Memorie-Boek-01


Memorie-Boek-01

1 Pages 1-10

▲back to top

1.1 Page 1

▲back to top
DON BOSCO LEVEN EN WERKEN

1.2 Page 2

▲back to top
- PRO MANUSCRIPTO -

1.3 Page 3

▲back to top
DON BOSCO
Leven en werken, aan de hand
van zijn gedenkschriften
door
G. B. LEMOYNE
EERSTE DEEL
Van zijn geboorte tot zijn eerste H. Mis

1.4 Page 4

▲back to top
Die Nederlandse vertaling van
de "Memorie" kwam tot stand
onder het impuls van de DON-BOSCOKRING,
geleid door Z.E H. M. Baert
te Oud-Heverlee,
in het jaar 1961.
Vertaling : J.H P. Jacobs.

1.5 Page 5

▲back to top
INLEIDING
Wanneer we een aanvang maakten met de vertaling van de "Memorie",
dan wilden we vooral tegemoet komen aan de klacht dat het merendeel
van onze medebroeders verstoken bleef van die grote, onuitputtelijke
bron van gegevens over het leven en het werk van onze stichter Don
Bosco, omwille van de taal waarin dat werk geschreven werd. De laat-
ste jaren deed de nood aan echte Salesiaanse lectuur zich meer en
meer voelen en die rechtmatige klacht kwam vaker tot uiting. Het is
dan ook onze hoofdbedoeling geweest aan alle Nederlandstalige mede-
broeders de faciliteit te verlenen om van dat uiterst kostbaar docu-
ment gebruik te maken hetzij voor eigen vorming, hetzij voor het ge-
bruik bij de medebroeders, jongens, medewerkers, weldoeners, enz...
We zijn er ons terdege van bewust dat de "Memorie" gelijk ze hier
thans voor U vertaald ligt niet meer beantwoordt aan de normen van de
hedendaagse geschiedschrijving en toch hebben wij er de voorkeur aan
gegeven ze integraal en in haar oorspronkelijke vorm weer te geven.
Dat niet alleen omwille van de eerbiedwaardigheid van het document
zelf, maar ook en vooral omdat we ons niet in staat achtten, of be-
kwaam voelden, uit hoofde van gebrek aan tijd en onvoldoende kennis
van de tijdsgeest waarin Don Bosco leefde, om dat zo uitgebreide werk
volledig te doen kloppen met de eisen die men thans aan een biografie
stelt. We hebben er ook nog aan gehouden de integrale tekst weer te
geven daar we het als onmogelijk achtten iedereen voldoening te schen-
ken met "capita selecta." Immers door een en ander weg te laten zouden
de enen betreuren wat de anderen zouden goedvinden en omgekeerd.
Zoals Don Bosco al zijn werken en bezigheden stelde onder de
bescherming van Onze-Lieve-Vrouw, zo ook stellen we dat werk onder haar
bescherming opdat de invloed ervan resultaten zou opleveren tot ons
aller voordeel en ten voordele van de jeugd en de mensen waarmee we in
contact komen.
DE DON—BOSCO—KRING,
Oud—Heverlee, 8 december 1961.

1.6 Page 6

▲back to top
HOOFDSTUK I
STRIJD TEGEN HET PAUSDOM.
Alvorens een aanvang te maken met het levensverhaal van Don Gio-
vanni Bosco, komt het mij gewenst voor eerst een blik te werpen op de
gebeurtenissen, die Europa op het einde van de 18de en in de eerste
helft van de 19de eeuw op een smartelijke wijze schokten. Zij laten zich
samenvatten in enkele woorden: Strijd tegen het Pausdom. De protestantse
vorsten, die zich verrijkt hadden met de buitgemaakte bezittingen van de
Kerk, heersend over naties die van de ware godsdienst waren afgevallen
en zich wederrechtelijk het geestelijke gezag hadden toegeëigend, bleven
hardnekkig in hun hoogmoedige opstandigheid tegen de Plaatsvervanger van
Jezus Christus. De katholieke vorsten, die geen gezag konden dulden dat
geestelijk heerste over hun rechtsgebied, drongen er telkens op aan, dat
de Paus zijn plicht zou verzaken door zich te voegen naar hun aanmati-
gende verlangens. De vrijmetselarij intussen, bezield door de geest van
Satan, en met haar aanhang van Israëlieten, protestanten en afvallige
katholieken, had gezworen de heerschappij en de naam van Jezus Christus
van de aarde te zullen wegvagen. En om dat doel te bereiken, leek haar
het beste middel aan de Paus van Rome de wereldlijke macht te ontnemen,
ten einde op die manier zijn vrijheid aan banden te leggen en zijn maat-
schappelijke invloed zoveel als in hun vermogen was te beknotten. Bereid
om zowel de vorsten als de naties te varraden, slaagde zij erin, haar
voornemen ten uitvoer te brengen en in de kabinetten van de soevereinen
slechte raadgevers onder te brengen, die de smeulende na-ijver tegen
Rome weer wisten op te wekken en heftiger te maken dan ooit. En de ge-
schiedenis verhaalt ons, op welke noodlottige manier zij daarin slaag-
den, hoewel de Vader der christenheid, met de zachtmoedigheid van de
goede herder en met liefdevolle raadgevingen de vorsten trachtte te
weerhouden van de weg, die hen naar het verderf voerde.
Doch het ogenblik kwam dat een deel van het volk, losbandig en zon-
der godsdienst, zich sterker voelde dan de vorsten, die hun het erger-
niswekkende voorbeeld gegeven hadden van opstandigheid tegenover God.
Het eerst kwam de troon van Frankrijk ten val in 1793. En alle bande-
loosheden en schanddaden die er in de Franse Republiek bedreven werden
leidden ertoe dat de overtuigde vrijmetselaren medeplichtigen werden in
soortgelijke tribunalen in het protestantse Engeland.
Het duurde niet lang, of de storm die Europa bedreigde overviel
ook Italië, omdat hier Rome lag. Vier jaar lang versperden de Oosten-
rijks-Sardinische bataljons het Franse leger de doorgang over de Alpen-
passen.
In die tijd wilde Karel IV, Koning van Spanje; Rome en het om-
ringende land hebben om het aan zijn schoonzoon, de Hertog van Parma,
te geven. En Ferdinand IV,Koning van Napels, maakte aanspraak op het

1.7 Page 7

▲back to top
- I/4 -
Vorstendom Benevento en op Pontecorvo. Beiden voorzagen niet de ver-
schrikkelijke gevolgen van hun dwaze onderneming, toen zij onderhan-
delingen openden met de koningsmoordenaars en atheïsten der Franse
regering om van dien toestemming te krijgen. En intussen overwoog Frans
II, Keizer van Oostenrijk, zich in het bezit te stellen van de drie
Legaties Bologno, Ferrara en Ravenna.
In 1796 echter behaalde generaal Bonaparte een overwinning op de
Oostenrijks-Sardinische verbondenen, drong Piëmont binnen, veroverde
Lombardije, Venetië en vervolgens Genua. Hij nam de Paus de drie Lega-
ties en de Mark van Ancona af en vertrok, na zijn legers opdracht te
hebben gegeven de andere Italiaanse staten binnen te trekken, naar
Egypte. Het Directoire liet in 1798 Rome bezetten, beroofde het van al
zijn schatten en kunstwerken, zoals het in al de andere steden gedaan
had. Pius VI, die in Valence gevangen genomen was, stierf er op 29
augustus op de leeftijd van 82 jaar. "Hij is de laatste der Pausen!"
verkondigden de sektariërs triomfantelijk. "Rome is ons!"
Maar de Italiaanse volken kwamen met de hulp van de Engelse vloot
en van de Russische en Oostenrijkse legers in opstand tegen de onder-
drukkers die, overal verdreven, alleen in Genua een toevluchtsoord von-
den. De koning van Napels trok met zijn leger Rome binnen en bezette
het erfgoed van de heilige Petrus, nam er bezit van in naam van de
toekomstige Paus zodra die gekozen zou zijn, doch besloot Terracina en
Benevento niet terug te geven. De Oostenrijkers brachten hun troepen,
zonder rekening te houden met de rechten van de Paus, in de Legaties
onder, evenals in de Marken en in Umbrië en stelden er een eigen rege-
ring aan.
Die bezetting heeft echter niet lang geduurd. Generaal Bonaparte,
die zich tot Eerste Consul had laten uitroepen, keerde onverhoeds uit
Egypte terug en viel door het dal van Aosta Piëmont binnen in 1800,
versloeg de Oostenrijkers bij Marengo, dwong hen de bezette provincies
af te staan aan de nieuwe Paus Pius VII en verplichtte tegelijkertijd
de Napolitanen uit Terracina en Benevento weg te trekken. Dat gebeurde
echter niet omdat hij tot betere inzichten was gekomen, doch veeleer om
politieke redenen. Door de afkondiging van het concordaat had de Kerk
van Frankrijk weer de vrijheid tot uitoefening van de eredienst
verkregen, en, zich boven de onmetelijke en in zoveel edelmoedig bloed
gedrenkte slagen die hem waren toegebracht, stellend, begaf Pius VII
zich in 1804 naar Parijs en kroonde daar Napoleon Bonaparte tot Keizer
van alle Fransen.
Als overwinnaar van bijna heel Europa in de voortdurende oorlogen
van 1805 tot 1810, gelastte de steeds hoogmoediger geworden Napoleon de
Paus afstand te doen van de wereldlijke macht en van het onvervreemd-
bare recht om Bisschoppen aan te stellen. Als de Opperpriester weer-
stand biedt aan de dreigementen en vernederingen van de Keizer en van
zijn maçonnieke ministers, trekken de Fransen Rome binnen. De Pause-
lijke Staten worden tot een provincie van het keizerrijk verklaard; en
Pius VII, die in 1809 eerst in Savona en later in Fontainebleau in
gevangenschap gehouden wordt, ondergaat vijf jaar lang alle mogelijke
morele kwellingen, ziekten en ontberingen.
Totdat Gods gerechtigheid tussenbeide komt, door zijn vijanden het
onderspit te laten delven. Napoleon, die de helft van zijn leger in de
Russische sneeuw verloren had, en in Frankrijk aangevallen was door al
de mogendheden uit het noorden, werd gedwongen afstand te doen van de

1.8 Page 8

▲back to top
- I/5 -
troon en het kleine eiland Elba als zijn verblijfplaats te aanvaarden.
Paus Pius VII moest hij in vrijheid stellen. Op 15 mei 1814 keerde hij
triomfantelijk in zijn stad Rome terug.
En op welke manier trachten de in Wenen samengekomen mogendheden
de afgescheurde staten weer te herstellen? In de geest van het sekta-
risme die hen bezielde! Zij noemden zich kampioenen van de orde, doch
zij waren min of meer medeschuldig aan dezelfde dwalingen waar ook
Napoleon toe vervallen was, die zich in bepaalde omstandigheden beter
mocht noemen dan zij. De Engelse minister Pitt, de Keizer van Rusland
en de Koning van Pruisen hadden hem herhaaldelijk aangeraden, het plan
van Jozef II van Oostenrijk tot het zijne te maken en zich voor Frank-
rijk en voor al de geannexeerde staten als het enige opperhoofd van de
godsdienst op te werpen. Napoleon had dat schandelijke voorstel echter
edelmoedig van de hand gewezen.
Niettemin had de Kerk in naam van de orde ontelbare onrechtvaar-
digheden te verduren. Oostenrijk wilde immers de drie Legaties voor zich
hebben. De koning van Pruisen stond erop, dat zij aan de Koning van
Saksen ten deel zouden vallen, als vergoeding voor Saksen, dat hij voor
zichzelf wenste te hebben. De ambassadeur van Toscane stelde voor dat
Bologna, Ferrara en Ravenna aan Hertogin Marie Louise geschonken zouden
worden, die al Koningin van Etrurië was. Het Congres kwam ten slotte tot
het besluit dat Oostenrijk het land van Ferrara aan de overzijde van de
Po voor zich zou behouden, met het recht om garnizoenen in Ferrara en in
Comacchio te leggen. Bovendien verloor de Kerk nog Polesine en Avignon.
Al de Germaanse bisdommen, die eerst onafhankelijke kerkelijke vorsten-
dommen waren, werden aan protestantse soevereinen onderworpen, het
gebied van het bisdom Bazel aan Zwitserland gehecht, en Engeland nam de
religieuze orde van Malta haar eiland af. Op wederrechtelijke manier
werd zodoende de buit verdeeld. De Paus protesteerde, doch tevergeefs.
Intussen geraakte de vrijmetselaarsloge in Italië in twee kampen
verdeeld; het ene spoorde Napoleon aan tot het stichten van een Itali-
aans rijk met Rome als hoofdstad, het andere schoof Joachim Murat, Ko-
ning van Napels, naar voren en beloofde hem de verovering van het
schiereiland, mits hij de Paus Rome afnam. Allen waren echter bereid
elkaar te verraden als hun dat voordeel opleverde. Het bleken ijdele
plannen. Toen Napoleon in Frankrijk voet aan wal gezet had, regeerde
hij er honderd dagen; niet minder dan 800.000 man van de geallieerde
troepen brachten hem, na verschillende veldslagen, een gevoelige neder-
laag toe bij Waterloo. Hij werd door de Engelsen gevangengenomen en
naar het eiland Sint-Helena verbannen. Hij stierf er in 1823 na een
smartelijke gevangenschap, die van even lange duur was als die van Pius
VII. Joachim Murat, die de Kerkelijke Staten was binnengevallen met het
oogmerk de Paus in de vesting Gaëta op te sluiten, werd verslagen door
de Oostenrijkers en uit zijn rijk verjaagd, en tenslotte op 13 oktober
1815 terechtgesteld, omdat hij geprobeerd had zijn troon weer in bezit
te nemen door met enkele aanhangers te landen in Calabrië.
Europa scheen eindelijk weer tot rust te zullen komen; maar het
pauselijk gebeid werd voortdurend belaagd. In 1816 probeerde de Oos-
tenrijkse minister Metternich, om enkele vrienden in zijn regering in
de Legaties te helpen en te begunstigen, opstanden te verwekken,
waardoor het hem bij de dood van Pius VII mogelijk zou zijn, zich van

1.9 Page 9

▲back to top
- I/6 -
die provincies meester te maken, door ze eerst aan Toscane en vervolgens
aan het Lombardisch-Venetiaanse rijk te hechten. Het was Kardinaal Con-
salvi die achter deze plannen kwam en ze verijdelde door de ambassadeur
van Frankrijk te waarschuwen.
In 1817 werden aan de regering getrouwe personen in de kerkelijke
Staten door geheimzinnige moordenaars met dolksteken om het leven ge-
bracht. De geheime genootschappen van de Marken hadden een samenzwering
gesmeed, en waren vastbesloten zich liever aan welke vreemde vorst ook te
onderwerpen, dan onder de Paus te blijven. De gevallen van vergiftiging
en brandstichting volgden elkaar op. Er werden wilde plannen gemaakt, en
het tijdstip voor de opstand vastgesteld, toen de beweging van Macerata
ontijdig werd ontdekt en er een groot aantal van de samenzweerders in
handen van de gendarmerie viel en alles werd voor het ogenblik weer
rustig.(1)
Naar het voorbeeld van wat er in Spanje gebeurd was, waar de sekta-
riërs de grondwet van 1812 weer in ere hersteld hadden en Ferdinand VII
hun wil hadden opgelegd, besloten al de sektariërs van Europa hun res-
pectieve landen eveneens onder druk te zetten, zodoende voordeel te be-
halen door in troebel water te vissen en strijd te voeren tegen Rome.
Allereerst kwam het Napolitaanse leger in opstand, waarvan veel offi-
cieren en manschappen tot de vrijmetselarij behoorden. De koning was
zwak; hij stond de invoering van de Spaanse grondwet toe en vluchtte kort
daarna verschrikt uit Napels weg. Intussen gaf het parlement het leger
opdracht, de opstand voort te zetten. Op 7 maart 1821 werd het echter
verslagen door 50.000 Oostenrijkers en de orde werd in het hele rijk
hersteld.
In Piëmont dacht het volk niet aan opstand, want de soeverein, Vic-
tor Emanuel I, was er erg geliefd als een rechtvaardig, vroom en mens-
lievende vorst. In opdracht van het hoofdkwartier der Vendataloge in
Parijs, kwamen enkele adellijke en eerzuchtige sektariërs in Turijn in
het geheim bijeen in de paleizen van de ambassades van Frankrijk en van
Spanje en in dat van de Beierse gezant. Daar wilde men gezamenlijk
overleggen hoe men de koning zou kunnen dwingen, een grondwet te aan-
vaarden als de Spaanse. Er werden verschillende besluiten genomen. Zodra
de Duitse garnizoenen de Lombardische steden zouden verlaten hebben en
naar Napels zijn gegaan, zou het Piëmontese leger Lombardije binnen-
vallen om de opstandelingen te helpen, die spoorslags de wapens zouden
opnemen. En in Rome, daar zou de republiek worden uitgeroepen. De Oos-
tenrijkse politie echter kwam tegen het eind van 1820 achter die plan-
nen, en ging over tot gevangenneming van de samenzweerders, die ter dood
veroordeeld werden, welke straf evenwel werd omgezet in levenslange
gevangenschap. Niettemin begonnen de studenten van de universiteit van
Turijn in de eerste dagen van 1821 weer opstandig te worden en de troe-
pen grepen naar de wapens om die onderneming in bloed te smoren. Ver-
geefs! Uit Genève werden enkele miljoenen gestuurd om de soldaten om te
kopen en de bezettingen van Turijn en van Alessandria kwamen in opstand.
Karel Emanuel deed in maart afstand van de troon ten gunste van zijn
broer Karel Felix en 13.000 Oostenrijkse en 6.000 Piëmontese soldaten
die trouw gebleven waren, maakten een einde aan een opstand die dertig
dagen geduurd had.
(1) Uittreksel uit het proces: vonnis in de zaak Macerata. Anelli, 1,85.

1.10 Page 10

▲back to top
- I/7 -
Ten einde echter het hun toegewezen deel van het programma ten
uitvoer te brengen, maakten de sektariërs in de Pauselijke Staten zich
meester van de macht in Benevento en Pontecorvo toen daar de opstand
uitbrak en verklaarden het Pauselijk gezag vervallen. Er werden benden
gevormd die het land van Ascoli afstroopten, de bevrijding van Italië
uitriepen en doorgaans de openbare en particuliere kassen stelend,
terwijl zij de gevangenissen openden ten behoeve van de opgesloten
misdadigers. Zij moesten evenwel vluchten en zich verschuilen, aange-
zien zij van geen kant hulp konden verwachten. In het geheim gingen zij
echter door met de dolk te hanteren en deden doodsbedreigingen toekomen
aan onderzoeksrechters, rechters en getuigen, om te verhinderen dat de
bandieten gestraft zouden worden. De carbonari - zoals de leden van de
geheime bond tot bevrijding van Italië heetten - hadden in hun regle-
ment bepaald, - namelijk in artikel 33, - dat, wanneer de Republiek zou
zijn uitgeroepen, de godsdienst van het verenigde schiereiland de
Christelijke godsdienst zou zijn; en die godsdienst zou door een gene-
raal concilie van al de nieuw gekozen en gewijde bisschoppen in zijn
oorspronkelijke zuiverheid worden hersteld.
En in artikel 37 bepaalden zij: "De huidige Paus zal verzocht
worden de waardigheid van Patriarch van Ausonia te aanvaarden en zal,
als vergoeding voor zijn aan de schatkist van de Republiek toegevoegde
wereldlijke inkomsten, een persoonlijke schadeloosstelling ontvangen in
de vorm van een jaargeld voor de tijd van zijn leven, dat hij niet kan
overdragen aan zijn opvolgers. Indien na zijn dood het heilige College
van Kardinalen een nieuwe Paus zal kiezen, dient die zijn zetel buiten
het grondgebied van de Republiek te vestigen."(1)
In zijn bul van 13 september 1821 excommuniceerde Pius VII de
menigte misdadige lieden, samenspannend tegen Jezus Christus, deel uit-
makend van de carboneria en van de andere geheime genootschappen.
Toen de soevereinen van Europa niet alleen in Italië doch ook
daarbuiten, aan allen kant de vrees voor opstand zagen toenemen kwamen
zij in oktober 1822 te Verona bijeen om te overleggen hoe zij aan zo-
veel gevaren op bevredigende wijze het hoofd zouden kunnen bieden. De
Hertog van Modena, Frans IV, gaf de regeringen de raad de godsdienst te
beschermen, het gezag van de adel uit te breiden, de pers aan banden te
leggen, het aantal studenten aan de universiteiten te verminderen, het
vaderlijke gezag uit te breiden en meer te doen eerbiedigen, evenals de
politieke processen te beperken. Er werd echter niet naar hem geluis-
terd. Daardoor namen de revolutie en het sektarisme juist toe door de
ongodsdienstigheid, door de knechting van de adel, door de teugelloos-
heid van de pers, door de ondermijning van het vaderlijke gezag, en
vonden een voedingsbodem bij de advocaten zonder klanten, die de ver-
warring goed konden gebruiken om met gezwets en rumoer haantje de voor-
ste te kunnen spelen. Ook vond dat alles voedsel onder artsen, ingeni-
eurs, doctoren van allerlei aard, die geen inkomsten hadden, niet in
staat waren om handenarbeid te verrichten en evenmin geschikt voor
geestelijke arbeid, en die om hun geluk te beproeven zich in de armen
van het sektarisme wierpen en ontelbare jongelui van uitgelezen talent
omkochten en het volk opruiden. En de mogendheden van Europa meenden
(1) Gualterio, Rivolg. V.I, doc. 4, blz. 167 vv.

2 Pages 11-20

▲back to top

2.1 Page 11

▲back to top
- I/8 -
dat schavot en terreur voldoende waren om het sektarisme te overwin-
nen.
Van 1821 tot 1830 hebben de sektariërs de Romagna als in een
nauwe strik in hun greep en zetten zij hun bedrijf voort, overheids-
personen en burgers vermoordend; en wanneer de prelaat Invernizzi hen
ontdekt en verstrooid heeft, dan verschijnt in december 1830 Lodewijk
Bonaparte, die daarna Napoleon III wordt, de zoon van Lodewijk, de
vroegere koning van Holland. Die man, van wie de familie door alle
regeringen van Europa was geweerd, en die door Pius VII liefdevol ont-
vangen was geworden, zwoer samen met de carbonari en vrijmetselaars om
het Italiaanse rijk te herstellen. Hij was van plan de samenzweerders
onder het Vaticaan bijeen te brengen, een naburige plaats aan te val-
len, waar veel wapens waren opgeslagen, het geld van de bank van de
Heilige Geest te roven, de gevangenen te bevrijden, enkele vooraan-
staanden van de stad in gijzeling te brengen, vervolgens naar het
Capitool te gaan, een tijdelijke regering te vormen, en de provincies
ervan op de hoogte te stellen, dat zij met de hoofdstad zouden verbon-
den zijn. De regering echter, die lucht van die plannen had gekregen,
loste de wacht op de aangewezen plaatsen af, nam er enkele leden van
gevangen en joeg Lodewijk Napoleon en anderen uit Rome weg.
De sektariërs kregen echter weer vertrouwen, toen Lodewijk Philips
van Orleans de oude sektariërs onder zijn bescherming nam, in juli van
het jaar 1830 de troon van Karel X omverwierp en de barricadenoorlog in
Parijs een einde vond in zijn verkiezing tot Koning aller Fransen.
Daarom namen zij op 4 februari 1831 opnieuw een proef. Toen in Bologna
de kreet van "leve de vrijheid" opsteeg, vormden zij er een nieuwe rege-
ring, terwijl de kopstukken van de geheime genootschappen door Romagna
trokken om het volk op te ruien. De Legaties, de Marken en Umbrië maak-
ten gemene zaak met Bologna. Rome echter verklaart zich tegen dat ver-
raad. Lodewijk Bonaparte ijlt toe om met de revolutionairen samen te
spannen. Paus Gregorius XIV, die van wapens beroofd is, vraagt er aan de
koning van Napels, bereid om er voor te betalen, maar Ferdinand II
weigert. Het Oostenrijke leger rukt dan de Pauselijke Staten binnen, en
als de vrijmetselaars en de opstandigen zich haasten de wijk te nemen,
stellen de bevrijde volken zich onder de pauselijke banieren. Monseig-
neur Giovanni Maria Mastai, Aartsbisschop van Spoleto, had Lodewijk
Napoleon helpen vluchten en die bedankte hem daarvoor op de manier die
wij allen thans kennen.
In 1832 begon de vrijmetselaarspartij weer roerig te worden in
Romagna, en de Oostenrijkse troepen keerden terug om zich tegen
Bologna te keren en ten slotte door te stoten tot Ravenna. De Franse
regering, die het dwaze besluit van niet-inmenging had afgekondigd,
zond, onder het voorwendsel niet te willen dat Oostenrijk alleen de
verdienste van de onderdrukking van die opstand ten deel mocht vallen,
tegen de wil van de Paus in, een vloot naar Ancona, liet de stad met
geweld bezetten, liet ze versterken, bevrijdde de politieke gevange-
nen, verleende bescherming aan de bandieten en liet dien, ten getale
van driehonderd, ongestraft het hoofd van de politie vermoorden, de
burgers beroven, de kerken schenden, de geestelijken beledigen en in
een verachtelijk licht stellen, de godsdienst bespotten en verderfe-
lijke bijeenkomsten organiseren. Oostenrijk en Rusland verklaarden
zich bereid om Frankrijk de oorlog te verklaren; doch Lord Palmer-
ston, die een verklaarde beschermer van alle vijanden en belagers van
de Paus was, keurde de Franse onderneming goed, gelastte de Paus her-

2.2 Page 12

▲back to top
- I/9 -
vormingen in te voeren, maar behield zich voor andere gelegenheden de
bescherming van de opstandelingen in Italië voor. Daardoor kwamen de
beide mogendheden niet in beweging bij het zien van de vijandige hou-
ding van Engeland. Frankrijk stelt een einde aan zijn machtsmisbruik,
wil wel de bezetter doch niet de baas van de stad zijn en trekt op 3
december 1838 zijn troepen terug als de Duitsers uit het kerkelijke
gebied oprukken.
In 1831 dwong Giuseppe Mazzini, die een partij gesticht had welke
Giovane Italia (Jong Italië) genoemd werd, zijn volgelingen, onder
vreselijke bezweringen tot geheimhouding, de oorlog te verklaren aan
iedere positieve godsdienst en vooral aan de Paus van Rome, die hij in
naam van de eenheid van Italië van zijn staat wilde beroven en die hij
vervolgens, als zijn plan in zoverre geslaagd was, opzij wilde zetten,
indien hij zich niet wilde voegen naar de wetten die hem werden voorge-
schreven. In enkele maanden tijd had de partij zich over verschillende
provincies van Italië verbreid, en Mazzini, die steeds alles op alles
stelde om zijn eigen huid niet te wagen, veroordeelde genadeloos al de
partijgangers ter dood, die zijn voorschriften niet opvolgden. In 1833
besloot hij enkele duizenden partijgangers Savoye te doen binnenrukken,
het Piëmontese leger om te kopen en daarna Oostenrijk te bedreigen,
terwijl het in opstand gekomen Napolitaanse leger zich op Rome zou
werpen, zich meester maken van het hebben en houden der geestelijken en
van de adel en het ene en vrije Italië uitroepen. In Napels echter kwam
de politie op het spoor van de samenzweerders en strafte hen. In Pië-
mont werden er honderd gegrepen, tweehonderd konden de wijk nemen en
twaalf werden er doodgeschoten. In 1834 vielen tweehonderd aanhangers
van Mazzini Savoye binnen onder bevel van generaal Ramorino; ziende dat
niemand zich bij hen aansloot, keerden zij op hun stappen terug, en
begaven zich naar Zwitserland, zonder de soldaten van de Koning af te
wachten.
De sektariërs gingen voort met samenzweringen op touw te zetten,
opstanden te verwekken en te moorden en het gezag van de Paus te
ondermijnen in de jaren 1837, 1841, 43, 44 en 45. De onstuimige sekta-
riër Ricciardi schreef in zijn boek de Martelaren van Consenza open-
lijk, dat hun doel was, Rome binnen te trekken om het Pausdom te ver-
nietigen, die schuilplaats van bedrog en schanddaden, die achttien
eeuwen lang en meer de wereld ontsteld en verpest had!(1) Doch de
troepen waren trouw en de politie waakzaam.
Bij zoveel mislukte pogingen zag men duidelijk, dat de Italiaanse
bewegingen geen enkele kans van slagen zouden hebben zonder een gedi-
sciplineerd leger, waar de sektarische machten zich omheen konden scha-
ren. Maar welke vorst zou gehoor gegeven hebben aan hun uitnodiging, en
op welke manieren zou hij ze hebben kunnen dienen? Massimo d'Azeglio
wees Karel Alberto en Piëmont (2) die manieren aan. Onder het schijn-
bare en edelmoedige voorwendsel van de onafhankelijkheid van Italië te
dienen, zou men heel die reeks van valse beginselen en voldongen feiten
die hun oorlog tegen Rome, tegen de Paus, tegen de Kerk en tegen God
geleid zou hebben, politiek noemen.
(1) Ricciardi, Storia d'Italia dal 1850 al 1900, C.19, blz. 33, Parijs 1842.
(2)FARINI, Stato Romano, I, 101.

2.3 Page 13

▲back to top
- I/10 -
Zo was de stand van zaken toen Don Giovanni Bosco op het toneel
der wereld verscheen. Hij, die als geen ander de welvaart en de glorie
van zijn vaderland ter harte gaat, en een goed begrip van zijn tijd
heeft, ziet helder en duidelijk welke rampen het gevolg geweest zouden
zijn van de verstoring ener door de Voorzienigheid gewilde orde, die in
Italië de tijdelijke en onafhankelijke zetel van het Pausdom had ge-
plaatst. De geschiedenis, die hij met zoveel liefde bestudeerde, toonde
hem aan dat, telkens wanneer de volkeren zich tot tegenstanders van de
Plaatsvervanger van Jezus Christus verklaard hadden, steeds de woorden
van Jesaja in vervulling waren gegaan: Terra infecta est ab habitato-
ribus suis, quia transgressi sunt leges, mutaverunt jus, dissipaverunt
foedus sempiternum. Propter hoc maledictio vorabit terram.(1) Ziedaar,
waarom het programma van Don Bosco steeds geluid heeft: Alles met de
Paus, door de Paus, in liefde voor de Paus.
(1) De aarde is ontwijd door haar bewoners, die de geboden overtreden, het recht ver-
minkt en het eeuwige verbond verbroken hebben. Daarom zal de vloek de aarde verte-
ren. Jes. 24, 5-6.

2.4 Page 14

▲back to top
- I/11 -
H O O F D S T U K II
MARGHERITA OCCHIENA, DE MOEDER VAN DON BOSCO - HAAR
JEUGD - HAAR KARAKTER - STORMACHTIGE TIJDEN -
EEN VROUW VAN VOORTREFFELIJKE DEUGDEN.
Terwijl de stormwolken van de revolutie zich donker boven de
Katholieke Kerk samentrokken en het menselijk oog niet in staat was
ergens een straal van hoop te ontdekken, verheugde het oog van God, dat
tot in de harten doordringt, zich in de aanschouwing van duizenden en
duizenden, voor de wereld onbekende zielen, die door hun gebed, samen
met een oprecht christelijk leven, zouden triomferen over de godde-
loosheid. Dat waren vooral de katholieke moeders, die door in het hart
van hun kinderen de kiem der heiligheid te leggen, hen waardig maakten
voor de zending waarvoor God hen had geschapen. Bij het lezen van de
levens der heiligen zal men deze waarheid in de regel bevestigd vinden.
De 19de eeuw heeft een rijkdom aan christelijk heldendom gekend, waarmee
zij voor geen enkele vorige hoeft onder te doen.
Een van deze zielen, waar God met welbehagen op heeft neergezien,
was ongetwijfeld Margherita Occhiena, de moeder van Giovanni Bosco. Haar
geboorteland was Capriglio, een dorp van ongeveer 400 inwoners, gelegen
in het bisdom Asti, midden op een kleine hoogvlakte, omgeven door de
toppen van bevallige heuvels, in een bosrijk gebied, op zes mijl van
Chieri. Zij was een dochter van Melchior Occhiena en Domenica Bossone,
werd geboren op 1 april 1788 en dezelfde dag nog gedoopt. De beide
ouders, van boeren afkomst, bescheiden met aardse goederen gezegend,
bezaten echter de grootste van alle rijkdommen: de heilige vreze Gods.
God had hun echtverbintenis gezegend en Margherita was de derde van vijf
broertjes en zusjes. De voorbeelden en vermaningen van vader en moeder
prentte in hun tere hartjes een gevoel van plichtsbesef, dat zich ook in
de door het vuur der jeugd meer bewogen jaren steeds voegde naar de wil
van God.
Verschrikkelijk waren de eerste indrukken die Margherita in haar
kinderjaren opdeed. Zij was negen jaar toen men, halverwege de maand jui
van het jaar 1797, uit de richting van Asti en van Chieri het aan-
houdende getamp van de klokken hoorde. De Franse geheime agenten en de
sektariërs uit Piëmont, beschermelingen van de Franse ambassadeur in
Turijn, waren de heffe des volks beginnen op te zetten tegen de wetti-
ge koning Karel Emanuel IV, onder het uitroepen van de republikeinse
regering. De boeren echter kwamen de koninklijke troepen te hulp ge-
sneld. In Chieri werden dertig opstandelingen gedood en negen andere tot
de zwaarste straf veroordeeld. In Asti werden veertien doodvonnis- sen
voltrokken.

2.5 Page 15

▲back to top
- I/12 -
In het jaar daarop beefden de inwoners van Asti van woede, en in
het geheim van hun binnenhuizen vervloekten zij de Fransen, omdat deze
zich op een ongehoord gewelddadige wijze hadden meester gemaakt van de
citadel van Turijn en de koning op de meest schurkachtige manier hadden
gedwongen afstand te doen van de troon en zich terug te trekken op
Sardinië. In de eerste dagen van 1799, toen het democratische bewind
ondraaglijk was geworden, weerklonk de kreet "Leve de Koning"! en zij
namen de wapens op en marcheerden naar Asti. Maar de Fransen hadden
gemakkelijk spel bij het afslaan van deze aanval. Zij achtervolgden de
aanvallers tot in hun dorpen en huizen, en tallozen, die met de wapens
in de vuist gegrepen werden, werden doodgeschoten. De terreur van de
rouw in tal van families viel bijna niet te overzien.
Kort daarna maakte zich een nog grotere verontwaardiging van de
katholieke gemoederen meester en werden zij door een nog levendiger
medelijden bewogen. In de nacht van 24 op 25 april kwam de gevangen-
genomen Plus VI, na een tocht over Casal Monferrato, Alessandria,
Crescentino en Chivassa, uit Toscane op de citadel van Turijn aan, ver-
gezeld door een commissaris van de Republiek. Aangezien hij 82 jaar oud
was, waren zijn krachten nagenoeg uitgeput, zodat men voor zijn leven
moest vrezen. Hij werd door het Directoire veroordeeld om zich naar
Valence in de Dauphiné te begeven, dwars over de Alpen heen, door sneeuw
en ijs en langs de rand van schrikwekkende afgronden.
Bij al dat leed voegde zich de hoe langer hoe erger en langduriger
wordende beperkingen waaraan de bevolking van Piëmont zich moest onder-
werpen, op de eerste plaats ter wille van de eigen soeverein, die mensen
en geld nodig had om de Franse legers te kunnen verdrijven, en vervol-
gens van de kant van de Franse overwinnaars, die alles konden gebruiken
en begerig waren naar rijkdom. De oorlog die in 1792 begonnen was, was
onderbroken door de wapenstilstand van 28 april 1796. Voortdurend wer-
den er zware belastingen geëist, buitengewone opbrengsten gevorderd, de
mensen werden tot het verrichten van diensten verplicht; bij decreet
werd bepaald dat er allerlei goederen gratis geleverd moesten worden;
aan groepen of personen die in verzet kwamen werden geldstraffen opge-
legd en er werden enorme oorlogsschattingen gevergd. Er werden wetten
afgekondigd tot waardevermindering van het bankpapier of die vrijwel
alle kerkelijke goederen in beslag deden nemen en de rijken verplicht-
ten de nationale goederen te kopen. De opvordering van levensmiddelen
en kleding voor de troepen, de schaarste aan voedsel, de epidemieën in
het leger en onder de bevolking, waren bronnen van nieuwe angsten en
zorgen.
De familie Occhiena onderging uit de aard der zaak de invloed van
zoveel algemene ellende, maar het vertrouwen in God en de voor-spoedige
ontwikkeling van de kinderschaar was een grote troost. Mar-gherita
beoofde in de school van haar moeder en temidden van zoveel beperkingen
en soberheid heel zeker een voortreffelijke huismoeder te worden.
Hoewel zij nog maar een jong meisje was, had zij toch al haar tijd
al verdeeld tussen het gebed en de arbeid. De kerk waar zij heen-ging om
haar godsdienstplichten te vervullen, de Heilige Mis bij te wonen, een
bezoek te brengen ndtw14aar in staat moest stellen om al die geestelijke
en stoffelijke hindernissen te overwinnen, die zij in de loop van haar
leven op haar weg zou vinden. Daar zij al haar handelen naar Gods wetten

2.6 Page 16

▲back to top
- I/13 -
regelde, konden ook die alleen haar vrijheid inperken. Haar geweten was
rechtschapen en dat was zij eveneens in haar genegenheden en gedachten,
zij was zeker in haar oordeel over men-sen en dingen, vlot in haar ma-
nier van optreden, vrank en vrij in het spreken en kende geen aarzeling
of vrees om tegenover verkeerde dingen vrijelijk haar mening te zeggen.
In een gehucht in de buurt woonde een man die door iedereen be-
wonderend werd bekeken om zijn buitengewone lengte en dikte, gepaard aan
een niettemin regelmatig voorkomen. Als hij over de straat ging, liepen
de mensen naar buiten om naar hem te kijken en de kinderen liepen hem
achterna alsof het om iets erg buitengewoons ging. De reus vond die aan-
houdende nieuwsgierigheid maar knap vervelend en op zekere dag, toen
Margherita als aan de grond genageld bleef staan om naar hem te kijken,
keerde hij zich om en kwam op haar toe:
"Ja maar, hoe heb ik het nu!" riep hij uit; "ben ik niet eens meer
baas over mezelf? Kan ik nog niet meer gaan of staan waar ik wil, zonder
dat iedereen me staat aan te gapen? Vooruit jij! Ik laat je niet gaan
voor je me gezegd hebt, waarom je me zo van het hoofd tot de voe-ten
staat op te nemen!"
Zonder zich te verroeren en zonder een spier van haar gezicht te
vertrekken antwoordde Margherita hem:
"Om dezelfde reden waarom een hond stom verbaasd naar een bisschop
staat te kijken; en als een hond kan staan kijken, met hoeveel meer
reden kan ik dan niet staan toe te zien, want per slot van rekening ben
ik toch zeker nog wel meer dan een hond."
Dat was beslist geen gek antwoord voor een meisje van die leeftijd!
Bij al wat zij deed spreidde zij dezelfde geestkracht ten toon. Een
aardig feit tekent haar ten voeten uit. In 1799 heroverde het Oosten-
rijks-Russische leger Lombardije op de Fransen, bezette Piëmont in naam
van de koning van Sardinië, doch behandelde het als een overwonnen land,
zodat er nooit zoveel ellende geheerst had als in dat jaar. De toch al
schromelijke belastingheffingen werden nog verhoogd, men begon de jonge-
lui onder de wapens te roepen, of burgers uit te sluiten van openbare
ambten, anderen weer werden tot hoge geldstraffen veroordeeld of in
grote hoeveelheden gevangengezet omdat zij, hetzij vrijwillig of gedwon-
gen, de zijde van de Republiek gekozen hadden. In Castelnuovo d'Asti,
niet ver van Capriglio gelegen, hadden de gendarmen de van buiten afkom-
stige kapelaan, Don Giuseppe Boscasso, gevangengenomen en hem naar
Turijn overgebracht, met drie andere in Asti gevangengenomen priesters,
de vicaris-generaal, een kanunnik en de prior van de Serviti. Zeventig
priesters, beschuldigd van politieke misdrijven en die in hun kerken
gevangengenomen waren, enkelen van hen zelfs terwijl zij aan het
biechthoren waren, werden twee aan twee geboeid, blootgesteld aan de
beledigingen van het gepeupel, en te voet overgebracht naar Turijn naar
de citadel van Alessandria. De levensmiddelen worden intussen hoe lan-
ger hoe schaarser, het graan kostte de enorme som van twintig lire per
emina en Oostenrijk verbood de uitvoer van graan uit Lombardije. Door
al deze oorzaken hadden de bewoners van het platteland het vertrouwen

2.7 Page 17

▲back to top
- I/14 -
in de nieuwe heersers verloren, die zo slecht de regering van de koning
vertegenwoordigden, en het scheelde niet veel of zij zouden ook de tra-
ditionele genegenheid voor het Huis van Savoye verloren hebben: tegen-
over de bondgenoten evenwel steeg de geprikkeldheid ten top.
Hoewel Margherita geen meisje was dat haten kon, kon zij zich toch
ook niet ongevoelig tonen voor de algemene verontwaardiging. Het was in
de maand september 1799, het seizoen van de maïsoogst, en de maïs lag op
de dorsvloer voor het huis der Occhiena's uitgespreid om in de zon te
drogen, toen er opeens een eskadron Duitse cavalerie kwam aandraven. De
soldaten maakten het zich gemakkelijk op het naburige veld en de paar-
den, van hun teugels bevrijd, kwamen in de na-bijheid van de maïs. Mar-
gherita die de wacht hield bij de dorsvloer, en de intocht zag die hun
gebied bedreigde, verhief haar stem en probeerde, door met de handen
tegen de paarden te duwen en te slaan, de dieren op een afstand te hou-
den. Maar de sterke paarden weken niet en gingen lustig door met begerig
van de heerlijke voorraad te eten. Toen keerde zij zich onverschrokken
tot de soldaten, die van de overzijde van de greppel lachend hadden
staan toekijken hoe zij zich opwond en hoe vergeefs haar moeite was en
begon hen in haar dialect toe te spreken, vragend, of ze niet een beetje
beter op hun paarden wilden passen. De soldaten, die geen stom woord
verstonden van wat zij zei, bleven lachen en zeiden alleen maar nu en
dan: "Ja, ja."
"Moeten jullie daarom lachen!" vervolgde Margherita met de handen
in de zijden; "voor jullie is het natuurlijk van geen belang dat de
paarden onze oogst opeten, die op het ogenblik veertien-en-een-halve
lire per emina kost! Jullie kost die maïs niets, maar wij heb-ben er het
hele jaar door ons zweet voor moeten geven. Wat moeten we deze winter
eten en waarmee zullen we anders onze pap moeten maken? Jullie hebben
het zelf in je macht! Halen jullie die paarden nu weg, ja of nee?"
"Ja, ja," antwoordden de soldaten.
Margherita, die heel goed hoorde dat de soldaten haar voor de mal
hielden, begonnen die paar lettergrepen op de zenuwen te werken. Zij
wond zich hoe langer hoe meer op. Enkele soldaten kwamen naar haar toe
en spraken in het Duits tegen haar, een taal die zij evengoed verstond
als de soldaten niets begrepen van haar Piëmontees. Om hun met gelijke
munt te betalen begon Margherita toen eveneens antwoord te geven met
slechts een enkele lettergreep, die in het dialect van Piëmont een
bevestiging betekent, maar zij deed het op plagende toon, "bo, bo!" Op
die manier ontwikkelde zich een tweegesprek, waarin van de ene kant
schertsend gezegd werd "ja, ja", en van de andere het antwoord klonk:
"bo, bo"; en dat bo en dat ja wisselden elkaar af onder het uitgelaten
gelach van de soldaten. Margherita verloor er het geduld bij en riep
tenslotte uit: "Ja, ja: bo en ja, bo en ja; weten jullie wat dat samen
is? Dat is boia, beul, en dat zijn jullie ook, want jullie vernietigen
onze akkers en roven onze oogst!" - Dat was een duidelijke oorlogs-
verklaring. Toen Margherita intussen zag, dat haar woorden niets uit-
haalden en dat haar maïs zoetjes aan verdween, haastte zij zich de riek
te halen en begon eerst met de steel daarvan op het ene paard na het
andere in te slaan; vervolgens, toen zij zag, dat de dieren zich daar
niets van aantrokken, draaide zij haar wapen om en begon ze met de
ijzeren punt in de flanken en in de neus te prikken. Toen begonnen de
paarden te steigeren en haastten zich van de dorsvloer weg te komen.

2.8 Page 18

▲back to top
- I/15 -
De soldaten, die zich in andere omstandigheden in die oorlogstijden niet
het pretje zouden hebben laten ontnemen om te laten zien dat zij de baas
waren, namen thans echter hun her en derwaarts lopende paarden bij de
teugel en leidden hen naar de bomen van een naburig weiland. Want het
zou natuurlijk inderdaad een lachwekkend schouwspel hebben opgeleverd,
wanneer zij met een meisje van elf jaren waren beginnen te vechten.
Het bericht echter van de overwinning van de eerste consul Napo-
leon op 14 juli 1800 te Marengo, dwong de Oostenrijkers weg te trekken
uit Piëmont dat nu een Franse provincie werd. Het gebied der beneden-
Alpen had thans vrede. De benden rustverstoorders, bestaande uit misda-
digers, deserteurs uit de legers, lieden die uit de gevangenis gevlucht
waren en die gedurende de wanordelijke toestanden onder de burgerij er
zeker van geweest waren dat zij niet zouden worden gegrepen, werden
thans overal achtervolgd. Gedurende verscheidene jaren waren zij bijna
dagelijks van de ene gemeente naar de andere getrokken, rovend, brand
stichtend en moordend. Als de van vrees vervulde boeren van de ene
plaats naar de andere moesten gaan, vormden zij groepen en zij waagden
het niet, al te dikwijls en al te ver door de bossen te trekken; hun
gezin durfden zij niet alleen thuis achterlaten en 's avonds haastten
zij zich weer thuis te komen. In de kleine plaatsen, zoals Capriglio,
stelden de bewoners goed gewapende wachten samen, en degenen die de
verdenking van verklikking op zich laadden wachtte een zekere dood. Een
van de beruchtste aanvoerders van die gewapende benden was Mayno uit
Spinetta, een landstreek in de buurt van Alessandria. Daar de Franse
commissarissen tribunalen waren begonnen op te richten in de meest
onveilig gemaakte plaatsen, durfde geen enkele van de drieste boeven,
voor zover zij al niet opgesloten of onverbiddelijk ter dood gebracht
waren, nog opnieuw te beginnen. Eveneens kwam er een einde aan het
eigenmachtige optreden van de prefecten in de provinciën. De stalen wil
van een enkele man had volmaakte orde geschapen in de wijze waarop de
belastingen geïnd werden en in het beheer van de staat.
De onverwachte gebeurtenissen vervulden de harten van de goede Pië-
montezen van vreugde. In 1803 werd in Turijn het feest gevierd van het
Wonder der Eucharistie dat in 1453 had plaatsgevonden. De kerk van het
Corpus Domini was prachtig hersteld, en op het pleintje voor de poort
verhief zich een groot paviljoen. De beste redenaars voerden er het
woord. Ook trok de processie uit met het Allerheiligste, gedragen door
Mgr. Valperga di Masino, de vroegere bisschop van Nice. Aan de plechtig-
heid werd deelgenomen door de gemeenteraad en het Franse garnizoen. De
plotselinge dood van een ongelukkige, op het ogenblik dat hij de vroom-
heid van de naar het feest toegestroomde Turijnen bespotte door hen op
een beledigende manier voor muilezels uit te maken, verwekte grote ont-
steltenis en deed een levendiger geloofszin in Turijn en in de provin-
cie oplaaien.
Op de 12de november 1804 bereikte Pius VII, onderweg naar Parijs om
Napoleon met de keizerlijke diadeem te kronen, via Asti ook Turijn, waar
hij onder uitbundige toejuichingen en met grote feestelijkheden werd
verwelkomd. Terugkerend van Parijs, nam hij er op 24 april 1804 weer
zijn intrek, verbleef er drie dagen en schonk een geweldige mensen-
menigte, van de loggia van het koninklijke paleis af, zijn zegen. De
familie Occhiena, de ingeving van hun godsdienstig gemoed en het voor-
beeld der landbewoners van alle dorpen in de omgeving volgend, konden
zich niet weerhouden, zich eveneens naar Turijn te begeven om de Paus te

2.9 Page 19

▲back to top
- I/16 -
zien. Margherita was toen in haar zeventiende jaar, en ik geloof dat zij
bij die gelegenheid in die grote liefde tot de Paus ontstoken moet zijn,
die zij naderhand zo goed wist over te dragen op haar kinderen. En die
liefde werd nog inniger door het medelijden dat haar vervulde toen, op
17 juli 1809, Pius VII, die op last van Napoleon zijn paleis van het
Quirinaal had moeten verlaten, 's morgens anderhalf uur rust nam op het
kasteel van Baron Rignon in Ponticelli, toen hij in een rijtuig en ver-
gezeld van gendarmen te paard, via Santena en Chieri onderweg was, om
zich vervolgens naar Grenoble te begeven. Een zo gelovig en argeloos
meisje kon haast niet anders dan daarbij verontwaardigd worden over
zoveel veronachtzaming van de menselijke eerbied.
Haar vrijmoedig karakter was steeds een veilige behoeder van haar
deugd, omdat er een voorzichtigheid mee gepaard ging, die haar tegen
misstappen beschermde. Heel dikwijls kwamen haar jeugdige vriendinnen
haar op feestdagen uitnodigen voor een mooie wandeling over de heuvels
en door de dalen. Het kwam hun niet minder dan billijk voor, dat zij
eens een beetje ontspanning zou hebben, na zes dagen lang vermoeiende
arbeid te hebben verricht. Maar Margherita kon niet de gedachte ver-
dragen zich ver van de plaats te verwijderen waar haar ouders waren en
steeds had zij dan ook een motief gereed om voor de uitnodiging te
bedanken. - "Kijk!" zei ze dan tegen het gezelschap: "ik heb mijn wan-
deling al gemaakt: ik ben helemaal tot aan de kerk geweest. Dat is ver
genoeg, en ik voel er niets voor om nog verder te gaan." - En hoe ze ook
aandrongen en smeekten, nooit slaagden ze erin haar van haar voornemen
af te brengen. Zij kende in die tijd inderdaad geen andere weg dan die
welke naar de kerk leidde, waar zij een heel eind van af woonde. Ieder-
een weet, hoeveel aantrekkingskracht de kermissen in de buurt op de
bewoners van de dorpen hebben, en hoe de jeugd zich gemakkelijk laat
overhalen om, zij het slechts als toeschouwers, deel te nemen aan de
dansen die bij dergelijke gelegenheden doorgaans plaatsvinden en tot
laat in de avond kunnen duren. De schade die zulke profane gebruiken aan
de deugd berokkenen is nooit in voldoende mate betreurd geworden. Sommi-
ge lichtzinnige en op vermaak beluste meisjes van Capriglio gingen soms,
na zich zo mooi mogelijk gekleed te hebben, naar Margherita toe om haar
uit te nodigen. Bij het horen van hun stemmen kwam zij hen op de drem-
pel tegemoet, en dan zeiden de vriendinnen: "Hé, Margherita, kom nu met
ons mee!"
Margherita nam hen dan van het hoofd tot de voeten op, en na een
gilletje van bewondering voor hun mooie kleren, vroeg zij met een lich-
telijk sardonische glimlach: "En waar willen jullie me naartoe brengen?"
- "Naar het bal! Er zullen een heleboel mensen zijn; en er is mooie mu-
ziek; we zullen er beslist een prettige avond hebben!" - Margherita keek
dan ernstig en hen recht in de ogen ziend zei ze dan niets anders dan:
"Wie plezier wil maken met de duivel zal niet blij kunnen zijn met Jezus
Christus!" - Als zij deze vastberaden woorden had gesproken, trok zij
zich in het huis terug en liet de anderen zo beteuterd staan kijken, dat
sommigen van hen, in stede van naar de kermis te gaan, de weg naar hun
huis weer insloegen.
Doch het goede meisje vermeed vooral zich in te laten met personen
van het andere geslacht. 's Zondags hadden enkele jongemannen de gewoon-
te aangenomen om naar haar huis te gaan en bij de deur op haar te blij-
ven wachten, om haar te vergezellen zodra zij naar buiten kwam om naar
de kerk te gaan. Dat was voor haar erg vervelend, omdat zij dikwijls

2.10 Page 20

▲back to top
- I/17 -
verplicht was alleen te gaan, daar zij op het huis moest passen wanneer
de andere leden van het gezin vroeg in de morgen vertrokken waren om hun
zondagsplichten te gaan vervullen. Het deed haar vooral leed, onhoffe-
lijk tegenover die opdringere gasten te moeten zijn, omdat zij begreep
dat dat op de eerste plaats niets zou uithalen, dat zij hun daarmee
slechts een voorwendsel zou geven om te lachen en de spot met haar te
drijven, en misschien ook, omdat ze hun dan zou hebben aangespoord om in
nog grotere getale haar wegen te kruisen. Daarom zocht zij een uitweg
die haar van die onopgevoede vlegels zou verlossen zonder dat zij zich
liet zien: zij verliet het huis lang voor het gewone uur. Gedurende
enkele zondagen slaagde zij erin dat te doen; maar toen de anderen haar
list door hadden, begonnen ook zij vroeger te komen. Toen verzocht Mar-
gherita een paar meisjes van de naburige boerenhofsteden haar te willen
vergezellen; maar herhaaldelijk gebeurde het, dat deze zodanig in be-
slag genomen werden door hun plichten voor hun gezin; dat zij haar die
dienst niet konden bewijzen. Wat nu te doen? Margherita liet zich door
zo een kleinigheid echter niet afschrikken. Nu zij de jongelui niet uit
de weg kon gaan, beantwoordde zij hun groet, ging er op in toen zij haar
hun gezelschap aanboden, en begon vervolgens zo snel en onverstoorbaar
voort te stappen, dat de anderen gedwongen waren haar hard lopend te
volgen en op die manier een belachelijk figuur sloegen voor allen die
hen zagen. Er bleef hun niets anders over dan ten slotte vermoeid en
hijgend achter te blijven. "We zijn niet van plan ons het hart uit het
lijf te lopen!" zeiden ze. En Margherita, die hartelijk lachte over haar
vondst, begaf zich op haar eentje naar de kerk, woonde er de heilige Mis
bij, en zocht daarna onder de menigte een vrouw om haar op de thuisweg
te vergezellen. Haar keus viel bijna altijd op een oude, gebochelde,
kreupele en vinnige vrouw; bereid om haar tanden te laten zien aan ieder
die haar maar dorst te vervelen en lastig te vallen, en met deze aan
haar zijde sloeg zij de weg naar buiten dan weer in.
We lezen in het Boek Ecclesiasticus: "Houd vooral rekening met de
raad van uw geweten, want niets is meer betrouwbaar voor u dan dat. Het
geweten van de mens waarschuwt dikwijls beter dan zeven wachters die een
hoge observatiepost betrokken. Maar bij dat alles moet u bidden tot de
Allerhoogste, dat Hij uw stappen moge leiden op de ware weg."(1)
Met de hulp van de geboden van de catechismus, had Margherita haar
hart sterk gemaakt en haar handelingen naar die goddelijke raadgevingen
gericht, en zodoende slaagde zij erin, ieder gevaar te vermijden en haar
jeugd onbesmeurd door te brengen.
(1) 37; 17-19.

3 Pages 21-30

▲back to top

3.1 Page 21

▲back to top
- I/18 -
H O O F D S T U K III
FRANCESCO BOSCO EEN VOORBEELD VAN EEN VADER. -
BETREURENSWAARDIGE TOESTAND VAN DE KATHOLIEKE
KERK EN VAN DE PAROCHIES IN PIEMONT - HET
HUWELIJK VAN FRANCESCO MET MARGHERITA OCCHIENA -
DE GEBOORTE VAN GIOVANNI BOSCO - DOOD VAN DE
VADER VAN GIOVANNI.
Anderhalf uur gaans van Capriglio ligt in noordwestelijke rich-
ting, temidden van lachende heuvels, aan de voet van een daarvan, tegen
de noordenwind beschut, Castelnuove d'Asti. Naar het oosten is het omge-
ven door de kleine gehuchtjes Pino en Mondonio; naar het zuiden toe
wordt het verfraaid door heel vruchtbare weilanden en akkers; een heu-
veltje scheidt het naar het westen toe van Moriondo en Lovanzito, kleine
plaatsjes die een weinig verder liggen, en omgeeft het aan die kant met
een rij van kostbare wijnbergen. Het is uit vijf delen of gehuchten
samengesteld: Morialdo, Ranello, Bardella, Nevissano en Schierone. De
huizen zijn voor het grootste deel tegen de helling boven op de heuvels
gebouwd, en temidden van hen verheft zich de parochiekerk. Het ligt
vijfentwintig kilometer van Turijn af, tot welk aartsbisdom het behoort,
en vijfendertig kilometer van Asti. De hoofdplaats van het district van
zeven gemeenten, telde in die tijd drieduizend inwoners, nijvere lieden
die zich op de handel toelegden welke zij in verschillende steden van
Europa gingen beoefenen. De kalk-groeven die zich op het grondgebied be-
vinden leveren het land behoorlijk wat voordeel op. Het klimaat is er
heel aangenaam; de lucht die men er inademt is buitengewoon gezond, en
in de zomer tempert een aanhoudende frisse bries de al te brandende
warmte. De bevolking, levend onder een prachtige, stralende hemel, heeft
een opgewekt en open humeur, heeft een goede inborst en is heel vriende-
lijk tegenover vreemdelingen, die steeds met die echte gastvrijheid
bejegend worden, over het algemeen zo bewonderenswaardig voor heel het
land in de omgeving van Asti.
Ongeveer halverwege tussen Capriglio en Castelnuovo, aan de rand
van een bos, bevond zich een uit enkele huizen bestaande hofstede, welke
huizengroep de Becchi genoemd werden en tot het gehucht Morialdo behoor-
den. Van een van die huisjes, dat, al zag het er niet beslist armoedig
uit, toch ook niet de indruk wekte van veel welvaren, was de eigenaar
een zekere Francesco Bosco, geboren op 4 februari 1784. Zijn schaarse
bezittingen bestonden uit enkele kleine stukjes land die het huis omga-
ven, en die hijzelf bewerkte om in zijn levensonderhoud te voorzien.
Daar zij echter niet voldoende opbrachten voor alle behoeften van zijn
gezin, had hij ook nog de taak op zich genomen, de aangrenzende akkers
als beheerder te bewerken, akkers die toen aan een zekere Biglione in
eigendom toebehoorden, die daar alleen maar woonde. Francesco leefde er
met zijn vrouw, een zoontje dat Antonio heette, geboren op 3 februari

3.2 Page 22

▲back to top
- I/19 -
1803, en zijn oude moeder, die hij met al de verschuldigde eerbied van
een tedere kinderlijke liefde bejegende. Hij was een man met een voor-
treffelijk karakter, een uitstekend christen en begiftigd met een groot
gezond verstand, waarmee hij zich het godsdienstonderricht verwierf door
veelvuldig de catechismuslessen en de preken in de parochiekerk te vol-
gen. De ware wijsheid komt van God en leert de mens zich niet te verlie-
zen in ijdele verlangens en zich volkomen over te geven aan de wil van
de allerbeminnenswaardigste goddelijke Voorzienigheid. Daarom: "Een
leven bij wijn en bedwelmende drank mag zoet zijn, maar beter dan die
twee is het vinden van een schat."(1)
Volkomen opgaande in zijn werk werd hij op een ogenblik dat hij dat
allerminst verwachtte verrast door de ziekte van zijn vrouw, die, bijge-
staan door de van elders komende kapelaan Don Giuseppe Boscasso, -
dezelfde die gevangen genomen en in de citadel van Alessandria opgeslo-
ten was in 1800, - en voorzien van de Heilige Sacramenten en het Heilig
Oliesel op de laatste dag van februari 1811 de geest gaf.
En bij dat persoonlijke verlies voegde zich in datzelfde jaar nog
een algemene rouw. Op 11 november stierf onverwacht kapelaan Don Bos-
casso op de leeftijd van 74 jaar en werd begraven in de Castellokerk.
Voor Francesco, die een geheel aan de kerk toegewijd man was, was dit
andermaal een groot verlies. Bulten, op het land, is de pastoor van-
zelfsprekend de vader, de vriend, de vertrouwensman, de vertrooster van
zijn parochianen. Hij kent niet alleen ieder gezin, doch ieder lid daar-
van afzonderlijk; en telkens wanneer zij hem ontmoeten, is het met een
vreugdevolle lach dat zij hem begroeten. De kinderen werden door hem
gedoopt en voorbereid op de eerste Communie; ook beloofden een groot
deel van de vaders en de moeders elkaar tegenover hem eeuwige trouw en
liefde; de ouderen steunden op zijn wijze raadgevingen bij de behande-
ling van hun ondergeschikten, en niet zelden ook om het openbare belang
te behartigen. Er is geen huis, waarin hij niet is binnengetreden om de
laatste zweetdruppels der stervenden weg te wissen, hun het hart ver-
sterkend met de hoop op een ander, gelukkiger leven, dat nooit een einde
zal nemen, terwijl hij tezelfdertijd de angsten bezweert der bijgelovi-
gen. De geboorte, het leven, de dood en de begrafenis van elk individu,
zoals de vreugden, het leed en de ellende, worden steeds samen bewaard
in de herinnering van de Herder. Hij kent de geheimen van allen en zijn
goddelijk ambt stelt hem boven allen. De dood van een pastoor wordt
ondergaan als het verlies van het hoofd van het gezin en verbreekt be-
trekkingen, vertrouwen, en moeilijke aangelegenheden op een soms onher-
stelbare manier.
Onder de invloed van de droevige tijdsomstandigheden, overlegden de
ijverigste christenen wie de overleden Pastoor zou moeten opvolgen. De
nieuwe Codex, door Napoleon, die hem had samengesteld, een machtig wapen
tegen de Kerk genoemd, was uitgevaardigd. Overal in Italië werden nieuwe
loges van de vrijmetselarij opgericht of breidden de bestaande zich uit,
op alle mogelijke manieren door de keizerlijke regering begunstigd. De
kloosterlingen werden overal verspreid, de kloosters, waar de gelovigen
met zoveel vertrouwen hun toevlucht gezocht hadden, werden gesloten; de
(1) Ecclesiasticus 40, 18.

3.3 Page 23

▲back to top
- I/20 -
kerkelijke goederen werden in beslag genomen en verkocht. De zedeloos-
heid onder de bevolking nam toe, en van een geestelijke roeping was
nagenoeg geen sprake meer. De vrijheid van godsdienst schonk aan de
dwalingen dezelfde onvervreemdbare rechten als aan de waarheid; de
kerkelijke onschendbaarheid werd afgeschaft; aan de seminaries werd
voorgeschreven de Franse beginselen te onderrichten, die beledigend
waren voor de heilige rechten van de Paus van Rome. Er werden bijzon-
dere en strenge wetten uitgevaardigd tegen de leden van de clerus, die
een of andere handeling van de regering zouden afkeuren; de bisschoppen
werden beschouwd als dienaren van het keizerrijk en de scholen aan hun
toezicht onttrokken, omdat de geest van de jeugd gevormd moest worden
volgens de politieke inzichten en de godsdienstige dwalingen die door
de staat werden gehuldigd. Pius VII werd gevangen gehouden in Savona.
Tot de moeilijkheden van algemene orde behoorden ook die welke ver-
band hielden met de ambtsvervulling in de parochie, en die een grote om-
zichtigheid en veel apostolische ijver vergden. Er moest een catechismus
verspreid en verklaard worden, die door Napoleon was voorgeschreven voor
al de bisdommen van het Keizerrijk; een catechismus vol onnauwkeurig-
heden, ketterse beginselen, listige toevoegingen, niet weinig weglatin-
gen en waarin op een indirecte manier aan de Soeverein ook in godsdien-
stige aangelegenheden alle gezag werd toegekend. De pastoor kon niet,
rechtstreeks of onrechtstreeks, preken tegen de andere door de staat
toegestane godsdiensten. Het was hem verboden een huwelijk in te zegenen
van hen die niet eerst een huwelijksverbintenis waren aangegaan voor een
burgerlijke ambtenaar. De leden van de kerkfabriek moesten de goedkeu-
ring hebben van de regering. De bisschop had weliswaar het recht om de
pastoor te benoemen en te installeren, maar hij kon niet tot de kerke-
lijke installatie overgaan, voordat deze benoeming, die geheim gehouden
moest worden, eerst onderworpen was aan de keizerlijke goedkeuring, in
overleg met de minister van openbare eredienst. En de benoemde pastoor
kon niet in functie treden, zonder in de handen van de prefect de voor-
geschreven eed te hebben afgelegd.
Keren wij echter terug tot Francesco Bosco. Hij was ernstig in ver-
legenheid geraakt doordat hij wegens zijn overstelpende en dringende
werk, niet in de gelegenheid was zijn moeder te helpen en te waken over
zijn enige zoon, die intussen negen jaar geworden was. Hij nam daarom
het besluit te hertrouwen. Daar hij dikwijls in het dorp Capriglio kwam,
had hij daar de uitstekende en huiselijke deugden van Margherita
Occhiena leren kennen.
Margherita legde geen enkele neiging aan de dag om een echtgenoot
te kiezen. Steeds in beslag genomen door het werk in huis en op het
land, altijd ver van iedere vorm van vermaak, meed zij de aanwezigheid
bij opgewekte gezelschappen, hoewel daar op feestdagen ook de meest
rechtschapen lieden aan deelnamen. Zij was intussen vierentwintig jaar
geworden. Haar verlangen was, altijd zo thuis te blijven om haar vader
en haar moeder op hun oude dag behulpzaam te zijn. God had haar echter
voor de huwelijkse staat bestemd. "Een deugdzame vrouw is een gelukkig
lot, en het valt ten deel aan wie de Heer vrezen. Of hij arm is of rijk,
welgemoed zal hij zijn, altijd opgewekt staat zijn gezicht. Een wakkere

3.4 Page 24

▲back to top
- I/21 -
vrouw is de deugd van haar man: en in vrede haalt hij het volle getal
zijner jaren."(1) Francesco vroeg haar ten huwelijk. Alvorens hem haar
toestemming te geven, maakte Margherita enkele bezwaren, waarbij zij
liet blijken ongaarne het ouderlijk huis te verlaten. Haar vader echter
keurde deze verbintenis goed en gaf er zijn toestemming voor. Hoewel hij
al op gevorderde leeftijd was, verklaarde hij zich sterk genoeg te voe-
len om het zonder enigerlei hulp te kunnen stellen. Een bloeiende ge-
zondheid was trouwens een benijdenswaardige erfenis in zijn familie. Hij
bereikte dan ook de leeftijd van 99 jaar en acht maanden; en zijn broer
Michele, die jonger was dan hij, stierf toen hij bijna negentig was. Van
de andere kant bleven er trouwens nog andere zonen en dochters in huis
achter, van wie vooral een dochter, die Marianna heette, zich had voor-
genomen zich met de zorg voor haar vader te belasten. Margherita, steeds
bereid te gehoorzamen, onderwierp zich aan de wil van haar vader. Hoe-
wel Francesco niet bijzonder welgesteld was, was deze partij toch wel
passend. "Nu brengt de godsvrucht ongetwijfeld grote winst, maar alleen
voor hem die tevreden is met wat hij heeft en beter een gering bezit en
tevens eerbied voor Jahwe, dan grote rijkdom gepaard met onrust."(2)
Het sacrament van het huwelijk is iets groots in Christus en in
de Kerk, heeft de heilige Paulus gezegd, en daar het een sacrament der
levenden is moet men het in een staat van heiligmakende genade ontvan-
gen. Wee hun, die hun nieuwe levensstaat met een heiligschennis begin-
nen. Dat is de oorzaak van zoveel ongelukkige omstandigheden in de
gezinnen, doordat het onwaardig ontvangen sacrament voor hen als het
ware een erfzonde is.
De heiligschennis brengt de vloek van God met zich. Wie het sa-
crament evenwel in staat van genade ontvangt, zich herinnerend dat de-
ze vereniging een afspiegeling is van de goddelijke band tussen Jezus
Christus en zijn Kerk, verkrijgt overvloed van genade en ook vele tij-
delijke zegeningen: zegen door het verlichten van de last der aangega-
ne verplichtingen tegenover God, zegen door de huiselijke vrede, zegen
door het bezit van wat noodzakelijk is voor de strijd om het bestaan
en bovenal zegen in eigen kinderen.
In die tijden was er evenals tegenwoordig bij dergelijke gelegen-
heden in de dorpen een uitbundig vertoon van blijdschap, stoeten, maal-
tijden, vreugdeschoten en muziek; maar voor al het andere lieten bruid
en bruidegom niet na een goede biecht te spreken en te communie te gaan;
en vervolgens, wanneer zij de zegen van de geestelijke ontvangen hadden,
wisselden zij onder de heilige Mis de ringen aan de voet van het altaar.
Zo deden Francesco en Margherita, en, nadat zij zich naar het stadhuis
begeven hadden, vierden zij hun bruiloft in de parochie van Capriglio op
6 juni 1812. In dat opzicht namen zij het grote maanwoord van de heilige
Paulus ter harte: "Ieder van u moet zijn vrouw beminnen als zichzelf en
de vrouw moet ontzag hebben voor haar man."(3)
Toen zij haar intrek had genomen in haar nieuwe huis in Morialdo,
ontfermde Margherita zich direct over de kleine Antonio, en deze ver-
kreeg zodoende een moeder die de plaats innam van de gestorvene, en
niet een
(1) Ecclesiasticus, 26, 3-4,2.
(2) 1 Fim. 6,6. - Spreuken, 15,16.
(3) Ef. 5,33.

3.5 Page 25

▲back to top
- I/22 -
stiefmoeder, zoals zo dikwijls met arme wezen het geval is. De jongen
scheen echter, hoezeer hij ook vertroeteld werd, niet het belang van het
tweede huwelijk van zijn vader in te zien.
In diezelfde dagen intussen - om precies te zijn, op 11 juni -
doorkruiste een uit Savona vertrokken rijtuig met grote vaart de vlakte
van Alessandria; daarin bevond zich de bijna stervende Pius VII, na drie
jaren de gevangene van Napoleon te zijn geweest. Vergezeld door een kei-
zerlijke commissaris, reisde hij de heuvels van Asti over, deed even
Stupinigi aan en kwam Frankrijk binnen over de Mont Cenis, en kwam aan
in Fontainebleau, waar zijn vervolgers hem het bitterste leed berokken-
den. Onder het voorbijtrekken zegende de heilige vader ongetwijfeld de
Piëmontezen, in de wetenschap hoe zeer dezen hem waren toegedaan. En zou
Margherita, toen zij vernam dat de Paus voorbijgekomen was, God niet
gevraagd hebben haar deze zegening tot steun te doen strekken in haar
nieuwe levensstaat?
Margherita was gelukkig, omdat het "voor een blijmoedig karakter
altijd feest is."(1) De oude moeder van Francesco, die dezelfde naam
droeg als zij, had haar uitermate hartelijk ontvangen en al haar gene-
genheid en vertrouwen gingen naar haar uit. Margherita van haar kant
beantwoordde die hartelijkheid van haar schoonmoeder met kinderlijke
liefde en gehoorzaamheid. Van de eerste dagen af waren deze twee zielen
het volkomen met elkaar eens. Zij hielden beiden van hun werk, van
spaarzaamheid en naastenliefde, hadden eenzelfde systeem in de regeling
van het huishoudelijke werk en ze huldigden dezelfde beginselen voor de
gezinsopvoeding. Onder haar boerse voorkomen ging bij de moeder van
Franceso een waarachtige matrone schuil met een adeldom van gevoelens,
vastbeslotenheid van wil en voortvarendheid in het beminnen en doen van
wat goed is.
De Heer zegende de echtvereniging van Francesco en Margherita en
op 8 april 1813 werden zij verblijd met de geboorte van hun eersteling,
aan wie bij het heilige doopsel - toegediend door de nieuwe pastoor Don
Giuseppe Sismondo, die in de laatste dagen van augustus 1812 in de pa-
rochie in dienst gekomen de leiding van de parochie op zich genomen had
- de naam van Giuseppe gegeven werd.
De vreugde was echter niet vrij van tranen en zorgen als gevolg van
de beklagenswaardige staat waarin het vaderland verkeerde. De kerken
zagen er verwaarloosd uit en waren beroofd van alle kostbare versie-
ringen en kunstwerken. Verstomd was op de feestdagen het vertroostende
geluid van de klokken der torens, omdat duizenden klokken gesmolten
waren om er kanonnen van te gieten. Oude en verarmde priesters werden
voortdurend in het oog gehouden door de politie. De ontvangers waren
onverbiddelijk bij het innen van de belastingen. De moeders schreiden
hartverscheurend bij het vertrek van hun zonen, die bestemd waren voor
de militaire dienst. Van 1805 af had de oorlog al onafgebroken gewoed,
zij het ver weg. Heel veel Italiaanse jongemannen waren gevallen gedu-
rende de strijd tegen Duitsland; 20.000 in Spanje, 15.000 bij de terug-
tocht uit Rusland. In dat jaar had heel het noordelijk deel van Europa
zich met Engeland tegen Napoleon verbonden en alle jongens van achttien
(1) Spreuken 15,15.

3.6 Page 26

▲back to top
- I/23 -
jaar werden gedwongen de wapens op te nemen en naar Frankrijk te gaan om
afgeslacht te worden ter verdediging van de despoot, die hen op zekere
dag bestempeld had als kanonnenvlees! En in de kerken moest het volk
horen zingen: Domine, salvum fac Imperatorem nostrum Napoleonem!
De smeekbeden der welgezinden bleven intussen opstijgen tot voor de
troon van de Allerhoogste, smekend om erbarmen, en God bracht de gesel
ten val, die de naties teisterde. Het jaar 1815 bracht vrede en rust aan
Europa. Napoleon, die voor de hele rest van zijn leven midden in de
oceaan werd vastgezet op het eiland Sint-Helena, moest, als een nieuwe
Nabukodonosor, tot het inzicht komen, dat God alleen de keizerlijke en
koninklijke kronen geeft en neemt.
Voor Piëmont werd het een jaar van hemelse blijdschap. Al de wet-
ten die de Kerk onderdrukt hadden werden opgeheven. Pius VII, naar
Savona gekomen, op 20 mei van het voorafgaande jaar weer op de troon van
zijn voorgangers verheven, kroonde in tegenwoordigheid van Koning Karel
Emanuel I, omgeven door de bisschoppen, temidden van een ontelbare
samengestroomde mensenmenigte de Moeder van Barmhartigheid, als dank
voor zijn bevrijding uit de harde gevangenschap; en op 19 mei kwam hij,
na door Genua, Novi, Voghera en Moncalieri gereisd te zijn, onverwacht
in Turijn aan. Het is onmogelijk de uitingen van genegenheid te
beschrijven, waarmee hij ontvangen werd door het vorstenhuis van Savooie
en door het feestvierende volk, noch de plechtigheid waarmee de Heilige
Lijkwade aan de geweldige geknielde menigte getoond werd vanaf de log-
gia's van het Madamapaleis, eerst van de westzijde en daarna van de
oostzijde. De Paus in het midden en de bisschoppen terzijde hielden de
belangrijkste relikwie ter wereld omhoog, daarna toonden zij die van het
Kruis, terwijl de torens van de stad feestelijke klanken lieten horen en
de kanonnen tot in verre omtrek getuigenis gaven van de blijde gebeur-
tenis. Op 22 mei verliet de Paus Turijn, na een bezoek gebracht te heb-
ben aan de Kerk van Maria, Troosteres der Bedrukten.
In hetzelfde jaar dus waarin zich zulke feestelijke gebeurtenis-
sen voltrokken, enkele maanden nadat de Paus het feest van Onze-Lieve-
Vrouw Hulp der Christenen had ingesteld op de avond van de 16de augustus
onder het octaaf van Maria Tenhemelopneming, werd de tweede zoon van
Margherita Bosco geboren. Hij werd de volgende dag, de 17de, plechtig
gedoopt in de parochiekerk van de heilige apostel Andreas, door Don
Giuseppe Festa, met als doopgetuigen Melchiorre Occhiena en Maddalena
Bosco, weduwe van wijlen Secondo, en kreeg de namen van Giovanni Mel-
chiorre.
In ogenblikken van nood, van onrust, wanneer de maatschappij groot
gevaar loopt en op haar grondvesten davert, geeft de Voorzienigheid het
aanzijn aan mensen die de instrumenten worden van haar barmhartigheid,
de steunpilaren en verdedigers van haar Kerk, de bewerkers van het
maatschappelijk herstel. De vrede scheen in de wereld gevestigd te zijn,
maar hij zou niet bestendig blijken. De geheime genootschappen gingen
door met hun ondergrondse, de tronen en altaren ondermijnend werk, en af
en toe openbaarden uitbarstingen van revolutionaire aard hun stoutmoe-
digheid. Zolang God, ten eerste door hun kleine en grote medeschuldigen
te straffen en op de tweede plaats door de glorie en verhevenheid van
zijn naam, niet toestond dat zij de strijd openlijk opnieuw begonnen.
Giovanni Bosco schreide in de wieg in de Becchi, terwijl in Cas-
telnuovo de jonge Giovanni Giuseppe Cafasso, vier jaar oud, door zijn

3.7 Page 27

▲back to top
- I/24 -
goedheid en zijn voorbeeldig gedrag in de kerk, reeds van die tijd af
door zijn kameraadjes de kleine heilige genoemd werd. Deze twee kinderen
zouden samen opgroeien tot volwassen mannen. Juist op het ogenblik waar-
op de strijd tussen goed en kwaad weer heviger zou ontbranden, zouden
zij op hun post zijn, elk van beiden in de vervulling van hun eigen door
de Voorzienigheid opgedragen taak.
Een lieflijke vrede, die nimmer ook maar even verstoord werd, heer-
ste er in het gezin Bosco. "Een zwijgzame gade is een gave des Heren;
niets weegt er op tegen een welopgevoede vrouw. Als eeuwige grondslagen
op een hechte rots, zo rusten de geboden van God in het hart van een
heilige vrouw."(1) Margherita die van orde en stilte hield, en heel
omzichtig en nauwgezet was, legde grote spaarzaamheid aan de dag, ter-
wijl de goede Francesco, bijna uitsluitend met zijn zware arbeid op het
veld, voorzag in het onderhoud van zijn zeventigjarige moeder, die door
allerlei gebreken gekweld werd, van zijn drie kinderen en twee knechten
die bij het werk op het land hielpen. Beiden ging niets zozeer ter harte
dan de schatten die hun door God waren toevertrouwd te behoeden, en
daarom waakten zij ervoor dat niets hun onschuld zou kunnen deren.
Bij de bevolking stonden zij in hoog aanzien voor hun onkreukbare
eerlijkheid en hun waarachtige christelijke levenswandel, een faam die
hen nog vele jaren overleefde. En dat is de beste erfenis die zij aan
hun kinderen konden achterlaten, want "de roem van een man is de eer van
zijn vader."(2)
Maar aan alle aardse vreugde komt een einde. De barmhartige God be-
zocht dit huis met een ernstig ongeluk. Francesco, een en al levens-
kracht en in de bloei van zijn jaren, vervuld van het verlangen zijn
kinderen een christelijke opvoeding te geven, kwam op zekere avond, nat
van zweet, naar huis en begaf zich op onvoorzichtige wijze in de onder-
aardse en kille kelder. Door de onderdrukking van de transpiratie trad
er die avond hoge koorts bij hem op, het voorteken van een niet geringe
longontsteking. Geen geneesmiddel hielp, en na weinige dagen zag hij
zijn levenseinde naderen. Voorzien van alle troostmiddelen van de hei-
lige Kerk, vermaande hij zijn wanhopige vrouw al haar vertrouwen op God
te stellen; in de laatste ogenblikken riep hij haar bij zich: "Kijk,"
zei hij tegen haar, "wat een grote genade Onze-Lieve-Heer me bewijst.
Hij roept me vandaag tot zich, op een vrijdag, de dag waarop wij de dood
van onze goddelijke Verlosser herdenken, het is precies hetzelfde uur,
waarop Hij aan het kruis stierf, en bovendien ben ik precies in hetzelf-
de jaar van mijn aardse leven, als Hij." Na haar nog verzocht te hebben
niet te zeer te treuren over zijn dood en zich geheel over te geven aan
de wil van God, voegde hij eraan toe: "Ik beveel vooral onze kinderen in
je zorgen aan, zorg vooral goed voor Giovannino."
Francesco eindigde zijn leven op de leeftijd van nog geen 34 jaar,
op 11 mei 1817, in een vertrek van de hoeve Biglione. De volgende dag
werd zijn stoffelijk overschot overgebracht naar het kerkhof onder het
geween en gebed van heel het gehucht. En uit de mond van moeder Marghe-
rita vernam Don Michele Rua en anderen wat wij hier over Francesco ge-
schreven hebben.
(1) Ecclesiasticus, 26, 18, 24.
(2) Ecclesiasticus, 3, 13.

3.8 Page 28

▲back to top
- I/25 -
Over deze droevige dag sprak Don Giovanni Bosco dikwijls tot zijn
kleine vrienden, de leerlingen van het Oratorio van de heilige Fran-
ciscus van Sales, hun eerbied, gehoorzaamheid en liefde tegenover hun
eigen ouders inscherpend. In de eerste tijd, toen zijn bezigheden nog
niet zo omvangrijk waren, en zijn gezondheid het hem toeliet, verscheen
hij op zo een avond, tijdens het uur van de recreatie, op de speel-
plaats, en onmiddellijk liepen honderden jongens op hem toe en temidden
van hen zittend onderhield hij hen dan over stichtelijke voorvallen.
Dikwijls begon hij dan gebeurtenissen uit zijn jeugd te vertellen. Dan
begon er meer dan een te vragen: "Vertel ons eens van toen uw arme vader
gestorven is." - En dan zei Don Bosco: "Ik heb er in geen twee jaar meer
over gesproken wanneer mijn vader gestorven is, en ik herinner me niet
eens meer zijn gezicht. Ik weet hoe ik eraan toe was bij die droe-vige
gebeurtenis; ik herinner me alleen, en dat is het eerste feit in het
leven waar ik de herinnering aan behouden heb, dat mijn moeder tegen me
zei: "Nu heb je geen vader meer!" - Allen verlieten de sterfkamer en ik
wilde er absoluut blijven. Mijn moeder, die er een aarden schaal was
komen wegnemen zei: "Kom, Giovanni, kom mee!" en ze herhaalde dat op
droevige toon. - "Als papa niet mee komt, kom ik ook niet," gaf ik voor
antwoord. - "Arme jongen," zei moeder toen, "kom nu maar mee, je hebt
geen vader meer!" - Hierna barstte zij in tranen uit, nam me bij de hand
en trok mij met zich mee, terwijl ik huilde omdat zij schreide; want op
die leeftijd kon ik nog niet beseffen wat een groot ongeluk het verlies
van mijn vader betekende. Daarom herinner ik me alleen die woorden: "Nu
heb je geen vader meer!" Eveneens herinner ik me nog van wat er bij die
gele-genheid in huis gebeurde, dat mijn broertje Antonio buiten zichzelf
was van verdriet. Van die dag tot de leeftijd van vier of vijf jaar her-
inner ik me niets anders meer. Maar van die leeftijd af herinner ik me
alles wat ik heb gedaan."

3.9 Page 29

▲back to top
- I/26 -
H O O F D S T U K IV
GROTE HONGERSNOOD IN PIEMONT - GEBREK IN HET GEZIN -
DE CHRISTELIJKE WEDUWE - HET GEDULD VAN MARGHERITA
BIJ DE OPVOEDING VAN HAAR KINDEREN
De dood van Francesco veroorzaakte grote ontsteltenis in het ge-
zin. Er waren vijf personen waar Margherita voor moest opkomen, daar zij
het niet over haar hart kon krijgen de twee boerenknechts heen te zen-
den. Sinds het vorige jaar 1816 had de hongersnood een jammerlijke
toestand in Piëmont veroorzaakt. De oogsten van het jaar, die de enige
bron van welvaart uitmaakten, waren verloren gegaan door de onverwachte
vorst en door een verschrikkelijke en aanhoudende droogte. De akkers,
waarop koren gezaaid was, de wei-landen, de fruitbomen, alles leverde
een troosteloze aanblik. De levensmiddelenprijzen bereikten een fabel-
achtige hoogte: het graan kostte tot 25 lire per emina, de Turkse tar-
we, maïs of gerst 16 lire. Verscheidene ooggetuigen uit die tijd ver-
zekeren, dat de bedelaars vooral om wat zemelen vroegen voor in het af-
kooksel van erwten en bonen, om zodoende als voedsel te kunnen dienen.
Er werden mensen dood in de weilanden aangetroffen met de mond vol gras,
waarmee zij getracht hadden hun razende honger te stillen. In ver-
schillende streken wendden de mensen zich tot Hem van wie het afhing of
het zou gaan regenen, en men zag openbare demonstraties van boetedoe-
ning, die men niet meer voor mogelijk zou hebben gehouden, na zoveel
ijdele, godsdienstige onverschilligheid als gevolg van de revoluties. De
krachteloos geworden, aan ellende ten prooi gevallen mensen ondernamen
bedevaarten van het ene heiligdom naar het andere, op blote voeten, met
ketenen om de hals, zware kruisen op de schouders dragend en smekend om
erbarmen. Op de terugweg naar huis, een en al ellende, sleepten zij
zich, wanneer zij ergens in het veld een hoeve zagen die een beetje
welstand verried, daarheen en smeekten dringend en op de drempel knie-
lend om een kleine aalmoes. De eigenaar, anders een rijke heer en thans
gedwongen met bezorgdheid aan de toekomst te denken, kwam naar buiten
met een zak waarin zich zemelen bevonden en gaf daar een handvol van aan
elk van de hongerige mensen, die dat dan droogweg aten, het slechts
bevochtigend met hun tranen.
Door het gebrek ontstonden er tal van ziekten, die heel wat mensen
voor hun tijd in het graf hielpen. In de steden, op de drempels van
kerken en paleizen, in straten en op pleinen verdrongen zich zwermen
arme, uitgeputte, halfnaakte mensen, gekweld door vreselijke wonden als
gevolg van de bloedvlekkenziekte en die zij toonden om het medelijden en
de liefdadigheid van anderen op te wekken! Daar kwam nog bij dat de
wegen onveilig waren. Talrijk waren de invasies van wolven die uit
Zwitserland de wijk genomen hadden, waar er algemeen en verbitterd jacht
op hen gemaakt werd, daar zij een ware plaag werden in de bossen der
abdij van Stura bij Turijn en van daar, door de honger gedreven, in an-
dere streken doordrongen.

3.10 Page 30

▲back to top
- I/27 -
Temidden van zoveel ellende verschafte Margherita voedsel aan haar
gezin zolang als zij het had; daarna stelde zij een som geld ter be-
schikking van een buurman, Bernardo Cavallo, ten einde hem op zoek te
kunnen laten gaan naar voedsel. Niemand in Morialdo wilde tot welke
prijs ook het weinige voedsel dat hij nog bezat verkopen. De koeien en
de ossen werden niet meer naar de markt gebracht bij gebrek aan kopers,
en er waren geen kopers omdat niemand hooi had kunnen inslaan. Die
vriend ging naar verschillende markten en kon niets krijgen, ook niet
tegen uitermate hoge prijzen. Na twee dagen keerde hij terug en kwam,
vol verwachting tegemoet gezien, in de avond aan. Bij het horen dat hij
niets bij zich had behalve het geld, werden allen door schrik aangegre-
pen, daar iedereen die dag nauwelijks iets te eten gehad had en men de
ergste gevolgen van de honger moest vrezen.
Zonder te schrikken ging Margherita nog eens naar de buren om wat
levensmiddelen te lenen, maar zij vond niemand die in staat was haar te
helpen. Zij verzamelde haar gezin om zich heen en zei: "Toen mijn man
stierf, heeft hij me aanbevolen steeds groot vertrouwen in God te stel-
len. Laten wij dus knielen en bidden." - Na een kort gebed stond zij op
en zei: "In buitengewone gevallen moet men buitengewone middelen te baat
nemen." - Daarna ging zij naar de stal, slachtte er met behulp van de
buurman een kalf, en braadde er in alle haast een gedeelte van zodat zij
er het hele gezin van te eten kon geven. In de volgende dagen voorzag
zij zich van graan, dat zij tegen heel dure prijzen uit veraf gelegen
dorpen kon laten komen. Niemand kan zich voorstellen wat moeder Mar-
gherita in dat rampjaar moet hebben geleden en hoeveel inspanning zij
zich getroost heeft. Maar met onvermoeibare werkzaamheid, door voortdu-
rende zuinigheid, met overleg in de kleine dingen en met zichtbare hulp
van de Voorzienigheid, kon zij deze levensmiddelencrisis te boven komen.
"Ik was jong, en ben ook oud geworden, maar nooit heb ik een vrome ver-
laten gezien, of zijn kinderen zien bedelen om brood."(1) Midden in al
dat leed en al die zorg werd Margherita door een wrede smart getroffen.
Haar moeder Domenica stierf op 22 maart 1818 op de leeftijd van 60 jaar.
Deze feiten werden verteld door Margherita zelf en bevestigd door
buren, familieleden en vrienden.
Toen deze verschrikkelijke periode van gebrek verstreken waren en
het gezin weer in betere omstandigheden verkeerde, werd Margherita het
voorstel van een heel aannemelijke betrekking gedaan; zij antwoordde
evenwel steeds: "God heeft me een man geschonken en heeft hem weer van
me weggenomen; toen hij stierf heeft hij mij drie kinderen toever-
trouwd; en ik zou een slechte moeder zijn, wanneer ik hen zou verlaten
op het ogenblik waarop zij mij het meest nodig hebben." - Daar werd op
geantwoord, dat haar kinderen aan een goede voogd zouden worden toe-
vertrouwd, zodat zij zich geen grote zorgen zou hoeven te maken... -
"De voogd", antwoordde de edelmoedige vrouw, "is een vriend; ik ben de
moeder van mijn kinderen; ik zou hen nooit in de steek laten, ook al zou
men mij daarvoor al het goud van de wereld willen geven. Het is mijn
plicht, mij geheel aan hun christelijke opvoeding te wijden." Tezelfder-
tijd verklaarde zij nadrukkelijk zelf te willen zorgen voor haar oude
schoonmoeder.
(1) Psalm 36,25.

4 Pages 31-40

▲back to top

4.1 Page 31

▲back to top
- I/28 -
Dit punt verdient overweging. De opvoeding van de kinderen slaagt
al naar de verdiensten van het gebed en de deugdzaamheid van de moe-
ders, hun christelijke ijver en hun offergeest. De zuivere natuurlijke
liefde is niets anders dan zelfzucht en doemt alle handelingen tot on-
vruchtbaarheid. Maar God had aan Giovanni Bosco een waarachtige chris-
telijke moeder geschonken die hem volgens zijn wil moest vormen. Mar-
gherita van haar kant begreep haar zending.
De Heilige Geest heeft gezegd: "Hebt ge zonen, houd ze in bedwang,
doe ze van jongs af voor u buigen, opdat zij volgzaam zullen zijn en hun
grillen en hartstochten zullen weten te breidelen.(1) Een paard dat niet
strak op de teugel is gehouden, wordt onhandelbaar; een zoon die men
niet beteugelt, wordt weerspannig.(2) Verwen uw kind, en het zal u doen
beven, scherts er slechts mee, en het zal u bedroeven. Geeft het niet de
volle vrijheid in zijn jeugd, en sluit uw ogen niet voor zijn dwaashe-
den.(3) Leer de knaap hoe hij zijn levensweg moet volgen; ook als hij
oud wordt, wijkt hij er dan niet van af."(4)
Deze waarheden die Margherita geleerd had in de grootste opvoed-
kundige school die er ter wereld is, in de Kerk, in het parochiële gods-
dienstonderricht, werd voor haar een vaste wet, geïnterpreteerd door de
christelijke liefde en op een beminnelijke wijze getuigenis afleggend
van het overtuigende voorbeeld van haar deugden.
De zoon vormt in zichzelf een spiegelbeeld van de moeder, en wij
zullen in hem hetzelfde geloof zien stralen, dezelfde zuiverheid, de-
zelfde liefde voor het gebed; zijn geduld, onverschrokkenheid, stand-
vastigheid, Godsvertrouwen; zielenijver, de eenvoud en vriendelijkheid
in zijn omgang met anderen, de liefde ten opzichte van allen, zijn on-
vermoeibare werkzaamheid, de voorzichtigheid bij het ondernemen en lei-
den en beëindigen van iedere onderneming, bij het met bewonderenswaar-
dig meesterschap zorgen voor de onder hem gestelden, de rust in geval
van tegenslagen; al deze voortreffelijkheden weerspiegelden zich in hem
van uit het hart van Margherita en werden in hem afgedrukt, zoals op de
gevoelige laag van een film het beeld wordt vastgelegd.
En heel die voorbereiding was de verdienste van Margherita, door
haar heilige ijver en vooruitziende blik, waar zij niet tegen in ging,
maar zij verzorgde de neigingen en natuurlijke gaven waarmee Giovanni
verrijkt was en richtte ze op God. Hij legde een grote openheid van
geest aan de dag, gepaard aan een eigen oordeel en aan volharding in wat
hij voorhad; en zijn brave moeder gewende hem aan een volmaakte gehoor-
zaamheid, streelde zijn eigenliefde niet, maar wist hem te bewegen zich
te buigen voor de nederige omstandigheden waarin hij verkeerde; tegelij-
kertijd liet zij echter geen middel onbeproefd om hem in de gelegenheid
te stellen zich aan de studie te wijden, en dat zonder zich overmatig te
vermoeien, het aan de goddelijke Voorzienigheid overlatend het tempo te
(1) Ecclesiasticus, 7,25.
(2) Ecclesiasticus, 30,8.
(3) Ecclesiasticus, 30,9,11.
(4) Spreuken, 22,6

4.2 Page 32

▲back to top
- I/29 -
bepalen. Het hart van Giovanni dat eens een onmetelijke rijkdom van ge-
negenheid zou bezitten voor alle mensen, was vervuld van een overgrote
gevoeligheid die toen gevaarlijk kon worden, wanneer men haar in de hand
werkte. Margherita verlaagde de majesteit van haar moederschap nooit tot
onbezonnen liefkozingen, of door medelijden of door dingen te verduren
die ook maar even verkeerd waren: maar daarom trad zij nog niet ruw of
hardhandig tegen hem op, waardoor hij verbitterd zou hebben kunnen wor-
den of zijn kinderlijke genegenheid zou kunnen zijn verkoeld. Giovanni
had dat gevoel van zekerheid bij het handelen in zich, waardoor een mens
op een natuurlijke wijze boven anderen uitsteekt en dat noodzakelijk is
voor degene die voorbestemd is om de massa te leiden, maar wat zo gemak-
kelijk ook in trots kan overslaan; en Margherita aarzelde niet van begin
af aan de kleinste grillen te onderdrukken, toen hij nog niet moreel
aansprakelijk gesteld kon worden. Wanneer zij hem echter onder zijn ka-
meraden de eerste plaats zag innemen om goed te doen, liet zij hem stil-
letjes zijn gang gaan, verzette zich niet tegen zijn plannetjes, en liet
hem niet alleen doen wat hij verkoos, maar verschafte hem ook nog de
nodige middelen, zelfs wanneer zij zichzelf daarvoor iets moest ontzeg-
gen. Op die manier wist zij haast onmerkbaar en op een zachtzinnige
manier zijn geest met de hare te vervullen en bracht zij hem ertoe
steeds haar eigen wil te doen.
Alles bijeen genomen was de deugdzaamheid van de moeder de verkla-
ring van die van de zoon zelf, omdat de een de andere waard was.
Terecht noemden Maria Matta, grootmoeder van vaderszijde van Don
Secondo Marchisio, Salesiaan, en mevrouw Benedetta Savia, dochter van
Evasio en lerares in het kindertehuis te Castelnuovo, die met Marghe-
rita samenwoonden, haar nadrukkelijk: de koningin van de christelijke
moeders. En de methode, die Margherita op Giovanni toepaste, zou ook hij
steeds toepassen op al zijn andere zonen.
En thans zullen wij het doen en laten van deze achtenswaardige moe-
der van dichtbij gaan beschouwen in haar heilige functie van opvoedster.

4.3 Page 33

▲back to top
- I/30 -
HOOFDSTUK V
DE CATECHISMUS - DE GEDACHTE AAN GOD - HET GEBED
– DE EERSTE BIECHT - DE ARBEID - EERSTE
AANWIJZINGEN VOOR DE ROEPING VAN GIOVANNI
Nauwelijks begonnen de kinderen voldoende onderscheid te maken tus-
sen goed en kwaad, of de grootste zorg van Margherita was, hen te onder-
richten in de eerste grondbeginselen van de godsdienst, hen in te leiden
in de praktijk ervan en wel in zoverre als met hun leeftijd in overeen-
stemming was.
De liefde tot God, tot Jezus Christus, tot de Allerheiligste Maagd
Maria, de afkeer van de zonde, de vrees voor de eeuwige straf, de hoop
op het paradijs worden niet zo goed geleerd, noch zo diep in het hart
gegrift dan wanneer zij vernomen worden uit de mond van een moeder. Nie-
mand kan over zoveel overtuigend gezag beschikken, noch zoveel liefde-
kracht opbrengen als een christelijke moeder. Wanneer wij in onze dagen
zoveel jonge mensen teugelloos zien opgroeien, brutaal en ongodsdien-
stig, dan is een van de voornaamste oorzaken hierin gelegen dat de
moeders hun kinderen geen catechismusonderricht kunnen geven. De gees-
telijke zal in de kerk de kinderen ijverig de eeuwige waarheden leren,
en de onderwijzer op school,indien hij gelukkigerwijze een goede katho-
liek is, zal zijn leerlingen de catechismus van het diocees doen leren
en hem verklaren; doch zij geven hun onderricht op een moment dat nu
eens te kort is, dan weer temidden van ontelbare afleidende gebeurte-
nissen valt, of zich voltrekt vergezeld van veel leven, zodat de leer-
lingen het wel leren, maar niet onder de indruk blijven. Het godsdienst-
onderricht echter dat door een moeder verstrekt wordt met het woord, met
het voorbeeld, door het gedrag van haar zoon te toetsen aan de bijzon-
dere voorschriften van de catechismus, is van dien aard, dat de praktijk
van de godsdienst iets vanzelfsprekends wordt en de zonde instinctief
uit de weg gegaan wordt, zoals de kinderen eveneens als uit instinct het
goede zullen beminnen. Goed zijn wordt dan tot een gewoonte, en het is
een deugd die niet veel inspanning vergt. Een kind dat op een dergelijke
manier wordt opgevoed moet zichzelf geweld aandoen om iets slechts te
doen.
Margherita kende de kracht van een dergelijke christelijke opvoe-
ding en zo vormden Gods wetten, in de catechismus iedere avond geleerd
en in de loop van heel de lange dag telkens weer in herinnering ge-
bracht, het zekere middel om de kinderen aan de moederlijke vermaningen
te doen gehoorzamen. Daarom herhaalde zij de vragen en de antwoorden zo
vaak als nodig was om ze de kinderen van buiten te doen kennen.
Daar zij een vrouw met een groot geloof was, nam God steeds de
eerste plaats in haar gedachten in, zoals hij ook aanwezig was in alles
wat zij zei. Met talent en welgekozen woorden wist zij zich bij iedere
gelegenheid van Gods heilige naam te bedienen om het hart van haar
kinderen te leiden.

4.4 Page 34

▲back to top
- I/31 -
God ziet je, was het machtige woord waarmee zij vermanend in de herin-
nering bracht zo te handelen alsof zij zich steeds onder het oog bevon-
den van de machtige God die op zekere dag over hen zou oordelen. Wanneer
zij hun toestond in de naburige weiden te gaan spelen, liet zij hen
gaan met de woorden: bedenk dat God jullie ziet. Wanneer zij merkte dat
ze in gedachten verzonken waren en vreesde dat zij een of andere streek
uitbroedden, verraste zij hen door plotseing aan hun oor te zeggen: Denk
erom dat God jullie ziet en ook je diepste gedachten kent. Wanneer zij
een van hen onder handen nam en de indruk kreeg dat hij zich met een of
andere leugen wilde verontschuldigen, herhaalde zij alvorens te antwoor-
den: Denk erom dat God je ziet. Zonder dat zij het wist, herhaalde zij
voor haar kinderen de woorden die door God tot Abraham gesproken werden:
- "Wandel voor mijn aanschijn, en wees volmaakt." - Evenals de vermaning
die Tobias tot zijn zoon richtte: "Houd iedere dag van uw leven God voor
de geest, en wacht u ervoor, ooit toe te stemmen in de zonde, en de ge-
boden van de Heer, onze God, te overtreden." Het is eveneens deze grote
waarheid die met Jozef tot de verleider doet zeggen: "Hoe zou ik iets
verkeerds kunnen doen en zondigen tegen mijn God?"
Met behulp van de natuur hield Margherita de kinderen voortdurend
de gedachte aan hun Schepper in de herinnering. Op een mooie nacht vol
sterren aan de hemel, ging zij met hen naar buiten, wees hen op de lucht
en zei: Het is God die de wereld geschapen heeft en daarboven zoveel
sterren heeft gezaaid. Wanneer het uitspansel al zo mooi is, hoe mooi
zal het paradijs dan wel niet zijn! Bij het aanbreken van het mooie
jaargetijde, ook bij het zien van een mooi en lieflijk landschap, of van
een geheel met bloemen bedekte weide, bij het aanschouwen van een plech-
tig aanbreken van een nieuwe dag, of bij het schouw-spel van een kleur-
rijke zonsondergang, riep zij uit: "Hoeveel mooie dingen heeft de Heer
toch voor ons gemaakt!" Als er een onweer kwam opzetten en het gedreun
van de donder weerklonk, verzamelde zij de kinderen om zich heen en
merkte op: "Hoe machtig is de Heer, en wie zou hem kunnen weerstaan?
Laten we daarom nooit een zonde bedrijven!" Wanneer een hevige hagelslag
de oogst vernietigend trof, en zij met de kinderen naar de verwoestingen
ging kijken, zei ze: "Wat de Heer gegeven heeft, heeft de Heer genomen.
Hij alleen is meester. Alles geschiedt om best wil; maar bedenk dat geen
kwaad ongestraft blijft en dat God niet met zich laat spotten." Wanneer
de oogst goed uitviel en overvloedig was: "Laten wij God danken." En zij
herhaalde: "Hij is zo goed dat hij ons ons dagelijks brood weer gegeven
heeft. In de winter, wanneer allen bij een prettig vuur gezeten waren en
het buiten ijskoud was van wind en sneeuw, bracht zij allen in het gezin
tot nadenken door te zeggen: "Hoeveel dankbaarheid zijn wij Onze-Lieve-
Heer niet verschuldigd, dat hij ons van al het nodige voorziet. God is
toch wel werkelijk onze vader. Onze vader die in de hemel is."
Ook verstond Margherita op meesterlijke wijze de kunst om
morele en praktische lessen te trekken uit alles wat enige indruk maakte
op de fantasie van haar kinderen. Van zijn moeder leerde Giovanni zich
steeds in de tegenwoordigheid van God te weten en alles, goed of droe-
vig, te aanvaarden als komend uit de hand van God; en wanneer hij dik-
wijls over zijn moeder sprak, toonde hij zich steeds erkentelijk voor de
voortreffelijke christelijke opvoeding die hij van haar genoten had en
voor de grote offers die zij ter wille van hem had gedragen.

4.5 Page 35

▲back to top
- I/32 -
Zolang de kinderen klein waren, leerde Margherita elk van hen af-
zonderlijk de dagelijkse gebeden. Dat deed zij dus ook met Giovanni die,
amper in staat om met de anderen mee te doen, 's ochtends en 's avonds
knielde en met allen gezamenlijk zijn gebeden zei met het derde gedeelte
van de rozenkrans. Hoewel Giovanni de kleinste van de broertjes was, was
hij niettemin de eerste die de anderen aan het vervullen van deze plicht
herinnerde als de tijd ervoor gekomen was, en bracht hen door zijn voor-
beeld ertoe met veel godsvrucht te bidden. De brave moeder bereidde hen
op hun eerste biecht voor, toen zij nauwelijks de jaren van onder-scheid
bereikt hadden; zij vergezelde hen naar de kerk, begon met zelf te
biechten, beval hen in de aandacht van de biechtvader aan, en was hun
daarna behulpzaam bij hun dankzegging. Zij bleef hun op die manier be-
hulpzaam totdat zij hen in staat achtte zelf waardig biechten te gaan.
Op die manier onderricht, begon Giovanni met grote godsvrucht en ernst
te biechten en hij deed dat zelfs vaker dan hij verplicht was. Iedere
zondag en verplichte feestdag ging zij met de kinderen naar de heilige
mis in het kerkje van het gehucht dat naar de heilige Petrus genoemd
was, waar de kapelaan preekte en ook wat godsdienstonderricht gaf. En
wanneer Giovanni dan thuisgekomen was, herhaalde hij de gehoorde lessen
en allen luisterden gaarne naar hem.
De zachtmoedige manier waarop Margherita haar kinderen door middel
van het gebed en de sacramenten tot God leidde, had haar een grote
invloed op hun geest en gemoed verleend, een invloed die zij met het
toenemen van de jaren ook niet meer verloor. Toen haar kinderen volwas-
sen mannen geworden waren, vroeg zij hun nog zonder omwegen en met haar
volledig moederlijk gezag, of zij hun plichten als goede christenen ver-
vulden en hun morgenen avondgebed deden. En de jongens gaven haar op de
leeftijd van dertig jaar en ouder nog met dezelfde onschuld en hetzelfde
vertrouwen antwoord op haar vraag als toen zij nog kinderen waren.
Zelfs toen Giovanni al priester geworden was, liet zij niet na hem
raadgevingen te verstrekken. Als hij op een laat uur naar huis ging in
zijn dorpje, na vermoeiende missies gegeven te hebben in verafgelegen
dorpen; of wanneer hij vermoeid, en bezweet van een verre reis terug-
keerde; en ook wel, toen hij al in het Oratorio was, en hij na de hele
dag gepreekt en biecht gehoord te hebben, naar slaap verlangend thuis-
kwam en zich al begon uit te kleden, weerhield zijn moeder hem en vroeg:
"Heb je je avondgebed al gedaan?"
En de zoon, die inderdaad zijn avondgebed al gezegd had, antwoord-
de, in de wetenschap welk een genoegen hij zijn moeder daarmee deed. "Ik
zal het direct doen!" - En zijn moeder voegde eraan toe: "Want, weet je:
je kunt wel Latijn studeren, en godgeleerdheid; maar je moeder weet
beter dan jij, dat je moet bidden." - En haar zoon ging op de knieën
zitten, terwijl moeder Margherita stilletjes de kamer op en neer ging,
de olielamp hoger draaide, het hoofdkussen nog eens opschudde, de lakens
terugsloeg, en als haar zoon dan gereed was met zijn gebed, verliet zij
het vertrek zonder nog iets te zeggen.
De een of ander zou de opmerking kunnen maken, dat dit een onge-
paste en onbescheiden vrijmoedigheid was. Ik geloof echter de waarheid
geen geweld aan te doen door te zeggen, dat de goede Margherita zich er
op dat ogenblik over verheugde, wanneer zij bedacht dat, na zoveel
jaren, haar kinderen nog steeds dezelfde eenvoud, onderworpenheid en
eerbied toonden als vroeger. Hoeveel moeders van onze dagen zien zich

4.6 Page 36

▲back to top
- I/33 -
niet meer als zodanig erkend door hun oneerbiedige kinderen die, groot
geworden, haar iedere betuiging van ontzag en onderworpenheid ontzeggen!
Hoevelen moeten niet schreien als ze zien hoe ze door hun ontaarde
kinderen geminacht, gehoond en beledigd worden en hoe deze de baas over
hen spelen! Margherita daarentegen wist, doordat zij tegenover haar
kinderen de woorden kon herhalen, die zij iedere avond tot hen richtte
toen zij nog kinderen waren, en doordat de kinderen zich nog aan haar
vermaningen onderwierpen, dat zij voor hen nog steeds dezelfde was als
vroeger. De jaren mochten voorbijgaan, maar de vreugden van het kind-
schap gingen niet voorbij. Margherita, met haar teergevoelig hart, wiste
telkens wanneer zij zich in haar kamer terugtrok een traan van vreugde
weg die in haar ogen blonk! De tranen van vreugde die een zoon in de
ogen van zijn moeder doet opwellen, zijn kostbaarder voor God dan al de
parels der zeeën in het oosten; en "wie zijn moeder eert, verzamelt zich
schatten."(1) Doch buiten de godsdienstige onderrichting en het gebed,
vond Margherita ook andere opvoedingsmiddelen en wel in het werk. Zij
kon niet hebben dat haar kinderen met de handen in de schoot zaten en
wendde er hen al vroeg aan steeds bezig te zijn. Giovanni was nauwelijks
vier jaar geworden of hij hield zich al met veel volharding met het
rafelen van hennepstengels bezig, waarvan zijn moeder hem een bepaalde
hoeveelheid gaf. Wanneer het kind zich dan van zijn taak gekweten had,
begon hij zich met zijn spel te onderhouden. Op die leeftijd was hij al
in staat om stukjes hout rond te snijden om er balletjes en stokken voor
het gallaspel van te maken. Bij dat spel gaat het erom, dat de een met
behulp van een stok de bal tracht af te nemen van een ander. Giovanni en
zijn kameraadjes hielden veel van deze ontspanning; doch het ontbrak
natuurlijk niet aan ruzies en vechtpartijen, zoals de gewoonte is als
kinderen samen zo spelen. Zijn aandeel erin was dan steeds de gemoederen
tot bedaren te bren-gen en vrede te stichten, Meer dan eens echter ge-
beurde het dat de bal, door een onbedreven of onvoorzichtige knaap
gehanteerd, hem op het hoofd of in het gezicht trof, wat erg pijn deed,
zodat hij naar zijn moeder liep om troost te zoeken. Nauwelijks zag de
goede Margherita hem dan zo voor zich of ze zei: "Natuurlijk! Elke dag
is het iets met je. Waarom begeef je je ook in zo een gezelschap! Zie je
dan niet dat ze ruw zijn!"
"Daarom trek ik juist met opzet met hen op; als ik bij hen ben,
blijven ze kalmer, dan zijn ze beter en zeggen sommige woorden niet."
"En intussen kom je thuis met gaten in je hoofd." "Er is een
ongelukje gebeurd."
"Nu goed; maar je gaat niet meer met zulke jongens om."
"Moeder..."
"Heb je me begrepen?"
"Om u plezier te doen zal ik niet meer met hen omgaan; hoewel, als
ik bij hen ben, doen ze wat ik wil, en dan vechten ze ook niet meer."
"Goed, ik zal je maar weer eens verbinden; maar denk erom - zo be-
sloot zij met opeengeklemde tanden en even het hoofd schuddend - denk
(1) Ecclesiasticus, 3,5.

4.7 Page 37

▲back to top
- I/34 -
erom dat zij ruw zijn, ruw en stout. - En Giovannino bleef onbeweeglijk
op het laatste woord van zijn moeder staan wachten; na nog even nage-
dacht te hebben, alsof zij bang was iets verkeerds te zeggen, beperkte
zij zich tot: "Ga maar."
Het was verbazingwekkend zoveel redelijkheid te horen komen van
lippen die feitelijk nog niet eens goed konden praten! Van die tijd af
zag hij zich in zijn fantasie temidden van ontelbare kinderen, die bij
hem zouden wonen, waar hij gezag over zou kunnen uitoefenen, die vol
aandacht aan zijn lippen zouden hangen terwijl hij sprak, en die zich
volkomen goed zouden gedragen. Dat leek hem het enig mogelijke geluk ter
wereld. Gedreven door de goddelijke genade, liep hij, zonder het te
weten, vooruit op zijn toekomstige zending, door steeds de vreze des
Heren in zijn hart te dragen, waaruit de wijsheid voortspruit die "het
verlangen naar haar voorkomt, ja, zich van tevoren al laat kennen. Wie
vroeg naar haar uitziet, hoeft zich geen moeite te geven; hij vindt haar
neergezeten bij zijn deur... Want zij zoekt alzijdig naar al wie haar
waardig zij; minzaam verschijnt zij voor hen in het leven, en in al hun
zorgen komt zij hen tegemoet. Haar begin uit zich in een oprecht verlan-
gen naar haar lering; dat streven naar lering is een uiting van liefde
tot haar; die liefde openbaart zich in het onderhouden van haar geboden;
het onderhouden van wat zij gebiedt, verzekert de onsterfelijkheid. On-
sterfelijkheid brengt ons in Gods tegenwoordigheid; zo leidt het ver-
langen naar wijsheid tot heerschappij."(1)
(1) Wijsheid, 6,14,15,17-21.

4.8 Page 38

▲back to top
- I/35 -
H O O F D S T U K VI
DE WIJZE MOEDER - DE GEHOORZAME ZONEN -
DE TERUGKEER VAN DE MARKT - HET VERSLAG.
In het boek der Spreuken kan men lezen: "De knaap laat al in zijn
manieren erkennen, of het zuiver en oprecht is wat hij doet. Tuchtig uw
zoon, dan zal hij u reden tot tevredenheid geven, ja, hij zal de lust
worden van uw hart. Het oor dat hoort en het oog dat ziet, beide heeft
de Heer gemaakt."(1) Waakt dus, ouders, voor zijn glorie over uw gezin.
Margherita waakte om die reden voortdurend over het gedrag van haar
zonen. Het toezicht dat zij uitoefende was echter niet vervelend, arg-
wanend of achterdochtig, maar zoals Onze-Lieve-Heer het wil: voortdu-
rend, voorzichtig, liefdevol. Zij deed haar best om hun het gezelschap
van hun moeder steeds aangenaam te maken, hen zachtmoedig tot gehoor-
zaamheid aansporend en het woord van de apostel in praktijk brengend:
"Verbittert uw kinderen niet, maar voedt ze op met christelijke tucht
en terechtwijzing." (2)
Zij klaagde niet over hun luidruchtige genoegens, integendeel, zij
nam er zelf aan deel en bedacht nieuwe voor hen. Geduldig gaf zij ant-
woord op hun kinderlijke en soms moeilijke en hardnekkige vragen; en
niet alleen hoorde zij hen graag praten, maar zij deed hen veel praten,
om al de gedachten te leren kennen die zich in hun tere geest ontwikkel-
den, al de genegenheden die zich begonnen te vormen in hun kleine hart.
De kinderen, ingenomen door zoveel goedheid, hadden geen geheimen voor
haar, die ontelbare beminnelijke manieren wist te vinden om haar edele
taak waardig te vervullen.
In die tijd was het niet ongewoon in de huizen van de meer welge-
stelde boeren de Heilige Schrift of de geschiedenis der Heiligen aan te
treffen. De een of andere oude man in Capriglio placht er op zondag-
avond enkele bladzijden uit voor te lezen voor de hele familie die dan,
als het winter was, in de stal, of in de zomer of herfst onder de
veranda verzameld was. Vandaar dat moeder Margherita heel wat voorbeel-
den onthouden had, die aan de heilige schrift of aan de levens der Hei-
ligen ontleend waren, voorbeelden die betrekking hadden op de beloning
die Onze-Lieve-Heer aan de gehoorzame kinderen geeft, en de straf die
de ongehoorzamen te wachten staat; en dikwijls vertelde ze die aan haar
kinderen, wier nieuwsgierigheid zij wist op te wekken en wier aandacht
zij tot zich wist te trekken. Heel in het bijzonder wist zij de jeugd
van de goddelijke Zaligmaker, die steeds gehoorzaam was aan zijn aller-
heiligste Moeder, te behandelen door haar als naar het leven te tekenen
(1))20,11; 29,17; 20,12.
(2) Ef. 6,4.

4.9 Page 39

▲back to top
- I/36 -
en aan de kinderen als voorbeeld te stellen van nederigheid.
Iedereen weet hoe belust kinderen zijn op vertellingen en hoeveel
indruk deze op hun geest maken. Op die manier maakte Margherita zich
zozeer meester van de wil van haar zonen en later van die van haar
kleinkinderen, dat het geringste van haar woorden prompt met onbe-
schrijflijke bereidwilligheid gehoorzaamd werd. Als haar een geringe
dienst moest bewezen worden, zoals het halen van brandhout of water,
hooi of stro voor de dieren, of als er een vloer geveegd moest worden,
hoefde zij de een maar een wenk te geven en ook de andere kwam aanlopen.
Zij was er eveneens in geslaagd van haar kinderen twee dingen te
verkrijgen, die vele vaders en moeders uiterst moeilijk moeten voor-
komen. Zij wilde absoluut niet dat zij zonder haar verlof zich aanslo-
ten bij personen die ze niet kenden, en dat zij het huis verlieten,
zonder haar verlof erom gevraagd en van haar verkregen te hebben. Dik-
wijls kwamen ze bij haar en zeiden: "Moeder, daar is die en die kame-
raad. Hij komt ons roepen; mogen we met hem gaan spelen?" - Als zij dan
bevestigend antwoordde, liepen zij vrolijk weg om te gaan spelen en in
de heuvels te gaan wandelen. Een enkele maal antwoordde zij eenvoudig
met "neen", en dan waagden zij het niet zich op de drempel van het huis
te vertonen, doch sloten zich even tevreden op in de kamer waar zij
waren, en zachtjes onder elkaar sprekend, hielden zij zich daar dan met
de kleine spelletjes bezig die ze zelf gemaakt hadden of die hun moeder
op de markt gekocht had. Dikwijls was hun moeder naar het land gegaan,
en wanneer de buren de kinderen dan vroe-gen waarom zij op zo een mooie,
zonnige dag niet naar buiten gingen, of waarom zij zo rustig en braaf
binnenbleven, antwoordden ze steeds: "Anders zou moeder het niet pret-
tig vinden."
Gewoon als zij waren uit liefde te gehoorzamen, zou hun moeder ook
volkomen gerust hebben kunnen zijn, wanneer zij gedwongen was om zich
naar de markt van Castelnuovo te begeven om inkopen voor het huishouden
te doen. Die markt was altijd op donderdag van iedere week, en men kon
er landbouwproducten en gevogelte kopen, of zijde en linnen en andere
voorwerpen voor huishoudelijk gebruik. Zij was echter erg op de onschuld
van de kinderen gesteld, en wist hoe het geringste kwaad voldoende kon
zijn om die te bezoedelen. Vandaar dat zij, alvorens weg te gaan, en na
hun de nodige aanwijzingen gegeven te hebben, niet naliet de grootmoeder
te verzoeken hen in het oog te willen houden.
Begerig niets te doen wat hun moeder zou kunnen verdrieten, wach-
ten de kinderen verlangend haar terugkomst af, te meer daar zij hun
steeds beloofde een gewijd brood voor hen mee955048 "Wat een haast, wat
een haast en een herrie! Wacht een ogenblikje; een beetje geduld alsje-
blieft; laat me eerst eens in huis komen en die zware mand neerzetten;
laat me in 's hemelsnaam even op adem komen." En huppelend en springend
volgden ze haar dan naar de keuken. Daar ging ze zitten en, omringd door
de kinderen, haalde zij uit de mand het gewijde brood te voorschijn.

4.10 Page 40

▲back to top
- I/37 -
De kinderen strekten de handen uit: "Voor mij, voor mij!" Maar dan zei
moeder: "Stil, rustig, jullie krijgen het brood, maar eerst moeten
jullie me vertellen wat jullie vandaag gedaan hebt." En dan bewaarden de
kinderen het stilzwijgen, om antwoord te geven op de vragen die hun stuk
voor stuk gesteld werden. Aan de een vroeg zij bijvoorbeeld: "Ben je bij
die en die boer geweest voor zaad en gereedschap? Wat heeft hij tegen je
gezegd? Wat heb je geantwoord?" - En dan aan de tweede: "Heb je die
boodschap gedaan, die ik je heb opgedragen, voor het geval onze goede
buurvrouw thuis mocht komen? En hoe heb je je van je opdracht gekweten?"
- En tegen allen gezamenlijk zei ze: "Heeft grootmoeder jullie gevraagd
iets voor haar te willen doen? Denk erom, dat jullie haar steeds gehoor-
zamen. Hebben jullie haar geen reden tot klagen gegeven? Zijn de kinde-
ren uit de buurt jullie niet komen opzoeken? Waar hebben jullie het over
gehad? Wat hebben jullie vandaag uitgevoerd? Hebben jullie geen ruzie
gemaakt? En het Angelus vanmiddag ook gebeden?" Door deze en dergelijke
vragen kon zíj zich een nauwkeurig beeld vormen van alles wat de kinde-
ren gedaan hadden en zelfs hun gedachten volgen. En door deze tweege-
sprekken vertelden de kinderen alles wat hun die dag overkomen was tot
in de kleinste bijzonderheden. Van haar kant gaf de moeder dan steeds
met dezelfde beminnelijkheid en rustig tegenover elk antwoord, voorzich-
tig haar opmerkingen ten beste, die voor de toekomst als regel in het
oog moesten gehouden worden. "Dat is goed", antwoordde zij tot de een,
"dat is uitstekend gezegd. - Een beetje meer geduld, nog een beetje
beleefder", antwoordde zij tot de ander. "Dat gaat niet; een andere
keer moet je beter opletten. Zie je niet in dat dat een leugen is en dat
Onze-Lieve-Heer niet van leugens houdt?" - Of ook wel, wanneer zij
hoorde dat allen gehoorzaam geweest waren, besloot zij: "Mooi, ik ben
tevreden; wees goed voor grootmoeder en God zal jullie belonen." - Op
die manier, aan de hand van Gods wet en van de goede gebruiken, maakte
zij er hen mee vertrouwd te oordelen over het gepaste of ongepaste van
hun daden, en vervolgens in de toekomst de fouten die ze gemaakt hadden
te vermijden. En na hen vermaand en geprezen te hebben, gaf zij hun dan
als beloning een stuk van het gewijde brood, dat vervolgens met alle
eerbied werd opgegeten.
Op die manier ondervroeg zij hen steeds, telkens wanneer zij hen
weerzag na enige tijd weg te zijn geweest, ook al was het slechts een
enkel uur, hetzij zij naar het land geweest was, hetzij de kinderen om
de een of andere reden van huis waren weggeweest; en een vermaning of
raadgeving die de een of de ander van haar beminde kinderen ontving, was
dan de vrucht van die ondervraging. En zij hield dat wijze gebruik in
ere, zolang zij nog geen volwassen mannen geworden waren.
Op deze wijze opgevoed, groeide het zedelijke gedrag van de jongens
en legden zij voorzichtigheid aan de dag bij al wat zij deden; en wan-
neer zij al eens onachtzaam waren, waren zij zelf de eersten om dat in
te zien, hun schuld te erkennen en te zeggen, dat zij een volgende maal
beter zouden oppassen. Giovanni intussen, die ieder woord van zijn moe-
der in zijn hart overwoog en alles wat zij deed in zijn geheugen grifte,
legde, zonder dat hij er zich van bewust was, bij zichzelf voor de toe-
komst de grondslag voor dat systeem van beminnelijkheid en opoffering in
de opvoeding. De geest van vurigheid en van liefde, die de boeken der
wijsheid heeft ingegeven, gebruikt bij de liefdevolle uitnodigingen,
waarmee hij de kinderlijke aandacht der zielen tot zich tracht te trek-

5 Pages 41-50

▲back to top

5.1 Page 41

▲back to top
- I/38 -
ken, ter onderbreking van zijn leringen, ook dat liefdevolle woord:
"Mijn zoon, schenk mij uw hart; laat uw ogen op mijn wegen letten."(1)
En Bosco maakte dit motto tot het zijn, en duizenden malen hebben wij
het uit zijn mond horen herhalen als een uitnodiging om het goede te
doen. En wij hebben in hem een heldhaftige navolging gezien van deze
voortdurende waakzaamheid, van die liefde om zo te midden van zijn
jongens te kunnen blijven, van dat geduld om te luisteren naar al wat
zij zeiden, en van dat dringend en voorzichtig ondervragen, waarmee hij
zijn vrienden uitnodigde om zich rekenschap te geven van hun eigen ge-
dragingen, en waarin zijn geliefde moeder zo een grote meesteres geble-
ken was.
(1) Spreuken, 23,26.

5.2 Page 42

▲back to top
- I/39 -
H O O F D S T U K VI
VERBETERINGEN - HET VOORZICHTIGE GEDULD VAN EEN
MOEDER - DE TRIOMFEN DER MOEDERLIEFDE
Margherita was niet een vrouw die de stem verhief om krijsend tegen
haar kinderen uit te varen, zich opwond bij het geven van een berisping,
of die een beslissing nam als zij kwaad was. Zij bleef steeds kalm,
altijd vriendelijk, glimlachte steeds en nooit zag men haar met een
bewolkt voorhoofd. Haar kinderen wisten dat zij van hen hield, en ver-
golden dat met een liefde die zo ver mogelijk leek te gaan. Niettemin
verzuimde deze voorbeeldige moeder niet als het pas gaf te vermanen en
te berispen en steeds bedacht te zijn op verbetering. "Wie de roede
spaart, heeft zijn zoon niet lief; maar wie hem liefheeft, tuchtigt hem
op tijd. Is het hart van het kind tot ondeugd geneigd, de tuchtroede
drijft dat eruit. Het kind dat geen tucht kent, wordt de schande van
zijn moeder."(1)
Hoewel Margherita van zoveel zachtmoedigheid bezield was, zij was
toch niet zwak, en haar kinderen wisten dat, wanneer zij zich hardnekkig
zouden betonen in een of andere fout, zij niet geaarzeld zou hebben hen
te kastijden. Van haar bevoegdheid om te bestraffen had zij helemaal
geen afstand gedaan; en het symbool van deze bestraffende macht was een
roede die in een hoek van de kamer stond. Zij gebruikte ze echter nooit,
zoals zij haar kinderen ook nooit om de oren sloeg.
Zij verving dat door heel bijzondere middelen die, met voorzich-
tigheid toegepast, een wonderbaarlijke uitwerking hadden op de aan ge-
hoorzaamheid gewende gemoederen. Giovanni was pas vier jaar. Toen hij
op een dag van een wandeing met zijn broertje Giuseppe naar huis te-
rugkeerde, versmachtten ze allebei van dorst, want het was zomer. Hun
moeder ging water halen en gaf Giuseppe het eerst te drinken. Giovanni,
die daarin een zekere bevoordeling zag, beduidde, toen zijn moeder ook
hem water wilde geven met een ietwat verongelijkt gezicht dat hij niet
drinken wilde. Zonder iets te zeggen, zette zijn moeder het water weg en
ging zitten. Giovanni bleef wat treuzelen en toen kwam het kleintjes:
"Mama!"
"Wat is er?"
"Krijg ik ook wat water van u?"
"Ik dacht dat je geen dorst had!"
"Neem me niet kwalijk, mama!"
"Aha, zo is het goed! En zij ging het water halen en glimlachend
gaf zij het hem.
(1) Spreuken, 12,24 ; 22,15 ; 29,15.

5.3 Page 43

▲back to top
- I/40 -
Bij een andere gelegenheid had Giovanni zich laten meeslepen door
te grote levendigheid of ongeduld, eigen aan zijn leeftijd. Margherita
riep hem bij zich en de jongen kwam toelopen.
"Giovanni, zie je die roe daar"? en zij wees naar de roe, die in
de hoek van de kamer tegen de muur stond.
"Ja, die zie ik zeker"! antwoordde de jongen, en trok zich schuw
tot op veilige afstand terug.
"Neem ze dan eens en breng ze eens hier."
"Wat wilt u daarmee doen?"
"Haal ze maar, dan zal je het wel zien."
Giovanni nam de roede en gaf ze haar terwijl hij zei:
"Ah, u wilt er mij een pak slaag mee geven!"
"En waarom niet, als je me zulke streken uithaalt?"
"Toe, mama, ik zal het niet meer doen!" - En de jongen glimlachte
terug onder de onveranderlijke glimlach van zijn lieve moeder. Dat was
voldoende om hem een andere maal beter te doen oppassen. Giovanni zou
de straf echter aanvaard hebben, indien zijn moeder, tevreden over zijn
gehoorzaamheid en volgzaamheid, ze hem niet zou hebben kwijtgescholden.
En Margherita verzekerde dat Giovanni haar nooit enige kommer berokkend
had en dat, wanneer hij door onvoorzichtigheid een kleine fout beging,
het voldoende was hem te waarschuwen, zodat hij er dan onmiddellijk mee
ophield. Hij hield zich aan wat hij beloofd had.
Giuseppe, hoewel hartelijk en zacht van natuur, was menigmaal op-
standig toen hij nog een klein kind was, vol nukken en koppig als hij
iets moest doen wat hem gezegd werd. Zijn moeder nam hem bij de hand,
terwijl hij zich op de grond liet vallen, om zich heen sloeg en het op
een brullen zette. Zijn moeder, onverpoosd rustig, opgewekt en gedul-
dig hield hem vast. "Het geeft niets, kijk maar", zei ze tegen hem; "al
zou je hier de hele dag moeten blijven liggen. Ik zou er maar mee op-
houden." En wanneer Giuseppe te keer bleef gaan, bracht zij hem onder
ogen: "Zie je niet dat ik veel sterker ben dan jij? Je kunt er zeker van
zijn, dat je me niet overwint, en denk erom dat, als je kwaad doet,
Onze-Lieve-Heer je zal meenemen en voor zijn rechterstoel halen en je
zal straffen: en wat zul je dan doen om hem te ontvluchten?" Giuseppe,
inziende dat al zijn pogingen niets baatten, kalmeerde eindelijk, sloeg
de ogen op naar zijn moeder, die een uitdrukking van goedheid en opge-
wektheid bleef bewaren, en glimlachte. Ook om de lippen van zijn moeder
kwam een glimlach en daarmee was alles afgelopen.
Wie kan beschrijven hoeveel goed de glimlach van een moeder doet?
Hij schenkt vreugde en liefde; hij is een lieflijke herinnering in de
jaren van gevorderde leeftijd, en een werkzame aansporing bij het ver-
vullen van zijn eigen plichten; hij is een afstraling van de vreugde
van het paradijs, waaraan ieders hart zich kan optrekken.
Zo was de methode waarmee Margherita haar eigen kinderen tot bete-
re handelwijzen en inzicht trachtte te brengen, waarbij zij tot iedere
prijs wilde vermijden dat de berisping woede, wantrouwen of liefdeloos-

5.4 Page 44

▲back to top
- I/41 -
heid zou veroorzaken. Haar hoogste stelregel was in dit opzicht: haar
kinderen ertoe te brengen alles te doen uit liefde voor Onze-Lieve-Heer
en om hem te behagen. Daardoor was zij een gelukkige moeder.
Goed te zijn met liefdevolle kinderen, vol liefde toegewijdz har-
ten tot zich weten te trekken schijnt niet zo moeilijk te zijn. Wel
moeilijk is het, met goedheid een aangeboren, dwarse drift die de baas
wil spelen in toom te houden. En ook daarin slaagde Margherita. Haar
stiefzoon Antonio die al tamelijk groot was toen Francesco voor de
tweede maal trouwde, had zijn nieuwe moeder met koelheid ontvangen, en
zoals in zulke omstandigheden pleegt te gebeuren, beschouwde hij haar
bijna als een indringster. De liefkozingen die de vader aan Giuseppe
en Giovanni toebedeelde kwamen hem voor als evenzoveel wederrechtelijke
toe-eigeningen van de broertjes te zijnen koste. Dat leek nog waar-
schijnlijker toen het bleek dat hij van de armzalige erfenis, die hij
eerst geheel als aan hem toekomend beschouwd had, twee derden zou moe-
ten verliezen. Het koele verstand kon hem niet verontschuldigen, maar
in die jaren met hun levendig voorstellingsvermogen is het verklaarbaar
dat hij zich over zijn nadeel beklaagde. Vandaar dat hij een zekere
antipathie koesterde tegenover zijn stiefmoeder. Vooral na de dood van
haar echtgenoot begon Margherita echter de kleine Antonio met bijzondere
voorkeur te behandelen, overwegend dat een eerstgeborene niet meer ver-
langen kon; zodoende probeerde zij deze halsstarrige geest voor zich te
winnen. Op die manier wist zij te bereiken, dat in huis de vrede niet
verstoord werd, maar zij kon niet verhinderen, dat er menigmaal ofwel
door ongehoorzaamheid of door het geven van brutale antwoorden, heel
onaangename scènes ontstonden. Er was een heldhaftige deugd voor nodig
om op te tornen tegen die vreemde en heftige natuur, die er nu en dan
zelfs niet voor terugschrok te twisten met zijn oude grootmoeder. Niet-
temin liet Margherita niet na haar moeilijke pogingen voort te zetten.
Dikwijls kwam Antonio er toe zijn broertjes te slaan, en moeder
Margherita moest dan komen toelopen, om hen uit zijn handen te bevrij-
den. Zij gebruikte echter nooit geweld om hen te verdedigen en trouw aan
haar stelregel, krenkte zij Antonio nooit ook maar een haar. Men kan
zich voorstellen over hoeveel zelfbeheersing Margherita beschikte om de
stem van het bloed en van haar liefde die zij Giuseppe en Giovanni innig
toedroeg, het zwijgen op te leggen. Ook in dergelijke omstandigheden
echter gedroeg zij zich zeer terughoudend tegenover hem en maakte zij
geen enkele toespeling op wat er gebeurd was; gedurende heel de dag
wijdde zij er geen woord aan. Na enkele uren, doch doorgaans tegen de
avond, kwam Antonio dan naar haar toe: "Mama", zei hij dan tegen haar,
"wat hebt u?"
"Laat me met rust", antwoordde moeder Margherita, "ik ben op het
ogenblik niet in een stemming om te praten. Wacht tot ik gekalmeerd ben,
morgen zal ik het je zeggen."
De nacht is de moeder van goede raad, en de volgende morgen vroeg
kwam Antonio dan naar zijn moeder toe en zei: "Mama, vergeef me!"
"En hoe denk je nu over wat er gisteren gebeurd is?"
"Maar, het zijn de anderen die me ertoe gebracht hebben. Ik wil dat
ze me respecteren. Zij begonnen het eerst."
"Mooi! Dus zo staat de zaak, mooi zo! En nu verlang je van mij dat
ik je vergiffenis zal schenken?"

5.5 Page 45

▲back to top
- I/42 -
"Maar ik had gelijk."
"Gelijk? Laten we eens aannemen dat je in beginsel en in de grond
van de zaak werkelijk gelijk had; dan zul je toch moeten toegeven dat je
ongelijk had in de manieren die je gebruikte, en dat je je niet moet op-
werpen tot rechter over jezelf. Maar overigens ligt het ongelijk in deze
kwestie niet helemaal bij de anderen, maar ook jij hebt daar je deel
aan. Erken dan minstens jou deel van het ongelijk, erken de fout die je
gemaakt hebt en beloof dat je je zult beteren. Dan kan ik geloven dat je
er spijt over hebt."
Op de rustige woorden van zijn moeder antwoordde Antonio dan:"Ja,
het spijt me, ik geef toe dat ik ongelijk had en ik zal het nooit meer
doen."
"Goed", antwoordde de moeder, "en ik vergeef het je." - En zij
glimlachte zo lieflijk dat Antonio volkomen tevreden was.
Maar soms wilde hij zijn fout niet erkennen en geërgerd trok hij
zich dan mopperend terug. Margherita bewaarde haar geduld tot het avond
geworden was en het ogenblik om te bidden was gekomen. Antonio zat mok-
kend in een hoekje, alleen en Margherita, bang dat hij niet samen met de
anderen zou komen bidden, ging naar hem toe, nam hem liefdevol bij de
hand en zei tegen hem: "Wel, heb je nagedacht over wat ik tegen je ge-
zegd heb?" Antonio haalde de schouders op, probeerde zich van zijn moe-
der los te maken, en zei nog eens dat hij gelijk had. Margherita veran-
derde dan van onderwerp, spoorde hem aan Onze-Lieve-Heer te vragen hem
te willen zegenen, en bracht hem aan de arm naar de anderen toe die al
een poosje zaten te wachten; zij deed dat met een geduld dat niemand
zich kan voorstellen: zonder zich kwaad te maken, zonder geweld, inte-
gendeel gebruikmakend van redelijke argumenten. Hij wilde niet, maar
tenslotte wist zij hem te doen knielen, zij het op enige afstand van de
andere leden van het gezin. Om hem wat op zijn gemak te brengen maakte
Margherita dan een of ander grapje en Antonio glimlachte eventjes. Dan
begon Margherita hardop te bidden. Zij bad de akte van berouw en het
Onze Vader. Maar bij de woorden: Vergeef ons onze schulden gelijk wij
anderen hun schuld vergeven, onderbrak Margherita het gebed en zich tot
Antonio kerend zei ze tegen hem: "Laat jij de woorden: Vergeef ons onze
schulden, maar weg; die woorden moet jij niet zeggen."
"Maar...? Ze staan toch in het Onze Vader!"
"En toch moet jij ze niet zeggen."
"Wat moet ik dan zeggen?"
"Wat je wil, maar dat niet."
"Hé, en waarom niet?"
"Waarom? Waar zou je de moed vandaan halen om die woorden te
gebruiken, terwijl jij je kameraadjes niet vergeven wilt, terwijl je een
wrok tegen hen blijft koesteren, en jij je bovendien beledigd blijft
voelen? Ben je niet bang dat Onze-Lieve-Heer je zal straffen, als je
dergelijke woorden uitspreekt, die in jouw mond een leugen zijn, een
belediging van God doordat je niet bereid bent om te vergeven? En hoe
durf je verwachten, dat Onze-Lieve-Heer jou zal vergeven, als je zo
koppig weigert anderen vergiffenis te schenken?"
Deze en dergelijke woorden die recht uit het hart kwamen, ingegeven
door het verlangen om de ziel goed te doen en haar met God te verzoenen

5.6 Page 46

▲back to top
- I/43 -
en uitgesproken op een bewogen manier, hadden in het algemeen hun uit-
werking wel. Antonio zei tenslotte: "Mama, ik heb ongelijk, vergeef het
me." En die vergiffenis werd dan geschonken.
Maar meer dan eens ging Antonio, wanneer hij in een van zijn gril-
len tegenstand ondervond, zo erg te keer, dat hij de stem van zijn
plicht niet meer hoorde. Met gebalde vuisten en uitgestrekte armen kwam
hij op Margherita af alsof hij haar wilde slaan en grijnsde: 0, stief-
moeder! Of andere termen gebruikend die niet minder oneerbiedig waren.
Stevige vrouw als Margherita was, had zij hem gemakkelijk met een paar
klappen in toom kunnen houden. Maar neen. Zij deed een paar passen ach-
teruit, keek haar stiefzoon met een zo doordringende blik aan dat zij
hem terstond tot bedaren bracht, terwijl de twee kleineren tussen hen
in gingen staan en zeiden: "Neen, moeder, niet bang zijn. Houd je kalm,
Antonio!" Waarop Margherita:
"Kijk, Antonio, ik heb je mijn zoon genoemd, en wanneer ik eenmaal
die naam gegeven heb, heb ik dat voor altijd gedaan. Je bent mijn zoon,
omdat je dat ook bent van Francesco, je vader, omdat je vader je aan mij
heeft toevertrouwd, en omdat ik ook als van een zoon van je hou. Je ziet
natuurlijk wel in, dat als ik wilde, ik je zou kunnen slaan op een ma-
nier dat je wel gedwongen was toe te geven. Maar dat wil ik niet. Ik heb
me voorgenomen mijn kinderen nooit met geweld te overtuigen, maar alleen
met morele kracht. Je bent mijn zoon en ik wil je niet slaan. Je doet
maar zoals je goeddunkt, maar je hebt ongelijk."
Zij trok zich terug. Antonio, vernederd, verward door die woorden,
trok zich terug in zichzelf, liet het hoofd hangen en ging. Antonio had
dikwijls aanvallen van woede, maar ze werden steeds gebroken door de
zachtzinnige woorden van Margherita, die grootmoedig de raadgeving van
het Boek der Spreuken in praktijk bracht: "Tuchtig uw zoon, zolang er
nog hoop is."(1) Antonio ging echter nooit verder dan de bedreiging
alleen, waarvoor hij niet naliet zodra zijn driftbui over was om veront-
schuldiging te vragen, vooral onder invloed van de vermaningen van zijn
grootmoeder. En met het verlopen van de jaren leerde hij zich kalmer te
gedragen zodat hij de thans nog levende roep kwam te genieten van een
man die niet alleen uitblonk door rechtschapenheid en van iemand die
goed was voor iedereen, maar ook van een trouwe vriend, die steeds een
opgewekt humeur wist te bewaren, waar hij zich ook bevond. De eerbied en
de liefde die, hoe verward en verborgen ook, in zijn hart werkelijk
leefden ten opzichte van Margherita, kwamen liefdevol tot uiting toen
hij op zichzelf kwam te staan en het vaderlijke bezit gedeeld moest
worden. Dikwijls maakte hij zich dan op om zijn stiefmoeder een bezoek
te gaan brengen, die hij steeds als moeder aansprak, in de tijd dat hij
nog in Morialdo woonde; en toen zij in Turijn was gaan wonen, verliet
hij de Becchi om het genoegen te smaken enkele uren bij haar door te
brengen, met eerbied luisterend naar haar raadgevingen.
Intussen leerde Giovanni in de school van zijn moeder de bewon-
derenswaardige zachtmoedigheid en de preventieve, alle wanorde voor-
komende methode, die de opvoeder tot heerser over de harten van zijn
leerlingen maakt.
(1) 19,18.

5.7 Page 47

▲back to top
- I/44 -
H O O F D S T U K VIII
DE GROOTMOEDER - KINDERLIJKE EERBIED EN GENEGENHEID VAN
MARGHERITA TEGENOVER HAAR SCHOONMOEDER - EENHEID VAN
LEIDING IN HET GEZIN - GIOVANNI DOET EEN GOED WOORDJE
VOOR ZIJN BROER BIJ ZIJN GROOTMOEDER
Wanneer Margherita erin geslaagd was haar kinderen met een zo groot
gemak stipte gehoorzaamheid bij te brengen, dan was dat niet alleen de
vrucht van haar woorden, maar in het bijzonder van haar voorbeeld. Toen
haar man Francesco stierf, had hij zijn eigen moeder in haar hoede ach-
tergelaten en zijn moeder was oud in verschillende opzichten en gebrek-
kig, zodat zij het grootste deel van de dag ofwel op een stoel moest
blijven zitten of het bed houden. Niettemin sloofde de goede en heilige
ziel, die vanaf haar kinderjaren aan grote activiteit gewoon was, zich
voor het gezin zoveel mogelijk uit voorzover haar krachten het toelie-
ten. Zij stopte de kousen, verstelde, kookte, zorgde voor de maaltijden
en veegde de vloer aan; en door haar goede zorgen zag alles in het klei-
ne huisje er steeds keurig en ordelijk uit. Wanneer zij er niet toe kwam
het werk waar zij mee bezig was te beëindigen, kwam haar schoondochter
en hielp haar de laatste hand aan alles te leggen, want zij was er erg
op gesteld dat alles in huis er netjes uitzag.
Margherita beschouwde haar schoonmoeder echt als de heerseres van
het huis. Zij vereerde haar als haar eigen moeder, gehoorzaamde haar in
alle opzichten en raadpleegde haar in alle aangelegenheden. Wanneer zij
van mening verschilden, was zij bereid, haar eigen opvatting aan die van
de oudere vrouw te onderwerpen. In alles waarvan zij wist dat het haar
plezier zou doen, deed zij haar best haar tevreden te stellen. Ze maak
te ook lekkere hapjes voor haar klaar, waarvan ze kon vermoeden dat die
haar groot plezier zouden doen. Overdag in de winter, wanneer haar werk
het haar veroorloofde, ging zij vrijwillig bij haar zitten om haar ge-
zelschap te houden.'s Nachts, wanneer het lijden van de oude vrouw erger
werd, waakte Margherita en wijdde meer dan kinderlijke zorg aan haar.
Als zij naar de markt ging, en dat gebeurde bijna iedere week, kwam zij
nooit naar huis zonder voor de oude grootmoeder iets mee te brengen ten
teken dat zij aan haar gedacht had, zoals lekkere macaroni voor de soep,
fijn brood, beschuit of vroeg fruit.
Deze eerbied voor de grootmoeder eiste Margherita eveneens van de
kinderen, onbegrensd en onder alle omstandigheden. Zij was gewoon tegen
hen te zeggen: "Jullie moeten grootmoeder nog stipter gehoorzamen dan
mij." En zij was onverbiddelijk wanneer zij op een of andere manier te
kort geschoten waren in eerbied of gehoorzaamheid.

5.8 Page 48

▲back to top
- I/45 -
Hoe welwillend zij voor haar kinderen ook was, toch koos zij nooit
partij voor hen tegenover de oude vrouw, nooit gaf zij hun gelijk, wan-
neer hun grootmoeder hen in het ongelijk stelde. Een kastijding die
grootmoeder hun gaf was steeds terecht gegeven, en in geen geval ver-
hinderde of verzachte zij de straf van de schuldige, of zocht zij een
onbezonnen goedmoedigheid tegenover de strengheid van de grootmoeder te
stellen.
Deze volmaakte harmonie was noodzakelijk voor de goede opvoeding
van de kinderen, omdat heel de leiding van het huishouden op moeder
Margherita neerkwam. Zij alleen had de zorg voor de bebouwing van het
land en voor alle inkopen en verkopen. Met mannelijke moed verrichtte
zij niet alleen al het werk op het land dat gewoonlijk aan vrouwen toe-
vertrouwd wordt, maar zij onderwierp zich vrijwillig aan al het andere,
zwaardere en vermoeiender werk dat in de regel door mannen wordt ver-
richt. Haar broer Michele was niet weigerachtig zijn zuster hulp te
verlenen; maar dikwijls, wanneer zij een beroep op hem deed, kon hij
niet komen omdat hij door zijn eigen arbeid in beslag genomen werd. Dan
hooide Margherita of ploegde de akker, zaaide, oogstte, zette het graan
aan schoven, laadde het op de wagens, bracht het naar de dorsvloer,
bouwde de mijten, dorste en bracht het graan naar de graanzolder. Aan
het hoofd van de mannen die als dagloners in dienst genomen werden, liet
zij deze zich dodelijk vermoeien door haar voorbeeld, want die wilden
zich niet door een vrouw laten overtreffen. Antonio verleende haar bij
die werkzaamheden niet veel hulp. Moeder Margherita moest dus dikwijls
van huis wegblijven; zij maakte zich daar echter een zorgen over, in de
zekerheid dat haar kinderen goed beschermd waren. In de grootmoeder had
zij een machtige hulp bij de opvoeding en zij vond in haar ook een hart,
dat bereid was haar op iedere mogelijke manier en met dezelfde middelen
bij te staan. Wij hebben al gezegd, dat Margherita in het huis hetzelfde
opvoedingssysteem had aangetroffen, waar zijzelf mee grootgebracht was.
De grootmoeder die dus dikwijls verplicht was in haar leunstoel te
blijven zitten, regelde en beredderde alles alleen met haar woorden;
haar kleinkinderen koesterden voor haar de grootste eerbied. Alles wat
zij wenste was voor hen een onwrikbare wet. Zij was een vrouw met een
uiterst zachtmoedige manier van optreden, en heel fijngevoelig van aard,
maar van een onbuigzame onverbiddelijkheid wanneer het erom ging, dat
degene die gefaald had ook zijn fout zou erkennen. Wanneer een van de
kleinkinderen iets misdeed, als de moeder afwezig was, dan deed zij niet
alsof zij niets merkte, gaf niet toe, maar riep de schuldige bij zijn
naam: "Haal me die roe eens even."
"Wilt u me dan slaan?"
"Juist. Kom, hier ermee." - De jongen ging en haalde de roe.
"Nu, kom hier." De jongen ging naast haar staan.
"Maar grootmoeder, ik ben niet begonnen met die ruzie, ik ben niet
ongehoorzaam geweest."
"Mooi. In plaats van één slag met de roe zal ik je er dus twee
geven."
"Grootmoeder, vergeef me!"
"Daar neem ik geen genoegen mee!"
"Grootmoeder, ik heb ongelijk en zal het niet meer doen."
En dan biechtte hij op in welk opzicht hij in gebreke was gebleven.
"Vind je werkelijk dat je in het ongelijk bent?"
"Jawel, grootmoeder!"

5.9 Page 49

▲back to top
- I/46 -
De grootmoeder had dan de hand al opgeheven als de kleine schulde-
naar aarzelde met zijn antwoord, maar bij de woorden: "Vergeef me, ik
heb ongelijk"! trok zij ze terug. "Ga", zei ze dan, "zet de roede weer
op haar plaats en laat zoiets niet meer gebeuren." - Over het algemeen
liepen die bedreigingen steeds daarop uit, omdat de kinderen, wetende op
welke manier zij de straf kon- den ontlopen, gauw openhartig hun schuld
bekenden.
Slechts zelden gebeurde het dat er geslagen werd, en dan was het
nog slechts een slag of twee met de roede, die zeker geen pijn konden
doen; maar het idee van de kastijding alleen al was voldoende om de
gestrafte die er zich wel voor wachtte ook maar een stap achteruit te
doen, aan het huilen te brengen. Godsdienstige vrouw als zij was, kende
zij de les van de pastoor van buiten: "Wees niet spaarzaam met het
straffen van uw kind; slaat gij hem met de stok, hij zal er niet van
sterven. Gij slaat hem met de stok, maar redt zijn ziel van de ood."(1)
De grootmoeder kon nauwelijks van haar stoel opstaan, en wanneer
aan de kinderen wel eens gevraagd werd: "Waarom gaan jullie naar groot-
moeder toe, wanneer er geroepen wordt om jullie te straffen? Waarom
lopen jullie niet weg? Zij zou jullie toch niet kunnen inhalen?" dan
antwoordden zij enkel en alleen: "Om moeder geen verdriet te doen!"
Op zekere dag miste de grootmoeder wat fruit dat zij bewaard had,
en de verdenking viel op de jongste van haar kleinkinderen. Zij riep hem
bij zich: "Giovanni!" Deze, die onschuldig was aan de diefstal, liep
opgewekt naar haar toe; maar met een ernstig gezicht zei zij tegen hem:
"Haal me die roe eens die ik daar in de hoek zie." De kleine jongen
gehoorzaamde verward, maar wetend hoe de vork in de steel stak zei hij:
"Grootmoeder, ik gehoorzaam, maar weet wel dat ik niet degene ben die
die vruchten heeft weggenomen."
"Mooi", hernam zij, "zeg me dan maar wie dat gedaan heeft, dan zal
ik je de roede besparen."
"Ik zal het u zeggen, maar dan moet u me beloven, dat u de schul-
dige niet zult straffen."
"Dat zal ik doen. Breng de boosdoener hier, en als hij me vergif-
fenis vraagt en de roede voor me gaat halen en dus behoorlijk inziet dat
hij straf verdiend heeft, zal ik het hem vergeven." De kleine jongen
gaat naar zijn grote broer toe, die toen al ongeveer 15 jaar was, en die
hij geen kwaad hart toedroeg omdat deze hem zo kwaad aankeek, en vertel-
de hem wat er gebeurd was. Antonio, die al op het veld werkte, vond de
bewering van de grootmoeder een beetje belachelijk. Als een kind van zes
jaar gestraft te worden, leek hem een ietwat vreemde vernedering. Hij
haalde dus even de schouders op met een gebaar alsof hij zeggen wilde:
"Wat een onzin!" Maar Giovannino drong aan: "Kom nu, kerel, verzet je nu
niet tegen de wil van grootmoeder. Ze is er erg op gesteld dat haar ge-
zag wordt geëerbiedigd en zal het niet zo erg vinden. En ook moeder zal
zo erg kwaad zijn. Het is wel waar dat je al zo groot bent, maar daarom
hoef je nog niet minder eerbiedig te zijn tegenover grootmoeder." - Zijn
broer gaf toe en met een: "Goed, laten we gaan", nam hij de roede,
(1) Spreuken, 23, 13-14.

5.10 Page 50

▲back to top
- I/47 -
bracht ze naar zijn grootmoeder en bromde een: "Ik zal het niet meer
doen", met een gezicht dat beslist niet de nederigheid van een kartui-
zernovice weerspiegelde. De grootmoeder toonde zich echter tevreden met
deze manier van doen, nam hem zachtmoedig bij een arm en zei tegen hem:
"Beste jongen, onthoud dat, wanneer er meer mensen sterven door de
vraatzucht dan door het zwaard, het ook waar is, dat er meer naar de hel
gaan door begerigheid en haar gevolgen dan door welke andere zonde ook."
Giovanni intussen maakte van deze volmaakte overeenstemming tussen
zijn moeder en zijn grootmoeder de grondslag voor de noodzakelijke en
onschatbare eensgezindheid tussen de oversten van een huis, ten bate van
de opvoeding der jongens. Wanneer er naijver, wrok, verschil van mening,
niet met elkaar overeenstemmende methoden bij het handhaven van de tucht
zich deden gelden, mocht dat geen ongunstige gevolgen hebben voor de
pupillen en het gezegde bewaarheid worden: dat een verdeeld rijk onge-
lukkig is.

6 Pages 51-60

▲back to top

6.1 Page 51

▲back to top
- I/48 -
H O O F D S T U K IX.
MARGHERITA MAAKT HAAR KINDEREN VERTROUWD MET REINHEID,
BEDACHTZAAMHEID EN MET EEN HARD EN VERSTORVEN LEVEN.
Behalve schoonheid van ziel en volgzame, voortdurende ijver, steeds
door daden vergezeld, eiste Margherita van haar kinderen ook dat zij
ordelijk zouden zijn en zindelijk op hun persoon. Deze voorzorg was
geheel volgens de geest des Heren: "Eet met vreugde uw brood en drink
met blijdschap uw wijn, terwijl uw daden God aangenaam zijn. Wees zinde-
lijk op uw kleren en laat, naar het voorbeeld der vaderen, geen zalf
ontbreken aan uw hoofd." (1) Daarom droeg Margherita, zodra de kinderen
acht of tien jaar oud geworden waren, er niet alleen zorg voor hen zin-
delijkheid bij te brengen, maar ook deed zij haar best hen acht te doen
slaan op een zekere verfijning in hun kledij. 's Zondags deed zij hen
mooiere kleren dragen, verzorgde hun haar, waarvan zij de natuurlijke,
weelderige krullen met een lintje keurig samenbond. Dan nam zij hen bij
de hand en ging met hen naar de Mis. Soms stemde zij erin toe, dat Anto-
nio voor hen uitging, doch met kleine passen, zodat zij hem niet uit het
oog verloor. Degenen die zij tegenkwamen, vooral de moeders, bleven
staan om Margherita hun compliment te maken: "0, wat een lieve kinde-
ren", zeiden ze, "het lijken wel engeltjes." Margherita genoot van die
lofprijzingen. Diep in haar hart, maar op een edeler wijze, voelde zij
in haar hart de genegenheid weerklinken die op zekere dag door de moeder
van de Gracchen tot uitdrukking werd gebracht tegenover de Romeinen die
vroegen haar juwelen te mogen zien, en die toen, haar kinderen tonend,
voor antwoord gaf: "Ziehier mijn juwelen!" - Voor Margherita waren de
kinderen haar schat, haar sieraad, haar glorie.
Onderweg naar de kerk, temidden van het steeds toenemend aantal
mensen, zagen de kinderen sommige oude lieden, die in die tijd nog een
lange, glanzende met een band samengebonden vlecht droegen: "Mama"!
zeiden ze dan: "kijk Giacomo daar eens - dat was de nestor van het dorp,
- wanneer krijgen wij ook onze haren zo samengevlochten op de rug?"
"Jullie hebben aan jullie krullen genoeg, waarmee Onze-Lieve-Heer
jullie heeft uitgedost. Jullie willen er toch goed uitzien, is het
niet?"
"Wel, natuurlijk?"
"Welnu dan, luister! Weten jullie ook waarom ik jullie die mooie
kleren laat aantrekken? Omdat het zondag is en omdat dàt de juiste ma-
nier is om naar buiten te laten zien hoe verheugd iedere christen op
deze dag moet
(1) Ecclesiasticus, 9, 7-8.

6.2 Page 52

▲back to top
- I/49 -
zijn, en vervolgens omdat ik wil hebben dat de netheid in de kledij een
beeld geeft van de schoonheid van jullie ziel. Wat zou men eraan hebben
mooie kleren te dragen, als de ziel bevlekt zou zijn door de zonde?
Zorgt er daarom dus voor, dat jullie de lofprijzing van God verdienen en
niet die van de mensen, die jullie alleen maar eerzuchtig en verwaand
maken. God kan de eerzuchtigen en verwaanden niet uitstaan en straft
hen. Hij heeft gezegd dat jullie engelachtig zijn; en jullie moeten in
het bijzonder engelachtig zijn wanneer we naar de kerk gaan, en geknield
blijven zitten, zonder te willen omkijken, zonder te praten, en bidden
met gevouwen handen. Jezus Christus in het Sacrament zal tevreden zijn
als hij jullie zo godvruchtig voor zijn tabernakel zal zien zitten en
jullie zegenen."
Met zulke lessen in netheid en goed gedrag, wist zij eerbied af te
dwingen voor zichzelf en de anderen. Toen Giovanni op latere leef-tijd
gekomen was, had hij zo'n voorliefde voor nette kleren, dat men bij hem
geen vlekje bespeurde en hij zich vrijwillig onderwierp aan het ongemak
van een herhaald nazien van zijn habijt en mantel, en zodoende overal
kon verschijnen, in elk paleis of huis, en hij aan ieder gesprek kon
deelnemen, en bij de meest kieskeurige mensen een graag geziene gast
was. De uiterlijke orde in zijn persoonlijke verschijning was een aan-
duiding van de bewonderenswaardige orde die er in zijn ziel en geest
heerste.
Hij had moeder Margherita als raadgeefster, die bij al haar kinde-
ren de gewoonte aankweekte, onder alle omstandigheden na te denken bij
wat men deed, omdat de onachtzaamheid, ook wanneer zij van onschuldige
aard is, de bron is van geestelijke en materiële schade. Giovanni was
acht jaar, en op zekere dag, terwijl zijn moeder naar een dorp in de
buurt gegaan was om boodschappen, kwam hij op het idee iets te nemen
dat ergens bovenop stond. Daar hij er niet bij kon, nam hij een stoel,
klom daar op en stootte tegen een bak die met olie gevuld was. De bak
viel op de grond aan stukken. Geschrokken probeerde de jongen het onge-
luk te herstellen door de verspreide olie op te vegen; maar daar hij
inzag dat hij de vlek en de verspreide geur niet zou kunnen wegnemen,
bedacht hij wat hij doen zou om zijn moeder gunstig te stemmen. Hij
maakte een roe van een stuk van een heg, rafelde de takjes zo goed moge-
lijk uit elkaar, haalde er op verschillende plaatsen de groene bast af,
en versierde het geheel zo goed mogelijk. Toen het ogenblik gekomen was,
waarop hij wist dat zijn moeder zou terugkeren, liep hij haar tegemoet
tot helemaal aan het eind van het dal en nauwelijks was zij tot bij hem
gekomen of hij zei: "Wel, mama, hoe gaat het ermee? Hebt u een mooie
wandeling gehad?"
"Zeker, jongenlief! En hoe is het met jou? Ben je vlijtig geweest?
Ben je braaf geweest?"
"0, mama! Kijk maar eens hier!" En hij overhandigde haar de roede.
"0, beste jongen! Die had je niet voor me hoeven te maken!"
"Toch wel, ik heb eigenlijk verdiend dat u me straf geeft."
"Wat is er dan gebeurd?"
"Ik ben op een stoel geklommen, en heb toen per ongeluk de kan met
olie gebroken. Omdat ik weet dat ik straf verdiend heb, heb ik u de
roede maar meegebracht, dan kunt U me ermee op mijn nek geven, dan hoeft
u er geen te gaan zoeken." - Intussen overhandigde Giovanni de geheel

6.3 Page 53

▲back to top
- I/50 -
versierde roede en keek zijn moeder op een slimme, aarzelende en grappi-
ge manier recht in het gezicht. Margherita keek van haar zoon naar de
roede en lachend om die kinderlijke slimmigheid, zei ze ten slotte tegen
hem:
"Het ongeluk dat je overkomen is, spijt me heel erg, maar daar ik
uit je manier van doen kan opmaken, dat je onschuldig bent, schenk ik je
vergiffenis. Onthoud echter altijd goed wat ik je zeg. Voordat je iets
doet, moet je altijd aan de gevolgen ervan denken. Als je eerst goed had
opgelet, of er niets was wat je zou kunnen breken, zou je voorzichtiger
opgestapt zijn en om je heen gekeken hebben, en dan zou er niets gebeurd
zijn. Weet je niet, dat wie in zijn jeugd lichtzinnig is ook onnadenkend
zal blijven, als hij groot geworden is en op die manier veel onaange-
naamheden veroorzaakt en misschien ook nog ertoe komt God te beledigen?
Denk dus na!" - Die vermaningen herhaalde zij telkens als het nodig was
en in de overtuigende termen, nodig om de kinderen voor de toekomst
waakzamer te doen zijn.
"Verstandig is wie naar berisping luistert."(1) En deze wijsheid
leerde hem eveneens geen berispingen te verdienen en zich eraan te
onderwerpen als ze verdiend zijn en in nederigheid en ernst de gevolgen
ervan te vermijden. Maar ziet men in dit onbeduidende voorval niet al in
hem een flits van dat christelijke beleid, dat hij, met de eenvoud van
de duif en de voorzichtigheid van de slang, zo vaak moest toepassen om
zijn instituten te verdedigen en de netten te verscheuren die zijn te-
genstanders hem spanden, zonder dat hij hen tot zijn vijanden maakte?
Letten wij hier ook op het verschil tussen Margherita en zoveel
andere ouders die, terwijl ze hun kinderen niet weten op te voeden in
liefde voor orde en netheid, en hun zelf ook het voorbeeld geven van
slordigheid en onbeheerst gedrag, dan bij het minste of geringste ver-
grijp in woede ontsteken en om wille van een scheur in de kleren of een
omgevallen stoel, tegen hun kinderen uitvallen, en hen slaan, als-of ze
zich aan iets heel ernstigs hadden schuldig gemaakt! En deze sidderen en
beven, huilen, worden kwaad en krijgen een hekel aan hun ouders en komen
uiteindelijk in verzet tegen het gezag van vader of moeder. Er wordt
niet aan gedacht dat men op die manier ook de morele zin van de kinderen
doet ontaarden. De ouders dulden dat hun kinderen liegen, vechten, onge-
past praten en ongehoorzaam zijn, of bestraffen dat alles hoogstens met
te grote zachtmoedigheid, terwijl zij een klein ongelukje van stoffelij-
ke betekenis bestraffen met een stortvloed van woedende woorden en sla-
gen die dikwijls een ergernis en een belediging zijn voor God. Wat een
hoogmoed, een klein ongelukje gelijk te stellen met of hoger te schatten
dan een inbreuk op de wet des Heren?
Hoewel Margherita echter heel veel van haar kinderen hield, gaf zij
hun nimmer blijk van een te vertroetelende genegenheid. Integendeel, zij
droeg er zorg voor hen vertrouwd te maken met een sober, moeizaam en
hard leven. Daar zouden ze flink van worden. Van lange marsen werden zij
niet vermoeid; afstanden telden zij niet. Toen hij in het Convent was,
vertrok Giovanni dikwijls 's middags om twee uur uit Turijn en kwam 's
avonds om acht uur rustig in Castelnuovo d'Asti aan.
(1) Spreuken 15,5.

6.4 Page 54

▲back to top
- I/51 -
Bij de maaltijden wilde zij niet dat zij een toespijs aten, geen
fruit, hoewel ze dat zelf kweekten, geen koffie met melk. Zij sneed een
stuk brood voor hen af en wilde dat zij dat zo, droog, opaten. Zij
voedde hen zo op, dat zij het gemis van iets bij de boterham niet voel-
den. Zo handelde ze ook tegenover Giovanni, als hij van school met
vakantie thuiskwam, ook toen hij al geestelijke geworden was.
Evenals hij in het seminarie een stromatras gebruikte, maakte zij
voor hem thuis eveneens een eenvoudige en harde matras gereed en zei:
"Het is beter dat je je eraan went wat ongemakkelijk te slapen: we
wennen zo gauw aan gemak." En gedurende de vier vakantieweken diende
deze matras hem steeds tot bed. Van haar zoon zelf verlangde zij dat hij
de matras in een deken zou wikkelen en opbergen tot het begin van het
nieuwe schooljaar. "Men weet nooit wat er in de toekomst van je worden
kan", zei ze herhaaldelijk tegen hem: "wie weet welk lot de Voorzienig-
heid voor je heeft weggelegd; daarom is het goed dat je eraan gewoon
bent wat sober te leven."
Ook in de duur van de slaap verlangde zij dat hij zich enige ver-
sterving zou opleggen. "Omdat", zoals zij zei, "een slapend mens geen
vissen vangt." Heel dikwijls wanneer zij zich ontfermd hadden over een
arme zwerver die vergeefs ergens onderdak gezocht had, deed zij hem tot
een heel laat uur opblijven. En 's morgens, zodra de zon was opgegaan,
maakte zij hem wakker en verlangde dat hij direct uit de veren kwam.
Soms onderbrak zij zelfs bij verschillende gelegenheden in de loop van
de nacht haar slaap om een of andere gebrekkige in de woningen in de
buurt te gaan helpen. Op die manier raakte Giovanni eraan gewoon, de
avonden niet te lang te vinden en zich te vervelen. Wanneer zijn moeder
vond dat Giovanni in de loop van de nacht niet voldoende geslapen had,
zond zij hem slapen gedurende de warme uren van de dag. Giovanni gehoor-
zaamde. Hij nam plaats op een bankje dat bij de tafel stond, en legde
zijn hoofd op zijn armen; maar kon de slaap niet vatten.
"Maar slaap dan toch, Giovanni, slaap", zei Margherita tegen hem.
"Ja, mama," antwoordde het kind, "ziet u dan niet dat ik slaap!"
En dan deed hij de ogen dicht. Moeder Margherita hernam: "Zie je, kind,
ons leven is zo kort, dat wij maar weinig tijd hebben om goed te doen.
Al de uren, die wij aan nodeloze slaap besteden, is verloren tijd voor
het paradijs. Al de minuten die wij aan nutteloze rust kunnen ontnemen,
is een verlenging van ons leven, want de slaap is een voorafbeelding van
de dood. Hoeveel goede werken kunnen we in die minuten niet doen en
hoeveel verdiensten vergaren!" Haar vermaning was als een echo van het
goddelijke woord: "Doe al wat u te doen staat goed, want geen werk, geen
overleg, geen wetenschap, geen wijsheid bestaat in het rijk der doden,
waar gij heen zult gaan."(1)
En wij zullen later zien hoe Giovanni voortdurend zijn tijd wist te
benutten.
(1) Ecclesiasticus 9,10.

6.5 Page 55

▲back to top
- I/52 -
HOOFDSTUK X
EEN SLECHT HANDELTJE - DE GESTOLEN KALKOENEN EN EEN LES IN
VOORZICHTIGHEID - DE BEWAKING VAN DE WIJNGAARD -
DE KWELGEEST EN HET MOEDIGE KIND
Menigeen zullen de dingen die we in dit hoofdstuk gaan beschrijven
van weinig belang voorkomen, maar toch meen ik ze niet te mogen wegla-
ten, omdat ze steeds beter de manieren doen blijken waarmee Margherita
te werk ging bij de opvoeding van haar kinderen. Giovannino was pas vijf
jaar en leidde met Giuseppe een kleine troep kalkoenen naar de wei. Nu
kwam daar een geslepen man voorbij, en toen deze de twee argeloze kinde-
ren in het oog kreeg, kwam de gedachte bij hem op hen een kalkoen af te
zetten. Daarom kwam hij naar hen toe en zei: "Willen jullie me een kal-
koen verkopen?"
De twee kinderen keken elkaar aan, want het leek hun een mooie ge-
legenheid dat hij hun een middel aan de hand deed om voor koopman te
spelen en geld te verdienen. En de ander stelde voor: "Ik geef jullie
vijf stuivers."
"Vijf stuivers"! riepen zij uit. Het leek hun een enorme som. Daar-
om namen ze, zonder er verder bij na te denken, de vijf stuivers in
ontvangst, terwijl de schelm de vetste kalkoen uit de troep nam en zich
haastig uit de voeten maakte. De twee jongens renden spoorslags en bui-
ten adem naar hun moeder: "Mama! mama! We hebben een kalkoen verkocht!"
"Zo"! antwoordde hun moeder die een dergelijke mededeling aller-
minst verwachtte.
"En we hebben er flink voor laten betalen! Vijf stuivers!" En ze
legden het geld triomfantelijk in de palm van haar hand! Moeder Marghe-
rita kon haar ogen niet geloven: "Dat is me wat moois!" riep ze uit.
"Vijf stuivers voor een kalkoen! Dat is een mooi handeltje wat jullie
daar gedreven hebben! Weten jullie dan niet dat ik er op zijn minst
vier-en-een-halve lire voor zou kunnen krijgen? Die man is een deugniet,
en hij heeft jullie opgelicht!"
De twee kinderen stonden als versteend bij die woorden. Versla-gen
en op vergelding belust zetten ze het hals over kop weer op een lopen,
thans op zoek naar de koper. En hun moeder had goed roepen: zij luister-
den niet en verdwenen, de een in deze, de ander in die richting de heu-
vels in. Om op zoek te gaan naar die ene kalkoen, dachten zij er geen
ogenblik aan, dat zij de hele troep die hun was toevertrouwd, op genade
of ongenade overleverden aan de eerste de beste voorbijganger. Hun moe-
der, die van boven uit het raam alles gezien had, riep de hulp van een
paar buurlui in en dreef de kalkoenen, die zich al begonnen te ver-
spreiden, op en sloot ze in het hoenderhok. Intussen keerden de twee

6.6 Page 56

▲back to top
- I/53 -
jongens die, zoals te voorzien was, niet gevonden hadden wie ze zochten,
met lood in de schoenen en gebogen hoofd terug, ontdaan van bezorgdheid
en bezweet; maar nauwelijks waren ze op het weiland gekomen, of men
stelle zich voor hoe ze zich voelden toen ze tot de ontdekking kwamen
dat al de andere kalkoenen verdwenen waren. Zij keken rond, maar nergens
viel een levend wezen te ontdekken. Zij keken naar het huis en ook daar
was niemand te zien. Ze dachten niet anders, dan dat ook deze kalkoenen
geroofd waren; hoe zij zich innerlijk voelden toen zij de weg naar huis
insloegen valt niet te beschrijven. Nauwelijks hadden ze een voet over
de drempel gezet of ze riepen luidkeels: "Mama, de kalkoenen zijn er
niet meer!"
Margherita keek hen glimlachend aan. "Waarom lacht u?"
"Omdat ik de kalkoenen zelf teruggehaald heb, en omdat jullie alles
doen zonder erbij na te denken. Vertrouw een andermaal niet op jullie
eigen oordeel, maar vraag om raad aan iemand die het beter weet dan jul-
lie, dan hoeven jullie naderhand geen spijt te hebben. Dan verkopen
jullie geen kalkoen voor vijf stuivers, en gaan jullie er niet tussen
uit, op gevaar af ai de andere kwijt te raken. En wat zouden jullie wel
gedaan hebben als jullie, kleine jongens die je bent, de rover hadden
gevonden?"
Ik kan niet nalaten hier op te merken: wie had ooit kunnen denken,
dat de goddelijke Voorzienigheid Giovannino voorbestemde om schatbewaar-
der te worden en geweldige sommen te beheren, bestemd voor zoveel ver-
schillende werken van liefdadigheid?
Enige tijd daarna kwam Giovanni tot de ontdekking dat er een van de
kalkoense hanen, waar hij op moest passen, uit de wei ontbrak. Hij had
niemand gezien die in de buurt was gekomen om de haan te stelen; maar
toen hij achter zich keek, kreeg hij zo'n baardige kerel in het oog,
fors van bouw, en die zijns weegs ging met de onverschilligheid van
iemand die niet in het minst belangstelde in de kleine herder. Maar de
kleine herder had nagedacht en was voor zichzelf tot de slotsom gekomen
dat niemand anders de dief kon zijn dan deze. Maar niets wees erop hoe
de man de ontbrekende kalkoen had meegenomen. Toch was Giovanni zo
overtuigd, dat hij de weg opsprong, de man tegemoet liep en hem met de
moed van iemand die zeker is van zijn zaak toeriep: "U komt hier niet
langs, als u me de kalkoen niet teruggeeft."
De vreemdeling keek de kleine durfal nors aan: "Het is je zeker in
het hoofd geslagen, wel? Laat me maar gauw door en goedendag!"
Waarop Giovanni: "Hebt u me niet verstaan? Kom op met die kalkoen?
Ik heb u gezegd dat u me bestolen hebt."
De vreemdeling knoopte zijn jas los: "En waar denk je wel, dat ik
die verborgen heb?"
Giovanni liet zich niet van zijn stuk brengen: "U kunt ze niet bij u
hebben, maar ik zeg u dat ik ze terug wil hebben."
Waarop de ander: "Ik zie dat je van grapjes houdt, dat geeft geen
pas. Ik heb overigens geen zin om mijn tijd met je te verdoen." En met
die woorden liep hij door. Maar Giovanni sprong weer voor hem: "Nee u
komt niet weg voordat u me de kalkoen hebt teruggegeven, anders zal ik

6.7 Page 57

▲back to top
- I/54 -
zo hard mogelijk roepen "houd de dief"! en als er niemand is, zal ik me
aan uw benen vastklampen, maar ik laat u niet weggaan."
En de man ging, bij het zien van zoveel vastberadenheid en vrezend
dat hij ontdekt zou worden, rechtstreeks naar een naburige haag en trok
uit een greppel een zak te voorschijn, waarin hij de kalkoen verborgen
had. Hij was van plan geweest, 's avonds daar terug te keren en als er
niemand meer was, rustig met zijn buit te vertrekken. Van de nood een
deugd makend zei hij echter: "Alsjeblieft, ik had alleen een grapje met
je willen uithalen, om te zien of je zou merken dat er een haan weg
was."
Met die woorden gaf hij hem de kalkoen terug.
"Goed", zei Giovanni tot slot, "nu kunt u uw gang gaan, maar maak
een volgende keer zulke grapjes niet meer, want dat zijn geen behoor-
lijke grapjes."
's Avonds ging Giovanni naar huis om zijn moeder van zijn dappere
daad te vertellen. Een andere moeder zou de vrijmoedigheid van haar zoon
geprezen hebben en tegen de dief te keer gegaan zijn en de hele buurt
van de gebeurtenis op de hoogte gesteld hebben. Margherita echter vond
dat haar zoon te ver gegaan was en zei tegen hem: "En wanneer hij het nu
per toeval eens niet geweest was, die de kalkoen wegnam, dan zou je
lelijk tegen de lamp hebben kunnen lopen, hij zou zich beledigd gevoeld
hebben en je een behoorlijk pak rammel hebben gegeven."
"Maar ik was er zeker van dat hij me bestolen had! Er was niemand
anders, en de kalkoen had ik een paar ogenblikken van tevoren nog
gezien."
"Ook al zag je niemand, dan was dat nog geen reden om hem direct te
beschuldigen. Een ander had ook naderbij kunnen sluipen en zich daarna
achter een boom of in een greppel kunnen verstoppen."
"Als ik dat allemaal had moeten beredeneren, zou de kalkoen verlo-
ren geweest zijn."
"Och, luister jongen: dat zou niet zo een erg groot verlies ge-
weest zijn weet je, ik doe niet veel moeite om voor mijn rechten op te
komen, wanneer ik daardoor gevaar loop de naastenliefde of de vrede met
mijn buren te verstoren. Voor een tros druiven of voor een beetje fruit
dat men van mij steelt, ben ik niet van plan met iemand ruzie te maken.
Men moet doen wat er gedaan moet worden, maar overigens zal door bepaal-
de kleinigheden de wereld niet vergaan."
"Dus u zou alles laten wegslepen, zonder uw beklag te doen?"
"Rustig; wanneer het welzijn van mijn gezin op het spel zou komen
te staan, zou je wel eens zien dat ik een vrouw ben die op haar rechten
staat."
"Maar ziet u dan niet in dat die man bovendien zo brutaal was, dat
hij er ook nog bij begon te liegen?"
"Wie zegt je, dat dat een leugen was? Hij kan best een grapje met
je hebben willen uithalen. Jij hebt het bewijs van het tegendeel niet
geleverd."
"Hm. Hm"! bromde Giovanni een beetje ongelovig.
"Maar goed: al mocht hij ook schuldig zijn geweest, dan had je zijn
verontschuldiging toch wel kunnen aanvaarden en hem de beschaming bespa-

6.8 Page 58

▲back to top
- I/55 -
ren. Overigens zou ik je erop willen wijzen dat je laatste woorden
teveel gezegd waren. Van het ogenblik af dat je erin geslaagd was de
kalkoen terug te krijgen, was er niet meer nodig."
"Dus heb ik verkeerd gedaan?"
"Dát zeg ik niet; je bedoeling was goed en je hebt je doel bereikt.
Zorg er echter voor dat je niet met de anderen over de zaak spreekt; en
als je die man nog eens mocht tegenkomen, laat hem dan merken dat je
alles vergeten bent. Denk eraan dat het hebben van een enkele vijand er
al een te veel is."
Niettemin, al betoonde Margherita zich dan ook een ware meesteres
in voorzichtigheid, zijzelf was het toch ook, die door haar voorbeeld
haar kinderen had leren moedig te zijn. In dat opzicht moge hier een
aardige anekdote volgen.
In een van die jaren werd er geklaagd over een schaarse druiven-
oogst en werden ze tegen de tijd van de pluk met grote waakzaamheid door
de boeren omringd. Inderdaad slopen er 's nachts soms dieven rond om de
wijngaarden te plunderen en hun eigen kelders ten koste van anderen van
wijn te voorzien.
Moeder Margherita die in een afgelegen, door bossen omgeven huis
woonde, en alleen was met drie jongens, bevond zich niet bepaald in
omstandigheden om degenen die zich aan haar bezit wilden vergrijpen van
haar huis en hof af te houden. Zij verkeerde dus aanhoudend in gevaar,
op een goede morgen het voornaamste deel van haar bron van inkomsten
verdwenen te zien. Enkele wijnstokken die langs de weg groeiden waren
door boosdoeners al van hun last beroofd. Zij had echter iets onzegbaar
mannelijks in haar manier van denken en doen, waardoor zij zich door
niets liet afschrikken. Op zekere dag zag zij een man langs haar wijn-
gaard lopen, alsof hij alleen maar een wandelingetje wilde maken, maar
zij zag dat hij nu en dan de haag en de kant van haar terrein gadesloeg
alsof hij bestudeerde hoe hij een doorgang zou kunnen vinden. Marghe-
rita was erop bedacht dat deze man in de komende nacht zou toeslaan en,
gewaarschuwd als zij was, riep zij haar kinderen bij zich en zei: "Ik
vrees dat men vannacht onze druiven zal willen stelen: we moeten dus op
onze hoede zijn. Jullie mogen echter geen woord zeggen en een diep stil-
zwijgen bewaren, maar zodra ik een teken geef beginnen jullie met zoveel
mogelijk herrie te schreeuwen van: "Houdt de dief! Houdt de dief!"
Het werd een donkere nacht. Margherita kwam uit de deur van haar
woning, en zonder enig licht te maken ging ze met haar kinderen op de
grond zitten, de jongens om haar heen. Er verliep enige tijd en plot-
seling verschijnt er een donkere schaduw achter in de wijngaard, kruipt
om de haag heen en komt dan het terrein op en blijft eindelijk staan.
Margherita keek toe. Alles was stil. Haar zwijgende kinderen wachtten
alleen maar op het teken dat zij zou geven. De man had al een tros drui-
ven te pakken, toen Margherita uitriep: "Ongelukkige! Wil je naar de hel
gaan ter wille van wat druiven?" - En de drie kinderen meteen aan het
brullen: "Een dief, een dief, houdt de dief, gauw, gauw, gendarmen!
Daarginds; daar is de dief! Vooruit, gendarmen, vooruit!" En door de
ijzeren vuurtangen en kolenschoppen tegen elkaar te slaan, maakten ze
een herrie van de andere wereld. Bij dat onverwachte geschreeuw liet de
dief, buiten zichzelf van schrik, de druiven voor wat ze waren, holde de

6.9 Page 59

▲back to top
- I/56 -
heuvel af en verdween, na echter eerst nog hals over kop in een greppel
gevallen te zijn. Tevreden over haar overwinning zei Margherita tegen de
kinderen: "Zien jullie dat, ook zonder geweren hebben we de rovers op de
vlucht gejaagd." Allen lachten hartelijk. De dief viel echter enige tijd
later wegens andere diefstallen, in de handen van het gerecht en moest
voor verscheidene jaren de gevangenis in.
Op die manier gewoon geworden, geen vrees invloed op zijn gemoed te
laten uitoefenen, wist Giovanni die koelbloedigheid te bewaren die hij
later zo zeer nodig zou hebben in verschillende wisselvalligheden en ge-
varen, die hij in zijn lange leven zo veelvuldig zou ontmoeten. Onge-
twijfeld werd hij door een bovennatuurlijke beweegreden bezield; maar de
deugd in een hart dat van jongs af gewoon is nauwgezet te zijn, is als
een vurige likeur in een breekbare karaf; er is een wonder voor nodig
wil zij niet breken. Van Gio-vanni kon men in waarheid zeggen wat zo
juist in het boek Ecclesiasticus wordt opgemerkt: "Komt de vader te
sterven, dan is het als was hij niet gestorven, want zijn zoon, zijn
evenbeeld laat hij achter... En bij zijn sterven is hij niet bedroefd.
Want hij laat iemand na, die hem op zijn vijanden wreekt en de plicht
van dankbaarheid nakomt aan zijn vrienden."(1) En moest Giovanni niet
een wachter worden in de wijngaard des Heren; een van de verdedigers
van zijn huis?
Een ander bewijs van onverschrokkenheid gaf Giovanni enkele jaren
daarna. Moeder Margherita had er zich steeds wel voor gewacht haar kin-
deren angstaanjagende geschiedenissen te vertellen die hun fantasie
zouden prikkelen, zoals bepaalde onvoorzichtige ouders maar al te dik-
wijls doen, en die op die manier lafaards van de kinderen maken in
plaats van hun moed te versterken. Wel, in zekere herfst, toen Giovanni
enige tijd wat vakantie was gaan nemen in zijn dorp; keerde hij terug
naar het huis van zijn moeder in Capriglio, waar Margherita ter gelegen-
heid van de wijnoogst een paar dagen vertoefde. De grootvader, de ooms
en tantes, namen hun bloedverwante met vreugde in hun midden op, en
tegen het vallen van de avond, in afwachting dat het avondmaal zou wor-
den klaargemaakt, begon een van hen te vertellen hoe in de laatste tijd
op zolder geluiden van verschillende sterkte te horen waren, nu eens
lang, dan weer kort, maar steeds schrikaanjagend. Allen waren het erover
eens, dat alleen de duivel in staat was om de mensen op een dergelijke
manier schrik aan te jagen. Giovanni wilde geen geloof hechten aan zulke
sprookjes, maar hield staande dat de verschijnselen konden worden toege-
schreven aan meer dan een natuurlijke oorzaak, aan de wind bijvoorbeeld,
aan een of ander diertje, enzovoort. Het was intussen bereids donker
geworden en het licht werd opgestoken. Het vertrek waarin dat gesprek
plaatsvond had een plafond van planken; die tot vloer diende van een
grote zolder, bestemd tot graanzolder en voor het opslaan van de andere
oogsten. Opeens hoorde men het geluid van iets dat viel, iets als een
mand vol gaten, en vervolgens een dof en traag rumoer, dat zich boven
hun hoofden voortplantte van de ene hoek van het vertrek naar de andere.
Het gepraat hield op, en er trad een beklemd en diep stilzwijgen in. En
opeens begon het onverwacht naargeestige geluid opnieuw. Allen zagen een
beetje wit om de neus.
(1) 130, 4-6.

6.10 Page 60

▲back to top
- I/57 -
"Wat zou dat zijn"? vroeg de een aan de ander met onderdrukte stem.
"Ga jij weg", zei Margherita tegen haar zoon: "kom, we gaan naar
buiten. Het zou niet goed voor je zijn als je plotseling zou schrik-
ken."
"Welnee", antwoordde Giovanni: "ik wil zien wat dat is."
Intussen ging het geluid met tussenpozen door, en werkelijk had het
op dat uur iets onbeschrijflijk angstwekkends, doordat het onverklaar-
baar was. Al de aanwezigen keken elkaar aan.
"Is de voordeur misschien blijven openstaan"? vroeg een uit het
gezelschap.
"Nee, die is dicht en op slot", antwoordde een ander. "Wat dan?"
Giovanni stond vastbesloten op, nam een olielamp en zie: "Laten we
gaan kijken."
"Luister, we zullen tot morgen wachten... dat is voorzichtiger..."
"Wat, zijn jullie bang?"
Met die woorden klom hij de houten trap op die naar de vliering
leidde. De anderen volgden, elk met een olielamp en een stok in de hand,
achter hem aan, rillend en bevend en zachtjes sprekend. Giovanni duwde
de deur van de zolder open, trad binnen en liet het licht van de lamp om
zich heen vallen. Niemand en niets was er te zien. Alles was stil. Zijn
bloedverwanten waren merendeels bij de deur blijven staan; slechts een
of twee van hen durfden binnenkomen. Plotseling stootten allen een kreet
van schrik uit en sloegen op de vlucht. Er gebeurde iets vreemds: een
graanzeef, die in een hoek gestaan had, kwam in beweging en schoof naar
voren. Bij de kreet van schrik kwam de zeef tot stilstand; maar daarna
zette zij zich even later weer in beweging en kwam terecht voor de voe-
ten van Giovanni die er op toe gelopen was. Giovanni gaf zijn lamp aan
degene die het dichtst bij hem was, maar die was zo over zijn toeren
heen, dat hij de lamp op de grond liet vallen en het licht doofde uit.
Toen hij een andere lamp had laten halen, zette hij die op een oude
stoel, boog zich voorover en betastte de zeef met zijn handen.
"Pas op! Pas op"! riepen de anderen van bij de deur. Maar hij schonk
daar geen aandacht aan en tilde de zeef van de grond op. Op dat ogenblik
barstte er een onbedaarlijk gelach los. Onder de zeef zat een grote kip!
De zaak had zich als volgt toegedragen. De zeef had eerst met een
rand tegen de muur geleund gestaan. Omdat er nog wat graankorreltjes in
de zeef waren blijven zitten, was de kip er onder gaan staan om ze eruit
te pikken. Doch de zeef gleed weg en viel boven op de kip, die op deze
manier dus opgesloten zat. Omdat het haar daaronder niet beviel en zij
honger kreeg, probeerde zij eruit te komen, en toen ze dat zware gewicht
niet kon tillen, begon zij tegen de wanden van de zeef te duwen. Op die
manier schoof zij haar kerker over de vloer van de ene hoek van de zol-
der naar de andere. De stilte van de nacht, de planken vloer en de vrees
hadden deze geluiden een onwaarschijnlijke omvang doen aannemen.

7 Pages 61-70

▲back to top

7.1 Page 61

▲back to top
- I/58 -
De paniek werd door een opgewekte stemming gevolgd en de kip kon
het gelag betalen. Margherita nam haar. "Die zal ons geen schrik meer op
het lijf jagen", zei ze, en zij nam ze meteen bij de nek; geplukt en wel
werd de kip in de ketel gestopt. - Het spook maaltijd van klaargemaakt
en zodoende verstreken de avonden weer in een rustige stemming, nu men
bevrijd was van de plaaggeest en men al zijn zorgen weer kon wijden aan
de vaten en kuipen.
Zo was Giovanni altijd. Het geeft de jonge man een grote zekerheid,
te weten dat hij zich in Gods genade bevindt. "Wie de Heer vreest is on-
vervaard; hij schrikt voor niets terug, want God is zijn hoop. Als gij
vertrouwt op de hulp van God, hoeft gij niet bevreesd te zijn voor de
verschrikkingen van de nacht, noch voor het spooksel dat rondsluipt in
het duister."(1)
(1) Ecclesiasticus 34, 16. - Psalm 90, 5-6.

7.2 Page 62

▲back to top
- I/59 -
H O O F D S T U K XI
DE BEZORGDE HERDER - NEDERIGHEID VAN GIOVANNI EN ZIJN
VERSTERVING BIJ HET ETEN - ZIJN GEBED
Alvorens ons verhaal voort te zetten is het nodig de nadruk te leg-
gen op de plaats waar de gebeurtenissen die we hier gaan beschrijven zich
afspelen. Wie de weg volgt die van Buttigliera naar het gehucht der Bec-
chi voert, onderdeel van Morialdo ziet aan zijn rechterhand een heuvel
waar een nederig huisje bovenop staat en met aan de voet een weiland,
waarin tal van bomen hun schaduw werpen. Dat huisje was de woning van
Margherita, en in dat weiland hoedden haar kinderen, eerst Giuseppe en
later Giovanni, een koe.
"Luiheid leert veel kwaad",(1) was de vermaning die zij de kinderen
herhaaldelijk voorhield; zij spoorde hen aan er steeds voor te zorgen
Onze-Lieve-Heer niet te beledigen en een ononderbroken werkzaamheid aan
de dag te leggen, zodra het voor hen noodzakelijk zou zijn zich voortdu-
rend met werk bezig te houden. En het was voor de bezorgde opvoedster dan
ook zaak hen steeds bezig te houden op een manier die in overeenstemming
was met hun leeftijd.
Margherita had daarom aan Giovannino het ambt van herder opgedragen,
waar hij zich met zeldzame ijver op toelegde. Daarom kon men hem iedere
dag zien met in de hand het touw dat om de horens van de jonge koe ge-
bonden was, om te voorkomen dat zij schade zou toebrengen op het veld
van de buren. Zo vertelt ons Giovanni Filippello, zijn leeftijdgenoot,
dat al op die jonge leeftijd Giovannino in zijn manier van doen iets
liet doorschemeren, dat ongewoon was. "Ik ging naar het weiland met
Giovanni Bosco, die toen ongeveer zeven jaar was. Hij wekte toen de be-
wondering van iedereen die hem zag, omdat hij er van de ene kant een zo
bescheiden en nederige indruk maakte, met het eventjes gebogen hoofd,
en van de andere kant zo opgewekt en guitig en welgemoed. Ik zelf zei
tegen hem: "Jij, Giovanni, zult het ver brengen." Hij gaf me in alle
eenvoud voor antwoord: "Ik hoop het."
Een van zijn andere kameraden in dat weidelandschap, een zekere Se-
condo Matta, die knechtje was op een der hofsteden in de omgeving, en
van gelijke leeftijd, kwam iedere morgen de heuvel af, de koe van zijn
baas achter zich aan trekkend. Om te eten had men hem een stuk zwart
brood meegegeven. Giovanni echter at met kleine mondvollen van zijn wit
brood dat moeder Margherita nooit naliet haar beminde kinderen mee te
geven. Op zekere dag zei Giovanni tegen Matta: "Wil je me niet een ple-
zier doen?"
(1) Ecclesiasticus 33, 29.

7.3 Page 63

▲back to top
- I/60 -
"Wel, natuurlijk, graag", antwoordde het kameraadje. "Vind je het goed
als we ons brood ruilen?" “Waarom?"
"Omdat jouw brood beter moet zijn dan het mijne, en ik het veel lek-
kerder vind." In zijn kinderlijke eenvoud geloofde Matta inderdaad, dat
Giovanni zijn zwart brood werkelijk lekkerder vond en daar hem het witte
brood van zijn vriendje wel aanstond, ging hij graag op die ruil in. Van
die dag af, en wel gedurende twee achtereenvolgende lentes, ruilden zij
hun brood telkens wanneer zij elkaar 's morgens in dat weiland ont-
moetten. Maar toen Matta ouder geworden was en over dat voorval nadacht,
vertelde hij het dikwijls aan zijn neef, de Salesiaan Don Secondo Mar-
chisio, en voegde eraan toe dat wat Giovanni tot die ruil gedreven had
niets anders kon zijn dan de geest van versterving, aangezien zijn stuk
zwart brood beslist geen lekkernij was geweest.
Deze soort van eenzaamheid was voor Giovanni een gelegenheid om te
bidden. Dat was hem door zijn moeder geleerd. Behalve de gebruikelijke
gebeden, die zij geknield en met de grootste aandacht deed in de loop
van heel de dag en tussen de meest verschillende bezigheden in, ging
zij ook door met woorden van genegenheid tot God te prevelen. Allen die
Giovanni in zijn jeugd gekend hebben, getuigen van zijn liefde voor het
gebed en van zijn grote devotie tot de heilige Maria. Hij moet vertrouwd
geweest zijn met het Rozenhoedje, daar hij van de eerste dagen van het
Oratorio af tot de laatste jaren van zijn bestaan, erop stond, dat het
beslist iedere dag door de jongens gebeden zou worden. Nooit nam hij aan
dat er een reden kon zijn om een communiteit van het bidden van de Ro-
zenkrans vrij te stellen. Dat was voor hem een noodzakelijke praktijk van
godsvrucht om goed te kunnen leven, zoals het dagelijkse brood om op
krachten te blijven en niet te sterven. Bovendien nam hij, telkens wan-
neer van de toren van Morialdo het Angelus weerklonk, direct zijn pet in
de hand en knielde hij neer om zijn hemelse Moeder te groeten. Giovanni
Filippello voegde eraan toe dat hij zozeer door godsvrucht werd meege-
sleept dat zijn zilverklare stem vaak de heuvels deed weergalmen van
heilige lofzangen.
Het gebed, verenigd met de arbeid, bestendigt de zuiverheid van de
ziel; zodat men de gevolgtrekking zou kunnen maken, dat Giovanni on-
gerept de deugd bewaarde die de mensen aan de engelen gelijkmaakt. Het
valt daarom niet te verwonderen dat Marianna Occhiena vele malen en met
levendige overtuiging aan Giuseppe Buzzetti verklaarde dat de heilige
Maagd nu en dan verscheen aan haar neef, wanneer hij alleen in het wei-
land voor zijn kudde zorgde, en dat Zij het woord tot hem richtte. Wij
beschikken niet over argumenten om een dergelijke hemelse uitverkiezing
aan te tonen, maar wijzen erop dat dit gezegde wel aantoont in welk hoog
aanzien zijn kinderjaren stonden bij degenen die hem van zo dichtbij
gekend hebben.
Terwijl deze eenvoudige taferelen zich op de heuvels van de Becchi
afspeelden, vond er een buitengewone gebeurtenis plaats op een feest-
dag in 1822, in de parochie van Castelnuovo. De Deken Don Giuseppe Sis-
mondo, met heel zijn verzamelde geestelijkheid voor het hoofdaltaar, in
aanwezigheid van de burgemeester en een gemeenteraadslid als getuigen,
zweren trouw aan koning Karel Felix, die in het voorgaande jaar de troon
bestegen heeft, en aan zijn opvolgers.

7.4 Page 64

▲back to top
- I/61 -
Dit soevereine bevel betrof de hele clerus van zijn rijk. De Paus
had de goedkeuring verleend, hoewel het een belediging was te twijfelen
aan de trouw van de priesters aan hun soeverein. Het was toen dat Mon-
seigneur Fransoni, bisschop van Fossano, met reden uitriep: Incidimus in
tempora mala: hij voorzag de toekomst en kende de slechte gezindheid van
de hovelingen. Dezen hadden inderdaad de koning vervuld van wantrouwen
ten opzichte van monseigneur Chiaverotti, aartsbisschop van Turijn, hoe-
wel het nooit tot een openlijke breuk kwam. Monseigneur koesterde te veel
eerbied voor zijn vorst, en Karel Felix, onderworpen aan het gezag van de
Kerk, was in zijn ziel een diep overtuigde christen. Bij tal van gelegen-
heden werd hij door de Kerk onderscheiden wegens zijn verdiensten en in
tal van andere gevallen wist hij de aanspraken van zijn ministers te ma-
tigen, die niet zo teergevoelig waren als hij in het eerbiedigen van
iemands rechten. Ondanks dat alles was hij niet standvastig in het onder-
houden van alle: de drievoudige kerkelijke onschendbaarheid was in 1814
weer in ere hersteld, doch daar zij een doorn in het oog was van de
nieuwlichters, duurde het slechts kort dat zij volledig werd toegepast.
Vandaar dat Rome, op aandringen van de Koning, in 1823 toestemming ver-
leende aan de geestelijken om als getuigen op te treden, ook voor leken-
rechtbanken, zowel in civiele als in strafrechtelijke zaken; echter met
bepaalde beperkingen om de priesterlijke waardigheid te beschermen. Maar
verdiende de priesterlijke staat, het ambt van zielenherder, van biecht-
vader, van raadgever, van natuurlijke vertrouwensman van het volk, mis-
schien ook niet een klein privilegie voor het goede dat zij voor allen
deden? De ministers wilden in 1824 nog de herderlijke brieven van de
bisschoppen aan een ambtelijke revisie onderworpen zien, onder het voor-
wendsel de zinnen die hun niet bevielen te kunnen veranderen, zich aanma-
tigend een verbod te kunnen opleggen, wanneer de bisschop zich niet mocht
onderwerpen. De Koning stelde de bisschoppen die zich op zijn hulp beroe-
pen hadden in het gelijk; de ministers gaven in enkele gevallen toe, maar
brachten geen wijziging in het uitgevaardigde bevel aan de drukkers,
niets te drukken zonder voorafgaande goedkeuring.
Hetzelfde had zijn voorganger en broeder Victor Emmanuel I, een
vroom en rechtvaardige vorst, eerbiedig en gehoorzaam tegenover de Kerk,
die de geestelijke orden weer in ere hersteld had, ondervonden ten
opzichte van vele ministers, die, zoals president Conte Peiretti, ambas-
sadeur in Rome, plachten te zeggen: "Telkens wanneer er in Rome een
aanleiding tot hoop bestaat, moeten wij op onze hoede zijn en niet te
gauw toegeven." De koninklijke tradities waren aan het Hof niet uitge-
doofd, en de Raadgevers van de Kroon deden hun best om de vorst twijfel
in te fluisteren, of bepaalde privilegiën van de clerus nog wel in
overeenstemming waren met de veranderde tijdsomstandigheden. En dezelfde
Victor Emmanuel had in een instructie aan Conte Barbaroux, Gezant bij de
Heilige Stoel, dezen ingescherpt de Paus te wantrouwen in alle tijdelijke
aangelegenheden. En hij vertrouwde op de andere mogendheden van Europa,
terwijl in Turijn, in de paleizen van de ambassadeurs van Frankrijk en
Spanje en van de Gezant van Beieren de geheime bijeenkomsten der sekta-
riërs plaatsvonden, die de revolutie van 1821 deden ontbranden, die hem,
vreesachtig geworden, aanzette afstand te doen van de troon ten gunste
van Karel Felix!

7.5 Page 65

▲back to top
- I/62 -
Dit alles was het gevolg van de beginselen die aan de universiteit
van Turijn onderricht werden en die men ongeveer aldus kan samenvatten:
"0, de Paus legt zich wel neer bij wat wij willen, of anders doen we toch
wat we willen!" Een beginsel dat per slot van rekening de weg effende
voor alle vijanden van de Kerk. Graaf Conte La Margherita verklaarde
later dat het voor hem een geluk geweest was, dat hij voor zichzelf
kerkelijk recht gestudeerd had bij auteurs die niet door de Kerk waren
veroordeeld, daar hij doctor in de rechtswetenschappen was geworden voor
de restauratie, toen er in Turijn geen leerstoel voor kerkelijk recht
bestond.
Van al die ministers, van al die samenzwerende doctores waren er dus
velen niet meer dan een eenvoudig kind, dat alleen maar zijn catechismus
kende. "Ik heb een beter inzicht dan de oudsten, want uw geboden blijf ik
nakomen",(1) kon Giovanni de Psalmist nazeggen. Inderdaad bereidden dezen
alleen maar talloze maatschappelijke puinhopen voor, terwijl de jeugdige
herder een uitgebreide wederopbouw voorbereidde. Hij, die later steeds zo
onverschrokken zou zijn en trouw aan de dienst van God en aan de Heilige
Kerk, zou ook in waarheid het woord uit het boek Ecclesiasticus tot het
zijne hebben kunnen maken: "Toen ik nog jong was, voordat ik mijn tocht
aanvaardde, vroeg ik oprecht in mijn gebed om wijsheid. Voor de ingang
van de tempel smeekte ik erom en tot aan mijn einde wil ik er naar
streven. Zij groeide in mij als een rijpende druif. Mijn hart verheugde
zich om haar. Mijn voetstap hield haar rechte weg, vanaf mijn jeugd volg-
de ik haar spoor. Ik hoefde slechts een weinig mijn oor te neigen (met
een volgzaam gemoed voor haar onderrichtingen) en ik ontving haar al en
bezat overvloedige wijsheid. Grote vorderingen maakte ik in haar. Daarom
wil ik Hem eren, die mij de wijsheid schonk. Ik was erop bedacht, haar in
beoefening te brengen, ik streefde naar dat goede en werd daarin niet
beschaamd. Ik heb om haar gestreden en zocht haar bij al mijn daden."(2)
(1) Psalm 118, 100.
(2) Ecclesiasticus 51, 18-25.

7.6 Page 66

▲back to top
- I/63 -
HOOFDSTUK XII
DE BROERS - KARAKTERSCHETS VAN GIOVANNI - GIOVANNI LEERT
LEZEN - DE EERSTE SCHOOL IN CAPRIGLIO - MEESTER LACQUA EN
VOORTGANG VAN GIOVANNI IN DE DEUGD - GIOVANNI SCHENKT
VERGIFFENIS AAN WIE HEM BELEDIGEN - ZIJN EERSTE
GETUIGENISSEN BIJ DE JONGENS
De drie kinderen die door Francesco Bosco waren achtergelaten bij
Margherita Occhiena: Antonio, Giuseppe en Giovanni, waren verschillend
van inborst en aanleg. Antonio, ruw en plomp in zijn manier van doen,
weinig of helemaal niet fijngevoelig, pralerig, erg vlug met de vuist,
was hij het ware beeld van "het kan me niet schelen"! Op school had hij
leren lezen en schrijven, maar hij ging er trots op nooit veel uitge-
voerd te hebben en nooit naar school gegaan te zijn. Studeren lag trou-
wens helemaal niet in zijn aard; hij ging geheel op in het werk op het
land en door zijn sterke lichaamsbouw zou hij een uitstekende landbouwer
hebben kunnen worden.
Giuseppe, zacht en rustig van aard, een en al goedheid, geduld en
voorkomendheid, volgde geheel uit zichzelf de aard van zijn vader; doch
hij had een scherpe geest waardoor hij overal voordeel wist uit te trek-
ken, ook van de dingen die weinig van nut konden schijnen; zodat hij een
bedreven zakenman had kunnen worden, wanneer hij geen voorkeur gehad had
voor het vreedzame leven op het platteland.
Giovanni echter had van nature een gemakkelijk ontvlambare aard, en
tegelijkertijd weinig buigzaam en hard, zodat hij een grote krachtinspan-
ning aan de dag moest leggen om zichzelf te overwinnen. Daar zijn karak-
ter veeleer naar de ernstige kant neigde, was hij weinig spraakzaam,
merkte alles op, woog de woorden die anderen zeiden, en trachtte de ver-
schillende geaardheden te leren kennen en hun gedachten te gissen om zich
voorzichtig te kunnen gedragen. Als hij iets lachwekkends hoorde zeggen,
of wanneer hijzelf iets grappigs vertelde, hoorde men hem nimmer uitbun-
dig lachen. "Als de dwaas lacht, schatert hij het uit, staat er in het
boek Ecclesiasticus, maar de wijze man lacht stil in zichzelf." (1)
Begiftigd met een ruim hart en een levendige geest, bootste hij met gemak
allerhande kunsten of handwerken na die hij anderen had zien beoefenen.
Volhardend in wat hij zich voorgenomen had, wist hij met geduld alle
tegenslagen van het leven te overwinnen om zijn doel te bereiken. Een
zekere Giovanni Becchis, inwoner van Becchi, die Giovanni Bosco als kind
gekend had, voegt hieraan toe, dat hij een buitengewoon grote gehoorzaam-
heid aan de dag legde, zodat zijn moeder hem tot voorbeeld stelde aan
haar kinderen.
(1) 21,23.

7.7 Page 67

▲back to top
- I/64 -
Wat zijn uiterlijk voorkomen betreft, hij was van gemiddelde groot-
te, flink van lichaamsbouw en hij maakte een prettige indruk. Zijn
gezicht met de bolle wangen was ovaal van vorm, zijn voorhoofd breed en
helder; neus en lippen waren regelmatig en deze laatste steeds tot een
rustige glimlach bereid; zijn kin was goed en bevallig gevormd; de over-
wegend zwarte ogen konden doordringend zijn, al naar de uitdrukking van
zijn gezicht veranderde; zijn hoofd was met een dichte, krullende haardos
bezet, donkerblond evenals zijn wenkbrauwen: ziedaar het portret dat zijn
leeftijdgenoten van hem geven.
De verhouding tussen Antonio en de twee andere broers was steeds ge-
spannen. Giuseppe en Giovanni echter waren een van zin. Wat de een wilde
was ook de wil van de ander; nooit was er tussen hen ook maar de minste
onenigheid; ook was elk van beiden er steeds op uit zo te handelen dat
het ook zijn broer aangenaam zou zijn.
Het was in het jaar 1823, het achtste jaar van Francesco's derde
zoon. De bezorgde moeder Margherita, die wellicht zag aankomen dat de
Voorzienigheid Giovanni niet zou voorbestemmen tot een leven op het land,
wilde hem naar de openbare school in Castelnuovo sturen, waar het onder-
richt beperkt was tot lezen, schrijven, de eerste vier bewerkingen van de
rekenkunde, de eerste beginselen van de Italiaanse spraakkunst en de
catechismus; maar zij voelde zich min of meer in verlegenheid gebracht
door het feit dat haar woonplaats ongeveer vijf kilometer van Castelnuovo
verwijderd lag en dat plan haar gezin dus enkele kosten zou opleggen,
hetzij door het noodzakelijke pensiongeld of voor de benodigdheden. Zij
sprak er echter over met Antonio die zijn twintigste levensjaar bereikt
had en die zich nu onmiddellijk verzette tegen het toch alleszins ge-
rechtvaardigde verlangen: "Waarom moet Giovanni naar school?" begon hij
mopperend. "Laat hem de schop in zijn handen nemen, dat heb ik ook ge-
daan!"
"Door Giovanni naar school te sturen", antwoordde Margherita, "trek
ik hem niet voor. Ook Giuseppe is naar school gegaan om lezen en schrij-
ven te leren, en je vader heeft dat ook voor jou gewild."
"Maar u sprak over de kostschool."
"Kijk, tot nu toe zijn we goed vooruitgekomen en hebben we onze
zaken behoorlijk kunnen behartigen, en Onze-Lieve-Heer heeft ons steeds
geholpen. Wees ervan overtuigd, dat niemand jouw deel zal aanraken. Maar
tegenwoordig is studeren noodzakelijk; zelfs schoenmakers en smeden stu-
deren: het is iets heel gewoons geworden, naar school te gaan."
Antonio antwoordde, dat hij groot geworden was zonder behoefte te
hebben aan school en studie; en daarom verzette hij zich tegen de wens
van Margherita.
Hoezeer blijkt hier het goede inzicht van moeder Margherita. Of-
schoon Antonio haar stiefzoon was, legde zij tegenover hem een opval-
lende inschikkelijkheid aan de dag, die des te merkwaardiger was daar hij
niets gedaan had om dat te verdienen. Zij ondernam niets zonder met hem
overleg te plegen, of hem te overtuigen wanneer hij van een tegengestel-
de mening was; en zij onderwierp zich gewillig, wanneer zij merkte dat
het te nemen besluit hem niet beviel. Zodoende bewaarde zij die kostbare
vrede in het gezin die op aarde de grootste schat is na de genade van
God. Voor het ogenblik meende Margherita dus niet te moeten aanhouden;

7.8 Page 68

▲back to top
- I/65 -
maar zij wachtte een gunstiger gelegenheid af, deed Antonio geloven dat
zij iedere gedachte om Giovanni naar Castelnuovo te sturen van zich afge-
zet had. Zij bleef echter vastbesloten in haar voornemen hem te laten
studeren. En Antonio was tevreden.
In augustus van dat jaar waren alle kerken in rouw gekleed. Het
treurige luiden van de klokken der torens kondigde het overlijden aan
van Pius VII, wat op de twintigste van deze maand gebeurd was. Er ver-
liepen enkele weken, waarna het nieuws der verkiezing van Leo XII, die
op 28 september tot Paus was uitgeroepen, de vreugde en blijdschap bij
alle christenen deed terugkeren. Wat werd er in die dagen over de Paus
gesproken, wie de Piëmontezen zo een tedere genegenheid toedroegen! Zij
hadden Plus VII verschillende malen gezien, zij hadden geweend bij zijn
martelaarschap en zijn triomfen bejubeld. In alle gezinnen werd zijn
portret eerbiedig opgehangen; allen kenden zijn beminnelijk voorkomen;
en het is nog niet zoveel jaren geleden dat men in de huizen der wel-
gestelden nog echte schilderijen van deze grote Opperpriester kon zien
hangen. De indrukken die men in zijn jeugd heeft opgedaan gaan nimmer
verloren. Ik aarzel niet de verzekering te geven dat deze gebeurtenis-
sen in het hart van Giovanni die genegenheid tot de Paus hebben ontsto-
ken, die eens al de grote ondernemingen van zijn leven zou bezielen.
Intussen zocht Margherita, toen de herfst gekomen was, met toestem-
ming van Antonio een uitweg. Gedurende de winter zou Giovanni iedere dag
de openbare school gaan bezoeken in het naburige dorp Capriglio, om daar
de beginselen van lezen en schrijven te leren. De meester ervan was kape-
laan Giuseppe Lacqua, een uitermate vrome priester. Margherita ging hem
een bezoek brengen en verzocht hem haar zoon tot zijn lessen toe te
laten, daar hij met het oog op zijn leeftijd bezwaarlijk telkens de weg
tussen Becchi en Castelnuovo kon afleggen. De kapelaan wilde er echter
niet in toestemmen, daar hij niet verplicht was in zijn school kinderen
op te nemen uit andere gemeenten. Diep teleurgesteld wist Margherita niet
tot wie zich te wenden, toen een bereidwillige boer zich aanbood om de
eerste leermeester van Giovanni in het lezen te zijn. Zijn liefdevol
aanbod werd dankbaar aanvaard en Giovanni leerde in die winter van 1823
tot 1824 behoorlijk spellen. De brave man sprak er thans enkele jaren
geleden tegenover Don Michele Rua zijn vreugde over uit dat dat geluk hem
ten deel was gevallen.
Intussen leidde Onze-Lieve-Heer de gang der gebeurtenissen zo, dat
Margherita zich getroost kon voelen. In 1824 stierf in Capriglio de
huishoudster van Don Lacqua en haar plaats werd ingenomen door Marian-
na Occhiena, een zuster van Margherita, die erg veel van haar neefjes
hield en af en toe naar de Becchi kwam om hen te bezoeken. Marianna
verzocht de kapelaan direct ook aan Giovanni les te willen geven en ter
wille van zijn nieuwe huishoudster, die hij al als een heel godsdiensti-
ge en trouwhartige persoon kende, kon hij niet weigeren en wilde het
zelfs kosteloos doen. Tante Marianna die voor de kleine Giovanni de weg
opende tot de elementaire studies, kwam, na de kapelaan tot het einde
van zijn leven te hebben gediend, en daar zijzelf ongetrouwd gebleven
was, haar laatste levensdagen doorbrengen in het Oratorio van de heili-
ge Franciscus van Sales, en stelde al haar liefdevolle werkzaamheid in
dienst van de jongens die daar waren opgenomen.

7.9 Page 69

▲back to top
- I/66 -
Daar hij zijn tante in Capriglio aantrof, was het voor Giovanni der-
halve alsof hij naar zijn eigen huis ging. De lessen begonnen kort na het
feest van Allerheiligen, en duurden hoogstens tot het feest van Maria
Boodschap. Op die jeugdige leeftijd, in het strengste seizoen van het
jaar, moest Giovanni bijna iedere dag door regen, sneeuw, modder en kou
de bijna vier kilometer afleggen. Don Lacqua was al spoedig erg met hem
ingenomen en liet zich veel aan hem gelegen liggen, wat hij mede liet
blijken door met plezier veel werk te maken van het onderricht van de
jongen en nog meer van zijn christelijke opvoeding. Verrast door zijn
bijzondere aanleg voor vroomheid en studie, voegde hij aan de lessen ook
de uiteenzettingen en verklaringen toe van de waarheden die hij al van
zijn moeder had geleerd, wees hem op de middelen die nodig zijn om de
goddelijke genade in de ziel in stand te houden, onderlegde hem nauwgezet
over de wijze om zich met vrucht op het sacrament der biecht voor te
bereiden en op de noodzakelijkheid der christelijke versterving die nodig
is om steeds voortdurende waakzaamheid te betrachten ten opzichte van
zijn eigen, ook de kleinste handelingen, willen zij niet door de hoogmoed
bedorven worden. Het was een stap voorwaarts, die God Giovanni deed
zetten. Zijn jongere medeleerlingen plaagden hem, daar ze hem voor een
dom- oor hielden. Het is vanzelfsprekend dat een jongen, die gewend is
aan de eenzaamheid van een boerenhofstede, zich in het begin niet op zijn
gemak voelt te midden van een schare talrijke onbekende kameraden. Maar
Giovanni probeerde zich nooit te verdedigen, zoals hij gemakkelijk had
kunnen doen, ook niet toen hij geen nieuweling meer was. En vond hij
bovendien geen veilige steun in zijn tante en in de meester? En toch gaf
hij er de voorkeur aan alle plagerijen met geduld te dragen, zonder wer-
kelijk kwaad te worden. Dat verhaalde Antonio Occhiena van Francesco, die
later burgemeester van Capriglio werd, en die indertijd met Giovanni
Bosco op dezelfde banken had gezeten. Het schijnt eveneens dat Giovanni
van zijn vroegste jeugd af, zich graag een of andere boetedoening op-
legde die hij in het geheim in praktijk bracht, zoals uit de geschiedenis
zal blijken en dat hij volgens het zeggen van zijn meester met een zekere
gretigheid er plezier in had het leven van de heiligen na te volgen.
Ofschoon hij alleen in de winter van 1824 op 1825 regelmatig de
school in Capriglio bezocht, wist hij toch goede vorderingen te maken in
het lezen en schrijven. Als hij geen les had ging hij naar de weide, en
in de zomer stelde hij zijn broer Antonio tevreden door ook op het veld
te werken. Maar toch legde hij zich zoals allen in het dorp die hem
gekend hebben, verklaarden - met grote ijver op de oefeningen in het
lezen toe toen hij nog maar nauwelijks daartoe in staat was, om er zich
te kunnen op voorbereiden priester te worden, waartoe hij sinds die tijd
het verlangen te kennen had gegeven. Zijn broer Giuseppe vertelde, dat
Giovanni ook tijdens de maaltijden steeds een boek in handen had en door-
ging met lezen. En het boek waar hij het meest van hield was de cate-
chismus, die hij altijd bij zich had zolang hij nog niet geregeld naar
school ging. Dat kostbare boekje werd voor hem een bron van nieuwe gena-
den. In de Heilige Schrift staat te lezen: "Overweeg de geboden van de
Heer, overdenk voortdurend wat Hij voorschrijft; dan zal Hij uw verstand
bevestigen, en u de wijsheid geven die gij verlangt."(1)
(1) Ecclesiasticus 6,37.

7.10 Page 70

▲back to top
- I/67 -
Toen november kwam, de eerste sneeuwbuien begonnen te vallen en alle
werk op het open veld tot een einde kwam, sprak Giovanni ervan, naar
school terug te keren. Antonio verzette er zich ernstig tegen en Marghe-
rita vond het beter niet haar eigen gezag te laten gelden. Aangezien het
niet aan voorwendselen ontbrak om zich naar Capriglio te begeven, om zijn
tante te gaan opzoeken of een boodschap te doen bij zijn grootvader, kon
Giovanni er zich gedurende die winter van 1825 op 1826, zij het niet dik-
wijls, met Don Lacqua onderhouden, zich oefenen in het schrijven en ook
een of ander boek krijgen om te lezen; maar het duurde niet lang, of hij
moest iedere omgang met deze priester verbreken. Dat was een hard gelag
voor iemand die het verlangen in zich voelde om te leren!
Intussen begonnen in hem de kiemen van de deugden die zijn moeder en
zijn leermeester in zijn hart geplant hadden te ontwaken en te groeien.
De bovengenoemde Secondo Matta geeft nog een ander eervol getuigenis om-
trent het gedrag van Giovanni, zijn metgezel bij het hoeden van het vee.
Vier of vijf andere jongens brachten hun koeien naar het grasland in de
buurt van de wei waar Giovanni zich bevond. In hun onnadenkendheid en
onachtzaamheid lieten zij de dieren dikwijls zonder bewaking en zijzelf
liepen dan alle richtingen uit, klommen in de bomen of bedachten allerlei
spelletjes. Giovanni nam in die tijd nooit deel aan hun vermaak, maar
bleef voortdurend alleen achter, biddend of lezend. Dikwijls nodigden zij
hem uit, met hen mee te gaan, maar hij weigerde steeds heel hoffelijk. Op
zekere dag echter slopen de schelmen, vastbesloten om de teruggetrokken-
heid van Giovanni kost wat kost en desnoods met geweld te doorbreken,
eindelijk tot vlak bij hem, en terwijl ze om hem heen gingen staan zeiden
ze zonder meer en met een brutaal gezicht: "Deze keer zul je zien dat je
met ons meedoet."
"Doe me een plezier", antwoordde Giovanni, "en laat me met rust.
Spelen jullie zoveel als je wilt; jullie hinderen me niet, maar ik heb
wat anders te doen."
"Begrijp je dan niet dat als wij willen dat je komt, je ook moet
meekomen?"
"Neem me niet kwalijk, maar ik meng me nooit in jullie zaken. Ik zie
niet in waarom jullie je met de mijne bemoeien. Ik hinder jullie niet en
jullie moeten mij niet hinderen."
"Weet je niet, dat jouw manier van doen werkelijk beledigend voor
ons is? Wie ben je wel dat je je te hoog acht om in ons gezelschap te
komen?"
"Ik jullie minachten? Integendeel, als jullie weglopen, ben ik het
dan niet die jullie koeien in het oog houd en oppas dat ze niets kapot
maken? Spaar me dus jullie verwijten en opmerkingen!"
"Wel", zei toen de brutaalste onder hen, "we zijn niet hierheen ge-
komen om met je te bekvechten; je bent in staat om ons met je praatjes
van ons stuk te brengen. Maar we zijn vastbesloten dat je kost wat kost
mee moet doen met onze spelletjes. En nu geen geklets meer, kom!"
"Jullie moeten verstandig zijn en me niet willen dwingen; spelen
jullie maar gerust, laat mij maar voor jullie koeien zorgen en laat mij
met vrede."
"In geen geval, je moet meegaan!"

8 Pages 71-80

▲back to top

8.1 Page 71

▲back to top
- I/68 -
"Neem me niet kwalijk, maar ik ga niet mee!"
"En als je niet meekomt krijg je met ons te doen."
"Ik heb jullie gezegd dat ik niet zou meegaan en ik ga niet mee."
"Zou je niet meegaan? Nou dan ...! En allen wierpen zich op hem en
begonnen hem hevig met vuistslagen te bewerken totdat zij er genoeg van
hadden hun beestachtige opwinding bot te vieren. Giovanni, die op die
leeftijd al erg sterk was, zou er gemakkelijk enkele tegen de grond heb-
ben kunnen slaan en duchtig toetakelen, ook al waren ze even oud als hij-
zelf, maar hij liet zich echter, zonder zich te verdedigen, de mishande-
ling en niet geringe slagen welgevallen. Toen de kameraden hun onwaardi-
ge wraak gekoeld hadden, trokken zij onder veel hoongelach en het uiten
van bedreigingen af, en hervatten hun spelletjes. Giovanni ging weer
rustig in de schaduw van zijn boom zitten en ook op het vee van de licht-
zinnige deugnieten letten. Toen deze terugkeerden om hem andermaal te
vragen of hij na die harde les nu bereid was met hen te spelen, ant-
woordde hij: "Sla me maar, maar ik zal nooit spelen, want ik wil stude-
ren en priester worden."
Dat antwoord en zijn geduld maakten een zo grote indruk op het ge-
moed van de deugnieten, dat ze zelfs tot het besluit kwamen zelf maar op
hun koeien te passen. "We zullen je niet meer lastig vallen met onze
koeien," zeiden ze tegen hem, "we hebben ons bedacht, en ga jij maar rus-
tig door met lezen."
Hierbij merken wij op dat Giovanni nooit van geweld gebruik zou ma-
ken om zich te wreken of zich hardhandig te verdedigen, maar er wel ge-
bruik van wist te maken telkens wanneer het erom ging zijn zwakkere kame-
raden te verdedigen tegen de druk van sterkeren. En toch beschikte hij
over meer dan gewone moed en vastberadenheid.
De kameraden werden van toen af zijn vrienden; en wanneer hij op-
hield met bidden of lezen, kwamen zij naar hem toe en terwijl hij hen met
innemende beminnelijkheid behandelde, begon hij zo gezellig met hen te
praten, wist hij hen zo zeer hoe langer hoe meer voor zich te winnen dat
hij een zeker gezag over hen begon te krijgen. Hij herhaalde voor hen wat
hij geleerd had in de catechismus of in de preek, hij wijdde hen zo goed
als hij kon in de godsdienst in, en vervulde deze zending tot hun moreel
en geestelijke voordeel. De ene keer onderhield hij zich met hen over het
zingen van de gewijde gezangen, een andermaal door het verhalen van een
mooie fabel; ook wel leerde hij hun het ochtend- en avondgebed. Thuis
maakte hij graag kleine altaartjes met een afbeelding van de heilige
Maagd, die hij met bladeren en veldbloemen versierde en daarmee wist hij
ook andere jongens aan te trekken. En hij was steeds met deze vrome
bezigheden bezig om de jongens van slecht gezelschap af te houden; en hij
deed dat alles ook op aanraden van zijn eigen moeder. Hij had een leven-
dige vrees voor het rechtvaardige oordeel Gods en een diepe afkeer voor
de zonde, zoals zijn broer Giuseppe zelf verteld heeft. En thuis of in de
wei, voor en na zijn vertellingen of zijn uitweidingen over de catechis-
mus, deed hij zijn kleine vrienden allen het heilige kruisteken maken. En
het is opmerkenswaardig dat aan die gesprekken van hem nooit meisjes
deelnamen.
Nog steeds wordt er in die plaatsen algemeen over gesproken dat de
vroomheid van Giovanni van zijn vroegste levensjaren af algemeen het
voorwerp van aller bewondering was.

8.2 Page 72

▲back to top
- I/69 -
H O O F D S T U K XIII
DE KERMISKLANTEN - GIOVANNI OEFENT ZICH IN TURNEN
EN GOOCHELEN - EEN TANDENTREKKER
In die tijd ontwaakte bij Giovanni een levendig verlangen om de
markten en kermissen van de naburige dorpen te bezoeken, om naar de
goochelaars en gymnasten te gaan kijken die bij dergelijke gelegenheden
nimmer ontbreken. Instinctief voelde hij zich ertoe gedrongen onder zijn
streekgenoten uit te blinken, om zodoende tot hun ziel te kunnen door-
dringen. Maar hij had niets waarmee hij de belangstelling van de anderen
tot zich zou kunnen trekken: geen studie, geen rijkdom, geen maatschap-
pelijke positie. Daarenboven lag zijn huis erg afgelegen en ook kwam hij
nooit ergens in een centrum waar hij met velen te doen kreeg. Overigens
wilde hij, om door te kunnen dringen tot de ziel van ruwe mensen, die hij
er natuurlijk niet toe zou kunnen bewegen naar de lessen van een kind te
luisteren, hun aandacht trachten te boeien door een bijzondere truc.
Giovanni zag dat de nieuwigheid van een vreedzame ontspanning hem meester
zou kunnen maken van hun ziel; en dus begon hij middelen te beramen, om
zich te bekwamen in dingen die hen zouden kunnen boeien. Hij vroeg de
toestemming van zijn moeder en legde haar een welomschreven plan voor,
dat wij hem al spoedig daarna in uitvoering zullen zien brengen. Na er
goed over nagedacht te hebben gaf zijn moeder graag toestemming, maar
daar het noodzakelijk was er wat kosten voor te maken, zei ze: "Doe maar
wat je wilt en wat je goeddunkt, maar vraag me niet om geld, want dat heb
ik niet!"
"Laat die zorg maar aan mij over, uit die verlegenheid zal ik me
wel weten te redden", antwoordde Giovanni. En wij zullen in de volgende
hoofdstukken zien hoe hij het klaarspeelde aan geld te komen.
Het kan verwondering wekken dat een zo voorzichtige moeder haar
jongen verlof gaf voor zoiets, maar men behoort te beseffen dat die
tijden anders waren dan de onze; onder de bevolking heerste er een gro-
tere eenvoud van gewoonten, en onder de marktschreeuwers waren heel wat
mensen die konden doorgaan voor eerlijke en behoorlijke lieden. De be-
roemde Orcorte, wiens behendigheid velen zich thans, zoveel jaren na
zijn dood, nog herinneren, was in zijn handel en wandel en in zijn spre-
ken een onberispelijk mens. Het wereldlijke gezag waakte eveneens met
voldoende ijver over alles wat de openbare zedelijkheid betrof en was
dikwijls de pastoors behulpzaam wanneer het erom ging een einde te maken
aan ongewenste toestanden. En Giovanni ging ook niet alleen naar die ker-
missen, maar in gezelschap van zijn moeder of van een vertrouwde persoon
in wiens hoede zijn moeder hem had aanbevolen.
Hij begon echter met naar de kermis in Castelnuovo te gaan, die
tweemaal per jaar plaatsvond, en was dikwijls op de markt alleen met het
doel om daar de verkopers en de acrobaten bezig te zien. Nauwelijks wist
hij in welk dorp er eentje op het koord danste, of andere moeilijke toe-

8.3 Page 73

▲back to top
- I/70 -
ren verrichtte, of hij haastte zich daarheen. Niet, dat hij zo bijzonder
van het schouwspel genoot; hij wilde er echter iets van leren. Hij ging
er met de stellige bedoeling heen om ook hun kleinste stoutmoedige kunst-
grepen nauwkeurig gade te slaan. Daarom betaalde hij twee stuiver om hen
meer van dichtbij te kunnen zien werken. Hij was een en al oog om alles
wat zij deden, ook hun meest onmerkbare handelingen, na te kunnen gaan,
om zodoende achter hun knepen te komen en hun behendigheid te leren. Weer
thuisgekomen legde hij zich toe op het herhalen van die toeren, minstens
zolang hij niets anders te doen had. Niemand kan zich een voorstelling
vormen van de slagen, stoten, vallen en buitelingen die ieder ogenblik
het gevolg waren van deze oefeningen. Maar dat mocht niet hinderen: hij
begon sprongen te maken, en ook twee, maar bij de derde maakte hij een
adembenemende buiteling tegen de grond. Dan stond hij weer op, rustte een
ogenblik en begon zijn oefening opnieuw. Hij legde zich ook op het koord-
dansen toe; het koord bevestigde hij op een zekere hoogte, met een ruwe
balanceerstok die hij gemaakt had klom hij erop en probeerde een wande-
ling door de lucht. Soms sloeg hij op een zo gevaarlijke manier tegen de
grond, dat hij best dood had kunnen blijven; maar gelukkig liep hij nooit
ernstige kwetsuren op en evenmin verloor hij ooit de moed. Door deze vol-
harding, wie zou het kunnen geloven? - was hij op elfjarige leeftijd ver-
trouwd geworden met allerlei soorten van sprongen en kunstgrepen. Hij
kende kunstjes met dobbelstenen, de salto mortale, het rad, hij kon op
zijn handen lopen, springen en dansen op het koord als een beroepsatleet.
Hij had echter veel geleerd van de kermisklanten die degenen, die niets
van deze geheimen afwisten, in starre verwondering brachten. Bovendien
had hij, die geen rust vond voordat hij de verklaring gevonden had van
alles wat hij niet op het eerste gezicht doorgrondde, met nauwkeurige
opmerkzaamheid gelet op wat een bepaalde kermisbezoeker altijd deed als
hij tanden trok, een kunst waarin hij heel bedreven was. En door zijn
speurzin was hij erin geslaagd zich de manier aan te leren om de Engelse
sleutel te hanteren, de positie van de tand in het tandvlees na te gaan
en de handbeweging om hem er met één draai uit te trekken.
Giovanni's veelvuldige aanwezigheid bij dergelijke schouwspelen op
de markten, zijn aandacht, bepaalde dingen die hij opmerkte en sommige
vragen die hij stelde, hadden achterdocht en wantrouwen doen ontstaan
bij de kermisgasten, die er blijk van gaven het vervelend te vinden als
hij aanwezig was, wijl zij hem waren beginnen te zien voor eentje die hun
hun beroep trachtte te ontfutselen. Meer dan eens hadden zij ontdekt dat
hij achter hun geheimen was gekomen. Dat vonden ze erg vervelend. En
dientengevolge omringden zij zich met tal van middelen om op een handige
manier die belangstelling te ontlopen, door hem de rug toe te keren of
door er iemand bij te roepen die bij de werktafel kwam staan. Maar dan
ging Giovanni ergens anders staan, voor hen of naast hen, zodat hun voor-
zorgsmaatregelen toch niet baatten.
Van de vele grappige dingen die in die tijd gebeurden, wil ik de
volgende gebeurtenis niet stilzwijgend voorbijgaan, want hij vertelde ze
immers zelf aan zijn jongens om hen te vermaken. Voor ons zijn dat zulke
dierbare herinneringen, die ons als het ware zijn beminnelijke stem weer
doen horen, waardoor zoveel gelukkige uren in onze jeugd werden opgevro-
lijkt. Scherts en onderhoudende verhalen vloeiden steeds van zijn lippen.
Deze opgeruimdheid bepaalde het karakter gedurende heel zijn leven, ook
in de pijnlijkste zorgen, ook bij de grootste tegenslagen.

8.4 Page 74

▲back to top
- I/71 -
Op de markt dan van een naburig dorp was een kermisklant zijn kunsten
komen vertonen, met muziek en veel tamtam. Giovanni had zich zover tus-
sen het publiek naar voren gedrongen, dat hij vlak bij de wagen stond.
De kermisman wilde hebben dat hij daar wegging, maar daar dacht Giovanni
niet aan. "De markt is voor iedereen vrij toegankelijk", zei hij. De
charlatan begon toen met zijn krasse geschiedenis: dat hij van de Groot
Mogool gekomen was, dat hij heel China doorkruist had, intieme vriend-
schap gesloten had met alle vorsten van Perzië, die hij op wonderbaar-
lijke wijze de grote Khan van Tartaria genezen had, de Mikado van Japan
enzovoort, enzovoort. Hij zegde ook dat hij voor het welzijn van de
mensheid jarenlang diepe studie bij maanlicht gemaakt had van de krui-
den, en dat hij de natuur geheimen had afgedwongen, in staat om zelfs
de wijze Salomon in verbazing te brengen, zo die nog op de wereld zou
geweest zijn. Met stemverheffing kondigde hij urbi et orbi aan dat hij
een wonderbaarlijk middel ontdekt had om zijn toehoorders de tanden uit
te trekken, hetzij met een schop, hetzij met een hamer of met de vinger,
maar toch zonder dat de patiënt ook maar de minste pijn zou behoeven te
lijden. Dat, zo beweerde hij, moest toegeschreven worden aan een bepaald
poeder dat hij tegen gematigde prijzen in dit dorp was komen verkopen,
een poeder dat eveneens het bewonderenswaardige vermogen bezat duizenden
andere kwalen te genezen. Om zijn verzekeringen te staven haalde hij
allerlei papieren te voorschijn, brieven, diploma's, getuigschriften voor
zijn grote verdiensten, en hij liet er de verschillende lakzegels van
alle gekroonde hoofden van de wereld duidelijk aan bengelen. Hij gaf de
stellige verzekering dat hij naar dit dorp gekomen was enkel en alleen
voor het welzijn van de lijdende mensheid en daarom, zo verkondigde hij
verder, moest iedereen, die er behoefte aan had van kiespijn genezen te
worden of een slechte kies wilde laten trekken, maar naar voren komen,
hij zou hem zonder ook maar de minste pijn van dienst zijn.
Toen hij met zijn welsprekende rede klaar was, gedurende welke hij
af en toe weinig welwillende, ja om zo te zeggen achterdochtige blikken
in de richting van Giovanni geworpen had, terwijl hij zich het zweet van
het voorhoofd veegde, liet hij een paar malen de trompetten flink schal-
len. En kijk, toen de muziek afgelopen was, kwam er een boerenmens naar
voren die verzocht hem een tand te willen uittrekken, die hem verschrik-
kelijk pijn deed. De kermisdokter verzocht de patiënt boven op de bok van
de wagen te klimmen, nodigde hem uit te gaan zitten en onderdrukte een
gebaar van ongeduld dat duidelijk in de rimpels van zijn voorhoofd te
lezen stond. De boerenmens, helemaal verbluft zo voor het publiek te wor-
den tentoongesteld, vroeg de charlatan:
"Hoeveel moet ik betalen?"
"Ik ben een mens zonder aanzien", antwoordde de charlatan. "Ik werk
niet voor geld. Geen geld is in staat mijn kunstvaardigheid te betalen.
Wanneer u mij na afloop van de operatie een gift wilt geven, zal ik me
verwaardigen die aan te nemen om u een genoegen te doen."
"Enne... zult u me werkelijk geen pijn doen?"
"Evenveel pijn alsof ik hem helemaal niet had aangeraakt; doe uw
mond maar eens open." - En de patiënt opende de mond die veel weg had van
een bakoven.
"Welke tand is het die u pijn doet?"

8.5 Page 75

▲back to top
- I/72 -
"Die daar"! antwoordde de boer, en hij wees met de vinger naar een
van zijn kiezen. De charlatan wendde zich nu tot de menigte toeschouwers
en verheerlijkte het wonder dat allen spoedig door zijn bekwaamheid zou-
den zien voltrekken. De boer antwoordde: "Maar u doet me geen pijn, hè?"
"Wees gerust, en let maar eens op, waartoe ik in staat ben!"
Intussen keek Giovanni, die tot bij de wielen van de wagen doorge-
drongen was, het schouwspel met wijd open ogen aan, met een sardonische
glimlach rond de lippen en met bijna ingehouden adem. De charlatan die
hem in het oog hield, schudde met het hoofd. Dat gezicht, dat op iedere
onvoorziene omstandigheid gebrand scheen te zijn, was erg hinderlijk.
Misschien verwachtte hij iemand die het spelletje moest meespelen, en die
de aandacht moest afleiden van de bewegingen van de ander. Misschien was
het toeval of afgesproken werk, een vreemdeling was tot bij de wagen ge-
komen, vlak nadat die sukkel ten tonele verschenen was, en had de charla-
tan vriendschappelijk een oogje geknipt. Toeval of niet, het blijft ech-
ter een feit dat de charlatan de moed niet verloor, en hij deed een
beetje van het poeder op de holle kies.
"Welnu", zei hij, "nu hebt u de keus: wilt u dat ik het mes gebruik,
de hamer of eenvoudig de vinger?"
Vanzelfsprekend antwoordde de ander: "De vinger!"
De charlatan begon zijn werk. Giovanni die geen van zijn bewegingen
uit het oog verloor, merkte dat hij een Engelse sleutel van uit zijn mouw
in zijn hand had laten glijden, en trok een gezicht waaruit men kon opma-
ken dat hij de ander door had. De charlatan wierp hem een woedende blik
toe en stak zijn vinger in de mond van de boer. De kies sprong met moeite
uit het tandvlees en een hartige kreet van: "Au"! steeg uit de mond op
toen hij die klank maar even kon voortbrengen. Dat gebrul werd overstemd
door een: "Prachtig"! dat tegelijkertijd weerklonk en nog veel machtiger
was dan het gebrul van pijn. Giovanni kon zijn lachen haast niet houden.
De charlatan leek een ogenblik verbluft, maar behield zijn koelbloedig-
heid. De boer stond scheldend op: "Schurk, leugenaar, bedrieger, je hebt
me vermoord, je hebt mijn kaak vermorzeld!"
Maar die stem klonk hees en zwak van pijn of tengevolge van het
bloed dat de man aanhoudend moest uitspuwen. En de charlatan overstemde
dat door steeds maar te herhalen:
"Prachtig, prachtig. U hoort, dames en heren, wat deze man zegt? Hij
heeft niet de minste pijn gevoeld!"
De woedende boer ging echter door met zijn protesten, en de char-
latan die hem bij een arm vasthield omdat hij bang was dat hij flauw zou
vallen, schreeuwde nog veel harder: "Dank u, dank u! Het heeft niets te
betekenen, ik heb het met liefde gedaan!" En hij duwde hem naar beneden,
terwijl de vreemdeling die zo dicht bij de wagen stond de man al bij de
armen opving en hem wegleidde, alsof het zijn vriend was, en hem ook nog
een zilveren glinsterend geldstuk onder de neus hield opdat hij zou zwij-
gen. Een uitbundige losbarsting van de muziek verstikte ook zijn laatste
woorden, terwijl de boeren die van dat alles niets gemerkt hadden, elkaar
verdrongen om van het wonderdadige poeder te kunnen kopen. Giovanni, die
de enige was die van dat tafereel genoten had doordat hij zich zo dicht

8.6 Page 76

▲back to top
- I/73 -
bij de wagen bevond, bleef lachen maar zei niets tegen de omstanders.
Dit was een van de laatste keren dat hij het optreden van de charlatans
bijwoonde.
Thuisgekomen vertelde hij zijn moeder het grappige verhaal, en over
de muziek die op het geschreeuw van de charlatan en van de boer gevolgd
was, begeleid door het boemboem van de Turkse trom. Zijn moeder lachte en
ze zei:
"Zie je, het is maar het beste steeds weg te blijven van plaatsen
waar veel herrie gemaakt wordt; het is een domoor die er zich laat pluk-
ken, zich de tanden laat trekken. Weet je waarom men, waar men speelt
en waar men drinkt, zoveel gebrul en gezang hoort? Omdat men de ongeluk-
kigen die zich door slecht gezelschap laten omringen, temidden van het
lawaai heel gemakkelijk hun geld kan afzetten, evenals zij er dan ge-
makkelijker hun eer en achting verliezen en vooral de goddelijke genade.
Tal van onvoorzichtigen slaan in deze wereld een nog veel belachelijker
figuur dan de man die je vandaag op de bok van die wagen bij de charla-
tan gezien hebt!"
Maar wat moeten wij thans zeggen van die handelwijze en van die
oefeningen van Giovanni? Het is ongetwijfeld een bladzijde die bevreem-
ding zou kunnen wekken in het levensboek van een dienaar Gods, en men
zal maar zelden iets dergelijks tegenkomen in andere levensbeschrijvin-
gen van de heiligen. Maar de Geest des Heren waait waar en zoals hij wil.
Het ontspanning verschaffen aan de jongens om hen tot de Kerk te trekken
zou een noodzakelijkheid worden in de toekomst, en Onze-Lieve-Heer had
Giovanni de nodige neiging gegeven, die voor hem gemakkelijker maakte
wat voor anderen een ondraaglijke marteling zou geweest zijn. Wat kon
een arme boerenjongen beter vinden, afgelegen als hij leefde in een ge-
hucht, zonder iemand die hem kon raden of steunen? Bovendien streefde
hij een heilig doel na. "Intussen weten wij", zegt de heilige Paulus,
"dat God in alles het heil bevordert van die Hem liefhebben."(1)
Een andere grote gedachte kwam er intussen nog op in de geest van
Giovanni, een gedachte die hem later met voldoening deed spreken over
het optreden van die charlatans. Wanneer alle priesters, wanneer de
Christenen, in het werken voor de eer van God door hun woord en voor-
beeld, in het opkomen voor wezen en verlatenen, in het bewaren van het
stilzwijgen tegenover hen die door ergerniswekkende gesprekken het ge-
loof en de zeden aanvallen, de vrijmoedigheid van de charlatans zouden
hebben bij het opdissen van wat zij te zeggen hebben, in het aan de man
brengen van hun waar, hoe ontzaglijk veel beter zou dat niet zijn! De
charlatans hebben geen menselijk opzicht, zij richten zich vrijmoedig
tot het publiek, vrij van iedere vrees, en trekken zodoende voor hun
eigen belang de mensen tot zich. Indien de moed, ingegeven door de
liefde, verbonden aan de christelijke voorzichtigheid, waar ook ter
wereld en altijd het praedicate super tecta van de goddelijke Zaligma-
ker in praktijk zou brengen, hoeveel meer zouden daardoor de goddelijke
belangen tot heil van de zielen gediend zijn!
(1) Rom. 8,28.

8.7 Page 77

▲back to top
- I/74 -
H O O F D S T U K XIV
GIOVANNI OP ZOEK NAAR NESTJES - GRAPPIGE AVONTUREN
EN DE LESSEN DIE ZIJN MOEDER DAARUIT TREKT - GIOVANNI
DOET EEN LEVENSGEVAARLIJKE VAL UIT EEN BOOM - ZIJN
VERDRIET OVER DE DOOD VAN EEN LIJSTER EN HET
EDELMOEDIGE VOORNEMEN OM ZIJN HART LOS TE MAKEN VAN HET
AARDSE.
Margherita wilde dat wanneer haar kinderen iets vonden waarmee zij
zich konden ontspannen, heel hun geest ermee bezig zou zijn. Toen zij
dus merkte dat Giovanni verlangde vogels te hebben, stond zij hem met
de inachtneming der nodige voorzichtigheid toe, op zoek te gaan naar
nestjes. Zijzelf gaf ook aan welk soort voedsel geschikt was voor de
verschillende soorten vogels, en leerde hem hoe hij kooitjes moest maken
om ze op te sluiten. En inderdaad leerde Giovanni al gauw grote, stevige
en mooie kooien maken die hij met gevangen zangvogels vulde.
Op zekere dag had hij in de stam van een boom een koolmeesjesnest
ontdekt; hij klom erin om er zich meester van te maken. Het nest zat zo
diep in een nauwe en diepe spleet, dat hij er niet in kon kijken, en Gio-
vanni wist dat de kleine vogeltjes niet waren uitgevlogen. Hij stak er
dus zijn arm in en moest met grote kracht zijn arm diep in de spleet
wringen tot aan zijn elleboog, om het nest te kunnen bereiken. Maar toen
hij wilde terugtrekken, kon hij dat niet: zijn arm zat als in een schroef
vastgeklemd, en door de inspanning die hij aanwendde om los te komen liep
zijn arm nog dik op ook. Intussen werd hij geroepen door zijn moeder, die
ergens op het veld aan het werk was. Opgewonden deed hij nieuwe pogingen,
maar hij moest al gauw toegeven dat hij niet kon komen, omdat hij met
zijn arm in een boom vastgeklemd zat. Zijn moeder kwam kijken wat er aan
de hand was.
"Grote hemel. Wéér wat nieuws! En nu?"
En zoals gewoonlijk glimlachte zij, zoals ook haar jongen glimlach-
te. Zij nam niettemin een laddertje en klom tot bij Giovanni. Zij pro-
beerde van alles; zij trachtte de arm te draaien maar dat ging niet. Toen
probeerde zij de mouw van zijn hemd weg te trekken, maar ook dat was ver-
geefs. Ten slotte riep zij de hulp van twee mannen in, die met een bijl
kwamen toelopen. Margherita wilde echter niet hebben dat ze daar gebruik
van maakten, maar gaf hun een beitel, waarmee zij, nadat Margherita de
arm van haar jongen eerst met haar schort omwikkeld had, zoveel stukken
en splinters van de boom deden afvliegen, dat de arme Giovanni, niet vrij
overigens van enkele schrammen, zich kon bevrijden. En hierna had Marghe-
rita ook weer meteen de les op de lippen die uit dat voorval te trekken
viel:

8.8 Page 78

▲back to top
- I/75 -
"Op dezelfde manier", zo zei ze, "worden degenen die de zaken van anderen
willen wegnemen beetgepakt door de goddelijke en menselijke gerechtig-
heid."
Een andere keer had de jongen een mooi nachtegalennestje tussen de
takken van een beukenstruik ontdekt, en nu en dan ging hij, in afwach-
ting dat de kleine nachtegaaltjes veertjes zouden krijgen, op enige af-
stand achter een haag zitten en keek toe hoe de nachtegalenmoeder haar
kleintjes telkens iets te eten bracht. Dat nest vond hij iets verrukke-
lijks. Op zekere dag tegen het vallen van de avond, zag hij de nachtega-
lenmoeder bij het nest zitten, toen er opeens een koekoek neerstreek op
een naburige boom; toen deze zijn prooi in het oog gekregen had, stortte
hij zich op het nest dat hij geheel met zijn vleugels bedekte, sloeg
daarna met zijn bek heftig toe, vernielde alles en verslond al wat erin
zat, waarna hij rustig in de buurt van het nest ging zitten en zich niet
meer bewoog. Giovanni was erg verdrietig over het verlies van deze vogels
die hij al als de zijne beschouwde; maar, geboeid door de onbeweeglijk-
heid van de koekoek, kwam hij uit nieuwsgierigheid dichterbij om te zien
wat die deed. De volgende dag echter, bij het aanbreken van de dag, sloop
hij er weer heel voorzichtig naartoe; en waarachtig, weer bevond de koe-
koek zich op dezelfde plaats en in het nest dat hij verwoest had, had hij
een ei gelegd. Maar enkele ogenblikken later nam een kat, die op de loer
gelegen had, een sprong, wierp zich op de koekoek en greep hem bij de
kop, verscheurde en doodde hem ter plaatse.
"Net goed"! zal Giovanni wel gezegd hebben, tevreden over deze ge-
rechtigheid. En daar hij wilde zien wat er zich in het nest zou afspe-
len, werd hij toeschouwer van een nieuw en lieftallig verschijnsel. Een
nachtegaal, wellicht het mannetje van de gedode vogel, zag hij het nest
schoonmaken en alles eruit naar buiten werpen, erin terugkeren en zich op
het gevonden ei te broeden zetten. Hij deed dat zo lang totdat er een
klein monstertje te voorschijn kwam, dat zonder veren, met zulke roofdie-
roogjes en met een zo grote bek, vreselijk was om aan te zien. Niettemin
bracht de nachtegaal hem voedsel, alsof het zijn eigen jong was, en
Giovanni ging er iedere dag naartoe om van het schouwspel te genieten; en
toen de koekoek veren had gekregen, nam hij hem mee naar huis en sloot
hem in een kooi. Voor een tijdje had hij daar heel veel plezier van. Als
hij met zijn hand over de rug van de koekoek streek, alsof hij hem wilde
strelen, bleef de vogel rustig; wanneer hij echter zijn hand boven hem
hield, alsof hij hem wilde pakken, begon het diertje te krijsen, onrustig
te bewegen, heen en weer te lopen, en grimassen te maken alsof dat de
grappigste zaak ter wereld was. Ten slotte, in beslag genomen door andere
bezigheden, vergat Giovanni twee dagen achtereen de koekoek te eten te
geven.
"En je koekoek"? vroeg zijn moeder toen.
Giovanni ging direct kijken en vond de vogel dood. Het arm diertje
had uit de kooi proberen te vluchten en had zijn kop tussen twee van de
ijzeren spijlen gestoken; toen het zijn kopje had willen terugtrekken had
het arme vogeltje, worstelend om vrij te komen, zichzelf verstikt. Gio-
vanni liet de kooi en de dode vogel aan zijn moeder zien, die zich geen
enkele gelegenheid liet ontgaan om de jongen haar lessen in te prenten:
"Zie je", zei ze, "de heerszuchtige onrechtvaardige is op zijn beurt
overwonnen door een ander die nog machtiger is dan hij en kan niet lang

8.9 Page 79

▲back to top
- I/76 -
genieten van wat onrechtvaardig verkregen is. Het jong van de koekoek
had de ongelukkige erfenis, in het nest van een ander gelegd te zijn; -
vandaar zijn droeve ervaringen. Kinderen die van hun vader een door
diefstal verkregen erfenis vermaakt krijgen komen altijd ongelukkig aan
hun einde. Je mag Onze-Lieve-Heer wel dankbaar zijn, dat jouw vader nooit
een cent in huis had die niet van hem was. Wees altijd een rechtschapen
en eerlijk mens, zoals je vader geweest is."
Bij een andere gelegenheid had Giovanni een nest met een kleine
ekster erin gevonden. Hij nam ze mee naar huis en wilde dat zijn moeder
ze zou braden.
"Ik denk er niet aan", antwoordde zijn moeder, "sluit ze maar in een
kooi en amuseer je ermee zolang je wilt."
Giovanni deed dat. De vogel groeide op; Giovanni had veel plezier in
de capriolen en streken van het dier. Op een dag kwam hij thuis met een
mandje kersen, en hij gaf er de ekster een van. In een ommezien had de
ekster ze met pit en al opgeslokt, en krijsend en met opengesperde bek
eiste zij er nog een. Giovanni gaf haar de tweede, de derde en zo verder.
De vogel zwol er helemaal van op; maar nauwelijks had hij een kers afge-
slikt of hij begon al weer te schreeuwen.
"Neem dan", zei Giovanni lachend. Op een gegeven ogenblik bleef de
ekster met open bek zitten, wierp een meelijwekkende blik op haar kleine
meester en viel dood neer!
"De ekster is dood" zei Giovanni tegen zijn moeder en vertelde haar
wat er gebeurd was."
"Zie je, dat is het einde van alle lekkerbekken", meende Margherita.
"De onmatigheid verkort hun leven!"
Door zijn verlangen naar vogelnestjes beleefde Giovanni zoveel avon-
turen, dat er een dik boekdeel voor nodig zou zijn om ze alle te be-
schrijven. Daar hij in de bomen kon klimmen met de behendigheid van een
kat, liep hij dikwijls geen licht gevaar, en ook in die tijd scheelde het
niet veel of een ernstig ongeluk had hem bijna het leven gekost. Op zeke-
re dag ging hij zoals gewoonlijk met enkele kameraden op vogelvangst. In
een oude, hoge en dikke eik, midden in een bosje dat niet ver van Giovan-
ni’s huis gelegen was, bevond zich een nest, dat hij al gezien had, maar
hij had het niet meegenomen omdat de jongen nog niet groot genoeg waren.
Eindelijk had hij besloten er zich meester van te maken. De een na de
ander van de kameraden probeerde in de boom te klimmen, maar geen van hen
slaagde erin. Giovanni was in een oogwenk boven in de boom. Maar langs de
stam in de boom klimmen om van daar uit naar het nest te kijken was één
ding, het langs de takken te gaan weghalen was echter iets anders. Het
nest bevond zich precies op het uiterste einde van een dikke en lange
tak, die bijna parallel liep met de grond maar die op een vierde van de
lengte naar beneden boog. Bedreven als Giovanni was in het koorddansen,
liet hij zich niet afschrikken, maar heel, heel langzaam, voetje voor
voetje, schoof hij in de richting waar het nest zich bevond en schrij-
lings op de tak zittend nam hij de kleine vogeltjes in zijn schoot. Toen
dat gebeurd was, ging het erom, zich om te keren en naar het midden van
de boom terug te gaan op dezelfde manier als hij gekomen was; maar hoe
hij zijn best ook deed, door de ongelijkheid van de tak slaagde hij er
niet in. Hij probeerde een stap achteruit te doen,maar zijn voeten gleden

8.10 Page 80

▲back to top
- I/77 -
onder hem weg en hij kon zich alleen nog met de handen vasthouden. Met
inspanning van alle krachten klampte hij zich met de voeten aan de
onderkant van de tak vast, en probeerde van die houding uit zich om te
keren en met het gezicht naar de grond en met moeite op zijn buik boven
op de tak zelf te liggen. Maar door de zwaai die hij nam draaide hij, in
plaats van stevig bovenop de tak te komen liggen, eroverheen, zodat hij
weer in dezelfde houding kwam te hangen als eerst. In deze houding begon
hij te bedenken wat hij zou moeten doen om zich uit deze verlegenheid te
redden, maar hij vond er niets op en, wat erger was, hij voelde de kracht
in zijn armen afnemen. De kameraden beneden hem vreesden het ergste voor
hem, riepen hem toe moed te houden en de een zei dat hij dit moest doen,
en de ander dat hij dat moest proberen, om naar beneden te kunnen komen.
Nu en dan wierp Giovanni eens een blik naar beneden, maar steeds kwam de
hoogte hem toch te angstwekkend voor. Na nog ongeveer een kwartier ge-
worsteld te hebben, deed hij nog eens een uiterste poging om boven op de
tak terecht te komen en toen hij er weer niet in slaagde, liet hij zich,
aan het einde van zijn krachten gekomen, maar vallen. Hij viel met het
hoofd naar beneden; doch in de lucht legde hij zijn handen op zijn haren
en gaf zijn hoofd een fikse ruk, zodat hij een andere houding kreeg,
rechtop omlaag viel, op de punten van zijn voeten terecht kwam en vervol-
gens met zijn hele lichaam stevig tegen de grond botste. Zijn verschrikte
kameraden liepen ogenblikkelijk naar hem toe, menend dat hij dood of
minstens verpletterd zou zijn; maar toen zij hem al weer rechtop zagen
zitten, vroegen zij hem of hij zich bezeerd had.
"Ik hoop van niet", antwoordde Giovanni.
"En de vogeltjes, zijn die dood? Moeten we ze onder ons verdelen?"
"Ze zijn hier en leven" en hij deed zijn jasje open. "Hier zijn
ze... maar ze kosten!... kosten mij te veel!" En hij maakte aanstalten om
naar huis te gaan; maar hij verzette geen voet, hij kon niet meer lopen.
Zijn maag en ingewanden deden hem pijn; hij beefde over al zijn leden.
Daarom nam hij de vogeltjes, gaf ze aan zijn kameraden en nam afscheid
van hen, opdat zijn moeder van het voorgevallene niets te weten zou
komen. Maar hij kreeg het telkens koud, hij voelde zich een onmacht nabij
en moeizaam sleepte hij zich voort. De eerste die hij tegenkwam was zijn
broer Giuseppe en hij zei hem:
"Ik geloof dat ik niet goed ben! Ik heb pijn in mijn maag."
Eindelijk bereikte hij zijn huis en ging naar bed. Zijn moeder was
dadelijk in de weer, kookte kamillethee, duffelde Giovanni warm in en
liet tegelijkertijd de dokter halen. Bij het eerste bezoek van de dokter
wil- de Giovanni hem niet zeggen wat de oorzaak van de pijn was. Zijn
moeder was erbij. Bij het tweede bezoek, toen hij alleen met hem was,
vertelde hij hem alles van haver tot gort.
"Maar waarom heb je me dat gisteren niet meteen gezegd"? riep de
dokter uit.
"Och, beste dokter", antwoordde Giovanni, "dat kwam me niet goed
uit: ik was bang dat mijn moeder mij op mijn kop zou geven!"
De genegenheid voor zijn moeder ging gepaard aan een redelijke ti-
mor reverentialis. Daarna gaf de dokter hem de geneesmiddelen die hij

9 Pages 81-90

▲back to top

9.1 Page 81

▲back to top
- I/78 -
nodig had, omdat de pijn inwendig was. Toch knapte hij er niet helemaal
van op voordat er een drietal maanden verstreken waren; waarna hij weer
de oude was, die nooit blijk gegeven had ergens bang voor te zijn; maar
toch huiverde hij van die dag af telkens hij langs die oude eik voor-
bijkwam.
Enige tijd daarna, toen Giovanni de school in Morialdo was beginnen
te bezoeken, gebeurde er iets dat, temidden van al het andere in hem een
ongewone gevoeligheid van gemoed verried, een reeds vroeg gerijpt voor-
nemen openbaarde om al zijn genegenheid zonder enige uitzondering op God
te richten. Hij was toen tien jaar of daar rond, en toen hij een mooie
merel gevangen had, sloot hij die op in een kooitje, voerde hem en pro-
beerde hem aan het zingen te brengen door een wijsje voor te fluiten wijl
hij tot nu toe nog geen geluid had laten horen. Deze vogel was zijn
grootste vreugde; hij was er zo vol van, dat hij bijna aan niets anders
meer dacht dan aan zijn merel, hetzij bij het spelen, onder het leren en
zelfs in de school. Maar hierbeneden is er niets dat lang duren kan. Toen
hij op zekere dag uit school thuiskwam, ging hij onmiddellijk naar de
merel om te spelen. Maar, o, hoe droevig! Hij vond de kooi helemaal met
bloed besmeurd en de arme vogel verscheurd en half verslonden op de bodem
liggen. Een kat had hem bij de staart gegrepen en getracht hem door de
tralies uit de kooi te trekken. En zo was het arme beest aan zijn verwon-
dingen bezweken. De jongen was zo aangegrepen door dat schouwspel dat hij
begon te snikken, en dat duurde verscheidene dagen, zonder dat er iets
was dat hem kon troosten. Eindelijk begon hij na te denken over de oor-
zaak van zijn tranen, over de onbeduidendheid van het voorwerp waar hij
zich zo aan gehecht had, over de nietigheid van de wereldse dingen, en
nam hij een besluit dat feitelijk boven zijn leeftijd lag: het voornemen
namelijk om nooit meer zijn hart te hechten aan aardse dingen. Wat hij zo
edelmoedig beloofd had, kwam hij getrouw na, totdat hij in Chieri de jon-
ge Luigi Comollo ontmoet. Aan zoveel maagdelijke onschuld, aan die zui-
verheid en eenvoud van gedrag kon Giovanni niet weerstaan, en hij ging
met hem een tedere en intieme vriendschap aan. Ofschoon deze genegenheid
heel iets anders dan aards en gevoelig was, maar veeleer heilig en uit-
sluitend op de wederzijdse vervolmaking gericht, toch zou hij ook deze
moeten berouwen. De levendige smart die hij aan de dag legde bij de dood
van zijn vriend was zo groot, dat hij opnieuw het voornemen maakte dat
niemand anders behalve God voortaan nog zijn hart zou bezitten. En om dat
edelmoedige voornemen te volbrengen, weten wij uit zijn eigen bekentenis,
dat hij zich niet weinig geweld hoefde aan te doen, ook later, temidden
van de brave jongens die hij in het Oratorio opnam. Bijna met zelfverwijt
schrijft hij daarover in een aantekening waarover wij spoedig meer moeten
zeggen, om zijn zonen de salesianen te waarschuwen, zich niet te laten
misleiden en zich in vriendschappen te begeven die, om geestelijke rede-
nen aangevangen, soms een noodlottige valstrik kunnen zijn voor onvoor-
zichtige zielen.
Uit de woorden van Don Bosco straalt een helder licht, dat zijn hele
jeugd doorschijnt en een wereld van deugden ontsluiert, die verborgen is
voor de ogen der mensen. Van een hart, dat in de meest roerige jaren in
staat is zich los te maken van wereldse genegenheden, om zich geheel aan
God te geven, en dat in dit voornemen zal volharden, is niet aan te nemen
dat het door schuld bezoedeld is geworden.

9.2 Page 82

▲back to top
- I/79 -
Van hem kan gezegd worden wat de Ecclesiasticus over zichzelf zegt:
"Ik hief mijn handen omhoog. Op de goddelijke wijsheid richtte ik al
mijn aandacht. Door haar verwierf ik al dadelijk inzicht van mijn
eerste jeugd af: daarom zal ik niet (door de Heer) verlaten worden."(1)
(1) 51, 26-28.

9.3 Page 83

▲back to top
- I/80 -
H O O F D S T U K XV
DE BRONNEN VAN DEZE GESCHIEDENIS - EEN KOSTBAAR
HANDSCHRIFT - DE EERSTE DROOM - DE ZENDING VAN GIOVANNI.
Wij treden thans een plechtige periode in het leven van onze Gio-
vanni binnen. Wij zijn aanbeland op het punt, waarop de Heer zich ver-
waardigt hem zijn roeping te onthullen. Alvorens echter het levensver-
haal voort te zetten, dient alles geboekstaafd te worden wat nodig is om
aan te tonen, hoezeer alles op waarheid berust wat wij geschreven hebben
en wat wij nog zullen moeten schrijven. Om het leven van Don Bosco zo
goed mogelijk te kennen voordat hij met zijn studies begon, begaf Don
Secondo Marchisio, salesiaan, geboortig van Castelnuovo d'Asti, zich in
1888 gedurende drie maanden ter plaatse. Rustig bezocht hij al de dorpen
en gehuchten waarin de jonge Bosco zich had opgehouden, ondervroeg de
oudere mensen die met hem waren omgegaan, en noteerde de antwoorden die
hij kreeg, waaruit een prachtige lofrede ontstond over de deugdzaamheid
van onze geliefde Stichter. Don Gioachino Berto, Don Giovambattista Fran-
cesia en Don Giovanni Bonetti gingen in 1889 naar Chieri, onderhielden er
zich met een groot aantal van hen die hem als student gekend hadden, en
ook dat leverde eervolle rapporten op die zij te boek stelden. Van het
verblijf van Giovanni Bosco in het Seminarie gaven vele van zijn eerwaar-
dige metgezellen mondelinge inlichtingen en schriftelijke uiteenzettin-
gen als over een echte heilige. Wij bezitten al deze documenten. Wat
moeder Margherita betreft wist schrijver dezes alles wat hier beschreven
is uit de mond van Don Bosco zelf, wijl hij het geluk had zes en meer
jaren lang dagelijks iedere avond intiem met hem samen te zijn. En hoewel
hij slechts heel zelden terugkwam op al verhaalde gebeurtenissen, toch,
door hem soms te vragen wat mij in de vorige jaren verteld geworden en
trouw op papier gezet was, verbaasde het mij hem dezelfde dingen en
dezelfde woorden van zijn moeder te horen herhalen en wel met een zo gro-
te nauwkeurigheid dat het was alsof hij het in een boek las. Hetzelfde
kan ik verzekeren omtrent vele andere feiten, die hij zo goed was mij toe
te vertrouwen en waarvan ik een kostbare schat gemaakt heb voor mijn
geliefde medebroeders.
Een andere bron waaraan deze feiten ontleend zijn, is een kostbaar
handschrift in kleine schrijfboeken van Don Bosco zelf, waarin hij zijn
levensbeschrijving bijhield tot het jaar 1855. Slechts met de grootste
tegenzin schreef hij over zichzelf, omdat hij heel goed de raadgeving van
de Heilige Geest kende: "Laat de mond van een ander u prijzen, niet die
van uzelf."(1) Doch in 1858 ried Paus Pius IX, hem aan, deze bladzijden
(1) Spreuken 27,2.

9.4 Page 84

▲back to top
- I/81 -
uit te breiden en in 1869 gaf hij hem het bevel daartoe, zodat hij zich
tegen 1870 erin moest schikken te gehoorzamen. Zolang hij leefde hield
hij deze geschriften angstvallig verborgen, en pas bij zijn dood, toen
men de inventaris opmaakte van zijn papieren, werden zij gevonden. Zij
vormen een bewonderenswaardig monument van nederigheid. Hij beschrijft
daarin met alle eenvoud wat naar mijn mening getuigt van de goddelijke
inmenging in zijn zending en zijn werken. Het is een nauwgezette weergave
van zijn doen en laten, eerst temidden van de jongens van Castelnuovo en
Chieri, later in Turijn en in het Oratorio. Niets zegt hij wat zijn
deugdzame handelingen zou kunnen onthullen en, zoals Mozes en de heilige
Paulus, onderwerpt hij verschillende van zijn handelingen aan een strenge
beoordeling, zodat men verrast is minstens als lezer die hem niet gekend
heeft, of die het getuigenis van de tijdgenoten niet vernomen heeft.
Op de eerste bladzijden staat een droom te lezen die wij getrouw
zullen weergeven, zoals wij ons ook in het verloop der geschiedenis op
vele plaatsen letterlijk van zijn uiteenzetting zullen bedienen. Het
handschrift draagt bovenaan de volgende titel: Herinneringen aan het
Oratorio van 1835 tot 1855. Uitsluitend voor de Salesiaanse Medebroeders.
Voor de Salesiaanse Congregatie. Hijzelf zet in het voorwoord de motieven
uiteen die hem tot het schrijven van deze herinneringen brachten.
"Verscheidene keren werd ik ertoe aangespoord de herinneringen be-
treffende het Oratorio van de heilige Franciscus van Sales op schrift te
zetten, en hoewel ik niet kon weigeren gehoor te geven aan het gezag dat
mij daartoe aanzette, heb ik nog steeds niet ertoe kunnen besluiten mij
ermee bezig te houden, voornamelijk omdat ik te dikwijls over mezelf zou
moeten spreken. Thans heeft zich daarbij het bevel gevoegd van de persoon
met het hoogste gezag, waartegenover het niet geoorloofd is ook maar
enige aarzeling aan de dag te leggen. Daarom ga ik er hier toe over nauw-
keurig die dingen vertrouwelijk uiteen te zetten, die kunnen dienen om
licht te verschaffen, of die van nut kunnen zijn voor het instituut dat
de goddelijke Voorzienigheid zich verwaardigt aan de Sociëteit van de
heilige Franciscus van Sales toe te vertrouwen. Vooral moet ik voorop-
stellen dat ik schrijf voor mijn geliefde salesiaanse zonen, met het
verbod om openbaarheid aan deze zaken te geven hetzij voor, hetzij na
mijn dood. Waartoe kan dit werk dan dienen? Het zal als richtsnoer die-
nen om de toekomstige moeilijkheden te overwinnen, door lering te putten
uit het verleden; het zal dienen tot het verkrijgen van het inzicht, hoe
God zelf onze aangelegenheden te allen tijde heeft geleid; het zal dienen
als onderhoudende verhandeling voor mijn geliefde zonen, wanneer zij de
dingen kunnen lezen die hun vader ten deel gevallen zijn, en zij zullen
dat des te liever lezen, wanneer ik niet meer in hun midden zal verkeren,
doch geroepen zal zijn om voor God rekenschap af te leggen van mijn han-
delingen."
"Mocht het zijn dat er over sommige daden misschien met teveel in-
genomenheid en misschien met een schijn van ijdelheid gesproken wordt,
dat men mij dat dan niet kwalijk neme. Het is een vader die met vreugde
over zijn aangelegenheden spreekt tot zijn beminde zonen, die op hun
beurt zich eveneens erover verheugen de kleinste bijzonderheden te ver-
nemen van hem die hen zozeer heeft liefgehad, en die in die kleine en
grote dingen steeds getracht heeft aan hun geestelijk en tijdelijk voor-
deel te werken."

9.5 Page 85

▲back to top
- I/82 -
"Ik heb deze herinneringen in decaden verdeeld, dat wil zeggen in
perioden van tien jaren, omdat in elk van deze tijdsbestekken een aan-
zienlijke en tastbare ontwikkeling van ons instituut plaatsgreep."
"Wanneer gij later, beminde zonen, deze herinneringen na mijn dood
zult lezen, bedenkt dan dat ge een aanhankelijke vader gehad hebt, die,
alvorens de wereld te verlaten, deze herinneringen voor u heeft achterge-
laten als onderpand van zijn vaderlijke genegenheid, en bidt bij de her-
innering daaraan tot God voor de eeuwige rust van mijn ziel."
Er valt op te merken hoe Don Bosco zijn eigen persoonlijkheid weg-
cijfert door te zeggen dat God niet aan hem, maar aan de Sociëteit van
de heilige Franciscus van Sales een grote zending heeft toevertrouwd.
In zijn grote barmhartigheid is het Gods gewoonte, door een of
ander teken, de roeping te openbaren van die mensen die Hij tot grote
dingen bestemd heeft voor het heil der zielen. Zo deed hij met Giovanni
Bosco, die hij daarna bleef leiden met zijn almachtige hand in ieder
stadium van diens leven en in al diens ondernemingen. Het staat geschre-
ven in het Boek Joël dat, wanneer op de langdurige onvruchtbaarheid van
de synagoog, de wonderbaarlijke vruchtbaarheid van de nieuwe Kerk zal
gevolgd zijn, God zijn geest zal uitstorten over alle mensen, en uw
grijsaards zullen dromen hebben, en uw jongelingen zullen visioenen
zien.(1) Ook Giovanni Bosco had die, en zie nu op welke wijze hijzelf
in zijn herinneringen over zijn eerste droom vertelt.
"Op de leeftijd van ongeveer negen jaar heb ik een droom gehad die
mijn hele leven lang een diepe indruk op mij gemaakt heeft. In mijn
slaap kwam het mij voor dat ik mij dicht bij huis bevond, op een heel
ruime binnenplaats, waar een grote menigte jongens verzameld was die
door elkaar krioelden. Sommige lachten, anderen speelden, niet weini-
gen vloekten. Bij het horen van deze vloeken, ben ik onmiddellijk tus-
sen hen ingesprongen en probeerde hem met slagen en woorden tot zwijgen
te brengen. Op dat ogenblik verscheen er een eerbiedwaardige Persoon van
mannelijke leeftijd en voornaam gekleed. Een witte mantel bedekte heel
zijn gestalte; maar zijn gelaat was zo lichtend, dat ik het niet kon
blijven aankijken. Hij noemde mij bij mijn naam en beval mij, me aan het
hoofd van die jongens te stellen eraan toevoegend: "Niet met slagen, maar
met zachtmoedigheid en liefde moet je je vrienden winnen. Begin hen dus
meteen te onderrichten over het lelijke van de zonde en over de kostbaar-
heid van de deugd."
"Verward en verschrikt merkte ik op dat ik een arme en onwetende
jongen was, niet in staat om tot de jongens over de godsdienst te spre-
ken. Op dat ogenblik hielden de jongens op met lachen, vechten en vlo-
ken, zij verzamelden zich allen rond degene die sprak. Bijna zonder te
weten wat ik zei vervolgde ik: "Wie bent u, dat u mij iets onmogelijks
beveelt?"
"Juist omdat zulke dingen je onmogelijk voorkomen, moet je ze mo-
gelijk maken in gehoorzaamheid en met kennis."
"Waar en met welke middelen kan ik mij kennis eigen maken?"
"Ik zal je de Meesteres geven, onder wier leiding je wijs kunt wor-
den, en zonder wie alle wijsheid tot hoogmoed wordt."
(1) 2,28.

9.6 Page 86

▲back to top
- I/83 -
"Maar wie bent u dan, dat u zo spreekt?"
"Ik ben de Zoon van Hem die je moeder je geleerd heeft driemaal per
dag te groeten."
"Mijn moeder zegt dat ik me niet moet inlaten met iemand die ik niet
ken, zonder haar toestemming; zeg me daarom hoe u heet."
"Vraag mijn naam aan mijn moeder."
"Op dat ogenblik zag ik een Vrouw naast hem met een majesteitelijk
voorkomen, gekleed in een mantel die overal schitterde, alsof elk puntje
ervan een fonkelende ster was. Gewaar wordend dat ik steeds verwarder
werd in mijn vragen en antwoorden, beduidde ze mij naar Haar toe te ko-
men en nam mij vol goedheid bij de hand: "Kijk"! zei ze. Toen ik keek
zag ik dat al die jongens op de vlucht geslagen waren, en in hun plaats
zag ik een menigte bokken, honden, katten, beren en tal van andere die-
ren.
"Ziehier, je arbeidsveld, de plaats waar je werken moet", vervolgde
deze Dame. "Zorg dat je nederig bent, sterk, flink: en wat je op dit
ogenblik ziet gebeuren met deze dieren, moet je doen voor mijn kin-
deren."
"Ik keek weer en zie, in plaats van de woest te keer gaande beesten,
verschenen er intussen zachtmoedige lammeren, die allen springend en bla-
tend rondliepen, alsof zij die Heer en die Dame wilden begroeten.
"Op dat ogenblik begon ik, nog steeds in mijn slaap, te huilen, en
smeekte ik de Dame verstaanbaar met mij te willen spreken, omdat ik niet
wist wat zij mij wilde duidelijk maken. Toen legde Zij de hand op mijn
hoofd en zei: "Als de tijd ervoor gekomen is zul je alles begrijpen."
"Toen zij dat gezegd had, werd ik door een rumoer gewekt, en alles
verdween. Ik was verbluft. Het kwam me voor dat mijn handen pijn deden
van de slagen die ik had uitgedeeld, en dat mijn gezicht pijn deed door
de slagen die ik van die slungels had opgelopen. Daarna namen die Heer,
de Dame, de dingen die ik gehoord en gezegd had, mij zodanig in beslag,
dat het mij voor de rest van de nacht niet meer mogelijk was de slaap
nog te vatten.
"'s Morgens haastte ik mij deze droom allereerst aan mijn broer-
tjes te vertellen, die begonnen te lachen; vervolgens aan mijn moeder
en aan mijn grootmoeder. Iedereen gaf op zijn manier daarvan een ver-
klaring. Mijn broer Giuseppe zei:
"Misschien wordt je wel een herder, van geiten, of schapen of van
andere beesten."
"Moeder zei: "Wie weet of je niet priester moet worden."
"Antonio zei droogjes: "Ik denk dat je een roverhoofdman wordt."
"Maar mijn grootmoeder, die veel van theologie afwist en volkomen
analfabeet was, gaf een doorslaggevende uitleg door te zeggen: "Om dro-
men hoef je je niet te bekommeren."
"Ik was het eens met mijn grootmoeder, doch niettemin zou het mij
nooit mogelijk zijn deze droom volkomen uit mijn geest te bannen. De
dingen die ik hierna zal uiteenzetten geven er enige betekenis aan. Ik
heb steeds over alles gezwegen; mijn familie hechtte er geen betekenis
aan. Maar toen ik in 1858 naar Rome ging om met de Paus over de Salesi-
aanse Congregatie te spreken, liet hij zich heel nauwkeurig alles ver-

9.7 Page 87

▲back to top
- I/84 -
tellen wat ook maar even enkel een schijn van iets bovennatuurlijks kon
hebben. Toen vertelde ik voor de eerste maal de droom die ik had tussen
mijn negende en tiende jaar. De Paus droeg mij op, de droom nauwkeurig
letterlijk op te schrijven, en hem ter aanmoediging achter te laten aan
de zonen van de Congregatie, die het doel vormde van deze tocht naar
Rome."
Na deze droom groeide in Giovanni het verlangen om te studeren en
zich daardoor nuttig te maken voor de jeugd en priester te worden. Doch
er stonden daarbij ernstige moeilijkheden in de weg, als gevolg van de
beperkte middelen waar de familie over beschikte en ook van de tegenkan-
ting van de stiefbroer Antonio, die wilde hebben dat Giovanni, evenals
hijzelf, zou worden ingeschakeld bij het werk op het veld. Met lede
ogen zag hij aan, dat zijn veel jongere broer zich aan de studie wijdde.
Van deze droom, die in de loop van ongeveer achttien jaren meerma-
len terugkwam en zich voor zijn geest ontwikkelde, wilde Don Bosco
slechts een klein gedeelte vertellen. In de laatste jaren van zijn le-
ven verklaarde hij echter dat het algemene kader van de droom telkens
wel hetzelfde was, maar dat hij ook telkens vergezeld ging van een ver-
scheidenheid van bijkomstige, steeds nieuwe taferelen. Hij voegde eraan
toe, dat hij niet alleen de stichting van het Oratorio en de verbrei-
ding van zijn zending erin onderkende, en ook hoe langer hoe duidelij-
ker zag, maar eveneens al de hinderpalen die er zouden ontstaan om de
vooruitgang te verhinderen, al de strijd die hij zou hebben te voeren
met zijn tegenstanders en de manieren om hen te weerstaan en te over-
winnen. En deze toestand is juist de oorzaak geweest van zijn voortdu-
rende rust en van de zekerheid te zullen slagen in alles wat hij onder-
nam.
Deze droom was dus niet eenvoudig een genade, maar eveneens een
waarachtige zending, een hem door God opgelegde dwingende verplichting
tot gehoorzaamheid. En ik zou deze droom willen vergelijken met het vi-
sioen van de jeugdige profeet Jeremias. Ook hij had de Heer tot ant-
woord gegeven: "Ach, Heer Jahwe, ik kan niet spreken, ik ben immers zo
jong." En de Heer antwoordde hem: "Zeg niet: ik ben zo jong? Gij hebt
slechts te gaan waarheen Ik u zend; slechts te spreken wat Ik u opleg.
Wees voor niemand ooit bevreesd, want Ik sta als hulp u terzijde. Zo
was de Godsspraak van Jahwe... Zij zullen u wel bestrijden, maar u niet
overweldigen; want Ik sta u als hulp terzijde."(1)
En welke zou de zending van Giovanni Bosco zijn? De stichting van
nieuwe religieuze organisaties, de Godsvruchtige Sociëteit van de hei-
lige Franciscus van Sales en het Instituut der Dochters van Maria, Hulp
der Christenen: de redding van de jeugd over de hele wereld door de Pa-
tronaten, door de Wezenhuizen en vakscholen, colleges en landbouwkolo-
nies: de roepingen tot de geestelijke staat, door de bloem der jeugd,
geoogst uit vele landen, voor te bereiden tot het priesterschap en de
diocesen die gebrek aan priesters hebben van geestelijken te voorzien
met het Werk der zonen van Maria Hulp der Christenen voor late roepin-
gen: de oprichting van talloze katholieke scholen, als tegengif te stel-
len tegenover een golf van goddeloze meesters, die niet geaarzeld had-
den leerstoelen op te richten van dwaling en verderf: de bevordering van
(1) Jer. 1, 6-8, 19.

9.8 Page 88

▲back to top
- I/85 -
de goede pers door talrijke drukkerijen, die miljoenen en miljoenen
boeken zouden verspreiden: godvruchtige boeken, verhalen, populaire
lectuur, apologieën van de katholieke waarheid en schoolboeken ontdaan
van aanslagen op de onschuld, de katholieken ook met dat machtig middel
wekkend uit de gelatenheid waarin zij berustten, door het "Salesiaans
Nieuws", verspreid in een oplage van 200.000 exemplaren per maand en in
verschillende talen, met de medede-ling hoe wonderbaar de werking van de
Heer en de Allerheiligste Maagd voortgaat: de Vereniging der Salesiaanse
Medewerkers, die thans 200.000 leden telt, die terwijl zij mede moeten
helpen met aalmoezen, gebeden en morele steun in al hun ondernemingen,
een band zullen vormen tussen de bisschoppen en de diocesen, tussen de
pastoor en de parochianen in alle werken van geestelijke of tijdelijke
liefdadigheid: de instelling van evangelische missies in verschillende
delen van de wereld, Amerika, Azië, Afrika: verdediging van het Pausdom
in verschillende en roemrijke omstandigheden: zodat Giovanni kon zeggen
Constitui te super gentes et super regna... Dedi te in murum aeneum...
regibus... principibus... sacerdotibus et populo terrae.
Ziedaar de betekenis van die droom in haar volle uitgebreidheid.

9.9 Page 89

▲back to top
- I/86 -
H O O F D S T U K XVI
UITWERKINGEN VAN DE EERSTE DROOM - ONTWIKKELING VAN DE KENNIS
EN VAN HET GEHEUGEN VAN GIOVANNI - ZIJN KRACHT EN FLINKHEID
EN WONDERBAARLIJKE STERKTE - VERSCHILLENDE ANEKDOTEN.
Een zachtmoedige stem had tot Giovanni in zijn droom gezegd: "Zorg
dat je nederig bent, sterk en flink!" De hele mens ligt daarin opgeslo-
ten. Inderdaad "beter arm zijn, maar gezond en sterk, dan rijk, maar
met lichamelijke kwalen. Gezondheid en welzijn zijn meer waard dan alle
goud, een sterk gestel gaat boven een groot vermogen. Geen rijkdom
gaat boven lichamelijke gezondheid, geen vreugde boven zielenvreugde."
(1)
Giovanni kon en moest dus voortgang maken in de nederigheid, die,
met behulp van de heiligmakende genade, de vrede en de volharding in de
deugd verleent, maar het lag zeker niet in zijn vermogen de sterkte en
flinkheid van de geest te bereiken, versierd met veel talent en een ge-
lukkig geheugen, en de kracht van de gezondheid en de stevigheid van
lijf en leden. En toch had hij ook daaraan behoefte, om in staat te
zijn al die verschillende kennis te vergaren, die hij zou behoeven om,
zonder zich te zeer af te matten, het hoofd te kunnen bieden aan al de
moeilijk-heden, die de goddelijke Voorzienigheid voor hem had wegge-
legd. Daarom komt het ons voor dat die stem niet alleen een raadgeving
uitsprak, maar een buitengewone gunst verleende. Het talent en het ge-
heugen van onze Giovanni zullen wij naderhand in andere hoofdstukken
behandelen. Hier willen wij enkel vermelden hoe hij, wanneer hij met
grote aandacht naar de preek geluisterd had in de kerk van de heilige
Petrus of in andere kerken van zijn geboortestreek, in parochiekerken,
in Buttigliera of Capriglio, thuisgekomen voor zijn moeder en broers
letterlijk herhaalde wat er in de preek gezegd was; en de buren kwamen
bij hem thuis vol bewondering voor zijn groot geheugen en intelligen-
tie.
Wat zijn lichaam betrof, men hoefde Giovanni maar even te zien om
te weten hoe bevallig van voorkomen hij was. Zijn leden waren slank,
zijn bouw gewoon en hij had rechte schouders, kleine, tere en heel zach-
te handen. Niettemin nam zijn spierkracht spoedig op wonderbaarlijke
wijze toe en ontwikkelde zich nog, hetzij door lichaamsoefeningen het-
zij door verschillende karweitjes thuis.
Tussen zijn tanden kon hij pitten van perziken en abrikozen stuk-
bijten, hoe hard ze ook waren. Eenvoudig met twee vingers, hetzij van
zijn rechter- of linkerhand, duim en wijsvinger tegen elkaar drukkend,
kraakte hij grote noten, hazelnoten of amandelen. Ook de ijzeren spij-
(1) Ecclesiasticus, 30, 14-16.

9.10 Page 90

▲back to top
- I/87 -
len die gewoonlijk gebruikt worden voor het hek van onze balkons, brak
hij met zijn handen zonder veel inspanning in kleine stukken. Wanneer
hij de jongens op een rij zette om hen gymnastiek bij te brengen, en een
van hen kwam van zijn plaats, nam hij hem glimlachend met slechts een
hand bij een arm en duwde hem met een ruk tot aan het einde van de
troep.
Het hoeft niet vreemd te schijnen, wanneer wij op het verhaal voor-
uitlopen door enkele later gebeurde feiten te vermelden; omdat, wanneer
wij ons strikt aan de chronologische volgorde zouden houden, het hinder-
lijk zou zijn de draad der geschiedenis te onderbreken op meer verheven
ogenblikken. Van zijn kracht maakte hij gebruik in Chieri om diegenen
van zich af te houden, die hem wilden dwingen aan een spel deel te nemen
dat hem niet beviel. Toen hij de lessen in retorica bezocht, ging hij
op een dag in school naar zijn plaats, toen vier kameraadjes de een na
de ander op zijn schouders sprongen. Giovanni liet hen doen, maar toen
hij ze alle vier op elkaar op zijn rug had, nam hij de armen van degene
die bovenop zat, trok ze naar beneden en drukte ze flink bijeen, zodat
de anderen klem kwamen te zitten, sprong op en droeg hen allen, terwijl
ze hulp en moord schreeuwden, de speelplaats op, waar zich de leraren
bevonden die lachten van plezier: daarna bracht hij hen allen weer net-
jes naar binnen. Van dat ogenblik durfden ze hem niet meer plagen.
Toen hij al priester was, in de eerste jaren van zijn verblijf in
Turijn, kwam hij, onder de gaanderijen doorlopend, in een mensenmenig-
te terecht die voor een stoffenwinkel was te hoop gelopen. Hij kende
op dat plein de kooplieden, de sjouwers, de massa straatjongens die er
altijd samenkwamen, zodat hij er zich volkomen thuis voelde en er zich
als het ware onder vrienden bevond. Wanneer men zich de tijdsomstandig-
heden voor ogen stelt, valt dat ook niet te verwonderen. Don Bosco wil-
de dus weten wat er aan de hand was, en zag twee grote honden, die hui-
lend elkaar te lijf gingen en schrikbarend om zich heen beten. De mensen
durfden er niet langs te lopen. Don Bosco kwam naar voren. Intussen trok
een van de honden zich terug in de deur, waarvan hij de drempel al over-
schreden had, om een flinke aanloop tegen zijn tegen-stander te kunnen
nemen. Don Bosco zei nu tegen de knecht: "Maak gauw de deur dicht, dat
die hond er niet meer uit kan: ik neem de andere wel voor mijn reke-
ning."
"Hij bijt", antwoordde de knecht.
"Nee, nee", wedervoer Don Bosco; "doe maar wat ik je zeg." En de
knecht sloot een van de twee honden binnen, terwijl Don Bosco de ander
bij rug en nekvel beetpakte, hem optilde van de grond, en hem zo een
heel poosje omhoog hield, terwijl het verblufte dier in een woedend ge-
blaf losbarstte. De toeschouwers, vol bewondering voor zoveel moed,
vreesden echter dat als de hond losgelaten werd, die zich op de mensen
zou werpen; maar Don Bosco zette hem op de grond, bracht hem, terwijl
hij hem bij de nek vasthield tot halverwege de Piazza Milano in de rich-
ting van de brug, gaf hem een forse klap op zijn rug en liet hem los. De
arme hond gaf een luide schreeuw en terwijl hij van schrik voor de men-
sen uit de weg ging, liep hij wankelend, trekkebenend en hijgende weg;
die slag had hem volkomen de adem ontnomen. Achter Don Bosco stond ka-
nunnik Zappata, die naar hem toeging en zei: "Vind u dat niet een beet-
je een onwaardige houding voor een priester?"

10 Pages 91-100

▲back to top

10.1 Page 91

▲back to top
- I/88 -
"Och", antwoordde Don Bosco bescheiden, "het was nodig dat er een
eind gemaakt werd aan die vechtpartij; niemand verroerde een vin en
daarom ben ik maar tussenbeide gekomen."
Het was in het jaar 1846 of misschien 1847 dat Don Bosco naar Biel-
la ging om geestelijke oefeningen te leiden. Voor die reizen had hij
een plan ontworpen om de koetsiers en staljongens tot zich te trekken,
om hen een summiere kennis te verschaffen van de catechismus en hen door
de biecht tot God terug te brengen. Maar, om op vertrouwelijke voet met
hen te komen, meende hij goed te doen hen te laten kennismaken met zijn
lichaamskracht die, voor ruwe en onopgevoede mensen de hoogste waarde
van een persoon uitmaakt: door hun verwondering zou hij erin slagen hun
eerbied af te dwingen. Wij zien vervolgens hoe vruchtbaar de verlossende
zending die hij onder hen vervult, blijkt te zijn.
Terwijl hij dus in Santhià op het vertrek van de diligence stond
te wachten, en tegen de muur van de herberg leunde, naast de paarden
die pas verwisseld zijn, waarschuwde de koetsier hem een paar malen
daar weg te gaan, omdat een van die paarden er een was dat iedereen die
te dicht in zijn buurt komt onverwacht beet. Don Bosco had echter geant-
woord: "Wees maar niet bang; mij zal hij niet bijten." Plotseling stapte
het paard onverwacht naar voren en naderde Don Bosco om hem tegen de
muur te drukken. Het paard probeerde hem te bijten, maar kreeg nog geen
tijd om zijn bek open te doen, want met slechts één hand pakte Don Bosco
zo stevig de neusgaten van het dier vast, dat het met zijn kop begon te
zwaaien zonder zich te kunnen losmaken. Het steigerde, werd woest en
trapte met de hoeven, maar Don Bosco hield het stevig vast met de hand,
waarin het als tussen een schroef geklemd zat. Al de mensen die waren
komen toelopen, stonden verbluft toe te kijken en waren verwonderd door
zoveel kracht. Don Bosco echter zei rustig tegen de koetsier en tegen
een andere stalknecht, dat ze een touw moesten nemen, er een lus in leg-
gen en de achterpoten van het paard vastbinden. Dat geschiedde, en toen
het paard goed vastgebonden was, trok hij zich langzaam terug en liet de
neus langzaam los, toen hij ver genoeg van de kop van het dier verwij-
derd was, zodat het dier hem niet meer bijten kon. Terwijl hij in de
reiswagen stapte vroegen alle aanwezigen zichzelf en elkaar af: "Maar,
wie is toch die priester die zo sterk is?"
Enkele jaren daarna bevond hij zich ten huize van prof. Don Mat-
teo Picco, toen een paar sjouwers een piano kwamen brengen, die stevig
in een met ijzerbeslag voorziene kist was verpakt. Don Picco, vol ver-
langen zijn nieuwe aanwinst terstond te kunnen zien, raakte opgewonden
omdat hij zo gauw geen hamer, een tang of een ander stuk gereedschap kon
vinden om de kist open te maken. Toen nam Don Bosco, na het ijzerbeslag
eerst eens goed bekeken te hebben; een stuk ervan met de vingers vast,
waar de uiteinden bij elkaar kwamen. Hij trok die uiteinden van elkaar
en vervolgens de hele band los; zo deed hij achtereenvolgens met al die
banden; en op dielfde manier maakte hij ook de planken van de kist los,
die met lange spijkers aan elkaar getimmerd waren. Bij al dat gekraak,
bij heel die snelle uitpakkerij, stond Don Picco verbluft toe te kijken
en zonder iets te zeggen de kracht van Don Bosco te bewonderen.
Toen hij in 1883 naar Parijs ging, te eten gevraagd door een voor-
aanstaande familie, kwamen er noten op tafel met een buitengewoon harde
schaal. De genodigden wachtten op hun beurt dat hun de notenkraker zou

10.2 Page 92

▲back to top
- I/89 -
worden overhandigd. Toen Don Bosco de schaal met noten voor zich kreeg,
vervolgde hij echter rustig het gesprek met zijn tafelburen, nam enkele
van de noten en brak ze met slechts twee vingers open, waarna hij ze
onder de aanzittenden verdeelde; die het prettig vonden bediend te wor-
den door een man die zij zo vereerden. Aanvankelijk dachten zij namelijk
dat hij de notenkraker in zijn hand had, maar toen het tot hen doordrong
dat hij alleen met zijn vingers te werk ging, begonnen ze verbluft kre-
ten van bewondering te laten horen en zeiden: "Dat ís zeker met de zegen
van Maria, Hulp der Christenen dat u zulke harde schalen kunt kraken!"
In het jaar 1884, toen hij 69 jaar oud was, gebrekkig geworden en
het bed moest houden, ondermijnd als hij was door de doorstane vermoei-
enissen wilde de arts die hem behandelde weten hoe sterk hij wel was.
Daartoe had hij een manometer meegebracht, maar voordat hij daar ge-
bruik van maakte zei hij: "Don Bosco, u moet hier eens zo hard als u
kunt op mijn pols drukken."
"Maar dokter", antwoordde Don Bosco. "u weet niet hoe sterk ik
ben."
"Nee, drong de dokter aan", u hoeft niet bang te zijn mij pijn te
doen. Druk maar."
Don Bosco gaf toe, en drukte de hand die de dokter hem toestak; de
dokter hield het een ogenblik uit, terwijl hij met de tranen in de ogen
naar zijn gebrekkige patiënt keek, in wie hij een onvermoede kracht be-
speurde; maar tenslotte gaf hij een schreeuw. Don Bosco had zijn hand zo
hard gedrukt, dat het bloed bijna uit de toppen van zijn vingers sprong.
Toen haalde hij de manometer te voorschijn, een meta-len van graden
voorziene ring om de menselijke kracht te meten, en hij reikte die Don
Bosco toe.
"Denk erom, dokter", zei Don Bosco, "als ik dat instrument tussen
mijn handen druk, gaat het aan stukken."
"Hoe sterk u ook bent, het zal u toch wel niet lukken op die manier
een stalen ring samen te drukken."
"Nu, goed, laat u mij eerst eens zien hoe sterk u bent."
De dokter drukte op het instrument met alle kracht die hij in zich
had en de wijzer wees 45 graden aan.
"Geeft u het nu eens aan de priester die mij assisteert", zei Don
Bosco.
Don G.B. nam het instrument in zijn hand, drukte, en het wees 43
graden aan.
"Nu u"! besloot de dokter.
Don Bosco drukte en de manometer wees 60 graden aan, het hoogste
cijfer dat erop stond. Don Bosco voelde wel, dat zijn kracht nog groter
was dan de manometer mogelijkerwijs kon aanwijzen. De dokter gaf de ver-
zekering dat hij nog nooit een patiënt had verzorgd die na langdurige
ziekten nog zoveel kracht bezat.
Van al die grote kracht maakte Don Bosco maar heel weinig gebruik,
nu eens uit noodzaak of om iets goeds te doen, een andermaal om zijn

10.3 Page 93

▲back to top
- I/90 -
vrienden gedurende de recreatie een plezier te doen, doch nooit om zich
te verdedigen. Het wonderlijkste was dat hij dat alles zonder enige
inspanning deed, met de uiterste kalmte, steeds in zichzelf gekeerd,
zonder ijdelheid, alsof het de meest vanzelfsprekende zaak ter wereld
was. En wij zien hem beetje voor beetje de kracht van zijn lichaam
gebruiken in een voortdurend offer tot meerdere glorie van God en voor
het welzijn van zijn evenmens.

10.4 Page 94

▲back to top
- I/91 -
H O O F D S T U K XVII
OMGANG VAN GIOVANNI MET DE KINDEREN - DE VERHALEN -
DE WINTERAVONDEN - DE KLEINE KERMISKLANT EN ZIJN
EERSTE PATRONAAT - MET ZANG, SPELEN EN ACROBATISCHE
TOEREN VOORKOMT HIJ HET BELEDIGEN VAN GOD.
Door telkens met zijn moeder naar de verschillende markten te gaan,
had Giovanni kennis gemaakt met verschillende jongens uit de onder-
scheiden gehuchten en dorpen. Een hele tijd daarna versterkte hij de
band met hen toen hij regelmatig naar de pastorie begon te gaan voor de
catechismusles. Allen voelden zich tot hem aangetrokken als door een
soort van geheimzinnige magneet waar zij uit heel de omgeving op afkwa-
men. Toen hij nog klein was en hij ze nauwelijks ooit zag, was hij al
begonnen met het karakter van elk van zijn kameraden te bestuderen, en
hij hoefde velen van hen maar in het gezicht te zien, om gemakkelijk te
kunnen gissen hoe het er in hun hart uitzag. Toen hij groter geworden
was, maakten de overwegingen en vergelijkingen hem steeds meer scherp-
zinniger. Hij wist daarom met kinderlijke argeloosheid een vraag te
voorkomen, te antwoorden op wat niet gevraagd werd. Op het juiste ogen-
blik een verwijt te maken over een verzuim dat anderen niet gemerkt
hadden, een al genomen maar nog niet openbaar gemaakt besluit goed te
keuren. Daarom werd hij door velen van zijn leeftijdgenoten bemind en
door vele anderen gevreesd. Het was een gave te meer die de Heer hem
gegeven had: "Zoals het water het gezicht weerkaatst van wie er zich
in spiegelt, zo open ligt het hart der mensen voor de wijzen."(1)
Van zijn kant echter stond Giovanni steeds klaar om wie hij maar
kon een genoegen te doen en niemand te hinderen. De kameraden dongen
naar zijn vriendschap, opdat hij in geval van een vechtpartij hun ver-
dediging op zich zou nemen, hoewel hij, ofschoon kleiner van gestalte,
een kracht en een moed bezat die de eerbied afdwongen van degenen die
ouder waren dan hij. Zodat in verschillende kwesties en woordenwisse-
lingen van allerlei aard, die twisten of vechtpartijen onder de kamera-
den deden ontstaan, Giovanni steeds door de ruziemakers gevraagd werd,
om als scheidsrechter te willen optreden, en allen verklaarden zich te
zullen neerleggen bij zijn uitspraak. Ook degenen die al vijftien of
zestien jaar waren namen hun toevlucht tot hem om hem hun moeilijkhe-
den uiteen te zetten en hem om raad en naar zijn mening te vragen. On-
der de kameraden was het voldoende dat er gezegd werd: "Giovanni heeft
het gezegd, Giovanni heeft zus of zo besloten!" - Het woord van Giovan-
ni had gezag.
(1) Spreuken 27, 19.

10.5 Page 95

▲back to top
- I/92-
Maar wat de kinderen vooral om de kleine Giovanni deed verzamelen
en hen op een ongelooflijke manier tot hem aantrok, waren de verhaal-
tjes en geschiedenissen die hij hun vertelde. De voorbeelden die hij
in de preken en in de catechismus gehoord had, het lezen van De Konink-
lijke Familie van Frankrijk, van Guerrin Meschino, van Bertoldo en Ber-
toldino verschafte hem heel wat stof. Hij las inderdaad alle boeken die
hij in handen kreeg en alleen die en geen andere kon hij in de huizen
der boerenbevolking aantreffen. Soms ook hield hij zich aan wonderlij-
ke sprookjes, zoals aan dat van de man die het gras hoorde groeien tot
op tien mijlen afstand. Uit de gebeurtenissen en fabels wist hij echter
steeds de toepasselijke moraal te trekken. Nauwelijks kregen zijn kame-
raden hem in het oog, of zij stormden op hem toe om zich iets door hem
te laten vertellen, terwijl hij toch nauwelijks begon te begrijpen wat
hij las. Telkens voegden zich ook volwassenen bij hen, zodat het vaak
gebeurde dat onder het gaan naar of komen van Castelnuovo, nu eens op
een akker of een andere keer in een weiland, Giovanni zich omgeven zag
door tientallen personen die van alle kanten waren komen toelopen om te
luisteren naar een arme jongen die, hoewel begiftigd met een goed geheu-
gen, weinig ontwikkeld was en niettemin door hen beschouwd werd als een
grote geleerde. Hijzelf zegt daarvan in zijn gedenkschriften: "In regno
caecorum monoculus rex." - Dikwijls, wanneer hij als een leider en
volksmenner temidden van de zwerm jongens stond, bleven de mensen uit
de andere dorpen die over de weg voorbijgingen stilstaan om als het ware
in extase naar die jongen te staan kijken, die zo zeker was van zich-
zelf en tegen wie de anderen zo opzagen en elkaar vroegen:
"Maar, wie is dat toch?"
En als antwoord hoorden zij dan: "Dat is de zoon van Margherita!"
In de winter deed iedereen zijn best om hem bij zich thuis te krij-
gen en hem een of ander verhaaltje te horen vertellen. Daar kwamen dan
mensen van allerlei leeftijd en van verschillende standen bijeen, en al-
len genoten ervan dat zij er de avond van vijf of zes uur af konden
doorbrengen, onbeweeglijk luisterend naar de lectuur van de Koninklijke
Familie van Frankrijk, die de jongen voordroeg, boven op een bank staan-
de om door allen goed gezien en verstaan te kunnen worden. Maar juist
alsof ze waren gekomen om naar een preek te luisteren maakten zij voor
en na het verhaal het kruisteken en baden een Weesgegroetje. Het was
toen 1826.
Een buurvrouw, een zekere Catterina Agagliati ging zo graag naar
de kleine redenaar luisteren dat zij, wanneer ze maar even hoorde dat
hij ergens aan het vertellen was, het werk waar zij mee bezig was in
de steek liet, en waarheen en bij welk weer ook heenliep om te gaan
luisteren. Op zekere dag riep zij, buiten zichzelf van verrukking over
wat ze gehoord had in tegenwoordigheid van moeder Margherita uit: "On-
ze-Lieve-Heer zal je zoon helpen om een man van grote betekenis te wor-
den. Het zou zonde en jammer zijn als zoveel kennis verloren moest
gaan."
Waarop Margherita antwoordde: "Hij zal worden wat God wil!"
In het mooie seizoen, vooral 's middags op feestdagen, verzamelden
zich de mensen uit de buurt en ook voegden zich niet weinig vreemdelin-
gen bij hen. En het was niet alleen de jeugd die daar kwam, maar ook
volwassen mannen en oude mensen met grijze haren. Hier begon de zaak

10.6 Page 96

▲back to top
- I/93 -
er ernstiger uit te zien. Giovanni gaf voor allen een voorstelling, met
al de toeren, die hij had geleerd van de kermisklanten op de markten.
Bij de gebouwen van de Becchi was er een wei, waarin verschillen de
bomen stonden, onder welke een hoge perenboom. Aan die boom maakte Gio-
vanni een touw vast, waarvan hij het andere einde aan een tweede boom
op enige afstand bevestigde: hierna maakte hij een tafeltje en de dub-
bele zak klaar en tenslotte haalde hij er een stoel bij en spreidde een
tapijt over de grond uit om er zijn sprongen op uit te voeren. Wanneer
alles klaar was stond hij dan midden in de kring van toeschouwers en
iedereen keek met spanning toe naar wat er allemaal zou geen gebeuren.
Vervolgens nodigde Giovanni allen uit een derde deel van de Rozenkrans
te bidden, daarna liet hij allen een vroom lied zingen en als dat afge-
lopen was sprong hij op de stoel:
"En nu", zei hij, "zult u de preek horen die de kapelaan van Mo-
rialdo vanmorgen heeft gehouden."
Sommigen trokken een verveeld gezicht en gaven tekenen van onge-
duld, anderen bromden wat in hun baard en mopperden onderdrukt dat zij
van de preek niets wilden weten, en weer anderen maakten aanstalten om
een poosje weg te gaan. Giovanni, boven op zijn stoel, was als een ko-
ning op zijn troon, en zijn bevel was zo resoluut dat ook ouderen, van
zestig jaar en meer, zich gedwongen zagen te gehoorzamen.
"Aha, zit dat zo"! riep hij een paar ongeduldigen toe; "ga maar ge-
rust weg, maar denk erom, als jullie terugkomen wanneer ik bezig ben
mijn kunsten te vertonen, dan krijg ik jullie wel, dan zet ik geen voet
meer op het koord." Bij die bedreiging bleven allen waar ze waren en
onbeweeglijk luisterden zij naar zijn woorden. Hij begon dan de preek,
of beter gezegd, hij herhaalde wat hij zich herinnerde van de verkla-
ring van het Evangelie, die hij 's morgens in de kerk gehoord had, of-
wel vertelde hij feiten of voorbeelden die hij gehoord of in een of an-
der boek gelezen had. Af en toe lieten de toehoorders uitroepen horen
als: "Goed gezegd! Mooi zo!" En allen toonden zich tevreden. Als hij
klaar was met zijn toespraak, sprak hij nog een kort gebed en begon dan
al gauw met zijn kunststukken. De toeschouwers genoten. Hij maakte het
rad, de salto mortale, liep rechtop op zijn handen; dan hing hij de
dubbele zak om zich heen, at muntstukken op en haalde ze uit de ene of
de andere zijn neus weer te voorschijn; dan volgde het vermenigvuldigen
van ballen, van eieren; water in wijn veranderen; een kip slachten en ze
weer levend maken en harder laten kakelen dan ooit. Dat waren zo de
gebruikelijke kunstjes. Daarna wandelde hij over het koord als een
schildwacht; hij sprong, danste, ging er met één en ook met twee voeten
aan hangen; nu eens met beide handen, dan weer met slechts één. Ook zijn
broer Antonio kwam naar de kunsttoeren kijken, maar hij was nooit bij de
eerste bezoekers, doch sloop zo halverwege naderbij, kijkend van achter
een boom of een of andere paal, zodat zijn spot-tend gezicht nu eens
verscheen, dan weer verdween, en lachte met de anderen of hoonde de
kleine kunstenmaker.
"Wat een idioot ben jij toch", zei hij soms, "om je zo door ieder-
een te laten uitlachen!" - Maar de toeschouwers letten niet op hem, zij
hielden zich de buik vast van het lachen om de goocheltoeren, de grappen
en potsen van Giovanni en zij klapten in de handen.

10.7 Page 97

▲back to top
- I/94 -
Soms, als allen met open mond stonden toe te kijken, in afwachting
van een nieuwe goocheltoer, onderbrak Giovanni plotseling het spel, en
deed hen zingen of de rozenkrans bidden, wanneer zij dat van te voren
niet gedaan hadden. Hij zei dan: "Er is nu nog meer moois te zien, maar
voordat we eindigen, wil ik hebben dat we allen gezamenlijk nog eens
bidden." Hij onderbrak de vertoning op die manier, omdat hij verwachtte
dat allen er tussenuit zouden gaan, als hij zonder meer aan de voorstel-
ling een einde maakte.
Na een paar uur, wanneer het al tegen de avond liep, was de kleine
kunstenmaker braaf moe en hield hij ermee op; er werd nog even gebeden
en dan begaf elkeen zich naar zijn woning. Van die bijeenkomsten waren
allen uitgesloten die gewoon waren te vloeken, slechte taal uit te slaan
of weigerden mee te bidden.
De ene of andere onder onze lezers zal misschien de vraag stellen:
"Om naar de markten en de kermissen te gaan en de voorstellingen van de
kunstenmakers bij te wonen, zoals in een der vorige hoofdstukken be-
schreven is, evenals voor het aanschaffen van alles wat er voor die
kunststukken nodig was, moest hij geld hebben. Hoe kwam hij daaraan?"
Giovanni kon op verschillende manieren in die kosten voorzien. Al
de stuivers die hij van zijn moeder of andere familieleden kreeg, voor
zijn kleine genoegens of om iets lekkers te kopen, de kleine fooien of
geschenken, alles werd bewaard voor die benodigdheden. Maar bovendien
verzamelde hij, bedreven als hij was in het vangen van vogels met de
val, in een kooi, met de lijmstok en ook in het uithalen van nestjes,
nogal veel vogels en wist die heel goed te verkopen. Ook maakte hij
onder meer hoeden van stro, die hij aan de boeren op de markt verkocht;
zo ook kooitjes van riet die als val gebruikt konden worden, in het bij-
zonder voor de mussen en die hij meteen van lokmiddelen voorzag. Padde-
stoelen, gekleurd gras, driepoten, het waren allemaal bronnen van in-
komsten voor hem. Ook had hij leren spinnen en hij had daarin grote be-
drevenheid gekregen: vlas, wol, linnen. En hij maakte bloemen van stuk-
jes zij, zo mooi, dat hij les kon geven in die kunst aan de buren die
hem daarom vroegen. Ook bracht hij het heel ver in de kunst van kousen
breien op breinaalden; zodat hij, toen hij in het Oratorio was, nieuwe
voeten aan zijn kousen kon breien als die stuk waren. Ook de jacht op
slangen was voor hem een bron van verdiensten. Wanneer hij er een ont-
dekte op een veld, liep hij ernaar toe en ving het reptiel met een goed
gemikte steen; maar als het wist te ontkomen, en erin slaagde de kop
onder gesteente of onder een wortel te steken, greep hij haar bij de
staart en draaide haar snel door de lucht rond en bleef dat doen tot-
dat hij in de buurt van een boom kwam, waar hij het dier tegen aan
sloeg en met één slag de kop verpletterde.
Er is ook nog een andere opmerking te maken, waarop wij zullen
antwoorden met de woorden van Don Bosco zelf: "Ge zult", zo zegt hij in
zijn geschrift, "ge zult me vragen: of mijn moeder het goed vond, dat ik
zo'n verkwistend leven leidde en mijn tijd verspilde met voor kermis-
klant te spelen? Ik zal u zeggen, dat mijn moeder heel veel van mij
hield; en ik bezat haar onbeperkt vertrouwen, en zonder haar toestem-
ming zou ik nooit een voet verzet hebben. Zij wist overal van, lette op
alles en liet mij mijn gang gaan. Zelfs wanneer ik iets nodig had, gaf
zij het mij met plezier. En mijn kameraden zelf, en over het algemeen

10.8 Page 98

▲back to top
- I/95 -
alle toeschouwers gaven mij graag al wat ik nodig mocht hebben om hen
die gezellige vrijetijds-besteding te verschaffen."
Op die manier, zonder het waarom te weten, werkte moeder Marghe-
rita, met haar gezond verstand en nog meer met die vanzelfsprekende
intuïtie van een ziel die opgaat in liefde tot God, mee aan de ontwik-
keling van de buitengewone roeping, waartoe haar Giovanni geroepen was
in de nieuwe tijden die naderden. De deugdzaamheid vond inderdaad geen
enkele hinderpaal in de moeder. Zij wist immers, van hoe groot belang
het was, dat haar kinderen in nederigheid zouden opgroeien. Daarom prees
zij nooit de handelingen van haar zoon en roemde hem nooit als hij er
bij was, maar zij bad tot God voor haar zoon, zoals zij ook voor de
andere kinderen deed. Zij gaf haar ogen de kost, zweeg en dacht na. In-
derdaad, een jongen, een boerenjongen, die op tienjarige leeftijd over-
wicht heeft over de jongens die ouder zijn dan hij, die vrijmoedig in
het openbaar spreekt, en die zo bekwaam is dat hij een hele menigte aan-
genaam bezighoudt, doch hen ook dwingt om te bidden en te luisteren naar
de herhaling van een preek, dat is niet iets wat men erg vaak niet.
Op zekere dag, terwijl Giovanni het touw gespannen had om op te
treden voor de menigte die op het erf van zijn woning bijeengekomen was,
staat zijn moeder in gedachten verzonken en bijna zonder adem te halen
naar hem te kijken.
Bij een van zijn kunststukken gaat Catterina Agagliati naar haar
toe: "Wel, Margherita? Wat zeg je ervan?"
Margherita als opgeschrikt door de stem, draait zich om naar haar
bezoekster en zegt op onderdrukte toon doch vol vuur:
"Wat denk je dat hij de mensen nog eens zal laten zien?"
Waarop de ander: "0, hij is zeker bestemd om iets groots te worden
in de wereld!"
Giovanni genoot van die zondagse bijeenkomsten. Het idee om altijd
temidden van de jongens te leven, hen bij elkaar te brengen, hun de
catechismus te leren, stond hem al van toen hij vijf jaar was helder
voor de geest. Dat was zijn vurigste verlangen en het kwam hem voor als
het enige wat hij hier op aarde moest doen. Een dergelijke neiging was
eveneens een teken van zijn roeping.
In 1825 dus begon Giovanni dat soort patronaat, voorzover het in
overeenstemming was met zijn leeftijd en ontwikkeling, en hij zette het
verschillende jaren voort, steeds meer vruchten van zijn woorden pluk-
kend, naarmate zijn godsdienstige kennis toenam. Met dat doel legde hij
een ongewone ijver aan de dag, om uit de godsdienstles, uit de preken,
uit alles wat hij las, of uit verhalen die hij hoorde, de liefde voor
de deugd te destilleren.
Maar het waren niet alleen de verhalen, niet alleen zijn kunst-
stukken en prettige manier van doen die een aantrekkingskracht op de
jongens uitoefenden. In zijn blik, in zijn gelaatsuitdrukking moet dus
toen al de zuiverheid van zijn ziel wel naar buiten gestraald hebben,
zoals dat tot in zijn laatste dagen het geval is geweest. Hem ontmoe-
ten, zich in zijn nabijheid te bevinden, veroorzaakte een vreugde, een
vrede, een voldoening, een aansporing om beter zijn best te doen, zodat

10.9 Page 99

▲back to top
- I/96 -
de bron daarvan niet in een zuiver menselijke genegenheid kon bestaan.
Dat ondervonden duizenden jongens; duizenden van zijn medewerkers ge-
tuigden dat, wanneer zij eenmaal kennis met hem gemaakt hadden, zij zich
niet meer van hem konden losmaken noch de inwerking van die zo verras-
sende aantrekkingskracht konden vergeten. De verklaring hiervan vinden
wij in het boek der Wijsheid: "0, hoe schoon is een zuiver geslacht en
glorievol (door overwonnen bekoringen)! Onvergankelijk is hun nagedach-
tenis, omdat zij door God en de mensen worden geëerd. Bij hun leven
wekken zij op tot navolging; zijn zij niet meer aanwezig, dan verlangt
men naar hun aanwezigheid, en voor eeuwig gekroond vieren zij de
zegepraal, omdat zij ongerept in de strijd de overwinning behaalden."(1)
Maar dat het arbeidsveld dat de Voorzienigheid voor de kleine jon-
gen van Margherita had bestemd, veel groter zou zijn dan het in het be-
gin scheen te kunnen worden, werd wel aangetoond door verschillende om-
standigheden, waarin het onmogelijk scheen dat een jongen uit zichzelf
zoveel zekerheid van handelen zou hebben. Getuige, onder meer, de vol-
gende feiten.
Toen hij in zijn elfde of twaalfde jaar was, had er ter gelegenheid
van een of ander feest, een bal plaats op de markt van Morialdo. Het was
tijd voor de Vespers, en Giovanni, die wilde hebben dat er een eind aan
het schandaal kwam, ging de markt op en mengde zich tussen de menigte
die voor een deel uit bekenden van hem bestond, probeerde de mensen er-
toe over te halen het bal in de steek te laten en naar de kerk te gaan
om de Vespers bij te wonen.
"Moet je hier dat jongetje zien, nog een zuigeling bijna, die ons
de wet komt voorschrijven"! zei er een.
"Wie heeft je die mooie opdracht gegeven, om voor ons te komen pre-
ken? Je biechtvader soms?" antwoordde een ander.
"Zou je niet liever je mond houden, in plaats van ons grootste ple-
zier te komen bederven"! wierp een derde op.
"Bemoei je met je eigen zaken en meng je niet in wat je niet aan-
gaat"! bromde een vierde nijdig, en lachte hem in zijn gezicht uit.
Toen begon Giovanni een liedje te zingen, een godsdienstig liedje, maar
hij deed dat zo mooi en welluidend, en zijn stem klonk zo doordringend,
dat allen van lieverlee kwamen toelopen en om hem heen staan. Na enkele
ogenblikken begaf hij zich naar de kerk: en al de anderen volgden hem
als betoverd door zijn stem, totdat hij de kerk binnengegaan was en zij
hem eveneens volgden.
Toen de avond naderde, keerde Giovanni naar het bal terug, dat in-
middels weer met waanzinnige hevigheid hervat was. De lucht werd steeds
donkerder en Giovanni zei tegen enkele mensen die hem wat verstandiger
voorkwamen: "Het wordt tijd om weg te gaan: het bal wordt gevaarlijk."
Maar daar niemand naar hem luisterde, begon hij weer te zingen,
zoals hij enkele uren eerder ook al gedaan had. Bij het geluid van de
mooie en om zo te zeggen magische klank van zijn stem, hielden ze met
dansen op en begonnen ze het bal te verlaten. Allen kwamen om hem heen
staan om naar hem te luisteren. Toen hij ophield wilden ze hem niet
weinig geld geven als hij nog eens begon. Hij hervatte het zingen, maar
(1) 4, 1-2.

10.10 Page 100

▲back to top
- I/97 -
het geld wilde hij niet aannemen. De inrichters van het bal, die zagen
dat met het ophou-den van het dansen ook hun winst ophield te vloeien,
gingen naar hem toe en terwijl zij hem geld reikten zeiden ze: "Luister
eens even: ofwel je neemt dat geld aan en verdwijnt, ofwel we geven je
een zo ongenadig pak slaag als je nog nooit gehad hebt."
"Och"! antwoordde Giovanni, "wat praten jullie toch? Zijn jullie
hier misschien in je eigen huis en moeten wij jullie gehoorzamen? Staat
het mij niet vrij te doen wat ik kan met mijn talenten? Ik heb hier fa-
milieleden die thuis verwacht worden; als ik hen kom roepen, doe ik u
daarmee dan onrecht aan? De families zijn bang dat hun een ongeluk over-
komt, dat ze in een vechtpartij verwikkeld geraken, dat ze gekwetst wor-
den: is het niet billijk zich zulke zorgen te maken? Vooral op dat uur,
moeten jullie, die toch gezond verstand hebben en fatsoenlijke mensen
zijt, toch inzien dat het niet onmogelijk is dat er wanordelijkheden
ontstaan, waar u later spijt van zou kunnen hebben. Als ik wil dat er
orde is, dan komt dat doordat ons gehucht steeds een fatsoenlijke naam
gehad heeft onder de andere dorpen. Doe ik u daardoor te kort?"
Die en dergelijke redeneringen uit de mond van een jongen, deden de
anderen versteld staan en overtuigden ook velen, zodat zij het bal ver-
lieten. Een paar fanatieke dansers bleven er nog enkele ogenblikken,
maar toen zij zagen dat het er hoe langer hoe minder werden, besloten
zij eveneens naar huis te keren.
Er wordt verhaald, dat er zich in dat seizoen een merkwaardige ge-
beurtenis heeft voorgedaan, die zich overigens daarna nog bij verschil-
lende gelegenheden heeft herhaald. Het ging om de kunsten van de kermis-
klanten die de godsdienstoefeningen in de kerk verstoorden.
In de kerk van een gehucht in de buurt van de Becchi zou er op ze-
kere avond preek zijn. Het godshuis was middelmatig vol, maar het ervoor
liggende plein was volkomen gevuld met mensen, wier verwarde rumoer en
gepraat doordrong tot degenen die zich al bevonden waar hun godsdienst-
plicht hen riep. Plotseling liet zich op het plein het geluid van een
trompet horen. Niemand kon de jongens tegenhouden die uit de banken hol-
den en naar de deur van de kerk renden. De meisjes achter hen aan! En
het duurde niet lang, of ook de vrouwen zetten zich, door nieuwsgierig-
heid gedreven, in beweging. Bij dat tafereel liep ook de kleine Bosco
het plein op, en zich door de menigte heendringend vertoonde hij zich
weldra op de eerste rij. Het verschijnen van de jongen, opvallend door
een voor zijn doen ongewone gedrag, trok de aandacht van alle aanwezi-
gen zodat hij het middelpunt van aller blikken werd. Met hoofd en han-
den wenkten zij de marktschreeuwer, alsof zij hem wilden zeggen dat hij
een mededinger gevonden had. Giovanni, die niet uit nieuwsgierigheid de
kerk uitgekomen was, maar om een plannetje uit te voeren, ging in het
midden van de kring staan en daagde de charlatan uit om te laten zien
wie van hun tweeën het behendigst was. De charlatan keek spottend op
hem neer, maar het applaus van de mensen bij het voorstel van de jongen
deed hem inzien dat het zijn eer te na zou komen wanneer hij de uitda-
ging weigerde. Van alle kanten werd er geroepen:
"Mooi, goed zo; ja, laat zien wat je kunt!"
Er werd een gezamenlijke afspraak gemaakt over een of ander kunst-
stukje.

11 Pages 101-110

▲back to top

11.1 Page 101

▲back to top
- I/98 -
"Goed", besloot Giovanni, en nu komen we tot de voorwaarden: ik zal
die stellen: wanneer u wint, geef ik u een scudo; als ik win verlaat u
ogenblikkelijk het grondgebied van dat dorp, en u zet er nooit meer een
voet onder de kerkdiensten."
Iedereen was begerig om van het nieuwe schouwspel getuige te zijn
en allen riepen: "Ja, ja!"
"Aangenomen"! antwoordde de charlatan, zeker van zijn overwinning.
Maar het was Giovanni die er mee strijken ging, en de kermisklant nam
zijn toestellen en gereedschap bij elkaar en moest zijn woord houden en
direct weggaan. En Giovanni wendde zich tot de menigte en riep uit: "En
wij naar de kerk"! en voor hen uitlopende ging hij het godshuis binnen.
Een andermaal was er een vreemde persoon in het gehucht, die te-
midden van een schare mensen liep, waaronder ook kinderen, terwijl hij
allerlei zotte en weinig eerbiedige gebaren maakte en in wat hij ver-
telde woorden vervlocht die godslasterlijk waren. Giovanni die door dat
schandaal pijnlijk getroffen werd, vroeg zich af wat hij doen kon, want
hij zag dat het niet mogelijk was die man het zwijgen op te leggen en
evenmin aan het uitgelaten lachen van de anderen een einde te maken. Er
stonden op die plaats twee bomen op geringe afstand van elkaar: Giovan-
ni nam een touw, en een knoop leggend aan elk van de beide uiteinden,
slingerde hij het touw aan weerszijden om een tak van elk van de twee
bomen, zodat het strak gespannen was en niet zakken kon. In twee tel-len
was dat gebeurd. De mensen kwamen bij die zo vertrouwde toebereid-selen
aangelopen en lieten de lasteraar in de steek. Zij vormden een kring om
Giovanni heen. Die nam toen een sprong, zo hoog dat hij zich aan het
koord kon vastgrijpen, vervolgens ging hij er boven op zitten, toen ging
hij, met het hoofd naar beneden, alleen met zijn voeten aan het touw
hangen, toen kwam hij overeind en begon op het touw heen en weer te
lopen, alsof hij zich op een stevig pad bevond. Dat spelletje duurde
zolang, dat het avond begon te worden en allen zich verspreidden om naar
hun eigen woningen terug te keren.
Zo begon de jonge Bosco de eerste proeven van zijn zending met de
middelen die de goddelijke Voorzienigheid hem ter beschikking had ge-
steld. En God, die volgens de uitdrukking van het boek der Spreuken
voortdurend in de wereld gaarne speelt met zijn scheppende en in stand
houdende almacht en behagen heeft om bij de kinderen der mensen te zijn,
begon op een bepaalde manier aan de wereld het instrument in handen te
geven waarvan hij zich te zijner glorie wilde bedienen. "Neen, wat voor
de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen; wat
voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om het sterke te bescha-
men; wat voor de wereld van geringe afkomst is en onbeduidend, heeft
God uitverkoren; wat niets is om teniet te doen wat iets is, opdat
tegenover God geen mens zou roemen op zichzelf... als iemand wil roe-
men, laat hem roemen op de Heer."(1)
(1) 1 kor. 1, 27-29, 31.

11.2 Page 102

▲back to top
- I/99 -
H O O F D S T U K XVIII
MOEDER MARGHERITA VOOR GIOVANNI ALS EEN SCHOOL VAN
LIEFDE TEN OPZICHTE VAN DE ARMEN, ZWERVERS, PELGRIMS
EN GEBREK -KIGEN - DE GODDELIJKE VOORZIENIGHEID HELPT
MARGHERITA IN HAAR ARMOEDE - HET HEILIGE DOEL WAARVOOR
ZIJ DE BEHOEFTIGEN OPNEEMT.
Opgegroeid in de school van zijn voortreffelijke moeder, kon Gio-
vanni wel de woorden van Job tot de zijne maken: "Van mijn jeugd af eer-
de de wees mij als een vader, vanaf de schoot mijner moeder zorgde ik
voor de weduwe." (1) Inderdaad was het een stelregel van Margherita
steeds iedereen goed te doen wie ze maar goed doen kon, en zich ervoor
te hoeden iemand kwaad te berokkenen, al was het slechts door een min-
der eerbiedig of weinig beminnelijk woord. Zij was altijd gelijkmoedig
en nooit ook koesterde zij wrok tegenover iemand. Zij had nooit de ge-
legenheid om vergiffenis te schenken, omdat zij zich nooit beledigd
voelde. En toch was zij gevoelig van aard; maar die gevoeligheid was zo-
zeer in 1iefde omgezet, dat zij zich met recht en reden de moeder mocht
noemen van iedereen die in zorgen verkeerde.
Zij kon nooit iemand iets weigeren; en steeds gaf zij wat de an-
deren haar vroegen, alsof zij over onuitputtelijke rijkdommen beschik-
te. De buren kwamen nu eens voor vuur, dan voor water, een andermaal
voor brandhout bij haar. Aan de zieken die wijn nodig hadden gaf zij er
edelmoedig, iedere vergoeding weigerend. Zij leende anderen olie, brood,
tarwemeel, maïsmeel, telkens wanneer er om verzocht werd en zonder zich
af te vragen, of zijzelf ooit zo een gelegenheid zou hebben. Soms kwamen
degenen die brood van haar geleend hadden en zich in moeilijkheden be-
vonden, aarzelend naar haar toe en zeiden: Margherita, we hebben brood
nodig, maar ik moet je nog wat teruggeven, wat je me verleden week gege-
ven hebt."
"0, maak je maar geen zorgen over het brood dat je verleden week
van me gehad hebt, ik verbied je daar nog over te praten: denk er al-
leen maar om dat je me dat wat ik je vandaag geef terugbrengt." Zij
wilde niet anders.
Haar huis lag in de bossen en meer dan eens na het avondmaal, als
de avond al ver gevorderd was, kwamen er onverhoeds zwervers aanzetten,
die door de haag, welke om het terrein heenliep, waren doorgedrongen, en
vroegen bedeesd om de vrouw dies huizen te mogen spreken. Zij namen die
voorzorgsmaatregel uit vrees dat ze het met de politie aan de stok zou-
(1) 1, 31,18.

11.3 Page 103

▲back to top
- I/100 -
den krijgen. Margherita kwam naar buiten en de arme, uitgemergelde en
uitgehonderde stakkers vroegen haar iets om te eten. En Margherita zei
dan:
"Komen jullie maar gerust wat dichterbij. Voorlopig komen jullie
er niet in. Ik heb niets klaar om jullie te eten te geven, maar dat doet
er niet toe: daar vinden we wel wat op. Arme kerels!" - En dan riep ze
Giovanni en zei tegen hem:
"Ga wat brandhout halen, vul de waterketel en breng het water aan
de kook. We zullen wat soep maken en die aan onze vrienden geven. Maar
spreek met niemand erover dat ze vanavond hier geweest zijn."
Giovanni deed alles wat zijn moeder hem gezegd had en waarschuwde
zijn moeder vervolgens als het water kookte.
"Neem de macaroni."
"Ik vind er geen, mama."
"Kijk dan eens of er wat bloem is."
"Nee, geen meer."
"Wel, neem dan maar wat brood en maak de soep."
Soms was er niets anders meer om te eten in huis dan wat korsten
of stukken droog brood. Margherita goot de kokende soep in een schaal en
riep de zwerver of zwervers dan binnen en bracht hen naar een donkere
hoek van het vertrek, waar de vlam de schaduw wierp van de stangen der
lantaarn. De arme stakkers verslonden daar de maaltijd, en als ze vol-
daan waren, zeiden ze: "Dank u wel, moeder... en om te slapen?"
"We hebben hier een vliering, en daar ligt stro. Ik heb geen ander
bed om u aan te bieden. U moet het maar voor lief nemen."
"Zeker, we zijn tevreden; maar... de gendarmen?"
In de stal bevond zich een glazen dak dat schijnbaar alleen be-
stemd was om als venster te dienen, maar waardoor men op de hooizolder
kon komen. Iemand die niet op de hoogte was van de situatie ter plaatse
zou zich dus niet kunnen voorstellen dat daar een uitgang was. Met een
paar woorden bracht Margherita haar gasten op de hoogte van de indeling
van het huis en wenste hen welterusten. De zwervers wilden, alvorens te
gaan slapen, Margherita ontroerd de hand kussen, maar zij zei:
"Nee, dat hoeft niet; ik wil wel dat jullie bidden voor het sla-
pengaan."
"Ja, ja, dat zullen we zeker doen! Wees daar zeker van!"
En dan klommen ze naar de aangewezen plaats, waar ze de nacht zo
rustig en in een zo eerbiedige stilte doorbrachten, alsof ze in engel-
tjes veranderd waren of in geen jaren ooit moeilijkheden gekend hadden.
Maar het mooie hier is dat er dikwijls, en soms kort nadat de land-
lopers zich hadden teruggetrokken om te slapen, nieuwe gasten op de deur
klopten. Het waren dan niets minder dan de gendarmen, die gewoon waren
elkaar in het huis van Margherita te ontmoeten om hun afspraken te maken
en waar ze voldoende tijd bleven om van de vermoeienis van hun tocht te
bekomen. Nauwelijks zaten ze of na de eerste begroeting vroegen ze Mar-
gherita hoe het met de jongens ging.
"En met Giuseppe en Giovanni alles goed?"

11.4 Page 104

▲back to top
- I/101 -
En dan vroegen ze waar Giuseppe was, voor wie ze een merkwaardige
sympathie hadden. Giuseppe kwam dan ook al gauw toelopen om hen goeden-
dag te zeggen; en hij had duizend en een vragen te stellen, wilde alles
weten wat ze die dag gedaan hadden, de avonturen die ze hadden beleefd
en al de bijzonderheden over de uitgevoerde arrestaties. En de carabi-
nieri, die hem zo levendig zagen en hem zo vlot hoorden spreken en za-
gen hoe prettig hij hun gezelschap vond, hadden er veel plezier in met
hem te praten. Met Giovanni echter kwamen ze niet op een zo vertrouwde
voet, omdat hij niet op liefkozingen gesteld was. Hij sprak weinig,
vroeg nooit iets, en bleef maar steeds aandachtig luisteren zonder een
opmerking te maken.
Maar het zonderlinge, dat niet zelden in die omstandigheden gebeur-
de was, dat de landlopers van de gendarmen slechts door een enkele deur
of een dun plafond gescheiden waren, en soms door een venster waar, in
plaats van glazen ruiten, stukken karton ingezet waren, en dat zij al
de gesprekken konden volgen van degenen die opdracht hadden gekregen om
hen op te sporen en op te sluiten.
Zelfs werd van een landloper, die bij verrassing in de woonkamer
overvallen werd, verteld dat hij zich niet tijdig meer uit de voeten
had kunnen maken. De carabinieri gingen om de tafel heen zitten, waar-
op de bordjes en de bekers al klaar stonden, en wachtten tot Margheri-
ta hen op een fles wijn zou vergasten, terwijl de landloper in een hoek-
je zijn laatste lepels soep at. Niettemin. Hoewel ze wisten dat er op
dat ogenblik dikwijls mensen in huis verborgen gehouden werden, deden
de gendarmen alsof zij niets zagen en probeerden nooit tot een arresta-
tie over te gaan, hetzij omdat ze maar al te goed wisten hoe Margheri-
ta in haar liefdadigheid de ongelukkigen zonder onderscheid en zonder
bijbedoeling hielp, hetzij omdat ze die keurige familie niet in ge-
rechtszaken wilden betrekken. Van de andere kant was het niet zo gemak-
kelijk de hand te leggen op opgejaagde wanhopigen, tot de tanden gewa-
pende mannen, wier opsporing verzocht was. Alvorens hun vrijheid prijs
te geven, zouden zij zich beslist in een hevig gevecht gestort hebben,
met dodelijke afloop wellicht; het was daarom in hun belang een ge-
schikter en gunstiger ogenblik af te wachten. Bij onvoorziene gelegen-
heden gebeurde het wel eens dat de gendarmen door de ene deur binnen-
kwamen en de landlopers door de andere, waarop de laatsten zich hals
over kop terugtrokken. Het was voor de gendarmen dan onmogelijk te
doen alsof ze niets merkten, daar er mensen in huis waren die niet tot
het gezin behoorden en die aan de haal gingen om zich te verbergen;
meestal viel dan aan Giuseppe de taak te beurt de zaak in orde te bren-
gen, terwijl de jagers en het wild slechts enkele decimeters van elkaar
verwijderd waren.
Op zekere dag was een brigadier nauwelijks binnengekomen of hij
bleef plotseling staan, en om zich heen kijkend als iemand die luistert,
zei hij luid: "Er is hier iemand."
Toen zei Giuseppe: "Wie denkt u dat er is?"
"Er verbergt zich daar iemand."
"U vergist zich. Ziet u dan niet dat wij van de familie allemaal
hier zijn?"
"En toch zeg ik je dat er iemand is!"
"En ik zeg u voor de tweede keer dat ik niemand zie." - En hij had
moeite om zijn lachen in te houden. De brigadier zette zijn onder-zoek
overigens niet voort: hij had alleen willen laten zien hoe slim hij was.

11.5 Page 105

▲back to top
- I/102 -
Er waren ook andere soorten mensen die het huis van Margherita kwa-
men opzoeken; dat waren rondreizende kooplieden. Er waren toen nog niet
zoveel gemakkelijke wegen en herbergen, zodat degenen die zich voor hun
zaken op reis begaven, verplicht waren verscheidene nachten buiten hun
eigen woonplaats door te brengen, en daarom moesten ze om gastvrijheid
vragen bij de een of andere familie die iets voor een in nood verkerende
evenmens over had. De menslievendheid van Margherita was echter bijzon-
der bekend en daardoor was haar huis in Morialdo het trefpunt van al
degenen die een gastvrij dak zochten.
"Moeder Margherita, hebt u een beetje plaats?" "Waarom niet?"
"En ook wat te eten?"
"Ik zal eens zien, ik zal wel wat vinden."
Als de provisiekast goed voorzien was van het nodige, was het
avondmaal gauw in kannen en kruiken. Maar meer dan eens moest Marghe-
rita zich het hoofd breken om de gasten niet met een lege maag te laten
zitten. Giovanni was steeds de officiële kok bij die gelegenheden. Een
van de keren dat hij zijn moeder moest komen zeggen dat er niets meer
was om een avondmaal klaar te maken, ging Margherita glimlachend op zoek
en vond tenslotte een gerstebrood. Zij brokkelde het in kleine stukjes
en deed die in de pan; maar onder het koken werd alles een zo weeë brij,
dat het niet te eten was. Giovanni liet ze zijn moeder proeven, wier
vriendelijke glimlach haar niet verliet, maar zij ging naar de stal, nam
een beetje melk en deed die in de soeppan die daardoor goed gekruid
werd, dat de smaak van het gerstemeel er door opgewekt werd. Maar wat
vooral aantrekkelijk was in haar liefdevolle gastvrijheid, dat waren
haar hoffelijkheid en beminnelijkheid. 's Morgens bij het vertrek hadden
de gasten geen woorden genoeg om Margherita te danken die nooit enige
beloning wenste aan te nemen, zeggende: "Ik verleen mijn vrienden onder-
dak, ik ben geen herbergierster."
Wanneer Margherita zo omging met degenen die alleen in geval van
nood hun toevlucht tot haar zochten, kan men zich gemakkelijk voorstel-
len met hoeveel liefde zij de werkelijk armen ontving. Haar zoon Giovan-
ni vertelde dikwijls hoe er in een winternacht een arme stakkerd kwam
vragen om onderdak. Het veld was met sneeuw en ijs bedekt en de arme
schelm had zulke kapotte schoenen aan dat ze hem bijna van de voeten
vielen. Margherita had geen schoenen die ze hem kon geven; maar 's mor-
gens, als hij aanstalten maakte om te vertrekken, deed zij hem plaatsne-
men en wikkelde zijn voeten in een doek; vervolgens bond zij hem met een
paar bandjes de zool van een paar oude schoenen onder de voeten, die ze
met behulp van de bandjes aan het been vastmaakte, op de manier zoals
de oude Romeinen hun schoeisel droegen. En zij deed dat zo handig, dat
de arme kerel buiten vlug voort kon, zonder door de kou gekweld te
worden. Met recht en reden kon die heilige vrouw dus wel tot Onze-Lieve-
Heer zeggen: "Geen vreemdeling overnachtte buiten; mijn deur hield ik
voor de reiziger open."(1)
In een huisje, niet ver van dat van Margherita gelegen, woonde een
zekere Cecco, die erg veel hield van lekker eten en weinig werken, en
tot de diepste ellende vervallen was. Hij leefde krapjes, en leed dik-
(1) Job 31,32.

11.6 Page 106

▲back to top
- I/103 -
wijls honger; maar hij durfde geen aalmoes vragen, hetzij uit hoogmoed,
hetzij uit vrees dat men hem zou verwijten alles te hebben opgemaakt. De
ongelukkige leefde alleen en kwam maar zelden buitenshuis. Margherita,
die met hem te doen had vanwege de omstandigheden waarin hij verkeerde,
ging af en toe erheen tot onder de galerij van het huis, en door het
venster gelijkvloers legde zij, zonder door iemand gezien te worden,
omdat zij de arme stakkerd niet wilde vernederen, een hoeveelheid brood
neer die voor enkele dagen voldoende was. Toen zij na verscheidene
maanden Cecco per toeval tegenkwam, die haar met tranen in de ogen
dankte, bood zij hem aan, hem af en toe ook wat soep te brengen, en ze
werden het erover eens hoe zij daarbij te werk zou gaan. Bij wijze van
signaal zou zij, als de avond gevallen was, luidkeels tegen een van haar
kinderen beginnen te praten. En inderdaad bracht zij voorzichtig een
keteltje warme soep tot op de kleine galerij van haar buurman en,
thuisgekomen, begon zij, alsof zij werkelijk boos was, op Giovanni of
Giuseppe te roepen. Op dat geroep deed de buurman zijn deur open, strek-
te de hand uit en haalde de soep naar binnen.
Wat we ook doen, we zullen nooit voldoende de edelmoedigheid kun-
nen prijzen van die vrouw, wier hele leven één onafgebroken werk van
naastenliefde was. Niettemin zei ze tegen anderen dikwijls dat zij
altijd iets had om een aalmoes te geven. Zij wist dat de Voorzienigheid
er zelf wel zorg zou voor dragen het haar niet aan het noodzakelijke te
laten ontbreken, vooral niet wanneer zij niets meer had.
Op zekere dag had Margherita geen brood meer in huis en had be-
slist tarwebloem nodig. Terwijl zij zat te piekeren op welke manier ze
daar moest aankomen, kwam er opeens een buurman, zekere Luigi Veglio bij
haar op bezoek om een praatje te maken. Toen hij bemerkte in welke ver-
legenheid Margherita zich bevond, vertrok hij onmiddellijk zonder iets
te zeggen, en keerde terug naar zijn woning, in Filippelli, een deel
van het gehucht, riep een knecht en zei tegen hem: "Kom hier en neem die
zak bloem." - De knecht probeerde de zak op te tillen. "Die is veel te
zwaar"! riep hij uit. - "Als je hem niet in een keer kunt dragen, deel
hem dan in tweeën en ga twee keer", zei zijn baas.
"En waar moet ik hem brengen?" "Kom maar mee!"
En hij bracht de knecht tot even voorbij het huis van Margherita.
"Kijk, breng de zak naar dat huis daar, maar zeg niet dat ik je
gestuurd heb."
De knecht ging, zette de zak bij Margherita neer en zei: "Dat is
voor u!"
"En wie heeft u opdracht gegeven om dat meel hier te brengen"?
vroeg Margherita.
"Men heeft mij verboden dat te zeggen."
Margherita drong aan; de knecht probeerde ontwijkende antwoorden
te geven. Maar Margherita vermoedde wie de schenker was, omdat zij wel
ongeveer wist bij wie die man in dienst was. Tenslotte kwam Luigi Veglio
binnen, die op enige afstand achter een paal was blijven staan en het
gesprek gehoord had, en openhartig zei hij nu: "Luister eens, Marghe-
rita, ik ben het inderdaad; ik had liever onbekend willen blijven, maar

11.7 Page 107

▲back to top
- I/104 -
daar ik zie dat mijn knecht geen geheim weet te bewaren, wil ik je niet
in het onzekere laten. Wat ik gedaan heb, is mijn plicht. Jij hebt al-
les weggegeven aan de armen, en het is niet meer dan billijk dat de
anderen je te hulp komen als je je zelf in moeilijkheden bevindt.
Van dat ogenblik af begon de vrouw van Veglio, Maria geheten, en
niet minder edelmoedig dan haar man, ziende op welke manier Margherita
haar moeilijkheden droeg, haar nu eens wat graan te zenden, dan een
zakje maïs of ook voorzag zij haar wel van wijn. Verschillende keren
zei zij tot haar: "Als u niets meer hebt om aalmoezen te geven, kom
dan maar bij mij thuis en neem wat u nodig hebt. En vooral als u zieken
gaat bezoeken, als u dan iets nodig hebt laat het mij dan direct weten,
dan zal ik ervoor zorgen."
Inderdaad was Margherita de troostende engel van alle gebrekkigen
en van alle stervenden in het gehucht; en Giovanni was steeds aan haar
zijde, klaar om te helpen en bijstand te verlenen, en te gaan waarheen
zijn moeder hem maar wilde zenden, hetzij om buurlieden of verwanten te
gaan halen, of om geneesmiddelen van kruiden te gaan halen, waarvan zij
er enkele had leren bereiden. Zij bezocht hen, hielp hen, stond hen bij,
bediende hen, bracht de gehele nacht naast hun bed door, bereidde hen
voor op het ontvangen van de heilige sacramenten, en wanneer de dood
naderde week zij niet meer van hun zijde voor zij de geest gegeven had-
den. Daar de pastorie ver weg was, en het daardoor moeilijk was de
priester op tijd te gaan halen voor het bidden van de gebeden der ster-
venden, beval Margherita zelf de ziel in de handen van Onze-Lieve-Heer
aan, en bracht aller gevoelens in zulke christelijke en geëigende ter-
men tot uitdrukking, dat haar woorden een diepe indruk maakten, ook op
allen die erbij tegenwoordig waren.
Zoveel edelmoedigheid in het hart van Margherita hoefde geen ver-
wondering te wekken, daar zij een vrouw was van voortdurend gebed. Als
zij thuis wegging om naar haar werk te gaan, bij het terugkeren van het
veld, midden in haar vermoeiende bezigheden, bad zij de heilige rozen-
krans. Het was een mooi schouwspel, haar tegen het vallen van de avond
naar haar huis te zien gaan, met op haar schouder de spade of het wied-
ijzer, vastgehouden door haar linkerhand, terwijl zij aan haar rechter
haar twee kinderen leidde en zij gezamenlijk het Angelus baden, bij het
geluid van de kerkklok die in de verte, diep in het dal weerklonk. In
huis was er nooit een voldoende reden om het gezamenlijk bidden van
ochtend en avondgebed achterwege te laten; ook nodigde zij steeds haar
gasten uit om met haar te bidden als dank voor de gastvrijheid die hun
verleend was. Het waren landlopers, gendarmen, marskramers, armen, ver-
dwaalde reizigers; maar niemand durfde weigeren. Zij had hun, alsof het
haar broers waren, alles voorgezet wat zij had: brood, pap, soep, wijn.
Het zou beslist een grofheid geweest zijn niet in te gaan op een uit-
nodiging waarvan allen de redelijkheid inzagen, ook degenen die gewoon
waren het bidden te verwaarlozen. En het was werkelijk een verrassend
tafereel de gendarmen hun hoofddeksel te zien afnemen en de knieën te
zien buigen; ofwel de landlopers het door een dikke haarvacht verborgen
voorhoofd te zien buigen en de woorden te horen uitspreken van het Onze
Vader of het Weesgegroet, dat zij al zo lange tijd niet meer gebeden
hadden. Op dat ogenblik jubelde Margherita in haar hart, want het voor-
naamste doel van haar gastvrijheid was juist, aan de mond van haar gas-
ten een lofzang op de Heer te ontlokken. En die lofzang keerde terug
over haar en over haar gezin als een dauw van vruchtbare genade, terwijl

11.8 Page 108

▲back to top
- I/105 -
velen van hen die door haar geholpen waren, haar huis voorbijkwamen of
aan haar dachten, de woorden van de psalm moesten herhalen: "De zegen
van Jahwe zij met u! Wij zegenen u in de naam van Jahwe."(1)
(1) Psalm 128, 8.

11.9 Page 109

▲back to top
- I/106 -
H O O F D S T U K XIX
VAN ZIJN MOEDER LEERT GIOVANNI DE LIEFDE TOT DE DEUGD
EN DE TOELEG OM BELEDIGING VAN GOD TE VERHINDEREN EN
HET HEIL DER ZIELEN TE BEWERKSTELLIGEN.
Het flinke karakter van Margherita is alleen te begrijpen en waar-
dig te beschrijven door degene die haar van dichtbij gekend heeft. Zij
had voor eeuwig een onverbiddelijke oorlog verklaard aan de zonde. Niet
alleen had zij een afschuw van alles wat slecht was, maar zij legde er
zich ook op toe de belediging van God tegen te gaan ook onder degenen
over wie zij geen zeggingschap had. Vandaar dat zij steeds op haar hoede
was voor de ergernis, voorzichtig en vastbesloten ten koste van welk
offer ook.
Enkele keren gingen de boeren van het gehucht, die wat pret en een
dansje wilden maken, op zoek naar een orgeltje. Als een lopend vuurtje
plantte het gerucht zich voort van de ene hofstede naar de andere. De
mensen liepen naar buiten en riepen van de ene heuvel tot de andere: "We
gaan naar het bal; we gaan naar het bal!"
Bij die opgewonden stemmen, bij de klank van het orgeltje dat plot-
seling in de avondlucht weerklonk, liepen de kinderen van Margherita naar
haar toe: "Mama, laten wij ook gaan!" Zij dachten aan niets anders dan
aan het lawaai en de muziek. Maar Margherita nam het met haar gewone
glimlach op en zei: "Blijven jullie even hier en wacht tot ik terugkom;
ik ga eens kijken wat er aan de hand is." Als ze dan zag dat het nette
mensen waren die zich op een behoorlijke manier vermaakten, zonder een
zweem van kwaad, keerde zij terug en zei tegen de kinderen: "Ga maar!"
Maar wanneer ze iets zag dat geen pas gaf, al was het maar het minste,
was het antwoord onverbiddelijk: "Dat is geen ontspanning voor jullie."
"Maar... maar..."
"Niets te maren. Ik wil in geen geval dat jullie naar de hel gaan.
Begrepen?" Voor een ogenblik werden de kinderen die hun zin niet kregen
er stil van; maar hun brave moeder riep hen dan om zich heen, en begon
een geschiedenis te vertellen, zo aangrijpend en met zoveel krijgslieden
en kastelen, om Ariosto zelf in fantasie naar de kroon te steken. Zij
vertelde al die vreemde avonturen zo goed, dat de kinderen verklaarden
meer tevreden te zijn met naar haar te luisteren, dan wanneer zij hun zin
gekregen hadden om elders heen te gaan. Als de avond om was, besloot Mar-
gherita: "Zo, nu gaan we slapen, maar laten we eerst nog eens bidden voor
degenen die die nacht zullen sterven, opdat zij niet verloren zullen
gaan." - Die woorden hadden een magische en heilzame uitwerking op de
ziel van de kinderen.

11.10 Page 110

▲back to top
- I/107 -
Daarbij toonde zij tevens zoveel zorg voor de meisjes alsof zij
daaromtrent een edelmoedig besluit genomen had. Wanneer zij op de weg
arme meisjes ontmoette met verscheurde en onvoldoende kleding, ging zij
naar hen toe en zei: "Schamen jullie je niet voor je engelbewaarder die
naast jullie gaat? Weten jullie niet dat hij zijn gezicht met de handen
bedekt en zich schaamt op jullie te moeten passen?"
"Maar, wij zijn arm, en niemand zorgt voor onze kleren, niemand
denkt eraan er ons te geven."
"Goed, kom dan maar eens mee", en zij ging met hen naar haar huis,
liet hen om zich heen plaatsnemen, verstelde de kledingstukken, ge-
bruikte er zoveel voor als nodig was van haar eigen stof, en wanneer ze
er dan niet meer zo vreeslijk haveloos uitzagen als eerst, liet zij hen
gaan met God. Ofschoon zij gedwongen was, van 's morgens tot 's avonds
te werken om in het nodige van het gezin te voorzien, was zij er niet
bang voor, aan een dergelijk liefdewerk nogal wat tijd te besteden.
In het bijzonder trachtte zij goed te doen aan die arme schepsels,
van wie zij vermoedde dat zij zich in enigerlei moeilijkheid bevonden.
Nu eens gaf zij hun brood, dan weer maakte zij pap voor hen klaar,
schonk hun wat fruit of bewaarde voor hen wat van de toespijs, waarvan
zij wist dat ze er erg veel van hielden. Zij nodigde hen uit bij haar
thuis te komen telkens als zij in moeilijkheden zouden zijn, ontving hen
zoals een moeder haar eigen kinderen ontvangt, ze hielp hen edelmoedig
en zo goed mogelijk en liet hen nooit weggaan zonder een goede raad. Bo-
venal waakte zij ervoor, dat zij niet teveel omgingen met personen van
het andere geslacht, en om hen van elkaar gescheiden te houden maakte
zij van zulke fijnzinnige en delicate middelen gebruik, dat het te lang
zou zijn om daarover uit te weiden. Zij was een en al oog, vooral gedu-
rende de winteravonden. Zij haastte zich echter nooit met het geven van
een waarschuwing, maar wachtte rustig de gelegenheid af dat zij met
iemand onder vier ogen kon spreken. Dan leerde zij degene die dat nodig
had, hoe men zich in gezelschap aangenaam moet gedragen, bracht hen
onder ogen dat het ongepast was zich aan iemand op te dringen, zette
uiteen hoe men zich behoorde te onderhouden met die of gene, en hoe men
zijn manier van spreken moest veranderen en zijn gebaren en uitgelaten
lachen beheersen.
Op die manier had Margherita zo een grote indruk gemaakt op de
meisjes in de omgeving, dat het wonderlijk was te zien hoeveel eerbied
zij voor haar hadden. 's Zomers, als het verstikkend heet was, waren zij
gewoon zich thuis een zekere vrijheid van kleding te veroorloven die
zeker niet geïnspireerd was door de gestrengheid van het Evangelie.
Maar wanneer Margherita een of ander huis binnenkwam, liepen de meisjes,
indien zij zich niet in een toonbare toestand bevonden, al bij het horen
van haar stem weg om zich te verbergen of behoorlijker kleren te gaan
aantrekken en kwamen pas weer te voorschijn, als ze er zeker van konden
zijn een woord van lof van Margherita te zullen ho- ren. Wanneer de een
of ander echter geen tijd meer had om zich uit te voeten te maken, nam
zij haar toevlucht naast haar, indien andere personen waren bijgekomen;
en Margherita legde dan voor de grap een punt van haar eigen schort over
de schouder en zich naar haar toebuigend zei ze aan haar oor: "Hoe durf
je je zo aan Onze-Lieve-Heer vertonen?"
Wij hebben hierboven al verteld hoe Margherita ook gaarne de gast-
vrijheid beoefende ten aanzien van rondreizende kooplieden. Met haar

12 Pages 111-120

▲back to top

12.1 Page 111

▲back to top
- I/108 -
naastenliefde streefde zij een bijzonder doel na. Die lieden hadden
meer dan eens onbehoorlijke afbeeldingen in hun manden, of weinig eer-
bare boeken om op de markten te verkopen. Als Margherita ze zag, vroeg
zij dan of zij die boeken of plaatjes mocht hebben, die zij dan in het
vuur wierp, ofwel bewaarde om ze naderhand aan de kapelaan van Morial-
do te geven. Dikwijls verbrandden de kooplieden zelf zulke voorwerpen
in het vuur, om haar een genoegen te doen. Zij kon niet lezen; maar
toch waakte zij zorgvuldig over de boeken die in huis kwamen en uit de
weinige woorden die zij op een handige manier van de eigenaars wist los
te krijgen, wist zij er zich wel een oordeel over te vormen of een boek
goed of slecht was. Als beloning behandelde zij die mensen dan niet als
vreemdelingen, doch als vrienden: deed hen bij zich plaatsnemen aan ta-
fel en zette hun hetzelfde voor bij de maaltijd wat zij voor haar eigen
gezin had klaargemaakt. Bij het heengaan verzuimde zij nooit haar gas-
ten te doen beloven dat zij geen afbeeldingen of drukwerk meer zouden
verkopen dat de zielen gevaar kon doen lopen, een belofte die de men-
sen, die van haar naastenliefde genoten hadden, gaarne hielden.
Het gebeurde meer dan eens dat ze getuige moest zijn van een erge-
niswekkend tafereel, en haar vastberadenheid en openhartigheid bewerk-
ten dan wonderen. Op zekere zondag, terwijl zij met Giuseppe en Giovan-
ni aan de hand naar de heilige Mis ging, liep voor de steeds groeiende
menigte een groep van vijftien of twintig deugnieten uit. Aan de kop
van het gezelschap liep een man van een jaar of zestig, die wegens
diefstal verschillende jaren in de gevangenis gezeten had. Die praatte
met de anderen luidkeels over onwelvoeglijke dingen en ergerde door de
onbehoorlijke opmerkingen die hij links en rechts de mensen die voor-
bijkwamen, liet horen. Margherita kon zich niet inhouden en ging naar
hem toe, terwijl ze hem met zijn naam aansprak.
"Wat wilt u", vroeg de man, zijn pas inhoudend. En Margherita voeg-
de hem zachtjes toe: "Zou u het goedvinden als uw kinderen de gesprek-
ken zouden horen die u op dat ogenblik voert?"
"Nou ja, wat wilt u? Ik wil vrolijk zijn! We praten om te lachen!
Mag een mens soms niet meer lachen? Heeft iemand er last van als we la-
chen? Om sommige gesprekken niet te horen zou men de wereld moeten ver-
laten."
"Maar wat u vertelt is toch slecht, of niet? En als het slecht is,
waarom zegt u het dan?"
"Och, wat een bezwaren allemaal! Ik vind dat erg vervelend, weet u!
Het zijn dingen die iedereen zegt, en zou ik ze dan niet kunnen
zeggen?"
"En als ook iedereen het al zou zeggen, is het toch niet minder
waar dat het zondig is! En wanneer u naar de hel gaat, wat heeft het
dan voor nut dat de anderen hetzelfde doel nastreven als u?" Op die op-
merkingen van de onverschrokken vrouw, begon de deugniet uitgelaten te
lachen en degenen die bij hem waren en eveneens waren blijven staan
lachten mee. Toen zei Margherita met ontroering in haar stem: "En u,
op uw leeftijd, met grijze haren, in plaats van het goede voorbeeld te
geven, bent u op die manier een ergernis voor die arme jongens? Schaamt
u!" - En haar kinderen met zich meetrekkend, verliet zij de hoofdweg om
langs een pad dat midden door de weilanden liep naar de kerk te gaan.
Toen ze alleen waren bleef de brave vrouw staan en zei tegen haar jon-

12.2 Page 112

▲back to top
- I/109 -
gens: "Jullie weten hoeveel ik van jullie houd. En toch, liever dan dat
jullie zo slecht zouden worden als die lelijke oude man, zou ik niet
alleen willen dat Onze-Lieve-Heer jullie hier op hetzelfde ogenblik zou
laten sterven, maar ik zou de moed hebben om jullie zelf met mijn eigen
handen te wurgen!" Erg boud gesproken zal men zeggen, maar wie de on-
schuld en reinheid van zijn eigen kinderen liefheeft zal in die uitdruk-
king van diepe bewogenheid, de belangrijkheid onderkennen, gelegen in
het bewaren van de heiligmakende genade.
Op een avond, terwijl Margherita in huis was, hoorde zij twee kna-
pen, die halverwege het erf waren blijven staan en luid over ongepaste
dingen spraken. Beiden stonden bekend om hun slecht gedrag en brutali-
teit in hun manier van optreden. Margherita ging naar buiten en begon
met hen te verzoeken of ze alsjeblieft wilden ophouden met die praatjes.
De twee brutale rekels lachten boosaardig. Op beslister toon zei Marghe-
rita toen tegen hen: "Ik wil jullie hier absoluut niet hebben!"
Zonder een voet te verzetten begonnen de twee vlegels een straat-
liedje te zingen.
"Jullie zijn hier in mijn huis", herhaalde Margherita; "jullie zijn
op mijn terrein; ik ben hier baas; weg!"
Doch de twee plaaggeesten liepen, in plaats van zich te verwijde-
ren, rechtstreeks naar een pijler van de hooizolder en gingen door met
er allerlei liederlijke taal uit te slaan. Margherita gaf zich niet ge-
wonnen. Zij riep een van haar jongens en beval hem, ogenblikkelijk een
of ander familielid van de twee deugnieten te gaan halen. Toen de moeder
van de een en de broer van de andere kwamen opdagen, sputterde ze nog
wel wat tegen, maar waren uiteindelijk toch gedwongen zich te verwijde-
ren; en Margherita gaf hun nooit meer verlof om nog de bijeenkomsten in
haar stal bij te wonen.
Een andere keer had een vrouw, die niet ver van de Becchi vandaan
woonde, een vreemdeling in haar huls ontvangen. Allen die in de omge-
ving woonden sprake er onverholen over. De ergernis was klaarblijke-
lijk. Margherita besloot voor zichzelf er een eind aan te maken, en te-
gen het vallen van de avond ging zij naar het bedoelde huis, terwijl
Giovanni haar volgde en zich op enige afstand achter een boom verborgen
hield. Zij klopte op de deur en riep: "Martha, Martha!"
Na enige ogenblikken verscheen Martha op de drempel, maar opende
de deur slechts half, zodat de opening maar juist door haar gevuld werd.
"Bent u het, Margherita!"
"Jawel, Martha! Kan ik u een ogenblikje spreken?"
"0, gerust, zeg het maar!" En zij bleef op de drempel en tegen de
deurpost geleund staan.
"Kom dan even buiten, zodat niemand ons kan horen. Als u het goed
vindt, wil ik u iets van groot belang zeggen."
"Graag, spreek maar"! antwoordde Martha na een lichte aarzeling;
en zij sloot de deur en volgde Margherita tot op de hoek van het huis.
Margherita vroeg haar daar op onderdrukte toon: "U bent toch Martha?"
"Ja, natuurlijk."
"U bent toch de dochter van die en die?" "Juist, dat klopt."

12.3 Page 113

▲back to top
- I/110 -
"U bent de zuster van die en die?"
"Zeker; u moet me toch kennen."
"En u bent christelijk?" "Wat een vraag!"
"En u bent gedoopt?"
"Maar, wat betekent dat verhoor toch?"
"U gaat toch naar de kerk en houdt uw Pasen?"
"Maar ja, ja natuurlijk."
En met bijzondere nadruk zei Margherita: - "U? U? U? Begrijpt u
wat het zeggen wil als ik "u" zeg? Wilt u dat ikzelf u tot de hel ver-
oordeel, u, die tot nu toe mijn vriendin geweest bent?"
Martha, die de reden van die ondervraging heel goed begrepen had,
antwoordde stotterend: "Maar, u kent heel goed de omstandigheden, waar-
in ik verkeer, - hoe ellendig ik eraan toe ben; het hoeft niemand te
verwonderen dat ik onderdak verleen..."
"De omstandigheden waarin u verkeert, hoeven geen aanleiding voor
u te zijn om naar de hel te gaan", onderbrak Margherita haar.
"Maar ik weet niet wat ik doen moet!" "Zend die indringer weg!"
"Maar, het is al haast nacht en het is niet netjes, de mensen op
die manier weg te sturen."
"Weg, het huis uit", vervolgde Margherita. "Als u niet weet wat u
doen moet, ik weet wel wat er gedaan moet worden." En naar de deur toe-
gaand, verhief zij haar stem om gehoord te worden door wie daarbinnen
was en riep: "Weg, weg hier, duivelsknecht; eruit, weg, weg!" - Intus-
sen waren de mensen, die Margherita zich op weg hadden zien begeven en
wel begrepen wat zij doen ging, haar gevolgd en hadden op bepaalde af-
stand een kring gevormd. Bij het horen van het rumoer van de mensen
die naderden en van de stem van Margherita, had de vreemdeling wel dui-
zend mijlen ver willen zijn; en daarom zocht hij een manier om weg te
sluipen, maakte hals over kop dat hij uit de buurt kwam en verscheen
nooit meer in de streek.
Een ander feit. Er woonde in de buurt een man die in zijn huis een
vrouw had; die allesbehalve een goede naam had. Die man was op een ge-
geven ogenblik ernstig ziek geworden en Margherita ging hem opzoeken;
die vrouw was bij hem, en Margherita probeerde op de beminnelijkste en
voorzichtigste manier haar ertoe over te halen het huis te verlaten en
terug te keren naar haar eigen woning, die niet ver daar vandaan was;
maar de vrouw antwoordde brutaal dat ze daar niet aan dacht en verder
was zij met geen mogelijkheid voor rede vatbaar te maken. Intussen liep
het met de zieke op een einde en de onderpastoor, zekere Don Campora
werd gehaald, die, omdat het huis zover van de pastorie lag, zich met
de Heilige Teerspijze erheen begaf, om de laatste heilige Sacramenten
te kunnen toedienen zonder dat hij de weg tweemaal hoefde te maken.
Toen Margherita hoorde dat het Allerheiligste naderde, en zij zich on-
gerust maakte over de toestand waarin die ziel verkeerde, die spoedig
voor Gods rechterstoel zou verschijnen, en gedreven door de ergernis
over die naaste gelegenheid, keerde zij naar het huis van de zieke te-
rug. Toen de priester, die niets vermoedde, de kelk op het tafeltje
had geplaatst, ging zij eerbiedig naar hem toe en, hem ter zijde

12.4 Page 114

▲back to top
- I/111 -
nemend, zei ze: "Ik wil u waarschuwen dat er in dit huis een persoon
aanwezig is, wier tegenwoordigheid ergernis veroorzaakt."
"En wie bent u"? vroeg de priester.
"Neemt u me niet kwalijk, maar ik vind niet dat dit er iets toe
doet. Ik waarschuw u omdat het mij niet geschikt voorkomt het viaticum
toe te dienen wanneer de betrokken persoon niet eerst dit huis verlaat.
Ik heb herhaaldelijk geprobeerd haar hier vandaan te krijgen, maar ik
ben daar jammer genoeg niet in geslaagd."
"Bent u zeker van wat u beweert?”
"Vraagt u het maar aan de persoon zelf, ondervraag haar maar en uit
haar woorden zult u kunnen opmaken of ik de waarheid spreek."
De priester ondervroeg direct de betrokkene, die ter plaatse en
tegenover degene die haar ondervroeg een ongepaste vrijmoedigheid aan
de dag legde. De priester vroeg haar wat er waar was van wat er be-
weerd werd, dat er praatjes over haar de ronde deden in het dorp.
"Dat zijn kwade tongen", antwoordde de vrouw, "die steeds proberen
zich in de zaken van anderen te mengen. Ze zouden beter doen met naar
zichzelf te kijken. Ik stel geen belang in wat anderen doen of niet
doen; ik ben een achtenswaardige persoon en heb mijn redenen om te blij-
ven waar ik ben."
"Dat wordt u niet gevraagd; geef behoorlijk antwoord; en hij onder-
wierp haar aan een duidelijk en nauwkeurig verhoor. Aanvankelijk loo-
chende zij alles, daarna verwarde zij zich in haar antwoorden, en de
priester kreeg ten slotte de indruk dat Margherita volkomen gelijk had.
Toen nodigde hij de vrouw uit, het huis te verlaten. De vrouw antwoordde
boosaardig dat zij dat niet deed. De priester gelastte haar onmiddellijk
te gehoorzamen: "Wat! U bent de ondergang van zijn ziel geweest geduren-
de zijn leven, en wilt u dat ook nog zijn op het ogenblik van zijn dood?
Wilt u dat hij door uw schuld voor eeuwig verloren zal gaan? Nu bevond
de ongelukkige vrouw zich in verlegenheid. De mensen die met het Heilig
Sacrament waren meegekomen hoorden niets van het gesprek, dat op onder-
drukte toon gevoerd werd, maar zij begrepen heel goed wat er aan de hand
was; van de andere kant had de priester duidelijk te verstaan gegeven
dat hij, als de vrouw niet gehoorzaamde, naar de pastorie zou terugke-
ren zonder de zieke de Communie toe te dienen, waardoor de schuldige
zich in die tijd de vijandschap van iedereen in heel de omtrek op de
hals zou gehaald hebben. Daarom besloot zij zich terug te trekken en
ging onmiddellijk naar huis. De priester trad toen de kamer van de zieke
binnen, die na gebiecht en gecommuniceerd en het heilige Oliesel ontvan-
gen te hebben, onder tekenen van oprechte rouwmoedigheid als een goede
christen stierf. Dat betekende een ziel die door Margherita gered was.
De kapelaan wilde, alvorens te vertrekken, weten wie de vrouw was, die
hem een zo kostbare waarschuwing had gegeven en die haar naam niet had
willen onthullen. Daarom werd Margherita door allen in haar omgeving
geprezen, die trouwens al wisten hoe zij steeds erop uit was om op alle
mogelijke manieren en met alle denkbare middelen het heil der zielen te
bewerkstelligen.

12.5 Page 115

▲back to top
- I/112 -
Er was bij een bepaalde gelegenheid niemand die ook tegenover haar
dingen durfde uiten die voor een christen onwaardig waren. Er leven nu
nog getuigen die Margherita toen zagen opstaan van haar stoel, als het
ware op de tenen lopend, en met de linkerhand over de borst en de rech-
ter gesloten, bood zij een schrikwekkende aanblik, zo vlamden haar ogen
van verontwaardiging, die toch wel vernietigend was voor de ongelukkige.
Zo moet de Aartsengel Michaël er uitgezien hebben toen hij verklaarde
aan de prins der duisternis: imperet tibi Dominus.
Onze goede Giovanni, die getuige was van deze feiten, vertelde ze
op zekere dag, toen hij al oud geworden was, aan de schrijver van deze
bladzijden, en hij verklaarde dat hij in de school van zijn moeder ge-
leerd had de hoogste en levendigste eerbied en liefde te koesteren voor
de deugd van zuiverheid, en, haar ijverzuchtig behoedend, alles in het
werk te stellen opdat ook de anderen haar zouden beoefenen.
Hieruit kunnen wij afleiden wat een schone ziel moeder Margherita
moet gehad hebben. Haar edel beeld herinnert aan het woord van de Ec-
clesiasticus: "Maar grotere gave nog is een eerbare vrouw; geen schat-
ten wegen op tegen zulk een kuise ziel. Zoals de zon schittert aan 's
Heren hemel, zo is een goede vrouw een sieraad van haar huis. Stralend
als de lamp op de heilige luchter is haar schoon gelaat boven haar
rijzige gestalte (dat een glans van deugd verspreidt voor vertrouwde
personen en vrienden)."(1)
(1) 26, 19-22.

12.6 Page 116

▲back to top
- I/113 -
H O O F D S T U K XX
DOOD VAN DE GROOTMOEDER - GIOVANNI WORDT VOORBEREID OP
ZIJN EERSTE HEILIGE COMMUNIE - ZIJN VOORNEMENS - DE
MISSIEPREEK -ONTMOETING MET DON CALOSSO - HET
WONDERBAARLIJKE GEHEUGEN VAN GIOVANNI - ZIJN BLIJDE
VERWACHTING VAN DE STUDIES.
Er staat geschreven in het boek Ecclesiasticus, in het derde hoofd-
stuk, met commentaar van Mgr. Martini: "Mijn zoon, ondersteun uw vader
op zijn oude dag, bedroef hem niet zolang hij leeft; ook als zijn ver-
stand verzwakt, wees voor hem toegevend; minacht hem niet, gij die in
uw volle kracht zijt, want het goede aan uw vader gedaan wordt (door de
Heer) niet vergeten. Voor het verdragen der gebreken van uw moeder zal
u worden welgedaan. En de gerechtigheid (door u betoond tegenover uw
ouders) zal het fundament zijn van uw gebouw (van uw familie), en op de
dag van nood zal zij u als goed worden aangerekend; zoals de warmte de
rijp, zo zal ze uw zonden doen verdwijnen." Dit was de houding van Mar-
gherita tegenover haar bejaarde schoonmoeder, zo ook zijn, naar ik meen,
de zegeningen geweest die over haar en over haar gelukkig gezin werden
uitgestort.
Wij zijn in het jaar 1826. De al meer dan tachtig jaar oude Marghe-
rita Bosco, de moeder van Francesco, de grootmoeder van Antonio, Giu-
seppe en Giovanni, is gebrekkiger geworden dan ooit en met serene blik
ziet zij het einde van haar dagen naderen. Als moeder Margherita be-
grijpt dat haar schoonmoeder het bed niet meer verlaten zal, wijkt ze
niet meer van haar zijde. Dag en nacht verzorgt zij haar met zoveel
liefde en ijver als een zuster van liefde niet beter zou hebben kunnen
doen. Zij spaarde geen geld om geneesmiddelen aan te schaffen, artsen
en dingen die de laatste dagen van de zieke nog konden verzachten, zo-
dat de mensen in de omgeving erover begonnen te praten en haar tenslot-
te herhaaldelijk zoveel kwistigheid verweten: "U geeft werkelijk alles
uit voor die oude vrouw, wat zal er dan nog voor uzelf en de kinderen
overblijven? Ziet u niet dat al die zorgen nutteloos zijn, het is im-
mers onmogelijk dat zij nog langer zal leven? Het is een mooie leef-
tijd."
Maar die goede Margherita zei steeds: "Het is de moeder van mijn
man en daarom mijn moeder. Ik heb haar geëerbiedigd en gediend. Dat
heb ik mijn arme Francesco beloofd voor hij stierf. Wanneer al de kos-
ten die ik maak genoeg zouden zijn om haar leven ook maar één minuut
te verlengen, zou ik meer dan tevreden zijn."
En Giovanni hielp zijn moeder voortdurend zo goed hij kon, hetzij
door daadwerkelijk te helpen, of door noodzakelijke voorbereidingen, en
deed niet onder voor de beste ziekenverpleger.

12.7 Page 117

▲back to top
- I/114 -
Intussen had de pastoor de brave oude vrouw de laatste Heilige
Sacramenten toegediend. In de voorafgaande dagen had zij herhaaldelijk
tegen haar kleinkinderen gezegd: "Denkt erom, dat jullie geluk en al de
zegen van Onze-Lieve-Heer zullen afhangen van de eerbied en welwillend-
heid die jullie tegenover je moeder aan de dag leggen." Maar op zekere
dag wilde zij hen alle drie gezamenlijk bij zich hebben om hun haar
laatste lessen te geven. Zij vermaande hen gehoorzaam te zijn aan hun
moeder, haar voorbeeld te volgen, en haar steeds te behandelen zoals
zijzelf hun arme grootmoeder behandeld had, die zij in de loop van zo-
veel jaren nooit verdriet had berokkend. Om haar bij te staan en te
helpen, had hun moeder nooit het huis willen verlaten en van staat wil-
len wisselen, ondanks de uitnodigingen en voorstellen tot een gemakke-
lijk en welgesteld leven. Uit liefde tot de grootmoeder had zij zichzelf
veroordeeld tot een leven vol grote opofferingen, wetend dat zij veel te
dragen zou hebben en een groot geduld aan de dag zou moeten leggen. Toch
deed zij zich alle moeite om hun grootmoeder iedere mogelijke vertroos-
ting te verschaffen, waarvoor zij er zich ijverig op toegelegd had, de
hele levensweg van hun grootmoeder veraangenamen.
De dag van 11 februari was de laatste van haar leven. Bij haar
ziekbed bevonden zich Margherita en de kleinkinderen. De grootmoeder
stuurde hun met een laatste krachtsinspanning deze woorden toe: "Ik ga
nu naar de eeuwigheid en beveel mijn ziel aan in jullie gebeden. Ver-
geef me als ik me ooit streng tegenover jullie heb gedragen; het ge-
schiedde immers steeds voor jullie bestwil. En jou dank ik, Margherita,
voor al het vele dat je voor mij gedaan hebt." Toen zij dat gezegd had,
trok zij haar aan haar hart en kuste haar met deze woorden: "Ik kus je
in deze tijdelijke wereld voor de laatste maal, maar ik hoop jullie
allen spoedig weer te zien in de eeuwige zaligheid."
De kleinkinderen die hevig schreiden werden naar het huis van een
buurman gestuurd en na ongeveer een uur van moeizame doodsstrijd, gaf
de goede oude vrouw haar ziel terug aan haar Schepper.
Giovanni, die ondertussen tien jaar geworden was, verlangde zijn
eerste Heilige Communie te doen. De pastoor kende hem echter niet, door-
dat het gehucht zo ver weg was. Om een preek te kunnen horen, of om in
de vasten naar de catechismus te gaan, moest hij bijna tien kilometer
heen en terug afleggen, hetzij naar Castelnuovo of naar Buttigliera. De
kerk van de heilige Petrus in Morialdo was al even ver van de Becchi
verwijderd en er was in die tijd een tamelijk groot gebrek aan kape-
laans. Dat gebrek aan kerken of kapellen, waar hij met zijn kameraden
kon gaan bidden of zingen, baarde de kleine Giovanni grote zorg, en dat
was ook de reden waarom men graag kwam luisteren naar de preken van de
kleine goochelaar. Vandaar dat Giovanni zich bijna uitsluitend moest
beperken tot het godsdienstonderricht dat zijn goede opvoedster hem gaf,
van wie hij niettemin heel de kleine catechismus had geleerd.
In die tijd werd geen enkel kind tot de eerste Heilige Communie
toegelaten wanneer het nog geen twaalf of veertien jaar oud was. Pas-
toor Don Sismondo, die een heel goede en ijverige herder was, was even-
eens doordrongen van veeleer strenge beginselen ten aanzien van het
sacrament van de biecht en van de Eucharistie, en week niet af van dat
gebruik dat over het algemeen door de andere pastoors gevolgd werd.
Dezelfde jeugdige Giuseppe Cafasso, over wie we vroeger al gesproken

12.8 Page 118

▲back to top
- I/115 -
hebben, had op zijn dertiende jaar zijn eerste Heilige Communie nog
niet gedaan, ondanks zijn engelachtig leven en zijn ongewone godsdien-
stige onderlegdheid. De moeder van Giovanni echter, die verlangde dat
haar zoon niet nog ouder zou worden zonder deze belangrijke handeling
van onze heilige godsdienst in praktijk gebracht te hebben, legde er
zich op toe hem zo goed zij kon en naar beste weten voor te bereiden;
zoals zij trouwens al met de andere twee kinderen, Antonio en Giuseppe
gedaan had. Gedurende de vasten van dat jaar stuurde zij hem iedere dag
naar de catechismus in de pastorie waar hij door zijn uitstekend voor-
beeld een model was voor allen. Hij was zeer ijverig in de les, en hij
hoefde een antwoord uit de catechismus maar een of tweemaal van de
pastoor gehoord te hebben, of hij onthield het en zei het uiterst vlot
op. Voor zijn kameraden was dat wonderlijk om te horen, zij hechtten
zich nog meer aan hem dan eerst, en voor de pastoor was het een goede
aanbeveling voor het examen dat op het einde van de Vasten zou afgeno-
men worden.
Het paasfeest viel in dat jaar 1826 op de 26ste maart. Door de
goede aanbevelingen en door de wijze waarop Giovanni op het examen ant-
woord had weten te geven, besloot de pastoor voor hem een uitzondering
op de algemene regel te maken, en liet hem toe tot de Heilige Communie,
die zou plaats vinden op de voor de Paascommunie van alle kinderen
vastgestelde dag.
Te midden van de menigte was het onmogelijk de luidruchtigheid te
vermijden. En daarom wilde Margherita zelf erbij aanwezig zijn en haar
geliefde Giovanni met alle ijver op deze grote gebeurtenis voorberei-
den. Driemaal ging zij met hem biechten. Gedurende de vasten had zij
bij herhaling tegen hem gezegd: "Giovanni, Onze-Lieve-Heer geeft je een
heel groot geschenk. Zorg ervoor dat je je goed voorbereid dat je op
devote wijze biecht en dat je absoluut niets vergeet te zeggen bij het
biechten. Biecht alles, waar je berouw over hebt en beloof Onze-Lieve-
Heer dat je het in de toekomst beter zult doen." - "Ik beloofde alles",
merkt Don Bosco in zijn gedenkschriften op: "of ik mij daarna daaraan
gehouden heb, God weet het." - Thuis deed zij hem bidden, gaf hem een
goed boek te lezen en ook gaf zij hem al die goede raadgevingen die een
vlijtige moeder voor haar kinderen nodig acht.
Op de morgen van zijn eerste Communie liet zij hem met niemand in
gesprek komen, zij vergezelde hem naar de Kerk en ter heilige Tafel, en
deed met hem de voorbereiding en de dankzegging, die pastoor Don Sis-
mondo allen ijverig en met luide stem voorbad. Zij wilde niet dat hij
zich die dag met handenarbeid bezighield, maar dat hij zich geheel aan
lectuur en gebed zou wijden. En van de vele dingen die zij tegen hem
zei is vooral dat van belang, wat de vrome moeder hem verschillende
malen op het hart drukte: "Beste jongen, dit is een grote dag voor je
geweest. Wees ervan overtuigd dat God werkelijk bezit genomen heeft van
je hart. Nu moet je Hem beloven, te doen wat je kunt om goed te blijven
tot het einde van je leven. Ga in de toekomst dikwijls te communie,
maar behoed je ervoor heiligschennis te begaan. Leg steeds alles in je
biecht; wees altijd gehoorzaam; ga met graagte naar de catechismus en
naar de preken; maar, ter liefde Gods, mijd degenen die slechte ge-
sprekken voeren als de pest."
En Don Bosco schreef daarover: "Ik onthield de raadgevingen van
mijn vrome moeder en deed ook mijn best ze in praktijk te brengen, en
het komt mij voor dat er van die dag af een verandering ten goede in
mijn leven is ingetreden, in het bijzonder ten opzichte van de ge-

12.9 Page 119

▲back to top
- I/116 -
hoorzaamheid en de onderwerping aan de anderen, waarvoor ik vroeger gro-
te tegenzin had, terwijl ik steeds mijn kinderlijke gedachten kordaat
verdedigde tegen al wie mij een bevel of goede raad gaf."
Moeder Margherita kon intussen het levendige verlangen, Giovanni's
wens te doen en hem aan het studeren te zetten, niet uit haar hoofd
zetten. De neiging van haar jongen was wel duidelijk gebleken. Overigens
had hij haar verscheidene keren toevertrouwd dat hij er erg naar ver-
langde, priester te worden. Zij bad daarom Onze-Lieve-Heer, dat Hij haar
de manier zou wijzen om het verzet van Antonio te overwinnen, die zij
overigens niet te erg wilde ontstemmen. Het duurde niet lang of zij zou
moed putten uit een onverwachte gebeurtenis.
De Heilige Vader, Leo XII, had in 1825 in Rome het grote jubileum-
jaar afgekondigd en ruim 400.000 pelgrims waren erheen gegaan om van hun
verering voor de eeuwige stad getuigenis af te leggen. In 1826 breidde
de Paus deze viering ook uit tot de kerken buiten Rome. Mgr. Colombano
Chiaverotti bepaalde dat voor het Aartsbisdom Turijn het feest zou
plaats vinden van 12 maart tot 12 september. Bewonderenswaardig was het
zoals de gelovigen het voor het verkrijgen van de volle aflaat vastge-
stelde voorschriften vervulden, niet alleen in de kleine plaatsjes en
gehuchten, maar in al de meer bevolkte steden, en eveneens in Turijn.
Daar hield de Bisschop van Pinerolo de predikaties voor de Koning, voor
zijn hof en de edelen; en men zag er het koninklijke huis en de militai-
re Academie, begeleid door de intelligentsia en de bloem der burgerij,
meegaan in de processie die door de stad trok, een bezoek brengend aan
de vier kerken en devoot de Litanie van alle Heiligen biddend evenals de
rest van het volk.
Ook de provincies waren het schouwtoneel van eenzelfde geloofsbe-
leving. Enkele weken na de eerste Heilige Communie van Giovanni, vond
er een plechtige missie plaats in de streek van Buttigliera, grenzend
aan het gehucht Morialdo. De vermaardheid van de predikanten trok mensen
van alle kanten, en Giovanni ging erheen met tal van anderen uit zijn
gehucht. Er was een onderrichting en een overweging 's morgens en 's
avonds, waarna het de toehoorders vrijstond hun woningen weer op te
zoeken. Op een der avonden in april keerde Giovanni temidden van de
menigte terug naar huis. Onder al die mensen bevond zich een zekere Don
Giuseppe Calosso uit Chieri, een zeer vrome man, die, gebukt gaande
onder de last der jaren, die lange weg van bijna vier kilometer aflegde
om zich naar de missie te begeven. Hij was doctor in de godgeleerdheid,
oud-pastoor van Bruino en daarna had hij zich teruggetrokken als kape-
laan in Morialdo. Toen hij een jongen van kleine gestalte, met gebogen
hoofd, verwarde en krullende haren, in diep stilzwijgen te midden van
de andere mensen zag lopen, rustte zijn blik op niemand anders dan op
Giovanni. Hij zag duidelijk dat die gedwongen houding niet natuurlijk
was, en dat er op andere ogenblikken geen boom zo hoog zou hebben moe-
ten staan, of de waaghals zou geprobeerd hebben de top ervan te berei-
ken. Geen gracht zou zo diep hebben moeten lopen of hij zou erin hebben
willen afdalen. De priester riep hem bij zich en begon het volgende
gesprek met hem:
"En, mijn jongen, uit welk dorp kom jij?"
"Ik kom van de Becchi!”
"Waar kom je vandaan? Ben je misschien ook naar de missie geweest?"

12.10 Page 120

▲back to top
- I/117 -
"Zeker, eerwaarde, ik ben naar de missiepreek gaan luisteren."
"Wat zul je ervan begrepen hebben? Misschien had je moeder wel een
meer gepaste preek voor je kunnen houden, vind je niet?"
"Zeker; mijn moeder houdt soms goede preken voor me, maar ik ga ook
graag naar die van de missionarissen luisteren, en ik geloof dat ik hen
wel begrepen heb."
"Je hebt er zeker niet veel van onthouden?" "Ik heb alles onthou-
den!"
"Zo! Wel, als je me een paar woorden kunt zeggen uit de preken van
vandaag geef ik je een paar stuivers. Hier, kijk!" En hij toonde ze hem.
"Dan moet u me alleen maar zeggen of ik die uit de eerste of uit de
tweede preek moet aanhalen!"
"Zoals je wilt, als je me maar enkele woorden laat horen. Weet je
nog waarover de eerste preek handelde?"
"In de eerste preek werd gesproken over de noodzaak zich tijdig aan
God te schenken en de bekering niet uit te stellen."
"En wat werd daarover in die preek gezegd"? vroeg de eerwaarde grij-
saard ietwat verwonderd.
"Wilt u dat ik het eerste deel voor u opzeg, het tweede of het
derde?'
"Zoals je verkiest!"
"Ik herinner me alles nog heel goed, en indien u wilt zal ik ze he-
lemaal herhalen."
En zonder op een antwoord te wachten, begon hij de inleiding uiteen
te zetten, vervolgens de drie punten, handelend over degenen die hun be-
kering uitstellen en die groot gevaar lopen, dat het hun aan de nodige
tijd zal ontbreken of aan de goede wil of aan de genade. De goede pries-
ter liet hem ongeveer een half uur doorgaan. Tal van mensen hadden zich
om de priester geschaard om mee te luisteren, terwijl zij hun weg ver-
volgden.
"Vertel me nu iets over de tweede preek." "Alles of een stuk
ervan?"
"Alleen een paar woorden."
"Als u een gedeelte wilt horen, zal ik u dat meteen zeggen. Kijk,
het maakte grote indruk op me toen de predikant de strijd beschreef tus-
sen de ziel van de vervloekte en zijn lichaam bij het weerklinken der
bazuinen, en zij verplicht is zich met het lichaam te verenigen en op te
gaan naar de rechterstoel, de afschrik die de ziel aan de dag zal leggen
voor de vereniging met het stuitende en zo onreine lichaam als het voor-
malige instrument van zoveel boosheid."
En Giovanni haalde een lang tweegesprek aan tussen de ziel met het
lichaam, zoals de predikant dat opgeroepen had en ging op die manier nog
wel een tiental minuten door. Waarna de goede priester, die nog steeds
verbaasd was en tranen in de ogen had van ontroering, begon te vragen:

13 Pages 121-130

▲back to top

13.1 Page 121

▲back to top
- I/118 -
"Hoe heet jij eigenlijk? En je ouders? Heb je veel geleerd?"
"Mijn naam is Giovanni Bosco, mijn vader is gestorven toen ik nog
klein was. Mijn moeder is weduwe en heeft voor vijf personen te zorgen.
Ik heb leren lezen en kan ook een beetje schrijven."
"Je hebt de Donato of de spraakkunst niet bestudeerd?"
"Ik weet niet wat dat zijn."
"Zou je graag willen studeren?"
"0 ja, dat zeker!"
"En wat belet je dat dan?"
"Mijn broer Antonio!"
"Waarom wil Antonio je niet laten studeren?"
"Hij zegt dat men tijd verliest met studeren en hij wil dat ik op
het veld werk. Maar als ik naar school zou kunnen gaan, zou ik er echt
studeren en geen tijd verloren laten gaan."
"Waarom zou je willen studeren?"
"Om geestelijke te worden."
"En waarom wil je geestelijke worden?"
"Om verschillende van mijn kameraden naar me toe te halen, hen te
spreken over en te onderrichten in de godsdienst; zij zijn niet slecht,
maar zullen het zeker worden omdat er niemand is die voor hen zorgt."
Deze openhartige en ferme taal van de jongen maakte grote indruk
op de heilige priester, die, terwijl Giovanni sprak, hem geen ogenblik
uit het oog verloor. Toen zij op een punt van de weg gekomen waren, waar
zij van elkaar afscheid moesten nemen, vroeg hij hem nog: "Kun je de Mis
dienen?"
"Ja, een beetje wel."
"Kom me morgen dan eens thuis opzoeken. Ik moet je iets zeggen."
Toen ging hij.
Puntelijk begaf Giovanni zich naar de kerk van de heilige Petrus,
en naar het huis van de kapelaan. Hij diende de Mis en daarna nam Don
Calosso hem met zich mee naar zijn kamer en zei: "Luister, ik zou graag
de preek opschrijven die de missiepredikant gehouden heeft. Zou je er
iets voor voelen mij te dicteren?"
"Ja, dat is niet lastig; maar ik ken de Italiaanse woorden niet."
"Dat doet er minder toe, zeg het maar zoals je denkt dat het goed
is."
"Dan moet u maar opschrijven", zei Giovanni. De kapelaan ging aan
de tafel zitten en Giovanni zei de hele preek voor hem op, vanaf de
inleiding tot en met de slotzin, zodat de brave priester stomverbaasd
was over een dergelijk verbluffend geheugen. Toen Giovanni later pries-
ter was geworden hield hij die preek verschillende malen en tot zijn
laatste dagen heeft hij die preek steeds geheel onthouden.

13.2 Page 122

▲back to top
- I/119 -
Tenslotte zei de kapelaan tegen hem: "Verlies de moed niet, ik zal
aan je denken en ook aan je studie. Zeg tegen je moeder dat ze zondag-
avond eens een ogenblikje met je hier komt, om met mij te spreken, dan
zullen we alles regelen.
Men kan zich voorstellen hoe blij Margherita met dat nieuws was!
De volgende zondag ging zij met haar zoon op bezoek bij Don Calosso.
Toen De volgende zondag ging zij met haar zoon op bezoek bij Don Calos-
so. Toen de kapelaan haar zag zei hij: "En weet u niet, dat uw zoon een
wonder van geheugen is? U moet hem laten studeren."
"Ik zou wel graag willen dat hij studeerde", antwoordde Margheri-
ta, "maar ik stuit op vele en ernstige moeilijkheden. U moet weten dat
er drie broers zijn en hij is de jongste. De oudste wil er beslist niets
van weten en zou het huis op stelten zetten."
"Dat is niet zo belangrijk"! besloot de priester: "dat regelen we
allemaal wel. Doe wat u kunt en goeddunkt, maar zet deze jongeman aan
het studeren, want dat is de wil van God."
"Ik zal mijn best doen om zijn en mijn wens in vervulling te la-
ten gaan", besloot Margherita dankbaar. En zij kwamen overeen dat hij-
zelf, Don Calosso, Giovanni een keer per dag les zou geven terwijl
Giovanni de rest van de dag op het veld zou werken, om ook zijn broer
Antonio tevreden te stellen. Maar nauwelijks had Antonio gehoord welk
besluit zijn moeder genomen had, of hij werd kwaad en kon slechts
vrede met het besluit vinden toen hij de verzekering kreeg, dat de
lessen pas na de zomer zouden beginnen, wanneer het werk op het veld
niet meer zoveel zorgen baarde.

13.3 Page 123

▲back to top
- I/120 -
H O O F D S T U K XXI
DE SCHOOL VAN MORIALDO - DE SEMINARIST GIUSEPPE CAFASSO
- ZIJN GESPREK MET GIOVANNI - ZIJN BROER ANTONIO
VERBIEDT GIOVANNI VERDER TE STUDEREN.
De herfst kwam, maar de school was voor Giovanni nog niet begonnen.
Don Calosso werd ongeduldig; en toen hij de jongen op zekere dag tegen-
kwam zei hij: "Hoe is het, heeft je moeder je nog niet naar school ge-
stuurd?"
"Och, het is nog steeds dezelfde moeilijkheid: mijn oudste broer
wil er niet van weten."
"Wat is dat nu? Of hij wil of niet, ik wil dat je met je studie be-
gint. Morgen kom je met je boeken naar me toe; ik zal je les geven."
Giovanni vertrouwde zich al spoedig aan Don Calosso toe, die, zoals
we al zagen, pas enkele maanden geleden naar de kapelanij van Morialdo
gekomen was, en hij vatte zoveel genegenheid voor hem op, dat hij heel
zijn leven voor hem openlegde. Hij maakte hem deelgenoot van al wat hij
zei, dacht of deed. Dat deed de voortreffelijke priester veel genoegen,
omdat hij op die manier in staat was, hem zowel in het tijdelijke als in
het geestelijke leiding te geven. Het voordeel dat hij door deze leiding
genoot vermeldt Don Bosco als volgt: "Ik wist toen wat het zeggen wilde,
de stevige leiding te ondergaan van een trouwe vriend, waar ik tot dan
toe van verstoken was geweest. Onder andere verbood hij mij direct een
boetedoening, waar ik gewoon aan geraakt was, omdat die niet paste bij
mijn leeftijd en bij mijn omstandigheden. Hij moedigde mij aan, dikwijls
te biechten en te communie te gaan, en leerde mij, iedere dag een korte
overweging te houden of beter wat geestelijke lectuur te lezen. Op
feestdagen bracht ik al de tijd die ik beschikbaar had bij hem door. Op
werkdagen ging ik zoveel mogelijk de heilige Mis dienen. Van die tijd af
ben ik beginnen in te zien wat het geestelijke leven was, terwijl ik
eerst veeleer onverschillig handelde als een machine, die iets doet zon-
der de reden ervan te kennen."
In die dagen werden de inwoners van Castelnuovo echter door een
droevige gebeurtenis van rouw vervuld. Op 3 oktober 1826 stierf pastoor
Don Giuseppe Sismondo, op de leeftijd van 54 jaar. Giovanni liep be-
drukt mee in de begrafenisstoet die het stoffelijke overschot naar het
kerkhof bracht van degene die hem het onschatbare voorrecht geschonken
had zijn eerste heilige Communie te mogen doen.
Halverwege de maand oktober was hij met een regelmatige studie van
de Italiaanse spraakkunst begonnen, die hij al gauw kon toepassen bij
het maken van geëigende opstellen. Met Kerstmis begon hij met de Donato.

13.4 Page 124

▲back to top
- I/121 -
In het begin ondervond hij enkele moeilijkheden met de eerste verbui-
ging en met het eerste werkwoord, maar na een beetje studeren werd het
voor hem al gauw gemakkelijker. Lezen betekende zoveel als onthouden,
omdat alles onuitwisbaar in zijn geest gegrift werd, zodat hij de Do-
nato na een maand haarfijn kende. Met Pasen begon hij enkele zinnen uit
het Latijn in het Italiaans te vertalen en uit het Italiaans in het
Latijn. Zijn leermeester merkte schertsend op: "Als je zo doorgaat, zal
het niet lang meer duren of je weet alles wat er in de wereld te leren
is." - En telkens wanneer hij moeder Margherita ontmoette zei hij tegen
haar: "Uw zoon is een wonder van geheugen." - Gedurende al die tijd liet
Giovanni echter geen enkele keer de gezelschapsavonden na, 's winters in
de stal, 's zomers in de wei. Iedere handeling, ieder gezegde, ja, men
kon wel zeggen ieder woord van zijn aanbeden leermeester deed dienst om
zijn toehoorders bezig te houden. Antonio bleef overigens sputteren.
Margherita prees zich gelukkig, Giovanni de vervulling van zijn
verlangens te zien beleven. Maar toch bleven de moeilijkheden niet uit.
Zolang de winter duurde en de werkzaamheden op het veld geen haast had-
den, liet Antonio zijn broer alle tijd om zich op zijn studie toe te
leggen; maar toen de lente zijn intrede deed, begon hij zich erg te
beklagen; waarom moest hij altijd de enige zijn die zich afbeulde met
zwaar werk, terwijl Giovanni zijn tijd verdeed met het heertje te spe-
len, zei hij. Er ontstonden levendige woordenwisselingen met Giovanni
en met zijn moeder, die, om de vrede in huis te bewaren, besliste dat
Giovanni 's morgens vroeg naar de lessen zou gaan en de rest van de dag
mee zou helpen bij het werk op het land. Maar hoe moest hij zijn lessen
dan leren? Hoe zijn huiswerk maken?
Wie een sterke wil heeft, vindt wel de middelen om zijn doel te
bereiken. Onderweg naar school of op de terugweg vond hij wel een beetje
tijd om te leren. Thuisgekomen, nam hij de spade in de ene hand en de
spraakkunst in de andere en begaf zich zo op weg naar het veld; onderweg
ging hij door met studeren totdat hij de plaats bereikt had waar hij
werken moest. Daar aangekomen, wierp hij een meewarige blik op de
spraakkunst, legde het boek ergens op de grond, en begon ijverig samen
met de anderen, te hakken, te wieden of te oogsten, al naar het nodig
was. Op het uur waarop de anderen hun vieruurtje gebruikten, trok hij
zich een eindje terug, met in de ene hand het mandje met brood en in de
andere zijn studieboek. En zoals hij op de heenweg gedaan had, deed hij
ook op de terugweg naar huis. Alleen de tijd van middageten en avond-
maal, en de ogenblikken die hij op zijn nachtrust uitspaarde, waren
beschikbaar voor zijn schriftelijk huiswerk.
Ondanks zoveel werk en zoveel goede wil, was zijn broer Antonio
nog niet tevreden en herhaalde telkens weer dat hij van die lessen
niets wilde weten. "Wat hebben we aan zoveel Latijn in huis? Wat Latijn?
Werken, werken!" Moeder Margherita had een bepaalde manier om hem dui-
delijk te maken, dat het werk van Giovanni niet nodig was om hun land
behoorlijk verzorgd te hebben; en dat zijzelf er ook nog was bij alles
wat er gedaan moest worden, hetzij zaaien, onderhouden of oogsten. Zij
beloofde hem zelfs ook, dat zij haar eigen deel van de erfenis zou op-
offeren om op die manier nadeel in het werk te vergoeden dat Giovanni
hem scheen te berokkenen. De stiefbroeder kon echter niet besluiten van
zijn aanspraken af te zien. Uiteindelijk kwam het tot een stuitende

13.5 Page 125

▲back to top
- I/122 -
scène, die door Don Bosco zelf als volgt beschreven wordt: "Op zekere
dag zei Antonio in tegenwoordigheid van zijn moeder en even later ook
van mijn broer Giuseppe, op bevelende toon: "Nu is het genoeg; ik wil
dat er een eind gemaakt wordt aan die spraakkunst. Ik ben groot en sterk
geworden en heb zulke boeken nooit onder de ogen gehad." Meegesleept
door droefheid en verontwaardiging gaf ik toen een antwoord dat ik beter
ongezegd had kunnen laten. - "Je raaskalt", zei ik tegen hem, "weet je
niet dat onze ezel nog veel groter is dan jij en dat hij nooit naar
school gegaan is? Wil je aan hem gelijk worden?" - Bij die woorden
sprong Antonio woedend op en ook ik kwam overeind, en dat was maar goed
ook, want zodoende kon ik een goed heenkomen zoeken en me een regen van
slagen en draaien om mijn oren besparen."
Maar de vreugde van de innerlijke vrede bracht verlichting voor de
persoonlijke zorgen. De nieuwe pastoor, Don Bartolomeo Dassano, een man
van grote vroomheid en wijsheid, vestigde zich in Castelnuovo in de
maand juli 1827. Intussen had een jongen van Castelnuovo, Giuseppe Cas-
so, acht dagen tevoren uit de handen van de plaatsvervangende pastoor,
Don Emanuele Virano, het geestelijke kleed ontvangen.
Wie was dan toch die jongen, die in deze regels al zo dikwijls ge-
noemd is en die er nog vaker in zal voorkomen? Don Bosco beschrijft hem
aldus: "Hij was een toonbeeld van deugd, in januari 1811, geboren uit
een keurig en welgesteld boerengezin. De minzaamheid en gehoorzaamheid,
de bescheidenheid, liefde voor de studie en de vroomheid van deze jongen
hadden hem tot het voorwerp van vreugde van zijn ouders en leermeesters
gemaakt. Zijn voornaamste karaktertrek was een grote ingetogenheid, ge-
paard aan een bijna onweerstaanbare neiging om zijn evennaaste goed te
doen. De dag waarop hij iemand een goede raad kon geven, iets goeds kon
bevorderen of iets verkeerds tegenhouden, beschouwde hij als zijn ge-
lukkigste. Op de leeftijd van tien jaren was hij al een kleine apostel
in zijn omgeving. Dikwijls zag men hem uit zijn huis komen, op zoek naar
kameraden, familieleden of vrienden. Groot en klein, jong en oud, allen
nodigde hij uit bij hem thuis te komen: daarna vroeg hij hen te knielen
en een kort gebed met hem te storten: vervolgens klom hij op een stoel,
die voor hem zoveel als een preekstoel werd, en van op die stoel begon
hij dan zijn preek, dat wil zeggen, hij herhaalde de preek die hij in de
kerk gehoord had, of verhaalde opvoedende en stichtende voorbeelden. Hij
was klein van lichaamsbouw, en bijna heel zijn wezen lag in die stem;
zodat iedereen bij het zien van dat engelachtige gezicht en van die
mond, waaruit woorden en gedachten stroomden die zo zeer boven zijn
leeftijd verheven waren, vol bewondering de woorden moest herhalen van
degenen die de kleine Johannes de Doper aanschouwden: Wat zal er ooit
van dat kind worden? Quis putas puer iste erit?"
De roep van de buitengewone goedheid van deze jongen had zich over
al de gehuchten van de parochie Castelnuovo verspreid. Giovanni, van wie
de neigingen en verlangens zoveel gelijkenis met de zijne vertoonden,
zou hem graag hebben willen leren kennen, hem hebben willen benaderen om
vriendschap met hem te sluiten; maar verschillende omstandigheden sche-
nen tal van niet lichte hinderpalen daartoe te vormen. Cafasso was sinds
enkele jaren op studie te Chieri, en het gehucht Morialdo lag nogal ver
van Castelnuovo verwijderd. Het verschil in leeftijd en opleiding maakte
een toenadering des te moeilijker. De Voorzienigheid nam echter de zorg
op zich, hen later in een heilige vriendschap met elkaar te verbinden.
Luisteren wij naar het verhaal, dat Giovanni zelf over zijn eerste
ontmoeting met Cafasso ten beste geeft:

13.6 Page 126

▲back to top
- I/123 -
"Het was de tweede zondag van oktober in het jaar 1827, en de in-
woners van Morialdo vierden het feest van het moederschap der Allerhei-
ligste Maagd Maria, dat in dat gehucht de belangrijkste plechtigheid
was. Iedereen was met huishoudelijk werk bezig, of met karweitjes voor
de kerk, terwijl anderen stonden toe te kijken, aan spelletjes deelna-
men of op een andere manier de tijd verdreven. Eén persoon echter zag
ik op een afstand van al die bedrijvigheid staan, en dat was een gees-
telijke, klein van stuk, met schitterende ogen, minzaam van voorkomen
en met een gezicht als van een engel. Hij stond tegen de deur van de
kerk geleund, die voor een korte tijd gesloten was. Ik was verrukt over
zijn verschijning, en hoewel ik pas twaalf jaar was, werd ik toch zo
gedreven door het verlangen met hem in gesprek te komen, dat ik naar hem
toeging en deze woorden tot hem richtte: "Eerwaarde, wenst u enkele
taferelen van ons feest te zien? Ik wil u met alle plezier overal bren-
gen waar u wilt." De geestelijke deed me vriendelijk teken naderbij te
komen en begon me te ondervragen, over mijn leeftijd, mijn studie, of
ik al tot de heilige Communie was toegelaten, hoe dikwijls ik biechten
ging, waar ik naar de catechismus ging en dergelijke dingen meer. Ik was
als betoverd door een dergelijke stichtelijke manier van spreken; met
graagte gaf ik antwoord op iedere vraag. Daarna, als om mijn dank te
tonen voor zijn beminnelijkheid, bood ik hem andermaal aan hem te ver-
gezellen bij het bezoeken van enkele schouwspelen of nieuwigheden.
"Mijn goede vriend", antwoordde de goedhartige geestelijke, "de
schouwspelen voor de priesters zijn de plechtigheden van de kerk; met
hoe meer vroomheid deze gevierd worden, des te vruchtbaarder zullen zij
zijn. En onze nieuwigheden, dat zijn de praktijken van de godsdienst,
die steeds nieuw zijn en daarom ijverig beoefend moeten worden; ik wacht
alleen op het ogenblik dat de kerk opengaat om binnen te kunnen." Ik
voelde er veel voor het gesprek voort te zetten en wierp op: "Dat is
waar wat u zegt, maar alles op zijn tijd. Er is een tijd om naar de kerk
te gaan en een tijd om zich te ontspannen."
De geestelijke begon te lachen, en besloot met die gedenkwaardige
woorden, die als het ware het programma van actie van zijn hele leven
uitmaakten:
"Wie de geestelijke staat omhelst verkoopt zich aan de Heer, en
heeft daarom niets meer ter wereld waaraan hij zijn hart zou moeten
hechten, tenzij het dienen kan tot meerdere eer van God en tot heil van
de zielen."
Op dat ogenblik ging de deur van de kerk open, en de geestelijke
trad binnen, na zijn kleine gesprekgenoot gegroet te hebben. Volkomen
verwonderd wilde ik toen de naam weten van die geestelijke, van wie de
woorden en het gedrag zozeer de geest des Heren tot uitdrukking brach-
ten. Het was de Seminarist Giuseppe Cafasso, tweedejaars student in de
filosofie."
Giovanni keerde naar huis terug alsof hem die dag een groot geluk
ten deel gevallen was; en hij ging rechtstreeks naar zijn moeder.
"Ik heb hem gezien en gesproken."
"Wie dan?"
"Giuseppe Cafasso. Het is echt waar dat hij een heilige is!"
"Dan moet je maar proberen hem na te volgen. Mijn hart zegt me dat
hij je op zekere dag van veel nut zal kunnen zijn!"

13.7 Page 127

▲back to top
- I/124 -
Giovanni vertelde zijn moeder vervolgens waar Cafasso en hij over
gesproken hadden. Margherita was een vrouw die wel in staat was om de
verhevenheid en de juistheid van die woorden te begrijpen en zij be-
sloot: "Zie je, Giovanni, een seminarist die bezield is met dergelijke
gevoelens, zal zeker een heilige priester worden. Hij zal een vader zijn
voor de armen, hij zal velen, die gevallen zijn, op de goede weg terug-
brengen, hij zal velen die goed zijn op de weg der deugd houden en hij
zal veel zielen winnen voor de hemel! Zo ging het inderdaad met Giuseppe
Cafasso, en voor Giovanni Bosco werd hij, zoals we zullen zien, niet
alleen het voorbeeld van geestelijk en priesterlijke leven, maar ook
zijn eerste en voornaamste weldoener.
Intussen deed de winter zijn intrede en er kwam een eind aan het
werken op het veld. Giovanni was van plan zijn studie bij zijn beminde
Don Calosso, die in Morialdo op hem wachtte, te hervatten. Hij kon er
echter slechts enkele weken lang heengaan, daarna raadde zijn moeder hem
aan, thuis te blijven. Antonio liet niet af de strijd tegen hem voort te
zetten.
"Het heertje wil studeren"! zei hij tegen hem. "Hij een gemakkelijk
leventje leiden, en wij zullen wel maïspap eten! Dacht je misschien dat
wij van plan zijn hier van honger te sterven om het kostgeld voor jou te
betalen? Ik zal je wel les geven! Zet je die onzin maar gerust uit het
hoofd. Wij hebben hier geen behoefte aan geleerden. Neem de bijl en ga
hout hakken!" - En het gebeurde meer dan eens dat hij hem met dergelijke
verwijten bekogelde. Telkens wanneer hij hem een boek zag zitten lezen,
rukte hij het hem uit de hand; zag hij hem zwijgend zitten en in gedach-
ten verzonken, dan zei hij tegen hem: "Waar zit je weer aan te denken,
aan je dromerijen misschien? Je moet boer worden, zoals ik doe!" En hij
noemde hem met geen andere naam meer dan met die van student doktertje
en dergelijke. Giovanni leed daaronder, weende dikwijls en verdroeg
alles met geduld. Doch degene tot wie David in zijn droefheid had uit-
geroepen: "Op U verlaat zich de ongelukkige, en een wees komt Gij altijd
te hulp",(1) waakte over hem.
(1) Psalm 9, 35.

13.8 Page 128

▲back to top
- I/125 -
H O O F D S T U K XXII
DE DEUGD OP DE PROEF GESTELD - GIOVANNI WORDT DOOR ZIJN
MOEDER NAAR MONCUCCO GEZONDEN - TWEE JAAR LANG IS HIJ
LANDBOUWERSKNECHT -GEHOORZAAMHEID JEGENS ZIJN MEESTERS,
VLIJT BIJ DE ARBEID, VEELVULDIG GEBRUIK DER SACRAMENTEN,
VOLHARDING IN HET GEBED, EEN GOED VOORBEELD VOOR ALLEN -
GIOVANNI ONDERRICHT DE KINDEREN IN DE WAARHEDEN VAN HET
GELOOF EN IN DE PRAKTIJK DER VROOMHEID – VERZEKERD DAT
HIJ OP ZEKERE DAG PRIESTER ZAL ZIJN - ZONDAGSPATRONAAT
IN MONCUCCO.
Het was een grote zending die Onze-Lieve-Heer aan Giovanni Bosco
wilde toevertrouwen. En toch had de Maagd Maria tegen hem gezegd:
"Word nederig" wijl God de hoogmoedigen afwijst en zijn genade schenkt
aan wie nederig zijn. "De vernedering gaat de eer vooraf."(1) "Het is
de wijsheid die de nederige verheven maakt en hem plaats doet nemen te
midden der groten."(2)
Tot op dat ogenblik had Giovanni van de mensen, van zijn moeder,
van de pastoor en van de kapelaan van Capriglio en Morialdo de normen
ontvangen om als christen te leven; thans echter wilde de Heer zelf hem
in zijn eigen school opleiden tot een heilige. En op welke manier? "Want
in haar omgang met hem", zo wordt er van de Wijsheid gezegd, "houdt zij
zich aanvankelijk anders dan zij is; zij laat hem leven in een gevoel
van angst en schrik; op harde wijze stelt zij hem op de proef, tot zij
zich aan hem kan toevertrouwen en hij door haar eisen is beproefd. Maar
daarna toont zij zich aan hem in haar ware aard, maakt hem gelukkig en
openbaart hem haar geheimen."(3)
Giovanni was ruim van geest en hart: hij was gehoorzaam uit deugd,
maar onderworpenheid behoorde niet tot zijn natuurlijke neigingen. In
het armste huis ter wereld voelde hij zich heer en meester, als een
vorst in zijn rijk. En God zal met hem doen zoals hij met Mozes gedaan
had, die na eerst vorst geweest te zijn in het koninklijk paleis van
Egypte, gedwongen werd naar Jethro te vluchten in de woestijn van Si-
naï, gedoemd om een kudde te hoeden, de zachtmoedigste mens ter wereld
werd. Giovanni echter zal door God worden voorbereid door een langduri-
(1) Spreuken, 15, 33.
(2) Ecclesiasticus, 11,1.
(3) Ecclesiasticus 4, 18-21.

13.9 Page 129

▲back to top
- I/126 -
rige oefening van heldhaftige nederigheid; hij zal zijn eigen woning
moeten verlaten en erin moeten berusten in het huis van anderen ongeveer
twee jaren lang als knecht te werken; en hij was echt wel iemand, die
heel het gewicht van deze vernedering voelde. Hij verlangde hevig te
kunnen studeren; en gedurende vier jaar lang zal hij zich niet alleen de
weg daartoe versperd zien, maar wanneer hem daarna enige hoop toelacht,
wordt deze door onverwachte gebeurtenissen plotseling de bodem ingesla-
gen. Wat zal er van hem worden? Dat was de grond van zijn angsten en
vrezen! Hoe moest hij aan de kennis komen, volgens het bevel dat hij in
zijn droom van Jezus Christus gekregen had? Deze kan men, zoals te lezen
staat in het boek Ecclesiasticus,(1) in zijn vrije tijd verwerven, en de
boer en de handarbeider, hoezeer zij ook noodzakelijk zijn voor de op-
bouw van een stad, nemen niet plaats op de zetels van de rechters, van
het rechtswezen hebben zij geen verstand. Wat wettig is en wettelijk
kunnen zij niet verklaren, en van zinrijke spreuken vindt men bij hen
niets. En toch was dit alles, tegen iedere menselijke berekening in,
juist de weg die Giovanni moest inslaan om zich in te werken in zijn
toekomstige veelzijdige zending.
Toen Margherita zag dat het verzet van Antonio steeds hardnekkiger
en heviger werd, nam zij het besluit de jongen die de aanleiding tot
deze tweedracht was voor een tijdje weg te zenden naar kennissen van
haar; en indien hij daar niet vriendelijk werd opgenomen, zegde zij hem
zijn toevlucht te zoeken bij de Moglia's in Moncucco, een streek die
twee mijl van Chieri verwijderd lag.
Dat landgoed hoorde toe aan de heren Moglia, die Moeder Margheri-
ta niet kenden, tenzij van horen zeggen. De Moglia's waren rijk, de
Bosco's daarentegen arm. Aangemoedigd echter door de christelijke geest
die al de personen in dat huis bezielde, en door het feit dat de vrouw
des huizen van de familie Filippelli in Castelnuovo was, aarzelde Mar-
gherita geen ogenblik. Zij riep Giovanni bij zich, gaf hem de nodige
instructies met dezelfde genegenheid, waarmee Rebecca afscheid nam van
Jacob toen deze op het punt stond naar Chaldea te vertrekken. Marghe-
rita zond haar zoon heen zonder enige andere aanbeveling dan zich te
verlaten op zijn engelbewaarder.
Het was de maand februari van 1828. Giovanni verliet het huis van
zijn moeder met onder de arm een bundeltje met een paar hemden en enke-
le godvruchtige boeken,die Don Calosso hem geschonken had. De koude
lucht, de met sneeuw bedekte grond, dat alles deed de somberheid van
zijn gedachten nog toenemen. Door de halsstarrigheid van zijn stief-
broer had hij nu niets meer van thuis te verwachten, want Antonio had
Margherita verboden Giovanni ook maar het minste of geringste te stu-
ren. Hij zou dus moeten uitzien naar werk om in het zweet zijns aan-
schijn zijn brood te verdienen, zonder dat hij nog langer de gerust-
stellende nabijheid genoot van zijn moeder van wie hij zo innig veel
hield.
Het schijnt dat hij al eens eerder naar het gehucht Serra in de
omgeving van Buttigliera d'Asti getrokken was, en dat hij er door de
vrienden van zijn moeder met grote hartelijkheid was onthaald en onder-
gebracht, maar dat hij naar Morialdo had moeten terugkeren, toen hij
begon te bemerken, dat hij tot last was en het geen seizoen was waarin
(1) Ecclesiastictis 30, 25 vv.

13.10 Page 130

▲back to top
- I/127 -
hij zich op een of andere manier nuttig had kunnen maken. Hoe het ook
zij, hij begaf zich thans naar de streek van Moriondo, waar een andere
bekende familie woonde. Hier verzocht hij eveneens om een betrekking
waarmee hij zijn brood zou kunnen verdienen; doch tevergeefs. Zij luis-
terden naar de moeilijkheden waarin hij zich bevond, vonden het erg
beroerd dat de omstandigheden er hem toe dwongen een onderdak te zoeken,
en lieten hem gaan.
Nu restte hem geen andere hoop meer dan de Moglia's. Bij het val-
len van de avond kwam hij er aan. De eerste die hij er ontmoette was de
oom van vaderszijde van de heer des huizen, Giuseppe Moglia gehe-ten,
die hem aanriep: "Hallo! Waar ga je naartoe?"
"Ik zoek een patroon, voor wie ik kan werken"! antwoordde Giovanni.
"Prachtig! Werk maar! Houd je goed"! antwoordde Giuseppe, door zijn
houding te verstaan gevend dat Giovanni wel gaan kon. Deze bleef heel
even verward en onthutst staan, maar vatte toen moed en liep het erf op,
waar alle leden van de familie Moglia bij elkaar waren, bezig met het
snijden van de stokken voor de wijngaard. De heer des huizen kreeg hem
nauwelijks in het oog of hij riep hem toe: "Wat zoek je hier, jongen?"
"Ik zoek Luigi Moglia."
"Dat ben ik, en wat wou je?"
"Mijn moeder heeft gezegd dat ik naar u toe moest gaan om koeher-
der te worden."
"Wie is je moeder? En waarom stuurt zij je van huis weg, klein als
je bent?"
"Mijn moeder heet Margherita Bosco. Omdat zij weet dat mijn broer
Antonio mij mishandelt en me altijd slaat, zei ze gisteren tegen me:
"Hier, neem die twee hemden en twee zakdoeken, ga naar Bausone - een
gehucht in de buurt van Chieri - en vraag of je daar ergens een plaats
kunt krijgen. Als je er geen vindt, ga dan naar de hoeve van Moglia die
tussen Mombello en Moncucco ligt: vraag daar naar de baas, en zeg hem,
dat ik, je moeder, je gezonden heb en hoop dat hij je zal helpen."
"Arme jongen", antwoordde Moglia; "ik kan je niet in mijn dienst
nemen; het is winter en wie nu herders in dienst heeft, ontslaat hen;
we zijn gewoon er pas weer in dienst te nemen zodra Maria Boodschap
voorbij is. Heb dus geduld en keer naar huis terug."
"Och, houd me ter liefde Gods toch hier", riep de jonge Bosco uit.
"U hoeft me niets te betalen, maar houd me hier."
"Maar ik wil je niet in huis; je zult er niets kunnen doen!"
De jongen barstte in snikken uit en herhaalde telkens maar: "Neem
me toch, neem me toch... Ik ga hier gewoon op de grond zitten en sta
niet meer op... Nee, ik ga niet weg!" En met die woorden begon hij met
de anderen de stokken te verzamelen die over het erf verspreid lagen. De
huisvrouw Dorotea Moglia, ontroerd door zijn tranen, haalde haar man
ertoe over om de arme jongen minstens voor enkele dagen in huis te hou-
den, en Luigi kon aan de smeekbeden van die brave vrouw niet weerstaan.

14 Pages 131-140

▲back to top

14.1 Page 131

▲back to top
- I/128 -
Toen zei een zusje van de baas, een meisje van vijftien jaar dat
Teresa heette, en met tegenzin de haar opgedragen taak om op het vee
te passen vervulde: "Laat die jongen op het vee letten. Ik ben oud en
sterk genoeg om op het veld te werken, en ik zal er mèt jullie en even
hard als jullie werken." Haar verwanten vonden dat goed. En Giovanni
sloeg meteen ijverig de hand aan het werk, dat op de buiten voor een
knecht is weggelegd, en begon meteen de stal op orde te brengen.
Hoewel hij later dikwijls zinspeelde op de tijd die hij bij de Mo-
glia's doorgebracht had en verklaarde dat die tijd de mooiste en de
meest romantische geweest was van zijn leven, waarin alles ter wereld
alleen maar op zoek was naar geluk, toch weigerde hij er meer over te
zeggen tegen wie er om vroeg, en in zijn gedenkschriften is er niets
over die tijd van zijn verblijf te vinden. Het was de tijd, waarin hij
zich oefende in de moeilijkste deugden, steunend op de heilige nederig-
heid. Slechts één keer heeft men hem horen uitroepen: "Al van het ogen-
blik af dat ik 's morgens nauwelijks mijn ogen open had, begon ik onmid-
dellijk met iets, en met dat iets bleef ik bezig tot het tijd geworden
was om te gaan slapen." Maar wanneer hij ook al zweeg, later spraken de
echtelieden Moglia, hun kinderen, de buren, de pastoor van Moncucco, Don
Francesco Martina, de opvolger van Don Cottino, aan wie wij de aanteke-
ningen te danken hebben waar wij ons hier op beroepen. In Giovanni werd
ten volle het gezegde uit het Boek der Spreuken bewaarheid: "Wie voor
zijn meester zorgt, hem dienend met liefde en vlijt, zal daarvoor het
loon ontvangen."(1)
Zijn meesters die zagen hoe stipt Giovanni hun bevelen opvolgde,
hem zo behendig en volhardend bezig zagen, zijn bescheidenheid en geest
van gebed opmerkten, werden zich ervan bewust welke schat zij in huis
hadden, en al naar de dagen verliepen, kregen zij meer schik in hem en
groeide hun waardering voor zijn deugden. Daarom stuurde zijn baas hem,
een week nadat hij in dienst getreden was, naar de Becchi, om moeder
Margherita uit te nodigen, zich de volgende donderdag naar Castelnuovo
te begeven, waar hij dan naar toe zou gaan, om met haar te overleggen
over het loon dat hij Giovanni zou geven. De moeder haastte zich naar
het gehucht van de Moglia's om mijnheer Luigi te zeggen, dat zij al
heel blij was, dat hij zich over haar zoontje ontfermd had en dat zij
en Giovanni geen aanspraak maakten op loon. Maar de patroon stond erop
dat Giovanni, buiten zijn levensonderhoud, per jaar vijftien lire zou
aannemen voor zijn kleding. Men dient daarbij in het oog te houden dat
dit in die tijd een uiterst ruime beloning was voor en koeherder van
veertien jaar. Van dat ogenblik af werd Giovanni als lid van deze
liefdadige familie opgenomen.
Van begin af aan waren allen heel erg gesticht door zijn onberis-
pelijk gedrag. In de eerste weken zat hij naast zijn bed geknield of
in een hoek van de stal zijn ochtend- of avondgebed te bidden. Maar de
vrouw des huizen, Dorotea, die ongezien herhaaldelijk zijn ingetogen
houding bij het gebed gezien had en heel gesticht was door zijn op-
rechte vroomheid, had hem de Litanie ter ere van de Heilige Maagd, waar-
in hij enkele fouten maakte, geleerd, en droeg hem iedere avond de lei-
ding op bij het gezamenlijke gebed van de hele familie, die dan rond een
beeld van de Allerheiligste Maagd verenigd was, een beeld dat op het
(1) 27, 18.

14.2 Page 132

▲back to top
- I/129 -
ogenblik nog in dat huis eerbiedig wordt bewaard. Met de heilige Rozen-
krans werden de dagelijkse werkzaamheden besloten, en dat was een aan-
leiding om de hemel te danken voor de stipte vervulling van zijn plich-
ten.
Iedere zaterdagavond ging Giovanni naar zijn meester toe en vroeg
verlof om 's anderendaags naar Moncucco te mogen gaan, om daar de eer-
ste heilige Mis te kunnen bijwonen die daar heel vroeg werd opgedragen.
Daar zij niet wist wat hem tot die vroege wandeling dreef, terwijl hij
bovendien niet naliet later naar de mis in de parochiekerk te gaan en
naar al de andere plechtigheden, wilde Dorotea Moglia op zekere zondag
met eigen ogen zien wat haar knechtje naar Moncucco deed gaan. Zij ging
dicht bij hem in de buurt zitten en wel zo dat zij al zijn doen en laten
in het oog kon houden. En zij zag toen dat hij, na geheel in gedachten
verzonken de kerk te zijn binnengekomen, zich naar de biechtstoel van de
pastoor begaf. Dat was toen Francesco Cottino, een theoloog. Hij biecht-
te en ging te Communie, woonde de heilige Mis bij en begaf zich vervol-
gens zo gauw hij kon naar huis. Daar vroeg de vrouw des huizen, die hem
was voorafgegaan, of hij steeds naar de eerste Mis wilde gaan, om de
sacramenten te kunnen ontvangen; maar toen zij zag, dat haar vraag hem
min of meer in verwarring bracht, en hij het bijna vervelend scheen te
vinden dat zijn beweegredenen ontdekt waren, wilde zij hem niet langer
lastig vallen en zonder hem tijd te laten te antwoorden, zei ze tegen
hem: "Wel, laten we dan afspreken, dat je van nu af altijd verlof hebt
om naar de eerste Mis te gaan." Giovanni liet daarna nooit na van die
toestemming gebruik te maken en iedere zondag en op al de andere feest-
dagen van het jaar ter Heilige Tafel te naderen. In die tijd was de
veelvuldige en wekelijkse communie niet bijzonder veel in gebruik, te
meer daar het van de hoeve der Moglia's naar Moncucco een uur gaans was
langs duistere wegen.
Deze liefde tot Jezus in het Sacrament was een teken van zijn geest
van gebed. Meer dan eens werd hij inderdaad in huis of elders verrast
terwijl hij in gebed verzonken was. Op zekere dag liet hij de koeien op
enige afstand van de hoeve grazen. Opeens zagen de vrouw des huizen
Dorotea Moglia, en haar zwager Giovanni Moglia, hem onbeweeglijk midden
in de wei, en door de golvingen van het terrein schijnbaar op de grond
uitgestrekt liggen. In de mening dat hij in de zon lag te slapen, riep
zij hem bij zijn naam; maar toen ze zagen dat hij zich niet verroerde,
liep Giovanni Moglia naar hem toe, aldoor hem bij zijn naam roepend.
Maar de kleine Bosco antwoordde niet. Toen de man tot op korte afstand
genaderd was, zag hij dat de jongen op zijn knieën lag, terwijl een boek
in zijn handen neerhing; hij had de ogen gesloten en zijn gezicht was
naar de hemel gekeerd met een zo lieftallige uitdrukking, dat de toe-
schouwer er niet anders dan bewogen door kon worden. Giovanni Moglia
klopte hem voorzichtig op de schouder en zei: "Waarom zit je zo in de
zon te slapen?"
Er kwam beweging in Giovanni en hij antwoordde: "Nee, nee, ik sliep
niet." En met die woorden stond hij op, helemaal verlegen omdat men hem
in deze mediterende houding had aangetroffen.
De jongen liet nooit na het kruisteken te maken voor en na de
maaltijd, en dat gebruik, vergezeld van een kort gebed, voerde hij in
de grootmoedige familie in, waar men, voor dat hij kwam, dit vrome ge-
bruik verwaarloosd had: in de winter werd het nooit nagelaten, en
evenmin in de zomer, wanneer men toch vermoeid was van het werk. Op

14.3 Page 133

▲back to top
- I/130 -
dezelfde manier zorgde hij ervoor, dat er driemaal per dag de Engel des
Heren gebeden werd bij het luiden van de torenklok. Op een dag in de
zomer, kwam de oude Giuseppe met de spade op de schouder en hijzelf
helemaal bezweet naar huis. Het was twaalf uur; de torenklok in de verte
luidde, maar hij dacht er niet aan om het Angelus te bidden; door en
door vermoeid wierp hij zich op een ligstoel en rustte uit. Opeens zag
hij boven op de top van een ladder de kleine Bosco, in zichzelf verzon-
ken en knielend het Angelus bidden, en lachend riep hij uit: "Moet je zo
iets zien: wij als meesters moeten van de morgen tot de avond zwoegen
tot we niet meer kunnen, en hij zit daarboven rustig te bidden. Zo ver-
werft hij op zijn zeven gemakken verdiensten voor het paradijs.
Bosco beëindigde zijn gebed, daalde van de ladder af en richtte
zich tot de oudere man met de woorden: "Kijk, u kunt getuigen dat ik me
werkelijk niet spaar bij het werk: toch staat het vast dat ik meer ver-
dienste heb met te bidden dan u met werken. Wanneer u bidt, ontspruiten
er uit twee graankorrels die u zaait, vier aren; als u niet bidt, zult u
bij het zaaien van vier graankorrels slechts vier aren winnen. Daarom
kunt u beter ook bidden, en in plaats van twee aren zult u er dan ook
vier oogsten. Wat kan het u kosten de spade een ogenblik uit de hand te
leggen en te bidden? En op die manier verwerft u zich dezelfde verdien-
ste als ik."
Buiten zichzelf van verwondering riep de brave man uit:
"Wel, nu nog mooier. Moet ik nu ook nog lesjes in ontvangst gaan
nemen van een kleine jongen? En toch heb ik het gevoel alsof ik nu niet
meer aan tafel kan gaan zitten, zonder eerst het Angelus gebeden te heb-
ben."
En van dat ogenblik vergat hij dat gebed niet meer. De eerbied, de
liefde, de opgewekte manier van doen, waarmee Giovanni al degenen behan-
delde die voor hem zijn moeder vertegenwoordigden, maakten al zijn op-
merkingen aangenaam. Dikwijls kwam het tot een verschil van mening van
allerlei aard tussen hem en de ouderen; er volgde dan een rustig ge-
sprek; en Bosco, die rustig en bedaard antwoordde, had per slot van
rekening altijd gelijk. Zijn gastgevers en hun vrienden konden dan ook
niet anders dan telkens weer zeggen: "Je kunt wel zien dat die jongen
voorbestemd is om anderen te onderrichten, ook de ouderen!"
Al de oudere leden van de familie Moglia verklaarden, dat zij in
hem nooit ook maar het geringste kinderlijke gebrek aanwezig vonden, wat
hen buitengewoon verwonderde. Geen een van al de gebruikelijke kwajon-
gensstreken van zijn leeftijdgenoten. Geen vechtpartijen met kameraden,
geen kwaad of honend woord. Nooit maakte hij zich van fruit meester, ook
niet in kleine hoeveelheden. Nooit een blik of gebaar dat ook de meest
kritische toeschouwer maar even kon veroordelen als minder gepast. Heel
zijn gedrag was dat van een gerijpt en verstandig mens. "Hij was anders
dan de andere jongens en kon ons iets leren", verzekerden degenen die
toen in de buurt woonden.
In de eerste tijd bleef hij echter ook niet gespaard voor laster-
praatjes, als hij, nadat hij de kudde naar de wei gebracht had, geknield
naast de koeien ging liggen, om dicht bij hen in de buurt te zijn, of om
zichzelf te beschutten voor de hete stralen van de zon. Enkele boeren,
die hem in deze houding zagen, dachten dat hij de koeien molk om de melk
te drinken, zoals sommige snoepzieke en oneerlijke knechten wel gewoon

14.4 Page 134

▲back to top
- I/131 -
waren te doen; daarom beschuldigden zij hem bij zijn meesters van dief-
stal. Dat waren echter voorzichtige mensen, die zich verschillende malen
met hun eigen ogen wilden overtuigen en hem steeds in die houding ver-
rasten als hij bezig was zijn catechismus te leren. Nog steeds maakte
hij een ernstige studie van dat kostbare boekje, hoewel hij al volkomen
onderricht was in de christelijke leer en hij zijn lectuur telkens door
enkele gebeden onderbrak.
Zo vervuld van de goddelijke geest als hij was, kon hij niet al-
leen afkeer aan de dag leggen van wat de reinheid van zijn ziel kon
besmeuren, maar ook van wat alleen maar voor een jongen niet scheen te
passen. Dorotea Moglia verklaarde dat Bosco vrijwillig op een van haar
kinderen van drie jaar, Giorgio geheten, wilde passen, dat hem zowel
buiten als in huis overal naliep; en dat hij niet moe werd naar de kin-
derpraat van het jongetje te luisteren, en telkens op een beminnelijke
manier naar het doen en laten van het kind te vragen. Maar toen zij hem
bij herhaling vroeg ook op een meisje van vijf jaar te passen, ant-
woordde hij vriendelijk: "Geeft u mij jongens, en ik zal erop passen
zolang u wil, al zijn het er tien; maar op meisjes hoef ik niet te pas-
sen." En dat was de enige keer dat hij ongehoorzaam schijnt geweest te
zijn. Niettemin zette zijn meesteres het meisje herhaaldelijk ergens op
de grond en verwijderde zich, zodat hij wel verplicht was om op het kind
te letten; maar nauwelijks kon hij aannemen dat hij niet gezien werd, of
hij verwijderde zich eveneens tot op een zekere afstand. Kwam Dorotea
dan terug, dan viel zij tegen hem uit: "Jij schelm, waarom wil je dat
niet doen?" - "Daar ben ik niet voor bestemd"! antwoordde Giovanni rus-
tig.
Bij de Moglia's zette hij dezelfde manier van leven voort die hij
in de Becchi begonnen was. Met zijn voorkomende manieren en met zijn
spelen, begon hij heel wat jongens uit het gehucht tot zich te trekken
en zij kwamen al gauw op vriendschappelijke voet met hem. In de winter,
als er niet op het veld gewerkt kon worden, op regenachtige dagen, en op
alle zon- en feestdagen verzamelde hij hen 's avonds. Zij klommen op de
hooizolder en vormden een halve cirkel om hem heen, en Giovanni, op een
iets hogere stapel hooi gezeten, leerde hun de catechismus, herhaalde
voor hen wat er in de parochiekerk van de preekstoel gezegd was, gaf
enkele stichtelijke verhalen ten beste, en leerde hun hoe zij de Rozen-
krans, of de Litanie van Onze-Lieve-Vrouw moesten bidden en enkele kerk-
liederen zingen: hij deelde zijn kameraden alles mee wat hij wist. Toen
de vrouw des huizen hem vroeg, waarom hij die plaats voor zijn conferen-
ties had gekozen, antwoordde hij: "Daar stoort u ons niet en wij storen
u niet!" Hij wilde echter in geen geval dat er meisjes bijkwamen. In het
mooie jaargetijde verzamelden zij zich op rustige dagen allen in de
schaduw van een moerbeiboom. En de moeders van de verschillende jongens
prezen zich gelukkig, dat zij hun kinderen aan Giovanni konden toever-
trouwen, hetzij omdat zij zelf verplicht waren van huis te gaan, hetzij
zijzelf niet in de gelegenheid waren om met de kinderen naar de pastorie
te gaan. En hij maakte daar maar al te graag gebruik van, zijn bescher-
melingen alle tekenen van welwillendheid bewijzend, terwijl hij hun ook
wel kleine geschenken gaf, in overeenstemming met hun leeftijd, maar
zich er verre van hield dergelijke geschenken ook aan de meisjes te
geven.
Het leven ging intussen verder en bleef de onlesbare dorst naar
studie bij hem ontwikkelen. Overal waar hij heenging nam hij steeds
een pakje boeken mee, die over de godsdienst handelden, en de spraak-

14.5 Page 135

▲back to top
- I/132 -
kunst die Don Calosso hem geschonken had. Thuis zat hij ieder ogenblik
dat hij niets om handen had te lezen. Als hij voor de ploeg liep, hield
hij met de rechterhand het touw vast waarmee de ossen vastgebonden wa-
ren, en in de linker hield hij een boek geopend, waarin hij af en toe
een blik wierp. Op zekere dag vroeg zijn meester hem, waarom hij zoveel
van boeken hield. "Omdat ik priester moet worden"! antwoordde Giovanni.
"Jij priester"? zegden toen allen in huis, die van zijn bewering
hoorden. "Weet je dan niet, dat er om te studeren zeker negen of tien-
duizend lire nodig is? Waar moet je die vandaan halen?" En terwijl ze
hem de handen op de schouders legden en hem vriendschappelijk door el-
kaar schudden, riepen ze uit: "Als je geen Don Bosco wordt, dan word je
toch zeker Don Bocco!"
"Let maar eens op", antwoordde Giovanni.
Anna Moglia, een andere zuster van Mijnheer Luigi, die in haar
achttiende jaar was en hem vaker die gedachte onder woorden had horen
brengen, zei bij herhaling tegen hem: "Maar, je bent toch arm, hoe zou
je je dan aan de studie kunnen wijden zonder geld?"
"De armoede jaagt me geen angst aan", antwoordde Giovanni direct,
"want er zullen mensen zijn die voor me betalen!" Zijn vaste overtuiging
te midden van zoveel hinderpalen, en zijn onwankelbare hoop, tegen iede-
re menselijke verwachting in, was bewonderenswaardig.
Niettemin gingen zijn goedhartige meesters, hoewel zij zijn toe-
komstverwachting niet te verwezenlijken achtten, daar op geen enkele
manier tegenin. Mijnheer Luigi zei op zekere dag tegen hem: "Studeer
maar zoveel als je wil, als je er maar voldoening van hebt." En als hij
niet noodzakelijk van zijn diensten gebruik hoefde te maken, onthief hij
hem tot dat doel van het werk. Giovanni was hem daar buitengewoon dank-
baar voor en om zoveel mogelijk gerust te zijn, trok hij zich dan terug,
op de hooizolder. Op zekere dag liep oom Giuseppe in de voren die hij
ploegde. Plots en uit eigen beweging zei hij tegen hem: "Kijk, als het
niet strikt nodig is dat je de ossen leidt, trek je je maar gerust in de
schaduw terug om te studeren." - Maar ondanks alles wilde en kon Giovan-
ni toch geen misbruik maken van de goedheid van zijn meesters; er was
veel werk en hij wist heel goed waartoe hij verplicht was, en hij be-
schouwde deze situatie met dezelfde voorzichtigheid waarmee hij steeds
al zijn handelingen bepaalde. Van de andere kant was het echter de
vraag, hoe hij met gunstig gevolg zijn studie zou kunnen voortzetten
zonder een goede leiding?
Intussen begon er een nieuwe hoop voor hem te schitteren. In de
maand september, kwam op de hofstede de priester Moglia wonen, die een
oom was van mijnheer Luigi, een broer van Giuseppe en die onderwijzer
in zijn gemeente was. Deze volgde met levendige belangstelling het doen
en laten van de jonge knecht, en stelde voor hem een uur per dag les te
geven. Giovanni was hem daar erg erkentelijk voor; maar toch had hij er
niet zo heel veel aan, omdat de goede priester in het dorp alleen een
poosje de zomervakantie kwam doorbrengen, juist in het seizoen waarin de
werkzaamheden voor de wijnoogst en voor het zaaien het meest de aandacht
opeisten. Dat was een nieuwe teleurstelling! Maar dat verhinderde niet,
dat hij steeds de blik gericht bleef houden op zijn roeping. En zoals in
die zomer, zo ging het ook in het nieuwe jaar 1829.

14.6 Page 136

▲back to top
- I/133 -
Hoe ouder hij werd, hoe beter hij de behoefte begon te voelen om
voor de jongens te zorgen, en het verlangen om zich met hen bezig te
houden werd hoe langer hoe levendiger in hem. Als hij zich 's zondags
naar de parochiekerk van Moncucco begaf om er de godsdienstoefeningen
bij te wonen, aarzelde hij niet de hele jeugd om zich heen te verzame-
len, en niet alleen de plattelandsjeugd, maar ook degenen die studeer-
den. De pastoor, de theoloog Cottino, een geleerd en vlijtige man, zag
van de eerste dagen dat hij Giovanni ontmoette, een buitengewoon ern-
stige godsvrucht in hem stralen. Hij kende de goede geest die hem be-
zielde en wist ook hoeveel goed hij deed voor de jeugd, door voor hun
verstrooiing en ontwikkeling te zorgen; vandaar dat hij hem niet alleen
zo goed als hij kon steun verleende, maar toen de kleine herdersjongen
later naar elders moest verhuizen, ging hijzelf nog jarenlang door met
die eerste bijeenkomsten van de jongens, die door Giovanni op touw gezet
waren en later in de echte zondagspatronaten werden omgezet.
Intussen slaagde Giovanni, nadat hij er herhaaldelijk op had aange-
drongen 's zondags de zaal van de gemeenteschool tot zijn beschikking
te kunnen hebben, uiteindelijk in zijn opzet. Daar verzamelden zich,
onder leiding van het arme boerenknechtje, de jongens van het dorp op
alle zon- en feestdagen en begonnen zich bezig te houden met het lezen
van een godvruchtig boek. Maar dat was nog niet alles. Na de Hoogmis
verzamelden al de jongens zich in de parochiekerk en deden op plechtige
manier de Kruisweg, waarbij zij de verzen van het Stabat Mater zongen.
De pastoor was tot tranen toe bewogen bij het zien van zo veel vroom-
heid, die opbloeide onder het uitverkoren gedeelte van zijn schapen. Ook
de ouderen werden door het nieuwe van de zaak naar de kerk gelokt, en
het goede voorbeeld liet niet na vruchten voort te brengen. Giovanni
bracht alle feestdagen geheel in Moncucco door, en 's avonds begaf hij
zich, omringd door al de jongens van zijn gehucht, weer naar het huis
van zijn meesters, terwijl het hele troepje onderweg lustig zong.
Voor de theoloog Cottino, die alle doen en laten en spreken van
Giovanni nauwlettend gadesloeg, konden het opmerkelijke geheugen en het
rijpe onderscheidingsvermogen van deze jongen, en dientengevolge zijn
neiging om zich op de wetenschap toe te leggen, niet verborgen blijven.
Daar de jongen vaak bij hem aan huis was geweest, hij dikwijls een diep-
gaand gesprek met hem gehad had en hij al zijn geheime gedachten kende,
verklaarde hij zich bereid om, zo dat mogelijk was, hem de regels van de
Latijnse syntaxis bij te brengen. Op zijn levendig aandringen en de
verzekering gaarne zijn klein salaris vrijwillig op te offeren, gaven
zijn meesters hem verlof om enkele malen naar de pastorie te gaan op
uren dat hij voor het werk niet nodig was. Het zouden echter maar weinig
dagen kunnen zijn, die hij aan deze studie kon besteden. De afstand was
meer dan een mijl, en hoe kon hij langer dan drie uren bij de Moglia's
wegblijven zonder in strijd te komen met zijn verplichtingen? En wanneer
en onder welke omstandigheden zou hij zich regelmatig hebben moeten
wijden aan zijn schriftelijk huiswerk en aan het van buiten leren van
zijn lessen?
Het was andermaal een uitzichtloze poging om met de studie te sla-
gen; doch verloren tijd was het niet, omdat de Heer op die manier al-
les zo regelde dat men later van hem kon zeggen: "Maar de Wijsheid
heeft de gerechte, die vluchtte voor de toorn van zijn broeder, langs
rechte wegen geleid. Zij toonde hem Gods heerschappij en gaf hem ken-

14.7 Page 137

▲back to top
- I/134 -
nis van heilige zaken;door zijn inspanning deed zij hem tot rijkdom ko-
men en zij deed gedijen wat hij ondernam."(1)
Intussen hadden in dezelfde zomer van het jaar 1829 verschillende
plechtige gebeurtenissen ongetwijfeld steun verleend aan zijn gods-
vrucht. Op 10 februari stierf Leo XII op de leeftijd van 68 jaar, en op
31 maart werd hij op de Pauselijke troon opgevolgd door Pius VIII, die
aan alle gelovigen een nieuwe jubileumaflaat schonk. Op 20 juni kroonde
hij in Turijn het beeld van de Allerheiligste Maagd Maria en haar Godde-
lijk Kind met twee gouden kronen in de Consolata kerk. Enkele maanden te
voren, op 13 april, werd, dank zij de bewonderenswaardige vastberaden-
heid van O'Connel, na driehonderd jaren van de vreselijkste vervolgin-
gen, door het Engelse parlement de emancipatie afgekondigd van de katho-
lieken, die zich wel konden vergelijken met de christenen van Rome toen
zij, bij decreet van Constantijn, de catacomben konden verlaten. De
Paus! De allerheiligste Maagd! Het Geloof! Zou Giovanni toen wel gedacht
hebben, dat er in zijn levensgeschiedenis een hoofdstuk geschreven zou
worden, dat als titel droeg: "Don Bosco en Engeland?"
(1) Boek der Wijsheid, 10,10.

14.8 Page 138

▲back to top
- I/135 -
H O O F D S T U K XXIII
GIOVANNI KEERT NAAR DE BECCHI TERUG - GOEDE HERINNERINGEN DIE
HIJ BIJ DE MOGLIA'S ACHTERLAAT - NIEUWE VRUCHTELOZE POGINGEN
OM DE STUDIE TE HERVATTEN - STICHTELIJK LEVEN TEMIDDEN VAN
ZIJN KAMERADEN - DE MOEDERS HOUDEN HEM ALS EEN TOONBEELD VAN
DEUGD AAN HUN KINDEREN VOOR.
Bijna twee jaar lang verbleef Giovanni bij de Moglia's. Hij liet
bij die achtenswaardige familie de levendigste erkentelijkheid achter.
De heer Luigi had als teken van zijn erkentelijkheid, aan Margherita
30 lire geschonken op het eind van 1828 en 50 in de herfst van 1829. Het
was op het einde van de maand december, toen daar op zekere dag tegen
acht uur in de morgen, de broer van moeder Margherita voorbijkwam,
Michele Occhiena, die naar de markt in Chieri ging. Toen hij zijn neef
in het oog kreeg, die bezig was de kudde uit de stallen te drijven,
vroeg hij: "Giovanni, hoe gaat het ermee. Ben je tevreden?"
"Ik kan niet tevreden zijn, omdat ik nog altijd erg graag zou wil-
len studeren; ik zie de jaren voorbijgaan en ik ben nog steeds even
ver."
"Arme kerel, maar maak je geen zorgen, laat dat maar eens aan mij
over; ik zal er eens over nadenken; breng de kudden naar je meester
terug, en ga dan weer naar je moeder; zeg tegen haar dat ik binnenkort
eens langskom om met haar te praten."
"Maar, moeder zal het niet goedvinden, als ze me naar huis ziet
terugkomen."
"Doe maar wat ik zeg. Wees gerust, ik zal zorgen dat alles voor
elkaar komt; vertrouw maar op je oom. Ik ga nu naar de markt en als ik
terugkom ga ik met je moeder praten, en je zult zien, dat je wens in
vervulling gaat. Als het nodig is dat je naar school gaat, zal ik me
daar wel voor inspannen. Vind je dat goed?"
Giovanni gehoorzaamde. Zijn meesters waren erg verwonderd toen ze
hem zo gauw weer met de koeien zagen thuiskomen; maar ze aanvaardden
zijn verontschuldiging en lieten hem gaan, en zij hoopten dat hij, vol-
gens zijn wens, priester zou worden. Diep ontroerd vertrok Giovanni van
die gastvrije hoeve. Nu en dan keerde hij zich om, om zijn vrienden en
weldoeners nog eens ten afscheid toe te wuiven, terwijl zij op de drem-
pel van hun woning stonden en met tranen in de ogen hem zagen vertrek-
ken. Zij hielden meer van hem dan zij zeggen konden. Zolang zij leefden,
beschouwden zij hem als hun zoon, en steeds bleven zij hem met een zeke-
re eerbied gedenken, op alle mogelijke manieren blijk gevend van de hoge
dunk die zij van hem hadden, terwijl zij God dankten, hem zo lang in hun

14.9 Page 139

▲back to top
- I/136 -
midden te hebben gehad. Zij bespeurden door zijn heengaan een grote
leegte in zichzelf, maar de tastbare herinneringen die hij er achterliet
waren voor hen een grote troost.
In 1828 had Giovanni Moglia hem meegenomen om vier nieuwe rijen
wijnstruiken te planten. Bosco bond, op de grond geknield, de ranken van
een van die rijen aan de stokken. Vermoeid van het inspannende werk
merkte hij op een gegeven ogenblik op, dat hij pijn in zijn knieën en in
zijn rug had. "Ga door", antwoordde oom Moglia hem; "als je nooit pijn
in je rug wilt hebben als je oud geworden bent, moet je je aan dat onge-
mak wennen nu je jong bent." Bosco ging door met werken, en na enkele
ogenblikken riep hij uit: "Wel, de wijnranken die ik nu opgebonden heb,
zullen mooiere druiven opleveren, zij zullen betere wijn geven en in een
grotere hoeveelheid en langer duren dan de andere." En er gebeurde pre-
cies wat hij voorspeld had; die rij leverde ieder jaar dubbel zoveel
wijn op als de andere rijen in de buurt, die, toen hun tijd gekomen was,
afstierven en herhaaldelijk vernieuwd moesten worden, terwijl de planten
die door Giovanni waren opgebonden tot aller verwondering voorspoedig
bleven groeien tot in het jaar 1890. Van dat verschijnsel behield Don
Bosco steeds een goede herinnering in zijn later leven, en telkens wan-
neer Giorgio Moglia of zijn zoon Giovanni naar het Oratorio kwamen,
vroeg hij hoe het met die wijnstruiken ging en vroeg er enkele druiven
van.
De dochter Anna, die gehuwd was met zekere Giuseppe Zucca uit het
gehucht Bausone uit het Turijnse Moriondo, vertelde, als zij over Gio-
vanni sprak, met voldoening en genoegen aan de buren, aan kennissen en
in de familiekring aan haar eigen kinderen, hoe hij twee jaar lang in
haar ouderlijk huis een engelachtig en apostolisch leven geleid had:
hoe hij zich dikwijls op een eenzame plaats terugtrok om te lezen, te
studeren en te bidden: en hoe hij niet alleen aan de jongens uit het
dorp, maar ook aan personen van de familie de catechismus verklaarde
en stichtelijke dingen vertelde en wel op een dergelijke manier, dat
iedereen graag en met levendige belangstelling naar hem luisterde. Zij
verklaarde eveneens dat hij, wanneer zij samen met hem op het veld
werkte, meermalen op profetische toon en met diepe ernst gezegd had:
"Ik zal priester worden, en wel omdat ik wil preken en biechthoren."
Bij het horen van die woorden begon het meisje de spot met hem te drij-
ven en hield de goede Giovanni voor de mal door te zeggen dat hij met
zijn ideeën, en wanneer hij doorging met lezen, het uiteindelijk tot
niets zou brengen. En bij een van die gelegenheden had Giovanni haar
toen geantwoord: "Jij, die aldoor zo spreekt en altijd de draak met me
steekt, je zult nog eens zien, dat je op zekere dag bij me zult komen
biechten." - En dat gebeurde ook. Toen Giovanni inderdaad priester
geworden was en het Oratorio had gesticht, ging de goede Anna, gedreven
door omstandigheden die vroeger niet te voorzien geweest waren, dikwijls
uit het gehucht Bausone weg en begaf zich naar het Oratorio in Turijn om
Don Bosco te gaan opzoeken, bij hem te gaan biechten in de kleine kerk
van de Heilige Franciscus en er haar godsdienstplichten te vervullen.
En Don Bosco ontving haar steeds als een zuster en huisgenoot. Die
feiten stammen van Don Giuseppe Mellica, in Buttigliera d'Asti, die het
vernomen had van de zoon en de dochter van de genoemde juffrouw Anna.
Maar Giovanni liet bij de Moglia's nog een schitterender herinne-
ring achter; die van het goede voorbeeld. De vrouw des huizen, Doro-
tea, herinnerde haar al groot geworden zoontje Giorgio, ten einde hem
aan te sporen gebruik te maken van de heilige Sacramenten, voortdurend

14.10 Page 140

▲back to top
- I/137 -
aan de godsvrucht die Giovanni steeds aan de dag gelegd had. Giorgio
Moglia vertelt, dat op zekere dag een jongen met weinig eerbied de naam
van God genoemd had, en dat zijn moeder hem toen een afstraffing toe-
diende, en hem vermaande zich in de toekomst niet meer zo te misdragen:
"Gedraag je", zo zei ze, "zoals Giovanni Bosco zich gedroeg, die vol
eerbied voor God en voor zijn meesters, dikwijls placht te bidden en
nooit naliet zich in de hoede van Onze-Lieve-Heer aan te bevelen, voor
hij ging slapen." En bij iedere gelegenheid stelde zij hem ten voor-
beeld. Zo deden trouwens ook de andere moeders tegenover hun jongens.
Gelukkig de jongens wier leven tot zegening strekt voor de plaat-
sen waar zij vertoefd hebben!
Gedurende zijn lange tocht van de Moglia's naar de Becchi, dacht
hij eindelijk de weg voor zich open te vinden, die hem naar de vervul-
ling van zijn roeping zou leiden. Hij besefte nog niet hoe ver hij op
die weg al gevorderd was. God had hem eerst in aanraking gebracht met
de oefenschool van de zondagspatronaten, en vervolgens had Hij hem al de
verschillende stadia laten doorlopen van de levensomstandigheden der
boeren, groentekwekers, herders, wijnbouwers; hierdoor moest zijn liefde
ontbranden voor de landbouwscholen. De bewonderenswaardige leiding van
de beminnenswaardige goddelijke Voorzienigheid mag dus wèl gezegend
worden!
Van vreugde vervuld verscheen hij dus op de drempel van zijn ouder-
lijk huis. Niettemin begon zijn moeder toen zij hem maar even in het oog
gekregen had, hem onmiddellijk te verwijten dat hij de familie Moglia
verlaten had: zij wilde naar geen reden luisteren en beval hem terug te
keren naar de plaats waar hij vandaan kwam om zijn werkzaamheden voort
te zetten. Verrast en verward bleef Giovanni een ogenblik onthutst
staan; doch daar het hem toescheen, op het gelaat van zijn moeder een
verborgen gedachte te kunnen lezen, verliet hij zonder enige klacht het
huis en verborg zich buiten in een greppel naast een heg, in afwachting
van de komst van zijn oom. Margherita had meteen een boos gezicht opge-
zet, om Antonio geen voorwendsel aan de hand te doen om te denken, dat
zij de hand in zijn terugkeer zou gehad hebben. Zij had twee broers.
Michele was tamelijk goed onderlegd; hoewel hij de grond bewerkte, kende
hij toch wel een beetje Latijn; de ander, die Francesco heette, was
eveneens een verstandige man en wist zich te doen eerbiedigen. Giovanni
had beider sympathie weten te verwerven. Dat zij zich mengden in de
aangelegenheden van het gezin Bosco was een zeker teken dat Giovanni
twee beschermers gevonden had.
Toen Michele van Chieri terugkeerde, hield hij woord en bracht
zijn zuster een bezoek. Antonio bewaarde een voorzichtig stilzwijgen.
Giovanni, die zich nog steeds verborgen hield, werd geroepen en iedere
moeilijkheid scheen op een gelukkige wijze uit de weg geruimd te zijn.
Zo vertelde de heer Gamba uit Buttigliera, dat hij als jongen in die
dagen door zijn ouders naar de Becchi gezonden werd, en dat hij daarna
door Giovanni in de eerste beginselen van het lezen en schrijven was
ingewijd. Michele begaf zich onmiddellijk met Margherita naar de pastoor
van Castelnuovo, Don Bartolomeo Dassano, en verzocht hem om Giovanni
twee- of driemaal per week les te willen geven. Don Dassano antwoordde
echter dat hij aan dat verlangen niet kon voldoen, overbelast door het
vele parochiewerk. Hij had weliswaar twee kapelaans, maar ook dien, zo
zei hij, waren met werk overstelpt en hij durfde hun een dergelijke taak

15 Pages 141-150

▲back to top

15.1 Page 141

▲back to top
- I/138 -
niet opdragen. Hij gaf hem echter de raad,zich naar Buttigliera d'Asti
te begeven en het daar aan de pastoor te vragen, die er misschien wel
oren naar zou hebben. Michele ging erheen, maar hij kreeg er diezelfde
weigering om diezelfde redenen. Het is niet bekend, waarom Margherita
zich niet van begin af aan tot de goedwillende Don Calosso gewend had,
om hem te vragen zich weer met het onderricht van haar zoon te belasten.
Misschien had zij nog niet helemaal de gedachte uit het hoofd gezet, de
jongen ver van huis te houden; misschien ook hadden de ouderdomsgebreken
de brave priester toen al gedwongen het bed te houden; of misschien ook
was hij door dringende zaken gedwongen zijn parochie te verlaten en had
hij een andere priester met het waarnemen van zijn eigen functie moeten
belasten. Hoe dat ook mag gegaan zijn, het is en blijft een feit, dat
Giovanni voor enige tijd nog steeds niet aan studeren toekwam en thuis
hielp bij het werk op het veld en in de moestuin.
Hij ging echter onvermoeibaar door met zijn godvruchtige praktijk,
hoewel de kerk van het gehucht op niet geringe afstand van zijn huis
lag, en zodoende stichtte hij allen door zijn goed voorbeeld. 's Zondags
begaf hij zich graag naar de parochiekerk, zoals hij ook al in vroegere
jaren gedaan had, om daar de heilige Mis bij te wonen, de uitleg van het
Evangelie te volgen, de preek en het godsdienstonderricht en al de
geestelijke oefeningen bij te wonen, ook de buitengewone, zo die gegeven
werden. Giovanni Filippello die met hem de catechismus bezocht vertelt:
"Pastoor Don Jassano stelde vragen. Mijn kameraden en ik wisten maar
weinig, terwijl de jonge Bosco echter veel wist. De pastoor zei: "Jullie
weten wel erg weinig van de catechismus. Bosco echter kan de catechismus
niet alleen opzeggen, maar hij weet hem na te vertellen." Diezelfde
Filippello, die steeds zijn intieme vertrouweling was en getuige van al
zijn doen en laten, verzekerde: "Ik ben er stellig van overtuigd, dat
Giovanni nooit een zonde bedreven heeft. De deugd nam bij hem toe naar-
mate hij ouder werd. Vanaf de tijd dat hij nog een kind was had hij Gio-
vanni bewonderd wegens zijn stichtende houding in de kerk en de ingeto-
genheid, waarmee hij bad, alsook wegens zijn terughoudendheid in gezel-
schap van personen van het andere geslacht. Hij onderscheidde zich onder
al zijn leeftijdgenoten door zijn beleefdheid en goedheid van karakter;
in het aankweken bij anderen van de liefde voor het goede, legde hij een
bewonderenswaardige ijver en ondernemingszin aan de dag. Hij gaf steeds
blijk van verlangen naar de studie met het doel goed te kunnen doen voor
de zielen. Mij en mijn kameraden gaf hij steeds goede raad, en nooit heb
ik ondervonden dat hij zich in een of ander geval vergiste. Met zijn
karakteristieke opgewektheid nodigde hij ons uit met hem naar de kerk
te gaan, hij vermaande ons, wees ons op fouten en ook de meest uitbun-
dige spaarde hij zijn opmerkingen niet. Al zijn aandacht besteedde hij
eraan om ons af te houden van slecht gezelschap en in het voorkomen van
gevaarlijke ontspanning. Wij allen lieten ons graag door hem leiden en
aanvoeren en wij droegen hem zowel bewondering als eerbied toe. Hij liep
in ons midden als iemand die gezag had. Wanneer door de slechte weers-
gesteldheid van het seizoen, sommigen uit het dorp niet naar de kerk
konden gaan in de namiddag, onderhield hij de kameraden bij zich thuis
of op het erf met kleine ontspanningsspelen, om hen gemakkelijk enkele
punten uit de preek van 's morgens te kunnen vertellen, hen te onder-
richten in de catechismus, parabels te verhalen of hen wat godvruchtige
lectuur te laten horen. Gewoonlijk eindigden zijn uiteenzettingen met
het bidden van de Rozenkrans. Zijn apostolische zending verschafte hem
van toen af al de faam van een ongewone deugdzaamheid. Heel zijn persoon

15.2 Page 142

▲back to top
- I/139 -
straalde eenvoud en bescheidenheid uit, en wel zodanig dat de ouders
van het dorp graag hun kinderen aan hem toevertrouwden, in de stellige
zekerheid, dat Giovanni een ware engelbewaarder voor hen was. De moeders
uit de buurt spoorden hun jongens aan, zijn gezelschap te zoeken, waar-
van de ondervinding hun blijkbaar geleerd had, dat zij er altijd beter
van terugkeerden."
"Veel van die moeders", zo voegde Secondo Matta daaraan toe, "her-
innerden, wanneer zij aan het einde van hun leven gekomen waren, de
kinderen die wenend rond hun sterfbed stonden, aan de voorbeelden van
Giovanni Bosco, en zij deden hen beloven, dat zij hem steeds tot voor-
beeld zouden nemen, en hem vooral zouden navolgen op het punt van gebed
en gehoorzaamheid.
Kortom, niet weinig inwoners van Morialdo, van Castelnuovo en van
de andere gehuchten, onder de Salesiaan Don Angelo Savio en zijn broer
Don Ascanio hebben ons herhaaldelijk bevestigd: "Al de kameraden en
leeftijdgenoten van Giovanni bewaarden steeds de hoogste dunk van zijn
gedrag, en nooit hebben wij uit hun mond ook maar het geringste woord
van afkeuring of kritiek te zijnen opzichte gehoord. En ook nu nog is
in al die streken de eerbied die zijn mededorpelingen Giovanni vanwege
zijn onschuld in zijn jeugd toedroegen, bijzonder groot."
Een groep jongens uit het Oratorio ging nog niet zoveel jaren ge-
leden onder leiding van Giuseppe Buzzetti en van andere Salesianen naar
de Becchi voor het feest van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans. Een
eerbiedwaardige oude vrouw die hen tegenkwam en die wist wie zij waren
riep toen uit: "0 ja, ik heb hem gekend, Don Bosco, van kindsbeen af,
want ik woonde toen in de Becchi. Wat was hij goed! Tal van keren heb
ik hem vurig zien bidden en ter heilige Tafel naderen met een godsvrucht
die zijn gezicht deed stralen!" En ik roep thans op mijn beurt uit: "De
vaders zijn de trots der kinderen."(1) "Draag zorg voor uw naam, want
die blijft u langer bij dan duizend kostbare schatten. Te tellen zijn de
dagen van een goed leven (omdat het er weinige zijn), maar een goede
naam duurt eeuwig."(2)
(1) Spreuken, 17, 6b.
(2) Ecclesiasticus, 41, 15-16.

15.3 Page 143

▲back to top
- I/140 -
H O O F D S T U K XXIV
DON CALOSSO NEEMT GIOVANNI IN ZIJN HUIS OP - DELING DER
FAMILIEGOEDEREN ONDER DE GEBROEDERS BOSCO - DE DOOD VAN
DON CALOSSO - HELDHAFTIGE BELANGELOOSHEID VAN GIOVANNI -
ZIJN SMART OVER DE DOOD VAN ZIJN LEERMEESTER EN
WELDOENER.
"Zich verblijden mag de vader van een brave; juichen wie een deugd-
zaam kind heeft voorgebracht. Dat dan uw moeder zich verheuge, zij die u
heeft voortgebracht die blijdschap smaken moge!"(1) Zo luidt de onfeil-
bare voorspelling van de goddelijke Wijsheid. Toch had Margherita in
haar vreugde en in haar jubel slechts een bron van eeuwig verdriet. Wie
kan zeggen wat dat moederhart te lijden had; toen zij moest toezien hoe
haar geliefde Giovanni gedwongen was met zijn handen het dagelijkse
brood te verdienen, zonder dat hem nog enige hoop toelachte op de stu-
die, waarmee hij zoveel goed zou hebben kunnen doen voor het heil van
de zielen!
Niettemin had Don Calosso zijn jonge vriend niet vergeten. Hij had
in hem de onmiskenbare tekenen van de priesterroeping onderkend en hij
wilde niet dat die verloren zou gaan. En daarop riep die waardige die-
naar Gods, na zich losgemaakt te hebben van hindernissen van verschil-
lende aard, die hem niet in staat gesteld hadden een vroom plan dat hij
voor zichzelf ontworpen had uit te voeren, op zekere dag Giovanni bij
zich. Nadat hij van Giovanni het verhaal gehoord had van zijn verschil-
lende wederwaardigheden gedurende die jaren van scheiding en hoe Anto-
nio nog steeds niets van zijn stijfhoofdigheid had laten varen, zei hij:
"Mijn beste Giovanni, je hebt vertrouwen in me gesteld, en ik wil dat
niet beschamen; verlaat daarom je onredelijke broer en kom bij mij, dan
zul je een liefhebbende vader hebben."
Giovanni deelde dat liefdevolle aanbod terstond mee aan zijn moe-
der, en zowel zij als zijn broer Giuseppe verwelkomden het voorstel als
een waar geluk. Antonio vond het niet goed, maar verzette er zich ook
niet tegen. Overigens beloofde Giuseppe, onvermoeibaar werker als hij
was, dat hij ook wel het aandeel van Giovanni in het bewerken van hun
grond voor zijn rekening zou nemen.
Tegen het einde van de zomer begon Giovanni daarom zijn leven op
de pastorie en ging alleen 's avonds naar huis om te slapen. "Nie-mand"
zo schreef Giovanni, "kan zich mijn grote voldoening voorstellen. Don
Calosso was voor mij een Engel van God. Ik hield meer van hem dan van
een vader,
(1) Spreuken 23, 24-25.

15.4 Page 144

▲back to top
- I/141 -
ik bad voor hem, en was hem in alle opzichten graag van dienst. Het was
al gauw mijn hoogste genoegen mij voor hem uit te sloven en, hem het
leven zo aangenaam mogelijk te maken. Op de pastorie maakte ik in één
dag zoveel vorderingen als ik anders thuis in een week zou hebben
gedaan. En die man Gods was mij zo genegen dat hij meermalen tegen me
zei: "Maak je geen zorgen over je toekomst. Ik zal je kost wat kost
helpen, en zolang ik leef zal het je aan niets ontbreken; als ik sterf
zal ik eveneens voor je zorgen."
Niettemin begon 's avonds, wanneer Giovanni thuis terugkeerde, de
oorlog telkens weer. Er werden grapjes ten koste van Giovanni gemaakt
en er volgden woordenwisselingen. Toen zei Don Calosso tegen Giovanni:
"Als de zaken er zo voorstaan, haal dan thuis maar een paar hemden en
kom voorgoed bij mij wonen. Wees er van verzekerd, dat ik je niet in
de steek zal laten."
Het ging Margherita erg ter harte dat zij hem opnieuw van huis
moest laten weggaan. Daar er echter geen ander middel was om de vrede
te bewaren, berustte zij erin. Don Calosso was bereid hem de hele La-
tijnse studie in zijn huls te laten afwerken, en vervolgens alles te
betalen wat nodig was om hem priester te laten worden. - En Giovanni
nam zijn intrek bij Don Calosso.
Margherita twijfelde er sterk aan de toestemming te zullen verkrij-
gen van Antonio, die al ouder dan zesentwintig jaar was. Zij was echter
vastbesloten haar zoon te laten studeren, en bereid heel haar erfdeel op
te offeren om alle kosten daarvan te dragen. Daarom besloot zij tot de-
ling van het vaderlijke bezit over te gaan. Het ontbrak daarbij niet aan
ernstige moeilijkheden, vooral daar Giuseppe en Giovanni nog minderjarig
waren; het overleg erover had niet het minste resultaat. Margherita had
eerst haar zuster Marianna om raad gevraagd. Want zij wilde die stap
rijpelijk overleggen. Wel had zij er al vaker aan gedacht, maar haar
liefdevol hart had er telkens weer tegen opgezien. Gezamenlijk gingen
zij na of er niet nog een andere weg te vinden was, maar het was hun
niet mogelijk die te vinden. De grootste moeilijkheid was echter de za-
ken zo te regelen, dat de verdeling van de grond niet een volkomen ver-
wijdering in de gemoederen zou veroorzaken. Op edelmoedige wijze hielp
haar zuster Marianna haar uit de brand doordat zij Margherita voorstel-
de: "Jij en ik hebben nog wel wat van onszelf; laten we dat bij elkaar
leggen, dan kunnen we alles zo regelen, dat Antonio het zich niet zal
moeten beklagen."
Nauwelijks had Antonio van die regeling gehoord, of hij verklaar-
de er absoluut niet mee akkoord te gaan, en bleef op zijn dwaze stand-
punt staan, dat Giovanni boer zou moeten worden evenals hijzelf. Mar-
gherita, die haar besluit naar rechtvaardigheid genomen had, bleef
echter onverzettelijk en gaf niet toe. Zij verklaarde met stelligheid
dat het gerecht haar beslist in het gelijk zou stellen. Antonio be-
rustte toen in de deling; en, nog voordat die op wettelijke wijze ge-
regeld zou worden, ging hij van zijn moeder weg en nam zijn intrek in
een deel van het vaderlijke huis, waar hij recht op had; hij drukte zijn
moeder echter op het hart niets aan Giovanni te geven, zolang de zaak
niet geregeld was, en Giovanni verbood hij nadrukkelijk zich iets toe
te eigenen dat tot het gemeenschappelijke bezit van de familie behoorde.
Giovanni zou echter aanspraak hebben kunnen maken op zijn aandeel in de
opbrengst van de vaderlijke nalatenschap, ook voor de tijd die nog aan
de wettelijke deling zou voorafgaan, maar om geen nieuwe kwesties in het

15.5 Page 145

▲back to top
- I/142 -
leven te roepen, legde hij zich bij de onrechtvaardige eis neer.
Er waren verscheidene maanden nodig voor het vervullen der wette-
lijke formaliteiten; maar door dat het gezin van Margherita thans zo
geslonken was tot Giovanni en Giuseppe, welke laatste bij zijn broer
wilde blijven wonen, werd Giovanni een steen van het hart genomen en
hij kon zich in volle vrijheid aan zijn studies wijden.
Zo ontwikkelden Giovanni's aangelegenheden zich in een ongelooflijk
gunstige zin; hij achtte zich volkomen gelukkig en had niets meer te
wensen; toen kwam echter een nieuw ongeluk de bodem van al zijn ver-
wachtingen inslaan.
Op een morgen van het jaar 1830 zond Don Calosso Giovanni naar zijn
familie om een boodschap. Hij was nauwelijks thuis aangekomen en bezig
zijn hemden in een bundeltje samen te pakken, toen iemand geheel buiten
adem kwam aanlopen en hem beduidde dat hij onmiddellijk naar Don Calosso
moest lopen, die door een ernstige ziekte overvallen was en naar hem
vroeg, omdat hij hem beslist wilde zien en spreken. Giovanni liep niet,
maar vloog naar zijn weldoener toe, die hij in bed aantrof en die geen
woord kon uitbrengen. De goede priester was door een beroerte getroffen.
Hij herkende zijn leerling en wierp hem een zo ontroerende blik toe, dat
het smartelijk was om aan te zien; hij spande al zijn krachten in en
beduidde hem iets; hij wilde spreken, maar kon geen woord meer uitbren-
gen; toen nam hij een sleutel van onder zijn hoofdkussen en overhandigde
hem die; hem beduidend dat hij hem aan niemand mocht geven en dat alles
wat zich in de met die sleutel afgesloten kist bevond allemaal voor hem
was. Giovanni stak de sleutel in zijn zak, niet wetende dat die tot geld
toegang gaf, en wijdde aan de beminde zieke een toegenegen zorg die een
liefhebbende zoon maar aan zijn eigen vader zou hebben kunnen besteden.
Na twee dagen van doodsstrijd gaf de arme pastoor zijn ziel aan zijn
Schepper terug. Het was de 21ste november, en Don Calosso telde 75 ja-
ren. Met hem stierf voor Giovanni alle hoop.
Sommigen van hen, die de laatste uren van de overledene hadden bij-
gewoond zeiden tegen Giovanni: "De sleutel die hij je gegeven heeft is
die van zijn geldkist. Het geld dat daarin is, is van jou; neem het
maar. - Anderen waren van oordeel, dat hij het in geweten niet nemen
kon, omdat het hem niet vermaakt was bij notariële akte. Giovanni werd
angstig; hij dacht even na en zei toen: "0, dan zou ik dus omwille van
geld naar de hel gaan! Nee, ik wens het niet te nemen." - De getuigen
drongen echter aan, en gaven de verzekering, dat de manier, waarop de
overledene hem had laten roepen, zijn uitlatingen toen hij nog gezond
was, de sleutel die hij hem met zo een uitdrukkelijk gebaar had overhan-
digd, er duidelijk op wezen wat hij wilde, en dat het geld Giovanni dus
toebehoorde. Giovanni liet zich echter niet overhalen. Toen intussen de
erfgenaam in gezelschap van andere familieleden gekomen was, zochten
allen ademloos in alle hoeken en gaten naar de sleutel. Giovanni gaf hem
hun en zei: "Hier is de sleutel voor het geld. Uw oom heeft hem mij toe-
vertrouwd en mij beduid hem aan niemand af te staan. Sommigen hebben
tegen me gezegd, dat ik kon nemen wat er in de geldkist zit; maar ik
blijf liever arm; ik wil geen aanleiding geven tot geschillen; uw oom
heeft niet tegen me gezegd dat het voor mij was." De neef nam de sleutel

15.6 Page 146

▲back to top
- I/143 -
aan, opende de kist en vond er zesduizend lire in. Na het bedrag geteld
te hebben, wendde hij zich tot Giovanni en zei: "Ik eerbiedig de wil van
mijn oom; dat geld is voor jou, ik geef je er de volle beschikking
over: neem maar alles wat je wil." Giovanni bleef even in gedachten ver-
zonken staan; de wil van de overledene was hem in voldoende mate bekend
en hij had nu ook nog de toestemming van de erfgenaam. "Maar neen", zo
besloot hij, "ik wil niets hebben! Ik heb veel liever het paradijs, dan
alle rijkdommen en al het geld van de wereld."
"Wanneer u niets wilt hebben", antwoordde de erfgenaam, "dan dank
ik u voor uw edelmoedige en welwillende houding. Het is aan u, doe wat
u wilt."
Giovanni nam echter niets. Misschien had hij enkele familieleden
aanspraken horen mompelen. En in zijn gedenkschriften vat hij de zaak
met die eenvoudige woorden samen: "Toen kwamen de erfgenamen van Don
Calosso en ik gaf hun de sleutel en al de andere dingen." "Gelukkig de
rijke, die hieraan niet schuldig wordt bevonden en die het goud niet na-
jaagt. Wie is hij? Hem willen wij prijzen. Want hij volbracht iets won-
derbaars in zijn leven... en hij zal de eeuwige glorie verwerven." (1)
De dood van Don Calosso was voor Giovanni echter een grote ramp.
Hij schreide onophoudelijk over de beminde afgestorvene. Als hij wakker
werd dacht hij terstond aan hem; als hij sliep, droomde hij van hem.
Zijn droefheid nam nog toe bij het horen van de klokken ter gelegenheid
van de dood van Paus Pius VII, die op 30 november stierf, een klokgelui
dat voortdurend en herhaaldelijk van parochie tot parochie weerklonk. De
gebeurtenis greep hem zo aan, dat Margherita, die voor zijn gezondheid
begon te vrezen, hem voor een tijdje naar zijn oom in Capriglio zond.
God liet hem in Zijn goedheid echter niet zonder troost. Hij schrijft in
zijn gedenkschriften: "In die tijd had ik weer een droom, waarin ik ern-
stig berispt werd omdat ik mijn vertrouwen gesteld had in de mensen en
niet in de goedheid van de Hemelse Vader." De herinnering aan Don Calos-
so bleef voor altijd levendig in zijn hart, en over hem schreef hij: "Ik
heb steeds voor hem gebeden en zolang als ik het leven heb, zal ik niet
nalaten iedere morgen te bidden voor mijn voortreffelijke weldoener."
(1) Ecclesiasticus, 31, 8-9.

15.7 Page 147

▲back to top
- I/144 -
H O O F D S T U K XXV
MARGHERITA STUURT GIOVANNI NAAR DE SCHOOL VAN CASTELNUOVO
-ZIJ DOET HEM IN PENSION BIJ DE KLEERMAKER GIOVANNI
ROBERTO - GIOVANNI VERWERFT DE SYMPATHIE VAN ZIJN
KAMERADEN - ZIJN VORDERINGEN BIJ DE STUDIE - TROOST VAN
ZIJN MOEDER - HOE HIJ GEVAARLIJK GEZELSCHAP VERMIJDT - HIJ
ZET ZIJN ZENDING TEMIDDEN VAN DE JEUGD VOORT - HOE DE
PRIESTER VOLGENS HEM MET KINDEREN MOET OMGAAN.
De dood van Don Calosso op dat tijdstip, was niet enkel een onder-
breking van Giovanni's studie, maar bemoeilijkte van de andere kant zijn
toelating tot de school van Castelnuovo, waar van Allerheiligen af de
lessen begonnen waren. Margherita kon die moeilijkheden met de krachtige
steun van haar broer Michele, die een man van aanzien was in Castelnu-
ovo, evenwel overwinnen. En daarom begon Giovanni rond Kerstmis 1830, in
zijn zestiende levensjaar de openbare school van zijn eigen dorp te
bezoeken. Daar had men naast het eenvoudige onderricht ook een cursus in
de Latijnse taal geopend; terwijl zijn brave moeder haar uiterste best
deed en zich alle mogelijke offers getroostte om zijn roeping te steu-
nen.
Het genoten persoonlijke onderricht, en het bezoeken van een open-
bare school evenals het wisselen van leermeester betekende voor Giovanni
een hele overgang, en wel zo erg dat hij als het ware opnieuw een aan-
vang moest maken met de Italiaanse spraakkunst om daarna met het Latijn
te kunnen beginnen. In het begin ging hij 's morgens en 's middags na
het eten naar school, wat hierop neerkwam dat hij met die twee wegen
heen, en twee wegen terug, samen ongeveer twintig kilometer per dag
aflegde; doch daar een dergelijk verlies aan tijd schadelijk was voor de
studie, veranderde hij al spoedig zijn programma en vertrok hij 's mor-
gens om alleen 's avonds naar de Becchi terug te keren. Nu eens waaide
er een vervelende wind, dan had de regen of de dauw de weg met dikke
modder bedekt, ofwel viel er sneeuw en de invallende koude deed hem
bijna bevriezen; maar hij verdroeg dat alles met een bewonderenswaar-
dige gemoedsrust en serene kalmte. Om zijn moeder overmatige kosten te
besparen, trok hij, als de wegen met modder bedekt waren, zijn schoenen
uit en droeg ze in de hand, terwijl hij tot het einde van de tocht met
verkleumde en soms tot bloedens toe doorgelopen voeten liep. In Castel-
nuovo aangekomen, trok hij zijn schoenen weer aan, en liet zijn tas met
de nodige proviand, die hij meegenomen had, bij een zekere Giovanni
Roberto achter, een achtenswaardige man, in wiens huis hij terugkeerde
om tussen twee lessen in wat te eten. Wanneer tegen het vallen van de
avond de storm woedde, bleef hij in het dorp, en ging slapen in een

15.8 Page 148

▲back to top
- I/145 -
ruimte onder een trap, waar een goedhartige familie hem toestond zich
terug te trekken. De heer Pompeo Villata vertelde die feiten in zijn
eigen familie te hebben horen vertellen.
Moeder Margherita had, uit overwegingen van zuinigheid en ook omdat
het haar leed deed, dat haar jongen zo ver weg en onder haar ogen uit
was, toegestaan dat hij in het begin die tochten maakte; maar het duurde
niet lang of zij zag de noodzakelijkheid in om een onderkomen voor hem
te zoeken in Castelnuovo, omdat de winter er steeds erg streng was. De
pensionprijs kon betaald worden in graan, wijn of andere landbouwpro-
ducten, al naar men dat overeenkwam. Giovanni was overigens erg geliefd
bij allen in zijn dorp, en daar men vreesde, dat hij niet over de mid-
delen zou beschikken om zijn studies voort te zetten, werd er naar het
schijnt herhaalde malen een inzameling gehouden en verzocht men Marghe-
rita de opbrengst te willen aannemen voor haar armen. Secondo Matta
verzekerde, haar een keer een halve emina graan te hebben gegeven. Daar-
om deed Margherita haar zoon in pension bij de bovengenoemde Giovanni
Roberto, kleermaker van beroep en een goede amateur op het gebied van
Gregoriaanse zang en vocale muziek. Zij vergezelde hem zelf naar Castel-
nuovo en toen zij afscheid van hem nam, gaf zij hem de heel kostbare
raad: "Bid altijd goed tot de Heilige Maagd!"
Het nieuws van de aankomst van Giovanni maakte van niet weinig men-
sen de nieuwsgierigheid gaande. Zijn geringste handelingen werden in
Castelnuovo opgemerkt. Enige kinderen van de familie van de heer Caglie-
ro, kwamen dikwijls als de jongens onderweg naar school waren, op de
drempel van hun huis staan, alleen om Giovanni Bosco te zien voorbij-
gaan. Nu nog herinneren zij zich zijn bescheiden, in gedachten verzonken
en nederige houding, als hij daar ging met zijn boeken onder de arm,
alleen of met enkele meer ernstige kameraden bij zich. Hij droeg een
versleten jas, die hem niet al te goed paste en van een snit die weinig
zou bevallen aan iemand die een goed figuur wil slaan. Veel jongens van
Castelnuovo, die tot het meer voorname deel van de gemeenschap behoor-
den, namen een zekere gewichtige houding aan door zich burgers te noe-
men, terwijl zij degenen die uit de gehuchten kwamen als onbeschaafde
mensen beschouwden van veel minder betekenis. Vandaar dat zij in het
begin overmoedig werden door het goedmoedige uiterlijk van Giovanni, en
niet nalieten te lachen en grapjes over zijn kleding te maken. Dikwijls
liepen zij dan op hun tenen achter hem aan en trokken hem aan de panden
van zijn jas, waarna zij zich tot op een veilige afstand terugtrokken.
"Die jas", zeiden ze tegen elkaar, "is zeker een geschenk dat hij van de
pastoor gekregen heeft. Het is een echt wonder. Of is hij misschien van
je oom?"
Giovanni reageerde er nooit op, maar verdroeg geduldig alle lomp-
heden en plagerijen. Soms wendde hij zich glimlachend tot de lichtzin-
nige plagers en zei op een beminnelijke manier: "Maar schelmen, houden
jullie je toch stil en laat mij met rust. Val ik jullie soms lastig?"
Bovendien gaven zijn medescholieren, bij wie hij door zijn buitengewone
gestalte opviel, hem ook nog een spottende bijnaam.
Er kwam echter al gauw een eind aan die grapjes, hetzij door zijn
beminnelijkheid, of misschien doordat hij de hand hield aan zijn zon-
dagse bijeenkomsten. "Een zachtzinnig woord maakt veel vrienden, vrien-
delijke taal doet de welwillendheid toenemen."(1) Intussen kon hij ge-
(1) Ecclesiasticus 6,5.

15.9 Page 149

▲back to top
- I/146 -
makkelijker dan in Morialdo zich vermeien in zijn godvruchtige praktij-
ken. In die tijd hadden de gemeentelijke scholen een overwegend katho-
liek karakter, volgens de regeling uitgevaardigd door Koning Karel Felix
op 23 juli 1822. De school mocht nooit tegelijk door jongens en meisjes
bezocht worden. In elke school moest een Kruis hangen. 's Morgens moest
er met gebed begonnen worden en er werd geëindigd met het Agimus tibi
gratias; na het eten werd er begonnen met de Actiones nostras en de
lessen werden besloten met het avondgebed. Het eerste halfuur van elke
school werd gewijd aan catechismusonderricht, waaraan ook heel de laat-
ste zaterdagmiddagles gewijd was, die besloten werd met de Litanie van
Onze-Lieve-Vrouw. De meesters moesten voeling houden met de pastoor,
opdat de kinderen gemakkelijk in staat zouden zijn de heilige Mis bij te
wonen, voordat de school begon en zij eens in de maand zouden kunnen
biechten. Op de feestdagen waren de scholieren verplicht de catechismus
bij te wonen en aanwezig te zijn bij de diensten in de parochiekerk. Met
die godvruchtige praktijken verwierven zij zich tevens wijsheid!
De Latijnse school, nog niet zo lang geleden ingesteld, was de
enige, vandaar dat in haar al de jongens verzameld waren die tot de ver-
schillende klassen van het gymnasium behoorden, onder de leiding van een
enkele leraar, Don Emanuele Virano uit Castelnuovo d'Asti, diezelfde die
het geestelijk kleed van Cafasso gezegend had. Hij was een geleerde man
en wist die gemakkelijk aan anderen mee te delen en had grote invloed op
de studenten. Hij verstond uitstekend de kunst zijn tijd goed te verde-
len en zijn lessen aan dien en genen zo in te richten, dat degenen die
van goede wil waren er niet weinig hun voordeel mee konden doen. De
vorderingen die Giovanni maakte, maakten de bewondering gaande van zijn
leermeester. Op zekere dag werd als thema voor een opstel opgegeven het
feit dat Eleazar er de voorkeur aan gaf te sterven, liever dan ergernis
te geven door varkensvlees te eten. Giovanni werkte het gegeven zo voor-
treffelijk uit, dat niemand zich kon voorstellen dat hij het gemaakt
had. De bladen werden van de ene leraar aan de andere doorgegeven en
allen spraken er hun verwondering over uit. Uiteindelijk werd het ter
hand gesteld aan Don Moglia, die, na het duchtig onderzocht te hebben,
tot de slotsom kwam dat zelfs oudere en op dat gebied ontwikkelde per-
sonen niet in staat zouden zijn om een dergelijk opstel te schrijven, en
dat het daardoor onmogelijk was dat het geschreven kon zijn door de
jonge Bosco. Door dat oordeel van Don Moglia besefte Giovanni dat hij
niet meer in de gunst stond van zijn vroegere leermeester. Inderdaad,
door een van die onverklaarbare veranderingen die elkaar soms in het
menselijke hart opvolgen, had Don Moglia zich in het hoofd gezet dat de
boerenjongen van de Becchi de studie beter had kunnen laten varen en de
spade weer ter hand nemen. Het waarom, mag God weten, die Giovanni aan
een nieuwe beproeving onderwierp, om zijn vertrouwen in Hem en zijn
volharding andermaal op de proef te stellen.
Hoewel hij ver buiten het gezichtsveld van zijn moeder was, be-
hield Giovanni intussen toch nog steeds die heilige genegenheid voor
haar, die zij hem had weten in te boezemen met haar deugden. Niets deed
hij zonder haar toestemming en zij stond hem alles toe waar hij ook maar
om vragen mocht, te allen tijde bereid, hem tevreden te stellen, aange-
zien hij in zijn wensen steeds bescheiden bleef en die alleen naar het
strikt noodzakelijke uitgingen. Roberto en zijn gezin hadden een grote
genegenheid voor Giovanni opgevat, vooral de zoon met wie hij de school

15.10 Page 150

▲back to top
- I/147 -
bezocht, had een hartelijke vriendschap met hem gesloten. Moeder Marghe-
rita kwam bijna iedere week naar hem toe om hem een voorraad brood te
brengen, waar hij zeven dagen mee moest toekomen. Het was een vrij lange
tocht, maar zij wist hoe belangrijk het was, het doen en laten van haar
zoon van dichtbij na te gaan. Ook toen Giovanni als eenvoudig student en
later geestelijke in Chieri verbleef, ging zij door met hem, maar niet
zo dikwijls, bezoeken te brengen; en Giuseppe hield haar steeds gezel-
schap om zijn broer eveneens weer eens te zien. Heel de familie Roberto
was in een feeststemming wanneer Margherita verscheen, omdat wie een
goed hart heeft, steeds aansluiting vindt bij goede mensen. Het deed
Margherita uitermate goed als zij hoorde, hoe haar jongen zich iedere
dag meer gedroeg volgens haar raadgevingen; met voldoening hoorde zij
allen bij herhaling zeggen hoe deugdzaam en vroom hij was, toegewijd aan
het gebed en nauwgezet in het vervullen van zijn schoolplichten: hoe hij
de aandacht van zijn kameraden trok door zijn grote godsvrucht en door
de ingetogenheid waarmee hij de heilige Sacramenten ontving en hoe hij
ieders bewondering gaande maakte door zijn gedrag in de kerk en door de
aandacht waarmee hij de heilige handelingen volgde, reden waarom pas-
toor Don Dassano hem als assistent had aangewezen in een klas gedurende
de catechismus in de vasten.
Op het gebied van de deugd ontbrak het natuurlijk ook niet aan val-
strikken. Giovanni dreigden in dat jaar ook gevaren van de zijde van en-
kele kameraden. Zij wilden hem ertoe verleiden te spelen onder de
schooltijd. Hoewel hij, om van hen af te komen, naar voren bracht dat
hij geen geld had, wezen zij hem op de middelen waardoor hij daaraan kon
komen: door namelijk zijn hospita of zijn moeder te bestelen. Om hem
daartoe aan te sporen zei een van zijn kameraden: "Beste kerel, het
wordt tijd dat jij eens wakker wordt; je moet leren te leven in de
wereld. Wie zijn ogen dichthoudt ziet niet waar hij loopt. Kom, zorg dat
je aan geld komt en geniet ook van de genoegens van je kameraden."
Giovanni antwoordde op dat verfoeilijke voorstel: "Ik begrijp niet
wat je wil zeggen, maar ik maak uit je woorden op dat je me wil aanraden
te spelen en te stelen. Maar zeg je dan niet iedere dag in je gebeden:
Ge zult niet stelen? Is dat misschien niet een van Gods geboden? En wie
steelt en rooft komt slecht aan zijn einde. Overigens heeft mijn moeder
het heel goed met mij voor; en als ik haar om geld vraag voor geoorloof-
de dingen, krijg ik het van haar; zonder haar toestemming heb ik nooit
iets gedaan; en ook nu ben ik niet van plan haar ongehoorzaam te zijn.
Als jouw kameraden zulke dingen uithalen, deugen ze niet. Als zij het
niet doen en anderen ertoe aansporen zijn het schurken en schelmen."
Dat gesprek werd van de een aan de ander verder verteld, en nie-
mand durfde hem meer dergelijke onwaardige voorstellen te doen. Het
antwoord dat hij gegeven had kwam ook de leraren ter ore, die hem van
dat ogenblik af een grotere genegenheid begonnen toe te dragen; men
wist ook dat ouders van de jongens, ook van de welgestelden, hun kin-
deren aanspoorden met hem om te gaan en zijn voorbeeld te volgen, daar
hij vooral indruk maakte door de onschuld die er van al zijn handelingen
uitstraalde. Op die manier kon hij zich gemakkelijk vele vrienden maken,
die hem toegedaan waren en hem gehoorzaamden, zoals die van Morialdo en
van Moncucco, die niet verzuimden hem af en toe een bezoek te komen
brengen. Zijn gezelschap was een voortdurende les in voorzichtigheid.
In alle aangelegenheden van groter of kleiner belang,legde hij steeds

16 Pages 151-160

▲back to top

16.1 Page 151

▲back to top
- I/148 -
een grote ijver en toeleg aan de dag; hij lette aandachtig op wat hij
zei, en sprak ook nooit zonder eerst goed te hebben nagedacht; nam hij
een goed besluit, dan kon ook niemand hem meer van zijn voornemen af-
brengen. Zonder dat zij het merkten begonnen zijn vrienden hun karakter
te vormen naar het voorbeeld van hun kameraad, die langs alle mogelijke
wegen trachtte hun hart te winnen en zijn heilzame raadgevingen in een
voor hen zo aangenaam mogelijke vorm te gieten. Zo bracht hij bijvoor-
beeld, telkens wanneer hij terugkeerde van het huis van zijn moeder,
waar hij een paar dagen vakantie was gaan doorbrengen, fruit mee om er
zijn vrienden op te onthalen, die zich uitermate verheugden over die
edelmoedigheid; en hij nam dan die gelegenheid te baat om hen over de
godsdienst te spreken en hun de devotie tot de Allerheiligste Maagd
Maria warm aan te bevelen. Een bijzondere aantrekkingskracht oefende de
kerk, van Castello genoemd, op hem uit: zij is op het hoogste punt van
de heuvels gebouwd, waar hij nu eens alleen, dan weer in gezelschap van
zijn vrienden heentrok, om de Allerheiligste Maagd de cijns van zijn
kinderlijke genegenheid te schenken. Vandaar misschien dat de hemelse
Moeder hem zulke opvallende gunsten verleende, want met het verloop der
jaren vergat hij die kerk nooit, evenmin als de heerlijke ogenblikken
die hij daar had genoten. Wanneer Giovanni Filippello hem in Turijn een
bezoek kwam brengen, liet hij hem nooit vertrekken zonder hem een pakje
prentjes mee te geven, ter verspreiding onder degenen die naar de
genoemde kerk gingen om er de Rozenkrans te bidden, en vooral om er de
jeugd mee aan te sporen tot een tocht naar de top van de heuvel, om daar
Maria te gaan vereren.
Zo was steeds zijn onveranderlijke levenshouding, ook in de navol-
gende jaren, als hij in de zomer terugkeerde van Chieri, en hij hand-
haafde die houding niet alleen, maar hij deed er de goede mening die men
zich thuis over hem vormde nog toenemen. De priesters en het volk waren
steeds eensgezind, wanneer zij herhaaldelijk de lof spraken over zijn
volharding en uitnemend gedrag. Allen verzekerden met stelligheid dat
hij van zijn jeugd af aan gedreven werd door een levendig en nooit af-
latend verlangen om een apostolische zending te vervullen en veel goed
te doen voor de zielen. Evenals de moeders van Morialdo en van Moncucco,
spraken ook die van Castelnuovo na tal van jaren tot hun kinderen over
de deugdzaamheid van Giovanni; en monseigneur Cagliero vertelt daarover
dat, toen hij nog maar een kleine jongen was, zijn ouders hem Giovanni
Bosco tot voorbeeld stelden, en hem herhaaldelijk aanspoorden hem na te
volgen. Door zijn goede werken, de studie en de vrienden bracht Giovanni
dus rustig zijn dagen door. Toch voelde hij bij al zijn geluk ook een
doorn in zijn hart steken: hij kon namelijk niet op vertrouwelijke voet
komen met de priesters van de streek. Pastoor Don Bartolomeo Dassano,
een waarlijk heilige man, geleerd, minzaam, nauwgezet in het vervullen
van al zijn plichten, gedroeg zich op een heel terughoudende, voor kin-
deren weinig toegankelijke manier. Diezelfde terughoudendheid legden ook
de andere priesters aan de dag. Giovanni kende echter van die leeftijd
af de behoefte die de jeugd heeft aan een welwillende steun, en hij wist
dat zij zich laat plooien zoals men wil, wanneer er maar iemand is die
zich om haar bekommert: hij voelde een dergelijke behoefte in zichzelf.
Dikwijls gebeurde het dat hij de pastoor tegenkwam in gezelschap van
diens kapelaan. Hij ging hem zelfs verschillende keren met opzet opwach-
ten tegen het uur dat de pastoor, naar hij wist, gewoon was zijn huis te
verlaten om zijn avondwandeling te doen. Hij voelde een levendig ver-
langen om hem te naderen en om uit zijn mond een vertrouwelijk woord te
horen, hij voelde de behoefte in zich om zijn genegenheid te winnen.

16.2 Page 152

▲back to top
- I/149 -
Nauwelijks zag hij hem verschijnen, of hij groette hem van verre en, na-
derbij gekomen, maakte hij ook heel schuchter een buiging voor hem. Op
een ernstige en beleefde manier beantwoordde de pastoor de groet en
vervolgde zijn weg; maar nooit een vriendelijk woord, dat op zichzelf de
jeugdige harten aantrekt en hen aanzet tot vertrouwen. In die tijd dacht
men dat een dergelijke ernst de ware houding van de bedienaren der kerk
was. Maar een dergelijke eerbied verwekte bij Giovanni vrees en geen
liefde. Dikwijls weende hij daarom en zei van zichzelf en tot anderen:
"Als ik priester was, zou ik heel anders handelen: ik zou naar de kin-
deren toegaan, ze om me heen verzamelen, ik zou van hen willen houden en
mij bij hen bemind maken, iets prettigs tegen hen zeggen, hun goede raad
geven en mij helemaal opofferen voor hun eeuwig heil. Hoe gelukkig zou
ik zijn als ik eens met mijn pastoor kon praten! Die troost had ik bij
Don Calosso; kan ik hem bij anderen niet meer hebben?" Vooral bij zijn
moeder vond hij een toevlucht met die gedachten; en Margherita die het
hart van haar jongen kende en een vrouw was die dergelijke gevoelens kon
waarderen, zei: "En wat wil je eraan doen? Het zijn mensen van weten-
schap, vol ernstige gedachten en die niet weten hoe ze het moeten aan-
leggen om met een jongen, als jij bent, te praten!"
"Maar wat zou het hem kosten eens een goed woord tegen me te zeg-
gen, eens een paar minuten met me te blijven staan praten?"
"En wat zou je dan willen dat hij tegen je zei?"
"Een of andere mooie gedachte, waar ik iets aan heb voor mijn
ziel."
"Zie je wel goed in, dat hij erg veel te doen heeft in de
biechtstoel, op de preekstoel, in de andere zorgen voor de parochie?"
"Maar zijn wij, kleineren, dan ook niet zijn lammeren?"
"Zeker, dat is waar, maar hij heeft geen tijd te verliezen."
"Verloor Jezus dan tijd als hij zich met de kinderen bezighield?
Toen hij de apostelen berispte, omdat zij ze van hem weg wilden houden,
en hun zei dat zij hen bij hem moesten laten komen, omdat het Koninkrijk
hun toebehoort?"
"Dat is helemaal niet onjuist. Je hebt gelijk, maar wat wil je er-
aan doen?"
"Ik? 0, dat zou u wel eens zien: als ik priester was, zou ik mijn
hele leven aan de kinderen willen wijden; ze zouden mij niet altijd met
een vreselijk ernstig gezicht zien rondlopen, maar ik zou steeds de
eerste zijn om met hen te praten."

16.3 Page 153

▲back to top
- I/150 -
H O O F D S T U K XXVI
DON VIRANO TREKT ZICH UIT DE SCHOOL VAN CASTELNUOVO TERUG -
DON MOGLIA VOLGT HEM OP - ONGEDISCIPLINEERDE LEERLINGEN
VEROORZAKEN TIJDVERLIES - GEDULD VAN GIOVANNI - HIJ LEERT
MUZIEK, HET KLEERMAKERSVAK EN SMEDEN - ZIJN BEDRIJVIGHEID
OM IN ZIJN LEVENSNODEN TE VOORZIEN - DE KLIMPAAL.
De zaken namen voor Giovanni dus een heel goede wending, die ech-
ter door nieuwe gebeurtenissen verstoord werd. Don Virano, zijn leraar,
werd benoemd tot pastoor van Mondonio in het diocees van Asti; en daarom
trok hij zich in april van dat jaar 1831 uit de school terug, om zijn
zaken te regelen, de officiële voorschriften te vervullen en zijn nieuw
verblijf in te richten. In 1832 ging hij voorgoed naar zijn parochie.
Daardoor kwam Castelnuovo zonder Latijnse leraar te zitten. Aan Don
Moglia werd opgedragen hem te vervangen; Don Moglia was een beminnelijk
en godvruchtig man, wiens nagedachtenis in Castelnuovo in eerbiedige
herinnering bewaard wordt, maar die niet in staat was om vijf groepen
van levendige jongens van uiteenlopende leeftijd en verschillende aan-
leg, baas te zijn. Hij zou tegenwoordig les gegeven hebben in onze
eerste, tweede en derde klas gymnasium, vierde en retorica. Het gebrek
aan tucht deed Giovanni echter haast verliezen, wat hij in de vooraf-
gaande maanden geleerd had. De nieuwe leraar, was getuige van Giovanni's
goed gedrag, ofschoon hij ook al met grote lof over hem had horen spre-
ken bij zijn eigen familie op de hoeve van de Moglia's, en in de grond
van zijn hart meende hij het goed met hem, maar hij had zich nu eenmaal
in het hoofd gezet dat Giovanni, die tenslotte maar van de Becchi kwam,
alleen maar een ezel kon zijn, een ezel met een goed hart en van goed
gedrag als ge wilt, maar toch altijd een ezel. Zijn gevorderde leeftijd
van vijftien jaar sterkte dat vermoeden. Giovanni werd gelijk gesteld
met degenen die de eerste klas gymnasium volgen.
Op zekere dag gaf de leraar het werk op voor de indeling der groe-
pen. Giovanni vroeg of hij het werk mocht maken, bestemd voor de leer-
lingen van de derde klas gymnasium. In lachen uitbarstend zei Don
Moglia: "Wat verbeeld jij je wel... jij, iemand uit de Becchi? Waartoe
zouden die van de Becchi nu in staat zijn? Laat, laat toch dat Latijn
studeren... je zult er geen klap van begrijpen. Ga paddestoelen zoeken,
nestjes uithalen: dat is echt iets voor jou, dat is iets waartoe je in
staat bent, daarin zul je voortreffelijke resultaten bereiken... Maar
jij Latijn studeren, nee, dat is al te gek!"
Zonder zich beledigd te tonen bleef Giovanni aandringen en de mees-
ter antwoordde hem door hem de rug toe te keren; maar aangezien Giovanni

16.4 Page 154

▲back to top
- I/151 -
niet ophield hem te vragen die proef te mogen afleggen, zei hij uitein-
delijk tegen hem, dat hij maar het proefwerk zou maken dat hem het beste
beviel, maar verklaarde dat hij, de leraar, niet van plan was de dwaas-
heden te lezen die Giovanni op papier zou zetten.
Voor de leerlingen van de derde klas gymnasium werd een Latijns
thema gedicteerd, die in het Italiaans vertaald moest worden. Na een
korte tijd overhandigde Giovanni zijn blad papier aan de leraar, die
het aannam, en het zonder ernaar te kijken met een meewarige glimlach op
de tafel legde. Giovanni stond voor zijn leraar en zei: "Mag ik u vragen
mijn werk te bekijken en de fouten te verbeteren?"
"Maar heb ik je dan niet gezegd", antwoordde de leraar kwaad, "dat
die van de Becchi niets kennen... dat ze geen hersens hebben voor zulke
verheven dingen?"
Toen stond een van de andere leerlingen op en zei:
"Jawel, leest u het maar eens, dat werk van Bosco, want wij willen
de stommiteiten die erin staan ook wel eens horen."
De leraar, die gewoon was de klas haar zin te geven, nam het blad
papier ter hand en wierp er een blik op. De vertaling was nauwkeurig,
zoals ze zijn moest; maar Don Moglia riep uit, terwijl hij het werk weer
op de tafel teruglegde: "Heb ik het niet gezegd, dat Bosco nergens voor
deugt? Hij heeft het hele ding van de een of andere kameraad afgeschre-
ven... Hij heeft het beslist afgeschreven, het is onmogelijk dat het
zijn werk is."
De buurman van Giovanni die er getuige van geweest was hoe Giovan-
ni gewerkt had, zonder anderen iets te vragen of boeken te raadplegen,
stond toen op om hem te verdedigen:
"Professor", zei hij, "u zegt dat Bosco de vertaling heeft afge-
schreven; wees dan zo goed na te gaan of er bij de papieren van de ande-
re leerlingen een vertaling is die met de zijne overeenstemt."
Dat was een redelijke opmerking, waardoor ieder twistpunt uit de
wereld geholpen zou kunnen zijn; maar de leraar die steeds koppiger
werd wees de jongen die de opmerking gemaakt had, terecht:
"Maar wat wil je dan eigenlijk weten? Ben je het er dan niet mee
eens, dat die van de Becchi nergens voor deugen, inderdaad nergens
voor?"
En hij was er met geen mogelijkheid toe over te halen, zo was hij
vervuld van zijn vooroordeel, en hij deed niets om de waarheid te ach-
terhalen. Maar de jongen die Giovanni met zijn werk bezig had gezien,
vertelde aan de kameraden lang en breed hoe alles in zijn werk was ge-
gaan; en allen bewonderden niet alleen Giovanni's kennis, maar nog meer
de onderworpenheid waarmee hij de smadelijke woorden over zich heen had
laten gaan; zij vatten ook daardoor een grote eerbied en genegenheid
voor hem op. Dat feit droeg veel bij tot het groeien van zijn invloed op
de jongens, die hem eveneens bewonderden om zijn stichtend gedrag. Hij
legde inderdaad van die tijd af een zo grote beminnelijkheid in heel
zijn houding en handelen aan de dag, zowel wanneer hij alleen was als te
midden van zijn kameraden, dat hij waarlijk een toonbeeld was van Chris-
telijke waardigheid. Hij verafschuwde iedere grove scherts, ieder spel

16.5 Page 155

▲back to top
- I/152 -
waarbij de handen op de anderen gelegd moesten worden, en iedere soort
van vertrouwelijkheid die voor welopgevoede mensen onbetamelijk was.
Een bijzondere afkeer had hij van paardje rijden op de rug van elkaar.
Hij vermeed steeds daaraan deel te nemen en berispte degenen die voor
en na schooltijd op die manier speelden.
Men kan zich gemakkelijk voorstellen, welke vorderingen Giovanni
onder de leiding van een dergelijke leraar maakte tussen april en het
einde van het jaar. Wij zijn geneigd dat een ontmoedigend noodlot te
noemen, maar toch was het steeds de goddelijke Voorzienigheid die de
gebeurtenissen leidde om haar dienaar te vormen voor zijn werkelijke
roeping.
Giovanni Roberto was toen voorzanger van de parochiekerk, en daar
de jeugdige Bosco begiftigd was met een goede stem, legde hij zich on
der leiding van Roberto met heel zijn ziel toe op de muziek. Niet al-
leen leerde hij de cantus firmus, maar na enkele maanden kon hij ook
op het harmonium obligate muziekpartijen uitvoeren met voortreffelijk
resultaat. Tezelfdertijd begon hij zich te oefenen in het vioolspelen
en te proberen muziek te maken op een oude cimbaal of spinet om nu en
dan ook te kunnen begeleiden op het orgel. In 1831 deden tal van bui-
tengewone gebeurtenissen, buiten de grote plechtigheden van het jaar,
de gelovigen in de parochiekerk samenstromen, en die gelegenheden vorm-
den voor de zangers een gelegenheid om afwisselend hun droevige of
feestelijke melodieën te laten horen. Op 2 februari werd de nieuwe Paus
Gregorius XVI gekozen; op 27 april overleed Koning Karel Felix, de
laatste soeverein in rechte linie van het Huis Savooie en hij werd op de
troon opgevolgd door Karel Albert, hoofd van het Huis Savooie-Carignano,
die in Turijn de kerk van de Gran Madre opende waarvan de bouw in 1818
was begonnen; en op 6 augustus gaf de Aartsbisschop, monseigneur Chia-
verotti zijn ziel aan de Schepper terug.
De muzikale oefeningen waren voor Giovanni van onschatbaar voor-
deel. De brave Roberto was geestdriftig over zijn leerling en zonder
het te beseffen werkte hij door zijn lessen mee aan Gods plannen. Zijn
huis was de enige school waarin de goede jongen voldoende behoorlijk
zingen zou hebben kunnen leren. In iedere andere plaats waarheen zijn
moeder hem zou hebben kunnen zenden, en vooral wanneer zij hem dat jaar
naar Chieri had gezonden, zou hij waarschijnlijk verstoken zijn gebleven
van zulke kostbare lessen. En het was nodig dat de liefde voor en de
kennis van die kunst zich in hem ontwikkelde, die de ziel moest worden
van het instituut, dat de Voorzienigheid door middel van hem in het
leven wilde roepen. De eeuwige lofprijzing die hij zich van het ene
einde der wereld tot het andere bij de troon van de Allerhoogste zou
verwerven is de uitdrukking van de voortdurende opgewektheid die er
heersen moet in de harten der kinderen Gods: "Jubelen zullen mijn lip-
pen, als ik U mijn lofzang zing. Juichen zal mijn ziel, dat Gij haar
hebt verlost."(1)
Maar studie en zang boden niet voldoende uitlaat voor Giovanni's
werkzaamheid, want hij verlangde zijn vrije tijd nuttig te besteden en
daarom legde hij zich toe op het kleermakersvak. Na heel korte tijd was
hij al in staat knopen aan te zetten, zomen te maken, enkele en dubbele
naden te naaien; daarna leerde hij onderbroeken te snijden, vesten,
broeken, wambuizen, zo goed dat hij schertsend tegen zijn vrienden van
het Oratorio zei: "Ik scheen een volwaardige meester-kleermaker geworden
te zijn."
(1) Psalm 70,23.

16.6 Page 156

▲back to top
- I/153 -
Wat hij bij wijze van tijdverdrijf begonnen was, moest hij in dat jaar
noodgedwongen voortzetten, waarbij hij een uitstekende hulp bleek voor
de meester in het vak: de verdeling der familiegoederen en de eisen die
door Antonio gesteld werden, verhinderden zijn moeder, hem van de nood-
zakelijke middelen te voorzien om zijn pension te betalen. Dat handwerk
kwam hem veel later goed van pas toen hij, bij het stichten van het Ora-
torio, het gedurende lange tijd moest beoefenen ten behoeve van zijn
jongens. Toen Roberto zag welke vorderingen Giovanni in het vak maakte
deed hij hem heel voordelige voorstellen om voor goed bij hem te blijven
werken. Maar Giovanni had nu een-maal andere plannen. Hij wilde opschie-
ten met zijn studie, en hij hield zich alleen met zoveel dingen bezig om
niet leeg te zitten en om de middelen te verkrijgen om zijn doel te
bereiken.
Tot die verschillende dingen behoorde ook het smidsvak, waarin hij
zich bekwaamde toen de school van geen nut meer voor hem was. Hij be-
zocht dikwijls de werkplaats van een zekere Evasio Savio, een voortref-
felijke christen, bij wie hij met de voorhamer en de vijl leerde omgaan.
Om alles goed in zich op te nemen ging hij, evenals later in andere
werkplaatsen, alles nauwkeurig na, en door zijn verstandige en herhaalde
vragen wist hij een voldoende theoretische kennis te vergaren van het
nieuwe vak.
En hier vraag ik mezelf af: Wie heeft in het hart van een boeren-
jongen een dergelijke neiging geplant voor zulke verschillende beroe-
pen? Wie bracht hem onmerkbaar in zulke omstandigheden, dat het een
behoefte voor hem werd er zich in te verdiepen? Zonder twijfel dezelfde
die, omdat hij hem bestemd had tot hoofd van de Zondagspatronaten en
van delandbouwkolonies, ook grondlegger wilde maken van de huizen voor
vakleerlingen. En daarom werden in hem zoveel deugden verzameld, dat de
volksjongen, de werkzame boeren weesjongen en de handwerksgezel, in hem
iemand zouden vinden, die hun eigen omstandigheden kende, die hun be-
hoeften, verwachtingen en gewoonten van nabij kende. Bovendien moest hij
denken aan het onderhoud van die ontelbare jongens, zonder dat hij kon
rekenen op vaste inkomens, dag aan dag enkel en alleen vertrouwend op de
goddelijke Voorzienigheid. Wanneer God aan de Eerbiedwaardige Cotto-
lengo, zoals aan andere heiligen, weldoeners schonk, die hun aalmoezen
verschaften, zo scheen hij ook te willen dat onze Giovanni zelf in zijn
naam erop uit zou trekken om de behulpzame liefde van de gelovigen in te
roepen ten koste van enigerlei offer en vernedering. Daarom had hij hem
een geest geschonken, die ondernemend was, actief, energiek, rijk aan
middelen om zijn doel te bereiken, rustig in het oplossen van moeilijk-
heden, vasthoudend en voorzichtig in het kiezen van het geschikte ogen-
blik, liefdevol in het winnen der harten, en onverschrokken door het
ontbreken van ieder menselijk opzicht. Dat was van kindsbeen af zijn
manier van doen geweest. In de Becchi had hij onvermoeid alle mogelijke
middelen te baat genomen om zich de nodige stuivers te verschaffen om de
mensen naar zijn spelen te lokken; en thans moest hij, zolang hij geen
geestelijke was, zelf zorgen voor wat hij nodig had om te leven. Een
grappige gebeurtenis die hem in die tijd overkwam bewijst, hoe hij toen
al zijn best deed zich het nodige te verschaffen om zijn studie te
kunnen voortzetten. Het werd verteld door ooggetuigen van het gebeurde
zelf.
In het dorp Montafia werd een groot feest gevierd en in het midden
van de markt was een grote klimmast geplant. Zij was erg hoog en aan de
top was een hoepel bevestigd, waaraan verschillende voorwerpen als prij-
zen hingen. Een heel grote menigte woonde de vertoning bij. De jongens

16.7 Page 157

▲back to top
- I/154 -
van het dorp waren een voor een naar de paal toegekomen en, na een oogje
op de grote hoogte geworpen te hebben, ondernamen zij de klim, om zich
van de prijzen meester te maken. De een bereikte een derde van de hoog-
te, en de ander kwam tot halverwege, maar daarna keerden zij glijdend
naar de grond terug. Het geschreeuw van de mensen, dat de moedigsten
aanvuurde die uithoudingsvermogen genoeg bezaten om nog verder te klim-
men, of het handgeklap en het gefluit tot de zwakkeren, die zich niet
aan die gladde, bovendien met was ingestreken stam konden vasthouden,
laaide hoog op. Giovanni zag hoe enkele jongens allemaal erg vlug be-
gonnen te klimmen zonder adem te halen en, op een bepaald punt gekomen,
niet meer verder konden en door het gewicht van hun lichaam weer terug-
gleden. Daarom wilde hij het eens op een andere manier proberen. Hij
meldde zich vastberaden aan, maar in alle kalmte, midden in de open
ruimte die door het publiek vrijgelaten was, en begon langzaam te klau-
teren, nu en dan de benen kruisend, die de mast omklemden, zodat hij op
de hielen zittend kon uitrusten. De mensen die aanvankelijk die manoeu-
vre niet begrepen, lachten dat ze niet meer konden, ieder ogenblik ver-
wachtend dat ook hij naar beneden zou glijden zoals zijn voorgangers
gedaan hadden. Maar toen hij steeds hoger kwam, trad er een algemene
stilte in. Toen Giovanni in de buurt kwam van de top van de paal die
vreselijk waggelde doordat hij daarboven zoveel dunner was, steeg er van
alle kanten een waanzinnig applaus naar de kleine overwinnaar op. En hij
strekte de hand uit, nam de beurs met twintig lire, een worstje en een
zakdoek, stak alles in zijn blouse en liet de voorwerpen ven minder
belang hangen, zodat men het spel zou kunnen voortzetten. Snel klom hij
naar beneden en verdween met zijn buit tussen de menigte, die hem toe-
juichte voor de behaalde overwinning.
En dat was niet de enige keer dat Giovanni erin slaagde dergelijke
prijzen te winnen, die hem als onbemiddeld student goed van pas kwamen
voor zijn onderhoud.

16.8 Page 158

▲back to top
- I/155 -
H O O F D S T U K XXVII
GIOVANNI OP VAKANTIE - EENZAME VERPOZING GEDURENDE DE
MIDDAGRUST - EERSTE HERDERLIJKE BRIEF VAN MGR. LUIGI
FRANSONI, BISSCHOP VAN FOSSANO EN ADMINISTRATEUR VAN
HET DIOCEES TURIJN - EEN TWEEDE DROOM - GIOVANNI WORDT
INGESCHREVEN ALS STUDENT AAN HET COLLEGE VAN CHIERI -
DE PASTOOR EN ZIJN DORPSGENOTEN DRAGEN DE KOSTEN VAN
ZIJN PENSION.
Toen dat schooljaar zonder hem veel voldoening te brengen was af-
gelopen, keerde hij, nog steeds in onzekerheid over zijn toekomst, maar
gelaten naar zijn moeder terug.
In het gezin had zich ondertussen een belangrijke verandering voor-
gedaan. Moeder Margherita en zijn broer Giuseppe, die nu achttien jaar
was, waren, na een akkoord gemaakt te hebben met zekere Giuseppe Febra-
ro, een overeenkomst aangegaan om het landgoed Susambrino in halfpacht
te verkrijgen. Dat lag op een heuvel, halverwege de Becchi en het dorp
Castelnuovo, was toen eigendom van Matta en werd enkele jaren later
gekocht door Ridder Pescarmona. Giuseppe nam zijn intrek in het boeren-
huis, terwijl Febraro een boerderij en grond bezat die aan Susambrino
grensde. Margherita vertoefde afwisselend in de nieuwe woning of wel in
de Becchi, al naar de eisen van het werk op het land en de oogst. Nadat
de boedeldeling had plaatsgevonden, woonde de stiefbroer Antonio alleen
in dat deel van het huis dat hem was toegewezen, verzorgde zijn klein
stuk land en ging als dagloner werken bij landbouwers die aan zijn werk-
kracht behoefte hadden. Giovanni nam zijn intrek bij zijn broer Giusep-
pe, die buitengewoon op hem gesteld was, en kon zich geheel en al aan
zijn boeken wijden. Hij bezat een kleine bibliotheek van godsdienstige
werken, samengesteld uit de boeken die hem geschonken of geleend waren
door zijn leermeester Don Lacqua, de pastoor van Moncucco en Don Calos-
so, alsook de ascetische werken van Alfonsus Maria de Liguori, en een
of andere beredeneerde catechismus die hij van buiten kende. Hij wilde
zijn broer echter niet tot last zijn. Gewoonlijk bracht hij daarom dan
ook een paar koeien naar de wei in het naburige dal en hielp af en toe
een handje bij het bewerken van de grond. In een hoekje van het huis had
hij een kleine werkplaats ingericht, waar hij zijn eigen kleren en die
van Giuseppe verstelde, en waar hij bovendien een oventje gebouwd had
om de landbouwwerktuigen te herstellen als ze stuk waren.

16.9 Page 159

▲back to top
- I/156 -
Een meisje, een zekere Rosa Febraro, een dochter van de bovenge-
noemde Giuseppe Febraro, die later, toen ze met een zekere Cagliero
getrouwd was, de nicht werd van Mgr. Giovanni Cagliero, Apostolisch
Vicaris van Patagonië hoedde haar koeien ook in die buurt. Zij vertel-
de dat de jonge Bosco soms zo in gedachten verzonken was, dat zijn
koeien het bouwland opliepen zonder dat hij het bemerkte, en dat zij
zich haastte om ze terug te halen. Als Giovanni daarna dan merkte welke
dienst zij hem bewezen had, dankte hij haar met een paar eenvoudige
woorden. Een keer maakte hij zelfs van de argeloze hulpvaardigheid van
het meisje gebruik om de zorg voor zijn koeien aan haar over te laten
en zich als naar gewoonte in de schaduw van de wilgen of van de haag
terug te trekken om te bidden of een boek te lezen.
In die eenzaamheid had Giovanni het middel gevonden om bezig te
blijven in de tijd die voor rust bestemd was, vooral in die middag-
warmte, waarin de landbouwers gewoon waren wat rust te nemen. Hij had
echter tot stelregel gekozen overdag nooit te slapen. "Is de tijd geko-
men, sta dan op van tafel, en wees niet de laatste; ga naar huis en
geef u niet aan zorgen over. Ontspant u daar en doe waar ge zin in hebt,
maar bezondig u niet door onbetamelijke woorden."(1)
Het feit dat ik thans boekstaaf is van weinig of geen betekenis.
Maar ook de kleine dingen die van geen betekenis zijn, kunnen bijdragen
tot de schoonheid van een groter geheel. De geïnspireerde schrijver van
het boek Tobias beschrijft daarin het hondje, dat de jonge Tobias op
reis vergezelde en hem vooruitliep toen hij weer terugkeerde in het
ouderlijke huis. De heilige Johannes de Evangelist, verrast door een
jager terwijl hij een patrijs streelde, zei tegen de man die uiterst
verbaasd was over die kinderlijke eenvoud: Waarom bent u verwonderd dat
ik mijn ziel rust gun, zodat zij haar gedachten op de hemel kan richten?
En berust ook niet in het instinct der goede zielen de vroegere heer-
schappij die de onschuldige Adam over al de dieren had. Welnu: in het
huis van Giuseppe bevond zich een jachthond die men Giovanni Bracco
genoemd had. In zijn vrije tijd had hij hem allerlei spelletjes en
sprongen geleerd; hij deed hem de ene of de andere poot geven, al naar
de klank van zijn stem. Als hij hem wat brood gaf, had hij hem geleerd
dat voorzichtig uit zijn hand aan te nemen. Was het stuk te groot, dan
zei Giovanni met een bars gezicht tegen hem: "Lekkerbek! Foei! Wil je
dat in één hap opeten?" De hond aarzelde dan, keek zijn baas eens aan,
stelde zich tevreden met aan het brood te likken en slikte het pas af,
als Giovanni zei: "Eet!" Herhaaldelijk dwong hij het trouwe dier de
sporten van een ladder op en af te klimmen die hij onder de hooizolder
gezet had, en had vreselijk veel plezier met de verlegenheid die de hond
aan de dag legde op die ongewone weg, maar waaraan het dier langzamer-
hand ook al weer wende. Soms ook droeg hij hem naar de hooizolder die
vrij hoog was of gooide hem erop, en nam dan de ladder weg, waarna hij
zich verwijderde onder het roepen van de naam van de hond. Het dier
blafte, liep heen en weer, zocht een plaats waar hij naar beneden zou
kunnen, deinsde verschrikt terug voor de hoogte, maar sprong daarna toch
moedig naar beneden en liep zijn baas opgewekt achterna. Bracco verge-
zelde hem overal waar hij ging. Als Giovanni wel eens moe was van het
lopen, bijna stikte van de hitte en zich van zijn jas wilde ontdoen,
(1) Ecclesiasticus, 32, 15-16.

16.10 Page 160

▲back to top
- I/157 -
riep hij: "Bracco, draag mijn jas"! en maakte zich gereed om hem het
kledingstuk te geven. Maar de hond, die was komen toelopen, nam zelf al
een rand van de jas in zijn bek, terwijl Giovanni zijn jas nog niet uit-
getrokken had. "Foei, Bracco! je scheurt hem; blijf staan, je krijgt hem
dadelijk." De hond liet de jas direct los, en Giovanni trok hem uit en
legde hem op de rug van de hond, en die liep er netjes mee voort, af en
toe links of rechts van zich kijkend, uit vrees dat hij de jas van zijn
rug zou laten vallen.
's Zondags keerde Giovanni na al de diensten in de kerk met zijn
vrienden naar zijn heuvel terug en liet hen genieten van nieuwe spel-
letjes die hij met zijn trouwe Bracco uitvoerde. Nadat hij hem een hele
serie van verschillende kunststukjes had doen uitvoeren tot groot ver-
maak van het gezelschap, gaf hij de hond bevel boven op de rug van een
koe te springen die niet ver daar vandaan liep te grazen. De arme hond
wierp zijn baas een onzekere en treurige blik toe, alsof hij wilde zeg-
gen: "Wie haalt nu zo iets in zijn hoofd!" Maar onder de dwang van
Giovanni die geen tegenspraak duldde, nam hij de sprong, kwam op de koe
terecht en viel er meteen aan de andere kant weer af omdat hij zich te
geweldig gelanceerd had. Niettemin werd de poging herhaald en eindelijk
zat hij stevig op het achterste stuk van de koe. Hij ging op zijn ach-
terpoten zitten en trok zich zoveel mogelijk ineen, uit vrees dat hij
zou vallen, en durfde ook niet van de koe af te springen zolang hij
daar geen bevel voor gekregen had. Dan ging Giovanni weg en deed alsof
hij niet meer op hem lette; maar dan begon de hond te huilen, alsof hij
verlof vroeg om zich te mogen onttrekken aan de hachelijke positie waar-
in hij terechtgekomen was, totdat het dier tenslotte, ziende dat zijn
jonge meester zich niets meer van hem aantrok, hevig blaffend een grote
sprong maakte en hem naholde alsof hij hem voor zijn plagerij wilde
berispen. Het plezier dat de jongens aan die vertoning beleefden was
onbeschrijflijk.
Men zou kunnen menen dat Giovanni, die als kleine jongen zo ver-
drietig geweest was om de dood van een lijster, maar moeilijk het ver-
lies van een zo verstandig dier als die hond zou hebben verdragen. Maar
zo was het toch niet, want hij herinnerde zich wat hij Onze-Lieve-Heer
beloofd had. Toen een paar familieleden in Moncucco hem vroegen of zij
de hond niet van hem mochten hebben, bracht hijzelf het dier naar hun
huis. Bracco werd er met veel hartelijkheid ontvangen, en toen Giovanni
zich ervan overtuigd had, dat hij naar zijn nieuwe bazen luisterde, ging
hij zonder dat de hond het merkte op zijn eentje weg; maar nauwelijks
was hij thuis gekomen, of ook zijn trouwe hond kwam weer opdagen. Het
dier was erg schuw en liet de kop hangen alsof het wist dat het onge-
hoorzaam geweest was, en schoorvoetend kwam hij, met de staart tussen
de poten, naderbij. Giovanni lachte niet tegen hem zoals anders maar
zei: "Zo, zo; kijk, Bracco, dat is je huis niet meer, dus krijg je van
mij niets meer te eten." - De hond kroop toen in een hoekje van het
vertrek weg en verroerde zich een hele tijd niet meer. Enkele dagen
later kwamen de familieleden uit Moncucco hem weer halen; maar toen hij
weer in Moncucco was nam de hond, toen hij maar even losgelaten werd,
de benen en sloeg de weg in naar Susambrino. Giovanni wachtte hem op
met een stok in de hand; maar in plaats van op de vlucht te slaan, kwam
de hond naderbij en wentelde zich voor zijn voeten op de rug, met zijn
poten omhoog, alsof hij hem met gebaren wilde betuigen dat hij toch niet
zou weglopen, ook al sloeg hij hem. Door die houding werd Giovanni toch
wel diep ontroerd en hield de hond bij zich.

17 Pages 161-170

▲back to top

17.1 Page 161

▲back to top
- I/158 -
Een aangenaam bericht kwam intussen de vrede van die vakantie luis-
ter bijzetten. Een Pauselijke breve van 12 augustus vertrouwde Mgr.
Luigi Fransoni, bisschop van Fossano, het beheer toe over het aartsbis-
dom van Turijn. En op een zondag in de maand september hoorde Giovanni
de eerste herderlijke brief van hem voorlezen, waarin hij er de nadruk
op legde, dat de tijden zorgelijk begonnen te worden. Inderdaad beval
het burgerlijke gezag, tegen de kerkelijke aanwijzingen in, dat de lijk-
dienst zou gehouden worden voor een dokter die in Annecy op weinig
Christelijke wijze gestorven was, en verbood aan de Jezuïeten hun kalen-
der te drukken, wanneer zij voor het feest van Gregorius VII niet de
gewone lessen vermeldden, in plaats van de eigene, die zij beledigend
achtten voor de vorst. Onbewust steunde het daardoor de bedoelingen van
de sektariërs die, brandend van verlangen om hun duistere plannen ten
uitvoer te brengen, ten getale van 200 man in februari een poging onder-
nomen hadden om Savooie aan te vallen, waar zij door de koninklijke
troepen uiteengedreven waren, terwijl de politie in april de medeplich-
tigen arresteerde van een nieuwe samenzwering, op touw gezet door de
advocaat Angelo Brofferio en anderen. Zou die bedroefde brief, en de
voor het eerst gehoorde naam van Mgr. Fransoni, in het hart van Giovanni
niet een mild voorgevoel gewekt hebben? Dat was de vader, de steun, de
vertrouwensvolle vriend, die Onze-Lieve-Heer voor hem bestemd had, om-
dat hij hem daadwerkelijke steun zou verlenen bij de eerste grond-
leggingen van zijn bewonderenswaardige ondernemingen. De een was voor de
ander geschapen; de boer van de Becchi had diezelfde neigingen als de
adellijke Heer van Genua. Die was in weelde en gemak opgegroeid, en hij
was geen kapucijn geworden omdat zijn vader, de markies, zijn toestem-
ming daartoe niet wilde geven; maar nauwelijks had hij op vijfentwintig-
jarige leeftijd het priesterkleed aangetrokken, of hij had zich volledig
toegelegd op het geven van godsdienstonderricht aan de gelovigen en op
het biechthoren. Hij was toegetreden tot de missionarissen van het dio-
cees en trok door tal van streken van Ligurië om het Evangelie te ver-
kondigen, moeizaam, maar met onschatbare resultaten. Ook al kon Giovanni
op dat ogenblik de geheime bedoelingen van God nog niet doorgronden, een
nieuwe droom voegde zich bij de vorige om hem zodoende van lieverlee de
richting te wijzen.
Op de school van Castelnuovo had Giovanni vriendschappelijke be-
trekkingen aangeknoopt met een kameraad, die Giuseppe Turco heette. Die
had hem laten kennismaken met zijn familie die een wijnberg bezat in de
streek die Renenta genoemd werd en aan het landgoed Susambrino grensde.
In die wijnberg trok Giovanni zich dikwijls terug, omdat die plek ver
verwijderd lag van de weg door het dal, en dus veel rustiger was. Hij
klom op een hoogte, vanwaar hij iedereen kon zien, hetzij in zijn eigen
wijngaard of in die van Turco, en zonder zelf gezien te worden bewaakte
hij de wijnranken met zijn boek in de hand. De vader van Giuseppe Turco
die hen dikwijls samen ontmoette en hem bijzonder genegen was, legde hem
dikwijls de hand op het hoofd en zei: "Moed houden, Giovannino: blijf
braaf en studeer maar goed, dan zal Onze-Lieve-Vrouw je wel helpen."
"Op Haar heb ik ook al mijn vertrouwen gesteld", antwoordde Giovan-
ni; "maar ik voel me steeds onzeker; ik zou mijn Latijnse lessen willen
voortzetten en priester worden. Mijn moeder heeft de middelen niet om me
te helpen."
"Maak je geen zorgen, beste Giovanni; je zult zien, dat Onze-Lieve-
Heer de weg voor je effent."

17.2 Page 162

▲back to top
- I/159 -
"Ik hoop het", besloot Giovanni, en afscheid nemend begaf hij zich
weer naar zijn eenzame post, het hoofd gebogen en steeds herhalend:
"Maar... maar..."
Doch zie, enkele dagen daarna, zagen de heer Turco en zijn zoon
hem opgewonden springend en rennend door hun wijngaard aankomen, een en
al uitgelatenheid. "Wat is er met je aan de hand, Giovanni", vroeg de
man hem, "waarom ben je zo opgewekt, terwijl je zo pas nog zo bezorgd
was?"
"Goed nieuws, goed nieuws"! riep Giovanni uit: "ik heb vannacht een
droom gehad, en daarin heb ik gezien dat ik mijn studie zal voortzetten
en priester worden, en ik zal aan het hoofd gesteld worden van heel veel
jongens. En voor de rest van mijn leven zal ik me aan hun opvoeding wij-
den. Nu is alles in orde; ik zal nu gauw priester worden."
"Maar, dat heb je toch alleen maar gedroomd", zei de heer Turco;
"en men zegt dat dromen bedrog zijn."
"0, de rest betekent niets", besloot Giovanni. Ik zal dus priester
worden, en ik zal aan het hoofd komen te staan van tal van jongens, en
hun veel goed doen." En met die woorden begaf hij zich, volkomen tevre-
den, naar zijn uitkijkpost.
De volgende dag, toen hij uit de parochiekerk terugkeerde waar hij
heengegaan was om de heilige Mis te dienen, bracht hij een bezoek bij de
familie Turco. De dochter, Lucia, die haar broertjes ging roepen, met
wie Giovanni dikwijls speelde, vroeg hem waarom hij er zo stralend en
vergenoegd uitzag. Hij vertelde ook haar toen, dat hij een droom gehad
had. Toen zij hem vroeg haar meer daarover te vertellen, beschreef hij,
hoe hij een indrukwekkende Dame naar zich had zien toekomen, die een
talrijke kudde leidde. Zij was tot bij hem gekomen, had hem bij zijn
naam genoemd en tegen hem gezegd: "Kijk, Giovannino, die hele kudde ver-
trouw ik aan je zorgen toe."
"En hoe moet ik zoveel schapen en lammeren bewaken en ervoor zor-
gen? Waar kan ik de weilanden vinden, waar ik hen naar toe kan bren-
gen?"
De Dame had hem geantwoord: "Wees maar niet bang; ik zal je wel
helpen." Toen was Zij verdwenen.
Dat verhaal werd door de heer Giuseppe Turco en door zijn dochter
Lucia zelf gedaan, en het komt nauwkeurig overeen met een enkele regel
in de gedenkschriften, waarin slechts die eenvoudige woorden zijn
opgetekend: Toen ik zestien jaar was had ik weer een droom. Ik ben er
zeker van dat hij tal van dingen veel beter zag en wist, die hij niet
zei, om uiting te geven aan wat zijn hart vervulde; en dat was een teken
van de prijs die hij met zijn volhardend vertrouwen had verdiend. De
daadwerkelijke hulp van de Hemelse Moeder in datzelfde jaar moest
merkbaar zijn.
Margherita, die het erg vervelend vond dat haar zoon al zoveel tijd
verloren had, besloot naar Chieri te gaan en hem voor het volgende jaar
in te schrijven voor de openbare school. Met haar gebruikelijke glimlach
deelde zij hem dat mee, en begon aan zijn noodzakelijke uitrusting te
werken. Maar Giovanni, die heel goed besefte hoe krap zij er voor zat,
zei zonder omwegen: "Als u het goed vindt, neem ik een zakje en ga ieder
gezin van ons gehucht bezoeken om een inzameling te houden." Margherita
stemde toe. Het was voor Giovanni een vrij hard offer van eigenliefde,

17.3 Page 163

▲back to top
- I/160 -
om zelf een beroep te moeten doen op de liefdadigheid; maar hij overwon
zijn tegenzin en onderwierp zich aan de vernedering. Het waren de eerste
stappen in dat moeilijke leven, die hij tot zijn laatste snik zou moeten
afleggen. "Hoe hoger ge staat, des te meer dient ge u te vernederen; zo
zult ge de goedheid van God ondervinden."(1) Toen hij de vernedering
aanvaard had, werd hij door God verheven. Hij klopte bij iedere deur van
het gehucht Morialdo aan, en werd door de moeders ontvangen als een
zoon, door de jongens als een broer; hij zette de moeilijkheden uiteen
waarin hij zich bevond en verzamelde brood, kaas, maïs en een paar
eminagraan. Maar het was stellig niet genoeg. Een vrouw uit het gehucht
van de Becchi begaf zich in die dagen naar het dorp, en beklaagde zich
op het marktplein hevig erover, dat de pastoor geen middelen wist op te
brengen om een jongen te laten studeren, die naar haar mening een betere
predikant was dan de priester van de parochie zelf. De personen die die
klachten hoorden, riepen haar aan, naar de pastoor te gaan en hem zelf
een en ander uiteen te zetten. De brave vrouw ging op die raad in en
begaf zich meteen naar de woning van de pastoor. Don Dassano, die niets
wist van het besluit van Margherita, en ervan overtuigd was dat Giovanni
zijn studie in Castelnuovo had voortgezet, nam de zaak in overweging.
Hij bezocht vervolgens verschillende personen, zamelde een bepaalde som
in en gaf die aan Margherita. Met grote erkentelijkheid nam zij het geld
in ontvangst en gebruikte het om er enkele kledingsstukken voor te kopen
die er nog nodig waren.
Vervolgens ging Margherita er allereerst op uit om echt christe-
lijke mensen te vinden bij wie zij haar Giovanni met vertrouwen in de
kost kon doen. Waarschijnlijk op aanraden van de pastoor liet zij haar
keuze vallen op het huis van een dorpsgenote, Lucia Matta, een weduwe
met een studerende zoon, die in Chieri was gaan wonen om haar jongen te
helpen en over hem te waken. Het kostgeld werd op eenentwintig lire
bepaald, maar omdat Margherita die hele som niet kon betalen, werd er
overeengekomen, dat Giovanni voor de rest zou zorgen door verschillende
werkjes op te knappen, zoals het aanbrengen van water, het kappen van
brandhout, de verzorging van wasgoed en soortgelijke karweitjes.
Giovanni wachtte niet lang met naar de pastoor toe te gaan, niet
enkel om hem van harte te bedanken, maar ook om het schoolreglement na
te komen. Om op een openbare school te worden toegelaten, dat wil zeggen
het admittatur te verkrijgen, moest een student zich voorzien van een
getuigschrift van de pastoor van zijn woonplaats, waarin verklaard werd,
dat hij zich bij de pastoor gemeld had. Daardoor stelde de jongen zich
onder het bijzondere toezicht van de pastoor met wie hij daarna, bij de
voortzetting van zijn studie, te maken zou krijgen. Daardoor waren de
studenten ook vervuld van eerbied voor het kerkelijke gezag en waren zij
een voorbeeld voor hun omgeving en een vreugde voor hun familie.
(1) Ecclesiasticus 3,20.

17.4 Page 164

▲back to top
- I/161 -
H O O F D S T U K XXVIII
HET VERTREK VAN GIOVANNI NAAR CHIERI - GOEDHEID DER
LERAREN - DE EERSTE DRIE KLASSEN VAN DE GRAMMATICA
MOEILIJK TE VERKLAREN GEBEURTENISSEN.
Giovanni had de beproeving waaraan de goedheid des Heren hem had
willen onderwerpen goed doorstaan. Hij was verschillende keren van ver-
blijf veranderd in Morialdo, in Capriglio, in Moncucco en in Castelnuo-
vo. Hij had op zijn gemak de neigingen, gebreken en gewoonten van de
jongens op de verschillende hofsteden kunnen bestuderen, alsook in de
gehuchten, in de kleine dorpen en de grotere vlekken, en hij kwam thans
in een stad, waar hele scharen jongens, die studeerden of een ambacht
leerden, hem andermaal de gelegenheid boden voor de noodzakelijke waar-
nemingen, die hem steeds beter het arbeidsveld deden leren kennen dat
hij zou moeten bewerken. Lang en doornig is zijn weg, maar hoe vrucht-
baar! "Iemand van ondervinding weet veel; wie veel ervaren heeft,
spreekt verstandig. Wie niets beleefd heeft, weet weinig; maar wie veel
gereisd heeft, maakt zich veel kennis eigen."(1)
Giovanni moest echter nog het leven ondergaan van de student, het
leven met zijn eigen zorgen, moeilijkheden, gevaren en ontberingen, op-
dat hij zou leren diegenen te ondersteunen, te helpen, te ontzien, te
verzorgen en de troosten die, zoals hij, de priesterlijke staat zouden
omhelzen en zonder aarzelen een met doornen bezaaid pad zouden inslaan.
Het leven van de studenten was in die tijden niet zo gemakkelijk als in
onze dagen, nu er vele colleges en tehuizen zijn, waar jongens met aan-
leg en goede wil gemakkelijk onderdak kunnen vinden, en zelfs gratis of
halfgratis verzorging genieten. Overigens was het ook lastig dat er zo
weinig verkeersmiddelen waren, zodat de eerste gedachte van degenen die
buiten woonden en wier kinderen voor priester, of in een bepaalde weten-
schap wilden studeren, uitging naar het vinden van een onderkomen. Soms
kwamen er twee of drie in eenzelfde vertrek terecht bij iemand die zorg-
zaam over hen waakte; de meesten kwamen op een klein dakkamertje
terecht, dat zij alleen bewoonden of met een of andere kameraad deelden.
Het pension of de huur werd betaald met een zekere hoeveelheid graan of
groenten, of met enkele vaten wijn of ook wel door het verlenen van
bepaalde overeengekomen dienstverleningen. De kost, of doodgewoon de
soep, werd door de vrouw des huizen verstrekt, of ook wel stuurden de
ouders iedere week het nodigde brood. Dikwijls brachten de jongens van
buiten een paar zakjes bloem, maïs, aardappelen of kastanjes mee en daar
moesten zij dan het hele jaar lang van leven. Wanneer het koud was in
(1) Ecclesiasticus, 34,9.

17.5 Page 165

▲back to top
- I/162 -
strengere winters, was er geen sprake van vuur, daar het brandhout erg
duur was. Wat er ontbrak, daar moesten de arme studenten zelf maar voor
zorgen, hetzij door het schrijven van brieven, of door lessen te geven,
kortom door enkele uren per dag aan andere dingen te wijden dan aan hun
studie. En wij zullen inderdaad zien dat Giovanni, om de al te zware
last van zijn moeder te verlichten, een groot deel van de dag wijdde aan
dingen die zeker niet dienstig waren voor zijn studie. Dat was ook de
reden waarom hij 's nachts moest studeren en zich moest aanpassen aan
een manier van leven die hijzelf afmattend noemde, maar die, wanneer men
aandachtig de resultaten ervan in het oog houdt, beter als door de Voor-
zienigheid gewild kan beschouwd worden.
De dag na Allerzielen van het jaar 1831 gaf Margherita aan Giovanni
twee emina graan en de helft van die hoeveelheid gerst mee.
"Dit is alles wat ik je geven kan", zei ze; "de Voorzienigheid zal
wel voor de rest zorgen." Giovanni Becchis, die zijn beminde vriend een
teken van zijn genegenheid wilde geven, maar niets bezat dat hij hem ge-
ven kon, laadde de koffer met zijn uitrusting en de zakken met graan en
gerst op zijn kar en vervoerde een en ander kosteloos naar Chieri. De
volgende dag legde Margherita haar zoon nog een zakje met bloem en een
met maïsmeel op de schouder om die op de markt van Castelnuovo te verko-
pen en van de opbrengst papier, schrijfboeken en pennen te kopen, en zij
ging met Giovanni mee, terwijl zijn broer Giuseppe hem alle geluk wenste
voor de toekomst.
In Castelnuovo ontmoetten zij Giovanni Filippello, die van dezelfde
leeftijd was als Bosco. Margherita, die nog een en ander in het dorp te
doen had, verzocht Filippello haar zoon naar Chieri te vergezellen, waar
zij zich zo spoedig mogelijk bij hem zou voegen. Filippello stemde daar-
in toe en nadat hij van Margherita een paar stuivers ontvangen had, be-
gaf hij zich met Giovanni op weg. Nadat zij twee uren gelopen en Arigna-
no bereikt hadden, gingen zij ergens zitten om te rusten. Bosco had zijn
metgezel verteld van de studies die hij al gedaan had, over de stichte-
lijke dingen die hij had geleerd door preken bij te wonen, over de les-
sen en de catechismus, zette hem uiteen hoe hij allerlei werken van
liefdadigheid kon verrichten, en vertelde hem tal van stichtelijke voor-
vallen met een behartigenswaardige overweging erbij.
Op zeker ogenblik viel Filippello hem in de rede en zei: "Ga je nu
alleen maar op het college studeren, en je weet al zoveel? Op die manier
zul je wel gauw pastoor worden!"
Hem aandachtig aankijkend antwoordde Bosco: "Pastoor? Weet je wel
wat het zeggen wil pastoor zijn? Weet je wel welke verplichtingen dat
met zich brengt? Wanneer hij van het middagmaal of van het avondeten op-
staat, moet hij bedenken: "Nu heb ik gegeten maar... hebben al mijn
schapen nu genoeg gehad om hun honger te stillen?" Alles wat hij meer
bezit dan hij nodig heeft, dient hij aan de armen te geven. En dan zijn
er nog zoveel andere en ernstige verantwoordelijkheden! Och! mijn beste
Filippello, ik zal geen pastoor worden. Ik ga studeren, omdat ik mijn
leven aan de jongens wil wijden." Toen hij dat gezegd had, begaf hij
zich verder op weg naar Chieri. Filippello liep diep na te denken over
de liefdevolle geest die zijn makker bezielde. Don Bosco zelf herinnerde
Filippello in 1884 aan dat gesprek en zei: "En, bèn ik pastoor gewor-
den?"
Margherita haastte zich om zich bij haar Giovanni te voegen en hem
naar mevrouw Lucia Matta te brengen, die hem zou huisvesten, en terwijl

17.6 Page 166

▲back to top
- I/163 -
Margherita haar de zakken met levensmiddelen overhandigde, zei ze: "Hier
is mijn zoon en hier is het kostgeld. Ik heb mijn deel gedaan, mijn zoon
zal voor de rest zorgen en ik hoop dat u niet ontevreden over hem zult
zijn." En diep ontroerd, maar met een hart vol vreugde, keerde zij terug
naar haar boerderij.
Het stadje Chieri, zestien kilometer ten oosten van Turijn, ligt in
een vlakte die zachtjes in zuidoostelijke richting afdaalt, aan de voet
van lieflijke heuvels die het aan drie zijden omgeven. Het is beschut
tegen de noordenwind en heeft een heel gezond klimaat. Door zes poorten
komt men de mooie straten van het stadje binnen, dat rijk is aan kerken,
paleizen, conventen en kloosters. Er zijn verschillende pensionaten voor
de jeugd, onder welke het seminarie en het college, ondergebracht in het
oude klooster van de Heilige Clara. Ook zijn er verschillende monumenten
die de grootheid van het verleden in de herinnering levendig houden. Er
zijn twee parochiekerken: die van Onze-Lie-ve-Vrouw van de Scala en de
Kerk van de Heilige Joris. In de tijd waarover wij hier schrijven, telde
het stadje negenduizend inwoners. In twintig fabrieken bewerkten onge-
veer vierduizend arbeiders de katoen en verschillende zijdespinnerijen
boden werk aan vijfhonderd arbeiders. De markten behoorden tot de drukst
bezochte van Piëmont.
Wie tussen de bossen was opgegroeid, en nauwelijks enkele dorpen
van de provincie van nabij kende, moest wel diep onder de indruk komen,
zodra hij zich in die stad bevond. Maar Giovanni liet zich door dat
nieuwe schouwspel niet van de wijs brengen. Van toen hij nog een kind
was, was hij steeds zuinig omgesprongen met zijn tijd om zoveel mogelijk
te kunnen lezen. En nu des te meer, nu het enkel en alleen van hem zelf
afhing of hij het gestelde doel bereikte, en hij genoeg wilskracht had
om zich niet aan onbezonnen verpozingen over te geven. Hijzelf schrijft:
"De eerste persoon met wie ik kennismaakte was de priester Don Eustachio
Valimberti, beminnelijker en eerbiediger gedachtenis. Hij gaf mij tal
van goede raadgevingen om mij ver te houden van de gevaren. Hij nodigde
mij uit om de Mis bij hem te dienen, en zodoende verkeerde hij steeds
in de gelegenheid mij het een of ander goede voorstel te doen. Hijzelf
bracht mij naar de prefect van de school, de dominicaan Pater Sibilla,
en bracht mij in kennis met mijn andere leraren. Intussen waren de les-
sen begonnen. Daar de lessen die ik tot dan toe gevolgd had een beetje
van alles wat omvat hadden, wat bijna neerkwam op niets, en ik over veel
nuttige, maar ongeordende en onvolmaakte kennis beschikte, werd ik aan-
gewezen voor de zesde klas, wat overeenkomt met de voorbereidingsklas-
se tot het eerste jaar gymnasium van tegenwoordig. Mijn meester, T. Pug-
netti, eveneens zaliger gedachtenis, had erg veel met mij op. Hij lette
op school bijzonder op mij, nodigde mij bij hen aan huis, en door mede-
lijden bewogen met mijn leeftijd en mijn goede wil, liet hij niets na
waarmee hij me van dienst kon zijn.
"Maar mijn leeftijd en lichaamsbouw deden mij temidden van mijn ka-
meraden op een hoge pilaar lijken. Daar ik me aan die omstandigheid wil-
de onttrekken werd ik, nadat ik na twee maanden in de zesde klas de
eerste plaats verworven had, tot het examen toegelaten en ging ik over
naar de vijfde klas. Ik ging graag naar die nieuwe klas, omdat mijn
medeleerlingen er al wat groter waren en ook omdat de leraar daar de
beminnelijke Don Valimberti was. Weer verliepen er twee maanden en daar
ik er verschillende malen weer in geslaagd was, de eerste van de klas te
worden, werd ik bij uitzondering tot een nieuw examen toegelaten en
zodoende tot de vierde klas bevorderd, die overeenkomt met onze tweede
klas gymnasium."

17.7 Page 167

▲back to top
- I/164 -
In die klas was Giuseppe Cima leraar, een man die op strenge tucht
gesteld was. Toen hij zo ongeveer halverwege het schooljaar een leerling
zijn klas zag binnenkomen, die bijna zo groot was als hijzelf, zei hij
schertsend in de volle klas: "Die daar binnenkomt, is ofwel een grote
ezel, of een groot talent. Wat zal het zijn?" Volkomen van mijn stuk
gebracht stamelde ik: "Zowat daartussen in: het is een jongen die van de
goede wil bezield is zijn plicht te doen en op te schieten met zijn
studie." Dat antwoord scheen de leraar te bevallen, want hij merkte met
voor hem ongewone opgewektheid op: "Als u van goede wil bent, dan
bevindt u zich in goede handen. Ik zal het u niet aan werk laten ont-
breken. Schep moed, en als u moeilijkheden hebt, zeg het mij dan direct,
dan zal ik proberen ze uit de weg te ruimen." - Ik dankte hem daar erg
hartelijk voor.
"Ik was ongeveer twee maanden in die klas, toen een klein voorval
de aandacht op mij vestigde. Op een dag gaf de leraar een uiteenzet-ting
van het leven van Agesilaus, geschreven door Cornelius Nepos. Die dag
had ik het boek niet bij me, want ik had vergeten het van thuis mee te
nemen; om dit verzuim voor de leraar te verbergen had ik mijn Donato
opengeslagen voor mij gelegd. Daar ik niet wist welke plaats in het boek
behandeld werd, bladerde ik nu eens hier dan eens daar in mijn Donato,
terwijl ik luisterde naar de woorden van de leraar. Mijn kameraden kre-
gen dat in de gaten. De een begon, de ander ging door met lachen, en dat
was een teken dat de orde in de klas verstoord was."
"Wat is er?" vroeg de leraar. "Wat is er aan de hand. Zeg het ogen-
blikkelijk!"
Daar aller ogen zich op mij richtten, beval hij mij, de zin na te
zeggen en zijn uitleg van de zinsbouw te herhalen. Ik stond op en, ter-
wijl ik mijn Donato nog steeds in de hand hield, herhaalde ik uit het
hoofd de tekst, de zinsconstructie met al de toelichting die de leraar
erbij gegeven had. Toen ik klaar was slaakten mijn kameraden bijna
instinctief kreten van bewondering en klapten in de handen. Het is niet
te beschrijven, zo kwaad als de leraar werd, omdat dat de eerste maal
was dat hij, volgens hem, er niet in slaagde de orde in de klas te hand-
haven. Hij wilde me een draai om mijn oren geven, die ik vermeed door
het hoofd te buigen; vervolgens mijn Donato ter hand nemend, eiste hij
dat mijn buurjongens zouden vertellen wat de oorzaak was van die wanor-
delijkheid. Toen ik een beetje kleintjes verteld had wat er aan de hand
was, voegden de andere jongens eraan toe: "Bosco heeft steeds de Donato
voor zich gehad, en hij heeft gelezen en uitleg gegeven als- of hij het
boek van Cornelius in de hand had."
De leraar keek naar de Donato, liet mij nog twee zinnen op dezelf-
de manier behandelen en zijn kwaadheid ging toen over in verbouwereerd-
heid en bewondering en hij zei: "Ter wille van je prijzenswaardig ge-
heugen vergeef ik je het verzuim; wees blij met zo een geheugen, maar
zorg ervoor dat je er alleen een goed gebruik van maakt."
Maar in de vier jaren op het gymnasium scheen er, behalve de aan-
leg en het goede geheugen, bij Giovanni nog een andere verborgen en
buitengewone deugd werkzaam te zijn die hem behulpzaam was. Zo denken
toch zijn medeleerlingen erover, die de volgende feiten vertellen. Op
zekere nacht droomde hij, dat de leraar proefwerk gegeven had en dat
hij dat moest maken. Nauwelijks werd hij wakker, of hij sprong uit bed
en schreef dat werk op, dat wil zeggen, het gedicteerde Latijn; vervol-

17.8 Page 168

▲back to top
- I/165 -
gens begon hij het te vertalen en liet zich daarbij helpen door een
priester met wie hij bevriend was. Zonder enige voorbereiding gaf de
leraar die ochtend inderdaad proefwerk in de les, en juist datzelfde
thema dat Giovanni had gedroomd; zodat hij, zonder nog van een woorden-
boek gebruik te maken of veel tijd eraan te besteden, onmiddellijk zijn
werk opschreef, zoals hij zich herinnerde het in zijn droom gemaakt te
hebben; het was goed en onberispelijk. Toen de leraar hem ondervroeg,
zette Giovanni de zaak argeloos voor hem uiteen, en wekte op die manier
de levendigste verwondering.
Bij een andere gelegenheid leverde Giovanni zijn papier met zijn
werk zo gauw in, dat de leraar het niet voor mogelijk hield dat een
jongen in zo korte tijd zoveel grammaticale moeilijkheden kon overwin-
nen; daarom las hij het werk met de grootste nauwkeurigheid door. Hij
was stomverbaasd, maar moest erkennen dat het werk uitstekend was;
daarom vroeg hij dat Giovanni hem het kladwerk zou laten zien in zijn
kladschrift. Giovanni gaf het hem. Andermaal de uiterste verbazing! De
leraar had dat thema namelijk pas de vorige avond samengesteld, en daar
hij vond dat ze te lang was uitgevallen, had hij er slechts de helft
van gedicteerd: maar in het kladschrift van Giovanni vond hij de HELE
tekst, geen woord meer, maar ook geen woord minder. Hoe was dat in zijn
werk gegaan? Het was toch niet mogelijk dat Giovanni ze in die korte
tijd zou hebben kunnen overschrijven en evenmin kon er ook maar enige
twijfel over bestaan, of hij soms in de woning van de leraar was bin-
nengedrongen, die bovendien nog een heel eind verwijderd woonde van
waar Giovanni in de kost was. Wat dan?... Bosco biechtte het op: "Ik
heb het gedroomd."
Door die en soortgelijke gebeurtenissen noemden de kameraden in
zijn pension hem de dromer.
Ik geef geen oordeel over die feiten; evenmin wil ik de verklaring
ervoor zoeken. Een hardnekkige traditie deed hen in het Oratorio verder
leven. En desgevraagd had Don Bosco er niet enkel geen bezwaar tegen
maar hij vertelde zelf en buitengewoon verheven soortgelijke zaken. De
levensgeschiedenis van Don Bosco kan niet stilzwijgend langs die dingen
heengaan, omdat dat hetzelfde zou zijn als het schrijven van een levens-
geschiedenis van Napoleon I zonder ook maar een van zijn overwinningen
te noemen. De naam Don Bosco en het woord droom zijn correlatieven; en
wanneer er in die bladzijden geen aandacht aan geschonken zou worden,
zouden duizenden en duizenden stemmen van oud-leerlingen vragen: "En de
dromen?" En het was inderdaad wonderlijk dat er zich bij hem vrijwel on-
afgebroken, gedurende zestig jaren lang, dergelijke verschijnselen voor-
deden. Na een dag van denken, overwegen en werken trad hij, wanneer hij
het vermoeide hoofd op het kussen legde, een nieuwe gedachtewereld bin-
nen en zag hij andere dingen, die hem alle tot het aanbreken van de
nieuwe dag bezighielden. Bij die opeenvolging van gedachteleven en het
leven van de werkelijkheid, zou geen enkel ander mens onbewogen zijn ge-
bleven. Don Bosco echter bleef steeds rustig en weloverwogen in al zijn
handelingen.
Ik denk aan de vermaningen in het boek Ecclesiasticus: "Een onver-
standig mens geeft zich over aan ijdele en bedrieglijke verwachtingen.
Droomgezichten brengen de dwaas het hoofd op hol. Als iemand die een
schaduwbeeld wil grijpen of de wind najaagt, is degene die vertrouwt
op dromen... Waarzeggerij, wichelarij, en droomgezichten zijn ijdel...
Komen ze niet als een aanwijzing van de Allerhoogste, sla er dan geen
acht op.

17.9 Page 169

▲back to top
- I/166 -
Dromen hebben velen teleurgesteld; door daarop te vertrouwen, gingen zij
verloren. Zonder dat bedrog gaat de wet in vervulling, zoals alle wijs-
heid uit trouwe mond bewaarheid wordt."(1) Goed; maar het is eveneens
waar dat de vaderlijke goedheid van de Heer in het Oude Testament en
in het Nieuwe, en in de levensloop van ontelbare heiligen, door middel
van dromen troost verleende, goede raad gaf, bevelen uitvaardigde, voor-
spellingen deed, bedreigingen uitsprak of hoop verwekte, hetzij voor
afzonderlijke personen of voor hele naties. Behoorden ook de dromen van
Don Bosco wellicht tot die klasse? Ik herhaal: ik oordeel niet, het is
aan u te oordelen. Ik zeg alleen dat het leven van Don Bosco een samen-
weefsel is van zo wonderlijke gebeurtenissen, dat men het onmiddellijke
goddelijke ingrijpen niet kan miskennen, tenzij men zou willen aannemen
dat hij een dwaas, een bedrieger of een en al ijdelheid en bedrog was.
Maar wie dertig en veertig jaren lang naast hem leefde, bespeurde nooit
ook maar het geringste teken bij hem dat het vermoeden wettigde, als zou
hij eerbied bij zijn ondergeschikten willen afdwingen door hen te doen
geloven, dat hij met bovennatuurlijke gaven bevoorrecht was. Don Bosco
was nederig en de nederigheid heeft een afschuw van leugens. Wat hij
vertelde had steeds en uitsluitend de eer van God en het heil der zielen
op het oog en was van een treffende eenvoud. We hebben ook nooit gehoord
van wonderlijke dingen die op onware fantasie duidden, of die op nieu-
wigheden uit waren bij het voorstellen van de katholieke waarheden.
Wanneer Don Bosco over die dromen sprak, zei hij bij herhaling: "Noem
het dromen, noem het parabels, geef er iedere naam aan die u wilt, ik
heb de stellige zekerheid dat hun verhaal steeds goed zal doen.
(1) 34, 1-2, 5-8.

17.10 Page 170

▲back to top
- I/167 -
H O O F D S T U K XXIX
VOORZICHTIGHEID VAN GIOVANNI BIJ DE KEUZE VAN ZIJN
VRIENDEN - HIJ HELPT ZIJN KAMERADEN BIJ DE STUDIE
- DE VROLIJKE KRING – DE PRAKTIJK DER VROOMHEID -
HET GELUK VAN EEN GOEDE BIECHTVADER
De Heilige Geest heeft gezegd: "Het mogen er velen zijn die met u
in beste verstandhouding leven, maar slechts één uit duizend zij uw
raadsman. Kiest ge een vriend; kies hem dan al beproevend; vertrouw u
niet lichtvaardig aan hem toe, want menigeen is vriend te zijner tijd,
maar blijft het niet in nood. Menigeen is vriend die uw vijand zal wor-
den, en tot schaamte de onderlinge onenigheid bekend zal maken. Menige
vriend zit wel bij u aan tafel, maar hij blijft geen vriend in tijd van
leed. Als het u wel gaat, is hij als het ware uws gelijke en gaat met
uw huisgenoten vertrouwelijk om; maar raakt ge aan lager wal, dan keert
hij zich tegen u en houdt zich voor u verborgen. Houd u op een afstand
voor uw vijanden (vooral voor die van uw ziel), maar neem u ook voor uw
vrienden in acht."(1)
Giovanni hield zich, enkel door voorzichtigheid geleid, instinctief
aan die normen vanaf het begin van zijn lessen in Chieri. Hij schreef
dan ook: "In de eerste vier klassen moest ik leren op welke manier ik
met mijn kameraden moest omgaan. In mijn gedachten had ik hen onderver-
deeld in drie klassen: goeden, onverschilligen, slechten. Die laatsten
ging ik beslist en steeds uit de weg, zodra ik hen maar even leerde ken-
nen; met de onverschilligen ging ik beleefd en correct om; met de goeden
vriendschappelijk, maar ik ging alleen vertrouwelijk om met de besten,
wanneer mij bleek dat zij dat inderdaad waren. Dat was een vast besluit
dat ik genomen had. Daar ik in het begin echter niemand kende in de
stad, had ik mij vast voorgenomen mij met niemand vertrouwelijk in te
laten, en was ik erop bedacht ook de geringste gevaarlijke gelegenheid
op afstand te houden. Toch heb ik niet weinig moeten vechten met degenen
van wie ik niet wist of ze goed waren of niet. Sommigen wilden dat ik
met hen mee ging naar een theater. Anderen wilden voor geld spelen; som-
migen wilden gaan zwemmen; enkelen wilden fruit of vruchten stelen uit
tuinen of van de akkers. Een van hen was zo brutaal, dat hij me aan-
raadde iets van mijn hospita te stelen om er snoepgoed voor te kopen. Ik
heb me losgemaakt van die deugnieten door voor altijd hun gezelschap te
mijden, naar gelang ik hen van lieverlee leerde kennen. Als regel gaf ik
hun voor antwoord, dat mijn moeder mij had toevertrouwd aan mijn kost-
juffrouw, en dat ik ter wille van haar nergens naar toe wenste te gaan
en ook niets wilde doen zonder haar toestemming."
Die stipte gehoorzaamheid aan de brave Lucia bleek ook in tijde-
lijk opzicht nuttig te zijn voor Giovanni. Want toen zij zag hoe ijve-
rig hij al de nederige werkjes in huis verrichtte, die hij volgens hun
overeenkomst op zich had genomen, hoe verstandig, vroom en met zoveel
andere goede gaven
(1) Ecclesiasticus 6, 6, 13.

18 Pages 171-180

▲back to top

18.1 Page 171

▲back to top
- I/168 -
hij begiftigd was, nam zij een kloek besluit. Doordat allerhande zake-
lijke beslommeringen haar verhinderden zoveel zorg aan haar gezin te
besteden als zij wel zou wensen, vertrouwde zij Giovanni met genoegen
haar eigen enige zoon toe, een jongen met een vrij levendig karakter,
erg speels en weinig tot studeren geneigd, en zij verzocht Giovanni
haar jongen bijlessen te geven, hoewel die in een hogere klas zat dan
hijzelf.
Giovanni behandelde hem als een broer. Met goedheid, met kleine
beloningen; door vertrouwelijk met hem om te gaan en hem tot een beter
beleven van zijn godsdienstplichten aan te sporen, maakte hij de jon-
gen volgzamer, gehoorzamer en leergieriger, zodat de oppervlakkige jon-
gen na zes maanden zo vlijtig en oppassend geworden was dat zijn leraar
uiterst tevreden over hem was en hem een ereplaats in zijn klas gaf.
Ook de hospita was daar erg verheugd over en als beloning schonk zij
Giovanni het hele kostgeld kwijt en zorgde voor zijn kost en inwoning;
daardoor hoefde Giovanni voor niets anders meer te zorgen dan voor zijn
boeken en zijn kleren. Goed twee jaren lang verleende zij de jongeman
die hulp. De dienstknecht was een leraar van de jonge studenten gewor-
den: op die manier oefende de goddelijke Voorzienigheid hem in een an-
dere omlijsting in zijn toekomstige veelzijdige zending. In dat opzicht
oefende hij zich gedurende de hele tijd van zijn studie en liet zich
nooit door iets anders leiden dan door wat God hem voordien had laten
leren. Zijn bedrijvigheid kende geen rust. In de uren dat de studenten
gewoon waren zich aan ontspanning te wijden, bekwaamde hij zich in een
of ander handwerk. In de werkplaats van een timmerman die hij kende, en
die dicht bij hem in de buurt woonde, leerde hij perfect schaven, zui-
vere hoeken maken, hout zagen, met hamer, beitel en boor omgaan, zodat
hij tenslotte in staat was meubels te maken, plomp zo men wil, maar in
een kamer onmisbaar. De ene keer werkte hij voor eigen rekening, een
andermaal in dienst van zijn weldoeners, tot wie hij steeds ook zijn
kostgevers rekende.
Intussen lieten zijn kameraden, die hem tot wanordelijkheden wilden
overhalen maar geen kans daartoe kregen, niet na hem te laten merken hoe
kwaad zij waren. Zij deden dat op de gebruikelijke, weinig hoffelijke en
soms uitdagende manier, waar Giovanni zich echter niet aan stoorde. Hij
bleef hen rustig met zijn gebruikelijke welwillendheid behandelen. Zijn
vriendelijkheid boezemde echter vertrouwen in bij degenen, die gewoon-
lijk het sterkst waren in het verwaarlozen van hun plichten. Zij begon-
nen zijn hulp in te roepen, vroegen hem hun diensten te bewijzen in
schoolverband, hun dit of dat te leren of de opgave te dicteren. In hem
werd inderdaad het gezegde bewaarheid: "Mijn zoon, wees bescheiden in de
taak die ge volbrengt, en ge zult genegenheid ondervinden bij God welge-
vallige mensen."(1) Giovanni was hun ter wille; maar de leraren beviel
dat niet, en zij verboden het streng, omdat een dergelijke verkeerde
welwillendheid de luiheid voedde. Dat alleszins gerechtvaardigde verbod
druiste in tegen de genegenheid die Giovanni zijn medeleerlingen toe-
droeg. Op zekere dag gebeurde het dat de studiemakkers, die bij hem in
hetzelfde pension waren, niet in staat waren of geen gelegenheid gevon-
den hadden, om hun huiswerk te maken. Zij vroegen hem of ze het zijne
mochten lenen. Giovanni wilde niet ongehoorzaam zijn tegenover zijn le-
raar. Van de andere kant kon hij de gedachte moeilijk verdragen, dat
(1) Ecclesiasticus 3,19.

18.2 Page 172

▲back to top
- I/169 -
zijn kameraden zonder hun huiswerk naar school zouden moeten gaan en dan
straf oplopen. Toen kreeg hij een idee: hij liet het blad papier met
zijn werk op de tafel in de kamer liggen en trok zich zonder meer terug.
De kameraden maakten gretig van die gelegenheid gebruik om zich op het
papier te werpen en het werk in een ommezien over te schrijven. Toen de
les begon, leverde iedereen zijn eigen werk in bij de leraar, die het
begon te lezen. Maar hoe ergerde hij zich niet, toen hem bij een verge-
lijking van de verschillende vellen bleek, dat sommige ervan letterlijk
aan elkaar gelijk waren! Natuurlijk viel zijn verdenking op Giovanni.
Maar toen hij die ter verantwoording riep, verklaarde Giovanni dat hij
niets gedaan had wat niet door de beugel kon. Hij voegde er echter aan
toe dat hij wèl het werk op tafel had laten liggen en dat het niet
onmogelijk was dat het was overgeschreven. De leraar, die hem wel kende,
begreep alles en kon niet anders dan zowel zijn gehoorzaamheid, zijn
goed hart en zijn slimheid gelijktijdig te bewonderen. Toen de les uit
was, zei hij tegen Giovanni: "Ik vind het niet erg wat je gedaan hebt,
maar je moet het toch maar niet wéér doen." De leraar begreep heel goed
dat Giovanni met zijn behulpzaamheid, gedienstigheid en bereidheid tot
het brengen van offers, het beste met zijn kameraden voorhad.
Giovanni nam toen zijn toevlucht tot een andere, doelmatiger weg,
door de moeilijkheden te verklaren, die de andere jongens bij hun werk
tegenkwamen, en ook door degenen hulp te bieden die daar behoefte aan
hadden. Op die manier maakte hij zich bij allen bemind en wist hij zich
te verzekeren van hun welwillendheid, genegenheid en eerbied. Zij kwa-
men nu ook naar hem toe voor hun ontspanning, om naar verhalen te luis-
teren of om hun huiswerk te maken; tenslotte kwamen ze ook zonder een
bepaald doel, zoals ook de jongens in Morialdo en in Castelnuovo vroe-
ger gedaan hadden. Om een naam aan die bijeenkomsten te geven, sprak
men al gauw van de Kring der Vrolijkheid; een naam die erg toepasselijk
was, daar iedereen die er toe behoorde verplicht was zulke boeken te
zoeken, en zulke gesprekken gaande te maken en spelletjes te bedenken,
die ertoe konden bijdragen dat men opgewekt bleef. Daarentegen was al-
les verboden wat tot neerslachtigheid leidde en vooral alles wat niet
volgens Gods geboden was. Diegenen echter die vloekten, of de naam des
Heren ijdel gebruikten, ofwel slechte gesprekken voerden, werden onmid-
dellijk uit de kring verwijderd, als onwaardig om er deel van uit te
maken. Giovanni stond aan het hoofd van die troep kameraden. In alge-
meen overleg golden de volgende twee artikelen als grondslag voor de
kring: 1. Ieder lid van de Kring der Vrolijkheid moet ieder gesprek en
iedere handeling vermijden die een goede christen niet passen. 2. Stipt-
heid in het vervullen van zijn godsdienstplichten en bij de studie.
Onder de leden van de Kring der Vrolijkheid kon Giovanni enkele
werkelijk voorbeeldige jongens ontdekken. Genoemd verdienen te worden
Guglielmo Garigliano uit Poirino en Paolo Braja uit Chieri. De jonge
Paolo Vittorio Braja was in Chieri geboren op 17 juni 1820, uit Filip-
po Braja en Catterina Cafasso uit Brusasco. De jongen was thuis opge-
voed onder de liefdevolle leiding van zijn oom van vaderszijde, kanun-
nik Giacinto Braja. Later bezocht hij de stedelijke school, waar hij
zich bemind maakte bij de oversten en meesters, en voor zijn medeleer-
lingen een voorbeeld van ijver en vroomheid was. Hij beschikte over een
ongewoon geheugen en scherpzinnigheid en paarde aan een scherp verstand
een voorzichtigheid, die men op zijn leeftijd niet hoefde te verwachten.
Toen hij tien jaar was legde hij reeds het verlangen aan de dag voor

18.3 Page 173

▲back to top
- I/170 -
priester te studeren. Hij herhaalde graag de preken die hij gehoord had.
Op zekere dag had hij op aansporing van verwanten en vrienden een heel
betoog bestudeerd, en in een bijeenkomst van tal van mensen beklom hij
een geïmproviseerd spreekgestoelte en droeg het vertoog zo keurig voor,
dat men gedacht zou hebben een ervaren redenaar voor zich te zien, zodat
hij de bewondering en het applaus verwierf van allen die die oefening
bijwoonden. Herhaaldelijk raadde hij zijn vrienden en verwanten aan de
weelde en de mode te vermijden, zeggende dat de aartspriester Fosco daar
bijzonder de nadruk op legde en de verzekering gaf, dat de weelde een
valstrik van de duivel is. Wat hij hoorde wist hij op het gepaste ogen-
blik te gebruiken en hij bediende er zich van om raad te geven aan zijn
vrienden en meer dan eens bleek hij een liefdevolle trooster voor de
bedrukten.
Don Bosco schreef: "Garigliano en Braja namen graag deel aan gepas-
te ontspanning, maar op zo een manier, dat er steeds allereerst gezorgd
werd voor het schoolwerk. Beiden hielden van teruggetrokkenheid en
vroomheid en gaven mij voortdurend goede raad. Op iedere feestdag gin-
gen wij, na de congregatie van het college, naar de kerk van de heilige
Antonius, waar de Paters Jezuïeten op een bewonderenswaardige manier de
catechismus verklaarden, waarbij er zulke verluchtende geschiedenissen
verhaald werden; dat men ze zijn leven lang niet kon vergeten. In de
loop van de volgende week kwam de Kring der Vrolijkheid bijeen in het
huis van een der leden om over de godsdienst te spreken. Tot die bij-
eenkomst had iedereen die lust had vrijelijk toegang. Garigliano en
Braja behoorden tot de stiptsten. Hier behandelden we iets in prettige
ontspanning, in een vrome discussie of door godsdienstige lectuur, of
er werd gebeden, of goede raad gegeven en gesproken over het overwinnen
van persoonlijke gebreken die de een of ander had opgemerkt of waarover
men anderen had horen spreken. Zonder dat we dat toen zelf wisten,
brachten wij de verheven vermaning in praktijk: Zalig hij die een raad-
gever heeft. En die van Pythagoras: Wanneer ge geen vriend hebt die uw
fouten verbetert, betaal dan een vijand om u die dienst te bewijzen.
En die andere van de Heilige Geest: "Beter een openlijke terechtwijzing,
dan liefde die zich niet uit. Welgemeend zijn de slagen door een vriend
u toegebracht, bedrieglijk de kussen van iemand die u haat."(1) Buiten
die vriendschappelijke verhandelingen gingen wij naar de preken luiste-
ren, dikwijls biechten en te Communie".
Het is goed hierbij in de herinnering te houden, dat in die tijd
de godsdienst een fundamenteel onderdeel van de opvoeding was. Een le-
raar die, al was het slechts voor de grap, zich een onbehoorlijk woord
zou hebben laten ontvallen, werd onmiddellijk uit zijn ambt ontzet. Als
er zo gehandeld werd ten opzichte van de leraren, kan men zich voor-
stellen hoe streng er werd opgetreden tegen ongedisciplineerde en er-
gernis gevende leerlingen!
Op feestdagen gingen de leerlingen naar de heilige Mis en elk van
hen moest voorzien zijn van een kerkboek en dat met aandacht gebruiken.
Als de les begon werden de Actiones met een Weesgegroet gebeden, en er-
na het Agimus, eveneens met een Weesgegroet. Op zaterdag moesten zij
allen de door de geestelijke leider aangewezen les van de catechismus
opzeggen en op het einde van de les eer brengen aan de Heilige Maagd
(1) Spreuken, 27, 5-6.

18.4 Page 174

▲back to top
- I/171 -
Maria door het bidden van haar Litanie.
Op feestdagen echter werden alle leerlingen verzameld in de congre-
gatiekapel. Terwijl de leerlingen binnenkwamen, vond er een geestelijke
lezing plaats, die gevolgd werd door het bidden van het officie van On-
ze-Lieve-Vrouw, vervolgens de Mis; daarna de uiteenzetting van het Evan-
gelie. 's Avonds catechismus, waarbij iedereen verplicht was te antwoor-
den op de vragen van de geestelijke leider. Daarna vespers en onderrich-
ting. Iedereen moest tot de heilige Sacramenten naderen; en om te ver-
hinderen dat die belangrijke plichten verwaarloosd zouden worden, waren
zij verplicht één keer per maand een briefje over te leggen, waaruit
bleek dat zij te biechten geweest waren, en met Pasen een briefje dat
zij de heilige Communie ontvangen hadden. Wie die plichten niet vervuld
had, werd niet meer toegelaten tot de examens van dat jaar, al mocht hij
ook nog zo knap gestudeerd hebben. Degenen die door de geestelijke lei-
der uit de congregatie ontslagen werden wegens ongehoorzaamheid of omdat
zij de catechismus niet kenden, werden eveneens van de lessen verwij-
derd.
Voor Kerstmis was er een voorbereidend triduüm voorgeschreven,
waarbij twee preken per dag gehouden werden, de heilige Mis bijgewoond,
het officie van de Heilige Maagd gebeden en de gebeden van de noveen. In
de vasten moesten de studenten iedere schooldag aanwezig zijn in de
catechismus voor het aanvangen van de lessen. Ieder jaar kwamen allen
gezamenlijk vijf dagen lang, van vrijdag tot dinsdag van de Goede Week,
bijeen door de geestelijke oefeningen met twee overwegingen en twee
onderrichtingen per dag en die geestelijke bijeenkomsten werden beslo-
ten met de Paascommunie. Iedere leerling moest zich voorzien van een
verklaring dat hij die oefeningen regelmatig had bijgewoond.
Zo luidde de godsdienstige verordening voor het gymnasiaal onder-
wijs, uitgevaardigd door Koning Karel Felix op 23 juli 1822. Men ging
uit van het beginsel, dat de school godsdienstig moest zijn, aangezien
God het fundament is van de wetenschap en van alle moraal. Het onder-
wijs was onder het toezicht gesteld van de Bisschop, en de leraren kon-
den iet worden aangesteld, noch onderwijs geven, zonder dat zij ieder
jaar een getuigschrift van hun eigen bisschop overlegden, waarin ver-
klaard werd dat zij steeds van prijzenswaardig gedrag geweest waren en
hun ambt vervuld hadden op een wijze, die in overeenstemming was met de
belangen van de Godsdienst en van de Staat. Van toen af werden de jon-
gens ook tegen een dodelijk gevaar verdedigd, dat zij iedere dag heel
dikwijls op hun weg ontmoetten. De sektariërs waren in het Rijk op gro-
te schaal ongodsdienstige, onzedelijke en opstandige geschriften begin-
nen in te voeren en te verspreiden. Koning Karel Alberto aarzelde ech-
ter niet de jongens in bescherming te nemen. In september 1831 had hij
een commissie in het leven geroepen, samengesteld uit vijf leden, met
de opdracht ertegen te waken dat dit verderf in zijn rijk zou worden
ingevoerd. Aan zijn verordeningen werd ijverig de hand gehouden.
Het valt daardoor niet te zeggen, hoezeer de leraren waakten over
de lectuur van de leerlingen. Don Bosco schrijft: "Die godsdienstige,
strenge discipline had bewonderenswaardige resultaten. Er gingen ver-
schillende jaren voorbij, zonder dat men ook maar één enkele vloek of
onvertogen gesprek hoorde. De leerlingen waren volgzaam en eerbiedig,
zowel onder schooltijd als in hun eigen familiekring. En dikwijls ge-
beurde het, dat alle leerlingen van een grote klas op het einde van

18.5 Page 175

▲back to top
- I/172 -
het jaar naar een hogere klas bevorderd werden. De gelukkigste gebeur-
tenis voor mij was de keuze van een vaste biechtvader in de persoon van
de theoloog Maloria, kanunnik van de collegiale kerk van Chieri. Hij
ontving mij steeds met grote welwillendheid, telkens wanneer ik mij tot
hem wendde. Het was in die tijd een zeldzaam iets, iemand te ontmoeten
die het veelvuldig ontvangen der heilige sacramenten aanmoedigde. Ik
herinner me niet, dat een van mijn leermeesters mij ooit die raad gege-
ven heeft. Wie meer dan eenmaal per maand biechtte en te communie ging,
werd beschouwd als een buitenbeentje, en tal van biechtvaders stonden
het niet toe. Ik echter voel mij tot veel dank verplicht tegenover mijn
biechtvader, dat ik niet kwam te behoren tot degenen; die zich lieten
verleiden tot bepaalde ongeregeldheden, die de onervaren jeugd in de
grote colleges maar al te zeer moet betreuren."

18.6 Page 176

▲back to top
- I/173 -
H O O F D S T U K XXX
GIOVANNI LEIDT ZIJN KAMERADEN NAAR DE KERK EN BRENGT HEN
TOT DE HEILIGE SACRAMENTEN - DE WANDELINGEN GEDURENDE DE
VAKANTIEDAGEN - ZIJN BIJZONDERE DEVOTIE TOT DE HEILIGE
MAAGD - GENEGENHEID VOOR ZIJN FAMILIE - DOOD VAN PAOLO
BRAJA - GIOVANNI KEERT TERUG NAAR CASTELNUOVO.
IJverig als hij was voor het geestelijke heil van zichzelf en van
zijn kameraden, spoorde hij hen aan tot het veelvuldig bijwonen van de
godsdienstoefeningen en tot een even veelvuldig ontvangen van de hei-
lige sacramenten op de feestdagen; en door zijn beminnelijke manier van
doen wist hij het klaar te spelen, dat ook degenen die niet behoorden
tot de Kring der Vrolijkheid tot de kerk werden getrokken. Zondags ech-
ter, wanneer de kerkelijke plichten vervuld waren, en ook gedurende
vakantiedagen, zorgde hij ervoor, dat zij niet zonder bezigheden waren
en niet in verkeerd gezelschap terechtkwamen, door hun gepast vermaak
te verschaffen en hen bezig te houden met goochelkunsten, waar zij ver-
rukt over waren en die hij geleerd had om hen op het goede pad te hou-
den. Daardoor werd hij door zijn medeleerlingen vereerd als de aanvoer-
der van een kleine schare.
Niet zelden nam hij zijn kameraden mee op wandeling, bij voorkeur
buiten de stad, en het doel van hun tocht was steeds een of andere paro-
chiekerk of heiligdom, waar zij binnengingen om Jezus in het heilig Sa-
crament te aanbidden en een groet te brengen aan Onze-Lieve-Vrouw. Zij
trokken de mooie heuvels in, die Chieri omringen en, van dorp tot dorp
trekkend, maakten zij met het grootste plezier hun wandeling zo lang dat
zij, wanneer ze thuiskwamen, veel te laat waren voor het avondeten.
Nu en dan begaven zij zich bij het aanbreken van de dag naar de
bossen van Superga om paddestoelen te plukken en daar brachten zij dan
de hele dag door. Het was een heen en weer geroep van de toppen der
heuvels, een antwoorden van uit de diepte der dalen; er klonken lang-
gerekte en herhaalde kreten van vreugde, en van lieverlee groeide het
aan tot een opgewekt gezang. Sommigen vulden hun mutsen met paddestoe-
len, anderen bonden de uiteinden van hun jas aaneen en maakten er op die
manier een soort van zak van, en ten slotte waren er ook, die hun hele
blouse volstopten. Tegen het vallen van de avond keerden zij naar huis
terug, met een rood gezicht van het vele lopen, bezweet en opgewekt en
met een honger als een paard.
Maar soms ook haalden zij het in hun hoofd, om tot Turijn te lo-
pen om daar naar het bronzen paard te gaan kijken op het San Carlo-
plein, of dat van marmer op de trap van het koninklijke paleis. Zij

18.7 Page 177

▲back to top
- I/174 -
vertrokken dan vanuit Chieri, alsof ze zich op weg begaven om de wereld
te veroveren, met een stuk brood in hun zak; in Turijn aangekomen koch-
ten zij voor één stuiver of vier kastanjes voor bij het vier uurtje. Zij
liepen naar de plaats, wierpen een blik op het beeld, bezochten vervol-
gens een kerk en begaven zich weer volkomen voldaan op de terugweg. Er
is zo weinig nodig om eenvoudige en onschuldige zielen te voldoen!
In dat jaar werd de menigte uit de omliggende dorpen van Piëmont
tot twee keer toe naar de hoofdstad gelokt. Op 1 april nam Mgr. Luigi
Fransoni, die bij bul van 24 februari tot aartsbisschop van Turijn ge-
kozen was, met veel pracht en praal bezit van zijn nieuwe zetel. Even
later, in de maand juli werd aan de Consolata Kerk, het zilveren beeld
overgedragen van Onze-Lieve-Vrouw die het Kindje Jezus in de armen
houdt, en dat Koning Karel Felix door een vooraanstaande edelsmid had
laten vervaardigen en betaalde wat nog ontbrak aan de giften van de ge-
lovigen; en daarbij twee gouden kronen als eerbetoon van de koningin-
weduwe Maria Christina. Welk een schouwspel van vroomheid, toen die
heilige afbeeldingen, schitterend in de stralen van de zon, voor de
eerste maal werden meegedragen in de jaarlijkse processie, die thans als
een feest van heel Piëmont kon worden beschouwd! En Giovanni mocht daar-
bij niet ontbreken; hijzelf verhaalt ons, hoe indrukwekkend de kerk van
Maria, Troosteres er toen uitzag.
Nooit vergat hij de indrukwekkende opmerking van zijn moeder, toen
zij hem naar de school van Castelnuovo gebracht had: "Denk steeds aan de
Heilige Maagd!" En daarom had hij in Chieri een voorkeur voor de kerk
van Maria della Scala, die gewoonlijk de dom genoemd werd, vanwege de
ruimheid en de pracht van de drie beuken - het middenschip en de beide
zijbeuken - die groter waren dan van welke kathedraal in Piëmont ook,
en die geflankeerd werden door tweeëntwintig altaren in schitterende
zijkapellen. Hier, onder die van ouderdom eerbiedwaardige gewelven in
gotische stijl, verscheen Giovanni iedere dag, 's morgens en 's avonds,
om neer te knielen voor de beeltenis van Onze-Lieve-Vrouw delle Grazie,
om haar de hulde te brengen van zijn kinderlijke genegenheid, en van
Haar al de gunsten te verkrijgen, nodig om de zending, die Zijzelf hem
had toevertrouwd, te doen slagen. Sinds hij student in Chieri was, hield
hij zich stipt aan die vrome praktijk. Een niet geringe prikkel tot het
bezoeken van die kerk, ook op andere uren, moest voor hem gelegen zijn
in de aanwezigheid en het gedrag van de seminarist Giuseppe Cafasso,
wanneer die bij de plechtigheden het altaar bediende, en in de bewonde-
renswaardige manier waarop hij de kinderen catechismusles gaf.
In de maand mei verzamelde hij, om zijn Hemelse Moeder een bijzon-
dere hulde te kunnen brengen, de meer weerbarstige jongens om zich heen,
en ging met hen, om te biechten naar bovengenoemde kerk, waar de dienst
verricht werd door tien kanunniken, tot wie ook zijn biechtvader be-
hoorde.
Zijn deugdzaamheid had een onweerstaanbare invloed op de jongens.
Zijn matigheid bij het eten en drinken, de versterving die hij zijn
zinnen en in het bijzonder de ogen oplegde, was zodanig dat hij als een
toonbeeld van zedigheid en zuiverheid mocht gelden. De verstandige en
godvrezende moeders van Chieri, zoals ook al het geval geweest was met
die van Morialdo, Moncucco en Castelnuovo, wensten vurig dat hun jon-
gens zijn gezelschap zochten; en degenen die met hem omgingen werden
steeds meer gehoorzaam en eerbiedig tegenover hun ouders.

18.8 Page 178

▲back to top
- I/175 -
Te midden van zijn studie en andere bezigheden, vergat Giovanni
nooit zijn eigen familie, waaraan hij dikwijls met genegenheid dacht.
Tegenover Antonio, die dat jaar in het huwelijk trad, koesterde hij niet
alleen niet de minste wrok, maar hij voelde voor hem een oprechte gene-
genheid, die hij zijn hele leven lang zou behouden.
Wij hebben gezegd dat hij dikwijls droomde. Onder meer droomde hij
eens dat zijn broer Antonio, op de boerderij was van vrouw Damevino, om
er brood te bakken. Dicht bij haar huis werd hij plotseling door koorts
overvallen en toen hem gevraagd werd wat er aan scheelde, zegde hij:
"Ik kreeg opeens koorts; ik kon niet meer op mijn benen staan; ik
moet gaan rusten."
De volgende dag vertelde hij die droom aan zijn kameraden, die on-
middellijk uitriepen: "Dan zal dat ook wel gebeurd zijn!"
En inderdaad. 's Avonds kwam zijn broer Giuseppe in Chieri en Gio-
vanni vroeg hem: "Gaat het al wat beter met Antonio?" Giuseppe keek hem
verbaasd aan en zei: "Weet jij al dat hij ziek is?"
"Ja, ik weet het", antwoordde Giovanni.
"Ik denk niet dat het veel te betekenen heeft", vervolgde Giuseppe;
"hij heeft het gisteren gekregen, toen hij bij vrouw Damevino was om
brood te bakken; het zal nu al wel een stuk beter zijn."
Zonder aan die droom veel belang te hechten, verdient het toch de
aandacht, hoezeer hij toch zijn innigste gevoelens toont, die hem ertoe
brachten goed te zijn voor het gezin van zijn stiefbroer, zodra hij er
maar de gelegenheid toe had, zoals door Don Michele Rua getuigd wordt.
Margherita begaf zich dikwijls naar Chieri met een mand tarwebrood
en maïskoeken voor haar zoon. Soms bracht zij ook Bracco mee. De arme
hond begroette zijn baas met de grootste uitgelatenheid; en als moeder
Margherita aanstalten maakte om weg te gaan, probeerde hij zich te ver-
bergen om bij Giovanni te kunnen blijven.
"Kijk eens", zei moeder Margherita dan tegen haar zoon, "kijk eens
wat een trouw, gehoorzaamheid, liefde en gehechtheid die hond voor zijn
baas heeft. Als wij maar half zo onderworpen waren aan God, hoeveel
beter zou het dan niet zijn in de wereld!"
Het zag er naar uit, dat dat jaar voor Giovanni zonder moeite of
last verlopen zou; maar zo was het toch niet. Hij zou getroffen worden
door het verlies van een van zijn beste kameraden, de jonge Paolo Braja.
Die jongen was een toonbeeld van vroomheid, berusting en levendig ge-
loof. Na een lange, pijnlijke ziekte, en na de heilige sacramenten ont-
vangen te hebben, schonk hij op 10 juli zijn jonge schone ziel terug
aan zijn Schepper, om zich bij de engelachtige heilige Aloysius te voe-
gen, van wie hij zich gedurende zijn hele leven een trouwe volgeling had
getoond. Verschillende leraren en ook kanunnik Clapie waren hem een be-
zoek gaan brengen toen hij ziek was. Het hele college betreurde zijn
heengaan en alle kameraden vergezelden hem naar zijn laatste rustplaats;
en niet weinigen plachten op een vrije dag met Giovanni te communie te
gaan, het officie van Onze-Lieve-Vrouw of een rozenhoedje te bidden voor
de zielenrust van hun gestorven vriend. Hij werd betreurd door allen
die hem gekend hadden: verwanten, vrienden, leraren en medeleerlingen.

18.9 Page 179

▲back to top
- I/176 -
Een der leraren riep bij het vernemen van het droeve nieuws met tranen
in de ogen uit: "Ik heb nooit geschreid over het verlies van iemand maar
om die beminnelijke jongen moet ik toch huilen!"
Zijn vader liet kort nadien in het familieboek schrijven: "In 1832
op 10 juli is Paolo Vittorio Braja de eeuwige rust ingegaan op de leef-
tijd van 12 jaar, zoon van mij, Filippo en van wijlen Caterina Cafasso,
en van wie ik zonder twijfel kan zeggen dat hij naar het Paradijs ge-
vlogen is."
Intussen liep het schooljaar 1831-1832 ten einde en Giovanni keer-
de terug naar Castelnuovo. Zijn vrienden uit Morialdo, die hij nooit
vergeten was, daar hij steeds in contact met hen gebleven was en hen nu
en dan op een donderdag een bezoek gebracht had, wisten dat hij voor de
grote vakantie naar huis zou komen, zij liepen hem een heel eind buiten
het dorp tegemoet en vergezelden hem in een ware triomfstoet naar het
huis van zijn moeder. Dat tafereel herhaalde zich daarna ieder jaar en
telkens met een bijzondere feestelijkheid. Onder die jongens werd ook de
Kring der Vrolijkheid gevormd, waartoe diegenen toetraden die zich ge-
durende het afgelopen jaar onderscheiden hadden door hun zedig gedrag.
Zij werden op de ledenlijst geplaatst doch in het volgende schooljaar
weer daarvan geschrapt zo zij zich slecht gedragen mochten hebben, voor-
al door te vloeken of onbehoorlijke taal te spreken.
Toen Giovanni thuis was teruggekeerd, voelde hij de behoefte om
zijn studie te vervolledigen, die in bepaalde opzichten misschien niet
tot zulke volkomen resultaten geleid had als hij wenste. Hij was niet
een jongen die iets ten halve deed; hij stelde zich niet tevreden met
de gewone resultaten, doch verlangde vurig naar degelijke kennis, en
wilde van alles de reden weten. Drie schoolcursussen in één jaar tijd
doorlopen te hebben, zouden anderen als een waar succes beschouwd heb-
ben, voor hem echter was dat een aanleiding om na te gaan of hij niet
te vlug gelopen had. Uit de stukken is mij gebleken dat Giovanni het
eindexamen van de derde klas onmiddellijk vóór of na de vakantie van
dat jaar heeft afgelegd. Ik houd daarbij rekening met de aantekening
van het jaar 1832-33 waarin ik onder de datum van 5 november 1832
lees, dat Giovanni Bosco examen deed en toegelaten werd in albo studi-
osorum grammatices. Is die datum die van het examen, of alleen die van
de dag waarop de aantekening te boek gesteld werd?
Hoe het ook zij, Giovanni, die de anderen les gegeven had, opdat
zij op school een beter figuur zouden maken, voelde de behoefte om nu
zelf les te gaan nemen bij leraren die goed de stof kenden van de der-
de klas gymnasium, vastbesloten als hij was om gedurende de twee-en-
een-halve maand van de grote vakantie zijn studie voort te zetten. Na-
dat hij zijn moeder zijn plan uiteengezet had en zich ervan vergewist
had dat hij onderdak zou kunnen bekomen in de Serra van Buttigliera,
ging hij zich voorstellen aan de theoloog Giuseppe Vaccarino, pastoor
van Buttigliera d'Asti, met het verzoek hem te willen helpen bij de be-
redeneerde vertaling van de Latijnse schrijvers. Don Vaccarino, die
nog heel jong was, had pas op 5 februari van dat jaar 1832 zijn intre-
de in die parochie gedaan. De moeilijkheden van zijn nieuw arbeidsveld,
het verlangen om zijn voordeel te doen met de ervaring der pastoors
van de aangrenzende parochies, en de noodzakelijkheid om zijn studies
nog te vervolmaken, deden hem besluiten het verzoek op een gemoedelijke
manier af te wimpelen. Toen hij later met Don Gamba van zijn parochie

18.10 Page 180

▲back to top
- I/177 -
daarover sprak riep hij uit: "Als ik toen geweten had welke bedoelingen
de goddelijke Voorzienigheid had met die jongen, zou ik die dankbare
taak zeker op mij genomen hebben ten koste van welk offer ook, al had ik
er mijn studie of wat ook voor moeten laten, alleen om te kunnen zeggen:
Ik heb het geluk gehad de leermeester van Don Bosco geweest te zijn!"
In zijn verwachting teleurgesteld, keerde Giovanni naar de boerde-
rij van Susambrino terug en trachtte moederziel alleen met zijn eigen
verstandelijke vermogens de moeilijkheden te overwinnen, die de boeken
hem stelden. Op zekere dag kwam Don Dassano door een nabijgelegen dal
en zag Giovanni in het weiland een paar koeien bewaken, met een boek
van een klassieke Latijnse schrijver in de hand. Men had hem gezegd dat
Giovanni een repetitor had willen hebben. Hij bleef staan, vroeg Gio-
vanni naar zijn studie, liet zich een passage voorlezen en was verbaasd
over de correcte uitspraak en over de ongedwongen en keurige wijze
waarop de jongen de hele bladzijde doornam. Daarna ging hij zonder aar-
zeling naar moeder Margherita toe en zei tegen haar: "Stuur uw Giovanni
maar eens bij me op de pastorie, dan zullen we zien wat we kunnen doen."
De volgende dag haastte Margherita zich aan de uitnodiging van de
pastoor gevolg te geven. Om een proef te nemen met Giovanni, wees hij
hem een bladzijde in een van zijn studieboeken aan, en verzocht hem die
uit het hoofd te leren en enkele dagen later terug te keren om ze op te
zeggen. Giovanni ging heen, en enkele uren later verscheen hij weer in
de werkkamer van de pastoor. Verbaasd vroeg Don Dassano hem waarom hij
was teruggekomen. Toen hij hoorde dat Giovanni de les geleerd had, wil-
de hij hem eerst niet geloven en stuurde hem weer weg. Giovanni bleef
echter, met alle verschuldigde eerbied, aandringen en zegde heel de
lange bladzijde toen vlot op, zonder ook maar ergens te haperen. Don
Dassano staarde hem een ogenblik buiten zichzelf van verbazing aan:
"Goed", zei hij toen, "we zullen je les geven, en als je wil, kun je
mijn paard verzorgen en hoef je je voor de rest nergens zorgen over te
maken."
De kapelaan, die toen aanwezig was, voegde eraan toe: "Die les zal
ik wel geven: die jongen belooft heel wat!"
Van dat ogenblik af ging Giovanni iedere morgen van huis weg, woon-
de de les bij, die de goede en in de Latijnse en Italiaanse letteren
voortreffelijke onderlegde priester hem gaf, en hield op zijn beurt de
stal op orde. En ook hier wist hij niet wat het zeggen wilde vrije tijd
te hebben. Wanneer het paard niet voor het rijtuig gespannen hoefde te
worden, ging Giovanni er mee uit; en zodra hij ermee op de eenzame we-
gen buiten het dorp was, liet hij het galopperen en sprong er onder het
lopen achter op, en met zijn verbazingwekkende lenigheid speelde hij
het klaar, op de rug van het paard te gaan staan, terwijl dat rustig
doordraafde. Dat was zijn enige ontspanning. De rest van de tijd werd
besteed aan de studie, aan de zondagse bijeenkomsten, nu eens in Susam-
brino, dan weer in de Becchi, en aan de godsvruchtoefeningen. "In de
vakanties", riep Filippello in onze tegenwoordigheid uit, "zag men hem
geregeld in de kerk van Castelnuovo, waar hij dikwijls de Sacramenten
ontving. Iedereen hield van hem en zag naar hem op, en ik zou niet in
staat zijn de lof die hij verdiende onder woorden te brengen." Op Gio-
vanni was dus het woord van het boek der Spreuken van toepassing: "Een
goede naam is meer waard dan grote rijkdom; achting is boven zilver en
goud te verkiezen."(1
(1) 22, 1.

19 Pages 181-190

▲back to top

19.1 Page 181

▲back to top
- I/178 -
H O O F D S T U K XXXI
GIOVANNI KEERT TERUG NAAR CHIERI EN KOMT IN DE
KLAS VAN DE LATIJNSE GRAMMATICA - OVER DE ACHTING VAN
ZIJN LERAREN EN KAMERADEN - ZIJN NEDERIGHEID - LESSEN
AAN DE JONGENS VAN CHIERI - HIJ WORDT GEVORMD - DE
INSPECTEUR VAN ONDERWIJS EN DE EINDEXAMENS -
ZONDAGSSCHOOL IN MORIALDO - DE EERSTE HEILIGE MIS VAN
DON GIUSEPPE CAFASSO.
In november 1832 keerde Giovanni terug naar het huis van mevrouw
Lucia Matta in Chieri, die hem andermaal haar zoon toevertrouwde en hem
vrijstelde van het betalen van kostgeld. Om tot de lessen toegelaten te
worden, legde hij op het college het bewijs van de pastoor over, dat hij
de godsdienstplechtigheden bijgewoond had en een keer in de maand te
biechten was geweest, zoals toen bij het begin van ieder schooljaar voor
iedereen verplichtend was. Daar hij met goede cijfers bevorderd was,
deed Giovanni, zeker van zichzelf, zijn intrede in de grammaticaklas,
die overeenkwam met onze derde klas gymnasium. Het werd een triomf voor
hem. Kanunnik Francesco Calosso en de priester en professor in de theo-
logie, Giovanni Bosco uit Chieri, die later doctor in de letteren en
wijsbegeerte werd aan de militaire academie van Turijn en professor in
de gewijde welsprekendheid aan de koninklijke universiteit, spraken her-
haaldelijk met Mgr. Giovanni Cagliero en met anderen over de verwonder-
lijke toeleg waarmee Giovanni de studie van het Latijn had aangepakt, en
in één enkel jaar met schitterende resultaten de stof van drie klassen
had verwerkt.
Zijn leraar in de grammatica werd pater Domenico Giusiana, van de
orde der Predikheren voor wie Giovanni grote genegenheid opvatte en die
hem met buitengewone beminnelijkheid behandelde. De goede leerling ver-
diende dat dan ook wel. Doctor Carlo Allora uit Castelnuovo d'Asti, die
zijn schoolkameraad was in Chieri, bracht in 1888 met levendig welgeval-
len in de herinnering, hoe onze Giovanni in die jaren niet de minste op-
hef maakte over zijn gaven. Hij legde in zijn houding en gedrag geen
zweem van aanstellerij of eerzucht aan de dag, en heel zijn persoonlijk-
heid straalde iets bijzonders en bovennatuurlijks uit. Als student was
hij om zo te zeggen de opzichter van al zijn kameraden, en hoewel hij
geen bijzondere opdracht gekregen had, werd hij toch door allen als de
leider beschouwd, terwijl allen deden wat hij zei. Al van die tijd af
was hij een heilige! riep hij geestdriftig over de jeugd van Giovanni
uit. Die legde, onder alle andere deugden, getuigenis af van nederig-
heid in de omgang met zijn medestudenten. In datzelfde jaar wist een
kameraad stiekem een schoolschrift van Giovanni in handen te krijgen,

19.2 Page 182

▲back to top
- I/179 -
schreef er een sonnet uit over, waarin hij alleen enkele woorden veran-
derde, en liet dat rondgaan onder zijn medestudenten, voorgevend dat hij
er de auteur van was. Terwijl hij genoot van de loftuitingen die allen
aan zijn adres richtten, kwam het blaadje na een paar dagen in handen
van Giovanni die, zonder aanstoot te nemen aan die onhebbelijkheid, of
de eer van het werk voor zichzelf op te eisen, er het zwijgen toe deed,
omdat hij zijn kameraad niet beschaamd wilde maken; maar in de marge
schreef hij dit motto: Est ne de sacco ista farina tuo? vouwde het blad
op en zorgde dat de ijdeltuit het weer in handen kreeg.
In Chieri wist men, hoe vroom en zedig hij was; men wist ook van
zijn begaafdheid en van zijn vorderingen in de studie; tal van families
nodigden hem dan ook uit om hun kinderen les te geven, niet alleen de
kameraden die bij hem in de klas zaten, maar eveneens degenen, die in
de hogere klassen voor humaniora en retorica zaten; en zo begon hij dan
les te geven en leerlingen te helpen in particuliere huizen. Het voor-
naamste oogmerk van Giovanni was: goed te doen, maar de kleine vergoe-
dingen die hem werden aangeboden sloeg hij niet af. Daarmee stelde de
goddelijke Voorzienigheid hem in staat zich kleren en ondergoed aan
te schaffen, dingen die hij voor de studie nodig had en dergelijke,
zonder dat hij zijn familie daarvoor hoefde lastig te vallen. Van alle
kanten werd hij intussen uitgenodigd om familieavondjes te komen op-
vrolijken, wat hij gaarne deed, telkens wanneer hij dat doen kon zon-
der dat zijn studie of de deugd eronder te lijden had. Door meer dan
een, die in die jaren omgang met hem had, hebben wij horen uitroepen:
"Hij was zo goed, dat niemand beter zou kunnen zijn!" Onder zijn kame-
raden gold hij als de leider, de scheidsrechter en ook als een meester
in het zoeken van de weg naar de volmaaktheid. Inderdaad bleef ook de
Kring der Vrolijkheid bestaan, tot groot voordeel van wie er lid van
waren.
Intussen was hij al bijna achttien jaar en hij had nog steeds niet
het sacrament van het Vormsel ontvangen. In die tijden geschiedde de
toediening van het Vormsel in die plattelandsdorpen niet al te vaak.
In dat jaar zorgde de ijverige theoloog Vaccarino er echter voor, dat
zijn nog niet gevormde parochianen dat grote geluk te beurt viel. En
Giovanni begaf zich terstond op weg en werd gevormd in Buttigliera d'
Asti op 4 augustus 1833 door Mgr. Giovanni Antonio Gianotti, Aartsbis-
schop van Sassari, terwijl als peter optrad de heer Giuseppe Marsano,
en als meter gravin Giuseppe Melina. Er zijn ons geen gegevens in han-
den gekomen, waaruit we zouden kunnen opmaken, hoe onze Giovanni zich
op die gewichtige handeling had voorbereid; doch uit de resultaten die
de gaven van de Heilige Geest in hem op een zo schitterende wijze be-
werkstelligden, mogen wij wel afleiden hoe levendig zijn geloof was.
Tegen het einde van het schooljaar kreeg de school van Chieri een
bezoek van de Inspecteur van Onderwijs, in de persoon van de advocaat
professor Don Giuseppe Gozzani, een man van grote verdiensten. Hij kwam
de examencommissie voorzitten, en zich op de hoogte stellen van de stand
van het onderwijs. Zijn naam was de schrik van de studenten, daar hij
rechtvaardig was, maar van een wettelijke, onverbiddelijke rechtvaardig-
heid. Nauwelijks had het gerucht van zijn komst zich verspreid, of de
hele schoolgemeenschap raakte in opwinding; de school gonsde, en men
hoorde onderdrukt en dreigend gemompel. Don Gozzani, een berekend en
koelbloedig man, en heel goed op de hoogte van de minder goede dunk die

19.3 Page 183

▲back to top
- I/180 -
de anderen van hem hadden, ging,nauwelijks in Chieri aangekomen, naar
hen toe en sprak hen toe, belovend dat hij niet alleen niet onverbidde-
lijk zou zijn, maar zelfs niet streng. Toen de gemoederen daardoor wat
gekalmeerd waren, gaf hij de thema voor het schriftelijke examen op en
toen hij de papieren weer verzameld had vertrok hij plotseling naar
Turijn. Van daar uit gaf hij de punten, die allesbehalve fraai waren.
Niettemin werden Giovanni en al zijn medeleerlingen, vijfenveertig in
totaal, bevorderd naar de vierde klas der humaniora, overeenkomend met
onze vierde klas gymnasium. Hij had echter groot gevaar gelopen te blij-
ven zitten, omdat hij een afschrift van zijn werk aan anderen gegeven
had; dat hij niettemin bevorderd werd, had hij ongetwijfeld te danken
aan de bescherming van zijn eerbiedwaardige leraar pater Domenico Giu-
siana, die hem een nieuwe thema opgaf, die hem, toen hij ze uitstekend
gemaakt had, met algemene stemmen de bevordering ten deel deed vallen.
Hij had de sympathie gewekt van Don Gozzani, die hem een grote gunst be-
wezen had door hem de tweede proef te laten doen. Daarvoor behield Gio-
vanni een goede en dankbare herinnering aan hem, wat hieruit blijkt dat
hij daarna levendige en vriendschappelijke betrekkingen bleef onderhou-
den met die priester, die, toen hij in Multedo Superiore nabij Oneglia,
waar hij vandaan kwam, ging wonen, onder de vele andere werken van lief-
dadigheid ook een fonds stichtte bij het Salesiaans College van Alassio,
voor een jongen die voor priester zou willen studeren.
Er bestond toen de prijzenswaardige gewoonte dat in ieder school-
jaar, minstens één student, bij wijze van premie, van gemeentewege een
uitkering geschonken werd van twaalf lire. Om die gunst te verkrijgen
moest men met algemene stemmen door zijn examen zijn gekomen en de hoog-
ste punten voor gedrag behaald hebben. Giovanni werd steeds op die ma-
nier begunstigd, en kreeg in iedere klas de premie toegewezen. In ons
archief hebben wij het bevorderingsbriefje, gedateerd op 22 augustus
1833, getekend door pater Sibilla, prefect voor de studie. En op een
tweemaandelijkse verklaring, getekend door kanunnik Clapiè en door Don
Piovani, geestelijk leider, van professor pater Giusiana en van de pre-
fect, leggen zij een verklaring af over Giovanni's ijver in de studie
en over zijn zeer goed gedrag.
Op het einde van het schooljaar 1832-1833 had de zoon van mevrouw
Lucia zijn studie beëindigd, en Giovanni nam afscheid van dat gastvrije
huis, waar hij zoveel goeds ontvangen had, maar dat hij op zijn beurt
verrijkt had met een welgeslaagde opvoeding van de zoon en gesticht door
zijn christelijke levenswandel. Giovanni Battista Matta begon, als vol-
wassene, een drogisterij in zijn geboorteplaats Castelnuovo d'Asti, waar
hij jarenlang burgemeester was, en in 1869 stuurde hij zijn zoontje naar
het Oratorio in Turijn voor diens opvoeding; het bleef daar drie jaren.
Don Bosco nodigde het jongetje steeds hij zich aan tafel uit, en omring-
de hem met zoveel zorgen, dat het de verwondering gaande maakte van de-
genen die de oorzaak van die uitverkiezing niet kenden. Het was een te-
ken van de blijvende dankbaarheid die hij ten allen tijde voor die fami-
lie bleef koesteren.
Toen Giovanni in Susambrino was teruggekeerd, kwam hij tot de be-
vinding, dat het huwelijk van zijn broer Giuseppe een degelijke vrouw
naast moeder Margherita had geplaatst, een meisje dat haar alle voorko-
mendheden bewees, die zijzelf tegenover de grootmoeder zou hebben aan
de dag gelegd. Daarom trok hij zich het grootste deel van de tijd terug
in de Becchi, waar hij op de zondagen de jongens van het gehucht verza-
melde om hun catechismusonderricht te geven en hun ook lezen en schrij-
ven te leren, waarbij hij als tegenprestatie alleen van hen verlangde,

19.4 Page 184

▲back to top
- I/181 -
dat zij één keer in de maand de heilige Sacramenten zouden ontvangen. En
hier zien wij het begin van de zondags- en avondscholen voor de arme
volkskinderen, die hun uiteindelijke vorm zouden vinden in het "Oratorio
festivo". In de vakantiedagen echter, hield hij zich, na lang gebogen te
hebben gezeten over zijn thema's en de oude schrijvers, bezig met het
maken van de meubelstukken waar zijn familie behoefte aan had. En wij
hebben een tafel en enkele banken gezien, die het werk van zijn handen
waren en thans nog bestaan. Ook maakte hij zich de kunst van het schoen-
maken ten nutte, die hij zich in de loop van dat jaar in Chieri had
eigen gemaakt; en hoewel hij geen heel fijne schoenen maakte, speelde
hij het toch klaar ze op te lappen als ze stuk waren, en ze weer als
nieuw te maken. Die bedrijvigheid, ingegeven door de armoede, leidde tot
niet geringe besparingen. In zijn kleine werkplaats voegde hij aan de
smidshaard, de kleermakerstafelen de schrijnwerkerbank nu ook nog het
schoenmakerstafeltje toe.
Dezelfde vakantie werd voor hem gekenschetst door een plechtige ge-
beurtenis. De vrome seminarist Giuseppe Cafasso, die onder leiding van
pastoor kanunnik Cottino in de pastorie van Moncucco zijn geestelijke
oefeningen had verricht, werd priester gewijd op quatertemperzaterdag
van het najaar, 21 september, en droeg de dag daarna in Castelnuovo zijn
eerste heilige Mis op, onder groot meeleven en een feestelijke stemming
van zijn dorpsgenoten. Giovanni moest wenen van heilige naijver toen hij
hem het altaar zag bestijgen; des te meer daar hij jarenlang vriendschap
met hem had willen sluiten, maar er zich steeds nieuwe hinderpalen had-
den voorgedaan die hen van elkaar verwijderd hield. Maar toen hij hem,
na afloop van de plechtigheid, te midden van alle mensen naderde om voor
de eerste maal de gewijde hand te kussen, geloof ik dat een blik vol
genegenheid van de jonge priester, hem deed erkennen dat zijn wens in
vervulling gegaan was, en dat hij in hem een vader, een vriend, een
raadsman en een blijvende weldoener gevonden had. Giovanni kon toen ech-
ter nog niet vermoeden waartoe de vriendschap, die de goddelijke Voor-
zienigheid tussen hem en Don Cafasso legde, zou dienen; noch dat hij van
die onvergetelijke dag af geroepen zou zijn om Cafasso's herinnering
levendig te houden in zijn geschriften. En nog minder kon hij toen voor-
zien, dat hij aan de wereld de intiemste gevoelens van liefde tot God,
die op die dag in de ziel van Zijn nieuwe dienaar werden verwekt, zou
kunnen openbaren. "Don Cafasso", aldus Don Bosco in 1866, liet geschrif-
ten na, waaruit de besluiten bleken die hij in het begin van zijn pries-
terschap genomen had. Hij bevond zich op zekere dag aan de voet van het
Kruisbeeld en zei: "Heer, u zijt mijn erfdeel: Dominus pars haeredita-
tis meae.(1) Dat is de keuze die ik vrijwillig gedaan heb op de gedenk-
waardige dag van mijn heilige wijding. Ja, o, mijn God, Gij maakt mijn
erfdeel uit, mijn vreugde, het leven van mijn hart voor alle eeuwigheid:
Deus cordis mei, et pars mea Deus in aeternum.(2) Maar niet alleen, o,
mijn God, wil ik U geheel toebehoren, maar ik wil heilig worden; en daar
ik niet weet of mijn leven kort of lang zal zijn, verklaar ik voor U dat
ik heilig wil worden en wel spoedig. Moge de wereld ook ijdelheid zoe-
ken, genot, eer en aardse grootheid, ik wil en zoek en verlang niets
anders dan heilig te worden, en ik zal de gelukkigste der mensen zijn
wanneer ik heilig word, spoedig heilig en heel heilig."
(1) Psalm 15,5.
(2) Psalm 72,25.

19.5 Page 185

▲back to top
- I/182 -
Dit zei hij, en hij heeft woord gehouden." Inderdaad was de heiligheid
in het leven en in de lering van Don Cafasso zo groot, dat zij zich moet
hebben meegedeeld aan Giovanni en aan honderden priesters om de strijd
te doorstaan, die de sekte der samenzweerders bezig waren voor te berei-
den tegen de troon en het altaar.
Een van de dingen die het burgerlijke gezag de meeste reden tot be-
zorgdheid gaf was La Giovine Italia (Het jonge Italië), in het leven
geroepen en ijverig verspreid door Giuseppe Mazzini door middel van een
tijdschrift dat dezelfde naam droeg. De Gazetta Piëmontese drukte in
haar nr. 99 van 1833 een stuk uit de instructie af, waarin gezegd werd:
"Het doel van de vereniging is vrijheid, onafhankelijkheid, humaniteit,
gelijkheid." De werkzaamheid is gericht op de republiek. La Giovine
Italia verspreidt dat beginsel... Het is een belangrijke medewerking ve-
le exemplaren van dit blad te verspreiden. De propaganda zal de grond-
bezitters aansporen de boeren te volgen. De parochies op het platteland
moeten vooral bewerkt worden, maar met grote omzichtigheid: het beste
zal zijn, eerst de zwakke plekken van het dier te zoeken en het van die
zijde aan te vallen en te overwinnen. Om dat doel te bereiken zal het
nodig zijn, zich nooit minachtend over de godsdienst uit te laten en te
doen alsof men zijn gebreken niet merkt. De vlag van de onafhankelijk-
heid moet bij de altaren ontrold worden zoals er de paaskaars prijkt en
op de kerktorens van de parochies, anders zal de idioot zijn bestiale
krachten niet bij de onze voegen. Wanneer de pastoor die verbinding be-
werkstelligt en haar van het altaar af verkondigt is de overwinning ze-
ker. In de strijd om de onafhankelijkheid zal het goed zijn zich de
Spanjaarden in de herinnering te brengen. De Christus op de vlaggenstok
zou voorop moeten gaan, het Evangelie in handen van de priester: daarna
moet het water vergiftigd worden, overal moet men op de loer liggen, be-
reid om toe te slaan, zodat het terrein bezaaid is met kuilen, waarin
de vijand kan vallen, evenals de gemeenten die er verantwoordelijk voor
zijn het vuur niet te hebben ontstoken en zich niet te hebben terugge-
trokken, vastgenagelde doeken om de cavalerie te hinderen, opbreken van
bruggen en straten, barricaden overal in de stad, kokende olie en water,
brandend hout, as uit de vensters geworpen, alle helse plagen die maar
uit de hel denkbaar zijn, er nieuwe bedenken, als het kan, met groter
scherpzinnigheid dan Pluto."
Ofschoon men nauwgezet waakte, toch begon die leer zich te versprei-
den onder het volk, onder de vurige en begaafde jeugd en ook onder het
leger. Enigen, van wie kon worden aangetoond dat zij deel van die bewe-
ging hadden uitgemaakt, werden tot zware straffen veroordeeld. In 1833
sprak de krijgsraad te Turijn het doodvonnis uit over de advocaten Sco-
vazzi en Cariolo uit Saluzzo, schuldig aan ongehoorzaamheid en opruiing
en aan het lidmaatschap van een tegen de regering opstandige vereniging,
en tegen zes militairen, beschuldigd van hoogverraad. Ook in Chambéry
werden in hetzelfde jaar doodvonnissen geveld: een dokter Rufini, die
in Genua was aangehouden, benam zichzelf het leven in de gevangenis:
bloed vloeide in Alessandria en in andere steden van Piëmont. Die straf-
fen konden de geheime organisatie niet uitroeien, doch deden haar alleen
maar voorzichtiger te werk gaan bij haar operaties en bij de voorberei-
ding van latere nieuwe en heftiger opstanden. En Piëmont vormde het fun-
dament voor hun optreden tegen de Kerk.
De regering trachtte zich teweer te stellen, maar enkel materiële
kracht was daartoe niet voldoende. Zij beging daarbij het onrecht van
het Cesarisme. Hoe kon zij eerbied voor haar eigen gezag afdwingen, waar

19.6 Page 186

▲back to top
- I/183-
zij zichzelf niet onderwierp aan het verhevenste van alle gezag, aan
Jezus Christus, vertegenwoordigd in zijn Kerk?
In 1832 werd op uitnodiging van Koning Karel Albert, bij pauselij-
ke brief een Apostolische Afvaardiging of Raad van Bisschoppen aange-
steld, om de godsdienstige aangelegenheden in Piëmont opnieuw te orde-
nen. In volle overeenstemming met en ook met hulp van de koning, sticht-
ten zij de beroemde Academie van Superga, waarin uitgelezen geesten on-
der de priesters, die al hun graad bereikt hadden in de theologie en
kerkelijk recht, hun hogere godsdienststudiën konden vervolmaken. Zij
hervormden de provincies van de religieuze ordes en sloten enkele kloos-
ters waar de observantie van de regels te los geworden was; zij overwo-
gen toepassing van het kerkelijk wetboek, om, zodoende enkele misbruiken
uit de weg te ruimen, die onder de clerus waren ontstaan, door een voor
alle diocesen geldend reglement; ook werd er overwogen het onderricht
in de theologie onder de leiding van het episcopaat te stellen, kleine
seminaries op te richten, alsook leerstoelen voor openbaar onderricht,
terwijl men alleen aan de universiteit de faculteiten van het recht, de
medicijnen en de chirurgie zou overlaten, en de Broeders van de Christe-
lijke Scholen in de steden en dorpen toe te laten, alsmede de Zusters
van de Heilige Jozef, en de Dochters van Liefde. Maar de Apostolische
Afvaardiging ondervond van begin af aan de tegenwerking van de senaat
van Piëmont, die weigerde de afvaardiging, en de apostolische brief, bij
welke zij was ingesteld, te erkennen.
In 1835 wilde de burgerlijke commissie voor de herziening van de
boeken zich niet onderwerpen aan de kerkelijke herzieningscommissie.
Zij stond weliswaar geen boeken of geschriften toe, waarin de goddeloos-
heid werd bevorderd of de moraal gekwetst. Zij verhinderde, dat er on-
derricht gegeven zou worden in de zin van de Bisschoppen, die afhanke-
lijk waren van de Heilige Stoel. Zij banden schrijvers uit die de Fran-
se ideeën bestreden en de richtlijnen van de Kerk ondersteunden. Zij
duldden degenen die de beginselen van de moderne filosofie begunstig-
den, hetzij op het gebied van de godsdienst of van de politiek, terwijl
zij de verspreiding van de boeken, die tal van dwalingen te lijf gingen,
remden.
Koning Karel Albert, door en door godsdienstig, had een praktisch
verstand, bezat een verheven geest, was stipt in het vervullen van zijn
plichten, streng tegenover zichzelf, en hij wist heel goed welke schel-
merijen er achter de vleierij verborgen gaan; maar toch had hij door
zijn neiging tot halve maatregelen en de verwachting van een Italiaans
rijk, niet helemaal gebroken met de mannen van de revolutie, met wie hij
van zijn jeugd af op vertrouwde voet had gestaan. Tot zijn ministers
koos hij een De la Tour en daarna een Solaro la Margherita, die goede
katholieken waren; maar eveneens nam hij in zijn kabinet op de liberalen
Villamarina en Barbaroux, die gemakkelijk de hand lichtten met het con-
cordaat dat er gesloten was met de Heilige Stoel, evenals met de wetten
en besluiten en maatregelen op kerkelijk gebied, die de verschillende
Savooise vorsten steeds waren nagekomen.
En hun meningen werden door niet weinige theologen gedeeld; die,
gevormd door de valse beginselen op het gebied van het kerkelijk recht,
zoals die geleraard waren door de cesaristische hoogleraren van de uni-
versiteit, in stede van de natuurlijke verdedigers te zijn van de be-
ginselen der Kerk, ongelukkigerwijze haar tegenstanders werden. Dat was
een ernstig en diep geworteld kwaad. Maar Don Cafasso was de man die

19.7 Page 187

▲back to top
- I/184 -
voorbestemd scheen om daar verbetering in te brengen, door het werk
voort te zetten, dat begonnen was door de theoloog Guala in het klooster
van de Heilige Franciscus van Assisi. Door de wijze waarop hij de jonge
geestelijkheid de moraal bijbracht, zal hij zoveel eerbied, liefde en
gehoorzaamheid bij hen aankweken voor de Paus van Rome, en hen met zo-
veel liefde de heilige richtlijnen in de betrekkingen met de staat
aanduiden, dat er een volkomen nieuwe generatie van levieten ontstaat,
vervuld van afkeer voor de Franse sofismen en onoverwonnen steunpilaren
van de pauselijke soevereiniteit en onfeilbaarheid. En alle diocesen van
Piëmont zullen de gunstige terugslag gewaarworden van een dergelijk
onderricht in de waarheid, rechtvaardigheid en liefde. En Don Cafasso
zal ook de geestelijke vorming van onze Giovanni voltooien en hem tot
een dappere verdediger van de Kerk maken, door hem veilige normen te
geven, aan de hand waarvan hij heel de uitgestrektheid kan kennen van de
goddelijke en menselijke rechten en voorrechten van haar, die juist het
rijk van God op aarde is. Giovanni Bosco zal, bij de verschillende ge-
legenheden dat hij de handschoen opneemt tegenover leraren van de oude
school, nooit nalaten met zijn beminnelijke eenvoud onvermoeibaar de
verdediging van de Paus en van de Kerk op zich te nemen en het zal een
treffend gezicht zijn hem aan het einde van een dispuut, na een korte
pauze, glimlachend te horen besluiten: dat is een universitaire stelre-
gel!

19.8 Page 188

▲back to top
- I/185 -
H O O F D S T U K XXXII
GEDACHTE OVER ZIJN ROEPING - GIOVANNI BESLUIT
FRANCISCAAN TE WORDEN - IN CHIERI WOONT HIJ BIJ EEN
CAFEHOUDER - HOE HIJ ONBEHOORLIJKE GESPREKKEN
VERHINDERT - SCHITTERENDE
LOFSPRAAK OVER ZIJN GEDRAG - DE KOSTELOZE LES IN
LATIJN AAN DE KOSTER VAN DE DOM.
Met het jaar der IVde Latijnse zag Giovanni de tijd naderen, waarin
hij over zijn roeping zou moeten beslissen. Terwijl hij vroeger zo vurig
ernaar verlangde priester te worden, bekroop hem thans een eerbiedige
vrees bij de gedachte aan de verhevenheid van deze staat, aan zijn eigen
geringheid en aan de verplichtingen, waartoe hij zich voor eeuwig zou
verbinden ten opzichte van God. "Leeft in vreze voor mijn heiligdom. Ik
ben Jahwe."(1)
Over deze periode van zijn leven heeft onze Giovanni een bladzijde
van de bewonderenswaardigste nederigheid nagelaten. "Mijn doom uit Mori-
aldo was mij steeds bijgebleven; bovendien had hij zich verschillende
malen in nog duidelijker vormen herhaald, en wanneer ik mij daaraan zou
houden, moest ik de geestelijke staat kiezen, die juist met mijn neigin-
gen overeenkwam; maar ik wilde niet geloven aan dromen, en mijn manier
van leven, evenals het volkomen gebrek aan de deugden die voor deze
staat noodzakelijk was, maakten die keuze voor mij twijfelachtig en bij-
zonder moeilijk. 0, als ik toen een leidsman gehad had, die de zorg over
mijn roeping op zich genomen zou hebben, dat zou voor mij een groot ge-
luk geweest zijn; maar dat geluk had ik niet! Ik had een bovenste beste
biechtvader, die een goede christen van mij wilde maken, maar in een ge-
val van roeping wilde hij zich nooit mengen. Bij mezelf te rade gaande,
heb ik toen, na verschillende boeken over de keuze van staat gelezen te
hebben, besloten in de Franciscaner orde te treden. - Wanneer ik secu-
lier geestelijke blijf, zo zei ik tot mezelf, loopt mijn roeping groot
gevaar schipbreuk te lijden. Ik zal kloosterling worden, aan de wereld
verzaken, mij aan de studie wijden en aan de overweging, en op die ma-
nier in de eenzaamheid mijn hartstochten kunnen bestrijden, in het bij-
zonder de hoogmoed, die diepe wortels in mijn hart geslagen had."
In Chieri was hij dikwijls in het klooster van de Franciscanen ge-
weest, en enkele van de paters, die op de hoogte waren van de zeldzame
eigenschappen van kennis en vroomheid, waarmee hij begiftigd was, hadden
hem uitgenodigd in hun orde te treden, waarbij zij hem de verzekering
(1) Lev. 26, 2.

19.9 Page 189

▲back to top
- I/186 -
gaven dat hij zou worden vrijgesteld van het storten der som, die voor
iedere novice bij zijn intrede was voorgeschreven. Dit voorstel had op
dat ogenblik al zijn besluiteloosheid doen wijken, des te meer omdat,
daar hij zich zorgen maakte over de betaling van het kostgeld in het
seminarie, iedere andere weg voor hem afgesloten scheen.
Moeder Margherita had hem steeds vrij gelaten in de keuze van zijn
levensstaat. Daarom had zij nooit over de toekomst met hem gesproken.
Nooit had zij aangestuurd op een gemakkelijker leven door middel van
hem, nooit ook maar het minste verlangen aan de dag gelegd om hem bij
zich in huis te hebben of om bij hem te gaan inwonen, wanneer hij pries-
ter zou zijn. Wanneer Giovanni haar soms wel eens vroeg wat zij ervan
dacht, wat zij van hem verlangde, gaf zij hem steeds hetzelfde antwoord:
"Ik verlang niets anders voor je dan je eeuwig heil!" Hoewel Giovanni
zag, hoe rustig zij bij dat alles bleef, oordeelde hij de tijd nog niet
gekomen om haar te zeggen wat zijn plannen waren; hetzij omdat hij voel-
de, welk een groot offer deze verwijdering van elkaar voor haar zou be-
tekenen, of wel omdat het niet iets was, dat al direct zou moeten ge-
beuren. Om bij de Franciscanen te worden toegelaten was het noodzakelijk
zich aan een examen te onderwerpen, waarvoor hij allereerst enkele maan-
den van voorbereiding zou nodig hebben. Niettemin dacht hij erover, zich
de papieren te verschaffen die hij nodig had, en vroeg die aan bij zijn
pastoor; deze voldeed aan zijn verzoek, maar toen Don Dassano hem de
papieren gaf, vroeg hij hem vanzelfsprekend ook, waarvoor hij ze nodig
had, en Giovanni verborg voor hem zijn besluit niet.
Intussen was de tijd gekomen om naar Chieri terug te keren. Daar me-
vrouw Lucia Matta, nu haar zoon zijn eindexamengymnasium gedaan had,
niet langer meer in de stad woonde, was Giovanni verplicht naar een an-
der pension uit te zien. In dat jaar had een neef en vriend van de fami-
lie Bosco, uit hetzelfde gehucht Morialdo, - zekere Giuseppe Pianta
besloten een café in Chieri te openen. Margherita greep deze gelegenheid
aan en verzocht hem, Giovanni in zijn huis op te nemen. Pianto stelde de
jongen voor, als kelner bij hem in dienst te komen; waarin Giovanni toe-
stemde, ook om dichter in de buurt te zijn van de woning van zijn pro-
fessor Don Banaudi, met wie hij al vriendschappelijke betrekkingen had
aangeknoopt. Het bleek echter dat Pianta, toen Giovanni in de stad aan-
kwam, nog niet gereed was met zijn voorbereidselen en de inrichting van
zijn nieuwe huis. Volgens de verklaringen, die ouderen uit het dorp aan
Don Secondo Marchisio gedaan hebben en ook volgens de aantekeningen van
prof. Don Giovanni Turchi, schijnt het, dat onze Giovanni een poosje bij
een zekere Cavalli gewoond heeft, die hem een hoekje van de stal aan-
wees, waar hij 's nachts kon rusten, en hem verplichtte op een paard te
passen en dat werk te verrichten in een niet ver van de stad gelegen
wijngaard. Giovanni had echter verlof gevraagd en verkregen, om op iede-
re zaterdagavond volkomen vrij over zijn tijd te kunnen beschikken, ten
einde naar de kerk te kunnen gaan om te biechten. Dit is een bewijs te
meer voor de heldhaftige opzet van Giovanni, zoveel onaangenaamheden te
doorstaan om tot het priesterschap te komen. Dit was het jaar, waarin
hij zich het meeste moest ontzeggen, zelfs ten aanzien van zijn armza-
lige en schaarse kost. Men zegt dat de heer Ceppi, een ijzerhandelaar in
Chieri, stappen gedaan had bij Pianta, opdat deze zich zou haasten Gio-
vanni bij zich op te nemen. Hoe de zaak ook mag zijn gelopen, wij vinden
hem al gauw in het huis van de neef, als nachtwaker en voor het opknap-
pen van allerhande huiselijke karweitjes. Hij ontving geen loon, maar
had de nodige tijd beschikbaar om te studeren.

19.10 Page 190

▲back to top
- I/187 -
Zijn neef verschafte hem gratis onderdak en zorgde voor zijn soep. Zoals
gewoonlijk voorzag zijn moeder hem van thuis met brood en andere levens-
middelen. Een nauwe ruimte boven een kleine oven, gebouwd om taarten te
bakken en waar men met een ladder op moest klimmen, was de plaats waar
hij slapen moest; als hij zich ook maar even uitstrekte in het geïmpro-
viseerde bed, staken zijn voeten niet alleen buiten het stro, maar ook
uit de opening van de ruimte.
"Dat pension was ongetwijfeld erg gevaarlijk met het oog op de
klanten", zo schrijft Don Bosco zelf; "maar daar ik bij goede Christe-
nen was en omging met voorbeeldige kameraden, kon ik er zonder morele
schade blijven."
De waard droeg hem vervolgens op, de punten te tellen die er bij het
biljartspel gemaakt werden, en hij begaf zich steeds naar het lokaal met
een boek bij zich. Wanneer er wel eens gevloekt werd of er een onbehoor-
lijk gesprek begonnen werd, keek hij zo ernstig, dat de spelers de woor-
den op de lippen bestierven. Dikwijls echter bepaalde hij zich niet tot
stilzwijgende afkeuring, maar wist hij haar ook onder woorden te bren-
gen, en met liefde en doeltreffend degenen tot de orde te roepen, die
zich zo hadden laten gaan. Verscheidene pretmakers, die het vervelend
vonden dat zij niet meer vrijuit konden praten zoals het hun inviel,
ver-zochten Pianta, Giovanni niet meer de punten te laten opschrijven,
terwijl, naar zij zeiden, hij hun eerbied inboezemde en hen verlegen
maakte. En soms riepen zij uit: "doe die jongen hier toch weg!"
Als hij met zijn werk in het café klaar was, begon Giovanni te stu-
deren en ijverig zijn huiswerk te maken. De rest van zijn vrije tijd
gebruikte hij voor het lezen van Italiaanse of Latijnse klassieken en
gedeeltelijk voor het bereiden van drank en gebak. Toen hij er een half
jaar was kon hij al koffie zetten en chocolade maken, en kende hij de
maten en verhoudingen van alle ingrediënten om gebak te maken, koekjes,
likeuren, evenals allerlei soorten ijs en andere verfrissingen. Zodat de
baas, ziende hoeveel nut hij voor zijn zaak van hem kon hebben, hem een
aantrekkelijk voorstel deed, en hem vroeg alle andere bezigheden te la-
ten varen en zich uitsluitend aan het vak te wijden. Maar Giovanni, die
al deze karweitjes alleen bij wijze van tijdverdrijf en ontspanning
deed, weigerde beslist, en verklaarde andermaal dat hij geen andere be-
doeling had dan zijn studie voort te zetten. In het bedrijf leerde hij
ondertussen ook koken en voorzag hij zich op die manier van de nodige
kennis voor het beheer van een liefdadigheidstehuis.
Ondanks al die verschillende bezigheden verwaarloosde hij nooit de
praktijk van zijn dagelijkse devotie. Dezelfde Giuseppe Pianta verklaar-
de op 10 mei 1888 tegenover Don Bonetti, Don Berto en Don Francesia, in
het Huis der Salesianen in Chieri: "Het was onmogelijk een betere jongen
te vinden dan Giovanni Bosco. Iedere morgen ging hij enkele missen die-
nen in de kerk van de heilige Antonius. Ik had mijn oude en ziekelijke
moeder bij me in huis, en het was bewonderenswaardig te zien hoe hij
voor haar zorgde. Soms bracht hij de hele nacht studerend door en 's
morgens trof ik hem nog aan, terwijl hij zat te lezen of te schrijven."
Men zegt dat hij zo gedurende die nachten Dante en Vergilius van buiten
leerde.
Hij was een navolgenswaardig voorbeeld voor de hele omgeving. Me-
vrouw Clotilde Vergnano, een dochter van de huiseigenaar, zei in 1889,
dat zij, toen ze nog een jong meisje was, hem nooit zijn tijd in ledig-
heid zag doorbrengen en met anderen spelen uit de buurt op het erf; dat

20 Pages 191-200

▲back to top

20.1 Page 191

▲back to top
- I/188 -
zij hem een paar keren boven op de trap was tegengekomen, als ze water
ging halen voor een priester, Don Arnaud, en dat hij nooit de ogen
opgeslagen had om haar in het gezicht te kijken; dat zij tenslotte wist,
hoe dezelfde Don Arnaud, die getuige was van het teruggetrokken en
stichtelijke leven van de jongen, toen aan de pastoor van Castelnuovo
geschreven had, met het verzoek een gemakkelijker en veiliger verblijf
voor hem te zoeken.
De heer Giuseppe Blanchard verklaarde dat, gedurende de tijd dat
Giovanni in het huis van Giuseppe Pianta woonde, men hem nooit zag deel-
nemen aan vrolijke en lawaaierige spelletjes, waar hijzelf, die toen ook
nog maar een jongen was, met zijn broertjes en vrienden aan meedeed;
Giovanni onthield er zich echter van, hoezeer men ook bij hem aandrong
als hij uit de school thuiskwam.
Hoezeer Giovanni ook van de jongens hield, en zich graag met hen
bezighield, hij volgde steeds het beginsel: "Voor alles is er een tijd
bepaald." (1) In al wat hij deed heerste orde, en hij bracht daar nooit
verandering in. Hij had de tijd vastgesteld voor de Kring der Vrolijk-
heid, een tijd voor het lesgeven aan kameraden die zich om hulp tot hem
wendden, een tijd die hij aan de gasten moest wijden en een tijd die
bestemd was voor het gebed, de kerk en de sacramenten.
Ook voor de ontspanning was er een tijd bepaald, maar op welke ma-
nier? Dat vertelt ons kanunnik Giuseppe Caselle, die toen met een stuk
of zes-zeven jongens bij een priester van Chieri in pension was, een
meester van de gemeentelijke school en die in het huis van een zekere
Torta woonde, vlak tegenover dat van Pianta gelegen.
"Bijna iedere avond", zo vertelt hij, "vooral in de winter na het
avondeten, kwam Giovanni Bosco, als zijn bezigheden het hem toelieten,
naar ons toe, en wij wachtten op hem in de kamer, of als het mooi weer
was, op de kleine binnenplaats. Het is niet te vertellen, met hoeveel
blijdschap we hem ontvingen, als hij verscheen. En hij was dan in zijn
nopjes, maakte ons aan het lachen met een paar grappen en, steeds bereid
om ons een plezier te doen, vertelde hij ons mooie, stichtelijke verha-
len en wist ons twee uur of langer bezig te houden zonder dat we het
merkten. Soms herhaalde hij een stuk van de catechismus of gaf er de
verklaring van. Af en toe vroeg hij ons of we te biechten gingen, en wij
van onze kant, ontvingen, om hem een genoegen te doen, vaker de heilige
sacramenten dan anders gewoonlijk het geval was. En wanneer we hem dan
vertelden dat we te biechten geweest waren, was hij erg blij en sprak
hij ons moed in om in onze goede voornemens te blijven volharden. Wij
waren bereid om voor hem alles te doen. Hoe laat het soms ook werd, we
kwamen er haast niet toe, afscheid van hem te nemen. Dikwijls kwam onze
bovengenoemde meester, op zijn tenen lopend, naderbij om te horen wat
voor een interessante geschiedenis Bosco vertelde, daar we zo aandach-
tig en stil waren. Meer dan eens zei de brave man tegen ons: "Jullie
hebben hier een voortreffelijk voorbeeld voor ogen! Wie weet wat er uit
die jongen nog eens worden zal!" De avonden dat Giovanni niet komen kon,
waren wij echt terneergeslagen, onze vrije tijd kwam ons lang en verve-
lend voor, en we zagen verlangend uit naar het tijdstip dat de meester
ons kwam roepen voor het avondgebed."
(1) Ecclesiasticus, 3,1.

20.2 Page 192

▲back to top
- I/189 -
Giovanni bewaarde dat uurtje van ontspanning voor de avond, nadat hij
een hele dag lang nauwelijks op adem had kunnen komen, en hij verstond
de kunst om van dat uurtje een leerzame verpozing te maken.
In dat jaar nam hij vervolgens een besluit, dat alle kentekenen van
een werkelijk christelijke heldhaftigheid had. Daar hij voor zijn devo-
ties dikwijls in de dom van Chieri kwam, had hij vriendschap gesloten
met de hoofdkoster, Carlo Palazzolo, een ernstige, vrome man, die al
driemaal, bij wijze van bedevaart, te voet naar Rome was geweest, om
daar de basilieken en de catacomben te bezoeken. Hij was al vijfendertig
jaar, en hoewel zijn verstand niet heel groot was, hij nagenoeg geen
middelen bezat en erg in beslag genomen werd door de verschillende be-
zigheden van zijn ambt, verlangde hij er toch vurig naar, priester te
worden. De goedheid van de jonge Bosco kennende, vroeg hij of deze hem
geen les wilde geven. Hij vond onmiddellijk gehoor en Giovanni nam de
taak op zich, hem regelmatig iedere dag lessen te geven, zodat hij hem
ertoe kon voorbereiden samen met hem examen te doen voor het aanvaarden
van het geestelijke kleed. De studie betekende voor Palazzolo een zware
karwei, want hij had bijna geen vrije tijd; iedere beloning van de hand
wijzend, begaf Giovanni zich echter iedere dag naar zijn huis bij de
dom, om Palazzolo les te geven; soms ook ging Palazzolo naar het huis
van zijn vriend; en Giovanni gaf hem met zoveel geduld en zo goed les,
dat hij hem in iets meer dan twee jaren niet alleen het allernoodzake-
lijkste leerde, want toen Palazzolo zich voor het examen aangemeld had,
wist hij dat ook met goed resultaat áf te leggen. Wie zou hierin niet
een voorafbeelding willen zien van Giovanni's toekomstige instelling der
Zonen van Maria, voor het bevorderen van late roepingen?
Hier maakte Giovanni ook kennis met Domenico Pogliano, klokkenlui-
der van de dom, wiens achting hij al, zonder het te weten, verworven
had, door zijn diepe godsvrucht, door zijn apostolaat voor de catechis-
mus onder zijn leeftijdgenoten en door zo noodzakelijke gepaste ont-
spanning, waarmee hij de jeugd van het kwaad afhield. Deze brave man,
die wist hoe weinig geschikte plaats er in het huis van Pianto was om
met vrucht te studeren, nodigde Giovanni uit om van de rust van zijn
woning gebruik te maken, en deze liet niet na er herhaaldelijk heen te
gaan. De klokkenluider verzekerde, nooit een jongen gezien te hebben die
zo bescheiden en deugdzaam was als Giovanni Bosco en het tafeltje waar-
aan hij plaats nam om te studeren wordt nog steeds met eerbied door de
erfgenamen van Poglano bewaard. Aldus verhaalde Don Carlo Palazzolo in
de laatste jaren van zijn leven.

20.3 Page 193

▲back to top
- I/190 -
H O O F D S T U K XXXIII
PASTOOR DON DASSANO BRENGT MARGHERITA OP DE HOOGTE VAN
GIOVANNI'S BESLUIT OM FRANCISCAAN TE WORDEN -
EDELMOEDIGHEID VAN DE CHRISTELIJKE MOEDER - HET GEBREK
DAT GIOVANNI LIJDT IN HET JAAR VAN ZIJN IVde LATIJNSE -
ZIJN ERKENTELIJKHEID JEGENS DEGENEN DIE HEM HULP BEWEZEN
HEBBEN.
In die tussentijd had Don Dassano het gewenst geoordeeld, Margherita
op de hoogte te brengen van de beslissing die haar zoon genomen had om
Franciscaan te worden. Daarom ging hij haar op een namiddag in de maand
december opzoeken, en na haar de zaak te hebben uiteengezet, bracht hij
haar onder ogen hoeveel er te doen was in het diocees, en hoeveel beter
het zou zijn, wanneer Giovanni, als hij priester werd, zich zou bezig-
houden met het werk in een of andere parochie. Hij legde er de nadruk
op, dat hij, die door God met zoveel talenten gezegend was, ongetwijfeld
prachtig werk zou verrichten, en zei tot besluit: "Tracht hem van dat
voornemen af te brengen. U bent niet rijk, u bent ook al zo jong niet
meer, binnenkort zult u niet meer kunnen werken; hoe zult u, als uw zoon
naar het klooster gaat, in uw onderhoud moeten voorzien? Het is voor uw
eigen bestwil dat ik u ben komen waarschuwen."
Margherita bedankte de pastoor voor het vertrouwen dat hij in haar
stelde, maar nadat hij zijn raad gegeven had, sprak zij met geen woord
over haar eigen mening. Zij begaf zich terstond naar Chieri, en toen ze
bij haar zoon kwam, zei ze met haar gebruikelijke glimlach: "De pastoor
is zo goed geweest naar me toe te komen, en heeft me toevertrouwd dat je
naar het klooster wil gaan, is dat waar?"
"Jawel, moeder. Ik hoop dat u daar niets tegen zult hebben."
"Ik wil alleen, dat je de stap die je onderneemt, goed overweegt en
dat je vervolgens je roeping volgt, zonder met iemand rekening te hou-
den. Het voornaamste waar het om gaat is het heil van je ziel. De pas-
toor wil, dat ik je van die beslissing afbreng, met het oog op de hulp
die ik in de toekomst van je zou kunnen ondervinden. Maar ik vind, dat
men daar niet aan moet denken, het gaat bovenal om God. Laat je door mij
niet weerhouden. Ik wil niets van jou, in het geheel niets. Onthoud
goed: ik ben in armoede geboren, heb in armoede geleefd en ik wil in
armoede sterven. Ik geef je dan ook de verzekering dat, wanneer je zou
besloten hebben seculier geestelijke te worden en je zou per ongeluk
rijk worden, ik geen enkele keer bij je op bezoek zou komen. Onthoud dat
goed! "
Toen Don Bosco zeventig jaar en ouder was, zag hij nog het indruk-
wekkende beeld van zijn moeder voor zich, toen zij deze woorden sprak en

20.4 Page 194

▲back to top
- I/191 -
hoorde hij nog haar stem. En wanneer hij aan die waarlijk christelijke
houding terugdacht, voelde hij zich nog tot tranen toe bewogen.
Maar Onze-Lieve-Heer, die de ernst in het hart van Margherita zag,
besloot dat Giovanni in haar een edelmoedige medewerkster zou vinden bij
de stichting van het Oratorio van de heilige Franciscus van Sales.
Intussen had echter niemand in Chieri ook maar het minste idee van
wat Giovanni zou gaan doen. Hij was steeds gelijk aan zichzelf. Zo rus-
tig als hij zich op de studie toelegde, zo edelmoedig en opgewekt bleef
hij tegenover zijn kameraden, zodat het er naar uitzag alsof zijn leven
geen zorgen en moeilijkheden kende. En toch was er geen jaar als dat van
zijn IVde Latijnse, dat, door de onzekerheid van zijn toekomst en het
gebrek aan stoffelijke middelen, hem zoveel zorgen baarde en offers van
hem vergde. Om zich te kleden, zich het merendeel van zijn voedsel te
verschaffen zolang hij naar school ging, moest hij zich tevreden stellen
met de kleine beloningen, - waarmee niet eens al zijn leerlingen zijn
lessen betaalden, - en met het weinige dat hij van zijn moeder ontving.
En wanneer de goede Margherita niet het nodige had om haar zoon te ge-
ven, wendde zij zich tot weldadige mensen om iets te lenen of ten ge-
schenke te krijgen in de vorm van graan of wat anders. Don Giovanni
Turchi herinnerde zich, dat zijn vader toen gezegd had, dat hij steeds
zijn bijdrage voor dat werk van liefde gegeven had. "Geen tegenspoed
deert de rechtschapene" (1) zegt Salomo; en Giovanni zich gewillig voe-
gend naar de wil van God, die alles ten goede schikt van wie hij lief-
heeft, verborg zijn gebrek, dat hem dwong sterker te vasten dan de Kerk
voorschreef.
Op een dag in de vakantie wilde hij een maaltijd gebruiken zoals hij
in lange tijd niet meer gehad had. Hij plukte een bepaalde hoeveelheid
vijgen en kocht een groot brood bij wijze van proviand. Onderweg naar
huis kwam hij een troepje kameraden tegen, die op het Sint-Antoniusplein
aan het spelen waren, en bleef staan om toe te kijken. Intussen begon
hij onbewust aan het brood te knabbelen en, afgeleid door het spel en
andere gedachten, had hij het ten slotte helemaal opgegeten. Toen het
spel was afgelopen, herinnerde hij zich, dat thuis de vijgen op hem
lagen te wachten; maar toen hij wilde weggaan verwonderde het hem dat
zijn brood weg was. Hij zocht hier en hij zocht daar, vroeg aan zijn
kameraden of zij er iets van wisten en meende dat ze het verborgen had-
den om hem een poets te bakken. De een antwoordde: "Ik heb je brood niet
gezien", en een ander: "Ik heb het niet weggenomen"! en een derde zei:
"Maar, wat zoek je toch? Je hebt het immers helemaal opgegeten! Dat heb
ik met mijn eigen ogen gezien. Het verwonderde me al, dat je zo een boel
brood kon opeten." Eindelijk overtuigd, begon Giovanni te lachen, omdat
hij noch gemerkt had dat hij at, noch zijn maag bezwaard voelde door al
dat brood. En daarom begaf hij zich, gevoed en wel, naar huis. Maar on-
getwijfeld was deze eetlust alleen veroorzaakt door verscheidene dagen
van de grootste soberheid.
Onder de kameraden deed intussen het praatje de ronde dat Bosco on-
mogelijk genoeg te eten kon hebben. Giuseppe Blanchard, onder anderen
gaf hem dikwijls brood en fruit, wanneer hij dat had en zei: "Neem maar,
Giovanni, neem maar zoveel als je lust." Zijn broertje Leandro beklaagde
er zich bij zijn moeder over, dat Giuseppe de dikste kastanjes van tafel
(1) Spreuken 12,21.

20.5 Page 195

▲back to top
- I/192 -
nam om ze aan Bosco te geven; maar deze brave vrouw, die fruitverkoop-
ster was, nam meer dan eens een uitgezochte appel van de schaal en gaf
hem aan haar zoon met de woorden: "Geef die aan Giovanni; hij is toch zo
een goede jongen, en hij zal voor ons bidden."
Soms verzocht Giovanni zijn jonge vriend, zich niet te ontrieven en
die lekkere beetjes voor zichzelf te houden; maar Giuseppe drong met zo-
veel nadruk aan, dat hij wel gedwongen was ze aan te nemen.
"Wel", vertelde Blanchard in 1889, "Don Bosco vergat mij niet, en
ik schaam me er niet voor, te bekennen hoe weinig ik voor hem gedaan
heb, toen hij jong was en zo groot gebrek leed. Ik had hem uit het oog
verloren, en wanneer ik hem zou zijn tegengekomen zou ik hem waarschijn-
lijk niet hebben durven groeten, noch naar hem toe zijn gegaan, omdat ik
voor zeker aannam, dat hij me niet zou herkennen. Maar hoe vergiste ik
me! Op zekere dag, terwijl ik met in de ene hand een pan met eten en in
de andere een fles wijn over straat ging, ontmoette ik hem in Chieri, te
midden van veel priesters, die hem waren komen opzoeken, voor de poort
van het huis Bertinetti, waar hij verbleef. Nauwelijks zag hij me, of
hij liet zijn gezelschap in de steek en kwam naar me toe: "Hé, Blan-
chard, en hoe gaat het?"
"Goed, goed, signor cavaliere", antwoordde ik.
"Waarom noem je me nu cavaliere? Waarom spreek je me niet gewoon
aan? Ik ben de arme Don Bosco, zonder titels en anders niets!"
"Ja, neem me niet kwalijk... ik dacht dat... tegenwoordig... " - En
intussen probeerde ik me te haasten omdat, slecht in de kleren als ik
was en met mijn maaltijd onder de arm, ik niet zo maar gewoon en ver-
trouwelijk met Don Bosco durfde staan praten, die nu een belangrijke
persoonlijkheid was geworden. Maar Don Bosco zei tegen me: "Houd je niet
meer van priesters?"
"0 jawel, ik houd nog altijd evenveel van kloosterlingen, maar in
deze kleren durf ik hier niet blijven staan."
En Don Bosco vervolgde: "Mijn beste vriend", bracht hij me in her-
innering, "toen ik student was, heb jij vaak mijn honger gestild, en in
de handen van de goddelijke Voorzienigheid ben je een der eerste weldoe-
ners geweest van de arme Don Bosco."
En hier keerde hij zich tot al de priesters die hem vergezelden en
riep, naar mij wijzend, uit: "Heren! Hier ziet u een van mijn eerste
weldoeners!" Toen hij bijzonderheden verteld had, zei hij tegen mij:
"Het is goed dat je weet, dat ik nooit zal vergeten hoe goed je voor me
geweest bent." En me ferm de hand drukkend, voegde hij eraan toe: "Tel-
kens als je in Turijn komt, moet je bij me komen eten!"
Ongeveer tien jaren daarna, in 1886, hoorde Blanchard weinig ver-
heugende geruchten over de gezondheid van Don Bosco, en kwam hij einde-
lijk naar het Oratorio in Turijn. De portier, die hem zag binnenkomen,
hield hem staande en vroeg hem naar de reden van zijn bezoek en ant-
woordde: "Vandaag kan Don Bosco geen bezoek ontvangen."
"0", zei Blanchard, "is Don Bosco niet in huis?"
"Jawel, hij is wel in huis, maar verleent geen audiëntie, hij is
ziek", antwoordde de portier.

20.6 Page 196

▲back to top
- I/193 -
"0, dat geeft niet; mij zal hij ontvangen, omdat hij me herhaalde-
lijk gevraagd heeft te komen!"
"Dat is mogelijk", zei de portier onverstoorbaar; "maar vandaag mag
ik niemand toelaten; het verbod geldt voor iedereen."
"Ja, voor iedereen, met uitzondering van mij, want ik ben een
jeugdvriend van hem. 0, doe me dat niet aan! Vooral niet nu hij niet zo
goed is, dat is juist de reden waarom ik hem wil zien."
Zoveel aandrang deed de portier besluiten op te bellen om te zeggen
dat er een vreemdeling was, die Don Bosco wilde spreken, en het antwoord
luidde dat hij maar moest binnenkomen. De brave oude man werd in een
spreekkamer gelaten, waar hij sprak met de secretaris, die hem naar Don
Rua wilde brengen, toen plots een deur openging en Don Bosco verscheen,
die de stem van Blanchard herkend had en, zich moeizaam voortslepend,
hem uit de verlegenheid kwam redden. Hij nam hem bij de hand, liet hem
binnenkomen en dicht bij zich plaatsnemen, vroeg hoe het met hem en met
zijn familie en met de zaken ging, en toen zei hij met een klank van de
diepste dankbaarheid in zijn stem: "Zoveel jaren kennen wij elkaar nu
al, ik ben oud en ziekelijk, maar ik vergeet nooit wat je voor mij ge-
daan hebt in mijn jeugd. Ik zal voor je bidden en vergeet jij nooit je
arme Don Bosco."
Na een half uur, toen hij zag dat hij moe werd, trok Blanchard zich
terug. Don Bosco gaf bevel, dat men hem aan tafel zou noden en, omdat
hijzelf die dag niet naar beneden kon, bepaalde hij, dat zijn vriend in
de refter zijn plaats zou innemen, temidden van de oversten. Daar ver-
telde de brave man, hoe hij erin geslaagd was tot Don Bosco door te
dringen en welke woorden van erkentelijkheid hij tot hem gesproken had.

20.7 Page 197

▲back to top
- I/194 -
H O O F D S T U K XXXIV
GIOVANNI GEEFT ZICH OP VOOR HET EXAMEN OM BIJ DE
FRANCISCANEN ZIJN INTREDE TE KUNNEN DOEN - DROOM EN
ONZEKERHEID - BELANGSTELLING DIE ENKELE INGEZETENEN
VAN CASTELNUOVO VOOR HEM KOESTEREN - EEN RAAD
VAN DON CAFASSO - HIJ ZET ZIJN STUDIE IN CHIERI VOORT
In de gedenkschriften van Don Bosco vinden wij beschreven, hoe hij
zich aanmeldde voor het toelatingsexamen voor het Franciscaans novici-
aat. "Toen het paasfeest naderde", zo schrijft hij, dat in dat jaar 1834
op de 30ste maart viel, diende ik een aanvraag in om tot de Capucijnen
te worden toegelaten. Terwijl ik op het antwoord wachtte en nog niemand
over mijn bedoelingen had ingewijd, komt er op een goede dag een kame-
raad bij me, Eugenio Nicco geheten, met wie ik maar weinig vertrouwelijk
omging, en hij vroeg me: "Dus, je hebt besloten Franciscaan te worden?"
Ik keek hem verwonderd aan.
"Wie heeft je dat verteld?"
De ander liet me een brief zien: "Men schrijft me, je te waarschu-
wen, dat je in Turijn moet zijn om met mij examen te doen, want ook ik
heb besloten tot die orde toe te treden."
Ik ging dus naar het klooster van de Heilige Maria der Engelen in
Turijn, deed examen en werd half april aangenomen,(1) en alles was nu
gereed om mijn intrede te doen in het klooster van de Vrede in Chieri.
Maar enkele dagen vóór de intrede, had ik een bijzonder vreemde droom.
Het was alsof ik een menigte van deze religieuzen zag met op de rug
verscheurde gewaden en op elkaar inlopend. Een van hen kwam naar me toe
en zei: "Je zoekt de vrede maar hier zul je de vrede niet vinden. Kijk
naar de houding van je broeders. Een andere plaats, andere middelen
bereidt God voor je." Ik wilde een vraag stellen aan
(1) De Zeereerwaarde Paters Franciscanen bewaren het volgende document, waarvan ik hier
met erkentelijkheid een afschrift laat volgen:
"Anno 1834 receptus fuit in conventu S.Mariae Angelorum Ord. Reformat. S.Francisci
juvenis Joannes Bosco a Castronovo natus, die 17 augusti 1815 baptizatus, et confir-
matus. Habet requisita et vota omnia. - Die 18 aprilis.
Ex libro II, in quo describuntur juvenes postulanten ad Ordinem acceptati et appro-
bati ab anno 1638 ad annum 1838.
PADRE CONSTANTINO da VALCAMONICA
Brescia per Rezzato.

20.8 Page 198

▲back to top
- I/195 -
die kloosterling, maar ik werd wakker door een geluid en zag niets meer.
Ik legde alles aan mijn directeur voor, die noch over de droom noch over
de broeders wilde horen spreken. "In een dergelijke zaak", antwoordde
hij mij, "behoort iedereen zijn eigen neiging te volgen en niet de raad
van anderen."
Dat antwoord van zijn directeur en de droom moeten onze Giovanni
ongetwijfeld van zijn stuk gebracht hebben. Maar, daar hij geen toerei-
kend motief zag om op zijn genomen besluit terug te komen, dacht hij
misschien, dat hij gedurende het jaar in het noviciaat, ondervinding zou
hebben kunnen opdoen, of deze orde hem wel of niet zou voldoen. Van de
andere kant had God het verlangen naar de religieuze staat in zijn ge-
moed gelegd, en dat verlangen voelde hij met de dag sterker worden, zo-
als wij in het verdere verloop zullen zien. Overtuigd echter, dat God de
gebeurtenissen zo geschikt had om hem te helpen op de weg die hij wilde
inslaan, ging hij toch naar Castelnuovo om de zegen van zijn moeder te
vragen, alvorens het Franciscaans habijt aan te trekken. Margherita
maakte geen bezwaren, en als sterke vrouw verleende zij hem onbewogen
haar toestemming.
Giovanni ging eveneens naar de pastorie. Don Dassano had sinds begin
januari de parochie van Castelnuovo verlaten, als gevolg van een ern-
stige moeilijkheid met de burgemeester over het luiden van de hoofdklok,
en Mgr. Fransoni had hem kort daarna aangewezen tot herder van die van
Cavour. De Curie te Turijn had de theoloog Don Antonio Cinzano als admi-
nistrator naar Castelnuovo gezonden, maar deze was die morgen afwezig.
De slotenmaker Evasio Savio, die sinds lang van Giovanni hield omdat hij
bewondering had voor zijn verstand en voor zijn volharding in de gods-
vrucht en de studie, zag hem op de stoep van de pastorie staan met een
pakje wasgoed onder de arm, en vroeg: "Waarom ben je uit Chieri wegge-
gaan? Wil je met dat bundeltje misschien weer ergens op een boerderij
gaan werken?"
"Nee", antwoordde Giovanni; "ik kom naar de econoom voor een bewijs
van goed gedrag; en daarna ga ik bij de Franciscanen."
"Waarom? "
"Hoe zou mijn moeder me anders nog kunnen helpen mijn studie voort
te zetten? Door bij de paters te gaan hoop ik te slagen!"
"Heb je al gegeten?" "Nee, nog niet."
"Kom dan bij mij thuis, dan kun je eten en na de maaltijd zal ik met
de econoom gaan praten." Overwegend, hoeveel goed Giovanni zou hebben
kunnen doen in zijn dorp, en bezorgd om het verlies, dat Castelnuovo zou
lijden, probeerde Savio, toen hij Giovanni aan tafel had genood, hem
ertoe over te halen, af te zien van zijn voornemen, dat hem niet rijpe-
lijk overwogen toescheen; en het schijnt dat hij hem aanspoorde om raad
te gaan vragen bij Don Giuseppe Cafasso. Dat was een heel goed voorstel.
Hoewel Giovanni nog niet op voet van vertrouwelijkheid stond met de jon-
ge en heilige priester, die verder de moraal studeerde in Turijn, was
dat toch ook de enige tot wie hij zich veilig kon wenden. Van Don
Cafasso kon men immers met recht zeggen: "In het hart van de verstandige
blijft de wijsheid rusten en hij zal iedere onwetende verlichten."(1)
Vervolgens ging Savio een bezoek brengen bij Don Cinzano, in wie hij een

20.9 Page 199

▲back to top
- I/196 -
groot vertrouwen stelde, om zijn belangstelling voor Giovanni gaande te
maken en te zeggen dat het tijd werd, eens al- les op alles te zetten om
het de jongeman mogelijk te maken, zijn studies af te maken, en dat het
hem erg zou spijten als hij deze in een klooster zijn intrede zou moeten
zien doen. De econoom, die de jongeman kende door de faam van zijn knap-
heid en werklust, en uit een aanbevelingsbrief die hij van de theoloog
Arnaud uit Chieri gekregen had, antwoordde hem dat hij gaarne zijn
aandeel zou hebben willen bijdragen, maar dat hij zich intussen ook tot
Giovanni Pescarmona zou wenden, - die toen burgemeester van Castelnuovo
was, - omdat deze ook zijn deel zou willen bijdragen. Zij namen afscheid
van elkaar. Savio stuurde Giovanni naar huis en zei hem, drie of vier
dagen later terug te keren met zijn moeder, en dat hij maar op God moest
vertrouwen. Intussen ging hij naar Pescarmona, een man die voor liefda-
dig werken in Castelnuovo heel vrijgevig was. De stichting van het Asilo
behoorde daartoe, zes jaarlijkse giften van 300 lire aan zes arme meis-
jes van het dorp en verschillende andere instellingen. Voor deze man
zette Savio de omstandigheden van Giovanni uiteen, en nodigde hem uit,
in de kosten te willen delen. De man ging gaarne op dat voorstel in, en
stelde Savio voor, ook eens te praten met de heer Sartoris, eveneens een
weldoener van de armen. En ook Sartoris zegde graag zijn steun toe. Zo
kwam men tot het besluit dat Don Antonio Cinzano, de econoom, de heren
Pescarmona en Sartoris, per maand elk zeven lire zouden betalen tot het
einde van dat jaar. Margherita ging met haar zoon naar Castelnuovo, ont-
ving deze gunstige mededeling met tranen in de ogen en grote erkente-
lijkheid en keerde, dankbaar gestemd tegenover God, naar de Becchi
terug.
Aldus de kern van de verklaring afgelegd door Giovanni Turco, de
zoon van Domenico, verteld aan de salesiaan Don Secondo Marchisio, met
de verzekering dat hij dat alles had horen vertellen door zijn eigen
schoonvader Evasio Savio, gestorven op 14 mei 1868, een verzekering die
ook bevestigd is door zijn broer Giuseppe Turco.
Intussen had Don Cafasso er al over nagedacht, Giovanni op allerlei
manieren de weg tot het priesterschap te verlichten. Nauwelijks in Chie-
ri teruggekeerd, ging Giovanni zo spoedig mogelijk naar Turijn naar het
Convict van de heilige Franciscus van Assisi, en toen hij bij Don Cafas-
so was, zette hij deze omstandig zijn situatie uiteen, sprak hem over
zijn besluit en vroeg om raad. Don Cafasso ontraadde hem, bij de Fran-
ciscanen in te treden en zei: "Ga rustig door met de studie, ga naar het
seminarie en voeg u naar wat de goddelijke Voorzienigheid voor u heeft
weggelegd." Met één oogopslag had Don Cafasso heel de zending overzien
die voor Giovanni was bepaald.
Toen Margherita van het laatste besluit van haar zoon hoorde, toonde
ook zij zich tevreden. "Als hij", zo zei ze, "de wil van God maar doet."
En inderdaad schijnt het, dat die goddelijke wil zijn plannen in het-
zelfde jaar kenbaar maakte door middel van een nieuwe droom, die Don
Bosco tegen het jaar 1870 in vertrouwen meedeelde aan Don Giulio Barbe-
ris. In zijn manuscript staat genoteerd: "De droom van Morialdo herhaal-
de zich toen ik negentien jaar was en nog meermalen daarna." Het was
alsof hij een indrukwekkende persoonlijkheid zag, in het wit gekleed,
stralend van schitterend licht, een schare aanvoerend van ontelbare jon-
gens. Zich tot hem wendend had zij gezegd: "Kom hier, neem plaats aan
het hoofd van deze jongens en leid ze zelf." – "Maar, ik ben niet in
staat, om zoveel duizenden jongens te leiden en te onderrichten", ant-
woordde Giovanni. De verheven persoonlijkheid bleef echter aandringen,
totdat Giovanni zich aan het hoofd van die jongensmenigte stelde en haar
begon te leiden, volgens het bevel dat hem gegeven was.

20.10 Page 200

▲back to top
- I/197 -
Om al deze redenen liet Giovanni de idee om bij de Franciscanen in
te treden dus rusten, maar met in zijn hart nog steeds een onverklaar-
baar verlangen om, hoe dan ook, kloosterling te worden, zette hij zijn
studies voort, die hij intussen geen moment onderbroken had.
Wie was nu deze Evasio Savio, die zo een grote invloed gehad heeft
op het lot van Giovanni? Een van onze geliefde, thans overleden, broe-
ders, Don Domenico Ruffino, heeft mij daar het volgende op geantwoord:
"Savio was een brave werkman, een voorbeeld van voorkomendheid en Chris-
telijke levenswandel, die steeds goede vriend bleef met Don Bosco. Toen
hij hem in het jaar 1862 in Turijn ontmoette kwam het gesprek, nadat ze
het eerst over Don Cafasso gehad hadden en over andere personen die geen
grenzen stelden aan hun liefdadigheid, op sommigen, die volgens hem een
beter gebruik zouden hebben moeten maken van hun rijkdom. Don Bosco zei
tegen hem: "Wie weet of u er niet een beter gebruik van gemaakt had?" -
"Dat is juist de reden, waarom ik niet naar rijkdom verlang", antwoord-
de Evasio, "weet u wat mijn grootste zorg is?"
"Te leven en te sterven in Gods genade!"
"Nee, ik denk niet aan de dood; ik zorg er alleen voor, dat ik erop
voorbereid ben. Mijn grootste zorg is deze: ik ben slotenmaker, en het
kost me de grootste moeite, telkens, wanneer ik een opdracht uitgevoerd
heb, de prijs daarvan vast te stellen. Dan denk ik bij mezelf: Wie weet
of het cijfer dat ik noteer, niet op dezelfde manier zal worden opge-
schreven door de Heer? Wanneer ik iets te veel opschrijf, zou dat cij-
fertje dan niet mijn verwerping tengevolge kunnen hebben? Daarom ligt
mijn prijs bijna steeds twintig procent lager dan die van anderen."
Zijn vriendschap voor Don Bosco deed een vurige ijver in hem ont-
waken om deze zoveel hij kon te helpen bij zijn werken en dikwijls kwam
hij hem bezoeken in het Oratorio. In de eerste tijd zou de Letture Cat-
toliche in Castelnuovo niet bekend geweest zijn, wanneer men voor de
verspreiding ervan alleen gebruik gemaakt zou hebben van degenen die
daarvoor waren aangewezen. Maar Savio, een eenvoudige handwerksman,
eigenaar van een klein stukje land, verplicht met zijn arbeid de kost te
verdienen, met slechts heel weinig schoolonderricht, zodat hij nauwe-
lijks zijn rekeningen kon schrijven, ontving de Letture Cattoliche, ver-
spreidde ze hier en daar, ook in andere dorpen, zonder zich erom te
bekommeren dat hij daarvoor kleine reisjes maken moest,dat het hem ver-
moeide en soms zelfs geld kostte.
Tot zover Don Ruffino. Hieruit blijkt weer eens, dat de edelste
instrumenten in Gods hand, om zijn glorie te verkondigen, de armen van
geest zijn, de simpele zieken en de rechtschapen harten.

21 Pages 201-210

▲back to top

21.1 Page 201

▲back to top
- I/198 -
H O O F D S T U K XXXV
DE LIEFDE VAN GIOVANNI VOOR ZIJN MEDELEERLINGEN KENT
GEEN UITZONDERING - HIJ IS DE ZIEL VAN DE ONTSPANNING
- UITDAGING VAN DE KERMISKLANT BIJ HET LOPEN,
SPRINGEN, DE TOVERSTAF EN DE MASTPUNT - MET SPELEN
VOORKOMT HIJ GEVAARLIJKE GESPREKKEN
Gedurende het bovenbeschreven zorgen, die onze Giovanni moest meema-
ken bij het bepalen van zijn roeping, veranderde zijn levensgedrag
overigens in geen enkel opzicht. Niemand, noch de kameraden, noch zijn
oversten, wilden de kans lopen hem niet meer in hun midden te kunnen
zien. En hij, die tegenover zijn medeleerlingen de gewone welwillendheid
aan de dag bleef leggen, hun de niet goed begrepen lessen uitlegden en
hen hielp bij het proefwerk, verwierf in steeds grotere mate hun eerbied
en genegenheid. Ook kende zijn welwillendheid geen uitzonderingen. Pom-
peo Villata vertelde, gehoord te hebben van een oom, die in 1889 nog
leefde, dat er op de school vier of vijf joodse leerlingen waren, die
nogal moeilijkheden hadden met het maken van het schoolwerk van vrijdag
tot zaterdagavond. Door de strengheid van de wet, die hun door de rab-
bijn was opgelegd, konden zij geen werk maken zonder deze regels te
overtreden. En als ze het niet maakten werden ze door heel de school-
gemeenschap erop aangekeken, dat ze zo weinig ijverig waren. Giovanni
had echt medelijden met hen en redde hen uit de moeilijkheid, door iede-
re zaterdag het werk voor hen op te schrijven. Hij deed dat, om te voor-
komen dat zij tegen hun geweten in zouden handelen, en blootgesteld zou-
den zijn aan de weinig liefdevolle kritiek van hun kameraden. In die
tijd werden de joden in het burgerlijke leven slechts geduld. Maar hij
hield zoveel van hun zielen, dat hij zelfs de onuitsprekelijke troost
mocht smaken een van hen de genade te verschaffen van de bekering en van
het heilige doopsel.
Eveneens strekte hij zijn zorgen tot de volksjongens uit. Op feest-
dagen trok hij pleinen en straten op om hen te zoeken, en hen met heili-
ge ijver naar de catechismus te brengen. Soms verscheen hij op plaatsen,
waar de meest weerspannigen samenkwamen om voor geld te spelen. Hij
speelde dan een partijtje mee en als hij won, beloofde hij het gewonnen
bedrag terug te geven als ze met hem mee naar de kerk gingen. Geen won-
der, dat hij de genegenheid van zoveel vrienden bezat. Doctor Giovanni
Marcucco uit Chieri getuigt als volgt over hem: "Ik bewonderde hem voor
zijn ingetogenheid, bescheidenheid en zachtmoedigheid. Nooit hoorde ik
een ongepast of ongeduldig woord over zijn lippen komen; hij was vol
welwillendheid voor allen en vooral de lagere klassen waren hem erg ge-
negen. Niemand kon hem iets weigeren. Hij wees met liefde zijn kamera-
den terecht, die hem dan niet meer dorsten tegenspreken. Bij de examens
onderscheidde hij zich steeds. Om strijd zochten leraren en medestuden-
ten de middelen om hem hun genegenheid te tonen of om hem in hun gezel-

21.2 Page 202

▲back to top
- I/199 -
schap te hebben. Hij kon onmogelijk beter zijn dan hij was." Doctor Gri-
baudi, zijn schoolkameraad, vertelde aan de oversten van het Oratorio:
"Wij verlangden naar het ogenblik, dat wij ons met hem konden onderhou-
den, omdat zijn manier van doen op ons een onweerstaanbaar betoverende
invloed had; en telkens wanneer ik en mijn andere kameraden een praat-
je met hem konden maken, en naar zijn raad luisteren, waarmee hij aan-
spoorde om het kwade te mijden en het goede te doen, wat hij dan met
een of ander geschikt voorbeeld toelichtte, dan voelden wij ons steeds
gelukkig." Don Giacomo Bosco voegde eraan toe. ‘s Avonds, in het voor-
jaar, trokken de kameraden, een twintigtal en meer, naar een bruggetje
in de buurt, niet ver van Chieri, om hem op te wachten. Sommigen leunden
tegen de brugleuning, anderen zaten er dwars bovenop. Als hij kwam, wa-
ren allen levendig verheugd. Zij drongen om hem heen en dan begon hij
telkens weer wat nieuws te vertellen, gevarieerd, stichtend en zo vrien-
delijk, dat een uur niet langer leek dan een minuut. Wanneer hij door
iets weerhouden werd en niet op de plaats van samenkomst verscheen, von-
den allen dat vervelend en hoopten maar dat hij er de volgende avond zou
zijn." Het is werkelijk waar dat "een beminnelijk mens in het gesprek
meer vriend dan broeder is." (1) Die jongens koesterden zoveel genegen-
heid voor hem dat, wanneer een van hen thuis wel eens in iets tekort
geschoten was, zijn moeder hem niet beter kon straffen, dan door hem de
korte tijd van het gezelschap van Giovanni te ontzeggen.
Giovanni was eveneens de ziel van al hun ontspanning en verpozing.
Zo schrijft hij zelf: "Temidden van mijn studie en verschillende bezig-
heden, zoals muziek, zang, declamatie, theater, die hele stukken van
mezelf eisten, had ik ook nog tal van andere spelletjes geleerd. Kaar-
ten, tarok, balspelen, met platte steentjes werpen, steltlopen, springen
en lopen waren allemaal pretjes, waar ik het meest van hield en, al was
ik er geen kampioen in, een middelmatige beoefenaar ervan was ik toch
ook niet. Vele ervan had ik in Morialdo geleerd, andere in Chieri; en
terwijl ik in de weilanden van Morialdo nog maar een kleine schooljongen
was, was ik in dat jaar een bekwame meester in die kunsten geworden. Ik
wekte er veel bewondering mee, omdat dergelijke spelletjes in die tijd
weinig bekend waren en als het ware uit een andere wereld schenen te
komen. Ik was eraan gewoon, dikwijls openbare en huiselijke voorstellin-
gen te organiseren. Daar ik een heel goed geheugen had, kende ik grote
stukken uit de klassieke schrijvers van buiten, vooral van de dichters.
Dante, Petrarca, Tasso, Parini, Monti, waren me zo goed vertrouwd, dat
ik me er met evenveel gemak kon van bedienen als van mijn jas. Zodoende
kostte het me nooit erg veel moeite stof te vinden. In die bijeenkom-
sten, zongen de toeschouwers of maakten muziek, of zegden verzen op,
waarvan iedereen dacht dat het stukken uit opera's waren, maar die in
werkelijkheid slechts stukken waren van auteurs, aangepast bij het on-
derwerp. Om die reden heb ik nooit mijn composities aan anderen gege-
ven; en de vele die er geschreven werden, heb ik aan de vlammen prijsge-
geven. Door het maken van veel verzen en rijmen, was ik het rijmen zo
gewoon geworden, dat wanneer ik begon te preken, allen de overvloed van
rijmwoorden opmerkten die me uit de mond rolden, zodat ik zelfs mijn
best moest doen om die gewoonte af te leren." Hij berijmde twee gedenk-
schriften van persoonlijke aard, voor twee academies waar hij lid van
was, de ene ter ere van de burgemeester en de ander ter ere van de stad
Chieri zelf.
(1) Spreuken, 18,24.

21.3 Page 203

▲back to top
- I/200 -
Zijn gymnastische behendigheid leidde in dat jaar tot een merkwaardige
gebeurtenis. Sommigen gaven hemelhoog op over een kermisgast, die de
publieke belangstelling getrokken had door te voet van het ene eind van
de stad naar het andere te rennen in twee-en-een-halve minuut, wat onge-
veer de snelheid is van de locomotief van een sneltrein. Deze had voor
's zondags nieuwe en nog krassere krachttoeren aangekondigd, waardoor
hij tal van jongens tot zich trok, terwijl er maar weinig overbleven die
met Giovanni naar de kerk gingen. Deze was daardoor erg terneergeslagen.
Hij probeerde de jongens aan hun verstand te brengen, dat zij verkeerd
deden door op dat uur naar de kermisklant te gaan, maar hij sprak aan
dovemans oor. Verschillende personen gingen de kermisgast verzoeken, van
zijn optreden af te zien, minstens tijdens de uren van de diensten in de
Sint-Antoniuskerk; op dat voorstel barstte de vlegel echter in lachen
uit. En, zeker van zijn behendigheid, ging hij zelfs zo ver te beweren,
dat hij de jeugd van het hele college in snelheid overtrof. Hij was be-
reid tot een wedstrijd en zeker van de overwinning. De studenten voel-
den zich door een dergelijke uitdaging beledigd. Hier werd heel de
school in het geding gebracht. Men begon te overleggen hoe men de ker-
misklant kon dwingen die belediging in te trekken. Aller ogen richtten
zich op Giovanni en hij wilde hen niet in de steek laten; als hij dat
niet gedaan had, zou hij hen beledigd hebben: overigens voorzag hij, dat
hij, door zich voor een goede zaak te spannen, een steeds grotere in-
vloed op de zielen van de leerlingen zou hebben. Ook in dit geval kwam
de raad van Salomo goed gelegen: "Genegenheid en vriendschap brengen
uitkomst; houd ze in eer, wilt ge u niet blootstellen aan verwijten."(1)
En inderdaad, wanneer wij Don Bosco zouden vragen, waarom de regeling
getroffen werd die daarna volgde, zou hij antwoorden: "Om tegemoet te
komen aan het verlangen van de kameraden." Zonder verder dus te vragen
naar de consequentie van zijn woorden, zei hij dat hij zich, om zijn
vrienden een genoegen te doen, gaarne in allerlei spelen met de kermis-
klant wilde meten in het springen en in welke gymnastische oefening ook.
Een onvoorzichtige onder zijn vrienden briefde die woorden direct over
aan de kermisklant, die de uitdaging onmiddellijk aannam, en de spot
dreef met de uitdager. De hele schoolgemeenschap juichte haar kampioen
echter levendig toe, die, zich thans zo tot het aangaan van de strijd
gedwongen ziende, zich troostte met de gedachte dat, wanneer de overwin-
ning hem zou toelachen de onbeschaamde tegenstander het strijdtoneel zou
moeten verlaten.
Als een lopend vuurtje verspreidde het nieuws zich door Chieri:
"Een student daagt een beroepshardloper uit." De uitgekozen plaats was
de Porta Torineselaan. De premie bedroeg 20 lire. Daar Giovanni niet de
beschikking had over een dergelijk bedrag, kwamen verschillende studen-
ten van goeden huize, leden van de Kring der Vrolijkheid, hem te hulp.
De hele school en een grote menigte buitenstaanders was aanwezig. Er
werd een jury gekozen. Giovanni trok zijn jas uit om vrijer te zijn in
zijn bewegingen: hierna maakte hij een kruisteken en stelde zich onder
de hoede van de Heilige Maagd, zoals hij in grote en kleine dingen
steeds placht te doen. De wedren begon, en de tegenstander liep hem
enkele passen voorbij; maar al gauw won Giovanni weer terrein en liet
hem zo ver achter zich, dat de man halverwege het parcours bleef staan
en zich gewonnen gaf.
(1) Spreuken, 25,10.

21.4 Page 204

▲back to top
- I/201 -
"Ik daag je uit om te springen, en dan zal ik het genoegen hebben je
een bad in de gracht te zien nemen, zei de kermisklant tegen Giovanni,
"maar ik wil 40 lire en meer zetten, als je wil." De studenten, die de
eerste som ter beschikking gesteld hadden, namen de uitdaging aan. De
kermisklant mocht de plaats kiezen, en hij bepaalde die bij de borstwe-
ring van de kleine brug over een gracht. De twee kemphanen, omgeven door
een talrijke schare jongens en volwassen personen, begaven zich naar de
aangeduide plaats. De gracht was erg breed en stond vol water. De ker-
misgast sprong het eerst en kwam met de voeten vlak bij het muurtje
neer, maar zo dat hij niet meer verder kon en zich met de armen aan een
overhangende boom moest optrekken, wilde hij niet in de gracht tuimelen.
Allen waren benieuwd naar wat Giovanni ervan terecht zou brengen, daar
het niet waarschijnlijk leek, verder dan de grens, die door de kermis-
gast bereikt was, te kunnen komen. Doch de naijver kwam hem te hulp. Hij
maakte dezelfde sprong, maar met dit verschil dat hij, met de handen op
het muurtje terechtkomend, zijn lichaam op de borstwering slingerde en
er bovenop bleef staan. Het applaus was algemeen.
"Ik daag je nogmaals uit; kies maar een goocheltruc', riep de ker-
misgast geërgerd uit. Giovanni ging erop in en koos het trucje met de
toverstok, met 80 lire als inzet. Giovanni nam daarvoor een stokje, zet-
te er een hoed op en liet het andere uiteinde op de palm van zijn hand
steunen; hierna liet hij het, zonder het met de andere hand aan te ra-
ken, op de punt van zijn pink springen, toen op die van de ringvinger,
van de middelvinger, van de wijsvinger en van de duim; vervolgens op de
kneukels, op zijn elleboog, de schouder, zijn kin, op lippen en neus en
op het voorhoofd; en van daar dezelfde wandeling terug, totdat het stok-
je weer in de palm van zijn hand terechtkwam."
"Ik ben niet bang dit te verliezen", zei de kermisgast tegen zijn
concurrent, "dat is mijn geliefkoosde truc." Hij nam dus dezelfde stok,
en met bewonderenswaardige behendigheid liet hij hem tot op zijn lippen
lopen, maar, daar hij nogal een lange neus had, botste de stok daartegen
aan, verloor het evenwicht, zodat de kermisklant het met de andere hand
moest vastgrijpen om het niet op de grond te laten vallen.
De arme kerel die op die manier zijn overwicht zag slinken, riep
bijna woedend uit: "Liever iedere andere vernedering dan door een stu-
dent overwonnen te worden. Ik heb nog honderd frank, die zet ik in en
ze worden gewonnen door diegene van ons beiden, die met zijn voeten het
dichtst bij de top van die boom daar komt."
Hij wees naar een olm die naast het laantje stond. De studenten en
Giovanni gingen ook op deze uitdaging in; bovendien hadden zij een beet-
je medelijden met hem. Eigenlijk zouden ze wel graag zien dat hij dit
keer zou winnen, want ze wilden hem niet ruineren. De kermisgast omklem-
de de stam van de boom, klom het eerst naar boven en, lenig als een kat,
bereikte hij van tak tot tak een dergelijke hoogte, dat, als hij nog
maar even verder klom de tak zou doorbuigen en breken en de drieste
klauteraar in de diepte zou vallen. Al de toeschouwers waren het er over
eens dat verder klimmen onmogelijk was. "Ditmaal heb je verloren"! zeg-
den ze tegen Giovanni. Deze klom toen op zijn beurt naar boven, Hij klom
zo ver als hij kon, zonder dat de boom boog of brak; vervolgens hield
hij zich met beide handen goed aan de boom vast, en boog het lichaam
omhoog, zodat zijn voeten wel een meter hoger kwamen dan het punt waar
hij de boom vasthield en zij zelfs boven de top van de boom uitstaken.
Het gejuich van de menigte beneden was onbeschrijfelijk, evenals de

21.5 Page 205

▲back to top
- I/202 -
evenals de vreugde van Giovanni's kameraden, de voldoening van de over-
winnaar en de ergernis van de kermisgast! Maar de studenten vonden het
tenslotte toch spijtig, dat de man zo terecht gekomen was en ze wilden
iets voor hem doen. Bewogen door medelijden met de arme kerel, stelden
ze hem voor hem zijn geld terug te geven onder één voorwaarde: dat hij
een maaltijd voor hen zou betalen in de herberg van Muretto. Dat edel-
moedige voorstel nam hij met dankbaarheid aan; en met tweeëntwintig man,
allen partijgangers van Giovanni, zetten zij zich aan een feestelijke
maaltijd, die alles bijeen 45 lire kostte, zodat de kermisgast toch al-
tijd nog 195 lire weer in zijn zak kon steken.
Het was werkelijk een donderdag van groot plezier voor allen en van
grote roem voor Giovanni. En de kermisgast had ook niet veel reden om
ontevreden te zijn, want hij had bijna al zijn geld teruggekregen en het
plezier gehad van een goede maaltijd. Bij het afscheid nemen dankte hij
allen en zei: "Door mij dat geld terug te geven hebben jullie voorkomen
dat ik geruïneerd zou zijn. Ik ben jullie uit de grond van mijn hart
dankbaar. Ik zal jullie ook allemaal in dankbare herinnering houden,
maar met studenten ga ik geen weddenschappen meer aan!"
Getuige van deze wedstrijd was de klokkenluider van de dom, Domenico
Pogliano, die de feiten vertelde aan zijn familieleden en vrienden en
verklaarde, dat Giovanni zijn sprong over de gracht zo keurig genomen
had, dat het wel leek alsof hij door een engel werd gedragen. Wij, die
Don Bosco nog in 1885 op een wonderbaarlijke manier hebben zien gooche-
len met een stokje, kunnen ons gemakkelijk voorstellen dat er in dit
verhaal niets overdrevens schuilt.
Totdat hij geestelijke werd ging Giovanni door met zich te vermaken
met die behendigheidsstukjes om soms zijn medeleerlingen of kennissen op
een boeiende wijze vast te houden, wanneer hij moest vrezen, dat ze an-
ders hun tijd op een minder gepaste manier zouden doorbrengen. Met een
vriendelijk woordje begon hij hen te onderhouden, en stelde vóór, een
paar merkwaardige kunstjes voor hen te doen. Nu eens daagde hij hen uit,
met pink en wijsvinger van dezelfde hand een stuiver van de grond op te
rapen, een andermaal om een boog met het lichaam te vormen, door hele-
maal achterover te buigen, zodat het hoofd de grond raakte en de voeten
toch op hun plaats bleven; soms ook om, met de voeten goed tegen elkaar,
zich voorover te buigen en de grond te kussen zonder hem met de handen
aan te raken. Intussen, terwijl de uitgedaagde jongens dit alles pro-
beerden, lagen hun kameraden krom van het lachen als ze zagen hoe de
anderen zich vergeefs wrongen en wendden en keerden en over de grond
rolden; op die manier beziggehouden, dachten ze helemaal niet meer aan
hun aanvankelijke plannen en ze gingen nooit van Giovanni weg, zonder
dat hij hun eerst nog een goede gedachte meegaf, waar ze hun voordeel
konden mee doen.
Wie deze bladzijden leest en de jeugdige Bosco zo verwikkeld ziet
in dergelijke spelletjes, hem op die manier in een weddenschap betrokken
ziet, zo druk temidden van de menigte, kortom de praeses van de studen-
ten, zal misschien denken dat hij toen een bazige, uitdagende houding
aannam. Maar dat was toch niet het geval. Wij hebben voorbeeldige pries-
ters, die zijn medeleerlingen geweest zijn, horen vertellen, dat hij

21.6 Page 206

▲back to top
- I/203 -
zich in zijn jeugd op dezelfde manier gedroeg als toen hij priester en
reeds zeventig jaar was; beminnelijk, een beetje terughoudend, gereser-
veerd in doen en laten, woordkarig. Enkelen van degenen, die hem na ja-
ren en jaren kwamen opzoeken in het Oratorio, riepen als zij zijn kamer
binnenkwamen uit: "Hij is nog steeds dezelfde, zoals vroeger, toen hij
nog in Chieri was." Aldus zeggen onder meer Pater Eugenio Nicco van de
Minderbroeders. Toch hoorde men Don Bosco verschillende keren zeggen:
"Zolang ik niet in het Convict van de heilige Franciscus van Assisi was,
had ik nooit iemand, die zich rechtstreeks met de verzorging van mijn
ziel bezighield. Ik deed steeds uit mezelf wat mij het beste voorkwam;
maar onder voortdurende en goede leiding geloof ik, dat ik het beter zou
hebben kunnen doen."

21.7 Page 207

▲back to top
- I/204 -
H O O F D S T U K XXXVI
LECTUUR EN STUDIE VAN DE ITALIAANSE EN LATIJNSE
KLASSIEKEN - VRIENDSCHAP VAN GIOVANNI MET DE JOOD
GIONA - HIJ BEKEERT HEM TOT HET CHRISTENDOM.
Over die jaren van zijn leven sprekend, laat Don Bosco zich als
volgt horen: "Wie mij op die tijdverspillende wijze mijn dagen zag door-
brengen, moest wel denken dat ik de studie verwaarloosde. Ik wil niet
verhelen, dat ik meer zou hebben kunnen studeren, maar ik kan ook de
verzekering geven, dat de aandacht, die ik in de school aan de lessen
besteedde, voor mij voldoende was om het noodzakelijke te leren. Te meer
daar ik in die tijd geen onderscheid maakte tussen het lezen en het stu-
deren en ik gemakkelijk de stof kon herhalen van een boek dat ik had ge-
lezen of horen lezen. Daar ik bovendien door mijn moeder eraan gewend
was heel weinig te slapen, kon ik twee derden van de nacht naar believen
aan mijn boeken besteden, bij het licht van een olielampje, en bijna de
hele dag gebruiken voor dingen van allerlei aard, zoals het geven van
bijlessen, waarvoor mij uit genegenheid of vriendschap dikwijls de gele-
genheid werd gegeven en waarvan er verscheidene werden betaald. Er was
toen in Chieri een Joodse boekhandelaar, Elia geheten, met wie ik in
aanraking kwam toen ik mij aan de lectuur van de Italiaanse klassieken
begeven had, en hij me de boeken voor een stuiver leende, die hij weer
terugkreeg zodra ik ze had gelezen. Van die boekjes uit de populaire bi-
bliotheek las ik er één per dag. Het vierde gymnasiale jaar besteedde ik
aan de lectuur van de Italiaanse schrijvers. Het jaar van de retorica
bestemde ik voor de Latijnse klassieken, beginnende met Cornelius Nepos
en zo gaande via Cicero, Sallustins, Quintus Curtius, Titus Livius, Cor-
nelius Tacitus, Ovidius, Vergilius, Horatius Flaccus en anderen. Ik las
die boeken voor mijn ontspanning en genoot ervan alsof ik ze geheel en
al begreep. Pas later drong het tot mij door, dat ik er niet waarlijk
van genoten had; want toen ik priester geworden was en aan anderen die
klassieke beroemdheden ging uitleggen, kwam ik tot de bevinding dat ik
slechts met veel studie en veel voorbereiding er min of meer in slaagde
tot hun juiste betekenis en hun schoonheid door te dringen. Maar de
plichten van de studie, het lesgeven en repeteren eisten de hele dag en
een aanzienlijk deel van de nacht voor zich op. Dikwijls gebeurde het,
dat het uur van opstaan aanbrak en ik met Titus Livius in de handen zat,
waarvan ik de lectuur de vorige avond was begonnen. Ik ondermijnde daar-
door mijn gezondheid zo erg, dat na enkele jaren mijn leven al dicht bij
zijn einde scheen te zijn. Daarom gaf ik de jongens steeds de raad, te
doen wat ze konden en niet meer. De nacht is voor de rust bestemd. Met
uitzondering van noodzakelijke gevallen moet men zich na het avondeten
niet meer met wetenschappelijke werkzaamheden bezighouden. Een sterke
man kan daar wel tegen, maar hij zal toch steeds op de een of andere ma-
nier nadeel aan zijn gezondheid toebrengen."

21.8 Page 208

▲back to top
- I/205 -
Het opmerkelijke geheugen van Giovanni was een ongewone gave die
God hem geschonken had; en hij liet dit kostbare bezit niet roesten,
maar scherpte het nog voortdurend door aanhoudende oefening, door niet
alleen de in het oog springende gedeelten van de boeken te bestuderen,
maar ook alles wat er tussen de regels te lezen viel. Daarbij wierp hij
zich telkens juist op de moeilijkste teksten, hetzij van taalkundige
aard, zoals bij het Latijn of het Grieks, hetzij van zinsconstructieven
aard, hetzij wegens de duisterheid van de verborgen zin, en nimmer werd
hij moe voordat hij zich alles volkomen had eigengemaakt. Hij las ook de
beroemdste commentators van de klassieke Latijnse en Italiaanse schrij-
vers en al de in die tijd bekende grammatica’s die hij in handen kon
krijgen.
Deze gave schijnt ook met het vorderen van zijn leeftijd nooit bij
hem onderbroken te zijn geweest, want in zijn laatste levensjaar was hij
gewoon, na verscheidene uren lang audiëntie verleend te hebben, zijn
beide secretarissen onledig te houden door een paar terzinen van Dante
of enkele verzen van Tasso: op een bepaalde plaats zweeg hij dan, alsof
hij zich de volgende versregels niet meer kon herinneren en nodigde zijn
toehoorders uit om verder te gaan. Daar slaagden deze niet steeds in, en
wanneer hij hun dan fluisterend de volgende regel had voorgezegd en zij
nog niet verder konden, maakte hij meteen het hele gedicht tot het einde
toe af, alsof hij het voor zich had liggen. Dat was zijn ontspanning;
zijn secretarissen wisten ook, dat wanneer zij zelf begonnen, bepaalde
plaatsen van een gedicht, hetzij middenin of aan het einde van het boek
te reciteren, Don Bosco gemakkelijk ermee kon doorgaan. Toen hij, twee
maanden voor zijn dood, met Don Rua en zijn secretaris in een rijtuig
reed, kwam het gesprek op bepaalde gedeelten van de Heilige Schrift, die
Metastasio tot thema gediend hadden voor een drama. En hij, de eerwaarde
Pater, begon lustig, zonder zich een enkele maal te vergissen, te decla-
meren, heel ontroerende taferelen van deze auteur. En toch had hij, na
zijn gymnasium, die boeken niet meer open gehad.
Dat was voor Don Bosco ook de aanleiding om zijn jonge priesters aan
te moedigen om veel te studeren en veel van buiten te leren, ook letter-
lijk: "Indien ge verschillende kennis vergaart", zei hij tegen hen, "be-
schikt ge over een groot hulpmiddel om goed te doen, vooral onder de
jeugd; maar zonder oefening van het geheugen dient het tot niets het ge-
leerd te hebben; want dan wordt het al te licht maar weer vergeten." De-
ze woorden verklaren de bedoeling van zijn aanhoudend lezen; en inder-
daad was zijn geheugen, gepaard aan een grote intelligentie en wils-
kracht, de oorzaak van veel goeds, dat hij alle soorten van personen ten
deel wist te laten vallen.
Wij hebben al gemeld, dat Giovanni met grote welwillendheid en be-
minnelijkheid stond tegenover de joodse jongens die met hem studeerden.
Het is hier thans wel de plaats om melding te maken van de gelukkige
gevolgen van deze beminnelijkheid.
In zijn jaar humaniora, toen hij in het café van zijn vriend Pianta
woonde, kreeg Giovanni omgang met een joodse jongen, die Giona heette.
Deze was achttien jaar en had een knap voorkomen; hij had een buitenge-
woon mooie stem; hij speelde heel goed biljart, en daar hij Giovanni in
de boekhandel van Elia had leren kennen, vroeg hij, zodra hij de winkel
binnenkwam onmiddellijk naar hem, Giovanni koesterde een grote genegen-
heid voor hem; terwijl Giona gewoon dol op hem was. Ieder vrij ogenblik
kwam hij, om met zijn vriend een praatje te maken en zij hielden zich

21.9 Page 209

▲back to top
- I/206 -
bezig met zingen, muziek maken op de piano die in de biljartzaal stond,
ofwel zij lazen, en Giona luisterde dan met het grootste genoegen naar
de duizend-en-een-verhalen die Giovanni te vertellen wist.
Op zekere dag werd de joodse jongen in een twist verwikkeld die
in grote onenigheid overging en die betreurenswaardige gevolgen kon
hebben; daarom ging hij naar Giovanni toe om diens raad in te winnen.
"Als je, mijn beste Giona, christen werd", zei Giovanni tegen hem,
"zou je gauw kunnen gaan biechten; maar nu is je dat niet mogelijk."
"Maar zeker, als wij willen kunnen wij ook gaan biechten."
"Gaan biechten ja, maar jullie biechtvader is niet tot geheimhou-
ding verplicht, en hij heeft ook niet de macht om je je zonden te ver-
geven, noch om een of ander sacrament toe te dienen."
"Als jij me de weg wil wijzen, wil ik wel bij een priester gaan
biechten."
"Ik zou je die weg wel kunnen wijzen, maar er is veel voorbereiding
toe nodig."
"Wat dan?"
"Je moet weten, dat door de biecht de zonden vergeven worden die na
het doopsel zijn bedreven; als je daarom een sacrament ontvangen wil,
moet je eerst en vooral gedoopt zijn."
"En wat moet ik doen om gedoopt te kunnen worden?"
"Je op de hoogte stellen van de christelijke godsdienst, in Jezus
Christus geloven, waarlijk God en waarlijk Mens. Als je dat doet kun je
het doopsel ontvangen."
"En welk voordeel heb ik daarna van het doopsel?"
"Het doopsel ontslaat je van de erfzonde en ook van de zonden die
je voordien bedreven hebt, het opent de weg voor je om alle andere sa-
cramenten te ontvangen, het maakt je in één woord een kind van God en
erfgenaam van het Paradijs."
"Kunnen wij joden niet gered worden?"
"Nee, mijn beste Giona; na de komst van Jezus Christus kunnen de
Joden niet meer gered worden, zonder in Hem te geloven."
"Maar wee mij,! als mijn moeder te horen krijgt, dat ik christen
wil worden!"
"Daar moet je niet bang voor zijn. God is de vader der harten, en
als Hij je tot het christendom roept, zal Hij dat zo doen, dat je moeder
zich erbij zal neerleggen en Hij zal jou bijstaan."
"Maar jij, die toch het goede voor me wilt, wat zou jij nu doen in
mijn plaats?"
"Ik zou beginnen met me op de hoogte te stellen van de Christelij-
ke godsdienst; intussen zal God de weg bereiden voor wat er in de toe-
komst moet gebeuren. Met dat doel moet je de kleine Catechismus ter hand
nemen en die beginnen te bestuderen. Ik bid God, dat Hij je zal verlich-
ten en je de waarheid zal leren kennen."

21.10 Page 210

▲back to top
- I/207 -
Na enkele dagen begon Giona genegenheid voor het christelijke geloof
op te vatten. Als hij in het café kwam en er nauwelijks een partijtje
biljart gespeeld was, zocht hij al gauw Giovanni op om met hem over de
godsdienst te praten en over wat hij uit de catechismus geleerd had.
Binnen enkele maanden leerde hij het kruisteken maken, het Onze Vader
bidden, het Weesgegroet en de Twaalf Artikelen van het Geloof en andere
voorname geloofswaarheden. Hij vond er veel voldoening in en met de dag
geraakte hij meer thuis in de stof.
Hij had zijn vader verloren toen hij nog klein was. Zijn moeder,
Rachel geheten, had al vaag iets horen verluiden over de mogelijkheid,
dat haar zoon het geloof zou omhelzen, maar zij wist nog niets posi-
tiefs. De zaak kwam op de volgende manier aan het licht. Op zekere dag
vond zij bij het opmaken van zijn bed de catechismus, die haar jongen
onachtzaam tussen de matras en de beddenzak had verborgen. Zij begon
schreeuwend door het huis te lopen, haastte zich met de catechismus naar
de Rabbijn en vervolgens in allerijl naar de student Bosco, van wie zij
vermoedde dat hij de hand in het spel had en over wie ze haar zoon vaker
zelf had horen spreken.
Om zich een voorstelling te vormen van de moeder van Giona moet men
zich iemand voor ogen stellen die niet bepaald een schoonheid is. Zij
miste het licht in een van haar ogen,en was doof aan beide oren; zij had
een grote neus; bijna geen tanden, erg dikke lippen, een scheve mond,
een lange, spitse kin en een stem als van een hinnikend veulen. De joden
noemden haar gewoonlijk de Maga Lili, met welke naam ze het lelijkste
van hun volk tot uitdrukking probeerden te brengen. Giovanni schrok een
beetje van haar plotseling verschijnen, waarop de jodin, zonder hem tijd
te gunnen zich te herstellen, begon te praten: "Werkelijk, ik zweer u
dat u op de verkeerde weg bent: u,ja u hebt mijn Giona ten gronde ge-
richt; u hebt hem voor schut doen staan voor alle mensen; ik weet niet
wat er van hem moet worden. Ik vrees dat hij nog christen zal worden, en
dat is uw schuld."
Giovanni, die de moeder van zijn vriend nog niet kende, maakte uit
haar woorden op, wie zij was en over wie zij het had; en met de grootste
kalmte antwoordde hij, dat zij rustig moest zijn en dankbaar tegenover
degene die goed voor haar zoon was.
"Wat voor goed is dat wel? Is het soms goed, zijn eigen godsdienst
te verloochenen?"
"Bedaar, mijn beste mevrouw", zei Giovanni, "en luister. Ik heb uw
Giona niet gezocht, maar wij hebben elkaar ontmoet in de boekwinkel van
Elia. We zijn vrienden geworden, zonder dat we wisten waarom. Hij is me
erg genegen, ik houd evenveel van hem, en als goede vriend zou ik graag
zien dat hij zijn ziel redt, en dat hij in de gelegenheid is de gods-
dienst te leren kennen, buiten welke niemand zalig kan worden. U moet
goed begrijpen, dat ik uw zoon inderdaad een boekje gegeven heb, maar ik
heb hem alleen gezegd zich op de hoogte te stellen van de godsdienst en
dat hij, door christen te worden, de joodse godsdienst niet verloochent,
maar hem vervolmaakt."
"Wanneer hij ongelukkigerwijze christen mocht worden, moet hij onze
profeten in de steek laten, omdat de christenen niet geloven in Abraham,
Isaac en Jacob, noch aan Mozes en aan de profeten."
"Ook wij geloven aan alle heilige Aartsvaders en aan alle profe-
ten van de Schrift. Hun geschriften, hun uitspraken, hun profetieën vor-
men de grondslag van het christelijke geloof."

22 Pages 211-220

▲back to top

22.1 Page 211

▲back to top
- I/208 -
"Als onze rabbijn maar hier komt, zal hij u wel van antwoord weten
te dienen. Ik ken noch de misjna, noch de gemara (respectievelijk de
mondelinge leer en de verklaring, samen de Talmoed vormend). Maar wat
moet er van mijn arme Giona terechtkomen?"
Met die woorden ging ze weg. Ik zou hier omstandig kunnen schrijven
over de last die Giovanni had, en over de aanvallen die herhaaldelijk
tegen de arme Giona ondernomen werden door zijn moeder, door de rabbijn
en door andere familieleden. Er was geen dreigement, geen geweld, dat
niet tegen de moedige jonge jood werd aangewend. Hij liet alles over
zich heen gaan en ging door met zich van het geloof op de hoogte te
stellen. Daar thuis zijn leven niet meer zeker was, moest hij daar weg-
gaan en vrijwel al bedelende in leven trachten te blijven. Maar velen
hielpen hem; en opdat alles zich met de nodige voorzichtigheid zou kun-
nen ontwikkelen, beval Giovanni zijn leerling aan bij een geleerde
priester, die hem onder zijn vaderlijke hoede nam. Van dat ogenblik af,
dat hij in de godsdienst onderricht werd, legde hij een groot ongeduld
aan de dag om christen te worden. Hij werd met grote plechtigheid ge-
doopt, wat een mooi voorbeeld was voor al de inwoners van Chieri en een
aansporing voor andere joden van wie er verschillenden later het Chris-
tendom omhelsden. Als peter en meter traden Carlo en Ottavia Bertinetti
op, die voor alles zorgden wat de nieuw gedoopte nodig had. Toen deze
christen geworden was, kon hij met zijn werk op een eerlijke wijze voor
zijn levensonderhoud zorgen. De naam die aan de nieuw gedoopte gegeven
werd was Luigi. Hij leidde een waarachtig christelijk leven en bleef
voor Giovanni steeds grote genegenheid en erkentelijkheid aan de dag
leggen. Niet zelden ging hij naar Turijn en schrijver dezes heeft hem
daar rond 1880 ontmoet in het Oratorio van de heilige Franciscus van
Sales.
De eerste vruchten van het apostolaat van Giovanni waren het onder-
pand van ontelbare hemelse genaden. Want de apostel Jakobus zegt: "Broe-
ders, als iemand onder u van de waarheid afdwaalt en een ander brengt
hem tot inkeer, weet dan dat hij die een zondaar van zijn dwaalweg be-
keert, zijn ziel zal redden van de dood en tal van zonden zal bedek-
ken."(1)
(1) 5, 19-20.

22.2 Page 212

▲back to top
- I/209 -
H O O F D S T U K XXXVII
DE NAAMDAG VAN PROFESSOR BANAUDI EN EEN ONGELUK -
MET EEN SCHITTEREND EXAMEN BEEINDIGT GIOVANNI ZIJN
HUMANIORA - ZIJN ONTMOETING MET DE THEOLOOG ANTONIO
CINZANO - VADERLIJKE GENEGENHEID VOOR GIOVANNI VAN DE
NIEUWE PASTOOR VAN CASTELNUOVO.
Grote vorderingen maakte Giovanni in de Italiaanse, Latijnse en Griek-
se taal onder leiding van Professor Pietro Banaudi pr., die een modelleraar
was. Zonder ooit enige straf uit te delen was hij erin geslaagd, zich ge-
vreesd en bemind te maken bij al zijn leerlingen. En, hij hield van hen
allen alsof het zijn zonen waren, terwijl zij hem eveneens als een vader
beschouwden en liefhadden. Om hem een blijk van genegenheid te geven, werd
door allen besloten zijn naamdag te vieren met een academische zitting,
waarop proza en poëzie gedeclameerd werd en waartoe iedereen naar vrije
verkiezing iets bijdroeg. Het feest slaagde buitengewoon goed, en de leraar
was er zo tevreden over, dat hij van zijn voldoening blijk wilde geven
door met al zijn leerlingen ergens buiten te gaan eten. Het was een opge-
wekte dag; leraar en leerlingen waren één van hart en één van zin, en
iedereen deed zijn best om zijn vreugde te uiten. Voordat zij de stad Chieri
weer binnentrokken, ontmoette de leraar een vreemdeling met wie hij moest
meelopen, en liet zijn leerlingen een eindweegs alleen. Op dat ogenblik
voegden zich enkele kameraden van de hogere klassen bij hen, om hen uit te
nodigen te gaan baden op een plaats die de fontana rossa genoemd werd; een
breed en diep kanaal, dat het water naar een molen leidde, ongeveer een
mijl van Chieri gelegen. Giovanni en enkele andere leerlingen kwamen daar-
tegen op, doch tevergeefs; verscheidene leerlingen gingen met Giovanni
naar de stad, anderen wilden liever gaan zwemmen. Het was een droevig be-
sluit. Een paar uren nadat de verstandigsten thuisgekomen waren, kwam eerst
een kameraad en toen nog een, verschrikt en buiten adem, aanlopen.
"0, o! Filippo N., die er zo op aandrong dat we zouden gaan zwemmen, is
dood?"
"Wat"! vroegen allen, "en hij was zo een goede zwemmer!!!"
"Wat wil je"? vervolgde de ander, "hij wilde ons aanmoedigen om in het
water te springen; hij vertrouwde op zijn bedrevenheid, maar kende de ge-
vaarlijke kolken van de fontana rossa niet, hij sprong er het eerst in. We
wacht- ten tot hij weer aan de oppervlakte zou komen, maar werden teleur-
gesteld. We begonnen te schreeuwen, mensen liepen toe, er werden allerhan-
de middelen toegepast, en alleen met groot gevaar voor anderen slaagde
men er na anderhalf uur in, het lijk uit het water te halen."

22.3 Page 213

▲back to top
- I/210 -
Het ongeluk vervulde allen met diepe verslagenheid en noch in dat
jaar, noch in het jaar daarna was er niemand, die de wens te kennen gaf om
te gaan zwemmen.
Intussen liep het jaar der IVde Latijnse naar zijn einde en in augus-
tus 1834 kwam prof. Lanteri uit Turijn naar Chieri voor het afnemen van
het eindexamen. Onze Giovanni ging hem direct opzoeken.
"En, wat wil je, mijn jongen"? vroeg Lanteri hem. "Slechts één ding: dat u
me goede punten geeft!"
"Moet je eens zien, hoe vrijmoedig dat heertje spreekt"! riep Lanteri
glimlachend uit.
"Jazeker, want ik ben een goede vriend van professor Gozzani."
"Is het waarachtig? Wel, dan zullen wij ook maar goede vrienden zijn!"
"Heel graag! Maar Gozzani zou me goede punten gegeven hebben."
Toen de dag van het examen gekomen was, was Giovanni goed voorbereid.
Toen hij ondervraagd werd over Thukydides, antwoordde hij op een bewonde-
renswaardige manier. Vervolgens nam Lanteri een boek van Cicero ter hand:
"Wat wil je dat ik zal kiezen om te verklaren uit Cicero?" "Wat u
wilt."
Lanteri deed het boek open en legde hem de Paradoxen voor.
"Wil je dat vertalen?"
"Zoals u wilt", en hij begon het geheel meteen van buiten op te zeg-
gen.
"Hoe is het mogelijk!"
Zonder meer begon Giovanni de titel in het Grieks op te zeggen en
ging verder.
"Genoeg", riep professor Lanteri, op een bepaald punt gekomen en
stom van verbazing uit: "Geef me de hand; nu wil ik zéker dat we vrienden
zullen zijn." En hij begon op een vertrouwelijke manier met hem te praten
over allerlei dingen die met de school niets uitstaande hadden.
Zijn leraren, en vooral doctor Banaudi, hadden hem aangeraden het
exa- men voor filosofie te kiezen, dat inderdaad nabij was. Maar hoewel
hij wel hield van de studie der letteren, achtte hij het na enig nadenken
toch beter, gewoon zijn klassen regelmatig af te werken en zijn retorica
te doen, dat wil zeggen de vijfde klas gymnasium. Enkele professoren, met
wie hij goed bevriend was, en wier raad hij had gevraagd, keurden zijn be-
slissing goed, vooral omdat hij zich dan beter zou kunnen bekwamen in het
schrijven, en een beter inzicht in de zuiverheid van de taal zou krijgen.
Nog kon Giovanni niet voorzien, dat de Heer van hem ook een dienaar met
de pen wilde maken en dat hij in zijn geschriften, die het volk zoveel
voldoening schonken, het heil van duizenden zielen zou bewerken.
Na God gedankt te hebben voor het gelukkige welslagen van zijn exa-
men, was Giovanni naar zijn moeder teruggekeerd, en zoals hij gewoon was,
begon hij meteen op alle mogelijke manieren hulp te verlenen aan zijn broer
Giuseppe,op de boerderij van Susambrino, maar zette inmiddels toch de studie van
zijn meest-geliefde boeken voort, evenals de bijeenkomsten met zijn jonge
vrienden. In een der eerste dagen van de vakantie, terwijl hij met een
boek in de hand op een koe paste in de weide, zag hij op de weg die door
het dal liep, Don Cinzano naderen, de geestelijke herder van Castelnuovo,
die zieken ging bezoeken. Verwonderd over de bescheidenheid van de jongen, die
hij voor de eerste

22.4 Page 214

▲back to top
- I/211 -
keer zag, vroeg Don Cinzano hem wie hij was, en wat hij wilde worden.
Toen hij hoorde dat het Giovanni Bosco was, over wie hij had horen spre-
ken door Evasio Savio, begon hij een heel gesprek met hem en vroeg hem
uit over zijn studies en over zijn verlangen om later priester te wor-
den. Hij was zo voldaan over de antwoorden van Giovanni dat, toen hij
kort daarna weer in de buurt was, hij hem bij zich liet roepen. Weer
onderwierp hij hem aan een korte ondervraging. Hij bewonderde de slag-
vaardigheid van de jongen en zijn diepe christelijke aard, die de beste
verwachtingen deed koesteren. Daarom zei hij tegen hem: "Ik woon nog
niet vast in Castelnuovo, omdat ik zo vaak afwezig ben. Maar als je op
de pastorie wil komen wonen om erop te passen, zogezegd als portier, wil
ik je er graag laten verblijven. Jij zorgt voor brood en Maria Febraro
zal wat soep voor je klaarmaken. Daar zul je heel rustig kunnen stude-
ren. Ga maar eens vragen of je moeder het goedvindt en kom gauw terug."
Met innige dankbaarheid aanvaardde Giovanni het voorstel en aanvaardde
meteen zijn nieuwe functie.
Deze als door de Voorzienigheid gewilde ontmoeting, maakte een
einde aan een nieuwe idee, die in het hoofd van Giovanni was opgekomen.
Hoewel hij zich onderworpen had aan de goede raad van Don Cafasso,lokte
hem toch de gedachte, zich aan de missie in vreemde landen te wijden,
te meer daar op dat ogenblik in Piëmont het werk van de Propaganda
Fide, dat nauwelijks begonnen en in Lyon gezeteld was, al erg in omvang
was toegenomen. De Stichtelijke Brieven van dit werk, die de moeilijk-
heden en het martelaarschap van de missionarissen beschreven, werden
gretig gelezen. Ware het niet geweest dat de theoloog Cinzano en andere
weldoeners hem geholpen zouden hebben, zou hij zeker missionaris zijn
geworden. Dat heeft hijzelf aan prof Don Giovanni Turchi toevertrouwd.
Toch is het niet aan te nemen, dat hij werkeloos zou zijn gebleven. God
bediende zich van de menselijke tegenspraak onder de mensen, om in zijn
hart een verlangen te leggen en te doen groeien, dat hij altijd zou
blijven nastreven zolang het niet in uitvoering was gebracht. Hij is
niet alleen voorbestemd om religieus, en missionaris te worden, maar
stichter van een kloostercongregatie en uitgebreide missies in vreemde
en heidense landen.
Don Cinzano nam in augustus plechtig bezit van de parochie van Cas-
telnuovo. En gedurende heel de tijd van de vakantie bleef Giovanni een
trouwe bezoeker van de pastorie waar hij alle mogelijke diensten bewees.
De pastoor had grote bewondering voor de godsvrucht van zijn bescherme-
ling, en omdat hij een geleerde man was, onderhield hij zich dikwijls
met hem over de stof die hij bestudeerde, over de schoonheid van de taal
en van de stijl der behandelde schrijvers, over de manier waarop men hen
moest interpreteren en zodoende opende hij, om zo te zeggen nieuwe hori-
zonten voor Giovanni. Later sprak Don Cinzano met geestdrift over die
eerste maanden dat hij Giovanni bij zich had. Onder meer vertelde hij,
in aanwezigheid van twintig en meer personen die bij hem te gast waren,
en onder wie zich ook Giuseppe Buzzetti en vele jongens uit het Oratorio
bevonden, hoe landbewoners hem in 1834 verteld hadden, dat de jonge
Bosco met een zo volmaakt en sterk geheugen begiftigd was, dat hij voor
zijn kameraden gemakkelijk de preken kon onthouden en de toespraken die
hij in de kerk gehoord had. Op een zondag had hij zich, toen hij van de
preekstoel afkwam, willen vergewissen of het wel waar was wat men ver-
telde. Tot zijn grote verbazing had Giovanni zijn hele preek naverteld,
zonder ook maar even te aarzelen. En hij beschreef hem als begiftigd met
een groot verstand, met buitengewone volharding in de studie, vol deug-
den en ijverend voor het goede zedelijke en godsdienstige gedrag van

22.5 Page 215

▲back to top
- I/212 -
zijn kameraden,zodat hij als het ware een kleine missionaris was. Hij
voegde eraan toe, dat Giovanni hem meermalen het levendige verlangen te
kennen had gegeven om priester te worden, om zich op een bijzondere ma-
nier met de jeugd te kunnen bezighouden, waartoe hij zich onweerstaanbaar
aangetrokken voelde.
Daarna ontstond er tussen Don Cinzano en Giovanni Bosco een leven-
dige band, als tussen vader en zoon. Verschillende keren stelde hij hem
aan Don Cafasso voor, en verzocht deze zich voor hem te willen interes-
seren. Dat was niet nodig, maar toch was de aanbeveling van deze brave
pastoor al van nut.
Na zoveel jaren van tegenspoed deed de Voorzienigheid de beproevin-
gen voor een tijd wijken. Door zijn heldhaftige volharding en trouw, had
Giovanni zich de zending waardig getoond, die hij had voorbereid. Maar
zijn werk is nog niet voltooid. Het beeld heeft nog enkele hamerslagen
nodig; de boom, die gegroeid is en al overvloedig begint te dragen,
heeft enkele takken die, als ze weggenomen worden, hem nog mooier en
krachtiger zullen maken. Maar dat is al geen leed meer doch een belo-
ning. De christelijke vriendschap zal deze vervolmaking tot taak hebben.
"Een trouwe vriend is een balsem voor het leven; zij die de Heer vrezen
vinden hem. Wie de Heer vreest, houdt ware vriendschap, want zoals hij-
zelf is, zo is ook zijn vriend."(1)
Toen de vakantie afgelopen was en Giovanni terugkeerde naar Chieri
voor zijn retorica, deed de pastoor zelf hem in pension bij een zekere
Cumino, een kleermaker, tegen 8 lire per maand, die hij zich beijverde
bijeen te brengen met hulp van enkele liefdadige mensen en in het bij-
zonder van de heren Pescarmona en Sartoris. Het echtpaar Cumino, bij wie
ook de student Cafasso een viertal jaren in pension geweest was, woonde
dicht in de buurt van het grote Sint Bernardusplein, waarop de kerk van
de heilige Antonius uitkomt. Een vertrek gelijkvloers, dat als stal of
als bergplaats voor een wagentje gediend had, werd tot slaapkamer van
Giovanni bestemd; hij overnachtte daar verscheidene maanden, zoals ver-
klaard werd door de heer Pianta en andere personen uit de stad. Maar de
weldoende hand van Don Cafasso, die zijn vroegere gastgevers iets bijbe-
taalde, wist een geschikter logeerruimte voor Giovanni te verkrijgen,
evenals andere niet te versmaden voordelen.
De geschiedenis van de ontmoeting van Giovanni en de theoloog Cinza-
no en van de eerste weldaden van deze goede priester ten opzichte van de
arme student, hebben wij schriftelijk en mondeling van Don Febraro uit
Castelnuovo, in de parochie van Orbassano, die het uit de mond van de
pastoor van Castelnuovo zelf vernam, bij wie hij gedurende langere tijd
kapelaan was.
In Chieri vernam Giovanni dat professor Banaudi, vermoeid van de
vele jaren die hij in het onderwijs had doorgebracht, zich uit de school
had teruggetrokken, en hij was opgevolgd door de jeugdige theoloog Gio-
vanni Bosco, die toen zijn loopbaan bij het onderwijs begon.
(1) Ecclesiasticus 6, 16-17.

22.6 Page 216

▲back to top
- I/213 -
H O O F D S T U K XXXVIII
DE KLAS VAN DE RETORICA - LUIGI COMOLLO EN ZIJN
OMGANG MET GIOVANNI - DEZE BESCHERMT HEM TEGEN
ENKELE DEUGNIETEN - NEDERIGE BIECHT - STICHTENDE
VOORBEELDEN VAN ZIJN VRIEND.
"Gelukkig wie een ware vriend mocht vinden. Een getrouwe vriend is
een machtige steun; wie zo iemand gevonden heeft, vond een schat. Een
trouwe vriend is onbetaalbaar, er is geen gewicht waarmee zijn waarde is
te wegen." (1) Dit geluk zou onze Giovanni ten deel vallen in het jaar
van zijn retorica. Het is een benijdenswaardig gedeelte van zijn leven,
en wij laten hem er liever zelf over spreken.
"Bij het begin van het schooljaar 1834-35, toen ik de lessen van de
retorica volgde in de stad Chieri, bevond ik mij toevallig in een pen-
sion van wijlen Marchisio Giacomo, waar men kwam te spreken over de
goede hoedanigheden van sommige studenten. "Ze hebben mij verteld", be-
gon de waard van dit huis, "ze hebben me verteld, dat in het huis van
die en die een heilige student moet wonen." Ik glimlachte, omdat ik
dacht dat het slechts een grapje was. "Het is werkelijk waar", voegde de
waard eraan toe, "hij moet de neef zijn van de pastoor van Cinzano, een
jongen van uitgesproken deugden. Ook zijn heeroom, moet iemand zijn, die
bekend is door zijn heilige levenswandel."
"Ik hechtte toen niet veel betekenis aan die woorden, maar onder
mijn vrienden van de retorica had die opmerking toch een zekere ver-
wachting gewekt. Ik verlangde wel kennis te maken met die jongen, maar
ik wist niet hoe hij heette. Een heel opmerkelijk feit deed me hem ech-
ter al spoedig leren kennen. Enkele dagen lang had ik al een student
gezien van een jaar of vijftien, die een dergelijke keurige indruk maak-
te, zo bescheiden door het leven ging, en zo hoffelijk en beminnelijk
was tegenover degenen met wie hij sprak, dat ik een en al bewondering
was. Die bewondering werd nog groter bij het zien van de nauwkeurigheid
waarmee hij zijn plichten vervulde en de stiptheid die hij op school aan
de dag legde. Hij was nauwelijks binnen of hij ging op zijn aangewezen
plaats zitten, en verroerde zich niet meer, dan alleen om te doen wat
zijn plicht hem voorschreef.
"Het is de gewoonte onder studenten om bij het binnenkomen grapjes
te maken, te spelen en bokkensprongen te maken. De onverschilligsten,
die niet zo erg van studeren houden, zijn niet zo gesteld op het begin
van de lessen en doorgaans zijn dat degenen die het meest beroemd wor-
(1) Ecclesiasticus 25, 12 en 6, 14-15.

22.7 Page 217

▲back to top
- I/214 -
den. De keurige, bescheiden jongen werd eveneens uitgenodigd om daaraan
mee te doen, maar hij verontschuldigde zich steeds met te zeggen dat hij
dat niet kende. Niettemin ging op zekere dag een van zijn brutale kame-
raden naar hem toe, terwijl hij, zonder zich van de herrie die de ande-
ren maakten iets aan te trekken, zat te lezen of te studeren. De andere
jongen nam hem bij een arm, schudde hem dooreen en met opdringerige
woorden wilde hij hem dwingen deel te nemen aan de buitensporige herrie
en druktemakerij.
"Nee, nee, beste vriend, in geen geval", antwoordde de ander zacht-
moedig en heel bescheiden. "Ik doe niet mee; ik heb nog nooit zulke
spelletjes gedaan. Ik ken er niets van en ik sla niet graag een mal fi-
guur."
"Ik wil dat je beslist meegaat, anders trap en sla ik je erheen."
"Sla maar zo hard als je wil, maar ik doe niet mee. Ik kan niet en
ik wil niet..."
"De nare, kwaadaardige medeleerling, ziende dat de ander niet wil-
de toegeven, trok hem bij een arm, stompte hem en gaf hem twee draaien
om de oren, die door het hele lokaal weerklonken. Ik huiverde toen ik
het zag, ik voelde mijn bloed koken en ik vreesde dat de beledigde de
onbeschofte vlerk met gelijke munt zou betalen, temeer daar die andere
veel groter en ook ouder was dan hij. Maar hij scheen van een andere
geest bezield. Wat mij niet verwonderde toen de jongen, rood en blauw in
het gezicht, de kwaadaardige kameraad een medelijdende blik toewierp en
alleen zei: Als dat genoeg is om je te voldoen, ga dan in vrede, want ik
ben tevreden en heb het je al vergeven." Deze heldhaftige houding deed
mij denken aan wat ik had horen vertellen, dat er bij ons een heilige
jongen op school moest zijn, en daar ik gevraagd had, hoe hij heette en
waar hij vandaan kwam, wist ik dat dat die jongen Luigi Comollo moest
zijn, een neef van de pastoor van Cinzano over wie in het pension van
Marchisio met zo veel lof gesproken was."
Luigi Comollo was geboren op 7 april 1817 in het gehucht Apra, dat
tot het dorp Cinzano behoorde, waar Don Giuseppe Comollo pastoor was,
een oom van vaderszijde en een heilig en begaafd priester. Van kindsbeen
af had hij een grote godsvrucht aan de dag gelegd; als jongen verzamelde
hij in de vrije uren op zondagen enkele van zijn leeftijdgenoten om zich
heen om hun enkele stichtende verhalen te vertellen; toen hij tien jaar
was had hij al zoveel eerbied onder de landbouwers verworven, dat als er
iemand een onvertogen woord zou hebben durven zeggen waar hij bij was,
hem zeker een "Stil, Luigi luistert"! zou zijn toegevoegd.
Wanneer hij met de dieren naar de wei ging, las hij steeds geeste-
lijke werken in zijn eentje of met andere herders, en dan nodigde hij
hen uit om te bidden of godvruchtige liederen te zin- gen. Ter ere van
de Heilige Maagd onthield hij zich steeds van een deel van het voedsel
of fruit dat men hem gaf. "Dat moet ik aan Maria geven", zei hij dan. Op
de dag van zijn eerste heilige Communie had hij, met zijn weinige spaar-
centjes een jasje aan een arm jongetje gegeven. Hij hield erg veel van
de plechtigheden in de kerk, en had besloten priester te worden. Hij
zei: "Daar het de priesters zijn die het Paradijs voor de anderen open-
maken, hoop ik dat ik het ook voor mezelf kan openen". De eerste begin-
selen van het Latijn had hij van zijn oom, de pastoor, geleerd. In
Caselle maakte hij bij de priester Strumia zijn derde klas gymnasium.
Luigi Comollo was steeds de troost en vreugde van zijn ouders geweest.
En hij was de vriend, die de goddelijke Voorzienigheid had voorbestemd
voor onze Giovanni.

22.8 Page 218

▲back to top
- I/215 -
Volkomen aan hem gelijk in deugden, zij het van een andere aard,
voelde Giovanni zich door een levendige genegenheid tot deze jongen
aangetrokken, een genegenheid die hij tot dan toe nooit gekend had, en
die door de ander volkomen werd beantwoord. De ingetogen en nederige
manier van doen van Comollo, het feit dat hij zich niet het vertrouwen,
dat hem geschonken werd, ten nutte durfde maken, of zich iets durfde
permitteren, waren voor Giovanni redenen om de Heer te danken. "Als uw
vriend zich bescheiden toont tegenover u, zich voor u als het ware
verbergt, dan zult gij een eensgezinde, goede vriendschap hebben."(1)
"Hij deed zijn IVde Latijnse en zat dus een klas lager dan ik", vervolgt
Don Bosco in zijn gedenkschriften; "maar wij zaten in hetzelfde lokaal
en hadden dezelfde leraar. Van die tijd af was hij steeds mijn intieme
vriend, en ik kan zeggen, dat ik van toen af ben beginnen te leren als
christen te leven. Ik heb volkomen vertrouwen in hem gesteld en hij in
mij. De een had de ander nodig; ik had behoefte aan geestelijke steun,
de ander aan lichamelijke, daar Comollo door zijn grote bescheidenheid
zich nooit durfde verdedigen tegen de beledigingen van de vlegels, ter-
wijl ik door allen, ook door degenen die ouder en groter waren dan ik,
gevreesd werd om mijn moed en kracht. Zo had men zich op zekere dag la-
ten ontvallen, dat men een samenspanning op touw zou zetten tegen Co-
mollo en een ander, Antonio Candelo een allergoedaardigste jongen, en
dat ze hun een rammeling wilden geven. Ik wilde voor hen tussenbeide ko-
men, maar zij wilden er niet van horen."
"Wee jullie gebeente", zei ik toen hardop, "als jullie hen nog te
na komen!"
"Een vrij groot aantal van de grootsten en brutaalsten namen een
dreigende houding tegenover mij aan, terwijl anderen Comollo twee klin-
kende klappen op zijn gezicht gaven. Op dat ogenblik vergat ik mezelf
geheel, en terwijl mijn brute kracht de overhand kreeg over mijn gezond
verstand, en zonder iets ter hand te nemen, een stoel of een stok, greep
ik een van mijn medeleerlingen bij de schouders en bediende me van hem
als van een knuppel om de tegenstanders, die zich voor een nieuwe aanval
gereedmaakten, uiteen te slaan. Vier rolden er over de vloer en de an-
deren renden er schreeuwend en om genade smekend vandoor. Maar wat ge-
beurt er? Juist op dat ogenblik komt de leraar het lokaal binnen, en
niets anders dan armen en benen ziende, die door de lucht vlogen, begon
hij te schreeuwen en links en rechts klappen uit te delen. De storm
strekte zich ook tot mij uit toen de leraar, na zich de oorzaak van deze
chaos te hebben laten vertellen, wilde dat ik die krachttoer nog eens
zou laten zien. Hij begon te lachen en al de anderen lachten mee en
iedereen verwonderde er zich over, dat hij me niet de straf gaf die ik
verdiend had."
Wij kunnen hier de nederigheid van Giovanni bewonderen in het weer-
geven van deze gebeurtenis. Het is moeilijk voor een edelmoedige ziel
zich te beheersen, en niet in hevige opwinding te geraken als men op een
dergelijke brutale manier een onschuldige jongen ziet behandelen. Wie
zou in een dergelijk geval niet evenzo gehandeld hebben, ook als hij
minder moed gehad had? "Bevrijd de verdrukte uit de macht van zijn ver-
drukkers en wees niet benepen bij uw rechtspraak", heeft de Heilige
Geest gezegd. (2) Overigens overdrijft Giovanni het feit zonder twijfel.
Al zijn kameraden op het gymnasium, die spreken over zijn jeugdjaren,
(1) Ecclesiasticus 6,12.
(2) Ecclesiasticus, 4,9.

22.9 Page 219

▲back to top
- I/216 -
zijn het er over eens, dat hij een toonbeeld van zachtmoedigheid was. En
wij weten, dat hij, ook al werd hij geslagen of beledigd, geduldig ieder
onrecht over zich heen liet gaan zonder zich te verdedigen. Overigens
zou de leraar dat tafereel niet hebben laten herhalen, wanneer het niet
een verdedigend karakter had gehad, doch een wraakoefening zou geweest
zijn, of wanneer het op een of andere manier gevaarlijk geweest zou zijn
voor de levende knuppel of voor degenen die getroffen werden. Don Bosco
zelf, als hij die anekdote onder de recreatie aan zijn priesters vertel-
de, gaf er een zo levendige, half grappige, half ernstige beschrijving
van, dat allen die het hoorden, het grootste plezier hadden. Toch, al
mocht dit dan een uitbarsting van zijn natuurlijke kracht geweest zijn,
legde hij steeds een zodanige zelfbeheersing aan de dag, dat men hem
zijn leven lang als de meest zachtmoedige mens beschouwde. In hem zien
wij werkelijk bewaarheid worden wat de Heilige Geest over de rechtvaar-
dige gezegd heeft: "Wie het eerst is in het twistgeding, schijnt het
recht te hebben; dan komt zijn tegenpartij en de zaak wordt in het juis-
te licht gesteld;(1) daarom vindt de rechtvaardige het goed als zijn
vriend hem terechtwijst."
Na de beschrijving van bovengenoemde feiten, lezen wij in het hand-
schrift van Don Bosco nog. "Een heel andere lezing van het geval gaf Co-
mollo mij. "Mijn beste vriend", zei hij, zodra we onder ons konden pra-
ten, "je kracht jaagt me schrik aan; maar, geloof me, God heeft je die
niet gegeven om je kameraden ermee af te slachten. Hij wil dat we van
hen houden, dat we hun vergeven en dat we goed doen ten opzichte van hen
die ons kwaad gedaan hebben." En ik heb hem, die de grootste zachtmoe-
digheid in persoon was, inderdaad nooit met een van zijn kameraden zien
vechten, maar hij beantwoordde steeds iedere belediging en spottende op-
merking met geduld en opgewektheid. Ik bewonderde de beminnelijkheid van
mijn vereerde collega, en ik liet me door hem leiden waar en zoals hij
wilde. In overleg met onze vriend Garigliano, gingen we samen biechten,
te communie, mediteren en geestelijke lezing houden; brachten we een
bezoek aan het heilige Sacrament en dienden we de heilige Mis. Comollo
wist zijn uitnodiging zo hoffelijk en vriendelijk in te kleden, dat het
onmogelijk was er niet op in te gaan." "Het is inderdaad waar, dat bal-
sem en reukwerk het hart goed doen; en dat ook een vriend, wiens raad
uit het hart komt, een zegen is."(2)
"Ik herinner me, dat ik op zekere dag, druk in gesprek met hem,
voorbij een kerk kwam, zonder mijn pet af te nemen. Meteen zei hij heel
vriendelijk tegen me: "Giovanni, je bent anders steeds zo voorkomend
tegenover de mensen, waarom vergeet je dan het huis van Onze-Lieve-
Heer?" - Een andere keer gebeurde het, dat ik me er lichtvaardig toe
liet verleiden, me schertsend te bedienen van woorden uit de heilige
Schrift, iets wat ik een geestelijke had horen doen. Maar Comollo wees
me direct op het verkeerde daarvan, "men mag geen grapjes maken met de
woorden van de Heer", zei hij.
"Toen ik hem op een dag vroeg naar de meest bezienswaardige monu-
menten van Chieri, en ik tot de ontdekking kwam dat hij niet erg goed
daarvan op de hoogte was, zei ik tegen hem: "Er komen toch zoveel mensen
van verre om er hier naar te kijken, en jij die hier woont, denkt er
niet eens aan om ze te bezoeken?" - "Beste jongen", antwoordde hij
(1) Spreuken, 10, 17.
(2) Spreuken, 27, 9

22.10 Page 220

▲back to top
- I/217 -
schertsend, "voor wat ik morgen niet nodig heb, hoef ik me vandaag niet
te haasten", - waarmee hij me te verstaan wilde geven, dat wanneer die
bezienswaardigheden iets zouden hebben bijgedragen tot zijn eeuwig
heil, - wat zijn "morgen" was, hij ze zeker niet zou veronachtzamen.
"Toen we op een dag in de vakantie van een wandeling terugkeerden,
dwaalden wij door Chieri en op het plein gekomen dat del Piano heet, za-
gen we een kermisgast, die met goocheltoeren en allerlei turnoefeningen
de straatslijpers en leeglopers bezighield. "Laten we hier even blijven
kijken", zeiden twee kameraadjes tegen Comollo; "je lacht je krom met
wat die allemaal vertelt!" - Met een ruk maakte Comollo zich van zijn
twee kleine vrienden los. Hij zei: "Die zegt tien woorden om je te laten
lachen, maar het elfde is slecht en geeft je ergernis. Mijn oom heeft me
trouwens gezegd dat ik nooit moet blijven staan kijken bij goochelaars,
kwakzalvers of kermisklanten of andere publieke vertoningen; want, zegt
hij: "Men kan met een onschuldig geweten naar zo-iets toegaan, maar het
is wel een wonder als men er in dezelfde staat van terugkomt."
Deze laatste gebeurtenis, die Don Bosco zelf opnam in zijn levens-
geschiedenis van Comollo, schijnt op het eerste gezicht een zijdelings
verwijt voor zichzelf, daar hij van jongs af gewoon was naar zulke ver-
toningen te gaan kijken; maar als men de zaak goed overweegt, was wat
hij deed niet hetzelfde. Zijn eenvoud en onschuld, zijn goed geweten en
het vrome doel, waarmee hij dergelijke vertoningen bijwoonde, wettigden
al wat hij in die jaren gedaan had, zonder enige schade voor zijn ziel
en met veel voordeel voor zijn evennaasten. Gedurende zijn hele leven
liet hij zich leiden door het grote gezegde: Ama et fac quod vis. Van-
daar zijn manier om vrij te handelen, zonder geestelijke angsten en in
de volle vrijheid van kind van God. De liefde drijft de vrees uit. Zodra
hij geleerd had wat hij nodig had, bezocht hij die vertoningen op de
markten niet meer; hij zag af van gymnastische oefeningen, zodra hij
zag, dat deze in strijd waren met het gedrag van wie zich aan de Heer
wil wijden; maar hij ging echter nog jarenlang door met zijn goocheltoe-
ren, want dat was het aangewezen middel om de genegenheid van de jongens
te werven en een bron van eerzame ontspanning voor zijn vrienden. Voor
hem, als boerenjongen, waren zij ook een onmisbare leerschool voor zijn
zending; hij werd er ongedwongen door en opgewekt, leerde meester van
een situatie te zijn en daarbij toch steeds een gemakkelijke manier van
omgang bewaren, terughoudend, en deugdzaam. Een sterke ascetische en
boetvaardige karaktertrek zou hem buiten de gemeenschap geplaatst heb-
ben, die toen in wording was en temidden waarvan hij zou moeten leven.
Het is ontroerend te zien hoe Don Bosco nauwgezet de raadgevingen
van zijn vriend in acht nam, en dat is mede een bewijs van zijn grote
nederigheid. Hij verklaarde, van Luigi Comollo geleerd te hebben als
christen te leven; maar de waarheid is, zoals Don Giacomelli, die een
intieme kameraad van hen was, verzekert, dat Bosco en Comollo elkaar
over en weer vermaanden om hun fouten te verbeteren, elkaar aanspoorden
om vorderingen te maken in de volmaaktheid, elkaar opwekten om hun tijd
nuttig te besteden en elkaar uitnodigden, dikwijls en regelmatig gebruik
te maken van de heilige Sacramenten. In Giovanni had Comollo een bijzon-
der betrouwbare metgezel gevonden om over geestelijke aangelegenheden te
spreken. "Met hem over zulke onderwerpen te spreken", schrijft Don Bos-
co, "vervulde hem met grote troost. Met geestdrift sprak hij over de
oneindige liefde van Jezus door zich in de Eucharistische spijs aan ons
te schenken. Als hij over de heilige Maagd sprak, was hij een en al te-
derheid, en na iets verteld te hebben of te hebben horen vertellen over

23 Pages 221-230

▲back to top

23.1 Page 221

▲back to top
- I/218 -
een of andere lichamelijke genade die iemand op Haar voorspraak was ten
deel gevallen, riep hij tenslotte opgewonden en met tranen in de ogen
uit: "Als Maria het ellendige lichaam al zo begunstigt, welke genaden
zou Zij dan wel niet toestaan aan de zielen van degenen die Haar aan-
roepen? Och, als alle mensen maar werkelijke devotie tot Maria hadden,
hoeveel geluk zou er dan niet in de wereld zijn!" Zulke ontboezemingen
uitte hij echter alleen voor wie in staat waren ze te begrijpen en te
genieten. En zo iemand was Giovanni, die uit bescheidenheid zijn naam
niet noemt.
Luigi Comollo kon als voorbeeld gesteld worden aan alle jongens,
door zijn onberispelijk gedrag, door zijn gehoorzaamheid en volgzaam-
heid. Op een leeftijd, die zo aan stemmingen onderhevig is, bleef hij
standvastig en gelijkmoedig in de beoefening van alle deugden. Daar hij
van teruggetrokkenheid hield, ging hij nooit uit, zonder toestemming van
degenen bij wie hij in de kost was, en op die manier was hij een sterke
prikkel voor de andere inwonenden om deugdzaam te leven. Omdat hij een
gelijkmatig humeur had en steeds opgewekt was, verried hij nooit wat
zijn bijzondere smaak was. Giovanni, die op zo een vertrouwelijke voet
met hem stond, hoorde hem zich nooit beklagen over de warmte of koude
van het jaargetij, noch over de maaltijden, over het vele werk of over
de te zware studie. Ook ging hij, als hij maar even tijd had, onmiddel-
lijk naar een of andere kameraad, om zich een bepaalde moeilijkheid te
laten verduidelijken. Graag vertelde hij verhalen, sprak hij over poë-
zie, over de Italiaanse of Latijnse taal, en wel op een zo nederige en
opgewekte manier, dat hij, hoewel zijn eigen gevoelens en gedachten
uitend, steeds de indruk wekte dat hij die aan andere mening onderwierp.
Als student nam hij door zijn begaafdheden de eerste plaats in on-
der de beste leerlingen. Hij was zo vlijtig bij de studie, dat zijn le-
raar moest verklaren, zich niet te herinneren, dat hij hem ooit een op-
merking had hoeven te maken over ook maar de geringste nalatigheid.
Hij was een trouwe bezoeker van de schoolcongregaties, en gedroeg
zich daarbij rustig, vol aandacht voor Gods woord, godvruchtig als hij
de heilige Mis bijwoonde; hij toonde de grootste eerbied voor de pries-
ters, en duldde niet dat ooit iemand ten opzichte van hen schertsend of
bij wijze van spreken aan eerbied te kort schoot.
Op feestdagen gingen de meeste studenten, na afloop van de dienst
in de kapel, of na de congregatie, een wandeling maken of een andere
verpozing zoeken; maar Comollo, overtuigd dat hij zijn tijd aan iets
beters kon besteden, haastte zich dan met Giovanni naar de catechismus
voor de jongens te gaan, die gewoonlijk in de St.-Antoniuskerk werd ge-
houden.
Iedere dag ging Comollo stipt naar de dom om er een bezoek te bren-
gen aan het Heilig Sacrament, en verschillende keren ging Giovanni even-
eens op hetzelfde uur daarheen om er gesticht te worden. Hij schrijft er
over: "Zoals gewoonlijk ging hij in een hoekje dicht bij het altaar zit-
ten, geknield, de handen gevouwen, het hoofd een weinig gebogen, me
neergeslagen ogen en volkomen onbeweeglijk. Hij was volkomen ongevoelig
voor iedere stem of gerucht. Niet zelden gebeurde het dat ik, als ik met
mijn werk klaar was, hem wilde uitnodigen met mij mee naar huis te gaan.
Maar of ik al met het hoofd wenkte, vlak langs hem heenliep, of hoestte,
om zijn aandacht te trekken: het was altijd hetzelfde, hij bleef onbe-
weeglijk, totdat ik naar hem toeging en hem aanstootte. Dan, alsof hij

23.2 Page 222

▲back to top
- I/219 -
uit een droom ontwaakte, bewoog hij zich,en ging, zij het ongaarne, op
mijn uitnodiging in. Erg graag diende hij de heilige Mis, ook op school-
dagen als het maar even kon; maar om op vakantiedagen vier of vijf mis-
sen te dienen was voor hem iets heel gewoons. Als de tijd het hem toe-
liet, woonde hij iedere godsdienstplechtigheid bij, die in de kerken van
de stad gehouden werden. Hoewel hij op die manier voortdurend met gees-
telijke zaken bezig was, zag men hem toch nooit met een somber of lang
gezicht rondlopen, maar steeds opgewekt en tevreden. Door zijn prettige
manier van spreken vrolijkte hij allen op met wie hij te doen kreeg, en
hij was gewoon te zeggen, dat hij vooral deze woorden van de profeet
David waardeerde: Servite Domino in laetitia: Dient de Heer in heilige
opgewektheid."

23.3 Page 223

▲back to top
- I/220 -
H O O F D S T U K XXXIX
GOOCHELKUNSTEN - GIOVANNI WORDT VAN TOVERIJ VERDACHT -
HOE HIJ ZICH RECHTVAARDIGT.
Evenals in de voorgaande jaren is Giovanni er ook thans op uit, op-
gewektheid te brengen overal waar hij komt. Zijn waardige, eenvoudige,
hartelijke en opgewekte hoffelijkheid nemen iedereen voor hem in. In de
huizen van Chieri, op de vergaderingen van de jongens die deel uitmaken
van de Kring der Vrolijkheid, is hij een graag geziene gast, en wordt er
uitgenodigd en ontvangen ook om de verbazingwekkende manier waarop hij
goochelkunsten weet te vertonen. Op een gepaste tijd is een eerzame ont-
spanning steeds geoorloofd. Zijn kunstjes boeien de aanwezigen zo, dat
zij nooit tijd hebben om aan iets anders te denken of erover te praten.
Giovanni beheerst op die manier hun geest met zijn woord en richt deze
waarop hij wil.
Een mus doden, ze in een mortier fijn stampen, haar in de loop van
een pistool doen, dat dan af te schieten en de mus gezond en wel te zien
wegvliegen, was een van de kunsten die hij meer dan eens vertoonde. Uit
een en dezelfde fles schonk hij witte of rode wijn, al naar de gasten
het verlangden. Op zekere dag wedde hij, dat hij een grote schaal agne-
lotte, die in de keuken waren bereid, zou laten verdwijnen en naar een
ander huis van het gehucht zou zenden. Sommigen merkten de schaal stie-
kem, en allen waren uiterst nieuwsgierig. Maar na verschillende gebaren,
onverstaanbare woorden en langdurige vragen, kondigt Giovanni aan, dat
de goocheltoer verricht is en nodigt hij allen uit naar het aangewezen
huis te gaan en zich te overtuigen. Allen haasten zich erheen en tref-
fen er inderdaad dezelfde schaal met inhoud aan, zoals beloofd was. Men
vraagt zich, stom van verbazing af, hoe dat in zijn werk gegaan kan
zijn, maar er moet bepaald een ongewone geest in het spel zijn om de ge-
dachten zozeer in beslag te kunnen nemen en de geest van de aanwezigen
zo af te leiden, dat zij niet hebben kunnen bemerken hoe en wanneer de
truc precies werd uitgevoerd. Giovanni was uiterst behendig in het uit-
voeren van goocheltoeren. Uit een kleine beker zoveel ballen te voor-
schijn zien komen, die groter waren dan de beker zelf, uit een klein
tasje een massa eieren te voorschijn halen, dat waren allemaal dingen,
die iedereen in de grootste verbazing brachten. Toen ze hem echter knik-
kers uit de punt van de neus der aanwezigen zagen te voorschijn halen,
en hem hoorden raden hoeveel geld anderen in hun zak hadden; toen mun-
ten van het een of ander metaal tot poeder vervielen, alleen doordat hij
ze even met de vinger aanraakte, of wanneer hij zich voor het hele ge-
zelschap in een schrikwekkende gedaante en zelfs zonder hoofd vertoonde,
toen begonnen sommigen zich af te vragen, of Giovanni soms een tovenaar
zou zijn, die zulke dingen onmogelijk zou kunnen doen zonder de tussen-
komst van een of andere duivel.

23.4 Page 224

▲back to top
- I/221 -
Deze overtuiging werd hoe langer hoe groter bij de heer des huizen,
bij wie hij inwoonde, Tommaso Cumino geheten. Dat was een vurige Chris-
ten, die echter wel van een grapje en een beetje ontspanning hield, en
Giovanni wist zich diens goede karakter, of beter gezegd, zijn goedmoe-
digheid, ten nutte te maken om hem vermaak in allerlei vormen te ver-
schaffen. Toen Tommaso op zekere dag met grote zorg een kip in een heer-
lijke gelei had toebereid om er zijn kostgangers op te vergasten ter ere
van zijn naamdag, en hij de schaal op tafel gezet had en het deksel eraf
nam, kwam er tot aller grootste verbazing een haan uit de schaal te
voorschijn, die begon te klapwieken en te kraaien. Bij een andere gele-
genheid, toen hij een macaronischotel had willen klaarmaken, nadat hij
deze een behoorlijk lange tijd had laten koken, kwam hij bij het over-
gieten op de schaal tot de ontdekking dat het een en al droge korst ge-
worden was. Verschillende malen schonk hij, na de fles met wijn gevuld
te hebben, kristalhelder water in de glazen; en als hij water wilde
drinken, ontdekte hij dat de glazen met wijn gevuld waren. Gebakjes ver-
anderden in sneden brood, het geld in zijn beurs in waardeloze roestige
stukjes blik; zijn hoed veranderde in een vrouwenmuts, en dat grote no-
ten en hazelnoten in kiezelsteentjes veranderden, dat waren allemaal
dingen die regelmatig voorkwamen. Dikwijls deed Giovanni Tommaso's bril
verdwijnen, die hij daarna dan terugvond in zijn zakken, hoewel hij ze
kort tevoren bij herhaling het binnenste buiten gekeerd had om de bril
te zoeken. Een voorwerp dat hij goed verborgen had, zoals zijn porte-
feuille bijvoorbeeld, kwam dan eveneens te voorschijn; en een ander
voorwerp, dat vlak voor zijn neus lag werd, op een teken van zijn kost-
ganger, in een ommezien onvindbaar. Verscheidene malen waren hem ver-
schillende speelkaarten voorgehouden, om er onverschillig welke uit te
kiezen, en dan raadde Giovanni welke hij genomen had. Bij andere gele-
genheden vroeg Giovanni hem, een getal in gedachten te nemen, er iets
bij op te tellen, het te vermenigvuldigen en er iets van af te trekken,
waarna Giovanni zegde welk getal hij bedacht had. Tommaso was er hele-
maal verbluft van. Het gebeurde ook eens, dat Giovanni gewed had een
sleutel te voorschijn te brengen, waarvan men zeker wist dat hij zich
ergens anders bevond, en die op de bodem van de soepterrine bleek te
liggen toen men de soep in de borden had geschept.
De brave Tommaso wist op dergelijke grapjes, die om zo te zeggen
iedere dag voorkwamen, niets anders te zeggen dan: "Mensen kunnen zulke
dingen niet doen. God verspilt geen tijd met zulke beuzelarijen; dus is
het de duivel die dat allemaal doet." En hij had bijna het besluit geno-
men Giovanni verder het verblijf in zijn huis te ontzeggen. Omdat hij er
echter thuis niet met hem over durfde spreken, overwoog hij, een pries-
ter, Don Bertinetti, die in de buurt woonde, over het geval te raadple-
gen. Op zekere dag ging hij deze dus een bezoek brengen en zei bedrem-
meld: "Eerwaarde, ik ben naar u toegekomen in verband met een ernstige
gewetenszaak. Ik geloof dat ik een tovenaar in mijn huis heb!" En hij
vertelde de goede priester een hele reeks van voorvallen, die hij gezien
en ook een heleboel dingen die hij niet gezien had, dat wil zeggen, din-
gen die hij vermoedde en hij schilderde die in zulke levendige kleuren,
dat hij zijn verdenking op Don Bertinetti wist over te dragen. Deze
begon in die spelletjes nu eveneens een soort van tovenarij te zien en
besloot de zaak voor te leggen aan de directeur van de school. Dat was
toen een achtenswaardige priester, de kanunnik Burzio, aartspriester en
pastoor van de dom. De klokkenluider van de dom, Pogliano, bij wie Gio-
vanni zich nog steeds kwam terugtrekken om te studeren, kreeg de op-
dracht de jongen te waarschuwen zodra hij kwam, dat hij zich bij de pas-

23.5 Page 225

▲back to top
- I/222 -
toor moest vervoegen om ondervraagd te worden, ondanks het feit dat de
klokkenluider, die Giovanni door en door kende, verzekerde dat men zich
moest vergissen.
Kanunnik Burzio was een heel ontwikkelde man, vroom en voorzichtig.
Giovanni meldde zich bij hem aan huis, toen hij bezig was zijn brevier
te bidden en vlak nadat hij wat geld gegeven had aan een arme.
De brave kanunnik keek Giovanni glimlachend aan, beduidde hem, even
te wachten; daarna vroeg hij hem, mee te komen naar zijn kamer en daar
begon hij hem te ondervragen over het geloof, dat wil zeggen over de ca-
techismus. De antwoorden van Giovanni waren verbazingwekkend, maar daar
hij vooruit wist waar deze inleiding op moest uitlopen, kon hij zijn la-
chen nauwelijks bedwingen. De priester begon hem vervolgens te ondervra-
gen over de manier, waarop hij de dag doorbracht en de antwoorden waren
bevredigend. De jongen sprak openhartig, was redelijk en er scheen geen
zweempje kwaad in hem te schuilen. Maar zijn ondervrager was nog niet
tevreden. Hoffelijk en vriendelijk, maar met een streng gezicht zette
hij de ondervraging voort:
"Beste jongen, ik ben buitengewoon tevreden over je studie en over
je gedrag, tot nu toe. Maar op het ogenblik doen er allerlei geruchten
de ronde over je... Er wordt me verteld, dat jij de gedachten van an-
deren kent, dat je weet hoeveel geld iemand in zijn zak heeft, dat je
iemand dwingt voor wit aan te zien wat zwart is, dat je dingen kent die
zich elders bevinden en soortgelijke dingen meer. Daardoor ga je erg
over de tong; er zijn er die zover gaan, om te vermoeden dat je je van
tovenarij bedient, en die daarom in al die dingen de geest van Satan
werkzaam zien. Zeg me dus: wie heeft je in die kunst ingewijd? Waar heb
je het geleerd? Zeg me alles maar in vertrouwen, ik beloof je dat ik er
geen gebruik van zal maken, dan alleen voor je eigen welzijn."
Zonder een spier van zijn gezicht te vertrekken, verzocht Giovanni
vijf minuten bedenktijd om zijn antwoord te overwegen, maar vroeg ook
of hij eerst alstublieft even mocht weten, hoe laat het was.
De kanunnik stak zijn hand in zijn zak en vond zijn horloge niet
meer.
"Als u geen horloge hebt", vervolgde Giovanni, "geeft u me dan maar
een geldstukje van vijf stuiver."
De kanunnik zocht gejaagd in al zijn zakken, maar vond zijn beurs
niet meer.
"Deugniet", begon hij boos tegen hem uit te vallen: "ofwel je be-
dient je van de duivel, of de duivel bedient zich van jou. Nu heb je me
mijn horloge en mijn beurs al ontstolen. Nu kan ik niet langer meer
zwijgen, ik ben verplicht je aan te geven, en ik weet nog niet wat me
ervan weerhoudt om je een flink pak rammel te geven." Toen hij echter
zag, hoe rustig Giovanni bij dat alles bleef en alleen maar glimlachte,
werd hij een beetje kalmer en hernam: "Laten we de zaak rustig bepraten:
verklaar me die geheimzinnigheden eens. Hoe is het mogelijk, dat mijn
beurs en mijn horloge uit mijn zak zijn verdwenen, zonder dat ik ze heb
aangeraakt? Waar zijn die dingen gebleven?"
"Eerwaarde", antwoordde Giovanni eerbiedig, "ik zal u alles in een
paar woorden uitleggen. Alles is maar een kwestie van behendigheid, van
begrip of van voorbereiding."
"Wat voor begrip kon er nu voor nodig zijn om mijn horloge en beurs
weg te nemen?"

23.6 Page 226

▲back to top
- I/223 -
"Ik zal het u in het kort zeggen. Toen ik uw huis binnenkwam, gaf u
een aalmoes aan een arme en legde de beurs vervolgens op een bidstoel.
Toen u daarna de andere kamer binnenkwam, liet u het horloge op dat ta-
feltje liggen. Ik verborg ze alle twee, en u dacht dat u die voorwerpen
bij u had, terwijl ze intussen onder deze lampenkap lagen." En met die
woorden tilde hij de lampenkap op, en daar lagen de twee voorwerpen,
waarvan de pastoor meende dat de duivel ze had meegenomen. Maar de goede
kanunnik lachte nu hartelijk; hij liet zich enkele kunstgrepen voordoen
en toen hij gezien had op welke manier men voorwerpen kon laten verdwij-
nen en verschijnen, werd zijn vrolijkheid nog groter, hij gaf Giovanni
een klein geschenk en als besluit zei hij: "Zeg maar tegen al je vrien-
den dat ignorantia est magistra admirationis."
Ontslagen van de verdenking, dat zijn kunstjes iets met zwarte
kunst te maken hadden, ging Giovanni door met zijn vertoningen in zijn
kosthuis, waar voortaan ook pastoors en kanunniken kwamen voor een ver-
zetje. Ook trad hij, als hij daartoe uitgenodigd werd, in de huizen van
vooraanstaande personen en in pastorieën van de omliggende dorpen op,
doch steeds enkel en alleen onder titel van vriendschap. Vooral beroemd
waren de trucs om voorwerpen naar ver verwijderde plaatsen te doen gaan
en ze van daar in de kring der aanwezigen te doen terugkeren. Vanwege
zijn behendigheid voegden zijn vrienden aan zijn bijnaam van de dromer
nu ook nog die van de tovenaar toe.

23.7 Page 227

▲back to top
- I/224 -
H O O F D S T U K XXXX
DE PAASVAKANTIE - GIOVANNI GAAT NAAR PINEROLO EN VANDAAR
NAAR BARGE NAAR PROFESSOR BANAUDI - REIS NAAR FENESTRELLE
- EEN STORM EN TERUGKEER NAAR PINEROLO, DAARNA NAAR
CHIERI - EEN BRIEF AAN DE HEER STRAMBIO - GIOVANNI WORDT
UITGENODIGD OM RAAD TE GEVEN OVER DE ROEPING VAN
ANNIBALE.
In Chieri was Giovanni vriendschapsbanden blijven onderhouden met
de jonge Annibale Strambio uit Pinerolo, zijn schoolkameraad uit vorige
jaren. Nu de paasvakantie gekomen was, hadden de ouders van die vriend,
zich de ongereptheid en degelijkheid van Giovanni herinnerend, hem uit-
genodigd om een paar dagen bij hen in huis te komen, en Giovanni ging er
maar al te graag heen om wat frisse lucht in te ademen en een tijdje bij
zijn vriend te kunnen zijn.
Van deze reis heeft Giovanni zelf een beschrijving nagelaten. Het
is de eerste en enige brief die wij van hem, als student van het gym-
nasium, bezitten en wij nemen hem over van de beduimelde kopie die er
alleen van bewaard gebleven is.
Na over zijn aankomst in Pinerolo verteld te hebben, over de ont-
vangst door zijn vriend Annibale Strambio en diens familie, bij wie hij
logeerde, gaat hij aldus verder: "De volgende dag besloot ik naar Barge
te gaan, dat acht mijl van Pinerolo verwijderd ligt. Ik ging naar de
eerste Mis, gebruikte een klein ontbijt, en met de opdracht, veel groe-
ten over te brengen aan onze professor Banaudi, ging ik de 12de van de-
zelfde maand, Palmzondag, op weg. Onderweg zag ik tal van mooie valleien
en dorpen, die wel steden leken en waarvan ik noem: Rosco, Bricherasio,
Santo Secondo, Bibiana, welke laatste drie parochies telde. En zo kwam
ik dus voorspoedig in Barge aan.
"Toen ik vroeg naar het huis van de professor in de retorica Don
Banaudi, werd mij dat al gauw aangewezen. Ik ging er heen, maar vernam
daar, dat hij in de kerk was. Ik ging dus naar de kerk en daar zag ik
hem bezig met het zingen van de Passie. Aandachtig luisterde ik naar
zijn geliefde stem, en na de plechtigheid ging ik naar buiten om hem op
het plein op te wachten. Ik keek intussen naar de mensen, die allemaal
nieuw voor mij waren en die bijna allen herders waren, maar zij zagen er
keurig uit en waren heel beschaafd in hun optreden. De professor kreeg
mij het eerst in het oog, kwam naar me toe, nam me bij de hand, omhelsde
me bijna met tranen in de ogen en had mij veel te vertellen; maar hij
was bijna niet in staat een woord uit te brengen, zo blij was hij dat ik
er was. Ikzelf was eveneens ontroerd. Toen die eerste blijdschap voorbij

23.8 Page 228

▲back to top
- I/225 -
was, begon hij met de grootste opgewektheid over verschillende onderwer-
pen te vertellen en ging intussen in de richting van zijn huis. Daar
werd ik met de grootste hoffelijkheid als gast ontvangen Ik verbleef er
twee dagen. Hoe ik het er gehad heb valt niet onder woorden te brengen;
ik kan alleen zeggen dat ik me er twee dagen in het paradijs bevond.
Herhaaldelijk gingen we wandelen of met een of ander bepaald doel uit,
en allen nodigden ons uit binnen te komen, en als we zeiden, dat we niet
konden komen, nam men ons bij de hand en troonde ons met grote harte-
lijkheid mee naar binnen. Zo kwamen we bij de kapelaan, bij de directeur
van de school, bij de burgemeester en de waarnemende burgemeester en bij
de hotelhouder Balbiano, familie van degene die hier in Chieri is. En
door allen werden we even vorstelijk onthaald.
"Toen die twee dagen voorbij waren besloot ik te vertrekken. Mijn
professor wilde mij tot iedere prijs echter nog daar houden, en om dat
te bereiken verborg hij zelfs mijn paraplu: maar toen hij zag dat mijn
besluit vast stond, legde hij er zich bij neer en vergezelde mij 5,5
mijl ver. Op dat punt van de weg gekomen, gingen we op de berm van de
weg zitten en bleven nog een poosje gezellig zitten praten; maar toen
ik aanstalten begon te maken om afscheid te nemen, sprongen hem de tra-
nen in de ogen en zei hij niets meer. Ook ik wilde wat zeggen, maar kon
niet. Toen we over onze ontroering heen waren, en nog over een vertrou-
welijke aangelegenheid gesproken hadden, die tussen ons beiden alleen
moest blijven, stonden wij op en drukten elkaar de hand, zonder iets te
zeggen. Ik zette er flink de pas in en bereikte Pinerolo weer. Daar
moest ik natuurlijk weer de groeten over brengen en vragen beantwoorden
over mijn reis en over professor Banaudi.
Bij die gelegenheid spraken Annibale en ik af, dat we een wande-
ling naar Fenestrelle zouden maken. Om die tocht te maken vroegen we het
wagentje van de beroemde Alberto Nota, de grootste toneelschrijver van
onze tijd, te leen. Hij was meteen met het grootste genoegen daartoe
bereid, en liet het voor ons in orde brengen en van alles voorzien. Na-
dat we enige benodigdheden op het wagentje hadden geladen, klommen wij
er zelf ook op en verlieten langzaam Pinerolo.
Het eerste dorp dat we bereikten heette Porte, een dorpje tussen de
rotsen genesteld, vervolgens Floè, steeds langs de rechte weg, die langs
de Chiusone loopt. Deze rivier stroomt in de Po uit. Aan de andere kant
van de weg verhief zich een hoge bergketen. Eindelijk kregen we na ge-
ruime tijd een hoge berg in het oog, de Malanagï of Malandaggio, die be-
dekt scheen te zijn met sneeuw, maar het in werkelijkheid niet was; want
toen we dichterbij kwamen, zagen we dat het een berg was van witte
steen, aan de voet waarvan zeker wel vijftienhonderd mannen in dat ge-
steente aan het werk waren.
Vastgemaakt aan de toppen, hingen heel lange touwen naar beneden,
omdat de rotsen zo glad en loodrecht zijn, dat zelfs een kat er zich
niet aan vast zou kunnen klampen. De werklieden grepen zich aan die dik-
ke touwen vast en kropen daarlangs tot op de plaats waar zij een mijn
wilden aanleggen. Daar aangekomen, dreven ze twee toegespitste ijzers in
de steen, zo dat ze er een plank op konden leggen, en daarop zittend
maakten ze een gat voor de mijn en vulden dat met kruit en bevestigden
een lont erin, die tot op de begane grond neerhing. Als de mijn is aan-
gelegd, worden alle arbeiders door hoornsignalen gewaarschuwd naar bene-
den te gaan en uit de buurt te blijven, waarna de lont wordt aangesto-
ken. Het zijn enorme brokken die losgescheurd en in het dal geworpen
worden. De hoge, dikke zuilen in Turijn in de Kerk van 0.-L.-Vrouw del

23.9 Page 229

▲back to top
- I/226 -
Pilone zijn uit deze berg vandaan. Tien ijzersmeden werken daar, enkel
en alleen om ijzeren pinnen, hamers en beitels te maken of te herstel-
len. Nadat we een poosje bewonderend naar dat alles hadden staan kijken,
zetten we onze weg voort.
"Na nog ongeveer een mijl te hebben afgelegd over bloot met zand
bedekt gesteente, kwamen we bij een dorpje dat waard is afzonderlijk
vermeld te worden. In dat dorp had iedereen kropgezwellen; de kinderen
hadden er maar een, de ene een grotere, de andere een kleinere. Degenen
die wat ouder waren hadden er drie of vier, en om niet zoveel last te
hebben van het gewicht ervan, hadden zij ze met een zakdoek samengebon-
den, zodat het net was alsof zij een zakje vol bolletjes onder de hals
droegen. De ene helft van de bevolking is er christelijk, de andere
niet. Daarom hebben ze er twee kerken; een voor de katholieken, waar het
kruis zich op verheft, de andere voor de Waldenzers en zonder kruis.
Allen zijn grof gekleed, klein van gestalte, en hebben ruwe gelaats-
trekken. In dat dorp bevindt zich een berg, die 2,5 mijl hoog is, en zo
steil, dat niemand er tegenop kan klimmen. En toch is hij helemaal be-
woond, en zie hier op welke manier. Met beitels kappen ze treden in het
blote gesteente, en langs deze trappen gaan ze naar boven, naar de arm-
zalige hutten die ze daar gebouwd hebben, en waaromheen ze aarde ver-
spreid hebben, die ze uit het dal naar boven hebben gehaald. In die
grond planten ze aardappelen, bonen en andere dingen van dien aard.
"Nadat we dus in dat armzalige plaatsje wat gerust hadden, zetten
we onze tocht voort naar Fenestrelle. We waren al tot de grote berg, die
Monviso genoemd wordt, genaderd, en zagen Fenestrelle al voor ons lig-
gen, toen er plotseling een zo hevige wind kwam opzetten, dat het paard
achteruit begon te trappen en niet meer naar de teugels en zelfs niet
meer naar onze woorden luisterde. Het stof van de weg begon wervelend
omhoog te dwarrelen, vermengd met steenstof, dat ons in het gezicht
sloeg en erg veel pijn deed. Een vreselijke duisternis legde zich over
heel de weg. Het paard begon zenuwachtig van de ene kant naar de andere
te lopen en weigerde snuivend en briesend nog vooruit te lopen. Toen we
dat zagen, brachten we het dier verschrikt tot staan en deden het keren,
om naar Pinerolo terug te gaan. Maar terwijl we de berg afgingen, over-
viel ons een nieuwe schrik. De plotselinge hevige wind dreigde ons omver
te werpen en paard en wagen van de rotsen van de berg af te blazen, en
ons in de diepte op een ellendige manier het leven te doen verliezen.
Maar de Voorzienigheid kwam ons te hulp. Aan de kant van de weg zagen we
een inham in de berg, die ons een veilig toevluchtsoord bood. Daar
stuurden we het paard onmiddellijk op af, om er te wachten totdat de
storm voorbijgetrokken zou zijn. Na ongeveer anderhalf uur hield het met
waaien op, doch nu begon de nacht in te vallen. Gelukkig kwam de maan op
en verlichtte de weg, zodat we tegen elf uur in Pinerolo terug waren.
"Ik bleef nog twee dagen in Pinerolo, steeds even gezellig, en be-
sloot de 16de naar Chieri terug te keren. Belast met verschillende op-
drachten en met het verzoek de groeten te gaan doen aan de heer Valim-
berti, vertrok ik op de vastgestelde dag per diligence en bereikte Tu-
rijn, vanwaar ik terugkeerde naar Chieri. Deze reis had zeven dagen ge-
duurd, maar voor mij leken het wel zeven uren, daar ik zowel in Barge
als in Pinerolo, hoe onwaardig ook, met zoveel vriendelijkheid en har-
telijkheid bejegend was, dat het niet onder woorden valt te brengen.
Vergeef het me, ik ben nog een arme jongen..." enz. enz.
Het bleef niet bij die ene reis naar Pinerolo. Wij lopen op de fei-
ten vooruit om het verhaal niet ingewikkeld te maken. Annibale Strambio

23.10 Page 230

▲back to top
- I/227 -
was een voortreffelijke jongen en had het verlangen te kennen gegeven om
priester te worden. Vandaar dat Giovanni in het jaar daarna, 1836, over
Annibale aan diens vader schreef:
"Ik heb al verschillende malen geschreven aan uw zoon en mijn ge-
liefde vriend Annibale, en weet niet of hij mijn brieven ontvangen heeft
of niet, daar ik geen antwoord ontving. Ik meende thans goed te doen met
aan U te schrijven, met het vriendelijke verzoek hem deze brief ter hand
te stellen."
"Ik weet niet of Annibale in Pinerolo gebleven is of ergens anders
heengegaan, evenmin of hij wereldgeestelijke of kloosterling zal worden.
Hij zei echter dat hij het examen voor geestelijke zou doen en dat wij
er intussen nog samen over zouden spreken. Maar ten gevolge van de cho-
lera die onze streek heeft bedreigd, kon ik niet meer met Annibale spre-
ken en wist ik niet of hij het examen had afgelegd of niet. Ik doe thans
het eerste jaar filosofie in het seminarie te Chieri. Ik zou erg graag
iets willen vernemen over U, evenals over mevrouw Strambio, wier edel-
moedigheid ten opzichte van mij toen ik naar Pinerolo ging, ik niet ver-
geten kan. Ik wist dat Domenico ziek was en weet thans niet of hij weer
helemaal beter is. Kortom, ik zou gaarne nieuws over de hele familie
willen vernemen..."
Het antwoord luidde, dat Annibale het geestelijke kleed had aange-
nomen. Maar dat was niet de weg, die de Heer voor hem bestemd had. Hij
was al met de studie der godgeleerdheid bezig, toen hij door twijfel
ten aanzien van zijn roeping overvallen werd. Voor een geestelijke van
uitnemend gedrag en met een nauwgezet geweten, is een dergelijke onze-
kerheid uitermate betreurenswaardig; te meer wanneer hij geen raadsman
kan vinden van een dergelijke geleerdheid, ervaring en godsvrucht, om
hem zonder aarzeling te raden over het te nemen besluit. Nog erger is
het, wanneer hij er een gevonden heeft en niet met volkomen vertrouwen
en overgave tegenover hem staat. Voegt men daaraan toe, dat hij de gees-
telijke staat als het absoluut hoogste goed was gaan beschouwen, terwijl
deze staat hem thans begon tegen te staan; de vrees van tegen de wil van
God te handelen door naar andere idealen te verlangen; het feit dat hij
niet de moed kon opbrengen om deze weg te verlaten, na verscheidene
jaren geestelijke geweest te zijn; de tegenzin om met zijn oversten te
spreken over zijn innerlijke strijd die zij als onredelijk zouden kunnen
aanzien; de gedachten aan zijn ouders die hij niet wenste teleur te
stellen na zoveel kosten en plannen met betrekking tot zijn verzekerde
toekomst; het menselijk opzicht ten aanzien van zijn kameraden, om niet
lichtzinnig en onstandvastig in zijn besluiten te schijnen; dat alles
zijn overwegingen die zich telkens van zijn geest meester maken, hem van
streek brengen en zijn leven met zorgen vervullen. Het zijn er niet ve-
len, die door God aan een der gelijke beproeving onderworpen worden.
Want de kandidaten voor het priesterschap hebben, alvorens zij zich voor
het priesterschap aanmelden, door de wijsheid van de Kerk de beschikking
gekregen over veilige middelen om morele zekerheid over hun roeping te
verwerven.
Over het algemeen is de afval van degenen, die tot de laatste jaren
der gewijde studie werden toegelaten, toe te schrijven aan onregelmatig
gedrag of aan schuldige lichtzinnigheid. Dat dit met de vriend van Gio-
vanni niet het geval was, blijkt wel uit het voorbeeldige christelijke
leven dat hij tot zijn laatste levensdagen leidde in het eervolle ambt
dat hij bekleedde; een leven dat hij grondvestte op de theologische
tucht die hij in het seminarie had opgedaan. Hij was zich dus in die

24 Pages 231-240

▲back to top

24.1 Page 231

▲back to top
- I/228 -
tijd zorgelijke gedachten gaan maken, gaf er de voorkeur aan alleen te
zijn en legde uit bescheidenheid zijn hart voor niemand open.
Zijn ouders, voortreffelijke christenen, die zich in de vakantie op
de hoogte gesteld hadden van deze verandering, schreven aan Giovanni dat
hij naar Pinerolo zou komen en eens met hun zoon zou spreken over de
zaak die hun zo ter harte ging, dat wil zeggen: over zijn toekomst. "Een
vriend toont zijn vriendschap te allen tijde, maar in de nood wordt hij
een broeder."(1) Giovanni liet alles rusten wat hij onder handen had, en
ging onmiddellijk op reis. Ja, hij vloog naar zijn vriend toe, bleef er
enkele dagen, sprak lang en uitvoerig met hem, zonder ongepaste opdrin-
gerigeid, zoals hij in zulke gevallen gewoonlijk deed wanneer de wil van
God niet klaar en duidelijk bleek. Uit de bevestigende, maar besluitelo-
ze antwoorden, kon hij opmaken dat Annibale waarschijnlijk zijn geeste-
lijke loopbaan niet zou moeten voortzetten. Hij sprak hem moed in om
alle neerslachtigheid te laten varen, wees hem de weg die hij moest vol-
gen om met zekerheid tot een besluit te hunnen komen, en liet hem ge-
troost achter. En inderdaad maakte zijn vriend in het jaar daarop, vol-
komen zeker van zichzelf, een einde aan zijn geestelijke loopbaan.
Annibale Strambio werd later consul in Marseille, bewaarde steeds
een grote genegenheid voor Don Bosco, en ten tijde van de beruchte de-
creten, waarbij de religieuzen verdreven en verbannen werden, droeg hij
heel veel bij tot behoud van de Salesiaanse Huizen in Frankrijk.
(1) Spreuken, 17, 17.

24.2 Page 232

▲back to top
- I/229 -
H O O F D S T U K XXXXI
DE GENEGENHEID DER PROFESSOREN - WONDERBAARLIJKE
VERANDERINGEN BIJ DE JONGENS DIE VAN GIOVANNI BIJLES
KREGEN - GETUIGENISSEN VAN ZIJN DEUGD - SOBERE
LEVENSWIJZE - FEEST UIT DANKBAARHEID - WEER TWIJFEL OVER
ZIJN ROEPING - HET TOELATINGSEXAMEN TOT HET SEMINARIE -
DE VAKANTIES - EDELMOEDIGE WEDSTRIJD TUSSEN DON CAFASSO,
DON CINZANO EN ANDEREN UIT CASTELNUOVO, OM GIOVANNI HET
NODIGE VOOR ZIJN INTREDE IN HET SEMINARIE TE VERSCHAFFEN.
In de vorige hoofdstukken hebben we gezien hoe welkom onze Giovan-
ni was bij zijn professor uit Chieri. Niet minder genegen was hem in dat
jaar doctor Giovanni Bosco, pr., die, hoewel geen familie van hem, het
toch prettig vond een leerling te hebben, die met zijn hoogstaand gedrag
en met zijn vroomheid en ijver bij de studie, zijn naam en voornaam zo-
veel eer aandeed. Gedurende heel zijn lange loopbaan vergat hij deze
leerling nooit, en meermalen sprak hij met lof over diens gedrag, zijn
verstand en geheugen, vooral toen verschillende priesters en professoren
van het Oratorio hem, op doortocht in Chieri, een bezoek kwamen brengen.
Van zijn lippen hebben we de volgende anekdote gehoord. Toen hij op ze-
kere dag in de lente - het was een mooie morgen - een wandeling in de
richting van de heuvels maakte, hoorde hij op een bepaalde plaats een
luide en eentonige stem, als van iemand die een stuk van een schrijver
van buiten leert, en op hetzelfde ogenblik klonken daarbij forse slagen
op de maat van het gesprokene. Nieuwsgierig naar wat die arbeider uit-
voerde, volgde hij een smal paadje, en aan het einde daarvan zag hij de
jonge Bosco, bezig een wijnstok om te hakken van Cumino, de man bij wie
hij in de kost was; intussen had hij een boek open op een paar ranken
liggen en leerde zo zijn les. Verbluft door het zien daarvan werd de
genegenheid van professor Bosco voor de jonge Giovanni nog groter dan
zij al was.
Uit verschillende aanwijzingen kunnen wij trouwens opmaken, dat
Giovanni gewoon was, in de vakantie verschillende uren per dag handen-
arbeid te verrichten, want dikwijls genoeg hebben wij hem de handen-
arbeid horen prijzen als een middel om de gezondheid en de deugd te
bewaren. Behalve student, was hij ook boer en arbeider; en hij bekwaam-
de zich in het scheren en haarknippen, zoals hij ons zelf verteld heeft,
om zichzelf de kosten van de barbier te besparen en zijn vrienden een
dienst te kunnen bewijzen.
Ondanks dat alles ging hij met niet minder ijver voort met zijn
studie en met bijlessen te geven aan de jongens van Chieri. Mevrouw
Giuseppina Valimberti, weduwe Radino, vertelde aan Don Bonetti in 1889:

24.3 Page 233

▲back to top
- I/230 -
"Mijn heerbroer sprak thuis altijd met bewondering over een bepaalde
scholier, die Giovanni Bosco heette. Hoewel hijzelf leraar was, stuurde
hij een andere broer van ons naar deze jongen, die zijn leerling was,
toe voor bijlessen. Die broer van ons was in de humanioraklas niet al te
best, hij was met zijn hoofd niet bij de lessen en maakte thuis veel
moeilijkheden; maar met de goede wil en de lessen, welke die jonge repe-
titor hem wist bij te brengen, veranderde zijn gedrag volkomen. Hij werd
ernstig, vlijtig, vol aandacht en zijn plichtsbesef nam toe. Mijn vader
was bijzonder tevreden, en mijn moeder wist niet hoe ze de goddelijke
Voorzienigheid moest danken, omdat Zij haar een dergelijke voorbeeldige
jongen in huis gezonden had." In dat jaar werd die broer bevorderd naar
de retorica, na op een loffelijke wijze zijn examen te hebben afgelegd.
Ook de zoon van de kantonrechter, Plebano, veranderde erg ten goede door
de bijlessen die Giovanni Bosco hem gaf, en tal van andere families, die
van deze resultaten hoorden, wilden hem in huis hebben als leraar voor
hun kinderen. Dikwijls werd hij te eten gevraagd in het huis van de
Valimberti's en dat was voor allen dan een ware feestdag. 's Zondags was
hij steeds bij ons te gast. Bij het eerste kleppen van de klok, stonden
allen op en begaven zich op weg naar de kerk; maar Giovanni, in plaats
van met ons mee te gaan, verdween spoorloos. De eerste keren sprak een
van mijn zusjes, Giuseppina, het vermoeden uit, dat Giovanni toch niet
zo een brave jongen was als er wel gezegd werd, omdat zij vond dat hij
geen haast maakte om de heilige diensten te kunnen bijwonen, en er mis-
schien wel helemaal van wegbleef; maar het duurde niet lang of zij werd
uit die droom geholpen. Giovanni had een heel lange omweg gemaakt, om de
jongens bijeen te brengen die hier en daar langs de straten liepen, en
die, om niet naar de catechismus hoeven te gaan, zich terugtrokken om te
spelen en meer afgelegen plaatsen opzochten. Toen wij op het domplein
aankwamen, waren we net op tijd om Giovanni Bosco te zien aankomen, al
omgeven door een behoorlijk aantal jongens, die hij naar de kerk bracht.
Bij ons thuis waren we het er allemaal over eens, dat hij een echte
heilige was, door zijn beminnelijk, bescheiden en vroom gedrag, vooral
bij het bidden. Dikwijls leidde hij 's avonds, als hij bij ons op bezoek
kwam, het bidden van de Rozenkrans, en was voor ons allen een voorbeeld.
We waren thuis met drie zusters, en niet altijd even gehoorzaam om te
doen wat moeder zei, en evenmin steeds bereid om ons schoolwerk en onze
huiselijke plichten met toewijding te doen. "Goed", zei mijn moeder dan,
"ik zal het vanavond aan Giovanni zeggen; ik zal hem het werk laten zien
en dan wel horen wat hij ervan zegt!" Dat was voor ons zoveel als een
dreigement, en, klein als we waren, deden we uit vrees daarvoor al het
mogelijke om moeder tevreden te stellen. Zo veel prijs stelden we erop
dat Giovanni toch vooral maar een goede dunk van ons mocht hebben. En
toch bemoeide hij zich niet met ons, tenzij hij enkele spaarzame woorden
tot ons richtte, omdat het nu eenmaal niet minder kon. Mijn vader, die
een rechtsgeleerde en bij de rechtbank was, zei in de familiekring meer
dan eens, dat hij eigenlijk niet wist wat er meer te verlangen was in de
student Bosco. Hij vond in hem alle deugden, ijver, rechtschapenheid,
verstand, godsdienstigheid en oprechte liefde voor het welzijn van de
maatschappij."
Het is hier wel de gepaste gelegenheid om een bijzondere deugd van
Giovanni te vermelden, waar elders bijna nooit op gewezen wordt, en die
iedereen toch met de grootste bewondering voor hem vervulde: zijn ver-
sterving bij het eten, vooral wanneer hij aan tafel was genodigd bij een
of andere vooraanstaande van Chieri of bij een pastoor. Het voedsel dat
hij gewoonlijk gebruikte was steeds heel karig geweest en dikwijls on-

24.4 Page 234

▲back to top
- I/231 -
voldoende: brood, soep en nooit een beetje fruit. Het leek voor de hand
liggend, dat een arme, wanneer hij de gelegenheid krijgt, al naar zijn
behoefte en smaak, het er niet op toelegt zich binnen bepaalde perken te
houden en dus flink toetast, tot het vraatzuchtige en onmatige toe. Maar
bij Giovanni was van iets dergelijks geen sprake. De onthouding was bij
hem tot een bewust beoefende deugd geworden. De aanzittenden konden bij
hem nooit een zekere vrijmoedigheid of begerigheid bespeuren, hij bleef
terughoudend, waardig en tegen alle kritiek bestand. Het was alsof hij
niet merkte of een dis rijk of karig was. Hij begon nooit zelf iets te
nemen, voordat de anderen het voorbeeld gegeven hadden en zich naar
genoegen bediend hadden van wat er op tafel kwam. Hij was ook steeds het
eerst klaar met eten. Aan een beetje wijn had hij genoeg, en die dan nog
met wat water verdund was. Hij bewaarde een eerbiedig stilzwijgen, viel
niemand die aan het woord was in de rede en als iemand hem iets vroeg,
gaf hij met zijn gewone beminnelijkheid en opgewektheid antwoord, bij-
dragend tot de prettige stemming aan tafel. En van zijn jeugd tot op
hoge leeftijd gedroeg hij zich steeds zo! Het was alsof hij de vermaning
van de Ecclesiasticus in zijn hart gegrift had: "Zit ge aan bij een wel-
voorziene dis, wees dan niet de eerste die toetast. Wanneer ge iets
neemt, pas dan op dat ge de hand van een ander niet aanstoot. Het is on-
behoorlijk op uw ellebogen te steunen. Beoordeel uw naaste naar uzelf.
Eet als een man, wat u wordt voorgezet, en smak niet, om u niet hatelijk
te maken. Houd uit welvoeglijkheid het eerst op en wees niet onverzadig-
baar, om geen aanstoot te geven. Als ge met velen aanzit, steek dan uw
hand niet eerder uit dan de anderen en wees niet de eerste om te drinken
te vragen! Een weinig wijn is voldoende voor een welopgevoede man. Een
gezonde slaap geniet men bij matige levenswijze, dan staat men 's mor-
gens op en voelt zich verkwikt. Last van slapeloosheid, braken en buik-
pijn behoren bij de onmatige."(1)
Het was juni. De beminnelijkheid, het geduld en de voorkomend-
heid, waarmee professor Giovanni Bosco zijn leerlingen behandelde, en
zijn pogingen om hen voortgang te doen maken in hun studie en in de
godsvrucht, hadden hem de eerbied en genegenheid doen verwerven van de
hele school, die met ongeduld zijn naamdag tegemoet zag om haar dank-
baarheid tot uitdrukking te brengen. Giovanni stond aan het hoofd van
deze demonstratie: hij had een mooi sonnet geschreven. Maar voor alles
ging hij op de morgen van de 24ste juni met Luigi Comollo en met andere
kameraden te Communie ter intentie van de professor. Zijn diepe erkente-
lijkheid voor allen die goed voor hem waren was gedurende heel zijn le-
ven een van zijn meest in het oog springende karaktertrekken. Hijzelf
heeft ons een herinnering aan die feestdag nagelaten, evenals van dat
wat in het voorafgaande jaar ter ere van professor Banaudi was inge-
richt. En ook professor Bosco van zijn kant wilde niet in edelmoedig-
heid achterblijven en maakte de volgende donderdag een wandeling met de
jongens naar de plaats die Prati di Palermo genoemd werd, op een af-
stand van drie kilometer van Chieri, en hij zorgde voor een gul onthaal
voor alle leerlingen. Eerst werden verschillende lofredenen voorgelezen,
waarop de professor ontroerd antwoordde. Het gejuich en applaus waren
onbeschrijflijk. Daarna vond dan het vieruurtje plaats, waarbij ieder-
een naar believen kon eten en drinken. Daarna werd er gesprongen, gelo-
pen en gezongen; het was voor allen een opgewekt feest, dat zich nauwe-
lijks laat beschrijven. Maar op een gegeven ogenblik verspreidde zich
(1) 31, 12 vv. — 41,24.

24.5 Page 235

▲back to top
- I/232 -
het gerucht dat Comollo verdwenen was. Men was bang, dat hem een ongeluk
overkomen was, temeer daar iedereen zich nog herinnerde, hoe het jaar
daarvoor, onder dezelfde omstandigheden, een kameraad in het water van
de fontana rossa verdronken was, niet ver van waar men zich thans be-
vond. Allen waren dan ook heel ontsteld en begonnen overal in de buurt
te zoeken, doch tevergeefs. Uiteindelijk troffen ze hem aan op een
plaats, waar niemand aan gedacht had. Hij was verborgen bij de naburige
kapel en werd door een steunbeer daarvan en door een hoge struik aan het
oog onttrokken.
"Comollo", zei Giovanni tegen hem, "wat doe je hier? Iedereen maakt
zich ongerust over je verdwijning en er wordt overal angstig naar je ge-
zocht. Kom!"
Comollo wierp hem een blik toe, alsof hij gestoord was in een ge-
liefkoosde bezigheid, en antwoordde:
"Het spijt me, dat jullie je zo ongerust gemaakt hebben, maar ik
had vandaag mijn Rozenkrans nog niet gebeden en dat verzuim wilde ik nog
goedmaken."
Gerustgesteld dankten allen de professor en keerden naar Chieri
terug.
Met alle bewondering voor de oprechte godsvrucht van Comollo, die
zeker alle lof verdient, en in herinnering aan het woord van onze Gio-
vanni, merken wij hier op, hoe hij in een dergelijk geval dat gebed op
een ander ogenblik zou verricht hebben, en zich niet zou hebben verwij-
derd van zijn kameraden en van de professor, om niet onbeleefd te schij-
nen en hun onaangenaam te zijn. Daarin volgde hij de heilige Franciscus
van Sales na, die hij veel later tot beschermer zou kiezen van zijn
Congregatie, en die geen slaaf wenste te zijn van overdreven devoties.
Intussen liep ook dit schooljaar ten einde, en onze Giovanni raakte
door het lezen van enkele boeken over de roeping, zo verschrikt over de
gevaren die de wereld bood, dat hij opnieuw begon te twijfelen aan de
keuze van zijn roeping: seminarie of klooster. Na rijpe overwegingen,
meende hij andermaal te zullen intreden in een ander klooster van de
Franciscanen. Een orde met zoveel verdiensten, zo glorievol, en een
steun van de Kerk, schonk hem de overtuiging, dat deze onmogelijk de
ontwikkeling in de weg zou kunnen staan van het lot, dat God voor hem
had weggelegd. Doch, zoals hijzelf in zijn gedenkschriften vertelt,
moest hij andermaal van zijn voornemen afzien. "In die tijd gebeurde er
iets, dat het mij onmogelijk maakte mijn voornemen ten uitvoer te bren-
gen; en daar de hindernissen veel in getal en hardnekkig waren, nam ik
het besluit, alles met mijn vriend Comollo te bespreken. Hij gaf me de
raad een noveen te beginnen ter ere van de Heilige Maagd, om licht te
verkrijgen in een zaak die van zoveel gewicht was, en intussen zou hij
een brief schrijven aan zijn heeroom, de pastoor. Op de laatste dag van
de noveen, ging ik in gezelschap van mijn onvergelijkelijke vriend
biechten en te communie; daarna woonde ik een heilige Mis bij en diende
een andere in de dom, bij het altaar van de Madonna delle Grazie. Toen
ik daarna thuiskwam, vond ik daar een brief van Don Comollo, die op het
volgende neerkwam: - Na aandachtige overweging van de mij voorgelegde
kwestie, geef ik je vriend de raad, het intreden in een klooster uit te
stellen. Zodra hij geestelijke zal zijn en zijn studies zal hebben vol-
eindigd, zal hij steeds beter tot het inzicht zijn gekomen van wat God
van hem verlangt. Hij hoeft niet bang te zijn zijn roeping te verliezen,
daar hij in de teruggetrokkenheid van de wereld en met godsvrucht, alle
hinderpalen zal overwinnen."

24.6 Page 236

▲back to top
- I/233 -
Hij had zijn besluit eveneens meegedeeld aan Don Cafasso en aan
zijn pastoor, de theoloog Cinzano, die ook van oordeel waren, dat hij
naar het seminarie zou moeten gaan, in afwachting van het ogenblik dat
hij op rijpere leeftijd het besluit zou nemen in een kloosterorde te
treden. Zo lang hij jong was, probeerde Giovanni steeds ten aanzien van
zijn roeping, de raad in te winnen van geleerde en vrome personen en
volgde die ook op, zoals hijzelf vertelt: "Ik heb die wijze raadgevin-
gen opgevolgd en ze zijn mij heel goed van pas gekomen in zaken die van
nut konden zijn voor mijn voorbereiding op de priesterlijke staat. Toen
ik mijn retorica-examen had afgelegd, gaf ik mij op voor dat van het
seminarie, dat afgenomen werd in de tegenwoordige kamers van het huis
van Carlo Bertinetti, dat hij ons, toen hij stierf, vermaakte; die ka-
mers waren toen namelijk gehuurd door de aartspriester kanunnik Burzio.
In dat jaar vond het examen niet in Turijn plaats, zoals gewoonlijk,
omdat onze streken bedreigd werden door de cholera. In ieder geval bleef
de hoofdstad vrij van de ziekte, en in een plechtig Triduüm ter ere van
de nieuwe Zalige Sebastiano Valfrè, in de kerk van de heilige Eusebius,
en in tegenwoordigheid van de koninklijke familie en van de universi-
teit, werd God dank gebracht en zijn bescherming afgesmeekt voor de toe-
komst.
"En hier wil ik de nadruk leggen op iets dat zeker getuigt van de
godvruchtige geest, die in het college van Chieri heerste. In de tijd
van vier jaar, dat ik deze school bezocht, herinner ik me niet ooit een
gesprek of een enkel woord gehoord te hebben, dat indruiste tegen de
goede zeden of tegen de godsdienst. Na het afmaken van de retorica om-
helsden 21 leerlingen van de 25, die deze klas vormden, de geestelijke
staat; drie werden er geneesheer en één koopman."
Na dus het toelatingsexamen voor het seminarie te hebben afgelegd,
- waarvoor hij met zeer goede resultaten slaagde, - ging Giovanni af-
scheid nemen van de oversten van het college. De doctor in de theologie
Bosco en andere aanzienlijke personen vertelden ons dat ze verbaasd ge-
staan hadden over de manier, waarop Giovanni zich een plaats had weten
te veroveren in de harten van zijn kameraden, en ook in die van de di-
recteur, van de geestelijke leider en van alle professoren. Deze laat-
sten droegen hem de grootste genegenheid toe, zo zeer dat zij hem steeds
als een vertrouwde vriend wensten te beschouwen. Zijn leraar in de reto-
rica, doctor in de letteren wilde, meteen nadat het schooljaar afgelopen
was, dat Giovanni hem als een vriend zou beschouwen. Dit moge volstaan
om aan te tonen, in hoe groot aanzien de arme boerenknecht uit de Becchi
stond. En daarvan was niet alleen zijn deugdzaamheid de oorzaak, maar
een zekere mate van anders zijn, die in al zijn handelen tot uiting kwam
en hem des te beminnelijker maakte. Ik zeg dat om, zoals ik al opgemerkt
heb, te voorkomen, dat de lezer zich een verkeerd beeld zou vormen. Zo
ondernemend en voortdurend bezig als hij was, was hij traag en bedaard
in het werken; terwijl hij over een verbazingwekkende rijkdom van ideeën
beschikte en over een grote gemakkelijkheid om ze op de gepaste tijd aan
anderen mee te delen, was hij woordkarig, in het bijzonder tegenover
degenen die boven hem gesteld waren. Zo hebben wij hem gekend gedurende
tal van jaren, en zo was hij als jongeman. De vele malen dat wij hem
gadesloegen, of luisterden naar zijn leeftijdsgenoten, wanneer die over
hem spraken, herinnerden wij ons de woorden van de Ecclesiasticus, alsof
deze door zijn beeltenis waren ingegeven : "Spreek, jongeling, wanneer
gij moet, en pas als men u twee- of driemaal heeft gevraagd. Wees kort
en zeg veel met weinig woorden; doe als iemand die het weet, maar zwijg.

24.7 Page 237

▲back to top
- I/234 -
Beschouw u bij de voornamen niet als hun gelijke; waar bejaarde mensen
zijn, spreek daar niet veel. Vóór de donder licht de bliksem; zo gaat de
bescheidenheid vooraf aan het welgevallen."(1)
Van hemzelf vernemen wij hoe zijn levensgedrag was toen hij in zijn
geboortestreek terugkeerde. "Als ik met de vakanties naar huis ging,
trad ik niet langer meer als kermisgast op, wijdde mij aan goede lectuur
die ik, zoals ik tot mijn schande moet zeggen, tot dan toe had verwaar-
loosd. Ik ben me echter blijven bezighouden met de jongens, hen onder-
houdend met vertellingen, met prettige ontspanning, met het zingen van
vrome liederen; bovendien merkte ik op, dat velen van hen al gevorderd
waren in leeftijd, maar heel slecht op de hoogte van de waarheden van
het geloof. Daarom heb ik me erop toegelegd, hen ook de dagelijkse gebe-
den te leren, de manier om zich op het ontvangen van de heilige sacra-
menten voor te bereiden, en andere dingen die voor deze leeftijd van
belang zijn. Dat was een soort van Oratorio, dat ongeveer vijftig jon-
gens omvatte, die mij toegedaan waren en naar mij luisterden alsof het
hun eigen vader gold."
En dit kleine werk van apostolaat moest hem wel erg ter harte gaan.
Want wel vier en meer jaren lang, gaf hij er zich in de maanden septem-
ber en oktober met apostolische ijver aan over. Hij is bescheiden door
te zeggen, dat hij tot dan toe de lectuur van goede boeken verwaarloosd
had, dat wil zeggen de lectuur van ascetische boeken. Maar wie kan hem
in dat opzicht geloven? Zeker kon hij bij al zijn verschillende bezig-
heden, zich niet aan voortdurende meditatie wijden, zoals in de tijd dat
hij enkel maar een herdersjongen was; maar is het denkbaar dat een jon-
gen in de omstandigheden van onze Giovanni, die zo een overvloed van
geestelijk leven aan de dag legde en dit aanhoudend aan anderen trachtte
mee te delen, inderdaad dit voor de ziel zo nuttige voedsel zou hebben
verwaarloosd?
Intussen naderde de tijd van zijn geestelijke inkleding en daar het
Giovanni aan stoffelijke middelen ontbrak, zag hij zich voor ernstige
moeilijkheden geplaatst bij de intrede in het seminarie. Ook moest hij
ervoor zorgen, vrijstelling te verkrijgen van de militaire dienst, want
hij was intussen al in zijn twintigste jaar. Maar Don Cafasso, die daar-
na steeds zijn weldoener, vriend en raadsman was, had een onderhoud met
Don Cinzano. Zij waren het erover eens, dat alles moest gedaan worden om
Giovanni de toegang tot het seminarie mogelijk te maken, zonder dat het
hem te veel zou kosten; tot dat doel besloten zij een beroep te doen op
de edelmoedigheid van de theoloog Luigi Guala, directeur en stichter
van het Convict van de H. Franciscus van Assisi in Turijn, die ook grote
invloed bezat bij de Aartsbisschop. En op een goede morgen ontbood de
theoloog Cinzano, Giovanni bij zich, zei hem niet wat hij van plan was,
maar ging met hem naar Rivalba, naar de bovengenoemde theoloog Guala,
die daar de zomer doorbracht op zijn andgoed van 300 dagroeden. Hij was
heel rijk, maar van een onbeschrijflijk verlangen bezield om hulp te
bieden aan allerlei personen, die hulp konden nodig hebben. En de theo-
loog Cinzano, die hem de jongen liet ondervragen, wist daarna gedaan te
krijgen, dat Giovanni dat jaar kosteloos het seminarie zou kunnen bezoe-
ken. De grootste moeilijkheid was dus opgelost. Er moest nog gezorgd
worden voor de geestelijke kledij, waarvoor zijn arme moeder niet het
geld bezat om ze te kunnen kopen.
(1) 32, 10-14.

24.8 Page 238

▲back to top
- I/235 -
Don Cinzano sprak er met enkele van zijn parochianen over, die hij le-
vendig aanspoorde om dat goede werk te steunen. De heer Sartoris zorg-
de dat hij een toog kreeg, een andere, Pescarmona, zorgde voor de hoed;
de kapelaan schonk hem zijn eigen jas, anderen kochten boord en baret
voor hem, weer anderen de kousen, en een goede vrouw verzamelde het
geld, dat nodig was om een paar schoenen voor hem te kopen. Op die ma-
nier paste de goddelijke Voorzienigheid op onze Giovanni toe, wat hij-
zelf later doen zou: zich van de hulp van velen bedienen, om haar trou-
we knecht en al de werken waar hij de hand in zou hebben, te ondersteu-
nen. En meer dan eens hebben wij Don Bosco horen herhalen: "Ik heb
steeds allen nodig gehad!"
Don Cinzano, kapelaan van Castelnuovo, die een echte vader werd
voor al de jongens die later priester werden, onder wie Mgr. G.B. Ber-
tagna, was dat dus in bijzondere mate voor Giovanni Bosco, zijn eerste
geestelijke. Voor hem had hij steeds, uit vaderlijke genegenheid en als
het ware voorvoelend wat eens van hem worden zou, een heel bijzondere
zorg. Dikwijls, als hij over hem sprak, zei hij die profetische woorden:
"Let op mijn woorden, die jongen zal nog eens iets groots worden.
Ik zal sterven en ik zal niet kunnen zien wat er van hem geworden is,
maar jullie zullen het nog meemaken, dat hij de hele wereld van zich
zal doen spreken."
Aldus vertelde ons Don Febbraro van Castelnuovo, prior van San Gio-
vanni Battista in Orbassano en een kameraad van Don Bosco gedurende
diens eerste jaar op het seminarie.
Voortaan kon Giovanni dus zeker zijn van het welslagen van zijn
roeping en mocht hij, God dank brengend, uitroepen: "Het lot werd mij
toegekend! Heerlijk is mijn erfdeel voor mij!"(1)
(1) Psalm, 15,6.

24.9 Page 239

▲back to top
- I/236 -
H O O F D S T U K XXXXII
DE INKLEDING - EEN WEINIG GEWENST FEEST -
LEVENSREGEL - INTREDE IN HET SEMINARIE VAN CHIERI.
Nadat hij besloten had naar het seminarie te gaan, begon Giovanni
Bosco zich voor te bereiden, op die hoogst belangrijke dag, waarop hij
het geestelijk gewaad zou aantrekken. Hij was er wel erg van overtuigd,
dat van de keuze van die staat in de regel het eeuwige heil of de eeu-
wige verwerping afhangt; daarom beval hij zich aan in het gebed van
verschillende van zijn vrienden, en begon hij een noveen met bijzondere
geestelijke oefeningen en op 25 oktober ontving hij de heilige Sacra-
menten; daarna werden de geestelijke gewaden, voor de plechtige Mis,
gewijd door de theoloog Michele Antonio Cinzano, pastoordeken van Cas-
telnuovo d’Asti.
Zoals de heren Prof. A. Francesco Bertagna uit Castelnuovo d'Asti
meedeelde aan Don Secondo Marchisio, bevond er zich een ongewoon groot
aantal jongens in de kerk, die uit de omliggende gehuchten en dorpen
gekomen waren, en allen waren diep onder de indruk van de rust, de gro-
te godsvrucht en de nederigheid van Giovanni bij die inkledingplechtig-
heid. En hier menen wij niet beter te kunnen doen, dan de pen door te
geven aan Don Bosco zelf, die ons ook de gevoelens beschrijft, welke hij
onderging op dat plechtige ogenblik en gedurende heel die eerste dag van
zijn leven als geestelijke.
Toen de pastoor mij beval mijn oude gewoonten af te leggen met
die woorden: Exuat te Dominus veterem hominem cum actibusuis, zei ik
bij mezelf: "Och, hoeveel oude dingen zijn er niet af te leggen. Mijn
God, vernietig in mij al mijn slechte gewoonten." - Toen hij me daarna
de boord toereikte met de woorden: Induat te Dominus novum hominem,
qui secundum Deum creatus est in justitia et sanctitate veritatis!
voelde ik me diep ontroerd en voegde er voor mezelf aan toe: "Ja, mijn
God, maak dat ik op dat ogenblik een nieuw mens word, dat wil zeggen,
dat ik voortaan een nieuw leven kan beginnen, geheel volgens de god-
delijke wil, en dat mijn gedachten, mijn woorden en mijn werken voort-
durend naar de gerechtigheid en de heiligheid zullen uitgaan. Amen.
Maria, wees gij mijn redding."
"Toen de plechtigheid in de kerk afgelopen was, wilde mijn pas-
toor met mij naar een andere feestelijkheid gaan, een profaan feest,
en wel naar het feest van de Heilige Aartsengel Rafael, dat in Bardel-
la, een gehucht van Castelnuovo, gevierd werd. Met die feestelijkheid
wilde hij me een genoegen doen, maar ik vond het niet gepast voor mij.
Wat voor een figuur zou ik niet gemaakt hebben? Die van een pas gekle-
de geestelijke, die zich in het publiek vertoont om gezien te worden!
Bovendien zou ik mij na weken van voorbereiding tot die zo langverwach-
te dag, me opeens in een gezelschap moeten begeven en aan een maaltijd
verschijnen. De mensen die daar aanzaten zouden zich alle in verschil-

24.10 Page 240

▲back to top
- I/237 -
lende stemmingen bevinden; het zou een gemengd gezelschap zijn van man-
nen en vrouwen, ze zouden lachen en pret maken, eten, drinken en zich
vermaken met allerlei spelen ; maar dat leek mij in tegenspraak tot de
sfeer die die dag voor mij kenmerkte. Ik zou me er niet op mijn plaats
gevoeld hebben; en wat moesten die mensen zelf wel aanvangen met iemand,
die diezelfde morgen nog de gewijde gewaden aangenomen had, om zich ge-
heel aan Onze-Lieve-Heer te geven? Daarom antwoordde ik eerbiedig:
"Maar, in Bardella is het immers kermis!"
"Daarom hebben ze me ook uitgenodigd; kom, kom jij ook maar mee."
"Och, ik geloof niet dat ik een geschikte gast voor dat feest zou
zijn. Ik eet hier wel een stukje, op de pastorie."
"Maar hier in huis is niemand om het vuur aan te maken; we zijn al-
lemaal uitgenodigd."
"Dan ga ik wel bij mij thuis eten, bij mijn familie."
"Ach, dat is toch veel te ver! Bovendien zal niemand je daar ver-
wachten. Kom maar gerust mee; bovendien kun je dan ook het Lof dienen en
er is altijd wel wat te doen in de sacristie of in de kerk."
"Ik ging mee, om de pastoor, die me erg genegen was, niet te grie-
ven, doch met tegenzin, omdat ik wist dat in grote drukte en bij uit-
voerige feestmalen altijd het gevaar aanwezig is, God te beledigen. Ik
verleende hulp bij al de diensten in de kapel, daarna zat ik aan tafel;
ik zag alles wat zo de gewoonte is op dergelijke feestdagen, maar voor
mij was het een terneerdrukkende dag.
"Mijn pastoor merkte het, en op de terugweg naar huis vroeg hij me,
waarom ik me op die dag van algemene opgewektheid zo teruggetrokken en
in gedachten verzonken getoond had. In alle ernst gaf ik hem voor ant-
woord dat de plechtigheid van 's morgens in de kerk in geslacht, getal
en naamval verschilde van die van 's avonds, en ik voegde eraan toe:
"Ook het zien van degenen die zich, naar ik vond, als hansworsten te
midden van de genodigden aanstelden, terwijl ze gloeiden van de wijn,
deed mij bijna een afkeer van mijn roeping krijgen. Wanneer ik zou we-
ten, dat ik ooit een dergelijk priester zou worden, zou ik nog liever
mijn priesterkleed uittrekken en verder leven als een arme man in de
wereld, maar toch als een goede christen; ofwel me uit de wereld terug-
trekken en als kartuizer of trappist gaan leven."
"Zo is de wereld nu eenmaal", antwoordde de pastoor me, "en men
moet haar nemen zoals ze is. Het is nodig het kwade te zien om het te
onderkennen en het te kunnen vermijden. Niemand wordt een goede krijgs-
man, zonder in het hanteren van wapens bedreven te zijn. Zo moeten wij
handelen, want wij hebben een voortdurende strijd te strijden tegen de
vijand der zielen."
"Toen zweeg ik, maar voor mezelf merkte ik op: "Ik ga nooit meer
naar zulke feesten toe, tenzij mijn kerkelijke plicht er mij toe zou
noodzaken."
"Na die dag moest ik me volkomen met mezelf bezighouden. Het leven,
dat ik tot dan toe geleid had, moest van de grond af veranderen. In de
jaren die achter mij lagen was ik wel niet lichtzinnig geweest, maar ik
had mij versnipperd, had mij met ijdele dingen bezig gehouden, deelge-
nomen aan pretjes, spelen en allerlei soorten van vermaak, die voor het

25 Pages 241-250

▲back to top

25.1 Page 241

▲back to top
- I/238 -
ogenblik wel voldoening boden, maar die het hart toch eigenlijk geen
voldoening schonken. Om voor mezelf een levensregel vast te leggen, die
ik niet zou mogen vergeten, heb ik toen de volgende besluiten op schrift
gesteld:
" 1. In de toekomst zal ik nooit meer deelnemen aan openbaar ver-
makelijkheden op kermissen of jaarmarkten; ik zal niet naar bals of
theater gaan kijken, en mij zoveel mogelijk onthouden van het deelnemen
aan maaltijden, die bij dergelijke gelegenheden gewoonlijk gegeven wor-
den.
" 2. Ik zal nooit meer meedoen aan dobbelspelletjes, nooit meer
goochelen, kermiskunsten vertonen of koorddansen. Ik zal niet meer
vioolspelen, en ook niet meer op jacht gaan. Al die dingen acht ik in
strijd met de ernst en met de geestelijke waardigheid.
" 3. Ik zal mij toeleggen op ingetogenheid en op matigheid bij het
eten en drinken; en ik zal niet méér rust nemen, dan voor de gezondheid
strikt noodzakelijk is.
" 4. Daar ik in het verleden de wereld gediend heb door het lezen
van profane lectuur, zal ik in de toekomst ervoor zorgen, God te dienen,
door mij aan de lectuur van godsdienstige geschriften te wijden.
" 5. Met al mijn vermogen zal ik strijden tegen alles, alle lec-
tuur, iedere gedachte en ieder woord of handeling, die in strijd zijn
met de deugd van zuiverheid. Integendeel, ik zal alles doen, ook de
geringste kleinigheden, die tot het behoud van die deugd kunnen bij-
dragen.
" 6. Behalve al de gewone devoties, zal ik nooit verzuimen iedere
dag een beetje tijd te besteden aan bezinning en aan een beetje geeste-
lijke lezing.
" 7. Iedere dag zal ik een of andere stichtelijke geschiedenis ver-
tellen of een spreekwoord ontwikkelen, waarvan anderen voordeel kunnen
hebben voor hun geestelijk leven. Dat zal ik doen ten aanzien van mijn
kameraden, mijn vrienden, mijn familieleden en, wanneer er anders nie-
mand is, zal ik het doen ten opzichte van mijn moeder."
"Dat zijn de besluiten die ik nam toen ik het geestelijke kleed heb
aangenomen; en om ze mij dieper in te prenten, ben ik toen naar een
beeld van de Heilige Maagd gegaan, heb ze haar voorgelezen en, na een
gebed, heb ik haar uitdrukkelijk beloofd, die punten na te komen ten
koste van welk offer ook.
"Op 30 oktober van dat jaar 1835 moest ik me in het seminarie mel-
den. Mijn kleine bundel met benodigdheden was gereed. Mijn familieleden
waren allen tevreden: ik nog meer dan zij. Alleen mijn moeder was in
gedachten verzonken en wendde de blik niet van mij af, alsof zij mij
iets wilde zeggen. Op de vooravond van mijn vertrek, riep zij mij bij
zich en sprak de volgende gedenkwaardige woorden tot me:
"Beste Giovanni, je hebt nu het geestelijke kleed aan; ik onder-
vind al de troost die een moeder maar kan voelen door het geluk van
haar zoon. Maar denk eraan, dat het niet het kleed is, dat je staat
eert, maar dat dat de werkelijke deugd is. Wanneer je ooit aan je roe-
ping mocht twijfelen, breng dat gewaad dan, ter liefde Gods, geen on-
eer aan. Leg het dan onmiddellijk af. Ik heb liever een arme boer als

25.2 Page 242

▲back to top
- I/239 -
zoon, dan een priester die zijn plichten verwaarloost. Toen je ter we-
reld gekomen bent, heb ik je aanbevolen aan de heilige Maagd; toen je
met je studies begonnen bent, heb ik je de devotie tot onze Moeder aan-
bevolen; thans raad ik je aan, Haar geheel toegewijd te zijn; kies je
vrienden onder hen die Maria zijn toegedaan; en als je ooit priester
zult geworden zijn, ijver dan steeds voor de devotie tot Maria."
Bij het uitspreken van de laatste woorden was mijn moeder diep ont-
roerd, en ik weende.
"Moeder", antwoordde ik, "ik ben u erg dankbaar voor alles wat u
mij gezegd en voor me gedaan hebt; en wat u hier nu het laatst gezegd
hebt zullen geen ijdele en vergeefs gesproken woorden zijn: zij zullen
voor mij een kostbare schat voor heel mijn leven betekenen."
"Vroeg in de morgen begaf ik me naar Chieri en de avond van de-
zelfde dag, deed ik mijn intrede in het seminarie, ondergebracht in het
ruime klooster van de Paters Oratonianen, opgeheven door de Franse rege-
ring en in 1828 ter beschikking gesteld van wereldgeestelijken door
Mgr. Chiaverotti. Rector van het seminarie was de theoloog Sebastiano
Mottura, kanunnik-aartspriester van de collegiale kerk van Chieri; gees-
telijke leider was Don Giuseppe Mottura, later kanunnik van de collegi-
ale kerk van Giaveno. Ik ging de oversten goedendag zeggen en maakte
toen mijn bed in orde. Met mijn vriend Garigliano, die ook seminarist
geworden was, heb ik toen een wandeling gemaakt over de slaapzalen en
door de gangen, en ten slotte kwamen we in de tuin. Ik keek naar een
zonnewijzer en zag daar die spreuk op staan: Afflictis lentae, celeres
gaudentibus horae. "Kijk", zei ik tegen mijn vriend, "kijk, daar staat
ons programma: Laten we altijd opgewekt zijn, dan gaat de tijd snel
voorbij."
De volgende dag begon er een Triduüm, en dat heb ik zo goed moge-
lijk trachten te volgen. Na het einde ervan ging ik naar de professor in
de filosofie, die toen de theoloog Ternavasio uit Bra was, en vroeg hem
een paar levensregels om een goede priester te worden en de tevreden-
heid van mijn oversten te verwerven. "Eén ding maar", antwoordde de
waardige priester, "is er nodig: een stipt vervullen van al uw plich-
ten."
"Ik heb die raad tot grondslag genomen, en er mij met hart en ziel
op toegelegd de regel van het seminarie na te leven. Ik maakte geen
onderscheid tussen het luiden van de klok, dat ons naar de studie riep,
naar de kerk, of naar de refter, recreatie of slaapzaal. Die stiptheid
trok de aandacht van mijn kameraden en wekte de achting van mijn over-
sten, zodat mijn zes jaren op het seminarie voor mij een vreedzaam ver-
blijf betekenden. Te meer daar er op een voortreffelijke manier les
gegeven werd.
"Bovendien leerde ik daar diepe eerbied en genegenheid opvatten
voor de naam van Don Cafasso, van wie de faam van deugdzaamheid die
geheiligde plaats nog steeds vervulde. De liefde ten opzichte van zijn
kameraden, de onderworpenheid aan zijn oversten, het geduld waarmee
hij de fouten van anderen duldde, de omzichtigheid om nooit iemand te
beledigen, zijn vriendelijke welwillendheid en de zachtmoedige manier
waarop hij raad gaf en zijn kameraden ter wille was, zijn onverschil-
ligheid voor wat er op tafel verscheen, zijn gelatenheid tegenover de
wisselvalligheden van de seizoenen, de nauwkeurigheid waarmee hij de
jongens catechismusonderricht gaf, zijn steeds en overal stichtelijk
gedrag, de ijver voor de studie en in alles wat de godsvrucht bevor-
derde, dat waren de eigenschappen die het geestelijke leven van Cafas-
so sierden; eigenschappen die hij in die mate in praktijk bracht, dat

25.3 Page 243

▲back to top
- I/240 -
zijn kameraden gewoon waren te zeggen, dat Cafasso niet door de erfzonde
besmet was."
Giovanni Bosco wilde die landgenoot tot voorbeeld nemen. De bui-
tengewone deugdzaamheid van Cafasso bestond hierin, dat de gewone deug-
den trouw op een verbazingwekkende wijze vervuld werden. Dat was ook,
wat Giovanni zich had voorgenomen bij zijn intrede in het seminarie, en
dat besluit zou later zijn hele leven blijven bepalen.

25.4 Page 244

▲back to top
- I/241 -
H O O F D S T U K XXXXIII
HET LEVEN OP HET SEMINARIE - DE METGEZELLEN - DE
VEELVULDIGHEID VAN HET GEBRUIKEN DER HEILIGE
SACRAMENTEN - GOED VERVULDE TIJD -
EEN NIEUWE DROOM - ONTSPANNING
Het seminarie is een tempel van God, waar de jonge leviet de stem
van God, die hem tot de dienst der altaren roept, helderder verneemt;
het is de heilige voorhof, waar hij ontbrandt in de tederste devotie en
de vurigste ijver voor het heil van de zielen, en de sterke banden van
liefde legt, die al de leden van de Kerk met elkaar moeten verbinden;
het is het oefenveld, waar hij door de deugd en door de wetenschap, wil
en geest staalt om de strijd voor de Heer te winnen; het is de tuin van
God, waar de meest uitgelezen bloemen van het diocees verzameld worden
die, nadat ze overgeplant zijn, op zekere dag geur van heiligheid onder
het volk zullen verspreiden. In die geheiligde omgeving deed Giovanni
Bosco zijn intrede, zijn ziel vervuld van het verlangen om al de genaden
te verwerven, die Onze-Lieve-Heer hem daar zou willen verlenen.
Ziehier, hoe hijzelf die nieuwe periode van zijn leven beschrijft.
"Ik was mijn oversten heel genegen en zij zijn altijd erg goed voor
me geweest; maar toch was mijn hart niet voldaan, omdat zij moeilijk
toegankelijk waren voor de jonge seminaristen. De rector en de andere
oversten plachten hen op te zoeken, als zij terugkeerden van de vakantie
of als zij op vakantie gingen. Niemand ging ooit eens met hen praten, of
het moest zijn om een uitbrander te krijgen. Een van de oversten kwam om
beurten iedere week assistentie verlenen in de refter of op de wandeling
en dat was alles. Dat was de enige tegenvaller waar ik op het seminarie
mee te stellen had. Dikwijls had ik met hen willen spreken en hun raad
willen vragen, of hun om een oplossing willen verzoeken in moeilijke
gevallen en ik kon niet. Ook gebeurde het, dat de een of andere overste
midden tussen de seminaristen doorliep, zonder te beseffen hoe het kwam
dat iedereen links en rechts een goed heenkomen zocht, alsof er een wild
dier naderde. Dat deed meer dan eens het verlangen bij mij wakker worden
om maar zo gauw mogelijk priester te zijn, om mij te midden van de jon-
gens te kunnen begeven, hen te helpen, hen goed te leren kennen, steeds
op hen te passen, het hun onmogelijk maken, kwaad te doen en hen bij
iedere voorkomende gelegenheid ter wille te zijn."
"Wat mijn metgezellen aangaat, heb ik me steeds gehouden aan de
raadgevingen van mijn moeder, dat wil zeggen, dat ik aansluiting zocht
bij degenen die een bijzondere godsvrucht hadden voor Maria, en zich
ijverig toelegden op de studie en de godsvrucht. Ik moet zeggen, dat
er in de regel onder degenen die het seminarie bezochten, velen waren,
die uitgelezen deugden bezaten, maar er waren er ook onder, die een

25.5 Page 245

▲back to top
- I/242 -
gevaar vormden. Niet weinig jongens kwamen, zonder zich veel aan hun
roeping gelegen te laten, naar het seminarie, zonder de geest of de wil
van de goede seminarist te bezitten. Ook herinner ik me onbehoorlijke
gesprekken onder mijn metgezellen gehoord te hebben. En één keer, toen
er ten aanzien van een leerling een onderzoek werd ingesteld, werden er
goddeloze en onbehoorlijke boeken van allerlei aard aangetroffen. Het is
waar, dat dergelijke medeleerlingen ofwel hun geestelijk kleed uit eigen
beweging neerlegden, of dat zij eenvoudig van het seminarie werden weg-
gezonden; doch zolang zij op het seminarie bleven, waren zij een pest
voor de goeden en de kwaden. Om het gevaar van dergelijke medeleerlingen
te ontlopen, koos ik er mij enkelen uit, die als modellen van deugdzaam-
heid bekend stonden en onder dien bevond zich ook Guglielmo Garigliano."
"De godsdienstplichten werden trouw vervuld. Iedere morgen heilige
Mis, overweging, een derde van de Rozenkrans; aan tafel geestelijke le-
zing. In die tijd werd de kerkgeschiedenis van Bercastel gelezen. Het
biechten was iedere veertien dagen verplicht, maar wie dat wenste, kon
ook iedere zaterdag gaan. Men kon echter alleen op zondag of op andere
bijzondere feestdagen te Communie gaan. Soms deed men het ook in de loop
van de week, maar daarvoor moest men feitelijk een ongehoorzaamheid be-
gaan. Daartoe moest men het uur van het ontbijt kiezen, en stiekem naar
de aangrenzende kerk van de heilige Filippus gaan, die in verbinding
stond met het seminarie, te communie gaan en dan terugkeren om zich bij
de anderen te voegen op het ogenblik dat zij zich naar de klassen bega-
ven. Die inbreuk op het reglement was verboden; maar de oversten stonden
het stilzwijgend toe, want zij wisten ervan, zagen het dikwijls onder
hun ogen gebeuren en deden er niets tegen. Op die manier ben ik dikwijls
te communie kunnen gaan, die ik met recht en reden de meest werkzame
bron van mijn roeping mocht noemen. In die toestand werd voorzien bij
beschikking van Aartsbisschop Gastaldi, die alles zo geregeld had, dat
men iedere morgen te communie kon gaan, mits men zich goed had voorbe-
reid."
Voor wie werkelijk onze Heer Jezus Christus toegedaan is, is dat
inderdaad een smartelijke ontbering, Jezus is zijn troost, zijn kracht,
zijn steun, leven van zijn leven, zonder wie hij zich niet volkomen
voelt. Hij is het middelpunt van al zijn verlangens, en daarom wenst hij
Hem vurig dikwijls te ontvangen, en het doet hem innig leed, telkens
wanneer het hem niet gegeven is zich met de uitverkorene van zijn hart
te verenigen. Zo ging het ook met de jonge seminarist Giovanni Bosco,
die niet scheen te kunnen leven zonder te communie te gaan. En daarom
offerde hij met enkele kameraden meermalen per week zijn recreatie en
het ontbijt op, en bleef nuchter, op een leeftijd waarop de behoefte aan
voedsel zich zo bijzonder doet gevoelen, om in staat te zijn het Lichaam
des Heren in het heilige Sacrament te kunnen nuttigen. Zo lang hij in
het seminarie was, ging hij biechten bij kanunnik Maloria, die ook al
gedurende de vier jaren van zijn gymnasiumtijd zijn biechtvader geweest
was.
Giovanni had zich eveneens tot stelregel gekozen, geen ogenblik
tijd verloren te laten gaan, en voor de filosofische stof stelde hij
zich niet tevreden met de lesuren en de studie. "De recreatie", zo
schrijft hij, "was gedurende de schooldagen heel beperkt; met het ont-
bijt zonder koffie of iets anders erbij, omvatte zij slechts een half
uur. Anderhalf uur na het middagmaal, dat op het middaguur werd opge-
diend, begaven we ons aan de studie. Een half uur ontspanning na de
les in de namiddag. Gezond waren de jonge seminaristen genoeg. Wanneer
de recreatie langer dan gewoonlijk duurde, werd een deel ervan besteed
aan een wandeling, die de seminaristen dikwijls in de omgeving van

25.6 Page 246

▲back to top
- I/243 -
Chieri maakten. Die wandelingen waren ook heel nuttig voor de studie;
want als de een of ander zich wilde oefenen in de stof die in de lessen
behandeld was, stelde hij vragen aan zijn kameraden, of antwoordde op
wat hem gevraagd werd. Behalve de wandelingen die buiten het seminarie
ondernomen werden, kon iedereen zich ook ontspannen door met vrienden in
het seminarie rond te wandelen, sprekend over interessante onderwerpen,
van wetenschappelijke of stichtelijke aard. In die lange recreaties
verzamelden wij ons al gauw in de refter om een zogenaamde scholastieke
kring te vormen. Iedereen stelde daar vragen over dingen die hij niet
wist, of die hij niet goed begrepen had bij de voordrachten of in de
les. Die besprekingen bevielen me buitengewoon en ik had er erg veel nut
van voor mijn studie, voor mijn godsvrucht en gezondheid. Door mijn
leeftijd en door de welwillendheid van mijn kameraden was ik in die
kring als vanzelfsprekend de voorzitter en leider. Daar in onze opge-
wekte uiteenzettingen wel eens bepaalde vragen en bepaalde wetenschap-
pelijke stellingen naar voren gebracht werden, waar niemand van ons een
afdoend antwoord op wist te geven, verdeelden wij de moeilijkheden onder
elkaar. Iedereen moest na een bepaalde tijd de oplossing vinden van wat
hem was opgedragen."
Dat was echter niet voldoende voor Giovanni's verlangen om steeds
nieuwe kennis op te doen. 's Morgens was hij steeds als eerste uit de
veren. Hij trok haastig zijn kleren aan, waste zich, maakte zijn bed op
en bracht alles op orde zoals de regel het voorschreef. Dan ging hij in
een nis bij het raam zitten en bracht ongeveer een kwartier door met het
lezen van een of ander boek, in afwachting dat de klok hem naar de kerk
zou roepen. Wanneer het een erg dik boek was, dat hij in handen had,
legde hij het niet weg en nam geen ander boek, voordat hij het helemaal
uitgelezen had. In dat opzicht volgde hij de stelregel, dat hij niet
voor zijn genoegen of uit nieuwsgierigheid las, maar om iets te leren en
om het te onthouden. Zelfs de inleidingen werden grondig door hem bestu-
deerd, omdat hij het nodig vond, de bedoeling van de schrijver te kennen
en de redenen, die die tot het schrijven van dat boek hadden gebracht;
en hij begon steeds met een blik te werpen op de inhoud, om een over-
zicht van de gehele samenhang te verkrijgen. Aan de lectuur van goede en
degelijke werken besteedde hij ook heel de rest van zijn vrije tijd, zo-
als de paar minuten die voorafgingen aan het ogenblik dat de leraar de
klas binnenkwam, het eerste kwartier van de gewone recreatie en al de
tijd van buitengewone recreaties, als er tenminste geen clubje gevormd
werd, verder een deel van het halve uur dat bestemd was voor het voorbe-
reiden van de wandeling en voor het bezoek aan de dom; bij die gelegen-
heden haastte hij zich steeds, gauw gereed te zijn, en hij beschouwde de
tijd, die anderen gebruikten om zich op te schikken, als verloren tijd;
niettemin kon men aan zijn kleren zien dat hij er erg goed voor zorgde.
Door die ijver kon hij zich na verloop van tijd verschillende werken
eigen maken. In dat eerste jaar las hij al de werken van Cesar, Bartoli
en ook nog van anderen. En dezelfde ijver bij het wel besteden van zijn
tijd bleef hij aan de dag leggen gedurende al de zes jaren die hij op
het seminarie verbleef, en hij verzamelde op die manier met zijn ver-
stand en geheugen schatten van kennis en wijsheid.
Zijn matigheid bij het gebruik van spijs en drank was buitenge-
woon en zij werd ingegeven door twee grote deugden: door de liefde voor
de versterving en door de liefde voor de studie, om zich zo voor te
bereiden op het verheven werk dat hij tot heil der zielen zou verrich-

25.7 Page 247

▲back to top
- I/244 -
ten. Hij wenste dat de spijsvertering hem twintig minuten na het eten,
niet zou beletten zijn bezigheden te hervatten. Vandaar dat hij nooit
klaagde over iets wat er op tafel kwam, en hij liet goed merken dat hem
het gemopper niet beviel, dat men wel eens kon horen over de kwaliteit
van het vlees, of wanneer hij te weten kwam, dat iemand zich van dingen
voorzag uit de keuken of ten koste van het seminarie, zonder verlof van
de oversten. In zulke gevallen legden hij en zijn intiemere vrienden er
zich op toe, tegen zulke overtredingen in te gaan door hun voorbeeld en
door uitgesproken afkeuring. Wanneer zijn moeder of een van zijn vrien-
den een enkele maal iets om te eten meebrachten, wilde hij dat niet op
zijn eentje gebruiken; hij vroeg er echter het noodzakelijke verlof voor
en deelde met zijn kameraden. Don Palazzolo en Don Giacomelli hebben
daar voorbeelden van verteld.
Door het beoefenen van de deugd en door de ernstige studie van de
filosofie, voelde Giovanni Bosco in zijn hart steeds levendiger het ver-
langen groeien om de jongens te helpen, die zich nog steeds om hem heen
bleven verdringen in de catechismus en bij het bidden, wanneer zijn
oversten hem met dat doel naar de dom stuurden. De goddelijke goedheid,
die haar blik niet van hem afhield, deed hem op een heel bijzondere
wijze inzien, welk soort van zending zij voor hem te midden van de jon-
gens had weggelegd. Don Bosco vertelde het in het Oratorio persoonlijk
aan enkelen, onder wie Don Giovanni Turchi en Don Domenico Ruffino, aan-
wezig waren. "Wie kan zich voorstellen", zo zei hij, "hoe ik mij zag
toen ik mijn eerste jaar filosofie deed! Waar ik het zag, in een droom
of ergens anders? Dat doet er minder toe. Ik zag mij al als priester,
met koorhemd en stola. Op die manier gekleed, werkte ik in een kleerma-
kerij; ik maakte echter niets nieuws doch verstelde versleten kleren en
naaide een groot aantal stukjes stof aan elkaar. Aanvankelijk kon ik
niet begrijpen wat dat te betekenen had. Ik sprak er toen met iemand een
woord over, maar nooit klaar en duidelijk voor ik priester was tenzij
met mijn vertrouwensman Don Cafasso." - Die droom of visioen bleef on-
uitwisbaar in het geheugen van Don Bosco gegrift. De inhoud ervan duidde
aan, dat hij niet alleen geroepen was om een keuze te doen uit heilige
jongens, en zich te wijden aan hun bescherming en vervolmaking, maar dat
hij jongens om zich heen zou verzamelen, die de weg waren kwijtgeraakt
en beschadigd door de gevaren van de wereld, en die door zijn zorgen
weer goede christenen zouden worden en iets bijdragen tot de verbete-
ring van de maatschappij.
Intussen verliepen de dagen van onze Giovanni kalmpjes én opgewekt,
in het werkelijke vreugdelicht van wie gehoorzaam leeft en nauwgezet
zijn plicht doet. Wie een goede seminarist geweest is, zal zich steeds
met voldoening herinneren al wat hij deed en zag gedurende die jaren
van zijn studie. En daarom liet onze Giovanni ons een volledig beeld
achter van de recreaties, die hij binnen die muren van godsvrucht en
vrede meemaakte.
"Een geliefd spel in die tijd was een spel dat bara rotta genoemd
werd. In het begin deden we er erg graag aan mee, maar daar dat spelle-
tje wel erg dicht dat van de kermisklanten benaderde, waar ik voorgoed
van afgezien had, wilde ik ook daarmee ophouden. Op bepaalde dagen was
het tarokspel wel toegestaan, waar wel wat belangstelling voor was, en
waaraan we een tijdje deelnamen; maar ook hier kwam ik tot de bevinding
dat het zoete met het bittere vermengd was. Hoewel ik nooit een goede
kaartspeler geweest ben, had ik niettemin zoveel geluk, dat ik bijna
altijd won; op het eind van het spel had ik mijn handen vol stuivers;
maar als ik dan zag hoe mijn kameraden in de put zaten omdat ze verlo-

25.8 Page 248

▲back to top
- I/245 -
ren hadden, vond ik het nog veel beroerder voor hen. Ik moet daar nog
bijvoegen dat ik zo met mijn gedachten bij dat spel was, dat ik voor een
tijdje niet meer kon bidden of studeren, zo was mijn hoofd vervuld van
klaverenkoningen en schoppenboeren, of dertien of vijftien punten. Daar-
om nam ik het besluit ook aan dat spel niet meer deel te nemen, zoals ik
ook de andere afgezworen had. Toen ik dat deed was het zo ongeveer mid-
den in 1836." De oorzaak was vooral, dat hij bij een zekere gelegenheid
van een van zijn medespelers een bedrag gewonnen had, dat weliswaar niet
zo veel te betekenen had, maar voor de smalle beurs van die jongen nogal
wat beduidde. Toen Giovanni zag dat de andere het huilen nader stond dan
het lachen, werd hij zo door medelijden gegrepen, dat hij hem al het ge-
wonnen geld teruggaf, en van dat ogenblik nam hij zich voor nooit meer
een speelkaart aan te raken, een belofte die hij nimmer meer zou breken.
Het kaartspel leek Don Bosco geen gepast tijdverdrijf voor geeste-
lijken, omdat het zo meeslepend kan zijn, soms de oorzaak is van gevoe-
lig tijdverlies en stuitend is voor anderen, die erbij tegenwoordig
zijn. Toen hij al priester was en zich ergens in een dorp bevond - ik
weet niet meer welkom daar geestelijke oefeningen te leiden, was hij
ondergebracht in de pastorie. Op een avond nodigden enkele jonge gees-
telijken hem uit voor een spelletje tarok. Hij zei, dat hij daar te
weinig van kende. Daar waren de anderen erg verbaasd over; ze zeiden
dat het toch zo een eenvoudig, onschuldig spelletje was, dat hij het
beslist zou moeten leren.
"Als ik niets anders meer te doen heb", antwoordde Don Bosco, "zal
ik tarokspelen."
Uit eerbied voor zijn persoon legden die geestelijken toen de kaar-
ten weer in het doosje, dat ze al in de hand hadden, en hielden zich
verder met een zeer vruchtbare en nuttige bespreking bezig. Don Bosco
haalde toen echter met zijn meer dan gewone behendigheid, en zonder dat
iemand er erg in had, de kaarten uit het doosje en stak ze in zijn zak.
Kort daarna verontschuldigde hij zich, om zich op zijn kamer terug te
trekken, omdat hij nog een en ander te doen had; en na allen goedenacht
gewenst te hebben ging hij weg. Sommigen volgden zijn voorbeeld en gin-
gen eveneens naar hun kamer. Twee bleven er over, die meer van kaarten
hielden dan de anderen. - "Ziezo, nu zijn we onder ons", zeiden ze, "kom
op met de kaarten, dan kunnen we tenminste nog een potje onder ons spe-
len." - Maar ze openden het doosje, voelden in hun zakken, keken op de
vloer, en nergens waren de tarokkaarten te vinden.
"Waar kunnen die nu gebleven zijn", zei de een.
"Ik heb ze toch hier gelegd"! riep de ander uit. Maar toen ze ner-
gens te vinden waren, begaven zij zich terneergeslagen naar hun eigen
vertrekken, zij het bedrukt, omdat ze niet nog wat hadden kunnen kaar-
ten. Terwijl ze over de gang liepen, waar zich de kamer van Don Bosco
bevond, spraken ze op onderdrukten toon en beklaagden zich over hun
tegenspoed. Totdat een van hen zich plotseling herinnerde dat hij nog
een spel kaarten op zijn kamer had liggen. Opgewonden deelde hij dat
zijn metgezel mee; maar terwijl ze zich op weg begaven om de kaarten te
gaan halen, bemerkten zij dat Don Bosco naast hen stond, die hen half
schertsend vroeg of ze nu niet liever zouden gaan slapen, nu hij hun zo
een goede les gegeven had.

25.9 Page 249

▲back to top
- I/246 -
H O O F D S T U K XXXXIV
BEREIDWILLIGHEID VAN GIOVANNI BIJ HET BEWIJZEN VAN
DIENSTEN AAN ZIJN METGEZELLEN - ZIJN INNEMEND
GEZELSCHAP - DE OUDE VRIENDEN VAN HET GYMNASIUM -
DE ENORME KRACHT VAN GIOVANNI AAN EEN GROOT GEVAAR
ONTSNAPT.
De steeds opgewekte verschijning van Giovanni, zijn beminnelijke
manier van doen, zijn gewilligheid om anderen een dienst te bewijzen die
zijn hulp nodig hadden, bezorgden hem al gauw de genegenheid van alle
seminaristen. Hij voelde zich gelukkig in het nieuwe leven.
Altijd bereid om de vloer te vegen, dingen van het ene vertrek naar
het andere te brengen, koffers te herstellen, baretten te maken, te
scheren en haar te knippen, gescheurde togen te herstellen en zelfs
kapotte schoenen weer op te knappen, leek hij wel de nederige dienaar
van allen geworden, en iedereen wilde hem om strijd blijk geven van ge-
negenheid. Tot de vele dingen die hij kende, behoorde ook het helpen en
genezen van zieken. Hij deed dat heel bedreven, en bovendien had hij van
zijn jeugd af leren tanden trekken, met zoveel behendigheid dat het
haast geen pijn deed, zodat al zijn kameraden in dergelijke gevallen bij
hem hun toevlucht zochten.
Ook als ze moeilijkheden hadden, of neerslachtig waren, of met las-
tige scholastieke stof te maken hadden, kwamen ze bij hem om raad en
verleende hij hun vriendschappelijke steun bij het opnieuw doornemen van
lessen, die ze niet goed begrepen hadden. Ook was hij erg behulpzaam
voor degenen wier geest wat trager was, en voor wie hij stukken uit
schrijvers herhaalde, wanneer zij een examen moesten doen, of moeilijk-
heden hadden met ingewikkelde onderwerpen. Hij leende edelmoedig zijn
boeken, waarvoor hij zich zoveel moest ontzeggen, aan iedereen die er om
vroeg. Niet zelden maakte hij de preken voor degenen die in de vakantie
waren uitgenodigd om in hun kerk te preken, en die geen lust hadden om
ze te schrijven of daartoe nog niet zo goed in staat waren. Don Giaco-
melli vertelde dat enkele jaren later een kameraad opgedragen was twee
lofredenen te houden, en Giovanni, ziende hoe zijn metgezel met de han-
den in het haar zat door die opdracht, bood zich aan, ze voor hem te
schrijven, wat hij inderdaad ook deed, en ze toen aan de ander gaf om
ze van buiten te leren. Niet alleen zo lang als hij op het seminarie
was, maar ook veel later, in Turijn, leende hij, als iemand er maar
even om vroeg, zijn schriften en zijn preken aan zijn vrienden, en ze
konden er naar believen gebruik van maken; dat is de oorzaak, waardoor
tal van zijn geschriften verloren zijn.

25.10 Page 250

▲back to top
- I/247 -
De deugd van hulpvaardigheid die hem aangeboren was, verried de
onveranderlijke rust van zijn ziel. In de tijd van de recreatie onder-
hield hij zijn medeleerlingen met behoorlijke en geestige grapjes. Vaak
ook gaf hij hun een of ander gezegde in het Latijn op, dat zij dan moes-
ten vertalen, en dat meestal een goede gedachte inhield. Bij andere ge-
legenheden deed hij een spelletje met een stok, die eenvoudig op zijn
duim stond, en die hij vlug deed ronddraaien en springen, om hem uitein-
delijk weer onbeweeglijk op die vinger te laten terugkomen. Van liever-
lee zwichtte hij ook voor de aandrang van zijn vrienden en gaf hij enke-
le goochelkunstjes ten beste. In dat opzicht had Don Cafasso het absolu-
te besluit, dat Giovanni op de dag van zijn inkleding genomen had, niet
helemaal kunnen goedkeuren.
Telkens had hij weer andere vondsten om zijn kameraden bezig te
houden. Op zekere dag vertelde hij aan zijn kameraden, dat hij zich kon
scheren met een scheermes van hout. De vrienden, hoewel eraan gewoon dat
hij steeds weer nieuwe verrassingen voor hen had, antwoordden thans ech-
ter dat zoiets onmogelijk was. Giovanni bleef echter bij zijn bewering.
Ze gingen een weddenschap aan en bepaalden het uur waarop de proef ge-
nomen zou worden. Allen kwamen bij elkaar in zijn kamer en troffen hem
aan, terwijl hij bezig was zich met een gewoon scheermes te scheren.
"En, waar is nu dat scheermes van hout?"
"Lieve hemel! Hoe is mijn naam dan eigenlijk?"
"Bosco."
"En van wie is dat scheermes?"
"Dat is van jou!"
"Mooi, dus is het scheermes van bosco, en jullie hebben de wedden-
schap verloren."
De weddenschap en het gesprek waren in het dialect van Piëmont ge-
houden, en in dat dialect komt het woord bosco overeen met het Itali-
aanse legno dat hout betekent. Aanvankelijk waren zijn kameraden ver-
rast, dat de zaak zo gemakkelijk was, maar tenslotte gaven ze hem toch
gelijk en barstten allen in een smakelijk gelach uit.
Bij het vertellen van verhaaltjes was Giovanni van een zo aantrek-
kelijke vrolijkheid, die men zich niet kan voorstellen; hij wist ze zo
goed te vertellen, dat hij hilariteit verwekte onder allen die naar hem
luisterden. Ernstig als hij was van inborst en karakter, kon men hem
echter toch nooit, ook niet bij de grappigste aangelegenheden, uitgela-
ten zien lachen.
Op het naamfeest van de rector van het seminarie werd hem, zoals
gewoonlijk, opgedragen voor een Grieks gedicht te zorgen. Eén keer, ter-
wijl allen een heel ernstig werkstuk van hem verwachtten, kwam hij met
een allerdwaast sonnet voor de dag. De eerste regel was in het Latijn,
de tweede in het Frans, de derde in het Italiaans, de vierde in het
Piëmontees enzovoort. Er ontstond een onbedaarlijk gelach, zodat hij
bijna niet in staat was de lectuur van de andere strofen te vervolgen.
Voor alle kameraden was hij een bewonderenswaardig iemand geworden
door het gemak waarmee hij verzen kon schrijven en die ook voor de vuist
weg kon opzeggen. Hij beschikte in zijn geheugen over een onuitputtelij-
ke woordenrijkdom en een voorraad rijmwoorden. De zwierige verzen die
hij soms maakte, waren dikwijls werkelijk volgens alle regels van de
kunst; over het algemeen echter was hij niet steeds te nauwkeurig in

26 Pages 251-260

▲back to top

26.1 Page 251

▲back to top
- I/248 -
rijm en metrum, omdat de inspiratie telkens van buiten kwam, en die
verzen te zeer op het ogenblik zelf waren ingesteld. Maar wel bevatten
zij altijd goede en mooie gedachten. Daarom was hij juist tot dichter-
voor-de-vuist-weg uitgeroepen. Zijn gedichten waren steeds door gods-
dienstige en morele overwegingen ingegeven en dikwijls ook door dank-
baarheid tegenover zijn weldoeners.
De vroegere vrienden van het gymnasium, die inwoners van Chieri
waren, vergaten hem niet. 's Donderdags ging de poort van het seminarie
open voor jonge studenten, die met hun schriften en papieren naar hem
toekwamen om ze te laten nakijken. En hij, steeds opgewekt, verbeterde,
streepte de fouten aan, verklaarde de zinnen, en overhoorde de lessen
die ze op school geleerd hadden. Nooit gingen ze van hem weg, zonder dat
hij hun een heilzame gedachte meegaf. Aldus vertelde ons Don Giacomo
Bosco.
Maar wie met het grootste verlangen door Giovanni verwacht werd,
was altijd Luigi Comollo, die dat jaar zijn retorica deed. Comollo was
ongetwijfeld de genegenheid van een zo door en door godvruchtig mens
waard. Met zijn opgewekte geest, zijn zachtaardig karakter, tot in het
scrupuleuze toe nauwkeurig in de vervulling van zijn plichten, vrij van
nare gewoonten, volhardend in het goede, toegewijd aan het gebed en aan
het ontvangen van de Sacramenten, was hij een ware engel, die al zijn
kameraden ertoe bracht, zich te spiegelen aan zijn doen en laten. Dik-
wijls verscheen hij in het seminarie om Giovanni een bezoek te brengen
en hoe vlug verliep de tijd dan, wanneer die twee door God uitverkoren
zielen zich met elkaar onderhielden over onderwerpen van een leven, dat
zij hadden toegewijd aan het heil van anderen! Giovanni had geen gehei-
men voor Comollo, en die niet voor Giovanni. In het jaar dat Giovanni
van Comollo gescheiden was, was hij echter toch, hetzij door zijn vriend
zelf of door hun kameraden, op de hoogte van alles wat zijn vriend deed
of zei, en dat alles bewaarde hij liefdevol in zijn hart.
Ook de medeleerlingen, die door hun ouders elders naar colleges
gestuurd, of thuisgebleven waren, bleven briefwisseling met onze Gio-
vanni voeren. De vriendschap wordt door de afstand niet uitgewist wan-
neer zij gevoed wordt door de liefde. Het merendeel van die brieven is
door Giovanni zelf verscheurd. Van enkele echter, die bewaard gebleven
zijn, vonden we er een tussen zijn geschriften, die wij de moeite van
het overnemen waard achten. Hij kwam van een kameraad, die filosofie
studeerde in een andere onderwijsinrichting, maar in welke is niet be-
kend.
"
Beste vriend,
26 januari 1836
Ik zou je al veel eerder geschreven hebben, wanneer ik iemand had
kunnen vinden die je de brief persoonlijk overhandigde, daar ik uit de
jouwe begrepen heb, dat je dat liever hebt. Daarom moest ik tot mijn
spijt wachten totdat er zich een gelegenheid daartoe voordeed.
Iets nieuws heb ik je overigens niet te vertellen, daar het, door-
dat ik hier tussen vier ellendige blinde muren opgesloten zit, onmoge-
lijk is iets te zien of te horen dat de moeite waard is, en dat de ver-
veling en saaiheid zou kunnen doorbreken.
Ik bevind me hier, om het zo maar eens te zeggen, tussen de marte-
laren en de banbliksems, dat wil zeggen, dat onze professoren ons voort-

26.2 Page 252

▲back to top
- I/249 -
durend achter de vodden zitten. Die in de logica heeft het maar altijd
over straffen die hij zal uitdelen en inderdaad heeft hij er al verschei-
dene gestraft. De ander, de wiskundeleraar, wil steeds maar bliksem-
schichten om zich heen verspreiden. Allen vertellen ons wel twintig of
dertigmaal per dag, dat niet weinigen van ons op het eind van het jaar
zullen worden afgewezen; zodat we er de hele dag van langs krijgen, de
ene keer van de een, de volgende maal van de ander; en ze vertellen ons
dat ze nog nooit les hebben behoeven te geven aan zo een stel uitgelezen
stommelingen als wij; en ze voegen eraan toe, dat ze niet weten of wij
van de maan zijn komen vallen, of pas op de wereld zijn komen kijken.
Hieruit kun je wel begrijpen hoe wij het hier stellen, als we zo voort-
durend achter de vodden gezeten worden.
Ik moet je de groeten doen van Burzion en verzoek jou al onze vrien-
den te groeten die daar bij je zijn.
Met hartelijke groeten,
je toegenegen vriend en dienaar,
Aan de Heer Giovanni Bosco
Seminarist in het Seminarie van Chieri."
A.A.
Het is een brief die niet per toeval bewaard werd en die niet voor
niets gedurende zoveel jaren zorgvuldig werd bewaard tussen andere be-
langrijke documenten. Daarom meen ik te mogen zeggen, dat hij die alleen
maar niet verscheurd had, omdat die hem voortdurend herinnerde aan de
noodzakelijkheid, de jongens altijd zachtmoedig te behandelen en naar
alle middelen te zoeken om hun het verblijf in het huis waar zij hun
opvoeding genoten, te veraangenamen. Er hoeft geen twijfel over te be-
staan, dat het antwoord van Giovanni in overeenstemming zal geweest zijn
met de deugd van gehoorzaamheid en christelijk geduld, omdat het voort-
durend zijn systeem was, het gezag hoog te houden, maar zonder in liefde
tekort te schieten, troost verlenend aan wie hem nodig hadden, volgens
de raad van de heilige Paulus: "Verblijdt u met de blijden en weent met
hen die wenen."(1) De schrijver van die brief, die het jaar daarop semi-
narist werd, treffen wij als de metgezel van Giovanni aan in hetzelfde
seminarie te Chieri.
Terwijl zijn godvruchtige geest toenam, zoals velen die hem in het
seminarie gekend hebben, verklaren, en Giovanni toch geen aanmerkelijke
verbetering in zijn lichamelijke gezondheidstoestand bespeurde, behield
hij niettemin die buitengewone kracht, die verschillende keren reeds de
bewondering van zijn medeleerlingen had gaande gemaakt. Alleen door zijn
vingers te gebruiken brak hij plaatjes van koper of ijzer in tweeën.
Toen op zekere dag de klok voor het studie-uur sloeg, kon men nergens de
sleutel van de klas vinden. De deur was stevig. De seminaristen probeer-
den op alle mogelijke manieren, en ook met lopers, het slot te openen
maar niets lukte. Eindelijk gaf de prefect bevel de slotenmaker te ha-
len. Giovanni, die zich tot op dat ogenblik een beet- je op een afstand
gehouden had, kwam toen naar voren en vroeg:
"Wil U dat ik ze openmaak?"
"Jij? Waarmee? Dat is onmogelijk!"
"Als de prefect me verlof ervoor wil geven, zal ik ze met één slag
openmaken."
"Ga je gang"! riep de prefect ongelovig uit.
(1) Rom. 12,15.

26.3 Page 253

▲back to top
- I/250 -
Giovanni liep op de deur toe, gaf er één slag tegen met zijn vuist,
maar met zo een geweldige kracht, dat het slot sprong, de deur openvloog
en de toegang vrij lag. De medeleerlingen stonden sprakeloos en keken
hem onthutst aan.
Maar het scheelde niet veel of diezelfde kracht had bijna zijn dood
veroorzaakt of toch groot gevaar opgeleverd voor ernstig letsel. Op een
avond verliet hij - om welke reden weet ik niet - de recreatiezaal, ren-
de de trappen op en liep, tegen zijn gewoonte in, heel hard een rechte
donkere gang af. Een andere leerling, die linnen schoenen droeg, liep
ook zo hard als hij kon de andere richting uit, ervan overtuigd, in die
duisternis geen hindernis te ontmoeten. De een zag de ander niet en er
volgde een vreselijke botsing. De ander werd door de schok enkele me-
ters ver teruggeworpen en Giovanni, die nog een paar tellen op zijn voe-
ten bleef staan, viel toen eveneens tegen de grond. De seminaristen, die
het opviel dat zij zo lang wegbleven, gingen hen zoeken en vonden hen
allebei onbeweeglijk en buiten kennis, op de grond liggen, terwijl het
bloed hun uit mond, oren en neus stroomde. Zij tilden hen bij de armen
op, en brachten hen naar de ziekenafdeling. Het duurde verschillende
uren voordat Giovanni weer bijkwam. Zijn kameraad was er erger aan toe;
bij het aanbreken van de dag was die nog buiten kennis, en toen hij weer
tot bewustzijn kwam, deed hij zo vreemd, dat men meende dat hij een ern-
stige hersenschudding had opgelopen. Pas in de avond trad er tot ieders
vreugde verbetering in, en zonder verdere gevolgen konden beiden weer
naar hun kameraden terugkeren.
In de loop van die geschiedenis zullen we nog andere feiten van die
aard tegenkomen, als gevolg van ziekte, van uiterlijke fysieke oorzaken
of van de boosaardigheid van de mensen, zodat Giovanni Bosco, zonder de
bijzondere hulp van de goddelijke Voorzienigheid, het leven zou moeten
hebben verloren. Maar de Heer had in zijn barmhartigheid bepaald, dat
hij nog tweeënvijftig jaar te leven zou hebben, die hij alle besteedde
tot meerdere eer van God en voor het welzijn van de zielen.

26.4 Page 254

▲back to top
- I/251 -
H O O F D S T U K XXXXV
GIOVANNI GAAT MET DE PRIJS STRIJKEN - HIJ BEZOEKT ZIJN
VROEGERE MEESTERS IN MOGLIA - HIJ WORDT VOORGEDRAGEN OM
ALS ASSISTENT EN REPETITOR IN HET GRIEKS OP TE TREDEN
VOOR DE JONGENS VAN HET KONINKLIJK COLLEGE IN HET
AFGELEGEN MONTALDO - HIJ VERVOLMAAKT ZICH IN HET GRIEKS -
TERUGKEER IN HET SEMINARIE - ZIJN ARMOEDE.
Het goede resultaat van zijn eerste jaar op het seminarie wordt op
de volgende manier door Don Bosco in zijn biografie samengevat: "Op het
seminarie heb ik veel geluk gehad, en ik heb me steeds mogen verheugen
in de genegenheid van mijn metgezellen en in die van al mijn oversten.
Bij het halfjaarlijks examen was het de gewoonte, in elke klas een prijs
van 60 lire beschikbaar te stellen voor degene die de beste punten voor
zijn studie en voor gedrag verwierf. God heeft mij daarbij waarlijk
gezegend en in de zes jaren die ik op het seminarie doorbracht ben ik
steeds met die prijs begunstigd." Hij ging uit Chieri weg en de kamera-
den die hij er achterliet hoopten vurig hem na de vakantie weer te zul-
len terugzien, zoals verschillenden van hen ons hebben bevestigd.
Zijn eerste stappen voerden hem naar de Moglia's in Moncucco, om
die familie, bij wie hij gedurende twee jaren zoveel bewijzen van ge-
negenheid genoten had, te verrassen. En inderdaad, terwijl de Moglia's
met dorsen bezig waren, zagen ze over het veld een priester aankomen die
bij de dorsvloer bleef staan alsof hij op adem wilde komen. De dorsers
hielden op met slaan en keken verbaasd naar die onverwachte verschij-
ning; ze wilden zien wie het was en weten wat hij hier kwam doen. Dus
gingen ze naar hem toe, en hoe groot was hun verwondering en de blijd-
schap toen ze hem herkenden. De seminarist Bosco begroette allereerst
zijn vroegere meesters, die de tranen in de ogen stonden van ontroering:
"Ziet u nu", zei hij toen, "dat ik priester word?"
De brave boerenmensen hielden hem enkele dagen in hun huis en zorg-
den uitstekend voor hem. Het zoontje Giorgio, dat toen al elf jaar was
en nieuwsgierig al het doen en laten van de geestelijke gast volgde,
verklaarde later dat hij hem steeds in gebed gezien had, of aan de stu-
die of bezig zich gereed te maken om naar de kerk te gaan.
Toen hij zijn moeder bezocht, bleef Giovanni daar een poosje, om een
reden die hij hier uiteenzet: "Een studie, die mij zeer ter harte ging",
zo schrijft hij, "was die van het Grieks; ik had de eerste beginselen
ervan al geleerd in het jaar dat aan de klassieken gewijd was, ik had de
grammatica bestudeerd en met behulp van woordenboeken de eerste verta-
lingen gemaakt. Ik wachtte nog op een goede gelegenheid, waarmee ik mijn
voordeel zou kunnen doen. In het jaar 1836 vervroegden de Jezuïeten, we-

26.5 Page 255

▲back to top
- I/252 -
gens de bedreiging door de cholera, die alleen reeds in Napels vijfdui-
zend slachtoffers maakte en ook in Ligurië om zich heen greep, het ver-
trek van de leerlingen van het college van Carmine naar Montaldo, waar
zij een prachtig zomerverblijf hadden. Door die vervroeging was er meer
onderwijzend personeel nodig, omdat ze nog steeds moesten zorgen voor de
klassen der externen, die het college bezochten. Don Cafasso die daar-
voor gevraagd was, droeg mij voor, voor een cursus Grieks. Dat maakte
het voor mij noodzakelijk, mij ernstig met die taal bezig te houden, om
mij in staat te stellen er les in te geven. Daar er bovendien in de So-
ciëteit een priester was, die Bini heette, en een grote kenner van het
Grieks was, kon ik van hem veel leren. In slechts vier maanden liet hij
mij het hele Nieuwe Testament vertalen, de eerste twee boeken van Home-
rus, alsmede verscheidene oden van Pindarus en van Anakreon. Die zeer
waardige priester, die mijn goede wil bewonderde, bleef mij behulpzaam
en vier jaren lang las hij elke week een Grieks opstel of enkele verzen,
die ik hem toezond, en die hij stipt verbeterde en mij met de noodzake-
lijke opmerkingen weer deed toekomen. Op die manier kon ik het zo ver
brengen, dat ik het Grieks kon vertalen alsof het Latijn was."
Inderdaad, in 1886, om precies te zijn op 10 februari, begon hij in
ons bijzijn enkele hoofdstukken uit de brieven van de heilige Paulus in
het Grieks en in het Latijn op te zeggen; hij kende trouwens het hele
Nieuwe Testament, in beide talen, van buiten.
In Montaldo gaf Giovanni ongeveer drie maanden lang les, en vervul-
de er ook het ambt van assistent voor een kameraad gedurende heel die
vakantie. Daar vond hij de gelegenheid om in kennis te komen met ver-
schillende jongens van vooraanstaande families, die steeds een buiten-
gewoon goede herinnering aan hem behielden, en van wier medewerking hij
zich later wist te bedienen, wanneer hij daar behoefte aan had. Met
zijn godsvrucht en de ijver die hem dreef voor het heil der zielen, kon
hij ook de gebreken en gevaren van die klasse van jongens onderkennen,
onder wie hij zich voor de eerste maal bevond, evenals de moeilijkheid
om zoveel invloed op hen te verkrijgen, als nodig is om hun ten goede
te leiden. Dientengevolge wist hij er zichzelf van te overtuigen, dat
hij niet geroepen was om zich met de jongens van zogezegde deftige fa-
milies bezig te houden. Veel later, de 5de april 1864, zei hij tegen
Don Ruffino, die hem over enkele plannen sprak, waaronder ook dat, om
met de tijd een college voor jongens van beteren huize te stichten. "0
nee, dat niet. Dat zal nooit gebeuren; zolang als ik leef en het van
mij zal afhangen zal dat nooit gebeuren. Dat zou onze ondergang beteke-
nen, zoals het dat al voor verschillende religieuze congregaties ge-
weest is, die eerst de opvoeding van de arme jeugd ten doel hadden en
later er toe overgingen zich op die van de adellijke jeugd toe te leg-
gen." En toch moest hij later het college van Valsalice aanvaarden, op
levendig aandringen van het bestuur, op bevel van Monseigneur Gastaldi
en om de eer van de clerus van Turijn hoog te houden, zich zodoende
onderwerpend aan een smartelijk offer, waarvoor alleen God in staat was
hem te belonen.
Gedurende de vakantie kon Giovanni niets herhalen of studeren van
wat hij voor zijn eerstvolgend examen nodig had, zo veel gewetensvol
en langdurig werk had hij in Montaldo te doen. Maar toen hij in novem-
ber in het seminarie van Chieri terugkeerde, nam hij toch gedurende de
paar dagen die aan het examen voorafgingen de boeken ter hand; werkte
de bladzijden door die over de metafysica handelden, waarin hij examen
moest afleggen, en hoewel niets van die stof hem was uitgelegd, bood
hij zich voor het examen aan en wist dat op een gelukkige wijze af te
leggen.

26.6 Page 256

▲back to top
- I/253 -
Men kan echter noch die studie, noch de resultaten ervan oppervlak-
kig noemen, daar Giovanni Bosco alles uitstekend kon onthouden, en even-
min veel moeite behoefde te doen, om de stof in alle onderdelen te over-
zien: bewijzen, onderscheidingen en toepassingen. Zijn wiskundige geest
was zo ordelijk, dat hij, langs de weg van nauwkeurige definities, door
redeneren tot dezelfde resultaten kwam als de beste schrijvers. Wijzelf,
die verschillende jaren lang zijn onderrichtingen in de kerk gehoord
hebben, kunnen dat volledig bevestigen; want hij was gewoon steeds de
begripsbepaling van de waarheid, de ondeugd of de deugd, die het onder-
werp van zijn vertoog uitmaakte, voorop te stellen en vervolgens orde-
lijk over te gaan tot de verschillende bewijzen. Op die manier werden
de waarheden, zoals men ze bij hem leerde, onuitwisbaar.
Verscheidene malen verbaasde het ons bovendien, dat zijn antwoor-
den, zo veel jaren nadat hij de studie der filosofie beëindigd had, nog
steeds zo nauwkeurig waren. Don Ciattino, een heel begaafde man, een
filosoof die er trots op ging een volgeling van Rosmini te zijn, was om
politieke redenen in 1856 uit Venetië moeten vluchten, en was bij Don
Bosco aanbevolen en verbleef ongeveer een jaar als gast in het Oratorio.
Op zekere dag, bij het einde van het middagmaal, kwam men te spreken
over de oorsprong van de begrippen en over andere wijsgerige vraagstuk-
ken. Don Ciattino zette zijn mening uiteen. Don Bosco trok rustig uit
zijn hoofdstelling de eerste gevolgtrekking, en vervolgens, met een hele
reeks van dus, dus, - bondig, nauwkeurig, klemmend, zodat er geen tegen-
werping meer mogelijk was, - kwam hij tot die conclusie: "Maar dan bent
u dus pantheïst?"
Don Ciattino stamelde een antwoord, maar daar hij zich niet kon
losmaken van de redenering van Don Bosco en hij het heel erg vond in het
bijzijn van de disgenoten een figuur geslagen te hebben, werd hij kwaad
en liep de refter uit, waarbij hij de deur met een smak achter zich
dichtsloeg. Al de aanwezige jongens begrepen niets van die heftigheid.
's Avonds, bij het avondmaal, was Don Ciattino weer op zijn post en at
langzaam. Don Bosco keek hem glimlachend aan en plotseling zei hij tegen
hem: "Weet u, Don Ciattino, misschien heb ik u vanmiddag, zonder het te
willen, beledigd. Ik heb me in een gedachtewisseling begeven, op een
gebied waarop ik niets te maken heb. Ik ben geen filosoof en daarom moet
u het mij maar niet kwalijk nemen, dat ik u tegengesproken heb."
Don Ciattino keek op, zijn gezicht verhelderde en toen, schertsend
met de hand dreigend zei hij: "Bent u géén filosoof? Wilt u beweren dat
u geen filosoof bent?"
Don Francesia was bij dat voorval aanwezig.
Tegen 1875 vroeg Don Clemente Bretto aan Don Bosco: "De dieren kun-
nen niet tekort schieten en ze kunnen geen verdiensten hebben; waarom
staat Onze-Lieve-Heer dan toe dat ze ongelukkig zijn en laat Hij hen
lijden?"
Zonder enige aarzeling antwoordde Don Bosco ongeveer in die be-
woordingen:
"Hoewel ze lijden, zijn de dieren niet ongelukkig, omdat het geluk
en het ongeluk de rede veronderstellen, die de dieren niet bezitten;
daarom schuilt daarin niets, dat in tegenspraak is met de goddelijke
goedheid en voorzienigheid."

26.7 Page 257

▲back to top
- I/254 -
Op een dag werd hem gevraagd: "Wat is vrees?"
Direct antwoordde hij: "De vrees is niets anders dan het ontberen
van de hulp van het verstand."(1)
Bij verschillende andere gelegenheden, te veel om hier opgesomd te
worden, legde Giovanni het bewijs af van het nut, dat de studie in de
filosofie hem verschaft had. En wij, die thans het terrein beter kunnen
overzien, moeten zeggen dat alleen een aandachtige en bevoorrechte toe-
schouwer de veelvuldigheid en de ernst kon beoordelen van zijn kennis en
ervaring op het gebied van de filosofie, de theologie, de bijbelkennis,
de geschiedenis, de moraalcasuïstiek, de ascese, het kerkelijke recht,
de fysica, de wiskunde enzovoort. Hij kende goed alles wat hij nodig had
om de plaats te bekleden, die de Voorzienigheid hem in haar Kerk had
toevertrouwd. Maar hij maakte er nooit ophef van, en ook zijn eenvoudig
gedrag deed die kennis niet vermoeden. Enkel wanneer het nodig was, of
gelegen kwam in de loop van vertrouwelijke gesprekken, kon hij plotse-
ling uit de hoek komen, een licht verspreidend als een bliksemstraal,
die degenen die hem niet kenden verblindde en verraste. Maar het kwam
niet vaak voor dat die bliksemschichten oplichtten, want van het begin
van zijn ambt af was hij zo aanhoudend verwikkeld in een veelheid van
zaken, dat hem weinig tijd restte voor wetenschappelijke beschouwingen,
en de woorden die hem uit het hart kwamen waren in hoofdzaak erop ge-
richt, dat zijn jongens liefde zouden krijgen voor het beleven van de
godsdienst en het beoefenen van de deugd.
Niettemin legde hij in die jaren met heilige ijver de grondslag
voor zijn kennis, levend in grote armoede. Hij had niet het strikt nood-
zakelijke, doch veel minder. Het ontbrak hem zelfs aan het geld om zich
de noodzakelijke studieboeken aan te schaffen, en hij was verplicht ze
nu en dan bij enkele welwillende metgezellen te lenen. Met de grootste
zorg behandelde hij zijn enige toog, opdat er maar niets aan zou komen,
en hij zorgde ervoor dat het kleinste scheurtje onmiddellijk hersteld
werd. Als hij voor een stuiver schoensmeer kocht, kwam hij daar een heel
jaar mee toe. Zijn schoenen waren door het lange gebruik en de veelvul-
dige herstellingen ontoonbaar geworden en hij kon er zich eigenlijk niet
goed meer buitenshuis mee begeven. Maurizio Cappella, de portier van het
seminarie, die nu nog in leven is, verklaart dat hij hem verschillende
keren zijn schoenen geleend heeft, om naar de domkerk te kunnen gaan.
Niet vergeefs zou hij hebben kunnen aankloppen om steun bij zijn
pastoor Don Cinzano of bij Don Cafasso. Maar, zijn systeem was dat van
de heilige Franciscus van Sales: zelf niets vragen en niets weigeren,
en liever in nood leven dan weldoeners lastig te vallen om dingen, die
hij niet echt nodig had. In dat opzicht was hij ongetwijfeld vervuld
van edele liefde voor de Evangelische armoede. Wie voortdurend getuige
was van zijn lange leven kan stellig verzekeren, dat zijn hart altijd
vreemd gebleven is aan comfort en rijkdom. Hij beheerde geweldige schat-
ten, die hem door de goddelijke Voorzienigheid waren toevertrouwd, doch
helemaal voor de anderen, niets voor zichzelf. De armoede van onze Heer
Jezus Christus was zijn ideaal, waarvan de Psalmist voorspeld had: "Arm
ben ik en van mijn jeugd af lijd ik gebrek."(2)
(1} Wijsheid, 17,11.
(2) Psalm, 87,16.

26.8 Page 258

▲back to top
- I/255 -
H O O F D S T U K XXXXVI
LUIGI COMOLLO KOMT OP HET SEMINARIE - KOSTBARE VRUCHTEN
VAN EEN HEILIGE VRIENDSCHAP - GOEDHEID, NEDERIGHEID EN
GEDULD VAN GIOVANNI JEGENS ZIJN METGEZELLEN - HET BEZOEK
VAN DE STUDENTEN VAN CHIERI - DE SCHOOLCLUB IS EEN
HEILIGE BOND VOOR HET IN ACHTNEMEN DER REGELS VAN HET
SEMINARIE - STUDIES WAAR GIOVANNI ZICH MEE BEZIGHOUDT -
ACHTING EN GENEGENHEID VAN DE BEVOLKING VAN CHIERI - TWEE
TROOSTVOLLE GEBEURTENISSEN.
In de vakantie van het jaar 1836 nam ook de engelachtige jongeling
Luigi Comollo het geestelijke gewaad aan, en bij de hervatting der les-
sen deed hij eveneens zijn intrede in het seminarie van Chieri, waar hij
opnieuw Giovanni Bosco ontmoette die, nu hij de helft vermindering van
het kostgeld kreeg, zoals steeds gebeurde met ijverige doch arme jon-
gens, zijn tweede jaar filosofie in grotere zekerheid begon. Hier werden
de oude vriendschapsbanden tussen de twee jongelui weer aangeknoopt, zo-
dat het leven van de een met dat van de ander als het ware versmolt. Om
over Giovanni te spreken, moeten wij gebruik maken van de levensbe-
schrijving die hij van Comollo schreef, waarin hij zijn eigen naam onder
de naam van zijn intieme vriend verbergt. Wanneer wij er gebruik van
maken, zullen wij zijn eigen gezegende naam in de plaats stellen en wij-
zen op al zijn deugden die hij steeds zo zorgvuldig verborgen hield.
Comollo had in het begin van het jaar op een stukje papier, dat hij
steeds in een boek of schrift had liggen dat hij dagelijks placht te
gebruiken, een motto geschreven als programma voor zijn gedragslijn: Wie
weinig doet, maar doet wat hij moet doen, doet veel; wie veel doet, maar
niet doet wat hij moet doen, doet niets. Hij was in alles en onder
iedere omstandigheid gehoorzaam en, wanneer de klok sloeg, onderbrak hij
meteen zijn bezigheid, wat die ook mocht zijn, om te beantwoorden aan de
stem van God die door die klanken werd vertolkt. Hij had een afkeer van
kritiek en van het maken van op- en aanmerkingen, en nooit hoorde iemand
hem woorden gebruiken die in tegenspraak waren met het beginsel dat hij
steeds voor ogen hield: Over anderen alleen in gunstige zin spreken of
helemaal zwijgen. Gedurende de recreaties, in gezelschap, op de wande-
ling, wilde hij steeds alleen maar over wetenschappelijke onderwerpen
spreken, en ook onder de studie was hij gewoon, zich een reeks dingen in
het hoofd te prenten die hij minder goed begreep, om er straks direct in
de vrije tijd met Giovanni over te spreken en een verklaring te vinden.

26.9 Page 259

▲back to top
- I/256 -
Telkens wanneer de seminaristen bij de plechtigheden in de domkerk
hulp verleenden, waren ze niet gewoon daarna nog de rozenkrans te bid-
den; maar Comollo kon dergelijke bijzondere devoties nooit nalaten;
zodat, wanneer die openbare plechtigheden afgelopen waren en allen de
tijd in de recreatie gingen doorbrengen, hij en Giovanni zich terug-
trokken in de kapel, om, zoals zij gewoon waren te zeggen, hun schuld
te betalen aan hun goede Moeder, door het bidden van de Rozenkrans.
Gedreven door een bijzondere liefde tot Jezus in het Heilig Sacra-
ment, maakte hij van iedere gelegenheid gebruik om te communie te gaan.
Wanneer het ogenblik gekomen was om ter Heilige Tafel te naderen, merkte
Giovanni, die naast hem zat op, dat hij volkomen verdiept was in de
meest verheven en godvruchtige gedachten. In devote houding, met lang-
zame stappen, de ogen neergeslagen en bevend van ontroering, naderde hij
tot het Allerheiligste. Wanneer hij daarna dan op zijn plaats terugge-
keerd was, leek hij buiten zichzelf, zo ontroerd was hij en van inner-
lijke godsvrucht vervuld. Hij bad, maar werd onderbroken door gesnik,
door innerlijk gesteun en door tranen; en evenmin kon hij de vervoering
van tedere devotie tot bedaren brengen, dan wanneer men na afloop van de
Mis de metten begon te zingen. Herhaaldelijk door Giovanni gewaarschuwd
om die uiterlijke tekenen van bewogenheid, die anderen zouden kunnen
hinderen, wat in bedwang te houden, antwoordde hij: "Ik voel me zo ver-
vuld van genegenheid en zo zielsgelukkig, dat ik denk te stikken wanneer
ik me die uitingen niet veroorloof." "Op de dag waarop ik te communie
ga", zei hij bij een andere gelegenheid, "voel ik me zo vervuld van za-
ligheid en vreugde, dat ik het noch begrijpen, noch verklaren kan."
Giovanni eerbiedigde die vurige devotie van Comollo, maar voelde
zich er innerlijk vreemd tegenover, voorzover zij de schijn had van
eigenaardigheid, die de verwondering van anderen zou kunnen wekken. Zijn
eigen godsvrucht was niet minder vurig dan die van Comollo, doch bleek
naar buiten toe op een heel andere manier. Wanneer Giovanni te communie
was gegaan, keerde hij naar zijn plaats terug, en, rechtop gezeten, het
hoofd een beetje voorover gebogen, de ogen gesloten en met de handen
voor de borst gevouwen, bleef hij gedurende heel de tijd van de dank-
zegging onbeweeglijk. Er viel geen zuchtje van hem te horen, alleen zag
men af en toe zijn lippen even bewegen bij het zeggen van een geluid-
loos schietgebed; maar zijn hele verschijning was een zo levende uit-
drukking van geloof, dat men geboeid naar hem bleef kijken.
De meest eenvoudige handelingen werden voor Comollo geschikte mid-
delen om de deugd te beoefenen. Hij was gewoon om de benen over elkaar
te slaan en op de elleboog te leunen als dat maar even kon, aan tafel,
bij de studie of in de les. Ter wille van de deugd, wilde hij zich ook
in dat opzicht beteren, en om dat te bewerken, verzocht hij Giovanni,
hem onmiddellijk te waarschuwen en hem ook een of andere boetedoening op
te leggen, telkens wanneer die hem in een dergelijke houding gezien had.
Giovanni liet niet na aan zijn verlangen te voldoen, te meer niet, daar
hij van toen af door zijn houding alleen al voor allen een waar voor-
beeld was. Nooit zag men hem met de benen over elkaar geslagen, of be-
haaglijk liggen op een stoel; doch rechtop zat hij, zonder dat zijn rug
de leuning raakte en, als hij niet met iets bezig was, had hij zijn
handen voor de borst met de vingers in elkaar gevouwen. Daarvandaan bij
beiden hun keurige houding, waardoor zij in de kerk, onder de studie, in
de klas, in de refter en overal, een voorbeeld waren voor ieder die hen
gadesloeg.

26.10 Page 260

▲back to top
- I/257 -
In zijn gedenkschriften geeft Don Bosco een beeld van zijn vriend
in termen die, ongewild, de schoonheid van zijn eigen ziel en zijn ne-
derige inborst onthullen: "Niet zelden werd mijn recreatie door Comol-
lo onderbroken. Hij trok me dan aan een mouw en vroeg me, hem te verge-
zellen, en dan ging hij met me naar de kapel om een bezoek te brengen
aan het heilige Sacrament tot intentie van de stervenden; de Rozen-
krans bidden of het officie van Onze-Lieve-Vrouw ter verlichting van
de Zielen in het Vagevuur.
"Die bewonderenswaardige metgezel was een geluk voor mij. Als het
moest wist ook hij me te waarschuwen, ergens op te wijzen of me te
troosten, op zo een beminnelijke manier, dat ik er enigszins behagen in
schepte hem een reden te geven om mij ergens op te wijzen, alleen al om
het genoegen te beleven door hem terechtgewezen te worden. Ik ging ver-
trouwelijk met hem om en voelde me als vanzelfsprekend gedrongen hem na
te volgen; en, hoewel ik duizenden mijlen bij hem ten achter lag in de
deugd, dat ik niet ten onder gegaan ben in lichtzinnigheid, en in mijn
roeping heb kunnen volharden, ben, ik waarlijk aan hem verschuldigd. In
één opzicht alleen heb ik hem niet trachten na te volgen: in de verster-
ving. Een jongeman van negentien jaar streng te zien vasten gedurende
heel de vastentijd en op alle andere door de Kerk voorgeschreven tijden;
iedere zaterdag te vasten ter ere van Onze-Lieve-Vrouw, steeds af te
zien van een ontbijt, dikwijls alleen water en brood gebruiken, de een
of andere misprijzende of kwetsende opmerking te ondergaan, zonder ooit
het geringste teken van geraaktheid te tonen, hem zo stipt te werk te
zien gaan, ook bij het geringste wat hij voor de studie of in het kader
van zijn devotie te doen had, al die dingen overstelpten mij en deden
mij in die metgezel een engel van een vriend erkennen, een aansporing
tot het goede, een model van deugdzaamheid voor iemand die op het semi-
narie is."
Ondanks die bescheiden uitdrukkingen van Giovanni, was hij toch
waardig, naast Comollo te staan en zich in zijn vriendschap te verheu-
gen. Ziehier, hoe enkele van zijn metgezellen oordelen. Don Giovanni
Francesco Giacomelli uit Avigliana, die steeds een toegewijde vriend van
Don Bosco is geweest en hem overleefd heeft, vertelt als volgt de manier
waarop hij met hem op vertrouwelijke voet geraakte. Ik kwam in het semi-
narie van Chieri, een jaar na Giovanni Bosco. De eerste keer dat ik
plaats nam in de studiezaal tussen de filosofen, zag ik een seminarist
voor mij, die me voorkwam van gevorderde leeftijd te zijn. Ik schatte
dat hij een jaar of tien ouder was dan ik. Hij was goed van voorkomen,
had krulharen, was bleek en mager en scheen ziek. Men zou gezegd hebben
dat hij met moeite de studie tot het eind van het jaar zou kunnen vol-
houden; doch in plaats daarvan ging hij, hoewel steeds met een beetje
wankele gezondheid, van dag tot dag vooruit in krachten. Dat was onze
beminde Don Bosco. Hij wekte toen een levendige sympathie en ook mede-
lijden bij mij. Hij wierp ook mij een medelijdende blik toe, omdat ik
mij in verlegenheid bevond, toen ik het mikpunt werd van enkele spot-
tende opmerkingen van een paar klasgenoten.
"Ik kwam een maand na de anderen in het seminarie, kende bijna nie-
mand en in de eerste dagen ging ik gewoon verloren in een grote verla-
tenheid. Het was de seminarist Bosco die naar me toe kwam, de eerste
maal dat hij me alleen zag zitten na de maaltijd, en mij gedurende de
hele tijd van de recreatie gezelschap hield, terwijl hij gezellig met me
praatte, om mijn gedachten te verstrooien, die wellicht nog konden ver-
wijlen bij mijn huis of bij mijn ouders, die ik verlaten had. In de

27 Pages 261-270

▲back to top

27.1 Page 261

▲back to top
- I/258 -
loop van het gesprek kwam ik te weten dat hij onder de vakantie een
beetje ziek geweest was. Ook later bewees hij me tal van vriendelijk-
heden. Ik herinner me onder meer, dat ik een buitengewoon hoge baret
had, waarmee verschillende medeleerlingen mij een beetje voor de gek
hielden, en dat deed niet alleen mij verdriet, maar ook Bosco, die
dikwijls bij me was. Hij zelf bracht de baret toen op maat, waarvoor hij
al het gereedschap bij zich had, terwijl hij heel behendig bleek in het
naaien. Van dat ogenblik af begon ik bewondering te krijgen voor zijn
goedhartigheid.
"Zijn gezelschap was stichtend. Verschillende malen ging hij met me
naar de kerk om de vespers ter ere van de heilige Maagd, of een ander
gebed ter ere van Onze-Lieve-Vrouw te bidden. Hij sprak graag over
geestelijke aangelegenheden. Op zekere dag bracht hij me onder de re-
creatie in de klas en verklaarde mij de hymne op de naam Jezus, en no-
digde mij uit de vijf psalmen op te zeggen ter ere van die aanbiddelijke
naam en wees er mij op, hoe de verschillende initialen van de verschil-
lende psalmen konden worden samengevoegd tot het woord Jezus. Ik was
werkelijk heel verbaasd over zijn devotie, die me tot dan toe onbekend
was. Een andere keer sprak hij over het Ave Maris stella, een verkla-
ring gevend van de woorden tulit esse tuus. "Dat regeltje", zo zei hij,
"slaat op Jezus Christus, die geboren is uit de Maagd Maria; maar door
tuus te zeggen van Jezus, herinneren wij Maria eraan, dat wij van haar
zijn. Daar Jezus gekomen is om de wereld te redden door de menselijke
gestalte aan te nemen onder haar zuiver hart, is heel het Christenvolk
verplicht zich te beschouwen als broeder van Jezus en als kind van de
allerheiligste Maagd Maria. Van het allereerste ogenblik van de menswor-
ding af, zijn wij begonnen kinderen van de Maagd Maria te zijn. Daarom
zeggen wij: Monstra te esse Matrem: Toon dat gij onze Moeder zijt, onze
hulp, onze beschermster. Is het niet alsof hij toen al in zijn geest
gevormd had, wat later uitgewerkt zou worden door Maria Auxilium Chris-
tianorum, Maria, Hulp der Christenen.
"Van begin af aan was Giovanni Bosco de jongens buitengewoon toe-
gedaan en hij vond het heerlijk zich onder hen te kunnen bewegen. Alle
donderdagen kwamen heel veel jongens uit Chieri, aangetrokken door zijn
manier van doen, hem opzoeken. Er waren er verschillenden bij, die in de
eerste jaren nog samen met hem op het gymnasium geweest waren. En we
horen thans nog de stem van de portier, die riep: "Bosco van Castel-
nuovo!" Hij kwam naar beneden, onderhield zich levendig met de jongens,
die hem omringden als kinderen hun eigen vader, en begon hen te vertel-
len over de school, de studie, over hun godsdienstoefeningen, en hij
liet nooit na hun een goede raad te geven. Hij ging vervolgens met hen
naar de kapel voor een kort gebed en legde een bijzondere genegenheid
voor allen aan de dag. Nadat zij weggegaan waren, zei hij meer dan eens
tegen me: "We moeten in onze gesprekken altijd een of andere gedachte
aan iets bovennatuurlijks betrekken. Dat is een zaad, dat op een later
tijdstip vruchten draagt." De Heilige Geest zegt dan ook: "De gedachte
aan God moet uw ziel geheel vervullen en alleen rechtschapen mensen moe-
ten uw tafelgenoten zijn."(1)
"Giovanni werd geroepen met de naam Bosco van Castelnuovo", ver-
volgt Don Giacomelli, "om hem te onderscheiden van een andere, uit
Chieri afkomstige jongen, die dezelfde naam droeg en later directeur
van de Rosine in Turijn werd. Tussen die twee is toen eens iets voor-
(1) Ecclesiasticus 9,23.

27.2 Page 262

▲back to top
- I/259 -
gevallen, waar toen geen aandacht aan geschonken werd, maar wat ik me
nog heel goed herinner. De twee seminaristen met dezelfde naam kwamen
met elkaar in gesprek en vroegen zich af, welke bijnaam zij zich zouden
aanschaffen om te onderscheiden wie van beiden er geroepen werd. De een
zei: "Ik ben Bosco Nespola." En daarmee wilde hij zeggen, dat hij van
hard, knoestig, weinig buigzaam hout was. En onze Don Bosco antwoordde:
"En ik noem mij Bosco di Sales, dat wil zeggen hout van de salice, van
de wilg, dus zacht en buigzaam hout."
"Het is alsof hij toen al voorzag, dat de toekomstige Congregatie
de heilige Franciscus van Sales tot patroon zou hebben, en daarom de
zachtmoedigheid van die Heilige wilde navolgen, gevoelige aard als hij
bezat, ook in kleine dingen, is het begrijpelijk, dat hij zich gemak-
kelijk zou hebben kunnen laten meeslepen door woede. Niemand van onze
metgezellen, en dat waren er velen, leek zo voorbestemd tot dat gebrek.
Daardoor was het echter juist duidelijk, hoe groot de krachtsinspanning
was waarmee hij zich steeds wist te beheersen."
"Op school was hij een voorbeeld. Ik bewonderde in hem zijn grote
ijver en liefde voor de studie en voor de godsvrucht. Ik zag hem nooit
deelnemen aan spelletjes, ook niet wanneer die door de oversten waren
toegestaan; maar steeds, gedurende de recreatie, las of studeerde hij,
of wandelde al vertellend met zijn kameraden, die hij altijd wist te
onderhouden met stichtende onderwerpen, ofwel hij ging naar de kapel om
een bezoek te brengen aan het Allerheiligste. Gedurende de hele vijf
jaren, dat ik zijn medeleerling op het seminarie was, verzuimde hij
nooit zijn besluit na te komen, om iedere dag iets te vertellen uit de
kerkgeschiedenis, uit het leven van de Heiligen of over de glorie van
Maria, onze beminnenswaardige Moeder."
"De kameraden hielden allen van hem en beschouwden hem als de aar-
digste medeleerling, en wanneer de een of ander zich naijverig of op-
dringerig toonde, wist hij zich steeds te doen eerbiedigen door zijn
houding en voorkomende gedrag. Wanneer er zich onder de kameraden wel
eens een ongeregeldheid voordeed, hoe gering ook, of een verschil van
mening tot een woordenwisseling leidde, kwam hij altijd tussenbeide en
wist de vrede onder hen te herstellen." Tot zover Don Giacomelli.
Een andere metgezel van Giovanni op het seminarie was Mgr. Teodo-
ro Dalfi, geboortig uit San Maurizio Canavese, die later wereldgeeste-
lijke en een ijverig pastoor werd in het Aartsbisdom Turijn, waar hij
toetrad tot de missie van de heilige Vincentius a Paolo en stierf na
Don Bosco. Hij was een voortreffelijke jongeling, maar ongelooflijk
levendig, wat wel nodig scheen, daar de goddelijke Voorzienigheid hem
had voorbestemd om wel vier maal grondige reizen te maken door Pales-
tina, Egypte en door andere streken van Klein-Azië, daartoe aange-
spoord door zijn studie van de Bijbel, en over welke reizen en bevin-
dingen hij vier omvangrijke boeken in het licht gaf. Hij liet ook ge-
schriften na over Don Bosco, waarin de volgende herinneringen: "Het
was in 1836 toen ik, na drie jaren farmaceutische studiën, op de voor-
avond van Allerheiligen mijn intrede deed in het seminarie van Chieri,
daar ik geestelijke wilde worden, en de eerste kennismaking die ik
daar sloot was met de beminnelijke Bosco. Ook leerde ik zijn onafschei-
delijke metgezel, de seminarist Comollo kennen. Toen ik bij het begin
van het schooljaar ook een kameraad moest kiezen trok Comollo mijn
aandacht en ik zocht toenadering tot hem, doch na enkele dagen liet
ik hem weer schieten, omdat, kalm en rustig als hij was, hij een zware
penitentie voor mij geweest zou zijn.

27.3 Page 263

▲back to top
- I/260 -
"Giovanni Bosco, die met allen bevriend was, werd nimmer met de an-
deren vertrouwelijk, buiten een kleine kring van seminaristen van zijn
klas, of die hij uit dorpen van bij zich in de buurt kende. Met dien had
hij van begin af aan een club gevormd, waarvan Bosco de vader, leider en
meester was, want hij was de oudste. Tot hen behoorden de seminarist
Comollo, bij wie ik waakte op de vooravond van zijn dood, de seminarist
Zucca, uit het naburige dorp Picchiotini, Antonio Avataneo en Burzio
Poirinesi en Ronco uit Chieri, met enkele anderen, die thans niet meer
in leven zijn, en dat hele gezelschap bracht bijna steeds de hele recre-
atietijd door met naar Bosco te luisteren, vooral na het avondmaal.
"Om mijn scha in te halen van de drie jaren die ik in het farmaceu-
tische laboratorium en de apotheek had doorgebracht, genoot ik tot het
laatste ogenblik van de lawaaierige recreaties, als fanatiek leider van
het bara rotta-spel, soort uitdagend en aanvallend lopen van twee vij-
andige kampen. Verschillende malen probeerde ik ook Bosco in het spel te
betrekken; maar hij was er niet toe te bewegen. Nooit zag iemand hem
rennen, noch herinner ik me hem ooit te hebben zien kaarten of tarok te
spelen, romans of gedichten te lezen?
"Bij de middagrecreatie op feestdagen, duurde het nauwelijks een
kwartier, of hij werd steeds aan de deur geroepen, en met toestemming
van zijn oversten ging hij dan bijlessen geven aan enkele jongens bui-
ten, en ontving daarvoor een kleine vergoeding, die hij voor zijn ge-
ringe uitgaven nodig had, daar hij overigens onbemiddeld was. Er werd
aan de poort geheld, even later werd Bosch 'd Castelneuv afgeroepen en
dan het geroep van de kameraden, als echo op de stem van de portier:
"Bosch 'd Castelneuv, Bosco van Castelnuovo, Bois de Chateau neuf!" En
hij maar lachen, maar hij versnelde geen ogenblik zijn gang. Men kan
gerust zeggen, dat de enige vrije tijd die hij had, het uur na het
avondeten was, het uur waarin er verteld werd.
"Ik kan zeggen, dat ik hem nooit kwaad gezien heb, en menigmaal had
hij toch alle reden om zich op te winden; maar hij lachte en nam alles
ten goede op, en vond grapjes of spot niet beledigend. Het is jammer,
dat degenen die oneindig veel over zijn innerlijk leven zouden hebben
kunnen zeggen, en waarvan er velen in zijn klas waren, hem al zijn voor-
afgegaan of gevolgd in de eeuwigheid.
Mgr. Dalfi legt in het boven aangehaalde getuigenis de nadruk op
een club van seminaristen, die zich rond de seminarist Bosco gevormd
had. Zij vormden namelijk een geheiligde bond voor de inachtneming van
de regels van het seminarie en voor het nauwkeurig vervullen van ieders
plichten met betrekking op godsdienstoefeningen en de studie. De voor-
naamste leden ervan waren Guglielmo Garigliano, Giovanni Giacomelli en
Luigi Comollo. "Die drie metgezellen betekenen voor mij een schat",
schreef Don Bosco. "De studiekring, die in het voorgaande jaar begonnen
was, was nog gegroeid door het toetreden van verschillende nieuwe leden.
Zij spraken er over filosofische moeilijkheden, die in de les niet goed
begrepen waren, waarbij zij zich, op voorstel van Comollo, steeds in het
Latijn uitdrukten. Dat kwam allen zeer ten goede, omdat zij zich op die
manier met een verbazingwekkende vlotheid en vanzelfsprekendheid van die
taal leerden bedienen in het behandelen van de stof. Vooral Comollo was
befaamd voor het stellen van vragen. Hij wist het best de gesprekken met
verschillende vraagstukken en stellingen gaande te houden, doch hij nam

27.4 Page 264

▲back to top
- I/261 -
steeds de nooit genoeg te waarderen beleefdheid in acht, om te zwijgen
wanneer anderen spraken. Het gebeurde niet zelden, dat hij in de rede
gevallen werd, maar dan gaf hij anderen steeds de gelegenheid om te
zeggen wat zij te zeggen hadden. Een zekere Domenico Peretti, later
pastoor van Buttigliera, was heel welsprekend en steeds klaar met een
antwoord. Garigliano was een voortreffelijke toehoorder en maakte soms
tegenwerpingen. Door die disputen, die vereisten dat men in de klassen
heel goed de lessen van de professoren volgde, geraakte Giovanni heel
goed thuis in de logica, de metafysica, de ethiek, de wiskunde en de
fysica, zoals in de loop van die geschiedenis nog wel zal blijken.
"IJzer wet ijzer: het inzicht van de een scherpt dat van een ander".(1)
En ziehier nog een ander bewijs van mijn bewering. In het tweede
jaar filosofie, liep Giovanni gevaar dat hij niet de premie van twee
maanden kostgeld zou verwerven. Hij had een geduchte concurrent. Bei-
den waren het best van allen, en zowel bij het mondelinge als bij het
schriftelijke examen verwierven zij hetzelfde aantal punten. Er werd
hun voorgesteld, de premie te delen. Giovanni stemde daarin toe, maar
de ander, hoewel hij erg rijk was, stond erop, dat er een beslissing
zou vallen. Toen werd er een tweede examen voor hen voorgeschreven. De
opgaven waren erg moeilijk, maar Giovanni Bosco bleef overwinnaar. En
dat geluk viel hem ook de volgende jaren ten deel.
Bij de studies werd Giovanni erg beheerst door een dwaling die le-
lijke gevolgen voor hem had kunnen hebben, wanneer een ingrijpen van de
Voorzienigheid hem daar niet voor had behoed. "Gewend als ik gedurende
heel de humaniora was aan de lectuur van de klassieken, vertrouwd met
de krachtige figuren uit de mythologie en de heidense fabels, vond ik
niet veel voldoening in de eenvoudige stijl van de ascetische boeken.
Ik kreeg de overtuiging, dat de goede taal niet te leren viel uit boe-
ken, die de godsdienst behandelden. Zelfs de werken van de Kerkvaders
schenen mij te getuigen van heel beperkte talenten, met uitzondering
van de godsdienstige beginselen, die zij krachtig en helder uiteenzet-
ten. Dat was het gevolg van gesprekken die ik gehoord had van eveneens
geestelijke personen, die heel goed op de hoogte waren van de klassieke
literatuur, maar die weinig eerbied aan de dag legden ten opzichte van
die grote lichten van de Kerk, doordat zij hen niet kenden.
"In het begin van het tweede jaar filosofie, ging ik op een dag
naar de kerk om een bezoek te brengen aan het Allerheiligste, en daar ik
geen kerkboek bij me had, begon ik te lezen in het boekje "De imitati-
one Christi". Ik las een paar hoofdstukjes over het Heilig Sacrament.
Bij het aandachtig beschouwen van de verhevenheid der gedachten, en van
de voortreffelijke, tegelijk ordelijke en welsprekende manier, waarop
die grote waarheden werden uiteengezet, begon ik tot mezelf te zeggen:
"De schrijver van dat boek is een begaafde man." - Bij de voortzetting
van de lectuur van dat gulden werkje bij volgende gelegenheden, duurde
het niet lang of ik besefte, dat één enkel regeltje ervan, meer wijsheid
en moraal bevatte, dan ik ooit zou hebben gevonden in de dikke boeken
van de antieke klassieken. En het is aan dat boekje te danken, dat ik
met de lectuur van profane werken heb opgehouden. Ik wijdde me nog wel
aan de lectuur van Flavius Josephus over de Joodse Oudheden en over de
Joodse oorlogen; doch nam daarna de Gesprekken over de Godsdienst van
Mgr. Marchetti ter hand; daarna Frassinous, Balmes, Zucconi en tal van
(1) Spreuken, 27,17.

27.5 Page 265

▲back to top
- I/262 -
andere religieuze schrijvers, en genoot eveneens van de lectuur der
Kerkgeschiedenis van Fleury, waarvan ik niet wist dat het een te mijden
boek was. Met nog meer vrucht heb ik de werken van Cavalca gelezen, van
Passavante, Segneri en heel de Wereldgeschiedenis van de Kerk van Hen-
rion, die me steeds is bijgebleven.
"U zult zeggen, dat ik, door mij zoveel aan lectuur te wijden, de
colleges niet kon bijhouden. Maar zo was het toch niet. Mijn geheugen
bleef mij nog steeds heel trouw, en de lezing en de verklaring van de
traktaten in de klas, waren voor mij voldoende om mijn werk behoorlijk
te doen. Daardoor kon ik alle uren, die vastgesteld waren voor de stu-
die, aan verschillende lectuur wijden. Mijn oversten wisten daar alles
van en lieten mij de volle vrijheid."
Wij voegen hieraan toe, dat hij met veel toeleg ook de Heilige Va-
ders en de Kerkleraren bestudeerde; de heilige Augustinus, Hiëronymus en
in het bijzonder de heilige Thomas, zozeer, dat hij uiteindelijk enkele
delen van die adelaar op het gebied der filosofie en theologie van bui-
ten kende. In de vier jaren, die hij nog op het seminarie verbleef, las
en bestudeerde hij heel de Bijbel, de Commentaren op de Heilige Schrift
van Cornelius A lapide en van Tirino en ook nam hij uitvoerig kennis van
de werken der Bollandisten. Die boeken en vele anderen die hij verlang-
de, leende hij uit de bibliotheek van het seminarie, terwijl hij zich in
de vakanties daarvoor tot de pastoor wendde. Voor het overige lijkt het
wel een beschikking van de Voorzienigheid, dat Don Bosco gedurende enige
tijd niet op de hoogte was van de schoonheid der boeken die over de
godsdienst handelden, een studie die immers een grotere geestelijke
rijpheid vergt dan een student van de retorica en van het eerste jaar
filosofie kan opbrengen. De liefde voor de klassieken was noodzakelijk
voor de onmisbare kennis van wie de stichter zou moeten worden van zo-
veel onderwijsinstellingen. En de theoloog prof. Mgr. Pecchenino, die
zoveel jaren lang in innige vriendschap met hem verbonden was, beves-
tigde, dat het wonderbaarlijk was te zien, hoe Don Bosco onderlegd was
in alle takken van de Italiaanse en Latijnse literatuur. Alles dient dus
wel op zijn tijd te geschieden. De Ecclesiasticus zegt het zelf: "De
wijze doorvorst de wijsheid van alle oud-vaders, hij houdt zich bezig
met hun voorspellingen."(1)
De seminarist Bosco beëindigde intussen zijn tweede jaar filosofie,
verrijkt met nieuwe kennis, met de genegenheid van zijn metgezellen en
met tal van vrienden in de stad. Een brief van een zekere Brosio aan
Don Bonetti luidt: "Ik herinner me dat, toen ik nog klein was en in
Chieri woonde, Don Bosco, die toen seminarist was, niet alleen onder
de jongens, maar eveneens onder de volwassen en rijpere mensen, geacht
werd als met grote deugden begiftigd. Hij was vriendelijk voor ieder-
een, maar vooral de jeugd buitengewoon genegen. Voortdurend onderhield
hij zich met ons en wel met een opgewektheid en een beminnelijkheid
die enig ter wereld is. Men kon gerust zeggen, dat hij leefde voor de
jongens. Telkens wanneer de seminaristen het seminarie verlieten om
naar de kerkdiensten in de dom te gaan, bleef iedereen staan om naar
hem te kijken en men wees hem elkaar met de vinger aan: dat was nu die
seminarist, die met krulharen, die onder ons jongens de seminarist Bos-
co genoemd werd. Zijn vertrouwelijke manier van doen deed mij verlan-
gen altijd op
(1) Ecclesiasticus, 39,1.

27.6 Page 266

▲back to top
- I/263 -
vriendschappelijke voet met hem te blijven, en dat lukte me gemakkelijk.
Op hetzelfde seminarie bevond zich ook de seminarist Luigi Comollo, een
onafscheidelijke vriend van Don Bosco, en met welke familie ik innige
betrekkingen onderhield. Ik maakte van die omstandigheid gebruik, en
door Luigi Comollo te bezoeken, die zich dikwijls in het gezelschap van
Don Bosco bevond, slaagde ik erin hem dikwijls te zien, en het duurde
niet lang of ik was zijn vriend geworden, en onze innige vriendschap
duurde tot zijn dood."
In dat jaar gebeurden er twee troostvolle dingen voor onze Giovan-
ni. Mgr. Fransoni bezocht in april de vicariaten Chieri en Castelnuovo.
Men mag aannemen, dat Don Cinzano, die hem een uiteenzetting moest geven
over de situatie onder de clerus, hem ook sprak over de seminarist Gio-
vanni Bosco. Van hier ging de aartsbisschop naar de vicariaten van
Gassino en van Casalborgone; maar toen hij in Turijn was teruggekeerd,
want er waren heilige wijdingen, werd hij ernstig ziek. Hij werd spoedig
weer beter en trok zich voor totaal herstel terug in de rust van de
lieflijke heuvels, als gast van een vooraanstaande geestelijke in
Chieri. Hij had des te meer rust nodig, daar zijn werkzaamheden in de
loop van die jaren nog aanzienlijk waren toegenomen, evenals de onaange-
name zorgen door het noodzakelijke verzet dat hij gaande moest houden
tegen de buitensporige verlangens van de cesaristische goden van het
hof. De mannen die aan het hoofd stonden van de verschillende departe-
menten der regering schenen er alles op gezet te hebben, meningsver-
schillen te doen ontstaan tussen de Staat en de Kerk, om zo het rechts-
gebied van die laatste hoe langer hoe meer te kunnen beperken. In 1836
had een koninklijk decreet bepaald dat alle inrichtingen van liefdadig-
heid rekening en verantwoording moesten afleggen aan een door de Koning
benoemde en met veel rechten beklede Commissie, waarbij het kerkelijke
karakter van die werken over het hoofd gezien werd, maar die als leken-
in-stellingen beschouwd in alles afhankelijk waren van het burgerlijke
gezag; er was een order uitgevaardigd, waarbij het de monialen van de
Visitatie verboden was zich in Thonon te vestigen, hoewel zij toestem-
ming hadden van de Heilige Stoel. Minister Barbaroux beval de nietigver-
klaring van twee vel druks van de sinodale constitutie van het diocees
Aosto. De senaat beweerde dat de kerkhoven onder zijn oppertoezicht vie-
len, terwijl die, als geheiligde plaatsen, uit de aard der zaak onder-
worpen waren aan de bisschoppelijke jurisdictie; tezelfdertijd ontkende
hij de bindende kracht van bepaalde, door kerkelijke rechtbanken uitge-
sproken vonnissen. Koning Karel Alberto luisterde echter naar de redenen
van de Aartsbisschop, verzachtte bepaalde besluiten van zijn ministers,
en wendde zich tot Rome om de verlangde concessies te verkrijgen. De
Raad van State had inderdaad voorgesteld de akten van de burgerlijke
stand aan de handen van de geestelijkheid te ontnemen. De Koning ver-
zette zich hiertegen en opende onderhandelingen met de Kerk. Het Conci-
lie van Trente was het eerst geweest met het scheppen van orde onder de
families, door voor te schrijven, dat in iedere parochie registers zou-
den worden aangelegd voor geboorten, doopsel, huwelijk en overlijden van
elke parochiaan: dat was dus volkomen zijn werk. Met volledig behoud van
al zijn rechten, regelde de Paus de zaak zo, dat de Koning volkomen vol-
daan was, en in het jaar 1837 de Pauselijke beslissing in de wet liet
opnemen.
Terwijl Mgr. Fransoni, vermoeid van die strijd, in het vredige
Chieri herstel van krachten zocht en vond, ging Giovanni hem ongetwij-
feld opzoeken en hem zijn eerste kinderlijke overgave aanbieden, waarbij
hij een levendig gevoel van genegenheid verwekte, dat hij nooit meer zou

27.7 Page 267

▲back to top
- I/264 -
vergeten. Zonder een voorafgaande kennismaking, valt het niet gemakke-
lijk te verklaren, waarom Mgr. Fransoni later toestond, hem eerder dan
de vastgestelde tijd tot de priesterwijding toe te laten, een gunst die
in die tijd slechts zelden en met grote moeite kon verkregen worden.
Maar er was nog iets anders, dat voor de seminarist Bosco in die
tijd een troostvolle ervaring was. Mgr. Fransoni deelde in een herder-
lijke brief van 5 augustus aan de gelovigen mee, dat het de soeverein
behaagd had, zijn goedkeuring eraan te hechten dat er in zijn staten
inzamelingen gehouden zouden worden voor het grote werk van de Voort-
planting des Geloofs, en hij zette het doel daarvan uiteen, en de gees-
telijke voordelen en gunsten door de Paus verleend aan degenen die er
hun naam aan leenden en de opgelegde verplichtingen zouden vervullen.
Herinneren wij ons, dat tot de verlangens van de seminarist Bosco ook
de wens behoorde, om zich aan de missies te wijden, dan zullen wij be-
grijpen hoe thans nieuwe horizonten van apostolaat zich voor zijn geest
openden, dat nog levendiger verlangens naar de eeuwige redding van mil-
joenen zielen zich van zijn hart meester maakten, en wel zo krachtig,
dat wij hem op zekere dag nieuwe bladzijden zouden zien toevoegen aan
de glorierijke geschiedenis van de katholieke missiën.

27.8 Page 268

▲back to top
- I/265 -
H O O F D S T U K XXXXVII
DE VAKANTIES VAN DE SEMINARIST GIOVANNI BOSCO - LANDELIJK
FEEST - HET VIOOLSPEL - DE JACHT - MODEL VAN DE
SEMINARIST OP VAKANTIE - BIJLESSEN AAN ENKELE STUDENTEN
- STUDIE VAN DE GEWIJDE GESCHIEDENIS, AARDRIJKSKUNDE,
HEBREEUWS EN FRANS - DE DROOM VAN MORIALDO HERHAALT ZICH
- VOORSPELLING BEWAARHEID.
In de loop der ontwikkeling van ons verhaal hebben wij verschillen-
de malen de nederigheid van Don Bosco bewonderd, die zichzelf in zijn
gedenkschriften schuldig noemt aan verschillende feiten. Maar die feiten
vertonen ook op zichzelf in het geheel niets zondigs, of zijn te ver-
ontschuldigen op grond van jeugdige onoplettendheid of voortvarendheid.
Wanneer wij echter nadenken over die bladzijden, en ze in tegenspraak
vinden met wat van de zijde van zijn leeftijdgenoten is verklaard, komen
wij tot die slotsom: Don Bosco heeft in zichzelf ook tot uitdrukking
willen brengen, en in levendige kleuren geschilderd, de fouten, waarin
goedwillende maar onervaren jongens, studenten en seminaristen plegen te
vervallen, of de gevaren waaraan zij zo gemakkelijk komen bloot te
staan. Het zijn waarschuwingen door een vader aan zijn zonen gegeven,
opdat zij niet ontmoedigd zouden raken, door de voortdurende strijd te-
gen de eigenliefde, tegen de neigingen van een moeilijk karakter, tegen
de geneigdheden van het hart, tegen de hindernissen die het bereiken van
een goed doel in de weg staan, en zij dus steeds door nederigheid, ge-
hoorzaamheid, vroomheid en studie zouden streven naar de volmaaktheid,
om uiteindelijk trouwe dienaren van de Heer te worden, tot ieder goed
werk bereid.
Dat vloeit eveneens voort uit enkele gebeurtenissen die hij in de
vakanties meemaakte, en waarover hij in die bewoordingen schrijft: "Een
groot gevaar voor de seminaristen plegen steeds de vakanties te zijn,
vooral in de tijd dat ze vier-en-een-halve maand duurden, van het feest
van Sint-Jan tot dat van Allerheiligen. Ik vulde mijn tijd met schrijven
en lezen; maar, niet wetend hoe ik me mijn dagen verder nog ten nutte
kon maken, verloor ik veel tijd. Ik trachtte hem te doden door wat werk-
tuigkundige arbeid. Ik maakte spinklossen, pinnen, drijftollen, grote en
kleine houten ballen op een draaibank; klederen, lapte en naaide schoe-
nen; werkte met hout en met ijzer. Ik was metselaar en boekbinder. Thans
nog heb ik in mijn huis, in Morialdo een schrijftafel, en een tafel om
aan te eten met enkele stoelen, die me herinneren aan mijn werkstukken
uit mijn vakanties. Ook hield ik me bezig met het maaien van het gras in
de weilanden, met oogsten van graan, met snoeien, schoonhouden en oogs-
ten in de wijngaarden, met het opslaan en aftappen van wijn en dergelij-
ke. In al zulke karweitjes had ik me al in vorige vakanties kunnen oefe-
nen, voordat ik seminarist was. Ook hield ik me met mijn vroegere jon-
gens bezig, maar dat kon ik alleen maar doen op de zon- en feestdagen.

27.9 Page 269

▲back to top
- I/266 -
Wanneer ik ze bij mij op het erf verzameld had, hield ik, na een stuk of
wat spelletjes, een korte toespraak tot hen. Ik had er erg veel plezier
in, catechismusles te geven aan veel van mijn kameraden van zestien en
ook wel zeventien jaar, die nog volkomen onbekend waren met de waarhe-
den van het geloof. Ook heb ik me erop toegelegd, sommigen van hen lezen
en schrijven te leren, met heel veel succes; al naar verlangd werd en
ook naar de betoonde leergierigheid, trok ik jongens van allerlei leef-
tijd tot mij. De les was gratis, maar ik stelde één voorwaarde: volhar-
ding, oplettendheid en de maandelijkse biecht. In het begin hielden
enkelen, die zich niet aan die voorwaarden wilden onderwerpen, ermee op,
wat een goed voorbeeld en een aanmoediging was voor de anderen.
"Toen ik zo-even zei, dat de vakanties gevaarlijk zijn, had ik
daarbij mezelf op het oog. Zonder dat hij er erg in heeft, overkomt het
een arme seminarist al gauw, zich aan grote gevaren bloot te stellen.
Ik weet het uit ervaring. Een keer werd ik op een feestje uitgenodigd
bij enkele van mijn verwanten. Ik wilde eerst niet gaan; maar toen er
naar voren gebracht werd, dat er anders geen seminarist was, die in de
kerk de Mis kon dienen, meende ik, na herhaalde uitnodigingen van een
oom van me, dat ik beter kon toegeven en ik ging. Toen de plechtigheden
afgelopen waren, begaven we ons aan tafel. Enige tijd van het feest
ging alles best; maar toen men een beetje vrolijk begon te worden van
de wijn, begonnen er gesprekken, die een seminarist toch niet kon
goedkeuren. Ik probeerde een paar keer een opmerking te maken, maar ik
werd overschreeuwd. Ik stond van tafel op, en nam mijn hoed om heen te
gaan. Maar daar wilde mijn oom niet van horen. Een ander maakte het nog
erger en begon al de tafelgenoten te beledigen. Van woorden kwamen het
tot daden; geschreeuw, dreigementen, glazen, flessen, schalen, lepels,
vorken en messen, alles voerde samen tot een heidens kabaal. Er zat voor
mij niets anders op dan weg te gaan. Toen ik weer thuis was, hernieuwde
ik uit de grond van mijn hart mijn voornemen, dat ik al meermalen ge-
maakt had, om mij op een afstand te houden, wilde ik niet in zonde ver-
vallen."
Hoe terecht zegt de heilige Geest: "Een overmatig gebruik van wijn
brengt verbittering van gemoed, als men opgewonden wordt en begint te
twisten. Dronkenschap verhit de drift van de dwaas en doet hem vallen,
zij ondermijnt de kracht en slaat wonden. Maak bij een wijngelag uw
naaste geen verwijten, bespot hem niet in zijn vrolijkheid, richt tot
hem geen schimpwoorden en val hem niet lastig door iets van hem terug
te vorderen." (1) Kortom, in zulke omstandigheden moet men ofwel doen
zoals de anderen, of zwijgen; en dan is het nog beter in zijn eigen
huis te blijven. "Houd u nooit bij dronkaards op, of bij hen die over-
daad plegen."(2)
"Een voorval van een heel andere aard, maar eveneens onaangenaam,
overkwam mij in Croveglia, een gehucht van Buttigliera. Daar men het
feest van de heilige Bartholomeus wilde vieren, werd ik uitgenodigd
door een andere oom van me, - Matteo heette die, en bereikte later de
leeftijd van 102 jaren - om te komen helpen bij de diensten in de kerk,
te zingen en viool te spelen, wat voor mij een geliefkoosd instrument
gebleven was, maar waarvan ik eerder al had afgezien. Alles ging uitste-
kend in de kerk. De maaltijd was ten huize van mijn oom, die de feest-
(1) Ecclesiasticus, 31,38.
(2) Spreuken, 23,20.

27.10 Page 270

▲back to top
- I/267 -
gever was, en tot op dat ogenblik gebeurde er niets afkeurenswaardigs.
Ook de pastoor was er uitgenodigd. Na afloop van het middageten, ver-
zochten de aanzittenden mij, iets voor genoegen te spelen. Ik weigerde.
De anderen bleven aandringen dat zij iets door mij gespeeld wilden ho-
ren. Ik antwoordde, dat ik mijn viool thuis had gelaten en dat er hier
op het ogenblik geen goed instrument aanwezig was.
"Daar is wel iets op te vinden", riep een van de aanzittenden uit.
"Die-en-die in het dorp heeft wel een viool. Ik zal ze gaan halen en
jij speelt wat." - En als de bliksem verdween hij en keerde even later
met de viool terug. Ik wilde me weer verontschuldigen. - "Begeleid mij
dan ten minste", zei een muzikant, "ik speel de eerste en u de tweede
partij."
Het was dom, maar ik wist niet te weigeren, en begon te stemmen en
speelde een poosje, totdat ik een gefluister en geschuifel hoorde, dat
bewees dat er een hele menigte mensen op de been was. Ik ging naar het
venster, en zag inderdaad een troep mensen, die op het nabijgelegen erf
vrolijk dansten op de klanken van mijn viool. Ik kan geen woorden vin-
den om de woede tot uitdrukking te brengen, die zich op dat ogenblik
van mij meester maakte. - "Wat is dat nu", zei ik tegen de aanzitten-
den. "Ik, die steeds tegen zulke openbare vertoningen ben, zou er nu de
aanstichter van moeten zijn? Dat is afgelopen. Hier, neem onmiddellijk
die viool, breng ze naar de eigenaar terug, bedank hem en zeg hem dat
ik ze niet meer nodig heb." - Ik verdween en keerde naar huis, nam daar
mijn viool en zette er mijn voeten op, zodat ze in duizend stukjes ging.
Nooit wilde ik nog een viool ter hand nemen, tenzij er zich gepaste
omstandigheden zouden voordoen bij godsdienstige plechtigheden. Dat was
mijn plechtig voornemen en dat heb ik gehouden. Later heb ik anderen
geleerd hoe ze het instrument moesten bespelen, zonder het echter zelf
ter hand te nemen.
"Nog een gebeurtenis die me op de jacht overkwam. In de zomer ging
ik nestjes zoeken, en in de herfst op jacht naar vogels, met vogellijm,
vallen, klemmen en soms ook met een buks. Op zekere morgen zat ik ach-
ter een haas aan, en het ene terrein na het andere afkammend, van wijn-
gaard tot wijngaard, trok ik verscheidene uren over heuvels en door da-
len. Uiteindelijk slaagde ik erin, het arme dier te schieten. Even la-
ter stond ik er verslagen bij, toen ik het daar zo dood zag liggen. Mijn
kameraden kwamen op de knal toelopen, en terwijl zij zich verheugden
over de prooi, wierp ik een blik op mezelf en kwam tot de ontdekking,
dat ik in hemdsmouwen liep, zonder soutane en met een strooien hoed op,
waardoor ik er uitzag als een smokkelaar, en dat op zo een afgelegen
plaats, op twee mijl van mijn huis! Ik schaamde me, verontschuldigde me
bij mijn kameraden over mijn kleding, ging onmiddellijk naar huis en
besloot andermaal, en thans voorgoed, van iedere soort van jacht af te
zien. Met de hulp van Onze-Lieve-Heer slaagde ik er thans in mijn be-
lofte te houden. Hij moge mij die ergerlijke gebeurtenis vergeven."
"Die drie gebeurtenissen hielden voor mij een vreselijke les in,
en van dat ogenblik af groeide het vaste voornemen bij mij, mij meer
terug te trekken en ik raakte er werkelijk van overtuigd dat, wie zich
waarlijk aan de dienst van de Heer wil wijden, de verschillende wereld-
se vermaken moet laten varen. Natuurlijk zijn die niet altijd zondig;
maar het is wel zeker dat zij aanleiding geven tot gesprekken, tot
slordigheid in het kleden, spreken en doen en steeds enig gevaar met
zich brengen de deugd te schaden, vooral op het tere terrein van de
zuiverheid."

28 Pages 271-280

▲back to top

28.1 Page 271

▲back to top
- I/268 -
Aldus de oordeelvellingen, die Don Bosco in alle nederigheid over
zijn vakanties neerschreef. Doch wel heel anders luiden die van degenen
die er getuigen van geweest zijn. Zo vertelt kapelaan Don Ropolo ons het
volgende:
"In de grote vakantie nam de seminarist Bosco alle voorzorgsmaatre-
gelen om er het vuur en de geest van het seminarie in te houden. Voort-
durend hield hij zich bezig met de studie en ook met handwerk van aller-
lei aard, dat niet ongepast was in de eenzaamheid van Susambrino en van
de Becchi, en dat hij nodig had om er nieuwe moed uit te putten. Hij
veroorloofde zich geen ogenblik vrije tijd. Hij nam trouw al de praktij-
ken van het geestelijke leven waar: overweging, geestelijke lezing, ro-
zenkrans, bezoek aan het Heilig Sacrament, dagelijks bijwonen van de
heilige Mis en veelvuldig ontvangen van de heilige Sacramenten. Daar
zijn huis ver van de parochiekerk vandaan lag, en hij soms weerhouden
werd door het een of ander, kon hij op sommige feestdagen niet dienen in
de eerste Mis. Maar dan ging hij pas in de laatste heilige Mis, die om
elf uur opgedragen werd, te communie, tot grote stichting van de gelovi-
gen. Hij deed alle moeite om stipt assistentie te verlenen bij iedere
dienst in de kerk. Iedere zondag gaf hij op de pastorie catechismusles
aan een groep jongens die erg ijverig waren en hij deed dat graag. Wan-
neer de klok luidde, ten teken dat de heilige Teerspijze naar een zieke
gebracht moest worden, was hij steeds klaar om naar de kerk te gaan, en
hij haastte zich om er te komen, al moest hij ook de drie kilometer
daarvoor afleggen die Susambrino van de kerk scheidde. Daar trok hij het
koorhemd aan, nam het kleine baldakijn en begeleidde het Heilig Sacra-
ment, hoe ver de afstand ook zijn mocht, naar het huis van de zieke. Ook
achtte hij zich niet ontslagen van het bijwonen van de preken in de pa-
rochiekerk, en hij besteedde aan die preken zoveel aandacht, dat hij ze
naderhand, tot grote verbazing van zijn medeseminaristen, letterlijk kon
herhalen. Zijn houding en gedrag waren onberispelijk en ingetogen, omdat
hij de waarde kende van het goede voorbeeld. Door dat alles kregen al
zijn streekgenoten een buitengewoon goede indruk van hem."
Een groot deel van zijn tijd bracht hij door bij de theoloog Cinza-
no, die het wél meende met zijn zielenheil en met wie hij heel vertrou-
welijk geworden was. Op de pastorie was Giovanni met allerhande dingen
behulpzaam, terwijl al de boeken van de bibliotheek steeds tot zijn
beschikking stonden. De pastoor, rijk aan filosofische, theologische en
historische kennis, hield nog steeds ijverig de studie van de letteren
bij. Heel goed op de hoogte van de Latijnse literatuur als hij was, be-
zat hij de hele verzameling van klassieke schrijvers en, wat meer is,
hij las ze ook nog en bestudeerde ze, hoewel hij al op jaren was. Die zo
intelligente en begaafde man, had een zo grote achting voor onze Giovan-
ni, dat hij dikwijls herhaalde dat hij, van het eerste ogenblik af dat
hij hem kende, nooit iets alledaags, of iets gewoons in hem gezien had,
maar steeds iets buitengewoons.
Dat oordeel berustte vooral op de zelfbeheersing die hij over zich
verkregen had. Giovanni Filippello herinnert zich inderdaad, dat de se-
minarist Bosco op zekere dag, toen hij in de wachtkamer van de pastorie
zat te wachten op het ogenblik dat de pastoor hem ontvangen kon, twee
studenten hem een beetje in de maling namen, terwijl ze eveneens wacht-
ten om toegelaten te worden en enkele papieren in ontvangst te nemen. -
Aangespoord om zich te verdedigen en die twee onbeschofterikken terecht
te wijzen, antwoordde hij: "Laat ze zich amuseren, ze zijn jong en
bovendien deren hun grapjes me niet." En prof. Francesco Bertagna voegt

28.2 Page 272

▲back to top
- I/269 -
hieraan toe: "Giovanni Bosco gaf verschillende malen per week bijlessen
aan vijf of zes jonge studenten van Castelnuovo, die in Susambrino naar
hem toekwamen, sommigen in groepjes, anderen afzonderlijk en op ver-
schillende uren, de enen om zich te oefenen in de stof die ze het voor-
gaande jaar bestudeerd hadden, en de anderen om zich te laten voorberei-
den op de nieuwe klas waartoe ze bevorderd waren. De ouders van enkelen
van hen boden hem een klein bedrag per maand aan, waarmee hij zich van
het nodige voorzag om zich behoorlijk te kleden. Weer anderen kregen les
uit vriendschap of uit naastenliefde, zonder dat ze er iets voor hoefden
te betalen. Maar de eerste les was die van de liefde tot God en de ge-
hoorzaamheid aan Zijn geboden, en geen les ging er voorbij of aan het
slot spoorde hij de leerlingen aan tot de vreze des Heren en tot het
vermijden van de zonde en de gelegenheden om te zondigen."
Zolang hij nog geen priester was, was de seminarist Giovanni Bos-
co gewoon, iedere dag de top van de wijnberg te bestijgen, eigendom
van zekere Turco, in de streek van Renenta, en enkele uren van de dag
daar door te brengen in de schaduw van de bomen die daar stonden. Daar
wijdde hij zich aan de studie, die hij gedurende het schooljaar niet
had kunnen doen, vooral aan de bestudering van de werken van Calmet, de
geschiedenis van het Oude en het Nieuwe Testament, de aardrijkskunde van
het Heilig Land en de beginselen van het Hebreeuws, waarvan hij zich de
kennis voldoende eigen maakte. Nog in 1884 herinnerde hij zich de studie
die hij van die taal gemaakt had, en tot onze uiterste verbazing, hebben
wij hem in Rome nog een dispuut horen houden met een priester, die pro-
fessor in het Hebreeuws was, over grammaticale waarden en over verkla-
ringen van bepaalde eigenaardige zinnen van de profeten, door ze te
plaatsen naast parallelplaatsen uit verschillende boeken van de Bijbel.
Hij hield zich eveneens met de vertaling uit het Grieks van het Nieuwe
Testament bezig en begon zich op enkele preken voor te bereiden. De
noodzaak voorziende, dat hij ook de moderne talen zou moeten kennen,
begon hij in die tijd ook Frans te leren. Na het Latijn en het Itali-
aans, had hij altijd een bijzondere voorkeur voor de drie talen: He-
breeuws, Grieks en Frans. Meermalen hebben we Don Bosco horen zeggen:
"Mijn studies heb ik gedaan in de wijngaard van Giuseppe Turco in Re-
nenta." - En het doel van zijn studie was, zich zijn roeping waardig te
maken en de bekwaamheid te verwerven om de jongens te kunnen onderrich-
ten en op te voeden. Toen hij op zekere dag in de buurt was van Giuseppe
Turco, met wie hij door hechte vriendschapsbanden verbonden was, en die
in zijn wijngaard werkzaam was, zei die tegen hem: "Nu ben je semina-
rist, je zult wel gauw priester zijn, en wat ga je dan doen?" - Giovanni
antwoordde: "Ik heb geen zin om pastoor en evenmin om kapelaan te wor-
den; maar ik zou het heerlijk vinden, arme en verlaten jongens om me
heen te verzamelen om hen christelijk op te voeden en hun onderwijs te
geven." Het staat vast dat hij hem op een andere dag vertrouwelijk zei,
dat hij een droom gehad had, waaruit hij had begrepen dat hij na verloop
van jaren op een bepaalde plaats gevestigd zou zijn, waar hij een groot
aantal jongens om zich heen verzameld zou hebben om hen te onderrichten.
Hij duidde niet aan welke plaats dat was, maar het schijnt dat hij voor
de eerste maal daarop gezinspeeld heeft in 1858 tegenover zijn zonen in
het Oratorio, onder wie Cagliero, Rua, Francesia en anderen. Hij had het
dal in de nabijheid van de hoeve van Susambrino in een grote stad zien
veranderen, waarvan straten en pleinen gevuld waren met zwermen vech-
tende, spelende en vloekende jongens. Omdat hij steeds een grote afschuw
had van vloeken, en snel reageerde, ging hij naar de jongens toe, pakte
tegen hen uit omdat ze zo vloekten, en bedreigde hen voor het geval ze

28.3 Page 273

▲back to top
- I/270 -
er niet mee ophielden; maar omdat ze bleven doorgaan met vreselijke be-
ledigingen tegen God en de Heilige Maagd uit te kramen, begon Giovanni
hen om de oren te slaan. Maar de anderen verzetten zich en begonnen hem
met hun vuisten te bewerken. Hij sloeg op de vlucht; maar op dat ogen-
blik kwam er plots Iemand naar hem toe, die hem teken deed, naar die
kwade jongens terug te keren en te trachten hen over te halen om rustig
te zijn en geen kwaad te doen. Giovanni wierp tegen, dat hij slagen in
ontvangst had moeten nemen en dat er nog erger zou volgen als hij op
zijn stappen terugkeerde. Toen wees die Persoon naar een edele Dame die
naar voren kwam en tegen hem zei: "Dat is mijn Moeder, overleg met
haar." - En de Dame, hem met een blik vol goedheid opnemend zei: "Als ge
die belhamels voor u wilt winnen, moet ge ze niet met slagen tegemoet
treden, maar hen met zachtheid behandelen en trachten hen te overreden."
- Toen, evenals in zijn eerste droom, zag hij de jongens veranderen in
wilde dieren en vervolgens in schapen en lammeren, voor welke hij als
herder optrad, zoals de Dame had bevolen. Het was de gedachte van de
Profeet Jesaja, in een visioen omgezet: "De wilde dieren zullen mij
prijzen, de jakhals en de struis. Het volk, dat Ik Mij vormde, zal mijn
lof verkondigen."(1)
Misschien is het toen geweest dat hij het Oratorio zag, met al de
huizen, die bereid waren om hem met zijn schelmen op te nemen. Don Bo-
sio, geboortig uit Castagnole, pastoor van Levone Canavese, metgezel
van Don Bosco op het seminarie in Chieri, kwam in 1890 voor de eerste
maal naar het Oratorio. Toen hij halverwege de speelplaats was, omgeven
door leden van het Hoofdkapittel van de Sociëteit van de heilige Fran-
ciscus van Sales, liet hij zijn blik rondgaan en riep bij het zien van
de talrijke gebouwen, uit: "Van al wat ik nu zie, komt niets me nieuw
voor. Op het seminarie heeft Don Bosco me alles al beschreven, alsof hij
met eigen ogen gezien had wat hij vertelde, en wat ik thans met verba-
zingwekkende getrouwheid inderdaad zie bestaan." En onder het spreken
maakte zich een diepe ontroering van hem meester, bij de herinnering aan
zijn metgezel en vriend. Ook de theoloog Cinzano verklaarde tegenover
Don Gioachino Berto en anderen, dat de jonge Bosco, toen die nog semi-
narist was, hem met stelligheid verzekerd had, dat hij in de toekomst
zou beschikken over priesters, seminaristen, jeugdige studenten, jonge
arbeiders en een goed muziekkorps.
Op dat punt kunnen wij niet beter doen dan de blik laten waren over
de opeenvolgende en logisch bij elkaar aansluitende verrassende dromen.
Op zijn 9de jaar wordt Giovanni Bosco op de hoogte gebracht van de gro-
te zending, die hem zal worden toevertrouwd. Toen hij zestien jaar was
hoorde hij de belofte van de materiële middelen, die onmisbaar zouden
zijn, om ontelbare jongens te herbergen en te voeden. Als hij negentien
jaar is wordt hem door een bevel te verstaan gegeven dat hij niet vrij
is om de toevertrouwde zending te weigeren. Op zijn 21ste jaar wordt
onthuld, van welke soort jongens hij in het bijzonder het geestelijke
welzijn zal moeten verzorgen en als hij dan 22 is, wordt hem een grote
stad, Turijn, aangewezen, waarin hij een begin moet maken met zijn
apostolische werkzaamheden en met zijn stichtingen. En hier houden, zo-
als wij zullen zien, die geheimzinnige aanduidingen nog niet op, maar
gaan met tussenpozen door, totdat Gods werk voltooid zal zijn. Moet men
(1) 43, 20.

28.4 Page 274

▲back to top
- I/271 -
misschien zeggen, dat die dromen zuiver fantastische verzinsels zijn?
Een bewijs dat Giovanni Bosco aangenaam was aan God, en dat het hem van
die tijd af niet ontbrak aan de bescherming van de heilige Maagd, onder
welke omstandigheden hij ook zijn toevlucht tot Haar nam, is het volgen-
de feit. De streek van Castelnuovo werd dikwijls verwoest door de storm,
die tien jaren na elkaar de wijnoogst volkomen had vernield. De familie
Turco beklaagde zich daarover bij de seminarist Bosco en hij antwoordde
met bescheiden zekerheid: "Zolang ik hier in Renenta zal zijn, hoeft u
niet bang te zijn. De storm zal hier geen kwaad meer aanrichten; laten
we maar tot Onze-Lieve-Vrouw bidden en Zij zal ons beschermen." - En
inderdaad, van dat ogenblik af viel er gedurende een bepaalde reeks van
jaren geen hagel meer. Het was alsof de aanwezigheid van Giovanni in die
streken zegen aanbracht. Aldus verklaarde Giuseppe Turco.

28.5 Page 275

▲back to top
- I/272 –
H O O F D S T U K XXXXVIII
DE EERSTE PREEK VAN GIOVANNI IN ALFIANO – ZIJN WANDELING
NAAR CINZANO OM COMOLLO TE BEZOEKEN – ZIJN POLITIEK OM AAN
EEN MAALTIJD TE KOMEN – NIEUWE BEWIJZEN VAN ZIJN GEHEUGEN.
Terwijl Giovanni op zo een prettige manier zijn vakanties door-
bracht, met het verrichten van allerlei werkzaamheden, studeren, lessen
te geven en met jongens naar de dom te gaan, werd hij uitgenodigd om in
het naburige dorpje Alfiano te komen preken over de Rozenkrans. Met ver-
lof en medewerking van zijn beminde pastoor, nam hij de uitnodiging aan,
en beklom voor de eerste maal de preekstoel in dat dorp, blij dat hij
zijn eerste preek kon wijden aan de Vrouw die zich meer dan eens zijn
Moeder en leidster getoond had. Zijn eerste thema was dus dat machtige
gebed ter ere van de Allerheiligste Maagd Maria, van wie de heel wijze
Leo XIII de onvermoeibare apostel zal worden, in de zekerheid dat men
daarmee van God het maatschappelijk herstel zal kunnen verkrijgen. Het
is niet zonder zin, dat wij die opmerking maken: de lezer zal onze be-
doeling daarmee in het vervolg van ons verhaal begrijpen.
Comollo vergat zijn vriend intussen niet en schreef hem: "Ik heb
bijna twee maanden van mijn vakantie achter de rug, die mij met die
grote hitte lichamelijk veel goed gedaan hebben. Ik heb al de rest van
de logica en ethiek bestudeerd, die in het verloop van het jaar erbij
ingeschoten is; ik zou met genoegen de gewijde geschiedenis van Flavius
Josephus lezen, die je me aanraadt, maar ik ben al met de lectuur van
de geschiedenis der ketterij begonnen, waardoor ik er wel geen tijd
meer voor zal hebben. Ik hoop dat een volgend jaar te doen. Overigens
is mijn kamer nu een echt aards paradijs; hier lach en spring ik, stu-
deer, lees en zing, en ik zou alleen jou nog maar nodig hebben om de
maat te slaan. Aan tafel, in de vrije tijd en op de wandeling, verheug
ik me steeds in het gezelschap van mijn goede oom die, hoewel een beet-
je door de jaren geplaagd, steeds opgewekt en vol grappen is, en hij
vertelt mij allerlei dingen, het een nog mooier dan het andere, die mij
ten zeerste bevallen. Ik verwacht je op de afgesproken tijd; wees opge-
ruimd en als je me een plezier wil doen, bid God dan voor me."
De seminarist Bosco liet niet na, op de uitnodiging van Comollo
in te gaan. Hij was nog nooit in Cinzano geweest, en hij kwam er in
gezelschap van de seminarist Garigliano, de rechter, de gemeentesecre-
taris en de landmeter G.B. Paccotti, met wie hij op vertrouwelijke voet
stond. Dien hadden besloten, een prettige dag door te brengen in het
huis van de pastoor. Bij aankomst van het gezelschap, moesten de vrien-
den die daar woonden, meedelen, dat de pastoor met zijn neef die dag
naar de gebruikelijke conferentie over de moraal gegaan waren, die in
Sciolze werd gehouden bij de Deken. Zij werden dus niet verwacht? Wat

28.6 Page 276

▲back to top
- I/273 -
nu gedaan? De partij opschorten? Daar had men geen zin in. De pastoor
van Cinzano, een oom van Comollo, was een achtenswaardige grijsaard van
tachtig jaar die, wanneer hij in Chieri of Castelnuovo kwam, onze Gio-
vanni herhaalde malen had uitgenodigd om hem in Cinzano te komen opzoe-
ken, met de verzekering, dat hij diens huis als het zijne kon beschou-
wen. Maar de huishoudster, die als zuinige vrouw en trouw tot in het
gewetensvolle toe, met volledige heerschappij het huishouden bestuurde,
zou thans zeker niet de deur openen voor en te eten geven aan de eerste
de beste die kwam. En nog minder aan een opgewekt gezelschap, zonder dat
zij bepaald opdracht daartoe gekregen zou hebben. Giovanni begreep, dat
hij diplomatieke onderhandelingen zou moeten openen om het doel te be-
reiken; niettemin verklaarde hij aan zijn vrienden, al zeker te zijn van
de overwinning.
Daar hij de huishoudster niet kende, won hij inlichtingen in over
haar naam en haar karakter. Daarna ging hij zonder meer, en alleen in
gezelschap van Garigliano, naar de pastorie. De huishoudster, die hem
nog nooit gezien had, ontving hem koel, zeggend dat de pastoor er niet
was.
Dat spijt me erg, antwoordde Giovanni met de bevallige onschuld die
hem eigen was. "We zijn goede vrienden en ik ken hem al sinds lang. Als
mejuffrouw Maddalena er nu nog maar was, van wie men mij gezegd heeft
dat zij een buitengewoon beleefde en goed opgevoede vrouw is; maar zij
zal wel met de pastoor naar Sciolze zijn meegegaan. Het is onmogelijk
dat die goede oude man het huis verlaat, zonder degene die hem in alle
omstandigheden zo voortreffelijk weet te verzorgen; ik was ook gekomen
om mevrouw Maddalena te groeten, maar als dat niet kan, moeten we maar
geduld hebben; ik zal proberen een andere keer terug te komen. Wilt u
haar intussen, zodra u haar ziet, mijn hartelijkste groeten overbren-
gen?"
De brave huishoudster, die zich erg gevleid voelde, glimlachte be-
scheiden en onderbrak hem met te zeggen: "Maddalena is niet naar Sciolze
gegaan."
"Is ze er niet heen? Hoe is het mogelijk? En toch heeft men mij
doen veronderstellen..."
"Ik herhaal, dat Maddalena niet gegaan is... want... ik ben Madda-
lena!" "Hé, bent u dat! De Meesteres?"
"Och, wat, bazin! Ik ben een arme huishoudster."
"Dat moet u niet zeggen; als u er niet was, wat moest er dan van
die arme pastoor terechtkomen? We weten immers dat u het bent die voor
alles zorgt, alles in huis bereddert en zo zuinig de huishouding doet.
Don Comollo komt woorden te kort om uw lof te spreken, omdat u zo voor-
komend bent en zo goed zorgt voor alles wat het leven aangenaam voor hem
maakt."
"Grote goedheid! Ik doe het weinige dat ik kan..." riep Maddalena
uit, overrompeld door die overigens verdiende lof. "Intussen spijt het
mij dat, nu u gekomen bent, de pastoor niet thuis is, maar ik weet ze-
ker, dat hij voor de avond terug zal zijn."
"Het spijt mij ook, ik had erop gerekend de dag met hem te kunnen
doorbrengen... maar als de zaken er zo voor staan, leggen we er ons na-
tuurlijk bij neer. Ik ga, maar kom spoedig terug. Intussen ben ik erg
blij dat ik juffrouw Maddalena heb mogen groeten."
"Maar waar wilt u heengaan? Hebt u al gegeten?"

28.7 Page 277

▲back to top
- I/274 -
"Ik, nee; maar doet u geen moeite; ik red me wel." "Maar waar moet
u naartoe?"
"Om de waarheid te zeggen weet ik dat niet."
"Maar waarom dan al die complimenten? Maakt het u gemakkelijk, komt
binnen..."
"Maar als de heer des huizes er nu niet is..."
"Als de pastoor er niet is, ben ik er toch ... De pastoor is een
beste man en zal het niet erg vinden... Kom, kom binnen."
"Maar u hebt het natuurlijk druk, ik wil u niet lastig vallen..."
"Nee, nee, ik zal met het grootste plezier wel iets klaarmaken.
Laat u mij maar begaan."
"Maar, om de waarheid te zeggen, ben ik niet alleen; er zijn nog
vijf of zes vrienden van me in het dorp."
"Laat hen ook maar komen."
"En dan?"
"Wees maar niet bang, er is genoeg voor allemaal."
"Ik zie wel dat men niets te veel over u gezegd heeft. Alleen wil-
de ik u nog doen opmerken, dat mijn vrienden nogal aanzienlijke mensen
zijn..."
"U zult zien dat ze tevreden zijn."
"Maar de sleutel van de kelder heeft de pastoor natuurlijk in zijn
kamer gesloten."
"De sleutel van de kelder? Wilt u die zien! Alles, alles heb ik in
handen." - En met haar hand slaande op de sleutels, die aan haar schort
bevestigd waren: "Die is hier, weet u! Dacht u dat ik u water te drin-
ken wilde geven?"
Maddalena begon meteen aan het bereiden van een maaltijd, en Gio-
vanni ging zijn vrienden halen, die spoedig meekwamen en aan tafel
plaatsnamen. Zij konden zich geen betere en overvloediger maaltijd wen-
sen. Ook werden er flessen kostelijke wijn ontkurkt. Giovanni maakte
zich daar wel een beetje zorgen over, want een dergelijke overvloed had
hij niet verwacht, maar in dat geval kon hij daar geen opmerkingen over
maken. - "Leve Maddalena"! riepen de gasten. Het was voor de brave vrouw
werkelijk een triomfantelijke dag.
Niettemin bemerkten de gasten toch al gauw, dat de grap wel wat te
ver gegaan was. Maddalena haastte zich af te ruimen, de vrienden keer-
den naar hun huis terug, en er werd besloten niets te zeggen, wat voor
de huishoudster onaangenaam zou kunnen zijn. Intussen keerden uit Sciol-
ze de pastoor terug met zijn neef, die Giovanni hartelijk begroette;
Giovanni sprak niet over de maaltijd, toen niet en later evenmin, zolang
als zijn jonge vriend leefde; en pas na diens dood vertelde hij alles
aan de pastoor, die er allerhartelijkst om lachte en de regels van de
Ecclesiasticus in de herinnering bracht: "Een vriend is als het ware uw
gelijke en gaat met uw huisgenoten vertrouwelijk om."(1)
(1) 6, 11.

28.8 Page 278

▲back to top
- I/275 -
Dat kleine avontuurtje, dat wij van Don Bosco zelf vernamen, leert
ons dat hij toen al een merkwaardige behendigheid had om anderen naar
zijn wil te voegen. Zijn behendigheid, gepaard aan een diepe kennis van
het menselijk hart, wist tegenstribbelende, koppige, ontmoedigde of
grillige harten te winnen. Wanneer bleek dat er met gewone redenering,
met liefde of opwekking van het plichtsbesef, niets te bereiken zou
zijn, wist hij fijntjes en zonder een zweem van vleierij of leugen, de
eigenliefde te prikkelen; en zo wist hij dan de gevoelige snaar te
treffen, die beantwoordde aan wat hij zich had voorgenomen. Een woord
van lof uit zijn mond, een aardige herinnering, een houding en een
woord van eerbied of vertrouwen, deed doorgaans ieder spoor van moei-
lijkheid of tegenzin verdwijnen, waardoor hij erin slaagde van mensen
uit zijn omgeving of van vreemden te verkrijgen wat hij wenste.
Men zou boekdelen vol kunnen schrijven over dergelijke, nu eens
grappige, dan weer ontroerende of waarlijk heldhaftige taferelen. En
inderdaad, wanneer eenmaal de tegenstand gebroken en de bedoeling duide-
lijk was, hoe edelmoedig hebben wij dan niet schijnbaar harde gemoederen
zien worden tot zelfverloochening en tot offers bereid in een mate,
waartoe men hen nimmer in staat geacht had. En het was de heilige ijver
van Don Bosco die zulke resultaten wist te verwekken. "De lippen van de
vrome zijn bedacht op wat gelukkig maakt. De fluit en de harp geven
schone muziek, maar een aangename stem gaat beide te boven."(1)
Giovanni bleef toen nog enkele dagen in Cinzano, en kon zoals al-
tijd Comollo bewonderen voor zijn engelachtig gedrag, het veelvuldig
ontvangen der sacramenten en de volharding in het assisteren bij de ker-
kelijke diensten. Daar hij dezelfde neiging had, en bijgevolg stipt was
in het geven van catechismusles aan de jongens, kwamen zij elkaar in de
kerk, of ook wel buiten, dikwijls tegen. De twee vrienden spraken dan
lang over verheven dingen, over hun plannen en hun studie. En Comollo
werd bij een van die gelegenheden in de grootste verbazing gebracht door
een bewijs dat Giovanni hem gaf van zijn buitengewoon geheugen, zodat
hij wel tot het besluit moest komen dat er in de wereld maar weinigen
met een dergelijke gave begenadigd waren. Hij had slechts eenmaal de
zeven delen der geschiedenis van Flavius Josephus gelezen, en nu haalde
hij ze uit de bibliotheek van de pastoor, overhandigde ze aan Comollo en
zei: "Vraag me maar welk hoofdstuk je wil, dan zal ik het voor je op-
zeggen, als jij me de titel maar noemt." Comollo deed wat hem gevraagd
werd en het betreffende hoofdstuk werd met verbazingwekkende nauwkeu-
righeid van het eerste tot het laatste woord opgezegd. Na het eerste
hoofdstuk zei hij er nog verschillende andere op.
"Nu", vervolgde Giovanni, "vraag me maar een of ander feit, dat je
erin kunt uitkiezen."
Comollo keek in de inhoudsopgave en koos het eerste het beste on-
derwerp waar zijn oog op viel: Giovanni zegde de betreffende passage op,
zonder zich ook maar in één zin te vergissen.
"En nu", zei Giovanni weer, "moet je een van de boeken eens open-
slaan, op welke bladzijde je maar wil, en noem mij het eerste woord van
de eerste regel, ook als het een woord midden uit een zin is."
(1) Spreuken, 10,32. Ecclesiasticus, 40,21.

28.9 Page 279

▲back to top
- I/276 -
Comollo deed dat en Giovanni zei de bladzijde op, alsof ze open voor
hem lag. Uiteindelijk moest Comollo hem maar een feit noemen, en dan
wist hij op welke bladzijde het behandeld werd en op welke plaats het in
de tekst begon. Hij had die proef al eens afgelegd voor zijn pastoor, de
theoloog Cinzano, die het later de jongens van het Oratorio verzekerde,
wanneer zij hem op hun wandeling kwamen opzoeken.
Van zijn ontzaglijk geheugen hebben wij nog andere, ontelbare be-
wijzen, Ik herinner me dat Don Bosco, toen hij rond 1870 in Lanzo bezig
was met Het weesmeisje uit de Apennijnen te schrijven, een van zijn
priesters erop uitstuurde om een bepaald deel van Bercastel te halen, en
daarin ongeveer de bladzijde aanduidde om de geschiedenis van de kluize-
nares van de Pyreneeën te vinden. Het meerdelige werk werd gevonden, men
nam er meteen het juiste deel uit en vond al gauw wat Don Bosco zocht.
En dan te bedenken, dat hij sinds het verlaten van het seminarie geen
regel meer van dat werk gelezen had.
Hij kende een oneindig aantal boeken tot op een haartje nauwkeurig.
Zijn priesters vonden daarin een grote hulp en konden er zich veel tijd
door besparen, want wanneer zij preken moesten samenstellen, redevoe-
ringen houden, zich op examens voorbereiden, boeken schrijven, zochten
zij steeds bij hem hun toevlucht, en hij wees hun steeds vijf-zes boeken
aan, of wees hen op de beste schrijvers over een bepaald onderwerp, en
beduidde hun op welke wijze zij het best te werk konden gaan. In 1865
moest Don Cagliero een predikant vervangen die de taak al op zich geno-
men had, maar onmogelijk weg kon, om een preek te gaan houden over een
heilige, die weinig bekend was. Don Cagliero wist helemaal niets van de
feiten uit het leven van die heilige. Don Bosco was ver van Turijn. De
preek moest gehouden worden, voordat Don Bosco terug kon zijn. Om zich
in die korte tijd uit de verlegenheid te redden, schreef Don Cagliero
gauw een briefje naar Don Bosco, die per kerende post antwoordde en het
boekdeel en de bladzijde van de Bollandisten aanduidde. Hoewel Don
Cagliero gewoon was aan zulke verbazingwekkende staaltjes, las hij het
briefje, zodra hij het ontvangen had, aan een medebroeder voor, en samen
gingen ze meteen naar de bibliotheek om op te zoeken of de aanduiding
juist was. Zij namen het aangewezen boek, sloegen de bladzijde open en
daar lagen de gegevens voor hen.

28.10 Page 280

▲back to top
- I/277 -
H O O F D S T U K XXXXIX
EEUWIGE OPGEWEKTHEID VAN GIOVANNI BOSCO - KLEINIGHEDEN -
BELACHELIJKE TUCHT - EEN ZANGER VERLIEST ZIJN BRIL - DE
VERLEGENHEID VAN EEN BURGEMEESTER - VERVULLING
VAN EEN BELOFTE.
Het leven van Giovanni Bosco was steeds een leven van vrede en op-
gewektheid. Ook te midden van de hardste beproevingen, vooral toen hij
priester was, manifesteerde zich zijn opgewektheid, al scheen zij soms
voor enkele ogenblikken te verduisteren, in geestige woorden of onder-
houdende verhalen. Er ging om zo te zeggen geen dag voorbij of hij ver-
wekte vrolijkheid, hetzij in openbare bijeenkomsten, of in de gesprekken
met de leerlingen, of in de kring die zijn salesianen om hem heen vorm-
den, onder zijn jongens, op reis, in de huizen en paleizen der burgers,
kortom overal waar hij zich vertoonde. Goede opmerker als hij was, be-
schikte hij over een onuitputtelijke voorraad onderhoudende feiten. Zijn
rustig geweten en zijn volkomen vertrouwen in de goddelijke Voorzienig-
heid behoedden hem voor ontmoediging en neerslachtigheid. Waar hij ook
kwam, overal bracht hij de levendigste opgewektheid en de hartelijkste
lach met zich. Dat was hem tot een vaste stelregel geworden, het woord
van de Ecclesiasticus indachtig: "Geef u niet over aan droefgeestigheid
en kwel u niet door uw gemijmer. Zielenvreugde, dat is 's mensen leven;
blijheid, zij geeft iemand lengte van dagen. Bemin uzelf en bemoedig uw
hart om God te behagen en wees tevreden, en houd neerslachtigheid ver
van u; droefheid heeft menigeen de dood gebracht; geen enkel voordeel
is daarin gelegen. Nijd en toorn verkorten het leven; zorg maakt voor-
tijdig oud."(1) En het opgewekte hart van Don Bosco weerspiegelde zich
ook op zijn gezicht, alsof hij steeds de vermaning van de heilige Pau-
lus in zijn oren hoorde weerklinken: "Verheugt u in de Heer te allen
tijde. Nog eens: verheugt u!"(2)
Nu en dan onderbreken wij onze geschiedenis om enkele feitjes in
de herinnering te brengen, opdat steeds duidelijker zijn onuitputte-
lijk goed humeur worde aangetoond, waarmee hij de mensen om zich heen
verkwikte. De een of andere ernstige filosoof zal zeggen, dat dat al-
les toch kleinigheden zijn, en dat men ze evengoed kan weglaten. Om de
waarheid te zeggen, hebben wij de verleiding daartoe ook gevoeld; doch
wanneer wij daarna bedachten, dat een bewering zonder bewijzen geen
waarde heeft, en dat wij schrijven zonder enigerlei pretentie, dan al-
leen die, dat wij de waarheid trouw wensen
(1) 30,22.
(2) Fil. 4,4.

29 Pages 281-290

▲back to top

29.1 Page 281

▲back to top
- I/278 -
te blijven, en voor onze medebroeders, de salesianen, die ons dankbaar
zullen zijn voor iedere kleinigheid met betrekking tot hun vader, gaan
wij verder en vertellen alles tot in details, met dezelfde woorden,
waarmee wij het Don Bosco hebben horen vertellen.
Bij pastoor Don Cinzano waren de pastoors uit de naburige paro-
chies bijeengekomen, en onder hen bevond zich ook de seminarist Bosco.
Opeens vroeg een van die priesters aan de seminarist, of hij niet, zo-
als gewoonlijk, iets grappigs te vertellen wist, vooral over het leven
op het seminarie. Een heel tijdje scheen Giovanni diep in gedachten
verzonken; uiteindelijk toegevend aan de aandrang die op hem werd uit-
geoefend, begon hij in volle ernst te spreken over de heldhaftige deug-
den, waarin de seminaristen zich oefenden, en gaf uiteindelijk ook het
bewijs daarvan. De geestelijke oefeningen waren afgelopen, en twee se-
minaristen, gegrepen door een ongewone vurigheid, hadden zich voorge-
nomen, elkaar wederkerig te helpen, door elkaar enkele malen per week
een heilzame tuchtiging toe te dienen. De eerste keer dat zij bij el-
kaar kwamen voor die boetedoening, wierp de een zijn mantel van de
schouders af en de ander greep de roede en diende hem een eerste slag
toe, doch zeer lichtjes.
"Harder", zei de ander. En meteen kreeg hij een tweede slag, maar
ook die was nog heel zachtjes.
"Nog harder"! riep de patiënt uit, waarop zijn kameraad hem met
alle kracht een slag toebracht, dat de touwen groeven in de schouder
sloegen en er violetblauwe strepen op achterlieten. Een verschrikkelijk
"Ai"! volgde op die slag en de getroffene werd woedend: "Is dat een ma-
nier om me te behandelen"? schreeuwde hij. "Jij lompe vlegel!"
"Dat is een belediging"! antwoordde de ander - en liet de roede
nog eens neerdalen. Toen vlogen ze elkaar in de haren, sloegen elkaar
om de oren, dat hun kameraden kwamen toelopen om hen van elkaar te
scheiden, en zo eindigde dan die eerste proeve van kastijding.
De pastoors, die bij de inleiding tot het verhaal, dat slot niet
hadden kunnen voorzien, vooral daar Giovanni zelf nooit lachte wanneer
hij een grap vertelde, kwamen adem te kort van het lachen.
Don Bosco herhaalde het verhaal van die anekdote dikwijls om er die
les uit te trekken, dat alles wat met de regels in strijd is, wanneer
het niet door de noodzaak of moreel voordeel is opgelegd, - en dan nog
met toestemming van de oversten, - onordelijk is en heel nare gevolgen
met zich kan brengen.
Bij gelegenheid van een plechtige feestdag droeg de pastoor, de
theoloog Cinzano, in Castelnuovo eens de heilige Mis op. Het koor van
enkele zangers werd geleid door de al eerder genoemde Barba Domenico,
die een uitstekende stem bezat, doch de muziek alleen praktisch kon
beoefenen en geen kennis had van de theorie. Niettemin bladerde hij in
de muziek en legde hij ze voor zich met de driestheid van een volleer-
de musicus. Dat deed hij om voor een uitstekende koorleider door te
gaan, en op dat punt van zijn bekwaamheden verstond hij geen grapjes.
Die dag boog hij zich, nadat hij zijn bril op zijn neus gezet had,
over de balustrade van het koor heen, opdat de mensen in de kerk zou-
den zien dat hij persoonlijk gereed was om de eerste klankvolle tonen
te laten horen, wierp een blik over zijn koorleden, en begon met de
hand de lucht te doorsnijden voor de eerste maatslag. Kyrie, zette hij

29.2 Page 282

▲back to top
- I/279 -
in; maar een tè geestdriftige beweging van hem deed zijn bril van zijn
neus vallen. Degenen die zich vlak bij hem bevonden konden nauwelijks
hun lachen inhouden. Kyrie, vervolgde Barba Domenico, en stilletjes zei
hij tegen degene die naast hem stond: "Raap mijn bril eens op." - Die
boog zich naar de grond en maakte van die ogenblikken gebruik om zijn
lachen de vrije teugel te laten. - Eleison"! galmde Domenico verder. -
"Een beetje vlug"! riep hij inderhaast en ongeduldig tussen de ene noot
en de andere in tegen degene die bijna dubbelgevouwen op de grond lag
van het lachen. Toen hij de bril eindelijk weer te pakken had, zette hij
die toornig op zijn neus, en met een tussenslag tussen een Kyrie en een
eleison, zette hij de zang voort. Het kostte heel wat moeite, wilden de
andere leden van het koor weer in de maat komen en kunnen voort zingen.
Giovanni, die alles gezien had, deed voor dat ogenblik alsof hij niets
had gemerkt en hield zich goed; maar toen hij daarna met de pastoor naar
huis ging om te eten, begon hij hem dat tafereel zo smakelijk te be-
schrijven, dat de theoloog Cinzano in een bijna onbedaarlijke lachbui
viel. Hij kreeg er pijn van in zijn zij. "Hou op, hou op"! bracht hij
met moeite uit, maar er was niets aan te doen. Hij kon haast niet tot
zichzelf komen en het was hem niet mogelijk te eten. Telkens wanneer de
brave pastoor daarna weer aan dat toneeltje dacht, kon hij niets meer
uitvoeren zo lang zijn aandacht er niet van afgeleid was. En hij moest
Giovanni beslist verbieden hem er nog aan te herinneren, omdat te veel
lachen niet goed is.
Bij een andere gelegenheid in die jaren, werd de seminarist Bosco
door de pastoor van een naburig dorpje verzocht te komen assisteren bij
de heilige diensten, die verricht zouden worden door de bisschop van
Asti, Mgr. Michele Amatore Lobetti. De burgemeester van dat plaatsje,
een man van weinig betekenis en zonder ontwikkeling, had echter ge-
meend, die gelegenheid niet te mogen laten voorbij gaan, zonder zich
wat eer te vergaren. Daarom wendde hij zich tot de seminarist Bosco,
opdat die een sonnet voor hem zou schrijven, dat hij de Bisschop zou
kunnen voorlezen. Giovanni schreef het voor hem, bracht het hem en ver-
maande hem, het vooral goed te lezen als het zo ver was.
"Laat dat maar aan mij over! Dat zul je eens zien"! antwoordde de
brave man. De Bisschop en de geestelijkheid, de gemeenteraad, en de be-
volking waren samengekomen om hem bij de grens van het dorp op te wach-
ten. Hoewel de burgemeester zijn feestelijkste kleren had aangetrokken
en op de eerste rij stond, begon de Bisschop, die hem niet kende, met de
pastoor goedendag te zeggen, die hem welkom heette, terwijl de bisschop
met de rug naar de vertegenwoordiger van de burgers toegekeerd stond.
Die verborg zijn ongeduld niet en bracht dat tot uitdrukking met al de
rimpels van zijn verweerd gezicht en bewegingen met het hoofd. Daar hij
het niet in overeenstemming achtte met zijn waardigheid, gewoon over het
hoofd gezien te worden, greep hij de slip van het bisschoppelijke gewaad
beet en trok er zachtjes aan.
"Excellentie", zei hij, "hier is de burgemeester!"
De bisschop keerde zich naar hem om: "0, en waar is hij?"
"Ik ben het?"
"0, mijnheer de burgemeester! Neem me niet kwalijk. Ik had u niet
herkend!"

29.3 Page 283

▲back to top
- I/280 -
"Als u het toestaat, ik heb hier iets om voor te lezen", antwoordde
de burgemeester met een buiging.
"Gaarne, wij luisteren"! antwoordde de bisschop. Er was een soort
van kapel gebouwd, met palen en groen, en dus nam de bisschop daar
plaats, temidden van de geestelijkheid en de andere hoge notabelen van
het dorp. De burgemeester was in het midden blijven staan en de bevol-
king vormde stilzwijgend een haag achter zijn rug. Met een indrukwekkend
gebaar zette hij zijn bril op, snoot zijn neus, stak een hand in zijn
zak, maar vond het papier met het sonnet niet. Hij voelde en voelde nog
eens in alle zakken, maar: niets! Zijn verlegenheid begon beroering te
verwekken onder het achtenswaardig publiek en het aanzienlijke gezel-
schap. De burgemeester liet zijn blik rondwaren, op zoek naar de semi-
narist Bosco, die zich in een hoekje achter de geestelijkheid had terug-
getrokken, en met een heftig gebaar in diens richting riep hij uit: "Wat
moeten we nu doen?"
Terwijl hij op de aankomst van Monseigneur stond te wachten, was de
brave man een eindje verderop gaan staan om zijn lesje nauwkeurig te
spellen, en bij het klinken van de vreugdeschoten en het hoerageroep van
het publiek, had hij het papier, zonder zich te bedenken, op het tafel-
tje in die kapel gelegd en was hard weggelopen, om bij de eersten te
zijn, die de bisschop zouden begroeten. Dat was hij nu al weer vergeten,
maar Giovanni, die niet ver van dat tafeltje afstond en op hetzelfde
ogenblik zijn blad papier zag liggen, nam het op en stelde het de burge-
meester weer ter hand. Die herademde, ging indrukwekkend recht staan,
spuwde eens op de grond, veegde zijn mond af en begon. Maar tot zijn on-
geluk was het blad dubbelgevouwen: het sonnet was op de binnenzijde aan
de linkerkant geschreven, en op de rechter binnenkant stond de handteke-
ning van de voordrager. Alles was in de hand van seminarist Bosco ge-
schreven. Maar de burgemeester had het papier teruggevouwen en hield het
zo in de hand, dat hij alleen de bladzijde met de handtekening voor ogen
had; dus las hij met luider stem: Uw allernederigste en allergehoorzaam-
ste dienaar, burgemeester van B... en daarna naam en voornaam. Tot zover
ging het nog, maar verder ook niet. De burgemeester, die er niet aan
dacht het papier om te draaien, riep uit: "Er is niets meer! Bosco,
Bosco, kom hier; jij hebt het gemaakt, zeg me dan waar ik lezen moet."
Men kan zich het gefluister en het gelach van het publiek wel voor-
stellen. Monseigneur had moeite om zich goed te houden, en de pastoor
stond zonder meer op en sprak een kort welkomstwoord, waarna allen zich
naar de kerk begaven. Aan tafel gaf het figuur dat de thans afwezige
burgemeester geslagen had natuurlijk aanleiding tot grote vrolijkheid
onder de aanzittenden. De seminarist Bosco werd erbij geroepen en men
vroeg hem, hoe de vork eigenlijk aan de steel stak. Bij zijn verhaal
moesten monseigneur en de pastoors vreselijk lachen, want ze moesten
toegeven, in heel hun leven nog nooit zoiets grappigs te hebben mee-
gemaakt. Maar de burgemeester was van die tijd af niet te spreken over
Giovanni, die hij ervan beschuldigde de oorzaak te zijn van het malle
figuur dat hij had geslagen.
Zo bracht Giovanni opgewekt en rustig zijn dagen door, in Piëmont,
dank zij de bescherming van de Heilige Maagd niet geraakt door de "oos-
terse ziekte", die in dat jaar ruim 5.500 mensenlevens eiste in Rome en
200.000 in heel het rijk van de Beide Sicilië. Uit erkentelijkheid voor
die begunstiging richtte de gemeenteraad van Turijn op het pleintje
naast de Consolata Kerk een granieten zuil op, waarop een marmeren
beeld van de Heilige Maagd.

29.4 Page 284

▲back to top
- I/281 -
Intussen liep de vakantie ten einde en zoals hij beloofd had, ging
Giovanni op bezoek naar de familie Moglia. De heer Luigi Moglia wist dat
Moeder Margherita weinig plaats had om iemand te laten overnachten, en
hij had zich daarom laten beloven, dat Giovanni niet zou nalaten hem
dikwijls te komen bezoeken. Giovanni hield woord, en ieder jaar in de
vakantie verscheen hij bij de familie, bleef er enkele weken en eenmaal
zelfs twee maanden, zich bezighoudend met de jongens van het huis en uit
de buurt, die hij catechismusles gaf en hun, al naar hun leeftijd, lei-
ding en raad gaf in moeilijkheden en voor fouten die hij in hen ontdek-
te. Hij was gewoon, overal waar hij kwam, en dus ook bij de Moglia's,
prentjes en medailles onder de jongens uit te delen, maar hij gaf er
nooit aan de meisjes, omdat hij niet wilde hebben, dat zij zich rond hem
zouden verdringen. Giorgio Moglia, die in hetzelfde vertrek sliep als
Giovanni, vertelde dat de goede seminarist, alvorens naar bed te gaan,
hem deed bidden en hem zachtmoedig berispte wanneer hij hem iets had
zien doen of horen zeggen dat afkeurenswaardig was. Hij onderhield hem
dikwijls over de liefde, eerbied en gehoorzaamheid die hij tegenover
zijn ouders verschuldigd was, en toen hij hem eens verteld had, hoe een
jongen uit het dorp zijn eigen vader mishandeld had, antwoordde Bosco:
"Wie de eerbied voor zijn vader of moeder verliest, roept Gods verwer-
ping over zich af."
Alsof hij de indruk had, dat zich in de jongen een geestelijke roe-
ping zou kunnen manifesteren, had hij herhaalde malen tegen hem gezegd:
"Het beste werk dat men op aarde kan doen, is de verloren zielen weer
terug te brengen op de goede weg, hen tot de deugd, tot God terug te
voeren."
Dat jaar kocht de heer Luigi hem een nieuwe toog, omdat die, welke
hij van de heer Pescarmona gekregen had, toch te veel versleten was. En
mevrouw Dorotea, die hem als haar zoon beschouwde, schonk hem enkele
paren kousen die zijzelf gebreid had, een geschenk, dat zij ieder jaar
vernieuwde. Er werd daar op die boerderij geen gesprek gevoerd, of de
naam van Bosco kwam er herhaaldelijk in voor. Men wist, dat hij op het
seminarie erg in aanzien stond, bij zijn oversten erg geliefd was en dat
hij hun eerbied had verworven; en de pastoor van Moncucco, de theoloog
Cottino, die die mensen enkele keren ging opzoeken bracht dan nieuws
over hem mee, en hij genoot van het grote plezier dat hij hun zo deed.
Giovanni liet overigens niet na om bij iedere voorkomende gelegenheid
zijn genegenheid en zijn erkentelijkheid tot uitdrukking te brengen ten
opzichte van die familie, zodat zelfs meester Don Nicolao Moglia, die
een ambt in Castelnuovo bekleedde, verklaren moest, hoezeer hij onder de
indruk was van de grote genegenheid die zijn vroegere leerling hem
bewees.

29.5 Page 285

▲back to top
- I/282 -
HOOFDSTUK
L
HET EERSTE JAAR THEOLOGIE - NOG EEN LOFFELIJK GETUIGENIS
VOORGIOVANNI - ZIJN LIEFDE VOOR DE KERKGESCHIEDENIS EN
VOOR DE PAUS - LITERAIRE ACADEMIE ONDER DE SEMINARISTEN -
GIOVANNI BOSCO ZIEKEN- OPPASSER - DE VAKANTIE - BEZOEK VAN
DE VRIENDEN - GIOVANNI SPREEKT WEER IN ALFIANO - HIJ
VERVANGT DE PREDIKANT BIJ ONVOORZIENE ONTSTENTENIS IN
CINZANO EN PECETTO - WEER EEN TOESPRAAK IN CAPRIGLIO -
HIJ HEEFT EEN GERINGE DUNK VAN ZIJN PREKEN - HIJ BEGEEFT
ZICH WEER NAAR CINZANO - GESPREK MET LUIGI COMOLLO -
DIE HEEFT EEN VOORGE VOEL VAN ZIJN DOOD -
GEESTELIJKE ROEPINGEN.
In het begin van het schooljaar 1837-38 begon de seminarist Gio-
vanni Bosco aan zijn eerste jaar theologie. De theologische lessen
werden 's morgens gegeven door de theoloog Don Prialis, en 's middags
door de theoloog Arduino uit Carignano, voordien kanunnik, pastoordeken
van de collegiale kerk van Giaveno.
Bij het halfjaarlijkse examen van dat jaar verwierf ook Luigi Co-
mollo de prijs van zestig lire, die wegens bijzondere ijver en gods-
vrucht placht te worden toegekend. "Zolang God die onvergelijkelijke
kameraad in leven hield", schrijft Don Bosco, "stond ik steeds in in-
tieme betrekking tot hem. Ik zag in hem een heilige jongeling; ik hield
van hem om zijn bijzondere deugden; en wanneer hij bij me was, trachtte
ik hem in tal van dingen na te volgen, en ook hij was mij genegen, omdat
ik hem bij zijn studie kon helpen."
Wanneer het waar is dat de liefde gelijke vrienden tot elkaar
brengt of dat zij hen aan elkaar gelijk maakt, kunnen wij de gevolgtrek-
king maken, dat onze Giovanni op zijn minst dezelfde gevoelens koester-
de, dezelfde onschuld bezat, dezelfde godsvrucht en deugd van Comollo.
Getuigen daarvan zijn de seminarist Giacomo Bosco, die toen zijn tweede
jaar theologie deed. Zo vertelde hij over onze Giovanni, in aanwezigheid
van Don Rua, Don Francesia, Don Lazzero, Don Bonetti en Don Lemoyne:
"Iedere zondag naderde hij ter Heilige Tafel. Zijn nederigheid was
groot. Hij stelde in mij een onbeperkt vertrouwen en legde al zijn ge-
heimen voor mij open. In twijfelgevallen, of wanneer hij al een besluit
genomen had, vroeg hij eerst wat ik ervan dacht, alvorens te handelen en
dan gehoorzaamde hij, welke raad hem ook gegeven mocht zijn. Zijn gedrag
was steeds beheerst en zijn houding teruggetrokken; hij was voortdurend

29.6 Page 286

▲back to top
- I/283 -
ergens mee bezig, hetzij met handenarbeid of met geestesarbeid en kende
nooit vrije tijd ; hij was zeer stipt in het naleven van alle regels;
gedurende de recreatie zag men hem nooit lopen of uitbundig lachen, maar
hij was steeds in gedachten verdiept of in het gezelschap van zijn ver-
trouwelingen, en onderhield zich met hen in nuttige gesprekken; 's
avonds vormde hij een clubje met enkele van de meest vlijtigen; en hij
legde een bijzondere voorliefde aan de dag voor de studie van de ker-
kelijke geschiedenis, die hem bijzonder aantrok. Dikwijls betreurde hij
het, dat de feiten met betrekking tot de Pausen door vele kerkelijke
schrijvers verwaarloosd waren, terwijl zij uitvoerig uitweidden over de
handelingen van personen van het tweede plan. Zo kon het hem ook ter-
neerslaan, wanneer de handelingen van bepaalde Pausen met weinig eerbied
beoordeeld werden. "In dat verband willen wij eraan toevoegen dat hij,
nauwelijks na het verschijnen van het werk van Rohrbacher, aandachtig al
de zeventien delen daarvan las. Zo doorliep hij eveneens de kerkgeschie-
denis van Salzano, uitroepende, dat hij, wanneer dat werk verschenen
ware toen hij nog op het seminarie was, hij iedere bladzijde ervan
gekust zou hebben, omdat die Italiaanse geschiedschrijver grote eerbied
voor de Pausen aan de dag legde. Zo begon hij, geleid door een recht-
zinnig verstand en verrijkt door de bestudering van Bercastel, Henrion,
Fleury, Rohrbacher, Salzano en de Bollandisten, zijn kleine kerkgeschie-
denis samen te stellen ten gebruike van zijn jongens.
Zijn bestudering van de geschiedenis leidde hem in geen enkel op-
zicht af van de studie der theologie. Hij zette de werkzaamheden voort
van de club die zich met moeilijke vraagstukken bezighield, en waar hij
de grootste nauwkeurigheid in het gebruik der termen eiste. Don Giaco-
melli vertelt, dat de seminarist Bosco steeds een en al aandacht was,
ja, dat hij niet alleen fouten niet onopgemerkt liet voorbijgaan, maar
zelfs op de minste of geringste onnauwkeurigheid wees. Eens had een ka-
meraad gedurende de gedachtewisseling een gedurfde stelling naar voren
gebracht met betrekking tot de erfzonde. Giovanni verbeterde direct de
fouten, die die gemaakt had, en legde hem met een goede redenering het
zwijgen op. En een dergelijke nauwkeurigheid in het verdedigen van de
dogma's betrachtte hij zolang hij leefde, bij iedere gelegenheid, en hij
bracht degenen die naar hem luisterden in verbazing door de scherpzin-
nigheid van zijn geest en de diepte van zijn kennis.
Intussen veronachtzaamde hij de schone letteren niet. Giacomo Bos-
co had, naar hij ons zelf vertelde, een academie gevormd, waarvan onze
Giovanni de ziel was. Zij bestond uit twaalf of veertien seminaristen,
en men sprak er over talen, over klassieke schrijvers en ook over be-
leefde omgangsvormen. Zij hielden hun bijeenkomsten op de vakantiedagen
en op bepaalde tijden van de receptie. Er werden historische en letter-
kundige opstellen in poëzie of proza gelezen, Als de lezing afgelopen
was, gaven de leden hun mening over het onderwerp weer, en over de vorm
van het werk, alsook over de voordracht van degene die gelezen had, en
dat laatste vooral, wanneer het een preek gold. Giovanni was zo nauw-
keurig in zijn opmerkingen en verbeteringen, dat zijn kameraden hem de
bijnaam van meester in de grammatica gaven. Vooral opmerkenswaardig was
zijn grote bezorgdheid wat de zedigheid betreft. Op zekere dag werd er
in die academie een of ander stuk gelezen, waarin tot tweemaal toe met
prijzende aanduidingen sprake was van vrouwelijke personen. Giovanni,
die naar zijn mening gevraagd werd, bleef in gedachten verzonken zwij-
gen, maar zei toen: "Het werk is heel goed, maar er wordt tweemaal over
vrouwen gesproken met uitdrukkingen die een geestelijke niet passen." -
De schrijver van dat stuk werd priester en had het ongeluk Oud-katholiek
te worden.

29.7 Page 287

▲back to top
- I/284 -
Met zulke oefeningen en studies ging het jaar rustig voorbij. Nog
steeds voortgaande met diensten te bewijzen aan zieke kameraden, wat hij
gedurende zijn hele seminarietijd deed, had Giovanni de gelegenheid om
met de dokters te praten en zodoende de verschijnselen te leren kennen,
het verloop en de verschillende fasen van verschillende ziekten en de
noodzakelijke zorgen die er, geval voor geval, nodig waren. Ook leerde
hij de voorgeschreven geneesmiddelen bereiden en toe te dienen: een ken-
nis en een ervaring die hem voor zijn toekomstige zending heel erg van
pas kwam.
Een bewijs van zijn kennis in dat opzicht is het volgende. Toen er
op zekere dag een dokter op bezoek kwam, wiens zoon ziek was, begon Don
Bosco een gesprek met hem over verschillende soorten van ziekte en hij
vroeg de arts om verschillende verklaringen.
"Maar", riep de dokter op een gegeven ogenblik uit, "voordat u
geestelijke werd hebt u zeker medicijnen gestudeerd?"
"0, nee", antwoordde Don Bosco, "ik stel alleen maar een paar vra-
gen om op de hoogte te zijn."
"Maar ziet u dan niet, dat de vragen die u stelt, alleen gedaan
kunnen worden door iemand die medicijnen gestudeerd heeft?"
Toen het schooljaar om was, ging Giovanni naar zijn moeder. In de
vakantie kwamen er slechts twee vrienden bij Bosco thuis: de seminarist
Giacomelli uit Avigliana, die er overnachtte, en verschillende malen
Luigi Comollo, die 's avonds weer vertrok en bij wie Giovanni verschil-
lende malen een tegenbezoek bracht. Talrijk ook waren de brieven die er
tussen hen gewisseld werden. Moeder Margherita, die wist hoe belangrijk
goede vriendschappen kunnen zijn, deed wat zij kon om hun een hartelijke
en gulle ontvangst te bereiden. Het waren echte feestdagen die naar een
volgende deden verlangen. "Ik wil mijn Giovanni eer aandoen"! riep de
brave moeder uit.
Enkele dagen na zijn aankomst in zijn geboortedorp, ontving Giovan-
ni het volgende briefje van zijn vriend Comollo: "Ik moet je iets ver-
tellen, waar ik van de ene kant erg blij mee ben, maar wat me ander-
zijds ook in verlegenheid brengt. Mijn oom heeft me opgedragen een voor-
dracht samen te stellen over de glorierijke Hemelvaart van de Maagd Ma-
ria. Het vervult me natuurlijk met de grootste blijdschap, uitgenodigd
te worden over onze lieve Moeder te spreken. Van de andere kant echter
zie ik ook duidelijk in, hoe weinig ik door mijn onvoldoende kennis in
staat zal zijn, om op waardige wijze Haar lof te zingen. Hoe het ook
zij, met de hulp van Haar, over wie ik moet spreken, ben ik bereid te
gehoorzamen; ik heb al een middelmatig opstel op papier gezet; maandag
zal ik bij je zijn, zodat ik het je kan voorlezen en jij opmerkingen
maken kunt, die ik erg op prijs zal stellen, zowel ten aanzien van de
voordracht als van de stof zelf. Beveel mij aan in de hoede van mijn
Engelbewaarder voor een goede reis... God vordere U."
"Comollo kwam stipt op tijd, zoals hij gezegd had", schrijft Don
Bosco in zijn gedenkschriften, "en kwam een dag met mij doorbrengen,
terwijl mijn huisgenoten naar het veld gegaan waren voor de oogst. Hij
liet me eerst het stuk lezen, dat hij had geschreven om voor te dragen
op de komende feestdag van Maria Hemelvaart; daarna las hij het voor,
met de passende gebaren. Nadat we een paar uren ermee bezig geweest
waren, vonden we het tijd om wat te eten. Maar we waren alleen in huis.
Wat te doen?

29.8 Page 288

▲back to top
- I/285 -
"Wacht even", zei Comollo, "ik zal het vuur aanmaken en jij maakt
de soep klaar; we zullen wel wat klaar krijgen."
"Ja", antwoordde ik, "maar we zullen eerst een kippetje plukken,
dan hebben we meteen iets te eten en bovendien bouillon; zo redeneert
mijn moeder ook altijd." Al gauw slaagden we erin, de hand te leggen op
een kip, maar wie voelde ervoor ze te slachten? Noch de een, noch de
ander. Om tot een besluit te komen beslisten we, dat Comollo het dier
boven een kapblok zou houden, en dat ik het met een sikkel zonder punt
de kop zou afslaan. De slag viel, de kop vloog van de romp af. We
schrokken er allebei heel erg van en liepen schreiend weg. "Domkoppen
die we zijn", zei Comollo even later. "God heeft ons de dieren der aar-
de gegeven om er ons van te bedienen; waarom zouden wij ons dan in dat
geval verwijten maken?"
En zonder verdere moeilijkheden, zijn we het dier toen gaan halen,
hebben het geplukt en gekookt en opgegeten.
"Ik moest naar Cinzano gaan om de voordracht van Comollo te horen;
maar daar ikzelf ook uitgenodigd was, om over hetzelfde onderwerp in
Alfiano te komen spreken, ging ik pas de dag daarna naar Cinzano. Het
was verbazend hoeveel lof ik er van alle kanten hoorde over de preek van
Comollo. "Een preek van een heilig", zei iemand tegen me. "Ja", zei een
ander, "hij leek wel een engel, zoals hij daar op die preekstoel stond,
zo bescheiden en zo vrij tegelijk, als hij sprak!" En weer anderen: "Wat
een mooie manier van preken!" - En daarbij waren er enkelen, die de ge-
voelens en zelfs de woorden wisten te herhalen, die hun nog in het ge-
heugen waren blijven hangen. Zijn oom zei, dat Gods werk zich in zijn
neef had gemanifesteerd. Ik, die de grote verlegenheid van Comollo
kende, vroeg hem, hoe hij erin geslaagd was, met zoveel vrijmoedigheid
te spreken en hij antwoordde: "Toen ik voor het publiek verscheen, voel-
de ik mijn kracht en mijn stem begeven en mijn knieën konden me niet
meer dragen. Maar zodra Maria me de hand toestak, werd ik flink en
sterk, zodat ik mijn toespraak kon beginnen en tot het einde voortzetten
zonder enige moeite; het was Maria die het deed, niet ik; lof zij Haar."
"Ik heb die preek bij me gehouden, waarin Comollo zich bediend had
van zoveel bevoegde schrijvers, doch waarvan de opbouw niettemin van hem
was, en daarin kon men de uitdrukking zien van de levendige genegenheid
die zijn edel hart vervulde voor de Moeder van God."
Giovanni was naar Cinzano gegaan om zijn vriend geluk te wensen met
de gehouden preek, maar hij had niet voorzien, dat hij dezelfde dag nog
zou moeten spreken van dezelfde preekstoel tot hetzelfde publiek, dat de
vorige dag nog naar de stem van Comollo geluisterd had. In de volgende
bewoordingen zet hij zijn relaas voort: "Die dag (16 augustus) was het
het feest van de heilige Rochus, wat gewoonlijk het feest van de ketel
of van de keuken genoemd wordt, omdat familie en vrienden er gebruik van
plegen te maken om elkaar wederkerig uit te nodigen op een maaltijd en
wat publieke ontspanning. Bij die gelegenheid deed zich iets voor, waar-
uit bleek hoever mijn stoutmoedigheid ging. Tegen etenstijd was de pre-
dikant voor die plechtigheid nog altijd niet verschenen. Men wachtte,
totdat het bijna tijd was om de preekstoel op te gaan, en hij verscheen
nog niet. Om de pastoor van Cinzano uit de verlegenheid te helpen, ging
ik nu eens naar die, dan naar die van de binnenkomende pastoors, en
vroeg hun met aandrang, dat een van hen een preek zou willen houden voor
de vele mensen die in de kerk verzameld waren, maar niemand wilde dat
doen.

29.9 Page 289

▲back to top
- I/286 -
"Ja maar", zei ik, "men kan al die mensen toch niet laten weggaan,
zonder een woord tot hen te richten?" Een van hen, die ik al een paar
keren had uitgenodigd voegde me op zure toon toe: "Wat bent u toch dom,
onvoorbereid een preek houden over de heilige Rochus is heel wat anders
dan een glas wijn drinken. Doet u het zelf, in plaats van de anderen
lastig te vallen."
Bij die woorden klapten de anderen allen in de handen. Beledigd en
in mijn trots gekwetst, antwoordde ik: "Vanzelfsprekend durfde ik me
niet aanbieden voor een dergelijke onderneming, maar als allen weigeren
zal ik het wel doen."
Men liet in de kerk een liedje zingen, om mij gelegenheid tot na-
denken te geven. Toen riep ik in mijn geheugen alles wakker wat ik over
het leven van die Heilige gelezen had, klom op de preekstoel en hield
een preek, waarvan men mij altijd gezegd heeft, dat het de beste was van
al de preken die ik daarvoor en daarna hield.
Giuseppe Turco die, op uitnodiging van de seminarist Bosco, hem
dikwijls vergezelde als hij ergens ging preken, was bij die gelegenheid
in Cinzano en zei: "Het was alsof de preek met veel ijver was voorbe-
reid, en uitgesproken door iemand die heel vertrouwd is met de preek-
stoel en gevoed door diepgaande studie, zodat de grootste verbazing
gewekt werd bij al de aanwezige pastoors."
Iets soortgelijks overkwam Giovanni een tijdje later, bij een ande-
re plechtigheid in Pecetto. De pastoor van Castelnuovo, Don Antonio Cin-
zano, vertelde daar het volgende over. Toen de tijd voor het Lof geko-
men was, was de feestredenaar nog niet verschenen. Hij was plotseling
ziek geworden. Geen van de aanwezige priesters wilde hem vervangen, zeg-
gend dat hun de tijd ontbrak om zich voor te bereiden, en zij het pu-
bliek niet voor de vuist dorsten toe te spreken. Toen zei de pastoor
tegen de seminarist Bosco: "Gaat u het maar doen!" Giovanni vroeg een
brevier, las het epistel van de dag, beklom de preekstoel en gaf het pu-
bliek zoveel voldoening, dat sommigen van het gehoor, die de volgende
dag met de pastoor van Castelnuovo erover spraken, de of zongen van de
prachtige preek en van de fraaie voordracht van de predikant.
En hoe oordeelde Don Bosco nu zelf over die preken van hem? Hij,
die hemelhoog opgaf over de preek van Comollo, schrijft als volgt over
zichzelf: "Na het eerste jaar theologie, preekte ik nog over de Ge-
boorte van Maria, en wel in Capriglio. Hoe het was, weet ik niet. Er
werd echter van alle kanten geapplaudisseerd, zodat de ijdelheid mij te
pakken kreeg, totdat ik op de volgende manier ontnuchterd werd. Op ze-
kere dag, na de genoemde preek over de geboorte van Maria, ondervroeg ik
iemand, die er meer intelligent uitzag, en nadat hij mij overdreven lof-
uitingen had toegezwaaid, vroeg ik waarover ik eigenlijk gepreekt had,
en hij antwoordde mij: "Uw preek ging over de zielen in het vagevuur" -
terwijl ik gepreekt had over de glorie van Maria. Ook in Alfiano ver-
zocht ik de pastoor, mij zijn indruk te willen zeggen. Hij was een vroom
en geleerd man, Giuseppe Pelato geheten, en ik verzocht hem mij te wil-
len zeggen wat hij over mijn preek dacht.
"Uw preek", antwoordde hij, "was heel mooi, ordelijk, in mooie taal
vervat, vol met Bijbelse gedachten, en als u zo doorgaat zult u het ver
brengen in de welsprekendheid."
"Hebben de mensen het begrepen?"

29.10 Page 290

▲back to top
- I/287 -
"Een paar. Mijn heerbroer heeft het begrepen, ik en nog enkele
anderen."
"Hoe is het mogelijk; konden ze zo iets gemakkelijks niet begrij-
pen?"
"U komt het gemakkelijk voor, maar voor het volk is het erg hoog.
Het volk de bloem van de Heilige Schrift voorzetten en het willen spre-
ken over het weefsel van de kerkgeschiedenis, dat zijn allemaal dingen
die het volk niet begrijpt."
"Wat raadt u mij dan aan te doen?"
"De taal en de opbouw van de klassieken laten varen; in gewone ter-
men spreken waar het kan, of ook in het Italiaans, maar volks. In plaats
van redeneringen, moet ge u aan voorbeelden houden, aan gelijkenissen,
aan eenvoudige en praktische uiteenzettingen. Maar onthoud steeds, dat
het volk weinig begrijpt, en dat de waarheden van het geloof nooit vol-
doende uiteengezet kunnen worden."
"Die vaderlijke raadgeving heeft mij mijn leven lang tot richtsnoer
gediend. Ik bewaar tot mijn schande, nog steeds die preken, waarin ik
tegenwoordig niets anders meer zien kan dan ijdelheid en gemaaktheid.
God heeft mij in zijn barmhartigheid die les willen geven, een vruchtba-
re les, in het preken, in het catechismus geven, in het geven van onder-
wijs en in het schrijven."
In die vakantie in 1838 keerde Giovanni voor de tweede maal naar
Cinzano terug, om met Comollo enkele dringende aangelegenheden voor het
volgende schooljaar af te spreken. "Op een mooie dag", schrijft hij in
zijn biografie nog over die heilige jongeman, "ging ik met Comollo uit
wandelen over een heuvel, vanwaar men een weids uitzicht had over wei-
landen, akkers en wijnbergen."
"Kijk eens Luigi", zei ik opeens, "wat een schamele oogst we dat
jaar hebben. Arme boeren! Zoveel arbeid en bijna alles tevergeefs!"
"Dat is de hand des Heren die op ons drukt", antwoordde hij.
"Geloof me, onze zonden zijn daar de oorzaak van."
"Ik hoop dat de Heer het volgende jaar in overvloed zal geven."
"Dat hoop ik ook, dat is goed voor degenen die ervan kunnen genie-
ten."
"Och, laten we onderweg niet over zulke neerslachtige dingen pra-
ten; dat jaar moeten we maar geduld oefenen, doch het volgende jaar
zullen we een betere wijnoogst hebben en betere wijn maken."
"Jij zult die drinken."
"Wil jij misschien altijd water blijven drinken?" "Ik hoop een veel
betere wijn te drinken."
"Wat wil je daarmee zeggen?"
"Och, nee, niets... de Heer weet wel wat hij doet."
"Dat vraag ik niet, ik vraag wat je bedoelt als je zegt: "Ik hoop
een veel betere wijn te drinken. Wil je misschien naar het Paradijs
gaan?"
"Hoewel ik me niet verbeeld, na mijn dood naar het paradijs te zul-
len gaan, tenzij door de barmhartigheid van Onze-Lieve-Heer, voel ik

30 Pages 291-300

▲back to top

30.1 Page 291

▲back to top
- I/288 -
toch sinds enige tijd een zo levendig verlangen om het ambrozijn der
zaligen te gaan drinken, dat het me onmogelijk voorkomt nog lang te
zullen leven."
"Comollo zei dat met het meest opgewekte gezicht, terwijl hij een
uitstekende gezondheid genoot en zich voorbereidde op zijn terugkeer
naar het seminarie."
Toen hij op het eind van de vakantie naar het seminarie ging, en
op een punt van de weg gekomen was, waar hij zijn dorp uit het oog be-
gon te verliezen, vertraagde hij zijn stap en keek met ongewone ernst
naar zijn geboorteplaats. Zijn vader keerde zich naar hem om en zei:
"Wat doe je, Luigi? Voel je je niet goed? Wat zie je?"
"Ik voel me best, maar ik kan mijn blik niet losmaken van Cinzano."
"Wat zie je dan? Heb je er misschien spijt van dat je naar het se-
minarie terugkeert?"
"Ik heb daar niet alleen geen spijt over, maar ik verlang zo gauw
mogelijk naar die plaats van vrede terug te keren; wat ik zie is ons
Cinzano, dat ik voor de laatste maal zie."
"Ik vraag je nog eens, als je je niet goed voelt, laten we dan naar
huis terugkeren."
"Nee, nee", antwoordde hij, "stil nu, laten we gauw verdergaan, de
Heer wacht op ons."
Nauwelijks waren ze in het seminarie aangekomen, of de vader van
Comollo deelde dat gesprek aan Giovanni mee.
Zulke droevige voortekenen vervulden onze Giovanni met ernstige
gedachten. Hij die er zo naar verlangde, dat het aantal dienaren in
Gods huis zou toenemen tot heil van de zielen, vreesde dat er spoedig
een eind zou komen aan een zo schitterende roeping. Hij beschouwde een
roeping tot de dienst van God als een zo onschatbare gunst, dat hij in
zijn gebruikelijke gesprekken met de jongens van Chieri, van Castelnuo-
vo of van andere dorpen, steeds een geschikte gelegenheid vond om hun
zielen met de allerhoogste opvatting van het priesterschap te vervullen
en hen te doordringen van de strikte plicht, de goddelijke roep op te
volgen. Met de heilige Paulus dacht hij: "Ik zou wel willen dat alle
mensen waren zoals ik zelf, maar ieder heeft nu eenmaal van God zijn
eigen gave ontvangen, de een die, de ander die."(1) En daarom bestu-
deerde hij steeds de gave, die God voor zijn jonge vrienden bestemd had.
Wanneer hij in hen de deugd zag schitteren, die de mensen gelijk maakt
aan de engelen, hield hij dat stellig voor de zekere aanduiding van een
roeping. Dan onderzocht hij of er ook een neiging tot de geestelijke
staat aanwezig was, en op een gepaste wijze wakkerde hij dat verlangen
dan aan; en wanneer het verlangen er al was, bood hij hulp met wijze
raadgevingen en liet het rustig aan God over, het kostbare zaad dat hij
had uitgestrooid tot ontkiemen en rijping te laten komen. Zo vervulde
hij van toen af een zending, die daarna het doel van zijn leven, ja heel
zijn levenswerk worden zou; zodat de heilige roepingen, die zonder zijn
zorgen onvruchtbaar gebleven zouden zijn, in de duizenden lopen Don Bos-
co zou ieder offer hebben willen brengen, om geen enkele van die roepin-
(1) 1 Kor. 7,7.

30.2 Page 292

▲back to top
- I/289 -
gen verloren te laten gaan. In volgende hoofdstukken zullen wij zijn
verbazingwekkende veroveringen nog beschrijven. Niet altijd slaagde hij
in zijn opzet; God alleen kent de geheimen van zijn beschikkingen en die
der harten; maar ook in die gevallen verleende de liefde van Don Bosco
grote voordelen aan de zielen.
Hierboven hebben wij al gesproken over de jeugdige Annibale Stram-
bio, die met zijn twee broers, Domenico en Pietro, in gezelschap van
Giovanni geweest waren in Chieri, in hun gymnasiumtijd. Welnu, in dat
jaar 1838, ontving Pietro een brief, waarin Giovanni hem uitnodigde
priester te worden, als redenen daartoe opgevend, zijn rustig en zacht
karakter en zijn goed gedrag. In 1898 deelde Pietro Strambio, die rid-
der en een verdienstelijk lid van de Prefectuur geworden was, aan prof.
Don Francesco Cerruto mede: "Ik heb de raad van Don Bosco niet opge-
volgd, omdat ik me niet tot de levensstaat die hij me voorstelde, ge-
dreven voelde. Maar toch heb ik steeds een goede herinnering aan die
beminnelijke uitnodiging bewaard, een herinnering die mij steeds heel
erg ten nutte is gekomen in de loop van mijn leven. Ik bewaar zijn
brief nog steeds met zorg, en hij roept telkens weer de ontroering bij
me op, die ik ondervond bij het vernemen van de goede mening die een zo
verdienstelijke medeleerling en vriend over mij had. De eerbied die
mijn broers en ik voor hem hadden is haast niet onder woorden te bren-
gen. Jaren later waren wij in Camagna en hij kwam ons daar opzoeken.
Wij ontvingen hem met ware uitgelatenheid; maar die dagen werden overi-
gens bedorven door een grote brand, die uitbrak in een boerderij. Don
Bosco, met zijn gewone kalmte, verleende hulp bij het redden van het
huisraad, en kwam ook naar buiten met de soep, die al klaargemaakt was
voor de maaltijd." Toen heb ik tegen hem gezegd: "Jij, Don Bosco, die
zo goed bent en wonderen kunt doen, laat die brand ophouden." En die
mening over zijn heiligheid verspreidde zich onder zijn metgezellen, en
was de oorzaak van het gewicht dat men aan zijn woorden en brieven
hechtte.

30.3 Page 293

▲back to top
- I/290 -
H O O F D S T U K LI
DE THEOLOGISCHE STUDIE - GIOVANNI WORDT KOSTER IN
DE KAPEL - EDELE VERTROUWELIJKHEID TUSSEN COMOLLO EN
GIOVANNI - DE GEESTElIJKE OEFENINGEN EN DE THEOLOOG
GIOVANNI BOREL - COMOLLO WORDT ZIEK - EEN AANVANKELIJK
ONTZETTENDE, LATER TROOSTRIJKE DROOM - ZIJN HEILIG
AFSTERVEN - ZIJN EERSTE VERSCHIJNING.
Een nieuwe leraar besteeg de leerstoel der theologie in Chieri,
in het begin van het schooljaar 1838-39. Dat was de heel vrome pries-
ter Giovanni Battista Appendini uit Villastellone, later wegens zijn
verdiensten tot monseigneur benoemd, en die drie jaren lang Giovanni
onder zijn leerlingen telde. De intieme verhouding die er van begin af
aan tussen hem en zijn beminde leerling ontstond, duurde zijn hele le-
ven lang.
Intussen verenigde God in zijn barmhartigheid eindelijk in die-
zelfde klas de seminaristen Giacomelli, Bosco en Comollo, van wier
vriendschap Hij evenwel een heel groot offer vroeg, door de engelach-
tige Comollo in Zijn paradijs te roepen. Intussen kon Giacomelli beter
de hulp van de seminarist Bosco bij zijn studie leren waarderen. Zo
schrijft hij over hem: "In de les was hij een voorbeeld voor allen. Hij
had een geweldig geheugen, maar zijn ijver tot de studie was ook groot.
Niet zelden gebeurde het, dat hij bij de lessen het boek vergeleek met
teksten van verschillende andere theologische schrijvers. Hij leerde de
lessen namelijk niet letterlijk van buiten, zoals de anderen plachten
te doen. Als hij ondervraagd werd, wist hij alles, verschillende keren
echter veranderde hij een bepaalde redenering een weinig, daarmee een
opvatting verkondigend die een beetje afweek van die, welke in het col-
lege was omschreven. Ik herinner me, dat een professor hem eens toeriep:
"Leer het vertoog toch letterlijk, zoals de anderen!" Dat was een van
de dingen, waar de seminarist Bosco maar niet, tenzij met veel moeite,
aan kon wennen. Wanneer hij er vele jaren later nog over sprak, zei
hij: "In de cursus van theologie moet men bekomen dat er veel gestu-
deerd wordt; men moet er zeker van zijn, dat de traktaten goed en niet
oppervlakkig gekend zijn; voor het merendeel van de leerlingen is het
verreweg het beste dat zij de tekst van het boek letterlijk van buiten
leren; maar men moet dat niet verlangen, wanneer men weet dat een se-
minarist studeert, begrijpt en steeds goed antwoordt wanneer hij onder-
vraagd wordt."
In dat tweede jaar theologie had onze Giovanni het geluk tot koster
benoemd te worden in de seminariekapel. Dat was een functie van weinig
betekenis als men wil, maar een veelzeggend teken van welwillendheid van

30.4 Page 294

▲back to top
- I/291 -
de zijde der oversten, en waarvoor eveneens zestig frank vergoed werd.
Zodoende moest hij slechts de helft van zijn pensiongeld betalen, ter-
wijl de liefdadige Don Cafasso in de rest voorzag. De koster diende
ervoor te zorgen dat de kapel in orde was, evenals de sacristie en het
altaar. Hij moest de lampen in orde houden, de kandelaars en de andere
voorwerpen, die nodig waren bij de eredienst. Dat ambt, dat hem werd
verleend omdat hij onder alle anderen uitblonk in kennis en in deugd,
zoals Don Giuseppe Fiorito, zijn zaaloverste, en Don Giacomelli ver-
schillende malen tegenover Don Cagliero verklaarden, was voor hem ook
een nieuwe gelegenheid tot het beoefenen van de deugd. Zo vertelt Don
Giacomo Bosco letterlijk: "De filosofen en theologanten van de eerste
twee jaren werden door een ongelooflijke drang tot hem gedreven, en
die van de hogere klassen beschouwden hem met minder of meer eerbied,
al naar hun neigingen en karakter. Wie zich onderscheidt door kennis
en deugd, wordt gemakkelijk het voorwerp van naijver, wat de verbitter-
de zelf niet eens merkt, maar wat zijn woorden en handeling zo door-
dringt, dat wél degene die er het voorwerp van is, het gewaarwordt.
Maar de liefde en de nederigheid van Giovanni deden hem zulke kleinig-
heden over het hoofd zien. En die nederigheid verliet hem evenmin, wan-
neer enkele twistzieke seminaristen niet ophielden met hem te honen,
te vernederen en zelfs te misprijzen als ze hem zo afgezonderd van de
anderen en bijna eenzaam zagen leven. Het ambt van koster, dat hem was
toevertrouwd, bezorgde hem bij dien de bijnaam van Bosco van olie voor
het lampje, omdat hij iedere dag bij de econoom olie moest gaan vragen
voor de godslamp. Maar sereen en rustig als hij steeds was, liet hij
zulke dingen over zich heengaan."
Toch was hij niet ongevoelig; en Don Giacomelli vertelt, dat Gio-
vanni op zekeren dag, om ik weet niet welk meningsverschil, door een
metgezel, met een steek op zijn functie, hoorde toevoegen: "Jij kaar-
senstommeling!" — Giovanni liep rood aan tot in de wortels van zijn
haren, doch zei geen woord en ging weg. Andere seminaristen die erbij
tegenwoordig waren, vonden de belediging echter zo grof, dat zij de-
gene die ze uitgesproken had danig de mantel uitveegden.
Ondanks de voorgevoelens van zijn naderend einde, had Comollo zich
intussen vol ijver op de studie toegelegd en bij het halfjaarlijkse exa-
men behaalde hij zelfs weer de premie van zestig lire. Ofschoon hij nog
steeds dezelfde opgewektheid en levendigheid in het redeneren en bij de
recreatie aan de dag legde, bemerkte Giovanni toch iets eigenaardigs in
zijn gedrag. Hij zag hem meer dan gewoonlijk in gebed verzonken, en meer
ingetogen andere devoties verrichten en vooral meer dan anders te com-
munie gaan. Soms hoorde hij hem verzuchten: "Och, kon ik, als ik die we-
reld verlaten moet, de Heer maar eens tegen mij horen zeggen: Euge, ser-
ve bone et fidelis, kom, goede en getrouwe dienaar." En zijn gewone
overwegingen waren gewijd aan de hel, om van nog meer afkeer van de
zonde vervuld te worden. Doch laten we hierover Don Bosco zelf aan het
woord:
"Met grote geestvervoering sprak hij over het paradijs, en van al
de treffende dingen die hij tegen me placht te zeggen was dat er een:
"Als ik me alleen bevind en niets om handen heb, of wanneer ik 's nachts
de slaap niet kan vatten, begin ik de meest aangename wandeling te ma-
ken. Ik verbeeld me op een hoge berg te staan, vanwaar ik heel de
schoonheid van de natuur kan overzien. Ik zie de zeeën, de aarde, de
dorpen, de steden, met al de schoonheden die zij bezitten; dan sla ik de
blik op naar de smetteloze hemel, bewonder het uitspansel, dat met al

30.5 Page 295

▲back to top
- I/292 -
de sterren, waarmee het bezet is,een indrukwekkende schouwspel biedt.
Daar voegt zich dan de gedachte aan zoete muziek nog bij, die met zang
en klank dalen en bergen met opgewektheid vervult. En mijn geest veruk-
kend met mijn fantasieën, wend ik mij tot iets anders, sla de ogen op en
bevind mij plotseling voor de stad Gods. Ik bewonder haar van buiten,
dan ga ik erop af en dring er in door; en hier moet je denken aan alles,
wat eindeloos de revue voor mij passeert." - En zijn wandeling vervol-
gend, vertelde hij me dan de meest merkwaardige en stichtende dingen,
die voor zijn geest voorbijtrokken in de verschillende delen van het
paradijs.
Het was in dat jaar ook, dat hij het geheim leerde kennen om te
bidden zonder verstrooid te raken. "Weet je", zei hij tegen me, "hoe ik
begin te bidden? Het is iets heel materieels, waar je misschien om zult
lachen. Ik sluit de ogen, en in gedachten treed ik een grote zaal bin-
nen, waarvan het plafond op ontelbare kolommen rust, zo prachtig moge-
lijk versierd. Aan het uiterste uiteinde ervan verheft zich een indruk-
wekkende troon, waarop ik me voorstel God te zien zitten in Zijn onein-
dige majesteit; achter hem bevinden zich al de koren der zaligen. Dat
zuiver materiële beeld is me buitengewoon behulpzaam bij het richten
van mijn gedachten op de oneindige goddelijke Majesteit, waar ik me
voor neerwerp en tot welke ik met alle eerbied, waar ik over beschik-
ken kan, mijn gebed richt."
In de loop van de vasten (1839) vonden er voor de seminaristen
van Chieri geestelijke oefeningen plaats. Giovanni verrichtte ze met
heel levendige devotie. "Het was in dat jaar", zo vertelt hij in zijn
gedenkschriften, "dat ik het geluk had een der ijverigste priesters te
leren kennen, die naar het seminarie gekomen was om er de oefeningen
te leiden. Hij verscheen opgewekt in de sacristie, met een kwinkslag op
de lippen, doch steeds met een lerende ondergrond. Toen ik zijn voorbe-
reiding tot en zijn dankzegging na de heilige Mis zag, en de aandacht
waarmee hij de heilige Mis opdroeg, kwam ik al spoedig tot de bevinding,
dat hij een bijzonder waardige dienaar Gods was. Dat was de theoloog
Giovanni Borel uit Turijn. Wanneer hij dan zijn preek begon, en ieder-
een zijn eenvoudige manier van uiteenzetten, zijn levendigheid, zijn
helderheid en het liefdevolle vuur dat uit al zijn woorden sprak, bewon-
derden, herhaalde men steeds maar: dat is een heilige! Inderdaad gingen
allen bij voorkeur bij hem biechten, om met hem over hun roeping te
spreken of om een persoonlijke herinnering aan hem te hebben. Ook ik
heb eens met hem willen spreken over zielsaangelegenheden. Ten slotte,
toen ik hem om bepaalde veilige middelen gevraagd had, om de geest der
roeping gedurende de loop van het jaar, en vooral in de vakantie, te
bewaren, voegde hij me die gedenkwaardige woorden toe: "Met ingetogen-
heid en door dikwijls te communie te gaan, wordt de roeping niet al-
leen behouden, doch wordt zij vervolmaakt en kan men een waarachtige
priester worden." De geestelijke oefeningen van de theoloog Borel maak-
ten grote indruk in het seminarie, en nog jaren later werden de heilige
beginselen herhaald, die hij in zijn predicaties of in persoonlijke
raadgevingen naar voren had gebracht."
Op de morgen van 25 maart, feest van Maria-Boodschap, toen Gio-
vanni naar de kapel ging, ontmoette hij in de gang Comollo, die daar
op hem stond te wachten, om hem te zeggen dat hij op het punt stond
heen te gaan. Giovanni was daar heel verwonderd over, daar zij de vori-
ge dag samen nog gewandeld hadden en Comollo nog volkomen gezond en wel
was, toen hij afscheid van hem nam. Met ontroerde stem voegde Comollo
eraan toe: "Ik voel me niet goed en wat mij terneerdrukt is, dat ik zal
moeten verschijnen voor Gods rechterstoel." - Giovanni bezwoer hem,

30.6 Page 296

▲back to top
- I/293 -
zich niet zo te laten ontmoedigen, dat dat ongetwijfeld wel heel ernsti-
ge dingen waren, maar voor hem nog ver verwijderd, en dat hij nog veel
tijd zou hebben om zich voor te bereiden. Na die woorden gingen zij de
kerk binnen. Comollo woonde nog de heilige Mis bij, waarna hij verrast
werd door een zo groot gevoel van uitputting, dat hij zich naar zijn
kamer moest laten brengen en in bed leggen. Op dat ogenblik, verzekert
Don Giacomelli, vertelde Giovanni aan de metgezellen, dat Comollo tenge-
volge van die ziekte zou sterven.
Toen de dienst in de kapel gedaan was, schrijft Don Bosco in de
biografie over zijn vriend, "ging ik Comollo opzoeken op zijn slaapzaal.
Nauwelijks kreeg hij me tussen de anderen in het oog, of hij beduidde
mij, naderbij te komen." Hij zei: "Je hebt tegen me gezegd, dat dat voor
mij nog ver verwijderd was, en dat ik nog veel tijd zou hebben om mij
voor te bereiden, alvorens te vertrekken. Maar zo is het toch niet; ik
ben er zeker van dat ik spoedig voor God zal moeten verschijnen; ik heb
nog maar weinig voorbereidingstijd. Zal ik het je ens heel duidelijk
zeggen? Wij zullen van elkaar afscheid moeten nemen." - Ik drong er
niettemin bij hem op aan, zich niet ongerust te maken en zich niet te
laten terneerdrukken door een dergelijke gedachte. "Ik maak me niet
ongerust", onderbrak hij me, en ik ben niet terneergedrukt; ik denk er
alleen aan dat ik onherroepelijk zal geoordeeld worden en dat beroert
me innerlijk."
"Die woorden bedroefden mij uitermate; daarom wilde ik op de hoog-
te blijven van zijn toestand, en telkens wanneer hij me zag, herhaalde
hij dezelfde uitdrukking: "Het ogenblik komt waarop ik mij aan het god-
delijk oordeel moet onderwerpen: we moeten afscheid van elkaar nemen." -
Ik meen zelfs niet te overdrijven, wanneer ik veronderstel dat hij dat
gedurende zijn ziekte een keer of vijftien tegen me zei.
"Intussen kreeg hij aanvallen van koorts en moest 's maandags in
bed blijven. Hij had voorzegd dat zijn ziekte verkeerd zou begrepen
worden door de dokters, en dat gebeurde ook. Dinsdag en woensdag mocht
hij opstaan, maar hij was nog steeds treurig en neerslachtig, verdiept
als hij was in de gedachten over het goddelijk oordeel. 's Woensdags-
avonds moest hij echter weer naar bed, zo ziek nu, dat hij niet meer
zou opstaan. Op de zaterdagavond daarna, vigilie van Pasen, ging ik
hem opzoeken. "Binnenkort", zei hij, "moeten we afscheid van elkaar ne-
men en het duurt niet lang meer of ik zal voor het oordeel moeten ver-
schijnen; ik zou graag hebben dat je vannacht bij me waakte." De gees-
telijke leider, Don Giuseppe Mottura, bemerkend dat de zieke sterk ach-
teruitging, stond mij gaarne toe dat ik de nacht bij hem zou doorbren-
gen; dat was de nacht van de 30ste maart, voorafgaand aan het hoogfeest
van Pasen.
"Pas goed op", zei de geestelijke leider tegen me, "en als u merkt
dat de toestand ernstiger wordt, roep mij dan onmiddellijk. En let ook
op iedere bijzonderheid van de ziekte, zodat u dat morgen aan de dokter
kunt zeggen."
Om acht uur werd de koorts heviger; om kwart over acht werd hij
overvallen door een krampachtige koortsaanval, zo erg, dat hij van zin-
nen raakte. Hij stootte eerst een langgerekt gejammer uit, alsof hij
ontsteld was door verschrikkelijke dingen en sombere voorstellingen.
Na een half uurtje, terwijl hij strak de blik op de aanwezigen gericht
hield, riep hij luidkeels uit: "Ai! Het oordeel!" - Daarna begon hij
met zulke kracht om zich heen te slaan, dat wij met ons vijven of zes-
sen, hem haast niet in bed konden houden. Die worsteling duurde goed

30.7 Page 297

▲back to top
- I/294 -
drie uren, waarna hij weer volkomen bij kennis kwam. Een hele tijd bleef
hij lang in gedachten verzonken. Daarna verdween die uitdrukking van
neerslachtigheid en schrik, die hij al verschillende dagen had laten
blijken tegenover het oordeel, en hij werd volkomen kalm en rustig. Hij
sprak, lachte, gaf antwoord op alle vragen, die hem gesteld werden, zo-
dat wij zouden gezegd hebben dat hij weer gezond en wel was. Er werd hem
gevraagd, of hij niet de een of andere verandering bespeurd had, daar
hij kort tevoren nog zo treurig en nu zo opgewekt en kalm was. Op die
vraag legde hij enige verlegenheid aan de dag, alvorens te antwoorden,
hij keek rond of niemand hem horen kon, en begon toen op onderdrukte
toon tegen mij te spreken:
"Tot nu toe was ik bang om te sterven, uit vrees voor het goddelijk
oordeel; dat boezemde mij schrik in; maar nu ben ik gerust, en thans ben
ik niet bang meer, en dat komt door wat ik je nu in vriendschappelijk
vertrouwen ga zeggen. Terwijl ik in de hoogste opwinding verkeerde, uit
vrees voor het goddelijke oordeel, was het mij opeens alsof ik werd
overgebracht naar een diep, breed dal, waarin het bewegen van de lucht
en het waaien van een heftige storm, iedereen die er kwam met kracht
meesleurde. In het midden van het dal bevond zich een diepe afgrond in
de vorm van een geweldige en diepe oven, waaruit verzengende vlammen
opkronkelden. Nu en dan zag ik zielen, van wie ik er enkele herkende,
daarin vallen, en na die slag stegen er dan geweldige wolken vuur en
rook ten hemel... Bij het zien daarvan werd ik door een verschrikkelijke
angst overvallen. Toen ik mij wilde omkeren om te vluchten, kwam er
plotseling een ontelbare zwerm monsters van verschrikkelijke gedaanten
aanzetten, die me in die afgrond probeerden te stoten... Toen begon ik
hard te schreeuwen, en zonder te weten wat ik deed, maakte ik het kruis-
teken. Toen ik dat deed wilden de monsters het hoofd afwenden, maar daar
zij zich niet konden omkeren, trokken zij ruggelings van me weg. Niet-
temin kon ik nog niet vluchten en me van die angstaanjagende plek ver-
wijderen; toen zag ik een menigte gewapende mannen, die mij als een
machtige groep krijgers ter hulp snelde. Zij wierpen zich op de mon-
sters, van wie sommigen geveld, anderen tegen de grond gelopen, terwijl
nog anderen overhaast op de vlucht sloegen. Van dat gevaar bevrijd, be-
gon ik verder door de grote vallei te dwalen, totdat ik de voet van een
hoge berg bereikte waar ik alleen langs een trap tegenop kon. Doch de
treden ervan waren allemaal ingenomen door grote slangen, gereed om
iedereen te verslinden die zich naar boven dorst wagen. En toch zag ik
geen andere toegang en ik durfde er niet naar toe gaan, uit vrees door
de slangen verscheurd te worden. Terwijl ik doodop was van vermoeidheid
en verdriet, en de krachten mij bijna begaven, naderde er plots een
Vrouw, van wie ik dacht dat het onze gemeenschappelijke Moeder was, in
prachtige kledij, en Zij nam me bij de hand en deed mij weer opstaan,
terwijl Ze zei: "Kom maar met mij mee. Je hebt voor mij gewerkt en hebt
me zo dikwijls aangeroepen; het is billijk dat je daar nu voor beloond
wordt. Je bent zo vaak tot mijn eer te communie gegaan en daarmee heb je
verdiend gered te worden uit de gevaren, waar de vijand der zielen je
gebracht heeft." Daarbij beduidde Zij me, haar langs die trap te volgen.
Toen Zij haar voet op de eerste trede zetten, wendden de slangen de
koppen af, en durfden niet meer naar ons kijken, voor wij al ver uit hun
buurt waren. Boven aan de top van de trap gekomen, bevond ik mij in een
heerlijke tuin, waar ik dingen zag, die ik zelfs nooit in mijn stoutste
fantasie heb durven dromen. Toen ik in veiligheid was, zei de beminne-
lijke Vrouw tot mij: "Thans ben je gered. Mijn trap is het, die je naar
de top moet voeren. Moed, mijn kind, het leven is kort. De bloemen, die

30.8 Page 298

▲back to top
- I/295 -
in zo een mooie versiering die tuin vormen, worden geplukt door de enge-
len, met wie je een gloriekroon zult vlechten om ze temidden van mijn
kinderen in het Rijk des Hemels te brengen." - Zij verdween, toen Zij
dat gezegd had. "Die dingen", zo besloot Comollo, "hebben mijn hart
zoveel vrede geschonken, en mij zo rustig gemaakt, dat ik, wel verre van
bang te zijn voor de dood, ik alleen maar hoop dat hij spoedig mag ko-
men, om mij te verenigen met de engelen in de hemel om de lof van mijn
Heer te zingen." - Tot zover de zieke.
"Wat men ook moge zeggen van bovenstaand relaas, het feit blijft
bestaan, dat hij, terwijl hij eerst van zoveel angst vervuld was om voor
Gods rechterstoel te verschijnen, kort daarna een waar verlangen naar
dat ogenblik aan de dag legde.
Niet meer bedroefd of terneergeslagen, maar opgewekt en lachend,
wilde hij steeds maar psalmen, hymnen en geestelijke liederen zingen.
"Hoewel zijn gezondheidstoestand veel beter scheen, heb ik hem
tegen het aanbreken van de dag toch aangespoord dat hij die dag de
heilige sacramenten zou ontvangen in verband met Pasen. "Heel graag",
antwoordde hij. "Er is niets dat mijn geweten verontrust; niettemin zou
ik, met het oog op de toestand waarin ik me bevind, graag een ogenblik
met mijn biechtvader willen spreken, voor ik de heilige Communie ont-
vang."
"Het was waarlijk stichtend en verbazingwekkend het schouwspel ga-
de te slaan, toen hij de Communie ontving. Toen hij gebiecht en zijn
voorbereiding tot het ontvangen van het Viaticum gedaan had, kwam de
directeur die Het toediende, gevolgd door de seminaristen, de ziekenzaal
op; bij zijn verschijnen riep de zieke, van kleur veranderend en diep
bewogen, in heilige vervoering uit: "0, wat een schouwspel... Een vreug-
de om te zien...! Zie die stralende zon! Hoeveel prachtige sterren om-
kransen haar! Hoevelen liggen er op de wereld voor neergeknield zonder
het hoofd te durven opheffen. Ach! Laat ook mij bij hen gaan knielen en
eveneens die nimmer aanschouwde zon aanbidden." - Bij het uitspreken van
die en dergelijke woorden, wilde hij overeind komen, en met inspanning
van alle krachten het Heilig Sacrament tegemoet gaan. Ik had alle moeite
om hem in bed te houden; terwijl tranen van ontroering en verbazing mij
uit de ogen rolden; en ik wist niets te zeggen of te antwoorden. En tel-
kens probeerde hij weer overeind te komen en vond geen rust, zolang hij
de Heilige Teerspijze niet had ontvangen. Na de communie bleef hij enige
tijd onbeweeglijk, geheel verzonken in de diepste gevoelens van liefde
tot Jezus; daarna liet hij zich andermaal in vreugdevolle vervoering
opnemen, af en toe vurige schietgebeden uitsprekend. Eindelijk riep hij
mij met fluisterstem bij zich, en verzocht mij hem over niets anders
meer te spreken dan over geestelijke dingen, zeggende dat die laatste
ogenblikken van zijn leven te kostbaar waren en dat zij geheel besteed
behoorden te worden aan de verheerlijking van God; daarom zou hij geen
antwoord meer geven op enigerlei andere vraag.
"Terwijl de zieke blijkbaar uitgeput was en neiging om te slapen
vertoonde, liet men hem wat rusten. De seminaristen waren naar de godde-
lijke diensten in de dom gegaan. Na een korte rust werd hij weer wakker
en, ziende dat hij met mij alleen was, begon hij te spreken: "Zie, beste
vriend, nu is het ogenblik gekomen, waarop wij elkaar voor een tijdje
alleen zullen moeten laten. Wij dachten elkaar te kunnen helpen in de
wisselvalligheden van het leven, elkaar hulp te verlenen en raad te
geven in alle dingen die wij nodig zouden kunnen hebben voor ons eeuwig

30.9 Page 299

▲back to top
- I/296 -
heil. Maar zo is het niet geschreven in de heilige en aanbiddelijke wil
van God. Je hebt mij steeds geholpen in geestelijke aangelegenheden, in
wetenschappelijke zaken en ook in het tijdelijke, thans dank ik je daar-
voor. God zal je ervoor belonen. Maar, voordat wij afscheid nemen van
elkaar, moet je nog luisteren naar enkele raadgevingen van een vriend.
De vriendschap dient niet alleen hiervoor, dat men alles doet wat de
vriend verlangt zolang hij leeft, maar ook om alles te doen wat men el-
kaar wederzijds belooft heeft na de dood na te komen. Daarom wil ik niet
alleen, dat de afspraak die wij gemaakt hebben om voor elkaar te bidden,
om onze zaligheid te verwezenlijken, van kracht blijft totdat de een of
de ander sterft, maar totdat beiden gestorven zijn: waarheen je levens-
dagen hierbeneden je ook mogen brengen, beloof en zweer, voor mij te
zullen bidden."
"Hoewel mij bij het horen van die woorden de tranen naar de ogen
drongen, beheerste ik me, en beloofde hem wat hij vroeg. Na mij nog
enkele raadgevingen te hebben gegeven besloot hij:
"Eén ding wilde ik je nog vragen, waar ik je met gans mijn hart om
smeek. Als je gaat wandelen, en je komt voorbij mijn graf, en je hoort
je metgezellen zeggen: hier is onze collega Comollo begraven, vraag ik
je, om iedereen namens mij te verzoeken een Onze Vader en een "Dat hij
ruste in vrede", voor mij te bidden. Daardoor zal ik de straffen van het
vagevuur des te spoediger achter mij hebben. Ik zou je nog veel willen
zeggen, maar de ziekte wordt erger en beklemt me; beveel mij daarom aan
in de gebeden van de vrienden, bid tot God voor me, God zij met je en
moge je zegenen en wij zullen elkaar weerzien zodra Hij wil."
"Tegen de avond van paasdag was hij zo uitgeput, dat hij nauwelijks
een paar woorden kon vormen en uitspreken, en plots werd hij andermaal
door een hevige aanval van koorts overvallen. Dat ging met zulke pijn-
lijke krampen gepaard dat hij zich haast niet kon beheersen. Hij was nog
steeds buiten zichzelf van pijn, en toen ik tegen hem zei: "Comollo,
voor wie is dat lijden goed?" kwam hij onmiddellijk bij en zei opgewekt
en lachend: "Voor Jezus aan het Kruis!"
"Op die manier, zonder dat hij een klacht van pijn liet horen, ging
de nacht voorbij en bijna de gehele daaropvolgende dag. Nu en dan begon
hij te zingen met zijn gewone stem en zo beheerst, dat men hem in de
hoogste staat van gezondheid zou geacht hebben. Wat hij zong was het
Miserere, de Litanie van Onze-Lieve-Vrouw, het Ave Maris Stella en gees-
telijke liederen. Maar alsof het zingen hem te zeer uitputte, verzocht
hij, hem enkele gebeden voor te zeggen; hij hield dus met zingen op om
te bidden wat hem voorgezegd werd.
Om zeven uur in de avond van 1 april, toen zijn toestand erger ge-
worden was, achtte de geestelijke leider het wenselijk hem het Heilig
Oliesel toe te dienen; en terwijl hij zo pas nog als in doodsstrijd ver-
keerde, kwam hij nu helemaal tot bewustzijn, en reageerde op al de ge-
beden en responsoriën, die in die plechtigheid voorkomen. Hetzelfde
gebeurde om half twaalf 's avonds, toen de rector, kanunnik Sebastiano
Mottura, bij het bespeuren van koud zweet, dat op het bleke voorhoofd
van de zieke begon te komen, hem de Pauselijke zegen gaf.
"Aldus voorzien van al de vertroostingen van onze heilige katho-
lieke godsdienst, leek hij geen zieke meer, maar iemand die in bed lag
om te rusten; hij was volkomen zijn toestand bewust en zijn ziel was van
rust en vrede vervuld; heel opgewekt richtte hij onophoudend vurige

30.10 Page 300

▲back to top
- I/297 -
schietgebeden tot de gekruiste Jezus, tot de Heilige Maria, tot alle
Heiligen; zodat de rec-tor moest zeggen: "Hij heeft niet nodig, dat
anderen zijn ziel bij God aanbevelen, dat doet hij uit zichzelf." - Te
middernacht hief hij met heel krachtige stem het Ave Maris Stella aan,
en hij zette die hymne voort, zonder te haperen, hoewel zijn metgezellen
hem vroegen, zich niet te zeer te vermoeien. Hij was zo in zichzelf
verdiept en in vervoering, dat zijn gezicht een paradijselijke glans
verkreeg, die hem op een engel deed lijken.
"Toen een onzer hem vroeg: "Wat geeft je op dat ogenblik de meeste
troost"? antwoordde hij: "Iets uit liefde tot Maria gedaan te hebben en
dikwijls de heilige communie ontvangen te hebben."
"Om half twee in de nacht van 2 april, hoewel nog steeds met die-
zelfde serene uitdrukking op het gelaat, schenen hem zijn krachten toch
zo begeven te hebben, dat hij schijnbaar nog maar moeilijk adem kon
krijgen. Weer ietwat hersteld, verzamelde hij alle krachten die hij in
zich had, en riep met gebroken stem en met ten hemel geslagen ogen, zo-
zeer zijn liefde en vertrouwen tot Maria uit, dat alle aanwezigen tot
tranen toe waren bewogen. Daar ik bemerkte dat zijn polsslag zwakker
werd, meende ik dat het ogenblik gekomen was, waarop hij de wereld en
zijn kameraden ging verlaten. Daarom begon ik hem de woorden voor te
zeggen, die mij in die omstandigheden geëigend schenen. Hij luisterde
vol aandacht naar wat er gezegd werd, met een glimlach op zijn lippen,
steeds zijn rust bewarend, zijn blik gevestigd op het kruis, dat hij
rechtop tussen zijn handen op zijn borst hield, en probeerde ieder woord
na te zeggen, dat hem werd voorgezegd. Ongeveer tien minuten voordat hij
de laatste adem uitblies, riep hij mij bij mijn naam en "wanneer je",
zei hij, "iets wil voor de eeuwigheid, ik... vaarwel, ik ga heen. Jezus
en Maria, neemt mijn ziel in uw handen." - Dat waren zijn laatste woor-
den. Daar hij daarna de voorgezegde woorden niet meer kon nazeggen, om-
dat zijn lippen en tong verstijfden, vormde hij de woorden der schiet-
gebeden nog slechts met de lippen zonder ze uit te kunnen spreken.
"De twee diakens die aanwezig waren, Don Sassi en Don Diorito, ba-
den het proficiscere voor hem. Het was alsof hij de namen van Jezus en
Maria, uitsprak bij het volgende gebed. En terwijl hij steeds sereen
glimlachte, alsof hij iets heel schoons en vreugdevols zag, verliet
zijn mooie ziel, zonder dat hij nog één beweging maakte, het lichaam en
steeg, zoals hij gewenst had, op naar de rust van de vrede des Heren.
Zijn gelukkig verscheiden vond plaats om twee uur 's nachts, voor het
aanbreken van de dag van 2 april 1839. Hij was 22 jaar op vijf dagen
na."
"In die nacht", zo vertelt Don Giacomo Bosco, werd de seminarist
Vercellino uit Bulgaro, die op een andere zaal sliep dan de seminarist
Bosco, plots wakker en begon te roepen: "Dat is Comollo! Dat is Comol-
lo!" Iedereen werd wakker en ging naar hem toe en vroeg wat er was. Gia-
como Bosco, die onderprefect was, verzocht hem stil te zijn, maar Ver-
cellino bleef maar herhalen: "Comollo is dood!" De anderen zeiden dat
het onmogelijk was, omdat Comollo er 's avonds zoveel beter aan toe
scheen geweest te zijn. "En toch heb ik hem gezien. Comollo kwam de zaal
in en zei: "Nu ben ik dood." Toen verdween hij.
Men trachtte hem ervan te overtuigen, dat hij gedroomd had, toen
plots de beide diakens Fiorito en Sassi binnenkwamen, die in die nacht
opdracht gekregen hadden om de zieke bij te staan.

31 Pages 301-310

▲back to top

31.1 Page 301

▲back to top
- I/298 -
"En, hoe is het met Comollo"? werd er gevraagd.
"Hij is dood", antwoordden zij.
"Om hoe laat?"
"Dat zal een minuut of twaalf geleden zijn."
Men kan zich gemakkelijk de verwondering voorstellen, die zich
bij die woorden van allen meester maakte. Het was dus geen droombeeld
geweest!

31.2 Page 302

▲back to top
- I/299 -
H O O F D S T U K LII
PLECHTIGE BEGRAFENIS VAN COMOLLO - HIJ VERSCHIJNT
VOOR HEEL EEN ZAAL VAN SEMINARISTEN - GIOVANNI OP
VAKANTIE - GIORGIO MOGLIA - BIJ DE THEOLOOG COMOLLO -
NAAR DON GIUSEPPE CAFASSO - TWEE VERHEUGENDE
GEBEURTENISSEN
Toen het dag geworden was en het gerucht van de dood van Comollo
zich verspreidde, ontstond er grote ontsteltenis in heel het seminarie.
Allen vonden echter troost in de gedachte: op dat ogenblik is Comollo al
in het paradijs en bidt voor ons. En als om strijd trachtte iedereen een
of ander voorwerp te verkrijgen, dat in zijn bezit geweest was, om op
die manier een aandenken te hebben aan een zo geliefde en vereerde col-
lega. De rector van het seminarie, eveneens bewogen door de merkwaardige
gebeurtenissen die zijn dood vergezeld hadden, en die het moeilijk over
zijn hart kon verkrijgen het stoffelijke overschot op de algemene be-
graafplaats ter aarde te laten bestellen, ging die dag zo vroeg mogelijk
naar Turijn om van de burgerlijke en kerkelijke autoriteiten verlof te
verkrijgen, om hem bij te zetten in de kerk van de heilige Philippus,
die aan het seminarie grensde. Op de ochtend van de 3de april werd het
stoffelijke overschot dan ook, in aanwezigheid van alle seminaristen,
alle oversten, de pastoorkanunnik met de andere kanunniken en geeste-
lijkheid, en gevolgd door een geweldige menigte, in processie door de
stad Chieri gedragen, en langs een grote omweg naar de genoemde kerk van
de heilige Philippus gebracht. Daar werd met treurmuziek en grote plech-
tigheid de mis door de directeur, presente cadavere, opgedragen; en na
het einde van de plechtigheid werd het stoffelijke overschot in een van
te voren in gereedheid gebracht graf geplaatst, dicht bij het priester-
koor, alsof Jezus in het Sacrament, voor wie hij zo veel liefde betoonde
en met wie hij zo graag omging, hem ook na zijn dood dicht bij hem wou
hebben.
Nauwelijks begraven, verscheen Comollo een tweede maal, waarvan een
gehele zaal seminaristen getuigen waren. Ziehier, hoe Don Bosco die
wonderbare gebeurtenis verhaalt. "Door de vriendschap en het onbeperkte
vertrouwen, dat er tussen mij en Comollo bestond, waren wij gewoon te
praten over datgene wat op elk moment kon voorvallen, dat wil zeggen
over onze mogelijke scheiding door de dood. Op zekere dag herinnerden
wij ons iets, dat we in een of ander boek over de levens der heiligen
gelezen hadden. Half schertsend, half ernstig, merkten we op dat het
toch een grote troost zou zijn, wanneer diegene van ons, die het eerst
naar de eeuwigheid geroepen zou worden, de ander over zijn toestand zou

31.3 Page 303

▲back to top
- I/300 -
kunnen inlichten. Toen wij vaker op dat onderwerp terugkwamen, hadden
wij elkaar over en weer beloofd, voor elkaar te bidden en ook dat degene
die het eerst zou moeten sterven, de overlevende op de hoogte zou bren-
gen van zijn Verlossing. Ik overzag werkelijk niet de hele betekenis van
een dergelijke belofte, en beken dat wij veel te lichtvaardig waren en
nooit zou ik het anderen willen aanbevelen; niettemin bleven wij onder
ons steeds vast voornemen die heilige belofte te zullen nakomen. Her-
haalde malen hadden wij dat nog bevestigd, vooral gedurende de jongste
ziekte van Comollo, daaraan steeds de voorwaarde verbindend, dat God het
zou toestaan. De laatste woorden van Comollo en zijn laatste blik hadden
mij de verzekering gegeven van de vervulling van onze overeenkomst.
"Enkele metgezellen waren hiervan op de hoogte en waren zeer be-
nieuwd of er iets van zou worden bewaarheid. Ik was niet zozeer nieuws-
gierig, omdat ik hoopte op een grote vertroosting in mijn droefheid.
"Het was de nacht van de 3de op de 4de april, de nacht, volgende op
de dag van zijn begrafenis, en ik rustte met twintig andere leerlingen
van de theologieklas in de slaapzaal, die op het zuidelijke voorplein
uitziet. Ik lag te bed, maar sliep niet, en dacht aan de gedane belofte;
en als een voorgevoel van wat er zou moeten gebeuren, was ik ten prooi
aan een angstige bewogenheid. Plotseling, bij het slaan van middernacht,
was er een dof gerucht hoorbaar achter in de gang, een geluid dat meer
hoorbaar en duidelijker werd naarmate het naderbij kwam. Het leek wel op
het geluid van een grote door vele paarden voortgetrokken wagen, op dat
van een trein, bijna op het afvuren van een kanon. Ik zou niet weten hoe
ik het onder woorden moet brengen, dan alleen door te zeggen, dat het
een complex van zulke trillende en in bepaald opzicht zo hevige flarden
van geluid was, in staat om degene die het hoorde, de grootste angst in
te boezemen en hem de woorden op de lippen te doen besterven. Doch op
het ogenblik dat het tot bij de deur van de slaapzaal gekomen was, liet
het achter zich de wanden, het gewelf en de vloer van de gang weergalmen
alsof het was samengesteld uit ijzeren platen, door een machtige arm
door elkaar geschud. Het naderen ervan was niet zo merkbaar dat men
daardoor de vermindering van de afstand kan afleiden; het liet dezelfde
onzekerheid achter van een wolkje, waarvan men niet weet of men het vlak
voor zich ziet of dat het rook is die in de lucht drijft.
"De seminaristen van de slaapzaal werden wakker, maar niemand zei
iets. Ik was verstijfd van schrik. Het geluid kwam naderbij en werd
steeds angstwekkender; plotseling werd de deur van de zaal op een hef-
tige manier geopend; het geraas werd nog heviger, zonder dat er iets te
zien was, met uitzondering van een mat, doch veelkleurig licht, dat door
het geluid scheen te worden geleid. Op een gegeven ogenblik werd het
plotseling stil, het licht gloeide levendiger op, en men hoorde duide-
lijk de stem van Comollo weerklinken, maar ijler dan toen hij nog leefde
en die driemaal achter elkaar zei: "Bosco! Bosco! Bosco! Ik ben gered!"
"Op datzelfde ogenblik werd de slaapzaal nog helderder verlicht,
het rumoer klonk weer op en werd steeds heviger, bijna als een donder
die het huis deed ineenstorten, maar hield plotseling op en alle licht
verdween. De anderen, die uit hun bed gesprongen waren, vluchtten, zon-
der te weten waarheen; enkelen kwamen in een of andere hoek van de zaal
bijeen om elkaar te bemoedigen, en verdrongen zich rond de prefect van
de zaal, Don Giuseppe Fiorito uit Rivoli. Zo ging de nacht voorbij, in
angstige verwachting van de dageraad. Allen hadden het lawaai gehoord.

31.4 Page 304

▲back to top
- I/301 –
Enkelen hadden ook de stem gehoord, zonder de zin van het gesprokene te
begrijpen. Zij vroegen elkaar af wat dat rumoer en die stem te betekenen
konden hebben. Ik, op mijn bed zittend, zei om hen gerust te stellen, en
hen te verzekeren dat ik duidelijk de woorden "Ik ben gered", verstaan
had. Enkelen echter hadden het, evenals ik, boven mijn hoofd horen weer-
klinken, zoals men lang nog in het seminarie hoorde herhalen.
"Ik had veel uit te staan gehad, en mijn schrik was zo groot, dat
ik er op hetzelfde ogenblik de voorkeur aan gegeven zou hebben te ster-
ven. Het was de eerste maal dat ik, zover ik mij herinnerde, angst ge-
voeld had. Het was de inzet tot een ziekte, die mij tot aan de rand van
het graf bracht, en die zozeer mijn gezondheid teisterde, dat ik er pas
verscheidene jaren later voorgoed overheen was.
"God is almachtig, God is barmhartig. Meestal verleent hij geen
gehoor aan zulke overeenkomsten; vaak echter staat hij in zijn oneindige
barmhartigheid de vervulling ervan toe, zoals in het geschetste geval.
Maar nooit zal ik anderen aanraden iets dergelijks te doen. Door te
trachten de natuurlijke dingen met de bovennatuurlijke in aanraking te
brengen, lijdt de arme mensheid schade, vooral door dingen die van geen
belang zijn voor onze eeuwige zaligheid. Wij zijn voldoende zeker van
het bestaan der ziel, zonder nog naar meer bewijzen te zoeken. Wat onze
Heer Jezus Christus ons geopenbaard heeft is ons voldoende."
Toen Don Bosco in 1884 een herdruk uitgaf van de levensgeschiede-
nis van Comollo, waren enkele getuigen van die verschijning nog in le-
ven; daarbij de drukproeven van de eerste uitgave, waarin daarvan gewag
gemaakt werd, werden gelezen en herzien door de oversten van het semina-
rie en door metgezellen die er ooggetuigen van geweest waren. Don Fiori-
to Guiseppe verhaalde het later meer dan eens aan de oversten van het
Oratorio. De gebeurtenis baarde ook buiten het seminarie opzien, en
enkelen hoorden erover spreken door de klokkenluider van de dom, Dome-
nico Pogliano, die de waarheid van het feit bevestigde.
Niettemin gaf het leed, veroorzaakt door het verlies van zijn
vriend en door de schrik van de verschijning, de doorslag bij zijn toch
al wankele gezondheid, door het laat over de boeken gebogen zitten. Dat
bracht hem, zoals hijzelf zegt, aan de rand van het graf. Een jonge se-
minarist, geestelijk onrustig en daardoor onbedachtzaam, en die niet tot
de zaal van onze Giovanni behoorde, nam steeds aanstoot aan zijn waardi-
ge houding. Hij ging dikwijls naar hem toe en zei dan: "Bosco, Bosco,
Bosco, ik ben gered!" – Daardoor voelde Giovanni een smartelijke wonde
weer opengaan. Die voor de grap herhaalde woorden klonken hem kwaadaar-
dig in de oren, en toch glimlachte hij, dreigde schertsend met de vinger
en zweeg. Diezelfde seminarist die later een ijverig en heilig priester
werd, vertelde die vreemde streek, die hij had uitgehaald, om een idee
te geven van het geduld en de zelfbeheersing, die de seminarist Bosco
over zijn van nature opvliegend karakter had.
Tegen het eind van juni echter keerde Giovanni, hoewel nog steeds
ziek, terug tot zijn vroegere gewoonte om zijn vakantietijd in Aposto-
laat te heiligen. Daar de heer Moglia wenste, dat hun zoon Giorgio,
priester zou worden, vertrouwde hij hem aan Giovanni toe, toen die hen
kwam bezoeken; die nam de jongen met zich mee naar huis in Susambrino,
hield hem gedurende de hele vakantie bij zich en behandelde hem als een
broer. Giovanni stond hem zijn eigen matras af om op te slapen, en ge-

31.5 Page 305

▲back to top
- I/302 -
durende drie maanden lang gaf hij hem iedere dag les. Met Giorgio ver-
schenen er ook andere jongens, die uit Castelnuovo kwamen om door Gio-
vanni geholpen te worden met het Latijn; en met de vijf lire vergoeding,
die hij van de ouders van twee van hen ontving, voorzag hij zich van wat
kleren en kousen voor het nieuwe schooljaar. Francesco Bertagna, die
kort daarna professor en ridder werd, bezocht twee jaar lang die na-
jaarslessen. Nu en dan ging Giovanni, zoals diezelfde Giorgio vertelde,
met acht of tien van zijn leerlingen nu eens hier - dan eens daarheen
wandelen. Op zekere dag begaven zij zich allen op weg naar de Moglia, om
een prettige dag door te brengen bij de heer Luigi. Onder weg kwamen zij
twee slecht geklede jongens tegen, en de seminarist Bosco vroeg hun:
"Waar gaan jullie heen?" "Wij zijn op zoek naar brood", antwoordden zij
hem. Ontroerd keek Giovanni hen aan en zei: "Als het zo is, komen jullie
dan maar mee, dan vinden jullie wel brood." Die handelwijze getuigde van
zijn edelmoedigheid, die zoveel arme verlaten jongens zou verzamelen
onder de onuitputtelijke voorzienigheid van God. Door de lessen van een
zo toegewijde meester, maakte Giorgio in dat en het volgende jaar grote
vorderingen; niettemin zei hij, bij het einde van de tweede vakantie,
openhartig tegen Giovanni dat hij geen enkele neiging gevoelde om pries-
ter te worden."
"Welnu", antwoordde Giovanni; "doe wat je verkiest, men kan in
iedere levensstaat zalig worden, mits men als een goede christen leeft.
Denk er echter aan, steeds het kwaad te verbeteren dat je in anderen
ziet; let op dat het verdorvene het gezonde niet verdringt, tracht door
het goede voorbeeld en met het woord zielen te redden, in welke levens-
staat die de Heer ook voor je mag hebben weggelegd. Verhinder steeds
slechte gesprekken en het vloeken, en waarschuw hen die er zich aan
schuldig maken, vooral als er kinderen aanwezig zijn, om geen ergernis
te geven."
Intussen vergat Giovanni de pastoor Don Comollo niet, en hij begaf
zich meer dan eens naar Cinzano om troost te geven en te verkrijgen,
daar ze beiden dan alles vertelden wat zij wisten over de beminnelijke
deugden van hun neef en vriend. En Giovanni begon de eerste herinnerin-
gen op schrift te stellen, die hij voornemens was uit te geven, om de
bijzonderheden betreffende die engelachtige jongen te vereeuwigen. En op
uitnodiging van de eerbiedwaardige priester, die hem zoveel genegenheid
toedroeg, preekte hij bij enkele gelegenheden voor diens parochianen.
Te midden van al die bezigheden, waarbij nog zijn trouwe dienstver-
lening kwam in de parochiekerk, deed het hem een genoegen een bezoek te
kunnen brengen aan de beminnelijke Don Cafasso, die in die herfst enkele
weken rust kwam nemen in zijn ouderlijk huis in Castelnuovo, vermoeid
als hij was van zijn zielzorg en van het lesgeven in de moraal in het
klooster van de heilige Franciscus van Assisi te Turijn, een taak die
hem in 1839 was opgedragen. "Leert gij een wijs man kennen, bezoek hem
dan dikwijls; uw voet verslijte de drempel van zijn deur."(1) En de
drempel van die gezegende deur, zowel in Castelnuovo als in Turijn, werd
versleten door de voet van Giovanni. De brave seminarist luisterde gaar-
ne naar de woorden van de heilige priester, die tevens zijn weldoener
was, en met wie hij een volmaakte harmonie van gevoelens deelde. En zou-
den we niet mogen aannemen, dat de vreugde van Cafasso over de canoni-
satie van de heilige Alfonsus Maria de Liguori, die in dat jaar plaats-
1) Ecclesiasticus 6, 36.

31.6 Page 306

▲back to top
- I/303 -
vond, zich ook zal hebben meegedeeld aan het hart van Giovanni? Die
apotheose bood het episcopaat een voorbeeld van gehoorzaamheid aan de
Heilige Stoel, en ontstak een helder lichtende fakkel van katholieke
moraalwetenschap, die de duisternis verdreef, welke door het Jansenisme
was verspreid. Liefde tot en vertrouwen in God, eenheid met Zijn plaats-
vervanger op aarde, moet de gelovigen voorbereiden op de strijd van het
goede tegen het kwade, dat steeds zijn legers africht op het vernietigen
van alle godsdienstige, morele en maatschappelijke orde.
Inderdaad begonnen in 1839 in Pisa de congressen der geleerden, en
zij werden in de jaren daarop voortgezet in Turijn, in Genua en ten
slotte in Casale in 1847, aangezet door de leiders van de revolutionai-
ren, om zich te verenigen zonder de aandacht te trekken van de ijveraars
voor de orde. Terwijl de geleerden argeloos met elkaar disputeerden over
wetenschappen, kunsten en landbouw, waren de sektariërs van de verschil-
lende partijen voornemens, zich in het geheim onder hen te mengen, en
beschikten over middelen om in een niet ver verwijderde toekomst de
republiek in Italië uit te roepen en allereerst de troon van de Paus om-
ver te werpen.(1) En de bedrogen Italiaanse vorsten, die anders bij het
geringste ruisen in de bladeren Pauselijke besnoeiing van hun absolute
rechten meenden te moeten vrezen, beschermden, prezen en steunden die
congressen. Alleen Paus Gregorius XVI, die de geheime bewegingen door-
zag, kwam in verzet en, alsof hij de toekomst voorzag, gaf hij een waar-
schuwing aan de vorsten, goedkeuring hechtend aan de verering die het
volk van Piëmont sinds onheuglijke tijden had voor de koningen Umberto
en Bonifacius van Savooie. Dien hadden zich onsterflijke roem verworven
door aan God te geven wat toekomt aan God, die als Koning der Koningen
en Heer des Heersers, door Jezus Christus, voor alle tijden, alle volken
aan de Kerk, dat wil zeggen aan zijn regering op de aarde, in bezit
heeft overgegeven,(2) met de opdracht hen te onderrichten, te dopen en
alles in acht te leren nemen wat Hij bevolen heeft.(3) Daaruit volgt,
dat de christelijke Vorst in de Kerk is en niet boven de Kerk, en dat
zij in geestelijke en morele aangelegenheden in alles wat haar godde-
lijke en menselijke structuur vormt, geëerbiedigd en gehoorzaamd behoort
te worden. De Kerk omvat alle rijken, en de katholieke staten worden in
de Kerk geleid door de Paus van Rome, met volheid van gezag. In conflic-
ten tussen beide autoriteiten, moet men God meer gehoorzamen dan de
mensen.(4)
Die heuglijke gebeurtenis en haar hoge betekenis werd gevierd in
opdracht van Mgr. Fransoni in de dom van Turijn met een plechtig Tridu-
um, op 28, 29 en 30 juni ter ere van de twee Zaligen van het Huis Sa-
vooie. De grootmoedige koning Karel Alberto was niet anders dan zijn
voorouders; hij had de Kerk lief. Hoewel hij streefde naar de kroon van
Italië; hoewel hij de leden der liberalen, verspreid in de verschillende
staten, kende en zich tot hen wendde voor zijn doeleinden, en de mid-
delen voorbereidde voor de onafhankelijkheidsoorlog, lag het toch niet
in zijn bedoeling de Paus van Rome leed te doen. Hij had in zijn Staat
(1) Predari, I primi vagiti della Libertà in Piëmonte, blz.126, Milaan,1861.
(2) Psalm 2,8.
(3) Mt. 28,18.
(4) Hand. 5,29.

31.7 Page 307

▲back to top
- I/304 -
verschillende religieuze ordes toegelaten ten en beschermd. Hij wenste
dat de onpartijdige opvoeding van de jeugd in handen zou zijn van be-
ginselvaste katholieken, in alle omstandigheden richtte hij zich eer-
biedig tot de Paus en tot de Heilige Stoel, en in dat jaar vroeg en ver-
kreeg hij een Apostolische Nuntius, om inniger en meer onmiddellijk in
verbinding te kunnen staan met de Heilige Stoel, en de eerste Nuntius
die door de Paus in Turijn benoemd werd, was Vincenzo Massi, aartsbis-
schop van Tessalonica. Toen hem in 1840 door de Hoge Raad van Sardinië
gevraagd werd, de kerkelijke tiende op dat eiland op te heffen en de
geestelijkheid op een andere wijze te onderhouden, wilde de Koning daar
niet toe overgaan zonder toestemming van de Paus. Hij ging met hem in
1841 een overeenkomst aan tot beperking van het voorrecht van het ge-
rechtshof en van de persoonlijke onschendbaarheid van de geestelijken.
Een overeenkomst waarbij werd vastgesteld dat de lekenrechters de mis-
daden en de geestelijke rechters de delicten zouden behandelen. In
gevallen van veroordeling tot de doodstraf, zou de bisschop de akten en
de sententie van het vonnis onderzoeken. Wanneer hij onregelmatigheden
en ernstige klachten ten gunste van de veroordeelde zou ontdekken, zou
hij het vonnis verwijzen naar een commissie van drie bisschoppen van de
Staat. Indien die de schuld bewezen zou achten, zou na een maand worden
overgegaan tot degradatie van de schuldige en uitvoering van het vonnis.
En van die onderworpenheid ten opzichte van de Heilige Stoel, had hij al
duidelijk blijk gegeven door het uitvaardigen van zijn burgerlijk wet-
boek van 1837. Na beloofd te hebben, dat het zijn streven geweest was
aan zijn beminde onderdanen de weldaad te schenken van een unieke wet-
geving, die in overeenkomst zou zijn met de beginselen van de heilige
katholieke godsdienst en met de fundamentele beginselen van de monar-
chie, stelde hij vast: "De katholieke, Apostolische Roomse Godsdienst is
de enige godsdienst van de Staat. De koning beroemt er zich op, verdedi-
ger te zijn van de Kerk en de naleving te bevorderen van de wetten die
zij bevoegd is uit te vaardigen... De hoogste gezagsdragers dienen er-
over te waken, dat de beste verstandhouding tussen Kerk en Staat zal
worden gehandhaafd... De andere al in de Staat bestaande erediensten
worden eenvoudig toegelaten." In 1839, toen het wetboek van strafrecht
op 26 oktober werd gepubliceerd, wachtte iedereen het tuchthuis of de
kerker die de heilige diensten in of buiten de kerk verstoorde, onder-
brak of gewelddadig verhinderde; of die de bedienaren van de godsdienst
in het uitoefenen van hun functies beschimpte, vloekte en de naam van
God, de Heilige Maagd en van de Heiligen onwaardig gebruikte, ook die-
genen die publiek door toespraken, met geschriften, boeken of drukwerken
de Godsdienst van de Staat aanvielen. Het behelsde ook een regeling ten
aanzien van het onderhouden der feestdagen Tot levenslange of tijdelijke
dwangarbeid werd veroordeeld wie gewijde vaten, relikwieën of beelden
zou vernielen of breken in kerken, vestibules, sacristieën of ook buiten
die plaatsen, bij gelegenheid van openbare godsdienstplechtigheden. En
tot tuchthuis wanneer die schendende daden op niet geheiligde plaatsen
zouden voorvallen.
Met de zwaarste straf werd diegene gestraft, die geconsacreerde
hosties met de voeten trad of andere daden van minachting stelde. Die
ijver van de koning voor de eer van God, kwam vooral tot uitdrukking in
de hartelijke vriendschap die hem verbond met de eerbiedwaardige Cotto-
lengo, met wie hij zich graag op gemoedelijke wijze onderhield over het
werk van het Kleine Huis van de Goddelijke Voorzienigheid; en eveneens
in de diepe genegenheid die, zoals wij zullen zien, Don Bosco hem toe-
droeg, die van zijn voorouders, zoals iedere goede Piëmontees in die
tijd, geleerd had zijn gewijde persoonlijkheid te beschouwen als de ver-
tegenwoordiger van Degene, voor wie de vorsten regeren.

31.8 Page 308

▲back to top
- I/305-
En voor zijn soeverein en diens koninklijk huis, bad hij toen zoals hij
ons stellig verzekerde, en hij bleef voor hem bidden en deed anderen
voor hem bidden, ook in de jaren die volgden; en hij zou niet geweigerd
hebben zich ook de zwaarste offers te getroosten, wanneer de plicht van
die trouw hem daartoe zou hebben genoopt. In de elkaar opvolgende smar-
telijke gebeurtenissen, die zijn priesterhart deden bloeden, hoorde men
nimmer een vijandig of oneerbiedig woord over zijn lippen komen; en zijn
handelingen werden steeds ingegeven door de woorden van de heilige
Petrus: "Onderwerpt u aan alle menselijke instellingen ter wille van de
Heer: aan de keizer als het hoogste gezag, en aan de stadhouders, omdat
zij door Hem zijn gezonden om de boosdoeners te straffen en hen die het
goede doen te eren."(1)
(1) 1 Petr. 13-14.

31.9 Page 309

▲back to top
- I/306 -
H O O F D S T U K LIII
GIOVANNI WORDT OP HET SEMINARIE DODELIJK ZIEK EN
GENEEST - TOEDIENING DER KLEINERE WIJDINGEN - EEN BRIEF
VAN ZIJN OUD-MEESTER DON LACQUA - EEN VOORSPELLING KOMT
UIT - EEN GEDICHT VOOR DE NAAMDAG VAN DE PASTOOR - HIJ
WORDT DOOR DE BLIKSEM GETROFFEN - Mgr. FRANSONI STAAT
HEM TOE EEN JAAR MINDER TE DOEN OVER DE THEOLOGISCHE
STUDIEN - GIOVANNI PREEKT IN VERSCHILLENDE KERKEN -
ZIJN BRIEF AAN EEN VOOR HET EXAMEN GEZAKTE STUDENT -
HIJ ONTVANGT HET SUBDIACONAAT.
Ofschoon de lucht van zijn geboortestreek weinig had bijgedragen tot
het lichamelijke welzijn van Giovanni, hervatte hij bij het aanbreken
van het nieuwe schooljaar, 1839-40 toch zijn studies en nam hij ook zijn
ambt van koster weer op. Men moet echter niet denken dat zijn lichaam zo
ondermijnd was, dat hij niet meer de kracht zou kunnen opbrengen die hem
in de eerste droom was toegezegd: "Word flink en sterk." Toen hij op een
avond gedurende de recreatie weer naar gewoonte verschillende stichtende
dingen had zitten vertellen om zijn metgezellen te vermazen, begon hij
op een gegeven ogenblik inderdaad de proeven van behendigheid te be-
schrijven waar hij zich sinds zijn jeugd in geoefend had, en ook sprak
hij over de uitdaging van de kermisklant. Tal van seminaristen, die niet
in Chieri gestudeerd hadden, hadden moeite om zijn beweringen te gelo-
ven. Onder hen was ook Giacomelli. Toen riep Giovanni uit: "Willen jul-
lie het niet geloven? Kijk dan!" - En hij nam een zware houten leuns-
toel, tilde hem met slechts één arm van de grond op, haalde er verschil-
lende kunsten mee uit, zette een poot ervan op zijn kin, hield hem zo
een poosje in evenwicht en begon er toen mee door het vertrek te wande-
len. De seminarist Giacomelli, die ons dat bericht, keek hem stom van
verbazing aan, bewonderde zijn behendigheid en grote spierkracht, en
riep uit: "Nu begin ik het te geloven!" - Ondanks dat alles ging de
gezondheid van Giovanni gaandeweg achteruit. Het werd een jaar, waarin
hij bleef sukkelen en uiteindelijk gedwongen was het bed te houden. Alle
spijzen stonden hem tegen, hij werd geplaagd door hardnekkige slapeloos-
heid en de dokters gaven hem op. Een maand lang bleef hij te bed. Zijn
moeder, die niets wist van de wanhopige toestand waarin haar zoon ver-
keerde, kwam hem op zekere dag opzoeken en bracht een goede fles wijn en
een brood voor hem mee. Toen zij de ziekenzaal opkwam, besefte zij
meteen de ernst van het geval, en toen zij wegging wilde zij het brood
weer meenemen, dat te zwaar voor zijn maag zou zijn. Giovanni verzocht
haar echter zo dringend het daar te laten, dat zij, na enkele tegenwer-
pingen, dat ook deed om hem tevreden te stellen. Toen hij weer alleen

31.10 Page 310

▲back to top
- I/307 -
was, werd hij door een hevig verlangen bezield om van het brood te eten
en de wijn te drinken. Hij begon met er een klein stukje van af te bre-
ken en het goed te kauwen. Het scheen hem te smaken. Vervolgens nam hij
een snee ervan, toen een tweede, en zonder zich om iets anders te be-
kommeren, at hij alles op en liet de heerlijke wijn er op volgen. Daarna
viel hij in een heel diepe slaap die één nacht en twee dagen achter el-
kaar aanhield. De oversten van het seminarie beschouwden die slaap als
een voorbode van de dood, maar toen hij uiteindelijk wakker werd, was
hij genezen. Van die ziekte hield hij echter verscheidene sporen over,
die na zich herhaaldelijk weer gedemonstreerd te hebben, pas voorgoed
verdwenen toen hij in de Refugie van Turijn vertoefde.
In de loop van dat jaar moest hij herhaalde malen naar huis terug-
keren om te trachten weer op verhaal te komen; doch zijn volharding of,
beter gezegd, zijn koppigheid om zich op de theologische studie toe te
leggen, maakte het mogelijk, dat hij op 25 maart 1840, zondag Laetare,
in de aartsbisschoppelijke kerk van Turijn de tonsuur en vier kleinere
wijdingen ontving.
In die jaren had onze Giovanni intussen niet de betrekkingen onder-
broken met zijn vroegere meester uit Capriglio, voor wie hij grote ver-
ering had. Hij schreef hem regelmatig, en ging hem nu en dan opzoeken.
Ziehier, onder meer, een brief die die goede meester, die zijn leerling
zo een degelijke grondslag tot de godsvrucht geschonken had, hem
schreef:
Beste vriend,
Ponzano, 5 mei 1840
Dat ge langer gewacht hebt met het schrijven van uw lange brief,
behoeft geen verontschuldiging. Ik heb hem enkele dagen geleden ontvan-
gen. Het verschrikkelijke nieuws dat ge me erin meedeelt, verklaart dub-
bel en dwars iedere vertraging. Mijn verontschuldiging is die, dat ik het
schrijven niet als een plicht der vriendschap beschouw, tenzij men een of
andere verplichting daartoe heeft en dan zal ik het nooit nalaten. Dat
het u goed gaat heeft zowel mij als uw geliefde tante verheugd. Moge God
u de genade schenken, spoedig een waardige bedienaar van zijn Kerk te
worden, wat uw verstandige en stichtelijk gedrag doen verwachten.
Het leven hier in het dorp, zonder enig menselijk comfort, is ge-
lijk aan dat in Capriglio. Ik leef hier als het ware in volkomen een-
zaamheid. Ik voel me echter nog niet in mijn element, en wanneer de Heer
zo genadig wil zijn mijn leven nog wat te rekken, wil ik de wereld vaar-
wel zeggen en me in een klooster begraven. Het wordt tijd dat ge me weer
eens komt opzoeken, en vergeet dan niet die drie delen van de Bijbel
voor me mee te brengen. Het zal mij een genoegen zijn wanneer ge zo goed
wilt zijn aan de heer Giuseppe Scaglia en zijn gezin, van wie het toe-
val, of beter gezegd de goddelijke Voorzienigheid, mij al te ver verwij-
derd heeft, de groeten terug te doen, die ge mij hebt laten toekomen.
Marianna maakt het goed, zoals gewoonlijk, sicut in quantum; zij groet
u, evenals ikzelf, van ganser harte. Houd u goed. Steeds uw vriend,
Giuseppe Lacqua, pr.
De brave priester onthult Giovanni in die brief, dat hij klooster-
ling zou willen worden; dat wettigt het vermoeden dat Giovanni van hem
het zo dikwijls aan de dag gelegde misprijzen voor wereldse rijkdom

32 Pages 311-320

▲back to top

32.1 Page 311

▲back to top
- I/308 -
geleerd had, en misschien had die hem ook, toen hij klein was, de aan-
vankelijke idee ingegeven om zich aan God te wijden in een Congregatie.
Die brief leert ons eveneens nog, dat Giovanni nog steeds zijn studie
van de Bijbel voortzette, die hem onmetelijke schatten aan kennis ople-
verde, waarmee hij op zo een bewonderenswaardige manier zijn zending zou
ondersteunen.
Het schooljaar zou nog enkele maanden duren, toen de jonge Giorgio
Moglia, in opdracht van zijn vader, in het seminarie verscheen, om Gio-
vanni uit te nodigen zijn jongste zoon ten doop te komen houden. Meter
zou de dochter van Moglia zelf geweest zijn, maar zij had dat geweigerd,
omdat zij liever niet aan de zijde van een geestelijke in de kerk wilde
verschijnen, tenzij de vader het beslist verlangde. Giovanni ging er-
heen. Toen hij in de kerk kwam en van de heer Moglia vernam dat zijn
eigen dochter als meter zou optreden, antwoordde Giovanni hem: "Dat is
niet nodig, ik heb de meter meegebracht uit Chieri."
"Dus kan ik mijn dochter naar huis sturen"? zei Moglia.
"Wel zeker!"
En de dochter, die met tegenzin meegekomen was, ging heen.
"En wie zal dan meter zijn"? hernam Moglia.
"Onze-Lieve-Vrouw en de Kerk, en dat is voldoende", riep Giovanni
uit.
En het kleine kind werd "Giovanni" gedoopt.
Na de doop en het gebruik van een kleine verfrissing, begaf de
seminarist Bosco zich, alvorens afscheid te nemen van de Moglia’s, op
bezoek bij mevrouw Dorotea om haar te groeten. Die klaagde erover dat
zij zich zo zwak voelde, en sprak de vrees uit dat zij niet meer hele-
maal gezond zou worden. Giovanni zei: "U moet moed houden en opgewekt
blijven, u zult negentig jaar worden." De zieke werd inderdaad beter en
stelde al haar vertrouwen in de belofte van Giovanni Bosco. Zelfs wilde
zij, de enkele keren dat zij door een nog zo ernstige ziekte overvallen
werd, nooit de geneesmiddelen gebruiken, die de dokter had voorgeschre-
ven, en ze zei: "Don Bosco heeft me verzekerd, dat ik negentig jaar zal
worden."
Toen zij Don Bosco overleefd had, riep zij iedere dag zijn voor-
spraak in, ervan overtuigd, dat hij haar in de hemel zou verhoren, en
met het portret van de man Gods, die zij zoveel weldaden bewezen had, op
de borst, stierf zij in de ouderdom van 91 jaar.
De gedachte dat zij, door hem te helpen, meegewerkt hadden aan de
vervulling van Gods plannen, was een grote troost voor de weldoeners van
onze Giovanni, maar een nog grotere troost was het, dat men de zekerheid
had met hem steeds in een hartelijke en onverbreekbare betrekking te
kunnen blijven. De theoloog Cinzano was niet de laatste die dat weer
eens bewaarheid zou zien; want Giovanni liet geen gelegenheid voorbij
gaan om zijn pastoor, die hem zoveel vaderlijke zorg betoond had, de
uitdrukking van zijn kinderlijke genegenheid te geven. Verschillende
malen schreef hij hem vanuit Chieri hartelijke brieven en nooit vergat
hij zijn gelukwensen tot uitdrukking te brengen bij de feestelijke gele-
genheden in de loop van het jaar. En Don Cinzano, van zijn kant, bewaar-
de zorgvuldig al die brieven die Giovanni Bosco hem gestuurd had toen
hij student was, seminarist en priester. Bij de dood van de goede pas-
toor, in het jaar 1870, wierp degene die zijn archieven uitzocht, inder-
haast en door onachtzaamheid ook die briefwisseling in het vuur, samen
met andere, nutteloze papieren; later herinnerde men zich dat vele van

32.2 Page 312

▲back to top
- I/309 -
die verbrande papieren ondertekend waren met Giovanni Bosco. Daardoor
is er slechts een gedicht overgebleven, dat hij in dat jaar geschreven
had bij gelegenheid van de naamdag van zijn pastoor. Dat, evenals al
zijn vele andere gedichten, die hij bij verschillende gelegenheden
maakte, zijn niet onberispelijk. Verschillende oneffenheden wijzen erop,
dat hier iemand aan het werk is die zich beijvert geen kostbare tijd
verloren te laten gaan, maar die tegelijk grootmoedigheid van hart aan
de dag legt en de wil om zijn weldoeners en vrienden tekenen van gene-
genheid te geven.
Op de Naamdag
van de Hoogvereerde en Zeereerwaarde Heer
Antonio Cinzano, theoloog
Pastoor van Castelnuovo
HYMNE
't Was het uur dat genadige sluimer
de mensen hun zorgen verzoette,
z'in dromen een vreugde ontmoetten,
die de dagelijkse kommer verdreef.
En ook ik lag nog rustig te slapen,
toen plots een rumoer mij deed schrikken.
Ik keek... en daar rustten mijn blikken
Op 'n wezen als nooit ik nog zag.
In het wit was dat wezen gestoken:
in d'ene hand droeg hij van bloemen
een krans, niet voldoende te roemen,
waar de schoonheid mij diep van bewoog.
En een zwaard werd in de andere gedragen,
een zwaard van slechts vurige vlammen.
Het schouwspel deed mij haast verlammen;
maar toen plotseling sprak hij mij toe:
"Van de Cherubs ben ik een der zeven,
die God in zijn glorie verrijken,
en niets zal de aarde bereiken,
dan wanneer ons de sterveling dat vraagt.
Ik Ben ook die ter treurige zorgen;
ik sta bij de Hoogste Beweger
en schenk aan het strijdende leger
weer de vrede, en lenig de smart.
Ik Ben ook, die de kinderen van Adam, -
in schaduw des doods lang verzwonden, -
het heil van hun lot kwam verkonden,
waar zij lang zo naar zochten, vergeefs.
En dat zwaard is het machtige wapen,
dat Satan zijn macht doet verliezen;
de mens zal weer vrij kunnen kiezen
en het pad van de deugd kunnen gaan.

32.3 Page 313

▲back to top
- I/310 -
Die krans is het heilige teken,
dat God aan de winnaar zal schenken,
zo die Hem steeds trouw wil gedenken,
naast mij strijdt met veel moed en veel vuur.
Een van hen die zo sterk en in trouwe
ten strijde wil onder mijn hoede,
Is ook die Antonio, de goede,
met het air van een dapper kampioen.
Want hij zorgt voor de kudde van Christus,
en heeft slechts haar heil in gedachte,
al kost het hem slaaploze nachten,
en nog nooit was een strijd hem te boud.
Wat van hem is geboekstaafd geworden,
genoeg om hem hooglijk te roemen,
te tooien met lelies en bloemen,
het staat vermeld in dat guldene boek.'
En dat zeggend, Cinzano, wees hij me
naar uw zo beminnelijk wezen,
en liet in dat boek mij toen lezen,
dat het hoogste des hemels u wacht!
En ik wendde mij tot hem vol eerbied,
o wil, vroeg ik hem, hem dan geven
een steun in dat moeilijke leven,
in de strijd met het wereldse kwaad,
zodat glorie en eindoverwinning
zijn vredige dood begeleiden,
triomf op het einde der tijden
heel zijn leven onsterflijk bekroont.
En toen hoorde ik hem duidelijk zeggen,
dat God reeds mijn bede vervulde.
Ik zag dat een wolk hem omhulde,
en hij daarin vol schittering verdween.
Eerbiedig opgedragen door:
13 juni 1840.
Giovanni Bosco, seminarist
Twee, op verschillende manieren gedenkwaardige, gebeurtenissen maakten
voor Giovanni het einde van dat jaar opmerkelijk. Hijzelf schrijft er-
over in zijn gedenkschriften. Tegen het einde van het jaar scheelde het
niet veel of mijn leven had een einde genomen. Ik was nog op het semi-
narie van Chieri. Het was de laatste dag, waarop de seminaristen naar
huis moesten vertrekken. Het regende en ik stond voor het venster te
kijken naar de dreigende lucht. Plotseling, met een geweldig lawaai,
sloeg de bliksem op het hekje voor het raam waar ik bij stond. De stuk-
ken losgeslagen steen vlogen tegen mijn maag en ik werd tot halverwege
de kamer geslingerd. Mijn kameraden, die kwamen toelopen, dachten dat ik
dood was, zij brachten me naar bed, wasten mijn gezicht, maar ik kwam
weer bij, glimlachte en sprong het bed uit.

32.4 Page 314

▲back to top
- I/311 -
"Toen dat jaar voleindigd was, rijpte de gedachte bij me, om iets
te proberen, wat in die tijd slechts heel zelden voorkwam, namelijk de
stof van een heel schooljaar in de vakantie te verwerken. Terwijl ik op
zekere dag een onderhoud had met de theoloog Cinzano, deelde ik hem mijn
voornemen in vertrouwen mee en hij hechtte opgewekt zijn goedkeuring aan
mijn plan. Zonder dat ik er overigens met iemand over sprak, was daar
alleen voor nodig, dat ik me zou melden bij de aartsbisschop Fransoni,
en hem te vragen, de stof van het vierde jaar in die vakantie te mogen
behandelen en zodoende het vijfde jaar af te maken in het volgende
schooljaar 1840-41. Als reden voerde ik mijn gevorderde leeftijd aan,
want ik was al 24 jaar. Die heilige prelaat ontving mij met de grootste
hartelijkheid, ging de resultaten na van de examens die ik in de voor-
gaande jaren in het seminarie had afgelegd, en stond mij de gevraagde
gunst toe, op voorwaarde dat ik al de nodige traktaten van dat studie-
jaar zou verwerken, dat wil zeggen de Poenitentia van Alatia en De
Eucharistia van Cazzaniga. De theoloog Cinzano, mijn pastoordeken, was
bevoegd de wil van mijn oversten ten uitvoer te brengen. In twee maanden
had ik die studie grondig doorgewerkt."
Intussen ging hij door met het geven van bijlessen in het Latijn,
en tot degenen die in die vakantie naar 'zijn lessen kwamen, behoorde
ook de jeugdige Giovanni Battista Bertagna, die later de grootste theo-
loog en leraar in de moraal werd van het klooster van de heilige Fran-
ciscus van Assisi, titulair bisschop van Cafarnaüm en coadjutor van
kardinaal Alimonda, aartsbisschop van Turijn.
Ook veronachtzaamde hij het preken niet. Op 26 juli preekte hij
over de Heilige Anna in Aramengo, een preek waarvan wij het kostbare
handschrift nog in onze archieven bewaren. Op 24 augustus daarna hield
hij, nagenoeg onvoorbereid, een preek over de heilige Bartholomeus in
Castelnuovo zelf. In de middag van de voorafgaande dag bevond hij zich
in de tuin van de pastorie in gezelschap van de kapelaan Don Ropolo en
nog een andere priester. De anderen waren met de "boete" aan het spelen.
Bosco stond tegen de muur geleund en met de armen over elkaar geslagen
in gedachten verzonken. Plotseling kwam pastoor Don Cinzano vertellen,
dat hij een brief ontvangen had, waarin stond dat de predikant, die de
volgende dag voor de Broederschap van Castelnuovo, over de glorie van de
heilige Bartholomeus moest komen spreken, door ik weet niet welke bezig-
heid of ziekte aan huis gebonden was, en dus zou Don Ropolo de lofrede
op de genoemde heilige apostel moeten houden. Don Ropolo kwam daartegen
in verzet met te zeggen: "Van vandaag op morgen kan ik me daar onmoge-
lijk op voorbereiden. Als het er nu nog om ging een stuk van het Evan-
gelie te verklaren, zou het nog te doen zijn; maar een lofrede houden,
dat is heel wat anders!"
Ook de andere priester wees de uitnodiging van de hand. Don Cinzano
bleef even in gedachten verzonken en aarzelend staan, en dacht waar-
schijnlijk aan het examen dat Giovanni spoedig zou moeten aflegen; maar
toen verbrak hij het stilzwijgen: "Dan gaat het alleen nog om jou", zei
hij tegen Giovanni. Die maakte zich los uit zijn gepeins en zei glim-
lachend: "Als er niemand anders is, ik ben paratus ad omnia: ik zal het
proberen."
Zijn lofrede wekte bij allen, maar vooral onder de geestelijkheid
grote bewondering. En zijn medeseminaristen zeiden: "Aha, hij doet ons
allemaal op de neus kijken! En Giovanni Filippello, die het geluk had,
de rede te horen, herhaalde 48 jaar later nog dat zij een blijvende in-

32.5 Page 315

▲back to top
- I/312 -
druk op hem gemaakt had Aldus verklaarde ook Don Ropolo zelf tegenover
ons.
Hoewel hij intussen voortging met 's zondags de jongens van de boe-
ren om zich heen te verenigen en hij al het mogelijke deed om hun bij-
eenkomst tot een genoegen te maken, schijnt het dat hij, behalve zijn
vriendschap die hem met de notabelen van Castelnuovo en Chieri verbond,
eveneens vertrouwelijke betrekkingen onderhield met enkele adellijke
families die de kastelen bewoonden in het omringende binnenland. Schijnt
het, zeg ik, omdat er in zijn gedenkschriften geen spoor van te vinden
is. Niettemin staat voor op het eerste handschrift, dat hij samenstelde
voor de levensbeschrijving van Comollo de volgende zin: "Geschiedkundige
feiten over Luigi Comollo, seminarist te Chieri, opgedragen aan de jonge
Luigi Larissé, erfgraaf." Hetzelfde geeft het volgende uittreksel uit
een brief te verstaan, gericht tot een jongen, die een huisonderwijzer
heeft. Die omstandigheid wijst op de maatschappelijke positie van degene
aan wie Giovanni schrijft. Hij wijst hem op het verloren laten gaan van
tijd en vermaant hem tot een ernstiger en ijveriger gedrag in de toe-
komst.
"Castelnuovo, 28 augustus 1840
Het spijt me uitermate, mijn beste jongen, dat je niet in staat
gebleken bent je punten te halen en de verwachtingen van je ouders te
vervullen. Maar als je werkelijk wil nagaan wat de reden daarvan is, zul
je tot de bevinding komen dat het helemaal je eigen schuld is. Daar,
wanneer je de dingen geleerd zou hebben, die op school verklaard en
thuis dagelijks door je vlijtige leermeester herhaald worden, je nu niet
naar je kameraden zou moeten toekijken, hoe je kameraden naar de hogere
klasse overgaan en je zelf overgeven aan een negatieve verontwaardiging.
Ik weet niet of het beter is het hele jaar door vakantie te nemen en
niet over te gaan met de andere kameraden, ofwel zo goed mogelijk te
studeren en zodoende eervol bevorderd te worden naar de hogere klas.
Wanneer ik echter iemand een keuze aan de hand zou moeten doen tussen
die twee beslissingen, zou ik je ertoe willen aansporen er niet op te
rekenen, dat de oversten clement zullen zijn, doch hen als streng en al-
lerstrengst te beschouwen, en zo te studeren dat, op het einde van het
jaar, de bevordering voortvloeit uit je eigen verdiensten en niet uit de
goedheid van de leraren. Maar omdat velen er anders over denken, ge-
beurt het dat velen, ongewild, de verloren tijd moeten berouwen, wanneer
ze juist gedwongen zijn met gestreken vaandels naar huis te gaan. Berust
daarom en begin met je fouten te herstellen, in afwachting van het vol-
gende jaar, om je dan in volle ernst op de studie toe te leggen, en dan
zul je al de genegenheid vinden van hem die vanaf dat ogenblik verklaar
te zijn,
je intieme vriend,
Bosco Giovanni."
De weldadige invloed, die Giovanni op de maatschappij uitoefende,
strekte zich dus over een steeds groter terrein uit, naarmate de vervul-
ling van zijn roeping naderde en hij in de Kerk de plaats zou bekleden,
die de goddelijke Voorzienigheid voor hem bestemd had. Hij zette niette-
min zijn studie onder leiding van de theoloog Cinzano zo ijverig voort,
dat zijn goede meester er genoeg van kreeg hem de lessen te overhoren.
Hij las iedere dag twintig bladzijden van de voorgeschreven schrijvers,
en hij prentte ze zich zo goed in het geheugen, dat hij ze niet meer

32.6 Page 316

▲back to top
- I/313 -
vergeten kon. Aldus schreef en vertelde ons later ook Don Febbraro, pas-
toor van Orbassano, geboortig uit Castelnuovo en in dat jaar seminarist.
De seminarist Giovanni Bosco deed slechts vier jaar theologie, niet
alleen vanwege zijn gevorderde leeftijd, maar veeleer omdat hij zulke
uitstekende resultaten bereikte in de theologische studie. Ik was aan-
wezig bij het mondelinge examen dat hij moest afleggen om tot het vijfde
jaar te worden toegelaten. De pastoor, die door de aartsbisschop was
afgevaardigd om het examen af te nemen, ziende dat Giovanni letterlijk
antwoord gaf op zijn talrijke vragen en opwerkingen, en verbaasd en
geestdriftig was, riep ons, jonge seminaristen tot getuige van een der-
gelijk wonder en zette in onze aanwezigheid dat verbazingwekkende examen
voort, hoewel al gebleken was dat de kandidaat het nodige wist.'
Toen september naderde kreeg Giovanni van de oversten van het se-
minarie aanzegging, zich voor te bereiden op het ontvangen van de ho-
gere wijding van het subdiaconaat. Ziehier, hoe hijzelf in zijn ge-
denkschriften schrijft over deze allerbelangrijkste en beslissende
gebeurtenis van zijn leven:
"Daar mijn deel van de goederen die ik van mijn vader geërfd had,
niet voldoende was om het van kerkelijke zijde verlangde patrimonium te
vormen, stelde mijn broer Giuseppe mij al het weinige dat hij bezat ter
beschikking. Bij de Wijdingen van de quatertemperdagen in het najaar,
ben ik toegelaten tot het subdiaconaat. Thans, nu ik de deugden ken die
er vereist worden voor deze allerbelangrijkste stap, blijf ik ervan
overtuigd dat ik onvoldoende voorbereid was; doch daar ik niemand had
die zich rechtstreeks met de zorg over mijn roeping belastte, heb ik me
tot Don Cafasso gewend, die me zei, voort te gaan en op zijn woord te
vertrouwen. In de tien dagen van geestelijke oefeningen in het Missie-
huis te Turijn, sprak ik een generale biecht, opdat mijn biechtvader een
helder inzicht in mijn geweten zou krijgen en mij gepaste raad kunnen
geven. Ik wilde mijn studies voleindigen, maar de gedachte mij voor mijn
hele leven te binden, schrok me af; toch wilde ik geen definitief be-
sluit nemen, dan na de volle instemming van mijn biechtvader verkregen
te hebben. Van dat ogenblik af heb ik mij ten zeerste erop toegelegd om
de raad van de theoloog Borel in praktijk te brengen: "Met ingetogenheid
en met het veelvuldig ontvangen van de heilige communie wordt de roeping
in stand gehouden en vervolmaakt."

32.7 Page 317

▲back to top
- I/314 -
H O O F D S T U K LIV
GIOVANNI GAAT NAAR AVIGLIANA EN PREEKT ER OVER DE HEILIGE
ROZENKRANS - HIJ BEZOEKT HET WIJDINGSFEEST VAN HET HEILIGDOM
SAN MICHELE - ROMANTISCHE WANDELING NAAR COAZZE - FEEST IN
BARDELLA EN BEGRAFENIS VAN EEN LEVENDE - ERKENTELIJKHEID VAN
GIOVANNI JEGENS DE FAMILIE MOGLIA.
In die vakantie had de nieuwe subdiaken Giovanni Bosco de verplich-
ting op zich genomen, over de heilige Rozenkrans te spreken in Aviglia-
na, de geboorteplaats van zijn vriend Giacomelli, die hem dat in de
eerste dagen van oktober in Castelnuovo was komen vragen, ook met de be-
doeling hem een lange gedenkwaardige wandeltocht te doen maken. Tegen de
tijd van het vertrek uit Castelnuovo, begaf Giovanni zich echter nog
naar Don Cinzano, die afscheid van hem nam met een enkele zin, die hij
dikwijls herhaalde wanneer hij hem hoorde preken, of hem bezig zag bij
het uitoefenen van zijn functies en in zijn onvermoeibare werkzaamheid:
In omnem terram exivit sonus eorum et in fines orbis terrae verba
eorum!(1)
Daar Giovanni vreselijk veel last had van de bewegingen van een
rijtuig, werd de reis bijna geheel te voet gemaakt. Allereerst begaven
zij zich naar Chivasso en bleven daar overnachten. In Turijn aangekomen,
kochten ze wat kastanjes en brood om zich te versterken, en deden dan
verschillende boodschappen. Dezelfde dag begaven zij zich nog verder
naar Avigliana.
Gedurende de hele morgen van de feestdag van de heilige Rozenkrans
onderhield Giovanni zich, zonder zich zorgen te maken over wat hij vanaf
de preekstoel zou zeggen, met deze en gene van de uitgenodigde pries-
ters. Giacomelli stond echter duizend angsten uit voor zijn vriend. Hij
ging nu en dan naar hem toe en fluisterde op onderdrukte toon: "En de
preek?"
"Dat heeft nog tijd", gaf Giovanni hem ten antwoord; en ook na de
maaltijd zette hij zijn gesprekken voort, in het bijzonder met pastoor
Don Pautasso, die, verrukt over zijn kennis, tegen hem zei: "Het komt me
voor, dat u nog wonderlijke dingen zult doen!"
Toen Giovanni de preekstoel beklom trok Giacomelli zich in angst en
vreze terug in de sacristie; hij wilde geen getuige zijn van een teleur-
stellende preek van zijn vriend. Maar al spoedig haalde hij opgelucht
adem, toen hij de duidelijke stellingen en de ordelijkheid en kracht van
het betoog van de spreker hoorde. Giovanni kwam van de preekstoel af en
(1) Psalm, 18, 4.

32.8 Page 318

▲back to top
- I/315 -
Don Pautasso ging naar hem toe en zei: "Het wonder is gebeurd!"
Toen de Rozenkransplechtigheid achter de rug was, begaven de beide
vrienden zich op weg naar het heiligdom van San Michele, dat zich ver-
hief op de berg Pirchiriano, op 877 meter hoogte, en van welke top men
in een enkele oogopslag heel de vallei van de Cotische Alpen en vrijwel
geheel Piëmont kon overzien. Hier hadden zich in 1836, op uitnodiging
van koning Karel Albert, en met goedkeuring van Paus Gregorius XVI, een
heel aantal paters gevestigd van het Instituut van Liefde, in 1831 in
Domodossola gesticht door de beroemde Antonio Rosmini, en vervolgens
goedgekeurd door de Heilige Stoel in 1839. Deze voortreffelijke kloos-
terlingen, die voor de heilige diensten gebruik maakten van de oude
kerk, verbreidden met apostolische ijver het Evangelie in de parochies
van de vallei van de Susa en in de omgeving van Turijn. De seminarist
Giacomelli bracht zijn vriend vervolgens naar de geweldige resten van de
prachtige abdij der Benedictijnen, de majestatisch gotische tempel en de
graven van enkele oude vorsten van Savooie. Zij werden uitstekend ont-
vangen door die goede paters, en tussen hen en Giovanni ontstond een
verhouding, die nooit meer onderbroken zou worden. Pater Flecchia, die
toen nog jong was en in de negentig jaar oud geworden is, en zijn andere
medebroeders bleven steeds innige vrienden van Don Bosco en zijn werk.
De goddelijke Voorzienigheid had hem tot daarboven geleid, omdat hij er,
zoals wij zullen zien, de gelegenheid had om een nieuwe vorm van de ge-
lofte van armoede te leren kennen, waarmee de Salesiaanse Congregatie,
die hij zou stichten, in de toekomst zich zou kunnen onttrekken aan de
inlijvingswetten. Het is alsof een dergelijke gedachte hem al voor de
geest gezweefd had, zoals hij ons herhaaldelijk verzekerde. Hij had wel-
licht dezelfde inzichten als de heilige Paulus van het Kruis, die de
plundering van al de kerkelijke goederen door de revolutie scheen te
voorzien.
Bosco en Giacomelli sloegen, toen zij weer beneden waren, de weg in
naar Coazze, midden in de Alpen, waar een neef van Giacomelli, Don Pe-
retti, pastoor was. De twee seminaristen zagen er door het zweet, het
stof en de vermoeidheid zo raar uit, dat de kleine kinderen van de ge-
huchten waar ze door kwamen, vol schrik op de vlucht sloegen. Toen ze 's
avonds om tien uur in Coazze aankwamen, konden ze eenvoudig niet meer.
In het dorp heerste een doodse stilte, en deur en vensters van de pas-
torie waren gesloten. Zij trokken aan de bel. Niemand verscheen. Zij
belden nog eens, en na een lange pauze ging er een raam open dat, toen
een onzichtbaar iemand een paar korte woorden gesproken had, ook weer
dichtging. De berglucht begon intussen hun zweet te doen opdrogen en nu
begonnen ze te klappertanden. Wel een heel uur lang bleven ze daar voor
die deur staan, nu en dan weer roepend. Eindelijk ging het raam voor de
tweede maal open en bij het zien van een hoofd, dat voorzichtig naar
buiten gestoken werd, riep Giacomelli: "Ik ben Giacomelli, de neef van
de pastoor!"
"Bent u het zelf"? antwoordde de huishoudster, met de stem van
iemand die erg veel slaap heeft.
"Maar natuurlijk, ik ben het! Kent u me niet meer?"
"En die ander?"
"Een vriend van me."
"En waarom komt u op dit uur?"

32.9 Page 319

▲back to top
- I/316 -
"Omdat we niet eerder konden komen", antwoordde de neef een beetje
ongeduldig... "maar kom nu ter liefde Gods opendoen... We zijn helemaal
bezweet en zullen nog een ziekte oplopen."
"Ik kom al... maar wat een uur"!... mopperde de huishoudster, ter-
wijl ze zich uit het raam terugtrok.
Ze moesten nog een poosje in die weinig prettige toestand blijven
wachten; en toen werd het geluid hoorbaar van de pantoffels van de pas-
toor, die toen pas wakker geworden was, en zich aan een raam vertoonde
met een witte slaapmuts op het hoofd, en na een: "0, ben jij het"? zei
hij tegen de dienstbode, die nog steeds niet overtuigd scheen: "Ga
opendoen."
De twee seminaristen gingen naar boven. De pastoor stak het licht
aan, deed hen plaatsnemen en begon het gesprek, dat hij niet zo gauw
wilde beëindigen. Giacomelli gaf antwoord op verschillende vragen; maar,
daar zij nat waren van het zweet, vroeg hij aan zijn oom of er niet wat
vuur aangelegd kon worden om te drogen?
"Zeker, met genoegen..." antwoordde de pastoor, en gaf de dienstbo-
de opdracht een goed vuur aan te leggen en de twee reizigers zetten zich
dicht bij de schouw. Zij zaten erop te wachten, dat ze zouden worden
uitgenodigd om wat te eten, maar de pastoor bleef maar vertellen, geeuw-
de af en toe, en de dienstmeid zat in een hoekje van de kamer te knikke-
bollen en was uiteindelijk rustig in slaap gesukkeld. Toen zei Giovanni,
met een knipoogje tegen zijn vriend, glimlachend: "Het was toch vanmid-
dag dat we het laatst iets gegeten hebben?" De ander begreep het en het
gesprek onderbrekend, zei hij: "Oom, hebt u misschien een stukje brood
voor ons om onze honger te stillen?"
"Wat? Hebben jullie nog niet gesoupeerd, op dit uur?"
"U begrijpt wel, dat we langs de wegen niets dan stenen gevonden
hebben."
"Had dat maar eerder gezegd... ik heb er niet aan gedacht... neem
me niet kwalijk! Hé, Maddalena, maak eens wat te eten klaar!"
De dienstbode werd wakker en ging langzaam naar het keukenvuur. De
tafel werd gedekt, ze aten en daarna gingen ze slapen. Er stonden twee
bedden in een vertrek, met slechts een laken en een dekentje. De twee
kameraden gingen liggen; de lucht uit de bergen was in deze tijd van het
jaar allesbehalve zwoel. Door de kou bevangen, was het hun niet mogelijk
de slaap te vatten, zodat de ene na een poosje aan de andere vroeg:
"Slaap je niet?" En de ander: "Ben jij nog wakker?" - "Heb je het warm?"
- "Heb je het koud?" "Slaap als je kunt!" - "Pro-beer maar te rusten!" -
En daarop begonnen ze te lachen. De pastoor die het gehoord had, stond
op, nam een paar dekens en legde ze bij hen op het bed. Pas tegen het
aanbreken van de dag kregen ze het een beetje warm en vielen ze in
slaap.
Don Bosco heeft zijn jongens dikwijls over die fameuze tocht ver-
teld, en hij verluchtte het verhaal nog een beetje, maar één bijzonder-
heid verzweeg hij en die werd ons door zijn vriend, Don Giacomelli ont-
huld. De twee pastoors, bij wie zij gelogeerd hadden, en die hem zo dui-
delijk, zo verstandig en met zoveel kennis van zaken hadden horen spre-
ken, zeiden allebei: "Dat is een seminarist die nog eens iets groots,
iets bijzonders zal doen."
En het lijkt hier niet misplaatst op te merken, dat Don Bosco, toen
en later, altijd, in al de huizen waar hij gastvrijheid genoot, nooit

32.10 Page 320

▲back to top
- I/317 -
aanspraken deed gelden, of tegenzin en afkeer toonde. Alles was hem
goed. Onhoffelijkheheden, vergeetachtigheid, gebrek aan verzorging, na-
latigheden, ongemak, verstikkende kamers in de zomer en gebrek aan vuur
in de bitterste winters, te late maaltijden, voedsel dat zijn maag niet
verdragen kon, gesprekken tot diep in de nacht, terwijl hij door slaap
bevangen was, alles was hem goed, zonder dat hij ooit ergernis of onge-
duld liet blijken of zich een klacht liet ontvallen. Zichzelf steeds
gelijk, verdween nooit het beminnelijke glimlachje van zijn lippen, dat
zijn volle voldoening met alle omstandigheden uitdrukte, evengoed als de
manier waarop hij zich wist te gedragen, wanneer hij door zijn weldoe-
ners en vrienden met grote voorkomendheid en overvloed ontvangen werd.
Steeds was hij erkentelijk voor de christelijke liefde die hem betoond
werd, en zijn steeds van zijn fijne geest getuigende onderhoudende ge-
sprekken, zijn hartelijke dankbaarheid en de belofte van zijn gebed,
hield bij allen die hem huisvestten het verlangen levendig, hem een
volgende keer weer gaarne op te nemen.
Terug van dat uitstapje, moest Giovanni met zijn pastoor naar
Bardella gaan, om als subdiaken te fungeren op de feestdag van de kerk.
In dat jaar viel dat feest ook nog samen met een bruiloft, die bijge-
woond werd door de pastoor; maar Giovanni, trouw aan zijn vroeger gedane
belofte, woonde ze niet bij, doch keerde naar huis terug. Na afloop van
de maaltijd, die als gewoonlijk ordeloos en luidruchtig eindigde, werd
de pastoor door de inrichter van het feest uitgenodigd, en hij begaf
zich naar diens huis. Plotseling werd de bruid toen door een beroerte
getroffen en de algemene feestvreugde verkeerde in verslagenheid. Er
werd haar alle mogelijke hulp verleend, maar uiteindelijk moest men zeg-
gen: "Ze is dood!"
Toen dat eenmaal was vastgesteld, werd zij na de vastgestelde
veertig uren in de kist gelegd en naar de parochiekerk gedragen. De mis
werd gezongen en de rouwstoet zette zich in beweging naar het kerkhof.
Dicht bij de poort, zei een van de dragers tegen de pastoor: "Het is
alsof de dode tegen de wanden van de kist klopt!" - "Als je dood bent
kun je je met zulke spelletjes niet ophouden" antwoordde de pastoor. Al-
len lachten, omdat ze dachten dat het verbeelding geweest was. De kist
werd midden in de Sint-Rochuskapel geplaatst en de laatste gebeden wer-
den aangeheven. Daarna gaat men het kerkhof op, waar veel mensen aanwe-
zig zijn, en de doodgraver draagt de kist tot aan de rand van het graf,
waar ook hij meent, in de kist enkele duidelijke klopjes te horen. Ver-
schrikt neemt hij een ijzer om het deksel eraf te lichten; maar plotse-
ling schiet het hem te binnen, dat het verboden is een lijkkist te ope-
nen zonder verlof van de autoriteiten. Daarom snelt hij naar het dorp,
vraagt raad aan de burgemeester, de dokter wordt erbij gehaald en men
gaat naar het kerkhof. Het deksel wordt van de kist genomen, de dokter
bevindt dat de dame in kwestie nog warm is. Hij voelt haar de pols, en
de pols klopt; hij prikt even in een ader, en het bloed vloeit eruit.
Daarop laat hij haar onmiddellijk naar het dorp vervoeren; maar de stak-
kerd komt toch niet meer tot bewustzijn en sterft enkele uren later.
Giovanni was eveneens komen toelopen en was getuige geweest van die ge-
beurtenis, en als hij erover sprak, besloot hij steeds met op te merken,
hoe juist het in deze wereld steeds is dat "ook bij het lachen het hart
nog leed kan voelen, en het einde van de vreugde verdriet is."(1)
(1) Spreuken 14,13.

33 Pages 321-330

▲back to top

33.1 Page 321

▲back to top
- I/318 -
Ook in deze vakantie ging Giovanni naar de Moglia. Hij ging erheen
in gezelschap van Giacomelli en zij aten daar, bleven er slapen en wer-
den met grote hartelijkheid onthaald. Don Bosco zou steeds in innige
betrekking met deze familie blijven en droeg M. en Mevr. Moglia een gro-
te eerbied en vertrouwelijke genegenheid toe. Wanneer deze later ver-
schillende malen in Turijn kwamen, werden zij steeds opgetogen ontvan-
gen. En mevrouw Dorotea was zo stellig ervan overtuigd, dat het erken-
telijke hart van Don Bosco met succes voor haar gebeden had, dat zij in
alle, ook de meest ernstige gevallen, zich door hem liet raden.
Giorgio Moglia vertelt hierover nog het volgende: 'Don Bosco toonde
steeds een grote erkentelijkheid ten opzichte van mijn familie hoe ge-
ring het ook was wat zij voor hem gedaan had. Ontelbare malen heeft hij
mij aan tafel genodigd in het Oratorio, ik zat dan naast hem, ook al was
hij omringd door de meest achtenswaardige van zijn priesters. Ook zekere
dag wendde hij zich tot mij, in tegenwoordigheid van al zijn klooster-
lingen en van andere, vreemde personen, die bij hem aan tafel zaten, en
hij zei: "Dit is mijn vroegere baas!" En in de eerste tijd van het Ora-
torio, toen daar nog slechts vijfentwintig jongens onderdak gevonden
hadden, kwam hij ieder jaar met hen naar Moncucco voor een landelijk
feestje, en wilde dat wij zijn Oratorio als ons huis zouden beschouwen,
wanneer wij voor zaken in Turijn zouden moeten verblijven. En telkens
wanneer wij elkaar ontmoetten, beval hij me steeds aan veel te bidden,
de heilige sacramenten te ontvangen, een grote verering voor de Maagd
Maria aan de dag te leggen, God en onze naasten te beminnen en trouw te
blijven in het beoefenen van alle plichten van een goede christen." Zijn
petekind, Giovanni Moglia, zou eveneens het bewijs van zijn dankbaarheid
ondervinden. Toen hij groot geworden was, kwam hij in het Oratorio stu-
deren, waar hij drie jaar verbleef en waar Don Bosco hem steeds bij zich
aan tafel nodigde. Bij de verdeling van het vaderlijke erfdeel verkreeg
Giovanni toen de wijngaard, waar de wijnstok stond die na 61 jaar nog
steeds groeide en vrucht opbracht, terwijl al de andere wijnstokken al
vervangen waren, en hoewel de knecht in een jaar verzuimd had de grond
daar van een koperoplossing te voorzien, was de wijnstok steeds meer
vruchten blijven opbrengen dan de andere. In 1886, toen Don Bosco het
verlangen te kennen had gegeven, wat druiven te ontvangen, bracht Gio-
vanni hem enkele trossen in een mandje. Aldus verzekerde dezelfde Gio-
vanni Moglia.
In die herfst maakte Giovanni ook kennis met de student Gioachina
Rho uit Pecetto, die later een vooraanstaande hoogleraar in de letter-
kunde werd en inspecteur van het onderwijs in de provincie Turijn. Deze
schreef in 1889 aan Don Piccollo, die hem vanuit Sicilie zijn lijkrede
over Don Bosco had toegezonden, aldus: "Gaarne zou ik in uw werk iets
hebben willen lezen over een geachte dorpsgenoot van ons, de theoloog
Antonio Cinzano, pastoor van Castelnuovo d'Asti. Ik herinner me dat die
goede pastoor er zo verheugd over was, Don Bosco tot zijn leerling ge-
had te hebben, en over enkele andere van zijn parochianen, aan wie Bos-
co zijn zorgen besteedde gedurende de jaarlijkse vakantie, ook toen zij
al seminarist waren. En het was in de pastorie van Castelnuovo, dat ik
kennis maakte met Don Bosco, rond het jaar 1840, tegelijk met Don Fe-
braro, later pastoor in Orbassano, Don Allora en anderen, met wie hij
later innige vriendschappelijke betrekkingen bleef onderhouden." Geze-
gend de herinnering aan deze brave pastoor, die zulke gelukkige dagen
doorbracht temidden van de seminaristen, die door hem gevormd waren.

33.2 Page 322

▲back to top
- I/319 -
HOOFDSTUK
LV
GIOVANNI BOSCO PREFECT VAN HET SEMINARIE - PRACHTIGE
LOFREDE OP DE SEMINARIST GIUSEPPE BURZIO - DE
BETREKKINGEN TUSSEN DEZE TWEE VRIENDEN - TOENADERING
VAN GIOVANNI TOT DE CONGREGATIE VAN DE OBLATEN VAN DE
MAAGD MARIA.
Toen Giovanni in het seminarie terugkeerde, werd hij tot de studen-
ten van het vijfde en laatste jaar theologie gerekend, en door zijn
voorbeeldig gedrag en vanwege de resultaten van zijn studie tot prefect
benoemd, de hoogste post die een seminarist kon verwerven, en die hem
boven al de andere seminaristen stelde en hem tevens de verantwoorde-
lijkheid oplegde voor hun doen en laten.
Hoeveel vlijt en welke gevoelens Giovanni bij het uitoefenen van
deze eervolle functie aan de dag legde, kunnen wij leren uit de tekst
van een prachtige lofrede, die hij schreef over een vrome door hem bij-
gestane jongen, de seminarist Giuseppe Burzio. Burzio was in 1822 gebo-
ren in Cocconato en na verschillende wederwaardigheden had hij in okto-
ber 1840 het geestelijke kleed aangenomen, en had hij zijn intrede
gedaan in het seminarie van Chieri, waar hij onze Giovanni gedurende
ongeveer een jaar tot prefect had. Op 19 september 1841 trad deze hei-
lige seminarist, vol verlangen zich aan een meer volmaakt leven te wij-
den, bij de Oblaten van de Maagd Maria in Pinerolo in, een congregatie
die kerkelijk was goedgekeurd bij breve van Leo XII in 1826, en daar
eindigde hij zijn leven op 20 mei 1842, door een aan God welgevallige
dood. Aan Giovanni werd daarom een getuigenis gevraagd door de beroemde
Oblaat pater Felice Giordano, die in een boekje van 1846 Don Bosco al
loffelijk een allerwaardigste priester noemt. En na diens dood, schreef
hij, om van zijn heiligheid te getuigen, behalve tal van andere bladzij-
den vol lof voor onze Stichter, welke wij te zijner tijd zullen weerge-
ven, de volgende regels neer: "In mijn boek, getiteld: Leerrijke wenken
ter vervolmaking aan de jongens voorgesteld in het stichtelijke leven
van Giuseppe Burzio, komt op bladzijde 137 en volgende een uitvoerige
brief voor, die de priester Giovanni Bosco mij per 16 april 1843 deed
toekomen. Deze brief werpt een helder licht op de jonge priester Don
Bosco. Ook al handelt deze brief over iemand anders, namelijk over een
brave seminarist, die in het seminarie van Chieri Don Bosco tot prefect
had, hij verraadt toch voldoende door welke gevoelens van vroomheid,
studiezin, tucht en godsdienstige geest de schrijver bezield was. Bij
het herlezen van de brief zou men zeggen dat hij, hoewel handelend over
het stichtende leven van een jeugdige dienaar Gods, daarin, zonder het
te merken, zichzelf tekent."
Hier volgt de betrokken brief:

33.3 Page 323

▲back to top
- I/320 -
"Door Uw eerwaarde gevraagd, mijn inzichten onder woorden te bren-
gen met betrekking tot het gedrag in het seminarie van Chieri, van de
seminarist Giuseppe Burzio, zaliger nagedachtenis, voldoe ik met des te
meer genoegen aan uw verzoek, daar ik in mijn functie van prefect de
gelegenheid gehad heb, hem goed gade te slaan, zodat ik op het ogenblik
alleszins in staat ben om heel nauwkeurig mijn voortreffelijke indruk
die ik van hem gekregen heb onder woorden te kunnen brengen.
"Om kort te gaan. Ik zou deze onvergelijkelijke seminarist voor wat
heel het jaar dat hij in het seminarie van Chieri vertoefde aangaat,
niet beter weten te kenschetsen dan door te zeggen dat hij - en dat is
het unanieme oordeel van al zijn medeseminaristen - een volmaakt model
van een seminarist geweest is, daar hij alles had wat in de boeken en
onderrichtingen met betrekking tot de verplichtingen van een seminarist
wordt ingescherpt; zodanig zelfs dat, voor zover ik hem kon gadeslaan,
het mij toescheen dat er niets aan hem ontbrak en hij niets te wensen
overliet.
"In alle geval, wat bij mij bijzondere bewondering opwekte was dat
hij in zijn doen en laten niet alleen alles vermeed, wat voor een semi-
narist ongepast zou zijn, maar dat al zijn handelingen met liefde en
opgewektheid verricht werden.
"Vanaf het eerste begin dat hij in het seminarie kwam, getuigde hij
duidelijk van de hoge opvatting die hij van de gekozen roeping had, en
van zijn stellige wil om zich daarin te heiligen, door zich ijverig op
alle middelen te werpen die hem tot het doel konden voeren.
"Van de vroege ochtend tot de late avond zou men geen ogenblik
kunnen aanwijzen waarin hij niet stipt was. En elk artikel van het re-
glement had zijn grootste aandacht; hij nam ze alle met dezelfde nauwge-
zetheid en trouw in acht. Hij deed dit alles vrij en ongedwongen, omdat
hij het voor zijn geweten zo wilde, zonder zich ooit te laten weerhouden
of remmen door enigerlei menselijk opzicht.
"Met voorzichtigheid nam hij afstand van die seminaristen, die in
hun manier van doen, een weinig godsdienstige geest lieten blijken, en
hij zocht zich twee of drie collega's van dezelfde jaargang en van de-
zelfde geestesgesteldheid uit, met wie hij zich kon onderhouden, en die
elkaar over en weer aanspoorden tot het goed vervullen van de door hen
omhelsde staat.
"Hij legde zich degelijk op de studie toe, hij hield ervan en deed
al het mogelijke, om er zoveel mogelijk nut uit te trekken. Hij gebruik-
te met overleg al de tijd, die hij aan zichzelf kon besteden, en nooit
was hij over andere boeken gebogen dan zijn studieboeken. Hij nam graag
deel aan bijeenkomsten of aan wetenschappelijke oefeningen van zijn
klas, en hij moedigde ze aan door zijn medewerking. In de disputen on-
derscheidde hij zich door zijn beminnelijkheid en liefde voor de waar-
heid, terwijl hij ook een verdediger en beoefenaar van alle gematigd-
heid was.
"Gedurende de recreaties hield hij er eveneens van, zich met de
stof van de studie bezig te houden. Wanneer sommigen over onverschilli-
ge zaken begonnen te spreken, bepaalde hij er zich toe te luisteren naar
wat de anderen zeiden; maar wanneer het over de studie of over de gods-
vrucht ging, dan toonde hij zich levendig en was een en al belangstel-
ling.

33.4 Page 324

▲back to top
- I/321 -
"In de gemeenschappelijke studie toonde hij zich nooit lui. Ledig-
heid was hem onbekend. Zodoende deed hij bijzonder veel op; hij wist
zijn geest voortreffelijk te concentreren, alleen zijn aandacht schen-
kend aan zijn eigen werk, zodat hij, wanneer er iemand was die hem
stoorde door gepraat of iets anders, deed alsof hij nergens iets van
merkte, en alleen even de ogen opsloeg naar degene die stoorde. Zijn
afkeer om zich in nutteloze dingen te verdiepen, de gewoonte om ook in
gezelschap het stilzwijgen te bewaren, dat alles heeft, naar ik meen,
veel bijgedragen tot zijn aanzienlijke vorderingen.
"Maar met nog grotere ijver legde hij zich op de godsvrucht toe,
waarin hij werkelijk zeldzame vorderingen maakte. Het is mij uiteraard
niet mogelijk de aandacht te vestigen op dingen die buiten ieders waar-
nemingsvermogen vallen; maar wie de ernst kent van deze seminarist en de
volharding in het goede, kan zich gemakkelijk een voorstelling vormen
van de meeste en beste verborgen deugden.
"Zo was er ook nimmer sprake van, dat hij zich bij de godsdienst-
oefeningen gedroeg met een geest van onverschilligheid of met een schijn
van sleur. Integendeel, zijn houding en gedrag waren bewonderenswaardig
en zijn gezicht weerspiegelde steeds zijn diepste verlangens; er begon
nauwelijks zelfs een godsdienstoefening, gebed of meditatie, - of ook
wanneer hij maar even een voet in de kapel zette, - of al zijn zinnen
schenen zich te concentreren op de heilige gebeurtenis en men kon duide-
lijk zien hoe hij met heel zijn ziel eraan deelnam en hoezeer de geest
van het geloof hem vervulde. Of de oversten er wel of niet bij waren,
het vrome gedrag van Burzio was onveranderlijk hetzelfde, zodat men te-
recht van hem kan zeggen, dat ambulabat coram Deo.
"Wat de Sacramenten aangaat, niet alleen nam hij het gebruik daar-
van in acht, zoals het voor allen op dit seminarie is voorgeschreven,
maar hij bevorderde het veelvuldige gebruik ervan, en verheugde zich
over alle gelegenheden, telkens wanneer de biechtvaders kwamen, wat
meestal op zaterdag en de vooravond der hoogdagen het geval was.
"Buiten de gewone devoties die voor allen golden, en die hij met
grote ijver verrichte, kon ik aan zijn woorden en daden beoordelen, dat
hij een bijzondere devotie koesterde tot Jezus in het Heilig Sacrament
en tot de Heilige Maagd, aan wie hij, als hij maar even wat tijd over
had, al zijn genegenheid en dankbaarheid wijdde. Bovendien zonderde hij
zich op lege ogenblikken, zoals gedurende de recreatie of onder de
vakantie, van zijn metgezellen af, en ging naar de kerk, om zich in een
samenspraak met Jezus in het Sacrament en met de allerheiligste Maagd
Maria te verdiepen.
"Zijn verlangen naar volmaaktheid bracht hem ertoe, met een van
zijn vertrouwde vrienden af te spreken, dat deze hem opmerkzaam zou ma-
ken wanneer hij tekortschoot in het vervullen van zijn plichten, en dat
deze hem onmiddellijk op iedere fout zou wijzen.
"Wat zijn vroomheid aangaat, is het overigens wel voldoende te zeg-
gen dat hij, toen het einde van het jaar naderde, voor zijn voorbeeldig
gedrag een eervolle vermelding kreeg van zijn oversten, een zeldzame on-
derscheiding, die in genoemd seminarie niet vaak wordt verleend.
"Een andere deugd, die hem op bijzondere wijze onderscheidde, was
zijn bescheidenheid, zo zeldzaam en volmaakt, dat ik haar niet onder

33.5 Page 325

▲back to top
- I/322 -
woorden zou weten te brengen, dan alleen door te zeggen dat het veeleer
een hemelse dan een menselijke bescheidenheid was. Niet dat er sprake
bij hem was van ook maar een zweem van overdrijving, integendeel, hij
was erg hartelijk en openhartig, waardoor hij niet alleen de vreugde van
zijn oversten uitmaakte, maar ook de bewondering wekte van de seminaris-
ten zelf; en van mezelf moet ik erkennen, dat ik door de aantrekkelijk-
heid van zijn bescheiden optreden, door zijn verstandige manier van
spreken, waaruit de ernst en de zuiverheid van zijn ziel bleek, mij her-
haaldelijk gedrongen voelde om toenadering tot hem te zoeken en mij met
hem te onderhouden, ofschoon toch een aanzienlijke afstand in studie en
in leeftijd ons scheidde, want ik was toen al dicht tot het einde van
mijn theologische studiën genaderd.
"Buitengewoon opmerkelijk was zijn bescheidenheid van blik, in alle
omstandigheden, wat ook buiten het seminarie bleek, en vooral op de wan-
deling en elders; maar in de kerk en in de processies leek hij wel een
engel van ingetogenheid van blik en houding. Kortom, er leek mij geen
zweem overdrijving te schuilen in de bewering, dat in Burzio die ingeto-
genheid met al haar handelingen weerspiegeld werd, die beschreven en
voor de seminaristen warm aanbevolen is in het beroemde decreet van
Trente: Sic decet omnino clericos etc.
"Hij was in zijn manieren hoffelijk en vriendelijk voor iedereen;
maar wanneer het gebeurde, dat de een of ander hem op de schouders of in
het gezicht wilde liefkozen, omdat hij er zo knap uitzag, trok hij zich
onmiddellijk terug en zei: "Laat me, laat me met rust", en maakte zich
dan uit de voeten.
"In de recreatie legde hij de grootst mogelijke voorzichtigheid aan
de dag in de gesprekken met zijn metgezellen. Zijn superieuren bewees
hij de hoogste eerbied, zodat hij steeds met de hoogst mogelijke achting
over hen sprak. Nooit ook hoorde men hem zich beklagen over wat er op
tafel kwam, zoals soms wel eens gebeurde, of over iets anders; hij duld-
de niet, dat een leerling van het seminarie, ooit een minder gepast
woord sprak, of een woord dat in strijd was met de naastenliefde of ver-
vuld van kritiek ten opzichte van de oversten.
"Ook trad er bij hem een zeldzame nederigheid en zachtmoedigheid op
de voorgrond, terwijl zijn onberispelijk gedrag hem de afgunst van som-
migen bezorgde, die zich bij de oversten over hem beklaagden, maar met
nederigheid, geduld en zachtmoedigheid verdroeg hij alles en wist het
kwade met het goede te overwinnen, zodat de storm tegen hem al spoedig
luwde en bij de kwaadwilligen het gevoel van afgunst al spoedig in dat
van verering en van de grootste vriendschappelijke genegenheid veran-
derde.
"Toen hij, zoals al gezegd, zich twee of drie collega's had uitge-
kozen van dezelfde cursus en dezelfde geestelijke gesteltenis, trachtte
hij zich met hen te onderhouden, zodat zij elkaar wederkerig zouden hel-
pen, hun gekozen levensstaat volmaakt te beleven, en wanneer hun ge-
sprekken ook al niet steeds over de schoolstof handelden, zij gingen
toch wel altijd over geestelijke aangelegenheden die betrekking hadden
op het verheven doel van de geestelijke roeping, op het ontvluchten van
de wereld en op de zielenijver.
"Laat het volstaan met hier enkele gezegden te noteren, die ik meer
dan eens uit zijn mond gehoord heb en die de voortreffelijke eigenschap-
pen van zijn ziel nog beter aantonen.

33.6 Page 326

▲back to top
- I/323-
"Eens vroeg hij me in volle vertrouwen, welk middel ik het beste
vond om zich te vervolmaken in liefde tot Maria. Toen ik hem daarop
naar best vermogen geantwoord had, stelde ik hem deze vraag: "Denk je
dat Maria veel te onzen gunste zou kunnen doen?" - Hij keek me met grote
verbazing aan: "0, wat zul jij een mooie geestelijke worden", antwoordde
hij, "als je daaraan twijfelt!" Daarna voegde hij eraan toe: "Wanneer
het niet onjuist was ten opzichte van God, zou ik willen zeggen dat
Maria aan Hem gelijk is, want quod Deus imperio, tu prece, Virgo, po-
tes;" - en hij herhaalde dat verschillende malen, waarmee hij naar de
mening der heilige Vaders wilde zeggen dat Maria almachtig geworden is
door de genade, zoals haar Zoon Jezus het is van nature.
"Bij een andere gelegenheid vroeg ik hem of hij graag op het semi-
narie was. "Heel graag", antwoordde hij me; "omdat ik hier werkelijk kan
leren een goede priester te worden. " - "Verlang je er erg naar, pries-
ter te worden?" - "Ik verlang er erg naar", zei hij, "maar de moeilijk-
heid is, dat, eerder dan priester te worden, het nodig is dat ik heilig
word... dat ik heilig word... heilig." Het moet U ook niet verbazen mij
zo te horen spreken, daar iedereen ervan overtuigd is dat hij de ver-
standigste en in de deugd de meest bedrevene was. Ik mag voor mezelf be-
weren, dat ik herhaaldelijk gelegenheid gehad heb zeer door hem gesticht
te zijn.
"Ten slotte wil ik enige uitspraken noteren, die enkele van mijn
metgezellen van onze seminarist gaven en die ik daarom heb gevraagd. De
een noemde hem een toonbeeld van deugd; een ander een voorbeeld van
geestelijke bescheidenheid; een derde achtte hem waardig om altijd te
blijven leven, om het goede voorbeeld te kunnen geven; anderen weer: een
merkwaardige jongen, onovertrefbaar in deugdzaamheid. Velen vroegen mij,
of de geschiedenis van zijn leven nog niet verschenen was, en verzochten
mij ervoor te zorgen, dat dat zo gauw mogelijk zou gebeuren. Een semina-
rist uit Chieri schrijft mij in een brief van 24 februari jl.: "Ik ver-
zoek u dringend mij te willen mededelen, of de geschiedenis van Burzio
al of niet al in druk gegeven is, en of U me in het bevestigende geval
exemplaren ervan zou kunnen doen toekomen. Ik vraag u dat allerdrin-
gendst, niet alleen voor mij, doch ook voor vele anderen."
"Ziedaar, hoe ik me zijn gedragingen in het seminarie herinner, hoe
weinig dat ook zij van de werkelijkheid en volheid van deze mooie ziel,
geliefd bij God en bij de mensen, wiens nagedachtenis gezegend is en het
nog meer zal zijn, wanneer, zoals uiterst wenselijk is, de geschiedenis
van zijn stichtelijk leven in druk verschijnen zal.
"Met de verzekering ... enz.
Klooster van Sint-Franciscus
Turijn, 16 april 1843.
GIOVANNI BOSCO, pr.
Naschrift. Het leek mij goed deze aantekeningen ook te laten lezen aan
zijn prefect van de klas en de slaapzaal, die mij als volgt schrijft:
"Ik las bijgaande brief van Giovanni Bosco pr. over het onberispe-
lijke gedrag van de overleden seminarist Burzio, en verklaar dat hij de
waarheid behelst, zelfs meen ik dat hij, naar het mij voorkomt, veel
minder gezegd heeft dan wat er werkelijk te prijzen valt.

33.7 Page 327

▲back to top
- I/324 -
"Ik kan daar nog aan toevoegen, dat, daar ik zijn prefect in de klas
en op de slaapzaal geweest ben, ik nooit ook maar het minste heb hoeven
aan te merken op zijn gedrag; op het einde van het schooljaar, door de
overste gevraagd naar de punten voor godsvrucht en vlijt, aan Burzio
toegekend, antwoordde ik aan de overste, door te schrijven: "uitstekend"
en ik klaagde tevens dat het mij speet geen hoger punt te kunnen geven.
"Het zal mij later ten zeerste verheugen en een grote troost zijn,
wanneer U zich aan het schrijven zult begeven van een levensgeschiede-
nis die zo nuttig zal zijn voor de achterblijvenden.
"Ik heb de eer... enz.
D. Antonio Giacomelli, pr.
De lofprijzingen die Don Bosco laat verluiden ten gunste van Giusep-
pe Burzio dragen veel tot zijn roem bij, niet alleen omdat zij ons een
afspiegeling van zijn eigen leven geven, maar ook omdat zij ons wijzen
op het vertrouwen dat Burzio onze Giovanni toedroeg, en de eerbied die
hij tegen hem koesterde, hoe graag hij hem zelf ook zou hebben willen
zien toetreden tot de Congregatie van de Oblaten van Maria. Inderdaad
zocht Don Bosco steeds, tot welke religieuze Orde hij zou kunnen toetre-
den. Het kwam hem voor dat de Heer hem tot een dergelijke staat riep.
Hij verlangde ernaar kloosterling te zijn om te kunnen gehoorzamen; de
gedachte van vrij te zijn, en méér nog die van te zullen bevelen,
schrikte hem af. Nadien sprak hij dikwijls over de religieuze roeping
met Burzio, met wie hij heel vertrouwelijk was. Deze riep in Bosco's
hart het verlangen wakker om eveneens Oblaat te worden. Toen hij enkele
malen in Turijn vertoefde om zijn vriend te bezoeken in het Consolota-
klooster, dat Mgr. Fransoni in 1833 aan de Oblaten had geschonken, be-
zocht hij ook de kerk die zo befaamd geworden is door de devotie der
inwoners van Turijn. Bij die gelegenheid stelde Burzio hem voor aan zijn
oversten, die hem voor zich trachtten te winnen en hem ook schriftelijk
uitnodigden om tot hen toe te treden; maar hij nam het besluit niet op
hun uitnodiging in te gaan.
Niettemin bleven de vriendschappelijke betrekkingen met pater Feli-
ce Giordano bestaan, die in een brief aan Don Michele Rua van 1888 ge-
tuigt van zijn liefde, gehechtheid en verering voor zijn oude vriend
Don Bosco. Evenzo met pater Balma en pater Barchialla, die later aarts-
bisschoppen van Cagliari werden, en met pater Dadesso en andere Oblaten.
Dientengevolge leerde hij de geschiedenis, de geest en de regels van die
Congregatie bijzonder goed kennen. De stichter ervan, Pius Brunone Lan-
teri, gestorven in 1830, was een onvermoeibaar ijveraar voor het heil
der zielen en stichter van verscheidene bloeiende congregaties, alle
bestemd om een dam te vormen tegen het kwaad, dat overal om zich heen
greep, en om op te voeden op grond van gezonde geloofsbeginselen en van
de moraal en tot genegenheid voor de zaak van de monarchie en de jeugd
van Piëmont, evenals om de verspreiding te bevorderen van grote aantal-
len boeken over de zuivere leer en de christelijke vroomheid; hij was
een heilige dienaar des Heren geweest, voor wie de liefde tot de Paus
het leven van zijn leven betekende. Gedurende al de tijd, dat Pius VII
in Savona gevangen had gezeten, had hij, grote gevaren trotserend, de
Paus op clandestiene manier allerbelangrijkste documenten doen toekomen
over het bestuur van de Kerk, evenals edelmoedige giften die hij voor

33.8 Page 328

▲back to top
- I/325 -
hem in Turijn inzamelde. Toen de politie van Napoleon achterdocht tegen
hem begon te koesteren, was er tot tweemaal toe een grondige huiszoeking
bij hem gehouden, doch tevergeefs, en hij werd voor vier jaren verbannen
naar zijn villa in Bardassano. Geleerd en populair schrijver als hij
was, verspreidde hij vanuit die plaats tal van werkjes, nu eens gedrukt,
dan weer gekopieerd, - wanneer het niet raadzaam was ze aan drukkers toe
te vertrouwen, - om onder de gelovigen de liefde, de eerbied en de ge-
hoorzaamheid tegenover de Paus levend te houden, daarbij de nadruk leg-
gend op de waardigheid, de voorrechten en de onfeilbaarheid van zijn ex
ca-thedra gedane uitspraken, En deze hele geest had pater Lanteri meege-
deeld aan de Congregatie der Oblaten van Maria, als doel kiezend, het
geven van geestelijke oefeningen aan het volk, de heersende dwalingen te
bestuderen en te bestrijden, zich te wijden aan de vervolmaking van de
jonge geestelijkheid, zoveel mogelijk tot schild en steun van de Paus
van Rome te dienen. En zijn regel wilde niet de strengheid of uiterlijk-
heid van de monniken, maar hij drong sterk aan de volmaaktheid en de
ijver van de hoogste en nuttigste Orden van Gods Kerk na te volgen.
De goddelijke Voorzienigheid scheen dus, door Don Bosco in contact
te brengen met de Oblaten van de Maagd Maria, te willen dat hij het ge-
heimzinnige voorbereidingswerk, dat in Morialdo was begonnen, zou vol-
einden en deed voor zijn geest het idee oprijzen van de Sociëteit, die
met een groter grondplan en met meer verscheidenheid in haar doeleinden,
iedere levensstaat in zich zou bevatten, waarin Zij hem van de jaren
zijner kindsheid en jongelingsjaren af bedreven had gemaakt. In Pater
Lanteri werd hem het model van een stichter van religieuze Congregaties
voorgehouden, aangepast aan de noden van de tijd, vreemd echter aan alle
politieke hartstocht. En zo ook vond de Voorzienigheid in het Instituut
der Oblaten de vorm die best geschikt was voor de Congregatie, die zij
hem wilde doen stichten en over heel de wereld verbreiden, ontdaan van
ieder uiterlijk karakter en gebruik, die voor de tegenstanders der reli-
gieuze orden een steen des aanstoots zouden kunnen zijn.

33.9 Page 329

▲back to top
- I/326 -
H O O F D S T U K LVI
GIOVANNI LEGT DE LAATSTE EXAMENS IN DE THEOLOGIE AF
- ZIJN MEDELEERLINGEN HULDIGEN HEM - DE GEESTELIJKE
OEFENINGEN TER VOORBEREIDING OP DE PRIESTERWIJDING - DE
EERSTE HEILIGE MIS VAN DON BOSCO - DE WERKDADIGHEID VAN
HET WOORD - INDRUKWEKKENDE VERMANING VAN MOEDER
MARGHERITA.
Zo stilaan zijn wij aan het einde van het eerste deel van ons ver-
haal gekomen. Met grote stappen gaat Giovanni Bosco voort naar de ver-
vulling van zijn vurigste wensen, naar de lang verwachte dag van zijn
priesterwijding, die een geweldige horizon voor hem ontsluit tot heil
van de zielen. Hij was moe, hulpbehoevend, krachteloos en rijk aan el-
lende; maar het oog van God rustte zegenend op hem, richtte hem op uit
zijn neerslachtigheid en deed hem het hoofd opheffen; een reden waarom
wij velen de Heer zullen zien, bewonderen en prijzen.(1)
Terug in het seminarie, deed Giovanni het examen dat men aan het
begin van het jaar gewoonlijk moest afleggen en verkreeg, zoals gewoon-
lijk, een optime, zoals blijkt uit het puntenboek van alle seminaristen,
geschreven door prof. Appendini en dat nog in ons bezit is. De Heer had
een kleine vernedering voor hem weggelegd alvorens hij het seminarie zou
verlaten. Voor het tweede examen, dat hij op 17 februari 1841 aflegde,
kreeg hij enkel met een "Bijna zeer goed" de aantekening (fere optime).
Hij was geëxamineerd door de doctor in de theologie Lorenzo Gastaldi en
ondervraagd over een punt waarvoor hij ofwel geen tijd gehad had om het
te bestuderen, of waarvan hij wellicht dacht dat het geen examenstof
was. Zonder een spier van zijn gezicht te vertrekken improviseerde hij
voor de vuist weg een canon van het Concilie van Trente en verwerkte die
met wat hem nog vaag voor de geest stond.
"Zegt het Concilie dat eigenlijk wel zo"? vroeg Gastaldi, verbaasd
over zoveel vrijmoedigheid. Don Bosco begon te lachen, zodat de exami-
nator eveneens moest lachen. Op zaterdag Sitientes van 1841, voor Pas-
siezondag, werd hij diaken gewijd. Op 15 mei deed hij het examen voor de
laatste wijding en verkreeg een plus quam optime. Het was een oude ge-
woonte in het seminarie van Chieri, dat de oversten bij het aflopen van
elk schooljaar bij elkaar kwamen, en het gedrag van alle seminaristen
afzonderlijk aan een grondig onderzoek onderwierpen. Welnu, in de regis-
ters van de Curie te Turijn, waar men de lijs-
(1) Ecclesiasticus 11,12.

33.10 Page 330

▲back to top
- I/327 -
ten der seminaristen van het jaar 1841 aantreft, staat er onder de ru-
briek "opmerkingen" achter de naam van Giovanni Bosco aangetekend: "Ze-
lante e di buona riuscita" - ijverig, behaalt goede resultaten.
Het schooljaar was afgelopen en voor Giovanni was de tijd gekomen
om het seminarie voorgoed te verlaten. Voor hem werd het een gedenkwaar-
dige dag. "Mijn oversten hielden van me", zo schrijft hijzelf, "en gaven
aanhoudend blijk van hun welwillendheid. Mijn metgezellen waren me gene-
gen. Men kan wel zeggen dat ik voor hen leefde en zij leefden voor mij.
Daarom was deze scheiding erg droevig voor me, de scheiding van een
plaats waar ik zes jaren lang geleefd had, waar ik kennis en godsdien-
stige geest had opgedaan, en al de tekenen van goedheid en genegenheid
had aangetroffen die men maar verlangen kan."
En alvorens verder te gaan, moge het ons hier toegestaan zijn de
verklaringen bijeen te voegen, als evenzoveel bloemen in een boeket, die
zijn medeseminaristen ons ter ere van Don Bosco hebben gegeven. Het is
een ware volksstemming van genegenheid, achting, en eerbied voor onze
Giovanni. Don Antonio Comelli: Van de eerste dagen af dat ik hem op het
seminarie leerde kennen, beschouwde ik hem alsof hij al priester was, en
dat kwam door zijn groot verstand en deugdzaamheid. - De theoloog Carlo
Allora: Op het seminarie gaf hij opvallende voorbeelden van godsvrucht
en gehoorzaamheid. De achting die de seminaristen hem toedroegen was zo
groot, dat zij hem meer als een overste dan als een medestudent beschouw-
den. Wij hebben hem van die tijd af voor heilig gehouden. - Don Frances-
co Oddenino: De seminarist Bosco vulde iedere minuut van zijn tijd. Hij
gaf zich over aan heel veel lectuur; zijn metgezellen waren gewoon zich
tot hem te wenden, als zij met een of andere stof in moeilijkheden wa-
ren, want zijn kennis was verrassend groot; hij genoot bij allen grote
eerbied voor zijn deugd en godsvrucht. - De theoloog Albino Massa, pas-
toor van Corio: Op het seminarie was hij een model van een seminarist. -
Don Vincenzo Sosso, erekanunnik van de collegiale kerk in Moncalieri: Op
het seminarie werd hij de pater genoemd, zo degelijk, bewust en geregeld
was zijn leven. - Don Grassini, pastoor te Scalenghe: Don Bosco was de
vredestichter tussen de ene partij en de andere. - De theoloog Don Gio-
vanni Ferrero, pastoor van Pontedarano en later kanunnik-aartspriester
van de dom te Biella: Tal van seminaristen, die Don Bosco op het semi-
narie gekend hebben, geven mij de verzekering dat hij op het seminarie
een gedrag aan de dag legde, dat boven alle lof verheven was, en dat het
in Chieri toen al een kostbare man was, die Bosco. Vele anderen nog ver-
klaarden tegenover ons: Onze beminnelijke metgezel op het seminarie werd
erg gewaardeerd vanwege zijn heilige levenswandel. - Don Bosco, pastoor
van Levone Canavese: Ik ben vijf jaar lang zijn metgezel geweest op het
seminarie, en nog eens vijf jaar in het Convict en in de Refugie, en ik
heb nooit ook maar het geringste gebrek in hem kunnen gewaarworden;
integendeel, ik heb hem iedere deugd volmaakt zien beoefenen. - Mgr.
Giovanni Battista Appendini, zijn leraar in de theologie: Door zijn
godsvrucht en studiezin maakte de seminarist Bosco grote vorderingen op
het seminarie, zonder dat hij het zelf merkte, als gevolg van de goed-
moedigheid die later voor heel zijn leven zo kenmerkend zou zijn. - Een
salesiaanse clericus die onder dienst was, lag in garnizoen in Giaveno.
Hij had horen vertellen, dat de theoloog Arduino, kanunnik-pastoor in
die plaats was, en die eerder theologieprofessor geweest was van Don
Bosco in het seminarie te Chieri. Hij achtte het daarom zijn plicht hem
een bezoek te gaan brengen, waarbij hij hem zijn omstandigheden uiteen-
zette en onderdanig zijn opwachting maakte. "Don Giovanni"! riep de

34 Pages 331-340

▲back to top

34.1 Page 331

▲back to top
- I/328 -
eerbiedwaardige priester toen met tranen in de ogen uit: "ik herinner me
hem nog van toen hij mijn leerling was; hij was vroom, ijverig, een echt
voorbeeld. Zeker niemand zou toen van hem hebben kunnen voorspellen, dat
hij worden zou wat hij nu geworden is. Maar ik moet zeggen dat zijn
waardig gedrag, de nauwgezetheid waarmee hij zijn plichten vervulde, zo-
wel de godsdienstige als zijn schoolse, voorbeeldig waren. Hoe gaat het
nu met hem? Och, doe hem weer eens aan mij denken, als ge naar Turijn
terugkeert en dat hij voor me bidt voor een zalige dood."
Op 26 mei, het feest van de heilige Philippus Neri, kwam Don Bosco
in Turijn aan en begon de geestelijke oefeningen in het Missiehuis van
de Vincentianen. "Hij deed dat op een stichtende manier", verklaart Don
Giacomelli; "hij was buitengewoon onder de indruk van het woord Gods,
dat hij in toespraken hoorde, en vooral van die uitdrukkingen, die de
grote waardigheid aanduiden welke hij binnenkort zou ontvangen.
"Wie zal de berg des Heren bestijgen? Voor wie zal zijn heiligdom
zijn? Wie kunnen zichzelf waardig keuren dienaar van God te zijn en Zijn
heilige en ontzagwekkende geheimen te bedienen?" - En de seminarist
Bosco toonde zich, in de gesprekken met zijn mederetraitanten, erg onder
de indruk van wat de Psalmist antwoordt op de bovengestelde vraag: "Die
rein is van handen en zuiver van hart, die zijn ziel niet naar het zon-
dige richtte, en niet in bedrog gezworen heeft. Zegen zal hij ontvangen
van Jahwe, rechtvaardiging van de God van zijn heil."(1)
In een schrift vinden wij de volgende opsomming: "Besluiten uit de
oefeningen, gedaan ter voorbereiding van mijn eerste heilige Mis: De
priester gaat niet alléén naar de hemel, noch gaat hij alleen naar de
hel. Als hij het goede doet, zal hij naar de hemel gaan, samen met de
zielen die hij door zijn goede voorbeeld heeft gered; als hij verkeerd
handelt, geeft hij ergernis, hij gaat dan verloren met de zielen die hij
door zijn ergernis ten verderven gevoerd heeft. Daarom zal ik alle ver-
plichtingen op me nemen om de volgende besluiten na te komen:
1. Ik zal nooit een wandeling maken, tenzij uit ernstige noodzaak,
ziekenbezoek, enz.
2. Ik zal er bijzonder op letten mijn tijd goed te gebruiken.
3. Lijden, handelen en nederig zijn in alles en altijd, wanneer het
erom gaat, zielen te redden.
4. De liefde en de zachtmoedigheid van de Heilige Franciscus van
Sales zullen mij in alles leiden.
5. Ik zal steeds tevreden zijn met mijn voedsel, wat het ook mag
zijn, vooropgezet dat het niet schadelijk is voor de gezondheid.
6. Ik zal wijn met water verdund drinken en enkel als geneesmid-
del, dat wil zeggen, wanneer en zoveel als het nodig is voor de gezond-
heid.
7. De arbeid is een machtig middel tegen de vijanden van de ziel;
daarom zal ik mijn lichaam niet meer dan vijf uren slaap gunnen per
nacht. Gedurende de dag, vooral na de maaltijd, zal ik niet de minste
(1) Psalm 23, 3.

34.2 Page 332

▲back to top
- I/329 -
rust nemen. Ik zal enkel uitzonderingen maken in geval van ziekte.
8. Iedere dag zal ik een weinig tijd besteden aan overweging en
aan geestelijke lezing. In de loop van de dag zal ik een kort bezoek
brengen aan, of op zijn minst bidden tot het Heilig Sacrament. Ik zal
me minstens een kwartier voorbereiden op de Heilige Mis en een kwartier
voor mijn dankzegging gebruiken.
9. Ik zal nooit gesprekken voeren met vrouwen, behalve in het ge-
val dat ik biecht moet horen, of door enige andere geestelijke nood-
zaak."
Deze opsomming werd geschreven in 1841. In zijn handschrift voegt
Don Bosco er nog aan toe:
"De dag van mijn wijding was de vooravond van het Feest der Heili-
ge Drievuldigheid, 5 juni, en zij werd verricht door Mgr. Aartsbisschop
Luigi Fransoni in het bisschoppelijke Paleis. Mijn eerste heilige Mis
heb ik opgedragen in de kerk van de Heilige Franciscus van Assisi, aan
het hoofd waarvan Don Giuseppe Cafasso, mijn weldoener en leider, stond.
Met spanning werd ik in mijn geboorteplaats verwacht, waar sinds jaren
geen eerste heilige Mis meer was opgedragen. Maar ik zou er de voorkeur
aan gegeven hebben ze in Turijn op te dragen, zonder drukte, aan het
altaar van de heilige Engelbewaarder, dat in die kerk aan de Evangelie-
zijde staat. Die dag vierde de universele Kerk het feest van de Heilige
Drievuldigheid, het aartsbisdom van Turijn dat van het Mirakel van het
Sacrament, de kerk van de heilige Franciscus van Assisi het feest van
Onze-Lieve-Vrouw der Genade, sinds onheuglijke tijden hier vereerd. Ik
mocht het de mooiste dag van mijn leven noemen. In het memento van die
gedenkwaardige Mis, heb ik getracht op godvruchtige wijze melding te
maken van al mijn leraren, geestelijke en tijdelijke weldoeners, en
vooral van de betreurde Don Calosso, die ik steeds ben blijven beschou-
wen als een grote en vooraanstaan de weldoener. Het is een vroom geloof,
dat God heel beslist alle genade verleent, die de nieuwe priester hem
gedurende het opdragen van zijn eerste Mis vraagt: ik vroeg dringend om
de vruchtbaarheid van het woord, om goed te kunnen doen voor de zielen.
Ik geloof dat de Heer mijn nederig gebed verhoord heeft."
Don Bosco zegt in zijn bescheidenheid eenvoudig ik geloof; maar wie
hem kenden, konden zien hoe hij de gevraagde genade in verbazingwekkende
overvloed ontvangen heeft. In de loop van zijn ministerie, hetzij in het
persoonlijke of in het openbare leven, maakte hij zich, door te spreken,
te preken of in de biecht, zozeer meester van de harten, dat hij ze tot
God wist te brengen, tot deugdzame en edelmoedige besluiten te bewegen,
terwijl hij bij velen de kiemen legde voor een degelijke heiligheid, die
grote dingen zou verrichten. Met zijn woord betoverde hij als het ware
de jongens: hij maakte goede jongens van hen die eerst niet deugden, en
de goeden bracht hij tot een leven van volmaaktheid, vooral door hun het
leven van de heilige Aloysius van Gonzaga voor ogen te stellen, die hij
hun als beschermer geschonken had. Een oneindig aantal keren bewerkte
een eenvoudig woord van hem wonderen, deed de wil onmiddellijk een ande-
re richting nemen en verwekte wonderbaarlijke religieuze roepingen.
En hoe kan dat ook anders, daar, buiten de oneindige intrinsieke
waarde van het onbloedige offer, buiten de niet in twijfel te trekken
betekenis van een genade, nodig voor de verheven zending hem door de-
zelfde Goddelijke Verlosser opgelegd, Don Bosco de heilige mysteriën met

34.3 Page 333

▲back to top
- I/330 -
zo een vuur van geloof,hoop en liefde celebreerde, als dat alleen ge-
huisvest is in de harten der meest intieme vrienden van God? Een zonne-
klaar bewijs daarvan is de engelachtige liefde, waarmee hij de heilige
Mis tot het einde van zijn leven toe bleef celebreren. Velen bevestigen,
wat wijzelf trouwens iedere dag hebben ondervonden. Wij hebben heel,
heel dikwijls zijn Mis bijgewoond, en dan maakte zich steeds een zalig
gevoel van geloof van ons meester, bij het zien van de godsvrucht die
uit heel zijn houding sprak bij het zien van de nauwkeurigheid waarmee
hij de heilige ceremonies verrichtte, en bij het horen van de wijze
waarop hij de woorden uitsprak en van de zalving die zijn gebeden ver-
gezelde. En de stichtende indruk die men kreeg vergat men nooit meer.
Overal waar hij ging, zelfs buiten Italië, was het voldoende te weten
dat Don Bosco op dat en dat uur, op die en die plaats de heilige Mis zou
opdragen, om mensen rond zijn altaar te doen samendrommen. Om te voldoen
aan het vurige verlangen, deze vertroosting schenkende gebeurtenis ook
eens een keer mee te maken, waren er velen, die met dat doel alleen de
lange reis naar Turijn maakten; en wanneer Don Bosco daar dan de sa-
cristie verliet om zich naar de kapel van de Heilige Petrus te begeven,
verlieten honderden godvruchtige personen die hier en daar in de kerk
verspreid zaten, hun plaats om zich om hem heen op te stellen. "Hij is
een heilige! Een heilige"! zegden ze dan stilletjes tegen elkaar, als de
Mis was afgelopen.
Op maandag na Drievuldigheidszondag ging Don Bosco zijn tweede Mis
opdragen in de kerk van de Consolata, om "dank te brengen", zoals hij
schrijft, "aan de Grote Maagd Maria voor de ontelbare gunsten, die Zij
mij ten goede had laten komen door haar goddelijke Zoon Jezus.
"Op dinsdag", zo vervolgt hij, "begaf ik me naar Chieri en droeg de
Mis op in de kerk van de heilige Dominicus, waar nog steeds mijn oud-
leraar P. Giusiana woonde, die mij met vaderlijke genegenheid ontving.
Gedurende die heilige Mis weende hij voortdurend van ontroering. Ik heb
die hele dag met hem doorgebracht, en men kon het wel een paradijselijke
dag noemen."
"Op woensdag werd het heilige Misoffer opgedragen in de dom van
die stad.
"Op donderdag, plechtigheid van Corpus Domini, voldeed ik aan het
verlangen van mijn streekgenoten en begaf me naar Castelnuovo, waar ik
de Mis zong en in de processie ter gelegenheid van deze plechtigheid
meeging. De pastoor was zo goed mijn verwanten op de maaltijd uit te
nodigen, met de geestelijkheid en de notabelen van het dorp. Allen namen
deel aan die opgewekte samenkomst; want al mijn streekgenoten hadden erg
veel met mij op, en alles wat zij voor mij hadden kunnen doen deed hun
thans veel genoegen. De avond van die dag bracht ik bij mijn familie
door. Maar toen ik dicht bij huis kwam en de plaats zag van de droom,
die ik had toen ik ongeveer negen jaar oud was, kon ik mijn tranen niet
bedwingen en zei: "Hoe wonderbaarlijk zijn toch de plannen van de god-
delijke Voorzienigheid! God heeft waarlijk een arme jongen van de grond
opgenomen om hem tot de eersten onder zijn volk te verheffen."
"Mijn moeder zei die dag, toen zij met mij alleen was, deze gedenk-
waardige woorden tegen me: "Je bent priester, je draagt de Mis op, van
nu af aan ben je dus dichter bij Jezus Christus. Denk er echter aan, dat
de Mis opdragen zeggen wil, beginnen te lijden. Je zult het zo direct
nog niet merken, maar van lieverlee zul je gaan inzien, dat je moeder je
de waarheid gezegd heeft. Ik ben er zeker van, dat je iedere dag voor me
zult bidden, hetzij ik nog leef of al dood ben; dat is voor mij genoeg.

34.4 Page 334

▲back to top
- I/331 -
Voortaan denk je nog alleen aan het heil van de zielen, en schenkt geen
aandacht meer aan mij!"
Heilige en edelmoedige moeder, die, zoals Don Cinzano vertelde,
wonderen had verricht, van offervaardigheid, van ontbering, van geduld
en deemoedigheid om haar zoon te helpen priester te worden. En Onze-
Lieve-Heer had haar in leven gehouden, opdat zij de gewijde hand van
haar Giovanni zou mogen kussen. Want korte tijd daarvoor was zij inder-
daad in een hoge moerbeiboom geklommen, om bladeren te plukken en zijde-
rupsen te verzamelen; maar plotseling brak de tak, waar zij op stond af,
en zij kwam met een plof op de grond terecht waar zij het bewustzijn
verloor. Toen zij weer bijkwam, bemerkte zij tot haar verbazing, dat zij
geen enkel letsel had opgelopen; alleen toen ze nog op de grond zat en
zij de Heer dankte, viel de afgebroken tak, die het ongeluk veroorzaakt
had, naar beneden en raakte haar aan het voorhoofd, waar ze het litteken
bleef behouden zolang ze leefde.
Hoe goed is de Heer dus voor degenen die hem vrezen! Op tal van ma-
nieren beloonde hij Margherita, omdat zij zo goed het heilige onderpand
voor Hem bewaard had, dat Hij haar in de persoon van haar zoon Giovanni
had toevertrouwd. Er staat geschreven: "Wie zijn zoon goed opvoedt, zal
daarvan het voordeel ondervinden, en kunnen roemen over hem onder zijn
bekenden."(1) En onsterfelijk zal ook zijn naam zijn over heel de we-
reld.
Maar de beloning die Margherita het diepst gevoeld en het meest ge-
waardeerd zal hebben, was, dat zij in het hart van haar zoon de deugden
zag toenemen, waarvoor zij het zaad gezaaid had; dat zij in zijn blikken
de vrede las die hem overvloedig vervulde; dat zij het geluk mocht sma-
ken, beantwoord te hebben aan de goddelijke roeping; dat zij wist dat
hij enkel en alleen maar de glorie van God zou verspreiden; dat zij de
zichtbare en voortdurende hulp van de goddelijke Voorzienigheid bij al
wat hij ondernam kon aanschouwen, dat zij hem steeds kon zien verlangen
naar het redden van de zielen, naar het vernietigen van de zonde; dat
zij hem vervuld wist van de vreugde, die ontstoken wordt door de ge-
dachte aan de tegenwoordigheid van God, en door de Koninklijke Profeet
aldus beschreven wordt: "Heel mijn leven wil ik Jahwe lofzingen, mijn
God wil ik loven zolang ik besta. Moge Hem mijn lied behagen! Moge ik-
zelf mij in Jahwe verheugen! Maar de zondaars, o mochten die verdwijnen
van de aarde! Mochten er geen goddelozen meer bestaan! Loof Jahwe, mijn
ziel."(2)
(1) Ecclesiasticus, 30,2.
(2) Psalm 103,33.

34.5 Page 335

▲back to top
- I/332 -
NOTITIES
Agnelotti: vleespasteitjes: deegwaar waarbinnen wat vlees zit.
Barra rotta: gewoon baarspel: wie later de baar verlaat "breekt" de
baar van de tegenstander die vroeger vertrok van de baar.
Cantus firmus: de Gregoriaanse melodie zelf.
Dagroede: vertaling van "giornata". Dit is een oude Piëmontese vlakte-
maat van 38,10 are en is eigenlijk een stuk land dat per dag met een os
kon omgeploegd worden.
De Donaat: van Aelius Donatus bedoelt hier de "ars minor" dwz. een La-
tijnse spraakkunst van ca. 350, voor de Romeinse jeugd geschreven. Tal-
rijke aanvullingen bleken nodig voor de middeleeuwse jeugd, zodat deze
donaat waarover hier sprake is nogal afwijkt van de oorspronkelijke.
Don Bocc: is het Piëmontees dialect van het Italiaanse woord "bocco"
dat domkop, ezel, keikop betekent.
Emina: komt overeen met de Latijnse inhoudsmaat "hemina" en de Griek-
se maat "kotulé" en was 6 ciati of een halve sextarius = 0,273 liter. In
Piëmont kende men de emina van 23,05 L. zo ook in Asti, Biella, Cuneo,
Vercelli, Ivrea en Susa. In Aosta was de emina rasa (22,40 L.) te
onderscheiden van de emina colma (28,97 L). Te Bobbio was de emina 18,64
L., te Novara 15,80 L., te Turijn 22 L. te Valesia 7,29 L.
Galla: = kallespel. Een klein stokje (ongeveer 10 cm. lang en 5 cm.
dik), langs ene of beide kanten puntig gemaakt, doet men met een stok
van de grond omhoog springen door op de punt te slaan. In die sprong
slaat men de "kalle" zo ver mogelijk weg. De tegenspeler(s) moet(en) de
kalle terugslaan. Een primitief tennisspel, dat niet meer gespeeld
wordt.
Goochelzak (bissaccia) = bazazza. De moderne school van goochelaars
van onze tijd werd voorafgegaan door de "Taschenspieler", zo genoemd
omdat zij rond hun middel een zak droegen welke dienst deed om de voor-
werpen in te laten verdwijnen of ongemerkt voor de toeschouwers uit te
halen. Zij traden vooral op jaarmarkten op... Zij waren al de prestidi-
gitateurs, die aangewezen waren op hun vingerbehendigheid (Zie Simons
van Oorschot: "Het kind en zijn ontspanning", blz. 121).
Het wiel maken: (fare la rondinella: aan een paal, rechtstaande in de
grond, horizontaal hangen en draaien.
Obligaat zingen: (obligate muziek): de hoofdstem (melodie) zingend voor-
dragen onder begeleiding van andere stemmen of instrumenten.

34.6 Page 336

▲back to top
- I/333-
Onderwijs in de tijd van Don Bosco was zo georganiseerd:
- classi (corsi) elementari: 5 jaar, kinderen van 6 tot 11 jaar.
- Ginnasio : 3de jaar = grammaticaklassen
4de jaar = corso di umanita
5de jaar = classe di retorica
Deze 5 jaar ginnasio komen dus overeen met onze 6 jaar humaniora.
Oosterse ziekte: cholera.
Prati di Palermo: naam van een wijk (cfr "Veeweide") "zoet water").
Regione della Renenta: naam van een wijk.
Rosine: een vrome vereniging van oude jonge dochters; dus geen Zusters,
maar iets zoals er nog vele zijn in Italië en die bijv. in Turijn de
lijkstoet voorafgaan. De naam Rosine komt wellicht overeen met de stich-
teres, of de vrouw met meeste invloed... Het kan ook een spotnaam,
volkse naam zijn afgeleid van het Italiaanse woord "roso", rozenplant.
Serra di Buttigliera: hoogvlakte van Buttigliera.
Susambrino: een wijk rond "Becchi".
Signor Cavaliere: eretitel, ridder...
Tarok: oud Italiaans kaartspel dat gewoonlijk door 3 personen werd ge-
speeld met 78 kaarten. Ook zevenkoningenspel genoemd.

34.7 Page 337

▲back to top
- I/334 -
INHOUDSTAFEL
Eerste Hoofdstuk:
Strijd tegen het Pausdom
Bladzijde
Tweede Hoofdstuk:
Margherita Occhiena, de moeder van Don Bosco - Haar jeugd -
Haar karakter - Stormachtige tijden - Een vrouw van voor-
treffelijke deugden
11
Derde Hoofdstuk:
Francesco Bosco een voorbeeld van een vader - Betreurenswaar-
dige toestand van de Katholieke Kerk en van de parochies in
Piëmont - Het huwelijk van Francesco met Margherita Occhiena -
De geboorte van Giovanni Bosco - Dood van de vader van
Giovanni
18
Vierde Hoofdstuk:
Grote hongersnood in Piëmont - Gebrek in het gezin - De
christelijke weduwe - Het geduld van Margherita bij de
opvoeding van haar kinderen
26
Vijfde Hoofdstuk:
De catechismus - De gedachte aan God - Het gebed - De eerste
biecht - De arbeid - Eerste aanwijzingen voor de roeping van
Giovanni
30
Zesde Hoofdstuk:
De wijze moeder - De gehoorzame zonen - De terugkeer van de
markt - Het verslag
35
Zevende Hoofdstuk:
Verbeteringen - Het voorzichtige geduld van een moeder - De
triomfen der moederliefde
39
Achtste Hoofdstuk:
De grootmoeder - Kinderlijke eerbied en genegenheid van
Margherita tegenover haar schoonmoeder - Eenheid van lei-
ding in het gezin - Giovanni doet een goed woordje voor
zijn broer bij zijn grootmoeder
44
Negende Hoofdstuk:
Margherita maakt haar kinderen vertrouwd met reinheid,
bedachtzaamheid en met een hard en verstorven leven
48

34.8 Page 338

▲back to top
- I/335 -
Bladzijde
Tiende Hoofdstuk:
Een slecht handeltje - De gestolen kalkoen en een les in
voorzichtigheid - De bewaking van de wijngaard - De kwel-
geest en het moedige kind
52
Elfde Hoofdstuk:
De bezorgde herder - Nederigheid van Giovanni en zijn
versterving bij het eten - Zijn gebed
59
Twaalfde Hoofdstuk:
De broers - Karakterschets van Giovanni - Giovanni leert
lezen - De eerste school in Capriglio - Meester Lacqua en
voortgang van Giovanni in de deugd - Giovanni schenkt ver-
giffenis aan wie hem beledigen - Zijn eerste getuigenissen
bij de jongens
63
Dertiende Hoofdstuk:
De kermisklanten - Giovanni oefent zich in turnen en
goochelen - Een tandentrekker
69
Veertiende Hoofdstuk:
Giovanni op zoek naar nestjes - Grappige avonturen en de
lessen die zijn moeder daaruit trekt - Giovanni doet een
levensgevaarlijke val uit een boom - Zijn verdriet over de
dood van een lijster en het edelmoedige voornemen om zijn
hart los te maken van het aardse
74
Vijftiende Hoofdstuk:
De bronnen van deze geschiedenis - Een kostbaar handschrift -
De eerste droom - De zending van Giovanni
80
Zestiende Hoofdstuk:
Uitwerkingen van de eerste droom - Ontwikkeling van de ken-
nis en van het geheugen van Giovanni - Zijn kracht en flink-
heid en wonderbaarlijke sterkte - Verschillende anekdoten
86
Zeventiende Hoofdstuk:
Omgang van Giovanni met de kinderen - De verhalen - De win-
teravonden - De kleine kermisklant en zijn eerste pa-
tronaat - Met zang, spelen en acrobatische toeren
voorkomt hij het beledigen van God
91
Achttiende Hoofdstuk:
Moeder Margherita voor Giovanni als een school van liefde
ten opzichte van de armen, zwervers, pelgrims en gebrek-
kigen - De goddelijke Voorzienigheid helpt Margherita in
haar armoede - Het heilige doel waarvoor zij de behoeftigen
opneemt
99

34.9 Page 339

▲back to top
- I/336 -
Negentiende Hoofdstuk:
Van zijn moeder leert Giovanni de liefde tot de deugd
en de toeleg om belediging van God te verhinderen en
het heil der zielen te bewerkstelligen
Bladzijde
106
Twintigste Hoofdstuk:
Dood van de grootmoeder - Giovanni wordt voorbereid op
zijn eerste heilige Communie - Zijn voornemens - De mis-
siepreek - Ontmoeting met Don Calosso - Het wonderbaar-
lijke geheugen van Giovanni - Zijn blijde verwachting
van de studies
113
Eenentwintigste Hoofdstuk:
De school van Morialdo - De seminarist Giuseppe Cafasso -
Zijn gesprek met Giovanni - Zijn broer Antonio verbiedt
Giovanni verder te studeren
120
Tweeëntwintigste Hoofdstuk:
De deugd op de proef gesteld - Giovanni wordt door zijn
moeder naar Moncucco gezonden - Twee jaar lang is hij
landbouwersknecht - Gehoorzaamheid tegenover zijn meesters,
vlijt bij de arbeid, veelvuldig gebruik der sacramenten,
volharding in het gebed, een goed voorbeeld voor allen -
Giovanni onderricht de kinderen in de waarheden van het
geloof en in de praktijk der vroomheid - Verzekert dat
hij op zekere dag priester zal zijn - Zondagspatronaat
in Moncucco
125
Drieëntwintigste Hoofdstuk:
Giovanni keert naar de Becchi terug - Goede herinneringen
die hij bij de Moglia's achterlaat - Nieuwe vruchteloze
pogingen om de studie te hervatten - Stichtelijk leven te-
midden van zijn kameraden - De moeders houden hem als een
toonbeeld van deugd aan hun kinderen voor
135
Vierentwintigste Hoofdstuk:
Don Calosso neemt Giovanni in zijn huis op - Deling der
familiegoederen onder de gebroeders Bosco - De dood van
Don Calosso - Heldhaftige belangeloosheid van Giovanni -
Zijn smart over de dood van zijn leermeester en weldoener
140
Vijfentwintigste Hoofdstuk:
Margherita stuurt Giovanni naar de school van Castelnuovo -
Zij doet hem in pension bij de kleermaker Giovanni Roberto -
Giovanni verwerft de sympathie van zijn kameraden - Zijn
vorderingen bij de studie - Troost van zijn moeder - Hoe hij
gevaarlijk gezelschap vermijdt - Hij zet zijn zending
temidden van de jeugd voort - Hoe de priester volgens hem
met kinderen moet omgaan
144

34.10 Page 340

▲back to top
- I/337 -
Zesentwintigste Hoofdstuk:
Don Virano trekt zich terug uit de school van
Castelnuovo - Don Moglia volgt hem op -
Ongedisciplineerde leerlingen veroorzaken tijdverlies -
Geduld van Giovanni - Hij leert muziek, het
kleermakersvak en smeden – Zijn bedrijvigheid om in
zijn levensnoden te voorzien -
De klimpaal
Bladzijde
150
Zevenentwintigste Hoofdstuk:
Giovanni op vakantie - Eenzame verpozing gedurende de
middagrust - Eerste herderlijke brief van Mgr. Luigi Fran-
soni, Bisschop van Fossano en administrateur van het Dio-
cees Turijn - Een tweede droom - Giovanni wordt ingeschre-
ven als student aan het college van Chieri - De pastoor en
zijn dorpsgenoten dragen de kosten van zijn pension
155
Achtentwintigste Hoofdstuk:
Het vertrek van Giovanni naar Chieri - Goedheid der lera-
ren - De eerste drie klassen van de grammatica -Moeilijk
te verklaren gebeurtenissen
161
Negenentwintigste Hoofdstuk:
Voorzichtigheid van Giovanni bij de keuze van zijn
vrienden - Hij helpt zijn kameraden bij de studie -
De vrolijke kring - De praktijk der vroomheid - Het
geluk van een goede biechtvader
167
Dertigste Hoofdstuk:
Giovanni leidt zijn kameraden naar de kerk en brengt hen
tot de heilige sacramenten - De wandelingen gedurende de
vakantiedagen - Zijn bijzondere devotie tot de Heilige
Maagd - Genegenheid voor zijn familie - Dood van Paolo
Braja - Giovanni keert terug naar Castelnuovo
173
Eenendertigste Hoofdstuk:
Giovanni keert terug naar Chieri en komt in de klas van
de Latijnse Grammatica - Over de achting van zijn leraren
en kameraden - Zijn nederigheid - Lessen aan de jongens
van Chieri - Hij wordt gevormd - De Inspecteur van Onder-
wijs en de eindexamens - Zondagsschool in Morialdo - De
eerste Heilige Mis van Don Giuseppe Cafasso
178
Tweeëndertigste Hoofdstuk:
Gedachte over zijn roeping - Giovanni besluit Franciscaan
te worden - In Chieri woont hij bij een caféhouder - Hoe
hij onbehoorlijke gesprekken verhindert - Schitterende lof-
spraak over zijn gedrag - De kosteloze les in Latijn aan
de koster van de dom
185

35 Pages 341-350

▲back to top

35.1 Page 341

▲back to top
- I/338 -
Drieëndertigste Hoofdstuk:
Pastoor Don Dassano brengt Margherita op de hoogte van
Giovanni's besluit om Franciscaan te worden - Edelmoedig-
heid van de christelijke moeder - Het gebrek dat Giovanni
lijdt in het jaar van zijn IVde Latijnse - Zijn erkente-
lijkheid tegenover degenen die hem hulp bewezen hebben
Bladzijde
190
Vierendertigste Hoofdstuk:
Giovanni geeft zich op voor het examen om bij de Fran-
ciscanen zijn intrede te kunnen doen - Droom en onzekerheid -
Belangstelling die enkele ingezetenen van Castelnuovo voor
hem koesteren - Een raad van Don Cafasso - Hij zet zijn
studie in Chieri voort
194
Vijfendertigste Hoofdstuk:
De liefde van Giovanni voor zijn medeleerlingen kent geen
uitzondering - Hij is de ziel van de ontspanning -
Uitdaging van de kermisklant bij het lopen, springen,
de toverstaf en de mastpunt - Met spelen voorkomt hij
gevaarlijke gesprekken
198
Zesendertigste Hoofdstuk:
Lectuur en studie van de Italiaanse en Latijnse klassieken -
Vriendschap van Giovanni met de jood Giona - Hij bekeert hem
tot het Christendom
204
Zevenendertigste Hoofdstuk:
De naamdag van professor Banaudi en een ongeluk - Met een
schitterend examen beëindigt Giovanni zijn humaniora - Zijn
ontmoeting met de theoloog Antonio Cinzano - Vaderlijke
genegenheid voor Giovanni van de nieuwe pastoor van
Castelnuovo
209
Achtendertigste Hoofdstuk:
De klas van de retorica - Luigi Comollo en zijn omgang met
Giovanni - Deze beschermt hem tegen enkele deugnieten - Ne-
derige biecht - Stichtelijke voorbeelden van zijn vriend
213
Negenendertigste Hoofdstuk:
Goochelkunsten - Giovanni wordt van toverij verdacht - Hoe
hij zich rechtvaardigt
220
Veertigste Hoofdstuk:
De paasvakantie - Giovanni gaat naar Pinerolo en vandaar naar
Barge naar professot Banaudi - Reis naar Fenestrelle -
Een storm en terugkeer naar Pinerolo, daarna naar Chieri -
Een brief aan de heer Strambio - Giovanni wordt uitgenodigd
omraad te geven over de roeping van Annibale
224

35.2 Page 342

▲back to top
- I/339 -
Bladzijde
Eenenveertigste Hoofdstuk:
De genegenheid der professoren - Wonderbaarlijke verande-
ringen bij de jongens die van Giovanni bijles kregen -
Getuigenissen van zijn deugd - Sobere levenswijze - Feest
uit dankbaarheid - Weer twijfel over zijn roeping - Het
toelatingsexamen tot het seminarie - De vakanties - Edel-
moedige wedstrijd tussen Don Cafasso, Don Cinzano en anderen
uit Castelnuovo, om Giovanni het nodige voor zijn intrede
in het seminarie te verschaffen
229
Tweeënveertigste Hoofdstuk:
De inkleding - Een weinig gewenst feest - Levensregel -
Intrede in het seminarie van Chieri
236
Drieënveertigste Hoofdstu :
Het leven op het seminarie - De metgezellen - De veelvul-
digheid van het gebruiken der heilige Sacramenten - Goed
gevulde tijd - Een nieuwe droom - Ontspanning
241
Vierenveertigste Hoofdstuk:
Bereidwilligheid van Giovanni bij het bewijzen van diensten
aan zijn metgezellen - Zijn innemend gezelschap - De oude
vrienden van het gymnasium - De enorme kracht van Giovanni -
Aan een groot gevaar ontsnapt
246
Vijfenveertigste Hoofdstuk:
Giovanni gaat met de prijs strijken - Hij bezoekt zijn
vroegere meesters in Moglia - Hij wordt voorgedragen om
als assistent en repetitor in het Grieks op te treden voor
de jongens van het Koninklijk College in het afgelegen
Montaldo - Hij vervolmaakt zich in het Grieks - Terugkeer
in het seminarie - Zijn armoede
251
Zesenveertigste Hoofdstuk:
Luigi Comollo komt op het seminarie - Kostbare vruchten van
een heilige vriendschap - Goedheid, nederigheid en geduld
van Giovanni jegens zijn metgezellen - Het bezoek van de stu-
denten van Chieri - De schoolclub is een heilige bond voor
het in acht nemen der regels van het seminarie - Studies waar
Giovanni zich mee bezighoudt - Achting en genegenheid van de
bevolking van Chieri - Twee troostvolle gebeurtenissen
255
Zevenenveertigste Hoofdstuk:
De vakanties van de seminarist Giovanni Bosco - Landelijk
feest - Het vioolspel - De jacht - Model van de seminarist
op vakantie - Bijlessen aan enkele studenten - Studie van
de gewijde geschiedenis, aardrijkskunde, Hebreeuws en Frans
-De droom van Morialdo herhaalt zich - Voorspelling bewaar-
heid
265

35.3 Page 343

▲back to top
- I/340 -
Achtenveertigste Hoofdstuk:
De eerste preek van Giovanni in Alfiano - Zijn wandeling
naar Cinzano om Comollo te bezoeken - Zijn politiek om
aan een maaltijd te komen - Nieuwe bewijzen van zijn ge-
heugen
Bladzijde
272
Negenenveertigste Hoofdstuk:
Eeuwige opgewektheid van Giovanni Bosco - Kleinigheden -
Belachelijke tucht - Een zanger verliest zijn bril - De
verlegenheid van een burgemeester - Vervulling van een
belofte
277
Vijftigste Hoofdstuk:
Het eerste jaar theologie - Nog een loffelijk getuigenis
voor Giovanni - Zijn liefde voor de Kerkgeschiedenis en
voor de Paus - Literaire academie onder de seminaristen -
Giovanni Bosco ziekenoppasser - De vakantie - Bezoek van de
vrienden - Giovanni preekt onweer in Alfiano - Hij vervangt
de predikant bij onvoorziene ontstentenis in Cinzano en
Pecetto - Weer een toespraak in Capriglio - Hij heeft een
geringe dunk van zijn preken - Hij begeeft zich weer naar
Cinzano - Gesprek met Luigi Comollo - Deze heeft een
voorgevoel van zijn dood - Geestelijke roepingen
282
Eenenvijftigste Hoofdstuk:
De theologische studie - Giovanni wordt koster in de kapel -
Edele vertrouwelijkheid tussen Comollo en Giovanni - De
geestelijke oefeningen en de theoloog Giovanni Borel -
Comollo wordt ziek - Een aanvankelijk ontzettende, later
troostrijke droom - Zijn heilig afsterven - Zijn eerste
verschijning
290
Tweëenvijftigste Hoofdstuk:
Plechtige begrafenis van Comollo - Hij verschijnt voor heel
een zaal van seminaristen - Giovanni op vakantie - Giorgio
Moglia - Bij de theoloog Comollo - Naar Don Giuseppe Cafasso -
Twee verheugende gebeurtenissen
299
Drieënvijftigste Hoofdstuk:
Giovanni wordt op het seminarie dodelijk ziek en geneest -
Toediening der kleinere wijdingen - Een brief van zijn oud-
meester Don Lacqua - Een voorspelling komt uit - Een gedicht
voor de naamdag van de pastoor - Hij wordt door de bliksem
getroffen - Mgr. Fransoni staat hem toe, een jaar minder te
doen over de theologische studiën - Giovanni preekt in
verschillende kerken - Zijn brief aan een voor het examen
gezakte student - Hij ontvangt het subdiaconaat
306
Vierenvijftigste Hoofdstuk:
Giovanni gaat naar Avigliana en preekt er over de Heilige
Rozenkrans - Hij bezoekt het wijdingsfeest van het Heiligdom
San Michele - Romantische wandeling naar Coazze - Feest in
Bardella en begrafenis van een levende - Erkentelijkheid van
Giovanni tegenover de familie Moglia
314

35.4 Page 344

▲back to top
- I/341 -
Vijfenvijftigste Hoofdstuk:
Giovanni Bosco prefect van het seminarie - Prachtige
lofrede op de seminarist Giuseppe Burzio - De betrek-
kingen tussen deze twee vrienden - Toenadering van
Giovanni tot de Congregatie van de Oblaten van de Maagd
Maria
Zesenvijftigste Hoofdstuk:
Giovanni legt de laatste examens in de theologie af -
Zijn medeleerlingen huldigen hem - De geestelijke oe-
feningen ter voorbereiding op de priesterwijding - De
eerste Heilige Mis van Don Bosco - De werkdadigheid van
het woord - Indrukwekkende vermaning van moeder Marghe-
rita
Bladzijde
319
326