Memorie-Boek-02


Memorie-Boek-02

1 Pages 1-10

▲back to top

1.1 Page 1

▲back to top
DON BOSCO LEVEN EN WERKEN
- PRO MANUSCRIPT -

1.2 Page 2

▲back to top
DON BOSCO
Leven en werken, aan de hand
van zijn gedenkschriften
door
G. B. LEMOYNE
TWEEDE DEEL
1841 - 1846

1.3 Page 3

▲back to top
Deze Nederlandse vertaling van
dit tweede deel van de
" M e m o r i e " k w a m e v e n e e n s tot
stand onder het impuls van de
DON—BOSCOKRING, geleid door
Z.E.H. M. Baert, t e O u d — H e -
v e r l e e , i n h e t jaar 1962
Vertaling : J.H.P. Jacobs.

1.4 Page 4

▲back to top
- II/1 -
HOOFDSTUK I
DE STAND VAN ZAKEN IN PIEMONT IN 1841 -
KAREL ALBERT EN ZIJN VERLANGENS - DE
SAMENZWERING VAN DE SEKTARIERS.
Ons verhaal over het leven van Don Bosco is tot het jaar 1841 ge-
komen. In Piëmont heersten vrede en zekerheid. Karel Albert kon er
zich op beroemen dat hij gedurende de achttien jaren van zijn regering
meer een vader dan de vorst van zijn volk geweest was, dat hij Gods wet
in acht genomen had en de Kerk geëerbiedigd... Door zijn toedoen ver-
kreeg Piëmont een aanzienlijke plaats onder de Europese mogendheden.
Door hem kwam de handel tot bloei, ontstond er financiële welvaart, er
werd behoorlijk recht gesproken, en de naam van de Sardiniër werd tot
aan de verst afgelegen stranden genoemd en gezegend... De politiek was
vrij van alle vreemde invloeden, en men kon een houding van absolute
onafhankelijkheid aannemen.(1) Zijn leger en zijn vloot waren voor een
kleine, maar wapendragende staat, als de Sardinische staat was, buiten-
gewoon groot. De naam van deze koning was eervol door de moed die hij
in 1823 aan de dag gelegd had in Spanje, ter verdediging van Ferdinand
VII, tegen de zegevierende revolutie en bij de inneming van het fort
Trocadero. Hij was waarlijk wel een vorst die het regeren waardig was.
Want in 1835 had hij op de verklaringen der ministers van Frankrijk en
Engeland - De Broglie en Lord Palmerston - die niet konden velen dat
Don Miguel in Portugal en Don Carlos in Spanje overeind gehouden wer-
den met het gewicht van zijn legers en geld, geantwoord dat hij koning
wenste te zijn in zijn huis. De internationale betrekkingen, die hij
met vaste hand leidde, hielden hem in hoog aanzien in het oog van de
grote mogendheden.
Tegelijkertijd gaf hij het goede voorbeeld aan zijn onderdanen,
door zich diep godsdienstig te tonen. Hij maakte een veelvuldig ge-
bruik van de sacramenten, las en verklaarde aanhoudend de Heilige
Schrift, wat voor hem heel heilzaam was en hem bovennatuurlijk bij-
stand verleende, en in Turijn woonde hij vaak novenen en andere open-
bare devoties bij.
In Karel Albert leefden echter nog steeds de fantasieën van grote
roem, die hij in zijn jeugddromen had gezien. Hij dacht aan de moge-
lijkheid om Oostenrijk op te volgen in het bezit van Boven-Italië om
zodoende in volle, vrome ernst schild en zwaard van het Pausdom te
kunnen worden. Daarom was hij bereid in deze toeleg te overwinnen of
te sterven. Personen van veel gezag werkten samen met de vleiers en
deden deze hartstocht van hem steeds hoger oplaaien. Zij deden hun
(1) Solaro de la Margherita. Memorandum storico politico. Turijn, 1851, blz. 551,
571.

1.5 Page 5

▲back to top
- II/2 -
best om hem niets anders te laten horen dan woorden van de diepste
eerbied voor de Kerk, van grote ijver voor de zaak van God, en zij
lieten dit vergezeld gaan van geweeklaag over de gevaren die de Hei-
lige Stoel bedreigden door de aanwezigheid van Oostenrijkers in Ita-
lië. De hypocrieten die, wanneer zij de kans gekregen hadden, de Kerk
tot slavin van de Staat gemaakt zouden hebben, voeren uit tegen de
wetten van Jozef II en verklaarden dat het bevrijden van de Bisschop-
pen en van de clerus van Lombardije van de onderdrukking waaronder zij
gebukt gingen, overeenkwam met het bevrijden der christenen in Syrië
van de Turken. Al zulke beweringen, gedurende een hele reeks van jaren
door gewiekste lieden geuit, ontnamen Karel Albert volslagen het licht
dat nodig was om de waarheid te kunnen onderscheiden.(1)
Hij getuigde van zijn sympathieën voor graaf Ilarione Petitti,
voor Promis, voor graaf Federico Sclopis, en voor graaf Gallina en Ro-
berto d"Azeglia, beiden leden van een geheim genootschap en samen-
zweerders uit 1821, en allen aanhangers van de nieuwe liberale begin-
selen en raadgevers van de Franse politiek. Zij allen dienden hem van
raad, en hij verbeeldde zich, dat hij de geheime genootschappen zou
kunnen gebruiken als instrument, dat hij weer zou kunnen tenietdoen,
zodra hij zijn doel bereikt had. En inderdaad kwamen de hoofden van de
geheime genootschappen van het gehele schiereiland, op uitnodiging van
de liberalen van Piëmont, in de overtuiging, dat een gewelddadige re-
volutie toch nergens op zou uitlopen, in het geheim "s nachts in Tu-
rijn bijeen en, nadat ze via de garderobe en de wapenkamer binnenge-
drongen waren, hadden zij een geheim onderhoud met Karel Albert. De
verschillende genootschappen waren erg versplinterd, zij hadden geen
belangengemeenschap, tucht was ver te zoeken, uitzicht op welslagen
was er niet, zij hadden geen vast omlijnd doel; zij wilden alle krach-
ten organiseren en tot een eenheid van doelstelling komen, die bij
alle genootschappen wel bekend was: een vrije en onafhankelijke natie.
Geheimzinnige en geheime boodschappers werden van Turijn uitgezonden
naar alle hoeken en kanten van Italië, evenals naar Brussel en Pa-
rijs. Om de nieuwe nationale idee te verbreiden werd intussen in Tu-
rijn de Club della Società del Whist opgericht door graaf Camillo Ca-
vour, waar argeloze lieden op voorzichtige wijze konden worden inge-
wijd in de voorgenomen strevingen. De koning wilde Italië vrij maken
door godsdienst en gerechtigheid tot bloei te brengen; en ongetwijfeld
zou hij daarin geslaagd zijn, nadat de overwinning het liberalisme zou
hebben bekeerd of doen verdwijnen, dat hij thans nog als middel ver-
troetelde. Een naïeve verwachting was dat! Wanneer een demon als bond-
genoot in huis gehaald is, bekeert hij zich niet en verdwijnt niet,
maar brengt hij het verraad en de dood met zich mee.
Van al dat gedoe drong niets tot de buitenwereld door, terwijl
jarenlang listig gewerkt werd om de geheime genootschappen over heel
Italië te verspreiden en ze vooral in het gebied van de Paus te doen
postvatten om overal de tronen en de katholieke Kerk ten val te bren-
gen. De opperste leiding van de Vrijmetselarij had dan ook rond de
jaren 1819 en 1820 een permanente instructie samengesteld, die de
meest geheime bedoelingen van de geheime genootschappen onthulde,
evenals het wetboek en de leiding van de hogere ingewijden, die der-
(1) Solaro de la Margherita. Memorandum.

1.6 Page 6

▲back to top
- II/3 -
halve uitverkoren waren om heel de vrijmetselaarsbeweging en sekta-
rische woelingen in Italië te leiden en te besturen. Die Instruc-tie
luidt als volgt:
"Nadat wij ons - na de politieke wisselvalligheden van de jaren
1814 en 1815 - in de verschillende actiecomités gevestigd hebben en de
situatie in de Vendita, zowel in de verafgelegen gebieden als dicht-
bij, weer ordelijk begint te worden, wordt het tijd voor een gedachte
die de mensen, die naar een universele hervorming verlangen, steeds
ten zeerste heeft beziggehouden. Die gedachte is de idee der bevrij-
ding van Italië, waarvan op zekere dag de bevrijding van de gehele
wereld het gevolg moet zijn, evenals de broederlijke republiek en de
harmonie van heel de mensheid. Die gedachte is door onze broeders in
Frankrijk nog steeds niet volledig begrepen. Zij denken dat het revo-
lutionaire Italië slechts in de duisternis kan samenzweren, enkele
dolksteken toebrengen aan politiemannen of verraders, en intussen rus-
tig het juk verdragen van de dingen die aan de overzijde van de bergen
voor Italië, doch zonder Italië worden bedisseld. Deze vergissing is
al herhaalde malen noodlottig gebleken. Het is niet nodig ze met woor-
den te bestrijden; dat zou haar nog maar steeds meer verbreiden: doch
zij moet met daden uit de wereld geholpen worden. En zodoende is er
temidden van alle zorgen die de sterkste geesten van onze genootschap-
pen bezighouden, één die wij nooit mogen vergeten.
Het Pausdom heeft altijd een beslissende invloed op het lot van
Italië uitgeoefend. Met de arm, de stem, de pen en het hart van zijn
ontelbare bisschoppen, broeders, nonnen en gelovigen overal ter we-
reld, vindt het Pausdom overal mensen bereid tot offers, tot het mar-
telaarschap en tot geestdrift. Overal waar het maar wil heeft het
vrienden die bereid zijn ervoor te sterven en anderen die uitliefde
zich van alles willen ontdoen. Het is een geweldige hefboom, waarvan
slechts enkele pausen de volledige kracht beseft hebben. En zelfs de-
zen hebben er zich alleen nog maar met terughoudendheid van bediend.
Thans gaat het er niet om, deze voor het ogenblik verzwakte macht in
onze dienst te herstellen: ons einddoel is dat van Voltaire en van de
Franse revolutie. Te weten: de volkomen vernietiging van het katholi-
cisme en zelfs van de christelijke gedachte, die, wanneer ze op de ruï-
nes van Rome zou blijven bestaan, het later toch weer zou herstellen
en bestendigen. Doch om dat doel des te zekerder te bereiken, en ons-
zelf geen teleurstellingen te berokkenen, die het welslagen van de
zaak voor onbepaalde tijd zouden verschuiven en zelfs in gevaar zouden
kunnen brengen, moeten we geen aandacht schenken aan die Franse groot-
sprekers, of aan die vage Duitsers of aan die zwaarmoedige Engelsen,
die menen het katholicisme, nu eens met een obsceen liedje, dan met
een sofisme, of met oppervlakkig sarcasme te kunnen uitroeien. Het
katholicisme heeft een leven dat menig ander weerstaat. Het heeft de
onverzoenlijkste en vreselijkste vijanden gekend; en dikwijls heeft
het er een boosaardig genoegen in gevonden, degenen onder hen die het
dolst te keer gingen, met wijwater te zegenen. Laten wij dus onze
broeders in die landen zich verlustigen in hun overdreven anti-katho-
lieke ijver; laten wij hen zich vermaken over onze Madonna"s en over
onze schijnbare vroomheid. Dat is voor ons het paspoort, waarmee wij
gemakkelijk kunnen samenzweren en uiteindelijk, voetje voor voetje,
ons einddoel kunnen bereiken.
"Het Pausdom is daarom al zeventienhonderd jaar innig verweven
met de geschiedenis van Italië. Italië kan niet ademhalen, kan zich
niet verroeren, zonder de toestemming van de Opperherder. Met hem

1.7 Page 7

▲back to top
- II/4 -
heeft het de honderd armen van Briareüs; zonder hem is het gedoemd tot
een meelijwekkende onmacht, tot verdeeldheid, haat, vijandschap, van de
eerste keten van de Alpen tot de laatste heuvel van de Apennijnen. In
een dergelijke staat van zaken kunnen wij niet berusten; er moet naar
een redmiddel gezocht worden om uit deze toestand te geraken. Welnu:
dat middel is gevonden. De Paus, gelijk welke, zal nooit tot de geheime
genootschappen komen: daarom is het de taak van de geheime genootschap-
pen, de eerste stap naar de Kerk en naar de Paus te zetten, met het
doel beiden volkomen te overwinnen.
"De arbeid waartoe wij ons opmaken, is niet het werk van een dag,
noch van een maand of van een jaar. Het kan verscheidene jaren, ja
misschien wel een eeuw duren. Het is niet onze bedoeling de Paus voor
onze zaak te winnen, noch hem tot een nieuwe bekeerling van onze begin-
selen of tot een verkondiger en verspreider van onze ideeën te maken.
Dat zou lachwekkende fantasie zijn. En hoe de gebeurtenissen zich ook
mogen ontwikkelen, wanneer het mocht gebeuren dat de een of andere kar-
dinaal of prelaat, graag en niet uit list, kennis zou willen nemen van
onze geheimen, zou dat geen reden hoeven te zijn, om hem op de Stoel
van Petrus te willen verheffen. Deze verheffing zou zelfs onze onder-
gang betekenen. Want daar hij alleen uit eerzucht tot afvalligheid zou
zijn gekomen, zou zijn zucht naar macht hem er noodzakelijk toe bren-
gen ons op te offeren. Wat wij moeten zoeken en verwachten, zoals de
Joden de Messias verwachtten, is een Paus naar onze behoeften. Daarmee
alleen kunnen wij veilig tot een aanval op de Kerk overgaan, maar dat
kunnen we niet met de brochuurtjes van onze broeders in Frankrijk en
het goud zelf van Engeland. En wilt ge weten waarom? Omdat slechts met
een dergelijke Paus wij geen azijn van Hannibal of kannonen en zelfs
onze handen niet zouden nodig hebben om de rots, waarop God zijn Kerk
gebouwd heeft, te verpulveren. Wij zouden dan de kleine vinger van de
opvolger van Petrus in het complot gemengd hebben, en deze kleine
vinger zou voor deze kruistocht al de Urbanussen de Tweede en alle
Sint-Bernardussen van de Christenheid waard zijn. Wij zouden er niet
hoeven aan te twijfelen het hoogtepunt van onze macht te bereiken.
Maar wanneer en hoe? Die onbekende kandidaat is nog in geen velden of
wegen te bekennen. Ondanks alles willen wij, daar niets ons van het
uitgestippelde spoor mag afbrengen, en dat we zelfs moeten volgen,
alsof het succes morgen het nauwelijks ontworpen werk zou kunnen be-
kronen, in deze instructie, die geheim moet blijven voor de eenvoudige
ingewijden, aan de Leiders van de Hoogste Vendita enkele raadgevingen
verstrekken, die zij de broeders door middel van onderrichtingen of
memoranda moeten inprenten. Het is van het hoogste gewicht en vraagt
nadrukkelijk de hoogst mogelijke discretie, dat men nooit tegenover
iemand, wie ook laat doorschemeren, dat deze raadgevingen Bevelen zijn
van de Opperste Vendita. De geestelijkheid is er te direct bij be-
trokken; noch is het ons toegestaan bij deze stand van zaken de spot
met haar te drijven, zoals wij met koninkjes of miniatuur-vorstjes
doen, die men als een veertje van de lippen blaast.
"Er is weinig te beginnen met oude kardinalen en met prelaten
van een vastbesloten karakter. Deze onverbeterlijken uit de school van
Consalvi moet men laten voor wat ze zijn; en daarentegen in onze tuig-
huizen van populariteit en impopulariteit zoeken naar de wapenen die
de macht in hun handen belachelijk kan maken of schaden. Een goed ge-
vonden - hekelend - woord, en dat behendig in een bepaalde, goed Chris-
telijke familie wordt verspreid, dringt al spoedig tot in het café
door, van het café vindt het zijn verspreiding onder het volk; één
enkel woord kan dikwijls een mens doden. Wanneer een prelaat uit Rome
in de provincie verschijnt om de een of andere openbare functie te be-

1.8 Page 8

▲back to top
- II/5 -
kleden, moet men zich terstond op de hoogte stellen van zijn karakter,
van zijn antecedenten, van zijn goede hoedanigheden en van zijn ge-
breken; vooral van zijn gebreken. Is hij een vijand van ons? ... Strik
hem dan zo gauw mogelijk in alle netten die ge kunt spannen. Schep een
reputatie om hem heen, die kinderen en vrouwen schrik aanjaagt, teken
hem uit als wreed en bloeddorstig; vertel de een of andere lelijke
streek die zich gemakkelijk in het geheugen van het volk nestelt.
Wanneer de buitenlandse kranten dan die feiten van ons vernemen, die
zij gewoonlijk weten te verfraaien en te kleuren, moet ge, uit eerbied
voor de waarheid (sic) die zij. huldigen, het nummer van de krant,
waarin de feiten omtrent de genoemde personen vermeld staan, laten zien
of beter, door de een of andere achtenswaardige imbeciel laten tonen.
Evenals in Engeland en in Frankrijk, zal het ook in Italië nooit ont-
breken aan pennen die leugens weten te vertellen ten bate van de goede
zaak. Met een krant in de hand, waarin het de naam van de een of andere
monseigneur of van een hoogedelachtbare gedrukt ziet staan, heeft het
volk geen behoefte aan nog meer bewijs. Het volk hier bij ons, in Ita-
lië, staat in de kinderschoenen van het liberalisme. Het gelooft thans
in de liberalen, zoals het later zal geloven aan de een of andere zaak.
"Verpletter dus, verpletter de vijand wie het ook zij, wanneer
hij machtig is door middel van kwaadsprekerij en hekeling, maar ver-
pletter hem vooral zolang hij nog in de kiem is. Op de jeugd moet
inderdaad vooral gemikt worden: de jeugd moet verleid worden: het is
noodzakelijk, dat wij de jeugd tot ons trekken, zonder dat zij er erg
in heeft, moeten wij haar verzamelen onder het vaandel van de geheime
genootschappen. Doch men moet met de uiterste voorzichtigheid te werk
gaan. Willen wij deze gevaarlijke weg met zekerheid gaan, dan zijn er
twee dingen absoluut noodzakelijk. Gij dient er uiterlijk uit te zien
als een duif, doch innerlijk dient ge de geslepenheid te bezitten van
de slang. Uw ouders, uw kinderen, ja uw eigen vrouw mag nooit het ge-
heim te weten komen dat ge met u meedraagt. En wanneer ge te biechten
wilt gaan, om onderzoekende blikken beter te kunnen misleiden, moet ge
ook tegenover de biechtvader het absolute stilzwijgen over deze din-
gen bewaren. Want ge weet dat de geringste onthulling, dat de kleinste
aanduiding, die ge u in de biecht laat ontvallen, ons in grote moei-
lijkheden kan brengen, en dat de vrijwillige of onvrijwillige verklik-
ker daarmee meteen zijn eigen doodvonnis onderschrijft (met de dolk of
vergif).
"Om dus een Paus naar ons hart te vormen, gaat het er op de eers-
te plaats om, voor deze toekomstige Paus een generatie te scheppen die
de leiding waardig is welke wij ons wensen. Oude en rijpere mensen
dient ge met rust te laten. Wend u daarentegen tot de jongeren, en
indien het mogelijk is, ook tot de kinderen. Spreek met jonge mensen
nooit over obscene of goddeloze dingen. Maxima debetur puero reveren-
tia. Vergeet die woorden van de dichter nooit: daar deze u kunnen
helpen u te behoeden voor ongeregeldheden, waarvan ge u in het belang
van de goede zaak beslist moet onthouden. Om onze zaak tot bloei te
brengen en vrucht te doen dragen in de gezinnen, om gastvrijheid en
welwillendheid te verkrijgen bij de huiselijke haard, moet ge steeds
optreden met de schijn van een ernstig en zedig mens. Wanneer ge een-
maal uw goede faam gevestigd hebt in de colleges, in de gymnasia, in
de universiteiten en de seminaries, wanneer ge eenmaal maar het ver-
trouwen verworven hebt van de professoren en van de jongens, moet
ge het erop aan zien te leggen, dat vooral diegenen die tot de kerke-
lijke militie willen toetreden met u verlangen te praten. Spreek met
hen over de oude pracht van het Pauselijke Rome. Er leeft steeds in

1.9 Page 9

▲back to top
- II/6 -
het hart van iedere Italiaan een verlangen naar het republikeinse
Rome. Gebruik deze beide begrippen steeds op een handige manier door
elkaar: wek in die zo licht ontvlambare naturen de gedachte aan patri-
ottische hoogmoed en wakker die aan. Begin met hun doch steeds in het
geheim, onschuldige boeken aan te bieden, warme poëzie met een n-tio-
naal accent; van lieverlee zult ge de geesten van uw volgelingen in
de gewenste mate tot gisting brengen. Wanneer op alle punten, ook in
de Kerkelijke Staat, door deze dagelijkse werkzaamheid onze ideeën
overal een verspreiding zullen gevonden hebben zoals het licht, dan
zult ge er u kunnen van vergewissen hoe verstandig de raadgeving is,
waartoe wij thans het initiatief hebben genomen.
"De gebeurtenissen waarop, naar onze mening te haastig wordt aan-
gedrongen, zullen binnen enkele maanden noodzakelijk een gewapende in-
menging van Oostenrijk ten gevolge hebben. Er zijn dwazen die er ple-
zier in hebben anderen in gevaren te storten; maar toch zullen die
dwazen, op een gegeven ogenblik ook de verstandigen met zich meesle-
pen. De revolutie, die in Italië wordt voorbereid - de bewegingen van
1820 en 1821 - zal alleen maar ongeluk en ellende veroorzaken. Niets
is nog rijp, de mensen niet en de dingen niet. En het zal nog een hele
tijd duren voor het zo ver zal zijn. Maar met die toekomstige ongeluk-
ken zult ge gemakkelijk een nieuwe snaar aan het trillen kunnen bren-
gen in het hart van de jonge geestelijkheid. Die snaar is de haat te-
gen de buitenlander. Zorg ervoor dat de Duitser belachelijk en gehaat
gemaakt wordt ook vóór zijn te verwachten inmenging. Met de gedachte
van de pauselijke soevereiniteit moet ge steeds de herinnering vermen-
gen aan de strijd tussen Kerk en Staat. Wek opnieuw de kwalijk tot
sluimeren gebrachte hartstochten van Welfen en Ghibellijnen weer op,
en zodoende zult ge u van lieverlee, met weinig moeite, een roep kun-
nen verschaffen van een goed katholiek en trouw vaderlander. Deze re-
putatie van goed katholiek en goed patriot zal voor onze leer de har-
ten openen van de jonge geestelijkheid en van de kloosters zelf. Over
enkele jaren zal deze jonge geestelijkheid uit de aard der zaak alle
posities bekleden. Zij zullen de raadgevers van de soeverein regeren,
bepalen, leiden en vormen, en zij zullen geroepen worden om een toe-
komstige Paus te kiezen. Deze Paus zal, zoals de meeste van zijn tijd-
genoten, noodzakelijk eveneens min of meer doordrongen zijn van de
Italiaanse en humanitaire beginselen, die wij thans in circulatie be-
ginnen te brengen. Het is een klein mosterdzaadje, dat wij aan de
aarde toevertrouwen, doch de zon der gerechtigheid(?) zal het tot het
hoogste stadium van ontwikkeling brengen; en gij zult zien welk een
grote oogst op zekere dag uit dat kleine zaadje zal voortkomen.
"Op de weg, die wij voor onze broeders uitstippelen, zullen
er grote hindernissen overwonnen moeten worden en men zal over ver-
scheidene moeilijkheden moeten zien heen te komen. Met ervaring en
verstand zal men daar ook overheen komen. Het doel is zo mooi, dat men
alle zeilen moet bijzetten om het te bereiken, Gij wilt een omwente-
ling in Italië? Zoek de Paus, wiens portret wij u hier geschilderd
hebben. Gij wilt het rijk der uitverkorenen stevig geplaatst zien op
de troon der Heer van Babylon? Zorg er dan voor dat de clerus onder uw
vaandel marcheert, in de waan dat zij marcheren onder het vaandel van
de Heilige Sleutels. Gij wilt het laatste spoor doen verdwijnen van de
tirannen en onderdrukkers? Werp uw netten dan uit als Simon Bariona;
werp ze uit in de sacristieën, seminaries en kloosters; en wanneer ge
volhoudt, beloven wij u een vangst, wonderbaarlijker dan die van de
Heilige Petrus. De visser van vissen werd een visser van mensen; gij

1.10 Page 10

▲back to top
- II/7 -
zult vrienden vissen aan de voet ven dezelfde Apostolische Leerstoel.
Op die manier zult ge een revolutie gevist hebben in tiara en mantel,
voorafgegaan door het kruis en spandoeken; een revolutie waaraan niet
veel meer zal hoeven te worden toegevoegd om het vuur aan de vier
uiteinden der aarde te ontsteken.
"Heel de werkzaamheid van ons leven moet aldus gericht zijn op de
ontdekking van deze Steen der Wijzen. De alchimisten van de Middeleeu-
wen verdeden tijd en moeite in het zoeken naar de verwezenlijking van
deze droom. De droom der geheime genootschappen - een Paus tot mede-
plichtige hebben - zal in vervulling gaan om de eenvoudige reden, dat
hij gegrondvest is op de hartstochten van de mens. Wij laten ons noch-
tans niet ontmoedigen, noch door een teleurstelling, noch door tegen-
slag of door een nederlaag. Wij bereiden onze troepen voor in de stilte
van de Genootschappen; wij richten al onze batterijen, wij wakkeren al-
le hartstochten aan, de slechte zo goed als de meer edele; en dat alles
brengt ons ertoe te geloven, dat de dag zal komen, waarop dit plan zal
slagen en zelfs onze hoogste verwachtingen zal vervullen."
Toen de bewegingen van 1821 mislukt waren, gaven de leiders nieu-
we richtlijnen aan hun volgelingen. "De nederlaag kan onze strijdmidde-
len verlichten; het is voldoende steeds de geesten op te hitsen en van
alles gebruik te maken... Het intreden van vreemdelingen in de binnen-
landse politiek, is een machtig wapen, dat op behendige wijze gebruikt
moet worden: in Italië dient de buitenlander gehaat gemaakt te worden,
en wel zo, dat buitenlandse hulp, wanneer Rome bestormd wordt door de
revolutie, verdacht zal worden: ... intussen Rome in het oog houden...
brengt het priestergetuig op alle mogelijke manieren in diskrediet...
rui de mensen van de straat met of zonder reden op; rui altijd op...
zorg voor martelaren en slachtoffers... wij zullen er steeds vinden
die de dingen te onzen bate zullen weten uit te leggen en te kleu-
ren."(1)
Terwijl op die manier hun wil tot uitvoering werd gebracht, had
zich in Rome een der belangrijkste sektariërs gevestigd, lid van de
hogere vrijmetselarij en geheim leider daarvan in Italië. Hij bekleed-
de een diplomatieke functie bij een Italiaanse legatie. Hij was van
adel, rijk, welsprekend, ervaren, doch vooral listig, driest, een hui-
chelaar, corrupt en cynisch, en ontving ontzaglijke sommen geld van de
Joden in Pruisen, Engeland, Silesië, Portugal, Hongarije en van elders,
in de hoop spoedig de vernietiging van het Christendom te kunnen be-
werken en het oude Jeruzalem weer te kunnen doen verrijzen. Dat heer-
schap nu deed als volgt per brief zijn plannen en satanische verlangens
ten aanzien van de Heilige Kerk uit de doeken tegenover een van zijn
medeplichtigen:
"Beste Lid van de Vendita,
"Eens, wanneer wij de overwinning behalen, en indien, om onze overwin-
ning te vereeuwigen, het nodig zal zijn enkele druppels bloed te ver-
gieten, is het natuurlijk niet nodig dat wij aan de vereiste slachtof-
fers het recht verlenen met waardigheid en kloekmoedigheid te sterven.
Zulke doden zijn alleen
(1) Crétineau-Joly. L"Eglise Rom. en face de la révol. Deel II, blz. 119 vv.

2 Pages 11-20

▲back to top

2.1 Page 11

▲back to top
- II/8 -
maar goed om de geest van het verzet levend te houden en het volk de
martelaren te geven, wier kille bloed het steeds wenst te zien. Het
is een slecht voorbeeld!... De man die het schavot moet worden opge-
dragen is niet meer gevaarlijk. Maar wanneer hij het met vaste tred
beklimt en de dood onverschrokken in de ogen ziet, dan zal hij, hoe
schuldig ook, steeds de gunst van de menigte genieten.
"Van nature ben ik niet wreed: ik hoop dat ik nimmer bloeddorsti-
ge instincten zal kennen. Maar wie het doel wil bereiken, moet ook de
middelen willen. En nu vind ik, dat we ons in een gegeven geval, geen
martelaren op de hals moeten halen waar we alleen maar last van heb-
ben; in het belang van de mensheid kunnen we ons dat ook niet veroor-
loven. Denk je soms dat de Keizers in tegenwoordigheid van de eerste
christenen niet beter zouden hebben gedaan, wanneer zij het ten bate
van het heidendom wat kalmer aan gedaan hadden en die heldhaftige he-
melbestormers de wind uit de zeilen hadden genomen, in stede van de
gunst van het volk al maar te laten toenemen ten behoeve van een scho-
ne dood? Zou het niet beter geweest zijn de kracht van de ziel ge-
neeskundig te behandelen door het lichaam te laten verworden? Een goed
toebereid en met berekening toegediend kruid, dat de patiënt tot vol-
ledige uitputting toe zou hebben verzwakt, zou, naar zijn mening, van
heilzame uitwerking geweest zijn. Wanneer de Keizers daarbij gebruik
hadden gemaakt van de Plagen van hun tijd, ben ik er stellig van over-
tuigd, dat onze oude Olympische God en al zijn kleine goden van de
tweede rang niet op zo een beschamende manier het onderspit gedolven
zouden hebben, en het christendom zeker niet zulke verheugende succes-
sen zou hebben behaald.
"Zijn apostelen, zijn priesters en zijn maagden vroegen erom,
verscheurd te worden door de leeuwen, ten aanschouwen van een aandach-
tige menigte in het amfitheater of op straat. Zijn apostelen, pries-
ters en maagden, gedreven door een gevoel van geloof, van navolging,
van zieltjeswinnerij en geestdrift, stierven zonder te verbleken onder
het zingen van triomfgezangen. Het was een kwestie van te willen ster-
ven en er zijn er velen geweest die door die gril bezeten waren.
Brachten de gladiatoren soms geen gladiatoren voort? Wanneer die arme
keizers de eer gehad zouden hebben, deel uit te maken van de Hogere
Vendita, zou ik hun eenvoudig gezegd hebben, de vurigsten van die
nieuwe bekeerlingen een drankje volgens het recept te doen innemen.
Dan zou er van geen nieuwe bekeerlingen meer sprake geweest zijn, om-
dat men geen martelaren meer zou gehad hebben. Er zouden inderdaad
geen ijveraars meer geweest zijn, noch uit navolging, noch als attrac-
tie, wanneer er daar op het schavot een machteloos lichaam lag uitge-
strekt, en een machteloze wil, met ogen die weenden zonder te ontroe-
ren. De christenen zijn vanaf de eerste stonde bijzonder populair
geweest, want het volk houdt van alles wat treft en opvalt. Indien het
volk zwakkelingen en bangeriken had gezien, had het hen uitgejouwd en
het christendom zou in het derde bedrijf van de tragikomedie al zijn
afgelopen.
"Dat ik van oordeel ben, dat men dat middel zou moeten gebruiken
(van de vergiftigde kruiden) is in beginsel een menselijke politiek...
Zorg ervoor dat de dood op het schavot nooit glorievol is, heilig,
moedig, gelukkig; dan zult ge nog maar zelden mensen hoeven te doden.
"De Franse revolutie, waar toch zoveel goeds aan was, heeft in
dat opzicht gefaald. Lodewijk XVI, Marie Antoinette en het merendeel
van de slachtoffers uit die tijd zijn geprezen om hun berusting, om

2.2 Page 12

▲back to top
- II/9 -
hun grootheid van ziel... Maar daar hebben we geen behoefte aan. In
voorkomend geval doen wij het zo, dat een Paus en twee of drie kardi-
nalen sterven als bevende grijsaards, met alle verschrikkingen van de
doodsstrijd en vol schrik voor de dood; zodoende zult ge alle zin om
deze slachtoffers na te volgen wel weten te onderdrukken Ge zult de
lichamen sparen, maar ge zult de geest gedood hebben.
En de les die wij daaruit moeten trekken is, dat wij het hart moe-
ten treffen. Wanneer het geheim trouw bewaard blijft, zult ge bij ge-
legenheid wel zien hoe nuttig dit nieuwe soort geneesmiddel is. Een
kleine berekening was voldoende om Cromwell te vernietigen. Wat zouden
we dan nodig hebben om een krachtige man te ontzenuwen en hem al zijn
energie, zijn wil en zijn moed te ontnemen, als hij zich in de handen
van zijn scherprechters bevindt? Wanneer hij de kracht niet heeft om de
zegepalm van het martelaarschap te plukken, zal hij er ook de aureool
niet van hebben, en dientengevolge zal hij geen bewonderaars en geen
bekeerlingen krijgen. Wij zullen zodoende zowel de enen als de anderen
gekortwiekt hebben; en het zal een grote, revolutionaire menselijkheid-
gedachte zijn, die ons tot een dergelijke voorzorgsmaatregel heeft ge-
ïnspireerd. Ik beveel ze u warm aan."(1)
Ongelukkigen, huichelaars, godslasteraars en waanzinnigen! Een
Bond, gegrondvest op de menselijke hartstochten zou de Kerk kunnen ter-
neerslaan, die steunt op de goddelijke almacht? Er staat geschreven:
Non est consilium contra Dominum.(2) En Jezus zelf, na eerst plechtig
verzekerd te hebben, dat portae inferi non praevalebunt, wijst erop,
hoe ver de menselijke boosaardigheid kan gaan, maar verzekert zijn
Apostelen dat, wanneer het gaat om de glorie van God, "het hun, zelfs
als ze dodelijk vergif drinken, geen kwaad zal doen."(3) God staat de
strijd tegen zijn Kerk toe: "Als ze mij vervolgd hebben, zullen ze ook
u vervolgen,(4)doch Haar zal steeds de overwinning ten deel vallen."
De leden der geheime genootschappen hadden gedurende al die ja-
ren trouw de richtlijnen gevolgd die hun door de leiders in de In-
structie van 1819 gegeven waren, tot schade van niet weinig zielen.
Zij volgden de raad op om hun listen verborgen te houden en zeiden:
Wie zal ze ontdekken?(5) Maar de goddelijke Voorzienigheid, die over
haar uitverkorenen waakt, bracht alle samenzweringen van de vijand aan
het licht. Don Bosco kon van het begin van zijn priesterlijke loopbaan
af, kennis nemen van hun misdadige voornemens; er de verschillende
stadia van uitvoering van volgen, zodat hij kon zeggen dat hij van den
beginne af, een welomlijnd beeld voor ogen had van de gebeurtenissen
die elkaar zouden opvolgen, zodat hij er zich op kon voorbereiden, de
wegen ervan kon bestuderen, zich kon wapenen tegen de hindernissen die
hij zou ontmoeten, en op die manier met zekerheid kon voortgaan langs
(1) Civiltà Cattolica 1875, serie IX, deel VII, blz. 329 — Crétineau—Joly, l"Eglise
Romaine en face de la révolution, deel II, blz. 85.
(2) Spreuken, 21,30.
(3) Mk. 16,18.
(4) Joh. 15,20.
(5) Psalm, 63,6.

2.3 Page 13

▲back to top
- II/10 -
de weg van zijn belangwekkende zending. Wel honderd maal zei hij tot
ons: "Wat er ook allemaal gebeurde, nooit kwam iets me nieuw of onvoor-
zien voor. Ik wist overal van, ik had alles voorzien, zonder vrees mij
te vergissen." In de loop van deze geschiedenis zal blijken hoezeer hij
waarheid gesproken had.

2.4 Page 14

▲back to top
- II/11 -
H O O F D S T U K II.
IJVER EN TROOST VAN DON BOSCO BIJ DE UITOEFENING VAN HET HEILIG
PRIESTERAMBT - WIE GOED DOET, GOED ONTMOET - DE PILLEN VAN DE
MADONNA - DE ZEGEN EN HET GEBED VAN DON BOSCO - ZIJN LEVENDIG
GELOOF - DE EVANGELISCHE RADEN - VERSTERVING.
Don Bosco is priester. Voor hem is het heilige ambt het ideaal
van zijn bestaan, en de vurige liefde, die zovele jaren lang verlangd
heeft, en het voorwerp van haar streven thans heeft bereikt, is de
voornaamste drijfveer van al zijn gedachten, van al zijn handelingen,
en voert hem met steeds groeiende energie in de strijd voor de eer van
God en de verwerving van de zielen. Nu hij iedere dag het Allerheilig-
ste Lichaam van Jezus Christus in zijn eigen handen kan aanschouwen,
en zijn lippen bevochtigen met Zijn allerkostbaarst Bloed, wordt zijn
geloof nog ver-diept, wordt zijn liefde steeds vuriger, en beijvert
hij zich, aan zijn getrouwen de schatten mee te delen, die de godde-
lijke goedheid hem heeft toevertrouwd. In de zielen erkent hij het
grootste bewijs van Gods almacht op aarde, het voorwerp van een liefde
die gaat tot het offer van het kruis, en opgegaan als hij zich voelt
in hun Zaligmaker, laat hij niets na om voor hun redding te werken.
En ook het zien van zoveel listigheden tegenover de onvoorzichtigen
aangewend vervult hem daartoe met de grootste ijver.
De eerste maanden van zijn priesterschap bracht Don Bosco in zijn
geboortestreek door. Zijn broer Giuseppe had sinds twee jaar de pacht
van Susambrino opgezegd, dat thans eigendom geworden was van de heer
Pescarmona, en had zijn woning, evenals de kamer van Don Giovanni,
weer naar de Becchi overgebracht. Daarom bracht deze het grootste deel
van zijn tijd op de pastorie door, bij zijn beminde pastoor, de theo-
loog Cinzano, en hielp zoveel mogelijk bij de verschillende parochiële
diensten. Hij bracht de Heilige Teersprijze naar de zieken, diende het
Heilig Oliesel toe, stond de zieken in hun laatste ogenblikken met
veel liefde bij, en nam deel aan alle kerkelijke plechtigheden. Zo
bracht hij de dag door, maar vond intussen, zoals de ouderen van het
dorp tegenover Don Secondo Marchisio getuigen, nog tijd om zich bezig
te houden met de jongens, hen te onderrichten en aan te sporen tot een
Christelijke levenswandel. Dat vindt ook bevestiging in het hand-
schrift van Don Bosco zelf, waar hij schrijft: In dat jaar 1841 ver-
vulde ik, omdat mijn pastoor geen kapelaan had, deze functie gedurende
een vijftal maanden. Ik deed dat werk met het grootste genoegen. Ik
preekte iedere zondag, bezocht de zieken, diende hun de Heilige Sacra-
menten toe, met uitzondering van de biecht, omdat ik nog geen examen
voor biechtvader had afgelegd. Ik verleende hulp bij de begrafenissen,
hield de boeken van de parochie in orde, reikte bewijzen van onvermo-

2.5 Page 15

▲back to top
- II/12-
mogen uit of andere documenten. Maar het mooiste vond ik het geven van
catechismusles aan de jongens, mij met hen bezig te houden, met hen te
praten. Uit Morialdo kwamen zij me vaak opzoeken; wanneer ik naar huis
ging, had ik ze steeds om mij heen. In het dorp begonnen zij ook al
spoedig mijn kameraden en vrienden te worden. Wanneer ik uit de pasto-
rie kwam, was ik altijd door een zwerm van jongens vergezeld en waar-
heen ik ook ging, steeds was ik omringd door mijn kleine vrienden, die
zeer veel van me hielden!
Een heel bijzonder genoegen schiep hij in het dopen van pasgeborenen,
en het is opvallend hoeveel jongens gedurende die maanden in het doop-
register vermeld stonden met de naam Aloïs, als eerste of als volgende
voornaam, want, voor zover hij er iets in te zeggen had, wilde hij de-
ze kinderen van jongs af onder de bescherming stellen van deze Engel-
bewaarder der zuiverheid, teneinde hen te beschermen tegen de gevaren
die deze deugd belagen.
Zoals hijzelf zegt, preekte hij iedere zondag in de parochiekerk.
Daar hij er bijzonder goed in slaagde Gods woord te verklaren, werd
hij dikwijls uitgenodigd om te komen preken of feestpreken te komen
houden, ook in de naburige dorpen. Op het eind van oktober van dat
jaar werd hij uitgenodigd om een feestpreek te komen houden over de
Heilige Benigno in Lavriano. "Ik ging daar heel graag op in", - zo
schrijft hij, - "omdat dit dorp de geboorteplaats van mijn vriend en
collega Don Giovanni Grassino was, de latere pastoor in Scalenghe. Ik
wilde die plechtigheid zoveel mogelijk luister bijzetten en daarom had
ik mijn preek voorbereid en opgeschreven in populaire, maar zuivere
taal. Ik bestudeerde ze goed, ervan overtuigd, dat ik er eer mee zou
inleggen. Maar God wilde me voor mijn ijdelheid een verschrikkelijk
lesje geven. Toen de feestdag gekomen was moest ik ten behoeve van de
bevolking eerst de Heilige Mis opdragen, en mij daarna van een paard
bedienen, wilde ik op tijd voor de preek komen. De helft van de weg
had ik in draf of in galop afgelegd, en ik had het dal van Casal Bor-
gone bereikt, tussen Cinzano en Bersano, toen van een pas gezaaide
gierstakker een grote zwerm mussen opstoof, waarvan mijn paard zo
hevig schrok, dat het op hol sloeg en over wegen, velden en weilanden
heen rende. Ik hield me niettemin in het zadel, maar toen ik bemerkte,
dat dit onder de buik van het dier begon in te schuiven, deed ik een
poging om het evenwicht te bewaren; doch het van zijn plaats geraakte
zadel stootte mij telkens weer naar boven, en ik viel hals over kop op
een hoop stenen. Een man op een heuvel in de buurt kon de meelijwek-
kende situatie waarin ik verkeerde zien en kwam mij met een knecht te
hulp. Hij trof me in bewusteloze toestand aan, droeg me zijn huis bin-
nen en legde me in het beste bed dat hij had. Hij wijdde de uiterste
zorg aan me. Na een uur kwam ik weer bij kennis en ontdekte dat ik me
in een vreemd huis bevond.
"Doet u geen moeite", zei mijn gastheer, "en wees niet ongerust
omdat u in een vreemd huis bent. Het zal u hier aan niets ontbreken.
Ik heb al iemand om een dokter gezonden; en iemand anders is het paard
gaan zoeken. Ik ben een boer, maar zorg voor alles wat er nodig is.
Voelt u zich erg ziek?"
God zal u voor zoveel goedheid belonen, goede vriend. Ik geloof
niet dat het zo ernstig is; misschien een gebroken schouder, want die
kan ik niet meer bewegen. Waar ben ik hier eigenlijk?
"U bent op de heuvel van Bersano, in het huis van Giovanni Calos-
so, bijgenaamd "de Grijze", en ik ben u graag van dienst. Ik heb even-
eens door de wereld gezworven en ik heb ook anderen nodig gehad. Ik
heb ook van alles meegemaakt, als ik naar de kermissen of de jaarmark-
ten trok."

2.6 Page 16

▲back to top
- II/13 -
"Vertelt u me maar iets, terwijl we op de dokter wachten."
"Och, ik zou van alles kunnen verhalen. Luister alleen maar naar
dit geval. Het is nu een paar jaar geleden, in de herfst, en ik was
naar Asti gegaan met mijn ezeltje om voorraad in te slaan voor de win-
ter. Op de terugweg, in de vallei van Morialdo, viel het arme dier,
dat nogal zwaar beladen was, in een modderpoel en bleef onbeweeglijk
midden op de weg liggen. Iedere poging om het overeind te trekken was
vergeefs. Het was middernacht, erg donker en regenachtig weer. Niet
wetende wat te doen, begon ik maar op goed geluk om hulp te roepen. Na
enkele minuten kreeg ik antwoord uit een klein huisje in de buurt. Er
kwam een geestelijke naar buiten, met nog twee andere mannen die bran-
dende fakkels droegen. Zij hielpen mij de ezel van zijn last te ont-
doen, trokken hem uit de modder, en brachten mij en alles wat ik bij
me had naar hun huis. Ik was halfdood; alles was vies en vuil van het
slijk. Zij veegden me af, vergastten me op een voortreffelijke maal-
tijd en gaven mij vervolgens een heerlijk bed. Voor ik de volgende
morgen wegging, heb ik, zoals het hoort, voor alles willen betalen;
maar de geestelijke die daar was weigerde dat en zei: "Wie kan zeggen
of wij morgen u niet zullen nodig hebben?"
Bij die woorden voelde ik me diep ontroerd en toen de ander mijn
tranen zag, riep hij uit: "Voelt u zich niet goed?"
"Jawel"! antwoordde ik, "maar ik vind uw verhaal zo treffend, het
ontroert me."
Als men maar iets zou kunnen doen voor zulke goede mensen? Want
het waren werkelijk goede mensen
"Hoe heetten ze?"
"Een familie Bosco, in de omgang Boschetti genoemd. Maar hoe komt
het dat dit u zo aangrijpt? Kent u die familie misschien? Misschien
kent u die geestelijke wel?"
"Die geestelijke, mijn goede vriend, is dezelfde priester, die
ge duizendvoudig beloond hebt voor wat hij voor u gedaan heeft. U hebt
hem in uw huis gedragen en hier in dit bed gelegd. De goddelijke Voor-
zienigheid heeft ons hierdoor willen doen inzien, dat, wie goed doet,
goed ontmoet."
Niemand kan zich de verwondering en het genoegen voorstellen van
die brave man evenmin als van mij, die God bij al zijn tegenslag dan
toch in de handen van een zo goede vriend had doen vallen. De vrouw,
een zuster, andere verwanten en vrienden waren opgetogen toen ze hoor-
den dat zij iemand in huis gekregen hadden, over wie ze al zo dikwijls
hadden horen spreken. Er werd niets achterwege gelaten om het mij aan-
genaam te maken. Toen kort daarop de dokter kwam, stelde hij vast dat
ik niets gebroken had, en dus kon ik enkele dagen later op mijn intus-
sen teruggevonden paard weer naar huis. Giovanni Brina vergezelde mij
tot thuis, en hij heeft steeds de prettigste herinnering weten te be-
waren aan onze vriendschap.
"Na dit voorval heb ik het vaste besluit genomen in de toekomst
mijn preken alleen voor te bereiden tot meerdere eer van God en niet
om zelf geleerd te schijnen."
Dat is het besluit dat Don Bosco uit die omstandigheden trekt;
maar bij ons rijzen nog verschillende andere vragen bij deze gebeurte-
nis. Vooral hoe nauwkeurig de Heer is in de vervulling van zijn belof-
ten! Hij heeft gezegd: "Zalig hij die voor de zwakke zorgt: op de dag

2.7 Page 17

▲back to top
- II/14 -
van onheil zal Jahwe hem redden. Jahwe behoedt hem, behoudt hem in
leven en maakt hem gelukkig op aarde. Nooit geeft Hij hem over aan de
lusten zijner vijanden. Op zijn ziekbed zal Jahwe hem steunen. Ja, Hij
spreidt heel zijn bed in zijn ziekte."(1) Het gezin van moeder Marghe-
rita was steeds edelmoedig en gastvrij ten opzichte van iedereen die
daar behoefte aan had. Nooit verliet een arme hun drempel met lege
handen. Nooit kwam er iemand rond etenstijd in hun huis, of hij werd
hartelijk en dringend uitgenodigd om mee aan te zitten. Nooit echter
bleek ook duidelijker de vrijgevigheid van God in het belonen van wat
voor de armen gedaan werd. Het boven verhaalde is daar een nieuw be-
wijs van.
Evenmin mogen wij die lieftallige nederigheid, die voortdurend
het manuscript van Don Bosco doorstraalt, onopgemerkt laten voorbij-
gaan. Hij spreekt over zichzelf, om zich te beschuldigen; maar terwijl
hij zich van zoveel gebreken beschuldigt, zien wij telkens in hem be-
minnelijke dingen opbloeien, die hem als het ware logenstraffen. Van
toen hij nog op het seminarie was, onderscheidde hij zich al door de
ijver waarmee hij de zieken bijstond met aanroepingen van de allerhei-
ligste Maagd. Dat bestond hierin, dat hij hun pilletjes van broodkruim
toediende, dat wil zeggen een mengsel van suiker en meel, waarbij hij
degenen die van zijn medische kennis gebruik maakten, de verplichting
oplegde de heilige sacramenten te ontvangen en een bepaald aantal
Weesgegroeten te bidden, het Salve Regina of andere gebeden tot Onze-
Lieve-Vrouw. Het voorgeschreven geneesmiddel en de gebeden golden nu
eens voor drie dagen, dan weer voor negen. Ook de meest ernstige zie-
ken genazen. De geruchten daarover hadden zich van dorp tot dorp ver-
spreid, en heel groot was de toeloop naar de nieuwe dokter, die door
de goede resultaten van zijn methode hoe langer hoe meer vertrouwen
verwierf. Van toen af besefte hij de volle werkzaamheid van de gebeden
tot de Heilige Maagd. Misschien had de Heilige Maagd zelf hem zicht-
baar de genade verleend om te kunnen genezen, en verborg hij met dat
kunstje, met de pillen en poeders, zijn vermogen, om niet het voorwerp
van algemene bewondering te worden. Hij ging nog door met dat middel
toen hij al priester was, en hij zich in het "Convitto Ecclesiastico"
bevond. Hij nam pas het besluit ermee op te houden als gevolg van een
waarlijk zonderlinge gebeurtenis.
In het jaar 1844 werd in Montafia de heer Turco overvallen door
een hardnekkige koorts, en geen enkel doktersvoorschrift was in staat
hem te genezen. De familie zocht haar toevlucht bij Don Bosco, die de
raad gaf, dat de zieke zou biechten en communiceren, terwijl hij hem
voorts een doosje van de gebruikelijke pilletjes gaf, waarvan hij er
dagelijks een bepaald aantal moest innemen, na eerst het Salve Regina
te hebben gebeden. Toen de heer Turco de eerste pillen had ingenomen,
werd hij volslagen beter. Allen waren er ten zeerste over verwonderd.
De apotheker haastte zich naar Turijn en liet zich aandienen bij Don
Bosco tegen wie hij zei: "Ik heb alle eerbied voor uw kunst en uw
machtige uitvinding. Het is werkelijk een uitstekend koortswerend mid-
del gebleken. Ik kan niet minder doen dan u verzoeken mij een hoeveel-
heid van dat geneesmiddel te geven, of mij het geheim ervan mee te
delen, zodat de mensen in Montafia niet hierheen hoeven te komen om
het te krijgen."
(1) Psalm, 40, 2-4.

2.8 Page 18

▲back to top
- II/15 -
Don Bosco raakte een beetje in verwarring en wist niets beters te
antwoorden dan: Ik heb de hele voorraad pillen verbruikt en heb er geen
meer.
Toen de apotheker, die erg graag wilde weten waaruit de pillen wa-
ren samengesteld; thuiskwam, verschafte hij er zich een paar die in de
familie bewaard waren en onderwierp ze aan een grondige scheikundige
ontleding.
"Maar, dat is niets anders dan brood"! zei hij. "En toch zijn de
genezingen onmiskenbaar! "
Hij ging naar een andere apotheker, die een vriend van hem was, en
ontleedde samen met hem de pillen. Zij onderzochten ze grondig en bei-
den kwamen tot de conclusie: "Het is brood! Daar is geen twijfel aan!"
Het gerucht verspreidde zich door het dorp. De heer Turco begaf
zich eveneens naar Turijn om Don Bosco een bezoek te brengen en hem te
bedanken. Hij vertelde hem toen het vreemde verhaal over de pillen, die
alleen maar brood zouden bevatten, en verzocht hem, hem het geheim van
het geneesmiddel mee te delen.
"Hebt u werkelijk vurig driemaal het Salve Regine gebeden?" vroeg
Don Bosco hem.
"0, zeker!" antwoordde de ander.
"Wel, dat is voldoende", zo besloot Don Bosco; en nu hij zijn
list ontdekt zag, maakte hij een einde aan deze geneesmethode, en nam
als priester uitsluitend zijn toevlucht tot de werkzame invloed van de
zegen.
En Mgr. Giovanni Bertagna bevestigt dat hij, als kleine jongen,
ve- le mensen van Castelnuovo heeft gezien die de hulp inriepen van de
jonge priester Don Bosco in de hoop, dat zijn zegen hun zieken de ge-
zondheid zou hergeven. Zij hadden alle reden voor een dergelijke hoop,
omdat zijn vertrouwen in de kracht van het gebed en van de priester-
lijke zegen, gesteund door de beloften van onze Heer Jezus Christus in
het Heilig Evangelie, geen grenzen kende. Van toen af begon hij, als
man van gezag, en overtuigd dat God hem niet in de steek zou laten, te
zegenen en hij bleef dit doen tot het einde van zijn leven. En de ge-
naden, die de gelovigen overtuigd hadden van Onze-Lieve-Heer verkregen
te hebben door bemiddeling van de allerheiligste Maagd en door de zegen
en de gebeden te vragen van Don Bosco, waren ieder jaar duizenden en
nog eens duizenden. Het is een verrassende keten van wonderen die zich
voortdurend verweven heeft met al de ondernemingen van Don Bosco, en
die steeds groeide, zodat algemeen over de hele wereld te overtuiging
veld won, dat het leven van Don Bosco niets anders was dan een voortdu-
rende zegening, en dat wat hij ook ter hand nam, steeds tot een gunstig
resultaat zou leiden.
Dat kan echter ook geen verwondering baren, wanneer men bedenkt
dat Don Bosco een man van groot geloof was. Hij geloofde met de volko-
men inwilliging van de geest en met volmaakte wilsakten aan al de door
God geopenbaarde waarheden. En deze diepe, spontane en voortdurende in-
stemming, zonder ooit een schaduw van de minste twijfel, werd gedurende
heel zijn leven nooit door enige handeling of woord verloochend. Hij
legde dikwijls een grote vreugde aan de dag om het feit, dat hij Chris-
ten en een kind van God geworden was door het heilig Doopsel. Hij kon
nooit genoeg zijn geluk roemen, dat hij een vrome moeder gehad had, die
hem tijdig onderricht had in de catechismus en leiding gegeven had bij
zijn devoties. Voor deze zo buitengewone gunsten dankte hij Onze-Lieve-

2.9 Page 19

▲back to top
- II/16 -
Heer van de morgen tot de avond. Duizenden malen hoorde men hem tot
dankbaarheid jegens God aansporen, omdat Hij ons liet geboren worden in
de schoot van de Katholieke Kerk en tot beantwoording van deze genade,
door moedig en zonder menselijk opzicht het geloof te belijden tegen-
over de mensen, door te vluchten voor de zonde en door het naleven van
de goddelijke wetten. Hij bracht de aanwezigheid van God in zo vele
gevallen in de herinnering; dat men wel voelen kon dat hij Hem steeds
voor de geest had. Nooit gebeurde het, dat iemand zich tot hem wendde,
zonder dat hij over een of andere geloofswaarheid sprak. Hij deed dat
op een buitengewoon bevallige manier, zonder dat hij er zich geweld
voor hoefde aan te doen en volkomen natuurlijk. Soms deed hij het,
terwijl hij gewoon over zaken sprak of over materiële dingen, en zelfs
wanneer het erom ging met het een of ander een grapje te maken. En hij
wist op zo een beminnelijke manier over God te spreken, dat het gesprek
er aangenaam door werd, ook met degenen die nog nooit over godsdien-
stige zaken hadden horen spreken. Hij was zo volkomen doordrongen van
de zaken van het geloof, dat hun geest al zijn gedachten en handelingen
vervulde. Deze gewoonte legde hij aan de dag door de heilzame vrees die
hij koesterde om de heiligheid van God en Zijn gerechtigheid te beledi-
gen, evenals in zijn diepgewortelde afkeer van de zonde. Hij vermeed
niet alleen ijverig alles wat kennelijk slecht was, maar ook alles dat
daar maar even de schijn van kon hebben. Soms maakte hij zich zorgen
over handelingen en woorden, die hij min of meer lichtvaardig of minder
vrij van een of andere onvolmaaktheid zou hebben kunnen noemen.
Vandaar zijn machtig verlangen naar de volmaaktheid. Daarom ook
ziet men hem van nu af aan de drie Evangelische Raden in praktijk bren-
gen: reinheid, armoede en gehoorzaamheid, met een ijver die niet groter
kon zijn dan die, van wie door de geloften zich daartoe verbonden. Wie
hem niet kenden, bewonderden hem, maar konden zich die strengheid voor
zichzelf niet verklaren. Doch enkele van zijn metgezellen, die hem op
school en op het seminarie in Chieri gekend hadden, en die op de hoogte
waren van zijn geheimen, verklaarden de beweegredenen daarvan tegenover
Don Francesco Dalmazzo, die bereid was het onder ede te verklaren. Don
Bosco had zich met de eeuwige gelofte aan God toegewijd, toen hij nog
seminarist was. Aan de voeten van het altaar van Maria had hij Haar de
lelie van zijn hart geofferd. Daar het hem toen niet mogelijk was tot
een religieuze orde toe te treden, waar hij zich toch wel bijzonder
toe geroepen voelde, offerde hij toch, met inachtneming van de raad-
gevingen van zijn oversten, zijn vrijheid op om steeds, op ieder ogen-
blik van zijn leven, gereed te zijn om zich aan de dienst van God te
wijden. Het is om die reden dat hij een zo grote liefde aan de dag
legde voor de versterving en de armoede. Ook gedurende de maanden die
hij thuis op vakantie doorbracht en daarna, gedurende de eerste jaren
van zijn verblijf in Turijn, herinnerde hij zich steeds de lessen van
moeder Margherita:
"Toespijs is niet noodzakelijk, dat is iets voor grote lieden;
wij zijn arm en moeten leven als armen."
Zijn levensgedrag was een voortdurende versterving. Degenen die
vroeger naar Susambrino gingen en tegenwoordig naar de Becchi om hem
op te zoeken of om wat les in de grammatica te krijgen, nam hij mee
naar de boomgaard, waar hij hen op enkele mooie vruchten onthaalde.
Maar men zag er hem zelf bij die gelegenheden nooit gebruik van maken,
noch van druiven, noch van perziken, noch van welk ander soort fruit
ook, dat in dat seizoen in alle boomgaarden overvloedig aanwezig was.
Hij had zich de strenge verplichting opgelegd, nooit iets te eten of

2.10 Page 20

▲back to top
- II/17 -
te drinken buiten de tijden die voor de maaltijd bestemd waren. Zijn
moreel gedrag was steeds bewonderenswaardig, zodat heel zijn wezen wel
omgeven leek door een aureool van bescheidenheid, sprekend uit al zijn
gebaren. Daar iedere vorm van nieuwsgierigheid hem vreemd was, zag men
hem nooit bij tonelen van welke aard ook, met uitzondering van die
verpozingen, waarbij het erom ging de jongens ermee te kunnen onderhou-
den.
Doch zijn levendig geloof kwam wel op bijzondere wijze tot uitdruk-
king bij het opdragen van het heilige Misoffer. Giuseppe Moglia, Gio-
vanni Filippello en Giuseppe Turco, die leeftijdgenoten en vrienden
van hem waren, vertellen dat zij in de zomermaanden dikwijls de mis
bij hem gingen dienen en dat zij dan steeds uitermate gesticht werden
door zijn manier van doen, door zijn devotie, die zelfs vele aanwezi-
gen tot tranen toe ontroerde. En Don Giovanni Turchi geeft ons de ver-
zekering: "Ik kende geen priester met een levendiger geloof dan Don
Bosco. Iemand die niet zo een geloof bezat als hij, zou nooit hebben
kunnen doen wat hij deed."
"Hebt geloof in God", zei Jezus tot zijn Apostelen. "Voorwaar, Ik
zeg u: Als iemand tot deze berg zegt: Hef u op en stort u in zee, en
als hij in zijn hart niet twijfelt, maar gelooft dat gebeuren zal wat
hij zegt, voor hem zal het werkelijkheid worden. Daarom zeg Ik u: Al-
les wat ge in het gebed vraagt, gelooft dat ge het zult verkrijgen, en
ge zult het verkrijgen."(1) Alleen het geloof, verbonden met diepe ne-
derigheid en met volkomen verdeemoediging van zichzelf, is de verkla-
ring van zoveel wonderen die door Don Bosco zijn verricht.
(1) Mk. 11,22.

3 Pages 21-30

▲back to top

3.1 Page 21

▲back to top
- II/18 -
H O O F D S T U K III.
PLICHTMATIGE BEZOEKEN - DE OUDE MEESTER DON LACQUA -
VREEMD AVONTUUR - DE KARAKTERISTIEK VAN DON BOSCO -
DON CARLO PALAZZOLO - PERSOONLIJKE STUDIES.
Om tegemoet te komen aan het met nadruk geuite verlangen en ook
om van zijn onveranderlijke dankbaarheid te getuigen tegenover degenen
die goed voor hem geweest waren, ook al hadden zij hem alleen blijken
van welwillendheid gegeven, maakte Don Bosco zich in de eerste weken
van zijn priesterschap gereed om naar Moncucco te gaan en daar een be-
zoek te brengen aan de familie Moglia. Daarna maakte hij een tocht
naar Pinerolo, om de heren Strambio te bezoeken met wie hij door de
vriendschap met hun drie zonen betrekkingen onderhield, en tegelijker-
tijd begaf hij zich naar Fenestrelle, waar hij preekte op uitnodiging
van zijn vriend de pastoor. Hij vergat ook niet zijn oude meester Don
Lacqua, die hem de eerste beginselen van het lezen en schrijven had
bijgebracht en die, zoals wij al gezien hebben, zich had teruggetrok-
ken in Ponzano en die nu de tachtig jaar al overschreden had. Hij had
hem schriftelijk mededeling gedaan van zijn geluk, thans het verlangde
doel bereikt te hebben en eindelijk priester te zijn geworden en had
beloofd hem een bezoek te komen brengen. Don Bosco bewaarde het ant-
woord van de eerbiedwaardige grijsaard tussen zijn liefste brieven, en
wij prijzen ons gelukkig het hier te kunnen weergeven:
Ponzano, 28 juli 1841
Geliefde vriend en leerling,
Ziehier, in enkele woorden het antwoord op uw brief - ik schrijf
steeds in het vertrouwen en met de vrijheid van een meester tot zijn
leerling - die ik gisteravond herhaaldelijk heb gelezen. Ik verheug me
uitermate over uw vorderingen op uw priesterlijke weg; het is een eer
en beloning die de hemel u schenkt voor uw verdiensten. Ik ben u erg
verplicht voor de door u ondernomen poging om aan mijn verlangen naar
het leven in eenzaamheid en teruggetrokkenheid te voldoen en ik dank
er u duizendmaal voor. Voor het komende jaar moet ik, volgens de over-
eenkomst nog mijn zwakke krachten schenken aan deze parochie; hoewel,
wanneer ik gewild had, ik vroeger al mijn functie had kunnen neerleg-
gen en mij terugtrekken; doch thans is de weg daartoe afgesloten.
Liever dan een nieuwe magistratuur of een kapelanij op mij te ne-
men, geef ik er pensatis pensandis, de voorkeur aan mij van deze posi-
tie terug te trekken, die feitelijk niet meer dan broodsoep is voor
een arme oude man zoals ik ben. In de loop van de winter zal het aan-

3.2 Page 22

▲back to top
- II/19 -
tal leerlingen de twaalf of vijftien nooit overschrijden, en na Pasen
krimpt de klas tot nog een leerling of helemaal geen. Het beste zal
nog zijn dat ik terugkeer naar mijn geboorteplaats om mijn dagen te
eindigen, waar ik ze begonnen ben. Dulcis amor patriae, dulce videre
suos: doch zeker is in ieder geval dat er gebeuren zal wat God wil.
Gaarne heb ik de opdracht voor de heilige Missen die ge zo goed
waart mij te verlenen aanvaard... en ik zal doorgaan met celebreren
favente Deo voor Uw rekening tot het midden van de maand september of
tot uw komst, die ik verlangend tegemoet zie. Marianne maakt het goed
en laat u groeten.
Het blad is nu al vol, daarom sluit ik deze brief en vurig ver-
langend naar uw komst, samen met uw moeder, si fieri potest, wens ik u
alle goeds toe en verblijf als steeds,
Uw Don Lacqua.
P.S. Ik verzoek u mijn beste groeten te willen overmaken aan de Heer
Giuseppe Scaglia en aan heel zijn familie, wanneer ge de gelegenheid
daartoe hebt.
Na dat hij de noveen en het feest van de heilige Rozenkrans ge-
leid had, kon Don Bosco zijn belofte gestand doen. Op 14 oktober was
de vastgestelde dag voor de tocht naar Ponzano. Daar werd Don Bosco
opgewacht door zijn vroegere meester, door Marianna, de zuster van
zijn moeder, aan wie hij te danken had dat hij zijn allereerste stu-
dies had kunnen beginnen, en door de pastoor, een oude kennis van hem.
Ik ga nu weer een nauwkeurige beschrijving van een wandeltocht
geven, omdat ik het relaas daarover uit de mond van Don Bosco zelf heb
gehoord. Hij was erg goed in dergelijke verhalen, en hij kon zich de
geringste bijzonderheid ervan nauwkeurig herinneren. Hij deed dat zo
knap en smakelijk, dat hij het aangename karakter voelbaar maakte van
een herinnering, die niet alleen in zijn geest, maar ook meer nog in
zijn hart gegrift was. Zijn woorden vloeiden over van de heiligheid
van zijn doelstellingen, van de onberispelijkheid van zijn gedragin-
gen, ook wanneer het ging om een grappig verhaal alleen in het kader
van een opgewekte recreatie. Van niets hoefde hij ooit maar de ge-
ringste spijt te hebben. Hij kon zich de tijd van vroeger nog goed
herinneren, glimlachte erom, verheugde er zich over, en het was voor
hem een grote voldoening als hij daarmee de belangstelling en de op-
gewektheid van zijn jongens kon gaande houden. En voor hen was dat
een aansporing om zich godvrezend te tonen in hun ontspanning; ook al
maakten zij het ergst denkbare spektakel, zij bewaarden hun beminne-
lijke onschuld. Dikwijls zei Don Bosco: "Zoekt nooit een vermaak dat
de een of andere dag spijt in jullie harten achterlaat, vreest het
oordeel van God!"
Welnu, Don Bosco had zich als reisgezel een nette jongeman uitge-
zocht en zich de weg laten wijzen, en vertrok vroeg in de morgen uit
Montaldo, waar hij onderdak gevonden had bij de rector. Nadat hij het
middagmaal genuttigd had bij de pastoor van Cocconato, begaf hij zich
over Cocconito, hoewel het toen al vrij laat geworden was, toch nog in
de richting van Ponzano. Hij vergiste zich echter in de weg, en raakte
verdwaald in een dicht woud. Het werd al laat in de avond, de lucht
werd met dikke wolken bedekt en het had er alle schijn van dat er on-
weer op til was. Niettemin liepen Don Bosco en zijn metgezel nog een
poosje verder langs het smalle wegje, tot zij in de duisternis van de
nacht ook deze wildweg kwijtraakten. De lucht werd alleen nog verlicht

3.3 Page 23

▲back to top
- II/20 -
door voortdurende bliksemflitsen, die vergezeld gingen van hevige don-
derslagen. Men kon geen hand voor de ogen meer zien, en tot overmaat
van ramp ontlastte er zich een verschrikkelijke regenbui boven hun
hoofd, die hen binnen de kortst mogelijke tijd zou hebben doordrenkt.
De duisternis en het al te dichte bos maakten het voor hen onmogelijk
hun tocht voort te zetten. Wat te doen? Er zat niets anders op, dan in
hun tegenslag te berusten, en een plaats te zoeken, waar zij toch een
beetje beschutting zouden kunnen vinden en dan maar wachten totdat het
weer een beetje zou bedaren. De eenzaamheid, de duisternis, de blik-
semstralen en de donderslagen, het gefluit van de wind, het gekraak
der brekende takken, het lugubere gekrijs van de een of andere in zijn
slaap gestoorde vogel, dat alles boezemde hen schrik in. Zij bewaarden
het stilzwijgen. Uiteindelijk echter deed het voortdurend en het ge-
weld van de storm hen overleggen hoe zij zich uit de benauwenis konden
redden. Don Bosco richtte een gebed tot Maria, stond op en zei tegen
zijn metgezel: "Laten we die richting uitgaan, we zullen wel ergens
uitkomen."
Zo gezegd, zo gedaan. Na een korte weg, hoorden ze een haan
kraaien. Dat gekraai zette hen aan om hun tocht met vertrouwen voort
te zetten; en naar gelang zij verder kwamen, hoorden zij eerst het
blaffen van een hond, toen het miauwen van een kat en ten slotte zagen
zij enkele lichtjes schijnen die erop wezen, dat op niet zo verre af-
stand huizen moesten zijn.
"Kijk, een dorp"! riepen onze twee reizigers vol blijdschap. Ze
haastten zich erheen en een heerlijke geur van vers gebakken brood
kwam hen tegemoet. Het duurde niet lang, of ze zagen verschillende
mensen aan het werk in een bakkerij. De twee reizigers kwamen nader-
bij, maar nauwelijks hadden die mensen hen in het oog gekregen, of zij
lieten alles in de steek, vluchtten hals over kop het huis in, sloten
zich verschrikt op en lieten de beide zo plots te voorschijn gekomen
vreemdelingen aan hun verbazing en verwarring over. Don Bosco ging
naar het huis:
"Jullie hoeven niet bang te zijn", zei hij. "Kom er maar weer
uit. We zijn goed volk. We zijn alleen de weg kwijtgeraakt; we zijn
doornat van de regen; we willen jullie geen kwaad doen; komen jullie
maar gerust het brood in de gaten houden, anders gaat het nog aanbran-
den ook."
Maar het was aan dovemans oren gesproken; de mensen wilden blijk-
baar naar geen rede luisteren. Na veel bidden en smeken ging de deur
eindelijk op een kiertje open, doch alleen om naar buiten te kunnen
kijken. Toen verschenen er enkele gewapende mannen, sommigen met een
mes, anderen met een drietand of met een zeis. Op barse toon vroegen
ze Don Bosco wie hij was en waar hij moest zijn.
"Ik ben maar een arme priester", zei hij, "en dit is een vriend
van me. We waren onderweg naar Ponzano, maar ongelukkig genoeg zijn
we de weg kwijtgeraakt; ik verzeker u dat we niet het minste kwaad in
de zin hebben."
Daar het onweer intussen opgehouden was, en verschillende mensen
om de vreemdelingen heen waren komen staan, voelden de gewapende lie-
den zich ietwat gerustgesteld, zodat ze naar buiten kwamen, zich weer
naar de oven begaven en een praatje begonnen te maken met Don Bosco.
Toen hij hun vroeg, waarom ze zo vreselijk bang waren, antwoord-
den zij, dat deze streek onveilig gemaakt werd door moordenaars, die,
de voorgaande nacht nog, in datzelfde dorp een moord begaan hadden.

3.4 Page 24

▲back to top
- II/21 -
Zij voegden eraan toe dat de carabinieri het land afstroopten, op zoek
naar de daders, maar dat die tot nu toe nog niet in hun handen gevallen
waren. Don Bosco vroeg toen, of iemand zo vriendelijk wilde zijn hem
naar Ponzano te brengen; maar de boeren gaven hem verwonderd te ver-
staan, dat hij zich veel te ver van zijn doel bevond. Toen vroeg hij
hun of ze hem wat droge kleren wilden lenen, omdat ze geen droge draad
meer aan het lijf hadden; ze waren door en doornat... De brave mensen
verontschuldigden zich daarop en zegden dat ze arm waren, doch wezen
hem waar een rijke mijnheer woonde, niet zo erg ver weg en die hun wel
van het gevraagde zou kunnen voorzien. Waarop Don Bosco op zijn beurt
weer vroeg, of zij hem niet een gids konden meegeven, daar hij het dorp
niet kende. Na enige aarzeling boden er zich een paar aan die, gewapend
met zeisen en drietanden, met Don Bosco en zijn metgezel zich op weg
begaven, zo groot was de vrees voor de moordenaars. Zij volgden een pad
dat zich tegen een hoogte opslingerde en kwam toen uit aan de voet van
een groot huis dat heel het gehucht overheerste. De weg liep tussen
twee hoge heggen door, doch bij de muur gekomen die als ringmuur dienst
deed, weerklonk plots het woeste geblaf van een paar grote honden. Het
gezelschap hield de pas in, want het was gevaarlijk om nu nog door te
lopen, en met luider stem riepen zij om de heer des huizen, de komst
aankondigend van twee verdwaalde reizigers. De bewoner van het huis,
een zekere Moioglio, een oude heer met het hart op de rechte plaats,
verscheen onmiddellijk, riep de honden bij zich die zo groot bleken te
zijn als kalveren, nodigde Don Bosco en zijn jonge metgezel binnen, en
bereidde hun de hartelijkst denkbare ontvangst. Hoewel de avond al ver
gevorderd was, bevonden er zich in zijn salon nog een aantal vrienden,
met wie hij gewoon was een gezellig spelletje kaart te spelen. Bij het
binnentreden van Don Bosco stonden allen op, en de oude baas nodigde
de priester uit plaats te nemen en vroeg hem wie hij was. Nauwelijks
had hij gehoord dat hij uit Castelnuovo kwam, of hij begon de kennis-
sen die hij in dat dorp kende op te sommen, zowel de familie Bertagna
als die en die en de pastoor en de kapelaan en Don Lacqua. Hij prees
zich gelukkig met de komst van mensen die zijn eigen vrienden kenden,
deed hen zich van hun doornatte kleren ontdoen en stelde Don Bosco
zijn overjas ter beschikking. Daarna liet hij een goede maaltijd voor
hen bereiden waardoor zij weer wat op verhaal zouden kunnen komen. Aan
tafel liet de oude heer niet na over duizend en één dingen te praten,
want hij hield van een prettige conversatie aan tafel. Toen zij klaar
waren zei hij: "Ik heb hier een huiskapel, en als U ons morgen die
dienst wilt bewijzen, kunnen we bij U mishoren. Dat zal mijn vrouw erg
veel genoegen doen, want zij is heel vroom."
Don Bosco zegde dat gaarne toe en, moe als hij was, ging hij,
daar het al tegen middernacht liep, naar bed. De volgende morgen, bij
het aanbreken van de dag, werd door klokgelui bekendgemaakt dat er een
Mis zou worden opgedragen op het kasteel en alle mensen uit de huisjes
in de buurt kwamen erheen.
Don Bosco wilde daarna zo gauw mogelijk zijn reis naar Ponzano
vervolgen, maar zijn goede gastheer wilde daar beslist niet van horen,
en nodigde hem uit om eerst het kasteel te bezichtigen, dat er van
buiten zo streng en strak uitzag, dat men er koude rillingen van
kreeg. Bij een rondgang langs de buitenmuren, bemerkte Don Bosco de
ingang van een donkere gang die in de heuvel verdween.
"Kijk", zei de oude heer, "niemand durft die onderaardse gang on-
derzoeken, die tamelijk uitgestrekt schijnt te zijn, omdat het vast-

3.5 Page 25

▲back to top
- II/22 -
staat dat rovers,moordenaars en misschien ook valsmunters er hun
schuilplaats hebben. Zij komen en gaan; soms zijn ze er, soms niet,
maar er is niemand die de moed opbrengt om erin door te dringen. Zelfs
de carabinieri durven er zich niet aan wagen. En wij moeten maar zwij-
gen, want een slag is gauw toegebracht en iedereen heeft zijn hachje
lief. Soms komen we in de buurt lieden met duistere gezichten tegen,
geen mensen van hier uit het dorp, en niemand weet wat ze hier komen
doen; maar wij moeten maar doen of we hen niet zien."
In het kasteel liet hij hem onder meer een mooie bibliotheek zien,
waar Don Bosco, ter herinnering aan die gastvrije ontvangst, een boek
uitzocht en vroeg of hij dat mocht meenemen. Het was getiteld: Compen-
dio di Storia Ecclesiastica di Lorenzo Berti Fiorentino. De oude heer
schonk het hem graag. Op de laatste bladzijde ervan schreef Don Bosco:
In het jaar 1841, op 14 oktober, na verscheidene uren door een donkere
nacht te hebben gelopen, langs een onveilige weg, kwam ik op het kas-
teel van Merli (Merletti), bij Moncalvo, waar ik met de hartelijkste
gastvrijheid werd opgenomen en bejegend door de heer Moioglio, van wie
ik dat boek ontvangen heb om een goede herinnering aan mijn gastheer
te bewaren. - Bosco Giovanni - Don Bosco heeft dat boek steeds goed be-
waard. Na een overvloedig maal wilde de oude heer Don Bosco en zijn
metgezel beslist nog een heel eind wegbrengen langs de weg naar Pon-
zano.
In het verslag over dat merkwaardige avontuur liet Don Bosco nooit
iets doorschemeren dat kon wijzen op onbehagen of ongerustheid over de
doorstane ontberingen. Tegenslagen van allerlei aard waren voor hem een
reden tot schertst of tot een opgewekte herinnering. Het geduld en de
gelijkmoedigheid zijn voor Don Bosco steeds kenmerkend. Zijn minzame
aard vergeet nooit een ontvangen weldaad. Zijn edelmoedigheid laat nim-
mer de moeite, de last en de kosten die men aan hem besteed heeft zon-
der een of andere vorm van beloning. Hier krijgt hij een boek, ergens
anders zal hij een hoeveelheid wijn of graan loskrijgen, aan anderen
schenkt hij boeken of devotievoorwerpen, ofwel vraagt hij iets van wat
zijn moeder thuis in de tuin heeft laten groeien. Voor dienstpersoneel
is hij niet gierig bij het geven van drinkgeld, dat hij bij het weggaan
gewoon op de tafel van het vertrek laat liggen waar hij overnacht heeft.
Degene die hem daar achteraf naar vraagt voegt hij vertrouwelijk toe:
"Het is niet juist als degene die om onzentwil extra werk heeft moeten
doen, daar niet voor beloond wordt."
In de loop van die herfst liet Don Bosco ook niet na een bezoek
te brengen aan de vroegere koster van de dom in Chieri, Don Carlo Pa-
lazzolo, die zijn eerste heilige mis had opgedragen op dezelfde dag
als Don Bosco. Wij hebben al gezien, hoe Don Bosco hem onderricht had
in het Latijn. Toen onze Giovanni op het seminarie was, ging Palazzolo
bij hem les in de filosofie en de theologie nemen, die hij schrifte-
lijk kreeg, duidelijk en klaar op twee of drie velletjes papier ge-
schreven en die hij telkens letterlijk van buiten leerde. Toen hij
daarna examen aflegde bij de professoren van het seminarie, slaagde
hij steeds op een heel eervolle manier. Buiten de hulp bij de studie
wist Don Bosco hem ook een subsidie van 1.000 lire te verschaffen, die
door een liefdadig iemand ter beschikking waren gesteld. Op de dag van
zijn priesterwijding drong hij er bij hem op aan, zoals hij ook met
zijn andere metgezellen deed, om God in zijn eerste heilige Mis de ge-
nade te vragen, die hij het meest verlangde, en hij gaf hem daarbij de
verzekering dat hij dan ook stellig verhoord zou worden.

3.6 Page 26

▲back to top
- II/23 -
Later ging Don Palazzolo door met bij Don Bosco les in de moraal
te nemen, waarvoor hij naar het Oratorio kwam. Hij werd een heilige
priester die ijverig werkte en een vruchtbaar arbeidsveld vond in het
biechthoren, en die tegelijkertijd ook de kerk van de heilige Pancra-
tius stichtte in de buurt van Pianezza. Al zijn geluk schreef hij toe
aan Don Bosco. Hij bleef hem steeds heel erkentelijk en, zich gelukkig
prijzend met zijn priesterlijke waardigheid, beijverde hij zich op zijn
beurt, priesterroepingen te wekken, door de jongens te onderrichten,
hen met zich mee naar het Oratorio te nemen en hen te helpen met alles
wat hij kon missen. Hij leefde tot 1885 en was toen bijna negentig
jaar oud. Telkens als hij zijn vriend kwam opzoeken bleek uit de gene-
genheid en dankbaarheid, die hij tegenover hem aan de dag legde, hoe-
zeer hij de vriendschap van Don Bosco waardeerde.
Het is niet te geloven dat Don Bosco, zoals tot nu toe bleek, tijd
zou zoekbrengen door het afleggen van bezoeken. Hij veroorloofde zich
toch alleen maar die waaraan hij zich niet kon onttrekken, hetzij uit
erkentelijkheid of om andere bijzondere redenen. Voor de rest was hij
steeds bezig, hetzij op de pastorie of in zijn huis in de Becchi, zon-
der zich ontspanningen of meer dan de noodzakelijke rust te gunnen.
Hij zette zijn geliefkoosde lectuur van de Kerkgeschiedenis voort, leg-
de zich toe op de studie van de moraaltheologie, zoals Don Giacomelli
ons verzekert, en verkreeg zodoende het grote voordeel, dat hij een
groot aantal verhandelingen van buiten kende, toen hij de cursus in de
praktische moraal moest beginnen in het Convict op het einde van de va-
kantie. Tegelijkertijd hield hij zich onledig met het ontwerpen van
preken. Hij had het nadeel, dat hij onder het preken zich gemakkelijk
rijmwoorden liet ontvallen, als gevolg van de vele klassieke poëzie
die hij van buiten kende.
"Maar Don Bosco, spreek toch niet zoveel op rijm"! zegden zijn
vertrouwde vrienden dikwijls tegen hem, en soms ook maakte een minder
welwillende criticus die opmerking. En dan antwoordde Don Bosco steeds
heel rustig:
"Ik weet het wel, het is een van mijn gebreken,
ik spreek op rijm, ja zelfs in mijn preken."
Zijn metgezellen lachten en schertsten dan maar. Toch deed hij
van het begin af zijn uiterste best om zijn preken op te schrijven en
er goed op te letten, dat hij niet meer in die fout herviel. En zowel
Turco als Filippello en Moglia verzekeren dat, toen zij en hun fami-
lieleden en dorpsgenoten hem hadden horen preken, zij steeds een heil-
zame indruk van het eeuwige leven van zo een preek meekregen. En bij-
zondere zorg had Don Bosco zich voorgenomen te besteden aan de nood-
zaak om door het volk en door de jongens begrepen te worden; en daarom
legde hij er zich op toe dat zijn preek zo populair mogelijk zou wor-
den, dat wil zeggen, dat zijn manier van spreken wel correct was, maar
begrijpelijk voor ieders verstand. En hoezeer hij in dat opzet slaagde,
kunnen allen getuigen die met ons het geluk gehad hebben hem te horen
preken.

3.7 Page 27

▲back to top
- II/24 -
H O O F D S T U K IV
VOORSTELLEN VOOR BENOEMINGEN - RAADGEVING VAN DON CAFASSO -
HET CONVITTO ECCLESIASTICO VAN TURIJN - DON BOSCO BEGEEFT
ZICH NAAR TURIJN - OVERGAVE AAN DE GODDELIJKE VOORZIENIG-
HEID - DE MIDDELEN WAAR ZIJ ZICH VAN BEDIENT.
De grote vakantie liep nu ten einde en Don Giovanni, die nu al
zesentwintig jaar was, moest aan zijn eigen toekomst denken en zich
een positie scheppen.
Er werden hem drie posten aangeboden. De eerste was die van huis-
leraar bij een adellijke heer in Genua tegen een vergoeding van dui-
zend lire per jaar. De familieleden en vrienden probeerden van Marghe-
rita gedaan te krijgen, dat zij Don Giovanni ertoe zou overhalen die
mooie en gunstige positie aan te nemen. Aangezien hij niet voor zijn
onderhoud en kleding te zorgen zou hebben, zou het hele loon zijn
familie ten goede komen. Maar de goede Margherita, doorziende dat ach-
ter zijden gordijnen niet steeds onschuldige gebruiken heersten, ant-
woordde: "Mijn zoon in het huis van rijke mensen?... Wat zou hij met
duizend lire moeten doen, wat zou ik ermee moeten doen, wat zou zijn
broer ermee moeten doen, indien Giovanni later zijn ziel zou moeten
verliezen?"
Ook werd hem de functie van kapelaan aangeboden in zijn gehucht
Morialdo met verhoging van zijn toelage die tot nu toe aan priesters
verleend werd; en de bewoners van het gehucht gingen er zelfs toe over
zich bereid te verklaren het stipendium te verdubbelen, zo verlangden
zij Don Bosco in hun midden te houden, zodat hij dan tevens als leer-
meester voor hun kinderen kon optreden. De derde betrekking was die
van kapelaan in Castelnuovo, waar de mensen en vooral de theoloog
Cinzano hem erg toegedaan waren.
Alvorens een besluit te nemen, was Don Bosco gewoon zich steeds
eerst af te vragen wat het beste zou zijn voor de eer van God en het
heil van de zielen. Ook vroeg hij zich af of dat alles het verheven
doel ten goede zou komen. Hij bad daarom tot God om verlichting, en
tegelijkertijd won hij de raad in van knappe en vrome mensen. Alleen
de morele zekerheid dat zijn plan God aangenaam was, deed hem beslui-
ten het ten uitvoer te brengen. Dat was het vaste richtsnoer voor heel
zijn leven.
Om tot een definitief besluit te komen in een zo gewichtige aan-
gelegenheid, begaf Don Bosco zich dus naar Turijn om de raad in te
winnen van Don Giuseppe Cafasso, teneinde te weten of hij de wil van
God deed. De heilige priester, die repetitor was in de moraaltheologie
in het convict van Sint-Franciscus van Assisi, en die verscheidene ja-

3.8 Page 28

▲back to top
- II/25 -
ren lang de leidsman van onze Giovanni geweest was in geestelijke en
tijdelijke zaken, luisterde naar al de voorstellen met goede belonin-
gen, die hem waren aanbevolen door familieleden en vrienden, luisterde
ook naar zijn goede wil om zich geheel aan evangelische arbeid te wij-
den, en zei daarna zonder een ogenblik te aarzelen:
"U moet moraal studeren en u toeleggen op het preken; zie dus af
van alle voorstellen en kom naar ons convict."
Wat het Convitto Ecclesiastico van Turijn was wist toen, althans
in Italië, iedere priester. Ten behoeve van de lezer zullen we er ech-
ter een korte schets van geven.
In het begin van de negentiende eeuw leefde er in Turijn een bij-
zonder achtbare geestelijke, de Collegiale theoloog Luigi Guala, rec-
tor van de kerk van de heilige Franciscus van Assisi. Hij was een man
van onberispelijke zeden, ernstige godsvrucht, onzelfzuchtig, rijk aan
kennis, voorzichtigheid en moed, bemind door de goeden en geëerbie-digd
door de slechten. Toegewijd aan de Paus als hij was in de tijden der
Franse overheersing, had hij evenals Pater Lanteri en andere vooraan-
staande persoonlijkheden, een drukke briefwisseling onderhouden met
Pius VIII, toen die in Savona gevangen zat, en had hem daarmee op de
hoogte gehouden van al wat er gebeurde, en de Kerk ingelicht over de
wil van de Paus op tal van punten, die de kerkelijke tucht betroffen.
Als de ziel van een comité, gesticht om de Paus met edelmoedige offers
te helpen, hadden de theoloog Guala en de bankier Gonella de achter-
docht van de politie gewekt, en alleen door een gelukkig misverstand
ontsprongen zij de dans. Het aanhoudingsbevel was namelijk uitgegeven
tegen de theoloog Gonella en de bankier Guala. Door het zoeken van de
gendarmen naar zo slecht aangeduide personen, waren de beschuldigden op
hun hoede; zij lieten alle compromitterende brieven verdwijnen en ver-
borgen zich, totdat door toedoen van hooggeplaatste personen en door
het ontbreken van ieder bewijs, zij er zeker van konden zijn niet meer
te worden lastiggevallen.
Die vrome en geleerde priester, die zo goed de behoeften van zijn
tijd kende, zag dat het een zaak van het allerhoogste belang was, dat
de jeugdige geestelijkheid, die haar studie op het seminarie had be-
eindigd, zich voor een tijdje zou toeleggen op het verkrijgen van
praktische moraalkennis, alvorens met de uitoefening van hun heilige
ambtsbediening te beginnen. Hiervan volkomen overtuigd, begon de wijze
theoloog in 1808 voor enkele nieuwe priesters te zijnen huize bijzon-
dere conferenties over de moraal te houden. Dat ging zo door tot in
1818. Toen was in Piëmont de regering van Napoleon I al tot een einde
gekomen, en het klooster van de Conventuelen bij de kerk van de heili-
ge Franciscus van Assisi door de soldaten ontruimd, Guala vestigde
er een convict met een bijzonder reglement voor jonge priesters. Ko-
ning Karel Felix bewilligde er in 1822 in, dat zij giften en legaten
aanvaardden, en wees hun het onverkochte gedeelte van het convent als
verblijfplaats aan. Ook de kerkelijke overheid verleende haar werkzame
steun aan het instituut, en Mgr. Colombano Chiaverotti, aartsbisschop
van Turijn, benoemde bij decreet van 4 juni 1823 dezelfde Guala tot
rector van het Convict en keurde het door hem ontworpen reglement
goed. Overweging, geestelijke lezing, twee conferenties per dag, les-
sen in het preken, gelegenheid om te studeren, te lezen en goede
schrijvers te raadplegen, ziedaar de bezigheden van de priesters in
het convent.

3.9 Page 29

▲back to top
- II/26 -
Met die stichting bewerkte Guala onmetelijk veel goeds voor de
diocesen van Piëmont en speciaal voor dat van Turijn. Hij slaagde er
op de eerste plaats in, de laatste wortels die er van het Jansenisme
waren overgebleven, uit te roeien; een verfoeilijke leer, die met wil-
lekeurige en verwerpelijke overdrijving de zielen op weg naar hun
eeuwig heil ontmoedigde en hen verre hield en beroofde van het gebruik
der levende bronnen der goddelijke verlossing. Met meer andere enormi-
teiten leraarden zij, dat ook de rouwmoedige zondaar die zich niet aan
zo ernstig kwaad had schuldig gemaakt, de absolutie niet waardig was,
alleen na maanden en jaren van strenge boetedoening. De Heilige Commu-
nie zou volgens hen een engelachtige gesteltenis vereisen en een
Christen kon nooit voldoende voorbereid zijn om ter Heilige Tafel te
naderen. Tegen die ongelukzalige dwalingen was in de vorige eeuw de
leraar Sint-Alfonsus, stichter van de Redemptoristen, opgetreden, en
al zijn werken zijn een doeltreffend tegengif tegen die dwaalleer.
Daarom beijverde de theoloog Guala zich, in Piëmont de werken van die
heilige te verspreiden. Ze werden in Frankrijk gedrukt en clandestien
het land ingevoerd, omdat de regering en haar niet al te katholieke
raadgevers er vijandig tegenover stonden. Als het nodig was maakte hij
gebruik van een zekere Giani, een beeldhouwer uit Cerano in Val'Intel-
vi aan het Comomeer. Dat was een biechtkind van hem en die gaf in de
winkel van Giacinto Marietti aan allen die er kwamen, tegen een gerin-
ge prijs of helemaal voor niets, "De praktijk der liefde tot Jezus
Christus. De glorie van Maria. Het grote middel van het gebed. Het be-
zoek aan het Heilig Sacrament."
Het duurde niet lang, of die gulden boeken gingen door de hand
van ontelbare kloosterlingen, monniken en vooral jonge studenten. Met
de ascetische werken liet de theoloog Guala aan de priesters ook uit-
reiken de Moraaltheologie van de heilige, en de Homo Apostolicus, die
daar de aanvulling bij was. Hij stelde ze onmiddellijk ter hand aan
een groot aantal priesters die hij kende, terwijl Giani ze onder de
pastoors en andere geestelijken verspreidde, wanneer ze in de winkel
van de boekdrukker Marietti kwamen om boeken te kopen.
Op die manier werden er vele gedachten weer rechtgezet en niet
weinigen naar het goede pad teruggevoerd. Daardoor begon een groot
deel van de geestelijkheid de morele beginselen van de heilige Alfon-
sus te bestuderen. In die dagen heerste er grote onrust onder de
theologen over het zogenaamde probabilisme en het probabiliorisme.
De voorstanders van het eerste volgden de mening van Alfonsus de
Liguori, wiens werken door de Kerk geprezen en onberispelijk ver-
klaard waren; de aanhangers van het tweede hielden zich echter aan de
meningen van enkele strenge autoriteiten, wier niet steeds verstandi-
ge overwegingen tot een onredelijke gestrengheid kon leiden en tot een
werkelijk gevaar voor de zielen. Met de stichting van het Convitto
Ecclesiastico wilde de theoloog Guala dat meningsverschil uit de weg
ruimen en, de liefde en zachtmoedigheid van onze Heer Jezus Christus
in het midden van alle discussie stellend, wist hij er ook inderdaad
grotendeels een einde aan te maken en verkreeg daardoor, dat de hei-
lige Alfonsus de grote leermeester van onze moraalschool werd, zeer
ten voordele van de gelovigen en ter geruststelling van aller geweten.
Bij het onderwijs aan zijn leerlingen moest hij hen Alasia la-
ten lezen, die de geijkte autoriteit was op de scholen, maar steeds
ging hij daarbij te rade bij de heilige Alfonsus, die hij gewoon was
"Onze Heilige" te noemen. In die tijd was het een gewaagde onderne-
ming de opvattingen van Alasia te bestrijden. Bij de lessen moest de
grootste omzichtigheid betracht worden omdat, wanneer het ter ore

3.10 Page 30

▲back to top
- II/27 -
van de leiders der onderwijsinstellingen in het aartsbisdom zou zijn
gekomen, dat er nieuwe wegen werden ingeslagen in de studie van de
moraal dat ernstige beletselen zou hebben kunnen veroorzaken voor het
welslagen van het ondernomen werk.
De rechterhand van de theoloog Guala was Don Giuseppe Cafasso,
zijn plaatsvervanger bij de conferenties over de moraal en naderhand
zijn opvolger. Met onweerstaanbare kracht, met wonderbaarlijke kalmte,
met even bewonderenswaardige voorzichtigheid en verstand, met een
vroomheid die opvallend en tegelijkertijd vanzelfsprekend en beschei-
den was, deed Don Cafasso in Piëmont inderdaad de bitterheid verdwij-
nen, die bij enkele voorstanders van het probabiliorisme nog tegen de
aanhangers van de Liguori bleef bestaan, en slaagde hij erin, een wij-
ze en voorbeeldige clerus te vormen.
Een verdienstelijke man was ook de Turijnse priester, de theoloog
Felice Golzio, die toen leerling van het Convitto was. In zijn ver-
borgen leven trok hij weinig de aandacht, maar door zijn onvermoeide
arbeid, met zijn nederigheid en grote kennis, was hij een belangrijke
steun voor Guala en Cafasso, die hem heel genegen waren en hoogschat-
ten.
De ambtsbediening van die drie priesters beperkte zich niet tot
het Convitto en de erbij behorende kerk; zij strekte zich ook verder
uit. De gevangenissen, de ziekenhuizen, de weldadigheidsinstellingen,
de thuis verpleegde zieken, hetzij in de paleizen van de adel of in de
hutten der armen, de dorpen en de naburige kleine steden, ondervonden
de heilzame uitwerking van de liefde en ijver van die drie groten
onder de Turijnse clerus; van hun licht en weldadige warmte geniet
thans het bisdom Piëmont nog steeds door talloze leerlingen die zij
vormden. Van hen hoeven wij slechts te noemen de theoloog Giovanni
Battista Bertagna, streekgenoot van onze Don Bosco, de titulaire bis-
schop van Cafarnaum, gedurende enige tijd coadjutor van Turijn, en op
zijn beurt een vooraanstaande leraar in de moraal.
Tot die school van grote, voorbeeldige priesters werd Don Bosco
dus door die vooraanstaande meesters uitgenodigd. Het was een wijze
raad van Don Cafasso. Buiten het Convitto bleef het voor Don Bosco
moeilijk, een goede en volledige studie van de moraal te doen, die
toch nodig was voor zijn toekomst en veelzijdige zending. Ofwel zou
hij verplicht geweest zijn in zijn woonplaats te blijven en een priva-
te en onvoldoende studie te volgen of daarbuiten zou hij zonder vol-
doende middelen in zijn onderhoud hebben moeten voorzien door allerlei
bezigheden die vreemd waren aan zijn heilig ambt en met overmatig veel
omgang met leken.
In het verleden van dat voortreffelijke instituut was het ontbre-
ken steeds de oorzaak geweest van een tekort aan bekwame biechtvaders
voor allerlei soorten van personen, zodat het voor vele christenen
moeilijk was, zich tot het ontvangen der sacramenten voor te berei-
den.
En zou Don Bosco nu niet gebruik maken van dat door de hemel
gezegende instituut om zich aan het hoofd te stelen van duizenden en
duizenden zielen, van iedere leeftijd, geslacht en maatschappelijke
klasse, van iedere soort van kloosterlingen en geestelijken? De pries-
ter moet "het onderscheid kennen tussen heilig en onheilig, tussen
rein en onrein"(1) en geen verplichtingen opleggen die de wet zeker
(1) Lev. 10,10.

4 Pages 31-40

▲back to top

4.1 Page 31

▲back to top
- II/28 -
tingen opleggen die de wet zeker niet oplegt. Bovendien waren de
raadgevingen van Don Cafasso voor Don Bosco zoveel als bevelen en he-
melse ingevingen. Daarom ging hij graag op het voorstel in, en edel-
moedig deed hij afstand van alle winstgevende posities alsook van de
heilige voldoening, die het hem op dat ogenblik schonk met de jon-
gens van zijn dorp bezig te zijn en besloot zijn intrede te doen in
het Convitto Eccleciastico, in de overweging ook, dat God nog vele en
vele jongens later voor hem zou bestemmen.
Op 3 november 1841 droeg hij daarom de heilige mis op in de kerk
van Castelnuovo, alvorens zich op weg te begeven naar Turijn om zich
daar te vestigen. Waar zijn gedachten op dat plechtige ogenblik naar
uitgingen menen wij uitgedrukt te vinden in een oude brief van zijn
hand, niet lang daarna geschreven:
"De woorden van het Heilig Evangelie: Ut filios Dei, qui erant
dispersi, congregaret in unum (2) die ons doen weten dat de goddelijke
Verlosser uit de hemel op aarde is gekomen om al de kinderen Gods bij-
een te brengen, die over heel de aarde verspreid zijn, komen mij voor
letterlijk toepasselijk te zijn op de jeugd van onze dagen. Dat gevoe-
ligste en kostbaarste deel van de menselijke maatschappij, waar de
hoop op een gelukkige toekomst op gebouwd wordt, is niet van zichzelf
slecht van natuur. Afgezien van de onachtzaamheid der ouders, de le-
digheid, de ontmoeting met slechte kameraden, is het gemakkelijk, die
gevoelige harten te vervullen met beginselen van orde, goede gewoon-
ten, eerbied en godsdienst; want indien het soms gebeurt, dat zij op
die leeftijd al bedorven zijn, dan zijn zij dat veeleer door onnaden-
kendheid dan door eigen boosaardigheid. Die jongens hebben werkelijk
behoefte aan een liefhebbende hand; die voor hen zorgt, hen opleidt
tot de deugd, hen weghoudt van de ondeugd. De moeilijkheid bestaat er-
in, middelen te vinden om hen bijeen te brengen, met hen te kunnen
praten, hun een goede moraal bij te brengen. Daar dat de zending was
van de Zoon van God, kan dat alleen door zijn heilige Godsdienst ge-
beuren. Maar die godsdienst, die eeuwig en onveranderlijk is in zich-
zelf, die was en te allen tijde zijn zal de heerser over de mensen,
bezit een zo volmaakte wet, dat die zich weet te schikken naar de
wisselvalligheden van de tijd en zich weet aan te passen bij de ver-
schillende geaardheden van de mensen. Onder de middelen tot het ver-
breiden van de godsdienstige geest in nog ongevormde en aan hun lot
overgelaten harten, behoren de Oratoria... Wanneer ik mij aan dat deel
der ambtsbediening heb geschonken, dan wil dat zeggen dat ik al mijn
krachten zou inspannen tot meerdere eer van God en tot voordeel van
de zielen, door te trachten er goede burgers voor die wereld van te
maken, opdat zij later op zekere dag waardige bewoners van de hemel
zouden zijn. God moge mij helpen om zo door te gaan tot het einde van
mijn leven."
Uit die regels spreekt, - alsof de eerste gedachte die zich vroe-
ger in zijn dromen aan Hem had opgedrongen die van de ene kudde onder
de ene herder was, de zending van Jezus zelf. Hij verlangde ernaar,
niet alleen de jongens van Turijn en omgeving bijeen te brengen, maar
die van alle landen ter wereld, christenen en heidenen, katholieken,
schismatieken, ketters, wilden en ongeciviliseerden en aan allen de
ware God en zijn Zoon Jezus Christus te laten kennen. Zijn liefde
mocht geen grenzen kennen. "Een tedere liefde tot de naaste", schreef
de heilige Franciscus van Sales, "is een der grootste en voortreffe-
lijkste gaven die de goddelijke goedheid de mensen heeft geschonken."
En daarom riep Don Bosco vastbesloten uit: Laten wij de jeugd redden!
(1) Joh. 11,52.

4.2 Page 32

▲back to top
- II/29 -
Don Bosco verliet Castelnuovo maar "haar wegen zijn wegen van voor-
spoed en al haar paden zijn paden van geluk."(1) Hij is verstoken van
menselijke middelen, en hij heeft geen stuiver op zak, maar in zijn
hart woont Jezus Christus, en geworteld in de liefde, en vervuld van
de volheid van God, stelt hij zijn vertrouwen op Hem die door de
kracht welke in ons werkt bij machte is oneindig meer te volbrengen
dan al wat wij kunnen vragen of vermoeden (2), en daarop ging hij in
eenvoud en met vertrouwen naar de stad, die hem vroeger reeds was
voorgespiegeld.
Het komt ook ons voor, dat hij op die reis zinspeelde toen wij
hem in Alba hoorden preken ter ere van de heilige Filippus Neri. Hij
vatte het thema ex abrupto aan op een dichterlijke manier. Hij stelde
zich voor, op een der heuvels van Rome te staan, met de stad in de
verte voor zich, en daar een jongen te zien die, vermoeid van een lan-
ge tocht, in ernstige gedachten verzonken was blijven staan, de blik
gericht op het prachtige panorama. — Toen vervolgde hij: Gaan wij naar
hem toe en vragen wij hem: "Wie ben jij, jongen, en waar kijk je zo
aandachtig naar?"
"Ik ben een arme vreemdeling; ik kijk naar die grote stad, en er
speelt me voortdurend een gedachte door het hoofd; maar ik vrees dat
zij dwaas of vermetel is."
"Welke?"
"Dat ik me zou wijden aan het welzijn van zoveel arme zielen, van
zoveel arme jongens, die bij gebrek aan godsdienstonderricht de ver-
keerde weg opgaan."
"Ken je wat?"
"Ik ben een weinig schoolgegaan en van geen tel onder de geleer-
den."
"Beschik je over materiële middelen?"
"Niet de minste; ik heb zelfs geen stuk brood, behalve wat mijn
baas me iedere dag geeft."
"Heb je kerken, heb je huizen?"
"Ik heb niets anders dan een laag, eng kamertje, waar men mij uit
liefdadigheid gebruik van laat maken. Mijn kleerkast bestaat uit een
touw, dat van de ene muur tot de andere gespannen is, en waarop ik
mijn kleren en mijn hele hebben en houden hang."
"Hoe dacht je dan, zonder naam te hebben, zonder kennis, zonder
middelen en zonder onderdak een dergelijke geweldige onderneming te
beginnen?"
"Inderdaad: het ontbreken van middelen en verdiensten baart mij
zorgen. Maar God die me er de moed toe geeft, God die uit de stenen
de kinderen van Abraham opwekt, diezelfde God is het die ..."
"Houd je veel van de Maagd Maria?" - Don Bosco onderbreekt op dat
punt gekomen het tweegesprek, beschrijft het gelaat van de jongen, de
glans van zijn ogen bij die vraag, zijn glimlach en zijn antwoord. Hij
(1) Spreuken 3,1
(2) Ef. 3,20.

4.3 Page 33

▲back to top
- II/30 -
eindigt met hem te vragen: "Hoe heet je?"
"Filippus Neri", antwoordde de jongen.
Daarna ging Don Bosco dieper op de stof in, voor zijn gehoor de
zending ontwikkelend die de heilige Filippus in Rome vervulde. Maar
toen hij de woorden: "Filippus Neri"! had uitgesproken, fluisterde er
meer dan een onder degenen die naar hem zaten te luisteren: "Giovanni
Bosco! Giovanni Bosco!"
En zo moest inderdaad zijn stralende fantasie geweest zijn toen
hij van de heuvels van Soperga de stad Turijn zag opdoemen. Hij was er
zo stellig en vast van overtuigd, dat de goddelijke Voorzienigheid hem
zou helpen, dat hij nooit zou wensen terug te wijken voor welke moeite
of voor welke gevaren ook. In de ondernemingen die hem waren voorge-
steld, ging hij na of ze noodzakelijk of van groot nut zouden zijn
voor de eer van God en het heil van de zielen. Vervolgens bestudeerde
hij de middelen waarvan hij gebruik zou maken, koos ze heel kritisch
en paste ze toe, voortgaande met waarachtige moed en in de zekerheid
dat de Heer hem niet in de steek zou laten. Dat alleen kan ons dui-
delijk maken hoeveel goed hij gesticht heeft. Van al zijn werken kan
zonder kans op een vergissing gezegd worden dat coepit et perfecit,
geen enkel werd slechts halvelings bereikt, ondanks de moeilijkheden
en de geweldige kosten die hij onder ogen moest zien.
Bovendien hadden God en zijn allerheiligste Moeder niet alleen de
weg voor hem geëffend, doch langs die weg op gepaste afstanden posten
uitgezet in de persoon van metgezellen en medewerkers, die op allerlei
manieren zijn machtige helpers zouden worden. Later schreef Don Bosco
aan de leden van het bestuur van de Katholieke Kring van Dinan op 31
oktober 1887. "Als om alle verdienste te ontnemen aan mijn volkomen
onderwerping aan haar wil, heeft de goddelijke Voorzienigheid, gedu-
rende mijn niet korte leven, gewild, dat ik mijn weg steeds bevolkt
vond met zielen, van een heldhaftige offergeest vervuld en met onver-
gelijkelijk edelmoedige harten." En onder hen is er een heel groot
aantal priesters, mannen van grote heiligheid, zodat wij Don Bosco
zelf horen herhalen: "Het werk van de Oratorio’s en van de Sociëteit
van de H. Franciscus van Sales is het werk van de geestelijkheid. De
eerste was Don Cafasso, over wie men Don Bosco verschillende malen op
een toon van innige dankbaarheid hoorde zeggen, wat hij in zijn nage-
laten geschriften ook boekstaafde: "Wanneer ik iets goeds gedaan heb,
ben ik het verschuldigd aan die waardige geestelijke, in wiens handen
al mijn besluiten rustten, alle studie, iedere werkzaamheid van mijn
leven."

4.4 Page 34

▲back to top
- II/31 -
HOOFDSTUK V
ONTVANGST IN HET CONVITTO — GEMEENSCHAPSLEVEN —
DE THEOLOOG GUALA EN DON CAFASSO — NAGEVOLGD VOORBEELD
Volgens de overlevering zou het convent van de Heilige Franciscus
van Assisi in Turijn, waarin het Convitto Ecclesiastico opgericht en
gevestigd was, gesticht zijn in 1210, tegelijk met dat van Chieri, toen
de heilige Franciscus van Assisi zelf in Piëmont was. In 1834 werd het
bij aartsbisschoppelijk decreet onder de bescherming gesteld van de
heilige Franciscus van Sales en van de heilige Carolus Borromeus, die
soortgelijke Convitti gesticht en bevorderd hadden, terwijl de Zalige
Sebastiano Valfrè, een waarachtig voorbeeld van priesterlijk leven, tot
de patroon ervan werd uitgeroepen.
Nauwelijks was Don Bosco hier aangekomen, of hij begaf zich me-
teen naar de kamer van Don Cafasso. Zoals hij met alle leerlingen van
het Convitto gewoon was te doen, kwam die hem op de drempel al tege-
moet, met een vriendelijke glimlach op de lippen en met al de goedheid
van een vader. Hij vroeg hoe de vakantie geweest was, hoe het met de
gezondheid ging, vroeg naar nieuws over de familie, over de pastoor,
over andere priesters in de buurt en over zijn eigen familie, en ten
slotte zette hij hem met enkele duidelijke woorden het voornaamste
uiteen van het reglement en de geest van het Huis. Hij eindigde met
hem te zeggen dat men was overeengekomen, hem geen kostgeld te laten
betalen, zo had de rector, de theoloog Guala, besloten.
Het Convent beschikte in die tijd over veel inkomsten. Een groot
aantal leerlingen genoot reductie op de pensionprijs, velen waren vrij-
gesteld van het betalen van kostgeld. Aan enkelen hadden Don Guala en
Don Cafasso de benodigde gelden ter beschikking gesteld om het kost-
geld aan de econoom te betalen, omdat niemand hoefde te weten dat hun
familie er zo krap voor zat.
Van dankbaarheid vervuld, nam Don Bosco afscheid van Don Cafasso
en begaf zich naar de rector, een eerbiedwaardige man van zesenzestig
jaar, om hem te bedanken voor zijn edelmoedigheid! Hij trof hem met ge-
bogen hoofd voor zijn tafel gezeten aan, gekweld door reumatiek in de
benen. Uit de opgewekte en hartelijke ontvangst maakte Don Bosco op dat
Don Cafasso gunstig over hem gesproken had. Er werd hem een eenvoudig
ingerichte kamer aangewezen, die er echter tot in de puntjes keurig
uitzag, want overal in het Huis heerste er reinheid en orde, een uiter-
lijk kenteken van de geestelijke en morele ordelijkheid.
Toen het avond geworden was, kwamen al de nieuwe en oudere leer-
lingen van het convent bijeen, vormden hier en daar kleine kringetjes,
hernieuwden de kennismaking die op het seminarie begonnen was, wissel-

4.5 Page 35

▲back to top
- II/32 -
den in broederlijke eensgezindheid en in een opgewekt maar niet te
druk gesprek allerlei nieuws uit en wachtten op het luiden van de
klok. Toen zij in de kapel verenigd waren, kwam de rector, die bij
wijze van ontvangst en met een blijde uitdrukking op zijn gezicht het
Veni Creator inzette. En zo werd dan het nieuwe schooljaar geopend.
Gedurende de eerste dagen werden de regels uiteengezet; dat waren
er niet veel en ze getuigden van grote gematigdheid en waren zodanig
gesteld dat de opvolging ervan ook buiten de gemeenschap mogelijk was,
en de priesters de observantie ervan ook midden in de wereld zouden
kunnen blijven behartigen. Morgen- en avondgebed, bijwonen van de hei-
lige Mis voor degenen die nog geen priester waren, het zingen van enke-
le strofen voor de communie; bezoek aan het heilige Sacrament, het bid-
den van de Rozenkrans, een half uur overweging en een kwartier geeste-
lijke lezing; dat alles in gemeenschap. Wekelijkse biecht, versterving
op vrijdag, stilzwijgen buiten de recreatietijd, maandelijkse oefening
voor een goede dood; twee scholastieke conferenties per dag en gemeen-
schappelijke studie; avondwandeling, gewoonlijk met tweeën en met het
vermijden van de drukste punten van de stad; verbod om openbare verto-
ningen bij te wonen of zich in koffiehuizen op te houden.
Merken wij in het voorbijgaan op hoe Don Bosco, vooral in de Hui-
zen waar studenten verblijven, de oude heersende voorschriften voor de
devotie zou voorschrijven; en hoe hij er later voor zijn salesianen die
van het Convitto Ecclesiastico aan toevoegde. Zijn hele leven was een
voortdurend toenemen van praktische kennis, een steunen op de onder-
vinding der ouderen, een vergaren van middelen om het doel te bereiken
dat de Goddelijke Voorzienigheid hem had aangewezen.
De theoloog Guala verlangde, dat het reglement in alle opzichten
zou worden nagevolgd; en er was geen straf gesteld op overtredingen,
omdat de leerlingen behandeld moesten worden als mannen en niet als
jongens, maar, als de een of ander nog niet gehoorzaamde na herhaalde
waarschuwingen, werd hij verzocht naar een ander onderdak uit te zien.
Toch toonde hij zich streng tegenover de leerlingen van het convent,
hield hen in het oog en bewaakte hun stappen; wanneer er eens een ont-
brak, werd hij onmiddellijk geroepen om rekenschap te geven van zijn
doen en laten. Hij was echter vergevingsgezind wanneer de schuldige
zijn fout erkende. Hij eiste van allen in het convict met zorg in al
hun handelingen de vermaningen van het Heilig Concilie van Trente in
praktijk te brengen, uit de 23ste zitting hoofdstuk I De Reform...
"Sic decet omnino clericos in sortem Domini vocatos vitam moresque su-
os ita componere uit habita, gestu, incessu, sermone aliisque omnibus
nihil nisi grave, moderatum ac religione plenum praeseferant. Levia
etiam delicta, quae in ipsis maxima essent, effugiant, ut eorum actio-
nes cunctis afferant venerationem."
Don Cafasso herhaalde steeds: "Weest heilig! Priester! Een groot
woord, een grote waardigheid, maar alles samen grote verplichtingen,
waaraan overeenkomstige deugden dienen te beantwoorden. Een priester
kan bij de mensen de naam hebben heilig te zijn en het niet zijn voor
God. Een derde gedeelte van de deugd van de geestelijke is voldoende
om hem bij de mensen voor heilig te doen doorgaan, terwijl hij het mis-
schien niet is in de ogen van God die de geheimen van de harten door-
grondt. Een waarachtige priester gaat bij zijn dood gemakkelijk naar
het paradijs; maar indien hij niet door en door priester is, is het
mogelijk dat hij eerder in de hel terechtkomt dan in het vagevuur."

4.6 Page 36

▲back to top
- II/33-
En in het Convitto hadden de leerlingen steeds twee voorbeelden
van priesterlijke heiligheid voor ogen. Sinds meer dan 31 jaar leidde
de theoloog Guala het Convitto. Hij was een man van grote boetvaardig-
heid, die veel vastte en boete deed. Allen zagen hoe trouw hij het re-
glement naleefde. Tot tien uur zat hij bij zijn biechtstoel bij het
altaar van de Onbevlekte Ontvangenis, terwijl hij bad en biecht
hoorde.
Daarna beklom hij het spreekgestoelte voor de ochtendconferentie.
Gedurende de rest van de dag preekte hij, bezocht zieken en gevange-
nen, deelde ruime aalmoezen uit aan gezinnen van armen. Hij was ook
gewoon naar de citadel te gaan om biecht te horen bij de soldaten en
diegenen bij te staan die gefusilleerd zouden worden. De recreatietijd
bracht hij gedeeltelijk met zijn leerlingen door samen met Don Cafas-
so. En het was in die tijd een zeldzaamheid dat de oversten in de con-
victen met de leerlingen omgingen.
Don Cafasso, die op 28 januari 1834 als eenvoudig leerling in het
Convitto was gekomen, behaalde op 29 juni 1836 het brevet van biecht-
vader, en werd in hetzelfde jaar repetitor in de moraal en nam met de
theoloog Guala tot 1844 het onderwijs op zich. Hij was, naar men zei,
een volmaakt evenbeeld van al de deugden van de theoloog Guala, en
hoewel klein, tenger en min of meer gebrekkig, onderbrak hij nimmer
zijn aanhoudend werk op de katheder, in de biechtstoel, in de klas, in
de gevangenis en bij het bijstaan van door de rechtbank ter dood ver-
oordeelden. Hoewel hij er ernstig uitzag, stond hij meer open voor de
vragen van de leerlingen dan de theoloog Guala, die daarom in tal van
gevallen tegen hen zei: Ite ad Joseph, dat wil zeggen naar Cafasso.
Die droeg goede zorg voor de lichamelijke gezondheid van de leerlin-
gen, en stond aan de zwakkeren gemakkelijk een ochtendwandeling toe
of ontheffing van de onthouding van vlees, waarbij hij hun inprentte
dat zij zich daarover op geen enkele wijze zorgen moesten maken, doch
alleen gehoorzamen. Hij wilde dat zij sterk zouden zijn om veel te
kunnen werken. Hijzelf echter was uiterst matig en heel streng voor
zichzelf op vastendagen.
"Doch niets is zo bewonderenswaardig in het persoonlijke leven
van Don Cafasso als de stiptheid in het naleven van de regels van het
Convitto", zo schrijft Don Bosco zelf over hem. 'Als overste zou hij
zich van tal van dingen hebben kunnen vrijstellen, hetzij omwille van
zijn wankele gezondheid, hetzij omdat de vele en zware bezigheden hem
in zekere zin overstelpten. Hij had zich echter in het hoofd gezet dat
het krachtdadigste bevel van een overste het goede voorbeeld is en het
voorgaan in de vervulling van de verschillende verplichtingen. Daarom
was hij in de kleinste bijzonderheden, bij de godsdienstoefeningen, de
conferenties en de overweging en aan tafel steeds zo stipt als een ma-
chine, die bij het klinken van de klok als het ware onmiddellijk zich
in beweging zette om een bepaalde plicht te volbrengen. Ik herinner me
dat hij op zekere dag een glas water moest hebben, dat men hem bracht.
Hij had het al in de hand toen hij de klok hoorde slaan voor de Rozen-
krans. Hij dronk niet meer zette het glas neer en begaf zich ogenblik-
kelijk naar de kapel. - "Drink toch", zei ik tegen hem, en daarna
drongen ook anderen daar bij hem op aan. - "Zou u aan een glas water
de voorkeur geven boven een zo kostbaar gebed als de Rozenkrans die
wij ter ere van Maria bidden?" antwoordde hij.
Don Cafasso hield de avondconferentie. Door de lange, diepgaande
en ononderbroken studie van de beroemdste schrijvers op het gebied
van de moraal, door het tegenover elkaar stellen van de opvattingen

4.7 Page 37

▲back to top
- II/34 -
van Alasia en van de heilige Alfonsus, en door de aandacht voor de
opmerkingen van zijn vereerde meester, had hij er een grote bedreven-
heid in gekregen snel het standpunt van een vraagstuk te vatten en de
meest ingewikkelde gevallen op te lossen. In de ontelbare aantekenin-
gen die hij in de marge van zijn boeken gemaakt had, bracht hij de
belangrijker vraagstukken zo ordelijk, helder en kort onder woorden,
dat ze gemakkelijk te begrijpen vielen en ook te onthouden. Van die
gerangschikte en aangevulde aantekeningen stelde hij later een omvang-
rijk compendium samen over de hele moraalleer, bekend onder de naam
van de trattatelli, dat hij aan verschillende leerlingen ter beschik-
king stelde en waarvan allen naar believen een afschrift konden maken.
Het was een dik boekwerk van ongeveer vierhonderd bladzijden.
Die heilige priester, die bedreven meester in de kunst om de zie-
len op de juiste wijze te leiden, koos Don Bosco in het begin van het
leerjaar tot zijn geestelijke leidsman, bij wie hij steeds iedere week
regelmatig te biechten ging. Hij droeg hem een grote verering toe, met
de genegenheid en eerbied van een zoon, niet zozeer omdat hij een
streekgenoot van hem was, doch omdat hij in hem een veilige gids vond
op de weg naar de volmaaktheid en heiligheid, terwijl hij hem steeds
om raad vroeg bij al zijn handelingen en ondernemingen. Zelfs wilde
Don Bosco zich Don Cafasso tot voorbeeld nemen, en zo goed wist hij in
zichzelf dat voorbeeld te herscheppen, dat een groot aantal gezegden,
handelingen, methoden en middelen van hem, die gericht waren op het
bevorderen van de eer van God en het heil der zielen telkens weer kwa-
men opduiken gedurende heel het lange leven van Don Bosco. Voor hem
scheen het gedrag van Don Cafasso een herhaling te zijn van de voort-
durende vermaning van de Apostel Paulus: "Imitatores mei estote, sicut
et ego Christi: Volgt mij na, zoals ik Christus navolg."(1)
(1) 1 Kor. 4, 16.

4.8 Page 38

▲back to top
- II/35 -
H O O F D S T U K VI
DROEVIGE AANBLIK VAN VERLATEN JONGENS - DON BOSCO IN DE
GEVANGENISSEN - DE STEUN AAN DE ARMEN - VRESELIJK BEELD
VAN MENSELIJKE ELLENDE - VOORSPELLING VAN DE EERBIED-
WAARDIGE COTTOLENGO
De geheimzinnige vlam, die Don Bosco ertoe dreef zich met de jon-
gens bezig te houden, flakkerde op in zijn hart toen hij, na zijn
komst in het Convitto, al spoedig de ellende en de verlatenheid te
zien kreeg, waarin zoveel jongens in de Piëmontese hoofdstad verkeer-
den.
In de grote centra, in de drukkere wijken, leverde de jeugd onge-
twijfeld een beeld van grotere ellende op dan in de plaatsen op het
platteland. Wanneer hij in de buurt van werkplaatsen en fabrieken liep,
gebeurde het meer dan eens dat hij dubbelzinnig gegrijns bespeurde,
lichtzinnige liedjes hoorde, verwensingen en getier, en onder de
stemmen van de ouderen hoorde hij ook die van jongens die, soms ge-
slagen en geplaagd door een onmenselijke baas, huilden, woedend en
verhard werden en haat- en wraakgevoelens koesterden. Wanneer hij in
de buurt van huizen in aanbouw kwam, zag hij jongens van acht tot
twaalf jaar, van een leeftijd waarop zij nog alle zorgen en liefde van
een moeder behoefden, ver van hun eigen dorp, als helpers van de met-
selaar, hun dagen zoekbrengend op slecht bevestigde, gevaarlijke loop-
planken, in de zon, in de wind, in de regen, de steile ladders be-
klimmend, beladen met kalk, stenen en andere zware vrachten, zonder
enige opvoedende hulp dan vlegelachtig gesnauw, een paar stoten of na-
geworpen stukken steen bij wijze van aansporing, ofwel een oorveeg,
niet zelden van vloeken vergezeld. Andere kinderen ontmoette hij, die
nauwelijks met lompen bedekt waren en die door hun ouders, hetzij uit
zorgeloosheid, luiheid of gewoonte, de straat opgestuurd waren of hen
erheen joegen wanneer ze zelf niet wilden. Soms gebeurt dat, omdat de
ouders moeten gaan werken of een belangrijke boodschap te verrichten
hebben en zij liever hun armoedig verblijf willen sluiten, zonder dat
zij zich, gedurende hun afwezigheid ongerust hoeven te maken over het
schamele huisraad.
Niet zelden echter gebeurt het ook uit berekening, waarbij men
de kinderen dwingt de straat op te gaan om aan de voorbijgangers aal-
moezen te vragen, hen zodoende vertrouwd makend met het bedelen en
leeglopen, om zich de kosten te kunnen sparen om voor brood voor de
kinderen te zorgen. En die arme kleinen aan de zelfkant van het leven,
lopen langs het water, langs de wegen, door modder en stof, en zij lo-
pen rond en vermaken zich en lachen, zonder dat iemand hun spreekt
over het eeuwige leven; en overal om zich heen zien zij niets anders
dan slechte voorbeelden, ellende en kwaad, die hun tere zielen voor-
tijdig vergiftigen.

4.9 Page 39

▲back to top
- II/36 -
Af en toe gebeurde het wel dat hij op een troep jeugdige, spot-
tende en uitdagende leeglopers stuitte, die op hun voorhoofd het merk-
teken droegen van het verderf, ongelukkigen die niet zelden meege-
sleept waren door slechte kameraden, en door hun hartstocht voor een
of ander kwaad slechts het tuchthuis en misschien ook het schavot als
enig uitzicht hadden. En niemand, die eraan denkt hun tijdig de hand
te reiken, om hen te behoeden voor de goddelijke en de menselijke ge-
rechtigheid.
Als het avond wordt ziet men zwermen arbeiders, die van hun ar-
beid terugkeren, bepaalde lokalen binnentrekken, om daar na de ver-
moeienissen van de dag wat rust te vinden. En temidden van hen de
leerjongetjes, die ofwel geen naaste familie hadden of door dien in de
steek gelaten waren, en hier de bedorven lucht inademden van die vuile
asielverblijven. In dat gezelschap verwelkte de bloei van hun leven,
zonder dat zij ooit een goed woord, een christelijke raadgeving verna-
men.
Dat troosteloze schouwspel doemde in al zijn afgrijselijkheid
voor Don Bosco op vanaf de eerste dagen van zijn verblijf in Turijn.
Toen hij zijn zaken in het Convitto geregeld had, wilde hij, zoals hij
ons dikwijls verteld heeft, zich direct een idee vormen van de morele
toestand onder de jeugd van de hoofdstad, door zijn dagelijkse wande-
lingen door de verschillende wijken. Die zo verwaarloosde, rondzwer-
vende jeugd, temidden van uitdagende kameraden, deed hem leed aan het
hart en zuchten van medelijden. Bij het ontmoeten van die jongens,
riep hij hen soms bij zich, schonk hun een medaille of enkele centie-
men en ondervroeg hen naar de eerste geloofswaarheden, waarop zij geen
antwoord wisten te geven.
Vooral op feestdagen zette hij zijn speurtochten voort, en voelde
zich beklemd bij het zien van zoveel jongens van iedere leeftijd die,
in plaats van naar de kerk te gaan, langs de straten en over de plei-
nen slenterden, in doffe bewondering voor de geparfumeerde fatterige
lieden, die om hen heen kwamen en gingen, onverschillig voor de be-
hoeftigheid van anderen, terwijl anderen achter de ramen van gore
drankhuizen, in het licht van rokerige lantarens, zaten te drinken met
de speelkaarten in de hand. Die troepen, vooral in de buurt van de ci-
tadel, in de weilanden buiten de tolbomen en in de voorsteden, speel-
den op een onpassende manier, vochten, vloekten en spraken slechte
taal, om erger niet te noemen, en zij allen vormden het levende even-
beeld van de droom die hij gehad had toen hij tien jaar was en hij
raakte er steeds meer van overtuigd, dat dat het arbeidsveld was dat
hem door de Heilige Maagd indertijd was aangewezen.
Meer dan eens, wanneer zij die priester moederziel alleen in hun
midden zagen verschijnen en blijven staan om naar hen te kijken, lach-
ten de brutale jongens hem uit; maar in hun spot en beledigingen klon-
ken voor de jonge priester de kreten van de profeet door, als die uit-
roept: "Parvuli petierunt panem, et non erat qui frangeret eis."(1).
Uitgehongerde kinderen vroegen naar het brood van het woord van God,
en er was niemand die door medelijden bewogen werd en het voor hen
brak. En daarom ging hij bij zichzelf te rade, hoe hij een zo groot
mogelijk aantal van hen ergens bijeen kon brengen, hen onttrekken aan
de gevaren, hen niet langer hun tijd in ledigheid laten doorbrengen,
en hen te bevrijden van slecht gezelschap, hen te helpen, te onder-
(1) Klaagl. 4,4.

4.10 Page 40

▲back to top
- II/37 -
richten, hen de verplichte feestdagen in acht te doen nemen en hen
tot de heilige sacramenten te brengen. Don Bosco begreep dat zij niet
naar de catechismus gingen omdat niemand hen erheen zond of er op
lette dat zij gingen.
De pastoors wijdden zich vol ijver aan de vervulling van hun hei-
lig ambt en daarbij viel er veel voor hen te doen. De burgers zorgden
er in het algemeen wel voor, dat zij hun kinderen naar de kerk stuur-
den en velen vergezelden hen daarheen; maar er waren twee talrijke,
vrijwel verwaarloosde klassen. Turijn begon in die dagen groot te
worden, de fabrieken werden sterk uitgebreid, en vandaar dat er dui-
zenden arbeiders kwamen toegestroomd, ouden en jongen, uit Biella en
uit Lombardije. Zij waren behoorlijk op de hoogte gebracht van hun
plichten als zij hun streek verlieten, maar hier wisten zij niet waar
zij zich moesten wenden, noch, hoe zij de pastoors moesten bereiken,
met het gevolg dat zij de hun geleerde waarheden vergaten en hun plich-
ten van goede christenen niet meer nakwamen. Ook was er een groot deel
van het volk, in de meer afgelegen streken, dat voor de priesters moei-
lijker toegankelijk was, die ver bleven van alle kerkelijk leven en in
grote onwetendheid op godsdienstig gebied verkeerden.
Don Bosco zag dus een uitgestrekt arbeidsveld voor zich open lig-
gen; doch, het wijze beginsel van de heilige Franciscus van Sales in-
dachtig: "De stappen van de Goddelijke Voorzienigheid wel volgen doch
er niet op vooruitlopen", wachtte hij, zij het met een tikje heilig
ongeduld, op het ogenblik dat Zij had bepaald.
Maar het schouwspel van troosteloosheid en geestelijke vernieling,
door gebrek aan godsdienst en door het slechte voorbeeld bij de jon-
gens veroorzaakt, was in de geest van Don Bosco nog niet volledig. Om
zich een juiste gedachte ervan te kunnen vormen, was het eerst nog
nodig dat hij zich naar de ziekenhuizen begaf, diep doordrong in de
ellende die de armen lijden moesten, doordrong ook tot de gevangenis-
sen, waar al de menselijke ellende samen kwam die voortkomen uit
ongodsdienstigheid en wangedrag. En de goddelijke Voorzienigheid had
ook beslist, dat Don Bosco zich van uit het Convitto naar die plaatsen
zou kunnen begeven, om zijn ijver voor de redding van de jongens te
vermeerderen.
De theoloog Guala die een heel vrijgevig mens was, was gewoon,
iedere week aan de gevangenen, vooral die van het verbeteringsgesticht,
tabak, brood, en ook geld te zenden; en voor dat liefdadigheidswerk
maakte hij gebruik van leerlingen van het Convitto, die erheen gingen
om catechismusles te geven.
Don Cafasso, die al jaren lid was van de Compagnie van Barmhartig-
heid, die uit driehonderd medebroeders bestond, behoorde tot de acht
gekozenen die de gevangenissen moesten bezoeken en de gevangenen bij-
staan in hun geestelijke en tijdelijke noden; onder hen was hij de
meest ijverige. De gevangenissen waren om zo te zeggen zijn element en
de gevangenen zijn kinderen. Zoveel ongelukkigen bezoeken was voor hem
een zielsbehoefte. Daar hij wilde dat zijn leerling en streekgenoot,
Don Bosco, dat terrein van zijn zorgen met hem zou betreden, nam hij
hem mee naar de gevangenissen. Uit de manier waarop Don Bosco zich
uitdrukt bij de beschrijving van de wonderen die de vereerde meester
bij de gevangenen bewerkte, kunnen wij heel goed opmaken hoe zijn
eerste indrukken waren toen hij hem volgde en hoe hij met hem dezelf-
de wensen en bedoelingen nastreefde.

5 Pages 41-50

▲back to top

5.1 Page 41

▲back to top
- II/38 -
"De priester Cafasso kwam er binnen", aldus Don Bosco. "De schild-
wachten en de bewakers schrokken hem niet af; hij ging de ijzeren deu-
ren binnen en langs de dikke tralies, het geluid van de grendels maak-
te geen indruk op hem, hij deinsde niet terug voor de duisternis, of
voor de ongezonde stanklucht die er in het gebouw hing. In een der cel-
len wordt gespot en gelachen, in een andere gezongen, gebrul dat veel-
eer van een wild dier dan van een menselijk schepsel afkomstig lijkt;
hij is echter niet van zijn stuk te brengen; evenmin toont hij tekenen
van bezorgdheid wanneer hij zich temidden van een grote troep gevange-
nen bevindt, waarvan er een groot aantal, aan voorbijgangers en zelfs
aan de gewapende macht schrik zou hebben aangejaagd. Don Cafasso be-
vindt zich tussen hen in. Hier worden verwensingen uitgesproken, daar
gelachen, daarboven wordt er gemene taal uitgeslagen, daar beneden wor-
den verschrikkelijke vloeken uitgebraakt tegen God, tegen de Heilige
Maagd en tegen de Heiligen. De moedige priester voelt bij een derge-
lijk tafereel een bittere smart in zijn hart, maar hij verliest de moed
niet. Hij slaat de ogen ten hemel, offert zichzelf aan God op, stelt
zich onder de bescherming van de Heilige Maagd, die een veilige toe-
vlucht voor de zondaars is. Nauwelijks begint hij te spreken met dat
nieuwe soort toehoorders, of hij bemerkt al spoedig dat zij verbitterd
en zelfs verdierlijkt geraakt zijn, veeleer door het gebrek aan een
godsdienstige vorming dan door eigen kwaadaardigheid. Hij spreekt hun
over de godsdienst en ze luisteren naar hem; hij stelt voor nog eens
terug te komen en hij wordt gaarne verwacht. De onverschrokken pries-
ter van Jezus Christus komt terug om catechismus te geven, nodigt ande-
re priesters uit, hem te komen helpen, vooral zijn leerlingen van het
Convitto, en slaagt er uiteindelijk in het hart van die verloren mensen
voor zich te winnen. Er werd met preken begonnen en ook het biechthoren
werd ingevoerd. Door het ingrijpen van slechts één man werden de gevan-
genissen, die door al die verwensingen, vloeken en andere ruwe ondeug-
den wel een afdeling van de hel schenen te zijn, in allerlei opzichten
een woning van mensen, die leerden christelijk te leven, God hun Schep-
per begonnen te beminnen en te dienen, en lofgezangen begonnen te zin-
gen op de aanbiddelijke naam van Jezus."
Hoewel die troostrijke vruchten van begin af aan een grote vreugde
voor Don Bosco zijn, ondergaat hij tegelijkertijd toch ook een levendig
gevoel van schrik en medelijden. Bij het zien van zwermen jongens, en
zelfs kinderen, in de leeftijd van twaalf tot achttien jaar, allen ge-
zond, stevig en vlug van geest, wordt de jonge priester van schrik ver-
vuld. Want die jonge mensen lopen daar werkeloos rond en worden ge-
plaagd door insecten; zij zijn verstoken van geestelijk en tijdelijk
brood, zij boeten in die terneerdrukkende afgeslotenheid der straf-
plaatsen, en vooral met wroeging, de schuld uit van een vroegtijdig be-
derf. De jonge priester ziet in die ongelukkigen de smaad van het va-
derland, de oneer van hun familie, hun eigen schande; maar hij ziet bo-
venal zielen, verlost en vrijgekocht door het bloed van een God, zuch-
ten als slaven van de ondeugd en in het grootste gevaar om voor eeuwig
verloren te gaan.
Als hij naar de oorzaak zoekt van zoveel bederf in die armzalige
jongens, meent hij dat niet alleen hierin te vinden, dat zij door hun
ouders op een betreurenswaardige manier verwaarloosd zijn bij hun eer-
ste stappen in het leven, maar veel meer in het feit dat zij op zon-
en feestdagen uit de kerk bleven. Overtuigd daarvan overlegt Don Bosco:
Wie weet, wanneer die jongens een vriend zouden gehad hebben, die met

5.2 Page 42

▲back to top
- II/39 -
liefde voor hen zou hebben gezorgd, hen zou hebben geholpen en zondags
godsdienstonderricht zou heb-ben gegeven, wie weet of zij zich dan
niet verre gehouden zouden hebben van kwaad en bederf, en of zij dan
niet vermeden zouden hebben in die strafinrichtingen terecht te komen
en er vaak in terug te keren? Zeker is het, dat op zijn minst het aan-
tal van die kleine gevangenen aanzienlijk zou zijn verminderd. Zou het
niet van het grootste gewicht zijn, voor de godsdienst en voor de bur-
germaatschappij, in de toekomst het bewijs daarvan te leveren, ten
voordele van honderden en duizenden andere kinderen? En hij smeekte de
Heer dat hij hem de weg zou openen om zich aan dat werk van redding
van de jeugd te kunnen wijden. Hij deelde zijn gedachten mede aan Don
Cafasso, van wie hij volkomen goedkeuring en grote aanmoediging kreeg,
en met zijn raadgevingen en voorlichtingen begon hij meteen de manie-
ren te bestuderen, hoe die gedachten in daden zouden kunnen omgezet
worden, het goede resultaat overlatend aan de goddelijke Voorzienig-
heid, zonder welke alle menselijke inspanning toch vergeefs is.
De theoloog Guala, die zo vrijgevig was voor alle armen, was ge-
woon de grootste aalmoezen samen met Don Cafasso bij de armen thuis te
brengen en hij bediende zich daarbij zonodig ook van de leerlingen van
het Convict, door middel van wie hij geregeld talrijke personen en ge-
zinnen hielp van wie hij wist dat zij zich in benarder omstandigheden
bevonden. Ook Don Bosco gaf hij opdracht daartoe, en hij raadde hem
aan tot voorzichtigheid en vermaande hem, ervoor te zorgen dat de ar-
men met de materiële liefdadigheid ook de geestelijke liefdadigheid
zouden ontvangen van zachtmoedige en beminnelijke woorden en christe-
lijke aanmoediging.
En dus begon Don Bosco naar die lage, nauwe, nare, onzindelijke
zolderkamertjes te klimmen met hun rokerige muren, en die tot slaapka-
mer, keuken en woonkamer van hele gezinnen dienden, waar vader, moe-
der, broers en zusters leefden en sliepen, met alle gebrek aan komfort
dat men zich maar kan voorstellen. Wanneer er een bedlegerige zieke
was, moest de bezoeker achtereenvolgens over een stuk of drie, vier
strozakken klimmen, waar de flarden bij hingen en die naargeestig ro-
ken van het lange gebruik, om het hoekje te bereiken, waarin de onge-
lukkige lag te klappertanden van de koorts of van de kou, en hem dan
in naam van God een opbeurend woord te spreken.
Bij het verschijnen van die engel der vertroosting, verhelderden
de uitgeteerde en bleke gezichten van die arme arbeiders, ongelukkige
moeders, of tere kinderen, direct door een zachte glimlach. En hoeveel
zegeningen stegen er niet op bij het noemen van de naam van Don Cafas-
so en van Guala, vooral van de arme moeders? Sommigen van hen waren
onbekend met de eeuwige waarheden, anderen waren er afkerig van naar
de kerk te gaan, of de sacramenten te ontvangen, uit schaamte over hun
armoede. Anderen weer, waren geprikkeld en gingen gebukt onder hun
eigen ellende, en zij waren zeker niet in staat om hun kinderen de
godsdienstige gevoelens en kennis bij te brengen die zijzelf niet be-
zaten. Anderen, godvrezende zielen, berustten in hun armoede, betreur-
den het kwaad dat door kinderen naar het voorbeeld van hun ouders en
van slechte kameraden bedreven werd. Soms ook ontmoette hij mensen die
door hun familie verstoten waren, omdat de stem van de natuur zwijgt,
iedere genegenheid wegkwijnt, ook het krachtigste gevoel uiteindelijk
uitdooft, wanneer de onzedelijkheid zich bij de ellende voegt. In het
bijzijn van hun kinderen schamen zij zich niet te vloeken, de spot te
drijven met de godsdienst van een brave moeder en als ze dronken zijn,
op de meest gemene manier de levensgezellin die God hun geschonken

5.3 Page 43

▲back to top
- II/40 -
heeft te beledigen en zelfs te mishandelen. De menselijkheid toont me-
delijden, de weldadig-heid brengt troost, maar alleen de liefde offert
zich op, en het is door dat offer dat de godsdienst van Jezus Christus
wonderen bewerkt. De aalmoes verleent het recht om openhartig te spre-
ken, en er wordt naar het heilige woord geluisterd, eerst met eerbied,
daarna met ontroering en na verloop van tijd verwekt het ook schit-
terende bekeringen. Al zulke taferelen ontwikkelden zich voor de ogen
van Don Bosco, die er steeds diep van onder de indruk was en er meer en
meer van overtuigd raakte, dat het nodig was de jongens te sterken met
de gedachten van het geloof, om aan de verleidingen van het kwaad bij
armoede en ontbering te kunnen weerstaan.
Maar Onze-Lieve-Heer wilde onze Don Bosco nog een ander schouwspel
van menselijke ellende laten zien. Op zekere dag gedurende die eerste
maanden had hij een ontmoeting met de eerbiedwaardige Cottolengo. Die
keek hem in het gezicht en vroeg hem naar zijn ervaringen. Toen zei
hij: "U ziet er uit als een knappe man; u moest komen werken in het
Kleine Huis van de goddelijke Voorzienigheid, daar zal het u aan werk
niet ontbreken." Don Bosco kuste hem de hand, beloofde het en hield
met de tijd woord.
Intussen begaf hij zich enkele dagen later, samen met andere leer-
lingen van het Convict, naar Valdocco. Het werk van Cottolengo was in
die tijd al enorm uitgegroeid. Heel in het klein begonnen in 1827,
zonder vaste inkomsten, alleen die welke de goddelijke Voorzienigheid
het dagelijks ten goede deed komen, door middel van liefdadige perso-
nen, ontwikkelde het zich zo dat het toen 1.800 personen van beider
geslacht telde. Verlaten wezen, invaliden, verminkten, verlamden,
debielen, epileptici, met zweren overdekten, lijders aan ongeneeslijke
ziekten van allerlei aard en graad van ernst, die door de andere zie-
kenhuizen waren afgewezen, omdat de reglementen niet toestonden hen op
te nemen. Zij allen werden gratis opgenomen, met de grootste liefde
behandeld, zo goed mogelijk onderhouden en met alle noodzakelijke zorg
omringd. Vooraanstaande artsen verleenden eveneens gratis hun steun.
Vele en verschillende categorieën, ook families van religieuzen, waren
aangewezen voor het verlenen van geestelijke en tijdelijke steun. Een
groot aantal priesters uit de stad kwamen er biechthoren in een grote
geest van zelfverloochening. En alles ontwikkelt zich nog steeds op
viervoudige wijze. Het is een waarachtige poort des hemels, omdat ve-
len van de herstelden anders onherroepelijk gestorven zouden zijn zon-
der de godsdienstige bijstand, en er worden evengoed niet-katholieken
als katholieken behandeld tot welke sekte zij ook mogen behoren: pro-
testanten, ketters, joden of heidenen. En bijna allen laten zich opne-
men in de schoot van de Kerk. Ontelbaar is het aantal zielen dat door
dat providentiële werk is gered.
Toen Don Bosco er binnenkwam zag hij boven de grote deur het mot-
to dat het geheim van zoveel mirakelen verklaart: Charitas Christi ur-
get nos. En geknield voor het Mariabeeld dat in de hal staat, werd hij
tot tranen toe bewogen door het opschrift: Infirmus eram et visitastis
me. Hij vroeg om toegelaten te worden tot de eerwaarde die de stichter
van de instelling was. Die omhelsde hem hartelijk en liet hem de uitge-
strekte zalen bezoeken. Ieder hoekje sprak er van liefde en ijver. Hoe-
veel reden tot bedruktheid Don Bosco ook mocht bespeuren, zij werd ge-
lenigd door de troost. In bepaalde ziekenzalen zag hij bedden, waarin
arme jongens lagen, over wie de engel des doods zijn vleugels al scheen
gespreid te hebben. Die uitgeteerde gezichten, dat hardnekkige hoesten,
dat volkomen verval van krachten, dat alles verried hem dat de gewoonte
der ondeugd die arme bloemen der jeugd had doen verwelken. Hij sprak

5.4 Page 44

▲back to top
- II/41 -
enkele geruststellende woorden tot hen en zij luisterden naar hem met
overgave aan de wil van God, en op zijn glimlach glimlachten zij ont-
roerend terug. "Och, wat hebben die arme jongens het toch nodig, ge-
waarschuwd en gered te worden"! dacht Don Bosco.
De rondgang door die burcht van christelijke smart liep langzaam
ten einde. Toen Don Bosco afscheid wilde nemen, nam de eerbiedwaardi-
ge Cottolengo zijn mouw tussen de vingers en riep uit: "Maar, u hebt
een veel te dunne en te lichte jas aan. U moet er zich een aanschaf-
fen van veel sterker stof en steviger, zodat de jongens met u kunnen
vechten zonder hem te scheuren... Er komt een tijd waarin u door zo
velen tegelijk verscheurd zult worden!"
Dat feit werd ons verteld door kanunnik Domenico Bosso, een der
opvolgers van Cottolengo, die hoewel nog slechts een kind toen hij er-
bij aanwezig was, de voorspelling nooit meer vergat. De tijd door de
eerbiedwaardige Cottolengo voorzien, is niet ver meer, en het schouw-
spel van een geweldige menigte jongens die Don Bosco omringen, zal
juist op dezelfde plaats waarheid worden, waar het Kleine Huis van de
goddelijke Voorzienigheid gegrondvest is.

5.5 Page 45

▲back to top
- II/42 -
H O O F D S T U K VII
DON BOSCO’S EERSTE CONTACT MET DE JONGENS VAN TURIJN -
HET PLAN VAN DE ZONDAGSPATRONATEN - DE BESCHIKKINGEN
DER GODDELIJKE VOORZIENIGHEID - BARTOLOMEO GARELLI DE
HOEKSTEEN - METGEZELLEN DIE HEM VOLGEN - DE ZENDING
VAN DON BOSCO.
Don Bosco was diep onder de indruk van de smartelijke taferelen
die hij in Turijn moest aanschouwen, van zoveel jongens die de weg van
de schande en het verderf opgingen, die geen acht sloegen op Gods wet-
ten omdat zij daar geen weet van hadden, die hun Schepper beledigden
bijna zonder Hem te kennen. Hij voelde voortdurend een machtige drang
in zich om zorg voor hen te gaan dragen. Zijn onschuldig hart was zeer
verbitterd bij de gedachte dat het grootste deel van die arme zielen
ellendig verloren zouden gaan, doordat zij niet onderricht waren in de
waarheden van het geloof en met de profeet Jesaja riep hij kreunend uit:
"0! zeker, dat volk heeft geen begrip gehad voor de dingen die zijn
heil bewerken, daarom is de hel voor hen opengegaan en heeft haar muil
opengesperd; hun edelen zullen erin vallen, het volk, de groten en de
machtigen."(1)
"Nauwelijks had ik mijn intrede gedaan in het Convict van de Heili-
ge Franciscus", zo schrijft Don Bosco in zijn gedenkschriften, "of ik
bevond me weldra temidden van een schare jongens, die mij volgden op
straat en op de pleinen en tot in de sacristie der kerk van de Inrich-
ting zelf. Maar ik kon mij niet terstond met de zorg over hen belasten,
want daar had ik geen ruimte voor. "Niettemin richt hij telkens wanneer
hij zich in de sacristie door jongens omringd ziet, onmiddellijk het
woord tot hen, en met zoveel genegenheid en zo rustig, dat zij zich
steeds om hem heen bevinden. Soms trok hij zich met hen terug in de
kamertjes die aan de sacristie grenzen, en gaf hun een beetje catechis-
musles, vermaande hen tot het goede, nodigde hen uit nog eens terug te
komen en spoorde hen aan zich goed voor te bereiden tot het ontvangen
van de heilige sacramenten. Die voortdurende aanloop van jongens ver-
oorzaakte enig rumoer en stoornis, zodat de koster er zich over begon
te ergeren en de jongens verwijten maakte en onheus bejegende. Aldus
vertelden Don Cafasso en de metgezellen van Don Bosco in het Convitto
van de seminaristen Cagliero, Anfossi, Fusero en anderen. "Don Cafas-
so", zo merkt ook Don Bosco zelf nog op, "gaf al verscheidene jaren in
de zomer iedere zondag catechismus aan de metselaarsknechten in een
klein vertrek naast de sacristie van de St.-Franciscuskerk. De last
van zijn vele bezigheden deed die priester echter die lessen, die hij
zo graag gaf, onderbreken. Ik hervatte ze op het eind van 1841."
(1) 5, 13-14.

5.6 Page 46

▲back to top
- II/43 -
Desondanks was hij nog met geen enkel bijzonder werk ten behoeve
van de jongens begonnen. Don Bosco wachtte het ogenblik af dat door de
Heer was bepaald. En hij was vastbesloten er al zijn wilskracht aan te
geven, hoe arm aan middelen hij ook mocht zijn.
Nadat hij God om verlichting gevraagd had in voortdurend en vurig
gebed, en de raad had ingewonnen van Don Cafasso, met wie hij dikwijls
het plan besproken had om de jongens te verzamelen bij de Kerk van
Sint-Franciscus, hun catechismusles te geven, hun gepaste ontspanning
te bieden en hen zo van de gevaren van de straat en van hun eenzaamheid
af te houden, besloot hij zijn opwachting te maken bij de aartsbisschop
en met hem tot een overeenstemming te komen, om zich steeds zekerder te
stellen van de goddelijke wil, en moeilijkheden te voorkomen die zich
later zouden kunnen voordoen. De theoloog Guala en Don Cafasso, die hem
in alles ter zijde stonden en die goede betrekkingen onderhielden met
Mgr.Fransoni, hadden hem bij de bisschop aanbevolen. Toen Mgr. Franso-
ni de jonge priester gehoord had over zijn plan van de Zondagspatrona-
ten gaf hij hem, zoals Don Bosco ons herhaalde malen verteld heeft,
direct zijn volle goedkeuring en zijn herderlijke zegen. Van dat ogen-
blik af ontstond er een grote vertrouwelijkheid tussen de heilige pre-
laat en de ijverige priester, die geen stap deed in het uitvoeren van
zijn plan zonder eerst met de bisschop overleg te plegen.
Terug in het Convict, besteedde Don Bosco eerst enkele dagen aan
de overweging over het ogenblik en de manier waarop hij met zijn werk
zou beginnen; hij wachtte een geschikte gelegenheid af om zijn plan
ten uitvoer te brengen. Plots kwam een onverwacht voorval hem de weg
openen. Het was de 8ste december 1841, plechtig feest van de Onbevlek-
te Ontvangenis van de Maagd Maria. Sterker dan ooit voelde Don Bosco
het verlangen in zijn hart leven om een familie te stichten van de
meest behoeftigen, de meest verlaten jongens. Maar een familie, wil
zij goed geleid worden, opgevoed en behoed, heeft behoefte aan een
liefhebbende moeder. Welnu, de barmhartige moeder van dat instituut en
zijn machtige Beschermster moest de Maagd Maria zijn. En het is juist
op een dag, gewijd aan de grootste glorie van de Hemelse Koningin, dat
Zij wilde dat het Oratorio een aanvang zou nemen.
Op het vastgestelde tijdstip stond Don Bosco in de sacristie van
de St.-Franciscuskerk, zich met de gewijde gewaden te kleden voor het
opdragen van de heilige Mis. Hij wachtte tot er iemand zou komen om de
mis te dienen. Midden in de sacristie liep een jongen van een jaar of
veertien, vijftien, heen en weer. Zijn kleren waren niet al te schoon
en zijn plompe manier van lopen verried dat hij zeker niet tot een
deftige of welgestelde familie behoorde. Hij bleef staan, met de pet
in zijn hand, en keek met een verbaasd gezicht naar de voorbereidse-
len, als iemand die maar zelden zoiets gezien had. Plots kwam de koster
bin-nen, zekere Giuseppe Comotti, een ruwe bergbewoner.
"Wat doe jij hier"! viel hij tegen de jongen uit. "Zie je niet
dat je de mensen in de weg staat. Vooruit, ga de mis dienen bij die
geestelijke."
Bij het horen van die woorden stond de jongen verbluft te kijken
en bevend van angst voor het dreigende gezicht van de koster stamelde
hij een paar onsamenhangende zinnen voor antwoord:
"Ik weet niet, dat kan ik niet."
"Kom op", antwoordde de ander; "ik wil dat je de mis dient."
"Dat kan niet", hernam de jongen, nog meer ontsteld; "ik heb nog
nooit mis gediend."

5.7 Page 47

▲back to top
- II/44 -
"Hoe nu"! riep de koster uit, "kun je dat niet?" En terwijl hij
hem een trap gaf: "Jij, varken; als je de mis niet kunt dienen, wat
heb je dan hier in de sacristie te zoeken? Maak onmiddellijk dat je
weg komt!" — En toen de jongen van pure verbouwereerdheid zich nog
niet bewoog, greep hij een bezem en begon de arme jongen op de schou-
ders te slaan, die nu maakte dat hij weg kwam.
"Wat doet u nu"? riep Don Bosco ontdaan en luidkeels tot de kos-
ter; "waarom slaat u die jongen zo? Wat heeft hij u gedaan?"
Maar de koster was zo woedend dat hij hem niet eens hoorde. De
jongen intussen, die zag dat hij zich in een benarde positie bevond
en niet wist langs waar hij in de kerk kon komen, liep door een deur
de kleine binnenplaats op, achtervolgd door de ander, en toen hij zag
dat hij daar nergens heen kon, keerde hij naar de sacristie terug en
eindelijk redding vindend maakte hij zich uit te voeten, het plein op.
Voor de tweede maal riep Don Bosco de koster tot de orde en vroeg
hem met een ietwat ernstig gezicht: "Waarom hebt u die jongen geslagen?
Wat voor kwaad heeft hij gedaan, dat u hem op die manier behandelde?"
"Wat komt hij hier in de sacristie zoeken, als hij de Mis niet
kan dienen?"
"In alle geval hebt u verkeerd gedaan!"
"Waarom trekt u zich dat zo aan?"
"Dat trek ik me zéker aan; het is een goede vriend van me."
"Wat, zegt u"! riep de koster verbaasd uit, "is dat sujet een
vriend van u?"
"Zeker, allen die achtervolgd worden zijn mijn beste vrienden. U
hebt iemand geslagen die de Oversten kennen. Ga hem maar onmiddellijk
zoeken, want ik moet met hem spreken, en kom niet terug voor u hem ge-
vonden hebt, anders zal ik de rector ervan op de hoogste stellen hoe
u de jongens behandelt."
Bij die uitbrander bedaarde de dwaze woede van de koster; hij zet-
te de bezem op zijn plaats en een "toder, toder" mompelend liep hij de
jongen achterna. Hij zocht hem en vond hem in een nabije straat, en
hem verzekerend dat hij hem niets meer doen zou, bracht hij hem naar
Don Bosco. De arme jongen kwam bevend naderbij, met de tranen nog in
de ogen van de ontvangen slagen.
"Ben je al naar de Mis geweest"? vroeg de priester hem met de
grootste vriendelijkheid.
"Nee", antwoordde hij.
"Kom dan mee, dan kun je de Mis bijwonen; daarna moet ik eens met
je spreken over iets wat je plezier zal doen."
De bedoeling van Don Bosco was alleen de droefheid van de arme
jongen te milderen en hem geen nare indruk te laten behouden van dege-
nen die in de sacristie bezig waren; maar heel wat groter was de bedoe-
ling van God, die op die dag de grondslag legde van een groot gebouw.
Het gesprek werd onderbroken door de koster, die terugkwam in gezel-
schap van een andere jongen, die hij was gaan zoeken om de Mis te die-
nen.

5.8 Page 48

▲back to top
- II/45 -
Na de Mis, toen Don Bosco zijn dankzegging verricht had, nam hij
de jongen met zich mee en ging met hem in een hoekje van de kerk zit-
ten; met een opgewekt gezicht verzekerde hij hem dat hij nu niets
meer te vrezen had en begon hem aldus te ondervragen:
"Vertel me eens, beste vriend, hoe heet je eigenlijk?"
"Mijn naam is Bartolomeo Garelli."
"Uit welk dorp kom je?"
"Ik ben van Asti."
"Wat is je werk?"
"Ik ben metselaar."
"Leeft je vader nog?"
"Nee, mijn vader is dood."
"En je moeder?"
"Mijn moeder is ook dood."
"Hoe oud ben je?"
"Zestien."
"Kun je lezen en schrijven?"
"Ik ken niets."
"Kun je zingen?" - De jongen veegde zijn ogen af, keek Don Bosco
bijna verbaasd aan en antwoordde: "Nee."
"Kun je fluiten?"
De jongen begon te lachen en dat was wat Don Bosco hebben wilde,
omdat daaruit bleek, dat hij het vertrouwen van de jongen won. Hij
vervolgde:
"Vertel me eens: heb je je eerste communie al gedaan?"
"Nog niet."
"Ben je al eens te biechten geweest?"
"Ja, maar toen was ik nog klein."
"En bid je altijd je ochtend- en avondgebed?"
"Nee, bijna nooit; ik ben het vergeten."
"En heb je niemand die ervoor zorgt dat je ze bidt?"
"Nee."
"Luister: ga je iedere zondag naar de Kerk?"
"Bijna altijd", antwoordde de jongen en maakte een grimas.
"Ga je naar de catechismus?"
"Dat durf ik niet."
"Waarom niet?"
"Omdat mijn kameraden die kleiner zijn dan ik, de catechismus
kennen en ik, die zo groot ben, ken er geen woord van; daarom schaam
ik me erover tussen hen in de klas te gaan zitten."
"Als ik jezelf nu eens afzonderlijk catechismusles gaf, zou je
dan naar me komen luisteren?"
"Ik zou heel graag komen."
"Zou je ook graag in die kamer willen komen?"
"Ja, zeker, als ik geen slaag krijg."
"Stel je gerust, niemand zal je nog iets doen, dat heb ik je al
gezegd; voortaan ben je mijn vriend en je hebt met mij te maken en met
niemand anders. Wanneer wil je dat we met de catechismus beginnen?"
"Wanneer u wilt."
"Vanavond misschien?"
"Ja."
"Ook nu?"

5.9 Page 49

▲back to top
- II/46 -
"Ja, ook nu, met alle genoegen."
Toen knielde Don Bosco en, alvorens met de catechismus te begin-
nen, bad hij een Weesgegroet, opdat de Heilige Maagd hem de genade zou
verlenen, die ziel te kunnen redden. Dat vurige Weesgegroet en de in-
tentie ervan zou heel vruchtbaar blijken.
Don Bosco stond toen op en maakte om te beginnen het kruisteken,
maar zijn leerling maakte er geen, omdat hij niet wist hoe hij dat
doen moest en de woorden niet kende; en daarom hield zijn meester zich
in die eerste les bezig, met hem te leren hoe hij het kruisteken moest
maken en sprak hem over God de Schepper en over het doel waarom Hij
ons geschapen en verlost heeft. Na ongeveer een half uur liet hij hem
gaan met grote welwillendheid; hij verzekerde hem daarbij, dat hij hem
zou leren de Heilige Mis te dienen, schonk hem een medaille van de
Heilige Maagd, en deed hem beloven de volgende zondag terug te komen.
Toen voegde hij eraan toe: "Luister, ik zou graag zien, dat je niet
alleen terugkwam, maar dat je een paar van je kameraden meebracht. Ik
zal je dan weer iets geven en ook aan de anderen. Is dat goed?"
"0 ja, zeker...", antwoordde de goede jongen hartelijk; en hem
twee tot driemaal de hand kussend, ging hij weg.
Voor Don Bosco vertegenwoordigde Garelli niet alleen ontelbare
jongens, maar heel de grote menigten die hij het evangelie zou bren-
gen: ut filios Dei congregaret. Dat is de werkelijke oorsprong van de
Zondagspatronaten. Don Bosco was er de grondlegger van en Garelli de
eerste steen, en de Heilige Maagd zou er ontelbare genaden en gunsten
aan schenken.
In de daaropvolgende weken moest Don Cafasso ook een jongen uit-
nodigen om de heilige Mis bij hem te dienen; maar de jongen kende dat
niet, en daarom verzocht Don Cafasso hem, terug te keren om het hem te
leren. Met een tweede jongen ging het evenzo. En daar Don Cafasso zich
niet met hen kon blijven bezighouden, vertrouwde hij hen aan de zorgen
van Don Bosco toe, die zodoende het aantal van zijn leerlingen zag
toenemen.
De zondag daarna speelde er zich in de kerk van de heilige Fran-
ciscus een beminnelijk tafereel af. Zes haveloze jongens, aangevoerd
door Bartolomeo Garelli, samen met de andere twee, zaten aandachtig te
luisteren naar Don Bosco, die hun de weg naar het paradijs leerde ken-
nen. Garelli was niet al te best van geheugen, maar door volharding en
door zijn grote oplettendheid slaagde hij erin, na enkele zondagen de
kennis te vergaren, nodig om een goede biecht te spreken en kort daar-
na zijn eerste communie te doen. Daarna leerde hij eveneens de heilige
Mis dienen. Voortaan was die jongen de aanhankelijkste volgeling van
Don Bosco en kanunnik Anfossi en anderen zagen hem nog na 1855 naar
het Oratorio komen.
Bij die jeugdige leerlingen voegden zich naderhand nog meer ande-
ren, zodat het lokaal dat voor die lessen bestemd was al gauw gevuld
was.
Op een avond van die eerste zondagen liep Don Bosco door de Kerk
om naar de sacristie te gaan. Er werd op dat ogenblik juist gepreekt.
Opeens zag hij op de trappen van een zijaltaar enkele metselaarsjon-
gens die, in plaats van aandachtig te luisteren, zaten te knikkebol-
len. Zachtjes vroeg hij hun: "Waarom slapen jullie?"
"We begrijpen niets van de preek", antwoordden zij; "die priester
preekt niet voor ons."

5.10 Page 50

▲back to top
- II/47 -
"Kom met mij mee!" En hij bracht hen naar de sacristie en nodig-
de hen uit met de anderen bij hem naar de catechismus te komen. Onder
die jongens bevonden zich Carlo Buzzetti, Germano, Gariboldo.
Op die manier groeide het aantal catechisanten van week tot week,
en Don Bosco verzocht hen steeds zoveel mogelijk kameraden mee te
brengen als maar mogelijk was. Wat hij op het oog had was, hen tot God
te trekken, in gehoorzaamheid aan de goddelijke geboden en aan de
wetten van de Kerk. Hij begon met hen te wijzen op de verplichting om
op zon- en feestdagen naar de kerk te gaan. Vervolgens leerde hij hun
het ochtend- en avondgebed en drong er sterk bij hen op aan, die
steeds te bidden. Ook leerde hij hun zich goed voor te bereiden op de
biecht. Aanvankelijk had hij toegestaan, dat zij na afloop van de ca-
techismusles op het pleintje voor de kerk wat zouden blijven spelen.
Maar die winter beperkte Don Bosco zijn zorg vooral tot enkele groten,
die zich ver van hun eigen familie bevonden, omdat zij vreemd waren in
Turijn en meer behoefte hadden aan godsdienstonderricht. Het grootste
aantal van hen kwam uit de streken van Biella en Milaan, en het waren
voornamelijk metselaars. De koster had niets meer aan te merken, omdat
Don Bosco met zijn gewone beminnelijkheid en met een paar fooien, hem
overtuigd had van het grote goed dat er verricht werd. Wij hebben die
koster, toen hij oud geworden was, in 1891 nog gekend en hij behield
aan Don Bosco nog steeds een heel prettige herinnering. Die jongens
leerden er tot hun voordeel de ware leer en de morele resultaten daar-
van waren duidelijk en troostvol.
Intussen ging Don Bosco, met de ondernemingszin die de ware lief-
de tot de evenmens verried, de stad door naar verschillende patroons,
om die of gene van zijn beschermelingen aan te bevelen, om anderen aan
de ledigheid te ontrukken en ver te houden van de ondeugd.
Op kerstdag ontvingen verschillende van die jongens de heilige
communie, en de vreugde die van hun gezichten straalde, vond weer-
spiegeling in het hart van Don Bosco, die in zichzelf de vreugde van
al zijn beminde leerlingen onderging. De Heer schonk hem dat voor-
schot op zijn bijstand, voor de nederigheid waardoor hij zich liet
leiden.
Dat alles deed hij steeds in overleg met zijn Oversten en met
toestemming van het Kerkelijk Gezag waar hij aan onderworpen was. In
het verslag dat hij in 1864 naar Rome zond, om de goedkeuring te ver-
krijgen op zijn Stichting schrijft hij: 'sinds 1841, toen het werk
van de Oratoria begon, is steeds alles gedaan met de goedkeuring en
onder de leiding van Mgr. Luigi Fransoni, aartsbisschop van Turijn."
Don Bosco was een nieuwe apostel, die zijn zending begon. Door
Gods genade, heeft de Kerk te allen tijde over buitengewone mensen
beschikt om buitengewone ondernemingen te vervullen, die duidelijk
van de Vinger Gods getuigden. Ook de negentiende eeuw, de goddelijke
barmhartigheid niet minder waardig dan andere, heeft veel van zulke
mannen gekend. En wij menen niet ons te vergissen, wanneer wij Don
Bosco tot hen rekenen!

6 Pages 51-60

▲back to top

6.1 Page 51

▲back to top
- II/48 -
H O O F D S T U K VIII
NOG EEN VERDIENSTE VAN HET CONVICT - DE CONFERENTIES
OVER DE MORAAL - PRAKTISCH NUT - VOORSCHRIFTEN DER
GEWIJDE WELSPREKENDHEID - VORDERINGEN VAN DON BOSCO IN
DE STUDIE - ZIJN LIEFDE TOT DE ZUIVERHEID VERSTERVING
- UITDELING ONDER DE ARMEN.
Wij hebben al een en ander gezegd over de verdiensten van de rec-
tor en de leraren van het Convitto Ecclesiastico van Turijn, bij de
vorming van de clerus in Piëmont. Doch daar telkens duidelijker blijkt
hoe verstandig de raad van Cafasso geweest was, toen hij Don Bosco
naar het Convict uitnodigde, om zich daar op zijn toekomstige zending
voor te bereiden, mogen wij een andere beduidende verdienste niet uit
het oog verliezen. Die verdienste bestond in het voorbereiden van de
geestelijkheid op de strijd die zij te leveren had tegen de vijanden
van de Kerk. Inderdaad, wanneer de grote verleidingen - waarvan zo
velen het slachtoffer zijn geworden, ook onder de geestelijkheid, en
die het voorspel vormden van de georganiseerde oorlog der sektariërs
tegen de godsdienst, - wanneer die verleidingen niet de noodlottige
gevolgen met zich brachten, die men voor het geloof van ons volk mocht
vrezen, dan valt dat wel voornamelijk te danken aan het wijze werk van
de in het Convict gevormde geestelijkheid, die tijdig de tactiek van
de tegenstanders doorzag en met een vastbeslotenheid, aan de tijd der
martelaren waardig, in verzet kwam tegen de valse vrijheid, de voorbo-
de van ongodsdienstigheid en bederf. Die geestelijkheid behield en
voedde onder het volk het heilige vuur van de christelijke geest, en
bereidde in stilte en offer een verblijdende wedergeboorte voor uit
de waandenkbeelden en de terugkeer tot het geloof.
Het lijkt ons hier de plaats om een idee te geven van de uitste-
kende methode die in de conferenties over de moraal doorgaans gevolgd
werd. Wij spreken in het bijzonder over Don Cafasso, omdat Don Bosco
zelf ons over hem veel aantekeningen heeft nagelaten. Toch volgde Don
Cafasso Don Guala na en hun opvolgers zochten steeds te doen zoals
hun oude meesters gedaan hadden.
De leerlingen van de ochtendconferentie waren over de honderd in
aantal. Er kwamen priesters bijeen uit alle hoeken van de stad. De
school was zo overvol, dat er bij de poort gedrang ontstond om binnen
te kunnen komen en op de drempel klommen degenen die wat laat waren
op de schouders van de anderen.
Stipt op het vastgestelde uur kwam Don Cafasso de studiezaal bin-
nen, die ook voor de conferentie werd gebruikt, en na aandachtig het
"Veni sancte Spiritus" gebeden te hebben, nam hij plaats aan de tafel

6.2 Page 52

▲back to top
- II/49 -
van de leraar. Hij wierp een blik op het talrijke gehoor, liet een
vraag lezen uit het Compendium van Alasia met het desbetreffende
antwoord. Vervolgens stel- de hij een of meer heel praktische geval-
len, die hij van tevoren had voorbereid, zodat de verschillende zijden
van de kwestie overzichtelijk waren en het materiaal volkomen orde-
lijk open lag. Hij nodigde vervolgens twee of drie leerlingen uit de
oplossing te geven, waarbij hij dan de nodige opmerkingen maakte,
omdat de oplossing meestal niet volledig was. Of hij stelde de ene te-
genover de andere en soms ook toonde hij aan dat zij niet ter zake
was. Hij besloot dan met de volledige oplossing te geven, doch in open
bewoordingen, nauwkeurig, gegrond en zo doordrongen van praktische
normen, dat men niet anders kon zeggen dan dat hij een man van gezond
verstand was. En hier merkt Don Bosco, in de biografie die hij over
hem geschreven heeft, op: "Opmerkelijk was zijn prompte, nauwkeurige,
heldere manier van beantwoorden. Twijfels en moeilijkheden, de meest
ingewikkelde vragen verdwenen voor hem. Wanneer hem een vraag gesteld
werd, begreep hij ze ogenblikkelijk; daarna verhief hij een ogenblik
zijn hart tot God, en antwoord- de dan met een zo grote nauwkeurigheid
en juistheid, dat een lange overweging geen beter oordeel zou hebben
kunnen vormen. Daardoor luisterde iedereen graag naar hem, en hoe
langer zijn conferenties, of de samenspraken met wie bij hem om raad
kwamen, duurden, des te groter was de voldoening die men ondervond en
met groot leedwezen zag men het einde van de conferentie naderen."
Hij had bovendien een vrij zeldzame en waardevolle manier om een
stof die op zichzelf moeilijk en weinig aantrekkelijk was, boeiend te
maken. De aard van de gestelde gevallen, de manier van ze onder woor-
den te brengen, een opgewektheid die hem nooit in de steek liet, een
mengeling van aangename scherpzinnigheid en gepaste grapjes, de glim-
lach die steeds om zijn lippen speelde, maakten ook de meest kille en
zwaarwichtige stof levend. Alleen bij de behandeling van de stof,
waarvan de heilige Paulus zegt: "nec nominetur in vobis", veranderde
hij geheel van methode. Hij behandelde die sober, maar tegelijk met
voldoende duidelijkheid; raadde zijn leerlingen aan God te bidden om
hen met zijn genade bij te staan, en nooit ontviel zijn mond bij de
behandeling van dergelijke onderwerpen een grapje of verscheen er een
glimlach om zijn mond; hij bewaarde daarbij in alle opzichten de hou-
ding van een terughoudende man, heel waakzaam tegen iedere schending
van de zuiverheid.
Zijn onderricht verlichtte niet alleen de geesten om de moraal
goed te leren kennen, maar spoorde ook de harten aan om ze in prak-
tijk te brengen. Dikwijls vertelde hij over ter dood veroordeelde
gevangenen of over mensen met een verknoeid leven en die hij voor God
had teruggewonnen, en de conclusie daaruit was steeds een aansporing
tot het goede en tot ijver voor de zielen; een raad, een opwekking om
er zich op toe te leggen de priesterlijke deugden in praktijk te
brengen, de gevaren te mijden, en alle aandacht te besteden aan de
eigen heiliging, om aan de voeten van de Heer om het even welke onder-
neming neer te leggen met de zuivere intentie enkel en altijd slechts
de goddelijke wil op te volgen, en niet te veel liefde aan de dag te
leggen voor familieleden, zich op een afstand te houden van de wereld,
in een geest van vereniging met God, en zich nooit te onttrekken aan
het grote werk van naastenliefde, dat gelegen is in de verzoening van
de zielen met God. En daarbij toonde hij aan hoe gemakkelijk, hoe edel
en hoe verblijdend dat was.

6.3 Page 53

▲back to top
- II/50 -
Don Bosco, die aandachtig en als het ware betoverd aan de lippen
van de beminde meester hing, merkt nog op, dat "de studie van Don Ca-
fasso niet enkel schrijftafelwerk was, maar dat hij ook de ware manier
leerde om de gelovigen met vrucht de biecht af te nemen. Hij hield
eveneens rekening met de effecten en consequenties alleen al van de
verschillende manier van spreken, te ondervragen of raad te geven. Hij
deed dat zo behendig, of beter gezegd, met zoveel schroom, inzicht en
voorzichtigheid, dat men niet zou kunnen zeggen of de vreugde en de
rijkdom groter was bij wie hem op de conferenties hoorden of bij dege-
nen die het geluk beschoren was in hem een geestelijke leider te vin-
den. Van daar zijn, men zou haast zeggen ongehoorde snelheid bij het
biechthoren. Enkele woorden en soms een enkele zucht van de biechte-
ling was voor hem genoeg om hem de zielsgesteltenis te laten doorgron-
den. Hij zei niet veel tot de biechteling, maar dat weinige was dui-
delijk, precies en treffend en in ieder geval aangepast aan de behoef-
te, zodat een langdurige redenering geen groter resultaat bereikt zou
kunnen hebben. Wanneer hij in de conferentie oefeningen in de dialoog
behandelde, onderrichtte hij de leerlingen van het Convict over zijn
manier van biechthoren, en in zijn vraagstukken van de moraal schuilde
een kostbare lering.
Maar wat zijn lessen en al zijn woorden bovenal zo betoverend
maakte was een onbeperkt vertrouwen in de goedheid en welwillendheid
van God ten opzichte van ons. Hem te horen spreken en versterkt te
worden was een en hetzelfde. Iemand zei op zekere dag in zijn tegen-
woordigheid: "Wie weet of ik in de hemel kom?"
"0", riep hij uit, "dat is iets waar men niet moet aan twijfelen!
Er zijn sommige christenen die de kwestie van het eeuwige heil behan-
delen als een kienspel, als het ware in de verwachting of ze het goede
nummer zullen trekken. Maar dat moet men niet doen. Wij hebben de wet
en de belofte van Jezus Christus en wie probeert de wet te vervullen,
moet aan de belofte niet twijfelen."
En hij sprak over het paradijs alsof hij er al een voet in gezet
had, en trachtte steeds de weg voor de anderen te vergemakkelijken.
Hij hechtte erg veel waarde aan de kleine deugden, en drong erop aan
nooit een gelegenheden te laten voorbijgaan om kleine offers te bren-
gen in de loop van de dag, waarbij hij steeds weer herhaalde, dat men
met die kleine dingen grote schatten vergaart."
Naast de moraal gaf Don Cafasso eveneens les in de gewijde wel-
sprekendheid, en hij was gewoon een thema op te geven voor een preek,
die dan na veertien dagen door één der leerlingen, die door hem was
aangewezen, in de conferentie moest worden gehouden. De preken die de
anderen op schrift gesteld hadden las hij dan voor zichzelf door,
maakte er kanttekeningen bij en gaf ze dan terug. Hij was ervan over-
tuigd dat een der waardevolste middelen om de zonde te bestrijden en
een der belangrijkste bezigheden van de geestelijken het preken was.
Hij was van oordeel dat de groei en de toename van de zonde onder
Christenen veroorzaakt wordt, deels door mensen die niet luisteren of
niet praktiseren, maar voor een deel ook door predikanten die hun ambt
niet naar behoren vervullen. Zij moeten hun preek voldoende voorbe-
reiden, theologie studeren, de Schrift en de Vaders, evenals de Kerk-
geschiedenis en zij moeten bidden en het goede voorbeeld geven.
Hij legde er steeds de nadruk op, dat de preken moesten worden
aangepast aan het begripsvermogen van de toehoorders. Voor een preek

6.4 Page 54

▲back to top
- II/51 -
was, vond hij, nodig: eenvoud van zinsbouw en woordkeuze, en orde-
lijkheid. Een preek moet vrij zijn van oppervlakkige of volkse frase,
maar vol eerbied tegenover de luisterende gelovigen, kortom zij mag
hen niet afschrikken en moet ontdaan zijn van iedere prikkelende of
persoonlijke toespeling, boeiend door vergelijkingen met dingen uit
het dagelijkse leven, versierd met voorbeelden uit de Heilige Schrift
en uit de kerkgeschiedenis, nederig om zijn gehoor te laten voelen
dat de predikant zich tot het volk rekent en zich mede onder de zon-
daars telt, tenzij hij spreekt over oneerbare dingen. Hij toonde zich
geen grote vriend van openlijke lofredenen en van polemische voor-
drachten. Over die laatste zei hij dat, wanneer ze in grote steden
gehouden werden, waar een overvloed van vastenpredikanten is, door
een redenaar die over de vereiste kwaliteiten beschikte om de dwalin-
gen van de dag te bestrijden, zoiets wel passend was, opdat een be-
paald aantal toehoorders zouden weten, dat de godsdienst zijn verhe-
ven aard heeft en zijn geheimzinnige, onuitsprekelijke schoonheden.
Doch hij was van oordeel dat gewoonlijk een beredeneerde catechismus
beter was. Vruchtbaarder ook vond hij een goed gegeven onderrichting
en hij achtte die preken en morele lofredenen prijzenswaardiger, die
opwekten tot liefde voor de deugd, afkeer van de ondeugd en die tot
het hart spreken, omdat het ongeloof veeleer in het hart dan in de
geest bestaat, en zodra het hart genezen is, verdwijnen de voorin-
genomenheden en keert het geloof terug. "Niet te veel filosofie", zei
hij altijd, "niet te veel woorden die op een isme eindigen: positi-
visme, materialisme, spiritisme, socialisme en weet ik veel. Het pa-
radijs betekent: naleving van de goddelijke geboden, gebed, devotie
tot de Heilige Maagd, veelvuldig ontvangen van de heilige Sacramen-
ten, vluchten voor de ledigheid, voor slecht gezelschap en voor ge-
vaarlijke gelegenheden, liefde tot de evenmens, geduld in de beproe-
ving, en geen enkele preek eindigen zonder op de eeuwige waarheden te
wijzen."
Hij wilde dat men bepaalde, te profane argumenten achterwege zou
laten, die meer geschikt zijn voor het academische betoog dan voor de
Kerk. Evenmin kon hij verdragen dat de heilige stof zuiver menselijk
zou worden behandeld en te zeer zou steunen op de rede, omdat op die
manier, naar hij zei, het niet meer het woord van God zou zijn. Hij
raadde aan niet in kwesties te treden, die door de theologen werden
betwist, bepaalde thema's buiten beschouwing te laten die tot niets
anders dienen dan tot het opwekken van overdreven vrees en grote ont-
moediging, zoals o.a. de predestinatie, het schaarse aantal der uit-
verkorenen, de moeilijkheid om de weg naar de hemel te vinden. "De
voorkeur hebben die waarheden die bemoedigen en tot het goede leiden,
vertrouwen in de barmhartigheid van God en devotie tot de allerhei-
ligste Maagd, ook in de meest wanhopige gevallen en de moeilijkste
omstandigheden. Wilt ge een heilzame vrees inprenten, zo vervolgde
hij, spreek dan over de zekerheid van de dood, over de onzekerheid
van het uur waarop hij komt, spreek over Gods gerechtigheid, over de
verschrikkelijke straffen van de hel; maak duidelijk dat één enkele
zonde voldoende is om daarmee gestraft te worden. Zeg vooral dat de
weg naar de hemel moeilijk is voor degene die niet weet te besluiten,
doch gemakkelijk voor wie van goede wil is. Wanneer iemand zuiver van
hart is, verdwijnen de moeilijkheden, en God zal hem met zijn genade
bijstaan, terwijl de vreugden en aantrekkelijkheden overvloedig zijn.
Zeg, dat wanneer er een moeilijke stap gezet moet worden, de beloning
daarvoor zo groot is, dat men het gewicht van die moeite bijna niet
meer voelt. De grootste hinderpaal, waartegen ge steeds de strijd
moet voeren is die, dat men God en de wereld tegelijkertijd wil die-
nen. Wij moeten de mensen het nut van een waarachtig christelijk le-

6.5 Page 55

▲back to top
- II/52 -
ven laten zien, schets voor hen de tijdelijke en de eeuwige voordelen,
bij leven en bij dood, de vrede van het hart, de vreugde van het gebed,
de huiselijke eendracht, het welvaren in zaken, de rust van het goede
geweten. Spreek hen over de hemel, spreek daar dikwijls over; schilde-
ren wij het paradijs zo, dat daardoor in de harten het levendige ver-
langen geboren wordt om het te bezitten."(1)
Het laat zich niet zeggen hoezeer Don Bosco uit die lessen voor-
deel trok. Verlangend als hij was om de zielen tot de biechtstoel te
brengen en allen te vervullen met liefde voor Jezus Christus, legde
hij zich onvermoeibaar toe op de studie van de praktische moraal, zodat
hij daarin onder al zijn medeleerlingen uitblonk. Hij woonde met de
grootste aandacht al de voordrachten van de theoloog Guala of van Don
Cafasso bij, en verwierf met zijn scherpzinnig verstand uit hun lessen
een voorraad aan wijsheid, waarmee wij hem naderhand zoveel grote plan-
nen zien ontwerpen en uitvoeren.
Hij had ook gebruik kunnen maken van de trattatelli, waarover wij
hierboven gesproken hebben, met de vele gewetensconflicten die in de
voordrachten tot een oplossing werden gebracht en nadat hij er een ei-
gen afschrift had kunnen van maken, kon hij zich de stof helemaal
eigen maken.
Heel de geest, de kennis en de praktijk van Don Cafasso werd in
hem overgedragen. Dezelfde beminnelijkheid waarmee hij de biechtelin-
gen tegemoet trad, dezelfde nauwkeurigheid in de ondervraging, kort-
heid in het biechthoren, zodat hij in enkele minuten ook de meest in-
gewikkelde gewetensvragen oploste; dezelfde bondigheid waarin hij met
enkele woorden opwekte uit het verdriet, woorden die tot het hart
doordrongen en daar gegrift bleven; dezelfde voorzichtigheid in het
voorstellen van middelen ter verbetering. Wie het geluk had bij hem te
biechten zou zich steeds zijn opbeuring en de kracht van zijn raadge-
vingen blijven herinneren.
In 1880 had hij die trattatelli nog bij zich, waaruit blijken kan
dat hij gedurende zijn zeer bezet leven er nog menigmaal de voor een
priester noodzakelijke kennis nog eens had nageslagen. Wanneer hij ech-
ter een beslissing moest nemen in een belangrijke en moeilijke aangele-
genheid over twijfelachtige gewetensvragen, dan raakte hij, ook in zijn
laatste dagen nog, steeds onmiddellijk de kern van de zaak, en de op-
lossing was altijd volgens de conclusies van Don Cafasso.
Don Rua Michele verklaarde dat hij gedurende heel zijn leven zich
steeds op de studie van de moraaltheologie had toegelegd met de ijver
die Don Cafasso verlangde, die gewoon was te zeggen dat de biechtvader,
die niet minstens eens in het jaar enkele moraaltheologische traktaten
inzag, niet van doodzonde was vrij te pleiten. En daardoor werd hij ge-
schikt voor ieder gebied van het priesterschap, en voor iedereen, van
welke aard, geslacht of gesteltenis ook, en in alle omstandigheden oor-
deelde hij met de grootste nauwgezetheid, en verkreeg van God ook de
gave om te raden welke zonden de penitenten uit schaamte verzwegen, zo-
als velen hebben verzekerd.
Intussen ging Don Bosco gedurende die studie door met ontwijfelba-
re bewijzen af te leggen van zijn liefde voor de mooie deugd der zui-
verheid en van
(1) D. Giuseppe Cafasso, enz. door Kanunnik Giacomo Colombero, pastoor van de St.-
Barbarakerk in Turijn. Uitg. Fratelli Canonica, Turijn, 1895.

6.6 Page 56

▲back to top
- II/53 -
een heel grote bezorgdheid om die onbesmet te bewaren. Zolang de plicht
er hem niet toe dwong, waagde hij het niet de beide traktaten De Ma-
trimonio en De Sexto aan te roeren, en indien de noodzakelijkheid het
vereiste, kostte dat hem nog heel veel moeite. Wanneer hij dan recht-
streeks of onrechtstreeks moest spreken over fouten tegen de zuiver-
heid, kleurde een levendig rood zijn gezicht. Hij vermeed zorgvuldig
disputen over die stof; en wanneer hij niet anders kon, dan maakte hij
er zich toch met een merkwaardige behendigheid zo gauw mogelijk van
af. Wanneer hij door de voordrachtgever werd uitgenodigd de rol van
biechteling op zich te nemen, stelde hij steeds gevallen van kinderen
aan de orde, afkerig als hij was om op delicate onderwerpen in te gaan.
Wanneer de een of andere metgezel hem op dat punt raadpleegde, gedroeg
hij zich zo, dat de ander onwillekeurig terughoudend werd, en wanneer
die, na een antwoord ontvangen te hebben, doch dieper op de zaak wilde
ingaan, verwees Don Bosco hem steeds naar de schrijvers. Dat vertelde
ons Don Giacomelli herhaaldelijk, die een jaar lang met hem in het
Convitto had vertoefd.
Bij de studie van de moraal en de gewijde welsprekendheid voegde
Don Bosco ook nog die van de Kerkgeschiedenis, waarvoor hij soms tot
laat in de nacht opbleef; hij bezat het geduld om de hele Orsi te le-
zen, terwijl hij intussen aandachtig de Bollandisten raadpleegde. Op
die manier bereidde hij zich voor op de vele debatten die hij later
zou moeten aangaan met de protestanten. Terecht kan men van hem dan
ook de lofspreuk herhalen die op het graf van de theoloog Guala werd
aangebracht: "Voluptatem in labore, vitam in vigilia posuit."
Die ontzegging van slaap en rust, vooral in de winter, sproot
eveneens voort uit zijn aanhoudende versterving. In plaats van 's
morgens wat koffie te drinken, wat hem versterkt zou hebben, stelde
hij zich tevreden met een stukje droog brood en dikwijls genoeg zag
hij zelfs daar van af. Hij vastte de hele vrijdag en vaak ook nog op
zaterdag. Hoewel zijn moeder op verscheidene keren dat zij hem ging
bezoeken wel geneigd was wat fruit en wijn voor hem mee te nemen,
vroeg hij haar daar toch nooit naar; en wanneer hij toch iets derge-
lijks ontving, deelde hij het direct uit onder zijn metgezellen, zon-
der er zelf iets van te houden, zoals hij ook gewoon geweest was op
het seminarie. Don Maurizio Tirone, pastoor in Salassa Canavese
schrijft: "Twee priesters die metgezellen waren van Don Bosco in het
Convict, vertelden mij meer dan eens de volgende feiten uit die tijd.
Wanneer er bij het middag- of avondeten een soep werd opgediend die
beter was dan gewoonlijk, wat deed Don Bosco dan? Hij voegde er water
aan toe. Hij voegde er zoveel water bij dat het een kooksel werd dat
goed was om aan de jachthonden te geven, en at dat dan smakelijk op.
Tegen de anderen, die er opmerkingen over maakten, zei hij alleen maar
heel rustig: "Ze is veel te heet!" Er ging heel wat schuil achter die
paar woorden! Volkomen overwinning over zijn smaakzin, liefde tot
boetedoening, nederigheid, opdat anderen zijn deugden maar niet zouden
bewonderen."
Hij was dus door zijn ijver en vorderingen bij de studie, evenals
door zijn uitzonderlijke godsvrucht en door zijn andere schone deug-
den, het voorwerp der verering van zijn metgezellen en van zijn over-
sten Don Cafasso en Don Guala, zoals Mgr. Giovanni Battista Bertagna
ons verzekerde. En hij voegde daar een stipte gehoorzaamheid aan toe,
die geen moeilijkheden kende en van geen aarzelen wist. Na de maaltijd
lieten de oversten van het Convict aan de poort van het instituut ge-

6.7 Page 57

▲back to top
- II/54 -
woonlijk een behoorlijke hoeveelheid levensmiddelen uitdelen, en iede-
re dag verzamelden zich daar talrijke armen, zeker dat ze niet met
lege handen zouden hoeven terug te keren. Op bepaalde dagen van de
week werden er ook aalmoezen in geld gegeven aan een aantal armen die
op een vastgesteld uur in de sacristie kwamen wachten. Daar de over-
sten zich echter dikwijls niet konden losmaken van hun ernstige bezig-
heden, en zij dat liefdewerk niet persoonlijk ten uitvoer konden bren-
gen, droegen zij het aan Don Bosco op. Hij leidde dan de uitdeling
persoonlijk en stelde de armen het geld ter hand dat hem was toever-
trouwd. Het was beslist geen vreedzame bezigheid, want de ietwat la-
waaierige onbescheidenheid van die samenkomsten, het dringen, de
klachten, het geweeklaag, de onbeleefdheid, de halsstarrigheid van
sommigen, vereisten een groot geduld wilde hij, vooral in het begin,
de orde bewaren. In dergelijke omstandigheden gebeurde er eens iets,
dat zich zonder grote waakzaamheid wel vaker zou hebben kunnen voor-
doen. Don Bosco deelde de aalmoezen uit; de armen stonden op een rij.
Een bedelares, die haar geld al gekregen had, maakte een omweg, en
ging weer achter in de rij staan en naderde Don Bosco andermaal ter-
wijl zij voor de tweede maal de hand uitstak.
"Maar, ik heb u al iets gegeven, vrouwtje"! zei Don Bosco tegen
haar.
"Wéét u dat u mij al iets gegeven hebt, broeder"? antwoordde de
bedelares, "ik dacht dat de linkerhand niet wist wat de rechter deed."
"Daar hebt u gelijk in", riep Don Bosco uit, en voor die keer gaf
hij haar nog een muntstuk. Een dergelijk verhaal loopt ontegenzeglijk
al over andere godvruchtige personen, en men mag dus wel zeggen, dat
er nil sub sole novum is. Intussen geeft het echter toch de indruk dat
de zachtmoedigheid en naastenliefde van Don Bosco bewonderenswaardig
was.

6.8 Page 58

▲back to top
- II/55 -
H O O F D S T U K IX
HET EERSTE LIED AAN MARIA - DE GEVOLGDE METHODE IN HET ORATORIO -
DE EERSTE WELDOENERS VAN DON BOSCO - UITSTAPJES IN DE STAD -
HIJ BEZOEKT DE WERKPLAATSEN - LEVE DON BOSCO! EN HANDGEKLAP -
VOORZICHTIGE VERMANINGEN - DE TERECHTGEWEZEN CRITICUS.
De aard van Gods werken is, klein te beginnen om zich daarna op
een bewonderenswaardige manier te ontwikkelen, tegen de algemene ver-
wachting in, opdat het des te scherper in de geest van de mens zou ge-
prent worden dat hun bezieling en steun van de hemel komen. Zoals wij
zullen zien, maakte ook de onderneming van Don Bosco die indruk, want
hij was zo verstandig om nooit haast te maken. Hij noemde dat werk met
de naam Oratorio, naar het voornaamste deel, dat bestond in veelvuldig
kerkbezoek en beoefening van het gebed. De godsdienst en wat daartoe
behoort, de deugd, de morele opvoeding en dientengevolge de redding
van de ziel is er het doel van; de ontspanning, het vermaak, de zang
en het onderricht dat daarna volgde, zijn slechts de middelen.
In de loop van die eerste winter legde Don Bosco er zich op toe,
zijn kleine Oratorio te consolideren. Hoewel zijn doel was alleen de
jongens en kinderen te verzamelen die het meest aan gevaar blootge-
steld waren en het meeste behoefte hadden aan godsdienstonderricht,
en dan bij voorkeur degenen die uit de gevangenissen ontslagen waren,
toch nodigde hij, om de tucht en het goede gedrag onder allen zo zeker
mogelijk te stellen, van den beginne af verscheidene anderen tot zijn
Oratorio uit, die uit betere omgevingen kwamen, van goed gedrag waren
en al onderricht hadden genoten. Die jongens leerde hij hem helpen
door orde onder de metgezellen te houden, door te lezen en ook door
het zingen van kerkliedjes, die de feestelijke bijeenkomsten altijd
vruchtdragender en gezelliger maakten. Van begin af aan bemerkte Don
Bosco dat zonder zang en zonder lectuur van onderhoudende, maar be-
hoorlijke boeken, die bijeenkomsten als een lichaam zonder leven zou-
den zijn. Op Maria Lichtmis, 2 februari 1842, waren er al een twintig-
tal goede stemmen, die een lofzang op de Moeder van God konden laten
horen, die toen voor de eerste maal gezongen werd: Lodate Maria, o
lingue fedeli. Op Maria Boodschap had het aantal jongens de dertig al
overschreden. Die dag was een beetje feestelijk gemaakt ter ere van
de hemelse Moeder, doordat allen 's morgens te communie gingen. Daar
er de avond daarna geen plaats meer was, verhuisde men naar de sacris-
tie van de aangrenzende kerk. Enkele weken later was het aantal leden
tot vijftig gestegen.

6.9 Page 59

▲back to top
- II/56 -
In het Oratorio ging het er thans als volgt aan toe: iedere mor-
gen van een zon- of feestdag, kregen alle jongens de gelegenheid om te
biechten en te communiceren. Eén zondag in de maand echter zouden ze
dat allen gezamenlijk doen. Dat werd steeds van te voren door Don Bosco
aangekondigd. Met een paar woorden, doch hartelijk, wekte hij allen op
om te biechten en te communie te gaan; daarna hielp hij hen en bereidde
hij hen voor met een bewonderenswaardig geduld en liefdevolle toewij-
ding. Voor het biechten stelden zich de theoloog Guala en Don Cafasso
steeds beschikbaar. Don Bosco hield de tijd in het oog, sinds wanneer
elke jongen het laatst gebiecht had, om hen met des te meer liefde te
kunnen aansporen wanneer hij bemerkte dat zij het nodig hadden.
De avond daarna kwamen ze op een vastgesteld uur in het bovenge-
noemde kleine Oratorio bijeen, waar een beetje aan geestelijke lezing
gedaan werd, een liedje gezongen, gevolgd door catechismus, en dan ver-
telde hij het een of ander verhaal bij wijze van preek en tot slot had
hij een klein geschenk, hetzij voor allen of voor enkelen, en dan werd
er om geloot.
De jongens waren intussen voor een groot deel veranderd. Tengevol-
ge van de kou en het onderbreken van de bouwwerkzaamheden, waren niet
weinigen teruggekeerd naar hun familie; maar nauwelijks was de lente
weer in het land, of zij keerden naar Turijn terug en bezochten ook
weer de bijeenkomsten van Don Bosco. Onder die blonk vooral Carlo Buz-
zetti uit, toen eenvoudige knecht en later meester-metselaar, die voor
de eerste maal zijn kleine broertje Giuseppe meebracht naar Turijn, om
hem zijn vak te laten leren. Die brave jongen hechtte zich zozeer aan
Don Bosco en aan die zondagsbijeenkomsten, waar hij altijd op voor-
beeldige wijze aan deelnam, dat hij er later van moest afzien zich naar
de familie in Caronno Ghiringhelle te begeven, wat de andere broers en
vrienden aanvankelijk iedere winter plachten te doen.
Don Guala en Don Cafasso waren erg verheugd over dat groeiende aan-
tal jongens, dat iedere zondag groter werd. Don Bosco had tegenover Don
Cafasso al eens de opmerking gemaakt dat, om die jongens te doen vol-
harden in het bezoeken van de zondagse bijeenkomsten, het nodig was hen
af en toe iets te schenken of hen te onthalen en dat hij niet over de
middelen daartoe beschikte. Don Cafasso had prompt daarop geantwoord:
"Daar hoeft u zich geen zorgen over te maken, ik zal wel voor de kosten
opkomen."
En inderdaad schonken hij en Don Guala af en toe blaadjes, boeken,
medailles, kruisjes en zo voort, om bij wijze van prijs uit te delen.
Vaak gaven zij hem ook stukken stof om enkele van de meest behoeftigen
te kleden; ook gaven zij aan sommigen verschillende weken lang te eten,
voorzover ze niet in staat waren met eigen arbeid daarin te voorzien.
Niet zelden liet Don Cafasso, na afloop van de catechismus, aan
allen levensmiddelen uitreiken in de refter van het Convict en de vlij-
tigsten onthaalde hij op een jas, een vest, schoenen, sandalen, hemden
en soortgelijke dingen die hij zag dat ze nodig hadden. Ook gebeurde
het wel, dat hij Don Bosco geld ter hand stelde opdat die zelf het no-
dige zou aanschaffen voor de een of andere loterij. Don Bosco, die niet
gewend was met geld om te gaan en zeker niet met grote sommen, kende
er toen nog niet zo goed de waarde van. Wij geloven, dat hij zich nooit
zal hebben kunnen voorstellen, in zijn leven nog eens verplicht te zijn
om met enorme sommen om te gaan, onder allerlei vorm, van allerlei
muntsoort en ook met kostbare metalen, die uit alle hoeken van de we-
reld tot hem kwamen! Op zekere dag had hij een stuk goud ontvangen, en

6.10 Page 60

▲back to top
- II/57 -
in de mening dat dat slechts 20 lire waard was, ging hij een winkel
binnen en bestelde enkele dingen ter waarde van een marengo. Hij legde
het geld op de toonbank en zonder iets te zeggen gaf de winkelier hem
negen lire terug.
"Waarom doet u dat"? vroeg Don Bosco, "ik heb u toch maar een ma-
rengo gegeven?"
"Nee", antwoordde de winkelier, "dat is een stuk van 28 en een
half!"
Op de zondagen waarop de jongens gezamenlijk te communie gingen,
kwamen Don Cafasso en Don Guala wel eens bij hen in de bijeenkomst en
vertelden hun enkele verhaaltjes, die de jongens, naar het scheen, erg
graag hoorden. Wanneer het gebeurde dat Don Bosco weg moest, verzoch-
ten zij hem enkele leerlingen van het Convict te vragen om voor hem in
te springen en zijzelf begonnen catechismus te geven.
Ofschoon die beide priesters zich echter steeds zo inspanden voor
de jongens, was de ziel van het Oratorio, de onvergelijkelijke vriend,
en ook de tederste vader steeds Don Bosco. Het was hem als het ware in-
geboren, zich met verlaten arme jongens bezig te houden. De opgewekte
manieren, die hij tegenover de jongens in acht nam, waren in volkomen
tegenstelling met de strenge houding die er tot dan toe tegenover hen
was aangenomen. Hij wijdde aan hen niet alleen de zondag, maar ook op
werkdagen besteedde hij de uren, die voor de wandeling bestemd waren,
of ook nog andere tijd, aan hen, na verkregen goedkeuring van de rec-
tor. Hij ging hierheen en daarheen, op de pleinen, langs de straten en
ook in de werkplaatsen, waar hij de kleine werkjongens uitnodigde die,
's zondags geheel aan zichzelf overgelaten, de enkele stuivers die ze
in de week verdiend hadden, uitgaven aan spel en snoepgoed. Uit onder-
vinding wist hij dat dat een bron was van vele ondeugden en de oorzaak
dat zelfs de goeden al gauw zelf in gevaar verkeerden en een gevaar
werden voor anderen. En vooral richtte hij zich tot degenen die, van
diep uit het land gekomen, de kerken (van Turijn) niet kenden noch ka-
meraden hadden. Wanneer hij naderhand hoorde dat de een of ander van
zijn vrienden ontslagen was of bij een slechte baas werkte, deed hij
zijn uiterste best om werk voor hem te vinden en hem toe te vertrouwen
aan een achtenswaardige en christelijke werkgever. Daarmee niet tevre-
den, ging hij bijna iedere dag hen midden onder het werk opzoeken, in
de werkplaatsen en fabrieken en daar richtte hij dan het woord tot de
een, stelde een vraag aan een ander, gaf die een bewijs van welwillend-
heid, gaf die een kleinigheid, en allen voelden zich vervuld van een
onbeschrijflijke blijdschap. - "Eindelijk hebben we iemand die zich wat
van ons aantrekt"! riepen de arme jongens uit. De bezoeken van de
priester waren ook de patroons erg welkom. Want zij begrepen, dat zij
op die manier knechts in dienst hielden, die vaderlijke steun genoten
op de zon- en feestdagen en door de godsdienst ook stipter en betrouw-
baarder werden bij het werk. Allen hechtten zich zozeer aan Don Bosco
dat, wanneer zij hem later weer ontmoetten, er altijd een gejuich op-
ging en zij hem met hartelijke en geestdriftige ovaties begroetten.
Op zekere dag kwam Don Bosco in de buurt van het stadhuis een
jongen uit het Oratorio tegen, die boodschappen was gaan doen. Behalve
zijn andere inkopen had hij een glas azijn in zijn handen en een fles
olie. Toen de kleine jongen Don Bosco zag, begon hij te springen van
blijdschap en te roepen: "Leve Don Bosco!"

7 Pages 61-70

▲back to top

7.1 Page 61

▲back to top
- II/58 -
Don Bosco lachte tegen hem en zei: "Kun je ook doen wat ik doe"?
en klapte in zijn handen. De jongen, die buiten zichzelf was van
blijdschap, stak de fles onder zijn arm en riep weer: "Leve Don Bos-
co"! en klapte in de handen. Daarbij liet hij natuurlijk het glas
vallen, de fles en alles wat hij bij zich had, zodat de stukken glas
over de grond rolden. Bij dat spektakel bleef hij een ogenblik ver-
bluft staan en begon toen te schreien en zei, dat als hij thuiskwam,
zijn moeder hem zeker een pak slaag zou geven."
"Daar is gauw iets op te vinden", zei Don Bosco, "kom maar eens
mee." Hij ging met de schreiende jongen een naburige winkel binnen en
vertelde de winkelierster wat er gebeurd was; hij verzocht haar de
jongen weer te voorzien van alles wat hij verloren had.
"Dat is gauw gebeurd", antwoordde de vrouw, "en wie bent u?"
"Ik ben Don Bosco!"
De brave vrouw nam toen een glas en een fles, deed er de olie en
de azijn in en voorzag de jongen van alles wat hij hebben moest.
"Hoeveel ben ik u schuldig"? vroeg Don Bosco. "Tweeëntwintig
stuiver, maar alles is al betaald!"
Niet minder genegenheid droegen hem de jongens toe, die hij als
catechisten opgeleid had. Omdat het studenten waren beloonde hij hen
door hun de lessen te overhoren, moeilijke stukken van Latijnse
schrijvers te verklaren, en hun huiswerk zo te verbeteren dat zij uit
de verbeteringen veel konden bijleren. Die jongens gingen, evenals an-
dere werkende jongens, in hun rusttijd, ook in de loop van de week
naar hem toe, en meer dan eens brachten zij familieleden mee. Op die
manier breidde de zegenrijke invloed van Don Bosco zich ook ver buiten
het Convict uit.
Nu gebeurde het dat de familie Verniano, door middel van hun jon-
gen, die Emilio heette, relaties met hem aanknoopte, en nu eens de
vader, dan de zoon of de dochters in gezelschap van hun moeder, hem
's donderdags in de ontvangkamer kwamen bezoeken. Het gezin telde acht
kinderen, en allen waren er erg op gesteld Don Bosco te horen spreken.
Hem beviel echter hun weinig verzorgde kleding niet. De meisjes, die
nog geen tien of twaalf jaar waren, vielen te verontschuldigen, maar
degenen die al over de achttien waren, niet. Daar hij echter geen op-
merking wilde maken die de indruk zou kunnen wekken van scherpe af-
keuring, hetzij omdat dat nu eenmaal de mode was, hetzij omdat het een
nette familie was, die zich niet schuldig maakte aan afkeurenswaardige
vrijheden, wachtte hij een geschikt ogenblik af. Op zekere dag was de
hele familie een praatje met hem komen maken. Hij sprak, en voor hem
stond een van de meisjes met open mond naar hem te luisteren. Opeens
richtte Don Bosco het woord tot haar en zei:
"Je moet mij eens iets zeggen."
"Vraagt u maar", antwoordde de ander verheugd.
"Vertel me eens: waarom heb jij zo een hekel aan je armen?"
"Ik heb helemaal geen hekel aan ze."
"Toch geloof ik van wel."
"O", mengde de moeder zich in het gesprek, "u moest het eens we-
ten: ik moet haar voortdurend onder handen nemen voor haar ijdelheid.
Ze houdt nooit op ze te wassen en als ze eindelijk in orde schijnen,
doet ze er nog reukwater op ook."

7.2 Page 62

▲back to top
- II/59 -
"En toch zeg ik je, dat je je twee armen veracht", vervolgde Don
Bosco tegen het meisje.
"En waarom? En hoe zo?"
"Omdat als je doodgaat, ik wil bidden dat je naar de hemel gaat;
maar het staat vast dat die twee armen in het vuur geworpen zullen
worden. Is dat nu niet het bewijs dat je ze veracht?"
"Maar, ik doe toch geen kwaad; ik wil niet naar de hel gaan."
"En toch zul je geduld moeten hebben, het is nu eenmaal zo; op
zijn minst ga je naar het vagevuur en wie weet voor hoelang!"
"Maar dat geldt ook voor mij", riep een van de grotere meisjes
blozend uit; "en ik die ook nog met mijn hals open loop?"
"Welnu, de vlammen van de armen zullen opstijgen naar de hals en
alles verbranden."
"Ik begrijp het", besloot de moeder, "ik begrijp het! Ik zal zor-
gen dat daar verbetering in komt en ik dank u voor de opmerking."
Hoe stralen in die vermaning het gezonde verstand en de beschei-
denheid door! Don Bosco is steeds dezelfde; maar nu hij priester is,
onttrekt hij er zich niet aan met allerlei soorten mensen om te gaan.
Zoals de heilige Paulus zegt: "Alles ben ik voor allen, om er tot elke
prijs enkelen te redden."(1) Vandaar dat hij voortaan zijn priesterlij-
ke zorg ook tot de meisjes uitstrekt, daar ook zij schepselen van God
zijn, verlost door het bloed van Jezus Christus; maar we zullen in hem
steeds een heel grote beheersing kunnen bewonderen zowel in zijn ma-
nier van optreden als in zijn woorden.
Zijn omgang beperkte zich evenmin tot de families van de jongens
die het Oratorio bezochten, doch begon zich eveneens uit te strekken
tot aanzienlijke personen, tot seculiere en reguliere geestelijken.
Ook tegenover hen durfde Don Bosco heilzame opmerkingen maken, wanneer
en zoals het hem geschikt voorkwam.
Onder meer kwamen hem in het Convict ook enkele Paters van een
vooraanstaande orde bezoeken. Het gesprek van een hen kwam al gauw op
een zekere geleerde en heilige theoloog, een vriend van Don Bosco, die,
daar hem aangeraden was in die orde te treden, tot het examen was toe-
gelaten, doch daar niet voor geslaagd was, zodat hij niet onder de no-
vicen kon worden opgenomen. Door dat feit was de vriend van Don Bosco
in de ogen van die Pater een domoor geworden, ontdaan van verstand en
onderscheidingsvermogen, en zo bestempelde hij hem ook in zijn gesprek
met Don Bosco, en zong daarbij ook de lof van die of gene priester.
Verschillende malen had Don Bosco hem maar laten praten en gezwegen;
maar eindelijk kon hij de lichtvaardigheid van die kritiek toch niet
langer verdragen en met een glimlach antwoordde hij als volgt op de
beschuldiging van onwetendheid: "Maar, wanneer hij toch uitgenodigd is,
en wanneer hij toegelaten is tot het examen, is dat toch een teken dat
men ervan overtuigd was, met een man van enige bekwaamheid te doen te
hebben!
(1) 1 Kor. 9,22.

7.3 Page 63

▲back to top
- II/60 -
De teleurstelling ware anders niet erg eervol voor hun doorzicht!" —
De criticus zweeg verslagen en durfde niet meer op het onderwerp door-
gaan.
En wanneer Don Bosco dat en soortgelijke feiten vertelde, terwijl
hij duidelijk liet blijken, hoe smartelijk hij getroffen werd door be-
paalde kritiek, spoorde hij allen ertoe aan, nooit kwaad van iemand te
spreken, en zeker niet over geestelijken of leden van een kloosterorde,
omdat dat indruist tegen de liefde en steeds een slechte indruk maakt
op iedereen die over een beetje gezond verstand beschikt.

7.4 Page 64

▲back to top
- II/61 -
HOOFDSTUK
X.
OPGEWEKTHEID IN HET CONVICT — DE MEEST WELKOME RECREATIE VOOR
DON BOSCO — DON CAFASSO BEOEFENT IJVERIG DE NAASTEN LIEFDE IN DE
GEVANGENISSEN — DON BOSCO GEEFT ER CATECHISMUS INDRUKKEN EN LERINGEN
— HET PAASFEEST DER GEVANGENEN.
In het Convict had Don Bosco niets van zijn gewone opgewektheid
laten varen, waardoor hij steeds de toon aangaf in ieder gesprek.
Evenals op het seminarie en in de school van Chieri, had hij altijd
wat nieuws om het gezelschap op te vrolijken. Toch behield hij bij die
grappen steeds een kalme, glimlachende houding, zonder enige onbe-
heerstheid in gebaren of bewegingen en nooit barstte hij in een dave-
rend gelach uit. Laten we hier een klein feit vermelden, dat nog beter
aantoont hoe een opvallende vroomheid en apostolische ijver zich op
een gelukkige wijze kunnen paren aan een opgeruimde geest. Van die re-
creaties genoten ook Don Guala en Don Cafasso, die toch mannen van
groot verstand en diepe ernst waren.
Er was in het Convict een zekere Don C,..., een opgewekte en eer-
der nog grappige man, die heel goed de stemming onder het gezelschap
wist te houden, door de aanwezigen soms ook te laten lachen ten koste
van zichzelf. Van de joden had hij een jas gekocht die er zo vreemd en
ouderwets uitzag, dat die onder de leerlingen van het Convict spreek-
woordelijk geworden was. Daarom durfde hij hem niet meer aantrekken.
Don Bosco deed op zekere dag de jas op zijn plaats in de studeerkamer
belanden. Toen het studie-uur aangebroken was, verscheen ook Don C...,
nam plaats en voelde een bundeltje dat hem hinderde: "Wat is dat nu"!
riep hij uit en wierp de bundel weg tot midden in het lokaal. Maar
toen hij beter toekeek zag hij dat het zijn eigen zonderlinge jas was.
Eerst ergerde hij zich, maar toen, niet wetende hoe hij er mee aan
moest, nam hij de mantel op en bracht hem onder het gelach van al de
anderen naar buiten.
Een andermaal haalde Don Bosco hetzelfde grapje met hem uit aan
tafel in de refter. Don C...., sloot toen, een tikkeltje boos, zijn
mantel in een koffer, en in het grootst mogelijke geheim stuurde hij
dat naar zijn huis in Turijn, en verbood zijn familieleden de jas aan
iemand te laten zien. Maar van dat verbod trok men zich niets aan.
Met carnaval hield Don Bosco er wel van, wat goochelkunstjes uit
te voeren, bij wijze van tijdverdrijf. Daarom had hij met de Eerwaar-
de Heer Fava afgesproken dat ze een grapje zouden uithalen met de
mantel van Don C.... "Maar op welke manier zullen we ons vermaken"?
zei de Eerwaarde Heer op zekere avond onder de recreatie tegen Don
Bosco.

7.5 Page 65

▲back to top
- II/62 -
"Ja, laten we eens wat lachen", merkten Don Guala en Don Cafasso
op, die met Don Bosco onder een hoedje speelden.
"Dan is de beurt aan u, Don Bosco", zei de Eerwaarde, "vertoont u
dan maar eens een aardig kunstje."
"Maar welk kunstje moet ik doen"? antwoordde Don Bosco.
De omstanders noemden vele spelletjes op. Don Bosco luisterde er-
naar en zweeg, maar uiteindelijk zei hij: "Laten we het zo doen: u
kiest iets, wat u maar wilt, en ik laat het ogenblikkelijk daarna op
een tafeltje verschijnen."
Er werden de gekste dingen verzonnen; de een wilde een kat, een
ander een levende mus, weer anderen noemden eieren, of een gebraden
kip. Temidden van al het misbaar weerklonk opeens de stem van Eerwaar-
de Heer Fava die vroeg: "Laat de jas van Don C..., voor ons verschij-
nen!"
Dat voorstel vond veel bijval en deed al de andere vragen verge-
ten. Don Bosco verontschuldigde zich en zei dat dat niet mogelijk was.
En Don C.... riep terstond uit: "Doe het maar gerust, als u durft;
want ik heb mijn jas in veiligheid gebracht; hij bevindt zich achter
slot en grendel en niemand kan hem mij afnemen."
Don Bosco nam het voorstel aan, liet zich een stokje geven, draai-
de een handdoek om zijn middel en begon vervolgens geheimzinnige woor-
den te zingen en te zeggen. Allen schudden van het lachen. Daardoor
als het ware ontmoedigd, verklaarde hij dat hij op die manier niet zou
kunnen slagen. Men bleef echter aandringen en daarom hervatte hij de
cabalistische vertoning en riep plotseling uit: 'stilte. Op het ogen-
blik bevindt de jas zich in Constantinopel, maar ik zal hem hierheen
doen komen!" - Het gelach nam toe, terwijl Don Bosco allen in koor
verschillende vreemde, klankvolle doch onbegrijpelijke woorden liet
herhalen.
Intussen gaf hij opdracht dat men een kastje van een der leerlin-
gen van het Convict, in het midden van de kamer zou plaatsen. Hij
maakte het open en liet allen zich ervan overtuigen dat het leeg was;
toen sloot hij het weer, opende het voor de tweede maal en liet weer
allen zien, dat er niets in het kastje was. Toen hij het daarna nog-
maals gesloten had, gaf hij de sleutel aan Don Guala, die er ten aan-
schouwe van allen naar Don Bosco mee moest blijven wijzen.
"Doe maar, doe maar", zei Don C.... zelfverzekerd, terwijl een
sardonisch medelijdende glimlach om zijn lippen speelde.
Don Bosco nam een begeesterde houding aan, en terwijl hij langzaam
met het stokje allerlei bewegingen door de lucht maakte, sprak hij
vier woorden uit die in geen enkele taal ter wereld voorkomen en riep
ten slotte uit: "Het is gebeurd!" Toen gaf hij de sleutel aan Don C...
opdat die het kastje zou openmaken. Maar nauwelijks had Don C... de
sleutel ter hand genomen of hij riep onthutst uit: "Dat is de sleutel
van mijn koffer!" Hij maakte het kastje open en voor aller ogen lag
daar de fameuze jas uitgespreid. De verrassing en de vrolijkheid van
allen waren onbeschrijfelijk. Don C... stond met open mond te kijken
en Don Cafasso zei: "Laten we in 's hemelsnaam hier weggaan, anders
sterven we van het lachen."

7.6 Page 66

▲back to top
- II/63 -
Zielenvreugde, dat is 's mensen leven; blijheid, zij geeft iemand
lengte van dagen.(1) Niettemin was Don Bosco de recreatie nog liever,
wanneer ze die bij Don Cafasso doorbrachten. Vermelden wij hier een
bladzijde door Don Bosco zelf geschreven:
"Iedere dag na tafel was er een beetje recreatie. En dat was dan
de tijd waarin men weer een ander aspect te zien kreeg van Don Cafas-
so's bewonderenswaardige wijze van les te geven. Hier dronken zijn
leerlingen een mooie levenswijze in gemeenschap, als zoete melk; zij
leerden er zich met de wereld in te laten zonder haar slaaf te worden;
zij leerden er ware priesters te worden, voorzien van de noodzakelijke
deugden die hen in staat moest stellen aan de keizer te geven wat de
keizer toekomt en aan God wat God toekomt. Don Cafasso vertelde ook
over de bekeringen van zondaars waar hij getuige van geweest was in de
ziekenhuizen, gevangenissen en op andere plaatsen; en hij sprak daar-
over tot vreugde en lering van al de bewoners van het Convict. Wanneer
Don Cafasso dan niet aanwezig was, hadden ze duizenden redenen om over
hun geliefde leraar te praten. Van de vele feiten, waar ikzelf oogge-
tuige van geweest ben, wil ik het volgende noemen, dat grappig en
merkwaardig is.
"Om de gevangenen voor te bereiden op een feestelijkheid ter ere
van de Heilige Maagd, had Don Cafasso er een hele week aan besteed om
de gedetineerden van een afdeling of grote zaal op te wekken en voor
te bereiden met voordrachten, waar ongeveer vijfenveertig van de be-
ruchtste gevangenen verzameld waren. Bijna allen hadden toegezegd, dat
zij op de vooravond van het bedoelde feest zouden gaan biechten. Maar
toen de vastgestelde dag gekomen was, scheen geen enkele van hen van
het vrome voornemen bezield, te gaan biechten. Hij hernieuwde zijn uit-
nodiging, legde in het kort nog eens de nadruk op wat hij hun in de af-
gelopen dagen gezegd had en bracht ook in herinnering wat zij hem be-
loofd hadden; maar, hetzij uit menselijk opzicht, door toeleg van de
duivel, of door een of ander voorwendsel, niemand wilde biechten. Wat
nu gedaan?
"De ijverende naastenliefde van Don Cafasso wist wel wat te doen.
Lachend ging hij naar een van hen toe, die de grootste van allen leek
en ook de meest forse en sterkste van al de gedetineerden scheen. Zon-
der iets te zeggen trok Don Cafasso hem met zijn kleine handen aan zijn
dichte, lange baard. De gevangene dacht eerst dat Don Cafasso dat voor
de grap deed, en daarom zei hij zo beminnelijk als men van zulke mensen
verwachten kan: Ik vind alles goed en wel, maar je moet mijn baard la-
ten staan."
"Ik laat u niet meer gaan, voordat u bent komen biechten."
"Maar dat doe ik niet."
"Dan laat ik u niet gaan."
"Maar ... ik wil niet biechten."
"U kunt zeggen wat u wilt, u ontsnapt me nu niet meer, en ik
laat u niet weggaan, voordat u bent komen biechten."
"Ik ben niet voorbereid."
"Ik zal u wel voorbereiden."
(1) Ecclesiasticus 30,23.

7.7 Page 67

▲back to top
- II/64 -
"Wanneer de gevangene gewild had, had hij zich gemakkelijk uit de
greep van Don Cafasso kunnen bevrijden; maar, hetzij hij eerbied had
voor zijn persoon, of dat het een gevolg van Gods genade was, een feit
was het, dat de gevangene opstond en zich door Don Cafasso liet meevoe-
ren naar een hoek van het vertrek. De eerbiedwaardige priester nam
plaats op een strozak en bereidde zijn vriend op de biecht voor. Maar
zie? Al gauw toonde die zich zo ontroerd, wat bleek uit zijn tranen en
zijn zuchten, dat hij nauwelijks de belijdenis van zijn schuld tot een
einde kon brengen.
"Toen gebeurde er iets wonderlijks. De man, die eerst vloekend ge-
weigerd had, te biechten, ging daarna naar zijn kameraden en verklaarde
dat hij zich nog nooit zo gelukkig gevoeld had als op die dag. En hij
drong zo lang aan, dat ten slotte allen eveneens wilden biechten.
"Of men dat feit, dat ik uit duizenden andere gekozen heb, een won-
der van Gods genade wil noemen of een wonder van Don Cafasso's liefde,
men dient de tussenkomst van de hand des Heren hierin zeker te erken-
nen.
"Het is goed hier te merken, dat Don Cafasso die dag tot diep in
de avond biecht hoorde en daar de grendels en deuren van de gevangenis
niet voor hem geopend werden, stond hij al op het punt samen met de ge-
vangenen te gaan slapen. Maar op een bepaald uur van de nacht kwamen de
politiemannen en bewaarders naar binnen, gewapend met geweren, pistolen
en sabels, en begonnen hun gewone controle. Zij lieten het licht op de
uiteinden van de ijzeren tralies vallen. Hier en daar onderzochten zij,
of er zich geen breuken vertoonden in de muren of in de vloer, en of er
dus niets wees op een complot of wanordelijkheid onder de gevangenen.
Bij het zien van een onbekende riepen ze uit: "Wie is dat?" En zonder
een antwoord af te wachten gingen ze om hem heen staan en vroegen drei-
gend: "Wat doet u hier? Wat wilt u hier zoeken? Wie bent u? Waar wilt u
heen?" - Don Cafasso wilde iets zeggen, maar dat was hem niet mogelijk,
omdat al de bewakers als met één stem riepen: "Blijf staan! Blijf staan!
En zeg ons wie u bent!"
"Ik ben Don Cafasso."
"Don Cafasso...! Hoe... ? Op dat uur...? Waarom bent u niet op
tijd weggegaan? Wij kunnen u nu niet meer laten gaan zonder eerst rap-
port uit te brengen bij de directeur van de gevangenis."
"Dat kan me niet schelen; breng maar rapport uit aan wie u wilt;
maar denk erom, dat u tegen het vallen van de avond moet komen kijken
en de vreemdelingen moet uitlaten. Dat is uw plicht, en nu u dat niet
gedaan hebt, bent u schuldig."
"Toen zwegen ze allemaal; zij vroegen Don Cafasso, niets over het
gebeurde te willen zeggen en maakten de deur voor hem open en om zijn
welwillendheid te winnen vergezelden zij hem zelfs tot bij zijn huis.
Er waren toen vier gevangenissen in Turijn: een in de torens bij
de Porta Palazzo, een andere aan de via San Domenico op de plaats waar
later het Casa Benefica kwam, de derde in de Tuchtschool bij de kerk
van de Heilige Martelaren, de vierde onder het Senaatsgebouw. Aan al-
len dacht Don Cafasso en naar elk ervan gingen zijn ijver en zijn
liefde uit, maar toch in het bijzonder naar die laatste.
Het reglement voor de gevangenissen was bepaald door Karel Albert
in 1839. Daarin was de heilige Mis voorgeschreven, godsdienstonder-

7.8 Page 68

▲back to top
- II/65 -
richt en een uur catechismus op iedere zondag. De kapelaans waren
iedere woensdag en donderdag verplicht de gevangenen te bezoeken en
gedurende al de dagen van de vasten godsdienstonderricht te geven. Om
de kapelaans te helpen, de gedetineerden op het paasfeest voor te
bereiden, zond Don Cafasso er driemaal per week de leerlingen van het
Convict heen, en een knecht die hen volgde met een mand vol pakjes
tabak en sigaren. Bij de poort van het gevang werden die onder de
leerlingen verdeeld, opdat zij er hun weinig beminnelijke zorgen-
kinderen mee zouden kunnen verblijden.
Don Bosco had van begin af aan een zekere terughoudendheid aan de
dag gelegd ten aanzien van een dergelijke opdracht. Die vochtige, on-
gezonde ruimten, het trieste uiterlijk van de gedetineerden, het idee,
zich te midden van lieden te bevinden die, met vreselijke ongerech-
tigheden en zelfs met bloed bevlekt waren, stond hem tegen. Maar hij
zocht kracht in het woord van de Goddelijke Rechter op de jongste dag
zelf: In carcere eram et venistis ad me.(1) Hij begon dus catechis-
musles aan zijn klas te geven. In het begin was dat verre van bemoedi-
gend: sommigen zaten te lachen, anderen stelden vragen die niets met
het onderwerp te maken hadden, weer anderen zaten onderdrukt met el-
kaar te praten of luidruchtig te geeuwen. Maar hij liet zich daardoor
toch niet uit het veld slaan, doch trad steeds op met alle liefde,
geduld en zachtmoedigheid. Door op een vertrouwelijke manier met die
ongelukkigen te praten, hen met zijn opgewektheid en zijn lering en
raadgevingen bij te staan, wist hij zich zo bemind bij hen te maken,
dat zij er vurig naar begonnen te verlangen, dat hij maar zo vaak mo-
gelijk zou komen. Hij wist hen zo te leiden, dat hij er van lieverlee
in slaagde het hart van velen onder hen te winnen en hen terug te
voeren op de goede weg. Gevormd door Don Cafasso als hij was, legde
hij al spoedig een bewonderenswaardig vermogen aan de dag om een
groot vertrouwen in Gods barmhartigheid in te boezemen, zoals getui-
gen kunnen verzekeren.
Maar wat zijn liefdevol hart steeds weer deed bloeden was het
lot van de arme jongens,die de maatschappij hier had moeten opslui-
ten, omdat ze iets uitgespookt hadden, en zonder dat zij ooit iets
anders voor hen had weten te doen. Sommigen boetten hier delicten
uit, die feitelijk ver boven hun leeftijd lagen. Don Bosco bemerkte
dat het aantal van die ongelukkige jongens met de dag groter werd; en
wanneer hun straffen uitgeboet en zijzelf in vrijheid gesteld waren,
keerden ze al gauw, soms al na enkele dagen, in de gevangenis terug,
omdat zij zich aan nieuwe vergrijpen hadden schuldig gemaakt. Ook
merkte hij met verwondering en verrassing op, dat dat ook gebeurde
met degenen die vol schrik voor het doorstane leed met de beste voor-
nemens de gevangenis verlaten hadden. Zelfs was het alsof zij steeds
geraffineerder in het kwaad leken te worden, wanneer zij hier verble-
ven, en van kwaad tot erger vervielen. En toch waren er onder die
ongelukkigen niet weinigen met een goede inborst, best in staat om
een vreugde voor hun familie te zijn, maar die vernederd, verhard
geworden waren door een hardvochtige behandeling, gedwongen als zij
waren om van zwart brood en water te leven - daar de gevangenissen
toen erger waren dan tegenwoordig. Zij waren opstandig als hun iets
bevolen werd, omdat zij voor geweld moesten gehoorzamen, en hun blik
was duister en wat zij zeiden werd door sarcasme gevoed. Don Bosco
(1) Mt. 25,36.

7.9 Page 69

▲back to top
- II/66 -
trad hen tegemoet met woorden van genegenheid, geloof en zelfs met
humor. Hij wist hun gemelijkheid te doorbreken met onderhoudende ver-
halen, suste hun kwaad humeur, bemiddelde voor hen bij de bewakers, en
met zijn vurige ijver, maar volkomen zachtmoedig, oefende hij een grote
invloed op hen uit en een onweerstaanbare bekoring. De jongens trokken
hem aan en werden wederkerig door hem aangetrokken. "En van lieverlee",
zo schrijft hij, "werd hun het gevoel bijgebracht van de waarde van de
mens, die een redelijk wezen is en zijn dagelijks brood moet verdienen
met eerlijke arbeid en niet met roof. Zodra het zedelijke en godsdien-
stige beginsel weerklank had gevonden in hun geest, werd hun hart van
vreugde vervuld, waarvan zij zich geen rekenschap vermochten te geven,
maar die hen deed besluiten om betere mensen te worden. Inderdaad ver-
anderde het gedrag van niet weinigen al in de gevangenis zelf; en
anderen gingen, zodra zij ontslagen waren, zo leven, dat zij niet meer
in kwaad vervielen." In een woord: velen smaakten in de gevangenis de
goede resultaten van de goddelijke barmhartigheid en vonden de deur van
de hemel voor zich geopend.
Toen zijn catechismusles afgelopen was, vertrok Don Bosco, diep
onder de indruk, van binnen die muren, en had eens en voor al het be-
sluit genomen om zich geheel, en tot iedere prijs, te wijden aan de
verlichting van zoveel kwaad en ellende van de arme jeugd. Wanneer de
een of ander van die gevangen jongens in vrijheid gesteld werd, en
zijn woning was te ver van het Oratorio verwijderd, terwijl hij het
niet verstandig achtte, hem onmiddellijk tussen zijn leerlingen toe
te laten, vertrouwde Don Bosco hem ook wel toe aan enkele goedhartige
families of goede handwerkers, opdat ervoor gezorgd zou worden, dat
zij 's zondags hun plichten zouden doen. Ook liet hij niet na geregeld
inlichtingen in te winnen over hun gedrag, hij bezocht hen regelmatig,
moedigde hen aan en hielp hen. Van toen af begon hij ook al te bespeu-
ren hoe moeilijk het was, verscheidenen van hen, die langere tijd on-
geregeld geleefd hadden, beter te maken, en hij zag in, dat het enige
middel om hen in de toekomst voor het kwaad te behoeden gelegen was in
een opneming in een toevluchtsoord, waar het mogelijk was, hun een
godsdienstige opvoeding te geven, hen te beschermen voor zoveel geva-
ren, die zij uit zichzelf niet zouden kunnen overwinnen. Maar hoe zou
dat in zijn werk moeten gaan?
Intussen trok Don Bosco uit zijn bezoeken aan de gevangenen veel
lering voor het welslagen van een goede opvoeding van de jeugd. Hij
raakte er hoe langer hoe meer van overtuigd, dat het noodzakelijk was,
gebruik te maken van liefdevolle middelen tegenover al die ongelukki-
gen en tegenover alle jongens, wanneer men tot resultaten wilde komen.
Later drong hij bij zijn medewerkers bijzonder op dat punt aan, en hij
gaf hun de verzekering, dat een jongen, van welke ruwe en opstandige
aard ook, gemakkelijk tot het goede was te leiden, wanneer hij zich
met liefde behandeld voelde. Ook kwam hij steeds duidelijker tot het
inzicht van de oorzaak, waardoor zoveel arme jongens in die straf-
plaatsen terecht deed komen. Met tranen in de ogen sprak hij daarover
tot zijn jongens, en hij kruidde zijn verhaal met ontroerende bijzon-
derheden, die hij gedurende zijn catechismusonderricht in de gevange-
nissen had vernomen. Zo waren er velen onder de gevangenen, vooral
onder de jongeren, die verklaarden tot het kwaad gekomen te zijn door
het slechte voorbeeld van een kameraad, of door zorgeloosheid van hun
ouders, vooral ten aanzien van de godsdienstige opvoeding. En daarom
drong hij er steeds op aan dat men slecht gezelschap zou vermijden en
dat de ouders het goede voorbeeld zouden geven. En ook legde hij de
nadruk op het grote belang van een behoorlijk godsdienstonderricht,
om de jeugd in het rechte spoor te houden en haar zodoende te redden.

7.10 Page 70

▲back to top
- II/67 -
Intussen liep de vasten ten einde en de gevangenen bereidden
zich met grote ijver voor op het vervullen van hun christelijke
paasplicht. Don Cafasso en verschillende andere priesters gingen er-
heen om biecht te horen. In dat jaar viel Pasen op 29 maart. Toen de
algemene communie gedaan was, ging Don Cafasso, zoals het zijn ge-
woonte was, allen gelukwensen. Nauwelijks gingen de deuren voor hem
open of er steeg een ware ovatie op: "Leve Don Cafasso"! - werd er
van alle kanten geroepen, "leve onze weldoener, onze vader!"
Toen de kreten van geestdrift wat geluwd waren, deed hij hen op
een rij plaatsnemen, en glimlachend deelde hij aan elk van hen twee
heerlijke, besuikerde broodjes en wat vruchten uit.
Die uitreiking verrichtte hij gewoonlijk vier maal per jaar met
grote plechtigheid. En intussen verzocht hij hun een weesgegroetje
voor hem te bidden; daarna schonk hij hun dan enige verpozing, door
wat verhaaltjes en zelfs enkele grappen te vertellen. De stakkers
hadden dan veel plezier, en wanneer enkelen van hen dan vroegen, of
hij hun niet wat tabak, hemden, broeken, schoeisel of geld kon be-
zorgen, zorgde de goede priester daar direct of de volgende dag al
voor. Iedere maandag, woensdag en vrijdag begaf hij zich later naar
de gevangenis onder het Senaatsgebouw, waar hij aalmoezen uitreikte
die nooit geringer waren dan twee lire. Door bemiddeling van de be-
wakers voorzag hij de zieken van soep en andere dingen die ze nodig
hadden, en ook verschafte hij enkele malen een som geld voor hun ge-
zin. Zo ging hij voort, zolang het hem van overheidswege niet verbo-
den werd. Voor veel van de ongelukkige gevangenen wist die heilige
priester van koning Karel Albert begenadiging en invrijheidstelling
te verkrijgen.
In heel dat apostolaat, in de beoefening van dat voortreffelij-
ke werk van barmhartigheid, koos Don Cafasso Don Bosco tot zijn met-
gezel, aan wie hij enkele malen per jaar ook bijzondere catechetische
opdrachten gaf, zoals Don Rua, Don Bonetti, Enria en meer andere oud-
leerlingen van het Oratorio zeggen te hebben horen vertellen. Op die
manier leidde hij Don Bosco op voor de mooiste verrichtingen van het
priesterambt, waarin die trouwens ook volkomen opging.

8 Pages 71-80

▲back to top

8.1 Page 71

▲back to top
- II/68 -
H O O F D S T U K XI
DON BOSCO BIJ WIJZE VAN PROEF OP DE PREEKSTOEL - HIJ
PREEKT ZIJN EERSTE RETRAITE - IEDERE DAG IETS VOOR MARIA DOEN
- DE WONDERDADIGE MEDAILLE - DE VERSCHIJNING AAN ALFONSO
RATISBONA - ANDERE GODSDIENSTIGE GEBEURTENISSEN IN PIEMONT.
Er waren enkele weken verlopen sinds Don Bosco zich in het Con-
vict bevond, toen de pastoor van Castelnuovo een ontmoeting had met
Don Cafasso en hem vroeg of die niets bijzonders gemerkt had in Don
Bosco's manier van preken. Don Cafasso had hem geantwoord, dat hij
hem als een rechtschapen priester kende, maar dat hij tot nu toe
niets merkwaardigs had bespeurd in zijn manier van preken, ook al
omdat er zich geen gelegenheid toe had voorgedaan.
"Dan moet u hem eens sturen om de vasten te preken of een noveen,
zonder hem van te voren te waarschuwen, dan zult u het resultaat ien",
zei Don Cinzano.
Don Cafasso ging op dat voorstel in, en daar hij toevallig een
priester moest zenden om een negendaagse oefening in het Ospizio di
Carith te houden, zond hij Don Bosco daarheen, maar waarschuwde hem
pas de avond van tevoren. Don Bosco gehoorzaamde en ging zich van
zijn opdracht kwijten.
Intussen ontmoette de bovengenoemde pastoor Don Cafasso andermaal.
"En"? vroeg hij, "hebt ge Don Bosco geprobeerd? Is het waar wat men
over zijn bekwaamheid in het preken vertelt?"
"Jazeker", antwoordde Don Cafasso; "ik heb hem uitgenodigd een
noveen te gaan preken in het Ospizio di Carith, zonder dat hij zich
kon voorbereiden. Ik heb hem juist vanmorgen gehoord; ik heb hem ge-
vraagd of hij nog wel voldoende stof had om op die manier voort te
gaan en hij zei van ja."
Zo preekte Don Bosco dus gedurende de hele noveen, tot grote ver-
bazing van Don Cafasso en van alle anderen, die wisten hoe al die
preken geïmproviseerd waren, door de onschuldige val die men voor hem
had opgezet. Aldus verhaalde ons de theoloog Cinzano. De bijzondere
genade die hij Onze-Lieve-Heer gevraagd had, dat zijn woord op iedere
plaats en onder alle omstandigheden steeds vruchtdragend zou mogen
zijn, was hem inderdaad in overvloedige mate verleend. Don Bosco had
al een bepaald aantal preken geschreven, die over de Allerheiligste
Maagd Maria en over verschillende heiligen handelden, maar hij had
zich nog niet beziggehouden met andere onderwerpen van de dogmatiek
en de moraal, op schrift te stellen. En opdat hij geen tweede keer
verplicht zou zijn preken voor de vuist weg te houden en opdat zijn
woord nog betere invloed op de zielen zou hebben, begon hij in dat

8.2 Page 72

▲back to top
- II/69 -
jaar 1842 zijn preken schriftelijk voor te bereiden. Wij bezitten de
volgende manuscripten, die zorgvuldig bewaard zijn gebleven mét de
datum waarop zij werden beëindigd:
Inleiding tot de Retraite. - 2 april 1842.
De doodzonde. - 17 april 1842.
De dood van de zondaar. - 1 juli 1842.
Met de dood eindigt de tijd en begint de eeuwigheid. - 17 juli
1842 De goddelijke barmhartigheid. - 20 juli 1842
De twee banieren. - 23 juli 1842
Instelling van de Eucharistie. - 12 augustus 1842.
Over de veelvuldige Heilige Communie - 20 augustus 1842. Wij be-
zitten nog tal van andere preken van hem, doch die zijn van onnaspeur-
bare jaren, en dan nog slechts één uit dat jaar over Maria Visitatie,
die de aantekening draagt: 9 juli 1842 in het weeshuis. Nu ik hier
toch de naam van Onze-Lieve-Vrouw noem, lijkt het me gewenst, hier de
nadruk erop te leggen, dat hij met de grootste vreugde over Haar
preekte. Wij hebben hem zelf aldus horen spreken ter inleiding tot de
heilige Rozenkrans: "Wanneer het mij vandaag gegeven mocht zijn op te
stijgen tot de beschouwing der hemelse dingen, en mij op te stellen
voor de troon der gezegende Maagd Maria, beminde broeders, hoe zou ik
dan op gepaste wijze een beschrijving willen geven van haar onbevlekte
heiligheid, haar schoonheid, de grootheid van haar verdiensten en van
haar barmhartigheid, haar waardigheid als Moeder van God... Maar he-
laas zijn wij nog steeds arme pelgrims, ver verwijderd van het vader-
land en van onze beminde Moeder... Niettemin bezitten wij het geloof,
en, daarvan vervuld, spreken wij over de Allerheiligste Maagd die zo
vol barmhartigheid en goedheid voor ons is..." Op zijn lippen waren
zulke woorden van een onuitsprekelijke betovering, die men nooit meer
vergeten kon en zij deden de harten kloppen van een tedere liefde tot
de Hemelse Moeder.
En niet alleen vanaf de preekstoel, maar over Haar was hij gewoon
iedere dag te spreken en op ieder uur van de dag. Terwijl zijn hart
zo gloeide van genegenheid voor de Koningin van hemel en aarde, en
zijn geest zo vervuld was van onuitputtelijke bewijzen voor de macht,
de glorie en haar moederlijke goedheid, liet hij nooit na, iedere dag
iets te vertellen over die machtige Vrouwe, hetzij een simpel feit,
een bijzonder sprekende genade of een wonder. Dat te meer, daar haar
wonderen en haar veelvuldige verschijningen in de loop van de 19de
eeuw hand over hand toenamen en haar bescherming van de katholieke
kerk en van alle gelovigen voortdurend duidelijker werd. Verrukt door
de Onbevlekte Ontvangenis, waarin hij stellig geloofde, hoewel de
Kerk die nog niet tot dogma verheven had, verschafte hij zich een
groot aantal zogenoemde wonderdadige medailles, die hij onder de ge-
lovigen verspreidde, opdat zij ze om de hals zouden dragen. De me-
daille droeg aan de ene kant de beeltenis van Maria, staande op een
aardbol, en met haar voet op een slang, terwijl uit haar geopende en
uitgespreide handen stralenbundels op de aarde neerdalen, als tekenen
van genade en zegening. Daaromheen stond het opschrift: "0, Maria,
zonder zonde ontvangen, bid voor ons, die onze toevlucht bij u zoe-
ken." Aan de keerzijde stond de letter M er boven op een kruis en
daaronder twee harten; het Hart van Jezus, met een doornenkroon om-
geven, en het hart van de Heilige Maagd, met een zwaard doorstoken.
Het geheel werd door een twaalftal sterren overspannen. Die medaille
was, als symbool van goddelijke bescherming, en door het feit dat zij
een nieuwe aanroeping van Onze-Lieve-Vrouw in de wereld bracht, als
het ware een geschenk des hemels.

8.3 Page 73

▲back to top
- II/70 -
Op de avond van 18 juli 1830, sliep Catherine Labouré, Dochter
van Liefde van de heilige Vincentius a Paolo, in een der ruime zalen
van het noviciaatshuis te Parijs. De klok sloeg half twaalf, toen de
novice driemaal achter elkaar haar naam hoorde roepen: "Zuster La-
bouré!"
Zij werd klaar wakker, trok het gordijn rond haar bed opzij aan
de kant waar zij de stem gehoord had, en tot haar grote verbazing zag
zij een kind van een jaar of vier, vijf. Het was in schitterend wit
gekleed en van zijn blonde hoofd, evenals van zijn hele wezentje,
gingen levendige stralen uit die alles in de omgeving verlichtten en
met een zachte, lieflijke stem zei hij: "Kom, kom naar de kapel: de
heilige Maagd wacht op je!"
Als verrukt, doch besluiteloos, dacht de zuster: "Zou ik opstaan?
Die zaal verlaten? De een of ander zal me zeker in het oog krijgen!"
... En alsof het haar gedachten geraden had, antwoordde het lieftal-
lige kind: "Je hoeft nergens bang voor te zijn. Het is half twaalf,
iedereen slaapt, en ik zal bij je blijven."
Bij die woorden stond Zuster Catherine op, kleedde zich haastig
aan, en volgde het kind, dat altijd links van haar liep, en dat in de
duisternis onderweg licht bleef uitstralen, terwijl de lampen op de
gangen begonnen te branden als het voorbijkwam. Men kan zich de angst
en verwondering van de novice voorstellen, toen zij bij de kapel kwam,
waarvan zij wist, dat de deur gewoonlijk gesloten was, maar die deur
thans op een lichte druk van een vinger van haar gids openging, en zij
de hele kapel schitterend verlicht zag, als voor de Middernachtmis op
Kerstdag. Bij de balustrade gekomen, zonk zuster Labouré op de knieën,
en het kind betrad het priesterkoor waar het links rechtop staan bleef.
De ogenblikken van afwachting kwamen zuster Catherine erg lang voor.
Maar eindelijk, toen het al tegen middernacht liep, riep haar hemelse
gids uit: "Ziedaar de Heilige Maagd, kijk!"
Op dat ogenblik hoorde zij in het rechter gedeelte van de kapel
duidelijk een licht, heel licht gerucht, als het ruisen van een zijden
kleed. Tegelijkertijd zag zij een Vrouw van onvergelijkelijke schoon-
heid verschijnen, gekleed in een witgeel gewaad en een hemelsblauwe
sluier. Zij nam plaats in het priesterkoor, aan de linkerzijde van het
altaar. Zuster Labouré stond daar, verlegen en onbeweeglijk, innerlijk
strijdend tegen haar twijfel. Toen wees het kind haar met krachtige
stem en op strenge toon terecht en verweet de Zuster de twijfel aan de
mogelijkheid, dat de Koningin des Hemels de gedaante zou kunnen aanne-
men, die zij zelf verkoos om voor een armzalig schepsel te verschijnen!
Op dat ogenblik voelde de zuster alle twijfel verdwijnen en de inge-
ving van haar hart volgend, ging zij naar voren om aan de voeten van
de Allerheiligste Maria neer te knielen en legde daarbij vertrouwelijk
de gevouwen handen op haar knieën, zoals zij ook bij haar moeder zou
gedaan hebben. Wie zou de gevoelens kunnen beschrijven, die zich op
dat ogenblik van de gelukkige novice meester maakten? De Heilige Maagd
onderrichtte haar toen over de manier waarop zij zich zou moeten ge-
dragen tegenover de moeilijkheden die haar kwelden, en terwijl zij met
de linkerhand naar de voet van het altaar wees, beval zij haar daar-
heen te gaan en haar hart uit te storten daar waar zij alle troost zou
verkrijgen die zij nodig kon hebben. Hierna voorspelde zij haar be-
droefd en met tranen in de ogen, de bijzonderheden van de nieuwe Fran-
se revolutie tot in 1871, de rampen van allerlei aard waardoor de we-
reld getroffen zou worden, de beledigingen die onze Heer Jezus Chris-
tus zouden worden aangedaan, de genaden die zullen worden toebedeeld

8.4 Page 74

▲back to top
- II/71 -
aan allen die erom vragen, groten en kleinen; en zij gaf haar de verze-
kering dat degene die het geloof zou bezitten, haar aanwezigheid en de
bescherming van God zou erkennen, en zij deelde de novice mee, dat zij
haar een zending zou opdragen, namelijk het laten vervaardigen van een
medaille, waarvan zij haar het ontwerp in een tweede visioen zou laten
zien, en dat zij die medaille door tussenkomst van de kerkelijke over-
heid aan heel de wereld bekend moest maken, met de belofte van grote
genaden voor allen die haar om de hals zouden dragen.
Nadat zij op die manier met zuster Labouré gesproken had, ver-
dween de heilige Maagd als een lichte schaduw die zich oploste. Zus-
ter Catherine stond op, als buiten zichzelf door de onuitsprekelijke
kracht van zoveel verheven gevoelens. Het hemelse kind zei: "Zij is
vertrokken!" En weer links van haar gaande, bracht het de jonge novi-
ce naar de slaapzaal terug, gedurende heel de weg licht verspreidend.
Daarna verdween het. Zuster Catherine bevond zich dicht bij haar bed
en de klok sloeg twee uur. De voorspellingen van de heilige Maagd die
in vervulling gingen, de snelle verspreiding van honderdduizenden me-
dailles, de wonderen en de ontelbare bekeringen van verstokte zon-
daars, en de bevestiging van de Heilige Stoel, bewezen de waarheid van
de verschijning van Maria, die een eerste afkondiging was van haar
Onbevlekte Ontvangenis.
Het gerucht van die gebeurtenis en van wonderlijke voorvallen die
erop volgden, vervulden toen heel de christelijke wereld. Maar in dat
jaar 1842 kwam een nieuwe schitterende verschijning de eerste bevesti-
gen. Don Bosco deelde ze terstond mee aan de jongens van zijn Orato-
rio, om hun devotie tot en vertrouwen in Maria aan te wakkeren, en
later beschreef hij ze als volgt in zijn eerste Compendium van de
Kerkgeschiedenis: "Alfons Ratisbonne, van een heel rijke joodse fami-
lie in Straatsburg, droeg de katholieke godsdienst een grondige haat
toe, vooral omdat zijn broer Theodoor christen geworden was en zich
kort nadien aan het priesterlijk ambt gewijd had. Voor zijn genoegen
in Rome verblijvend, kwam hij op vertrouwelijke voet met baron Bussiè-
res, die protestant was van huis uit en tot het katholieke geloof was
overgegaan. Vergeefs probeerde hij de ogen van Ratisbonne te openen
voor de waarheid, en hij verzocht hem, minstens een medaille van Onze-
Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen van hem te willen aannemen. Om niet
onhoffelijk te zijn liet de Israëliet, glimlachend om het aandringen
van de baron, zich de medaille om de hals hangen. De volgende dag, op
een wandeling in Rome, traden zij een kerk binnen, en daar Bussières
iemand moest spreken in het aangrenzende klooster, verzocht hij de
jood even op hem te blijven wachten. De baron keerde terug. Hij zocht
aan alle kanten en vond Ratisbonne eindelijk geknield en onbeweeglijk
en wenend voor een kapel van de heilige Engelbewaarder. Twee- of drie-
maal stootte hij hem even aan en eindelijk haalde Alfons, als uit een
diepe slaap ontwakend en nat van tranen, de medaille van Onze-Lieve-
Vrouw te voorschijn, kuste ze innig, drukte ze tegen zijn borst en
riet uit: "Ik heb haar gezien, ik heb haar gezien!" - Hij vraagt om
een priester, verlangt gedoopt te worden en in tegenwoordigheid van
andere personen begint hij, vol ontroering te vertellen.
"Toen ik alleen in de kerk achtergebleven was, voelde ik me plots over-
vallen door een onbeschrijflijke opwinding. Ik kijk op en het hele ge-
bouw is weg, terwijl die kapel helemaal van licht vervuld is. Halver-
wege tussen hier en dat stralende licht, heb ik de Maagd Maria gezien,
op het altaar, staande, vol majesteit en zachtmoedigheid, en precies

8.5 Page 75

▲back to top
- II/72 -
zoals ze op die medaille staat. Toen ze me met een teken van de hand
te verstaan gegeven had dat ik moest knielen, voelde ik me door een
onweerstaanbare kracht naar haar toe gedreven en ik meende haar te
horen zeggen: Goed! Goed!" Ik heb niets gezegd, maar hoorde alles.
Een ogenblik kon ik de vlekkeloze schoonheid van haar gezicht onder-
scheiden. Ik heb nog wel twee, of drie maal geprobeerd haar aan te
kijken, maar ik kon de ogen niet hoger meer opslaan dan tot haar
gezegende handen, waar levendige stralen van genade van uitgingen.
Toen verdween zij.
In die korte ogenblikken was hij tot de erkenning gekomen van de
katholieke waarheid. Veertien dagen daarna, op 31 januari 1842, ont-
ving Alfons het heilig Doopsel. Vervolgens omhelsde hij de geestelij-
ke staat, stichtte de Congregatie der Vrouwen van Sion en leefde en
stierf als een heilige. De Paus gaf opdracht, dat het feit aan een
kerkelijk onderzoek onderworpen zou worden, en uit dat onderzoek is
men tot de bevinding van een waarachtig en buitengewoon wonder geko-
men. Het was een plotselinge en volkomen bekering, zoals die van de
heilige Paulus, een wonder, groter dan een ten leven terugkerende
dode.
Terwijl door die buitengewone feiten de devotie tot Maria Onbe-
vlekt Ontvangen zich hoe langer hoe meer verbreidde, was er nog een
andere religieuze gebeurtenis die in Piëmont de liefde tot Jezus en
tot zijn Heilig Lijden deed toenemen. Bij het huwelijk van de erf-
prins Victor Emanuel met Maria Adelaide di Lorena, aartshertogin van
Oostenrijk, werd te Turijn op 21 april van de loggia van het Palazzo
Madama, de Heilige Lijkwade getoond. Het grote plein en de aangren-
zende toegangswegen waren gevuld met mensen van allerlei slag, iedere
leeftijd en uit iedere streek. Zij waren daarheen gegaan om te getui-
gen van hun geloof en om de heilige Reliek te vereren en daarin het
goddelijke gelaat en de afdruk der handen, voeten en lichaam van onze
goddelijke Zaligmaker gade te slaan. Ook Don Bosco was erheen gegaan
met al de jongens van het Oratorio. Hij, die zo uitermate gevoelig
was voor het lijden van de Zaligmaker en van zijn goddelijke Moeder,
maakte van dat ontroerend schouwspel gebruik, om zijn jongens een
onuitwisbare haat tegen de zonde en een vurige liefde tot Jezus de
Verlosser in te boezemen, zoals hij zijn hele leven lang, telkens
wanneer hij er de gelegenheid toe kreeg, sprak over het Lijden des
Heren en over de smarten van diens Allerheiligste Moeder.

8.6 Page 76

▲back to top
- II/73 -
HOOFDSTUK XII
DIEPE ROUW VOOR DE KERK VAN TURIJN - VOORUITZICHTEN VAN DE
EERBIEDWAARDIGE COTTOLENGO - AANSPRAKEN TEGEN DE KERK –
NIEUWE STRIJD VOOR DON BOSCO – SLUITING VAN HET EERSTE JAAR
VAN HET CONVICT – DE OEFENINGEN TE SAN IGNAZIO – OP VAKAN-
TIE IN CASTELNUOVO.
Een diepe rouw had zich over de stad Turijn gelegd. De eerbiedwaardige
Cottolengo, de man die door God geroepen was om te helpen in allerlei
menselijk leed en menselijke ellende, gaf op 30 april zijn ziel aan de
Schepper terug.
Enkele jaren van tevoren, toen deze grote dienaar Gods een onder-
houd had met Karel Albert in het koninklijke paleis, dicht bij een raam,
dat uitzicht bood op het daaronder liggende plein, had de vorst enige
bezorgdheid tegenover hem uitgesproken over de toekomst van het Piccola
Casa. "Mijn waarde Kanunnik", zei hij, "de Heer moge er ons voor be-
hoeden; maar hebt u ooit al eens aan uw opvolger gedacht? Indien u ooit
komt te sterven, wat moet er dan van uw Inrichting worden?"
"Och, Majesteit", antwoordde Cottolengo, "twijfelt u aan de goddelijke
Voorzienigheid? Ziet u, hoe daar beneden de wacht bij de poort wordt
afgelost? Een soldaat fluistert zijn metgezel iets in het oor, deze
blijft staan met het geweer aan de schouder, en de ander gaat heen, en,
zonder dat iemand er erg in heeft, blijft de wacht in stand gehouden
en doet zijn plicht. Zo zal het ook wel met het Piccola Casa gaan. Ik
ben niets: wanneer de goddelijke Voorzienigheid het wil, spreekt zij
een woord tot een ander, die ervoor zal zorgen mijn post over te nemen
en de wacht te betrekken." - De dag die hij zo dikwijls voorspeld en
verlangd had, waarop hij zijn wachtpost zou kunnen verlaten om naar het
paradijs te gaan, was nu dus gekomen; en de kanunnik Anglesio volgde
hem op, bij het betrekken van de wacht bij het Piccola Casa, waarvan
hij, volgens de voorspelling van haar heilige stichter, de gebouwen zou
uitbreiden tot aan de Dora.
Het is overbodig, hier de lof te verkondigen van een man, die bin-
nenkort tot de eer der altaren verheven zal worden en van wier heilig-
heid heel de wereld overtuigd is. Niettemin mogen wij niet zwijgen over
een gezegde van hem, dat hij weinige dagen voor zijn dood uitsprak. De
derde zondag na Pasen had hij in het klooster van het Suffragio, zijn
preek over het verlangen naar het paradijs beëindigd en begaf zich naar
de sacristie; doch na enkele stappen keerde hij onmiddellijk terug; hij
stelde zich op naast het altaar en drong warm aan op een gebed voor zijne

8.7 Page 77

▲back to top
- II/74 -
majesteit Karel Albert en voor heel de koninklijke familie; vervolgens riep
hij met uitgestrekte armen, en ten hemel geslagen ogen - als iemand die
naar een geheim zocht en bij het vinden ervan als het ware wilde bidden
dat het niet in vervulling mocht gaan, - in de diepste smart uit: "Zo-
lang Karel Albert er zal zijn!.. " en toen zweeg hij.. Wat wilde de die-
naar Gods met deze afge-broken woorden zeggen?
Piëmont was in zijn wetgeving in die tijd een van de meest katho-
lieke staten ter wereld. De liberalen hadden echter langzamerhand nieu-
we eisen aan de staat gesteld, die voor de Kerk schadelijk waren, doch
deze, als barmhartige moeder, was toen bereid op enkele disciplinaire
punten toe te geven, om erger kwaad te voorkomen. De regering had be-
paalde grenzen vastgesteld voor het aannemen van novicen in de kloos-
ters, dat met het oog op de militaire dienstplicht.
Is het echter niet gerechtvaardigd, dat men God het eerste keuze-
recht schenkt onder zijn schepselen voor zijn dienst? Is aan hem niet
de keuze der roepingen? Verklaarde daarom de heilige Paus Gregorius,
het decreet van keizer Mauritius, waarbij het aan militairen verboden
werd in het klooster te treden, niet voor ongeldig?
Het is waar, dat de bovengenoemde beperking op het eerste gezicht
weinig schade scheen toe te brengen aan de geestelijke roepingen; maar
niettemin werd daardoor voor de burgerlijke overheid een nieuwe weg
geopend om zich met kerkelijke aangelegenheden te bemoeien.
Door de regering werd daarom, met toestemming van de Kerk, vastge-
steld, dat de Oversten van de kloosterorden, om novicen te aanvaarden,
die nog geen oproep voor de militaire dienst ontvangen hadden, de toe-
stemming zouden vragen aan de bisschop van het diocees waarin het kloos-
ter was gelegen. Voor jongelui die twintig jaar waren was dat niet meer
nodig. De bisschoppen zouden op hun beurt jaarlijks een opgave verstrek-
ken aan de ministers van oorlog en marine van degenen die tot het novi-
ciaat waren toegelaten. Voorts werd het aan de oversten verboden novi-
cen buiten de Staat op te leiden. Aan de Oversten werd voorgeschreven
dat zij aan de bisschop de namen moesten opgeven van degenen die niet
in het klooster wilden blijven; en ten slotte moest iedere novice, om
vrijgesteld te worden van militaire dienst, alvorens zijn lichtingnum-
mer te trekken, aanvragen om in een klooster toegelaten te worden en de
Staat niet verlaten zonder het voorgeschreven reglement in acht genomen
te hebben. Deze beschikkingen werden aan de gelovigen meegedeeld door
Mgr. Fransoni in een rondschrijven van 9 juli en 15 november 1842. Er-
varen mensenkenner als hij was, zag Mgr. Fransoni in deze twistpunten
al de kiemen van vele andere van veel ernstiger aard.
Tezelfdertijd had Graaf Camillo di Cavour een vereniging opgericht,
die genoemd werd Associazione Agraria: landbouwkundige vereniging. Zij
scheen opgericht ten behoeve van de mensen uit de stad zowel als voor
die van het platteland. Haar morele doelstelling scheen te zijn, maat-
schappelijke opvoeding bij te brengen, in het bijzonder ten behoeve van
de landbouwers; het volk voor te bereiden op grote ondernemingen, door
vereniging van krachten te bevorderen en een verbroedering tot stand
te brengen tussen de steden en het platteland door middel van congres-
sen. De geheime politieke doelstelling was, de burgers op te voeden
tot openbare gedachtewisseling, een voorbereiding en een voorafgaand
experiment van het parlementaire stelsel. De vereniging telde vierdui-
zend leden, onder wie als eerste ingeschreven werd Karel Albert; er was
een bibliotheek, er werden openbare en besloten vergaderingen gehouden en men

8.8 Page 78

▲back to top
- II/75 -
had een eigen dagblad. De koning wees als voorzitter aan markies Cesare
Alfieri uit Sostegno, een roemrijke overgeblevene der samenzweerders van
1821, die de democratische buitensporigheden moest matigen.
Intussen begonnen uitgelezen schrijvers de uitgave voor te berei-
den van een populaire encyclopedie, die, mét het bevorderen van de
wetenschappelijke en literaire vooruitgang, tot doel had de vonk van
het vaderlandse vuur, die in Piëmont levend gebleven was, aan te wak-
keren en díe van lieverlee overgebracht moest worden in al de andere
provincies van Italië.(1)
Het revolutionaire vuur dat onder dat alles schuilging, deed het
ergste voor de toekomst vermoeden, en wij zijn van mening, dat de eer-
biedwaardige Cottolengo, toen hij die afgebroken woorden uitsprak, al
de gebeurtenissen voorzag die zich enkele jaren daarna stuk voor stuk
ontwikkelden.
Een andere droevige gebeurtenis van meer persoonlijke aard, die
het hart van Don Bosco, in de loop van de volgende maanden versomberde,
was de dood van die engel van zuiverheid, de seminarist Giuseppe Bur-
zio. Toen deze bijna het slachtoffer van een valse beschuldiging was
geworden, had Don Bosco in het seminarie zijn verdediging op zich geno-
men en door volharding en voorzichtigheid was hij erin geslaagd de in-
trige te ontmaskeren en de onschuld te laten overwinnen. De nu twin-
tigjarige, die novice was bij de Oblaten van Maria, en nog steeds in-
nige betrekkingen met Don Bosco onderhield, was, nadat hij de plaats
van zijn dood voorspeld had, van Pinerolo naar Turijn overgebracht, om
betere verzorging te kunnen ondervinden in zijn ziekte, doch hij
stierf daar in het Klooser der Consolata op 20 mei. Zijn lichaam werd
bijgezet in de crypte van de Kerk, onder het altaar van Onze-Lieve-
Vrouw, temidden van zijn medebroeders.
Intussen liep het eerste jaar in het Convict voor Don Bosco ten
einde. Volgens voorschrift diende de sluiting gepaard te gaan met de
geestelijke oefeningen van de heilige Ignatius op Lanzo.
Ten noorden van Lanzo, in het gebied van Turijn, verheft zich op
910 meter boven de zeespiegel, een alleenstaande Alpentop, die de Bas-
tia genoemd wordt. Het is een grotendeels rotsachtige en onvruchtbaar
berg, hier en daar overschaduwd door kastanjebomen, den- nen en larik-
sen. Op deze top verheft zich een kapel ter ere van de Heilige Igna-
tius. Zij is daar in de 16de eeuw gebouwd door de inlandse bevolking,
als gevolg van een gelofte en van de verschijning van de heilige op
deze plaats. Al spoedig begonnen talloze pelgrims uit alle delen van
Piëmont, vooral op de vooravond van de eerste zondag in augustus, die
aan de Heilige gewijd is, erheen te trekken. In 1677 werd de kapel af-
gestaan aan de paters Jezuïeten, die er de tegenwoordige kerk bouwden,
evenals een huis met zestien kamers. Toen de Jezuïeten in 1774 verdre-
ven waren, begon de theoloog Luigi Guala tegen het jaar 1804 zich in
die eenzaamheid terug te trekken met enkele metgezellen, en leidde
daar enkele oefeningen voor hen; dat ging zo ieder jaar door en het
aantal priesters werd zo groot, dat zij er telkens een cel met tweeën
moesten delen. In september van het jaar 1808 werden er ook oefeningen
gehouden voor tweeëndertig leken. In 1814 wees Mgr. Della Torre Don
Guala aan als rector van deze kerk, die daar zo vele jaren verlaten
gelegen had, en bestemde ze voor het heilzame werk der geestelijke oefe-
ningen. En van toen af werden deze oefeningen er driemaal per jaar ge-
(1) Predari, I primi vagiti enz. blz. 27-68.

8.9 Page 79

▲back to top
- II/76 -
jaar gehouden: voor de geestelijken, voor de leken en voor de Vincen-
tianen, die er subsidie voor gaven. Don Guala bleef tot zijn dood rec-
tor van dit huis, dat hem zeer ter harte ging. Tot 1847 toe was hij
het welhaast steeds zelf die er de overwegingen hield, en voor de on-
derrichtingen zocht hij de besten onder de seculiere en reguliere gees-
telijkheid, onder wie beroemd zijn: de Vincentiaan Durando, kanunnik
Rebaudengo, de pastoors Compaire en Cagnoli, en de Jezuïeten Bresciani,
Menini, Mellia en Lolli. God alleen weet, hoeveel zielen daar weggegaan
zijn, vervuld van een heilig vuur, en hoeveel zondaars er zich weer on-
der de vleugels van zijn barmhartigheid geschaard hebben.
In de laatste conferenties in het Convict, richtte Don Cafasso een
warme oproep tot zijn leerlingen, om aan die oefeningen deel te nemen en
hij wees hun de weg, waarop zij het meeste voordeel ervan zouden kunnen
behalen. Don Bosco mocht er natuurlijk niet ontbreken. Hij schrijft:
"Van het eerste jaar in het Convitto, 1841-1842, af, nodigde Don Cafasso
mij uit met hem mee te gaan naar de geestelijke oefeningen voor de gees-
telijken in de kerk van de heilige Ignatius te Lanzo Torinese. De tocht
van Don Cafasso naar Lanzo was een hele gebeurtenis. Toen de dag van
vertrek gekomen was, kwamen de koetsiers als om strijd aanlopen, om hem
in hun rijtuig erheen te mogen brengen. Gedurende de bestijging van de
hoogte, verdrongen zich velen om hem heen, om hem om hulp te vragen, en
hij deelde aan allen aalmoezen uit en zei tot elk ven hen een toepasse-
lijk woord. Tot de een: "U moet maar geduld hebben in uw armoede!" Tot
een andere: "U moet bidden tot Maria. Ga eens biechten." - En tot een
derde: "Je moet gehoorzaam zijn aan je ouders!"
Intussen hadden zij de top van de hoogte langs een breed, maar soms
steil pad bereikt. Don Bosco kwam voor de eerste maal die mooie kerk
binnen, in het midden waarvan, ter herinnering aan de verschijning van
de Heilige, de top van de rots als een toren omhoog rees met het beeld
van de heilige Ignatius en van de metgezel die met hem verschenen was.
Het oude klooster was hersteld en uitgebreid door Don Guala, zodat het
thans tachtig personen kon opnemen. Het voorzag in alle mogelijk comfort
voor degenen die de oefeningen volgden, en het reglement was zodanig
gewijzigd, dat de oefeningen in de grootste orde en met de grootste
stiptheid konden verlopen, in zoverre dat het voorzag in al de bepalin-
gen die in het oog genomen moesten worden bij het voorbereiden en ver-
delen der verschillende opdrachten aan het leidinggevende en dienende
personeel. Daardoor waren de Geestelijke Oefeningen van de Heilige Igna-
tius beroemd geworden in heel Piëmont; zij waren tot norm en voorbeeld
geworden, waarnaar in de afzonderlijke diocesen zulke nuttige praktijken
waren gegrondvest of wederom ingevoerd.
De oefeningen begonnen op 7 juni 1842. Zij werden gegeven door Pa-
ter Menini van de Sociëteit van Jezus voor wat de onderrichtingen be-
trof en door Don Guala voor wat de overwegingen aanging. Dat is ons be-
kend uit een geschrift van Don Bosco, dat wij bewaren, en waarin de op-
zet van de door de gewijde sprekers behandelde onderwerpen is weerge-
geven. Maar de vruchtbaarste preek voor Don Bosco was het voorbeeld dat
hij in Don Cafasso zag. Zijn heilige streekgenoot ontbrak nooit bij de-
ze oefeningen, ook niet bij die van de priesters, ook al preekte hij er
niet. Hij ging allen voor met zijn voortreffelijk voorbeeld, met aan-
houdende overweging, met zijn grote stiptheid, en ook door iedere mor-
gen meerdere heilige missen te dienen. Don Bosco volgde trouw al zijn
stappen, zoals ons de velen die met hem waren in San Ignazio ons ver-
zekerden en tot wie ook Don Giacomelli behoorde.

8.10 Page 80

▲back to top
- II/77 -
Toen de oefeningen afgelopen waren, keerde Don Bosco terug naar
Turijn om de leiding van zijn geliefde Oratorio weer op zich te nemen;
doch toen Don Cafasso na enkele maanden zag dat Don Bosco gebukt ging
onder de last van zijn werk, verzocht hij hem een poosje de lucht van
zijn geboorteplaats te gaan inademen, gedurende welke tijd hij en Don
Guala, of een ander geschikte priester, de zorg voor de jongens op zich
zou nemen.
Zijn wankele gezondheid en de gemakkelijkheid van het openbaar
vervoermiddel zouden Don Bosco in die omstandigheden moeten hebben
doen besluiten de reis niet te voet te maken, maar zijn liefde tot de
Evan-gelische armoede won het van alle gemakzucht.
De weinige dagen die hij in Castelnuovo doorbracht werden geheel
in beslag genomen door de dienst aan zijn dorpsgenoten, door het geven
van catechismusles aan de jongens van de Becchi, Morialdo en Castelnu-
ovo en door de voorbereiding van de stof voor de publicatie van de
Kerkgeschiedenis en andere boekjes die bij het begripsvermogen van de
jongens waren aangepast, boekjes die later oneindig veel goed zouden
stichten onder het volk. Don Bosco begreep de grootheid van de gave
die God de mens met de tijd schenkt en hij gebruikte hem daarom volle-
dig, ten gunste van zichzelf en van anderen, zonder er ook maar iets
van verloren te laten gaan, naar de vermaning van de Wijze: "Gun uzelf
een goede dag, laat uw aandeel in de goede gave u niet ontgaan."(1)
(1) Ecclesiasticus, 14,14.

9 Pages 81-90

▲back to top

9.1 Page 81

▲back to top
- II/78 -
H O O F D S T U K XIII
TWEE VERHEUGENDE GODSDIENSTIGE GEBEURTENISSEN - VOORLOPIGE
VERGUNNING OM BIECHT TE HOREN - HELPER VAN DE PASTOOR VAN
CINZANO - IJVERIGE POGINGEN OM DE ZONDAGSE BIJEENKOMSTEN
AANTREKKELIJK TE MAKEN - DE EERSTE PROEVEN VAN DE ZANGKLASSE -
DE THEOLOOG NASI - OORSPRONG VAN BEPAALDE VOLKSLIEDJES -
DE EERSTE TRIOMF DER MUZIKANTEN VAN DON BOSCO.
Twee verheugende gebeurtenissen van godsdienstige aard, de ene in
persoonlijke, de andere in algemene zin, vervulden de harten der leer-
lingen van het Convict met vreugde toen het tweede schooljaar geopend
werd. Om deze priesters en geestelijken ertoe aan te moedigen de Be-
schermheiligen van het Convict aan te roepen en na te volgen, verleende
Gregorius XVI bij besluit van 25 september 1842, een volle aflaat op hun
feestdag en op die van de heilige Alfonsus, op voorwaarde dat men ge-
biecht en gecommuniceerd zou hebben en een bezoek brengen aan de kerk
van de heilige Franciscus van Assisi. Bovendien had dezelfde Paus tot de
hele wereld een oproep tot openbaar gebed gericht, om te verkrijgen dat
God een einde zou maken aan de ellende van het katholieke Spanje, waar
de partij van Don Carlos en die der liberalen van koningin Isabelle
sinds lang fel tegen elkaar botsten. Nadat de liberalen de religieuze
orden verdreven hadden, de geestelijkheid verarmd, de bisschoppen opge-
sloten of in ballingschap gestuurd, de nuntiatuur afgeschaft hadden,
dienden ze een wetsvoorstel in dat op een schisma aandrong en de Kerk
onder het burgerlijke bestuur stelde. Karel Albert verdedigde de Carlis-
ten, verleende hun steun en asiel, ontving hun vertegenwoordigers, wei-
gerde koningin Maria Isabella officieel te erkennen, verbrak de handels-
betrekkingen met Spanje, verleende de bisschop van Cuba en die van Leone
asiel in Piëmont, welke laatste in de eenzaamheid van Lanzo stierf. En
later nam Karel Albert in Genua Don Carlos zelf op, die daar om asiel
was komen vragen. Monseigneur Fransoni deelde daarom aan zijn diocees
het besluit van de Paus mee in zijn brief van 31 oktober 1842 en stelde
het jubileum vast van 27 november tot 11 december van dat jaar. In alle
parochies begonnen daar- om de voorgeschreven oefeningen, toen Don Bosco
de volgende aartsbisschoppelijke brief ontving:
Turijn, 30 november 1842
Zeereerwaarde Heer,
Van de pastoor van Cinzano ontving ik een brief, waar-
in hij mij verzoekt, U toestemming te verlenen om U daarheen te be-

9.2 Page 82

▲back to top
- II/79 -
geven, teneinde hem zondag aanstaande de hulp te verlenen waaraan hij,
door onverwachte moeilijkheden, grote behoefte heeft. Hoewel daar mij-
nerzijds geen bezwaar tegen staat, breng ik onder uw aandacht dat het
voor U noodzakelijk zou zijn over de bevoegdheid, om biecht te horen
te beschikken en daarom zou ik gaarne zien dat U zich aan het examen
daarvoor zou willen onderwerpen, in welk geval ik mij tot Don Guala
zal wenden en hem opdracht verstrekken, waarna dit examen tezamen met
Don Cafasso kan worden afgenomen.
In afwachting van Uw antwoord, verblijf ik,
Uw dw.,
+ Luigi,Aartsbisschop.
Aan de Eerw. Heer Bosco,
Convict van de H. Franciscus.
Ongetwijfeld was de aartsbisschop op de hoogte van de liefde en
van de ijver van Don Bosco, van zijn bezorgdheid om het heil der zie-
len, in het bijzonder om dat van de jeugd, evenals van zijn wijsheid
en kennis der moraal, om hem een dergelijk voorstel te doen.
Don Cafasso en de theoloog Guala riepen hem dus op voor het examen,
verklaarden hem in staat tot biechthoren en verleenden hem daarvoor een
voorlopige vergunning, met de verplichting zich alsnog voor het uitein-
delijke examen aan te melden, wat gewoonlijk op het einde van het tweede
studiejaar in het Convict werd gegeven. Dat was, volgens de verklaring
van Don Giacomelli en Don Bonetti een buitengewone uitzondering.
Met levendige vreugde werd hij in Cinzano door de eerbiedwaardige
oom van Comollo ontvangen, en Don Bosco ging onmiddellijk aan het werk.
Hij preekte een hele week lang, over de aflaten en over de middelen om
die te verkrijgen, en de verplichting om te biechten; de mensen kwamen
ook uit de naburige dorpen toestromen.
Don Bosco stelde een groot geloof in de heilige Aflaten, die hij
zoveel mogelijk wilde verdienen en waartoe hij ook de anderen bij iede-
re gelegenheid met grote ijver aanspoorde. Om allen te vervullen van
grote eerbied voor deze geestelijke schat, gegrond op de oneindige ver-
diensten van Jezus Christus en van de Heilige Maagd en van de Heiligen,
en om allen ertoe te brengen zich door deze schat te verrijken, zette
hij in zijn onderrichtingen dikwijls het nut ervan uiteen en keurde de
vooroordelen af van degenen die de moeilijkheden om ze te verwerven
overdreven. Hij riep bijvoorbeeld uit: "De goddelijke Zaligmaker heeft
het met zijn genade gemakkelijk voor ons gemaakt en alles wat dienst-
baar is aan onze heiliging en de redding van onze ziel, dragelijk voor
ons gemaakt." En daarom vroeg en verkreeg hij later veel aflaten van
de Heilige Stoel voor zijn Huizen en voor alle trouwe christenen die
ze zouden verdienen door hun werken van naastenliefde en van devotie.
In Turijn teruggekeerd, was Don Bosco in staat nog meer te doen voor
het zielenheil van zijn beminde jongens, nu zij in de gelegenheid ver-
keerden bij hem te biechten.

9.3 Page 83

▲back to top
- II/80 -
In verband daarmee schreef hij op het eind van 1842 in een van
zijn boekjes deze voornemens:
"Brevier en biecht. Ik zal proberen het brevier godvruchtig te
bidden en wel bij voorkeur in de Kerk, zodat het meteen als een bezoek
aan het Heilig Sacrament kan dienen.
"Ik zal iedere acht dagen gaan biechten en proberen de voornemens,
die ik telkens in de biecht maak, ten uitvoer te brengen.
"Wanneer ik geroepen word om biecht te horen zal ik, wanneer er
haast bij is, het gebed onderbreken, en ook de voorbereiding tot en de
dankzegging na de heilige Mis korter maken, om zo in staat te zijn mij
zo goed mogelijk met de uitoefening van mijn ambt van biechtvader te
kwijten. "
Intussen zocht Don Bosco naar alle mogelijke middelen, die de
zondagsbijeenkomsten aantrekkelijker konden maken. Hij kon op beschei-
den manier het orgel en de piano bespelen; hij had de best bekende me-
thoden helemaal doorgenomen om muziek en zang te leren, en zijn stem
haalde in sommige stukken op een heel welluidende manier de tweede do
van het tweede octaaf. Toen het kerstfeest naderde wilde hij echter een
lied instuderen ter ere van het Goddelijk Kind. Het vers werd op een
venster van een zijkapel van de Franciscuskerk geschreven. Hijzelf maak-
te er de muziek bij. Het gedicht luidde als volgt:
Ah! si canti in suon di giubilo, Ah " si canti in suon
d "amor.
0 fedeli, è nato il tenero
Nostro Dio Salvator.
Oh come accesa splende ogni stella: La luna
mostrasi lucente e bella
E delle tenebre squarciasi il vel.
Schiere serafiche, che il ciel disserra Gridan con
giubilo: sia pace in terra Altre rispondono: sia
gloria in ciel!
Vieni, vieni, o pace amata,
Nei cuor nostri a riposar.
0 bambino in mezzo a noi
Tu vogliamo conservar.
De muziek was niet volgens de regels van het contrapunt, maar was
toch zo lieflijk dat men er tranen van in de ogen kreeg. Don Bosco be-
gon zijn jongens de melodie te leren, hoewel zij niets van muziek ken-
den en geen noten konden lezen. Maar door zijn volharding overwon hij
iedere hindernis. Daar er aanvankelijk geen plaats in het Convict was
voor dergelijke oefeningen, verliet hij het huis, en de mensen keken
stomverbaasd als ze een priester temidden van zes of acht jongens over
de Doragrossastraat en de Piazza zagen lopen, terwijl allen op onder-
drukte toon een liedje repeteerden. Die melodie bleef allen zo bij, dat
elk van de zangers ze zich nog in 1886 kon herinneren, zodat men na zo-
veel jaren de muziek van het liedje nog kon opschrijven. Ook heeft men
het kostbare handschrift van het gedicht teruggevonden en zuinig be-
waard. Het werd in 1842 voor de eerste maal gezongen in de kerk van de
Dominicanen en daarna in de Consolata, waarbij Don Bosco het kleine
koor leidde en het orgel bespeelde. De mensen van Turijn, die er toen
niet aan gewoon waren heldere jongensstemmen in het koor te horen, wa-

9.4 Page 84

▲back to top
- II/81 -
ren geestdriftig, daar alleen de "maëstri" met hun forse, maar niet al-
tijd lieflijke stemmen in die tijd bij de kerkelijke diensten plachten
te zingen.
Toen de eerste proef goed geslaagd was, schreef Don Bosco op de-
zelfde muzikale motieven het volgende vers, dat gezongen behoorde te
worden onder de heilige Communie:
Ah! cantiamo in suon dl giubilo
Ah! cantiamo in suon d "amor.
0 fedeli, qui ci attende
Nostro Dio Salvator.
0 come mostrasi Bontà infinita! Cibo a noi donasi Cid
diè la vita ; D "immense grazie Apportator.
Schiere serafiche
Che il Ciel disserra
Scendon con giubilo
Dal cielo in terra;
Ovunque cantano Lodi al Signor.
Met enige variaties maakte hij dezelfde muziek geschikt voor een Tan-
tum Ergo, die gedurende twintig jaar lang dikwijls in de kerken gezongen
werd, vooral op de wandelingen die er af en toe ondernomen werden. Op die
manier verwierf de op het juiste ogenblik gebruikte geringe muzikale kennis
van de leerlingen, grote roep en veel genegenheid onder de bevolking.
Daarna zette hij nog op muziek Lodato sempre sia il Nome di Gesiù e di
Maria, e sempre sia lodato il Nome di Gesù Verbo incarnato, dat heden ten
dage na afloop van de ochtendpreek nog steeds gezongen wordt in de Kerk van
Maria Hulp der Christenen. Ook componeerde hij een Gloria in Excelsis Deo
voor Castelnuovo, toen hij er voor de eerste keren naar toe ging met zijn
nog externe jongens. Het werd het begin van een kleine Mis, die in die tijd
een wonder leek. Daarna schreef hij een motief voor het Magnificat, waarbij
het koor en het volk afwisselend de verzen zongen. Hetzelfde deed hij met
de Litanie van Onze-Lieve-Vrouw.
In deze heilige wedstrijd tussen catechismusonderricht en muziek,
voegde zich weldra de seminarist Luigi Nasi bij Don Bosco, een afstammeling
van een adellijke familie in Turijn, die in 1842 zijn doctoraat in de the-
ologie behaalde en in 1844 priester gewijd werd; hij werd daarna geeste-
lijke leider van het Refugium, kanunnik van Corpus Domini en offerde alles
op voor het werk van Don Cafasso, voor het biechthoren en voor de missies.
Voortreffelijk predikant als hij was, werd hij een collega en vriend van de
beroemde kanunnik Giambattista Giordano, en besteeg, evenals deze, de voor-
naamste redenaarsgestoelten van Italië. Hij verlangde zich te wijden aan de
zorg voor de jongens in de Instituten en gaf onder alle andere de voor-
keur aan dat van Don Bosco, dat toen nauwelijks pas ontstaan was, en hij
gaf er zich aan met heilige geestdrift, waarbij hij zich de genegenheid van
de jongens wist te verwerven met zijn onderhoudende geschiedenissen en deugdza-

9.5 Page 85

▲back to top
- II/82 -
me voorbeelden. Daar hij een niet onbeduidend dichter en kunstenaar was,
stelde hij verzen en muziek voor hen samen, en als bewonderenswaardig
helper van Don Bosco, stond hij hem jarenlang, als het nodig was, ter-
zijde als begeleider aan het orgel of als dirigent van het koor. Hij was
Don Bosco steeds zo genegen, dat hij in 1893 verlof gaf, dat de salesia-
nen zijn preken lieten drukken, die men met zacht geweld van hem had we-
ten los te krijgen, een idee dat Don Bosco hem vroeger al eens geopperd
had; en hij bestemde de baten die de verkoop van het werk mocht opbren-
gen voor de missie van Patagonië.
De theoloog Nasi begeleidde dus aan het orgel de kleine zangers van
Don Bosco, en er waren onder de jongens heel mooie stemmen; dat gebeurde
in de kerk der Consolata, de Corpus Christikerk, in Moncalieri en in de
kerk van de Karmelietessen. Soms bestegen zij ook het koor van de Fran-
ciscuskerk. De sacristie van deze tempel werd toen de grote aula der mu-
ziekacademie, waar men de grondslag legde van de School die eens de mis-
sen moest zingen, evenals de vespers, Tantum ergo 's en motetten van de
grootste muzikale beroemdheden, zoals Cherubini, Rossini, Haydn, Pales-
trina enzovoort. Groot liefhebber van de muziek als hij was, liet Don
Bosco later boven de deur van zijn zangschool deze woorden uit het Oude
Testament aanbrengen: "Ne impedias musicam."(1)
Aan zijn eerste jongens leerde Don Bosco ook verschillende liedjes
ter ere van Onze-Lieve-Vrouw, en onder andere noemen wij er een, dat
men zich thans misschien niet meer herinnert: Maria risuona la valle e
il monte en de uitnodiging tot Jezus in het Sacrament, dat begint met:
A lieta mensa e regia
Del sacro agnello accolti, In pure vesti e candide
Dell " innocenza avvolti, Inni cantiam di giubilo
Al Cristo, vincitor,
De muziek, evenals de woorden van deze hymnen, waren niet altijd
van Don Bosco, hoewel ook van niet onbekende meesters. Enkelen ech-
ter, die ook vandaag nog gezongen worden in de salesiaanse patronaten
en colleges, hadden nogal een merkwaardige oorsprong, wat we hier zul-
len aantonen. Op zekere dag hoorde Don Bosco een koor van arbeiders,
die in de avond een van hun welluidende ritornellen zongen om de pas
te markeren. Wetend hoeveel de jongens van zulk gezang houden, ont-
hield hij de melodie en, daar hij Silvio Pellico kende, die bij Don
Guala kwam biechten, verzocht hij hem er een paar verzen op te schrij-
ven over de Engelbewaarder; en uit die verzen ontstond het populaire
lied Angioletto del mio Dio, dat tegenwoordig nog in onze Huizen ge-
zongen wordt. Een andere keer, toen hij over het Piazza Milano kwam,
ontmoette hij enkele rondtrekkende jongens, die, met begeleiding van
gitaar en viool, een van hun profane maar keurige geschiedenissen be-
zongen, midden in een dichte kring mensen. Een enkele jongen zong het
couplet en de anderen zongen in koor het refrein. Don Bosco beviel de
melodie heel erg; zij had alle kenmerken om door haar populariteit
heel modern te worden; en daarom haalde hij papier en potlood te voor-
(1) Ecclesiasticus, 32,5.

9.6 Page 86

▲back to top
- II/83 -
hij papier en potlood te voorschijn en, leunend op een vensterbank van
het paleis der Prefectuur, in een hoekje van het plein, schreef hij de
noten op. Toen ging hij op zoek naar een godsdienstig liedje, dat bij
deze muziek zou passen en vond het Noi siam figli di Maria heel ge-
schikt, een liedje dat met zoveel geestdrift door al de jongens der Sa-
lesiaanse Huizen gezongen wordt.
Het is moeilijk te zeggen wat deze liedjes bijdroegen tot de vreug-
de en de geestdrift van de jongens en tot de bewondering vanwege de
bevolking. Op zekere dag ging Don Bosco met zijn jongens naar Madonna
del Pilone. Op drie boten staken zij de Po over, en toen ze midden in
de rivier gekomen waren, zetten ze een prachtige lofzang in. De mensen
die op de oevers liepen, bleven bij het horen daarvan staan om te luis-
teren; daarna, gegrepen door de melodie, begonnen zij met de boten mee
te lopen over de landweg langs de oever. En omdat er zich onder hen en-
kele trompetspelers bevonden, begonnen die op hun instrumenten te bla-
zen en begeleidden het gemakkelijke melodietje, wat een betoverend ef-
fect veroorzaakte. Alle inwoners van Madonna del Pilone liepen uit hun
huizen en toen de boten kwamen opdagen, waren er wel duizend mensen ko-
men toelopen om ze op te wachten en de zingende jongens te omringen.
Het was een der eerste muzikale triomfen van Don Bosco, de inleiding
tot vele andere, die hij in het vervolg in alle delen van de wereld
zou vieren.

9.7 Page 87

▲back to top
- II/84 -
H O O F D S T U K XIV
NIEUWE GROEI VAN HET ORATORIO - ONTSPANNING BUITEN DE STAD - DON
GUALA STAAT DE SPEELPLAATS EN DE SACRISTIE VAN HET CONVICT AF -
CATECHISMUSLES IN TWEE AFDELINGEN - HET VERLANGEN DER JONGENS OM
BIJ DON BOSCO TE BIECHTEN - DE VEELVULDIGE COMMUNIEVREUGDE EN
BEPROEVING - HET FEEST VAN DE HEILIGE ANNA - EEN PRETTIGE
VERRASSING.
Door de bovenbeschreven ijver ging het zondagsoratorio in het jaar
1843 op een bewonderenswaardige manier vooruit. Daarom maakte Don Bosco
zich wel een beetje zorgen over de beperkte ruimte die hem was toebe-
deeld. Voor hun aantal was het niet meer doenlijk dat de jongens het
plein vóór de Sint-Franciscuskerk gebruikten, zelfs niet voor hun korte
recreaties. Aangezien deze kerk centraal gelegen was en er veel Missen
opgedragen werden, doordat de leerlingen van het Convict bijna allen
priester waren, was de toeloop van de bevolking, voor het vervullen van
hun zondagsplichten en andere godsdienstplechtigheden, steeds heel
groot. De aanwezigheid van zoveel jongens was dus hinderlijk en storend.
Bovendien kon de politie niet toestaan dat er zich een luidruchtige op-
eenhoping vormde op een van de meest centraal gelegen en deftigste wij-
ken van de stad, waar bovendien de straten erg smal zijn. Daarom ging
Don Bosco voor en na zijn vergaderingen naar het pleintje voor de kerk
en naar de kruispunten van de naburige straten, hetzij om zijn vrienden
te verzamelen, of er zich van te verzekeren dat ze niet zouden dralen
met naar huis te gaan. Zoveel als nodig verdeelde hij hen ook in
groepjes volgens de wijken waar zij vandaan kwamen, hij vermaande hen,
rechtstreeks naar huis te gaan en dikwijls vergezelde hij de ene of de
andere groep.
Maar er waren ook spelen nodig om die vurige jeugd ertoe te bren-
gen, regelmatig de catechismus bij te wonen; en dikwijls ging hij een
prettige wandeling met hen buiten de stad maken, naar plekjes waar zij
zich naar hartelust konden vermaken, onder zijn vaderlijk oog, dat hen
nimmer aan hun lot overliet, noch bij het gaan, noch bij het terugke-
ren. Maar dat was noch voor de jongens, noch voor Don Bosco altijd even
gemakkelijk. Daarom stond Don Guala, die wel inzag dat er een vastge-
stelde plaats behoorde te zijn voor de gebruikelijke ontspanning, hem
toe, enkele malen met zijn rakkers bijeen te komen op de bij het Convict
behorende binnenplaats.
Ook was het pleintje niet langer meer voldoende om allen te be-
vatten bij de catechismusles, daar het aantal al tot tachtig gestegen
was; en dus stond Don Guala eveneens toe dat er van de sacristie ge-
bruik gemaakt werd. En zo kwam men in twee en soms in drie lokalen bij-

9.8 Page 88

▲back to top
- II/85 -
een en nam men ook soms het kleine koor in beslag. Don Bosco alleen was
nu niet meer voldoende voor het toezicht op de jongens, en daarom be-
paalde Don Guala, dat enkele leerlingen van het Convict hem behulpzaam
zouden zijn, die onder elkaar de verschillende klassen verdeelden.
Doch er was nog meer. Nieuwe jongens kwamen naar het Oratorio en
Don Bosco zag zich gedwongen hen in twee groepen te verdelen en het
catechismusonderricht op twee verschillende tijdstippen te geven. Dat
gebeurde bijna twee jaren achtereen. Soms deed hij zelfs op feestdagen
diegenen 's avonds bij zich komen, die wat minder vlug van begrip wa-
ren en voor hen repeteerde en verklaarde hij dan de antwoorden van de
catechismus, totdat zij ze van buiten kenden en beter de betekenis er-
van begrepen.
Intussen liet hij nooit na, zich ervan op de hoogte te stellen waar
de jongens woonden en werkten, om hen op gezette tijden te kunnen be-
zoeken, hen aan te moedigen in het goede en hen aan te bevelen bij hun
verschillende bazen.
Iedere feestdag ging hij 's morgens door met het hen gemakkelijk
te maken om tot de Sacramenten te naderen. De jongens waren hem zo ge-
negen en stelden zo een groot vertrouwen in hem, dat allen bij hem wil-
den biechten. En het was een verheugend gezicht, zijn biechtstoel iede-
re zondag omgeven te zien door twintig, dertig, veertig en zelfs vijf-
tig jongens, die wel een uur op hun beurt wachtten. Daarna droeg hij de
Heilige Mis voor hen op, deelde de heilige Communie uit aan een groot
aantal van hen, tot levendige ontroering van degenen die getuigen waren
van dit belangwekkende schouwspel van morele hervorming. Tot slot gaf
hij dan een korte onderrichting voor allen gezamenlijk.
Het is de glorie van Don Bosco, dat hij zoveel jongens uit het volk
vertrouwd gemaakt heeft met de veelvuldige Communie, terwijl het be-
treurenswaardige gebruik wilde dat men alleen met Pasen ter Heilige Ta-
fel naderde en dan nog als men al behoorlijk op leeftijd was. Bijzonder
goed had Don Bosco de woorden van Jezus begrepen: "Laat die kinderen
toch bij Mij komen en houdt ze niet tegen. Want aan hen die zijn zoals
zij behoort het Koninkrijk Gods."(1) "Ik ben gekomen, opdat zij leven
zouden bezitten, en wel in overvloed."(2)
's Avonds waren zij niet in het Lof, omdat ze daar geen gelegen-
heid toe hadden; maar na de catechismus hield Don Bosco hen bezig met
hen te lerende lof van Onze-Lieve-Heer en van de Heilige Maagd te zin-
gen. Mgr. Bertagna, die toen nog klein was, en een tijdje in Turijn
vertoefde, bevond zich op uitnodiging van Don Bosco temidden van de
anderen, als leerling bij deze catechismus- en zangles.
Groot was de vreugde die Don Bosco aan die jongens beleefde. Hij
schreef in zijn gedenkschriften: "Na een korte tijd zag ik mij omge-
ven door jongens, die allen naar mijn vermaningen luisterden, allen be-
hoorlijk werkten en voor wier gedrag ik, zowel op weekdagen als op zon-
dag, in zekere zin kon instaan. Ik wierp hun een blik toe, en ik zag de
een terugkeren naar zijn ouders, van wie hij was weggelopen, de ander,
die zich eerst aan ledigheid en straatslijperij had overgegeven, ging
(1) Mk. 10,14.
(2) Joh. 10,10.

9.9 Page 89

▲back to top
- II/86 -
naar een baas en werd ijverig; deze, pas uit de gevangenis ontslagen, werd een
toonbeeld voor zijn kameraden, gene, die eerst volslagen onwetend was van
alles wat het geloof betrof, stelde thans alles in het werk om zich ervan op
de hoogte te stellen. "
Toch was hij in zijn hart niet heel en al voldaan. Hij voelde de be-
hoefte aan een kerk, die enkel en alleen voor zijn jongens bestemd zou
zijn, aan een voldoende grote ruimte voor de ontspanning, bijzondere lo-
kalen voor de lessen die hij zich voorgenomen had te geven, gaanderijen
of schuilplaatsen, waar de jongens beschutting zouden kunnen vinden bij
slecht weer, in het koude jaargetijde of in geval van regen.
Ook maakte hij zich zorgen over de koelheid, waarmee sommige onderge-
schikte oversten optraden die niet erg veel van die nieuwigheid schenen te
moeten hebben. Ook verklaart Don Giacomelli, dat de door Don Bosco bij-
eengebrachte jongens, slechts node door de gemeenschap geduld werden. Het
is de gewone gang van zaken dat de werken van God tot stand komen en groei-
en door middel van heiliging en tegenspoed. En deze begonnen nu! Inderdaad
vereist de regel van de gemeenschap stilte gedurende vele uren van de dag;
de openbare diensten in een druk bezochte kerk vereisen rust; doch zowel in
het ene als in het andere opzicht scheen daar niet veel van terecht te
komen door die niet steeds al te rustige troep. Don Bosco zelf zag in, dat
hij nodig een ander lokaal moest hebben, en hij wendde zich tot de rector.
En hoewel Don Guala gewend was aan een leven, ver van alle rumoer, en al
die klachten over ongemakken kende, maar die oog had voor het goed dat er
verricht werd en dat er nog te verwachten viel, moedigde Don Bosco aan te
volharden, zonder zich iets aan te trekken van de praatjes, en gaf hem
daarmee andermaal een bewijs van zijn bescherming.
Bij andere plechtige gelegenheden, had hij de jongens van het Ora-
torio op middag- of avondeten onthaald; maar thans wilde hij hun een heel
bijzondere prettige verrassing bezorgen. In die tijd was de jeugdige
troep samengesteld uit steenkappers, stukadoors, plaveileggers, en vooral
uit metselaars. Om die reden verlangde Don Guala, dat er een mooi feest op touw
zou worden gezet ter ere van de heilige Anna, die de patrones is van dat
beroep. Daarom nodigde de heilige man die dag, na de ochtenddienst, allen
bij zich om te eten en bracht hen, ten getale van bijna honderd, in de
grote Conferentiezaal. Daar werden ze allen tot hun grote verrassing
overvloedig voorzien van koffie, melk en chocolade, brood, bonbons en
ander snoepgoed, allemaal overheerlijke dingen zodat het leek alsof ze aan
de tafel van de koning te gast waren. "0, wat hebben we plezier gehad bij die
gelegenheid", vertelde mij een van de overlevenden. "We deden in een omme-
zien de moeilijkheden verdwijnen waar we voor gesteld werden, dat wil zeggen,
de koeken, die verrukkelijk waren. Iedereen kan zich gemakkelijk voors te l-
len hoeveel opzien dat feest onder onze kameraden baarde, toen we het hun
vertelden. Wanneer de ruimte ervoor geweest was, zouden we sinds die dag met
verscheidene honderden geweest zijn. Niet minder ontroerend was de gods-
dienstige inhoud, en de vruchten die wij van dit feest hebben meegedragen. Het
was ons waarlijk, alsof de heilige Moeder van de verheven Moeder Gods ons op
die dag uit de hemel toelachte en ons tot haar beschermelingen rekende. En
daar hadden we ook wel behoefte aan: want wie zou niet weten aan hoeveel
gevaren dagelijks die arme arbeiders zijn blootgesteld en in het bijzonder de
metselaars? Welnu, van toen af hoorde men ook niet meer dat er een van ons
het slachtoffer van een ongeluk geworden was."

9.10 Page 90

▲back to top
- II/87 -
Op deze wijze moedigde Don Guala Don Bosco aan, die, hoewel hij nog
ziekelijk was, zich toch onvermoeibaar inzette voor het heil van de
zielen. Van het begin dat hij in het Convict gekomen was, had hij hem
met geld gesteund en hij zei over hem: "Als hij de kans krijgt, zal hij
het nog ver brengen!"
Wat wij tot nu toe verhaald hebben over het Oratorio en over de
tijd van Don Bosco in het Convict doorgebracht, is ons meegedeeld door
Don Giacomelli, door Giuseppe Buzzetti, door prof. Gaidano, die in zijn
jeugd verscheidene jaren in het Convict doorbracht en door de heer
Bargetto, een hoedenmaker die toen in dienst stond van het Convict, en
die verklaart dat, wat Don Bosco van zichzelf had of van anderen kreeg,
allemaal besteedde aan de behoeften en de ontspanning van zijn jongens,
en dat hij voor zichzelf slechts het strikt noodzakelijke behield, en
dat was erg weinig.

10 Pages 91-100

▲back to top

10.1 Page 91

▲back to top
- II/88 -
H O O F D S T U K XV
DE DEFINITIEVE VERGUNNING OM BIECHT TE HOREN - OP ZOMERVER-
BLIJF IN RIVALBA - NAAR DE "RETRAITE" VAN SINT IGNATIUS -
VINCENZO GIOBERTI EN ZIJN BURGERLIJKE EN MORELE LEIDING
VAN DE ITALIANEN - WOORDENWISSELINGEN MET DE PASTOOR DON
CINZANO - DE VROME EN WIJZE RAADGEVINGEN VAN DON BOSCO.
Toen het tweede leerjaar in de praktische moraal was afgelopen,
onderwierp Don Bosco zich aan het definitieve examen, ten gevolge waar-
van hem het verlof om biecht te horen verleend werd op 10 juni 1843.
Vervolgens werd hij, door Don Cafasso, met wie hij op zulke goede voet
stond, uitgenodigd, een paar dagen met hem mee te gaan naar het zomer-
verblijf dat het Convict in Rivalba bezat. Dat was niet de eerste, noch
de laatste uitnodiging die hij met levendige blijdschap aanvaardde. In
de korte tijd dat hij, bevrijd van de zorgen van Turijn, hier vertoefde,
bleef Don Cafasso de hele dag op zijn kamer, om zijn preken in te stu-
deren en om te bidden, met uitzondering van een uurtje tegen de avond,
waarin hij zich het genoegen van een wandeling veroorloofde in de bos-
sen, en een bezoek bracht aan het kerkje van Sint-Jan. Dit eenzame ver-
blijf en het gezelschap van een vriend en vader die zo vervuld was van
liefde tot God, verschafte Don Bosco zowel naar ziel als lichaam een
onschatbare verkwikking.
Bij een andere gelegenheid nodigde Don Cafasso hem uit om met hem
naar San Ignazio te gaan, wat naderhand een bijzonder arbeidsterrein
voor hem zou worden. Om de bestijging naar de kerk van Lanzo te verge-
makkelijken had Don Guala het initiatief genomen tot het uitkappen van
een gemakkelijke, berijdbare weg, tegen de oostelijke helling van de
berg, een geweldig werk dat zich over een lengte van zeven en een halve
kilometer uitstrekte. Alleen al het gedeelte dat hij had laten aanleg-
gen kostte meer dan honderdduizend lire. Don Bosco, die de onderne-
mingsvolle ijver van zijn rector bewonderde en wel wist hoeveel offers
en moeiten het hem gekost moest hebben om de bestijging van de berg te
vergemakkelijken, waar de Heer intiemer tot de zielen kon spreken en hen
in zijn liefde kon opnemen, ging gaarne op het voorstel in en begaf zich
naar de retraite voor de seculiere geestelijken.
In die tijd was het nodig dat de geestelijke oefeningen van Sint-
Ignatius, die voor de leken gegeven werden, wat nieuw leven ingeblazen
kregen. Daarom zag Don Cafasso erg graag, dat Don Bosco erheen zou gaan;
en Don Bosco liet, om aan het vrome verlangen van Don Cafasso tegemoet
te komen en ook om zijn aandeel bij te dragen aan de goede ontwikkeling
van een zo godgevallig en verdienstelijk werk, nooit na er ieder jaar

10.2 Page 92

▲back to top
- II/89 -
naar toe te gaan,tot het jaar 1875 toe. Vele jaren lang maakte hij die
tocht te voet, vertrok om drie uur in de morgen uit Turijn en kwam dan
tegen tien uur in de voormiddag in San Ignazio aan. Don Cafasso, de
theoloog Golzio en Don Begliati lieten hem daarboven geheel de vrije
hand. Don Bosco moest er echter nooit komen om te preken; maar nauwe-
lijks zat hij in de biechtstoel of allen wilden bij hem biechten en hij
schonk iedereen gehoor. Het vele goede dat hij verricht heeft is niet
onder woorden te brengen. In de loop van deze geschiedenis zullen wij
nog verschillende anekdoten vertellen, die hem daar overkwamen. In de
tijd van de recreatie wist hij met zijn vindingrijkheid allen om zich
heen te verzamelen en dat was het ogenblik waarop hij de grootste vissen
in zijn net wist te verschalken, door zijn aangename manier van op-
treden.
Terug uit San Ignazio, bracht hij de zomer door in Turijn, meren-
deels in de biechtstoel en overigens vol zorg voor zijn beminde jon-
gens. Enkele weken voor het feest van de heilige Rozenkrans echter,
begaf hij zich naar Castelnuovo, een gebruik dat hij steeds in de toe-
komst in ere zou houden, vooral toen hij erin slaagde in zijn gehucht
van de Becchi een kapelletje op te richten. In dat jaar was aan de Li-
tanie van Onze-Lieve-Vrouw de aanroeping toegevoegd Koningin zonder
vlek ontvangen, bid voor ons. Aldus was verordend door Mgr. Fransoni,
na verkregen goedkeuring uit Rome.
Maar terwijl wij Don Bosco met zijn geliefde oversten alles in
het werk zien stellen om het zedelijk bestel te bevorderen, waren te-
gengestelde krachten werkzaam in het koninklijke paleis. De geheime
en de openlijke betrekkingen van Karel Albert met de liberale partij,
werkzaam in Turijn, in andere delen van Italië en in het buitenland,
namen van dag tot dag toe. Terwijl Massimo d'Azeglio zijn van vader-
landsliefde vervulde romans uitgaf, publiceerde de gelovige, maar on-
betrouwbare katholiek, Balbo, zijn boek Le sperranze d'Italia (De ver-
wachtingen van Italië), waarin de gedachte der vereniging van Italië
in een bond van alle Italiaanse Staten naar voren werd gebracht, de
enige mogelijkheid waarin de Paus niet koning van het hele schierei-
land zou zijn en waarin hij ook niemands onderdaan hoefde te zijn voor
de goddelijke zending die hij te volbrengen heeft. Schild en zwaard
van de Bond zou daarna koning Karel Albert moeten zijn. Dat werk on-
dersteunde op een bewonderenswaardige wijze de ideeën van de abt Vin-
cenzo Gioberti, samengebracht in het werk, getiteld Il primato civile
e morale degli Italiani (De burgerlijke en morele leiding van de Ita-
lianen). Deze boeken waren erop berekend de nieuwe vrijheidsverlangens
meer dan ooit populair te maken. En de namen en de leer van deze drie
Piëmontese auteurs werden in heel Italië bekend.
Het werk dat echter het meeste opspraak verwekte was dat van Gio-
berti. In dat werk, — niet vrij van erge fouten — had hij vleiende lof
aan het adres van de Italianen, godsdienstige gedachten, loftuitingen
op de Paus, op het Pausdom en op de Heiligen, evenals opwekkingen om
Italië vrij en onafhankelijk van de vreemdeling te maken en het zijn
vroegere grootheid terug te schenken, zo kunstig dooreen verweven, dat
het ontelbare lezers duizelde en hij ook velen van de besten wist mee
te slepen, verscheidene geestelijken niet uitgesloten. Hij stelde hel-
der in het licht dat de nationale zaak van Italië was en uit niets an-
ders kon bestaan dan uit een bond waarin al zijn staten moesten opgaan
met aan het hoofd de Paus. Doch heel die vurige vaderlandsliefde was
niets dan een voorwendsel. De vriend van Mazzini opende, onder de dek-
mantel van de godsdienst en onder de valse banier van het kruis, de

10.3 Page 93

▲back to top
- II/90 -
weg om de revolutie op gang te brengen en vervolgens alle aan de Kerk
vijandige krachten gezamenlijk te verenigen. Hij ging geleidelijk aan te
werk; en omdat hij niemand wilde afschrikken, maakte hij gebruik van de
meest verfijnde huichelachtigheid om zijn leer ook onder de goedwillen-
den en de geestelijkheid te verbreiden. En op 13 augustus 1843 schreef
hij aan Mamiani, dat zijn lofprijzingen van het Pausdom en van de Kerk
slechts middelen waren om zijn andere gedachten te belichamen en ze als
het ware in een bepaald kader te verbergen. Deze lofuitingen moesten
geuit worden om een soort van paspoort te verkrijgen.(1)
Toen Don Bosco nu in Castelnuovo terugkwam, zag hij, zoals Don Bo-
netti ons vertelt, het boek van Gioberti "Il Primato" op de tafel van
Don Cinzano liggen. De brave pastoor was verrukt over de prachtige vorm
en over de godsdienstige gedachten van dat boek. Hij had Gioberti nog
gekend toen hij als jongeling de universiteit bezocht, en tal van stu-
denten en seminaristen om zich heen verzamelde en hen warm trachtte te
maken voor de theorieën van de republiek en van de vrije filosofie. Hij
was charmant in zijn manier van optreden, met veel talenten begaafd en
beschikte over veel geleerdheid, maar was opgeblazen van mateloze trots
en de jonge geestelijken beschouwden hem rechtuit gesproken als de
arend van de sub-Alpijnse clerus. En de theoloog Cinzano, met zijn ont-
vankelijk hart, lid van de hofgeestelijkheid en levend van een toelage
van koning Karel Albert, had zijn goede kanten bewonderd, bepaalde
overdrijvingen van hem verontschuldigd, maar de gedachten aan onafhan-
kelijkheid en vrijheid toch behouden. Vandaar dat zijn geestdrift bij
de lectuur van dat boek geen grenzen meer kende. Hij wist ongetwijfeld
niet, dat Gioberti een artikel in de Giovane Italia geschreven had,
waarin hij het katholicisme "de Godsdienst van slaven en barbaren" ge-
noemd had.(2)
Bij het zien van het boek wierp Don Bosco de brave pastoor een van
zijn onbeschrijflijke blikken toe, half medelijdend, half spottend, die
een verwijt inhielden en de tegenstander steeds van zijn stuk brachten.
Don Bosco doorzag, dat de sektariërs blijkbaar de instructies ten uit-
voer begonnen te brengen, die hun in 1820 door hun leiders gegeven wa-
ren. Gehinderd vroeg Don Cinzano hem: "Wat valt daar nu eigenlijk op
aan te merken?"
Het zou gemakkelijk geweest zijn te zeggen, dat Gioberti, vanwege
zijn theoretische en actieve propaganda voor Giovane Italia, die hij
niet alleen als jonge man in de wereld en als geestelijke voerde, maar
zelfs in het leger, waar hij gevangen genomen werd en vervolgens in
1834 verbannen werd. Hij was uitgeweken naar Brussel en doceerde wijs-
begeerte aan een protestants college. Hij ging als leek gekleed, droeg
de Mis niet meer op en las zijn brevier niet meer. Hij ontving de sa-
cramenten niet meer en hield er liberale, om niet te zeggen libertijn-
se praktijken op na. Dat alles was meer dan voldoende om zijn leerstel-
lingen in een verdacht licht te stellen. Maar Don Bosco wilde het boek
ter hand nemen, en hier en daar een passage uitkiezend, liet hij hem
opmerken dat Gioberti, zoals alle ketters, de godsdienst naar zijn be-
ginselen wilde richten en hem niet alleen zuiveren, maar veranderen.
Maar Don Cinzano zag het zo niet en vond dat zulke vergissingen de
schrijver inderhaast ontvallen waren, hij was niet overtuigd. Verschil-
(1) Balan, Storia d "Italia, deel VII, blz. 617.
(2) Gioberti, Lettera di Demofilo; in: "Giovane Italia" van 1834.

10.4 Page 94

▲back to top
- II/91 -
lende malen werden deze disputen herhaald, die tot niets leiden, en de
arme pastoor beëindigde ze steeds met Don Bosco schertsend te dreigen
met een zin die hij dikwijls herhaalde: "Don Bos, Don Bos, ge zijt een
heilige os!"
Niettemin verstoorde dat meningsverschil geenszins ook maar even
de innige vriendschap, die deze twee mannen Gods met elkaar verbond.
Ook voor het overige bleef Don Cinzano Don Bosco met zijn raadgevingen
terzijde staan, die met de volgzaamheid van een kind naar hem luister-
de. Als bewijs daarvoor kan het volgende dienen: "Ik herinner me", zo
zei Don Bosco zelf, "dat de pastoor van Castelnuovo, onder vier ogen
en ook van de preekstoel, zich keerde tegen alle zogenaamde kwezels,
van wie hij betoogde dat zij de biechtvader tijd deden verliezen, dat
zij zich juister moesten uitdrukken, dat ze beknopter moesten zijn in
hun uiteenzettingen, enzovoort. Als gevolg daarvan had hij niet weinig
uit te staan, want niemand wilde nog bij hem komen biechten, daar hij
zich met die woorden van de zielen der dorpsbewoners vervreemd had. Al-
len die wilden biechten gingen naar de kapelaan. Op zekere dag deed hij
me daar zijn beklag over, en ik gaf hem meteen de raad van Don Cafasso:
dat wil zeggen, ik zei hem, dat hij anders moest spreken vanaf de
preekstoel, en dat hij de mensen moest aansporen om dikwijls te komen
biechten, en eraan toevoegen dat de priester altijd graag biecht hoort.
In het bijzonder beval ik hem aan in de biechtstoel vooral die brave
vrouwen goed te behandelen, en veel liefde en geduld tegenover hen aan
de dag te leggen en hun ook op te dragen anderen aan te sporen om te
gaan biechten. De pastoor dankte mij en deed zoals ik hem had voorge-
steld. Na korte tijd kwam heel het dorp bij hem biechten en het aantal
communies in de parochie nam aanzienlijk toe."
Zodoende volgde en gaf Don Bosco zulke juiste en verstandige raad-
gevingen, waardoor het ongeduld bedwongen werd van degenen die sommige
biechtelingen wel eens vervelend en moeilijk vonden om te aanhoren. Van
de andere kant liet hij niet na degenen te waarschuwen die al te gemak-
kelijk geloofden in de schijnbare vroomheid van degenen die zij leiding
gaven. Dikwijls gebeurt het dat een priester de biecht moet horen van
vrome, maar scrupuleuze en ongehoorzame personen. Soms vragen zij om
van biechtvader te veranderen, en dat wil de pastoor hun niet toestaan,
uit vrees dat zij vervelend zouden worden. Don Bosco zei echter: "Wan-
neer zij blijven biechten moeten zij hem gehoorzamen. Men moet steeds
toestaan, dat zij naar een andere biechtvader gaan. Daar moet men hen
zelfs toe aansporen en, ik zou bijna zeggen, hen aanraden te veranderen:
indien zij daarna terugkomen, moet men hen andermaal tegemoet treden en
gehoorzaamheid van hen verlangen; en als ze dan weer een andere biecht-
vader willen hebben, laat hen dan gaan." Hij verzekerde dat die brave,
vrome, maar lastige, scrupuleuze en opdringerige vrouwen, veel goed
doen, en hij kon het nooit goed hebben, wanneer men op schertsende toon
over hen sprak. Zij zijn meestal een godsdienstige steun van een dorp
of van een parochie; en wanneer men zich niet met hen bezighoudt of
hen verkeerd behandelt, is dat alsof men een heel dorp afschrikt van
veelvuldig de heilige Sacramenten te ontvangen. Heel dikwijls is het
beter zich van zulke brave vrouwen te bedienen om de vroomheid onder
een bevolking te doen bloeien. Het zijn zulke mensen die ijveren voor
de dienst in het Godshuis, die hun best doen om een ergernis te voorko-
men of uit de wereld te helpen, die de middelen aan de hand doen om een
weldadig of godvruchtig werk te bevorderen. En wat hen in de regel las-
tig maakt is niets anders dan een beetje onwetendheid en een teveel
aan vrees; maar heel dikwijls zijn het zielen die inderdaad onschuldig
zijn en jaren en jaren doorbrengen zonder enigerlei zonde, niet alleen

10.5 Page 95

▲back to top
- II/92 -
zonder doodzonde, maar zelfs vrij van volkomen vrijwillige dagelijkse
zonden. Wanneer zij zich echter tegen hun biechtvader keren, hem niet
meer durven benaderen, spreken ze daar met hun vriendinnen en familie-
leden over, lopen ermee in hun gedachten rond en zonder het te willen
verkoelen zij dan met hun klachten de vroomheid van allen die met hen
omgaan.

10.6 Page 96

▲back to top
- II/93 -
H O O F D S T U K XVI
HET DERDE JAAR IN HET CONVICT - DE VOORNAAMSTE BEZIGHEID VAN DON
BOSCO - BEREDENEERD CATECHISMUSONDERRICHT - VERMANINGEN OM HET
SACRAMENT DER BOETE GOED TE ONTVANGEN -PRAKTISCHE RICHTLIJNEN
VOOR DE BIECHTVADERS DER JONGENS - KORTE WAARSCHUWINGEN VOOR
DEGENEN DIE ZICH AAN DE ZONDAGSORATORIO 's WIJDEN.
De theoloog Guala had Don Bosco toegestaan nog een jaar in het Con-
vict te verblijven, een gunst die gewoonlijk alleen werd verleend aan
wie zich door vroomheid en studiezin onderscheiden hadden. En daarom
haastte Don Bosco zich, zodra de noveen en het feest van de heilige Ro-
zenkrans in Castelnuovo was afgelopen, naar het Convict van de heilige
Franciscus terug te keren, waar hem ook het ambt van buitengewoon repe-
titor werd toevertrouwd en in de loop van het jaar eveneens de zorg voor
enkele leerlingen van het Convict, die wat trager van begrip waren en
uitvoeriger onderrichting behoefden.
In dat jaar kwam ook Don Giacomelli naar het Convict, om een aan-
vang te maken met zijn cursussen in praktische moraal, en hij zat in
de klas naast Don Bosco, en zag hem steeds ijverig bezig met zijn les-
sen, ondanks de verschillende bezigheden die hem werden opgelegd door
de naastenliefde en de gehoorzaamheid.
Maar de voornaamste van die bezigheden was toch het zondagspatro-
naat met de catechismuslessen, waarin hij de grondslag legde voor de
morele opvoeding van zijn deugnieten. Toch vroeg hij dikwijls de hulp
des Heren met de woorden van de Psalmist: "Licht gaat uit van de open-
baring uwer woorden en geeft zelfs een eenvoudige wijsheid. "(1) En
zijn onderrichting was niet alleen maar een letterlijke herhaling van
die gulden vragen en antwoorden die in de catechismus stonden, maar hij
zette ze kracht bij met bewijzen van mirakelen en voorspellingen uit de
heilige boeken, die aantoonden dat God zelf de waarheden geopenbaard had
die men diende te geloven, dat God zelf met zijn voorschriften bepaald
had wat men behoorde te doen en wat na te laten. Op die manier gaven de
jongens zich rekenschap van hun geloof; dat was ongetwijfeld heel be-
langrijk, omdat, wanneer de overtuiging ontbreekt, het geloof wankel is
en de hartstochten en de dwalingen met het toenemen van de jaren ten-
(1) Psalm 118,130.

10.7 Page 97

▲back to top
- II/94 -
slotte volledig de heilige vreze des Heren wegnemen. Dat beredeneerde
geloof behoedt tegen het terugvallen in de zonde, daar volgens de Psal-
mist "een jongeling zijn levenspad rein houdt door zich aan Gods woord
te houden"(1) en steeds de weg van het heil zal terugvinden indien hij
het ongeluk mocht hebben daarvan af te dwalen."
Hij onderhield de jongens in de catechismus in het bijzonder met
een uitvoerige uiteenzetting, over de nodige gesteltenissen om het sa-
crament der biecht goed en met vrucht te ontvangen en de voordelen van
de regelmatige biecht. Hij was er stellig van overtuigd dat alleen door
het dikwijls ontvangen van het sacrament, en door tegelijkertijd te
communie te gaan, een jongen zonder grote fouten de tijd kan doorkomen,
waarin met de jaren de gevaarlijke hartstochten zich in hem ontwikkelen,
terwijl het ook de enige reddingsplank en het boetemiddel is voor de-
genen die door de hartstochten overrompeld mochten zijn. Vanuit deze
diepste overtuiging richtte hij zich steeds in woord en geschrift tot
zijn dierbare jongens. Als voorbeeld halen wij aan wat hij schreef in
het leven van Michele Magone. Hij richt zich daarin terloops recht-
streeks tot de jongens, en voegt er ten slotte enkele raadgevingen voor
de biechtvaders aan toe.
"Op de eerste plaats", zo zegt hij, 'spoor ik u ertoe aan alles te
doen wat in uw vermogen is, om niet in zonde te vervallen; maar indien
ge het ongeluk mocht hebben ze te bedrijven, laat u dan nooit door de
duivel ertoe verleiden, ze in de biecht te verzwijgen. Denk eraan dat de
biechtvader van God de macht gekregen heeft, om u te herstellen van
iedere soort en ieder aantal zonden. Hoe ernstiger de beleden schuld zou
zijn, des te meer vreugde zal er heersen in zijn hart, want hij weet dat
Gods barmhartigheid groot genoeg is, dat ge daardoor vergiffenis kunt
verkrijgen, en de eindeloze verdiensten van het kostbaar bloed van Jezus
Christus kan al de vlekken van uw ziel wegwassen."
"Denk er steeds om, dat de biechtvader inderdaad een vader is, die
werkelijk bezield is van het vurige verlangen om u alle mogelijk goed te
doen, en dat hij alles in het werk zal stellen om iedere vorm van kwaad
verre van u te houden. Wees niet bang dat ge zijn achting zult kwijtra-
ken wanneer ge ernstige dingen bij hem biecht, of dat hij ze aan anderen
openbaar zal maken. Want de biechtvader kan van geen enkele mededeling
gebruik maken, die hij in de biecht heeft vernomen. Al zou hij er het
leven door moeten verliezen, hij zegt niets en kan niets zeggen aan wie
ook, van het minste of geringste wat hij in de biecht heeft vernomen.
Ook mag ik u de verzekering geven dat, hoe oprechter ge zult zijn, en
hoe meer vertrouwen ge in hem zult stellen, ook zijn vertrouwen in u
groter zal worden en dat hij zodoende steeds in staat zal zijn u die
raadgevingen te geven die hem het noodzakelijkste en het meest gepast
voorkomen voor uw ziel.
"Ik heb u dit willen zeggen, opdat ge u nooit door de duivel er-
toe zoudt laten verleiden, uit hoogmoed een of andere zonde in de biecht
te verzwijgen. Ik geef jullie de verzekering, beste jongens, dat mijn
hand onder het schrijven beeft bij de gedachte aan het grote aantal
christenen die de eeuwige verdoemenis ingaan, alleen door in de biecht
(1) Psalm 118,9.

10.8 Page 98

▲back to top
- II/95 -
bepaalde zonden te hebben verzwegen of niet ernstig te hebben beleden!
Indien ooit iemand onder jullie bij het overzien van zijn leven tot de
ontdekking komt, de een of andere zonde vrijwillig verzwegen te hebben,
of alleen al twijfel bij zich zou voelen opkomen omtrent de geldigheid
van een biecht zou ik tot zo iemand willen zeggen: vriend, om de liefde
van Jezus Christus en bij het bloed dat hij gestort heeft voor de red-
ding van je ziel, smeek ik je, het helemaal met je geweten in orde te
maken, de eerste de beste keer dat je gaat biechten, en alles zo ernstig
uiteen te zetten juist, alsof je op het punt zou staan te sterven. Wan-
neer je niet weet hoe je je moet uitdrukken, zeg dan alleen maar aan je
biechtvader, dat er iets is uit het verleden dat je dwars zit. De
biechtvader weet dan al genoeg; doe alleen maar wat hij je zegt, en wees
er dan verzekerd van dat alles in orde zal zijn.
"Ga dikwijls naar uw biechtvader toe, bid voor hem, volg zijn
raad op. Wanneer ge later de keus van een biechtvader gedaan hebt, die
ge het best voor uw ziel geschikt acht, verander dan niet meer zonder
noodzaak. Zolang ge geen vaste biechtvader hebt, in wie ge al uw ver-
trouwen stelt, zal het u steeds ontbreken aan een vriend van uw ziel.
Beveel u ook aan in de gebeden van uw biechtvader, die in de heilige
Mis iedere dag bidt voor zijn biechtelingen, opdat God hen in staat
zal stellen goede biechtkinderen te zijn en te kunnen volharden in het
goede: bid gij dan ook voor hem.
"Ge kunt echter zonder bezwaar van biechtvader veranderen wanneer
ge dat wilt, of wanneer de biechtvader van woonplaats verandert, en het
u grote moeilijkheden zou opleveren naar hem toe te gaan, of wanneer hij
ziek mocht worden of wanneer de toeloop bij hem op een feestdag te groot
zou zijn. Eveneens wanneer ge iets op het geweten hebt dat ge niet wilt
bekennen voor de gewone biechtvader, verander dan desnoods niet één,
maar duizendmaal van biechtvader, liever dan een heiligschennis te be-
drijven.
"Wanneer wat ik schrijf ooit mocht gelezen worden door iemand die
door de goddelijke Voorzienigheid bestemd is om de jongens de biecht af
te nemen, zou ik hem, met het terzijde laten van al het andere, nederig
willen vragen mij toe te staan hem eerbiedig het volgende onder de ogen
te brengen:
"l. Ontvang ieder soort van biechtelingen, en vooral de jongens,
op een welwillende manier. Help ze hun geweten onderzoeken; dring er
bij hen op aan, dat ze dikwijls komen biechten. Dat is het beste middel
om hen verre van de zonde te houden. Doe uw uiterste best, om hen alles
te laten doen wat ge hun aanraadt, om te voorkomen dat ze terugvallen
in dezelfde fouten. Moedig hen met goedheid aan, maar ga nooit tegen
hen te keer; wanneer ge dat mocht doen, zouden ze niet meer bij u te-
rugkeren, ofwel datgene verzwijgen waarover ge hen op die manier be-
rispt hebt.
"2. Wanneer ge hun vertrouwen verworven hebt, onderzoek dan voor-
zichtig of al de biechten, die zij in het verleden gesproken hebben,
goed zijn geweest. Verscheidene beroemde autoriteiten op het gebied
van de moraal en de ascese, en die een lange ervaring hebben opgedaan,
aanzienlijke personen die alle garantie bieden voor de juistheid van
hun inzicht, zijn het er allen over eens, dat doorgaans de eerste
biecht van de jongens, zo niet ongeldig, dan toch gebrekkig is door
het gemis aan voorlichting, of door vrijwillig dingen weg te laten die
ze hadden behoren te biechten. Men moet de jongen uitnodigen, zijn ge-
weten grondig te onderzoeken, vooral vanaf zijn zevende tot tiende,
tot het twaalfde jaar. Op die leeftijd heeft hij al kennis van bepaal-

10.9 Page 99

▲back to top
- II/96 -
de dingen die ernstig kwaad zijn, maar waar hij zich weinig rekenschap
van geeft, of hij weet niet hoe hij ze moet biechten. De biechtvader
moet met grote voorzichtigheid en grote terughoudendheid te werk gaan,
maar hij moet niet nalaten enkele vragen te stellen over de dingen die
betrekking hebben op de heilige deugd van zedigheid.
"Ik zou u nog heel veel over hetzelfde onderwerp willen zeggen,
maar ik zwijg erover, omdat ik me geen meester wil tonen in dingen,
waarin ik slechts een armzalige en nederige leerling ben. Ik heb hier
alleen enkele opmerkingen gemaakt, die mij nuttig toeschenen voor de
zielen van de jeugd aan wier welzijn ik van plan ben alle tijd te wij-
den die het God behagen zal mij hier op aarde te laten doorbrengen.
In een geschrift dat hij later tot zijn zonen, de salesianen,
richtte, drukte hij zich in 1845 als volgt uit: "Wanneer men gevraagd
wordt iemand de biecht te horen, treed iedereen dan opgewekt tegemoet,
en wees nooit onhoffelijk en leg evenmin ooit ongeduld aan de dag. De
kinderen zijn te winnen met zachtmoedigheid en grote opgewektheid. Men
moet hen nooit hard aanpakken, noch zich verwonderd tonen over onwe-
tendheid of over wat er gebiecht wordt. Wanneer men meent dat het no-
dig is dat de een of ander op de hoogte gesteld moet worden, moet dat
op een geschikte tijd en plaats gebeuren, maar afzonderlijk. Wat er
doorgaans ontbreekt in de biecht van kinderen zijn het berouw over de
zonden en het goede voornemen. Wanneer de een of ander in gebreke
blijft door onwetendheid, rade men het kind aan dikwijls de catechis-
mus te volgen of de gedrukte catechismus te lezen, als het in staat
is te begrijpen wat het leest. In twijfelgevallen echter, wanneer er
geen ernstige schuld blijkt, kan men hen gewoon de zegen geven."
In dat geschrift noemde Don Bosco ook nog enkele algemene richt-
lijnen om goed te kunnen werken in de zondagspatronaten, en daaruit
blijkt weer eens met hoeveel beleid hij te werk ging. "Het is heel be-
langrijk", zo zegt hij, "en ook nuttig voor de jeugd, zo te werk te
gaan, dat nimmer een jongen ontevreden van ons vandaan gaat. Integen-
deel, men moet hem steeds laten gaan met een geschenkje, een of andere
belofte of met een woord dat hem ertoe aanspoort graag bij ons terug
te komen. Men moet echter steeds de gedane beloften tegenover de jon-
gens gestand doen, of hun tenminste de reden opgeven, waarom zij niet
vervuld is geworden."
"Om met vrucht verbeterend te werk te gaan, moet men er zich voor
hoeden ooit afkeuringen uit te spreken in bijzijn van anderen.
"Probeer je bemind te maken, daarna zal het gemakkelijk zijn je
te doen gehoorzamen. Je zult nooit te streng zijn in zaken die dienen
om de moraal op peil te houden. "
Dat alles was een gevolg van zijn liefde tot God, een liefde die
zich openbaarde in de voorbeeldige manier, waarop hij de heilige sacra-
menten toediende; een liefde, die eveneens tot uitdrukking kwam in heel
zijn omgang met de jongens, en in zijn veelvuldige vermaningen om God
niet te beledigen en de jongens aan te sporen in de liefde tot God.

10.10 Page 100

▲back to top
- II/97 -
H O O F D S T U K XVII
DE CHRISTELIJKE HOOP - DE GEDACHTE AAN HET PARADIJS - STEEDS EN
OVERAL DRINGT HIJ OP DIE GEDACHTE AAN - DON BOSCO VERBINDT HANDELEN
MET LERAREN - HET WERK IN DE PREDIKING EN IN DE TOEDIENING VAN HET
SACRAMENT DER BOETE - DE STANK DER ZONDEN - VERSCHILLENDE INSTITUTEN
EN HOSPITALEN WAARAAN HIJ ZICH WIJDT DON BOSCO WORDT SLACHTOFFER VAN
VLEKZIEKTE.
De raadgevingen die Don Bosco anderen gaf over de manier om met de
jongens en biechtelingen om te gaan, werden door hem ook juist zo in
praktijk gebracht. En het ontzaglijke goed dat hij op die manier ver-
richtte, hetzij met zijn preken, hetzij door de manier waarop hij biecht
hoorde, vond enkel en alleen zijn verklaring in het levendige vertrouwen
en de vaste hoop die hij op God stelde, als op zijn laatste doel, dat
bepalend was voor heel zijn leven. Vertrouwend in de verdiensten van
Jezus Christus, nam hij, zonder enigerlei vorm van inbeelding, zijn
eeuwige zaligheid als een zekerheid aan, omdat de oneindige goedheid van
God hem van haar kant vergiffenis van zijn zonden zou schenken, de nood-
zakelijke bijstand verlenen voor zijn eigen heiliging, en de genade der
uiteindelijke volharding.
"In de vijfendertig jaren dat ik aan zijn zijde geleefd heb",
zo verklaart Mgr. Giovanni Cagliero, "heb ik in hem nooit een houding
van onzekerheid bespeurd. Nooit de uitdrukking gehoord van een zekere
vrees of twijfel, nooit heb ik hem in opwinding zien verkeren met be-
trekking tot de goedheid en de barmhartigheid van God ten opzichte van
hem. Nooit scheen hij gekweld te worden door gewetensangsten. Hij sprak
over het paradijs met een zo grote levendigheid, smaak en overgave, dat
iedereen die hem hoorde er geestdriftig door werd, en het was duidelijk
dat de verwachting van de hemelse gelukzaligheid iedere vrees voor de
dood bij hem verdreef. Hij sprak erover, zoals een zoon over het huis
van zijn eigen vader spreekt. Het verlangen om op zekere dag God te be-
zitten vervulde hem met geestdrift, meer nog dan de door Hem in het
vooruitzicht gestelde beloning. En hij troostte zich met de woorden van
de heilige Paulus: "Wij zijn kinderen van God. Maar als wij kinderen
zijn, dan ook erfgenamen, en wel erfgenamen van God, samen met Chris-
tus."(1)
(1) Rom, 8,17.

11 Pages 101-110

▲back to top

11.1 Page 101

▲back to top
- II/98 -
En dat levendige vertrouwen gold niet enkel voor zichzelf, maar
ook voor zijn jongens en zijn naasten, die hij er op een beminnelijke
manier mee wist te vervullen. Dikwijls herhaalde hij voor ons: "Wat een
heerlijkheid, wanneer wij eens allen in de hemel zullen zijn! Denk erom,
alleen maar goed te zijn, en wees niet bevreesd!" — "En dan! Denkt ge,
dat de Heer de hemel geschapen heeft om hem leeg te laten? Doch denk
erom, dat het verwerven van de hemel offers vergt!" — "Ja, ja, we zullen
verlost worden door de genade en de hulp van God, die ons nooit ontbre-
ken, en door onze goede wil — Deus omnes homines vult salvos fieri (1)
zegt de heilige Paulus. Verstaat ge dat Latijn? Vult: God wil. God liegt
niet, God schertst niet! Omnes: allen wil hij redden... Aan hem zal het
nooit liggen. Laten wij ervoor zorgen dat het ook aan ons niet zal lig-
gen. — Wij bidden, omdat het gebed, tot dat doel gebeden, onfeilbaar
verhoord zal worden. Men zal verkrijgen wat men vraagt." Bij het horen
van ook maar een van zulke uitlatingen van hem, voelden de jongens zich
aangemoedigd om hun best te doen, en te trachten het hemelrijk te ver-
werven.
Wanneer iemand hem vroeg: "Zal ik zalig worden?" dan antwoordde
hij: "Ik zie jou al naar de hel gaan! Ik wil dat we altijd samen in de
hemel zullen zijn! Doe maar je best en vertrouw op de barmhartigheid van
God die oneindig is! Wees maar overtuigd van je eeuwige zaligheid, als
je maar beantwoordt aan de genaden die God ons aanhoudend schenkt."
Aan degene die te veel vrees, met wantrouwen vermengd, aan de dag
legde vanwege de eigen zonden, gaf hij als antwoord: "Jezus Christus is
voor de zondaars gestorven; hij zegt zelf dat hij op deze wereld gekomen
is om de zieken te genezen en de verloren schapen te zoeken. De heilige
Maagd wordt terecht refugium peccatorum genoemd. Laten wij dus ons best
doen, onze toevlucht tot Haar nemen, in Haar vertrouwen, en wij zullen
zalig worden, daar Zij machtig is." Hij vermaande eveneens ertoe, ver-
trouwen te stellen in de verdiensten van die goede Moeder, en zijn toe-
vlucht te nemen tot en vertrouwen te stellen in de bemiddeling van de
Heiligen.
Met dit vertrouwen en deze hoop maakte hij zich, tot een heel goed
instrument van de goddelijke barmhartigheid. Voor hem waren hoop, barm-
hartigheid en biecht een en hetzelfde. Hij had een groot geloof in het
Sacrament van de Boete, en hij nam iedere gelegenheid te baat om het aan
te bevelen, met onveranderlijke vasthoudendheid. Ook wanneer hij met
personen van aanzien in gesprek kwam, verstond hij de kunst om hen op
een beminnelijke manier ertoe uit te nodigen hun zielsaangelegenheden in
orde te maken. Het was erg moeilijk enkele dagen tot hetzelfde gehoor te
spreken zonder er op te hameren goed en veelvuldig te biechten. In zijn
preken, in zijn conferenties, in zijn gesprekken met de jongens wist hij
steeds een opmerking daarover in het midden te brengen. Zijn levendig
verlangen was, dat allen in de hemel zouden komen, en zijn grootste
vrees, dat er ooit een de goede weg zou verlaten. Met vurige ijver wijd-
de hij zich aan de bekering van de zondaren, zijn leven ondermijnend als
het ware met biecht horen; en zijn liefde in dat opzicht was al spoedig
zo bekend dat, wanneer men wist dat er ergens een ongelukkige op sterven
lag, die zich met God wilde verzoenen, men Don Bosco ging halen als de
man die daarvoor aangewezen was en die men in staat achtte deze ongeluk-
(1) Tim. 2,4.

11.2 Page 102

▲back to top
- II/99 -
kige tot zijn zaligheid te leiden.
En ook door zijn voorbeeld deed hij zijn woorden gestand; iedere
week biechtte hij regelmatig bij Don Cafasso; en hij deed dat, ook la-
ter altijd, niet ergens op een verborgen plaats, maar openlijk, in de
kerk, zodat de gelovigen het konden zien; en zowel in zijn voorberei-
ding, als in zijn belijdenis en dankzegging liet hij tot uitdrukking
komen dat hij een hoogst eerbiedwaardige handeling verrichtte, die im-
mers door Jezus Christus zelf was ingesteld. In al zijn handelingen
trouwens gaf hij een weerspiegeling van het Goddelijke Voorbeeld, door
eerst te handelen en daarna te leraren.
Laten we dus kijken hoe hij te werk gaat. Het is in die tijd, dat
hij in het publiek begon te preken in verschillende kerken van Turijn,
triduüms te leiden, novenen en geestelijke oefeningen. Zijn preken wa-
ren bijna steeds een verklaring en ontwikkeling van een tekst uit de
Schrift, met toepasselijke dogmatische en morele overwegingen, en met
een goed en in bijzonderheden beschreven stichtend voorbeeld.
Ook begon hij biecht te horen in de kerk van de heilige Francis-cus
van Assisi, waar hij iedere morgen enkele uren doorbracht. Zijn liefde,
zijn ijver, zijn zeldzame voorzichtigheid, zijn overleg bij de onder-
vraging, dat alles waren dingen die al spoedig alom bekend waren. Tot
zijn biechtelingen behoorden eveneens verschillende priesters die zijn
vrienden waren; onder hen Don Giacomelli, die hem al spoedig tot biecht-
vader koos. Hij verklaart, dat Don Bosco al gauw een grote toeloop on-
dervond van gelovigen, die zijn biechtstoel omstuwden. Hij legde er zich
met zoveel liefde op toe, allen aan te horen, dat het wel scheen alsof
de uitoefening van deze functie hem het meest vervulde, het meest naar
zijn hart was. Op welk ogenblik er ook een beroep op hem gedaan werd als
biechtvader, hij haastte er zich onmiddellijk naartoe, zonder ooit tegen
te sputteren, hetzij vanwege vermoeidheid, of omdat het zo een lastig
uur was, of omwille van andere bezigheden, met uitzondering dan van de
lestijden. Zijn open manier van handelen deden ook diegenen vertrouwen
in hem stellen, die door hun waardigheid of door hun leeftijd zijn meer-
deren waren. Wanneer iemand hem in de sacristie kwam opzoeken en een
beroep deed op zijn priesterlijke bediening, zag hij met een oogopslag
of het om iets ernstigs ging, en dan zei hij glimlachend: "Mijn waarde
heer, ik wil er u opmerkzaam op maken, dat ik mijn tijd niet nutteloos
kan verbruiken. Als het om belangrijke dingen gaat, akkoord; dan ben ik
tevreden, maar voor kleinigheden is het de moeite niet."
En dan zei de ander, opgelucht door dat grapje: "Er is geen twij-
fel aan dat U tevreden zult zijn." - "Dan is het goed, onder ons vrien-
den zullen we elkaar wel gauw verstaan." Op die manier won hij vertrou-
wen; en hoe ingewikkelder de beschuldiging was, hoe moeilijker de kwes-
tie, des te meer verheugde hij zich in het werk der goddelijke barmhar-
tigheid.
Men kan van hem herhalen, wat hij zelf over Don Cafasso schreef:
"Weinig woorden, een enkele zucht van de biechteling was voldoende om
inzicht te krijgen in de toestand waarin diens ziel verkeerde. Hij
sprak niet veel in de biecht, maar dat weinige was duidelijk, nauwkeu-
rig, klassiek en aangepast aan de behoefte, zodat een langdurige rede-
nering geen betere uitwerking zou hebben gehad." Hij placht te zeggen,
dat hij binnen een half uur, om het even welke generale biecht kon af-
werken. Hij was zo kort, dat hij in weinige uren honderden personen kon
biechten en hen in vrede en met merkbaar opgewekt hart kon laten gaan.

11.3 Page 103

▲back to top
- II/100 -
Soms echter was hij toch wel gedwongen een bitter drankje mee te nemen,
om de misselijkheid en de braakneigingen te verdrijven, veroorzaakt door
het horen vertellen van bepaalde misgrepen. Een verschrikkelijke stank,
die bepaalde, door de zonde aangetaste personen uitwasemden, bespeurde
hij, nog voor zij tot bij hem gekomen waren en nog voordat zij de mond
konden openen om iets te zeggen. Soms verzocht hij hun op een beminne-
lijke manier, of ze niet zo goed wilden zijn naar de biechtstoel aan de
overkant te gaan. Maar wanneer ze aandrongen en hem vroegen dat hijzelf
hun die liefdedienst zou bewijzen, vermande hij zich, maar met zoveel
kwelling, dat hij hun slechts moeizaam tot het einde toe kon aanhoren.
En de biechtelingen begrepen de reden ook wel, waarom hij hun gevraagd
had zich tot een ander te wenden, en zij waren er zich heel goed van be-
wust, dat de staat waarin hun geweten verkeerde nog voor zij hem daarvan
op de hoogte gesteld hadden, hem volkomen bekend was. Dat overkwam hem
vooral, wanneer er zekere oppervlakkigen bij hem kwamen, die, onver-
schillig en als het ware met een glimlach, over hun verdorvenheid kwa-
men spreken. Die instinctieve afkeer van Don Bosco was des te merkwaar-
diger omdat hij van bepaalde zonden alleen maar voldoende afwist om de
ernst van het kwaad te kunnen beoordelen, het gevaar van de gelegen-
heid, de noodzaak van het een of andere geneesmiddel, maar meer niet.
Mgr. Cagliero verklaart, dat Don Bosco op de leeftijd van achtenzestig
jaar niet begreep hoe het mogelijk was dat bepaalde beledigingen van God
konden worden bedreven. Hij had, van zijn prilste jeugd af, steeds een
diepe afkeer gekoesterd van alles wat op enigerlei wijze, ook maar in de
geringste mate, die deugd kon bezoedelen, die de mensen aan de engelen
gelijkmaakt. Dat hebben we herhaaldelijk uit zijn eigen mond vernomen.
Uit alles wat er verteld wordt, zou men kunnen opmaken dat hij al van
toen af aan geleid werd door een licht dat niet van deze wereld was.
Zijn moeiten bleven echter niet beperkt tot de kerk van de heilige
Franciscus van Assisi alleen. Don Cafasso zond hem naar de gevangenis-
sen om biecht te horen en te preken, naar de Albergo di Virtù, naar de
Christelijke Scholen van de Broeders, naar het Staatscollege van de H.
Francesco di Paolo, naar het Instituut delle Fedeli Compagne, waar hij
ook conferenties gaf, catechismusles en les in het Italiaans aan de
meisjes die daar hun opvoeding genoten; en in het retraitehuis van de
Dochters van de Rozenkrans, gesticht door de Dominicaner Pater Bernardo
Sappelli, waar een groot aantal verwaarloosde meisjes opgevoed werd door
een Gemeenschap van Tertiarissen van de heilige Dominicus. Don Bosco
strekte zijn liefde eveneens uit tot het Klooster van de Goede Herder,
opgericht in 1843 door de zorg van Graaf Solaro De la Margherita; deze
Zusters werden gesticht in Frankrijk in 1642 door Pater Eudes, met de
bedoeling afgedwaalde meisjes te verbeteren en de zorg op zich te nemen
voor meisjes die in gevaar verkeren te vallen.
Aangezien deze Zusters ook een klas van pensionaires hadden, hiel-
pen zij hem herhaaldelijk met het verlenen van onderdak aan de zusjes
van de jongens van het Oratorio, die anders aan hun lot overgelaten
zouden geweest zijn en zonder leiding gebleven. En in dat en andere het
priesterambt uit, niet alleen overdag, maar ook tot diep in de avond,
want daar had hij van Don Cafasso verlof voor. En dat apostolaat duurde
jaar na jaar tot in 1860. In al deze instituten liet hij een onuitwis-
bare indruk na van zijn ijver en wijsheid, zoals ons verzekerd is door
Mgr. Cagliero, die hem in verschillende van deze huizen als geestelijke
leider opvolgde.

11.4 Page 104

▲back to top
- II/101 -
Don Cafasso zond hem eveneens naar het Gasthuis, waar ongeveer een
duizend oude mannen en vrouwen, jongens en meisjes vertoefden, naar het
Hospitaal van de Ridders, van de Orde van Sint-Mauritius en Lazarus en
naar dat van St.-Lodewijk, waar ongeneeslijke zieken vertoefden. Drie
instellingen die onderhouden werden door de Zusters van de Heilige
Vincentius, de Grauwe Zusters genoemd, naar de kleur van hun kleed,
voortgekomen uit de Dochters van Liefde. Bovendien ging hij preken en
biechthoren, naargelang de gelegenheid zich voordeed, in het Ospedale
Maggiore of het Sint-Johanneshospitaal, waar de Dochters van Liefde hem
buitengewoon behulpzaam waren in de geestelijke steunverlening aan de
zieken, en onder wie zich heel wat heldhaftige weldoensters bevonden
door verlaten jongens tot zich te nemen die zij onderhielden van hun
eigen geld en van de aalmoezen die zij van vermogende personen wisten te
verkrijgen. Wij mogen niet verzuimen te vermelden, dat de naam van de
heilige Vincentius a Paolo door middel van de Conferenties verbonden
raakte met vele stichtingen van huizen voor verwaarloosde jongens door
Don Bosco in alle delen der wereld gesticht. Daarbij begaf Don Bosco
zich dikwijls op uitnodiging naar de hospitalen, wanneer het erom ging
iemand bij te staan, van wie bekend was dat hij in zijn laatste ogen-
blikken behoefte had aan zijn woord; en dan begaf hij zich uit vrije wil
naar het bed van degenen van wie hij wist, dat zij niet op de dood waren
voorbereid. Ook liet hij zich niet weerhouden door de gevaren die hij
liep een ziek- te op te lopen van de arme lijders, zoals verklaard werd
door Don Rua; en dat duurde tot 1870.
Intussen vergat hij het Piccola Casa van de Goddelijke Voorzienig-
heid niet en evenmin de uitnodiging die de Eerbiedwaardige Cottolengo
tot hem gericht had. Daar waren vele zieken die hem, ondanks zijn jeug-
dige leeftijd, hun misstappen en angsten wilden toevertrouwen. Heel dik-
wijls gebeurde het, dat hij geen gelegenheid meer had om naar het Con-
vict terug te keren, tenzij heel laat, wanneer de bewoners van het Con-
vict de rozenkrans al gebeden hadden. De theoloog Guala, die toch ook op
de hoogte moest zijn van het door Don Cafasso verleende verlof, nam hem
dan, als hij thuiskwam, min of meer onder handen: "U behoort op het
vastgestelde uur thuis te komen." Doch, zonder zich te verdedigen of
zich te beklagen antwoordde Don Bosco nederig: "Maar ik moest bij Cot-
tolengo zijn, er waren er zoveel!" En de theoloog Guala antwoordde: "U
moet zich aan het rooster houden; de rest doet ge een volgende keer."
Het schijnt dat de rector zo sprak om de deugd van zijn leerling
op de proef te stellen. In werkelijkheid liet hij hem zijn bezoeken
voortzetten, die zo vruchtbaar waren voor de zielen, verschillende ke-
ren per week; en daarin legde Don Bosco getuigenis af van zijn verras-
sende priesterlijke heldhaftigheid. Uit die ziekenhuizen, waar ook een
groot aantal jongens uit het Oratorio een liefdevolle verzorging von-
den, bleef Don Bosco niet meer weg tot 1874. Vanaf het begin tot 1860
ging hij er vaak drie- tot viermaal per dag naartoe, dikwijls op uit-
nodiging, of ook uit eigen beweging. Rond het jaar 1845 was de besmet-
telijke ziekte, de vlektyfus, uitgebroken en Don Bosco bleef de onge-
lukkigen opzoeken, hoewel ook hij door de ziekte aangetast werd en hij
er zijn leven lang de sporen van bleef dragen; en het schijnt dat dit
hem niet weinig kwelde, zoals Don Rua opmerkte die hem dat had horen
vertellen. Don Sala, die zijn lichaam na zijn dood verzorgde, zag, hoe-
zeer het in een beklagenswaardige mate was aangetast, alsof een vlecht-
werk zich over zijn hele huid had verspreid, vooral op de schouders. Het
verschrikkelijkste boetekleed had hem niet erger kunnen plagen, en mis-
schien stond God hem dit toe, opdat niemand zijn buitengewone liefde
voor de versterving en boetedoening te weten zou komen.

11.5 Page 105

▲back to top
- II/102 -
H O O F D S T U K XVIII
IN HET SINT-JANSHOSPITAAL — EEN VERSTOKTE ZONDARES EN HOE ZIJ
ZICH DOOR TOEDOEN VAN DON BOSCO BEKEERDE — EEN IN DE JEUGD
VERZWEGEN ZONDE WORDT OP HET OGENBLIK VAN DE DOOD GEBIECHT —
DON BOSCO VOORSPELT EEN DAME IN DE BIECHT EEN NABIJ GEVAAR,
EN RAADT HAAR AAN HET TE BEZWEREN DOOR
HAAR ENGELBEWAARDER AAN TE ROEPEN.
Bij de uitoefening van zijn priesterambt overkwamen Don Bosco ver-
schillende waarlijk verrassende gebeurtenissen, die op zijn minst ver-
dienen vermeld te worden. We zullen ze vertellen naar gelang wij vorde-
ren met de geschiedenis van zijn leven. Intussen kunnen we toch niet na-
laten er althans enkele te vertellen.
In het jaar 1844 was er in het Sint—Jansziekenhuis een teringlijd-
ster opgenomen, die in het laatste stadium van haar ziekte verkeerde.
Zij had een jammerlijk leven achter de rug en men kon vrezen dat zij in
een wanhopige dood zou eindigen. Verwikkeld in vele liefdesaffaires, met
enorme schuld beladen, bedrogen ten slotte door haar naasten, had zij
gedurende jaren de heilige sacramenten niet meer ontvangen. Zij ging
woedend te keer tegen de rector van het ziekenhuis, tegen de kapelaans,
tegen de zusters en tegen iedereen die haar trachtte te overtuigen om te
biechten. Zelfs Don Cafasso was door deze waanzinnige afgewezen en zij
had hem een kom nageworpen. Daar de heilige priester echter van de dok-
ters vernomen had, dat de ongelukkige nog slechts enkele dagen zou heb-
ben te leven en het hem leed deed, wanneer zij in deze toestand de eeu-
wigheid zou binnengaan, zei hij, in het Convict teruggekeerd, tegen Don
Bosco: "Gaat u er eens heen! "
Don Bosco ging. Toen hij de zaal binnengekomen was, liep hij lang-
zaam voort, en bleef staan om eerst met de zieken te praten in de buurt
van het bed dat feitelijk het doel van zijn bezoek was. Hij keek geen
moment naar de vrouw die daar lag en zei geen woord tegen haar. Toen
liep hij haar voorbij, zonder ook maar even te blijven staan, en onder-
hield zich vervolgens met een zieke, die op het bed naast haar lag uit-
gestrekt. De arme teringlijdster volgde de priester met de ogen. Toen
zij zag, dat hij niet bij haar bleef staan, dat hij niet het woord tot
haar richtte, en dat hij zelfs niet naar haar keek, zei ze: "En, komt u
niet bij mij?"
"0 zeker, graag!" antwoordde Don Bosco; en hij nam een stoel, ging
bij het bed zitten en zei: "En nu?"
"Zegt u eens een goed woord tegen me."
"Er is een goed woord dat ik zou willen dat u zei!"

11.6 Page 106

▲back to top
- II/103 -
"Wat is het dan?"
"Biechten!"
"Biechten! Dat is al lang geleden, dat ik nog gebiecht heb!"
"Daarom moet u nu biechten."
"Vanmorgen, weet u, is er al een andere priester geweest, die wilde
dat ik zou biechten, maar ik heb hem slecht behandeld en hem doen weg-
gaan."
"Laten we daar niet over spreken. Denkt er nu liever aan, hoe u het
met uw geweten in orde maakt." — En hij begon: "Deus sit in corde tuo."
"Maar nu ben ik er niet op voorbereid."
"Juist omdat u niet bent voorbereid, heb ik u de zegen gegeven, op-
dat ge u kunt voorbereiden."
"Maar ik heb nu geen zin; zodra ik genezen ben zal ik in een of an-
dere kerk van Turijn gaan biechten; of, zodra als ik kan, zal ik hier in
de kapel van het hospitaal komen bidden."
"En u denkt dat u nog kunt genezen?"
"0, ik voel me nu beter."
"Dat komt u zo voor, maar het is niet zo."
"Hoezo?"
"Wilt u, dat ik u iets zeg uit naam van de dokters of uit naam
van God?" "Niet uit naam van de dokters, liever uit naam van God."
"Uit naam van God zeg ik u, dat Hij u in zijn barmhartigheid nog
weinige uren toestaat, opdat ge over uw ziel zult kunnen denken. Het
is nu vier uur in de middag en u hebt nog tijd om te biechten, te com-
municeren en om het Heilig Oliesel en de Pauselijke Zegen te ontvangen.
U kunt zich nu aan geen valse verwachtingen meer overgeven. Morgen zult
u in de eeuwigheid zijn."
"Morgen! Maar dat is onmogelijk!"
"Ik heb u gezegd, dat ik niet tegen u spreek uit naam van de men-
sen, maar uit naam van God."
"Eeuwigheid!... eeuwigheid!... O! wat een woord! Ik ben bang!"
"Laten we dan beginnen en ik zal u helpen."
"Maar die priester die ik beledigd heb! Ik durf niet denken aan
mijn wangedrag."
"Maak u daar geen zorgen over en wees rustig; ik ken die priester,
dat is genoeg. Laat dat maar aan mij over."
Zo biechtte de arme vrouw en nog dezelfde nacht stierf zij.
Op zekere dag kwam Don Bosco in een stad, en daar hij wist dat een
vriend van hem op gevorderde leeftijd, daar ziek lag, haastte hij zich
hem een bezoek te brengen, gedreven door een voorgevoel dat hem onrustig
maakte. Deze heer had zijn tachtig jaren doorgebracht in de dienst van

11.7 Page 107

▲back to top
- II/104 -
God en met het beoefenen van liefdadige werken, zodat hij voor allen in
geur van heiligheid stond. Hij was heel gesteld op Don Bosco, die hij
als student gekend had. Toen Don Bosco echter bij hem thuis aankwam,
vernam deze tot zijn levendige teleurstelling van enkele familieleden,
dat de man op sterven lag, en al alle sacramenten en de pauselijke zegen
ontvangen had. Hij vroeg of hij hem kon zien, maar hij kreeg als ant-
woord, dat de dokter ten strengste verboden had dat iemand bij de zieke
zou komen. Hij drong aan, maar vernam dat de zieke buiten kennis was en
dat het dus nutteloos was hem te bezoeken. Toch kon Don Bosco daar geen
vrede mee nemen, en toen hij sprak over de vertrouwelijke voet waarop
hij met de zieke geleefd had, was hij zo overtuigend dat hij ten slotte
met de zieke alleen gelaten werd. Don Bosco naderde het bed en riep de
stervende bij zijn naam. Zijn stem had een magische uitwerking. De zieke
beefde, opende de ogen, vestigde ze op Don Bosco en dacht na. "0, ben
jij het, Bosco!"
"Ik wist dat u ziek was, en daar ik hier voorbijkwam, kon ik me
niet weerhouden u te komen bezoeken."
"Dank je! Dank je!"
"En hoe gaat het ermee?"
"Slecht, erg slecht."
"Ze hebben me verteld dat u de sacramenten al ontvangen hebt!"
"Ja, die heb ik ontvangen!" Maar terwijl hij dat zei, beefde zijn
stem en zijn gezicht drukte een diepe innerlijke verwarring uit.
"Laten we Onze-Lieve-Heer dan danken", vervolgde Don Bosco, "en
wees gerust, want u hebt met uw ziel alles in orde gemaakt. Na een le-
ven dat geheel en al toegewijd is aan de glorie van God en aan het wel-
zijn van anderen, kunt u tevreden zijn."
De arme oude man haalde diep adem, het leek wel een zucht. Hij liet
zijn blik ronddwalen en zei: 'Bosco'!
"Ja?"
"Is er niemand in de kamer?"
"Niemand. We zijn alleen." - Dat dacht Don Bosco, maar het was niet
zo.
Achter een gordijn stond iemand, die geen tijd gevonden had om zich
terug te trekken en zich niet wilde laten zien en zich niet bewoog; en
veertig jaar later vertelde hij de geschiedenis zonder personen of
plaats aan te duiden.
De oude man antwoordde: "Vertel me eens, heb je al je examen voor
biechtvader gedaan?"
"Inderdaad, maar in zulke ogenblikken kan iedere priester de abso-
lutie verlenen, ook al zou hij het examen niet hebben afgelegd."
"Och, Bosco! Ik moet je een bekentenis doen; heb medelijden met me,
vergeef me mijn zwakheid, verwijt me niets... Ik moet een geheim ver-
klappen."
"Zeg het maar; u weet hoeveel genegenheid ik voor u heb."
"Welnu: als jongen heb ik het ongeluk gehad in een doodzonde te
vervallen en van dat ogenblik af heb ik me steeds zo geschaamd, zodat
ik het nooit heb durven biechten. Al mijn communies, ook de eerste,
zijn heiligschennend geweest. Ik was bang, dat de biechtvader mij zou
gaan verachten."

11.8 Page 108

▲back to top
- II/105 -
"En hebt u nu, in uw laatste biecht, alles onthuld?" "Ik heb ge-
zwegen! Help jij me?"
"Zeker, met genoegen, en heb volle vertrouwen in God, die zo goed
is en voor u gestorven is."
De oude man biechtte, ten prooi aan de diepste smart. Don Bosco
verleende hem de absolutie. Nauwelijks had hij de absolutie ontvangen,
of hij sloeg de ogen ten hemel, strekte de armen uit en riep: "Gezegend
in eeuwigheid zij de eindeloze barmhartigheid van God!" Toen hij dat
gezegd had, vielen zijn armen op het bed terug. Hij was gestorven.
Op 31 augustus 1844 moest een rijke dame, de vrouw van de ambas-
sadeur van Portugal, van Turijn naar Chieri gaan om enkele zaken in
orde te brengen. Daar zij een vurige katholiek was, verlangde zij eerst
haar gewetenszaken in orde te brengen. 's Morgens trad zij dus de Sint-
Franciscuskerk binnen. Zij kende Don Bosco niet en ook Don Bosco had
haar nog nooit ontmoet, en evenmin kon hij aan haar zien wat voor
iemand zij was, te meer daar zij heel eenvoudig gekleed ging. Toen de
dame haar gewone biechtvader daar niet vond, zag zij bij een biecht-
stoel een jonge priester geknield, die heel aandachtig en vroom bad en
zij voelde zich ertoe gedreven bij hem te biechten.
Don Bosco hoorde haar aan en vervolgens legde hij haar een peni-
tentie op die, naar het schijnt, bestond in een kleine aalmoes die
zij onder bepaalde omstandigheden diezelfde dag nog zou moeten geven.
"Pater, dat kan ik niet", antwoordde de dame. "Hoezo? Kunt u dat
niet, terwijl u zo rijk bent?"
De dame was onthutst toen zij bemerkte dat Don Bosco haar maat-
schappelijke positie had doorzien, terwijl zij er stellig zeker van
was, hem nooit en onder geen enkele omstandigheid gezien te hebben.
Zij antwoordde echter: "Pater, ik kan die penitentie niet volbrengen,
omdat ik vandaag uit Turijn weg moet."
"Welnu, bid dan drie Angele Dei dat uw Engelbewaarder u moge bij-
staan, u behoede voor alle gevaar, en dat u niet zult hoeven te
schrikken van wat u vandaag zal overkomen."
Door die woorden raakte de dame nog meer van streek. Zij nam de
raadgeving heel graag ter harte en keerde naar haar huis terug. Samen
met de leden van het dienstpersoneel stortte zij enige gebeden, en be-
val een gunstig verloop van de reis in de handen van haar Engelbewaar-
der aan. Zij stapte met haar dochtertje en een kamenier in het rijtuig,
en na een eind weegs met grote snelheid te hebben afgelegd, werden
plotseling de paarden schuw en sloegen op hol. Vergeefs probeerde de
koetsier ze in bedwang te houden, maar zij luisterden niet meer naar de
teugel. Intussen begonnen de vrouwen luid te schreeuwen en een van de
portieren van het rijtuig vloog open, de wielen komen in een hoop kie-
zel terecht, het rijtuig slaat om, zodat de inzittenden eruit vallen
door het al geopende portier dat afbreekt. De koetsier is van de bok
geslingerd en de reizigsters verkeren in het grootste gevaar verplet-
terd te worden, de dame wordt met hoofd en handen over de grond ge-
sleurd en de paarden blijven maar doorhollen. Dat alles gebeurde in
minder tijd dan men het zeggen kan. De dame, geen andere hulp meer

11.9 Page 109

▲back to top
- II/106 -
ziende dan die van haar Engelbewaarder, roept zo hard als zij kan: An-
gele Dei, qui custos es mei enzovoort. Dat was voldoende voor haar
redding. Meteen kwamen de twee schichtige paarden tot bedaren en bleven
staan. De koetsier die weer was opgestaan en geen letsel opgelopen had
ging naar hen toe. Mensen kwamen aanlopen om de gevallenen overeind te
helpen. De dame die samen met haar dochter, en zonder te weten hoe, uit
het rijtuig gekomen was, bleef rustig en vertoonde geen zweem van
schrik. Beiden maakten zich zo goed en zo kwaad als het kon weer wat
toonbaar. De een bekeek de ander en zij zagen tot hun verbazing dat
geen van hen ook maar het minste schrammetje had opgelopen. Eenstemmig
waren ze het erover eens, dat God en de heilige Engelbewaarder hen had-
den gered! De dame zette met haar gevolg de reis verder, terwijl de
koetsier het rijtuig weer op de wielen zette. Zij had nog de kracht om
verscheidene uren te voet af te leggen en behouden haar huis in Chieri
te bereiken.
Men kan nauwelijks gissen wat de goede vrouw dacht over de jonge
priester, die haar zo op het juiste ogenblik de raad gegeven had zich
in de hoede van haar Engelbewaarder aan te bevelen. Zij brandde van
verlangen om zo gauw mogelijk naar Turijn terug te keren en te weten
te komen wie hij was. Toen zij in de kerk van de heilige Franciscus
kwam, vroeg zij in de sacristie wie er biecht hoorde in de biechtstoel
die zij aanduidde. Toen zij vernam dat het Don Giovanni Bosco geweest
was, ging zij naar hem toe om hem te danken voor zijn heilzame raad.
Van dat ogenblik af werd zij een bewonderaarster van hem en voortaan
sprak zij zoals vele anderen, steeds met lof over zijn verdiensten. En
Don Bosco maakte zich haar ten nutte, toen het erom ging Don Carlo Pa-
lazzolo te hulp te komen, die zich in grote moeilijkheden bevond en
een volkomen aan zijn ambt gewijd leven wenste te leiden, dat ook pas-
te bij zijn reeds rijpe leeftijd. Zij werd een ijverige weldoenster van
het Oratorio. Van haar is de kleine kristallen urn die heden ten dage
nog op het schrijn geplaatst is in de kamer van Don Bosco en waarin
zich het wassen beeldje van de heilige Filippus Neri bevindt, met ge-
lijkaardige priesterkleren die het lichaam van deze heilige in Rome
draagt, waar hij vereerd wordt in de Santa Maria in Vallicella.
Al de bijzonderheden van de bovenvermelde feiten zijn ons verhaald
door een geschrift van de dame zelf, door mevrouw Teresa Martano uit
Chieri, haar kamenier, en door Don Michele Rua.

11.10 Page 110

▲back to top
- II/107 -
H O O F D S T U K XIX
HET APOSTOLAAT IN DE GEVANGENISSEN - DE EERSTE BEKERINGEN
-DE TRIOMF VAN DE NAASTENLIEFDE - OVERWONNEN HINDERNISSEN
IN TEGENSPOED - OPENLIJKE VASTBERADENHEID - DE
VRIENDSCHAP MET DE BEWAKERS - DE SCHERPRECHTER EN ZIJN
ZOONTJE -VERHEUGENDE RESULTATEN VAN BEKERINGEN.
Het verkondigen van het evangelie in gevangenissen is een onderne-
ming die niet gemakkelijk is en in de praktijk op niet weinig moeilijk-
heden stuit, terwijl deze rampzalige plaatsen, waar zoveel ongelukki-
gen vertoeven, des te meer behoefte hebben aan de arbeid van de pries-
ter. Niet alle priesters echter bezitten de moed, zich op te houden in
die duistere omgeving, achter die grendels, en die dikke ijzeren tra-
lies, en bij die gezichten waarvan het zien alleen al afschuw en vrees
verwekt; niet allen bezitten de eigenschappen van voorzichtigheid,
zelfverloochening, medelijden, tegenwoordigheid van geest en van de
voor deze soort van mensen noodzakelijke kennis. Daarom beginnen vele,
in alle andere opzichten hoogst ijverige priesters, hetzij omdat hun de
nodige gezondheid of tijd ontbreekt, hetzij bij gebrek aan een held-
haftige wil of aan de bijzondere aanleg die voor dit werk nodig is,
ofwel helemaal niet aan die moeilijke onderneming ofwel zij krijgen bij
het zien van de moeilijkheden een afkeer ervan en trekken zich terug.
Daar komt nog bij, dat de rechterlijke overheid niet steeds de toegang
tot de gevangenissen toestaat, en dat dit als een gunst moet beschouwd
worden. Daarom kon men in de jaren, waar wij hier over spreken, de
apostelen die in de gevangenissen van Turijn werkten op de vingers tel-
len. Daar waren Don Mathis, rector van de Misericordia en Missionario,
die in heel Piëmont bekend was, kanunnik Borsarelli, Don Cafasso, de
theoloog Borel en onze Don Bosco, die met alle mogelijke ijver aan het
werk togen om de moeilijkheden zoveel mogelijk te overwinnen.
Volgens wat de theoloog Borel en later de monseigneurs Bertagna
en Cagliero ons zelf vertelden, deed ook Don Bosco zijn uiterste best
voor de arme gevangenen. Voor zover de tijd hem dat toeliet, bracht
hij hele dagen in de gevangenissen door. Heel dikwijls gaf hij er gees-
telijke oefeningen. Iedere zaterdag ging hij erheen, met de zakken vol,
hetzij met tabak of met brood, maar met het doel vooral de jongens te
vormen die het ongeluk gehad hadden daar terecht te komen. Hij wilde
hen helpen, hen tot zijn vrienden maken, en op die manier hen aansporen
om naar het Oratorio te komen, zodra hun het geluk te beurt zou vallen
uit die strafhuizen te worden vrijgelaten. Intussen echter verwaarloos-
de hij de volwassenen niet. Hij bezocht de verschillende afdelingen één
voor één. De gevangenen waren toen niet in cellen ondergebracht, doch

12 Pages 111-120

▲back to top

12.1 Page 111

▲back to top
- II/108 -
met twintig of dertig man in een vertrek met niets anders dan een stro-
zak die hun tot bed, tot tafel en tot stoel diende. Er waren bij elkaar
opgesloten degenen die voor de eerste keer met de justitie in aanraking
gekomen waren, evenals de recidivisten; de ene groep onderrichtte de
andere in het stelen en andere schandelijkheden; en met brutaliteit en
hoon verwoestten zij het goede dat door het berouw of door het woord
van de priester ook in de harten der bedorvenen was beginnen te gedijen
en dat tot nu toe door vrees en menselijk opzicht verborgen was geble-
ven. De oudsten die volkomen schaamteloos waren, verhovaardigden zich
op hun bedreven misdaden; en hun hoogmoed was des te groter, naarmate
ook de straf die ze moesten ondergaan groter was. Vandaar dat zij, als
er kwesties rezen, zij steeds het laatste woord wilden hebben en hun
tegenstanders toeriepen: 'Wil je mij soms wat leren, die al in het
tuchthuis gezeten heb?'
Bij zijn eerste verschijnen in enkele van deze holen, werd Don Bos-
co telkens door degenen die hem nog niet kenden, met verachting en be-
ledigingen bejegend, met vloeken en kwaadaardige, schandelijke bewoor-
dingen en met voor een priester schandelijke toespelingen. Door hun
hartstochten verdierlijkt zouden deze arme mensen naar geen vermanin-
gen geluisterd hebben en nog minder naar verwijten. Daarom verborg Don
Bosco zijn opwellingen van wrok en gedroeg zich kalm en glimlachend ook
wanneer zijn vriendelijke manieren uitdagend beantwoord werden met ge-
meenheden, beschimpingen en soms met bedreigingen. Met zijn uitnemende
voorzichtigheid wel wetende dat hij bescheiden zou moeten zijn, wilde
hij op de duur slagen. Hij beperkte zich aanvankelijk tot korte bezoe-
ken, sprak hen toe met genegen eerbied, sprak de oudsten met 'mijnheer'
aan, en betoonde hun een groot medelijden en een levendig verlangen om
hun straf te verlichten. Hij wekte hen op met een grapje, en daar de
liefde door het nuttige wordt geschraagd, deelde hij ook kleine steun-
bedragen en geschenkjes onder hen uit. En zijn geduld liet niet na hen
te treffen en zachtmoediger te stemmen.
De liefde bereidde haar triomfen voor. Velen van die ongelukkigen
hadden misschien nog nooit een ernstig woord van genegenheid gehoord.
Verworpen uit de maatschappij, gestraft door het gerecht, verraden door
hun medeplichtigen, veracht door de wereld, in hun eigen ogen verne-
dert, zonder enige steun om zich weer te kunnen verheffen, woedend door
de ontnomen vrijheid, leefden zij van haat vervuld. Met een dergelijke
soort mensen valt niet te redeneren; zij antwoorden met een schouderop-
halen, een verwensing of een vloek. Alleen ernstige liefde, liefde met
de daad en niet met het woord, liefde door het offer, is de meest over-
tuigende van alle talen. Wanneer zij weten dat de priester door geen
enkel belang gedreven wordt als hij zich tussen hen begeeft, dat hij
niets anders zoekt dan hun eigen bestwil, dat hij niet liegt, wanneer
hij zegt van hen te houden, worden zij ontroerd, een gevoel van erken-
telijkheid zal zich van hun hart meester maken, zij voelen dat men van
hen houdt en schenken het verlangde vertrouwen.
"Wat kan die priester er voor belang bij hebben, dat hij hier bij
ons komt"? zo denken zij. Daarom is het nodig dat hij geleid wordt door
een geloof van goddelijke oorsprong, en dat de leerstellingen die zij
ons bijbrengt waarheid behelzen.
"Niettemin", zo vervolgde de theoloog Borel het verhaal dat hij ons
deed, "kostte het dikwijls grote moeite om het punt te bereiken, waarop
men kon beginnen met hun het evangelie van het heil bij te brengen en

12.2 Page 112

▲back to top
- II/109 -
hun ruwe en spottende onwetendheid het zwijgen op te leggen! Hun ver-
dierlijking was zo groot, dat zelfs de woorden van de priester aanlei-
ding tot ergernis gaven. De gebruikelijke bewoordingen om de ondeugd
aan te duiden en haar verschillende soorten en wijzen zijn zodanig, dat
degene die niet op zijn hoede is en niet over een langdurige ervaring
beschikt in het spreken en preken in dergelijke plaatsen, het gevaar
loopt ieder ogenblik onderbroken te worden door een schelms en boosaar-
dig hoongelach, zodat hij onbeschrijflijke moeite moet doen om ernstig
en kalm te blijven om de draad van zijn betoog niet kwijt te raken. En
toch, hoeveel men ook gestudeerd mag hebben, het is niet mogelijk de
woorden te vermijden die tengevolge van de menselijke boosaardigheid
dubbelzinnig geworden zijn, omdat ook aan de meest geheiligde door deze
ongelukkigen een kwaadaardige betekenis gehecht wordt. En wanneer het
daarom nodig is ze uit te spreken, kan de predikant het best eerst zijn
zin terloops en met ernstige vermaningen onderbreken, om de kwaadaar-
digheid van de ondeugd te hekelen en de juiste herkomst van het woord,
dat hij op het punt staat uit te spreken, uiteen te zetten.
"Bovendien kunnen degenen die zo afgestompt zijn, zich mogelijk
opeens tot de gedachten aan het bovennatuurlijke verheffen. Daarom is
het dikwijls goed te beginnen met een lager gelegen uitgangspunt voor
hen te nemen: hun duidelijk te maken, dat het kwaad ook tijdelijke
schade met zich brengt, en dat het beoefenen van de deugd ook een gro-
te opeenstapeling van voordelen in deze wereld voor gevolg heeft."
Op die manier ging Don Bosco met de gevangenen om en, wanneer hij
hen dan voor zich gewonnen en tot zijn vrienden gemaakt had, vroeg hij
hun dikwijls voor hem te willen doen, om hem aangenaam te zijn, wat zij
hem geweigerd zouden hebben, wanneer hij hun alleen maar te verstaan
gegeven zou hebben, dat dit niet meer dan het vervullen van een plicht
zou zijn. En zodoende, om Don Bosco ter wille te zijn, hielden zij op
met hun schaamteloze praat, met vloeken en spotlachen. De gevangene
voelde zich geroerd als hij zag dat hij bemind en geacht werd door een
als heilig bekend staand priester. En op die manier trok Don Bosco hen
tot zich om hen tot God te brengen, die hij hun beschreef als een al-
lerliefhebbendste vader, die steeds aan hun zijde vertoefde om goed
voor hen te zijn, terwijl al degenen die zij hun beste vrienden waan-
den, hen verlaten hadden; en hij kreeg ten slotte zoveel invloed op
hen, dat allen hem bij zijn verschijnen met opgewektheid en hartelijk-
heid tegemoet traden.
Dan begon Don Bosco met zijn overtuigend woord aan zijn beminde
vrienden de christelijke leer te onderrichten en te verklaren. Dikwijls
verlevendigde hij zijn woorden met mooie en vertrouwde vergelijkingen,
of met scherpzinnige verdedigingen, of met parabels uit het heilig
Evangelie, aangepast aan hun verstand en aan hun geestelijke behoeften.
Hij liet niet na, wonderbaarlijke feiten uit de Heilige Schrift of uit
de Kerkelijke Geschiedenis aan te halen als bewijs van wat hij leerde
en met onderhoudende verhalen maakte hij zijn voordrachten hoe langer
hoe meer aantrekkelijk. Door deze methode leerden de gevangenen gemak-
kelijk en vergaten zij de waarheden en de vermaningen van de catechis-
mus niet meer, terwijl in hun hart de overtuiging en het geloof van de
beminde meester wortel schoot. Zodoende gaven ook de hardnekkigen zich
gewonnen, zij stonden open voor de goede voornemens waartoe de godde-
lijke genade hen bracht en van lieverlee bereidden zij zich voor op een
goede biecht.

12.3 Page 113

▲back to top
- II/110 -
Doch heel dit moeilijke werk verliep niet zo vlot dat men, om tot
een doel te geraken, in één rechte lijn omhoog kon stijgen. De ene keer
werd men onderbroken en moest men weer van voor af aan hernemen; een
andermaal ging alles in rook op en moest men eveneens opnieuw beginnen.
Iedere week kwamen er nieuwe gevangenen die aan misdadigheid waren over-
gegeven; de directeur was verplicht om ongehoorzaamheid met tuchtmaat-
regelen te bestraffen; om de geringste kleinigheden raakten de gevange-
nen slaags met elkaar of kregen zij een gruwelijke hekel aan elkaar; de
straffen van de rechtbanken waren wel eens zwaarder dan men verwacht en
gevreesd had, en dat alles sloeg de hoop van de brave priester dikwijls
de bodem in, hoewel hij met een heilige vasthoudendheid en kracht op-
nieuw met zijn werk begon en het onverstoorbaar voortzette. Hij bad in-
tussen en beval zich in de gebeden aan van al de instituten waar hij als
priester werkzaam was, en herhaalde dan telkens de vertrouwde woorden:
"Alles vermag ik in Hem die mij kracht geeft." (1)
Daarom werd hij niet moe zijn inspanningen en zijn bezoeken te ver-
dubbelen en de catechismus te behandelen en vermaningen te geven, of men
naar hem luisterde of niet of met onverschilligheid. Don Bosco zag in
hen niets anders dan een kostbare ziel, een mooie, zij het bezoedelde
ziel, voor de hemel bestemd en die hij moest trachten te redden. Inder-
daad beklaagde hij zich nooit, zoals de theoloog Borel verklaart, over
al die moeilijkheden en over zoveel ondankbaarheid.
Met zijn scherpe en men zou haast kunnen zeggen geestelijke blik,
bestudeerde Don Bosco in de afzonderlijke individuen hun neigingen, hun
verlangens en hun innerlijke strijd, en ontdekte onverwachts in hun
harten de kiemen der deugd, verstikt door de doorns van de ondeugd, hij
vond herinneringen aan hun onschuldige jeugd, resten van liefde voor
het geboorteland, sporen van terneergeslagenheid door het ver verwij-
derd zijn van hun familie, tekenen van ontroostbaarheid over de verlo-
ren eer, en deze kiemen wist hij zo voortreffelijk te cultiveren, dat
hij hen ten slotte dwong zich voor God op de knieën te werpen, vastbe-
sloten om hun leven te veranderen. Welke vreselijke en troosteloze ver-
halen moet hij niet gehoord hebben in die vertrouwelijke mededelingen,
in die ontboezemingen, wanneer de gevangene met het hoofd op zijn
schouder gesteund, hem met de overgave van een kind hem zijn diepste
ellende onthulde! En op dezelfde plek waar de mensen hem veroordeelden
en straften, verkreeg de ongelukkige dan erbarmen en vergiffenis. En
Don Bosco sprak hem daarom over de oneindige liefde die God hem toe-
droeg, mengde zijn eigen tranen met die van de ander en bracht hem er-
toe, de straffen der menselijke gerechtigheid in een geest van christe-
lijke boetvaardigheid te aanvaarden. Zodoende bracht hij ontelbare uren
door met biechten in de gemeenschappelijke, vochtige, vuile en stinken-
de lokalen, temidden van het kabaal dat de kwaadwilligen maakten, en
met onbeschrijflijk verdriet, omdat hij volgens zijn wens niet over een
plaats en personen kon beschikken waarmee hij aan zijn ijver de vrije
loop had kunnen laten. Er zijn dingen die menselijkerwijze gesproken
doen afschrikken; en toch was er geen manier om er zich tegen te be-
schutten. De biechtvader moest zich een plekje zoeken waar hij zo wei-
nig mogelijk werd gestoord. Stoelen waren er niet, en de priester was
(1) Fil. 4,13.

12.4 Page 114

▲back to top
- II/111 -
gedwongen op een vuile strozak plaats te nemen en soms ook in de buurt
van een allesbehalve zindelijke ton, van waar hij zich weer moest te-
rugtrekken, wanneer een gevangene kwam om er gebruik van te maken. Hoe
walgelijk! En Don Bosco doorstond dat alles met een heldhaftig geduld.
Maar aan alle goedheid en geduld paarde hij eveneens, als het no-
dig was, een vrijmoedige vastberadenheid.
Op zekere dag kwam hij de ziekenzaal binnen, omdat hij geroepen
was door een ernstig zieke jongeman die wilde biechten. Hij nam bij
het bed plaats en onder het biechten zag hij naast het hoofdkussen een
mes liggen dat door een onvoorzichtige bewaker was achtergelaten. Don
Bosco nam het voorzichtig weg en stak het in zijn zak. Toen de gevan-
gene gebiecht had, keerde hij zich om en zocht het mes, aan alle kan-
ten, zelfs onder het kussen en ook stak hij zijn hand onder de stro-
zak.
"Wat zoek je toch, beste jongen", vroeg Don Bosco. "Is het dit hier
misschien?" En hij liet hem het mes zien.
"0, ja, ja, toe, geef het me." "0 nee, ik denk er niet aan!"
"Maar ik wil het hebben."
"Toch geef ik het je niet; wel moet je me zeggen, wat je ermee
wilde doen."
"Kijk, als man van eer die ik ben, zeg ik u: maanden en maanden zit
ik hier nu al in de gevangenis zonder veroordeeld te zijn en zonder te
worden vrijgelaten; daarom had ik besloten u daarmee te slaan om zo-
doende tenminste terecht gestraft te zijn."
Hoewel het scheen dat de ongelukkige dat voor de grap zei, wist
Don Bosco dat men bepaalde mensen niet te veel moet vertrouwen. Niette-
min gebruikte hij ook dat om de jongeman tot aan de voeten van Jezus
Christus te brengen.
Doch zo grote voordelen waren niet te bekomen zonder een grote en
voortdurende voorzichtigheid. Er waren de bewakers, wier welwillend-
heid men moest zien te verkrijgen om vrije toegang te hebben en om te
voorkomen, dat zij bezwaren of moeilijkheden in de weg zouden leggen
voor het goede dat men voor het heil van de zielen wilde doen. Hetzij
door hun ambt, hetzij doordat zij niet alleen afgezonderd leefden, maar
bovendien in weinig aanzien stonden, zelfs verafschuwd werden door de
gewone burgers, werden zij argwanend, bars en waren gauw geneigd zich
te laten gelden. Een lichte inbreuk op het gevangenisreglement van de
kant van de priester, een minder vriendelijke houding die ten kwade
zou kunnen worden uitgelegd, een medelijdend woord ten behoeve van een
verkeerd begrepen gevangene, kon de oorzaak zijn van een vijandig rap-
port aan de autoriteiten, die dan niet zouden nalaten de toegang tot
de gevangenen te verbieden. Daarom bejegende Don Bosco de bewakers met
veel eerbied en met uitingen van achting en vriendschap, die in vele
omstandigheden ongetwijfeld de vrucht waren van een grote deugd. De
beminnelijkheid waarmee hij zich beheerste als zij onbeleefd optraden,
zijn geest van liefde in het bemiddelen voor degenen die gestraft wa-
ren, de grootmoedigheid waarmee hij hun beleefd gestelde protesten
overmaakte, geen geringe fooien en andere geschenken, hadden hem een
grote invloed over hen verschaft.

12.5 Page 115

▲back to top
- II/112 -
Noemen wij een voorbeeld dat voor duizend andere kan gelden.
Op zekere dag, toen Don Bosco de plaats verliet waar de gevange-
nen zich bevonden, vergiste hij zich in een trap. Daar er geen bewaker
aanwezig was, die hem naar de poort kon vergezellen, kwam hij in een
kamer terecht, die hij nog nooit gezien had. Daar bevonden zich een
man met zijn dochter en zijn vrouw, die, toen ze hem zagen binnenkomen
in verwarring geraakten en zich gestoord voelden. Die man was de
scherprechter. Don Bosco bemerkte zijn vergissing en dat hij zich in
een vreemd lokaal bevond, en zei allen hartelijk goedendag. Deze men-
sen, die niet gewoon waren bezoek te ontvangen en met eerbied behan-
deld te worden, beantwoordden zijn groet en vroegen wat hij verlangde.
Don Bosco had al een besluit genomen en zei: "Wel, ik voel me erg ver-
moeid en zou wel graag een kop koffie willen hebben. Zou u zo goed wil-
len zijn me die te geven?" Op deze onverwachte vraag volgde het opge-
wekte en ijverig gegeven antwoord: "Ja, zeker, wel natuurlijk" riep de
hele familie als uit één mond. En de dochter begon koffie te zetten.
De scherprechter keek Don Bosco verwonderd en met een zekere ontroe-
ring aan. "Maar u, Don Bosco, weet u wel in wiens huis u zich bevindt?"
"Zeker weet ik dat, in het huis van een brave man."
"Maar hoe is het mogelijk dat u zich verwaardigt in het huis van
de scherprechter te komen?"
"Ik weet dat u een goede christen bent - en dat was waar, want
iedere morgen als er een executie plaatsvond, gaf hij vijf franken aan
een naburige kerk om een Mis te laten opdragen voor de veroordeelde -
en dat is mij voldoende, en ik wil dat wij vrienden zijn."
De arme man, die in zijn hele leven nog nooit zo welwillend beje-
gend was door aanzienlijke personen, was buiten zichzelf en bood Don
Bosco alles aan wat hij in huis had. Don Bosco ging zitten en de kof-
fie kwam met slechts één tas.
"Breng nog een tas", zei Don Bosco, "ik wil liever dat we samen
drinken."
"0 nee", antwoordde de scherprechter, "dat is te veel eer! Stel
je voor, ik samen met u koffie drinken!"
Maar de tweede tas kwam, en Don Bosco schonk er de koffie in en
zette ze de scherprechter voor,die de drank maar nauwelijks kon ver-
werken omdat deze nieuwe en nog nooit ondervonden genegenheid hem als
het ware de adem benam.
Don Bosco bleef, na zijn koffie gedronken te hebben, nog een tijd
je napraten en vertrok toen, de man en zijn gezin verrukt over dit on-
gewone bezoek achterlatend.
Het gerucht van deze vriendelijke manier van doen verspreidde zich
weldra onder de bewakers, die Don Bosco een braaf mens noemden, en een
heilige priester, en ze waren bereid alles voor hem te doen waar hij om
vroeg voor een geestelijk of stoffelijk voordeel voor zijn beminde ge-
vangenen. Zij stelden hem ervan op de hoogte als er nieuwe gevangenen
gekomen waren en hoe ze waren en wat zij verlangden. Men was toegeef-
lijk tegenover hem, wanneer de tijd dat hij daar kon verblijven al eens
verstreken was en ze kwamen hem onmiddellijk waarschuwen als er zich op
de ziekenzaal iemand bevond die er erger aan toe was. En dat was ook de

12.6 Page 116

▲back to top
- II/113 -
reden waarom, toen er later vervelende voorschriften werden uitgevaar-
digd tegen het veelvuldig bezoek van Don Bosco aan de gevangenissen,
hij toch steeds vrije toegang vond, tot in 1870 toe, al moest daar dan
ook de nodige omzichtigheid bij betracht worden.
Don Bosco maakte intussen van zijn invloed gebruik om de bewakers
zelf ertoe te brengen het met God en hun geweten in orde te maken. Hij
zei tegen hen: "U die de uitvoerders bent van de menselijke gerechtig-
heid, moet er wel op letten niet in de handen te vallen van de godde-
lijke gerechtigheid." En zijn woorden vielen steeds in goede aarde. De
bewakers gingen hem dikwijls in het Oratorio opzoeken en biechten. De-
zelfde scherprechter kwam verscheidene jaren lang niet zelden naar de
diensten in de kerk van Valdocco, maar daar hij door de jongens herkend
werd, die een grote afschuw aan de dag legden tegenover zijn persoon,
maakte hij tegen 1870 een eind aan deze bezoeken. Steeds richtte hij
zijn wandelingen echter naar Valdocco en bleef op de wegen staan om
naar de daken en koepels te kijken, die hem herinnerden aan een man die
wellicht de enige ter wereld geweest was die hem ooit achting en op-
rechte genegenheid had betoond.
Ook zijn zoon bezocht het Oratorio. Het was een heel goede jon-
gen, die biechtte bij Don Bosco voor wie hij een grote genegenheid
koesterde. Hij wilde geestelijke worden; maar toen het tot hem door-
drong dat tengevolge van het beroep van zijn vader de weg tot het
priesterschap voor hem afgesloten was, was dat zo een grote teleur-
stelling voor hem dat hij, door een kortstondige ziekte uitgeteerd,
stierf, bijgestaan door Don Bosco.
Don Bosco echter, geliefd door de bewakers en bemind door de ge-
vangenen, ging eveneens preken in de gevangenis van de Senaat, in de
Generala en in de verbeteringsgestichten. Meestal preekte hij op don-
derdag en daarna zei hij tegen de gedetineerden: "Ik zal jullie za-
terdag weer een bezoek komen brengen, maar dan moeten jullie me een
aardig geschenk bezorgen."
"Wat wilt u dan van ons?"
"Iets dat geweldig groot is, anders heeft het geen zin dat ik kom;
met kleinigheden kan ik niets beginnen."
"Wel, zegt u het maar, en we zullen ons best doen."
"Elk van jullie moet zijn deel bijdragen. Maar het moet veel
zijn."
Zij begrepen dat het erom ging dat zij zouden biechten en begon-
nen te lachen.
"Welnu, ik zal wel het meeste van allemaal hebben", begon er een.
"Nee, hij daar", vervolgde een ander, naar een van zijn metgezel-
len wijzend, "die zal wel meer hebben dan jij!"
En een derde zei tegen de tweede: "Ja, jij bent daar een baas in,
geef jij dan maar punten aan ons allen."
"Ja, kom maar", riepen ze in koor, "er zullen heel wat mooie ver-
halen te vertellen en aan te horen zijn."
"Dat zal me plezier doen", besloot Don Bosco. "Dan is het ten-
minste de moeite waard, in de biechtstoel te gaan zitten."

12.7 Page 117

▲back to top
- II/114 -
"0, twijfel daar maar niet aan", riepen de gevangenen, hem nog
meer omstuwend; "we zullen zien, we zullen zien!"
"Ik ben in geen tien, ik in geen twintig, ik in geen dertig jaar
meer biechten geweest!" En allen lachten, en Don Bosco lachte met hen
mee. Ze namen afscheid van elkaar met de belofte, dat zij elkaar 's
zaterdags weer zouden zien.
Op zaterdag begaf Don Bosco zich naar de gevangenis. De gevangenen
die wilden biechten, zaten geknield op een rij. Er speelden zich merk-
waardige tonelen af in verband met de voorrang. "Dat is niet juist",
zei er een tegen een ander, die bijna het eerste was, "kom daar weg.
Wie daarginds helemaal aan het eind van de rij zit mag het eerst aan de
beurt komen. Het is pas zes jaar geleden dat je het laatst gebiecht
hebt, terwijl die daar al in geen veertien jaar meer de sacramenten
ontvangen heeft!"
"Maar ik heb veel meer te vertellen, weet je, en daarom heb ik
voorrang!"
"En ik, die nog veel meer te vertellen heb, maak niet eens zoveel
aanspraak als jij. Kom daar dus weg!"
"0, mooi! wil je wedden, dat je grotere boevenstreken hebt uit-
gehaald dan de anderen?"
De komst van Don Bosco maakte een eind aan die zonderlinge ge-
sprekken; en zij begonnen te biechten. Don Bosco huldigde als regel
dat bij het biechten van zulke ruwe klanten of van jongens, men ze
moest doen praten door gepaste vragen te stellen, omdat ze anders van
alles vertellen. Op die manier had hij geleerd de biechtelingen zo te
leiden, dat het biechten veel korter duurde. De gevangenen waren daar
tevreden en voldaan over en gingen daarom graag bij hem biechten.
Maar het gebeurde soms ook, dat na een week van onderrichting,
waarin ze beloofd hadden zaterdagavond te biechten, wanneer Don Bosco
kwam er niemand een vin verroerde om bij hem te komen, uit menselijk
opzicht of door duivelse ingeving. Maar uiteindelijk overwon de lief-
de toch altijd. En als de eerste maar eenmaal gebiecht had en zich
daarna gelukkig voelde, wist hij zijn metgezellen ertoe te brengen
zijn voorbeeld te volgen.
Dat apostolische werk bracht verheugende vruchten van bekering
voort. Ook de meest onbehouwenen onder hen vatten uiteindelijk een
grote genegenheid voor hem op, een genegenheid die zich kenbaar maak-
te doordat zij hem steeds gingen opzoeken, zodra zij uit de gevange-
nis ontslagen waren.
Wanneer hij daarna vernam dat de een of ander zijn straf had uit-
gezeten, trachtte hij een baantje voor hem te zoeken bij een goede
baas, vooral wanneer het een jongeman betrof die zonder middelen van
bestaan was. Hij interesseerde zich geweldig aan zijn zedelijk gedrag
en stelde alles in het werk, om te voorkomen dat zo iemand ooit nog
op het verkeerde pas terecht zou komen, maar zijn ziel zou weten te
redden. Verscheidene leidden na hun in vrijheid stelling met zijn hulp
een geregeld leven en wisten uiteindelijk een behoorlijke positie in de
maatschappij te verwerven. In Turijn waren er, nog niet zo lang gele-
den, nog veel van dergelijke vroegere gevangenen, die door de toewij-
ding van Don Bosco uitstekende huisvaders en goede christenen geworden
waren. Velen herinnerden zich de goede priester en kwamen naar het
Oratorio en bleven steeds in vriendschappelijke betrekking met hem.

12.8 Page 118

▲back to top
- II/115 -
Ook gebeurde het herhaalde malen, dat enkelen onder hen, jaren en
jaren nadat zij hun straf hadden uitgeboet, zich bij de herinnering aan
Don Bosco en zijn beminnelijke manier van optreden, gedwongen voelden,
tot God terug te keren. Als zij uit hun dorp in het Oratorio kwamen
meldden zij zich bij Don Bosco en zeiden: "Ik ben die en die, die nog
bij u gebiecht heeft in de gevangenis: kunt u zich mij nog herinneren?
Daarna heb ik niet meer gebiecht. Nu ben ik echter naar u toegekomen,
ik wil mijn geweten zuiveren en wens goed te blijven leven."
Getuigen van dergelijke voorvallen zijn Don Rua Michele, de heer
Giovanni Tamietti, de heer Giuseppe Tomatis, Giuseppe Buzzetti en an-
deren.

12.9 Page 119

▲back to top
- II/116 -
H O O F D S T U K XX
WELWILLENDHEID VAN MGR. FRANSONI TEGENOVER DE VOORSTELLEN
VAN DON BOSCO - EEN BELANGWEKKENDE BEKERING - LISTIGE
WELDADIGHEID -DE KINDERASIELEN - HET BEGIN DER BETREKKINGEN
VAN DON BOSCO MET DE BISSCHOPPEN EN MET DE HOGERE
PIEMONTESE KRINGEN.
Met zijn onuitputtelijke werkzaamheid begaf Don Bosco zich van de
gevangenissen naar de Instituten, van deze naar het zondagsoratorio en
bovendien preekte hij en hoorde biecht in de parochiekerken. Aangezien
hij niets ondernam zonder er Mgr. Fransoni mondeling of schriftelijk
van op de hoogte te stellen, begaf hij zich dikwijls naar diens paleis
om hem op te zoeken en hij was er steeds een graag geziene en gevierde
gast. In alle moeilijkheden die hij bij zijn veelsoortige zending on-
dervond, in alle beslissingen van betekenis die hij moest nemen, vroeg
hij hem richtlijnen voor zijn doen en laten; en dan hield hij zich
angstvallig aan zijn bevelen of raadgevingen. Na tal van jaren hoorden
we Don Bosco van tijd tot tijd nog met eerbied en liefde spreken over
zijn intieme betrekkingen met de aartsbisschop; en wij kunnen daar de
gevolgtrekking uit maken dat hij het voorwerp geweest is van grote wel-
willendheid. Ook zijn eerbiedige voorstellen werden door de aartsbis-
schop met graagte aanvaard, wanneer deze Don Bosco daarnaar vroeg met
betrekking tot zaken die het bisdom betroffen.
Niet de onbelangrijkste van zijn overwegingen golden de catechis-
mus, een boekje waar hij onder vele andere de voorkeur aan gaf. In zijn
uiteenzettingen aan de jeugd had hij in het Compendium van de christe-
lijke leer tot gebruik van het aartsbisdom Turijn, enkele zinnen geno-
teerd die hij onjuist oordeelde. Hij bestudeerde ze, bracht verschil-
lende verbeteringen aan en overhandigde ze aan Mgr. Fransoni, waarbij
hij deze zijn gedachten uiteenzette. Bepaalde woorden van dat boekje
achtte hij niet in overeenstemming met de Hebreeuwse en de Griekse
tekst. Zo werd in het Compendium bij de vermelding van het negende ge-
bod bijvoorbeeld gezegd: Gij zult de vrouw van een ander niet begeren.
Don Bosco stelde voor om deze zinsnede te veranderen in de volgende,
die hij nauwkeuriger, algemener, juister en meer in overeenstemming met
de tekst achtte: Gij zult de persoon van een ander niet begeren - in de
Italiaanse tekst dus persona in plaats van donna. De aartsbisschop
achtte de opmerking juist, prees de bedoelingen van Don Bosco, maar
wilde er niet toe overgaan iets in de catechismus voor het diocees te
veranderen. Hij verwees Don Bosco naar kanunnik Filippo Ravina, de vi-
caris-generaal, opdat deze de vraag zou onderzoeken en zeggen wat hij
ervan dacht. Aldus geschiedde; maar de kanunnik Zappata en anderen van
het metropolitaanse kapittel, die door hem werden geraadpleegd kwamen

12.10 Page 120

▲back to top
- II/117 -
na de zaak aanhoord en besproken te hebben, tot het besluit dat er
niets veranderd moest worden. Veel later deed kanunnik Lorenzo Gastal-
di, die de ideeën van Don Bosco kende, toen hij aartsbisschop van Tu-
rijn werd, zo niet alle, dan toch verschillende van die veranderingen
in het Compendium van de Christelijke Leer aanbrengen.
Bovendien nam Don Bosco, aangezien hij het aartsbisschoppelijke
paleis dikwijls bezocht, levendig deel in de vreugden en smarten van
zijn Kerkelijke Overste. En het was in dat jaar een grote vreugde voor
hem dat een protestantse jongedame tot de katholieke Kerk toetrad, zo-
wel om de bekering op zichzelf, als om de omstandigheden waarvan die
vergezeld ging. Verschillende malen vertelde hij ons deze en dergelij-
ke triomfen van de genade des Heren. De Koning en de Aartsbisschop wa-
ren toen nog in volkomen overeenstemming met elkaar. Het gebeurde in
de maand juni:
Een dochter van de Nederlandse gezant bij het hof van Savooie,
door haar ouders tegengewerkt in haar voornemen om het protestantisme
af te zweren en de katholieke godsdienst te omhelzen, ontvluchtte de
ouderlijke woning en zocht haar toevlucht in het klooster van de Ka-
nunnikessen van Lateranen, waar de plaatselijke onschendbaarheid haar
voor iedere vorm van geweld behoedde. Haar vader, bijgestaan door de
gezanten van Pruisen en Engeland, wilde tot iedere prijs, dat zijn
dochter in het gezin zou terugkeren. Mgr. Fransoni antwoordde:
"Het natuurlijke recht om de ware godsdienst te omhelzen is ver-
heven boven dat van het vaderlijke gezag; de dochter heeft volle vrij-
heid om het asiel te verlaten dat zij vrijwillig heeft gekozen; niet-
temin wordt aan de vader of aan een door hem aangewezen persoon toe-
gestaan zich erheen te begeven en het meisje te ondervragen om zich
ervan te vergewissen dat zij geen verandering gebracht heeft in haar
opvatting; maar nooit zou hij haar de belediging aandoen haar te laten
uitwijzen! Dezelfde redenen werden aangevoerd door La Margherita uit
naam van de Koning, en hij voegde eraan toe: "Het klooster staat onder
de bescherming van de kerkelijke onschendbaarheid; dat staat boven de
diplomatieke voorrechten. Men kan de wil van het meisje geen geweld
aandoen, omdat zij vreemdelinge is." Vergeefs probeerde het diplomatie-
ke corps zich te verzetten; en het meisje zwoer in handen van Monseig-
neur de aartsbisschop de dwalingen van Luther en Calvijn af, verzoende
zich kort daarna met haar ouders en volhardde vurig in haar katholiek
geloof. Zo werd in die tijden de vrijheid van geweten opgevat: de zwak-
ke ondervond verdediging en bescherming tegen de onrechtvaardige
aanmatiging van de sterken.
Intussen mogen we niet nalaten de dingen die vrees en angst ver-
wekten temidden van de blijere gebeurtenissen, eveneens te vermelden.
Mgr. Fransoni en Don Bosco hadden voorzien en vastgesteld, waar de sek-
tarische beweging heen wilde, en zij zagen hoe niet weinigen onder de
clerus, verblind door de geschriften van Gioberti, zich onbewust ter
beschikking stelden van de verdediging der revolutionaire beweging. Het
was een heel listige manoeuvre. De oproerlingen van 1821 en 1831 en de
vrienden van de Giovane Italia (jong Italië), hadden alles op alles ge-
zet om zich met de gemoederen te verzoenen en vertrouwen te verkrijgen
bij het invoeren en verspreiden van werken en instellingen die de
volksopvoeding zouden begunstigen, de literatuur, de wetenschap, de
handel en de aanleg van spoorwegen. In bijzondere mate gingen hun de
avond- en zondagsscholen en de armenhuizen ter harte. Het waren alle-
maal dingen die in wezen voortreffelijk waren en die de twijfel der

13 Pages 121-130

▲back to top

13.1 Page 121

▲back to top
- II/118 -
oprechte mensen moesten uitbannen zonder aanleiding tot achterdocht te
geven. Maar een ook maar even ervaren oog doorzag, dat dat werken van
liefdaigheid en niet van naastenliefde waren, die, doordat zij de mens
om de mens hielpen, wel alleszins nuttig en eerzaam waren, doch niet
volgens de geest van het Evangelie, dat leert, dat alleen wie goed doet
aan de arme ter wille van Jezus Christus, als eeuwige dank daarvoor Je-
zus Christus zelf zal verlangen. En dat buitensluiten van de christe-
lijke geest, door deze mensen, moest de voorzichtigen op hun hoede doen
zijn en hen doen inzien, dat deze werken dienden om ketterse volgelin-
gen te trekken en dat hun initiatiefnemers, verborgen onder de schijn
van het welzijn des volks, optornden tegen de godsdienst en de staat.
Zo waren met sektarische doeleinden in Toscane de Kindertehuizen
ingevoerd en in Pisa werden deze gediend door de protestante Mathilde
Calandrini, die systematisch in het schoollokaal de evangelische ere-
dienst vervulde. Daaromheen groepeerden zich ketters, ongelovigen, zo-
genaamde filosofen, die onverschillig stonden tegenover de godsdienst,
om haar te helpen, naar zij zeiden, bij de opvoeding van het volk Lo-
renzo Valerio en anderen, onder wie de Eerwaarde Heer Ferrante Aporti,
breidden deze instelling uit. Aporti werd beschouwd als degene die in
Italië de kindertehuizen had ingevoerd, volgens het plan van de Schot-
se protestant Owen, hoofd van een Saint-Simonistische sekte. Hij had
zijn eerste kinderasiel in 1830 opgericht in Cremona en tezelfdertijd
onderrichtte hij hoe er les gegeven moest worden in de lagere klassen.
(1)
Hoewel er al sinds 1825 een bloeiend werkelijk katholiek kinderte-
huis in Turijn bestond, opgericht door Markies Barolo, waaraan de sek-
ten kort nadien de oorlog verklaarden, wilden ook de liberalen kinder-
tehuizen volgens het nieuwe systeem invoeren. Zij stonden de oprichting
voor van een leerstoel, die de schoolmeesters de kunst van het opvoeden
zou bijbrengen. Mgr. Dionigi Pasio, bisschop van Alessandria en voor-
zitter van de Raad van Onderwijs, liet zich door deze heren om de tuin
leiden en diende zonder het te beseffen de doeleinden van deze sekte,
die de kiem wilde leggen van een valse leerstelling. Mgr. Pasio schreef
naar Milaan en vroeg de Sardinische consul naar een professor van uit-
gelezen bekwaamheid en de gouverneur-generaal van Lombardije stelde,
desgevraagd, de Eerwaarde Heer Aporti voor, over wie hij de hoogste lof
uitsprak, en Monseigneur adviseerde Carlo Alberto deze naar Turijn te
doen komen. De Koning had Mgr. Fransoni van deze voornemens op de hoog-
te gesteld, die echter tegen de plannen van Mgr. Pasio was. Inderdaad
had de Heilige Vader Gregorius XVI in 1839 in een rondschrijven aan de
bisschoppen van de Kerkelijke Staat, de kindertehuizen doen verbieden
voor zover zij van dezelfde aard waren die Aporti voorstond.
Het uur der eerste voorpostgevechten tussen de aanhangers van de
dwaling tegen de Kerk kwam echter met rasse schreden naderbij. In het
voortzetten van zijn zending verkeerde Don Bosco thans in de noodzake-
lijkheid, zich in verbinding te stellen met de prelaten van de Heilige
Kerk, met adellijke en godsdienstige personen van stad en staat, beho-
rend tot de seculiere geestelijkheid, tot de religieuze orden, tot de
(1) Montanelli: Memorie sull'Italia e specialmente sulla Toscana enz.

13.2 Page 122

▲back to top
- II/119 -
magistratuur en eveneens tot de raad van de soeverein. Deze moesten zijn
voornaamste weldoeners worden, zijn raadgevers en waakzame beschermers.
En de goddelijke Voorzienigheid bewerkte deze toenadering in die om-
standigheden, zonder welke het niet gemakkelijk en veel stroever in zijn
werk zou gegaan zijn.
Wanneer hij het aartsbisschoppelijke paleis bezocht, ontmoette Don
Bosco niet zelden bisschoppen die overleg kwamen plegen met de metro-
poliet en eveneens de prelaten uit andere kerkprovincies van het ko-
ninkrijk die, als ze toch toevallig in Turijn waren, zich ook naar het
Hof begaven. Ik geloof dat hij bij die gelegenheden kennis gemaakt heeft
met tal van vooraanstaande persoonlijkheden. Inderdaad zien wij hem, van
het begin van zijn priesterloopbaan af, als het ware op voet van gelijk-
heid, ongeacht de voor het bisschoppelijk gezag vereiste eerbied, omgaan
met Mgr. Filippo Artico, bisschop van Asti, met Mgr. Modesto Contratto
Kapucijn, bisschop van Acqui, met Mgr. Giovanni Pietro Losana van Biel-
la; hij staat op vertrouwelijke voet met de bisschoppen Mgr. Clemente
Manzini van Cuneo, ongeschoeid Karmeliet, Mgr. Luigi Moreno uit Ivrea,
Mgr. Alessandro Vincenzo Luigi d'Angennes uit Vercelli, Mgr. Jacopo
Filippo Gentile uit Novara; hij is een intieme vriend van de dominicaan
Mgr. Giovanni Tommaso Ghilardi, bisschop van Mondovi, die groot aanzien
genoot bij het Hof en veel ijver aan de dag legde bij het bevorderen van
de godsvrucht en bij het verdedigen van de kerkelijke rechten. Bij dezen
en anderen voegde zich de nieuwe apostolisch-vicaris bij het Savooische
Hof, Mgr. Antonio Antonucci, aartsbisschop van Tarso. Zodoende had Don
Bosco van die eerste jaren af, tot zijn laatste dagen, het geluk de
raadgeving van de Ecclesiasticus te kunnen opvolgen: 'Blijf graag in het
gezelschap der ouden; sluit u aan bij hem die wijs is. Luister gaarne
naar een gesprek over God: laat geen wijze spreuken u ontgaan.'(1)
Doch al was het bisschoppelijke paleis zelf een punt van samenkomst
van de bloem der Piëmontese gemeenschap, dat was toch ook met het Con-
vict van de heilige Franciscus van Assisi het geval. Tal van bisschoppen
en lagere prelaten kwamen daar om Don Guala te raadplegen. Tot zijn
biechtkinderen behoorden Giannantonio Oddone die in 1845 benoemd werd
tot bisschop van Susa, en Luigi van de Graven van Calabiana, in 1847
gewijd om het diocees Casale te besturen: Ridder Vasco, Ridder Gonella,
Graaf van Collegno, Silvio Pellico, de markiezin van Ruffia, de markie-
zin Falletti van Barolo, van wie hij afhankelijk was bij de stichting
van zijn liefdadigheidswerken, en tal van anderen onder de voornaamste
ingezetenen van Turijn. Hij onderhield innige betrekkingen met de paters
van de Sociëteit van Jezus, met de paters Bresciani en Felice, terwijl
de paters Franco, Merlino en Felice in de Sint-Franciscuskerk kwamen
preken. Dikwijls onderhielden zich graaf Avogadro della Motta, graaf
Clemente Solaro della Margherita zich uitvoerig met hem. Ten slotte kwam
graaf Barbaroux om hem te raadplegen over de samenstelling van het Wet-
boek van Alberto.
Behalve een groot aantal gewone mannen en vrouwen, waren er ver-
scheidene bisschoppen en veel pastoors, priesters, advocaten, militai-
ren, doctoren en kooplieden die de geestelijke leiding van Don Cafas-
so verlangden. Bijna alle kanunniken van het metropolitaanse kapittel
(1) 6,35.

13.3 Page 123

▲back to top
- II/120 -
kwamen iedere week bij hem biech-ten: en niet weinig adellijken, onder
wie Sambuy, Cays, La Margherita en verscheidene van de aanzienlijke
dames van de stad. De hertogin van Montmorency had al haar vertrouwen in
hem gesteld en zij wendde zich voor alle aangelegenheden tot hem, niet
alleen voor gewetenszaken, maar ook voor dingen die betrekking hadden op
huiselijke aangelegenheden en later voor haar edelmoedige giften die zij
via hem ten goede liet komen aan het Oratorio van de heilige Franciscus
van Sales.
Deze illustere personen zien wij van het eerste begin af zich tot
overtuigde vrienden verklaren van de zondagspatronaten; en daarna zijn
zij, met vele anderen, getuigen van een groot deel van de wonderen in
het leven van Don Bosco. Bij hen genoot Don Bosco direct grote vere-
ring, en zij beschouwden hem als een volkomen aan de Heer toegewijd
man. Dat is een oordeel dat wij uit hun eigen mond hebben vernomen.

13.4 Page 124

▲back to top
- II/121 -
H O O F D S T U K XXI
DE PERS IN DE SCHOOL - DON BOSCO ALS SCHRIJVER - DE EERSTE DIE
ZIJN WERK VERBETERT - EEN RELIKWIE VAN DE EERW. COMOLLO -
KROON DER ZEVEN SMARTEN VAN DE HEILIGE MARIA.
De openbare mening, door de noodzaak der tijden gedrongen, gedre-
ven door geheime agenten, gesteund door de voorschriften der burger-
lijke wetgeving, verklaart dat het volksonderwijs zo breed mogelijk als
maar kan verbreid moet worden. Don Bosco had echter spoedig voorzien dat
de school en de pers, in zichzelf voortreffelijke dingen, wanneer zij
ten goede worden aangewend, onvermijdelijk machtige middelen zouden wor-
den, waarvan de duivel zich zou bedienen om het kwaad en de dwaling te
midden van de menigte te zaaien. Frankrijk was daarvan een betreurens-
waardig voorbeeld. "Het is dus noodzakelijk", zo verklaarde en herhaalde
Don Bosco, "zoveel als wij kunnen, dat gevaar te voorkomen. Laten wij
ons erop voorbereiden tegenover de slechte school en de slechte pers, de
goede school en de goede pers te stellen." Aldus besloten werd het voor
hem gedurende zijn hele leven een aanhoudend streven om de jeugd en het
volk door middel van goed onderwijs en goede bezoeken op te voeden. En
hij begon er zich op toe te leggen voor de pers te schrijven. Tot dat
doel offerde hij tal van uren van zijn nachtrust op, en overdag ook nog
al de tijd die de zorg voor zijn jongens, de uitoefening van zijn pries-
terambt en de theologische studie hem overlieten.
De tafel van zijn kamer was bedekt met schriften en vellen papier
vol aantekeningen, die hij ijverig verzamelde over onderwerpen die over
de verdediging van de godsdienst handelden, over de Katholieke Kerk,
over het Pausdom, over stichtende voorvallen, godvruchtige praktijken
en over gewijde en profane thema's voor het onderricht. Daarmee verza-
melde hij materiaal voor de vele boeken die hij zich had voorgenomen uit
te geven, en waarvan de toepasselijkheid en voortreffelijkheid zouden
blijken uit de talrijke drukken en uit de gunstige beoordelingen ervan,
die door personen van grote faam in het licht gegeven werden.
Maar hoewel Don Bosco de genade en de bekwaamheid van deze zending
in zich voelde, toch gaf hij zich nooit voor een schrijver uit, noch
legde hij vanwege deze werkzaamheid ooit enig gevoel van valse ijdelheid
aan de dag. Hij had nooit iets anders op het oog dan de glorie van God
en het heil der zielen, en wantrouwend als hij ten opzichte van zichzelf
was, gaf hij nimmer iets uit zonder het te onderwerpen aan de kerkelijke
goedkeuring, omdat hij in alles aan de wetten van de Kerk wenste te ge-
hoorzamen.

13.5 Page 125

▲back to top
- II/122 -
Tezelfdertijd streefde hij er in zijn nederigheid naar, eerder dan
zich faam te verwerven als een knappe en goede schrijver, terwijl hij
daar toch onderlegd genoeg voor was, steeds vooral een grote eenvoud van
stijl aan de dag te leggen in zijn boeken. Het ging hem er vooral om,
ook de ruwste werklieden en de simpelste mensen in de massa de waarheid
van onze heilige godsdienst goed te doen begrijpen en zodoende hun har-
ten op God te richten. Tot dat doel liet hij enkele bladzijden, zodra
hij die geschreven had, eerst aan enkele weinig onderlegde mensen lezen,
alvorens ze in druk te geven, en vroeg daarna of ze het begrepen hadden.
Als zij ontkennend antwoordden met betrekking tot een of andere zin of
woord, of zij de tekst te klassiek of te moeilijk vonden, nam hij het
geschrevene terug, verbeterde het, veranderde erin, schreef hele stukken
opnieuw en verschillende keren, zolang tot allen het begrepen. Zo wist
hij de weg te vinden om zich te doen begrijpen door de eenvoudige per-
sonen, ook wanneer hij preekte. Terwijl hij er zich op toelegde alle ge-
zwollenheid en hoogdravendheid uit zijn stijl te weren, liet hij toch
niet na meteen zuiverheid en nauwkeurigheid van taal te voegen aan zal-
ving en helderheid, om zijn werk aangenaam te doen zijn en vruchtbaar-
der te maken voor alle soorten van mensen. Hij werd dan ook gretig gele-
zen door de jongens en door het volk. De eerste beoordelaar van zijn
boeken was, naar Don Angelo Savio vertelde, de portier van het Convict.
En nu beginnen we er een voorstelling van te krijgen wanneer Don
Bosco de pen ter hand nam om ze niet meer neer te leggen. Voor zijn
geestesoog zag hij steeds de beminnelijke persoon van Louis Comollo.
Nog klonken hem diens woorden in de oren, in een van die nachten vol
vervoering, die aan zijn dood voorafgingen, en waarin hij de vijanden
die zijn ziel belaagden toeriep:
"Met uw machtige hulp, o Maria, heb ik de hand tegen al mijn vij-
anden opgeheven!... Ja, gij zijt de overwonnenen.., ik ben de overwin-
naar! Aan U is de victorie!... " woorden die hij ook in zijn handschrift
en herhaaldelijk in zijn preken gebruikte.
Onder de verschillende genaden die, naar men zei, van God verkregen
waren door bemiddeling van de heilige jongeling, was één merkwaardig
feit verborgen gebleven. Dat feit werd door Don Bosco in de laatste
dagen van zijn leven toevertrouwd aan een van zijn vertrouwelingen, die
er bijzonder van onder de indruk was.
Toen er ongeveer vier jaar verlopen waren na de dood van Comollo,
staken enkele van zijn medeseminaristen, die erg verlangend waren om
zijn lijk nog eens te zien, in alle geheim de hoofden bijeen om, buiten
medeweten van de oversten van het seminarie, het graf te openen. Zij
schoven een stenen plaat opzij en daalden in het onderaardse gewelf af,
en droegen daarbij enkele fakkels zodat zij al spoedig de kist boven de
grond zagen staan aan de linkerzijde van het hoofdaltaar. Zij maakten
haar open en het lichaam van de overleden jongeman bleek onaangetast te
zijn en zag er onveranderd uit. Hun ontroering was heel groot en zij
stonden versteld bij dit schouwspel. Ze sneden stukjes stof van zijn
kleed en namen die als relikwie mee; wat een van hen deed was echter
niet te verontschuldigen, want die nam een vinger van het lichaam af.
Hierna sloten zij de kist weer, gingen onopgemerkt naar buiten en zetten
de stenen plaat weer op haar plaats en verwijderden alle sporen van hun
bezoek. Enkele dagen daarna kwam een van hen een bezoek brengen aan Don
Bosco en zei op een geheimzinnige manier tegen hem: "Ik moet je iets van
het hoogste gewicht vertellen. Beloof je me te zwijgen?"

13.6 Page 126

▲back to top
- II/123 -
"Dat beloof ik, wanneer dat geen belediging van God is of schade
voor een evenmens betekent."
"Nee, wees daar maar gerust in; het is enkel maar dat er wat voor
ons zou opzitten als men het te weten kwam." - Vervolgens vertelde hij
wat er was voorgevallen en haalde de vinger uit een pakje te voorschijn,
met de opmerking: "Deze relikwie heb ik voor je meegebracht!" Don Bosco
kon zijn ogen niet geloven, omdat dat vlees nog zo week was en de kleur
had van een levende. Hij bleef enige ogenblikken in gedachten verzonken,
toen keurde hij het gebeurde af omdat men niet van tevoren het noodza-
kelijke verlof van de oversten gevraagd had: hij wilde het geschenk niet
behouden, en drong erop aan dat het andermaal in gewijde aarde zou wor-
den begraven, en ook wees hij op straf waarmee de staatswetten dreigen
tegen grafschenners. Daar hij zich door afschuw liet leiden, dacht hij
er niet verder over na, anders zou hij op een geschikt ogenblik zich
hebben kunnen overtuigen van de juistheid van deze getuigenis. Meer dan
vijftig jaren later, toen hij om verschillende redenen een bezoek aan
het onderaardse gewelf bracht, trof hij er niets anders meer aan, dan
het naakte skelet van de heilige seminarist.
De verering en de hoge achting voor Comollo had toen die onvoor-
zichtige handelwijze veroorzaakt, en Don Bosco, ook om tegemoet te ko-
men aan het verlangen van zijn metgezellen, wilde de herinnering aan
Comollo levend houden en daarmee een voorbeeld geven aan de jeugd en
vooral aan degenen die zich in het seminarie op het priesterschap voor-
bereidden. Het leven van Louis Comollo was zijn eerste boekje, en hij
schreef het, toen hij nog op het seminarie was; toen hij ermee klaar
was, bood hij het aan zijn oversten aan, opdat zij het zouden nagaan en
hun oordeel erover geven.
Bij het beschrijven van het vreselijke visioen, dat Comollo kort
voor zijn afsterven had gezien, had hij, met de bedoeling de herinne-
ring vast te leggen - de namen genoemd van verschillende personen, be-
treffende degene die zijn vriend hem had toevertrouwd, dat hij hen in
de hel had gezien of er zien in vallen - zonder ze te willen publiceren.
Dat was zoveel als een bewijs voor de waarachtigheid van het verhaal.
Het ging om vooraanstaande personen, geëerbiedigd en in faam van deugd-
zaamheid, zodat de oversten zich, bewust van de ernst, van schrik ver-
vuld werden voor een dergelijke openbaring. Enkelen van hen waren dood,
anderen leefden nog. Zij wilden dat die namen geschrapt werden, en daar-
na verleenden zij hun goedkeuring aan het geschrift, dat in 1844 in druk
gegeven werd. Deze eerste uitgave verscheen zonder naam van de auteur en
droeg als titel: Historische feiten uit het leven van Louis Comollo,
gestorven in het Seminarie van Chieri, bewonderd door allen om zijn
uitzonderlijke deugd, geschreven door een van zijn collega's.(1) Het
verhaal werd voorafgegaan door de volgende inleiding:
"Aan de Seminaristen van Chieri.
"Daar het voorbeeld van deugdzame handelingen veel meer waard is
dan een of ander aardige verhandeling, is het dus niet zonder reden,
dat u een historisch verhaal wordt aangeboden over het leven van dege-
(1) Turijn: bij de drukkerij Speirani e Ferrero, naast de Sint-Rochuskerk, 1844,
blz.82.

13.7 Page 127

▲back to top
- II/124 -
ne die, toen hij nog op dezelfde plaats en onder dezelfde tucht leefde,
als gij thans, u tot een werkelijk voorbeeld kan dienen, opdat ge u het
verheven doel zoudt kunnen waardig maken, waar ge naar streeft, en uit-
eindelijk op een goede dag in de wijngaard des Heren zoudt worden opge-
nomen.
"Weliswaar ontbreken er aan dit geschrift twee heel belangrijke
dingen, namelijk, een zuivere stijl en een uitgelezen vorm. Daarom heb
ik geaarzeld of niet een betere pen dan de mijne, deze taak op zich zou
nemen. Doch ziende dat mijn uitstel tevergeefs was, heb ik het besluit
genomen het zo goed mogelijk zelf te doen, aangespoord ook door de aan-
drang van verschillende van mijn collega's en door andere aanzienlijke
personen; en overtuigd van de genegenheid die ge uw bewonderenswaardige
metgezel toedraagt en van uw grote inschikkelijkheid, hoop ik dat deze u
ertoe kunnen leiden de geringheid van mijn talent te vergeven, ja, aan
te vullen.
"Hoewel ik u niet kan lokken met een gebloemde stijl, troost ik
mij met de gedachte dat ik u in alle ernst kan beloven dat ik ware fei-
ten verhaal, die ikzelf heb gezien of gehoord, of van geloofwaardige
personen vernomen, zodat ge zelf erover zult kunnen oordelen alsof ge
ooggetuigen waart geweest."
"Zo ge u bij het doorlezen van dit geschrift aangespoord voelt om
dat voorbeeld van deugdzaamheid na te volgen, bedankt dan God aan wie,
terwijl ik Hem bid u steeds te gedenken, ik al deze moeite opdraag."
En met niet minder genegenheid sluit hij zijn verhaal, dat wij ie-
der jaar zouden willen laten lezen en overwegen, niet enkel door de
jongens, maar ook door de seminaristen.
"Een ziekte en een dood, omgeven door zoveel mooie voorbeelden en
gevoelens van deugd en godsvrucht, deed ook bij vele seminaristen het
verlangen herleven hem na te volgen. Daarom waren er niet weinigen die
de raadgevingen en wenken gingen naleven, die hij hun gegeven had toen
hij nog leefde, anderen hielden zich aan zijn voorbeeld en deugdzaam-
heid, zodat enkele seminaristen, die eerst niet veel zorg aan de dag
legden voor de roeping, waar zij naar zeiden te verlangen, na de dood
van Comollo met grotere vastbeslotenheid dan ooit toonbeelden van deugd
werden."
"Het was juist bij de dood van Comollo", zo vertelt een van zijn
metgezellen, "dat ik het besluit genomen heb een goed leven als semina-
rist te gaan leiden om een heilige priester te worden, en hoewel een
dergelijk besluit tot dan toe zonder uitwerking was gebleven, bleef mij
nu niets minder meer over, en wilde ik bovendien iedere dag steeds meer
mijn ijver verdubbelen."
"Zulke beslissingen werden zeker niet in een eerste opwelling ge-
nomen, maar de geur van deugdzaamheid van Comollo deed zich nog iedere
dag gevoelen. Vandaar dat de rector van het seminarie, enkele maanden
geleden me nog heeft kunnen zeggen: "De verandering van de morele sfeer
onder onze seminaristen heeft zich na de dood van Comollo zonder ophou-
den gehandhaafd."
"Het is hier gepast de opmerking te maken, dat dit alles voorname-
lijk gebeurde na twee verschijningen van Comollo na zijn dood, waarvan
er een door een gehele zaal personen kon worden vastgesteld."
In de eerste uitgave van 3.000 exemplaren legde hij nauwelijks veel
nadruk op deze wonderlijke gebeurtenissen, en alleen in die van 1884
besloot hij een ervan uitvoerig te beschrijven, om toe te geven aan het
verlangen van wie deze levensgeschiedenis schrijft. De bovengenoemde
redenen verklaren de vrees die door de tweede verschijning verwekt werd.
Niet alleen Samuel maar ook de zoon van Eli moest de stem des Heren
vernemen.

13.8 Page 128

▲back to top
- II/125 -
Tezelfdertijd bood Don Bosco de eerstelingen van zijn geschriften
over de heilige Maagd aan, als verdeeld in twee bloemruikers. Het eerste
was het bovengenoemde brochuurtje, dat de bescherming van Maria aantoon-
de in leven en in dood voor een haar toegewijde seminarist. Het tweede
werd een boekje, getiteld: Een krans der zeven smarten van Maria, met
zeven korte beschouwingen daarover, gevat in de vorm van de Kruisweg.
Hij schreef het alvorens het Convict te verlaten, bij gelegenheid van
een noveen en van een feest ter ere van de Moeder van Smarten, dat alle
jaren in de Kerk van de heilige Franciscus van Assisi gevierd werd. Tot-
dat doel was daar een godsdienstige vereniging opgericht, en iedere
medebroeder of medezuster daarvan betaalde vijftien stuiver in handen
van een collectant.
Het boekje, dat 42 bladzijden telde, behandelde eerst het kroontje,
dat daarna alleen herdrukt werd in het boekje Giovane Provveduto met het
Stabat Mater en andere rituele gebeden, doch met weglating van de korte
gebeden, volgend op de vermelding van iedere smart afzonderlijk. Daarin
werd aan Maria gevraagd om de genade, steeds het lijden van Jezus voor
ogen te houden; bevrijd te worden van de achtervolgingen der zichtbare
en onzichtbare vijanden van de ziel; dat alle zondaars die Jezus zoch-
ten, met oprechte akten van berouw, hem mochten vinden; Jezus te kunnen
vergezellen naar de Calvarieberg met voortdurend berouw over eigen
schuld; van God te verkrijgen om met volhardende overweging alleen Jezus
te zoeken, gekruisigd voor onze zonden; steeds met onze tranen van op-
recht mededogen de dodelijke wonden te kunnen wassen, die Jezus door
onze zonden zijn toegebracht; en tenslotte dat alle zondaars zouden
inzien, hoe ernstig de schade is die door de breuk met God aan de ziel
wordt toegebracht.
De zeven gevoelvolle overwegingen over de smarten zelf, die zich
niet in de Giovane Provveduto bevinden, vroegen aan de llerbarmhartig-
ste Maagd de bemiddeling bij de goddelijke barmhartigheid voor het ver-
krijgen van de eeuwige zaligheid. Dat Jezus en Maria steeds bezit zouden
blijven nemen van ons hart. Het terugvinden van Jezus, indien men hem
door slechte hartstochten en door de verleidingen van de duivel verloren
mocht hebben. Het verkrijgen van vergiffenis van Maria voor het leed dat
we Haar mochten hebben aangedaan. De kennis van de waarde en de grote
betekenis van het lijden. Dat ons hart zich zou vertederen en waarachtig
zijn zonden bewenen, die voor Maria zo een grote marteling betekend heb-
ben. Dat de laatste zucht van ons leven zich zou verenigen met de ver-
zuchtingen van Maria, komende uit de volheid van Haar ziel om het smar-
telijke lijden van Jezus.
Het werkje werd met de volgende woorden ingeleid:
"Het eerste doel van dit boekje is de herinnering aan en de over-
weging van de bittere smarten van Maria’s teder hart te vergemakkelij-
ken, iets wat Haar heel aangenaam is, - zoals Zij meer dan eens aan
Haar vereerders heeft onthuld, - en voor ons een middel om Haar doel-
treffende bescherming te verkrijgen.
"Opdat men daardoor gemakkelijker een dergelijke overweging zou
kunnen verrichten, kan men eerst een kroontje bidden, ter ere van de
zeven voornaamste smarten van Maria, die men dan kan overwegen in ze-
ven duidelijke en korte beschouwingen, op de manier zoals men de Kruis-
weg pleegt te doen.
"Moge de Heer ons met Zijn hemelse genade en zegen leiden om het
vurig begeerde doel te bereiken, opdat de ziel van iedereen levendig

13.9 Page 129

▲back to top
- II/126 -
doordrongen moge zijn van de herinnering aan de smarten van Maria tot
geestelijk voordeel van de ziel, en alles tot meerdere eer van God."
Dit anonieme boekje, verschenen van de persen van Speirani en Fer-
rero, werd in een groot aantal exemplaren verspreid onder het volk en
beleefde verschillende herdrukken. Het toont aan hoe Don Bosco altijd
die innige devotie tot het Lijden van Jezus en de smarten van de Hemel-
se Moeder koesterde, die wij steeds zo levendig in hem gekend hebben tot
zijn laatste dagen toe. Zeker, het is niet voor niets dat de goddelijke
Voorzienigheid het zo schikte, dat de voortreffelijke schilder Rollini
op zijn graf Maria Moeder van Smarten schilderde. Dat staat daar, om de
zonen van Don Bosco te herinneren aan de plechtige vermaning van hun
vader, om door hun eigen gedrag nooit oorzaak te zijn van smart, voor
hun allerbeminnelijkste moeder, opdat Zij van niemand zal hoeven te zeg-
gen: "0 gij, die hier langs komt, bedenkt en overweegt of er een smart
gelijk is aan de mijne."(1)
(1) Jeremias, Klaagzangen, 1,12.

13.10 Page 130

▲back to top
- II/127 -
H O O F D S T U K XXII
DON CAFASSO VOORDRACHTGEVER IN HET CONVICT - ZIJN ACHTING
VOOR DON BOSCO - HET VERTROUWEN VAN DON BOSCO IN DON
CAFASSO - BUITENGEWOON ONDERSCHEIDINGSVERMOGEN VAN DON
CAFASSO - DE GEDACHTE OM KLOOSTERLING EN MISSIONARIS TE
WOEDEN WORDT LEVENDIGER BIJ DON BOSCO - DON GUALA BRENGT
HEM AF VAN HET AANVAARDEN VAN HET AMBT VAN GEESTELIJK
LEIDER - DON BOSCO GAAT DE GEESTELIJKE OEFENINGEN
BIJWONEN - DON CAFASSO DOET HEM DE WIL
VAN GOD KENNEN.
In dat jaar 1844 hadden er in het Convict enkele veranderingen
plaatsgevonden in de functies van de Oversten. De theoloog Guala had,
tengevolge van aanhoudende hevige pijnen in zijn benen, zijn gewone
preken en de conferenties over moraal onderbroken, en Don Cafasso heel
het gewicht op de schouders gelegd van het onderricht en de zorg voor
de goede orde en tucht. Hijzelf beperkte zich, opgesloten als hij was
tussen de vier muren van zijn kamer, tot de opperste leiding. Tot gro-
te stichting van de bewoners van het Convict, ontving hij, toen zijn
gebrekkigheid hem niet meer toeliet de heilige Mis op te dragen, dage-
lijks de Heilige Communie, en dit levendige verlangen van hem om zich
in het sacrament met de Verlosser te verenigen, was een grote les voor
alle priesters.
Don Bosco stond Don Cafasso terzijde in de taken die hem werden
toevertrouwd en hij trad op als repetitor in de moraal, wanneer sommigen
met een minder vlugge geest een uitvoeriger verklaring noodzakelijk
maakten, en af en toe preekte hij ook in de Sint-Franciscuskerk. Don
Cafasso zag iets bijzonders in zijn zo goed in alle handelingen gere-
gelde werkzaamheid; tezelfdertijd had hij een vast gevormde mening over
hem, die hij niet uitsprak, terwijl hij voor zijn jonge vriend een ach--
ting koesterde die naar verering zweemde en nooit minder werd. Meer dan
tien jaar lang is Mgr. Cagliero daar getuige van geweest.
Toen Don Bosco in het Convict gekomen was, had hij voor zijn gees-
telijke leidsman al zijn geheimen blootgelegd, en, onder meer andere
bijzonderheden, ook de droom waarin het hem was voorgekomen dat hij
kleermaker was en versleten klederen verstelde. Don Cafasso hem verwon-
derd aankijkend, had hem toen gevraagd: "Kunt u kleren maken?"
"Zeker; ook broeken, vesten en jassen en kleren voor geestelijken."

14 Pages 131-140

▲back to top

14.1 Page 131

▲back to top
- II/128 -
"We zullen wel eens zien! " — En telkens wanneer hij hem tegenkwam,
zei hij tegen hem: "Hoe gaat het, kleermaker?"
En Don Bosco, die de betekenis van de vraag wel begreep, antwoordde
dan: "Ik wacht nog steeds op uw beslissing."
Inderdaad ging Don Cafasso met zijn uitermate fijne en scherpzin-
nige verstand grondig het karakter van de leerlingen na, en peilde hij
hun gesteltenissen, om hen daarna aan te duiden wat voor hen de ge-
schikte plaats was in Gods huis. "De diepe studie van de moraal",
schreef Don Bosco, "van de ascese en de mystiek, gepaard aan een aan-
dachtig doorzicht en aan een snelle onder scheiden der geesten had hem
het vermogen geschonken in enkele woorden een oordeel te vormen over de
geest, de godsvrucht, de kennis, de neigingen en de bekwaamheid der
geestelijken.°Zonder zich te vergissen zei hij: dàt wordt een goede pas-
toor, die een goede kapelaan; deze zal een verstandige geestelijke
Leidsman van een klooster zijn, een waardige rector van een opvoedings-
instituut. Tegen iemand die hij ondervroeg zei hij: U zult een uitste-
kend aalmoezenier voor de gevangenissen zijn; ofwel: uw zending is het
bijstaan van de zieken in de hospitalen en daar zult u veel goed doen;
en tegen anderen weer: U zult een uitgelezen en voortreffelijk vasten-
predikant worden, een ijverig apostolisch missionaris, een uitstekende
leraar en godsdienstonderwijzer, een veilige raadgever in geestelijke
aangelegenheden. En wat hij zei werd door het verdere verloop van zaken
steeds bevestigd." Vandaar dat de leerlingen van het Convict een onbe-
grensd vertrouwen in zijn raadgevingen stelden en geen enkele er ooit
spijt van had zijn raad te hebben opgevolgd.
Don Bosco moest in het Convict voornamelijk studeren. Voor het
ogenblik vond hij de andere bezigheden, hoe veelzijdig ook, slechts
bijzaak. Al de theologische vraagstukken, vooral die welke betrekking
hadden op de gewijde en kerkelijke geschiedenis, namen hem dusdanig in
beslag dat hij er, om zo te zeggen, geheel in verloren raakte. Hij had
daarmee zijn eigen bijzondere bedoelingen, en met het oog op de rust
en de stilte die er heersten in het klooster van de Monte dei Cappuc-
cini en in dat van de Madonna di Campagna, waarin zich enkele van zijn
goede vrienden bevonden, verlangde hij ernaar zich voor een tijdje te-
rug te trekken onder de Kapucijnen, of in een andere eenzame plaats,
om over zijn boeken te mediteren. Dat alles deed hij met het oog op
zijn preken.
Op zekere dag sprak hij met Don Cafasso daarover, die hem geen
antwoord gaf doch alleen maar even glimlachte.
Ook verliet hem nooit de gedachte, missionaris te worden. Hij voel-
de een sterke drang in zich om het licht van het Evangelie aan de heide-
nen en de wilden te brengen. Ook daar zou hij duizenden en miljoenen
jongens hebben kunnen ontmoeten. Hij was geestdriftig geworden door het
feit dat de Oblaten van Maria in 1839 langs een moeilijke en welhaast
onbekende weg waren doorgedrongen in de vorstendommen van Ava en Pegoe
om daar de ware godsdienst te verkondigen; en in 1842 was die missie
helemaal toevertrouwd aan een bisschop van hun Congregatie, en er werden
daar overvloedige vruchten van hun apostolische ambtsvervulling geplukt.
Don Cafasso wie niet het minste van elke van zijn handelingen ontging,
liet hem de Franse taal studeren en de beginselen van het Spaans; en
toen hij zag, dat hij ook de Engelse spraakkunst begon te bestuderen,
zei hij zonder meer tegen hem: "U hoeft toch niet naar de missie!"

14.2 Page 132

▲back to top
- II/129 -
"Wie weet waar het goed voor is?" antwoordde Don Bosco.
"Als u kunt, gaat u maar; maar u zult geen mijl kunnen afleggen;
u kunt nog geen minuut in een gesloten rijtuig zitten zonder dat u ern-
stig last krijgt van uw maag, dat hebt u dikwijls genoeg ondervonden,
en dan zou u een zeereis willen maken? U zou het onderweg begeven!" —
Zodoende ging ook dat plan in rook op, niet zozeer door een onoverkome-
lijke moeilijkheid, dan wel uit gehoorzaamheid aan de raadgevingen van
zijn Overste.
Doch andere ideeën die in zijn hoofd opkwamen, lieten hem geen
rust, vooral niet tegen het einde van het derde jaar moraalstudie. Hij
koesterde in stilte een heel bijzondere eerbied, een levendige liefde
voor iedere Orde en Congregatie. Door God voorbestemd om de Congrega-
tie van de Heilige Franciscus van Sales te stichten, geloofde en voel-
de hij zich geroepen tot de kloosterlijke staat. Zo vertelde hij zelf
in de eerste jaren van het Oratorio aan Don Angelo Savio, zijn leer-
ling. Hij was er zozeer van overtuigd dat dit zijn roeping was, die
hem, naar het hem toescheen, ook de middelen zou verschaffen om voort-
durend voor de jongens te zorgen, dat hij, bij zijn bezoek aan de Con-
solata Kerk, er met de Oblaten van Maria over sprak. Niettemin, hetzij
dat de vroegere idee om bij de Oblaten te gaan levendiger in hem werd,
ofwel dat hij Don Cafasso diens voorzichtige terughoudendheid wilde
doen prijsgeven, die hem nog niet met zijn gezag van Overste een be-
slissend antwoord aangaande zijn bijzondere roeping gegeven had, dien-
de hij zich bij hem aan en legde hem zijn nieuwe gedachte voor. De
heilige priester luisterde stilzwijgend naar alle verlangens en overwe-
gingen en toen Don Bosco uitgesproken was, antwoordde hij hem slechts
met een droog en beslist: "Nee!" Don Bosco verbaasde zich over de ener-
gieke toon van zijn stem, maar wilde toch niet naar de reden van dat
negatieve antwoord vragen. Hij volhardde in vurige gebeden opdat de
Heilige Maagd hem de plaats en het ambt zou aanwijzen waarin hij werk-
zaam zou kunnen zijn voor het heil van de zielen. Hoezeer hij zich ook
geneigd voelde om zich op een bijzondere manier bezig te houden met de
meest verlaten jeugd, door middel van de zondagspatronaten, wilde hij
toch niet zijn eigen oordeel laten gelden, in de vrees dat in zijn dro-
men, die toch zo duidelijk geweest waren, zich ook een waanbeeld had
kunnen mengen.
Intussen naderde de tijd waarop volgens het reglement, onze ge-
liefde Don Bosco een bepaalde taak voor de uitoefening van zijn gewij-
de ambt moest kiezen en het Convict verlaten. Verschillende pastoors
hadden hem wel graag als helper en vroegen dat ook. Onder meer had Don
Giuseppe Comollo, de oom van de overleden seminarist Louis Comollo,
rector in Cinzano, hem gevraagd om economisch administrateur van zijn
parochie te worden, omdat hij zijn taak wegens zijn leeftijd en zieke-
lijke toestand zelf niet meer kon waarnemen, en hij had daar al de toe-
stemming van aartsbisschop Fransoni voor gekregen. De eerbiedwaardige
grijsaard was echter al dicht bij het einde zijner dagen en Don Bosco
zou die functie niet lang hebben kunnen vervullen. God echter, die
barmhartig waakt over zoveel arme jongens, leidde eveneens het lot van
degenen die belangrijke instrumenten voor hun eeuwig heil moesten wor-
den. De theoloog Guala ontbood op zekere dag Don Bosco in zijn kamer,
die nog niets wist van de beslissing van Monseigneur, en waarbij hij
hem tegelijkertijd zou vragen hem van dat eervolle ambt te ontslaan,
omdat hij zich daar onder meer helemaal niet toe aangetrokken voelde.
Don Bosco gehoorzaamde en kreeg zijn zin. Hieruit volgde, dat ook de
theoloog Guala enigszins de toekomst van Don Bosco aanvoelde.

14.3 Page 133

▲back to top
- II/130 -
Doch nu moest deze eerst de geestelijke oefeningen gaan volbrengen
en Don Cafasso zei tegen Don Bosco: "Om uw roeping goed te bepalen, is
het nodig dat ge er dieper in de Heer over nadenkt; bid meer, bid veel.
Er worden nu juist de geestelijke oefeningen van de Heilige Ignatius
gehouden. Ga daarheen en volg die. Bid God dat Hij u duidelijk Zijn wil
onthult; en als u daarna terugkeert, zullen we verder zien."
Don Bosco vertrok in gezelschap van Don Cafasso, die de grootse
zending en de ernstige verantwoordelijkheid besefte waar zijn leerling
voor geplaatst stond, en die niet anders wilde dan dat hij op waardige
wijze de goddelijke raadsbesluiten zou volvoeren. Het was midden juni.
Don Cafasso preekte de eerste maal voor de priesters en hield de over-
wegingen. Tien jaar lang had hij zich eveneens geleidelijk voorbereid
voor het geven van de instructies, en van toen af ging hij door met
bijna ieder jaar een of ook wel twee geestelijke oefeningen te leiden
tot het einde van zijn leven toe. Zijn woord, zacht, eenvoudig, nauw-
keurig in het uiteenzetten van de christelijke en kerkelijke plichten,
was rijk aan een heilige zalving, die doordrong tot de harten, tranen
te voorschijn riep, bekeringen tot stand bracht en heel veel goed
stichtte. Hij was het niet die sprak, maar de genade van God; en men
ging van hem weg met het verlangen hem een andere keer weer te horen.
Alle priesters gingen bij hem biechten, en hij liet hen tevreden en in
vrede gaan, vervuld van vuur, ijver, moed, troost, en vastbesloten om
de gewenste hervorming tot stand te brengen en tot het einde te volhar-
den in het goede.
Don Bosco verleende eveneens assistentie bij de oefeningen voor
de leken die door Don Guala geleid werden. Teruggekeerd in Sint-Fran-
ciscus van Assisi, verwachtte Don Bosco, dat Don Cafasso hem zou vra-
gen wat hij voor conclusie uit de geestelijke oefeningen getrokken had.
Maar het scheen dat Don Cafasso zich daar niet om bekommerde. De toe-
komstige positie van Don Bosco leek vreemd. Het was een uitgemaakte
zaak dat hij niet langer in het Convict gehuisvest zou blijven. Uit de
woorden van Don Guala had hij opgemaakt dat een plaats en functie in
het diocees niets voor hem was. Don Cafasso praatte hem uit het hoofd,
tot een orde toe te treden of zich aan de missie overzee te wijden. Hij
wist geen uitweg en hij voelde de behoefte aan geestelijke en materiële
steun. Van welke zijde moest die dan komen? Welk besluit zou zijn gees-
telijke leidsman genomen hebben? Om achter de mening van Don Cafasso te
komen, nam hij daarom zijn toevlucht tot een soort van list. Hij maakte
zijn opwachting bij hem, vertelde hem dat hij zijn koffer met zijn arm-
zalige bezittingen gemaakt had, om naar een klooster te gaan en dat hij
hem goedendag kwam zeggen en afscheid nemen. Maar met zijn zachtmoedige
glimlach rond de lippen, zei de goede priester: "Och, wat een haast; en
wie zal dan voortaan voor uw jongens zorgen? Denkt u niet dat het goed
zou zijn als u zich met die jongens bezighield?"
"Ja, natuurlijk, maar als God mij tot de kloosterlijke staat roept,
zal Hij er ook wel voor zorgen dat iemand anders zich het lot van de
jongens aantrekt!"
Don Cafasso keek Don Bosco toen ernstig, heel ernstig recht in het
gezicht en met een zeker air van vaderlijke plechtigheid zei hij tegen
hem: "Mijn beste Bosco, laat iedere gedachte aan een kloosterroeping
varen; ga uw koffer maar weer uitpakken, als u hem al gemaakt hebt, en
ga door met uw werk ten behoeve van de jongens. Dat is de wil van God en
niet anders!"

14.4 Page 134

▲back to top
- II/131 -
Bij de ernstige en vastberaden woorden van zijn geestelijke Leids-
man, boog Don Bosco glimlachend het hoofd, want nu wist hij wat hij had
willen weten. Weliswaar wist hij nog niet welke weg hij zou moeten gaan,
om zijn werk te kunnen voortzetten, noch de plaats waar hij zich zou
moeten vestigen, maar daar brak hij zich het hoofd niet over. God, die
door de mond van Don Cafasso gesproken had, zou ook wel voor de middelen
gezorgd hebben. Uit de omstandigheden voorzag hij zorgen, moeilijkheden,
ellende, vernedering, maar daar was hij niet bang voor. Charitas non est
ambitiosa.(1) Hij zou naar een eervolle functie hebben kunnen dingen; en
met zijn geest en bekwaamheid om met mensen en omstandigheden overweg te
kunnen, met de vastberadenheid en behendigheid waarmee hij zijn doel
nastreefde, kon hij een schitterende en voordelige loopbaan verwachten,
waarin hij het ver zou kunnen brengen. In plaats daarvan echter, aan-
vaardde hij als zijn erfdeel, en voor heel zijn leven, de arme jongens.
Alleen een vurige liefde tot de evenmens kon hem tot een dergelijk ern-
stig en voor hem zo welkom offer brengen.
(1) 1 Kor. 13,5.

14.5 Page 135

▲back to top
- II/132 -
H O O F D S T U K XXIII
DE GEESTELIJKE APORTI IN TURIJN - DE NORMAALSCHOOL -
MENINGSVERSCHIL TUSSEN VORST EN PRELAAT - DE
BETREKKINGEN TUSSEN DON BOSCO EN APORTI - DE LISTIGHEID
VAN DE SLANG EN DE EENVOUD VAN DE DUIF IN DON BOSCO.
Karel Albert had bij decreet van 10 juli 1844 in Piëmont de school
gesticht die zogenaamd de methodische school genoemd werd, en later de
normaalschool werd geheten, bestemd om de universele kennis en de prak-
tijk van een beter opvoedingsonderricht te verbreiden en goede mees-
ters te vormen voor de lagere school. Bovendien had hij de Eerwaarde
Heer Ferrante Aporti uit Cremona laten komen om een jaar lang in Turijn
de eerste leraar te zijn. Aanbevelingsbrieven die hem met veel lofprij-
zingen geschreven waren door de vice-aartshertog, hadden de door hem
gemaakte keuze geschraagd.
De komst van Aporti in Turijn was zoveel als een triomf. De ovaties
en het applaus die hem zo warm werden toegebracht, lieten heel zeker
blijken dat hij door de liberalen en de sektariërs als de held van hun
partij beschouwd werd. Uit Lombardije hadden Mgr. Fransoni intussen
echter inlichtingen bereikt die weinig gunstig voor deze geestelijke
uitvielen. Het scheen dat dit een oorlogsverklaring van de goddelozen
was aan God en de Kerk.
De school werd plechtig in gebruik genomen op 26 augustus in een
zaal van de koninklijke Universiteit en moest gedurende de hele maand
september geopend blijven. Niemand zou het eerstvolgende schooljaar
1844-45 meer worden toegelaten tot het examen voor onderwijzer van de
lagere school in de provincies Turijn, Pinerolo en Susa, tenzij voor-
zien van een bewijs, deze school bezocht te hebben. De 30ste september
was als dag voor de examens vastgesteld. De verklaring tot aanneming
als leraar in de eerste of tweede klas van de normaalschool, of tot
leraar in de methodiek, moesten worden uitgereikt door het secretari-
aat van de Universiteit. Nauwelijks was Aporti begonnen met zijn voor-
drachten over de pedagogie, of deze werden voor de welgezinden hoe lan-
ger hoe meer verdacht door de grote ophef die zij maakten en de uitbun-
dige lofprijzingen van de sektarische schrijvers. Don Bosco was intus-
sen waakzaam en wilde zien welke wending deze gebeurtenissen zouden ne-
men.
De Aartsbisschop wendde zich vervolgens tot de Raad van Onderwijs
en keurde de aanwezigheid van geestelijken in de pedagogische school
af en deed aan de pastorieën van de stad een persoonlijk schrijven toe-
komen, waarin hij zijn geestelijken verbood, het onderricht van Aporti
te volgen. De Koning werd daarover woedend en protesteerde, dat de

14.6 Page 136

▲back to top
- II/133 -
benoeming van Aporti niet herroepen zou worden, noch de onderwijzers-
school zou worden opgeheven. Sektarische raadgevers, aan wie Karel Al-
bert al te onvoorzichtig soms het oor leende, wakkerden in het geheim de
koninklijke verontwaardiging aan. Een der middelen om de Koning des te
meer te bedriegen was, Mgr. Fransoni bij hem in een kwaad daglicht te
stellen en hem van bedrog te beschuldigen; want het verstand, de deugd-
zaamheid, de ijzeren rechtschapenheid van deze grote prelaat vormden een
hinderpaal voor hun plannen. Er vond intussen een briefwisseling plaats
tussen de vorst, die zich in Racconigi bevond, en de Aartsbisschop, die
zich naar hem begaf om zijn overwegingen mondeling uiteen te zetten.
Toen Karel Albert hem ontving, deed deze erg stuurs, al kon hij de gene-
genheid die hij hem inboezemde niet verbergen. Daarna werd hij soepeler,
hoorde hem aan en besloot met te zeggen, dat hij door de gegeven verkla-
ringen volkomen voldaan was. Niettemin groeide de verontwaardiging van
de koning spoedig weer aan. Monseigneur had namelijk een pastoor van de
stad ter verantwoording geroepen, daar deze Aporti had toegestaan de Mis
op te dragen in zijn kerk zonder goedkeuring van de Curie. Er was een
door de synode voorgeschreven verplichting, een verplichte akte van
onderwerping, die Aporti niet tegenover het kerkelijke gezag was nageko-
men, en die noodzakelijk was om niet geschorst te worden. Wellicht stel-
den de hovelingen dit feit zo voor aan de koning als een gewilde beledi-
ging tegenover zijn persoon. Van dat ogenblik af ontstond er een onenig-
heid tussen twee persoonlijkheden, die elkaar tot dan toe oprecht gene-
gen waren geweest. Aporti kwam zozeer in de gratie van de koning, dat
deze later aan Pius IX voorstelde, hem tot Aartsbisschop van Genua te
wijden en hijzelf benoem- de hem tot senator van het rijk.
De vorst was echter nog steeds te goeder trouw, terwijl de aarts-
bisschop niet op eenvoudige verdenkingen afging. Van personen die heel
goed op de hoogte waren van het geheime drijven, en ook door tussenkomst
van Don Bosco had hij heel ontstellende onthullingen vernomen. De jonge
priester stond al op heel goede voet met verschillende invloedrijke per-
sonen van alle klassen der burgerij. Hij telde vrienden onder de rege-
ringsambtenaren, onder functionarissen van het koninklijke paleis en van
het leger, en onder de hoogleraren van de universiteit. Het gebeurde
daarom wel eens, dat deze uit zuivere openhartigheid, of door onacht-
zaamheid in het spreken, uitgelokt door voorzichtig gestelde vragen, of
weer anderen, die door een verontrust geweten gedreven werden, het vele
of het weinige dat te hunner kennis kwam onthulden; dingen, die ze ofwel
vermoedden, of waar ze stellige aanduidingen voor hadden, of die ze had-
den opgemaakt uit een indiscreet gesprek over geheime bijeenkomsten.
Verscheidene leraren vormden inderdaad een goddeloze en geheime samen-
zwering, om iedere gedachte aan de geopenbaarde godsdienst uit de school
te bannen. Met satanische sluwheid bestudeerden zij plannen en pro-
gramma's, die van lieverlee, onmerkbaar, en met gedurende vele jaren aan
de dag gelegde volharding en geduld, mogelijkerwijze zouden moeten lei-
den tot de vernietiging van het geloof in de harten der leerlingen. De
aartsbisschop vreesde dan ook dat de aangewende arglistigheid schade zou
toebrengen aan het altaar en dientengevolge eveneens aan de troon. De
positie van degenen van wie men deze vertrouwelijke mededelingen gekre-
gen had was heel kwetsbaar, en zij verzochten monseigneur, niet te laten
blijken van wie hij dat alles te weten was gekomen. Hij was echter ver-
standig en voorzichtig genoeg om niemand in ongelegenheid te brengen.

14.7 Page 137

▲back to top
- II/134 -
Intussen was hij erg benieuwd naar wat er op de nieuwe school voor
onderwijzers nu eigenlijk geleerd werd, daar hij er nog niet in geslaagd
was een helder inzicht te krijgen in de verschillende elkaar soms tegen-
sprekende mededelingen. Daarom droeg hij Don Bosco op, dat te onder-
zoeken. Don Bosco begon de voordrachten te bezoeken, die Aporti aan de
universiteit hield. Al onmiddellijk knoopte hij hoffelijke betrekkingen
met deze geestelijke aan. Talrijk waren de schoolmeesters die kwamen
luisteren, zodat de grote zaal bijna geheel gevuld was. Onder de leer-
lingen van Aporti merkte hij ook de eerwaarde Heer Jacopo Bernardi op,
een man van rechtschapen beginselen en een bekwame pedagoog, die zich in
alle eenvoud van geest tot zijn volgeling verklaarde. Vlak voor de ka-
theder zaten vijftien tot twintig jongens, aan wie hij een praktische
les gaf, zodat hij op die manier aan de onderwijzers op indirecte wijze
de manier van lesgeven onderrichtte. Het was alleszins niet gemakkelijk
zich een duidelijk beeld te vormen van zijn godsdienstig pedagogisch
systeem, omdat hij het omhulde met tal van duistere uitspraken, die zijn
eigenlijke bedoelingen verborgen. Toch duurde het niet lang of Don Bosco
bemerkte, dat op een indirecte manier alle heilige mysteriën van de
godsdienst buiten deze lessen gehouden werden. Aporti wilde niet, dat
men de jongens ooit over de hel zou spreken. Een keer riep hij uit:
"Waarom zou men met kinderen over de hel praten? Zulke naargeestige ge-
dachten zijn niet goed voor hen; dat zijn angsten die de opvoeding geen
goed doen." Daarmee nam hij de heilige vreze des Heren weg. Vervolgens
kwamen er voorstellen van zijn lippen, die wel niet openlijk de gods-
dienst raakten, maar waarvan men toch wel kon zeggen dat ze door kette-
rij besmet waren. Hij ondervroeg bijvoorbeeld zijn leerlingen een voor
een: "Wie is Jezus Christus?" - De een gaf dit, de ander dat antwoord.
Na tal van ondervragingen gaf hij op indrukwekkende wijze zijn defini-
tie: "Jezus Christus is het Woord van God, het is de eeuwige bovenna-
tuurlijke waarheid." Van de Godmens, van de volmaakte twee naturen in
één enkele persoon maakte hij geen gewag. Daarna vroeg hij: "Wie is de
Heilige Maria?" - De jongens gaven weer verschillende antwoorden en de
meester, daarmee niet tevreden, besloot: "De Heilige Maria is een uit-
verkoren schepsel." Maar hij verzweeg waarom zij uitverkoren was. In een
persoonlijk onderhoud met Aporti, vroeg Don Bosco hem, waarom hij zijn
definitie niet verklaarde. Aporti gaf als antwoord dat de jongens nog
niet in staat waren om dat te begrijpen.
Na enkele weken bracht Don Bosco daarom een op waarheid gegrond
verslag uit aan de aartsbisschop. Mgr. Fransoni luisterde in gedachten
verzonken naar hem en zei toen: "Nu is het genoeg, u moet nu niet meer
naar hem gaan luisteren." En van dat ogenblik af ging Don Bosco er ook
niet meer heen.
Tezelfdertijd voerde Aporti het systeem van de Schotse protestant
in het Asiel of de kinderschool van Po. Daar werden de beeltenissen van
de allerheiligste Maagd Maria en van de heiligen geweerd zowel van de
muren als van de prijzen die aan de kinderen werden uitgereikt. Men
wilde in de school enkel plaats verlenen aan het Kruisbeeld. De regle-
menten waren niet gesteld in een waarachtige katholieke geest, die de
verhevenste gedachten van het verstand en de hoogste gevoelens van het
hart behoorden te leiden. Ook deze dingen had Don Bosco vastgesteld en
aan de aartsbisschop meegedeeld, zoals eveneens de niet in twijfel te
trekken bedoeling om jongens en meisjes in één groep op te nemen, tot
groot gevaar voor de onschuld van hun zielen. - "Dat is genoeg", zei
Don Bosco, "om het zaad van het kwaad, onder deze toch al schurftige,
door kameraadjes bedorven schapen, en eenvoudige schepseltjes zich te

14.8 Page 138

▲back to top
- II/135-
laten verspreiden als een elektrische vonk." En vele jaren later, zich
de indrukken van die dagen herinnerend, zei hij tegen Don Francesco
Cerruti, die hem zijn inleiding tot het reglement der kindertehuizen
voor de Zusters van Maria Hulp der Christenen aanbood: "Wilt u weten,
wie Aporti toen werkelijk was? De leider van degenen die in het onder-
wijs de godsdienst terugbrengen tot louter gevoel. Je zult je wel her-
inneren dat een van de fouten van de moderne pedagogie is, dat men in de
opvoeding niet wenst te spreken over de eeuwige grondbeginselen en voor-
al niet over de dood en de hel."
Mgr. de aartsbisschop was door dat alles diep bedroefd. Aanvanke-
lijk berustte hij erin, en wellicht koesterde hij nog de hoop, dat de
koning, wanneer hij op de hoogte gebracht zou zijn, zich genoopt zou
voelen paal en perk te stellen aan dergelijke mistoestanden, die hij
niet wilde en niet kende. Intussen toonde hij zich onverstoorbaar en
bleef de toestemming weigeren, dat zijn geestelijken een dergelijke
leraar de eer zouden aandoen van hun aanwezigheid in zijn school. Wel-
licht vreesde hij, dat de jongere geestelijken—onderwijzers er schade
door zouden ondervinden. Intussen bleef de gisting groeien uit de wer-
ken van Gioberti.
Enkele bisschoppen echter en andere vooraanstaande personen dach-
ten niet precies hetzelfde als hij. Zij voorzagen dat deze instituten
van blijvende aard zouden zijn. En inderdaad werd op 1 augustus 1845 de
hogere school voor onderwijzers, opgericht in de universiteit, aangewe-
zen voor de vorming van leraren in de onderwijsmethodiek. De cursus zou
een heel schooljaar moeten duren. De provinciale onderwijzersscholen,
bestemd om de schoolmeesters voor het lager onderwijs te vormen, begon-
nen op l augustus en eindigden op 20ste oktober. De geestelijke Aporti
was steeds de initiatiefnemer en de vormer daarvan. Daarom haastte zich
Mgr. Losana, bisschop van Biella en buitengewoon raadsman van de staat,
zulke scholen goedkeurend voorzover zij goed waren, de verspreiding te
verbieden van de weinig christelijke beginselen onder het volk, zijn
geestelijken te verplichten de examens te doen voor de verschillende
onderwijzersdiploma's, die noodzakelijk waren om tot het priesterschap
te worden toegelaten, Insgelijks deed bisschop Mgr. Ghilardi, omdat het
lager onderwijs in handen van zijn geestelijken was; en beiden bereik-
ten gelukkig hun doelstelling. Mgr. Charvaz had zijn vicaris—generaal,
Pinerolo, gevraagd, de voordrachten van de geestelijke Aporti bij te
wonen.
Ook de kindertehuizen, en de avond— en zondagsscholen die men
voorbereid had, gingen Mgr. Fransoni ter harte. Voor wat de tehuizen
betrof zou het niet moeilijk geweest zijn het kwaad te voorkomen, door
ze toe te vertrouwen aan een of andere congregatie van zusters, zodat
de kleintjes de kiemen zouden kunnen ontvangen van een goede en Chris-
telijke opvoeding. Het ging er alleen maar om, het aantal onderwijzers
te vermeerderen, wat toen nog gemakkelijk was, aangezien er nog geen
wettelijke bepalingen waren uitgevaardigd voor de bevoegdheid van deze
leerkrachten. Zo waren de markies en de markiezin van Barolo te werk
gegaan, veel later gelukkigerwijze nagevolgd door tal van burgers en
door een groot aantal weldoeners van de jeugd. Doch het is jammer dat
men er niet aan dacht, noch zich in die jaren kon voorstellen, hoe de-
ze instellingen moesten worden ondergebracht in alle steden en dorpen,
en hoe, door de toeneming van het aantal fabrieken, die steeds maar
meer arbeiders vereisten, een plaats, waar men de kinderen onder zijn
hoede kon nemen, een maatschappelijke noodzakelijkheid werd.

14.9 Page 139

▲back to top
- II/136 -
Wat de avond- en zondagsscholen betreft, wilde Mgr. Fransoni zich
een juist oordeel daarover vormen, en vroeg daarom aan de heer Durando,
overste van de Missie, wat deze daarvan dacht en kreeg het volgende
wijze antwoord per brief toegezonden: "Deze scholen, indien goed geleid,
kunnen eindeloos nuttig zijn; maar wanneer zij slecht beheerd worden, of
in handen komen van kwaadwillende lieden, kunnen zij haarden van godde-
loosheid worden. Het zal nodig zijn, dat de pastoors er de hand op leg-
gen om ze in goede banen te leiden; anders zullen meer dan eens die
leermeesteressen en directeurs, die juffrouwen en jongelui niet eens op
zondag naar de Mis gaan. En indien ze worden overgelaten aan een boeren-
front zouden we ons dat op zekere dag tevergeefs berouwen, als het ge-
loof en de goede zeden zouden verdwijnen."
Don Bosco was het volkomen eens met Mgr. Losana, Mgr. Ghilardi, de
markies van Barolo en de heer Durando, zoals hij ontelbare malen zei en
tegenover verschillende bisschoppen herhaalde, opdat, in nieuwe tijden
met nieuwe industrieën, zij zich zouden aanpassen om de jeugd van hun
diocesen te beschermen. "Het gaat er niet om", zo zei hij, "na te gaan
vanwaar deze instituten hun inspiratie en hulp krijgen, doch men moet
veeleer aandachtig hun aard bestuderen, en wanneer er iets goeds in is,
erop bedacht zijn ze een wijze en christelijke leiding te geven; en
zodoende voorkomen, dat zij aangetast worden door de ongodsdienstige
geest."
Met verloop van tijd zullen wij hem in praktijk zien brengen, wat
hij anderen aanraadde. Indien deze raadgevingen en waarschuwingen on-
middellijk aanvaard en in praktijk gebracht zouden geweest zijn, zou
men veel kwaad hebben kunnen voorkomen. En de mannen van de Kerk en aan
de godsdienst toegewijde leken zou men niet als vijanden aanzien hebben
van de wetenschap, het onderwijs en het welzijn van het volk.
Niettemin dient men te bedenken, dat de dingen in die tijd nog niet
zo helder te doorzien waren, zoals men spoedig zal merken. De sektariërs
hadden in het geheim hun plannen uitgebroed en begonnen ze onverhoeds te
verwerkelijken, terwijl de goedwillenden niet op de strijd waren voor-
bereid. Velen onder de geestelijkheid, die zich van de ernst van het
ogenblik niet bewust waren, zouden hebben geaarzeld een oppositie op
touw te zetten, daar de regering klaarblijkelijk het godsdienstige
behoud voorstond; doordat er een verwijdering ontstaan was tussen de
aartsbisschop en zijne majesteit, vervreemdden velen uit de officiële
ambtelijke wereld van hem, die anders een kostbare steun voor hem ge-
weest zouden zijn. Het feit dat hij zijn zetel in de hoofdstad van het
rijk had, was niet weinig hinderlijk voor hem, omdat zich daar de voor-
aanstaande sektariërs verzamelden, en die zouden al zijn maatregelen met
alle middelen bestrijden. En vooral in de loges gloeide er een onblus-
bare haat tegen hem, daar men zijn vastberaden apostolisch karakter
kende.
Ondanks dat alles ontbood Monseigneur na langdurige overweging,
rustig en onverstoorbaar, de geestelijke Aporti bij zich, en niet dan
na lang te hebben nagedacht en veel gebeden. Hij wist dat hij te maken
zou krijgen met een geduchte persoonlijkheid, die door de sektariërs
immers tot in den hoge verheven werd. Het ging niet zozeer over de
scholen, over rationele onderwijsmethoden, dan wel over de godsdiens-
tige beginselen der leraren. Toen hij nu bij hem kwam, nodigde hij hem
uit met het geven van pedagogische voordrachten op deze wijze op te
houden, die door hem en door alle welwillenden van ketterse aard geacht

14.10 Page 140

▲back to top
- II/137 -
werden, gevaarlijk voor het geloof en in tegenspraak met wat de staats-
wet voor de schoolreglementen voorschreef. Tezelfdertijd waarschuwde hij
hem, dat, wanneer hij zich weerspannig zou tonen, hij tot zijn verdriet
zijn toevlucht zou moeten nemen tot disciplinaire maatregelen. Daarmede
deed de aartsbisschop niets anders dan wat zijn heilige plicht was.
Aporti trok zich echter van het vermaan niets aan, ging door met zijn
voordrachten en celebreerde na enkele jaren geen heilige Mis meer. Het
betekende een grote ramp voor het liberale kamp toen dat besluit bekend
werd en ook onder de aanhangers van de godsdienst werd daarover ver-
schillend geoordeeld.
In dat betreurenswaardige twistgeding hield Don Bosco zich steeds
buiten de strijd; iedereen dacht dat hij iemand was die geen belang-
stelling voor dergelijke dingen had. Nadat hij de onrechtvaardige ge-
prikkeldheid van Aporti een aanzienlijke tijd lang had laten besterven,
en nadat hij raad van Don Cafasso ingewonnen en verlof van de aartsbis-
schop verkregen had, nam hij met Aporti weer goede doch behoedzame be-
trekkingen op. Zijn doelwit was, de stichting van zijn zondags- en
avondpatronaten, die hij besloten was te openen zodra de goddelijke
Voorzienigheid hem de middelen daartoe aan de hand zou doen. Zijn op-
zet was van bewonderenswaardige omvang, maar hij hield hem nog als een
geheim in zijn hart verborgen. Hij had behoefte aan een beschermer, die
hem aanvankelijk als schutse zou dienen temidden van alle tumult, die
hem zou helpen de hindernissen, die overal zouden opdagen, te over-
winnen en die groot gezag zouden hebben onder degenen die het openbaar
onderwijs beheren. In die jaren was het dat Aporti en Don Bosco bij het
maken van zijn plannen rekening met hem had gehouden. Door zich een op-
rechte vriend van het volksonderwijs te tonen, door hem af en toe te
raadplegen over de manieren van onderwijs geven, had hij zijn achting
weten te verwerven. Te meer daar Don Bosco, zonder veel te zeggen, een
heel bijzondere voorkomendheid aan de dag legde als hij met iemand
sprak, waarbij hij steeds de bekwaamheden van de betrokkenen tot uit-
drukking liet komen. De bewijzen hiervoor zullen we in de verdere ont-
wikkeling van onze geschiedenis wel zien.
Toch, al wist Don Bosco uit de bescherming van de Eerwaarde Heer
voordeel te behalen voor zijn katholieke ondernemingen, wij zijn ervan
overtuigd dat hij daar zoveel mogelijk suggesties en influisteringen
tegenoverstelde, die, in praktijk gebracht tot heil van diens ziel ge-
strekt zouden hebben. Aporti wilde in het begin inderdaad misschien
voor zijn eigen persoonlijk voordeel gebruik maken van de sektarische
volksgunst, maar later veranderde hij zijn stellingen die niet goed
klonken voor katholieke oren. Ook stond hij toe, dat in het kinderte-
huis niet alleen meer het kruisbeeld maar ook een afbeelding van de
Heilige Maagd geplaatst werd. Pedagoog van waarachtige betekenis als
hij was, niettegenstaande zijn kleine en grote gebreken en zijn leven
dat niet geheel in overeenstemming was met de heiligheid van de pries-
terlijke aard daarvan, ondersteunde hij niettemin de orthodoxe rich-
ting van de scholen; dat wil zeggen de opvoeding, gegrondvest op het
geloof en de godsdienstige gevoelens. Ook komt hem lof toe daar hij in
1848, zich neerleggend bij de wil van de Paus, uit eigen beweging af-
zag van de aartsbisschopszetel van Genua, waarvoor de minister van de
koning hem had voorgedragen. Zou Don Bosco op een of andere wijze, al-
thans indirect, niet iets hebben bijgedragen tot dat wijze besluit van
Aporti? Hoe het ook zij, wij weten dat Don Bosco nooit tot toenadering
kwam van de een of ander, al was het ook een regerende persoon, zonder
dat hij direct of indirect hem een woord liet horen dat betrekking had

15 Pages 141-150

▲back to top

15.1 Page 141

▲back to top
- II/138 -
op God en eeuwigheid. Ook staat vast, dat wie ook met hem omging, zich
gedreven voelde tot een hervorming van zijn zedelijke en godsdienstige
leven of zeker het door een of andere goede handeling te verbeteren. Hij
beschikte over een heel bijzonder vermogen om zich van aller harten
meester te maken. Zelfs bepaalde verstokte sektariërs, stonden hem, al
moesten zij er hun eden voor schenden, toe wat hij voor de naastenliefde
en voor de godsdienst wist te vragen. Zij waren als een zekere koning,
die, wel wetend dat Johannes de Doper een rechtvaardig en heilige man
was, hem verdedigde, veel werk maakte van diens overtuiging en graag
naar hem luisterde. Bij de vele tegenkantingen en vervolgingen, die Don
Bosco te doorstaan had van al de ministeries die elkaar in de loop van
meer dan dertig jaar opvolgden, had hij in al de afdelingen van de re-
gering beschermers en vrienden, en hij schrok nergens voor terug, ook al
zag een zaak er hopeloos uit. Ook na zijn dood betekende voor de hoogste
politieke personen, een verzoek dat hun gedaan werd ter wille van Don
Bosco's nagedachtenis als het ware een bezwering, die hen trof en deed
toegeven.
Maar wat waren nu de oorzaken, die Don Bosco zoveel invloed ver-
schaften op de harten der mensen? Zijn onuitputtelijke liefde voor de
jongens der armen en zijn krachtige, werkzame, vastberaden hang naar
niets anders dan waarheid en rechtvaardigheid. Het was duidelijk, dat
geen enkel beletsel hem kon tegenhouden omdat zijn bedoelingen steeds
rechtschapen waren. Hij leed, streed, bad, bereid als het zijn moest,
om zijn leven te geven voor zijn nobele zending. Zijn kracht deed niet
denken aan koppigheid, die de dochter van de hoogmoed is, doch ging
recht op het doel af, wanneer dat de wil van God was, en zo verlangde
hij het welzijn van de maatschappij en zelfs van zijn tegenstanders.
Nooit liet hij zich leiden door een valse ijver. In zijn werk ging hij
rustig zijn gang, zonder ooit lukraak te werk te gaan, met fantasti-
sche of geïmproviseerde handelingen, dat wil zeggen zonder bezinning.
Hij ging steeds te werk volgens de raad die Jezus Christus aan de
Apostelen gaf: "Zie, Ik zend u als schapen tussen wolven. Wees dus om-
zichtig als slangen en argeloos als duiven."(1)
De wetenschap der heiligen is de wijsheid.(2)
Zoals de slang verborg hij het hoofd voor de slagen van de vijand,
dat wil zeggen, hij bewerkte zijn eigen zielenheil en dat van zijn even-
mens met zoveel mogelijk deugdelijke middelen. Op dat punt kende hij
geen geschipper en hij was onbuigzaam tot het uiterste. Voor het overi-
ge vermeed hij te spreken of te schrijven over gelijk welke politieke
kwestie, om niet verdacht of gehinderd te worden het goede te doen. In
een zo moeilijk tijdsgewricht onthield hij zich van openlijk verzet en
vijandige activiteit tegen de regering, doch schreef wel openhartig al
de elkaar opvolgende onordelijkheden, ook ten nadele van de Kerk, toe
aan de sekten en aan de ambtenaren die misbruik maakten van hun posi-
tie. Hij sprak niet veel en overwoog eerst ieder woord dat hij wilde
zeggen. Hij wist te verzwijgen wat, anders indien het geuit werd, kwaad
zou hebben kunnen veroorzaken en het goede verhinderen; en een geheim
(1) Mt. 10,16.
(2) Spreuken, 9,10.

15.2 Page 142

▲back to top
- II/139 -
was bij hem trouw bewaard. Nooit veroorloofde hij zich een woord dat
kwetsend zou kunnen zijn voor de autoriteiten of ook voor particuliere
personen. Hij liet alle eer aan degenen die deze door hun maatschap-
pelijke positie verdienden, en hij toonde zich erkentelijk voor diegenen
onder hen die ook maar de schijn van een weldaad bewezen. Hij was steeds
bereid iemand een dienst te bewijzen, ook aan tegenstanders; hij nam het
voor hen op indien zij valselijk beschuldigd werden; hij prees hen we-
gens het goede dat zij verricht hadden, of wegens hun kennis en hun ver-
nuft. Hij stond geduldig tegenover verwijten, onrechtvaardige beschuldi-
gingen en vervolgingen en wist zichzelf te beheersen, kalm te blijven,
en toe te geven, wanneer verzet niet verplicht was, indachtig wat de
goddelijke Zaligmaker aanraadde: iemand die geslagen heeft, ook de ande-
re wang toe te keren, iemand het bovenkleed te laten die het onderkleed
wil afnemen, en twee mijl mee te gaan met iemand die ons opvordert er
één met hem af te leggen. Wat nochtans heel verwonderlijk is, is dat hij
zelden in een dergelijke moeilijke situatie kwam te verkeren, daar de
Voorzienigheid het zo beschikt had, dat Don Bosco in contact stond met
vooraanstaande politieke persoonlijkheden, zowel liberalen als sekta-
riërs, die, overtuigd van zijn loyaliteit en zwijgzaamheid, hun toe-
vlucht bij hem zochten voor persoonlijke of belangrijke familieaangele-
genheden, en bij hem doeltreffende naastenliefde vonden. En alsof dat
nog niet genoeg was: meer dan eens wist Don Bosco door ofwel bepaalde
intriges te verhinderen, die schadelijk waren voor de naam of de persoon
van sommige zijner machtige tegenstanders, of door tegemoet te komen aan
hun eerlijke verlangens, hen onrechtstreeks voor zich te winnen en gun-
stig voor zich te stemmen. In al die dingen ging hij steeds te werk met
de vanzelfsprekendheid van wie gewend is bij al wat hij doet de voor-
zichtigheid te betrachten, die verkregen wordt door praktische oefening.
Tezelfdertijd verafschuwde hij de leugen, de dubbelzinnigheid,
iedere onoprechtheid. Wat hij deed en wat hij zei was steeds echt en
gemeend, en hij was steeds gewoon het ja, ja en het neen, neen uit het
Evangelie te herhalen, tot stichting van wie met hem in aanraking kwa-
men. Deze eenvoud maakte hem tot een innemende persoonlijkheid voor
iedereen, zonder aanzien des persoons van degenen die hem ook om zijn
beminnelijkheid en hoffelijke manieren hoogschatten en eerbiedigden.
Hij gebruikte steeds beminnelijke woorden en uitdrukkingen, maar maakte
zich nooit aan vleierij schuldig, en wanneer hij iets prees, was zijn
lof ook ernstig gemeend. Menselijk opzicht bij het opkomen voor de
rechten van God en de Kerk kende hij niet, maar, hoewel een verklaard
tegenstander van de dwaling, eerbiedigde en beminde hij de dwalenden,
zodat dezen eveneens overtuigd waren van de oprechtheid van zijn gene-
genheid, en wisten dat er geen bedrog in hem was.
Zijn eenvoud nam zelfs het karakter aan van een zekere goedmoedig-
heid, waardoor hij allerlei soorten van mensen tot zich trok, groten
en kleinen, geleerd en ongeletterd. Niet goedmoedig echter was hij,
wanneer het om gewetenszaken ging of wanneer de priesterlijke waardig-
heid op het spel stond. In alle geval hielden wereldse en oppervlakkige
mensen, die zagen dat hij in plaats van een eervolle en winstgevende
positie te verlangen, zich geheel en al gaf aan de jongens van de gewo-
ne mensen, hem aanvankelijk voor een onnozelaar en fantast. "Het is
merkwaardig te zien", zo schrijft een vooraanstaande auteur, "dat bij-
na al de mensen die iets betekenen eenvoudig in hun doen en laten zijn,
en dat eenvoud in het doen en laten opgevat wordt als het kenmerk van
iemand die weinig te betekenen heeft." Deze opmerking is heel verhelde-

15.3 Page 143

▲back to top
- II/140 -
rend voor het beeld van Don Bosco. De fanatieke voorstanders van de ver-
nieuwing schonken toen weinig aandacht aan hem; zij vonden hem iemand
zonder belang of, als men wil, een goedaardige filantroop; en zodoende
kon Don Bosco langzamerhand zijn stichting opbouwen ten voordele van de
godsdienst en van het vaderland, door het verwerven van achting en hulp
van degenen die niet vooringenomen waren en over veel verstand be-
schikten, in de grond van de zaak het belang van zijn plannen kenden,
de vrucht van zijn beleidvol vooruitzien.
Wat er goed was in de verwachtingen die het volk koesterde moest
men billijken en geduldig het vele kwaad dat er in lag matigen. Hij
zag dat de revolutionaire stroming hoe langer hoe erger werd en dat het
uiteindelijk zo overweldigend zou worden, dat ze elke hinderpaal met
geweld zou omverhalen. Hij besefte dat het onmiddellijke verweer men-
selijkerwijze gesproken onmogelijk zou zijn, het zou geen uitwerking
hebben, of zelfs een tegenovergestelde uitwerking. Daarom bepaalde hij
er zich toe, langs de randen van deze storm te gaan, op de eerste
plaats erop bedacht, zich niet zelf door de stortvloed te laten mee-
sleuren. Vandaar dat hij degenen die gevaar liepen zoveel mogelijk van
deze oevers trachtte weg te houden, en diegenen ervan te verwijderen,
die er zich met vermetel en betreurenswaardig vertrouwen waagden. Hij
wierp dijken op waar overstromingen te duchten en tegen te houden wa-
ren, en bereidde intussen ontzaglijk veel materiaal voor voor de dag,
waarop hij, als de overstroming voorbij was, zich aan het moreel her-
stel zou kunnen wijden. De feiten die wij thans gaan vertellen, zullen
de werkelijkheid in beeld brengen, van wat wij hier slechts hebben kun-
nen aanduiden en aankondigen. Doch waar hij aan zijn verstand ook een-
voud en zachtmoedigheid paarde, zullen wij in hem het woord van Jesus
Christus bewaarheid zien: "Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen het
land bezitten."(1)
(1) Mt. 5,5.

15.4 Page 144

▲back to top
- II/141 -
H O O F D S T U K XXIV
POGINGEN OM DON BOSCO IN TURIJN TE HOUDEN - HIJ WORDT
TOT GEESTELIJKE LEIDER VAN HET OSPEDALETTO GEKOZEN - HIJ
WINT ER MEER HONIG DAN AZIJN - VRUCHTBARE MISSIE IN
CANELLI - HET GEHEIM VAN DON BOSCO'S VRUCHTBARE PREKEN.
Verschillende vooraanstaande priesters, onder wie de theoloog Nasi
die beseften welk een schat van kennis en deugd Don Bosco bezat, en die
inzagen hoe noodzakelijk zijn ijver werd voor het eeuwige heil van vele
jongens, maakten zich er ernstig bezorgd over dat hij zich soms niet in
Turijn zou vestigen. Daarom richtten zij zich tot Don Cafasso om midde-
len te zoeken om te voorkomen, dat de aartsbisschop hem in een of andere
ver van de stad gelegen parochie zou plaatsen. Don Cafasso, die zeker
niet wenste dat zijn leerling Turijn zou verlaten, stemde toe in een
tijdelijke voorziening, door hem bij zich te houden, zonder de reglemen-
ten van het Convict te overtreden. Daarom ging hij naar de theoloog Bo-
rel, die zijn vriend was, emeritus-kapelaan en leider van het Refugium.
"Ik kom u vragen", zo zei Don Cafasso tegen hem, "of u in uw huis niet
een goede priester wilt opnemen en hem kost en inwoning verschaffen? "
De ander keek hem verwonderd aan bij dit ongewone voorstel, en
daar hij nooit neen zei, als het erom ging te biechten en te preken,
antwoordde hij meteen:
"Maar, ik heb geen behoefte aan een helper; er is hier zelfs geen
werk genoeg voor mijzelf."
"Toch moet u me dat genoegen doen, en u zult er zelf tevreden over
zijn", hield Don Cafasso aan. "Wat het kostgeld betreft, dat zal ik zelf
betalen."
"En wat moet die priester bij mij in huis komen doen"? merkte Bo-
rel op.
"Laat hem doen wat hij wil", vervolgde Don Cafasso met een zeker
glimlachje, dat er op wees, dat hij de ander een verrassing wilde be-
zorgen. "Wij hebben bij ons in het Convict de jonge priester Giovanni
Bosco, zoals u weet, die een omvangrijk zondagspatronaat voor jongens
heeft opgericht. Dit jaar heeft hij zijn studies in de moraal beëindigd,
in de loop van dat jaar is hij als repetitor opgetreden in de school, en
als biechtvader in de kerk. Het wordt tijd dat hij een plaats krijgt en
zijn functie in het Convict aan anderen overlaat. Wanneer wij hem als
kapelaan in een of ander dorp op het land laten gaan is hij als priester
verloren; dat zou een veel te beperkt arbeidsterrein voor hem zijn en

15.5 Page 145

▲back to top
- II/142 -
dan zou hij niet het vele goed kunnen doen,waar Onze-Lieve-Heer hem voor
geroepen heeft. Denkt er eens over na of er niet een manier is om hem
met een of andere taak hier in de hoofdstad te houden. Het is beslist
noodzakelijk. Begiftigd als hij is met werkzaamheid en ijver, zal hij
heel veel goed verrichten voor de jeugd. Hij is door de Voorzienigheid
aangewezen om de Apostel van Turijn te worden.
De theoloog Borel, die al een vriend van Don Bosco was, bleek over
het voorstel uiterst te spreken, en nam de gevraagde taak op zich. Daar
hij enkele weken tevoren opdracht gekregen had van Markiezin Barolo, om
een aalmoezenier voor het Ospedaletto te zoeken, haastte hij zich Don
Bosco voor deze functie aan te bevelen. De Markiezin keurde die keuze
goed, maar antwoordde dat hij nog enkele maanden zou moeten wachten al-
vorens de door hem voorgedragen persoon kon worden in dienst gesteld,
omdat het gebouw, dat toen nauwelijks onder de pannen was, in orde ge-
maakt moest worden. "Die jonge priester", zo zei hij, "zou graag ter-
stond willen beginnen, daar hij anders naar elders gezonden zou worden
en dan zouden wij hem kwijt zijn. Don Bosco is een priester van dien
aard, dat ik zeker weet dat wij hem ons niet moeten laten ontglippen."
De Markiezin stemde er in toe, Don Bosco aan te nemen, en hem van dat
ogenblik af, dat wil zeggen zes maanden voor hij zijn taak zou beginnen,
de toelage van 600 lire per jaar toe te kennen. In het Refugium richtte
de theoloog Borel een van zijn kamers voor hem in.
Nu hij deze aangelegenheid tot een goed einde had gebracht, - half
september was het - deed Don Cafasso Don Bosco bij zich komen. Hij wilde
hem op de proef stellen en deed alsof hij zijn plechtige raadgeving die
hij hem enkele maanden eerder gegeven had, was vergeten. Hij zei: "U
bent nu klaar met uw studie. Nu moet u in de wereld gaan werken voor het
heil van de zielen. In deze tijden zijn er velen nodig, en de oogst is
overvloedig. Waaraan zou u zich bij voorkeur willen wijden? "
"Aan wat u me wilt aanwijzen", antwoordde Don Bosco.
"Er zijn drie plaatsen vrij: die van onderpastoor in Buttigliera
d'Asti, die van repetitor in de moraal hier aan het Convict, en die van
aalmoezenier in het Ospedaletto bij het Refugium. Wat kiest u?"
"Wat u het beste vindt."
"Voelt u niet meer voor het een dan voor het ander?"
"Waar ik het meest voor voel, is me met de jeugd bezig te houden.
U kunt met me doen wat u wilt; ik erken in uw raad de wil van Onze-
Lieve-Heer."
"Wat gaat er op het ogenblik in uw hart om? Waar houdt uw geest
zich mee bezig?"
"Op dit ogenblik is het alsof ik me temidden van een menigte jon-
gens bevind, die mij om hulp vragen."
"Ga dan nu enkele weken op vakantie", zo besloot zijn leidsman;
"gedurende die tijd zal ik nadenken over uw functie; als u terugkomt
zal ik u zeggen wat uw bestemming is."
Don Bosco had besloten naar Canelli te gaan. Op de morgen van zijn
vertrek, terwijl hij bezig was zich aan te kleden, liet Don Cafasso hem
roepen en zei: "Ik had graag dat u me zei of u hebt nagedacht over wat
ik u gezegd heb."

15.6 Page 146

▲back to top
- II/143 -
"Als u het mij vraagt", antwoordde Don Bosco, "zou ik de voorkeur
geven aan het Convict en mij willen voorbereiden voor de avondconferen-
tie."
"Goed, gaat u dan maar door."
Don Bosco had gezegd dat hij de voorkeur gaf aan het Convict, om-
dat hij niet wist, waar hij anders zijn kleine vrienden zou moeten bij-
eenbrengen.
Intussen vertrok hij uit Turijn, overnachtte in Asti en ging van
daar naar Canelli met Don Carlo Palazzolo, om daar aan de bevolking
geestelijke oefeningen te geven. Zij gingen te voet en zij waren al een
heel eind onderweg, toen zij plotseling overvallen werden door een plet-
sende regen die lang aanhield. Daar zij geen droge draad meer aan het
lijf hadden, richtten zij tegen het vallen van de avond hun stappen naar
een huisje dat niet ver van de weg lag en niet ver van Riva di Chieri
was gelegen en toebehoorde aan een zekere Genta. Deze, die bezig was met
het brood in de oven te doen, vreesde bij het verschijnen van de wande-
laars die er zo verregend uitzagen, dat het verklede boeven waren. Toen
hij daarna bemerkte wie hij voor zich had, bereidde hij hun een eerbie-
dige ontvangst. Hij zorgde voor droge kleren, bereidde een goede maal-
tijd en ging dan naar een kapelaan die een eind verder woonde, voor een
brevier en een calendarium. De kapelaan kwam, toen hij hoorde van de
komst van de vreemdelingen, hun goedendag zeggen en bleef tot midder-
nacht met hen praten. Na de noodzakelijke rust, zetten zij de volgende
morgen hun reis voort. Onderweg haalden zij een voerman in, die, om zijn
paarden aan te sporen af en toe vreselijke vloeken uitbraakte. Don Pa-
lazzolo kon zich niet bedwingen en wendde zich tot de voerman.
"Wat zijn dat voor schietgebeden"? riep hij uit? "Moet u op die
manier de naam van God misbruiken?" En op die toon ging hij door met
de man terecht te wijzen. De geprikkelde voerman ging er tegen in: hij
wenste geen terechtwijzingen te horen. De priesters waren niet beter
dan anderen, daarom moesten zij maar op zichzelf letten, anders zou
het nog wel eens slecht voor hen kunnen aflopen.
Don Palazzolo diende hem behoorlijk van antwoord. Het dreigde een
ernstige ruzie te worden, toen Don Bosco zich ermee bemoeide. Na zijn
metgezel verzocht te hebben, hem naar Canelli vooruit te gaan, dat nu
niet ver meer was, en daar de inleidende preek te houden, ging hij
naast de briesende voerman lopen. Hij verontschuldigde zijn metgezel,
beklaagde de voerman om het harde leven dat hij had, en prees hem als
een fatsoenlijke man, bracht hem tot bedaren, trad in een vertrouwe-
lijk gesprek met hem en het duurde niet lang of hij maakte hem zich
tot vriend. Daarna deed hij hem, zonder dat de ander er erg in had,
toegeven dat de heilige naam van God toch geëerbiedigd moet worden. Hij
sprak hem over de straffen, waarmee degenen die de naam van God ijdel
gebruiken bedreigd worden en tenslotte nodigde hij hem uit, te biech-
ten.
"Dat wil ik wel", antwoordde de voerman ontroerd, "maar waar?"
Don Bosco wees hem naar een lommerrijk weiland langs de weg. De
voerman bracht zijn kar tot staan. Don Bosco ging aan de voet van een
boom zitten, en de penitent knielde en biechtte met veel berouw. Te-
vreden zetten zij daarna gezamenlijk hun weg voort. Bij het afscheid
nemen kon de voerman geen woorden vinden om zijn erkentelijkheid tot
uitdrukking te brengen.

15.7 Page 147

▲back to top
- II/144 -
Toen hij Canelli binnenkwam werd Don Bosco levendig getroffen door
het woord van een jongen, die aan een kameraad, die hem tegenkwam vroeg:
"Waar ga je naartoe"? antwoordde: "Ik ga naar de wijngaard!" Dit woord
weerklonk in de oren van Don Bosco met een wonderlijk voorgevoel dat als
het ware een grote wijnoogst beloofde die de Heer voor hem bereidde. Op
latere leeftijd dacht hij nog graag terug aan die kleine gebeurtenis
gedurende die tocht, zo een diepe indruk had zij op hem gemaakt.
Gedurende acht of tien dagen bleef hij in Canelli preken, en van
daar begaf hij zich op weg naar Castelnuovo, waar hij eveneens preekte
ter gelegenheid van de noveen van de heilige Rozenkrans. Vele mensen
kwamen bij hem biechten, zoals ook in Canelli het geval geweest was. De
vruchten die zijn preken onder de landelijke bevolking en onder de
jongens voortbrachten waren heel groot. Dat kwam door zijn bijzondere
manier om ongebolsterde en onwetende mensen te treffen en te ontroeren.
"Het was werkelijk iets wonderlijk, en ik zelf was nog het meest
verwonderd", vertelde Don Bosco later, "omdat ik in mijn preken, waar
men zo graag naar luisterde, helemaal niets nieuws vertelde of iets
dat ik van tevoren had voorbereid. Ik behandelde een stof die minder
ontwikkelde priesters dan ik beter kennen dan ik. In die preken paste
ik er wel voor op, dat ik, om voor de mensen prettig te spreken en nut-
tig voor hen te zijn, er geen verheven of buitengewone of merkwaardige
dingen in zei; de mensen willen immers begrijpen, zij willen verstaan
wat de predikant zegt. Als zij het begrijpen zijn ze tevreden; wanneer
ze niet alles begrijpen, hindert hun dat. Het was gedurende die hele
oefening en door zoveel preken van deze aard, dat ik leerde preken,
en ik geloof dat wanneer ik alle verhandelingen over de welsprekend-
heid bestudeerd, en al de beroemde predikanten gelezen zou hebben, ik
er niet in geslaagd zou zijn werkelijk iets goeds voor de mensen te be-
werkstelligen. Voor de meeste gewone mensen is het vervelend, toespra-
ken aan te horen, waarin de predikant na de inleiding zegt: ik begin
en dan gaat zitten. Zo ook dat hij op een bepaald punt gekomen, bijvoor-
beeld voor de peroratie, weer gaat zitten, zonder dat het publiek in-
ziet waarom. Behalve wanneer zij dient om het geven van aalmoezen aan
te bevelen, komt het mij voor, dat de preek in haar geheel, in één stuk
door moet worden gegeven. Daarbij moet men uitleg geven en heel omstan-
dig het feit beschrijven waaruit men een zedenles wil afleiden, Maar
bovenal en meer dan iets anders - dat zou ik duizend maal willen herha-
len - moeten de mensen begrijpen, moet alles wat men zegt tot hun be-
gripsvermogen kunnen doordringen en niets mag daarbij moeilijkheden
of duisterheid veroorzaken. Verschillende keren zullen het ook onbedui-
dende, en heel kleine dingen zijn, maar die uiteindelijk grote indruk
maken. Ik legde me er steeds op toe, zonder methode en zonder welom-
schreven regels der welsprekendheid, alleen te spreken om begrepen te
worden, en alleen die bijzonderheden een beetje te kleuren, die op die
manier er het beste bij de mensen ingingen. Daardoor kwam een ontelba-
re menigte graag naar mij luisteren. Zij zouden niet gekomen zijn, wan-
neer ik mijn preken zou hebben voorbereid met een inleiding, een eerste
en een tweede deel; of door te zeggen: "in het eerste punt zal ik u be-
wijzen, en in het tweede gedeelte zal ik u verder bewijzen..." Derge-
lijke manieren zijn veel te plechtstatig en de mensen begrijpen er
niets van.
"Om zich voor te bereiden en een zekere orde in zijn preek te krij-
gen, is het, geloof ik, allereerst van belang, dat men goed zijn stof
weet te omschrijven. Als dat eenmaal gebeurd is, ligt het schema van

15.8 Page 148

▲back to top
- II/145 -
de preek op natuurlijke wijze voor de hand. Als het schema goed is voor-
bereid, is alles gebeurd; de woorden zullen het bij de omstandigheden
aanpassen. De inleiding houdt zich bezig met enigerlei omstandigheid van
plaats, tijd of gelegenheid. Van het grootste nut zijn de vergelijkin-
gen, de gelijkenissen, fabels en leerzame verhalen. Daarmee kan men een
waar-heid zo diep in de geest van iemand prenten, dat hij ze nooit meer
vergeet. Ik herinner me nu nog, welk een indruk ik maakte in een preek,
waarin ik wilde uiteenzetten dat God bene omnia facit, dat wil zeggen:
dat het God is, die alles ordent zoals het is, en dat het geheel van een
bewonderenswaardige orde is en geheel gericht op het welzijn van de
mens, om de mensen er toe te brengen alles wat zij ervaren te beschouwen
als hun rechtstreeks door God geschonken. Ik vertelde er deze gelijkenis
bij. Een reiziger, die vermoeid was van het lopen, bleef staan in de
schaduw van een of andere eik en terwijl hij om zich heen keek zei hij
bij zichzelf: Wie weet, waarom Onze-Lieve-Heer aan zulke forse en hoge
planten als deze eiken, zulke kleine vruchten geeft als de eikels? En
daar heb je een pompoen, een lelijke, kleine plant, die zich niet eens
overeind kan houden! En waarom geeft God haar nu zulke dikke vruchten!
Wat zou het een mooi gezicht zijn, zulke dikke pompoenen aan de takken
van de eik te zien hangen! Honderden van zulke pompoenen overal aan de
eik te zien hangen. En met die gedachte viel hij in slaap. Opeens viel
er, toen er een zachte wind opstak, een eikel naar beneden, raakte de
reiziger op de neus en deed hem op slag wakker worden. "0, Heer"! riep
de man, die overeind sprong en zijn hevig pijnlijke neus wreef, "het is
toch maar goed, dat ge aan zulke hoge bomen zulke kleine vruchten gege-
ven hebt; als het een pompoen geweest was, die van een dergelijke hoogte
op me viel, zou hij me zeker de schedel verbrijzeld hebben en dan was ik
nu al in de andere wereld!"
"Bij een andere gelegenheid wilde ik mijn gehoor goed duidelijk
maken, wat een dwaasheid de trots is, zich te verhovaardigen; hoe zou
ik dat het beste kunnen doen? Ik had al eerder al de teksten van de
heilige Schrift en van de Heilige Vaders over dat onderwerp erop nage-
slagen, maar daar zouden de jongens niet veel aan gehad hebben. Zij zou-
den zich verveeld hebben en de les spoedig vergeten zijn. Ik zal hun dus
heel uitvoerig, met nieuwe bijzonderheden uit mijn eigen ondervinding,
de fabel van Esopus vertellen, waarin verhaald wordt dat een kikker zich
zo dik wilde maken als een os; maar hij blies zich zozeer op, dat hij
tenslotte barstte. Ik zal doen alsof dat in de buurt van Valentino ge-
beurd is, met een massa grappige bijzonderheden erbij, en er een tweege-
sprek inlassen tussen deze en een andere kikker, om er een zedenles uit
te putten. Het effect leek me buitengewoon. En toch, wat is er eenvou-
diger dan dat verhaaltje?"
Aldus Don Bosco, die toch niet zo maar erop los preekt, zoals ie-
mand zou hebben kunnen veronderstellen, om zijn eigen luiheid te ver-
ontschuldigen. Hij putte zijn stof uit de schatten van de gewijde we-
tenschappen die hij beheerste, en waarbij hij de logische orde en de
eisen der welsprekendheid in het oog hield, aan de hand waarvan hij zo-
veel preken geschreven had. Maar bovenal ligt het geheim van de vrucht-
baarheid zijner preken voor ongeletterde en onderlegde mensen hierin,
dat niet hijzelf preekte, doch veeleer onze Heer Jezus Christus. "Er
zijn", aldus de Ecclesiasticus, "er zijn ook wijzen die wijs zijn voor
zichzelf, de vruchten hunner wijsheid openbaren zich in hun woorden. Een
wijs man onderricht zijn volk; op de vrucht van zijn kennis kan men vast
rekenen. Een wijs man wordt met zegewensen overladen; allen die hem

15.9 Page 149

▲back to top
- II/146 -
kennen, prijzen hem gelukkig. De wijze wint het vertrouwen bij zijn
volk; daarom zal zijn naam altijd blijven leven." (1)
(1) Ecclesiasticus, 37, 25 vv.

15.10 Page 150

▲back to top
- II/147 -
H O O F D S T U K XXV
DON BOSCO WORDT NAAR HET REFUGIUM GEZONDEN — DE MARKIEZIN
VAN BAROLO — DON BOSCO KRIJGT TOESTEMMING VAN DE MARKIEZIN
OM ZIJN ZONDAGSORATORIO IN HET REFUGIUM VOORT TE ZETTEN -DE
THEOLOOG GIOVANNI BATTISTA BOREL.
Toen de vakantie om was, keerde Don Bosco naar het Convict en naar
zijn onvergelijkelijke meester en vriend terug; maar aanvankelijk zei
deze niets tegen hem, en hij vond het ook beter hem niets te vragen. Na
een paar dagen nam Don Cafasso hem apart: "Waarom vraagt u me niet, wat
nu uw bestemming zal zijn?" vroeg hij hem op welwillende toon.
"Omdat", antwoordde Don Bosco, "ik de wil van God wil vernemen in
uw beslissing; het bezwaart mij erg, niets te doen; stuurt mij ergens
heen, waar u maar wilt en ik zal onmiddellijk gaan."
"Goed dan, pak dan uw bagage bijeen en ga naar het Refugium. Daar
zult u directeur zijn van het kleine Hospitaal van de heilige Filomena,
en intussen zult u samen met de theoloog Borel werken aan het welzijn
nalaten, u ook in het werk in het Refugium, te doen weten wat ge zult
moeten doen voor de arme jongens."
Op het eerste gezicht leek deze raadgeving in tegenspraak te zijn
met de voorkeur van Don Bosco en het welzijn van ons Oratorio, omdat
de leiding van een hospitaal, en het preken en biechthoren in een op-
voedingsgesticht van ongeveer vierhonderd meisjes, zoals in het ge-
noemde Refugium het geval was, hem de gelegenheid zou ontnemen zich met
de jongens bezig te houden; maar dat dit alles niet het geval was, zul-
len we spoedig zien.
Doch alvorens ons verhaal voort te zetten, moeten we eerst even
vertellen wie de uit de Vendée afkomstige markiezin Giulietta Colbert
was, die getrouwd was met de markies Tancredi Falletti di Barolo. Zij
was de lofprijzing waard die door de Handelingen der Apostelen aan Ta-
bita gebracht wordt: "Zij was onuitputtelijk in het doen van goede wer-
ken en het geven van aalmoezen."(1) Inderdaad gebruikte zij haar vele
rijkdommen ten voordele van de arbeidersklasse en van de arme mensen.
Heel edelmoedig en wijs placht zij te zeggen: "Niets gaat ooit verloren
van wat ik uit liefde geef. Laten we geven zonder te rekenen, God re-
kent wel voor ons." De plaats waar zij het liefst vertoefde waren de
vrouwengevangenissen, waar zij met toestemming van de overheid zich
(1) 9,36.

16 Pages 151-160

▲back to top

16.1 Page 151

▲back to top
- II/148 -
iedere morgen een uur of drie, vier opsloot. Met het ondergaan van bele-
digingen en soms met slagen op te lopen, met vernederingen, met onder-
richting, met bidden en te doen bidden en op allerlei manieren te hel-
pen, veranderde zij deze opeenhopingen van halve wilden in een verblijf-
plaats van christelijke, berouwvolle en berustende schepselen. Bewonde-
renswaardige bekeringen waren de vrucht geweest van haar moeiten en van
haar wijze voorzichtigheid. Toen zij van de regering verlof gekregen had
om de gevangenen uit de kerkers van de Senaat, van het Tuchthuis en van
de Torens over te brengen naar een gezond gebouw, dat het tehuis voor
verwaarloosden genoemd werd, schonk zij hun een reglement, dat zij in
overleg met de vrouwen zelf had opgesteld, en waarin de uren, bestemd
voor de godsdienstoefeningen, voor het werk en ieders afzonderlijke be-
zigheden op een verstandige manier waren ingedeeld. Aan de Zusters van
de Congregatie van St.-Jozef, die uit Savooie kwamen, en die zijzelf
naar Turijn had laten komen, vertrouwde zij de verzorging van deze ge-
vangenis toe, en voor hen richtte zij op haar kosten, een verdieping van
dat gebouw in, zodat deze plaats van uitboeting en straf het uiterlijk
van een vreedzaam klooster kreeg. Voor velen van de gedetineerden ver-
kreeg zij van de koning genade, en als een goede moeder bleef zij hulp
verlenen wanneer deze vrouwen de gevangenis verlaten hadden.
Dat alles was nog niet genoeg om haar naar het verrichten van goede
werken dorstende ziel te voldoen. Zoals zij, in opdracht van koning Ka-
rel Felix de "Dame del Sacro Cuore" (Dames van het Heilig Hart) voor de
opvoeding van meisjes van de voorname stand naar Turijn had laten komen
en een van haar grote, prachtige villa"s, niet ver van Turijn, ter be-
schikking had gesteld, zo kwam zij in 1834 op de gedachte, om de meisjes
van niet welgestelde families goed te doen, door een groot pensionaat op
te richten, niet ver van de Consolatakerk, waar het pensiongeld slechts
vijftien lire per maand bedroeg. Intussen stichtte zij ook nog het In-
stituut van de Zusters van Sint-Anna, schreef voor hen een regel die
door de aartsbisschop werd goedgekeurd. Zij nam novicen aan, die zij
onder de hoede stelde van zuster Clemenza, uit Savooie, van de Congrega-
tie van St.-Jozef. Uit de voortreffelijke resultaten die de novicen be-
haalden en van degenen die geprofest werden, bleek wel hoezeer zuster
Clemenza voor dit ambt geschikt was. Toen deze religieuzen bij het on-
derwijs in dienst gesteld werden, was het bestaan van het college verze-
kerd.
Bij dat alles dacht zij ook nog aan een ander huis voor een dertig-
tal weesmeisjes, die naar haar "Giulietten" genoemd werden, en waarvan
elk bij het verlaten van het huis een uitzet zou meekrijgen van vijfhon-
derd lire.
Voor de arbeidende meisjes, die verschillende beroepen in de werk-
plaatsen leerden, richtte zij in de verschillende centra van de stad de
zogenaamde "families" op, en iedere familie had een moeder met een huis
en een jaargeld, die tot taak had, het haar toevertrouwde troepje te
leiden. De meisjes kwamen daar om de maaltijd te gebruiken, die de "moe-
der" had klaargemaakt, en zij verzamelden zich om haar heen, wanneer zij
"s avonds van het werk thuiskwamen. Daar leerden zij de catechismus, be-
kwaamden zich in het lezen en schrijven, oefenden zich in naaien en
stikken, koken en in alle andere huishoudelijke arbeid. De meisjes, die
van onbesproken gedrag moesten zijn, waren verplicht iedere morgen naar
de Heilige Mis te gaan en "s zondags al de diensten in de parochiekerk
bij te wonen.

16.2 Page 152

▲back to top
- II/149 -
Wetend dat in het diocees Pinerolo, er in verschillende parochies
geen meisjesscholen waren, en de ouders hun meisjes niet zelden naar
protestantse leraressen stuurden, stelde zij Mgr. Charvaz het geld
beschikbaar voor de stichting van katholieke scholen, droeg de Dames
van het H.Hart op, de vrouwen op te leiden die er voor voelden aan de
kinderen les te geven, en zorgde ervoor dat deze allen ieder jaar bij-
een zouden komen in hun klooster om er de geestelijke oefeningen te
volgen.
Toen koning Karel Albert de Zusters der Eeuwigdurende Aanbidding
uit Rome liet komen en het eerste geld beschikbaar stelde voor hun ves-
tiging, schonk ook de markiezin onmiddellijk een voldoende som voor het
onderhoud van deze zusters.
Voor al de instellingen die de edele dame stichtte, stelde zij de
reglementen samen en stichtte zij fondsen die het voorblijvende bestaan
van de instituten verzekerden. Daarvan was het Refugium een van de
eerste geweest. Een groot aantal ongelukkige meisjes namen hun toevlucht
tot haar, meisjes, die behoefte hadden aan een ontfermende hand, om hen
er weer bovenop te helpen. En zij verzoende het ene meisje met haar
ouders, andere verloste zij van een schandelijke slavernij, en weer
anderen verschafte zij een eerzame betrekking. Intussen dacht zij aan de
bouw van een onderkomen voor de rouwmoedigen, dat ruim tweehonderd per-
sonen zou moeten kunnen bergen; en zij richtte het op in Valdocco en
stelde het onder de bescherming van Maria Toevlucht der Zondaren, ter-
wijl zij de Zusters van de heilige Jozef vroeg, de leiding van het huis
op zich te nemen. Maar aangezien velen van dezen nooit meer het huis
wilden verlaten en zich voor hun hele leven volkomen aan God wijdden,
bouwde zij, verbonden met het Refugium, het klooster van de heilige
Maria Magdalena, geschikt om ongeveer zeventig van de nieuwe zusters
onderdak te verlenen en wel zo, dat de kerk dienst kon doen voor de
beide gemeenschappen. En dat is nog niet alles. Naast het klooster
stichtte zij een derde huis, dat de zogenoemde Magdalenen bevatte, dat
wil zeggen, meisjes die al bedorven waren, nog voor zij de twaalfjarige
leeftijd hadden bereikt, en wier opvoeding zij toevertrouwde aan enkele
zusters van de Heilige Maria Magdalena. Ten slotte richtte zij in dat
jaar 1844, naast het Refugium en het Magdalenen-klooster het Hospitaal
van de Heilige Filomena op, dat wil zeggen het Ospedaletto voor zieke
en gebrekkige kinderen, waarvan de bouw nu ten einde liep.
Deze groep van instellingen rondom het Refugium was toen het ar-
beidsveld dat voor Don Bosco bestemd was. Het strekt Don Cafasso tot
eer, dat hij hem voor deze functie voordroeg en de aartsbisschop, dat
hij hem voor een dergelijk moeilijk ambt waardig achtte, dat immers een
priester van rijpere leeftijd en van grotere ervaring scheen te eisen.
Zij waren er echter van overtuigd, dat in hem het tekort aan jaren over-
vloedig aangevuld werd door zijn deugd en de onberispelijkheid van zijn
levenswandel.
Daarom ging Don Bosco, in gezelschap van de theoloog Borel, op weg
naar de markiezin, om zijn opwachting bij haar te maken. Zij was sinds
1838 weduwe van een echtgenoot die haar waardig was, en zij had niet
enkel in Turijn, maar in tal van steden van Piëmont, de resultaten ge-
toond van haar weldadige edelmoedigheid. Don Bosco, die wel in staat
was grootmoedigheid te waarderen, wist hoe de brave vrouw, toen in
1835 de cholera uitgebroken was, zich in haar zomerverblijf in de buurt
van Moncalieri bevonden had, en zich gehaast had om naar de stad te

16.3 Page 153

▲back to top
- II/150 -
komen, iedere dag de pestlijders helpend, zowel in de particuliere huizen
als in de hospitalen. Zij had de stervenden getroost met sterkende woor-
den en hun beloofd, zoals zij ook daadwerkelijk deed, de arme weduwen en
hun wezen bij te staan. Zowel Don Cafasso als de theoloog Borel hadden
hem eveneens verteld hoe zij, van nature levenslustig en heerszuchtig,
uit alle macht zich trachtte te matigen en dat zij een voortdurende en
werkzame behoefte gevoelde om zich in de deugd te vervolmaken. Dit was
voor hem wel een nuttige vingerwijzing.
De eerbiedwaardige dame naderde de zestig. Toen Don Bosco zijn op-
wachting bij haar maakte, merkte hij op dat zij onder een voorname en
indrukwekkende houding een grote nederigheid verborg, en aan een manier
van doen, waaruit terughoudendheid en het gezag van een patricische da-
me sprak, paarde zij de opgewektheid en de zachtmoedigheid van een moe-
der en weldoenster: en over hun eerste onderhoud was hij uiterst tevre-
den.
En ook de dame van haar kant was hem heel welwillend gezind van het
eerste ogenblik af dat zij hem zag. Alvorens naar het Refugium te gaan,
wilde hij echter enkele bezwaren maken tegen het hem opgedragen ambt van
geestelijke leider, vrezende dat hij daardoor verplicht zou zijn zijn
jongens in de steek te laten; hij verklaarde zich bereid om als predi-
kant en biechtvader te komen, maar nooit als geestelijk leider. Hij werd
er echter geruster op, toen hem onder ogen werd gebracht, dat de theo-
loog Borel zichzelf bereid verklaard had om de meer pijnlijke verplich-
tingen van het ambt op zich te nemen. Hij vroeg eveneens, vrijelijk be-
zoek te mogen ontvangen van die jongens die naar hem toe zouden komen om
de catechismus te leren, en de markiezin stond hem dat niet alleen toe,
om hem tot aanvaarding van het ambt over te halen, maar vond het ook
goed, dat hij zijn zondagsoratorio in het nieuwe gebouw zou houden, zo-
lang het instituut van de heilige Filomena nog niet gereed was. Zodoende
kon hij de verwachting koesteren, dat het door hem begonnen werk niet
onvruchtbaar zou blijven.
Hierna verhuisde Don Bosco naar het Refugium, dat men toen een der
laatste huizen van de stad Turijn kon noemen, buiten de westelijke tol-
muren en langs de rechteroever van de Dora gelegen. Van hier verderop
strekten zich, alvorens het zwakzinnigengesticht en de nieuwe wijken
van de kazerne te bereiken, de laatste rij stadshuizen naar het open
veld toe uit. Rondom waren overal weilanden, groentetuinen, oneffen en
gedeeltelijk ongecultiveerd terrein, grachten, groeven en landelijke
huizen, hier en daar op grote afstand van elkaar verspreid. Het behoor-
de tot het gebied van de parochie der Heilige Apostelen Simon en Judas
van de voorstad Dora.
Don Bosco onderhield zich op aangename wijze met de rector en gees-
telijke leider van het Refugium, dezelfde priester met wie hij in het
seminarie van Chieri overleg gepleegd had over de manier om zijn roe-
ping te bewaren, en die verscheidene keren zijn metgezel geweest was
als hij ging preken of de gevangenissen bezoeken.
De theoloog Giovanni-Battista Borel was een heel vrome priester,
grote bewondering waardig vanwege zijn deugdzaamheid en kennis. Het ont-
brak hem aan niets van wat er nodig is om een priester te zijn naar Gods
hart en de behoeften van de Kerk. Vooral zijn onvermoeibare ijver voor
het heil der zielen straalde bij hem boven alles uit.
Een vooraanstaand Turijns priester heeft de volgende geschreven

16.4 Page 154

▲back to top
- II/151 -
bladzij nagelaten, die Don Bosco bewaarde: "Vidisti virum velocem in
opere suo"?(1) Ziedaar de eerste gedachte, die bij me opkwam toen ik de
eerwaarde Don Borel meer van nabij begon te kennen. Zonder vrees zich te
vergissen, zou men van hem kunnen zeggen, dat hij een dappere strijder
van de heilige Kerk was; hij liep van de ene naar de andere kant om
zielen te winnen, zonder ooit een taak te weigeren in de uitoefening van
zijn ambt, als hij er maar even tijd voor had. En om die tijd te ver-
krijgen, maakte hij van de nacht een dag en bleef heel lang op. Vakantie
kende hij niet, en hij zei dat men in de levens der heiligen nergens het
hoofdstuk Vakantie tegenkomt. Bij wijze van ontspanning zette hij zich,
na gegeten te hebben, aan het schrijven van het ene verzoekschrift na
het andere aan de autoriteiten, of aan rijke lieden, om hulp te vragen
in naam van de armen, die hem daarom vroegen. Ook ging hij de zieken
bezoeken, bracht aalmoezen rond, overlegde met andere priesters de ma-
nier om goed te kunnen doen door middel van de heilige zending, geeste-
lijke oefeningen, catechetische gesprekken. Voor wat dit laatste be-
treft, was hij naar het zeggen van zijn grote vriend Don Cafasso mis-
schien wel de beste spreker in heel het diocees, door de grote gemakke-
lijkheid waarmee hij tot het goede Piëmontese volk kon spreken in hun
spreekwijzen, met grapjes, met scherpzinnige opmerkingen, die hem als
vanzelf van de lippen rolden, en door de helderheid waarmee hij elke
leerstellige moeilijkheid uiteenzette, door zich naar behoefte te be-
dienen van de best geëigende gelijkenissen; des te meer wanneer hij
moest spreken tot de jeugd, die hem bijzonder ter harte ging. Hij deed
zo zeer zijn best om ook begrepen te worden door de minder ontwikkelde,
ruwere mensen, dat hij het gezegde van de eerwaarde Pater Prever van het
Oratorio in praktijk bracht: De wereld is grof, en dus moet zij grof
worden toegesproken. Het aantal keren dat hij het woord Gods verkondigde
is niet te tellen, en dikwijls deed hij dat in Turijn in vijf of zes te-
huizen per dag. Hoe dikwijls hij biecht hoorde en er penitenten van
iedere leeftijd en levenssfeer bij hem biechtten, is eveneens niet te
tellen."
Van wat hem overkwam in de gevangenissen en hoeveel ijver hij aan
de dag legde met de gevangenen, en van de onverwachte en wonderlijke
bekeringen waarmee zijn naastenliefde beloond werd, werd Don Bosco later
niet moe allerlei stichtende en grappige taferelen te vertellen. Op ze-
kere dag, toen de bewoners van een zaal om hem heen geschaard waren, en
hij zo goed en zo kwaad als het ging hun de Paasplicht uiteen trachtte
te zetten, verscheen er plots eentje die daar niets van wilde weten. De
theoloog ging naar hem toe, pakte hem half schertsend half ernstig bij
de kraag, trok de man die heftig tegenstribbelde met zich mee in een
kamertje en lukte erin zijn biecht te horen.
Bij een andere gelegenheid, terwijl acht of tien van die schavuiten
op de grond uitgestrekt lagen te slapen, gaat de heilige priester, zien-
de dat er nog plaats was, naast een van de meest weerspannigen liggen,
en bedekt met zijn hoed het gezicht van zichzelf en van de ander. De man
wordt wakker, en wil, als hij de anderen hoort lachen, verward opstaan,
maar Don Borel houdt hem tegen, neemt hem apart, doet hem biechten en
(1) Spr. 22,29.

16.5 Page 155

▲back to top
- II/152 -
zendt hem in vrede heen. Meer en meer biechtte hij in die dagen met de-
zelfde ijver en: "Laten wij God danken", zei hij 's avonds, terwijl hij
van kleren veranderde, "vandaag hebben we een goede vangst gehad."
Nauwelijks hadden Don Bosco en Don Borel elkaar leren kennen of zij
vatten een grote genegenheid voor elkaar op en boden elkaar wederzijds
alle hulp bij het bewerken van het goede. "Telkens", zo schreef Don
Bosco, "wanneer ik mij met hem kon onderhouden, hoorde en zag ik steeds
voorbeelden van priesterijver; en altijd gaf hij mij goede raad. Gedu-
rende de drie jaren die ik in het Convict had doorgebracht, werd ik door
hem herhaaldelijk uitgenodigd om hem te komen helpen bij de uitoefening
van zijn ambt, om te biechten of te preken, zodat zijn arbeidsveld in
het Refugium mij al bekend en in zekere zin vertrouwd was. Hij sprak me
vaak en lang over de te volgen methoden om elkaar te helpen bij het be-
zoeken van de gevangenissen en het vervullen van de verplichtingen die
ons waren toevertrouwd."
De beide dienaren des Heren, door eenzelfde geest bezield, onder-
hielden zich dus met elkaar in een langdurig gesprek en overlegden spe-
ciaal over de best mogelijke manier om de jongens te helpen, wier zede-
lijk gedrag en verlatenheid van dag tot dag meer zorg vereiste. Intussen
kwam het nieuwe verblijf van Don Bosco gereed; de kamer boven de hal van
de eerste toegangspoort tot het Refugium, met het uitzicht op de weg,
die naderhand de naam van Cottolengo zou krijgen. Vlak daarnaast was er
een andere, die door de theoloog Borel werd ingenomen. Gelijkvloers was
de woning van de portier. Don Bosco moest daarheen ook zijn Oratorio
overbrengen. Hij wierp een blik op het gebouw. "En waar moet ik die
jongens bijeenbrengen?" Het gemis aan een geschikte plaats baarde hem
zorgen. - "Laten we ons daar niet druk over maken", zei Don Borel, "de
kamer die voor u bestemd is kan daar voor een poosje toe dienen; nader-
hand zien we dan wel verder."
"Het zijn er al veel, weet u, de jongens die in het Convict bij-
eenkomen", antwoordde Don Bosco.
"Wanneer we het gebouw kunnen betrekken dat voor de priesters naast
het Ospedaletto gebouwd wordt, hoop ik dat er een andere en betere
plaats ter beschikking zal komen."
Don Bosco keerde nogal peinzend naar het Convict terug, maar als
hij overwoog, zo zei hij ons herhaalde malen, welk een grote genade van
God het was een heilige man als de theoloog Borel zo dicht bij zich te
weten, vervulde dat zijn hart toch met troost. Zo dacht hij eveneens
over het samenwonen met Don Sebastiano Pacchiotti, die ook in het Refu-
gium dienst deed als priester, en met wie hij eveneens in een kostbare
vriendschap verbonden was.

16.6 Page 156

▲back to top
- II/153 -
H O O F D S T U K XXVI
EEN DROOM: DE HERDERIN; EEN VREEMDE KUDDE; DRIE HALTEN LANGS
EEN VERMOEIENDE WEG; AANKOMST BIJ HET DOEL - HET ORATORIO
NAAR HET REFUGIUM OVERGEBRACHT - EEN INVAL VAN JONGENS IN
VALDOCCO -VROLIJKE TAFERELEN EN GEBREK AAN RUIMTE - TWEE
VERTREKKEN VAN HET OSPEDALETTO TOT KAPEL INGERICHT - DE
EERSTE KERK TER ERE VAN DE HEILIGE FRANCISCUS VAN SALES -
DE FEESTDAG VAN 8 DECEMBER.
Een wonderlijk feit dat hem de toekomstige gebeurtenissen aa-toon-
de verheugde in die dagen het hart van Don Bosco. Wij zullen het hem met
zijn eigen woorden laten vertellen, ontleend aan het handschrift van
zijn levensverhaal:
"De tweede zondag van oktober van dat jaar (1844) moest ik mijn
jongens meedelen, dat het Oratorio zou worden overgeplaatst naar Valdoc-
co. Maar de onzekerheid van de plaats, van de middelen en van de perso-
nen bleef toch werkelijk mijn gedachten erg vervullen. De avond tevoren
ging ik met een ongerust hart naar bed. In die nacht had ik een nieuwe
droom, die een aanhangsel scheen van die welke ik de eerste maal in de
Becchi gehad had, toen ik ongeveer negen jaar oud was. Ik geloof dat het
best is hem letterlijk weer te geven.
"Ik droomde dat ik me temidden van een menigte wolven, geiten en
geitjes, lammetjes, schapen, bokken, honden en vogels bevond. Allen sa-
men maakten een lawaai, een gesnater, of beter gezegd een helse herrie,
die de moedigste nog schrik zou aanjagen. Ik wilde het hazenpad kiezen,
toen een Dame, vrijwel als herderin gekleed, mij een teken gaf haar te
volgen en die zonderlinge kudde te begeleiden, terwijl zij vooropging.
Wij kwamen langs verschillende plaatsen; drie keer hielden we halt; en
bij iedere halte veranderden veel van die dieren in lammeren, waarvan
het aantal steeds groter werd. Na een heel lange weg te hebben afgelegd,
bevond ik mij in een weiland, waar de dieren samen ronddartelden en
graasden, zonder dat de ene soort eraan dacht de andere te bijten.
"Op van vermoeidheid, wilde ik langs de kant van een weg gaan zit-
ten, maar de herderin nodigde mij uit, mijn weg voort te zetten. Na nog
een kort stuk weg te hebben afgelegd, bevond ik me op een grote binnen-
plaats, omgeven door zuilengangen, aan het einde waarvan een kerk stond.
Hier bemerkte ik, dat vier vijfde deel van de dieren lammeren geworden
waren. Daarna werd hun aantal nog groter. Op dat ogen-lik verschenen er
plotseling verscheidene herdersjongens om op hen te passen; doch zij

16.7 Page 157

▲back to top
- II/154 -
bleven nauwelijks staan en gingen ogenblikkelijk weer weg. Toen gebeurde
er een wonder. Tal van lammeren veranderden in herdersknapen, die hand
over hand toenamen en toen op de anderen gingen passen. Toen de herders-
knapen in groot getal aangroeiden, gingen zij uit elkaar en verspreidden
zij zich naar andere plaatsen om andere vreemde dieren op te vangen en
in andere schaapsstallen te hoeden.
"Ik wilde heengaan, omdat ik meende dat het tijd geworden was om
de heilige Mis te gaan opdragen, maar de herderin beduidde mij, naar het
zuiden te kijken. Toen ik dat deed zag ik een akker, waarin maïs, aard-
appelen, kolen, rode bieten, sla en tal van andere groenten gezaaid
waren. "Kijk nog eens", zei zij tegen me. En ik keek weer, en nu zag ik
een wondermooie, hoge kerk. Een koor, instrumentale en vocale muziek
nodigden mij uit om de mis te zingen. Binnen in de kerk was er een witte
banderol, waarop geschreven stond: HIC DOMUS MEA, INDE GLORIA MEA.
Terwijl de droom bleef aanhouden, wilde ik de herderin vragen, waar ik
mij bevond; wat zij te verstaan wilde geven met die wandeling, met die
halten, met dat huis, de kerk, en daarna nog een kerk. "Je zult alles
begrijpen", antwoordde zij, "wanneer je met je lichamelijke ogen dingen
zult zien die je nu met je geestelijke ogen ziet." – Maar, omdat ik
meende dat ik wakker was, zei ik: "Ik zie duidelijk, en ik zie met mijn
lichamelijke ogen; ik weet waar ik ga en wat ik doe." - Op dat ogenblik
klonk de klok voor het Ave Maria op de kerktoren van de Franciscuskerk
en ik werd wakker.
"Deze droom hield me bijna de hele nacht bezig: verschillende an-
dere bijzonderheden vergezelden hem. Ik begreep er op dat ogenblik niet
veel van, en daar ik mezelf niet vertrouwde, hechtte ik er weinig ge-
loof aan; maar ik begreep de dingen, naar gelang zij hand over hand hun
uitwerking hadden. Ook later diende deze droom in samenhang met de
andere, mij tot programma bij het nemen van beslissingen in het Refu-
gium.
Dus op de tweede zondag van oktober 1844, toegewijd aan het Moeder-
schap van de allerheiligste Maagd Maria, deelde Don Bosco aan zijn leer-
lingen mee, dat het Oratorio naar het Refugium zou worden overgebracht.
Toen zij dat voor het eerst hoorden, legden de jongens enige ontdaanheid
aan de dag; maar toen hij, om hen gerust te stellen, zei dat hij hen
naar een andere Sint-Franciscus zou brengen, die groter, mooier, gemak-
kelijker was, en dat zij daar naar hartelust zouden kunnen zingen, ren-
en, springen en zich vermaken, waren ze weer vol vreugde, en allen
wachtten met ongeduld op de volgende zondag, om al het nieuwe te zien,
dat hun jeugdige verbeelding hun voor ogen toverde. Ook werd hun gezegd,
dat men om bijzondere redenen niet 's morgens, maar na de middag erheen
zou gaan.
En zodoende verspreidde zich op de derde zondag van oktober, de dag,
door de Kerk bestemd voor de viering van de Zuiverheid der Maagd Maria,
kort na het middaguur, een troep jongens van uiteenlopende leeftijd en
van verschillende afkomst over Valdocco, op zoek naar Don Bosco en het
nieuwe Oratorio.
"Waar is Don Bosco? Waar is het Oratorio? Don Bosco! Don Bosco!" zo
werd er overal luidkeels geroepen. Het was een invasie van jongens. Bij
het horen van die stemmen en dat geschreeuw, liepen de bewoners van de
naburige huizen een beetje angstig naar buiten; want zij waren inderdaad
bang, dat deze invasie alleen maar met kwade bedoelingen kon zijn onder-
nomen. Daar men in deze wijk nog niet had horen spreken van Don Bosco en
evenmin van het Oratorio, antwoordden de mensen geërgerd: "Wat Don Bos-

16.8 Page 158

▲back to top
- II/155 -
co? Wat Oratorio?Maak dat jullie wegkomen, kwajongens!" De jongens, die
dachten dat men hen voor de mal hield, begonnen nog luider te roepen. De
anderen echter voelden zich nu beledigd en begonnen te dreigen en te
slaan. De zaak dreigde een ernstige wending te nemen, toen Don Bosco,
het lawaai horend, zich naar zijn jonge vrienden haastte, die op zoek
waren naar hem en het nieuwe Oratorio. Hij hoorde hen herhalen: "En toch
heeft hij ons gezegd hierheen te komen! Waar is de deur van zijn huis?"
- En een der jongens riep plotseling met een stentorstem, wijzend naar
de deur: "Hier is Don Bosco, kom mee!" - Op dat ogenblik trad Don Bosco
naar buiten.
Toen hij verscheen steeg er een luid gejuich op: "0! Don Bosco! Don
Bosco... Waar is het Oratorio? We zijn naar het Oratorio gekomen." In-
tussen stuwden allen in een groep om hem heen en zo kwam er een eind aan
alle ruzie. Bij deze verandering van scène sloeg ook de woede van de
mensen over in bewondering, ze zetten grote ogen op en vroegen wie die
priester was, en die jongens, enzovoort. Op de vraag, waar het Oratorio
was, antwoordde de goede en verstandige directeur, dat het eigenlijke
Oratorio nog niet klaar was, maar dat ze zolang in zijn kamer zouden
gaan, die voldoende ruimte bood en dus wel voor het doel zou kunnen die-
nen. De hele troep stormde toen de trap op en de een verdrong de ander
om het eerst in de kamer van Don Bosco te kunnen zijn. En daar ging de
een op het bed zitten, anderen op de tafel, op de grond of op de ven-
sterbank. Die zondag liep alles goed, hoewel er op die plaats geen spra-
ke kon zijn van de ontspanning, zoals ze zich die hadden voorgesteld,
maar ze waren in alle geval voldaan. Van de andere kant was Don Bosco,
al mocht al het andere dan ook ontbreken, met zijn goedheid, zijn pret-
tige manier van doen en zijn grappen en opgewektheid voor allen voldoen-
de. Er werd een beetje catechismus gerepeteerd, wat gebeden, een stich-
tend verhaal verteld en enkele liederen gezongen ter ere van Maria:
alles, zoals het tot dan toe in Sint-Franciscus in zijn werk was gegaan.
De volgende zondag bracht echter moeilijkheden met zich mee; want
bij de eerste leerlingen hadden er zich thans verscheidene uit de buurt
gevoegd en men wist waarlijk niet, waar hen onder te brengen. De kamer,
de gang, de trap, alles en alles zat vol jongens. Don Bosco gaf cate-
chismusles of zette het Evangelie uiteen in zijn kamer, terwijl de theo-
loog Borel, die had aangeboden om hem met alles te helpen, dezelfde
waarheden uiteenzette voor degenen die op de treden van de trap waren
blijven zitten. Daarna was het een vrolijk schouwspel, te zien hoe de
recreatie in haar werk ging. De een maakte het vuur aan, de ander maakte
het uit; sommigen veegden de kamer aan zonder water te sprenkelen, ande-
ren namen stof af; sommigen wasten de borden en anderen braken ze.
Vuurtangen, schoppen, emmers, kruiken, kannen, stoelen, boeken, kleren,
dassen, kortom alles wat zichtbaar was werd het ondersteboven gezet. En
onze geliefde Don Bosco keek alles maar aan en lachte en verzocht alleen
maar, toch niets te breken of te beschadigen. Caritas patiens est.(1) De
liefde is geduldig, en zoveel jaren lang beoefende hij in heldhaftige
tevredenheid de deugd der sterkte, zichzelf overwinnend door steeds te-
midden van de herrieschoppende en onopgevoede jongens te verblijven!
Zo verliepen zijn zondagen. 's Morgens ging Don Bosco, nadat hij
enkelen gebiecht had, naar de Mis, nu eens in de ene, dan in de andere
(1) 1 Kor. 13,4.

16.9 Page 159

▲back to top
- II/156 -
kerk van de stad. Soms vroeg Don Bosco aan de jongens: "Waar zouden we
vanmorgen de mis gaan horen? - In de Consolata, in de Monte, in Sassi,
in de Crocetta"! riepen de jongens in koor. En zij daalden uit de kamer
naar beneden, en namen Don Bosco in hun midden en gingen naar de kerk
die hij aanwees, terwijl ze onderweg door Turijn hardop de rozenkrans
ba-den. Meestal gingen ze naar de Consolatakerk. Voor het lof ging hij
"s avonds met hen naar de Sint-Barbaraschool, opgericht door de Broeders
der Christelijke Scholen. Deze religieuzen gaven hem gaarne verlof
daartoe, want sinds enige tijd was hij hun ook terwille met preken en
biechthoren voor de leerlingen.
Toch was het een groot ongemak voor het uitoefenen der godsdien-
stige praktijk. Verscheidene oud-leerlingen herinneren zich, dat op de
morgen van Allerheiligen, terwijl de jongens in die nauwe behuizing
opeengepakt waren, allen wilden biechten. Maar hoe moest dat nu? Er
waren slechts twee biechtvaders en de jongens waren met tweehonderd,
opeengepakt als sardientjes in een blikje. "Dat kan zo niet langer", zei
toen de theoloog Borel; "er moet voor een geschikter lokaal gezorgd
worden."
Toen wendde Don Bosco zich tot de aartsbisschop Fransoni, hij zette
hem uiteen wat hij, met zijn goedkeuring, al had gedaan, het goede dat
daardoor verkregen was, en hoeveel meer goed er nog te bereiken zou zijn
in de toekomst. Hoewel hij het belang van de zaak besefte, vroeg Mon-
seigneur: "Kunnen die jongens niet in hun respectieve parochies blij-
ven?" - Don Bosco wist dat er dan moeilijkheden zouden kunnen ontstaan
van de zijde der pastoors, en hij antwoordde: "Verscheidene jongens
komen van buiten Turijn, en zij blijven hier slechts voor een deel van
het jaar. Ze weten niet eens tot welke parochie zij behoren. Velen staan
er heel slecht voor, zij spreken een bijna onverstaanbaar dialect,
daardoor begrijpen zij niet veel, en eveneens worden zij maar weinig
door anderen verstaan. Sommigen van hen zijn al groot, en willen niet
samen optrekken met de kleintjes. En degenen die uit de stad zelf
afkomstig zijn laten zich, hetzij door onverschilligheid van de ouders,
of doordat zij door verschillende verlokkingen verleid worden, of mee-
gesleept worden door slechte kameraden, zelden of nooit in de kerk
zien."
Meer was er niet nodig om de beminnenswaardige Herder tot Don Bosco
te doen zeggen: "Gaat, en doet wat u goeddunkt. Ik verleen u alle vol-
macht die ge nodig hebt; ik zegen u en uw werk, en ik zal niet nalaten u
te helpen met alles wat in mijn vermogen is. Uit wat u mij vertelt, is
het mij duidelijk dat er een groter en meer geschikt lokaal moet zijn.
Gaat naar markiezin Barolo, aan wie ik zelf zal schrijven; misschien kan
zij u iets aan de hand doen in de buurt van het Refugium zelf."
Dus ging Don Bosco de markiezin opzoeken; en daar het Ospedaletto
toch niet voor augustus van het daaropvolgende jaar 1845 zou worden
geopend, nam deze liefdadige vrouw er genoegen mee, dat twee ruime
vertrekken van dat gebouw ten behoeve van de jongens tot kapel zouden
worden ingericht. Om er te komen moest men door de poort van het hos-
pitaal gaan, en via het weggetje dat de stichting van Cottolengo
scheidde van het voornoemde gebouw, bereikte men de toenmalige verblij-
ven van de priesters, en langs de trap binnenin bereikte men dan de
derde verdieping. Deze was bestemd voor de recreatie van de priesters
van het Refugium, wanneer zij hun woonvertrekken naar de tweede verdie-
ping zouden hebben overgebracht.
Dat werd de door de goddelijke Voorzienigheid uitgekozen plaats

16.10 Page 160

▲back to top
- II/157 -
voor de eerste kerk van ons Oratorio. Bij decreet van 6 december stond
de kerkelijke overheid Don Bosco toe, haar in te wijden, er de heilige
Mis op te dragen, er de zegen te geven met het Allerheiligste en er
triduüms en novenen te houden.
Een eenvoudig houten altaar, in de vorm van een tafel, met enkel de
noodzakelijkste voorwerpen, maar met een verguld tabernakel en een klei-
ne troon met twee in aanbidding verzonken engeltjes; een koorkap, een
kazuifel in verschillende kleuren, een oude stola met de andere onmis-
bare gewijde gewaden; vier toogjes voor de misdienaars waren gauw in
orde gemaakt. Markiezin de Barolo had zeventig lire beschikbaar gesteld
voor de aankoop van twintig kandelaars, dertig voor de altaardoeken en
twintig voor de koorhemden.
De inwijding vond plaats op een dag die men zich steeds met dank-
baarheid zal herinneren; de achtste december, gewijd aan de Onbevlekte
Ontvangenis van Maria, onder wier moederlijke bescherming Don Bosco het
Oratorio en zijn zonen gesteld had. Op die feestdag wijdde Don Bosco de
eerste kapel in ter ere van de heilige Franciscus van Sales, droeg er de
heilige Mis op en deelde er aan verscheidene jongens de heilige Communie
uit.
Verscheidene omstandigheden maakten deze eerste dienst tot een ge-
denkwaardige gebeurtenis. Allereerst was daar de armoede die er in de
kapel heerste. Er waren geen knielbanken, noch banken of stoelen om op
te zitten; men moest zich tevreden stellen met enkel heel wankele bank-
jes, een paar kapotte stoelen en met nog zo een paar zitplaatsen die
ieder ogenblik in elkaar konden vallen. Maar de goddelijke Voorzienig-
heid liet niet na hulp te bieden, en voortaan ontbrak het ook niet aan
hulp van goedhartige mensen.
Slechter kon het daarna niet worden; maar dat belette niet dat de
jongens toch in groot aantal kwamen, zo groot was de genegenheid die zij
het Oratorio en degene die het leidde toedroegen.
Die ochtend lag de sneeuw heel hoog, en nog steeds viel zij met
dikke vlokken neer zoals op de flanken van de bergen, vergezeld van
windstoten en wervelwinden. Het was dus vreselijk koud, en men moest
een groot vuurbekken in de kapel plaatsen; en velen herinneren zich nog,
dat,toen men daarmee buiten liep, de dikke sneeuwvlokken die erop vie-
len, een gezellig knisperend geluid veroorzaakten.
Maar wat de jongens nooit vergaten, dat waren de tranen die zij uit
de ogen van Don Bosco zagen stromen, bij het verrichten van de heilige
plechtigheid. Hij weende van vreugde, omdat hij in deze gang van zaken
steeds meer het werk van het Oratorio vorm zag krijgen, en dat zodoende
de gelegenheid ontstond om nog meer jongens op te nemen, om op christe-
lijke wijze te worden onderricht en hen verre te houden van de opkomende
onzedelijkheid en ongodsdienstigheid.

17 Pages 161-170

▲back to top

17.1 Page 161

▲back to top
- II/158 -
H O O F D S T U K XXVII
WAAROM DE HEILIGE FRANCISCUS VAN SALES TOT PATROON VAN HET
ORATORIO WERD GEKOZEN — DON BOSCO NAVOLGER VAN DE
ZACHTMOEDIGHEID VAN DEZE HEILIGE — HET BEGIN VAN DE AVOND— EN
ZONDAGSSCHOLEN — GELUKKIGE VERANDERING IN HET GEDRAG VAN DE
JONGENS — STUDIES VAN DON BOSCO AAN HET CONVICT — KERSTMIS —
DE EERSTE BEDELTOCHTEN.
Er kwam orde in de gang van zaken in het nieuwe Oratorio. Een wel-
dadig iemand liet een mooi aantal bankjes timmeren, zodat men gemak-
kelijker de heilige diensten kon bijwonen. De naam van de heilige Fran-
ciscus van Sales werd vertrouwd onder de jongens, en Don Bosco had van
begin af aan bepaald, dat de feestdag van deze beminnelijke Heilige met
alle mogelijke plechtigheid zou worden gevierd.
Men zou hier de vraag kunnen stellen: "Hoe komt het, dat het Ora-
torio aan de heilige Franciscus van Sales werd toegewijd en naar hem
werd genoemd?" - Toen Don Bosco nog in het Convict vertoefde, had hij
zich al vast voorgenomen al zijn werken onder de bescherming te stellen
van de Apostel van Chablais, maar hij verwachtte dat eerst Don Cafasso
hem zou zeggen wat hij daarvan dacht. En Don Cafasso deed dat ook. Toen
hij op een van die dagen bij Don Borel was, en zij over de moeilijkheden
spraken, waar Don Bosco zich voor gesteld zag, over het geduld dat hij
bij al wat hij deed aan de dag legde, en over de voortdurende bloei van
het Oratorio, merkte hij op, dat dit tot op dat ogenblik eigenlijk nog
niet onder de bescherming van een patroonheilige gesteld was. Na een
korte bespreking noemde Don Cafasso de naam van de Heilige Franciscus
van Sales en Don Borel had niets dan lof voor dat voorstel. Don Bosco
vond het goed en er waren drie goede redenen voor die keuze. Allereerst
omdat markiezin Barolo het voornemen had om Don Bosco behulpzaam te
zijn, in het Refugium een congregatie van priesters te stichten onder
deze titel, die de geestelijke verzorging op zich zouden moeten nemen
van de al door haar gestichte instituten, maar eveneens van die welke
zij in de toekomst nog van plan was te vestigen, onder meer een college
van jonge studenten in Barolo, evenals een werkplaats, toegewijd aan de
Heilige Jozef bij het Refugium in Turijn, teneinde daar dagelijks zo om
en om de honderd jongens van minder dan twaalf jaar te onderhouden en op
te voeden. Met deze opzet voor ogen had zij op de muur bij de ingang van
de nieuwe lokalen, bestemd voor de priesters, een schilderij van de
Heilige Franciscus laten aanbrengen.
Op de tweede plaats, omdat de aard van de priesterlijke werkzaam-
heid die Don Bosco op zich genomen had, en die hij voortdurend te midden
van de jeugd ten uitvoer zou moeten brengen, grote kalmte en zachtmoe-
igheid vereiste.

17.2 Page 162

▲back to top
- II/159 -
Daarom wilde hij zich onder de bijzondere bescherming stellen van een
Heilige, die in deze deugd uitmuntte als een volmaakt voorbeeld. Bo-
vendien was er nog een derde reden, die tot die keuze leidde. In die
tijd begonnen verschillende dwalingen, in het bijzonder het protestan-
tisme, op een listige wijze in onze landen door te dringen, vooral on-
der de lagere klassen der bevolking in Turijn. Welnu, Don Bosco wilde op
die manier deze Heilige gunstig voor zich stemmen, om op die manier van
de Hemel bijzondere genade te verkrijgen voor het winnen van zielen voor
God, en het licht en de kracht om met succes dezelfde vijanden te kunnen
bestrijden, die de Heilige zelf in zijn sterfelijk leven op zo een
schitterende wijze had overwonnen, tot meerdere glorie van God en de
Kerk, en ten voordele van ontelbare christenen. Alles bijeen was hij er
stellig van overtuigd, dat de geest van de heilige Franciscus van Sales
de meest geschikte was voor de opvoeding en het volksonderwijs van die
tijd.
Hij kende het leven van deze bewonderenswaardige Apostel tot in
alle bijzonderheden, evenals diens geschriften, en nu en dan bracht hij
deze in herinnering in zijn uiteenzettingen voor de jongens, nu eens een
gezegde, een andermaal een gebeurtenis. Hij zorgde ervoor hen bovenal te
doordringen van de zachtmoedigheid van hart van deze heilige, die zoveel
ketters teruggevoerd had naar de schoot van de Kerk. "Hij beschreef
ons", aldus schreef Don Giovanni Bonetti enkele jaren later, "de heilige
Franciscus van Sales in zijn jeugd en zei dat deze zijn vriendelijk en
zachtmoedige karakter niet van nature eigen was, maar dat het hem grote
offers gekost had het te verkrijgen. Bij die woorden vormden wij ons
een beeld van de ziel van Don Bosco zelf, die, naar wij van zijn eigen
erkenning wisten, toen hij nog jong was, van nature een vurige, driftige
geest bezat die geen tegenkanting kon verdragen; en ook hem zagen wij
als een toonbeeld van zachtmoedigheid, steeds vrede uitstralend, en
zozeer meester van zichzelf alsof hij daar nooit enige moeite voor hoef-
de te doen. Dat was voor ons het bewijs van zijn voortdurende inspanning
om zich in te tomen op een zo heldhaftige manier dat hij een levend, en
een sprekend voorbeeld werd van de liefde van de heilige Franciscus van
Sales."
In de kapel van de grote Bisschop van Genève kwam het Oratorio uit-
stekend op gang. "Het gerucht dat er een kerkje was", zo schrijft Don
Bosco, "uitsluitend voor de jongens bestemd, de diensten, die enkel en
alleen voor hen werden verricht, een vrije plek om te lopen, te springen
en te spelen, verspreidde zich al spoedig onder vele andere inwoners van
Valdocco. Het waren allemaal jongens uit arbeidersmilieus. Onze kerk,
die men toen pas Oratorio begon te noemen, werd steeds meer te klein.
Wij brachten echter zoveel mogelijk verbeteringen aan, en in de kamers,
de keuken, in de gangen en in de hal, in ieder hoekje was er catechis-
musles; alles was Oratorio." Het is niet te zeggen hoe vermoeiend het
voor Don Bosco geweest is om mensen te vinden van goede wil, die hem
zouden kunnen helpen. Enkelen van de grootsten die hij opgeleid had,
hadden hier en daar de leiding in de klassen. Dezen deed hij dan 's
zondags in zijn kamer bij elkaar komen, als hij niets anders om handen
had, en dan gaf hij hun de nodige richtlijnen en wakkerde hun geestdrift
aan met kleine giften en met de beminnelijkheid en minzaamheid die hem
eigen was.
's Zondags stroomden de jongens in menigte toe, om te biechten, om
mis te horen en ook om te communie te gaan. Als de mis afgelopen was gaf
Don Bosco hun een korte verklaring van het Evangelie. Na de middag gaf

17.3 Page 163

▲back to top
- II/160 -
hij catechismusles, er werden enkele liederen gezongen; daarna vond er
een onderrichting plaats, niet te uitvoerig en verlucht met stichtende
voorbeelden; tenslotte werd de litanie van Onze-Lieve-Vrouw gezongen, en
de zegen gegeven met het Allerheiligste, dat alleen gedurende de zondag
bewaard bleef. In de tussenpozen, voor en na de kerkdiensten, werden er
spelletjes gedaan, onder het wakende oog van de beminnelijke directeur,
Don Borel, zijn rechterhand, en van oudere jongens van goed gedrag. De
recreatie vond plaats in het lange en nauwe weggetje tussen het klooster
van de Magdalenen en het Cottolengohospitaal, dat op de openbare weg
uitkwam; en eveneens op de weg die voor het huis doorliep. Dikwijls liep
Don Bosco om het gebouw heen het veld in om te zien of geen van zijn
leerlingen zich uit de voeten maakte.
Hij zocht naar alle mogelijke middelen om hen graag naar het Ora-
torio te doen komen. Hij zorgde voor spelen, zoals knikkers, kegelbal-
len, werpschijfjes, stelten en ook beloofde hij, dat hij wel gauw zou
zorgen voor schommels, een gymnastiekzaal en een zangschool, voor con-
certen met instrumentale muziek en andere ontspanningen. Soms deelde hij
medailles rond, prentjes, fruit; hij zorgde dat zij iets te eten kregen;
soms deelde hij enkele broeken, sjaals of andere kledingstukken onder de
armste jongens uit. Niet zelden ging hij naar de ouders zelf: "Maar", zo
schrijft Don Bosco, "wat de jongens het allermeest aantrekt, is een
goede ontvangst. Om goede resultaten bij de opvoeding van de jeugd te
verkrijgen, moet men er zich veeleer op toeleggen zich bij hen bemind te
maken dan door hen gevreesd te worden." En de jongens wisten zich bemind
en zij wisten ook dat hij hen op een onuitwisbare manier in zijn hart
gegrift had. Inderdaad kende hij hen allen en hij noemde ze allen bij
hun naam en voornaam, zoals hij zich ook steeds herinnerde wie van hen
meer dan eens niet naar het Oratorio kwamen. Aldus verzekerde ons de
theoloog Borel en zo hebben we ook kunnen vaststellen toen de interne en
externe jongens, die hij al opgevoed had, met duizenden waren.
Het was in die tijd, dat wil zeggen tegen het einde van 1844, dat
Don Bosco met de avond- en zondagsscholen begon, en deze vervolgens
vervolmaakte, scholen, die al spoedig ook in andere plaatsen van ons
land tot stand kwamen en tegenwoordig wijd en zijd over heel Italië
verspreid zijn. Het was een werk van naastenliefde, dat noodzakelijk was
om de mensen te doen inzien hoe de priesters steeds als eersten bedacht
zijn op het welzijn van het volk. Tal van jongens begaven zich dan ook
op zondag na de kerkdiensten en in de avonden van vrije dagen, behalve
zaterdags en de vooravond van verplichte feestdagen, op een bepaald uur
naar de woning van Don Bosco en van Don Borel, en deze twee priesters,
er steeds op uit om goed te doen, veranderden hun eigen kamers in scho-
len, en gaven onderricht in lezen, schrijven en rekenen. Daarbij ging
het er hun niet zozeer om, hen geschikter te maken voor het leren van
een vak of ambacht, maar vooral om hun het godsdienstonderricht gemak-
kelijker bij te brengen door middel van lectuur en bestudering van de
catechismus. Zij hadden vastgesteld dat een bepaald aantal van degenen
die niet konden lezen, moeite hadden met het leren, wanneer zij alleen
maar mondeling onderricht kregen. Voor veel jongens was dat werkelijk
een weldaad. Want zonder een dergelijke voorziening zouden zij, daar zij
de hele dag moesten werken om hun kost te verdienen en zij dus geen tijd
hadden om de openbare scholen te bezoeken, analfabeten gebleven zijn,
zonder enige kennis van de meest elementaire wetenschap, wat hun zeker
ook tot materiéle schade zou strekken.

17.4 Page 164

▲back to top
- II/161 -
Don Bosco hield daarbij intussen vooral het oog gericht op die jon-
gens die uit de gevangenis kwamen. Het was in die tijd dat hij de vol-
komen zekerheid opdeed dat indien deze ongelukkigen iemand vonden, die
zo welwillend was zich over hen te ontfermen, hen zondags hielp, pro-
beerde hen aan werk te helpen bij een werkelijk christelijke werkgever
en hen verschillende malen per week ging opzoeken, gaarne tot een eer-
baar leven overgingen, het verleden vergaten, hun godsdienstplichten
volbrachten en rechtschapen burgers werden.
En ook terwijl hij in het Refugium was, begon Don Bosco te begrij-
pen wat het betekende "kleermaker te spelen", geroepen tot het herstel-
len van versleten kledingstukken, een zin die hem steeds weer ontviel
als hij tot de jongens sprak. Nieuwsgierig werd hem dan soms gevraagd
wanneer en hoe hij zich als kleermaker zag. Vele jaren lang gaf hij
daarop geen ander antwoord dan dit: "Indien het op een of andere manier
nuttig voor jullie is, of tot meerdere glorie van God zal strekken, zal
ik het jullie zeggen."
Terwijl hij intussen Don Borel behulpzaam was bij het biechthoren
van de meisjes die in het Refugium waren opgenomen, zette hij het pre-
ken in de stad voort en ging hij ook biecht horen in de kerk van het
Convict. Hij kon zich niet losmaken van Don Cafasso en bracht getrouw de
raadgeving van de Ecclesiasticus in praktijk: "Verkeer voortdurend met
een vrome man, iemand van wie gij weet, dat hij de geboden onderhoudt,
wiens hart met het uwe overeenstemt, iemand die met u mee lijdt als gij
zoudt vallen."(1) En Don Cafasso, die hem zijnerzijds eenzelfde genegen-
heid toedroeg, stond hem een kamer af in het Convict, waar Don Bosco
zich aan de studie kon wijden zonder gestoord te worden, aangezien het
hem in het begin van het Oratorio aan de boeken ontbrak, die hij nodig
had om zijn vele werkjes ter verdediging en bevordering van het geloof
samen te stellen. De bibliotheek van het Convict was echter goed voor-
zien van kostbare banden.
Jarenlang ging Don Bosco iedere dag rond vier uur in de middag
daarheen en ging er pas om negen uur weg, vergezeld door enkele bedien-
den van het Convict. Later, toen hij na het middagmaal verhinderd was,
beperkte hij deze studie van elf tot twaalf uur "s middags, en hervatte
na enige tijd de gewoonte om er "s avonds heen te gaan. Maar of hij er
kort of lang verbleef, hij liet nooit na zijn meester en weldoener een
bezoek te brengen, van wie hij volkomen vertrouwen genoot, en hij on-
derhield zich met hem niet alleen over de moraaltheologie, of over
regels voor het geestelijke leven en van het leven in het Oratorio, maar
eveneens om zich te spiegelen in de heldhaftige deugd en vooral in de
voortdurende boetedoening van zijn leermeester. Herhaaldelijk trachtte
hij hem ertoe te brengen niet zo streng tegenover zichzelf te zijn, op
grond van toegeeflijke redeneringen waarmee hij zelf gewoon was zijn
leerlingen te leiden. In de handschriften van Don Bosco vinden wij een
weerklank van deze bezoeken: "Don Cafasso was al tien jaren in het Con-
vict en zijn ontbijt bestond uit een paar stukken brood waar hij later
nog van af zag. Zodoende at hij nog slechts eenmaal per dag en die maal-
tijd bestond dan uit wat soep en een klein gerecht. Ook in de winter
duurde zijn rust gewoonlijk niet langer dan een kleine vijf uur per
nacht.
(1) 37, 15-16.

17.5 Page 165

▲back to top
- II/162 -
Met het oog op de zware last die hij op zich genomen had, zei hij op
zekere dag dat hij toch eens iets moest gaan gebruiken dat beter paste
bij zijn teer gestel. - "Maar helaas", zo voegde hij er opgewekt aan
toe, "er komt een tijd dat ik mijn lichaam wat meer zal verzorgen; maar
ik wil het niet verwennen, zolang ik het anders kan."
"Bij andere gelegenheden maakte ik er hem een eerbiedwaardig ver-
wijt van, wijzend op de schade die deze strengheid kon toebrengen aan
zijn toch al wankele gezondheid, temeer daar zijn krachten toch al met
de dag achteruitgingen. Maar hij gaf me voor antwoord: "Hemel, o Hemel!
hoeveel kracht en gezondheid zult ge verlenen aan degenen die er bin-
nentreden!"
Zulke lessen en andere van dien aard onthield Don Bosco, bracht ze
in praktijk en hij hield ze ook anderen voor, zoals wij verder in onze
geschiedenis zullen zien.
Maar nu liep het jaar 1844 ten einde en het Heilig kerstfeest nader-
de met rasse schreden. Daar Don Bosco er vanaf het begin zorg voor ge-
dragen had de jongens te leren op welke manier zij behoorlijk de heilige
Mis konden dienen, verliepen deze plechtigheden heel indrukwekkend. Het
feest werd gevierd met een algemene heilige communie en dat was het
heerlijkste wat Don Bosco in deze wereld genieten kon. Hij zag daarin
zijn belangrijkste opvoedingsmiddel, en door een degelijk onderricht, en
door het ontvangen van het boete sacrament kon hij hen zodoende van de
ondeugd en het kwaad weghouden. Jezus Christus persoonlijk, waardig ont-
vangen, bezegelde in hun harten de lessen, die zij van de goede priester
gehoord hadden en naar wie heel hun genegenheid uitging. Dat was de
voornaamste reden van de invloed, die Don Bosco op de jeugd uitoefende,
zodat hij hun gemakkelijk tot de deugd en volgzaamheid kon leiden.
Te midden van deze welverdiende vreugde, was Don Bosco gedwongen een
begin te maken met zich geldmiddelen te verschaffen om zijn Oratorio in
stand te houden. Misschien had Don Cafasso, steeds bereid om hem in
moeilijke gevallen ter zijde te staan, daartoe besloten om hem te stalen
in een dergelijke moeilijke onderneming. Het stuitte Don Bosco uitermate
tegen de borst, rijke families te gaan opzoeken, ten einde hulp te vra-
gen en zich bloot te stellen aan een weigering. De priesters in Turijn
hadden niet de gewoonte zo gemakkelijk de huizen langs te gaan om aal-
moezen in te zamelen, en de bestaande oude kloosterinstellingen genoten
overvloedig van zelfstandige inkomsten. Cottolengo bleef eerder zitten
wachten op hulp dan dat hij er om ging vragen. Welnu, Don Bosco verne-
derde zich, en deed zichzelf edelmoedig geweld aan om de wil van God al
de dagen van zijn leven te volgen. Onze-Lieve-Heer verlichtte hem echter
op de tocht langs dit zo doornige pad.
De theoloog Borel, die ervan overtuigd was, dat zijn onderneming
klaarblijkelijk het werk van de goddelijke Voorzienigheid was, maakte
het hem gemakkelijk door zoveel als in zijn vermogen was bij zijn
werkzaamheden te helpen. Het volgende vertelde de theoloog aan Don Rua,
en later, tegen 1870, aan Don Paolo Albera. - "Toen Don Bosco in Turijn
kwam leek hij verlegen en teruggetrokken, vooral toen hij het besluit
moest nemen om te gaan bedelen voor zijn Oratorio. Dit is het verhaal
van de eerste driehonderd lire die hij mee naar huis bracht. Ik bezocht
dikwijls de adellijke en rijke familie Gonella, wie ik sprak over de
goedheid van de jonge priester Don Bosco, over het goede dat hij deed en
al gedaan had; ik spoorde hen aan, hem op edelmoedige wijze te willen

17.6 Page 166

▲back to top
- II/163 -
bedenken en beloofde, hem te vragen hun een bezoek te brengen, opdat zij
hem zouden leren kennen en hoogschatten. Daarna sprak ik met lof over
die familie bij Don Bosco, beschreef hem hun zin voor liefdadigheid, en
zonder er meer aan toe te voegen, stelde ik hem voor dat hij er eens een
bezoek zou gaan afleggen. Aanvankelijk aarzelde hij en zei dat hij die
mensen helemaal niet kende, maar ten slotte gaf hij toe en ging. Hij
werd hartelijk ontvangen en na een kort gesprek verwierf hij zich de
achting en bewondering van de familie, die hem bij het afscheid nemen
driehonderd lire ter hand stelde voor zijn jongens. Zonder dat hij het
wist, baande ik op dezelfde manier nog enkele andere malen de weg voor
hem, en al spoedig had hij in Turijn meerdere weldoeners." - "Rijk en
arm, ze komen beiden voor; de Heer heeft hen beiden gemaakt."(1)
Maar hoe groot dit offer voor Don Bosco geweest was, werd pas in
1886 bekend. Don Bosco had enkele oudere medebroeders van het Oratorio
verzocht, te proberen rond te gaan om aalmoezen te vergaren en brieven
te schrijven aan kennissen en vrienden, om Don Bosco te hulp te komen,
die zelf te ziekelijk was om voor het huis te kunnen zorgen. Toen iemand
antwoordde dat hij niet de moed bezat om het te doen en het hem aan
vrijmoedigheid ontbrak die de voornaamste karaktertrek van Don Bosco
uitmaakte, antwoordde deze: "Och, je hebt er geen idee van, wat het mij
gekost heeft om beroep te doen op de liefdadigheid." Desondanks zette
hij, ter liefde Gods en ten behoeve van zijn verlaten wezen, in de
overtuiging ook, dat hij dezelfde rijken een dienst bewees door hen aan
te sporen tot het geven van aalmoezen, alle inopportune schuchterheid en
alle menselijk opzicht ter zijde, en de Heer zegende zijn nederigheid
door hem veel sympathie en grote edelmoedigheid onder het volk te doen
ontmoeten.
Ook een andere tegenzin moest hij overwinnen, die van gesprekken te
moeten voeren met weldadige personen van het andere geslacht; doch dat
veroorzaakte weer een ander goed. Wanneer hij in een huis van rijken
verscheen, was hij door zijn uiterste terughoudendheid, eenvoud en onge-
dwongen houding een stichtend voorbeeld voor allen. Zijn blik was zo
bescheiden, dat hij hem nooit op het gelaat van anderen vestigde. De
voortreffelijke families die hem vanaf de eerste jaren van zijn aposto-
laat leerden kennen, verklaren ook nu nog: "Het was alsof er een engel
in huis kwam!"
(1) Spr. 22,2.

17.7 Page 167

▲back to top
- II/164 -
H O O F D S T U K XXVIII
DEVOTIE VAN DON BOSCO TOT DE ENGELBEWAARDER - HOE HIJ DEZE
(DEVOTIE) AAN ZIJN JONGENS AANBEVAL - EEN METSELAARSGEZEL DOOR
ZIJN ENGELBEWAARDER BIJ EEN DODELIJKE VAL GERED - DON BOSCO
GEEFT EEN BOEK UIT, GETITELD: DE VRIEND VAN DE ENGELBEWAARDER.
Toen dat jaar ten einde liep, was Don Bosco bezig met de laatste
hand te leggen aan de samenstelling van een boek over de devotie tot de
Engelbewaarder, een werk waar hij aan begonnen was toen hij nog in het
Convict verbleef. Hij toonde zich erkentelijk tegenover God voor de zo
grote genade om hem aan de hoede van een Engel toe te vertrouwen; en
honderden keren hebben we hem horen herhalen: "Want Zijn engelen zal Hij
betreffende u bevelen, dat zij u behoeden op al uw wegen."(1) Daarom
koesterde hij een tedere genegenheid en een grote devotie tot zijn be-
waarengel en ieder jaar vierde hij diens feest. Hij was er zo van over-
tuigd, hem naast zich te hebben dat men gezegd zou hebben dat hij hem
met zijn ogen kon waarnemen. Hij groette hem herhaalde malen in de loop
van de dag, met een gebed "Angele Dei" en bij iedere stap van zijn leven
stelde hij zijn hoop op bescherming. Hij stelde zichzelf en al zijn
jongens onder zijn hoede, en men zou kunnen zeggen, dat deze hemelse
geest hem hielp zijn ondernemingen te vestigen en te leiden.
Op zekere dag vertelde Don Bosco dat de Zalige Johanna van het Kruis
van haar prille jeugd af uitverkoren was met de zichtbare tegenwoordig-
heid van haar Engelbewaarder; hoe zij, door hem geleid, de religieuze
levensstaat aannam, en, toen zij overste geworden was van het klooster,
op bewonderenswaardige wijze de moeilijkste zaken beheerde; en wanneer
er iets onaangenaams in haar kloostergemeenschap voorviel, gaf haar
Engel haar de middelen en wegen aan om de fouten van anderen te verbete-
ren. Zijn verhaal deed de gedachte bij mij postvatten dat hijzelf even-
eens deze voortreffelijke gunst genoot en ik kon die gedachte met geen
mogelijkheid van mij afzetten. Want is het niet waar, dat hij gedurende
heel zijn leven geheimen onthulde die hij menselijkerwijze gesproken
zelf niet kon weten of kennen? Wie zal ooit weten welk geheimzinnig
wezen hem in zijn dromen steeds vergezelde?
Hoe het ook mag zijn, hij wist bij zijn jongens een grote eerbied en
liefde aan te kweken voor hun Engelbewaarder. Hij hief zelf dikwijls het
lied aan dat hij getoonzet had ter ere van de Engelbewaarder en dat met
geestdrift door de jongens werd gezongen. Hij zei tegen hen: "Verleven-
(1) Psalm, 90,11.

17.8 Page 168

▲back to top
- II/165 -
dig het geloof in de aanwezigheid van jullie Engelbewaarder, die bij
jullie is, waar jullie zich ook mogen bevinden. De Heilige Francesco Ro-
mana zag hem steeds voor zich met de handen over de borst gekruist en
met ten hemel geslagen ogen; maar voor de minste of geringste fout die
zij beging, bedekte de Engel vol schaamte zijn gelaat en keerde zich
om."
En opdat zij vertrouwen in hem zouden stellen, deed hij vaak het
verhaal van Tobias en de Aartsengel Rafaël, het grote wonder van de drie
Joden die onverlet gebleven waren in het vuur van de oven van Babylo-
nië, en andere soortgelijke feiten, waarvan de Heilige Schrift vol staat
en die ook veelvuldig in de geschiedenis van de Kerk voorkomen. Hij werd
niet moe in zijn preken deze zorgzame hemelse vriend ter sprake te bren-
gen. — "Weest goed", zei hij, "om uw Engelbewaarder aangenaam te zijn."
— "Neemt in alle verdriet en ongeluk, ook van geestelijke aard, vol ver-
trouwen uw toevlucht tot uw Engelbewaarder en hij zal u helpen." — "Hoe-
velen die in doodzonde leefden werden door hun Bewaarengel van de dood
gered, opdat zij tijd zouden hebben goed te biechten." — "Wee de erger-
nisgevers! De bewaarengelen der verraden onschuldigen zullen voor het
aanschijn van God om wraak roepen."
En hoe rijk aan goede raadgevingen was Don Bosco niet in persoon-
lijke gesprekken, nu eens voor de een, dan voor een ander, naargelang
de behoefte en in het bijzonder voor zijn biechtelingen! — "Vergeet niet
dat je een Engelbewaarder hebt tot metgezel, beschermer en vriend." —
"Wanneer ge Jezus en Maria wilt behagen, gehoorzaam dan aan de influis-
teringen van uw Engelbewaarder." — "Schep moed en bid: ook je Engelbe-
waarder bidt voor je en je zult verhoord worden." — "Luister niet naar
de duivel en wees niet bang voor hem; want hij is bang en slaat op de
vlucht voor het aangezicht van je Engelbewaarder." — "Bid tot je Engel-
bewaarder dat hij je komt troosten en bijstaan in het uur van je dood."
En tal van jongens spraken veel later tegenover Don Rua over bui-
tengewone genaden, en bevrijding uit verschillende gevaren die zij ver-
kregen hadden door deze devotie, welke hun door Don Bosco was bijge-
bracht.
Hij stelde voor de jongens ook enkele dagen vast, waarop zij bij-
zondere devotie voor hun Engelbewaarders aan de dag zouden leggen. Zo
schreef en zei hij:
l. De dinsdag van iedere week is door de Kerk op bijzondere
wijze toegewijd aan de verering van de heilige Engelen. In navolging
van de Heilige Aloysius, die zijn Engelbewaarder bijzonder was toege-
daan, geef ik u de raad, op die dag te zijner eer een bijzondere ver-
sterving te doen, zoals onthouding, bidden met de armen in kruisvorm,
of door de gekruiste Jezus te kussen; en, zo mogelijk, een of andere
aalmoes te schenken, naar de raad die de Aartsengel Rafaël aan Tobias
gaf.
2. Uw geboortedag, die de eerste is geweest die aan zijn hoede
werd toevertrouwd. Daarom moet ge alle beloften, die ge in zijn tegen-
woordigheid bij het doopsel hebt afgelegd, hernieuwen, dat wil zeggen
Jezus Christus te willen beminnen en na te volgen, en zijn heilige wet-
ten te eerbiedigen. Heilig een dergelijke dag met een godvruchtige hei-
lige communie, met enkele uitvoerige gebeden, of een andere bijzondere
oefening, ten teken van erkentelijkheid van de liefde waarmee uw Engel-
bewaarder zorg voor u draagt.
3. De eerste dag van iedere maand. Het is goed voor u, indien
ge, in navolging van het gebruik van zovele christenen, die bezorgd zijn
voor hun zaligheid, tracht te mediteren over enkele eeuwige grondbegin-

17.9 Page 169

▲back to top
- II/166 -
selen, en ernstig na te denken over het grote doel waarvoor God ons
geschapen heeft en hoe de staat van uw geweten op dat ogenblik is; en
indien de dood u op dat ogenblik zou overvallen wat er dan van uw ziel
zou worden? Nadert dan tot de Heilige Sacramenten. Doet het goede zolang
het nog tijd is.
Wat wij hier hebben uiteengezet slaat eveneens op heel het leven
van Don Bosco, doch van begin af aan wist hij zich van dit machtige
middel te bedienen om degenen die eens straatjongens geweest waren tot
de deugd te brengen. Dezen volgden getrouw zijn raad en een wonderlijk
feit bevestigt de lering van hun voortreffelijke leider. Op een zondag
waren allen verenigd in de sacristie van de kerk van de Heilige Fran-
ciscus van Assisi. Don Bosco deelde prentjes uit, waar een gebedje tot
de Engelbewaarder op gedrukt stond. Hij had tegen hen gezegd: "Jullie
moeten een grote devotie koesteren voor je Engelbewaarder. Wanneer
jullie je in een of ander ernstig gevaar bevinden, hetzij lichamelijk of
geestelijk, roep hem dan aan en ik verzeker jullie dat hij jullie zal
helpen."
Nu gebeurde het, dat een van de jongens die deze aansporing ge-
hoord had, een metselaarsknecht, enkele dagen later aan het werk was bij
de bouw van een huis. Terwijl hij boven bezig was en over de planken
liep, begaven plotseling enkele steunen, hij voelde de bodem onder zijn
voeten wegzinken, waarop hij zich met twee andere metgezellen bevond.
Bij het eerste gekraak was hij er zich van bewust dat hij zich niet meer
in veiligheid kon stelen. De loopplanken begaven het en vielen met de
stenen en al van de vierde verdieping waar zij zich bevonden, naar be-
neden. Van een dergelijke hoogte vallen betekende een zekere dood. Maar
onder het vallen herinnerde de brave jongen zich de woorden van Don
Bosco en riep luidkeels zijn Engelbewaarder aan: "Engelbewaarder, help
mij!" Zijn gebed redde hem. Een wonderbaarlijke gebeurtenis was het!
Drie waren er gevallen. Ene bleef op hetzelfde ogenblik dood; de tweede
werd met vele kneuzingen naar het ziekenhuis gebracht en gaf daar enkele
uren later de geest. Onze jongen echter sprong, terwijl iedereen kwam
toelopen in de mening dat hij dood was, overeind en bleek zelfs niet het
geringste letsel te hebben opgelopen. Hij begaf zich dan ook terstond
weer naar boven, naar de hoogte vanwaar hij naar beneden gevallen was,
om te helpen bij het herstel. Toen hij de daaropvolgende zondag in de
Sint-Franciscuskerk kwam, vertelde hij zijn verbaasde kameraden wat hem
was overkomen, en getuigde dat de belofte van Don Bosco in vervulling
was gegaan. De jongens legden zich met meer ijver dan ooit op de devotie
tot hun Engelbewaarder toe en dat had tal van heilzame effecten voor hun
ziel tot gevolg.
De merkwaardige gebeurtenis deed bij Don Bosco het plan rijpen,
het bovengenoemde boekje te schrijven dat tot titel droeg: "De vriend
van de Engelbewaarder." In tweeënzeventig bladzijden behandelde het de
redenen, die de christen ertoe moesten drijven zich onder de bescher-
ming van deze verheven geest te stellen. Hij verdeelde de stof in tien
beschouwingen, met het doel deze voor te bereiden voor het feest der
heilige Engelbewaarders. De Goedheid van God om zijn Engelen aan te
wijzen als onze behoeders; de liefde der Engelen voor ons; dagelijkse
weldaden van de Engelbewaarders, hun bijzondere hulp bij het gebed, in
beproevingen, als men in nood verkeert, bij het sterven, bij het laat-
ste oordeel en in het vagevuur; liefderijkheid van de Engelbewaarder
voor de zondaar; de liefde die wij moeten koesteren voor onze Engel-
bewaarder omdat hij ons bemint. Elke beschouwing wordt gevolgd door een
gedenkspraak met praktische oefening of bloempje, en door een stichtend
voorbeeld.

17.10 Page 170

▲back to top
- II/167-
De voorgeschreven oefeningen van de noveen waren als volgt:
1. "Iedere dag minstens 's morgens en "s avonds het Angele Dei
bidden; wilt God ook danken voor de goedheid die Hij ons betoont door
ons de vorsten des Hemels tot behoeders te geven."
2. "Wanneer ge naar de kerk gaat, vooral voor de heilige Mis,
nodigt uw Engelbewaarder dan uit om met u Jezus in het sacrament te
vereren; of uit uw naam, indien ge niet gaan kunt. Neemt u voor, drie-
maal per dag de Maagd Maria te groeten met het bidden van het Angelus,
dat Haar en de Engelen heel aangenaam is en door de Pausen met vele
aflaten verrijkt."
3. "Schrijft ieder succesvol verloop van zaken en het ontlopen
van gevaren toe aan het gebed, de verlichting en de hulp van de Engel-
bewaarder. Bidt hem daarom 's morgens en 's avonds, in gevallen van
twijfel of vrees, vooral bij het ondernemen van een of andere reis, bij
het verlaten van uw huis, vraagt hem dan uit geheel uw hart u te zegenen
en u voor ongelukken te behoeden."
4. "Maakt het u tot een gewoonte, God uw gebeden aan te bieden
door de handen van uw Engelbewaarder; daardoor krijgen uw gebeden meer
waarde en betekenis. In de mis bidt de Heilige Kerk dat het offer wordt
opgedragen per manus Angeli, door de handen van de Engelen, daarom moet
ook gij bij het horen van de heilige Mis, de Heilige Hostie met de kelk
aan de goddelijke Majesteit opdragen door de handen van uw
Engelbewaarder. Dit zal voor u een aansporing zijn tot een bijzondere
devotie in het bijwonen van de heilige Mis."
5. "Wendt u in tijden van bekoring meteen tot uw Engelbewaarder,
en zegt tot hem met de diepste genegenheid van uw hart: Engelbewaarder,
sta mij op dit ogenblik bij, laat niet toe dat ik mijn God beledig."
6. "Indien ge last ondervindt in de omgang met de mensen, voor-
al met mensen van een ander karakter en andere gewoonten dan de uwe,
beijvert u dan om hen ook te verdragen, om u te kunnen verheugen in de
eindeloze vreugde van het gezelschap der Engelen in de hemel."
7. "Mijdt slecht gezelschap meer dan de pest, evenals dubbelzin-
nige gesprekken, waar uw Engelbewaarder u niet dan met afkeer aan ziet
deelnemen, omdat uw ziel zich dan in gevaar bevindt. Ge kunt dan met
vertrouwen uw toevlucht tot uw Engelbewaarder nemen."
8. "Beveelt elke morgen en avond uw laatste levensuur uit geheel
uw hart in de hoede van uw Engelbewaarder aan, en bezweert hem, uw
eeuwig heil in zijn handen te nemen: in manibus tuis sortes meae. Brengt
te zijner eer ook bezoek aan enkele zieken, of schenkt enkele aalmoe-
zen."
9. "Verlevendigt iedere dag het vertrouwen in uw Engelbewaarder,
in de stellige zekerheid dat, wanneer gij hem in uw leven trouw zult
zijn, hij zich volkomen over u zal ontfermen in het uur van uw dood en
bij het oordeel. Doet vandaag een nauwkeurig gewetensonderzoek en be-
reidt u voor op het spreken van een goede biecht." — Aan deze herinne-
ring voegde hij een andere praktische oefening toe: — "Probeert zoveel
mogelijk de zielen der overledenen te helpen, die temidden der vlammen
van het vagevuur om uw hulp en medelijden vragen. Naar de mate dat gij
zodoende goed voor hen doet, zal God er voor zorgen dat anderen het ook
voor u doen. Bidt vandaag het Angelus Dei en het Angelus Domini met de
overeenkomstige aflaten, ten behoeve van de heilige zielen in het vage-
vuur."
"Viert de zondag door godvruchtig de heilige sacramenten te ont-
vangen van biecht en communie. Richt u met een dringend en vertrouwvol
gebed tot uw Engelbewaarder, opdat hij niet toelaat dat gij met schuld
zult besmeurd worden."

18 Pages 171-180

▲back to top

18.1 Page 171

▲back to top
- II/168 -
Men merkt op, dat hij steeds aan deze en aan alle andere devoties,
die hij nog zou aanbevelen, de veelvuldige communie ten grondslag legde.
Het boekje eindigde met de lofzang, geschreven door Silvio Pellico:
Angioletto del mio Dio enz…, met vermelding van de aflaten, verleend aan
de in de kerk van de heilige Franciscus van Assisi opgerichte broeder-
schap, met een oefening van godsvrucht tot de heilige Engelbewaarder,
die Don Bosco later herdrukte in de "Giovane Provveduto" en met een
Inleiding in deze bewoordingen begon: "Een reden, die de uitverkiezing
van de mens aantoont, is ongetwijfeld dat hij een Engelbewaarder heeft.
Toen God de hemel geschapen had, de aarde en alle dingen die er zich in
de hemel en op aarde bevinden, liet hij alles zijn beloop hebben volgens
hun natuurlijke wet- ten en volgens de orde der dagelijkse voorzienig-
heid, die hij erin gelegd had. Met de mens ging het niet zo.
Nadat deze verrijkt was met edele eigenschappen naar geest en li-
chaam, voorbestemd om al het andere geschapene te beheren, wilde God,
dat een hemelse Geest de zorg over hem op zich nam, opdat, van begin af
aan dat hij op de wereld verscheen, deze hem dag en nacht zou bijstaan,
hem vergezellen op zijn wegen, hem verdedigen tegen de gevaren naar ziel
en lichaam, hem te verstaan geven wat slecht is om het te kunnen mijden,
en wat goed is om het te kunnen nastreven. Wat een waardigheid van de
mens, wat een grote goedheid van God, die ons verplichten daaraan te
beantwoorden.
"Om echter de gelovigen ertoe aan te sporen een levendige devotie
tot deze verheven Geesten te onderhouden, die door de onfeilbare Voor-
zienigheid ons tot onze bescherming zijn geschonken, heeft de Paus van
Rome al vele aflaten verbonden aan de gebeden, die ter ere van deze
geesten worden gestort, en aan de Broederschap die te hunner verering is
gesticht. Teneinde, voorzover nodig, de dankbaarheid en het vertrouwen
tot uitdrukking te brengen, die wij tegenover onze hemelse weldoeners
verschuldigd zijn, werd dit werkje samengesteld, waarin in een vorm van
een noveen de grotere en kleinere motieven uiteengezet worden, die ons
moeten aansporen ons te wapenen met hun heilige schutse. Gelukkig degene
die, bij het overwegen van de grote waardigheid van zijn Engelbewaarder,
de oefeningen in praktijk brengt die in de volgende bladzijden worden
voorgesteld; hij zal zonder twijfel het voorteken van zijn eeuwig heil
bij zich hebben, daar de theologen en de leraren van het geestelijke
leven, op het gezag van de Heilige Schrift en de Vaders, een tedere en
voortdurende devotie tot de heilige Bewaarengelen, fundamenteel als een
der tekenen van voorbestemming erkennen.
"Moge de Heer dit werkje en degenen die het lezen zegenen."
Met dit boekje beoogde hij eveneens van de hemelse Geesten veilig-
heid, zekerheid en bescherming van zijn Oratorio te verkrijgen en van
alle andere zaken die hij zou ondernemen, daar er geschreven staat: "De
Engel des Heren laat zijn leger het kamp opslaan rondom die Hem vrezen,
en Hij bevrijdt ze."(1)
(1) Psalm 33,8.

18.2 Page 172

▲back to top
- II/169 -
In het Refugium maakte hij zijn geliefde boekje af, waarbij hij
onder het schrijven vooral erop bedacht was, de zo zeer door hem ge-
wilde eenvoud en helderheid te bereiken. Alvorens het uit te geven, las
hij het voor aan Pietro Malan, bijgenaamd il Parin, de eerste stichter
van het Refugium en in die tijd portier van deze instelling. Ik zeg
stichter, omdat deze brave man, toen hij verlaten meisjes, sommigen
zelfs zonder onderdak, over straat zag lopen, aan duizenden gevaren
blootgesteld, in vroegere jaren, zich het lot van enkelen van hen aan-
trok en ze meenam naar zijn eigen huis, en ze aan de zorgen van zijn
vrouw toevertrouwde opdat zij een moeder voor hen zou zijn. Deze gaf hun
wat te eten, hield hen een tijdje bij zich in huis, ook 's nachts,
terwijl haar man, die werkte, hen van het nodige voorzag, en probeerde
hen ergens aan werk te helpen, bij een of andere degelijke familie, of
in een winkel. De markiezin di Barolo was op de hoogte van die held-
haftige naastenliefde, wilde haar overnemen en stichtte het Refugium,
zoals wij al gezegd hebben en stelde il Parin tot portier aan.
Deze Malan, zo weinig geletterd als hij was, wijdde al zijn aan-
dacht aan de lectuur van Don Bosco"s geschrift, maar dikwijls begreep
hij het niet. Toen hij bijvoorbeeld het verhaal hoorde van die jonge
metselaar, die door zijn Engelbewaarder was gered toen hij van een
stelling viel, verstond hij dat de jongen gevallen was terwijl hij
vloekte en uitriep: "Net goed, met God valt niet te spotten!"
Don Bosco zette grote ogen op over deze en andere uitlatingen van
zijn portier, en ziende dat zijn te verheven stijl daar de oorzaak van
was, herzag hij het werk met groot geduld, las het Malan nog eens voor
en ditmaal begreep deze het.
Het boek werd in 1845 gedrukt op de persen van Paravia en ruim
verspreid, en wekte in velen de devotie tot de heilige Engelbewaarder,
zoals een vrome priester tegenover onze Don Rua verklaard heeft.

18.3 Page 173

▲back to top
- II/170 -
H O O F D S T U K XXIX
DE LIEFDE VAN DON BOSCO VOOR DE KATHOLIEKE KERK EN ZIJN
IJVERIGE INSPANNING VOOR HAAR GLORIE - ZIJN POGINGEN OM
DE GEVANGENEN TE BEKEREN - EEN WONDERLIJKE BEKERING -
STUDIE VAN DE DUITSE TAAL - DE VASTEN - CATECHISMUS IN DE
SINT-PIETERS BANDEN - VERBOD VAN HET GEMEENTEBESTUUR -
HET EERSTE VERZOEK VAN DON BOSCO AAN DE PAUS OM
GEESTELIJKE GUNSTEN.
"Onze Vader, die in de hemel zijt, uw naam worde geheiligd, uw Rijk
kome, de Katholieke Kerk, de enige ware Kerk van Jezus Christus moge
zich uitbreiden en triomferen; mogen alle naties haar rechten erkennen
en die van haar Opperhoofd en haar Bisschoppen, mogen alle intellectu-
elen haar als lerares aanhangen, als de enige behoedster van de geopen-
baarde waarheid, goddelijk getuigenis van de echtheid en van het gezag
der heilige boeken, onfeilbare meesteres over de mensen, hoogste onaan-
vechtbare rechter in leerstellige vraagstukken. Moge ieders wil haar ge-
hoorzamen in het in acht nemen van haar morele en disciplinaire wetten,
opdat zij na de victorie op aarde moge binnentreden in de eeuwige triomf
der hemelen met de menigte der geredde zielen."
Dat was het voortdurende, innige gebed van Don Bosco, het was zijn
onuitblusbaar verlangen terwijl hij onvermoeibaar voortging met zijn
studies over de kerkelijke geschiedenis. Hoe lichtend straalde zijn
geloof, wanneer hij in woord en geschrift, deze grote waarheden herhaal-
de en wanneer hij er dikwijls op aandrong dat de priesters haar zouden
verkondigen. Al zijn gedachten, al zijn werken leken hoofdzakelijk ge-
richt op de verheffing van de Kerk en hij verheugde zich in haar vreug-
den en in haar glorie, en hij leed door haar tegenslagen en door de
vervolgingen die haar benauwden. Daarom legde hij er zich ijverig op
toe, haar voldoeningen en overwinningen te bereiden, haar lijden te le-
nigen en haar verliezen ongedaan te maken, door een groot aantal ver-
dwaalde schapen naar haar moederschoot terug te voeren, en zodoende haar
familie met nieuwe kinderen uit te breiden. Als katholiek en als pries-
ter erkende hij zijn eigen plichten. Groots als hij was in al zijn ge-
dachten, bracht hij zijn kleinste handelingen in overeenstemming met die
van de universele Kerk, zoals een eenvoudige soldaat, die, hoewel hij
slechts een eenling is, ook op zijn post steeds samenwerkt en soms met
veel vrucht, ook met één slag, hetzij met overleg of toevallig, tot de
overwinning van een heel leger bijdraagt. Daarom liet hij zich geen en-
kele gelegenheid ontnemen om een goede raad te geven, biecht te horen,
te preken, te vermanen, aan een gebed deel te nemen, waarbij hij al de-
ze handelingen als zaken van het hoogste gewicht beschouwde. Met dit

18.4 Page 174

▲back to top
- II/171 -
heilig vooropgezet doel, verkoelde niet enkel zijn streven naar het ver-
vullen van zijn zending onder de jongens geen ogenblik, maar hij ging
onvermoeibaar voort zich ook nog aan andere bezigheden van zijn gewijde
ambt over te geven.
De gevangenen lagen hem steeds na aan het hart. Zonder twijfel was
het aantal bekeringen heel groot, dat in een tijdsbestek van meer dan
twintig jaar door hem werd bewerkstelligd; hij echter, die steeds Don
Cafasso prees als hij het over diens wonderen van goedheid te midden der
gevangenen had, sprak bijna nooit over het geestelijke goed dat hij zelf
onder deze ongelukkigen bewerkte. Doch wij hebben nog meer vernomen van
de theoloog Borel, die hem beminde en vereerde als een heilige; en hij
vertelde ons over de ijver waarmee Don Bosco op een voorzichtige manier
enkele ernstige bekeerlingen onder de gevangenen tot zijn helpers vorm-
de, intelligente mensen, onderlegd en die gemakkelijk konden praten en
die zodoende in staat waren zich tot de meer weerspannigen te wenden en
met gepaste vermaningen de zielen geschikt maakten om te luisteren naar
de woorden van de priester en ze in praktijk te brengen. Daar dezen al
de bezwaren kenden, die deze ongelukkigen aanvoerden tegen de godsdienst
en zijn vrome praktijken, hun lasteringen van de goddelijke Voorzienig-
heid, hun beledigingen tegen de geestelijkheid, studeerde Don Bosco met
een of ander van hen enkele tweegesprekken in, die zij op een gegeven
ogenblik in het openbaar zouden herhalen, om al die domheden te weerleg-
gen en gezonde beginselen in die rare hoofden toegang te doen vinden. En
terwijl Don Bosco dan in een vertrouwelijk gesprek gewikkeld was, of
begonnen was catechismusles te geven, werd hij plotseling door de stem
van zijn vriend onderbroken, die de levendige belangstelling en nieuws-
gierigheid van al zijn kameraden gaande maakte. Die vriend stelde dan
vragen, maakte bezwaren, en de priester antwoordde, maar de vragen en
antwoorden waren met zoveel overleg opgesteld, doorspekt met populaire
opmerkingen, lachwekkende en stichtelijke trekjes, dat de waarheid allen
deed lachen, ontroerde en overtuigde, en steeds enkelen ertoe bracht een
waarlijk christelijk leven te gaan leiden. Don Bosco genoot dan de
vreugde, mensen, die gedurende vele jaren God vergeten hadden, tot de
heilige Sacramenten te zien naderen, in een gesteltenis die eveneens
degenen die al verder in de deugd gevorderd waren nog aanmoedigde.
En niet alleen met gebeden en met heilige ijver veroverde hij de
zielen, maar hij dwong Onze—Lieve—Heer de genade af met offers, waar hij
zich met dat oogmerk edelmoedig aan onderwierp. Zijn penitenties waren
steeds een geheim, maar men weet wel dat hij alvorens naar de gevangenen
te gaan, en ook nadat hij ervan teruggekeerd was, pijnlijke of rode ogen
had, of ook hevige hoofdpijn of kiespijn, die dagen achtereen aanhield.
Het gebeurde wel eens dat hij een belangrijke taak te verrichten had die
rust vereiste en dan verdween de pijn soms met één slag, doch keerde met
verdubbelde hevigheid weer, zodra hij gereed was met wat hij onder han-
den had. Uit deze en andere vaak her-haalde aanwijzingen trok zijn in-
tieme vriend, Giuseppe Buzzetti, de conclusie dat dergelijke ziektetoe-
standen door God op Don Bosco's verzoek werden verwekt, en naderhand
beloond met de verlangde bekering van de een of andere stijfkop. Inder-
daad vertrouwde hij eens aan Don Domenico Ruffino toe, God gevraagd te
hebben hem de penitentie op te leggen die hij aan de gevangenen zou heb-
ben moeten opleggen, eraan toevoegende: "Indien ik het niet doe, welke
penitentie zou ik dan kunnen opleggen aan die arme kerels?"

18.5 Page 175

▲back to top
- II/172 -
Daarom verwondert het mij niet, dat de heilige Maagd soms in die
gevangenissen afdaalde, om samen te werken met het apostolaat van Don
Bosco, Don Cafasso en van de theoloog Borel, alle drie door eenzelfde
geest van heldenmoed gedreven. Een wonderlijke bekering viel in die
jaren voor, waarvan wij het verhaal gehoord hebben uit de mond van de-
gene die er zelf de hoofdrol in speelde. Van huis weggelopen toen hij
nog een jongen was, nam hij daarna dienst in het leger, verwierf de
sergeantsstrepen en werd hij met zijn regiment ingekwartierd in Nizza
aan zee. Slecht als hij was, droeg hij alles wat iets met de godsdienst
te maken had haat toe. Uit nieuwsgierigheid bracht hij een bezoek aan de
kerk van Onze-Lieve-Vrouw van Laghetto, en daar had hij met zijn eigen
ogen gezien dat er een verlamd meisje naar het beeld van Maria gedragen
werd, een meisje dat bijna stervend was. Hij had haar lijkkleurig ge-
zicht gezien, had de gebeden gehoord en het snikken van de omstanders,
en opeens had hij eveneens de kleur op dat gezicht weer zien opbloeien,
en meegemaakt dat het meisje, kreten van vreugde slakend, volkomen ge-
nezen overeind kwam. Het was werkelijk een triomf van Maria's goedheid.
Het wonder was zo klaarblijkelijk, dat hij ervan overtuigd was, maar in
stede van daardoor ontroerd te worden, werd hij kwaad tegen de God wiens
bestaan hij loochende, daar een dergelijke gebeurtenis een veroordeling
was van zijn gedrag. Meer dan veertig soldaten waren bij dat wonder aan-
wezig geweest, omdat er net een wisseling van garnizoen had plaatsgevon-
den en deze groep een kerk had willen bezoeken die zo beroemd was in die
streek. Toen zij teruggekeerd waren in hun kwartieren, vertelden ze hun
kameraden in geuren en kleuren over het wonder dat ze hadden meegemaakt.
Maar de sergeant, die zich ergerde aan die gesprekken, begon het feit te
loochenen en noemde degenen die het bevestigden dwazen en zwakzinnigen.
De soldaten bleven echter op hun stuk staan. Toen tierde hij dat hij,
die er toch zelf bij tegenwoordig geweest was, in die genezing geen won-
der gezien had; en meteen legde hij allen het zwijgen op. Een soldaat
waagde het nog te antwoorden, en de sergeant liet hem opsluiten.
Zijn goddeloosheid bleef echter niet ongestraft en vanwege een
ernstig misdrijf, dat hij begaan had, werd hij tot tien jaar kerkerstraf
veroordeeld. De ongelukkige, die aan de grootste woede ten prooi was en
vloekte, kon niet berusten in het verlies van zijn vrijheid. Toen hij
een afbeelding van Maria Moeder der Smarten aan de muur zag hangen,
voelde hij zich aangegrepen door een duivelse woede; hij verschafte zich
een lucifer, en streek hem aan om de afbeelding in brand te steken, Maar
terwijl de waanzinnige op het punt stond deze wandaad te bedrijven,
voelde hij zich plotseling door een geheimzinnige kracht overvallen die
hem tot staan bracht. Vol schrik wilde hij zich omkeren, en toen hij
niemand zag, begreep hij heel goed, dat het een hemelse hand was die hem
weerhield; zijn innerlijke gevoelens veranderden meteen, hij viel op de
knieën en brak in een langdurig en hartverscheurend gehuil los. Hij
vroeg om een priester, biechtte en toen hij de absolutie gekregen had,
maakte zich een zo grote voldoening van hem meester dat hij zich volko-
men gelukkig voelde. Zijn ervaring was gelijk aan die van Saul op weg
naar Damascus. Van dat ogenblik af leerde hij zijn straf met gelatenheid
te dragen, in opgewekte gehoorzaamheid aan het harde gevangenisregle-
ment. De ergernis die hij ooit gegeven had trachtte hij goed te maken
door zijn goede voorbeeld en met liefdevolle woorden, zodat hij vele van
zijn lotgenoten, ook de meest verstokten, er toe wist te brengen om door
een goede biecht alles met God in orde te maken. Toen hij uiteindelijk
de gevangenis verliet, bleef hij een toonbeeld van godsdienstige en
burgerlijke deugdzaamheid, zodat hij in korte tijd zijn verloren eer
heroverde, evenals de achting en het vertrouwen van zijn plaatsgenoten.

18.6 Page 176

▲back to top
- II/173 -
Zijn voorbeeld vond navolgers die een vurig en blijvend berouw aan
de dag legden. Onder hen was er een die, toen hij thuis was terugge-
keerd, het toeliet dat de arme mensen druiven kwamen plukken in zijn
wijngaard, en die welke overbleven bewaarde om ze in de winter aan de
zieken te kunnen geven Hij bestemde heel zijn vaderlijk erfdeel aan
werken van liefdadigheid. Hij stond steeds op de bres om de godsdienst
te verdedigen, telkens wanneer hij deze waar hij zich ook bevond hoorde
beschimpen door slechte christenen. Verheven boven ieder menselijk
opzicht, hetzij in een café, in een restaurant of op straat, overal
legde hij allen het zwijgen op, die zich aan onbehoorlijke gesprekken te
buiten gingen, en wanneer er een bij wijze van antwoord het waagde hem
zijn eigen vroeger gedrag in de herinnering te brengen, dan riep hij
uit: "Zeker, ook ik heb eens zo gepraat, maar toen behoorde ik tot die
troep vuile beesten, waartoe u thans behoort." — Hij was Don Bosco bui-
tengewoon erkentelijk voor het vele goede dat deze hem bewezen had, hij
bleef in hartelijke betrekking met hem, werd op zijn beurt een vooraan-
staand weldoener van diens ondernemingen en ging hem dikwijls opzoeken.
Met deze en soortgelijke andere bekeringen beloonde God derhalve over-
vloedig de liefde van Don Bosco, die de gevraagde kruisen zegende en ze
uit liefde tot de zielen wist te dragen.
Andere feiten tonen aan hoe bereid hij was iedere, hoe ernstige
moeite ook, te doen wanneer het erom ging diegenen te helpen die gees-
telijke hulp nodig hadden In 1845 waren er in Turijn verscheidene Duitse
families en vele van hun landgenoten dienden als militair onder Piémon-
tese vlag. Er waren maar weinig priesters die de taal kenden, en daar
zij allen overstelpt waren met ernstige bezigheden, was er niemand die
biecht kon horen. Daardoor waren die gezinnen en die soldaten in gods-
dienstig opzicht volkomen aan hun lot overgelaten.
Liefdadige mensen wendden zich toen tot Don Bosco, spraken met hem
over dat gebrek aan priesters, en vroegen hem of hij daar niet iets op
zou weten te vinden. Wat te doen? Don Bosco kende geen Duits, de Paas-
tijd naderde en de Duitsers verlangden hun plichten te vervullen. Enke-
len van hen lagen ernstig ziek in de ziekenhuizen,: Bezorgd voor hun
zielenheil nam Don Bosco het besluit, Duits te gaan leren Hij voorzag
zich dus van een spraakkunst en van enkele andere boeken, vond een goede
leraar en meer dan een maand lang gaf hij zich zo goed als hij kon aan
deze studie. Hij stelde bovendien een formulier met vragen samen, de
noodzakelijkste vragen die door een biechtvader gesteld worden aan een
dergelijke klasse van biechtelingen, een lijst van antwoorden die ver-
moedelijk gegeven zouden kunnen worden, korte aansporingen om berouw
over de zonden te verwekken, en dit alles liet hij zich door zijn leraar
vertalen en verklaren Toen hij zestien lessen genomen had, waar hij
twintig lire voor betaalde, een bedrag dat met het oog op zijn krappe
geldmiddelen niet gering was, begon hij biecht te horen in het Duits en
het deed hem genoegen te kunnen vaststellen dat, met Gods hulp, alles
heel behoorlijk in zijn werk ging. Toen bekend werd dat Don Bosco in die
taal biecht hoorde, — en het gerucht ging al spoedig van mond tot mond,
— kwamen de brave Duitsers gretig toegelopen en stelden zij hem in de
gelegenheid zich in de biechtstoel niet weinig te vermoeien. Zij haast-
ten zich ook, hem al gauw naar de ziekenhuizen te brengen, waar hij
hartelijk begroet werd door hun zieke landgenoten, van wie er enkele,
getroost door zijn bijstand, stierven. Deze toeloop naar zijn biecht-
stoel duurde ongeveer drie jaren, totdat ten gevolge van een zekere
vijandschap tussen Piëmont en Oostenrijk, de Duitsers zich terugtrokken
in hun land.

18.7 Page 177

▲back to top
- II/174 -
Voorzover nodig was Don Bosco intussen doorgegaan met zijn studie
van het Duits, waarbij hij de formulieren met vragen en antwoorden aan-
vulde, doch alleen met het vooropgezette doel, en nadien hield hij op
met het onderhouden van een taal, die voortaan voor hem van geen nut
meer was,zodat hij er zich later nog slechts een bepaald aantal woorden
en zinnen van kon herinneren. Op een avond in 1876 vertelde hij aan zijn
jongens onder meer het volgende:
"In de eerste tijd van het oratorio leerde ik een beetje Duits,
maar zoals het gaat met al de andere vreemde talen, als men daar niet
mee doorgaat en het onderhoudt, vergeet men het op de lange duur. Een
paar jaar geleden heb ik nog geprobeerd het te spreken in het Ierse
college te Rome met drie Duitse Bisschoppen; maar ik had me lelijk ver-
gist, want ze verstonden me niet; en de bisschoppen spraken te vlug
zodat ik niets kon verstaan. We waren gedwongen Latijn te spreken; en
ofschoon we toen veel fouten maakten begrepen we toch alles. Voor we-
tenschappelijke onderwerpen laat het Latijn zich heel goed gebruiken,
omdat men het steeds bij de hand heeft; maar in gewone gesprekken vindt
iemand, die in het Latijn wil spreken over bijvoorbeeld tafelgerei,
keukenartikelen, of over de gereedschappen die bij ambachten en hand-
werken gebruikt worden, het erg moeilijk. Toch was er eens een brave
priester die in goed Latijn een verhandeling schreef over het vangen
van krekels..." - Deze woorden verwekten levendige hilariteit onder de
jongens en toen hij hen had laten uitlachen, hernam hij: "Overigens zou
ik jullie in alle ernst willen aanraden, om, wanneer ge de gelegenheid
en de mogelijkheid ertoe hebt, de studie van de talen niet te verwaar-
lozen. Iedere taal die we leren doet een slagboom verdwijnen tussen ons
en miljoenen en miljoenen van onze broeders van andere nationaliteit, en
dat schenkt ons de gelegenheid om iets te doen voor enkelen en soms ook
voor velen onder hen. Ik heb dikwijls biecht gehoord in het Frans en in
het Latijn. Tenslotte komt het Grieks me soms te pas als ik in het hos-
pitaal van Cottolengo een Oosters katholiek moet biechten. Och, konden
wij met onze liefde maar de hele wereld omvatten om haar tot de Kerk en
tot God te brengen."
Intussen werd iedere dag regelmatig de vastencatechismus gegeven
in het Refugium, waardoor de kinderen en jongemannen werden voorbereid
voor het vervullen van hun Paasplicht, of om hun eerste communie te
doen. Maar aangezien hun aantal steeds toenam en er ruimtegebrek was,
dachten Don Bosco en Don Borel erover, een gebouw te zoeken, waarin zij
enkele klassen tegelijk konden onderbrengen, Ten noorden van het Refu-
gium, dicht in de buurt ervan, op de rechteroever van de Dora, verhief
zich de praalgrafkerk van het H.Kruis, met een voorhof en een binnen-
plaats. Deze heilige plaats werd in de volksmond het kerkhof van Sint-
Petrus Banden genoemd, omdat hier de gestorvenen begraven werden voor-
dat het nieuwe algemene kerkhof was aangelegd, en men zag er de graf-
tomben van aanzienlijke en adellijke families. Het schijnt, dat de the-
oloog Borel met eenvoudige toestemming van de pastoor van de Sint- Simon
en Judaskerk, en met toegeving van de kapelaan hier een heel aantal jon-
gens verzameld had, aan wie hij tot het begin van de Goede Week cate-
chismusles bleef geven. Allen vonden het er best en vormden en ontwier-
pen plannen voor de toekomst. Maar aangezien deze kerk eigendom van de
gemeente was, was er de een of andere kwaadwillige die de Ragioneria van
die plannen op de hoogte stelde. Deze Ragioneria - een soort gemeente-
raad - was toen nog iets meer dan de tegenwoordige zogenaamde gemeente-
raad. Zij was samengesteld uit de eerste raadslieden, in wier handen

18.8 Page 178

▲back to top
- II/175-
alle gezag was geconcentreerd van de burgerlijke administratie. Het
hoofd van de Ragioneria, eerste tienman en ook vicaris van de stad,
stond boven de burgemeesters; en deze vicaris was Markies di Cavour.
Op het gemeentehuis werd de aangifte vernomen en men vindt inder-
daad in de gemeentelijke archieven het volgende besluit, gedateerd op
Paasdag.
"23 maart 1845 De Ragioneria, vernomen hebbend de veranderingen
in de vergaderingen van de zogenoemde catechisanten in de Kapel van het
Kerkhof van St.-Petrus Banden, besluit, dat van heden af de toegang tot
voornoemde kerk zal verboden zijn voor het gebruik van dusdanige bijeen-
komsten, met het verzoek, voor zo ver nodig, aan de heren burgemeesters,
het gezag van de Vicaris te willen aanwenden om de catechisanten van de
bijeenkomsten die zij zouden willen beleggen verwijderd te houden."
Dit was het begin van de moeilijkheden die de volharding van Don
Bosco in zijn onderneming op een harde proef zou stellen, Hij was even-
wel onbevreesd, omdat hij overtuigd was van zijn roeping°
Daar het echter zijn trots was, lid te zijn van het rijk van Jesus
Christus, wendde hij zich tot Rome, naar het centrum van de eenheid,
zich niet enkel voor de primaat buigend uit eerbetoon, maar voor de
volkomen rechtsmacht van de Paus van Rome in alles wat de Kerk betreft
In deze geest liet hij aan Zijne Heiligheid Gregorius XVI een verzoek
om geestelijke bijstand overhandigen, het gedeeltelijk aan vijftig van
zijn voornaamste Medewerkers verspreidend, die met bijzondere ijver de
zorg op zich genomen zouden hebben voor het geestelijk en tijdelijk
welvaren van zijn jongens. Ziehier de tekst van het verzoek en het
gunstige antwoord:
Heilige Vader,
De priester Giovanni Bosco uit Castelnuovo d'Asti, diocees Turijn
in Pièmont, gemachtigd tot het biechthoren van de gelovigen, nederig
knielend aan de voeten van Uwe Heiligheid, verzoekt met aandrang:
I. Het toestaan van een geprivilegieerd altaar tweemaal per week;
een dergelijke gunst werd voordien nog niet verkregen,
II. De bevoegdheid om het Heilig Misoffer te mogen opdragen, één
uur voor het aanbreken van de dag, of één uur na de middag, in geval
van een gepaste en redelijke reden, zonder iets te ontvangen voor deze
gunst buiten de gebruikelijke gewone aalmoes;
III. Een volle aflaat bij het sterven ten behoeve van Verzoeker, zijn
bloedverwanten en verwanten tot en met de derde graad, en van nog
vijftig andere personen, te kiezen naar goeddunken van de aanvra-ger,
Dat God enz.
Z.H. Paus Gregorius XVI
Uit de audiëntie van de Heilige Vader - 18 april 1845
De Heilige Vader draagt het verzoek over aan de Ordinaris, met de
nodige en nuttige machtigingen om de aanvrager toe te staan, indien
een rechtmatig en redelijk motief aanwezig is, het Heilig Misoffer op
te dragen ofwel één uur voor het aanbreken van de dag, of één uur na
de middag, onder dit enige voorbehoud, dat ten aanzien van deze ver-
gunning niets aanvaard wordt buiten de gebruikelijke overhandigde aal-

18.9 Page 179

▲back to top
- II/176 -
moes, ongeacht gelijk welke tegenstrijdige bepaling. Overigens wordt de
gunst toegestaan, zoals gevraagd, onder de gebruikelijke bepaling van de
Kerk, en van de Apostolische Stoel.
Voor de Kardinaal A. Del Drago
L Averardi, substituut.
Met diepe eerbied en levendige vreugde ontving Don Bosco een ant-
woord, dat hem in staat stelde zijn dankbaarheid te betuigen ten aan-
zien van degenen die hem wel deden. De eerste die zich in deze aflaat
kon verheugen was waarschijnlijk mevrouw Erminia Agnese van de adellij-
ke familie Provana del Sabbione, echtgenote van Graaf Carlo Alberto
Cays, van toen af een vriend van Don Bosco en een bewonderaar van zijn
deugden. Don Bosco haastte zich, aan de graaf en de gravin mede te de-
len, hoe hij hun wilde laten genieten van de Pauselijke gunst en, na-
dat zij hem heel hartelijk ontvangen hadden, drongen beiden aan dat hij
het middagmaal samen met hen zou nemen. Aangezien het echter nog niet
het uur was om aan tafel te gaan, werd hij in een prachtig salon geleid,
waar hij vrij kon doen en laten wat hij wilde met zijn papieren, die hij
steeds bij zich had. En het is hier dat een kleine gebeurtenis voorviel,
die ons verteld werd door de graaf zelf. "Toen ik plotseling weer de
kamer binnenkwam waar Don Bosco zich bevond," zo vertelde hij, "verraste
ik hem, terwijl hij diep gebukt in de richting van het venster liep.
"Wat doet u, Don Bosco?" vroeg ik hem.
Hij antwoordde: Ik rol het tapijt opzij, dat voor deze stoel ligt,
dat is niets voor een arme man als ik ben. En hij zei dit met een uit-
drukking van zoveel naïviteit en ernst op zijn gezicht, dat ik ten
hoogste verwonderd was over de nederigheid die Don Bosco ten opzichte
van zichzelf in acht nam. De gravin had dus met erkentelijkheid het
pauselijke antwoord begroet, dat haar enkele maanden later grote ver-
troosting verschafte in haar laatste ziekte. Graaf Cays vertrouwde aan
Don Bosco het briefje toe van de laatste Paascommunie, die zijn edele
echtgenote ontvangen had in de parochie van de heilige Teresia, en Don
Bosco bewaarde het tussen zijn papieren. Op dit briefje was het volgen-
de motto gedrukt: 1845. Magister adest et vocat te (Joh. 11,28) Het was
onze Heer Jesus Christus, die Maria Magdalena een van zijn eerste mede-
werksters noemde, Een gelukkig voorteken voor een dame, die Don Bosco en
de armen met zoveel liefde bejegend had.
Kort daarna wendde Don Bosco zich tot Rome en ontving de volgende
verklaring, die eveneens tot geestelijk voordeel was van zijn jongens,
want hij verlangde het bidden of zingen van de Litanie ter ere van On-
ze-Lieve-Vrouw nog meer vruchten te doen dragen.
Verklaring
De aflaat van tweehonderd dagen, reeds verleend door Sixtus V
gelukzaliger nagedachtenis, en door Benedictus XIII, aan alle Chris-
tenen, hetzij eender van welke kunne, voor iedere maal dat zij berouw-
vol en godvruchtig de Litanie van de Maagd Maria bidden, is niet al-leen
door Pius VII heiliger nagedachtenis bevestigd, maar bovendien breidde
hij hem tot driehonderd dagen uit. Buitendien verleende hij welwillend
aan dezelfde Christenen, die iedere dag vorengenoemde lita-nie zullen

18.10 Page 180

▲back to top
- II/177-
bidden, ook een volle aflaat, te verkrijgen op de vijf verplichte feest-
dagen van Onze Lieve Vrouw, dat wil zeggen op het Feest van Maria Onbe-
vlekte Ontvangenis, Maria Ge-boorte, Maria Boodschap, Maria Lichtmis en
Maria ten Hemelopneming, wanneer zij na een berouwvolle biecht het Hei-
lig Sacrament der Eucharistie ontvangen hebben, godvruchtig een bezoek
gebracht hebben aan een of andere kerk, of openbare kapel, en gedu-rende
enige tijd godvruchtig tot God hebben gebeden. Tenslotte is het de wil
van Zijne Heiligheid, dat deze aflaten ook van toepassing zullen zijn
ten behoeve van overleden gelovigen en eeuwig zullen gelden.
In het geloof enz.
Gegeven te Rome door het secretariaat van de Heilige Congregatie
der Aflaten de 28ste mei 1845.
Aartsbisscop Primivalli,
substituut
Met deze beide verzoekschriften was het de eerste maal dat Don
Bosco zich tot de Heilige Congregaties wendde en toen een van zijn
leerlingen hem vroeg, welk motief hem daartoe had doen besluiten, ant-
woordde hij: "Het waren niet alleen de aflaten die mij ter harte gin-
gen, maar bovenal verlangde ik ernaar, me in rechtstreekse verbinding
te stellen met de Heilige Stoel in Rome, ik verheugde mij bij de ge-
dachte, dat mijn armzalige naam onder de ogen zou komen van de opvol-
ger van de heilige Petrus en de erfgenaam van diens goddelijke macht,
ik wilde hem benaderen op de enig mogelijke wijze die mij toen was
toegestaan."
En dat geloof en die genegenheid, zo willen wij eraan toevoegen,
zouden in zijn hart nooit verminderen. Ook voordat de onfeilbaarheid
van de Paus was bepaald, geloofde hij er stellig in en verdedigde hij
haar.
Hij vereerde al diens handelingen, bepalingen, onderrichtingen,
ook wanneer hij niet ex cathedra sprak; dikwijls herhaalde hij dat men
Zijn woord steeds moest beschouwen als het bevel van een vader, en hij
ried zijn jongens aan, eraan te gehoorzamen en steeds degenen te wan-
trouwen die op een of andere manier de Plaatsvervanger van Christus
zouden tegenspreken. Gedurende veertig jaar van zijn leven, had het
Romeinse Pontificaat in de persoon van twee Pausen, tal van beproevin-
gen en kwellingen moeten doorstaan, en hij legde er zich steeds op toe
ze te bezweren, of ze tenminste te lenigen, zoveel als in zijn vermo-
gen was, ook al haalde hij zich daardoor het ongenoegen van de tegen-
standers op de hals En hij onderwierp zich aan ernstige vernederingen
om de inzichten en de verlangens van de Paus te schragen. Doch dit zal
straks nog blijken.

19 Pages 181-190

▲back to top

19.1 Page 181

▲back to top
- II/178 -
H O O F D S T U K XXX
HET ORATORIO IN SINT-PETRUS BANDEN - DE HUISHOUDSTER VAN DE
KAPELAAN - EEN BESCHULDIGENDE BRIEF - TWEE BETREURENSWAARDIGE
VOORVALLEN - DE JONGENS VAN HET ORATORIO UIT DE SINT-PIETER
VERDREVEN - OVEREENKOMSTEN TUSSEN BEPAALDE FEITEN IN HET LEVEN
VAN DE HEILIGE PHILIPPUS NERI EN DAT VAN DON BOSCO - ER WORDEN
STAPPEN ONDERNOMEN OM DON BOSCO TOT KAPELAAN VAN SINT-PETRUS
BANDEN TE BENOEMEN - DE GEMEENTFRAAD VERZET ZICH DAARTEGEN -
HET FEEST VAN DE H.ALOYSIUS
Niets kon Don Bosco beletten steeds aan het Oratorio te denken. In
zijn wijsheid voorzag hij de dag, waarop hij zich zou moeten terugtrek-
ken uit de lokalen van het Ospedaletto; en in de vrees dat de jongens
aan zichzelf zouden worden overgelaten, zij het ook voor slechts korte
tijd, begon hij hier en daar uit te kijken naar een ander, geschikter en
bestendiger verblijf. Markiezin Barolo had zich inderdaad meer dan eens
erover geërgerd dat het huis steeds door jongens overstroomd was, die
met hun luide stemmen de naburige instellingen hinderden. Ook het feit
dat enkele bloemen, die door lichtzinnige knapen uit een rozenperk dat
de toegangsweg sierde, waren getrokken, had reden tot misnoegen gegeven
en de markiezin had er zich bij Don Bosco over beklaagd.
Toen hij echter op een morgen diep in gedachten het Refugium ver-
liet, stond hij plotseling voor de Kerk van Sint-Petrus Banden. Daar
kwam hij plotseling op het idee, zijn opwachting te gaan maken bij de
kapelaan, een zekere Don Tesio Giuseppe, ex-kapucijn, en hem te vragen
of hij hem wilde toestaan zijn jongens voor een poosje daar bijeen te
laten komen. Don Tesio liet Don Bosco echter niet eens uitspreken om
zijn verzoek onder woorden te brengen, maar riep hartelijk uit: "Kom,
maar gerust, kom, als het Don Bosco is met zijn jongens zal me dat groot
plezier doen!" - Misschien was het besluit van de Ragioneria niet meege-
deeld aan de kapelaan en aan de catechisanten, omdat dezen zich reeds
uit de Sint-Pieterskerk hadden teruggetrokken, nadat hun leerlingen hun
Paascommunie hadden gedaan. Don Bosco wilde evenwel een proef nemen en
Markiezin Barolo keurde een plan goed dat zijn bedoelingen schraagde.
Zondag 25 mei droeg Don Bosco de Mis op in het Ospedaletto, en
na het ontbijt ging hij met de jongens naar de Sint-Pieter. Don Tesio
was niet thuis. De lange zuilengang, de ruime binnenhof en de kerk,
geschikt voor de godsdienstoefeningen, bracht de jongens buiten zich-
zelf van geestdrift en vreugde.

19.2 Page 182

▲back to top
- II/179 -
Maar o wee" Zij waren nauwelijks beginnen te genieten van het
nieuwe terrein, of dat genot werd al spoedig vergald, Vlak bij deze
graven bevond zich een verschrikkelijke tegenstander. Niet dat dit een
der doden zou geweest zijn, die daar hun rustplaats gevonden hadden; het
was een levende; het was de oude huishoudster van de kapelaan, Nauwe-
lijks drongen het gezang, de stemmen en vooral het lawaai van de jongens
tot haar door, of zij rende in één woede het huis uit en, met haar muts
scheef op het hoofd en de handen in de zij, begon ze tegen hen uit te
pakken in een dermate sierlijke welsprekendheid, waar alleen de tong van
een woedende vrouw de beschikking over heeft.
En haar boosheid werd nog groter toen zij enkelen met een bal zag
beginnen te spelen en een van haar kippen, die rustig in een struik had
gezeten, door een der jongens verschrikt wegvloog en .. het ei op de
grond viel en in stukken brak Tegelijkertijd begon ook nog een meisje te
schelden, de hond te blaffen, de kat te miauwen en de kippen te kakelen;
men zou gezegd hebben dat er een Europese oorlog op uitbreken stond.
Toen Don Bosco dit bemerkte, ging hij naar de huishoudster toe om
haar tot bedaren te brengen; hij zei haar dat de jongens absoluut geen
kwade bedoelingen hadden, dat ze alleen maar wat speelden, niets zon-
digs deden, dat een kleine beschadiging door de vingers gezien kon wor-
den en dat men die gemakkelijk kon herstellen; hij klopte echter aan
dovemans deur, want er is geen toorn erger dan die van een vrouw (1)Wel
verre van haar tot bedaren te kunnen brengen, hoorde Don Bosco een
stortvloed van beledigingen en scheldwoorden zich over zijn hoofd ont-
laden. Brullend als een bezetene en met gebalde vuisten wendde zij zich
nu eens tot de jongens, dan weer tot Don Bosco: "Als Don Tesio jullie
hier niet onmiddellijk wegjaagt, weet ik wel wat me te doen staat. — En
u, Don Bosco, in plaats van die slungels, die ezels, die rustverstoor-
ders, die leeglopers in toom te houden, gaat hen zeker op die manier
opvoeden? En waag het de volgende zondag niet hier nog een voet te zet-
ten, anders beleven jullie wat!..."
Maar charitas non aemulatur, de liefde is goedertieren (2), en om
een einde te maken aan de stuitende scheldpartij, gaf hij onmiddellijk
bevel met de recreatie op te houden; toen wendde hij zich tot de dame
en zei rustig: "Mijn beste juffrouw! u bent er zelf niet zeker van, of
u aanstaande zondag wel hier zult zijn, en nu maakt u zoveel misbaar om
ons te zeggen, dat u ons de volgende zondag absoluut niet meer hier zult
toelaten." — Daarna begaf hij zich naar de kerk, omringd door de jogens,
onder wie zich de gebroeders Melanotti en Buzzetti bevonden, die de
wederwaardigheden van die dag in hun geheugen geprent hebben, en ze
jaren daarna aan Don Cesare Chiala vertelden, die het relaas op schrift
gesteld heeft.
Verschillende van de jongens zeiden toen tegen Don Bosco: "Wat een
naar mens om zo te keer te gaan!" Hij verdedigde haar met te zeggen dat
men haar moest ontzien, omdat de gezondheid van de arme vrouw niet al te
best was; en toen enkele anderen hem deden opmerken dat men nu bij die
(1) Ecclesiasticus 25,23.
(2) 1 Kor. 13,4.

19.3 Page 183

▲back to top
- II/180 -
kerk geen recreatie meer kon houden, voegde hij er aan toe: "Weest maar
gerust, zondag zal die juffrouw niet meer schelden."
Allen gingen de kerk in, Don Bosco gaf wat catechismusles en liet
de heilige Rozenkrans bidden. Daarna stuurde hij hen weg en zij begaven
zich allen op weg naar huis, in het vertrouwen de volgende zondag daar
weer terug te kunnen keren en er dan meer rust te vinden. Doch zij ver-
gisten zich, aangezien dit de eerste en ook de laatste maal was dat het
hun gegeven was daar allen samen te komen. Terwijl Don Bosco intussen
via de voorhof de kerk verliet, ging de humeurige huishoudster nog
steeds door met mopperen en bedreigen, bijgestaan door enkele vrouwen
die van een kruispunt van straten op het rumoer waren komen toelopen.
Een verstandige jongen, een zekere Melanotti uit Lanzo, die op dat ogen-
blik bij Don Bosco liep, vertelde ons hoe de heilige priester, zonder
zich van zijn stuk te laten brengen, zonder zich op te winden, zich naar
hem toekeerde en op zachte toon verzuchtte: "Het arme mens! Ze verbiedt
ons hier nog een voet te zetten, en zijzelf zal komende zondag reeds in
het graf liggen!"
Intussen betrad Don Tesio zijn huis, dat achter het koor van de
kerk lag, en de huishoudster ging hem tegemoet en beschreef Don Bosco
en zijn jongens als even grote revolutionairen, schenders van de hei-
lige plaatsen en als een groot pak boeven. Hoewel de kapelaan de prik-
kelbaarheid van zijn Perpetua kende, liet hij zich niettemin door de
kwaadaardige stokerij tegen het Oratorio innemen. Toen kwam hij naar
voren en zag hij Don Bosco achter op het pleintje staan, in gesprek met
de laatst overgebleven jongens. Hij ging naar hem toe en zei met opge-
wonden stem: "De volgende zondag wil ik hier niet meer zo'n kabaal heb-
ben; ik zal de nodige stappen ondernemen; laat u zondag niet meer zien,
o nee!" - En Don Bosco gaf hem bij het weggaan ten antwoord: "En u weet,
ocharm, ook niet eens of u de volgende zondag nog in leven bent!" - Van
deze woorden was eveneens getuige de bovengenoemde Melanotti, die de
glimlachende rust van Don Bosco bewonderde, terwijl hij met hem naar het
Refugium ging.
's Avonds wendde de huishoudster zich andermaal tot Don Tesio, en
weer hitste zij hem zo op tegen het Oratorio, dat zij hem ertoe bracht
onmiddellijk aan het gemeentebestuur te schrijven° Onder de influis-
teringen van de woedende juffrouw schreef hij een brief vol bitterheid,
waarbij hij de jongens van Don Bosco in de zwartste kleuren afschilder-
de, onder meer verzekerend dat zij ook beledigende uitlatingen op de
grafstenen geschreven zouden hebben, en hij karakteriseerde deze bijeen-
komst als een onwettig binnendringen op andermans goed en tevens tuchte-
loosheid. Het is smartelijk het te moeten zeggen; maar dit was de laat-
ste brief die de arme kapelaan schreef. 's Maandags zegelde hij de
brief, en toen hij zijn huishoudster geroepen had beval hij haar: "Breng
deze brief naar het stadhuis." - En dat waren zijn laatste woorden. Kort
na het verzenden van zijn brief werd Don Tesio door een beroerte getrof-
fen, hij stierf op 28 mei om half een 's nachts op de leeftijd van 68
jaar, doch voorzien van de Heilige Sacramenten.
De brief van Don Tesio had intussen zo eenn diepe indruk gemaakt op
de burgemeesters van de stad, dat zij onmiddellijk een streng bevel uit-
vaardigden, inhoudend dat men Don Bosco zou aanhouden, wanneer zijn
jongens daar nog eens zouden terugkeren.
Maar in Sint-Pieter was een graf nauwelijks gesloten of er werd een
ander gegraven. Getroffen door hetzelfde lot als haar meester, volgde de

19.4 Page 184

▲back to top
- II/181 -
huishoudster hem twee dagen later, zodat, voordat de week verstreken
was, deze twee tegenstanders van het Oratorio reeds van het toneel van
deze wereld waren verdwenen. leen kan zich gemakkelijk voorstellen welk
een schrik die twee voorvallen onder al de bewoners van deze wijk ver-
spreidden. Het was onmogelijk de hand Gods niet daarin te zien; en de
jongens waren daar zo stellig van overtuigd, dat zij, in stede van hem
in de steek te laten, meer dan ooit hun genegenheid voor Don Bosco en
het Oratorio verdiepten en beloofden beiden nooit te zullen verlaten.
Dat was trouwens ook de overtuiging van de theoloog Borel Hij zat op
zekere dag met Don Bosco aan tafel met zijn beide helpers, Don Bosio en
Don Pacchiotti. Intussen werd er voorgelezen uit het leven van de heili-
ge Philippus Neri, en juist die bladzijden, waarin verteld wordt, dat
allen, die de heilige Apostel van Rome vervolgden, korte tijd daarna
stierven De theoloog merkte terstond op, hoezeer dit ook bewaarheid werd
voor Don Bosco, en dat men hem daarom steeds bij iedere gelegenheid hulp
moest verlenen, ook bij de grootste waagstukken, in de zekerheid dat men
zodoende het werk van de Voorzienigheid steunde.
Op de volgende zondag, 31 mei, was bij de poort van de kerk een
gemeentelijk besluit aangeslagen, dat iedere bijeenkomst van personen in
de voorhof of op de binnenplaats verbood Daar een groot deel van de
jongens niet tijdig gewaarschuwd hadden kunnen worden, begaf zich een
hele menigte van hen naar de Sint-Pieter Daar vonden zij tot hun grote
verwondering alles gesloten en, weggejaagd door de posten die er opge-
steld waren, trokken ze verschrikt naar het Refugium, en toen ze daar
door Don Bosco hartelijk ontvangen waren, hervatten zij 's morgens en
's avonds hun gewone bezigheden.
In de mening dat met de dood van Don Tesio ieder verzet verdwenen
zou zijn, begon Don Cafasso intussen moeite te doen, om van het gemeen-
tebestuur te verkrijgen, dat Don Bosco zelf de functie van kapelaan in
Sint-Petrus Banden zou worden toegewezen; daar waren de ruime woonver-
trekken zeer geschikt voor de zondagse bijeenkomsten, en Don Bosco zou
dan in minder afhankelijke omstandigheden komen te verkeren. Tot dit
doel schreef hij een brief aan gravin Bosco di Ruffino, de echtgenote
van een der burgemeesters:
"Mevrouw,
Een zeker priester, met name Giovanni Bosco, reeds leerling
van dit Convict, en op het ogenblik kapelaan bij het instituut van het
Refugium van mevrouw de Markiezin Barolo, is op genoemde plaats een
grote onderneming ter ere van God begonnen, die erin bestaat 's zon-
dags een aantal verlaten jongens te verzamelen om hen te onderrichten
en verwijderd te houden van gevaren. Daar hij in genoemde plaats door
de beperktheid der lokaliteiten niet in staat zal zijn een zo prachtig
werk voort te zetten, ben ik zo vrij u te vragen, of hij niet, in over-
leg met bovengenoemde mevrouw de Markiezin, benoemd zou kunnen worden
tot kapelaan van Sint-Petrus Banden bij de Dora, waar hij voor een zo
voortreffelijk werk gebruik zou kunnen maken van de daar aanwezige
ruimte. Daar dit een aangelegenheid is, die de meerdere eer van God ten
doel heeft, wil ik hem gaarne aanbevelen in uw goedheid en laat het aan
u over, daarover te spreken met mijnheer de Graaf. U gelieve mijn vrij-
postigheid niet kwalijk te nemen en ik heb inmiddels de eer te zijn,
met de meeste hoogachting,
Uw dw. dienaar,
Turijn, Convict, 29 mei 1845.
CAFASSO GIUSEPPE, priester."

19.5 Page 185

▲back to top
- II/182 -
Ondanks deze en andere aanbevelingen, slaagde hij niet in zijn op-
zet, hetzij omdat dergelijke bijeenkomsten in tegenspraak schenen te
zijn met de rust van de begravenen, of uit vrees dat er schade zou
worden aangebracht aan het monumentale kerkhof, of, wat waarschijnlij-
ker was, omdat er in sommige geledingen van de officiele wereld zich een
tegenkanting tegen het Oratorio van Don Bosco begon af te tekenen. Niet-
temin liet Don Bosco zich niet ontmoedigen, terwijl hij enige tijd la-
ter het volgende verzoekschrift richtte tot de Ragioneria:
"Excellenties en Edelachtbare Heren,
De priester Giov. Borel, Don Sebastiano Pacchiotti en Don Giovanni
Bosco, belast met de geestelijke leiding van het Instituut van Maria
Toevlucht der Zondaren, en eveneens, op gezag van Mgr. de Aartsbis-
schop, directeuren van een vereniging van jongens, die iedere zondag in
een Oratorio in hun woonhuis, samenkomen, onder de bescherming van de
heilige Franciscus van Sales, om de catechismus te leren, de heilige Mis
bij te wonen, tot de heilige Sacramenten te naderen en telkens de zegen
met het Allerheiligste te ontvangen;
Door de grote toeloop van jongens, die de jongste zondagen het aan-
tal van 200 voor gevolg had, en door het zomerseizoen tot de bevinding
komend, dat het noodzakelijk zal zijn naar een groter Oratorio dan het
tegenwoordige, uit te zien, teneinde dit voor de jeugd van erkend groot
voordeel zijnde werk niet in de steek te laten; en van oordeel dat het
Oratorio van het Kerkhof van Sint-Petrus Banden in verschillende opzich-
ten zeer geschikt is voor de godsdienstoefeningen die in hun Oratorio
gehouden worden; vertrouwend dat de aard van dit werk de welwillende
belangstelling heeft van Uwe Edelachtbaren, zo bezorgd om op alle moge-
lijke manieren het algemeen burgerlijk en moreel belang in deze stad te
bevorderen; durven u eerbiedig verzoeken, zich te willen verwaardigen,
hun de toestemming te geven, zich naar de kerk van bovengenoemd kerkhof
te begeven voor de uitvoering van de bovengenoemde oefeningen ten behoe-
ve van de jeugd, op de wijze die hun het nuttigst voorkomt en met in-
achtneming van de voorwaarden, die Uwe Edelachtbaren zich willen ver-
waardigen voor te schrijven."
De Ragioneria willigde dit verzoek niet in, zoals blijkt uit een
verslag van de zitting van 3 juli 1845.
"P. Mastro van de Ragioneria legt het verzoek voor van de pries-
ters Borel, Pacchiotti en Bosco, waarin zij vragen gebruik te mogen
maken van de kerk van het Kerkhof van Sint-Petrus Banden, om catechis-
musles te geven aan een aantal jongens, die op het ogenblik bijeenkomen
in de kleine kapel van het Instituut van het Refugium.
De Ragioneria, overwegend dat in een vorige zitting een dergelijk
verzoek is afgewezen op grond van de overtuiging dat het niet passend
voorkwam de kerk, aan het kerkhof verbonden, bestemd te zien voor an-
dere doeleinden dan die waarvoor zij werd opgericht, besluit met meer-
derheid van stemmen aan het ingediende verzoek niet te voldoen.
(Ragioneria N.22, 3 juli 1845)
Getekend: Bosco di Ruffino, burgemeester
D.Pollone, Lid van de Ragioneria
Cesare Saluzzo
Vittorio Colli.

19.6 Page 186

▲back to top
- II/183 -
Toen Don Bosco dit afwijzende antwoord ontvangen had, stelde hij
zich onder de hoede van de Voorzienigheid, wijl hij enkel en alleen van
Haar met stelligheid de hulp verwachtte die de mensen hem weigerden. Een
grote troost was voor hem het bezoek aan St.-Ignatius voor de geestelij-
ke oefeningen, waar hij voor zichzelf de noodzakelijke genaden verkreeg,
en door het sacrament van de biecht meer dan één zoon die het ouderlijk
huis verlaten had naar zijn goddelijke Majesteit kon terugvoeren. In
dezelfde tijd, zoals de theoloog Borel in een gedenkschrift verhaalt,
was het hem een grote vreugde terug te denken aan een mooi feest met
talrijke communies, enkele dagen te voren in zijn kleine kapel gevierd.
In het Convict van Sint-Franciscus was er geen gelegenheid om het feest
van de Heilige Aloysius met veel pracht en praal, met luidruchtige
uitingen van genegenheid te vieren, wijl er de hele dag veel volk in die
kerk samenstroomde. Maar in het Refugium was Don Bosco in zijn kleine
kapel heer en meester, en 's morgens en 's avonds had hij de jongens
ongehinderd kunnen onderhouden over deze devotie. Van die dag af vierde
hij ieder jaar deze geliefde feestelijkheid met steeds groeiende pracht,
omdat dit een nuttige manier was om zijn jongens de liefde tot de hei-
lige Zuiverheid in te prenten. Het is onmogelijk te beschrijven hoe hij
zich inspande om hen goed voor te bereiden op de verering van de heilige
Aloysius. En wanneer dit feest tegenwoordig niet alleen in het Oratorio
van Turijn, maar evengoed in al de andere Salesiaanse huizen met even-
veel geestdrift wordt gevierd, dan valt dit toe te schrijven aan de
ijver, die hij van begin af aan ervoor aan de dag gelegd heeft en die
hij tot een traditie wilde doen uitgroeien in al zijn geestelijke
zonen.

19.7 Page 187

▲back to top
- II/184 -
H O O F D S T U K MI
BEZIGHEDEN VAN DON BOSCO IN HET INSTITUUT VAN HET
REFUGIUM - DE MARKIEZIN BAROLO BEVEELT, DAT DE JONGENS DE
LOKALITEITENBESTEMD VOOR HET OSPEDALETTO MOETEN ONTRUIMEN -
EEN NIEUWEDROOM: EEN MENIGTE JONGENS; DE GEHEIMZINNIGE
DAME; EENWEILAND; DRIE KERKEN IN VALDOCCO; DE PLAATS VAN DE
MARTELDOODDER HEILIGEN AVVENTORE EN OTTAVIO; DE STICHTING
VAN EEN KLOOSTERGEMEENSCHAP ALS HULP VOOR DON BOSCO -
VERHAAL OVER DE MARTELING VAN DE HEILIGEN SOLUTORE,
AVVENTORE EN OTTAVIO, UITGEGEVEN
DOOR KANUNNIK LORENZO GASTALDI.
Zeven maanden waren er nu alweer verlopen sinds de vestiging van
het Oratorio in het Ospedaletto. Het aantal jongens dat er kwam, was
toegenomen. Deze waren er zich aan gaan hechten als aan een paradijs,
en zij hoopten niet anders, dan dat zij nog lang op diezelfde plaats
zouden kunnen blijven komen. Maar de muren van de ruime en nieuwe lo-
kalen, bestemd voor de kleine zieken, droogden slechts langzaam en
werden daardoor niet geschikt geacht om al zo snel bewoond te worden.
De markiezin was zeer voldaan over Don Bosco, die zij iedere dag
bezig zag, zorgend voor haar beschermelingen. De hele week lang hielp
hij de theoloog Borel bij de leiding van de zusters en van de verwaar-
loosde meisjes; hij gaf zangles aan een koor, gaf regelmatig les in
het rekenen aan enkele van de religieuzen, die zich erop voorbereidden
onderwijzeres te worden, hoorde biecht, preekte en hield conferenties
over het kloosterleven en over de religieuze volmaaktheid. Mgr. Caglie-
ro, die verschillende malen als priester dienst deed onder de zusters
van de Heilige Jozef, en onder de Magdalenisten, bericht, uit hun woor-
den te hebben opgemaakt, dat zij in Don Bosco altijd buitengewone deug-
den gezien hadden, die hem onderscheidden van de andere priesters hoe
voorbeeldig en geleerd zij ook mochten zijn, en dat zij hem eigenlijk
steeds als een heilige vereerd hadden. Zij beweerden ook dat, wanneer
sommigen zich konden meester maken van kleine voorwerpen die hem hadden
toebehoord, zij deze zorgvuldig als kostbare relieken bewaarden.
In de maand juli echter werd iedere verwachting op een langer ver-
blijf in het Refugium voorgoed te bodem ingeslagen. Markiezin Barolo,
hoewel vol welwillendheid voor iedere liefdadige onderneming, wilde
echter dat, nu de tijd naderde om haar kleine Ospedale te openen, dat
wil zeggen de 10de augustus 1845, het Oratorio er dan uit zou verdwij-

19.8 Page 188

▲back to top
- II/185 -
nen. Hij bracht haar eerbiedig onder het oog, dat de lokalen die
gebruikt werden als kapel, schoollokaal en speelruimte van de jongens
geen enkele verbinding hadden met het inwendige van het Instituut; dat
de jaloezieën waren vastgezet met de latten naar boven; dat er eveneens
zorg voor gedragen zou worden, dat er in alle geval zo weinig mogelijk
gerucht gemaakt zou worden; maar de goede vrouw gaf niet toe; zij was de
baas en moest gehoorzaamd worden.
Don Bosco was echter bereid, liever wat ongemak te dulden dan zijn
jongens in de steek te laten, en dat had hij ook openlijk tegen de Mar-
kiezin gezegd. Niettemin benauwde het geval hem bijzonder, daar hij niet
wist waar hij met de jongens heen moest. Hij had er al eens over gedacht
een plaats op te zoeken in de buurt van Portanuova; doch de theoloog
Borel probeerde hem van mening te doen veranderen en slaagde daarin ge-
makkelijk, toen hij hem ertoe wist over te halen liever in de streek van
Valdocco te blijven.
Zonderlinge dromen echter kwamen Don Bosco bemoedigen, en zij na-
men een hele nacht in beslag, zoals hij de eerste en de laatste keer
vertelde aan Don Giulio Barberis en aan de schrijver van deze bladzij-
den alleen, op 2 februari 1875. In die geheimzinnige verschijningen was
er een verwikkeling van herhaalde, verschillende en nieuwe beelden, doch
steeds met een weergave van de vorige dromen, en ook met andere afwisse-
lende wonderbaarlijke aspecten, die in een enkel punt samenvielen: de
toekomst van het Oratorio.
Ziehier het verhaal van Don Bosco: "Het kwam me voor, dat ik me op
een grote vlakte bevond, gevuld met een grote menigte jongens. Sommigen
vochten met elkaar, anderen vloekten. Hier waren ze aan het bakkeleien,
ginds gedroegen ze zich aanstotelijk. Daarna vloog er een wolk van ste-
nen door de lucht, afkomstig van degenen die aan het vechten waren. Het
waren jongens die door hun ouders verlaten en bedorven waren. Ik stond
op het punt daar weg te gaan, toen ik een Dame naast me zag, die tegen
me zei: "Begeef je tussen die jongens en werk."
"Naar hen toe gaan, om wat te doen? Er is geen lokaal waarin we
ons kunnen terugtrekken; ik wilde goed voor hen doen, ik wendde me tot
personen die van op een afstand bleven toekijken en die mij belangrijke
steun zouden hebben kunnen verlenen; maar niemand schonk me gehoor en
niemand hielp me. Ik wendde me toen tot die Dame, die tegen me zei:
"Hier zijn lokalen," en zij liet me een weiland zien.
"Maar hier is niets dan weiland," zei ik.
"En zij antwoordde: "Mijn zooi mi de Apostelen hadden geen stukje
grond waar ze hun hoofd op konden leggen." Ik begon in die aangewezen
wei te werken, preekte en hoorde biecht, maar ik zag dat iedere inspan-
ning grotendeels op niets uitliep, wanneer er niet een afzonderlijke
plaats was, met een of ander gebouwtje, waar ik hen kon verzamelen en
mij terugtrekken met enkele werkelijk door hun ouders verlaten en ver-
stoten jongens, en die door de andere burgers met misprijzen werden
beschouwd. Toen bracht die Dame me een beetje verder in noordelijke
richting en zei tegen me: "Kijk!" En toen ik keek zag ik een kleine,lage
kerk, een speelplaats en een groot aantal jongens. Ik hervatte mijn
werk. Maar toen die kerk te klein geworden was, wendde ik me andermaal
tot Haar, en Zij liet me een andere kerk zien, veel groter en met een
huis ernaast. Toen leidde zij me nog een beetje verder, naar een stuk
gecultiveerd terrein, bijna voor de gevel van die tweede kerk, en voegde
me toe: "Op die plaats, waar de glorierijke martelaren van Turijn,

19.9 Page 189

▲back to top
- II/186 -
Avventore en Ottavio, hun marteling ondergaan hebben, op die grond, die
gedrenkt en geheiligd is door hun bloed, wil ik dat God op een bijzonde-
re manier zal worden geëerd." Met die woorden stak zij een voet vooruit
en plaatste hem op de plek waar de marteling had plaatsgevonden, en zij
wees me die plaats nauwkeurig aan. Ik wilde een teken op dat punt aan-
brengen om het te kunnen terugvinden als ik nog eens in dat veld kwam,
maar ik vond niets om me heen, geen stuk hout, geen steen: niettemin
hield ik ze nauwkeurig in mijn geheugen. Het komt precies overeen met de
binnenhoek van de kapel der heilige Martelaren, vroeger die van de Hei-
lige Anna, aan de Evangeliezijde in de kerk van Maria Hulp der Christe-
nen.
"Intussen zag ik me omstuwd door een geweldige en steeds aangroei-
ende menigte jongens; maar toen ik naar de Dame keek, groeiden ook de
middelen en de lokaliteiten, en ik zag vervolgens een geweldige kerk,
precies op de plaats, die zij mij had aangeduid als de plaats van de
marteling der heiligen van het Thebaans legioen met vele gebouwen er-
omheen en met een mooi monument in het midden.
"Terwijl dit alles gebeurde, had ik, steeds in mijn droom, pries-
ters en seminaristen als helpers, die me een beetje ter zijde stonden en
dan op de vlucht sloegen. Ik probeerde met grote moeite hen tot me te
trekken, en zij gingen even later weg en lieten me helemaal alleen. Toen
keerde ik me weer tot die Dame, die tot me sprak: "Wil je weten wat je
doen moet om te voorkomen, dat ze niet meer weglopen? Neem deze band en
bind die om hun voorhoofd." Eerbiedig nam ik de band uit haar handen aan
en zag dat er dit woord op geschreven stond: Obbedienza - Gehoorzaam-
heid. Ik probeerde terstond te doen, wat die Dame me gezegd had, en
begon de band om het hoofd te leggen van enkele van mijn vrijwillige
helpers, en kijk, het resultaat was terstond groot en wonderlijk: en dit
resultaat nam steeds toe, terwijl ik voortging met de mij toevertrouwde
zending; want iedere gedachte om ergens anders heen te gaan verliet hen
en zij bleven me helpen. Zo is de Congregatie gesticht.
"Ik zag ook nog veel andere dingen die ik u nu nog niet hoef te
laten weten" - blijkbaar zinspeelde hij op grote gebeurtenissen in de
toekomst - "maar het moge voldoende zijn te zeggen, dat ik van die tijd
af steeds in zekerheid leefde, zowel wat het Oratorio als wat de Con-
gregatie betreft, of wel wat mijn houding aangaat in de uiterlijke be-
trekkingen met een of andere autoriteit. De grote moeilijkheden die
moeten ontstaan, zijn alle voorzien, en ik weet hoe ik ze moet overwin-
nen. Gelukkig zie ik, stuk voor stuk, alles wat er gaat gebeuren, en ik
schrijd verder in een helder licht. Nadat ik die kerken, huizen, speel-
plaatsen, jongens, seminaristen en priesters die mij hielpen, gezien
had, en de manier om alles tot een goed einde te brengen, heb ik er met
anderen over gesproken en ik vertelde de zaken, alsof het reeds werke-
lijkheid was. Daarom dachten velen dat ik wartaal sprak en werd ik voor
dwaas versleten." Hier hebben wij dus te doen met de bron van dat onwan-
kelbaar geloof in de goede afloop van zijn zending, hier is het begin
van die zekerheid, die vermetelheid scheen tegenover allerlei soorten
van hindernissen, hieraan ontleende hij de kracht om zich te geven aan
een geweldige onderneming, die menselijke kracht te boven ging, en ook
is het de oorsprong van de zekerheid, waarmee hij alles tot een goed
einde bracht.
Wat de plaats aangaat die de Heilige Maagd aan Don Bosco aanwees,
als die waar de marteling plaatsvond van de heiligen Avventore en Ot-
tavio, en vanwaar de heilige Solutore door een lanssteek gewond vluchtte

19.10 Page 190

▲back to top
- II/187 -
om in Ivrea te sterven, volgt hier nog een nadere verklaring. Don Bosco
vervolgde: "Ik heb die droom nooit aan iemand willen vertellen en nog
minder mijn stellig gegronde mening willen openbaren over de nauwkeurige
plaats van de roemrijke gebeurtenis. Vandaar dat ik in 1865 kanunnik
Lorenzo Gastaldi voorstelde, een boekje over het leven van de drie hei-
lige Thebaanse martelaren te schrijven en uit te geven en een studie te
maken, gegrond op de geschiedenis, de traditie en de topografie, om na
te gaan op welke plek van de stad de genoemde marteling bij benadering
kon plaatsgevonden hebben. De geleerde kanunnik stemde daarin toe: hij
schreef de geschiedenis van de drie geloofsbelijders en gaf ze uit, en
na lange studie kwam hij tot het besluit: de juiste plaats van hun mar-
teling is niet bekend; maar men weet met zekerheid dat men haar moet
zoeken buiten de poorten van de stad, dicht bij de rivier de Dora, en
dat zij door de beulen werden ontdekt en gedood, dicht bij hun schuil-
plaats: het grote terrein, dat zich van de muren van Turijn in de rich-
ting van de Dora uitstrekt ten westen van het gehucht van die naam, is
in oude tijden in het Latijn vallis of vallam occisorum genoemd, het dal
of de vlakte der gedoden, en thans Valdocco naar de eerste lettergrepen
van die woorden; en dit doelt waarschijnlijk op de martelaren, die daar
gedood zijn; het is echter wel zeker, dat op dit stuk terrein klaarblij-
kelijk Gods zegen rust, door de bewonderenswaardige liefdadigheidsinsti-
tuten die erop zijn verrezen, wat even-eens een aanwijzing is voor het
feit, dat deze grond met het bloed van die dappere christenen besproeid
is. De schrijver voegde er nog aan toe, dat bij een bestudering van de
oude kaarten van de stad, bleek, dat het Oratorio van de Heilige Fran-
ciscus van Sales zich dicht bij die gezegende plaats bevond, of haar
misschien binnen zijn muren be-vatte."
Don Bosco was uitermate verheugd over dat antwoord, waaruit in
zekere zin de bevestiging bleek van wat hij in zijn droom ervaren had,
en hij koesterde van het begin af een heel bijzondere devotie tot deze
heilige martelaren. Hij wilde, dat ieder jaar, op de dag van de heilige
Mauritius, er een plechtigheid gevierd zou worden, 's morgens met een
groot aantal communicanten en 's avonds met een plechtig gezongen lof,
met een lofrede op deze helden van de kerk en met de zegen met het
Allerheiligste.

20 Pages 191-200

▲back to top

20.1 Page 191

▲back to top
- II/188 -
H O O F D S T U K XXXII
HET ORATORIO OVERGEBRACHT NAAR DE ST.-MARTINUSMOLEN - DE
LAATSTE WEEK IN DE KAPEL VAN HET REFUGIUM - HET
OVERPLANTEN DER KOLEN EN EEN KORTE REDE VAN DON BOSCO - DE
EERSTE BONTERING - DE JONGENS GAAN NU EENS HIER DAN DAAR
OM MIS TE HOREN.
In de eerste tijd zou men ons Oratorio kunnen vergelijken met de
families van de oude patriarchen; evenals die, nam het van tijd tot
tijd zijn tenten op, om naar een andere plaats te gaan, en ze daar
opnieuw op te bouwen. "Ik herinner me," vertelde Giuseppe Buzzetti,
"dat onze beminde Don Bosco toen, zinspelend op het lot van het Joodse
volk dat uit Egypte vertrok, de woestijn inging en achtereenvolgens
zijn kamp op verschillende plaatsen opsloeg, ons moed gaf door te ver-
zekeren dat God vroeg of laat ook aan ons een Beloofd Land zou schen-
ken, waar we onze uiteindelijke woonplaats zouden kunnen vestigen,
Don Bosco was van dit vertrouwen inderdaad volkomen vervuld. "Wie
de Heer vreest is onvervaard; hij schrikt voor niets terug, want God
is zijn hoop" (1). Daarom begaf hij zich naar Mgr. Fransoni en deed op
hem een dringend beroep, opdat het gemeentebestuur van Turijn hem door
diens aanbeveling de kerk van Sint Martinus, van de zogenaamde Molassi,
dat wil zeggen Stadsmolens, in gebruik zou afstaan, gelegen aan het
Emmanuel Filibertoplein, aan de oostelijke zijde van de gebouwen in de
richting van de Dora. De aartsbisschop gaf gaarne zijn toestemming. Hij
schatte Don Bosco buitengewoon hoog, nam hem steeds op allerlei manieren
in bescherming, en onderhield zich langdurig en zeer vertrouwelijk met
hem. Soms nodigde hij hem bij zich aan tafel, en verscheidene malen
wilde hij bij hem biechten; en ook had hij zich verwaardigd, naar het
Refugium te komen om de jongens het sacrament van het Heilig Vormsel toe
te dienen.
De brief van Monseigneur werd op het stadhuis ontvangen met een
memorandum van Don Borel, die, in geheel Turijn gekend, in die jaren
dikwijls de persoon van Don Bosco bij de autoriteiten vertegenwoordigde.
Overigens liet deze heilige priester zijn geliefde vriend bij iedere
gelegenheid op de voorgrond treden en hem alle eer ten deel vallen die
hem toekwam voor het vele goede dat hij in het Refugium verrichtte,
prees hem zoveel mogelijk tegenover de mensen, terwijl hij zichzelf,
(1) Ecclesiasticus 34,16.

20.2 Page 192

▲back to top
- II/189 -
evenals zijn eigen medewerking en zijn eigen werkzaamheden onder de
mantel van een bewonderenswaardig nederigheid verborgen hield. Aldus
schreef Don Bosco zelf.
Daar de burgemeesters en het gemeentebestuur in het algemeen er-
van overtuigd waren dat wat de overleden kapelaan van de Sint—Petrus-
kerk in opwinding over de jongens van Don Bosco geschreven had iedere
grond miste, werd de aanvraag ditmaal gunstig ontvangen en ingewilligd.
Het antwoord aan de theoloog Borel luidde als volgt:
Stad Turijn — Kabinet van de Chef der Ragione — N.250.
Turijn, 12 juli 1845
Zeereerwaarde Heer,
De Ragioneria, waaraan ik het aan mij gericht memorandum van
Uw Eerw. heb doorgegeven, heeft goedgevonden dat de Molinikapel ge-
bruikt zal worden voor het geven van catechismusonderricht aan de jon-
gens,van het middaguur tot drie uur daarna, mits hun niet wordt toege-
staan dat ze zich op de tweede binnenplaats van de gebouwen der molens
begeven, en dat ze in geen geval verhinderen dat er op zondagen mis
wordt opgedragen. Het is mij een genoegen U, Weled. en Z.E.H., hiervan
mededeling te kunnen doen, in de overtuiging dat u alles in het werk
zult stellen dat er van deze toegestane vergunning geen misbruik zal
worden gemaakt.
Inmiddels heb ik de eer te verblijven,
Van U, Weled. en Z.E.H., de nederige dienaar
D. Pollon (Cav.)
Hoofd van de Ragione
Nauwelijks had Don Bosco dit geschrift in handen, of hij begaf
zich naar de aangewezen kerk, sprak met degenen die er met het toe-
zicht belast waren, huurde in het aangrenzende gebouw een vertrek ge-
lijkvloers voor zijn eigen gebruik, bracht zijn pastoor, van het ge-
hucht Dora, op de hoogte van de verkregen vergunning, en besprak nog
dezelfde dag met Don Borel zijn programma.
Op de negende zondag na Pasen, 13 juli, kwamen de jongens er voor
de laatste maal bijeen, om de heilige mis te horen in hun eerste kapel
van de Heilige Franciscus van Sales, en na afloop daarvan, deed Don
Bosco de onprettige mededeling, dat hij genoodzaakt was deze plaats te
verlaten Een ogenblik heerste er grote opwinding en er werd ach en wee
geroepen, want de jongens waren zeer gehecht aan deze plaats, waar zij
zo vertrouwd mee geworden waren; maar hij bracht hen tot bedaren, be-
moedigde hen en nodigde hen uit om hem na de middag te helpen met de
voorwerpen die voor de eredienst bestemd waren en de dingen die ze in
de recreatie gebruikten, naar de nieuwe kerk over te brengen. Allen
waren ze op hun post. En bij het afscheid nemen sprak Don Borel enkele
woorden tot hen: l:)e plaats die wij moeten verlaten moet voor ons zijn
als de herbergen waar de pelgrim zijn intrek neemt om te rusten geduren-
de zijn reis en vanwaar hij spoedig al weer vertrekt om zijn weg voort
te zetten. Hebt dus moed en ... op mars! Volgt overal trouw uw Oratorio
op zijn rondreis... Geeft het nooit op... De Voorzienigheid zal voor het
Oratorio éen vast verblijf vinden. Doch eerst is het aan u, een vast

20.3 Page 193

▲back to top
- II/190 -
verblijf ervoor te maken naar uw hart, dat een bescherming zal vormen
in alle uiterlijke wederwaardigheden... Bidt 's morgens en 's avonds,
bezoekt ijverig de catechismus, woont des zondags steeds de heilige Mis
bij... spreekt graag een goede biecht en gaat dikwijls te communie.
Mijdt degenen die vloeken, die ergernis geven, die slechte taal uit-
slaan, die u met hun spot van de kerk willen afhouden! Wanneer ge dit
doet, zult ge het Oratorio in uw hart gevestigd hebben. Derhalve...
vaarwel, beste jongens." - Don Borel was diep bewogen en na een korte
pauze riep hij met energieke stem uit: "Maar laten wij allereerst de
Heer danken dat hij ons de Molini als nieuw onderdak geschonken heeft!
Te Deum laudamus!
Hij zweeg, en plots, op een teken van Don Bosco, ontstond er een
onbeschrijflijke en tegelijk ontroerende bedrijvigheid. De een greep een
bank beet en de ander een bidstoel; sommigen namen stoelen op hun
schouders en anderen een schilderij; de een droeg een kandelaar, een
ander het kruis.
De een had de paramenten onder de arm, de ander droeg de ampullen
of een paar beeldjes, en Don Bosco had, temidden van al die verwarring
de handen vol met hen de voorwerpen te doen neerzetten, die hij nutte-
loos achtte in het nieuwe Oratorio, en ze naar zijn kamer te laten bren-
gen. De vrolijksten droegen stelten, zakjes met houten ballen en aller-
lei ander speelgoed; maar allen waren vol spanning om de wonderen te
zien van de plek die hen thans zou gaan opvangen. Aldus, in een lange
rij, bij wijze van volksverhuizing, trokken zij op weg om hun tenten op
te slaan en hun hoofdkwartier te vestigen bij de Molini. Bij het horen
en zien van zoveel jongens kwamen vele bewoners in de omgeving met grote
nieuwsgierigheid aan de deur staan, anderen hingen uit de vensters van
de huizen, en allen vroegen wat dat te betekenen had, en waar ze heen-
gingen. Dit was een verbazingwekkende propaganda om het Oratorio in dat
deel van de stad beter bekend te maken, waardoor tal van andere jongens
ertoe aangetrokken werden.
Toen zij ter plaatse waren aangekomen en alles in het lokaal ge-
zet was, gingen allen de kerk binnen, en Don Bosco, met zijn populari-
teit en vriendelijkheid, die meer enig dan zeldzaam waren, hield voor
de grote menigte jongens de volgende toespraak:
"Een kool, beste jongens, wordt niet groot en dik, als hij niet
wordt overgeplant. Ditzelfde kunnen we zeggen van ons Oratorio. Tot nu
toe is het van de ene plek naar de andere verhuisd; maar op de ver-
schillende plaatsen waar het telkens terechtkwam, is het ook steeds
aanmerkelijk gegroeid. De tijd die ge in het Refugium hebt doorgebracht
is niet vruchteloos geweest; en gij zijt er, evenals in Sint-Franciscus
van Assisi, evengoed voorzien geweest van geestelijke bijstand, van
verzorging naar ziel en lichaam, ge hebt er de catechismus kunnen volgen
en preken gehoord, ge hebt er u kunnen verstrooien en kunnen spelen. In
het Ospedaletto is een echt Oratorio begonnen; daar hadden we een kerk
voor onszelf, een afgelegen en geschikte plaats; daarom leek het ons,
alsof wij voorgoed een onderkomen en eeuwige vrede gevonden hadden; maar
de goddelijke Voorzienigheid heeft gewild dat we ook daar zouden ver-
trekken, en thans zijn we hier overgeplant. Zullen we er lang blijven?
Niemand weet het. Hoe dit ook zij, wij hopen dat, evenals de overge-
plante kool, ook ons Oratorio zal toenemen in een aantal van jongens die
de deugd beminnen, dat het verlangen naar muziek en zang zal toenemen,
en dat wij na verloop van tijd niet alleen de zondags- en avondlessen
zullen hebben, maar ook de dagelijkse lessen en werkplaatsen, en wij
zullen samen mooie dagen beleven. Wij maken ons dus geen zorgen. Wij

20.4 Page 194

▲back to top
- II/191 -
twijfelen er ook geen ogenblik aan, of ons Oratorio zal in de toekomst
voorspoedig groeien. Leggen wij onze noden in de handen van God, en Hij
zal wel voor ons zorgen. Hij zegent ons reeds, helpt ons, verzorgt ons;
Hij zal ongetwijfeld ook aan de geschikte plaats denken om Zijn meerdere
glorie en het heil van onze zielen te bevorderen. Maar intussen herin-
neren wij ons, dat de genaden van de Heer als het ware een soort van
keten vormen, waardoor de een aan de ander verbonden is. Laten wij die
keten niet verbreken door te zondigen; laten wij voordeel trekken uit de
belangrijke genaden die God ons schenkt, dan zullen wij er steeds meer
van Hem ontvangen. Aan u dus te beantwoorden aan het doel van het Orato-
rio; bezoekt het dikwijls, zoekt er uw vorming; op die manier zult ge
met Gods hulp deugd na deugd verwerven, zult ge goede Christenen en
degelijke burgers worden, en zult ge op zekere dag het hemels vaderland
binnengaan, waar de oneindige barmhartigheid van onze Heer Jesus Chris-
tus ieder het loon zal geven dat hij heeft verdiend."
De kerkdiensten vonden die namiddag hun bekroning in een toneel-
spelletje door Don Bosco zelf geschreven en, dat door enkele jongens
werd opgevoerd ten aanhoren van alle anderen, die hartelijk lachten
over de grappen die in de mond gelegd werden van degenen, die het ko-
mische gedeelte moesten verzorgen. Hij had de stof ontleend aan deze
nieuwe verhuizing, aan de omstandigheden die haar begeleidden, aan het
iedereen opgelegde verbod om tot het terrein achter de gebouwen van de
Molini door te dringen, en ook maar de geringste hindernis in de weg
te leggen aan het opdragen van de Mis op zondagen, zulks ten gerieve
van de stadsambtenaren en de molenaars. Don Bosco aanzag zich eenvoudig
als het materiële instrument van de Heilige Maagd die deze onderneming
begon, en hij beschouwde dit werk steeds met zo veel eerbied, dat de
geringste aanleiding voor hem voldoende was om het met meer dan gewone
feestelijkheid gepaard te doen gaan. Ook voor de jongens was het een van
de nieuwigheden, die hun in bijzondere mate genoegen deden. Met derge-
lijk vertoon en gezang had hij de inwijding van het kerkje in het Ospe-
daletto gevierd en zo ging hij door, telkens wanneer hij op een andere
plaats terechtkwam, bij de vestiging in Valdocco en in tal van andere
omstandigheden die hij de moeite waard vond. Hij wisselde echter steeds
van hoofdrol in de nieuwe dialoog en dat was nu eens een gianduia (een
Piëmontees masker) dat het Piëmontese dialect sprak, een andermaal een
Duitser die zijn Italiaans met een Duits accent uitsprak, ofwel een
stotteraar die slissend of gorgelend en met moeite zijn woorden er mom-
pelend uitbracht, en soortgelijke dingen meer. Giuseppe Buzzetti heeft
deze dialogen jarenlang bewaard, maar zij konden na zijn dood niet wor-
den teruggevonden.
Sinds die gedenkwaardige dag kon men op alle zondagen de groep jon-
gens in dat gedeelte van het Emanuele Filibertoplein zien, waar de poort
van de Molens uitkwam. Niettemin, ofschoon de woorden van Don Bosco en
Don Borel de jongens moed hadden gegeven, dient erkend, dat deze plaats
toch niet zo heel erg beviel. In de kerk kon slechts een deel van de
godsdienstoefeningen gehouden worden; door met de parochie in verband
staande omstandigheden, kon er geen tweede Mis gelezen worden, er kon
geen Communie worden uitgereikt, wat toch een fundamenteel element van
het Oratorio is, en ook andere oefeningen konden er niet gehouden wor-
den. Maar de enige mis, die er door een kapelaan werd opgedragen, kwamen
zoveel gelovigen toegestroomd dat de jongens geen toegang meer kregen.
Zodoende waren ze 's zondagsmorgens verplicht zich andermaal naar ver-
schillende kerkmin Turijn te begeven, en elders hun plichten vervullen,

20.5 Page 195

▲back to top
- II/192 -
wat dus meer nadelen en minder voordelen had. Ook de plaats voor de re-
creatie was erg ongelukkig; want velen moesten zich op de openbare weg
en op het plein voor de kerk aan het spel overgeven, en daar kwamen aan-
houdend veel mensen, rijtuigen, karren en paarden langs, waardoor hun
spel telkens werd onderbroken. Maar aangezien er geen betere plaats was,
pasten zij zich zo goed en zo kwaad als het kon aan, in afwachting dat
de hemel een andere regeling zou treffen. Het aantal van de jongens,
groten en kleinen, steeg tot ongeveer driehonderd; en Don Bosco ging
niet meer met hen naar het Lof in de kapel van de Broeders der Christe-
lijke Scholen omdat hij daar zoveel ruimte nodig zou gehad hebben, dat
hij de congregatie daardoor erg zou hebben gehinderd.

20.6 Page 196

▲back to top
- II/193-
H O O F D S T U K XXXIII
INWIJDING VAN HET OSPEDALETTO VAN DE HEILIGE FILOMENA
- VERZET VAN HET BESTUUR DER MOLINI TEGEN HET ORATORIO -
HET EMANUELE FILIBERTOPLEIN - ACHTING VAN HET VOLK VOOR
DON BOSCO - EEN GRAPPIG MISVERSTAND - DON BOSCO EN DE
LEERLINGEN DER BROEDERS VAN DE CHRISTELIJKE SCHOLEN -
DE KLEINE MICHELE RUA
Op 10 augustus 1845 stelde Markiezin Barolo haar Ospedaletto van
de heilige Filomena in gebruik. Na het volop van al het nodige voorzien
te hebben, stelde zij het open voor de arme gebrekkige en zieke meisjes
van drie tot twaalf jaar, die alleen maar met de grootste moeite in de
andere ziekenhuizen konden worden opgenomen Het toezicht stelde zij in
handen van vijf zusters van de Heilige Jozef, terwijl zij de geeste-
lijke verzorging van de zieken overliet aan de Oblaten van de Heilige
Maria Magdalena, die, zoals we reeds zeiden, een aparte congregatie
vormden met een eigen kerkelijke overste. Men kan zich gemakkelijk
voorstellen hoe talrijke arme gezinnen alleszins redenen hadden om de
stichteres te zegenen. Don Bosco werd er tot kapelaan of aalmoezenier
aangesteld, en hij met Don Borel en Don Pacchiotti verlieten de vertrek-
ken die zij tot dan toe in beslag genomen hadden en die uitzagen op de
tegenwoordige via Cottolengo, en trokken in het nieuwe gebouw. Daar kwa-
men op de tweede verdieping, in een lange rechte gang, een rij deuren
uit van vier of vijf kamers, waarvan de vensters op het zuiden uitzagen
en die bestemd waren voor de priesters, Een vrij grote ommuurde tuin lag
tussen dit huis en hun vroeger verblijf, en daar kwamen de kleine zieken
bijeen, of zij werden er door de zusters heen gedragen om wat frisse
lucht in te ademen. Don Bosco zorgde voor de diensten in de kapel, voor
het onderricht en de geestelijke leiding.
Intussen verliepen er in de Molassi twee rustige maanden. Maar deze
stilte ging aan een storm vooraf, die Don Bosco in ernstige benauwenis
zou brengen. Ook hier begon men het verzet en de plagerijen van de men-
sen te ondervinden: andermaal een bewijs dat het Oratorio Gods werk was.
De molenaars, de knechts, de bedienden, de voerlui en opzichters en der-
gelijke lieden maakten bezwaar tegen het geloop, het gezang en het la-
waai dat de jongens soms maakten; eerst voeren zij van uit de vensters
tegen de rustverstoorders uit, daarna staken zij de hoofden bijeen en
richtten ernstige bezwaren tot het stadsbestuur van Turijn, waarbij zij
de bijeenkomsten in de zwartste kleuren schilderden. Zich beroepend op
het feil dat de jongens stipt acht gaven op het geringste teken van Don
Bosco, speelden ze het klaar te insinueren, dat deze bijeenkomsten
gevaarlijk waren en onverhoeds van onschuldige ontspanning in opstand en
zelfs revolutie konden ontaarden. Het was wel een mooie revolutie, die

20.7 Page 197

▲back to top
- II/194 -
onwetende jongens zonder wapens en zonder geld op touw zouden kunnen
zetten! Niettemin namen de praatjes in omvang toe. Valselijk werd daar-
aan toegevoegd, dat de jongens schade aanrichtten in de kerk en aan het
plaveisel van de binnenhof, en dat, als zij daar steeds maar bleven
komen, alles vernield zou worden; ten slotte werd erop aangedrongen hun
te verbieden voortaan nog gebruik te maken van de kerk en zich ter
plaatse op te houden In een rapport aan de Burgemeesters werd Don Bosco
gekenschetst als een bendeleider van een stel slungelachtige straat-
slijpers.
Een beetje kwaad ontboden de heren van het stadsbestuur Don Bosco
bij zich en zij vroegen hem of het waar was wat er in de rapporten werd
beweerd. Rustig en sereen als steeds, antwoordde hij dat hij van niets
wist en de beschuldigingen onrechtvaardig vond; zij zouden zich maar
eens moeten verwaardigen te gaan kijken of een onderzoek te laten in-
stellen; zij zouden dan tot de bevinding komen dat er niet de minste
schade aan de kerk was aangebracht De burgemeester stuurde er een des-
kundige op af, die, in tegenstelling tot wat de opzichters van de Mo-
lini beweerd hadden, de kerk, de muren, het plaveisel en al de rest in
precies dezelfde staat vonden als vroeger. Alleen was er ergens een
schram op een muur, die daar door een jongen met de punt van een spij-
ker was aangebracht. Voor deze kleinigheid werd er een kabaal van de
andere wereld gemaakt en vroeg men aan het gemeentebestuur, of de stad
zich iets dergelijks moest laten welgevallen.
"Ik,beschuldigd van het maken van revolutie!" zei Don Bosco glim-
lachend, toen hij enkele jaren daarna over die gebeurtenis sprak met
zijn vrienden; "ik, die integendeel de verdienste heb een revolutie
verhinderd te hebben die veel erger had kunnen zijn! de revolutie van de
vrouwen!" - En hij beschreef vervolgens een grappige gebeurtenis, die er
in die tijd op het Emanuele Filibertoplein was voorgevallen, Dat plein
vormde een grote, regelmatige achthoek, geheel met huizen ombouwd; en
het is een verzamelplaats van alle mogelijke koopwaren, een dagelijkse
markt. Er werd vlas verkocht, hennep, zijde, katoen, linnen, laken,
kleren, kousen, hoeden; allerlei soorten van gemaakte goederen, van
gereedschappen voor het land en ijzerwaren; vaatwerk van metaal, glas en
aardewerk in iedere vorm en maat; allerlei kwaliteiten fruit die het
seizoen opleverde, gedroogde vruchten, groenten, granen, wild, gevogel-
te, vis, toebereide spijzen, alles kortom wat er voor het levensonder-
houd nodig is Twee brede wegen die elkaar in het midden kruisten liepen
dwars over deze markt. Op die manier in vier kampen verdeeld van tenten,
kraampjes, banken, wagentjes, welke op zichzelf weer onderverdeeld waren
door smalle paden, bood de markt het vreemdste schouwspel dat men zich
kan voorstellen. De weg die van daar naar het noorden afdaalt, begint in
het zuiden op een grote vierkante ruimte, aan drie zijden omgeven door
hoge zuilengangen, en die het Milanoplein en ook wel Porta palazzo ge-
noemd werd, omdat op geringe afstand ervan het paleis van de koning lag;
aan de andere kant eindigt dezelfde weg op een andere vierkante ruimte
zonder gaanderijen, en Moliniplein genoemd, waar het Oratorio van Don
Bosco lag. Deze kleinere pleinen vormen een geheel met het hoofdplein,
waar honderden en honderden verkopers staan, en de kopers komen er uit
alle delen van de stad naartoe, hoofdzakelijk om zich van levensmiddelen
te voorzien Van 's morgens tot tamelijk laat heerst er een verbazingwek-
kend en opgewekt komen en gaan. Daar voegen zich de wagens bij van de
groentetuinen in de omgeving, die uit de naburige dorpen aankomen, bela-
den met levensmiddelen, de boeren met hun korven staan in de buurt opge-

20.8 Page 198

▲back to top
- II/195 -
steld, goochelaars, straatzangers en charlatans,bloemenverkoopsters en
in die tijd ook barbiers, die in de open lucht mensen en ook honden
schoren; de troepen nieuwsgierige leeglopers, en de benden kinderen, die
heen en weer liepen, maken een beschrijving van het geheel vrijwel vol-
ledig. De banken zijn voor het grootste deel in beslag genomen door de
koopvrouwen, die daar als vorstinnen in hun rijk zetelen. Er valt met
hen niet te schertsen, want zij zijn zich zeer bewust van hun waardig-
heid als burger, Naar aloude zede eisen zij niet alleen eerbied, maar
zij wensen ook op geen andere manier aangesproken te worden dan met U of
wel met Madam, Wanneer een koper hen met le aanspreekt, nemen zij ter-
stond wraak en antwoorden: Mijnheer, ik herinner me niet, ooit in uw
gezelschap geiten gehoed te hebben!" Overigens zijn het zeer brave vrou-
wen uit het volk, met veel godsvrucht tot Maria Troosteres en met een
open hart voor de armen. De Cottolengo en andere goede werken gedenken
zij steeds heel edelmoedig, wanneer zij op hen een beroep doen Wie onder
hen voor een inzameling rondging, mocht er zeker van zijn dat hij met
een handwagen vol levensmiddelen thuiskwam.
De lezer moge ons deze uitweiding vergeven; het was nu eenmaal
noodzakelijk dit plein en de namen van de verschillende delen ervan uit-
voerig te omschrijven, omdat dit het toneel was van verschillende be-
langwekkende handelingen van Don Bosco, waarover we te zijner tijd meer
zullen vertellen.
Don Bosco was dus bekend op die markt, en de vrouwen spraken na-
tuurlijk veel over de zorg die hij besteedde aan de volksjongens en
over de veelvuldige bijeenkomsten in de kapel van de Molini; te meer
omdat hij af en toe grote hoeveelheden fruit kwam kopen, om er zijn
jongens op te onthalen. Tegelijkertijd waren er reeds velen die grote
bewondering hadden voor zijn deugden. Een bewijs van die achting vindt
men indirect in een voornemen van 1845 geschreven in de korte "Gedenk-
schriften voor mijn zonen de Salesianen": "Aangezien ik bij het bin-
nenkomen van de sacristie zeer dikwijls te spreken gevraagd word, om
raad te geven, of om biecht te horen, zal ik alvorens mijn kamer te
verlaten steeds een korte voorbereiding tot de heilige Mis houden. Mijn
handen zal ik steeds op mijn kamer wassen, en wanneer de tijd het toe-
laat zal ik dat nog eens in de sacristie doen." Hieruit kunnen wij af-
leiden dat veel mensen op hem wachtten in de kerk van de Heilige Fran-
ciscus van Assisi, in de Refugium en in andere kerken van de stad en in
de omgeving, wanneer hij zich daarheen begaf om het heilig misoffer op
te dragen; en zo was het ook in de parochies buiten, op de dorpen, wan-
neer hij daar was uitgenodigd om te komen preken, Don Rua verzekerde ons
dat hij van kindsbeen af de mensen had horen spreken over de heiligheid
van Don Bosco, als ze in groepjes bijeen stonden en als ze in hun eigen
familiekring waren
Keren wij thans terug tot die grappige gebeurtenis waarop wij daar-
straks hebben gezinspeeld, dan moeten we allereerst vertellen, dat er
zich in Turijn, een graaf Rademaker gevestigd had, een rijk heerschap
van Portugese afkomst, die de wijk uit zijn vaderland genomen had van-
wege politieke moeilijkheden en die daarna, toen de zaken bijgelegd
waren, ambassadeur van Portugal werd bij het hof van Savooie. Zijn vrouw
was die dame, die door Don Bosco op zekere dag was gewaarschuwd voor een
gevaar dat haar zou bedreigen op haar reis naar Chieri. Twee kinderen
waren haar troost voor haar voorbeeldige en zuivere levenswandel. De
jongste van hen trad later toe tot de Sociëteit van Jesus en de ander
was toen al priester. Daar beiden veel last hadden van scrupules die hen
uitermate hinderden, waren zij door de aartsbisschop en door Don Cafas-
so toevertrouwd aan Don Bosco, opdat deze hen, door onderrichting in de

20.9 Page 199

▲back to top
- II/l96 -
praktische moraaltheologie en met een verstandige geestelijke leiding,
zou bevrijden van zoveel gewetensangsten. Bijgevolg had hij een innige
vriendschap aangeknoopt met deze werkelijk katholieke adellijke familie
en eveneens met de leden van het dienstpersoneel
De majordomus, Carvallo geheten, bracht de hele morgen op het Ema-
nuele Filibertoplein door om inkopen te doen Deze, die de taal van het
land niet verstond, had voor zichzelf een woordenlijst in het Portugees
en Italiaans samengesteld, die hij steeds in zijn portefeuille bij zich
droeg, om de woorden die hij nodig had op te zoeken en zich zodoende min
of meer verstaanbaar te maken, terwijl de koopvrouwen hun dialect spra-
ken. Terwijl hij over de markt rondliep, had hij dikwijls door sjouwers
en muilezeldrijvers een bepaald woord horen gebruiken dat hem nu eens
voorkwam als een uitroep, dan weer als een troetelnaampje of ook wel als
een groet, al naar de gelaatsuitdrukking van degene die het gebruikte,
In zijn verlangen om de betekenis ervan te doorgronden en zijn kennis
van het Piëmontese dialect te verrijken, vroeg hij iemand naar de bete-
kenis van dat woord, De gevraagde, die een grappenmaker was en graag
lachte ten koste van een ander, gaf hem voor antwoord dat dit een vrien-
delijk complimentje was, waarmee men zijn achting en eerbied voor de
mensen tot uitdrukking bracht. Maar helaas was het een lomp woord, at
meer dan één betekenis had en bijzonder beledigend klonk. De volgende
dag kwam Carvallo weer op het plein; hij wendde zich tot de verkoopsters
en begon hen met zijn uitgelezen compliment te begroeten Men kan zich
voorstellen hoe die brave vrouwen hem stomverwonderd aankeken. Even lie-
ten ze het nog over zich heengaan, maar toen hij zijn zinnetje telkens
maar bleef herhalen, zeiden ze tenslotte hoogst verontwaardigd tegen
hem: "Ca dia, Monsu, ca parla ben, salu!" - "Zeg eens, meneer, kunt u
niet fatsoenlijk praten," Carvallo begreep van dat koeterwaals niets;
maar aangezien hij zag dat de vrouwen de handen in de zij zetten en hem
kwaad aankeken, vermoedde hij dat hij erin gelopen was en toen hij nu
Don Bosco het plein zag oversteken, ging hij naar hem toe en vroeg hem
naar de betekenis van het woord.
"Waarom vraagt u dat?" vroeg Don Bosco.
"Omdat die vrouwen zo lelijk keken, toen ik het tegen hen zei, en
me niet zo vriendelijk behandelden als anders.`
"Dat kan ik me voorstellen" Het is een van de lelijkste beledigin-
gen."
"Dan heb ik even een figuur geslagen!" riep de majordomus uit; en
terugkerend, naar de markt, wilde hij dat Don Bosco met hem meeging om
een verklaring te geven, daar hij wist hoezeer de vrouwen tegen hem
opzagen. En van bank tot bank gaande, maakte hij overal zijn veront-
schuldigingen. De vrouwen lieten zich overigens gemakkelijk overtuigen,
omdat Carvallo een vreemdeling was, dat hij niet de bedoeling had iemand
te beledigen met die uitdrukking, en zij vergaven het hem des te gere-
der, wijl hij nooit schriel was bij het kopen en ook méér betaalde dan
de koopwaar waard was, daar zijn meester toen op geen kosten keek. Van
zodra hij in staat was een verstaanbaar gesprek te voeren, werd hij in
zijn soort een heel bijzonder koopman.
"Hoeveel kost dat?" vroeg hij soms:
"Zo weinig ?"
"'t Is de prijs!.
"Hoeveel meer wilt u hebben?"
"Een lire."

20.10 Page 200

▲back to top
- II/197 -
"0, mooi" geeft u me maar wat u wilt.
"Ik zal u drie lire geven; bent u dan tevreden?"
"Buitengewoon tevreden." En zodoende werd hij de held van de markt.
In beginsel moet deze soort van verzoening evenwel worden toege-
schreven aan de uitwerking van Don Bosco's naam, en het genoemde feit
veroorzaakte levendige hilariteit onder allen die ervan hoorden zelfs
bij de scrupuleuze zoon van Graaf Rademaker.
Dit plein bleef evenwel niet alleen in de herinnering van Don Bos-
co bewaard vanwege die grappige geschiedenis, maar ook wegens een ande-
re ontmoeting, die onuitwisbaar in zijn hart is blijven voortleven. In
de Molassi zag hij voor de eerste maal de jongen Michele Rua, die toen
pas acht jaar oud was, leerling van de Broeders der Christelijke Scholen
van 1830 werden deze religieuzen belast met het onderwijs en de scholen
de Openbare Onderstand alsook van de stad Turijn Bij hen was Don Bosco
zijn priesterlijke taak begonnen en hij zette deze daar verscheidene
jaren tot in 1851 voort, zoals verklaard wordt door prof. Giovanni Tur-
chi, die in zijn jeugd Don Bosco zelf erover had horen spreken. Hij
begaf zich iedere zaterdag naar genoemde scholen, vooral naar die van de
Heilige Barbara en hield er zich een uur lang op, waar hij een soort
conferentie gaf over de godsdienst. Zijn bedoeling was, de jongens op te
wekken tot het veelvuldig ontvangen van de Sacramenten en tot het spre-
ken van een goede biecht
Michele Rua, die daar op school was, onmiddellijk genegenheid voor
hem en later vertelde hij: "Ik herinner me, dat wanneer Don Bosco kwam
om de heilige Mis op te dragen, en niet zelden om op zondag te preken,
zodra hij de kapel binnenkwam, er als het ware een elektrische stroom
door al die vele jongens scheen heen te gaan. Zij sprongen op, verlieten
hun plaats, drongen om hem heen en waren niet eerder tevreden of zij
moesten hem eerst de hand gekust hebben. Het duurde een hele tijd voor-
dat hij de sacristie kon bereiken. Op die ogenblikken konden de brave
Broeders van de Christelijke Scholen onmogelijk die schijnbare wanorde
bedwingen en lieten zij de jongens maar hun gang gaan. Wanneer er ande-
re, even vrome en aanzienlijke priesters kwamen, was er van een derge-
lijke geestvervoering niets te bespeuren. Wanneer er daarna op de
avonden dat er gebiecht werd, bekend werd dat Don Bosco eveneens onder
de biechtvaders was die voor ons kwamen, was er niemand bij de biecht-
stoelen van de andere priesters, want al de jongens probeerden tot hem
door te dringen om hem hun geheimen toe te vertrouwen. Het geheim van
deze gehechtheid aan Don Bosco lag opgesloten in de vruchtbare, geeste-
lijke genegenheid, die zij voelden dat hij hun toedroeg.
Op een dag in augustus 1845 had een kameraadje van de jonge Rua
hem gesproken over het Oratorio in het Refugium, en had hem de das la-
ten zien die hem ten deel gevallen was bij een van de kleine loterijen,
waarmee Don Bosco gewoon was de recreatie op te vrolijken. Op die ma-
nier opgewekt, liepen beiden om het hardst naar het Refugium. Maar
juist in die dagen had Don Bosco het Oratorio naar de Molassi overge-
bracht. De twee vriendjes begaven zich dus daarheen en werden zo lief-
devol ontvangen, dat Michele Rua er versteld van stond. Don Bosco had
degene voor zich die door de goddelijke Voorzienigheid aangewezen was
als voortzetter van zijn zending. De jongen ging in de loop van de drie
volgende jaren slechts enkele malen naar het Oratorio, of naar het
Refugium, om Don Bosco op te zoeken, die hem vanaf die eerste keer niet
meer uit het gezicht verloor.

21 Pages 201-210

▲back to top

21.1 Page 201

▲back to top
- II/198 -
H O O F D S T U K XXXIV
MARKIEZIN BAROLO IN ROME - VINCENZO GIOBERTI EN DE
PROLEGOMENI - DON BOSCO MET VAKANTIE IN MORIALDO -
EEN BRIEF VAN HEM AAN DE THEOLOOG BOREL - DE SALESIAANSE
CONGREGATIE VOORSPELD - NOG EEN BRIEF AAN DE THEOLOOG BOREL
- DE KLEINE ZIEKEN VAN HET OSPEDALETTO
Nu zij gedurende enkele jaren de noodzakelijke ervaring had opge-
daan met de Regel die zij had opgesteld voor het Instituut van de Zus-
ters van Sint-Anna en voor de religieuzen van de Heilige Maria Magda-
lena, achtte Markiezin Barolo de tijd gekomen om zich naar Rome te be-
geven om deze Regel ter kennis te brengen van de Heilige Stoel en de
goedkeuring erop te vragen. Zij liet zich niet afschrikken door de we-
tenschap, dat dergelijke plechtige gunsten moeilijk te verkrijgen waren,
dat onlangs nog de Regels van enkele aanzienlijke Congregaties, die
reeds jarenlang bestonden en waaronder ook die van de Zusters van Sint-
Jozef, afgewezen waren. In een welwillende aanbeveling van de aartsbis-
schop begaf zij zich dus tegen het einde van september 1945 op reis
In de Romeinse staten was Massimo d'Azeglio haar voorafgegaan, met
heel andere bedoelingen Deze had de opdracht aanvaard, of zij was hem
opgelegd, om al de geheime genootschappen in één enkele samenzwe-ring op
te nemen, en de plannen en ondernemingen ervan, gericht op het verkrij-
gen van de nationale onafhankelijkheid en eenheid onder de leiding en
de scepter van koning Karel Albert met elkaar in overeenstemming te
brengen. Daarom reisde de markies door de Marken, door een groot deel
van de Romagna en Toskane, om de sektariërs aan te sporen hun gewapende
bewegingen en opstanden te staken, en een wettige oorlog te beginnen
tegen de Paus en vertrouwen te stellen in de koning van Pièmont. Vele
loges wilden de Republiek, en niet weinige wantrouwden de beloften, die
hun uit naam van de koning werden gedaan. Even onoprecht als brutaal was
de wijze waarop hij hen trachtte over te halen, "Wanneer wij," zo zei
hij, "zouden vragen aan Karel Albert dingen te doen, die in strijd zou-
den zijn met zijn belangen, zoudt ge misschien gelijk hebben. Maar van
hem wordt gevraagd iets voor ons te doen, maar meer nog voor zichzelf;
hem wordt gevraagd zich te laten helpen om nog groter te worden, machti-
ger dan hij al is. Wanneer ge een schurk uitnodigt een rechtschapen man
te worden, en hij u dat belooft, kunt ge eraan twijfelen of hij woord
zal houden. Maar een rover uitnodigen om te roven en dan bang te zijn
dat hij zijn woord zal breken, dat is iets waar ik waarlijk de reden
niet van inzie... Wanneer de koning naderhand aarzelt, wanneer hij niet
voor de grote onderneming kiest, zal de publieke opinie er hem toe dwin-

21.2 Page 202

▲back to top
- II/199 -
gen, en wanneer hij zich verzet, zal hij van de troon vallen.(1)
Toen Massimo d"Azeglio in Turijn was teruggekeerd, bracht hij over
het verloop van zijn zending rapport uit aan de koning en overlegde met
de leiders der republikeinen van de partij van Mazzini, om hen gunstig
te stemmen voor een constitutionele monarchie, of deze althans niet
tegen te werken. Zonder afstand te doen van hun idealen wilden dezen,
schijnt het, zich rustig houden, doch voegden daar naderhand een voor-
waarde aan toe: Alvorens zich aan de bevrijding van Italië te wijden
moest de koning eerst zijn eigen rijk en het leger vrij maken van de
Jezuïeten.
Om deze eis kracht bij te zetten, gaf de Mazziniaanse geestelijke
Gioberti ook in dat jaar 1845 de Prolegomeni over het leiderschap van de
Italianen uit, zijn tweede boek, dat erger was dan zijn eerste, en be-
stemd om de publieke opinie te bewerken. Het werd met geestdrift ontvan-
gen door boosaardige en teleurgestelde lieden. Het was een geschrift,
boordevol gif tegen de Jezuïeten en tegen de katholieke geest die hij
jezuïtisme noemde, om hem te kunnen aanvallen zonder de eenvoudigen van
geest af te schrikken. Hij was ervan overtuigd, zei hij, dat zijn boek
waarschijnlijk wel op de Index geplaatst zou worden, omdat wat hij zei
zo gedurfd was; niettemin erken-de hij ook ditmaal een indirecte vorm
van aanval gekozen te hebben om vrijuit te kunnen schelden. Aldus kan
men lezen in zijn brieven aan Pinelli en aan Mamiani.(2) Doch deze indi-
recte aanvalsvorm kon beslist geen betrekking hebben op de rechtstreeks
aangevallen Jezuïeten, doch op de overtuigde Rooms—Katholieken, die
allen werkelijk op indirecte wijze werden aangevallen. Gioberti had zijn
schandelijk ongodsdienstige boek opgedragen aan Silvio Pellico, die met
gerechtvaardigde verontwaardiging een dergelijke huichelachtige opdracht
van de hand wees, zonder zich te bekommeren om de woede der sektariërs,
die hem overal voor deze nobele houding beschimpten.
Terwijl dat alles zich gedeeltelijk in het verborgene, gedeelte-
lijk in volle daglicht afspeelde, was Don Bosco, smartelijk getroffen
doordat hij door gebrek aan ruimte zijn school voor lezen en schrijven
en ook zijn al goed op gang gebrachte zangklasse had moeten opgegeven,
uitgeput als hij was, gedwongen zich voor enkele weken terug te trekken
in Castelnuovo, in de hoop daar zijn gezondheid weer wat op peil te
kunnen brengen. Hij was inderdaad zozeer uitgeput, dat zijn vrienden
zich ernstig bezorgd begonnen te maken.
Toen hij enkele van de beste jongens had uitgekozen om hem te ver-
gezellen nu hij wat frisse lucht in de Becchi ging opdoen, vertrouwde
hij het Oratorio toe aan Don Borel en verliet Turijn in de eerste dagen
van de maand oktober. Zijn broer Giuseppe, die op de hoogte gebracht was
van het gezelschap dat met Don Bosco zou meekomen, bracht de hooizolder
in orde, zodat deze als slaapzaal dienst kon doen, zorgde met zijn moe-
der, de goede Margherita, dat al het nodige er was om het verblijf voor
zijn broer en zijn kleine gasten aangenaam te maken en zij bereidden hun
de prettigste ontvangst. Op die manier veranderde het anders zo stille
huisje in een ommezien in een allerlevendigste woning, en dat werd daar-
na, telkens wanneer het herfst werd, jarenlang herhaald.
(1) Ricordi van Massimo d"Azeglio, hfdst. 33,34.
(2) Balan, Storia d"Italia. Deel 7, blz. 617.

21.3 Page 203

▲back to top
- II/200 -
Don Bosco schreef enkele dagen na aankomst een brief aan de theo-
loog Borel waarvan iedere regel van zijn beminnelijke eenvoud getuigde.
"Mijn beste Heer Theoloog,
Het is vandaag de negende dag sinds wij afscheid van elkaar namen
en die tijd lijkt mij al lang toe. Op dezelfde dag waarop ik vertrok
kwam ik goed en wel in Chieri aan; doch daar werd de uitputting die ik
in Turijn reeds gevoelde zo erg, dat ik een poosje moest gaan liggen.
Toen ik me daarna weer sterk genoeg voelde, stond ik op en ging naar
huis. Gedurende vier dagen werd het er niet beter op, als gevolg van
een zekere gedrukte stemming, doordat ik me niet onze gebruikelijke,
mij zo aangename recreatie kon waarnemen. De zondag daarop voelde ik
me aanzienlijk beter na wat spelen en zingen met Pietro en Felice Ter-
rero en Natalino.
Mijn bezigheden zijn op het ogenblik: ik eet, zing, lach, loop,
wandel enz, enz. Komt Don Pacchiotti niet eens naar hier? En de heer
theoloog ook niet? Het bezoek van de een of de ander zou me volkomen
genezen. Vooruit, ik heb goede moed, kom maar af.
Aanstaande donderdag gaan we druiven oogsten; we hebben een mooie
en goede wijnberg; de aangrenzende dorpen zijn getroffen door de worm
of door de hagel (Genta en Gamba storen me bij het schrijven met hun
lawaai. Ik ga een lekker drankje van wijn maken, niet voor u, maar voor
Don Pacchiotti. De volgende zondag (wat een grap, wat een onzin!) zul-
len we hier een feest houden, en dan zullen we die drank koken en
schenken en we zullen de Mis zingen met onze jongens. Hoe gaat het met
Don Pacchiotti? Loopt de catechismus goed? Ik heb er hier zeven, maar
allen deugnieten. Komende week, indien de Heer het goed vindt, zal ik
bij U zijn. Op het einde van de volgende week: (wordt vervolgd, ik kan
niet meer).
Castelnuovo, 11 oktober
Gio. Bosco, pr.
Intussen kwamen de jongens uit Morialdo en de oude vrienden uit
Castelnuovo en andere gehuchten Don Bosco opzoeken, aangetrokken door
zijn beminnelijkheid en door zijn woorden, die steeds werden ingegeven
door het verlangen naar hun geestelijk welzijn. Onder meer sprak Fili-
ppello Giovanni met hem, dezelfde die hem van de Becchi naar Chieri
vergezeld had, toen hij er voor de eerste maal was heengegaan om regel-
matig de school te bezoeken. Op zekere dag vroeg hij hem thans in ver-
trouwen: "Je hebt al een tijdje geleden het examen voor biechtvader
afgelegd. Het schijnt dat de functie die je in Turijn bij het Refugium
vervult niet definitief is; wanneer denk je nu eigenlijk te gaan leven
zoals God voor je bedoeld heeft?" - Don Bosco antwoordde hem: "Ik zal
niet zonder meer een alleenstaande priester zijn of met enkele colle-
ga's naast me, maar ik zal veel andere priesters bij me hebben, die me
zullen gehoorzamen en die zich aan de opvoeding van de jeugd zullen
wijden."
Filippello durfde niet verder vragen, maar wat hij nu gehoord had,
prentte hij zich diep in het geheugen, en hij maakte eruit op, dat Don
Bosco eraan dacht een congregatie te stichten of een religieuze soci-
eteit, zoals hij jaren later zelf aan Don Secondo Marchisio vertelde.

21.4 Page 204

▲back to top
- II/201 -
Intussen verliepen de weinige vakantiedagen voor Don Bosco uiter-
mate rustig, waarbij hij zich verheugde in de genegenheid van zijn
moeder, van zijn broer, van de goede pastoor Don Cinzano en in de brie-
ven die Don Borel hem schreef; maar zijn hart verwijlde al die tijd toch
steeds in Turijn. Hij verlangde ernaar, te kunnen terugkeren naar zijn
geliefde bengels en de goede Don Borel te ontlasten van het te veel aan
werk, dat de leiding van het Oratorio, evenals het vergezellen van de
jongens naar deze en gene kerk wel van hem moest vergen, terwijl hij
toch al zo in beslag genomen was door bezigheden die hem geen ogenblik
lieten om op adem te komen. Toch kon Don Bosco Castelnuovo niet verlaten
op de dag die hij bepaald had In een tweede brief aan Don Borel ver-
klaarde hij de reden van het uitgestelde vertrek:
" Mijn beste Heer Theoloog,
Het is precies zo gegaan als ik voorvoelde: mijn kwaal is een beet-
je erger geworden en belet mij op het ogenblik te lopen; van gisteren op
vandaag is het aanzienlijk beter geworden,en vanmorgen heb ik de Mis
alweer opgedragen, zij het pas om tien uur. Als het niet opnieuw erger
wordt, reken ik erop, dat ik me donderdag of vrijdag weer in Turijn zal
kunnen vervoegen. Wat ik vreemd vind is, dat ik, ondanks mijn onwel
zijn, opgewekter ben dan ik wel zou willen. Don Cafasso sprak eveneens
met mij over de nieuwe pensiongast: ik keur alles goed wat Don Cafasso
voorstelt, mits u en Don Pacchiotti er tevreden mee zijn, te meer daar
de persoon mij bekend is als iemand met een goed karakter en humeur.
Gisteren heb ik uw brief ontvangen, waarin u mij veel prettig
nieuws meedeelde. Zegt tegen Moeder Clemenza dat zij maar moed moet
scheppen en dat wij de complimenten zullen maken zodra wij naar Turijn
gaan. Moeder Eulalia moet zich maar goed houden en niet ziek worden. De
Moeder van het Ospedale houdt er de opgewektheid dan wel in onder onze
zieke kinderen, voor wie ik krakelingen zal meebrengen als ik terugkom.
Maar wat ik warm aanbeveel is, dat Pietro goede maaltijden moet klaarma-
ken voor Don Pacchiotti, zodat ik hem, als ik terugkeer, in een goede
gezondheid en in een beste humeur aantref.
Houdt u goed en de Heer zij met u, terwijl ik de eer heb te zijn,
uw toegenegen vriend, 17 oktober
D. Bosco"
De nieuwe pensiongast was waarschijnlijk Don Bosio, die Don Ca-
fasso overwoog aan de markiezin Barolo te gelegener tijd voor te stellen
als helper van Don Bosco in het Ospedaletto, en die Don Bosco in het se-
minarie goed gekend had. Don Cafasso zag dat zijn leerling niet voor
lange tijd zou opgewassen zijn tegen zoveel inspanning. De volgende
brief, gericht aan Don Francesco Puecher, directeur van het Liefdadig-
heidsinstituut in het Noviciaat te Stresa, getuigt van een gedeeltelijk
resultaat der vele studies die Don Bosco in dat jaar gedaan had. Hij
kende al, doch ietwat vaag, het Liefdadigheidsinstituut, hetzij uit
briefwisseling met de novicemeester, of wel uit gesprekken met de reli-
gieuzen uit de Sint-Michielsparochie. Thans verlangde hij meer nauwkeu-
rige en schriftelijke gegevens.

21.5 Page 205

▲back to top
- II/202 -
Castelnuovo d'Asti, 5 oktober 1845
"Zeereerwaarde Heer,
Verleden jaar schreef ik U Z.E.H. over een jonge advocaat die tot
Uw instituut wilde toetreden, maar die daarin verhinderd werd door hui-
selijke omstandigheden. Een andere advocaat heeft hetzelfde besluit ge-
nomen. Hij is 23 jaar oud, heeft filosofie gestudeerd; hij was plaats-
vervangend rechter; sinds enkele maanden heeft hij het besluit genomen
de wereld vaarwel te zeggen en zich aan God te wijden in het Liefdadig-
heidsinstituut, en wel voor zijn eigen zielenheil en voor dat van zijn
evennaasten. Het is een opvallende persoonlijkheid, met een meer dan
middelmatig intellect. Het gaat er thans nog alleen om of U me kunt
zeggen of hij hoop kan koesteren een plaats te verkrijgen en welke de
voorwaarden zullen zijn.
Ik heb een cursus Kerkelijke Geschiedenis geschreven voor school-
gebruik. Daar ik op de laatste bladzijde al de onlangs gestichte ordes
heb aangeschreven, zou ik op het ogenblik gaarne van U in korte bewoor-
dingen willen vernemen: 1. Het ogenblik waarop het Lief-dadigheidsin-
stituut gesticht is en wie er de grondlegger van is. 2. Het doel ervan.
3. Of het de pauselijke goedkeuring heeft verworven en hoeveel huizen
het op het ogenblik omvat; waarbij ik U de verzekering kan geven dat
alle gegevens alleen gebruikt zullen worden ter meerdere ere Gods en ter
ere van onze heilige godsdienst.
Vergeef mij de vertrouwelijkheid waarmee ik me tot U richt. Alle
goeds voor U afsmekend van God, heb ik de eer te zijn, met de meeste
hoogachting en eerbied,
Uw dienstwillige dienaar,
D. Gio. Bosco
P.S. - De Kerkelijke Geschiedenis is al in druk, deswege heb ik de ge-
vraagde bijzonderheden dringend nodig. Wanneer U zo goed wilt zijn ze
mij toe te zenden. Voor 15 dezer ben ik in Castelnuovo; daarna zal ik in
Turijn zijn."
Het antwoord met de gevraagde inlichtingen liet niet lang op zich
wachten, en toen Don Bosco in Turijn was teruggekeerd, schreef hij an-
dermaal aan Don Puecher:
"Weledele Heer,
Om gezondheidsredenen was ik verplicht een brief betref-
fende de jeugdige Giovachino G... uit te stellen; ik hoop dat alles,
dank zij Uw gebruikelijke welwillendheid, goed zal gaan...
Ik dank U zeer voor de inlichtingen die U me hebt doen toekomen en
die mij voor mijn doel goed van pas zijn gekomen, zoals U zult kunnen
zien uit het ingesloten exemplaar van bedoelde Geschiedenis. Mocht U in
de gelegenheid verkeren exemplaren van deze Geschiedenis hier en daar te
laten doorlezen, dan zou ik een derde deel aan de boekhandelprijs kunnen
schenken, en dat voor het geestelijke welzijn van de jeugd vooral, voor
hen voor wie het geschreven is.
Aanvaard mijn hartelijkste groeten en vergeef mij de haast.
Turijn, 31 oktober 1845
Steeds gaarne Uw
D. Bosco Giovanni"

21.6 Page 206

▲back to top
- II/203 -
De eerste uitgave van de Kerkelijke Geschiedenis, waarin de kloos-
tergemeenschappen geprezen werden, en de eerste roepingen voor het
klooster die hij had helpen verwezenlijken, vormde dus het begin van de
hartelijke betrekkingen tussen onze goede Vader en het Liefdadigheids-
instituut. Daar deze Congregatie in Turijn niet over een huis beschikte,
nam Don Bosco op een beminnelijke wijze de zorg op zich van de jonge
religieuzen die naar de hoofdstad gezonden waren om te studeren. De 5de
december van dat jaar schreef hij aan Don Francesco Puecher: "Met grote
voldoening zie ik dikwijls Ch. Comollo Costantino met zijn andere colle-
ga, die op voorbeeldige wijze de colleges in de filosofie volgen in de
universiteit van Turijn." En Don Puecher antwoordde hem de volgende dag:
"Het verheugt mij dat U onze studenten ziet en ik beveel hen heel sterk
bij U aan en zal ieder blijk van vriendschap dat U hun betuigt als tot
mijzelf gericht beschouwen."
De roepingen die Don Bosco onder zijn jongens wist te ontdekken en
tot ontwikkeling te brengen, maakten hem zeer geliefd bij de verschil-
lende orden en congregaties waar hij hen heenzond, en waarbij hij dan
steeds een verstandig rapport uitbracht over hun neigingen, hun karak-
ters hun kennis en hun vorderingen in de deugd.

21.7 Page 207

▲back to top
- II/204 -
H O O F D S T U K XXXV
DE KERKGESCHIEDENIS - DE REDENEN DIE DON BOSCO ERTOE
BEWOGEN DIT BOEK TE SCHRIJVEN - DE PAUSEN, DE CONCILIES EN
DE ONTWIKKELING VAN HET KATHOLICISME - ENKELE
GEDENKWAARDIGE GEBEURTENISSEN UIT DE SUB-ALPIJNSE DIOCESEN
- STICHTENDE GEBEURTENISSEN UIT HET LEVEN VAN JONGE
HEILIGEN.
Niet minder dan devotieboeken gingen Don Bosco eveneens de school-
boeken ter harte. In oktober van 1845 legde hij dan ook de laatste hand
aan zijn werk over de Kerkgeschiedenis. Het was getiteld: Storia Eccle-
siastica, ten gebruike op de scholen, nuttig voor iedereen, samengesteld
door Giovanni Bosco. Het was een boek van ongeveer 200 bladzijden, uit-
gegeven door Speirani e Ferrero.(1)
Bijzondere vermelding verdienen de redenen, die Don Bosco ertoe
aanzetten dit boek te schrijven: "Na mij verscheidene jaren lang", zo
zegt hijzelf in de inleiding, "te hebben beziggehouden met het onder-
wijzen van de jeugd, gedreven door het verlangen haar zoveel mogelijk
nuttige kennis bij te brengen als ik geven kon, zocht ik naar een be-
knopte Kerkelijke Geschiedenis, die voor de jeugd geschikt was. Ik vond
er weliswaar enkele van heel goed gehalte, maar voor het gestelde doel
zijn die ofwel te omvangrijk, of zij weiden te ver uit over de profane
geschiedenis. Andere kunnen veel- eer polemische verhandelingen over
kerkelijke onderwerpen genoemd worden, en weer andere, tenslotte, zijn
uit vreemde talen vertaald, en zijn veeleer gedeeltelijke dan universe-
le geschiedenissen; en wat ik niet zonder verontwaardiging kon vaststel-
len is, dat bepaalde auteurs er zich voor schijnen te schamen om over de
Paus te spreken en over verheven onderwerpen die rechtstreeks op de
Heilige Kerk betrekking hebben.
"Daarom, gedreven door de behoefte evenals door het aandringen van
vele en gezaghebbende personen, besloot ik dit boekje over de Kerkelij-
ke Geschiedenis samen te stellen.
"Ik las alles wat ik heb kunnen vinden aan geschriften in onze
eigen en vreemde talen, en ontleende van iedereen de meningen en de uit-
drukkingen die het beste Italiaans (d.w.z. Romeins) zijn, maar heel een-
voudig onder woorden brengen wat tot het begripsvermogen van een jongen
kan doordringen.
(1) Turijn: Sint-Franciscusstraat, n1.9, naast de H.-Rochuskerk.

21.8 Page 208

▲back to top
- II/205 -
"Feiten van profaan of burgerlijk belang, dingen die te dor of min-
der belangrijk waren, of ook dubieuze onderwerpen liet ik geheel weg, of
noemde ze zonder meer; maar wat me treffender en ontroerender voorkwam,
behandelde ik des te zorgvuldiger, waarbij ik vooral de omstandigheden
beschreef, opdat niet alleen de geest onderricht zou worden, doch ook
het gemoed geestelijk zou worden ontroerd.
"Opdat men beter het belangrijkste zou kunnen vatten, verdeelde ik
de stof in tijdperken en hoofdstukken, en zette alles uiteen in de vorm
van een dialoog; en dat alles deed ik in overleg met verstandige perso-
nen.
"Voor wie geboren en opgevoed is in de schoot van de katholieke
Kerk, kon er naar mijn mening niets zijn wat noodzakelijker was, en wat
tegelijkertijd aangenamer kon zijn dan deze geschiedenis, die het begin
en de ontwikkeling weergeeft van deze godsdienst, en duidelijk in het
licht stelt, hoe hij zich temidden van zoveel tegenstand heeft weten te
verbreiden en in stand te houden.
"Ik zegen dus de hemel voor deze lichte moeite, waarvan het doel
alleen maar is de glorie des Heren te doen toenemen en de voortgang te
bewerkstelligen van de kennis ener geschiedenis die, na de Heilige
Schrift, het meest lofwaardig is; en moge de hemel de lezer zegenen die
zich in deze geschiedenis zal verheugen.
Don Bosco droeg dit werk op aan de Provinciaal van de Broeders der
Christelijke Scholen in Turijn, broeder Ervè De la Croix, tegen wie hij
zei: "De achting en eerbied die ik U toedraag brengen mij ertoe, dit
werkje aan U op te dragen, als het enige eerbetoon dat ik in staat ben
U aan te bieden. Ik weet dat u in uw eenvoud en nederigheid hiertegen
bezwaar zult maken; doch daar het enkel en alleen geschreven is ter
meerdere eer van God en voor het geestelijke voordeel vooral van de
jeugd, met welke U zich voortdurend bezighoudt, meen ik dat iedere reden
tot bezwaren daardoor wordt weggenomen.
"Wilt U dus verwaardigen het onder uw bescherming te nemen; het is
niet meer van mij, doch van u, en moge het daardoor in de handen komen
van wie er voordeel van mag hebben
"Intussen is het mij een grote eer mij met de meeste eerbied te
mogen noemen, van Uw Eerwaarde,
De nederige en gehoorzame dienaar,
Bosco Giovanni, pr.
In die bladzijden bracht Don Bosco heel zijn geloof in en liefde
voor het Pausdom tot uitdrukking.
Na de definitie van de Kerk gegeven te hebben, na een beschrijving
van de kerkelijke hiërarchie, en na de lezer de Heilige Petrus te hebben
voorgesteld, die als eerste het hoogste gezag uitoefende op het Concilie
van Jeruzalem, die in Cornelius de eerste vrucht van de heidenen zag,
die naar Rome ging, er zijn zetel vestigde en er de marteldood stierf,
na treffende en ontelbare wonderen verricht te hebben, vervolgde Don
Bosco zijn verhaal met wat wij hier willen aanhalen, om daaruit zijn
manier van schetsen te laten zien.

21.9 Page 209

▲back to top
- II/206 -
Petrus werd in Rome op zijn Zetel opgevolgd door de erfgenamen van
zijn gezag, in een ononderbroken keten van 255 Pausen, die door alle
gelovigen erkend werden als de plaatsvervangers van Jezus Christus en
als verlichten door de Heilige Geest. De eerste drieëndertig Roomse
Pausen, die onverschrokken in vervolgingen, met hun bloed de goddelijk-
heid en de leer van Jezus Christus bezegelden, waren even zo vele ge-
tuigen van het primaatschap van de pausen die belast zijn met de lei-
ding van de universele Kerk; die wetten voorschrijven, waaraan alle
waarachtige christenen gehoorzamen, en die in onze dagen voor het me-
rendeel nog volop gelden. Tegen het Pausdom komen de ketterijen in op-
stand, de schismatieken, de aanmatigende heersers; en de Pausen van
Rome roepen met honderdtallen de bisschoppen uit alle delen der wereld
bijeen, presideren persoonlijk of bij middel van hun afgevaardigde de
algemene concilies en alleen door de bevestiging van de Paus verkrijgen
de in de hoge vergadering genomen besluiten kracht van wet. "Als Rome
gesproken heeft, is de zaak afgedaan"! riep de heilige Augustinus uit.
Zes honderd dertig bisschoppen van het concilie van Calcedon riepen,
toen zij de brief van de heilige Paus Leo vernamen, waarin hij de ket-
terij van Eutuches veroordeelde, eenstemmig uit: "Wij allen zijn het
hiermee eens. Petrus heeft gesproken door de mond van Paus Leo. Ver-
vloekt zij elkeen die het er niet mee eens is!" In het tweede concilie
van Lyon, belegd voor de vereniging van de Griekse met de La-ijnse Kerk,
voorgezeten door Paus Gregorius X, verklaarde de vergadering, bestaande
uit de Latijnse en Griekse patriarchen, uit vijfhonderd en meer bis-
schoppen, uit duizendzeventig abten en andere geleerde theologen, even-
eens eenstemmig: de Paus van Rome is de ware, wettige opvolger van de
Heilige Petrus en het is niemand mogelijk zalig te worden indien hij
koppig de eenheid blijft weigeren. En het vijfde Lateraans Concilie
veroordeelde de scheurmakende bijeenkomst van Pisa, en verklaarde het
als een dwaling, dat een oecumenisch concilie boven de Paus van Rome zou
staan.
Voor Don Bosco was de Paus het beminnenswaardigste en het verhe-
venste ter wereld. Toen hij dan ook schreef over de heilige Paus Mar-
cellino, van wie de standvastigheid in het geloof tegenover de vervol-
gingen door Leo XIII werd opgenomen in het brevier, zei hij: "Op één
enkele dag zagen zeventienduizend christenen zich de palm van het marte-
laarschap toegereikt, onder wie de heilige Paus Marcellino die de ande-
ren aanmoedigde om onverschrokken tot het einde de martelingen te door-
staan."
En meteen toonde Don Bosco aan, hoe het merendeel van de tirannen
en ketters die een aanslag ondernamen op de zuiverheid van het geloof en
op de geestelijke of wereldse rechten van Kerk en Paus, van het begin af
aan tot in onze dagen, door de goddelijke Gerechtigheid getroffen zijn
door ongelukken en een vreselijke dood; en tegelijkertijd liet hij zien,
hoe het Geloof zich verbreidde, hoe er in de schaduw van het Pausdom
heilige Vaders opstonden en religieuze orden tot bloei geraakten, ter-
wijl hij eveneens herinnert aan de ontelbare heerscharen van heiligen.
Zo voortgaande van eeuw tot eeuw, gaf hij een getrouw beeld van de
zegenrijke uitwerking van de Pausen van Rome in de naties. Hij toonde
aan, hoe de goddelijkheid van de katholieke Kerk voortdurend bevestigd
werd door wonderbaarlijke gebeurtenissen; en hij verzamelde zijn ver-
schillende opsommingen in een bundel met op het einde een chronologisch
register der algemene concilies van Nicea tot dat van Trente, en van
alle Pausen tot en met Gregorius XVI.

21.10 Page 210

▲back to top
- II/207 -
Een goede katholiek is echter ook een goede nationalist, en bij het
weergeven van de universele geschiedenis van de katholieke Kerk, vergat
hij de christelijke glorie van zijn eigen vaderland niet, en niet zelden
legde hij er hier en daar bijzondere nadruk op. Daarom herinnerde hij
ook aan de heilige martelaren van het Thebaanse Legioen, Secondo, Solu-
tore, Avventore en Ottavio, die in Turijn in het jaar 300 na Christus
hun bloed vergoten voor het geloof. Hij herdacht de heilige Maximiliaan,
bisschop van Turijn, gestorven in 417, die, als vereerder van de Maagd
Maria, en weldoener van de armen, van zoveel betekenis was in de be-
strijding der dwalingen van Nestorius en Eutuches en in het weghouden
van deze dwalingen uit zijn diocees, dat hij in het Romeins Concilie de
eerste zetel na die van de heilige Paus Hilarius innam. Hij vernoemde
Agilulfo, Hertog van Turijn en later koning van Italië, gestorven in
615, die na zijn bekering van het Arianisme, alles deed wat in zijn
vermogen was om de ware godsdienst in zijn land tot ontwikkeling te
brengen, de ketters verjoeg, de laatste overblijfselen van de afgoden-
dienst uitroeide, met de heilige Columbaan het beroemde klooster van
Bobbio stichtte en de kerk van de heilige Johannes de Doper bouwde in
Turijn. Hij vergat ook de Turijnse prinses Adelaide niet, die in 1064
overvloedige giften schonk aan de kerk van Maria in Pinerolo, om missen
te laten lezen voor haar overleden ouders. Hij maakte melding van de
komst van de H. Franciscus van Assisi in Turijn; van de sekte der fla-
gellanten; van het mirakel van het Heilig Sacrament; van de liefde van
de Zalige Amedeus van Savooie; van de Apostel van Turijn en van geheel
Piemont. De Zalige Sebastianus Valfré; van Pater Lanteri en van de
Oblaten van Maria; van de eerbiedwaardige Cottolengo, stichter van het
Kleine Huis der Goddelijke Voorzienigheid, een geweldig werk, een won-
derbaarlijk mirakel van Christelijke Naastenliefde; van het Instituut
der Priesters van Liefde, gesticht door de beroemde abt Rosmini en waar-
van de in studie en godsvrucht gevormde leden zich met verschillende
takken van het priesterambt moesten bezighouden, al naar behoefte. En
uiteindelijk maakte hij melding van de vele instellingen der Markiezin
Barolo.
Ten slotte willen we opmerken, dat Don Bosco, daar hij zijn boek
voor de jongens van de scholen en van het Oratorio bestemd had, het hier
en daar doorvlocht met kleine, stichtende en heldhaftige verhaaltjes van
jeugdige heiligen, om zijn leerlingen aan te sporen tot ieder offer voor
het geloof bereid te zijn, en om de goddelijke genade steeds in hun hart
te bewaren.
Nauwelijks had dat werk het licht gezien, of het bleek voor de
jeugd uitermate geschikt te zijn, hetzij door de verstandige keuze van
de stof, of door de gemakkelijke stijl waarin hij het geschreven had, of
door de nauwkeurigheid van de uitdrukkingen waarvan hij gebruik gemaakt
had; vandaar dat het met geestdrift begroet werd en een ruime versprei-
ding vond tot onmeetbaar voordeel van de jongens, wier welzijn steeds
voorop stond bij al het denken en handelen van de heilige man. Er ver-
schenen dan ook elf drukken van, en het aantal verspreide exemplaren is
zeker groter dan vijftigduizend.

22 Pages 211-220

▲back to top

22.1 Page 211

▲back to top
- II/208 -
H O O F D S T U K XXXVI
NIEUWE BESCHULDIGINGEN VAN EEN SECRETARIS VAN DE
MOLINI TEGEN DE JONGENS VAN HET ORATORIO - HET STADSBESTUUR
VERBIEDT DE CATECHISMUSBIJEENKOMSTEN IN DE KERK VAN DE
HEILIGE MARTINUS - DE HAND DES HEREN EN DE ZOON VAN DE
SECRETARIS - DON BOSCO EN ZIJN KRACHT -HET ZWERVENDE
ORATORIO - DE GEEST VAN VOORZEGGING - INDRUKKEN VAN EEN
PRACHTIGE DROOM - HOOP EN TELEURSTELLING.
In Turijn wachtten Don Bosco nieuwe narigheden. Het Stadsestuur had
nog geen antwoord gegeven op het memorandum van de molenaars, noch eni-
gerlei beslissing genomen. Men leefde in gespannen afwachting, toen de
onaangenaamheden een hoogtepunt bereikten door een brief aan de burge-
meesters, afkomstig van een secretaris der Molini. Deze herinnerde in
zijn brief aan de valse geruchten die onder de tegenstanders de ronde
deden, overdreef ze ook nog een beetje op zijn beurt, en zei dat het
voor de gezinnen, die met de uitoefening van een of andere functie be-
last waren, niet meer mogelijk was hun plichten na te komen en rustig te
leven. Hij wees ook op het gevaar dat er in deze teugelloze recreatie
gelegen was, doordat iemand gemakkelijk in het brede en diepe water zou
kunnen vallen, dat de raderen van de molens in beweging moest brengen.
Ten slotte voegde hij er de verzekering aan toe dat deze verzameling van
jongens een poel van onzedelijkheid was. Toen vaardigden de burgemees-
ters, hoewel overtuigd van de onbetrouwbaarheid van het relaas, en toe-
gevend aan de meerderheid van de gemeenteraad een in beleefde termen
vervatte en aan de theoloog Borel gericht bevel uit, volgens welk Don
Bosco deze plaats zou moeten ontruimen en zijn Oratorio naar elders
overbrengen.
Stad Turijn - Eerste afdeling - Algemene Dienst - N.407
Turijn, 18 november 1845
Weledele en Zeereerwaarde Heer,
De Ragioneria, op de hoogte gebracht van de onaangenaamheden, ver-
oorzaakt door de jongens, die zich krachtens de U, Weled. en Z.E.H.
verleende vergunning naar de kerk, gelegen bij de Molens op de Dora
begeven, teneinde daar catechismusonderricht te genieten, heeft be-
sloten dat deze vergunning, die U het gebruik van genoemde kerk toe-
stond, per 1 januari a.s. zal worden ingetrokken.

22.2 Page 212

▲back to top
- II/209 -
Het spijt ons dat de voorgevallen onaangenaamheden aanleiding heb-
ben moeten geven tot dit besluit van de Ragioneria en wij vleien ons
met de hoop dat gij u daarnaar zult kunnen richten. Wij verblijven
inmiddels met gevoelens van oprechte hoogachting,
voor de Burgemeesters
Di Serravale - Bosco di Ruffino
Don Bosco deelde de jongens het besluit van het Stadsbestuur mede.
Algemene verslagenheid, nutteloos gezucht. Enkelen van de grootsten
beklaagden zich bij Don Bosco over deze onrechtvaardigheid; doch hij gaf
hun meteen als antwoord: "Het is niet erg, de goddelijke Voorzienigheid
zal er op haar tijd wel voor zorgen dat de onschuldigen vrijuit gaan." -
En zo gebeurde het ook. Niet alle tegenstanders beleefden vreugde aan
hun overwinning.
De secretaris, de schrijver van de beruchte brief, had voor de
laatste maal geschreven. Toen hij de brief tegen het Oratorio opgesteld
had, werd hij door een hevig beven van de rechterhand getroffen, moest
zijn betrekking opgeven, en na verloop van drie jaren daalde hij in het
graf. Een van zijn kinderen echter, midden op een weg alleen achterge-
laten, werd naderhand door Don Bosco opgenomen in het Tehuis dat hij na
enige tijd in Valdocco opende. Charitas benigna est. De liefde is lank-
moedig en omvat allen gelijkelijk.(1)
Don Bosco moest op dat ogenblik meemaken, dat zijn werk, dat zo
heilzaam was voor het moreel van de volksjongens, en vooral op de zon-
dagen, voor de rust der burgers, niet alleen niet gewaardeerd, doch
zelfs verworpen werd. Hij wilde echter zijn persoonlijke rust niet laten
storen door de openbare rust. Geduldig, doch vastberaden in zijn voorne-
men, overwon hij een overdreven aanmatiging met heldhaftige berusting.
Hij maakte zich zorgen, maar was niet uit het veld geslagen. Dat deze
geestkracht een in het bijzonder door de Heilige Geest geschonken gave
was, blijkt uit het feit, dat hij in moeilijke tijden zoveel goede wer-
ken tot stand bracht, steeds tegen bittere tegenwerking in, doch be-
sluitvaardig, onverschrokken en zonder pralerij. Hij verheugde zich in
zijn lijden en droeg alles op aan God, zodat hij de bitterste en stui-
tendste ervaringen met zachtmoedigheid wist te verwerken. En betekende
het voor hem wellicht een tijdverdrijf, zich temidden van zoveel ruwe,
slecht opgevoede, lawaaierige jongens te bevinden, die niet eens allen
erkentelijk waren, soms zelfs vlegelachtig in de manier waarop zij hun
dankbaarheid toonden? En was het misschien een aangename bezigheid hen
met grote moeite te onderrichten, de enen wegens hun botte geest en
anderen wegens hun koppigheid en tegenzin? En toch behandelde hij allen
met evenveel genegenheid en achting, zoals de beste van alle vaders niet
zou hebben kunnen doen! Zeker, Don Bosco zou, voor zijn jongens iedere
beproeving met vreugde getrotseerd en verdragen hebben en hij zou ook
bereid geweest zijn, het offer van zijn leven te brengen voor het heil
van hun zielen.
(1) 1 Kor. 13,4

22.3 Page 213

▲back to top
- II/210 -
Na een maand zou hij dus met zijn driehonderd jongens op straat ge-
staan hebben, zonder een dak boven het hoofd om hen te beschutten tegen
regen en sneeuw en de koude vrieswind. Intussen kon hij voor een paar
zondagen nog gebruik maken van het uitstel dat het stadsbestuur verleend
had, om de jongens in de Sint-Martinuskerk te verzamelen, maar het werd
niet meer toegestaan dat zij op het plein speelden. Na het eten, en na
de catechismusles, ging hij daarom met zijn groep over de Moscabrug en
bij de oever van de Dora liet hij hen zich vermaken op een braakliggend
stuk bouwland, dat zich daar op de linkeroever uitstrekte. Daar gaf hij
elk een flink broodje en overvloedig fruit of gezouten vlees, en ver-
deelde de verschillende dingen om te spelen: ballen, stelten en touwen
om te springen, en zo begon dan de recreatie die tot de avond duurde.
Intussen, gezeten op een verhoging, bleef hij bij hen en bad zijn bre-
ier.
In de loop van die weken zocht hij een ander onderkomen, maar hij
vond er geen. Door grote nieuwsgierigheid gedreven hadden veel burgers,
op het vernemen der droevige lotgevallen van de kapelaan en diens huis-
houdster en van de secretaris, zich naar Sint-Petrus Banden en naar de
Sint-Martinuskerk begeven. Een zekere vorm van vrees had zich van de
geesten meester gemaakt, zodat bepaalde goede en welgestelde personen
ervoor terugschrokken Don Bosco en zijn Oratorio op een of ander van hun
terreinen toe te laten. "Tegelijkertijd zag men in", zo schrijft Don
Bosco, "dat het verzet tegen wat wij ondernamen, verzet tegen de wil des
Heren was. Niet, dat Hij zich rechtstreeks zou wreken door middel van
zulke vreselijke straffen, doch Hij liet deze ongelukken toe, om aan te
tonen dat hij niet wilde dat iemand tegen ons Oratorio zou optornen."
Het duurde echter niet lang, of er deden zich andere feiten voor, die te
verstaan gaven, dat de Heer al diegenen zegende, die de helpende hand
toestaken om dit zo gezegende werk te steunen, en tal van personen uit
Turijn en elders erkenden bij herhaling, dat hun situatie en die van hun
gezin er beter op geworden was, van het ogenblik af dat zij begonnen wa-
ren wel te doen aan de arme jongens van Don Bosco.
Doch in die dagen wachtte men vergeefs op een straal van hoop. Don
Bosco ging daarom beraadslagen met Don Cafasso, Don Borel en Don Pacchi-
otti. Charitas non agit perperam. De liefde beeldt zich niets in.(1)
Waar moest men heen? Het was onmogelijk, naar het Refugium terug te ke-
ren. Door te gaan met in de kerk van de heilige Martinus bijeen te ko-
men, leek niet raadzaam, vanwege de vijandige gezindheid van de mole-
naars, die door het besluit van het stadsbestuur overmoedig geworden wa-
ren. Er was geen sprake van, de catechismuslessen op te heffen! Maar
waar moest men heen? Na gebeden te hebben, besloot men de onderneming
tot iedere prijs voort te zetten. De Sint-Martinuskerk zou hebben kunnen
dienen als onderkomen voor een uurtje godsdienstonderricht in geval van
onweer. Het plein van de Molini zou het punt van samenkomst zijn en te-
vens uitgangspunt; het Oratorio zou beginnen rond te zwerven.
Het was begin december, en enkele zondagen begon men op de vol-
gende manier. 's Morgens gingen de jongens naar het plein van de Molini,
waar Don Bosco hen opwachtte en iedereen had zich van proviand voor de
(1) 1 Kor. 13,4.

22.4 Page 214

▲back to top
- II/211 -
hele dag voorzien. Op een gegeven ogenblik stelde de goede aanvoerder
hen in rijen op en beval hun, het stilzwijgen te bewaren, minstens zo-
lang men zich in de stad bevond. Bij het teken van vertrek, plaatste hij
zich, nuchter en ziekelijk als hij was, aan de kop van de stoet en
leidde de levendige troep tot enkele kilometer buiten Turijn, nu eens
naar Sassi, een andermaal naar de Madonna del Pilone, naar de Madonna di
campagna, naar de Monte dei Cappucini, naar Pozzo dl Strada, naar de
Crocetta of ergens anders heen. Op de plaats van bestemming gekomen;
vroeg Don Bosco aan de pastoor van de plaats, of aan de religieuzen van
het klooster, om toestemming, die hem nooit geweigerd werd. Allen traden
de kerk binnen, en daar Don Bosco vooral verlangde dat zij zouden biech-
ten, ook in dat korte tijdsbestek, vroeg hij de een of andere goedwil-
lende priester hem daarbij te helpen door een zeker aantal voor zijn
rekening te nemen.
Daarna droeg hij de heilige Mis op en gaf vervolgens een korte uit-
eenzetting over het Evangelie. Het godvruchtige gedrag van de jongens
stichtte de inwoners van de plaats, evenals de kloosterlingen zelf,
indien het een klooster was, waar zij verbleven. Een van de grootste
aantrekkelijkheden voor de jongens waren de preken van Don Bosco. Op
zekere dag gaf hij Don Luigi Guanella een verklaring van die voorkeur
der jongens: Wanneer u goed te werk wilt gaan en de jongens boeien als
ge voor hen preekt, moet u gebruik maken van voorbeelden, parabels,
gelijkenissen; maar waar het vooral op aankomt is, dat de vertellingen
goed worden ontwikkeld, tot in alle bijzonderheden, ook de kleinste. Op
die manier stellen de jongens in het ene of in het andere onderdeel be-
lang, en daardoor voor de verschillende of tegengestelde handelingen van
de beschreven personen, zij zullen zich de droevige of blijde gebeurte-
nissen aantrekken die hun fantasie treft en met belangstelling blijven
luisteren hoe het verhaal ten einde loopt."
Na de middag kwamen ze weer bij elkaar in de kerk of in een aan-
grenzende gang, en na wat catechismus, een liedje en een verhaal bij
wijze van preek, trok Don Bosco er met hen op uit om een wandeling te
maken over de naburige heuvels, langs een min of meer eenzame weg, of
hij trok met hen naar een of andere plaats, waar ze wat konden spelen
zonder anderen te hinderen. Deze wandelingen waren niet zonder kosten.
De zuivere lucht en de beweging wekten immers de eetlust van de jongens
op, en daar niet weinigen al alles opgegeten hadden wat ze als proviand
hadden meegekregen, en nu weer opnieuw honger hadden, moest Don Bosco
voor brood voor hen zorgen.
Zodra de zon achter de Alpen begon weg te zakken, werd er een te-
ken gegeven en keerden zij terug in de stad, iedereen naar zijn eigen
huis om te vertellen wat hun goede directeur gedaan en gezegd had. Al-
vorens terug te keren naar het Refugium was Don Bosco gewoon, als hij
met enkele van de grotere jongens langs een kerk kwam, daar binnen te
gaan om er wat te bidden, of de zegen met het Allerheiligste te ont-
vangen. En God was met hem!
Op de vierde zondag van de advent, 22 december, werd de Sint-Mar-
tinuskerk definitief verlaten. Nadat hij de jongens een gebed had laten
uitspreken, bij wijze van afscheidsgroet aan de Titelheilige, riep Don
Bosco bij het naar buiten gaan en met ten hemel geslagen ogen uit: "Do-
mini est terra et plenitudo eius." - Toen sprak hij tot de jongens, met
in zijn stem een klank van vast vertrouwen: "Hebt geduld! De Heilige
Maagd zal ons helpen! We gaan op zoek naar een ander lokaal."

22.5 Page 215

▲back to top
- II/212 -
"En waar zullen we dat vinden"? vroegen enkelen, die het dichtst
bij hem waren.
Degene die voor de nestjes van de vogels zorgt, en de wilde dieren
in de holen van de bossen beschutting biedt, neen, die zal ons zeker
niet vergeten.
Op kerstdag stroomden de jongens als een stortvloed naar Don Bosco
in het Refugium. Wat te doen? Zijn kamer, die op zichzelf al klein
genoeg was, lag vol met een hele hoop benodigdheden voor het spel of de
dienst in de kerk, en die daarheen waren overgebracht uit de Molini en
uit de noodkapel van het Ospedaletto. Don Bosco, omgeven door een me-
nigte jongens, bereid om hem te volgen overal waarheen hij ging, had
geen stukje terrein waar hij hen kon bezighouden en dat hij het zijne
kon noemen. Het weer was bitter koud. Niemand kon voorzien, Don Bosco
zelf evenmin, waar hij uiteindelijk een onderkomen zou vinden. Intussen
begaven allen zich naar een kerk in de buurt, om daar de drie Missen bij
te wonen; maar het was toch een heel andere zondag dan die van het vori-
ge jaar, en die gedachte vervulde de harten van allen met een ongewone
weemoed.
Hoewel Don Bosco bevreesd was, dat de jongens er tegen zouden op-
zien naar de zondagsbijeenkomsten te blijven komen, toch hield hij zijn
zorgen voor hen verborgen en toonde zich tegenover hen goedgehumeurd,
troostte hen en spoorde hen aan moed te houden; hij beurde hen op door
hun duizenderlei wonderen te vertellen met betrekking tot het toekom-
stige Oratorio, dat op dat ogenblik alleen nog maar in zijn geest en in
Gods raadsbesluiten verborgen was. "Jullie hoeven niet bang te zijn,
beste jongens", zei hij tegen hen; "er is al een prachtig gebouw voor
jullie ontworpen, het zal niet lang meer duren, of het zal onze eigendom
zijn. We zullen een mooie kerk hebben, een groot huis, grote speelplaat-
sen en een groot aantal jongens zal er kunnen spelen, bidden en werken."
- En merkwaardig! De jongens geloofden in zijn woord! Men zou gezegd
hebben, dat de kritieke situatie waarin hij verkeerde, iedere gedachte
aan het Oratorio in rook moest doen opgaan, en degenen die het bezochten
moest verstrooien. Hun aantal nam echter steeds toe. Zij vertelden
elkaar de voorspelling van Don Bosco, en de heer Giuseppe Villa hoorde
in 1856 door velen van hen vertellen, die toen al grote mensen geworden
waren, zowel over de profetische woorden als over hun verwezenlijking,
waarvan hij het resultaat zelf kon zien.
Het is eveneens een vermeldenswaardig feit, dat deze wandelingen
van Don Bosco steeds Valdocco tot uitgangspunt, punt van aankomst en
vestiging hadden, alsof een magnetische kracht hem daar naartoe trok.
Een lieftallige voorstelling had hem in zijn droom nog een ander voor-
treffelijk schouwspel getoond, Hij vertelde het in 1884 in het kort
aan een paar van zijn vertrouwelingen. Maar het schitterendste dat hij
toen gezien had vertelde hij herhaaldelijk en met lange tussenpozen, in
de loop van ongeveer twintig jaar, en dat was, wanneer hij ontroerd en
als het ware in extase de kerk van Maria Hulp der Christenen aanschouw-
de. De schrijver die bij hem stond, liet geen enkel woord ontsnappen,
noteerde ze telkens met zorg, en, door wat hij zei, samen te voegen,
ontwikkelde zich daaruit van lieverlee het hier weergegeven tafereel.
Hij meende zich aan de noordelijke rand van de Rondo of Circolo
Valdocco te bevinden, en terwijl hij zijn blik in de richting van de

22.6 Page 216

▲back to top
- II/213 -
Dora liet dwalen,zag hij in de verte, tussen de hoge bomen door, die in
die tijd langs de weg stonden die thans Regina Margherita heet, op een
afstand van ongeveer zestig meter in de buurt van de via Cottolengo, in
een veld met aardappels, mals, bonen en kolen, drie schone, van licht
stralende jongens staan. Zij stonden op dezelfde plaats, die hem in zijn
vorige droom was aangewezen als de glorierijke martelplaats der drie
soldaten van het legioen van Thebe. Zij wenkten hem naar hen toe te
komen en met hen mee te gaan. Don Bosco haastte zich, en toen hij bij
hen was, voerden ze hem heel vriendelijk naar de uiterste rand van dat
terrein, waar zich thans vol majesteit de kerk van Maria Hulp der Chris-
tenen verheft. Don Bosco liep er een eind rond, en kwam voorbij het ene
wonder na het andere, totdat hij voor een onbeschrijflijk bevallige en
schitterend geklede Dame kwam te staan, vol majesteit en pracht, bij wie
hij een gezelschap van als vorsten er uitziende grijsaards opmerkte. Een
stoet van edele, ontelbare personen, vol gratie en verblindende rijkdom,
vergezelde haar. En overal in het rond waren andere scharen merkbaar,
waarheen men ook keek. Deze Dame, die zich bevond op de plaats waar
thans het hoofdaltaar van de grote kerk staat, nodigde Don Bosco uit
naderbij te komen. Toen hij dat gedaan had, maakte zij hem duidelijk,
dat de drie jongens, die hem naar haar toe gebracht hadden, de martela-
ren Solutore, Avventore en Ottavio waren; en daarmee scheen zij hem te
willen zeggen, dat deze de bijzondere beschermers van die plek zouden
moeten zijn.
Hierna moedigde zij hem met een betoverende glimlach om de lippen,
en met minzame woorden aan, zijn jongens niet in de steek te laten,
doch met steeds grotere ijver het ondernomen werk voort te zetten. Ze
zei tegen hem, dat hij ernstige hinderpalen op zijn weg zou ontmoeten,
maar dat die alle zouden worden overwonnen en uit de weg geruimd, door
zijn vertrouwen in de Moeder van God en in haar goddelijke Zoon.
Ten slotte wees zij hem in de nabijheid een huis aan, dat inderdaad
bestond, en dat, zoals hij later vernam, het eigendom was van een zekere
heer Pinardi; en een kerkje, juist op de plaats, waar nu de kerk van de
Heilige Franciscus van Sales staat met de belendende gebouwen. Zij
strekte haar rechterhand in die richting uit en zei met een onbeschrijf-
lijk welluidende stem: Haec est domus mea: inde gloria mea.
Bij het horen van die woorden werd Don Bosco zo ontroerd, dat hij
ervan huiverde; en de figuur van de Heilige Maagd, want zij was die
Dame, en heel het visioen, trok langzaam, als een nevel, van de grond
op. Maar, vertrouwend in de goddelijke goedheid en barmhartigheid, had
hij intussen aan de voeten van de heilige Maagd de volkomen toewijding
van zichzelf aan het grote werk dat hij begonnen was, hernieuwd.
De volgende morgen haastte hij zich, opgetogen over zijn droom, op
weg om een bezoek te brengen aan het huis dat de heilige Maagd hem had
aangewezen. Bij het verlaten van zijn kamer zei hij tegen Don Borel: "Ik
ga naar een huis kijken dat geschikt is voor ons Oratorio." - Maar hoe
groot was zijn pijnlijke verrassing niet, toen hij, ter plaatse gekomen,
in plaats van een huis met een kerk aan te treffen, alleen maar een
woning vond van mensen die een slecht leven leidden! Teruggekeerd in het
Refugium en vol belangstelling ondervraagd door Don Borel, antwoordde
hij, zonder enige andere verklaring, dat dit huis, waarop hij zijn hoop
gesteld had, voor het doel toch niet geschikt was.

22.7 Page 217

▲back to top
- II/214 -
H O O F D S T U K XXXVII
HET ORATORIO EN DE SCHOLEN IN HET HUIS MORETTA - ENKELE
WELDOENERS
VAN HET ORATORIO - DE THEOLOOG GIACINTO
CARPANO - DE CATECHISMUS IN ENKELE OPENBARE EN
PARTICULIERE SCHOLEN - PRAATJES - DON CAFASSO DIENT DE
CRITICI VAN DON BOSCO VAN ANTWOORD
Doordat het weer uitermate koud geworden was konden er geen
wandelingen naar de buiten meer ondernomen worden. Het was ten koste
van enkele offers daarom nodig, in de stad een plaats te vinden waar
men de zondagse samenkomst kon houden. Daarom drong Don Bosco, in over-
leg met Don Borel, levendig aan bij een goede priester, Moretta geheten,
en had ten slotte van hem drie lokalen in huur gekregen in een huis van
hem, dat niet ver van het Refugium verwijderd lag aan de westzijde. Het
kwam uit op de Cottolengoweg, die toen op dat punt een steil pad was, en
het was het tweede huis van het weggetje dat langs de Filippiweide liep,
waarop later een ijzergieterij werd opgericht. Op de gelijkvloerse ver-
dieping stond nog slechts één andere, die men bereiken kon via een gaan-
derij die aan drie zijden langs het gebouw heenliep, en via een buiten-
trap en een balkon, die beide van hout waren. Zonder er erg in te hebben
waren de jongens steeds meer het doel van hun zwerftochten genaderd, in
hun beloofde land.
Zij brachten hier ongeveer drie maanden door, klein behuisd wel-
iswaar, maar ze waren toch tevreden voor die winter over een plaats te
beschikken waar ze konden samenkomen om te biechten, te leren en te spe-
len als de sneeuw hoog lag, of de nevel de gebouwen en straten van de
stad omhulde. Bij gebrek aan een kapel, gingen ze door met een bezoek te
brengen aan een of andere niet te verafgelegen kerk: gewoonlijk was dat
de Consolata of de Sint-Augustinuskerk. Veel jongens gingen godvruchtig
te communie. Op Driekoningen en bij gelegenheid van enkele andere plech-
tigheden gingen ze nog naar de kerk om de zegen met het Allerheiligste
te ontvangen. Gedurende die winter beperkten de godsdienstoefeningen
zich tot een eenvoudige catechismusles op iedere zondagmiddag en het
zingen van kerkliederen voor een geïmproviseerde altaartje, waarop Don
Bosco een madonnabeeld temidden van kandelaars had geplaatst, en zo goed
en zo kwaad als hij kon, versierd. Ook zorgde hij voor wat ontspanning
voor zijn jongens, voorzover dat daar mogelijk was, zoals het lottospel,
het ganzenbord, de dobbelstenen, het damspel, soms hadden ze veel ple-
zier met blindemannetje te spelen; soms ook hield Don Bosco hen met
goochelen bezig. Aldus vertelde Stefano Castagno, die als jongen in
dezelfde buurt woonde. Al de gymnastiekbenodigdheden, die nu van geen
nut meer waren, waren overgebracht vanuit het Refugium en daar in een
hoek opgestapeld.

22.8 Page 218

▲back to top
- II/215 -
De aanwezigheid van Don Bosco was voldoende om orde te houden onder
die troep bengels, die geen discipline gewoon waren; maar hij kon niet
steeds en overal bij hen zijn, vooral niet in de openbare kerken gedu-
rende de heilige diensten. Het was dus nodig dat hij plaatsvervangers
zocht om te assisteren, en eveneens personen die in de niet geringe kos-
ten konden bijdragen om de jongens bezig te houden en beloningen te
geven. Daar ontbrak het dan ook niet aan. "Vanaf het begin", zo schreef
Don Bosco, "waren onze weldoeners een zekere Gagliardi, een man die een
garen-en-bandwinkeltje had tegenover de Mauritiusbasiliek, en die, daar
hijzelf niet voldoende geld had om aalmoezen te geven, naar het Oratorio
kwam ter assistentie van de jongens en die andere personen voor ons werk
trachtte te winnen. Ook was er de heer Montuardi, die ongeveer twee jaar
lang maandelijks een bedrag van dertig lire aan Don Borel gaf; en de
edelmoedige en rijke bankier Commandeur Cotta. Dezen en nog enkele ande-
re heren deden eveneens hun best om goede patroons voor die jongens te
vinden, die anders niet wisten waar ze moesten gaan werken."
Daarbij was er nog een jonge priester van Turijn, uit een zeer rij-
ke familie en met een goed verstand, Don Giacinto Carpano, gewijd in
1844. Don Cafasso stuurde hem erop uit om Don Bosco te gaan helpen. On-
vermoeibaar predikant, en eveneens in het geven van catechismusonder-
richt, bleek hij een en al zachtmoedigheid in de omgang met de jongens,
aan wier spelen hij deelnam. Van Don Bosco leerde hij zijn hele leven,
uit liefde tot Jezus Christus, te geven in het assisteren van de jon-
gens, en met Don Bosco en met Don Borel bezocht hij geregeld de gevan-
genissen. Later verzamelde hij in zijn huis de studenten uit de buurt,
hielp hen bij het maken van hun huiswerk en vermaande hen tegen de
gevaren die de ziel bedreigen. Hij gaf meerdere uren per dag les in
Latijn aan degenen die priester wilden worden; hij gaf retraites voor de
jongens die door de overheid in het verbeteringsgesticht de Generale
waren opgenomen; hij haalde ongeveer tien jongens bij zich in huis die
uit de gevangenis ontslagen waren, zorgde voor hun eten, voedde hen op
en stuurde hen werken bij degelijke meesters.
Met behulp van o.a. Don Carpano, liet Don Bosco er geen gras over
groeien om zijn school te heropenen die gedurende een maand of zes ge-
schorst was. De jongens, wier aantal tot tweehonderd was teruggelopen,
omdat hij er niet méér kon opnemen, deelde hij in drie klassen in, en
voor elk daarvan stelde hij een lokaal ter beschikking. Hier werden de
bankjes van de verlaten Sint-Franciscuskapel in orde gezet. Iedere
avond, nadat in de stad de zaken gesloten waren, kwamen de jongens er om
te leren lezen van grote wandborden. Urenlang weerklonk ver over de met
ijs bedekte weilanden en akkers het eentonige gedreun van het alfabet,
van hele woorden die lettergreep na lettergreep werden uitgesproken, of
van meer of minder samengestelde zinnen. Drie koren die door elkaar heen
klonken, af en toe onderbroken door de stem van de meester. Van de tijd
dat het Oratorio nog in het Convict van Sint Franciscus van Assisi ge-
vestigd was, had Don Bosco de noodzakelijkheid onderkend om vooral be-
paalde jongens te onderrichten die analfabeten waren, en die, hoewel ze
al een behoorlijke leeftijd hadden, niettemin onbekend gebleven waren
met de waarheden van het geloof. Hij zag in dat voor hen het uitsluitend
mondelinge onderricht te lang zou duren om hen de nodige godsdienstige
onderrichting te geven, of dat het hun zou gaan vervelen en zij helemaal
niet meer zouden komen. Hij wilde hen daarom in staat stellen, zelf de
catechismus te lezen en te leren; maar toen moest die school, door ge-
brek aan geschikte lokalen en leermeesters, zich tot het minimum be-
perken.

22.9 Page 219

▲back to top
- II/216 -
In het huis Moretta echter, evenals vroeger in het Refugium, kon-
den de avond en zondagsscholen weer met enige regelmaat worden voort-
gezet. Niet weinig jongens maakten een vruchtbaar gebruik van die ge-
legenheid, en het in hen opgewekte verlangen om te leren, viel samen
met de moeite die Don Bosco en enkele van zijn helpers zich getroost-
ten. Voor een zeker aantal leerlingen werd er ook overdag school gehou-
den, aangepast aan de verschillende beroepen en aan de verschillende
werkuren, en daar werd dan les gegeven in rekenen, in enkele beginse-
len van het tekenen en bovendien werd de leerlingen een bescheiden be-
grip van de aardrijkskunde bijgebracht.
Terwijl Don Bosco zich met zoveel liefde bezighield met de van de
straat weggehaalde schapen, verwaarloosde hij tezelfdertijd ook niet
een ander werk, dat van niet minder belang was. Dat wil zeggen: de jon-
gens van het kwaad afhouden, en aan die jongens godsdienstonderricht
geven, die in een christelijk gezin een goede opvoeding genoten hadden.
Daarom bracht hij iedere week een bezoek aan verschillende openbare
scholen van de stad, waar hij onder de onderwijzers vrienden telde.
Door een aangenaam en beredeneerd catechismusonderricht vervulde hij
zijn opvoedkundige zending, nu eens in de klassen der moedige zonen van
La Salle, dan in die van de Porta Palazzo en van Sint-Francesco di Pao-
lo, of in het College van Portanova en elders. Met genoegen verving hij
een godsdienstleraar, die afwezig of ziek was, en hij bood eveneens
zijn hulp aan in die particuliere instellingen, waar het godsdienston-
derricht niet regelmatig gegeven werd. Onder deze laatste gaf hij de
voorkeur aan de lagere school van prof. Bonzanino en die van de retori-
ca van prof. Don Matteo Picco, wier leerlingen tot de voornaamste fami-
lies van Turijn behoorden Met goedvinden van de twee leraren ging hij
iedere zaterdagavond daarheen. Zijn meeslepende woorden, zijn beminne-
lijke, welgekozen en eenvoudige woorden, deden hem de harten van de
leerlingen winnen. Zijn verschijnen in een school betekende steeds een
feest. De stof die hij behandelde putte hij uit de gewijde geschiede-
nis, en hij was zo geboeid door alles wat hij in zijn beschouwing be-
trok en hij sprak er zo graag over, dat hij in de loop van bijna tien
jaren nooit op die bijeenkomsten ontbrak. En zijn laatste doel was
steeds de leerlingen aan te sporen om veelvuldig te biechten en te
communie te gaan.
Ofschoon van begin af aan de ernst van Don Bosco's ijver duide-ijk
bleek, dachten toch niet allen even gunstig over zijn bezoeken aan de
scholen in de stad. Ook het bezoek van zoveel jongens aan het huis Mo-
retta kon niet onopgemerkt blijven en gaf de leeglopers aanleiding tot
praatjes. Het was voor de eerste keer dat in onze streken dit soort
scholen werd ingevoerd, en dus was er wel een en ander over te doen,
sommigen spraken er in gunstige zin, anderen in tegengesteld opzicht
over. In die winter van 1845 op 1846 begonnen er zich praatjes te ver-
spreiden die, zo niet Don Bosco, dan toch wel zijn jongens niet weinig
mishaagden. Velen vonden zijn onderneming ijdel en gevaarlijk, zelfs
ernstige personen lieten zich in die zin uit. Verscheidene kwade tongen
in de stad, begonnen onze Don Bosco een revolutionair te noemen, anderen
vonden, dat hij niet goed wijs was, en sommigen achtten hem een ketter.
Van het Oratorio vertelde men, dat het een beredeneerde manier was om de
jeugd uit de verschillende parochies weg te lokken, ten einde hun ver-
dachte beginselen bij te brengen. Deze laatste beschuldiging, die het
meest gehoord werd, berustte op het valse geloof, dat Don Bosco aanhan-
ger was van een opvoedkunde die zich, na het verzet van de aartsbisschop
terecht een twijfelachtige faam verworven had, en op de opmerking dat

22.10 Page 220

▲back to top
- II/217 -
hij, hoewel hij niets duldde dat zondig of in strijd was met het fat-
soen, zijn leerlingen toch allerlei soorten lawaaierige ontspanning
toestond. Het oude systeem van opvoeden in de scholen was discipline
onder de strenge blik van de meester en voorts gesteund op geweld, ter-
wijl de vernieuwingen van Don Bosco teveel vrijheid lieten. Don Bosco
trachtte zich te verontschuldigen tegenover zijn critici, wanneer hij
hen in de stad ontmoette, of wanneer zij hem kwamen opzoeken; maar hoe
meer hij zijn best deed om hen de zaken in het juiste licht te doen
zien, des te ongunstiger men over hem dacht. Wij geloven dat degenen,
onder wie zich ongetwijfeld enkele aanhangers van sektarische ideeën
bevonden, zo spraken met de bedoeling een verwijdering tussen hem en de
jongens tot stand te brengen, en hun zondagsbijeenkomsten een einde te
doen nemen; maar zij die hem volkomen kenden, vatten nog meer eerbied
voor hem op, in stede van hun achting voor hem te verliezen, en zij
deden hun best hem nog meer genegenheid dan ooit te tonen.
Ook sommige geestelijken zagen in Don Bosco iets buitengewoons en
groots, dat zij niet konden verklaren, vooral zijn activiteit en de
wijze waarop hij de zielen aan zich wist te binden en de menigte te
leiden, zodat ze uitriepen: "Wee ons, wee de Kerk, indien Don Bosco
niet een priester naar Gods hart is!... — Zou hij het zijn?" En zij be-
streden hem zonder zich ervan overtuigd te kunnen houden, dat hij de
ingevingen van een hemelse zending volgde.
Toen Don Cafasso intussen zag, dat Don Bosco verkeerd werd begre-
pen en zelfs door de eigen oversten werd gewantrouwd, stelde hij alles
in het werk om de vooringenomenheden te doen verdwijnen, en te gelij-
kertijd zocht hij weldoeners en beschermers voor hem. Door deze aanhou-
dende zorg, om Don Bosco te begunstigen en te helpen, haalde hij zich
verwijten op de hals, en er waren geestelijken van aanzien, die in dat
opzicht vonden, dat hij zich om de tuin liet leiden. Despiney wijst
daarop in zijn inleiding tot zijn werk over Don Bosco, daar waar hij
schrijft: "Enkele vrienden (van Don Bosco) die hem anders heel genegen
waren... wendden zich tot zijn biechtvader Don Cafasso, en voerden aan,
dat men de Kerk een ware dienst zou bewijzen, door nauwkeurige grenzen
te bepalen aan een tè ondernemingsvolle ijver... Glimlachend en in de
grootste kalmte luisterde Don Cafasso naar deze klachten die hem nu
eens in dit, dan weer in een ander opzicht werden gedaan; maar dan ant-
woordde hij steeds op ernstige toon, met een profetische klank in zijn
stem: "Laat hem toch doen, laat hem toch doen..." Er was niemand in Tu-
rijn die niet erkende, dat Don Cafasso op een bepaalde manier de gees-
ten wist te doorschouwen; daar had hij meer dan eens, onder heel moei-
lijke omstandigheden, de bewijzen van geleverd; maar men was geneigd
te geloven, dat hij in het geval van Don Bosco dwaalde. En al deze lie-
den probeerden het nog eens, met zoveel hardnekkigheid en met een zo
grote overvloed van overwegingen, dat zij op zijn minst de indruk wek-
ten, vooral bezorgd te zijn voor de belangen van God. Don Cafasso toon-
de zich steeds opgewekt, vriendelijk en hoffelijk; maar het was steeds
hetzelfde, later beroemd geworden woord, waarmee hij besloot: Laat hem
toch doen!"(1)
(1) Despiney, D.Bosco, blz. X

23 Pages 221-230

▲back to top

23.1 Page 221

▲back to top
- II/218 -
H O O F D S T U K XXXVIII
DE GEZONDHEID VAN DON BOSCO GAAT ACHTERUIT - DON BOREL ALS
VERDEDIGER VAN HET ORATORIO - DE PASTOORS VAN TURIJN -
HET BOEKJE: DE ZES ZONDAGEN EN DE NOVEEN TER ERE VAN DE
HEILIGE ALOYSIUS VAN GONZAGA
Op het eind van het jaar 1845 leek het, alsof Don Bosco niet meer
bestand was tegen het langzame verval van zijn krachten. De theoloog
Borel had daarvan mededeling gedaan aan Markiezin Barolo, die nog niet
uit Rome was teruggekeerd, en deze dame schreef hem onverholen, dat men
tot iedere prijs alles in het werk moest stellen om de kostbare gezond-
heid van Don Bosco te behouden. Enkele dagen later stuurde zij hem 100
lire voor het Oratorio. Don Borel haastte zich te antwoorden:
"Hooggeboren Vrouwe,
Uw liefdevolle opmerkingen ten aanzien van onze geliefde Don Bos-
co en de gunsten die U zich verwaardigt hem te schenken, tonen aan,
hoezeer het leven van deze ijverige priester U ter harte gaat. Hij zal
daar zeker voordeel uit putten, en ik van mijn kant dank er U van gan-
ser harte voor.
"Al in het begin van december, toen hij zag dat Don Bosco rust be-
hoefde, nam Don Pacchiotti de Heilige Mis in het Ospedaletto van hem
over en liet hem de tweede mis opdragen in de Ritiro. Dat dit een uit-
stekende maatregel was bleek spoedig uit de gunstige uitwerking die het
op hem had; niettemin kon hij niet bogen, op een volkomen herstel en
op Uw aandrang is hem voor een weinig tijd volledige rust en onderbre-
king van zijn werkzaamheden in het Refugium voorgeschreven, terwijl hem
is aangezegd anders ook alle andere bezigheden stil te leggen, totdat
hij volkomen hersteld is. Op deze grond neem ik stellig aan, dat hij wel
spoedig zal zijn genezen.
"Vandaag heeft hij me definitief geantwoord wat hij van plan is te
doen, en de dag na Driekoningen zal hij zich aan het voorschrift onder-
werpen. Hij zal met Don Guala en Don Cafasso te doen krijgen, indien hij
er zich niet stipt aan houdt. Deze twee laatsten hebben een vriendelijk
aanbod gedaan aan een priester voor de tweede Mis in de Ritiro; en voor
het geval onze verdubbelde ijver niet voldoende zou zijn om aan de eisen
van het Huis te voldoen, zal hij zich tot pater Rector van de Oblaten
wenden om te kunnen beschikken over een der biechtvaders die hier steeds
plegen te komen.
Indien het intussen Gods wil is, ons een priester te doen ont-
dekken, die van de noodzakelijke geest voor dit huis bezield is, zal

23.2 Page 222

▲back to top
- II/219 -
u ik niet nalaten hiervan in kennis te stellen, en U tonen tot hoeveel
dankbaarheid de beschikbaarstelling van een collega te meer mij ver-
plicht.
3 januari 1846
Uw onderdanige dienaar,
T. G. Borel"
Voor een tijdje moest Don Bosco zich dus een gedeeltelijke gedwon-
gen rust laten opleggen en zijn taak aan het Ospedaletto en in het Re-
fugium eraan geven; maar niemand durfde van hem verlangen ook zijn jon-
gens in de steek te laten. Inderdaad had het Oratorio, dat thans in het
huis Moretta werd voortgezet, het hart van Don Bosco persoonlijk nodig,
om ondanks alle moeilijkheden in leven te blijven. Toen het feest van de
heilige Franciscus van Sales gekomen was, en de jongens dat niet anders
konden vieren dan door de heilige Mis buitenshuis te gaan horen, had
Don Bosco, bij hun terugkomst, een prettige verrassing voor hen bereid
in de vorm van giften voor meer dan vijftig lire, zoals Don Borel
schreef; en zo ging de dag nog in grote opgewektheid voorbij.
Intussen kreeg het Oratorio, zoals de aartsbisschop wel voorzien
had, met een moeilijkheid te maken, waar gewoonlijk ieder niet-parochi-
eel werk mee te stellen heeft, dat, hoe goed op zichzelf ook, niet bij
openbaar besluit is goedgevonden door het wettige gezag Don Bosco had
tot nu toe alle vergunningen en goedkeuringen uitsluitend mondeling
verkregen, terwijl men de geschrevene van persoonlijk en tijdelijk ka-
rakter oordeelde. In het begin van 1846 werd er in Turijn inderdaad een
conferentie gehouden van vele ijverige priesters om meer doeltreffende
middelen te bespreken ter bevordering van het heil der zielen. Onder de
deelnemers bevonden zich Don Borel en Don Giacomelli. Men kwam te spre-
ken over het catechismusonderricht aan de jongens en daarvan maakte de
theoloog Carlo Dellaporta, pastoor der parochie van de Carmine gebruik
om zich te beklagen over het zondagsoratorio en over Don Bosco. Hij zei
dat deze er de oorzaak van was, dat de jongens een van de parochie
onafhankelijke klasse vormden en dat het erop zou uitlopen dat zij hun
eigen pastoor niet eens meer kenden. Daardoor kwam het hem voor, dat Don
Bosco niet onderworpen genoeg was aan degenen aan wie hij volgens de
hiërarchieke orde onderworpen moest blijven, en niets te ondernemen
zonder hun verlof.
Dat argument, dat meer schijnbaar dan waarachtig was, werd onmid-
dellijk weerlegd door de theoloog Borel, die erop wees, dat de aarts-
bisschop haarfijn op de hoogte was van alles wat Don Bosco ondernam; dat
heel veel jongens van zijn Oratorio vreemdelingen waren en geen jongens
uit de parochies, en dat zij zonder deze hulp op zondag niet eens de
heilige Mis zouden bijwonen. Wat de Turijnse jongens aanging, gaf hij de
verzekering dat zij niet talrijk waren, en dat het grootste deel van hen
jongens waren die slecht waren opgevoed en erg onwetend. Dat zij niet in
toom te houden waren dan door een soort van heilzame betovering die Don
Bosco op hen uitoefende. Wanneer zij aan hun lot waren overgelaten, zou-
den ze zeker niet de weg gekozen hebben die naar de parochiekerk leidt
en, als ze dan andermaal in slecht gezelschap verzeild geraakten, zouden
ze verloren zijn. Het lag voor de hand dat deze jongens beter in het
Oratorio onderricht en van het kwaad verwijderd gehouden konden worden,
dan dat ze nergens terechtkwamen. Overigens deed het hem leed, dat de
ware geest van Don Bosco niet voldoende bekend was en gewaardeerd werd.

23.3 Page 223

▲back to top
- II/220 -
Don Bosco trok nimmer jongens uit de parochies aan, maar ving degenen op
die spontaan naar hem toe kwamen; door het voorbeeld en het woord bracht
hij hun eerbied bij voor de geestelijkheid, en bereidde hij hen erop
voor om met de tijd trouwe en vurige parochianen te worden; daarvoor
waren volop getuigenissen aanwezig. En hij besloot: "Nemen we eens een
ogenblik aan, dat men probeerde hen allen naar uw kerken te brengen. Is
er op het ogenblik niet een geheel nieuwe bevolking met duizenden jon-
gens die de stad overstromen, een aantal dat steeds groter wordt? Wie
zou de orde en de stilte kunnen handhaven onder een dergelijke ongedi-
sciplineerde menigte? Wie zou zich met de zorg belasten over elk van
hen? Zou dat immers niet leiden tot ernstige hindernis van de andere
parochianen? Zijn de pastoors en kapelaans niet voldoende belast met
verschillende bezigheden, vooral juist op zondag? Daarom ben ik ook van
mening, dat men zou moeten vragen, dat er niet één, maar tien, maar
twintig Oratoria in deze stad moeten worden opgericht, in de zekerheid
dat de jongens niet zullen nalaten daarheen of naar de parochies te
gaan." De meerderheid van die bijeenkomst was het daarmee eens, keurde
het goed en ging over tot de orde van de dag.
Niettemin was de pastoor van de Carmine nog niet overtuigd. Hij
hield staande dat het beginsel der jurisdictie van de parochies over
hun gelovigen onbetwistbaar en onaantastbaar bleef; hij kon niet toe-
staan dat een ander gezag buiten het eigene, en dat buiten de grenzen
van het gebied dat haar bij kerkelijke wet was toebedeeld, erkend zou
worden. Zijn collega's waren dezelfde overtuiging toegedaan; het was
echter geen minderwaardige drijverij of naijver die hen dreef, omdat
zij waarlijk bezorgd waren voor het heil van de zielen. Zij redeneerden
aldus: "Het Oratorio van Don Bosco houdt de jongens uit de parochie weg.
Dientengevolge ziet ieder van ons de kerk leeg op het uur van de cate-
chismus, en kan de jongens niet meer kennen, over wie hij rekenschap zal
moeten afleggen voor God. Daarom moet Don Bosco ophouden met ze om zich
heen te verzamelen en ze naar onze kerken sturen!" - En zij besloten Don
Bosco te vragen wat hij daarop te zeggen had.
Inderdaad vervoegden zich twee achtenswaardige pastoors op zekere
dag bij hem en spraken in bovenomschreven zin tot hem.
"De jongens, die ik bij elkaar breng", antwoordde Don Bosco,
"wordt niets in de weg gelegd om de parochies te bezoeken."
"Hoezo?"
"Wel, het zijn bijna allemaal vreemdelingen, zonder toezicht van
hun ouders die ver weg wonen. Ze zijn naar Turijn gekomen om werk te
zoeken. Ze komen uit Savooie, uit Zwitserland, uit Val d'Aosta, uit
Biella, uit Novara en uit Lombardije. Het zijn in hoofdzaak die jon-
gens die het Oratorio bezoeken."
"Zou u ze niet naar de parochie kunnen sturen in het gebied waar
ze thuishoren?"
"Zij kennen ze niet."
"Waarom doet ge ze niet kennen?"
"Omdat dat praktisch onmogelijk is. De verscheidenheid van taal,
de onzekerheid van hun domicilie, omdat ze nu eens bij de ene, dan
weer bij een andere baas werken. Het voorbeeld van de kameraden die
op zijn minst weinig aan de kerk gehecht zijn, vormen een onoverkome-
lijke hindernis om deze jongens hun parochiekerk te doen kennen en ze

23.4 Page 224

▲back to top
- II/221 -
te bezoeken. Bovendien zijn velen van hen al volwassen, sommigen zijn
vijftien, achttien, twintig jaar, en zij weten niets van godsdienstige
aangelegenheden. Welnu, wie zou hen ertoe kunnen brengen samen te gaan
in klassen met jongens van acht of tien jaar, die veel beter onderlegd
zijn dan zij?"
"Zou u hen daar zelf niet toe kunnen brengen, en catechismus ko-
men geven in de parochiekerk?"
"Ik zou ten hoogste naar één parochie kunnen gaan, maar niet naar
allemaal, omdat ik me niet kan vermenigvuldigen. Onze bengels zijn over
alle windstreken van de stad verspreid. Er zou in te voorzien zijn, als
iedere pastoor de moeite zou willen nemen die jongens 's zondags te ver-
zamelen en met hen naar de respectieve kerken te gaan. Maar ook dat zou
moeilijk in praktijk te brengen zijn. Niet weinige van die jongens komen
naar het Oratorio doordat zij worden aangetrokken door de ontspanning,
door de spelen, door de wandelingen die we samen maken. (Don Bosco zou
er kunnen aan toevoegen hebben: Aangetrokken door de prettige manier
waarop er met hen wordt omgegaan). Zodoende komen zij ook tot de cate-
chismus en andere godsdienstige oefeningen. Daarzonder zouden ze mis-
schien in geen enkele kerk komen, en daardoor noch de parochies, noch
Don Bosco hen kunnen bereiken, met nadelige gevolgen voor hun zielen. Om
dat gevaar uit de weg te gaan, zo voegde hij eraan toe, zou het heel
nuttig zijn dat iedere parochie eveneens over een bepaalde plaats zou
beschikken, waar men de jongens kon samenbrengen en met prettige ont-
spanning onledig houden."
"Dat is niet mogelijk; we hebben noch lokalen, noch personen daar-
voor beschikbaar."
"Dus?" vroeg Don Bosco.
"Dus", zo besloten de pastoors, "moet u voorlopig maar doen wat u
goeddunkt; wij zullen intussen overleggen wat we het beste kunnen doen."
Inderdaad, kort daarna staken al de pastoors van Turijn de hoof-
den tezamen en wierpen de kwestie op, of men de Oratoria moest bevor-
deren of verwerpen. Het voor en het tegen werd overwogen, doch de gun-
stige mening overheerste. De pastoor van het gehucht Dora, Don Agostino
Gattino en de theoloog Vincenzo Ponzati, pastoor van de Sint-Augustinus-
kerk, kregen de opdracht, Don Bosco het antwoord mee te delen dat in de
volgende termen was vervat: "De pastoors van de stad Turijn, in vergade-
ring bijeen, hebben overleg gepleegd over de geschiktheid van de Orato-
ria. Zij hebben de vrees en de hoop, van beide zijden naar voren ge-
bracht, overwogen, en daar geen enkele pastoor in de mogelijkheid ver-
keert in een Oratorio te voorzien in de verschillende parochies, moedi-
gen zij de priester Don Bosco aan zijn werk voort te zetten, zolang er
geen andere beslissing genomen wordt."
En hier weze ons een opmerking veroorloofd. De pastoor is alles-
zins verplicht het nodige godsdienstonderricht te geven aan groten en
kleinen die hem allen zijn toevertrouwd; doch wanneer hij ziet of weet
dat dit ergens anders of op een andere manier geleerd wordt, lijkt het
ons op zijn minst onvoorzichtig als hij zich daartegen zou verzetten.
Deze onvoorzichtigheid hebben de eerwaarde pastoors van Turijn nooit
begaan, omdat zij steeds het beste voor de jeugd verlangden. Verschil-
lenden van hen bevorderden dan ook niet alleen de al bestaande Oratoria
door ze aan te bevelen bij de vaders en moeders om er hun kinderen heen

23.5 Page 225

▲back to top
- II/222 -
te zenden; maar met verloop van tijd stichtten zij, met heel grote kos-
ten en met geen geringe persoonlijke offers, nieuwe, zoals onder meer de
pastoors deden van de Gran Madre di Dio, van Sint-Petrus en Paulus, van
de Santa Giulia, van de Sint-Alfonsus, van de Madonna della Salute, van
het Heilig Hart, van Sint-Gioachino en van de kerk della Pace. Op die
manier verschaften zij zich de zoete troost hun geliefde lammeren behoed
te zien en, door middel van gepast vermaak en speeltuinen tegelijkertijd
ver gehouden van roofgierige wolven. Monseigneur Fransoni, de aartsbis-
schop van Turijn, was ten opzichte van Don Bosco steeds heel loyaal met
zijn steun en hulp op allerlei manieren, en zodoende spoorde hij zijn
pas-toors ertoe aan dit voorbeeld te volgen.
Niettegenstaande deze vervelende geschillen, ging Don Bosco voort
met het uitgeven van de geschriften die hij in de loop van die winter
had verbeterd. Zoals de biografie van Luigi Comollo, het Kroontje der
smarten van Maria, de Engelbewaarder, de Kerkgeschiedenis, en hij liet
deze volgen door het boekje van 46 bladzijden, getiteld: De zes zonda-
gen en de noveen ter ere van de heilige Aloysius van Gonzaga, met een
korte levensschets van deze heilige.
Met die levensschets gaf hij het ware het karakter van de heilige
Aloysius weer en hij legde alles erin, wat zijn grootste idealen verte-
genwoordigde. Vol verlangen ook zijn leerlingen zich daarin te doen
verdiepen: de deugd van zuiverheid, door gebed en boetedoening bewaard;
de gevolgde roeping tot de kloosterstaat; het verlangen naar de bui-
tenlandse missies en zijn leven te geven voor Jezus Christus. Ik schrijf
deze bladzijde hier over, om ze niet verloren te laten gaan, want na de
volkomen uitverkochte tweede druk zijn ze verdwenen. Hij zegt het zo:
"De Heilige Aloysius, de Engelachtige genoemd, vanwege zijn reinheid en
de ijver waarmee hij zich op de boetedoening toelegde, was de eerstgebo-
rene van de markies Gonzaga, heer van het kasteel van Castiglione. Van
zijn vroegste jeugd af legde hij tekenen aan de dag van de heiligheid,
waartoe God hem had geroepen. Nog pas vier jaren oud hield hij al van de
teruggetrokkenheid, en dikwijls vond men hem terug in een of ander hoek-
je van het huis, of op de zolder, waar hij lag neergeknield, met de han-
den voor de borst gevouwen, en vurig verdiept in gebed. Aan deze geest
van tedere godsvrucht, die hij zijn leven lang behield, paarde hij een
uiterste strengheid: hij warmde zich nooit, hoe koud het ook mocht zijn.
In de Vasten bracht hij zijn voedsel tot een ons per dag terug. Hij leg-
de stukjes hout in zijn bed om zich ook in zijn slaap te kastijden; dik-
wijls sliep hij op de harde grond; dikwijls geselde hij zichzelf zodanig
dat zijn kleren, het boetekleed, en de vloer gekleurd werden met zijn
onschuldig bloed. Ten einde zowel overdag als 's nachts te lijden, droeg
hij op zijn lichaam een gordel van scherpe sporenpunten.
Toen hij tien jaar was, en zich ervan bewust, hoeveel dank hij God
verschuldigd was voor de kostbare deugd van zuiverheid, begaf hij zich
in de kerk naar een Mariabeeld en beloofde haar, dat hij deze deugd zijn
hele leven lang zou bewaren. Maria aanvaardde het aanbod dat de jeugdige
heilige jongeling, haar trouwe dienaar, haar deed, en begunstigde hem
zo, dat hij de vreugde mocht smaken het andere leven in te gaan met het
ongerepte kleed der onschuld van zijn doopsel.
"Groter geworden, en ziende welke ernstige gevaren het leven in
de wereld opleverde, nam hij het besluit de wereld, zijn ouders, vrien-
den en heel zijn vaderlijk erfdeel in de steek te laten, om zich nog
slechts bezig te houden met de goddelijke dingen, met zijn ziel en de
eeuwigheid. Na veel tegenstand, in het bijzonder van de kant van zijn

23.6 Page 226

▲back to top
- II/223 -
vader, trad hij ten slotte in de Sociëteit van Jezus in, waar hij tal
van deugden deed schitteren op een treffender en volmaakter wijze dan
men voor mogelijk zou houden.
"Hij benijdde het lot van degenen die hun leven voor het geloof ge-
geven hadden en hijzelf verlangde er vurig naar als martelaar te mogen
sterven; en hij verkreeg van Onze-Lieve-Heer de palm van het martelaar-
schap uit liefde, want, toen er in Rome een hevige pest was uitgebroken,
vroeg Aloysius of hij de pestlijders mocht verplegen. Zelf door de ziek-
te aangetast, werd hij, meer dood dan levend, naar het klooster terugge-
bracht, waar hij langzaam door de ziekte verteerd werd. Het gebeurt wel
dat degenen die weinig aan de dood denken,schrikken en beven wanneer hij
komt, en zich soms ook aan de wanhoop overgeven. Dat deed Aloysius niet.
Hij beschouwde de dood als het middel om zich met zijn God te verenigen
en in het bezit te geraken van zijn eeuwig geluk; toen hij dan ook merk-
te dat zijn einde naderde, kon de vreugde die zijn hart vervulde niet
groter zijn, en triomfantelijk zei hij tegen degenen die hem kwamen op-
zoeken: "0, we gaan erheen, we gaan erheen!" - Waarheen? - "Naar de he-
mel, naar het paradijs: zing een Te Deum in mijn plaats." - Hij bleef
dan een tijdje heel rustig, en terwijl hij moeite deed om de heilige
naam Jezus uit te spreken, stierf hij met een zachte glimlach rond de
lippen, in de leeftijd van drieëntwintig jaar en zes maanden in 1591."
Het boekje begon met de volgende inleiding:
"Er is, beste jongens in Jezus Christus, een model en een voorbeeld
dat, wanneer ge er u aan spiegelt, u in staat stelt een leven te leiden
dat u stellig tot het ware geluk zal brengen. De heilige Aloysius heeft
dat voorbeeld van onschuld en deugdzaamheid voor allen gegeven, maar
heel in het bijzonder aan de jeugd, voor wie hij te allen tijde grote
genaden van Onze-Lieve-Heer heeft afgesmeekt. De Pausen, ten einde de
verering van deze grote Heilige ten voordele van het geestelijke heil
der gelovigen te doen toenemen, hebben een volle aflaat verleend aan
allen die, na gebiecht en gecommuniceerd te hebben, de zes achtereen-
volgende zondagen gevierd hebben, voor het feest van de Heilige, of zes
andere opeenvolgende zondagen in de loop van het jaar, met godvruchtige
werken en gebeden ter ere van de Heilige zelf en tot meerdere eer van
God. Dergelijke aflaat kan men verdienen op gelijk welke van deze zonda-
gen en is ook van toepassing op de zielen in het vagevuur. Opdat ieder-
een dus in staat zou zijn de werken en de gebeden te kennen, die iedere
zondag te doen zijn, zijn in dit boekje de oefeningen uiteengezet die
kunnen dienen voor een ieder die de zondagen en de noveen van deze hei-
lige wil vieren, en deel hebben in de genaden en opgesomde gunsten die
hij tot op heden voor zijn vereerders verwerft.
Hierna zette hij voor iedere zondag en voor elke dag van de noveen
een der voornaamste deugden van de Heilige uiteen, vergezeld van een
gebed, een schietgebed en een vrome les. Die vrome oefeningen of bloeme-
tjes vormden de kern tot de persoonlijke raadgevingen, preken, en verma-
ningen die Don Bosco aan zijn jongens gegeven had en luidden volgt:
"Indien uw geweten zich schuldig voelt aan een of andere zonde, vraagt
er dan aan Onze-Lieve-Heer van ganser harte vergiffenis voor met de
belofte ze zo gauw mogelijk te gaan biechten." - "stelt de boetedoening
niet uit tot later, wanneer ge er niet meer de kracht toe hebt. Wanneer
iemand tegen u zegt, dat het geen pas geeft zo streng te zijn voor uw
eigen lichaam, antwoordt hem dan: "Wie met Jezus Christus niet wil lij-
den op aarde, kan zich niet met Jezus Christus verheugen in de Hemel."

23.7 Page 227

▲back to top
- II/224 -
- "Neemt u vandaag voor, nooit meer de blik te willen richten op
gevaarlijke voorstellingen, noch iets te zeggen dat in strijd is met de
deugd van zuiverheid." - "Laten wij ons vandaag nog voornemen ons best
te doen zoveel mogelijk de sacramenten van Biecht en Communie dikwijls
te willen ontvangen; en de raadgevingen van onze biechtvader in praktijk
te brengen. - Probeert uw ochtend- en avondgebed te doen voor de beel-
tenis van de gekruisigde Jezus en kust het dikwijls. De Pausen verlenen
vele aflaten aan wie het Kruisbeeld kust. Gaat, wanneer ge kunt, een
bezoek brengen aan Jezus in het Sacrament, vooral wanneer het is uitge-
steld ter aanbidding in het Veertigurengebed." - Doet al wat ge kunt om
het goede voorbeeld te geven. Probeert een van uw kameraden ertoe te
bewegen naar het woord Gods te gaan luisteren of te biechten te gaan.
Mijdt alle slechte kameraden. Mijdt de ledigheid, die de noodlottige
oorzaak is van zoveel verloren tijd, en begint vandaag nog een nieuw
leven dat God welgevallig is." - "Tracht voortaan steeds met godsvrucht
en aandacht het ochtend- en avondgebed te bidden. Richt in de loop van
de dag enkele schietgebeden tot God en tot uw voorspreker, de heilige
Aloysius." - "Denkt er iedere avond aan hoe uw dood zijn zal, wanneer ge
deze nacht zoudt moeten sterven." - "Draagt op de feestdag van de hei-
lige Aloysius uw godvruchtige werken van die dag aan hem op, om de gena-
de te verkrijgen tot het einde toe te kunnen blijven volharden."
Van deze eerste uitgave werden 3.000 exemplaren gedrukt bij Spei-
rani en Ferrero en later werd het geschrift opgenomen in de Giovane
Provveduto.
In de volgende jaren werd het boekje met tal van toevoegingen wel
elfmaal herdrukt en in zoveel duizenden exemplaren, dat het moeilijk is
het juiste aantal te berekenen. In deze uitgaven toonde Don Bosco aan,
dat de Kerk steeds de voornaamste plaats innam in zijn gedachten. Tot de
lezers zei hij: Gelukkig de katholieken die behoren tot een godsdienst,
die in iedere tijd, op iedere plaats, van iedere leeftijd en in alle
omstandigheden, steeds glorievolle helden gekend heeft, die met hun
onschuldige wijze van leven een zo grote graad van heiligheid bereikten,
als alleen de heilige Godsdienst van Jezus Christus kan bieden." - En
hij besloot: "God, oneindig goed en oneindig rijk in genaden, moge de
lezers van dit boekje zegenen, en in aller harten de genaden en het ver-
langen planten om de deugden te beoefenen die er in worden vermeld. Al-
les ter meerdere eer van God en het heil der zielen."
Don Bosco gaf zijn nieuwe boekje ten geschenke aan al de jongens
van het Oratorio, en van de lippen dezer volksjongens, die eerst alleen
maar profane liedjes gewoon waren te zingen, weerklonk thans de hymne
Infensus hostis gloriae en de lofzang: Luigi, honor dei vergini, verzen
die op de laatste bladzijden gedrukt stonden. Ze werden vertrouwd aan
honderdduizenden arbeidersjongens, verspreid over heel de wereld, die
ze waarschijnlijk nooit geleerd zouden hebben, zonder de arbeid van Don
Bosco. Het zijn triomfantelijke gezangen der zuiverheid, van die engel-
achtige deugd, die Don Bosco onvermoeid bleef aanprijzen met de woorden:
"Wat betekenen de grillen der wereld? Wat niet eeuwig is, is niets Quod
aeternum non est, nihil est! Degenen die zich door de hartstochten er-
onder laten krijgen zullen, wanneer zij door de dood overvallen en in de
eeuwige vlammen van de hel begraven zijn, wenend brullen: Nos insensati:
erravimus!

23.8 Page 228

▲back to top
- II/225 -
H O O F D S T U K IXL
DON BOSCO EN DE VEROORDEELDEN TOT DE STROP
Don Cafasso, zo vertelde Don Bosco, was de engel van Gods barm-
hartigheid voor die ongelukkigen, die wegens hun misdaden hun leven
aan de galg eindigden. Zijn liefde kende geen grenzen, en ongemakken
telde hij niet; ook ongeroepen begaf hij zich naar een of andere
streek van het land. God had hem in buitengewone mate begenadigd Niet
één van de vele veroordeelden, die door hem in hun laatste ogenblik-
ken waren bijgestaan, is gestorven zonder zich met God verzoend te
hebben, en met de gerechtvaardigde hoop op zijn eeuwige zaligheid Ook
schikte een groot aantal van hen, gegrepen door het vuur van zijn
vermaningen, zich met grote kalmte in hun lot En men zag menigeen van
hen met een glimlach op de lippen de fatale slag tegemoetzien, zodat
een beul in tegenwoordigheid van Don Cafasso zelf uitriep: "De dood
is geen dood meer, maar een troost, een genoegen, een feest!"
Don Bosco volgde de voorbeelden van zijn geliefde meester, die
van eenzelfde geest vervuld was als hij. Nauwelijks begon het gerucht
de ronde te doen, dat ten aanzien van de een of ander spoedig de
doodstraf ten uitvoer zou worden gelegd, of Don Bosco keerde zich, op
een teken van Don Cafasso bij hun wekelijks bezoek aan de gevangenis,
tot de ongelukkige en langzaam aan trachtte hij hem ertoe te brengen
te biechten, zo hij dat nog niet gedaan had. Wanneer men het doodvon-
nis gelezen had, was het de taak van de priester, met de balsem van
de godsdienst de arme, gekwelde ziel te vertroosten. Dat was niet al-
tijd even gemakkelijk, want sommigen weigerden vloekend de sacramen-
ten te ontvangen, en beweerden, onverzoend te willen sterven; anderen
trachtten in hun woede zelfmoord te plegen, teneinde die oneer te ont-
lopen; soms was er een, die vanwege een vroegere haat niet van verge-
ving wilde weten en met koele onbeschaamdheid God en de mensen scheen
te verachten; en een andere die, als stompzinnig, niets begreep van
de woorden die gedachten aan de eeuwigheid in hem moesten opwekken.
Doch door samenwerking slaagden Don Cafasso, de theoloog Borel en Don
Bosco erin hen, door hen voortdurend behulpzaam te zijn, tot kalmte
te brengen, hun een groot vertrouwen in het priesterlijke ambt in te
boezemen, en hen te vervullen van een vurige hoop en liefde tot God,
zodat zij hen ertoe brachten te biechten en hun dood te aanvaarden als
een middel om hun zonden uit te boeten.
Wanneer de dag voor de executie was vastgesteld en de veroordeel-
de bij Don Bosco had gebiecht, ging hij op de vooravond de eerste helft
van de nacht aan de zijde van de veroordeelde doorbrengen in de kapel
die il confortatorio (plaats der vertroosting) genoemd werd. Zijn woor-
den hadden inderdaad een buitengewoon vertroostende uitwerking op het
slachtoffer. Hij bracht hem de goedheid in herinnering van Maria, zijn
tedere Moeder, en toevlucht der arme zondaren. Hij deed hem inzien, dat

23.9 Page 229

▲back to top
- II/226 -
God toeliet, dat hij tot die smartelijke situatie gekomen was, omdat
hij anders, in het geval dat hij ongestraft zou blijven, voor eeuwig
verloren zou zijn; hij gaf hem de verzekering dat de dood, in volledige
gelatenheid aanvaard, een akte van volmaakte liefde is en hem dus naar
de hemel zou brengen zonder het Vagevuur te hoeven ondergaan; hij
spoorde hem aan, vertrouwen te scheppen in de barmhartige liefde van
God, en hij herhaalde voor hem de woorden, die de goede moordenaar op
het kruis tot zich had horen richten: Heden zult gij met mij zijn in
het paradijs. Van tijd tot tijd baden ze samen de akte van berouw, of
een ander kort gebed.
Don Bosco vervulde dit deel van zijn ambt op een serene en rusti-
ge manier, vol genegenheid; maar zijn kalmte was slechts schijn; door
zijn wilskracht moest hij zich goed houden. In dergelijke nachten kon
hij nooit de aandoening overwinnen, die een onmetelijk medelijden in
hem opriep; noch die bepaalde onverschilligheid verkrijgen, die het
gevolg der gewoonte is. Het matte licht van een enkele kaars, de stil-
te die alom in de ruimte hing, de eentonige stap van de schildwacht in
de gang, het langzaam verstrijken van de tijd, de onverbiddelijke na-
dering van het noodlottige ogenblik, dit alles veroorzaakte in hem een
gevoel van onrust, dat hij maar moeilijk wist te onderdrukken. En dan
soms de zenuwschokken van de veroordeelde, wanneer deze een ogenblik
door slaap overmand werd, wanneer zijn gebroken woorden berouw, ver-
trouwen of angst uitdrukten; soms een krampachtig handenwringen; ver-
volgens zijn plots opstaan in diepe beroering, en het heen en weer lo-
pen, het rondwaren van zijn ogen, waarin de tranen waren opgedroogd,
en zich opeens op de bidstoel neerwerpend, alsof hij in onmacht zou
vallen, het waren allemaal evenzovele smartelijke schokken voor Don
Bosco's zo gevoelig hart. Maar zijn heldhaftige liefde verliet hem
niet. Rond middernacht kwam dan Don Cafasso, en soms de theoloog Bo-
rel. Don Bosco richtte dan nog een laatste opbeuring tot de gevangene,
en keerde naar huis, uitgeput en koortsig. Hij hield die wake nooit vol
tot de ochtend, en hij voelde zich niet in staat, om de veroordeelde te
vergezellen tot op het schavot, waar hij sterven moest.
Eén keer was hij gedwongen, zich inderdaad zoveel geweld aan te
doen dat zijn krachten te boven ging In 1846 bevonden er zich drie per-
sonen onder de gevangenen in Turijn, onder wie een jongen van tweeen-
twintig jaar en zijn vader. Don Bosco had de zoon al herhaalde malen
gebiecht, en de arme jongen was hem zeer genegen Het proces tegen de
verdachten eindigde met een ter dood veroordeling. Don Bosco ging zijn
jonge vriend opzoeken voordat deze naar Alessandria zou vertrekken,
waar het vonnis zou worden voltrokken. De jongen smeekte hem snikkend,
hem te willen vergezellen, Met een kommervol en bezwaard hart antwoord-
de Don Bosco hem met welwillende woorden, doch ontwijkend, want hij
voelde zich niet moedig genoeg, om iets te beloven. De drie veroordeel-
den vertrokken en deden meerdere dagen over de reis, met hier en daar
een oponthoud, zoals in het vonnis was voorgeschreven.
Toen ook Don Cafasso op het punt stond naar Allessandria te
vertrekken om zijn heilige en verheven taak bij de drie ongelukkigen
te vervullen, ging hij Don Bosco roepen en vroeg hem of hij mee wilde
gaan, omdat die jongen zo dringend en bij herhaling gevraagd had, hem
in zijn laatste ogenblikken naast zich te hebben, zodat het werkelijk
wreed zou zijn dit te weigeren. Don Bosco bracht enkele bezwaren naar
voren en zei onder meer dat hij het hartverscheurende schouwspel niet
meende te kunnen verdragen, doch Don Cafasso hield aan, en Don Bosco,

23.10 Page 230

▲back to top
- II/227 -
gewoon te gehoorzamen aan elk teken van zijn directeur, vertrok al spoe-
dig met hem in het rijtuig. Op de vooravond van de voltrekking van het
vonnis kwamen zij in Alessandria aan. Toen de ongelukkige jongen Don
Bosco in het confortatorio zag verschijnen, vloog hij hem om de hals en
omarmde hem schreiend. God alleen weet wat Don Bosco op dat ogenblik
leed; ook hem schoten de tranen in de ogen, maar hij wist zich te be-
heersen; en hij bracht de hele nacht met de arme jongen door, troostte
hem en schonk hem moed door de zekere verwachting van een onsterfelijk
leven, een leven vol glorie en geluk, dat hem wachtte. Meer dan eens zag
hij een zwakke glimlach rond de lippen van de jongen spelen, als gevolg
van de vrede die een goed geweten schenkt, terwijl hij hem uitnodigde om
met hem tot de heilige Maagd te bidden en hem voorbereidde op de laatste
heilige Communie. Tegen twee uur 's nachts gaf hij hem nog de generale
absolutie, droeg de heilige mis op aan het altaar, dat in de kerker zelf
was opgericht, reikte hem de heilige Communie uit, en nadat hij de li-
turgische gewaden had afgelegd, zegde hij samen met hem de dankzegging,
in liefdevolle en warme bewoordingen.
En opeens naderde ook voor Don Bosco het ogenblik van een smarte-
lijk lijden, Onverwachts begon de klok van de dom voor de eerste maal te
luiden: dat was het teken van het fatale ogenblik De deur van de cel
ging open; de gendarmen kwamen binnen, enkele broeders van de Misericor-
dia, de vertegenwoordiger van de wet en de gevangenbewaarder. De beul
trad op de veroordeelde toe, knielde voor hem en vroeg hem vergiffenis;
vervolgens legde hij hem voor het altaar de boeien om en legde hem de
strop om de hals. Intussen trachtte Don Bosco de geest van de ongeluk-
kige af te leiden, hem herinnerend aan God, aan de Maagd Maria, aan zijn
Engelbewaarder en aan de heiligen die in de hemel op hem wachten.
Het ogenblik van vertrek brak eindelijk aan, Drie, door twee paar-
den getrokken wagens, op elk waarvan een der veroordeelden zich bevond,
reden door de poort van de gevangenis naar buiten. Op de eerste wagen
stapte een priester uit Alessandria, Don Bosco nam plaats naast zijn
arme jongen. De wagen waarop Don Cafasso plaats nam was de laatste, daar
zat de ongelukkige vader op. Een geweldige menigte, die uit alle rich-
tingen was komen toestromen, stond langs de weg geschaard. Don Bosco
geeft in zijn biografie van Don Cafasso zelf zijn indrukken weer:
"Met trage sombere slagen gaat de klok voort met te verkondigen dat
het ogenblik is aangebroken, waarop de ongelukkigen gaan boeten voor wat
zij misdreven; de veroordeelden hebben het kruisbeeld voor zich, in ze-
ker opzicht de voorafbeelding van de dood, en om hen heen bevinden zich
de liefdevolle broeders van de Misericordia die, in zwarte mantel en met
voor hun gelaat neergeslagen kap, het Miserere zingen De soldaten en
gendarmen te paard vergezellen de wagens en rijden er langs op. De beu-
len met de andere vele lieden van het gerecht, verlenen aan de naargees-
tige stoet een nog somberder karakter. Al de toeschouwers zijn vervuld
van smart en vrees en er is niemand die de ongelukkigen een woord van
opbeuring toevoegt. Maar wacht: naast hen bevindt zich een priester, die
hun tranen wegwist, en, tussen het bidden door, hun liefdevol herinnert
aan de hoop, die spoedig in vervulling zal gaan, en die met het kruis-
beeld in de hand telkens voor hen herhaalt: "Dit is een vriend die van u
houdt, die u niet afschrikt, en die u niet in de steek laat. Vertrouw op
hem en de hemel zal uw deel zijn." En hij houdt hun het kruisbeeld voor
om het te kussen. Opeens blijft de stoet voor een kerk staan. De misdie-
naars komen met kaarsen naar buiten, een priester verschijnt op de drem-

24 Pages 231-240

▲back to top

24.1 Page 231

▲back to top
- II/228 -
pel met het Allerheiligste in de handen, hij geeft de zegen en trekt
zich terug. Het dodenkonvooi zet zich weer in beweging.
Tot dat ogenblik had Don Bosco zich sterk genoeg gevoeld, maar nu
voelde hij zich benauwd worden. Hij huiverde bij de gedachte, dat zo
dadelijk het schavot zou verschijnen voor de ogen van de ongelukkige
jongen. Don Cafasso zag het aan de bleekheid van zijn gezicht, terwijl
de wagens een hoek omsloegen, en hij stapte van de zijne af en deed
die, waarop Don Bosco zich bevond, stilstaan, een wagen die veel hoge-
re zijkanten had dan de twee andere. Met stemverheffing zei hij tegen
Don Bosco: "Die veel te hoge zijkanten zijn te benauwd voor u; kom er
vanaf, en neem mijn plaats in, dan stap ik op uw wagen." Don Bosco be-
steeg de andere kar, waarop de vader van de jongen zich bevond Hoewel
deze man gebiecht en de communie ontvangen had, gaf hij uiterlijk wei-
nig tekenen van berouw; de uitdrukking van zijn gezicht was koud en
men zou haast gezegd hebben: spottend. Men bereikte het plein, waarop
de galgen stonden opgesteld; de menigte golfde aanhoudend heen en weer
en had door haar opdringen de doorgang voor de derde wagen, waarop Don
Bosco zich bevond, versperd, terwijl de andere twee reeds tot aan de
voet van het schavot hadden kunnen doordringen. De man die de paarden
mende, wist niet hoe hij zich wenden of keren moest, vooral daar vele
burgers met de rug naar hem toe gekeerd stonden, omdat zij beslist de
terechtstelling van de eerste twee veroordeelden niet wilden missen.
De bestuurder van de wagen had goed schreeuwen en vergeefs schreeuw-
den ook de gendarmen; om vlugger te kunnen opschieten zou men de men-
sen het onderste boven hebben moeten rijden. Toen men er eindelijk in
geslaagd was, zich een weg te banen, probeerden tal van mensen, die
naast of achter de kar liepen, erop te klimmen. De veroordeelde, die
het gedrang zag, wendde zich met een koele en sardonische grijns tot
de menigte en schreeuwde: "Maar, beste mensen, waarom toch al die
haast en herrie? Als ik er niet was, zou er geen hoofdpersoon in het
schouwspel zijn, en zolang als ik hier ben kunnen jullie er zeker van
zijn dat het feest nog niet afgelopen is!" Na verloop van ongeveer een
halfuur geharrewar, was de kar eindelijk tot aan de voet van het scha-
vot gesukkeld. De eerste twee veroordeelden waren al terechtgesteld;
de jongen hing dood aan het touw. De ongelukkige vader werd onder de
galg geplaatst; maar toen hij het noodlottige bankje beklom, schemer-
de het voor de ogen van Don Bosco; hij wankelde en zag niets meer.
Doch Don Cafasso was aan zijn zijde en ondersteunde hem, zodat hij
niet zou vallen en vertrouwde hem toe aan de priester uit Alessandria.
Intussen haastte hij zich, het arme slachtoffer de laatste absolutie te
geven. Toen Don Bosco tot bezinning kwam, was alles afgelopen. Don
Cafasso ging met de lijken mee naar de kapel van de Misericordia en
verleende daar assistentie bij het opdragen van de Requiemmis.
Van die dag af, durfde Don Cafasso Don Bosco niet meer vragen om bij
de voltrekking van een doodvonnis aanwezig te zijn. Wel echter ging Don
Bosco door, nog verscheidene jaren lang, met de ter dood veroordeelden
in de kerker te troosten en te biechten. Kanunnik Picca vertelt, hoe hij
als seminarist, Don Bosco vergezelde toen deze drie van zulke veroor-
deelden bezocht. Het waren Magone, Guercio en Violino, die op de ronde
plaats van Valdocco opgehangen werden, een grote, door reusachtige bomen
omgeven ruimte, waar de weg in drie grote lanen uitliep Daar werden in
het open veld de galgen tot in 1852 opgesteld, niet veel meer dan een
honderdtal meter van het huis van Don Bosco verwijderd. Daarom betekende
het voor Don Bosco geen geringe verschrikking, vanuit zijn kamer, negen

24.2 Page 232

▲back to top
- II/229 -
jaar lang ongeveer, het rumoer te horen van de ontelbare toeschouwers,
de lugubere zangen bij de aankomst van de stoet en daarna de diepe stil-
te, het geroffel van de trommen, en dan gezangen voor de overledenen, en
trommels en tenslotte het geschreeuw en het zich terugtrekken van de
mensen die in alle richtingen uiteengingen. En hij vergezelde degenen
die door de wereld terecht schuldig verklaard waren, maar die door het
bloed van het onbevlekte Lam schoongewassen waren met zijn gebeden naar
de rechterstoel van God, waar zij door de goddelijke barmhartigheid
opgenomen werden onder de prinsen van de hemel. Menigeen onder hen was
zijn eeuwig heil aan hem verschuldigd.
De laatste keer dat Don Bosco in het confortatorio hulp verleende
en biecht hoorde was, geloof ik, in 1857. De betrokkene, die bij de
bastions van de citadel terechtgesteld was en voor dood gehouden werd,
was van de galg losgemaakt en op de baar gelegd, waarna hij werd over-
gebracht naar de kerk van Sint-Petrus Banden, waar de ter dood veroor-
deelden gewoonlijk begraven werden. Plotseling bewoog zich de ongeluk-
kige, kreunde en ging rechtop zitten. De kapelaans en anderen, die nog
in de kerk waren, droegen hem naar een bed. Hij noemde de naam van Don
Bosco, die zich haastte naar hem toe te gaan, zodra men hem kwam roepen.
Hij verzorgde hem en deed hem nog een kop koffie drinken; maar Don Bosco
wist dat er geen enkele hoop meer was, hem te redden, daar de wervelko-
lom in de nek gebroken was. Hij haastte zich dus, hem op te wekken tot
een akte van berouw, gaf hem de absolutie en ging niet eerder weg, dan
toen ongeveer twee uur later de dokters constateerden dat de man inder-
daad de geest gegeven had.
Die terechtstellingen leverden smartelijke taferelen op, doch de
straf was in overeenstemming met het gepleegde misdrijf. De Heer heeft
gezegd: "Al wie mensenbloed vergiet, diens bloed zal vergoten worden,
want tot zijn evenbeeld heeft God de mens gemaakt" (1). En in het Boek
der Spreuken lezen we: "De goddeloze zal als losprijs dienen voor de
vrome, de booswicht ten offer vallen voor de brave" (2). Hun straf neemt
de toorn des Heren weg van stad en land, en dient tot afschrikwekkende
vermaning en vruchtbare waarschuwing voor velen, die op het punt staan
het pad van de misdaad te betreden.
(1) Genesis, 9,6.
(2) Spr. 21,18.

24.3 Page 233

▲back to top
- II/230 -
H O O F D S T U K XL
DON BOSCO IS GEDWONGEN HET HUIS MORETTA TE VERLATEN -
HET ORATORIO IN EEN WEILAND - EEN UITGEHONGERD JONGETJE -
DE WANDELING NAAR SOPERGA.
Terwijl de vermelde gebeurtenissen elkander opvolgden, naderde de
lente van 1846 en ons Oratorio moest een nieuwe overplaatsing onder-
gaain. Een vooraanstaand Frans schrijver maakt in een boekje, dat hij
aan onze Don Bosco en diens werk wijdde, gebruik van een mooie verge-
lijking als hij spreekt over de jongens die van begin af aan het Ora-
torio bezochten Wij willen die hier gaarne vermelden. "Zoals men op
een winterdag," zo schrijft hij, "de vogeltjes zich in groten getale
ziet verzamelen daar, waar een voorzienige hand graan voor hen strooit
dat hen van de dood zal redden, zo zag men talloze troepjes jongens en
jongetjes, waar de wereld niet voor zorgde, om hem heen stuwen" (1).
En hij zei de waarheid; want thans zien zeer velen in, dat de catechis-
mus, de onderrichting, de preken, de stichtende verhalen, de gezellige
gesprekken en het opgewekte spel, die Don Bosco hun verschafte, toen
zij zich in een gevaarlijke periode bevonden, juist de dingen waren
waarmee hij hen behoed heeft voor ongodsdienstigheid en onzedelijkheid
en hen afgehouden heeft van het slechte pad; het betekende hun heil en
hun leven. Doch om de aardige vergelijking voort te zetten, zoals ook
het geval is wanneer een minder welwillend mens de vogeltjes, die hun
karig maal oppikken verjaagt, en hen dwingt dit elders te gaan zoeken,
zo geschiedde ook herhaaldelijk met de eerste jongens van Don Bosco,
de vogeltjes van het Oratorio, gedwongen als zij waren om de eerste
maal de kerk van Sint-Franciscus van Assisi te ontruimen, daarna het
Ospedaletto, vervolgens Sint Petrus Banden, daarna de stadsmolens en
thans weer het huis Moretta, zoals we nu gaan vertellen.
Het grootste deel van dat huis was verhuurd aan verschillende be-
woners, die weliswaar het vele werk ten voordele van zoveel jongens
waardeerden, maar toch, gestoord door hun gestoei in de recreatie, door
het heen en weer geloop, en door het betrekkelijke rumoer gedurende de
avondschool, hun beklag gingen doen bij de eigenaar, zeggende dat ze
er allemaal zouden uittrekken, wanneer er geen eind kwam aan die bij-
eenkomsten Vandaar dat de goede priester Moretta zich verplicht zag
Don Bosco aan te raden ergens anders ruimte te zoeken, en hij ging hem
onmiddellijk op de hoogte stellen. Hij liet heel goed blijken, hoezeer
(1) V.D. Bosco: Notices sur son oeuvre enz. door Abbé L. Mendre - Marseille, 1879.

24.4 Page 234

▲back to top
- II/231 -
het hem leed deed, en hij behandelde Don Bosco met de grootste harte-
lijkheid; omdat, na het droevige geval met de kapelaan en de huishoud-
ster en de secretaris, de rechtschapen mensen die deze gevallen kenden,
een zekere eerbied voor het Oratorio aan de dag legden. Dit gebeurde op
2 maart, en Don Bosco betaalde de rest van de huur, ten bedrage van 15
lire, nog voor die hele maand
Don Bosco had deze opzegging van de huur reeds zien aankomen, en
daar het hem te veel leed deed, de nieuwe jongens te moeten afwijzen,
die nog steeds toevloeiden, had hij een overeenkomst gemaakt met zeke-
re gebroeders Filippi, en van hen een weiland gepacht in Valdocco,
dicht bij het Morettahuis en ten oosten daarvan gelegen. In dat wei-
land dus, dat door een hek omgeven was, waar zelfs de honden doorheen
konden, die inderdaad af en toe bleven staan, hun kop erdoorheen sta-
ken en hun geblaf voegden bij het lawaai dat de jongens maakten, naar
dat weiland werd het Oratorio dus overgebracht. In het midden ervan
stond een klein huisje van planken en leem, dat aan de noordkant ge-
schraagd werd door een horizontale balk, want het terrein helde daar
sterk; en daarin werden de voorwerpen bewaard waar men mee speelde.
Don Bosco was daar door niets beschut, met zijn jongens blootgesteld
aan de wind, regen en aan de brandende stralen van de zon, maar 's He-
ren ogen rusten op wie Hem beminnen, Hij is een machtige beschermer,
een krachtige steun, een beschutting tegen zengende wind, een loofhut
tegen de middaghitte" (1). De plek was echter niet zonder bekoorlijk-
heid De landelijke omgeving, met nieuwe bladeren en bloemen, de opge-
wektheid, het spelen en de gezangen trokken al spoedig de aandacht van
het publiek, en het aantal jongens was inmiddels tot vierhonderd geste-
gen.
Terwijl de mensen Don Bosco dus van tijd tot tijd dwongen van de
ene plaats naar de andere te trekken, deed God zijn grote familie
steeds maar groter worden, en bood hem de gelegenheid steeds meer goed
te doen.
Misschien zou iemand willen vragen: Maar hoe kunnen in een weiland
de godsdienstige aangelegenheden tot hun recht komen? - Daarop antwoor-
den we, dat zij er in een romantische omgeving verricht werden, of beter
gezegd, zoals indertijd de Apostelen en de eerste Christenen het deden.
Het biechten ging als volgt in zijn werk: Op zondagen ging Don Bosco op
een bepaald uur van het naburige Refugium naar het weiland, waar van
lieverlede ook de jongens zich verzamelden Daar ging hij dan op een
tuinstoel zitten en hoorde de biecht van degenen die tot dat doel ge-
komen waren, en anderen, op de grond geknield in zijn nabijheid, bereid-
den zich voor of deden hun dankzegging.
Terwijl dit in een hoek gebeurde, vormden ergens anders de jongens,
die reeds gebiecht hadden, een kring, en zongen een of andere lofzang,
of luisterden naar een van hun kameraden, die een stichtend verhaal
voorlas; anderen vermeiden zich daarna in een rustige ontspanning door
wat met elkaar te praten, of zij gingen spelen schijfwerpen, bollen,
slagbal of steltlopen. Op een gegeven ogenblik in de loop van de voor-
middag, hield Don Bosco dan op met zijn waarlijk apostolische vorm van
biechthoren. Bij gebrek aan een klokkentoren, verzamelde een der jongens
(1) Ecclesiasticus

24.5 Page 235

▲back to top
- II/232 -
die daartoe aangewezen was, door het slaan op een trommel, die kennelijk
nog van voor de zondvloed was, allen in het midden van het weiland; een
ander begon op een hese trompet te blazen om stilte te verzoeken; en Don
Bosco, die daarna het woord nam, wees de kerk aan, waar ze heen zouden
gaan om de Mis te horen en te Communie te gaan. Daarna begaven allen
zich devoot op weg, in groepjes of soms ook processiegewijs onder het
zingen van geestelijke liederen, zoals de theoloog Don Savio Ascanio als
ooggetuige vertelt. Op die manier vervulden zij hun zondagsplicht. Als
de kerk uitging, begaf iedereen zich naar zijn eigen huis om te ontbij-
ten en het middagmaal te gebruiken.
Zo gauw mogelijk na de middag kwamen ze, uit alle richtingen van de
stad samen in de fameuze wei en begonnen te spelen, steeds bijgestaan
door de twee zichtbare engelen, Don Bosco en Don Borel, en met behulp
van de oudere en meer verstandige jongens, Op de geschikte tijd liet Don
Bosco weer een signaal geven met de trommel, verdeelde de jongens naar
leeftijd en graad van ontwikkeling in verschillende groepen, en, gezeten
op het groene graskleed, luisterden zij een half uurtje naar de cate-
chismusles. Hij kon zijn klas, waar de grotere jongens toe behoorden
overzien, aangezien hij op een verhevenheid van het terrein ging staan.
Eerst werd een hymne gezongen, dan ging hijzelf of Don Borel op een
stoel of een plank zitten, en hield een preek, waarin hij hen tegelij-
kertijd onderrichtte en op een aangename manier bezighield en waar allen
dan ook graag naar luisterden. Daar de zegen met het Allerheiligste niet
kon gegeven worden, werd de oefening besloten met het zingen van een
litanie of met een lofzang op de Onbevlekte Ontvangenis, waarin haar
gevraagd werd, samen met haar goddelijke Zoon hen vanuit de hemel te
willen zegenen. Zij trokken zich niets aan van de mensen, die op de
nabijgelegen weg voorbij kwamen en in groten getale bleven staan, om
nieuwsgierig naar dat nog nooit geziene schouwspel te blijven kijken.
Daarna begon de recreatie weer, die opgewekt bleef voortduren tot de
avond viel. Intussen gebeurde het dan wel eens, dat enkele jongens, die
zich terugtrokken uit het spel, vroegen te mogen biechten, en Don Bosco
voldeed onmiddellijk aan hun verzoek, zonder acht te slaan op het
ongewone uur en zonder aan zijn andere werkzaamheden te denken. Welk een
levendig geloof in deze arme jongens, die enkele maanden eerder nog
bijna niets wisten van God!
Zodra allen de weide verlaten hadden, keerde Don Bosco naar het
Refugium terug. Soms was de arme man, hoezeer ook opgewekt in de Heer,
zo op van vermoeidheid, dat hij haast niet meer op zijn benen kon
staan, en men hem tussen zich in moest nemen, of hem steunen onder de
armen. Was dat geen vreemd schouwspel? Doet het niet enigszins denken
aan de vrome menigte, die onderricht en gezegend werd door de godde-
lijke Zaligmaker, op de oevers van de rivieren, of op de berghellingen
of op de boorden van het meer van Tiberias?
Gedurende het verblijf in het weiland viel er iets voor, dat wij
niet stilzwijgend mogen voorbijgaan. Op een zondagavond, terwijl de
jongens van plan waren zich te ontspannen door her- en derwaarts te lo-
pen, spelend en spektakelend, dook er bij het hek een jongen van een
jaar of vijftien op. Het leek wel alsof hij over de lage tuinafsluiting
wilde heenklimmen om zich bij de jongens te voegen; maar omdat hij niet
durfde, bleef hij staan kijken, met een treurige en sombere uitdrukking
op zijn gezicht. Don Bosco zag hem en toen hij naar hem toe ging stelde
hij hem enkele vragen: "Hoe heet je? Waar kom je vandaan? Wat doe je?" -
Maar die arme jongen gaf geen antwoord. Don Bosco begon al te denken dat
hij stom was en begon met hem te praten in de gebruikelijke gebarentaal,

24.6 Page 236

▲back to top
- II/233-
toen hij, nog een poging wagend en zijn hand op het hoofd van de jongen
leggend, hem vroeg: "Wat is er met je, beste jongen? Zeg eens: voel je
je misschien niet goed?"
Aangemoedigd door die vriendschappelijke behandeling, antwoordde de
jongen met een stem, die klonk, alsof ze uit een keldergewelf kwam: "Ik
heb honger."
Dat antwoord vervulde allen met het grootste medelijden. Men ging
dadelijk brood halen en gaf het hem om weer wat bij te komen. Daarna
begon Don Bosco weer te vragen:
"Heb je geen ouders?"
"Jawel, maar die zijn niet hier; ze zijn ver weg."
"Wat doe je?"
"Ik ben zadelmaker; maar ik ben niet erg handig; daarom heeft mijn
baas me ontslagen."
"Heb je dan niet een andere gezocht?"
"Gisteren, de hele dag al; maar omdat ik hier in de stad niemand
ken, ben ik er nog niet in geslaagd er een te vinden."
"Waar heb je vannacht geslapen?"
"Op de trap van Sint Janskerk."
"Ben je vanmorgen naar de Mis geweest?
"Jazeker; maar ik heb niet goed opgelet, omdat ik zo'n honger had."
"Waar wilde je heen, toen je je hier liet zien?"
"Ik had willen gaan stelen."
"Heb je niemand om een aalmoes gevraagd?"
"Jawel, en of! Maar als ze zagen dat ik zo jong was, begonnen ze
tegen me uit te vallen en zeiden: "Zo gezond en flink als jij bent, kun
je beter gaan werken dan rond te slenteren," en intussen gaven ze me
niets".
"Als je was gaan stelen, zou je in de gevangenis terechtgekomen
zijn!"
"Daar was ik juist zo bang voor en het heeft me verschillende ke-
ren ervan teruggehouden; maar Onze Lieve Heer had medelijden met me, en
inplaats van me de verkeerde weg te laten opgaan, leidde hij me hier-
langs, naar u toe."
"Wat dacht je, toen je hier zo stond te kijken?"
"Ik zei bij mezelf, wat zijn die jongens gelukkig! Tevreden en
vrolijk, ze springen, lopen en zingen; ik was jaloers op hen; ik had me
bij hen willen voegen, maar durfde niet."
"Zul je voortaan 's zondags hier in de wei komen?"
"Als u het goedvindt, wil ik erg graag komen."
"Kom maar gerust, je bent altijd welkom. Wat vanavond betreft, om
te eten en te slapen, daar zal ik voor zorgen. Morgen breng ik je dan
naar een goede baas, en dan heb je onderdak, werk en brood.
Onnodig te zeggen, dat deze jongen altijd ijverig het Oratorio be-
zocht, tot het jaar 1852 toe, toen hij onder de wapenen werd geroepen,
en hij bleef een grote genegenheid bewaren voor degene die, met zijn
vriendelijkheid en vaderlijke zorg, hem teruggehouden had van een slecht
leven.
Op een zondag, zo vertelt Don Giovanni Bonetti nog, ging me Don
Bosco op stap met zijn jongens om een wandeling te maken naar de beroem-
de basiliek van Soperga. Ik geloof dat het goed is hier de beschrijving
te geven, zoals een dergenen, die eraan deelnam, ze me zelf heeft ver-
teld.

24.7 Page 237

▲back to top
- II/234 -
Men kwam die morgen dus in de wei bijeen, en ging allereerst naar
de Consolatakerk om de heilige Mis bij te wonen. Tegen negen uur stelden
de jongens zich op en, twee aan twee, als een regiment soldaten, trokken
zij erop uit, naar Soperga. Zij hadden muziekinstrumenten bij zich, be-
staande uit een oude trommel, een trompet, een viool en een ontstemde
gitaar: het was werkelijk niet veel zaaks, maar niettemin kon het dienen
om er lawaai mee te maken, en dat was voldoende. Bij het gezelschap waren
er, die manden met brood droegen, anderen kaas, salamiworst, gedroogde
vijgen, kastanjes en appels, en andere dingen die nodig konden zijn. Zo-
lang als ze in de straat waren, bewaarden allen een behoorlijk stilzwij-
gen; maar nauwelijks waren ze tot bij de Po genaderd, of zij begonnen te
praten en te snateren, te zingen, te schreeuwen en spektakel te maken,
als om de mensen in de waan te brengen dat zij van plan waren de heuvel
met geweld in te nemen. Hun gids was de student van de derde klas van het
gymnasium der school van Porta Nuova, Francesco Picca, die, eerst in
Sint-Franciscus van Assisi en naderhand in het Refugium, Don Bosco ter
zijde gestaan had bij het assisteren van de jongens, en dat liefdewerk nu
voortzette met toestemming van de le-raar van zijn klas, Don Bertolio.
Van 's morgens in alle vroegte was de theoloog Borel hen al voor-
gegaan om ginder de nodige aanwijzingen te geven en de nodige toebereid-
selen te treffen voor de troep, van welke men wel veronderstelde, dat hij
bij het bereiken van de top van de heuvel in staat was om de nodige bro-
den te verslinden. Toen zij Sassi bereikten, aan de voet van de helling,
wachtte hun daar een tot in de puntjes opgetuigd paard, dat de goede
priester Don Giuseppe Anselmetti, pastoor van Soperga, ter beschikking
stelde van de aanvoerder van de troep. Tegelijkertijd ontving Don Bosco
een briefje van Don Borel, waarin deze zei: "Kom maar gerust met de beste
jongens: de soep, de pietanza en de wijn staan klaar." Don Bosco steeg in
het zadel, wenkte alle jongens om hem heen en, las hun het briefje voor,
dat grote applaus en algemene kreten van vreugde verwekte, die niet
alleen de ruiter, maar ook het paard bijna verdoofden. Na die uiting van
hun innerlijke vreugde, werden de rijen verbroken en begonnen de jongens
de helling te beklimmen, als een eregarde rond hun generaal geschaard.
Onder het gaan namen sommigen het paard bij de teugel, de anderen bij de
oren, weer anderen ook bij de staart, sommigen klopten het op de flanken,
anderen duwden het voort; en het zachtmoedige dier onderging dit alles
met de grootste kalmte, waarmee het geduldigste ezeltje in de schaduw zou
hebben gesteld.
Lachend, schertsend, zingend en pratend, beklom het gezelschap de
steile helling en bereikte de kerk. Omdat allen bezweet waren, deed Don
Bosco de jongens gauw bijeen komen op de binnenplaats van het aangren-
zende huis om weer wat op adem te komen, en na een korte rust gingen zij
aan tafel, die al kant-en-klaar stond te wachten. De theoloog Guglielmo
Audisio, die toen directeur van de Accademia Ecclesiastica was, onthaalde
op goede soep en pietanza, en de pastoor op wijn en fruit, en toonden
daardoor, hoezeer zij Don Bosco en zijn werk van die tijd af waardeerden.
De jongens dankten, na God, deze twee beminde weldoeners, en bij het
geroep van "Leve de directeur, leve de pastoor!" voegden de muzikanten
het geluid van hun instrumenten. Beide verdienstelijke priesters waar-
deerden hun goede hart, maar konden niet nalaten te lachen over hun
vreemde muziek, die veel gelijkenis vertoonde met die waarmede op de Cas-
tellomarkt van Turijn, de kermisklanten daar hun aapjes lieten dansen.
Hoe het ook zij, alles liep uitstekend, en de jongens stonden opgewekter
dan vorsten van tafel op.

24.8 Page 238

▲back to top
- II/235 -
Op een gegeven ogenblik begon Don Bosco de oorsprong van de basi-
liek, gewijd aan de Moeder Gods, te vertellen; hij wees naar de vlak-
ten, die er zich beneden uitstrekten, en die in 1706 bezet geweest wa-
ren door het geweldige en machtige Franse leger, dat Turijn belegerde;
hij schetste de Hertog Vittorio Amedeo en Prins Eugenius van Savooie,
toen hij deze top beklommen had, aan de Heilige Maagd een prachtige
kerk beloofde, wanneer Zij zijn gebeden verhoorde en hem de overwin-
ning schonk; hij wees naar de citadel, gered door het heldhaftig op-
treden van Pietro Micca. Hij beschreef de triomfantelijke veldslag, de
bevrijding van Turijn, de overwinning, de feestelijkheden en de klaar-
blijkelijke bescherming van de Allerheiligste Maagd Maria, ten gunste
van Turijn. Hij sprak nog over de koningen die hier begraven lagen,
over de Academie die hier door Karel Albert gesticht was, en deed hen
zodoende ook nog wat vaderlandse geschiedenis leren. Daarna brachten
zij een bezoek aan de kerk, aan het graf van de Vorsten, de zaal met
de portretten der Pausen en de bibliotheek, en zij beklommen eveneens
de prachtige koepel, vanwaar zij een groot deel van Piëmont konden
overzien, en zij keken met diepe gevoelens van bewondering naar de ma-
jesteitelijke krans der Alpen, die met hun besneeuwde toppen als het
ware de hemel raakten.
Omstreeks drie uur in de middag verzamelden zij zich weer in de
kerk, waar op het luiden van de klok ook een grote menigte volks ver-
schenen was, die over de heuvel verspreid woonde. Toen de vespers ge-
zongen waren, besteeg Don Bosco de preekstoel en hield een korte toe-
spraak. Sommigen herinnerden zich nog, dat hij toen sprak over de werk-
zame bemiddeling van Maria bij Jesus, haar goddelijke Zoon, en over de
wijze om steeds door Haar verhoord te worden, wanneer wij onze toe-
vlucht tot Haar nemen. "Als het u mogelijk is," zo zei hij, "brengt
dan eerst een bezoek aan het Allerheiligste Sacrament en stort daar
een gebed; roept vervolgens Maria aan, opdat Zij u de genade verleent,
die u nuttig of nodig toeschijnt, en weest er zeker van, dat deze
machtige en barmhartige Moeder u die genade zelf zal schenken, of een
andere, die eraan gelijkwaardig is, of een nog veel betere."
Na de preek begaven de zangers zich naar het zangkoor en, door
Don Bosco op het orgel begeleid, zongen zij voor de zegen het Tantum
Ergo. In die tijd was het niet de gewoonte, jongens in de kerk te ho-
ren zingen. Vandaar dat die avond de leden van de Academie, en alle
mensen die waren toegestroomd, bij het horen van de zilveren stemmen
der jongens, die wel een van uit de hemel neergedaald koor van enge-
len schenen, buiten zichzelf waren van bewondering en velen weenden
van ontroering.
Toen de plechtigheid voorbij was, werden er enkele luchtballonne-
tjes opgelaten, die snel in de hoogte schoten en de toeschouwers sche-
nen uit te nodigen om hun gedachten en hun genegenheid tot God te ver-
heffen. Tegen zes uur verzamelde de jeugdige troep zich op het roffe-
len van de trommel en een paar stoten op de trompet. Ze dankten hem
herhaaldelijk voor zijn liefdevolle gastvrijheid en hierna begonnen
zij af te dalen naar de stad, zingend, of roepend, en de Rozenkrans en
de avondgebeden biddend. Naderhand in Turijn aangekomen, verliet ieder-
een van lieverlede de rijen, om zijn eigen huis op te zoeken, na Don
Bosco bedankt te hebben, en thuisgekomen vertelden zij daar in de fami-
liekring over de gebeurtenissen en indrukken van die heerlijke dag. Toen
Don Bosco het Refugium bereikte, had hij nog ongeveer acht of tien van
de grootste jongens bij zich, die de spelbenodigdheden en de lege manden
droegen.

24.9 Page 239

▲back to top
- II/236 -
Verschillende andere malen ging Don Bosco met hen naar die hoogte.
Men herinnert zich nog een bestijging in juli 1851 door ongeveer tachtig
jongens. Door een van zijn bedienden had Don Cafasso uit het Convict het
dessert laten brengen voor de maaltijd. Ondertussen liet de priester
Truffat, de Savooise Don Paolino Nicola, opvolger van Audisio in het
ambt van president der Academie, een prachtige maaltijd opdienen. De
edelmoedige geestelijke betoonde zich daarna steeds de meest verheugde
gastheer voor Don Bosco en de zijnen bij de jaarlijkse tocht naar
Soperga, en hij zorgde op zijn kosten royaal voor alles tot in 1858 toe.
Eenzelfde vrijgevigheid ten opzichte van de arme volksjongens
stelde degene ten toon, die; na Don Truffat, met de titel van direc-
teur, die belangrijke taak op zich nam.
Daar de priester Stellardi in zijn plaats gekomen was, wilde Don
Bosco, die niet erg vertrouwd was met de nieuwe directeur, toen de
tijd van de gebruikelijke wandeling naderde, eerst eens voorzichtig het
terrein verkennen. Daarom stuurde hij een verstandige seminarist erheen
om enkele potten te vragen voor het koken van de soep. De priester wil-
ligde het verzoek gaarne in en bood ook een schotel pietanza aan. In
1859 trok reeds het hele Oratorio op die wandeling mee, studenten en
leerjongens, voorafgegaan door de muziekkapel. Dezelfde geestelijke
Stellardi droeg steeds iets bij aan de maaltijd van de jongens, terwijl
hij alle benodigdheden uit de keuken afstond, nodig voor het gereedmaken
van de maaltijd, en ook het tafelgerei. Dit heiligdom was na 1864 niet
langer meer het doel van die opgewekte regelmatige wandelingen uit die
eerste heldhaftige tijden De zalen van het aangrenzende monumentale ge-
bouw, die schitterend gerestaureerd geworden waren, kon niemand meer
betreden om ze te bezoeken zonder een bewaker als gids; en daarom konden
de grote groepen jongens van het Oratorio er niet meer zoals vroeger in
worden toegelaten.

24.10 Page 240

▲back to top
- II/237 -
H O O F D S T U K XLI
GEESTDRIFT VAN DE JONGENS VOOR DE WANDELINGEN - EEN
METSELAARSGAST EN ZIJN EERSTE BEZOEK AAN DE WEI VAN VALDOCCO
- EEN MIDDAGMAAL OP DE MONTE DEI CAPPUCCINI - DE ZANGERS VAN
DON BOSCO EN DE SCHIPPERS VAN DE PO - MILITAIRE
GEHOORZAAMHEID - HOEZEER DE JONGENS VAN HET ORATORIO DON
BOSCO GENEGEN ZIJN
De wandeling naar Soperga van 1846 was als de eerste schakel in een
lange serie van vele andere van dergelijke aard, die Don Bosco in dat en
in de volgende jaren, nu eens hier, dan eens daarheen leidde. Gewoonlijk
kondigde hij ze van te voren aan en stelde ze in het vooruitzicht als
een soort van beloning, waarbij hij van de jongens eiste, dat ze ook
stipt naar het Oratorio zouden komen, ijverig de catechismus zouden le-
ren, gehoorzaam en voorbeeldig zouden zijn in de fabrieken en werkplaat-
sen en niet ongenegen om af en toe de Heilige Sacramenten te ontvangen.
Op die manier bediende deze goedhartige vader zich van alles ten goede
van zijn zonen, en hij deed daarbij zijn best hun bij te brengen, dat
het dienen van God heel goed kan samengaan met behoorlijke opgewektheid,
want de koninklijke profeet heeft gezegd: Dient de Heer met vreugde (1).
Dat beginsel bracht hijzelf tot zijn dood toe in praktijk, en hij
scherpte het zijn leerlingen aanhoudend in. "Een rein en zuiver geweten,
ziedaar de ware vrede in de dienst van God - Pax multa diligentibus le-
gem tuam - Een grote vrede genieten zij die uw wet liefhebben (2).
Een zekere Paolo C,.,, oud-leerling, beschrijft ons in een uitvoe-
rige brief, hoe het was toen hij voor het eerst in de wei van Filippi
kwam, de blijde sfeer van de bijeenkomsten en van de zondagswandelin-
gen, en de beminnelijkheid van Don Bosco. Na geschreven te hebben over
het besluit dat zijn ouders genomen hadden, om hem naar Turijn te zenden
om als metselaarsjongen zijn brood te verdienen, vervolgt hij aldus:
"Met mijn pakje op de schouder, verliet ik mijn dorp en kwam ik in Tu-
rijn aan Ik voelde me als een veulen dat men het tuig heeft afgenomen,
en voor niets anders goed dan om roekeloos te lopen en te springen. De
gevaren in de grote stad zijn voor allen ernstig, maar ze zijn nog dui-
zendmaal gevaarlijker voor de onervaren jongeling. Mijn vader had mij
aanbevolen in de zorg van een vriend van hem, een zeer liefdevol man en
(1) Psalm, 99,1.
(2) Psalm, 118,165.

25 Pages 241-250

▲back to top

25.1 Page 241

▲back to top
- II/238 -
een voorbeeldig gelovige, Ik begaf mij meteen naar hem toe om leiding en
raad. Hij zocht een baas voor me, die mij werk en brood voor alle dagen
van de week verschafte. Maar hoe moest ik de zondagen doorbrengen? Soms
nam hij mij met zich mee naar de Mis, paar het lof, en de preek en daar-
na liet hij mij mijn vrijheid. Vandaar dat enkele kameraden vroegen of
ik met hen ging spelen, dat wil zeggen een of ander spelletje in een
kroeg of koffiehuis, waar iemand als mij, die nauwelijks vijftien jaar
was, onvermijdelijk de morele ondergang wachtte.
"Op zekere zondag zei de goede vriend van mijn vader tegen me:
"Paolo, heb jij nooit horen spreken van een Oratorio, waar 's zondags
een heleboel jongens naar toe gaan?"
"Wat doen ze in dat Oratorio?
"In dat oratorio voldoet iedereen aan zijn godsdienstplichten,
daarna houdt men zich bezig met prettige ontspanning, met spelletjes
van allerhande aard, en er wordt gezongen en muziek gemaakt,"
"Waarom bent u daar nooit met me naartoe gegaan? onderbrak ik hem,
vervuld van verlangende nieuwsgierigheid; hoe moet men daar komen?"
"Ik zal je de volgende zondag zelf erheen brengen, en je aanbeve-
len bij de directeur, zodat hij bijzonder op je let."
"De dagen van die week leken me wel jaren toe; en onder het werken
en onder het eten, en zelfs in mijn slaap, was het me alsof ik aanhou-
dend muziek hoorde, iedereen zag springen, en spelletjes doen van aller-
lei aard. En eindelijk kwam dan de zondag; maar mijn beschermer kon er
wegens familieomstandigheden niet met me naartoe gaan Daar ik brandde
van verlangen, vroeg ik hem ongeduldig om enkele noodzakelijke aanwij-
zingen en haastte me op weg. Om acht uur 's morgens bereikte ik het ver-
langde Oratorio. Het was een weiland; een haag van struiken omringde
het; daar zag ik een grote menigte jongens die aan het spelen waren zon-
der te schreeuwen; een groot aantal van hen knielden rondom een priester
die, op een verhevenheid van de grond gezeten, bezig was met biecht te
horen
"Ik was volkomen verbluft Verrukt van bewondering, als iemand die
zich in een andere wereld bevindt, vol merkwaardige dingen waar hij
nooit van gehoord heeft. Een van de jongens, die merkte dat ik een
nieuweling was, kwam naar me toe en zei vriendelijk: "Beste vriend, wil
jij soms met mij wat schijfwerpen?" Nu was dat een van de spelletjes,
die ik het liefste deed, zodat ik me haastte op het voorstel in te gaan.
Toen we klaar waren met een partijtje, klonk er een trompet en het werd
overal stil. Iedereen liet zijn spel in de steek en allen verzamelden
zich rond de priester, die ik daarna als Don Bosco leerde kennen: Beste
jongens," zei hij met luide stem, "t is tijd voor de heilige Mis; van-
morgen zullen we naar de Berg van de Kapucijnen gaan; na de Mis is er
een korte maaltijd. Degenen die vandaag geen tijd meer hebben om te
biechten, kunnen het de volgende zondag doen; vergeet niet dat er iedere
zondag gelegenheid is om te biechten."
"Toen hij dit gezegd had, klonk weer de trompet, en allen begaven
zich ordelijk op weg. Een van de oudsten begon de Rozenkrans te bidden,
en al de anderen gaven antwoord. De weg was ongeveer drie kilometer
lang, en hoewel ik me niet zonder meer bij de anderen durfde voegen,
vergezelde ik hen toch, door de nieuwigheid daartoe aangespoord, van

25.2 Page 242

▲back to top
- II/239 -
op enige afstand, maar nam toch wel deel aan het algemeen gebed. Toen
wij de helling begonnen te bestijgen die naar dat klooster leidt, be-
gonnen allen de litanie van Onze-Lieve-Vrouw te bidden. Ik vond alles
verrukkelijk, daar de planten, de wegen, de bosjes die de flanken van de
heuvels bedekten, weergalmden van ons gebed en onze wandeling werkelijk
romantisch maakten
"De Mis werd opgedragen, waaronder verscheidene jongens te Commu-
nie gingen. Na een korte preek en dankzegging, gingen allen naar de
binnenplaats van het klooster om te eten. Daar ik vond, geen recht te
hebben om aan de maaltijd van mijn metgezellen deel te nemen, trok ik
me terug, in afwachting van de terugtocht, zodat ik me dan weer bij hen
kon aansluiten. Maar op dat ogenblik kwam Don Bosco naar me toe en zei:
"Hoe heet jij?.
"Panlino."
"Heb je al gegeten?
"Nee, mijnheer."
"Waarom niet?"
"Omdat ik niet gebiecht heb en niet te communie geweest ben."
"Je hoeft niet te biechten, of te communiceren om te kunnen eten."
"Wat dan?"
"Je hoeft alleen maar trek te hebben en de wil om te komen en te
nemen wat je wil." En met die woorden ging hij met me naar de korf en
gaf me brood en fruit in overvloed.
"Ik daalde de berg weer af, ging thuis middagmalen, en na de middag
keerde ik terug naar die wei, waar ik tot aan de avond naar hartenlust
aan de recreatie kon deelnemen. Van dat ogenblik af heb ik verscheidene
jaren lang het Oratorio en de beminde Don Bosco niet meer in de steek
gelaten, want hij deed mijn ziel veel goed en hij hield veel jongens op
het goede pad. Ik heb hem zoveel ontberingen zien lijden, zoveel geduld
en ijver aan de dag zien leggen om bepaalde hoogmoedige, ruwe en soms
kwaadaardige, van slechte neigingen vervulde gemoederen naar God terug
te voeren! En wanneer hij daarin geslaagd was en hen tot inkeer had
gebracht, genoot hij een zo grote voldoening, dat hij al wat hij had
moeten doorstaan niet telde, en bereid was nog zwaardere lasten op zich
te nemen."
"Hij was aanwezig op al de zondagen en bij alle wandelingen, die
een onbeschrijflijke geestdrift onder de jongens verwekten. Deze toch-
ten, met hun bijna altijd plezante en soms minder aangename avonturen,
vormden stof voor eindeloze gesprekken, en dat was juist wat Don Bosco
graag had, omdat onze fantasie telkens weer andere en onschuldige onder-
werpen vond, om zich intens bezig te houden. Een boekdeel zou niet vol-
doende zijn om alleen deze periode uit de geschiedenis van het Oratorio
te beschrijven. Ik, zo vervolgt hij, ben niet in staat om alles te be-
schrijven wat er voor mijn ogen gebeurde, maar er is één merkwaardige
gebeurtenis, die ik toch niet onbesproken wil laten.
"Met een twintigtal jonge zangers ging Don Bosco eens naar Sassi
voor een godsdienstplechtigheid. Toen zij bij de Po kwamen, sloegen zij
rechts af, om langs de oever van de stroom te wandelen en de brug te
bereiken; toen ontmoette hen een troep schippersjongens, die hen uitno-
digden in hun bootjes de rivier over de steken en met hun oorverdovend
geschreeuw, beletten zij hen verder te gaan. Daar Don Bosco zich niet
kon losmaken van een dergelijke lompe opdringerigheid, en hij een beetje

25.3 Page 243

▲back to top
- II/240 -
verder een forse, sterke en reeds bejaarde schipper zag, deed hij teken,
zijn boot in gereedheid te brengen die hen allen zou kunnen bevatten.
De schipper, die de onbeschofte vlegels dreigend wegjoeg, ging met Don
Bosco naar zijn boot toe, en wij daalden langs de oever af om hen te
volgen Maar toen begonnen al die jongens, die hun hoop op de vrachtprijs
verijdeld zagen, een hels en heidens spektakel te maken en de priester
alle mogelijke beledigingen naar het hoofd te slingeren. Intussen hadden
enkele van de vlegels zich tussen de jongens van het Oratorio gemengd,
die het zich in de boot al gemakkelijk gemaakt hadden, en keken spottend
links en rechts om zich heen; maar de schipper greep hen zonder genade
en zonder complimenten bij de kraag en gooide hen terug op de oever.
Zij voegden zich onmiddellijk bij hun kameraden op de oever, en nauwe-
lijks had de boot zich in beweging gezet, of zij begonnen stenen op te
rapen, die daar opgehoopt lagen om de wegen te plaveien, en wierpen ze
naar de inzittenden van de wegdeinende boot De kleine zangertjes drongen
angstig om Don Bosco heen en sommigen van hen begonnen te schreien. Men
verkeerde dan ook werkelijk in ernstig gevaar. De stenen kwamen van alle
kanten aanvliegen, en overal in het rond deden ze het water opspatten en
soms raakten ze de flanken van de boot. Rustig zei Don Bosco tegen de
jongens: Blijf maar bedaard op jullie plaats zitten; geen enkele steen
zal jullie raken." En zo was het ook, tot grote verwondering van de
bange jongens, die al spoedig buiten schot waren. Maar toen brak er een
vreselijk getier en gefluit los onder de boefjes: "Vanavond komen jullie
terug" Dan krijgen jullie met ons te doen!"
"De boot legde aan bij de Madonna del Pilone, en Don Bosco ging
naar Sassi, waar hij de inwoners de zoete verrukking schonk van de lief-
tallige stemmen van zijn koor.
Toen zij 's avonds te voet naar huis terugkeerden, koos hij de weg,
die over de brug over de Po leidde. Zijn jongens liepen dicht op elkaar
gedrongen. Opeens bereikten zij de plaats waar zij, volgens de geuite
bedreiging, werden opgewacht door een groepje van tien of twaalf schip-
persjongens, die hen strak aankeken, alsof zij hen wilden uitdagen, en
grijnzend met elkaar praatten op onderdrukte toon, zodat men niet kon
verstaan wat zij zeiden. Don Bosco sloeg al hun bewegingen nauwlettend
gade; maar er gebeurde niets onaangenaams. Het leek alsof zij werden
weerhouden door een geheimzinnige kracht en er niet toe konden besluiten
uitvoering te geven aan hun brutale plannen." - Tot zover het manus-
cript.
De jongens van het Oratorio hadden inmiddels door een dusdanige
opeenvolging van afwisseling van godsvrucht en eerzaam vermaak, een le-
vendig begrip gekregen van de oprechte genegenheid die Don Bosco hun
toedroeg. Als zij zagen met wat voor een tedere zorg hij om hun welzijn
bedacht was, en hoeveel warme belangstelling hij voor hen koesterde, de-
den zij hun best om van hun kant zo goed mogelijk daaraan te beantwoor-
den en vooral gehoorzaamden zij hem met een stiptheid die bewonderens-
waardig was. Een woord, een teken, soms enkel maar een blik van hem, was
voldoende om hen te bedaren, een woordenwisseling tussen hen te beëindi-
gen, onrust onder hen te voorkomen en het zwijgen op te leggen aan vier-
honderd en meer spraakzame jongens. Zekere keer waren allen weer druk
bezig met rennen, spelen en herrie maken, toen Don Bosco iets tegen hen
wilde zeggen; op een teken van zijn hand kwam er plots als de weerlicht
een einde aan alle lawaai en gespeel, en allen schaarden zich om hem
heen om te horen wat hij te zeggen had. Bij het zien daarvan kon een
gendarm die al een hele poos naar hen had staan kijken, zich niet weer-

25.4 Page 244

▲back to top
- II/241 -
houden uit te roepen: "Als die priester een legeroverste was, zou hij
het tegen het best geharde en gedrilde leger ter wereld kunnen opnemen,
en toch zeker zijn van de overwinning.
In Turijn werd er veel over Don Bosco gesproken Als hij met zijn
jongens door de straten trok, kwamen de mensen van de binnenplaatsen der
huizen naar buiten, zij verschenen op de balkons, aan de ramen en op de
drempels, om van het schouwspel te genieten, Sommigen zeiden dat Don
Bosco een groot heilige was, anderen vonden hem een grote dwaas. Bij het
terugkeren van de wandelingen, gebeurde het verscheidene malen dat de
troep staan bleef, en de jongens de brave priester op de armen namen;
hij probeerde zich dan te verzetten en gebood hun dit na te laten, maar
zij staken hem in de hoogte en, of hij wilde of niet zij droegen hem
triomfantelijk rond, zoals de oude Romeinen hun bevelhebbers op hun
schilden hieven. Tot lof van die wandelingen dient gezegd, dat er onder
de jongens, die toch niet aan discipline gewoon waren, niet de geringste
ordeverstoring viel te bespeuren. Niet één vechtpartij, geen enkele
klacht, geen enkele keer het stelen van een vrucht, ook al was hun aan-
tal soms zeer groot en dikwijls zes- of zevenhonderd En het ging daarbij
niet alleen om kleine jongetjes, maar ook om opgeschoten jongelingen,
driest, gevaren uitdagend, die nooit nalieten het onafscheidelijke mes
bij zich te dragen.
Maar eigenlijk hoeft men daar niet verwonderd over te zijn. Deze
jongens waren Don Bosco toegedaan met die liefde, waarmee hij zich be-
mind wist te maken bij degenen wier welzijn hem steeds voor ogen stond
Wanneer hij op werkdagen door de straten van de stad ging, zag men bij
iedere schrede jongens in de deuropeningen van de werkplaatsen ver-
schijnen, die hem tegemoet liepen om hem goedendag te zeggen. Wee de-
gene; die ook maar het minste teken van oneerbiedigheid aan de dag zou
hebben gelegd tegenover hun priester; wee degene, die het in zijn hoofd
gehaald zou hebben, minder goed over hem te spreken! Wanneer de een of
andere jongen van het Oratorio ertoe uitgenodigd werd om iets verkeerds
te doen, hoefde hij maar te denken aan de weerzin, die dit bij Don Bosco
zou hebben opgewekt, om hem verre te houden van een verkeerde stap Het
lijkt haast ongelooflijk, maar toch is het zo. Een wens van hem was voor
hen werkelijk een bevel Hun genegenheid voor Don Bosco ging, om zo te
zeggen, inderdaad tot het onberekenbare.

25.5 Page 245

▲back to top
- II/242 -
H O O F D S T U K XLII
DE GEWIJDE GESCHIEDENIS - DE PEDAGOGISCHE METHODE, DOOR
DON BOSCO IN DAT BOEK GEHULDIGD - ENKELE CITATEN.
Men staat verslagen als men denkt aan de opeenstapeling van za-ken,
die Don Bosco in die tijd achtereenvolgens begon af te werken, iets wat
hij tot het einde van zijn levensdagen met bewonderenswaardige gemoeds-
rust niet meer zou nalaten, De zorgen, die zijn Oratorio hem veroorzaak-
te, hadden hem geen ogenblik belet zijn Kerkgeschiedenis en andere boe-
ken samen te stellen, en in hetzelfde jaar legde hij de laatste hand aan
een heel mooie Gewijde Geschiedenis Door deze ijver die hij bij het
schrijven aan de dag legde, zou men de woorden van Onze Heer Jesus
Christus op hem kunnen toepassen: "Daarom is iedere schriftgeleerde die
onderwezen is in het Rijk der hemelen, gelijk aan een huisvader die uit
zijn schat nieuw en oud te voorschijn haalt" (1). Hij legde dan ook een
grote bezorgdheid aan de dag, zoals wij hem verscheidene malen hebben
horen herhalen, en zoals wij hierboven al gezegd hebben, om geschriften
in het licht te geven, die alleen overtroffen werd door de liefde voor
zijn jongens. De nederigheid begeleidde steeds zijn schreden en wanneer
hij naar het Convict ging om te studeren en te schrijven, gaf hij de
vellen van de Gewijde Geschiedenis die hij geschreven had, aan de por-
tier, opdat die ze zou lezen; en wanneer hij dan terugkwam vroeg hij,
of deze er de betekenis van begrepen had. Was het tegendeel het geval,
dan herzag hij zijn werk, en maakte het nog eenvoudiger en populairder.
In dat boek van ongeveer tweehonderd bladzijden, uitgegeven door
de drukkerij Speirani en Ferrero, zette hij de voornaamste feiten van
de Bijbel uiteen, in zuivere taal, in eenvoudige vorm en in een heldere
stijl, wat naderhand kenmerkend zou zijn voor al zijn boeken, opdat de
jongens niet lang moeite ermee zouden hebben, het verhaal te begrijpen
en te onthouden. De verhalen van die eerste uitgave eindigen met de
Hemelvaart van Jesus, en in een samenvatting van de stof kwam Don Bosco
tot drie gevolgtrekkingen: de zekerheid van de komst van de Messias,
waarbij in Jesus Christus de voorspellingen van alle profetieën in
vervulling zijn gegaan; het bestaan van een Kerk, de enige ark voor de
redding van alle mensen, op goddelijke wijze door die Messias gesticht,
onfeilbaar in de onderrichting van haar leer en in het bepalen van de
( 1 ) Mt.13,52.

25.6 Page 246

▲back to top
- II/243 -
ware zin der heilige boeken,onvergankelijk zolang de wereld bestaat door
de voortdurende bijstand van haar Stichter. Deze Kerk is de katholieke,
Roomse, de enige die, de eeuwen heen, steeds de door Jesus Christus ge-
leerde en bevestigde waarheid bezit, en in welke de wettige opeenvolging
der Pausen niet onderbroken is, vanaf de huidige regerende Paus terug-
gaande tot de Heilige Petrus, en die bekleed zijn met een volledige,
absolute, van geen enkele menselijke autoriteit afhankelijk gezag.
Terzelfdertijd was heel zijn werk gericht op de bestrijding van
het protestantisme, doch onmerkbaar, zonder opzien te baren Voor zijn
jongens had hij een werkzaam tegengif tegen de opvallendste dwalingen
bereid. De Protestanten verweten de katholieken, dat zij de Bijbel niet
kenden, en zij bestreden de katholieke waarheden met de verzekering dat
niet veel daarvan op de Heilige Schrift gegrondvest was. Wanneer Don
Bosco daarom feiten uit het nieuwe en het oude Testament vertelde, stel-
de hij de uiterlijke eredienst op de voorgrond, evenals het vagevuur, de
noodzakelijkheid der goede werken om zalig te worden, de verering van
relikwieën, de bemiddeling der Heiligen, de verering van de Maagd Maria,
de Biecht, de wezenlijke tegenwoordigheid van Jesus Christus in de
Eucharistie, het primaatschap van de Paus, en soortgelijke overwegingen
Bijna al de gewijde geschiedenissen die toen in Piëmont in gebruik waren
verwaarloosden immers deze noodzakelijke overwegingen.
Maar nog veel vruchtbaarder in dat boek is de opvoedkundige metho-
de, waarmee hij uit elke gebeurtenis van de Schrift een opvoedkundig
beginsel wist te putten, dat hij op een manier, die bij de jeugdige
leeftijd was aangepast, onder woorden wist te brengen. Dat was nu
eenmaal zijn methode, ook in het spreken. Laten we er enkele voorbeel-
den van aanhalen. Wanneer hij het offer van Abraham beschreef, voegde
hij daaraan toe: De Heer zegent steeds degenen die aan zijn geboden
gehoorzamen. Na het bloedbad van Sichem: Dit feit leert ons hoezeer
openbare vertoningen gevaarlijk zijn in het bijzonder voor de jeugd. Ten
aanzien van Jozef, die uit de kerker bevrijd werd en verheven: De Heer
doet alles ten goede komen van wie Hij bemint. Schrijvende over de gods-
lastering en over de ontheiliging van de zondag die door Mozes met de
steniging gestraft worden, roept hij uit: Een vreselijk voorbeeld voor
degenen die de heilige Naam des Heren durven vloeken of de dag des Heren
wagen te ontheiligen. Hun staan dezelfde of erger straffen te wachten,
hetzij in dit leven of in het toekomstige. Over de dood van Eli: Ook in
dit leven straft de Heer soms nalatige ouders en verkort het leven van
tuchteloze kinderen. Vol lof spreekt hij over de vriendschap van David
en Jonathan: Een voorbeeld dat navolging verdient, vooral voor de
jongens, die zich alleen diegenen tot vrienden moeten kiezen die zij de
deugd zien liefhebben. Over Salomon zei hij: De ellende van Job is te
verkiezen boven de troon van Salomon, omdat men in Job een voorbeeld
van deugd kan bewonderen die de heiligen siert; in Salomon bewenen wij
de val van een mens, die, met de hoogste wetenschap zich niet kon vrij
maken van de hoogmoed en het vergif van de weelde. Bij de behandeling
der scheiding van het koninkrijk Israël van dat van Judea, besloot hij:
We moeten nooit om raad vragen bij hoogmoedigen, noch bij degene die
geen ervaring heeft. Nadenkend over het wonder van de raaf die brood
bracht aan Elias: Daarin ziet men hoe God gewoonlijk voor de zijnen
zorgt. Dienen wij God, dan zal Hij voorzien in alles wat we nodig hebben
Toen hij vertelde van de beren die de jongens verscheurden die de spot
dreven met Elizeus: Dit is een vreselijk voorbeeld voor wie de spot

25.7 Page 247

▲back to top
- II/244 -
durft drijven met ouderen en met dienaren des Heren. De verslagen Josa-
phat die zich met de goddeloze Achab had verbonden, was voor hem aan-
leiding om te zeggen dat de omgang met slecht gezelschap iemand aan
grote gevaren blootstelt. De dood van Holofernes inspireerde hem tot de
grote waarheid: Alle legerscharen zijn van geen betekenis, wanneer de
hulp des Hemels niet met hen is. Hij stelde Daniël en zijn drie metge-
zellen voor het Hof van Babylonié ten voorbeeld: De matigheid wordt door
de Heer gezegend, en komt ten goede aan de geestelijke functies en aan
de lichamelijke gezondheid. Ook gaf hij kostbare vermaningen aangaande
het gebed, over het vertrouwen in de barmhartigheid en goedheid van God,
over de profetieën ten aanzien van de toekomstige Messias en de aller-
heiligste Eucharistie
Voor wat de geschiedenis van het Nieuwe Testament aangaat, wil ik
me beperken tot het noemen van een enkel trekje in verband met de Lam-
me: Onder al de genezingen die door de goddelijke Zaligmaker zijn ver-
richt, moeten wij de buitengewone goedheid bewonderen waarmee hij al-
lereerst de ziekten der ziel genas en daarna die van het lichaam, waar-
mee hij ons zodoende de ernstige waarschuwing geeft, eerst ons geweten
te zuiveren alvorens onze toevlucht bij God te zoeken voor onze tijde-
lijke behoeften En dat is nu juist waarom Don Bosco allen die bij hem
komen om een of andere genade van Onze-Lieve-Vrouw te verkrijgen, als
eerste voorwaarde stelt, allereerst tot de Heilige Sacramenten te nade-
ren.
In het voorwoord leren wij Don Bosco's ijver en toeleg bij de
studie der gewijde geschiedenis kennen en onrechtstreeks kunnen wij
hieruit de aanhoudende lering opmaken, die hij over de godsdienst gaf
aan de jongens van zijn Oratorio en aan die der lagere en gymnasiale
scholen van de stad. Het is een bladzijde die ons de geschiedenis ver-
haalt van zijn priesterijver. Ziehier hoe hij zich uitdrukt:
"Een nieuwe cursus van de Gewijde Geschiedenis te schrijven zal
menigeen ongetwijfeld nutteloze moeite toeschijnen, wijl er al zo vele
bestaan dat ze personen van om het even welke ontwikkeling kunnen vol-
doen. Dat kwam mij eveneens zo voor; maar toen ik die, welke gewoon-
lijk in de handen der jongens terechtkomen, eens wat nader bekeek,
groeide bij mij de overtuiging, dat vele ervan ofwel te omvangrijk zijn,
of te kort en vaker nog, door vertoon van geleerdheid, de eenvoud en de
volkse toon der heilige boeken verliezen. Dan zijn er andere, die bijna
helemaal de chronologie uit het oog verliezen, zodat de onervaren lezer
maar moeilijk eruit kan opmaken in welk tijdperk het verhaal dat hij
leest zich afspeelt, of het dichter bij de schepping der wereld, dan
tegen de komst van de Messias gezien moet worden. En vervolgens komen er
vele uitdrukkingen in voor, die mij toeschijnen minder juiste opvattin-
gen in de beweeglijke en gevoelige geesten van de kinderen te kunnen
wekken."
"Deze overwegingen deden mij het plan opvatten een leerboek voor de
Gewijde Geschiedenis samen te stellen, dat de voornaamste voorvallen van
de heilige boeken zou bevatten, en dat men aan iedere jongen in handen
kan geven, zonder het gevaar te lopen bij hem minder juiste opvattingen
te doen ontstaan. Ten einde dit doel te bereiken vertelde ik aan een
aantal jongens van iedere graad van ontwikkeling; stuk voor stuk de
voornaamste feiten uit de Heilige Schrift, en noteerde voor mezelf nauw-
keurig, welke indruk dat verhaal dan op hen maakte en welke invloed het
daarna op hen had. Daardoor verkreeg ik een norm, aan de hand waarvan ik

25.8 Page 248

▲back to top
- II/245 -
sommige feiten kon weglaten, andere nauwelijks vermelden, en niet weini-
ge omstandiger verhalen. Ook had ik vele leerboeken van de Gewijde Ge-
schiedenis te mijner beschikking, en ontleende aan elk prat mij het
meest geschikt voorkwam.
"Voor wat de chronologie aangaat, hield ik mij aan die van Calmet,
met uitzondering van een paar kleine wijzigingen, die door enkele mo-
derne critici noodzakelijk geacht worden. In iedere bladzijde was mijn
doel steeds de geest te verlichten om het hart te verbeteren, en de
kennis van de Heilige Schrift zoveel mogelijk populair te maken.
"Daar de Voorzienigheid met de Heilige Schrift er naar streefde on-
der de mensen het geloof levendig te houden in de Messias, die God na de
val van Adam in het vooruitzicht stelde, en vermits heel de gewijde ge-
schiedenis van het Oude Testament gezien kan worden als een voortdurende
voorbereiding tot deze allerbelangrijkste gebeurtenis, wilde ik in bij-
zondere mate de nadruk leggen op de beloften en voorspellingen, die
betrekking hadden op de toekomstige Verlosser.
"Om vervolgens het inzicht van geleerde meesters te volgen, heb ik
verschillende afbeeldingen tussen de tekst geplaatst die betrekking
hebben op de belangrijkste gebeurtenissen, om zodoende ook de Gewijde
Geschiedenis te onderrichten net behulp van plaatjes. En aangezien de
jongens in verwarring gebracht kunnen worden door sommige namen van
dingen, landen en steden die in de Heilige Schrift genoemd worden en
die zij niet meer op de aardrijkskundige kaarten van tegenwoordig vin-
den, heb ik geprobeerd een kleine woordenlijst samen te stellen, waar-
in gemakkelijk de nieuwe benamingen kunnen worden opgezocht.
"De geschiedenis is in tijdperken ingedeeld, en deze onderverdeeld
in hoofdstukken, die op hun beurt weer in paragrafen verdeeld zijn, die
de stof aangeven, welke elk deel van het hoofdstuk bevat. De ervaring
leert dat dit een gemakkelijker methode is, omdat een of ander verhaal
dan door een jongen van buitengeleerd en onthouden kan worden.
"De studie van de Gewijde Geschiedenis toont zelf haar voortreffe-
lijkheid aan en heeft geen aanbeveling nodig; want de gewijde Geschie-
denis is de oudste van alle Geschiedenissen; zij is de meest waarheids-
getrouwe, omdat God haar auteur is; zij is de waardevolste, omdat zij de
Goddelijke wil bevat die zich aan de mensen heeft geopenbaard; zij is de
nuttigste, omdat zij de waarheid van onze Heilige Godsdienst ontvouwt en
aantoont. Daar geen enkele andere studie daarom belangrijker kan zijn,
kan ook geen andere dierbaarder zijn voor wie werkelijk van zijn gods-
dienst houdt. Wanneer dit werk, zoals het is, iemand voldoening zal ge-
ven, komt God alleen de eer daarvan toe, voor welke ik het ook uitslui-
tend heb ondernomen."
Daar het een boek voor schoolgebruik was, bevatte het voorwoord in
de eerste uitgaven twee citaten, - die uit de derde werden weggelaten, -
en die van de vooruitziende voorzichtigheid van Don Bosco getuigen. Waar
hij zegt dat het steeds zijn doel geweest is de geest te verlichten om
het hart te verbeteren vermeldde hij in een noot: Feccia, pr. in de
Educatore Primario; en waar hij vermeldt dat hij verschillende afbeel-
dingen tussen de tekst geplaatst heeft zet hij aan de voet van de blad-
zijde: Zie F.Aporti, Educat. Prim. Deel 1, blz.406. Dit was zoveel als
een aanbeveling voor zijn boek bij sommige onderwijzers. Een deskundige
goedkeuring schenkt altijd voldoening, en de geestelijke Aporti was wel

25.9 Page 249

▲back to top
- II/246 -
gevoelig voor deze tekenen van eerbied; en zoals Don Bosco in zulke om-
standigheden gewoonlijk deed, schonk hij hem een exemplaar van zijn
boek, dat hij vergezeld deed gaan van een lichtelijk vleiend briefje,
waarin hij ook even van de eeuwige waarden gewag maakte. De lof was niet
onverdiend voor de weldaden die de geestelijke met zijn geschriften en
zijn werk bewees aan de grote maatschappelijke zaak van het volksonder-
wijs.
Don Bosco kende de gemoedstoestand van een arme priester en ook van
anderen, die van het rechte pad afdwaalden en een partij vormen. Onder
hen heerst het egoïsme, eigenbelang, naijver, wantrouwen en dikwijls de
onderwerping aan een tirannieke macht, Ondanks de toejuiching en het
eerbetoon dat hem gebracht werd, leerde Aporti deze verschrikkelijke
waarheid herhaaldelijk op bittere wijze kennen, vooral toen hij in de
senaat tegen het amendement Des Ambrois stemde, dat niet alleen de
kloostergoederen, maar de kloosterlingen zelf volkomen onder staatsmacht
wilde stellen. Met alles wat hij had werd hij steeds meer dienstbaar aan
de zaak die door de "Italianisten" verdedigd werd; al de libertijnse
dagbladen waren verbitterd op hem, trapten naar hem, sleurden hem door
het slijk en een van hen ging zelfs zover hem te bedreigen en te zeggen
dat het hem duur zou te staan komen. Voor het oog der goeden verborgen
de dwalenden hoogmoedig hun teleurstelling en hun wroeging; het komt hun
voor dat dezen hen minachten, zij vermoeden dat die minder gunstig over
hen oordelen, zij zien vijanden in hen. Hun hart heeft behoefte aan
genegenheid, en daar zijn ze van verstoken; velen voelen zich dan ook
gewaardeerd als zij een werkelijke vriend ontmoeten. Zo was Aporti Don
Bosco erkentelijk die, loyaal, de waarheid nooit geweld aandeed en, wan-
neer hij iets waardeerde, daar ook ernstig voor uit kwam; zijn open en
eer- lijk gezicht, zijn eerbiedige manier van doen, zijn vriendelijke
woorden verdreven elke gedachte aan wantrouwen, en daarom had hij graag
met hem te doen Daarom was Aporti op zijn beurt voor hem een waardevolle
steun en een vurig verdediger van de scholen van het Oratorio, waarvan
de volkomen katholieke en pauselijke geest hem bekend waren. Wanneer Don
Bosco van 1847 tot 1860 rustig zijn lessen kon blijven geven zonder
inmenging of formaliteiten en inspecties van de overheid, moet dit wel
voortgevloeid zijn uit de gunstige mening die zich vast gevestigd had
bij degenen die het open-baar belang behartigden En daaraan zal de in-
vloed van Aporti zeker niet vreemd geweest zijn.
Toen de Gewijde Geschiedenis in 1847 verscheen in de vorm van een
dialoog, werd zij terstond ingevoerd op vele openbare en particuliere
scholen, waarvoor ze geschreven was. Zij had de goedkeuring van de
aartsbisschoppelijke Curie. Bij het schrijven van deze opmerkingen heb-
ben wij de eerste herdrukken op het oog en in het bijzonder die van het
jaar 1853, waarin beter de pedagogische methode tot uitdrukking komt,
verrijkt met de aardrijkskundige namen uit de Heilige Schrift en hun
moderne aanduidingen. Van dit werk, dat geleidelijk veranderd en aange-
past werd, en dat voor allerlei personen kon dienen, waren al gauw drie-
entwintig drukken verschenen, en tot heden toe zijn er ongeveer zestig-
duizend exemplaren van verspreid.

25.10 Page 250

▲back to top
- II/247 -
H O O F D S T U K XLIII
PRAATJES TEN NADELE VAN HET ORATORIO - MARKIES DI CAVOUR EN
ZIJN DREIGEMENTEN - NIEUW EN LAATSTE WANTROUWEN - DE AARTS-
BISSCHOP EN GRAAF DI COLLEGNO - DE POLITIE LAAT DON BOSCO
IN HET OOG HOUDEN TROOSTVOLLE DROOMBEELDEN.
Don Bosco dankte God voor het morele goed door zijn boeken veroor-
zaakt, en voor de opgewekte volharding waarmee de jongens het Oratorio
bleven bezoeken, dat op zoveel verschillende manieren op de korrel geno-
men werd. Tegelijkertijd echter deed hij glimlachend, alsof hij niets
zag van een nieuwe stekeligheid die zich van het begin van maart af bij
de andere had gevoegd. De mensen met weinig verstand, die hem zo met
zijn troep jongens van de ene plaats naar de andere zagen zwerven,
begonnen hem scherp te laken alsof hij de jongens van hun werk afhield,
hen onttrok aan de gehoorzaamheid van hun eigen ouders, hen aan een
onafhankelijk leven wende, zonder er zich eerst van te vergewissen of
zij familie in Turijn hadden of niet, of een vaderlijk gezag dat voor
hen zorgde. Men had ook opgemerkt, hoe gemakkelijk hij zich door hen
deed gehoorzamen. Daar men in die dagen begon te spreken over oproeren
en volksopstanden in sommige delen van Italië, gaf deze genegen gehoor-
zaamheid nieuwe stof voor die belachelijke praatjes, dat Don Bosco een
gevaarlijk man zou kunnen zijn, en eveneens een revolutie in de stad
zou kunnen ontketenen. Des te meer, omdat enigen van die jongens, die
nu vroom en van onbesproken gedrag waren, vroeger toch werkelijk in de
gevangenis gezeten hadden Aan een dergelijke angst voor revolutie voeg-
den de kwaadwilligen nog veel schandelijker lasteringen toe. Zulke
praatjes vonden geloof bij de stedelijke autoriteiten, vooral bij Mar-
kies di Cavour, de vader van de befaamde Gustavo en Camillo, toenter-
tijd stadhouder van Turijn, wat zoveel wil zeggen als hoofd van de
stedelijke overheid. Enige tijd tevoren had hij Don Bosco gezien in de
wei van de zgn. Citadel, op de grond gezeten in een kring van jongens,
aan wie hij zachtjes aan enkele goede gedachten van de godsdienst en
de moraal trachtte bij te brengen. "Maar wie is toch die priester te
midden van die slungels?" vroeg de Markies.
"Dat is Don Bosco," werd hem geantwoord.
"Don Bosco! 0, dat is een dwaze kerel," - en de markies voegde er-
aan toe, - "ofwel iemand die naar de Senaat moest opgeleid worden." En
daarmee wilde hij zeggen: waardig om in het gevang van het paleis opge-
sloten te zitten dat toen de Senaat genoemd werd.
Waar er zulke verwrongen ideeën bestonden kan het ons niet meer
verwonderen dat hij deed en zei wat wij thans gaan vertellen.

26 Pages 251-260

▲back to top

26.1 Page 251

▲back to top
- II/248 -
De Markies liet Don Bosco dus bij zich op het stadhuis roepen, en
na een langdurige uiteenzetting over de praatjes die over het Oratorio
en zijn directeur de ronde deden, besloot hij met te zeggen: "Ik ben
ervan overtuigd dat de bijeenkomsten van uw jongens gevaarlijk zijn voor
de goede orde en voor de rust onder de burgerij, en daarom kan ik ze
verder niet meer toestaan. Neemt dus een goede raad van mij aan, mijn
beste Don Bosco, laat die vlegels lopen, want zij verschaffen u alleen
maar ongenoegen en zijn een last voor de overheid."
Don Bosco antwoordde: "lk heb geen ander doel, mijnheer de Markies,
dan het lot van die arme volkskinderen te verbeteren. Ik vraag geen
geld; ik vraag alleen maar hen ergens te kunnen verzamelen, en ook een
dak boven het hoofd voor als het slecht weer is, waar ik hen kan bezig-
houden met gepaste ontspanning, om te voorkomen dat ze door de stad
rondzwerven; en ondertussen breng ik hun wat godsdienstkennis en goede
manieren bij. Op die manier hoop ik het aantal boefjes en bewoners van
de gevangenis te kunnen verminderen."
"U vergist zich, eerwaarde," antwoordde de Markies, "en al uw moei-
te is vergeefs, Ik kan u geen enkele plaats aanwijzen, omdat wij van
overal waar u komt een hoop klachten binnenkrijgen. Trouwens, waar moet
u de middelen vandaan halen om de huur te betalen en de kosten op te
vangen die die vagebonden u veroorzaken? Ik herhaal dus dat ik u voor
die bijeenkomsten niet langer verlof kan geven."
"De resultaten die we tot nu toe verkregen hebben, geven mij de
zekerheid dat ik niet vergeefs gewerkt heb. Veel jongens die volkomen
in de steek gelaten waren zijn al bijeengehaald, beschermd tegen de
klaarblijkelijke gevaren der ongodsdienstigheid en onzedelijkheid, ze
zijn in de leer gegaan om een goed vak of ambacht te leren bij een fat-
soenlijke baas, tot groot voordeel van henzelf, van de gezinnen en van
de maatschappij. Voor velen zijn de kerkers nu geen vaste woonplaats
meer. De materiële middelen hebben me hier tot nu toe niet ontbroken;
dat ligt helemaal in Gods hand, die gewoon is veel te doen met weinig
middelen, zoals hij ook alles uit het niets kan scheppen en zich soms
zelfs van onbeduidende instrumenten bedient om zijn verheven plannen te
verwerkelijken."
"Gebruik uw verstand, Don Bosco, gehoorzaam mij zonder meer en be-
loof me aan die bijeenkomsten een eind te maken."
"Staat u die gunst toch toe, mijnheer de Markies, niet voor mij,
maar voor het welzijn van zoveel jongens, met wie het zonder het Ora-
torio misschien slecht zou aflopen."
"Komaan, het is nu genoeg; laten we tot een besluit komen Weet u
wel wie u voor hebt? Ik ben de burgemeester, en u moet mijn gezag er-
kennen."
"Dat eerbiedig en erken ik."
"Weet u ook hoever mijn macht wel strekt? Ik kan in één ogenblik de
wacht roepen en u ergens heen laten brengen waar u niet graag heen-
gaat."
"0, ik ben niet bang voor u," antwoordde Don Bosco, schertsend en
met zijn gebruikelijke goedmoedigheid.
"Waarom bent u niet bang voor me?"

26.2 Page 252

▲back to top
- II/249 -
"Zo gedragen zich schurken, en het zou een schurk zijn, die een
arme, onschuldige priester als een misdadiger zou willen behandelen U,
mijnheer de Markies, bent niet in staat om ooit een dergelijke onrecht-
vaardigheid te begaan, daarom ben ik niet bang."
Dit waardige antwoord van Don Bosco beviel de Markies niet en hij
merkte een beetje kwaad op: "Zwijg, ik ben hier waarachtig niet om met
u te redetwisten. Uw Oratorio is een bron van wanordelijkheid, waar ik
een eind aan wil maken. Weet u misschien niet dat iedere samenkomst ver-
boden is als er geen wettig verlof voor verleend is?"
"Mijn samenkomst," antwoordde Don Bosco, niet in het minst uit zijn
veld geslagen, "heeft geen politiek doel, maar zuiver een godsdienstig
oogmerk. Ik doe niets anders dan catechismusles geven aan arme jongens,
met verlof en goedkeuring van de Aartsbisschop."
"Is de Aartsbisschop van die dingen op de hoogte?"
"Volkomen, want tot nu toe heb ik geen stap gedaan zonder zijn
medeweten."
"Wanneer de Aartsbisschop u zou zeggen met die belachelijke onder-
neming op te houden, zou u hem dan geen moeilijkheden in de weg leggen?"
"Niet de minste; ik ben dit werk begonnen en heb het tot nu toe
voortgezet in overleg met mijn kerkelijke overste, en op de geringste
wenk van hem zou ik er ogenblikkelijk mee ophouden."
"Welnu, u kunt nu gaan; ik zal me tot de Aartsbisschop wenden. Ik
hoop dat u zich tegen zijn bevelen niet zult verzetten, anders zou ik me
gedwongen zien tot strenge maatregelen over te gaan:" - En hij liet hem
gaan.
Toen Don Bosco het stadhuis verliet, was hij ervan overtuigd, dat
hij en zijn jongens tenminste nog een poosje met rust gelaten zouden
worden; maar hoe groot was zijn verdriet niet, toen hij bij thuiskomst
daar een brief vond, waarin de gebroeders Filippi hem de pacht van de
wei opzegden, die hem toch voor een heel jaar verhuurd was! "Uw jon-
gens," zo schreven de heren, "maken onze weide kapot, zelfs de wortels
van het gras gaan eraan. Wij nemen er genoegen mee u de vervallen pacht
te schenken, wanneer u er maar voor zorgt, dat wij over veertien dagen
over ons weiland kunnen beschikken. Een langer uitstel kunnen wij U niet
toestaan." Hij moest het hoofd buigen en weer ergens anders zijn heil
zoeken. Het leek wel een zorgvuldig voorbereide samenzwering; doch het
waren slechts bewijzen, dat God onze beminde Don Bosco des te duidelij-
ker het belang van zijn werk wilde tonen, dat Hij aan zijn handen had
toevertrouwd.
Dezelfde dag nog begaf Don Bosco zich naar de Aartsbisschop, om
hem te vertellen wat hem bij Markies di Cavour overkomen was, en de goe-
de prelaat spoorde hem aan het geduld te bewaren en moed te houden. Ook
ging hij een bezoek brengen bij Graaf di Collegno om zijn jongens in
diens zorgen aan te bevelen, en hij verkreeg daar geruststellende toe-
zeggingen en de belofte, dat men hem zou beschermen. Intussen had de
Markies uit de mond van Monseigneur Fransoni zelf kunnen vernemen, dat
Don Bosco inderdaad steeds met zijn medeweten te werk gegaan was bij de
opzet en de leiding van het zondagsoratorio; en het drong eveneens tot
hem door dat de Aartsbisschop zich niet zou laten verleiden om een ver-
bod uit te vaardigen.

26.3 Page 253

▲back to top
- II/250 -
Vandaar dat hij, hoewel hij op zijn stuk bleef staan, de prelaat in hof-
felijke term liet weten, dat hij de zaak nog eens beter onderzocht had,
en Don Bosco de gevraagde vergunning ook verleend had, maar met die en
die voorwaarden ten einde de openbare orde veilig te stellen.
Toen Don Bosco hiervan op de hoogte gebracht was, schreef hij een
brief aan de Markies, en veertien dagen later ontving hij het volgende
antwoord:
Bureau van de Burgemeester en Algemeen Toezicht op politieke en poli-
tiezaken - N, 671
Turijn, 28 maart 1846
Zeereerwaarde Heer,
Over het onderwerp warromtrent u zo goed was mij mededeling te doen
in uw brief van 13 dezer, zijn mij ook reeds mededelingen toege-komen
van Monseigneur de Aartsbisschop, en van Graaf Collegno, en voorzover
dit van mij afhankelijk kan zijn, ben ik zeer gaarne bereid uw verzoek
in te willigen en, daar u het verlangen uitspreekt mondeling met mij
hierover te onderhandelen, kunt u zich, indien u dat gelegen komt, tot
dat doel te mijnen kantore vervoegen om twee uur namiddag op maandag 30
dezer.
Inmiddels heb ik de eer te zijn, van Uw Eerwaarde,
de toegewijde dienaar,
Benso di Cavour"
Don Bosco ging. Voor de voortzetting van het Oratorio wilde de Mar-
kies voorwaarden opleggen, die Don Bosco onaanvaardbaar vond. Hij wilde
het aantal jongens beperken, hun wandelingen en het in groep in de stad
verschijnen verbieden, en beslist de grootste jongens, als de "gevaar-
lijkste", uitsluiten. Op de rustige en bescheiden opmerkingen van Don
Bosco antwoordde hij: "Maar wat ligt u toch aan die schooiers gelegen?
Laat hen waar ze thuis horen! Neem die verantwoordelijkheid toch niet op
uw schouders!"
Don Bosco trok zich dus terug, zonder erin geslaagd te zijn, de
storm die hem bedreigde, te ontwijken. Niettemin was hij gematigd ge-
weest in zijn woorden, om de Markies niet te prikkelen Inderdaad vond
de halsstarrigheid van de burgemeester haar oorsprong in zijn scherp
doorzicht. Want in het Oratorio zag hij iets dat, klein als het in de
aanvang ook mocht zijn, door de man die het bestuurde en door de mid-
delen die hij gebruikte, heel spoedig een geweldige omvang zou kunnen
aannemen, en in bepaalde omstandigheden aangewend zou kunnen worden
voor onwettige doeleinden. Zonder die overtuiging zou hij zich noch
over Don Bosco, noch over diens Oratorio zorgen hebben gemaakt.
Intussen had het commissariaat van politie in de eerste dagen van
maart bevel gekregen om hem in het oog te houden. 's Zondags tegen zes
uur in de morgen, als de eerste jongens begonnen te komen, zag men al
gendarmen en politieagenten in de buurt rondlopen om een oogje in het
zeil te houden; zij kwamen tot vlak bij de rand van het weiland, ter-
wijl Don Bosco doorging met biechthoren tot halfnegen; zij volgden hem

26.4 Page 254

▲back to top
- II/251 -
op enige sfatnd wanneer hij zijn leerlingen naar de heilige Mis verge-
zelde of een wandeling met hen ging maken. Don Bosco lachte als hij zich
zo, als een soeverein, vergezeld zag door die erewacht, en hij was ge-
woon te zeggen dat onder alle andere avonturen, de meest romantische
tijd van het Oratorio die van de bijeenkomsten in de wei geweest was.
De tegenkantingen brachten hem intussen niet van zijn plannen af;
zo was zijn karakter nu eenmaal zijn hele leven lang. Nadat hij een
besluit genomen en het rijpelijk overwogen had, of het voorgelegd had
aan zijn Oversten of aan andere verstandige mensen, rustte hij niet,
voordat het verwezenlijkt was. Niettemin ontsproot elk van zijn initia-
tieven nooit aan een menselijke drijfveer.
In de slaap trokken lichtende visioenen aan zijn geest voorbij,die
hij in de eerste tijden vertelde aan Don Rua en anderen.
Nu eens zag hij een groot huis met een kerk, in alle opzichten ge-
lijk aan die, welke thans aan de Heilige Franciscus van Sales is toege-
wijd, en die in de gevel het opschrift droeg: Haec est domus mea inde
gloria mea; en door de deur van deze kerk liepen jongens, seminaristen
en priesters in en uit. Een andere keer volgde er op dat tafereel op
dezelfde plaats een ander, en dan verscheen het kleine huisje Pinardi,
en daaromheen zuilengangen en een kerk, jongens en geestelijken in gro-
ten getale. "Maar, dat is toch niet mogelijk," zei Don Bosco dan bij
zichzelf, "dat is heel iets anders dan een behuizing die voor ons ge-
schikt is. Men zou haast denken ten prooi te zijn aan een duivels drog-
beeld." - En toen had hij op een gegeven ogenblik duidelijk een stem
gehoord die tegen hem zei: - "En weet je dan niet dat de Heer met het
buit der Egyptenaren zijn volk kon verrijken?"
Bij andere gelegenheden kwam het hem voor, alsof hij zich op de
Cottolengoweg bevond. Rechts van hem lag het huis Pinardi te midden van
akkers en weilanden; aan de linkerkant het huis Moretta, met de voorzij-
de bijna zoals vroeger en met de aangrenzende tuinen en akkers, die la-
ter zouden worden ingenomen door de Dochters van Maria Hulp der Christe-
nen. Twee kolommen verhieven zich aan de ingang van het toekomstige
Oratorio, waarop Don Bosco weer dat opschrift las: Hinc in de Gloria
mea. Het was kennelijk de eerste zinspeling op de zustercongregatie van
die der Salesianen. En wanneer hij van de ene kant deze laatste zag, zou
hij dan aan de andere zijde niet de zijne gezien hebben? Niettemin zei
hij het toen niet, want hij was zeer terughoudend in het doen van zulke
mededelingen.
Intussen stond de eerste droom van het Convict op het punt bewaar-
heid te worden. Het aantal halten of stations van Don Bosco zou drie in
getal moeten zijn, alvorens een blijvend onderkomen te bereiken. De
eerste was in het Refugium geweest, de tweede in de Stadsmolens; het
huis Moretta met de aangrenzende wei vormde de derde God zij geloofd!

26.5 Page 255

▲back to top
- II/252 -
H O O F D S T U K XLIV
DE KRANKZINNIGHEID VAN DON BOSCO - HET SCHREIEN VAN
EEN WARE VRIEND - DE WOORDEN VAN DE PROFEET - DON
CAFASSO SPREEKT EEN OORDEEL UIT OVER DE DROMEN VAN DuN
BOSCO - NAAR HET GEKKENHUIS! - HET ISOLEMENT - DE
THEOLOOG BOREL EN HET VERTROUWEN VAN DON BOSCO.
Het gerucht van de ernstige moeilijkheden die zo heel dikwijls op-
doken en het werk van Don Bosco verhinderden, bracht verscheidene van
zijn vrienden ertoe, hem voor te stellen maar op te houden met zijn
onderneming, in plaats van hem tot volhouden aan te sporen. Zij zagen
dat hij steeds piekerde over het Oratorio, dat hij maar geen afstand
kon doen van zijn jongens. Hij ging hen verschillende keren in de week
opzoeken op hun werk en wijdde op zondag een meer dan vaderlijke zorg
aan hen. Aanhoudend haalde hij er nog nieuwe bij, die hij midden op
straat aantrof. Hij bleef in de stad verschijnen temidden van een troep
kwajongens, over wie hij heel dikwijls en met iedereen sprak. Om dit
alles begon men te vrezen dat hij een monomaan was.
Verschillende van zijn medeleerlingen op het seminarie en in het
Convict wilden proberen hem de methode van zijn apostolaat te doen ver-
anderen. "Kijk," zeiden ze, "je compromitteert de priesterstand."
"Waardoor?" antwoordde Don Bosco.
"Met je zonderlinge overdrijvingen; met je te verlagen om deel te
nemen in de spelletjes van al die kwajongens, door toe te laten dat ze
je met zoveel oneerbiedig gezwets vergezellen. Dat zijn allemaal din-
gen, die men in Turijn nog nooit gezien heeft en die in tegenspraak zijn
met de traditionele gewoonten van een clerus die zo ernstig en terug-
houdend is als de onze." - Maar daar Don Bosco, zonder er veel woorden
aan te verspillen, duidelijk liet blijken dat hij niet overtuigd was van
de logica van hun raadgevingen, zeiden ze onder elkaar: "Hij is niet
goed bij het hoofd, er valt niet meer met hem te praten!"
Op zekere dag begon zelfs de onvergelijkelijke theoloog Borel, die
toch volkomen zijn ideeën deelde, in aanwezigheid van Don Sebastiano
Pacchiotti, aldus: "Mijn waarde Don Bosco, om niet het gevaar te lopen
alles te verliezen, is het beter dat we tenminste een deel redden van
wat we hebben. Laten we gunstiger tijden afwachten voor onze plannen.
Laten we daarom de jongens, die op het ogenblik in het Oratorio zijn,
wegsturen en er alleen een stuk of twintig van de allerkleinsten hou-

26.6 Page 256

▲back to top
- II/253 -
den. Terwijl we ons persoonlijk met die paar blijven bezighouden, zal
Onze-Lieve-Heer ons wel een weg wijzen om meer te kunnen doen, door ons
de middelen en een geschikte plaats te verschaffen.
Als iemand die volkomen zeker is van zichzelf, antwoordde Don Bos-
co: "0 nee, nee! God is Zijn werk in Zijn barmhartigheid begonnen en
moet het ook voleindigen U weet, Don Borel, met hoeveel moeite wij een
groot aantal jongens van de verkeerde weg hebben kunnen weghalen, en
hoeveel dankbaarheid zij ons daar thans voor tonen door hun goed gedrag.
Ik ben daarom van mening dat het niet betaamt hen thans weer aan zich-
zelf over te laten en bloot te stellen aan de gevaren van de wereld met
alle ernstige gevolgen daarvan voor hun zieleheil."
"Maar waar moeten ze dan bijeenkomen," "In het Oratorio."
"Waar is dat Oratorio?"
"Ik zie het al kant-en-klaar: ik zie een kerk, ik zie een huis, ik
zie een speelplaats. Het is er, en ik zie het."
"En waar zijn al die dingen dan?" vroeg de brave theoloog.
"Ik kan nog niet zeggen waar ze zijn," vervolgde Don Bosco, "maar
ze bestaan wis en zeker, en ik zie ze, en ze zijn voor ons."
Bij het horen van dergelijke woorden voelde de theoloog Borel zich
diep ontroerd, zoals hijzelf verklaarde, toen hij enkele jaren nadien
dit feit tegen een der oudere Salesianen vertelde. Het kwam hem voor dat
hij in die stellige verzekeringen een afdoende bewijs had voor de gees-
telijke gestoordheid van zijn beminde vriend, en hij riep uit: "Arme Don
Bosco! Zou hij dan werkelijk gek geworden zijn!" Vervolgens, de vrese-
lijke droefheid die hem vervulde niet meer meester, ging hij naar hem
toe, kuste hem, en ging toen van hem weg, hete tranen schreiend. Ook Don
Pacchiotti wierp Don Bosco een blik van diep medelijden toe en zei: "Ar-
me Don Bosco!" en trok zich eveneens verdrietig terug.
Ook enkele eerbiedwaardige priesters, onder de voornaamsten van het
diocees, gingen hem opzoeken, en werden met de grootste eerbied door hem
ontvangen; ze begonnen hem aan te tonen, dat hij meer goed voor het heil
der zielen zou hebben kunnen doen, door zich in een andere functie ver-
dienstelijk te maken, "Zoals bijvoorbeeld, in het pre- ken van volksmis-
sies, in het verlenen van hulp in een of andere parochie van de stad, of
door zich helemaal aan de werken van Markiezin Barolo te wijden. Daar
Don Bosco zwijgend naar hen luisterde, hoopten zij een ogenblik al dat
zij erin geslaagd waren hem te overtuigen en zeiden: "Het heeft geen zin
tegen de bierkaai te vechten; U kunt het onmogelijke niet doen, en de
goddelijke Voorzienigheid schijnt zelf duidelijk te willen aantonen, dat
Zij het werk, dat u begonnen bent, niet goedkeurt. Het is een offer,
zeer zeker, maar het moet gebracht worden; stuur uw jongens weg!"
Don Bosco viel hen in de rede. Hij hief de handen ten hemel en ter-
wijl zijn ogen straalden van een ongewone gloed, riep hij uit:
"Och, de goddelijke Voorzienigheid! U vergist zich. Ik ben er ver-
re van te denken dat ik het zondagsoratorio niet zou kunnen voortzet-
ten. De goddelijke Voorzienigheid heeft die jongens op mijn weggebracht,
en ik stuur er geen één van weg, onthoudt dat goed...- Ik heb de stelli-

26.7 Page 257

▲back to top
- II/254 -
ge zekerheid, dat de Voorzienigheid, zelf mij alles zal verschaffen wat
er voor hen nodig is". - Ook de middelen daartoe zijn al gereed. En daar
men mij geen lokaal wil afstaan, zal ik er zelf een maken met de hulp
van de allerheiligste Maagd Maria. We zullen grote gebouwen hebben, heel
veel lokalen voor de klassen en voor de slaapzalen, voldoende om zoveel
jongens te bevatten als er maar komen willen; we zullen werkplaatsen van
allerlei soort hebben, zodat de jongens een vak kunnen leren dat hun
ligt; we zullen een mooie tuin hebben en een ruime gaanderij voor de
ontspanning; ten slotte zullen we een prachtige kerk hebben, geestelij-
ken, cctechisten, assistenten, vakleraren, leraren, bereid om voor ons
te werken; en talrijke priesters die de jongens zullen onderrichten, en
bijzondere zorg zullen besteden aan degenen die roeping voor het pries-
terschap blijken te hebben."
De heren waren stomverbaasd over dit onverwachte antwoord, en ter-
wijl zij elkaar aankeken, vroegen ze hem: "Dus u wilt een nieuwe kloos-
terorde stichten?"
"En als ik dat nu eens van plan was?" zei Don Bosco.
"En welk devies zult u uw kloosterlingen geven?"
"De deugd!" antwoordde Don Bosco, zonder in nadere bijzonderheden
te willen treden.
Maar de anderen, steeds meer verwonderd, drongen schertsend aan om
te weten welk kleed die nieuwe kloosterlingen zouden dragen.
"Welnu," antwoordde Don Bosco, ik wil dat ze in hemdsmouwen lopen
zoals de metselaarsjongens.
Maar toen hij dit gezegd had, werd die zonderlinge onthulling met
hoongelach en spot begroet; en Don Bosco, na de heren te hebben laten
lachen dat ze er genoeg van hadden, merkte, eveneens glimlachend, op:
"Heb ik soms iets vreemds gezegd? Weet u niet, heren, dat in hemdsmou-
wen rondlopen van armoede getuigt? En dat een kloosterorde zonder ar-
moede niet kan blijven bestaan?"
"We hebben het maar al te goed begrepen!" zeiden ze, toen ze op-
stonden om afscheid te nemen. En toen ze de kamer van Don Bosco verla-
ten hadden, besloten ze: "Het is wel duidelijk, dat hij geestelijk uit
zijn evenwicht is!"
Don Bosco sprak echter in deze zin omdat hij innerlijk stellig er-
van overtuigd was, dat de gebeurtenissen zijn woorden en levendigste
verlangens zouden rechtvaardigen Want van begin af aan had hij aan Don
Cafasso steeds verteld wat hij gedroomd had en deze om raad gevraagd. De
heilige priester had hem geantwoord: "Gaat rustig door tuta conscientia
aan die dromen betekenis te hechten, want ik ben er zeker van dat dit
tot meerdere eer van God dient en tot het heil van de zielen!"
Intussen verspreidden zich hoe langer hoe meer door Turijn het
praatje en de overtuiging, dat de genegen vriend en vader van zoveel ar-
me jongens gek geworden was, of op het punt stond het te worden. Ter-
wijl zijn vrienden zich daar diep terneergeslagen door toonden, lachten
de onverschilligen en naijverigen hem uit. Daarna hielden allen, en
zelfs degenen met wie hij op vertrouwelijke voet stond, zich van hem
weg.

26.8 Page 258

▲back to top
- II/255 -
Wanneer sommigen van hen hem op straat ontmoetten, probeerden ze
ofwel hem te ontlopen, ofwel ze bleven verlegen staan en terwijl ze hem
met een zeker medelijden aankeken, vroegen ze: "En, hoe maakt u het?"
"0, ik maak het uitstekend."
"Maar hebt u niet een beetje hoofdpijn?" "Ik merk er niets van."
"Toch ziet u een beetje rood in het gezicht."
"0, daar moet u maar niet op letten! Misschien zal ik een beetje
te veel gedronken hebben." zei Don Bosco met een glimlach, omdat hij de
achtergrond van die vraag wel begreep. Niet overtuigd en het hoofd
schuddend, haastte de vriend zich dan verder.
De jonge Michele Rua,ontmoette in die dagen de beambte die de lei-
ding had van de koninklijke geweerlopenfabriek, die in de buurt van het
Refugium lag, en deze vroeg hem: "Ga je nog altijd naar het Oratorio van
Don Bosco?" - En toen hij voor antwoord kreeg, dat hij er af en toe nog
wel eens heenging, vervolgde hij: "Die arme Don Bosco, weet je niet dat
hij gek geworden is?" En bij een andere gelegenheid hoorde dezelfde
Michele vooraanstaande personen uitroepen: "Don Bosco heeft zich de
ellende van die arme verlaten jongens zozeer aangetrokken, dat het hem
in het hoofd geslagen is."
Zelfs de ambtenaren van de aartsbisschoppelijke Curie vroegen aan
een voorzichtige persoon, of hij Don Bosco niet eens zou kunnen onder-
zoeken, zonder dat deze er erg in had. Men vreesde namelijk dat de ge-
ruchten inderdaad waar zouden kunnen zijn, en er dingen zouden kunnen
gebeuren, die schadelijk zouden zijn voor de eer en goede naam van de
geestelijkheid. De bode van de Curie kwam in het Refugium, en na een
wijdlopende inleiding begon hij over het belang van het Oratorio te
spreken.
Don Bosco aarzelde niet om met geestdrift te spreken van wat hem
zo na aan het hart lag: "Ja,beslist! Met Gods hulp zullen we wel iets
kunnen doen," riep hij uit: "Daar verheft zich mijn huis, en daarnaast
staat mijn kerk, waar we prachtige diensten zullen houden; hier zie ik
mijn priesters en seminaristen verzameld, die er nu nog niet zijn, maar
ze zullen komen om me te helpen; op die plaats zie ik een ontelbare me-
nigte jongens die me omringen, ze luisteren naar me, gehoorzamen me en
worden degelijke mensen!"
In de grootste verbazing luisterde de man van de Curie naar hem, en
bracht verslag uit aan degenen die hem gezonden hadden.
"Hij fantaseert," zo luidde het besluit. "Hij is volkomen gehallu-
cineerd door de gedachte dat hij iets bezit wat hij helemaal niet heeft
en ook nooit bezitten zal!" Niettemin bleef men nog besluiteloos omtrent
de beslissing die men zou nemen, ook al omdat de vicaris-generaal Ravi-
na, die een grote vriend van Don Bosco was, niet zou hebben toegestaan
dat men een voorbarig besluit zou nemen.
Maar wat zij niet deden, trachtten andere eerbiedwaardige geeste-
lijken van Turijn te doen. Op het einde van een theologische conferen-
tie, begon men te spreken over het nieuws van de dag omtrent de clerus
en meer in het bijzonder ten aanzien van Don Bosco. Ten gevolge daar-

26.9 Page 259

▲back to top
- II/256 -
van begonnen ze er ernstig over na te denken en van gedachten te wisse-
len om te proberen hem te laten genezen, want zij waren er beslist van
overtuigd, dat hij niet goed bij het hoofd was.
"Don Bosco lijdt aan dwangvoorstellingen die hem onvermijdelijk
tot krankzinnigheid zullen voeren; zijn kwaal, die nu nog in het begin-
stadium is, zou misschien met een snelle kuur, nog te genezen zijn, en
we zullen dus net op tijd kunnen ingrijpen om een volkomen ramp te ver-
hinderen. Laten we hem dus naar het krankzinnigengesticht brengen en
daar zal met toegewijde zorg alles gedaan kunnen worden, waartoe de
liefde en de wetenschap in staat zijn.
In Don Bosco hernieuwde zich, wat Onze Heer Jesus Christus over-
kwam: "Hij ging naar huis en weer stroomde zoveel volk samen, dat zij
niet eens gelegenheid hadden om te eten. Toen zijn verwanten dit hoor-
den, trokken zij erop uit om Hem mee te nemen, want men zei dat Hij niet
meer bij zijn verstand was" (1).
Dus gingen ze overleggen met de directeur van het hospitaal voor
geesteszieken en bespraken een plaats voor de arme Don Bosco. Vervol-
gens kregen twee aanzienlijke geestelijken, van wie de een de theoloog
Vincenzo Ponzati was, pastoor van de Sint-Augustinuskerk, en de ander
een even vroom als geleerd lid van de Turijnse clerus, de opdracht om
hem in een gesloten rijtuig te gaan halen, en hem met een zoet lijntje
naar het huis der zwakzinnigen te vergezellen. De dag kwam, waarop de
twee boden zich naar het Refugium begaven om zich van hun opdracht te
kwijten. Toen ze de kamer van Don Bosco binnenkwamen, deden ze aanvan-
kelijk heel gewoon, en vervolgens brachten ze het gesprek op zijn ge-
liefd toekomstig Oratorio; en Don Bosco herhaalde wat hij ook al aan
de anderen gezegd had, en wel zo openhartig en vanzelfsprekend, alsof
hij alles voor zijn ogen zag. De twee anderen keken elkaar aan, en met
een zeker medelijden en zuchtend als het ware, zeiden ze tegen elkaar:
"Ja, het is zo!" daarmee bedoelend dat hij gek was Aan het onverwachte
bezoek van deze twee aanzienlijke personages, aan de voortdurende vra-
gen, die ze tot hem richtten en aan hun geheimzinnige uitroep, bemerk-
te Don Bosco intussen dat ook zij behoorden tot degenen die dachten
dat hij gek was, en in zijn hart lachte hij erom. Hij wachtte rustig
af hoe de zaak zou aflopen, toen de twee bezoekers hem uitnodigden met
hen uit te gaan om een tochtje te maken. "Een beetje frisse lucht zal
u goed doen, Beste Don Bosco," zei de theoloog Ponzati tegen hem. "Kom
dus mee; we hebben het rijtuig bij ons en het staat buiten te wachten."
Don Bosco die rustiger was dan de beide andere heren, doorzag al
gauw het spelletje dat men met hem wilde spelen; daarom nam hij, zonder
zich daar zorgen om te maken, de uitnodiging aan en ging met hen naar
beneden, naar het rijtuig. Toen ze het bereikten, verzochten de twee
vrienden hem, een beetje al te beleefd, het eerst te willen instappen."
"0, neen, antwoordde Don Bosco, "dat zou een gebrek aan eerbied
voor uw waardigheid zijn; weest zo goed het eerst in te stappen." En
zonder enige argwaan stapten de twee in, ervan overtuigd dat Don Bos-
(1) Mk. 3,20-21.

26.10 Page 260

▲back to top
- II/257 -
co hen terstond zou volgen; doch deze, die inderdaad wel wat frisse
lucht wilde scheppen, omdat hij wist dat dit hem goed zou doen, sloeg,
toen hij zag dat ze binnen waren, snel het portier van het rijtuig dicht
en zei tegen de koetsier: "Gauw naar het gekkenhuis, waar deze twee ver-
wacht worden". De koetsier gaf het paard een klap met de zweep, en, rap-
per dan het zich laat vertellen, bereikte hij het krankzinnigengesticht
dat in de buurt van het Refugium lag, en daar hij de poort wagenwijd
open zag staan; reed hij in één ren door. De portier sloot onmiddellijk
de poort en de oppassers, die van te voren al gewaarschuwd waren, om-
ringden het rijtuig en openden de portieren. En hier speelde zich het
mooiste van de hele geschiedenis af. De bedienden van het hospitaal,
hadden de opdracht gekregen de krankzinnige, die er afgeleverd zou wor-
den, niet meer naar buiten te laten, en hem tegen te houden, met alle
eerbied weliswaar, maar toch tot iedere prijs. Daar zij echter niet kon-
den uitmaken, wie van de twee de bedoelde was, brachten zij hen beiden
naar een bovenvertrek. Er hielp geen redeneren of protesteren aan; ze
moesten meegaan. De bedienden behandelden hen zo goed mogelijk, doch zo-
als zij met krankzinnigen gewoon waren te doe. De ongelukkigen verlang-
den de dokter te spreken, maar die was niet in huis. Toen vroegen ze
naar de aalmoezenier, maar ze kregen ten antwoord dat die op het ogen-
blik aan tafel was. Zij moesten feitelijk ook aan tafel gaan en in een
dergelijke verlegenheid hadden zij zich nog nooit van hun leven bevon-
den. Eindelijk werd, na herhaald aandringen, de aalmoezenier gehaald,
die, toen hij het misverstand had opgelost, in een smakelijk lachen uit-
barstte en hen in vrijheid deed stellen. Hoe de twee geestelijken zich
voelden toen ze zich op een dergelijke geestige manier door Don Bosco
in het ootje genomen zagen, kan men zich gemakkelijk voorstellen. Een
hele tijd lang maakten zij zich, als ze hem ergens op straat tegenkwa-
men, ijlings uit de voeten. Dit ene feit was voldoende om duidelijk te
maken, dat hij of niet gek, ofwel een gek van een nieuwe soort was en
van die dwazen, waarvan God zich pleegt te bedienen om zijn grote werken
ten uitvoer te brengen, volgens de woorden van de Heilige Paulus: Quae
stulta sunt mundi elegit Deus, ut confundat sapientes: Wat voor de we-
reld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen (1).
Terwijl Don Bosco in die maanden geen acht sloeg op de praatjes,
geduldig afwachtend dat zijn beminnelijke lasteraars er genoeg van zou-
den krijgen, zette hij in alle gemoedsrust zijn leven voort. Na enkele
zondagen lieten enkele priesters, die met hem bevriend waren, en die hem
waren komen helpen, hem volkomen in de steek, toen zij zagen, dat hij
hun raadgevingen niet wilde opvolgen en de methode van het Oratorio ver-
anderen. Don Bosco, die zich nauwelijks staande kon houden, daar hij de
kiemen in zich omdroeg van een vreselijke ziekte, kon men alleen en moe-
derziel alleen zien met de zware last van de zorg voor vierhonderd en
meer kinderen. Een dergelijke vereenzaming zou menig moediger man dan
hem, ontredderd en verslagen gemaakt hebben; maar God stond niet toe dat
Don Bosco ontmoedigd zou raken, die steeds met de koninklijke profeet
bleef uitroepen De Heer is mijn kracht en mijn toevlucht: in hem rust
mijn hoop (2.
(1)1 Kor. 1, 27
(2)Psalm 17

27 Pages 261-270

▲back to top

27.1 Page 261

▲back to top
- II/258 -
Niettemin dient ter ere van de waarheid ook gezegd te worden, dat
niet alle priesters hem in de steek lieten in die dagen van zo grote be-
proeving. Mgr. Fransoni hield niet op met hem steun te verlenen en hem
aan te moedigen, vastberaden met het begonnen werk voort te gaan. Het
was werkelijk een groot geluk dat in die zo stormachtige tijden er voor
het bestuur van het aartsbisdom Turijn een aartsbisschop was, die zoveel
begrip aan de dag legde voor de wegen des Heren, en die Don Bosco en
zijn oratorio zo welgezind was; hoe anders zou dit werk, zonder dat er
een wonder gebeurde, ooit tot bloei zijn kunnen komen? Don Cafasso
steunde het met aalmoezen en zei tegen Don Bosco dat, aangezien hij er
niet in kon slagen anderen zijn plannen te doen begrijpen, hij zou pro-
beren tijd te winnen en thans geen enkele beslissing nemen en door de
gebeurtenissen laten bepalen wat de Voorzienigheid wilde. De theoloog
Borel was steeds tot helpen bereid, maar thans keek hij aandachtig toe
en zweeg, vervuld van medelijden met zijn vriend, die er nu versleten
uitzag door de tegenkantingen en het vele nachtwerk. Don Bosco wilde hem
tenslotte geruststellen en hem doen begrijpen dat het met zijn verstand
niet beter in orde kon zijn dan met welk ander ter wereld; daarom ont-
hulde hij hem in het diepste geheim, dat hij, verscheidene malen zelfs,
bepaalde visi-oenen gehad had van God en van de Heilige Maagd; en dat,
in de nabijheid van Valdocco het Oratorio zou ontstaan evenals een
kloostercongregatie die hij van plan was te stichten.
Deze onthulling vervulde de theoloog Borel met de uiterste vreugde
en later herinnerde hij zich die woorden van Don Bosco en herhaalde hij
ze dikwijls. In 1857, toen hij het eerste deel van het tegenwoordige
Oratorio zag gebouwd worden, zei hij tegen de seminarist Michele Rua:
"In zijn voorspelling, heeft Don Bosco mij dat huis en de vorm ervan
beschreven, zodat ik volkomen moet erkennen, dat hij de plannen heeft
uitgevoerd van de gebouwen, die nog fantastisch leken toen hij in die
eerste tijden verzekerde, ze zo in zijn dromen te hebben gezien.

27.2 Page 262

▲back to top
- II/259 -
H O O F D S T U K XLV
DE LAATSTE DAG IN DE WEI - EEN BEDEVAART NAAR DE MADONNA DI
CAMPAGNA - HET GELUI VAN DE KLOKKEN - NIEUWE WEIGERINGEN ,
DROEFHEID EN TRANEN - EEN LICHTSTRAAL - DON PIETRO MERLA -
HET HUIS PINARuI EN DE LOODS VAN VALDOCCO - GESLOTEN OVER-
EENKOMST - ONTROERING EN GEESTDRIFT ONDER DE JONGENS BIJ DE
AANKONDIGING VAN HET NIEUWE ORATORIO - HET DANKGEBED TOT DE
HEILIGE MAAGD - LAATSTE GROET AAN HET WEILAND
Onder de bedrijven van deze en soortgelijke wisselvalligheden door
was de 5de april 1846 genaderd, Palmzondag, de laatste dag waarop het
toegestaan was in het weiland Oratorio te houden Op de avond van de vo-
rige zondag, had Don Bosco, toen de jongens weggingen, tegen hen gezegd:
"Komen jullie nu de volgende zondag nog maar, en dan zullen we wel zien,
wat de Voorzienigheid zal beschikken." - Het werd een der smartelijkste
dagen voor onze Don Bosco, een dag van het grootste verdriet voor zijn
arm hart, een hart dat al door andere angsten gekwetst en versomberd
was. Op die dag zou hij moeten weten, op welke andere plaats hij de vol-
gende zondag zijn jongens zou kunnen laten samenkomen, om hun dat te
kunnen mededelen; doch in plaats daarvan drong er, ondanks al zijn zoe-
ken, geen straal van hoop tot hem door, om een dergelijke plaats te kun-
nen vinden. Het wantrouwen, waarvan we al de oorzaken bespraken, had de
publieke opinie tegen hem ingenomen; overal werd hem een geschikte
plaats geweigerd, met hoeveel aandrang hij er ook om verzocht. Diep be-
droefd, doch steeds vertrouwend op God, dacht hij erover, het gebed in
te schakelen van zijn geliefde jongens, van wie er vele inderdaad toon-
beelden van deugdzaamheid waren. Toen hij dan ook die ochtend in het
weiland een goed deel van hen gebiecht had, riep hij hen samen en deelde
hun mede, dat ze naar de Mis zouden gaan in het klooster van de Madonna
di Campagna, wat ongeveer twee kilometer ver was, op de weg naar Lanzo.
"Wij gaan daarheen," zei hij tegen hen, - bij wijze van bedevaart ter
ere van Maria, opdat deze barmhartige moeder ons de genade moge verlenen
om spoedig een ander plaats voor ons Oratorio te vinden." - Het voorstel
werd met vreugde aanvaard, en allen stelden zich in rijen op. En wel
wetende dat het thans meer een devotie dan een tijdverdrijf gold, ge-
droegen zij zich stichtender dan ooit; vandaar dat zij de hele weg de
Rozenkrans baden, of litaniën en hymnen zongen.
Toen zij de schaduwrijke weg bereikten, die van de hoofdweg naar
het klooster leidde, begonnen tot aller grote verwondering de klokken
aanhoudend te luiden. Ik zeg tot aller grote verwondering, omdat, of-

27.3 Page 263

▲back to top
- II/260 -
schoon zij zich al verscheidene malen daarheen begeven hadden hun komst
nog nooit met een dergelijk feestelijk geluid van het gewijde brons was
begroet. Deze manifestatie leek zo ongewoon en ongebruikelijk, dat het
gerucht rondging dat de klokken vanzelf waren begonnen te luiden. Het
staat vast dat pater Fulgenzio, gardiaan van het klooster en toentertijd
biechtvader van Karel Albert, de verzekering gaf, dat noch hij noch an-
deren in huis opdracht gegeven hadden om bij die gelegenheid de klokken
te luiden en hoe benieuwd men er ook naar was te weten wie ze geluid
had, men is daar nooit achter kunnen komen.
Toen zij de kerk waren binnengegaan, woonden zij de heilige Mis
bij, en verscheidene van de jongens gingen ook te communie. Terwijl de
goede gardiaan na de Mis een ontbijt liet klaarmaken in de tuin van het
klooster, hield Don Bosco een mooie aangepaste toespraak. Hij vergeleek
zijn jongens met vogels, wier nest tegen de grond geworpen was, en hij
spoorde hen aan tot Onze-Lieve-Vrouw te bidden, om een nieuw, dat ste-
viger en veiliger zijn zou, voor hen te bouwen, en dat zij Haar dit,
samen met hem, uit de grond van hun hart zouden vragen, vol vertrouwen,
door Haar verhoord te zullen worden Na het ontbijt keerden zij naar de
stad terug, waar zij 's middags voor de laatste maal in het weiland
bijeen zouden komen.
Hun lot hadden zij in de handen van Maria gelegd; tegelijkertijd
had Don Bosco haar gevraagd een andere plaats voor hen te zoeken; maar
nog voor de dag om was, werd hun hoop en vooral het hart van Don Bosco
bijzonder zwaar op de proef gesteld.
Tegen twee uur na de middag waren bijna alle jongens weer in de wei
bij elkaar. Daar zij wisten, dat dit de laatste maal zou zijn, dat het
hun toegestaan was, daar gebruik van te maken, leek het hun een uitge-
lezen pret om nog eens naar hartenlust rond te rennen en te draven. Ze
zullen ze wel niet geteld hebben, maar menig grasworteltje zal die avond
nog wel zijn gesneuveld, tot niet gering gevaar van het aanzienlijk ver-
mogen der gebroeders Filippi!
Op het vastgestelde uur werd er catechismusles gegeven, gezongen,
gepreekt, precies zoals andere keren. Daarna hervatten de jongens hun
spelen, doch er was één ding dat niet aan hun aandacht ontsnapte, en dat
sommigen de zin in het spel benam. Hij, die voor hen steeds de ziel van
het spel geweest was en die, als een andere Filippus Neri, klein werd
met de kleinen, zingend, spelend en rennend zoals zij, de beminde Don
Bosco, stond nu heel alleen in een hoekje van het weiland, in gedachten
verzonken te treuren. Het was misschien wel de eerste keer, dat de jon-
gens hem zo eenzaam zagen. Rond zijn lippen speelde nu niet meer de
zachte glimlach, die hen anders zo opvrolijkte; zijn gezicht straalde
droefheid uit, zijn ogen waren door tranen omfloerst. Hij liep heen en
weer en bad. Sommige jongens, die hem in deze gemoedstoestand zagen,
gingen naar hem toe om hem gezelschap te houden, maar hij zei: "Gaat,
jongens, en laat me alleen."
Don Bosco zweeg, maar de oudere jongens hadden wel begrepen, wel-
ke zorgen, wat voor een verdriet hem kwelde. Na de middag was hij nog
eens naar de gebroeders Filippi geweest en naar hun moeder, zonder hen
van hun genomen beslissing te kunnen doen terugkomen.
"Maar," had Don Bosco uitgeroepen, "ik heb die wei toch voor een
jaar gepacht voor twintig lire per maand, en die termijn is immers nog

27.4 Page 264

▲back to top
- II/261 -
niet afgelopen. En dat bedrag werd immers juist vastgesteld met het oog
op de schade die aan de hooioogst zou worden toegebracht."
"En wij zijn niet van plan een grotere schade te lijden dan we had-
den voorzien," hadden de heren Filippi geantwoord "U moet maar een ande-
re plaats zoeken."
"En waar wilt u dan dat ik heenga?"
"We hebben u de nodige tijd gegeven om daarnaar uit te zien.
De arme Don Bosco was op dat ogenblik dus in een zo droevige stem-
ming verzonken, als geen pen zou kunnen beschrijven. Hij was als een
landbouwer, die naar de duistere hemel staat te staren en naar een ha-
gelwolk die zijn velden en zijn liefste verwachtingen bedreigt; hij was
als een liefdevolle herder, die zich gedwongen ziet, zijn geliefde kudde
in de steek te laten, en zijn lammeren ten prooi te laten aan roofgie-
rige wolven; hij was als een vader, en ook als een liefhebbende moeder,
die met geweld zich misschien voor altijd moest scheiden van haar bemin-
de kinderen. Hij begon bij zichzelf te overleggen: mijn helpers hebben
me de rug toegekeerd en me alleen gelaten met de vorming van al die tal-
loze jongens; ik ben aan het eind van mijn krachten, ik zie geen uitweg
meer, en bovenal: binnen nu en twee uren verloopt de tijd, waarin ik me
nog in deze wei mag ophouden; ik moet een andere plaats hebben, waar ik
deze jongens bijeen kan brengen, en ik moet hen voor de volgende zondag
waarschuwen, maar, ondanks al mijn zoeken, is die plaats er niet, en van
vanavond af is het dus met het Oratorio afgelopen. Is dan al die moeite
vergeefs, alle inspanning zonder nut geweest? Moet ik dus zoveel jon-
gens, die me genegen zijn, wegsturen en voorgoed afscheid van hen nemen,
hen opnieuw overlaten aan zichzelf, weer aanzien hoe ze langs de straten
zwalken, zich aan ondeugd overgeven, weer in de gevangenis terechtkomen
en naar ziel en lichaam verloren gaan? Maar dat kan toch Gods wil niet
zijn." - Hij gaf zich zozeer aan die smartelijke gedachten over, dat de
arme Don Bosco het langer niet meer kon verdragen; hij barstte in snik-
ken uit en schreide.
Nu zou iemand kunnen vragen, of de hoop, ja de zekerheid van het
toekomstige Oratorio, hem op dat ogenblik dan verlaten had?
Wij zijn van oordeel dat, daar Onze-Lieve-Heer het Oratorio een
buitengewone genade wilde verlenen door het uiteindelijk een degelijk en
veilig onderkomen te verschaffen. Hij die avond wenste, dat de stichter
ervan heel het gewicht zou voelen van de verlatenheid en er bijna door
ontmoedigd zou worden, opdat de komende gunst hem des te aangenamer zou
zijn als een prijs voor zijn harde arbeid; want het is de gewoonte der
goddelijke Voorzienigheid, tegenover grote offers des te betekenisvoller
weldaden te stellen. In die toestand van neerslachtigheid echter kon Don
Bosco zijn vertrouwen niet geheel verliezen, en men kan op hem van toe-
passing brengen wat de Heilige Paulus schreef over de grote Aartsvader
Abraham: Contra spem in spem credidit, ut fieret pater multarum entium,
secundum quod dictum est ei: "Tegen alle hoop in heeft hij gehoopt, en
geloofd, dat hij vader zou worden van vele volken, gelijk hem gezegd
was". (1)
(i) Rom. 4,18.

27.5 Page 265

▲back to top
- II/262 -
Enkele jongens, die op dat ogenblik niet ver van hem verwijderd wa-
ren, zagen hem de betraande ogen naar de hemel opslaan, en ze hoorden
hem uitroepen: "Mijn God, mijn God, waarom maakt u mij de plaats niet
bekend waar Gij wilt, dat ik deze jongens zal samenbrengen? 0, laat ze
mij toch kennen, zegt me toch wat ik doen moet." Dat was weliswaar een
smeekbede van smart maar ook van hoop en de God der goedheid, de Vader
der wezen talmde niet, zich deze meelijwekkende tranen aan te trekken,
en naar die liefdevolle woorden te luisteren.
Don Bosco had die woorden nauwelijks gesproken en zijn tranen ge-
droogd, toen er een zekere Pancrazio Soave de wei kwam opgestapt, en de
man stotterde zodanig, dat men de tangen van Nicodemus nodig gehad zou
hebben om hem de woorden uit de mond te trekken. De brave man vroeg, zo
goed en zo kwaad als hij kon aan Don Bosco, toen hij tot bij hem gekomen
was: "Is het waar, dat u een plek zoekt voor een laboratorium?"
"Niet voor een laboratorium", antwoordde Don Bosco, "maar voor een
Oratorium."
"Ik weet niet," antwoordde Pancrazio, "of dat hetzelfde is, een
oratorium of een laboratorium; maar er is wel een plaats; gaat u maar
kijken. Ze is eigendom van mijnheer Francesco Pinardi, een nette man die
van plan is, ze te verhuren Gaat naar hem toe en sluit een overeen-
komst."
Dat onverwachte voorstel was als een lichtstraal in een dichte ne-
vel.
Op dat ogenblik voegde zich een trouwe vriend van Don Bosco bij
hen, een zekere Don Pietro Merla, stichter van het werk dat bekend staat
onder de naam van Famiglia di S. Pietro, dat tot doel heeft te voorzien
in de beklagenswaardige verlatenheid, waarin zich zoveel arme meisjes
bevinden, voor wie het om verschillende redenen nagenoeg onmogelijk is,
mensen te vinden die hen aan brood of werk willen helpen (1. Hij had sa-
men met Don Bosco op het seminarie gestudeerd en wetende hoe veel goed
hij deed, door een priesterwerk, dat niet veel verschilde met het werk
(1) Dit Instituut bloeit nog steeds met verheugende resultaten Ieder jaar komen er vele
meisjes uit voort; gerehabiliteerd voor hun familie en voor de maatschappij, als
goede christenen, voorbeeldige burgers, en geschikt om met eigen handen op eervolle
wijze hun brood te verdienen. Het Instituut zorgt er zelf voor, degenen die het
verlaten, en die van goed gedrag zijn gebleken, ergens onder te brengen Ofschoon men
bij het opnemen van de meisjes de voorkeur geeft aan degenen die een of andere
strafplaats verlaten hebben, neemt men heden ten dage toch ook diegenen op, die zich
enkel maar in gevaar bevinden, en niet weinigen van hen nemen het besluit, om er
hun hele leven te blijven, of zich in het Instituut zelf aan de dienst des Heren te
wijden, door bij de zogenaamde Addolorate in te treden. Het instituut staat onder
leiding van de Zusters van Vincentius van de Eerbiedwaardige Cottolengo. Aangezien
beide stichters goede vrienden waren, gaan de twee instituten voort met elkaar
wederkerige hulp te verlenen, de meisjes door te werken voor de jongens en missio-
narissen van Don Bosco, en de Salesianen door vaak hun geestelijke ambtsbediening te
vervullen tot groot voordeel van deze Addolorate.

27.6 Page 266

▲back to top
- II/263 -
dat hemzelf zo na aan het hart lag, kwam deze waardige priester, als hij
's zondags een beetje tijd over had, zijn vriend met plezier te hulp en
stond hem graag bij met het geven van catechismusles, met preken of in
welke andere nuttige functie ook.
"Wat heb je?" vroeg hij aan Don Bosco, toen hij hem maar nauwelijks
een blik had toegeworpen; "ik heb je nog nooit zo terneergeslagen ge-
zien. Is je een ongeluk overkomen?"
"Een ongeluk? Nee, dat niet, maar ik zit even in verlegenheid. Het
is vandaag de laatste dag, dat ik in deze wei mag blijven: het is al
avond; ik moet tegen mijn jongens zeggen waar ze de volgende zondag bij-
een moeten komen, en ik weet het zelf niet, Nu komt deze man hier me
vertellen, dat er hier in de buurt een geschikt lokaal is, en hij vraagt
me er eens te gaan kijken. Het is goed dat je hier bent. Bemoei jij je
even met het spel van de jongens, dan ga ik even kijken en kom dadelijk
terug."
"Ik ben geheel tot je beschikking," antwoordde Don Pietro terstond;
"ga er maar rustig heen en handel de zaak rustig af."
En Don Bosco ging met Pancrazio mee, tot de plaats waar de heer Pi-
nardi hem al verwachtte Ter plaatse gekomen, omgeven door tuinen, wei-
landen en akkers, trof hij er een armelijk huis aan van een enkele ver-
dieping, behalve de gelijkvloerse, met een trap en een houten, wormste-
kig balkon, en waarin hij de slecht befaamde woning herkende, die hij
verschillende malen in zijn droom gezien had.
Don Bosco wilde al naar de bovenverdieping gaan, maar Pinardi en
Pancrazio zeiden: "Nee, de plaats voor u is hierachter," en ze brachten
hem erheen. Het was een langgerekte loods die helemaal scheef liep, of
beter gezegd: scheef hing, zodat ze aan een kant nog maar nauwelijks een
meter boven de grond was. Ze had eerst als werkplaats voor een hoedenfa-
brikant gediend, en daarna als magazijn voor enkele wasvrouwen, die er
de was deden in een naburig beekje en op een aangrenzende bleek te dro-
gen legden. Bij het binnenkomen moest Don Bosco goed opletten dat hij
zijn hoofd niet stootte. De vloer bestond uit de naakte grond; en wan-
neer het hard regende, kon men er in een bootje rondtoeren. Het kon nog
het best als houtopslagplaats dienen, maar in die dagen was het een ver-
zamelplaats van muizen en marters, een broedplaats van uilen en vleer-
muizen.
"Het is te laag, daar kan ik niets mee doen," zei Don Bosco toen
hij het geheel in ogenschouw genomen had.
"Ik zal het laten rechtzetten," zei Pinardi voorkomend, "ik zal het
laten uitgraven, een paar treden laten aanbrengen en voor een andere
vloer zorgen, helemaal zoals u wilt, want ik wil hebben dat u hier uw
laboratorium inricht."
"Het is geen laboratorium, beste vriend, maar een oratorium, dat
wil zeggen een klein kerkje waar ik de jongens verzamel."
"Nog beter, en dat is me nog wél zo lief. Ik ben ook zanger, en ik
zal voor twee stoelen zorgen, een voor mij en de andere voor mijn vrouw.
En ik heb in huis ook nog een lamp, en die zal ik hier laten aanbrengen,
dat is een aardige versiering; dat gaat heel goed; een Oratorium, wel,
wel!"

27.7 Page 267

▲back to top
- II/264 -
De goede man scheen er in de wolken over te zijn van tevredenheid.
Dat er een kerk in zijn huis zou komen, en zijn verlangen om tot een
overeenkomst te komen, was daarom misschien even groot als dat van Don
Bosco. Dit was een beschikking van de Voorzienigheid.
"Ik dank u zeer," zei Don Bosco, "voor uw goede wil en voor het
aanbod dat u me doet. Als u de vloer lager kunt laten maken, en dan toch
niet minder dan een voet - vijftig centimeter -, dan sla ik toe; maar
hoeveel vraagt u ervoor?"
Driehonderd lire per jaar; men wil mij meer geven, weet u, maar ik
geef u de voorkeur omdat u de ruimte wilt gebruiken voor een godsdien-
stig doel en het algemeen welzijn.
"Ik zal u driehonderdtwintig geven, als u me ook dat stukje grond
geeft als speelplaats; en me belooft dat ik volgende zondag al met mijn
jongens hier kan komen."
"Uitstekend. Dan zijn we het eens. Komt u maar, zondag is alles in
orde."
Don Bosco verlangde niet meer, en opgewekt keerde hij terug naar
de jongens, riep hen om zich heen, en met luider stem begon hij: "Weest
blij, beste jongens, we hebben een Oratorio gevonden; we hebben een
kerk, een sacristie, lokalen voor de lessen, plaats om te lopen en te
spelen. Zondag, ja zondag al, gaan we erheen. Het is het huis Pinardi!"
En vervolgens wees hij hun de plaats aan, die ze, dicht in de buurt als
ze lag, van het weiland uit konden zien liggen. Bij het horen van dit
alles, bleven sommigen aanvankelijk van verbazing onbeweeglijk staan,
alsof ze niet goed gehoord hadden, en de anderen gedroegen zich als
iemand die een groot geluk ten deel gevallen is. En niet weet hoe hij
uitdrukking moet geven aan zijn vreugde; en zij keken verbaasd om zich
heen. "Maar na enkele ogenblikken was het ons niet meer mogelijk te
blijven stilstaan en rustig te blijven, zo verklaarden ons enkele van
hen, die nog in leven zijn. "We waren volkomen buiten onszelf en toen
volgde er een geloop en gedans, er werden bokkensprongen gemaakt, sommi-
gen wierpen hun pet in de lucht, schreeuwden zo hard als ze konden, an-
deren klapten in de handen, het leek wel of de wereld verging. De men-
sen die in de buurt waren, kwamen onthutst toelopen en vroegen wat er
aan de hand was. Don Merla lachte; Don Bosco schreide van vreugde. Het
was een ogenblik van ontroering en ook van onbeschrijflijke geestdrift;
een toneel dat werkelijk de moeite waard was om aan de nakomelingen te
worden doorgegeven. Door Gods goedheid en door de bemiddeling van Maria
Onbevlekt Ontvangen, geraakte men als op toverslag van de somberste
treurnis in de meest blijde opgewektheid."
Na dit vreugdevertoon, riep Don Bosco de jongens allen weer bijeen,
gebood stilte, sprak hun over de goede uitslag van de bedevaart, en no-
digde hen uit om te knielen en tot dank gezamenlijk de Heilige Rozen-
krans te bidden. Dat was het dankgebed tot de hemelse weldoenster en
Moeder, die hen nog op dezelfde dag zo liefdevol verhoord had.
Toen zij weer opstonden, nam hij een laatste afscheid van het wei-
land, waar ze tot nu toe wel noodgedwongen van gehouden hadden, maar dat
zij, in het zicht van een betere en veiliger plaats, zonder veel spijt
verlieten.

27.8 Page 268

▲back to top
- II/265 -
De zon was al ondergegaan, toen de jongens Don Bosco toejuichen en
afscheid van hem namen en begonnen naar huis te gaan, om daar de lotge-
vallen van die gelukkige avond te gaan vertellen.
De huurovereenkomst van de nieuwe plaats voor het Oratorio is ge-
dagtekend op 1 april 1846; het is ondertekend door Francesco Pinardi en
door de theoloog Giovanni Borel, en het zou drie jaren geldig zijn.

27.9 Page 269

▲back to top
- II/266 -
H O O F D S T U K XLVI
DE INBEZITNEMING VAN HET NIEUWE ORATORIO - DE GROTE
BASILIEK - TWEE BEZOEKEN AAN DE CONSOLATA - DE GEVOLGDE
METHODE IN HET ORATORIO - DE BEHENDIGE VISSER - EEN VOS IN
EEN KOOI GEVANGEN - HET EIND VAN DE AVOND - VOORSPELLING OF
VOORZEGGING,
De Heer Pinardi had Don Bosco zijn woord gegeven, dat hij de plaats
voor de volgende zondag in gereedheid zou brengen en hij hield zijn be-
lofte. Met het oog op het feit dat er veel en dringend werk te verrich-
ten viel, deed hij een beroep op arbeiders om te graven en grond te ver-
plaatsen; op metselaars om muren te slopen en op te trekken; op schrijn-
werkers om een houten vloer te leggen; en waar het nodig was, stak hij
ook zelf, alsook de brave Pancrazio de hand uit de mouwen, zodat men
zonder vrees voor overdrijving kan zeggen, dat in een week tijds het
werk van een maand verzet werd. Don Bosco had aan de aartsbisschop de
noodzakelijke vergunning gevraagd, en toen hij die bij decreet van 10
april gekregen had, beschikte hij op Paaszaterdag over alles wat hij no-
dig had. Daardoor was de ruimte op de morgen van Paaszondag 12 april
kant en klaar: een lange loods, die als kapel gebruikt kon worden, en
ook een speelplaats, die gedeeltelijk ten westen, gedeeltelijk ten noor-
den van het huis lag. De rest van het terrein was al verpacht aan Soave
Pancrazio en meer ruimte was er dus niet te krijgen.
Toen er op een bepaald uur al een goed deel van de jongens aanwezig
waren, liet Don Bosco uit het Refugium en uit het huisje in het weiland
benodigdheden voor de kerk en het spel, die daar bewaard werden, over-
brengen, en daarmee was dan bezit genomen van het nieuwe Oratorio. Twee
weldoensters bekleedden het altaar met een altaardwaal van fijn linnen,
geschonken door de theoloog Carpano, terwijl de theoloog, die zich sinds
enkele weken niet meer had laten zien, de kandelaars plaatste, het
kruis, de lamp en een klein schilderij van de Patroon, de Heilige Fran-
ciscus van Sales. Don Bosco wijdde het eenvoudig gebouw diezelfde morgen
in en bestemde het voor de eredienst ter ere van de Heilige en droeg er
de Heilige Mis op, bijgewoond door vele jongens uit de buurt en door an-
dere personen uit de stad. En dan had de Aartsbisschop nog, om zijn vol-
doening te uiten en om hem een blijk van welwillendheid te schenken, de
bevoegdheden hernieuwd, die Don Bosco ten behoeve van het Oratorio al
waren verleend, dat wil zeggen van Mis te lezen, de zegen te geven, de
Sacramenten toe te dienen, te preken, triduüms, novenes en geestelijke
oefeningen te leiden, voor te bereiden tot het Vormsel en de heilige
Communie, om ook te kunnen voldoen aan de Paasplichten, zodat het zijn
zou, alsof de jongens zich in hun eigen parochie bevonden.

27.10 Page 270

▲back to top
- II/267 -
Het kan nuttig zijn hier een korte beschrijving te geven van de
nieuwe kapel. Het was een vertrek van vijftien of zestien meter lang en
vijf tot zes meter breed; achter het altaar, dat aan de westelijke zijde
stond, waren er twee andere plaatsen die tot sacristie en bergplaats
dienden. Er lag een houten vloer, in allerhaast uitgevoerd, en zo goed
mogelijk in elkaar getimmerd, zodat door de spleten niet alleen de mui-
zen maar ook de katten, die jacht op hen maakten, konden sluipen, Als
gewelf deed een dak van rietmatten dienst, waar gips overheen gestreken
was. En de hoogte? Och, om de waarheid te zeggen was die iets geringer
dan die van de Sint-Pieter in Rome! Om er een voorstelling van te geven
is het voldoende, te zeggen, dat toen Monseigneur de Aartsbisschop er
kwam, om het Vormsel toe te dienen, of een andere functie te verrichten,
en hij op de kleine katheder geklommen was, hij het hoofd een beetje
moest intrekken om met zijn mijter niet tegen het dak te stoten. Onge-
veer halverwege de kerk, aan de noordzijde, was ook een kleine preek-
stoel opgesteld, waar niet iedereen op kon klimmen om te preken, want
een priester, die nogal rijzig van gestalte was, zou dan het hoofd te-
gen het dak gestoten hebben. Die preekstoel was daarom heel geschikt
voor de theoloog Borel, die nogal klein van stuk was om er zich op be-
wonderenswaardige wijze van te kunnen bedienen, en die er 's avonds met
veel ijver en tot grote voldoening van de jongens, een onderrichting
gaf. En ziedaar dan de grote basiliek, die gedurende ongeveer zes jaar
voor de eredienst diende, en die op deze Paasdag voor de eerste maal
weergalmde van de heilige gezangen. Zo bleven de dromen steeds maar
werkelijkheid worden, en na de derde halte had Don Bosco zich in het
huis gevestigd, dat hem door de goedheid van Maria was ten deel
gevallen.
En daarom gingen de jongens uit dankbaarheid voor het feit dat het
Oratorio nu veilig onder dak was, in de beide jaren 1846 en 1847, in de
maand mei een heilige communie opdragen in de kerk van de Consolata ter
ere van de Allerheiligste Maagd Maria, doch niet proeessiegewijs. Op het
vastgestelde uur vulden de jongens het heiligdom. De Paters Oblaten van
de Maagd Maria stelden zich ter beschikking om biecht te horen, de theo-
loog Nasi nam plaats aan het orgel en de hymne Te Deum laudamus steeg
ten hemel op uit honderden, door de heilige Sacramenten gezuiverde har-
ten. Door haar mirakuleuze beeld luisterde de heilige Maagd naar haar
kinderen en zegende hen en schonk aan Don Bosco al de troost die hij
nodig had om zijn zware zending te verlichten. De weerspiegeling van de-
ze troost op het gelaat van Don Bosco was inderdaad zo levendig, dat
zijn Salesianen, wanneer zij later de moeilijkheden en benardheden over-
dachten, er steeds een levendige geruststelling aan ontleenden en zich
van een groot vertrouwen in de toekomst vervuld voelden.
Al was de nieuwe plaats niet ruim genoeg, toch was zij met een wet-
tig contract gehuurd, en bevrijdde zij Don Bosco van de onrust om steeds
maar van de ene plaats naar de andere te moeten trekken, wat het werk
immers bijzonder stoorde, en intussen kon hij zich op de meest dringende
zorgen toeleggen. Niettemin deden zich ook hier, van begin af aan, niet
geringe moeilijkheden voor, niet zozeer van de zijde van de eigenaar,
maar ten gevolge van het slechte huis, dat er bij stond, en door de zo-
genaamde albergo della Giardiniera, in het huis Bellezza, maar vooral op
zondagen de vrolijke Fransen uit de stad bij elkaar plachten te komen.
Maar, dank zij de waakzaamheid van Don Bosco en de volkomen onderwerping
aan zijn bevelen, ondervonden de jongens er geen enkel nadeel van; maar

28 Pages 271-280

▲back to top

28.1 Page 271

▲back to top
- II/268 -
het luidruchtig vermaak, het gezang en getier hadden juist een goede
tegenovergestelde uitwerking: de bezoekers begonnen die plaats daardoor
te zien als een ongeschikte gelegenheid om zich uit te leven, en ten-
slotte zorgden ze ervoor, dat de herberg naar een andere plaats werd
overgebracht. Maar daarover zullen we te geëigender plaats uitvoerig
spreken.
Intussen trokken het vaste verblijf, de goedkeuring van de kerke-
lijke overheid, de plechtige diensten, het herhaaldelijk prettig ont-
haald worden door toedoen van weldoeners, de muziek, die steeds uitgele-
zener werd, de verschillende soorten spelen en spelletjes, zoals sprin-
gen, lopen, dobbelen, spelen met touwen, stokken en talloze andere
nieuwigheden, die de werkzame geest van Don Bosco wist uit te denken, en
waar zijn ruime hart het middelpunt van vormde, intussen, dus, trok dit
alles jongens en kinderen van alle kanten naar het Oratorio. Het bewijs
daarvan is, dat kort daarna hun aantal de zevenhonderd overschreed, zo-
dat gedurende de kerkdiensten de kerk, het koor en zelfs de sacristie
tot in alle hoekjes bezet waren, en zelfs het plein voor de deur. Ver-
schillende geestelijken, die hem eerst in de steek gelaten hadden, be-
gonnen weer terug te keren, vandaar dat, behalve de onverschrokken theo-
loog Borel, dikwijls ook diensten aangeboden werden door Don Giuseppe
Trivere, de theoloog Giacento Carpano, de theoloog Giuseppe Vola, de
theoloog Roberto Murialdo, de theoloog Chiaves, de theoloog Luigi Nasi,
Don Bosio, Don Merla, Don Pietro Ponte, Don Traverse en meer anderen, te
groot in aantal om ze allen te noemen.
Wij kunnen evenwel niet nalaten bijzondere melding te maken van de
theoloog Giovanni Ignazio Vola uit Turijn, een voorbeeld van priester-
lijk leven, die door aartsbisschop Mgr. Chiaverotti een engel op aarde
genoemd was. Zeer verknocht aan de Heilige Stoel, Mgr. Fransoni geheel
toegedaan, onvermoeibaar predikant en biechtvader in Turijn en in ver-
schillende steden van Piëmont, een voortreffelijk catecheet, bij allen
befaamd door zijn kennis en heiligheid, verdeelde hij onder de armen, de
ziekenhuizen, de conventen en kloosters de aanzienlijke sommen die zijn
vader hem had nagelaten, terwijl hij voor zichzelf slechts het aller-
noodzakelijkste behield. Don Bosco had hem voor het eerst ontmoet, toen
hij ging preken in het retraitehuis van de Dochters van de Rozenkrans,
waar de theoloog al vele jaren lang geestelijke leidsman was. Hoewel Don
Vola achttien jaar ouder was dan Don Bosco, ontstond er tussen deze twee
heilige zielen toch spoedig een hartelijke vriendschap. Don Bosco bewon-
derde in hem zijn grote rust en kalmte, - de vrucht van zijn innerlijke
vrede, - zijn stichtende nederigheid, zijn wijze ijver, zijn beminnelij-
ke, bescheiden, aangename manier van optreden, zonder een zweem van on-
echtheid, en vooral een geest van ernstige vroomheid en godsvrucht. En
het waren dezelfde karaktertrekken, die Don Vola tot Don Bosco trokken,
en daarom kwam hij hem steeds meer helpen. Hij kon niet voortdurend as-
sistentie verlenen, maar wanneer hij naar de Buon Pastore ging, waar hij
gewone biechtvader was, bleef hij onderweg in het Oratorio, en bij af-
wezigheid van de theoloog Borel, verrukte hij de jongens met zijn mooie
predikaties tot het jaar 1856 toe.
Om al deze en vele andere redenen verkreeg het Oratorio van Val-
docco al spoedig een zeer verheugende betekenis. Don Bosco schreef er-
over: "De jongens waren van die tijd af veel ijveriger en waren beter
onder toezicht. Het was wonderlijk hoe een menigte, die mij kort daar-
voor nog onbekend was, zich liet gezeggen, zodat ik naar waarheid voor
een groot deel ervan kon getuigen, dat zij was: sicut equus et mulus
quibus non est intellectus.

28.2 Page 272

▲back to top
- II/269 -
Ik moet daar overigens aan toevoegen, dat ik bij al deze grote onwetend-
heid, steeds een grote eerbied voor de kerkelijke zaken en bedienaren
heb bewonderd, alsook een grote toeleg om de leerstellingen en de voor-
schriften van de godsdienst te leren."
De methode die toen gevolgd werd bij de leiding, is nagenoeg de-
zelfde die heden ten dage nog gevolgd wordt in het Oratorio van de hei-
lige Franciscus van Sales in Turijn voor de externe jongens, en in elk
ander dat daaruit voortgekomen is. Het is de moeite waard, hier een kor-
te samenvatting van de algemene richtlijnen te geven. 's Zondags werd
de kerk al vroeg geopend en begon men te biechten, wat ongeveer duurde
tot het tijd werd voor de Mis. Die was op acht uur vastgesteld; maar om
tegemoet te komen aan al degenen die de heilige sacramenten wilden ont-
vangen, werd ze niet zelden verschoven tot negen uur en ook wel later,
omdat de arme Don Bosco alles alleen moest doen. 's Morgens waren de
priesters, die hem ter zijde stonden, in hun kerken doende. Gedurende
de Mis oefenden enkele van de ouderen en meer ernstigen toezicht uit op
hun kameraden, en anderen leidden afwisselend de gebeden en de voorbe-
reiding tot de heilige Communie. Als de Heilige Mis was afgelopen en hij
de misgewaden had afgelegd, beklom Don Bosco de lage preekstoel en hield
een korte toespraak. Hij gaf dan eerst een verklaring van het Evangelie;
maar daarna begon hij te verhalen uit de Bijbelse geschiedenis en uit de
Kerkgeschiedenis, tot eenvoudige en populaire vormen teruggebracht, in-
gekleed naar de gewoonten van de betreffende tijden, de omstandigheden
van plaats en aardrijkskundige namen, gingen er zowel bij de kleine als
de grote jongens goed in, en eveneens bij de geestelijken zelf, die er
dan tegenwoordig waren; die verhalen gaven onderricht in de godsdienst
en in de geschiedenis, en waren tegelijkertijd uiterst geschikt om de
harten te vervullen van afkeer van de ondeugd, en liefde tot de deugd,
Daarna verlieten ze de kapel en na een korte speeltijd, begon de zon-
dagsschool, met lectuur en zang, en dat duurde dan tot het middaguur.
Dat was dan de bezigheid van de voormiddag.
Om één uur 's middags werd het spelen hervat met de houten ballen,
stelten, geweren en sabels van hout, en met andere vaardig-heidsspelen
en gymnastische oefeningen. Om half drie gingen de jongens weer naar de
kapel en begon de catechismus. Inplaats van hem te ontmoedigen, was de
onwetendheid van de jongens voor Don Bosco een prikkel om alles op alles
te zetten en hun naar behoefte te onderrichten. In het begin, toen het
grootste aantal nog uit nieuwelingen bestond, en hij het Onze Vader be-
gon, wist bijna niemand hem te antwoorden, zodat hij hun de beide delen
moest leren. Hetzelfde gebeurde bij het bidden van het Wees Gegroet. Ook
gebeurde het niet zelden dat de een of andere catechismusleraer, of soms
ook verscheidene tegelijk, niet verschenen waren; en om die jongens dan
niet het onderricht te onthouden, verzamelde hij hen ofwel om zich heen,
of verdeelde hen over de verschillende klassen, om zodoende iedereen ter
wille te zijn. Na de catechismus werd het Rozenhoedje gebeden. Later be-
gon men het Ave Maris Stella te zingen, daarna het Magnificat, vervol-
gens het Dixi, en ten slotte andere psalmen met antifonen, en binnen het
jaar waren de jongens in staat om heel de Vespers van Onze-Lieve-Vrouw
te zingen. Na deze oefeningen werd een korte preek gehouden, die door-
gaans bestond in het vertellen van een gelijkenis, waarin een ondeugd of
een deugd verpersoonlijkt werd, die verafschuwd of bemind moest worden.
Het geheel werd besloten met het zingen van de Litanie en met de zegen
met het Allerheiligste.

28.3 Page 273

▲back to top
- II/270 -
Na afloop van de diensten in de kerk, begon de vrije tijd, waarin
iedereen kon doen waar hij zin in had. Daarom werden degenen die de
gebeden nog niet kenden, of die, hoewel ze er de leeftijd voor hadden,
toch nog niet tot de heilige Communie waren toegelaten, apart genomen
en die kregen dan een bijzondere catechismusles; anderen, die een goede
stem hadden, gingen zingen en muziek maken; degenen die niet konden le-
zen legden zich op het leren daarvan toe; het grootste deel hield zich
met opgewekt springen en lopen en spelen onledig.
Men moet echter niet denken, dat de recreatie ook voor Don Bosco een
rusttijd was; men kan veeleer zeggen dat deze voor hem de tijd van de
grootste inspanning betekende, de tijd van zijn grootste visvangsten.
Hoe dat in zijn werk ging? Behalve voor het uitoefenen van toezicht, dat
er op berekend was, te voorkomen dat er verkeerde dingen gebeurden, ge-
bruikte hij die tijd, die korter of langer duurde, naar gelang het sei-
zoen, om nu eens naar deze, dan naar een andere jongen toe te gaan, en
alsof hij hem een geheim wilde toevertrouwen, zei hij hem in het oor,
met onvergelijkelijke goedheid en zachtmoedigheid: "Wanneer zie ik jou
bij me komen biechten. Kom, ik verwacht je zaterdagavond." En intussen
deed hij het zich beloven, Aan een ander vroeg hij: "Kom je daar nog
steeds, of met dat en dat gezelschap? Doe me een plezier, ga er niet
meer heen!" En het werd hem beloofd. Of tot een derde: "Ik heb gehoord,
dat je je een vloek liet ontvallen, let erop dat je zoiets niet meer
zegt!" En dat werd dan nooit meer vergeten. Tot een vierde: "Zie ik je
nu voortaan alle zondagen in het Oratorio?" En hij kreeg met een glim-
lach een bevestigend antwoord. "Ik zou graag zien dat je me een plezier
deed," zei hij tegen een vijfde, en tegen een zesde: "Doe je dat?" -
"Heel graag, en wat moet dat dan zijn?" - Dat je de volgende zondag er-
voor zorgt dat je kameraad met jou te communie gaat." Soms ontviel een
geheel in zijn spel verdiepte jongen een minder gepast woord. Dan nam
Don Bosco hem apart: "Dat woord mishaagt Onze-Lieve-Heer," zei hij dan
zachtjes tegen hem. En zo ried hij een ander aan, zijn ouders beter te
gehoorzamen, een ander, zijn plichten van staat beter na te komen, meer
stiptheid in het leren van de catechismus en in het ontvangen van de
Sacramenten. En meer van zulke dingen. Met dergelijke vermaningen, tot
iedereen als in vertrouwen gericht, vormde Don Bosco een groep jongens
om zich heen, die 's zaterdags en 's zondags bij hem kwamen biechten en
hun godsdienstplichten met stichtende godsvrucht vervulden, en intussen
maakte hij zich meester van hun hart, om ze tot zijn tevredenheid te
kunnen leiden en richten.
Ook gebeurde het enkele malen dat menigeen van de ongelukkigsten
zich niet zo gemakkelijk gewonnen gaven aan deze liefdevolle ijver; en
dan wendde hij zich met niet minder goed gevolg tot anderen, in dat op-
zicht herinneren wij ons een feit door de hoofdpersoon zelf in de vol-
gende bewoordingen verteld en beschreven: "Ik was zeventien jaar, be-
zocht sedert enkele maanden het Oratorio, nam deel aan de recreaties en
ook aan de godsdienstoefeningen; ook, wanneer er psalmen, hymnen of het
Lof gezongen werd, deed ik naar hartelust mee, en zong uit volle borst.
Maar overigens was ik nog niet gaan biechten. Ik had geen enkele aanlei-
ding om er niet heen te gaan, maar toen ik enige tijd had laten ver-
strijken, kon ik niet goed meer besluiten er terug te keren. Verschil-
lende keren had Don Bosco mij op een allerbeminnelijkste manier ertoe
uitgenodigd mijn Pasen te houden, en ik had onmiddellijk geantwoord van
ja; en intussen probeerde ik nu eens onder het ene, dan weer onder het
andere voorwendsel die vaderlijke uitnodiging te ontlopen. Ik stelde me

28.4 Page 274

▲back to top
- II/271 -
tevreden met het te beloven, en hield nooit mijn woord. Toch slaagde hij
erin, mij op een werkelijk beminnelijke manier ertoe te brengen. Op een
zondag was ik na de kerk helemaal verdiept in een spelletje barra rotta,
en vanwege het al warme seizoen, was ik in hemdsmouwen. Door de opwin-
ding, het plezier en de lange duur van het spel, was ik rood in mijn ge-
zicht en nat van zweet.
Terwijl ik bijna niet wist of ik me in de hemel of op aarde bevond,
riep Don Bosco me in allerhaast bij zich en zei: "Zou je me even willen
helpen met iets waar de grootste haast bij is?"
"Met alle plezier, wat is het?!"
"Het zal je misschien wel wat moeite kosten!"
"Dat is niet erg; ik kan alles, ik ben erg sterk."
"Kom dan met me naar de kerk!"
Uitermate blij, dat ik Don Bosco een plezier kon doen, liet ik me-
teen mijn spel in de steek en wilde hem volgen in de kleding waarin hij
me had aangetroffen, dat wil zeggen in mijn hemdsmouwen.
"0 nee, niet zo," zei Don Bosco tegen me, "Trek je jas aan." En dat
deed ik dan ook. Don Bosco liep voor me uit, en ik achter hem aan tot in
de sacristie, in de mening dat hij het een of ander verplaatst wilde
hebben.
"Kom met me naar het koor," vervolgde Don Bosco.
"Alstublieft," antwoordde ik. En hij bracht me naar een bidstoel.
Daar ik nog steeds niet begreep wat hij wilde, maakte ik me gereed om
dat meubelstuk op te nemen en het ergens heen te dragen.
"Nee, nee, laat staan," zei Don Bosco glimlachend.
"Maar wat wilt u dan, wat moet ik doen?"
"Ik wil hebben dat je biecht."
"0! ja, maar wanneer?"
"Nu!"
"Ik ben nu niet voorbereid."
"Ik weet dat je niet voorbereid bent, maar ik geef je er al de tijd
voor; ik zal intussen een flink stuk van mijn brevier bidden, en daarna
zul je biechten, zoals je me al zo dikwijls beloofd hebt."
"Als ik u daar zo een groot plezier mee doe, wil ik me graag voor-
bereiden, dan zal ik me ook geen kopzorgen meer hoeven te maken over het
vinden van een biechtvader. Ik heb eigenlijk behoefte om te biechten. U
hebt goed gedaan met me op die manier aan te pakken, anders zou ik uít
vrees voor enkele kameraden niet meer gekomen zijn."
Terwijl Don Bosco zijn brevier bad, bereidde ik me voor en daarna
heb ik gebiecht, en het viel me gemakkelijker dan ik verwachtte, omdat
mijn liefdevolle en zo ervaren biechtvader mij op een bewonderenswaardi-
ge manier hielp met zijn verstandige vragen. In de kortste tijd was ik
klaar, en na de mij opgelegde penitentie en een godvruchtige dankzeg-
ging, begaf ik me weer aan mijn opwindend spel. Van die dag af had ik
geen tegengoesting meer om te gaan biechten; integendeel, ik vond er

28.5 Page 275

▲back to top
- II/272 -
telkens een grote voldoening in dat ik van dit goddelijk sacrament ge-
bruik kon maken, zodat ik regelmatig en veelvuldig ging biechten."
Tot zover het verhaal van deze jongen. En wij voegen eraan toe, dat
hij van dat ogenblik af een van de ijverigsten was, die hun godsdienst-
plichten vervulden, en dat hij door zijn voorbeeld en met zijn woord ook
de anderen daartoe aanzette. Wanneer hij deze episode aan zijn kamera-
den vertelde, begon hij op een grappige manier en zei: "Nu moeten jullie
eens horen van wat voor een beminnelijke list Don Bosco gebruik maakte
om deze vos in de kooi te krijgen" en met zijn beschrijving verschafte
hij allen het grootste plezier.
Een merkwaardig tafereel speelde zich ook af wanneer, tegen de val-
len van de avond, het Oratorio moest worden opgebroken. Dan was het als-
of een sterke magneet de jongens als het ware tot Don Bosco aantrok.
Iedereen wenste hem wel honderd maal goedenacht, en ze konden er maar
niet toe besluiten van hem weg te gaan. Of hij ook al zei: "Ga nu, bes-
te jongens, want het is al avond en jullie ouders wachten op je," het
was allemaal tevergeefs. Doorgaans ging het zo: op een teken van de
klok kwamen allen in de kerk bijeen, ofwel op de speelplaats als het een
mooie avond was. Na het avondgebed en het Angelus Domini, verzamelden de
jongens zich om hem heen, en vervolgens vormden zes van de sterksten een
troon met hun armen en of Don Bosco wilde of niet hij moest daarop
plaatsnemen, Dan stelden zij zich in meerdere rijen op en droegen hem
zingend tot aan de cirkel die gewoonlijk de Rondò genoemd werd. Daar
aangekomen, steeg Don Bosco van zijn troon naar beneden en er werd nog
een of andere lofzang gezongen, waarvan de laatste steeds was: "Geloofd
zij steeds de naam van Jesus en Maria." Wanneer daarna een diepe stilte
intrad, wenste hij allen goedenacht en een prettige week en nodigde hen
uit voor de volgende zondag; en allen antwoordden zo luid als ze maar
konden: "Goedenacht; Viva Don Bosco!" Daarna begaf iedereen zich naar
zijn eigen familie, terwijl enkelen van de grootsten achterbleven om Don
Bosco naar huis te vergezellen, in de meeste gevallen was hij dan meer
dood dan levend van vermoeienis.
Op een van die zondagen in 1846 gebeurde er iets, waarvan Giuseppe
Buzzetti met zijn andere kameraden getuige was De heer Pinardi had, om
zijn loods tot kapel in te richten, de grond een meter diep moeten laten
afgraven, zoals we al verteld hebben. De uitgegraven aarde was opgehoopt
op een punt ten noordwesten van het huis, enkele schreden van de deur
der kapel verwijderd, en deze heuvel deed dienst bij het spel van de
jongens, die er als soldaten opklommen of er van afdaalden, als ze een
strategische positie hadden genomen of verloren Er waren sommigen die er
bij Don Bosco op aandrongen, die hindernis te laten opruimen; maar dan
had Don Bosco steeds geantwoord: "Laat die hoop grond toch liggen; die
wordt bij gelegenheid wel weggenomen, wanneer op diezelfde plaats een
heel grote kapel zal gebouwd worden." - De herinnering aan zijn droom
was zeer levendig in zijn geest. Welnu, in het begin van de zomer was
Don Bosco nog eens op dat heuveltje geklommen en omringd door vele jon-
gens, liet hij nog eens, als op een bijzondere manier, deze verzen zin-
gen: "Steeds geprezen zij de naam van Jesus en Maria; en steeds gepre-
zen ook, de naam van Jesus, het Vleesgeworden Woord."
En opeens gebood hij stilte en zei tegen hen: "Mijn beste jongens,
er schiet me nu juist een gedachte te binnen Luister: de een of andere

28.6 Page 276

▲back to top
- II/273 -
dag zal er hier, waar wij ons nu bevinden, het hoofdaltaar gebouwd wor-
den van onze kerk waar jullie te communie kunnen gaan en de lof kunnen
zingen van Onze-Lieve-Heer".
Vijf jaar later werd er met de bouw van de kerk begonnen, en het
hoofdaltaar kwam juist op de plaats, die door Don Bosco was aangeduid,
terwijl de architect, die het plan ervoor ontworpen had, van die voor-
zegging niets afwist.

28.7 Page 277

▲back to top
- II/274 -
H O O F D S T U K XLVII
NIEUWE INMENGING VAN MARKIES DI CAVOUR - DE GEMEENTERAAD IN
BUITENGEWONE ZITTING BIJEEN - EEN VERHEVEN BESCHERMER - DE
GEMEENTEPOLITIE - DE MARKIES VERZOENT ZICH MET DON BOSCO -
GEHOORZAAMHEID VAN DON BOSCO AAN DE STAATSWETTEN - ZIJN
EERBIED VOOR DE BURGERLIJKE GEZAGSDRAGERS.
Ofschoon in het Oratorio in Valdocco de orde, de discipline en de
rust heersten in een mate, als men niet beter verlangen kon, bleef de
burgemeester van de stad, Markies Cavour, over wie we hierboven al ge-
sproken hebben, hardnekkig beweren dat die bijeenkomsten van jongelui
een gevaar opleverden, en hij wilde er een eind aan maken. Daarom zond
hij Don Bosco een uitnodiging, om andermaal bij hem op zijn kantoor te
verschijnen. Misschien hadden verklikkers, om de aandacht van de over-
heid af te leiden van andere, inderdaad geheime politieke bijeenkomsten,
en beseffende dat Don Bosco zoveel jongelui aan hun in- vloed onttrok,
nieuwe beschuldigingen bijeengegaard en nieuwe lasterpraatjes bedacht,
Dientengevolge werd het gesprek vrij ernstig. De Markies deed Don Bosco
plaatsnemen: "Het wordt tijd om er mee op te houden, Eerwaarde," zei hij
tegen hem; "en aangezien u het niet nodig hebt gevonden mijn raadgevin-
gen op te volgen, zie ik mij gedwongen, met uw goedvinden, mijn gezag
te laten gelden en de sluiting van uw Oratorio te eisen."
"Neemt u me niet kwalijk, mijnheer de Markies," antwoordde Don Bos-
co hem met grote kalmte, "maar ik meen met alle eerbied te moeten herha-
len dat ik het niet kan sluiten. Ik verricht een werk als goede staats-
burger. Doordat ik mijn jongens help goede christenen te worden, groeien
zij niet alleen op tot rustige burgers, maar zij krijgen ook onderricht
in lezen, schrijven en rekenen.
"Luister, Don Bosco, ik heb u niet gevraagd uw redenen uiteen te
zetten; dwing me niet tot het gebruikmaken van geweld. Wees gehoorzamer;
geef de burgers het voorbeeld dat u het gezag eerbiedigt."
"Ik ben uiterst gehoorzaam, mijnheer de Markies."
"En op welke manier dan wel?" merkte Cavour met een ironische glim-
lach op.
"Ik ben gehoorzaam aan mijn overste, dat is de Aartsbisschop, en
ik doe niets dat, naar ik weet, schade doet aan het burgerlijk gezag; ik
hoor biecht, ik preek, ik lees de Heilige Mis, ik geef catechismusles;
en ik geloof dat u daar niets op aan te merken zult hebben en dat u er
evenmin iets verkeerds in zien kunt."

28.8 Page 278

▲back to top
- II/275 -
"Dus, u wilt er niet mee ophouden? Goed dan ... U kunt gaan!..."
Don Bosco stond op en zei tenslotte: "U kunt ervan overtuigd zijn,
mijnheer de Markies, dat ik noch oneerbiedig, noch koppig ben. En sta me
toe hieraan toe te voegen dat, wanneer ik in de sluiting van het Orato-
rio zou inwilligen, ik moet vrezen dat de vloek Gods over mij en over u
zou neerdalen."
De burgemeester was echter vastbesloten zijn zin door te drijven,
en daar hij er niet in geslaagd was Don Bosco diens ambtsbediening door
Monseigneur Fransoni te doen verbieden, overwoog hij, het Oratorio te
doen sluiten op grond van een uitdrukkelijke veroordeling, uitgesproken
door de gemeenteraad.
Daarom besloot de Markies, gedurende enkele weken de geesten van de
leden der Ragioneria te bewerken, en dan dit lichaam in een buitengewone
zitting bijeen te roepen Hoewel hij er niet in geslaagd was de aartsbis-
schop aan zijn zijde te krijgen, een man die even onverschrokken was in
het uitoefenen van wat hij als zijn plicht zag, als ijverig voor het
heil der zielen, wilde hij toch, dat deze tenminste tegenwoordig zou
zijn, in de hoop het daarna te kunnen doen voorkomen, dat het kruis zich
met het zwaard herenigd had om aan ons Oratorio de genadeslag toe te
brengen Daar hij echter wist, dat de gezondheidstoestand van de hoge
prelaat niet al te best was en hij zich misschien niet naar het stad-
huis zou hebben kunnen begeven, riep de burgemeester de Ragioneria bij-
een in het aartsbisschoppelijk paleis zelf.
Op de vastgestelde dag en uur begaven de gezegde vermelde heren
zich in al hun waardigheid en plechtstatigheid naar het huis van de
aartsbisschop en namen plaats op de zetels die voor hen waren gereedge-
zet. "Toen ik," had de goede herder naderhand tegen een vriend gezegd,
"toen ik al die magnaten daar in die zaal bij elkaar zag, was het net
alsof ze daar gekomen waren om het laatste oordeel uít te spreken." In
die indrukwekkende vergadering werd er door de ene en de andere partij
druk over en weer gepraat; er werd veel gezegd over het gepaste en onge-
paste van de vergaderingen van zoveel jongens; en ten slotte, daar de
meerderheid toch aan de kant van de burgemeester stond, werd besloten de
bijeenkomsten absoluut te verbieden en het Oratorio te sluiten, waardoor
men deze samenscholingen, die de openbare orde dreigden te verstoren,
zodoende zou verspreiden. En het bedrog en de kwaadwilligheid zouden on-
getwijfeld gezegevierd hebben, wanneer God Don Bosco en zijn jongens
niet een duchtig beschermer gegeven had.
Om het werk van het Oratorio meer op de voorgrond te doen treden,
stond Hij inderdaad toe, dat sommigen er zich tegen verklaarden, maar
ook liet Hij niet na, machtige vrienden ervan te wekken aan het konink-
lijke hof zelf. En onder die vrienden moeten wij met diepe dankbaarheid
gewag maken van Graaf Giuseppe Provana di Collegno, die in die dagen mi-
nister van algemene controle, ofwel van financien, van koning Karel Al-
bert was. Verschillende malen had deze liefdadige man al steun verleend
aan Don Bosco, hetzij met eigen geld of met giften van de soeverein,
die hij nauwkeurig op de hoogte hield van alle aangelegenheden die het
Oratorio betroffen. De koning zelf van zijn kant, hoorde hem er graag
over spreken, en wanneer er een bijzondere plechtigheid was,las hij met
belangstelling het verslag, dat Don Bosco gewoon was hem daarover toe te

28.9 Page 279

▲back to top
- II/276 -
zenden, of luisterde graag naar wat de graaf hem mondeling erover ver-
telde. Overtuigd van het vele goed, dat er aan zoveel arme jongens in
zijn staten verricht werd, liet hij daarom herhaalde malen aan Don Bosco
weten, dat hij van zijn kant een grote waardering koesterde voor het
gewijde ambt dat deze vervulde; hij vergeleek het met het werk van de
missionarissen in het buitenland; en hij gaf het verlangen te kennen,
dat in al de steden en dorpen van zijn rijk zulk soort instituten zouden
worden aangemoedigd. En zijn illustere geest was niet voldaan met woor-
den alleen; daarom zond hij van tijd tot tijd ook wel eens gaven in
geld, en in datzelfde jaar had hij hem, om het jaar goed te beginnen,
driehonderd lire doen toekomen met deze woorden; Pei biricchini di D.
Bosco: voor de bengels van Don Bosco.
Met een dergelijke vriend en beschermer liep de zaak van het Orato-
rio natuurlijk geen groot gevaar. Toen hij dan ook te weten kwam, dat
de gemeenteraad bijeen zou komen met het doel de sluiting van het Orato-
rio te gelasten, liet hij de genoemde graaf, die lid van de gemeenteraad
was, bij zich komen, en droeg hem op aan die vergadering zijn koninklij-
ke wil mede te delen in deze bewoordingen: "Het is de bedoeling van de
koning, en ook zijn nadrukkelijke wil, dat deze zondagsbijeenkomsten
zullen worden bevorderd en beschermd; wanneer er gevaar zou bestaan van
onordelijkheden, zou men middelen moeten beramen om die te voorkomen en
niet anders."
Toen hij zag dat men aanstalten maakte om tot opheffing van het ge-
liefde Oratorio over te gaan, stond de graaf, die stilzwijgend de leven-
dige besprekingen van zijn medeleden had bijgewoond, dan ook op en, na
het woord gevraagd te hebben, kweet hij zich van zijn opdracht om de wil
van de vorst in de aangehaalde woorden bekend te maken. Het is onmoge-
lijk te beschrijven, hoe de burgemeester en zijn aanhangers er bij het
vernemen van deze koninklijke wil bij zaten. Iedereen boog het hoofd en
zweeg, en Cavour hief de zitting op. Op het ogenblik dat alles verloren
scheen, zorgde de Heer ervoor, dat er niets verloren ging, integendeel,
er sproot winst uit voort, door dat sommige van de raadsleden, die zich
misschien door valse voorlichting als tegenstanders of onverschilligen
van het Oratorio getoond hadden, van nu af aan vrienden en weldoeners
van Don Bosco en zijn zonen werden. Temeer, nu de koning ook had doen
doorschemeren dat hij het microscopische instituut onder zijn bescher-
ming nam.
Desondanks bleef de burgemeester van Turijn zich geërgerd tonen.
Daarom liet hij Don Bosco nog eens op het stadhuis komen, en na hem een
halsstarrig priester genoemd te hebben, besloot hij zijn opmerkingen met
deze uitdrukkelijke verklaring: "U zult zeker wel met goede bedoelingen
werken, maar het goede, dat u bereikt, schuilt vol gevaren. Ik ben ver-
plicht te zorgen voor de openbare orde en rust; daarom zal ik ertoe
overgaan uw persoon en uw vergaderingen in het oog te laten houden. Bij
de eerste de beste gelegenheid dat de orde verstoord dreigt te worden,
zal ik de jongens doen uiteenjagen en zult u, Eerwaarde mij rekening en
verantwoording moeten afleggen van het gebeurde."
Don Bosco verliet het stadhuis met meer vertrouwen dan hij gekomen
was; maar voor mijnheer de Markies was het de laatste maal geweest dat
hij zich erheen had kunnen begeven daar hij, of door de opwinding, waar-
aan hij in die dagen ten prooi was, of door een andere ziekte, die hem
kwelde, overvallen werd door een hardnekkige jicht, die hem uiteindelijk
dwong het bed te houden, en na enkele jaren van ernstig lijden daalde
hij in het graf.

28.10 Page 280

▲back to top
- II/277 -
Niettemin gaf hij gedurende de weinige tijd die hem nog restte,
iedere zondag aan enkele politieagenten opdracht, om de dag in de buurt
van het Oratorio door te brengen, en te spioneren naar wat er in de
kerk en daarbuiten gezegd en gedaan werd. Maar als deze schildwachten
zagen, dat het woord van een priester voldoende was om orde te houden
onder een zo groot aantal jongens, die zich, als zij hem zagen, opgewekt
en rustig gedroegen, bij het horen van de preken en de onderrichtingen
die hij hun gaf, toonden zij zich heel gesticht, en wel ver van deze
bijeenkomsten verdacht te vinden, kregen zij er al gauw de grootste
eerbied voor. Een van hen vertelde met betrekking hiermee een gesprek,
dat tussen hem en de Markies had plaatsgevonden.
"Welnu"? vroeg de Markies hem op zekere dag, "wat hebt u gehoord en
gezien daar bij die bende?"
"Mijnheer de Markies, ik heb een geweldige menigte jongens zich
zien amuseren op duizenderlei manieren, zonder vechtpartijen en zonder
ruzie. Ja, als alle jongens van Turijn eens zo waren! Dan zouden we al
gauw niet veel meer te doen hebben, en dan zouden de gevangenissen niet
meer zo vol zitten. Daarna heb ik in de kerk preken gehoord, die me
angst aangejaagd hebben en het verlangen bij me deden opkomen te gaan
biechten."
"En de politiek?"
"Over politiek is er niet gesproken, helemaal niet. Dat is natuur-
lijk, want de jongens zouden er trouwens toch niets van begrijpen. Voor
zoveel ik eruit heb kunnen opmaken, bestaat de politiek van Don Bosco in
het onderrichten van zijn jongens om goede christenen van hen te maken,
hen te leren lezen, schrijven en rekenen, erop toe te zien dat ze onder
de speeltijd geen verkeerde dingen zeggen en doen, hen aan het werk te
zetten bij een behoorlijke baas, hen daar op te zoeken in de loop van de
week en hun goede raad te geven. Hij doet, alles bijeen genomen, wat hun
ouders zouden moeten doen, die het nalaten, omdat ze het niet kunnen of
niet willen."
"Maar praten de ouderen dan niet over revolutie en oorlog? "
"Daar zeggen ze geen woord over; in de kerk niet, en erbuiten ook
niet. Het komt mij voor, dat deze jongens wel geneigd zouden zijn, en
ook in staat, om revolutie te maken en te vechten om een mand brood; en
ik ben er zelfs zeker van, dat elk van hen bewijzen van moed aan de dag
zou leggen, om zich eretekenen te verwerven. Buiten dat geval, mijnheer
de Markies, is er echter geen gevaar van dien aard."
De agent sprak de waarheid, zoals ook de anderen die herhaaldelijk
door hun superieuren ontboden en ondervraagd werden; en zo was en is nog
steeds de politiek van het Oratorio van de Heilige Franciscus van Sales
en zijn volgelingen.
Een andere politieagent zei onomwonden tegen zijn hoogste chef:
"Don Bosco predikt inderdaad de revolutie en maakt ook mijzelf opstandig
tégen mijzelf. Daarom ben ik mijn Pasen gaan houden na zoveel jaren dat
ik het niet meer gedaan heb. Hij spreekt over de dood, alsof we al dood
waren, of alsof we het over een half uur zullen zijn. En daarna... o,
hoe afschuwelijk is de hel! Nog nooit heb ik er een dergelijke beschrij-
ving van gehoord! En toch zegt Don Bosco tot slot, dat de dingen, die
hij zegt, nog niets zijn; nauwelijks een schaduw van wat de dingen in
werkelijkheid zijn. Neen, hoor, ik wil beslist niet tussen de duivels
terechtkomen."

29 Pages 281-290

▲back to top

29.1 Page 281

▲back to top
- II/278 -
Het door achterdocht ingegeven bevel van de Markies had inderdaad
een groot geestelijk nut tot gevolg, bij haast alle politieagenten.
Vooral onder de preek bleven ze onbeweeglijk aandachtig staan luisteren
om zich maar geen woord te laten ontgaan. Bijna schertsend nodigde Don
Bosco hen soms uit, hem een handje te helpen met het toezicht houden op
de jongens. Maar dan begon hij de vreselijke onderwerpen te behandelen,
zoals de hel, de kwellingen, die daar geleden worden, en de eeuwigheid
van de verdoemenis; de dood met al zijn bijzonderheden, voor de goeden
en voor de slechten; en het laatste oordeel met al zijn vreselijke bij-
zonderheden. Zo machtig was zijn woord, dat zijn toehoorders van heilige
schrik vervuld werden. Doch uiteindelijk wist hij de goedheid van God zo
weldadig voor te stellen, evenals de machtige bemiddeling van Onze-Lie-
ve-Vrouw en van de heiligen, dat bij allen weer de hoop herleefde, het
hemelse loon toch te kunnen verwerven. De politieagenten die nog nooit
deze waarheden hadden horen verkondigen, en die al jaren niet meer ge-
biecht hadden, wendden zich, diep bewogen en vol vrees, zodra Don Bosco
met zijn preek gereed was, tot hem en vroegen of ze bij hem konden
biechten. Don Bosco bewees hun, - o, maar al te gaarne! - deze liefde-
dienst, en daar het iedere zondag telkens andere agenten waren, die hem
in het oog moesten houden, kon men wel zeggen dat allen bij hem biecht-
ten en dan te communie gingen. Op die manier werden zij vrienden van het
Oratorio, en degenen die zich eerst op verschillende punten van de stad
opstelden om eventueel te verhinderen, dat de jongens van Don Bosco her-
rie zouden maken, dachten er, nu ze hun vergissing inzagen, niet meer
aan, zich zulke zorgen te maken.
Op zekere dag zei Don Bosco: "Het spijt me, dat ik in die tijd geen
foto of een tekening heb laten maken van de jongens, anders zou men nu
kunnen zien hoe zij zich gedroegen in de kerk, en ordelijk in de klas
zaten, en hoeveel het er waren en hoe alles was! Ik geloof, dat het een
mooi tafereel geweest zou zijn, verscheidene honderden jongens aandach-
tig te zien zitten luisteren naar mijn woorden, en zes politieagenten in
uniform, twee aan twee, kaarsrecht, op drie verschillende punten in de
kerk opgesteld, met gevouwen handen en eveneens luisterend naar dezelfde
preek. En ik bediende me heel goed van hen om op de jongens te letten,
hoewel ze eigenlijk gekomen waren om op mij te letten. Het zou ook mooi
geweest zijn, die agenten te zien, zoals ze met de rug van hun hand hun
tranen wegwisten, of hun gezicht achter hun zakdoek verborgen, om ande-
ren niet te laten zien, hoe ontroerd ze waren. Ofwel een tekening van
hen, zoals ze tussen de jongens geknield zaten rond mijn biechtstoel,
wachtend op hun beurt. De preken hadden, geloof ik, meer goed bij hen
bewerkstelligd dan bij de jongens. Het was alsof ik de preken meer voor
hen dan voor de jongens gehouden had."
In zijn bewonderenswaardige wijsheid wilde Don Bosco zeker niet,
dat Markies Cavour de indruk zou behouden een soort van nederlaag te
hebben geleden, die hem met oneer zou overladen hebben. Daarom stelde
hij zich in verbinding met iemand die de burgemeester goed kende en liet
zich na een zekere tijd door een adellijke vriend bij hem aandienen. Op
zijn zachtmoedige manier bracht hij de geprikkelde man tot bedaren, hij
toonde de oprechte eerbied die hij voor zijn persoon koesterde, helder-
de met duidelijke bewijzen de betreurenswaardige misverstanden op, zette
de redenen van zijn tegenstand uiteen, vroeg hem om zijn steun. Bij het
einde van het gesprek verklaarde de Markies zich voldaan over deze op-
helderingen, erkende het nut der bijeenkomsten voor het morele welzijn

29.2 Page 282

▲back to top
- II/279 -
van de jeugd en beloofde, het Oratorio met vrede te zullen laten. Don
Bosco had hem een beschrijving gegeven van wat hij voor de jongens deed.
"Maar, waar haalt u toch al het geld vandaan, om zoveel kosten te
dekken"? vroeg de Markies.
Met een glimlach en ten hemel geslagen ogen antwoordde Don Bosco:
"Ik vertrouw enkel en alleen op de goddelijke Voorzienigheid. En
wanneer op dit ogenblik de goddelijke Voorzienigheid mijnheer de burge-
meester zou willen inspireren, mij een dergelijke hulp toe te zeggen,
zou ik hem van harte dankbaar zijn."
Ontroerd lachte nu de Markies op zijn beurt en schonk hem tweehon-
derd lire.
Don Bosco ging hem nog meerdere malen een bezoek brengen, vooral in
zijn laatste ziekte. De zonen van de Markies, Gustavo en Camillo, knoop-
ten eveneens vriendschappelijke betrekkingen met Don Bosco aan; en van
lieverlee kwamen zíj ook op bezoek in het Oratorio in Valdocco om zich
met hem te onderhouden. Het was in het paleis Cavour, dat de geestelijke
Antonio Rosmini eervolle gastvrijheid genoot, wanneer hij zich naar Tu-
rijn begaf, en juist daar had Don Bosoo vier jaren later, verschillende
malen een gesprek met de filosoof van Rovereto.
De lezer zal opgemerkt hebben, hoe Don Bosco zich in die menings-
verschillen er niet onder liet krijgen, noch door bangmakerij, noch door
moeilijkheden; maar dat hij door te schrijven, bezoeken af te leggen en
verzoeken in te dienen, uiteindelijk, met heldhaftige volharding, alles
deed wat hij kon, om de moeilijkheden te overwinnen. Zo gedroeg hij zich
eveneens in duizenden andere moeilijke omstandigheden, en wij zullen hem
steeds de stelregel van de Heilige Ignatius van toepassing zien brengen:
"Zelf al het mogelijke doen alsof God niets zou doen, en zich tot God
wenden alsof men zelf niets zou doen."
Toen de Markies gestorven was, was er verscheidene jaren lang nie-
mand meer in de gemeenteraad of in de regering die het Oratorio lastig
viel. Don Bosco deed echter nooit iets, dat in strijd was met de Staats-
wetten, hoewel hij ze niet als wettig erkende, of, wanneer ze in strijd
waren met de wetten van God en de Kerk, ze op geen enkele wijze goed-
keurde. In zijn gesprekken, hetzij openbaar of binnenskamers, hoorden
wij hem de jongens en de volwassenen aanraden, gehoorzaam te zijn aan
het burgerlijke gezag, daar, zoals hij zei, degene die beveelt, door God
aangewezen is om te bevelen; en intussen gaf hijzelf het voorbeeld er-
van, door de verschuldigde eerbied aan de dag te leggen ten aanzien van
degenen, die het openbare leven bestuurden, en tegelijkertijd beraamde
hij de middelen om hen te benaderen.
Zijn besliste en vooruitziende kalmte was het geheim van zovele
vriendschappen, waarin hij zich mocht verheugen onder degenen die mach-
tige ambten vervulden. Telkens wanneer er een nieuwe minister benoemd
werd, een nieuwe prefect, een nieuwe burgemeester, ging hij hem een be-
zoek brengen. Dat maakte een goede indruk op degene die zich zodoende
geëerbiedigd zag door Don Bosco. Dat zorgde voor relaties en bracht veel
goeds voort. Meer dan eens waren deze heren al vooringenomen tegen hem,
en op díe manier wist hij zich te verdedigen.

29.3 Page 283

▲back to top
- II/280 -
"Ik kom", zei hij dan, "om mijn jongens bij u aan te bevelen!" En
dan vertelde hij wat en hoeveel hij gedaan had ten behoeve van de volks-
jongens, en hij besloot: "Indien u soms op het ogenblik niets goeds voor
ons kunt doen, zou ik u willen verzoeken niet toe te staan, dat anderen
ons kwaad berokkenen. Ik stel mijn jongens onder uw bescherming: wees
een vader voor hen." - En die heren voelden zich dan als het ware ver-
plicht, hem dit van harte toe te zeggen.
"Maar dat is nog niet alles", vervolgde Don Bosco; "ik verzoek u
ook om, wanneer er bij u rapporten binnenkomen, die zich tegen het Ora-
torio keren, de goedheid te hebben u daar niet door te laten verrassen
of op te winden, maar eerst de feiten te onderzoeken, en mij op te roe-
pen om rekening en verantwoording af te leggen, want ik zal steeds be-
reid zijn oprecht de gevraagde verklaringen te geven. Overigens wilt u
ook wel met gebreken rekening houden."
Die argeloze woorden misten hun doel niet. Evenals op andere blad-
zijden van ons boek, veroorlooft de voorzichtigheid ons niet, hier namen
te noemen. Wij zullen alleen zeggen, dat er toen waren die, gedwongen om
onrechtvaardige en aanmatigende bevelen uit te vaardigen, en zijn in-
stellingen te vervolgen, doch op voet van persoonlijke vriendschap met
hem bleven staan, en zijn moeilijkheden zoveel verzachtten als in hun
vermogen was. En hij vond tussen de hoogste provinciale of gemeentelijke
gezagsdragers steeds machtige helpers, die hem uit menige verlegenheid
hielpen; en menige hooggeplaatste antiklerikaal, hoewel die hem geen en-
kele weldaad bewees, stond toch ook niet toe, dat hem nadeel werd toege-
bracht door partijen die tegen hem waren.

29.4 Page 284

▲back to top
- II/281 -
H O O F D S T U K XLVIII
DON BOSCO IN SASSI - DE LEERLINGEN DER CHRISTELIJKE
SCHOLEN - JEUGDIG VUUR - DUBBELE MOEILIJKHEID -
DE LIEFDE VERRICHT WONDEREN.
Steeds en overal heeft de jeugd getoond, toegankelijk te zijn voor
wie haar ernstig is toegedaan en slechts oprecht het goede voor haar
wenst. Troepen kinderen en jongelingen schaarden zich om de persoon van
de goddelijke Zaligmaker, omdat Hij meer van hen hield dan de liefdevol-
ste vader van zijn kinderen. Een heilige Philippus Neri werd, overal
waar hij kwam, door jonge mensen omringd, want deze Apostel van Rome
behandelde hen met een onvergelijkelijke goedheid. Hetzelfde overkwam de
heilige Giuseppe Calasanzio, de heilige Gerolamo Emiliani, de Zalige Se-
bastiano Valfré, de heilige Franciscus van Sales en zoveel andere heili-
gen, die van God de opdracht gekregen hadden, de kinderen te redden. En
in onze tijd bewijzen de feiten, die wij hier moeten weergeven, onaan-
vechtbaar hoezeer Don Bosco door zijn jongens bemind geworden is.
Buiten het werk van het Oratorio, verrichtte Don Bosco eveneens
zijn ambtsbediening in de gevangenissen, in het Hospitaal van Cottolengo
en in het Refugium; er bleef hem daardoor maar weinig vrije tijd over.
Nu had deze onophoudelijke bezigheid overdag tot gevolg dat hij, om de
boeken te schrijven die hij nodig moest schrijven, 's nachts diende te
studeren en te werken; dat was een besluit dat hem noodlottig werd. Na-
dat hij de loods van Pinardi in gebruik genomen had, begon na verloop
van enkele weken zijn gezondheid, die toch al wankel was, zodanig ach-
teruit te gaan, dat de dokters hem de raad gaven, iedere vermoeienis te
vermijden, wilde hij niet voor zijn tijd op onherstelbare wijze onder-
mijnd worden. De theoloog Borel, die van hem hield en meer dan een broer
voor hem was, en hem aan dat gevaar blootgesteld zag, stuurde hem voor
een tijdje naar het huis van de voortreffelijke theoloog Pietro Abbondi-
oli, pastoor van Sassi, in de voorstad, aan de voet van de Supergaheu-
vel. Daar bleef hij de hele week, en 's zaterdagsavonds keerde hij naar
de stad terug, om de zondag met zijn jongens te kunnen doorbrengen.
Ondanks de liefdevolle toewijding van de goede pastoor en de heil-
zame lucht, verschafte dat verblijf Don Bosco toch niet het herstel dat
hij nodig had.
Een der oorzaken daarvan was dat hij ook daar nooit een ogen- blik
werkloos kon blijven en de functie van kapelaan vervulde, maar ook dat
hij daar zo dicht in de buurt van Turijn verbleef, dat de jongens van
het Oratorio dikwijls naar hem toegingen om hem te bezoeken en zodoende
na-men zij en de jongens van het dorp zelf, toch nog heel wat van zijn

29.5 Page 285

▲back to top
- II/282 -
tijd in beslag. En niet alleen de jongens van het Oratorio, kwamen naar
Sassi, met groepjes, of individueel, maar ook nog de leerlingen der
Broeders van de Christelijke Scholen, die hem onder andere eens in dub-
bele verlegenheid brachten. Ziehier wanneer en hoe, volgens het verhaal
van de heer Carlo Rapetti, indertijd econoom van het college van Sint-
Primitivo en van anderen, hoe dat in zijn werk ging.
Onder de scholen, die op een voortreffelijke manier bestuurd werden
door genoemde kloosterlingen, was ook de gemeentelijke school van Tu-
rijn, de Sinte Barbaraschool genaamd, en die bezocht werd door verschei-
dene honderden jongens. Don Bosco ging er iedere week naar toe, om
biecht te horen in de aangrenzende kapel; sommigen kwamen door hem naar
het Oratorio; bijna allen waren zijn penitenten. Op het einde van de
lente van dat jaar werd er een retraite voor hen gegeven. Gedurende die
tijd verwachtten zij Don Bosco, en in de hoop dat hij, zoals gewoonlijk,
nog wel komen zou, was bijna geen enkele op de gedachte gekomen, bij
iemand anders te gaan biechten. Intussen naderde de ochtend van de slui-
ting, en toen de jongens, die van lieverlee van thuis in het college
aankwamen, Don Bosco daar niet zagen, gingen ze hem, met verlof van hun
eigen leraren, in Valdocco zoeken. Ze vonden hem niet, en vernamen dat
hij in Sassi was. En het ene troepje na het andere ging daarheen, want
sommigen dachten dat Sassi een huis was, dat zo heette, en anderen meen-
den dat het een wijk van Turijn was, die niet zo ver aflag. De arme ke-
rels! Ze hadden er geen flauw vermoeden van, dat het verscheidene kilo-
meter heen en terug was. Toen zij bemerkten, dat ze de stad moesten ver-
laten en de Po oversteken, hadden ze natuurlijk van hun plan moeten af-
zien en naar het college terugkeren; maar overleg is nooit de sterkste
zijde van de jeugdige leeftijd geweest, en de jongens luisterden alleen
maar naar de stem van hun hart, en de later komenden volgden het voor-
beeld van de eersten en begonnen onverschrokken de tocht.
Het was regenachtig weer, en toen ze op een bepaald punt gekomen
waren, raakten ze, daar ze in de omgeving niet bekend waren, de weg
kwijt, en gingen op zoek naar Don Bosco in weilanden, op akkers en in
wijngaarden. De mensen, die ze tegenkwamen vroegen hun: "Waar gaan
jullie naartoe? Wie zoeken jullie?"
"We gaan naar Sassi en zoeken Don Bosco. Waar is Sassi? Waar is Don
Bosco?"
"Dan hebben jullie je in de weg vergist", antwoordden de boeren;
"dan moeten jullie terugkeren, de kromming van de weg volgen en klimmen;
en wie en waar Don Bosco is, dat weten we niet. De pastoor van Sassi
heet niet Bosco; en er is ook in het hele dorp geen priester met die
naam."
"Toch heeft men ons gezegd, dat Don Bosco in Sassi is", antwoord-
den de jongens, "en daar moeten we zijn."
Anderen, die volgden, zonder dat de eersten het wisten, en zich in
de naam vergisten, vroegen: "Waar is Sassari?"
Dan begonnen de mensen te lachen: "Sassari, dat ligt op Sardinië,
daar behoor je op een schip naar toe te gaan" en de arme jongens stonden
als aan de grond genageld.
Uiteindelijk kwamen er, toen ze eenmaal op de goede weg geraakt wa-
ren, uit heel verschillende richtingen ongeveer driehonderd jongens bij-

29.6 Page 286

▲back to top
- II/283 -
een, doornat van het zweet, vol vuil en modder, en door vermoeidheid en
honger in een toestand, om medelijden met hen te krijgen.
Toen zij om Don Bosco vroegen, verscheen hij en was bij het zien van
die grote groep van zijn jonge vrienden diep bewogen.
"Wat willen jullie, beste jongens"? vroeg hij. "Hebben jullie toe-
stemming om hierheen te komen?"
Een van hen gaf antwoord uit naam van allen: "We hebben de laatste
dagen retraite gehad; vanmorgen was de sluiting, en wij wilden bij u
biechten. Gisteravond hebben we vergeefs op u gewacht in de Sinte-Barba-
ra en toen we u vanmorgen ook niet zagen verschijnen zijn we heel vroeg,
met toestemming van onze meesters, naar Valdocco ge- gaan om u te zoe-
ken, en van daar is het ene groepje na het andere, zonder dat ze het van
elkaar wisten, hierheen gekomen. We hebben niets aan de oversten gezegd,
omdat we dachten vóór de Mis en de communie in het college terug te kun-
nen zijn. Velen van ons moeten een generale biecht spreken en vele ande-
ren hun jaarlijkse."
Iedereen kan zich de verbazing van Don Bosco en van zijn goede gast-
heren voorstellen. Zij konden niet nalaten dat jeugdig vuur te bewonde-
ren; niettemin probeerden ze de jongens ertoe te brengen, zo gauw moge-
lijk naar het college terug te keren, omdat hun meesters en ouders in
onrust zouden verkeren. Maar dat was aan dovemans deur geklopt en zij
waren wel verplicht te voldoen aan het levendige verlangen van de jon-
gens, hoewel hun dat in grote ongelegenheid bracht. Hoe moest een derge-
lijke grote menigte jongens worden afgewerkt, van wie de meesten een al-
gemene of jaarlijkse biecht wilden spreken? En hoe moest men hen in het
college terugkrijgen om te communie te gaan? En dan, ook om hen alleen
maar te biechten, zou een dozijn priesters nog niet voldoende geweest
zijn! Het was gemakkelijker hen ervan te overtuigen, dat dat niet moge-
lijk was, en dat ze de communie moesten uitstellen tot de volgende dag.
Toen dat geschied was, nam Don Bosco uitgeput als hij was, plaats in de
biechtstoel. Ook de pastoor, de kapelaan en de godsdienstleraar van de
school hoorden biecht, en allen bleven ze daarmee bezig tot één uur na
de middag, zonder echter aan de godsvrucht van alle jongens te kunnen
voldoen.
Maar dat was nog niet alles. Toen de jongens Turijn verlieten, had-
den ze gedaan als de menigte, die Jezus in de woestijn volgde: uitslui-
tend vervuld van de gedachte, Don Bosco te gaan zoeken en bij hem te
biechten, waren ze weggegaan, zonder een boterham of wat ook bij zich
te hebben, te meer omdat ze dachten weer tijdig thuis te kunnen zijn om
te eten. Daarom was het niet alleen nodig, aan hun geestelijke verlan-
gens te voldoen, maar ook om zoveel mogelijk hun honger te stillen, want
door de vermoeienissen van de reis hadden ze een dolle honger. Hoewel
hij niet bij machte was het wonder van de vermenigvuldiging der broden
na te bootsen, liet de goede pastoor Don Bosco toch niet in de steek;
hij bewerkte het wonder met zijn liefde. En hij kwam dan ook aan tafel
met brood, polenta, bonen, rijst, aardappelen, fruit en kaas, alles wat
hij aan levensmiddelen in voorraad had, werd ter beschikking gesteld van
zijn uitgehongerde gasten; en toen al wat hij in huis had nog niet
voldoende bleek, ging hij ook nog bij de buren lenen. Op die manier werd
heel het jeugdige leger weer wat opgeknapt, en op de terugweg naar de
stad, was er geen enkele die flauw viel langs de straat.

29.7 Page 287

▲back to top
- II/284 -
Maar al geraakten die morgen Don Bosco en zijn edelmoedige gasthe-
ren in grote verlegenheid, een verschrikkelijk teleurstellende verras-
sing wachtte de meesters van de Christelijke Scholen, de retraitespre-
kers en andere uitgenodigde personen; want op het voor de heilige mis en
voor de generale heilige Communie vastgestelde uur, waren er van de meer
dan vierhonderd leerlingen, slechts enkele tientallen aanwezig: al de
ande-ren zaten of in Sassi of zij waren verdwaald.
Op een andere morgen in de vakantie begaf zich eveneens een schare
van die jongens, met een broer van Michele Rua, in alle vroegte naar
Sassi om de heilige Mis bij te wonen, die door Don Bosco werd opgedra-
gen, en om uit zijn handen de heilige Communie te ontvangen. Degenen die
voor het vertrek niet hadden kunnen biechten, deden dat bij hem. Daar-
door moest de heilige Mis op een later uur gesteld worden, en allen
keerden opgewekt en tevreden in de stad terug en lieten ook Don Bosco in
een blijde stemming achter. Michele Rua hoorde later van zijn broer, die
drie jaar ouder was dan hijzelf, hoeveel geestelijke vreugde en dierbare
herinnering die wandeling had opgeleverd.
Uit deze feiten kan iedereen opmaken, hoezeer Don Bosco geliefd was
bij de jongens die hem kenden; en van de andere kant, hoe weinig Sassi
bijdroeg tot zijn rust en tot de verbetering van zijn wankele gezond-
heid.

29.8 Page 288

▲back to top
- II/285 -
H O O F D S T U K IL
DON BOSCO VERLAAT HET REFUGIUM - EEN BRIEF VAN DE
MARKIEZIN AAN DON BOREL - VOLKOMEN VERTROUWEN OP GOD -
LIEFDE TOT EVANGELISCHE ARMOEDE - UITERSTE
VOORZICHTIGHEID IN HET BEWAREN VAN DE EIGEN EER -
OPENLIJKE WEERSTAND EN GEHEIME AALMOEZEN - DE EERSTE
GEHUURDE KAMERS IN HET HUIS PINARDI.
Tengevolge van de ernstige moeilijkheden, ondervonden bij haar po-
gingen om goedkeuring te verkrijgen op de regels van haar religieuze in-
stellingen, verbleef Markiezin Barolo ongeveer acht maanden in Rome.
Doch door aanhoudend bidden tot het Heilig Sacrament, door herhaalde be-
zoeken bij de Heilige Vader, Gregorius XVI, bij kardinalen en invloed-
rijke prelaten, en door een aanbevelingsbrief van koning Karel Albert,
verkreeg zij uiteindelijk van de heilige Congregatie der Bisschoppen en
Regulieren toch wat zij wenste. Dat geschiedde ook tot veler grote ver-
wondering, die het onmogelijk geacht hadden, dat een dergelijke gunst
zou worden verleend. Op 6 mei 1846 keerde de Markiezin met de veranderde
en goedgekeurde Constitutie in Turijn terug en werd met grote vreugde
ontvangen door de Zusters van Sint-Anna, van Magdalena en door anderen,
die haar dank verschuldigd waren. Ook Don Bosco en de priesters van het
Refugium gingen haar verwelkomen, en van haar en van Silvio Pellico, die
haar op de reis vergezeld had, vernamen zij welk een moeilijke onderne-
ming het was, als gevolg van de wijze voorzichtigheid van de Heilige
Stoel, om de goedkeuring te verkrijgen op een nieuwe religieuze orde.
Voor Don Bosco moest dat verhaal als een waarschuwing en richtlijn zijn
voor de komende jaren; maar tezelfdertijd was het voor hem ook een reden
tot vreugde, wanneer hij aan de geheimzinnige belofte dacht die hij in
zijn droom gekregen had. Met zijn gewone glimlach zei hij dan ook
schertsend tot de Markiezin: "Geef mij veel geld, geef mij miljoenen en
ge zult eens zien waartoe die dienen: ik zou zo hoog stijgen, dat ik met
mijn vleugels de hele wereld zou overdekken." - De Markiezin was al op
de hoogte gebracht van het verzet van het gemeentebestuur van Turijn
tegen het Oratorio, en van de rondgestrooide praatjes over Don Bosco, en
bij het horen van die woorden stond zij dan ook verbluft te kijken. Toen
ze bij de Zusters van Sint-Jozef kwam, vertelde ze haast schreiend wat
Don Bosco tegen haar gezegd had. Zij voegde eraan toe: "Bid voor hem. Ik
geloof dat die heilige man op de lange duur werkelijk krankzinnig gaat
worden!" - Daarom besloot zij ook, een grens te stellen aan de vermoei-
ende werkzaamheden van Don Bosco.

29.9 Page 289

▲back to top
- II/286 -
Toen zij zag, dat zijn gezondheidstoestand zienderogen achteruit-
ging, ontbood zij hem bij zich, en na hem de dringende raad gegeven te
hebben, verscheidene maanden volkomen rust te gaan nemen in een of an-
der gezonde en afgelegen plaats, bood zij hem de som aan van vijfduizend
lire, opdat hij zich zou onderwerpen aan een kuur, die zij nodig oor-
deelde en ook nodig was.
"Mevrouw de Markiezin", antwoordde Don Bosco eerbiedig, "ik dank
u voor uw liefdevol aanbod; maar ik ben niet priester geworden om mijn
gezondheid te verzorgen." Don Borel, die daarbij tegenwoordig was, en
die het hart van Don Bosco kende, had zoveel bewondering voor dit ant-
woord, dat hij het telkens weer in herinnering bracht als een bewijs van
de heiligheid van zijn vriend; en ook herhaalde hij het, zonder zijn
naam te noemen, dikwijls in de lessen aan de geestelijken en seminaris-
ten.
De Markiezin was met dat alles echter niet voldaan. Daar zij haar
voorstel ernstig bedoeld had, had zij in alle geval gehoopt, dat Don
Bosco, door een poosje uit Turijn weg te gaan, zijn jongens zou verge-
ten. Hoewel zij er eerst geen bezwaar tegen gemaakt had, dat hij ook
aandacht aan het Oratorio besteedde, vreesde zij thans, dat de bezoeken
die de jongens hem brachten in het Refugium of in het Ospedaletto moei-
lijkheden zouden meebrengen. Daarom had zij besloten, dat Don Bosco zich
enkel en alleen met haar eigen instelling zou onledig houden. Te veel in
beslag genomen door haar eigen instellingen en door haar ietwat eigen-
gereide geest, had zij het ideaal van Don Bosco niet goed begrepen, zo-
als zij evenmin ooit dat van de eerbiedwaardige kanunnik Giuseppe Bene-
detto Cottolengo begrepen had.
Vastberaden als zij in haar besluiten was, kwam zij op zekere dag
de kamer van Don Bosco binnen en sprak hem als volgt toe:
"Ik ben zeer tevreden over de zorg die u besteedt aan mijn Werken,
en ik ben er u heel dankbaar voor, dat u er het zingen van het lof hebt
ingevoerd, de Gregoriaanse zang, de muziek, en in de klassen les geeft
in rekenen en wiskunde en tal van andere heel nuttige dingen."
"Daar hoeft u me toch niet voor te danken, mevrouw de Markiezin",
antwoordde Don Bosco, "daar ik priester ben en mijn geweten mij oplegt
te werken, heb ik niets anders dan mijn plicht gedaan, en de dank ver-
wacht ik van God, zo ik die al verdiend mocht hebben."
"Ik wil u ook nog eens zeggen, hoezeer het mij spijt, dat de veel-
vuldigheid van uw bezigheden schadelijk is voor uw gezondheid. Het is
niet wenselijk, dat u de leiding van mijn Werken op u blijft nemen samen
met het werk van de verlaten jongens, te meer niet, daar het aantal van
deze laatsten nu zo uitermate sterk gegroeid is. Daarom zou ik u willen
voorstellen, dat u alleen zult doen wat u verplicht bent, dat wil zeg-
gen, de leiding van het Ospedaletto, en dat u een eind zult maken aan de
bezoeken in de gevangenissen en bij de Cottolengo, en dat u vooral die
zorg voor de jongens achterwege zult laten. Wat dunkt u daarvan?"
"Mevrouw de Markiezin, God heeft mij tot nu toe steeds geholpen,
en ik hoop, dat Hij niet zal nalaten, mij te blijven helpen. U hoeft
zich dus geen zorgen te maken, want door de theoloog Borel, Don Pac-
chiotti en Don Bosco kan dat alles volkomen worden opgevangen, geheel
tot uw tevredenheid."

29.10 Page 290

▲back to top
- II/287 -
"Maar ik kan niet langer toestaan, dat u zich zo afbeult; zoveel en
zulke uiteenlopende bezigheden moeten uiteindelijk, gewild of ongewild,
schadelijk zijn voor uw gezondheid en voor mijn Werken. En dan... die
praatjes die de ronde doen... met betrekking tot uw geestestoestand,
dwingen mij ertoe u aan te manen..."
"Mij aan te manen waartoe, mevrouw de Markiezin? "
"Of uw Oratorio achterwege te laten, of mijn Ospedaletto. Denkt
daar eens over na, en deel me naderhand mee wat u ervan denkt."
"Mijn antwoord is al kant-en-klaar, en ik ben bereid het u meteen
te geven. U bezit geld en vele middelen, en u zult gemakkelijk priesters
vinden, zoveel u wilt, om uw Instituten te leiden. De arme jongens be-
schikken daar niet over, en daarom kan en mag ik hen niet in de steek
laten. Wanneer ik mij op dit ogenblik van hen zou terugtrekken, zouden
de vruchten van vele jaren teloor gaan. Daarom zal ik eveneens gaarne
ook voor het Refugium al het mogelijke blijven doen, maar ik zal er mijn
geregelde arbeid beëindigen, om mij des te meer aan de jongens te kun-
nen wijden."
"En waar wilt u dan gaan wonen? En waar zult u van kunnen leven,
zonder salaris?"
"Ik ga daar waar de Voorzienigheid mij roept. God heeft het mij tot
nu toe aan niets laten ontbreken, en ik vertrouw erop, dat Hij dat in de
toekomst niet minder zal doen."
"Maar uw gezondheid is geruïneerd; uw hoofd kan dat allemaal niet
meer aan en heeft rust nodig. Luister daarom naar mijn moederlijke raad,
mijnheer Don Bosco, en ik zal doorgaan met uw salaris te betalen en het
zelfs verhogen, wanneer u dat wenst, maar gaat u dan ook voor een tijdje
naar een of andere plaats voor één, drie of vijf jaar, of voor zolang
als het nodig is. Rust eens goed uit, en als u er weer helemaal bovenop
bent, keer dan terug naar het Refugium, waar u steeds welkom zult zijn.
Anders stelt u mij voor de onaangename noodzaak, u uw ontslag te geven
uit mijn huis. Wanneer u me tot deze stap verplicht, gaat u zich in
schulden storten voor uw jongens; dan zult u bij mij om hulp komen, maar
ik verzeker u, dat ik van dat ogenblik af zal weigeren, op een dergelijk
verzoek in te gaan. Denkt u daar eens ernstig over na."
"Daar heb ik al lang over nagedacht, mevrouw de Markiezin; mijn le-
ven is gewijd aan het welzijn van de arme jongens, en niemand zal mij
ooit van de weg afbrengen, die Onze-Lieve-Heer voor mij heeft uitgestip-
peld."
"Dus u geeft de voorkeur aan uw leeglopers, boven mijn Instituten?
Ja, als het zo is, dan bent u van dit ogenblik af ontslagen; vandaag nog
zal ik beslissen, wie u moet vervangen."
Op dat ogenblik bracht Don Bosco haar onder ogen, dat een zo plot-
seling ontslag aanleiding zou kunnen geven tot oneervolle vermoedens en
dat het veel beter zou zijn, met kalmte te werk te gaan, en onder elkaar
dezelfde welgezindheid te bewaren, die zij zouden willen betoond hebben,
wanneer zij zich voor de rechterstoel van God bevonden zouden hebben.
Bij die woorden bedaarde de Markiezin ietwat en besloot met te zeg-
gen: "Welnu, ik geef u drie maanden de tijd, waarna u de leiding van
mijn instituut aan anderen zult overlaten."

30 Pages 291-300

▲back to top

30.1 Page 291

▲back to top
- II/288 -
Don Bosco aanvaardde dat voorstel, en vol vertrouwen op God gaf hij
zich aan diens steeds liefdevolle Voorzienigheid over. Dat vertrouwen
verzekerde ook het welslagen van zijn onderneming, want de Heilige Geest
zegt: "Vervloekt de mens die op mensen vertrouwt, zich op menselijke
hulp verlaat."(1)
De Markiezin gaf zich echter nog niet gewonnen. Om te proberen hem
op zijn voornemen te doen terugkomen, door hem een toekomst vol ellende
voor ogen te spiegelen, stuurde zij haar secretaris, Silvio Pellico,
naar hem toe, zeggende: "Ga Don Bosco mijn voorstel opnieuw doen. Als
hij het aanvaardt, dan zal ik alles doen wat hij wil. Zet hij zich
schrap, breng hem dan nog eens onder ogen, dat hij dan ook nooit en
nooit meer aan mijn deur hoeft te komen aankloppen voor steun. Hij zal
zich gauw genoeg in geldelijke moeilijkheden bevinden, dat voorspel ik
hem, maar hij krijgt van mij dan geen stuiver, ja geen duit meer."
Don Bosco liet zich niet ompraten en deed aan de Markiezin ant-
woorden: dat het hem diep bedroefde het misnoegen te moeten opwekken van
een zo goede vrouw, tegenover wie hij zoveel verplichtingen had; maar
dat hij wist, dat de Heer hem tot de zending onder de jongens riep, en
vreesde tegen Zijn allerheiligste wil in te gaan, indien hij hen in de
steek liet; en dat dit het enige motief was, waarom hij zich gedwongen
zag, het edelmoedige aanbod van de Markiezin niet te aanvaarden.
Don Cafasso en Don Borel werden al spoedig op de hoogte gebracht
van dit betreurenswaardige incident. Ongetwijfeld wist zij niet wat Don
Bosco aan Don Cafasso had toevertrouwd, en na een onderhoud met deze
laatste schreef zij als volgt aan de theoloog Borel:
"Zeereerwaarde Heer,
Uit een onderhoud dat ik gehad heb met Don Cafasso, heb ik de in-
druk behouden dat een uiteenzetting tussen u en mij noodzakelijk is. En
het komt mij voor, dat dit beter schriftelijk dan mondeling gebeuren
kan. Te meer daar, wanneer ik de eer heb het woord tot u te richten, u
mij niet zult toestaan mijn eerbied tot uitdrukking te brengen voor uw
persoon, mijn bewondering voor uw deugden, en mijn erkentelijkheid voor
de zorgen, die u met zoveel ijver besteedt en steeds blijft besteden aan
mijn instellingen.
"Toen het Ospedaletto het aantal van deze instellingen is komen
vermeerderen, hebben wij het noodzakelijk gevonden dat er aan het ge-
noemde Ospedaletto een kapelaan zou worden aangesteld. Ik kon mijn ver-
trouwen op niemand beter stellen dan op u. U koos de voortreffelijke Don
Bosco en stelde hem mij voor. Hij beviel ook mij vanaf het eerste ogen-
blik en ik zag in hem die concentratie en eenvoud, die heilige zielen zo
eigen is. Onze kennismaking begon in de herfst van 1844 en het Ospeda-
letto hoefde niet eerder te openen en ging ook niet eerder open dan in
augustus 1845. Doch het verlangen om met zekerheid te kunnen beschikken
over een zo voortreffelijk persoon, deed ons besluiten, hem van dat
ogenblik af al het salaris voor zijn functie te laten genieten. Enkele
(1) Jeremias 17,5.

30.2 Page 292

▲back to top
- II/289 -
weken nadat hij zich vestigde bij u, die evenals ik deel uitmaakte van
de leiding van het Refugium, hebben wij kunnen waarnemen dat zijn ge-
zondheidstoestand hem geen enkele vermoeienis toestond. U zult zich her-
inneren, hoe dikwijls, ik u heb aangeraden, erop toe te zien, dat hij
rust zou nemen enzovoort. Hij schonk mij echter geen gehoor; hij zei dat
priesters werken moeten enzovoort.
De gezondheidstoestand van Don Bosco verergerde tot het ogenblik,
dat ik naar Rome vertrok; intussen werkte hij en gaf bloed op. Toen ont-
ving ik een brief van u, waarin u mij meedeelde, dat Don Bosco niet meer
in staat was de hem toevertrouwde functie te vervullen. Direct antwoord-
de ik, bereid te zijn het salaris van Don Bosco door te betalen op voor-
waarde dat hij niets meer zou doen, en ik ben bereid mijn woord te hou-
den. Denkt u echter, Zeereerwaarde, dat het betekent niets te doen, hon-
derden jongens te biechten en te leiden? Het is mijn overtuiging; dat
dit Don Bosco schaadt, en ik acht het noodzakelijk dat hij voldoende ver
van Turijn weggaat, om niet meer in de gelegenheid te zijn zozeer zijn
longen te vermoeien. Toen hij in Gassino verbleef; gingen die jongens
naar hem toe om te biechten en hij bracht ze terug naar Turijn.
"U bent zo goed, Zeereerwaarde Heer, dat ik zeker bij U op een on-
gunstig blaadje verdiende te staan, indien ik mij absoluut zou verzet-
ten, tegen de onderrichting die er ^s zondags aan de jongens gegeven
wordt, of de zorgen die hij in de loop van de week aan hen besteedt. Ik
geloof, dat het werk heel goed is in zichzelf en de personen waardig,
die het hebben ondernomen; maar ik geloof van de andere kant ook, dat de
gezondheid van Don Bosco het hem niet veroorlooft zo door te gaan, en
bovendien geloof ik, dat de bijeenkomst van deze jongens. die eerst hun
directeur aan de poort van het Refugium opwachtten en thans aan de deur
van het Ospedaletto, ongepast is.
"Zonder te spreken over alles wat er in het verleden is voorgeval-
len, en waarin de Zeereerw. Heer Durando het volmaakt met mij eens is,
wil ik alleen spreken over wat er gisteren nog gebeurd is. De Overste
van het Ospedaletto kwam mij waarschuwen, dat er met de familie van een
der zieken, een meisje was binnengekomen dat een slecht leven leidt, en
wegens wangedrag uit het Refugium ontslagen is, en ook kwam er met haar
mee de moeder van een meisje, wie het meisje ontnomen was op de raad van
de pastoor der Annunziata. Beiden werden aan mij toevertrouwd.
"Enkele ogenblikken van tevoren had ik bij de poort van het Ospe-
daletto een troepje jongens aangetroffen, en toen ik hun vroeg wat ze
daar deden, antwoordden ze mij, dat ze op Don Bosco wachtten. Onder hen
waren verschillende grotere jongens. Dus dat meisje van slecht gedrag
en die uit het Ospedaletto ontslagen vrouw, die heel boos waren, zijn
dus tussen die jongens doorgegaan. En wanneer zij nu eens iets over hun
beroep gezegd hadden tegen de leerlingen van Don Bosco?
"Om alles nog eens samen te vatten: l. Ik keur het werk der onder-
richting van de jongens goed en prijs het, doch ik acht het gevaarlijk,
dat zij zich verzamelen aan de poort van mijn instellingen, vanwege de
geaardheid der personen die zich daar bevinden. 2. Daar ik er in gewe-
ten van overtuigd ben, dat de longen van Don Bosco volkomen rust nodig
hebben, zal ik hem niet meer het kleine salaris uitbetalen, dat hij
echter met alle genoegen kan krijgen, onder de voorwaarde; dat hij ver
genoeg van Turijn weggaat, om niet meer in de gelegenheid te verkeren
ernstige schade toe te brengen aan zijn gezondheid, die mij des te meer
ter harte gaat, naar gelang ik hem hoger schat."

30.3 Page 293

▲back to top
- II/290 -
"Ik weet, Zeereerwaarde Heer, dat wij op deze punten niet van de-
zelfde mening zijn; wanneer ik niet de stem van mijn geweten bespeurde,
zou ik, zoals gewoonlijk, bereid zijn, mij aan uw leiding te onderwer-
pen.
Met hernieuwde betuiging van mijn onveranderlijke eerbied, heb ik
de eer te zijn,
18 mei 1846
Uw toegewijde dienaresse,
Markiezin Barolo geb. Colbert."
Deze brief was verhelderend voor de vastbeslotenheid, maar ook voor
de grote liefde van haar edel hart. Zij kon dan ook niet nalaten op ze-
kere dag Don Bosco te gaan opzoeken, die met allerlei karweitjes bezig
was in de nieuwe hangarkapel. Don Bosco had toen in het huis van Pinardi
nog geen enkele kamer voor zichzelf, omdat de huurtermijn van geen enke-
le der huurders al verstreken was. De Markiezin nam het allerellendigste
bouwsel eens op, ging het soort loods binnen en bleef een ogenblik naar
de armzalige en deerniswekkende omgeving staan kijken. En daar haar
niets bekend was van de hemelse zending van Don Bosco, nam zij aan; dat
hij alleen uit grilligheid, en ook misschien uit een zekere geest van
tegenspraak, haar edelmoedig aanbod van de hand gewezen had, anders was
het niet te verklaren dat hij zich in een dergelijke meelijwekkende
staat begaf. Toen Don Bosco van haar komst op de hoogte was gebracht,
ging hij haar tegemoet en de Markiezin had hem nauwelijks in het oog of
zonder complimenten begon ze tegen hem: "En, wat zult u hier nu kunnen
uitrichten, wanneer ik u niet help? U bezit geen stuiver! Dat weet ik!
En toch wilt u niet op mijn voorstel ingaan? Des te erger voor u! Denk
goed na, alvorens te besluiten, het gaat om uw hele toekomst!"
Dat was een merkwaardige tegenstelling tussen Don Bosco en de Mar-
kiezin Barolo. Hij had tijdelijk het ambt van kapelaan en geestelijk
leider van het Ospedaletto aanvaard. Voor de meisjes trad hij als hun
geestelijke leidsman op uit plichtsbesef en uit overwegingen van naas-
tenliefde, terwijl hij tegenover de jongens veel meer een door de godde-
lijke genade ingegeven belangstelling aan de dag legde. En hoewel zijn
tegenwoordige functie hem aantrekkelijke welgesteldheid kon bieden, en
overvloed van eer en stoffelijk voordeel voor heel zijn leven, gaf hij
toch de voorkeur aan de evangelische armoede van zijn roeping, de woor-
den van de Psalmist tot de Heer indachtig: "Neig mijn hart naar uw voor-
schriften; en niet tot baatzucht." (1) En van zijn voornemen kon hij
niet worden afgebracht door de zekerheid, uit de gratie te vallen bij
haar, die zo wijd open stond voor ieder werk van naastenliefde. Daar
zijn besluit onwankelbaar was, toonde hij zich koel tegenover het aan-
dringen van de edele vrouwe, en ontoegankelijk voor haar voorstellen.
Bereid, zoals wij nog zullen zien, om een dienst te bewijzen aan haar
instellingen, zou hij er nooit toe overgegaan zijn, haar om hulp te
vragen, die hem tot dankbaarheid zou kunnen binden en zodoende schade-
lijk zou zijn voor zijn Oratorio. De Markiezin van haar kant, hardnekkig
(1) Psalm 118,36.

30.4 Page 294

▲back to top
- II/291 -
in wat zij goed achtte, kon het Don Bosco, ook al eerbiedigde zij zijn
deugden, niet vergeven, dat hij haar instellingen wilde verlaten. Zij
zag haar geliefde plan in rook opgaan, om een soort van priestercongre-
gatie te vormen, waaraan zij haar instellingen zou hebben kunnen toe-
vertrouwen, waardoor de geest van de stichting bewaard zou blijven; ter-
wijl zij in Don Bosco de noodzakelijke gaven vermoed had om als direc-
teur haar verlangen te verwerkelijken. Daarom moest zij, die zo machtig
was door de steun van de koning en van alle gezagdragers, door haar
rijkdom, door de adeldom van haar familie, door de populariteit die haar
weldadigheid haar verleend had, zich wel getroffen voelen door het on-
wrikbare verzet van Don Bosco. Haar huisvrienden merkten het al gauw, en
zijzelf vertrouwde haar ontstemming toe aan bevriende personen, die haar
kwamen bezoeken. Op die manier werd de aangelegenheid al spoedig bekend
in een brede kring van mensen, die zich over Don Bosco vrolijk maakten,
doch deze wenste echter dat zijn eer onbevlekt zou blijven. Het onver-
wachte ontslag uit het Refugium kon wie weet welke verdenkingen te zij-
nen koste doen ontstaan, terwijl de mensen er niet met volkomen zeker-
heid het werkelijke motief van kenden. Hij vergat niet de vermaning van
de Heilige Schrift: Houdt uw goede naam in ere. En dat was de oorzaak
van sommige dingen die hij deed, van sommige van zijn overwegingen en,
zo zou men haast kunnen zeggen, van uitdagende antwoorden, opdat men uit
de mond van de Markiezin zelf de woorden zou vernemen die hem zouden
rechtvaardigen.
Zij ging inderdaad door met hem op te zoeken, doch over en weer
gingen ze op diplomatieke wijze te werk. De Markiezin sprak heel waardig
met hem, en Don Bosco antwoordde haar in diepe ernst. Soms gaf dit aan-
leiding tot heel grappige taferelen. Als hij de eerste maal haar ontvan-
gstsalon binnentrad, zei de Markiezin met grote kalmte, maar ook met een
ietwat sardonische glimlach om de lippen, meteen: "U bevindt zich zeker
in moeilijkheden, is het niet zo?"
"0 nee", antwoordde Don Bosco opgewekt, maar met een ernstige en
gereserveerde uitdrukking op zijn gezicht: "Ik ben niet gekomen om over
geld te praten; ik weet al wat uw bedoelingen zijn, en ik wil u op een
dergelijke opdringerige manier niet lastig vallen. Te meer daar ik niets
nodig heb... en als u me een opmerking toestaat, die ik zou willen maken
zonder u te willen kwetsen... ik heb ook u niet nodig, mevrouw de Mar-
kiezin!"
"Zo, zo", antwoordde zij; "wel dat is prachtig!"
"Ik", vervolgde Don Bosco, "ik zeg het u nog eens: ik wil uw geld
niet, hoewel ik zeggen moet dat, terwijl u, die weet dat ik het erg krap
heb, er niet toe kunt komen mij te helpen, ik toch heel anders gestemd
ben tegenover u. Ik moet zeggen dat, om een onaannemelijke veronderstel-
ling te maken: als mevrouw de Markiezin in grote ellende zou vervallen
en mij nodig zou hebben, ik zelfs de jas van mijn schouders zou afnemen
en me het brood uit de mond sparen om u te helpen."
De Markiezin was een ogenblik verbluft, maar haar gewone gevatheid
deed haar zeggen: "Ik weet het, ik weet het, dat u voorgeeft mij niet
nodig te hebben en mijn gunsten niet wilt aanvaarden! Kanunnik Cottolen-
go deed eveneens zo, hij ook wilde mijn geld niet hebben."
En de brave edele dame, streng van voorkomen, hield zich bij haar
onherroepelijke belofte, geen enkele aalmoes meer aan Don Bosco persoon-

30.5 Page 295

▲back to top
- II/292 -
lijk te schenken; maar het was niet haar bedoeling alle hulp aan het
Oratorio achterwege te laten. Daarom deed zij hem af en toe op een onge-
ziene manier een of ander bedrag toekomen, doch verbood degenen die zij
met het geld zond, de naam van de weldoenster te noemen. In een door Don
Borel zelf bijgehouden register, waarin hij aantekening hield van de
aalmoezen die het Zondagsoratorio ontving, staat inderdaad geboekt dat
de Markiezin op 17 mei 1847 door middel van Don Cafasso 810 lire schonk
voor het opdragen van enkele missen. In juni van hetzelfde jaar leende
zij aan het Oratorio de tapijten van het Refugium voor het feest van
Sint-Jan. Later in juni 1851, stonden weer 50 lire genoteerd, hem door
de Markiezin persoonlijk verstrekt. Don Borel deed aan Don Bosco mede-
deling van deze giften, terwijl andere, hoewel blijkbaar niet te vaak
voorkomend, hem waarschijnlijk door middel van verschillende personen
werden overhandigd, die hem niet bekend waren. Wie het karakter en de
gewoonten van de nobele vrouw kende, moet erkennen dat de zaak niet
anders kon gaan.
Wij moeten er intussen nog aan toevoegen, dat de Markiezin een vrouw
was van uitgelezen vroomheid en diepe, ernstige nederigheid, ondanks
haar levendige aard. Vandaar dat als Don Bosco haar was gaan opzoeken en
afscheid nam, zij steeds voor hem knielde en om zijn zegen vroeg. Aldus
getuigt Don Giacomelli die er in de eenvoud van zijn goedhartige ziel
aan toevoegde: "Dat deed ze tegenover mij niet."
Intussen hield Don Bosco zich tegen het eind van de maand mei bezig
met de overweging waar hij onderdak zou kunnen vinden, zodra hij in
augustus het Ospedaletto ging verlaten. Ook maakte hij zich zorgen over
de nieuwe levenswijze, waaraan hij zich zou moeten aanpassen. In de
scholen, in het seminarie, in de parochiekerken, in het Convict en in
het Refugium, had hij zich altijd in een vertrouwde omgeving gevoeld en
hier zou hij voortaan helemaal alleen staan. Daarom sloeg hij de blik op
naar de Allerheiligste Maagd. Van deze hemelse Moeder had hij steeds
geschikte hulp en genade ontvangen.
Het duurde dan ook niet lang of hij nam een besluit. Van het ogen-
blik af, dat hij de loods in een kapel omgevormd had, ging zijn eerste
gedachte ernaar uit, zich in het huis te vestigen, en zich van zijn on-
gewenste buren te ontdoen, daar ook het huis Pinardi een plaats van
schande en onrust was. Wanneer de wil des Heren zich niet duidelijk ge-
openbaard had, zou Don Bosco schuldig geweest zijn aan ernstige onvoor-
zichtigheid. Hij ging dan ook meteen aan het werk. Het was allemaal een
kwestie van tijd en van geld. Voor wat de tijd betrof was er geduld no-
dig; wat het geld aanging, had hij niet nodig zich om offers te bekom-
meren. Het was noodzakelijk die weinig behoorlijke mensen te doen weg-
gaan, en het hun onmogelijk te maken er terug te keren.
De heer Pinardi had aan Pancrazio Soave heel het gedeelte van zijn
huis verhuurd dat voor bewoning bestemd was, en dat uit elf lokalen be-
stond, vijf op de bovenverdieping met de zolder, en zes op de gelijk-
vloerse verdieping; daarvan had hij, met uitzondering van enkele plaat-
sen voor de bereiding van stijfsel en voor zijn eigen verblijf, de rest
onderverhuurd. Don Bosco ging een overeenkomst aan met Soave. En naarma-
te de verschillende huurders hun kamers opzegden, en zij ze verlieten,
probeerde hij de kamers voor zich te verkrijgen en betaalde ten minste
het dubbele van wat ze waard waren. Op 5 juni huurde hij drie aan elkaar

30.6 Page 296

▲back to top
- II/293 -
grenzende kamers op de bovenverdieping die op het westen uitzagen, voor
vijf lire per maand elk. De duur van de overeenkomst was vastgesteld van
de 1ste juli 1846 tot de 1ste januari 1849. Hij stelde er zich mee
tevreden, de sleutels te behouden, zonder er zich van te bedienen of er
een voet te zetten. Soave was tevreden over die overeenkomsten, maar
dikwijls zei hij tegen Don Bosco: "Kom toch in die kamers wonen!"
"Op het ogenblik niet", antwoordde Don Bosco dan altijd; "het zijn
er maar een paar en ik heb er niet genoeg mee. Ik zal ze gaan bewonen,
zodra ik de beschikking heb over het hele huis!" - Zijn edele bedoeling
was echter, niet samen te wonen met personen van verdacht allooi en zijn
priesterlijke waardigheid niet aan praatjes bloot te stellen.

30.7 Page 297

▲back to top
- II/294 -
HOOFDSTUK
L
DE ITALIAANSE WIJNDESKUNDIGE - DOOD VAN GREGORIUS XVI -
VERKIEZING VAN PIUS IX - DE GEBEDEN VOOR DE PAUS -
UITGELATEN VREUGDEBETOON VOOR DE NIEUWE OPPERPRIESTER -
WIJZE VOORZICHTIGHEID VAN MGR. FRANSONI EN VAN DON BOSCO
- DE HEILIGE VAN VIU.
Aan de politieke horizon begonnen zich enkele wolken op te stape-
len. In de eerste dagen van mei 1846 verscheen te Parijs in de Revue
mensuelle een artikel van Graaf Camillo Cavour: Over de spoorwegen in
Italië. Daarin werd niet alleen uiteengezet hoe goed het voor de mate-
riële welvaart van het land was, dat de nieuwe spoorwegen voor de handel
de afstanden verkortten, maar eveneens de morele vooruitgang voor heel
Italië. Daarna verschenen er tal van andere boeken in Piëmont, bedoeld
om een gunstige openbare opinie te vormen ten aanzien van de liberale
partij. De overheersende gedachte in die geschriften was steeds de
strijd voor de onafhankelijkheid van vreemde overheersing, en in geen
enkel ervan werd gewag gemaakt van de vernietiging der wereldlijke macht
van de Pausen. Dat had men in de geheime genootschappen echter stellig
gezworen, doch opzettelijk verborgen gehouden, om het geweten van het
katholieke volk niet te verontrusten.
Men zocht intussen naar een gelegenheid om Karel Albert tot de ge-
wenste ondernemingen aan te zetten, toen een dergelijke mogelijkheid
zich voordeed door toedoen van de Oostenrijkse regering zelf. De minis-
ters van de koning hadden twee jaar geleden aan de inwoners van Tessino
beloofd, zich van zout uit het buitenland te kunnen voorzien door de
havens van Genua en Marseille en het door Piëmont heen naar hun land te
kunnen vervoeren. Oostenrijk had meteen protest aangetekend, zich beroe-
pend op bepaalde douanerechten, die Piëmont echter niet wilde erkennen:
het werd een lange strijd. Toen Oostenrijk uiteindelijk zag, dat het
zijn zin niet kreeg, daar zijn aanspraken ongegrond waren, trachtte het
zijn eis af te dwingen door de wijnbelasting met meer dan het dubbele te
verhogen, en haalde zich zodoende de haat der Piëmontezen op de hals,
die daardoor ernstige schade zouden gaan lijden. De liberalen waren over
deze ruzie uitermate verheugd. Nadat de koning in het officiële dagblad
een gepeperd en vastberaden artikel had laten verschijnen ter verdedi-
ging van de rechten en de eer van het rijk, zorgde Roberto d'Azeglio
voor een grote vertoning van vreugde onder het volk, die tot uitdrukking
moest komen in de kreet Viva il Re d'Italia - leve de koning van Italië
- op de dag dat hij gewoon was de parade van de troepen af te nemen.
Doch Karel Albert, die gewaarschuwd was, kwam niet uit zijn paleis, om-
dat hij de ontwikkeling der gebeurtenissen niet wilde overhaasten. Toen
deze opzet dus niet lukte, werd er een vereniging van wijnhandelaren op-

30.8 Page 298

▲back to top
- II/295 -
gericht, er werd een manifest uitgegeven, en daarna volgden er lofprij-
zingen op de koning, gedichten, feestelijkheden en wetenschappelijke
congressen, die allemaal een politieke bedoeling hadden. In Mortara zei
Lorenzo Valerio op een vergadering van landbouwers, dat Karel Albert,
zodra de omstandigheden gunstig waren, de buitenlanders uit Italië zou
jagen.
Midden in deze gisting verscheen er een boekje van 150 bladzijden,
dat de titel droeg L'Enologo Italiano. - De Italiaanse wijndeskundige -
een werkje van Don Bosco, waarvan wij ondanks langdurig zoeken geen
enkel exemplaar hebben kunnen vinden. Na een bondige uiteenzetting over
de cultuur van de wijnstokken, over de voorwaarden voor een goede kel-
der, over de voorbereiding van de gistkuipen, tonnen en andere vaten, om
de wijn in te bewaren, zette hij in dat boekje al de verschillende ma-
nieren uiteen om wijn te maken, de tijd om de drank in de vaten over te
gieten, de manier om hem goed te bewaren, de wijze waarop men het zuur
worden of het aannemen van een slechte smaak voorkomt, waardoor al zo
talloze malen een arme familie haar moeite en inkomen van een heel jaar
verloren had zien gaan.
Met dat geschrift was hij begonnen op het einde van 1844, bijna
voor zijn genoegen, zoals hij zei, en om zich bezig te houden met het
stoffelijke welzijn van zijn landgenoten. Maar Don Bosco deed nooit iets
zomaar, werkte nooit op een ongeschikt ogenblik. Het schijnt dat een
eerste verhandeling van hem ietwat te beknopt geweest was, en dat hij er
nu meer gegevens in verwerkt had. Toen het gedrukt was, verspreidde hij
het boekje in duizenden exemplaren onder de boeren en deed het ten ge-
schenke aan de pastoors, dokters en burgemeesters die hij kende. Per-
soonlijk overhandigde hij het in Turijn aan verscheidenen van hen, die
zich paladijnen van de vrijheid van het volk noemden, en hij vergat niet
het ook aan te bieden aan bepaalde invloedrijke leden van de verschil-
lende congressen. Hij had zich niet op politiek terrein begeven, maar
gaf met dat boekje vorm aan de gedachten en verwachtingen van het volk
ten aanzien van zijn welvaart. Overal werd er gesproken over de handel
in en de belasting op de wijn; vandaar dat Don Bosco zich met deze Ono-
loog deed kennen zoals hij was, iemand die van zijn medeburgers hield,
iemand die de vooruitgang en de beschaving bevorderde; en hij verwierf
zich zodoende de sympathie van velen, van wier steun hij zich hoopte te
kunnen verzekeren.
Midden in het begin van deze politieke opwinding, dacht Don Bosco
steeds aan de Paus, en hij sprak dikwijls over hem tot de jongens van
zijn Oratorio, die in de maand juni van hetzelfde jaar de gelegenheid
zouden hebben om te tonen, hoeveel eerbied en genegenheid zij het zicht-
bare Hoofd van de Kerk van Jezus Christus toedroegen. In de eerste dagen
van die maand verspreidde zich een droevig nieuws door Turijn, dat al
gauw bevestigd werd door het sombere klokgelui, dat in het hart van
ieder weldenkend mens grote ontroering wekte. In Rome was Paus Gregorius
XVI in de ouderdom van tachtig jaar overleden, terneergeslagen door de
voortdurende opstandigheid van de sekten en door het vooruitzicht op
droevige tijden. Toen Don Bosco de daaropvolgende zondag de jongens over
de overleden Paus vertelde, sprak hij over diens onoverwinnelijke geest-
kracht, en wees op het grote verlies dat de Kerk door zijn dood werd
berokkend, vooral in die dagen. Bij dezelfde gelegenheid bracht hij
eveneens het mooie bewijs van welwillendheid in herinnering, dat de Paus
hun het vorige jaar geschonken had, daar deze grote Paus, op een eenvou-
dige schriftelijk gestelde vraag, de goedheid gehad had, een bijzondere

30.9 Page 299

▲back to top
- II/296 -
volle aflaat toe te staan, te verdienen op het ogenblik van sterven, aan
vijftig personen die, naar het oordeel van Don Bosco zelf, behoorden tot
de ijverigste en voor het geestelijk en tijdelijk heil van de jongens
de meeste bezorgdheid aan de dag legden. En na een warme aanmaning, no-
digde hij hen uit om samen met hem het Rozenhoedje te bidden voor de
zielerust van de overleden Paus, een opwekking waaraan zij uit heel hun
hart gehoor gaven.
Toen aan deze plicht van dankbaarheid tegenover de afgestorven Paus
voldaan was, zei Don Bosco, dat, zoals een kudde niet zonder herder kan,
de Kerk niet kon blijven zonder een zichtbaar hoofd om haar te besturen,
en haar dus een ander zou gegeven worden. Daarom spoorde hij de jongens
aan, dat ook zij zouden bidden, opdat de Heilige Geest de kardinalen zou
verlichten en leiden om spoedig een nieuwe Paus te kiezen; en zij baden
met een opmerkelijke vurigheid. En zie, op de 16de van dezelfde maand
juni 1846, werd kardinaal Giovanni Mastai Ferretti, bisschop van Imola,
gekozen, die de naam Pius IX aannam. Ook het nederige dak van de nieuwe
kapel van de heilige Franciscus van Sales weergalmde kort daarna van de
dankhymne tot God, omdat Hij in zo korte tijd een nieuwe Leider aan Zijn
Kerk had geschonken, een nieuwe Vader voor alle getrouwe christenen, en
in wie het Oratorio zijn grote weldoener zou vinden.
De nieuwe Paus had een zachtmoedig karakter, was edelmoedig, maar
vastberaden, en van een goedheid des harten, die onvergelijkelijk groot
was; opgewekt van geest, rijk aan kennis, een goede spreker, vervuld van
een ernstige en diepe godsvrucht, bedreven in de zaken der politiek, en
op de hoogte van de listen der sektariërs. Iedereen kende zijn natuur-
lijke vaderlandslievende gevoelens, op christelijke wijze gekoesterd.
Hij had missiewerk verricht in Senegal, was secretaris geweest van de
nuntius in Chili, en koesterde een heel grote liefde tot Maria Onbevlekt
Ontvan-gen en had een bijzondere voorliefde voor de arme jongens, want
hij was president geweest van het Tehuis Giovanni Tata en van het Sint-
Michiels Tehuis. Hij bezat dus dezelfde voorkeuren als Don Bosco, wiens
ideeën hij zo goed zou begrijpen, dat hij zich tot zijn weldoener en
machtige beschermer zou verklaren.
Nauwelijks had hij de troon bestegen, of hij vaardigde enkele admi-
nistratieve hervormingsbesluiten uit, en op 17 juli verleende hij een
ruime amnestie aan degenen die wegens politieke delicten in de gevange-
nis zaten of verbannen waren, evenals aan meer dan duizend anderen, die
allen schuldig bevonden waren aan samenzwering of opstandigheid. Nauwe-
lijks was deze amnestie afgekondigd, of de kreet van "Leve Pius IX"
weergalmde door heel Italië en overal ter wereld. Rome scheen op slag
ten prooi aan een delirium van vreugde en ongewone opwinding. Volksbeto-
gingen, feestelijkheden, banketten, patriottische optochten, triomfbo-
gen, feestverlichtingen, gezangen, muziek en ovaties van het volk aan de
Paus, overal waar hij te voet naartoe ging. Hij drong op matiging aan,
als bewijs van gehoorzaamheid; maar de sekten, die deze volksbeweging
georganiseerd hadden, ging door met deze bewegingen op last van de ge-
heime aanvoerders levendig te houden. Onbewust stimuleerden zij het ge-
loof en de liefde van de overgrote meerderheid der ware katholieken, en
door hun complotten bleven zij de massa in opwinding brengen, onder het
voorwendsel van het Pausdom te huldigen. Het was een ongelooflijke woel-
arbeid, om Pius IX van de ene concessie tot de andere te dwingen, door
steeds maar een regen van bloemen op zijn verheven hoofd te doen neder-
dalen. De sektariërs werden niet moe te schreeuwen, dat Pius IX een

30.10 Page 300

▲back to top
- II/297 -
liberale Paus was, in de hoop dat hij hun laster niet zou durven logen-
straffen. Schrijvers, die gewoonlijk het Pausdom beledigden, verhieven
Pius IX nu tot in de wolken. De voornaamste dagbladen van Europa roem-
den om strijd zijn vaderlandsliefde, ten einde de besluiteloosheid en
het verzet van koning Karel Albert te doorbreken. Massimo d'Azeglio
schreef artikelen voor zeven bladen, waaronder twee tijdschriften, een
Engels en een Frans, waarin hij Pius IX verheerlijkte, en hem kenschets-
te als de hoop van Italië. Hij gaf voor, dat dit een Paus was, zoals hij
geschetst was door de sektarische Instructies van 1820. Turijn vormde de
echo van Rome en de drang naar vrijheid, die op leugenachtige wijze van
het Vaticaan heette uit te gaan, deelde zich eveneens aan de clerus
mede. De Mazzinianen zwegen, en smeekten Mazzini, dat ook hij zou zwij-
gen en het veld vrij zou laten voor Gioberti, Azeglio, voor Mamiani en
al de anderen die werkten voor hetzelfde doel, doch voorlopig niet met
de republiek, doch met de voorbereiding van een constitutionele rege-
ring.
Don Bosco liet zich echter, ondanks zijn genegenheid en geestdrift
voor de Paus; niet om de tuin leiden door zoveel leugenachtige lyriek.
Ofschoon het de schijn had, dat het aan Pius IX gebrachte eerbetoon een
gerechtvaardigde huldiging was van diens goddelijk gezag en deugd, be-
speurde Don Bosco er toch ook een kiem van ernstige politieke en voor de
Kerk gevaarlijke omwentelingen in. Vandaar dat hij zijn medehelpers en
de meer verstandige onder zijn jongens, die bepaalde functies bekleed-
den, vermaande op hun hoede te zijn en zich niet door de volksstemmen te
laten misleiden, doch verenigd rond de Paus en de aartsbisschop te
staan, gereed om gehoorzaam hun richtlijnen te volgen. Ook Mgr. Fransoni
die, misschien als eerste onder de bisschoppen, het woelige beginsel van
deze vertoningen, evenals het huichelachtige en onoprechte karakter er-
van doorzag, draalde dan ook niet lang met een waarschuwing te richten
tot zijn diocesanen, en in het bijzonder tot zijn intieme vrienden,
onder wie Don Bosco, om zich niet te laten vangen door deze schijn van
vrijheid en van liefde tot het Pausdom. Tengevolge daarvan ontstond er
in bepaalde kringen een onderdrukt gemor tegen de doorluchtige prelaat,
die, bereid om eerder vervolging te lijden dan tekort te schieten in
zijn plichten, met bewonderenswaardige gemoedsrust doorging met zijn
diocesanen rustig te leiden, ijverig voorziende in de noden van elke
afzonderlijke parochie.
In die dagen bijvoorbeeld droeg Monseigneur Don Bosco op,
zich naar Viù, in het dal van de Lanzo, te begeven, om daar een onder-
zoek in te stellen naar de gedragingen van een vrouw, die, door haar
leven dat bovennatuurlijk geacht werd, de bijnaam had verworven van de
Heilige van Viù. Zij sprak het gerucht, dat de ronde deed niet tegen, en
dat de bewering inhield, dat men haar al sinds lange tijd geen enkele
maaltijd meer had zien gebruiken. Van de vele aalmoezen die zij ontving,
maakte zij echter een goed gebruik en deed die ten goede komen aan arme
kinderen en wezen. De mensen gingen naar haar toe om goede raad en om
zich in haar gebeden aan te bevelen.
Don Bosco gehoorzaamde, won nauwkeurige inlichtingen in, en kwam te
weten dat de vrouw van goed zedelijk gedrag was en zich aan de voor-
schriften van de Kerk hield; doch vermoedde dat haar grove onwetendheid
met ijdelheid gepaard ging. Het ging er dus om, de roemruchte heiligheid
van haar leven nader te onderzoeken, en te oordelen over de zuiverheid

31 Pages 301-310

▲back to top

31.1 Page 301

▲back to top
- II/298 -
van haar bedoelingen; en zonder tijd te verliezen moesten ook de wonder-
baarlijke feiten onderzocht worden die over haar verteld werden.
Nadat hij Don Cafasso naar Sint-Ignatius vergezeld had voor de
geestelijke oefeningen, vertrok Don Bosco naar Lanzo en nam zijn vriend,
de herbergier Melanotti, met zich mee. In Viù aangekomen, begaf hij zich
naar de pastoor en verzocht Melanotti zijn bezoek bij de heilige aan te
kondigen, maar in termen die er niet op zouden wijzen dat hij erg ge-
haast was om haar te zien, noch enige betekenis aan een dergelijk bezoek
toekende. De heer Melanotti, goed ingelicht en geïnstrueerd om op ieder,
zelfs het minste woord of gebaar van de vrouw te letten, bracht de bood-
schap. De heilige leek maar weinig gevleid met de nuchtere aankondiging
en kon slechts met moeite een teken van ongeduld bedwingen. Er verstreek
een dik uur, en haar bezoeker verscheen maar niet. Eindelijk kwam Don
Bosco en werd toegelaten tot degene die, omgeven door een aantal van
haar bewonderaars, temidden van hen, maar niettemin een apart staande
zetel in beslag nam. Zij verwachtte, dat Don Bosco zich met eerbied en
op hoffelijke wijze aan haar zou voorstellen; maar, zonder iets te zeg-
gen, zonder haar aan te kijken, ging hij in de buurt zitten van degenen,
die een kring om haar heen vormden en luisterde naar wat zij vertelden.
Opeens boog de heer Melanotti zich naar hem toe en zei: "Kijk,
mijnheer Don Bosco, nu hebben wij het geluk de Heilige onder ons te
hebben en te kunnen luisteren naar haar wijze en geestelijke vermanin-
gen."
"Dat is allemaal goed en wel", antwoordde Don Bosco, "maar ik zou
afzonderlijk met deze dame willen spreken, en mij met haar onderhouden
over vertrouwelijke aangelegenheden van groot gewicht."
De vrouw, al getroffen door het gedrag van Don Bosco, gaf nu blij-
ken van verwarring, alsof haar een bedreiging te wachten stond. Zij
stond op en zei op een bazige manier en toon: "Ik houd ervan in het
openbaar te spreken, en zo, dat allen horen en zien hoe ik me gedraag.
Ik zoek geen uitvluchten. Ik wens het ja ja, het neen neen van het hei-
lige Evangelie."
"Voor mijn part"! antwoordde Don Bosco. "Ik eerbiedig uw beginsel
en uw opvatting van de Heilige Schrift; maar toch zou ik u willen vragen
een ogenblik naar mij te luisteren, en ik geloof dat ik u iets kan zeg-
gen, dat u volkomen zal bevallen. "
Na een korte aarzeling, verliet zij toen het vertrek en beduidde
Don Bosco haar te volgen. Melanotti stelde zich ogenblikkelijk zo op,
dat hij getuige kon zijn van wat er zou gaan gebeuren. In het aangren-
zende vertrek gekomen en de deur op een kier latend, wachtte de vrouw op
wat Don Bosco haar wilde zeggen. Na een kort stilzwijgen begon de pries-
ter op zachte toon: "Sinds wanneer oefent u dit beroep van bedriegster,
van huichelaarster, van deugniet eigenlijk uit?"
"Wat? Wat"? antwoordde de vrouw, haar woede moeilijk intomend; "we
begrijpen elkaar zeker niet goed!"
"En waarom begrijpen wij elkaar niet goed, ik herhaal mijn vraag",
vervolgde Don Bosco rustig.
"Ik een huichelaarster! Ik een bedriegster"! riep de woedende
vrouw uit.

31.2 Page 302

▲back to top
- II/299 -
"Zeker, zeker"! vervolgde Don Bosco, "u bent een huichelaarster, u
bent hoogmoedig, en door misbruik te maken van Gods naam, bedriegt u de
mensen en de wereld met uw aanstellerij."
"U bent zélf hoogmoedig..." tierde de vrouw toen, en, zichzelf niet
meer beheersend, begon ze een stortvloed van verwensingen uit te braken.
Don Bosco legde haar meteen het zwijgen op en met zijn rustige
glimlach zei hij kalm tegen haar: "Het ligt allerminst in mijn bedoeling
u te beledigen. Weet u, waarom ik tegen u ben beginnen te spreken, zoals
u van me gehoord hebt? Daartoe werd ik door niets anders gedreven dan
door de plicht, mij ervan te vergewissen of u zich waarlijk zou gedragen
als een heilige, of dat uw manier van leven slechts geveinsd was. Maar
het volkomen gebrek aan de voornaamste en daartoe op zijn minst onmis-
bare deugd die ik bij u gevonden heb, dat wil zeggen, de heilige deugd
der nederigheid, heeft bij mij de volstrekte overtuiging doen ingang
vinden, dat uw heiligheid niets anders is dan een kwaadaardige kunsten-
makerij, een schandelijk beroep, waarmee u probeert te leven ten koste
van anderen en waardoor u tegelijkertijd geëerd en geëerbiedigd wilt
worden door de stumpers die u geloven. En dit zeg ik u uit naam van de
Aartsbisschop die mij gezonden heeft." En hij maakte haar ronduit duide-
lijk, wat hij met vrij grote zekerheid met zijn fijnzinnige geest ver-
moed had. Hij schetste haar ook de schande en de schade die zij geleden
zou hebben, wanneer, zoals gemakkelijk gebeuren kon, de een of andere
dag, de een of andere nieuwsgierige ongelovige, die haar nauwlettend
gadesloeg, achter haar geheim gekomen zou zijn.
De vrouw verbleekte en stond versteld bij de besliste woorden van
Don Bosco. Zij erkende in hem een man, die met gezag bekleed was, en in
die tijden als een bedriegster ontmaskerd te worden, was ook streng
strafbaar volgens de burgerlijke wetgeving. Vandaar dan ook dat de lief-
devolle woorden, die Don Bosco daarna met haar sprak om haar vaderlijk
te vermanen, het met haar geweten in orde te maken en haar leven meer in
overeenstemming te brengen met een christelijke levenswandel, en een
einde te maken aan haar leugenachtige handelwijzen, haar deden schuld
bekennen en antwoorden: "Ik had nooit kunnen denken dat u zo scherpzin-
nig was. Ik dank u voor de goede raad, die u me gegeven hebt en die ik
eerlijk zal opvolgen, Maar ik bezweer u te willen zwijgen wat voorge-
vallen is onder ons; ik beloof u plechtig dat ik onmiddellijk met mijn
bedrog zal ophouden."
Don Bosco moedigde haar aan om, zonder haar eer of goede naam scha-
de aan te doen, de weg te verlaten waarop zij zich in onbezonnenheid be-
geven had, en voor zover hij van haar hoorde hield de vrouw haar belof-
te. Weldra ging ze elders wonen en toonde zij zich als alle andere ster-
velingen, behoeftig aan voedsel om het leven in stand te houden, en op
die manier logenstrafte zij alle valse meningen die over haar bestonden.
Don Bosco had in haar veel onwetendheid en ook goedgelovigheid gevonden,
daar zij het geoorloofd gevonden had een verwerpelijk middel te gebrui-
ken om haar dochtertjes te onderhouden. Monseigneur Fransoni kreeg van
Don Bosco het verslag over dat bezoek te horen. Het deed hem genoegen te
vernemen, dat de vrouw tot bezinning gebracht was; hij betreurde het,
dat lichtgelovigen zich hadden laten beetnemen, en tegelijkertijd wenste
hij zichzelf geluk met het bezit van een priester, die zich op een der-
gelijke voortreffelijke wijze van zijn taak wist te kwijten. Deze ge-
beurtenis werd door de heer Melanotti zelf verhaald.

31.3 Page 303

▲back to top
- II/300 -
H O O F D S T U K LI
HET DECIMALE METRIEKE STELSEL - EEN RONDSCHRIJVEN
VAN MGR. ARTICO - OVERWONNEN MOEILIJKHEDEN BIJ DE
OPLOSSING VAN EEN PROBLEEM - HET NIEUWE BOEK
Don Bosco raakte in dat jaar niet moe van het schrijven en uitge-
ven. Er was behoefte aan nog een ander boek voor de jongens, dat men
vergeefs ergens zou zoeken. In Piëmont gebruikte men in iedere provin-
cie, en ook in bijna iedere stad, verschillende maten en gewichten, wat
voor de handel bijzonder lastig was. Daarom had de regering bij konink-
lijk besluit van 11 september 1845 al de oude maten en gewichten afge-
schaft, om ze in heel het koninkrijk eenvormig te doen vervangen door
nieuwe maten en gewichten, gegrond op de meter. Het besluit zou van
kracht worden met ingang van 1 januari 1850.
Om de bevolking voor te bereiden op het aanvaarden en waarderen van
deze nieuwigheid, stelde de regering alles in het werk om vroegtijdig
voor alle gemeenten overzichtstabellen van de maten en gewichten te ver-
spreiden, evenals kleine boekjes om er een duidelijke en gemakkelijk te
begrijpen uiteenzetting van te geven. Zij wendde zich tot de onderwij-
zers der gemeentelijke scholen met het verzoek zich aan de nieuwe rege-
lingen aan te passen; zij deed een beroep op de burgemeesters om bijzon-
dere cursussen in het leven te roepen gedurende avond- en zondagsscho-
len, ten behoeve van de werkende klassen en de minder ontwikkelden.
Maar nog voordat de regering een begin gemaakt had met de voorzie-
ningen én het besluit verschenen was, zette Don Bosco zich aan het
schrijven van een boekje, getiteld: Het decimaal metrieke stelsel in
zijn eenvoudigste vorm, voorafgegaan door de voornaamste vier handelin-
gen der rekenkunde ten behoeve van handwerkslieden en plattelandbewo-
ners, verzorgd door Bosco Giovanni, priester. Ik geloof niet, dat het
hier misplaatst is, erop te wijzen hoe hij steeds op het titelblad van
zijn werken bij zijn naam en voornaam zijn priesterlijke kwaliteit deed
uitkomen, een ambt dat voor hem het waardevolste ter wereld was.
De betekenis van zijn werk kan blijken uit een mooi rondschrijven,
dat Mgr. Filippo Artico, bisschop van Asti, enkele jaren later met be-
trekking tot het metrieke stelsel schreef.
"Gij moet er u niet over verbazen", zei hij onder meer tot zijn pa-
rochianen, "gij moet er u niet over verbazen, dat de Bisschop een raad
geeft, die veeleer op het gebied der economische politiek schijnt te
liggen, dan op dat van het apostolisch ambt. Onze goddelijke Meester

31.4 Page 304

▲back to top
- II/301 -
maakt in de parabels van zijn Evangelie eveneens gebruik van de gelijke-
nissen van de heer van het huis, van het hoofd der familie, van de
werkers in de wijngaard, van de koning die zijn eigen talenten verdeelt
om te sjacheren, en zozeer arbeid en handel bevordert, dat hij de on-
trouwe knecht veroordeelde "die zijn talent niet gebruikte..." Op meer
plaatsen van de Heilige Schrift zult ge de rechtvaardige eenheid van
maten en gewichten aanbevolen en geprezen vinden. En om er enkele aan te
halen, verzoek ik u te lezen in het Deuteronomium: Gij moet een zuiver,
eerlijk gewicht hebben en een zuivere eerlijke maat. - In het Boek der
Spreuken: Tweeërlei gewicht is Jahwe een gruwel; een valse weegschaal is
iets afschuwelijks. - In de Ecclesiasticus: Zorgt voor de juistheid van
schaal en gewichten...(1) En denkt niet, eerbiedwaardige broeders, dat
het de priester niet zou passen, zich met dergelijke studies bezig te
houden, om achterlijke mensen op de hoogte te brengen en hen tegen be-
drog te beschermen, wanneer hij maar al zijn andere heilige plichten
vervult en alles van zich werpt, dat op oneerlijke handel en vuig gewin
gericht is, want wij lezen in het Oude Testament dat David de Levieten
had bevolen toe te zien op alles wat gemeten of gewogen moest wor-
den...(2)."
Want niet de laatste bedoeling van Don Bosco was onbaatzuchtige,
ja zelfs in bepaalde gevallen, verschuldigde hulp verlenen aan de arme
mensen in huishoudelijke en maatschappelijke aangelegenheden, om hen
zodoende te behoeden voor het nadeel dat meedogenloze speculanten hun
zouden hebben kunnen berokkenen, door op grove wijze misbruik te maken
van hun onwetendheid. Zijn verhandeling, die tachtig bladzijden besloeg,
was in vragen en antwoorden gesteld. Hij zette de bedoelingen en de in-
deling van zijn geschrift uiteen in het volgende voorwoord: "De eisen
van de tijd waarin wij leven, verplichten bijna iedereen zich een toe-
reikende kennis te verschaffen van het decimale stelsel. Het is een
stelsel dat van groot algemeen nut en voordeel gebleken is, wettelijk
is goedgekeurd, en in onze staten in 1850 in werking zal treden.
"Iedereen kan gemakkelijk begrijpen, op hoeveel manieren men het
slachtoffer kan worden van vergissingen, bedriegerijen en dikwijls van
niet geringe schade bij een dergelijke, vrijwel volkomen omwenteling op
het gebied van maten en gewichten.
"Daar ik zoveel mogelijk moeilijkheden wilde voorkomen en ook zo-
veel mogelijk in een algemene behoefte wilde voorzien, heb ik dit boek-
je samengesteld met het doel, het metrieke stelsel tot zijn eenvoudigste
vorm terug te brengen, zodat iemand met een middelmatige ontwikkeling
het al lezende zou kunnen begrijpen, ook zonder hulp van een leraar.
"Om gemakkelijker begrepen te kunnen worden, heb ik dikwijls de
termen der rekenkundige taal buiten beschouwing gelaten, en mij uitslui-
tend bepaald tot het verlangen, inderdaad begrepen te worden.
"De werken van de beroemde professoren Giulio, Milanesio, Borghino,
en de rekenkundige verhandeling, uitgegeven door een Broeder van de
Christelijke scholen, zijn mijn richtsnoer geweest.
(1) Deut. 25,15 – Spr. 20,23. - Eccl 42,4.
(2) 1 Kron. 23,29.

31.5 Page 305

▲back to top
- II/302 -
"Voor de kennis van het nieuwe systeem is het nodig, dat men op de
hoogte is van de eerste vier bewerkingen van de rekenkunde, die in het
kort voorafgaan, zodanig dat zij tot ingangspunt kunnen dienen voor al
de handelingen van het nieuwe systeem. Daarna volgt een uiteenzetting,
waarin de oude maten en gewichten vergeleken zullen worden met die, wel-
ke in hun plaats komen. Door vervolgens de vier genoemde bewerkingen
volgens het nieuwe metrieke decimale stelsel toe te passen, verkrijgt
men door een eenvoudige vermenigvuldiging de tegenwaarde der oude maten
en gewichten.
"Het is mijn bedoeling het publiek een eenvoudige en duidelijke
samenvatting in handen te geven, die geschikt is om door iedere lezer te
worden begrepen; wanneer ik met mijn zwakke krachten toch niet iedereen
mocht hebben voldaan, zal men dat wel willen verontschuldigen. Men moet
alles onderzoeken en behouden wat goed lijkt."
Giovanni Battista Paravia, die zijn drukkerij en boekwinkel onder
de gaanderijen van het stadhuis had, bezat het manuscript, om het te
drukken, en het werk moest tegen het voorjaar verschijnen. Intussen zag
Don Bosco zich voor een rekenmoeilijkheid geplaatst, die hij niet voor-
zien had. Ook professor Giulio, een bekwame mathematicus en hoogleraar
aan de universiteit van Turijn, hield zich in die dagen met ongeveer ge-
lijke studies bezig als waarin Don Bosco zich toen verdiept had; en hij
gaf een boekje uit, waarvan hij de druk aan dezelfde Paravia toever-
trouwde. Maar ook hij stuitte op dezelfde moeilijkheid, waar Don Bosco
mee te maken had. Daar beide auteurs al bezig waren met het corrigeren
van de drukproeven, werd de uitgave uitgesteld. De een wilde zien op
welke manier de ander zich uit de verlegenheid zou redden, en intussen
bestudeerden zij de kwestie verder. Het ging om een ik weet niet welke
formule, die de oplossing van een heel ingewikkeld probleem sterk zou
hebben vergemakkelijkt. Professor Giulio bracht dikwijls een bezoek aan
de drukkerij, om te weten te komen hoever het stond met het werk van Don
Bosco, en liet de drukker mopperend zijn ongeduld blijken. Met de vast-
houdendheid, die bij hem gewoon was als hij zich in het hoofd gezet had
iets uit te geven, rustte Don Bosco dag noch nacht. Steeds was hij op
zoek naar die formule, en vergeefs vulde hij hele bladzijden en hele
schriften met zijn berekeningen. Op een goede dag, na zich het hoofd ge-
pijnigd te hebben met zijn sommen die maar niet wilden kloppen, verliet
hij Turijn, stak de Po over, en wandelde de heuvels op, om naar de villa
van professor Don Picco te gaan, vastbesloten om zich daar aan alle sto-
ring te onttrekken, zolang hij zijn doel niet bereikt had. Hij vroeg een
afzonderlijke kamer, sloot zich daarin op, peinsde en piekerde er ver-
scheidene dagen lang. Zijn geest was uitermate vermoeid, maar meer dan
eens verhief hij zijn geest tot God en vroeg om de noodzakelijke ver-
lichting. Don Picco probeerde hem over te halen, zich toch het hoofd
niet te breken met dat probleem, maar hij hield voet bij stuk. Eindelijk
schoot hem, als een bliksemflits, een idee te binnen. Hij maakte de
proef op de som en zowaar, hij had de formule en het benodigde getal ge-
vonden. Zonder meer stond hij van tafel op, begaf zich naar de zaal waar
Don Picco zich bevond en maakte hem deelgenoot van zijn vreugde, en
allen van de familie kwamen toegelopen om naar de oplossing te luisteren
en een nadere verklaring ervan te vragen.
"Ja, ik heb het gevonden", riep Don Bosco uit;" maar nu voel ik me
ook zo vermoeid en gespannen, dat ik niet meer praten kan; ik heb nu al
verschillende dagen geen rust meer gehad; ik zal u de zaak bij een ande-
re gelegenheid wel eens uiteenzetten." En in allerijl haastte hij zich

31.6 Page 306

▲back to top
- II/303 -
naar de drukkerij, waar de pagina's bijna alle reeds waren opgemaakt en
men niet van plan was nog langer te wachten om met drukken te beginnen.
Nauwelijks was het boekje van Don Bosco verschenen, of professor Giulio,
die de betrokken formule had gecontroleerd, maakte ze tot de zijne en
maakte ook zijn boekje af.
Het nieuwe werk van Don Bosco muntte uit door eenvoud, populari-
teit, duidelijkheid en nauwkeurigheid. Er werden duizenden exemplaren
van verkocht voor slechts tien centesimi per stuk. Daardoor begon het
metrieke stelsel gemeengoed te worden, werd van dag tot dag gemakkelij-
ker voor het volk. Tal van mensen raakten er in korte tijd mee vertrouwd
en vele arme sukkels werden behoed voor de klauwen van allerlei soorten
oplichters en zwendelaars. Onder meer beoogde hij daarmee ook het toen-
malige en toekomstige welzijn van zijn instituten, doordat hij, door op
die manier de regering in haar streven te helpen, deze gunstig voor zich
stemde, en niet bang hoefde te zijn voor de verdachtmakingen van kwaad-
willigen. De geestelijke Aporti, de autoriteiten en de onderwijzers,
begroetten de verhandeling met veel lof. De Unità Cattolica noemde ze de
meest geschikte voor de lagere school en de eerste van dien aard, die in
Piëmont werd uitgegeven.
Ook was het van groot belang voor het voeren van een regelmatige
boekhouding, want een ordelijke regeling van zaken is de beste behoed-
ster van de rechtvaardigheid; en zodoende deed Don Bosco volkomen nauw-
gezet, en wilde hij ook dat zijn vrienden deden, wat de gehoorzaamheid
aan de raadgevingen van de Ecclesiasticus ingeeft: "Schaamt u over het
afkeurenswaardig handelen bij het geven of nemen.(1) Waar veel handen
zijn, sluit daar alles af. Wat gij aflevert, moet gij tellen en wegen,
schrijf op, wat gij geeft en ontvangt.(2)"
Don Bosco stelde zich echter niet tevreden met het gunstige resul-
taat van deze eerste uitgave, maar, zoals hij daarna in al zijn boeken
deed, kwam hij op het onderwerp terug en herzag alles nog eens met be-
wonderenswaardig geduld. Al zijn manuscripten en drukproeven van ver-
scheidene uitgaven, bijvoorbeeld van de Kerkgeschiedenis, of de Gewijde
Geschiedenis enzovoort, vertoonden zoveel doorhalingen en toevoegingen,
dat ze nagenoeg onleesbaar geworden waren.
Wij doelen hier op de latere uitgaven over het metrieke stelsel van
na 1846, om niet meer op dat onderwerp te hoeven terugkomen, en omdat de
laatste druk ons een meer volkomen voorstelling geeft van het gehele
plan van Don Bosco. In 1849 gaf hij er een tweede druk van uit, verbe-
terd en uitgebreid met verschillende onderwerpen, die door de praktijk
onder de aandacht gebracht werden en nodig bevonden waren, zoals men in
de inleiding lezen kan; waarmee hij er kennelijk op doelde, niet alleen
de eenvoudige buitenmensen te willen onderrichten, maar heel in het bij-
zonder de klassen van de lagere school. In deze druk, evenals in de
eerste, gaf hij, in een aanhangsel, een vergelijking tussen de verschil-
lende munteenheden van de verschillende staten van Europa en die van
heel Italië met de nieuwe lire of de frank.
Vele jaren later legde hij de hand aan een derde uitgave en veran-
derde het werk zo, dat het niet enkel meer voldoende was om te beant-
woorden aan de nieuwe regeringsvoorschriften voor de eerste drie klas-
sen van de lagere school, maar hij voegde er alles aan toe wat nodig -
was om er een volledige
(1) 41,24.
(2) 42,6-7.

31.7 Page 307

▲back to top
- II/304 -
cursus in de rekenkunde van te maken, met een omschrijving van de be-
langrijkste meetkundige figuren. Hij gaf het de titel: De Rekenkunde en
het tiendelig metrisch stelsel in vereenvoudigde vorm, voor de lagere
school, met een vergelijking van prijzen en oude maten van Italië in het
tiendelig stelsel.
Die veranderingen vereisten een nieuw voorwoord, en daar maken wij
hier gewag van, omdat het ook ons en onze schrijvers, tot voorbeeld kan
strekken, om de heilige naam van God de eerste plaats te verlenen in on-
ze geschriften, over welk wetenschappelijk onderwerp ze ook mogen hande-
len. "Aan de welwillende lezer. - Deze verschillende keren herdrukte
verhandeling had een ruime verspreiding gevonden; en toen de verschil-
lende uitgaven uitverkocht waren, werd een herdruk ervan niet meer nodig
geacht. Thans geven wij alleen op aandrang van vele en gezaghebbende
personen, deze herdruk uit, ten behoeve van de scholen op het platte-
land, van de vakscholen en in het algemeen tot gebruik van de lagere
leergangen in overeenstemming met de regeringsprogramma's voor het open-
baar onderwijs.
"Daar niet weinigen hun studies gedaan hebben, voordat het nieuwe
systeem van kracht werd, anderen uit handelsoverwegingen, of omdat zij
een openbaar ambt bekleden, op de hoogte behoren te zijn van het ene,
zowel als van het andere systeem, kan men door middel van vergelijken-
de tabellen met één oogopslag de verhouding zien tussen de oude en de
nieuwe maten en gewichten van Italië.
"Wie zelf die bewerkingen verstandig wil verrichten, zal er ook de
vastgestelde cijfers in vinden voor de omrekening van maten en gewich-
ten, evenals van de onderscheidene prijzen.
"Mijn doel was kort, duidelijk en van nut te zijn voor de zonen van
ons volk. Wanneer wij daarin geslaagd zijn, kunnen wij slechts de Schen-
ker van alle goeds dankbaar daarvoor zijn; zo niet, dan verzoek ik de
lezer rekening te willen houden met mijn goede wil en mij meedogend te
beoordelen. Moge het u allen goed gaan."
Van dit laatste boekje is gedurende het leven van Don Bosco ook de
achtste uitgave nog verschenen in een oplage van achtentwintigduizend
exemplaren.

31.8 Page 308

▲back to top
- II/305 -
H O O F D S T U K LII
LIEFDE VOOR HET KERKJE VAN VALDOCCO - DE FEESTDAG VAN DE
HEILIGE ALOYSIUS EN DE HEILIGE JOHANNES DE DOPER - DODELIJKE
ZIEKTE - LIEFDE EN MEDELIJDEN VAN DE JONGENS TEGENOVER DON
BOSCO - GENEZING - EEN HARTELIJK FEEST.
De activiteit van Don Bosco leek welhaast onuitputtelijk. Hij gun-
de zich geen ogenblik rust, en wanneer zijn lichaam even van de ver-
moeienis scheen te rusten, des te levendiger was zijn geestkracht, die
steeds gericht was op nieuwe initiatieven. De enige verpozing die hij
zich gunde was de versiering van zijn kerkje. Uit de memoires die de
theoloog Borel heeft nagelaten, blijkt, hoe Don Bosco alles deed om het
houten altaar, dat van het Ospedaletto hierheen was overgebracht te ver-
fraaien, hij zorgde voor een nieuw antipendium, voor vazen met bloemen,
een mooie kristallen lamp en hing lichtroze gordijnen voor de ramen. Hij
verschafte zich nog vierentwintig banken en twee bidstoelen, en voor de
sacristie nog twee banken en al wat er nodig was om meer luister bij te
zetten tot het opdragen van de Heilige Mis en tot de zegen met het Al-
lerheiligste. Bovendien kocht hij, om de jongens ertoe aan te sporen de
kerkdiensten bij te wonen, medailles, kruisjes, rozenkransen, prentjes,
kerkboeken, doch vooral catechismussen die hij in grote hoeveelheden
verspreidde.
En de jongens beantwoordden aan zijn verlangens. Met honderdtallen
kwamen ze bij hem biechten, zodat hij uren en uren lang onbeweeglijk,
onverstoorbaar en beminnelijk naar hen zat te luisteren. De mensen, die
hen vroeger gekend hadden, stonden verslagen over de verandering die er
in het gedrag van de jongens viel waar te nemen, want na korte tijd wer-
den het eerbare, achtenswaardige en vrome arbeiders. Vooral hun levendig
geloof was opvallend. Degenen die ernstig ziek werden, wilden hem bij
hun bed hebben, om door hem in hun laatste ogenblikken getroost te wor-
den. En, naar hun voorbeeld, deden tal van andere personen, die hem
vreemd waren, evenzo, waardoor hij dikwijls verplicht was zich in de
stad te begeven.
Intussen werd de feestdag van de heilige Aloysius gevierd. Doch wat
een verschil tussen dit feest en dat van de Heilige Franciscus van Sales
in hetzelfde jaar! Don Gattino, de pastoor van Borgo Dora, in het gebied
waarvan het Oratorio gelegen is, die uitgenodigd was om de plechtige mis
te komen zingen, kon daar geen gevolg aan geven en antwoordde aan de
theoloog Borel: "Tengevolge van een ongemak dat mij verhindert lang
nuchter te blijven, moet ik U tot mijn leedwezen bedanken en verzoeken
mij van deze verplichting te ontlasten, en daarom draag ik u, of iemand

31.9 Page 309

▲back to top
- II/306 -
naar uw keuze op, om mij op die dag te vertegenwoordigen, voor het geval
uw eerwaarde in dat opzicht geen machtiging ontvangen mocht hebben van
onze geëerbiedigde Aartsbisschop." Met die uitnodiging had Don Bosco
gemeend, de verplichte hulde te brengen aan het gezag van zijn pastoor.
Na het feest van de Heilige Aloysius werd dat van de Heilige Johan-
nes de Doper gevierd. Don Bosco was bij het doopsel de naam van de Hei-
lige Apostel Johannes gegeven; maar daar in Turijn het feest van de
Voorloper van Jezus Christus buitengewoon populair was, en gevierd werd
met veel geestdrift en salvo's van de troepen, begonnen de jongens hem
toe te zingen, in de handen te klappen en hem op die dag bloemen aan te
bieden, in de mening dat het zijn naamdag was. Don Bosco liet hen maar
doen, en zo bleef het dan ook voor de hele rest van zijn leven. Beide
feestdagen werden in het Oratorio gevierd op een manier, die het hart
van Don Bosco goed deed, dat betekent: met een groot aantal jongens, die
te communie gingen. Iedere jongen had van hem het boekje over de zonda-
gen en de noveen van de heilige Aloysius ten geschenke gekregen, en zo-
als uit de aantekeningen van Don Borel blijkt, waren het er wel zeshon-
derdvijftig.
Don Bosco vond tijd voor alles, maar de krachten van een mens zijn
beperkt. Op zekere zondag werd hij, na de noodlottige vermoeienissen in
het Oratorio, toen hij in zijn kamer in het Refugium was teruggekeerd,
door een duizeling overvallen en hij was gedwongen naar zijn bed te
gaan. De ziekte ontpopte zich weldra als een bronchitis, gepaard gaan-
de met hevige hoestbuien en hoge koorts. Na acht dagen zweefde de arme
Don Bosco tussen leven en dood. Hij biechtte. Daar het zondag was, be-
gaf de theoloog Borel zich naar het Oratorio, en wees enkele jongens
aan, om de heilige Teerspijze te vergezellen, die Don Bosco van uit de
kapel van het Ospedaletto gebracht werd. Deze jongens, die de kaars
droegen, schreiden om er medelijden mee te krijgen. Geheel overgegeven
en rustig, verwachtte Don Bosco niet anders, dan dat zijn laatste uur
geslagen had. In allerijl werd zijn moeder gewaarschuwd, die zich naar
Turijn haastte om, met haar zoon Giuseppe, hem in zijn laatste ogenblik-
ken bij te staan. De toestand van de zieke was wanhopig geworden en hij
ontving het Heilig Oliesel. De theoloog Borel, die het hem ijlings toe-
diende, en hem liefdevol terzijde stond, beschouwde hem al als verloren
en weende bittere tranen. Intussen schreef hij voor, dat er in al de
instellingen van markiezin Barolo, in die van de stad en in het zondags-
oratorio vurig zou worden gebeden.
In zijn nagelaten geschriften schreef Don Bosco het volgende over
deze ziekte. "Het kwam mij op dat ogenblik voor, dat ik bereid was om
te sterven; het deed mij leed, mijn jongens te moeten verlaten; maar ik
berustte in het einde van mijn dagen, in de zekerheid, dat het Oratorio
voortaan zijn vorm gevonden zou hebben." Deze zekerheid ontsproot aan de
stellige overtuiging, dat het Oratorio gewild en gesticht was door God
en door Onze-Lieve-Vrouw. Hijzelf was slechts een eenvoudig, ja zelfs,
een nutteloos instrument geweest, en God kon immers duizenden anderen
aanwijzen, beter dan hij, om zijn plaats in te nemen: de theoloog Borel
was eerder tot ieder offer bereid, dan deze onderneming in de steek te
laten.
Sinds het begin van de week, waarin het droevige nieuws van de
ziekte hen bereikte, maakte zich een onbeschrijflijke smart en kommer
van de jongens van het Oratorio meester. Enkele van de grootste jongens
vroegen, of ze Don Bosco mochten verplegen en zij kregen daar ook
toestemming voor.

31.10 Page 310

▲back to top
- II/307 -
Zij wijdden voortdurend hun zorg aan hem, en wisselden elkaar dag en
nacht af, terwijl zij hem buitengewone blijken van genegenheid schonken.
Elk uur van de dag stonden er hele scharen jongens bij de ingang van de
ziekenkamer om te vernemen hoe het met hem ging. Niet tevreden met woor-
den, wilden sommigen hem met alle geweld zien, anderen wilden met hem
spreken, hem van dienst zijn, hem bijstaan. De dokter had echter verbo-
den dat vreemden tot hem zouden worden toegelaten, en daarom moest de
oppasser ook hen de toegang weigeren. Dat gaf vaak aanleiding tot ont-
roerende taferelen.
"Laat u hem mij toch alleen maar even zien", vroeg de een.
"Ik zal ervoor zorgen dat hij niets hoeft te zeggen", verzekerde
een tweede.
"Ik hoef hem maar een enkel woordje te zeggen", voegde een derde
eraan toe. "Ik kan de gedachte niet verdragen, dat hij zou sterven
zonder dat ik het hem gezegd heb. "
"Wanneer Don Bosco zou weten dat ik hier ben, zou hij willen dat ik
binnenkwam", zei een ander, en weer een ander: "Wees toch zo goed mij
binnen te laten, of zeg hem dat ik er ben."
Maar de oppasser liet zich niet vermurwen.
"Uw aanwezigheid", antwoordde hij, "zou hem te veel opwinden, en
dan zou u de dunne draad, waar zijn leven nog aan hangt, verbreken. En
daar komt nog bij, dat als ik de een toelaat, ik er steeds meer zal moe-
ten binnenlaten, en dan zou het einde niet te overzien zijn."
Bij die woorden begonnen de jongens zo te snikken, dat de aanwezi-
gen er tot tranen toe door bewogen werden.
"Arme jongens", riepen de mensen uit, "kijk toch eens hoe ze van
hem houden!"
Don Bosco hoorde de gesprekken, die er met de oppasser gevoerd wer-
den en was er diep door bewogen. Sommige jongens wilden er echter niet
van horen, weg te gaan en bleven stilletjes in de gang nabij de deur
wachten, om te zien of een of ander gelukkig toeval hen minstens in
staat zou stellen, de stem van hun geliefde directeur te horen. Soms
merkte Don Bosco dat er iemand was, en dan vroeg hij: "Wie is er? "
"Viglietti, Piola, Buzzetti", antwoordde de oppasser dan. "Zeg
tegen hen dat ze binnenkomen."
De verpleger maakte dan wel wat bezwaren; maar omdat de jongens, op
dat ogenblik maar met weinigen waren, liet hij hen binnen. Stelt u zich
hun vreugde voor, en ook hun smart bij het zien van de toestand waarin
de beminde zieke zich bevond. Als er enkele woorden gesproken waren,
gingen sommigen op de knieën zitten, omdat het doel, waarvoor zij geko-
men waren, alleen maar was om bij Don Bosco te biechten en dan zo gauw
mogelijk weer te vertrekken. Maar de jongens brachten hun gevoelens van
genegenheid niet alleen door hun tranen tot uiting, maar vooral door da-
den. Toen zij zagen, dat menselijke middelen geen enkele hoop meer over-
lieten, namen zij hun toevlucht tot de middelen die de Hemel biedt, en
dat deden zij met een bewonderenswaardige ijver. In verschillende groe-
pen verdeeld, wisselden zij elkaar van 's morgens vroeg tot 's avonds

32 Pages 311-320

▲back to top

32.1 Page 311

▲back to top
- II/308 -
laat af in de Consolatakerk, Maria smekend dat zij hun beminde vriend en
vader in leven zou laten. Tot dat doel staken zij kaarsen aan bij het
wondere beeld van Onze-Lieve-Vrouw, woonden zij de heilige Mis bij en
gingen te communie. 's Avonds begaven zij zich niet ter ruste alvorens
een bijzonder gebed gestort te hebben voor de arme Don Bosco, en zij
nodigden hun familieleden uit, met hen mee te bidden. Sommigen brachten
de hele nacht wakend en biddend door. Anderen waren er, die de belofte
aflegden een hele maand lang de Rozenkrans te zullen bidden, sommigen
een jaar lang, en niet weinigen gedurende heel hun leven. Verscheidene
jongens vastten gedurende die dagen en leefden op water en brood, en
beloofden, maanden en jarenlang te zullen vasten, indien Maria de bemin-
de Don Bosco de gezondheid zou teruggeven. Inderdaad hebben wij ver-
scheidene grotere jongens gekend die, trouw aan hun belofte, verschei-
dene dagen lang streng vastten, zonder ook maar even hun zware arbeid te
onderbreken; en ten tijde van de middagpauze haastten zij zich naar een
of andere kerk, om daar voor het Heilig Sacrament te gaan bidden. En wat
was nu het resultaat van zoveel gebeden en zoveel goede werken?
Het was op een zaterdag in de maand juli, een dag, toegewijd aan
de Heilige Moeder van God. Heel wat gebeden waren er gestort, velen wa-
ren dikwijls te communie gegaan, of hadden zich strenge verstervingen
opgelegd; maar ondanks dat alles was er, toen het avond werd, geen
straal van hoop te bespeuren, die deed vermoeden, dat de Hemel hen wilde
verhoren. De toestand van de arme zieke was zo verergerd, dat de verple-
gers er rekening mee hielden, dat hij die nacht zou sterven. Don Bosco,
die zijn krachten voelde ontzinken, en voortdurend de gevolgen van het
bloedverlies bespeurde, had God al het offer van zijn leven opgedragen,
en dacht aan niets anders meer dan zijn ziel aan zijn goddelijke Schep-
per terug te geven. Op dat verheven ogenblik sprak hij degenen, die bij
hem waren en bitter schreiden, rustig en in de grootste kalmte moed in.
Soms uitte hij zich zelfs in heilige humor, met het doel iedereen te
troosten en ernaar te doen verlangen in zijn plaats te mogen zijn.
Was het echter dan toch waar, dat de zeis van de dood een zo dier-
baar leven zou gaan afsnijden, en in de onschuldige harten van zoveel
jongens een wrede wonde slaan? - Neen, de barmhartige Maagd zou zoveel
arme jongens, die hun vertrouwen in Haar gesteld hebben, niet teleur-
stellen. Zij liet zich vertederen door hun tranen, aanvaardde hun smeek-
beden, hun beloften, trad voor de troon van God, en verkreeg de verlang-
de genade. Maria toonde zich ten slotte waarlijk de beminnenswaardige en
troostende moeder. Door haar moederlijke goedheid en door de barmhartig-
heid van God, betekende die nacht, die, naar menselijke berekening, het
einde moest brengen van het leven van de leider en vader van zoveel jon-
gens, echter het einde van de algemene smart. Tegen middernacht voelde
de theoloog Borel, die hem bijstond om zijn ziel in Gods handen aan te
bevelen en zijn laatste zucht te vernemen, de behoefte, de zieke voor te
stellen nog eens een gebed te storten voor zijn genezing.
Don Bosco zweeg. Na enkele ogenblikken hernam Don Borel: "U weet,
dat de Heilige Schrift ons leert: In infirmitate tua ora Dominum, et
ipse curabit te."(1)
(1) Ecclesiasticus 38,9.

32.2 Page 312

▲back to top
- II/309 -
Don Bosco antwoordde: "Laten we Gods heilige wil volbrengen."
Zeg dan tenminste: "Heer, indien het u behaagt, laat mij dan beter
worden!" Maar hij wilde niet.
"Doe mij toch dat genoegen, mijn beste Don Bosco", vervolgde zijn
toegewijde vriend; "ik vraag het u uit naam van onze jongens, herhaal
alleen maar die woorden, en herhaal ze van harte."
Om hem een genoegen te doen zei de zieke toen met zwakke en be-
vende stem: "Ja Heer, indien het u behaagt, laat mij dan beter worden."
Innerlijk had hij echter, zoals hij later vertelde, zijn gebed al-
dus geformuleerd: "Non recuso laborem. Als ik voor een of andere ziel
van dienst kan zijn, wil mij dan, o Heer, door bemiddeling van uw aller-
heiligste Moeder, zoveel gezondheid teruggeven als nodig is, zonder
schade te berokkenen aan mijn ziel."
De brave theoloog wiste, na de aanroeping van Don Bosco gehoord te
hebben, zijn tranen af, keek opgewekt en riep uit: "Zo is het goed; nu
ben ik er zeker van; u zult genezen." Het was alsof hij wist, dat aan al
de gebeden van de anderen alleen dat van Don Bosco ontbrak om gehoor te
vinden, en hij vergiste zich niet. Even later viel de zieke in slaap; en
toen hij wakker werd was hij buiten gevaar en was als tot een nieuw le-
ven herboren.
's Morgens kwamen de twee dokters Botta en Cafasso om hem te onder-
zoeken. Zij vreesden eigenlijk al hem dood te zullen aantreffen. Zij
voelden zijn pols en zeiden tegen hem: "Waarde Don Bosco; U mag ook
Onze-Lieve-Vrouw van de Consolatakerk wel gaan bedanken; daar hebt u
alle reden toe."
Geen pen is in staat om de vreugde te beschrijven die aller harten
vervulde, toen men vernam dat Don Bosco aan de beterhand was. Die vreug-
de was zo groot, dat de jongens, niet in staat ze met de mond onder
woorden te brengen, door hun blikken en tranen uiting daaraan gaven. Wat
een verandering van atmosfeer! De dag ervoor, was alles nog een zee van
verdriet en tranen; de dag erna, een zee van zuivere vreugde. "0, God
zij dank! Leve Maria! " riepen zij vol geestdrift uit. "God zij dank!
Leve Maria onze Hulp, die ons zoveel vreugde verschaft heeft!"
Die vreugde en dat gejuich werden op plechtige wijze nog eens her-
nieuwd, toen Don Bosco, met zijn wandelstok in de hand, zich op weg be-
gaf om naar het Oratorio te gaan. Het was op een zondagnamiddag. Op de
hoogte van zijn bedoeling om hun een bezoek te brengen, hebben de jon-
gens zich naar het Refugium begeven, om hem op te wachten. Enkele van de
sterkste jongens dragen hem op een zetel; de anderen vormen een begelei-
dende stoet rond hem heen: achter hem, voor hem en langs alle kanten. De
jongens waren zo bevreesd hem pijn te kunnen doen, dat ze haast niet
dicht bij hem durfden komen. De ontroering was zo groot, dat velen de
tranen in de ogen sprongen, en Don Bosco weende met allen mee. Het werd
een schouwspel, een zo hartelijke betoging, dat men ze zich wel kan
voorstellen, maar beschrijven kan me ze niet. De theoloog Borel hield
een toespraak, waarin hij, sprekend over de genade die Maria, van God
verkregen had, allen aanspoorde om steeds hun vertrouwen in Haar te
stel-len, en zich erkentelijk te tonen door trouw het Oratorio te be-
zoeken. Ook Don Bosco wilde enkele woorden spreken. Hij zei onder meer:

32.3 Page 313

▲back to top
- II/310 -
"Ik dank jullie allen voor de bewijzen van genegenheid die jullie me
geduren de mijn ziekte hebt betoond; ik dank jullie voor jullie gebeden
voor mijn genezing. Ik ben ervan overtuigd, dat God mij door jullie
gebeden in leven gehouden heeft. Daarom is het voor mij een plicht van
dankbaarheid, dit leven geheel te wijden aan het geestelijke en tijde-
lijke welzijn van u allen. Dat beloof ik te zullen doen, zolang de Heer
mij het leven laat, en gij van uw kant moet mij daarbij helpen." En hij
besloot met deze herinnering: "Beste jongens, ditmaal heeft Onze-Lieve-
Heer mij van de dood gered, bewogen door jullie gebeden. Laten wij hem
van harte dankbaar zijn, maar bedenken wij wel, dat eens het ogenblik
zal komen, waarop zowel ik als jullie zullen moe- ten sterven. Laten we
daarom als goede christenen leven, opdat wij op zekere dag allen weer in
de hemel met elkaar verenigd mogen zijn, waar niemand meer sterft, en
waar smart en tranen voor altijd uitgebannen zullen zijn." Toen daarna
het Allerheiligste was uitgesteld, werd uit dankbaarheid met onuitspre-
kelijke geestdrift het Te Deum gezongen.
Toen hij op de hoogte gebracht werd van de verschillende vrij
strenge verplichtingen, die velen, zonder voldoende bezinning, bij
gelofte op zich genomen hadden, haastte Don Bosco zich als een verstan-
dig geestelijke leider, deze terug te brengen tot aanvaardbare verhou-
dingen van meer geestelijk voordeel. Zodoende veranderde hij het vasten
in eenvoudige verstervingen; de hele Rozenkrans bracht hij terug tot een
derde deel daarvan, of tot andere godvruchtige handelingen; de eeuwig-
durende beloften veranderde hij in tijdelijke, en zo voort.
Ter afwisseling van het vele verdriet, schonk God zodoende nieuwe
vreugden aan de jongens van Don Bosco, die in zijn ziekte nieuwe redenen
ter eigen verootmoediging vond. Een bevriende priester, die hem met vele
anderen kort nadien bezocht, betoonde hem zijn voldoening, toen hij hem
weer zo gezond en wel aantrof, wat voor zoveel arme jongens een zegen
zou betekenen. Don Bosco liet hem rustig uitspreken en daarna zei hij,
op een manier, die zijn vriend, en al degenen die deze vergezelden, diep
ontroerde: "Als ik gestorven zou zijn, geloof ik dat ik naar de hemel
zou zijn gegaan. Ik was daarop voorbereid! Maar nu, wie weet!"
Sinds die dag waren er ongeveer veertig jaren verlopen, en toen
diezelfde vriend Don Bosco weerzag, zei hij tegen hem: "Mijn beste Don
Bosco, herinnert u zich nog wat u in 1846 tegen me gezegd hebt?"
"Gelukkig herinner ik me dat wel; ik heb je toen gezegd, dat wan-
neer ik toen gestorven zou zijn, ik er tenminste op voorbereid zou zijn.
Klopt dat niet?"
"Maar zie dan eens hoeveel goeds je tot stand hebt kunnen brengen
met Gods hulp! Oratorio’s, kloostercongregaties, colleges, weeshuizen;
vandaag de dag zijn je missionarissen overal ter wereld te vinden. Als
je toen gestorven was, zou er van dat alles niets terecht zijn gekomen."
"Je vergist je, beste vriend; al die dingen zouden er dan toch ge-
weest zijn; God alleen is de stichter ervan... en alles is het werk van
zijn handen." - Toen boog hij het hoofd, en met tranen in de ogen her-
haalde hij nogmaals: "Dat zijn allemaal dingen die God zelf heeft ge-
schapen met zijn eigen handen!"

32.4 Page 314

▲back to top
- II/311 -
En het was deze, zijn diepe nederigheid, die de oorzaak was van
de geleidelijke groei, die het Oratorio van dat jaar 1846 af doormaak-
te. De Allerheiligste Maagd had de beloofde steun voor hem voorbereid.
Van haar kon gezegd worden wat de Wijsheid zegt in de Heilige Schrift:
"Lang leven is in haar rechterhand, rijkdom en eer in haar linker."(1)
1) Spreuken, 3, 16.

32.5 Page 315

▲back to top
- II/312 -
HOOFDSTUK
LIII
VOOR ALGEHEEL HERSTEL NAAR CASTELNUOVO - HET ORATORIO DOOR
MEDEWERKERS VOORTGEZET - DE PROCESSIE OP HET FEEST VAN
MARIA TENHEMELOPNEMING - ONTROUW AAN EEN BELOFTE
GESTRAFT - BEZOEKEN AAN DE BECCHI -
IEDERE DAG ZIJN EIGEN KRUIS DRAGEN -
BEZOEKEN EN UITNODIGINGEN AAN VRIENDEN.
De ziekte die Don Bosco tot aan de poort van de eeuwigheid gebracht
en allen met zo grote angst vervuld had, was in het begin van juli op-
getreden. Pas tegen het eind van die maand stond de dokter hem toe, bui-
ten het ziekenvertrek te gaan; deze vreesde, dat de patiënt weer een in-
zinking zou krijgen, die hem dan bij zijn ondermijnde toestand noodlot-
tig zou zijn. Het was ongeveer in de tijd, dat hij het Refugium en het
Ospedaletto zou hebben moeten verlaten. Maar aangezien de noodzakeijke
herstelwerkzaamheden nog niet waren verricht aan de drie vertrekken,
die hij in het huis van Soave Pancrazio gehuurd had, en hij anderzijds
een behoorlijke tijd voor zijn compleet herstel nodig had, besloot hij
naar Castelnuovo d'Asti te gaan, om een poosje in de Becchi te wonen, in
de schoot van zijn familie. Daar hij zijn veroveringsplannen echter niet
vergeten was, huurde hij eerst in de maand augustus een vierde kamer van
een huurder van Soave, een zekere Pietro Clapié, zodat er nu op de bo-
venverdieping van het huis Pinardi nog maar één enkele huurder over-
bleef, die ergens anders een onderdak zou moeten zoeken. Daar hij ook
iets voor de jongens wilde achterlaten, behalve de uit te delen plaatjes
en medailles, kocht hij nieuwe spelen, zoals houten hoepels, waarmee zij
zich konden afmatten, door ze langs de verlaten straten en wegen te la-
ten rollen, en kisten met geweren, zodat zij soldaatje konden spelen, in
rijen marcherend of hoe zij dat ook doen wilden.
Don Bosco vertrok in het begin der tweede week van augustus. Maar
nauwelijks had hij Turijn de rug toegekeerd, of markiezin Barolo, voor-
ziende dat hij wel geruime tijd zou wegblijven, drong erop aan dat de
kamer die hij in het Refugium bewoonde, ontruimd zou worden, om er de
kapelaan die hem zou vervangen, in onder te brengen. De theoloog Borel
liet toen de weinige dingen, die Don Bosco toebehoorden, overbrengen
naar het Oratorio van Valdocco, en in opdracht van hem ging hij naar
de rommelmarkt bij de kerk van de HH. Simon en Judas, om het noodzake-
lijkste huisraad te kopen, waarmee de kamer kon worden ingericht. Don
Bosio, die met Don Bosco op het seminarie en goed met hem bevriend ge-
weest was, was door de markiezin uitgekozen om kapelaan in het Ospeda-

32.6 Page 316

▲back to top
- II/313 -
letto te worden en hij draalde niet, zijn functie te gaan uitoefenen.
Het Oratorio bleef intussen niet zonder hoofd, want nauwelijks had
de theoloog Borel gezien, dat Don Bosco ziek werd of hij had de leiding
op zich genomen. Maar het aantal jongens was zo groot, dat het onmoge-
lijk voor hem was, de kerkdiensten voor hen te vervullen, bij hen te
zijn gedurende de recreatie, en diegenen die werk zochten, aan een ge-
schikte plaats te helpen. Daarom nodigde hij de theologen Vola en Carpa-
no en de priester Trivero uit om hem 's morgens en 's avonds daadwerke-
lijk hulp te bieden. Deze ijverige geestelijken gingen volgaarne op die
uitnodiging in en wijdden zich met heel hun vermogen aan de ontwikkeling
van de onderneming. Soms kwam ook Don Pacchiotti van het Refugium helpen
om catechismusles te geven. Gedurende een tijd van vier maanden vervul-
den zij allen gezamenlijk het werk van de stichter van het Instituut.
Maar zij moesten ervoor zorgen, de eerbied en de genegenheid te verwer-
ven van die grote troep, zoals ook Don Bosco gedaan had, ten koste van
eindeloos geduld, harde zelfverloochening en niet geringe kosten. Zij
ondervonden wat het zeggen wilde met jongens om te gaan, die voor een
groot deel geen zweem van opvoeding genoten hadden, en waarvan velen
niet eens een stuk brood bezaten om hun honger te stillen, en die door-
gaans teugelloos waren, haveloos en vuil. Bovendien hadden degenen die
met hen omgingen, en enkel hun bestwil nastreefden, niet weinig en geen
geringe tegenspraak en kritiek te verduren. Toen begrepen zij, welke
vreugde Don Bosco vond in deze leiding, en ten kostte van hoeveel moeite
hij zich meester had weten te maken van die zielen, en zij waren er
stellig van overtuigd, dat zoveel opoffering alleen met de hemel kon
beloond worden.
De behoeften van het Oratorio en de uitgaven werden intussen met de
dag groter, voor de kapel en de zondagen, voor de ontspanning, voor de
verlotingen, voor het vieruurtje en het ontbijt voor enkelen of, bij be-
paalde feestelijkheden, voor allen, voor de hulp die de meest behoeftige
jongens nodig hadden en voor de inrichting van de vereiste lokalen. De
hulp van de goddelijke Voorzienigheid bleef echter nimmer achterwege. De
theoloog Carpano, bemerkte al gauw, als hij al de jongens samen op een
of andere wandeling vergezelde, hoeveel er nodig was om hun een boterham
of een maaltijd te verschaffen, en hij besteedde daar alles aan wat zijn
rijke vader hem in de goedheid zijns harten deed toekomen. De advocaat
Claretta had een mooi bedrag geschonken, graaf Bonaudi gaf gedurende
verscheidene jaren dertig lire per maand. Don Cafasso betaalde de huur.
Andere aalmoezen waren dat jaar al binnengekomen van markiezin Barolo en
van graaf di Collegno. Dat staat te lezen in een gedenkschrift van Don
Borel, en dat begint met de laatste maanden van het jaar 1844 en loopt
tot en met 1850. In dat geschrift staan al de bedragen genoteerd, die
voor het Oratorio werden uitgegeven en waarvan hij zoveel als de kassier
was. Al die bedragen, doorgaans gering, maar groot in aantal, waren door
de handen van Don Borel gegaan, die onvermoeibaar was in het inzamelen
voor het geliefde Oratorio. Het is de moeite waard de namen in herinne-
ring te brengen van de eerste helpers, die door de heilige theoloog wer-
den genoteerd. Het zijn achtereenvolgens: de kanunniken Fissore, Vac-
chetta, Melano, Duprez, Fantolini, Zappata; de theologen Aimeri Berteù,
Saccaelli, Vola, Carpano, Rossi Paolo, Don Pacchiotti; de priester Pul-
lini, de eerwaarde heer Durando; graaf Rademaker, markies Gustavo di
Cavour, generaal Michele Engelfred, Carlo Richelmy; de advocaten Molina,
Blengini; barones en jonkvrouw Borsarelli, mejuffrouw Moia, ridder Bor-
bonese, gravin Masino, mevrouw Cavallo en Maria Bogner, de heren Bene-

32.7 Page 317

▲back to top
- II/314 -
detto Mussa, Antonio Burdin, Gagliardi en Casa Bianchi. Dezen, en ande-
ren, die wij niet in het register van Don Borel genoteerd vonden, en van
wie alleen de giften opgetekend staan, maakten zoveel als de voorhoede
uit van het grote leger van medewerkers, die Don Bosco gedurende de hele
loop van zijn leven ter zijde zouden staan.
Don Bosco was dus met een gerust gemoed naar Morialdo vertrokken en
nam een jonge student als gezelschap met zich mee, een zekere Tonin, die
het Oratorio bezocht. Nadat hij enkele dagen rust genomen had bij zijn
beminde pastoor Don Cinzano in Castelnuovo, begaf hij zich naar zijn
moeder in de Becchi. Daar hij verlangde nieuws uit het Oratorio te ver-
nemen, over de viering van het Feest van Maria Tenhemelopneming en over
de processie, die de jongens met veel ijver hadden voorbereid, schreef
hij op 22 augustus 1846 als volgt aan de theoloog Borel:
"Eerwaarde Heer,
Ik bevind me nu in Castelnuovo; en hoewel ik niet weinig door el-
kaar geschud werd door het ezeltje, is mijn reis goed verlopen. De toe-
stand van mijn gezondheid is veel beter geworden; ik doe niets anders
dan eten, drinken en slapen, en wandelingen maken in de heuvels, die een
zuivere, frisse lucht uitstralen; ook heb ik in een paar dagen tijd een
andere kleur gekregen en voel ik me sterker. Ik zie waarlijk de hand van
God, die ten goede in mijn gezondheid heeft ingegrepen. Ik voel me zelfs
sterker en flinker dan vóór mijn ziekte, en tegelijkertijd is dat bran-
derige gevoel in mijn keel verdwenen. Deo gratias.
"Ik weet niet of het ook in Turijn minder warm is geworden; wij
ademen hier een waarlijk opwekkende frisse lucht in, ondanks de droogte
die de hele streek verontrust en die voor gevolg heeft, dat men de arme
boeren steeds maar hoort klagen en zuchten van ellende, maar toch berus-
ten zij gelaten in Gods wil. Tonin houdt me aangenaam bezig; veel hand-
kussen voor U en Don Pacchiotti als U hem ziet."
"In de loop van de dag denk ik dikwijls aan het Oratorio! Vertel me
er eens wat nieuws over, en vooral over de processie van verleden zater-
dag. Ik verzoek u vriendelijk data occasione allen te groeten, die op
een of andere manier tot ons in betrekking staan, en een warme handdruk
voor Don Pacchiotti, Don Bosio en Don Vola. Ik zal hen spoedig schrij-
ven. Vale in Domino, vale.
Uw genegen dienaar en vriend,
D. Bosco.
P.S. Tonin vraagt, of U de bijgesloten brief aan Cavalli wilt overhan-
digen."
De theoloog Borel haastte zich, de gevraagde inlichtingen te geven
en beschreef onder meer de processie, die langs de paden en wegeltjes
rond het Oratorio was getrokken. Hij vertelde, welke priesters erin wa-
ren meegegaan, dat de celebrant een reliek van Onze-Lieve-Vrouw mee-
gedragen had. Hij beschreef de geestdrift van de honderden jongens die
in de grootste orde waren meegegaan, en liedjes gezongen hadden: Ave
Maris stella, Wij zijn kinderen van Maria, en die wijd over de weilanden
en akkers weerklonken, zodat van alle kanten de mensen kwamen toelopen
om naar dit nieuwe en lieftallige schouwspel te kijken.

32.8 Page 318

▲back to top
- II/315 -
Voor de eerste maal van zijn jong bestaan had het Oratorio dus de
banier van Maria naar buiten gedragen, in het licht van de zon, en met
een feestelijkheid die in de jaren daarna telkens hernieuwd zou worden,
ter herinnering aan de geboortedag van Don Bosco en om dank te brengen
aan Onze-Lieve-Vrouw. Inderdaad schreef de bisschop van Milo, Mgr. Mar-
cello Spinola, thans aartsbisschop van Sevilla, in zijn boek Don Bosco
en zijn werk: "Het is geenszins een gewaagde veronderstelling, te be-
weren dat in 1815 de Onbevlekte Maagd Maria het angstige gebed van de
hele wereld verhoord heeft, door op 15 augustus haar zegen te schenken
aan de geboorte van de kleine Giovanni Bosco, het toekomstige instrument
van haar barmhartigheid voor het heil van ontelbare zielen."
Intussen wachtte Don Bosco niet lang met de theoloog Borel te ant-
woorden.
"Eerwaarde Heer,
Uw zeer uitvoerige brief heeft mij erg veel goed gedaan. Ik heb
hem meermaals met de grootste voldoening gelezen en ik verzeker u,dat,
wanneer ik vleugels gehad zou hebben, ik een snelle vlucht gemaakt zou
hebben om te genieten van de processie en van het schouwspel toen onze
jongens in het Oratorio te communie gingen; ik moet u zeggen, dat ik
uiterst voldaan ben. Gaat u alstublieft door met mij op de hoogte te
houden van het wel en wee van het Oratorio, dat betekent een aangename
verpozing voor me. Mijn gezondheidstoestand wordt steeds beter; u hoeft
u niet ongerust te maken, dat ik veel zal uitvoeren; ik versta de kunst
van het luieren uitstekend; men heeft mij al gevraagd om biecht te ho-
ren, te preken, de mis op te dragen of om als repetitor op te treden,
maar ik heb tegen allen "neen" gezegd. Tonin zal met Allerheiligen geen
examen doen, daarom hoeft hij hier niets anders te doen dan het gewone
vakantiewerk; overigens trekt hij steeds met mij rond. Hij heeft het erg
nodig. Ik verzoek u, brenger dezes de spullen van Tonin mee te geven,
die zich nog in mijn vroegere kamer - in het Refugium - bevinden en me-
teen zijn boeken. Wilt u ook zo goed zijn, mij een calendarium te doen
toekomen, want hier weet men niet meer of het een werkdag of een zondag
is. Verleden vrijdag en zaterdag heeft het hier genoeg geregend en daar-
door werd het verwachte schrikbeeld van de boeren weggenomen en begon
het weer een beetje op lente te lijken.
Met een hartelijk Dominus tecum voor U, Don Pacchiotti, Don Bosio
enzovoort! Ik heb een beetje kiespijn.
Zeer genegen uw dienaar en vriend,
D. Bosco
P.S. Houdt u ook Don Cafasso over mij op de hoogte?"
Don Borel deed wat Don Bosco van hem verlangde en zond hem een
nauwkeurig verslag over de gang van zaken in het Oratorio. Don Bosco
antwoordde daarop als volgt:

32.9 Page 319

▲back to top
- II/316 -
"Eerwaarde Heer,
Hartelijk dank! Uw uitvoerige brief is voor mij en voor enkele van
mijn vrienden heel aangename lectuur. Het doet mij heel veel genoegen
dat de zaken in het Oratorio naar wens verlopen.
Het is goed, dat Don Trivero zijn best doet voor het Oratorio,
doch let er wel op, wanneer hij de jongens te energiek onder handen
neemt; ik weet dat verschillenden daar al aanstoot aan genomen hebben.
Wilt u zorgen dat de vereiste zachtmoedigheid in ons Oratorio in acht
genomen wordt? Ik zend u twee duiven van ons, die Don Pacchiotti wel
zullen bevallen; ik wilde weliswaar twee kuikens zenden, maar dat wilde
mijn moeder niet hebben, omdat zij meent dat deze het beste smaken op de
plaats waar ze zijn voortgebracht. Doch daar zullen we het in een andere
brief over hebben.
Gisteren is hier in de buurt een man begraven, die het voorwerp van
vele gesprekken is geweest. In een ziekte, die door de dokters voor on-
geneeslijk verklaard werd, legde hij onder aandrang van een vroom
iemand, de gelofte af, dat hij zou biechten, te communie gaan en een mis
laten lezen. Deze belofte was Onze-Lieve-Heer welgevallig en Hij schonk
hem de gezondheid terug. Niettemin ontkende de man alles wat hij beloofd
had; en hoewel hij door zijn eigen vrouw en door andere mensen herhaal-
delijk was gewaarschuwd zijn woord te houden, kwam hij het in geen enkel
opzicht na. Wat kon hij verwachten? Ongeveer een maand heeft hij zich in
zijn herkregen gezondheid verheugd en verleden zaterdag werd hij onver-
wachts door een ziekte overvallen, en de ongelukkige ging binnen enkele
uren de eeuwigheid in, zonder te kunnen biechten of de communie te ont-
vangen. Bij gelegenheid van de begrafenis sprak gisteren iedereen daar-
over.
Wilt u mij het genoegen doen en me een exemplaar toezenden van de
boekjes: De zes zondagen van de Heilige Aloysius; Luigi Comollo; De En-
gelbewaarder en de Kerkgeschiedenis, die u vinden kunt in de kleerkast
naast mijn tafel.
Mijn gezondheidstoestand wordt steeds beter; alleen word ik sinds
enkele dagen geplaagd door kiespijn; maar de droogte is verdwenen. De
druiven zijn al goed: zeg het aan Don Pacchiotti en aan Don Bosio; ook
voor U zijn ze al rijp...
Met genoegen zal ik nieuws vernemen over Genta, Gamba, de twee Fer-
reri’s en Piola, of zij hun best doen, of ze hun tijd verliezen enz.
De groeten voor onze geliefde collega's. Don Pacchiotti en Don
Bosio en geloof mij steeds van ganser harte te zijn,
uw genegen dienaar en vriend,
Casteinuovo d'Asti, 31 augustus 1846
Gio Bosco, pr.
P.S. Wilt u deze brief aan Don Vola geven! Ik ga nu weg naar Passerano
om te smullen."
Don Bosco onderstreepte het woord ribotta, dat in het dialect van
Piëmont inderdaad lekker eten betekent, maar ook: een gezellige dag
doorbrengen temidden van vrienden, en als Don Bosco het maar even kon,
ging hij gaarne in op de uitnodiging van de een of ander van zijn vrien-
den onder de geestelijken, die hem aan tafel verlangden bij zich te
zien. De maatschappelijke gebruiken en de rechten en plichten der
vriendschap eerbiedigde hij, ook wanneer het een offer van hemzelf

32.10 Page 320

▲back to top
- II/317 -
eiste, en waar hij ook heenging, overal was hij de raadgevingen van de
Heilige Geest indachtig: "Houd bespreking met personen van doorzicht en
al wat gij overlegt moet steunen op de wet van de Allerhoogste."(1)
Elders zullen wij er over spreken, hoe hij aan deze opgewekte bij-
eenkomsten wijding wist te verlenen. Wanneer wij echter de boven inge-
haalde brief nog eens herlezen, dan valt het ons op, dat voor Don Bosco
en voor zijn jongens het spreekwoord "Uit het oog, uit het hart", niet
opging. De jongens vervulden steeds zijn gedachten en hij de hunne. Hij
werd beschouwd als de verpersoonlijking van het sacrament der boete en
van Gods goedheid en genade en dat was de voornaamste reden waarom zij
zijn afwezigheid betreurden. Inderdaad zeiden de jongens in die eerste
jaren dikwijls in alle ongebolsterde eenvoud: "Die en die zonde zou ik
al wel duizend maal bedreven hebben, maar omdat dat Don Bosco verdriet
doet, doe ik ze niet, en ik zal ze nooit meer doen!"
Daarom was het, hoewel Don Borel, geholpen door de andere pries-
ters, het Oratorio heel goed deed lopen, alsof door de afwezigheid van
Don Bosco, de ziel en het hart ontbraken. Vandaar dat er aanhoudend over
hem gesproken werd; dat er voortdurend naar zijn gezondheidstoestand
geïnformeerd werd; dat men zichzelf en elkaar steeds afvroeg, wanneer
hij zou terugkomen; vandaar ook het levendige verlangen om hem weer
spoedig in hun midden te hebben. Toen hij enkele weken afwezig was uit
Turijn, begonnen de jongens hem met brieven lastig te vallen; daarna
spraken ze met elkaar af om hem in kleine groepjes te gaan opzoeken, wat
in het gaan en terugkeren toch een afstand van niet minder dan twintig
mijl betekende. Ze vertrokken meestal 's morgens en keerden 's avonds
terug. Soms hield hij hen daar en verleende enkelen onderdak, onder wie
Giuseppe Buzzetti. Behalve het genoegen van hem weer te zien en met hem
te praten, werden zij nog door iets anders tot een bezoek aan hem bewo-
gen en dat was de wetenschap, dat de jongens uit die streek hem al be-
gonnen te omstuwen, en een klein oratorio in zijn huis vormden. Toen zij
dat hoorden, kwamen enkelen er rond voor uit dat zij een beetje jaloers
werden en bevreesd, dat die jongens hem hun zouden afnemen. Op zekere
dag zei een van hen glimlachend tegen hem: "Och, komt u toch terug naar
Turijn, of anders komen wij met het hele Oratorio naar de Becchi." Maar
hij troostte hen door te zeggen: "Blijven jullie nu maar braaf, beste
jongens, en bidt, dan beloof ik jullie dat ik bij jullie terug zal zijn,
voordat in de herfst de bladeren beginnen te vallen."
Al was het hem niet mogelijk door die bezoeken volkomen van zijn
rust te genieten, noch van de kalme atmosfeer die de dokters hadden
voorgeschreven, niettemin betekenden ze voor hem een weldadige medicijn
en hun komst was voor hem een heerlijke troost. Hij sprak langdurig met
hen over wat er allemaal in het Oratorio was voorgevallen, stond soms
toe dat enkelen bij hem biechtten en gaf goede raad. De jongens spraken
vol geestdrift met de nieuwe vrienden van Castelnuovo en van Morialdo.
Zij vertelden de wonderlijkste dingen over Don Bosco, en zij zwegen
evenmin over het onverklaarbare gelui van de klokken, dat zij gehoord
hadden bij het naderen der kerk van de Madonna di Campagna; en daarom
(1) Ecclesiasticus 9, 22-23.

33 Pages 321-330

▲back to top

33.1 Page 321

▲back to top
- II/318 -
beweerden zij natuurlijk dat de jongens van het Oratorio de uitverkoren
zonen van de Allerheiligste Maagd Maria waren. De voorzichtigen hoorden
dergelijke verhalen echter niet graag, want de gedachten aan volgens hen
onbewezen bovennatuurlijke aangelegenheden stuitten hen tegen de borst.
Zij deden sommigen, opgehitst door de geschriften van Gioberti - die van
het werk van Don Bosco niets moest hebben - woedend uitroepen: 'Allemaal
jezuïetenstreken!" - De kwaadwilligen onder hen begonnen toen de spot te
drijven met onze goede Vader, en zij gekscheerden, dat niet alleen de
klokken, maar ook de belletjes van het altaar en van de sacristie, ja,
dat zelfs het orgel uit zichzelf gespeeld had, zonder dat er een mensen-
hand aan te pas kwam. En wanneer sommigen Don Bosco ontmoetten, aarzel-
den zij niet, hem op bittere toon verwijten te maken en hem van schijn-
heiligheid te beschuldigen. Maar Don Bosco, rustig als steeds, deed er
het zwijgen toe, liet de bui van deze opdringerige ijver over zich heen-
gaan, ofwel hij zette met enkele woorden zijn bedoelingen uiteen voor
wie naar hem luisteren wilden. Steeds en altijd bleef hij gelijkmoedig,
zowel tegenover lof als tegenover onrechtvaardige verwijten, tegenover
bijval zo goed als tegenover hoon. Hij deed, alsof hij de boosaardig-
heid van anderen niet merkte, ofwel probeerde hij hen te verontschuldi-
gen. "De liefde verdraagt alles."(1)
Daarin herkende men de ware volgeling van Jezus Christus. De uiter-
lijke en innerlijke versterving was zijn dagelijkse oefening. Op zekere
dag sprak hij met zijn pastoor, de theoloog Cinzano, over de vele bit-
terheden, die de rechtvaardige zielen in hun streven naar de volmaakt-
heid, dikwijls te verteren krijgen. Van lieverlee kwamen zij tot de
slotsom van de christelijke versterving, in het Evangelie voorgesteld
door het kruis; en zij stelden vast, dat dit kruis vooral ons diepste
innerlijk is, onze passies, de ijver om het kwaad van onze eigen natuur
te overwinnen, en het noodzakelijke lijden om in deze geestelijke strijd
de overwinning te behalen. Don Bosco, die het hele Nieuwe Testament van
buiten kende en het grondig overwogen had, besloot: "Dat kruis kunnen
wij dag noch nacht, geen uur en geen minuut neerleggen. We lezen in het
Heilig Evangelie dat de goddelijke Zaligmaker gezegd heeft: Si quis vult
post me venire, abneget semetipsum, et tollat crucem suam quotidie et
sequatur me."
De theoloog Cinzano viel hem op dat ogenblik in de rede: "Je voegt
in die tekst een woord in: dat quotidie staat niet in het Evangelie."
Waarop Don Bosco op zijn beurt: "Dat woord wordt inderdaad door drie
evangelisten niet genoteerd; maar let alstublieft eens op het Evangelie
van Lucas, hoofdstuk negen, vers drieëntwintig, dan zult u zien, dat ik
dat woord niet zonder meer heb ingelast."
De goede pastoor, die eveneens heel bedreven was in de gewijde we-
tenschap, had geen aandacht geschonken aan die tekst, en toen hij er
later met vrienden over sprak, onthulde hij de aandachtige ijver waarmee
Don Bosco de hele Heilige Schrift bestudeerd had, en hoe hij vooral de
voorschriften en raadgevingen opvolgde, die op bijzondere wijze zijn vu-
rige en heel gevoelige natuur breidelden. Verscheidene malen stelde Don
Cinzano dat treffende getuigenis van zijn geliefde leerling in het
licht.
(1) 1 Kor, 13,7.

33.2 Page 322

▲back to top
- II/319 -
Alleen in één enkel geval kon Don Bosco niet onverschillig blijven:
namelijk ten aanzien van het gevaar voor en het verlies van de zielen,
en bij het zien van God aangedane beledigingen.
In die dagen, zo vertelde ons Giuseppe Buzzetti, had hij een droom,
die hem bijzonder verdrietig stemde. Hij zag twee jongens - die hij ken-
de - en die uit Turijn vertrokken om naar de Becchi te gaan; maar toen
zij bij de brug over de Po gekomen waren, werden zij door een afschuwe-
lijk monster van vreselijke afmetingen in de rug aangevallen. Het be-
smeurde hen met zijn speeksel, wierp hen tegen de grond, en wentelde hen
zolang door het slijk, dat zij afschuwelijk waren om aan te zien. Don
Bosco vertelde zijn droom aan enkelen die bij hem waren, en hij noemde
ook de namen van de jongens van wie hij gedroomd had. De gebeurtenis
bleek geen pure fantasie geweest te zijn, want die twee ongelukkigen,
die het Oratorio verlaten hadden, gaven zich over aan allerlei soorten
ongeregeldheden.
Intussen ging zijn gezondheid steeds meer vooruit, en af en toe
maakte hij al lange voettochten, die hem erg veel goed deden. Tever-
geefs echter had hij Don Borel om een calendarium van het diocees ge-
vraagd, daar de dokters voet bij stuk hielden, en niet wensten, dat hij
zijn geest en zijn maag geweld zou aandoen, door dagelijks het brevier
te bidden. Om echter te voldoen aan zijn devotie, liet hij niet na elke
dag een deel van het officie te bidden, en al spoedig smaakte hij het
genoegen zijn verplichting helemaal te kunnen nakomen.
Als een steeds erkentelijke leerling, bracht hij, toen hij naar
Ponzano ging, om daar enkele dagen door te brengen bij zijn eerste leer-
meester Don Lacqua, ook een bezoek aan de apotheker Moioglio, die hem
eens, zoals we reeds verteld hebben, in een stormachtige nacht gastvrij-
heid had verleend. Van hier schreef hij aan de theoloog Borel, en uit
zijn brief, opgewekt, zoals al zijn brieven, kunnen wij zowel zijn ver-
langen opmaken om het Oratorio steeds beter in te richten, rekening
houdend met de opmerkingen van de theoloog, als zijn pogingen om een of
ander van zijn jongens een gelukkige toekomst te verzekeren. Deze brief
begint echter zo, dat wij er een vervolg in moeten zien van een al vroe-
ger verzonden brief die ons niet in handen is gekomen.
"Eerwaarde Heer,
Castello dei Merli
"Toen ik nog heel klein was, werden mij bepaalde verhalen verteld,
die ik in het verloop van de tijd fabelachtig vond. Thans zie ik met
mijn eigen ogen, dat zij alleszins gefundeerd waren.
"Stel u voor een groep heuvels te zien, hoge heuvels inderdaad, en
in het midden daarin een berg, die hen in hoogte overtreft. Als u deze
heuvels, na veel beklimmingen en afdalingen, achter de rug hebt, bevindt
men zich aan de voet van het Castello dei Merli, dat zich op het mooiste
punt van Monferrato verheft, op vier mijl van Moncalvo en acht van Ca-
sale gelegen. Op het eerste zicht lijkt dat kasteel, dat groot gebouw,
wel ontoegankelijk voor wie de doorgangswegen niet kent, díe van daar
naar de Merli leiden, ofwel de dikke muren ziet, die het kasteel op de
manier van slakkenhuizen verdedigen. Onder die dikke muren zijn grote en
diepe gewelven gegraven, die toegang verlenen tot een geweldige onder-
aardse ruimte.

33.3 Page 323

▲back to top
- II/320 -
Toen ik er voor het eerst de voet in zette, kwam het mij voor als
de grot van de fee Alcina, of de woning van de Magiër van Sabina of van
de Sibille van Cumae en dergelijke. Al die grotten verlenen deze plek
een somber en merkwaardig uiterlijk. Het kasteel, de grotten, hun diep-
te en lengte, waren voor verscheidene oude schrijvers aanleiding voor
tal van fabels en verhalen, waarvan ik er otioso tempore enkele zal ver-
tellen ...
Het is nu al een maand en enkele dagen dat ik uit Turijn hierheen
gekomen ben, en alles gaat steeds beter. Sinds een week heb ik ook weer
mijn hele brevier kunnen bidden, zonder er ook maar de minste last van
te ondervinden. Wanneer alles op die manier doorgaat, zal ik er tegen
Allerheiligen weer helemaal bovenop zijn. Daarom hecht ik er veel waar-
de aan, dat we verschillende aangelegenheden eens bespreken, en dat zou
het best op een maandag kunnen gebeuren, en zolang als het u mogelijk
is. De geschiktste dag zou maandag de 28ste van deze maand zijn. Gaat
dan naar het hotel "Het Gouden Kalf"; daar komt de reiskoets van Castel-
nuovo die tegen de avond vertrekt; ofwel - en dat zou me nog liever zijn
- kom maandagsmorgen met de omnibus naar Chieri; en ik zal ervoor zor-
gen, dat u daar een ezel vindt die heel bruikbaar is. Loopt, alvorens
te vertrekken, bij Don Cafasso langs, die ik ook iets zal zeggen over
een brief die ik hem zal schrijven. U moet me echter schrijven, wat u
denkt te doen, en me meteen berichten of ik voor wijn moet zorgen of
niet.
Vergeet niet mij een calendarium te sturen, waar ik grote behoef-te
aan heb. Wat Genta betreft, binnenkort zal ik daar een beslissend en
misschien gunstig antwoord over ontvangen. De aangeduide manier om naar
Castelnuovo te komen geldt ook voor Don Pacchiocchi (Pacchiotti) en voor
Don Bosio; maar heel in het bijzonder voor Don Pacchiotti, die beloofd
heeft naar Vezzolano te komen. Krijg ik mijn zin?
Ik heb enkele dagen bij een oude leermeester van me doorgebracht in
de buurt van het Castello dei Merli; de tweeëntwintigste van deze maand
zal ik thuis zijn voor de wijnoogst.
Ik groet u allerhartelijkst en wens iedereen alle goeds dat de Heer
hem geven kan. Vale et Valedic.
16 september
Uw allernederigste dienaar,
Bosco Giovanni."
Op het einde van zijn brief noemt Don Bosco de Vezzolanokerk. Dit
is een beroemde kerk, een geweldig gotische gebouw, in een door heuvels
omgeven vallei ten noorden van Castelnuovo, gebouwd, naar men zegt door
Karel de Grote, ter ere van Onze-Lieve-Vrouw. In zijn jeugd was zij
dikwijls het doel geweest van Don Bosco's wandelingen, en van tijd tot
tijd bracht hij er nog wel een bezoek.

33.4 Page 324

▲back to top
- II/321 -
H O O F D S T U K LIV
ONAANVAARDE RAADGEVINGEN - EEN WAARDEVOLLE RAAD -
ZOON EN MOEDER - EDELE EN GROOTMOEDIGE DOELEINDEN -
DE TRANEN DER MOEDERS
Drie maanden waren er nu verlopen sinds Don Bosco zich in de schoot
van zijn familie bevond, en dank zij de rust, de gezonde lucht en de
liefdevolle zorgen van zijn familieleden, mocht hij zich weer in een
volkomen herstelde gezondheid verheugen. Daarbij, geroerd door de tal-
rijke bezoeken, die de jongens hem brachten, om hem terug te voeren naar
Turijn, onder de druk van de liefdevolle brieven die zij hem schreven om
hem te doen terugkeren, had hij beloofd aan hun wens te voldoen. En elke
dag bekroop hem het verlangen naar het Oratorio terug te keren. Doch er
waren twee dingen, die hem besluiteloos maakten en die de vervulling van
zijn wensen tegenhielden. De raadgevingen van zijn vrienden, die het hem
afraadden en de onzekere situatie van zijn nieuwe woning in Valdocco.
"Het is nodig voor je", zeiden of schreven hem, nu eens de een, dan
de andere van zijn metgezellen, "het is nodig voor je, dat je eens een
jaartje rust neemt en je uit de buurt van het Oratorio houdt; anders
loop je telkens maar weer de kans dat je een inzinking krijgt, die je
ofwel volslagen ongeschikt maakt om te werken, of die je onvermijdelijk
naar het graf sleept. Blijf dus maar liever nog een poosje bij je fami-
lie; houd je alleen maar met gemakkelijke en lichte dingen bezig, dan
kun je in de toekomst, als je weer helemaal op krachten bent, opnieuw in
het strijdperk treden en zonder vrees je werk doen." Ook de Aartsbis-
schop en Don Cafasso waren die mening toegedaan. Zij hadden hem geschre-
ven en aangeraden te blijven. Zij verzekerden hem, dat zijn Oratorio in
goede handen was, dat hij in alle kalmte van zijn rust kon genieten, en
dat hij zich aan geen enkele bezorgdheid, van welke aard ook, moest
overgeven.
En inderdaad, als men naging welke grote moeilijkheden het Orato-
rio opleverde; als men dacht aan de zwakke lichaamsbouw van Don Bosco
en aan de gevolgen van de dodelijke ziekte, waaraan hij nog maar kort
tevoren als door een wonder was ontsnapt, kon men niet anders dan deze
voorstellen waarderen; doch gelukkigerwijze bracht een grote aantrek-
kingskracht Don Bosco ertoe, de zorg over zijn jongens weer op zich te
nemen, en hij betreurde het ten zeerste, vond het pijnlijk en onzegbaar
vervelend, dat men hem die hoger vermelde raadgevingen gaf. Daarom
dankte hij zijn vrienden, zowel mondeling als schriftelijk, voor hun
welwillende adviezen, en antwoordde als de apostel Paulus: "Sta mij toe,
dat ik ga waar de Heer mij roept. Hij, die almachtig is, en die neer-
slaat en opwekt, zal mijn krachten wel weten te doen toenemen en mij

33.5 Page 325

▲back to top
- II/322 -
de noodzakelijke gezondheid zoveel mogelijk terugschenken. En wanneer ik
dan toch nog zou moeten bezwijken, wat dan nog? Nihil horum vereor, nec
facio animam meam pretiosiorem quam me: ik vrees niet wat gij zegt, nog
acht ik mijn leven kostbaarder dan mijn ambt. Ja, ik zou tevreden zijn,
mijn loopbaan ten voordele van de arme jeugd te mogen eindigen."
Bij het vernemen van dit besluit, en er een beschikking van de He-
mel in ziende, stemden onder andere Don Cafasso en ook Mgr. Fransoni
erin toe, dat hij naar het Oratorio terugkeerde, doch met de vermaning,
dat hij zich gedurende enige tijd ertoe zou beperken, zich alleen onder
de jongens te laten zien, hen te leiden en hun te raden, maar dat hij
zich beslist zou onthouden van biechthoren, preken, les of catechismus-
onderricht geven en dergelijke. Don Bosco beloofde het, maar daarna
zullen wij hem weer precies zo zien doen als eerst. Toen het gesprek op
zekere dag daarop kwam, hoorden wij hem zeggen: "Aanvankelijk was ik wel
bezield van de goede wil om te gehoorzamen en mijn belofte te houden.
Maar toen ik naderhand zag, dat de theoloog Borel en zijn metgezellen
niet voor allen konden zorgen, en daardoor soms vele jongens op zondag
verstoken bleven van de biecht en van de onderrichting, was het mij niet
mogelijk langer met de handen in de schoot te blijven zitten. Ik hernam
daarom mijn gewone bezigheden, en in de vijfentwintig jaren en meer
daarna, heb ik geen behoefte meer gehad aan dokters of geneesmiddelen.
Dat heeft mij doen geloven, dat het niet geregelde arbeid is, die scha-
de toebrengt aan de lichamelijke gezondheid van het lichaam." Dat is
inderdaad zo, maar toch getuigde het vooral van zijn priesterlijke held-
haftigheid.
Nadat hij de moeilijkheden overwonnen had, die al te voorzichtige
vrienden hem aandeden, moest hij nog een andere, veel grotere uit de
weg ruimen. Toen hij in Turijn terugkeerde, moest Don Bosco zijn vast
verblijf in Valdocco betrekken, dicht bij het Oratorio, en hij leerde
ervaren hoe gevaarlijk het verblijf in die plaats was, hetzij door de
herberg van de Giardiniera, of door de aanwezigheid van bepaalde buren,
die een berispelijke levenswandel leidden.
In zijn nieuwe woning kon hij niet de beschikking hebben over de
hulp die hij in het Instituut van markiezin Barolo genoten had. Daarom
moest hij iemand in huis hebben; maar vanwege de genoemde omstandighe-
den kon hij niet de moed vinden, iemand in dienst te nemen, terecht
vrezend dat hij zo iemand zou blootstellen aan gevaren, die men zich
gemakkelijk kan voorstellen. Daarom bleef hij maar piekeren en vrezen.
Wie moest hem uit de moeilijkheid helpen? Wie moest hem de weg effenen
bij zijn komen en gaan in Valdocco?
Steeds speelt de vrouw een rol in al de kleine en de grote gebeur-
tenissen tot het ongeluk van de mensheid maar ook tot het heil der zie-
len. Het is hier de plaats niet om al de grote heldinnen de revue te
laten passeren, die door goddelijke wilsbeschikking in het oude en in
het nieuwe Verbond, een loffelijk aandeel hadden in de voltrekking van
verheven gebeurtenissen. Maar, zoals voor ons en voor de jeugd in het
algemeen de hechte fundering van het Oratorio en van het Huis van de
Heilige Franciscus van Sales een gebeurtenis van bijzonder grote bete-
kenis was, zo is het ook van belang ten aanzien van die stichting op
te merken, dat God beslist had eveneens aan de vrouw een belangrijk
aandeel toe te kennen. De moeders hadden er een aandeel in, die ijverig

33.6 Page 326

▲back to top
- II/323 -
en zorgzaam erop toezagen, dat hun eigen jongens naar het Oratorio zou-
den gaan. De dames hadden er een aandeel in, die met hun schenkingen en
hulpverlening de onderneming steunden; de vrouwelijke kloosterlingen
hadden er een aandeel in, door hun werk tot laat in de nacht, voor de
jongens die er werden opgenomen. Maar onder allen was er één vrouw, die
er een heel belangrijk aandeel in had; een vrouw, die in dat opzicht het
voorbeeld gaf, en al de anderen aantrok; een vrouw, die voor het eerst
op deze bodem de banier van de liefde plantte ten behoeve van de arme en
verlaten jongens, die haar terecht moeder noemden; een vrouw, die zich
voor deze onderneming als het ware aan het hoofd plaatste van een rij
van ontelbare anderen, die, misschien tot het einde der tijden, in haar
voetsporen traden, nog treden en die zij steeds zullen blijven drukken.
En die vrouw is Margherita Occhiena, de weduwe Bosco, de moeder van onze
onvergetelijke Vader.
Een goede huisvrouw als zij was voor de leiding van een gezin,
sterk genoeg om voor de materiële zorgen te kunnen opkomen, die Don
Bosco niet op zijn schouders zou kunnen nemen, geëerd door allen door
haar faam van grote vroomheid en door de genegenheid die zij opwekte,
moest zij eveneens door haar uitnemend gezond verstand, een trouwe en
kostbare hulp voor haar zoon zijn bij de zorg voor de jongens.
Toen Don Bosco dan ook vergeefs telkens weer overwogen had, hoe hij
zich uit de genoemde moeilijkheden moest redden, ging hij er met zijn
eigen pastoor in Castelnuovo over spreken en zette hem zijn zorg en zijn
vrees uiteen.
"Maar, je hebt je moeder toch"! antwoordde de pastoor zonder ook
maar een ogenblik te aarzelen. "Laat haar met je meegaan naar Turijn!"
Don Bosco, die dat antwoord voorzien had, wilde bedenkingen maken,
maar Don Cinzano hernam: "Neem je moeder mee. Je zult niemand vinden die
beter voor dat doel geschikt is dan zij. Wees gerust; je zult een engel
aan je zijde hebben!" - En een engel op aarde was Margherita inderdaad.
Onder een zo eenvoudig en beminnelijk uiterlijk ging een ziel schuil van
het zuiverste gehalte, die zodoende bereid was tot ieder heldhaftig of-
fer. Don Bosco keerde naar huis terug, overtuigd door de redelijke over-
wegingen, die de pastoor hem onder ogen gebracht had. Toch waren er nog
twee dingen die hem weerhielden. Op de eerste plaats was er het leven
van ontbering en van wisselende gewoonten, waaraan zijn moeder in die
nieuwe omstandigheden uiteraard onderworpen zou zijn. Op de tweede
plaats stond het hem tegen, zijn moeder een positie aan te bieden die
haar in een bepaald opzicht van hem afhankelijk zou maken. Don Bosco had
een heel grote verering voor de goede Margherita, en koesterde zoveel
eerbied voor haar, evenals hij tegenover haar een liefde voelde, die een
koningin zich niet beter zou hebben kunnen wensen van haar trouwste on-
derdaan. Voor Don Bosco was zijn moeder alles, en evenals zijn broer
Giu-seppe, was hij gewoon elk van haar verlangens als een onontkoombare
ver-plichting te beschouwen. Maar na alles nog eens rijpelijk overwogen
en gebeden te hebben en inziende dat hem geen andere keuze bleef, be-
sloot hij: "Mijn moeder is een heilige en dus kan ik haar het voorstel
doen!"
Op zekere dag had hij dus een gesprek met haar onder vier ogen en
zei:
"Ik heb me voorgenomen, moeder, naar Turijn terug te keren, om weer
bij mijn geliefde jongens te kunnen zijn. Daar ik voortaan niet meer in

33.7 Page 327

▲back to top
- II/324 -
het Refugium woon, zal ik iemand nodig hebben om voor me te zorgen; maar
van-wege bepaalde mensen, die bij me in de buurt wonen, zijn er aan de
plaats waar ik verplicht ben in Valdocco mijn intrek te nemen, gevaren
verbonden en dat laat mij geen rust. Ik heb dus iemand naast me nodig
van onbesproken moreel gedrag en een beschermster om alle kwaadwilligen
iedere reden voor achterdocht of spot te ontnemen. U alleen zou die be-
zorgdheid van me kunnen wegnemen; zou u niet graag bij me willen wonen?"
Daar de vrome vrouw niet bedacht was op dit voorstel, bleef zij
even in gepeins verzonken en antwoordde toen: "Beste jongen, je kunt je
voorstellen wat het mij kost dit huis te verlaten, je broer en de ande-
ren, maar wanneer jij denkt, dat het God behaagt, ben ik bereid je te
volgen."
Don Bosco stelde haar in dat opzicht gerust, dankte haar en be-
sloot: "Laten we dan alle zaken regelen, en na Allerheiligen zullen we
vertrekken."
Het besluit, haar huis te verlaten, betekende inderdaad een zwaar
offer voor Margherita Bosco; want daar was zij over alles heer en mees-
ter, bemind en geëerbiedigd door allen, groten en kleinen, en het ont-
brak haar in haar omstandigheden aan niets om gelukkig te zijn. Niet
minder pijnlijk was het offer van de andere familieleden, die, wanneer
ze wisten dat zij zou vertrekken, heel bedroefd waren. Zij verloren een
moeder, die trouw de voorschriften in praktijk bracht waarover de heili-
ge Paulus spreekt in zijn brief aan Titus: "Zo moeten ook oudere vrouwen
zich gedragen zoals het heiligen betaamt, geen kwaad spreken en niet
verslaafd zijn aan de wijn, maar goede raad geven. Dan zullen zij de
jongere vrouwen leren hun man en kinderen lief te hebben, verstandig te
zijn, kuis, huishoudelijk, vriendelijk, onderdanig aan hun man, opdat
het Woord van God niet gelasterd wordt." (1) Maar in dat huis heersten,
met de heilige vreze des Heren, vrede en orde; en bij de gedachte aan
het edele en edelmoedige doel waarvoor zij wegging, deed iedereen er
daarom gelaten het zwijgen toe. Margherita ging bij haar zoon wonen,
niet om een gemakkelijker en prettiger leven te kunnen leiden, maar om
met hem de lasten en moeilijkheden te delen die vereist werden door de
zorg voor honderden arme en verlaten jongens. Zij deed het, niet uit
begeerte naar tijdelijk voordeel, maar uit liefde tot God en de zielen,
omdat zij wist dat het ambt dat Don Bosco op zich genomen had, wel verre
van hem gewin of voordeel te verschaffen, echter de grootste inspanning
van hem vergde en dat hij bovendien overal naar aalmoezen moest vragen.
Maar zelfs die overweging weerhield haar niet; de bewondering voor de
moed en de ijver van haar zoon, deed haar zich veeleer aangespoord voe-
len om hem te vergezellen en na te volgen, tot de dood toe. Gelukkig de
priesters die zulke deugdzame moeders hebben!
Toen zich in de omgeving echter het gerucht verspreidde, dat moeder
Margherita met haar priesterzoon in Turijn zou gaan wonen, volgde er
voor Don Bosco een onverwacht schouwspel. Wij hebben er elders al op
gewezen, dat hij gedurende de tijd dat hij voor herstel in de Becchi
was, geheel in de lijn van zijn niet te onderdrukken neiging, tal van
jongens om zich heen verzameld had van de boerderijen in de buurt, en
dat hij er ongeveer een Oratorio in het klein gevormd had. Ingenomen
(1) Tit. 2, 3-5.

33.8 Page 328

▲back to top
- II/325 -
door zijn zachtmoedige en beminnelijke manier van doen, waren die jon-
gens hem al zoveel genegenheid gaan toedragen, dat zij in de loop van de
week nog alleen maar aan de komende zondag dachten, om weer bij hem te
kunnen zijn. En de ouders, vooral de moeders onder hen, die hun kinderen
op een dergelijke manier verzorgd zagen, opgevoed en onderwezen, waren
daar zo voldaan over, dat zij uitdrukking gaven aan het verlangen, dat
de goede priester nooit meer uit de plaats vandaan zou mogen gaan, opdat
hij zijn liefdevolle arbeid daar zou kunnen voortzetten. Dat hadden zij
tot nu toe gehoopt. Toen zij echter te horen kregen, dat hij samen met
zijn moeder voorgoed weg zou gaan, begaven zij zich naar zijn woning, en
met al de welsprekendheid waartoe hun taal hen in staat stelde, begonnen
zij op een heel bewogen manier hem ertoe over te halen toch te blijven.
"Als er kosten mee gemoeid zijn, willen we die wel dragen", zegden
ze.
"Als ik u niet genoeg geld kan geven, zal ik u geweven stoffen ge-
ven", verzekerde een der vrouwen.
"Ik bied u eieren en kippen", beloofde een andere.
"Wees maar niet bang", brachten tal van andere vrouwen in het mid-
den, "wees maar niet bang; wij zullen het u aan niets laten ontbreken
en u graan verschaffen, maïs zoveel als we bezitten; maar blijf hier en
beroof ons niet van zoveel goeds, ons niet en onze jongens niet."
Toen ze daarna inzagen dat al hun smeekbeden en aandrang nutteloos
waren, omdat Don Bosco immers toch nooit zijn eigen belang en gemak
zocht, en heel zijn wil alleen op het belang van Jezus Christus gericht
was, begonnen verschillende vrouwen en hun jongens hartverscheurend te
schreien waardoor zij de gelijkmoedigheid van Don Bosco niet weinig ge-
weld aandeden.
Met het zenden van een kleine voorraad groenten, graan en maïs naar
Turijn, en met orde op de huishoudelijke zaken te stellen, was het in-
tussen zo stilaan 3 november 1846 geworden, een dinsdag, en de dag die
vastgesteld was voor het vertrek.

33.9 Page 329

▲back to top
- II/326 -
HOOFDSTUK
LV
HET VERTREK UIT DE BECCHI - DE BLADWIJZERS
IN HET BREVIER -AANKOMST IN VALDOCCO - DE THEOLOOG
VOLA - ARMOEDE, ELLENDE EN TEVREDENHEID -
FEESTELIJKE ONTVANGST - DE BRUIDSSCHAT.
De kleinkinderen van Margherita Bosco huilden tranen met tuiten,
toen zij haar op de drempel van hun huisje zagen staan, op het punt te
vertrekken; maar de moedige vrouw troostte hen met de verwachting hen
spoedig weer te zien; zij maakte zich uit hun armen los, en samen met
haar zoon begaf zij zich op weg naar Turijn. Zij droeg een mand met
wasgoed, waartussen nog enkele onmisbare voorwerpen. Don Bosco had wat
schriften bij zich, een missaal en zijn brevier. Daarin had hij om zo
te zeggen een programma staan, een gedragsregel, om hem steeds onder
ogen te hebben, en die bestond uit een bepaald aantal bladwijzers, waa-
rop hij een uitspraak geschreven had, ontleend aan de Heilige Schrift,
aan de Heilige Vaders of aan een of andere Italiaanse dichter. Daar
heeft hij ruim veertig jaar gebruik van gemaakt en na zijn dood vonden
wij ze terug op de tafel in zijn kamer, in dit heilige boek. Wij schrij-
ven ze hier over en vertalen de teksten in het Italiaans, met een korte
toelichting, opdat ook degenen die de Latijnse taal niet machtig zijn
het zouden kunnen begrijpen.
Grondregels uit de Heilige Schrift: 1. Omnia flumina intrant in ma-
re et mare non redundat.(1) Alle rivieren stromen uit in zee en toch
wordt de zee nooit voller. - Ordenende voorzienigheid! – 2. Bonus Domi-
nus et confortans in die tribulationis.(2) Maar goed is Jahwe ook, een
toevlucht in tijden van nood. - Godsvertrouwen! – 3. Longe fac a muliere
viam tuam et ne appropinques foribus domus eius.(3) Houd uw weg op grote
afstand van haar, nader nooit de deur van haar huis. - Vermijden van
iedere gevaarlijke gelegenheid! – 4. Accipite disciplinam meam et non
pecuniam: doctrinam magis quam au-rum eligite.(4) Neemt dus aan wat ik u
voorhoud, liever dan zilver, ja, liever dan goud, wat ik u leer. - Ver-
achting van aardse goederen! – 5. Cognovi quod non esset melius nisi
laetari et facere bene in vita sua.(5). Zo ben ik tot het inzicht geko-
men, dat alleen dit goed voor hem is: zich te verheugen en zich goed te
(1) Pred. 1,7
(2) Nah. 1,7.
(3) Spr, 5,8.
(4) Spr. 8,10.
(5) Pred. 3,12.

33.10 Page 330

▲back to top
- II/327 -
doen in zijn leven. - De Opgewektheid die ontspringt aan de vrede des
harten! – 6. Honora Dominum de tua substantie... et implebuntur horrea
tua saturitate, et vino torcularia tua redundabunt.(1) Eer Jahwe met al
wat gij bezit... Dan worden uw schuren met overvloed gevuld en uw kuipen
zullen overvloeien van drui-vensap. - God laat zich in edelmoedigheid
niet overtreffen! – 7. Si est tibi intellectus, responde proximo tuo;
sin autem, sit manus tua super os tuum, ne capiaris in verbo indisci-
plinato et confundaris.(2) Beschikt gij over doorzicht, antwoord dan uw
naaste; zo niet, leg dan de hand op uw mond, om niet in enig onwijs
woord gevangen en beschaamd gemaakt te worden. - Denk na alvorens te
spreken. – 8. Referet unusquisque prout gessit in vita sua.(3) Want
allen moeten wij eens voor Christus' rech-terstoel verschijnen, opdat
ieder het loon ontvangt voor wat hij in dit leven heeft gedaan, goed of
kwaad. - Denk steeds aan de eeuwigheid! - 9. Fili, eleemosynam pauperes
ne defraudes, et oculos ne transvertas a paupere.(4) Mijn zoon, weiger
de arme nooit het levensonderhoud, laat de ogen der behoeftigen niet
hunkeren. - De aalmoes is een liefdeplicht! – 10. Ne glorieris in con-
tumelia patris tui.(5) Tracht uzelf niet te verheffen door minachting
van uw vader, want in het versmaden van hem ligt geen eer voor u. - Zo
moeten wij onze eer en die der oversten verdedigen! - 11. Omnis iniuriae
proximi ne memineris, et nihil agas in operibus iniuriae.(6) Koester
geen wrok tegen uw naaste, om welk onrecht dan ook, en neem geen deel
aan daden van geweld. - Allen beminnen om allen tot God te brengen!
Op vier van die blaadjes stonden uitspraken van de Heilige Vaders:
- 1. Si quid in te pravum deprehenderis, corri: quod rectum, tene; quod
deforme, compone; quod pulcrum, excole; quod sanum, serva; quod infir-
num, corrobora; Dominica praecepta infaticabiliter lege, et per haec,
quid cavendum est quidve sectandum tibi sit, sufficienter instructus,
agnosce. (7) Als ge in uzelf iets verkeerds opmerkt, verbeter het; ver-
zorg, wat goed is; cultiveer wat schoon is; wat gezond is, behoed het;
versterk wat zwak is; volg onvermoeid de voorschriften des Heren op, en,
door middel daarvan voldoende onderricht, onderken wat ge moet vermijden
en wat ge dient na te streven. - Voortdurend onderzoek van zijn eigen
gedragingen! 2. Teneas fidem, nec peregrinam, quamvis tibi prudens cal-
lidaque videaris, doctrinam recipias. (8) Houdt u aan het geloof, en
omhels geen enkele nieuwe leer, dan kunt ge er zeker van zijn wijs en
voorzichtig te handelen. - Nederige en gehele onderwerping aan de lerin-
gen van de Kerk. – 3. Portate, fratres mei, vobiscum clavem cellulae,
portate et clavem linguae.(9) Broeders, draagt de sleutel van de cel met
u mee, maar vergeet de sleutel van de tong niet. - Zorgvuldig geheimen
bewaren. – 4. Validiora sunt exempla, quam verba, et plus est opere do-
cere quam voce. (10) Voorbeelden zijn werkzamer dan woorden, en het is
veel meer waard te onderrichten met de werken dan met de stem. - Voor
anderen een voorbeeld zijn van christelijk gedrag. – 5. Nostrae divi-
tiae nosterque thesaurus lucra sint animarum, et in arca nostri pecto-
ris recondantur talenta virtutum.(11) Het winnen van zielen moet onze
rijkdom en onze schat zijn; en in de ark van ons gemoed mogen de talen-
ten van onze deugden zijn opgesloten. - IJver en nederigheid!
(1)Spr, 3, 9-10. - (2)Ecclesiasticus, 5,14. - (3)2 Kor. 5,10. - (4)Eccl. 4,1. -
(5)Eccl. 3,12. - (6)Eccl. 10,6. - (7) H. Bernardus ad Sac. - (8)H. Hiëronymus ad Demet.
- (9)H. Petrus Damiani. - (10)H. Mass. Serm. 67. - (11)H.Petrus Damiani. Cont.Cap.

34 Pages 331-340

▲back to top

34.1 Page 331

▲back to top
- II/328 -
Tenslotte staan er op twee velletjes enkele versregels van Dante en
van Silvio Pellico; in de eerste leest men de gedachte aan het hemelse
vaderland, en in de tweede de genegenheid voor het aardse vaderland.
1. De Hel. 34. Wij stegen op, hij eerst en ik als tweede,
Zozeer, tot ik iets van de schone dingen
Die de hemel draagt, door een ronde opening zag;
Hieruit traden wij naar buiten om de sterren weer te zien.
De Louteringsberg. 33.
Ik keerde terug van de allerheiligste golven, Gelouterd, en gereed tot
stijgen naar de sterren.
ren.
2.
Het Paradijs. 33. De liefde, die de zon beweegt en de andere ster-
Als Italië aan elke grote deugd gelooft en alle genade verwacht van
God, zal het gelovend en hopend eeuwige waarheid beminnend verwer-
ven.
Pellico.
Dat zijn de aantekeningen die in het brevier te lezen staan.
Doch volgen wij thans weer de stappen van Don Bosco en zijn moeder,
terwijl zij de heuvels van Castelnuovo afdalen. Zij reisden letterlijk
als de apostelen, dat wil zeggen te voet, sprekend over God en de godde-
lijke dingen. Toen zij de stad Chieri bereikt hadden, rustten ze een
poosje bij de advocaat Vallimberti, met wiens gezin de Bosco's goede
betrekkingen onderhielden. Na wat opgeknapt te zijn, vervolgden zij hun
weg en bereikten tegen de avond Turijn.
Toen zij de zogenaamde Rondo bereikten, het tegenwoordige kruispunt
van de Valdoccostraat met de Koningin Margheritabaan, dus niet ver van
de nieuwe verblijfplaats, hadden zij een aangename ontmoeting, die hier
in de herinnering verdient gebracht te worden. Zij ontmoetten daar na-
melijk de theoloog Giovanni Vola junior, een ander ijverige priester uit
Turijn, die, toen hij Don Bosco maar even in het oog gekregen had, zich
haastte hem tegemoet te gaan. Nadat hij Don Bosco hartelijk gelukgewenst
had met zijn herkregen gezondheid, bekeek hij hem en zijn moeder eens
aandachtiger en vroeg: "Hoe komt het dat u er allebei zo vermoeid en
stoffig uitziet?"
"We komen van bij ons thuis."
"En waarom bent u te voet gekomen?"
"Omdat het ons hieraan ontbreekt", en glimlachend wreef Don Bosco
de toppen van duim en wijsvinger over elkaar, om aan te duiden dat ze
geen geld hadden.
"En waar gaat u wonen?"

34.2 Page 332

▲back to top
- II/329 -
"Ik heb hier mijn moeder bij me," antwoordde Don Bosco, "en ik ga
met haar in het huis van Pinardi wonen in de buurt van het Oratorio".
"Maar op welke manier denkt u er zich doorheen te slaan? U hebt
geen ambt en geen inkomsten meer, hoe kunt u dan leven in deze stad?"
"Daar stelt u me een vraag, waar ik op het ogenblik geen antwoord
op geven kan; in alle geval beveel ik me in de handen van Onze-Lieve-
Heer aan, en ik hoop dat hij niet zal nalaten me te helpen."
"En is er hier thuis iemand die voor u zorgt?"
"Nee, niemand."
"Maar u hebt toch zeker wat om te eten in voorraad?"
"Wat moet ik u daarop antwoorden! Dat is iets waar ik nog eens over
na moet denken, Maar stel u gerust; de Voorzienigheid zal daar wel om
denken."
"Jawel, jawel..." hervatte de brave theoloog, onder de indruk van
een zo vast vertrouwen en zoveel moed; "maar intussen... en als ik
wist.. als ik kan" - en hij tastte in zijn zak. - Ik bewonder u alles-
zins," vervolgde hij, "en ik heb alle respect voor u; maar, neem dit
alvast" - en met die woorden haalde hij zijn horloge te voorschijn en
overhandigde het hem.
"En u dan," merkte Don Bosco ontroerd op, "ontrieft u dat niet?"
"Ik heb er thuis nog een. Verkoop dat maar en zorg dat u het nood-
zakelijkste aanschaft, Ik hoef niet te weten hoe laat het is, als ik
naar huis ga."
Don Bosco dankte hem, keerde zich toen tot zijn moeder en zei:
"Kijk, is dat nu geen bewijs dat de goddelijke Voorzienigheid aan ons
denkt? Laten we dus goede moed houden."
Een paar honderd meter verder, bevonden zij zich bij hun nieuwe wo-
ning. Deze bestond uit twee slaapkamertjes, waarvan er een ook voor keu-
ken moest dienst doen. De andere twee plaatsen bleven voor het ogenblik
nog leeg, De inrichting bestond uit twee kleine bedden, twee banken,
twee stoelen, een kist, een tafeltje, een keteltje, een kasserol met een
paar borden, en voor die eerste nacht moeten wij daarbij dan ook nog een
horloge opnoemen, dat de volgende dag verkocht zou worden, Zoals men
ziet, heersten er in huis bittere armoede en gebrek.
Dat gebrek en die ellende, die ieder ander steen en been zouden
hebben doen klagen en volkomen hebben ontmoedigd, verheugde daarentegen
Don Bosco en zijn moeder, die zich glimlachend tot hem wendde en zei:
"Thuis moest ik van de vroege morgen af overal rondlopen om op alles toe
te zien, ik moest helpen en alles regelen; maar als ik dat hier zo zie,
zal ik het hier veel rustiger kunnen hebben en me minder hoeven in te
spannen," Hierna begon zij goedgehumeurd en tevreden te zingen: Guai al
mondo, Se ci sente, Forestieri Senza niente. Wee de mensen, die zich
niet thuis voelen in de wereld zonder centen
Intussen hadden enkele jongens van het Oratorio, onder wie zich
Stefano Castagno bevond, zich nieuwsgierig opgesteld onder het venster
van het huis, om Don Bosco te kunnen zien, en plotseling voegde zijn
stem zich bij die van zijn moeder, lofliederen zingend: Angioletto del
mio Dio. Het gezang duurde wel langer dan een uur, terwijl Don Bosco

34.3 Page 333

▲back to top
- II/330 -
tegen de muur boven het bed een kruisbeeld ophing, een plaat van Onze-
Lieve-Vrouw, een lijstje met het Agnus Dei van was, een palmtakje van
Palmzondag, een klein bakje met wijwater en de gewijde kaars Hij was erg
gehecht aan deze devotievoorwerpen en had er grote eerbied voor. Ook be-
vestigde hij een paar platen aan de muur, waarop hij verschillende tek-
sten had laten drukken Op een ervan las men de spreuk van de Heilige
Franciscus van Sales: Da mihi animas caetera tolle, een motto dat hij
van het begin van zijn priesterlijke loopbaan tot zijn devies gekozen
had, en dat hij tot zijn dood trouw zou blijven; hij kende geen ander
verlangen dan een zo groot mogelijk aantal zielen zalig te maken Op een
tweede kaart stond geschreven: Una cosa sola è necessaria: Salvar l'ani-
ma, slechts één ding is noodzakelijk: de ziel redden. Een derde, die bo-
ven de deur hing, droeg de christelijke groet: Geloofd zij Jesus Chris-
tus.
Toen Don Bosco op die manier zijn eigen kamer in orde had gemaakt
en zijn moeder had geholpen bij het inrichten van de hare, en toen hij
Don Cafasso en de andere vrienden een bezoek gebracht had wachtte hij de
volgende zondag af.
Onmogelijk de uitgelaten vreugde te beschrijven van de jongens, die
al van zijn komst gehoord hadden, toen zij, die dag, in het Oratorio
gekomen, hem in hun midden zagen verschijnen. En dat verheugde hen des
te meer, omdat zij in zijn genezing duidelijk een gevolg zagen van een
ingrijpen van Onze-Lieve-Heer en van Onze-Lieve-Vrouw. Een grote schare
nieuwe jongens, die door hun kameraden Don Bosco hadden leren kennen en
ernaar verlangden kennis met hem te maken, voegden hun applaus en ge-
juich bij dat van de menigte die hem omstuwde en hem hartelijk bejubel-
de, Wat de vreugde voor allen de kroon opzette, was de gedachte, dat men
van nu af aan op iedere uur van de dag Don Bosco een bezoek zou kunnen
brengen, zonder dat iemand het kon verbieden.
Toen Don Bosco zich 's avonds temidden van de jongens bevond, werd
hem op een teken van de theoloog Carpano een stoel aangeboden en hij
werd uitgenodigd daarin plaats te nemen; al spoedig stelden de jongens
zich in een halve cirkel voor hem op en lieten een ruime plaats open
voor een zangkoor, dat plechtig een hymne aanhief, waarvan de niet ge-
heel vlekkeloze tekst van de theoloog Carpano, en de muziek, waarschijn-
lijk van de theoloog Nasi was. Het was naar de vorm niet bepaald klas-
sieke poëzie, maar de uitwerking ervan was dat wel, en het was ook de
eerste maal, dat het in het Oratorio weerklonk om de geliefde Vader te
huldigen Het gedicht werd goed bewaard door Giuseppe Buzzetti, die toen
deel uitmaakte van het koor en het ons kort voor zijn dood ter hand
stelde Het gedicht luidde:
Mesta mesta la pupilla
Cerco invan tra nubi e monti
La magion lieta e tranquilla
U' albergavi, o buon pastor.
Lunghe notti, eterni giorni!
Non parea che il sol movesse
E l'aurora non riedesse
Questo giorno a rischiarar
Come augei nel nido stretti, Chiusi gli occhi, aperto il becco, Don-
dolando il capo inqueti, Stanno ansiosi ad aspettar.

34.4 Page 334

▲back to top
- II/331 -
La lor madre che un insetto Lungi lungi ando a cercar; Cosi noi sot-
to il tuo tetto Mesti ognor ti attendevam
Con fervor sia grazia a Dio, Or che lieto è a noi venuto L'uomo sag-
gio, l'uomo pio, L'uomo adorno di virtù.
Een ander aandenken aan dat feest bezitten we niet, noch weten wij,
wat Don Bosco toen tegen zijn jongens zei. Maar wij zullen het wel niet
ver mis hebben, wanneer wij veronderstellen dat hij tot uitdrukking
bracht, wat hij heel diep in zijn hart voelde en wat steeds diepe indruk
maakte. Hij was altijd bereid om zich voor hen in te spannen, ontberin-
gen te dragen, zich alle mogelijke moeiten te doen, hopend op het eeuwi-
ge loon wanneer hij hen allen tot de zaligheid wist te brengen.
Zo hervatte Don Bosco dus op die zondag, 8 november 1846, de zon-
dagsdiensten, die er ongeveer op dezelfde manier gevierd werden als in
de parochiekerken. Meermalen per week nodigde hij de grotere en minder
ontwikkelde jongens bij zich thuis uit, hoe en wanneer het voor hen best
paste, en hij besteedde uren en uren eraan, om hun de catechismus en de
geloofswaarheden bij te brengen, een bezigheid, die hij jarenlang vol-
hield. Heel dikwijls wekte hij hen op om te biechten, want dit sacrament
beschouwde hij als de voornaamste grondslag van zijn systeem van hervor-
ming en voor een blijvende morele waarborg, en ook omdat hij hun een
duidelijk besef wilde bijbrengen van de noodzakelijkheid om goed en
kwaad wel te onderscheiden. Voor de zonde bracht hij zijn toehoorders
een levendige afschrik bij, want bij het bespreken van de hel, toonde
hij zichzelf van de uiterste schrik bevangen, wanneer hij over de eeuwi-
ge straffen sprak. Daarom luisterden zij naar hem en volgden zij zijn
raad op; en degenen, die op het punt stonden een eerste diefstal te be-
gaan, of de eerste schrede te doen op het hellende vlak van de ondeugd,
werden door hem daarvan weerhouden, hij bracht hen tot beter inzicht,
steunde en hielp hen! In Don Bosco hadden zij al hun vertrouwen gesteld,
omdat zij de overtuiging met zich droegen, dat hij van hen hield.
Professor Francesco Maranzana, die in zijn jeugd jarenlang getuige
geweest was van deze bewonderenswaardige invloed van Don Bosco, schreef
daar in 1893 in de volgende bewoordingen over: "De vurige en hartgron-
dige liefde, die Don Bosco de jongens toedroeg, straalde uit zijn blik
en klonk zo overtuigend in zijn woorden, dat allen er wel van doordron-
gen moesten zijn, zij konden er niet aan twijfelen, en zij werden door
een geheimzinnig gevoel van vreugde doorstroomd, als zij zich tegenover
hem bevonden; dit effect, gevoegd bij het beminnelijke en zachtaardige
gezag dat, door zijn levendig godsdienstig gevoel en door zijn deugd-
zaamheid, zijn hoofd als met een hemelse aureool omkranste, had tot ge-
volg dat er met de grootste aandacht geluisterd werd naar alles wat hij
zei; en wanneer Don Bosco sprak, was het hun alsof God zelf het woord
tot hen richtte. En het is door deze machtige invloed op de ziel van
zijn leerlingen dat men bepaalde dingen kan begrijpen, die anders onge-
loofwaardig zouden geschenen hebben, Iedereen weet immers hoe lichtzin-
nig jongens van nature zijn en hoe onbestendig in hun goede voornemens.
Wanneer het om iets nieuws ging, kon de nieuwsgierigheid hen er wel toe
brengen zich een of andere opoffering te getroosten; maar hoe moet men

34.5 Page 335

▲back to top
- II/332 -
verklaren, dat zij er niet tegen op zagen, verscheidene uren lang zwij-
gend en geknield op de grond te zitten, in afwachting dat zij bij hem
konden biechten? Welke geheimzinnige macht was in staat honderden jon-
gens, die voordien gewend waren langs de straten te zwalken, of over het
land en langs de oevers der rivieren te dwalen, jongens die geen andere
gevoelens kenden dan het dierlijke instinct, welke wonderlijke macht
wist hen van alle kanten rond een arme priester samen te doen stromen?
Welk loon, welke lof hadden zij hopen te verwerven, door hem te volgen,
terwijl hij immers gedwongen was, zijn tenten nu eens op de ene, dan
weer op een andere plaats op te slaan, en van het ene huis naar het
andere te trekken, zelfs naar een weiland onder de blote hemel, en zulks
terwijl de jongens in aantal toenamen en steeds opgewekter werden?
"Waar kon zoveel godsvrucht en zoveel standvastigheid vandaan ko-
men? Dat was niets anders dan het woord van Don Bosco! Hij veroverde de
harten, hij hief ze ten hemel en oefende op zijn toehoorders die onuit-
sprekelijke en zachtmoedige bekoring uit, die wij allen hebben ondervon-
den: zijn blik was voldoende daartoe, zijn glimlach kon een jongen,
wiens gesteltenis minder goed was, moed inpompen, en als op toverslag de
verveling doen verdwijnen, en ook de onaangenaamste plaats vervullen met
een aangename en mooie sfeer,. Er werd blijkbaar naar Don Bosco geluis-
terd, omdat hij de anderen wist te vervullen met zijn liefde en met zijn
geloof; en het geloof van Don Bosco was er een, dat in staat was bergen
te verzetten."
Maar hoe groot de overwinningen ook waren die zijn liefde wist te
bewerkstelligen, om de waarheid te zeggen was zijn materiële positie,
bij het intreden van het koude jaargetijde, wel bijzonder kritiek.
Daar hij niet meer aan het Instituut van markiezin Barolo verbon-
den was, ontving hij geen stipendium meer, en was hij geheel zonder in-
komsten, Er waren middelen voor zijn dagelijks onderhoud nodig; hij had
geld nodig voor de nieuwe en hoge huur; voor het herstel van de oude
omheiningsmuren, en voor het opbouwen van nieuwe, heel dikwijls moest
hij voor kost en kleding zorgen van arme jongens, die leden van honger
en kou. Inderdaad stonden er dagelijks bij de uitgang jongens die brood
vroegen, of schoenen, kleren, kousen, waarzonder zij niet naar hun werk
konden; en hij noch moeder Margherita konden het over hun hart verkrij-
gen hen zonder hulp weg te zenden. Vooral daardoor was na enkele weken
de kleine voorraad levensmiddelen, die zij uit de Becchi hadden laten
komen, al uitgeput en waren kleding en ondergoed al uitgedeeld, Hoe
moest het nu verder? Met welke middelen moest men een werk voortzetten,
dat met de dag meer eisen stelde? Weliswaar hadden enkele weldoeners,
bij het vernemen van het nieuws dat Don Bosco weer terug was, wat fles-
sen wijn gestuurd, wat brood, koeken, rijst en boter; maar al gauw was
alles op.
Hoewel beiden hun vertrouwen op de korenschuren en schatkamers van
de goddelijke Voorzienigheid gesteld hadden, lieten zij toch geenszins
na, van hun kant al het mogelijke te doen dat van hen afhing, teneinde
niet zo dadelijk op een mirakel te moeten rekenen. - "Laten we doen wat
we kunnen", riep Don Bosco uit, "en de Vader der barmhartigheid zal ons
het ontbrekende dan wel verschaffen." Daarom nam hij, in overeenstemming
met zijn moeder, het besluit, enkele stukjes grond en wijngaard te ver-
kopen, die zij in hun geboortestreek bezaten. Daar dit nog niet voldoen-
de was, liet zijn moeder haar bruidsschat overkomen, die zij tot dan toe
zorgvuldig intact gehouden had: kleren, ringen, oorhangers, halssnoeren.

34.6 Page 336

▲back to top
- II/333 -
Toen zij een en ander had ontvangen, verkocht zij een deel ervan, de
rest gebruikte zij om er de kapel van het Oratorio, die er maar armzalig
uitzag, mee te verfraaien. Van sommige kledingsstukken konden misgewaden
gemaakt worden; van het linnengoed werden superplies gemaakt, koorhem-
den, en altaardwalen. Dit alles werd gemaakt door mevrouw Margherita
Gastaldi, die van dat ogenblik af een werkzaam aandeel begon te nemen in
de behoeften van het Oratorio. De opbrengst van de halskettingen diende
voor de aankoop van borduursel en garnituur van de paramenten.
Hoezeer de brave vrouw ook aan de dingen van deze wereld onthecht
was, toch deed het haar erg veel leed zich te ontdoen van deze kostbare
souvenirs. Een keer, dat zij erover sprak, hoorden wij haar zeggen:
"Wanneer ik die voorwerpen voor de laatste keer in mijn handen zag om
ze te verkopen, of er iets anders van te maken, voelde ik me enigszins
treurig van spijt; maar als ik dat maar even gewaar werd, zei ik: "Ga
weg; welk beter gebruik kan ik ervan maken, dan om er de honger mee te
verdrijven en arme jongens te kleden, en het te doen dienen tot meerdere
eer van de Hemelse Bruidegom in de Kerk?" En dan voelde ik me zo tevre-
den, dat, wanneer ik ook nog honderd andere bruidsschatten zou hebben
bezeten, ik er zonder enige spijt afstand van gedaan zou hebben." Zij
bracht in praktijk de uitlating, die zij zo dikwijls uit de mond van
haar zoon hoorde: "Wanneer het erom gaat een zo goede vader te dienen,
als Onze-Lieve-Heer, moet men tot iedere opoffering bereid zijn."

34.7 Page 337

▲back to top
- II/334 -
HOOFDSTUK
LVI
HET HUIS PINARDI EN OMGEVING - NIEUWE VERHURINGEN - DE
HERBERG GIARDINIERA - STUITENDE GEBEURTENISSEN.
Wij menen er onze medebroeders een genoegen mee te doen, wanneer
zij hun een nauwkeurige beschrijving geven van het oorspronkelijke Ora-
torio, en hun de landelijke armoedigheid schetsen van de omgeving, waar-
in de Sociëteit van de Heilige Franciscus van Sales zich aanvankelijk
ontwikkelde. Een van onze oude metgezellen en vrienden, de schilder Be-
lisio, had er een nauwkeurige tekening van bewaard De voorgevel van het
huis zag op het zuiden uit en bezat alleen aan die kant deuren en ven-
sters. Het woongedeelte ervan bestond uit een gelijkvloerse en een bo-
venverdieping, die beide zeer laag waren; het besloeg de ruimte van de
tegenwoordige zuilengaanderij, van de kerk van de Heilige Franciscus
van Sales tot aan de vijfde pilaar, dat wil zeggen: een lengte van onge-
veer twintig meter en een breedte van zes. De totale hoogte van het ge-
bouw ging de zeven meter niet te boven. Ongeveer in het midden, tegen-
over de trap, bevond zich een nauwe toegangsdeur; vlak daarbij bevond
zich aan de buitenzijde, ten oosten van die deur, een stenen bekken te-
gen de muur met een pomp, die overvloedig, fris en goed water gaf. Aan
de binnenkant, achter de pomp, gaf een klein deurtje toegang tot een
eveneens klein, langgerekt zaaltje met slechts één raam, en diende Don
Bosco en zijn eerste helpers tot eetkamer Langs het houten trapje met
slechts één leuning bereikte men de bovenverdieping; daar kwam men, via
een opstapje, aan de linkerkant in een kleine kamer, die overeenkwam met
de kleine eetkamer beneden, en die aan de voorkant op een eveneens hou-
ten balkon uitkwam, dat langs de hele lengte van de voorgevel heenliep.
Daar kwamen de deuren op uit van vier kamers, die eveneens elk één raam
hadden. Op dezelfde manier bevonden er zich daarbeneden eveneens vier
plaatsen op de gelijkvloerse verdieping Een dakraam zorgde voor licht en
lucht in de zolderkamers. Ongeveer midden in het huis was de kleine
kelder uitgegraven.
Achter die woning, en er een geheel mee vormend, en van dezelfde
lengte en breedte, precies op de plaats waar zich tegenwoordig de refter
van de Salesiaanse Medebroeders bevindt, verhief zich de kapel. Ter hal-
ver hoogte was deze evenwel van een plafond voorzien, zodat, door de
schuinte van het dak, dat veel steiler was dan aan de zuidzijde, er
daarboven geen ruimte overbleef die voor kamers gebruikt konden worden.
Bij wijze van gymnastische oefening klommen de jongens soms zonder moei-
te op dat dak en sprongen vandaar op de speelplaats, zonder veel gevaar
te lopen, zich te bezeren. En binnenin konden de grotere jongens, als
zij op een bank gingen staan, gemakkelijk met de hand aan het plafond
komen. De deur, die een meter breed was, twee vleugels had, en met een

34.8 Page 338

▲back to top
- II/335 -
houten kruis erboven, zag op het noorden uit; en als men erdoor naarbin-
nen ging moest men een stoepje af en kwam dan op een licht hellende
vloer. Dicht bij deze deur bevond zich aan de rechterkant een nisje met
een beeldje van de Heilige Aloysius van Gonzaga, dat Don Bosco in pro-
cessie door de jongens over de eenzame wegen in de omgeving liet rond-
dragen, daar hij steeds de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw en de Heilige
Aloysius inprentte als het beste behoedmiddel voor de deugd van zuiver-
heid. Achter het enige altaar, versierd met een beeltenis van de Moeder
Gods, was er nog een betrekkelijk groot lokaal, dat in het begin als
sacristie dienst deed. Toen het aantal jongens geleidelijk aan groter
geworden was, liet Don Bosco de muur van dat lokaal slopen, en verving
deze door twee kleine houten kolommen, die een balk droegen waar het
plafond op rustte, zodat er vlak achter het altaar een ruimte overbleef
voor het koor. De timmerwerkzaamheden werden uitgevoerd door de jonge
Coriasso. Om de beschikking te kunnen krijgen over een nieuwe sacristie,
werd er een kamer gehuurd aan de zuidzijde van de gelijkvloerse verdie-
ping, en dat vertrek werd van een deur voorzien in cornu epistolae. Jam-
mer dat deze kapel later afgebroken is! De nakomelingen zouden anders
met bewondering dit monument hebben kunnen zien, waarmee de geweldige
instellingen van Don Bosco werden begonnen.
Achter het koor, in de ruimte waar tegenwoordig het portaal tussen
de binnenhof en de tuin ligt, werd nog een bijgebouw opgetrokken, dat
de hele breedte van de zijkant van het huis, in totaal twaalf meter, be-
sloeg; de top van het dak daarvan, lager dan dat van het huis, en daar
tegenaan leunend, was met de voornaamste zijde naar het oosten gekeerd.
Het bestond uit twee even grote ruimten, de ene met deur en vensters, op
het zuiden gelegen, had eerst voor stal gediend, doch werd nu tot kamer
ingericht; de op het noorden gelegen ruimte, eerst voor de opslag van
hout en rommel gebruikt, werd veranderd in het achterkoor; de vliering
werd tot hooizolder bestemd.
Het terrein om deze armzalige gebouwen heen was 3697 vierkante meter
groot; het bestond bijna geheel uit weiland met veel bomen, en had de
vorm van een onregelmatige veelhoek met vijf zijden De heer Pinardi had
het in 1845 gekocht van de gebroeders Filippi voor de som van 14,000
lire. De noordzijde werd afgezet door een rechte muur, die 62 meter lang
en 2,57 meter hoog was, waarachter een sloot met veel water liep, en een
hoge haag stond die in de zomer de muur met een groen gordijn versierde.
Die muur stond op 8,24 meter afstand van de kapel en Don Bosco liet op
dat stukje terrein - dat de bakkershof genoemd werd - naderhand in de
openlucht een verhoog aanbrengen voor spel en voordrachten.
Aan de westzijde vormde een muur van 31 meter, op ongeveer 19 meter
van de kapel gelegen, de grens met de tuin en het huis van mevrouw Bel-
lezza, langs de oever ten zuiden van het bovengenoemde water gelegen Dit
terrein; van 649,38 vierkante meter, dat later grotendeels in beslag
genomen werd door de kerk van de Heilige Franciscus van Sales, had Don
Bosco als centrum van het speelterrein van de jongens bestemd, en hier
had hij de schommel en andere attracties laten plaatsen.
De afstand tussen het huis en de oostelijke grens was 16,5 meter.
Deze grens scheidde het bezit van Pinardi van dat der gebroeders Filip-
pi, die daar een huis hadden staan, dat bijna dubbel zo lang was als dat
van hun buurman, en uit één benedenverdieping bestond en twee erg lage
bovenverdiepingen, en welk terrein eveneens door het water van de boven-
genoemde sloot bespoeld werd, Het huis was verhuurd aan de heer Visca,

34.9 Page 339

▲back to top
- II/336 -
en werd bewoond door talrijke gezinnen van voerlieden en hun knechts;
omdat in deze buurt de hooizolders, de stallen en de onderkomens gelegen
waren voor de paarden en wagens van de Stad. De grens, die van het uit-
einde van de noordelijke muur uitging, en een min of meer stompe hoek
vormde, waar zich een wasgebouwtje bevond, strekte zich over 60 meter
uit; vandaar boog zij met een zeer stompe hoek in westelijke richting
af, om zich te verenigen met het uiteinde van de schuur van Visca, over
een lengte van nogmaals 17 meter. Deze schuur, die voor hooiopslagplaats
gebruikt werd, stond op dezelfde as en ruimte, thans ingenomen door de
kantoren van het Bollettino Salesiano, met uitzondering van de twee
laatste ramen op het westen, vlak langs de openbare weg, de Giardiniera-
weg genoemd.
Tenslotte liep aan de zuidzijde een hoge haag, niet lang daarna
vervangen door een muur, die uitging van de hoek van de schuur van
Visca, en over een lengte van ongeveer 75 meter vlak langs de Giardinie-
raweg liep, verfraaid door een rij moerbeibomen, lopend tot het uiteinde
van de muur, die het Casa Bellezza omgaf. Aldus was de ligging van het
terrein en van het huis Pinardi, volgens de kaart die in de Stedelijke
archieven aanwezig is.
Met de vervulling van zijn plannen voor ogen, en na nog de ene na
de andere kamer gehuurd te hebben, onderverhuurde Don Bosco bij notari-
ele akte van 1 december 1846 van Pancrazio Soave het hele huis met om-
liggend terrein voor 710 lire per jaar. Bovendien schonk hij aan genoem-
de Soave nog 59 lire bij wijze van vergoeding, waarvoor deze het gebruik
behield van de gelijkvloerse kamers voor de uitoefening van zijn beroep,
tot 1 maart 1847, zonder dat deze daarvoor enige huur hoefde te betalen.
De huurovereenkomst moest aflopen per 31 december 1848. In deze officië-
le akte werd voor de eerste maal de handtekening van Don Bosco als con-
tractant geplaatst.
Na dit verblijdende resultaat verkregen te hebben - daar hij nu van
verschillende kanten vrijelijk op zijn terrein kon komen, - liet Don
Bosco geleidelijk aan de al bestaande muren herstellen, of nieuwe op-
trekken waar zich geen andere afscheiding bevond dan planken en heggen.
Ook werd er een muur ten noorden van de speelplaats opgetrokken, die be-
gon op de lijn van de voorgevel van het huis, doch meer dan vier meter
daarvan verwijderd, en een rechte hoek met de voorgevellijn vormend. De
muur strekte zich bijna 18 meter lang uit tot bij de weg van de Giardi-
niera, op welke weg de ingangsdeur uitkwam, en aan de tegenoverliggende
kant, in de buurt van de kapel, werd een groot traliehek geplaatst met
twee, groengeverfde vleugels. Tegenover de toegangspoort strekte zich
het terrein van de fameuze dromen uit, aan het uiterste uiteinde waarvan
de rechte weg liep, die naar de koninklijke geweerlopen fabriek leidde
en die thans de Cottolengoweg genoemd wordt, en daarop liep, op enkele
tientallen meters van het Refugium en aan het begin van de schuur van
Visca, de weg van de Giardiniera uit.
Om de beschrijving nog vollediger te maken, willen we nog opmerken,
dat het grootste gedeelte van het terrein zich vóór het huis uitstrek-
te. Voor de spelen van de jongens deed Don Bosco heel de ruimte, vanaf
de pompsteen tot aan de westelijke muur, ontruimen en gelijkmaken; heel
de rest, omgeven door een lage haag, diende gedeeltelijk tot weiland,
waar verscheidene bomen hun takken uitstrekten, en in welker schaduw hij
met een groepje jongens kon zitten; van het andere deel werd een tuin
gemaakt, en dat werd de tuin van moeder Margherita genoemd, omdat de

34.10 Page 340

▲back to top
- II/337 -
brave vrouw deze al spoedig begon te verzorgen. Tussen de tuin en het
huis liep een doorgang van ongeveer vijf meter breed, die zich tot aan
de muur van de gebroeders Filippi uitstrekte, en langs de andere drie
zijden liep een voetpad, waar twee personen naast elkaar over konden
lopen, De heer Bellia, een aannemer, die vroeger voor Don Bosco de kapel
in het Refugium in orde had gemaakt, zond thans zijn werklieden, om de
bovengenoemde werkzaamheden uit te voeren
Terwijl Don Bosco op die manier voor de inrichting van zijn huis
zorgde, en ook de houten trap door een stenen liet vervangen, ontbrak
het hem toch niet aan zorgen. Hij moest de last en de schaamteloosheid
van de bewoners en bezoekers uit de buurt over zich heen laten gaan, te
meer wijl hij zich, ten gevolge van een vroeger contract met Soave, zich
niet kon bevrijden van sommigen, die zijn huurders geworden waren, dan
alleen enige tijd nadat hij het huis gekocht had. 's Zondags kon men in
deze buurt een aanhoudend komen en gaan opmerken van een schaamteloos
gespuis dat liederlijke taal uitbraakte, tierend en brullend, en elkaar
bejegenend met benamingen zoals ze dat gewoon waren. Iedereen kan zich
gemakkelijk voorstellen, welke gevaren dit inhield voor de jongens van
het Oratorio. Meer dan eens verscheen er een of meer van die druktema-
kers gedurende de catechismusles, of onder de preek, in de deur van de
kapel, nu eens met uitgelaten gelach, dan weer met platte grappen en
soms ook uitdagend en dreigend. Don Bosco wist hen echter steeds te doen
afdruipen, soms met geduld en goedheid, soms wel voorzichtig maar op
vastberaden manier.
Op een zondagavond kwam een officier met een deerne de kapel binnen,
ging zitten en maakte aanstalten om het vrouwmens op zijn knieen te ne-
men. Er was een godsdienstoefening aan de gang en de kapel was overvol
van jongens, die verbluft waren door de onbeschaamdheid van die mili-
tair. Don Bosco ging er met een gezicht, rood van boosheid, op af, nam
de straatloopster bij een arm en bracht haar naar buiten, tot een stap
of drie-vier, over de drempel. De officier legde woedend zijn rechter-
hand op het gevest van zijn sabel, om deze uit de schede te trekken,
maar de hand van Don Bosco legde zich op de zijne en hield ze als in een
tang omklemd, zodat hij zich niet meer kon losmaken.
Met een van woede fonkelende blik keek de officier Don Bosco in het
gezicht, die hem op zijn beurt met een rustige en onverschrokken blik
aankeek. Zij zeiden beiden geen woord. De officier klemde de lippen op-
een van hevige pijn, veroorzaakt door die greep en ziende, dat Don Bosco
niet van plan scheen hem los te laten, schreeuwde hij: "En nu?!"
"En nu...", antwoordde Don Bosco, "als ik wilde, zou ik u die epau-
letten van de schouders kunnen laten nemen, die u met uw gedrag te
schande maakt."
Bij deze onverwachte bedreiging begon de officier meteen een toontje
lager te zingen en zei benepen: "0, neem me niet kwalijk!"
Don Bosco liet hem los en zonder er nog iets aan toe te voegen, wees
hij hem de deur en zei: "En nu, verdwijn!"
En de officier haastte zich met gebogen hoofd weg.
Buiten deze onaangenaamheden, werden er nog andere veroorzaakt door
de talrijke deugnieten van de ergste soort, die zich, alleen maar met
boosaardige oogmerken, in de omliggende, aangrenzende terreinen verza-

35 Pages 341-350

▲back to top

35.1 Page 341

▲back to top
- II/338 -
melden. Zij speelden hartstochtelijk om geld en stieten de ergste gods-
lasteringen uit als ze verloren, en soms kwam het tot heftige woorden-
wisselingen en hevige vechtpartijen. Don Bosco begaf zich naar hen toe,
hoewel hij niet steeds goed ontvangen werd, maar de Heer zorgde ervoor
dat zijn stem uiteindelijk gehoord en begrepen werd. Veel van dergelijke
rakkers lieten zich naderhand aantrekken en kwamen naar de kerk en bin-
nen korte tijd was hun aantal zo sterk toegenomen, dat niet alleen de
kapel overvol was, maar dat zij ook op dezelfde plaats naar de catechis-
mus kwamen. Nochtans belette dit niet, dat er meer dan eens een steen
midden op de speelplaats terechtkwam, wanneer de recreatie volop aan de
gang was, want niet al de deugnieten kwamen steeds overeen met de pries-
ter.
Aan de oostzijde veroorzaakten de bewoners der huizen van de ge-
broeders Filippi niet veel last, hoewel het er af en toe zeer luidruch-
tig toeging, er weinig harmonieuze liederen weerklonken en men ook bang
was voor diefstallen, die dan ook inderdaad voorvielen. Op zondag
heerste daar echter diepe stilte, omdat de voerlieden en hun knechten
zich dan verspreid hadden over de verschillende herbergen in de omge-
ving.
Maar het ergste was het in het huis, dat eigendom was van mevrouw
Bellezza, en dat op dezelfde manier gebouwd was als het huis van Pinar-
di. Het bestaat heden ten dage nog. Aan de noordzijde lag het, zoals we
reeds hebben uiteengezet, op vijf of zes meter van de omgevende ring-
muur. Van uit de ramen en vanaf het balkon ervan had men het uitzicht op
het terrein voor de kapel. Al de kamers waren daar verhuurd aan personen
van een ongeregelde levenswandel. Daar was ook een kroegje, de Giardi-
niera genaamd, een broeinest van losbandigheid en zedeloosheid, waar
aanhoudend het gerinkel van flessen en glazen te horen was en het getier
bij het morraspel. Iedere zondag vonden daar braspartijen plaats, er
werd gedronken, gezongen, kaartgespeeld, en er werd gedanst op de muziek
van het kleine handdraaiorgel of andere instrumenten. Hier, op deze af-
gelegen plaats van de stad kwam de heffe des volks samen. Soldaten, dou-
ane-beambten, politieagenten, sjouwers, ezeldrijvers en dagloners had-
den daar hun trefpunt. Dikwijls klonk er een angstwekkend gelach op. Het
gebrul en gevloek verwekte een heidens spektakel. Don Bosco was wel ver-
plicht te doen alsof hij niets merkte van wat hij beslist niet kon ver-
hinderen. Soms onderbrak hij zijn preek, omdat het geschreeuw en het la-
waai hem onverstaanbaar maakten. Hij verzocht de jongens dan, zich even
rustig te houden en op hun plaats te blijven, wat hij zeker wist dat zij
doen zouden, en was gedwongen van de preekstoel af te komen. Hij legde
koorhemd en stola af en begaf zich dan naar de herberg, Daar waren
steeds een stuk of vijftig, zestig personen bij elkaar, van wie het me-
rendeel in staat van dronkenschap verkeerde. Bij zijn verschijnen, ont-
vingen al die mensen hem met beschonken kreten, maar toch met een zekere
beleefdheid: "Aha, Don Bosco! Leve Don Bosco! Dat is nog eens een goe-
de priester! Waren ze maar allemaal zo!"
Op een teken van Don Bosco waarmee hij te verstaan gaf dat hij iets
wilde zeggen, verkreeg hij een beetje stilte en dan zei hij: "Beste men-
sen, ik vind het erg prettig dat jullie mij zo waarderen, maar doe me
dan ook een genoegen."
"Zeker, zeker, zeg het maar!" werd er van alle kanten geroepen.
"Kijk, het is zo, ik ben daarginder in de kapel bezig met preken;
zouden jullie misschien even willen ophouden met muziek maken, voor een
minuut of twintig maar!"

35.2 Page 342

▲back to top
- II/339 -
"Wel ja, natuurlijk! Heel graag! Hebt u ons niets anders te beve-
len?" zei dan een van de grootste herriemakers. "Vooruit! Stil daar! Wie
naar de preek wil gaan, kan gaan!"
Don Bosco keerde terug in de kapel, maar soms stond hij dan nauwe-
lijks weer op de preekstoel, of de muziek begon opnieuw. Dat verschrik-
kelijke lawaai duurde tot 1853, maar Don Bosco ondervond in de eerste
jaren nooit persoonlijk last van deze buren.
In de loop van ons verhaal zullen wij af en toe verschillende episo-
den uit die tijd kunnen vertellen. Leggen wij hier nog slechts de nadruk
op een enkele gebeurtenis. Op een zondag gebeurde het dat twee soldaten,
om de gebruikelijke redenen, elkaar uitdaagden en met getrokken sabels
uit de Giardiniera naar buiten kwamen om te vechten. Vechtend en schel-
dend kwamen zij tot over de drempel van de kapel. Deze was propvol jon-
gens, die door het lawaai in de grootste verwarring geraakten. Don Bosco
ging naar de deur en probeerde de twee soldaten tot redelijkheid en be-
daren te brengen; maar zij waren buiten zichzelf van woede en geen van
beiden luisterde; telkens dreigde de een zich op de ander te zullen wer-
pen. Terwijl zij echter werden vastgehouden door enkele van de sterkste
jongens die waren komen toelopen, begon Don Bosco hun onder het oog te
brengen, dat een dergelijke vechtpartij op deze plaats toch geen pas
gaf, en dat zij de jongens ergernis gaven. Eindelijk kwam een van de
twee uitzinnigen een beetje tot bedaren en antwoordde: "Ja, u hebt ge-
lijk, het is hier de goede plaats niet!"
"Natuurlijk," zei toen ook de ander, "ik wil hier geen ergernis
wekken,"
En zij gingen naar buiten; maar nauwelijks had de eerste de drempel
overschreden, of hij gaf de ander met zijn sabel zo'n slag op de schou-
der, dat hij hem een gelukkig niet ernstige wonde toebracht. De ander
gaf zijn tegenstander toen een slag op het hoofd, zodat er een snijwonde
ontstond. Door deze wonden en het bloed een beetje ontnuchterd, gingen
ze met hun tweeën naar de pomp. Toen de jongens uit de kerk kwamen zagen
ze hen in die toestand, en het waterbekken met bloed bevlekt.
Om al deze redenen had Don Bosco zich voorgenomen, ook beslag te
leggen op het huis Bellezza, opdat er op die manier een einde zou ge-
maakt worden aan zoveel beledigingen van de Heer, Hij slaagde daar ook
in, maar het was een langdurige en moeilijke onderneming. Intussen zocht
hij toch naar middelen, om ook voor deze armen mensen goed te doen en
hen tot zijn vrienden te maken, zoals het Boek der Spreuken reeds zei:
"Een goede, nabije buur is beter dan een verre verwant (1).
(1) Spr 27,10

35.3 Page 343

▲back to top
- II/340 -
H O O F D S T U K LVII
MARKIEZIN BAROLO WEER TEN TONELE - HAAR OEFENING VAN
BARMHARTIGHEID DOOR DE HEILIGE STOEL GOEDGEKEURD -
HET BOEK VAN DON BOSCO:
DEVOTIE TOT DE GODDELIJKE BARMHARTIGHEID.
Nauwelijks had Markiezin Barolo vernomen dat Don Bosco weer in Tu-
rijn was, en zijn intrek genomen had in het huis Pinardi, of zij stelde,
vol medelijden met zijn schrikbarende armoede, een laatste poging in het
werk om hem een of andere functie in haar Instituten te doen aanvaarden
Vanuit het Refugium stuurde zij daarom een vertrouwd persoon naar hem
toe met de volgende opdracht:
"U moet die priester gaan opzoeken, die in Valdocco woont met zijn
moeder; met al hun schapen van jongens sterven beiden van de honger.
Haal hem ertoe over, zich naar mij te schikken: zeg hem dat zijn koppig-
heid onverstandig is; en als hij niet toegeeft, zeg hem dan nog maar
eens, dat hij mij niet meer hoeft te komen opzoeken, want dat ik dan de
deur voor zijn neus zal dichtslaan."
Don Bosco, die steeds grote eerbied voor de liefdevolle vrouw ge-
koesterd had en deze nog voelde, gaf echter niet toe, en glimlachte te-
genover een bedreiging die toch nooit tot uitvoering zou komen. En in-
derdaad: toen hij haar ging opzoeken in haar paleis werd hij er ontvan-
gen met alle tekenen van de grootste eerbied; maar hij vroeg niets en
kreeg niets. Niettemin hield hij niet op, met nu en dan in het Refugium
te gaan preken of biecht horen en, zover het in zijn vermogen lag, zich
uit te sloven voor alles wat dienstig kon zijn voor haar Huizen, die
steeds in betekenis en faam toenamen, nadat in juli het Instituut der
Zusters van Sint-Anna de koninklijke goedkeuring verkregen had.
In dat jaar waren er bepaalde besluiten en voorschriften uitgevaar-
digd voor de meisjesscholen, en men wilde die ook doen gelden voor de
slotzusters, die tot dan toe vrijgebleven waren van de bemoeiing van de
Regering. De Bisschoppen hadden bij de koning hun beklag gedaan, die hen
al spoedig in het gelijk stelde en verklaarde, dat die besluiten niet
van toepassing waren op de scholen en conventen die in dergelijke kloos-
tergemeenschappen waren ondergebracht. Zij waren echter stellig van toe-
passing op de scholen der Zusters van de Heilige Jozef en van Sint-Anna,
en men liet deze alleen de vrije keuze der onderwijzers over, indien
deze maar hun examen hadden afgelegd aan de Koninklijke Universiteit.
Daarom ging Don Bosco door met regelmatig les te geven bij de zusters-
onderwijzers, hen helpend om met ere de nodige diploma's te verkrijgen,
opdat zij niet verplicht zouden zijn, vreemde leraren te betalen. Tege-

35.4 Page 344

▲back to top
- II/341 -
lijkertijd gaf hij ten behoeve van hen en van hun medezusters een nieuw
boekje in het licht, waarvan hier de geschiedenis moge volgen.
Markiezin Barolo hield zich reeds jaren bezig met de verbreiding
van een devotie die haar zeer na aan het hart lag In haar paviljoen van
de Heilige Anna en van de Heilige Maria Magdalena, had zij een godvruch-
tige oefening ingevoerd van zes dagen, met het doel de goddelijke barm-
hartigheid af te smeken. Gedurende de eerste drie dagen werd er voorge-
steld, barmhartige werken, zoals het geven van aalmoezen en soortgelij-
ke dingen voor de bekering der zondaren te beoefenen. 's Avonds werd er
dan na een korte meditatie het Miserere gezongen en de zegen met het
Allerheiligste gegeven; gedurende de volgende drie dagen, werd er, uit
dankbaarheid voor de verkregen barmhartigheid, een voordracht gehouden
over de verplichte erkentelijkheid jegens God; er volgde dan uitstelling
van het Allerheiligste, het zingen van het Benedictus en er werd geslo-
ten met het geven van de zegen. Aan de vooravond van deze zes dagen werd
er een korte toespraak gehouden, waarin het doel en de indeling van deze
devotie werd uiteengezet. Daar deze devotie al vele en klaarblijkelijke
voordelen had opgeleverd, verlangde de markiezin er erg naar dat zij ook
in enkele openbare kerken zou worden beoefend, maar dan op aandrang van
de respectieve pastoors en rectors Daar de Aartsbisschop echter het ver-
lof daartoe niet wenste te geven zonder de goedkeuring van de Heilige
Stoel, wendde de markiezin zich tot Paus Gregorius XVI en ontving van
hem, door middel van de Heilige Congregatie der Riten, een verklaring
van goedkeuring op 16 maart 1846. Hierna verleende deze Paus op haar
hernieuwde aanvragen, op 6 april aan alle gelovigen de volle aflaat voor
een enkele maal, op de laatste dag van deze godvruchtige oefening, mits
verricht, hetzij in de kerken der Instituten van de heilige Anna en van
de Heilige Maria Magdalena, hetzij in een openbare kerk, aan te wijzen
door de Ordinarius; en op voorwaarde dat de gelovigen die dag slechts,
na het verwekken van een volmaakt berouw, en na gebiecht en gecommuni-
ceerd te hebben, één van die kerken of instellingen zouden bezoeken, en
er gedurende enige tijd zouden bidden ter intentie van de Heilige Stoel;
bovendien moesten zij aan al de voorgeschreven oefeningen deelnemen.
Telkens wanneer zij daarna, minstens met een berouwvol hart, godvruchtig
de voornoemde godvruchtige oefening hadden bijgewoond, ook al was het
slechts voor één dag, en gebeden hadden als hiervoor omschreven, viel
hun telkens de aflaat van honderd dagen ten deel. Deze aflaten moesten
voor zeven jaren van kracht blijven met de mogelijkheid ze toe te pas-
sen ten bate van de overleden gelovigen, Tenslotte verklaarde Pius IX
deze aflaten, op aandrang van de markiezin, op 7 augustus van eeuwig-
durende geldigheid.
De brave edelvrouw juichte over deze apostolische gunsten, als had
zij een geestelijke overwinning behaald, en zag onmiddellijk verschei-
dene bisschoppen, pastoors en rectoren hun best doen om in hun kerken
de bovenbedoelde devotie in te voeren ten behoeve van de hun toever-
trouwde zielen. Daarom wilde zij ook, dat een welversneden pen een werk-
je zou schrijven over de goddelijke barmhartigheid. Toen zij enkele ge-
leerde en verstandige leken en wereldgeestelijken bijeengeroepen had,
vroeg zij hun de persoon aan te wijzen, die in staat zou zijn een der-
gelijk geschrift op een geschikte manier samen te stellen. Silvio Pel-
lico, die zich onder hen bevond, had nauwelijks van het voorstel ge-
hoord, of hij riep geestdriftig uit: "Don Bosco!"
"Nee!" riep de markiezin meteen uit, "in geen geval!"

35.5 Page 345

▲back to top
- II/342 -
Het motief voor deze weigering kon zijn, dat zij deze toch al met
zoveel andere bezigheden overladen arme priester, niet nog meer werk op
de hals wilde schuiven; niettemin stuitte het haar in het diepst van
haar hart tegen de borst, te moeten erkennen, dat zij op een of andere
manier iets verschuldigd zou moeten zijn aan iemand die, volgens haar,
zich zo weinig naar haar wensen wilde schikken. Maar Silvio Pellico was
ervan overtuigd dat de pen van Don Bosco de meest geschikte was om over
een dergelijk onderwerp te schrijven. Daar hij dikwijls in het Oratorio
kwam, wist hij dat Don Bosco allen tot deze gezegende barmhartigheid
wist op te wekken; en bij het preken voor de jongens had hij hem meer
dan eens horen zeggen: "Zijn jullie per ongeluk in zonde vervallen? Laat
jullie dan niet ontmoedigen Gaat dan onmiddellijk in de goede gestelte-
nis biechten, De biechtvader heeft van God de macht en de opdracht ge-
kregen, jullie vergiffenis te schenken; ook al waren jullie niet alleen
zevenmaal, maar zeventig maal zevenmaal gevallen. Moed, vertrouwen en
stellige voornemens, Cor contritum et humiliatum Deus non despiciet. Ook
had hij opgemerkt, met hoeveel voldoening Don Bosco sprak over feiten en
voorbeelden, waardoor die barmhartigheid zich op verbazingwekkende wijze
kenbaar had gemaakt; en wel in het bijzonder ten aanzien van de bekering
der zondaren; en hoe hij dit alles, voorzover hij er getuige van geweest
was, of erover had horen spreken, met grote voldoening en minzaamheid
sprak.
De brave Silvio was dus een vriend van Don Bosco, en op diens uit-
nodiging had hij er gaarne in toegestemd, enkele gedichten voor hem te
schrijven, onder meer die over de Hel en over het Paradijs, die, door
Don Bosco op muziek gezet, heden ten dage nog in de Salesiaanse Huizen
worden gezongen. Bij wijze van tegenprestatie als het ware, ging hij
daarom naar het Oratorio en vertelde Don Bosco wat er was voorgevallen
ten paleize van de markiezin. Don Bosco, die van het begin van zijn
priesterschap af, alles in het werk gesteld had om in sommige jeugdte-
huizen en kostscholen van Turijn, het gebruik van bijzondere gebeden ter
ere van de goddelijke barmhartigheid ingang te doen vinden, schreef zon-
der meer een boek dat veel bijdroeg tot het bewonderen van het hecht
vertrouwen in de goddelijke barmhartigheid. Hij gaf het echter niet on-
der zijn naam uit, zulks uit fijngevoeligheid ten aanzien van de markie-
zin De titel luidde: Esercizio di divozione alla Misericordia di Dio:
Devotie tot de Goddelijke Barmhartigheid. De draad van zijn boekje ont-
wikkelde zich volgens de devotie-oefeningen, zoals die door Rome waren
goedgekeurd en voorgeschreven.
Hij begon met een uiteenzetting over de verzoeken van de markiezin
bij de Heilige Stoel, en met een weergave van de drie Pauselijke vergun-
ningen, waarover hierboven is gesproken. Hierna vervolgde hij: "De de-
votie tot de goddelijke barmhartigheid werd niet alleen ingesteld, opdat
iedere ziel er ten eigen behoeve een beroep op zou kunnen doen, maar op-
dat iedereen ze ook zou kunnen inroepen ten behoeve van alle volkeren
der aarde. Wij moeten ons herinneren, dat wij allen zondaren zijn, allen
ongelukkigen als gevolg van de zonde, allen vergiffenis en genade nodig
hebben, allen verlost zijn door Onze Heer Jesus Christus, door zijn
kostbaar bloed, allen geroepen tot de eeuwige zaligheid indien wij luis-
terend de goddelijke ingevingen de zonde verafschuwen, en ons met heel
ons hart toeleggen op een volmaakte gehoorzaamheid aan God en aan de
door Hem gestichte katholieke Kerk." Dergelijke overwegingen moesten
vooropgesteld worden aan de vooravond van deze devotie-oefening, en alle

35.6 Page 346

▲back to top
- II/343 -
conferenties moesten beginnen met de aanroeping: "Goddelijke barmhartig-
heid! Wij roepen u aan, niet al-leen voor onszelf, doch voor alle mense-
lijke schepselen."
En ziehier dan de stof van de conferenties, rijkelijk voorzien van
aanhalingen uit de Heilige Schrift Gedurende de eerste drie dagen: 1.
God legt aanhoudend barmhartigheid aan de dag ten opzichte van de recht-
vaardigen en van de zondaars. Alles is barmhartigheid wat God aan de
mensen in de geestelijke en tijdelijke orde ten deel laat vallen. - 2.
De bewonderenswaardige goedheid van God tegenover de zondaars, bewezen
door feiten, ontleend aan de Heilige Schrift. - 3. Bijzondere tekenen
van de barmhartigheid, door de Goddelijke Zaligmaker betoond tegenover
de zondaren bij zijn smartelijke kruisdood. ln de drie volgende dagen
zette hij de motieven uiteen, waarom wij God dankbaar behoren te zijn:
1. Voor de beminnelijkheid waarmee hij de zondaren weer in genade aan-
neemt. - 2. Voor de onschatbare weldaad van het Sacrament der Biecht. -
3. Voor de heilsmiddelen ter bereiking van de eeuwige zaligheid, ons in
de Heilige Katholieke Kerk ter beschikking gesteld.
Na vervolgens vrij uitvoerig de aard van de aflaten uiteengezet te
hebben, hun wonderbaarlijke uitwerkingen en de manier waarop men ze kan
verkrijgen, riep hij uit: "Gezegend zij steeds de Goddelijke Barmhar-
tigheid, en onze barmhartige en genadevolle Goddelijke Zaligmaker Jesus
Christus weze gedankt omdat Hij aan zijn Kerk van begin af aan de macht
geschonken heeft, ons te laten delen in de schat der heilige aflaten,
krachtens welke wij met onze kleine inspanning volkomen aan de godde-
lijke Gerechtigheid kunnen betalen wat wij haar door onze zonden ver-
schuldigd zijn."
Ten slotte beval hij voor elke dag, een der volgende vrome oefenin-
gen aan: "Spoor al uw familieleden en vrienden aan om, zoveel het hun
mogelijk is, aan deze oefening deel te nemen." - "Schenk iedereen, die
u een belediging zou hebben aangedaan, vergiffenis, en hoe erger de be-
lediging is, die gij uw naaste zult vergeven, des te meer kunt gij ver-
wachten van de goddelijke barmhartigheid." - "Leg u vandaag nog de een
of andere versterving op, om van God barmhartigheid voor alle zondaars
te verkrijgen, maar zeer in het bijzonder voor degenen die op het punt
zijn te sterven." - "Geef een of andere aalmoes naar vermogen; en als u
dat niet kunt, bid dan vijfmaal Onze Vader, Wees gegroet en Ere zij de
Vader, ter ere van de vijf wonden van onze goddelijke Zaligmaker Jesus
Christus, met de smeekbede: Mijn Jesus, barmhartigheid." - "Neem u vast
voor, af en toe de zonden van uw voorbije leven te overwegen, en bereid
er u op voor, een goede biecht te spreken." - "Zeven maal Wees Gegroet
en Ere zij de Vader ter ere van de smarten van de Allerheiligste Maagd
Maria, opdat wij een waarachtig berouw mogen koesteren over onze
zonden."
Hij besloot zijn boekje met deze ontroerende zin, die in het bij-
zonder bestemd was voor de markiezin: "Op zijn minst één Wees Gegroet
voor degene die deze devotie heeft verbreid!"
Dit werkje werd tegen het einde van het jaar, op kosten van Don
Bosco gedrukt bij de drukkerij van de erfgenamen Botta, Consolataweg.
14. Daarna gebeurde er iets, dat de moeite waard is vermeld te worden.
Enkele personen hadden bij toeval het manuscript van Don Bosco in handen
gekregen, en een van hen begon het hardop voor te lezen op een manier,
die bedoelde de draak te steken met de schrijver. Maar de algoede God,
gaf ook hier een teken van zijn vaderlijke goedheid. Na lezing van de

35.7 Page 347

▲back to top
- II/344 -
eerste bladzijden, maakte zich een diep stilzwijgen van die spotters
meester; er werd niet gelachen, maar in plaats daarvan werden allen door
diep berouw vervuld, en zij gingen tenslotte hun fouten bekennen aan de
voeten van een biechtvader, en op die manier stelden zij een einde aan
hun bandeloos leven.
Dergelijke bekeringen waren als het ware een hemels voorschot op
het goede dat dit boekje zou stichten Nauwelijks was het verschenen, of
Don Bosco liet er, bij wijze van geschenk, een exemplaar van uitdelen
aan al de meisjes van het Refugium, en de rest - dat waren er duizen-
den - stelde hij ter beschikking van de Overste van het Huis der Barm-
hartigheid; hierna haastte hij zich, het boekje in het Frans te verta-
len, en deze tweede uitgave bestemde hij waarschijnlijk voor de Zusters
van de Heilige Jozef.
De markiezin las het boek en was er vol lof over, maar zij wilde
nooit toestaan, dat er in haar tegenwoordigheid gezegd werd, dat het het
werk van Don Bosco was. Een van haar vrienden waagde het, haar onder het
oog te brengen, hoe weinig eervol het voor haar was, dat een arme pries-
ter haar overtrof in edelmoedigheid en zijn eigen geld veil had voor een
uitgave, die geschreven was om haar in het verwezenlijken van een van
haar wensen te helpen en ten voordele van de meisjes van haar Institu-
ten. Maar zij bleef doof voor die opmerking en wanneer zij Don Bosco
ontmoette, liet zij niet alleen niets blijken van haar dankbaarheid voor
een werk dat te haren behoeve was geschreven, maar zij wijdde er nooit
zelfs maar een enkel woord aan.
Slechts éénmaal maakte zij een uitzondering, en ziehier hoe dat in
zijn werk ging. De theoloog Borel was en bleef steeds en altijd in de
beste verstandhouding met haar. Op zekere dag, toen er verscheidene
geestelijken bij de vrome vrouw bijeen waren, die door haarzelf waren
bijeengeroepen om haar voorstellen te doen over de geschiktste manier,
waarop zij haar geld aan goede werken zou kunnen besteden, zei de theo-
loog Borel, nadat er verschillende voorstellen waren ten beste gegeven:
"Mevrouw de markiezin, er is in Turijn een allerijverigst priester, die
van de morgen tot de avond zwoegt en ploetert: die heeft alleszins be-
hoefte aan uw liefdadigheid!"
"Aha! Ik begrijp het al," riep de Markiezin terstond uit: "dat is
natuurlijk Don Bosco! Maar Don Bosco krijgt niets!"
Glimlachend maakte de theoloog enkele opmerkingen over haar vreemd
vooroordeel, en legde toen de nadruk op het boekje over de Goddelijke
Barmhartigheid.
"Nu, goed, neem dit dan maar," antwoordde de markiezin toen, "hier
zijn tweehonderd lire; geef hem die; maar laat hij niet weten dat ik het
ben, die ze hem gegeven heb! Anders beleeft u wat!°
Toen de theoloog later terugkeerde om haar op te zoeken, gaf de
markiezin hem terstond een nadere verklaring over die tweehonderd lire.
"Weet u," zei ze, "als Don Bosco zou weten dat ze van mij kwamen, zou
hij in staat zijn ze te weigeren."
Deze woorden gaven aanleiding tot een gedachtenwisseling over het
werk van Don Bosco, en daar de theoloog niet van zin was, de markiezin
in haar mening te staven, eindigde hij met in duidelijk Piëmontees te
zeggen: "De priesters hoeven zich toch zeker niet door de vrouwen te
laten voorschrijven wat ze doen moeten, vindt u wel?"

35.8 Page 348

▲back to top
- II/345 -
Ann deze opmerking, die een hooghartig gemoed geprikkeld zou heb-
ben, nam de markiezin echter niet de minste aanstoot, en rustig veran-
derde zij van onderwerp, zoals in dergelijke omstandigheden steeds het
geval was. De theoloog Borel wist evenwel, dat zij steeds naar zijn
vermaningen luisterde en er een gewillig en volgzaam oor voor had. De
theoloog zelf heeft ons een beschrijving van het karakter der markiezin
gegeven, en van hem weten wij ook, welke serene, edelmoedige en tege-
lijkertijd nederige houding Don Bosco daartegenover innam.

35.9 Page 349

▲back to top
- II/346 -
HOOFDSTUK
LVIII
DE STUDENTEN-CATECHISTEN - ZONDAGS- EN AVONDSCHOLEN -
HET KWEKEN VAN LEERMEESTERS - GEEST, GEHEUGEN EN HART -
EEN STUDENT EN DE WOEKERAAR.
Door het huis Pinardi te huren, had Don Bosco, na bijna twee jaren
van strijd en onrust, een klein, maar veilig onderkomen gevondene. Hij
voorzag dat ander leed en andere moeilijkheden hem niet bespaard zouden
blijven, maar dat deerde hem niet, daar hij zich zeker wist van de steun
van God en van de koningin des Hemels. Daarom begon hij zonder meer met
het aantal catechisten uit te breiden, wijl zijn eerste bereidwillige
helpers nog niet genoeg in aantal waren.
Wij hebben al verteld hoe hij, in de week, naar verschillende scho-
len van de stad ging, om daar catechismusles te geven, de ene keer in
die van de Porta Palazzo, dan weer in die van de heilige Franciscus a
Paolo en elders. Thans besloot hij echter om een beroep te doen op enke-
le ouderen onder deze studenten, opdat zij hem, op zondag en andere ver-
plichte feestdagen, in het Oratorium zouden komen helpen bij het geven
van het catechismusonderricht. Daarom zette hij zijn idee voor de recto-
ren en directeuren uiteen, en verzocht hun, enkele leerlingen aan te
wijzen, die zij geschikt achtten voor deze edelmoedige zending. Enkelen
wilden het benodigde verlof voor de zondagsbijeenkomst niet geven, als
gevolg van de sektarische vrijheid die zich al voelbaar begon te maken,
en waarvan ook de goedwillenden de invloed begonnen te ondervinden. An-
deren verleenden hun medewerking, en onder hen bevond zich Don Bertoldo,
geestelijk leider van het Portanuovacollege, thans genoemd naar Massimo
d'Azeglio, die zijn vriend was en die hem steeds zeer ter wille was.
Deze goede priester stelde hem enkele studenten van de retorica ter be-
schikking, van wie wij ons nog heel in het bijzonder deze drie herinne-
ren: Felice Pellegrini, die later een voortreffelijk ingenieur werd;
Valerio Anzino, die later priester en eerste kapelaan aan het hof werd,
Monseigneur, en voor het leven Abt van de Kartuizers van Mantua; en de
reeds genoemde Francesco Picca, die apostolisch missionaris en kanunnik
van de Collegiale kerk van Savigliano werd. En wij zullen niet zwijgen
over een vierde, die een geleerd schrijver werd, afgevaardigde in het
parlement, een broer van een van onze beste vrienden die, Salesiaan ge-
worden, temidden van ons als een heilige stierf, nadat hij voor zijn
familie, de burgermaatschappij en onze Congregatie als een voorbeeld van
deugdzaamheid had geleefd. Toen Don Bosco deze jongens ter beschikking
gesteld waren, zette hij hun uiteen, waarom hij een beroep op hen had
gedaan, en sprak over de manier van bet lesgeven in de geloofsleer, over
het goede werk, dat ze ermee zouden doen, en zij gingen ermee akkoord

35.10 Page 350

▲back to top
- II/347 -
naar Valdocco te gaan. Picca en Pellegrini waren volijverig gedurende
geruime tijd toegewijd aan dit werk. Anzino deed het ruim een jaar lang;
de anderen hadden er al gauw genoeg van en trokken zich terug; maar Don
Bosco ging onverpoosd door met in de verschillende scholen nieuwe kleine
apostelen aan te trekken, die in de plaats traden van hen die het werk
opgaven.
Tegelijkertijd begon hij de lessen in het Oratorio te organiseren,
want aan de schoolinrichting daarvan had hij nog niet veel kunnen doen,
daar het rondtrekkende leven van het Oratorio, en de langdurige ziekte
van de directeur daar niet erg gunstig voor geweest was. In het begin
werden er, bij gebrek aan lokalen, twee klassen ondergebracht in de
keuken en in de kamer van Don Bosco; een les werd gegeven in de sacris-
tie; een andere in het koor en verscheidene ook in de kapel zelf Het is
onnodig te zeggen, dat deze plaatsen weinig voor dat doel geschikt waren
De leerlingen, die tot de bloem van de straatjeugd behoorden, vernielden
alles, of zetten alles het onderste boven, en de stemmen en het heen en
weer geloop van de enen stoorde, zoveel als ze wilden, de anderen. Maar
het was niet mogelijk het anders te regelen. Moeder Margherita was met
haar naaiwerk en keukenwerkzaamheden naar een vertrekje boven aan de
trap moeten verhuizen. Men kan zich indenken, hoeveel heldhaftig geduld
de brave vrouw temidden van al dat tumult aan de dag moest leggen.
Na enkele maanden kreeg Don Bosco gelijkvloers de beschikking over
nog meer kamers, want Soave Pancrazio was weggegaan, overeenkomstig de
aangegane regeling, en naar die ruimten werden toen enkele klassen over-
gebracht. Deze werden nog verdeeld en onderverdeeld volgens de graad van
hun min of meer gevorderde studie, hetgeen de uitoefening van de tucht
vergemakkelijkte; op die manier kon hij geleidelijker en met meer resul-
taat zijn onderricht geven, zodat hij dan ook een groot aantal leerlin-
gen wist samen te brengen, die reeds spoedig driehonderd in aantal wa-
ren. Teneinde een sneller en tastbaarder resultaat te verkrijgen bij
zijn leerlingen, ging Don Bosco op de volgende wijze te werk. Gedurende
een of twee zondagen liet hij het alfabet herhaaldelijk doornemen en de
spelling van de woordjes; hierna nam hij de kleine catechismus van het
diocees, en daarvan liet hij zo goed en zo kwaad als het ging, een of
twee van de eerste vragen en antwoorden lezen en opzeggen, en dit wees
hij dan aan als leerstof voor de komende week. De volgende zondag her-
haalde hij dezelfde stof, doch voegde er nog enkele vragen en antwoorden
aan toe, en zo ging hij verder. Op die manier verkreeg hij na enkele we-
ken tijds als resultaat, dat verschillenden als het ware hele hladzij-
den van de catechismus konden lezen en bestuderen. Dit was des te ver-
heugender, omdat anders de oudere en minst ontwikkelde jongens verschil-
lende maanden nodig gehad zouden hebben alvorens voldoende onderricht te
zijn om te kunnen biechten en hun Eerste H.Communie te doen.
De zondagsschool was van groot nut voor zeer velen, maar was niet
voldoende, daar niet weinig jongens met een trager bevattingsvermogen,
in de loop van de week vergaten wat ze zondags hadden geleerd. Om dit
ongemak tegen te gaan en ook om de jongens een plezier te doen, werd
Don Bosco een zeer warm voorstander van de dagelijkse avondschool, die
echter gedurende enige tijd weer geschorst werd, zolang de theoloog Bo-
rel en Don Cafasso zich niet konden veroorloven hem bij te staan in zijn
liefdadig werk, dat hij, ondanks zijn nog steeds zeer zwakke gezondheid,
met zoveel ijver verrichtte. Deze nieuwe cursussen begonnen door zijn
toeleg en energie reeds spoedig goede resultaten af te werpen: ze hiel-

36 Pages 351-360

▲back to top

36.1 Page 351

▲back to top
- II/348 -
den voor de jongens een aansporing in, om de lessen trouw te bezoeken
teneinde zich in het lezen en schrijven te bekwamen, waaraan wij zelf
grote behoefte begonnen te voelen, en zij verrijkten de geest met vele
andere nuttige kennis; tegelijkertijd verschafte dit aan Don Bosco een
betere gelegenheid om hen verre te houden van de gevaren der avonduren,
hen beter te onderrichten in de godsdienst, hen zich op God te doen
richten en goede christenen van hen te maken, wat immers het voornaamste
doel was van al zijn inspanningen. Inderdaad kon hij hun nu gemakkelij-
ker en doelmatiger de catechismus verklaren, daar zij eerst gezamenlijk
de geloofswaarheden geleerd en bestudeerd hadden, en hij hun achtereen-
volgens kon waarschuwen voor die vrijheid die men, met het vorderen van
de nieuwe tijd, aan de ketterij en in het algemeen aan het kwaad zou
toestaan. Intussen maakte Don Bosco nieuwe plannen en trof hij voorbe-
reidingen voor het houden van academies, een soort van wedstrijden in
kennis van de catechismus, om de jongens steeds meer aan te sporen tot
het leren ervan. En bij deze manier van leren, van vragen en uiteenzet-
ten, stelde hij hun beloningen in het vooruitzicht en paste al die ma-
nieren van aanmoediging toe, die hem het meest gewenst voorkwamen.
Maar Don Bosco liet het niet alleen bij dergelijke ondernemingen:
voor zijn scholen kon hij zeker niet rekenen op de priesters die in
steeds groter aantal hem hielpen in het Oratorio en waarvan zij de steun
waren. Don Cafasso had enkele van zijn leerlingen aangespoord om naar
Valdocco te gaan, om daar catechismusonderricht te geven, onder wie Don
Cresto; en zij waren steeds op tijd bij de jongens, maar zij moesten
vóór zonsondergang op het vastgestelde uur terug kunnen keren naar het
Convict. Anderen, die door Don Bosco zelf in de stad waren aangeworven,
waren op zijn uitnodiging om in deze wijngaard des Heren te gaan werken,
ingegaan. Op die manier werd onder meer de man aangeworven, die later de
beroemde professor in de theologie aan de universiteit van Turijn werd,
kanunnik Marengo, die van dat ogenblik af het Oratorio niet meer ver-
liet. Deze verdienstelijke geestelijken offerden zich gedurende de zon-
dag voor dit werk op, door afwisselend biecht te horen, of te preken,
een andermaal catechismusles te geven aan de oudere jongens, of ook wel
door de H. Mis op te dragen, wanneer Don Bosco afwezig was. Meer konden
zij echter niet doen, daar de meesten van hen belangrijke bezigheden in
de stad te verrichten hadden. Op de weinigen, die hun eigen baas waren,
kon men zich niet altijd verlaten, want verschillende keren dat zij door
werkzaamheden in beslag genomen werden, verschenen zij niet in de klas.
Dikwijls kwam de theoloog Borel Don Bosco ter hulp; maar daar hij, zoals
steeds het geval was, zeer in beslag genomen werd door verschillende
instituten en ambten, kon hij zich maar heel weinig met de jongens zelf
bezig houden, want zijn hele leven was hij op ander terrein werkzaam.
Dat hij het Oratorio leidde in de tijd van Don Bosco's ziekte, was een
daad van naastenliefde geweest die de meest uitputtende vermoeienissen
van het menselijk vermogen te boven ging, en die hij uiteraard niet kon
volhouden.
Waar vond Don Bosco dan de leermeesters voor zovele scholen en
voor zovele jongens? - Wel, hij maakte ze zelf, en zie hier op welke
manier. Onder degenen die het Oratorio bezochten, waren er onder de gro-
ten verschillenden, die over een goed verstand beschikten, en die een
uitgebreidere opleiding verlangden, teneinde zich een betere positie in
de maatschappij te verzekeren. Don Bosco maakte nu een keuze onder hen,
en gaf hen op vastgestelde uren gratis les in het Italiaans, Latijn,

36.2 Page 352

▲back to top
- II/349 -
Frans, rekenkunde en wat dies meer zij, maar onder voorwaarde dat zij op
hun beurt hem zouden komen helpen in het geven van catechismusles gedu-
rende de Vasten, en dat zij op de zondags- en avondschool les zouden
geven aan hun kameraden. Enkelen van dezen behoorden tot de eersten die
hij om zich heen verzameld had, toen hij nog in het Convict van de Hei-
lige Franciscus van Assisië woonde. De proef slaagde bewonderenswaardig,
hoewel ze Don Bosco veel moeite en inspanning kostte. Bovendien waren
sommigen in gebreke gebleven en hadden hun woord gebroken, ofschoon hij
toch veel tijd en geld aan hen had besteed, voor boeken en voor steun
aan hun familieleden. De leermeesters, die aanvankelijk met acht of tien
waren, namen al spoedig in aantal toe, en ze werden niet alleen goede
gidsen bij de onderrichting van zijn andere jongens, maar ze slaagden er
ook in, een eervolle positie in de wereld in te nemen, door mannen van
invloed te worden in de stad, van veel nut voor zichzelf en hun medemen-
sen. Toen hij bij een paar van dezen een bijzondere geaardheid en een
vrij duidelijke roeping tot de priesterlijke staat bespeurd had, begon
hij hun speciale lessen te geven, opdat zij uitstekende priesters zouden
worden bij het leiden der zielen. Op die manier begon in het Oratorio
die catezorie van studenten te ontstaan, die heden ten dage nog steeds
leermeesters oplevert voor het Werk van Don Bosco, evenals leraren en
assistenten voor al zijn Instituten in Italië, Frankrijk, Spanje, Enge-
land, Oostenrijk, Zwitserland, Amerika, Palestina en Afrika.
In een door Don Bosco zelf geschreven aantekening lezen wij een
nauwkeurig verslag over die tijd: "Het zal," zo schrijft hij, "het zal
degene die dit leest, zeker niet onwelkom zijn, dat ik hier op bijzonde-
re wijze melding maak van enkele van onze eerste leermeesters, wier na-
men onuitwisbaar in mijn geest en hart geschreven staan. Onder anderen
was er Giovanni Coriasso, die thans meester schrijnwerker is, Felice
Vergnano, thans passementhandelaar, Paolo Delfina, die tegenwoordig le-
raar is aan een technische school. Bij hen voegden zich later Antonio
en Giovanni Melanotte, de eerste een drogist, de ander banketbakker,
Felice en Pietro Ferrero, de één makelaar, de ander letterzetter, en de
timmerman Giovanni Piola die thans een eigen werkplaats heeft. Daar
voegden zich nog bij: Vittorio Mogna en Luigi Genta. Ook kwamen ver-
schillende godvruchtige mannen uit de stad eveneens hun kostbare mede-
werking verlenen aan deze leermeesters, van wie constant bleven medewer-
ken, de ijzerhandelaar Giuseppe Gagliardi en Giuseppe Fino, en de goud-
smid Vittorio Ritner." Aldus Don Bosco. De meesters in het Oratorio wa-
ren evenwel niet steeds voldoende in aantal, hetzij doordat sommigen van
hen eerst moesten worden opgeleid voor hun nieuwe en moeilijke taak;
terwijl anderen niet in staat bleken, de tucht te handhaven en een ande-
re bezigheid moesten zoeken; sommigen gingen zelden naar school, omdat
ze er geen zin meer in hadden. Intussen moest met het groter worden van
het aantal leerlingen ook het corps leermeesters worden uitgebreid, en
dit vereiste de voortdurende zorg en toeleg van Don Bosco.
Met zulke en soortgelijke hulp namen de zondags- en avondscholen
een hogere vlucht dan algemeen verwacht was, Het was toen, dat Don
Bosco, klaar met het doen lezen van de kleine Catechismus en nadat hij
zijn jongens zijn Gewijde Geschiedenis en Kerkgeschiedenis voorgelegd
had, voor een ernstige moeilijkheid kwam te staan, namelijk die van het
vinden van andere tekstboeken die aan de verstandelijke ontwikkeling wa-
ren aangepast. De winst die voor de jongens daaruit voortvloeide, ge-
tuigde steeds meer van zijn grote geest, van zijn wijsheid en meer nog

36.3 Page 353

▲back to top
- II/350 -
van zijn ervaring en van zijn praktische zin, aan de dag gelegd bij het
samenstellen van die handboeken. Terzelfdertijd breidde hij de genoemde
scholen uit met een tekenklas en klassen voor rekenkunde en metriek
stelsel Zijn boek over de leer der getallen, die in het algemeen door de
jeugd niet met veel geestdrift wordt ontvangen kwam thans goed van pas
en werd oorzaak, zoals we nog zullen zien, van de beste resultaten van
deze scholen, omdat het niet alleen aan de verstandelijke eisen tege-
moetkwam, maar ook aan de materiële verlangens van het volk, Onder het
leren werden de jongens hem steeds meer erkentelijk voor de lange, ver-
moeiende en onverdroten voorbereiding en voor de nachten, die hij
schrijvend had doorgebracht voor het samenstellen van die boeken.
Het was een wonderlijk schouwspel, 's avonds al de vertrekken van
het huis Pinardi verlicht te zien, stampvol kleinere en grotere jongens,
alsof er daar een onafgebroken feest aan de gang was. In sommige lokalen
zag men de jongens voor de kaarten staan, ofwel met een boek in de hand;
in andere zaten zij in de banken om te leren schrijven, terwijl weer an-
deren op de vloer van de kapel knielden en hun schriften vol grote let-
ters tekenden. Af en toe verscheen Don Bosco op het balkon, wierp een
blik in de naburige klassen en begaf zich dan naar beneden, oplettend of
de leermeesters en de leerlingen wel de orde bewaarden. Hij werd steeds
begroet met een opgewekt hoofdknikken en met een glimlach van zijn jon-
gens, die op die manier zijn glimlach en zijn gebaar om gewoon door te
gaan en te zwijgen, beantwoordden. Dikwijls controleerde hij, of alles
in orde was op de speelplaats en rondom het huis, en daarna ging hij
weer naar boven, naar zijn in een klas veranderde kamer. Voor zichzelf
had hij de verklaring van het decimaal stelsel gereserveerd, en met be-
wonderenswaardig geduld slaagde hij erin, in die jonge geesten te doen
doordringen, wat hij in zijn boek daarover had geschreven. De Broeders
der Christelijke Scholen kwamen 's avonds graag naar Valdocco, om de me-
thode na te gaan en te bestuderen, waarop hij tegelijkertijd een zo gro-
te menigte jongens onderrichtte. Zij, die Don Bosco en zijn geschriften
zeer goed kenden, verklaarden, dat, terwijl de mensen met een grote
geest en diepe gedachten zich gewoonlijk niet onderscheiden door een op-
vallend herinneringsvermogen, bij hem het wonderbaarlijke geheugen daar-
entegen gelijke tred hield met zijn geest en hart.
Maar Don Bosco, niet tevreden met enkel maar wetenschappelijke vor-
ming, onderhield met de theoloog Nasi de klassen ook met voordrachten
over de Gregoriaanse zang en de muziek, wat hij later voorgoed voortge-
zet wenste te zien. In dat opzicht ondervond hij eveneens grote steun
van Don Michelangelo Chiatellino di Carignano, leerling aan het Convict
van de Heilige Franciscus van Assisi, die in die tijd het Oratorio re-
gelmatig begon te bezoeken, en er bijna acht jaar lang voortdurend mu-
ziekles kwam geven. Bekwaam organist als hij was, begeleidde hij later
de jonge zangers in de kerken van Turijn, gedurende de wandelingen in
het najaar, en vooral in Castelnuovo en in de Becchi voor het feest van
de Heilige Rozenkrans.
Van deze voortreffelijke priester hebben wij vernomen, hoezeer de
leerlingen die catechismus onderricht gaven, de leermeesters en al de
anderen van het Oratorio, de harten van vele jongens, die niet in Val-
docco kwamen, met vertrouwen en genegenheid ten opzichte van Don Bosco
vervulden, zodat zij nu en dan niet alleen naar hem toe kwamen voor
geestelijke aangelegenheden, maar ook om zijn raad en bescherming te
vragen, wanneer zij door hun onvoorzichtigheid in verlegenheid waren.
Uit verschillende feiten kiezen wij het volgende:

36.4 Page 354

▲back to top
- II/351 -
Een student van de Universiteit had zich in de schulden gestoken
bij een jood en wist niet, hoe hij zich uit de situatie moest redden.
Aan zijn vader durfde hij het benodigde bedrag niet vragen, uit vrees
dat deze zodoende op de hoogte zou komen van zijn slecht gedrag. Ter-
wijl hij nog in duizend angsten verkeerde, werd hem de raad gegeven zich
tot Don Bosco te wenden, om door deze gerustgesteld te worden en goede
raad van hem te krijgen. Hij ging erheen, Hoewel Don Bosco de jongeman
niet kende, ontving hij hem en hoorde hij hem aan met de grootste wel-
willendheid, wekte hem op, zich los te maken van het gevaarlijke leven
waar hij in terechtgekomen was, en spoorde hem aan, de vrede met God te
herstellen door een goede biecht en gaf hem de raad, naar die jood toe
te gaan en hem te zeggen, dat hij, Don Bosco, een onderhoud met hem
wenste te hebben. Hij wilde zeker zijn van de grootte van het verschul-
digde bedrag en proberen tot een rechtvaardig vergelijk te komen, zonder
de berouwvolle jongen aan de toorn van zijn vader bloot te stellen. De
jood kwam, maar na de gebruikelijke begroeting bemerkte Don Bosco al
gauw dat er niet veel resultaat zou zijn te bereiken; daarom nam hij
meteen een besluit en begon: "Dus u bent de schuldeiser van die en die
jongeman?"
"Inderdaad,"
"En voor welk bedrag?"
"Zo en zoveel."
"En hoeveel interest vraagt u?"
"Vijf procent." "Per jaar?"
"Per maand?"
Rustig stond Don Bosco op, keek de joodse meneer langdurig in het
gezicht met zijn doordringende blik die vol verwijt een bliksemende
dreiging scheen uit te stralen, en riep toen uit: "Vijf procent per
maand?" En terwijl hij hem op een beminnelijke manier bij de twee revers
van zijn jas vastnam, herhaalde hij: "Vijf procent per maand?" Hem ver-
volgens langzaam achteruitduwend naar de drempel van de kamer en steeds
maar hetzelfde zinnetje herhalend, leidde hij de oude woekeraar tot op
het portaal. De ander, die volkomen verbluft was en ook vreesde dat er
over zijn manier van zaken doen in de stad zou worden gesproken, wist
niet wat hij antwoorden moest. Rustig sloot Don Bosco de deur voor zijn
neus dicht. Hierna haastte hij zich, de vader van de arme student te
gaan opzoeken. Hij bracht hem op de hoogte van de onverkwikkelijke zaak,
maar hij deed dat op zo een manier, dat de vader de onthulling nogal
schappelijk opnam. Don Bosco sprak hem over de spijt, die de jongen over
het gebeurde had, en hij verzocht hem, het hem te willen vergeven, en
toonde hem de manier, waarop hij de jood het gemakkelijkst zou kunnen
voldoen, ook om de eer van de familie ongerept te houden. De goede vader
stemde erin toe, de schuld te betalen; en de jood, nog steeds onder de
indruk van de blik en van de woorden van Don Bosco toonde zich niet wei-
gerachtig om de rente tot een redelijker peil te verminderen, en de arme
student, die vergiffenis van zijn vader verkregen had, had zijn gemoeds-
rust weergevonden en leidde voortaan een beter leven. De liefde van Don
Bosco omvatte allen, die met hem in aanraking kwamen en bij hem hun toe-
vlucht zochten. Pertransiit benefaciendo.

36.5 Page 355

▲back to top
- II/352 -
H O O F D S T U K LXIX
ZONDER DOORNEN - EEN ONGODSDIENSTIGE VADER - DE BOOM DES LEVENS.
Wie de geestelijke en tijdelijke weldaden zou kunnen tellen, door
Don Bosco van die tijd af bewerkt onder de jongens, die zich om hem heen
verzamelden, en hun ontroerende geschiedenissen zou kennen, zou inzien
hoe groot de goedheid des Heren geweest is door de stichting van het
Oratorio van de Heilige Franciscus van Sales. De verdere ontwikkeling
van ons verhaal kan er geen volledige voorstelling van geven, maar zal
voldoende zijn om de verborgen gebleven wonderen erdoor te laten vermoe-
den. Ziehier een eerste bewijs van onze stellige verzekering.
Voor de toegangsdeur van het terrein van het huis Pinardi, halver-
wege de open ruimte waarop tegenwoordig het koor van de kerk van Maria
Hulp der Christenen zich verheft, spreidde een grote moerbeiboom zijn
takken uit. Don Bosco was aan deze boom gehecht met dezelfde eerbied,
die de oude aartsvaders in acht namen ten aanzien van de eik van Mamre.
Hij was gewoon hem de boom des levens te noemen, vanwege verschillende
aangename voorvallen, die zich in de schaduw van zijn takken hadden vol-
trokken, maar heel in het bijzonder door twee feiten, waarvan er één
voorviel in dat jaar 1846 en het andere enige tijd daarna. Wij zullen
thans het eerste beschrijven, met het verhaal dat een oud-leerling ons
erover deed, en dat ons bevestigd werd door Giuseppe Buzzetti.
Het was op een zondag; de jongens van het zondagsoratorio speelden
op de speelplaats. Don Bosco, in gesprek gewikkeld met de theoloog Bo-
rel, wandelde in de buurt van de muur, die het terrein omgaf, terwijl
hij toezicht hield op de recreatie, toen drie bengels, die door de om-
ringende weilanden liepen, bij het horen van zoveel lawaai in de buurt,
bleven staan en tegen elkaar zeiden: "Laten we eens gaan kijken wat die
daarbinnen uitvoeren!"
"Ja, dat doen we!" riep de brutaalste van hen uit: "jullie geven
mij een zetje en duwen me naar boven, ik kan me aan die muur vasthou-
den, dan vertel ik jullie naderhand alles wat ik heb gezien."
Zo gezegd, zo gedaan. Hij ging naar de muur toe, de andere twee
namen hem op hun schouders, en toen hij boven op de muur zat, was hij
als verslagen bij het zien van zoveel spelletjes. Opeens zei een van
zijn twee vrienden tegen de ander: "Zullen me eens een grap met hem
uithalen? Jij geeft hem een duw, dan valt hij aan de andere kant naar
beneden."

36.6 Page 356

▲back to top
- II/353 -
"Mooi, toe maar!" antwoordde de andere slungel, die ook voor die
kwajongensstreek te vinden was; en, door de eerste gesteund, klom hij
tot op zijn schouders, gaf de jongen, die boven op de muur zat, een
fikse duw en daarna sloegen beiden lachend op de vlucht. Bij die onver-
wachte stoot, kon de arme jongen zich niet meer in evenwicht houden en
viel aan de andere kant van de muur naar beneden, midden tussen Don
Bosco en de theoloog Borel.
De twee priesters, enigszins geschrokken door het onverwachte ge-
beurde, deden een pas achteruit; maar toen zij die jongen, erg bang en
huilend, van de grond zagen opstaan en met een schichtige blik naar een
uitweg zoeken, waarlangs hij zou kunnen ontkomen, namen zij hem tussen
zich in, Don Bosco nam hem bij de hand, maar de jongen verweerde zich
en schreeuwde: "Laat me, laat me gaan!"
"Maar, waar wil je naartoe gaan? Luister tenminste even!... Waarom
maak je je zo druk?"
"Omdat u me een pak slaag wilt geven, u wilt me in de gevangenis
laten stoppen."
"Welnee, waar ben je dan bang voor? Zie je dan niet dat je bij
vrienden bent? Blijf hier een beetje bij ons!"
"Nee, ik wil weg, ik wil niet bij geestelijken zijn. Mijn vader
zegt, geestelijken zijn..."
"Maar neen, beste jongen, zulke praatjes moet je niet geloven. Zie
je hier niet al die jongens, dat zijn vrienden van de geestelijken, en
zie je wel hoe tevreden ze zijn? Vraag een paar van hen maar eens of ik
hen niet goed behandel. Ik verlang niets anders van hen dan dat ze braaf
zijn en altijd vrolijk."
Tal van jongens waren intussen komen toelopen en luisterden naar
dat merkwaardige gesprek. Sommigen, die die jongen kenden, noemden hem
bij zijn naam en zodoende was hij al gauw een beetje op zijn gemak.
"Ben jij nog nooit naar de catechismus gegaan?" vervolgde Don
Bosco, hem over het hoofd strelend.
"Nee, en daarom juist wil ik hier weg, want ik zie wel, dat als ik
hier blijf, u me zult dwingen naar de catechismus te luisteren."
"Zou je het dan niet aardig vinden een mooi verhaal te horen?"
"Nee, daar heb ik geen zin in."
"Wacht nog eens even... en zeg me eens hoe oud je bent."
"Veertien! ... Maar laat me nu gaan!" En hij rukte om los te
komen.
"Nog één ogenblikje: je communie heb je nog niet gedaan?"
"Nee!"
"En je bent nog nooit naar de mis geweest?"
"Och, de mis is iets voor priesters en kwezels! En trouwens, als ik
daarheen ging, zou mijn vader me niet zuinig afrossen!"
"Arme kerel!" riep Don Bosco toen uit, en keerde zich tot de theo-
loog Borel; "hoe is het toch mogelijk; dat is nu een jongen die voorgoed
bedorven is, tenzij we erin slagen hem op de goede weg terug te bren-
gen."

36.7 Page 357

▲back to top
- II/354 -
Hij dacht even na. Toen keerde hij zich weer tot de jongen, die
zijn tranen gedroogd had en er al weer even brutaal uitzag als gewoon-
lijk. Don Bosco zei tegen hem:
"Zou je het niet leuk vinden hier te komen spelen met al die vrien-
den van je?"
"Jazeker! Als u me maar niet dwingt naar de kerk te gaan om te ver-
muffen en idioot te worden.
"Maar nu moet je me toch eens zeggen: komen al die jongens hier om
je heen je soms vermuft en idioot voor? Zie je niet, hoe opgewekt en
flink ze zijn, zij hebben geen enkele zorg ter wereld, en kijk eens hoe
vrolijk ze spelen!"
De jongen keek om zich heen, naar al die door elkaar zwermende jon-
gens, die almaar heen en weer liepen, sommigen van hen nodigden hem met
gebaren en kreten uit om met hen mee te doen; en automatisch antwoordde
hij: "Wel ja, dat heb ik al gezien!"
"Wel, ga dan met hen mee spelen," zei Don Bosco tegen hem.
Dat liet de jongen zich geen twee keer zeggen, en met een paar
sprongen was hij temidden van de troep van zijn kameraden gekomen en
liep, evenals zij, van links naar rechts en van voor naar achter over
de hele speelplaats heen, totdat het ogenblik was aangebroken om naar
de kerk te gaan. Maar bij het luiden van de klok, liet hij terstond
alle spel in de steek en haastte zich rechtstreeks naar de uitgang. Don
Bosco, die daar stond en hem voortdurend in het oog had gehouden, hield
hem staande en maakte een praatje met hem. Hij prees zijn behendigheid
bij het spel, en zei dat hij het prettig vond, kennis met hem gemaakt te
hebben; hierna liet hij hem gaan.
De volgende zondag kwam de jongen, ook zonder uitnodiging terug, en
begon zonder meer met de anderen te spelen; maar bij het einde van de
speeltijd, begaf hij zich weer naar de deur. Don Bosco, die hem echter
opwachtte zei: "Waar ga je naartoe? Kom je niet even in de kerk met de
anderen?"
"Och," antwoordde de jongen afwijzend, "ik heb haast; ik moet naar
huis; daarna word ik ergens verwacht, waar ik naartoe moet; ik zal zien,
een andere zondag."
"Best, dus we zien je wel terug! Maar dan moet je ook komen, want
ik verwacht je!" En hij gaf hem een kleinigheid, die dankbaar aanvaard
werd.
De derde zondag kwam hij stipt op tijd weer naar de recreatie, en
hoewel hij wel een beetje stuurs deed toen het erom ging naar de kerk te
gaan, bleef hij er toch een hele tijd, en toen hij midden onder de on-
derrichting van de theoloog wegging, bracht Don Bosco hem welwillend tot
bij de deur en zei: "De volgende zondag moet je eens komen, zonder dat
je zo gauw ergens anders hoeft te zijn, dan kun ge gerust de hele avond
bij ons blijven."
De goedheid van Don Bosco wist uiteindelijk te bewerken, dat de
jongen, als hij kon, 's morgens en 's avonds de kerkdiensten bijwoon-
de. In enkele weken tijd was de bengel geheel van gedachten en houding
veranderd. Toen Don Bosco zag, dat de genegenheid voor de jongen en het
vertrouwen, dat hij in hem gesteld had, beantwoord werden, maakte hij
gebruik van het geschikte ogenblik, dat hij zo goed wist te onderkennen,

36.8 Page 358

▲back to top
- II/355 -
vangen, en toen hij wat met hem heen en weer liep, zei hij hartelijk:
"Je moet toch op een goede dag eens bij me komen, daarginds in het koor.
Je weet wel! Dicht bij de biechtstoel! Je zult zien, dat ik je iets
prettigs zal kunnen vertellen? Kom je? Zeg toch ja! Kom je werkelijk?"
"Ik zal komen"! antwoordde de jongen vastbesloten. - En inderdaad,
na goed onderricht te zijn, wachtte hij niet lang met zijn eerste biecht
te spreken en de eerste heilige Communie te ontvangen.
In die tijd en in tal van opeenvolgende jaren, speelden zich tel-
kens weer zulke taferelen af, waarin Don Bosco met zijn geduld en wijze
genegenheid tal van weerbarstige en zelfs brutale gemoederen voor zich
wist die manier voor, dat zij zich weer gelukkig voelden! Maar wat het
meest wonderlijk is, dat is de heldhaftige vastberadenheid, waarmee vele
van die bekeerde jongens steeds in het goede wisten te blijven
volharden.
De vader van die jongen had een houtsnijwerkplaats. Hij was een
slecht mens, zonder godsdienst, en hij had zijn zoon tot die dag toe
zich vrijelijk aan een teugelloos leven laten overgeven, en hem ergernis
gegeven door schaamteloze gesprekken, vloeken en hem dikwijls gedwongen
te werken op zondagmorgen. Daar de man gewoon was, na het eten naar de
kroegen te gaan, en daar tot diep in de nacht te blijven rondhangen, had
hij nog niet gemerkt, hoezeer zijn zoon van gewoonten en aard veranderd
was. De jongen durfde hem niet te vertellen dat hij zijn eerste Communie
gedaan had, maar enkele kameraden uit de buurt spraken over zijn veel-
vuldige bezoeken aan het Oratorio. Toen de vader dat hoorde, werd hij
razend: "Wee je gebeente", zei hij tegen zijn zoon, "wee je gebeente,
als je daar nog eens een voet zet. Ik wil niets te maken hebben met die
priesters; ik verbied het je beslist!"
De zoon, die wist hoe vreselijk zijn vader soms te keer kon gaan,
antwoordde angstig: "Maar vader, wat wilt u dan dat ik zondags doe? Het
is veel te vervelend om de hele dag thuis te zitten. In het Oratorio
echter kunnen we spelen en hebben we een plezierige dag."
"Ik zeg je, dat ik het niet wil", zei de onmens, "en daarmee
uit..." En er volgde een vloek.
"Goed, ik zal gehoorzamen", zei de arme jongen, die besloten had
zijn kameraden van vroeger links te laten liggen, en zich nu gedwongen
zag alleen te blijven.
Toen het weer zondag werd zei hij tegen zijn vader: "Als u niet
wilt, dat ik naar Don Bosco ga, ga ik maar een beetje wandelen."
En dat deed hij dan ook, maar hij wandelde naar het Oratorio. Daar
kwam hij even later aan, en hij vertelde Don Bosco voor welke moeilijk-
heden hij zich geplaatst zag. Don Bosco stelde hem gerust: "Kom toch
maar: het is noodzakelijk voor je zielenheil. Het is geen leugen als je
zegt, dat je gaat wandelen; je kunt er zeker van zijn, dat de Maagd Ma-
ria je zal helpen." En de jongen haastte zich naar huis terug te keren,
en toen hem gevraagd werd waar hij 's middags geweest was, antwoordde
hij: "Ik heb een wandeling gemaakt!"
Zo ging het twee zondagen achtereen, toen de duivel, op een manier
die niemand bekend werd, het de boosaardige man in het midden van de
week ter ore deed komen, dat zijn zoon nog steeds doorging met het Ora-

36.9 Page 359

▲back to top
- II/356 -
torio te bezoeken. Woedend viel hij tegen hem uit, toen de jongen terug-
keerde van een boodschap, die hij had moeten doen, en terwijl hij hem
bij een arm greep, schreeuwde hij hem toe: "Heb je niet begrepen, dat ik
je absoluut verboden heb nog naar dat tuig daar bij Don Bosco te gaan?
Als je er nog eens naar toe durft gaan, sla ik je vandaag of morgen de
hersens in! Het zijn wel mooie dingen, die die Don Bosco je daar leert;
ja, ja, net iets voor hem! Jongens leren, ongehoorzaam te zijn aan hun
vader! Maar ik zal je wel eens laten zien, dat niemand ertoe in staat
is, mij ongestraft voor de gek te houden." - En deze voorbeeldige vader,
die zo gesteld was op de eerbiediging van zijn gezag, keerde vloekend en
mopperend terug naar zijn arbeid in de werkplaats, gevolgd door zijn
zoon, die nog wel een uur lang zijn onrechtvaardige verwijten moest aan-
horen.
Verschrikt door de bedreiging van zijn vader, en tegelijkertijd
erg verlangend naar Don Bosco te gaan, bevond de jongen zich in een
kwellende onzekerheid. Zijn dagen verliepen in een sombere stemming.
Toen was het weer eens zaterdagavond en hij bracht bijna de hele nacht
slapeloos door. Hij dacht aan zijn nieuwe vrienden, die plezier maakten
en speelden op de speelplaats van het Oratorio, terwijl hij veroordeeld
was ver van hen vandaan te blijven. Hij dacht aan het biechten, en aan
de communie, sacramenten die hij nu niet meer kon ontvangen. Hij dacht
na over Don Bosco, over zijn vader, over zichzelf, en barstte in tranen
uit. Maar, weer moed puttend uit het gebed, stond hij op, en daar zijn
vader toch geen karweitje voor hem had om op te knappen, ging hij in
alle vroegte, door de al vrij hevige kou, daar de herfst al ver opge-
schoten was, en zonder iemand iets te zeggen, op weg naar het Oratorio,
waar hij de heilige Sacramenten ontving. Vol moed keerde hij in de fa-
miliekring terug en 's avonds verscheen hij weer in de avondoefeningen
in de kerk. Zijn vader echter, had hem, voor de eerste maal in zijn
leven, in het oog laten houden. Toen de zoon 's avonds de voet op de
drempel van zijn huis zette, stootte hij op zijn vader die, verzadigd
van wijn en met een bijl in de hand hem toebrulde: "Aha, jij bent bij
Don Bosco geweest!"
De jongen koos, door schrik bevangen, het hazenpad en zijn vader,
vergezeld van zijn vrouw, die hem tot bedaren probeerde te brengen en
hem de bijl uit de handen probeerde te nemen, liep hem achterna,
schreeuwend: "Ik krijg je wel, en ik zal je doodslaan, al was het ook in
de armen van Don Bosco!" - Daar hij echter al een beetje op leeftijd
was, kon hij niet zo hard lopen als een jongen van veertien jaar. Toen
deze laatste het Oratorio bereikte, vond hij daar de deur gesloten. Hij
aarzelde even, klopte toen, maar durfde niet roepen naar degenen die in
huis waren, uit vrees, zich te verraden. Plots hoorde hij toen de stem-
men en de haastige stappen van zijn ouders. In dat angstige ogenblik
keek hij wild om zich heen, en toen hij een moerbeiboom in de buurt zag,
klom hij daarin, kroop van de ene tak op de andere en bleef in de boom
zitten, zonder adem te durven halen, bijna als een misdadiger die bang
is door de justitie te worden gegrepen. Er waren geen bladeren, die hem
konden verbergen, en de stralen van de maan begonnen door de nevel te
dringen. Nauwelijks zat hij boven in de boom, of daar kwamen zijn ouders
hijgend aanlopen, die hem bij Don Bosco kwamen zoeken. Zij liepen onder
de moerbeiboom door zonder hem op te merken, en gingen rechtstreeks op
de deur af, waarop zij uit alle macht begonnen te bonzen, alsof ze die
wilden inbeuken. Moeder Margherita, die bij de komst van de jongen aan
het venster was gaan kijken wat er aan de hand was, en hem zo ijlings in

36.10 Page 360

▲back to top
- II/357 -
die moerbeiboom had zien klimmen, haastte zich, bij het horen van het
barbaars geweld, waarvan zij de oorzaak wel vermoedde, naar Don Bosco.
Deze ging ogenblikkelijk de deur openmaken, opdat de twee uitzinnige
lieden niet te lang in de buurt van de moerbeiboom zouden blijven staan,
op gevaar af dat zij de schuilplaats van hun zoon zouden ontdekken. Toen
renden de man en de vrouw de trap op en, de kamer van Don Bosco binnen-
stormend, schreeuwden ze: "Waar is onze jongen?"
Vastbesloten antwoordde Don Bosco: "Hier is uw jongen niet."
"Hij is hier wel! En ik zal hem vinden ook", tierde de vader vloe-
kend. En hij begon de hele kamer af te zoeken, maakte de kasten open,
keek onder het bed en herhaalde steeds maar: "En toch moet hij hier
zijn."
"Maar, neemt u me niet kwalijk, mijnheer, zoudt u niet zo goed wil-
len zijn mij te zeggen wie u eigenlijk bent! Hoe heet u"? vroeg Don
Bosco.
"Mijn naam hoef ik u niet te zeggen; die kent u heel goed! Maar ik
wil weten waar mijn zoon is." En met die woorden maakte hij aanstalten
om ook de andere kamers binnen te gaan.
Op een rustige, maar indrukmakende toon zei Don Bosco toen: "Mijn-
heer, ik heb u gezegd dat hij hier niet is; en al was hij er, dan hebt
u nog het recht niet, het huis van andere mensen binnen te dringen. Dit
is mijn huis en hier beveel ik. Bemoei u dus met uw eigen zaken, anders
zullen er anderen zijn die u dwingen weg te gaan."
"Goed, dan ga ik naar de politie", zei de vader, nog meer buiten
zichzelf dan eerst, "en ik zal hem wel uit de klauwen van de geestelij-
ken laten halen."
"Ja, ga maar naar de politie", antwoordde Don Bosco, "maar denk er
wel aan, dat ik er ook heenga. Ik zal daar eens een boekje opendoen over
uw manieren en uw zonderlinge wijze van optreden, en als er in deze we-
reld nog wetten en rechtbanken zijn, zult u aan den lijve ondervinden
wat dat betekent."
Bij die vastberadenheid van Don Bosco maakten de twee individuen,
die geen al te best geweten hadden, zich kleintjes uit de voeten, en
lieten zich niet meer zien.
Maar wat werd er nu van die jongen? - Toen zijn twee achtervolgers
verdwenen waren, stelde Don Bosco zich met zijn moeder, met Giuseppe
Buzzetti en enkele andere jongens, die later naar huis gingen, onder de
moerbeiboom op, riepen de jongen bij de naam, en nodigden hem uit, naar
beneden te komen; maar vergeefs, want de arme jongen gaf geen teken van
leven. Zij keken aandachtig toe en in het licht van de maan zagen zij
hem onbeweeglijk aan enkele takken geklemd. Don Bosco herhaalde iets
luider: "Kom naar beneden, beste jongen, je hoeft niet bang te zijn, er
is niemand meer, en als ze mochten terugkeren, zal ik je kost wat kost
beschermen", maar hij sprak in de ruimte. Toen stolde allen plotseling
het bloed in de aderen bij de gedachte dat de jongen een ongeluk overko-
men kon zijn. Daarom liet Don Bosco een ladder halen, en hij klom met
kloppend hart naar boven, de boom in, en naderde de jongen, die hij als
verstard en als uitzinnig aantrof. Met de vereiste voorzichtigheid,
raakte hij hem aan, schudde hem, riep hem bij de naam, en toen begon de
jongen, als ontwakend uit een lethargische slaap, en in de mening dat
zijn vader op hem toekwam, te schreeuwen als een arend; hij beet en
sloeg zo woest om zich heen, dat het maar een haar scheelde, of hij was
samen met Don Bosco op de grond gevallen. De goede priester hield zich

37 Pages 361-370

▲back to top

37.1 Page 361

▲back to top
- II/358 -
met een arm aan een stevige tak vast en met de andere hield hij de arme
jongen dicht tegen zich aan. "Wees nu maar niet bang, beste jongen",
herhaalde hij, "ik ben Don Bosco; je ziet toch dat ik een priesterkleed
aan heb; kijk me maar eens aan; bedaar toch; bijt me niet zo, want je
doet me pijn." Ten slotte kreeg hij de jongen zo ver, dat deze tot be-
zinning kwam, en hij wist hem tot rust te brengen. Toen de jongen zich
hersteld had, slaakte hij een diepe zucht, en vervolgens klom hij uit de
boom naar beneden, met behulp van Don Bosco, die de boom met alle recht
en reden de boom des levens mocht noemen. In huis gebracht, liet moeder
Margherita, wier hart zwaar bekommerd was, hem zich lekker warmen bij
het vuur, onthaalde hem op een goede soep, en maakte een plaatsje voor
hem gereed, waar hij die nacht zou kunnen slapen. De volgende dag stuur-
de Don Bosco hem, om hem te behoeden voor de woede van zijn vader, naar
een goede leermeester in een naburig gehucht. De jongen bleef een vurige
christen, hij bekwaamde zich in zijn vak en toen hij na enige tijd in
Turijn terugkeerde, kon hij met grote liefde zijn weinig beminnelijke
ouders in hun oude dag steunen.

37.2 Page 362

▲back to top
- II/359 -
H O O F D S T U K LX
DE EERSTE KLOK VAN HET ORATORIO - DE VERSCHIJNING VAN DE
HEILIGE MAAGD IN SALETTE - DE EERSTE IN VALDOCCO
GEZONGEN NACHTMIS MET KERSTDAG.
Het jaar 1846 liep ten einde, en de maand december was voorbestemd
om voor het Oratorio verblijdende gebeurtenissen met zich te brengen. De
theoloog Giovanni Vola had het Oratorio een kleine klok geschonken van
bijna tweeëntwintig kilo, die 88,50 Lire kostte. Om ze op de top van de
westelijke muur van het huis te plaatsen, had Don Bosco twee pilaren la-
ten oprichten, die een ruwe draagbalk ondersteunden, waarop een kruis
geplaatst was. De theoloog Borel richtte een verzoek tot de Aartsbis-
schop, dat eveneens getuigenis aflegde van de goede resultaten die het
apostolaat van Don Bosco en zijn metgezellen opleverden.
Hoogwaardige Excellentie,
De priesters die zich toeleggen op de godsdien-
stige vorming van de jongens van het Oratorio van de Heilige Franciscus
van Sales, dat onlangs geopend is en in opdracht van Uwe Hoogwaardige
Excellentie werd ingezegend in Valdocco, in de parochie van de Heiligen
Simon en Judas; hun wensen vervuld ziende door een grote toeloop van
jongens en door de goede resultaten die velen onder hen bereiken, zijn,
teneinde de godsvrucht en de devotie van hun leerlingen nog meer te
bevorderen, verlangend, in de klokkentoren een klok te plaatsen die zij
al kant-en-klaar ontvangen hebben. Zij vragen U daarom eerbiedig om toe-
stemming de klok te laten inzegenen door de Eerwaarde Heer, de theoloog
Giovanni Vola junior.
Namens de bovengenoemden,
Giovanni Borel, pr.
Monseigneur Fransoni, die een eerste verzoek op 12 november ont-
vangen had, had voor die inzegening al de Eerwaarde Heer Don Agostino
Gattino aangewezen, die pastoor van de parochie was. Doch daar deze de
opdracht door plotselinge verhindering niet had kunnen aannemen,werd op
de 14de van dezelfde maand de theoloog Giovanni Vola voor de inzegening
aangewezen.
Don Bosco, die zich nooit een gelegenheid liet ontglippen om in
zijn jongens gevoelens van geloof op te wekken, en die hun wilde duide-
lijk maken hoe belangrijk de plechtigheid was die zij zouden bijwonen,

37.3 Page 363

▲back to top
- II/360 -
had hun de mystieke zin verklaard van het ritueel en ook, waarom door de
Bisschop gewijd water bij de doop van de klok gebruikt werd. Ook liet
hij niet na, hen aan te bevelen, zich op die mooie plechtigheid voor te
bereiden door tot de Heilige Sacramenten te naderen. De eerste zondag
nadat de opdracht tot de wijding door de Aartsbisschop was gegeven,
zegende de theoloog Vola op plechtige wijze zijn klok, en groot was de
uitgelaten geestdrift van de jongens, toen zij haar zagen optrekken en
vervolgens in de opening van de klokkenstoel gehaakt zagen worden; en
vooral natuurlijk toen zij overal in het rond haar zilveren klank hoor-
den weerklinken.
Van hier af zou zij voortaan alle zondagen de jongens van de om-
liggende huizen oproepen met evenveel aandrang om zo te zeggen als van
een preek. Dikwijls verzekerden de moeders: "Bij dat geluid op de voor-
avond, zijn onze jongens gewoon niet meer te houden. Zij willen hun
beste kleren hebben, en 's morgens haasten zij zich op te staan en zeg-
gen: "Wij moeten te communie gaan."
Zo gebeurde het ook de eerste maal, ter gelegenheid van de plech-
tigheid voor het feest van Maria Onbevlekt Ontvangen, een feest dat nog
meer kleur en luister verkregen had door het gerucht van een verschij-
ning van de Heilige Maagd in Frankrijk bij La Salette. Dat was een ge-
liefd onderwerp van Don Bosco, dat hij wel honderdmaal herhaalde, niet
alleen om bij de jongens weer de gedachte aan de bovennatuurlijke we-
reld, en de devotie tot en het vertrouwen in de Allerheiligste Maagd
Maria op te wekken, maar ook om hen steeds meer te vervullen van de haat
tegen drie zonden die de toorn van Jezus Christus moesten doen ontbran-
den, en vreselijke straffen over de mensen zouden doen nederdalen: het
vloeken, het ontheiligen van de zondagen, het eten van vlees op vasten-
dagen. Hij hechtte daar zoveel waarde aan, dat hij die miraculeuze ge-
beurtenis beschreef in twee boekjes, die binnen enkele jaren gedrukt
werden in meer dan 30.000 exemplaren. Daarom kunnen wij het hier vernoe-
men in een iets verkorte vorm, en het in zijn eigen woorden weergeven.
De een of ander zal dat misschien overbodig vinden, maar dat is toch
niet het geval. Onder de ontelbare wonderen, die er gedurende zoveel
eeuwen door bemiddeling van de Allerheiligste Maagd Maria plaatsvonden
en waarover Don Bosco tot de jongens sprak, zoals wij ons tot in bij-
zonderheden herinneren, vermelden wij alleen die, welke ten tijde dat
onze Stichter leefde, opzien baarden in de wereld. Zodoende kunnen wij
de openlijk gemanifesteerde werkzaamheid van de Heilige Maagd in de
Katholieke Kerk onderkennen, en, parallel daarmee, haar meer verborgen,
doch even werkzame activiteit in Don Bosco en in de oorsprong en stich-
ting van de Sociëteit van de heilige Franciscus van Sales ter heiliging
van de jeugd. Merken wij nog op, hoe van 1846 af de Allerheiligste Maagd
Maria zich verwaardigde aan kinderen te verschijnen, als om hun een
getuigenis te geven van haar uitverkiezing.
Doch ter zake.
Dicht bij het kale, steile, verlaten bergland van La Salette, waar
gedurende nauwelijks vier maanden van het jaar herders hun verblijf
hebben opgeslagen, woonden Massimino van 11 jaar en Melania van 15. Het
waren alle twee kinderen van arme, onwetende en ongeciviliseerde ouders,
en het was hun taak op het vee te passen. Massimino kende niets anders
dan het Onze Vader en het Weesgegroet. Melania wist weinig meer, en
tengevolge van haar onkunde was zij nog steeds niet toegelaten tot de

37.4 Page 364

▲back to top
- II/361 -
heilige Communie. Op 18 september 1846 ontmoetten zij elkaar toevallig
op de berg, waar ze met hun koeien naartoe gegaan waren om ze te drenken
aan dezelfde bron.
Tegen de avond van die dag, toen het tijd voor hen was om naar huis
terug te keren, zei Melania tegen Massimino: "Wie van ons tweeën zal
morgen het eerst op de berg zijn?"
En de volgende dag, 19 september, - een zaterdag - klommen zij ge-
zamenlijk naar boven, elk met vier koeien en een geit. Het was een
prachtige, heldere dag met een stralende zon. Tegen het middaguur, toen
zij in de verte de klank van een klok hoorden, die de tijd voor het An-
gelus aankondigde, stortten zij een kort gebed en maakten het kruiste-
ken. Daarna namen zij hun mondvoorraad en gingen zitten eten bij een
kleine bron, links van een beekje, waarin deze bron haar helder water
liet uitstromen. Toen zij klaar waren met eten, staken zij de beek over,
legden hun bundeltjes bij een andere, opgedroogde bron, klommen nog en-
kele passen omlaag en toen zij daar twee schaduwrijke plekjes op enige
afstand van elkaar vonden, gingen zij daar zitten, Massimino in het ene
en Melania in het andere. Tegen hun gewoonte in vielen zij in slaap.
Melania werd het eerst wakker, om half drie ‘s middags, en daar zij
haar koeien niet meer zag, riep zij Massimino en zei hem: "Sta op, we
moeten de koeien gaan zoeken!' Beiden staken het beekje weer over, en
toen ze een pas of vijftien hoger geklommen waren, zagen ze de koeien
niet ver daar vandaan, liggend aan de overkant. Toen keerde Melania weer
naar beneden terug, en voor zij de beek overging, zag zij een helder
licht als van de zon, maar nog veel schitterender en met verschillende
kleuren. Zij riep Massimino toe: "Kom, kom eens gauw, kijk eens hoe
licht het daar is!"
Massimino kwam direct aanhollen: "Waar is dat licht?"
Melania wees het hem aan, de vinger uitgestrekt naar de kleine
bron. Toen Massimino het zag, bleef hij staan. Toen zagen zij duidelijk
temidden van dat licht een Dame, die met het gezicht in de handen op een
stapeltje stenen zat. Zij had witte schoenen aan met rozen van verschil-
lende tinten, kousen en een schort, die geel van kleur waren, een witte
mantel, bezaaid met parels, een sneeuwwitte halsdoek, rooskleurig afge-
zet, een soort kap of mijter, die een beetje voorover helde, met een
kroon van allerliefste rozen. Om de hals hing een kettinkje, waar een
kruisje aan bevestigd was, en op de dwarsbalk van dat kruis was aan de
rechterkant een tang, aan de linker een hamertje bevestigd.
Melania had van schrik haar stok laten vallen. Na enkele ogenblik
ken keek de Dame, toen zij haar handen had laten zakken, op en haar ge-
laat was zo stralend dat men er niet lang naar zou hebben kunnen kij-
ken. Daarna kwam zij overeind, kruiste de armen en zei tot de twee her-
derskinderen: "Komen jullie eens hier, kinderen. Jullie moeten niet bang
zijn; ik ben hier om jullie groot nieuws te vertellen."
Massimino en Melania staken toen de beek over, en zij schreed naar
de plaats, waar de twee kleinen eerst hadden liggen slapen. De Dame nam
plaats, tussen de twee herdertjes in, en zei tegen hen, terwijl zij zon-
der ophouden tranen van haar stralend gezicht wegwiste: "Wanneer mijn
volk zich niet wil onderwerpen, ben ik verplicht mijn Zoon de vrije hand
te laten. Zijn hand is zo sterk, zo zwaar, dat ik haar niet langer meer
kan vasthouden. Al lang lijd ik omwille van u! Als ik wil dat mijn Zoon

37.5 Page 365

▲back to top
- II/362 -
u niet in de steek laat, moet ik voortdurend bidden; en gij allen denkt
daar niet aan. Gij kunt wel bidden en doen wat gij wilt; maar nooit zult
ge de zorgen die ik me om u maak kunnen vergoeden. Er zijn u, zegt de
Heer, zes dagen gegeven om te werken, en de zevende is voorbehouden voor
Hem, maar gij wilt Hem die niet schenken. Dat is het, waardoor de hand
van mijn Zoon zo zwaar drukt. Wanneer uw aardappelen bederven is dat he-
lemaal uw eigen schuld. Dat hebt gij het afgelopen jaar kunnen zien; en
gij hebt er u niet om willen bekommeren, en toen jullie tot de ontdek-
king kwamen, dat de aardappelen bedorven waren, hebt ge de naam van mijn
Zoon gevloekt. Het bederf is verder gegaan, en dit jaar zult ge er tegen
Kerstmis geen meer hebben. Als ge graan hebt, zaai het dan niet; al wat
ge zaait, zal door de wormen worden opgegeten, en wat er ontkiemt, zal
verpulveren als ge het gaat dorsen... Er zal grote sterfte zijn onder de
kinderen beneden de zeven jaar. Er zal groot gebrek heersen. De noten
zullen verrotten en de druiven uitdrogen..."(1)
Op dat ogenblik hield de Dame op met spreken en bewoog alleen nog
maar de lippen, zonder te laten horen wat zij zei; maar de herderskin-
deren verstonden elk afzonderlijk dat zij hun een geheim toevertrouwde,
met het verbod het aan anderen mede te delen, en er zelfs met elkaar
niet over te spreken. - Hierna nam zij het gesprek weer op en ging met
duidelijke stem verder: - "Maar wanneer de mensen zich bekeren, zullen
de stenen en de rotsen in stapels graan veranderen en de aardappelen
zullen vanzelf door de aarde worden voorgebracht."
Vervolgens stelde zij aan de twee kinderen de vraag: "Bidden jul-
lie goed? "
"Niet al te best, mevrouw", antwoordden ze.
"Och, kinderen, jullie moeten goed je ochtend- en avondgebed bid-
den. Als jullie geen tijd hebben, bidt dan minstens een Onze Vader en
een Weesgegroet; en als jullie wél tijd hebben, bidt er dan meer."
En weer overgaande in haar verwijtende toon, vervolgde zij: "Naar
de mis gaan alleen maar enkele oude vrouwen. De anderen werken de hele
zomer door ’s zondags op het land; en in de winter gaan de jongens,
wanneer ze met hun tijd geen raad weten, naar de mis om de godsdienst
belachelijk te maken. De vasten wordt niet onderhouden; als honden lo-
pen ze naar de slagerij..."
Hierna wendde zij zich tot Massimino: "Heb jij bedorven koren ge-
zien, beste jongen?"
"0 nee, mevrouw", antwoordde de jongen.
"En toch moet je het gezien hebben, die keer toen je met je vader
op het land van Coïn was. De eigenaar van die akker zei tegen je vader,
dat hij eens moest gaan zien hoe zijn graan bedierf; jullie zijn er toen
beiden heengegaan. Jullie hebben enkele aren in de handen genomen en ze
gewreven en toen werden ze helemaal tot poeder; daarna zijn jullie te-
rugekeerd. Toen jullie nog een half uur van Corps verwijderd waren, gaf
je vader je een stuk brood. Hij zei: "Hier, jongen, neem dit en eet nog
eens brood in dit jaar. Ik weet niet of je er het volgende jaar nog zult
eten, als het graan op die manier blijft bederven".
(1) Deze voorspellingen zijn bewaarheid geworden. In heel Europa veroorzaakte de zwam-
ziekte enorme schade aan de druiven en dat heeft van 1849 tot 1874 geduurd.

37.6 Page 366

▲back to top
- II/363 -
"0 ja, mevrouw", antwoordde Massimino, "nu herinner ik het me weer;
zo-even dacht ik er niet aan."
Waarna de Dame zei: "Welnu, beste kinderen, wat ik jullie gezegd
heb, moeten jullie aan heel mijn volk laten weten!"
Daarna stak zij de beek over en deed enkele stappen. Zonder zich om
te keren herhaalde zij tot de twee herdertjes: "Welnu, beste kinderen,
jullie moeten het aan heel mijn volk laten weten."
Zij klom verder tot op de plaats, waar Massimino en Melania gegaan
waren om hun vee te zoeken. Beiden volgden haar; zij liep over het gras
en haar voeten raakten alleen maar de topjes van de sprieten aan. Mela-
nia liep voorop en Massimino een beetje schuin achter haar. De mooie -
Dame verhief zich toen meer dan een meter boven de grond, en bleef een
ogenblik zo in de lucht zweven. Melania keek haar als in extase aan. Zij
sloeg een blik ten hemel, toen naar de grond. Het hoofd verdween... dan
de armen... en daarna was er niets meer dan een heldere klaarte in de
lucht, die ten slotte eveneens verdween.
Toen Melania van haar verbazing bekomen was, zei ze tegen Massimi-
no: "Dat is misschien een grote Heilige?"
Waarop Massimino: "0, als we geweten hadden dat het een grote Hei-
lige was, hadden we haar moeten vragen ons mee te nemen."
"En wanneer ze dat nu nog doet?"
Plots sprong Massimino vooruit om met zijn hand een beetje van de
helderheid te grijpen, die nog niet helemaal verdwenen was, maar ook dat
beetje verdween. De twee herdertjes keken aandachtig om zich heen of ze
haar nog ergens zagen, en Melania riep uit: "Zij wil zich niet laten
zien, zodat we niet kunnen weten waar ze heen gaat."
Daar de zon haast onderging, dreven zij hun koeien bij elkaar. Toen
ze thuisgekomen waren, vertelden ze aan hun ouders wat voor wonderlijks
ze gezien en gehoord hadden, en ook, dat de Dame hun een geheim had toe-
vertrouwd, maar erbij gezegd, dat zij er met niemand over mochten spre-
ken. Iedereen vroeg zich af of de kinderen zwijgen konden; maar zij zei-
den er verder geen woord meer over. Toen zij de volgende dag naar de
droge bron terugkeerden, waarbij die Dame gezeten had en die geen water
meer gaf, tenzij het heel zwaar geregend had of de sneeuw gesmolten was,
zagen zij dat de bron weer was ontsprongen en dat het heldere, schitte-
rende water aanhoudend bleef stromen. Het gerucht van de verschijning
van Onze-Lieve-Vrouw verspreidde zich intussen. Er begonnen bedevaarten
naar de plaats te trekken, en hele menigte mensen bekeerden zich.
Om het verhaal niet te onderbreken, willen we eraan toevoegen, dat
de bron steeds is blijven doorgaan met overvloedig water te geven, dat
er buitengewone genaden van geestelijke aard in een groot aantal door
Onze-Lieve-Heer werden geschonken, en dat binnen het eerste jaar na de
verschijning meer dan 70.000 pelgrims dit door Onze-Lieve-Vrouw gezegen-
de terrein betraden, het terrein, waar thans een indrukwekkende kerk en
een heel groot gasthuis staan. Gedurende meer dan twee jaren was het
feit door de kerkelijke autoriteiten onderzocht, en de twee kinderen
werden verschillende keren elk afzonderlijk ondervraagd, tot vijf, zes,
zeven uren aan één stuk, waarbij geprobeerd werd hen in de war te bren-

37.7 Page 367

▲back to top
- II/364 -
gen en hen tot tegenspraken uit te lokken, maar niets van dat alles ge-
beurde, want hun verklaringen waren steeds dezelfde, zelfs naar de vorm.
Wat het geheim aangaat, dat hun was toevertrouwd, daarover zeiden beiden
nooit een woord, en het bleek niet mogelijk hen tot spreken te brengen,
hoewel meer dan twintig jaar lang honderden personen op duizenderlei ma-
nieren geprobeerd hebben hen ertoe te bewegen, met smeekbeden, met over-
rompeling, met bedreigingen, bezweringen, beloningen en beloften. In
1851 echter, toen zij inmiddels hadden leren lezen en schrijven, droeg
de Bisschop van Grenoble hen op, dat geheim schriftelijk ter kennis te
brengen van de Paus, en aan die opdracht gehoorzaamden zij. De beide
brieven werden in tegenwoordigheid van getuigen geschreven en verzegeld,
en toen de Heilige Vader, Paus Pius IX ze gelezen had, riep hij ontroerd
uit: "Het gaat over de gesels, waardoor Frankrijk bedreigd wordt. En dat
land alleen is niet de schuldige, maar ook Duitsland, Italië, ja geheel
Europa, en zij verdienen gestraft te worden. Ik maak me grote zorgen
over de godsdienstige onverschilligheid en ben bang voor het menselijke
opzicht." - Meer zei hij niet. - Aldus het verhaal van Don Bosco.
Het is niet te schatten hoeveel geestelijke winst er voor de jon-
gens van het Oratorio gelegen was in die verhalen, gedaan door een
priester, die hun over Onze-Lieve-Vrouw sprak, alsof hij haar gezien
had, zo levendig waren, zowel door het woord als door de gedachten, zijn
beschrijvingen. De jongens, die niets wisten van de dromen van Don
Bosco, raakten telkens diep ontroerd door zijn woorden, en wanneer zij
daarna dan het bekende lied Wij zijn kinderen van Maria zongen, ge-
schiedde dat steeds met groter liefdevolle geestdrift.
Het feest der Onbevlekte Ontvangenis was een voorbereiding opdat
van Kerstmis. Bijzonder groot was het geloof van Don Bosco in al de
mysteries van onze Heilige Godsdienst. Om met des te groter hartelijk-
heid zijn devotie tot de Menswording van het Goddelijk Woord tot uiting
te brengen, en haar des te sterker op te wekken en te bevorderen bij de
anderen, had hij aan de Heilige Stoel toestemming gevraagd, om de hei-
lige Communie te mogen uitreiken onder de nachtmis op Kerstmis, in de
kapel van het Oratorio, onder de plechtige gezongen heilige Mis. Pius
IX stond hem dat voor drie jaren toe. Toen hij het verheugende nieuws
aan de jongens had meegedeeld, maakte hij toebereidselen om zijn zangers
een gemakkelijke mis te laten instuderen, en ook enkele devote liederen
die hij gecomponeerd had ter ere van het Kindje Jezus, en intussen zorg-
de hij voor een zo goed mogelijke versiering van zijn kerkje. Behalve de
jongens, begonnen ook andere, uitgenodigde gelovigen de noveen. Monseig-
neur de Aartsbisschop had hem verlof gegeven om de zegen met het Aller-
heiligste te geven zo vaak hij wilde; maar alleen dan mocht hij de Hei-
lige Eucharistie in het tabernakel bewaren.
De toeloop was buitengewoon groot, zo had hij de zielen van zijn
kleine vrienden vervuld met gevoelens van grote liefde voor het Godde-
lijk Kind. Daar hij de enige priester was, hoorde hij op de avond van
de negen dagen de biecht van heel velen, die de volgende dag te commu-
nie wilden gaan. 's Morgens was hij op tijd in de kerk, om het gemakke-
lijk te maken voor de vakleerlingen, die naar hun werk moesten gaan.
Nadat de Heilige Mis was opgedragen, deelde hij de Communie uit, en
hield hierna de preek, en na het zingen van de noveen, uitgevoerd door
enkele door hem onderrichte leerlingen van de catechismus, gaf hij de
zegen met het Allerheiligste Sacrament.

37.8 Page 368

▲back to top
- II/365 -
De avond voor die gedenkwaardige nacht, hoorde hij biecht tot elf
uur, zong dan een mis, deelde de heilige Communie uit aan verscheidene
honderden personen en daarna hoorde men hem tot tranen toe bewogen uit-
roepen: "Hoe heerlijk! Het is nu alsof ik in het paradijs ben!" - Toen
de plechtigheid in de kerk was afgelopen, zorgde hij voor een klein
etentje voor de jongens en stuurde hen toen naar huis om te gaan rusten.
Hijzelf keerde na enkele uren slaap in de kerk terug, in afwachting
van de nog talrijker groep, die niet aan de middernachtelijke plechtig-
heid had kunnen deelnemen. Hij hoorde biecht, droeg de beide andere mis-
sen op, deelde de Communie uit en hervatte daarna al zijn veelvuldige
bezigheden van alle zon- en feestdagen.
Zolang Don Bosco in huis niet de beschikking had over andere pries-
ters, werden op die manier verscheidene jaren lang de noveen en het
feest van Kerstmis gevierd.
Doch die eerste Kerstvieringen droegen wel een heel bijzonder, on-
vergetelijk karakter, daar zij zoveel als de definitieve inbezitneming
betekenden van het voorspelde Huis Pinardi, nu er voortaan alles was,
dienstig voor een regelmatige ontwikkeling van het Oratorio. Ook waren
zij de bevestiging van de beloften der toekomstige, uitgestrekte ge-
bouwen, die door de goedheid des Heren aan de komende generaties waren
toegezegd. Bij het opdragen van de heilige Mis, moet Don Bosco die dag,
het hoofd vervuld van zijn plannen, wel hebben uitgeroepen: "0 God, nu
gedenken wij uw goedheid, binnen in uw tempel. Gelijk uw naam, o God, zo
zij ook uw lof verbreid tot de grenzen der aarde: uw rechterhand is vol
rechtvaardigheid."(1)
(1) Psalm 47, 9-10.

37.9 Page 369

▲back to top
- II/366 -
NOTA'S
Albergo della Giardiniera: "Afspanning, de Tuinierster", was eigendom
van een zekere mevrouw Teresa Nova, weduwe Bellezza en daarom werd
het hele gebouw, waarvan die herberg deel uitmaakte, "Casa Bellezza"
geheten. De andere lokalen werden aan verschillende huurders ver-
huurd. Dezen verzetten er zich tegen dat het huis Bellezza verkocht
werd. In 1883 echter kon Don Bosco het huis kopen.
Albergo di Virtù: tehuis waar een honderdtal arme kinderen onderdak von-
den (zie "Memorie dell'Oratorio di Fr. di Sales", blz 131).
Alcina: personage uit het heldendicht "Orlando Furioso" (De razende Roe-
land) van Ariosto (Reggio, Emelia, 8-9-1474; Ferara 6-7-1533). Wan-
neer Alcina genoeg had van iemand veranderde zij hem in een boom,
een rots of een fontein.
Balbo:(Caesare), graaf It. staatsman en schrijver (Turijn 1789-1853).
Onder het Frans bewind maakte hij deel uit van de Commissie, belast
met het organiseren van Toscane, de Kerkelijke Staten en de Illyri-
sche provincies. Secretaris van het Sardinisch legioen in Londen
(1815) trok hij zich uit de zaken terug in 1821 en wijdde zich aan
historische studies. Hij schreef toch politieke artikelen in het
Turijns blad: "Il Risorgimento." Zijn hoofdwerk, "Speranze d'Italia"
(1843), werd het manifest van de gematigde liberale partij. Hij
werd de leider van die partij vanaf 1847. In 1848 viel hij heftig
de democratische partij aan, maar toonde zich heel ijverig tegen
Oostenrijk. Vanaf dat ogenblik werden zijn vrienden dikwijls geroe-
pen om de buitenlandse zaken van Sardinië waar te nemen; hijzelf
is slechts korte tijd president van de ministerraad geweest.
Bresciani: (Antonio), ook Bresciani Borsa genaamd, (Ala, Trento, 24 ju-
li 1789; Rome, 14 maart 1862), na zijn lagere studies te Verona en
zijn theologie daar, werd hij priester gewijd (1821) en trad binnen
bij de Jezuïeten (1828) en werd als zodanig rector van het college
te Genua, Turijn, Modena, Rome en daarna Provinciaal Overste onder
het bestuur van Sardinië. In de periode 1846-1849, toen vele Itali-
aanse Staten de Jezuïeten verjoegen, leefde hij verdoken in Rome.
Na het herstel was hij bij de eerste opstellers van de "Civiltà Cat-
to lica", hevig gekant tegen het politiek liberalisme en het letter-
kundige romantisme die hij aanzag als de vijanden van het katholi-
cisme en de moraal. Hij schreef veel met diepe kennis van moderne
en klassieke talen.
Briareüs: reus uit de Griekse godenleer, zoon van Oeranos en Gaja (He-
mel en Aarde). Met zijn broers en zusters verzette hij zich tegen
Zeus, die ze overwon en in de afgrond ketende. Later riep Zeus ze
terug om de goden tegen de Titanen te verdedigen en de reus werd
door de goden Briaroos, dwz: "de Sterke" genoemd.

37.10 Page 370

▲back to top
- II/367 -
Brina: bijnaam "Grijze" of "Witte". Betekent eigenlijk de dauw die 's
morgens glinstert in de zon en witgrijs is zoals de vergrijsde haren
van iemand op leeftijd.
Bussières: (Alfred Renouard baron de), Fr. politicus (Straatsburg, 1804-
1887). Bankier, werd algemene Raadsheer en Afgevaardigde onder het
bewind van Louis-Philippe en werd in 1852 door de eerste conscriptie
benoemd tot lid van het Wetgevend Corps. De Bussières werd benoemd
tot "directeur de la monnaie" te Parijs en bleef het tot 1880.
Cafasso: Giuseppe (Castelnuovo d'Asti, 15-1-1811; Turijn, 23-6-1860).
Werd op 28 januari 1834 in het Convict(priesterseminarie van Tu-
rijn) ingeschreven. In 1836 riep de rector, theoloog Guala hem om
deel uit te maken van het bestuur. Hij nam steeds uitgebreider
verantwoordelijkheden, totdat hij zelf in de laatste jaren van Don
Guala feitelijk en na diens dood op 6 december 1848 ook nominaal
bestuurder werd.
Carabiniere: Italiaans gendarme.
Casa di D.Moretta: was deels de plaats waar in 1889 de kapel van het
meisjesoratorio werd opgetrokken. Nu is het de hulpkerk van de
parochie Maria, Hulp der Christenen, en deels de binnenruimte van de
S.E.I., want in 1934 werd dat deel met de grond gelijk gemaakt.(zie
Mem. dell'Oratorio di Fr. di Sales, blz. 150).
Circolo Valdocco: Rondo: betekent open plaats bij een kruispunt van
meerdere straten. In Turijn is die naam vooral gebruikt als eigen-
naam voor de ronde plaats gevormd door de kruising van de Corso Re-
gina Margherita, de Via Cigna, de Corso Valdocco en de Corso Prin-
cipe Eugenio. Deze plaats is berucht omdat daar de veroordeelden tot
de galg opgeknoopt werden; vandaar ook de naam: "erondo della forca"
(galgenveld). (zie "Mem. dell' Oratorio di Fr. di Sales", blz. 127).
Collegiale theoloog: o.a. Don Guala, is een theoloog (persoon met doc-
torstitel in de theologie), die deel uitmaakt van een college van
professoren van een pauselijke faculteit van theologie.
Convict: Instituut bij de kerk van Fr. van Assisi (Turijn) gelegen, waar
meestal pasgewijde priesters praktische moraallessen volgden. De
stichter was de geestelijke Pio Brunone die later de congregatie van
de Oblaten van Maria stichtte. Don Guala, zijn leerling, is meer
gekend; deze immers financierde het Convict en bestuurde het na
Brunone vanaf 1836. (Zie P.T. Piatti, "Il Servo di Dio Pio Brunone
Lanteri", blz. 79-86, Torino Marietti, 1934, in Mem. dell'Oratorio
di Fr. di Sales, blz. 121) en "L'Immaculata e San Giovanni Bosco",
van D. Bertetto, S.E.I. 1955, blz 8).
Crétineau-Joly: Jacques, Fr. geschiedschrijver (Fontenay, Vendée, 23-9-
1803; Vincennes, 1-1-1875), studeerde aan het seminarie Saint-Sul-
pice, reisde doorheen Duitsland, Italié, is hevig verdediger van de
religieuze gedachte en de monarchie, talentvol polemist. Zijn boek
"Clément XIV et les Jésuites" wekte veel opspraak. P. Theiner werd
gelast te antwoorden op de aantijgingen. Van zijn talrijke geschied-
kundige werken (meestal onbetrouwbaar) is het beste "Histoire de la
Vendée militaire" (1840-1841).

38 Pages 371-380

▲back to top

38.1 Page 371

▲back to top
- II/368 -
Dinan: West-Franse stad in dep. Cótes-du-Nord, bij St.Malo gelegen, op
een steile heuvel boven de Rance rivier. Zie Mem. Biografiche,
vol.II, blz. 48 en ook vol XVII, hoofdstuk 21.
Dora: in het Piëmontees Doira en betekent rivier, stromend water. Twee
linkerbijrivieren van de Po hebben die naam: één ervan is de Dora
Baltea. De Ouden noemden hem Dura Major omdat hij langer is dan de
andere Dora. In de Middeleeuwen spraken ze van de Dura Baltica of
Bautica omdat haar bijzonderste bijriviertje Bautex heette. Zij
ontspringt op 2780 m. in de Pas de Grapillon of Piccolo Ferret, en
is 140 km lang. De Dora die de stad Turijn bespoelt ligt meer zui-
delijk en heet Dora Riparia omdat haar voornaamste bijriviertje de
Ripa is, die ontspringt op de Gran Queyron, 3160 m. hoog. Deze Do-
ra is 120 km. lang. Beide bergrivieren worden vooral gevoed door
het smeltijs van de gletsjers en gebruikt als witte steenkool.
Giacomelli: werd biechtvader van D. Bosco vanaf 1873, na de dood van de
theoloog Golzio (zie Mem. dell'Oratorio di Fr. di Sales, blz. 92).
Gioberti: Vincenzo, It. Wijsgeer, politicus (Turijn, 5-4-1801; Parijs,
16-10-1852). Hij werd in 1825 priester gewijd en hofkapelaan maar
in 1833, om zijn liberale en patriottische ideeën – nl. het vurige
streven om door vereniging van godsdienst en vrijheid de opstanding
van zijn volk te bereiken - tot buitenlands uitwijken gedwongen.
Hij vertoefde te Parijs, dan 14 jaar te Brussel en keerde in 1848
naar Italië terug. Zijn grootste werk (te Brussel geschreven) is
"Del Primato civile e morale degli Italiani" (1843), het boek der
It. politieke romantiek dat enorme opgang maakte: hij bepleit erin
het herstel van een zedelijk leidsmanschap van Italië onder de 'va-
derlijke leiding' van het pausdom (zgn. neoguelfisme). Het boek
werd om zijn verzoenende strekking het manifest der gematigde par-
tij in Italië. In andere werken zoals "Prolegomeni" (1845) en "Il
Gesuita moderno" (8 dln, 1847) trok hij tegen misbruiken in de
Kerk en tegen de Jezuïeten te velde. Weldra weer in ballingschap,
leefde hij vnl. te Parijs (Alg. Winkler Pr.)
Golzio: Biechtvader van D.Bosco na de dood van D. Cafasso (1860)
bestuurde het Convict van 1867 tot de afschaffing ervan door Mgr.
Gastaldi in 1876 (Zie Mem. dell'Oratorio di Fr. di Sales, blz. 122).
Kapel van St.-Pieters Banden: in de volksmond: een kapel die de "olito-
res de Valdocco" (een opschrift zegt nl.- "Erbevendoli" van de
streek) deden bouwen in 1746. Daar was een kerkhof, waar sinds 1835
niet meer werd begraven. De echte naam van de kerk was: "Cenotafia
del SS. Crocifisso" (Praalgraf van het H. Kruis). De kerk was stevig
gebouwd, had een voorhof en voorhal en was omringd door een over-
dekte zuilengang.
Magiër van Sabina: is wellicht Julius Sabinus, een Galliër van de stam
der Lingonen. Dit oud Gallische volk wonend in het brongebied van
de Seine, Marne en Maas, met als hoofdstad Andamatunnum (nu Lang-
res), zakte in de 5de, 4de eeuw voor Chr. af naar Noord-Italië en
vestigde zich in de benedenloop van de Po. In de Italiaanse geschie-
denis wordt gesproken van Julius Sabinus die samen met Civilis en de

38.2 Page 372

▲back to top
- II/369 -
hulp van de goden zijn volk poogt vrij te maken van de Romeinen; hij
laat zich Caesar noemen en in het begin van het bestuur van Vespa-
sianus trok hij te velde tegen de Sequanen, die niet wilden meevech-
ten tegen de Romeinen, maar hij werd overwonnen. Hij stak zijn huis
in brand en verborg zich in een grot. Zijn vrouw, Epinone, deed
alsof ze troosteloos als weduwe leefde maar 's nachts bezocht ze
haar man, van wie ze een tweeling kreeg, die ze in het geheim voed-
de. Negen jaar later ontdekt, werden zij samen met hun kinderen te
Rome ter dood gebracht in het jaar 78 na Christus.
Mamre: volgens Genesis 13, 18-14, 13, enz. de gastvriend en bondgenoot
van de aartsvader Abram. Naar hem heette de eikenboom 3 km ten N.
van Hebron.
Marengo: stuk van 20 fr., geslagen te Turijn na de slag van Marengo (14
juni 1800) en werd daarnaar geheten. Droeg rechts het borstbeeld
met helm van Minerva en het opschrift: "L'Italie délivrée á Maren-
go". Van de andere kant de aanduiding van de waarde met het op-
schrift: "Liberté-Egalité-Eridiana." De naam bleef voor ieder stuk
van 20 fr. dat later geslagen werd en duurt vandaag nog voort want
enkele contracten op de jaarmarkten worden nog verhandeld door ma-
renghi of marenghini.
Molassi: (Piëmontees "Molàss") verscheidene molens samen. Op zijn Itali-
aans genoemd "Molini" Dora, waren gelegen aan de oostkant van de
plaats Emmanuele Filiberto (meestal Porta Palazzo genoemd), in een
groep gebouwen in de richting van de Dora, (Zie Mem. dell’Orat. di
Fr. di Sales, blz. 143).
Morra: zeer oud, algemeen verspreid, vooral in Midden- en Zuid-Italië,
door de wet verboden Italiaans volksspel: de twee spelers komen
overeen om te raden hoeveel vingers zijn tegenstander, bij het neer-
laten, zal losmaken uit de rechtervuist die hij nu in de hoogte
houdt. Op hetzelfde ogenblik slaat iedere speler zijn gebalde vuist
naar beneden, strekt vlug de vingers, en roept tegelijkertijd een
cijfer tussen 2 en 10. Komt het getal dat een speler riep overeen
met de som van het aantal gestrekte vingers van beide spelers, dan
wint deze speler een punt. Hebben beiden het winnende punt geraden
dan is de uitslag nul. De gewonnen punten telt men op de linkerhand
met een gestrekte vinger voor elk punt. De speler, die eerst het
vooraf bepaalde cijfer bereikt, wint.
Orsi: Josephus, Augustinus (Florence, 9-5-1692; Rome, 12-6-1762).
Studeerde bij de Jezuïeten, werd Dominicaan (1709) in San Domenico
te Fiesole; gaf les in de filosofie en de theologie, werd prior be-
noemd (1729 in St.-Markus te Florence. Naar Rome geroepen - 1732)
als theoloog van Kardinaal Neri Corsini - werd theologo Casanaten-
se - werd hij secretaris van de Congregatie van de Index (1738). Hij
was hoog geleerd, diep godvruchtig, streng katholiek en heel gehecht
aan de Paus. Hij schreef over dogma, moraal en kerkgeschiedenis. Hij
is vooral bekend om zijn "Storia ecclesiastica (tegen Claude Flory's
werk dat gallicaans was) in 21 dln. in 4°. Het 20ste deel verscheen
in 1761 en behelst de feiten van het jaar 587 tot 600. Het 21ste
deel is postuum en gedeeltelijk niet van hem. Zijn geschiedkundig
werk is nogal wijdlopend, weinig origineel, maar niet zonder kri-
tische blik in een mooie taal geschreven. Meerdere herdrukken ver-
schenen daarvan: in 1822 (Venetië) in 1838 (Rome)en het werd in

38.3 Page 373

▲back to top
- II/370 -
meerdere talen omgezet.
Deze geschiedenis werd voortgezet door pater Filippo Ange Becchetti
0.P. in 17 volumen. Van Kard. Orsi zijn nog bekend "Infallibilitas
R.R." in 3 dln. (1741) en nog verscheidene geleerde verhandelingen.
Ospedaletto: bij het Refugium gelegen. De Markiezin Juliette Colbert de
Maulévrier, weduwe van de markies Tancredi Faletti di Barolo had bij
het zgn. Refugium, in de wijk van Valdocco, een groep instituten
opgericht. Het Refugium, nu het Instituut Barolo, is een groot op-
voedingsgesticht, gelegen tussen het Piccola Casa della Divina Pro-
vvidenza van Cottolengo en het Oratorio van Don Bosco. In 1844 deed
de markiezin het Ospedaletto bouwen, een Instituut ter ere van de H.
Philomena, waar verlaten meisjes werden opgenomen.
Pellico: Silvio, It. schrijver, patriot (Saluzzo, Piëmonte, 25-6-1789;
Turijn, 31-1-1854). Sloot zich in 1816 als Carbonaro bij de strij-
ders tegen Oostenrijk aan. Gearresteerd, ter dood veroordeeld, doch
begenadigd, zat hij o.a. in de vesting Spielberg (Brünn) 10 jaar van
de 20 jaar uit en schreef na zijn vrijlating zijn beroemd prozawerk
"Le mie prigioni" (Mijn gevangenissen, 1832, Ned. vert. d. F. Erens,
1906) waaruit bovenal een diep blijmoedig godsvertrouwen spreekt. De
uitwerking van dit boek in It. en daarbuiten was enorm (Zie Alg.
Winkler Prins).
Perpetua: huishoudster van een geestelijke, naar de Perpetua uit Manzo-
ni's "Promessi Sposi".
Pietanza: de schotel, het gerecht dat op een teljoor opgediend wordt na
de soep.
Pistola: dit is wellicht de naam van het muntstuk dat D. Bosco gebruikte
en waarvan hij meende dat het een marengo was van 20 F maar waarvan
de winkelier zei dat het 28,5 F waard was. - Pistole, niet met ze-
kerheid verklaarde naam (piastola of piastrola = (gouden)schijfje)
van de Spaanse daalder van 6,20 gr. goud, van Amerika afkomstig,
onder een reeks koningen geslagen vanaf Karel V en Johanna de Waan-
zinnige, rond het jaar 1550. Dit was de dubbele Spaanse goudkroon
met het Spaanse wapen en de Herculeszuilen. Later ging die naam
over op zowat alle gouden kronen, en vooral de dubbele waarden. De-
ze munt werd na 1640 in Frankrijk ingevoerd en werd een soort Louis
d'or of lion d'or en had in 1694 de waarde van 14 F. In de 18de eeuw
werd het gewoon 10 F. In Zuid-Frankrijk wordt dit woord nog
gebruikt. In Duitsland had "die Pistole" de waarde van 16,5 Mark en
was in de 18de eeuw en begin 19de eeuw het gouden vijfthalerstuk. In
het Koninkrijk Sardinië had de "Pistola", in Don Bosco's tijd, de
waarde van 28,45 lires.
Predari: Francesco, schrijver (Griante, Como, 16-7-1809; Spezia, 3-1-
1870). Heel jong zijnde reisde hij doorheen Duitsland. Verdacht te
behoren bij de partij van "Jong Italië", verplichtten zijn ouders
hem te Rome te blijven, bij een Kardinaal van de familie. Hij ver-
droeg nochtans diens strenge discipline niet en, nog geen 20 jaar
oud, vertrok hij naar Afrika; na een korte tijd kwam hij te Milaan.
Begaafd met levendig verstand, onrustig, grillig karakter, begon

38.4 Page 374

▲back to top
- II/371 -
hij zijn loopbaan als schrijver-uitgever van G.B. Vico. Later
schreef hij ook over Bruno, Campanello, Ramagnosi, Ausonio, Franchi.
Hij schreef romans, werken over geschiedenis, fysica, mathematica,
jurisprudentie en aardrijkskunde.
Quadratori: werklieden die de muren met de eerste onafgewerkte kalklaag
bestrijken, waarna een andere, bekwame vakman, de afwerking doet met
een tweede witte kalklaag.
Ragioneria: de burgemeesters van Turijn waren "revisori dei conti" en
vormden samen de "Ragioneria", een soort "Rekenkamer". Aan het hoofd
van deze stedelijke autoriteiten stond de Vicaris, de Stadhouder, de
burgemeester, bijvoorbeeld: markies di Cavour, vader van Gustaaf en
Kamiel.
Ratisbonne: Marie-Théodore, Fr. predikant (Straatsburg, 18-12-1802; Pa-
rijs, 10-1-1884). Zijn vader was president van het joodse consis-
torie. Advocaat geworden bekeerde hij zich tot het katholieke ge-
loof in 1826 en werd priester. Hij werd pastoor van de kathedraal
te Straatsburg, later missionaris en Overste van het werk "Socié-
té des Prêtres de Notre-Dame de Sion" dat hij in 1842 stichtte als
blijk van dank voor de bekering van zijn broer. Hij schreef "Essai
sur l'éducation morale" (1828), "Histoire de St.-Bernard (1841),
"Le manuel de la mère chrétienne" (1860), "Questions Juives" (1868),
"Miettes Evangéliques" (1872), "Réponses aux questions d'un israé-
lite de notre temps" (1878).
Zijn broer Alphonse-Marie (Straatsburg 1-5-1812; Jeruzalem 6-5-1884)
behaalde licentiaat in de rechten, werd verloofd met zijn nicht en
reisde in afwachting van zijn huwelijk naar Rome waar hij in een
kerk een visioen had en katholiek werd (20 juni 1842). Zijn bekering
wekte grote opspraak. Hij trad in het Noviciaat bij de Jezuïeten en
werd later priester van het werk "Notre-Dame de Sion", stichtte een
klooster in Jeruzalem op de plaats waar vermoedelijk het paleis van
Pilatus stond. Hij schreef: "Elévations sur les litanies de la Ste.-
Vierge" (geïllustreerd) in 1847.
Rosmini: Antonio Conte de (Rovereto, Tirol, 25-3-1797; Stressa, 17-1855)
grote filosofische geest, ijverige en vrome priester, stichter van
de priestercongregatie "Instituut van de liefde" (1828) en van de
Zusters van de Voorzienigheid die zijn weldoende werk in de Kerk
voortzetten. Heeft veel geschreven, had veel vrienden en veel vij-
anden. Omdat hij schrijverstalent bezat deden de pausen, Pius VII
vooral en Gregorius XVI, die als kardinaal zijn vriend was, hem
schrijven over geloofsverdediging, vooral de verhouding geloofrede.
Hij was bevriend met Manzoni en bestreed de ideeën van Gioberti en
Lamennais. Pius IX wilde hem kardinaal maken en al had hij na het
officiële bericht eigen paarden gekocht, toen de tegenstand zo groot
werd dat de Paus, verwikkeld in de moeilijkheden van 1848, van zijn
voornemen afzag.
Bij decreet van 14-12-1887 werden 40 Rosminiaanse stellingen
veroordeeld door het H. Officie (Zie Denzinger n.1891-1930). Het
zijn nogal duistere, pantheïstisch getinte uitspraken: hij verlang-
de vooral de hoge waarde van de mens, door Jezus Christus vrijge-
kocht, te doen uitkomen. Sommigen noemen die stellingen ketters; ze
zijn zeker onduidelijk maar de verhevenheid en de zuiverheid van
zijn bedoelingen, de schoonheid van zijn priesterlijk leven dwingen
eerbied af.

38.5 Page 375

▲back to top
- II/372 -
Trattatello: overzicht, korte inhoud, schema, korte bespreking en uit-
eenzetting, verhandeling.
Tuder: Mem. Biografische vol. II, blz. 72, nota, geeft "Toder"; van dit
nu in onbruik geraakt woord geeft het Piëmontees woordenboek als
synoniem: "terdoch" en zegt dat het betekent: spot- en scheldnaam
voor een persoon van Duitse afkomst (Zie Mem. dell'Oratorio di Fr.
di Sales, blz. 121).
Vendita: naam van het geheel der geheime sekten in Italië.

38.6 Page 376

▲back to top

38.7 Page 377

▲back to top

38.8 Page 378

▲back to top
- II/375 -
INHOUDSTAFEL
Bladzijde
Eerste Hoofdstuk:
De stand van zaken in Piëmont in 1841 - Karel Albert en
zijn verlangens - De samenzwering van de secretaris.
1.
Tweede Hoofdstuk:
IJver en troost van Don Bosco bij de uitoefening van het
heilig priesterschap - Wie goed doet, goed ontmoet -
De pillen van de Madonna - Zijn levendig geloof - De
evangelische raden - Versterving.
Derde Hoofdstuk:
Plichtmatige bezoeken - De oude meester Don Lacqua -
Vreemd avontuur - De karakteristiek van Don Bosco - Don
Carlo Palazzolo - Persoonlijke studies.
Vierde Hoofdstuk:
Voorstellen voor benoemingen - Raadgevingen van Don Ca-
fasso - Het Convitto Ecclesiastico van Turijn - Don Bosco
begeeft zich naar Turijn - Overgave aan de goddelijke Voor-
zienigheid - De middelen waarvan Zij zich bedient.
11.
18.
24.
Vijfde Hoofdstuk:
Ontvangst in het Convitto - Gemeenschapsleven - De theo-
loog Guala en Don Cafasso - Nagevolgd voorbeeld.
31.
Zesde Hoofdstuk:
Droevige aanblik van verlaten jongens - Don Bosco in de
gevangenissen - De steun van de armen - Vreselijk beeld
van de menselijke ellende - Voorspelling van de eerbied
waardige Cottolengo.
35.
Zevende Hoofdstuk:
Don Bosco's eerste contact met de jongens van Turijn - Het
plan van de zondagspatronaten - De beschikkingen der god-
delijke Voorzienigheid - Bartolomeo Garelli, de hoeksteen -
Metgezellen die hem volgen - De zending van Don Bosco.
42.
Achtste Hoofdstuk:
Nog een verdienste van het Convict - De conferenties over
de moraal - Praktisch nut - Voorschriften der gewijde wel-
sprekendheid - Vorderingen van Don Bosco in de studie-
Zijn liefde tot de zuiverheid - Versterving - Uitdeling
onder de armen.
48.

38.9 Page 379

▲back to top
- II/376-
Bladz.
Negende Hoofdstuk:
Het eerste lied aan Maria - De gevolgde methode in het
Oratorio - De eerste weldoeners van Don Bosco – Uitstap-
jes in de stad - Hij bezoekt de werkplaatsen - Leve Don
Bosco en handgeklap - Voorzichtige vermaningen - De te-
rechtgewezen criticus.
55
Tiende Hoofdstuk:
Opgewektheid in het Convict - De meest welkome recreatie
voor Don Bosco - Don Cafasso beoefent ijverig de naasten-
liefde in de gevangenissen - Don Bosco geeft er catechis-
mus - Indrukken en leringen - Het paasfeest der gevangenen.
61.
Elfde Hoofdstuk:
Don Bosco bij wijze van proef op de preekstoel - Hij
preekt zijn eerste retraite - Iedere dag iets voor Maria
doen - De wonderdadige medaille - De verschijning aan
Alfonso Ratisbona - Andere godsdienstige gebeurtenissen
in Piëmont.
68.
Twaalfde Hoofdstuk:
Diepe rouw voor de Kerk van Turijn - Vooruitzichten van de
eerbiedwaardige Cottolengo - Aanspraken tegen de Kerk -
Nieuwe strijd voor Don Bosco - Sluiting van het eerste jaar
van het Convict - De oefeningen te San Ignazio - Op
vakantie in Castelnuovo.
Dertiende Hoofdstuk:
De verheugende godsdienstige gebeurtenissen - Voorlopige
"vergunning om biecht te horen - Helper van de pastoor van
Cinzano - IJverige pogingen om de zondagse bijeenkomsten
aantrekkelijk te maken - De eerste proeven van de zang-
klasse - De theoloog Nasi - Oorsprong van bepaalde volks-
liedjes - De eerste triomf der muzikanten van Don Bosco.
Veertiende Hoofdstuk:
Nieuwe groei van het Oratorio - Ontspanning buiten de
stad - Don Guala staat de speelplaats en de sacristie van
het Convict af - Catechismusles in twee afdelingen -
Het verlangen van de jongens om bij Don Bosco te biechten -
De veelvuldige Communie - Vreugde en beproeving - Het
feest van de Heilige Anna - Een prettige verrassing.
Vijftiende Hoofdstuk:
De definitieve vergunning om biecht te horen - Op zomer-
verblijf in Rivalba - Naar de "Retraite" van Sint-Igna-
tius - Vincenzo Gioberti en zijn burgerlijke en morele
leiding van de Italianen - Woordenwisselingen met de
pastoor Don Cinzano - De vrome en wijze raadgevingen van
Don Bosco.
73.
78.
84.
88.

38.10 Page 380

▲back to top
Zestiende Hoofdstuk:
- II/377 -
Bladzijde
Het derde jaar in het Convict - De voornaamste bezigheid van
Don Bosco - Beredeneerd catechismusonderricht - Vermaningen
om het sacrament der Boete goed te ontvangen - Praktische
richtlijnen voor de biechtvaders der jongens - Korte waar-
schuwingen voor degenen die zich aan de zondags - oratorio
wijden.
93
Zeventiende Hoofdstuk:
De christelijke hoop - De gedachte aan het Paradijs -
Steeds en overal dringt hij op die gedachte aan - Don
Bosco verbindt handelen met leraren - Het werk in de
prediking en in de toediening van het sacrament der Boete -
De stank der zonden -Verschillende Instituten en Hospita-
len waaraan hij zich wijdt - Don Bosco wordt slachtoffer
van vlekziekte.
97.
Achttiende Hoofdstuk:
In het Sint Janhospitaal - Een verstokte zondares en hoe
zij zich door toedoen van Don Bosco bekeerde - Een in de
jeugd verzwegen zonde wordt op het ogenblik van de dood
gebiecht - Don Bosco voorspelt een dame in de biecht een
nabij gevaar, en raadt haar aan het te bezweren door haar
Engelbewaarder te aanroepen.
102.
Negentiende Hoofdstuk:
Het apostolaat in de gevangenissen - De eerste bekerin-
gen - De triomf van de naastenliefde - Overwonnen hinder-
nissen en tegenspoeden - Openlijke vastberadenheid - De
vriendschap met de bewakers - De scherprechter en zijn
zoontje - Verheugende resultaten van bekeringen.
107.
Twintigste Hoofdstuk:
Welwillendheid van Mgr. Fransoni tegenover de voorstellen
van Don Bosco - Een belangwekkende bekering - Listige wel-
dadigheid - De kinderasielen - Het begin der betrekkingen
van Don Bosco met de bisschoppen en met de hogere Piëmon-
tese kringen.
116.
Eenentwintigste Hoofdstuk:
De pers en de school - Don Bosco als schrijver - De
eerste die zijn werk verbetert - Een relikwie van de
Eerw. Comollo -Don Bosco vereeuwigt de herinnering aan
zijn medeleerling met een biografie - Hij schrijft een
werkje: Kroon der zeven smarten van de Heilige Maria.
121.
Tweeëntwintigste Hoofdstuk:
Don Cafasso voordrachtgever in het Convict - Zijn achting
voor Don Bosco - Het vertrouwen van Don Bosco in Don
Cafasso - De gedachte om kloosterling en missionaris te
worden wordt levendiger bij Don Bosco - Don Guala brengt
hem af van het aanvaarden van het ambt van geestelijke
leider - Don Bosco gaat de geestelijke oefeningen bijwo-
nen - Don Cafasso doet hem de wil van God kennen.
127.

39 Pages 381-390

▲back to top

39.1 Page 381

▲back to top
- II/378 -
Drieëntwintigste Hoofdstuk:
De geestelijke Aporti in Turijn - De Normaalschool -
Meningsverschil tussen Vorst en Prelaat - De betrek-
kingen tussen Don Bosco en Aporti - De listigheid van
de slang en de eenvoud van de duif in Don Bosco
Bladzijde
132.
Vierentwintigste Hoofdstuk:
Pogingen om Don Bosco in Tutijn te houden - Hij wordt
tot geestelijk leider van het Ospedaletto gekozen -
Hij wint er meer honig dan azijn - Vruchtbare missie in
Canelli - Het geheim van Don Bosco's vruchtbare prediking.
141.
Vijfentwintigste Hoofdstuk:
Don Bosco wordt naar het Refugium gezonden - De markiezin
Barolo - Don Bosco krijgt toestemming van de Markiezin
om zijn zondagsoratorio in het Refugium voort te zetten
De theoloog Giovanni Borel.
Zesentwintigste Hoofdstuk:
Een droom: de herderin; een vreemde kudde; drie hal-
ten langs een vermoeiende weg; aankomst bij het doel -
Het Oratorio naar het Refugium overgebracht - Een
inval van jongens in Valdocco - Vrolijke taferelen
en gebrek aan ruimte - Twee vertrekken van het Ospe-
daletto tot kapel ingericht - De eerste kerk ter ere
van de heilige Franciscus van Sales - De feestdag van
8 december.
Zevenentwintigste Hoofdstuk:
Waarom de heilige Franciscus van Sales tot Patroon van
het Oratorio werd gekozen - Don Bosco navolger van de
zachtmoedigheid van deze Heilige - Het begin van de
avond en zondagsscholen - Gelukkige verandering in het
gedrag van de jongens - Studies van Don Bosco aan het
Convict - Kerstmis - De eerste bedeltochten.
147.
153.
158.
Achtentwintigste Hoofdstuk:
Devotie van Don Bosco, tot de Engelbewaarder - Hoe
hij deze devotie aan zijn jongens aanbeval - Een metse-
laarsgezel door zijn Engelbewaarder bij een dodelijke
val gered - Don Bosco geeft een boek uit, getiteld:
De vriend van de Engelbewaarder.
Negenentwintigste Hoofdstuk:
De liefde van Don Bosco voor de katholieke Kerk, en
zijn ijverige inspanning voor haar glorie - Zijn
pogingen om de gevangenen te bekeren - Een wonderlijke
bekering - Studie van de Duitse taal - De vasten-cate-
chismus in de Sint-Pietersbanden; verbod van het gemeen-
tebestuur - Het eerste verzoek van Don Bosco
aan de Paus om geestelijke gunsten.
164.
170.

39.2 Page 382

▲back to top
- II/379 -
Bladzijde
Dertigste Hoofdstuk:
Het Oratorio in Sint-Petrus banden - De huishoudster van de
kapelaan - Een beschuldigende brief - Twee betreurens-
waardige voorvallen - De jongens van het Oratorio uit de
Sint-Pieter verdreven - Overeenkomsten tussen bepaalde fei-
ten in het leven van de heilige Philippus Neri en dat van
Don Bosco - Er worden stappen ondernomen om Don Bosco tot
kapelaan van Sint-Petrus banden te benoemen - De gemeente-
raad verzet zich daartegen - Het feest van de heilige
Aloysius.
178.
Eenendertigste Hoofdstuk:
Bezigheden van Don Bosco in het Instituut van het
Refugium -De Markiezin Barolo beveelt dat de jongens
de lokaliteiten bestemd voor het Ospedaletto, moeten
ontruimen - Een nieuwe droom: een menigte jongens; de
geheimzinnige Dame; een weiland ; drie kerken in Val-
docco; de plaats van de marteldood der heiligen Avven-
tore en Ottavio; de stichting van een kloostergemeen-
schap als hulp voor Don Bosco - Verhaal over de marte-
ling van de heilige Solutore, Avventore en Ottavio,
uitgegeven door kanunnik Lorenzo Gastaldi.
Tweeëndertigste Hoofdstuk:
Het Oratorio overgebracht naar de St.-Martinusmolen -
De laatste week in de kapel van het Refugium - Het over-
planten der kolen en een korte rede van Don Bosco - De
eerste bontering - De jongens gaan nu eens hier dan
daar om mis te horen.
Drieëndertigste Hoofdstuk:
Inwijding van het Ospedaletto van de Heilige Filomena -
Verzet van het bestuur der Molini tegen het Oratorio -
Het Emanuele Filibertoplein - Achting van het volk voor
Don Bosco - Een grappig misverstand - Don Bosco en de
leerlingen der Broeders van de Christelijke Scholen -
De kleine Michele Rua
184.
188.
193.
Vierendertigste Hoofdstuk:
Markiezin Barolo in Rome - Vincenzo Gioberti en de
Prolegomeni - Don Bosco met vakantie in Morialdo - Een
brief van hem aan de theoloog Borel - De Salesiaanse
congregatie voorspeld - Nog een brief aan de theoloog
Borel - De kleine zieken van het Ospedaletto.
198.
Vijfendertigste Hoofdstuk:
De Kerkgeschiedenis - De redenen die Don Bosco ertoe
bewogen dit boek te schrijven - De Pausen, de Concilies en
de ontwikkeling van het katholicisme - Enkele gedenkwaar-
dige gebeurtenissen uit de sub-Alpijnse diocesen - Stich-
tende gebeurtenissen uit het leven van jonge heiligen.
204.

39.3 Page 383

▲back to top
- II/380 -
Bladzijde
Zesendertigste Hoofdstuk:
Nieuwe beschuldigingen van een secretaris van de Molini
tegen de jongens van het Oratorio - Het stadsbestuur
verbiedt de catechismusbijeenkomsten in de kerk van de Hei-
lige Martinus - De hand des Heren en de zoon van de se-
cretaris - Don Bosco en zijn kracht - Het zwervende Ora-
torio - De geest van voorzegging - Indrukken van een
prachtige droom - Hoop en teleurstelling.
208.
Zevenendertigste Hoofdstuk:
Het Oratorio en de scholen in het huis Moretta - Enkele
weldoeners van het Oratorio - De theoloog Giacinto Car-
pano - De catechismus in enkele openbare en particuliere
scholen - Praatjes - Don Cafasso dient de critici van Don
214
Bosco ten antwoord.
Achtendertigste Hoofdstuk:
De gezondheid van Don Bosco gaat achteruit - Don Borel
als verdediger van het Oratorio - De pastoors van Tu-
rijn - Het boekje: De zes zondagen van de noveen ter ere
van de heilige Aloysius van Gonzaga.
Negenendertigste Hoofdstuk:
Don Bosco en de veroordeelden tot de strop.
218.
225.
Veertigste Hoofdstuk:
Don Bosco is gedwongen het huis Moretta te verlaten -
Het Oratorio in een weiland - Een uitgehongerd jongetje-
De wandeling naar Superga.
230.
Eenenveertigste Hoofdstuk:
Geestdrift van de jongens voor de wandelingen - Een met-
selaarsgast en zijn eerste bezoek aan de wei van Valdocco -
Een middagmaal op de Monte dei Cappuccini - De zangers
van Don Bosco en de schippers van de Po - Militaire gehoor-
zaamheid - Hoezeer de jongens van het Oratorio Don Bosco
genegen zijn.
237.
Tweeënveertigste Hoofdstuk:
De gewijde geschiedenis - De pedagogische methode, door
Don Bosco in dat boek gehuldigd - Enkele citaten.
242.
Drieënveertigste Hoofdstuk:
Praatjes ten nadele van het Oratorio - Markies di
Cavour en zijn dreigementen - Nieuw en laatste wantrou-
wen - De Aartsbisschop en graaf di Collegno - De poli-
tie laat Don Bosco in het oog houden - Troostvolle
droombeelden.
247.
Vierenveertigste Hoofdstuk:
De krankzinnigheid van Don Bosco - Het schreien van
een ware vriend - De woorden van de profeet - Don
Cafasso spreekt een oordeel uit over de dromen van
Don Bosco -Naar het gekkenhuis - Het isolement -
De theoloog Borel en het vertrouwen van Don Bosco.
252.

39.4 Page 384

▲back to top
- II/381 -
Bladzijde
Vijfenveertigste Hoofdstuk:
De laatste dag in de wei - Een bedevaart naar de
Madonna di Campagna - Het gelui van de klokken - Nieuwe
weigeringen, droefheid en tranen - Een lichtstraal - Don
Pietro Merla - Het huis Pinardi en de loods van Valdoc-
co - Gesloten overeenkomst - Ontroering en geestdrift
onder de jongens bij de aankondiging van het nieuwe Ora-
torio - Het dankgebed tot de heilige Maagd - Laatste groet
aan het weiland.
259.
Zesenveertigste Hoofdstuk:
De inbezitneming van het nieuwe Oratorio - De grote basi-
liek - Twee bezoeken aan de Consolata - De gevolgde
methode in het Oratorio - De behendige visser - Een vos
in een kooi gevangen - Het eind van de avond - Voor-
spelling of Voorzegging.
266.
Zevenenveertigste Hoofdstuk:
Nieuwe inmenging van Markies di Cavour - De gemeenteraad
in buitengewone zitting bijeen - Een verheven beschermer
-De gemeentepolitie - De Markies verzoent zich met Don
Bosco - Gehoorzaamheid van Don Bosco aan de staatswetten
- Zijn eerbied voor de burgerlijke gezagsdragers.
274.
Achtenveertigste Hoofdstuk:
Don Bosco in Sassi - De leerlingen der Christelijke
Scholen - Jeugdig vuur - Dubbele moeilijkheid - De
liefde verricht wonderen.
281.
Negenenveertigste Hoofdstuk:
Don Bosco verlaat het Refugium - Een brief van de
Markiezin aan Don Borel - Volkomen vertrouwen op God;
liefde tot evangelische armoede; uiterste voorzichtigheid
in het bewaren van de eigen eer - Openlijke weerstand en
geheime aalmoezen - De eerste gehuurde kamers in het huis
Pinardi.
285.
Vijftigste Hoofdstuk:
De Italiaanse wijndeskundige - Dood van Gregorius XVI -
Verkiezing van Pius IX - De gebeden voor de Paus -
Uitgelaten vreugdebetoon voor de nieuwe Opperpriester -
Wijze voorzichtigheid van Mgr. Fransoni en van Don
Bosco - De heilige van Viù.
294.
Eenenvijftigste Hoofdstuk:
Het decimale metrieke stelsel - Een rondschrijven van
Mgr. Artico - Overwonnen moeilijkheden bij de op-
lossing van een probleem - Het nieuwe boek en de ver-
schillende uitgaven ervan.
300.

39.5 Page 385

▲back to top
- II/382 -
Tweeënvijftigste Hoofdstuk:
Liefde voor het kerkje van Valdocco - De feestdag
van de heilige Aloysius en de heilige Johannes de
Doper -Dodelijke ziekte - Liefde en medelijden van
de jongens tegenover Don Bosco - Genezing - Een
hartelijk feest.
Bladzijde
305
Drieënvijftigste Hoofdstuk:.
Voor algemeen herstel naar Castelnuovo - Het Oratorio
door medewerkers voortgezet - De processie op het
Feest van Maria Tenhemelopneming - Ontrouw aan een
belofte gestraft - Bezoeken aan de Becchi - Iedere dag
zijn eigen kruis dragen - Bezoeken en uitnodigingen
312
aan vrienden
Vierenvijftigste Hoofdstuk:
Onaanvaarde raadgevingen - Een waardevolle raad -
Zoon en moeder - Edele en grootmoedige doeleinden -
De tranen der moeders.
321
Vijfenvijftigste Hoofdstuk:
Het vertrek uit de Becchi - De bladwijzers in het
brevier - Aankomst in Valdocco - De theoloog Vola -
Armoede, ellende en tevredenheid - Feestelijke
ontvangst-De bruidsschat.
326
Zesenvijftigste Hoofdstuk:
Het Huis Pinardi en omgeving - Nieuwe verhuringen -
De herberg Giardiniera - Stuitende gebeurtenissen.
334
Zevenenvijftigste Hoofdstuk:
Markiezin Barolo weer ten tonele - Haar oefening van
Barmhartigheid door de Heilige Stoel goedgekeurd. Het
boek van Don Bosco: Devotie tot de Goddelijke Barmhar-
tigheid.
340
Achtenvijftigste Hoofdstuk:
De studenten-catechisten - Zondags- en avondscholen -
Het kweken van leermeesters - Geest, geheugen en hart –
Een student en de woekeraar.
346
Negenenvijftigste Hoofdstuk:
Geen rozen zonder doornen - Een ongodsdienstige vader –
De boom des levens.
352
Zestigste Hoofdstuk:
De eerste klok van het Oratorio - De verschijning van
"de Heilige Maagd in Salette - De eerste in Valdocco ge-
zongen nachtmis met kerstdag.
Nota's
Inhoudstafel
359
366
373