk testament dat hij ons nagelaten heeft.


Het missionaire aspect is tegenwoordig heel levendig, omdat de wereld een “missiegebied” geworden is. Anderzijds is er vandaag een andere opvatting van missie, van het realiseren van de “missio ad gentes”. Die wordt voltrokken met respect voor de diverse culturele contexten, in dialoog met de andere christelijke belijdenissen en de diverse religies, en zij engageert ons in de menselijke promotie en de verheffing van de cultuur.20 Dat dispenseert er ons echter niet van echte missionarissen te zijn, het engageert ons zelfs nog sterker.


5.4. De pastoraal hérdenken


Als wij vandaag willen evangeliseren moeten wij, buiten het verlenen van prioriteit aan de urgenties van de evangelisatie, ook de pastoraal vernieuwen. Ziehier enkele aandachtspunten wat dat betreft.


Centrale positie van de persoon van Jezus Christus


De evangelisatie heeft de Heer Jezus niet alleen als haar inhoud; Hij is haar voornaamste subject. Jezus Christus stelt inderdaad geen boodschap voor die zou kunnen gescheiden worden van zijn persoon, zodat zijn woorden, zijn handelingen, zijn aardse geschiedenis zouden kunnen herleid worden tot eenvoudige communicatiemiddelen. Hijzelf is de inhoud van zijn verkondiging, omdat Hij het levende en efficiënte Woord is waarin God zich aan de mensen meedeelt. De bron van heel het evangelisatieproces is de persoonlijke ontmoeting met Christus. Het gaat natuurlijk niet over een simpele aanmanende aansporing, maar over een klare aanduiding van de waarheid, die erg relevante gevolgen heeft. Onder hen signaleer ik vooral de eis om de kloof tussen inhoud en evangelisatiemethode te overstijgen, en in de tweede plaats, de noodzaak om het evenwicht te bewaren tussen het vertrekken vanuit de vragen van de doelgroepen en het uitsluitend presenteren van de hele Christus. Dat dwingt ons ertoe te verifiëren of onze pastorale werkwijzen coherent zijn met de centrale positie van het voorstellen van Jezus Christus. Een methodologie die uitsluitend de toehoorder van het Woord in het midden plaatst, verijdelt de efficiëntie van het Woord zelf.


Getuigenis van de geëvangeliseerde en evangeliserende gemeenschap


Getuigen is het kernelement van de pastorale actie. De prioriteit van de getuigenis komt op een coherente wijze voort uit de centrale positie van de persoon van Christus in het evangeliseren. Zo’n actie ontstaat niet in de eerste plaats uit menselijke noden waarop een antwoord moet gegeven worden, maar uit de persoonlijke ontmoeting met een persoonlijk genademysterie waarvan men getuigenis aflegt; ze ontplooit zich daarom niet vanuit een leegte of een gebrek, maar vanuit een volheid van liefde die uitstraalt en zich meedeelt. Juist daarom staat in het centrum van het evangeliseren de getuigende aanwezigheid van een gemeenschap die door haar leefwijze de gewetens interpelleert en staat er niet eenvoudigweg een pastoraal project waarrond min of meer homogene krachten worden verzameld. Om die reden krijgt de figuur van de verkondiger een bijzonder reliëf, verkondiger die allereerst een gelovige leerling is en vervolgens een geloofwaardige apostel, geloofwaardig omdat hij juist een gelovige leerling is.


Evangelisatie en opvoeding


In de salesiaanse familie voelt men de noodzaak van een hérdenking van het verband tussen evangelisatie en opvoeding, die de repetitieve inertie van algemene formules overstijgt. Zo beweert het 26 AK van de salesianen in dat opzicht ”In de salesiaanse traditie hebben we dat verband op verschillende manieren uitgedrukt: bv. “eerlijke burgers en goede christenen” ofwel “evangeliseren door op te voeden en opvoeden door te evangeliseren”. Wij voelen de noodzaak om de reflectie over dat delicate verband voort te zetten. In ieder geval zijn wij er van overtuigd dat de evangelisatie aan de opvoeding een model biedt van totaal geslaagde humaniteit en dat de opvoeding, wanneer ze ertoe komt het hart van de jongeren te raken en de religieuze zin van het leven te ontwikkelen, de evangelisatie bevordert en begeleidt”21. De uitvoering van dat werk vindt een referentiepunt in de duidelijke bevestiging van hetzelfde kapittel waarvolgens men tegelijk de volledigheid van de verkondiging en het trapsgewijs aanbieden veilig moet stellen”22, zonder toe te geven aan de verleiding om het trapsgewijs voorstellen van de pedagogische parcours om te vormen tot een selectief opdelen van de voorstelling of een later komend expliciet verkondigen van Jezus Christus en zo de persoonlijke ontmoeting met de Heer onmogelijk te maken.


Evangeliseren in diverse contexten


De evangelisatie vraagt ook aandacht voor de diverse contexten. De dringende noodzaak om de verrezen Heer te verkondigen dwingt ons om het hoofd te bieden aan situaties die ons oproepen en bezorgd maken: de nog niet geëvangeliseerde volkeren, het secularisme dat de gebieden van de oude christelijke traditie bedreigt, het fenomeen van de migraties, de nieuwe dramatische vormen van armoede en geweld, de verspreiding van bewegingen en sekten. Iedere context stelt zijn eigen uitdagingen aan de verkondiging van het evangelie. Wij voelen ons ook geïnterpelleerd door enkele gunstige mogelijkheden, zoals de oecumenische interreligieuze en interculturele dialoog, de nieuwe gevoeligheid voor de vrede, de bescherming van de mensenrechten en de zorg voor de schepping, de vele uitdrukkingen van solidariteit en vrijwilligerswerk. Die elementen die door de postsynodale apostolische exhortaties erkend werden, verplichten ons tot het vinden van nieuwe wegen om het evangelie van Jezus Christus te verkondigen met respect en waardering voor de lokale culturen.


Aandacht voor het gezin


Een bijzondere aandacht moet gaan naar het gezin dat het oorspronkelijk subject is van de opvoeding en de eerste opvoedingsplek. De Kerk is zich bewust geworden van de ernstige moeilijkheden waarin het gezin zich bevindt en voelt de noodzaak om buitengewone hulp te verstrekken voor zijn vorming, zijn groei en de verantwoorde uitoefening van zijn opvoedingstaak. Daarom zijn ook wij geroepen om ervoor te zorgen dat de jeugdpastoraal steeds meer zou openstaan voor de gezinspastoraal. Zo sprak de paus tot ons tijdens het 26 AK: “In de opvoeding van de jongeren is het uiterst belangrijk dat het gezin een actief onderwerp wordt. Het kent dikwijls moeilijkheden om het hoofd te bieden aan de uitdagingen van de opvoeding; zo vaak is het niet in staat zijn specifieke bijdrage te leveren ofwel is het afwezig. De voorliefde en het engagement ten bate van de jongeren die het kenmerk zijn van het charisma van Don Bosco, moeten vertaald worden in een even sterk engagement voor betrokkenheid en vorming van de gezinnen. Jullie jeugdpastoraal moet dus resoluut openstaan voor de gezinspastoraal. Zorgen voor het gezin betekent23 niet krachten onttrekken aan het jeugdwerk, maar maakt het juist duurzamer en efficiënter”.


5.5. Procédés voor verandering die we moeten activeren


Om tegemoet te komen aan de vereisten van de evangelisatie en om de jeugdpastoraal te hérdenken, is het nodig de mentaliteit te veranderen, de structuren om te vormen en enkele processen ter verandering in werking te stellen. Men moet overgaan:

- van een mentaliteit die de directe bestuursrollen bevoordeelt

naar een mentaliteit die een evangeliserende aanwezigheid onder de jongeren op de voorrang plaatst;

- van een evangelisatie die bestaat uit gebeurtenissen zonder continuïteit naar een systematisch en integraal parkcours;

- van een individualistische mentaliteit naar een communau-taire stijl die jongeren, gezinnen en leken betrekt bij de verkondiging van Jezus Christus;

- van een houding van pastorale zelfvoorziening naar het delen van projecten met de lokale kerken;

- van het beoordelen van de efficiëntie van onze aanwezigheid in termen van geapprecieerd worden door de anderen naar een evaluatie in termen van getrouwheid aan het evangelie;

- van een houding van culturele superioriteit naar een positief aanvaarden van de culturen die verschillen van de onze;

- van het beschouwen van de salesiaanse familie als enige gelegenheid tot ontmoeting, kennis en uitwisseling van ervaringen naar het zich inzetten om er een ware apostolische beweging van te maken ten voordele van de jongeren.


Ik ben ervan overtuigd dat wij “om te handelen als echte leerlingen van de Heer Jezus geen ander alternatief hebben dan het op God gerichte leven, een intens leven doordrongen van grondig beleefd geloof, hoop en liefde, en van de radicaliteit van het evangelische leven, een lichtend leven getekend door gehoorzaamheid, armoede en zuiverheid. Ziedaar onze profetie! Jezus heeft ons gevormd en ons zijn Geest gegeven opdat wij het zout van de aarde zouden kunnen zijn, het licht van de wereld, zuurdeeg in de maatschappij, geroepen om licht te geven en uit te stralen, te bewaren en op smaak te brengen, te doen groeien en om te te vormen.


Dat alles impliceert dat

- wij de nieuwe evangelisatie met creativiteit en geestdrift aanpakken om tot de ziel van de cultuur door te dringen, vooral die van de jongeren, onze doelgroepen;

- wij de centrale positie van God in ons persoonlijk leven en in de communiteit herstellen door te zorgen voor een hoog gehalte van spiritueel leven in de gemeenschap en door het herkenbaar maken van het communautaire getuigenis van de sequela Christi;

- wij wedden op het creëren van gemeenschap door een echte familiegeest, rijk aan menselijke waarden en volledig gewijd aan de dienst van de jeugd, vooral de armste, noodlijdende en marginale jongeren tot wij er een huis en een school van verbondenheid van maken;

- wij de salesiaanse aanwezigheid onder de jongeren opnieuw laten zien door charismatische keuzes te maken die ons toelaten het leven te delen met de jongeren, een nieuwe wijze om uitdrukkelijker evangelische aanwezigheid te creëren, door daar te gaan waar wij vruchtbaarder kunnen zijn op het vlak van pastoraal, spiritualiteit en roepingen”24.


6. Zoals don Michele Rua, leerling en apostel


Wie de geschiedenis van de salesiaanse congregatie herleest, 150 jaar na de stichting en honderd jaar na de dood van don Rua, eerste opvolger van Don Bosco, kan niet anders dan erkennen dat ons charisma ontstaan is uit de zending zelf van de Kerk, dat wat ons voortstuwt de pastorale passie is die Don Bosco geleerd had in de school van don Cafasso, dat wij, in één woord, door Jezus uitgezonden zijn om zijn eigen zending uit te oefenen en zijn eigen werk te doen, maar met de glimlach van Don Bosco op het gelaat en met het doorzettingsvermogen van don Rua.


6.1. “Uiterst trouw”


Daarom kan ik, wat dat betreft, niet nalaten te verwijzen naar don Michele Rua, voor ons het model van wat het betekent, als salesianen, leerlingen en apostelen te zijn. De viering van het eeuwfeest van zijn overlijden biedt ons een stimulans om leerlingen en apostelen van Jezus te zijn in het spoor van Don Bosco, van wie hij de eerste opvolger was.


Hij “was de allertrouwste, want de nederigste en tegelijk de dapperste zoon van Don Bosco”. Met die woorden heeft Paulus VI op 29 oktober 1972, dag van de zaligverklaring, de menselijke en spirituele figuur van don Rua getekend. De paus heeft ook nog in die homilie25, uitgesproken onder de koepel van Sint-Pieter, de nieuwe zalige beschreven met woorden die zijn fundamentele karaktertrek, de trouw, zullen bepalen. “Opvolger van Don Bosco, dat is voortzetter: zoon, leerling, navolger… Hij heeft het voorbeeld van de heilige tot een leerschool gemaakt, zijn leven tot een geschiedenis, zijn regel tot een ‘geest’, zijn heiligheid tot een type, een model; hij heeft van de bron een rivier, een stroom gemaakt” De woorden van Paulus VI hebben het aardse leven van die “tengere en versleten priesterfiguur” tot een hoger peil verheven; zij hebben de diamant ontdekt die geschitterd had op de zachte en nederige achtergrond van zijn levensdagen.


Het was lang geleden begonnen met een eigenaardig gebaar. Michel, acht jaar oud, vaderloze wees, met een rouwband onder het jasje, had de hand uitgestrekt naar Don Bosco om een medaille te krijgen. In plaats van de medaille had Don Bosco hem de linkerhand gegeven terwijl hij met zijn rechterhand het gebaar maakte om ze middendoor te snijden. En hij zei: “Neem ze, Michele, neem ze” En voor die verwonderde blik had hij de woorden uitgesproken die het geheim van zijn leven zouden worden: “Wij twee zullen alles samen doen, elk de helft” Zo begon dat formidabele werk, de heilige Meester samen met de leerling die alles met hem deelde, elk de helft. Michele begon de denkwijze en handelwijze van Don Bosco te assimileren. “Don Bosco observeren in zijn handelingen, zelfs de kleinste – zo zal hij later zeggen – maakte op mij meer indruk dan het lezen en overwegen van om het even welk godvruchtig boek”26


6.2. Een vruchtbare trouw


Meer dan één kardinaal te Rome was bij het overlijden van Don Bosco ervan overtuigd dat de salesiaanse congregatie snel zou verdwijnen; don Rua was toen 50. Het zou beter zijn een pontificaal commissaris naar Turijn te sturen die de samensmelting van de salesianen met een andere traditierijke congregatie zou voorbereiden. “Inderhaast”, zo getuigde don Barberis onder ede, “riep Mgr. Cagliero het kapittel samen met enkele ouderen en er werd een brief opgesteld gericht aan de Heilige Vader waarin alle oversten en de ouderen verklaarden dat ze allen akkoord gingen om don Rua als Overste te aanvaarden en dat zij zich niet alleen zouden onderwerpen, maar hem met grote vreugde zouden ontvangen… Op 11 februari bevestigde de Heilige vader don Rua en verklaarde hij hem voor 12 jaar in functie volgens de constituties”27.


Paus Leo XIII had don Rua gekend en wist dat de salesianen onder zijn leiding hun zending zouden voortzetten. En zo gebeurde het. De salesianen en de salesiaanse werken vermenigvuldigden zich zoals de broden en de vissen in Jezus’ handen. Don Bosco had 64 werken gesticht; don Rua bracht het aantal op 341. Bij het afsterven van Don Bosco waren er 700 salesianen: onder don Rua’s algemene leiding gedurende 22 jaren liep hun aantal op tot 4.000. De salesiaanse missies die Don Bosco met hardnekkigheid gelanceerd had, hadden zich tijdens zijn leven uitgebreid tot Patagonië en Vuurland, Uruguay en Brazilië; don Rua versterkte het missionaire elan en de salesiaanse missionarissen gingen naar Colombia, Ecuador, Mexico, China, India, Egypte en Mozambique.


Opdat de trouw aan Don Bosco niet zou verzwakken had don Rua geen schrik om wijd en zijd te reizen. Heel zijn leven zat vol reizen. Hij ging bij zijn salesianen waar ze zich ook bevonden, sprak hun over Don Bosco, wakkerde in hen weer zijn geest aan, stelde zich op een vaderlijke maar accurate wijze op de hoogte van het leven van de medebroeders en van de werken, en liet geschriften met directieven en vingerwijzingen na opdat de trouw aan Don Bosco zou floreren.


6.3. Een dynamische trouw


In dezelfde homilie van de zaligverklaring heeft Paulus VI verklaard: “Laten wij een ogenblik nadenken over het karakteristieke aspect van don Rua, het aspect dat ons toelaat hem te begrijpen… De enorme groeikracht van de salesiaanse familie vond haar oorsprong in Don Bosco en haar continuïteit in don Rua. Die volgeling van hem heeft het salesiaanse werk gediend in zijn expansief vermogen, heeft het ontwikkeld met woordgetrouwe coherentie, maar altijd met geniale nieuwigheid”.


En Paulus VI vervolgt: “Wat leert don Rua ons? Hij leert ons opvolgers-voortzetters te zijn… De navolging van de leerling is geen passiviteit of slaafsheid … Opvoeding is de kunst die de logische, maar vrije en originele expansie van de kwaliteiten van de leerling leidt… Don Rua heeft zich gekwalificeerd als eerste voortzetter van het voorbeeld en het werk van Don Bosco… Wij zien voor ons een atleet van apostolische werkkracht die altijd werkte naar Don Bosco’s model, maar met zijn eigen groeiende dimensies…Wij brengen glorie aan de Heer die aan zijn apostolische inspanning nieuwe terreinen van apostolisch werk heeft willen geven, die de onstuimige en wanordelijke sociale ontwikkeling open gesteld heeft voor de christelijke beschaving”.


Zelfs bij een vlug lezen van de indrukwekkende hoeveelheid brieven van don Rua, van zijn circulaires, de boekdelen die zijn werk van 22 jaar als opvolger van Don Bosco resumeren, ontdekt men op een imponerende wijze dat wat de paus gezegd heeft waar is: zijn trouw aan Don Bosco is niet statisch, maar dynamisch. Hij bemerkte waarlijk het verglijden van de tijd en het veranderen van de behoeften van de jeugd, en zonder vrees breidde hij het salesiaanse werk uit naar nieuwe werkterreinen.


7. Suggesties voor het concretiseren van de jaarspreuk


Na dit overzicht van de figuur van don Rua, die de salesiaanse familie zo uitbreidde, vind je hier nu enkele nuttige wenken om te bewerken dat de salesiaanse familie zich gezamenlijk zou engageren om de blijde boodschap aan de jongeren te brengen. Dit wordt voorgesteld aan de afzonderlijke groepen van de salesiaanse familie en ook aan de lokale en provinciale raadgevende lichamen van de salesiaanse familie zelf.


7.1. In de lokale en provinciale raadgevende lichamen overwegen hoe men wat aangeduid is in sector 5.4. kan aannemen, d.w.z. hoe men het hérdenken van de pastoraal kan realiseren zodat de keuzes betreffende het centraal plaatsen van Jezus Christus effectief worden, alsook het persoonlijk en communautair getuigenis, de wederzijdse beïnvloeding van opvoeding en evangelisatie, de aandacht voor de diversiteit van de contexten, en de gezinnen erbij betrekken.


7.2. Vanuit het “charter van de salesiaanse zending” in de lokale en provinciale raadgevende lichamen de modaliteiten bepalen om gezamenlijk experimenten van jongeren-evangelisatie op te zetten door onder hen het “spiritueel en biddend lezen van de heilige schrift” te promoten en ook door hen steeds meer tot evangelieverkondigers te maken bij hun kameraden.


7.3. De medewerking opwekken van de salesiaanse familie op provinciaal en lokaal niveau om de jongerenmissies te realiseren als een geüpdatete vorm van verkondiging en catechese voor de jongeren, door de jongeren zelf erbij te betrekken als verkondigers bij de jongeren.


7.4. De apostolische exhortaties bij het afsluiten van de continentale synodes valoriseren om de prioriteit en de specifieke vormen van de eigen context duidelijk te maken voor de evangelisatie van de jongeren. Voor het geval van Latijns-Amerika aansluiten bij de “Continentale Zending”, geprogrammeerd door de Vergadering van de Bisschoppen in Aparecida; wat de regio Afrika-Madagascar betreft, de richtlijnen volgen van de bisschoppensynode van oktober 2009.


8. Besluit


Zoals gewoonlijk besluit ik de voorstelling van de jaarspreuk met een verhaaltje dat ons deze keer wordt aangeboden door de commentaar van don Joseph Grünner, provinciaal van Duitsland, bij het schilderij “Don Bosco marionettenspeler”, geschilderd door Sieger Koeder, pastoor op rust van het bisdom Rottenburg-Stuttgart en vriend van de salesianen. Zodra ik dat schilderij gezien had, bleef ik gefascineerd door die zo krachtige en aangrijpende voorstelling van onze dierbare stichter en vader .


Het betreft een echt icoon van “Don Bosco evangelieverkondiger, teken van Gods liefde voor de jongeren”. Zoals alle iconen moet het werk bestudeerd en beoordeeld worden in zijn geheel, maar ook in de details. Ik wens dat het bekijken ervan ieder van ons aanspoort om vurige evangelieverkondigers te zijn bij de jongeren, in de overtuiging dat we hun in het evangelie het kostbaarste geschenk aanbieden: Christus, de enige die bekwaam is hen de zin van hun bestaan te doen begrijpen en hen uit te dagen om vaste levenskeuzes te maken en zelf apostelen van de jongeren te worden.


Don Bosco, evangelieverkondiger,

teken van Gods liefde voor de jongeren.


Meditatie over Sieger Koeders schilderij van Don Bosco


Wees barmhartig zoals uw Vader barmhartig is” (Lc. 6,36)

De wijze waarop Don Bosco door de priester-kunstenaar Sieger Koeder is afgebeeld, zou kunnen verbazen. Hij heeft hem niet afgebeeld volgens een van de vele bestaande foto’s, bv. in het midden van zijn jongens, of als een ‘typische heilige’; maar dat schilderij toont Don Bosco waarlijk zoals hij was en nog altijd is, het toont ons zijn diepste wezen. Zo wordt het schilderij ook een allermooiste illustratie van wat onze Vader in zijn Brief uit Rome in 1884 beschreven heeft als de kern van zijn preventief systeem.


Don Bosco: de enthousiasmerende marionettenspeler

Rechts zien we Don Bosco in soutane, staande achter een donkerkleurig doek dat als coulisse dient. Voor de toeschouwers blijft zijn figuur verborgen, zij kunnen wel de twee poppen bekijken die hij in de hoogte steekt. Zijn gezicht laat ons zijn concentratie zien en ook zijn enthousiasme: hij glimlacht en is natuurlijk helemaal geabsorbeerd door wat hij aan het doen is. Het is alsof de geestdrift van de toeschouwers hem plezier doet.


Don Bosco: de opvoeder, rijk aan ideeën

Hij weet jongens, jongeren, volwassenen te bezielen door hen voor zich te winnen met spel en ontspanning, met heel eenvoudige methodes en middelen, door zich te bedienen van het woord of de pers en zich voor hen in te zetten met zijn creativiteit en zijn grote gevoeligheid. Van alles maakt hij gebruik om ze te winnen voor wat hij beschouwt als de zending die de Voorzienigheid hem toevertrouwd heeft. Hij doet het door “de boodschap” centraal de plaatsen, waarvan hij slechts de bemiddelaar is en niet de hoofdrolspeler.


Don Bosco: de gepassioneerde catechist


De twee poppen in de opgeheven handen van Don Bosco – de ene die de vader verbeeldt en de andere de zoon – symboliseren zijn levensproject: de arme en verlaten jongeren alsook de volksklassen het mysterie laten begrijpen en ervaren van Gods immense liefde en van zijn oneindige barmhartigheid voor allen. Het Bijbelse verhaal van de barmhartige vader, die in zijn hart de verloren zoon nooit vergeten heeft, maar die altijd gehoopt heeft op zijn terugkeer (cf. Lc 15, 11-32), is niet alleen het onderwerp van de met poppen gerealiseerde voor-stelling, maar is ook het thema dat heel Don Bosco’s leven beheerst. Het schilderij toont het hoogtepunt van het Bijbelse verhaal: de barmhartige vader, in zijn feestkledij, omarmt de verloren zoon die nu is teruggekeerd, geeft hem de waardigheid en al de rechten terug die hij tevoren had, en opent zo nieuwe perspectieven voor zijn leven.


Don Bosco: een barmhartige vader

Don Bosco speelt niet voor vader zoals een acteur in een schouwspel, maar hij wordt en is het werkelijk door de vader van het Bijbelverhaal als model te nemen. In het onderste gedeelte van het tableau, rechts op het doek, wordt Don Bosco voorgesteld terwijl hij een van zijn jongens in bescherming neemt, en deze kijkt aandachtig op naar Don Bosco. Die jongen is in hetzelfde blauw geschilderd als de marionet die de verloren zoon voorstelt; misschien symboliseert hij de oudere broer van de parabel, die nog niet bereid is om de barmhartigheid van de vader te aanvaarden. Het zou ook kunnen dat hij de vele jongeren voorstelt aan wie Don Bosco een beschutte plek aanbood, waar zij veiligheid, caritas, affectieve en effectieve liefde konden ervaren in tegenstelling met wat zij moesten beleven in de straten en in de gevangenis.


Don Bosco met zijn jongeren

De doelgroepen van Don Bosco zijn kleuters en jongens, die aandachtig volgen wat er gebeurt. Don Bosco is een tweede keer uitgebeeld links op het schilderij: hij staat er in hun midden en omarmt ze liefdevol zoals de barmhartige vader doet in het schouwspel. De jongens zijn helemaal in beslag genomen door wat er zich op de scène afspeelt; zij luisteren naar de boodschap en ondergaan tegelijkertijd het effect ervan: bij Don Bosco mogen zij zich op hun gemak voelen en aanvaard zoals ze zijn. De liefde van Don Bosco is voelbaar en wordt tot een overtuigende ervaring. Dat is de liefde van een “vader, broer en vriend”.


Don Bosco: (evangelie)verkondiger in de wereld

De schilder heeft het gebeuren in open lucht geplaatst, buiten de stadsmuren die men op de achtergrond ziet. In zijn tijd ging Don Bosco naar het stadcentrum van Turijn, trok overal rond op pleinen en straten om jongens en jongeren op te zoeken en te ontmoeten. Hij trad binnen in hun wereld, kwam hen tegemoet door zich in zekere zin op hun niveau te plaatsen, zoals in de brief uit Rome beschreven wordt. Daar was zijn geliefde plek om zijn zending als pastor en verkondiger uit te oefenen: de jongeren nemen daar waar ze zich bevinden , maar door hun zinnen te openen voor het “hogere” en ze te richten naar de “hemel”. Don Bosco wordt zogezegd afgeschilderd met de voeten op aarde, in de werkelijke wereld, en de blik en de handen naar de hemel; en hij vergat geen van beide.


Don Bosco: een getuige die uitnodigt

In de liturgie van de priesterwijding nodigt de bisschop de wijdeling uit: “Beleef nu wat je verkondigt!” Dat was het wat Don Bosco deed gedurende heel zijn priesterleven. Hij was overtuigd van de oneindige en onwankelbare liefde van God voor de mensen, van de liefde van een God die eerder bereid is te vergeven en terug op te bouwen wat zwak is dan te bestraffen. Don Bosco is een getuige die door heel zijn wezen en handelen overtuigt, op de speelplaats en in het werkhuis, in de school en in de kerk: getuige van de vaderlijke barmhartigheid van de “goede God”, die nooit wanhoopt in de mens, maar hem van scheiding en afzondering leidt tot terugkeer “naar zijn huis”.

Dat schilderij van Koeder laat ons een bewonderswaardig mens zien, maar het is bovendien een uitnodiging van Don Bosco tot ons gericht: “Wees barmhartig zoals uw Vader barmhartig is”.


Beste medebroeders, leden van de salesiaanse familie, goede vrienden allemaal, laten wij als liefhebbende leerlingen van Jezus en als overtuigde en vreugdevolle getuigen en apostelen de jongeren naar Christus leiden en hun de Blijde Boodschap brengen.


Don Pascual Chávez Villanueva

Algemeen Overste

1 BENEDICTUS XVI, cf. Sacramentum Caritatis, nr. 84.

2 BENEDICTUS XVI , Brief aan Don Pascual Chávez Villanueva, Algemeen Overste van de Salesianen, ter gelegenheid van het 26 AK, 1 maart 2008, nr. 4; cf. CS26 degli SDB, p. 91.

3 BENEDICTUS XVI, cf. Deus caritas est, nr. 18.

4 26 AK SDB, nr. 24.

5 BENEDICTUS XVI, Brief aan don Pascual Chávez Villanueva, Algemeen Overste van de Salesianen, ter gelegenheid van het 26 AK, nr. 4; cf. CG 26 degli SDB, p.91

6 Cf. BENEDICTUS XVI, Deus caritas est, nr. 18 .

7 CG XXII FM, Più grande di tutto è l’amore , n. 33.

8 P. CHAVEZ, Het is niet juist dat we het Woord van God verwaarlozen, Saluto di apertura all’Assemblea dell’USG, Rome 21 november 2007.

9 OSSERVATORE ROMANO, giovedi 6 agosto 2009, p. 8.

10 J.E. VECCHI, “L’aeropago giovanile”, NOTE DI PASTORALE GIOVANILE (NPG) 1997, n. 4 maggio), p. 3.

11 J.E.VECCHI, “Parlare di Dio ai giovani”, NPG 1997, n. 5 (giugno) pp. 3-4.

12 J.E.VECCHI, “Educare alla fede: l’incontro con Cristo”, NPG 1997, n. 3 (aprile), p. 3.

13 J.E. VECCHI, “Maestro, dove abiti?, NPG, n. 7 (ottobre), p. 3.

14 Cf. DV 25.

15 PO 6.

16 PO 5.

17 LG 11.

18 J.E. VECCHI, “Lo riconobbero nello spezzare il pane”, NPG 1997, n. 8 (novembre), pp. 3-4.

19 MB IX, p. 61.

20 Cf. EN 19.

21 26 AK SDB nr. 25.

22 Ibidem.

23 BENEDICTUS XVI, Toespraak van zijne Heiligheid tijdens de audiëntie aan de kapittelleden, 31 maart 2008; cf. 26 AK, p. 125 [in de Italiaanse tekst]

24 PASCUAL CHÁVEZ VILLANUEVA, Sotto il soffio dello Spirito. Identità carismatica e passione apostolica . Corso di esercizi spirituali alle Capitualri FMA, LDC Torino 2009, p. 17.

25 Cf. AAS an. E vol. LXIV, 1972 N. 11, pp. 713-718.

26 A. AMADEI, Il servo di Dio Michele Rua, vol. I, SEI torino 1933, p. 30.

27 Positio 54-55.